De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534 Desiderius Erasmus Frans Slits Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534 van Desiderius Erasmus, in een vertaling van Frans Slits uit 2012. Het complete werk bestaat uit 21 delen. Op verzoek van de redactie zijn enkele kleine tekstuele correcties op het origineel doorgevoerd. eras001corr11_01 DBNL-TEI 1 2017 dbnl / Frans Slits scans yes scans aangeleverd door uitgever Desiderius Erasmus, De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534 (vert. Frans Slits). Ad. Donker, Rotterdam 2012 Wijze van coderen: standaard Nederlands De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534 Desiderius Erasmus Frans Slits De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534 Desiderius Erasmus Frans Slits 2017-02-21 KE colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Desiderius Erasmus, De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534 (vert. Frans Slits). Ad. Donker, Rotterdam 2012 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/eras001corr11_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Opgedragen aan Henk Mali (1935-2012), voorzitter van de Stichting ter bevordering van de uitgave van de volledige correspondentie van Desiderius Erasmus. Door de Stichting, de uitgeverij, de redactie en de vertalers wordt zijn te vroege dood zeer betreurd. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} De correspondentie van Desiderius Erasmus Vertaald door Frans Slits Brieven 1356-1534 10 Ad. Donker - Rotterdam {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} De correspondentie van Desiderius Erasmus kan in het Nederlands worden uitgegeven dankzij genereuze subsidies van de volgende instellingen: Nederlands Letterenfonds (Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds) Stichting Bevordering van Volkskracht Gemeente Rotterdam Stichting Elise Mathilde Fonds Erasmusstichting Stichting Harten Fonds Stichting K.F. Hein Fonds Stichting Instituut gak Maatschappij tot Nut van het Algemeen Rotterdam Stichting Sanssouci Stichting Thurkow Fonds G.Ph. Verhagen-Stichting Stichting Verzameling Van Wijngaarden-Boot ‘De correspondentie van Desiderius Erasmus 10’ 1e druk 2012 Opus epistolarum Des. Erasmi Roterodami Vertaling dr. Frans Slits Noten en register dr. István Bejczy Bureauredactie: Jet Quadekker, Den Haag Boekverzorging: Bart Oppenheimer, Rotterdam © Uitgeversmaatschappij Ad. Donker bv, Rotterdam Niets uit deze uitgave mag op enigerlei wijze worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Verspreiding in België: Uitgeverij C. de Vries-Brouwers bvba, Antwerpen isbn 978 90 6100 671 8 nur 322 Met dank aan University of Toronto Press, die toestemming verleende vrijelijk van het notenapparaat van de Engelstalige editie gebruik te maken. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Redactieraad dr. I.P. Bejczy dr. M. d'Hane-Scheltema prof. dr. C.L. Heesakkers dr. T.L. ter Meer prof. dr. J. Sperna Weiland † {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Inhoud Inleiding 9 De brieven 1356-1534 13 Lijst van brieven 393 Lijst van correspondenten 397 Register van persoonsnamen 399 {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Inleiding Erasmus van april 1523 tot einde 1524 In de jaren twintig van de zestiende eeuw wordt Europa politiek gedomineerd door Karel v. Ten westen van Polen en de Balkan liggen slechts enkele gebieden niet in een van Karels verscheidene rijken. De meeste landen zijn hem als erfenis toegevallen, maar in 1519 werd hij verkozen tot keizer van het Duitse Rijk. Zijn belangrijkste politieke tegenstrevers waren de koning van Frankrijk en de paus van Rome. Vanuit de Balkan bedreigde het Turkse Rijk Hongarije en later Oostenrijk. De grootste problemen in de gebieden van Karel waren echter niet van politieke of militaire aard, maar van sociale, economische en religieuze aard. Het grootste probleem was de westerse kerkhervorming, met de gevolgen van het optreden van Luther. Dit is het onderwerp waarvan alle brieven van Erasmus' correspondentie uit deze periode doordesemd zijn. Dit deel bevat de brieven van april 1523 tot eind december 1524. In deze periode valt het overlijden van de Nederlandse paus Adrianus vi (14 september 1523) en zijn opvolging door Clemens vii (Giulio de'Medici). Erasmus heeft er veel vertrouwen in dat Clemens Luther de wind uit de zeilen zal nemen en hij is bereid hem daarbij te helpen. Hiertoe publiceert hij in september 1524 een werk over de vrije wil, waarin hij stelling neemt tegen Luthers opvattingen daarover. Nu is hij, in zijn eigen woorden, van dienaar van de Muzen tot zwaardvechter geworden. Alle stadia van schrijven en publiceren zijn in de verschillende brieven te volgen, van het besluit om Luther en zijn volgelingen aan te vallen tot en met de reacties die het werk oproept bij vrienden van Erasmus en bij Luther en zijn kringen. Het jaar 1523 was het jaar van de ruzie met Ulrich von Hutten, aanvankelijk een vriend van Erasmus, die volgeling van Luther was geworden en zich ontpopte als auteur van een scherpe aanklacht tegen Erasmus: deze zou de zaak van het evangelie plotseling in de steek gelaten hebben, terwijl hij in wezen een aanhanger van Luther is. De aangeklaagde verweert zich met het geschrift De Spons, maar Hutten overlijdt op 29 augustus 1523, terwijl Erasmus' werk door Froben in Bazel gedrukt wordt. Erasmus wordt vaker aangevallen, ook van katholieke zijde: hij moet een expliciete keuze maken, {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} voor de oude roomse kerk of voor de nieuwe beweging, in beide gevallen met alle gebreken van dien. Speciale vermelding verdient de uitgebreide autobiografische schets, ingevoegd in een brief aan een vriend. Wat hij zegt naar aanleiding van zijn verblijf in Rome in 1509, illustreert dat hij zich niet aan een bepaalde stad of land gebonden voelde: ‘Erasmus zou zeker een hoge positie hebben verkregen als hij niet bij het overlijden van koning Hendrik vii en de opvolging door Hendrik viii door zijn vrienden naar Engeland teruggeroepen was, met brieven die bol stonden van beloften. Hij had besloten daar de rest van zijn leven te slijten; maar toen men de beloften weer niet gestand deed, trok hij zich terug in Brabant: hij was uitgenodigd aan het hof van de huidige keizer Karel, wiens raadsheer hij werd door toedoen van de grootkanselier, Jean Le Sauvage.’ In de jaren 1523-1524 vertoefde Erasmus in Bazel, maar hij kreeg dikwijls vererende uitnodigingen om naar Frankrijk te komen, die hij als raadsheer van keizer Karel uiteraard moest afwijzen. De briefwisseling met Georg hertog van Saksen biedt een duidelijk beeld van de spannende situatie in die jaren en van Erasmus' betrokkenheid: ‘Toen Luther met dit drama begon, oogstte hij het eenstemmige applaus van de hele wereld; ik meen dat ook uwe Hoogheid zich onder dat publiek bevond. [...] Want hij had een heel goede zaak aangepakt met zijn kritiek op de verdorven tradities van universiteiten en kerk, die onderhand het stadium bereikt hadden dat geen fatsoenlijk mens de situatie nog te dulden vond, en verder met zijn kritiek op een bepaald type mensen, onder wier betreurenswaardige en kwalijke gedrag de christelijke wereld zuchtte. Wie kon toen evenwel bevroeden dat deze zaak zich zo zou ontwikkelen?’ In de bijna 180 hier in vertaling gepresenteerde brieven wordt naar meer dan 165 brieven verwezen, van de hand van Erasmus of gericht aan Erasmus, die uit dezelfde periode stammen maar die niet bewaard zijn gebleven. Aangezien het onwaarschijnlijk is dat alle verloren gegane brieven een keer genoemd worden in de groep bewaard gebleven brieven, zal het werkelijke aantal niet bewaard gebleven brieven veel groter zijn dan 165. Daaruit kunnen we concluderen dat we slechts de helft of nog minder van de correspondentie van Erasmus uit deze periode kennen. Naast alle correspondentie werkte Erasmus in deze tijd ook nog aan een twintigtal publicaties. De belangrijkste hiervan zijn de parafrase van Lucas, opgedragen aan Hendrik viii, en de parafrase van Marcus, opgedragen aan Frans i. In totaal gaat het om dertien nieuwe werken; de overige zijn nieuwe edities van vroeger werk, vaak gecorrigeerd en uitgebreid. Hij vindt zelfs tijd voor een teksteditie van de Tusculanae quaestiones van Cicero. Maar de {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} grootste ophef en de meeste sporen in de briefwisseling worden veroorzaakt door De Spons in 1523 en door de verhandeling over de vrije wil in 1524. Voor de vertaling van de brieven is de editie van Erasmus' correspondentie door P.S. Allen gebruikt (voor dit deel: Opus epistolarum Des. Erasmi Roterodami, deel 5). Voor de voetnoten en de herdatering (en soms hernummering) van sommige brieven is daarnaast gebruik gemaakt van deel 10 van The Correspondence of Erasmus, eerste onderdeel van de Collected Works of Erasmus, uitgegeven door de University of Toronto Press. Dit deel omvat de brieven 1356 tot en met 1534, van begin april 1523 tot 29 december 1524. Brief 1412 is echter na een nieuwe datering in deel 9 opgenomen (als 1337a), brief 1436 wordt om diezelfde reden opgenomen in deel 11 (1581a). Een brief, door Allen opgenomen in de addenda van deel 6, is hier op zijn juiste plaats gezet (1432a). Aangezien deel 5 van Allen naast brief 1443 ook een brief 1443a bevat, telt de vertaling 179 brieven, 121 van Erasmus' hand, 56 gericht aan Erasmus en twee speciale gevallen: brief 1361 van Thomas Lupset aan Johann von Botzheim en brief 1380 van keizer Karel aan Margaretha van Savoye, regentes der Nederlanden. Bij brief 1437 van Erasmus aan zijn vriend Conradus Goclenius is de autobiografische schets weer opgenomen die door Allen in zijn deel 1 bij het andere biografische materiaal geplaatst was: dit Compendium vitae, geschreven op verzoek van Goclenius, was door Erasmus in zijn brief ingebed. Twee van de brieven zijn geschreven in het Grieks, door de geleerde Guillaume Budé. Twee korte brieven zijn in het Frans gesteld, die van keizer Karel aan Margaretha en een van koning Frans i. Erasmus' brief aan de stadsraad van Zürich is in het Duits. De overige brieven zijn alle in het Latijn geschreven. Frans Slits {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} 1356 Aan Ulrich von Hutten Bazel, 3 april [1523] Erasmus van Rotterdam aan Ulrich von Hutten, gegroet Heinrich Eppendorf, die ons niet ongenegen is en die zeker met jou goed bevriend is, liet aan mij doorschemeren dat jij me niet zo welgezind bent, zozeer zelfs dat je van plan bent een heel venijnig stuk te schrijven. Mij verbaasde dit des te meer omdat er nog steeds niets veranderd is aan de gezindheid die ik je tot nu toe heb betoond, net zoals aan ieder ander die mij heel dierbaar is, ook al heeft het lot ons voorlopig onze nauwe relatie van vroeger misgund. Ik heb jou ook niet een ontmoeting onwaardig gevonden toen je hier was, 1. maar ik heb je in de vriendelijkste bewoordingen via Eppendorf gevraagd om hiervan af te zien als het alleen om een begroeting ging, vanwege de haat waar ik al zo lang onder gebukt ga en die zelfs mijn leven bedreigt. Wat voor zin heeft het dan nog meer haat te oogsten terwijl je vriend er niets mee opschiet? Beste Hutten, ik zou - als ik Hutten was - in die situatie uit mezelf aan Erasmus verzocht hebben zich niet onnodig nog meer gehaat te maken. En toch heb ik Eppendorf erop gewezen dat een gesprek met jou me niet onwelkom zou zijn als jij die kamers met tegelkachels zou kunnen mijden: die kan ik absoluut niet verdragen. Misschien heb ik jou geen dienst bewezen die het vermelden waard is en als die er wel was geweest, zou het niet passen dat ik die vermeld. Dit kan ik wel naar waarheid verklaren: ik heb altijd strak vastgehouden aan mijn oude welwillendheid jegens jou; nooit heb ik jou gekwetst in woord of daad. Naar mijn gevoel mag zelfs moord eigenlijk niet een zo grote vriendschap verwoesten als de schone letteren tussen ons gesmeed hebben. Misschien zijn er mensen die jou tegen mij opzetten, die eropuit zijn om jouw pen te misbruiken om hun eigen haatgevoelens te verzadigen. Als je dat toelaat, weet dan: ten eerste maak je iemand tot slachtoffer die dat niet verdient - want ik zal niet zeggen: die zich voor jou zeer verdienstelijk heeft gemaakt - en die in elk geval welwillend staat tegenover jou; ten tweede zul je dan iets {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} doen wat zeer in de smaak valt bij Jacob van Hoogstraaten, Nicolaas Baechem en vele anderen die jij beschouwt als je grootste vijanden, maar wat zeer vervelend is voor de minnaars der schone letteren, wier voorvechter jij zegt te zijn. Hoe zullen die monsters weer opleven als zij merken dat Hutten met de goudader van zijn talent, zo geliefd bij Erasmus, en met die pen, zo vaak geroemd door Erasmus, Erasmus zelf tot doelwit maakt? Daarom zou het volgende van jouw wijsheid getuigen: voordat de vaandels geheven worden, voordat de hoorns met dof geluid gaan klinken en de trompet zijn angstaanjagende strijdgeschal (taratantara!) 2. laat horen, alsof het college van fetialen 3. en zijn voorzitter al weggestuurd zijn, schrijf jij in een brief alleen aan mij gericht vrijuit en vriendelijk wat ze over mij aan jou verteld hebben of wat het dan in 's hemelsnaam mag zijn dat jou zo heeft verbitterd. Want zelf heb ik geen idee, zo waar als God mij mag liefhebben. Ik twijfel er niet aan dat ik jou in alle opzichten een bevredigende verklaring zal geven, tenzij je helemaal iemand anders bent geworden dan je vroeger was. Beste Hutten, had je maar geen andere vijanden dan Erasmus! Had je maar al wat deze vijand jou toewenst! Vat deze woorden op als waren ze afkomstig van het orakel van Delphi. Als je niet van je voornemen af te brengen bent door de band van onze oude vriendschap noch door het belang van onze gemeenschappelijke strevingen noch door het leedvermaak van onze vijanden, bedenk dan dat dit ook veel consequenties zal hebben voor jouw reputatie. Want iedereen zal in Hutten het fatsoen missen dat past bij zijn afkomst en bij zijn geleerdheid, als hij zonder enige aanleiding van onrecht een pijl, gedoopt in dodelijk vergif, richt op een vriend! Misschien zullen er ook mensen zijn die bij het zien van de situatie waarin jij momenteel verkeert, vermoeden dat jij met die kunstgrepen op zoek bent naar buit, waarvandaan dan ook; en het gevaar bestaat dat dit vermoeden bij velen blijft hangen, allicht waar het gaat om een vluchteling die diep in de schulden zit en vervallen is tot groot gebrek aan alles. Je weet heel goed welke verhalen over jou de ronde doen, en heel goed waarom de paltsgraaf zo woedend op je is en wat hij, die aan een dienaar van je de doodstraf liet voltrekken, 4. jou dreigt aan te doen. Daarom zou ik niet willen dat je denkt dat deze aanmaning van mij voortkomt uit vrees of uit een slecht geweten, meer dan uit vriendschap met jou, en dat ik nu meer mijn eigen belang behartig dan het jouwe. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Al schrijf je nog zo hatelijk, je zult ten eerste iemand aanvallen die aan zulke kwaadaardigheden gewend is en die alleszins tot reageren in staat is. Ten tweede, ook al reageer ik niet, dan zou je toch je eigen reputatie ernstiger schaden dan de mijne. Dus kijk heel goed uit, beste Hutten: gebruik nou je eigen verstand bij je beslissing in plaats van gehoor te geven aan verlangens van lichtgewichten. Het ga je goed. Bazel, Goede Vrijdag 152[3] Ik zie uit naar je Beklag. 1357 Aan Bernard von Cles Bazel, 5 april 1523 Hartelijk gegroet, hoogwaardige monseigneur. De zeer doorluchtige vorst Ferdinand had in zijn brief aan mij 1. de wens te kennen gegeven dat ik hem het boek met de parafrase van het evangelie van Johannes zou toesturen, dat aan hem is opgedragen. 2. Dat heb ik gedaan en ik heb het boekje met de parafrase van Mattheus erbij gevoegd, dat ik eerder al aan keizer Karel had opgedragen. 3. Johannes Fabri, kanunnik en vicaris van de kerk van Konstanz - een man die zeer geleerd is, vroom en zeer dierbaar aan de paus van Rome, zowel door deze kwaliteiten alsook en vooral vanwege zijn bewonderenswaardige inzet voor het herstel van de rust in de christenheid -, was echter van mening dat mijn geschenk door u aan de zeer doorluchtige vorst aangeboden moest worden: want zo zou het nog meer aanbevolen zijn, indien het vergezeld zou gaan van een steunverklaring van de kant van een onberispelijk persoon. Als uwe Hoogwaardigheid dit wil doen, zal ik mij graag verplicht voelen jegens u, met wie ik op goede voet wens te staan en met wie ik graag nader kennis zou maken. Fabri wenst hetzelfde; hij is een speciale bewonderaar van uwe waardigheid en prijst u openlijk en oprecht. Moge de almachtige Christus uwe waardigheid nog lang ongedeerd voor ons bewaren. Bazel, 5 april 1523 Erasmus van Rotterdam, aan uwe hoogwaardige Excellentie zeer toegewijd Aan de eerwaarde vader in Christus, de heer Bernard, bisschop van Trente {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} 1358 Aan Pierre Barbier Bazel, 17 april 1523 Erasmus van Rotterdam aan Pierre Barbier, kapelaan van paus Adrianus, gegroet Een mooie beschrijving geef jij ons van de verheven bedoelingen van de paus. Dat gedeelte van je brief, 1. beste Barbier, heb ik werkelijk met groot genoegen gelezen. Binnenkort publiceer ik een korte aansporing aan de christenen om de goddeloze geschillen achter zich te laten en naar eendracht te streven. Daarin zal ik het vrome en oprechte voorstel van de paus zo formuleren, dat naar ik hoop die aanbeveling er substantieel toe zal bijdragen de zaak tot een oplossing te brengen, vooral als de Duitsers merken dat hij er niet voor terugdeinst de zaken uit de weg te ruimen die ook vrome mensen bezwaren, die het geweten van allen aan banden leggen terwille van het winstbejag van enkelen, en als zij ten slotte merken dat hij zelfs voor Luther geen onverbiddelijke rechter zal zijn. Want wat Luther schrijft over de tirannie, de hebzucht, het schandelijke gedrag van de Romeinse curie, ach beste Barbier, was dat maar onwaar! Ik zelf ben nog steeds akelig bang dat de zaak op een openlijk conflict uitloopt. Men verschuilt zich achter de evangelische vrijheid, maar niet iedereen kijkt in dezelfde richting. Sommigen zoeken onder deze valse schijn de dwaze vrijheid slaaf te worden van hun vleselijke gevoelens. Anderen weer zijn jaloers op de rijkdom van priesters. Er zijn er ook die even duchtig uit zijn op het roven van andermans bezittingen als ze hun eigen bezit duchtig vergooien aan wijn, lichte meisjes en dobbelen. Ten slotte zijn er mensen wier belangen zodanig zijn dat rust voor hen niet veilig is. Maar bij deze groep zijn er enkelen die zouden wensen dat de misbruiken die de kerk binnengeslopen zijn, rechtgezet worden, zo mogelijk zonder ophef. Wanneer de zaken zo verward zijn als bij een brand, zal eenieder roven wat hij steeds al had willen hebben. In de eerste plaats moet men dus oppassen dat er zeker geen openlijk conflict ontstaat; ik hoor dat dit in Erfurt gebeurd is, waar elke dag wel een paar doden vallen. Bij ons is het gelukkig nog niet tot een handgemeen gekomen (hoewel door de stompzinnige onverbiddelijkheid van Baechem en zijn collega bepaalde mensen onwaardig behandeld zijn); afgezien daarvan kent de wederzijdse slachting geen einde. Cornelis Hoen, een voortreffelijk iemand, is naar ik hoor door het hof in zijn vroegere positie hersteld. Met een list hadden ze hem ergens naar een burcht gesleept: daar zouden ze hem {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} schuldig verklaard hebben aan ketterij - want op dit terrein argumenteert Baechem beter dan in een collegezaal - maar hij is ter plekke bevrijd door de edelen van Holland. Hij was ketters omdat hij het waagde in discussie te gaan met Baechem. Ook Cornelis 2. is in zijn vroegere positie hersteld, maar hij heeft lange tijd onverdiend te lijden gehad. Pas nu is ook mijn vriend Nicolaas 3. in ere hersteld, een zeer rechtschapen man. Ongetwijfeld is de billijkheid van de paus deze mensen te hulp gekomen; maar hij zou nog juister handelen als hij die mensen zou ontwapenen die door hun gedragingen gehaat zijn bij allen, goeden en kwaden, vooral in een zo moeilijke kwestie. Die karmeliet 4. met zoveel autoriteit wapenen, zeg nou zelf, was toch hetzelfde als het zwaard in handen geven van een gek? Ik zal mij onafgebroken zo gedragen, dat de afloop van dit alles duidelijk zal maken dat ik niets anders voor ogen heb dan de glorie van Christus en het publieke nut. Onlangs heb ik aan de paus geschreven, 5. nog sneller dan voor de vuist weg, nogal vrij en misschien wel vrijpostig, maar zeker oprecht; ik was namelijk getipt over een zekere proost, kanunnik bij de heilige Donatianus in Brugge, een betrouwbare man die spoedig af zou reizen. 6. Ik had nauwelijks tijd om over te lezen wat ik geschreven had. Ik heb goede hoop dat zijn vriendelijkheid dit vertrouwen van een eenvoudige geest goed zal opvatten. De huidige bode leek mij minder betrouwbaar: daarom houd ik het nu tamelijk beknopt, maar ik zal uitgebreider schrijven zodra ik iemand vind aan wie ik mijn brief veilig kan toevertrouwen. Vaarwel, mijn beste. Bazel, 17 april 1523 {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} 1359 Aan Herman Lethmaet Bazel, 17 april 1523 Hartelijk gegroet! De tongen van de mensen hebben wij niet in de hand; doen wat juist is, ligt wel in onze macht. De paus heeft Baechem het zwijgen op laten leggen; had hij hem ook maar ontwapend, want hij is echt gek! Ik feliciteer jou met je nieuwe positie: waardigheden en rijkdom zullen je deel worden. Zorg dat je opgewassen bent tegen grote zaken, dat je oprecht bent en recht door zee en dat je Christus' glorie voor alles stelt. Pak geen geschenken aan die stinken. Weiger vaak, net als de god van Delphi, 1. maar doe het beleefd: want goed weigeren is een kunst. Dit zal jou meer voordeel brengen en tevens een roemrijke reputatie. Van belangrijke mensen grote geschenken aanvaarden kan absoluut geen kwaad. Hen moet je voor je zien te winnen. De hoogwaardige aartsbisschop 2. heeft mij volstrekt genoegen gedaan door mijn werk goed te keuren: want mijn bedoeling was slechts zijn bijval. Aartsdiaken Frederik 3. ken ik nog van Rome: hij zal mij welgezind zijn. Hilarius 4. is afgelopen augustus naar Besançon vertrokken, vooral vanwege de wijn; daarin ligt mijn hoop op een langer leven. Ik erger mij onderhand wel aan het opstandige Duitsland. In de kwestie Luther moet je niet bang zijn rechtvaardigheid na te streven en de goeden vrij te laten die onder onrecht van anderen gebukt gaan. De paus zelf wil dit ook, zoals je zult begrijpen uit een brief 5. die zeker van hem is. Het ga je goed, Herman, en weet dat ik waarlijk je vriend ben. Bazel, 17 april 1523 Erasmus, inderhaast geschreven Aan de volleerde theoloog Herman van Gouda, ten huize van de aartsbisschop van Palermo 1360 Van Thomas Lupset Konstanz, 21 april [1523] Hoe toegewijd Botzheim u is, heeft hij - als hij dat niet al eerder gedaan heeft - in elk geval nu heel duidelijk laten blijken: op grond van uw aanbe- {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} velingsbrief 1. heeft hij me zo vriendelijk ontvangen dat het volgens mij niet liefdevoller had gekund als het om zijn broer of vader ging. Meteen bij onze eerste ontmoeting troonde hij me mee naar de lunch en bij alles wat hij zei en deed, was het alsof ik een langverwachte gast was, die hem op grond van oude vriendschap zeer dierbaar is; slechts met veel moeite stemde hij erin toe dat ik in een logement verbleef en niet in zijn huis. Gisteren heeft hij mij en terwille van mij ook heer Fabri onthaald op een prachtig diner. Ik weet werkelijk niets wat te vergelijken is met zijn vriendelijkheid. Heer Fabri heeft punctueel alles verzorgd wat mijn reis betreft. De gezant 2. van de Heilige Vader verwacht elke dag de aankomst van Pace. Er is hier ook een Zweed, 3. door Hilarius 4. aanbevolen aan mijn reisgenoot Thomas, 5. die ons voortdurend volgt, ik weet niet waarom. In Bazel wachtte hij al ons vertrek af en ook hier zal hij niet eerder weggaan dan wij; hij klaagt dat hij ongelukkig is en geen geld heeft. Hij lijkt een soldaat die vol zelfvertrouwen is en op alles voorbereid: van de kant van deze reisgezel is voor ons niets goeds te verwachten. Vaarwel, zeergeleerde leraar. Konstanz, 21 april Uw nederige dienaar Lupset, u terecht zeer toegenegen Aan de zeergeleerde en voortreffelijke Erasmus van Rotterdam, mijn zeer geëerde heer en meester. Te Bazel 1361 Thomas Lupset aan Johann von Botzheim Innsbruck, 27 april [1523] Hartelijk gegroet, eerwaarde Botzheim, de vriendelijkste van alle mannen die ik ooit in mijn leven heb ontmoet. Tot aan Innsbruck heb ik het gezelschap genoten van uw Johann; 1. door zijn hartelijkheid bewees hij mij duidelijk dat u ooit zijn meester bent geweest. Heer Hieronymus Baldung heeft zich door uw aanbeveling net zo vriendelijk betoond tegenover mij als u door Erasmus' aanbeveling. Onmiddellijk wees hij een stadsbode aan om mijn gids te zijn op mijn tocht, zonder dat ik {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} iets hoefde te betalen. Hoezeer u mij door deze weldaden aan u verplicht hebt, zult u pas weten wanneer ik de kans krijg om door eigen inspanning of oplettendheid of door financiële mogelijkheden een dienst te bewijzen aan u of de uwen. Er is iets dat ik graag aan Erasmus zou laten weten: ik zelf heb er op dit moment helemaal geen tijd voor, maar u zult overeenkomstig uw toewijding aan Erasmus het niet bezwaarlijk vinden dit zo spoedig mogelijk te doen. Eergisteren is het eerste exemplaar van het werk Parafrase van Johannes aan Ferdinand overhandigd, zonder brief, zonder enige aanbeveling. Toch heeft de vorst het heel welwillend aanvaard en het aan uw vriend Hieronymus cadeau gedaan. Deze heeft mij beloofd te zullen zorgen dat het als fraai gebonden boekwerk aan de vorst wordt teruggegeven. Als ik Erasmus' hand niet herkend had, zou ik niet geloofd hebben dat het door Erasmus verstuurd was; vast en zeker heeft de bode - wie het ook was - in dit opzicht een zware fout begaan, zo niet uit verraderlijkheid of afgunst, dan toch zeker uit grote slordigheid: want nu pas is het werk eindelijk aangeboden, dat Erasmus volgens mij daarom heeft gestuurd zoals het was, niet ingebonden, opdat de vorst als allereerste zou genieten van zijn nieuwe boreling. U moet uw Johann bedanken voor zijn trouwe zorgzaamheid jegens mij. Ik lijd een zodanig geldgebrek dat ik hem niets kan geven dan wat reisgeld. Het ga u goed! Innsbruck, vanuit mijn bed, 27 april Thomas Lupset, die u zeer hoog acht Aan de zeergeleerde heer dr. Botzheim Abstemius, algemeen weldoener van wetenschappelijk onderzoek. Te Konstanz 1362 Van Juan Luis Vives Brugge, 10 mei 1523 Vives aan Erasmus Met betrekking tot de afrekening zit het als volgt (dit om te voorkomen dat Froben zich vergist). Franz 1. had mij twintig gouden gulden gegeven voordat het boek uit zou komen; eind januari gaf hij me er nog eens zes. Dit bedrag heb ik toen zelf in ontvangst genomen en ook drie exemplaren van het boek. Hij zei dat hij opdracht had van Froben om mij tweeëndertig gouden gulden te geven, maar dat hij er hierop acht in mindering had gebracht, die aan jou {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} verschuldigd waren. Wat die man je heeft geschreven 2. over mij en uit mijn naam, heeft mij echt niet geraakt. Niemand is zich meer bewust - dat kun je van mij aannemen - van zijn onervarenheid dan ikzelf en ik verbloem die ook allerminst; daarom benauwt het mij niet echt dat ik geen roem oogst, daar ik weet dat ik die niet verdiend heb. Moge Christus mij daarom bijstaan: ik denk echt dat ik een reputatie verkregen heb groter dan mijn verdiensten, en vaak verbaas ik me dat mijn roem zo mateloos groot is. Daarom vind ik het niet erg wat die man zei, omdat het met mij in dit opzicht voorspoediger verloopt dan ik redelijkerwijs kan wensen indien ik mijn prestaties eerlijk inschat. Zelfs als ik helemaal van mezelf overtuigd zou zijn en zou vinden dat ik prachtige en zeer geleerde boeken schrijf, weet ik toch heel goed dat dit een speciale gunst is van een genius die letterkundige werken leven inblaast; ik weet dat het de fortuin is die waarde en eeuwigheid geeft aan de dingen en dat wij wel plannen kunnen smeden maar geen successen; en dat het daarom een kenmerk van een wijs iemand is om wat in zijn macht is gelegen, zo ijverig en nauwgezet mogelijk te ordenen en zich verder in evenwicht te houden tegenover toevalligheden; want het enige waarvoor een goed mens in zijn leven verantwoordelijk te houden is, zijn zijn eigen fouten. Deze dingen zouden mij wel troosten als ik echt geleerd en wijs zou zijn maar toch onzichtbaar: maar nu ben ik beroemder dan ik meestal zou willen (ik had liever dat mijn tekortkomingen op alle gebied niet door zo velen gezien en geweten werden). En ik zie best dat mijn onwetendheid zo groot is dat ik me van schaamte gedwongen voel die uit te spreken, zodat ik zelf met minder schuldgevoel bekend kan maken wat anderen toch wel zullen ontdekken. Aanvankelijk schreef ik gedreven door jeugdig enthousiasme, daarna omdat ‘een ongeneeslijke passie om te schrijven velen in zijn greep heeft’. 3. Maar die van mij zal ik genezen, hoop ik. Want zodra ik het boek gepubliceerd heb dat ik dezer dagen voor de koningin van Engeland heb geschreven, 4. ga ik me onzichtbaar maken in een lange vakantie en een zalig nietsdoen, ten eerste omdat dit een kortere weg is naar een rustig en gelukzalig leven, ten tweede om me niet telkens als een spitsmuisje te verraden door mijn stem en zo de dobbelsteen van fortuin en reputatie uit te dagen; en ten derde omdat (zoals Atilius adviseerde) het beter is zich terug te trekken dan niets nuttigs te doen. 5. Dan zal ik niemand nog last bezorgen van diegenen die onze naam afmeten en taxeren naar hun eigen gewin. En voor {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} mijn part mag Franz dit allemaal dan wel opgeschreven hebben als absoluut waar: want of het echt zo is, zal de tijd uitwijzen, hoop ik, en Froben kan dat dan te weten komen van Hilarius. 6. Met betrekking tot mijn Augustinus 7. weet ik dat hij heel veel exemplaren verkocht heeft en ik ken ook mensen die er een gekocht hebben. Maar hoe waagt hij het dan zo onbeschaamd te liegen over Londen? Hij heeft zelf aan mij toegegeven dat hij daar in een paar dagen meer dan dertig exemplaren van mijn Augustinus afgezet heeft. Lupset zei in elk geval dat hij in Engeland geen enkel exemplaar meer te koop had gezien. Ook heeft hij 8. tegenover mij bevestigd dat hij in Engeland eveneens meer dan veertig exemplaren van mijn Somnium verkocht had. 9. Misschien vindt hij dat mijn naam niet verkoopt, omdat hij die vergelijkt met die van jou of van Budé. Tja. Is hier niet ergens iemand anders te vinden die Froben als vennoot kan nemen? Armzalig de roem van auteurs als zij alleen maar kan blijven bestaan indien dergelijke windbuilen dat willen! Ik zie echt nu onmiddellijk af van alle roem en verder van alle onderzoek, als het op deze manier moet gaan. Het is een schande voor de letteren als een boek alleen maar uit kan komen indien de hebzucht van ongeletterden het zijn zegen geeft: werk van Kempo 10. en Brecht 11. en Torrentinus 12. is wel overal voorhanden, maar bijna niemand heeft een Cicero. De onsterfelijke God kan zich nooit zo onrechtvaardig opstellen tegenover de wetenschap dat deze zich slechts kan verbreiden als dit N. winst oplevert. Hij is trouwens, denk ik, zo ongenadig voor mij vanwege het volgende: toen hij mij in Antwerpen een paar dagen aan het lijntje had gehouden door niet te komen opdagen - het had te maken met een bedrag dat nog openstond op een afrekening - heb ik tegen zijn knechts gezegd dat ik het onderhand zat was, die streken en misleidingen waarmee hij mij zo onbeschaamd voor de gek hield. Alle roem kan mij gestolen worden als die zoveel onderdanigheid met zich meebrengt dat je nog niet eens vrijelijk een enkele opmerking mag maken (terwijl zij die geen roem nastreven, mogen zeggen wat ze willen). {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik zou willen dat je geschreven had of Froben die Opuscula van me zal drukken: 13. anders moet je dat laten weten in je eerstvolgende brief; dan zal ik het werk ergens anders heen sturen. Ik ben echt niet zo vreselijk met mezelf ingenomen dat ik wil dat iets van mij verschijnt bij uitgeverij Froben als hem dat verlies oplevert: zoiets heeft hij niet verdiend van mij. Dus hij moet niet denken dat ik boos op hem word als hij mijn werk niet uitgeeft; hij moet doen wat hij het meest in zijn belang vindt. Maar ik heb nu meer dan genoeg over onbelangrijke dingen geschreven, en nog wel aan jou. Wat de titel betreft vrees ik dat mijn boek 14. flink achterblijft bij mijn oorspronkelijke bedoeling. Ik zal bij het schrijven best wel zeshonderd dikke taalfouten hebben gemaakt die zelfs voor Baechem lachwekkend zijn; als de koning er maar geen maakt bij het belonen! De taalkundigen vrees ik niet zo erg. In Rome zul je ongetwijfeld alles in rep en roer aantreffen, vooral nu Rhodos veroverd is. 15. Iedereen is bang dat de Turk nu Sicilië en Italië gaat aanvallen. Het bericht over de nieuwe functie van Budé 16. is weliswaar verblijdend, maar - belangrijker - de berichten over zijn gezondheid zijn bedroevend; hem heb ik dezer dagen geschreven. Toen ik dit geschreven had, ontving ik een brief van vrienden met het bericht dat mijn Opuscula niet door Froben gedrukt zijn en dat N. beweert dat het boek op jouw instigatie door Froben afgewezen is; dat je mij hierover een brief zult schrijven en laten bezorgen door een dienaar, die je binnen een paar dagen hierheen zult sturen. En hoewel het voor jou niet zo van belang is wat ik persoonlijk hiervan geloof, zou ik toch willen - als je mij nog enigszins vertrouwt - dat je weet dat ik dat niet geloof, zelfs niet indien het gezegd was door een uiterst betrouwbaar iemand, laat staan nu het afkomstig is van N. Ik heb het slechts toegevoegd om je te laten weten dat N. nog geen steek veranderd is. Als ik zou zeggen dat het mij helemaal geen pijn heeft gedaan, dan zou ik liegen; maar misschien minder pijn dan anderen in dergelijke omstandigheden voelen. Uit jouw brief 17. putte ik enige hoop, want je schreef dat Froben met meer graagte mijn werk zou drukken als N. in de kosten zou participeren, alsof je de suggestie wilde wekken dat hij het zou drukken. Nu begrijp ik dat ik en mijn werk niet zo belangrijk zijn dat er in die zo grote verscheidenheid aan boeken een plaatsje gevonden kan worden voor een zo klein boekje, tenzij het bij de eerste roep van de veilingmeester al uitverkocht zou worden. Overigens zou uitgeverij Froben het {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} boekje wel beter verkoopbaar hebben gemaakt, zoals met mijn Somnium gebeurd is, ook in Duitsland, dat zo groot is en zo vol van intellectuelen dat werkelijk alles er aftrek vindt. Beatus 18. heeft ginds een gedeelte van mijn Opuscula laten publiceren; 19. daarvan heb ik hier nog geen enkel exemplaar gezien. Ongetwijfeld schat ik mezelf helemaal fout in. Want ik wist wel dat ik niet in de stalles bij de senatoren zat, maar ik dacht - of wenste - dat ik wel opgeklommen was naar de voorste veertien rijen der ridders, en nu merk ik dat ik bij de plebejers van de achterste rijen zit. 20. Hoe waar is het dat vermogens het onderscheid der standen bepalen, ook in onze maatschappij! Kijk, zo diep zijn die prachtige kwalificaties als ‘een zeer beroemd universeel geleerde’ dus gevallen. Ook hier moet de fortuin maar op toezien; wie daarmee het minst te maken hebben, die zijn pas echt gelukkig. Op geen enkele manier kon ik onder een reis naar Spanje uit komen; ik denk dat ik morgen of overmorgen op weg ga. Christus geve dat mijn reis voorspoedig verloopt. Ik vertrek eerst naar Engeland, en zowel daar als in mijn vaderland zal ik voor je doen wat vrienden voor elkaar moeten doen. Ik bid Christus dat hij je nog heel lang bewaart in goede gezondheid en in voorspoed: waar ik me ook zal bevinden, ik houd je op de hoogte van mijn wederwaardigheden. Het ga je goed, mijn leraar, en denk altijd aan onze vriendschap; beveel me aan bij Christus, wiens ijverige dienaar je bent. Doe de groeten van mij aan Beatus en aan Froben. 10 mei 1523, Brugge 1363 Aan Ennio Filonardi Bazel, 25 mei 1523 Hartelijk gegroet, zeer eerbiedwaardige monseigneur. Ik wens mezelf geluk dat u aan ons bent teruggegeven: 1. als dit eveneens tot uw genoegen is, wens ik ook u geluk. Ik bid maar dat ik u terecht gelukwens. Degene die deze brief bezorgt, 2. wil graag verlost worden uit een groep van slechte monniken, van {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} wie er overal grote aantallen zijn, en zich voegen bij een groepering van goede mannen. Mij is verteld dat hij zo'n gunst van u, die alle goede mensen steunt, waard is. Als u dezelfde mening bent toegedaan, behandelt u de man dan alstublieft vriendelijk. Moge het uwe Hoogwaardigheid goed gaan; ik zal me altijd een zeer toegewijd dienaar van u tonen. Bazel, daags na Pinksteren 1523 Erasmus, eerbiedig beschermeling van uwe hoogwaardige Excellentie Aan de eerwaarde vader in Christus, de heer Ennio, bisschop van Veroli, apostolisch nuntius. Te Konstanz 1364 Aan Ennio Filonardi Bazel, 25 mei 1523 Zeer eerbiedwaardige monseigneur. Uwe vriendelijkheid zal het mij wel vergeven dat ik u lastigval met mijn onbelangrijke brieven. Vandaag heb ik iemand bij u aanbevolen op grond van andermans oordeel, dat naar ik hoop niet ongefundeerd is. Zo zijn Duitsers nu eenmaal: wanneer zij iets heel graag willen, kunnen ze er niet tegen dat het hun geweigerd wordt. Ze overwegen ook niet wat de persoon kan bereiken van wie zij een aanbeveling eisen, maar ze denken alleen maar aan wat zij zelf wensen. Maar nu heb ik hier een jongeman, Konrad Heresbach, die ik zelf van ganser harte bij uwe hoogheid aanbeveel: wat hij wil, hoort u wel van hemzelf. Hij is hoogleraar Grieks in Freiburg, tegen een mooi salaris. Hij heeft een ongelooflijk vruchtbaar talent, een zeldzame vakkennis en een groot oordeelsvermogen; zijn stijl van schrijven is heel treffend en vlot, en totaal vrij van geaffecteerdheid; verder is zijn manier van doen zo puur dat er niets te wensen overblijft: zachter of bescheidener of oprechter is niet mogelijk. Als mijn voorgevoel me niet bedriegt, zal hij eens tot de groten en beroemden behoren. Ik denk niet dat het iets van groot gewicht is wat hij van u zal vragen; ik zou graag willen dat hij u hierin zo ervaart zoals ik denk en zeg dat u bent. Ik zou wensen dat aan mij de gelegenheid werd geboden om duidelijk te maken dat ik een van de mensen ben die uwe hoogheid graag in alles ter wille zijn. In Duitsland is het gerucht verspreid dat ik mijn pen aan het scherpen ben tegen Luther: dat doe ik absoluut niet en bovendien zie ik geen enkel nut als ik het wel zou doen, behalve dan dat het geruzie nog erger zou worden. Ook nu al maken sommigen zo veel lawaai dat ik besloten heb Duitsland voorgoed vaarwel te zeggen: hoewel, eigenlijk had ik dit al eerder besloten. Als ik naar Italië ga, zal ik bij u een paar dagen genieten van uw vriendelijkheid: toen ik de {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} vorige keer in Konstanz was, 1. kon dit niet vanwege ziekte van mij. Ik zie geen einde aan dit geruzie tenzij de vorsten laten zien dat zij zich snel zullen richten op wat rechtvaardig is en dat zij het misbruik zullen wegruimen waarover de wereld terecht klaagt. Hierover heb ik het een en ander 2. geschreven aan de paus; ook het edict van de keizer dat onlangs uitgegaan is, 3. lijkt op zoiets te wijzen. Heer Jezus moge uwe Hoogwaardigheid in goede gezondheid bewaren. Gegeven te Bazel, daags na Pinksteren 1523 1365 Aan Albert van Brandenburg Bazel 1 juni 1523 Dit is het voorwoord bij een nieuwe uitgave van de Ratio verae theologiae (‘Opzet van een ware theologie’), waarschijnlijk in 1523 te Antwerpen gedrukt door Michiel Hillen. Aan de hoogwaardige vader in Christus, heer Albert, kardinaal van de heilige Roomse Kerk, titularis van de St.-Chrysogonus, aartsbisschop van Mainz en Maagdenburg, keurvorst, primaat etc., bestuurder van Halberstadt, markies van Brandenburg, zendt Erasmus zijn groet De apostel Paulus keurt huwelijken weliswaar niet af, maar hij verkondigt dat het huwelijk in feite voor de partners een zware belasting wordt; 1. hij doelt hier natuurlijk op die zorgen die ouders moeten doorstaan bij het voortbrengen, voeden, opvoeden, uithuwelijken en vooruit helpen van hun kinderen. Het komt mij voor dat dit ook van toepassing is op ons die, hoewel kinderloos naar het lichaam, toch zo nu en dan in plaats van kinderen een boek voortbrengen; behalve dan dat onze situatie als veel moeilijker kan worden beschouwd. Want Paulus verkondigt aan hen alleen lichamelijk leed; ons treft dubbel leed, lichamelijk en geestelijk. Wij doen dit immers slechts met grote schade voor onze financiën en onze gezondheid: hoewel, hoe groot is {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} deze schade verhoudingsgewijs, als we die afwegen tegen de zorgen van onze geest? Daarom is de situatie van schrijvers niet alleen ellendiger dan die van ouders op grond van het feit dat zij bezwaard wordt met een dubbele last, maar omdat op beide terreinen onze ongemakken zwaarder zijn. Hoeveel gemakkelijker is het voor een vrouw om in verwachting te raken dan voor ons om een passend onderwerp te concipiëren! Met hoeveel minder risico baart zij dan wij publiceren! Als een vrouw een ongelukkig kindje krijgt, dus een baby die verminkt is of anderszins mismaakt, geven de mensen niet de kraamvrouw de schuld maar de sterren of een fout van het lichaam of het toeval of God. Maar als er in de vruchten van ons intellect ook maar één fout ontdekt wordt, dan is er geen genade. De fout wordt alleen ons aangerekend, die de vrucht ter wereld hebben gebracht, en vanwege die vrucht worden wij levensgevaarlijk bedreigd. Verder ondergaat een vrouw bij één bevalling maar één keer de geboorteweeën, maar worden wij gedwongen o zo vaak dezelfde vrucht te baren. Mij in elk geval - want over anderen spreek ik me niet uit - gebeurt heel vaak wat kraamvrouwen dikwijls overkomt doordat zij te vroeg moeder willen worden: door misgeboorte baren zij een onrijpe vrucht; of beter gezegd, mij overkomt hetzelfde als sommige dieren die vormeloze hoopjes baren en daarom zich gedwongen zien door langdurig likken vorm te geven aan wat ze voortgebracht hebben: dat is althans bij beren het geval. Dat ik dit type fout deel met anderen, beschouw ik zelf toch duidelijk als mijn eigen schuld. Zo ben ik, ik kan de lasten van in verwachting zijn niet dragen. Zo komt het dat ik dezelfde bevalling vaker moet doorstaan doordat ik te snel verlost wil worden van mijn last. Hier komt nog iets bij. Zij die met hun lichaam iets voortbrengen, baren één meisje voor één echtgenoot: als het meisje een man heeft gevonden aan wie ze bevalt, doet het er niet toe wat andere mensen vinden. Maar wij brengen iets voort voor het publiek, dat wil zeggen voor een veelkoppig monster; omdat aan de ogen van dat beest uiteenlopende dingen bevallen, is het onmogelijk dat je honderd procent bevalt, ook al breng je iets voort dat op zichzelf allerschoonst is. Van deze zo eigenzinnige minnaar moeten wij dienaar zijn. Dit is zeker in deze tijden uiterst moeilijk; de voorkeuren van de mensen lopen tegenwoordig zo uiteen dat wat de ene partij aanstaat, onvermijdelijk de andere hevig mishaagt. En vaak is het zo dat een boek alleen maar hierom mishaagt of bevalt omdat de auteur mishaagt of bevalt. Er komt zelfs nog iets vervelends voor ons bij. Terwijl vrijers altijd de gunst van de ouders trachten te verwerven, moeten wij dingen naar de gunst van de menigte, wier nut wij dienen met onze manier van leven: in dit opzicht zijn wij heel wat slechter af dan acteurs (want over kraamvrouwen heb ik nu wel genoeg gezegd, dunkt me), die voor een overeengekomen gage {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} een optreden verzorgen maar van wie niemand ooit een publiek heeft gehad dat zo kleingeestig of verongelijkt is dat de acteur met stenen bekogeld wordt als zijn optreden niet zo gelukkig uitviel. De ergste ramp is om uitgefloten en van het podium gejaagd te worden. Wij voeren ons stuk op met gevaar voor eigen leven, en ook nog op eigen kosten. Ik weet het, uwe Hoogheid zal al een tijdje zeggen: ‘Stop, genoeg vergelijkingen! Vertel je boodschap in een paar woorden!’ Dat zal ik doen. Al weer enkele jaren geleden heb ik dit boekje, Methode van de Theologie, gepubliceerd in onbewerkte vorm: eerder een verzameling notities dan een boek. 2. Toen het echter ook zo, onopgesmukt, liefhebbers vond aan wie het beviel, heb ik het wat verfraaid en het lokmiddel van uw naam toegevoegd als een soort bruidsschat en zo dezelfde dochter opnieuw uitgehuwelijkt. 3. Toen dit een- en andermaal gebeurd was en het prima bleek te verkopen (volgens mij dankzij uw beschermgeest), heb ik het pas dit jaar 1523 weer onder handen genomen; ik heb er zoveel moeite aan besteed dat het nu bijna als een echt boek beschouwd kan worden. Maar het feit dat het gelezen wordt, dat het beduimeld wordt in handen van geïnteresseerden, acht ik volkomen het werk van uw beschermgeest. En als het sommigen niet bevalt, schrijf ik dat toe aan het ongelukkige lot van deze tijden, waarin tegengestelde opvattingen aan beide kanten zo oplaaien dat er niets zo zouteloos of ook zo goddeloos geschreven kan worden of het vindt iemand die er enthousiast over is; anderzijds niets zo fraai of voorzichtig dat het bescherming biedt tegen beten van een valse aanklager. Het was een deel van mijn ongeluk dat mijn oude dag in deze tijden valt. We moeten de heer Jezus bidden dat hij met zijn inspiratie de geest van het christenvolk richt op vredelievendheid en op streven naar eendracht: hij is de enige die dit kan. Want zolang wij in onze geestdrift ruziemaken, zullen wij, hoe meer we ernaar streven onszelf te ontplooien, er des te dieper in verstrikt raken. Hoezeer dit tijdperk anderen toelacht, weet ik niet; mij bevalt het zeer zeker niet. De hartstochten van de partijen zijn het kookpunt zo dicht genaderd dat een zuiver oordeel niet mogelijk is. Alles is vol van schelden en twisten. De bekende vrijheid en aantrekkelijkheid van onderzoek zijn totaal tenietgedaan, de goede schrijvers worden niet meer gelezen en wat naar opstand smaakt, is het enige dat bevalt. Wat een ramp intussen voor de christelijke eensgezindheid! Hoe moeilijk kun je ergens nog die zuivere en eenvoudige vriendschap vinden, niet bedorven door gisting! Samenzweerders kun {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} je vinden, vrienden echt niet. Maar wat is onze religie waard als je de vrede wegneemt? Het zal er dan uitzien alsof je de zon uit de wereld wegneemt. Ik zou nog liever bijvoorbeeld groenteboer zijn, genietend van christelijke rust en me verheugend in de eenvoud van de geest van het evangelie, dan de driewerf en vierwerf grootste theoloog die verwikkeld is in dergelijke onenigheden. Wat mij betreft, ik zorg er in elk geval met al mijn krachten voor dat ik deze gisting uit de diepste vezels van mijn geest verban en dat ik terugkeer naar de eenvoud en rust van de geest van het evangelie en dat ik een zodanige geesteshouding verwerf dat ik met goed vertrouwen kan verschijnen voor de rechterstoel van Jezus Christus: misschien zal ik daar morgen of overmorgen wel ontboden worden. Allen moeten trouwens daarheen komen, en voor niemand kan dit leven lang zijn, ook al zou de levensduur vaststaan. Nu de duur niet vaststaat, moeten allen zo leven alsof vannacht nog onze ziel bij ons opgeëist wordt. 4. Graag zou ik evenwel alle mensen aansporen om voor zichzelf serieus en enthousiast te doen wat ik doe. Misschien is er een stapje mogelijk naar het herstel van eensgezindheid als eenieder oprecht, als het ware ten overstaan van God, zijn geest reinigt van de gist van haat, nijd en strijd. Een eenvoudig oog is alleen gericht op Christus' glorie. 5. Laten zij die preken voor publiek, het woord van het evangelie zuiver en oprecht behandelen, niemand in alles gelijk gevend maar zoveel mogelijk zich onthoudend van dingen die meer op oproer gericht zijn dan op opbouw. Een oordeel uitspreken tegen je naaste of ook tegen je vijand moet achterwege blijven. Laat eenieder over andermans geschriften zich zo uiten als hij zou willen dat men het deed over de zijne. Verder dient de omschrijving van datgene wat allen noodzakelijk moeten geloven, beperkt te worden tot zeer weinig; dat zal zeker mogelijk zijn met behoud van de oprechtheid van het christelijke geloof. Er moet óf een verbod komen om de overige zaken aan een strafrechtelijk onderzoek te onderwerpen, óf die zaken moeten overgelaten worden aan ieders eigen oordeel. Dit zal niet alleen tot gevolg hebben dat er naderhand minder onenigheden de kop opsteken, maar het zal het ook gemakkelijker maken het christendom over alle volkeren van de wereld te verbreiden. Dan moeten verder die zaken rechtgezet worden waarover de wereld al heel lang terecht klaagt. Want als die heidense rechter in het evangelie van Lucas het verzoek van de verdrukte weduwe al niet helemaal negeerde, 6. hoeveel te minder moet men dan het luide geroep negeren van hen voor wie onze heer Jezus Christus zijn eigen bloed heeft vergoten! Want hij is niet alleen voor de elite {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} gestorven; hij koestert ook een bijzondere zorg voor de onaanzienlijken en de zwakken. Deze kiest hij als allereersten uit, via hen is het evangelische koninkrijk ontstaan en op weg gegaan. Al deze dingen kunnen zelfs zonder opschudding geschieden als het gezag van monarchen en prinsen zich intussen bevrijdt van menselijke hartstochten en zich van ganser harte dienstbaar maakt aan het algemene nut en aan de glorie van Jezus Christus, de vorst van allen, en als die mensen erbuiten gehouden zouden worden die de wereld al veel te lang getolereerd heeft: zij die slechts bezig zijn met hun eigen roem, hun eigen buik, hun eigen tirannie; zij die vinden dat hun koninkrijk niet kan blijven bestaan als het volk een greintje verstand of hersens zou hebben. Dus door gemeenschappelijke smeekbeden moeten wij Jezus, de almachtige, ertoe bewegen dat hij deze gedachte post doet vatten bij de leiders van kerk en staat: onder wie u niet alleen een zeer voorname plaats inneemt, maar ook zeer veel hulp kunt bieden om de rust in de kerk te herstellen. Ik vertrouw erop dat u dit met vuur zult doen en ook reeds doet. Het ga u goed. Bazel, 1 juni 1523 1366 Van Polidoro Virgilio Londen, 3 juni 1523 Gegroet, beste Erasmus. Eergisteren heeft onze vriend Zacharias 1. mij de groeten overgebracht van jou: hij vertelde me dat jij veel reclame hebt gemaakt voor mijn boekwerkjes en vroeg me ten slotte of ik dat al wist. Ik heb geantwoord dat ik zeker was van jouw genegenheid jegens mij en dat jij voor mij een heel goede vriend bent die mij bijzonder dierbaar is, net zoals ik dat voor jou ben. Vervolgens bracht hij gisteren jouw bediende 2. bij mij; van hem heb ik tot in details vernomen hoe het met je gaat, iets wat mij een groot genoegen deed; want het feit dat je leeft, dat je gezond bent, is van het grootste belang voor onze republiek der letteren, aangezien het volkomen duidelijk is dat jij meer dan wie ook in de wieg gelegd bent om haar te verrijken. Dat je mij voortdurend diensten bewijst, stemt me dankbaar; zo beantwoord je mijn genegenheid, zo onderhoud je daadwerkelijk de plichten van de verbondenheid die al zo lang tussen ons bestaat. Ik doe precies hetzelfde, want ik ben wel de laatste om afbreuk te doen aan jouw grote reputatie; dit bewijst mijn brief aan onze vriend Cuthbert, bisschop van Londen, aan wie {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} ik onlangs twee honderdtallen gewijde spreekwoorden opgedragen heb. 3. Nadat je de laatste keer hier was weggegaan, 4. heb ik trouwens ook jou een brief 5. geschreven, die ik aan onze vriend More overhandigd heb; maar omdat er geen antwoord kwam, vond ik vervolgens dat ik moest zwijgen totdat wij elkaar ergens toevallig zouden treffen. Dit zal vroeg of laat wel een keer gebeuren. Als ik intussen voor jou van nut kan zijn, staat je vriend Polidoro tot je dienst, bereid je zelfs te helpen met geld; wanneer je in de toekomst deze belofte op de proef stelt, zal je hoop je niet bedriegen, zoals je van je bediende kunt vernemen. Het ga je goed. Londen, 3 juni 1523 Breng alsjeblieft mijn groeten over aan Johannes Oecolampadius, als hij nog daarginds is, en aan onze vriend Beatus Rhenanus. Je Polidoro Virgilio Aan de eerwaarde heer Erasmus, zijn zeer dierbare vriend, te Bazel 1367 Van Cuthbert Tunstall Londen, 5 juni 1523 Cuthbert Tunstall, dienaar van de kerk van Londen, aan Erasmus van Rotterdam, gegroet Bij het lezen van jouw brieven 1. voelde ik onbeschrijfelijke vreugde, in het bijzonder wat de brieven betreft die gericht waren aan de koning en aan de gezant, 2. waarin jij je losmaakt van de verdenking dat je mede de hand hebt gehad in het boek dat Luther tegen de koning heeft gepubliceerd; 3. verscheidene mensen hebben je bericht dat hier te lande verdenkingen waren gerezen. 4. Niet dat deze zich zo diep hadden genesteld dat ze door jouw brieven moesten worden verjaagd, want het hele boek bulkt zo van beledigingen en {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} elke pagina ademt zozeer het lutherse gif dat alleen al de lezing ervan duidelijk maakt uit welke koker het afkomstig is. Maar ik was vooral zo vreselijk blij omdat ik uit je brieven begreep dat jij slecht overweg kunt met de lutheranen en dat je, nu de paus jou het dringende verzoek heeft gedaan de strijd met Luther aan te binden, 5. al bijna ten strijde uitgerust bent. Iets waarnaar al jouw vrienden uitkijken en wat ze vurig verlangen, dat jij eindelijk eens slaags raakt met die Proteus, of liever gezegd met die Athens. 6. ‘In elk geval zal ik bij Luther en zijn volgelingen een slechte naam krijgen,’ zul jij zeggen. Maar geen slechtere naam dan God zelf, die door Luther tot de oorzaak van alle kwaad gemaakt wordt doordat hij de mensen de vrije wil ontneemt en stellig beweert dat alles geschiedt volgens vaste, noodzakelijke wetten, zodat het iemand niet vrijstaat goed te doen als hij dat wil. Bovendien zullen beschimpingen die je naar je hoofd krijgt omwille van Christus, je natuurlijk veel meer lof brengen dan alle andere denkbare lofprijzingen, hoe fraai verwoord ook, zodat je in dit opzicht niets te vrezen hebt. Ik vind eigenlijk dat jij dit bij uitstek verschuldigd bent aan je vaderland dat, als er niet heel snel opgetreden wordt, het risico loopt van besmetting door deze pest, die zich steeds verder zal verspreiden als niemand haar bestrijdt. Onder alle bijbelse geleerden die de wereld heeft gekend, is er niemand geweest die niet in de aanval ging als hij zag dat in zijn tijd een gevaarlijke ketterij de kop opstak. Ik vraag je, wat heeft jouw vriend Hieronymus grotere roem opgeleverd dan zijn scherpe weerleggingen van de ketterijen van zijn tijd? Hij dankt zijn roem niet zozeer aan zijn correctie van de heilige boeken van Mozes en van de profeten aan de hand van de Hebreeuwse tekst, noch aan de vele commentaren waarvoor hij zich heeft afgetobd, als wel aan het feit dat hij in het strijdperk trad tegen Helvidius, Jovinianus, de luciferianen, Vigilantius, de pelagianen. Waar schittert Origines' geleerdheid feller dan tegen Celsus? Waar die van Basilius feller dan tegen Eunomius? Hoeveel lof heeft Cyprianus niet geoogst omdat hij zo scherp is opgetreden tegen Demetrianus, Novatianus en Novatus! Hoeveel lof viel Hilarius niet ten deel door zijn strijd tegen Constantius! Wat Augustinus heeft geschreven tegen Pelagius, tegen Julianus, tegen de arianen, tegen de manicheeërs, tegen Gaudentius, tegen Petilianus, tegen Faustus, tegen Fulgentius, geeft zozeer een blijk van zijn heilige passie dat ik betwijfel of zijn brandende liefde voor Gods kerk en zijn grote bijbelse geleerdheid in enig ander geschrift van hem helderder zichtbaar zijn. Kortom, welke kerkgeleerde van enig aanzien heeft {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} ooit gezwegen na de opkomst van een nieuwe ketterij? De ware christelijke krijgsdienst bestaat in het verdelgen van ketterij. Of vinden wij het wel een schone taak om barbaren te achtervolgen die ons gebied binnendringen en wat buit meenemen, en dulden wij rustig de ketters die met ons een strijd leveren om onze godsdienst en onze altaren? Hoeveel roemvoller is een overwinning op dit laatste terrein dan op het eerste! Ons wacht een eeuwige triomftocht in de hemel als we ketters verslaan, maar slechts een vluchtige roem in dit leven als we barbaren verjagen. Maar wat jou het meest moet aansporen, is dit: de reputatie die je verworven hebt door je vele arbeid ten nutte van de kerk, proberen de lutheranen jou afhandig te maken door je valselijk bij hun eigen partij te rekenen. Voeg daarbij de eventuele personen die jaloers op je zijn en aan je reputatie knagen door jou als lid van die sekte te noteren, omdat ze je op deze manier de grootste schade kunnen berokkenen. En dan komt daar nog een grote prikkel bij: paus Adrianus, jouw landgenoot, die zo bezorgd is over de kudde des Heren, nodigt jou met klem uit die taak op je te nemen! Niet alleen word jij daartoe, in zijn oordeel en in dat van alle anderen, bij uitstek geschikt geacht, maar ook moet jij zelfs ongevraagd, uit eigen beweging je naam opgeven, want je ziet die ketterijen overal ontspruiten en als ze eenmaal volwassen zijn, zal de hele kerk instorten. Het gaat immers niet om de invoering van een of twee schadelijke nieuwigheden, maar bij de enorme menigte van wycliffiaanse ketterijen voegen zich nu nieuwe wapens, namelijk scheldwoorden, beledigingen, smaad, in gif gedrenkte tongen, zodat het wel lijkt of er addergif achter hun lippen bruist. Met deze wapens maken zij zich op de kerk te vernietigen; op een andere manier kunnen ze dat niet. Alles wat namelijk door de apostelen is ingesteld en altijd in de katholieke kerk gehandhaafd is sinds de menswording van Christus, verwerpen die lieden: de tradities van de heilige vaders, de liturgie van de kerk, alles wat heilig is; wat zij zelf daarvoor in de plaats willen zetten, daarover zijn ze het nog niet eens. Met een dwaas stukje stoïcijnse filosofie beweren zij immers dat alle christelijke mannen en vrouwen op gelijke voet priesters en koningen zijn; 7. want daar gaat het naar toe, met die christelijke vrijheid die volgens hen aan geen mensenwetten onderworpen is. Wat anders kunnen zij hiermee bereiken dan anarchie? Maar de Duitse vorsten hebben dit nog niet in de gaten. Vroeger is zoiets hier te lande eens door de wycliffieten geprobeerd; onze geschiedschrijving getuigt dat het door hen bijeengebrachte leger van samenzweerders slechts met de grootste moeite door de koninklijke strijdkrachten bevoch- {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} ten, verslagen en verjaagd is. 8. Luther heeft het gewaagd een boek te publiceren over de afschaffing van de mis: 9. van de mis heeft hij nooit iets begrepen. Hiermee is het toppunt wel bereikt, tenzij hij zich heeft voorgenomen een boek te schrijven over de afschaffing van Christus zelf. Die kant lijkt het wel op te gaan, met de dwaasheid van die man, want wij hebben vernomen dat zijn volgelingen de Heilige Maagd al hebben stukgeschoten. Moeten wij zoveel goddeloosheid nog langer tolereren? Bij alle lijden dat Christus verduurd heeft in zijn sterfelijk lichaam, bij het bloed dat hij bij zijn sterven vergoten heeft om de wereld te verlossen, bij de glorie die jou in de hemel te wachten staat nadat je dit aardse leven volbracht hebt, bezweer ik je en smeek ik jou, Erasmus, - ja eigenlijk bidt en smeekt de kerk jou - dat je eindelijk het gevecht aangaat met dit veelkoppige monster. Vat moed! De wereld staat in voor jouw overwinning. Bedenk welke grote schuld jou terecht kan worden aangerekend als jij je in gevaar verkerende vaderland en de wankelende kerk niet zo vlug mogelijk te hulp snelt; bedenk welke onsterfelijke roem jou zal wachten als de godsdienst van je vaderland door jou zal worden gered, als de kerk door jouw werk zal worden gestut. Tot slot behoren de inspanningen die jij je getroost hebt om gewijde teksten te verfraaien, jou ten zeerste te inspireren, want je ziet toch dat de geschriften die jij met zoveel pijn en moeite gezuiverd hebt, met vuile ketterijen bezoedeld worden door die mensen, die zelf beschouwd wensen te worden als verdienstelijke stilisten. Daardoor maken zij zuiverheid in de Heilige Schrift tot iets wat de meeste mensen haten. Nu vraag ik je, hoe kun je jouw levenskracht (die met je leeftijd langzaam afneemt) beter besteden dan door die Cerberus met het zwaard van de Heilige Geest terug te drijven in zijn hok, die hond die met zijn wilde geblaf tegen alle kerkelijke rangen en standen tekeergaat? Allen vertrouwen er des te meer op dat jij dit zult doen omdat jij zelf in een onlangs gepubliceerd boekje ieders verwachting hieromtrent al voedsel hebt gegeven. 10. Vaarwel. Vanuit Londen, 5 juni 1523 {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} 1368 Van Wolfgang Faber Capito Straatsburg, 18 juni 1523 Gegroet. Dat ik jou tot nu toe niet geschreven heb, ligt aan mijn grote eerbied voor jou en aan het besef van mijn eigen zwakheid. Door een overmaat aan zakelijke beslommeringen, listige streken en hinderlagen geteisterd, ben ik meer dan de helft kwijtgeraakt van de energie waarvan ik anders lichtelijk overvloei. Maar nu komt er weer een nieuwe tragedie aan. De lutheranen jagen mij overal op met hun smadelijke spotprenten en schotschriften. De pauselijke partij daarentegen probeert mij, met getuigenissen die door omkoping of vleierij zijn verkregen, in Rome af te schilderen als (hemel nog aan toe) een vurige volgeling van Luther. Er zijn nu eenmaal mensen die graag hun oor lenen aan dergelijke lasterpraat, hoewel ik nooit een letter over deze zaak geschreven heb en evenmin met adviezen de zaak gesteund heb van degenen die vurig streven naar revolutie, zoals ik ook nooit de kringen heb gefrequenteerd van degenen die alle heilige en wereldse zaken vermengen omwille van hun eigen gewin. Ik vond het namelijk meer dan genoeg winst om uit beide kringen weg te blijven, aangezien beide ruzie maken met meer dan dodelijke haat. Mijn kardinaal 1. heeft driemaal bericht gestuurd om mij bij zich te roepen, maar ik heb nu, omdat ik in deze situatie word gebracht, ontslag gevraagd, en wel op zo'n manier dat hij het met goed fatsoen niet gemakkelijk kan weigeren. Bovendien wordt gezegd dat mijn proosdij, 2. die ik met zoveel moeite verdedigd heb toen Leo nog leefde, mij door Adrianus ontnomen is bij een tegen mij gericht executoir decreet. Maar dit is mij nog niet bezorgd; je mag het ook eigenlijk niet geloven van een zo grote paus, die het zijn taak vindt om arme liefhebbers van de letteren vooruit te helpen, al ben ik wel bang dat er misschien ook in Rome plaats is voor lasteraars. Jij vraagt je verbaasd af wat nu mijn plannen zijn, dat weet ik: ontslagen als proost neem ik ook nog ontslag bij het fraaie hof, alsof ik koppig de weg naar de armoede wil bewandelen, want ik heb geen cent meer over. Maar mijn besluit staat vast: ik wil die steeds wisselende omstandigheden aan het hof niet langer meemaken. Ik lijd liever met ere honger dan elk uur een ander gezicht te moeten trekken. Als je de gelegenheid krijgt, beveel me dan aan bij de paus. Men zegt dat het boek van Hutten gedrukt is. 3. Ik snap niet wat die vent {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} bezielt om jou, de drijvende kracht achter de wedergeboorte van de letteren en de terugkeer van de vroomheid, tot doelwit te kiezen. Misschien doet jouw gematigde opstelling hem pijn; anderen vinden die te uitgekookt om behulpzaam te zijn in deze tijd, waarin alles gericht is op vernieuwing en er geen hoop is dat alles wat tot nog toe is aanvaard, evenzeer gewaardeerd zal worden door de volgende generaties. Het ga je goed in de Heer, mijn hooggeachte leermeester. Straatsburg, 18 juni 1523 1369 Aan Cuthbert Tunstall Bazel, [eind juni 1523] Dit is een antwoord op brief 1367. Erasmus van Rotterdam aan Cuthbert Tunstall, bisschop van Londen, gegroet Zoveel vrome strijdlust en brandende ijver voor Gods kerk kan ik slechts in de hoogste mate prijzen, hoogwaardige monseigneur; ongetwijfeld komt jouw geestdrift voort uit een bezonnen oordeel. Maar ik en andere mensen zoals ik moeten oppassen dat we niet, zoals de apostel schrijft, God wel vol toewijding dienen maar het ons aan inzicht ontbreekt; 1. en zoals Parmeno in de komedie zegt, valt te vrezen dat het ons op deze manier te heet onder de voeten wordt. 2. Want ik zie bij sommigen gebeuren dat zij met meer strijdlust dan overleg te werk gaan en niet alleen met het onkruid ook het graan uitrukken - iets wat Christus in het evangelie verboden heeft 3. - maar zelfs het graan uitrukken in plaats van het onkruid, doordat zij iets veroordelen wat ze nog niet begrepen hebben of doordat ze aan vrome uitspraken een verwrongen uitleg geven. Dit willen zij dan laten doorgaan voor godsdienstijver en afkeer van ketterij, terwijl het juist een grote bedreiging is voor de vroomheid en de eendracht. Zo gaat dat nu eenmaal: wie iemand vurig bemint, prijst alles in die persoon; wie iemand vurig haat, veroordeelt alles. Naar ik hoor, worden sommige uitspraken uit Luthers geschriften gelaakt die, als ze besproken zouden worden in een nuchter dispuut tussen mensen die geleerd en eerlijk zijn, niet weinig zouden bijdragen aan de spirituele en evangelische kracht waar de wereld van nu zo ver van is afgegle- {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} den. Dit gebeurt vooral door toedoen van degenen die in Italië canoniek recht doceren, weliswaar met grote lof voor hun kundigheid en hun ijver, maar helaas niet met even grote vrucht voor de ware vroomheid. De menselijke wetten, gewoonlijk gemaakt voor de onkundige massa, hebben tot doel dat er minder gezondigd wordt; de leer van Christus roept op tot veel hogere doelen en opereert volgens heel andere methoden. Ik moet toegeven dat het helemaal waar is wat jij zo welsprekend en erudiet uiteenzet, namelijk dat de kerkvaders nergens duidelijker hebben laten zien wat hun talent, geleerdheid en welsprekendheid waard waren dan in hun conflicten met ketters en dat zij op geen ander terrein meer ware lof geoogst hebben. In die richting daag je mij nu uit met schitterende voorbeelden: Origines, Basilius, Cyprianus, Hieronymus, Augustinus. Maar wanneer ik mijn nietige persoon met hen vergelijk, zakt de moed mij meteen in de schoenen, om met Homerus te spreken. 4. Konden de vele mensen die mij in woorden zulke krachten toedichten, deze ook maar in werkelijkheid aan mij schenken! Ik beloof één ding, dat ik me, voor wat ik waard ben, niet afzijdig zal houden van de zaak van de kerk. Ik hoop dat jouw voorgevoel over de afloop van dit alles onjuist blijkt. Ik heb niet zo'n scherpe neus als jij, maar ik meen al een tijd hetzelfde te bespeuren. Als dat gebeurt, vrees ik dat we voor de afgezette pausen, bisschoppen en vorsten een stelletje ordinaire heersers terugkrijgen, die veel hardvochtiger zullen zijn. Degenen die men de wederdopers noemt, fluisteren al een hele tijd over anarchie; ook worden andere monsterachtige leerstellingen gekweekt die, als ze losbreken, ervoor zullen zorgen dat Luther bijna als orthodox beschouwd kan worden. Er wordt ook al gefluisterd dat het doopsel noch voor volwassenen noch voor kinderen noodzakelijk is. En als ze de mensen ervan overtuigen (sommigen proberen dit) dat er in de eucharistie niets dan brood en wijn aanwezig is, zie ik niet wat ze voor ons nog overlaten van de kerkelijke sacramenten. Er heerst nog een ander soort waanzin: zij willen beschouwd worden als profeten, 5. maar iedereen lacht hen uit. Overigens is er nog geen sekte opgestaan die in ketterse bewoordingen over Christus spreekt, maar de heersende wirwar van opvattingen heeft velen wel de durf gegeven om niet alleen blasfemische uitspraken te doen over Christus' goddelijke natuur, maar ook te twijfelen aan het gezag van de gehele Heilige Schrift. Zo gaat dat altijd wanneer de dijk eenmaal doorbroken is en de onbezonnenheid der mensen zich over het veld der teugelloosheid uitgestort heeft: de gekte gaat maar door, totdat zij alles met zich meesleurt in de ondergang. Die mensen verwerpen alles, zoals jij naar waarheid opmerkt, maar daar- {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} tegenover zijn er ook mensen die koste wat het kost alles willen behouden en zelfs niets willen veranderen aan het kwaad dat de kerk is binnengeslopen en dat de voornaamste bron vormt van het bederf van het christenvolk. Wanneer wij tegen hen zeggen dat het volstrek onbillijk is om vanwege menselijke gebreken ook waardevolle zaken te vernietigen, antwoorden zij (altijd praatjes genoeg!) dat vrees voor God, bijbelse vermaningen en het gezag van vorsten al eeuwenlang niet in staat zijn gebleken om de leiders van de kerk op de juiste weg te brengen, en dat er geen andere weg naar verbetering is dan door alles overhoop te halen. Beide partijen trekken aan het touwtje van de strijd. De hardnekkige onenigheid onder de vorsten maakt deze kwaal nog lastiger te genezen. Ik zou die met wortel en tak willen uitroeien, om te voorkomen dat ze even later, na een korte tijd van onderdrukking, toch weer de kop opsteekt en nog groter verderf zaait. Het boek Ezra geeft ons een model voor het herstel van de kerk. Er zou goede hoop zijn als de Heer zich zou verwaardigen ons een vorst te sturen als Ezra, een hogepriester als Jozua, een profeet als Haggai en een volk dat zich verzet tegen goddeloze leerstellingen, zijn slechte leven betert en met goede werken een stad en een huis van God opbouwt. Want er staat te lezen: ‘De lastdragers deden het werk met de ene hand en hielden een werpspies in de andere, en de bouwers werkten met het zwaard op de heup gebonden, en zij bouwden en deden de ramshoorn weer klinken’. 6. Als nu echter al onze hoop gelegen is in het weinig nuchtere geschreeuw van een aantal theologen en monniken, of in de wapens en troepenmachten van bisschoppen en kardinalen, vraag ik mij af of de kwaal die de voornaamste bron is van het kwaad, daardoor genezen kan worden. Maar wij verdienen het nog niet dat de groten der aarde worden gewekt door een inblazing van de Heilige Geest. Ik vertrouw op de Heer, ‘wiens toorn niet eeuwig duurt’; 7. nu kunnen wij terecht met de psalmist zeggen: ‘U hebt ons verstoten, en ons uiteengeslagen’. 8. Het zij ons vergund ook het vervolg aan te heffen: ‘U hebt uw toorn over ons uitgestort en u hebt erbarmen gehad met ons’. 9. Dit kan in elk geval worden gezegd: ‘U hebt het land geschokt en gespleten, genees zijn scheuren, want het stort ineen’. 10. Maar wat ben ik hondsbrutaal dat ik dit aan jou durf te schrijven! Moge de Heer jouw vroomheid bewaren en eeuwig zegenen, hoogeerwaardige monseigneur. Vanuit Bazel, 152[5] {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} 1370 Van Guillaume Budé [Parijs, ca. juni 1523] Budé aan Erasmus Gelukkig had ik juist een brief van jou ontvangen toen ik deze schreef, en wel de brief die je op 1 april hebt geschreven. Daarover was ik verbaasd omdat ik je na 1 april volgens mij nog twee keer geschreven heb; maar zo gaat dat soms: briefbestellers zijn slordig. 1. Ik bedank je namens Morelet, de zoon van de thesaurier, dat je bereid was hem omwille van mij zo vriendelijk te ontvangen; overigens heb ik hem nog niet gezien sinds ik hem een brief met aanbeveling aan jou heb meegegeven. Ik prijs je gelukkig, door de goden gezegende man, ja ik ben zelfs gewoonweg jaloers op je met je nierproblemen, want bij mij overheerst het probleem van de geest. Ik ben dus jaloers ook al heb jij soms last van nierstenen, en wel omdat je een langdurige en plezierige vrije tijd geniet en goede moed houdt, zoals blijkt uit wat je onafgebroken met veel succes publiceert, terwijl ik al heel lang hoofdpijn heb en sinds kort ook problemen met mijn hart: ik kan me niet goed concentreren en soms val ik bijna flauw. Meestal geef ik na ongeveer een uur de moed weer op; ik word door een stroom van zorgen zo overspoeld en onder druk gezet dat ik niet op adem kan komen, laat staan dat ik in staat ben mijn geliefde vrije kunsten te bezoeken, waarvan ik vroeger gewoon onafscheidelijk was. Want hoeveel tijd schat jij eigenlijk dat ik rustig kan besteden aan het lezen van literatuur terwijl ik nu totaal - en nog de helft meer - vastzit in het tuchthuis van de ambtenarij? Die lijfeigenschap heeft God mij toegewezen om me te straffen, denk ik. Maar omdat van die twee dingen het ene al een volledige arbeidstijd eist en het andere een meer dan volledige, althans op dit moment, verdeel ik zo goed ik kan mijn anderhalve arbeidstijd over beide, en zo richt mijn aandacht zich met veel pijn van het een op het ander. ‘Ach arme ziel,’ zul jij zeggen, ‘dat je niet eens een uurtje vrij kunt vinden om voor je verzwakte lijf te zorgen!’ Maar dit is bijna altijd de straf voor wie zich onwetend en onvoorzichtig tot lijfeigene laat maken. Natuurlijk was deze situatie rampzalig voor me en de onbestendigheid van deze twee jaren bleek al mijn plannen compleet in de war te gooien, in elk geval de plannen die ik had op het gebied van de letteren. Voor de vraag of deze ramp voor mijn studiën eigenlijk te maken heeft met een zwakte van mij, geldzucht, is het de moeite waard de ontwikkeling vanaf het begin te kennen en dan pas een oordeel te geven. Door de vrijge- {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} vigheid of liever de goedheid van de koning was mij de functie van meester van de smeekschriften toegevallen, zoals ik je ongetwijfeld geschreven heb. 2. Want ik was toen thuis, maar de koning bevond zich met zijn gevolg in Lyon; ongeveer een maand eerder was ik heimelijk uit Lyon weggegaan, zonder verlof te vragen, omdat ik het gemis van onze lieve kinderen niet langer kon verdragen, maar de koning niet bereid was me verlof te geven om even naar huis te gaan. Rond deze tijd geschiedde het dat ik vanuit Lyon bericht kreeg dat een lid van ons college 3. overleden was; meteen zeiden veel mensen dat deze eervolle functie voor mij bestemd was, afgaande op de geruchten. Maar door mijn ijlings vertrek van het hof wist ik zeker dat ik daar niemand had die een benoeming van mij zou bevorderen of steunen, behalve de vriendelijkheid van de koning en zijn gegeven woord (want hij had mij al lang geleden deze eervolle positie beloofd); alleen door een voorgevoel had ik een beetje hoop en was ik benieuwd, maar ik liet dat niet merken. Zelfs toen de beslissing hierover tamelijk lang uitbleef (want de koning was vertrokken naar het gebied van de Allobrogen 4. om te jagen en zich te verpozen, terwijl zijn gevolg intussen in Lyon bleef met de koningin-moeder 5.), heeft toch niemand mij kunnen overhalen een briefje te schrijven aan het hof, zelfs niet aan een vriend van mij die daar veel invloed heeft. Maar eindelijk, toen bijna iedereen al dacht dat de zaak door mijn ongeïnteresseerdheid van de baan was en sommigen dit ook hardop zeiden, werd er ineens door een bode in livrei een briefpakket bezorgd waarin zich de koninklijke benoemingsakte bevond plus een brief voor mij van de koning zelf. Want de vorst, die zeer humanistisch gezind is en de letteren koestert, stond erop dat de benoemingsakte zonder meer naar mij thuis gestuurd werd: zoiets gebeurt niet vaak. Iedereen legde dit zo uit, dat deze niet geringe onderscheiding niet zozeer toegekend was aan Budé als wel aan alle namen en groeperingen die de goede letteren toegewijd zijn; maar men vond ook dat dit mijn kansen en mijn positie flink verstevigt. Wij vormen een college van acht mannen, wier functies en werkterrein zich breed uitstrekken in het openbare leven. In nagenoeg alle vooraanstaande ambtelijke kringen wordt de eerste en belangrijkste plaats ingenomen door het ambt waarin ik door weldaad van de vorst gekozen ben: daarom geeft het lidmaatschap van het college het recht op de ereplaats te zitten, naast de voorzitter, behalve als er vorsten of prelaten aanwezig zijn, ten eerste in de {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Grote Raad van de vorst, dan in het parlement met honderd leden 6. en ten slotte in alle hoge raden die het laatste woord hebben bij rechtszaken. Het college heeft ook bij het geven van zijn mening voorrang boven alle leden van zo'n raad. De rechtbank die het hof overal vergezelt, heet de Grote Raad. Je zou deze een cohort van juristen kunnen noemen, vast verbonden aan paleis en koninklijk huishouden, met als hoofd de kanselier, die de wet bewaakt. De voornaamste en belangrijkste taak van dit college van acht is echter om de vorst behulpzaam te zijn wanneer hij uit zijn privévertrek komt om verzoekschriften te behandelen. Deze taak valt bij toerbeurt toe aan twee van ons en vaak ook aan één persoon; voor het overige houden wij onze gewone zitting in de werkplaats (om dat woord maar te gebruiken) van recht en gerechtigheid, die men hier de kanselarij noemt; daarin is een speciale plaats gewijd aan discussie over schriftelijke antwoorden van de vorst, die gewoonlijk handelen over verzoeken op grond van recht en billijkheid tegen de strengheid van de onbuigzame hoogste wet. Afgezien van deze antwoorden behandelen wij de deemoedige smeekschriften van hen die iets misdaan hebben wat onder de lex Cornelia de sicariis 7. valt of die anderszins zware wetsovertredingen begaan hebben. Normaal gesproken schenken wij hun in naam van de koning pardon als zij deemoedig in beroep gaan tegen hun straf, althans indien zij volgens ons genade en medelijden verdienen. Het koninklijk pardon kunnen wij zowel met tweeën schenken als ook afzonderlijk, wanneer we toevallig alleen zitting houden; dit is een onderdeel van ons dagelijks werk in deze stad en aan het hof in de vertrekken van de kanselarij. Verder bezitten deze taken, hoe veelvuldig ook, toch heel eervolle kanten en ze laten ons eerder enige vrijheid dan dat ze ons onder dwang helemaal in beslag nemen, behalve als wij opgeroepen worden om grote zaken te behandelen, waarbij als hulpmiddel veel meer documentatiemateriaal te pas komt; maar dit gebeurt niet zo vaak. Zo komt het dat ik mijn eervolle taak kan verrichten zonder zwaar verlies van tijd voor mijn letterkundige werk. Maar toen vrienden en liefhebbers van de letteren mij hierom feliciteerden, alsof een functie die zeer te begeren en zeer passend was, mij ongevraagd in de schoot was geworpen (terwijl ik juist altijd veel waarde gehecht heb aan onafhankelijkheid), kwam ineens totaal onverwacht nog een taak op mij af, een functie bij de gemeente, die mij in mijn afwezigheid met bijna algemene stemmen toegekend was als eerbewijs (want deze taak wordt meestal vervuld door magistraten en mensen van de hoogste rang), maar die mij uit mijn {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} rustige water wegsleurde naar heftige, stormachtige vloedgolven. Terwijl men dacht dat dit een tweede onderscheiding was en als het ware een kroontje, geschonken door het geluk dat al zo gul voor mij was, en terwijl iedereen die dicht bij onze filologie staat, die er een band mee heeft, die er affiniteit voor voelt, meende hiervoor te moeten juichen, nam de zaak in korte tijd een zodanige wending dat ik begreep dat ik mij een bron van zorgen in huis gehaald had of een oogst gepacht had die rijk was aan benauwdheid en bezorgdheid en die twee jaar lang binnengehaald moest worden (want hetis een aanstelling van twee jaar), tenzij mij intussen zou overkomen wat alle mensen eens overkomt. Deze nieuwe positie kreeg ik niet zo lang nadat ik een keer uit mijn afzondering tevoorschijn was gekomen om na een lange tussenpoos het toneel van de ironie weer eens op te gaan; van het begin af aan was ik zelf degene die mij op het toneel riep, maar voor een heel andere rol; toch voelde ik langzamerhand de invloed van mijn ambtseed en verhuurde ik me vaker tegen betaling, dit alles onder auspiciën van een eerzame ambitie. Als ik me dan nu aan de verplichtingen daarvan zou willen onttrekken, zie ik het al gebeuren dat mensen met politiek talent en mensen die voor een betere baan zich in de juiste kleding kandidaat stellen, suggereren dat ik eigenlijk een boer ben en dat ik me tegenover mijn humanistische vrienden en tegenover mijn familie slecht, belachelijk en helemaal fout gedraag. Zij zullen immers denken, niet dat ik de filosofie gehoorzaam, maar dat ik me probeer te onttrekken aan de wettelijke verplichtingen van het leven als burger en aan een fatsoenlijke verbintenis, niet zozeer omdat ik in mijn hart een hekel heb aan een onderdanige positie maar omdat ik lui ben en bezwijk onder de lasten en de hitte van de dag; zoiets zal pas dan loffelijk zijn en applaus waard, als ik op een dag ontslag vraag nadat ik me eerst aan het hof een beetje verdienstelijk heb gemaakt, als een soldaat die jarenlang gediend heeft maar nu om gezondheidsredenen afgedankt wordt. Als je erop staat de situatie anders te interpreteren, zoals enkelen doen, bezie dan of ik althans medelijden verdien, als het al niet volledige vergiffenis is: want omdat ik mijn vrijheid hoe dan ook prijsgegeven heb, word ik nu gestraft als een slaaf en vaak voor de leeuwen geworpen. Vaarwel. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} 1371 Aan Heinrich Eppendorf [Bazel, juni 1523?] Gegroet. Van een ridder heb ik een ridderlijke brief ontvangen over iets met paarden, 1. terwijl niets verder van mij afstaat dan wat met paarden te maken heeft. Je grote welwillendheid en je buitengewone genegenheid jegens mij, die veel verder gaat dan ik verdien, zorgen ervoor dat ik van ganser harte je reputatie koester, hoewel ik niet zou denken dat die in deze kwestie gevaar loopt. Wie jij bedoelt met mijn mensen, weet ik niet. Zij zijn zo weinig mijn mensen dat ik geen enkele rechtsmacht over hen heb, terwijl ik al nauwelijks enige macht heb over mijn eigen personeel. Dit huis is eigendom van Froben, niet van mij. En als het van mij zou zijn, heb ik geen andere macht over degene die jij (denk ik) bedoelt dan de macht hem vermanend toe te spreken of hem ook nog de huid vol te schelden, wat al over de schreef gaat. Dit heb ik een keer gedaan voordat er sprake was van een paard; nu heb ik het weer gedaan, op een zeer onaangename manier. Misschien heeft het er niets mee te maken, maar de man uit Hannover 2. heb ik nooit ontmoet en bij geen enkele gelegenheid is hij me opgevallen, behalve dan dat ik hem een zeer onaangenaam iemand ging vinden. Vooral hierom heb ik een van mijn bedienden ontslagen, hoewel die man uit Hannover mij anderszins niets misdaan heeft; jij kent hem ook als huisgenoot. Daarom moet jij bekijken wat je met hem wilt doen. Ik zal mijn eigen personeel in toom houden voor zover het aan mij ligt. Die man hoort daar natuurlijk niet bij. Als mijn Margarete 3. onzin zou uitkramen, zou jij met al je verstand toch ook niet van mij vragen dat ik daarvoor instond? Toch zweert hij dure eden dat het gerucht niet door hem is verspreid. Als iemand van mijn personeel een fout begaan had (maar dit is jouw verwijt niet), mocht ik hem volgens oud recht uitleveren ter bestraffing. Ik lever daarom die hele man uit Hannover aan jou over en ook die andere op wie jij zo boos bent, althans voor zover ik tegenover hen enige rechtsmacht heb. Als een gerucht rondverteld is, hoe kan ik het dan nog de kop indrukken? Als de man uit Hannover niet kan vertrekken zolang de kwestie niet onderzocht is, hoe kan de zaak dan stilgehouden worden? Kortom, ik heb hem meer dan eens gewaarschuwd en hem op onaangename wijze de huid volgescholden. Hij zweert dat hij het niet gedaan heeft. Schrijf me maar wat ik verder kan doen, dan doe ik dat. Het ga je goed, hooggeboren Eppendorf. Aan de hooggeboren heer Heinrich Eppendorf {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} 1372 Van Bartolomeo Villani Locarno, 3 juni 1523 Als ik er niet van overtuigd zou zijn, ware verdediger van Christus' naam en tevens onbetwist coryfee van heel de literatuur van deze tijd (moge uw bescheidenheid mij toestaan voor een ogenblik lucht te geven aan wat ik van u vind) - als ik er dus niet volkomen van overtuigd zou zijn dat uw leven en karakter overeenkomen met uw leer en manier van schrijven, zou ik op dit moment uw hoogverheven bezigheden niet durven onderbreken met deze woordenkraam van mij. Want ik weet allang, zowel op grond van mededelingen door vele anderen als ook, met grotere zekerheid, uit de boeken die op de vleugels van uw beroemde naam met succes door wel heel Europa vliegen, hoe groot de schat is van uw eruditie en hoe rijk geschakeerd uw kennis op alle terreinen van het weten. Natuurlijk was ik erop verdacht hoeveel trots zulke menselijke kennis kan ingeven bij wie haar bezit, zodat ik niet eens gewaagd zou hebben te schrijven of zelfs maar aan schrijven te denken, als mijn durf niet in dezelfde mate was gesterkt als het besef van mijn onbeduidendheid me weerhield, door te bedenken wat een eminent vertegenwoordiger Erasmus zelf is van de christelijke filosofie - een geloof dat het bijzondere kenmerk bezit dat het van wolven lammeren maakten van slangen duiven. Steunend op dit vertrouwen heb ik niet geschroomd mij door middel van dit ongepolijste schrijven toegang te verschaffen tot uw voornaamheid. Met mijn woorden wil ik u vooral duidelijk maken dat ik de almachtige God voortdurend dank dat hij zich verwaardigd heeft om in dit tijdsgewricht een zodanige man voort te brengen, door wiens onvergelijkelijke en waarlijk hemelse inspanningen de akker van het evangelie, al zo lang door zoveel onkruid bedolven, door zoveel doornstruiken overwoekerd, door zoveel schadelijke begroeiing verarmd, wordt geëgd, geschoond en gezuiverd, zodat eenieder van het meel van die akker heel gemakkelijk zijn dagelijks brood kan bakken. Wat mijzelf betreft (om alleen over mezelf te spreken; God zij mijn getuige dat ik niet lieg): al ben ik niet onkundig gebleven van enkele menselijke kennisgebieden - zo heb ik me enige tijd beziggehouden met logische problemen, ben ik enigszins gewassen in de diepe wateren van Plato en Aristoteles, en druk ik dagelijks de voetsporen van Hippocrates, hoewel kennis van zaken mij altijd meer heeft aangesproken dan praktische toepassingen -, toch heb ik uit verlangen naar een soort van religieus leven altijd vol vuur gesnakt naar de spijs van de theologische waarheid, maar ik werd afgeschrikt door de doornige haag die welbekende theologen rondom het veld van de zo rijke oogst hadden aangelegd. Het leek er namelijk op dat er {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} door hun bijgelovige pedanterie geen toegangspad was dat niet eerst helemaal afgelegd moest worden door een aantal netelige maar nauwelijks relevante vraagstukjes op te lossen, voordat men op hoge leeftijd pas zover kon komen dat men de heerlijk zoete vruchten van die oogst mocht plukken. Maar nu hebt u, hoogedele heer, ons een korte weg 1. gewezen om gemakkelijk en snel de top van de meest waarachtige theologie en de vaste grond van de zekerste leer te bereiken. Hiermee bedoel ik hemelse en waarlijk evangelische leer van Christus, door u onlangs in de vorm van parafrases uitgelegd in een zo zachte, rustige, duidelijke stijl dat zelfs een halve heiden zich zonder veel moeite in korte tijd kan ontpoppen tot de grootste theoloog. Daarvoor moeten wij allen eeuwige dank betuigen aan de onsterfelijke God; maar aan u, als werktuig van de goddelijke voorzienigheid, dienen wij ons zeer verplicht te voelen en we moeten u net zo uitbundig (zelfs nog meer) bejubelen als de oude Romeinen vroeger degenen bejubelden die na het onderwerpen van vreemde koninkrijken in triomf de naam van het vaderland heiligden met de rook van wereldlijke roem. Wat anderen van plan zijn te doen in dit opzicht, weet ik niet, maar wat mij aangaat, moet u weten dat ik u zo toegewijd ben dat ik bij het lezen van uw werken, speciaal de Methode, 2. wel honderd keer in mezelf de woorden herhaald heb ‘Ik heb een man gevonden naar mijn hart’. 3. Kijk dus niet neer, genadige man, op iemand die zich tot u wendt, niet in staat tot veel hulp maar wel uit het goede hout gesneden. De ene christen moet de andere verwelkomen die vrome en oprechte genegenheid toont; iemand die in uw derde kring 4. rondzwerft, door geen wereldlijke band nog gebonden, verwacht gretig dat de bekoelde liefde van uw vijfde tijdperk 5. weer warm wordt en dat de afgegleden toestand zich weer zal beteren. Hiervoor moet u zich, Erasmus, met volle kracht inzetten, zonder te vrezen dat Christus, om wiens belang het hier gaat, zijn steun zal onthouden aan de godvruchtige pogingen van u en van alle mensen van goede wil. Denkt u intussen ook aan mij, als mijn nietige persoon in een hoekje van het huis van de Heer van nut kan zijn; ik beloof in elk geval dat ik mij tot mijn {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} laatste adem zal inspannen voor een zo goddelijke taak. Het ga u goed en naar wens, man van het evangelie, en reken mij tot het getal van uw volgelingen. Locarno, 3 juli 1523 Bartolomeo Villani van Pontremoli Deze brief heb ik aan de schatbewaarder 6. gegeven om bij u te bezorgen. In Bazel kan uwe waardigheid aan deze persoon een brief voor deze streken toevertrouwen, als u tijd hebt (en het niet beneden uw waardigheid acht), want hij heeft beloofd die dan naar mij te sturen. Nogmaals vaarwel, ik wens u het beste, enz. Hier bij ons wordt gefluisterd over een concilie dat zou moeten plaatsvinden in Straatsburg; ik zou graag van u horen hoeveel hiervan waar is. 7. Aan de zeer vermaarde heer Desiderius Erasmus van Rotterdam, enz., te Bazel 1373 Van Antonius Clava Gent, 5 juli 1523 Antonius Clava groet hartelijk de zeer beroemde theoloog Desiderius Erasmus Het was me hoogst aangenaam dat je vriend Lieven 1. bij zijn terugkeer uit Engeland even bij me aankwam en me de groeten van jou deed. Hoewel ik niet wilde dat hij zonder een brief van mij vertrok, schoot me niets te binnen om te schrijven behalve dit, dat ik nog steeds en voor altijd je vriend Antonius ben, die jij voor wat dan ook kunt inschakelen; dat ik elke dag bid dat alles voor jou gunstig en voorspoedig zal zijn, maar dat ik er vurig naar verlang dat je een keer bij me op bezoek komt, als dat je tenminste mogelijk is zonder last en ongemak. Maar als het niet kan, of als jij of de goden anders zouden besluiten, zal ik toch altijd op dezelfde manier als tot nu toe samen zijn met mijn vriend Erasmus; ik bedoel dat ik elke dag dat het mogelijk is, doende zal zijn met je levendige gesprekken, welsprekende redevoeringen en al je andere heldere en uiterst heilzame werken. Hoewel je ons hiervan al vele {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} exemplaren hebt nagelaten, ga je toch elke dag maar door nog meer en nog belangrijker werken te smeden en te publiceren; zozeer heb jij je voor het mensengeslacht verdienstelijk gemaakt, dat wij jou eeuwige dank moeten hebben, nee zelfs moeten brengen, en dat steeds opnieuw, ieder van ons naar zijn vermogen, als we niet geacht wensen te worden je zo grote weldaden te vergeten. Zeer beroemde Erasmus, ik beveel me aan je aan met de grootst mogelijke genegenheid, steeds weer opnieuw. Vaarwel, held van ons. Uit mijn huis te Gent, 5 juli 1523 Antonius Clava, aan uwe waardigheid zeer toegewijd. Aan de zeer beroemde theoloog Desiderius Erasmus van Rotterdam, zijn zeer eerbiedwaardige patroon. Te Bazel 1374 Van Wolfgang Faber Capito Straatsburg, 6 juli 1523 Capito aan Erasmus Gegroet. Naar de meest afgelegen gebieden heb ik vaker bodes dan uitgerekend naar Bazel; want de brief 1. die ik als antwoord op jouw laatste brief heb geschreven, ligt nog steeds hier, omdat er niemand was om hem aan mee te geven. Geenszins omdat ik me beledigd voelde heb ik zo lang gezwegen, maar alleen omdat ik me bewust was van mijn onwetendheid en van mijn respect voor jou. Want in de afgelopen drie jaren is de jus van mijn talent, die overigens zoals je weet binnen de normale marges bleef en dun was, opgedroogd door al die vervelende bezigheden aan het hof, die ik met de dag als zwaarder ervoer, en wel het meest toen ik streefde naar mijn ontslag. Door mijn werk aan het hof bleef er geen moment over om bijvoorbeeld eens rustig naar de hemel te kijken, hoewel ik het niet nagelaten heb om bij tussenpozen, als ik een keer tijd had, kennis te nemen van wat intussen gepubliceerd werd op het gebied van wetenschap: maar dit was ook niet zo moeilijk voor iemand die in het volle licht van de samenleving staat en op de politieke golven van zijn werkzaamheden moet dobberen, omdat dit eerder afhangt van de mening van de gewone mensen en van de openbare waardering dan van het oordeel van de grote geleerden. Ik stiet op bepaalde zaken die her en der opflakkeren als prikkels voor een komende tragedie, prikkels waarvan een fors deel jou ten zeerste aangaat, zo leek me. Maar schroom verbood mij je bij wijze van vriendendienst te waarschuwen: mijn heftige gevoelens van {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} schroom in dezen waren een rechtstreeks gevolg van mijn ervaringen met jou en van je kritiek op mij. Want uit betrouwbare bron heb ik gehoord dat jij, als mijn naam ooit valt in de kringen van je vrolijke vriendjes, mij bespot als een volstrekte hoveling die vervreemd is van de goede studiën. 2. Door mijn zwijgen heb ik in elk geval gezorgd dat ik geen handvat bood om mij uit te lachen vanwege een misplaatste vriendendienst; overigens gun ik jou de lol je vrolijk te maken over mijn barbarismen en ik vind het prima, want ik denk dat onze vriendschap zoiets wel kan lijden, en ik kan er heel goed tegen dat iemand me in mijn gezicht de waarheid zegt; alleen ben ik blijkbaar wat minder in staat onze grote vriendschap te laten blijken zolang ik mij wat koeler opstel. Bovendien schrok ook de zwakte van mijn oordeel mij af; ik blijf met betrekking tot jouw wijsheid gewoon hopen op dingen die mijn verwachtingen overtreffen. Wat is er dus aan de hand? Ik heb bij mezelf gedacht: ‘Deze tijden en wat er nog komen gaat: heeft Erasmus daar geen kennis van, doorgrondt hij die niet, heeft hij daar niet over nagedacht? Moet jij, Capito, hem dan advies geven? Ga jij de weg wijzen aan iemand van zo grote wijsheid?’ Maar ik heb aan enkele van onze vrienden geschreven dat jij door al te grote voorzichtigheid gevaar loopt, en dat vrienden die wijzer zijn dan ik hier ook bang voor zijn; aangezien zij aan jou niet overgebracht hebben wat er gaande is, hebben ze denk ik hartelijk moeten lachen dat Capito kennelijk niets ziet. En in feite zou ik zelfs nu nog niet wagen, als ik niet door zoveel brieven met drang daartoe uitgenodigd was, om zoiets ongehoords te doen en zo brutaal te zijn raadgever te spelen. Duitsland, beste Erasmus, nagenoeg heel ons Duitsland, steekt zijn kop op, maar ongeveer in de richting van anarchie. Als er intussen nog enkele mensen van goede wil zijn, snoeren zij de vrijheid van de christenheid in tot de breedte van de Schrift; hun stem begint te gelden omdat die de betere is. Die mensen verdenken jou ervan dat jij van mening veranderd bent, jij die uit eigen beweging Luthers naam tot op zekere hoogte bezoedelt, maar de pauselijke majesteit prijst (en niet slechts één keer) en eervol bejegent met scherp geformuleerde lof. Overigens schrijf ik persoonlijk, samen met enkele gelijkgezinden, het aan jouw voorzichtigheid toe wanneer je bijna uitsluitend zijn manier van behandelen bestookt, niet de zaak zelf en het geheel van zijn argumenten. Maar zij zeggen dat je zover bent gegaan hem smadelijk te beschuldigen van goddeloosheid, omdat je geschreven zou hebben dat veel uitspraken van Luther goddeloos zijn; 3. maar dit heb ik nog niet gezien. {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} Te Neurenberg werd door niet de geringste personen het praatje rondgestrooid dat jij een dialoog hebt gepubliceerd waarin je, zo werd gezegd, met name ten strijde trekt tegen het belang dat aan het geloof wordt toegeschreven; maar het was een vals gerucht, zo blijkt. Het is evenwel opvallend hoezeer een zo licht briesje jou heeft overladen met haat; hoe achterdochtig daardoor zelfs vrienden over je zijn gaan spreken en denken: dit was niet de geringste reden van hun zwijgen in Neurenberg. Maar toen ik hier beland was, heb ik hetzelfde gerucht veel vaker gehoord. Ik vond het ongepast achteraf voor Epimetheus te gaan spelen; maar mijn bedoeling was om een vriend te beschermen die door zijn zwijgen gevaar loopt, iets waartoe ik al lang sterk neigde. Er waren dingen die ik een keer vrijmoedig onder jouw aandacht zal brengen en die misschien niet onnuttig zijn - als ik het zo mag zeggen en als je tenminste wilt luisteren naar iemand die maar wat uitkraamt -, dingen die te maken hebben met het verdedigen van jouw reputatie tegen de aanvallen van Luthers volgelingen, waar jij het ook toen al benauwd van kreeg. Want jij bevindt je op het wereldtoneel, of je wilt of niet: je moet óf een openlijke vriend van de waarheid zijn en zo ook beschouwd worden, óf een huichelaar zijn: zo zijn de tijden nu eenmaal. Zie, beste Erasmus, hoeveel verstandiger het voor Capito geweest zou zijn te zwijgen! Terwijl ik dit al schrijvend zeg, bevestig ik mijn eigen domheid: mijn lange verblijf aan het hof heeft mij niet kunnen beschaven. Want op klatergoud kan ik niet steunen, zeker niet tegenover mijn vriend en beschermheer. De giftigheid van Luther, de man die onder het voorwendsel van christen zijn niemand spaart, strekt zich jammer genoeg ook tot jou uit, niet minder vanwege je rol in de vrije kunsten dan vanwege je reputatie. Zijn pamflet, 4. zo hoor ik, is sinds kort hier te koop. Dat hij met zoveel afkeer en minachting over mij spreekt (als het waar is wat ze zeggen) is onbelangrijk en belachelijk. Maar dit zal me bij de paus wel goed doen, denk ik. Want de hovelingen zijn inmiddels op weg om mij uit mijn proosdij te jagen 5. en de executoire brief die gericht was tegen mijn voorganger, 6. maar pas na zijn noodlottig verscheiden, is nu onlangs aan mij overhandigd; ik persoonlijk lijd daaronder, en ik ga bij velen over de tong, niet zonder smet voor de reputatie van de paus. Men zegt: zou iemand in het vervolg nog de paus van Rome gaan vleien, wanneer die Capito drie jaren aan een stuk allervriendelijkst vergeefse moeite heeft gedaan? Laat iemand hem maar vleien en strelen, maar wel doelmatig; anders zal hij merken dat het hem heel slecht zal vergaan, net als Capito. Trouwens, ik heb in het openbaar altijd zonder naar {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} iemand om te zien standvastig en gematigd mijn adviezen gegeven met het oog op vrede, zoals jij in je wijsheid misschien kunt bevestigen en zoals de staten van het Rijk kunnen getuigen. Eens (maar laat, vrees ik) zullen ze juist daar merken dat het niet onzinnig was wat ik in mijn nietigheid zo vaak in het openbaar benadrukt heb; en zelfs nu niet zullen ze mij daarom kunnen haten, tenzij ze misschien liever een brave dan een nuttige adviseur willen. Toen de vorst 7. mij door middel van drie brieven had proberen terug te roepen, heb ik de koerier naar het hof teruggestuurd; dit in de hoop een beetje op adem te komen van alle wereldlijke beslommeringen, en meer nog van de overlast die ik van grote groepen mensen ondervond, maar mezelf natuurlijk daardoor afsluitend van alle faciliteiten. Wee mij, ongelukkige Capito! Het zal hard voor mij zijn honger te lijden, harder om geen dak boven mijn hoofd te hebben en het hardst om zonder dit aardige salaris rond te moeten zwerven, zwaar gebukt onder grote schulden. Maar als jij me wilt steunen bij de paus en bij de zeer eerwaarde heer Francesco Chierigati, heb ik het gevoel dat er rust zal komen. Dus hier heb je alvast iets wat je naar waarheid kunt schrijven en wat die mensen in Rome zal plezieren. De aanhangers van Luther jagen mij overal op met smadelijke schotschriften en cartoons. Er is een brief van Luther, 8. er is er een van Hutten; 9. er is een parodie op het lijdensverhaal van de Heer waarin ze mij de verrader Judas maken en een tamelijk scherpe tekening van mij met het opschrift ‘Capito houdt zijn mond’. Bovendien een aantal dialogen. 10. Ik die zo veel moet dragen, ontvang geen greintje genade maar word gedwongen in ballingschap te gaan. Dit is allemaal een beetje verward opgeschreven: in mijn eigen sop gaargekookt ben ik. Want armoede verwacht ik niet echt hiervan, voorzover ik het kan bekijken, maar ik denk ook niet dat ik als gebroken man nog zware armoe kan verdragen. Aan Hutten zal ik misschien antwoord geven, als jou dit een goed idee lijkt, maar dan door op grond van feiten aan te tonen welke nuttige zaken jij aan de wereld geschonken hebt en met welk een talent; maar intussen zal ik ook de ondankbaarheid en schaamteloosheid van die man hekelen. Vaarwel in de Heer. 6 juli van het jaar 1523. Laat Oecolampadius aan Truchsess tien gulden geven; die zal Cratander hem dan weer betalen. Breng een groet over aan mevrouw Rottperger en aan Cratander. {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} 1375 Van Frans I Saint-Germain-en-Laye, 7 juli [1523] Dierbare en goede vriend. Wij hebben aan onze dierbare en welbeminde heer Claudius Cantiuncula, bezorger dezes, opdracht gegeven om u enkele zaken van onze kant te vertellen en te verklaren; wij bidden u om van ganser harte geloof te hechten aan zijn woorden en alle vertrouwen in hem te hebben, zoals u zou doen in ons persoonlijk. Dierbare en goede vriend, onze Heer houde u in zijn bescherming. Geschreven te Saint-Germain-en-Laye, de 7e dag van juli. Ik wijs u erop dat u, als u wilt komen, welkom zult zijn. 1. Frans Robertet Aan onze dierbare en goede vriend, meester Erasmus van Rotterdam 1376 Aan Willibald Pirckheimer Bazel, 12 juli [1523] Gegroet. Onze vriend Dürer wens ik van harte geluk; hij is een kunstenaar die het verdient onsterfelijk te zijn. In Brussel was hij begonnen aan een portret van mij: 1. had hij het maar voltooid! Ik ben in dezelfde toestand geweest als hij; ik leed aan een ziekte ontstaan uit iets van niks. Ik ervoer inwendig een soort van genot, omdat ik volgens mij op het punt stond uit deze warrige wereld te vertrekken naar Christus. Deze pest neemt met de dag toe, maar ik zie geen oplossing. Ik heb aan de paus per brief 2. mijn advies gegeven: maar Eck schrijft dat zijn voorstel het meest in de smaak viel en dat hij bij de paus veel invloed heeft. 3. Ik trek me terug uit deze twisten en ga me op rustiger werk richten. Ik word, denk ik, een beter iemand wanneer ik mijn tijd besteed aan de parafrasen, en dan heeft niemand last van mij. {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} Sylvius Egranus heeft mij de Bezwaren gegeven, 4. maar ik heb ze nog niet doorgelezen. Als jij het goed maakt, ben ik daar heel blij om. Zoals ik nu zie, heeft iemand anders de taak op zich genomen om mijn boeken aan Ferdinand te geven, 5. hopend zo iets van hem los te krijgen. Later heb ik exemplaren verguld op snee gestuurd. Ferdinand heeft zijn dank daarvoor betuigd in een allervriendelijkste brief 6. en me ook honderd goudgulden ten geschenke gestuurd. Ik mag sterven, beste Willibald, als ik ooit zou geloven dat er in heel Duitsland zoveel barbaarsheid, brutaliteit, ijdelheid en giftigheid te vinden is als in dit ene pamflet van Hutten. 7. Hem heb ik van zoveel fraaie getuigenissen voorzien. Zo vaak is hij door mij aanbevolen aan zijn meester de kardinaal 8. en aan andere vorsten. Voor niemand waren mijn gevoelens en mijn woorden welwillender. Nooit is hij door mij zelfs maar met één woord gekrenkt. Toen hij hier was, heb ik hem integendeel de mogelijkheid geboden mij te spreken, als er iets serieus te bespreken zou zijn; 9. ik heb hem mijn diensten aangeboden, als hij wenste dat ik iets voor hem deed. Niets verwachtte ik minder dan deze aanval van de kant van Hutten. Vele vermoedens brengen mij ertoe te geloven dat Heinrich Eppendorf de drijvende kracht achter dit verhaal is: zo plotseling is die helemaal een volgeling van Hutten geworden. Maar ik zal dezelfde blijven die ik altijd was. Ik heb nog niet besloten of ik hem antwoord wil geven. Hij is buiten zinnen en heeft niets te verliezen. Hij is steeds op de vlucht en houdt zich nu schuil in Zwitserland, niet zonder risico. Zwingli koestert hem in Zürich, maar heimelijk. Het ga je goed, beste Willibald. Overige nieuwtjes krijg je te horen van Egranus. Bazel, 19 juli [1522] Erasmus, oprecht jouw vriend Aan de hooggeboren heer Willibald, keizerlijk raadsheer {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} 1377 Aan Johannes Sylvius Egranus [Bazel, juli 1523?] Aan zijn vriend Egranus. Gegroet. Ik was van plan je heel wat te schrijven, maar deze bode vertrok plotseling. Eppendorf ontkent alles aangaande de uitgave van het pamflet. 1. In een brief die hij me gestuurd heeft, kondigde hij mij een duel aan, meteen daarna dreigt hij in een andere met de strop. 2. Hij schrijft dat zijn ouders van hoge adel waren en dat hij liever duizend doden sterft dan ook maar één druppeltje koopmansbloed in zijn aderen te hebben. Hij is boos op jou omdat jij ik weet niet wat over hem geschreven zou hebben. Hij zei tegen Frobens zoon Hieronymus: ‘Ik geloof dat die man door mijn broer doorstoken is.’ Heeft hij zo'n broer, 3. die zo maar mensen doorsteekt? Het ga je goed. Voor meer is geen tijd. Je vriend Erasmus 1378 Aan Huldrych Zwingli [Bazel, begin augustus 1523] Dit is het voorwoord bij de Spongia adversus aspergines Hutteni (‘Spons tegen de bespattingen van Hutten’), uitgebracht in september 1523 bij Johann Froben in Bazel. Erasmus reageerde hiermee op Huttens Cum Erasmo Roterodamo, presbytero, theologo expostulatio (‘Beklag over Erasmus van Rotterdam, priester, theoloog’), in juli 1523 verschenen in Straatsburg. Hutten stierf op 29 augustus, enkele dagen voordat de Spongia gedrukt was. Erasmus van Rotterdam groet de zeergeleerde Huldrych Zwingli, predikant in de beroemde Zwitserse stad Zürich Aangezien u van hieruit de primeur van het gif is bezorgd, vond ik het passend, zeergeleerde Zwingli, dat u ook de primeur van het tegengif zou krijgen, niet uit angst dat Huttens laster mijn reputatie bij u of bij andere verstandige mensen zou bezoedelen, maar met het doel ook diegenen te genezen die jegens mij niet bepaald onbevooroordeeld zijn of die van nature helaas liever geloven wat iemands goede naam schaadt dan baat. Want welke fatsoenlijke en verstandige man zou dit staaltje van Hutten niet verfoeien: noch in woord noch in daad is hij ooit door mij gekrenkt; integendeel, ik heb hem zo vaak geprezen, zelfs in mijn publicaties, en genereuzer, welwillender {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} en vaker dan ik enig ander persoon heb gedaan, en ik heb hem in zo veel brieven aanbevolen aan belangrijke heren; nu stuurt hij plotseling als uit een hinderlaag zo'n schotschrift op me af, op een vriend die zelfs nog welwillend en in de vriendelijkste bewoordingen over hem sprak toen hij dat pamflet al aan het schrijven was en die er allerminst op verdacht was dat Hutten voor hem een soort drama in de maak had! Was er iets te bedenken wat verder verwijderd is van de normale Duitse hoffelijkheid en betrouwbaarheid, wat meer welkom en aangenamer is voor de vijanden van de humaniora, wat schadelijker is voor de schone letteren zelf, wat verderfelijker is voor de zaak van het evangelie of, zo men wil, voor die van Luther, terwijl Hutten er zo prat op gaat Luther te steunen? Hij had de oorlog verklaard aan wie Rome steunt en hij valt nu, zonder enige waarschuwing vooraf, een vriend aan die hem erg graag mag en zoiets helemaal niet verwacht, in een zo bitter schotschrift dat hij zelfs tegen een vijand nooit zo venijnig geschreven heeft. Inmiddels heeft hij het boekje nog uitgebreid, naar ik hoor, 1. alsof er nog niet genoeg vergif in zat; het lijkt er niet op dat hij ooit zal stoppen nu hij eenmaal de oorlog verklaard heeft aan de Muzen en ook aan de Gratiën. Persoonlijk misgun ik hem de vriendelijke houding van de Zwitsers niet, die hem een schuilplaats geven om hem zo voorlopig te beschermen tegen degenen die jacht op hem maken en hem naar het leven staan. Maar er moet wel gezorgd worden dat hij niet op een dusdanige wijze misbruik maakt van de gastvrijheid van de Zwitsers dat hij, veilig bij hen schuilend, zulke pamfletten naar de hoofden slingert van allen die zich verdienstelijk maken voor de publieke zaak, terwijl hij daarbij noch de paus spaart, noch de keizer, noch de vorsten van Duitsland en zelfs niet de meest integere mannen van het Zwitserse volk, onder anderen Ludwig Baer. Omdat hij deze dingen schrijft vanuit zijn Zwitserse schuilplaats, valt te vrezen dat hier in de toekomst schade en schande uit zal voortvloeien voor het Zwitserse volk; maar mijn wens is juist dat dit volk in blakende welstand verkeert en in politieke rust alle goeds geniet. Niets is echter gemakkelijker dan tweedracht zaaien; daarentegen is het heel moeilijk om een ziekte te genezen als die eenmaal de kop op heeft gestoken. Het ga u goed! {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} 1379 Aan de stadsraad van Zürich Bazel, 10 augustus 1523 Erasmus uit Bazel Gegroet, mijne hoogmogende heren. Ik denk dat u wel weet hoe ik steeds tot ieders nut en niemands schade hard gewerkt heb, niet alleen om het algemene nut en de vrije kunsten te bevorderen maar ook om de leer van het evangelie te verspreiden. Onverwacht is nu Ulrich von Hutten ten tonele verschenen, iemand die ik in alle opzichten heb welgedaan en nooit in woord of daad heb gekwetst, en die heeft een pamflet tegen mij gepubliceerd dat niet alleen mijn goede naam betreft maar ook doelbewust vol staat met aperte leugens en achterbakse smadelijkheden; tegelijk valt hij ook andere waardige personen aan, die zoiets niet verdienen, waarbij hij ook de paus en de keizer niet spaart. Ik schrijf dit echter niet omdat ik het hem misgun dat uwe goedheid hem in uw stad laat wonen opdat hij niet in handen valt van zijn genadeloze vijanden, maar om te voorkomen dat hij misbruik maakt van uw goedheid door onbezonnen en drieste stukken te schrijven, die grote schade toebrengen aan de zaak van het evangelie, de vrije kunsten en ook de openbare zeden; daarnaast schrijf ik dit opdat niet uit zijn ongeremde wangedrag voor uw land misschien in de toekomst enige schade en schande ontstaat, want hij heeft nu eenmaal niets te verliezen. Als u daarom zijn driestheid een beetje wilt temmen, zult u een grote en nuttige dienst bewijzen, niet zozeer aan mij maar aan de goede letteren, die hij zo bevlekt. U zult dan ook iets heel waardevols doen voor uw eigen land, dat ik in alle opzichten grote voorspoed toewens. God behoede u, mijne zeer geachte heren; en als er iets is waarin ik u van dienst kan zijn, zal ik mij daar gaarne voor lenen. Bazel, op de feestdag van de H. Laurentius in 1523 Aan de hoogmogende en excellente heren magistraten en heren regenten van de stad Zürich 1380 Van Karel V aan Margaretha van Oostenrijk Valladolid, 22 augustus 1523 Van de keizer Mevrouw, beste tante. Dierbare en getrouwe dienaren. Van de kant van onze welbeminde meester Erasmus van Rotterdam is ons erop gewezen dat hij van het jaargeld dat hij overeenkomstig onze opdracht in het verleden jaar- {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} lijks van ons ontvangt en geniet, geen betaling kan hebben of krijgen, ondanks al zijn moeite om dit te bewerkstelligen, terwijl hij ons smeekt hierover aan u te schrijven. 1. Daarom en omdat wij wensen dat Erasmus goed behandeld wordt vanwege zijn grote geleerdheid en zijn verdiensten voor de letteren, eisen en verordonneren wij dat u er zorg voor draagt dat hem betaald wordt en dat het hele bedrag voldaan wordt van genoemd jaargeld dat hem tot nu toe verschuldigd kan zijn, opdat hij in het uitblijven van deze betaling geen excuus vindt om onze dienst te verlaten. Gegeven in onze stad Valladolid, 22 augustus 1523. Karel 1381 Aan Hendrik VIII Bazel, 23 augustus 1523 Dit is het voorwoord bij Erasmus' parafrase van het evangelie van Lucas, uitgebracht door Johann Froben te Bazel op 30 augustus 1523. De onoverwinnelijkste koning van Engeland en Frankrijk, heer van Ierland, verdediger van het katholieke geloof, Hendrik, de achtste van deze naam, wordt gegroet door Erasmus van Rotterdam Alleredelste koning, ik stuur u de arts Lucas, dezelfde als die u reeds kende, maar die nu voor Latijnse oren duidelijker en vloeiender spreekt. Ik vind niet dat ik hier de moeite moet nemen om hen te sussen die ons altijd waarschuwend de door zeergeleerde mannen terecht overgeleverde opvatting toekrassen, dat we er bij het geven van geschenken vooral op moeten letten dat ons cadeau passend is. Onlangs nog heb ik deze regel in praktijk gebracht, toen ik mijn Mattheus aan keizer Karel opdroeg; 1. en voor mijn tijd hebben grote geleerden al op basis van oud gebruik laten zien dat boeken over elk onderwerp gewoon aan vorsten opgedragen mogen worden. Ook al zouden we weten dat zij die nooit zullen lezen, toch heeft het als voordeel dat door hun vorstelijke titels het werk in de aandacht van de geleerden wordt aanbevolen: zoals Plinius terecht schrijft, worden bepaalde voorwerpen juist hierom op hoge prijs gesteld omdat ze zich als wijgeschenk in {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} tempels bevinden. 2. Nu bestaan er mensen die ten opzichte van pas gepubliceerde werken zo geborneerd zijn dat ze die verwerpen alvorens ervan te proe- ven. Zo gaat voor de schrijver de beloning verloren waarop hij hoopte, en voor de lezer alle nut. Als de luisterrijke naam van een van de hoogste vorsten op de titelpagina van een boekwerk prijkt, zal dit in elk geval ertoe leiden dat die mensen het niet veroordelen, niet verafschuwen, niet bespuwen voordat ze het gelezen hebben. Trouwens ook anderszins zorgt de vroomheid van sommige vorsten ervoor dat degene die een evangelie ten geschenke stuurt aan een koning, niet meteen gezien wordt als iemand die iets dwaas doet. Want personen van enig gezag hebben mij verteld dat keizer Karel de tijd die hem ondanks alle politieke verwikkelingen soms vergund wordt, graag besteedt aan het lezen van een boek met de evangeliën, en dat de zeer doorluchtige vorst Ferdinand, zijn broer, vaak de Parafrase van Johannes in zijn handen heeft, die ik niet zo lang geleden aan hem opgedragen heb; ook de beroemde koning Christiaan van Denemarken neemt vaak een christelijk boek ter hand, zo vertelden ze, en leest graag mijn Parafrase van Mattheus (iets wat ook u bekend kan zijn). 3. Dus waarom zou iemand het als ongepast beschouwen dat het evangelie gestuurd wordt aan hen die het evangelie met liefde bestuderen, een tekst die absoluut gelezen moet worden door allen die bewust christen zijn? Hoewel men naar menselijke maatstaf bij voorkeur datgene moet geven waaraan de ontvanger het meest behoefte heeft, moet men volgens de regel van het evangelie juist geven aan wie heeft, opdat hij overvloedig zal hebben. 4. Daarom leek het mij een uitstekend idee om u deze evangelische arts te sturen; want de gewijde letteren liggen u zo na aan het hart dat u hierin buitengewone vorderingen hebt gemaakt (uw eigen geschriften bewijzen dat), zodat iemand die u iets dergelijks geeft, niet zozeer een cadeau schenkt als wel zijn plicht doet jegens u. Wat te zeggen van het feit dat uw alleredelste echtgenote, 5. in deze tijd een uniek voorbeeld van ware vroomheid, het gebruikelijke tijdverdrijf van vrouwen links laat liggen en een goed deel van haar dag besteedt aan gewijde lectuur? Enerzijds wijst zij zo andere vorstelijke vrouwen, die het grootste deel van hun tijd verdrijven met zich opmaken, dobbelen en dergelijke spelletjes, op hun plicht; ons verwijt zij anderzijds slapheid, of liever gebrek aan vroomheid, omdat wij het grootste deel van {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} ons leven verdoen aan heidense letteren. Als men er nu zo zijn best voor doet dat er aan de vorstenhoven altijd uiterst bekwame doktoren aanwezig zijn van bewezen betrouwbaarheid om te zorgen voor 's konings lichamelijk welzijn, hoeveel te meer past het dan dat daar Lucas als arts vertoeft, niet om zijn lichamelijke gezondheid te waarborgen met purgeerkruid of nieskruid, maar om met hemels kruid zijn geest te verlossen van ziekten die tot de eeuwige dood leiden! Hiermee bedoel ik onwetendheid van de waarheid, te weinig vertrouwen in God, liefde voor deze wereld, eerzucht, hebzucht, weeldezucht, haat en nijd. Want alle mensenleven lijdt aan deze ziekten, zoals de apostel Johannes zegt wanneer hij betreurt dat de hele wereld er slecht aan toe is en dat daar niets anders regeert dan zelfzuchtige begeerte, afgunstige inhaligheid, pronkzucht. 6. Van deze ziekten hebben de hoogste vorsten des te meer te duchten omdat voor hen het lot toegeeflijker is en zij de vrijheid hebben te doen waar ze zin in hebben. Het lijkt me evenwel geen overbodige moeite als ik u in een paar woorden eerst de arts Lucas aanbeveel en daarna het geneesmiddel dat hij meebrengt; ik twijfel er overigens niet aan dat u gezien uw vroomheid met beide zeer vertrouwd bent, zoals het ook hoort. Natuurlijk is dit de Lucas die Antiochië als vaderstad heeft. Antiochië nu is een stad die vroeger zo beroemd en machtig was dat zij haar naam gegeven heeft aan dat deel van Syrië dat aan Cilicië grenst; in één opzicht prijkt zij zelfs boven Rome, want hier was het dat Petrus, de voornaamste der apostelen, aanvankelijk zijn zetel had en hier dat Paulus en Barnabas de waardigheid van hun apostolische taak hebben aanvaard. Lucas nu stond op goede voet met alle apostelen maar hij was de voornaamste volgeling van Paulus en ook de onafscheidelijke metgezel op diens reizen. Vanuit zijn contacten met de apostelen heeft hij zijn evangelie geschreven; op basis van de activiteiten van Paulus, waarvan hij zelf getuige was, heeft hij het boek geschreven dat hij de titel Handelingen van de Apostelen gaf. Die geschiedenis heeft hij voortgezet tot aan het tweede jaar van Paulus' verblijf in Rome, dus tot het vierde jaar van keizer Nero: vandaar dat men veronderstelt dat het boek in diezelfde stad geschreven is. De geleerden zijn het erover eens dat hij de persoon is die de apostel Paulus zo vaak vermeldt in zijn brieven, bijvoorbeeld in de tweede brief aan de Korinthiërs, ‘Wij sturen een broeder met hem mee die om zijn werk voor het evangelie door alle gemeenten geprezen wordt’. 7. In een andere brief, aan de Kolossenzen, zegt hij: ‘Lucas, onze geliefde arts, groet u.’ 8. Verder weer in de tweede brief aan Timotheus: ‘Want Demas heeft me verlaten; hij heeft deze wereld lief gekre- {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} gen en is naar Thessalonica vertrokken. Crescens is naar Galatië gegaan, Titus naar Dalmatië. Alleen Lucas is bij me gebleven.’ 9. Er is zelfs overgeleverd dat Paulus het evangelie van Lucas bedoelt wanneer hij het heeft over zijn eigen evangelie - zoals aan Timotheus: ‘Houd Jezus Christus in gedachten, uit het nageslacht van David, die uit de dood is opgewekt, volgens mijn evangelie’. 10. Want zoals Marcus zijn evangelische geschiedenis heeft geschreven op gezag van Petrus, zo heeft Lucas de zijne geschreven op gezag van Paulus. Hieronymus is van mening dat Lucas beter dan de anderen op de hoogte was van de Griekse literatuur; 11. daardoor heeft hij het geschiedverhaal nauwkeuriger weergegeven: hij begint bij de ontvangenis van Johannes de Doper en vertelt veel details over de geboorte en de kleutertijd van Jezus, verder dingen over de rest van zijn jeugd en ook veel parabels en wonderen die de anderen kortheidshalve weggelaten hebben. Terwijl geen van de anderen verder is gegaan dan de tijd van de Hemelvaart des Heren, heeft hij in een tweede boek het verhaal vervolgd met het ontstaan en de groei van de kerk. Deskundigen merken hierbij het volgende op: terwijl Mattheus zijn evangelie en Petrus zijn brieven voornamelijk voor de Joden schreven, heeft Lucas zijn evangelie vooral voor de heidenen geschreven; dat is niet verwonderlijk bij een leerling van Paulus, die zelf als leraar der heidenen al zijn brieven aan heidenen richtte, met uitzondering van een brief aan de Hebreeën (maar over het auteurschap hiervan heeft altijd twijfel bestaan). 12. Lucas schreef na Marcus, maar voor Johannes; vandaar dat men een leerling aan een apostel vooraf laat gaan. Ten slotte wordt overgeleverd dat hij erg oud is geworden, wat wel past bij een arts. Want het advies van Paulus opvolgend, die geschreven heeft: ‘Het is goed dat een man geen gemeenschap met een vrouw heeft’ 13. leefde hij 84 jaar als vrijgezel. Zijn gebeente is na zijn dood vanuit Achaia overgebracht naar Constantinopel, tegelijk met de relikwieën van de apostel Andreas, in het twintigste regeringsjaar van Constantius. 14. Hier hebt u dan een arts die een evangelische arts is geworden, iemand die aanbevolen is door zijn bekendheid met de apostelen, die door vele getuigenissen van de apostel Paulus geprezen is en ten slotte goedgekeurd is door het eenstemmig oordeel van alle kerken. Want terwijl van vele auteurs de evangeliën verworpen zijn, is Lucas met instemming van alle stemgerechtigden aanvaard; en zo kon hij dat heilige en mystieke getal vier volmaken dat {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Mozes eens heeft aangeduid toen hij ons vertelde van de vier stromen die in het paradijs uit één bron ontspringen en die de hele aarde bevloeien; 15. later zag Ezechiel dat viertal, namelijk wanneer hij ons de vier mystieke wezens schildert en de vier wielen in één wiel. 16. Sta mij nu toe enkele opmerkingen te maken over het geneesmiddel dat Lucas ons gegeven heeft. Hij was gewoon uit Hippocrates' geschriften geneesmiddelen te halen om de ziekten van het lichaam te verlichten; maar het middel om onze geest te genezen putte hij uit de apostelen die Christus hadden gezien en gehoord, of liever uit de Heilige Geest zelf. Bij de antieke artsen was sprake van een type medicijn dat perfect werkte, bestaande uit verschillende uitgelezen ingrediënten die volgens de regels van de kunst gemengd waren; zij noemden dit godenhanden. 17. Maar tot nu toe is door artsen geen middel ontdekt dat alle lichamelijke kwalen geneest, hoezeer zij ook pochen op die beroemde panacee, die volgens hen zo effectief is maar die niemand kent. In elk geval is ouderdom een kwaal die voor geen enkel medicijn wijkt. Maar dit is echt de hand van God, die langs de weg van een oprecht geloof in één keer alle ziekten van iemands ziel wegneemt en haar onsterfelijkheid verleent, iets wat alleen God vermag. Een wijs spreekwoord van de Grieken luidt: de geneesheer van een lijdende geest is het woord. 18. Er zijn mensen geweest die geloofden dat ook lichamelijke ziekten verjaagd konden worden door spreuken met magische kracht. Heer Jezus was een geneesheer die tijdens zijn aardse leven met zijn woorden lichamelijke ziekten verjoeg, hoe gruwelijk of ingekankerd ze ook waren, en die met zijn woorden doden tot leven wekte. Dat waren immers geen toverspreuken maar het almachtige Woord van de almachtige Vader. Jezus verslaat met zijn woord ook ziekten die niet lichamelijk zijn, wanneer hij zegt ‘Zoon, je zonden worden je vergeven’ 19. en ‘Ga heen, uw geloof heeft u gered’. 20. Zo bestaat er ook een profetie waarin Jezus als geneesheer beloofd wordt. Want in het boek Wijsheid staat: ‘Zij zijn niet genezen met kruiden of zwachtels: uw woord is het, Heer, dat alles geneest’. 21. Dit is natuurlijk de echte panacee. Eveneens staat het in een mystieke psalm, en wel zo: ‘Hij zond zijn woord en genas hen, ontrukte hen aan het graf’. 22. Het Woord van {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} de Vader is de levende Christus. Hij had Mozes al gestuurd en de profeten; door hen is het volk der Joden verpleegd, maar niet genezen. Alleen het Woord van de Vader was in staat de ziekten der mensen te genezen, niet alleen de lichtere maar ook de dodelijke. Die dodelijke ziekten vind je terug wanneer de profeet toevoegt: ‘Hij ontrukte hen aan het graf’. Wanneer de maag er zo slecht aan toe is dat hij walgt van voedsel en alles uitbraakt, is de patiënt op weg naar de dood. Voor de komst van de hemelse geneesheer leed de hele wereld aan die ziekte: dit had de profeet even eerder al gezegd: ‘Zij gruwden van elk voedsel en waren de poorten van de dood nabij’. 23. De filosofen (pythagoreeërs, academici, stoicijnen, epicureeërs en peripatetici) hadden uiteenlopende kruidenmengsels vervaardigd en zij beloofden dat men hiermee geestelijke gezondheid en zelfs geluk verwierf. Mozes vervaardigde er vele, door verschillende godsdienstige ceremoniën voor te schrijven, en de profeten ook; maar de ziekten verergerden, het medicijn baatte niet, behalve dan dat het de patiënt zieker maakte en de ziekte rekte. De maag van de geest was aangetast door slechte begeerten als door schadelijke lichaamssappen, en versmaadde de zorgvuldig uitgedachte recepten van de filosofen; en door Mozes' voorschriften werden de mensen wel bijgeloviger maar niet beter. De bittere berispingen van de profeten smaakten niet en aan hun beloften werd geen geloof gehecht. Toen de hemelse Vader dit zag en omdat hij wilde dat niets verloren zou gaan van hetgeen hij geschapen had, stuurde hij zijn Woord om met het hemelse geneesmiddel allen te verlossen van alle ziekten van de geest, maar alleen als wij erkennen dat wij ziek zijn en de geneesheer vertrouwen. Vriendelijke artsen laten namelijk, als zij niet in staat zijn voortdurend hun patiënten bij te staan, een geneesmiddel bij hen achter dat zij zichzelf kunnen toedienen als de situatie dit vereist; op dezelfde wijze heeft de heer Jezus bij zijn terugkeer naar de hemel ons door zijn apostelen het geneesmiddel van het evangelie nagelaten, gemakkelijk bereikbaar en beschikbaar voor wie wil, maar alleen werkzaam als men het inneemt zoals het moet: vooral het vertrouwen in de geneesheer zorgt dat je het met gunstig resultaat gebruikt. Maar proeven is niet genoeg: men moet het middel doorslikken, het moet door de maag opgenomen worden om zijn kracht te kunnen verspreiden door alle bloedvaten. Pas dan wordt de mens totaal gevloerd door afkeer van zijn vroegere leven: maar op deze shock volgt een grote rust in je geest. Artsen die lichamelijke ziekten behandelen, worden in hun praktijk bijgestaan door therapeuten en verkopers van geneeskrachtige kruiden, maar zij zelf zijn het die voorschrijven wat er aan de patiënt gegeven moet worden. Zo ook is Christus de enige die het recept voor het eeuwige heil heeft {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} voorgeschreven. De apostelen en hun opvolgers de bisschoppen zijn slechts dienaren: zij mengen de kruiden, wrijven ze fijn en dienen ze toe, niet hun eigen kruiden maar die van Christus; zij dompelen in water maar Christus wast de geest schoon; zij onderrichten wat Christus hun heeft overgeleverd, maar Christus zelf zorgt dat hun woorden werken. Genezers van lichamen verschillen vaak van mening, zowel in hun diagnose als in hun receptuur; soms schrijven zij ook in plaats van een geneesmiddel een vergif voor, naar het gezegde van de Griekse dichter: ‘Veel kruiden die heilzaam zijn in een mengsel, maar ook veel die dodelijk zijn’. 24. Voor het evangelische geneesmiddel geldt één recept, dat door geen mens mag worden aangetast of gewijzigd. Ten slotte is het een eenvoudig middel, zodat eenieder het zelf kan innemen indien degenen die tot taak hebben het toe te dienen, het laten afweten, op voorwaarde dat hij in zijn hart vol vertrouwen is, oprecht en begerig naar redding. Want ook die hoogste Geneesheer, de enige die de hele mens kan genezen, zorgde soms zelf voor genezing en soms door middel van zijn apostelen en leerlingen. Nu heeft de geneeskunst in haar geheel voornamelijk twee doelen: ten eerste dat zij het lichaam van de patiënt bevrijdt van zijn ziekten en van de achterliggende oorzaken daarvan - dit onderdeel noemen de beoefenaars de therapeutische geneeskunst; ten tweede dat zij een goede gezondheid in stand houdt en het lichaam sterkt - dit gedeelte valt onder de theorie van de levenswijze. Want artsen zijn niet altijd bezig met branden en snijden, niet altijd dienen zij purgeerkruid toe om het lichaam te ledigen en de patiënt bijna te doden om hem weer tot leven te krijgen, maar soms dienen zij ook iets toe dat het hart moet verblijden en zelfs geven zij hem soms een weldadige maaltijd. Zo krijgen wij eerst een slokje geloof toegediend, dat onze geest met berouw verontrust en ons bevrijdt van onze zonden door ons helemaal leeg te maken. Vervolgens krijgen wij het kruid te drinken van troost, aansporing en volmaakte leer. Want als een arts plotseling de patiënt in de steek laat nadat hij hem lichamelijk verzwakt heeft, bestaat het risico dat een veel ernstiger ziekte hem overvalt omdat hij leeg en krachteloos is, bijvoorbeeld verlamming, een beroerte of tering. Nadat ons berouw ons zo terneergeworpen heeft, onze ziekte verjaagd is en het doopsel ons bevrijd heeft van alle zonden, krijgen wij een behandeling die op weldadige wijze onze nu helemaal lege geest vult. Weg is onze boosheid: zachtheid en zachtmoedigheid vult ons. Weg is onze haat: er komt een open houding voor in de plaats. Weg is onze roofzucht: vrijgevigheid volgt hem op. Weg is onze oorlogszucht: streven naar vrede volgt hem op. Weg is ons verlangen naar vleselijke lusten: verlangen naar hemelse zaken neemt zijn plaats in. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} Wilt u over het evangelische purgeerkruid horen? Heb berouw. ‘De bijl ligt al aan de wortel van de boom’. 25. ‘Elke boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt’. 26. Eveneens bij Paulus: ‘Laat dus wat aards in u is afsterven: ontucht, zedeloosheid, hartstocht, lage begeerten en ook hebzucht’. 27. En even verder: ‘Nu u de oude mens en zijn leefwijze afgelegd hebt’. 28. Hij heeft ons nu leeggemaakt; hoe vult hij ons weer? ‘Omdat God u heeft uitgekozen, omdat u zijn heiligen bent, moet u zich kleden in innig medeleven, in goedheid, bescheidenheid, zachtmoedigheid en geduld. Verdraag elkaar en vergeef elkaar als iemand een ander iets te verwijten heeft zoals de Heer u vergeven heeft. En bovenal, houd u vast aan de liefde, dat is de band die u tot een volmaakte eenheid maakt. Laat in uw hart de vrede van Christus heersen’. 29. Een huis dat schoongemaakt is met dergelijke bezems en vol zit met zulke sieraden, zal niet opnieuw bezet worden door de slechte geest, die terugkeert met zeven andere nog slechter dan hij. Daarom kent het evangelische geneesmiddel ook zijn eigen wijn, om de etter van onze verwondingen uit te bijten. ‘Ga terug, achter mij, Satan! Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen’. 30. Dat is de wijn. En dit is de olie, ‘Houd moed: ik heb de wereld overwonnen’; 31. ‘Geen haar van je hoofd zal verloren gaan’; 32. ‘Vrees niet, kleine kudde, want jullie komt het koninkrijk der hemelen toe’. 33. Paulus heeft voedsel waarmee hij mensen verwent die zich pas bekeerd hebben tot Christus, opdat zij niet terugvallen in hun ziekte nu ze nog zo zwak zijn; hij heeft ook stevige spijs om hun kracht te geven op hun weg naar de maat van Christus' volheid. Zo'n kracht hadden diegenen gevonden over wie in de Handelingen van de Apostelen geschreven staat: ‘Zij verlieten het Sanhedrin, verheugd dat ze waardig bevonden waren deze vernedering te ondergaan omwille van de naam van Jezus’. 34. Die kracht was ook gevonden door hem die zei: ‘Ik ben tegen alles bestand door hem die mij sterk maakt’. 35. Daarom spoort de heer Jezus ons in het evangelie aan tot het eten van het brood dat uit de hemel afkomstig is: het eten daarvan {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} brengt onsterfelijkheid. 36. Hij spoort ons aan zijn vlees te eten, zijn bloed te drinken: 37. daar bedoelt hij natuurlijk zijn leer mee, die net als brood de geest levendig en krachtig maakt, die net als stevige wijn de geest dronken maakt tot hij dit leven veracht, zoals vlees stevig voedsel biedt en zoals bloed levenskracht geeft. Maar hoewel de gehele Heilige Schrift geneeskrachtige werking heeft, bevat zij geen effectiever kruid dan het evangelie. In alles is de geest dezelfde, maar in de evangeliën wilde hij juist datgene hebben staan waarin hij bij uitstek zijn kracht kon tonen, opdat er geen onderscheid zou zijn tussen de dienaren en de Heer, tussen de waterbekkens en de bron. Het is de moeite waard te onderzoeken hoe groot de kracht van dit kruid is. Een staat is in zekere zin een lichaam. Ziekten en pest in dit lichaam zijn de slechte zeden: in diverse gebieden hebben in wijsheid uitblinkende mannen daar wetten tegenover gesteld als een soort geneesmiddel; bijvoorbeeld Solon in Athene, in Sparta Lycurgus, op Kreta Minos, in Rome het College van Tien. 38. Maar geen van hen heeft bereikt dat de wetten die hij ingesteld had, ook door andere volkeren omarmd werden. Niemand van hen heeft dit zelfs maar geprobeerd, om niet boven op zijn vergeefse moeite ook nog de reputatie van onbeschaamdheid te krijgen. Solon heeft aan één staat zijn wetten weten op te leggen, door zijn tienjarige ballingschap. Plato, toch zeer geleerd en even welbespraakt, heeft de Atheners nooit kunnen overhalen zijn wetten in te voeren. Toch waren al deze wetgevers er ongetwijfeld van overtuigd dat de wetten die zij opgesteld hadden, de ware wetten waren, en zeker zouden zij het liefst hebben gehad dat zo mogelijk de hele wereld die wetten zou omarmen. Zelfs de wetten van Mozes zijn slechts over één volk verbreid, hoewel de Farizeeën met grote ijver enkele proselieten wisten te maken. 39. Ten slotte, zelfs het gewelddadige bewind van de keizers heeft niet kunnen doordrukken dat hun wetten bij alle volkeren gewicht hadden. Wat deze geprobeerd hebben door hun wetten te proclameren, hebben de filosofen gepoogd met hun voorschriften, die zij met groot oordeelsvermogen en de hoogste zorg opgesteld hadden en wereldkundig maakten. Maar geen van hen was zo welsprekend of zo geleerd dat hij ook maar één volk heeft kunnen overhalen: zo zwak en verwaterd was de kracht van het kruid dat zij boden. Alleen de evangelische waarheid heeft binnen een paar jaren alle gebieden van de hele wereld bezet, doortrokken en overwonnen: zij trok Grieken en {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} barbaren naar zich toe, geleerden en ongeletterden, mensen van het volk en koningen. Zo werkzaam was het kruid van deze waarheid, dat vele duizenden mensen de nieuwe en vreemde leer omhelsden en de traditionele wetten en godsdienst van hun voorouders achter zich lieten en afstand namen van de lusten en ondeugden waaraan zij van kindsbeen af gewend waren, en dat zij, ondanks hun verschillende talen en uiteenlopende gewoonten, het eens werden over een nederige leer: en dit dan ook nog in een tijd die beter dan alle andere uitgerust was met legers van geleerdheid en welsprekendheid en met de macht van monarchen; en hoewel de wereld met al haar legers streed tegen de ongewapende waarheid van het evangelie, kon dit niet voorkomen dat de waarheid eerst Griekenland bezette, vervolgens de stad van Nero en diens hof binnenviel en zich spoedig verspreidde over alle provincies van het Romeinse Rijk tot aan Cadiz en India, tot in Afrika en Scythië, ‘en zelfs tot in Brittannië, dat volstrekt gescheiden is van de hele wereld’. 40. Deze volkeren verschilden ten zeerste van elkaar in taal, wetten, rituelen, zeden, gewoonten, goden, godsdienst en regels. Maar uit die zo grote onenigheid is eensgezindheid ontstaan, en zij begonnen weldra hetzelfde lied te zingen, een loflied op Jezus Christus, de enige Heer en redder van de wereld. Intussen betekenden confiscaties, ballingschap, gevangenis, foltering en dood niets anders dan vooruitgang van het evangelie. Is er ooit iemand bereid geweest om te sterven voor Solons wetten of Zeno's leefregels? Hoeveel duizenden, oude en jonge mannen, vrouwen en meisjes, hebben voor de eenvoudige leer van Christus hun nek ontbloot voor het beulszwaard! Toch is de leer van het evangelie veel verwonderlijker en verder afwijkend van de normale opvattingen dan de paradoxen van de filosofen! Geen vorst heeft ooit hun leerstellingen aangevallen en toch zijn ze verdwenen, vanzelf, net als de wetten en de tovenarij en de offerriten. Want wie offert er nog aan de goden van de heidenen, of slacht offerdieren volgens de Joodse rite? Wie kent nu Zoroaster nog? Wie geeft nog iets om de raadselachtige voorschriften van Pythagoras? Wie leest het leven van Apollonius van Tyana 41. anders dan als een soort droom? Ja, wie vindt het nog de moeite waard die tekst te lezen? Want dat Aristoteles vandaag de dag aan de universiteiten veel gelezen wordt, is niet aan zijn volgelingen te danken maar aan de christenen: ook hij zou verloren zijn gegaan als hij niet met Christus vermengd was geraakt. Tegen de filosofie van het evangelie, nog jong en in de fase van groei, is meteen de hele wereld opgestaan om met al haar legers te strijden: Joden vochten onder het voorwendsel van godsdienst tegen de bron van alle godsdienst, filosofen maakten zich sterk met elk soort van kennis; sofisten, onoverwin- {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} nelijk in hun vasthoudendheid tijdens discussies, retoren, bewonderenswaardig door de kracht van hun welsprekendheid, tirannen gewapend met elk soort van wreedheid, koningen, stadhouders, beambten, magiërs en tovenaars, en de duivels, heersers van deze wereld. De kracht van de evangelische waarheid heeft al deze beroeringen, die als een vloed van rampen over haar heen spoelden, opgevangen, weerstaan, doorbroken en overwonnen. Want het was niet meer dan billijk dat in het licht van het evangelie alle drogbeelden van menselijke macht verdwenen. Dat eenvoudige en nederige evangelie, dat allen probeerden te bedelven, schitterde als winnaar. De boeken van hen die met veel talent, met uitzonderlijke geleerdheid en met uitgelezen welbespraaktheid tegen het evangelie schreven, zijn vanzelf verdwenen, als dromen, zo volledig dat er niet eens fragmenten van over zijn behalve indien deze door christenen bewaard zijn. Koningen aanbidden wat zij eerder aanvielen; magische kracht is verdwenen, demonen zijn gillend buitengegooid. De filosofie heeft haar onkunde bekend en heeft, met achterlating van de dwaze wijsheid der mensen, de wijze dwaasheid van het kruis 42. omarmd; retoren schrijven lofredes op Jezus Christus, dichters fluiten de ontelbare goden uit en zingen van de ene Jezus Christus. Deze zeer grote verandering in de wereld is slechts enkele jaren na het lijden van Christus begonnen, over de gehele aarde, en zonder enige menselijke steun is zij steeds groter geworden, totdat de zuurdesem die gemengd was met een hoeveelheid meel van drie zakken, heel het deeg doordesemde, 43. totdat het mosterdzaadje dat in de grond gestopt was, 44. zijn takken helemaal over Azië, Afrika en Europa uitspreidde. Hier komt nog bij dat de bestrijders van de evangelische waarheid niet alleen allerlei middelen kenden om mensen te terroriseren en ook de manhaftigsten van hart aan het wankelen te brengen: edicten, tribunalen, confiscaties, vogelvrijverklaringen, verbanning, kerker, pijnbank, zwepen, bijlen, kruisen, vuur, wilde dieren en andere doodstraffen; maar ook gebruikten zij allerlei verleidingen om de koppigste geest te breken. De keizer zei dan: ‘Verloochen Christus, dan ben je de eerste onder mijn aanzienlijken; als je het niet doet, zal heel je vermogen geconfisqueerd worden, ik zal wraak nemen op je vrouw en je kinderen, jij zelf zult voor de wilde dieren geworpen worden.’ Wie heeft toen al die duizenden mensen ertoe overgehaald om met vreugde te aanvaarden dat alle ambten hun ontnomen werden en hun vermogen ontvreemd, om dank te zeggen terwijl voor hun ogen de personen die hun, na God, het liefst waren, weggesleurd werden om barbaarse straf- {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} fen te ondergaan, en wie heeft hen overgehaald om uiteindelijk zichzelf vrijwillig aan te bieden voor de marteldood terwijl het hun toch vrij stond te ontsnappen, terwijl ze toch zoveel voordeel konden verwerven? Geen enkele kracht van menselijke welbespraaktheid zou dit gekund hebben; maar de goddelijke kracht van de waarheid vermocht het, die verborgen zat in het mosterdzaadje. Ook de leer van de filosofen had haar lokmiddelen. De stoïcijnen beloofden vrijheid, ware rijkdom, echte gezondheid, koningschap en andere prachtig klinkende dingen. De epicureeërs maakten de mensen lekker met oorstrelend genot. De peripatetici koppelden lichamelijk welbevinden aan deugdzaamheid. Maar de leer van het evangelie trok iedereen, zonder iemand angst aan te jagen (wat mensen wel zouden doen) en had zelfs helemaal niets te bieden dat op het eerste gezicht aanlokkelijk was, of beter gezegd, veel dat volkomen ongelooflijk is! Zij verkondigt dat een zekere Jezus aan het kruis genageld is en door zijn dood het mensengeslacht verlost heeft: dat hij God en mens is, geboren uit een maagd, en dat hij uit de dood verrezen is en zit aan de rechterhand van God de Vader; dat hij geleerd heeft dat diegenen zalig zijn die in deze wereld omwille van het belijden van zijn naam weeklagen, dorst en honger lijden, vernederd worden, een slechte naam hebben en vermoord worden, maar dat eens allen weer tot leven zullen komen; dan zullen de vromen van de rechter zelf onsterfelijkheid verkrijgen, de goddelozen de eeuwige folteringen van de hel. Welke filosoof zou het gewaagd hebben deze zo absurde, zo onwaarschijnlijke ideeën voor te stellen? Toch is de eenvoudige taal van het evangelie er zo goed in geslaagd de mensen hiervan te overtuigen, dat wie dit niet gelooft als gek beschouwd wordt en dat vele duizenden liever hun leven dan het belijden van de evangelische waarheid opgeven. Door toedoen van wie is eigenlijk deze grote verandering van de wereld tot stand gekomen? Door toedoen van een paar leerlingen, onbekend, van eenvoudige afkomst, arm, zonder opleiding. Over de anderen hoef ik niet eens te spreken, want de eerste van de leerlingen, Petrus, was een visser zonder verdere opleiding, Paulus was leerbewerker, geen van allen was rijk of machtig of van hoge rang. Wereldlijke bezittingen hadden zij niet, of als ze die al hadden, lieten ze die achter. Hoe hebben zulke mensen zo iets groots tot stand weten te brengen? Zij brachten natuurlijk een geneeskruid mee, in een simpel doosje maar krachtig en werkzaam door de macht van God. Eenvoudig en ongekunsteld is de taal van het evangelie; als men die vergelijkt met het geschiedwerk van Thucydides of Titus Livius, zal men veel missen en aan veel aanstoot nemen. Wat laten de evangelisten veel weg! Wat doen ze veel af in een paar woorden! Wat zijn er veel plaatsen waar de volg- {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} orde niet klopt en veel waar zij elkaar lijken tegen te spreken! Deze dingen hadden de lezer tegen kunnen staan en de lectuur elke betrouwbaarheid kunnen ontzeggen. Aan de andere kant, wat maken de historici van mensen-aangelegenheden zich druk over de vraag waar hun verhaal te beginnen! Wat een zorgen dat ze misschien iets vertellen wat niet passend is, wat weinig aannemelijk is, wat onsamenhangend of absurd is! Wat een levendige details schilderen ze om een gebeurtenis onder ogen te brengen, met wat een lekkere kruimels trekken ze de aandacht van de lezer en houden die vast om te zorgen dat hij zich niet gaat vervelen! Maar hun gedegen geschriften zijn grotendeels verloren gegaan, en wat ervan over is, wordt niet door iedereen gelezen, laat staan geloofd. Want wie is er zo goedgelovig dat hij beweert dat er in Titus Livius geen enkel onwaar verhaal voorkomt? Er zijn evenwel vele duizenden mensen te vinden geweest die liever tien keer stierven dan toe te geven dat er in de evangeliën ook maar één onware zin staat. Erkennen wij op grond hiervan dan niet openlijk dat dit geen kwestie is van menselijke macht of wijsheid maar van goddelijke kracht? Er schuilt een kracht in dit kruid dat, eenmaal in het lichaam gebracht, zich over alle volkeren der aarde verspreidde als over alle ledematen. Hier hebben we de oorzaak waardoor de evangelische waarheid zich binnen slechts enkele jaren door toedoen van eenvoudige mensen verspreid heeft over de gehele aarde hoewel de wereld met elk soort van wreedheid daartegen streed. Maar nu zou iemand zich verbaasd kunnen afvragen hoe het toch mogelijk is dat in latere tijden het rijk van Christus zo in het nauw gebracht is, terwijl de wereld toch christelijke vorsten had en bisschoppen die veel geleerdheid, rijkdom en een groot gezag bezaten. Want als we de oorzaak hiervan kennen, konden we misschien sneller een geneesmiddel vinden. Maar ik vergeet mezelf al een hele tijd: ik heb de grenzen van een voorwoord overschreden. Ik keer nu terug naar onze arts Lucas, die bij u ongetwijfeld zeer welkom zal zijn: ik zou willen dat hij door uw toedoen door allen zo hartelijk verwelkomd wordt. De wijze Sirach zegt: ‘Eer een arts want je hebt hem nodig’. 45. Hoeveel te meer dient men deze geneesheer in ere te houden, die een zo goed werkend kruid heeft aangereikt: iedereen heeft het nodig, tenzij er iemand bestaat die vrij is van alle schuld en dus niet beter hoeft te worden. Dit kruid nu zal zijn werk doen als wij, afkerig van onze ziekten, er vaak aan knabbelen, als wij er voortdurend op kauwen, als wij het in de maag van onze geest laten doordringen, als wij niet uitbraken wat we ingenomen hebben, maar het binnenhouden in de maag van onze geest totdat het zijn kracht ontvouwt en ons helemaal in zichzelf verandert. Ik heb persoonlijk ervaren dat je te weinig vruchten plukt van het evangelie {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} als je het onaandachtig en slordig leest. Maar wie er in thuis raakt door voortdurende en nauwkeurige overdenking, zal er een kracht in voelen zoals in geen enkel ander boek. Om nu eventuele argwaan tegen te gaan: het feit dat ik de parafrasen van de evangeliën een voor een aan afzonderlijke vorsten heb opgedragen, is toeval, geen eerzucht; want hier overkwam mij hetzelfde als bij de brieven van de apostelen. Toen ik de parafrase van Mattheus aan het schrijven was, verwachtte ik allerminst dat er ook vraag zou zijn naar Johannes en daarna naar Lucas. Nu zal ik ook Marcus toevoegen, 46. om geen leemte te laten vallen tussen de vier evangelisten. Wie verschillende evangelies aan verschillende personen opdraagt, moet overigens niet gezien worden als iemand die iets doet wat dwazer is dan wat de heilige Hieronymus heeft gedaan: die heeft zelfs de kleinere profeten telkens aan iemand anders geschonken. Ik heb er de lezer eerder al op gewezen - en dat doe ik nu nogmaals - dat hij niet meer gewicht moet toekennen aan mijn parafrase dan aan de commentaren van anderen. 47. Want ik schrijf mijn parafrasen niet met het doel de mensen het evangelie uit handen te slaan, maar met het doel dat zij gemakkelijker en met meer vrucht het evangelie lezen: zoals voedsel gekruid wordt opdat men het met meer graagte en met meer smaak tot zich neemt. Zelfs moet ik de onervaren lezer hierop wijzen, dat ik in de parafrase nooit zelf aan het woord ben; hij moet niet denken dat ik heel arrogant in eigen persoon de dingen beweer die door de persoon van de evangelist op bescheiden wijze en naar waarheid verteld worden. Moge heer Jezus u laten delen in zijn geest, roemrijke koning, opdat de evangelische waarheid onder een vorst die waarlijk christen is, met de dag meer en meer heerst en bloeit. Bazel, 23 augustus van het jaar 1523 1382 Van Johann von Botzheim Konstanz, 24 augustus 1523 Gegroet. Hartelijk gefeliciteerd, allervriendelijkste leermeester, met het feit dat de hoofden der wereld en de koningen der aarde wedijveren om u in dienst te hebben en te koesteren door u officiële uitnodigingen en geschenken toe te sturen van alle kanten en door nog grotere gaven in het vooruitzicht te stellen als u ja zegt. De belangstelling van de Engelsen voor u is niet {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} uit het niets ontstaan, want u hebt zelfs wel meer verdiend van hun kant, hoewel men vaak de minste beloning krijgt van degenen voor wie men zich het meest verdienstelijk heeft gemaakt; maar bedenk dat er nog iets moet overblijven dat de goddelijke barmhartigheid u kan lonen of vergeven. U schrijft 1. dat u daar vroeger al een grote schare vrienden had en dat er nu nog heel wat bijgekomen zijn. Weet dat dit er bij elkaar nog maar weinig zijn vergeleken met die u in de komende eeuwen zult krijgen. Meer dan één nodigt u uit om een taak op u te nemen die heel onaangenaam is. Het risico bestaat dat de gemoederen hoog oplopen, zodat zij veeleer willen dat het onrecht gewroken wordt dat hun koning is aangedaan 2. dan dat zij Christus' glorie willen vermeerderen. Het advies van de secretaris 3. bevalt me. Hij - wie het ook is - bevordert uw heilzame streven en de vredige weg die u overal aanprijst. U zult betiteld worden als het ingehuurde werktuig van veel papisten, niet zonder groot gevaar voor uw boeken: die zullen overal uiteengerukt worden, zelfs door gewone werklieden. Mijn advies zou zijn publicatie van die boeken een of twee jaar uit te stellen, zoals u eerst altijd deed; of u moet liever het doel willen zijn waarop iedereen zijn pijlen afschiet. U hebt geen adviseur nodig want u hebt zelf meer dan genoeg verstand om dit op te lossen. Wat u over de Leuvense theologen schrijft, bevalt me ook; eindelijk zullen zij teruggedreven worden naar waar zij thuishoren. U moet er nog maar eens een nachtje over slapen of u naar de koning van Frankrijk gaat. Ik bespeur dat enkele van de Duitsers die zich in de omgeving van de keizer bevinden, u slecht gezind zijn; hiertoe behoort, denken ze, een zekere Balthasar, 4. proost in Waldkirch en kanunnik van Konstanz, die nu in Spanje aan het hof verkeert. Vrouwe Margaretha is razend in de zaak Luther, net als Fabri bij ons en door zijn toedoen ook heel wat bisschoppen en vorsten; hierbij zijn er echter die hem waardeloos vinden. Ik weet zeker dat hij de man is die geld van Ferdinand afgeperst heeft dat naar u gestuurd is om u om te kopen; 5. want u had het niet gewild, als rechtschapen man. Hij meet Erasmus af naar zichzelf; in zoverre is hij standvastiger dan Judas, dat hij eenmaal ontvangen geld niet teruggeeft maar met de dag de prijs van zijn koppigheid opdrijft. Deze man is opgenomen in het hof van Ferdinand. Na zijn terugkeer in Konstanz is hij nu bezig zijn eigen zaken op orde te brengen. Want hij gaat gebukt onder zware schulden, nog erger dan Eppendorf. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Bij ons staat opnieuw iets tragisch op het vuur over het ontslaan van Wanner, 6. niet zonder opruiend gemopper, hoewel het initiatief hiertoe bij een kleine groep ligt en zich in het verborgene afspeelt. In mijn volgende brief zal ik u op de hoogte houden. Het gewone volk en de meerderheid van de raad steunen Wanner; Fabri en de zijnen vertrouwen vooral op de hulp van de bisschop van Veroli 7. en anderen die uit naam van de keizer hier in Konstanz opereren. Er hangt een geur van oproer, maar als er iets gebeurt, zal ik het u binnen veertien dagen laten weten. Over de discussie van Oecolampadius 8. heb ik de uitkomst nog niet kunnen achterhalen; ik had ook geen gelegenheid de bezorger van uw brief te ontmoeten. Op de feestdag van de heilige Bartholomeus 9. had ik een vreemdeling te gast, Cronberg, die ik nog nooit ontmoet had en ook anderszins niet kende. Hij is naar Zürich vertrokken: ik heb hem mijn dienaar Martinus die dag als gids meegegeven. Over de verbranding van de drie monniken te Brussel is alleen het kale verhaal hier gearriveerd, dat in Neurenberg gedrukt is; 10. volgens berichten zal binnenkort een nauwkeurig verslag verschijnen. Uw plan om Hutten te kalmeren bevalt me; de rest beviel me eveneens. Toen de bode mij uw brief bezorgde, eiste hij dat mijn eventuele antwoord binnen een uur gereed zou zijn. Nu hoor ik dat delegaties van heel Zwitserland in Zürich bijeengekomen zijn om de zaak Luther te bespreken. 11. De mensen van Luzern zijn woedend op die van Zürich; ze zouden hen willen ruïneren. Maar ik heb begrepen dat de inwoners van Bern, Schwyz, 12. Glarus, Bazel en Schaffhausen op de hand van Zürich zijn, want zij steunen de zaak van Luther een beet- {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} je, zo wordt gezegd. We zullen afwachten wat er gaat gebeuren. Zodra Froben iets klaar heeft, zorg dan dat ik het krijg. Beste Erasmus, wat bedoelt u eigenlijk met ‘Als je dichterbij zou wonen, zou ik je komen opzoeken’? Als u gezond bent en om Botzheim geeft, zal de reis kort zijn; anders zal elke reis heel lang zijn, hoe dichtbij de bestemming ook ligt. Uw appartement op de bovenverdieping wacht op u; het is verbouwd, met een open haard. Uw vriend Botzheim wacht op u; als hij kon, zou hij bevel geven tot uw vertrek naar Konstanz. Er is maar één risico: de wijn; ik vertrouw erop dat het overige prima in orde zal zijn voor een vriendelijk iemand als u. Het ga u goed, met de beste wensen. Op de feestdag van Bartholomeus, 1523 Uw vriend Botzheim Fabri wilde in Lindau voor het volk een preek houden op Sacramentsdag; 13. toen hij de kansel of het spreekgestoelte bestegen had, begon hij een onoverwinnelijke toren te bouwen tegen bepaalde leerstellingen van Luther; maar naarmate hij fanatieker streed, lachte men hem met steeds meer genoegen uit. En toen, een paar dagen later, zakte door een licht briesje die hele toren van Fabri in elkaar; een vriend van mij schreef dit bijgevoegde zesregelige gedichtje 14. toen hij dit gezien had. Aan de allergeleerdste heer Desiderius Erasmus van Rotterdam, zijn dierbare leermeester. Te Bazel 1383 Aan Willibald Pirckheimer [Bazel,] 29 augustus [1523] Egranus overdrijft altijd alles, 1. hoewel mij nog nooit iets ergers is overkomen dan wat Hutten nu gedaan heeft. Dit kunstje is mij geflikt door Heinrich Eppendorf, die al zijn plannen samen met Hutten bekokstoofd heeft toen hij in Bazel was. Beiden waren op sterven na dood; het leek hun langs deze weg mogelijk Erasmus' vrienden tweehonderd gulden af te persen. 2. Dat zou ook voor een deel gelukt zijn als ik dat niet verhinderd had: want ik had het kunstje door. Toen zij zagen dat er niets afgeperst kon worden, wilden ze in elk geval iets loskrijgen van mijn drukker. Geen van tweeën deed dit uit {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} haat jegens mij - want ik heb voor allebei veel goeds gedaan - maar uit zucht naar buit. Nu hebben zij van andere mensen zeshonderddertig gulden afgeperst. Hutten heeft er tweehonderd; een jongeman, 3. uit wiens naam de oorlog verklaard was, heeft er vierhonderd; onderbevelhebber Eppendorf dertig. De dobbelsteen was hem gunstig gezind, en dit geluk bracht hem negentig gulden winst. Die mannen worden hier als eerzaam beschouwd. Froben heeft de Spons, mijn antwoord aan Hutten, al bijna helemaal gedrukt. Dus jouw advies is te laat: mijn antwoord is trouwens vol minachting. Ik dacht dat Emser dood was. Iets dergelijks is mij in Leuven een keer overkomen. Ik had een brief geschreven aan Hartman van Gouda, 4. die naast zijn buitengewone kennis van Latijn en Grieks een eerste prijs heeft behaald in Parijs, een brief in vriendelijke termen over zaken die hem persoonlijk aangingen, en ik geloofde echt niet dat hij die brief aan iemand van zijn vrienden zou laten lezen. Nu wordt er een brief in druk verspreid. In die publicatie worden (zo schrijft men mij) Frans van der Hulst en de karmeliet Baechem gehekeld, aan wie de keizer en de paus de koninklijke bevoegdheid hebben gegeven om volgelingen van Luther te verbranden. Ik heb de brief nog niet gezien. De paus heeft Baechem het zwijgen opgelegd: daarom klinkt er gegrom bij de theologen. Ik weet niet meer of ik jou geschreven heb over het drama dat in Engeland is ontstaan. Aan de koning was de verdenking aangepraat dat ik Luther geholpen had in zijn nieuwe, absurde boekje. 5. Daarom heb ik mijn dienaar 6. gestuurd. Die kwam terug nadat hij alles perfect geregeld had. De koning verontschuldigt zich; de kardinaal 7. ook. Bij mijn oude vrienden groeide de intensiteit van hun vriendschap en er kwamen nieuwe vrienden bij. Zij schonken mijn dienaar meer dan dertig gulden. Von dem Busche, die nog krankzinniger is dan Hutten, laat iets drukken dat tegen mij gericht is; 8. ik heb altijd lovend over hem gesproken, hem vriendelijk ontvangen in Bazel en hij is zeker nooit door mij gekrenkt, met geen woord; misschien komt het geschrift uit bij de komende boekenmarkt. Dergelijke dingen bezorgen Duitsland een reputatie die niet best is. Heel dom. Alle vorsten sporen mij aan tegen Luther te vechten. Maar ik zal niets schrijven, of ik ga zo schrijven {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} dat de mensen die voor het koninkrijk van de farizeeërs strijden, liever zouden willen dat ik gezwegen had. Het ga je goed. 29 augustus Je vriend Erasmus Aan de hooggeboren heer Willibald, raadslid van Neurenberg 1384 Aan Huldrych Zwingli Bazel, 31 augustus [1523] Gegroet, beste Zwingli. Het verhaal in uw brief 1. deed mij genoegen. Ons hier heeft het gerucht bereikt dat ook die derde augustijn verbrand is, daags na Maria Visitatie. 2. Want op de vooravond daarvan zijn er twee verbrand. Of ik hun dood moet betreuren, weet ik niet. In elk geval zijn zij gestorven met ongehoord grote standvastigheid, niet om geloofsartikelen maar om ongerijmdheden van Luther: daar zou ik niet voor willen sterven, omdat ik ze niet begrijp. Ik weet dat het eervol is voor Christus te sterven. De gelovigen heeft het nooit ontbroken aan lijden, maar ook de goddelozen worden geteisterd. Het is listig, het schepsel dat zich soms voordoet als een engel van licht. 3. Zeldzaam is de gave van het onderscheiden van geesten. Luther brengt enkele raadsels naar voren die absurd lijken: ‘alle werken van heiligen zijn zonden als ze de vergevende barmhartigheid van God ontberen’; ‘vrije wil is een zinledige uitdrukking’; ‘alleen door het geloof wordt de mens gerechtvaardigd, zijn werken doen er niets toe’. Ik zie niet welk voordeel een discussie hierover oplevert of over de vraag hoe Luther wil dat zijn uitspraken begrepen worden. Vervolgens zie ik bij de meeste volgelingen van hem een verbazingwekkende halsstarrigheid. In Luthers geschriften lees ik zo veel laster, vaak niet eens ter zake doende. Die dingen dwingen mij te twijfelen aan hun bedoelingen; omwille van de zaak die ik steun, wil ik graag dat deze bedoelingen oprecht zijn. Iemand die advies wil geven, is onverdraaglijk voor hen; ja zelfs, als iemand hun toch een advies geeft, trekken zij zich terug op een heel ander standpunt en spotten met hem zodra ze de kans krijgen. U noemt mij een draler. In 's hemelsnaam, wat zou u willen dat ik doe? Wat ik tot nu toe heb geschreven, heb ik vrijuit geschreven. Als ik ergens te vriendelijk ben, verraad ik niet de waarheid van het evangelie maar onderstreep ik die juist. Over de huidige paus had ik goede hoop, maar nu ben ik {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} bang dat hij me teleurstelt. Hem heb ik evenwel vaak gewezen op zijn plicht, weliswaar in vriendelijker bewoordingen, maar ik dacht dat het dan meer effect had. Als privépersoon heb ik hem een uitgebreide brief 4. geschreven, zonder me enigszins te beperken. Hij antwoordt niet: ik vrees dat hij beledigd is. Als u die brief had gelezen, zou u zeggen dat ik wanneer het nodig is, niet bepaald vriendelijk ben. Ik zou me nog vrijer uiten als ik wist dat ik er iets mee opschoot. Het is krankzinnig onheil over jezelf af te roepen als je daar niemand mee helpt. Ik heb de bloeiende streek van Brabant verlaten om niet betrokken te raken bij het farizeïsche gedoe. Want het zou me niet toegestaan zijn daar te leven onder een andere wet. Mijn gezondheidstoestand is zodanig dat ik niet kan leven waar ik maar wil. Het is niet zo dat de mensen die tegen Luther zijn, vóór een tirannie van de paus zijn. Iedereen ziet toch dat bisschoppen geen geestelijke vaders meer zijn maar wereldlijke vorsten, en dat zij met koningen onder één hoedje spelen. Wie betreurt dat niet? Dit zijn dingen die ik al op meer plaatsen heb gezegd. Ik zie dat wat er nu gebeurt, regelrecht naar oproer leidt. Wat het einde hiervan zal zijn, weet ik niet. De wereld is vol van schurken. Die springen altijd tevoorschijn wanneer er in de samenleving een storm opsteekt. Ik heb de bisschoppen genoeg gewaarschuwd, de vorsten genoeg gewaarschuwd, zelfs in mijn boek over de vorst; 5. ik ben een man zonder enig gezag. Wat zou u willen dat ik verder nog deed? Zelfs als ik niet aan het leven zou hechten, zie ik niet wat er nog meer gedaan zou moeten worden. In een aantal opzichten bent u het oneens met Luther. Datzelfde geldt voor Oecolampadius. Moet ik vanwege zijn leer mezelf en mijn boeken blootstellen aan gevaren? Alles heb ik geweigerd wat mij aangeboden werd op voorwaarde dat ik tegen Luther zou schrijven. Ik word hiertoe opgeroepen door de paus, door de keizer, door koningen en vorsten, zelfs door zeergeleerde en zeer dierbare vrienden. Toch ben ik vastbesloten om ofwel niet te schrijven of zo te schrijven dat mijn geschrift niet in de smaak zal vallen bij de farizeeërs. Het is niet nodig dat u door getuigen op te roepen uzelf het recht voorbehoudt mij te vermanen. Vermaand worden door geleerde mensen heb ik altijd zeer plezierig gevonden. Oecolampadius had enige kwesties naar voren gebracht voor een debat en hij had al papieren doen uitgaan. Hij kreeg bevel het uit te stellen tot een ander moment. Nu heeft hij toestemming om een dispuut te houden wanneer hij wil. 6. Hij is een prima kerel, maar hij kan niet tegen adviezen, ook niet van een vriend. Luther heeft hem geschreven dat hem ter ore was gekomen dat {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} Oecolampadius uitleg gaf over Jesaja en dat ik daar sterk op tegen was geweest: dat terwijl niemand Oecolampadius grotere steun geeft dan ik. Hij voegt eraan toe dat men in geestelijke zaken aan mij niet te veel waarde moet hechten. Wat hij hiermee bedoelt, snap ik niet. Hij zegt er nog bij dat ik als een Mozes Israël uit Egypte heb gevoerd maar net als Mozes zal sterven in de wildernis. Moge hij zelf Jozua zijn die ons allen in het land van belofte binnenleidt! Het Beklag van Hutten 7. is mij pas overhandigd nadat het al in vele exemplaren verspreid was en zijn ronde langs de drukkers was begonnen. Ik misgun hem de steun van uw medeburgers niet. Maar ik vraag me wel af op welke grond zij hem steunen. Omdat hij volgeling van Luther is? Er is niemand die de zaak van het evangelie meer tegenwerkt. Vanwege zijn geleerdheid? Niemand heeft de echte wetenschap zoveel schade toegebracht. Dat pamflet dat hij zonder grond tegen een vriend heeft geschreven, zal zelfs veel afkeer teweegbrengen van al wat Duits is. Want wat is onbeschaafder dan met al die verzonnen beschuldigingen een vriend aan te vallen die hem goedgezind is en die veel voor hem heeft gedaan? Ik weet dat hij op andermans instigatie gehandeld heeft en dat dit door bepaalde personen opgezet was om geld af te persen van mijn vrienden. 8. Over zijn verdere daden praat ik niet: die zijn voldoende bekend. Maar ook piraten koesteren hun vriendschappen. Ik heb hem geantwoord, of beter, ik heb niet geantwoord maar ik heb zijn onbeschaamde laster verre van mij geworpen. De zaak van het evangelie en van de humaniora stimuleert mij meer dan het onrecht dat mij is aangedaan. Ik zit niet te wachten op de vriendschap van mensen die behagen scheppen in een dergelijk karakter. Iedereen hier is ervan overtuigd dat hij alle eventuele steun die hij daar heeft, verworven heeft dankzij u, hoe u het ook wendt of keert. Hij kan uw stad wel schaden, maar haar niets goeds brengen. Verder heeft hij, zoals Oecolampadius zelf mij vertelde, zijn lasterende pamflet nog uitgebreid. Trouwens, zoals ik zijn karakter zie, zal hij niet ophouden met razen, wat niet zozeer mij treft als wel de wetenschap. Maar als hij niet ophoudt ‘te pogen zijn tanden te zetten in iets zachts, zal hij op een steen stuiten’. 9. Zorgt u alstublieft dat de man niet over de schreef gaat, als u tenminste vindt dat dit in het belang is van fatsoenlijke wetenschap en van de zaak van het evangelie en van de reputatie van Duitsland (want al wie Duits spreekt, noemen de mensen tegenwoordig Duitser). Oecolampadius heeft gisteren zijn dispuut gehouden: het ging prima; aanstaande zondag houdt hij er weer een. Luther schreef aan Oecolampadius {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} dat men in zaken van de geest aan mij niet te veel waarde moet hechten. Zeergeleerde Zwingli, ik zou van u willen leren wat die geest dan is. Want ik vind van mezelf dat ik bijna alles onderwezen heb wat Luther onderwijst, maar dan zonder zijn grimmigheid en terwijl ik me onthouden heb van enige raadsels en absurditeiten: ik zou wensen dat daarvan op lange termijn heel veel vruchten komen, maar ik heb liever vruchten in handen. Omdat jullie hem openlijk de gelegenheid bieden iedereen tegen te spreken, worden die mensen door zijn toedoen van alle kanten met haat overladen. Ik bid dat heer Jezus uw geest stuurt en verrijkt. Wat mijn Hilarius 10. zei, dat Huttens pamflet door u verboden had kunnen worden als u gewild had, heeft hij op eigen initiatief gezegd, niet in opdracht van mij. Het ga u goed. Bazel, 31 augustus Uw Erasmus, in langdurige vriendschap Aan de zeergeleerde heer Johann 11. Zwingli. Te Zürich 1385 Aan Hendrik VIII Bazel, 4 september 1523 Deze brief begeleidde een presentexemplaar van Erasmus' parafrase van het evangelie van Lucas (zie brief 1381). Erasmus van Rotterdam groet Hendrik, koning van Engeland Zeer doorluchtige koning, Thomas More heeft mij over uwe Majesteits warme belangstelling voor mij dingen geschreven 1. die mij uiterst welkom zijn maar absoluut niet nieuw. Ik begrijp dat ik mij des te meer met alle kracht moet inspannen om ooit nog eens te voldoen aan wat uwe Majesteit verdient en wenst. Hier zijn heftige bewegingen gaande in de samenleving, of beter barensweeën; ik weet niet wat er geboren zal worden, maar het is geen eenvoudige onenigheid. Slinks roeren zich degenen die de keizer steunen; daartegenover staan degenen die de Franse koning gunstig gezind zijn. Zelfs de volgelingen van Luther lijken nieuwe moed geput te hebben; aan de andere kant zijn de vorsten woedend. Christus geve dat dit goed afloopt. Hierbij arriveert de arts Lucas, bewerker van eeuwig heil. Uwe Majesteit zal hem wel vriendelijk ontvangen en mij rekenen tot de mensen wier ver- {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} langens en wensen uitgaan naar uw voorspoed en geluk. Ik ben iets aan het voorbereiden tegen de nieuwe leerstellingen; 2. maar ik zou publicatie ervan niet aandurven zolang ik nog in Duitsland verblijf, om niet geveld te worden voordat ik de arena betreed. Het ga uwe Majesteit zeer goed. Bazel, 4 september 1523 1386 Aan Theodoricus Hezius [?] Bazel, 16 september 1523 In een brief kan ik niet goed genoeg de werkelijke stand van zaken in dit gebied en in deze tijden duidelijk maken; of ik ben blind, of hier groeit iets monsterachtigs tussen vele gebieden en enkele belangrijke steden. Van mijn dienaar 1. die deze brief bezorgt, zult u veel zaken vernemen die ik veiligheidshalve niet op schrift stel. U spoort mij aan tegen Luther te schrijven; maar dit heb ik al gedaan en ik heb meer dan eens de verzekering gegeven dat ik me altijd verre van die groepering heb gehouden en dat ook zal blijven doen. Ik verzeker u dat ik zoveel mogelijk heb geprobeerd om iedereen af te houden van die groep en dat ik dat altijd zal blijven doen, en dit deed en doe ik met grote inzet en niet zonder succes. Precies hierom zijn de volgelingen van Luther zo boos op mij. Want zij hadden zichzelf een overwinningsfeest beloofd als ik gezwegen zou hebben zodat zij mijn naam konden misbruiken bij de gewone man. Ik was nog maar net begonnen aan een boek tegen Luther. Toen zij daar weldra lucht van kregen, werden zij compleet razend, zo erg dat ik Duitsland moest verlaten; ach, had ik Duitsland maar nooit gezien! Ik weet niet waar ik mijn toevlucht moet zoeken. Frankrijk - de koning zelf nodigt mij immers uit met grote beloften - is uitgesloten vanwege de oorlog. 2. In Engeland leven trekt mij niet, hier leven mag ik niet. Ze verdragen hier niet dat er ook maar één woord gezegd wordt dat tegen Luther ingaat; ik loop het risico martelaar te worden voordat ik de promotie tot het martelaarschap heb verdiend. Zij schrijven alles in het Duits: ik heb te maken met alle mensen. Ik wist heel goed hoe hardnekkig mijn vijanden daar waren; toch heb ik, om buiten de partijen te blijven, het aangedurfd heel Duitsland {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} uit te dagen, eerder bereid te sterven dan mee te helpen aan onenigheid. Schrijven tegen Luther is voor mij niet het probleem; maar ik ben bang dat mijn geschrift gevaar voor mijn eigen leven betekent en nieuwe schermutselingen veroorzaakt. Want alle haat zal op mij gericht worden; het wordt immers ook nu al vooral mij aangerekend dat de zaken niet helemaal lopen zoals zij willen: wij hadden al gewonnen, zeggen ze, als Erasmus de vorsten niet tegen ons in het harnas gejaagd had. Uit Huttens pamflet 3. kan men een idee krijgen met welke scheldpartijen zij mij te lijf zullen gaan. Von dem Busche is nog giftiger dan Hutten; ook hij is tegen mij aan het schrijven, 4. en intussen noemen de theologen en monniken in Brabant en in Keulen mij openlijk een ketter. Maar ik heb me door al die smadelijke beledigingen niet van het juiste standpunt laten afbrengen. Voorlopig heb ik me in mijn geschriften zo in toom gehouden dat alle eerlijke mensen er positief over zijn en dat vorsten mij zelfs bedanken omdat zij profijt hebben gehad van mijn boeken. Kort geleden heeft de koning van Engeland me een brief geschreven en ook de kardinaal van York 5. en vele bisschoppen; 6. onlangs nog ontving ik er een van de koning van Frankrijk, die eigenhandig twee regels aan de brief 7. had toegevoegd; eerder al een brief 8. van de keizer, van Ferdinand pas geleden twee brieven, 9. terwijl deze me bovendien een eergeschenk stuurde. In Duitsland zou ik een god zijn als ik het gezag van de paus zou aanvallen, dat men daar in meerderheid openlijk besloten heeft te ondermijnen. Ik respecteer zijn gezag altijd, in woord en geschrift. Daarom, voor al deze inspanningen, voor mijn standvastige doorzettingsvermogen, voor het verwaarlozen van mijn vele vriendschappen met zoveel geleerden in Duitsland, voor de over mijzelf afgeroepen gevaren: moet ik als dank daarvoor krijgen dat ik in Rome blootgesteld word aan mensen als Zúñiga en dergelijke lasteraars? Wat er ook zal gebeuren, ik verander de oprechtheid van mijn geweten niet en ik zal naar geen enkele factie buigen; ik zal mij niet afscheiden van de Roomse kerk en ik zal van geen enkele mensenvorst hulp afsmeken. Ik zou de reputatie van de paus hebben kunnen beschadigen, maar het zij verre van mij om gebruik te maken van de macht van Satan. Ik wens - moge ik er ook toe in staat zijn - anderen te helpen, en vooral hen wier gezag allen behulpzaam is. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Over mijn financiële situatie ben ik niet vreselijk bezorgd. De Engelsen schenken mij zoveel als ik wil; de koning van Frankrijk biedt mij tweeduizend ponden per jaar in een brief die hij deels eigenhandig geschreven heeft. 10. In de oprechtheid van onze Heilige Vader heb ik het volste vertrouwen; hem kunt u namens mij beloven dat ik - of ik nu naar Rome kom of niet - standvastig van de katholieke partij zal blijven. 11. Eén ding is zeker: mijn gedachten zijn in Rome; nergens anders zal ik liever de last van dit zwakke lichaam afleggen. Bazel, 16 september 1523 1387 Van Ennio Filonardi Konstanz, 23 september 1523 Eerbiedwaardige eerwaarde heer, ik beveel me aan. Tot mijn grote troost heb ik vandaag de brief 1. van uwe eerbiedwaardige heer ontvangen met de erbijgevoegde brieven 2. voor Rome: ik zal met de grootst mogelijke nauwlettendheid zorgen dat zij, zoals u wenst en verzoekt, veilig naar Rome gebracht worden, tegelijk met andere brieven van mij. Wat ik voor uw dienaar 3. gedaan heb, was niet zo veel want ik ben wel meer verschuldigd aan de voortreffelijkheid en de reputatie van uwe eerbiedwaardige heer. Als u middelen zou kunnen bedenken die geschikt zijn om de lutherse ketterij zo snel mogelijk uit te doen sterven en daarvan onze Heilige Vader (en ook mij, als u dat wilt) op de hoogte zou stellen, dan denk ik dat dit de zaken zeer ten goede zal komen en ook bevorderlijk zal zijn voor uw goede naam bij zijne Heiligheid. Als zich weer iets voordoet waarbij ik u een gunst kan bewijzen, laat dan alstublieft mijn aanbod van diensten niet ongebruikt; dan zult u in mij iemand vinden die met de dag enthousiaster voor u werkt: want mijn voornaamste hoop heb ik gevestigd op uwe eerbiedwaardige heer, als ik u in Rome zou mogen zien op de hoge ereplaats die u volgens de bedoelingen van de paus en overeenkomstig ieders wens toekomt. En zo beveel ik me te allen tij- {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} de bij u aan, met lichaam en ziel. Ik draag me aan u over, wijd me aan u en bied me aan, opdat u gelukkig leeft. De volgzame broeder van uw eerbiedwaardige heer, Ennio, bisschop van Veroli Uit Konstanz, 23 september 1523 Aan de eerwaarde en door mij zeer hooggeachte heer Erasmus van Rotterdam, uitmuntend doctor in de theologie. Te Bazel 1388 Aan Conradus Goclenius Bazel, 25 september 1523 Erasmus van Rotterdam groet meester Conradus Goclenius Beste Goclenius, omdat ik een brief 1. van jou verwacht via Hilarius, 2. hoef ik je nu niet echt te schrijven. Succes van anderen moet je geen pijn doen, wacht maar op betere tijden: ik begrijp trouwens niet waarom jouw lot 3. je zo berouwt. Over Vives verbaas ik me. Hij schreef dat hij dacht over terugkeren naar Brabant. 4. Als dat waar is, vermoed ik dat hem zestig pond aangeboden is in plaats van zestig engelen. 5. Ze zeggen dat ook in Parijs iemand verbrand is. 6. Ferdinand doet erg grimmig tegen de volgelingen van Luther: aan zijn hof heeft hij mijn vriend Fabri, de vicaris van Konstanz, opgenomen tegen een enorm salaris. Dank je wel dat jij me over het nieuws hebt geschreven. 7. Ongetwijfeld is mijn Spons inmiddels bij jullie gearriveerd. Hutten heeft op 29 augustus de wereld der mensen verlaten: de charme van mijn Spons is door zijn dood grotendeels verloren gegaan. Het krijgsgewoel dat aan alle kanten de kop opsteekt, dwingt mij deze winter hier uit te zitten. Maar als ik de brief 8. die ik onlangs {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} uit Rome heb ontvangen eerder had gekregen, zou ik nu al op reis zijn geweest. Deze winter zal - hoop ik - een einde maken aan mijn ellende. Ik ben vreselijk bezorgd om de Franse koning. Ik ben op de hand van mijn vorst; maar ik zie geen einde als de expansie van de keizerlijke macht voortgaat. 9. Ik heb moeten lachen om de simpelheid van Antonius, 10. die je deze brief brengt. Hij kwam hier om boeken te kopen, om zijn habijt af te leggen en ten slotte was er nog iets van een trouwplan; en hij bezat geen cent. Ik waarschuw je dat je niet te veel te maken moet krijgen met dit duistere soort voorwendsels. Eerder heb ik je al het advies gegeven om je niet te zeer in te laten met vriendschappen met Duitsers: zij zijn een paard van Seius. 11. Het ga je goed, en ga vol goede moed door met je werk op het gebied van de Muzen: succes zal je uit een andere richting toelachen. Met betrekking tot Franz 12. waarschuw ik je nogmaals dat je absoluut niets van mijn zaken aan hem toevertrouwt. Bazel, 25 september 1523 1389 Aan de lezer [Bazel, ca. oktober 1523] Deze brief is het voorwoord bij de tweede druk van de Spongia (zie brief 1378). Erasmus van Rotterdam groet de welwillende lezer Door het overlijden van Hutten is de charme van mijn Spons grotendeels verloren gegaan, voor zover er bij dergelijke boekwerkjes sprake kan zijn van charme. Want als ik dat eerder geweten had, zou ik ofwel niet gereageerd hebben of heel anders; want er staan nu dingen in die alleen Hutten begrepen zou hebben. Ik denk dat hij de Spons nog niet gelezen had (hoewel bepaalde mensen beweerd hebben van wel), aangezien Hutten stierf op 29 augustus en Froben het drukken van de Spons bijna op hetzelfde moment afrondde als Hutten zijn leven afsloot. Enerzijds was de dood voor Hutten bijna een zegen, daar hij de arme man verloste van een hele hoop ellende en hem behoedde voor wat hem nog meer boven het hoofd hing, maar ander- {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} zijds had ik liever gezien dat de dood een beetje vroeger was gekomen, namelijk voordat hij tot zo'n waanzin vervallen was dat hij met een vreselijk lasterlijk pamflet zoveel schade en schande uitstortte over zichzelf en de republiek der letteren, over de zaak van het evangelie en ten slotte over de goede naam van Duitsland: want ik heb van die ellende nog het minste last. Trouwens, als mensen zich lieten leiden door zuivere oordelen, zou het niet billijk zijn dat iemand zich vijandig opstelt tegenover de schone letteren als er iemand opdook die er verkeerd gebruik van maakt. Hetzelfde geldt voor de zaak van het evangelie, waaraan Hutten zich brutaal heeft opgedrongen hoewel zelfs Luther zich van hem afwendde en hem beschouwde als een vijand van zijn zaak; 1. maar nog veel onrechtvaardiger is het om op grond van de fouten van één persoon te oordelen over de aard van een heel volk. Scythië had zijn Anacharsis, en Athene heeft veel uilskuikens voortgebracht. Voor de schande dat hij zonder enig motief onze vriendschap heeft verraden zou ik mijn vriend zeker behoed hebben als niet bepaalde mensen met opzet gezorgd hadden dat wij elkaar niet te spreken kregen. 2. Nu prijs ik mezelf in elk geval gelukkig dat ik in mijn reactie steeds mijn oude terughoudendheid heb kunnen laten zien. Want als Hutten mij opgezocht had - wat hij volgens mij van plan was te doen als hij langer geleefd had, ofwel omdat hij nu eenmaal de schaamte voorbij was of omdat er voldoende mensen zouden zijn om zijn kar een duw in de goede richting te geven, 3. zoals dat heet -, dan zou hij gemerkt hebben dat mijn antwoord echt niets anders was dan een spons. Wat mij betreft zal Huttens schim in elk geval in vrede rusten, als hij tenminste niet na zijn dood in een postuum schotschrift alsnog gaat bijten en mits er niemand opstaat die het hele drama opnieuw gaat opvoeren. Ik vind dat er inmiddels meer dan genoeg waanzin is verkocht. Gedane zaken nemen geen keer, dus blijft over het kwaad zo netjes mogelijk te begraven. Omdat het een heel goed advies is om een gave vrucht te plukken als er tussen alle rottigheid een hangt, 4. zal ik om te beginnen uit deze vervelende situatie de volgende goede voornemens plukken: ik zal voortaan langer wachten met het aangaan van vriendschappen, voorzichtiger zijn in het onderhouden, zuiniger met het aanprijzen van iemand en omzichtiger in het aanbevelen. Want wat let mij om elke dag iets bij te leren en zo ouder te worden, naar de {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} bekende uitspraak van Solon? 5. Verder kan de jeugd hiervan leren om zich evenzeer toe te leggen op een goede mentaliteit als op goede wetenschap, om zo haar hartstochtelijke begeerten in te tomen met de teugels van het verstand: want vele jongelui koesteren aanvankelijk hun ondeugden, vergeven zichzelf het hoeren en snoeren als jeugdzonden en denken dat gokken en brassen tekens van voornaamheid zijn. Intussen slinkt hun banksaldo, groeit hun schuld, loopt hun goede naam gevaar en verliezen zij de steun van de vorsten op wier welwillendheid zij teerden. Al snel verleidt armoede hen tot roverij. Eerst wordt voor roof het voorwendsel van oorlog gebruikt; dan, wanneer niets genoeg is voor hun zucht naar luxe (als voor het vat der Danaïden), 6. gaan ze over op perverse plannen, zodat ze geen verschil meer maken tussen vriend en vijand als ze hunkeren naar buit. Ten slotte storten zij zich, als een paard dat zijn berijder afgeworpen heeft, hals over kop in het verderf. Trouwens van Hutten verbaast me dit niet zo: hoezeer nagenoeg al zijn plannen ondoordacht waren, is beter bekend dan mij lief is. Ik moet wel zeggen dat ik gebrek aan gezond verstand constateer bij de mensen die hem op het toneel gehaald hebben om zijn dwaze stuk op te voeren, en die ook nu nog applaudisseren voor die smakeloze vertoning. Zij willen beschouwd worden als begunstigers van de schone letteren: geen mens heeft die meer schade toegebracht. Het zijn vurige volgelingen van Luther: ze hadden zijn zaak niet erger kunnen frustreren. Het waren vrienden van Hutten: zijn grootste vijand heeft hem niet zoveel kwaad gedaan. Zij haten Luthers vijanden: niemand heeft die vijanden ooit een leukere voorstelling geboden. Zij zijn echt Duits: in geen driehonderd jaar heeft iemand de reputatie van Duitsland meer beschadigd. Maar ik weet heel goed met welke bedoeling dit toneelstuk opgevoerd is en wie erachter zitten. Ik ben weliswaar eenvoudig van geest en niet achterdochtig, maar ik heb een goede neus en ik ben niet zo suf of achterlijk dat alleen ik niet zie wat iedereen ziet. Echt, als het nu nog mogelijk is van dit gladiatorengevecht af te komen, wil ik liever niet meer weten wat ik weet en vergeten wat ik me herinner. Maar ik vrees dat dit niet mogelijk is vanwege bepaalde lieden die dol zijn op dergelijke drama's. Hoewel zij goed weten hoe beschaafd ik Hutten behandeld heb in de Spons, generen die mensen zich niet het praatje rond te strooien dat ik het boek pas op papier gezet heb na Huttens dood, alsof ik van plan was tegen schimmen te vechten. Op Huttens Beklag heb ik onmiddellijk in de maand juli antwoord gegeven. Johann Froben heeft mijn manuscript gezien en met hem enkele andere per- {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} sonen. Hij was van plan het te drukken maar had op dat moment geen drukpersen vrij, en mij leek uitstel ook beter: anders zou er misschien vóór de boekenbeurs 7. nog een andere aanval verschijnen, waarop ik dan niet meer kon antwoorden. Omdat bekend is dat Hutten overleden is op de dag die ik genoemd heb, op een eilandje 8. dat een flink eind voorbij Zürich ligt, en omdat vaststaat dat Froben tegen 13 augustus begonnen is aan de Spons en dat hij het werk op 3 september klaar had, hoe kan ik dan pas na Huttens dood de Spons op papier hebben gezet, vooral omdat Hutten onverwacht is overleden, naar men schrijft. 9. Reken even uit hoeveel tijd er nodig is om het nieuws hier te brengen, zelfs met inzet van een koerier, en kijk naar de datum waarop de pakketten met boeken al verstuurd waren: dan vind je dat ik nog geen vier hele uren had om de Spons te publiceren. Alleen al op grond hiervan kun je de onbeschaamdheid schatten van mensen die dit rondstrooien. Als de persoon die ik hiervan verdenk zich bekend maakt, 10. zal hij ontdekken hoe onwaar het is dat ik Hutten met heel mijn hart haat. Het ga u goed, lezer, en trek wijselijk lering uit mijn ongeluk. 1390 Aan Johann von Vlatten Bazel, [ca. oktober] 1523 Dit is het voorwoord bij Erasmus' uitgave van Cicero, Tusculanae quaestiones, uitgebracht door Johann Froben te Bazel in november 1523. Erasmus van Rotterdam groet de hooggeboren heer Johann von Vlatten, proost van Kranenburg en scholaster te Aken Hooggeëerde heer, Toen Johann Froben voorbereidingen trof om de Tusculaanse vraagstukken van M. Tullius Cicero te drukken en hij mij gevraagd had om een bijdrage van mijn hand opdat het boek kon verschijnen met de aanbeveling dat er nuttige nieuwe informatie in te vinden was, heb ik deze taak graag op me genomen, te meer omdat ik me al enkele jaren niet of nauwelijks meer had beziggehouden met de zachtmoediger Muzen. Dus heb ik het werk van het vergelijken van de kopieën van de tekst aan mijn assistenten {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} toegewezen en zelf de taak van het beoordelen op me genomen. Nadat ik het hele werk zeer nauwkeurig doorgelezen had, heb ik eerst de versregels afgebakend van de dichters, zowel Griekse als Romeinse, die hij bijna tot vervelens toe citeert naar het voorbeeld van Plato en Aristoteles. Waar de kopieën van elkaar afweken, heb ik de lezing gekozen die ik als de beste beschouwde; in geval van twijfel heb ik beide lezingen bewaard, een in de tekst en de andere in de marge. Op enkele plaatsen heb ik de tekst hersteld zonder steun van de manuscripten, maar niet erg vaak en slechts daar waar de zaak voor een geoefend filoloog niet duister zou zijn; ook heb ik enkele verklarende aantekeningen toegevoegd. Terwijl ik hiermee bezig was, moest ik een dag of twee, drie mijn andere onderzoek, waarmee ik de zaak van het evangelie enigszins tracht te bevorderen, onderbreken. Deze onderbrekingen zijn mij zo goed bevallen dat ik nu de wens koester om terug te keren naar die oude bekenden, als het mogelijk is, en om enkele maanden intensief met hen samen te leven. Zoveel profijt, zo merkte ik, had ik van het herlezen van deze boeken, want niet alleen kon ik de roest verwijderen van mijn schrijfstijl (hoewel ook dit niet niks is, althans volgens mij) maar nog veel meer leerde ik mijn begeerten matigen en beteugelen. Vaak moest ik onder het lezen walgen van die dommeriken die steeds weer zeggen dat er buiten zijn woordversieringen niets opvallends in Cicero is! Wat vind je daar een brede keuze van werken over het juiste en gelukkige leven, nagelaten door de geleerdste Grieken! Wat een overtuigingskracht, wat een overvloed van gezonde respectabele leefregels! Wat een brede kennis en wat een geheugen voor oude en nieuwe geschiedenis! En dan, wat een diepe gedachten over het ware geluk van de mens, die duidelijk laten zien dat de mens Cicero precies gedaan heeft wat hij altijd onderwees. Wat een helderheid, wat een openheid, wat een gemak, wat een woordenschat, en niet te vergeten, wat een feestelijkheid zit er in het uitleggen van zaken die ver verwijderd zijn van het gemiddelde verstand en van gewoon taalgebruik en waarbij iedereen wanhoopte aan de mogelijkheid die in het Latijn te behandelen! De filosofie was aanvankelijk druk bezig met het beschouwen van de dingen van de natuur en stond ver van de samenleving af. Zoals men kan lezen heeft Socrates haar als eerste naar de aarde gebracht en zelfs binnen de huizen van de mensen. Plato en Aristoteles hebben geprobeerd haar ingang te doen vinden aan vorstenhoven, in raadszalen en zelfs in rechtszalen. Maar het komt mij voor dat Cicero haar ook op het toneel heeft gebracht: door zijn inspanning heeft zij geleerd zo te spreken dat ook een gemengd publiek haar applaus kan geven. Op dit terrein heeft de grote Cicero zoveel boeken geschreven, in moeilijke tijden toen in de republiek de hoogste verwarring heerste; sommige boeken schreef hij zelfs toen de politieke situatie absoluut {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} wanhopig was. Wij moesten ons schamen voor onze buurpraatjes en kroeggesprekken, wanneer we zien dat heidenen zelfs de vrije tijd die de ramp van de staat hun bood, besteed hebben aan zo respectabele overpeinzingen en dat zij geen geestelijke afleiding gezocht hebben in ongepaste genietingen maar genezing in de eerbiedwaardige leefregels van de filosofie. Ik weet niet wat andere mensen gebeurt; wanneer ik Cicero lees, en vooral waar hij uiteenzettingen geeft over het goede leven, raakt hij mij altijd zo dat ik er niet aan twijfel dat op een of andere manier iets goddelijks bezit heeft genomen van de geest waaruit die dingen tevoorschijn zijn gekomen. Deze conclusie bevalt mij des te meer wanneer ik me er rekenschap van geef hoe onmetelijk groot en hoe onvoorstelbaar de goedheid van de eeuwige God is: terwijl sommige mensen die juist proberen te beperken en te verengen, wat volgens mij voortkomt uit hun eigen karakter. Waar de ziel van Cicero nu verblijft, kan waarschijnlijk geen mens met enige zekerheid zeggen. Degenen die hopen dat hij een rustig leven leidt temidden van de hemelbewoners, zullen in mij in elk geval iemand vinden die wanneer het op een stemming aankomt niet afkerig is van dat idee. Niemand kan eraan twijfelen dat Cicero geloofde in het bestaan van een goddelijke macht die groter en beter is dan alles. Wat hij verder vond van de onsterfelijkheid van de ziel, van het uiteenlopende lot en de verschillende beloningen in het toekomstige leven en hoe groot zijn vertrouwen was in een oprecht geweten: als zijn vele boeken dit nog niet voldoende duidelijk maken, dan wordt dit wel onomstotelijk bewezen in die ene brief die hij aan Octavius richt wanneer al - zo blijkt - tot zijn dood besloten is. 1. Als een grof en verward soort lichtgelovigheid voor de Joden in de periode dat het evangelie nog niet was verschenen, al volstond voor hun redding, waarom zou dan voor een heiden, aan wie de wet van Mozes niet eens bekend was, een enigszins grovere kennis niet volstaan voor zijn redding, speciaal wanneer diens leven rechtschapen is geweest, en niet alleen rechtschapen maar ook eerbiedwaardig? Slechts weinig Joden hadden voor de opkomst van het licht van het evangelie nauwkeurige kennis van de Zoon en de Heilige Geest, en veel Joden geloofden niet in de verrijzenis van het lichaam. Toch was dit voor onze voorouders geen reden om te wanhopen aan hun redding. Wat als een heiden slechts gelooft dat God, die naar zijn overtuiging almachtig, volmaakt, wijs en goed is, de goeden zal belonen en de kwaden zal straffen op een manier die hem het meest gepast voorkomt? Maar als iemand dan de smetplekken op zijn leven daartegenin brengt, ben ik van mening dat ook job en Melchisedek niet gedurende hun hele leven helemaal van alle fouten vrij zijn geweest. Maar voor het feit dat hij aan afgoden heeft geofferd, {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} mag hij niet verontschuldigd worden. Ja, dit zal hij wel gedaan hebben, echter niet uit eigen overtuiging maar op grond van wat in de samenleving gebruikelijk was: aangezien dit ook vastgelegd was in wetten, kon het niet zomaar veranderd worden. Want dat de verhalen over de goden allemaal verzinsels waren, kon hij bijvoorbeeld uit de Heilige Geschiedenis van Ennius vernemen. Maar dan had hij, desnoods met verlies van eigen leven, het onverstand van de gewone man moeten aantonen. Zoveel kracht hadden zelfs de apostelen niet voordat zij de hemelse Geest ontvangen hadden, zodat het schaamteloos is dit van Cicero te eisen. Maar het moet eenieder vrij staan hierover te denken wat hij wil. Ik kom terug op die dommeriken die geloven dat er in Cicero's boeken niets van waarde staat afgezien van ijdele klingklang van woorden. Hoe is het mogelijk dat hij al die geleerde onderwerpen zo helder, zo uitvoerig en met zoveel inlevingsvermogen uitlegt, als hij niet volledig begrijpt wat hij schrijft? Eenieder die een van die boeken van hem ter hand neemt, is na lezing rustiger van geest. Wie erin gaat lezen terwijl hij heel bedroefd is, slaat het boek opgevrolijkt dicht. Wat je leest lijkt voor je eigen ogen te gebeuren, en een zeker enthousiasme waait je uit de tekst tegemoet, alsof hij in levende lijve voor je stond en je zo de woorden uit zijn hart en uit die gezegende mond hoorde vloeien. Daarom denk ik vaak dat van alle dingen die het menselijk vernuft uitgevonden heeft om het leven te vergemakkelijken, niets zo nuttig is als het schrift en dat geen kunst belangrijker is dan de boekdrukkunst. Want wat schenkt meer geluk dan met de welsprekendste en tevens eerbiedwaardigste personen gesprekken te voeren, zo vaak je daar zin in hebt, en het karakter, de gewoonten, gedachten, idealen en daden te doorgronden van mensen die zo lang geleden geleefd hebben, alsof je jaren in hun gezelschap had vertoefd? Nooit ben ik het vuriger eens geweest met deze uitspraak van Quintilianus: ‘Iemand die steeds meer plezier begint te krijgen in Cicero, mag weten dat hij op de goede weg is’. 2. In mijn jeugd las ik Seneca met meer genoegen dan werk van Cicero; ik was al twintig voordat ik in staat was me langere tijd in zijn geschriften te verdiepen, terwijl ik dat bij andere auteurs zelden een probleem vond. Of het vorderen van mijn leeftijd me geholpen heeft, weet ik niet: zeker is wel dat ik, nu ik oud ben, nog meer van hem geniet dan toen de studie van de filosofie me begon te boeien, niet alleen vanwege een soort goddelijke uitstraling van zijn taal maar ook vanwege de eerbiedwaardigheid van zijn geleerde geest. Hij heeft inderdaad mijn enthousiasme aangewakkerd en een beter iemand van mij gemaakt. Laat ik dus niet aarzelen de jeugd aan te sporen om haar kostbare tijd te besteden aan het lezen en zelfs van buiten leren van zijn boeken, liever dan aan de opruiende en agressieve pamfletten {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} waar het nu overal van vergeven is. Echt waar, ook al ben ik al op gevorderde leeftijd, ik zal me er niet voor schamen en het zal me niet spijten dat ik, zodra ik klaar ben met wat ik nu onder handen heb, weer een mooie relatie aanknoop met mijn oude vriend Cicero en voor een paar maanden onze vroegere vriendschap herneem die inmiddels te veel jaren onderbroken is geweest. Nu heb ik besloten dit werk, voor wat het waard is, aan u op te dragen, beste Vlatten, man gesierd met vele en grote gaven, enerzijds om hiermee duidelijk te maken dat ik nog vaak moet denken aan onze aangename kennismaking, 3. waardoor ik in Freiburg voor het eerst uw uitzonderlijke vriendelijkheid en een zeldzaam gemak in de omgang zag en ook zelf ondervond; anderzijds om u een verbeterde tekst van deze boeken van Cicero te bieden, die u op school kunt laten voorlezen aan de jeugd. Want u vertelde mij dat de zorg voor de school vooral op u neerkwam. Maar dat daar een kikkerkoor kwaakt om de wetenschap te overstemmen, mag geen verbazing wekken want overal vind je er die het bekende liedje uit de oude komedie aanheffen: Brekekekex koax koax. 4. Maar daar moet u dapper niet naar luisteren: u moet de weg volgen die het meest in het belang van de schooljeugd is. Hiertoe draagt vooral bij als tot hoofd van de school benoemd wordt iemand die van onbesproken gedrag is, die de wetenschap is toegedaan en wiens salaris meestijgt met zijn verdiensten. Nadat hij de fundamenten van het Latijn en het Grieks gelegd heeft, moet hij alleen de beste auteurs behandelen, dat wil zeggen Cicero en wie hem het meest nabij komt. Van de dichters moet hij de kuise kiezen: uit dichters die lezenswaardig zijn vanwege hun informatie maar verderfelijk vanwege hun obsceniteit (bijvoorbeeld Martialis) moeten, vind ik, passages geplukt worden die veilig in de klas te behandelen zijn. Maar meer hierover misschien een andere keer. Overigens zal niemand u een beter advies kunnen geven dan Leonardus Priccardus, een veelzijdig geleerde, iemand met een goed karakter en met veel praktijkervaring. Dat Konrad Heresbach ons ontnomen wordt, zou ik betreuren - want ik mag doodvallen als ik ooit iets gezien heb dat zo perfect is als die jongeman, of je nu kijkt naar zijn kennis van Latijn en Grieks, naar de vruchtbaarheid van zijn talent of naar zijn even vriendelijke als eerlijke manier van doen - als ik niet wist welke midassen hij nu achter zich heeft gelaten en welke vorst hij als zijn patroon heeft weten te verwerven. 5. Het ga je goed. Bazel, in het jaar 1523 {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} 1391 Aan Thiébaut Biétry [Bazel. ca. oktober 1523] Dit is het voorwoord bij Virginis matris apud Lauretum cultae liturgia (‘Liturgie voor de verering van de moedermaagd van Loreto’), uitgebracht door Johann Froben te Bazel in november 1523. Het werk was op verzoek van Thiébaut Biétry geschreven. In 1525 zou Erasmus het werk uitbreiden met een preek; zie brief 1573. Erasmus van Rotterdam groet Thiébaut Biétry, parochiepriester van Porrentruy Gaat dit zien! Iedereen kan ernaar uitzien dat Erasmus midden op het marktplein gaat dansen als u hem dat opdraagt. Maar hoe minder mensen het eens zullen zijn met uw oordeel, des te meer bent u mij verschuldigd vanwege mijn volgzaamheid: vergeet dat niet! Ik zie één risico, namelijk dat de heilige Maria van Loreto u niet hoort zingen in Porrentruy. Paulus veroordeelt hymnen niet, evenmin als psalmen: op voorwaarde dat degene die met zijn geest psalmen zingt, ook met zijn verstand zingt. 1. Maar u bent aangesteld om de taak van profeet te vervullen, dat wil zeggen om herder te zijn. Als schepers geloofden dat hun schapen vet werden van gezang, zouden zij niets anders doen dan zingen. Maar zoals u ziet, zij brengen ze dagelijks naar de weiden en laten ze niet thuis honger lijden. Het geeft geen pas dat schaapherders verstandiger te werk gaan dan zielenherders. Ook u moet uw kudde naar buiten leiden en weer naar huis terugbrengen; u zult weiden vinden, want het evangelie verschaft voedsel aan de eenling en aan de kudde. U moet niet zeggen: ‘Ik ben geen doctor in de theologie’. Zet in goed vertrouwen uw mensen precies datgene voor wat Jezus gegeven heeft, en dan zult u zien dat ook vandaag nog vele duizenden mensen gevoed kunnen worden met enkele broden en nog minder vissen. 2. Het ga u goed. {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} 1392 Van Ennio Filonardi Konstanz, 22 oktober 1523 Eerbiedwaardige eerwaarde heer, ik beveel me aan. Nadat ik de brief van uwe eerwaarde heer samen met die van mij naar Rome doorgestuurd had, 1. vernam ik met ongelooflijk verdriet de ontijdige dood van zijne Heiligheid zaliger: 2. om deze gebeurtenis kunnen en moeten wij allen rouwig zijn omdat we nog niet weten wie we in zijn plaats zullen krijgen, of die op hem lijkt en even goed is. 3. Maar als u zou besluiten de plannen voor het terugdringen van het lutherse oproer intussen aan mij te openbaren die u, naar u mij schrijft, al met nadruk onder de aandacht had gebracht van voornoemde zijne Heiligheid zaliger, Adrianus, dan zou ik - of ik nu teruggeroepen word of hier blijf - al uw ideeën getrouw aan de toekomstige paus meedelen en niets achterwege laten wat naar mijn inzicht uw reputatie zou vergroten; in elk geval ben ik u zo gezind dat ik verlang naar een kans om u een buitengewone dienst te bewijzen; ik beken u dat ik tot aan mijn levenseinde aan u toegewijd ben en ik wil u graag alle succes wensen dat ik voor mezelf wens. In de zaak evenwel van de heer Johann Froben spijt het me zeer dat ik de benodigde bevoegdheid niet heb, 4. zoals ik u een andere keer al heb geantwoord toen het ging om een verzoek ten behoeve van een bepaalde monnik. 5. Als ik die macht wel had, dan weet u uit eigen veelvuldige ervaring dat ik u niets kan weigeren omdat u bij mij zelfs het onmogelijke vermag. Van ganser harte stel ik me te uwer beschikking en ik wens dat u nog lang en heel gelukkig leeft. Uit Konstanz, 22 oktober 1523 De volgzame dienaar van uw eerwaarde heerschap, Ennio, bisschop van Veroli Aan de eerwaarde en door mij zeer hoog geachte heer Desiderius Erasmus van Rotterdam, uitmuntend doctor in de theologie, etc. {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} 1393 Aan Justus Ludovicus Decius Bazel, 24 oktober 1523 Dit is het voorwoord bij Precatio dominica in septem portiones distributa (‘Het Onze Vader, verdeeld in zeven segmenten’), uitgebracht door Johann Froben te Bazel in het najaar van 1523. Het werk was op verzoek van Decius geschreven. Desiderius Erasmus van Rotterdam groet Jodocus of Justus Ludovicus uit Wissenberg, secretaris en gezant van de zeer doorluchtige koning van Polen Niet ten onrechte, allerbeste heer, wordt al sinds eeuwen de befaamde Mimus met instemming aangehaald: ‘Wie als machthebber vraagt, dwingt door het vragen’. 1. Maar ik weet niet of deze uitspraak op iemand meer van toepassing is dan op u, want u hebt bij uw geleerde brief een even fraai geschenk gevoegd, 2. dat ook nog van zo ver weg verzonden was dat ik het niet kon weigeren tenzij ik het had willen weggooien. Want wat kan zo'n brief al niet gedaan krijgen - ik zal niet zeggen van mij, want ik ben wel heel vermurwbaar - zelfs van iemand die moeilijk te paaien is? Een brief welvoorzien van alle werktuigen om iemand te veroveren, smekend door zijn vleierij, met zijn argumenten aandringend, door zijn geleerdheid treffend, door zijn welbespraaktheid onweerstaanbaar; maar vooral heftig door zijn bijzondere en beminnelijke bescheidenheid, die voor mij zo veel waard is dat hij niet alleen dit gedaan heeft kunnen krijgen, een werkje dat gemakkelijk was en vroom, maar ook iets had kunnen verkrijgen wat veel moeilijker was. Dus toen uw brief mij overhandigd was - maar ik kreeg hem pas laat, namelijk op 1 september - heb ik meteen mijn pen gepakt en geschreven waar u om vroeg. Dit zal hoe dan ook een gelukkig startsein voor onze vriendschap zijn en voor mijn goede gezindheid jegens het Poolse volk, of als u de oude benaming prefereert, jegens het Sarmatische volk. Ik feliciteer dat volk, want hoewel het vroeger een slechte naam had wegens zijn barbaarsheid, is het nu door zijn literatuur, zijn wetten en zeden, zijn godsdienstigheid en al het andere wat het vrijwaart van het verwijt van barbaarsheid, zo bloeiend dat het kan wedijveren met de voornaamste en aanzienlijkste volkeren. Hoewel, ook vroeger al toen de Sarmaten nog gerekend werden tot de wilde en barbaarse volkeren, werden zij door de zedenmeester Juvenalis vanwege hun natuurlijkheid gesteld boven de hoogbeschaafde Atheners. Want hij zei: het was noch een Sarmaat noch een Thraciër {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘die vleugels kreeg, maar iemand geboren in het centrum van Athene’. 3. Laat ik het nu maar niet hebben over de uitgestrektheid van het gebied, dat ook Wit-Rusland en Litouwen omvat; over al deze streken, een zo wijd gebied, heerst koning Sigismund, van de rivier de Weichsel tot de Taurische Krim, van de Baltische Zee tot de Karpaten; deze koning blinkt uit in alle gaven die een groot vorst waardig zijn, en hij heeft tevens roem vergaard door veel grote overwinningen te behalen op Tartaarse en Moskovitische vijanden: juist deze overwinningen waren volgens mij absoluut noodzakelijk om de grenzen van het christendom te beschermen. Maar deze dingen kunnen we misschien beter een andere keer bespreken. Aanvaard nu mijn geschenk, het Onze Vader, in zeven segmenten verdeeld zoals u mij verzocht en zoals ook, heb ik gezien, door anderen al gedaan is. Overigens, de laatste twee segmenten: ‘En breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwaad’, zijn volgens mij ten onrechte uit elkaar gehaald: op die manier kan iemand ook wel de voorafgaande passage in tweeën willen splitsen, ‘Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij hebben vergeven wie ons iets schuldig was’. Als het voor uw vroomheid te weinig is om zeven dagen te doen over dit hele gebed, kunt u ook, zoals onze voorouders deden, zeven momenten kiezen, verdeeld over de dag, en dan telkens een stukje van het gebed bidden. Het ga u goed. Bazel, 24 oktober 1523 1394 Van Nicolaas van Broeckhoven Antwerpen, 5 november 1523 Gegroet Erasmus, mijn heer en beschermer. Toen zich onverwacht een bode aandiende, moest ik u natuurlijk een paar woorden schrijven over mijn wederwaardigheden. Ik was van plan naar Lier te gaan, maar om allerlei redenen dwongen vrienden mij nog een tijdje in Antwerpen te blijven onder de ogen van mijn tegenstanders, 1. om hun niet opnieuw een handvat te bieden om victorie te kraaien. Daarom zal ik me tot Kerstmis ophouden in een bijenkorf, het huis van meester Pieter Gillis; intussen zal ik uitkijken naar geschikte woonruimte elders. Ik zal uw advies opvolgen (hoop ik) en op geen andere wijze wraak nemen op mijn tegenstanders dan door deugdzaam te leven. Maar hun fanatisme is flink gezakt sinds de dood van de paus. De Schrij- {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} ver is in zijn oude positie hersteld, 2. evenals Cornelis Hoen, advocaat te Den Haag, 3. wat tot luid ongenoegen leidde van Baechem en de zijnen. Overigens, mijn heer, verbaas ik me over de brutaliteit of de onnadenkendheid van Froben, want u hebt hem zevenenhalf gulden uitbetaald uit mijn naam terwijl ik mijn schuld al volledig betaald heb aan zijn zoon Hieronymus: iets wat ik volgens mij ook tegen u verteld heb. Ik heb hem ongeveer zes goudgulden gegeven. Hieronymus antwoordde toen dat hij mij hartelijk bedankte maar dat zijn vader mij geen geld zou hebben gevraagd als ik niets gegeven had; daarom zou ik willen dat hij u het geld teruggeeft dat hij ten onrechte ontvangen heeft. Als u wilt dat ik iets voor u doe, u weet dat ik u zeer toegewijd ben: het grootste plezier dat u mij kunt doen is mij overladen met uw opdrachten. Hoewel velen de publicatie van uw Spons betreuren, zijn de meesten toch vol bewondering, vooral Van Dorp, omdat u alles zo aardig uitlegt. Vaarwel in Christus en het ga u voorspoedig, eerwaarde uitmuntende leraar en beschermer. Antwerpen, 24 oktober 1523 Uw vriend Nicolaas van 's-Hertogenbosch Aan de beroemde doctor in de theologie Desiderius Erasmus van Rotterdam, zijn zeer gerespecteerde leraar. Te Bazel 1395 Aan de stadsraad van Bazel [Bazel, ca. november] 1523 Erasmus van Rotterdam groet de stadsraad van Bazel. Op hoeveel en hoe belangrijke punten ik al lang bij u in de schuld sta, edele en gestrenge heren, besef ik wel en vergeet ik ook niet, en ik weet goed hoezeer ik vanwege mijn geringe vermogen insolvent ben: toch maakt uw uitzonderlijke vriendelijkheid, die ik al zo lang heb mogen ervaren en die met zekerheid bewezen is, dat ik bij niemand liever in de schuld sta dan bij u. Evenmin word ik weerhouden u een verzoek te doen door het feit dat ik iemand ben die geen enkele blijk van dank kan bieden, of het moest zijn dat uwe goedheid naar het voorbeeld van de eeuwige God het zo uitlegt, dat de blijk van dank erin bestaat dat degene die iets krijgt, dit erkent, onthoudt en {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} voortzegt. Overigens, wie in staat is te zeggen: ‘Ik zal het terugbetalen, maar met rente’, aanvaardt geen weldaad maar leent een weldaad. Ik ontken niet dat in het belang van de staat het gezag van wetten, verordeningen en ambtsdragers onschendbaar moet zijn; maar in dit geval van boekhandelaar Benoît, 1. zo verneem ik, was het niet een kwestie van halsstarrigheid maar een eenvoudige vergissing waardoor hij een boete opliep. Ook heeft hij een vrouw getrouwd, wat het beginpunt van deze zaak was. Overal waardeert men trouwen positief. Deze man is arm. Er ontstaat goede hoop op een bruidsschat indien uwe welwillendheid de boete kwijtscheldt. Dan zult u mij, die me al ten zeerste verplicht voel aan u, nog meer verplichten en met mij vele andere burgers die uw gunst niet onwaardig zijn en die mij aangespoord hebben de zaak van Benoît te behartigen; daarbij beloofden zij een goede afloop, natuurlijk vertrouwend op uw vriendelijkheid. Ik kan geen wederdienst beloven; maar als iemand mij een manier wijst om aan uw doorluchtige kring mijn dank te betuigen, zult u merken dat het mij niet ontbreekt aan snelle bereidheid en goede wil. Ik bid dat heer Jezus u allen in goede gezondheid bewaart en dat hij uw stad voorspoed schenkt, zowel het geheel als de mensen afzonderlijk. In het jaar 1523 1396 Van Thomas Blarer Konstanz, 17 november 1523 Gegroet. Al lang was ik van plan u met een duidelijk signaal een bewijs te leveren van mijn trouwe genegenheid voor u; maar omdat de mogelijkheid hiertoe mij door gebrek aan geschikte gelegenheden steeds ontzegd werd, is er in de loop van de tijd een probleem tussen ons gerezen: ik kan daarom niet meer mijn oude gevoelens van genegenheid voor u laten blijken, maar ik moet eerst de verdenking van verse onmin wegnemen. Hoewel die brief 1. die u aan Lauwerijns geschreven hebt, er immers op lijkt te wijzen dat wij elkaars tegenstanders zijn (ik bedoel Erasmus en uw fictieve lutheraan) en hoewel u met uw argumentatie daar in genen dele mijn standpunt wijzigt, wil ik toch dat u begrijpt dat mijn gevoelens jegens u absoluut niet veranderd zijn. Ik mag u zo graag dat naarmate u zich meer afkeert van de ware ge- {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} voelens en plichten van een christen - als u zich daarvan af zou keren - mijn verlangen naar contact met u des te heviger voelbaar zou zijn. Ik zal u rekenschap geven van deze gelofte indien u, enigszins verbaasd over mijn bezorgdheid om u, mij opnieuw daartoe uitnodigt. Want juist omwille van u heb ik ervoor gekozen met u van gedachten te wisselen in persoonlijke correspondentie en niet in het openbaar. U zult zien, denk ik, dat de eerzucht waar u mij van beschuldigt, mij niet ten kwade geduid had mogen worden en dat ik niemand uitdaag alleen maar om elkaar zwart te maken maar veeleer tot het belijden van de uit de hemel over ons uitgestorte goedheid. Maar zelfs deze aansporing van mijn kant is niet alleen een aansporing; want wie zou zich aan gevaar blootstellen met al wat hij heeft, als hij niet weet waarvoor? Welnu, het is voor die zaak 2. waar ik u zo dringend naar terugroep; als die zaak voor ons niet zo zou verschillen, laat staan de manier van optreden, dan zou ik me voor niets druk maken over u en over anderen die denken net als u. Zijn wij dus de enigen die bij zinnen zijn, de enigen die degelijk en verstandig zijn? Hier gaat het ons niet om, maar eerder daarom dat ook andere mensen geloven en leven en dat die mensen geloven en leven op een manier die iemand die als christen beschouwd wil worden, niet kan afwijzen. Wanneer wij dit in overeenstemming met de christelijke eenvoud krachtig bevorderen, maar tegen de zin van onze tegenstanders, werpen zij ons nog steeds arrogantie en giftigheid voor de voeten. Arrogantie misschien omdat wij de zaken der wereld verachten; giftigheid omdat wij voor sommige mensen hun winst bederven. Want zo vat ik deze hooghartigheid en dit vergif op. Als u, zeer gerespecteerde Erasmus, mij anders kunt leren, zal ik dat graag horen. Ik zal nooit moe worden mijn eigen zaak of de hele zaak van Luther in uw aandacht aan te bevelen; uw oordeel in dezen zal ik verdragen, maar ik zal op mijn beurt ook mijn eigen oordeel geven, en wel zo dat de meningen van mensen niet in strijd komen met goddelijke getuigenissen. Het ga uwe waardigheid goed. Mijn broer Ambrosius laat mij zijn groeten aan u overbrengen. Konstanz, 17 november 1523 Uw Thomas Blarer Aan de alom geprezen grijsaard de heer D. Erasmus van Rotterdam, zijn beschermheer. Te Bazel {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} 1397 Aan Johannes Fabri Bazel, 21 november 1523 Gegroet, hoogeerwaarde heer. Sinds de groeten die jij mij via Holbein gedaan hebt, gaat het weer beter met me: want het waren verzorgd verwoorde wensen en ze kwamen van een vriend en werden overgebracht door een vriend. Van de Spons zijn weer drieduizend exemplaren gedrukt. Dit was een besluit van Froben. Ik haat dergelijke pamfletten, en ik ben ook niet zo boos op Hutten; ik ben boos op de mensen die deze arme man daartoe aangezet hebben, alleen om er zelf voordeel bij te behalen. Ongetwijfeld zullen zij zich binnenkort manifesteren: want er wordt weer iets monsterlijks vetgemest in Straatsburg. 1. Luther vervloekt de Spons hevig: zijn brief 2. heb ik u gestuurd. Aan Oecolampadius schreef hij 3. dat ik als Mozes ben en ook in de wildernis begraven moet worden en dat aan Erasmus niet veel waarde gehecht moet worden in zaken van de geest. Dit is het voorspel van een oorlog. Ik heb Marcus af, 4. ik heb het Onze Vader voltooid 5. en ook Ovidius' Nux 6. (dit laatste om je te laten zien dat ik weer jong word). Ik begin nu aan de Handelingen van de Apostelen. 7. Met een boekje over het biechten ben ik al bezig. 8. Als ik de krachten ervoor heb komt er ook een boek over de vrije wil. 9. Beste Fabri, ik hoef jou geen adviezen te geven, je bent zelf verstandig genoeg. Ik weet dat jij de zaak van Christus zo gematigd zult behandelen dat je de zuiverheid van het evangelie niet prijsgeeft aan farizeeën, schriftgeleerden en hogepriesters: zo zul je de volle lof verkrijgen van toekomstige generaties. Je hebt een vorst 10. met een uitstekende aanleg: zorg dat je een loyale raadsman bent. Je kent Willibald, 11. hij is een uiterst verstandige man: doe hem de hartelijke groeten van mij. Ik had een vleugje vrede in de lucht verwacht: maar je ziet wat voor weer het deze dagen is. Onze Adrianus 12. is over- {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} leden; als hij zijn pausschap volbracht heeft in dienst van Christus, geniet hij nu de glorie bij Christus. Maar als hij het volbracht heeft in dienst van de mensen, heeft hij zijn glorie bij God verspeeld. Zijn rechter zal over hem oordelen. Zorg dat je optreedt als man van het evangelie, beste Fabri. Beveel alsjeblieft je vriend Erasmus aan bij de zeer doorluchtige vorst Ferdinand, voorwiens voorspoed ik bid. Engeland heeft heer Murner als rijk man teruggestuurd. 13. Wat maakt die arme Luther velen rijk! Het ga je goed. Bazel, 21 november 1523 Erasmus, waarlijk jouw vriend Aan de eerwaarde heer Johannes Fabri, kanunnik en vicaris te Konstanz, mijn zeer te respecteren meester. Te Neurenberg 1398 Aan Willibald Pirckheimer Bazel, 21 november 1523 Hartelijk gegroet. Capito schreef mij dat Varnbüler iets te klagen had; 1. het ging over een boek dat hij te duur gekocht had bij Koberger. Zeg hem dat hij gerust kan zijn. Ik zal zorgen dat het, wat het ook is, opgelost wordt. Ik heb je een loden penning met mijn portret gestuurd, natuurlijk als grapje van vrienden onder elkaar. Ik wil graag weten wat ermee gebeurd is. Ik hoop dat Fabri, de vicaris van Konstanz, zijn gezag zo gematigd zal uitoefenen dat hij Christus niet overlevert aan de farizeeën, schriftgeleerden en hogepriesters. Ik zou willen dat ook zij slimmer met elkaar omgingen. 2. Ik vermaan hen vol ijver, ook wel met enig succes, maar minder dan ik zou willen. Blijf voor altijd mijn vriend. Ik zal eeuwig dezelfde blijven. Het ga je goed met al je familie en vrienden, hooggeboren heer. Bazel, 21 november 1523. Doe onze vriend Apelles 3. de groeten. Je vriend Erasmus Aan de hooggeboren heer Willibald Pirckheimer, zeer waardig raadslid van Neurenberg {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} 1399 Aan Christoph von Utenheim Bazel, [ca. november] 1523 Erasmus van Rotterdam groet Christoph, bisschop van Bazel Zeer rechtschapen monseigneur. Acht dagen geleden had ik besloten bij u op bezoek te gaan, samen met Ludwig Baer, die uwe Hoogheid van harte toegewijd is; maar hij vond het onbeleefd om een bejaard iemand als u uit de warme damp van de tegelkachels te halen, en ik zou het niet wagen me weer daarin te begeven nu ik al zo vaak ervaren heb dat die op mij onmiddellijk een desastreus effect hebben. Maar als dit zachte weer u toestaat de stoombaden te verlaten, zal ik graag genieten van een ontmoeting en een gesprek met een vroom man als u. Ik heb al een hele tijd te kampen met niersteen, een kwaal waarmee ik vroeger al meer dan mij lief is bekend was, maar die nu vaker terugkeert en met grotere risico's. Vrouwen worden onvruchtbaar wanneer ze oud worden; mij maakt mijn ouderdom juist vruchtbaarder: ik raak in verwachting of ik ben aan het bevallen of ik heb barensweeën. Maar het is baren op de manier van adders en ik vrees dat het een keer de moeder het leven kost. 1. In elk geval heb ik meer dan eens een bevalling doorstaan met ernstig gevaar. Maar als ik ooit moet bevallen zonder hulp van Juno en Lucina, zal het met Erasmus gedaan zijn. Ze zeggen dat mijn kwaal verwant is aan jicht; ik hoor tot mijn spijt dat uwe hoogwaardige Excellentie daar vaak last van heeft. Beide kwalen hebben de neiging terug te komen, maar die van mij heeft een groter acuut risico. Als er iets is dat u stoort in mijn onlangs uitgegeven Parafrase van Mattheus, 2. verzoek ik u met klem om u te verwaardigen dit kenbaar te maken; want van dit werk wordt nu de derde druk opgelegd. Ik wens mijn geschriften zo in te richten dat zij voor alle mensen van goede wil van voordeel zijn en geen aanstoot geven, als dat kan. Het ga uwe Heiligheid goed: moge de almachtige Christus zich verwaardigen u alle vrede en alle voorspoed te schenken die uw rechtschapenheid verdient. Bazel, 1523 {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} 1400 Aan Frans I [Bazel], 1 december 1523 Dit is het voorwoord bij In evangelium Marci paraphrasis (‘Parafrase van het evangelie van Marcus’), gedrukt vanaf december 1523 door Johann Froben te Bazel. Het bewaard gebleven presentexemplaar voor Frans i heeft een eigenhandige opdracht van Erasmus, gedateerd op 18 december 1523, maar pas in 1524 werd het boek gepubliceerd. Aan de allerchristelijkste koning van Frankrijk, Frans, de eerste van deze naam, zendt Erasmus van Rotterdam zijn groet Als ik tot op heden niet veel gebruik heb gemaakt van de bereidwillig toegezegde steun van uwe Majesteit, 1. allerchristelijkste koning Frans, ligt dat noch aan mij noch aan u: verscheidene andere redenen hebben dit tot nu toe steeds tegengewerkt, maar voornamelijk heeft de onrust van deze tijden mij dit geluk misgund. Altijd verwachtte ik namelijk dat in die langdurige oorlogsstormen ons ergens enige heldere perioden van vrede stralend zouden toelachen. Maar nooit meende ik dat ik ook maar een haartje minder verschuldigd was aan uw weldadigheid dan indien ik al wel aanvaard zou hebben wat zij mij heeft aangeboden. Nog altijd is er goede hoop dat ik binnenkort in staat zal zijn deze gezindheid jegens u te staven met duidelijke bewijzen. In afwachting van de juiste gelegenheid hiervoor leek het mij goed om u als onderpand van deze belofte alvast iets toe te sturen, de Parafrase van het evangelie van Marcus. Toen ik de neiging voelde dit plan uit te voeren en er uit mezelf al in volle vaart op afstevende, gaf de gedachte dat dit een toepasselijk gebaar was, de doorslag. Want toen ik Mattheus aan mijn vorst Karel had opgedragen 2. en Johannes, die ik meteen na Mattheus hertaald heb, aan Karels broer Ferdinand 3. en Lucas, die ik ten derde aangepakt heb, aan de koning van Engeland, 4. was het duidelijk dat Marcus voor u was overgebleven, zodat de vier evangeliën aan de vier voornaamste monarchen van de wereld gewijd zouden worden. En zo passend als het boek met evangeliën uw vier namen met elkaar verbindt, zo hecht moge de geest van het evangelie uw harten aaneensmeden! Sommigen schrijven aan de paus van Rome zelfs zeggenschap toe in de {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} onderwereld, sommigen macht over de engelen; dit gezag misgun ik hem absoluut niet, integendeel: ik zou wensen dat het zich nog verder uitstrekte. Maar liever nog zou ik zien dat de aarde zelf merkt dat zijn macht heilzaam is voor haar, in het tot stand brengen en in stand houden van eensgezindheid onder de koningen! Die maken al zo lang onderling ruzie, in afschuwelijke en verderfelijke oorlogen, tot zeer grote schade voor de christelijke zaak. En intussen vervloeken en verwensen wij de Turken. Welk aangenamer schouwspel echter kunnen wij de Turken bieden, of eventueel anderen die het nog slechter voorhebben met alles wat christen heet, dan het drama dat de drie machtigste vorsten van heel Europa zich samen overgeven aan rampzalige ruzies? Ik kan nauwelijks geloven dat er een Turk bestaat die zo grof is dat hij de christenen meer rampspoed toewenst dan zij zelf elkaar beurtelings aandoen. En voorlopig is er niemand te bekennen die vrede sticht en die met zijn gezag de goddeloze golven van onrust kan bedaren; anderzijds is er geen gebrek aan mensen die stoken en die olie op het vuur gooien, zoals dat heet. 5. Het is niet aan mij om de zaak van enige partij met mijn voorlopige mening te belasten of te verlichten. Ik weet dat ieder zijn eigen zaak het rechtvaardigst vindt, en ik geef toe dat bij oordelen over dergelijke kwesties degene die aangedaan onrecht uit de wereld helpt, altijd meer bijval krijgt dan degene die onrecht aandoet. Toch zou ik graag willen dat de christelijke vorsten voor zichzelf een eerlijke afweging maken hoe ontzettend veel winst er te behalen is als iemand liever een onrechtvaardige vrede omarmt dan een uiterst rechtvaardige oorlog doorzet. Wat is er brozer dan dit leven van ons, wat is korter, wat meer geplaagd door ongeluk? Ik heb het niet over allerlei soorten ziekten, het onrecht, al die ongevallen, al die catastrofale rampen, pest, bliksems, aardbevingen, branden, overstromingen en overig onheil, waarvan noch maat noch getal bestaat. Want onder alle kwaden waardoor het mensenleven gekweld wordt, is er geen dat misdadiger is dan oorlog, geen dat meer schade aanricht; oorlog is funester voor de waarden en normen van de mensen dan voor hun bezit of hun lichaam. Wie iemand het leven beneemt, richt minder schade aan dan wie hem zijn redelijkheid ontneemt. Ook hierom is oorlog verwerpelijk omdat het grootste deel van de ellende neerkomt op de hoofden van armen en machtelozen zoals boeren, ambachtslui en reizigers. Ons aller heer Jezus Christus heeft niet minder zijn bloed vergoten voor hun verlossing (hoe op hen ook neergekeken wordt) dan voor de hoogste vorsten. Wanneer men voor Christus' rechterstoel komt, waarvoor binnen afzienbare tijd alle satrapen van deze wereld, hoe machtig ook, moeten verschijnen, zal die strenge rechter even nauwkeurig rekenschap eisen voor die arme lui als voor de satrapen en de groten der aarde. Dus {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} degenen die denken dat het maar een gering verlies is wanneer armen en machtelozen beroofd, neergeslagen, buitengesloten, verbrand, onderdrukt en gedood worden, betichten Jezus Christus, die de wijsheid van de Vader is, 6. van dwaasheid omdat hij zijn kostbare bloed vergoten heeft om die mensen te redden. Daarom vind ik geen soort van mensen verderfelijker dan die de zaden van oorlog aandragen voor vorsten: hoe hoger het vorstelijke ambitieniveau, des te gemakkelijker wordt oorlog hun opgedrongen. Grootmoedigheid wordt gerekend tot de belangrijkste deugden voor een koning. Vroeger werd die aan Julius Caesar toegeschreven, vandaag de dag met algemene stemmen aan Frans. Verder is er geen zekerder bewijs voor echte grootmoedigheid dan aangedaan onrecht kunnen negeren. De dapperheid van antieke generaals is geprezen, die om macht streden, niet om hun leven: maar geprezen bij heidenen en door heidenen. Voor een christelijke vorst is het roemrijker met een gering verlies van gebied rust en vrede voor de staat af te kopen dan spectaculaire vette triomfen te behalen ten koste van ontzettend veel menselijke ellende. Daarom, zij die in vorsten het enthousiasme aanwakkeren om hun rijk uit te breiden, hebben niets minder gevonden dan een eeuwige bron van oorlogen. Een even desastreuze aanslag op de belangen van de stervelingen doen zij die vorsten voorzien van brandstof voor hun woede en die hun aanpraten dat het van koninklijke kracht getuigt om een losse opmerking - die misschien wel foutief overgebracht is of zwaarder aangezet dan in feite gezegd - met wapens en oorlog af te straffen. Hoeveel moediger is het als je uit bekommernis om de rust in het openbare leven beledigingen weet te negeren! Als een belediging kwetst, kwetst die een persoon als individu; en beledigen kwetst helemaal niet als men er geen acht op slaat. In andere aangelegenheden is het koningen misschien wel gepermitteerd even niet op te letten - als dat althans ooit geoorloofd is aan wie waken over zo velen; maar als het gaat om het wel of niet beginnen van oorlogen moeten zij klaarwakker zijn, om onbesuisdheid te voorkomen. Ik zeg deze dingen niet, allerchristelijkste vorst, om de vorsten het zwaard uit handen te slaan. Het is misschien de plicht van een goede vorst om soms oorlog te voeren, maar pas wanneer uiterste nood hem dwingt, nadat alles geprobeerd is maar niet gelukt. De heer Jezus ontzegde aan Petrus het gebruik van zijn zwaard, 7. niet aan de vorsten. Paulus onderschrijft hun gezag ook in zijn voorschrift dat wie in Rome van Christus getuigden, het gezag van vorsten, ook al waren het heidense vorsten, moesten erkennen: 8. daaron- {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} der verstaat hij ook dat hun noch directe noch indirecte belasting noch respect onthouden wordt, want zij zijn dienaren van God. Hij zegt: ‘De overheid voert het zwaard niet voor niets.’ 9. Ontneemt hij haar dan het zwaard? Hetzelfde leert Petrus, de voornaamste van de groep apostelen: ‘Erken omwille van de Heer het gezag van de bestuurders die door de mensen zijn aangesteld: van de keizer, de hoogste autoriteit, en van de gouverneurs, die hij heeft afgevaardigd om misdadigers te straffen en om te belonen wie het goede doen.’ 10. Jezus wilde dat Petrus geen wapens gebruikte behalve het zwaard van het evangelie, dat het woord uit de hemel is; dit is, zoals Paulus leert in zijn brief aan de Hebreeën, ‘levend en krachtig, en scherper dan een tweesnijdend zwaard: het dringt diep door tot waar ziel en geest elkaar raken.’ 11. Want wie opdracht geeft het zwaard op te bergen maar het niet afneemt, doet meer dan wie het zou afnemen. Want waarom geeft hij opdracht het weer in de schede te steken? Natuurlijk omdat een herder van het evangelie geen oorlog moet voeren. Maar het zwaard afleggen, waarom beveelt hij dat niet en verbiedt hij het evenmin? Natuurlijk om ons te doen inzien dat er zelfs dan geen wraak genomen moet worden wanneer wij de krachten voorhanden hebben om onrecht te wreken. De evangelische herders hebben dus het zwaard van het evangelie dat Christus hun gegeven heeft, om ondeugd te kelen en menselijke begeerten te besnoeien. Koningen hebben hun zwaard dat Christus hun toegestaan heeft, om de kwaden angst aan te jagen en de goeden te eren. Het zwaard is hun niet ontnomen, maar het gebruik is aan voorschriften onderworpen: zij hebben het voor de verdediging van de algemene vrede, niet voor de bescherming van hun eigen eerzucht. Er zijn twee soorten zwaarden, er zijn twee soorten koninkrijken. Bisschoppen hebben hun eigen zwaard en hun eigen rijk; in plaats van een diadeem en een helm hebben zij een mijter, in plaats van een scepter een herdersstaf. Zij hebben ook een harnas, een draagriem, kortom de hele wapenrusting die de sterke strijder Paulus meer dan eens van hen beschrijft. 12. Evangelische koningen worden herders genoemd, maar bij Homerus heten ook wereldlijke koningen herders van hun volk. 13. Priesters en koningen streven naar hetzelfde maar hun rollen verschillen, zoals in hetzelfde toneelstuk de ene deze rol speelt en de andere die. Maar als beide partijen altijd hun eigen zwaard in de aanslag zouden hebben, dat wil zeggen de hun gegeven macht gebruiken zoals dat moet, dan zouden wij (die {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} veeleer christenen genoemd worden dan christen zijn) volgens mij niet zo vaak een goddeloos zwaard heffen en dat richten op de lijven van onze broeders. Verder, doordat beide partijen hun eigen taak verwaarlozen maar zich wel bemoeien met die van de andere, bewaren zij noch hun eigen waardigheid noch de rust in voldoende mate. Wanneer bezit een koning meer koninklijke majesteit dan wanneer hij zittend op zijn rechterstoel recht spreekt, onrecht inperkt, ruzies beslecht en de onderdrukten verlichting geeft, of als hij zittend in de raad zorg draagt voor het welzijn van de staat? En een bisschop, wanneer heeft die meer bisschoppelijke waardigheid dan wanneer hij vanaf de kansel de leer van het evangelie verkondigt? Want dan is hij waarlijk een evangelische koning op zijn troon. Voor Nero was het ongepast om zich in het theater te meten met citerspelers en zangers of in de circus met wagenmenners; 14. evenzo is het ongepast voor een koning zich in te laten met ordinaire en louche zaakjes die te maken hebben met zijn persoonlijke belangen maar die de veiligheid van de staat schaden. Verder zou het toch ongepast zijn als een filosoof met mantel en baard een dansje uitvoerde vooraan op het toneel, of in de arena sikkel en net hanteerde onder het zingen van het gladiatorenliedje ‘Jou moet ik niet hebben, de vis moet ik hebben; waarom vlucht je voor mij, Galliër?’ 15. Evenzo ongepast is het dat een evangelische koning oorlog voert of in de handel zit, om geen onfatsoenlijker dingen te noemen. Waarom kan men tegenwoordig een bisschop tegenkomen die het fraaier vindt zich te laten begeleiden door driehonderd ruiters voorzien van blijden, speren en kanonnen, dan om vergezeld van vrome en geleerde diakens de heilige boeken bij zich te dragen? Waarom vinden zij zichzelf grote mannen als zij pronken met dingen die door de grote mannen wier opvolgers zij zijn, juist geweldig veracht werden? Waarom klinken trompetten en jachthoorns hun zoeter in de oren dan een lezing uit de Heilige Schrift? Vooruit, veronderstel dat een koning in plaats van zijn diadeem en staatsiekleed een mijter opzet en een pallium omdoet, en anderzijds een bisschop in plaats van zijn mijter en pallium zich tooit met een diadeem en een staatsiekleed: lijkt dat niet iets monsterlijks? Zoveel effect heeft de verwisseling van de tekens van waardigheid; waarom heeft dan de verwisseling van rollen niet nog meer effect? Als een koning of een bisschop op zijn eigen terrein iets doet, moet hij alleen het heil van zijn volk beogen. Want óf hij vermaant de dwalenden, corrigeert de gevallenen, of troost de verworpenen; óf hij oefent druk uit op de verhevenen, spoort de luiaards aan, of verzoent de ruziemakers. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit is de taak van koningen, maar vooral van evangelische koningen, wie het niet past te streven naar een koninkrijk van deze wereld. Maar aangezien Jezus Christus beide soorten koningschap in zich omvat heeft, hoewel hij op aarde slechts het kerkelijke koningschap tot uitdrukking heeft gebracht, moeten beide groepen koningen proberen naar vermogen hun Vorst na te volgen. Hij heeft zich totaal opgeofferd voor de zijnen. Kan iemand die zich plaatsvervanger van Christus noemt, met een stalen gezicht alleen voor zichzelf leven? Heel zijn leven heeft Christus niets anders gedaan dan redder, trooster, weldoener zijn. Of hij nu in de tempel verkeerde of in synagogen, of hij in het openbaar reisde of bij iemand in huis was, of hij op het water voer of in de woestijn verbleef: hij onderrichtte de menigte, genas zieken, reinigde leprozen, maakte lammen, kreupelen en blinden weer gezond, dreef kwade demonen uit, wekte doden tot leven, bevrijdde mensen in gevaar, voedde hongerigen, weerlegde farizeeën, nam het op voor zijn leerlingen en voor de zondares die kwistig was met haar balsem, 16. troostte de Kanaänitische zondares 17. en de betrapte overspelige vrouw. 18. Haal het hele leven van Jezus voor uw geest. Geen sterveling heeft hij ook maar iets kwaads aangedaan terwijl hij zelf zoveel kwaad ondervond en gemakkelijk wraak had kunnen nemen als hij gewild had. Overal was hij redder, overal weldoener. Malchus zette hij zijn oor weer aan, dat Petrus afgeslagen had. 19. Hij wilde niet dat zijn veiligheid op zo'n manier gered werd, ook al was de schade gering. Herodes en Pilatus bracht hij tot verzoening. 20. Toen hij aan het kruis hing redde hij een van de twee misdadigers. 21. Toen hij gestorven was, bracht hij een honderdman tot het belijden van Christus. 22. Dit was waarlijk een koning zijn: allen helpen, niemand tekort doen. Alle vorsten moeten ernaar streven zo dicht mogelijk bij dat voorbeeld te komen. U echter, koning Frans, moet vooral ook door uw titel ‘allerchristelijkste’ zich aangespoord voelen om naar uw vermogen een evenbeeld te zijn van uw vorst Christus. Overigens, wat een onbeschaamdheid van diegenen die, terwijl ze zo graag plaatsvervangers van Christus heten, eisen dat onmetelijk veel mensenbloed vergoten wordt ter verdediging, ik zeg niet van hun leven of waardigheid maar van hun hebzucht en trots? Deze dingen schrijf ik niet, beroemde {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} koning, om welke bisschop dan ook te brandmerken of te hekelen (het is te hopen dat er geen bisschoppen komen tegen wie zulke dingen terecht gezegd kunnen worden!) maar om aan te geven in welke dingen de echte waardigheid van koningen en bisschoppen gelegen is, opdat beide groepen gelukkig leven doordat zij beide hun eigen waardigheid begrijpen en beschermen. Maar nog verder van hun plicht verwijderd zijn evangelische herders die uit eigen beweging fakkels aandragen voor de oorlogsvuren, terwijl zij eigenlijk de onderling ruziënde koningen tot eensgezindheid zouden moeten brengen. Als het ooit de tijd was voor een goede herder om met verlies van zijn eigen leven voor zijn kudde te zorgen, als zij ooit het evenbeeld moesten zijn van die goede Herder wiens plaatsvervangers zij zijn, dan was dit bij uitstek het moment om hun taak uit te voeren, nu een geweldige zee van misdaden en rampen de wereld overspoelt. Waarom komt er uit de grote groep van abten, bisschoppen, aartsbisschoppen en kardinalen niet één naar voren om voor rust te zorgen in zulke bewogen tijden, zelfs met gevaar voor eigen leven? Hoe gelukkig sterft hij die door zijn eigen dood zoveel duizenden het leven redt! Niets is wreder of onmenselijker dan tweekampen en onderlinge slachtpartijen van gladiatoren. Toch was in de oudheid dit schouwspel zo waanzinnig populair dat het - het schandelijkste voorbeeld dat door de heidenen nagelaten is - nog lang is blijven bestaan, ook bij de christenen, en vooral in de stad Rome, waar men het oude heidendom maar niet kon afleren. Maar de afschaffing van de tweegevechten, zoals de zogeheten Historia tripartita vertelt, 23. danken wij aan een zekere Telemachus, een van diegenen die vroeger door de mensen monniken genoemd werden vanwege de eenvoud van hun christelijke leven, hun streven naar eenzaamheid en het ontvluchten van de onreine menigte. Hierom had hij het Oosten verlaten en was hij naar Rome gekomen; hij ging daar een theater in en toen hij zag dat er twee gewapende mannen optraden die elkaar naar het leven stonden, sprong hij op en wierp zich tussen de razende vechters terwijl hij riep: ‘Broeders, wat zijn jullie aan het doen? Waarom stormen jullie als wilde beesten op elkaar af om elkaar af te maken?’ Om kort te gaan, terwijl die vrome man zijn best deed beider leven te redden, verloor hij zijn eigen leven, met stenen bekogeld door het publiek. Zoveel waarde hechtte de dwaze menigte toeschouwers aan dit wrede amusement. En toen? Het gebruik om paren gladiatoren te laten optreden werd op bevel van keizer Honorius afgeschaft toen hem dit ter ore was gekomen. Alstublieft, bedenkt u nu toch eens hoe afschuwelijk die spelen waren en hoeveel duizenden daardoor aan een treurig eind gekomen zijn, en u zult {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} begrijpen hoeveel de wereld verschuldigd is aan de dood van één man. Vanwege dit optreden is Telemachus terecht heilig verklaard. Met hoeveel meer recht zou die eer hem verschuldigd zijn die een einde maakt aan de onderlinge conflicten van de grote vorsten van de wereld? Want het is geen zwaar verlies als de ene gladiator de andere doodt en de ene misdadiger als beul optreedt van de andere. En ook al gaat een botsing tussen vorsten gepaard met de grootste ellende van de hele wereld, toch kunnen zij met minder risico uit elkaar gehaald worden dan die man liep toen hij zich tussen de gladiatoren wierp. Ten eerste gaat het om christenvorsten, en naarmate zij edelmoediger zijn, stellen zij zich flexibeler op indien een bisschop of iemand die anderszins begiftigd is met evangelisch gezag, met hen onderhandelt op basis van oprechte argumenten. Als iemand dan eventueel op een vorst stuit die onverbiddelijk is en gewelddadig wordt, is de dood tenslotte het ergste kwaad dat zelfs de grimmigste vorst hem kan aandoen. Waar zullen de opvolgers van de apostelen in 's hemelsnaam een voorbeeld van apostolische geest geven als zij dat hier niet doen? Men zal zeggen: ‘Wat voor nut heeft het als ik sterf maar ik bereik niet mijn doel?’ Christus zal het als scheidsrechter niet zover laten komen dat de prijs deze atleet ontgaat. Trouwens, de dood krijgt vaak gedaan wat het leven niet gedaan kon krijgen: want het sterven van vrome mensen heeft wel zijn uitwerking. Ik zal hier geen voorbeelden uit de oudheid aanhalen, die niet te tellen zijn. In Engeland hield de heilige Thomas, 24. aartsbisschop van Canterbury, in een niet zo zwaarwegende zaak de evangelische vrijheid hoog tegenover de koning, die hij lange tijd had gediend en met behulp van wiens steun hij die waardigheid verkregen had als beloning voor die lange dienst. Het ging niet om het verzoenen van vorsten: trouwens, in die tijd waren er helemaal geen vorsten wier gebied zich zo ver uitstrekte als van hen die nu al zoveel jaren onder elkaar conflicten uitvechten, en zelfs andere, kleinere vorsten meesleuren in de besmettelijke ziekte die oorlog heet. Hier ging het slechts om een zomerverblijf, dat meer geschikt was voor een dienaar Gods dan voor een koning. De plaats heet Otford. Zelfs ik zou deze plaats niet zo aantrekkelijk gevonden hebben voordat de eerwaarde heer William Warham, aartsbisschop van Canterbury en primaat van heel Engeland, een man die het op vele gronden verdiende de opvolger te zijn van de veelgeprezen Thomas, daar een zodanige verbouwing had laten uitvoeren dat het eerder leek dat hij een nieuw gebouw had opgericht dan een oud gerestaureerd: hij liet bijna niets staan van het oude bouwsel behalve de muren van een zaal en van de kerk. Hoewel het verschil van mening dus op tamelijk onbelangrijke zaken be- {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} trekking had en hoewel die heilige man werkelijk alles geprobeerd had, bereikte hij in deze kwestie niets zolang hij leefde. Maar zijn dood gaf de priesterstand in dat land zoveel aanzien en bezorgde die zoveel rijkdom, dat zij hierom nu nog steeds kampen met zware afgunst. Johannes werd onthoofd vanwege de vrijmoedigheid waarmee hij sprak: 25. maar niet alle vorsten zijn een Herodes en niet allemaal hebben zij een vrouw als Herodias. Ambrosius, bisschop van Milaan, durfde keizer Theodosius buiten de kerk te sluiten vanwege zijn wrede en overhaaste veroordeling van de inwoners van Thessaloniki en hem na ernstige berisping en na het opleggen van straf tot de boetelingen te rekenen. 26. De majesteit van die grote vorst week zo voor het gezag van de bisschop. Babylas, bisschop van Antiochië, probeerde hetzelfde tegen een koning die zich bezondigd had aan moord op een onschuldige. Hij werd ter dood gebracht; maar na zijn dood begon hij angst te wekken, niet alleen bij een heidense keizer maar zelfs bij de geesten die toen nog als goden vereerd werden. 27. Grote koning, ik ben zozeer overtuigd van de bezonnenheid van keizer Karel, van u en van de koning van Engeland, dat ik er niet aan twijfel dat u alle drie al lang de heilzame raad opgevolgd zou hebben als er een raadgever was geweest die op bescheiden wijze vrijuit en in alle vrijheid bescheiden u adviseerde. Voorlopig zijn er overal mensen in overvloed die de vorsten prikkelen om oorlog te voeren: namelijk de mensen die garen spinnen bij politieke onrust. De ene komt aan met ‘Die man veracht u’ of ‘Die heeft u bespot’; de andere ‘Als u dit stuk aan uw gebied toevoegt, kunt u desgewenst gemakkelijk ook dat stukje erbij nemen.’ O ondoordachte raadgever! Waarom breng je te berde tot hoever de grenzen van het gebied opgeschoven kunnen worden, in plaats van te memoreren hoe eng de grenzen van het rijk vroeger waren? Waarom benadruk je niet op welke manier het huidige gebied rechtvaardig bestuurd kan worden in plaats van uitgebreid? Het opschuiven van grenzen kent geen einde. Absoluut waar is wat Seneca heeft geschreven: ‘Vele keizers hebben anderen hun grenzen afgepakt, geen heeft zichzelf grenzen gesteld’. 28. Maar de ware lof van vorsten berust in goed regeren. Toen Alexander de Grote de Oceaan bereikt had, verlangde hij naar een andere wereld; deze wereld was namelijk te klein voor zijn eerzucht. 29. Hercules is niet verder gegaan dan Cadiz. 30. Tegenwoordig bestaat er voor {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} onze eerzucht geen Cadiz en geen Oceaan. Tegen de verderfelijke stemmen van die mensen moeten christelijke vorsten vooraf goed gewapend zijn met de geboden van Christus als tegengif en zij moeten al hun plannen richten naar de evangelische richtlijn, als het doel waarop ze mikken. U vraagt misschien waarom ik steeds maar hetzelfde liedje laat horen aan u, een zeer drukbezet persoon. Maar ik zou zelfs wensen dat dit liedje uit den treure voor alle vorsten gezongen werd, alleen omdat de algehele rampspoed van de wereld mij pijn doet en omdat ik vurig verlang dat de toestand van de christenen overal tot rust komt maar speciaal in Frankrijk: volgens mij is er nooit een gebied geweest eerbiedwaardiger en bloeiender dan dit. Als dergelijke rampen zeldzamer zouden zijn, zoals overstromingen, aardbevingen of hongersnood, zou het allemaal beter te verdragen zijn. Nu komt er maar geen einde aan die wereldschokkende ruzies. Als een onbekende ziekte de kop opsteekt, gaan artsen die lichaamskwalen behandelen, met heel hun kunde op zoek naar de oorzaken van de kwaal; wanneer ze die ontdekt hebben, kost het niet zo veel moeite meer om de patiënten te genezen. Hiermee nog niet tevreden bedenken zij maatregelen die moeten voorkomen dat deze ziekte opnieuw uitbreekt. Waarom zijn er bij die grote en steeds terugkerende rampen geen onderzoekers met verstand van zaken en met praktijkervaring die nagaan uit welke bronnen deze onlusten zo vaak de wereld overstromen, opdat men ze bij de wortels kan doorsnijden en zo de grote rampspoed kan genezen? Waarom zien wij zo scherp in relatief onbelangrijke zaken en zijn wij in die zaak van de hoogste importantie zo blind? Het komt mij voor dat het merendeel van de oorlogen ontstaat uit een aantal ijdele woorden, als het ware uitgevonden om de menselijke roem te voeden: alsof er onder de stervelingen te weinig eerzucht zou zijn als wij dit kwaad, dat uit zichzelf al zo hard groeit in ons, niet met steeds nieuwe benamingen zouden voeden. Deze en dergelijke zaken zijn de wortels van oorlogen; wanneer die afgesneden worden, kan het niet moeilijk zijn vredesverdragen te sluiten tussen de christenvorsten om te voorkomen dat deze onrust in de wereld steeds weer uitbot. Langs deze weg zou het kunnen gebeuren dat de rijkdom van de vorsten groeit, die namelijk door hun vriendschap inmiddels gemeenschappelijke rijkdom is geworden, en tevens dat het christenvolk een heerlijke tijd van vrede beleeft onder koningen die helemaal opgebloeid zijn. Zo zouden wij de zegen verkrijgen van de ware koning van de hele wereld, onze heer Jezus, en dan zou hij ons welvaart schenken. Zo zouden wij vrees wekken bij de vijanden van de christenheid, tegenover wie wij nu nauwelijks ons {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} gebied kunnen handhaven, laat staan dat we hen kunnen terugdringen. Overigens zou ik liever zien dat zij op het rechte pad gebracht worden dan teruggedrongen worden. Maar hoe kunnen wij anderen op het rechte pad brengen als wij zelf (zou ik bijna zeggen) corrupter zijn dan zij? Want ik beoordeel christenen nu niet op de geloofsartikelen die wij met de mond belijden, ik beoordeel hen op hun gedrag. Overal waar eerzucht, hebzucht, arrogantie, woede, wraak en de lust de ander te benadelen de overhand hebben, concludeer ik dat geloof in het evangelie daar ontbreekt. Aan de andere kant, hoewel deze pest ook hen aangetast heeft wier belangrijkste taak het is zich te bekommeren om wat in verval is, geeft het mij toch enige hoop als ik zie dat de Heilige Schrift, maar vooral het Nieuwe Testament, zo veelvuldig bestudeerd wordt door iedereen, ook door leken, dat professionele bijbelkenners in een debat vaak niet tegen hen opgewassen zijn. Dat zeer velen de boeken met het Nieuwe Testament lezen blijkt voor mij al uit het feit dat al die drukkerijen niet kunnen voldoen aan de gretige vraag van kopers, ook al zetten de drukkers elk jaar vele duizenden exemplaren in de markt. Gewilde koopwaar is het tegenwoordig, al wat wie dan ook publiceert over het evangelie. Wanneer dit werkzame medicijn eenmaal ingenomen is, moet het wel effect hebben, dat kan niet anders. Daarom lijkt mij de wereld er nu precies zo aan toe te zijn als een mens die ernstig ziek is en die met spoed nieskruid of een ander snelwerkend geneesmiddel heeft ingenomen: want het hele lijf raakt in de war en begint te schokken, vaak precies als bij een stervende. Moge dit evangelische nieskruid, nadat het eenmaal alle aderen van onze geest gereinigd en doordrongen heeft, zo uitbarsten dat het de zaden van alle kwaad eruit gooit en ons gezond en gezuiverd teruggeeft aan Jezus Christus, en ons allen, na zoveel politieke onrust en een bijna opgegeven ziekte van deze wereld, een blijde rust en vurig gewenste vrede brengt! Maar ik zou nog meer hoop koesteren dat deze algemene wensen van alle goede mensen niet vergeefs zullen zijn indien de leiders van de wereld bereid zouden zijn als betrouwbare artsen de wereld van haar lijden te verlossen; ik bedoel, als de vorsten, van wier beslissingen het lot der mensen nu in hoge mate afhangt, eraan zouden denken dat zij binnenkort (want wat duurt lang in dit leven?) aan de hoogste vorst Christus rekenschap moeten afleggen van de wijze waarop zij hun gebied hebben bestuurd. En als verder de bisschoppen, theologen en monniken eraan zouden denken dat zij niet de opvolgers zijn van Annas en Kajafas 31. of van de schriftgeleerden en farizeeën: in een goddeloze poging hun eigen rijk te handhaven, probeerden die het rijk van het evangelie te onderdrukken; terwijl zij hun eigen roem veilig- {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} stelden, streefden zij ernaar Christus' roem te begraven en terwijl zij zich inspanden hun eigen rechtvaardigheid ingang te doen vinden, maakten zij God onrechtvaardig. Nee, zij zijn veeleer de opvolgers van de apostelen, die zelfs ten koste van hun leven met vreugde Christus' rijk, zijn glorie en zijn rechtvaardigheid veiligstelden. Christus heeft eenmaal geleden en hij is weer tot leven gekomen om nooit meer te sterven. Maar wat hij toen geleden heeft, lijdt hij opnieuw telkens wanneer de waarheid van het evangelie veroordeeld, bespuwd, gegeseld, gekruisigd en begraven wordt. Kortom, hij vindt dat hemzelf aangedaan wordt al het kwaad dat zijn ledematen aangedaan wordt. Deze dingen heb ik misschien vrijpostiger en uitgebreider besproken dan passend is, allerchristelijkste koning; maar de grootte van mijn liefde maakte mij zo spraakzaam en vol zelfvertrouwen. Als christen ben ik alle christenen welgezind. Maar jegens uwe Majesteit en uw bloeiende koninkrijk Frankrijk voel ik een bijzondere genegenheid. In mijn gebeden evenwel vraag ik dat Jezus, de onsterfelijke koning van de wereld, aan wie van Godswege alle macht gegeven is op aarde en in de hemel, 32. zowel de volkeren als de vorsten laat delen in zijn Geest: de vorsten opdat zij alle onder hun gezamenlijke vorst Jezus eensgezind en daardoor gelukkig leven; de volkeren opdat zij genieten van de toestand van vrede onder hun zeer eerbiedwaardige en florissante koningen. Moge het zo dan geschieden dat de evangelische vroomheid stevig in ons verankerd is en zo ruim mogelijk verspreid wordt, niet door invasies en verwoestingen van andermans land - want zo wordt de ander armer gemaakt, niet beter - maar door wereldwijde prediking van de ware leer van het evangelie door mannen die de evangelische geest bezitten, en door zo te leven dat de geur van onze godsdienstigheid vele anderen aanlokt tot het belijden van dezelfde leer. Zo is het rijk van het evangelie ontstaan, zo is het gegroeid, zo is het wijd en zijd verbreid, zo is het gevestigd: maar wij zien dat het nu om verschillende redenen flink gekrompen is en dat het nagenoeg is verdreven als je de uitgestrektheid van de wereld in ogenschouw neemt. Daarom moeten wij het met dezelfde krachten waardoor het vroeger ontstaan, gegroeid en gevestigd is, weer overeind zetten waar het ingestort is, verruimen waar het gekrompen is en stutten waar het wankel is. Dit schrijf ik met zuivere bedoelingen, allerchristelijkste koning Frans, zonder iemand te kwetsen, want ik sta welwillend tegenover allen, maar ook zonder iemand te vleien, want ik verlang voor mezelf van niemand iets. Het ga u goed. 1 december 1523 {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} 1401 Van Johann von Botzheim Konstanz, 3 december 1523 Gegroet. U zult niet verbaasd zijn over de lasterlijke aanvallen op uw Spons als u weet dat er onder die bekende ‘goede’ mannen enkele zijn die geen valstrik ongebruikt zullen laten wanneer ze de banden van vriendschap eenmaal verbroken hebben. Maar de betrouwbaarheid en de eerlijkheid van Erasmus van Rotterdam staan overal ter wereld zo vast dat die niet aangetast kunnen worden door mensen als zij, om het woord schurken maar niet te gebruiken. Mij is volstrekt duidelijk, en ook degenen die schaamteloos die lasterpraatjes verspreiden weten het heel goed, dat de zaken precies zo liggen als u schrijft. Maar wat doen mensen die niet meer te helpen zijn, die zich overgeven aan nietsdoen, wijn drinken, dobbelen en meer van die voortreffelijke activiteiten? Bij ons is het drama, waarover ik u schreef, 1. op grootse wijze in gang gezet door mijn vrienden, maar het is tot nu toe door de raad van Konstanz aangehouden, hoewel de bisschop 2. en de raad over de kwestie onderhandelen en om beurten delegaties sturen; maar voor zover ik zie houdt ieder mordicus vast aan zijn eigen koers. De bisschop heeft Konstanz verlaten met een vreemd excuus, namelijk het overlijden van Zwick, die vroeger op Meersburg 3. hoofd van zijn huishouding was. Intussen voeren zijn suffragaan, 4. Michael Sander en enkele anderen uit naam van de bisschop fanatiek actie bij de raad van Konstanz: hoe fanatieker ik hen zie worden, des te groter wordt de dagelijks toenemende afkeer - merk ik - waarmee de inwoners van Konstanz hen bejegenen. U wilt niet weten hoe vreselijk fanatiek Michael Sander is, die onlangs tot kanunnik van Konstanz is benoemd. Ik hoor dat hij binnenkort naar Rome gaat nu hij vernomen heeft dat er een nieuwe paus 5. gekozen is. Het vertrek van Oecolampadius uit Bazel 6. verbaast me, want ik begrijp dat hij daar een goede naam heeft. En waar gaat die goede man eigenlijk zo ijlings heen? U moet gewoon dezelfde blijven, een vredelievende man die {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} rustig aan zijn parafrasen werkt. Wat u betreft hoor ik hier alleen maar dat er mensen zijn die u handlanger willen maken van hun eigen onbezonnenheid, want ze willen u als voorvechter van hun ondoordachte en dwaze acties. Ik zou niet graag hebben dat u dat doet, en daarom spoor ik u aan om met hart en ziel de zaak van het evangelie te steunen, wat u zelf al doet. Over de voortgang van ons drama een andere keer misschien meer. Het ga u heel goed, en uw vriend Botzheim groet u hartelijk. Konstanz, 3 december 1523 Van harte uw vriend, Johann von Botzheim Aan de onvergelijkelijke hersteller van de ware theologie en van de goede letteren, Desiderius Erasmus van Rotterdam, zijn zeer respectabele meester en beschermheer 1402 Aan John More [Bazel, ca. december 1523] Dit is het voorwoord bij Erasmus' commentaar op het gedicht Nux (‘Notenboom’), dat wordt toegeschreven aan Ovidius maar waarschijnlijk van een anonieme tijdgenoot is. Het commentaar van Erasmus werd, samen met diens commentaar op twee hymnen van Prudentius (zie brief 1404), in het voorjaar van 1524 uitgebracht door Johann Froben te Bazel. Erasmus van Rotterdam groet de veelbelovende jongeman John More Leuke cadeautjes hebben jullie mij gegeven, veel vriendelijke brieven 1. hebben jullie mij gestuurd: om niet de indruk te wekken dat ik daar helemaal niets tegenover te stellen heb, beste John, stuur ik jou de Notenboom, een klein maar niet te versmaden geschenk, want een heel verfijnde boom, namelijk van Ovidius: overigens, als iemand je een hele boom stuurt, kun je toch eigenlijk niet vinden dat hij een klein geschenk stuurt, en ook geen alledaags geschenk als de boom zo welbespraakt is. Verbaas je niet dat bij Ovidius een notenboom Latijn spreekt: bij Lucianus voeren klinkers welsprekend een proces 2. en bij Homerus spreekt het schip Argo, nog wel in versmaat. 3. Ondertussen moet je tijdens het lezen van dit boek even pythagoreeër zijn en {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} geloven dat ook bomen een ziel hebben; Ovidius Naso gaf hun ook nog een tong, of liever, gaf die hun terug: want in de oudheid gaven ook de eiken in Dodona al orakels. 4. Hoewel ik me al lang verre houd van dit type onderzoek, leek het me leuk dit gedicht, zo vrolijk en goed geschreven, te voorzien van enig commentaar en het zo onder aandacht te brengen van het ontwikkelde publiek. Ik wist van te voren dat sommige mensen onmiddellijk zouden gaan roepen, indachtig het oude spreekwoord van de Grieken, dat de kindse grijsaard teruggekeerd was naar het spelen met noten. 5. Ik ben evenwel van mening dat het voor jongelui niet onnuttig en voor een oudere niet ongepast is om met dergelijke noten te spelen en zo door geestelijke ontspanning de vermoeidheid te verjagen die door serieus studeren opgelopen is. Overigens maak ik me niet zo druk over wat anderen zeggen. Ik wil wel graag dat jij ervan overtuigd bent, beste John, dat een vooraanstaand kunstenaar overal en altijd zichzelf gelijk blijft, of hij nu een kolossaal beeld maakt of een beeldje van een halve voet, of hij nu Jupiter schildert of Thersites, of hij nu een afbeelding snijdt in brons en in gewone steen of in edelstenen of in goud; alleen is de bewondering voor zijn vakmanschap groter als hij werkt in materiaal van geringe waarde of van geringe afmeting. De Medea van Ovidius is alom geroemd, maar je zult zien dat ook in de Notenboom Ovidius wel degelijk aanwezig is. In de Medea gaf de stof aanleiding tot welsprekendheid en een goed deel van de lof zou eigenlijk de Grieken toe moeten vallen, die al zo vaak dit onderwerp behandelden. In de Notenboom komt alle lof toe aan het talent van de dichter zelf. Ik ben er de man niet naar om twee vliegen in één klap te slaan: maar jij zult voor vriendelijk doorgaan en ik tegelijk voor minder ondankbaar als jij deze Notenboom, waarvan de vrucht door de natuur zo gemaakt is dat hij gevierendeeld kan worden (als je geen zin hebt om de boom in vieren te hakken), wilt delen met je lieve zussen Margaret, Elizabeth en Cecily en met Giggs, die het geluk heeft hun huisgenote te zijn; want zij dagen mij vaak uit met hun brieven, 6. met zinnige en scherpe gedachten, in een zo zuiver Latijn dat ik mijn vrienden hier maar met moeite ervan kan overtuigen dat zij dit op eigen kracht gedaan hebben, terwijl ik dat toch uit eigen ervaring zeker weet. {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat heeft het dus voor zin, beste John, jou aan te sporen tot studie van de letteren of tot deugdzaamheid? Want zelf begiftigd met schitterende talenten heb je thuis een vader die boven allen uitsteekt in geleerdheid en bovendien een volmaakt voorbeeld is van goedheid en eerlijkheid: het zou toch een grote schande zijn een ontaarde zoon te worden? Vooral omdat hij ruimschoots alles doet wat ertoe kan bijdragen dat jij zult uitblinken in alles wat een man kan sieren. In de luwte blijven kun je niet, de glans van je vaders reputatie schijnt voor jou uit: je moet ofwel met de hoogste lof zijn voorbeeld volgen ofwel met de grootste schande iedereen teleurstellen in zijn verwachtingen omtrent jou. Overigens, als je zou verslappen, kan ook de rivaliteit met je zussen je een flinke stimulans geven. Als iemand zich hun vriendelijkheid voor ogen haalt, hun bescheidenheid, hun ingetogenheid, hun eenvoud en hun eensgezindheid, zou hij zweren dat zij de drie Gratiën zijn; als iemand ze bezig ziet terwijl ze perfect verschillende soorten muziekinstrumenten bespelen, als hij beziet hoe zij als bijtjes van de ene auteur naar de andere vliegen, naar elk literair genre, zowel Grieks als Latijn - hier iets noterend om na te volgen, daar een opvallend motto plukkend om toe te passen op hun eigen gedrag, elders weer zich een leuke anekdote inprentend om die later in gezelschap te vertellen -, zou hij zeggen dat zij de Muzen waren, die in de lieflijke velden van Aeonia heerlijk aan het spelen zijn en bloempjes en marjolein plukken om kransjes te vlechten. In elk geval zijn zij zo gezegend met alle gaven van de geest dat de charme van hun schoonheid, al is die niet gering, nauwelijks nog bijdraagt aan hun aantrekkelijkheid. Alsof zij het erom doen rennen zij zo hard op deze atletiekbaan van lofwaardigheid dat zij hun broer achter zich lijken te willen laten. Des te meer moet jij alle spieren spannen voor de wedstrijd om hen met intensief studeren in te halen: want hen heeft de natuur veel eerder naar deze baan gebracht dan jou, omdat zij een beetje ouder zijn dan jij. Later zullen zij wedijveren met Cornelia, de moeder van de Gracchen, die haar sekse sierde met dubbele roem, zowel van ingetogenheid als van welsprekendheid, en jij met je vader; hem evenaren zal je al volop roem opleveren, maar hij zou niets liever willen dan dat jij hem verslaat. Maar over deze dingen misschien beter een andere keer. Nu op naar de Notenboom. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} 1403 Aan Frans I Bazel, 17 december 1523 Deze brief vergezelde een presentexemplaar van Erasmus' parafrase van het evangelie van Marcus (zie brief 1400). Brief van Erasmus aan de koning van Frankrijk Allerchristelijkste koning, ik zou heel graag meer in uw nabijheid zijn om te genieten van die koninklijke vriendelijkheid van uw karakter en van de uitzonderlijke steun die uwe Majesteit mij geeft en die ik helemaal niet verdien, maar deze stormachtige tijden werken helaas mijn wensen tegen. Ik hoop evenwel dat de genadige God ons een keer, over niet al te lange tijd, wat zonnestralen schenkt na al deze opschudding. Voorlopig stuur ik u als onderpand van mijn gezindheid de Parafrase van het evangelie van Marcus, opdat de vier evangeliën, tamelijk uitvoerig door mij van uitleg voorzien, door de eervolle naam van de vier voornaamste monarchen van de wereld een gunstig onthaal vinden in de vier windstreken van de aarde. Want Mattheus had ik al een tijd geleden opgedragen aan de keizer, 1. aan u draag ik nu Marcus op; Lucas heb ik opgedragen aan de koning van Engeland 2. en Johannes aan Karels broer Ferdinand. 3. In mijn vurigste gebeden vraag ik aan heer Jezus, in wiens hand de harten van alle koningen liggen, 4. dat juist zoals het boek van de evangeliën nu uw namen verenigt, op dezelfde manier binnenkort de geest van het evangelie uw harten aaneensmeedt tot eeuwige eendracht. Ik weet dat er niets zachtmoediger is dan uw karakter, maar oorlog is op zich weinig zachtzinnig. Ik weet dat het niet aan u ligt dat de vrede maar niet tot stand komt, waarnaar alle mensen van goede wil zuchtend verlangen; er is echter goede hoop dat God de keizer op andere gedachten brengt, zodat hij zijn plannen matigt. Hoe meer de wederzijdse eendracht wortel schiet en opbloeit, des te beter is het voor uw voorspoed en voor de rust van de hele wereld. Ik kan alleen maar wensen wat het beste is. Als deze wensen verhoord zouden worden, had uwe Majesteit een overvloed aan alle goede dingen en stond onder uw leiding uw koninkrijk in volle bloei. Het boek is vers van de pers: ik heb het meteen vanuit de drukkerij naar uwe allerchristelijkste Ma- {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} jesteit laten brengen met behulp van mijn dienaar Hilarius, 5. iemand die betrouwbaar is en ook goed onderlegd in de vrije kunsten en die vroeger een tijd lang docent is geweest in Toulouse. Als ik via hem verneem dat mijn streven u welgevallig is, zal ik mij zeer verheugen. Moge heer Jezus uwe Majesteit nog lang in goede gezondheid en in voorspoed bewaren. Bazel, 17 december 1523 1404 Aan Margaret Roper Bazel, 25 december 1523 Dit is het voorwoord bij Erasmus' commentaar op twee hymnen van Prudentius (voor Kerstmis en Driekoningen), dat samen met Erasmus' commentaar op het aan Ovidius toegeschreven gedicht Nux (zie brief 1402) in het voorjaar van 1524 werd uitgebracht door Johann Froben te Bazel. Erasmus van Rotterdam groet de zeer deugdzame jonge vrouw Margaret Roper Beste Margaret, ik word heel vaak uitgedaagd door brieven 1. van jou en van je zusters, brieven die zo zinnig zijn, zo scherp, zo bescheiden, zo oprecht en zo vriendelijk dat ik zelfs als iemand de opschriften zou weghalen, de echte kinderen van Thomas More kan herkennen. Maar om niet de schijn te wekken dat jullie altijd voor een dove hebben gezongen, heb ik in deze kerstdagen een paar uurtjes ontstolen aan het onderzoek waardoor ik bedolven word, om een cadeautje gereed te maken dat jullie naar ik hoop niet onwelkom zal zijn. Moge het jou geluk en voorspoed brengen: William Roper, een zo zachtaardig, eerlijk en bescheiden persoon dat hij voor een broer van je kon doorgaan als hij niet jouw echtgenoot was, heeft jou de veelbelovende eersteling 2. van jullie huwelijk gegeven, of, zo je wilt, jij hebt die aan hem geschonken, of om het nog juister te zeggen: jullie schonken elkaar een baby om vol liefde te kussen. Kijk, nu stuur ik je nog een kindje, onder veruit het beste gesternte ter wereld gekomen, Jezus, geboren voor de Joden en al spoedig een licht voor de heidenen geworden, die de oogst van jullie huwelijk alle geluk zal schen- {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} ken; hij zal de ware Apollo zijn van jullie intellectuele leven; zijn lof zul je onder snarenspel voor je kindertjes kunnen zingen in plaats van kinderliedjes. Want alleen hij is het waard voortdurend feestelijk onthaald te worden met snaar en fluit en stem en elke soort muziek, maar vooral met de harmonieuze stemmingen van religieuze gedachten. Hij zal het niet versmaden door zulke echtelieden telkens opnieuw bezongen te worden, want de zuiverheid van jullie hele leven, jullie eendracht, rust en eenvoud zijn zodanig dat je onder degenen die de gelofte van kuisheid hebben afgelegd, nauwelijks mensen kunt vinden die zich met jullie durven meten. Een zeldzaam voorbeeld, vooral in deze tijd, maar ik voorzie dat het binnenkort navolging vindt bij meer mensen. Jullie hebben daar in Engeland een koningin 3. als een Calliope van dat heilige koor. Ook in Duitsland zijn er bekende families die niet zonder resultaat overwegen wat jullie nu met zo veel succes laten zien. Het ga je goed, niet het geringste sieraad van je generatie en van heel Engeland, en zorg dat je mijn hartelijke groeten doet aan heel dat koor. Bazel, Kerstmis <1524> 1405 Van Otto Brunfels [Straatsburg?, ca. december 1523] Dit is het voorwoord bij Brunfels' geschrift Pro Vlricho Hutteno defuncto, ad Erasmi Roterodami Spongiam responsio (‘Antwoord op de Spons van Erasmus van Rotterdam, ter verdediging van de overleden Ulrich von Hutten’), dat werd afgedrukt bij een herziene uitgave van de Expostulatio van Hutten, verschenen in het begin van 1524 te Straatsburg. Otto Brunfels groet Erasmus van Rotterdam De goede naam van een eerlijke en edelgeboren man, Ulrich von Hutten, hebt u te grabbel gegooid door al uw verzinsels, die leugenachtig, smadelijk en bedrieglijk zijn en die niet alleen hem treffen maar ook mannen van goede wil en mensen die aan de kant van het evangelie staan. Daarom zult u het welwillend moeten verdragen als ik nu tegen u enkele dingen zeg en u enige onderbouwing geef van mijn aanklacht. Het was niet billijk als ik de zaak in de steek zou laten van een vriend die zich zelf niet kan verdedigen; nog min- {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} der billijk als ik uw godslasteringen zou toejuichen, waarmee u ook de bijbel blameert. Doe wat u wilt, schilder mij af zoals het u op uw beurt goed dunkt. Ik weet dat ik in dit leven niets anders verdiend heb dan voortdurende eerloosheid en vernedering. U kunt mij nauwelijks als slechter afschilderen dan als persoon die onontwikkeld, eerloos, onbekend en zondig is. Als zo iemand wil ik beschouwd worden, en zo ben ik ook. Alleen dit verbied ik u, dat u mij of iemand anders aan wie het evangelie ter harte gaat, goddeloos noemt. Als u niet ophoudt met die praatjesmakerij, zal ik u voor eens en voor altijd het masker afrukken en u in geschrifte onthullen wie u eigenlijk bent. Ik heb vrienden genoeg die mij metterdaad zullen helpen en mijn onderneming willen steunen; want ik ken de zere plek waar ik bij u de vinger op moet leggen. Laat dit u gezegd zijn; vaarwel. 1406 Van Otto Brunfels [Straatsburg?, ca. december 1523] Deze brief werd afgedrukt aan het eind van de Responsio van Brunfels (zie brief 1405). Otto Brunfels groet Erasmus van Rotterdam, grijsaard en groot schriftgeleerde Het woord vooraf 1. dat ik aangaande de zaak Hutten aan u gericht had, was beknopter dan de zaak zelf vereiste en dan nodig was om mijzelf te kunnen verdedigen tegenover mensen die misschien denken dat ik deze taak onbesuisd op me genomen heb. Hoewel dit eigenlijk aan het begin dient te gebeuren, heb ik dat met opzet niet gedaan: ten eerste om met zo min mogelijk woorden over te gaan tot het echte werk; ten tweede omdat het drama bekend was en ik maar één ding wilde, namelijk die mensen voldoening schenken die - zo berichtten vrienden mij - door uw Spons ernstig beledigd waren; ten slotte moest u niet denken dat u gewoon straffeloos elke leugen mag debiteren en niet moed vatten alsof u al winnaar bent omdat degene die de oorlog is begonnen, door het doodslot weggenomen is. Maar niet iedereen is die mening toegedaan, en zelfs u zou kunnen menen dat ik hiertoe gebracht ben door lichtzinnigheid of ijdele roem; daarom vertel ik u vanaf het begin in het kort hoe ik tot mijn reactie gekomen ben en wat ik in uw betoog mis. {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} Uw Spons kwam mij de eerste keer onder ogen in Neuenburg, terwijl Hutten nog leefde; 2. ik kan niet beschrijven hoezeer het mij pijn deed te zien dat mijn vriend door u met zo veel minachting en zo veel spot aangevallen en in mootjes gehakt werd. Spoedig daarna kwam het bericht van het overlijden van deze welbespraakte en goudeerlijke man; mijn verdriet nam met de dag toe en nu begon niet zozeer de dood van mijn beste vriend mij pijn te doen als wel uw zotte Spons, omdat ik het al zag gebeuren dat u nu over hem alle leugens zou verspreiden die u maar wilde, zonder enige terughoudendheid. Daarom kwam het idee bij me op om zijn taak over te nemen. Ik prepareerde mijn pen, maar uw welsprekendheid schrikte mij toch af; want ik dacht dat het vergeefs is iemand uit te dagen die in zo hoge achting staat bij kardinalen en bisschoppen: ik leek wel een mug die een olifant steekt. 3. Ik legde mijn pen neer, ik vergaf het onrecht mijn vriend aangedaan, die nu leeft in vrede en die zelf dat onrecht ook vergeven had toen hij de geest gaf, ook al was het onrecht niet slechts hem aangedaan, maar alle goede mensen, en ook Christus. Want wat u doet, raakt niet alleen Hutten, maar u schept een grote chaos door hier alles bij te storten wat u ergens aan leugenachtigheden bijeen hebt kunnen schrapen en wat maar negatief klonk voor het evangelie en voor de lutherse zaak; dit alles om de man wiens tegenwerpingen u niet kon weerleggen omdat die op waarheid berusten, te bedelven onder uw retorische vuurwerk, ironie, aannamen, vooronderstellingen, verdachtmakingen en gissingen; uw gebruikelijke goocheltoeren om alle bedrog te verhullen en alle waarheid te verduisteren. Intussen publiceert u voor de tweede keer die noodlottige, ellendige Spons, niet meer om vlekken te verwijderen maar om alles wat er aan ultieme vuiligheid en drek te vinden was, bijeen te vegen en op te zuigen: wanneer er dan flink in geknepen wordt, spuit al dat vuil eruit. Bij wijze van reclame laat u deze editie vergezeld gaan van een bijtende, lasterlijke en giftige brief. 4. Ook een derde druk staat op stapel, in Keulen; ik weet niet of u daarachter zit of mensen die smullen van dergelijke schouwspelen en die hopen te zien dat mensen van goede wil, mensen van het evangelie, overal aan de schandpaal worden genageld. Nog steeds peins ik er niet over te reageren. Toevallig kom ik bij vrienden op bezoek. Die oefenen druk op mij uit, ze bezweren me, ze vuren me aan en doen een appèl: of ik soms zo staalhard ben dat ik zelfs het onrecht verdraag dat mijn vriend is aangedaan die zo veel voor mij heeft betekend; zij verzekeren me dat zij wel vol goede bedoelingen zitten maar dat deze taak niemand beter past dan mij, of liever dat niemand het beter kan {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} doen dan ik omdat ik nu eenmaal het beste op de hoogte ben van Huttens zaken, vooral van de kwestie die tussen hem en u speelt. Ik weiger de taak om de reden die ik al genoemd heb. Intussen komt het bericht dat ook Von dem Busche een antwoord weliswaar overweegt, een man even geleerd als integer en tevens absoluut niet gediend van goddeloosheid en onrechtvaardigheid, maar dat hij deels werd opgehouden door andere bezigheden en deels wachtte op hetzelfde als ik, namelijk dat er iemand naar voren zou komen die even goed kon schrijven als Hutten. Van beide zijden wordt er in brieven op aangedrongen, ook van de kant van mijn vrienden in elk geval, dat er helemaal geen antwoord moet komen: want het is toch ongepast te antwoorden op iets wat volgens iedereen uit louter verzinsels bestaat; anders had Luther zelf of Melanchthon al lang een antwoord geschreven; niets zou u beter beschamen dan zonder enige prikkel daartoe uzelf te kijk te zetten als de man die u werkelijk bent: en dat is precies wat u hier zonder blikken of blozen aan het doen was. Ook u schreef u aan uw vrienden in Straatsburg en elders, dat daar een anoniem pamflet tegen u werd vervaardigd en dat daar een monster vetgemest werd dat niet in de openbaarheid zou durven komen: 5. dit was trouwens zeker niet het geval, maar misschien droomde u van een toekomstig kwaad; want de mensen daar durven ofwel gerust in uw gezicht te zeggen wat zij aan het doen zijn (zo zijn ze wel), of ze zijn helemaal niet bezig met heimelijke valstrikken tegen wie dan ook. Rond die tijd kom ik weer in Bazel. Daar hoor ik van een vriend dat u letterlijk gezegd hebt (en ik geloof het graag, want ik doorzie deze geniale sluwheid): ‘Als er iemand een antwoord zal schrijven, is het Otto.’ U maakte ook nog een spottende opmerking, bedoeld voor mensen die niet zo onprincipieel zijn als u. Maar mij maakt het niet uit of dit waar is of niet. Hoewel u toen stilletjes een profetisch woord sprak, voelde ik nog steeds geen neiging om te antwoorden. Uiteindelijk, op eigen initiatief, terwijl ik veel klachten over u hoorde van mijn vrienden, las ik uw Spons, om in elk geval toch te kunnen beoordelen wat dit allemaal te betekenen had. Ik lees een betoog dat lieflijk, vleiend, erudiet en elegant geschreven is, maar vol dodelijk gif; het weerspiegelde ongetwijfeld eenzelfde inborst: giftig, nors, arrogant, beledigend en bloeddorstig. Want elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. Ik lees ook hoe oneerbiedig en spottend u oreert over het geloof, de bijbel, over de geloofsgeheimen en de sacramenten die wij tegenwoordig als de belangrijkste beschouwen; tegelijk houdt u ons een soort oppermachtig pontificaat voor, waarvan wij de besluiten, decreten en voorschriften moeten naleven, benadrukkend hoezeer wij dit niet behoren te verachten, en dat schrijft u zo vol eerbied en vol lof als precies past bij zo'n spreekbuis van zulke mensen. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik vatte weldra weer een beetje moed, die me eerst in de schoenen was gezonken, en het is niet te beschrijven hoezeer ik in het diepst van mijn hart begon te walgen van uw koele benadering van de bijbel en van het feit dat u in het kamp van de vijand uw toevlucht had gezocht. Mijn vrienden hoefden me niet verder te stimuleren: mijn eigen geloofsijver dreef me voort. Terwijl ik mezelf moed inspreek probeer ik me ervan te overtuigen dat iemand die een goede en rechtvaardige zaak behartigt, niet bang moet zijn; dat hij geen respect hoeft te hebben voor personen als het zo ver is gekomen dat niet slechts zijn vrienden beledigd worden maar ook God; ja zelfs dat hij het onrecht, zijn vriend aangedaan, niet moet laten passeren aangezien het overvloeit in honen van Christus; dat vroomheid belangrijker is dan welsprekendheid en dat bij de mensen klingklang van woorden weliswaar indruk maakt, maar dat bij de vromen en de christenen toch de waarheid overwint: langzamerhand vond ik dat het ook weinig christelijk zou zijn als ik een godslasteraar niet zou trachten te weerleggen. Daarom pakte ik wat papier en noteerde wat mij allemaal mishaagde. Tot zo ver over de reden die me tot schrijven bracht: nu leg ik uit hoe trouwhartig ik geantwoord heb. Hoewel u immers door deze zotheid een andere behandeling verdiend zou hebben, van iemand met een uitgebreider taalvermogen of liever met een sponsachtig taalvermogen net als u, en met genoeg tijd om allerlei details ter discussie te stellen, heb ik toch mij zo onthouden van hatelijkheden en emoties en mij zo gematigd in mijn verwijten dat ik u alleen nagedragen heb wat zelfs een lomperik uit uw Spons kan opmaken. Ik hanteer een zeer eenvoudige stijl, zoals u ziet, opdat u niet de verdenking koestert dat dit pamflet een paar maanden geleden tegen u vervaardigd zou zijn, of probeert onschuldige mensen dit wijs te maken. Er zijn hier wel mensen die doorwrochte geschriften tegen u zouden kunnen schrijven, maar zij hebben wel wat nuttigers te doen dan met u concurreren in schrijfvaardigheid. U vergist zich dus dubbel als u mij achteraf ervan gaat beschuldigen dat ik deze taak op me genomen heb om een beetje roem te vergaren: ten eerste omdat ik niet zo goed ben dat ik wat mijn schrijfstijl betreft ook maar op het minste aanspraak kan maken; ten tweede omdat als ik al had willen doen wat ik kan, het toch over een ander onderwerp zou moeten gaan. Waarom zou ik overigens zo gek zijn de strijd aan te binden met iemand die mij vroeger niet slecht behandeld heeft, en onsterfelijke roem trachten te verwerven ten koste van de reputatie van de ander? Ik ben niet zo kortzichtig en dom dat ik niet weet hoe weinig dit allemaal voorstelt, hoe vreselijk stom mensen zijn die zich in het zweet werken en zich blootstellen aan gevaren alleen maar om naam te maken en roem te oogsten, iets wat, als zij het bereikt hebben, {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} snel weer vergaat. Ik zou wel de allerdomste zijn, als ik in plaats van een goede naam te krijgen ongenade en schande over me zou afroepen: als het tenminste een schande is om een slechte naam te hebben omdat je de waarheid verdedigd hebt. Want ik weet het zeker: eens zult u doen wat u aan het slot van uw brief 6. belooft, namelijk dat als degene die u verdenkt zich verraadt, hij zal merken hoe onwaar het is dat u Hutten haat uit de grond van uw hart; overigens weet ik echt niet op wie u doelt met deze woorden. Het is dus niet verlangen naar roem dat mij aanzette tot schrijven; wat het dan wel is, heb ik zojuist gezegd. Daarom ben ik er volstrekt gerust op dat ik als u niet openlijk bepaalde dingen terugneemt en ophoudt daarin te volharden, u zal dwingen tot herroeping, of u zult moeten verduren dat ik openlijk het bewijs lever van uw goddeloosheid. En de ergste vergissing die u kunt begaan is denken dat dit eenzelfde kwestie is als die met Lee of met Zúñiga, of dat ik een even grote domkop of lummel ben als Zúñiga. Niets zal ik minder van u verdragen dan dat ik me laat bedriegen alleen door het kaf van uw woorden. Ook al bent u zeer scherpzinnig in het debat, als u niet strijdt met het tweesnijdende zwaard dat het woord van God is, 7. ben ik helemaal niet bang voor de loden dolk van uw welsprekendheid. Veel scherpzinnigheid of prachtige verleidingskunsten heb ik er niet voor nodig om in de gratie te komen bij mijn lezers; ik zal slechts de naakte waarheid zelf aan het licht brengen, in simpele bewoordingen en zonder klatergoud. Iedereen van goede wil heeft voldoende onderscheidingsvermogen om te weten wat hij van uw persoon moet vinden, aangezien u alles op een sluwe, zwalkende en glibberige wijze doet, zodat ik dat niet met de vinger hoef aan te wijzen; want er is vandaag de dag niemand, hoe vlot van pen ook, die u zo lijntjes kan schilderen als u dat zelf kunt: een groot geleerde en een eersteklas schrijver, maar wispelturig en arrogant, die - zo blijkt - met een stukje brood al van de juiste weg en van de voorgenomen koers afgebracht kan worden; er is geen zaak zo slecht of u kunt die nog veel slechter maken, geen ding zo hopeloos of u kunt er iets schitterends van maken. Toen ik dit antwoord aan het schrijven was, waren er natuurlijk personen die mij waarschuwden dat het niet echt bevorderlijk was voor de zaak van het evangelie als ik u een erg grimmig antwoord zou geven: want die Camarina moest ik maar niet beroeren, die bij aanraking grote hoeveelheden gif uitwasemt en verspreidt, 8. tenzij ik zou willen dat veel mensen afvallig worden van het evangelie, omdat u hen met uw sluwheid op een andere weg {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} kunt brengen. Ook deze personen steunden op de menselijke rede en hen overviel een hevige angst, een redeloze angst: 9. want ook als u het zou kunnen (maar u kunt het helemaal niet, zoals ook niemand kan meenemen wat eenmaal door de Vader aan Christus is gegeven), waarom zou u zoiets frivools en ijdels willen proberen? Wij moesten bij u maar geen beklag doen wanneer u dat stokje van censor ter hand neemt om uw oordeel te geven niet alleen over mensen die dat niet verdienen maar over alle goede mensen. Lang genoeg hebben wij tegen u opgezien, en uw geleerdheid verdiende dit ook (in Duitsland bent u de gangmaker van de wetenschap), en uw verdiensten leverden meer op dan die van velen, zelfs die beschouwd worden als van de eerste rang. Maar u, die eens de bron van onze redding was, zou ons nu vergif willen schenken en een bron van onze dood zijn. Vindt u dat wij dit moeten accepteren? Dat doen wij niet. Want zoals gifschenkers hun gif mengen met lekkere zoete drankjes, zo betoverde u ons aanvankelijk met uw literaire talent: in uw ban waren wij, barbaren, woest en ongetemd, en u wees ons de weg waarlangs wij niet alleen geleerd maar ook godsdienstig konden worden. Maar toen u velen deze weg op zag gaan en merkte dat er mensen bij waren die u op dit terrein de palmtak ontrukten, bent u overwonnen door trots of omgekocht met geschenken of verblind door jaloezie (zo willen sommigen het zien) en daardoor druppelt u in plaats van de honing van weleer, of erdoorheen gemengd, nu vergif en ten slotte steekt u als een schorpioen met uw angel. Als u dat niet gedaan had, zou er tot op de dag van vandaag niemand zijn die niet uit eerbied voor u opstond, die u niet gelukwenste, loofde, verheerlijkte en met respect bejegende. Maar doordat u zelf een schandvlek aanbrengt op uw blazoen van welsprekendheid, doordat u uw eigen reputatie bezoedelt, wie kijkt dan nog tegen u op, wie zal dan nog respect voor u hebben? Als u zondigt tegen uw eigen ziel, wie zal u dan recht verschaffen, en als iemand zijn eigen leven veracht, wie zal hem dan eren? 10. Ik in elk geval betreur het ten zeerste dat uw zaken er nu zo voorstaan en dat ik, een onbetekenende en niet onderlegde man, de strijd moet aanbinden met u; ik zou willen dat deze gelegenheid zich niet voorgedaan had, maar ik kon met geen mogelijkheid weigeren en tegelijk mijn gemoedsrust bewaren. Ik zou willen dat u niet afgegleden was naar een zo grote waanzin dat u, die nu de spreekbuis van Christus behoorde te zijn en het uitverkoren vat om Gods naam te dragen ten overstaan van de zonen van Israël, ten overstaan van koningen en prinsen en alle volkeren ter wereld, nu de beschermheer bent geworden van mensen die geheime besprekingen hebben belegd {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} en samengespannen hebben tegen de Heer en zijn gezalfde. 11. Want het is algemeen bekend dat niemand van alle vijanden van het evangelie het ooit meer schade heeft toegebracht dan u; want ook al viel u het nooit openlijk aan, u maakt alles verward met uw rare verhullingen en zwalkende verbeeldingen, doordat u tegelijk het pausschap en het evangelie tracht te funderen: kaf en koren, licht en duisternis. Wat u aan het doen bent is compleet alles vernielen wat u vroeger opbouwde, verdedigde en verspreidde. Kan het evangelie iets slechters overkomen dan deze pest, aangezien er tegenwoordig nergens minder overeenkomst bestaat dan tussen Christus en de paus, dan tussen Rome en de kerk van Christus? Daar voegt u dan nog aan toe dat wij soms dingen een beetje verbitterd doen en dat ook wij niet volmaakt zijn. U zegt wel heel mooi dat het evangelie met zachtheid gehanteerd moet worden; ja, wanneer het gaat om zwakken, om kleingelovigen, om hen die melk nodig hebben en vast voedsel niet kunnen verdragen; maar niet wanneer het gaat om koppigen en hardnekkigen, om mensen die opgegeven zijn en zonder hoop, om schaamteloze en verstokte schriftgeleerden en farizeeen, die de sleutel van kennis hebben en toch niet naar de wet willen luisteren, die hun oren dichtstoppen om maar niet te hoeven horen. 12. Het feit bijvoorbeeld dat Luther geërgerd enkele boze dingen zegt over bisschoppen en monniken, is helemaal geen kwestie van wreedheid; hun eigen hardheid, slechtheid en dolzinnigheid maken dit juist noodzakelijk: net als het feit dat ik nu tegen u zeer vrijpostig ben. Voor een harde knoop heb je een harde wig nodig. 13. Maar u beschuldigt ons er ook nog van dat wij zondaars zijn: ik snap niet wat dat ermee te maken heeft, daar niemand geheel vrij van zonden kan leven. Belangrijk is dat wij onze zonden niet koesteren: wij zullen juist ons best doen om niet zo te zijn zoals u ons tekent. Tot zo ver terloops over mijn beweegredenen, hoewel het veel verstandiger was als ik gewoon vol minachting over u gesproken had: want waarom zou ik zo vriendelijk moeten zijn tegen u? Alleen al door deze Spons verdiende u het dat de Duitsers, die voor het eerst hebben leren schrijven onder uw leiding, nu in gesloten gelederen en kolonnes hun zwaarden slijpen tegen hun besmette leraar. Want acht u het een kleinigheid om zich zo te draaien en te wenden, een gespleten geest te zijn en twee heren te dienen, zoals dat heet? 14. Zoiets strookt niet met de trouw en eerlijkheid van de Duitsers, laat staan met onze christelijke religie. Ook met betrekking tot Hutten kan ik me niet genoeg verbazen over uw {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} hardvochtigheid en over de echte venijnigheid waarmee u, zo zegt men, alle goede en te goeder naam bekende Duitsers zo achtervolgt, maar dan met heimelijke haat. Want hoewel Hutten ook tegen u erg grimmig is geweest, is het verschil dat zijn boosheid rechtvaardig is, terecht, vroom en christelijk: uw lasterlijke aantijgingen zijn verdorven, vol onrecht en vol leugens. Terwijl u eigenlijk uw fout zou moeten toegeven of op zijn minst te uwer verdediging zou moeten bewijzen dat u geen vijand van het evangelie bent, brengt u daartegen in dat u nooit iets te maken wilt hebben met mensen die onder Luthers naam het evangelie omarmen: misschien om volledig te voldoen aan de norm van de paus, wiens slaaf u bent. Ook het volgende heeft hiermee te maken, dat u ook onschuldigen betrekt in die kwestie, zoals de Duitse ridder Heinrich Eppendorf, 15. een zeer achtenswaardig man, niet zozeer door zijn afstamming en voorouders, maar veeleer door de rechtschapenheid van zijn leven, zijn karakter en zijn literaire talent: omdat hij nauwe banden had met Hutten, ontving hij van u dezelfde lof, een erasmiaanse dankbetuiging, gelijk die waarmee u zo vaak de slechtsten pleegt te prijzen of juist de besten zwart te maken. Ook hij zou wel iets hebben om zijn beklag te doen en u te besprenkelen met verwijten. Juist daarom wilde ik hem erbuiten laten en niet zijn zaak bepleiten, om niet de verdenking bij u te wekken dat hij of wie dan ook mij geholpen heeft. Om nu maar een einde te maken aan mijn brief: ik heb deze dingen gezegd opdat u hierna andere Sponzen gaat schrijven of liever minder onchristelijke. Want deze Spons viel zelfs bij uw beste vrienden niet in de smaak; dat sommigen om een exemplaar van dit boek vochten en dat het zeer gewild was, betekent niet dat het gekocht werd met het idee dat het gewoon interessant leek, maar om te zien hoe u de smet op uw reputatie zou wegwassen die Hutten u bezorgd had, die echter zelfs niet door karren vol sponzen weg te vagen is tenzij u tot bezinning komt. Want een andere remedie zal er niet zijn, geen reinigend volderskruid dat u weer kan genezen. 16. Maar dat u weer tot bezinning komt, smeek ik u met de genegenheid van Jezus Christus. Keer op uw schreden terug, denk eraan dat u al oud bent, denk aan uw roeping en aan de dank die u gebracht is ten overstaan van zo veel getuigen; want het is heel schandelijk om genoten dankbetuigingen te misbruiken om de gever ervan kapot te maken. Maar u maakt er misbruik van, doordat u niet uit alle macht strijdt voor het evangelie, doordat u de tegenstanders ervan helpt en versterkt, doordat u veler zielen in onzekerheid houdt die onder invloed van uw dubbelhartigheid voorlopig niet gelovig zijn en dus niet gered worden. U kunt hierdoor een veel grotere roem verwerven (als dat echt uw {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} bedoeling is) dan door die valse geveinsde vriendschap met mensen die geen hoop meer hebben, die misbruik willen maken van uw schrijftalent om met uw gezag mooi weer te spelen. Bovendien verdient u beter dan beschermheer te moeten zijn van mensen die totaal geen hoop meer koesteren. U hoeft het alleen maar te doen! Het zal uw reputatie niet schaden als u zich terugtrekt uit een oneerbare zaak, het is geen schande te vluchten of u een tijdje rustig te houden, als u opnieuw wilt gaan strijden. Wij koesteren geen vijandige gevoelens jegens u en we zijn zelfs bereid alles te herroepen wat er ooit gedaan is om u vijandelijk of smadelijk te bejegenen. Maar als u bij uw plannen blijft, fout op fout stapelend, dan zullen ook wij blijven protesteren en u in uw gezicht tegenwerken, zonder enig ontzag voor uw welsprekendheid of de hoge achting die u bij de pausen geniet. En dan horen we wel wat u doet: woedend worden, pralen met uw woordkunst en bombast verspreiden, 17. beurtelings pochen op uw vrienden en op de gunst van vorsten, spelen en spotten met de Heilige Schrift, leunen op de geknakte rietstengel van Egypte, 18. allerlei laster rondstrooien, de muren van Babylon stutten 19. en het ruïneuze Rome restaureren, in triomf vertrouwend op wagens en paarden. 20. Maar wij vertrouwen op de naam van de Heer, onze God, en zullen ervoor zorgen dat we dingen zeggen en schrijven die helemaal waar zijn (want de taal van de waarheid is waar en eenvoudig): zelfs zo dat we de pseudoprofeet die zich door Baäl laat leiden, 21. uit zijn legerkamp verjagen, misschien niet met fraaie woorden maar wel met de Heilige Schrift. Het kan ons niet veel schelen hoeveel haat wij te verduren zullen krijgen van bepaalde zijde, met welke gebaren de drek van het pauselijk hof ons bespot, en evenmin hoe u over ons spreekt en ons omvormt tot scheldwoord, tot spotlied en tot spreekwoord voor de wereld en voor allen die niet het zegel van het woord op hun voorhoofd hebben. 22. Maar wij zullen doen wat onze plicht is en ervoor zorgen de glorie van onze God zuiver en ongeschonden te bewaren. Vaarwel. {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} 1407 Van Jean Lange Meaux, 1 januari 1524 Aan Erasmus van Rotterdam, in alle opzichten een zeergroot man, wenst Lange alle geluk toe Hoewel ik u nog nooit heb durven schrijven, me bewust van mijn onervarenheid en van luie en domme onwetendheid wat brieven schrijven betreft, vooral ook gelet op de persoon Erasmus, volmaakt door zijn geleerdheid op elk terrein, heeft toch uiteindelijk iets wat mij opviel bij mijn lectuur van de vele boeken, geschreven in uw karakteristieke, aangename en vriendelijke stijl, mij tot schrijven gebracht: de toegankelijkheid van uw zeer vriendelijke aard en de voorkomendheid van uw buitengewoon milde manieren. Het gevolg was dat de engel Lange niet terugdeinsde voor u, een menselijk wezen, het hemelse schepsel niet voor het aardse, het gevleugelde niet voor het vleugelloze, het wezen hoog in de lucht niet voor een dat over de grond kruipt: met andere woorden, nu zonder grapjes, dat de vlieg niet huivert voor de olifant, de dwerg niet voor de reus, om niet te spreken van Achilles die niet huivert voor Hector. Hiertoe ben ik ook flink gestimuleerd door iemand uit Gascogne, 1. een telg van een beslist roemrijke familie, een neef van de bisschop van Condom: 2. toen ik nog steeds tegensputterde, heeft hij me aangezet om niet bang te zijn één brief aan u te richten, niet zo timide te doen en (zoals de Grieken zeggen) vast en zeker bij het voornemen te blijven u te schrijven zodra de eerste goede gelegenheid zich voordeed. Deze man uit Gascogne is iemand die vroege 3. tegelijk met u in Padua kostganger was in hetzelfde huis, aan dezelfde tafel, in de tijd dat uw beroemde vriend Brie in Venetië verbleef, die ik nooit kan noemen zonder zijn grote welwillendheid en zijn uitgelezen en zuivere geleerdheid te memoreren. Wat mij veel zorgen baart en me niet lekker zit en mij veel ongemak en hevige smart bezorgt, is eerst en vooral dat er tussen u en de voortreffelijke Lefèvre zonder enige reden onenigheid is gerezen, hoe gering ook: vooral omdat de kliek der theologen, een volkje dat niet alleen u maar alle weldenkende mensen zeer vijandig gezind is, deze onenigheid aangegrepen heeft als handvat voor kwaadsprekerij, om juist tegen de beste geleerden zo uit te varen, tot grote schade voor de republiek der letteren, en iedereen zo in stukken te hakken, zwart te maken, te hekelen en uit te schelden dat zij die {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} voorheen de eerste plaatsen bezetten, met de steun en op gezag van bisschoppen, aartsbisschoppen, kardinalen en zelfs van de paus - die het hierover allemaal roerend eens waren, zonder enige vorm van protest - en ook met instemming van de keizer, koningen, hertogen en graven, nu gedegradeerd worden naar de allerlaagste klas - een grote belediging - en gedwongen worden plaats te nemen op de allergoedkoopste rangen. Het is gemakkelijk in te zien waar dit vandaan komt; ten eerste heeft die ijlhoofdige en waanzinnige Zúñiga, ook al is hij een geleerde, over u en uw Annotaties karrenvol beledigingen uitgestort, en dit - God sta me bij - alleen uit giftigheid en afgunst tegenover uw grote geleerdheid; ten tweede hebt u Lefèvre op enkele plaatsen flink over de hekel gehaald en met zijn opvattingen een beetje te wild korte metten gemaakt en zijn oordeelsvermogen nu en dan zo laag ingeschat dat u die grote man, zo vroom en zo godsdienstig, niet alleen elke vorming ontzegt maar ook elk inzicht; ten derde het verbazingwekkende fanatisme waarmee verschillende andere geleerden tegen elkaar tekeergaan en polemiseren, Hutten tegen Erasmus, Erasmus tegen Hutten, Brie tegen Thomas More, 4. een of andere Duitser tegen Budé 5. en vaak ook Caelius: 6. moge de Almachtige hen allen zo vredelievend maken dat zij met recht kinderen van God genoemd kunnen worden. Al deze polemieken, die onenigheden, dat onontwarbare getwist, al die vervelende verschillen van mening die tot eeuwige onmin leiden, hangen mij zó de keel uit dat ik dit kwaad liefst radicaal uitroei! Ik tracht het te vermijden en ik stel het aan de kaak. Niets staat immers zo vaak te lezen in de gehele Heilige Schrift als ‘Vrede zij met u.’ En terecht, want zoals de dichter zegt: ‘Liefde voor de vrede is God, laten wij vol liefde de vrede vereren’. 7. Maar genoeg hierover, want u bent wel de grootste schrijver van alle stervelingen die iets over vrede te berde hebben gebracht. Wij, een groepje Fransen dat uw reputatie koestert, allemaal mensen die geloven dat zij in de Griekse letteren enige voortgang hebben geboekt, hebben besloten om u vanwege uw uitzonderlijke en ongelooflijke geleerdheid en uw onvermoei- {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} bare inzet voor de wetenschap nederig te verzoeken om een vertaling te maken van Theodorus' rijke boekje over de maanden, 8. ten gunste van iedereen en speciaal voor de Franse beschermgeest die u altijd van harte welgezind bent geweest: hoewel wij het geschrift zo ongeveer begrijpen, hebben wij allemaal dringend behoefte aan een vertaling van deze nuttige auteur in uw bewoordingen. Volgens ons kunt u geen grond vinden om te weigeren, behalve dat u al uw werkkracht besteedt aan veel belangrijker onderwerpen, namelijk theologie, en dat u daar helemaal in opgaat en in beslag genomen wordt. Ook uw rijpe leeftijd zult u wel aanvoeren: het plechtanker (zoals het spreekwoord zegt) 9. van rechtmatige weigering om dit gebied te betreden; zo rijp als die is, besluit zij taken aan te pakken en uit te voeren die nog veel rijper zijn dan deze. Op uw eerste excuus zal ons antwoord luiden: de enige ware theologie is die, die tot het hoogste rendement voor de christenen niets onbeproefd laat en alles voortbrengt, tot onvergankelijke glorie van de almachtige God. Want wat de menselijke nijverheid produceert en verspreidt, gaat gemakkelijk kapot en raakt in eeuwige vergetelheid als het niet bij wijze van spreken geschraagd wordt met een stevige stut van de almachtige goede God. Uw tweede excuus aanvechten zal niet moeilijk voor ons zijn en voor u zeer eervol. Want als u op uw gevorderde leeftijd rijpere terreinen van wetenschap kiest (hoewel het vertalen van dit werkje ook op behoorlijk rijp terrein ligt, zowel wegens uw excellentie in het vertalen, waardoor u anderen overtreft, als vanwege de onuitputtelijke kennis van de complexe onderwerpen die Theodorus Gaza hier laat zien), bewijst u hiermee des te duidelijker, omdat u dan zo veel goede mannen behulpzaam bent, uw oprechte welwillendheid. Ook al erkennen en verwelkomen wij allen die welwillendheid nu al van harte, hiermee zult u bereiken dat wij u nog veel warmer verwelkomen en dat wij allen u standvastig zullen steunen, als u tenminste in enig opzicht behoefte hebt aan steun van een groepje Fransen zoals wij zijn. Naast de kampioenen in de republiek der letteren die u van harte welgezind zijn, Budé, Lefèvre, Deloynes, Ruzé, Bérault, de arts Ruel (waarom u hem, als zich een geschikt onderwerp voordeed, nooit geschreven hebt en waarom hij anderzijds u nooit met een brief heeft uitgenodigd om te corresponderen, verbaast vele geletterden hier ten zeerste), zijn er ook nog andere niet geringe geleerden die bij elke gelegenheid zullen optreden als uw vurigste verdedigers die altijd paraat staan. Ik doel hier op Gérard Roussel, de docent dialectica van de tegenwoordig in Bazel woonachtige Guillaume Farel uit de Dauphiné; Roussel is zowel in de filosofie als in de wiskunde zo {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} goed thuis dat hij na Lefèvre met recht vooraan kan staan, terwijl hij ook nog meer dan behoorlijk Grieks en Hebreeuws kent. Verder bedoel ik Jacques Toussain, nu de enige student van Budé samen met diens zoon Dreux en door Budé behandeld en beschouwd als een uitstekende graecus. Op het gebied van de Latijnse letteren heb je hier de beide heren Dubois, 10. de gymnasiarch Morel, Baventius en Milo. 11. Theologen, althans die naar onze smaak zijn, kan men hier in groten getale vinden, zelfs die bereid zijn om uwentwille de dood onder ogen te zien. Brissot heb ik nog overgeslagen: doctor in de geneeskunde, uitstekend filosoof, wiskundige en graecus en ook een prima latinist. Misschien hebt u hem onlangs ontmoet toen hij uit Italië over Zwitserland naar Frankrijk terugreisde. Als u met hem gesproken hebt, hoef ik verder niets te vertellen. Als u eventueel, zelfs nadat ik u zo'n lange lijst heb gegeven van beroemde mannen, ons verzoek zou afwijzen en deze lastige taak op de eerste de beste zou willen afschuiven, zullen wij op hetzelfde schild steunen als tevoren: dat wil zeggen, wij verlangen vurig naar een vertaling van uw hand, naar het verrassende gemak waarmee u schrijft en uw mooie Latijnse bewoordingen, die niet te evenaren zijn, laat staan te overtreffen. Zou u zo vriendelijk willen zijn, als het u niet ontrieft, ons in een kort briefje op de hoogte te stellen van uw besluit in dezen. Dit zult u des te liever doen als u ervan overtuigd bent dat wij een brief, afkomstig uit uw schatkamer, zorgvuldiger zullen bewaren dan de beroemde vorst Alexander van Macedonië vroeger de tekst van Homerus bewaarde in dat kostbare en fraai bewerkte kistje. 12. Doe alstublieft mijn hartelijke groeten aan Glareanus, een man met veel humor, zeer geleerd en heel wijs. Meaux, bij Lefèvre, bij de bisschop van Meaux thuis, 13. 1 januari 1524 Uw vriend Lange 1408 Aan Willibald Pirckheimer Bazel, 8 januari 1524 Hartelijk gegroet. Jouw brief 1. was uiterst welkom, al was het alleen maar om- {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} dat hij vrolijkheid uitstraalde. Ik was in deze kerstdagen door niersteen gecombineerd met een pijn die koliek heet, bijna bevrijd geraakt van deze kwalen des levens. Nog steeds is mijn arme lijf zo van streek dat ik vrees dat ik niet af krijg wat ik onder handen heb, mijn werk aan de Handelingen. 2. Ik ben niet bang voor de dood, want ik heb lang genoeg geleefd. Ik zou wel een andere, zachtere manier van doodgaan wensen. Hoeveel doden moet ik nu sterven om één niersteen te baren! Hoe vaak moet ik de dood opnieuw proeven! Maar wij moeten ons onderwerpen aan Gods wil. Clemens vii roept mij met grote beloften naar Rome. De zeer doorluchtige Vrouwe Margaretha en de keizer roepen mij naar Brabant; anders ben ik mijn jaargeld kwijt, dat me nu al meer dan twee jaar niet uitbetaald is. 3. Hier morren de slimmere volgelingen van Luther tegen mij, en Luther schrijft over mij aan zijn aanhang niet bepaald vriendelijk. Ik kan wel raden wat er in Rome zal gebeuren; want er zijn daar personen die met de mentaliteit van gladiatoren mij een zekere dood bereiden. 4. Zij hadden het bijna voor elkaar, voor de dood van Adrianus: maar toen ik hem een deel van mijn advies had geschreven, 5. zoals hij zelf mij in geheime brieven 6. verzocht had, merkte ik al snel dat de gezindheid van de goden was veranderd. In Brabant is een zwaard in handen gegeven van een paar bezetenen 7. die mij nog erger haten dan ze Luther doen. Hier ben ik alleen maar ziek. De koning van Frankrijk nodigt me vaak uit. 8. Maar dan is het net alsof ik bij de vijand mijn toevlucht neem, en dit probeerden mijn vijanden de keizer ook aan te praten; maar die steunt mij nog steeds ruimhartig. De Engelse koning oefent zoveel druk op mij uit om tegen Luther te schrijven dat hij zich bijna beledigd zal voelen als ik blijf weigeren. Wat een verwarrende tijd! Je doet me een groot plezier als je me schrijft wat daar bij jullie verder gebeurt en wat onze vriend Lee uitspookt. 9. Hoe Luther al zijn tegenstanders beroemd {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} maakt en rijk: ongelooflijk! Ik ben heel benieuwd wat de uitkomst zal zijn van de rijksdag 10. en van de oorlogsvoorbereidingen die aan alle kanten gaande zijn. De bergen zullen botsen, denk ik. Moge God onze schermutselingen ten goede keren van ons allen! Over de gegoten Erasmus 11. had jij juist gegist. Hij komt beter uit als er een mengsel van koper en tin wordt gebruikt. Terminus, de afbeelding op de keerzijde, maakt het moeilijk mijn gezicht goed te krijgen. Ik zou graag willen dat de mensen daar het eens proberen. Ik ben blij dat onze vriend Dürer ook zijn schoenmaker 12. getroffen heeft: doe hem de hartelijke groeten van mij, en ook aan Varnbüler. Ik heb dit met moeite geschreven omdat mijn handen nog trillen van mijn ziekte en omdat ik pas iets over een bode hoorde toen hij bijna zou vertrekken. Mijn beste wensen voor onze vriend Fabri. Justus, 13. de gezant van de koning van Polen, heeft mijn Onze Vader 14. nog niet ontvangen; maar ik denk dat het bij jullie al te koop is. Het ga je goed. Bazel, twee dagen na Driekoningen in het jaar <1524> Erasmus Aan de hooggeboren heer Willibald Pirckheimer, keizerlijk raadsheer 1409 Aan Bernard von Cles Bazel, 16 januari 1524 Hartelijk gegroet, hoogeerwaarde monseigneur. Echt, uw vriendelijke en vrome aard verdient iemand die én met de gaven van zijn talent én met de kracht van zijn lichaam u in alle opzichten waard is. Mijn leeftijd, maar meer nog mijn gezondheid, die steeds slechter wordt, maken mij ongeschikt voor elke ontmoeting. Clemens vii roept mij heel vriendelijk naar Rome; de keizer nodigt mij uit terug te keren naar Brabant; de koning van Frankrijk nodigt mij uiten belooft gouden bergen. Maar ik ben bang dat koning Nier- {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} steen mij binnenkort naar de andere wereld helpt. Toch sla ik uw vriendelijke aanbod niet af. Als ik met Pasen nog leef, zal ik proberen of ik de inspanning van een reis kan verdragen. Als dit lukt, wil ik graag Italië zien en onderweg zal ik dan ook uw koninkrijk bezoeken. Moge de heer Jezus uwe Hoogheid bewaren in goede gezondheid en welgezind jegens Erasmus. Bazel, 16 januari van het jaar 1524 Erasmus van Rotterdam, uiterst toegewijd dienaar van uwe hoogwaardige Excellentie 1410 Aan Lorenzo Campeggi [?] Bazel, 19 januari 1524 Volgens de aanhef is deze brief gericht aan Matthäus Schiner, die echter al in september 1522 was overleden, iets waarvan Erasmus op de hoogte moet zijn geweest. Onze enige bron voor deze brief is de versie ervan die door Erasmus werd uitgegeven. Vermoedelijk zijn bij de voorbereiding van die uitgave twee brieven door elkaar gehaald: een oudere brief aan Schiner en een recentere brief die hoogstwaarschijnlijk voor Lorenzo Campeggi was bestemd. Alleen de slotalinea (separaat afgedrukt als brief 1295) is aan Schiner gericht. Erasmus van Rotterdam groet Matthäus, kardinaal van Sion Eminentie, ik zie dat mij precies overkomt wat Hercules volgens de mythen van de oudheid overkwam: terwijl ik hier vecht met de veelkoppige hydra die gevormd wordt door de lutheranen, komt van ginds een kreeft aangekropen die me in mijn voet wil bijten! Weer publiceert Zúñiga ondanks veelvuldig verbod zijn pamfletten 1. en maakt mij tot volgeling van Luther, of ik {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} wil of niet. Ik word slecht behandeld als ik van twee kanten verscheurd word. Met de hydra vechten is op zich al genoeg werk. Ik weet en vergeet niet dat uwe Hoogwaardigheid mij aangeraden heeft om me naar Rome te begeven, omdat u dit het verstandigst vond, en dit was ik ook van plan. Maar intussen scheelde het niet veel of ik moest afreizen naar de andere wereld. Ik ben zo ziek dat ik voortdurend op die dag ben voorbereid. Desnoods kruip ik naar u toe zodra het weer wat zachter wordt, om in Rome te sterven; vooral als ik daar uw bescherming zal hebben tegen hen die, geloof me, meer gehoorzamen aan hun privébelangen dan dat ze de waardigheid van de apostolische Stoel hoog houden. Want wat kan deze kliek meer welkom zijn dan als Zúñiga de wereld ervan zou overtuigen, ook al is het absoluut niet waar, dat Erasmus in alles met Luther accordeert? Ik zie nog steeds geen enkel punt waarop ik het met Luther eens ben. De dingen die Zúñiga mij tegenwerpt, heeft hij geplukt uit boeken die al gepubliceerd waren voordat ik ooit van Luther had gehoord. Over de soevereiniteit van de paus heb ik nooit twijfels gehad; maar of deze soevereiniteit werd erkend of werd uitgeoefend in de tijd van Hieronymus, betwijfel ik wel eens als de context daar aanleiding toe gaf, namelijk in de aantekeningen die ik bij Hieronymus uitgegeven heb. 2. Maar hoewel ik hier en daar iets noteer wat deze opvatting lijkt te steunen, merk ik elders in diezelfde aantekeningen dingen op die tot een andere opvatting leiden. Op vele andere plaatsen noem ik Petrus de eerste in rang van de groep apostelen, bisschop van Rome, plaatsvervanger van Christus en hoofd van de kerk, en ken ik hem de hoogste macht toe, na Christus. Zúñiga doet net alsof hij dit niet weet: hij plukt alleen datgene wat verwrongen kan worden om mij te smaden. De bul van Leo 3. en het edict van de keizer 4. fulmineren niet tegen dingen die eraan vooraf zijn gegaan, maar tegen wat komt. Over de biecht had ik terloops genoteerd dat deze naar het mij toeschijnt ontstaan is uit privéraadplegingen; met ‘deze’ bedoel ik de biecht zoals die nu geschiedt, met alles wat er nu omheen hangt. Toch erken ik dat die omarmd moet worden als door Christus ingesteld: ik ontken dus niet dat hij door Christus is ingesteld, maar ik uit mijn twijfels. Over het huwelijk betoog ik het volgende: ik zeg nadrukkelijk dat ik het huwelijk reken tot de sacramenten in eigenlijke zin, iets wat de oude theologen echter {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} niet deden. Dit heb ik zeven jaar geleden geschreven in het Nieuwe Testament. 5. Dit zijn de belangrijkste punten van Zúñiga: daar is niets opzienbarends bij, vooral omdat dit allemaal geschreven is voordat iemand droomde van de opkomst van Luther, omdat ik niets met stelligheid poneer, omdat ik altijd mijn mening onderworpen heb aan het oordeel van de kerk, omdat ik in latere edities veel zaken heb geschrapt of gematigd die een kans leken te kunnen bieden aan boosaardige figuren, die niet meer nodig hebben dan een kans. Ik ga niet proberen mijn stellingen voor iedereen aannemelijk te maken; ik vertrouw erop dat ze aannemelijk zullen zijn voor redelijke mensen van goede wil. Met hart en ziel ondersteun ik de glorie van Christus. Aan beide kanten zie ik dingen die mij niet bevallen, veel wereldse gezindheid aan de ene kant, aan de andere veel opstandigheid. Als ik in deze tijden van onrust iets beters gezien had dan het plan dat ik gevolgd heb, zou ik zonder twijfel dat zijn gaan volgen. [De vijfhonderd dukaten, die u mij in uw welwillendheid jaarlijks aanbiedt, beschouw ik als reeds door mij ontvangen. En ik ben niet minder dankbaar dan wanneer ik ze gekregen zou hebben.] 6. Mijn wens is dat het uwe Hoogwaardigheid zo voorspoedig mogelijk gaat. Bazel, 19 januari 1524 1411 Aan Paolo Bombace Bazel, 19 januari 1524 Erasmus van Rotterdam groet Paolo Bombace Beste Bombace, je hebt al zo lang niets van je laten horen dat ik me ernstig zorgen maak of het wel goed met je gaat. Ik hier heb voortdurend last van niersteen; maar afgelopen juli was het zo erg dat ik bijna aan mijn leven wanhoopte, terwijl ik me in dat deel van het jaar normaal gesproken redelijk goed voel. Verder ben ik rond de kerstdagen een maand lang zo ziek geweest dat ik mezelf dood wenste: het leven was ondraaglijk. Iedereen zou liever één keer sterven dan telkens opnieuw proeven van een dood die allergruwelijkst is! Toch heb ik in deze tijd ook nog veel boeken gepubliceerd. 1. Want {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} zo, en niet anders, past het Erasmus te sterven. De koning van Frankrijk lokt mij naar zich toe met gouden bergen. 2. Ik durf niet te gaan, want dan lijkt het of ik de kant kies van een vijand van de keizer wiens gezworen raadsheer ik ben; en je weet wat een geduchte strijder ik ben. Maar intussen krijg ik mijn jaargeld als raadsheer niet uitbetaald, en dat zal ook niet uitbetaald worden, vermoed ik, als ik niet terugkom naar Brabant. 3. Afgezien van het feit dat daar overal onrust heerst, is er een zwaard in handen gegeven van een zekere karmeliet, 4. die gewoon bezeten is en die mij nog erger haat dan hij Luther doet, en dit omdat de oude talen en de goede letteren bij ons met meer succes opbloeien dan zij zouden willen. In Rome maken bepaalde mensen van mij een aanhanger van Luther, in Duitsland ben ik zo antiluthers als maar zijn kan; er is niemand tegen wie ze meer te keer gaan dan tegen mij, want ik alleen ben er volgens hen de schuld van dat zij niet winnen. Ik garandeer je dat ik liever sterf dan zoveel haat aan te wakkeren, gericht op mij. Ik denk dat je wel weet dat Hutten buiten zinnen tegen mij te keer is gegaan in een pamflet vol hatelijkheden. Maar behalve Hutten zijn er nog veel meer die pamfletten in de aanslag hebben om die bij de eerste gelegenheid te lanceren als ik iets tegen Luther schrijf. Toch ben ik aan dat karwei begonnen, op aandringen van vorsten en vrienden van overal vandaan; maar ik weet dat ik er alleen maar mee bereik dat ik het tumult van Luthers volgelingen nieuw leven inblaas. Er is niets halsstarriger dan die lieden, en het zijn er ontelbaar veel, ongelooflijk. En tijdens het interregnum 5. is Zúñiga in Rome weer gaan werken aan zijn treurspel, naar ik hoor: dat is het lot van je vriend Erasmus. Over deze paus 6. heb ik een goed voorgevoel, en als ik kan kom ik naar Rome gekropen, zelfs half dood. Schrijf me wat voor dingen jij aan het doen bent en beveel me aan bij je patroon; 7. ik vertrouw erop dat hij mijn zaak zal steunen. Men schrijft mij dat de paus mij vriendelijk gezind is. Het ga je goed. Bazel, 19 januari 1524 1412 Aan Silvester Prierias Deze brief is opnieuw gedateerd en afgedrukt als brief 1337a. {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} 1413 Van Philibert de Lucinge Genève, 20 januari 1524 Omdat ik helemaal vertrouw op uw goedheid en zachtmoedigheid, driewerf grootste Erasmus, schroom ik niet u met mijn flauwekul misschien enigszins (maar niet opzettelijk) lastig te vallen; te meer omdat ik ook uw dienaar Hilarius 1. getroffen heb, op en top een Fransman, honderd procent hoveling: hij heeft me iets verteld over uw jongste succes: hoe hij uw parafrasen aan de koning van Frankrijk had aangeboden, 2. en hoe luisterrijk en opgewekt de koning uw geschenk in ontvangst heeft genomen, en hoeveel achting niet alleen de koning zelf voor Erasmus had maar ook alle prinsen, bisschoppen, abten, kortom iedereen, geleerden evengoed als gewone mensen. Met dit succes wens ik niet alleen Erasmus veel geluk maar ook de hemel, met de wens dat het succes nog veel groter wordt; ten slotte vertelde Hilarius hoe hij zelf ontvangen was en met welke voorstellen hij uitgenodigd werd. Verder heb ik geen nieuws dat ik u kan bieden, aangezien ik mij hier bevind in een armoedig dal, nagenoeg verstoken van elk soort van geletterden, waar op godsdienstig gebied niets onberispelijks te horen is, niets onbedorvens. De theologen hier zijn krankzinnigen met een pij aan: dwaas, opgeblazen en zich verheugend in eigen onwetendheid; ze behandelen alleen onnozelheden en verachten niets zozeer als de geboden van Christus, maar beschouwen niets als beter of heiliger dan paapse instructies. Gedwongen te zijn in gezelschap te verkeren van zulke personen is voor mij een grote kwelling. Soms word ik gedwongen met het hof 3. mee te gaan en me met dergelijke midassen in te laten en dan net te doen alsof ik niets weet van hun godsdienstigheid, vasten, gefingeerde aanbidding, onthouding: altijd heb ik me hier verre van gehouden, want u kent niemand die zo ongeschikt is om iets te ontveinzen als ik. Maar door een speling van het lot zijn wij in een tijd verzeild waarin iedereen zijn uiterste best doet om wit te maken wat zwart is en omgekeerd; als de beste wordt beschouwd degene die dat prima weet te verbergen. Luther heeft een brief teruggeschreven aan onze zeer doorluchtige vorst. 4. {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} De vorst zelf heeft daar niets op geantwoord: toch deed hij niet neerbuigend over de brief, maar hij is volgens mij niet van plan veel te doen van wat Luther adviseerde. Want Luther spoorde hem aan om zijn onderdanen terug te brengen tot het ware geloof door middel van goede werken en van de leer van het evangelie en door af te zien van hypocrisie en eerzucht, verschijnselen die hier uiterst welig tieren. Ik acht Duitsland gelukkig omdat het vrij is van tal van dwalingen en omdat het grotendeels teruggekeerd is naar de leefwijze van de apostelen. Moge de almachtige algoede Christus zorgen dat ook mijn Frankrijk een vonkje van dat ware licht mag ontvangen! Ik heb uw brief 5. aan de abt 6. gegeven: ondanks zijn slechte gezondheid nam hij hem heel opgewekt in ontvangst en klaarde helemaal op toen hij gehoord had dat het u goed en voorspoedig gaat. Ik weet niet of hij al geantwoord heeft, want ik kon niet langer dan drie dagen bij hem blijven. Daarna heb ik hem niet meer ontmoet, dus ik weet niet of hij genezen is of niet. Ik dank u dat u zoveel positiefs over mij verteld hebt aan de abt; niet dat ik me een aanbeveling van een groot iemand als Erasmus waardig zou achten. Maar zo is en was typisch uw blijvende zachtmoedigheid en gedienstigheid. Daarom, beste Erasmus, zijn mijn krachten niet toereikend om in enig opzicht - zelfs niet in een heel klein opzicht - de juiste dank te betuigen voor uw weldaden jegens mij. Maar u zult mijn bedoelingen wel voor daden laten doorgaan, dus wees er alstublieft van overtuigd dat niemand een vuriger vriend van Erasmus is dan Philibert: noteer hem alstublieft in het album van uw vrienden. Hij is ten volle bereid u in alles van dienst te zijn. Het ga u goed, schitterend sieraad van de wereld der geletterden. Gegeven te Genève, 20 januari 1524 Uw vriend Philibert van Lucinge, kanunnik te Genève 1414 Aan Clemens VII Bazel, 31 januari 1524 Dit is het voorwoord bij Erasmus' Parafrase van de Handelingen van de Apostelen, uitgebracht in februari 1524 door Johann Froben te Bazel. {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} Zijne Heiligheid Clemens, de zevende van die naam, waarlijk de hoogste priester, wordt gegroet door Erasmus van Rotterdam Heilige Vader, op een en hetzelfde moment zat ik nog te schrijven en werd door de drukkers al begonnen met hun werk aan de Parafrase van het boek Handelingen van de Apostelen: het laatste werk dat ik me voorgenomen heb in deze serie. Tijdens het werken hieraan was mijn stemming evenwel niet geheel vrij van een zekere droefenis; want ik vergeleek voortdurend de huidige verwarde en verrotte toestand van de kerk met het beeld dat Lucas ons in dit boek zo fraai heeft geschilderd. De pijn hiervan werd nog verergerd door het bericht van het overlijden van Adrianus vi; diens geleerde vroomheid had bij mij enige hoop gewekt dat hij in staat zou zijn te herstellen wat ingestort is: want een vroegtijdige dood had uit afgunst Leo x aan de wereld ontnomen. Overigens had ik bij Adrianus altijd het gevoel dat wij leunden tegen een bouwvallige muur, omdat zijn leeftijd en gezondheid niet opgewassen leken tegen zulke bewogen tijden. Maar spoedig putte ik moed uit brieven 1. van enkele kardinalen en geleerden, die mij berichtten dat Clemens vii verheven was tot de hoogste waardigheid van de mensenwereld; tegelijk schilderden zij mij uw zeldzame gaven en uw heroïsche aard, kwaliteiten die betekenen dat u zo'n positie verdient en er ook tegen opgewassen bent. De naam Clemens die u hebt aangenomen, nam mij onmiddellijk voor u in: ze zeggen dat uw karakter volkomen met die naam strookt. Maar wat ik vooral een verheugend voorteken vond, is uw familienaam, Medici: een van de beroemdste en geliefdste namen ter wereld. Zware en dodelijke ziekten vereisen een uitstekende medicus, een die daartoe voorbestemd is. Maar de gevaarlijkste ziekte is die waarbij de patiënt het van twee kanten zwaar heeft, lichamelijk en geestelijk. In de greep van een dergelijke kwaal bevindt de wereld zich nu, zo lijkt het. Al die vijandelijkheden tussen de ene monarch en de andere, die zo desastreus zijn, zo onverzoenlijk, zo langdurig, zo ongeneeslijk - ze lijken wel een fatale ziekte die in het hele lichaam woekert. Want is er ergens nog een stukje wereld dat immuun is voor deze besmetting? Maar nog gevaarlijker dan deze ziekte is de pest die aller geesten heeft aangetast met zijn onverwachte en hardnekkige verschillen van mening. Met grote inspanning heeft de onoverwinnelijke koning van Engeland Hendrik, de achtste van deze naam, getracht het reeds toenemende oorlogsgedruis te dempen. Hij heeft niets bereikt. Onze Adrianus heeft hetzelfde gepoogd: vergeefse inspanning. Wat verder de botsing der meningen betreft, die ik vergelijk met een geestesziekte: wat is er allemaal niet geprobeerd - en door wie - om de partijen tot elkaar te brengen? Vergeefse moeite tot nu toe, want het kwaad woekert nog altijd voort. Nu zijn de verwachtingen van allen hooggespannen in de richting van de nieuwe Medici-paus, als naar een deus ex machina. Mogen wij het verdienen dat God wil dat deze hoop {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} van zijn christenvolk niet vergeefs is! Zeker, er zijn veel voortekenen die onze wensen toelachen en ons beloven dat nu dan toch dit vers van Homerus waar zal zijn: ‘Want één geneesheer weegt op tegen veel anderen’. 2. Want het is een grotere prestatie een ziekte te genezen dan ze in toom te houden. Telkens wanneer ik me het beeld voor ogen haal van deze tijd, moet ik meteen denken aan Vergilius' gedicht: ‘Wanneer in een grote mensenmassa, zoals zo vaak, een opstootje ontstaat en het naamloze volk in woede uitbarst; er vliegen al fakkels en stenen, razernij zorgt voor wapens:’ 3. behalve dan dat oproer meer slachtoffers kost wanneer het niet over een stad gaat maar over de hele wereld, en niet over het naamloze volk maar echt over alle geledingen. Wanneer ik dan weer mijn blik richt op Clemens de' Medici, die vanuit die door het lot begunstigde familie aan het roer van de wereld is gezet, denk ik dat het vervolg van die passage van Vergilius een gunstig voorteken bevat: ‘als zij dan een man ontdekken, eerbiedwaardig door gezag en verdiensten, zwijgen ze en blijven ze staan, hun oren gespitst; hij beheerst met zijn woorden hun woede en kalmeert hun emoties: zo viel overal het gedreun van de zee weg toen vader Neptunus, uitziend over de watervlakte en rijdend onder een wolkenloze hemel, zijn paarden liet zwenken en in vliegende vaart de teugels vierde voor het gehoorzame span.’ 4. Eigenlijk had ik besloten dit werk, toen ik het onder handen nam, op te dragen aan een ander, 5. de hoogste in rang na de pauselijke waardigheid; maar toen ik uit Rome brieven ontvangen had die mij een levensecht portret van u schilderden en die daar tegelijk aan toevoegden hoe buitengewoon groot de steun voor Erasmus was die uwe Heiligheid expliciet had uitgesproken - als het niet lukt volkomen aan uw verwachtingen te voldoen, zal ik in elk geval zorgen dat men ziet dat ik het oprecht gepoogd heb - ben ik van mening veranderd en wilde ik mijn nieuwe werk liever opdragen aan de nieuwe paus. Verder leek het ook passend dat de arts Lucas naar een van de Medici gaat; de eerste berichten over het ontstaan van de kerk worden opgedragen {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} aan degene door wiens toedoen, zo hopen wij, de vervallen kerk herboren zal worden. Toen werd, ondanks het verzet van de wereld, het rijk der kerk krachtiger, en wel doordat Christus alles liet lukken wat de bestuurders van zijn kerk ondernamen; ik wens niet alleen maar ik vertrouw er ook op dat Christus' steun op dezelfde wijze uw eerbiedwaardige pogingen zal doen slagen. Mogen diens clementie Clemens lange tijd in goede gezondheid voor ons bewaren. Bazel, 31 januari van het jaar 1524 na Christus' geboorte Erasmus van Rotterdam 1415 Aan Lorenzo Campeggi [Bazel, ca. 8 februari 1524] Hartelijk gegroet, hoogwaardige heer. Wegens ziekte kon ik geen antwoord geven op de brief van uwe Hoogwaardigheid die ik tegelijk met een brief van onze vriend Pace ontvangen heb, 1. afgezien van een paar woorden voor Pace die ik een dienaar gedicteerd heb en die Pace aan u moest doorgeven als dat zo uitkwam. Uw vriendelijke en welwillende opstelling waardeer ik uiteraard bijzonder en ik zal zorgen dat ik naar vermogen daaraan beantwoord. Eén korte passage uit uw brief begreep ik niet precies, waar u schrijft dat ik wel weet wat daar aan de hand was. Even later werd mij uit Neurenberg het nieuwe boekje van Zúñiga, Conclusies, 2. toegestuurd: daarenboven belooft hij drie pamfletten, waar een publicatieverbod op rust, uitgevaardigd op gezag van paus Adrianus en van uw college. Ik vermoed dat uw brief hierop doelde. Ik verbaas me over zijn brutaliteit. Hij is met dit verhaal begonnen onder Leo, maar hij had geen succes. Toen die overleden was en hij weer met dat oude verhaal kwam, is hem meer dan eens een verbod opgelegd door een edict van de kardinalen, toen de kardinaal van Sion 3. nog leefde. Maar hij negeerde het edict van uw college en publiceerde stiekem een paar pamfletten. Bij Adrianus vi heeft hij alle moeite gedaan om toestemming te krijgen voor publicatie van die drie pamfletten, waarin hij duidelijk maakte hoe goed hij is in krankzinnige scheldpartijen; de paus weigerde. Nu, tijdens {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} het interregnum, terwijl u het heel druk had met het kiezen van een nieuwe paus, heeft hij zijn Conclusies het licht doen zien: complete laster. Ik vraag me trouwens echt af of het wel werk van Zúñiga is. Ik heb het vermoeden dat het van een volgeling van Luther komt, die ofwel mij naar hun kant heeft willen sleuren ofwel wraak op mij wilde nemen; want tegen niemand maken zij meer geraas dan tegen mij: aan mij alleen schrijven zij toe dat ze niet volledig triomferen, hoewel ze de hoop op de overwinning nog niet hebben losgelaten. Maar als het wel werk van Zúñiga is, ben ik ook niet verbaasd, want in zijn eigen Spanje is hij altijd al beschouwd als een dwaas en zijn boeken maken volstrekt duidelijk dat hij niet goed bij zijn hoofd is en dat hij met goede reden een ketting in zijn familiewapen voert. Meer nog bij de personen die deze man tot die dingen aanzetten, mis ik billijkheid en wijsheid. Op de eerste plaats is het heel onbillijk. Ik heb met mijn vele wetenschappelijke werk de algemene verspreiding van kennis bevorderd, ik heb me noch door uitnodigingen van grote vorsten noch door verlokkingen van geleerden noch door hatelijkheden van vijanden laten dwingen of laten verleiden tot afspraken met Luther, maar zonder te letten op voordelen en nadelen heb ik altijd aan mijn eigen oprechtheid vastgehouden, niet zonder gevaar voor eigen leven; moet ik dan nu overgeleverd worden aan de persoonlijke haatgevoelens van een handvol lieden? Moet ik, die hier in de giftigste pamfletten van volgelingen van Luther afgemaakt word, me daar bij u als volgeling van Luther laten neerzetten, terwijl het toch overduidelijk lasterpraat is? Ten tweede is het volstrekt nutteloos voor de zaak die zij behartigen! Als zij de mensen ervan overtuigen dat ik het met Luther eens ben, zullen er meer zijn die het liever met hem eens zijn. In Rome kraait Zúñiga dat ik luthers ben, maar zo velen van Luthers legioen en verschillende brieven van Luther zelf spreken heel andere taal. Ik stuur u er een van, die hij eigenhandig geschreven heeft. 4. Niets vond ik zaliger dan vriendschappen met geleerden: daarin kwam ik tot rust; de meesten van hen zijn aanhangers van Luther, hoewel sommigen dat voor zich houden. Zij zijn nu óf openlijk mijn vijanden, zo erg dat ze uitzinnig tegen mij tekeergaan in woedende pamfletten, óf vrienden die ik niet meer vertrouw. Ik heb geen spijt van mijn keuzen; ik verlies nog liever mijn leven dan ingelijfd te worden bij een factie. Ik heb niet tegen Luther geschreven? Integendeel, ik heb juist veel tegen hem geschreven, iets wat hen in hoge mate stoort. Evenmin is het zo dat ik intussen verder niets gedaan heb. Geloof me, ik heb veel mensen tot rede gebracht die zich al aan dat verbond overgeleverd hadden, ik heb velen ervan weerhouden erbij te gaan, ik heb velen afgeremd opdat ze niet te dichtbij zouden komen. Ik heb weliswaar nie- {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} mand in de boeien geslagen, maar wie de geest geneest, bereikt meer dan wie het lichaam treft. Overigens, dat ik nog niet met hele boekwerken Luther heb aangevallen, heeft vooral te maken met mijn inzicht dat ik er alleen maar mee zou bereiken dat ik dit geruzie weer oppookte. Toch ga ik een boek uitbrengen dat tegen hem gericht is, over de vrije wil, 5. maar dat doe ik omdat de vorsten er zo op aandringen, vooral de koning van Engeland: niet dat ik erop vertrouw dat het zal baten, maar om aan de vorsten duidelijk te maken dat het echt waar is wat zij op mijn woorden niet wilden geloven. Mijn gezondheid is zo dat ik me elke dag voorbereid op mijn laatste dag: ik wil dan ook zo min mogelijk dingen doen die Christus zouden storen. Uw billijkheid en de door allen geprezen wijsheid van deze paus geven mij goede hoop dat u geen onaangename decreten tegen mij zult uitvaardigen. Als dat zou gebeuren, zult u in één klap de factie van Luther een groot plezier doen en zeer vele hooggeplaatste mensen allerminst, personen die ik door mijn wetenschappelijk werk aan mij verplicht heb en die mij steunen zonder dat ik daarom gevraagd heb. Een van hen is onze vorst Karel, en verder velen van zijn hof; de koning van Engeland, de koning van Frankrijk, de koning van Denemarken, 6. vorst Ferdinand, de kardinaal van Engeland, 7. de aartsbisschop van Canterbury: 8. om maar niet al die vorsten op te noemen, al die bisschoppen, geleerden en gewoon fatsoenlijke mensen, niet alleen in Engeland, Vlaanderen, Frankrijk en Duitsland, maar ook in Hongarije en Polen, die ofwel vinden dat zij veel te danken hebben aan mijn inspanningen of in elk geval dat ik me heel verdienstelijk heb gemaakt voor de studie in het algemeen. Het zou hun harten breken als bepaalde lieden die geleid worden door persoonlijke aversie, zouden mogen afmaken wat ze al zo lang aan het opzetten zijn. En ik zou over hun verdriet meer pijn hebben dan over het mijne. Ik heb veel geschreven, maar in een tijd toen het nog rustig was; als ik had kunnen vermoeden dat er een periode als deze zou komen, dan had ik vele dingen heel anders geschreven, of helemaal niet. In elk geval heb ik me in deze schermutselingen gewetensvol opgesteld, en dat zal ik ook tot mijn dood blijven doen. Geen enkele ketter of schismazoeker zal van mijn kant hulp krijgen. Op wat beter Zúñiga's lasterlijkheden zou kunnen heten dan zijn Conclusies heb ik kort geantwoord. 9. Zo'n kakelaar zal veel haat wekken tegen de Heilige Stoel in Rome door zijn pamfletten vol valse aanklachten, {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} die niemand harder toejuicht dan de echte aanhangers van Luther. Als er in de vele boeken die ik gepubliceerd heb, iets gevonden zou worden wat ik een beetje ondoordacht heb opgeschreven, kon men mij daar in een persoonlijke brief altijd op wijzen; in zo'n geval zou ik het graag wijzigen. Op dit moment wordt de vierde editie van het Nieuwe Testament voorbereid; 10. ik ben een mens, ik kan me vergissen ook al doe ik nog zo mijn best dat er in mijn boeken niets staat wat tot tweespalt leidt of wat afwijkt van de juistheid van de christelijke leer. Nu wordt de Parafrase van de Handelingen van de Apostelen gedrukt. 11. Ik was van plan het werk op te dragen aan de kardinaal van Engeland, die mij kort daarvoor een uiterst vriendelijke brief 12. had doen toekomen, waarin hij via zijn secretaris liet merken dat hij zo'n gebaar wel op prijs stelde; maar bij nader inzien wilde ik het liever toewijden aan Clemens vii. Pace heeft hem voor mij fraai getekend in zijn brief, waarbij hij er ook op wees hoe gunstig gezind hij mij was. Ik zal ervoor zorgen dat hij niet de indruk krijgt een volstrekt ondankbaar persoon steun toegezegd te hebben. De keizer roept me terug naar Brabant; de koning van Frankrijk nodigt mij met grote beloften uit naar zijn land; 13. Adrianus nodigde me vaak uit naar Rome. 14. Maar ik vrees dat koning Niersteen mij naar het hemelse vaderland brengt. Maar mocht mijn gezondheid onverhoopt weer een beetje beter worden, dan zou ik het liefst in Rome dit kortstondige leventje laten. Want ik heb al heel lang een hekel aan Duitsland omdat ik daar niet eens veilig kan leven vanwege de aanhangers van Luther, die niemand vuriger haten dan mij. Er is oorlog tussen de Fransen en de keizer, wiens gezworen raadsheer ik ben, en Vlaanderen is onrustig vanwege oorlogshandelingen. Moge de goede almachtige Christus uwe Hoogwaardigheid in goede gezondheid en ongedeerd bewaren. Erasmus van Rotterdam, aan uwe hoogwaardige Excellentie zeer toegewijd {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} 1416 Aan Ennio Filonardi Bazel, 8 februari 1524 Erasmus aan de bisschop van Veroli Hartelijk gegroet, zeereerwaarde heer. Een tijdje geleden ontving ik een brief van Pace en een van de hoogeerwaarde kardinaal Campeggi. Nu krijg ik er weer een van Pace, ingesloten in die van u, en het is weer hetzelfde liedje. 1. Maar uwe Hoogwaardigheid heeft in deze zaak iets gedaan wat mij erg welkom is. Onlangs heb ik een brief 2. meegegeven aan een man uit Lotharingen met een spraakgebrek; 3. ik had hem opgedragen om als u een bode had die sneller en veiliger brieven naar Rome kon brengen, mijn brief aan hem over te dragen; zo niet, dan moest hij hem zelf bezorgen. Ik begrijp uit brieven 4. van vrienden dat hij al in Konstanz is geweest. Niersteen teistert mij zo dat ik moet overwegen van hier te vertrekken, niet naar Rome maar naar Jeruzalem, ik bedoel het hemelse Jeruzalem, ons vaderland: moge de algoede almachtige Christus dan zorgen dat die reis voor mij voorspoedig verloopt! Toch, als ik onverhoopt weer wat beter word, wil ik nergens liever sterven dan in Rome, vooral onder de huidige paus, hoewel men mij bericht dat Zúñiga daar geduld wordt; die is gewoonweg krankzinnig en stuurt stompzinnige pamfletten de wereld in die tegen de waardigheid van paus en kardinalen ingaan en waarin hij mij tot aanhanger van Luther tracht te maken, hoewel hier Luthers vrienden en Luther zelf luid en duidelijk andere taal spreken. Die man voert in zijn wapenschild een ketting, en dat is precies wat hij verdient: ketenen. Er zijn een paar domme monniken die deze toneelspeler opstoken, daarmee hun eigen belang behartigend, niet dat van de paus. Of ik nu naar Rome ga of niet, ik zal altijd de oprechte trouw aan Christus en aan de Heilige Stoel volhouden die ik tot nu toe heb getoond. In zo belangrijke aangelegenheden adviezen opdringen aan hoge functionarissen is even brutaal als riskant. Adrianus had mij in pauselijke brieven 5. uitgenodigd om dat te doen. Ik heb enkele adviezen geschreven, 6. maar zo dat ze als niet geschreven beschouwd konden worden als ze niet in de smaak vielen. Meteen daarna voelde ik al dat de gezindheid van de goden was veranderd: de paus heeft nooit gereageerd, maar Zúñiga ging zijn drama weer oppakken. Als de vorsten het eens zijn met de paus, zal het niet moeilijk zijn de opruiende onbeschaamdheid van bepaalde lieden in toom te houden. Maar de geesten van de mensen bevrijden van iets dat bij velen diep verankerd is en deze ziekte zo genezen dat zij niet weer de kop opsteekt, dat vereist een buitengewone medicus. Ik {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} wens en ik hoop dat deze Medici dat zal zijn: ik zal hem niet in de steek laten wanneer de tijd daar is. Ik stuur u een exemplaar van deze Parafrase, die opgedragen is aan Clemens, als het werk tenminste gedrukt is voordat ik een bode vind; zo niet, dan stuur ik het voorwoord 7. mee zodat dit samen met mijn brieven op mijn kosten naar Rome gebracht kan worden. Trouwens, als er een bode opduikt, zal hij dit pakketje graag meenemen met de beloning in het vooruitzicht. Want Adrianus heeft aan de koerier uit Bazel voor het bezorgen van Arnobius 8. zes dukaten gegeven, en nog wel eigenhandig; anders is hij niet zo vrijgevig. De keizer en Margaretha verzoeken mij dringend terug te keren naar Brabant: als ik dat niet doe, loopt mijn jaargeld gevaar. Wat dit betreft heb ik al bijna zeshonderd goudgulden tegoed. 9. Zie eens hoe ik al mijn geheimen uitstort bij een bisschop, mij zeer welgezind en mijn weldoener! Dat ik dit durf komt door uw vriendelijkheid: ik wens u veel en langdurige voorspoed toe. Als de bode die ik nu heb gevonden drie dagen later was gekomen, had ik het hele boekwerk op kunnen sturen, want de laatste pagina's heeft de drukker nu onderhanden. Binnen enkele dagen stuur ik het op, samen met een kort briefje voor de paus. 10. Het ga uwe Hoogwaardigheid goed: gaarne ben ik u zeer verplicht. Bazel, de dag na quinquagesima in het jaar 1524 Zo u wilt kan uwe Hoogwaardigheid intussen dit geschreven voorwoord naar de paus sturen en door uw aanbeveling de steun voor mij van de kant van zijne Heiligheid vergroten. Erasmus, waarlijk uw ondergeschikte Aan de zeereerwaarde vader in Christus, heer Ennio, bisschop van Veroli en allerwaardigst apostolisch nuntius. Te Konstanz 1417 Aan Willibald Pirckheimer Bazel, 8 februari 1524 Gegroet. Ik heb al geantwoord op jouw vorige brief, 1. waarin je berichtte dat Lee er was en dat hij kritiek geleverd had op de schilderijen van Dürer. Of je {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} mijn antwoord hebt ontvangen kon ik niet goed opmaken uit je brief. 2. Over zaken betreffende de machthebbers kun je mij heus wel veilig schrijven als je je brieven maar veilig verstuurt, wat tot nu toe gelukt is. Waar jij schrijft dat Clemens vii een verdrag met Frankrijk renunciat, snapte ik niet wat je bedoelde; want renunciat kan zowel betekenen ‘iets aankondigen’ als ‘afzien van iets’. Het past absoluut niet dat de paus, die de vader van allen is, met deze of gene een verdrag sluit; hij zou juist voor onderlinge eensgezindheid moeten zorgen die voor allen rechtvaardig is. 3. Alle mensen van goede wil moeten dit wensen. Ook de Fransen zijn christenen. Ik heb weinig op met de keizerlijke titel, want ik zie dat die een eeuwige bron van oorlog is. Maar die dingen liggen in de schoot der goden. Het is helemaal waar wat jij schrijft, dat Luther van heel veel personen de carrière bevordert; hij zorgt dat er kanunniken, bisschoppen en kardinalen komen, en hij maakt er ook veel rijk, of zij willen of niet. Anderzijds haalt hij veel personen naar beneden en maakt hij er veel arm; daar ben ik er een van, want aan mij wordt door Margaretha en de keizer het jaargeld van raadsman beloofd, evenwel pas nadat ik teruggekeerd ben in mijn vaderland. 4. Maar daar is Baechem de baas, een waanzinnig iemand en gewapend met een zwaard, die mij dubbel zo fel haat als hij Luther haat. Als collega heeft hij Frans van der Hulst, iemand met een verbazingwekkende haat tegen letteren en wetenschap. Eerst gooien zij mensen in het gevang en daarna gaan ze iets zoeken om hen aan te klagen. De keizer weet dat niet, hoewel het toch belangrijk zou zijn dat hij het wist. Intussen moet ik mijn vijfhonderd goudgulden nog krijgen. Ook mijn andere jaargeld loopt gevaar, van de prebende 5. die ik afgestaan heb. Telkens weer word ik met grote beloften uitgenodigd om vliegensvlug naar Rome te komen. Een kreeft zal nog vlugger vliegen, want ik heb al moeite me in leven te houden; terwijl ik dit schrijf krijg ik bericht dat Wonecker overleden is, aan niersteen. Ik zal zorgen dat onze vriendelijke Varnbüler niets tekortkomt; ook zelf ben ik hem veel verschuldigd. De huidige paus heeft zes kardinalen benoemd, grote geleerden, om te beraadslagen over de problemen met Luther. Er wordt bij gezegd dat de vorsten van Duitsland de hulp van de paus hebben ingeroepen tegen Luther. Zij hopen dat de zaak zo in korte tijd afgehandeld zal zijn. Ongetwijfeld is Cajetanus {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} de eerste man van deze zes, ook al hoor ik op het moment dat ik dit neergeschreven had, dat hij gezant is in Hongarije. 6. Ik had je geschreven over de gegoten Erasmus: 7. hieruit maak ik op dat die brief jou niet bereikt heeft. Als een vakman de randen bijwerkt van het origineel en dan een loden afgietsel maakt, zou het gieten wel eens beter kunnen lukken. Een mengsel van koper en tin levert dan een afbeelding op die er beter uitziet. Ten slotte, als alleen Erasmus zou worden gegoten, zonder Terminus, kan het resultaat nog beter uitvallen, denk ik; want de dikte van de steen en van de hoop aarde op de keerzijde verhinderen dat mijn gezicht en hals goed weergegeven worden. Men kan ook beide proberen. Als het goed uitvalt, mag hij penningen gieten en voor eigen gewin verkopen. Als hij mij enkele goedgelukte exemplaren stuurt om cadeau te geven aan vrienden, zal ik hem uitbetalen wat hij ervoor rekent. Het ga u goed, grote weldoener. Bazel, de dag na zondag quinquagesima in het jaar 1524 Je vriend Erasmus Aan de hooggeboren heer Willibald Pirckheimer, raadsheer van zijne keizerlijke Majesteit 1418 Aan Clemens VII Bazel, 13 februari 1524 Deze brief begeleidde een presentexemplaar van Erasmus' Parafrase van de Handelingen van de Apostelen (zie brief 1414). Heilige Vader. Woorden schieten mij tekort om te vertellen hoeveel vreugde mij beving zodra ik eerst bij geruchte maar al snel door brieven 1. van de zeereerwaarde kardinaal Campeggi en van geleerden vernomen had dat Clemens vii uit de fameuze familie Medici aan het roer van de wereld was gezet, iemand begiftigd met precies die geestelijke en lichamelijke kwaliteiten die deze in alle opzichten turbulente tijd vereist: hieronder leed ik vroeger vreselijk want ik ben ten zeerste gesteld op rust in de samenleving, maar nu werd mijn hart opeens wat dartel door een voorgevoel van nieuw geluk, zozeer dat ik liever openlijk de hele christelijke wereld feliciteer dan u persoonlijk geluk te wen- {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} sen in besloten kring. Mijn vreugde werd nog groter doordat ik uit brieven van vrienden duidelijk kon opmaken hoe vriendelijk uwe Heiligheid over Erasmus denkt. Het zou te ver voeren het hele verhaal vanaf het begin op te halen, en uw drukke bezigheden verdragen geen uitgebreid verhaal. Maar ik durf één ding te zweren bij Christus, die deelgenoot is van al onze gedachten: als uwe Heiligheid eens wist hoe betrouwbaar en hoe standvastig ik me in deze kwestie gedragen heb - ik heb me er niet toe laten brengen om me aan te sluiten bij die opstandige beweging en om samen te zweren tegen de waardigheid van de Heilige Stoel, ondanks alle lokkende aanbiedingen van grote vorsten, ondanks alle verleidingen van geleerde vrienden, noch, aan de andere kant, door haatcampagnes van bepaalde theologen en monniken die mij feller haten dan zij Luther doen vanwege het feit dat bij ons de studie van de oude talen is ingevoerd en talen en letteren met veel succes gesteund worden - en als u eens wist hoeveel haat en hoeveel bedreigingen ik ook nu in Duitsland juist hierom te verduren heb, dan zou u oordelen dat ik het niet verdiend heb dat die Zúñiga zo vaak als een uitzinnige tegen mij tekeergaat in razende schotschriften, straffeloos: niet zonder schande voor de Stad en niet zonder schade voor de reputatie van de pausen. Want de naam van de zegenende stad Rome strooit hij overal rond, terwijl toch bekend is dat hij hiermee tegen de edicten van de kardinalen en tegen de bevelen van Leo en Adrianus ingaat. 2. Geloof mij, Heilige Vader: diegenen die deze toneelspeler heimelijk instrueren, met zijn aangeboren talent voor dergelijke lasterpraat, geven alleen maar toe aan hun eigen haatgevoelens en maken hiervoor gebruik van andermans krankzinnigheid, maar zij bewijzen een slechte dienst aan de reputatie van de paus en aan de zaak van de openbare rust. Uit alle boeken die ik al gepubliceerd had voordat ik de naam Luther ooit gehoord had, heeft hij een paar stukjes tekst geplukt, die hij dan verdraait en zo fout mogelijk uitlegt, maar zo schaamteloos dat een beetje welwillende lezer zelfs zonder enig tegengeluid toch de mentaliteit van die man verafschuwt. Als ik graag op die manier iemand belasterde, zou ik veel meer geschikte passages kunnen vinden in de boeken van Hieronymus en Bernardus. In de periode dat ik die stukken schreef, verwachtte ik allerminst de komst van een tijd als deze. Als ik daarvan geweten had, zou ik over veel dingen gezwegen hebben of ze heel anders geformuleerd hebben; niet omdat ze goddeloos zijn, maar omdat kwaadwillenden alles aangrijpen als zij de kans zien. Daarom ook heb ik een paar jaar geleden in latere edities 3. veel passages {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} geschrapt om dergelijke mensen elk handvat te onthouden, en ik was graag bereid ook andere dingen te wijzigen als iemand mij broederlijk terecht had gewezen. Maar over deze kwestie heb ik een uitvoeriger brief 4. gestuurd aan de hoogwaardige kardinaal Campeggi, waarbij ik tegelijk voor de vuist weg enkele reacties geef op de laatste lasterlijkheden van Zúñiga. Ik heb altijd mijzelf en al mijn zaken onderworpen aan het oordeel van de Roomse kerk, vast van plan om niet het gevecht aan te gaan ook al zou zij een onrechtvaardig oordeel vellen over mij. Want ik zal alles liever verdragen dan dat ik opstandig ben. Maar des te vaster vertrouw ik erop dat het rechtvaardigheidsgevoel van uwe Heiligheid niet zal dulden dat ik uitgeleverd word aan de krankzinnige haat van enkele lieden. Als bewijs van mijn vertrouwen in u stuur ik u de Parafrase van de Handelingen van de Apostelen, die juist op dat moment gedrukt werd. Ik had het werk bestemd voor de zeereerwaarde kardinaal van York, 5. sinds lang mijn beschermheer en vriend. Maar ik ben van gedachten veranderd en zal aan hem het boek opdragen dat ik nu onder handen heb over de vrije wil, gericht tegen Luther: 6. ik vermoed dat dit voor hem een nog aangenamer geschenk zal zijn. De keizer en Margaretha roepen mij terug naar Brabant. De koning van Frankrijk nodigt mij met gouden bergen uit naar hem te komen. 7. Maar niets zal mij losscheuren van Rome: alleen de dood of mijn niersteen (wreder dan de dood); maar dan moet ik eerst wel het gevoel gekregen hebben dat uw rechtvaardigheid mij zal beschermen tegen onheuse lasteraars. Ik heb niet het vertrouwen dat mijn opvattingen bij allen ingang zullen vinden. Ik vertrouw er wel op, zonder spoor van twijfel, dat ik mijn trouw en de oprechtheid van mijn geweten duidelijk kan maken aan alle mensen van goede wil en met gevoel voor rechtvaardigheid. Heilige Vader, ik bid dat heer Jezus wil dat u de brenger en beschermer van een nieuwe gouden eeuw bent: dat is iets wat vurig gewenst wordt en vol vertrouwen tegemoet gezien door ons allen, die terecht al deze onenigheden verfoeien. Geloof me, uwe Heiligheid zal de roem van alle pausen doen verbleken als u een einde weet te maken aan dit oorlogstumult en aan deze botsing van opvattingen. Het ene zult u bereiken als u zich onpartijdig toont tegenover alle vorsten; het andere als u de hoop weet te wekken dat u bepaalde zaken {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} wilt veranderen die met behoud van het echte christendom veranderd kunnen worden. Bazel, 13 februari 1524 Deze brief heb ik eigenhandig ondertekend, Erasmus van Rotterdam, zeer toegewijd dienaar van uwe Heiligheid Aan onze Heilige Vader, waarlijk de hoogste priester, Clemens, de zevende van deze naam 1419 Aan Ludwig Baer [Bazel. ca. februari 1524] Dit briefje begeleidde een eerste versie van De libero arbitrio (‘Over de vrije wil’). Erasmus zond deze versie ook naar Hendrik viii (zie brief 1430). De libero arbitrio zou in september 1524 verschijnen. Gegroet. Allerbeste vriend, ik stuur je de eerste versie van een klein werkje over de vrije wil. Hiermee heb ik al vijf dagen verloren, tot mijn grote ergernis. Ik wist dat ik me niet op mijn eigen terrein bevond. Ik vraag je: wees zo vriendelijk het te bekijken en aan te geven waar ik totaal fout zit. Maar ik heb liever niet dat anderen dit onder ogen krijgen. Het ga je goed. Aan de heer proost 1420 Van Ludwig Baer [Bazel, ca. februari 1524] In deze brief geeft Baer commentaar op een passage uit de eerste versie van De libero arbitrio, die Erasmus hem kort tevoren had toegezonden (zie brief 1419). De achterliggende vraag is die naar de verhouding tussen de goddelijke alwetendheid en de menselijke vrijheid. Als God tevoren weet welke keuzes wij maken, zijn wij dan nog vrij om te kiezen? Het een sluit het ander niet uit, is het antwoord dat Erasmus geeft en waarbij Baer probeert te helpen: dat God tevoren weet welke keuzes wij maken, impliceert niet dat die keuzes niet vrij zijn. {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Noodzakelijkerwijs, als God vooraf wist dat Judas Christus zou verraden, dan zal Judas Christus verraden.’ Hiermee ben ik het eens als dat ‘noodzakelijkerwijs’ slaat op de necessitas consequentiae. 1. Want de betekenis is dan als volgt: ‘Dit is een noodzakelijk gevolg: als God vooraf wist dat Judas Christus zou verraden, dan zal Judas Christus verraden’. Dit is waar, want een dergelijke voorwaardelijke bewering levert een geldig en noodzakelijk gevolg op. Het is immers onmogelijk dat dingen zo zijn zoals ze worden aangeduid door de voorzin van die voorwaardelijke bewering, zonder dat ze zo zijn als ze worden aangeduid door de nazin ervan. Maar men mag het niet eens zijn met ‘Noodzakelijkerwijs zal Judas Christus verraden als God vooraf wist dat Judas Christus zou verraden’ als dat ‘noodzakelijkerwijs’ slaat op de necessitas consequentis; de betekenis zou dan zijn: ‘Als God vooraf wist dat Judas Christus zou verraden, dan is deze bewering noodzakelijk waar: Judas zal Christus verraden’. Dit is onwaar. Want gegeven de waarheid van de voorzin van die voorwaardelijke bewering, namelijk dat God vooraf weet dat Judas Christus zal verraden, is toch de nazin van die voorwaardelijke bewering onwaar, namelijk dat de bewering ‘Judas zal Christus verraden’ noodzakelijk waar is. Het is zelfs zo dat de bewering ‘Judas zal Christus verraden’ slechts een contingente bewering is en geen noodzakelijke, of God nu vooraf weet of niet vooraf weet dat Judas Christus zal verraden. Want de stand van zaken die door deze bewering wordt aangeduid, kan zich evengoed wel als niet voordoen. Van een noodzakelijke bewering is alleen dan sprake indien het noodzakelijk is dat de stand van zaken die erdoor aangeduid wordt, zich voordoet. Dus in deze tweede interpretatie hebben we een voorwaardelijke bewering, een ongeldige gevolgtrekking en bijgevolg een onware en onmogelijke bewering. Want ook al is de waarheid van de voorzin gegeven, toch is de nazin een modale, samengestelde bewering die onwaar is. Verder, als het woord ‘noodzakelijkerwijs’ slaat op de necessitas consequentis, dan kan de betekenis van de genoemde bewering ook zo uitgelegd worden: {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Als God vooraf wist dat Judas Christus zou verraden, dan zal Judas noodzakelijkerwijs Christus verraden’. Dan staat daar een voorwaardelijke bewering waarvan (als de voorzin voor waar genomen wordt: God wist vooraf dat Judas Christus zou verraden) niettemin de nazin een modale, enkelvoudige bewering is die onwaar en onmogelijk is, namelijk ‘Judas zal Christus noodzakelijkerwijs verraden’. Want dat modale ‘noodzakelijkerwijs’ bepaalt het zinsverband van de bewering. Alle bovenstaande formuleringen zullen beter gevormd overkomen indien men in plaats van ‘voorafwist’ de tegenwoordige tijd gebruikt: ‘voorafweet’. Het modale woord ‘noodzakelijk’ of ‘noodzakelijkerwijs’ doelt op de necessitas consequentiae wanneer het naar een noodzakelijke gevolgtrekking verwijst, dat wil zeggen naar een verplichte deductie van de nazin uit de voorzin. En er is sprake van een verplichte deductie wanneer de gevolgtrekking geldig is. Maar het woord ‘noodzakelijk’ of ‘noodzakelijkerwijs’ doelt op de necessitas consequentis wanneer het verwijst naar een gevolgtrekking of deductie van het ene uit het andere, waarbij de nazin een noodzakelijke bewering is. De necessitas consequentiae bestaat in een geldige en noodzakelijke gevolgtrekking. Trouwens, elke geldige gevolgtrekking is een noodzakelijke gevolgtrekking, ook al levert een geldige gevolgtrekking soms een onmogelijke bewering op, zoals het bekende: ‘Een mens is een ezel, dus een mens is in staat om te balken’. De necessitas consequentiae bestaat in een op zichzelf noodzakelijke nazin van een of andere gevolgtrekking. Je vriend Ludwig Baer uit Bazel Aan de eerwaarde heer Erasmus van Rotterdam 1421 Van Johann Haner Neurenberg, 17 februari 1524 Zeergeleerde Erasmus, ik word gedwongen, of ik nu wil of niet, per brief het woord tot u te richten, vooral op dit moment, nu ik een uitstekende gelegenheid heb en bovendien onze voortreffelijke vriend Fabri mij dringend hiertoe overgehaald heeft en ik een serieuze betrouwbare postbesteller heb aan wie ik die brief voor u gerust kan meegeven. Dus deze gelegenheid wilde ik me niet zomaar laten ontglippen. Bovendien wilde ik een paar dingen met u bespreken over de ongelukkige situatie van deze tijd. Want u voelt wel, denk ik, waar het drama van de nieuwe factie elke dag een beetje meer {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} naar toe gaat en op welk ongelukkig einde het ten slotte zal uitlopen als er niet heel snel paal en perk aan wordt gesteld. Aan die groepering is tot nu toe meer dan genoeg ruimte gegeven zowel door geleerden als door vorsten; zij heeft voor een stampvolle schouwburg kunnen spelen en niet slechts één applaus van de toeschouwers geoogst maar staande ovaties en veel bijval, niet omdat het stuk een zo fraaie verhaallijn heeft maar omdat het misvormde gezicht van de kerkelijke discipline dit met zich meebracht: het stuk is oorspronkelijk opgezet om die discipline aan de kaak te stellen en is later op de planken gebracht. Dit heeft er bovendien voor gezorgd dat ook ik zelf die groepering aanvankelijk met genoegen verwelkomde toen zij tevoorschijn kwam en dat ik later, toen zij tragische wendingen ging vertonen, net deed alsof ik het niet zag en na geen enkel bedrijf geprotesteerd heb tegen haar optreden. Maar kijk nu eens, beste Erasmus, waar het uiteindelijk door onze eigen vadsigheid of onverschilligheid op uitgelopen is. Want intussen, terwijl wij rustig naar het spel zaten te kijken, heeft het bezit genomen van ogen en hart van iedereen en het publiek van alle rangen gefascineerd, ja terwijl het met de dag teugellozer wordt, neemt de besmetting toe en ziet men alom razernij. Want als iemand dit fanatisme van de laatste tijd nauwkeurig onderzoekt, zal hij snel zien dat er gewerkt wordt uit ongebreidelde haat; niets gebeurt open en eerlijk maar alles wordt gedreven door hartstochten, zodat er zelfs voor de waarheid geen plaats is, laat staan een ereplaats. Verder worden allerlei dingen verkeerd onderwezen, erger nog, veel dingen worden vernieuwd, maar het ergste is de algemene levenswijze die men er overal op na houdt, zo zeer zelfs dat door de goddeloze inspanningen van bepaalde lieden tegenwoordig niets gevaarlijker is dan het herhalen van het woord ‘evangelie’, niets misleidender dan het veelvuldig gebruik van de naam van Christus; want door onze onredelijke partijzucht verwordt de heilzame leer van het evangelie tot snelwerkend gif, wordt de zuivere kennis van Christus tot vervloeking en wordt hij zelf geperverteerd tot een soort afgod en tot Belial zelf. Toch sluiten wij onbekommerd onze ogen voor dit alles en zwijgen, als stomme honden die niet meer kunnen blaffen. Wat een zielige mensen! Hoeveel straf van God staat ons te wachten, in 's hemelsnaam, als wij geen stappen ondernemen tegen deze epidemische pest! Want afgezien van de inwendige ongemakken van deze kwaal vraag ik: wat stoort de broeders die buiten zijn meer dan dat na zoveel eeuwen, nu het algemene en katholieke geloof over alle volkeren verbreid is, deze ruzies voor het eerst niet alleen ontstaan tussen ons maar ook opgekweekt worden, tot grote schande van onze godsdienst en ons geloof? Daarom, beste Erasmus, als wij niet willen dat God ons ter verantwoor- {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} ding roept voor de dood van onze broeders, om wie wij ons niet bekommerd hebben, en dat wij schuldig geacht worden aan het achterstellen van Gods glorie, zal het zeker de moeite waard zijn het kwalijke fanatisme van bepaalde lieden te bestrijden; voor mijn gevoel had u dat als allereerste al lang moeten proberen, of u moet het in elk geval niet verder op de lange baan schuiven. Geloof me gerust, zodra u reveille blaast, zult u zien dat velen nu ook iets durven te ondernemen en u in enig opzicht navolgen en terdege hun inspanningen leveren voor het algemeen belang. Ik vraag u: weet u een betere bijdrage te leveren aan de redding van de christelijke wereld? Want als ik me niet vergis terwijl ik in de toekomst kijk, zult u door deze ene inspanning uw reputatie geweldig opvijzelen. Want van alle dingen die u openlijk en tot in het onmetelijke hebt gedaan, beste Erasmus, komt niets terecht als u niet met uw inzet deze storm weet te bedaren, vooral omdat veel mensen ten onrechte zeggen dat die storm van uw kant is gekomen, terwijl de meesten van ons intussen u verdedigen en uit alle macht zich daartegen verzetten. Maar of u de kerk te hulp komt of niet nu zij zo zwaar getroffen is, ik ben er zeker van dat deze nieuwe bewegingen, als werk van goddelozen, niet kunnen blijven bestaan ook al mag het dan zo zijn dat de hemel ook voor hen helder straalt en een voorspoedig lot hen toelacht, zoals men meent. Daarom, allervriendelijkste man, denk aan de generaties die na ons komen; want ik twijfel er niet aan dat de eeuw waar wij naar uitzien in aantocht is, een eeuw die veel gunstiger over het christendom zal denken dan de huidige tijd. Maar als u niet geïnteresseerd bent in uw eigen reputatie, zoals het eigenlijk ook hoort, moge dan tenminste het belang van onze Verlosser en van het evangelie u ertoe brengen zijn heilzame leer te vrijwaren tegen onrecht en de volmaakte en onbedorven kennis van Christus aan de wereld te laten zien. Hierbij zal ik me in elk geval zorgvuldig inspannen - als anderen dat al niet eveneens doen - om u de helpende hand te bieden of, als ik niet kan helpen, zal ik niet ophouden het althans te willen. Intussen zal ik niet nalaten om voor zover ik dat vermag hulp te bieden aan de glorie van Christus, aan de gezonde leer van het evangelie en aan het geweten van onze misleide broeders. Datzelfde zult u op uw hoge leeftijd eveneens doen als u naar mij luistert, opdat u onberispelijk de komst van onze heer Jezus Christus kunt afwachten: ik bid dat hij u een gelukzalig eeuwig leven zal schenken. Het ga u goed. Verwaardig u alstublieft mij een brief ten antwoord te sturen. Uit Neurenberg, 17 februari 1524 Uw Johann Haner Aan de hooggeachte en vooraanstaande heer Erasmus van Rotterdam, hersteller en beschermheer van de onbedorven theologie. Te Bazel {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} 1422 Aan Lorenzo Campeggi Bazel, 21 februari [1524] Erasmus van Rotterdam groet Lorenzo Campeggi, gezant kardinaal Uw eerste brief 1. had mij al geweldige blijdschap bezorgd vanwege het nieuws dat Clemens vii uit de door het lot zo begunstigde familie der Medici aan het roer van de wereld was gezet: ik ken hem alleen maar uit uw brief en uit die van Pace, 2. maar toch heb ik een bijzonder sterk voorgevoel dat dit een groot geluk betekent - en ik denk dat mijn gevoel mij niet bedriegt. Mijn vreugde werd nog verdubbeld door uw tweede brief, 3. met het bericht dat u naar ons Duitsland afgevaardigd bent om met uw gezag en met uw wijsheid de noodlottige woelingen van de laatste tijd tot bedaren te brengen; zij vormen voor iedereen van goede wil een grote last maar mij in elk geval mishagen zij zo dat ik het leven beu word. Hoewel u een taak hebt gekregen vol moeilijkheden en met veel vervelende kanten, is er goede hoop dat u met uw slimheid en uw voorzichtigheid die even groot is als uw vriendelijkheid, elk probleem de baas zult worden, vooral als Christus uw eerbiedwaardige pogingen tot successen maakt. Ik hoop in staat te zijn hier dan een steentje aan bij te dragen! Niets liever dan daaraan werken in mijn laatste levensdagen. Maar dit arme lijf van mij, op zichzelf al zwak, wordt met de dag zwakker van ouderdom. Het wordt zo vaak belaagd door de gruwelijkste niersteenpijnen dat het permanent in levensgevaar is. In de maand juli heb ik het zo lang en zo zwaar te verduren gehad dat ik geen hoop van leven meer had: maar nog veel erger voor Kerstmis, toen doodgaan mijn liefste wens was en ik wanhoopte aan mijn leven. Want geen enkele dood kan heftiger zijn dan deze foltering. Door die kwalen is de kracht van dit arme lichaam zo verzwakt en gebroken dat ik zelfs met de opperste matigheid slechts met moeite in leven blijf. Daarom heb ik mijn paarden al een tijdje geleden verkocht: ik heb geen hoop meer dat ik nog ooit de gang van een paard kan verdragen. Als ik de kracht ervoor al zou hebben, kon ik in deze tijd toch niet komen om uwe Hoogheid te ontmoeten omdat de reis door een land vol tegelkachels zou voeren: van de stank daarvan ga ik al dood als ik die zelfs maar één maaltijd moet verduren. Dit dwingt mij om in Bazel in mijn eigen huis te verblijven, dat een vertrek heeft met een open haard; dit kost me wel veel {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} geld en het vergt ook de nodige zorgvuldigheid. Ten slotte, tot halfvasten 4. moet ik hier beschikbaar blijven in verband met dingen die ik nu aan het schrijven ben en die meteen door de drukkers ter perse gelegd worden. Maar ik heb besloten van de zomer een poosje vrij te nemen van alle zware inspanningen. Dus als mijn gezondheid dan een beetje beter is zal ik, wanneer de tegelkachels van de Duitsers niet meer stinken, graag naar u toe komen, tenzij er dan iets gebeurd is wat mij naar elders roept. Want de keizer en de zeer doorluchtige Margaretha roepen mij terug naar Brabant om deel te nemen aan het gezantschap dat zij nu samenstellen en dat zij naar Rome willen sturen om hun gehoorzaamheid aan de nieuwe paus te betonen. Maar in die tussentijd staan mijn diensten tot uw beschikking op elk gebied waarop ik u kan helpen. In Duitsland heb ik geen enkel gezag. Eens was ik geliefd, maar ik ben helemaal uit de gratie geraakt toen ik ‘een tegenstander van het evangelie’ werd, zoals zij dat noemen. Ik heb zoveel haat gewekt tegen mezelf dat ik liever doodging. Ik ga ook nog liever dood dan de eendracht van de kerk te verbreken en me aan te sluiten bij een of andere factie. Maar mijn geleerdheid is onder de middenmaat. Toch zal ik niet alleen datgene wat ik zelf in huis heb met genoegen bijdragen aan deze zaak, maar ik zal ook geleerde vrienden om adviezen vragen: hier heb ik er bijvoorbeeld een die voortreffelijk is, Ludwig Baer, proost van de collegiale St.-Pieterskerk, een man met schitterende gaven van lichaam en geest, die het hoogste gezag heeft bij zijn eigen mensen vanwege zijn edele afkomst, zijn eerlijke leefwijze en zijn buitengewone geleerdheid. Want hij heeft vroeger in Parijs de eerste plaats behaald bij de promotie van theologen. Intussen moet ik evenwel oppassen dat ik niet verscheurd word door de Duitsers (om ze niet de maffen te noemen) voordat ik Duitsland ga verlaten. Want er zijn veel lieden die zich trots evangelisch noemen maar beter duivels kunnen heten en die tot alles in staat zijn. Om een of andere reden hebben zij het vooral op mij gemunt en rekenen ze het mij aan dat zij niet kunnen triomferen: want zo praten zij. Er zijn al enkele pamfletten op me afgevuurd, andere houden zij schietklaar en daar dreigen ze mee. 5. Ik ben er zeker van dat u in uw wijsheid de zaak zult aanpakken met de beste inzichten: ik denk dat uw onderneming de grootste kans van slagen heeft als u de hoogste onpartijdigheid tentoonspreidt en als u laat zien dat u deze kwaal veeleer wilt genezen dan de kop indrukken; dat u het onkruid niet zo wilt wieden dat u tegelijk ook de tarwe uit de grond rukt 6. en dat u bereid bent bepaalde dingen te veranderen die veranderd kunnen en moeten worden, zonder schade aan de apostolische waardigheid en de evangelische rechtzin- {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} nigheid. Intussen zullen zij ophouden met die oproerige pamfletten en dat opstandig gestook totdat onder het gezag van paus en vorsten iets vastgesteld wordt dat de algemene eensgezindheid herstelt en na het herstel stevig verankert. Duitsland is heel groot. Als u dit land tot vrede weet te brengen, hebt u iets bovenmenselijks verricht. Het bovenstaande heb ik geschreven om mee te geven aan de bode die mij uw brief uit Augsburg heeft bezorgd: daags voor Petrus' Stoel 7. heeft hij de brief bezorgd die u op 1 februari in Rome geschreven had. Zodra ik zeker weet waar uwe Eminentie zich bevindt zal ik uitvoeriger schrijven, vertrouwend op uw vriendelijk begrip, en als er iets gereed is geef ik dat ook mee aan een vertrouwd persoon van wie ik zeker kan zijn; als ik zo iemand niet kan vinden, zal ik mijn eigen dienaar sturen. Vandaag heb ik ook aan paus Clemens geschreven en hem zijn exemplaar van de parafrase gestuurd. 8. Als u hem schrijft, wat u vaak doet, spoort u hem dan alstublieft aan om de waanzin van Zúñiga in toom te houden; 9. zolang die man zich laat leiden door zijn eigen zieke geest en door de persoonlijke haatgevoelens van bepaalde lieden, doet hij afbreuk aan de zaak van de paus. Moge de goede en almachtige God u in gezondheid en voorspoed bewaren. Bazel, 21 februari 152<6> 1423 Aan Ennio Filonardi Bazel, 21 februari 1524 Erasmus aan de bisschop van Veroli Hartelijk gegroet, hoogwaardige heer. Even voor Kerstmis kreeg ik zo erg last van niersteen dat ik dood wilde en aan mijn leven wanhoopte. Nu ben ik nog steeds niet erg sterk: zo heftig heeft die aanval heel mijn gestel gebroken en verzwakt. Ik leef nu van dag tot dag, als iemand die voorbereid is op zijn dood. Midden in die ziekteperiode ontving ik brieven van de hoogwaardige kardinaal Campeggi en van Richard Pace, 1. die mij uit naam van de paus dringend verzochten me zo snel mogelijk naar Rome te haasten. Die brieven {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} heb ik meteen beantwoord 2. door enkele zinnen te dicteren die mijn dienaar moest opschrijven. De adressering van de brief luidde ‘Aan de hoogwaardige kardinaal Campeggi of aan Richard Pace’. Dat dubbele adres heb ik gebruikt omdat Pace niet lang meer in Rome zou zijn, meende ik. Daarna heb ik nog brieven gestuurd aan kardinaal Campeggi 3. en aan Pace, 4. samen met mijn reactie op de beledigingen van die gek van een Zúñiga, en er tegelijk een 5. geschreven aan uwe Hoogwaardigheid. Die brieven heb ik verstuurd via de bontgeklede dienaar 6. van Johannes Fabri, vicaris van Konstanz, en zo ook het voorwoord 7. dat gericht was aan onze Heilige Vader. Ik neem aan dat dit allemaal aan u overhandigd is. Later heb ik nog een brief 8. van Pace ontvangen, ingesloten in een brief van u. Aan deze bode geef ik de Parafrase van de Handelingen van de Apostelen mee en een pakket brieven die naar Rome moeten; alle kosten, ongeacht hoe hoog, zijn voor mijn rekening: de heer Johann von Botzheim, kanunnik te Konstanz, zal ze u contant terugbetalen. Want ik ben erop gebrand dat deze zending veilig naar Rome gebracht wordt: kon ik zelf maar naar Rome gaan! Ik weet dat er een goede reden is waarom ik moet komen; maar ook al was de reis van levensbelang, zoals ik er nu aan toe ben kan ik echt niet op reis, vooral omdat ik door een gebied vol Duitse tegelkachels moet. Ik houd me slechts met moeite in leven in mijn eigen kamer, terwijl ik op alles let en heel voorzichtig doe. Maar als God me een beetje kracht geeft, zal ik me in mei op reis begeven, om tenminste in Rome te sterven. Tot dan houd ik mijn oprechte toewijding aan de zaak van Christus vol zoals ik tot nu toe steeds heb gedaan. Het verbaast me evenwel ten zeerste dat de hoogwaardige heren kardinalen dulden dat Zúñiga, een vent die gewoonweg krankzinnig is, zulke pamfletten publiceert in Rome, en dat meer dan één keer. ‘Dat heeft hij tijdens het interregnum gedaan.’ Dat klopt, maar nu is er weer een paus en hij zou dus nu gestraft moeten worden. Geloof me, de gekte van die kerel onteert de Heilige Stoel en schaadt de pauselijke belangen; en dit wordt met gejuich ontvangen door Luthers volgelingen, die niets liever zouden zien dan dat Erasmus ofwel verdwijnt ofwel zich aan hun zijde moet scharen. Maar als ik echt moet kiezen tussen die twee, kies ik liever de dood dan die kliek. {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} Toen ik dit aan het schrijven was werd mij een brief 9. bezorgd van kardinaal Campeggi, met het bericht dat hij als gezant naar Neurenberg was gestuurd om de woelingen tot bedaren te brengen die de aanhang van Luther veroorzaakt; hij schreef dat de paus hem de eerste februari had uitgezonden; hij wilde dat ik hem ergens zou ontmoeten of hem in elk geval in Neurenberg zou bijstaan; als ik ook dat niet kon, moest ik hem toch zeker schrijven. Dat laatste ben ik van plan en ik zal hem op alle manieren helpen, zo goed als ik kan, om de rust in de christelijke wereld te herstellen: want het is nog winter, mijn gezondheid is labiel en het is een lange reis door een gebied vol tegelkachels, dingen die voor mij levensgevaarlijk zijn. Nogmaals vraag ik u zo vriendelijk te zijn om mij te helpen met het doorsturen van wat ik nu naar Rome zend: niets zal mij liever zijn. Ik herinner me nu aan wie ik mijn vorige brief 10. meegegeven heb: aan een stotterende bode uit Lotharingen; 11. in mijn brief aan u die hij meenam, vroeg ik u om, als u toevallig een koerier had die klaar was om te vertrekken, alles van de man uit Lotharingen over te nemen wat ik hem had toevertrouwd en het aan die koerier te overhandigen. Misschien heeft hij u die brief niet willen geven omdat hij wist wat erin stond; maar ik weet zeker dat hij in Konstanz is geweest en daar bij iemand anders een brief van mij bezorgd heeft. U kunt het pakketje gerust openmaken en het boek 12. inkijken. Er zijn zesduizend exemplaren van gedrukt, drieduizend in een groot lettertype, drieduizend in een kleiner. Als ik merk dat deze arbeid van mij zijne Heiligheid aangenaam is, zal ik mijn houding tegenover hem tonen met behulp van belangrijker onderwerpen en mijn taak indachtig zijn. Ik heb al een paar dingen geschreven aan kardinaal Campeggi; 13. ik ben van plan hem meer te schrijven wanneer ik vernomen heb waar hij zich bevindt en als er een betrouwbare bode voorhanden is; anders stuur ik mijn eigen dienaar. Het ga uwe Hoogwaardigheid goed, allervriendelijkste monseigneur. Dit heb ik toegevoegd in mijn eigen haastige handschrift. Bazel, 21 februari 1524 na Christus Erasmus van Rotterdam Aan de hoogwaardige heer en vader in Christus, heer Ennio, bisschop van Veroli en apostolisch gezant. Te Konstanz {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} 1424 Aan Ennio Filonardi Bazel, 21 februari 1524 Erasmus aan de bisschop van Veroli Hartelijk gegroet, hoogwaardige heer. De bode die u deze brief bezorgt, gebruik ik ook voor mijn brief 1. of beter gezegd mijn antwoord aan de hoogwaardige kardinaal Campeggi; op dezelfde dag heb ik nog een pakket brieven meegegeven aan een andere bode, die van plan was hier terug te keren; hem heb ik veel brieven 2. toevertrouwd: een aan de Heilige Vader, een aan de kardinaal van Volterra, 3. een aan de kardinaal van Lotharingen, 4. twee aan Pierre Barbier, kapelaan van zijne Heiligheid paus Adrianus zaliger nagedachtenis, een aan Michael Sander, een aan Paolo Bombace, een aan mijn dienaar Hovius, u welbekend, een aan Justus, 5. secretaris en gezant van de koning van Polen, van wie de hoogwaardige heer Campeggi in zijn brief 6. aan mij melding maakt. Pace heb ik niet geschreven, want ik vermoed dat die al uit Rome is vertrokken. Ik denk dat Campeggi inmiddels in Augsburg is. Moge het uwe Hoogwaardigheid goed gaan: ik beveel me ten zeerste bij u aan. Bazel, 21 februari 1524 Erasmus van Rotterdam, van harte uw toegewijde dienaar Aan de hoogwaardige heer en vader in Christus, heer Ennio, bisschop van Veroli en apostolisch gezant voor het bisdom Konstanz. Te Konstanz 1425 Van Konrad Muth Gotha, 23 februari 1524 Van deze brief ontbreken de eerste paar regels en een woord aan het eind. {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} ...scheldwoorden, zodat ze zelfs onder onze vorst Frederik 1. tegenover mensen van goede wil niet bepaald billijk of vriendelijk gezind zijn. Ik zie niet waar die onbezonnenheid en dat perverse pralen op uitlopen. Er zijn geen karmelieten en Scotus-liefhebbers die in de weg staan. De Joden die zich half bekeerd hebben, richten de schade aan, want door hun vertoon van vroomheid weten zij listig de kleingelovigheid van eenvoudige zielen te ondermijnen. Hun misdaden en het onrecht dat zij anderen aandoen, kun jij met je goddelijke taalvermogen gemakkelijk aan de kaak stellen als je een soort correctie schrijft op de profetieën en op Mozes, om te voorkomen dat de schurken van de besnijdenis de heilige geschriften als voorwendsel gebruiken om vergif toe te dienen in plaats van geneesmiddelen en om de rust in het openbare leven te verstoren. Mijns inziens begaat een stad een vergissing als zij Joden binnenlaat om woekerhandel te drijven. Ook is het een vergissing om een bekeerde Jood hoofd te maken van het openbare onderwijs. Dat volk stroomt allemaal in Luthers richting, geeft hem adviezen en wordt van waarde geacht. Wat een tijden, wat een normen! Laten mensen die minder verdacht zijn ons het Oude Testament maar uitleggen. Het moet ons vrij staan Christus te vereren zoals onze voorouders dat deden en onze eigen opvattingen te bewaren. Hierover zal Martin Hune uitvoeriger met jou spreken, als je er tijd voor hebt; hij is afgestudeerd in Erfurt, een buitengewoon goede vriend van mij en een, geloof me, voortreffelijk man. Hij heeft een hekel aan de heersende onrust en aan de kwaadwillende mensen van wier groeiende woestheid jij zo'n last hebt. Hij weet dat Luther zijn toenemende roem alleen aan Philipp Melanchthon dankt. Hij kent de overmoed van Ulrich von Hutten. Hij is jou zeer vriendelijk gezind. Hij verkeert in de kringen van Eobanus 2. en Urbanus. Beiden beveel ik bij je aan. Van onze vriendenkring zijn Jonas, Schalbe, Draconites en Crotus overgelopen naar Luther. Eobanus is op mijn advies weer wijs geworden: echt iemand die eenvoudig en oprecht van aard is. Laat die anderen maar lopen: ze hebben het druk met mensen kwetsen. Ik houd niet zo van fanatieke stenengooiers. Hen erop aanspreken heeft geen zin: ‘Gebruik van geweld is verboden’, zoals de praetor zegt. 3. Luthers volgelingen roepen de Vestaalse Maagden naar buiten. 4. Ze gaan als gekken tekeer. Intussen brengt het lezen van Erasmus mij, in alle rust, vrucht en genoegen. Vaarwel, alom beroemde leraar. {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} Op het feest van Terminus, vlak voor 1 maart 1524. Te Gotha Konrad Muth, helemaal uw volgeling Verscheur deze brief! Aan de zeer... doctor Erasmus van Rotterdam, uniek sieraad van de gehele kerk, die een goede vader voor mij is. Te Bazel 1426 Aan François Du Moulin Bazel, 24 februari 1524 Dit is het voorwoord bij Exomologesis sive modus confitendi (‘Confessie of wijze van biechten’), samen met Erasmus' parafrase van Psalm 3 (zie brief 1427) en zijn verweerschrift tegen Zúñiga (zie brief 1428) uitgebracht in 1524 door Johann Froben te Bazel. Desiderius Erasmus van Rotterdam groet de hoogwaardige vader François Du Moulin, bisschop designatus van Condom 1. Hoogwaardige monseigneur, toen mijn Hilarius 2. mij uw brief 3. bracht, die gevuld was met een zeldzame eerlijkheid en met uitzonderlijke welwillendheid jegens mij, zorgde hij inderdaad ruimschoots voor de vrolijkheid die men met zijn naam associeert. Aangezien u zich verwaardigd hebt me te berichten wat voor dingen u ginds aan het doen bent, zal ik er op mijn beurt voor zorgen dat u weet wat voor dingen ik hier aan het doen was toen uw brief bezorgd werd. Toen Horatius eens nadacht over de dingen die van belang zijn voor een deugdzaam leven schreef hij het volgended: ‘Ik berg dingen op en orden ze om ze later zo voor de dag te kunnen halen’. 4. Deze dichtregel kan ik me met enig recht toe-eigenen, want op dat moment zat ik midden in de voorbereidingen van een goede dood. Want dit is het belangrijkste onderdeel van de filosofie en het meest serieuze. Hoewel alle mensen dit eigenlijk gedurende hun hele leven moeten doen, zijn de meesten van ons toch in zekere zin Phrygiërs 5. en gaan wij ons bijna alleen beter gedragen als we een {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} paar flinke tikken krijgen. Ik heb vaak last van pijn aan de nieren, maar einde juli kreeg ik zulke felle aanvallen dat ik ernstig rekening moest houden met mijn vertrek uit deze wereld; tegen Kerstmis kreeg ik weer van die aanvallen maar nu zo hevig dat ik aan mijn leven wanhoopte en zelfs wenste dat ik dood was. Niersteen geeft bot en boers zijn waarschuwingen, en is zelf nog wreder dan de dood. Toch heb ik daaraan, of beter gezegd daardoor aan de heer Jezus te danken dat ik nu goed zorg dat de dood mij niet overvalt terwijl ik onvoorbereid ben, ook als hij mij geen tijd geeft voor De Biecht; mijn Biecht stuur ik u nu toe, als het ware als aanhangsel van mijn brief. Als u vindt dat uw eigen brief hiermee ruimschoots gecompenseerd is, heb ik reden tot bijzondere vreugde. Want ik weet dat ik uw enthousiasme voor mij met geen enkele dienst ooit kan evenaren. Vooruit, rechtschapen monseigneur, laten wij voorlopig op deze wijze van onze vriendschap genieten in de Heer totdat wij de rust der tijden teruggekregen hebben die het ons mogelijk maakt elkaar in levenden lijve te ontmoeten. Het ga u goed. Bazel, 24 februari in het jaar 1524 na Christus' geboorte 1427 Aan Melchior van Vianden Bazel, 25 februari 1524 Deze brief bestaat uit de openings- en slotpassages van Erasmus' parafrase van Psalm 3, samen met de Exomologesis (zie brief 1426) en zijn verweerschrift tegen Zúñiga (zie brief 1428) uitgebracht in 1524 door Johann Froben te Bazel. Erasmus van Rotterdam groet de theoloog Melchior van Vianden Ik had juist mijn Parafrase van de Handelingen van de Apostelen voltooid, 1. beste Vianden, en ik had niet het idee dat er hierna iemand zou verschijnen met het nadrukkelijke verzoek om nog een parafrase te maken. Maar kijk, als uit een hinderlaag komt daar jouw brief 2. om mij dat rustige gevoel te ontnemen; want jij laat geen enkele steen op de andere om mij over te halen voor de mystieke psalmen hetzelfde te doen als wat ik voor het Nieuwe Testament gedaan had. Wat een geweldige slaglinie van argumenten breng je hier in het veld, bereid om mij als je me niet kunt overhalen, dan maar te dwingen {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} jouw zin te doen! Terwijl je de rechtervleugel laat optrekken, overlaad je mij met alle denkbare loftuitingen! Iemand loven is inderdaad eerst en vooral geweld gebruiken, ook al is het vleiend. Jouw manier van loven is mij ervan trachten te overtuigen dat alles wat jij zegt helemaal waar is en dat ontkennen verboden is. Maar op de linkervleugel treed je heel wat agressiever tegen mij op! Je bedelft me onder de projectielen van je argumenten, wat ik lanceer laat jij afketsen op je schild, of - nog gewelddadiger - je schiet het terug naar mij. Je sluit alle wegen af om mij geen vluchtmogelijkheid te bieden. Tot slot, om echt niets achterwege te laten, dring je aan, je bezweert mij en ‘aan je smeekbeden voeg je op koninklijke toon wat bedreigingen toe’, zoals de dichter zegt. 3. Je wijst op het risico de dank voor heel mijn vroegere werklust te verspelen als ik dat verzoek weiger, en op het gevaar dat ik zelfs in plaats van alle nagejaagde roem gestraft word met schande. Natuurlijk, die fraaie uitweiding over de lof die mij op grond van mijn parafrasen wereldwijd is toegezwaaid, was alleen bedoeld om voor mij het risico van verlies van een zo prachtig bezit nog angstaanjagender te maken; precies zoals een tiran tegen een vader zou zeggen: ‘Kijk eens naar je kinderen: hoe mooi ze zijn, hoe deugdzaam, hoe goed opgeleid in de vrije kunsten, in de wieg gelegd voor een schitterende toekomst. Ik ga ze allemaal ombrengen als u niet doet wat ik u zeg.’ Om te zorgen dat ik het niet kan maken dit verzoek te weigeren indien ik niet beschouwd wil worden als een heidens moeilijke man, laat jij de hele christenheid dit eenstemmig van mij vragen terwijl allen mij te voet vallen. Daarom ook verkondig jij alvast wat er zal gebeuren als ik niet gehoorzaam: terecht zullen allen mij dan beschouwen als een rare smoesjesmaker, een arrogante weigeraar, een sluwe wegsluiper. Waar zijn nu die befaamde overdrijvingen van Demosthenes, waar de bekende donder en bliksem van Pericles? Dat lijkt allemaal koel en slap vergeleken bij de heftigheid van jouw manier van spreken. Maar mijn beste Melchior, zoiets is geen overreding meer maar bijna dwang! Wie had evenwel kunnen geloven dat Melchior, die bijna versleten is van logische en filosofische scherpzinnigheden, zoveel welsprekendheid in huis had? Maar wat mij aangaat, beste Vianden, als ik op dit punt van mijn leven, in deze gezondheidstoestand, in deze verbitterde tijd waarin je niets veilig op papier kunt zetten, eervol ontslag en vrijheid zou eisen - ik zal niet zeggen om verlost te zijn van de parafrasen, maar in het algemeen van elke schrijfplicht - dan kan toch niemand met enig gevoel voor verhoudingen vinden dat ik brutaal ben als ik dit eis of onverstandig als ik dit gewoon doe? Maar hoewel ik duidelijk zie dat dit onderwerp totaal niet geschikt is voor een parafrase, wil ik wel voorkomen dat op deze heftige en dreigende {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} brief nog een veel woestere volgt; daarom heb ik bij de derde psalm een staaltje van parafraseren gegeven dat meteen bewijst hoe vergeefs iedereen die dat probeert, hierop zweten zal. Want in deze korte psalm komen meteen zoveel problemen voor, eerst al met betrekking tot de omgekeerde historische volgorde - want vele psalmen hebben een onderwerp dat qua tijdsvolgorde eerder ligt dan het verhaal van Absalom die zijn vader David beoorloogt; dan het probleem van het ingevoegde ‘sela’; 4. vervolgens het probleem of deze psalm in zijn geheel op de persoon David betrekking kan hebben - wat Hieronymus niet ontkent, want hij leert dat hij betrekking kan hebben op David en op Christus en door hem op alle heiligen, 5. terwijl Augustinus hier bezwaar tegen heeft; 6. verder, wat zal men over de titel zeggen, wat over de gelaagdheid van betekenis, die vaak drievoudig is, omdat het niet mogelijk is een persoon die eenmaal opgenomen is weer los te laten? Toch zal ik bij één psalm een proefje van mijn poging geven, opdat je begrijpt dat mij de wil niet heeft ontbroken om je een plezier te doen. Ik vroeg jou een beetje moeite te doen om te laten zien wat voor een verderfelijke invloed de logica en de filosofie hebben die met veel moeite en veel tijdverlies op universiteiten aan de studenten wordt onderwezen, en om een onderwijsmethode aan te geven die effectiever is; ik heb je dit daarom gevraagd omdat ik zie dat veel geboren talenten huiveren voor uiterst nuttige vakken vanwege de armzaligheid en onaangepastheid van het onderricht. Aan heel veel universiteiten worden dergelijke vakken ook niet meer samen met theologie zelf gegeven. Intussen gaat het ook niet goed met de oude talen en de schone letteren. De jeugd van de studenten gaat verloren aan ruzieachtige debatten en bittere pamfletten. Deze rampzalige situatie kan niemand beter verhelpen dan jij, die al zoveel jaren in die oefenschool verkeerd hebt, en dat met veel lof. Beide partijen zullen jou dankbaar zijn. Want zij die alleen maar die vakken, hoe ook gegeven, geleerd hebben, zullen liever zien dat deze vakken op de universiteit op een andere manier worden gegeven dan dat ze helemaal uitsterven; en de studenten, verzot op een meer literaire vorming, zullen erkennen dat ze jou dankbaar moeten zijn omdat jij een doelmatige methode hebt gewezen. Het ga je goed. Je wilt zeker wel de hartelijke groeten van mij doen aan jouw eminente mecenas 7. en aan je schitterende en uiterst beschaafde vriendenkring: hier- {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} mee wens ik je van harte geluk. Omdat jij in je brief mijn Colloquia familiaria ter sprake brengt kan ik me er alleen maar over verbazen hoezeer het toeval in alles regeert. Wat is lichtere kost dan dit werkje? Toch is het bijna niet te geloven dat de kooplust nog steeds niet verzadigd is, in hoeveel duizenden exemplaren het ook verspreid is. Dit jaar verschijnt het opnieuw, 8. met een uitbreiding aan het eind. Dergelijke gekkigheid schrijf ik om mijn vrienden te plezieren, hoewel er ernstige theologen zijn die verkondigen dat er in die kleine gesprekjes serieuze zaken aangesneden worden. 9. Mijn Spons kun je tegenover mij nooit zo prijzen dat ik het werkje niet verafschuw en me weer boos maak op de drijvende krachten achter die arme man. 10. Zo onbezonnen zijn sommige mensen in hun oordeel. Hij is overleden voordat hij de Spons gelezen had, meen ik. Nogmaals vaarwel. Nu ga ik aan die psalm beginnen. 11. Nu heb je je voorbeeld, beste Vianden, maar wel geïmproviseerd. Als het je niet bevalt, kan ik me dat goed voorstellen. Ik verwachtte niet anders. Maar intussen moet je wel, of je wilt of niet, mijn gehoorzaamheid waarderen. Het ga je goed, samen met allen die oprecht onze heer Jezus liefhebben. Bazel, 25 februari 1524 1428 Aan Johannes Fabri Bazel, 1 maart 1524 Dit is het voorwoord bij Apologia ad Stunicae Conclusiones (‘Verweerschrift tegen de Stellingnamen van Zúñiga’), samen met de Exomologesis (zie brief 1426) en de parafrase van Psalm 3 (zie brief 1427) uitgebracht in 1524 door Johann Froben te Bazel. Erasmus van Rotterdam groet de weledelgeboren heer Johannes Fabri, kanunnik te Konstanz en raadsheer van de zeer doorluchtige vorst Ferdinand Uw dienaar heeft mij de verdachtmakingen van Zúñiga bezorgd, door hemzelf Conclusies genoemd. Ik zie dat mij nu exact gebeurt wat Hercules in de mythe overkomen is: terwijl ik hier tegen een hydra aan het vechten ben, is {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} ergens anders vandaan een kreeft aan komen kruipen. Eerst vermoedde ik dat dit een spelletje was van een of andere volgeling van Luther. Want die man heeft veel volslagen domme vrienden, die hem zo steunen dat ze maximale schade aanrichten. Maar toen de schrijfstijl en enkele brieven uit Rome me geleerd hadden dat het helemaal een spelletje van Zúñiga was, heb ik er lang over nagedacht of ik nog moest antwoorden, vooral omdat ik eerder al gereageerd heb op zijn Blasfemieën. 1. Omdat ik weet dat het pamflet overal ter wereld verspreid is en om te voorkomen dat simpele zielen door de zotteklap van die man bij de neus genomen worden, heb ik er uiteindelijk toch één dag aan gespendeerd. Ik vermoed dat de hoogeerwaarde kardinaal Campeggi al daar bij u is aangekomen. 2. Moge zijn vroomheid deze onenigheid tot het einde brengen dat wij graag zouden zien! Het ga u goed. Bazel, 1 maart 1524 1429 Aan de stadsraad van Straatsburg Bazel, 13 maart 1524 Erasmus stuurde deze brief naar Caspar Hedio met het verzoek die al dan niet af te geven aan de stadsraad, naargelang zijn inschatting van het onthaal dat de brief zou vinden. Hedio gaf de brief niet af (zie brief 1477B) en op 23 augustus 1524 schreef Erasmus opnieuw aan de stadsraad over hetzelfde onderwerp (brief 1477). Erasmus van Rotterdam groet de stadsraad van Straatsburg Roemrijke en zeer doorluchtige heren, uw vroomheid schat ik hoog en eerbiedig ik, want u steunt het evangelie; voor het bevorderen daarvan getroost ik me al vele jaren heel wat moeite en verdraag ik heel wat ongenoegen van de kant van lieden die meer gespitst zijn op hun eigen voordeel dan op Christus' roem. Ieder tracht dat doel op een andere manier te bereiken. Maar in dit eerbiedwaardige werk mengen zich ook bepaalde figuren die trachten te ondermijnen wat anderen tot stand brengen. In uw stad bevindt zich ene {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} Schott, een drukker, die onlangs onder andere een pamflet van Hutten 1. tegen mij heeft gepubliceerd dat zo smakeloos is dat het zelfs Luther en Melanchthon tegenstond. Maar dit was nog niet alles: heimelijk heeft hij het pamflet nogmaals gedrukt, met een tirade van een onbezonnen iemand, 2. en het is nu zodanig dat het zowel de schone letteren als ook de zaak van het evangelie ernstig schaadt. Voor zover het mijzelf betreft zou ik er geen hand naar uitsteken en ongetwijfeld zult u deze zaak beschouwen als te onbelangrijk om kennis van te nemen. Toch moet men er steeds op letten dat zo een onbeschaamdheid, als die ongesignaleerd blijft, niet uiteindelijk tot een uitbarsting leidt die uw stad onheil brengt. In elk geval zal het zeer schadelijk zijn voor de zaak van het evangelie als mensen zien dat de normen in de samenleving naar aanleiding van het evangelie verslappen. Als u wilt weten wat voor pamflet het is, moet u Hedio of Capito laten komen. Ik misgun Schott zijn gewin niet en ik weet dat degene die het geschreven heeft, dat op andermans instigatie gedaan heeft. Als u echter in uw wijsheid van mening bent dat u hier geen nota van hoeft te nemen, zal ik dat in alle rust accepteren. Maar in overeenstemming met mijn oprechte genegenheid voor de schone letteren en voor de zaak van het evangelie leek het mij goed u hierop attent te maken; want misschien is het ook voor uw stad van enig belang. Moge de heer Jezus uw stad rijkelijk zegenen en u allen in goede gezondheid bewaren, zeer voortreffelijke, allerdoorluchtigste heren: uw luister ben ik al sinds jaar en dag en op vele gronden ten zeerste toegedaan. Bazel, Passiezondag 1524 1430 Aan Hendrik VIII Bazel, [ca. maart 1524] Erasmus van Rotterdam groet Hendrik VIII, koning van Engeland Onoverwinnelijke koning, ik weet hoe belangrijk het is een geschenk op tijd te geven als men wil dat het geapprecieerd wordt. Het ontgaat mij dan ook niet dat dit geschenk van mij 1. om twee redenen niet op het juiste moment bij u aankomt: het wordt te laat overhandigd, namelijk nadat het al verspreid {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} is over alle windstreken van de wereld en overal druk verkocht is, en het wordt aangeboden aan iemand die het ontzettend druk heeft met oorlogszaken. Maar het lukte mij niet eerder een betrouwbaar iemand te vinden om het tijdig te laten bezorgen. Met alle genoegen verspeel ik de waardering voor al mijn moeite, als ik met dat verlies eensgezindheid tussen de vorsten onderling kan kopen. Nu de mensenwereld in een zo heftige en langdurige verwarring verkeert heb ik niet alleen soms genoeg van de studie maar zelfs van het leven. Maar eens zal God een einde maken aan deze ellende, als we dat verdienen. Ik stuur u de eerste versie van mijn boekje over de vrije wil, gericht tegen Luther. 2. Het werk is nog niet af; ik had zelfs moeite deze eerste versie te voltooien, vanwege een ziekte die mij bijna de dood in joeg en door de inspanningen waarmee ik de overige projecten moest afwikkelen die ik onder handen had. Als de teneur van het werk bij uwe Majesteit en bij andere geleerden in de smaak valt, zal ik het afmaken en zorgen dat het ergens gedrukt wordt. Want hier is volgens mij geen drukker die het waagt iets te drukken dat Luther raakt, al is het maar met een woordje; tegen de paus evenwel mag je schrijven wat je maar wilt. Zo is de situatie tegenwoordig in Duitsland. Om te zorgen dat mijn pakketje veilig bij u aankomt, heb ik weer mijn eigen trouwe dienaar 3. eropuit gestuurd, die aan uwe Majesteit niet onbekend is. Moge de goede en almachtige Christus uw ondernemingen rijkelijk zegenen, onoverwinnelijke koning. Bazel 152<3> 1431 Aan Guy Morillon Bazel, 25 maart 1524 Hartelijk gegroet, beste vriend. Jouw brief van 21 augustus, 1. die hier daags voor Goede Vrijdag 2. bezorgd is, zal ik maar in het kort beantwoorden, want ik vrees dat jij daar al vertrokken bent voordat mijn brief arriveert. De welgezindheid van Barbier is mij heel helder. Ik zal navragen wat er met de boeken gebeurd is. 3. Toen Nicolaas van Broeckhoven hier was, kwam het onderwerp vaak ter sprake, maar of hij iets ontvangen had, daarover liet hij {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} zich niet uit. Van Maximilianus 4. heb ik een aardige vriendelijke brief gekregen: ik heb antwoord gegeven al had ik het heel druk. 5. Nu ben ik bezig met een brief aan de heer van La Roche, 6. een oude vriend en beschermheer van me. Aan de heer kanselier Mercurino 7. en aan Jean Lalemand heb ik al geschreven. 8. De zeer doorluchtige Vrouwe Margaretha heeft mij een brief 9. geschreven: zij belooft mij een jaargeld als ik terugkeer. Aan geld zou het mij niet ontbreken, als die valse aanklagers daar het mij maar mogelijk zouden maken in pais en vree te leven! In Rome tiert Zúñiga nog: maar eindelijk heeft de paus hem gezegd dat hij zijn mond moet houden. 10. Hier zijn veel lieden die zo nu en dan een nieuw pamflet laten verschijnen waarin zij allerlei waanzin naar mijn hoofd slingeren. In Duitsland gebeurt zoiets ongestraft, vanwege hun ijver voor het evangelie. Toch heb ik tot nu toe niets tegen Luther geschreven behalve mijn plechtige verklaring dat ik me absoluut niet thuisvoel bij zijn groepering. Hier heerst echt hun enthousiasme voor het evangelie en zo zijn de manieren van een herboren kerk! Ik zit helemaal niet meer te wachten op die prebenden en die keizerlijke benoemingsrechten 11. waar jij het over hebt. Dat zijn verwachtingen op de lange baan, en ik ben al aan het doodgaan. Daarom moet jij zelf maar beslissen in wiens naam jij het geregeld wilt hebben. Ik ken Nicolas Barbier en ik waardeer hem. 12. Inmiddels heb ik de parafrasen van het hele Nieuwe Testament af behalve van de Openbaring. Ik weet niet of jij de laatste uitgave van mijn brieven hebt gelezen: hierin word jij enkele keren met naam genoemd. 13. Maar als een van mijn werken het verdient voort te leven, zal ik zorgen dat samen met mijn naam ook de naam van mijn goede vriend Morillon voortleeft. Dit zal {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} binnenkort gebeuren en het zou al geregeld zijn geweest als jouw brief op tijd aangekomen was. 14. Ik zou gedacht hebben dat Nebrija vriendelijker was! 15. Toch is daar niets wat mij raakt en het meningsverschil gaat over geitenwol. Groet namens mij alle vrienden in Spanje, de aartsbisschop van Compostela, 16. doctor Coronel, Guillaume Le Moyne. Het verbaast me dat jij Guillermo Vergara 17. niet noemt. Ik ben blij dat er in dat land steun voor mij is. Was ik daar maar heengegaan toen ik me naar Duitsland begaf! Hier heb ik zoveel ziekelijke heden gevonden dat ik, als ik het van tevoren geweten had, nog eerder naar de Turken vertrokken was dan hierheen. Maar dit moeten we het lot toerekenen. Jij hebt met de Kameel 18. niets van doen: maar ik heb, willens nillens, met vele hydra's te maken. Het ga je goed. Bazel, Goede Vrijdag 1524 Aan de heer Guy Morillon, secretaris van zijne keizerlijke Majesteit 1432 Aan Gérard de Plaine Bazel, 26 maart 1524 Erasmus van Rotterdam groet X 1. de La Roche Hooggeëerde heer! Uit brieven 2. van vrienden en uit wat zij mij vertellen, vooral Michiel Gillis en Guy Morillon, is mij gebleken hoe gunstig u denkt over mijn werk. Weliswaar is dit niet nieuw voor mij aangezien ik vele jaren geleden al had gemerkt dat u mij voluit en vriendelijk steunde, namelijk toen {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} ik bij uw zeer doorluchtige vader 3. die toen kanselier was, iets te doen had (ik weet niet meer wat) en u pas getrouwd was. Zeker, overal ter wereld heb ik op grond van mijn werken zoveel vrienden gekregen en zo beroemde, dat ik alleen al hierom, ook als er verder niets bij zou komen, mezelf overvloedig gelukkig zou kunnen vinden als niet mijn oude dag in deze tijd gevallen was, een tijd die in vele opzichten bewogen is. Hoezeer ik oorlog haat, hoezeer ik de vrede liefheb, bewijzen al mijn boeken maar speciaal mijn Klacht van de overal terneergeslagen vrede, die naar ik hoor ook al geleerd heeft Spaans te spreken. 4. Daarom walg ik bijna van het leven wanneer ik zie dat de twee machtigste koningen van de wereld 5. al zoveel jaren een fataal conflict uitvechten, zo dat geen enkel deel van de wereld verschoond blijft van een aandeel in de rampspoed. Daar is nog een ander conflict bijgekomen dat bijna nog moeilijker op te lossen is, het conflict van het nieuwe Evangelie en het oude: dit kwaad groeit met de dag, het kruipt steeds verder, ondanks het vergeefse verzet van zovele vorsten, zoveel leiders van de kerk, zoveel universiteiten en zoveel geleerden. Wat wij hier zien is iets volstrekt noodlottigs, van welke god het ook afkomstig is. Toen ik aan beide kanten dingen zag die mij niet bevielen en toen geen van de twee zich wilde schikken om het weer eens te worden, besloot ik te berusten en me van beide kampen te onthouden, terwijl ik intussen de goede, almachtige Christus bezwoer - het enige wat ik doen kon - om die storm toch te veranderen in windstilte. Ik ben niet helemaal opgehouden met mijn onderzoekingen maar ik heb me vooral op onderwerpen gericht die aan geen van beide partijen aanstoot zouden geven. Want ik heb naast vele andere dingen alle parafrasen van het Nieuwe Testament voltooid met uitzondering van de Openbaring, die zich absoluut niet leent voor parafraseren (en trouwens ook nauwelijks voor interpreteren) zelfs al zou ik vinden dat dit boek die inspanning verdient. Een tijd lang slaagde dit plan redelijk goed. Maar nu, terwijl ik mijn best doe de belangen van beide partijen voor ogen te houden, beginnen zij me van twee kanten met stenen te bekogelen. Baechem met zijn handlangers riep hard dat ik een ketter ben en een volgeling van Luther; maar hij kon geen letter bewijs aanvoeren voor zijn kreten, behalve dat ik niet iets tegen Luther schreef. 6. In Rome kon het monster van Lerna, 7. Zúñiga, noch door {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} Leo noch door Adrianus noch door het college van kardinalen ervan weerhouden worden enkele keren heimelijk een paar giftige pamfletten uit te spuwen. 8. Onlangs heeft Clemens vii hem, ook met moeite, stilzwijgen opgelegd terwijl hij weer iets gruwelijks op stapel had staan. 9. In Duitsland snakken ze er al lang naar mij met een schrijfstift te doorboren, lui die zich vol trots de evangelischen noemen - terwijl zij niets minder zijn dan juist dat; zij zijn door geen enkele onrechtmatigheid van mijn kant geprikkeld behalve dat ik in publicaties plechtig verklaard had - en dat is ook waar - dat ik me absoluut niet thuisvoel bij die kliek van Luther. Dit deed ik omdat sommige lieden misbruik maakten van mijn naam tegenover onwetenden terwijl zij zelf heel goed wisten dat de zaak anders zat. Maar zij voelden toch een bepaalde eerbied voor iemand die zich zo verdienstelijk heeft gemaakt voor de verspreiding van kennis, iets wat zij ondanks hun vooroordelen niet ontkennen. Ten slotte kwam Hutten op de proppen: op instigatie van een stel gekken trok hij tegen mij de dolk van zijn pen en gooide alle aantijgingen bijeen die maar tegen iemand verzonnen konden worden. Hem heb ik geantwoord met mijn Spons. Hij is inmiddels overleden, maar na hem is er een ander 10. opgestaan, niet zo geleerd maar wel veel doller, op wie ik nog niet gereageerd heb; ik denk dat het verstandiger is hem te negeren aangezien ik hoor dat niet weinig anderen zich aangegord hebben om soortgelijke adderachtige pamfletten op mij af te vuren. Tegen dit soort stormen kan noch de keizer noch de paus mij beschermen, want die lui vrezen noch goden noch mensen. Dit nieuwe evangelie kent enkele voorvechters die zo stom zijn en zo krankzinnig dat Luther zelf en Melanchthon zich gedwongen voelen negatief over hen te schrijven. Overigens, die lieden hebben niet eens respect voor hun eigen bisschoppen, en onze bisschoppen zien zij natuurlijk helemaal niet staan. Hier voelt niemand zich te min of te ordinair om juist de beste mensen uit te schelden; zij generen zich nergens voor, zij zijn voor niemand bang. Nu was het tijd om te gaan genieten van mijn eigen onderzoek, en nu viel mijn hoge leeftijd samen met deze uiterst warrige toestand; hoewel ik afgezien van de gebruikelijke ongemakken van oude mannen vreselijk gekweld word door niersteen, is dit toch het minste deel van de ellende. Maar vluchten kan voorlopig niet. U weet hoeveel jaren ik in Brabant de degens gekruist heb met de theologen, die de letteren en de wetenschap nog harder haten dan ze Luther haten. U weet ook aan welke razende lieden het zwaard gegeven is. In Rome is het alleen Zúñiga die schrijft, maar in één Zúñiga zit- {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} ten vele monsters. In Engeland heb ik vrienden in de hoogste kringen, zeer trouwe vrienden, maar om een of andere reden trekt het me niet daar te gaan leven. Met geweldige beloften word ik uitgenodigd om naar Frankrijk te komen, 11. maar daar is helaas oorlog. Men zou de laster kunnen verspreiden dat ik overgelopen ben naar de vijand van de keizer; overigens heb ik helemaal niets met oorlog, nooit gehad ook, en dat zal ik ook nooit krijgen. Waar ik ook leef, ik zal keizerlijk onderdaan zijn. Daarom ben ik nog even hier blijven zitten, in de hoop dat er vrede komt: helaas zie ik daar nog geen glimpje van. Ik hoor dat kardinaal Colonna daarginds is aangekomen als gezant. 12. Ik hoop dat zijn gewiekstheid (ik heb met hem kennisgemaakt in Brussel) 13. minstens een wapenstilstand weet te bewerkstelligen tussen de vorsten! Het is niet gemakkelijk om op drie fronten tegelijk oorlog te voeren, tegen dreigende Turken, tegen Fransen en tegen de volgelingen van Luther, die met de dag talrijker worden. Hier 14. is kardinaal Campeggi aanwezig, met als opdracht de kwestie Luther te regelen; hij is een bijzonder geleerde en vriendelijke man; maar zoals ik tegen de zaken in Duitsland aankijk, zal hij niets bereiken, vrees ik. Want als de zaak met strengheid aangepakt wordt bestaat het risico dat de steden bescherming zoeken in een confederatie. Als ze pogen de tweespalt op gematigde voorwaarden te beëindigen zie ik geen enkele hoop dat deze of gene partij ook maar een duimbreed van haar rechtspositie zal prijsgeven. Met boeken bereikt men bij die lieden niets: boeken die Luther aanvallen durft niemand te drukken en elders gedrukte boeken leest niemand. Mogen de vorsten besluiten om door middel van het openbare gezag zonder ophef te verbeteren wat echt verbeterd zou moeten worden! Maar doordat ieder persoonlijk zijn eigen voordeel najaagt, wordt het nut van het algemeen verwaarloosd. In zo'n tijd ben ik nu met mijn hoge leeftijd terechtgekomen, als een muisje in de pek, zoals het spreekwoord zegt. 15. Intussen worden goede vakgebieden aan de kant geschoven, worden de schone letteren verwaarloosd. In elke geval heb ik genoeg van elke vorm van studie nu ik zie dat de ondankbaarheid van mensen zo groot is dat personen die hun taalvaardigheid uit mijn boeken geleerd hebben, vooraan willen staan om tegen mij het zwaard van hun pen te trekken. {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} Het leek me goed dit alles uit te storten bij een vriend. Ik heb niets om me mee te troosten behalve een zuiver geweten tegenover Christus; aan diens glorie wijd ik mij met heel mijn hart. Het ga u goed. Bazel, daags voor Pasen in het jaar 1524 1432a Aan Konrad Muth Bazel, 28 maart 1524 Gegroet. Mijn vriend Muth heb ik altijd graag gemogen vanwege zijn uitzonderlijke trouwhartigheid, en nu mag ik hem nog meer omdat hij even oud blijkt als ik. 1. Mijn oude dag valt samen met dit grensgebied van grote veranderingen op allerlei terreinen. Terwijl ik mijn best doe me verdienstelijk te maken voor iedereen, word ik door allen zwartgemaakt. Het zou veiliger zijn geweest mijn best te doen voor wilde dieren dan voor zulke mensen. Maar de hemel heeft het zo besloten. Latere generaties zullen een eerlijker oordeel vellen, hoop ik. Tot mijn laatste levensdag zal ik dezelfde blijven die ik altijd was. Trouwens, wie zou niet afkerig worden van alle arbeid in de letteren wanneer de mensen een zo perverse ondankbaarheid demonstreren! Ze roepen dat ik rebelleer tegen het evangelie: ik zou willen dat zij het even ijverig bevorderden als ik! Ze roepen dat ik omgekocht ben met persoonlijk gewin, terwijl ik juist elk aanbod afgeslagen heb, niet zonder gevaar voor mezelf, om maar te tonen dat ik me niet onderwerp aan die groepering die door mij niet zo gewaardeerd wordt. Nu bepaalde lieden met hun waanzinnige manier van doen het zover hebben laten komen dat er gruwelijke ongeregeldheden lijken te dreigen, geven ze mij de schuld. Ik twijfel er niet aan dat ook Luther een hekel heeft aan de weerspannigheid van bepaalde aanhangers; maar zij schijnen ook niet naar Luther te willen luisteren. Moge heer Jezus u in goede gezondheid bewaren, beste man. Bazel, daags na Pasen 1524 Je oprechte vriend Erasmus {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} 1433 Aan Jan de Hondt Bazel, [eind maart] 1524 Hartelijk gegroet, hoogeerwaarde heer Jan de Hondt, kanunnik te Kortrijk Een andere brief voor jou 1. was hier een tijdje blijven liggen (hij was al verzegeld) toen er een brief 2. uit Vlaanderen arriveerde geschreven door een zekere Michael Bentinus, met het nieuws dat jij mij zeer vijandig gezind bent: jij zou een jongeman die een van mijn boekwerkjes in bezit had (welk werkje weet ik niet) scherp terecht hebben gewezen omdat hij ketterse lectuur las; je zou daaraan toegevoegd hebben dat mijn boeken nog verderfelijker zijn dan die van Luther en dat je hoopt dat ik binnen niet al te lange tijd samen met mijn boeken verbrand word. Ik twijfel er niet aan dat dit allemaal verzinsels zijn, tenzij jij veranderd bent in een compleet andere persoon of helemaal niet weet hoeveel ellende ik hier te verduren heb van de kant van Luthers aanhang. 3. Volgens mij is de dood niets vergeleken bij wat ik te lijden heb. Als ik had geweten hoe ver het met deze samenzwering zou komen, was ik nog liever naar Turkije verhuisd dan hierheen. Paus Adrianus had een heel ander oordeel over mijn geschriften: hij heeft de theologen die vergeefs over mij zanikten, het zwijgen op gelegd. 4. Een heel ander oordeel hadden ook de kardinalen, die Zúñiga geboden hebben te zwijgen toen hij dergelijke dingen over mij schreef; 5. onlangs heeft Clemens vii dit gebod herhaald. 6. Een heel ander oordeel had ook kardinaal Campeggi, die juist aan mij uitdrukkelijk medewerking vraagt om hem te helpen tegen Luther. Een heel ander oordeel ook hebben Luthers volgelingen zelf, die niemand feller aanvallen dan Erasmus. Ik wilde dat jij dit weet, opdat je geen verkeerde ideeën over mij hebt. Het ga je goed. Bazel, na Pasen 1524 {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} 1434 Aan Jean de Carondelet Bazel, 30 maart 1524 Erasmus van Rotterdam groet Jean de Carondelet, aartsbisschop van Palermo Om in één klap twee brieven kort te beantwoorden, een van u en een van de zeer doorluchtige Vrouwe Margaretha: 1. wat de Fransen mij aanbieden zijn geen luchtspiegelingen. Bisschop Poncher van Parijs bood mij jaren geleden, 2. toen hij te Brussel gezant was bij koning Karel (die toen nog geen keizer was), uit eigen naam vierhonderd gouden kronen plus vergoeding van mijn onkosten, bovenop de goedgeefsheid van de koning, en hij beloofde daarbij dat ik zelf over mijn vrije tijd en over mijn vrijheid kon blijven beschikken. Mijn afwezigheid mag helemaal niet meer afwezigheid genoemd worden: ik heb daarin zoveel boeken gepubliceerd, iets wat ik nooit gekund had als ik daar bij u was gebleven. Toch hadden de thesauriers mij bij mijn vertrek beloofd dat mijn jaargeld geen gevaar liep. Wat verder datgene betreft wat uwe Verhevenheid hieraan toevoegt, dat ik niet de schijn moet wekken overgelopen te zijn naar de vijand, daar heb ik eerlijk gezegd hartelijk om moeten lachen, alsof Erasmus iets met oorlog van doen heeft. Ik doe integendeel juist mijn uiterste best voor een convenant tussen de vorsten. De koning van Frankrijk heeft via een bode 3. de reden gegeven waarom hij mij zo vaak heeft uitgenodigd. Hij heeft besloten in Parijs een Drietalencollege op te richten zoals dat in Leuven bestaat. 4. Hij wilde mij met de leiding belasten. Maar ik heb geweigerd, indachtig hoeveel afgunst en hoeveel opschudding ik in Leuven te verduren heb gehad van verscheidene theologen vanwege het Busleydencollege. Toch heeft mijn dienaar 5. na zijn terugkeer uit Frankrijk mij met duidelijke bewijzen aangetoond dat daar de functie van thesaurier voor mij klaar lag, 6. met een honorarium van duizend pond. De schatkist van mijn eigen vorst heb ik nog niet erg zwaar belast, want mijn jaargeld is er nog maar één keer uit betaald: de tweede betaling heb ik met kunst en vliegwerk verworven, zonder kosten voor de schatkist. Het leven is duur hier, vooral vanwege mijn veelvuldige ziekten, hoewel ik ook anderszins een niet zo zuinig bestedingspatroon heb. Inmiddels heb ik ook flink wat schuld opgebouwd zodat ik, als mijn gezondheid het mij zou toestaan te vertrekken, het misschien niet zou mogen van mijn schuldeisers. {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} Daarom zou ik het op prijs stellen als aan deze dienaar 7. van mij, als het kan, althans het geld van één jaar uitbetaald wordt om mijn armoede te verlichten. Ik stuur u de brief 8. van de keizer waarin hij diezelfde wens uit. Overigens zal ik, met of zonder jaargeld, keizerlijk onderdaan zijn en ik ben niet van plan u veelvuldig lastig te vallen met dergelijke futiliteiten. Mijn beul de niersteen heeft mij het laatste jaar vaak zo flink te pakken gehad, vooral in juli en december, dat ik dood wilde en aan mijn leven wanhoopte. Want geen dood kan wreder zijn dan een aanval van niersteen. Toch zijn de problemen met Luther voor mij erger dan niersteen. Tegen een vriend durf ik ook nog dit te zeggen: de huidige tijdsomstandigheden nodigden er niet bepaald toe uit om terug te keren. U weet hoe fel ik de degens gekruist heb met bepaalde theologen vanwege de schone letteren, al voor Luthers opkomst. Nu is een zwaard overhandigd aan twee personen die van de schone letteren de scherpste afkeer hebben, Van der Hulst en Baechem. Iedereen weet wat voor iemand Baechem is, en op vele manieren heeft hij tot vandaag toe laten blijken hoe vijandig hij mij gezind is. Ik heb veel boeken geschreven voordat ik Luthers naam kende. Toch is hierin nog niets ontdekt dat overeenstemt met Luthers opvattingen. Het is trouwens gemakkelijk voor een vijand een mikpunt te vinden voor felle kritiek, en daar wordt de zaak helemaal door de theologen behandeld. Iemand die zij niet moeten, gooien ze in de gevangenis. Daar wordt de zaak in zeer kleine kring afgedaan; ook wie onschuldig is moet onverdiend lijden opdat geen afbreuk wordt gedaan aan hun autoriteit. Waar men helemaal de weg kwijt is, roepen zij dat men de zaak van het geloof moet steunen. Hoewel deze toestand bij mij niet zo zwaar woog dat hij mij weerhield om terug te keren, zorgde hij toch, eerlijk gezegd, dat ik minder enthousiast was om weer naar Brabant te komen, vooral omdat er bij afwezigheid van de keizer niet veel steun is aan het hof. Kardinaal Campeggi is nu in Neurenberg, vastbesloten de onenigheid met Luther bij te leggen. Al drie brieven 9. heb ik van hem gekregen waarin hij mij uiterst vriendelijk uitnodigt hem te helpen omdat hij mijn medewerking wil hebben: ik weet trouwens niet wat die zal opleveren, behalve dat ik voorzie dat mijn oude dag, die eigenlijk met rust gelaten behoort te worden, aan woestelingen wordt blootgesteld en dat ik, terwijl ik het graag allen naar de zin wil maken, van twee kanten aangevallen word. Als ik me kan verontschuldigen tegenover de kardinaal, zal ik me naar u toe haasten zodra de Duitse kachels gedoofd zijn, mits ik in staat {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} ben hier de schulden af te lossen die ik tegen mijn gewoonte in heb moeten maken. Moge de goede, almachtige Christus uwe Hoogheid nog lang in goede gezondheid en voorspoed bewaren. Bazel, woensdag na Pasen 1524 1435 Aan Jan Robbyns Bazel, 31 maart [1524] Hartelijk gegroet, hooggeëerde heer. Dankbaar ben ik dat aan mijn vriend Goclenius een soort honorarium gegeven is, niet zozeer vanwege de gift zelf als wel omdat hij door deze welwillendheid van uw kant behouden blijft voor zijn toehoorders. Want wat is nu twaalf florijnen? Als man van magere middelen heb ik hem al meer gegeven, om te voorkomen dat hij de leeropdracht zou neerleggen die hij aanvaard had: want één ding weet ik zeker, dat het niet gemakkelijk zal zijn een opvolger te vinden die even goed is. De koning van Frankrijk heeft mij al meer dan eens met grote beloften uitgenodigd naar zijn land. 1. Hij wil in Parijs een Drietalencollege stichten; 2. maar tot nu toe heb ik me verontschuldigd, want ik weet wel zeker dat ik ruzie zal krijgen met de theologen, die ongelooflijk tekeergaan tegen het Grieks. Ik ben al een oude man dus ik vraag om pensionering; ik hoop maar dat ik die krijg! Ik merk dat mijn oude dag in een zodanig tijdsgewricht valt dat ik veel moet verdragen, waarheen ik me ook wend. Aan beide kanten zijn er zaken die me tegenstaan; en intussen word ik, terwijl ik geen partij kies, van twee kanten aangevallen. Adrianus vi steunde mij; ook Clemens vii steunt me en de keizer steunt me; maar ik kan niet genieten van hun goedgeefsheid en hun steun. Meteen kan het volk van Luther gaan roepen: ‘Corrupt! Buit binnengehaald, evangelie buitengezet!’ Tot Luthers groep behoren in elk geval vele lieden die zo opruiend en zo fanatiek zijn dat ik me daar nooit bij zal aansluiten. Als ik zie dat de vorsten Christus' glorie willen bevorderen en daarvoor hun persoonlijke voorkeuren en afkeer opzij zetten, zal ik te hulp komen; doen ze dat niet dan laat ik in elk geval mijn zuivere geweten aan God blijken. Moge God u in goede gezondheid en voorspoed bewaren, hooggeëerde heer. Bazel, de donderdag na Pasen Uw Erasmus van Rotterdam, voor de vuist weg Aan de hooggeëerde heer Jan Robbyns, deken van de kerk van Mechelen {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} 1436 Aan X Deze brief is van een nieuwe datering voorzien en verschijnt onder nummer 1581a. 1437 Aan Conradus Goclenius Bazel, 2 april [1524] Lees dit alleen zelf en in afzondering. 1. Hartelijk gegroet. Nu rest mij nog het laatste bedrijf van dit drama; om dit te spelen heb ik een Pylades nodig, dat wil zeggen iemand als jij. Zo'n groot vertrouwen heb ik in jou gekregen en ik twijfel er geen moment aan dat jij dezelfde gezindheid zult tonen die je tot op heden steeds hebt laten zien. Maar in dit geval is eerst en vooral diepe stilte nodig, zelfs zo dat je niemand mag beschouwen als een zo intieme vriend dat je hem dit geheim toevertrouwt. Ik zou wel zelf naar je toe gekomen zijn, maar de weg is lang en ook niet echt veilig, en ik denk dat de bezorger 2. van deze brief wel te vertrouwen is. Heinrich Eppendorf, die jij wel kent, een boef geboren voor elke vorm van misleiding en doortraptheid, zorgt hier voor ongelofelijke consternatie rond mijn persoon; aanvankelijk had ik hem opgenomen in mijn vriendenkring en daar heeft hij vruchten van geplukt, zo erkent hij. Zoals Petrus Mosellanus schrijft, 3. heeft hertog Georg ongetwijfeld op grond van mijn aanbeveling hem eerst honderd florijnen gegeven om zijn studies te voltooien. Na veel omzwervingen is hij ten slotte in Freiburg aan beland. Daar heeft hij al zijn geld vergooid aan drank en vrouwen en aan gokken en zoveel schulden gemaakt dat hij zich daar zelfs nu nog niet kan vertonen. Hij verhuisde naar Bazel en drong zich aan mij op, 4. terwijl hij intussen verbleef in een publieke herberg. Geen vreemdeling kon mij hier op komen zoeken of hij was er als de kippen bij. Toen ik naar Konstanz ging, 5. drong hij zich ongevraagd op als reisgezel. Hij deed alsof het louter vriendschap was terwijl hij in feite een drama voorbereidde. Want toen al heeft hij heimelijk wat van zijn vergif vergoten bij Johann von Botzheim, bij wie hij toen, omwille van {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} mij, een paar dagen allervriendelijkst en gastvrij onthaald werd. Toen wezen vrienden mij erop hoe onheus hij soms over mij sprak. Intussen kwam Hutten. 6. Hij was door veel volgelingen van Luther aangespoord om mij in geschrifte aan te vallen; maar Eppendorf voorzag hem van allerlei lasterpraat en binnen de kortste keren had hij Huttens eerbied voor mij tot nul gereduceerd: want Hutten had mij altijd hooggeacht. De stof ontleende Eppendorf deels aan onze vertrouwelijke omgang, deels had hij ze bij jullie vandaan gehaald uit het treurige verhaal (jou welbekend) van Alaard 7. en Paschasius. 8. Hier komen de betitelingen ‘oudste en theoloog’ en ‘oudste en schriftgeleerde’ vandaan 9. en ook die beschuldiging waarmee Eppendorf mij kan besmeuren volgens de dreigende woorden van Otto. 10. Maar hij is zo verschrikkelijk dom dat, hoewel iedereen hier wel voelt dat hij de auteur is van dit stuk, hij hoogst verbaasd was dat ook maar iemand hem daarvan verdacht: hij was toch een van Erasmus' beste vrienden! Maar hij hield niet op voortdurend tegenover allerlei mensen bepaalde opmerkingen te maken waarmee hij zijn ware gevoelens verried. Hij wilde dat alleen ik onwetend was van iets dat iedereen wist. Ten slotte is hier een belachelijke brief 11. verspreid die tegen mij gericht was maar die mij nooit heeft bereikt. Toen Hutten van hier vertrokken was naar Mulhouse, 12. waar Eppendorf hem heen had gebracht, kondigde deze bij zijn terugkeer aan dat Hutten een of ander iets aan het schrijven was en hij deed alsof hij dat heel pijnlijk vond. De bedoeling was om van mijn vrienden geld af te persen om daarmee te voorkomen dat dit pamflet 13. zou verschijnen. Wel verrassend waren de trucs die hij daarvoor hanteerde bij mij, bij Froben en bij Bentinus. Hij had hierom zelfs Botzheim uit Konstanz laten komen. Intussen had Hutten een exemplaar van zijn brief 14. gestuurd maar er waren al meer exemplaren in {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} omloop. Ik dacht bij mezelf (en dat bleek ook te kloppen): nadat het geld afgeperst is wordt het pamflet toch uitgegeven, zelfs in nog giftiger bewoordingen. Daarom spoorde ik mijn vrienden aan om niets te geven. Beide heren nu waren straatarm, zoals bij dit soort mensen wel vaker voorkomt. Zij waren allebei op sterven na dood. Daarna gelastte men Hutten te vertrekken. In Mulhouse was hij bij iedereen zo gehaat dat de burgers dreigden om als hij niet wegging, in te breken in het klooster van de augustijnen waar hij zich schuilhield. Op voorspraak van de gemeentesecretaris mocht hij midden in de nacht heimelijk de stad uit; toen zocht hij zijn toevlucht in Zürich; 15. deze stad is helemaal in de ban van de leer van Zwingli, die door Luther nu veroordeeld wordt: een beetje laat herinnert hij zich de gematigdheid die ik zo vaak heb aanbevolen. Ook daar heeft hij zich een paar dagen schuilgehouden; vervolgens heeft hij buiten de stad enige tijd vertoefd bij een of andere priester. 16. Maar overal troggelde hij zijn vrienden wat geld af. Ten slotte verhuisde hij naar een eiland in het meer van Zürich, 17. waar hij gestorven is. Maar voordat Hutten stierf werd zijn brief al ver weg gestuurd, ook naar Duitsland, omdat ze geen drukker konden vinden. Die zouden ze ook niet gevonden hebben als niet die schurk van een Eppendorf naar Straatsburg was verhuisd, onder voorwendsel dat hij naar de warme baden van Baden ging maar in feite omdat hij hier niet langer kon blijven vanwege zijn schulden en vanwege de verdenkingen die men tegen hem koesterde. Daar heeft hij met veel moeite een drukker ervan weten te overtuigen dat er niets grievends in die brief stond. Die drukker, Schott, was gruwelijk jaloers op Froben, zoals ze bijna allemaal zijn. Daardoor heeft mijn vriendschap met Froben mij veel vijandschap opgeleverd. Eindelijk verscheen dan Het Beklag van die valse aanklager; het boekje staat vol met leugens, al naar gelang volgelingen van Luther hem die in gesprekken aan de hand gedaan hadden. Ik had al snel een antwoord klaar, iets wat ik zo geheim hield dat Froben noch Beatus 18. het wisten. Bijna had ik besloten het in de la te laten liggen, maar op hun aansporing heb ik het openbaar gemaakt. Toen Hutten en ik intussen in drukke correspondentie waren, 19. kwam er één brief die het verraad van Eppendorf zonneklaar maakte. Omdat Eppendorf zich bezwaard voelde door alle verdenking vroeg hij Hutten, die toen in Zürich zat, een brief te schrijven die moest bewijzen dat Eppendorf hem steeds ontraden had een aanval op Erasmus te schrijven. {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar Hutten schreef een briefje zo kil dat het hem eerder zwaarder belastte dan zuiverde. Intussen trachtte Eppendorf mensen zover te krijgen dat ze mij onder valse namen fictieve brieven stuurden: hij wist dat ik dan op grond van die brieven zou gaan vermoeden wat hij in zijn schild voerde, maar ik zou dan geen handvat hebben om me bij hem te beklagen. Ik heb maar gedaan alsof ik van niets wist en hem in mijn Spons fatsoenlijk behandeld wanneer hij genoemd moest worden. Ik heb daar geschreven dat hij een verwant van Hutten was: hij had me dat wijsgemaakt. Maar Petrus Mosellanus schreef mij na lezing van de Spons: ‘Hoezo verwant? Het is toch algemeen bekend dat hij van eenvoudige komaf is!’ Toch stoorde het onze weinig snuggere held dat hij Achates genoemd werd. Toen de Spons verschenen was beklaagde hij zich daarover per brief; 20. hij veinsde geweldige genegenheid terwijl hij intussen een misdadig spelletje speelde. Een bewijs van zijn uitzonderlijke doortraptheid: op grond van een aanbeveling van mij ontving hij in Bazel vijftig gulden. Er werd gezegd dat de hertog 21. mij een vorstelijk geschenk had gestuurd, dat mij echter nooit bereikt heeft. Ik vermoedde dat Eppendorf het onderschept had, want hij verzon een verhaal dat zijn dienaar onderweg omgekomen was. 22. Dit was zijn voorzorgsmaatregel voor het geval ik er achter zou zijn gekomen dat mij geld gestuurd was. Wat er aan de hand is heb ik nog steeds niet met zekerheid kunnen achterhalen, maar ik weet wel dit: hij is een schurk van de bovenste plank. Overal heeft hij zijn gezworen spionnen, opdat hem niets ontgaat van wat er gebeurt. Melanchthons oordeel over Hutten en Eppendorf heb ik Nicolaas van 's-Hertogenbosch 23. toegestuurd. Zorg dat jij je verre houdt van deze afsplitsing. Ik vrees een bloedige afloop. Als ik geweten had van de aard van de Duitsers en van hun onbetrouwbaarheid, was ik liever tussen de Turken gaan wonen dan hier. Over Capito heb ik het sterke vermoeden dat hij misleid is door Eppendorfs praatjes en toen mijn geheimen met hem heeft gedeeld. Want hij pleit zich vrij op een manier die mijn achterdocht alleen maar vergroot. De opzet van Luthers volgelingen was mij met dreigementen ervan te weerhouden Luther in geschrifte aan te vallen: dat verhaal had Johannes Fabri althans verspreid. Maar nu is het Luther zelf die Luther in geschrifte aanvalt, omdat hij ziet dat de zaken anders gaan dan hij gedacht had en dat er een volk opstaat dat niet evangelisch is maar diabolisch, wat gepaard gaat met de ondergang van alle vrije kunsten en wetenschappen. {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar nu heb ik meer dan genoeg gezegd hierover. Ik ben vastbesloten naar elders te verhuizen. Ik word uitgenodigd naar Frankrijk, 24. met een enthousiasme dat me verbaast en onder grote beloften. Maar deze lente maakt me bang, want ik vrees dat die voor de Fransen een bloedige slachtpartij met zich meebrengt: zo onverzoenlijk is des keizers geest, waarin het motto ‘Plus ultra’ stevig verankerd is. 25. De paus steunt mij en zo ook de mensen rond de paus die de meeste macht hebben. Maar ik wil geen zwaardvechter in een arena zijn, en ik zie niet hoe het voor mij ergens veilig kan zijn waar Aleandro de baas is (hoezeer hij dat ook poogt te verbergen). Ik zou graag de winter doorbrengen in Padua en Venetië, maar dan zou ik naar Rome ontboden worden. Ik blijf nog een dag of acht hier en dan zal ik een besluit nemen. Intussen zal blijken welke kant de zaken op gaan. Omdat ik zo nu en dan in levensgevaar verkeer resteert mij nog dat ik aan jou, als mijn trouwste vriend, datgene aanbeveel wat mij het allerliefste is, mijn nagedachtenis: ik vermoed dat die blootgesteld zal worden aan veel laster en leugen. Daarom stuur ik jou het Verslag van heel mijn leven, echt een Ilias vol rampen: 26. want er is nooit een schepsel geboren dat ongelukkiger was dan ik. Maar misschien zullen mensen er ook van alles aan toevoegen: prima. Maar als mij gebeurt wat allen eens zal gebeuren, wil ik dat jij vierhonderd gouden florijnen krijgt; driehonderd rijnsgulden moeten naar Jacobus Ceratinus; 130 philipsgulden naar Melchior van Vianden; vijftig gouden florijnen en 46½ rijnsgulden naar Cornelis de Schrijver, van wie ik het vermoeden heb dat hij arm is maar die een beter lot verdient. Met betrekking tot de overige zaken, dat wil zeggen schalen en ringen, heb ik nog geen besluit genomen maar dat schrijf ik je binnenkort. Dit alles moet je voor jezelf houden en met geen sterveling delen, om te voorkomen dat degene aan wie jij dit toevertrouwt, weer iemand heeft die hij net zo vertrouwt als jij hem, en dat de zaak zo doorsijpelt naar nog meer personen. Dit zou dubbel vervelend zijn. Ten eerste zouden mijn oude medebroeders 27. op het geld af vliegen, want zo hebzuchtig zijn ze wel. Ten tweede, als ik dat geld vóór mijn dood zelf nodig zou hebben (misschien is dat wel zo, want ik zie opmerkelijke veranderingen in de situatie), zou dit een grote teleurstelling zijn voor hen die vergeefs hoop hadden gekoesterd. Dus het is veiliger zo en bovendien zal een weldaad die iemand onverhoopt overkomt, ook meer welkom zijn. Toch zal ik je tegen de harpijen beschermen (voor het geval zij prooi {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} ruiken) door middel van een document dat je na mijn dood desgewenst kunt laten zien. Maar het zal pas geldig worden na mijn dood. Je ziet zeker wel hoezeer ik jou vertrouw! Want je zou mij kunnen bedriegen; maar voor zoiets ben ik niet bang. Je zult je wel afvragen wat voor dienst ik van jullie vraag. Ik zal je niet belasten met psalmrecitaties en jaardiensten, maar ik vraag met klem dat jullie mijn werken onderling verdelen, alles doorlezen wat ik geschreven heb en het in de juiste volgorde, in gecorrigeerde vorm aan Froben ter hand stellen om het te laten drukken. Ik wist natuurlijk wel dat jij dit uit eigen beweging al voor mij zou doen vanwege jouw grote genegenheid. Ik wil graag dat je alle dukaten aan mijn Lieven 28. doet toekomen, als jij tenminste denkt dat hij daarmee veilig hier kan arriveren; hij moet ze maar in zijn riem naaien, zoals Hilarius 29. doet. Als jou iets overkomt voordat ik doodga - de hemel geve dat dit geen slecht voorteken is - moet je het document verscheuren en het geld overhandigen aan Maarten van Dorp of Gilles van Busleyden of mijn hospes Maarten 30. of eventueel aan een vriend van je die jij beter vertrouwt. Beste Goclenius, ik zal je niet vragen om deze vaderlijke gevoelens van liefde voor jou te beantwoorden want jij hebt mij altijd al de genegenheid van een zoon geschonken. Met betrekking tot wat ik elders zal achterlaten zul je van anderen vernemen wat ik beslist heb. Ook hierbij zal ik jou niet vergeten, want ik ben er zeker van dat wat het ook voorstelt dat ik jou dan schenk, terechtkomt bij iemand die aan mij denkt en er dankbaar voor is. Ik heb opdracht gegeven dat jij van mijn geld aan Ceratinus 25 gouden florijnen betaalt. Als dit inmiddels is gebeurd, zal ik het bedrag voor De Schrijver halen uit het geld dat ik in Antwerpen heb. Ik zal aan Pieter Gillis schrijven dat hij jou die 25 florijnen moet geven als jij die aan Ceratinus betaald hebt; als je hem nog niet betaald hebt, moet hij hem betalen, of jij van het geld van Pieter Gillis. Ik zou graag hebben dat jij een of andere jongeman de taak toevertrouwt om de Adagia in de laatste editie 31. door te lezen en die te vergelijken met de voorlaatste. 32. Want Michael Bentinus heeft door zijn nauwgezetheid vele verslechteringen aangebracht. Van oiooi heeft hij steeds hoiooi gemaakt; 33. hij {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft plaatsen die ik in het Grieks uit Homerus geciteerd had, vergeleken met de Homerustekst gedrukt door Aldo, 34. en zo ook plaatsen uit Cicero met de tekst van Aldo, terwijl deze Aldoteksten zeer corrupt zijn. Van de plaatsen die de jongeman markeert, zou ik graag hebben dat jij die nader bekijkt wanneer je tijd hebt. Mijn eigen situatie is tamelijk ingewikkeld, kan ik je verzekeren. Ik heb hier te maken met uitschot, met regelrechte furiën, nadat Hutten eenmaal het ijs gebroken had met zijn krankzinnige aanval op mij. Luther veroordeelt het gebeurde, maar Melanchthon heeft opmerkelijk genoeg een afkeer van Hutten. Die stommelingen echter gaan er groots op als op een schitterend succes. Von dem Busche beraamde een of andere aanval op mij 35. maar werd door Melanchthon tot de orde geroepen. Als ik naar Italië ga, zullen furieuze evangelischen mij nazitten met talloze pamfletten, schreeuwend dat ik verleid door winst het evangelie verraden heb; maar dat evangelie van hen heb ik nooit verkondigd. Als ik naar Frankrijk ga, dat een wonderlijke genegenheid voor mij koestert, zullen zij de valse beschuldiging uiten dat ik mijn toevlucht heb genomen tot de vijand van de keizer; ik ruik aan het hof van de koning ook een vleugje lutherse geur. Wat Brabant betreft: je weet aan welke monsters daar het zwaard gegeven is. Binnenkort laat ik je weten wat ik besloten heb. De koning heeft mij in een officiële brief 36. laten weten van plan te zijn in Parijs een nieuw drietalencollege te stichten. Mij heeft hij het rectoraat aangeboden, tegen een geweldig salaris. Als ik me naar Frankrijk begeef en de kans krijg jou aan te bevelen, zal ik je een seintje geven. Schrijf jij dan intussen via Lieven wat jij van Frankrijk vindt, en schrijf terwijl Lieven nog in Engeland is, via iemand anders in een paar woorden of hij de brief trouw heeft bezorgd. Met je correspondentie zul je heel voorzichtig moeten zijn; want alles wordt onderschept en Eppendorf heeft overal zijn luistervinken. Maar wat ik over hem geschreven heb moet je stilhouden en alleen als het te pas komt aan je beste vrienden vertellen. Van Dorp is aan het aarzelen, lijkt het. Bij de theologen wordt een monster vetgemest en hij is erg bang aangelegd. Ik heb een briefje geschreven naar de deken 37. en naar Gilles van Busleyden om jou aan te bevelen. Karl Harst woont bij mij in plaats van mijn dienaar, want hij lijkt mij een trouwe vriend. Maar ik zie niet hoe hij zich uit het labyrint van het huwelijk kan werken, zoals ik de zaak bekijk. Hilarius 38. is mij zeer dierbaar. Hovius zit in Rome; nu wil hij eindelijk mijn vriend worden. Met zijn {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} onnavolgbare gedrag had hij mij hier bijna gek gemaakt. Maar Lieven was niet veel gemakkelijker dan hij. Hun allebei echter heeft het verblijf bij mij veel goeds gedaan. Alleen de naam Erasmus houdt Hovius in leven in Rome. Lieven heeft veeleer in de letteren fraaie vorderingen gemaakt dan in karakter. Toch blijf ik hem helpen maar ik heb liever niet dat hij hiervan iets weet, en trouwens niemand behalve wij twee. Aan jouw trouw twijfel ik niet; maar vanwege onverwachte ongevallen is het misschien dienstig dat jij mij via Lieven een verklaring stuurt waarin je bevestigt dat het document van mij over de verdeling van mijn kapitaal geen geldigheid heeft zolang ik leef, maar dat er bepaalde redenen zijn waarom het is opgesteld. Toen ik dit allemaal geschreven had, bezorgde Froben mij twee brieven 39. van jou. Ik moest lachen om onze vriend Baechem: hij speelt echt de nar. Ik heb nog niet van jou vernomen of je mijn brief 40. ontvangen hebt die Antonius de minoriet bij je zou bezorgen. Ik werd een beetje achterdochtig toen hij vertelde dat hij Paschasius wilde bezoeken. Je moet niet zo maar aan een willekeurig iemand een brief meegeven, want Eppendorf bevindt zich in Straatsburg en via zijn spionnen onderschept hij alle post: het is iemand die in de wieg gelegd is voor elke vorm van gemeenheid. Het ga je goed. Bazel, zaterdag na Pasen Een samenvatting van het leven van Erasmus van Rotterdam, door hem zelf in bovenstaande brief genoemd. 41. De levensbeschrijving, vertrouwelijk Geboren te Rotterdam, de vooravond van het feest van Simon en juda. 42. Naar eigen berekening ongeveer 57 jaren oud. 43. Zijn moeder heette Margareta, dochter van een arts die Pieter heette. Zij kwam uit Septimontium, in de volkstaal Zevenbergen; twee broers van haar heeft hij in Dordrecht nog bezocht toen zij bijna negentig jaar waren. Zijn vader heette Gerard. Deze had in het geheim een relatie met Margareta en hoopte met haar te huwen. Volgens sommigen hadden zij elkaar al trouw beloofd. Hierover waren Gerards ouders en zijn broers zeer verontwaardigd. Zijn vader heette Elias, zijn moeder Catherina: beiden zijn hoogbejaard geworden, Catherina bijna {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} 95. Gerard had tien broers, geen zuster, allemaal van dezelfde vader en moeder; zij zijn allemaal getrouwd. Gerard was de jongste op één na. Allen waren van mening dat van zoveel jongens er toch één aan God gewijd moest worden. Oude mensen vinden dit nu eenmaal, dat weet je; zijn broers wilden niet dat hun erfenis kleiner werd maar wel dat er iemand was bij wie ze altijd konden blijven eten. Toen Gerard zag dat hij met aller instemming hoe dan ook van een huwelijk werd afgehouden, deed hij wat alle wanhopige jongemannen dan doen: hij liep weg van huis; tijdens zijn reis stuurde hij zijn ouders en broers een briefje met een tekening van een hand die een andere hand schudt en met de tekst: ‘Vaarwel, ik zal jullie nooit meer zien.’ 44. Intussen bleef de echtgenote in spe achter, zwanger. De jongen werd grootgebracht bij zijn oma. Gerard ging naar Rome. Daar verdiende hij ruim de kost als kopiist, want de boekdrukkunst was toen nog niet verspreid. Hij had namelijk een zeer fraaie hand van schrijven. Hij leefde zoals jonge mannen leven. Na verloop van tijd richtte hij zich op studies waarmee hij eer kon inleggen. Grieks en Latijn kende hij tot in de puntjes. Ook in de rechten was hij buitengewoon goed thuisgeraakt. In die tijd was Rome rijkelijk gezegend met geleerden. Hij liep college bij Guarino. 45. Alle klassieke auteurs had hij eigenhandig gekopieerd. Zodra zijn ouders te weten kwamen dat hij in Rome vertoefde, schreven ze hem dat het meisje met wie hij had willen trouwen, overleden was. Hij geloofde dit en van verdriet werd hij priester: al zijn aandacht ging nu uit naar godsdienst. Naar huis teruggekeerd ontdekte hij dat het een leugen was. Maar zij heeft nooit meer willen trouwen en hij heeft haar nooit meer aangeraakt. Wel zorgde hij dat het kind een goede opvoeding kreeg, en toen hij nog maar net vier jaar was geworden stuurde hij hem naar school. 46. In de eerste jaren boekte de jongen slechts weinig vorderingen in die onaantrekkelijke basisstof, waarvoor hij niet in de wieg gelegd was. In zijn negende jaar stuurde vader hem naar Deventer; zijn moeder ging mee om op hem te letten en voor hem te zorgen op die jonge leeftijd. De school daar was toen nog een barbaarse toestand (het rijtje ‘pater meus’ werd behandeld; de tijden werden overhoord; de gebruikte methoden waren die van Eberhard 47. en van John {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} Garland), behalve dan dat Alexander Hegius en Synthen ook voorbeelden van betere literatuur begonnen te behandelen. De eerste geur van beter onderwijs snoof hij uiteindelijk op bij de schoolgenoten die bij Synthen in de klas zaten omdat ze ouder waren. Later was hij soms onder het gehoor van Hegius, maar alleen op feestdagen wanneer die aan alle leerlingen les gaf. Hier kwam hij tot in de derde klas; toen brak de pest uit, waaraan zijn moeder overleed; de zoon bleef achter, inmiddels twaalf jaar oud. Omdat de pest met de dag heviger werd en het hele huis waarin hij woonde, verlaten was, is hij teruggegaan naar zijn geboorteplaats. Toen Gerard het droevige bericht gekregen had werd hij ziek, en korte tijd later is hij overleden. Beiden waren niet veel ouder dan veertig jaar. Drie voogden had Gerard aangesteld, die hij als zeer betrouwbaar beschouwde; de belangrijkste was Pieter Winckel, destijds schoolmeester te Gouda. 48. Hij liet een redelijk kapitaal na, als de voogden het te goeder trouw beheerd zouden hebben. En zo werd de jongen naar 's-Hertogenbosch gestuurd, terwijl hij al rijp was voor de universiteit. Maar zij waren bang voor de universiteit, omdat ze al besloten hadden de jongen op te voeden voor een leven als geestelijke. Daar verbleef hij, dat wil zeggen verknoeide hij, bijna drie jaren in het zogeheten fraterhuis, waar toen Romboldus 49. onderricht gaf. Dit soort mensen verspreidt zich steeds verder over de wereld, hoewel het rampzalig is voor jongelui met een goed stel hersens: er worden monniken gekweekt. Romboldus, die het talent van de jongen koesterde, begon hem te bewerken om zich aan te sluiten bij zijn kudde. De jongen gebruikte als excuus de onwetendheid van zijn jeugd. Toen hier de pest was uitgebroken en hij een tijd lang aan de derdendaagse koorts had geleden, is hij naar zijn voogden teruggekeerd, inmiddels ook voorzien van een vloeiende stijl van schrijven die hij zich eigen gemaakt had aan de hand van een paar goede auteurs. Eén voogd was gestorven aan de pest; de andere twee, die het kapitaal niet erg goed beheerd hadden, begonnen over het kloosterleven te praten. De jongeman, verzwakt van de koorts die hem meer dan een jaar in zijn greep had gehouden, had niets tegen godsdienst maar wel tegen kloosters. Daarom gunden zij hem enige tijd om erover te denken. Intussen schakelde de ene voogd mensen in om hem te verleiden, te bedreigen en druk uit te oefenen op zijn zwakke geest. Inmiddels had hij ook al een plaats gevonden in een klooster van reguliere kanunniken, zoals men ze gewoonlijk noemt, in een college vlak bij Delft dat Sion heet en dat het belangrijkste huis van dat kapittel is. Toen de dag van het antwoord gekomen was, zei de jongeman wijselijk dat {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} hij nog niet wist wat de wereld was, of wat een klooster was, of wat hij zelf was: dat het hem daarom beter leek om eerst nog enkele jaren naar de universiteit te gaan om zichzelf beter te leren kennen. Toen Pieter merkte dat de jongeman dit vastbesloten meedeelde, begon hij meteen te schreeuwen: ‘Dus al mijn moeite is helemaal voor niets geweest om voor jou met veel bidden en smeken zo'n plaats te bemachtigen. Je bent een nietsnut, je hebt niet de goede mentaliteit. Ik treed af als je voogd. Je ziet maar waar je te eten krijgt.’ De jongeman gaf ten antwoord dat hij het aftreden aanvaardde en dat hij op een leeftijd was dat hij geen voogden meer nodig had. Toen Pieter inzag dat hij met zijn dreigementen niets bereikte, schakelde hij zijn broer in, een zakenman, die zelf ook voogd was. Die werkte met vriendelijke woorden. Van alle kanten kwamen mensen die de jongeman aanspoorden. Hij had een makker, 50. maar die verried zijn vriend. De koorts was ondraaglijk: niettemin, een klooster trok hem echt niet, totdat hij toevallig op bezoek ging bij een klooster van dezelfde orde, Emmaus oftewel Stein bij Gouda. Daar trof hij ene Cornelis, 51. die kameraad en kamergenoot van hem was geweest in Deventer. Deze had nog geen wijdingen ontvangen; hij was in Italië geweest, maar teruggekeerd zonder daar veel opgestoken te hebben. Met zijn eigen belangen voor ogen begon hij met gloedvolle woorden de onberispelijke wijze van leven te schilderen, de overvloed aan boeken, de vrije tijd, de rust, het samenleven als engelen en nog veel meer. Jeugdsentiment trok de bezoeker naar zijn vroegere kameraad. Door sommige mensen werd hij gelokt, andere oefenden grote druk uit. Hij had zware koorts. Hij koos voor deze plaats, uit afkeer van de andere; voorlopig werd hij in de watten gelegd, totdat hij zijn habijt zou aannemen. Ondertussen, ook al was hij nog maar een jonge man, merkte hij wel hoe ver alles daar afstond van de ware godsdienst. Toch heeft hij de hele communiteit daar tot studeren gebracht. Hij had het plan het klooster nog voor zijn professie te verlaten, maar deels menselijk schaamtegevoel, deels dreigementen, deels noodzaak weerhielden hem. Hij werd geprofest. Na een tijdje kreeg hij de kans kennis te maken met Hendrik van Bergen, bisschop van Kamerijk. De bisschop hoopte op een kardinaalshoed, en die zou hij ook gekregen hebben als het hem niet aan klinkende munt had ontbroken. Voor zijn reis naar Rome had hij graag iemand bij zich die goed Latijn kende. Zo is hij door diens toedoen uit het klooster gehaald met de permissie van de bisschop van Utrecht, 52. die op zich- {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} zelf hiertoe volstond. Toch heeft hij ook nog toestemming verkregen van zijn prior 53. en van de generaal-overste van zijn orde. Hij vertrok naar de huishouding van de bisschop, maar bleef zijn habijt dragen. Toen de bisschop de hoop om kardinaal te worden moest laten varen en de latinist merkte dat de toewijding van de bisschop aan anderen niet altijd zo groot was, zorgde hij dat hij in Parijs ging studeren. Er werd hem een jaarlijkse toelage beloofd, maar er is nooit iets gestuurd. Zo doen hoge heren dat. Daar, in het Collège de Montaigu, liep hij ten gevolge van rotte eieren en een besmette slaapkamer een ziekte op, een lelijke aandoening in een voorheen kerngezond lichaam. Daarom ging hij terug naar de bisschop. Hij werd met alle egards ontvangen. In Bergen is hij weer op krachten gekomen na zijn ziekte. Hij bezocht Holland weer, met de bedoeling bij zijn eigen mensen te blijven. Maar toen die hem ongevraagd daartoe aanmoedigden is hij naar Parijs teruggegaan. Zonder de hulp van een mecenas was er eerder sprake van overleven dan van studeren en vanwege de pest die daar jarenlang bleef woeden, moest hij elk jaar terugkeren naar zijn geboorteland. Theologie studeren stond hem tegen, omdat hij geen neiging voelde om alle fundamenten van die lieden te ondermijnen en vervolgens als ketter gebrandmerkt te worden. Toen de pest ten slotte een heel jaar lang duurde, voelde hij zich gedwongen naar Leuven te verhuizen. Eerder had hij Engeland bezocht om Mountjoy te plezieren, toen zijn leerling, nu zijn mecenas, maar toch meer vriend dan weldoener. In deze tijd verwierf hij de welwillendheid van alle Engelsen die ertoe doen, vooral omdat hij na een beroving bij de kust van Dover 54. niet alleen geen wraak zocht maar zelfs niet lang daarna een boekje publiceerde tot lof van de koning en van heel Engeland. 55. Uiteindelijk is hij uit Frankrijk weer teruggeroepen naar Engeland, met grote beloften; in die tijd raakte hij bevriend met de aartsbisschop van Canterbury. 56. Toen de beloften niet waargemaakt werden, ging hij naar Italië; altijd al brandde hij van verlangen daarheen te gaan. Iets meer dan een jaar heeft hij in Bologna doorgebracht, toen hij al op gevorderde leeftijd was, dat wil zeggen toen hij bijna veertig was. Vandaar begaf hij zich naar Venetië, waar hij zijn Spreekwoorden publiceerde; daarna naar Padua, waar hij een winter doorbracht; toen naar Rome, waarheen zijn roemrijke en lofwaardige faam hem al vooruitgesneld was. Raffaele, 57. de kardinaal van de San Giorgio, mocht {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} hem in het bijzonder. Hij zou zeker een hoge positie hebben verkregen als hij niet bij het overlijden van koning Hendrik vii en de opvolging door Hendrik viii door zijn vrienden naar Engeland teruggeroepen was, met brieven die bol stonden van beloften. Hij had besloten daar de rest van zijn leven te slijten; maar toen men de beloften weer niet gestand deed, trok hij zich terug in Brabant: hij was uitgenodigd aan het hof van de huidige keizer Karel, wiens raadsheer hij werd door toedoen van de grootkanselier, Jean Le Sauvage. De rest weet je. Van zijn verandering van kledij heeft hij rekenschap gegeven in het eerste pamflet waarmee hij reageerde op de aanvallen van Lee. 58. Zijn uiterlijk kunnen jullie zelf wel beschrijven. Zijn gezondheid was altijd precair, waardoor hij vaak koortsaanvallen had, vooral in de vastentijd wegens het eten van vis: alleen al de geur van vis maakte hem onpasselijk. Zijn karakter was eenvoudig; hij had zo'n hekel aan liegen dat hij als kind al een afkeer had van jongens die leugens vertelden en als oude man zelfs lichamelijk van streek raakte bij de aanblik van leugenaars. Onder vrienden sprak hij vrijmoedig, te vrijmoedig soms, en hoewel hij vaak bedrogen was kon hij toch zijn vrienden niet wantrouwen. Een beetje pedant was hij wel, want nooit heeft hij iets geschreven waar hij zelf echt tevreden over was; zelfs over zijn eigen gezicht was hij ontevreden en zijn vrienden hebben moeten bidden en smeken eer hij zich wilde laten portretteren. Voor hoge baantjes en rijkdom had hij een blijvende minachting, en het allerbelangrijkste vond hij vrije tijd en vrijheid. Hij velde eerlijke oordelen over andermans geleerdheid en hij zou een unieke begunstiger zijn geweest van jong talent als hij daar het geld voor zou hebben gehad. Niemand heeft meer gedaan voor het bevorderen van de studie van de humaniora, en dit bezorgde hem de vurige haat van barbaren en monniken. Tot aan zijn vijftigste jaar had hij niemand aangevallen met zijn pen en ook niemand hem. Hij had zich ook altijd voorgenomen zijn pen vrij te houden van bloed. De eerste die hem aanviel was Lefèvre, want de pogingen van Van Dorp zijn gestuit. In zijn reacties was hij altijd beleefd. De tragedie met Luther had hem overladen met onverdraaglijke haat; hij werd door beide partijen aan stukken gescheurd terwijl hij zijn best deed beide te helpen. Ik zal de catalogus van mijn werken 59. aanvullen; hier zul je dan ook veel uit op kunnen maken. Gerard van Nijmegen 60. schreef mij dat enkele mensen {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} een biografie van Erasmus overwegen, deels in verzen, deels in proza. Hijzelf wilde vertrouwelijke informatie hebben, maar die durfde ik hem niet te sturen. Als het zo uitkomt dat jij hem spreekt, kun jij hem die geven. Maar erg nuttig is het niet een biografie voor te bereiden als er geen dringende reden voor is. Maar hierover zullen we het misschien een andere keer hebben of eventueel wanneer we elkaar ontmoeten. Toen ik het bovenstaande geschreven had, kwam Birckmann hier aan met een vracht leugens. Ik weet hoe moeilijk het is een geheim te bewaren, maar alleen aan jou vertrouw ik alles toe. Ik heb onze vriend Vianden lof toegezwaaid; 61. Lieven zal je het boekje laten zien. Spoor Ceratinus aan om, als hij een keer een klassieke schrijver leest, enkele aantekeningen te maken. Wij moeten Froben steunen; ik kan hem niet altijd helpen. Om zijnentwil word ik overladen met vijandschap. Je weet wat een pottenbakkers 62. de mensen zijn. Nogmaals vaarwel. Aan magister Conradus Goclenius. Te Leuven 1438 Van Clemens VII Deze brief is opnieuw gedateerd en verschijnt onder nummer 1443b. 1439 Van Guillaume Budé Parijs, 11 april [1524] Guillaume Budé aan zijn dierbare Erasmus Jouw brief 1. en die van Cantiuncula heb ik onlangs ontvangen, een hele poos nadat zij door jullie gepost waren: zij waren immers gedagtekend 18 december. Hierop zou ik zeker onmiddellijk hebben geantwoord, als ik toen in het gevolg van de vorst geweest was en iemand gehad zou hebben aan wie ik een brief kon toevertrouwen. Maar eergisteren, toen de nacht reeds ver was gevorderd, kwam de koning bij ons hoewel de vorige dag niemand van ons verwachtte dat hij binnen twaalf dagen zou komen. Hij is gisteren hier weer vertrokken, onverwachts - tenminste voor zover mij bekend. Tijdens zijn oponthoud hier had ik een {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} onderhoud met hem over iets anders (want hij had toevallig een geschikt tijdstip gevonden tijdens zijn onverwachte verblijf), waarbij niemand toehoorde en alle aanwezigen verderop stonden. Toen hij aandachtig naar mij luisterde, deed ik een poging de brief 2. in herinnering te brengen die ik hem onlangs had doen toekomen van Erasmus. Hij had mijn eerste woorden nog niet gehoord of hij vroeg: ‘Kunnen we die man verwachten, en zo ja, wanneer?’ Terwijl ik daarop allerlei redenen opperde waarom jij nog niet in staat was geweest alle voorbereidingen voor je komst te treffen, beloofde ik dat je in ieder geval zou komen bij de eerste de beste gelegenheid. Zorg er nu alsjeblieft voor, mijn beste, dat je deze belofte zo snel mogelijk in vervulling laat gaan, opdat ik hiervoor niet langer verantwoordelijk ben. Ik veronderstel dat jij nu met je mening heen en weer schommelt en nu eens hierheen, dan weer daarheen neigt, waarbij je op een slimme en handige manier die beslissing uitstelt. Ja, ik denk zelfs dat de situatie voor jou dezelfde is geworden als voor de man die de wolf bij de oren had gegrepen, zoals het spreekwoord gaat. 3. Aangezien jij mij dus voorzichtig schijnt en bang lijkt dat je bescheiden maar zekere positie daar na je verhuizing hierheen verloren gaat, en je tegelijkertijd misschien vreest dat na je aankomst ook de voorwaarden van het aanbod van onze kant niet aan je verwachtingen voldoen, acht ik het mijn taak om met deze brief als met een officieel document je toekomst zeker te stellen, als je mij tenminste beschouwt als een betrouwbare borg voor wat is afgesproken. In elk geval kan ik het niet nalaten jou dit duidelijk en expliciet nader toe te lichten. Weet daarom, vriend, dat voor jou een specifieke hoge kerkelijke positie geoormerkt is, 4. voor jou bestemd, die een aanzienlijk vast inkomen oplevert, wel zo'n vijfhonderd écus au soleil, denk ik, en nog een beetje meer; dat bedrag zal voor jou gereserveerd zijn terwijl je rustig leeft in een welbekende en mooi gelegen stad. Dus, mijn beste, laat deze prachtige gelegenheid niet meer schieten door je besluit van dag tot dag uit te stellen, want ik heb geen waardering voor overdreven nauwkeurige afwegingen. In elk geval zal men vinden dat je een verkeerde beslissing hebt genomen, onverstandig met het oog op je eigen belangen, en dat je je onhandig en ondankbaar hebt opgesteld jegens onze goede en grote koning. Zonder twijfel zul je door beschaafde en fijnbesnaarde mensen worden beschuldigd omdat je in hun ogen de fortuin kortzichtig hebt afgewezen toen ze zichzelf aanbood. Want wie, bij de voorzichtigheid zelve, wie van de verstandige mensen zal jou aanraden nog te aarzelen terwijl ik je verzeker dat de hele zaak voor jou {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} is geregeld door mensen die je welgezind zijn, dat het ook nog eens veilig en betrouwbaar is en dat, voor zover menselijkerwijs valt te voorzien, door ons geen enkele voorzorgsmaatregel over het hoofd is gezien tegen de grillen van het lot en de kwaadaardigheid van de mensen? En hoewel ik anderszins geen hoge dunk heb van mijn eigen mogelijkheden, ben ik toch van mening dat ik voor deze garantie zeer betrouwbaar ben. Natuurlijk weet je dat ik je voorheen niet erg heb lastiggevallen met betrekking tot het aanbod dat ze je eerder deden, 5. en dat ik mijn advies en mijn mening steeds voor me gehouden heb zolang als volgens mij de zekerheid van je benoeming onvoldoende was gewaarborgd. Ik was het zeker met je eens dat je daar moest blijven toen men je schitterende hoop voorspiegelde: meer voor het moment dan met garanties en zekerheid. Want ik zag toen dat van degenen die zich intensief met jouw geschriften bezighielden, sommigen deze zaak al op zich hadden genomen en dat anderen er flink op gebrand waren met hen samen te werken om de beroemde Erasmus ons land binnen te halen: de man die wis en waarachtig de serieuze vakken een stevige basis kan geven met zijn grote en doeltreffende inzet, en die zeker binnenkort ook de verbeterde theologie in Frankrijk een plaats zal geven en bovendien natuurlijk de roem van die geaffecteerd sprekende lieden die daarover verwaand college geven, in de schaduw zal stellen. Toen ik dat gezien had, leek het alsof ik me niet met de zaak bezig hield, omdat ik mezelf niet rekende tot diegenen die openlijk om jou vroegen en die om deze vernieuwing baden. Ik begon de zaak pas aan te pakken op het moment dat ik onmiskenbaar zag dat het beneficie voor jou was opgezet en voor jou gereserveerd, voorbestemd om onmiddellijk aan jou te worden gegeven zodra je zou arriveren. Dit heb ik weer van de koning zelf vernomen met mijn eigen oren, waarbij hij mij verzocht deze zaak aan jou te bevestigen wanneer ik daartoe een reden of een aanleiding zou hebben. Indien je dus geen volslagen afkeer hebt van het gangbare leven hier en ons land beschouwt als niet ongeschikt om je op filosofie toe te leggen - want het is je niet onbekend omdat je er vroeger hebt gewoond - weet dan dat je in de koning een man zult ontdekken van grote voorkomendheid en uiterste begaafdheid en dat je in hem niets excessiefs zult vinden buiten zijn vrijgevigheid. Zorg ervoor dat ik op de hoogte word gesteld als deze brief je bereikt, en wel bij de eerste gelegenheid, en breng mijn groet over aan Cantiuncula, een uitstekende man en jou bijzonder toegewijd. Parijs, 11 april {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} 1440 Aan Willibald Pirckheimer Bazel, 14 april 1524 Gegroet. Ik vind het vervelend dat jij zo'n last hebt van jicht. Als we Lucianus geloven, beginnen in deze tijd van het jaar de aanbidders van die godin met hun betoveringen. 1. Jouw ziekte ergert mij temeer omdat ze mij berooft van jouw heerlijke brieven. Ik ga een paar dagen met vakantie naar Bourgondië 2. om de dufheid kwijt te raken die ik opgelopen heb door langdurig niets doen en alleen zijn. Ik wacht af wat daarginds 3. gebeurt, als er tenminste iets gebeurt. De bezorger van dit briefje beweert dat hij in de verte familie van jou is. Anders zou ik niet hebben geschreven. Het ga je goed, mijn beste. Bazel, 14 april 1524 Erasmus van Rotterdam Aan de hooggeboren heer Willibald Pirckheimer, raadsheer van zijne keizerlijke majesteit 1441 Van Ennio Filonardi Konstanz, 14 april 1524 Eerbiedwaardige en eerwaarde heer. Ik heb de ingesloten brief 1. ontvangen, die ik op de gebruikelijke wijze trouw aan u doe toekomen opdat u begrijpt dat ik u zelfs bij de geringste aangelegenheid nooit in de steek zal laten. Uit Rome heb ik nog geen antwoord 2. gehad; wanneer ik het krijg zult u het meteen vernemen. Intussen spoor ik u aan het blije leven te omarmen en ervan overtuigd te zijn dat ik er met de dag feller op gebrand ben uw wensen te vervullen; ik bied des te nadrukkelijker mijn hulp aan naarmate ik u vuriger wens te behagen. Moge u nog lang en gelukkig leven. Uit Konstanz, 14 april 1524 Ennio, bisschop van Veroli, zeer dienstwillige dienaar en broeder van u, zeereerwaarde heer {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan de eerbiedwaardige en eerwaarde heer Erasmus van Rotterdam, excellent theoloog enz. 1442 Van Ennio Filonardi [Konstanz, 15 april 1524] Eerbiedwaardige en eerwaarde heer. Mijn zaakwaarnemer in Rome laat mij weten dat het kleine boekwerkje 1. van u dat u aan de paus hebt opgedragen en dat bij eerste gelegenheid verstuurd is per postpaardendienst, bij hem aangekomen is en dat hij het netjes overhandigd heeft aan de Heilige Vader; het viel ten zeerste in de smaak en in opdracht van zijne Heiligheid is het onmiddellijk ingebonden om het lezen plezieriger te maken. Als reactie zei de paus dat hij deze grote inspanning van u niet zou vergeten en dat hij de zorg voor uw belangen in handen had gelegd van zijn gezant de hoogwaardige kardinaal Lorenzo Campeggi, voordat mijn brief arriveerde die zo goed als ik kon uw situatie schetste. Dus aan zijne hoogwaardige excellentie, als iemand bij wie dat beter past, is de taak toevertrouwd om een groot man als u te introduceren bij zijne Heiligheid en u de meest eervolle behandeling te geven die passend en mogelijk is. Op zijn gezag zult u, zo hoop ik, naar Rome uitgenodigd en vergezeld worden; want zijne Heiligheid wenst in de toekomst ter plekke van uw advies en uw medewerking gebruik te kunnen maken. Ik ben ervan overtuigd dat dit tevens ertoe zal bijdragen dat u langer leeft, zoals ik vurig hoop, en dat dit bevorderd wordt met alle mogelijke middelen. Ik beveel mij van harte bij u aan en wens dat u nog lang en heel gelukkig zult leven. Uit Konstanz, 15 april 1524 Ennio, bisschop van Veroli, zeer dienstwillige dienaar en broeder van u, zeereerwaarde heer Aan de eerbiedwaardige en eerwaarde heer Erasmus van Rotterdam, excellent theoloog enz. Te Bazel {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} 1443 Van Maarten Luther Wittenberg, [ca. 15 april] 1524 Hoewel afschriften van deze brief binnen enkele maanden in omloop waren en Erasmus verwachtte dat hij in Straatsburg gedrukt zou worden (zie brieven 1496 en 1522), is dit laatste nooit gebeurd. Luther aan Erasmus Genade en vrede van onze heer Jezus Christus! Beste Erasmus, het heeft inmiddels lang genoeg geduurd eer ik iets heb laten horen; hoewel ik verwachtte dat u als oudste ook als eerste de stilte zou verbreken, denk ik dat juist de naastenliefde mij dwingt een begin te maken nu ik zo lang vergeefs gewacht heb. 1. Ten eerste klaag ik niet dat u zich tegenover mij enigszins afstandelijk hebt opgesteld om beter uw eigen zaak tegen mijn vijanden, de paapsen, zuiver en onverzwakt te houden. Ten tweede vond ik het niet erg dat u op sommige plaatsen in uw boeken mij een beetje bitter hebt aangevallen en bekritiseerd om de gunst van de tegenpartij te verwerven of haar woede te temperen. 2. Want wanneer ik zie dat de Heer u nog niet de kracht gegeven heeft of zelfs niet het idee om samen met mij die monsters die mij belagen vrijmoedig en vol vertrouwen tegemoet te treden, ben ik er de man niet naar om van u iets te durven eisen wat uw krachten en uw maat te boven gaat. Uw zwakte en de maat van Gods gave in u 3. heb ik zelfs geaccepteerd en gerespecteerd. Want geen mens ter wereld kan natuurlijk ontkennen dat de studie der letteren door uw toedoen zo bloeit en de boventoon voert en dat men juist daardoor tot een zuivere lezing van de bijbel komt: ook dat er in u een grootse en bijzondere gave van God is, waarvoor we God moeten danken. Daarom heb ik althans nooit de wens geuit dat u deel ging uitmaken van ons kamp en de maat die u gegeven is, achter u zou laten of zou verwaarlozen: hoewel u met uw talent en taalvermogen onze zaak flink zou kunnen steunen, zou het toch veiliger zijn de u geschonken maat te dienen, omdat het u aan overtuiging ontbreekt. Mijn enige vrees was dat u door mijn tegenstanders ertoe gebracht zou worden om in publicaties eens flinke kritiek te uiten op mijn leerstellingen en dat ik me dan genoodzaakt zou zien u in uw aangezicht te weerstaan. 4. In elk geval heb ik al heel wat mensen gekalmeerd {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} die u graag naar de arena wilden sleuren en die hun boeken al gereed hadden; om dezelfde reden zou ik ook wensen dat het Beklag van Hutten niet gepubliceerd was, en nog veel minder uw Spons. Als ik het goed heb, merkt u daarin zelf al hoe gemakkelijk het is te schrijven over gematigdheid en Luther te beschuldigen van onmatigheid, maar hoe vreselijk moeilijk, zo niet onmogelijk, het is om zichzelf gematigd op te stellen, tenzij door een uitzonderlijke gave van de Geest. U mag me dus geloven of niet, maar Christus is mijn getuige dat ik oprecht met u te doen heb dat u van zoveel haat en hartstocht het mikpunt bent geworden voor zovelen. Ik kan me niet voorstellen dat dit u niet raakt (want uw moed is menselijke moed, die niet opgewassen is tegen zo groot geweld): anderzijds worden ook zij wellicht gedreven door rechtvaardige nijd en menen zij onverdiend door u geprovoceerd te zijn. Om het vrijuit te zeggen, aangezien het zulke mensen zijn die vanwege ook hun eigen zwakte niet bestand zijn tegen uw bitterheid en uw veinzerij, die u graag opgevat wilt zien als voorzichtigheid en bescheidenheid, hebben zij zeker reden om terecht verontwaardigd te zijn, hoewel ze daarvoor geen reden zouden hebben als zij geestelijk sterker zouden zijn. Hoewel ook ik, prikkelbaar als ik ben, vaak geprikkeld word om een beetje bitter te formuleren, heb ik dit toch alleen gedaan tegen hardnekkige en ontembare lieden. Voor het overige zijn naar mijn mening mijn zachtzinnigheid en zachtmoedigheid tegenover zondaars en goddelozen, hoe dwaas en slecht ook, voldoende bewezen, getuige niet alleen mijn eigen geweten maar ook veler eigen ervaring. Zo heb ik tot nu toe mijn pen in bedwang gehouden hoezeer u mij ook prikte; in brieven aan vrienden, die u zelf eveneens hebt gelezen, 5. heb ik ook geschreven dat ik haar in bedwang zou houden totdat u openlijk kleur bekent. Want hardnekkigheid kan ik u niet toedichten en dat wil ik ook niet, ook al bent u het niet met ons eens en worden vele hoofdzaken van ons geloof door u, uit ongeloof of uit veinzerij, veroordeeld of onbeslist gelaten. Maar wat moet ik doen? Aan beide zijden is men uiterst verbitterd. Als ik middelaar kon worden, zou ik willen dat zij ophielden u zo fanatiek aan te vallen en u in uw ouderdom vredig lieten ontslapen in de Heer. Dit zouden zij naar mijn mening ook wel doen als zij rekening hielden met uw zwakheid en het gewicht van de zaak goed tot zich lieten doordringen, die uw maat reeds lang te boven is gegaan; vooral ook omdat het inmiddels zo ver gekomen is dat er weinig gevaar voor onze zaak te duchten valt zelfs indien u, Erasmus, op volle kracht zou aanvallen, laat staan als u slechts zo nu en dan een paar steken uitdeelt en uw tanden laat zien. Maar anderzijds zou u, bes- {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} te Erasmus, rekening kunnen houden met hun zwakheid en kunnen afzien van al uw fraaie retorische figuren die hun zo zout en bitter smaken: als u dan helemaal niet in staat bent noch de moed hebt om mijn opvattingen te beamen, zou u ze toch onaangeroerd terzijde kunnen schuiven en u bezighouden met uw eigen zaken. Want dat zij uw bijtende kritiek zo slecht verdragen, heeft zijn redenen, ook naar uw oordeel: menselijke zwakheid denkt aan Erasmus' gezag en reputatie en is echt bevreesd; het is heel wat anders één keer door Erasmus gebeten te zijn dan door alle paapsen te worden fijngemalen. Deze dingen wil ik gezegd hebben, mijn beste Erasmus, als teken van mijn welwillendheid, ik die u toewens dat de Heer u de geest geeft die past bij uw grote naam. Als de Heer dat geschenk uitstelt, vraag ik u intussen om als u niets anders kunt betekenen, alleen maar toeschouwer te zijn van dit treurspel, en geen bondgenootschap te sluiten met onze tegenstanders en hun geen troepen te leveren, en vooral om geen pamfletten tegen mij te publiceren, zoals ik er ook geen tegen u zal uitbrengen. Vervolgens moet u bedenken dat degenen die klagen dat zij aangevallen worden vanwege de naam Luther, mensen zijn zoals u en ik: men moet hen sparen en vergiffenis schenken en, naar Paulus, elkaars lasten dragen. 6. Er is genoeg gebeten, nu moet er gezorgd worden dat we elkaar niet verslinden: 7. wat een des te ellendiger schouwspel zou zijn omdat absoluut geen van beide partijen het christelijke geloof slechtgezind is en omdat zonder stijfhoofdigheid ieder vrede kan hebben met zijn eigen plaats. Accepteer mijn simpele stijl van schrijven en vaarwel in de Heer. Brenger dezes Joachim, 8. een jongeman die lijkt op onze vriend Philipp, 9. beveel ik bij u aan, en meer nog zal hij zijn eigen aanbeveling zijn als u hem binnenlaat. Wittenberg, 1524 Maarten Luther {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} 1443a Van Gian Matteo Giberti Rome, 20 april 1524 Eerwaarde heer, die ik eer als mijn broeder. Al sinds heel lang heb ik grote eerbied voor uw voortreffelijke prestaties, omdat de introductie van de schone letteren in Duitsland vooral u tot lof strekt en omdat speciaal u onze tijd verlicht hebt met geschriften die zowel christelijk van inhoud als literair van vorm zijn; maar tot nu toe heb ik me onthouden van het sturen van brieven aan u en in stille aanbidding opgezien tegen uw schrijftalent en uw wijsheid, omdat u op het gebied van de letteren zo hoog boven ons uittorent en het me van grote ambitie lijkt te getuigen als iemand die zo ver uw mindere is, zich in uw vriendenkring wil nestelen, of misschien ook omdat ik toen zag dat vriendschap met mij voor u van weinig nut kon zijn. Maar nu de Heilige Vader door de goede God tot die waardigheid verheven is en hij zo welwillend is geweest mij, ver boven mijn waardigheid en verdienste, te verheffen tot dit ambt, 1. dat naar men meent voor velen nuttig kan zijn, begin ik bij mezelf te denken dat ik nu iets meer gelegenheid heb om u van dienst te zijn of omwille van u enkele van uw vrienden als u zelf mijn hulp niet nodig zou hebben. Zijne Heiligheid heeft altijd zeer veel gegeven om u en uws gelijken en om u geeft hij nu zelfs nog meer, want hij rekent het tot zijn eigen taak om u vanwege uw grote verdiensten voor de christelijke literatuur te omringen met alle genegenheid die hij kan tonen. Dus heb ik bij mijn eigen reeds lang bestaande welwillendheid jegens u die van mijn heer gevoegd en zo bewijs ik u na hem de hoogste eer en bied u al wat ik bezit aan. En dit doe ik met liefde en plezier. Want hoewel ongeletterd, ben ik toch in zoverre een literatuurliefhebber dat ik mijn bedoelingen succesrijk acht wanneer zij herinnerd en vermeld worden door de grootste geleerden. Veel gezag hebt u verworven bij de mensen door uw eerbiedwaardige inspanningen en de onvergankelijke monumenten van uw geschriften; evenveel macht hebt u over mij indien u ooit gebruik wilt maken van mijn hulp. Ik wens vurig dat u dit ook zult doen, niet zozeer omwille van mij (hoewel ik niet kan verhelen heel graag door u als vriend beschouwd te worden) maar omdat ik in dezen de wil van zijne Heiligheid moet volgen op grond van mijn ambt en dat uit eigen beweging ook gaarne doe. Al wat er voor u en de uwen gedaan kan worden, moet naar mijn mening toegerekend worden aan uw roemvolle verdiensten voor God en onze eerbiedwaardige religie, en alleen daaraan. Vaarwel. Rome, 20 april 1524 {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} 1443b Van Clemens VII Rome, 30 april 1524 Paus Clemens VII Geliefde zoon, een groet en de apostolische zegen Uw brief 1. en het boekwerk dat u ons gezonden hebt over de Handelingen van de Apostelen hebben ons uw toewijding aan ons duidelijk gemaakt die gepaard gaat met een even grote welwillendheid: wij hebben goede hoop dat u, door de wil van de almachtige God onderscheiden met uitzonderlijke geleerdheid, voor de zaak van diezelfde God wapens op zult nemen die overeenstemmen met uw grote talent en met de vroomheid die u belijdt. Uit vele richtingen immers bereikte ons het bericht dat u dat van plan bent, dat u al toegezegd hebt of liever dat u al begonnen bent met schrijven, 2. opdat u zo het licht van uw geleerdheid kunt laten schijnen bij het blootleggen van de dwalingen van velen die verkeerd zijn gaan denken: het was ons zeer aangenaam dit te horen. Want wij hebben altijd veel waarde gehecht aan uw wetenschappelijke werk en uw kennis; of u nu naar Rome komt of ergens anders gaat wonen, waar u zich ook bevindt, u moet weten dat wij standvastig deze mening toegedaan blijven en dat onze vaderlijke genegenheid voor u niet verandert. Daarom hebben wij ook in verband met de wens u te vrijwaren voor smadelijke aanvallen, ons gezag laten gelden; en aangezien noch ons oordeel noch ons gevoelen het ons toestaat een beloning achterwege te laten voor uw voortreffelijke werken voor de buitengewone vriendelijkheid jegens ons die blijkt uit de opdracht van dit fraaie boek, hebben wij onze geliefde zoon Lorenzo Campeggi, kardinaal priester van de titelkerk van de H. Anastasia en gezant van onszelf en van de apostolische Stoel, opdracht gegeven om u uit onze naam een geschenk te bezorgen. 3. Maar spoedig, wanneer zich een eervolle gelegenheid aan ons voordoet, zal er ook zorg gedragen worden voor uw waardigheid. Opdat wij dit met nog minder aarzeling en vanwege nog grotere verdiensten van uw kant verplicht zijn te doen, zal het uw taak zijn - tot welgevallen van God en evenzeer van ons en ter ver- {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} lichting van ons leed - om hen die afgedwaald zijn van de richting van het ware geloof weer de goede weg te wijzen, in samenwerking met ons, zowel door onderricht als door preken en schrijven, zodat enerzijds wij kunnen profiteren van uw welwillendheid en anderzijds de christenheid de vruchten kan plukken van uw kennis en geleerdheid. Gegeven te Rome bij de St.-Pieter, onder het zegel van de Visser, op de laatste dag van april 1524, in het eerste jaar van ons pontificaat. Jacopo Sadoleto 4. Aan onze geliefde zoon Erasmus van Rotterdam, leraar in de theologie 1444 Van Heinrich Stromer Leipzig, 1 mei 1524 Hartelijk gegroet, zeer geleerde en welsprekende Erasmus. Hoewel ik weet dat u onlangs een brief 1. van mij ontvangen hebt uit handen van Philipp Melanchthon, 2. geen liefhebber van paarden maar wel van alle goede literatuur, kan ik het toch niet laten om u, mijn grote vriend, die ik hoogacht en bewonder, met mijn schrijfsel lastig te vallen nu brenger dezes, een Bazelse boekhandelaar, 3. mij dringend verzoekt u te schrijven. Wij hebben wat betreft onze zeer heilige religie te maken met drie richtingen; de eerste spreekt met minachting en vol spot over de tradities die door mensen in het leven geroepen zijn, en verwerpt die helemaal, maakt scènes en mengt hemel en aarde door elkaar en water en vuur. 4. De tweede houdt juist krampachtig en vol eerbied vast aan de kleinste menselijke tradities maar heeft geen oog voor de grootsheid van het evangelie; zij vertrouwt op haar eigen verdiensten, die zij zelf uitgevonden heeft, maar heeft geen oog voor de goede werken die Christus ons voorgeschreven en geleerd heeft: het vaste geloof in Jezus Christus, onze enige en ware redder en verlosser, komt voor haar slechts op de tweede plaats. De derde, die mij het meest aanstaat, prent ons de leer van het evangelie in en spoort ons aan die nauwgezet voor ogen te houden; maar zij veroordeelt niet zonder meer de tradities van {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} de mensen mits die niet in strijd geacht worden met Gods woord, maar stelt wel vast dat Christus voor ons de enige bewerker van onze redding is; menselijke geboden wil zij niet afschaffen, maar zij ontkent dat deze geboden onderhouden moeten worden op straffe van zogenoemde doodzonden; dit is slechts een bepaling die afkomstig is van de bisschoppen, die om de lichtste en belachelijkste redenen mensen getroffen hebben met de angstaanjagende bliksem van de excommunicatie. Onlangs heeft bij ons een leek - om de terminologie van de geestelijken te gebruiken - een priester die hem licht beledigde, een vuistslag tegen zijn hoofd gegeven: hij werd geëxcommuniceerd! Een ander vermoordde met een dolk drie boeren: hij is niet uit de gemeenschap der christenen gegooid; want Christus heeft wel geboden ‘Gij zult niet doden’ 5. maar de bisschop ‘Gij zult geen geestelijke slaan’. Veel mensen gehoorzamen aan het gebod van de bisschop, niet aan dat van Christus. Maar als te Wittenberg op influistering van de duivel een canoniek wetboek in brand is gestoken, 6. genieten als gevolg daarvan de geestelijken bij jullie naar men zegt niet meer zulke grote privileges als vroeger; misschien dat ook bij ons binnenkort alle christenen gezalfd zullen zijn, niet alleen degenen die voorzien zijn van zo'n vreselijk habijt of kaal zijn op hun kruin. Ik vraag u, help de evangelische waarheid, zoals u ook doet, en laat u door hen niet tot de opvatting brengen van lieden die niet Christus' glorie zoeken maar hun eigen roem, of die bang zijn voor hen die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden. 7. Het is de taak van de christenen om onverschrokken Gods woord te verkondigen en hierbij niet steeds de goedkeuring van de mensen te zoeken maar Christus' glorie na te streven, door wie aan allen het eeuwige heil wordt geschonken. Dit heb ik geschreven niet omdat de omstandigheden daartoe dwongen maar vanuit mijn vriendschap en eerbied voor u. Er zijn mensen die u graag iets op de mouw willen spelden. Zij zeggen dat Maarten en Philipp kwaad van u spreken en zo zoeken zij zelfs met leugens ruzie te stoken tussen jullie om de grootsheid van het evangelie te schaden. Ik verzoek u om aan zulke klikspanen geen willig oor te bieden. Philipp was na het paasfeest bij mij in Leipzig; hij denkt heel anders over u dan die waardeloze kerels beweren, en ook Maarten wenst u niets kwaads toe, als ik het wel heb. Want het bestaat toch niet dat degene die genegenheid en respect voelt voor alle voorvechters {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} van het evangelie, u hatelijk zou bejegenen: u bent toch een van die voorvechters, en zelfs degene die helemaal vooraan staat en de beste van allen. Hierover heb ik nu meer geschreven dan ik van plan was. Vergeef me mijn breedsprakigheid. Vaarwel in Jezus Christus, die u nog heel lang moge bewaren voor ons, in een goede gezondheid en werkend in zijn wijngaard door uw geschriften. Weet dat ik me aanbevolen houd en dat ik u vereer. Leipzig, in grote haast, 1 mei 1524 Uw vriend Heinrich Stromer, medicus Aan de geleerdste man van alle geleerden en van alle welsprekenden de welsprekendste, Erasmus van Rotterdam, een waarachtig theoloog, zijn heer en voortreffelijke vriend 1445 Aan Maarten Luther Bazel, 8 mei 1524 Dit is het antwoord op brief 1443. Erasmus van Rotterdam aan Maarten Luther Hartelijk gegroet. Nee, ik ben het helemaal niet met u eens dat uw verlangen naar de zuiverheid van het evangelie dieper is dan het mijne: er is niets dat ik niet te lijden heb juist omwille daarvan; en ik jaag nog steeds op elke kans dat het evangelie iets wordt dat allen gemeenschappelijk is. Overigens, wat u zwakheid of onwetendheid noemt, is deels mijn geweten deels mijn weloverwogen oordeel. Bij bepaalde dingen die ik van u lees, word ik bang dat de duivel u misleidt met zijn trucages: maar andere dingen pakken mij zo dat ik wens dat deze vrees van mij ongegrond is. Ik zou weigeren iets te verkondigen waarvan ik zelf nog niet volledig overtuigd ben, en zeker iets wat ik nog niet begrijp. Tot nu toe heb ik beter gezorgd voor de zaak van het evangelie dan velen die zich beroemen op het woord ‘evangelie’. Ik zie dat er in deze situatie veel lieden tevoorschijn komen die aan de grond zitten en rebels zijn. Ik zie dat de schone letteren en de wetenschappen verloren gaan. Ik zie dat vriendschappen afgebroken worden en ik ben bang dat er een bloedige strijd op komst is. Als uw hart oprecht is, bid ik dat Christus zijn zegen geeft aan wat u doet. Mij zal niets zo verzwakken dat ik willens en wetens het evangelie overlever aan menselijke voorkeuren. Nog steeds heb ik niets geschreven om u aan te vallen; 1. als ik dat zou doen {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} zou dit een flink applaus oogsten van de vorsten, maar ik heb ingezien dat zo'n aanval onmogelijk is zonder schade voor het evangelie. Het enige wat ik gedaan heb is diegenen verjagen die alle vorsten ervan trachtten te overtuigen dat ik uw bondgenoot ben, dat ik het in alles met u eens ben en dat al wat u leert, in mijn boeken te vinden is. Deze opvatting is nog steeds slechts met de grootste moeite uit te roeien. Over het feit dat u iets schrijft dat tegen mij gericht is, maak ik me niet zo druk. Als ik op de wereld zou letten, kon me niets overkomen dat meer geluk brengt. Maar ik wens mijn ziel zuiver aan Christus terug te geven, en ik zou willen dat iedereen dat nastreeft. Als u bereid bent aan iedereen rekenschap te geven van het geloof dat u zelf hebt, 2. waarom hebt u er dan problemen mee als iemand met u in discussie gaat om iets van u te leren? Misschien kan een Erasmus die u in geschrifte aanvalt, het evangelie wel meer bevorderen dan al die dommeriken die schrijven te uwer verdediging: door hun schuld is het mij niet mogelijk slechts toeschouwer te zijn bij die tragedie, die - zo mag ik hopen - geen tragische afloop krijgt! Zij jagen mij naar de andere partij, zelfs al zouden de vorsten me niet in die richting duwen. Het onbehoorlijke gedrag van die lieden maakt het evangelie verdacht bij verstandige mensen, en de vorsten zullen zich gedwongen zien hun rebelse rellerigheid in toom te houden. Maar dit zal niet gaan zonder schade te berokkenen aan onschuldigen. Zij luisteren naar niemand, zelfs niet naar u. Zij overvoeren de wereld met woedende pamfletten, en vinden het daarom beter al die oude orthodoxe kerkvaders te veronachtzamen. Maar het zou te ver voeren hierover meer te schrijven. Ik bid dat de Heer alles richt op zijn eigen glorie. In mijn Spons mist u bescheidenheid, hoewel ik in die hele Spons geen woord vuilgemaakt heb aan Huttens leven, dat hij geruïneerd heeft door zijn uitspattingen, hoererij en goklust; ook heb ik geen woord besteed aan zijn domme grootspraak, die zelfs voor zijn meest lijdzame vrienden niet te verdragen was; geen woord aan zijn bankroet, of aan het geld afgeperst van de kartuizers, of aan de twee dominicanen bij wie de oren afgesneden werden, of aan de roofoverval waarbij drie abten aangevallen werden op de openbare weg, een misdaad waarvoor een van zijn bedienden onthoofd is; en evenmin aan andere algemeen bekende wandaden. 3. Hoewel door mij met geen woord geprovoceerd, verried hij onze vriendschap ten gunste van de ellendigste schurk 4. die er bestaat; hij zocht zoveel valse beschuldigingen tegen mij bij elkaar als de eerste de beste boef zou gebruiken om een andere crimineel te bedreigen. Ik verwijs wel even naar het {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} verraderlijk laten drukken van mijn brief 5. naar Mainz, maar ik laat zijn naam daar weg; ik zwijg over het andere verraad dat hij mij geleverd heeft. Hij had afgedwongen dat hij in veel brieven 6. van mij aanbevolen werd voor een positie aan het keizerlijke hof, hoewel hij al tegen de keizer had samengezworen, want hij wilde alleen maar misbruik maken van het woord ‘keizer’ om een echtgenote te strikken. Zo uitgedaagd door iemand voor wie ik zo veel gedaan heb, had ik dan eigenlijk niet het volste recht over deze zaken uit te weiden? En toch noemt u mij onbescheiden! Wat had Otto 7. met Hutten? Ook Otto is nooit met één woord gekwetst door mij, maar wat gaat hij tekeer! Deze mensen noemt u mensen zoals ik ben. Ik vind hen niet eens mensen, maar furiën, laat staan dat ik ze erken als mensen zoals ik. Door middel van deze wanproducten zal het evangelie hersteld worden, denkt u? Zijn dit de zuilen die de herboren kerk stutten? Moet ik afspraken maken met zulke lieden? Maar nu meer dan genoeg hierover. Joachim 8. vond ik een prima kerel. Jammer dat ik Melanchthon niet kon ontmoeten. Moge de heer Jezus uw geest richten op plannen die zijn evangelie waardig zijn. Bazel, voor de vuist weg, 8 mei 1524 Erasmus van Rotterdam 1446 Van Guillaume Budé Parijs, 8 mei [1524] Budé aan Erasmus Ik heb je begin april haastig een brief 1. gestuurd over je komst naar ons. Ik heb dit gedaan omdat de koning me dat opdroeg tijdens zijn korte verblijf hier. Hij was toen slechts één dag in deze stad, zelfs die ene dag niet helemaal. Toen hij eergisteren terugkwam en anderhalve dag hier bleef, heeft hij weer met mij gesproken over dezelfde aangelegenheid en daarna ging hij meteen weg. Als je nu, dierbare vriend, mijn brief gekregen hebt, dan is het goed. Zo niet, lees dan nu weer de hoofdpunten van wat ik geschreven heb. Ik verzocht je te bekijken welke van de twee opties jij het beste bij je vindt passen: kiezen voor een verblijf bij ons of blijven waar je nu bent. Indien nou {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} onze levenswijze jou aanstaat en je meent dat het verblijf bij ons geschikt is om tot op je oude dag de filosofie te beoefenen met je nieraandoening, dan zullen alle faciliteiten om het leven aangenaam te maken jou gegarandeerd ter beschikking staan. Want ook het door de koning voorgestelde ereambt, 2. dat als het ware als welkomstgeschenk voor je klaar ligt zodra je naar ons land bent gekomen, kan ik je zelf echt garanderen en dit kan ik ook in de toekomst op me nemen op basis van mijn eigen verantwoordelijkheid. En het is toch niet mijn gewoonte mijn reputatie op het spel te zetten. Tot op de dag van vandaag heb ik die, naar mijn mening, onbezoedeld weten te houden, want ik herinner me het Delphische gezegde ‘Verleen zekerheid en je krijgt de ondergang’. 3. Hoe ben ik dan nu tot zo'n zelfverzekerdheid gekomen dat ik vrijwillig garant sta voor deze belofte hoewel die buiten mijn bereik ligt? Simpelweg weet ik zelf van de koning dat hij enthousiast en standvastig hiervoor heeft gekozen en ik heb de zekerheid gekregen dat het geschenk, dat jij onmiddellijk na je aankomst zult krijgen, voor je klaar ligt. Indien je evenwel echt aan Duitsland verknocht blijft, zodat je vreest dat je verblijf hier niet in gelijke mate aan je wensen kan voldoen, dan is dit voor mij moeilijk te weerleggen. Boven alles zou ik, als ik me geconfronteerd zou zien met een vergelijkbare overweging en keuze, ervoor kiezen mijn hart te volgen, dat plezier beleeft aan datgene waaraan het gewend is en er daarom niet van wil scheiden. Laat dat dus om mijnentwil geen probleem zijn, indien je hart zo spreekt. Maar indien je mening balanceert tussen beide mogelijkheden en als je daarom twijfelt, kom op dan, mijn beste, laat de balans doorslaan naar een van beide kanten en dan het liefst naar deze kant hier. Want het zou ondraaglijk zijn als je de beslissing weer zou uitstellen, terwijl het ambt voor jou is gegarandeerd en - zoals ik je verzeker - bij je komst voor je klaar ligt, tenzij je natuurlijk meent dat mijn kwaliteiten tekortschieten om een dergelijke garantie te kunnen waarmaken. Houd dus op met uitstellen, vriend, en nu eens dit dan weer dat smoesje te gebruiken en, zoals men zou kunnen zeggen, onnodig quasi-bescheiden te zijn jegens de koning. Want alle belangrijke en verstandige mensen zouden het zeker zeer kortzichtig vinden indien je de indruk wekt dit gewin roekeloos te laten schieten terwijl je het zonder enige kritiek kunt aannemen. Indien daarentegen, wat velen denken, de neiging van de theologen bij ons om ruzie te zoeken jou belet te emigreren, omdat jij je zogenaamd zou bezighouden met de correctie van de heilige geschriften, dan is die angst ongegrond. Zeker zal de eer van de uitnodiging je onmiddellijk veiligheid en {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} ongestoorde rust verschaffen en ongetwijfeld zou niemand het wagen jou lastig te vallen aangezien je door de koning bent uitgenodigd en wordt beschermd. Terwijl bovendien het ambt dat jou wacht, op zichzelf al eervol is en je een schitterend inkomen zal bezorgen, is het niet minder dan vijf dagreizen verwijderd van de verblijfplaats van die theologen. Daarom zul je hun kwaadsprekerij onbevreesd kunnen negeren. Bovendien zou ook de waardering van de intellectuelen in aanzienlijke posities, die nu is gericht op je geschriften maar die waarschijnlijk zal groeien wanneer je hier woont en je hier thuisvoelt, de doorslag kunnen geven om de club van degenen die een hekel aan je hebben, koest te houden. Sowieso vinden veel verstandige en weldenkende mensen dat die lieden het bij het verkeerde eind hebben en veeleer jaloers zijn op de geleerden die oog hebben voor schoonheid, vanwege hun prachtige en prijzenswaardige hervormingsdrang, dan dat ze enige passie voor iets nuttigs of goeds volgen. Nu de zaken er zo voorstaan ben ik verbaasd dat je voorheen enthousiast was om te verhuizen maar de middelen miste, en nu schitterende middelen gevonden hebt en vervolgens twijfelt. Jij moet nu dus bepalen of het voor jou het beste is deze uitnodiging aan te nemen of af te wijzen. Want de koning zou wel eens spijt kunnen krijgen indien hij vindt dat hij voor de gek wordt gehouden. Gegroet. Parijs 8 mei 1447 Aan Theobald Hillweg [?] Bazel, 15 mei 1524 Erasmus van Rotterdam groet een zekere abt Als berichten van uw uitzonderlijke vriendelijkheid mij niet zo vaak al ter ore waren gekomen, eerwaarde vader, zou ik gevreesd hebben dat u mij luidkeels een onbeschaamde vlerk zou noemen omdat ik, een persoon van lage rang, een brief schreef aan u, iemand van hoge rang, terwijl wij elkaar helemaal niet kennen en nog wel over iets wat mij nauwelijks aangaat; maar uw vroomheid zal mij deze overmoed wel vergeven, die voortvloeit uit christelijke naastenliefde. Ambrosius Kettenacker, de priester van de parochie van Riehen, loopt het risico brodeloos gemaakt te worden: zo verschrikkelijk boos is de eerwaarde vader abt Andreas 1. van Maris Stella op hem op grond van verdacht- {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} makingen waarvan ik de bron niet ken. Ambrosius heeft mij persoonlijk een bevredigende uitleg gegeven over één beschuldiging, dat hij in een preek gezegd had dat in de stamboom van Jezus zondaressen voorkomen. Hieronymus heeft dit ergens geschreven, tot glorie van Christus en tot troost van ons. 2. Zijn parochianen getuigen dat hij hierover niets gezegd heeft wat goddeloos is, tenzij ook goddeloos is wat Hieronymus hierover heeft geschreven. Ambrosius lijkt mij een man waar geen kwaad in steekt. Niet zonder flinke investeringen is hij priester geworden en toen heeft hij dit werk gevonden; hij heeft daar voor veel geld gebouwd; hij kan daar niet weggehaald worden zonder financieel verlies, dat hij niet kan dragen. Hij is gezien bij zijn kudde. En zoals mensenzaken nu eenmaal zijn: veranderingen zijn gewoonlijk verslechteringen. Er bestaat een oud Portugees spreekwoord, ‘Ik verwijder een vlek en loop er weer een op’; 3. nu kun je bijna zeggen, ‘Ik verwijder een vlek en loop een veel kwalijker vlek op’. Als Ambrosius ooit iets gedaan heeft wat niet hoort, zal hij dit snel goedmaken volgens uw aanwijzingen. Met uw christelijke opvattingen moet u deze onenigheid tussen Ambrosius en de eerwaarde vader abt van Maris Stella toch willen oplossen, en met uw gezag zult u daar ook gemakkelijk in slagen. Ik twijfel er niet aan dat Ambrosius met graagte alle voorwaarden voor een verzoening zal aanvaarden. Daar sta ik voor in. Als u zo vriendelijk bent Ambrosius op mijn verzoek in deze kwestie te helpen, zal ik op deze grond graag bij u, hoogeerwaarde vader, in het krijt staan. Maar als u reden hebt om mijn verzoek onjuist te vinden, moet u toch Erasmus rekenen tot degenen die u op alle mogelijke manieren ter wille wensen te zijn: moge de heer Jezus u nog lang in goede gezondheid voor ons bewaren. Bazel, 15 mei 1524 {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} 1448 Van hertog Georg van Saksen Dresden, 21 mei 1524 Georg, bij de gratie Gods hertog van Saksen, landgraaf van Thüringen en markgraaf van Meissen, groet Erasmus van Rotterdam, theoloog, en schenkt hem zijn genade en gunst Toen uw brief 1. mij in de pinkstervakantie bereikte, stond er nog geen adres op; de bode verklaarde dat Mosellanus dit er eigenlijk aan toe had moeten voegen. Maar toen ik hem doorlas werd mij duidelijk dat hij voor mij bestemd was en voor niemand anders. U schrijft echter dat u al enkele keren per brief contact met mij gezocht hebt maar van mij geen antwoord hebt gekregen en dat dit bij u de verdenking doet rijzen dat u mij op een of andere manier beledigd hebt. Maar ik heb al uw brieven beantwoord, althans die ik ontvangen heb; om te zorgen dat u weet welke ik ontvangen heb, stuur ik nu een kopie mee van mijn vorige brief, 2. die een reactie is op uw vorige brief. 3. Als u in de tussentijd nog andere verzonden hebt moet u weten dat ze niet bij mij gearriveerd zijn. Als ze wel waren aangekomen zou ik het zeker niet zover laten komen dat u kon klagen over mijn gebrek aan wellevendheid in dezen, vooral omdat het mijn vaste gewoonte is om niemand, al is hij nog zo eenvoudig, zonder antwoord weg te sturen, mits wat die persoon geschreven heeft, een antwoord verdient. Wat betreft uw spijt van de lof die u bepaalde mensen meer dan zij verdienden hebt toebedeeld, stel ik, ook al hebt u daar niet ten onrechte spijt van, toch het volgende vast: als u de personen die u bedoelt niet op deze manier behandeld had en hen niet met die ongegronde aanbevelingen onder de aandacht had gebracht, zou u al veel eerder dezelfde beledigende houding van hun kant ondervonden hebben dan nu. Dit zijn namelijk die vermaarde ‘daden van deugdzaamheid’, die uit deze bron van de ware leer geput worden. Dit zijn de ‘werken van naastenliefde’ die ons geleerd worden door Luther en andere lieden. Zij beroemen zich erop meer dan evangelisch te zijn terwijl zij eerder aan de letter hangen dan aan de geest. Dit is een trouw en eerlijkheid die meer dan Duits is, en die deze edelmoedige lui al overal hebben gedemonstreerd. Maar of zij die als de hoofden van deze sekte beschouwd willen worden, net zo zijn als de rest, de ledematen, is gemakkelijk te gissen. Ik voor mij zou liever gehad hebben, als zulke wensen iets uithalen, dat Eppendorf elders was geboren en niet afkomstig was uit mijn gebied; hoewel hij een sieraad voor dit land zou moeten zijn, heeft de goede man zich zo ontpopt dat hij veeleer een smet of een schandvlek is. Want wanneer ik mij voor de geest haal welke voortreffelijke eigenschappen u hem toen toegedicht hebt, 4. is er denk ik geen fraaier voorbeeld te verzinnen van een aan lager wal geraakt persoon wiens geweten en schaamtegevoel verdampt zijn. {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} Werkelijk, had God u drie jaar geleden maar dit idee ingegeven om afstand te nemen van Luthers sekte! En had u dan maar zo afstand genomen dat u door publicatie van een geschrift dat tegen hen was gericht, bewezen had dat er tussen u en hen echt niets gemeenschappelijks is en dat er ernstige meningsverschillen bestaan! Hoeveel gemakkelijker was het dan immers geweest het toen nog oplaaiende vuur te blussen dan het nu te doven nu het zich tot een zo geweldige vuurzee uitgebreid heeft! Dus ligt, om eerlijk te zeggen wat ik vind, de schuld daarvan op de eerste plaats bij u. Want als u, toen de tijd hiervoor rijp werd en nog niet zo veel mensen door dit kwaad gegrepen waren, de houding tegenover Luther aangenomen had die u nu demonstreert en als u het strijdperk betreden had en daar serieus de rol van waarachtige vechter vervuld had, zou er geen reden zijn om ons zorgen te maken. Maar omdat u steeds zo met hem hebt gevochten dat u hem nooit gedreigd hebt met een open oorlog maar u hem alleen aanviel vanuit een schuilplaats en slechts met weinig effect, bijna zo alsof u met opzet niet wilde doden, is het gevolg dat de meningen van de mensen uiteenlopen: een deel is tot de conclusie gekomen dat u een vijand van Luther bent, een ander deel dat u met hem onder één hoedje speelt en voor het oog wel doet alsof u meningsverschillen met hem hebt maar in feite het met hem eens bent. Als u van deze onjuiste mening verlost wilt worden, zal het voortdurend nodig zijn dat u meteen open kaart speelt en eindelijk eens voor de dag komt en door openlijk met Luther slaags te raken voor de hele wereld van uw opvatting getuigt en tegelijk de kerk beschermt tegen die goddeloze ketterij. Als u dat niet doet, zullen allen eenstemmig en luidkeels laten weten dat u afbreuk hebt gedaan aan de waardigheid van de kerk en dat u geen rekening hebt gehouden met de zuiverheid van het evangelie en uw eigen plichten. Onze vriend Mosellanus is overleden, 5. maar natuurlijk veel te vroeg, want hij was de grootste ster van de universiteit van Leipzig. Had God maar gezorgd dat hij langer mijn gulheid had kunnen ondervinden! Ik zou niets liever gehad hebben, wees daarvan overtuigd. Maar aangezien God anders beslist heeft, moeten wij gelaten zijn dood dragen; en we moeten alle moeite doen om in zijn plaats iemand te vinden die onze universiteit kan laten excelleren op de gebieden van het Grieks en van de goede literatuur, en die bovendien mijn landgenoten kan vormen tot mensen die leven volgens deugden en plichten. Als u iemand weet die hieraan beantwoordt maar die ook geen enkel contact heeft met Luthers sekte, wens ik dat u hem naar mij toe stuurt: hiermee zult u iets doen wat mij welkom is en waar die persoon geen spijt van zal krijgen. Vaarwel. Vanuit Dresden, 21 mei 1524 {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} 1449 Van Kilian Praus Sélestat, 27 mei 1524 Gegroet. Hoewel mijn onbeduidendheid aan u, verheven als u bent, minstens de eer zou moeten bewijzen u niet lastig te vallen met een brief, beste Erasmus, werd die onbeduidendheid uit nood overwonnen omdat er iets was wat mij tegen mijn zin dwong u te schrijven. Want ik moet mezelf bij u vrijpleiten, omdat u misschien te zeer lijdt onder de verdenking dat door mijn toedoen een bepaalde brief van u bekend is geworden. De grote geleerde Johannes Sapidus, die dezelfde verdenking koesterde, heeft mijn pleidooi van onschuld aanvaard; naar ik meen heeft hij zichzelf bij u zo vrijgepleit, dat hij niet de beschuldiging tegen hem geuit naar mij doorschoof. Maar vanwege het feit dat hij u verteld heeft van mijn contacten met Eppendorf, heb ik toch gemeend, door u deze brief te schrijven, te moeten voorkomen dat er ook maar een greintje verdenking in uw geest kan overblijven. Mijn omgang of vriendschap met Eppendorf was nooit zo vertrouwelijk dat ik informatie onmiddellijk aan hem zou doorspelen als ik eventueel bij toeval op een brief van u was gestuit waarin iets over Eppendorf stond wat u niet openbaar gemaakt zou willen hebben. Erasmus, in Gods naam, geloof alstublieft dat ik de waarheid spreek. Nooit zou ik zoiets doen, nooit zou ik u zo krenken, nooit zou ik zoveel waarde hechten aan mijn omgang met Eppendorf. Kortom, u begrijpt dat ik het niet gewild had ook al zou ik de kans gehad hebben. Wat als ik niet eens in staat ben geweest iets te openbaren wat die brief betreft? Want hoewel ik vaak in het huis van Sapidus verkeer, in alle vrijheid en met het volste vertrouwen van zijn kant, en gebruik maak van zijn boeken als waren ze van mij, omdat hij zelf in al zijn vriendelijkheid mij hiertoe uitnodigt, heb ik nooit meegemaakt dat bij hem met een brief van u zo slordig omgesprongen werd dat ik of wie dan ook de kans had om die stiekem te lezen en er informatie uit te stelen. Ik heb wel - dat moet ik bekennen - brieven 1. van u aan Sapidus gelezen maar dan brieven die niet over Eppendorf spraken (omdat Sapidus wist dat ik buitengewoon geniet van het lezen van uw brieven en ze daarom graag met mij deelde) en dan met name de brief waarin u bij Sapidus geklaagd hebt over de openbaarmaking van de brief die u voor altijd begraven had willen hebben; deze klacht liet hij me lezen omdat de kwestie ook mij leek aan te gaan, want Sapidus vermoedde dat ik de bewuste brief toevallig tegengekomen was in zijn bureau, hem heimelijk had gelezen en iets van de inhoud had doorgebriefd aan Eppendorf. Toen heb ik me gerechtvaardigd tegenover Sapidus en die heeft zonder {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} bezwaren mijn pleidooi aanvaard, zoals ik hierboven heb medegedeeld. Erasmus, aanvaard alstublieft mijn pleidooi ook en wees er voor honderd procent van overtuigd dat ik in elk geval over die brief van u helemaal niet eens iets naar buiten heb kunnen brengen. Wat was dan het geval? Als noch Sapidus zelf noch ik hier iets gelekt hebben, om het eenvoudig te zeggen, waar komt die achterdocht van u dan vandaan? Waarom, ten slotte, heeft Eppendorf zich bij u beklaagd? Geloof me, dat beklag komt heel ergens anders vandaan, misschien wel van datgene wat Simon, 2. familie van mij en ook u welbekend, mij geschreven heeft voordat u bij Sapidus geprotesteerd had dat die bewuste brief niet zorgvuldig geheim gehouden was. Want ik had aan die vriend van mij een paar dingen geschreven die ons allebei aangingen en had daarbij de naam Eppendorf moeten laten vallen omdat die aan Simon nog ettelijke goudstukken schuldig was; ik had laten blijken dat ik het lot van Eppendorf betreurde omdat van die jongeman met dat talent, anders zo slim en zo beschaafd, nu gezegd werd dat hij heilloze plannen trachtte uit te voeren en omdat hij geen poging deed om weer bij u in de gratie te komen; ik had er verder op gewezen dat hij uw pen moest vrezen, want ik hoorde van vrienden dat er voor uw welbespraaktheid, waarmee u onbetwist verreweg het meest van allen vermag, materiaal in overvloed was indien u zou besluiten iets tegen hem te schrijven, en dat u iets had waarmee u hemzelf heel pijnlijk kon treffen; hieraan had ik nog toegevoegd dat het, naar de mening van mensen die bekend staan om hun eerlijkheid en hun kennis en die absoluut niet kwaadwillend zijn ten opzichte van Eppendorf, veel beter en nuttiger voor hem zou zijn om te proberen zijn schuld af te betalen, die geweldig groot is, dan om die vervelende vijandelijkheden tegen u door te zetten en zo uiteindelijk de scherpe punt van uw pen op zichzelf te richten; want dat hij in het eerste geval zijn eigen reputatie zou redden, maar in het tweede een aanzienlijk deel van zijn goede naam zou verliezen. Dus heb ik aan mijn vriend Simon Schaidenreisser over dit soort zaken die Eppendorf aangaan, geschreven, beslist niet uit haat jegens hem maar juist uit grote sympathie, echter wel zo dat hij misschien met enig recht op mij gepikeerd zou kunnen zijn als iets hiervan hem ter ore zou komen; ik heb bovendien tot slot gevraagd of Simon wist wat er speelde tussen u beiden. Hij antwoordde mij op die laatste vraag met de woorden: ‘Conrad, 3. vroeger Huttens dienaar, tegenwoordig van Eppendorf, heeft mij verteld toen hij onlangs hier was, dat Eppendorf zich per brief beklaagd had bij Erasmus.’ Toen ik naar de klachtgrond vroeg, gaf hij als antwoord dat het {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} een moeilijke kwestie was. Toen ik aanhield en het nog een paar keer vroeg, heeft hij het mij met enige tegenzin verteld. Hij zei: ‘Eppendorf heeft uit brieven die vrienden en kennissen hem vanuit zijn vaderland gestuurd hebben, duidelijk in de gaten gekregen dat hij door toedoen van Erasmus niet zo erg gewaardeerd wordt door zijn vorst.’ 4. Uit deze woorden kunt ook u opmaken, beste Erasmus, dat datgene waarover Eppendorf zich per brief bij u beklaagd heeft, van anderen dan van mij of van Sapidus afkomstig is. Dit hele jaar dat ik uit Bazel weg ben, heb ik hem nooit gezien: in al die tijd heb ik hem slechts één brief geschreven, een heel korte, waarin u helemaal niet ter sprake kwam, en wel zodra ik vernomen had dat hij in Straatsburg was, lang voordat u die brief waarover het nu gaat naar Sapidus gestuurd had. In Bazel was ik bevriend met Eppendorf in de tijd dat ik ontdekte dat hij bij u uiterst gezien en geliefd was. Zodra Hutten naar Mulhouse was vertrokken 5. en de vete tussen u en hem zich begon te openbaren, heb ik Bazel en Eppendorf tegelijk achter me gelaten. Ik heb Hutten zelfs een paar keer bezocht in de tijd dat die in Bazel was: ik voelde me door een persoonlijke verdienste van hem voor mij hiertoe verplicht omdat hij mij een aanbevelingsbrief gegeven had voor mijn weldoener, 6. door wie Hutten toen zeer hoog geacht werd, en ik de vrucht van die aanbeveling gesmaakt heb. Maar toen had Hutten zijn ware gezicht nog niet laten zien: die bezoekjes van mij, die begroetingen, hebben allemaal plaatsgevonden vervoor het verschijnen van Huttens Beklag. Kortom, noch Hutten noch Eppendorf heeft mij ooit geraadpleegd. Al wat door hen ten nadele van u gezegd is, geschreven is, gedaan is, dat is echt allemaal gezegd, geschreven en gedaan zonder dat ik het wist, laat staan dat ik iets goedkeurde. Maar ik kan betrouwbare getuigen vinden van het feit dat ik niet slechts eenmaal en niet slechts op één plaats duidelijk heb laten blijken hoezeer ik sommige dingen afkeurde die zij ondernomen hadden en hoe het mij vooral tegenstond dat Eppendorf onenigheid met u had (ik wil nog geen zwaardere term gebruiken) en hoezeer ik wenste dat hij snel zou terugkeren naar een goede verstandhouding met u. Dit heb ik ook besproken met Conrad, zijn dienaar, toen die toevallig op doorreis naar Straatsburg hierlangs kwam. Ik heb hem gevraagd of Eppendorf eigenlijk nog problemen met u had en of er nu een goede verstandhouding was tussen u tweeën. Hij antwoordde dat Eppendorf zich in de toekomst rustig zou houden. Dat voornemen heb ik toegejuicht, en op alle mogelijke manieren heb ik Eppendorf aangespoord daarin te volharden, op te passen dat hij niet de rol van de overleden Hutten {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} ging voortzetten, wat hem bij velen gehaat zou maken, en zijn best te doen zich zo snel mogelijk met u te verzoenen. Ik zei dat dit in het belang van hem zelf was: dat dit het was wat niet alleen hem het meest zou sieren maar zonder twijfel ook een klinkende aanbeveling vormde bij alle verstandige mensen. Ook mijn gesprekken met Beatus Rhenanus kwamen hierop neer. Maar toen die mij aanspoorde om Eppendorf een brief te schrijven met het advies zich met u te verzoenen, heb ik geweigerd omdat ik niet verwachtte dat ik met mijn brief iets zou bereiken en omdat ik dacht dat hetgeen Eppendorf zou doen, door hem niet volgens mijn advies gedaan zou worden maar volgens advies van anderen of nog eerder naar zijn eigen idee. Omdat het zo zit met al deze dingen, beste Erasmus, blijft het volgende over: ten eerste dat u uw eerdere goede verstandhouding met Sapidus handhaaft, niet alleen omdat u met betrekking tot die brief nu wel inziet dat er door hem niet iets per vergissing naar buiten gebracht is, maar ook omdat hij, voorzover ik zie, telkens wanneer uw naam valt, u gewoon een goed hart toedraagt en steeds met eerbied over u spreekt; ten tweede dat u alle verdenking laat varen dat mijn trouw aan u niet standvastig is, en dat u uw vroegere welwillendheid ten opzichte van mij behoudt aangezien u nu merkt dat ook ik van alle schuld gezuiverd ben; ten slotte dat u absoluut niet moet geloven, omdat enkele Duitsers zich weinig vriendelijk gedragen tegenover u, dat daarom alle Duitsers diezelfde vijandige gevoelens voor u koesteren. Volgens mij is het zelfs zo dat ook degenen die u lijken te haten, geenszins de hele Erasmus haten, en dat die veronderstelde afkeer voortkomt uit belangstelling en een zekere genegenheid. Want toen zij zo overdreven op u gesteld waren, wilden ze Erasmus helemaal voor zichzelf houden. Maar genoeg hierover. U kunt mij in elk geval rekenen tot de mensen die u zeer toegewijd zijn, en dat moet u ook doen. Want afgezien van de weldaden van uw publicaties, waarmee u mij - en met mij alle intellectuelen - aan u had verplicht al voordat ik u van gezicht kende, is er ook iets persoonlijks, waar ik vaak aan denk, namelijk hoe vriendelijk en welwillend u mij altijd aansprak telkens wanneer ik ietwat beschroomd samen met enkele geleerde heren naar u toe kwam om van uw aanwezigheid te genieten, en hoe u zelfs toen absoluut niet neerkeek op mijn onbeduidend persoontje. Omdat ik dus herhaaldelijk aan die vriendelijkheid, die welwillendheid van u denk, kan ik zelf niet anders dan van u houden en u toegewijd zijn. Als u deze brief goed opvat, die weliswaar langer is dan eigenlijk hoort maar uit noodzaak zo rijk aan woorden is, zult u mij wat meer moed geven om u later nog eens te schrijven als dat nodig is. Ik bid dat u een lang leven beschoren mag zijn, Erasmus, meer omwille van ons dan omwille van u. Moge Christus u zo lang mogelijk voor ons bewaren in goede gezondheid. {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} Sélestat, 27 mei 1524 Kilian Praus o.s.b. Aan de heer Erasmus van Rotterdam, de beroemdste en beste doctor in de letteren, zowel de heilige als de profane letteren 1450 Van Rudbert von Mosham Passau, 30 mei 1524 Gegroet. Toen ik niet zo lang geleden tijdens mijn lectuur puur toevallig stuitte op uw brief 1. aan Mark Lauwerijns, zeergeleerde Erasmus, raakte ik hevig ontsteld: mijn lot en mijn kleingeestigheid vervloekend zuchtte ik net zoals Julius Caesar naar verluidt zuchtte toen hij voor een standbeeld van Alexander de Grote stond, omdat hij toen nog niets bereikt had wat het onthouden waard was, op een leeftijd waarop Alexander al de hele wereld onderworpen had. 2. Even pijnlijk werd ik, in de lijst van uw vrienden die u met het grootste genoegen opstelt, getroffen door de hoge lofprijzing en verheerlijking van de personen die u in die lange brief weer opsomt; die lijst was voor mij een beetje een beschuldiging van luiheid omdat ik helemaal niets gepresteerd had, hoewel ik u met al uw vriendelijkheid al drie jaren lang kende, eerst in Leuven 3. alleen van gezicht, toen in Keulen, 4. na de kroning van keizer Karel, waar ik u door onze vele gesprekken persoonlijk leerde kennen en u volgens mij ook mijn vriend werd; tot nu toe had ik echter niets gepresteerd en ook niet nagedacht over iets dat uw geleerdheid waard was, zelfs niet een brief om bij u op bezoek te komen en onze eenmaal in gang gezette relatie te bevestigen of te vernieuwen. Want enerzijds had ik het prachtig gevonden als ik tussen die fraaie standbeelden die u in die brief aan Lauwerijns ter ere van uw vrienden opricht, met voor ieder van hen een eigen lofprijzing, ook mijn naam met een aardige en eervolle vermelding had gevonden; anderzijds vond ik het heel smadelijk dat ik geen enkele vermelding, laat staan een positieve, van u mocht krijgen tussen zoveel leeftijdgenoten. Verschillende van hen waren mijn medestudenten op de Latijnse school en op de universiteiten van Italië en sommige zijn ook met u bevriend geraakt in bijna dezelfde periode waarin ik u regelmatig trof. Maar dat ik zo- {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} iets niet verdiend heb ligt niet zozeer aan luiheid van mij en mijn ietwat boerse schroom, die mij tot nu toe verhinderd heeft u te schrijven, als wel aan de stormwinden waarmee bepaalde werkzaamheden gepaard gingen die door de dood van een verwant bij mij terechtkwamen. Daar heb ik het zo druk mee gehad dat ik in die periode van drie jaren noodgedwongen niet alleen de gewoonte om te schrijven maar bijna elk soort van wetenschappelijk werk links heb laten liggen. Het werkje over het grootbrengen en verzorgen van honden dat ik uit het Grieks had vertaald en dat ik u in Keulen heb laten zien, 5. heb ik nog steeds niet kunnen publiceren, deels vanwege diezelfde werkzaamheden en ook omdat er enkele duistere woorden in voorkomen uit het vakgebied der geneeskunde, waarvan ik de betekenis moeilijk kan achterhalen. Maar als het u nu nog niet begint te dagen wie ik ben, zult u zich het volgende voorval toch wel herinneren: toen ik aan het hof verbleef van zijne Eminentie de kardinaal van Gurk, 6. die toen bekend was door de meer geluk brengende titel van Salzburg en met wie u nooit kennis had gemaakt behalve door zijn reputatie, had u om een onderhoud met hem gevraagd. Eerlijk gezegd heb ik er vaak spijt van gehad dat ik dit voor u geregeld heb, omdat de kardinaal slechts een paar woorden met u wisselde, beneden uw waardigheid, en u ook nog zonder geschenk liet vertrekken, geheel tegen de gewoonte van andere vorsten. Daarom ben ik altijd een beetje bang geweest dat hier enige antipathie jegens mij uit voortgekomen is, hoewel ik dit onfatsoenlijke en onvriendelijke gedrag van de kardinaal zwaarder heb opgenomen dan u zelf. Dus toen ik uiteindelijk ontslag genomen had bij dit hof en me ook had weten te bevrijden van die gecompliceerde werkzaamheden, besloot ik me tot priester te laten wijden; hoewel dit tegenwoordig niet zo best klinkt, wilde ik toch liever zorgen voor rust in mijn leven dan gebukt gaan onder voortdurende dienstbaarheid aan het hof. Een van de dingen die mij de durf geven u met deze brief te storen, is ook het feit dat u in uw brief aan Lauwerijns vaker melding maakt van de dekens met wie u bevriend bent. 7. Omdat ik zelf nog niet zo lang geleden het decanaat van Passau verworven heb en door dit ambt, u zo goed bekend door uw omgang met zulke mensen, meer durf heb gekregen, wens ik voor de tweede keer bijgeschreven te worden op de lijst van uw vrienden. Ten slotte wees de Neurenbergse patriciër Willibald Pirckheimer mij met klem erop dat ik {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} het niet kon maken om niet met een briefje u een hartelijke groet te zenden (als aan een godheid met wie ik dag en nacht gesprekken voer via uw belangrijkste werken, die ik zorgvuldig bestudeer). Toen ik vorige maand naar hem toe ging vanwege mijn ambt en om kennis te maken, was hij in alle opzichten vriendelijk: hij deed mij zelfs de eer aan dat hij me veel brieven van Erasmus liet zien, die hij als het ware uit zijn schatkist opdiepte; ik heb ze met ongelooflijke vreugde gezien en gelezen, dat verzeker ik u. Terwijl ik nog eens zuchtte, benijdde ik hem meer om dergelijke sieraden dan om zeldzame geschenken van goud of zilver. Daarom vraag ik met klem, allervriendelijkste Erasmus, om deze brief goed op te vatten: hierin verzoek ik u alleen te geloven dat ik u zeer vriendelijk gezind ben, goed op uw eigen gezondheid te letten en met grote en ongebroken geest verachting te tonen voor de beledigingen van mensen die echt niet deugen. Nooit moet u vergeten dat u jaren geleden al bij alle mensen die er verstand van hebben, alle afgunst en elke mogelijke smet op uw reputatie overwonnen en weggevaagd hebt door de roem van uw geleerdheid en uw schitterende stijl van schrijven. Vaarwel uit Passau in Beieren, 20 mei 1524 Voordat ik deze brief sloot, viel uw naam bij de zeereerwaarde zeer doorluchtige heer Ernst, onze bisschop, hertog van Beieren etc.; denkend aan de fraaie lofprijzing die u aan hem wijdt in een van uw brieven, 8. verzocht hij mij u de hartelijkste groeten van hem te doen. Nogmaals vaarwel. Rudbert von Mosham, doctor in de beide rechten, deken van Passau en aan u zeer toegewijde vriend 1451 Aan William Warham Bazel, 1 juni 1524 Dit is het voorwoord bij het tweede deel van de herziene, negendelige editie van de werken van Hieronymus, verschenen te Bazel bij Johann Froben in 1524-1526. Zie ook brieven 1453 en 1465. {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan de hoogvaardige vader in Christus William Warham, aartsbisschop van Canterbury, vaste gezant van de apostolische Stoel, primaat van heel Engeland, zendt Erasmus van Rotterdam zijn hartelijke groet Wat betrekking had op de inrichting van het christelijke leven - iets wat toch onze eerste zorg moet zijn - heb ik verzameld in de eerste band; 1. wat de onderwerpen betreft heb ik de volgorde aangehouden dat ik begin met de volmaakt christelijke brieven en langzaamaan trapsgewijs afdaal naar lagere regionen en vervolgens naar de afvallige christenen en ten slotte beland bij de waarschuwende voorbeelden. De catalogus van auteurs 2. heb ik als appendix aan deze band toegevoegd omdat de lijst op zichzelf niet zo omvangrijk is en omdat ik er elders geen betere plaats voor zag. Voorlopig althans wil ik alles achterwege laten wat ik in de eerste editie 3. in band twee bijeengezet had, want dat hoort hier eigenlijk helemaal niet thuis en sommige dingen zijn het lezen niet waard. Deze band twee zal twee soorten onderwerpen bevatten, die echter wel verwant zijn, namelijk weerleggingen en verdedigingen. In het eerste gedeelte staan de weerleggingen van ketters, in het tweede de reacties op valse aantijgingen. In beide delen is Hieronymus heftig en scherp; meer dan eens wordt hij witheet en gaat hij zo tekeer met scheldwoorden en sarcasme dat menigeen kan vinden dat hij de christelijke matigheid uit het oog verliest. Maar dit kan gemakkelijk ten goede uitgelegd worden door iedereen die ten eerste rekening houdt met zijn vurige en van nature heftige aard, die niet zozeer wil beledigen als wel vrijuit wil spreken, en vervolgens met zijn zuivere karakter en zijn onberispelijke leven. Enerzijds doet hij niemand enig onrecht aan, maar anderzijds is zo iemand bijna altijd allergisch voor onrecht dat hem wordt aangedaan! Bovendien moet men bedenken dat beschuldiging van ketterij te gruwelijk is om te verdragen, ook voor iemand die heel zachtaardig is: om het maar niet meer te hebben over zijn volle vertrouwen in de leer, waarmee hij zo ver uitstak boven alle tijdgenoten dat hem vergelijken met wie dan ook een belediging zou zijn. Het is natuurlijk ook zo dat het verwijt van ketterij zo ernstig is dat doen alsof je niets merkt, een doodzonde is terwijl in alle andere kwesties lijdzaamheid een deugd is. De hele eeuw waarin Hieronymus leefde, was een ongelooflijke vuurzee van ruzies van ketters en richtingenstrijd, zo erg dat het in die tijden een hele opgave was christen te zijn. Er waren zoveel namen, bijnamen en leerstellingen van leidende ketters, dat het de geleerden moeite kostte dit alles {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} alleen al op te sommen. Maar de cataphrygiërs, 4. borborianen, ophiten, basilidianen, 5. manicheeërs en dergelijke ketters werden natuurlijk gewoon seniel, zoals dat vanzelf gaat, want zij joegen eerder monsterlijke nachtmerries na dan leerstellingen, monsters die mijlenver afstaan van de Heilige Schrift en niet eens te rijmen zijn met gezond verstand. Maar de ketterij van de arianen werd in geschrifte verdedigd en steunde naar het leek toch op heel sterke stutten die ook uit de Heilige Schrift afkomstig waren. Zij werd bovendien geholpen door het enthousiasme en de rijkdom van keizers en hele volksstammen en heeft de christelijke wereld aan het wankelen gebracht met gevaarlijke schokken, zo erg dat het lange tijd twijfelachtig was naar welke kant de weegschaal van de kerkelijke orthodoxie zou doorslaan. Zodoende ging het meer om een politieke richting en een schisma dan om een ketterij, omdat de vijand in aantal bijna gelijk was en een voorsprong had op het gebied van literaire en wetenschappelijke prestaties. Toen deze besmettelijke ziekte eindelijk ingeslapen was, is ze weer herboren in de volgelingen van Origenes, weliswaar onder een andere naam maar het bleef dezelfde kwaal, alleen nog erger: precies zoals een periodieke ziekte hardhandiger hen aanpakt die er opnieuw aan ten prooi gevallen zijn. Daar is bitter tegen gestreden, met synoden en decreten en met honderden geloofsbelijdenissen, dus geenszins de meest geschikte wapens volgens mij om een ketterij tegen te gaan, tenzij de kwestie op gezag steunt; want anders geldt: hoe meer dogma's, des te vruchtbaarder de grond voor ketterij. Nooit was het christelijke geloof zo zuiver en zo puur als toen de wereld tevreden was met die ene heel korte geloofsbelijdenis. 6. Maar in die periode stond het geloof eerder geschreven op papier dan in harten; er waren bijna evenveel belijdenissen als gelovigen. Zoals dat gaat raakten persoonlijke ambities hiermee vermengd en werden duivelse veten uitgevochten onder het mom van geloof. Geen onheil heeft de stoel van Petrus, die tot dan toe ongeschonden was, dichter bij de rand van de afgrond gebracht: deze ketterij heeft hem dan wel niet omgegooid maar hem toch zeker gemaltraiteerd en labiel gemaakt. Want onder paus Liberius was Rome niet geheel vrij van de dwaling der arianen; onder keizer Constantijn heeft Rome zich niet goed gehandhaafd op de steenrots waarop de katholieke kerk gebouwd is. Maar vooral het Oosten werd door deze ramp getroffen en heel Griekenland. Hoe meer men daar Origenes' genie koesterde, des te moeilijker verdroeg men de veroordeling van leerstellingen van deze onvergelijkelijke man, zoals soms ook {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} lichamelijke onvolkomenheden van een geliefde voor bevallig gehouden worden. 7. Door al deze dingen is onze Hieronymus zo opgejaagd dat hij nergens een rustig verblijf kon vinden en hem geen tijd gegund werd om aan zijn studies te besteden. Door toedoen van Rufinus kwam hij zelfs onder verdenking van ketterij te staan en werd hij vals beschuldigd omdat hij vroeger, onder de indruk van Origenes' genie, enkele werken van hem in het Latijn vertaald had en daarbij de auteur uitbundig had geprezen. Dat hij over zo veel verschillende zaken schreef, stelde hem nog meer bloot aan bijtende aanvallen van critici. Zijn uitzonderlijke kennis riep jaloezie op; velen stoorden zich ook aan de zeldzame strengheid van zijn levenswijze, nog meer aan zijn ongeremdheid bij het laken van anderen. De waarheid is bitter; wie een slecht geweten heeft, voelt zich al snel aangevallen. Hierdoor kwam het dat deze heilige man tot zijn laatste levensdag heeft moeten vechten tegen de slang van afgunst; die slang is met tong en pen zo razend tegen hem tekeergegaan dat er mensen zijn geweest die een brief, zogenaamd van Hieronymus zelf, hebben verspreid waarin hij betreurde dat hij vroeger de dwaling van Origenes aangehangen had. Maar wie kun je mij noemen die zo rustig van aard is dat hij niet gloeiend kwaad wordt wanneer dergelijke ellende hem tergt? Toch zal eenieder die de boeken beter bekijkt en bestudeert waarin hij ongeremd uitvaart tegen bepaalde personen, Vigilantius bijvoorbeeld, Rufinus of Jovinianus, 8. opmerken dat er meer humor in zit dan venijn, en temidden van dat boze getier zal hij op duidelijke sporen stuiten van een zeer vriendelijke persoonlijkheid. Wanneer Demea in de komedies 9. tegen zijn natuur in vriendelijk en vrolijk wil zijn, heeft zijn gevlei toch ook iets van boerse bitterheid: wanneer daarentegen Mitio in strijd met zijn zachte aard Aeschinus stijfvloekt, heeft zijn strengheid toch nog heel wat zachtheid. Christelijke naastenliefde lijkt het meest op honing: juist wanneer zij streng is, handhaaft zij haar natuurlijke zoetheid en matigt zij de dwingende bitterheid van de wijn met de zachtheid van olie. Zoals Cicero nergens fraaier spreekt dan waar verdriet als het ware de kracht van zijn welsprekendheid prikkelt, zo spreekt ook de heilige Hieronymus. Hoewel hij overal erudiet is en altijd welbespraakt, schrijft hij toch nergens beter dan waar hij ketters of critici vervloekt: als dit vervloeken heet, tenminste, wat in feite fanatiek de waarheid verdedigen is. Dus band één heeft ons de welsprekende Hieronymus laten zien; in de {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} tweede band zal hij in de weer zijn met donder en bliksem. De eerste bewees zijn buitengewone heiligheid, deze zal zijn onoverwinnelijke geestkracht laten zien tegenover alle stormlopen van het kwaad. Zo is het nu eenmaal van nature, dat grote moed zijn schittering pas vertoont wanneer hij door ellende geplaagd is; zo wordt goud in vuur gezuiverd; zo krijgt een steeneik, met harde bijl gesnoeid, een veel dichtere takkenkruin, en zoals Horatius zegt: ‘juist uit het ijzer haalt hij kracht en leven’. 10. Stormen leveren het bewijs van stuurmanskunst en moed. Niemand is ooit beschouwd als groot veldheer als niet tegenspoed zijn moed aan het licht heeft gebracht. En als ik even iets uit de mythologie van de ouden mag invoegen in een serieus betoog: terwijl Juno Hercules blootstelde aan allerlei gevaren, bereikte ze slechts roem voor zijn dapperheid en zo bezorgde zij hem zelfs goddelijke eerbewijzen. Zo ook heeft de Heer toegestaan dat de duivel Gods dappere dienaar Job kwelde, om ons door middel van hem een voorbeeld te geven van onoverwinnelijk uithoudingsvermogen; zo stelde hij Abraham op de proef, 11. die hij liefhad, om te bereiken dat de wereld met een staaltje van buitengewoon vertrouwen in God kennis zou maken. Wij zouden de grootheid van Hieronymus niet beseffen als hij niet zo beroemd was geworden door beledigingen van ketters en critici. Het feit verder dat u, hoogwaardige monseigneur, ook al bent u druk bezig met uiteenlopende en moeilijke zaken, in uw hele levensloop tot in uw bloeiende en krachtige oude dag nog nooit in dergelijke tragedies terecht bent gekomen, zou iemand anders misschien toeschrijven aan uw eerlijkheid of uw wijsheid: ik schrijf dat liever toe aan Gods gunst, aan wie u al uw geestesgaven te danken hebt. Toch was u niet helemaal gevrijwaard voor moeilijke problemen, zodat er duidelijke bewijzen geleverd werden van uw standvastigheid en, gepaard daaraan, een even grote wijsheid. Kanselier zijn van Engeland 12. is enerzijds zeer moeilijk, maar het brengt je wel heel dicht bij de koningstroon. Het vervullen van dat ambt hebt u weliswaar zo voortreffelijk gedaan dat het voor uw opvolger, 13. hoe uitstekend hij ook was, nog heel moeilijk was die taak over te nemen, maar ik weet niet in welk van de twee dingen uw voortreffelijkheid het helderst uitkomt, in het neerleggen van het ambt of in het vervullen ervan. Wie zou niet treuren wanneer hij van de hoogte van zo'n prestigieuze positie afdaalt? Wie zou niet jaloers zijn op zijn opvolger? Maar zoals u zonder met uw ogen te knipperen het hoogste ambt vervuld hebt, zo hebt u het zonder enig teken van droefenis neer- {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} gelegd, zodat iedereen begreep dat u die functie aanvaard had niet voor uzelf maar voor het nut van het algemeen, omdat u bij de eerste de beste fatsoenlijke gelegenheid zo vrolijk die eervolle last aflegde. U vond het een geweldige winst dat de tijd die u moest besteden aan grotendeels wereldse zaken, nu ten goede kwam aan bijbelstudie, iets waarin een bisschop onvermoeibaar moet zijn. Want u stond uzelf niet toe om ook maar een uurtje van deze studietijd verloren te laten gaan, zelfs in tijden waarin u bedolven werd onder zeeën van zoveel bezigheden, Maar ik zal een einde maken aan deze brief als ik eerst heb verteld wat mij overkwam bij het herlezen van Hieronymus' geschriften: iets wat normaal gebeurt bij het kijken naar schilderijen. Als een schilderij van middelmatige kwaliteit is, vind je het wel aardig op het eerste gezicht; als je het vaker, van dichterbij en langer bekijkt, verliest het langzaam zijn aantrekkelijkheid. Maar bij een schilderij vervaardigd door een uitstekende kunstenaar gaat het zo: hoe vaker en aandachtiger je kijkt, des te meer groeit je bewondering. Hieronymus vond ik leuk om te lezen toen ik jong was, en ook nog als volwassen man, maar nooit vond ik het leuker dan nu, bij herlezing. Lieve hemel, wat krijg ik een hekel aan mezelf wanneer ik de heiligheid van deze man uit zijn geschriften zie opstijgen, wanneer ik zijn gloeiende ijver zie, zijn excellente deskundigheid en feilloze geheugen op het gebied van de Heilige Schrift! En ten slotte: zo'n vloed van schrijftalent, zo'n intellectuele kracht op een zo hoge leeftijd! Alle liefhebbers van de christelijke literatuur danken het aan uw goedgeefsheid dat ze een Hieronymus hebben die niet alleen leesbaar is maar ook begrijpelijk doordat fouten verbeterd zijn en aantekeningen toegevoegd: nu zullen zij u nog meer moeten danken omdat hij in alle opzichten fraaier uitgevoerd is. Het ga u goed, zeer doorluchtige monseigneur. Bazel, 1 juni 1524 1452 Aan Willibald Pirckheimer Bazel, 3 juni [1524] Gegroet. Volgens mij zijn al jouw brieven keurig bij mij bezorgd, en er was er geen bij die mij niet uiterst aangenaam was. Over mijn eigen brieven ben ik niet zeker. Want ik weet dat ik twee keer geschreven heb over de eerste bronzen medaille die ik ontvangen had. 1. Nu heb ik de exemplaren ontvangen die je me beloofd had in een brief verzonden door een medeburger. {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} Tegelijk kwam jouw brief waarin je vertelt wat bij jullie is gebeurd na het vertrek van de vorsten. 2. Ferdinand 3. is in Breisach en in Freiburg geweest. Fabri heeft mij met nadruk uitgenodigd voor een gesprek met de vorst: dit zou echt in mijn eigen belang zijn. Ik heb me oprecht verontschuldigd. Zij willen de negatieve publiciteit die zij gekregen hebben, met mij delen. Wanneer ik zie dat beide partijen bereid zijn tot een goede verstandhouding, zal ik mijn plicht niet verzaken. Luther heeft mij geschreven, 4. maar zoals hij altijd doet: hij belooft dat hij mij mijn zwakheid zal vergeven als ik maar niet openlijk zijn leerstellingen in geschrifte aanval. Ik heb antwoord gegeven, 5. maar in het kort en zoals altijd beleefd. Voor een uitgebreider antwoord had ik geen tijd want op dat moment was Hieronim 6. hier, een edelman, afgevaardigde van de koning van Polen, een eerlijk iemand die mij heel graag mag maar die absoluut niets van Luther moet hebben, net als de koning zelf. Melanchthon is naar zijn geboortestad 7. gereisd; ze zeggen dat hij mij zou zijn komen opzoeken als hij niet bang geweest was om dan gevoelens van haat tegen mij aan te wakkeren. Hij stuurde ene Joachim, 8. zijn beste vriend, en heeft in de vriendelijkste bewoordingen over mij geschreven in een brief aan Pellicanus. 9. Je zult wel weten dat Petrus Mosellanus overleden is. 10. Onze vriend Hedio is 30 mei in Straatsburg gehuwd met een vrouw met een goede bruidsschat. Ik heb aan de kardinaal, 11. aan de paus 12. en ook aan Fabri 13. geschreven dat ze de zaken niet te wild moeten aanpakken en dat ze niet de goeden met de kwaden moeten laten lijden. Ze hebben beloofd ervoor te zorgen. In deze kwestie zijn zich bepaalde mensen aan het mengen die alleen maar uit zijn op tumult en opstand, zo lijkt het wel. De overheid hier begint de volgelingen van Luther minder te steunen. {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit heb ik met pijn en moeite geschreven, beste Willibald: ik heb gruwelijk veel last van niersteen, waar ik toch een paar maanden van verschoond was gebleven nadat ik was opgehouden gedroogde peertjes te eten, die wilde peertjes van hier. Sommigen denken dat het gieten beter zal lukken als er tin aan het koper wordt toegevoegd: een dergelijke legering wordt ook gebruikt bij het klokkengieten. Er is nog een andere oplossing: als het hoofd van Terminus naar een kant verschoven zou worden. Nu zorgt de dubbelzijdige verdikking dat mijn gezicht een beetje ongelukkig wordt weergegeven. Bovendien kent een vakman een manier om de beeltenis te verkleinen, maar dat duurt lang en is veel werk: als er een afgietsel wordt gemaakt in klei waar een bronzen ring in ingesloten is, en men de klei vervolgens laat drogen en dit procédé dan enkele malen herhaalt, kan uiteindelijk een loden afgietsel worden vervaardigd van een mal van klei. Dit zou gemakkelijker gaan als jullie het origineel hadden. Het origineel is van lood, maar het bevindt zich bij de kunstenaar, 14. hoewel die beloofd heeft het mij te doen toekomen. Want hij heeft meer dan dertig gulden van mij ontvangen als koopsom voor zijn werkstuk. Hetzelfde bedrag heeft hij ontvangen voor een geschilderd portret. Weer heb ik onlangs twee portretten van mezelf naar Engeland gestuurd, vervaardigd door een elegante schilder. 15. Hij heeft een portret van mij meegenomen naar Frankrijk. 16. De koning nodigt mij opnieuw uit. Er ligt een ruim beneficie voor me klaar. 17. Hier loop ik veel risico's vanwege de wijn. Als er een glimpje vrede straalt zal ik me misschien daarheen begeven. In april was ik naar Besançon gegaan. De magistraat van de stad en de kanunniken deden mij ruimhartig een paar aanbiedingen. Ik heb hen bedankt en geantwoord dat ik genoeg had voor mijn eenvoudige levenswijze en dat ik liever baas was over mijn eigen tijd en liever gebruikmaakte van hun steun zonder dwang, niet van contractueel vastgelegde vrijgevigheid. Ik verwacht mijn dienaar 18. eerstdaags terug uit Engeland en Brabant. Dan zal ik een besluit nemen. Wat het ook wordt, jij zult het horen. Was mijn niersteen maar samen met jouw jicht naar Indië verbannen! Ik maak exact mee wat jij schrijft, dat bijna alle brieven onderschept worden of opengemaakt. Een tijd geleden heb ik een brief geschreven aan hertog {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} Georg, 19. op zijn verzoek. Toen er geen antwoord kwam, heb ik een brief van dezelfde inhoud via een andere bode verstuurd. 20. Nog geen antwoord. 21. Kort geleden heb ik weer geschreven, over iets anders. 22. Ik vermoed dat die brief ook achtergehouden is hoewel daar niets in stond wat op Luther betrekking heeft. Het ga je goed. Bazel, 3 juni Ik heb deze brief niet overgelezen; dat zul je me wel vergeven. Je kent het handschrift. Aan de hooggeboren Willibald Pirckheimer, raadslid van Neurenberg 1453 Aan William Warham Bazel, 5 juni 1524 Dit is het voorwoord bij het derde deel van de herziene, negendelige editie van de werken van Hieronymus, verschenen te Bazel bij Johann Froben in 1524-1526. Zie ook brieven 1451 en 1465. Aan de hoogwaardige vader in Christus William Warham, aartsbisschop van Canterbury, primaat van heel Engeland en vaste gezant van de paus, zendt Erasmus van Rotterdam zijn groet In dit deel heb ik de artikelen of brieven verzameld waarin onze grote geleerde vragen beantwoord heeft van zeer verschillende personen; ik heb dezelfde volgorde aangehouden als van de boeken waarover de vragen gaan. Een paar stukken heb ik achterwege gelaten: deels vielen die onder een ander genre, deels hadden ze zelfs niet de vorm van een brief; ze moeten toegevoegd worden aan andere delen, waar ze beter passen. Maar in dit deel heb ik wel de voorwoorden opgenomen die in de huidige bijbeluitgaven telkens voorafgaan aan de verschillende bijbelboeken, zodat men die voortaan in een gezuiverde versie heeft die ook nog begrijpelijker is door de toevoeging van aantekeningen; maar natuurlijk alleen die voorwoorden die echt van Hieronymus zijn. Want er zijn erbij die ten onrechte aan hem toegedicht {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} worden: die heb ik wel genoemd maar niet opgenomen, om te voorkomen dat er teksten in staan die niet van zijn hand zijn. Maar toen ik bij de voortgang van het werk zag dat het een boek van geringe omvang zou worden, heb ik de Hebreeuwse overleveringen toegevoegd plus nog een paar dingen die ook niet op een brief lijken. 1. Dit deel bevat dus de uitleggingen, dat wil zeggen de teksten die bijdragen tot de uitleg van de Heilige Schrift: ik heb ze met opzet op deze laatste plaats gezet opdat dit deel dan beter aansluit bij zijn andere werken, waarin hij de boeken van de Heilige Schrift uitlegt. Maar dit is ook helemaal niet zo'n gekke volgorde, denk ik. Het eerste boek biedt ons zijn leven en karakter, een onderwerp waarmee men gewoonlijk begint. Het tweede bevat de verdediging van het geloof, het laatste de theologische geleerdheid. Goed leven is iets van iedereen; voor het geloof strijden is een taak voor een geoefend soldaat, niet voor een rekruut. De rol van leraar op zich nemen past bij iemand die gezag heeft verworven op grond van zijn morele integriteit en zijn niet alledaagse geleerdheid. In deze periode werd het hoogste gezag door alle bisschoppen gedeeld; zelfs zijne majesteit de keizer is daarvoor vaak opzij gegaan, terwijl die toen toch de grootste ter wereld was. Dat kan men met vele passages uit geschriften van de oudheid bewijzen: en misschien zou dat ook nu nog hetzelfde zijn als niet de straling van enkelen de schittering van de overigen overschaduwde of als niet de meeste bisschoppen datgene veronachtzaamden waardoor zij vroeger bij het volk zoveel invloed kregen: een onberispelijk leven, theologische kennis en een onvermoeibaar streven zich voor allen verdienstelijk te maken. Hieronymus was geen bisschop, zult u zeggen; toch was het prestige dat hij genoot op grond van zijn grote geleerdheid in combinatie met zijn zeer heilige levenswijze, zodanig dat bijna niemand van de bisschoppen daar ook maar in de buurt kwam. Want bij iedereen was Hieronymus' naam zo bekend dat men uit alle windstreken ter wereld zijn toevlucht nam tot deze ene persoon, als tot het betrouwbaarste orakel, als er in de Heilige Schrift iets onduidelijk was of tegenstrijdig. Kwesties over uiteenlopende onderwerpen werden hem voorgelegd uit Italië, Spanje, Afrika, Griekenland, uit alle delen van Frankrijk en ten slotte uit het verst weggelegen deel van Duitsland, het gebied der Gothen, dat pas laat beschaafd werd. De kracht en de rijkdom van zijn theologische geleerdheid waren zo direct dat één persoon - een oude man nog wel - volstond voor al die verschillende onderwerpen. Geleerde bisschoppen schaamden zich niet hun licht op te steken bij deze priester: Augustinus was een van hen. Wat mij ertoe gebracht heeft, hoogwaardige monseigneur, om de eerste {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} editie te gaan herzien hoewel die toch redelijk verzorgd was, is niet alleen het prestige van deze onvergelijkelijke man maar ook uw eigen wensen: ik weet dat die altijd gepaard gaan met een weloverwogen oordeel. Bij deze arbeid ben ik zo te werk gegaan dat de oplettende lezer snel zal merken dat ik me deze inspanning noch zonder reden noch zonder vrucht getroost heb. Als hij ook nog eerlijk is en dankbaar, zal hij erkennen dat hij hierdoor nu nog meer verplicht is aan uwe Excellentie, aan wie hij reeds zeer veel verschuldigd was: want bijna alles wat hij ontvangen heeft, moet hij toeschrijven aan uw goedgeefsheid, als ik tenminste nuttige bijdragen geleverd heb aan de algemene wetenschap. Als ik als jongeman een dergelijke mecenas had gehad, had men Erasmus ook tot de gelukzaligen kunnen rekenen. Maar moge mijn poging slagen, zodat de herinnering aan uw naam bij de volgende generaties even positief zal zijn als de genegenheid die uw eerbiedwaardig karakter nu verdient van de zijde van alle fatsoenlijke mensen! Ik weet dat uw vroomheid van niemand dank verwacht voor uw weldaden behalve van God; u bent in de wieg gelegd om allen wel te doen, zozeer dat het lijkt dat u zelf een weldaad ontvangt als u iemand met een weldaad hebt geholpen. Ik weet dat uw bescheidenheid absoluut geen loftuitingen van de mensen verlangt: maar niemand wordt met meer recht lof toegezwaaid dan hem die niet uit is op lof van de mensen. Moge de heer Jezus u in uw gezegende ouderdom nog lang in goede gezondheid bewaren voor de wetenschap in het algemeen en voor de kerken van Brittannië. Bazel, 5 juni 1524 1454 Van Johann von Botzheim Konstanz, 6 juni 1524 Gegroet. Op grond van een aanbeveling van Hummelberg heb ik de jongeman die u deze brief brengt, vriendelijk opgevangen; zelf verzocht hij mij hem door een brief bij u te introduceren. Hij heeft drie dagen in Konstanz doorgebracht. Hij schijnt niet onbekend te zijn met Latijn en Grieks. Zijn naam is Magnus, 1. zijn voornaam ben ik vergeten en hij was er niet bij toen ik dit briefje schreef. Als het geen te zware last is, gun hem dan een onderhoud, desnoods heel kort. Ik heb u deze brief bezorgd door middel van een heel verstandige jongeman, dus er is geen reden u met een lang epistel lastig te vallen. Bij ons is er geen nieuws. Ik hoor dat alle Beierse vorsten een bijeenkomst gehad hebben in Heidelberg onder het mom van een boogschutterstoer- {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} nooi 2. en dat ze ook een paar niet-Beierse bisschoppen daarbij uitgenodigd hadden, namelijk die van Trier 3. en van Straatsburg. 4. Over wat daar gebrouwen wordt, lopen de gissingen flink uiteen. Bovendien vertelde een dezer dagen een vreemdeling bij ons dat aan de benedenloop van de Rijn als ik het me goed herinner door Geldersen flink wat oproer veroorzaakt is, waarschijnlijk op instigatie van de koning van Frankrijk. 5. De bisschop van Konstanz 6. treedt grimmig op tegen de lutheranen, van wie er tien opgesloten zijn en in kerkers buiten Konstanz vastgehouden worden. Als het waar is wat ze zeggen, worden er van alle kanten listen en lagen beraamd tegen de steden die het evangelie steunen en het etiket ‘luthers’ opgeplakt krijgen. De laatste dagen was Guillaume Farel in Konstanz, samen met een collega, 7. allebei Fransen. Wat u aan het doen bent, hoe het met uw gezondheid staat: schrijf me dat als u tijd hebt, en ook als u nieuws hebt. Het ga u goed, mijn fijnste leraar, en zorg dat u gezond blijft. Uit Konstanz, 6 juni 1524 Uw vriend Johann von Botzheim Aan de christelijkste en geleerdste theoloog, heer Erasmus van Rotterdam, zijn allerdierbaarste leraar. Te Bazel {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} 1455 Van Juan Luis Vives Brugge, 16 juni 1524 Vives aan Erasmus In april ben ik uit Brittannië weggegaan: alleen maar om te trouwen 1. en met het dringende verzoek van de vorsten en van de kardinaal 2. om uiterlijk eind september terug te keren. Dat zal ik doen, tenzij noodzaak of force majeure dat verhindert, of een heel zwaarwegende reden: want die mensen hebben zich zo verdienstelijk gemaakt jegens mij dat het niet billijk is als ik aan hun wens geen gevolg geef terwijl zij in vele zaken tegemoetkomen aan wat ik wil. Op Sacramentsdag 3. heb ik me aan het huwelijksjuk onderworpen, dat voor mij althans niet zwaar is en niet zo dat ik het wil afschudden: hoe het afloopt moet God maar zien. Ik heb nog geen spijt van deze stap en iedereen die ons kent is ermee in zijn nopjes; ze zeggen dat er hier al jarenlang niets gebeurd is dat zo onmiskenbaar aller goedkeuring wegdroeg. Over de personen tegen wie jouw vrienden jou aansporen op te treden zeg ik je: het is een deerniswekkende ramp, maar bijna een noodzakelijk kwaad in deze tijden waarin alles achteruit is gegaan: maar dat is werk van de hemel. Je zult niets bereiken als je niet doet wat je helemaal niet past; maar als je dat wel doet, zul je precies datgene bederven wat in die man het beste is van alle slechte dingen. Wat een problemen waarin jij met jouw reputatie verzeild raakt! Het is zo erg dat je schijnbaar niet eervol afzijdig kunt blijven, zonder in publieke zaken betrokken te worden als bekend persoon; maar er is geen enkele garantie dat je dan niet de ene groep beledigt, of de andere, en waarschijnlijk allebei. Denk aan het vers van Ennius over Fabius Maximus. 4. Je krijgt de groeten van Claymond en van bijna iedereen aan de universiteit. Ik heb al lange tijd niets aangenamers gehoord dan dat jouw werken ook door mijn Spaanse landgenoten ter harte genomen worden. Ik hoop dat het eens zover komt dat zij, eenmaal gewend aan deze en dergelijke boeken, een beetje beschaafd worden en zich ontdoen van een paar barbaarse opinies over het leven die hen doordrenken: ze zijn wel scherpzinnig maar weten niet wat beschaving is; deze opvattingen geeft de een door aan de ander, als het ware van hand tot hand. In Brittannië had ik bericht gekregen dat je naar Bourgondië verhuisd was 5. om van jouw niersteen te worden verlost door de zuivere en voortreffelijke wijn van die streek. Anderen beweerden dat je naar Brittannië zou komen; ik heb ook van iemand gehoord dat je zeker gekomen zou zijn als je {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} uitgenodigd was: had ik dat maar geweten toen ik nog daar was! Dan zou het niet lang geduurd hebben of jij was er ook. Je zou welkom geweest zijn en een gewenst gast bij koning, kardinaal en alle adel. Maar als je hiertoe besluit, begin dan tegelijk iets te schrijven tegen die man: 6. anders zul je sommigen doen fronsen terwijl het toch beter voor jou is als juist hun gezichten lachen. Maar ik twijfel er niet aan dat More je hierover zeer verstandige dingen geschreven heeft en uitvoeriger ook. Je weet evenwel dat ik helemaal voor jou klaar sta, beste leraar, als ik je in iets van nut kan zijn: ook al zijn mijn vermogens gering, mijn bereidheid is geweldig groot. Doe Froben de groeten van mij en ook Rhenanus. Mijn meester, vaarwel, vaarwel, vaarwel. Brugge, 16 juni 1524 1456 Aan Christoph von Utenheim Bazel, 20 juni 1524 Erasmus van Rotterdam groet Christoph, bisschop van Bazel Eerwaarde monseigneur, terwijl ik de Misericordiae Domini aan het opdreunen was werd ik vastgegrepen door zijn barmhartigheid. Maar hij heeft me niet prijsgegeven aan de dood, 1. ook al ben ik nooit dichter bij de dood geweest dan toen. Een kopie van de eerste versie 2. stuur ik u. U mag die een paar dagen houden om alles rustig door te lezen. Wees zo vriendelijk mij erop te attenderen als u iets toegevoegd, weggelaten of anders geformuleerd zou willen zien. Want voordat ik mijn werk aan Froben geef om het te drukken, zal ik het eerst nog eens op het aambeeld leggen, 3. het een beetje verfraaien en misschien ook aanvullen. Als u dat goed vindt voeg ik een kort voorwoord 4. toe waarin ik melding maak van de kapel die u gesticht hebt. Voor het overige hoop ik dat, zoals ik van harte aan uw vrome wensen in dezen gevolg heb gegeven, alles gaat zoals u dat zou willen. Moge de heer Jezus uw eerbiedwaardige ouderdom in zijn goedertierenheid koesteren. Bazel, 20 juni 1524 {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} 1457 Van Jan Robbyns Mechelen, 28 juni 1524 Hartelijk gegroet, eerwaarde vader, hooggeachte meester en leraar. De brief 1. van uwe eerwaarde, die u mij op donderdag na Pasen vanuit Bazel stuurde, heb ik ontvangen uit handen van uw dienaar, 2. die u deze brief bezorgt. Onze vriend Goclenius is op het Drietalencollege gebleven, ook al was hem een betere baan aangeboden met een veel ruimer salaris, namelijk privédocent van heer Robert, 3. de nieuwe bisschop van Kamerijk: nu verwacht ik dat hij die post niet zal verlaten, althans niet om een futiele reden. Hij wil liever de gemeenschap van dienst zijn dan slechts een persoon, wat hem ten zeerste siert naast zijn vele andere voortreffelijke kwaliteiten. Ik zal er naar vermogen altijd aan meewerken dat hij behouden blijft voor dat college en dat men ook financieel goed voor hem zorgt. De heren executeurs-testamentair van de overleden stichter 4. zaliger nagedachtenis zijn tamelijk strikt en zuinig, maar ze houden er geen rekening mee, ten onrechte, wat een coryfee deze Goclenius is. Het verbaast mij niets dat de koning van Frankrijk in Parijs een soortgelijk drietalencollege wenst op te richten en dat hij juist u uitnodigt om de docenten te selecteren. Want hij ziet nu duidelijk hoezeer daardoor het imago van zijn fameuze universiteit verbeterd zou worden en het nut zou toenemen. Want de Leuvense universiteit is nu een bloeiende instelling dankzij het Drietalencollege, en zij wordt met de dag groter: hoewel dit de meesten - bijna allen - ten hoogste pleziert, zijn er toch - ook al zijn het er niet veel - die het maar niets vinden dat het hierom gebeurt. Op die universiteit en bijna in heel ons land zijn er mensen die met veel verlangen uitzien naar uw terugkomst naar ons, eerwaarde vader, en die zich verbaasd afvragen hoe het kan dat u hen zo lang in de steek gelaten hebt: voor hun vertroostingen voor uw eigen rust vinden uw vrienden en sympathisanten dat u zo spoedig mogelijk Bazel moet verlaten en moet verhuizen naar dit lieflijke stukje land, om hier te leven met alle tijd voor de letteren, in alle rust en ontspanning, en om elk groter aanbod terzijde te schuiven. Moge de zachtmoedige en almachtige God dit aan u en aan ons gunnen en moge hij uwe eerwaardigheid steeds bewaren in geluk en voorspoed, tot op hoge leeftijd, terwijl hij mij voortdurend opdraagt zijn voornemens te helpen vervullen. {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} Mechelen, op de vooravond van het feest van de apostelen Petrus en Paulus, 1524 De dienaar en vriend van uwe eerwaarde, Jan Robbyns Aan de eerwaarde vader Erasmus van Rotterdam, excellent doctor in de theologie, zijn eerbiedwaardige meester en leraar 1458 Van Mark Lauwerijns Mechelen, 30 juni 1524 Hartelijk gegroet. Uw dienaar Lieven 1. heeft mij precies op tijd uw brief 2. bezorgd, zeergeleerde Erasmus. Want als u niet had geschreven, speciaal aan de heer Jan de Hondt, 3. dan zou het jaargeld 4. dat mij gegeven is voor deze termijn, die afloopt op Sint-Jan, 5. betaald zijn aan de heer Jean Molinier, kanunnik van Doornik, als procurator van de heer Pierre Barbier. Die heeft ook het geld van de termijn van afgelopen Kerstmis in ontvangst genomen en mij een kwitantie gegeven, waarvan ik u een kopie stuur. Hij heeft ook de leiding over de rechtszaak die Pierre Barbier aanhangig heeft gemaakt over de functie van deken van Doornik; 6. wanneer er geld nodig zal zijn, zo schreef Barbier, moest hij dit krijgen van Jan de Hondt, en hij beloofde ervoor te zorgen dat dit geld, gegeven aan Molinier, bij u geboekt wordt als door u betaald. Hier zult u geen problemen mee hebben. Ik zie geen einde aan de rechtszaak; het jaargeld zal nog lange tijd aan hem betaald moeten worden, tenzij u daartegen protest aantekent. Dus schrijf me terug wat u wilt dat er gedaan wordt; ik zal zorgen dat ze alles precies zo uitvoeren. U schreef aan Jan de Hondt dat hij u niet lang meer dat jaargeld zal hoeven betalen en dat uw dood hem binnenkort daarvan zal verlossen: zo ernstig bedreigen de aanvallen van niersteen u, en nog ernstiger die van bepaalde volgelingen van Luther. Heer Jan wenst dat u voor altijd voor ons behouden blijft, want door uw toedoen groeit en bloeit de republiek der let- {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} teren elke dag, wordt de ware christelijke theologie dagelijks meer bevorderd en is de valse en sofistische verdrongen. Hij verklaart ook dat hij door uw werken (aan het lezen daarvan besteedt hij een goed deel van de dag) niet alleen geleerder geworden is maar ook beter. Bovendien zou enig voordeel door uw overlijden niet hem toevallen maar Barbier, die zowel prebenden heeft alsook een jaargeld van zes pond groten dat vrij op zijn naam is. Door dit alles twijfel ik of u al dan niet weet, dat alle recht op de compensatie die aan u betaald wordt en aan Barbier gecrediteerd, afhangt van diens leven; als hij zou sterven, zullen voor u beiden, zowel voor u als voor De Hondt, de prebenden verloren gaan, nadat dan eerst Jan de Hondt vrijgemaakt is van alleen het jaargeld van zes pond groten. Alleen Barbiers erewoord is uw garantie, zolang hij leeft; als hij dat breekt, hebt u verder niets te verwachten. Maar ik weet dat u Barbier zo goed kent dat u zulke dingen niet hoeft te verwachten. Maar niet zonder risico is het feit dat hij in Rome verblijft, waar de pest steeds heviger wordt en zich met de dag verder verbreidt. Verstandiger zou ik het vinden als u hier iemand kiest die jonger is dan Barbier en die bewezen heeft dat u hem kunt vertrouwen, aan wie Barbier dan de prebenden zou moeten overdragen te uwen nutte, en ook het jaargeld als zo'n overdracht mogelijk is, iets wat zal blijken uit de pauselijke bullen. Uw dienaar Lieven Algoet zou mij niet slecht lijken om in de toekomst hiervoor zorg te dragen; diens onberispelijkheid kent u goed genoeg en ook zijn hele manier van doen. Ik schrijf dit niet omdat ik Barbier niet vertrouw, maar wat de risico's zijn op grond van leeftijd, gezondheid en verblijfplaats (misschien denkbeeldige risico's), kan door de keuze van iemand van jeugdige leeftijd, in de kracht van zijn leven, die ook nog in een gezondere omgeving woont, zonder zorgen opgevangen worden. Vat het goed op dat ik dit onder uw aandacht breng, allergeletterdste heer; u hebt dat niet nodig, omdat u altijd goed advies bij de hand hebt. Overigens heb ik al het geld dat ik ontvangen heb van de heer Jan de Hondt, overhandigd aan meester Pieter Gillis. Had die in zijn safe maar de som die het hof aan u verschuldigd is! 7. Ik heb uw zaak hier behartigd met de grootst mogelijke zorgvuldigheid. Allen zijn u welgezind en vinden u, zeggen ze, heel sympathiek. Maar alleen sympathiek: want als het over geld gaat, blokkeren oorlogen elke betaling. Er zijn hier veel mensen die bijna sterven van de honger wegens gebrek aan geld en overvloed aan oorlog: de hele bevolking lijdt zo gruwelijk onder plunderingen dat ik vrees dat er, als we de oorlog tegen de vijand kwijt zijn, een burgeroorlog uitbreekt. Het volk begint hier en daar te morren. Soldaten staan klaar om tegen die mensen op te treden. Wie eerst in angst zaten voor de vijand, vragen hem nu om bescherming tegen degenen {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} die juist hun verdedigers hadden moeten zijn. Ik doel onder anderen op de Limburgers die te bereiken zijn via Maastricht, die aan onze troepen de doortocht geweigerd hebben. Dit zijn nog maar de eerste pogingen; God geve ons beter nieuws! Maar als u bij ons op bezoek komt, zal de oorlog niet verhinderen dat u al uw geld krijgt. Want de hoogwaardige heer aartsbisschop van Palermo 8. (zeer betrouwbaar, naar mijn ervaring) heeft bevestigd dat wanneer u komt, de afdeling Financiën u het jaargeld zal uitbetalen dat u verschuldigd is van de verstreken termijnen en ook dat van de huidige termijnen. Als u een hoger bedrag vraagt, zal dat vlot toegestaan worden. Verder, als er een baan vrijkomt, hoe rijkelijk beloond ook, zal hij aan u gegund worden. In al deze zaken zal hij u zijn volledige steun geven. Hij verzocht mij dit aan u te schrijven uit zijn naam, zodat u ervan opaan kunt. U kent het hof. Wat je in huis hebt, ga je niet buiten zoeken. Dus u moet doen wat u het beste lijkt. Vaarwel. De weduwen 9. doen u de groeten, en ook Pieter Taelman: 10. die kent het Latijnse woord talitrum (knip met de vingers: dat heeft hij van u geleerd), waarmee hij vaak de monniken plaagt dat ze geen Latijn kennen als ze dit niet weten. Hij heeft me gevraagd dit in mijn brief te zetten. Nogmaals vaarwel. Mechelen, de laatste dag van juni 1524 Mark Lauwerijns, priester, aan u zeer toegewijd Aan de zeergeleerde heer Erasmus van Rotterdam. Te Bazel 1459 Aan Caspar Hedio Deze brief is van een nieuwe datering voorzien en verschijnt onder nummer 1477b. 1460 Aan de lezer Bazel, 1 juli 1524 Dit is het voorwoord bij een nieuwe, vermeerderde uitgave van het Grieks-Latijnse woordenboek van Giovanni Crastone (oorspronkelijk verschenen ca. 1478), bezorgd door Jacobus Ceratinus en in juli 1524 verschenen bij Johann Froben te Bazel. {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} Desiderius Erasmus van Rotterdam groet de studenten in de Griekse taal en letteren ‘Op toenemende rijkdom volgt zorg,’ zegt Horatius. 1. Hetzelfde is nog veel meer de praktijk in de studies van de vrije kunsten. Hoe meer je drinkt, des te meer dorst kun je krijgen. De succesrijke voortgang van het Grieks zorgt ervoor dat het Lexicon vaak al in steeds grotere omvang verschenen is en dat er toch nog altijd vraag naar blijft. Dank is verschuldigd aan allen die iets bijgedragen hebben, ieder naar zijn vermogen. Anderzijds vind ik dat ik diegene nauwelijks dankbaar hoef te zijn die om meer bladzijden te vullen vele lemmata van het volgende type heeft toegevoegd: ‘Aäroon: eigennaam’ en ‘Kypros: naam van een eiland’. Had Guillaume Budé maar zin of tijd genoeg gehad om aandacht te besteden aan dit werk! Dit speciaal voor het signaleren van beeldspraak en idioom van de Grieken, want als geen ander is hij thuis in het Grieks. Aan Du Maine ben ik niet weinig dank verschuldigd, en ik vervloek dan ook die afgunstige pest die het nut van zijn werk voor de liefhebbers van het Grieks flink gereduceerd heeft. 2. Lezer, u vindt in dit boek alles wat op verschillende plaatsen en tijden al door anderen was toegevoegd; zelfs de lemmata die een onbekende totaal overbodig had toegevoegd, zoals ik gezegd heb, zijn niet geschrapt. Maar aan het totaal van eerder gepubliceerde woorden heeft Jacob Teyng (Ceratinus) een groot aantal toegevoegd, gekozen uit de beste auteurs; deze man paart een grondige kennis van Latijn en Grieks aan een ongelooflijke bescheidenheid, iets wat zelden voorkomt. Toen ik het materiaal dat hij heeft toegevoegd vergeleek met de uitbreidingen van anderen die in de laatste editie van Gourmont 3. opgenomen waren (want onze vriend Ceratinus had deze editie niet onder ogen gehad), vond ik wonderlijk genoeg nauwelijks een woord dat door hem was toegevoegd en dat die voorgangers ook al opgenomen hadden. ‘Alleen een arme herder kan zijn kudde tellen’, 4. maar woorden tellen duidt op grotere armoe. Ceratinus heeft een flink aantal woorden toegevoegd; je zult moeten toegeven dat het een geweldige schat is als je het nieuwe materiaal weegt in plaats van telt. Nu zal iemand mij toevoegen (vermoed ik): ‘Brutale vlerk! Wat zit jij een voorwoord te schrijven in het werk van een ander?’ Dat zal ik uitleggen. {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} Ceratinus had op instigatie van mij deze arbeid op zich genomen; er was overigens niets waar hij een grotere hekel aan had. Als hij nu niet zo ver hiervandaan zou zijn, had u een veel minder schraal voorwoord gekregen. Ook ikzelf heb trouwens enkele woorden toegevoegd, en ik zou er veel meer opgenomen hebben als ik daar een paar dagen tijd aan had kunnen besteden. Ik weet dat dit soort werk weinig roem brengt, vooral omdat de meeste mensen niet beseffen hoeveel auteurs je door moet vlooien om enkele woorden te vinden die anderen gemist hebben. Des te meer moeten we hun dankbaar zijn die zich omwille van het algemene nut niet onttrekken aan zulk werk, dat geen roem oplevert maar wel veel taaie arbeid vergt. De oude woordenlijst die, in omgekeerde volgorde, bij Latijnse woorden het Griekse equivalent bood, heb ik weggelaten als niet nuttig en louter ballast. Ten eerste was de lijst, zoals ze was, onvolledig want ze bevatte slechts die woorden die Aldo 5. in zijn eerste editie heeft opgenomen. Als zij helemaal bijgewerkt zou worden, moet de omvang van het boek verdubbeld worden. Toch zie ik dan nog de zin er niet van in behalve voor wie overweegt Grieks te gaan schrijven. Maar die vaardigheid moet men verwerven door de auteurs te lezen: woordenboeken lezen leidt hier niet tot succes. Toen ik Aldo een keer vroeg 6. waarom hij zijn woordenboek gemeend had te moeten overladen meteen woordenlijst die zo bewerkelijk en tevens zo nutteloos is, antwoordde hij alleen dat dit probleem eventuele concurrenten had afgeschrikt. Daarom moet niemand dit boekwerk minder waard vinden, want de omvang is iets verkleind maar de bruikbaarheid is enorm toegenomen. Het ga u goed. Bazel, 1 juli 1524 1461 Van Gilles de Busleyden Brussel, 1 juli 1524 Hartelijk gegroet. Jouw brief 1. was mij uiterst welkom, beste Erasmus, want ik verlangde er echt naar zekerheid te krijgen over enkele dingen die jou en jouw bezigheden betreffen (ik wens oprecht dat alles goed gaat). Je feliciteert mij en mijn kinderen met een docent als Ceratinus, 2. iets waarover ook {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} ik me buitengemeen verheug; want ik ervaar hem als exact de persoon zoals jij die beschrijft, een oprechte man, zeer geleerd, die onberispelijk de taken van een goede docent uitvoert. Ik vind het werkelijk heel vervelend dat jouw jaargeld je nog niet uitbetaald is. 3. Ik zou graag hebben dat ik je bij die kwestie kan helpen! Mijn hoop is evenwel gevestigd op de thesaurier, Ruffault; hij is een groot supporter van jou, dat weet ik, dus hij zal je volgaarne terwille zijn als het ook maar enigszins mogelijk is ondanks de huidige plundering van de schatkist voor oorlogsvoering. Moge die uitnodiging aan jou van de koning van Frankrijk 4. je zoveel eer en zoveel voordeel bezorgen als welverdiend is en als ik jou toewens! Het is mij een geweldig genoegen te horen dat die grote koning met een zo grote uitgave het idee navolgt van mijn geliefde broer 5. zaliger nagedachtenis en zijn stichting zal kopiëren. Als dit werkelijkheid wordt, zie ik op grond van deze koninklijke navolging niet alleen meer roem toevallen aan mijn broer, maar ook dat ons Drietalencollege bij allen een nog betere naam krijgt. Je hebt er moeite mee dat je oude dag in een tijd terechtkomt waarin de groepering van Luther alles overhoop haalt: ook mij doet dit veel pijn. Maar er is ook iets waar ik erg blij mee ben: dat jij je wijsheid en je moed en je pen altijd zo hebt ingezet dat je nergens bent afgeweken van de plicht van een christenmens en van een goede theoloog, noch om bij iemand in de gratie te komen noch om iemand te schofferen; anderzijds zijn jouw vijanden er koppig naar blijven streven om ofwel jou hun eigen groepering binnen te lokken of te dwingen, ofwel je tegen je zin en onder luid protest de andere groep in te duwen. Rest jou, standvastige held, dapper door te gaan en te bedenken, dat hoe minder beloning je in deze ongelukkige wereld gekregen hebt, jou in de toekomstige wereld des te meer loon en roem te wachten staan van de kant van Christus: moge Christus jou, afgezien van gezondheid van je lichaam, volle moed schenken tegen al jouw vijanden, of beter tegen al zijn vijanden, en jou werkzame woorden ingeven om zijn volk te onderwijzen. Brussel, 1 juli 1524 Je oprechte vriend Gilles de Busleyden, eigenhandig geschreven Aan de heer Erasmus van Rotterdam, een man van excellente geleerdheid, en een onvergelijkelijke vriend {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} 1462 Aan Martin Hune Bazel, 3 juli 1524 Erasmus van Rotterdam aan Martin Hune, geneesheer Gegroet. Wat er gebeurd is met de brief die ik zonder adressering heb gestuurd naar hertog Georg, 1. heb ik nog niet precies kunnen achterhalen. Ze schrijven mij dat Mosellanus niet meer onder de levenden is en dat hij opdracht had gegeven mijn brieven aan hem te verbranden. 2. Hier zijn allerlei soorten opstootjes en nog gruwelijker geruchten. Bij vrienden die ik geholpen heb en die ik vertrouwde ervaar ik nu ongelooflijke ondankbaarheid en onbetrouwbaarheid. Maar ik blijf mezelf gelijk. Degene die jou hierheen vergezelde noopte mij dit briefje te schrijven na tienen 's avonds. Johann Moldenfeld wil je de groeten doen. Het ga je goed. De dag na Maria Visitatie, Bazel 1524 Sinds je vertrek heb ik geen brief van je ontvangen en van Eobanus ook niet. Je vriend Erasmus 1463 Van Lieven van den Zande Sint-Martens-Lierde, 4 juli 1524 Lieven van den Zande groet de theoloog Desiderius Erasmus van Rotterdam allerhartelijkst Lang heb ik bij mezelf getwijfeld, Erasmus, oprechtste van alle godgeleerden, of ik iets zou doen wat onvergeeflijk is of juist niet als ik u met een brief zou lastigvallen: ik, een monnik schuilend in eenzaamheid, en u, vanwege uw excellente gaven de beroemdste van alle mensen die nu leven. Ik twijfelde of ik, zelf genietend van gelukzalige rust, u daarmee zou storen in uw zware arbeid ten bate van de gemeenschappelijke christelijke wereld. Er waren weliswaar nog vele andere remmingen maar ik werd toch vooral ont- {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} moedigd door deze gedachte: mensen die mij helemaal niet kennen, zouden de indruk kunnen krijgen dat ik ernaar streefde via u bekendheid te verwerven; want dat er mensen zijn die dat zo gedaan hebben is zo klaar als een klontje. Wat een domme mensen, die geloven dat ze als een ster kunnen stralen met andermans heldere licht zonder zelf licht te geven! Bovendien was er nog die kleine berisping, uitgedeeld door uw vriend More, 1. waarmee hij - helemaal terecht - iemand, ik geloof van mijn orde, ontmoedigt een brief te schrijven omdat sommigen (en echt niet de eersten de besten) van mening zijn geweest dat het kluizenaars ten strengste verboden moet zijn om brieven te versturen en te ontvangen. Ik wist heel goed dat dit inderdaad zo is en om niet futiele redenen. Maar ik was van plan een heel ander onderwerp aan te pakken om u een brief te schrijven dan degene die terecht berispt was omdat hij zijn brief begonnen was met lasterpraat, en ik dacht dat ik More's bedoeling goed begreep. Het was inderdaad typisch iets wat een arrogante vent doet, dat hij wilde doorgaan voor rechter over zaken waar hij absoluut nog geen verstand van had. Ik hoop in elk geval dat uw vriend More daarover in mijn geval niets te klagen zal hebben. Ook zal ik niet een erg bloedige strijd hoeven te voeren met de vroegere stichters van mijn orde, die mij in de statuten misschien verboden hebben om brieven te schrijven - althans, dat zou men kunnen denken. Hadden zij er maar voor gezorgd dat in de afgelopen vijfhonderd jaren waarin die regel van kracht was, geen enkele monnik de pen ter hand genomen had om iets te schrijven voor de oren van het grote publiek! Zeker zouden dan de zaken der stervelingen er nu heel wat beter voorstaan. Maar omdat ze dat niet gedaan hebben en wij anderzijds zien dat onbenullige teksten, van lichter gewicht zelfs dan Siciliaans vlechtwerk, 2. ons van alle kanten opgedrongen worden, hebben zij toch alle grond verspeeld om op mij te kijven? Ik zag goed dat in vroegere tijden, voordat dit nieuwe type monniken (Joden, had ik bijna gezegd) zijn opwachting had gemaakt, aan die echte monniken niet alleen door geen enkele bepaling briefwisseling verboden was maar dat hun zelfs dringend verzocht werd te schrijven - vaak gold zo een brief als een flink geschenk - en dat sommige van die brieven de zaak van het christendom op cruciale wijze geschraagd hebben: dit kunt u natuurlijk zelf ook weten, daar u in Hieronymus' oeuvre op buitengewone wijze thuis bent, waarvoor u van de hele wereld eeuwige lof krijgt. Deze overwegingen raakten mij dus slechts weinig. Maar die eerste die ik boven noemde heeft mij tot nu toe zo binnen de perken opgesloten gehou- {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} den dat mijn hart, dat anders tijdens het lezen vaak door vurig enthousiasme meegesleurd werd om u dank te zeggen, meteen bekoelde zodra ik daar weer aan dacht. Intussen schaamde ik me er evenwel geenszins voor om Christus te bidden dat hij u in mijn plaats zwaar zou overladen met blijken van dank, want ik kon u slechts met woorden dank betuigen. Hoewel ik dus zo over u dacht, heb ik toch uit angst voor de naam van praalhans tot nu toe mezelf ingehouden, om dit risico gewoon te vermijden, hoewel mijn vrienden er wel vaak op aangedrongen hebben. Toch zien we - niet zonder zuchten - dat de meeste mensen plannen beramen die veel kwalijker zijn: door uw zeer eerbiedwaardige werken aan te vallen willen ze een beetje roem voor zichzelf najagen, een beetje dat echt niets voorstelt, om niet te zeggen dat het voortkomt uit schandalig gedrag. Zo bent u behandeld door onder anderen Lee, Steen 3. en Kameel. 4. Maar die mentaliteit heb ik altijd vreselijk gehaat en vervloekt als volstrekt strijdig met het christelijke geloof. Dus zoiets hoeft u van mij niet te verwachten, want ik zou niets anders willen dan dat u weet dat ik u deze brief alleen gestuurd heb om u een bewijs te leveren van mijn vriendelijke gevoelens voor u, die ik geput heb uit uw geschriften, en van mijn dankbaarheid. Gaarne had ik me zelfs van deze lastige taak onthouden als mijn enthousiasme op een andere manier aan u bekend had kunnen worden. Maar inmiddels heb ik mijn beschroomdheid wel voldoende geuit, lijkt me. Ik ga u nu in het kort vertellen - want ik moet het er maar op wagen - wat ik met deze brief wil. Integere Erasmus, omdat ik zie dat u met onvermoeibare ijver hard werkt om door uw geschriften bij te dragen aan een christelijke wereld en dat de meeste mensen onevenredig weinig dank betuigen voor dingen waarvoor geen mens u voldoende dankbaarheid kan betonen, kan ik niet (zo moet ik bekennen) mijn gevoelens voor u verborgen houden. Want ik meende dat het ongepast zou zijn als iemand die u dankbaar is, tegenover u niet erkent dat u hem welgedaan hebt, terwijl hij ziet dat die ondankbare lieden heel voortvarend u met laster in plaats van dank terugbetalen. Wat bedoel ik nu? Mag ik soms niet evenveel tegenover u of tegenover de wereld als zij mogen? Zij nemen de vrijheid om al wat hoog boven het maaiveld uitsteekt, te belasteren en tegenover onwetenden of zelfs tegenover domme vrouwtjes Erasmus bespottelijk te maken met hun verschrikkelijke geschreeuw; heb ik dan niet de vrijheid om van mijn dankbaarheid te getuigen, desnoods met een slecht geschreven brief? U hebt zich aangewend hun scheldpartijen geduldig en zachtzinnig te verteren; zult u dan bezwaar maken tegen het lezen van een niet zo wetenschappelijke brief van een be- {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} vriend persoon? Zij worden getolereerd door de bisschoppen en hoogwaardigheidsbekleders van het christendom, ja zelfs zeergeleerde heren tolereren hen, hoewel niet zonder pijn; zullen zij ons dan verhinderen onze plicht te doen als fatsoenlijke mensen? Ten slotte durven zij voor zichzelf de vrijheid te nemen om kwaad te spreken, hoewel zij monniken zijn; zullen zij mij dan, monnik zo veel je wilt (waarvoor ik me nog nooit geschaamd heb en waar ik nooit spijt van heb gehad) de vrijheid ontzeggen om positief te spreken? Nee, als ze naar mij luisteren, zullen al die mensen die echt van goede wil zijn, hoog, laag of ertussenin, doen wat in ieders vermogen ligt en hun blijken van dank jegens u bij u achterlaten, in de vorm van gebeden en zegeningen en van cadeautjes, op papier, van zilver en van goud. Want wat is eerlijker dan dat? Dus hoewel het mij niet ontgaan is dat u tevreden bent over uw besef van wat juist is, met behulp waarvan u slechts Christus' glorie zoekt, twijfel ik er toch niet aan dat het u een beetje aan het hart gaat dat u door de blinde halsstarrigheid van die lieden uit goed zaad toch zo'n slechte oogst binnenhaalt. Want ik weet best dat u met uw goede karakter het lot van die lui zeker zult betreuren; ze zijn natuurlijk eerder te beklagen omdat ze door hun eigen slechtheid te gronde gaan, dan met haat te overladen omdat ze niet weten wat goed is en een ontvangen weldaad niet als zodanig herkennen. Toch wordt u hier getroost door het feit dat er overal ter wereld zovelen zijn - en daarbij bijna al degenen met wat meer gezond verstand - die tegen Erasmus opzien, hem hartelijk verwelkomen en hem in hun brieven uit elk deel van de wereld dank betuigen. Als u die ondankbare schepsels vergelijkt met deze beloning, bestaan zij niet eens: met boeven rekening houden is nergens passend ook al lijken ze in de meerderheid te zijn. Want ik kan meer waarde hechten aan de juiste steun van één persoon van goede wil dan aan desnoods vele duizenden die uit blinde onwetendheid protesteren tegen uw eerbiedwaardige inspanningen. 5. Trouwens, als we het over aantallen hebben denk ik dat de boeven spoedig zullen moeten wijken voor de goeden; men kan zoveel mensen horen die Erasmus niet alleen volledig steunen maar hem ook alle voorspoed toewensen. Ik wil graag dat u er heilig van overtuigd bent dat ook ik altijd bij deze groep heb gehoord, er nog lid van ben en dat ook altijd zal blijven. Toch kan ik dit niet zeggen omdat ik geloof dat u gecharmeerd zult zijn door mijn brief of omdat er enig materieel voordeel te verwachten valt van mijn kant waardoor uw middelen flink zouden toenemen; hier stelt u zelf {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} geen prijs op en anders zou u uw tijd verdoen, als u iets meer zou verwachten dan een dankbare en u toegewijde ziel, zuivere gebeden tot Christus en dergelijke dingen, die ik zelf in de hand heb. Vergeefse moeite is het water te halen uit een brok puimsteen, omdat die zelf dorstig is, zoals Plautus zegt. 6. Toch zou ik, als iets van mijn kant u welkom zou zijn, niet aarzelen dit met beide handen volgaarne aan te bieden. Ik dank evenwel onze verlosser Christus dat hij u ertoe heeft aangezet de ellendige dwalingen der stervelingen te verhelpen en dat hij door u veler ogen heeft geopend om de godsdienst te omhelzen die een christenmens past. Ook u ben ik dankbaar, zo dankbaar als ik kan, omdat ik uit uw prachtige geschriften de inspiratie opgedaan heb voor het streven naar een juiste mentaliteit en ten tweede voor de schone letteren van beide talen, wel niet om die echt helemaal tot in de puntjes te leren - dit zou ook moeilijk, zo niet onmogelijk zijn voor een monnik - maar dan toch om ervan te proeven. Want ik zeg altijd dat ik de eerste vonkjes van verlangen naar de klassieke talen uit u geput heb, en God zij dank ben ik inmiddels zo ver gevorderd dat ik absoluut geen spijt heb van het werk dat ik op me genomen heb. Daarom zou ik u heel terecht mijn leermeester kunnen noemen: dat doe ik ook, ondanks protesten van velen die bezwaar maken tegen mijn loftuitingen aan u. Want ook u weet (dat weet ik) hoe lastig de groep monniken is. Maar aan hen heb ik nog niets toegegeven, voor zover dat met hun goedvinden mogelijk was, hoewel ze soms geprobeerd hebben er een groot drama voor mij van te maken; verder prima mensen, oprecht toegewijd aan Christus maar met weinig consideratie voor liefhebbers der letteren. Maar ik ga mijn brief beëindigen: het zou ongepast zijn u, die hard aan het werk bent in het gemeenschappelijke belang, nog langer bezig te houden met deze onwetenschappelijke praat. Een ding wil ik nog zeggen: er is niets zo vervelend en zo moeilijk dat ik het niet omwille van u vrolijk op me zou nemen, wat het ook moge zijn waarmee ik u mijn dank kan betuigen. U hebt hier iemand die u echt helemaal toegewijd is en die u kunt inzetten zoals u wilt. Het ga u goed, Erasmus, en ik verzoek u om Van den Zande op te nemen onder de geringsten van uw volgelingen. Vanuit mijn verblijf in Sint-Maartensbos, 4 juli 1524 Appendix Ik kreeg het idee om de tijd dat onze brievenbesteller 7. bij zijn familie verblijft, waardoor ik nog wat meer kan schrijven, te gebruiken om het volgende {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} toe te voegen. Met hoeveel genot, beste Erasmus, denkt u dat ik me verdiep in zowel uw Handboek 8. en Zotheid alsook in uw andere geschriften (die ik bijna allemaal onder handbereik heb, voor zover uit uw Catalogus 9. valt op te maken)? Ik zie dat u in de werkjes die ik met hun titel noemde, met een wonderlijk plan compleet hetzelfde doet: bijvoorbeeld waar u echt fraai die bijgelovigen schildert in hun ware kleuren. Wat een schone en blinkende spiegel hebt u hun voorgehouden, als ze wijs willen worden en uiteindelijk eens tot bezinning komen. U hebt werkelijk grote dank van mijn kant geoogst en niet alleen alle ware christenen maar ook Christus zelf door deze boeken aan u verplicht. Als Michael Bentinus, een zeer geleerde jongeman, bij u verkeert, doe hem dan alstublieft mijn hartelijke groeten. Een paar maanden geleden was hij zo aardig me te schrijven en me een bezoekje te brengen. Wat ik u bidden mag, beste Erasmus: als het mogelijk is, laat dan iets drukken van de heilige Chrysostomus, in het oorspronkelijke Grieks, zodat wij een beetje kunnen proeven van zijn stijl. 10. Want hier bij ons zijn Griekse boeken die bijdragen tot het christelijke geloof heel zeldzaam en duur; alles wat ik ooit toevallig te pakken heb gekregen door de welwillendheid van vrienden (die ik helemaal niet zoveel heb), verwelkom ik met des te meer waardering omdat het mij zoveel kostte. Moge Christus u in goede gezondheid bewaren tot vrucht en tot nut van zijn kerk. 1464 Van Christoph von Utenheim Porrentruy, 13 juli 1524 Christoph, door de genade van God bisschop van Bazel. Gegroet, met de oprechte bedoeling u genoegen te doen. Niet zo lang geleden, zeergeleerde heer, beste Erasmus, toen mij uw werk Misericordiae toegestuurd werd, 1. heb ik u vanwege uw voortreffelijkheid een brief 2. gestuurd in de volkstaal, geschreven door de hand van iemand anders. Want mijn gezondheidstoestand maakte dat toen raadzaam: ik mocht noch dicte- {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} ren, zodat een ander terug had kunnen schrijven, noch zelf schrijven; nu het evenwel een beetje beter met me gaat, mag ik in elk geval spreken, op mijn eigen ongepolijste manier, zodat een ander het kan opschrijven in een brief. Wat het ook zij, moge u, voortreffelijk als u bent, het goed opvatten. Intussen heb ik voornoemd werk Misericordiae overdacht, en het beviel me buitengewoon. Het wil mij voorkomen dat het echt verstandig zou zijn - ik vraag u dan ook met klem hiervoor te zorgen - dat er, als het werk gepubliceerd moet worden, geen materiaal toegevoegd wordt dat buiten mijn opmerkingen valt, vooral niets wat bij de volgelingen van Luther of de aanhangers van het echte oude geloof woede of zelfs walging zou kunnen wekken en zou betekenen dat ik deze of die sekte aanhang. Mij lijken althans sommige opmerkingen die aan het slot zijn toegevoegd, van dien aard te zijn, als u mij deze woorden niet kwalijk wilt nemen. Daarom vraag ik u dringend dat u die schrapt en verwijdert. 3. Ik ken mijn beweegredenen en ik zal u die bij gelegenheid vertellen. Moge uwe voortreffelijkheid in deze zaak handelen in overeenstemming met mijn hoogste vertrouwen in u; als u een wens hebt, kunt u mij altijd bevelen geven. Vaarwel in de Heer, tot wie wij voor elkaar bidden, zo wens ik. Uit mijn kasteel van Porrentruy, 13 juli 1524 Aan de onvergelijkelijke man, ons zeer dierbaar als broeder in Christus, doctor Erasmus van Rotterdam, theoloog 1465 Aan William Warham Bazel, 15 juli 1524 Dit is het voorwoord bij het eerste deel van de herziene, negendelige editie van de werken van Hieronymus, verschenen te Bazel bij Johann Froben in 1524-1526. Zie ook brieven 1451 en 1453. Erasmus van Rotterdam groet de hoogwaardige vader heer William, aartsbisschop van Canterbury etc. Hoewel er zo goed opgelet was bij de eerste editie, onvergelijkelijke monseigneur, dat eigenlijk niemand verwachtte dat er nog iets toegevoegd kon worden uit de ideeën die achteraf opkomen en die volgens het spreekwoord {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} de beste zijn, 1. wilde ik toch heel graag dit werk, dat ik had opgericht als een monument voor uw beroemde naam (moge die lang leven!), voor zover mogelijk volmaakt en volledig afleveren. Daarom heb ik gezorgd dat het afzonderlijk herdrukt werd op beter papier en in een fraaier lettertype. Overigens had Johann Froben jaren geleden bij het drukken van Hieronymus al zo zijn best gedaan, dat hij niet alleen naar ieders mening alle andere drukkers voorbijstreefde maar ook voor zichzelf nauwelijks een kans overliet om zijn eigen prestatie nog te overtreffen. Ik heb in de tekst van Hieronymus bijna niets ontdekt dat gecorrigeerd diende te worden. In mijn annotaties heb ik enkele verbeteringen aangebracht, enkele dingen verwijderd en niet weinig toegevoegd. Er blijven evenwel nog plaatsen, maar niet veel, waar mijn gissingen niet helemaal tot tevredenheid leiden: als iemand die door een geniaal idee of door een vracht manuscripten kan verbeteren, zal ik graag 's mans ijver verwelkomen en het nut voor het publiek toejuichen. Tijdens deze inspanningen zijn er twee veranderingen opgetreden die een groot deel van mijn verdiensten weggeplukt hebben. Ten eerste het feit dat in bijna alle gebieden van de wereld de klassieke talen samen met de humanistische studies zo tot bloei zijn gekomen dat mijn moeite in vele opzichten niet meer even noodzakelijk lijkt. Ten tweede het feit dat de talenten van de meesten in deze tijd gericht zijn op die bloederige woordenstrijd op het scherp van de snede en er daarom niet meer zoveel mensen zijn en ook niet zo enthousiaste die op de heilzame weiden en in de lieflijke tuinen van de klassieke schrijvers vertoeven. Overigens zou ik het verlies van erkenning wel zonder problemen dragen als het niet samenhing met het algemene verlies aan wetenschapsbeoefening. Op de afloop hiervan moet Christus maar toezien. Ik heb in elk geval mijn goede wil getoond en dat blijf ik doen tot aan mijn laatste levensdag. Het ga u goed. Bazel, 15 juli 1524 1466 Aan Willibald Pirckheimer Bazel, 21 juli 1524 Gegroet. Hooggeboren heer, onlangs heb ik een brief 1. voor jou meegegeven aan degene die mij de gegoten portretten kwam brengen en daarin heb ik je tevens laten weten dat jouw brieven me steeds trouw ter hand gesteld zijn, omdat ik de indruk had dat jij het niet vertrouwde. Clemens vii stuurde mij {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} een eervolle officiële brief, 2. met als gift een eergeschenk van tweehonderd florijnen; die zou ik niet aanvaard hebben als hij niet expliciet geschreven had dat hij ze stuurde vanwege de opdracht van mijn Parafrase 3. aan hem. Ook voor de toekomst doet hij prachtige beloften. Kardinaal Campeggi stuurde eigen koeriers naar me toe: hun heb ik geantwoord welke dingen volgens mij bijdragen aan de publieke eendracht. 4. Overigens, zoals dit toneelstuk nu gespeeld wordt zie ik helemaal geen ontknoping: moge Jezus mij ongelijk geven. De zaak waaiert met de dag breder uit. Geen van beide partijen doet moeite voor verzoening: integendeel, de meeste betrokkenen gooien alleen maar olie op het vuur. 5. In mijn eigen Holland ontvluchten nonnen overal hun klooster om te huwen in de Heer. Aan de Kameel 6. is alle bevoegdheid ontnomen, zowel door de keizer als door de paus. Zijn collega Van der Hulst is ternauwernood aan de doodstraf ontkomen. De universitaire studies lopen heel voorspoedig, terwijl de theologen vergeefs grommen. Mij verklaren ze tot ketter. Maar niemand gelooft hen. Maarten Luther heeft me een heel vriendelijke brief 7. geschreven, die me bezorgd werd door een zekere Joachim. 8. Ik durfde hem niet even vriendelijk te antwoorden, uit angst voor de valse aanklagers. Maar ik heb een korte antwoordbrief 9. gestuurd. Melanchthon wilde graag met mij praten, 10. hoor ik; maar hij durfde mijn reputatie niet op het spel te zetten. Ik zou aan dat risico vast niet zo zwaar getild hebben. Hij is een goudeerlijke jongeman. In Straatsburg heerst grote opschudding, ook in de stadsraad. De magistraat hier begint de aanhangers van Luther iets minder te steunen: men vreest het voorbeeld van Straatsburg. Het pamflet van Otto 11. is opnieuw uitgekomen, door de auteur herzien en, als ik me niet vergis, ook uitgebreid. Ik heb het nog niet gezien. Er is ook een brief uitgekomen van Alber, 12. van zijn brieven de allerdomste. Ik twijfel er niet aan dat hij van Von dem Busche is, 13. ook al heeft hij zijn eigen stijl zo goed mogelijk verborgen. Maar ik ken {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn karakter door en door. Deze persoon is door mij altijd vriendelijk behandeld en nooit gekwetst, zelfs niet met een woord. Dergelijke vliegen zullen de zalf bederven, 14. zowel die van het evangelie als die van de klassieke letteren. Van deze bedriegerijen geniet Eppendorf. Hij kwetst met plezier, en wil dat ik het weet; maar hij doet het zo dat hij het tegenover anderen kan ontkennen. Ik heb geen zin meer om nog te reageren op dergelijke onzin. Te Rome zijn clandestien twee pamfletten van Zúñiga gedrukt; 15. in een ervan verdedigt hij de vertaler 16. tegen mijn beschuldiging dat hij grove taalfouten maakt, maar intussen verzwijgt hij de talloze fouten die hij niet kon verdedigen. En deze veertig (schat ik) verdedigt hij zo: in het Grieks staat orthrizein, 17. dus de vertaler heeft terecht manicare gebruikt, want men mag nieuwe woorden vormen. Of hij heeft een stijlfiguur weergegeven of een hebraïsme, dus hij heeft geen barbarisme begaan. In het Grieks staat namelijk epi tris, dus hij heeft dit in de Handelingen terecht vertaald als per ter. 18. In het andere pamflet biedt hij wat ik op grond van zijn Aantekeningen verbeterd heb zonder zijn naam te noemen; alsof reageren op dat boek niet genoeg geweest was tenzij ik het hele werk van mijn Aantekeningen had bezoedeld met zijn naam, die overal ongeluk brengt. In Rome lacht iedereen hem uit. Toch vindt hij zichzelf geweldig. Want hij belooft dat hij niet zal rusten tot Erasmus erkent dat Zúñiga als enige boven allen uitsteekt omdat hij hem de baas is, niet alleen op het terrein van de Heilige Schrift maar ook in de profane letteren. Maar de paus had een drukverbod uitgevaardigd. Dus ze durven ze niet te verkopen. Clemens vii heeft een of andere minderbroeder die aartsbisschop is, 19. als gezant naar Engeland gestuurd om de vorsten vrede op te dragen, maar hij heeft {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} niets bereikt. De grote som gelds die de koning hem aanbood, weigerde hij daarom aan te nemen. Ik denk dat de koning al overgestoken is naar het vasteland. 20. Zo gaan wij op de Turken af! De keizer had bevolen mij mijn jaargeld uit te betalen, 21. maar nu vormen de oorlogslasten weer het excuus. 22. Ze beloven wel me met rente te betalen als ik terugkeer. Graag zal ik verhuizen, al was het alleen maar vanwege de negatieve gevoelens die mijn vriendschap met Froben bij de andere drukkers oproept. Ik heb nog geen besluit genomen, maar dat zal binnenkort gebeuren. Aangezien er geruchten gaan over mijn boek Over de vrije wil, 23. denk ik dat het beter is het uit te geven: anders gaan ze me nog verdenken van iets ergers. Want ik behandel het onderwerp op een zo gematigde toon dat zelfs Luther er zeker niet boos om wordt. Ik ben in Besançon geweest; 24. daar werd ik verkouden en toen ben ik met enige moeite teruggevlogen naar mijn nest. Daar zou ik weer op krachten gekomen zijn, maar toen kreeg ik een aanval van niersteen die gevaarlijker was dan ooit tevoren. Soms gebruik ik terpentijn. Aan de baden durf ik me niet toe te vertrouwen omdat ik er niet aan gewend ben. Het ga je goed, onvergelijkelijke man. Bazel, 21 juli 1524. Je kent het handschrift van je dienaar. Aan de hooggeboren Willibald Pirckheimer, raadslid van Neurenberg 1467 Aan Johann von Vlatten Bazel, 21 juli 1524 Erasmus van Rotterdam groet de hooggeboren heer Johann von Vlatten, proost en raadsheer Doordat u mij heel veel diensten hebt bewezen maar vooral door uw goudeerlijke hart had u mij al helemaal voor u ingenomen; en alsof ik zo nog niet genoeg aan u verknocht was, stuurt u mij antieke munten. Hoewel ik dat soort dingen niet zo bijster interessant vind, zal ik ze toch als een voor mij uiterst waardevol en tevens zeer dierbaar teken van uw gezindheid hier be- {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} waren. Beste Vlatten, ik mag u heel graag, omdat u bij het bedwingen van die everzwijnen 1. hebt laten zien een dappere man te zijn. Proficiat met die moed: ga zo door! In Leuven vieren de klassieke letteren een duidelijke triomf. Aan de Kameel 2. is alle macht ontnomen, zowel door de keizer als door de paus. Zijn collega Van der Hulst kreeg zoveel aanklachten op zijn nek dat hij de doodstraf gekregen zou hebben als de kardinaal van Luik 3. en de vorst van Bergen 4. hem niet hadden gered. Daarom beginnen de overige theologen iets te bedaren. Clemens vii heeft mij een eervolle officiële brief 5. gezonden, tegelijk met tweehonderd florijnen, vanwege de opdracht aan hem van mijn Parafrase; 6. voor de toekomst doet hij grootse beloften. Mijn dienaar Lieven 7. is uit Engeland teruggekeerd, waar hij met succes de zaken afgehandeld heeft: afgezien van het feit dat het jaargeld van de keizer 8. verloren gaat als ik niet terugkom naar Brabant. De koning zelf heeft me een brief geschreven en ook de kardinaal: 9. weet dat dit een even grote eer is. Ik hoor dat de kardinaal van Luik mij niet zo erg mag en dat hij vierkant achter de theologen staat: zelfs hun naam kon hij niet aanhoren, lang geleden! Ik feliciteer u van harte met die stap vooruit in salaris en in rang: 10. moge de heer Jezus willen dat beide u voorspoed en geluk brengen. Bazel, 21 juli 1524 Erasmus van Rotterdam, eigenhandig, zo voor de vuist weg Als Beat Arnold uit Sélestat, secretaris van de keizer, zich daar bevindt, zou ik graag willen dat u met hem kennismaakt; want ik heb nog nooit een eerlijker man ontmoet. Zeg dan tegen hem dat alles wat hij naar Sélestat ge- {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} stuurd had, naar behoren aan mij overhandigd is: hij hoeft zich daarover geen zorgen te maken. 11. Nogmaals vaarwel. 1468 Van Thiébaut Biétry Porrentruy, 21 juli 1524 Hartelijk gegroet. Uw brief 1. was mij zeer aangenaam, en ik zal naar u toe komen, als het de hemel belieft, zodra we ons graan geoogst hebben, dat wil zeggen over tien dagen. 2. Wat u schrijft over de verontwaardiging in Besançon verbaast me ten zeerste. Maar maakt u zich geen zorgen; het hele gedoe is in feite fictief, denkbeeldig. Misschien hebben na ons vertrek een paar juristen en die pedante godgeleerden die altijd zo afgunstig zijn op de schone letteren, in verbinding met enkele nietsnutten zoals er daar niet te weinig zijn, dit gerucht in gang gezet bij de mensen; maar ook dit acht ik volstrekt niet van belang. Zodra wij in Besançon aangekomen waren, ontstond er dus - zoals altijd - bij de mensen enige onzekerheid over wie u was. Sommigen zeiden ‘Hij is aanhanger van Luther’, anderen ‘Welnee’ en nog anderen weer iets anders, zoals ook gebeurde met Christus en degenen die zijn zaak verdedigden. Ik moest erom lachen. Voortdurend werd mij dat door kanunniken en ook door raadsleden gevraagd en ik heb dapper verklaard dat u geen volgeling van Luther bent. Omdat ze me geloofden, hebben ze u al die eer bewezen en er zouden ongetwijfeld nog grotere eerbewijzen zijn gevolgd als u even de gemeenteraad had kunnen ontmoeten. Vaak ook worden voor de grap dingen gezegd die later serieus genomen worden door dwazen die het verkeerd opvatten. Dit betekent niets, het is irrelevant. Daarom, mijn geliefde weldoener, laat uw hart hierdoor niet gepijnigd worden, maar leef in uw eerbiedwaardige ouderdom een opgewekt leven van geluk, voorspoed en vreugde. Als u te lijden hebt van jaloezie van alle kanten: ditzelfde overkwam ook Hieronymus en anderen; het is een teken van echt succes, want niemand is jaloers op een verliezer. In elk geval wordt u in onze generatie (ik {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} spreek nu zonder franje) beschouwd als de vorst van de wereld der letteren, ook al zijn zij allemaal het daar niet mee eens. Ik ben erg blij dat u in de gunst staat bij de bisschop van Rome: 3. gefeliciteerd! Zijn geschenk aan u 4. doet me deugd. Ik zou uit zijn schatkist ook wel een bedrag willen krijgen, niet evenveel, slechts de helft; dan zou ik de schade van de brand 5. kunnen betalen. Doe Froben de groeten van me; ik vraag u met nadruk om samen mijn belang te behartigen. Ook de groeten van mijn moeder! Vaarwel en veel succes. Porrentruy, 21 juli 1524 Uw cliënt en dienaar Thiébaut Biétry van Porrentruy Aan de zeergeleerde heer doctor Desiderius Erasmus van Rotterdam, zeer eerbiedwaardige beschermheer en vriend 1469 Aan Nicolaas Everaerts Bazel, 26 juli 1524 Een hartelijke groet, hooggeboren president. Hier is een anoniem pamflet 1. bezorgd van iemand die bekend en beroemd is; het is onduidelijk of het voor de grap geschreven is of serieus bedoeld; ik weet zeker dat u de auteur kent. 2. Eerst legt hij met een opvallende omhaal van woorden uit waarom hij het liever in het Nederlands schreef dan in het Latijn: alsof wij een wedstrijd houden wie van de twee het meest vaardig is in de taal der Romeinen, of alsof de lezer niet terstond zal vermoeden waarom een beroemde doctor in de beide rechten liever in de volkstaal schreef. Natuurlijk was zijn doel Erasmus zwart te maken bij het volk terwijl te verwachten is dat die niet zal reageren. Ook is het niet duister wat die persoon tot deze dwaasheid gedreven heeft: wat hem natuurlijk ergerde was die prachtige eretitel voor mij die een paar mij onbekende personen op de voorpagina van hun geschrift hadden gezet. 3. Alsof ik me moet verantwoorden voor een titel die iemand me geeft! {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} Ongetwijfeld weet hij zelf best dat ik, voordat hij de zaak bekendmaakte, zelfs in mijn stoutste dromen nooit iets over de uitgave van dat geschrift gehoord had noch over die titel. Inmiddels kan iedereen simpel bedenken waarom hij zijn naam niet op de titelpagina heeft gezet, hoewel de meeste mensen (zegt hij) heel goed wisten wie de schrijver was van zo'n fraai pamflet. Natuurlijk verlangde hij te genieten van de roem, zonder enige blaam. Diegenen bij wie het lasterlijke pamflet in de smaak gevallen was, zou hij ingefluisterd hebben ‘Het is van mij’; maar als iemand zijn pen tevoorschijn gehaald had om wraak te nemen, zou hij zijn toevlucht genomen hebben tot ontkennen van de zaak. Maar om niet te veel tijd te verspillen aan deze beuzelarijen zal ik snel overgaan tot het eigenlijke onderwerp van het pamflet. Dat onderwerp is als een kind dat van alle kanten de naam van zijn vader blijft roepen: Nicolaas Baechem. Want geen ander zou zo'n belachelijke onzin als iets serieus uit kunnen kramen. Ik herken ook dingen die hij altijd antwoordt, zodat de pochende doctor, afgezien van een compliment voor zijn taalgebruik in het Nederlands, hiermee niet zoveel lof zal oogsten. In het begin behandelt hij heel slim een gemeenplaats. Hij vindt het absurd als iemand een ander lid van zijn orde terechtwijst, dus als een monnik fouten van andere monniken hekelt, of een theoloog fouten van theologen, een priester van priesters. Waarom heeft Hieronymus dan zoveel stukken geschreven tegen slechte monniken? Waarom is Bernardus zo vaak ontstemd over mensen van zijn eigen orde? Waarom vaart Cyprianus zo fel uit tegen slechte bisschoppen? Of waarom zijn profeten zo vaak woedend op pseudo-profeten? Waarom de apostel Paulus zo vaak op valse apostelen, een jood op joden, een christen op christenen, terwijl ze van die anderen de domheid, lichtzinnigheid, ruzies, dronkenschap, luiheid of onkuisheid veroordelen en aan de kaak stellen? Als lid zijn van dezelfde groep je de mond snoert, zou het voor een christen een zonde zijn opmerkingen te maken tegen de verdorven leefwijze van andere christenen. Over goede mensen laster verspreiden, bij welke groep ze ook horen, dat is een schurkenstreek. Maar niemand berispt met meer betrouwbaarheid fouten van zondaars dan iemand van dezelfde groep. Want bij deze persoon blijkt waarheid zwaarder te wegen dan sympathie voor de groep. Anders kan de indruk ontstaan dat iemand uit afkeer van een afwijkende groep dingen afkeurt die in feite goed zijn. Als bijvoorbeeld een franciscaan fouten van dominicanen hekelt, zal hij, al doet hij het met een zuiver geweten, toch de verdenking van afgunst niet kunnen vermijden. Als het doel van kritiek is die mensen hun leven te laten beteren die berispt worden, zonder hun naam te bezoedelen, hebben we dan niet het liefst dat zij die het dichtst bij ons staan, het eerst terechtgewezen worden? Hij zal {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} het toch niet fout vinden als iemand een ziek familielid een geneesmiddel verstrekt? Waarom is Nicolaas Baechem in Brussel zo tekeergegaan tegen zijn eigen karmelieten vanwege dingen met vrouwen die ik niet precies weet - en niet alleen met tirades maar ook met opsluiting in de kerker en geselingen? Waartoe is het wereldlijk gezag ingeschakeld zodat de zaak niet geheim kan blijven? Hij zou natuurlijk geantwoord hebben dat hij, naarmate hij meer hart voor zijn orde had, des te minder tegen mensen kon die de orde met hun goddeloze levenswijze ontsierden. En iemand die zoiets doet, vindt het niet goed dat een priester en een theoloog woorden vuilmaken aan fouten van andere priesters en theologen, terwijl intussen niemands naam genoemd wordt zodat het effect van de terechtwijzing allen bereikt, de schande niemand? Dus waarom is hij zo vaak helemaal buiten zichzelf van razernij terwijl hij vanaf zijn leerstoel in de theologie en vanaf zijn preekstoel aperte leugens debiteert, gericht tegen Erasmus? Toch spreekt de passage waar hij aanstoot aan schijnt te nemen, uiterst gematigd over monniken en godgeleerden. Als ik me niet vergis staat hij in mijn Paraclesis en heeft hij de volgende strekking: ‘Omdat het doopsel, waarbij de eerste belijdenis van het christelijke geloof plaatsvindt, gemeenschappelijk is aan alle christenen in dezelfde mate en omdat de overige sacramenten en ten slotte ook de beloning van het eeuwige leven evenzeer op allen betrekking hebben, is het niet logisch dat de dogma's gereserveerd moeten worden voor alleen die enkele personen die het volk tegenwoordig monniken of godgeleerden noemt. Ik zou willen dat die mensen, ook al vormen ze slechts een heel klein gedeelte van het christenvolk, in grotere mate zouden zijn wat zij genoemd worden. Want ik vrees dat je onder de theologen personen kunt vinden die ver afgedwaald zijn van hun theologentitel, ik bedoel die niet over goddelijke dingen spreken maar over aardse zaken; en onder de monniken die Christus' armoede en wereldverachting in het vaandel voeren, kun je wereldse neigingen te over vinden.’ Het is wel duidelijk dat hier door mij noch een orde veroordeeld wordt noch iemands naam aangetast. Maar indien alle monniken gewoon monnik zijn, als niemand onder de theologen deze titel onwaardig is, dan is die pochende doctor met zijn vriend de karmeliet terecht boos op mij. Nu hebt u ongeveer één hoofdstuk van het pamflet gehad: de auteur was hierin zeer met zichzelf ingenomen, niet alleen vanwege zijn soepele stijl maar ook wegens zijn grappigheid; want ook al veinst hij bescheidenheid, hij vindt zichzelf heel humoristisch. Verder heeft hij aanmerkingen op iets wat ik in hetzelfde werk schrijf, namelijk dat niemand weerhouden behoort te worden van lezing van de Heilige Schrift en dat iedereen daaruit mag putten wat hij kan. Hij zegt dat ik te weinig rekening heb gehouden met een {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} passage in het evangelie van Johannes, ‘De put is diep en u hebt geen emmer’. 4. In feite herinnerde ik me die plaats goed, maar omdat de woorden van de Samaritaanse vrouw tot Christus gericht worden, vond ik niet dat de tekst betrekking had op de Heilige Schrift; of men moet er deze betekenis aan willen geven: de put van de Heilige Schrift is diep en Christus heeft geen emmer om er water uit te scheppen. Met even weinig moeite kunnen we dan bewijzen dat Christus een misdadiger is omdat we in het evangelie lezen: ‘Als hij geen misdadiger was, zouden wij hem niet aan u uitgeleverd hebben’. 5. Vroeger was de put nog veel dieper, voordat het licht van het evangelie opgekomen was, de schaduwen verjaagd waren en de sluier van de wet weggenomen, 6. en zelfs toen las het volk de heilige boeken. Nu de heer Jezus de wateren van de evangelische wijsheid over alle straten heeft geleid, heeft eenieder die het geloof bezit, ook een middel om dat water te scheppen. De Joden weerhielden mensen van dertig jaar en ouder niet van het lezen van Genesis, het Hooglied en Ezechiël, hoewel in deze boeken zeer veel duisters staat. 7. Het hielp de eunuch dat hij de profeet Jesaja gelezen had, die hij niet begreep, 8. en het hielp de heiden Augustinus de brieven van Paulus gelezen te hebben zonder ze al te begrijpen. 9. En mag je nu dan als christen de bijbel niet lezen? Hoe ik graag wil dat leken de heilige boeken lezen, leg ik verder uit in de appendix van het voorwoord bij Mattheus. Dat had die pochende doctor moeten lezen voordat hij over die plaats uit Johannes herrie ging maken tegenover mij: als hij die passage niet helemaal begrepen heeft en hem op belachelijke wijze gebruikt, is dat geen wonder daar hij, vermoed ik, beter thuis is in teksten van Accorso, Baldo en dergelijke auteurs. Maar als hij zijn wetsteksten niet beter citeert dan het evangelie, zijn zijn klanten te beklagen. Verwonderlijker is het dat een zo groot theoloog als de karmeliet zijn acteur van zo domme argumenten heeft voorzien, of het moest zijn dat hij in de theologieopleiding ook geen betere gebruikt, wat dan vast niet zonder gelach van de bachelorstudenten blijft. Ook hier vindt de doctor zichzelf zeer grappig, zogenaamd vol medelijden met mijn blindheid omdat ik een zo duidelijke plaats in Johannes niet gezien heb; hierin waren alle eerdere godgeleerden dus mollen, want geen van hen heeft doorzien dat het de christe- {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} nen hier verboden wordt het evangelie te lezen, waarvan Christus gewild heeft dat het gemeenschappelijk bezit is van alle volkeren. Maar misschien kan een leerlooier het evangelie beter lezen dan deze doctor of de godgeleerde van wie hij zijn instructies heeft, als die het evangelie op die manier uitleggen. Wie snapt niet dat ze willen dat de Heilige Schrift slechts aan weinigen bekend is, alleen om te bereiken dat hun gezag niet aangetast word ten hun salaris niet keldert? Deze zweer heeft ook ooit rechtsgeleerden geteisterd, nadat er werkdagen en rustdagen waren afgekondigd; 10. nu, naar het schijnt, schrijnt hij bij bepaalde theologen, en des te meer naarmate die én hebzuchtiger én eerzuchtiger zijn dan die juristen. Maar laten we even luisteren naar de overige argumenten waarvan die grote theoloog zijn assistent voorzien heeft. Uit de Handelingen werpt hij me de eunuch van koningin Candace voor de voeten, omdat die op de vraag of hij begreep wat hij las, antwoordde: ‘Nee, want hoe kan ik dat begrijpen als ik geen gids had?’ 11. Hij was Ethiopiër, een hoge ambtenaar van een barbaars hof, onbekend met de joodse religie: geen wonder dat hij de profetie over Christus' dood niet begreep, want die dood was nog niet algemeen bekend. Maar als nu een matroos die passage zou lezen, zal hij meteen vermoeden dat het over Christus gaat. Toch wordt die Ethiopiër geprezen omdat hij in de Heilige Schrift las; omdat hij in die duistere geschriften Christus zocht, verdiende hij het met hem kennis te maken. Dit voorbeeld is het meest geschikt om aller harten enthousiast te maken voor het lezen van de heilige boeken. Hij voert ook aan dat Christus tot de menigten sprak in parabels. Maar hij heeft ook gezegd: ‘Niets is er verborgen dat niet onthuld zal worden; en wat jullie in het oor gefluisterd wordt, schreeuw dat van de daken’. 12. Parabels werden gebruikt omdat dit in die tijd paste; maar bij de dood van de Heer is het voorhang gescheurd en nu liggen alle mysteries open. Anders, als aan een menigte alleen iets voorgelegd mag worden in de vorm van parabels, zal het een zonde zijn om het evangelie uit te leggen aan leken; dan hebben de evangelisten gezondigd, die de geheimen van Christus' leer verspreid hebben in de taal die iedereen kende. Want in die tijd spraken ook leerlooiers en matrozen Grieks en Latijn zoals wij nu Nederlands. Of mag het volk dat ingewijd {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} is in Christus' geheimen slechts parabels horen omdat Christus in parabels sprak tot een menigte die onnozel en tevens niet zo welwillend was, omdat dit volgens hem meer zou bijdragen aan zijn taak, het verlossen van de mensheid? Indien het als redelijk wordt gezien, laten ze dan de evangelische parabels lezen; maar dit is precies wat zij verbieden, en zo spreken ze zichzelf uiteraard tegen. Maar, grapjes daargelaten, als slechts aan weinigen een oordeel gevraagd mag worden over de Heilige Schrift, waar blijft dan die profetie van Jesaja, ‘en allen zullen door de Heer worden onderricht’? 13. Hij citeert uit een brief van Petrus dat sommigen een en ander uit de brieven van Paulus dat moeilijk te begrijpen is, tot hun eigen ondergang verdraaiden. 14. Petrus veroordeelt niet het feit dat de brieven van Paulus gelezen werden maar dat ze verdraaid werden, zoals ook andere delen van de Schrift. Als dus het gewone volk de Heilige Schrift niet mag lezen, mogen om dezelfde reden ook de godgeleerden dat niet; want alle ketters, van wie de meesten zeer geleerd waren, verdraaien datgene wat ze lezen, ter ondersteuning van hun onjuiste leerstellingen. Of zijn de arianen misschien geen ketters, evenmin als de aanhangers van Origenes? Want ik zeg niets over Luther, in hun ogen wel honderd keer ketter, wiens speciale stelling is dat bij een dispuut niets buiten de Schrift toegelaten mag worden als argument. Maar de karmeliet accepteert een getuigenis van de Heilige Schrift zelfs in het theologisch onderwijs niet. Want wanneer de bachelorstudenten zo redeneren ‘Dit heeft Christus gezegd in Mattheus, daarom is uw conclusie onjuist,’ roept hij uit: ‘Dat is een lutherse argumentatie; ik verklaar openlijk dat ik daar niet op reageer.’ Dus waar zullen de heilige boeken gezag genieten als ze zelfs onder godgeleerden geen plaats krijgen? Natuurlijk zal men naar de bronnen gaan: die twee karmelieten; 15. van hen zullen toekomstige generaties leren dat wie argumenten uit de Heilige Schrift haalt, als een ketter argumenteert. Maar laat ik zonder gekheid terugkeren naar mijn onderwerp. Als het volk daarom de Heilige Schrift niet hoort te lezen (die door de apostelen verspreid is met het doel dat allen die zouden lezen) omdat er mensen zijn die er misbruik van maken, dan zal Baechem ook wel geen wijn drinken, hoewel hij daar dol op is, omdat er overal veel lieden zijn die misbruik maken van wijn. Nog sterker, niemand mag nog preken in de kerken omdat velen daar een ketterij verkondigen, sommigen aanzetten tot opstand, anderen vorsten vleien en enkelen met leugens hun naaste te schande maken. Als dit {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} zou gebeuren, waar is dan het koninkrijk van Baechem? Waar oefent hij dan zijn tirannie uit, waarop hij zich zelfs beroemt? Ten slotte, als niemand de karmelietentoog mag dragen omdat meer dan één monnik er misbruik van maakt, zal Baechem een andere toog aan moeten doen. Dit is de scherpzinnigheid van hen die niet willen dat het gewone volk met de Heilige Schrift in contact komt: als de mensen de inhoud niet begrijpen, wie moet zich dit dan eerder aantrekken dan degenen die hen dagelijks onderricht geven? Hebben zij dus zoveel jaren lang de mensen niets geleerd? Is dit dan de vooruitgang van het evangelie, dat niemand de boodschap van het evangelie kent? In zijn epiloog concludeert hij tot slot dat het waarschijnlijk is dat theologen de Heilige Schrift beter begrijpen dan leken: alsof ik dit ontkend heb, als het algemeen bedoeld is, en alsof ik leken verboden heb onderricht te krijgen van theologen! Hij heeft ook het bezwaar dat ik ergens gezegd heb terwijl ik onjuiste opvattingen over de hekel haalde: ‘Als een franciscaan in plaats van zijn asgrijze pij een zwarte toog aan zou doen, zou hij bang zijn dat een duivel hem levend naar de Tartarus sleurde. Maar hij is niet bang wanneer hij echtbreuk, onkuisheid of andere misdaden pleegt die tegen Gods geboden in gaan. Ik prijs niet degenen die zo maar van kleding veranderen, maar ik veroordeel een onjuiste en bijgelovige opvatting. Die lui huiveren ervoor de mensenwetten te schenden en denken dat Gods geboden schenden een spelletje is.’ Hier heeft de auteur geplukt wat hij wilde hebben en weggelaten wat de oplossing van het probleem was. Dus die pochende doctor heeft hier gewonnen en tuigt terecht zijn zegekar op indien het waar is dat een benedictijn zwaarder zondigt wanneer hij bij gelegenheid in plaats van zijn zwarte pij een donkerbruine aantrekt dan wanneer hij een heilige maagd aanrandt. Was het maar onwaar wat ik geschreven heb over predikheren die preken voor hun eigen gewin! Wat in het algemeen gezegd is, houdt evenwel geen belediging van een bepaald iemand in. Als niemand dit eerder dan ik geschreven heeft, is het billijk dat ik de haat verdraag die deze opmerking oproept. Als zulke mensen niet bestaan, verdien ik het uitgelachen te worden omdat ik me druk heb gemaakt om niets. Maar als de pochende doctor een zulk iemand niet kent, moet hij zijn vriend de karmeliet eens aankijken! Inmiddels echter springt de doctor van ezels over op paarden, 16. namelijk van godgeleerden op vorsten. Hij heeft de indruk gekregen dat de keizer de Turken bedreigt en op grond hiervan verwachtte hij grote roem voor zichzelf. Als er mensen zijn die de uitspraak ‘Je moet je niet verzetten tegen wie kwaad doet’ 17. zo uitleggen dat men zich ook niet tegen de Turken moet ver- {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} zetten, moeten ze dat Christus aanrekenen, niet mij. Want die is de bron van deze woorden. Maar ik leg deze woorden in mijn Aantekeningen zo uit dat niemand ze meer kan verdraaien: ‘resistere malo is je verzetten met kwaad, op een kwalijke manier’. Laat de eerbiedwaardige doctor nu maar gaan zeggen dat de keizer juist handelt als hij de Turken aanvalt met kwalijke middelen. Nu springt hij zowaar van ezels over op honden. Hij heeft ook op grond van een persoonlijke brief 18. van mij het bezwaar gemaakt dat ik niet met voldoende respect de twee achtenswaardige mannen Baechem en Van der Hulst noem. De feiten hebben uitgewezen hoe achtenswaardig ze zijn: aan de een is het zwaard ontnomen, de ander is nauwelijks aan een veroordeling ontkomen. Baechem ken ik: en ik ben niet de enige! De gewone mensen kennen hem ook: even krankzinnig als stom. Van der Hulst heb ik alleen ooit gezien, maar ook hem kon ik leren kennen zoals we Phalaris en Nero kennen. Aangezien zij, met een paar woorden slechts, terloops voorbij komen in een persoonlijke brief, waarom moest hij dan zo nodig hen met naam en toenaam noemen voor wier reputatie hij zo fijntjes bezorgd is, in een pamflet dat verspreid is? Ten slotte hekelt hij wat ik over belastingpachters geschreven heb, die de mensen aanslaan niet voor wat de vorst hun opgedragen heeft - wat al een onredelijk bedrag is - maar voor zoveel als zij zelf willen. 19. Hij meent dat ik hier beweer dat de aanslagen van vorsten onrechtvaardig zijn, zodat hij me schuldig verklaart aan majesteitsschennis. Zeker, vaak zijn belastingaanslagen van vorsten dat ook. Maar wat zwaar is, heb ik ‘onredelijk’ genoemd: zoals Vergilius zei: ‘en eggen van een onredelijk gewicht’. 20. Een rechter noemen we onredelijk, niet als hij onrechtvaardig oordeelt maar als hij star is en te weinig begrip heeft voor de aangeklaagde. Zo noemen we voorwaarden redelijk als ze uit vriendelijkheid gematigd zijn; onredelijk als ze streng zijn en naar de letter, zonder soepelheid. Zo heb ik de aanslagen onredelijk genoemd die vorsten hun volk opleggen, omdat het op zich al zwaar genoeg is die aanslag te betalen zelfs al wordt er door roofzuchtige ontvangers niets bovenop gezet. Zo zie je maar hoe gevaarlijk het is in het Latijn te schrijven voor lezers die geen Latijn kennen. De auteur is van mening dat hij mijn reputatie bij de keizer flink kan beschadigen als de keizer ervan overtuigd is dat ik tegen onredelijke belastingaanslagen van vorsten ben. Maar dat ziet hij helemaal verkeerd: niemand verdient meer de afkeer van de keizer dan wie onredelijke belastingaanslagen toejuicht, waaruit trouwens lang niet zoveel bij de keizer terechtkomt. {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} Paulus is van mening dat men heffing en belasting verschuldigd is aan de vorsten. 21. Christus zelf heeft accijns betaald, de keizer der keizers. Wat heeft dit met mij te maken? Ik heb belastingpachters gemaand, niet de keizer. De keizer zelf heb ik nogal vrijpostig op deze lieden gewezen in mijn boekje over de christelijke vorst. 22. De keizer heeft dat boekje hartelijk verwelkomd, Ferdinand heeft het van buiten geleerd en beiden hebben me bedankt: geen wonder dat beiden geleerder zijn dan die doctor en christelijker dan die theoloog. Maar het grote geluk van de godgeleerden zou zijn dat ze me voor ketters kunnen houden als een domme karmeliet of een Baldische doctor 23. geen Latijn kent. Waarom maken ze niet liever plaats voor een gelukkiger generatie, waarin vrouwen Latijn kennen? Dit heb ik in het voorbijgaan opgemerkt, zeergeleerde heer. Ik in elk geval feliciteer de christelijke kerk met zo een Atlas. Ik feliciteer ons Holland dat het zulke wijze mannen heeft. Men vertelt me dat de auteur op zoek is naar een drukker voor dit pamflet. Moge God vaak aan hem denken! Ik wens u en al de uwen alle voorspoed, geachte heer. Bazel, daags na St.-Jacob 1524 Aan de zeergeleerde jurist meester Nicolaas Everaerts, zeer genadige raadspresident van Holland 1470 Aan Pierre Barbier Bazel, [ca. 26 juli 1524] Erasmus van Rotterdam groet Pierre Barbier Van mijn dienaar Lieven 1. begrijp ik dat Jean Molinier de helft van mijn jaargeld van dit jaar ontvangen heeft van Jan de Hondt, en dit op gezag van een brief van jou, waarin je had verteld dat je in dezen mijn zegen had. Als Mark Lauwerijns, de deken van Brugge, mijn brief niet op tijd bezorgd had, zou Molinier ook de andere helft verslonden hebben. 2. En meteen daarachteraan schrijf je dat onze vriendschap eeuwig zal duren! Er bestaat een oud spreekwoord, ‘ja, tot aan het altaar’, 3. maar er zijn nog oudere precedenten, ‘ja, tot {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} aan mijn centen’. Het is toch het toppunt van wreedheid als je van een naakt iemand de kleren wegpakt en een slachtoffer van roof nogmaals berooft! Je kent toch het simpele vertrouwen en de eerlijkheid waarmee ik deze hele zaak heb toevertrouwd aan jou, als bij uitstek betrouwbaar, aan wie ik met evenveel fiducie ook mijn leven zou toevertrouwen. Diegenen onder Luthers volgelingen die mijn gezworen kameraden waren, zijn nu meer dan mijn ergste doodsvijanden. Maar als Barbier mij bedriegt, wens ik hierna geen sterveling meer te vertrouwen. Maar jij beloofde me toch goudklompen uit Paria? 4. En nu pak je me deze piepkleine korreltjes af? Maar zonder grappen, beste Barbier: wat betreft het jaargeld van de keizer 5. is er geen hoop als ik me niet naar huis begeef; en ik weet niet of ze, als ik inderdaad terugga, zullen doen wat ze beloven. Ken je dat stukje uit een komedie (eigenlijk iets wat aan het hof gezegd wordt): ‘Nee, nou niet! Kom morgen maar!’ ‘Waar was je gisteren nu?’ 6. Je kent me goed genoeg om te weten dat ik geen brutale zeurkous ben. Jaargeld van drie jaren heb ik tegoed. Hier is het leven duur; geloof me, met minder dan zeshonderd goudgulden kan ik hier niet leven. Ik moet een heel huishouden voeden: drie dienaren, 7. en de paarden. Altijd is er iemand voor me op pad; mijn gezondheid gaat met de dag achteruit. In juni was ik op sterven na dood: nooit ben ik uit diepere wanhoop er weer bovenop gekomen. Op mijn vermogen is voldoende ingeteerd, ook al wordt er niets meer van opgenomen. Ik weet dat ik heel deze fortuinlijke positie aan jou te danken heb; maar een goede mecenas pleegt zijn steun te vergroten, niet terug te pakken wat hij heeft gegeven. Vrienden van me schrijven dat de zaak van het jaargeld niet zorgvuldig genoeg geregeld is, dat ik een mensje van een dag ben, dat jij regelmatig met pestepidemieën te maken hebt: de zaak zou steviger staan als je er een derde zuil onder zou zetten. Bij mij woont Lieven, met de achternaam Algoet (‘goed voor elk’); hij is al meer dan vijf jaren mijn dienaar. Ik zou graag zien dat het jaargeld op hem wordt overgedragen als mij zou overkomen wat alle mensen eens overkomt. Hij is ook anderszins een jongeman die een goede uitgangspositie verdient. Hij heeft zulke vorderingen gemaakt in de beide klassieke talen, de schone letteren en de wetenschappen dat hij mij achter zich laat. Om aan deze aanbeveling nog een toppunt toe te voegen: hij is geboren in Gent. Als je die overdracht zo snel mogelijk in orde maakt, zul je me een heel groot plezier doen. Morillon heeft me geschreven over de kei- {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} zerlijke benoemingsrechten; ik heb goedgevonden dat hij mijn aanspraken overdraagt aan je broer Nicolas. 8. Ik heb het laatste broed van Zúñiga ontvangen. 9. Die man is echt een concurrent van Pasquino 10. en hij is vast een aanhanger van Luther; in feite maakt hij duidelijk dat pauselijke besluiten totaal geen gewicht hebben: hij gaat gewoon door met zijn spel hoewel het hem in vele edicten verboden is. Ik heb besloten hem en al zijn flauwekul voortaan te negeren. Hier slingeren mensen van het nieuwe evangelie elke dag opnieuw een of ander rabiaat pamflet naar mijn hoofd. 11. Ik maak me daar niet zo ongerust over, want onlangs hebben ze de paus op de korrel genomen met woorden zo walgelijk dat een vuilbek ze nog niet zou uitslaan tegenover een pooier. Ik word gedwongen mijn boekje over de vrije wil uit te brengen omdat er al geruchten over gaan: 12. anders denken ze misschien dat het iets heel gruwelijks is. Het spijt me dat de gezant van de paus 13. geen zaken heeft kunnen doen met de Engelsen. Ik vraag me wel af wat die vorsten willen bereiken. Doe de hartelijke groeten van mij aan Hezius en ook aan de overige vrienden. Bazel, <1525> 1471 Aan Jan de Hondt Bazel, 20 juli 1524 Erasmus van Rotterdam groet de heer Jan de Hondt, kanunnik van Kortrijk Zeer geachte heer, het spijt me dat mijn brief 1. je geschokt heeft. Het paste ook niet bij je en in Bentinus heb ik nooit veel vertrouwen gehad. Met betrekking tot de suffragaan 2. maakt het me niet uit wat hij zegt; in Brugge heeft hij twee keer in een openbare preek een razende aanval gedaan op mijn goede naam. Ik stuur je de laatste brief van Barbier; de voorafgaande brief heb ik name- {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} lijk nooit ontvangen. 3. Hij verzekert me dat het buiten zijn weten gebeurd is dat het geld aan een ander is uitbetaald. Uit welke geldbronnen zal hij het terugbetalen indien hij, wat gevreesd moet worden, dat beneficie niet krijgt? 4. Of tegen welke erfgenamen van hem moet ik dan procederen? Onze vriendschap kan een zo groot verlies wel lijden, maar mijn financiën nu even niet! De keizer is mij zeshonderd goudgulden schuldig van mijn jaargeld. 5. Ik krijg helemaal niets tenzij ik zou terugkeren naar Brabant, en misschien zouden ze zelfs dan niet tot betaling overgaan. Intussen heb ik me verontschuldigd bij de koning van Frankrijk, die mij een thesaurierschap aanbood dat als minimum vijfhonderd kronen waard is. 6. O dat hof van ons, dat altijd honger lijdt! Ik schrijf dit om herhaling te voorkomen van wat er nu gebeurd is en om te vragen of je zo vriendelijk zou willen zijn mij te helpen zodat het aan Molinier gegeven geld 7. zo snel mogelijk bij mij belandt. Het ga je goed. Bazel, daags na St.-Jacob 1524 <26 juli 1524> 1472 Aan Walter Ruys Bazel, 26 juli 1524 Desiderius Erasmus van Rotterdam groet de dominicaan Walter Ruys uit Grave Waarom neemt u de moeite om uw orde bij mij te verontschuldigen? 1. Gedragingen van slechte mensen reken ik goede niet aan, en al is de toog nog zo zwart, daaronder verwelkom ik graag een sneeuwwitte geest. Uw genegenheid voor mij, beste Walter, verwelkom ik met groot genoegen. Maar ik wil niet dat het u ernstige vijandigheid bezorgt als u ter verdediging van mij felle strijd levert met mensen die ongeneeslijk zijn (ik had bijna gezegd: krankzinnig). Streef er liever naar om met echte eruditie en een onberispelijke handelwijze alle vijandigheid te vermijden of te overwinnen. Mijn noodlot heeft me totaal onverwacht gedompeld in het tumult van dit tijdperk en ik {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} moet mijn eigen rol daarin spelen, tot het einde. Maar u, die nog niet op het toneel verschenen bent, zie toe dat u zorgvuldig op uw optreden voor publiek voorbereid bent. Wat u mij aanspoort met de parafrasen te doen, 2. is reeds gebeurd: zowel in grotere letters alsook in een kleiner lettertype. Het ga u goed. Bazel, daags na St.-Jacob 1524 1473 Aan Maarten Lips Bazel, 26 juli 1524 Desiderius Erasmus van Rotterdam groet zijn vriend Lips hartelijk Ik vraag me af waar jouw brief 1. zich zo lang schuilgehouden heeft. Niets was me meer welkom. Je vriend Walter 2. heb ik geschreven. Willem 3. lijkt me een geleerde man en een open iemand met gezond verstand: ik was van plan hem te schrijven maar deze bode gaat eerder vertrekken dan verwacht. Ik schrijf hem een andere keer. Wat je in de Augustinustekst aangetekend hebt uit de oude handschriften, kan overgeschreven worden op papier als je maar duidelijk de uitgave, de pagina en het regelnummer aan geeft. 4. Als je dat dan hierheen stuurt zal ik zorgen dat er wat geld naar je toe komt. Ik heb geen tijd om nu meer te schrijven. Goclenius heb ik geschreven 5. dat hij de Paraphrases voor jou moet kopen als je ze niet zou hebben. Het ga je goed. Bazel, daags na St.-Jacob 1524 {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} 1474 Aan Christoph von Utenheim Bazel, 29 juli 1524 Dit is het voorwoord bij De immensa Dei misericordia (‘Over de ontzaglijke barmhartigheid Gods’), verschenen te Bazel bij Johann Froben in september 1524. Desiderius Erasmus van Rotterdam groet de eerwaarde vader in Christus Christoph, bisschap van Bazel Aan de zeer fraaie kapel die u in uw eerbiedwaardige vroomheid gesticht hebt, gewijd aan de barmhartigheden van de Heer, heb ik een lofrede op de barmhartigheid opgedragen; in geen enkele zaak heb ik met meer genoegen aan uw wil voldaan, zeereerwaarde monseigneur, aan wie ik altijd graag gehoorzaam. 1. Want geen enkel onderwerp strookte meer met die vroomheid waarmee u vurig wenst dat alle stervelingen door Gods barmhartigheid het heil verwerven, of met deze tijd, die tot op de bodem verdorven is. Natuurlijk past het in zo'n zondvloed van ellende alle mensen op te roepen hun toevlucht te nemen tot de goddelijke barmhartigheid. Dit werk heb ik met des te meer genoegen op verzoek op me genomen omdat ik bedacht dat ik zo tegelijk een eerbiedwaardige wens van u zou inwilligen en iets zou doen wat God niet onwelgevallig zou zijn. Moge evenwel ook bij de mensen ons beider enthousiasme zoveel kracht hebben, dat op onze aansporing zeer velen hun vroegere zondigheid van zich afwerpen en de barmhartigheid van de Heer zoeken! Moge deze zich verwaardigen u in uw eerbiedwaardige ouderdom altijd te koesteren. Bazel, 29 juli 1524 1475 Aan Helias Marcaeus Bazel, 30 juli 1524 Dit is het voorwoord bij een nieuwe, vermeerderde uitgave van Virginis et martyris comparatio (‘Vergelijking van de maagd en de martelaar’; zie brief 1356), die samen met De immensa Dei misericordia (zie brief 1474) werd gedrukt. {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} Erasmus van Rotterdam groet de hooggeachte en zeergeleerde vader Helias Marcaeus van het convent der Makkabeeën, rector van dit roemrijke college Ik stuur je een boekje, dat kort is en te laat komt, maar waarvan je moet toegeven dat het lang is en op tijd als je weet dat ik er tegenwoordig helemaal niet aan toekom vrienden te bedanken in zulke zaken vanwege steeds terugkerende ziekten, vanwege mijn nagenoeg permanente activiteiten, speciaal het schrijven en lezen van brieven, en verder vanwege de inspanningen van mijn onderzoek, die vereist worden door de onderwerpen die ik gekozen heb. Als ik jouw wens ingewilligd heb, ben ik blij; zo niet, dan moet je toch zeker waardering hebben voor mijn duidelijke bereidwilligheid, als men tegen mij tenminste jouw vriendelijkheid met recht roemt. Wanneer ik meer tijd krijg, zal ik uitgebreider aan je vrome verlangen voldoen. Het ga je goed, zeer geachte heer, met je eerbiedwaardige groep maagden in dienst van God. Bazel, 30 juli 1524 1476 Aan Johannes Erasmius Froben Bazel, 1 augustus 1524 Dit is het voorwoord bij een nieuwe uitgave van de Colloquia (‘Samenspraken’), verschenen te Bazel bij Johann Froben in augustus-september 1524. Desiderius Erasmus van Rotterdam groet Johannes Erasmius Froben, een jongen van grote beloften Het boekje dat ik aan jou had opgedragen, 1. heeft al mijn verwachtingen overtroffen, zoete lieve Erasmius: het is aan jou om te zorgen dat je zelf mij niet teleurstelt in mijn verwachtingen omtrent jou. Het boekje is zo populair, het vliegt de winkel uit en het raakt zo beduimeld door de leergierige jeugd dat je vader het al enkele keren heeft moeten herdrukken en dat ik het herhaaldelijk heb moeten verrijken met nieuwe toevoegsels: je zou het boek een soort Erasmius kunnen noemen, de lieveling van allen die vereren wat de Muzen heilig is. Des te meer moet je ernaar streven die naam met ere te dragen en dus zorgen dat je alle goede mensen dierbaar bent door je scholing en door je welgemanierdheid. Het zou in hoge mate genant zijn als, terwijl dit boekje zo velen tot betere latinisten en tot betere mensen heeft gemaakt, jij het zover laat komen dat je zelf niet evenzeer profiteert van datgene waar dank {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} zij jou allen profijt van hebben gehad. Omdat zo veel jongemannen je dankbaar zijn op grond van de Colloquia, zou het dan niet terecht absurd gevonden worden als door je eigen schuld blijkt dat jij mij niet op diezelfde grond dankbaar kunt zijn? Het boekje is gegroeid tot een boek van het juiste formaat: ook jij moet ernaar streven dat de groei van je algemene ontwikkeling en van een eerlijk karakter evenredig is met het stijgen van je leeftijd. Je bent belast met buitengewone verwachtingen; daaraan moet je absoluut voldoen; ze overtreffen is natuurlijk het allermooiste; tekortschieten kun je echt alleen tot je grote schande. Ik zeg dit evenwel niet omdat ik je voortgang tot nu toe onvoldoende zou vinden, maar om een galopperend paard de sporen te geven 2. en je nog enthousiaster te laten rennen: want nu heb je de leeftijd bereikt die het meest geschikt is om met succes de beginselen van wetenschap en godsdienst in je op te nemen. Zorg dus dat dit boek Samenspraken naar waarheid jouw boek kan heten. Moge heer Jezus je leven zuiver houden, vrij van alle smetten, en je steeds tot betere dingen brengen. Het ga je goed. Bazel, 1 augustus 1524 1477 Aan de stadsraad van Straatsburg Bazel, 23 augustus 1524 Deze brief heeft dezelfde inhoud als brief 1429, die niet aan de stadsraad van Straatsburg werd overhandigd. Deze keer gebeurde dat wel. De stadsraad ondernam onmiddellijk actie: op 27 augustus 1524 werden Otto Brunfels en Johann Schott opgeroepen om zich te verantwoorden. Erasmus van Rotterdam groet de weledelgeboren en luisterrijke bestuurderen van de befaamde stad Straatsburg Luisterrijke, aanzienlijke heren, laat ik u niet lang ophouden: in uw stad verblijft de drukker Johann Schott. Een tijd geleden heeft die het pamflet 1. gedrukt dat Ulrich von Hutten geschreven had om mij aan te vallen, een geschrift vol regelrechte leugens, waaraan hij ook nog spotprenten toevoegde. Hiermee niet tevreden heeft hij clandestien datzelfde pamflet nogmaals ge- {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} drukt, tegelijk met een scheldkanonnade van een zekere Otto Brunfels, 2. waarin deze alles over mij uitstort wat de ene vuilbek eventueel tegen een andere zou durven zeggen: dat ik een verrader ben van het evangelie, dat ik omgekocht met geld oorlog voer tegen het evangelie, dat ik voor een habbekrats te huur ben voor alles wat je maar wilt. Waarom moet ik dat opnoemen? Het hele pamflet bevat alleen krankzinnige beschimpingen. Deze zaak wekte zelfs het ongenoegen van Luther zelf en van Melanchthon, die wel snappen dat juist zulke mensen de zaak van het evangelie het meeste schade berokkenen. Toen vrienden hun beklag deden en vroegen waarom zij zoiets deden, reageerden beiden furieus, zowel Otto als Schott, en dreigden ze met nog scherpere publicaties. Uiteindelijk, zo heb ik gehoord, is hij door enkelen van het stadsbestuur gewaarschuwd dat hij iets dergelijks niet meer moest wagen. Hij heeft gewoon hetzelfde pamflet nogmaals gedrukt, uit verachting voor het recht in uw land, dat infame pamfletten verbiedt, uit verachting voor de uiterst degelijke en noodzakelijke verordeningen van uwe waardigheid en met verachting voor uw zeer vriendelijke waarschuwing. Of ik me in het algemeen belang verdienstelijk heb gemaakt in de wetenschap, is algemeen bekend. Voor het propageren van het evangelie heb ik me ontzettend ingespannen en heb ik veel haat en nijd te verduren gehad. Alles wat vorsten me hebben aangeboden als ik maar in geschrifte Luther zou aanvallen, heb ik geweigerd; ik wilde zelfs liever alles kwijtraken wat ik heb dan tegen mijn eigen geweten in dingen schrijven die bepaalde mensen graag zouden zien. Zeer zeker wilde ik mijn naam niet lenen aan die groepering, om allerlei redenen maar vooral omdat ik bepaalde zaken in Luthers geschriften niet begreep en het met bepaalde dingen niet helemaal eens was: en speciaal omdat ik bij die samenzwering bepaalde heden zag wier gedragingen en strevingen volgens mij zeer ver verwijderd waren van de geest van het evangelie. Niemand is ooit door mij beledigd omdat hij Luther zou steunen of juist te weinig. Noch Schott noch Otto is door mij ooit beledigd, al was het maar met een woordje. Het is geen gewone beschuldiging, in ruil voor geld het evangelie van Christus verraden. Als uw gevoel voor rechtvaardigheid het niet toestaat dat een dief onbestraft blijft, hoe veel misdadiger is het om zo brutaal iemands reputatie aan te vallen, iets wat me nog dierbaarder is dan mijn leven? Als iemand die een ander een klap geeft al straf krijgt, wat verdient dan wie zo razend iemands goede naam aantast? Ik vraag niet dat uwe hoogmogendheid rekening houdt met mijn leeftijd of met mijn verdiensten voor de algemene wetenschap, en ook niet met de sympathie die ik altijd gekoesterd heb voor uw stad, waaraan ik mij zeer schatplichtig weet door uw vele bewijzen {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} van vriendelijkheid: ik spoor u met al uw wijsheid slechts hiertoe aan om met vooruitziende blik te kijken waar de vrijpostigheid van dergelijke lieden ten slotte op uit zal lopen als ze ongestraft mogen doen waar ze zin in hebben. Als u het evangelie steunt, richten zij het te gronde. Als u voorstander bent van openbare rust, kweken zij rellen. Als verachting van de openbare wetten u mishaagt, zoals het geval is, en met het volste recht, scharen alle wetten van alle volkeren infame pamfletten onder de ernstigste misdaden. De zaak is glashelder. Beide daders zijn actief in Straatsburg en beide erkennen hun daad. Er is nog een pamflet verschenen waarin ik word aangevallen, 3. naar men zegt gedrukt te Haguenau, maar op kosten van Schott. Want ze gaan gewoon door met hun krankzinnig gedoe als ze voortdurend misbruik kunnen maken van uw zachtmoedigheid. Ik kan het onrecht wel dragen dat me wordt aangedaan; maar dergelijke pamfletten bezorgen uw stad, waar ik van harte van houd, vrachten negatieve reclame bij alle fatsoenlijke mensen en bij de vorsten, van wie de meeste mij niet bepaald haten. Het ga u goed, weledelgeboren en luisterrijke heren! Bazel, daags voor St.-Bartholomeus 1524 1477a Aan de stadsraad van Bazel [Bazel, eind augustus 1524] Hartelijk gegroet, weledelgeboren en luisterrijke heren van de Raad. Een achtenswaardige en geleerde heer schrijft mij vanuit Lyon dat een graveur uit Lotharingen genaamd Jacques Vérier een pamflet naar Lyon meegebracht heeft dat tegen mij was gericht, in het Frans geschreven door Guillaume Farel en in Bazel gedrukt. Vanuit Konstanz schrijft verder een eerbare heer 1. mij dat hij twee pamfletten gezien heeft die mij aanvallen, door dezelfde Farel geschreven. 2. Farel is een ruziezoeker van onbeteugelde tong en ongeremde pen, wat ik zal laten zien wanneer het maar nodig is. Hier is al langer een pamflet te koop waarin veel personen met naam en toenaam te schande gemaakt worden maar speciaal de paus. 3. Noch auteur noch drukker heeft zijn naam vermeld, maar algemeen bestaat de verdenking (ja zelfs meer dan {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} dat) dat Farel de schrijver is 4. en de drukker iemand genaamd Welshans. 5. Dit kan snel geverifieerd worden als Cratander en Watissneer, 6. in wier winkel 7. het boek gewoon te koop is, gedwongen worden onder ede te vertellen waar ze het gekocht hebben. Ook moet nagegaan worden wat Welshans dezer dagen gedrukt heeft. Iedereen koestert zijn goede naam. Toch denk ik niet dat mijn reputatie erg te lijden heeft van dergelijke pamfletten. Maar het leek me goed uwe hoogheden hierop te wijzen, om te voorkomen dat buiten uw weten een zo verderfelijk precedent uw stad binnensluipt, die ik terecht een goed hart toedraag en waaraan ik ten zeerste verplicht ben. Als mensen Luther gunstig gezind zijn, vervloekt Luther hen hoogstpersoonlijk als vijanden van het evangelie: hij schrijft dat zij kakken op het kamp van Israël. Farel pocht dat hij mijn goede naam zal aantasten waar hij maar kan. Ik heb ook het gevoel dat bepaalde lieden een samenzwering opgezet hebben om met pamfletten zonder titelpagina of met een gefingeerde titelpagina iedereen te beledigen die ze maar willen: dit is louter een broeinest van rellen. Wat zij nu tegen mij durven doen, zullen ze zich weldra tegenover u durven permitteren als hun vrijpostigheid onbestraft blijft. Vriendelijk heb ik u gewaarschuwd, in overeenstemming met mijn genegenheid voor u, en ik zal aanvaarden wat u ook besluit. Want mijn bedoeling is niet uw stad te verontrusten maar haar te helpen als ik kan. Het ga u goed. Erasmus van Rotterdam, eigenhandig Aan de weledelgeboren en luisterrijke heren raadsleden van Bazel 1477b Aan Caspar Hedio Bazel, [eind augustus?] 1524 Erasmus van Rotterdam groet Caspar Hedio Ik bid dat het pasgesloten 1. huwelijk jullie beiden geluk brengt. Ik had de brief 2. die ik aan het stadsbestuur heb geschreven, aan jou gestuurd, de enige {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} vriend in wie ik volledig vertrouwen heb. Maar omdat ik je zelfs niet met de geringste vijandigheid wilde opzadelen, heb ik je erop gewezen dat je desgewenst de zaak mocht afblazen, maar wel zo dat niemand er iets van te weten zou komen; dan zou het mij namelijk vrijstaan te besluiten wat mij het beste lijkt. Maar jij hebt niet gezwegen over wat er speelde - want je hebt in elk geval Froben ingelicht - en je hebt Schott gesteund door je ervoor in te spannen dat hij niet gestraft zou worden. Ik zeg dit niet omdat ik nu beledigd zou zijn. Ik weet dat al wat jij gedaan hebt, zonder bijbedoelingen is gebeurd en ik verwelkom je mildheid, die evangelisch is. Maar die mildheid betekent intussen wel wreedheid voor mij. Of vind jij het soms mildheid als iemand een moordenaar of een struikrover aan arrestatie helpt ontkomen, zodat die het later gemakkelijker waagt om nog meer mensen te vermoorden? Je moet geen vergiffenis weigeren, althans niet aan iemand die spijt heeft en zijn leven betert. Die man heeft zo weinig spijt van zijn idiote daad dat hij woest dreigt met nog grotere schurkenstreken. Je vijand moet je liefhebben, maar met het doel dat hij anders wordt. Maar wie wangedrag toelaat zonder in te grijpen als hij het kan tegenhouden, is niet zijn vijand aan het liefhebben. Hoe vuriger een vader zijn zoon liefheeft, des te scherper houdt hij zoonlief in toom wanneer hij zich misdraagt. Puur medelijden zou het geweest zijn als hij meteen gestraft was nadat hij Huttens valse aanklachten had gepubliceerd: dan had hij niet de ene krankzinnigheid op de andere gestapeld. Maar hij is door de burgemeester gewaarschuwd in een persoonlijk onderhoud, zeg jij, hij zal voortaan oppassen. Wat een zachte zorg voor de reputatie van de man die een zo schandalig geschrift op de markt heeft gebracht: gewaarschuwd in een persoonlijk onderhoud! Verwacht iemand dat een dergelijk monster met succes verbaal getuchtigd kan worden? Hij had de razernijen van Otto 3. nog maar nauwelijks de wereld in gestuurd of hij begon al aan een herdruk en bovendien aan een pamflet van weet ik veel welke lawaaischopper; 4. en hij zou het voltooid hebben als er geen stokje voor was gestoken. Toen hij daarvan had moeten afzien heeft hij ons toch die brieven van Otto gegeven, te weten die fraaie brieven waarin hij zelfs de evangeliën in twijfel wil trekken. 5. Er stond ook een schandelijke afbeelding in. Als ze de profeten van Baäl tekenden, waarom dan met gemillimeterd haar, tonsuur op de kruin, een linnen kleed en een mijter zoals die er tegenwoordig uitziet? Mij hebben ze ook getekend, {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} met een muts die onder mijn kin is vastgemaakt, met een zijden sjaal over mijn schouders en mijn armen gestrekt uit een mantel stekend: zo ben ik immers bijna altijd gekleed, vooral als ik thuis ben, en zo zag ik er ook uit toen Otto mij een bezoekje bracht. Ik kan hier wel om lachen, maar dit bewijst toch de verdorven bedoelingen van hen die jij meent te moeten steunen. Of geloven jullie dat de zaak van het evangelie baat heeft bij zo'n steun? Eerder vrees ik dat de domme doortraptheid van dergelijke lieden en hun doortrapte domheid zowel de schone letteren vernietigen als het evangelie, als dat tenminste mogelijk is, en dat die jullie en je stad nog eens flink in gevaar zullen brengen. Jij zegt: ‘Schott heeft een vrouw en kleine kinderen.’ Zou je dat een juist excuus vinden als hij mijn goud had gestolen na het kraken van mijn kasten? Ik denk het niet. Toch is wat hij doet nog veel erger. Of vind jij soms dat goede naam voor mij minder waard is dan geld? Als hij geen geld heeft om zijn kinderen te eten te geven moet hij maar gaan bedelen. Daar schaamt hij zich voor, zul jij zeggen. Maar voor dergelijke wandaden schaamt hij zich niet? Hij kan zijn vrouw de hoer laten spelen en ‘bij de wijnglazen snurken met een waakzame neus’ 6. voor eventuele klanten. Nee, dat is godgeklaagd, zeg jij. Maar wat hij doet is veeleer godgeklaagd. Geen enkele wet geeft de doodstraf aan wie zijn vrouw prostitueert, maar alle wetten kondigen de doodstraf af voor hen die smaadschriften publiceren. Door mij is hij nooit met een woord gekwetst, tenzij hij zich gekrenkt voelt omdat Froben werk van goede schrijvers drukt terwijl hij ons niets geeft dan treurige rommel vol razernij. Er zijn in de wereld zoveel oude boeken, zoveel nieuwe; laat hij oude opnieuw uitgeven of nieuwe uitbrengen. Is hij de enige drukker die geen geld heeft om vrouw en kinderen te onderhouden tenzij hij met zijn boekjes algemene consternatie schept? Zelfs ik zal hem steunen als hij uitbrengt wat het algemeen belang dient. Want ik heb van drukkers geen geld nodig, de hemel zij dank. Helemaal gratis werk ik ten bate van de wetenschap, laat staan dat het waar is wat die lawaaischopper 7. over Froben schreef. Maar nog veel irreëler is het balletje dat hij opwerpt over mijn winst. Aan de kwestie Luther heb ik geen kwartje overgehouden. Alles heb ik afgewezen, om niet ondoordacht in strijd te raken met Christus' geest; maar Luther aanbevelen heeft mij ook nog nooit een haartje rijker gemaakt. Jullie, evangelischen, koesteren die man, die een tijd geleden als een dolle draak uit zijn hol is opgedoken en dronken van teugelloosheid meent dat alles zal wijken voor zijn waanzinnig dreigen. Zij die voor het eerst het evangelie in de wereld gebracht hebben, zouden zich niet verwaardigd hebben {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} tot dergelijke schurken het woord te richten. Capito, de bisschop van het nieuwe evangelie, had geen andere schatjes om zich mee te vermaken dan het gezelschap van een failliete desperado, 8. om het hier maar bij te laten! Ik koester geen onvriendelijke verdenkingen tegen Capito, die ik altijd beschouwd heb als een goede vriend (zijn opvattingen uitgezonderd) en tegenover wie ik me ook altijd als een goede vriend heb gedragen. Toch zijn er die denken dat hij niet helemaal onschuldig is aan dit drama. Hij is niet zo onnozel dat hij de kunstgrepen van de desperado niet doorheeft, of de waanzin van de schrijver. Hij heeft lang gezwegen, zolang als dit monster vetgemest werd. Eindelijk wees hij mij over zwaarwichtige zaken terecht, namelijk dat ik het onderwerp van de vrije wil aangeraakt 9. had voordat Luther over de vrije wil schreef; verder dat ik ergens geschreven heb dat de wet van Mozes handen in toom houdt, het evangelie ook het hart. ‘Helemaal niet,’ zei hij ‘de wet is gericht op de hele mens.’ Wat een zwaarwegende terechtwijzingen van een vriend die al zo zware klappen gekregen had! Ik mag dus niet verduidelijken wat Christus leert, ‘Destijds is tegen het volk gezegd: “Gij zult niet doden”’; dit is de handen in toom houden; ‘En ik zeg u zelfs: ieder die in woede tekeergaat’ etc.; 10. dit is het hart intomen. Leg de wet uit, dan heeft men hetzelfde als het evangelie. Maar ik spreek net als Christus over een nog niet uitgelegde wet. Wat een groot vergrijp, dat als zoenoffer dergelijke pamfletten vereist, en nog wel geschreven door dergelijke vrienden, aan wie ik zelfs tien levens toevertrouwd zou hebben als ik er tien gehad had! Ik heb liever niet dat jan en alleman weet wat ik voor het evangelie doe. Mensen die geneigd zijn tot elke wandaad verzinnen dat ik een lafaard ben. Indien ik mijn bezinning niet zou verliezen als ik de evangelische vruchten in ogenschouw neem, zouden ze zien dat ik geen lafaard ben. Een uitstekend succes van het evangelie, als uit één stad alle heiligenbeelden verwijderd zijn! 11. Werden hun eigen waanideeën maar eruit gegooid, die ik steeds monsterlijker zie worden bij hen die zich beroemen op het woord ‘evangelie’. Vroeger verlieten gehuwde mannen hun vrouwen uit vrije wil, uit liefde voor het evangelie. Nu bloeit het evangelie juist als enkele mannen trouwen: vrouwen met een fikse bruidsschat. Ik zeg dit niet omdat ik eenvoudigweg tegen het huwelijk van priesters ben, als het echt moet, als het met toestemming van de superieuren gebeurt, als er geen herrie van komt, als het vanuit een oprecht hart is. Nu ben ik bang dat velen gaan trouwen juist omdat de {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} wetten van onze voorouders het verbieden. Ik weet best hoe bezoedeld het celibaat van sommige geestelijken is. Maar of zo iemand na een huwelijk zich meteen bekommert om zijn kuisheid? Wat dan als een priester die eerst een concubine had nu een echtgenote heeft plus een minnares? Toch heb ik bij alle papisten (zo noemen die lui hen immers) altijd in alle vrijheid verkondigd dat men een huwelijk niet moet weigeren aan mensen die later priester gewijd zullen worden, als ze zich nu niet kunnen beheersen, en dat zou ik precies zo zeggen in een onderhoud met de paus; niet omdat ik niet zelfbeheersing prefereer, maar omdat ik bijna geen geestelijken zie die deze zelfbeheersing betrachten. Maar even tussendoor: waarom hebben we zoveel priesters nodig? Ik heb nooit iemand aangezet tot trouwen, noch iemand dwarsgezeten die wilde trouwen. Als een monnik tegelijk met zijn pij ook alle kwaadaardigheid zou afleggen, vond ik het prima dat wie wilde, zijn pij aan de wilgen kon hangen. Nu leggen ze in groten getale hun kleed af zonder toestemming van hun superieuren: dus van slechte monniken worden ze nog slechtere leken. Verandering van kleding betekent voor hen alleen maar dat ze helemaal ongestraft alles kunnen krijgen wat van hun gading is. Ik geef toe, er zijn er wier geest door de pij gedeprimeerd raakt, omdat ze in de wieg gelegd zijn voor iets beters. Maar van de andere kant zijn er mensen met een zodanig karakter dat zij eerder met tien pijen beteugeld moeten worden dan dat ze mogen doen wat ze zelf willen. In elk geval heeft de pij levensonderhoud betekend voor velen die nu risico lopen: het risico dat meesteres armoe hun leert om gewoon dingen te pakken waar je dat niet moet doen. Maar wat moet je zeggen van iemand die eerst op gevorderde leeftijd, tegen het advies van zijn vrienden in, de pij aanvaard heeft, willens en wetens en bij zijn volle verstand? Die moet zich in elk geval schamen voor zijn labiliteit. Nu beroemen deze mensen zich hierop als op een mooie stap en ze verleiden anderen ertoe hun voorbeeld te volgen. Maar hierover een andere keer. Vaarwel in Christus. Bazel, 1524 {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} 1478 Aan Agostino Scarpinelli [Bazel], 30 augustus 1524 Erasmus van Rotterdam groet Agostino Scarpinelli, ambassadeur in Engeland van de hertog van Milaan Mijn oprechte vriend Scarpinelli, meester van de Gratiën, zit zo gebeiteld in mijn hart dat ik nog eerder mezelf kwijt zal raken; denk maar niet dat je mijn herinnering aan jou tot leven hoeft te wekken met verhalen. Het was me een genoegen van mijn dienaar 1. te horen dat je het goed maakt. Want volgens mijn geheugen had de rijksdag van Worms je enig ongemak bezorgd wat je gezondheid betrof; 2. ik zie ook dat veel personen die deel uitmaken van gezantschappen van vorsten, sterven als ze te zeer in hun werk opgaan. Maar welke beschermengel heeft jou naar Engeland gevoerd? Hoe het lot ons verspreidt! De bisschop van Chieti 3. is aangetrokken door Rome, ik ben Zwitser geworden, jij Brit. Moge Brittannië je terugsturen terwijl je rijkelijk beladen bent met goud! Ik voel medelijden met Milaan, dat afgezien van veel rampen in de oorlog nu ook nog zo te lijden heeft van een heftige pest. 4. Ik zou wel meer geschreven hebben, maar omdat een Mercurius zoals jij vaak van de ene naar de andere plaats vliegt, vreesde ik dat mijn brief je daar niet zou weten te vinden. Maar waar mijn vriend Agostino zich ook zal bevinden, ik bid dat hij het geluk smaakt dat past bij zijn buitengewone geleerdheid en zijn onkreukbare en eerlijke manier van doen. Ik van mijn kant zal, naar welk land ik ook ga, Scarpinelli altijd bij me dragen, diep in de binnenste boezem van mijn hart gegrift. Het ga je goed. 30 augustus 1524 1479 Aan Haio Herman Bazel, 31 augustus 1524 Erasmus van Rotterdam groet Haio Herman uit Friesland, een jongeman geleerd als de besten Mijn oprechte vriend, ga zo door, blijf kwaken als een kikker totdat ik je het zwijgen opleg. Want niets kan me gebeuren dat aangenamer is dan jouw erudiete en o zo vriendelijke brieven. Maar om in een paar woorden te reageren {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} op de afzonderlijke delen van je brief: 1. ik ben erg blij dat Lazare de Baïf met zijn studie van kleding 2. hetzelfde gedaan heeft als Budé in zijn De asse. In het bijzonder verwelkom ik zijn ongekunsteldheid gepaard aan uitgelezen geleerdheid - een zeer zeldzame combinatie bij geletterden. Ik wist wel dat laena ‘mantel’ een soort kledingstuk was, en ik vermoedde dat het overeenkwam met het Griekse chlaina; maar ik meed het woord eerst omdat het niet zo bekend was, later omdat de betekenis niet vast stond. Iedereen weet wat een penula hiberna is, ‘een wintermantel’. Maar ik zal mijn tekst op deze plaats wijzigen zodra ik het boek van Lazare ingezien heb (ik hoop zo spoedig mogelijk). 3. Wat betreft anaxyris dacht ik dat subligar hetzelfde was als ‘lange broek’ of althans nagenoeg hetzelfde. Volgens mij heb ik bij Iuvenalis ooit gelezen et subligar Acci ‘en de lange broek van Accius’. 4. Maar hoe dit ook zij, als iemand zich vergist heeft in de benaming van een kledingstuk, vind jij dan dat dit onmiddellijk gelaakt moet worden met scheldwoorden? Het verbaast me echt als iemand nu stellige uitspraken kan doen over de juiste woorden voor antieke kledij, want tijdens mijn eigen leven zie ik al zo veel wijzigingen in de kledingmode! Om die critici over wie je schrijft, 5. lach ik: als zij ook eens iets van hun eigen werk publiceerden, zouden ze waarschijnlijk zelf eveneens strenge recensenten treffen. Desondanks kan ik het goed lijden dat me lof onthouden wordt want ik matig me absoluut geen lof aan. Ergens 6. heb ik geschreven, meen ik, dat Budé zich kan handhaven in wedijver met mensen als Ermolao 7. en Poliziano en dat hem waarschijnlijk de eerste prijs wordt toegekend voor teksten schrijven in het Grieks. Ik zie nog niet meteen iemand die dat voor de vuist weg ook zo goed kan. Want dikwijls schrijft hij me brieven die geheel of gedeeltelijk in het Grieks gesteld zijn, over van alles en nog wat, en dit voor de vuist weg. Toen ik in Italië verbleef heb ik alle geleerden daar gewaardeerd en geen is er door mij geminacht. De naam Angelo Colicio 8. heb ik zelfs nooit gehoord; {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} dus ik vraag me af welk argument die gevonden heeft voor zijn smaadrede. 9. Over de talenten van de Italianen heb ik altijd heel eerlijk geoordeeld en dat ook uitgesproken. Zelfs Casali ken ik niet: had hij zelf maar de juiste uitleg gegeven van die spreekwoorden, als hij die uitleg bij mij mist. 10. Over ‘het slechte ei van een slechte raaf’ vertel ik 11. wat er in de commentaren van de Grieken staat; door ‘de ogen van de kraai’ werd ik flink geplaagd, en ondanks navraag links en rechts kon ik geen informatie krijgen die me bevredigde. Ik vind het geen schande voor mezelf als iemand anders iets ontdekt wat een betere oplossing biedt, gezien de omvang van de stof, die vaak ook nog erg duister is. Wat die oude man betreft 12. verbaas ik me nergens over; door een aangeboren hekel aan de letteren misgunt hij zichzelf het genot ervan. Zo was hij vijfentwintig jaren geleden al, en zo'n ziekelijke trek wordt met de jaren zelden zachter. Maar wat hij opgemerkt heeft over anes (wat zou betekenen remitte, ‘stuur terug’) en aphes (wat zou overeenkomen met dimitte, ‘stuur weg’) is waardeloos: 13. dit wordt bijvoorbeeld bewezen door hoofdstuk 5 en 7 van Lucas, waar dezelfde vertaler die anders met genoegen het werkwoord dimittere gebruikt, apheontai vertaalt met remittuntur en niet met dimittuntur. 14. Verder is in het lied van Zacharias in remissionem peccatorum ‘voor de vergeving van hun zonden’ in het Grieks aphesei gebruikt. 15. Zo ook in hoofdstuk 3, eis aphesin. 16. Verder wordt in Leviticus 25 annus remissionis ‘het jaar van de kwijtschelding’ apheseoos geheten, niet aneseoos. 17. Hetzelfde zul je vaak vinden in hoofdstuk 15 van Deuteronomium. 18. Zo ook staat in Ezechiël hoofdstuk 46 aphesis en niet anesis. 19. Hieruit blijkt duidelijk dat de vertaler niet keek naar het onderscheid dat die oude man als een geheim verkondigt. Maar het is een beetje pedant om plaatsen te verzamelen waar aphesis vertaald is als remissio omdat hij het nergens met een ander woord vertaalt. In 2 {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} Korinthiërs 8 is anesis vertaald als remissio maar hier betekent het ‘ontspanning van het leven’ en niet ‘vergeving der zonden’. 20. Maar laten we toegeven dat er verschil is tussen aphes en anes; maakt dat het nodig gebrekkig Latijn te gebruiken, dimitte in plaats van remitte, terwijl er zoveel andere Latijnse woorden voorhanden zijn, condona, ignosce, remitte? Je ziet hoe oppervlakkig die lui denken over de Heilige Schrift. Wat betreft de haast die ik maak met mijn studies, deze zonde heb ik al gebiecht en ik ben nu boete aan het doen. Op dit moment worden de brieven van Hieronymus gedrukt, 21. waarin ik veel plaatsen verbeterd heb. Een jaar geleden zijn de Spreekwoorden uitgekomen, 22. op niet weinig plaatsen aangevuld of verbeterd, en er is alweer een nieuwe editie van voorbereid. 23. Ik beloof dat ik dit zal doen zolang ik leef. Deze inspanningen verricht ik voor het algemene nut van de wetenschap, zonder de steun van handschriften en van andere geleerden, terwijl die mensen intussen, in zo'n grote overvloed, alles wat ze hebben voor zichzelf houden. Als zij vinden dat er niets gepubliceerd moet worden als er misschien iets in staat wat niet perfect is, laten ze dan eens een Italiaan noemen die dat gepresteerd heeft. Theodorus Gaza is bij verschillende passages terecht op zijn vingers getikt door Trapezuntius 24. en de grote geleerde schaamde zich er niet voor om die plaatsen te veranderen. Ermolao heeft bij het vertalen van het voorwoord van Themistius flinke averij opgelopen, 25. als het ware nog in de haven (zoals men dat zegt). 26. Glijdt Lorenzo Valla niet overduidelijk uit op heel wat plaatsen? Om het nu maar niet te hebben over mannen als Valla, 27. Pio, 28. Beroaldo en Raffaele! 29. Het doet hun pijn dat de dingen die ze met grote inspanningen voor zichzelf hebben gemaakt, onder de mensen verspreid worden. Ik herken de stem die past bij die ene oude man. Eerder zou hij moeten wensen dat ook het volk er deel aan krijgt, omdat dit voorkomt dat werkzaamheden van vele jaren verloren gaan. Maar ik heb de indruk dat ik nu pas geniet van al mijn gezwoeg, {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} nu ik als oude man voorbijgestreefd word door zoveel jongemannen: dit is precies waarvoor ik immers zoveel nachtrust heb opgeofferd. Er zijn er die stank voor dank geven na bewezen diensten; dat is gewoon zo en ik ondervind het steeds vaker. Maar het is niet billijk om wegens de ondankbaarheid van sommigen allen teleur te stellen. Ik vind het wel passend voor een goede man om zelfs ondankbare lieden een weldaad te bewijzen, en nog veel meer voor een christen. Die mensen publiceren niets, maar intussen misleiden ze ook niemand, zeggen ze. Wie misleidt er hier? Iemand die een corrupte passage aanwijst en die wanneer er geen goed manuscript is dat hulp biedt, zijn eigen gissing toevoegt? Of hebben de geleerden maar weinig te danken aan de gissingen van Ermolao Barbaro voor de tekst van Plinius? Ik doe dat werk niet zonder de steun van oude handschriften wanneer die te verkrijgen zijn: wie denken dat ik me slechts met gissen bezighoud, moeten zich daarin niet vergissen! In het geval van Seneca heeft een vriend 30. mij bedrogen: wat hij op zich genomen had wilde hij niet afmaken, of hij kon het niet - want zelf was ik bij deze editie niet betrokken; toen hij besefte dat hij slecht werk geleverd had heeft hij ten slotte een manuscript gestolen met eigenhandige aantekeningen van mij. Het verheugt me dat de beroemde Hongaarse geleerde 31. zoveel fouten uit mijn tekst van de Naturales quaestiones van Seneca heeft gehaald. Want er stond mij geen enkel oud handschrift ter beschikking voor dit werk; ik heb slechts tot een heruitgave bijgedragen en alleen veranderd wat duidelijk corrupt was door onzorgvuldigheid van kopiisten. Mijn gissingen heb ik in de marge toegevoegd; ik moet me al erg vergissen als hij niet een gedeelte ervan zal goedkeuren. 32. Dus als hij fouten aan het licht heeft gebracht, waren dat geen fouten van mij. Over de editie van Plautus die ik bij Aldo gecorrigeerd heb voor veertig goudgulden, heeft de uitgever echt een beetje gelogen: slechts twintig kronen zijn mij uitbetaald; maar ik had ook alleen maar op me genomen de metrisch corrupte versregels te corrigeren en dit heb ik alleen gedaan in passages waar het metrum hetzelfde bleef. Voor het verwijderen van fouten in de tekst had ik niets ontvangen. Overal waar voor Cyprianus' tekst 33. de hulp van een oud manuscript voorhanden was, heb ik niet zitten dommelen; men {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} kan zien dat er niet slechts regels toegevoegd zijn maar hele boeken. Als er fouten gemaakt zijn door onzorgvuldigheid van de drukker, kan ik daar niet verantwoordelijk voor zijn want ik vertoefde toen in Brabant. In de tekst van Suetonius 34. heb ik niets bedorven maar getrouw de versie van een zeer oud handschrift gevolgd; daarmee is nog niet de weg geblokkeerd voor wie meer bruikbare suggesties kunnen bieden! Het is dus helemaal niet zo dat ik bang ben in mijn eer aangetast te worden door hun werk als ze hun resultaten publiceren; het is zelfs zo dat ik aanspraak zal maken op een paar complimenten, in elk geval het compliment dat ik hen gewekt heb toen ze zaten te dommelen. Over de schoonheid van mijn stijl heb ik me nooit echt druk gemaakt. Het is mooi genoeg als iedereen me begrijpt en ik geen gemene taal uitsla. Welke antieke schoonheid van de Latijnse taal missen zij in mij, terwijl er tussen de antieke auteurs zoveel verschillen in stijl zijn? Wat is de overeenkomst tussen Seneca en Quintilianus? Wat is de overeenkomst tussen Quintilianus en Cicero? Wat tussen Valerius Maximus en Sallustius, tussen Livius en Quintus Curtius, tussen Ovidius en Horatius? Ik heb er geen bezwaar tegen dat anderen vol bewondering zijn voor de stijl van Pontano, maar ik bewonder niets speciaal in hem, afgezien van de lieflijke woordenstroom en de klinkklank van zijn woorden. Ik vind dat Marullus niets anders laat weerklinken dan zijn heidendom. Juist hierom is Marullus hun liever dan Mantuanus. Zij haten de naam Christus: mochten wij barbaren die naam maar net zo oprecht en fanatiek omhelzen! Maar ik dwaal af. Zoals de oordelen van het verhemelte over smaak altijd verschillen, zo lopen ook oordelen over talenten altijd al uiteen: dus iedereen kan vrij oordelen. Er bestaan mooie grappen met ‘porrofaag’ (prei-eter), alsof ik het woordje porro zo vaak gebruik of zo onhandig. Dat de een dit mist in mijn taalgebruik en de ander dat, maakt het voor mij dubbel moeilijk; ten eerste omdat mensen van één schrijver alles eisen, ten tweede omdat ze van een schrijver iets eisen wat hij niet in de aanbieding heeft. Voor mij is het voldoende als ik in een eenmaal gekozen onderwerp zo goed mijn draai vind dat ik mijn voorgangers voorbijga. Ook al zou je de man 35. bij zijn naam genoemd hebben die in alles de voorkeur geeft aan Aleandro boven Erasmus, liep je geen gevaar. Want ik erken zelf ook altijd Aleandro's vele verdiensten, vooral in de letteren, en ik acht me niet gekwetst indien hij geleerder is dan ik, net zo min trouwens als hij rijker of knapper is: tenzij ze mij zo jaloers achten dat ik niet tegen mensen kan die vromer zijn dan ik. Als Aleandro mijn vriend is (en ik heb voor zijn kwaliteiten zeer zeker een hoge waardering) kan ik mezelf alvast {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} persoonlijk gelukwensen, want al wat mijn vriend heeft, is ook van mij, vind ik. Maar als hij niet zo mijn vriend is, kan ik toch publiekelijk de wetenschap feliciteren, want er is hoop dat hij eens die rijke schatten van zijn geleerdheid zal delen met de hele wereld. Wat hoor ik nu? Beweren ze dat Hecuba en Iphigeneia niet door mij vertaald zijn 36. maar dat ik die vertalingen ergens gevonden heb en me die heb toegeëigend? Waar dan gevonden? In Italië? Bade had mijn werk al gedrukt voordat ik naar Italië zou gaan. In mijn eigen land dan? Wie heeft daar ooit iets dergelijks gezien? Maar goed dat er nog steeds mensen zijn die voortdurend bij me waren toen ik aan die vertalingen werkte: Jean Desmarais, Mountjoy, Thomas More, Thomas Linacre, William Grocyn, William Latimer. Andermans werk laten doorgaan voor eigen werk is niets voor mij: ik heb mijn eerlijkheid immers voldoende bewezen in andere zaken en in plaats van aanspraak te maken op andermans vruchten verdraag ik het rustig dat ik door mijn eigen pennenvruchten van alle kanten rake klappen oploop. Als datgene wat ik vertaald heb voor mijn Spreekwoorden niet vlekkeloos is, zal niemand de oorzaak daarvan beter kunnen geven dan Aleandro, die gezien heeft dat ik de vertalingen voor de vuist weg opschreef en evenveel tekst leverde als zij per dag drukten. 37. Maar ze drukten elke dag zes bladen, dus een dubbel drietal aan pagina's. Als ik in de tragedies een gelukkiger hand lijk te hebben gehad dan in mijn Spreekwoorden, ligt de oorzaak voorde hand: toen ik de treurspelen vertaalde was ik uitsluitend hiermee bezig, hoewel ik ook toen vaak honderd versregels in één ruk vertaalde. In de Spreekwoorden heb ik poëzie met dezelfde snelheid vertaald als het proza. Wat betreft het ontkennen van mijn orthodoxie tot slot: op deze beschuldiging zal ik reageren als zij me een definitie geven van wat orthodoxie precies is en ze ook hun eigen christendom duidelijk maken. Indien iemand die iets aan te merken heeft op bisschoppen of priesters niet orthodox is, zal noch Hieronymus noch Cyprianus orthodox zijn. Wie had evenwel verwacht dat zij zouden vinden dat ik niet vroom genoeg ben? Wie had overigens kunnen vermoeden dat een generatie als deze op zou komen? De Heilige Stoel in Rome moet zijn rampzalige toestand (als daarvan sprake is) eerst en vooral wijten aan die mensen, die zo verliefd zijn op de heidense literatuur dat ze minder christendom in zich hebben dan de auteurs zelf voor wier boeken zij zich doodwerken. Dit moeten mijn antwoorden zijn aan mijn kleingeestige critici en kwaadaardige knabbelaars. Hun haat maak jij - hoop ik - niet nog heviger door {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} voortdurend in debat te gaan. Met graagte heb ik de lijst gelezen van mensen die mij welgezind zijn. De enige namen die me bekend voorkwamen zijn Sadoleto, Alcionio en Corycius. De passages waar je me zo vriendelijk op wijst, heb ik drie jaar geleden al hersteld, maar niet alleen die, beste vriend! Aan Mindesius zal ik schrijven als ik even tijd heb. In het vervolg zie ik dus uit naar een in het Grieks geschreven brief van jou: dat zal ik ten zeerste op prijs stellen, wees daarvan overtuigd. Ik zie dat je gelukkige vorderingen hebt gemaakt op dit terrein; maar je moet je alsjeblief niet doodwerken: ik zou je aanraden je aandacht te richten op de studie van de filosofie. Want ik weet hoe ver diegenen van het christendom af staan die hun hele leven besteden aan de schone letteren, alsof ze bij de klippen van de Sirenen zijn blijven staan, door hun zang betoverd (wat vooral bij Italianen voorkomt). In Padua leeft men wat ingetogener en daar heb je de Venetianen als buren: onder hen zul je uitstekende geleerden vinden die met hun kennis niet te koop lopen, op de eerste plaats Leonico. 38. Ik had wel besloten de winter in Italië door te brengen maar de pest deed me ervan afzien. Op dit moment wordt mijn boek over de vrije wil 39. gedrukt. Het is me hier niet ontgaan aan welke agressieve horzels ik mijn hoofd blootgesteld heb, lieden die Christus en het evangelie vooraan in de mond hebben maar de duivel in hun hart. Ook Luther zelf tracht hen in toom te houden, maar zonder succes. Het ga je goed. Bazel, 31 augustus 1524 1480 Van Willibald Pirckheimer Neurenberg, 1 september 1524 Gegroet. Mooi zo, allerbeste Erasmus, dat je al mijn brieven ontvangen hebt. Want er wordt zo oneerlijk en met bedrog te werk gegaan bij het brieven bestellen, dat mij twijfel bekroop of misschien ook mijn brieven niet bezorgd waren. Maar ik heb kort geleden ook twee brieven 1. van jou ontvangen. In je eerste brief schrijf je dat die gegoten portretten een beetje ongelukkig uitgevallen zijn; dat klopt, ik weet het. Hoewel ik drie meestergieters ingeschakeld heb wist geen van hen volkomen aan mijn wensen tegemoet te komen. Alle drie kwamen ze met flauwe excuses, maar het enige wat hun {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} ontbreekt is nauwkeurig werken; want ze hebben haast en willen geld zien: daarom mislukken hun producten. Ik stuur je een portretmedaillon van mezelf; dan zie je dat ik evenmin succes heb gehad met mijn eigen opdracht als met die van anderen. De dood van Petrus Mosellanus 2. viel mij zwaar, en de schone letteren hebben door zijn verscheiden een groot verlies geleden. Maar hij heeft zijn schuld aan de natuur betaald: wij zitten nog vast in de boeien van het vlees. Hij had erg veel met jou op en voor mij was hij een belangrijke vriend. Moge hij leven met de levenden! Dat Melanchthon die vriend van hem 3. naar jou toe stuurde, is echt van harte gedaan. Want hij is een oprechte man en een goede christen, die evenzeer door zijn deugdzame leven opvalt als door zijn uitzonderlijke geleerdheid. Daarom stroken zijn daden ook precies met zijn woorden en speelt hij nooit toneel. Hij heeft jou altijd graag gemogen en je hoog geacht, wat hij ook nu weer liet blijken. Ja zelfs Luther is je helemaal niet slecht gezind, dat weet ik zeker, ook al is hij soms in zijn geschriften een beetje aan de bittere kant. Maar jij bent ook niet zonder scherpe kantjes. Er zijn mensen die zich inspannen om jullie tegen elkaar te laten vechten. Daarom heb ik vaker jullie zogenaamde gedienstige vrienden flink verwenst, die jullie brieven al publiceren wanneer ze nauwelijks geschreven zijn, in de hoop dat iemand beide partijen prikkelt. Maar ik ben hoogst verheugd te zien dat de onenigheden tussen jullie door de briefwisseling enigszins bedaard zijn; ik twijfel er ook niet aan dat Luther zijn woord zal houden, tenzij jij als eerste het signaal voor de aanval blaast. Als jullie vijanden en tegenstanders van de literatuur en van de waarheid jullie twee konden ophitsen tot een gevecht, zou hun in deze stormachtige tijd zeker niets plezierigers kunnen overkomen. Maar God en jullie vrienden zullen naar ik hoop deze ramp afwenden. Overigens heb ik nooit enige hoop gekoesterd dat de partijen een akkoord bereiken. Want ik weet dat de aanhangers van Rome niets zullen toegeven, althans niets van enig belang; want door hun lange traditie zijn zij anders ingesteld. Maar het zal heel moeilijk zijn nog langer mensen te misleiden die hun ogen geopend hebben en niet onwetend zijn van de waarheid. Daarom pogen zij de zaak met geweld af te wikkelen, aangezien bedrog niet lukt: maar zelfs een zot kan zien wat er dan gaat gebeuren. In feite hebben ze {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} onlangs in Regensburg een staaltje van zichzelf laten zien en duidelijk laten blijken wat ze diep in hun hart willen. 4. Maar bij de andere partij zijn er ook die liever met de vuist dan met woorden de kwestie wensen op te lossen. Als ik me niet vergis begrijpt Luther inmiddels hoe onveilig het is zwaarden in handen te geven aan kinderen of dwazen. Dus mensen met een beetje meer verstand, die zien dat gewoonten die zo lang geworteld zijn niet in één enkel ogenblik met wortel en tak uitgeroeid kunnen worden, en zeker niet zonder gevaar en zonder schandaal, worden talmers, mooipraters en simulanten genoemd door de opstandige lui, die de vrijheid van geest geperverteerd hebben tot zonden des vlezes. Maar zo wil God het, die onze wandaden op deze manier tracht goed te maken. Want iedereen kan zien welke gevaren er dreigen, welke demonstraties, welke ruzies, doordat de aanhangers van Rome halsstarrig blijven en hun duidelijke dwalingen pogen te verdedigen, maar de volgelingen van het evangelie (zoals zij zich noemen) erop uit zijn om de waarheid liever met woorden dan met daden te demonstreren. Maar de wil des Heren geschiede en zijn naam zij geheiligd. Ik weet zeker dat Luther absoluut niet ingenomen is met veel dingen die door velen gedaan worden onder het voorwendsel van het evangelie; maar wat moet hij doen als de zaken anders lopen dan hij had gehoopt? We weten wat de apostel Paulus overkomen is van de kant van die valse broeders terwijl hij zelf het woord van het ware geloof aan het verspreiden was. 5. Nooit komt er koren op zonder onkruid; Satan heeft ook tussen Gods zonen gestaan. Maar men zal wel zeggen dat het Luther gepast had zich wat bescheidener op te stellen en dat hij de dingen had moeten voorzien die inmiddels van alle kanten de kop opsteken. Maar laat het dan zo zijn dat hij niet zoveel ervaring heeft in dingen oplossen en dat hij bedrogen is in zijn verwachting: zou hij daarom dan moeten zwijgen en de woorden der waarheid niet verkondigen? Wat als God de harten der mensen versteent en de zienden berooft van hun ogen? Of is er iemand zo waanzinnig dat hij geen weet heeft van de listen, het bedrog en de vuige streken van hen die zich religieus noemen? Hoewel ze eerst hun overtredingen weten te verbergen, heeft toch niemand het gewaagd een kik te geven, laat staan hun wandaden te laken; ja, ze weten ook zelf heel goed hoezeer ze dwalen, maar wanneer hebben ze gepoogd die dwalingen te corrigeren? Het is dus geen wonder als de mensen gaan schreeuwen, omdat als zij zouden zwijgen, de stenen het zouden uitschreeuwen. 6. Anderzijds weet ik best dat men veel dingen met meer matiging had kunnen doen. Zelfs Luther weet dat onderhand; maar hoe had men gematigd om kunnen gaan met mensen die absoluut mateloos en hardnek- {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} kig zijn? Die vrezen God niet en hebben geen boodschap aan respect voor andere mensen. Dus ze hebben nu wat ze zo lang gezocht hebben, die rusteloze en brutale lui. In feite kunnen zoveel monsterlijkheden niet afgeschaft worden zonder monsterlijke middelen. Maar genoeg hierover. Verder wens ik je geluk met het geschenk van de paus en de eervolle officiële brief; 7. maar ongetwijfeld begrijp je wat dit betekent. Maar ik weet ook dat hij jouw hulp wel kan gebruiken maar zeker niet misbruiken. Iedereen moet maar vinden wat hij wil, ik heb nooit aarzelingen gehad over jouw oprechtheid. Ik ben ook niet bang dat je iets gaat ondernemen wat niet past bij je reputatie en bij je aard. Dit is niet alleen mijn mening maar ook die van vele andere fatsoenlijke heren. Laten dus die relschoppers en dommekrachten maar schreeuwen, schelden, smaadschriften verspreiden: wat kan jou dit deren, tenzij je de volksgunst zou willen winnen? De achting voor jou is te groot om geschaad te worden door zulke lieden, en je weet zelf: hoe vuiler van hart, des te vuiger van tong. Beste Erasmus, laat je dus niet van je stuk brengen door de lasterpraatjes van mensen die echt niet deugen; als ze te weten komen dat je moeite hebt met hun vuilspuiterij, zullen ze je blijven uitdagen om je veel werk te bezorgen en dan door jouw reactie zichzelf beroemd te maken. Had maar eens naar mij geluisterd en aan bepaalde lieden geen antwoord gegeven! 8. Maar wat gebeurd is kun je wel afkeuren, ten goede veranderen echter niet meer; het kan je evenwel voorzichtiger maken, vooral als je bedenkt dat men alleen door zichzelf gekwetst raakt. 9. Mijn liefde voor jou dwingt me deze dingen te schrijven, beste Erasmus. Vat het goed op als het zwijn hier Minerva advies geeft, 10. hoewel ik me in dergelijke zaken als een niet onervaren adviseur beschouw want ik ben vele jaren opgejaagd door lasterlijke aantijgingen van schurken. Maar ik had God als mijn beschermer; hij is in staat ons te beschermen tegen alle tegenslagen mits wij onze vaste hoop stellen op zijn goedheid, bedenkend dat niemand in deze wereld verstoken blijft van rampen en dat het goed voor ons is als we een keer gegrepen worden. Je ziet hoe het afgelopen is met die karmeliet en zijn collega; 11. maar nog steeds word je beledigd door de schurkenstreken van Zúñiga, de krankzinnigste en domste man ter wereld, wat Rome zelf ook getuigt, en wiens schrijfsels jou bij alle geleerden meer lof dan blaam bezorgd hebben. Vaarwel dus die brutale vieze vliegen, die alleen verachting verdienen. Maar voor ons {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} geldt: lang leve Erasmus, in geluk en voorspoed, en moge je de hemel in geprezen worden - dit als smadelijk verwijt aan allen die niet deugen. Maar ik houd me in, anders denk je dat ik je aan het vleien ben. Je schrijft dat je uit Bazel wilt vertrekken: ik wens dat dit je goed zal bekomen, maar het bevalt me niet dat je beoogt op deze manier de jaloezie van de drukkers te keren. Had ik maar zo'n zegelring van Aristophanes! 12. Die zou ik je dan graag geven tegen de beten van je lasteraars. Maar om niet alleen gul te zijn met beloften stuur ik je in plaats daarvan een andere, met een edelsteen. Ze zeggen dat die steen, vooral indien ten geschenke gegeven, de kracht heeft dat hij de mensen die hem dragen bij een val beschermt en ongedeerd houdt: toch wil ik niet dat je gevaarlijke dingen gaat doen en al helemaal niet als je per schip wilt weggaan. Maar ik maak graag grapjes. Erasmus, beste vriend, ik vind helemaal niet dat je mij voor dit cadeautje hoeft te bedanken, verre van dat! Ik zou het al een compliment vinden als je het niet afwijst maar bewaart als bewijs van onze vriendschap. Ik weet wel dat je mijn geld niet nodig hebt, maar als de nood aan de man kwam zou ik aan niemand van je vrienden voorrang verlenen; dan kon je zien dat ik niet alleen in woorden maar ook met daden de plichten van een echte vriend weet te vervullen. Ik hoopte dat je een keer hier op bezoek zou komen; dan kon ik je persoonlijk mijn genegenheid voor je tonen; maar omdat die hoop nu de bodem is ingeslagen, wilde ik in jouw afwezigheid je voorzichtig wijzen op wat ik niet kan zeggen in je bijzijn, hoewel je voor mij nooit helemaal afwezig zult zijn hoe ver weg je ook bent. Ik denk dat de koning van Engeland niet het Kanaal over zal steken; want hij wordt opgehouden door de Schotten, die hem pas nog een niet zo kleine nederlaag hebben toegebracht. 13. Zo wordt er tegen de Turken gevochten. Je boek over de vrije wil, daar kijk ik naar uit. Het zou me verbazen als het niet heel wat opschudding teweegbrengt; want dit is echt een steen des aanstoots voor zeer velen. Het ga je goed, Erasmus, en stoor je niet aan mijn te lange verhalen. Neurenberg, 1 september 1524 Je vriend (zolang als hij zichzelf is) Willibald Pirckheimer {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} 1481 Aan Gian Matteo Giberti Bazel, 2 september 1524 In september 1524 verscheen De libero arbitrio diatribe (‘Betoog over de vrije wil’) bij Johann Froben te Bazel. Erasmus verzond onmiddellijk exemplaren aan diverse correspondenten in Rome, Engeland en Duitsland. Erasmus van Rotterdam groet Gian Matteo Giberti, datarius van Clemens VII en bisschop van Verona Eerder heb ik u al een brief 1. gestuurd via bisschop Ennio 2. van Veroli, en ik twijfel er niet aan dat die gezorgd heeft dat ik niet kan klagen over zijn betrouwbaarheid of zijn nauwlettendheid, want hij heeft zich altijd uiterst genegen jegens mij getoond. Maar aangezien in mensenzaken allerlei ongelukjes gebeuren, stuur ik u nog een kopie van die brief, nu ik hier een goede bekende getroffen heb die hem wil bezorgen, Herman Blavius. 3. In die eerste brief had ik bovenaan een foutje gemaakt in uw naam. Ik had aan die brief ook een paar regels eigenhandig toegevoegd, tamelijk vrijuit geschreven maar zo dat je zegt dat het niet helemaal onzinnig is als je naar de toestand in Duitsland kijkt: ik heb wel een hele redevoering nodig om dat land te schilderen. Ze zouden wat rustiger worden, vermoed ik, als bepaalde regels binnen afzienbare tijd versoepeld werden. Als men probeert zijn doel te bereiken met harde maatregelen weet ik niet hoe de zaak zal aflopen: toch zijn er verschillende personages in dit toneelstuk die klaarblijkelijk niets anders beogen dan een totale chaos te creëren. Ik stuur u mijn boekje over de vrije wil; ik stap de arena binnen, van liefhebber der Muzen tot gladiator geworden bijna op dezelfde leeftijd waarop de kluchtschrijver Publius als acteur op het toneel verscheen. 4. Ik heb besloten dit werk aan niemand op te dragen hoewel ik een wenk had gekregen om het op te dragen aan de kardinaal van York. 5. Ze zouden meteen zijn gaan schreeuwen dat ik dit schreef om de vorsten te gerieven, dat ik ingehuurd was of eigen voordeel najoeg. Dan zou ik afbreuk gedaan hebben aan de geloofwaardigheid van het werk en de horzels geprikkeld hebben die van zichzelf al woedend rondzoemen. Ik behandel het onderwerp zonder een onver- {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} togen woord, zodat beter duidelijk wordt door welke geest zij gedreven worden als ze in hun reactie wel scheldwoorden gebruiken. Het is me niet ontgaan hoeveel stormen ik veroorzaakt heb die mijn kant op waaien, naar mijn eigen hoofd. Maar ik ben vastbesloten liever alles voort te zetten dan mijn naam te lenen aan deze samenzwering: ik zie daarin veel lieden van zodanig allooi dat ook Luther hen onverdraaglijk vindt. Ze hebben een nieuw dogma uitgevonden: mensen die het evangelie bestrijden (want die termen gebruiken ze) overstelpen met razende en leugenachtige pamfletten, zonder auteursnaam of met gefingeerde namen. Ze hebben hun eigen drukkers (ik weet wel welke), ze hebben hun eigen verspreiders, die deze taak toegewijd zijn. Al verschillende van zulke pamfletten zijn er gelanceerd in mijn richting en ik verwacht er elke dag meer. Maar ik heb de raad van Straatsburg 6. en die van Bazel 7. erop gewezen dat zij de criminele overmoed van deze lui in toom moeten houden. Beide raden hebben beloofd passende maatregelen te nemen. Hun dolken boezemen me minder angst in dan hun pamfletten: niets gemakkelijker dan een aanklacht tegen iemand verzinnen. Maar in dit tijdsgewricht kan niets zo schaamteloos verzonnen worden of het vindt vanwege de krankzinnige vooroordelen van de partijen velen die dit graag geloven. Tegen deze stormen kan noch het gezag van de paus noch de macht van de keizer mij verdedigen. Van de andere kant zijn mijn leeftijd en mijn gezondheid zodanig dat noch de paus noch de keizer mij gelukkig kan maken. Want al wie me nu een benoeming tot bisschop geeft of een hoge functie, geeft slechts extra last aan iemand die binnenkort zal sterven. Des te meer moet ik ernaar streven in dezen mijn geweten zuiver te houden: hierin zal ik niet willens en wetens teleurstellen. Maar als beide partijen doorgaan elk hun eigen stellingen te verdedigen, vrees ik dat er een tweegevecht ontstaat zoals dat tussen Achilles en Hector; tussen hen, beiden even strijdlustig, ‘hing een zo dodelijke woede dat alleen de dood hen ten slotte kon scheiden,’ zoals Horatius zegt. 8. Nicolas de Marville 9. schreef me dat Clemens om onbekende redenen een beetje afstand heeft genomen van de Leuvense universiteit en daarom de verzoeken verwerpt van hen die om een bevestiging van hun oude privileges vragen. 10. Allereerst zou ik graag vooropstellen, hooggeboren heer, dat er in {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} deze kwestie door mij noch gezaaid noch geoogst wordt: maar naar mijn mening zijn het slechte adviseurs die de paus deze raad geven, en misschien jagen ze hun persoonlijke ambities na. Er is genoeg haat aangewakkerd tegen het instituut paus, ook als er niets meer bij zou komen. Niets wekt echter meer haat dan het herroepen van privileges die de welwillendheid van onze voorouders verleend heeft, terwijl zulke gulheid gewoonlijk juist verruimd wordt. Ook past het Clemens zijn naam in ere te houden. Bovendien is deze universiteit het unieke sieraad van het keizerrijk in ons land: in elke tak van wetenschap bloeit zij zo fraai dat ze niet onderdoet voor die van Parijs. En geen enkele andere universiteit is minder besmet met luthers gedoe. Want het moet de universiteit van Leuven niet aangerekend worden dat Nicolaas Baechem de pauselijke zaak met zo weinig succes heeft behartigd. Want wat zou een man kunnen doen die onnozel is van nature, een niet zo groot geleerde die zich niet weet te gedragen, stroef van aard, met teugelloze drift en alleen kijkend naar zijn eigen voordeel? Daarom had ik aan Aleandro al voorspeld wat er gebeurd is, want ik kende de aard van die man door en door. Adrianus vi heeft Baechem in een officiële brief het zwijgen opgelegd met betrekking tot mij: 11. want hij bleef maar kwebbelen, in openbare lessen en in preken, en zei dan dingen die zelfs Orestes toen hij buiten zichzelf was nog niet tegen iemand zei. Nu Adrianus is gestorven begint hij opnieuw te keffen, maar iedereen lacht hem uit. Clemens belooft in zijn brief dat de houding die hij nu heeft, blijvend is; ik op mijn beurt beloof hem elke dienst te bewijzen die een zeer toegewijde zoon kan verrichten voor zijn vader die zulks ten volle verdient. Het ga u goed, excellente heer, en handhaaf die eerlijke steun in uw houding jegens mij. Wanneer de gelegenheid zich voordoet zal ik van mijn kant zorgen dat u niet denkt dat u uw steun besteed hebt aan iemand die totaal ondankbaar is. Bazel, 2 september 1524 {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} 1482 Aan Girolamo Aleandro Bazel, 2 september 1524 Erasmus van Rotterdam groet Girolamo Aleandro, aartsbisschop van Brindisi Excellente heer. Weer klaag jij dat ik je in mijn correspondentie door het slijk haal. Dat klopt niet! Al op drie of vier plaatsen in mijn geschriften maak ik op zeer eervolle wijze melding van je; 1. iets wat me in Duitsland kwam te staan op ontzettend negatieve reacties. Dat ik lang geleden per brief heel wat klachten heb geuit tegenover mijn vrienden, 2. moet niet als iets nieuws gezien worden: ik wist immers heel goed hoe vijandig jij mij eerst aanviel. Ik heb een brief gezien die je geschreven hebt aan de bisschop van Luik, 3. waarin ik zonder reden heel hatelijk bejegend werd. Kort daarna werd je houding, die al erg bevooroordeeld was tegen mij, nog aangescherpt door die zwarte man 4. die de grootste schurk en de grootste leugenaar is van alle nu levende mensen: zijn eigen zaken echter waren in zo'n staat dat ik hem met één woord te gronde kon richten. Daarom meed jij ook een gesprek met mij, en de vriendschap van de bisschop is sindsdien aanmerkelijk bekoeld. Want ik weet precies wat die gezegd heeft op de rijksdag van Worms en hij is vandaag nog dezelfde als toen. Wat je verder in Keulen overal verkondigde over mij, 5. vertelden zelfs Polen en Hongaren als ze me op straat tegenkwamen. Ongetwijfeld heeft die kennis van jou 6. die al een tijdje patriarch is van de nieuwe kerk in Straatsburg en die nu onlangs ook gehuwd is, je alles al geschreven of verteld. Ik heb verder van Glapion vernomen wat een vreselijk verhaal je over mij opgedist hebt bij de keizer en datzelfde heeft hier onder anderen de bisschop van Straatsburg 7. me verteld. Dat je me later een beetje gesteund hebt, daarvoor zeg ik je dank; ook dit heeft de patriarch me verteld, maar zo dat hij zelf aanspraak maakte op jouw initiatief. Het is me ook duidelijk hoe hatelijk de oordelen zijn die bepaalde geleerden in Rome over mij ventileren, 8. {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} maar daar trek ik me weinig van aan. Wat eruditie betreft doe ik zonder probleem een stapje achterwaarts voor iedereen. Maar het staat wel vast dat ik bij mijn barbaarse landgenoten in ongunstige tijden niet helemaal zonder succes de geesteswetenschappen bevorderd heb, die ook aan jou veel te danken hebben en jij aan hen evenveel. Maar als je ons in de toekomst ook met je publicaties wilt steunen, zul je zien dat Erasmus oprecht de roem verwelkomt die jou daardoor ten deel zal vallen. Ongetwijfeld zouden wij het samen goed met elkaar kunnen vinden als we bij elkaar konden wonen. Daar bij jou bevindt zich een mij onbekende Angelo, 9. die stukken schrijft om mij aan te vallen. Sommigen noemen Luther een volgeling van Erasmus. Anderen zijn zo brutaal te opperen dat Hecuba en Iphigeneia 10. niet door mij vertaald zijn, hoewel veel personen mij hebben zien zweten in deze tredmolen. Weer anderen zeggen dat ik in mijn uitgave van Hieronymus 11. ontzettend veel gissingen heb opgenomen, hoewel ik toch vaak oude handschriften citeer; waar die ontbreken moet ik soms een gissing doen, maar ik wijs de lezer daar altijd op zonder hem te misleiden. In Cyprianus 12. geven ze mij de schuld dat er regels weggelaten zijn door de typografen. Ik was niet eens aanwezig toen deze uitgave vervaardigd werd. Bij Seneca 13. heeft een zeker iemand, 14. zo schrijft men mij, wel drieduizend fouten verbeterd in de Naturales quaestiones. Bij deze arbeid was er geen enkel oud manuscript beschikbaar als hulp. En deze hele zaak was opgedragen aan iemand 15. aan wie ik zelfs mijn leven zou hebben toevertrouwd; hij was echter te kwader trouw en in mijn afwezigheid heeft hij heel slecht werk geleverd. Toen hij hoorde dat ik klachten had, stal hij het manuscript met aantekeningen van mijn hand, om niet voor schutte staan. Hieronymus' brieven zijn kort geleden opnieuw uitgegeven, 16. op heel veel plaatsen gecorrigeerd. Aan haastwerk maak ik me schuldig, dat erken ik en dat kan ik niet loochenen, maar intussen maken de wetenschappen wel vorderingen: als iemand met beter gevijld werk komt, heeft hij geen reden woedend te zijn op mij want ik heb gedaan wat ik kon. In Rome noemen ze me ‘Errasmus’, 17. alsof {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} schrijvers bij jullie zich nooit vergist hebben - ik bedoel niet mensen als Pio en Beroaldo, maar Ermolao Barbaro en Poliziano. Ze verzinnen dat ik een vijand van Italië ben, hoewel niemand duidelijker de talenten van de Italianen roemt. Voor veertig goudstukken was ik ingehuurd om de tekst van Plautus uit te geven en het is een janboel geworden, zeggen ze; dat is helemaal niet waar: ik had twintig kronen afgesproken en ik heb het werk slechts vluchtig doorgelezen om de versregels van elkaar te scheiden in passages van gelijkblijvend metrum: ik had geen vergoeding ontvangen voor het corrigeren van fouten. Dus wie hier ook die taak heeft uitgevoerd, dat heeft met mij niets van doen. Nog veel meer andere opmerkingen worden daar bij jou gemaakt door kleingeestige critici, en er zijn opmerkingen bij die van jou lijken te stammen. Want het feit dat een bepaalde persoon 18. jou in alle opzichten boven mij verkiest, zelfs op theologisch gebied, vind ik geen schande voor mij, net zo min verdorie als wanneer jij rijker bent of knapper. Het is al genoeg reclame voor mij dat ik zowaar met jou vergeleken word. Maar ik heb hierover al veel te veel gezegd. Eenieder moet het vrij staan te oordelen over mij, als ze maar toegeven dat ik orthodox ben. Ik heb deze dingen tamelijk vrijpostig aan je geschreven omdat ik een bezorger 19. voor mijn brief gevonden heb die ik ken en die ik volledig vertrouw. Laten we dus afspreken al die genoemde dingen te vergeten; je zult merken dat Erasmus dan een standvastige en oprechte steun is voor jouw reputatie. Het ga je goed. Bazel, 2 september 1524 1483 Aan Theodoricus Hezius Bazel, 2 september 1524 Erasmus van Rotterdam groet Theodoricus Hezius, vroeger secretaris van zijne Heiligheid paus Adrianus Ik stuur u mijn verhandeling over de vrije wil, die ik dezer dagen gepubliceerd heb, goed wetend hoezeer ik me in een strijdperk bevond dat niet het mijne was en beseffend wat een fikse storm ik ontketende rond mijn eigen hoofd; maar ik heb daarmee duidelijk willen maken dat het mij zeker niet ontbreekt aan goede wil. De steun voor Luther waaiert met de dag breder {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} uit. Inmiddels zijn bepaalde Fransen 1. nog krankzinniger dan welke Duitsers ook. Allen hebben de mond vol van vijf woorden: evangelie, Gods woord, het geloof, Christus en geest. Toch zie ik er veel mensen bij die zo zijn dat ze ongetwijfeld gedreven worden door de geest van Satan. Moge dit oproer, teweeggebracht door Luther, ons een beetje goede gezondheid bezorgen, werkend als een heftig geneesmiddel! Als ik tijd had gehad, zou ik voor u een lang verhaal schrijven over wat hier geschiedt door toedoen van de lutheranen, zoals ze genoemd worden hoewel ze ook deze naam niet verdienen. Zorg dat u gezond blijft, beste heer. Bazel, 2 september 1524 1484 Aan François Du Moulin Bazel, 2 september 1524 Erasmus van Rotterdam groet François Du Moulin, bisschop van Condom Was ik maar een rots, zoals u me noemt in uw brief! 1. Dan zou ik wel gindsheen rollen, al was het alleen maar om zeker te genieten van uw allervriendelijkste gezelschap. Maar ik ben nu helemaal van glas of nog breekbaarder, als dat bestaat. Ik zit helemaal niet te wachten op een bisschopsbenoeming die zijne Majesteit me steeds belooft. 2. Zoiets zou mij van mijn liquide middelen ontdoen, die niet erg omvangrijk zijn; het zou me overladen met schuld, onderdompelen in zorgen en beroven van mijn vrijheid, en zonder haar zou ik nog geen drie dagen kunnen leven. Ook het thesaurierschap 3. is een soort bisschopsambt. Ik ken dit arme lichaam, ik ken mijn geest. Een maand of twee heb ik geen last meer gehad van de foltering van niersteen. Dit dank ik aan de wijn die ik onlangs verkregen heb. De koning zit tot over zijn oren in oorlogszaken en u zult ook wel gedwongen worden hem te vergezellen; en het wordt winter. Er zijn nog enkele andere redenen die mij ongeveer overhalen om uit te kijken naar de eerste zwaluw. Tot dan praten we per brief. Naar ik hoop zal de winter dat oorlogsvuur wat temperen; dan zullen we ons ginds nestelen als ijsvogeltjes. Laat alstublieft niet na mijn groet over te brengen aan de allerchristelijkste koning: het doet me verdriet dat hij weduw- {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} naar is geworden, 4. alsof zo'n storm van oorlogen nog niet genoeg ellende met zich meebracht. Zijn deugd verdiende een gunstiger lot! Het ga u goed. Bazel, 2 september 1524 1485 Aan Wolfgang Faber Capito Bazel, 2 september 1524 Erasmus van Rotterdam groet Wolfgang Capito Zoveel vermoedens sturen mij in die richting dat ik niet zozeer vermoed maar wel zeker weet dat jij het bent die nu Eppendorf op me afstuurt, zoals je eerder met Otto 1. deed. Ik verzoek je om die kunstjes uit te halen bij mensen die jou een kwaad hart toedragen in plaats van bij Erasmus. Jij weet niet hoe zwaar ik je kan krenken. Ik ben die drama's zat, ook al zou er niets meer bij komen. Ik span me voor de zaak van het evangelie veel oprechter in dan jij gelooft. Want aan jullie kerk zal ik mijn naam nooit lenen als hij er niet heel anders uit komt te zien. Het ga je goed en geef die jongeman alstublieft beter advies. Bazel, 2 september 1[524] Erasmus, voorheen jouw vriend in Christus 1486 Aan Thomas Wolsey Bazel, 2 september 1524 Erasmus van Rotterdam groet Thomas, kardinaal van York Gevolg gevend aan het gezag van de doorluchtige koning 1. en van u heb ik meteen mijn boekje over de vrije wil voltooid en gepubliceerd, een gedurfde daad in Duitsland, althans zoals de zaken nu staan. Ik heb me onthouden van onvertogen woorden om niet daarmee terechte irritatie te wekken. Als zij naar gewoonte met grove woorden reageren, zullen ze zichzelf belasten, niet mij. Er zijn al een paar pamfletten gelanceerd in mijn richting; maar ik hoop dat dit voor hen niet eeuwig onbestraft zal blijven. Ik heb dit werk niet {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} aan iemand willen opdragen. Meteen zouden zij dan zijn gaan schreeuwen dat ik me verhuurd had en dit schreef om de vorsten te gerieven, en zo zou ik hen nog meer geprovoceerd hebben en afbreuk gedaan hebben aan de geloofwaardigheid van het werk: anders had ik het ofwel aan u opgedragen of aan de paus, die me bedankt heeft voor de opdrachtbrief 2. van de Handelingen door een zeer vriendelijke officiële brief 3. te sturen en me ook tweehonderd gouden florijnen te schenken. Ik heb gemeend deze kans te moeten onthouden aan de schurken, die overigens ook wel zonder zo'n kans anderen beledigen. Ik ben blij dat uwe Eminentie zo ingenomen was met mijn Lieven. 4. Bij mij heeft hij grote vorderingen gemaakt in de beide klassieke talen. Maar een ruim salaris kan ik hem niet geven. Hij is in de wieg gelegd voor de studie van de vrije kunsten; en hoewel ik hem bitter hard nodig had, heb ik toch meer rekening gehouden met zijn belangen dan met de mijne. Hij kan de studies van uw familielid 5. aan de Leuvense universiteit ondersteunen. Voor uwe Eminentie zal het heel gemakkelijk zijn hem rijkelijk te belonen; ik vraag slechts dat u hem voldoende vrije tijd gunt voor de letteren; hoe groter geleerde hij uiteindelijk wordt, des te nuttiger zal hij zijn voor u en de uwen. Ik stuur mijn boekje over de vrije wil aan uwe Eminentie, en ook een exemplaar voor zijne Majesteit; wees alstublieft zo goed hem van mij te groeten. Wat u voor Lieven doet, zal ik beschouwen als voor mij gedaan. Voor het cadeau dat u me stuurde, dank ik u. Bazel, 2 september 1524 1487 Aan Cuthbert Tunstall Bazel, 4 september 1524 Erasmus groet Cuthbert Tunstall, bisschop van Londen Ik ben bang dat ik een beetje stout lijk en opdringerig als ik jou telkens bedank wanneer je iets doet waardoor ik je dat verschuldigd ben. De teerling is geworpen: het boekje over de vrije wil is uitgekomen, en het is wel in zeer gematigde bewoordingen geschreven maar zo dat het ernstige opschudding teweeg zal brengen als ik het goed heb. Er zijn al enkele pamfletten in mijn {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} richting gelanceerd. Maar zij zijn wel bang; laten ze me maar haten, als ze me ook maar vrezen. Het meeste heb ik herschreven. Ik zou graag hebben dat je, na het boekje op je gemak doorgelezen te hebben, me schrijft wat je ervan vindt, op je gebruikelijke vriendelijke wijze. Johannes Damascenus heb ik hier nergens op de kop kunnen tikken. Ik heb je geen goud gestuurd - ik weet dat je dat thuis meer dan genoeg hebt - maar iets nieuws. 1. Zoals het er nu voor je ogen uitziet, zo vloeide het in de aderen der aarde. Als mij iets zou gebeuren wat alle mensen eens gebeurt, zou het verloren gegaan zijn. Nu heb ik het op een veilige plaats ondergebracht. Zolang mijn dienaar 2. bij jou bezig was heb ik zo in levensgevaar verkeerd door niersteen dat ik gewoon hoopte op een einde aan de ellende. Nu ik heel andere wijn aangeschaft heb, gaat het me al een maand of twee wat beter. De koning van Frankrijk heeft ongelooflijk veel met me op. Ik word verwacht. Het ambt van thesaurier van Tours ligt voor me klaar, een baan van op zijn minst vijfhonderd kronen. Ik heb mijn dienaar Hilarius 3. alvast gestuurd. Maar terwijl ik zit te bedenken dat de koning geheel in beslag genomen wordt door de oorlogen, dat de winter in aantocht is, dat het met mijn gezondheid iets beter gaat maar dat het bij het minste of geringste weer mis kan zijn, en ten slotte dat dergelijke hoge baantjes voor mij niets anders zijn dan pakzadels voor een os, 4. heb ik nagenoeg besloten de winter hier door te brengen. Daar komt nog bij dat, als ik nu naar elders zou verhuizen, alle volgelingen van Luther zouden schreeuwen dat ik van angst vertrokken ben. Het is beter bij de eerste protesten aanwezig te zijn. Als je wenst dat jouw werk 5. gedrukt wordt, zal ik het met Froben bespreken, want dat heb ik nog niet echt gedaan. Het ga je goed, beste monseigneur. Bazel, 4 september 1524 {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} 1488 Aan William Warham Bazel, 4 september 1524 Erasmus van Rotterdam groet William, aartsbisschop van Canterbury Zeer verheven monseigneur, ik denk dat mijn geschilderd portret 1. wel bij u bezorgd is; ik heb het u gestuurd opdat u een aandenken aan Erasmus zou hebben als God me hiervandaan weggeroepen heeft. In april ben ik ernstig ziek geweest: een zware verkoudheid. Nauwelijks was ik opgeknapt of daar kwam mijn niersteen, zo gruwelijk dat ik echt hoopte op het einde van al mijn ellende. Nu gaat het me weer wat beter. Ik schrijf u dit in de hoop dat u mij daarmee gelukwenst: ik weet dat mijn gezondheid u ter harte gaat en dat u bezorgd bent, want zoals u zelf schrijft, 2. als ik ernstig ziek ben raakt u van de schok in ademnood en als ik de ziekte overwonnen heb komt u weer op adem. U vraagt mij dringende om dapper te zijn. Als ik te vechten zou hebben op één front, zou ik zeker de last van de oorlog kunnen dragen: maar nu gaat het om een drievuldig leger. In Rome zijn bepaalde mensen die dol zijn op heidense literatuur en die een vreselijke hekel aan mij hebben: dat signaleren vrienden van me in hun brieven. 3. Bepaalde theologen en monniken doen alles om me klein te krijgen. Maar er zijn er geen die waanzinnigere taal uitslaan dan mensen die zich aanhangers van Luther noemen hoewel zelfs Luther hun teugelloosheid vervloekt. Clemens vii stuurde een eervolle officiële brief 4. tegelijk met honderd angelots, en hij beloofde nog grotere geschenken: aan Zúñiga, die maar geen einde lijkt te kunnen maken aan zijn krankzinnige optreden, heeft hij het zwijgen opgelegd. Steeds heb ik mijn vriendschap met koningen goed onderhouden. Koning Frans van Frankrijk is ongelooflijk op me gesteld. Weer nodigt hij me uit naar Frankrijk. Al lang ligt daar het ambt van thesaurier van Tours voor me klaar, een functie met een riante opbrengst; maar op zulke lasten zit ik niet te wachten: ik ben dol op vrijheid en ga binnenkort dood. Ferdinand geeft me zijn vriendschap en zijn steun: al vaak heeft hij een brief geschreven en kort geleden stuurde hij me honderd goudstukken. 5. Polen is me goed gezind en in Spanje begin ik door een of andere speling van het lot aanzien te krijgen. Graag had ik me onthouden van een gevecht tegen Luthers volgelingen en ik heb dat ook steeds uit alle macht geprobeerd; maar al een tijd geleden hadden vrienden van me bij de paus en bij de koningen de hoop gewekt dat ik iets zou publiceren en ook zelf had ik, hoe dan ook, die hoop voedsel gegeven met beloften. Als er niets verschenen was, hadden die zich tegen me gekeerd omdat ze zouden vinden dat ik hen alleen maar had willen vleien. Tegelijk zou ik dan, omdat het gerucht dat er een boekje zou verschijnen {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} reeds algemeen verbreid was, de volgelingen van Luther nog vijandiger maken: die zouden ofwel verkondigd hebben dat ik het boekwerkje uit lafheid in mijn la hield ofwel iets gruwelijkers hebben verwacht dan het in feite geworden is. Zeker zal ik nu diegenen de mond gesnoerd hebben die alle vorsten ervan trachten te overtuigen dat ik het in alles met Luther eens ben. Sommigen proberen dit uit afkeer van mij, om me gehaat te maken bij de vorsten; anderen hopen ten koste van mij te bereiken dat Luther de zaak verliest. Ik stuur u Hieronymus; 6. de boeken konden nog niet gebonden worden vanwege de verse inkt. Op een prebende zit ik helemaal niet te wachten, als God u maar voor mij wil sparen! Ik heb tweemaal een betaling van tien pond ontvangen, een van Potkyn, die de Spanjaard Dassa, 7. meen ik, gebracht heeft; de andere is hier bezorgd door Franz Birckmann, die het bedrag daar bij u van een bepaalde boekhandelaar had ontvangen, hoewel ik liever heb dat geen van mijn zaken aan die kerel toevertrouwd wordt. Voor de verhoging van mijn jaargeld dank ik u. Vervloekt die oorlogen, die ons zo vaak tienden kosten! Ik dacht echt dat jaargelden vrij waren van heffingen. Ik heb het paard ontvangen, niet een erg mooi maar wel een goed paard, want het is vrij van alle doodzonden behalve gulzigheid en luiheid, en gesierd met alle deugden van een goede biechtvader: vroom, verstandig, nederig, ingetogen, nuchter, kuis en rustig; en hij bijt niet en schopt niet achteruit. Ik vermoed dat door een list van uw dienaren of per vergissing een ander paard gekomen is dan het dier dat u daarvoor had aangewezen. Ik had mijn dienaar 8. geen instructies gegeven over een paard behalve als iemand hem eventueel een mooi en goed paard cadeau zou geven. Toch ben ik u uiterst dankbaar voor uw vriendelijkheid. Ik was erover aan het denken mijn paarden te verkopen omdat ik zelf opgehouden ben met paardrijden. Ik ben een beetje boos op mijn dienaar die dit heeft durven doen zonder dat ik het hem opgedragen heb; door zijn zorgeloosheid is het dier hier in een veel slechtere conditie gearriveerd. Ik begrijp niet precies wat het is dat u mij belooft als u het iets goeds noemt uit het zicht van de rampen. Als God me zo lang laat leven, zal ik misschien in de komende lente kunnen genieten van conversatie met uwe Hoogheid. Ik ben zo blij dat de brieven van Hieronymus met succes voltooid zijn, want ik heb heel veel correcties in de tekst aangebracht. De overige delen zullen nog volgen als de drukkers er afspraken over hebben gemaakt, want {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} het is een zaak van geweldig grote kosten, die niet te dragen zijn voor één persoon. De heer Jezus moge u in goede gezondheid bewaren, beste mecenas. Bazel, 4 september 1524 1489 Aan John Fisher Bazel, 4 september 1524 Erasmus van Rotterdam groet John, bisschop van Rochester Eerwaarde monseigneur, met droefenis en pijn las ik in jouw brief 1. de woorden: ‘Moge het boek mij nog in leven aantreffen,’ enzovoort. Mijn dienaar 2. vergrootte mijn verdriet nog met het bericht dat jij door ziekte getroffen werd. Jij luistert ook helemaal niet naar dat arme lijf van je! Ik vermoed dat een groot deel van jouw slechte gezondheid voortkomt uit de plaats waar je woont: want nu speel ik even arts, als dat mag. Het klimaat daar is een beetje ongezond door de nabijheid van de zee en door de modder die bij laagtij vaak bloot komt te liggen. 3. Dan heb jij een bibliotheek met glazen wanden aan alle kanten, die door spleten een lichte tocht doorlaten, die ‘gefilterde tocht’ heet in de terminologie van de medici: iets wat zeer gevaarlijk is voor mensen met magere en zwakke lijven. Het is me niet ontgaan dat jij voortdurend in je bibliotheek vertoeft, die voor jou een soort paradijs is. Als ik drie uren op zo'n plaats zou verblijven werd ik ziek. Veel comfortabeler zou een kamer zijn met een houten vloer en met wanden die overal betimmerd zijn met houten panelen. Want bakstenen en kalk wasemen ook nog iets schadelijks uit. Ik weet dat de dood mensen die een vroom leven leiden geen angst aanjaagt, maar het is in het belang van de gehele kerk dat zulk een bisschop zo lang mogelijk blijft leven nu er zoveel gebrek is aan goede mensen. Hoe het is met mijn gezondheid is niet zo van belang. Maar als je het graag verneemt, nooit ben ik zo ernstig in levensgevaar geweest door mijn niersteen als in mei. Nu ik een andere wijn aangeschaft heb, houdt die kwaal zich al een maand of twee op de achtergrond. Je wenst me geluk met mijn triomfen. Hoezo ik triomfeer weet ik niet; in elk geval blijf ik strijden op drie fronten: met die heidenen in Rome die me zo zielig benijden; 4. met bepaalde theolo- {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} gen en monniken die alles in het werk stellen om me klein te krijgen; met dolle aanhangers van Luther die tegen me brullen omdat ik volgens hun zeggen in mijn eentje hen van de overwinning afhoud. Maar dat doe ik omdat ik niet met gevaar voor eigen leven de volledige leer van Luther wil belijden: die bevat veel elementen waar ik het niet mee eens ben, veel waarover ik mijn twijfels heb en veel dingen die ik omwille van mijn geweten niet zou durven accepteren ook al zou dat veilig zijn. Ik zou wensen dat dit oproer dat door Luther ontketend is, een enigszins goede gezondheid van de kerk voortbrengt, dus dat het werkt als een bitter en heftig geneeskruid. Maar wanneer ik dan de kwaadaardige gedragingen zie van bepaalde lieden die altijd de mond vol hebben van het woord ‘evangelie’, dan voorvoelt mijn hart een rampzalige en bloedige afloop. Die groepering waaiert met de dag breder uit nu ze zich heeft voortgeplant naar Savoye, Lotharingen, Frankrijk en zelfs naar Milaan. Er zijn ook ongeregeldheden hier dicht bij, in Bourgondië, veroorzaakt door een Fransman 5. die ik ‘Phallicus’ noem, die Frankrijk ontvlucht is en hierheen is gekomen, een kwalijke boef met teugelloze tong en op hol geslagen pen. Nu is hij hier weer vertrokken en ik denk niet dat hij nog terugkomt: zo slecht heeft hij zich gedragen. Zo doen die verkondigers van het evangelie dat soms. Ik had al wel een vinger uitgestoken naar het werk 6. waar je zo dringend om vraagt, en niet alleen jij; 7. maar er kwam een levensgevaarlijke ziekte tussendoor en nog een paar andere gebeurtenissen die me noopten het werk te onderbreken. Deze winter zal ik besteden aan die taak, als God het wil. Hoewel ik besloten had me voortaan te onthouden van conflictueuze leerstellingen en mijn vrije tijd te vullen met het vertalen van Griekse teksten of met wereldlijke onderwerpen (mits niet onvruchtbaar voor iemands geesteshouding), word ik in de theorie van het preken gedwongen dingen aan te wijzen die sommige predikers fout doen en tevens om heel wat theologische leerstellingen aan te roeren: maar onder jouw auspiciën zal ik me daartoe aangorden. Ik heb het boekje over de vrije wil gepubliceerd, hoewel ik goed wist dat ik me echt niet op eigen terrein bevond. Maar bij de vorsten waren al verwachtingen gewekt en ik zag wel dat ik daar risico liep door toedoen van mijn vijanden; die verwachtingen had ik per brief ook gevoed. Als er geen boek was verschenen, zouden zij gevonden hebben dat ik loze beloften deed en dat ik uit lafheid zweeg omdat de volgelingen van Luther me vol haat uit- {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} daagden; en omdat zij iets heel gruwelijks verwachtten zouden zij dan nog heftiger tekeer gegaan zijn dan nu. Sommigen zouden ook rondgebazuind hebben dat ik op afspraak zweeg, omdat ik al begreep dat onbekenden een brief 8. verspreid hadden waarin Luther me vrede aanbood, maar op deze voorwaarde: dat ik niet openlijk zijn leerstellingen zou bestrijden, zelfs al had ik hem soms met naam en toenaam aangevallen. Zo was het een deel van mijn lot dat ik op deze leeftijd van dienaar van de Muzen nog gladiator werd. Moge de heer Jezus je bewaren, beste monseigneur en onvergelijkelijke beschermheer. Bazel, 4 september 1524 1490 Aan Richard Bere Bazel, 4 september 1524 Erasmus van Rotterdam groet Richard Bere, abt van Glastonbury Lang geleden al wilde ik graag kennismaken met uwe hoogeerwaarde, daartoe overgehaald door Richard Pace, die toen we samen in Ferrara vertoefden, 1. vaak uw welwillende houding tegenover de schone letteren roemde. Maar dat najagen van contact lukte niet erg, misschien omdat ik gebruik maakte van een blinde gids, namelijk de Fransman Bernard André, die vroeger de niet zo beste leraar was van de goede prins Arthur. En zo, omdat ik blind was (want ik kende uwe Hoogwaardigheid niet) en omdat ik een blinde gids had, gebeurde het dat wij allebei in een kuil vielen. Bovendien ging uw kapelaan, die naar buiten was gekomen om ons te begroeten, op onaangename wijze een hele discussie aan over een boek dat ik bij me had: want hij dacht dat het de Argumenten van Hieronymus waren, die ik bewerkt zou hebben in een zuiverder stijl, alsof de heilige Hieronymus voor mij niet zuiver genoeg spreekt. Ik had teksten uit het Grieks vertaald die u nu kunt vinden als toevoegingen aan het Nieuwe Testament in het Grieks, precies zoals ze toen waren. Toen mijn vertaling u niet bleek te bevallen, begon ik er ook ontevreden over te worden. Anders zou ik er de laatste hand aan gelegd hebben en tot publicatie zijn overgegaan, als u me dat niet ontraden had. Maar nog meer ontevreden was ik over mezelf, omdat ik tegen mijn aard en mijn gewoonte in de vriendschap had trachten te winnen van een belangrijke abt. Want niets is brutaler dan het soort lieden dat op een ordinaire {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} manier jacht maakt op mensen met macht om desnoods tegen hun zin daar een graantje van mee te pikken; er bestaat geen type stervelingen waarvoor mijn hart een diepere afschuw voelt. En misschien denkt uwe hoogeerwaarde wel dat ik een van die ordinaire lieden ben. Ik van mijn kant ben altijd vriendelijke gevoelens voor u blijven koesteren, enerzijds vanwege Richard Pace, de helft van mijn ziel, wiens studies u vroeger met uw vrijgevigheid gesteund hebt, anderzijds vanwege Zacharias 2. van Friesland, een man van onbesproken gedrag die me op vele gronden heel dierbaar is en die in zijn brieven steeds maar weer uw vriendelijkheid jegens hem roemt. Wat u aan dergelijke vrienden besteedt, is ook aan mij besteed, vind ik. Ik bid dat Christus uwe hoogeerwaarde nog lang in goede gezondheid bewaart. Gegeven te Bazel op het octaaf van de heilige Augustinus, 1524 1491 Aan Zacharias Deiotarus Bazel, 4 september 1524 Erasmus van Rotterdam groet Zacharias Deiotarus van Friesland Die trouwhartigheid van jou jegens mijn vrienden zou ik graag verwelkomen, beste Zacharias, als je rijkdom even groot was als je deugden. Het was gelukkig niet nodig om jouw financiën (die denk ik niet zo ruim zijn) te belasten met uitgaven, vooral omdat Lieven 1. genoeg geld bij zich had en een van mijn opdrachten aan hem juist luidde jou helemaal vrij te houden van kosten. Ik kan niet anders dan grote vriendschap voelen voor Thomas Lovell, die op hoge leeftijd weer helemaal opbloeit in de klassieke talen en schone letteren, terwijl het gros der mensen op die leeftijd erop loert geld te vergaren. Het geschenk dat hij me stuurt is zo welkom: als hij me honderd marken had gestuurd, was dat niet zo welkom geweest als dit. Ik heb het trouwens niet zonder schroom aanvaard. Maar wie zou durven weigeren wat op die manier wordt gegeven? Hij zei: ‘Vrienden hebben alles gemeenschappelijk; ik geef niet iets wat van mij is maar iets van het erfgoed van Christus: ik verdeel slechts, ik ben niet de eigenaar want het erfgoed is van allen gemeenschappelijk.’ Dit is natuurlijk de ware evangelische geest; jou, beste Zacharias, wens ik van harte geluk met zo'n vriend, zo moge God mij liefhebben! Ik zal Lieven heel erg missen, maar omdat hij al volwassen wordt wilde ik {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} niet dat hij zijn leven vergooit met boodschappen doen voor mij. Daarom had ik besloten hem op mijn kosten naar Leuven te sturen om een paar jaren alleen maar tijd te besteden aan de wetenschappen die het meest eervol zijn, waarvoor hij van nature heel geschikt is. Maar ik zou niet willen dat hij secretaris wordt van de kardinaal, 2. om te voorkomen dat hij aan het hof wegkwijnt. Als de kardinaal het goedvindt dat Lieven in Leuven studeert samen met zijn neefje, de zoon van een broer van zijn zuster, zal ik dat niet afkeuren. Zo niet, dan zal Lieven de zaak zelf geregeld hebben, maar dan laat ik vast en zeker mijn afkeuring blijken. Het ga je goed, beste Zacharias. Vergeet niet de groeten te doen aan Andrew Smith, want waarschijnlijk zal ik geen tijd hebben om aan hem te schrijven. Bazel, op het octaaf van Augustinus, 1524 1492 Aan Robert Toneys Bazel, 5 september 1524 Erasmus van Rotterdam groet Toneys, lid van de raad van de kardinaal van York Hooggeboren heer, niet ten onrechte word ik door William Burbank in een brief 1. berispt omdat ik u nog nooit per brief gegroet heb terwijl u een zo oprechte vriend bent, een zo moedige patroon en een zo buitengewoon geleerde man. De reden is dat ik er gewoon geen tijd voor heb gehad doordat ik me verplicht voel de brieven te beantwoorden van vriend en vijand (en die heb ik ontzettend veel). Maar Thomas More, zoals u weet een serieuze en welbespraakte man van gezag, heeft tegenover mij meer dan eens de hoge gaven van uw geest geroemd en een bepaalde uitzonderlijke gunst die u mij verleend hebt. Ik weet het, beste Toneys, ik erken het en ik vergeet het niet. Ik bedank u daarvoor, maar nog liever zal ik iets terugdoen voor u, als ik kan. Wanneer me meer tijd vergund is, zal ik een langere brief schrijven. Tot dan bid ik dat het u heel goed mag gaan. Gegeven te Bazel, 5 september 1524 {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} 1493 Aan Hendrik VIII Bazel, 6 september 1524 Erasmus van Rotterdam groet Hendrik VIII, koning van Engeland Onoverwinnelijks te koning, ik wist goed dat ik absoluut ongeschikt was voor het strijdperk der gladiatoren, ik die altijd vertoefd heb in de lieflijke tuinen der Muzen. Maar met mijn vertrouwen op de auspiciën van uwe gelukbrengende Majesteit, wat zou ik dan niet durven? De teerling is geworpen, het boekje over de vrije wil heeft het licht gezien; een gedurfde daad, gelooft u dat maar, zoals de zaken in Duitsland er nu voorstaan. Ik verwacht met stenen bekogeld te worden en nu al zijn er enkele smaadschriften naar mijn hoofd geslingerd. Maar ik zal mezelf troosten met het voorbeeld van uwe Majesteit, die ook niet gevrijwaard wordt van de woestheid van die lieden. Mijn besluit was ook in andere opzichten te doen waartoe u me per brief 1. aanspoort en me dood te werken voor de verdediging van de christelijke godsdienst. Maar toch zal ik dit nog vuriger doen nu uwe Majesteit zich verwaardigd heeft om dit rennende paard de sporen te geven, zoals dat heet. 2. Ik bid dat eeuwige voorspoed u ten deel moge vallen. Bazel, 6 september 1524 1494 Aan Polidoro Virgilio Bazel, [ca. 6 september 1524] Erasmus van Rotterdam groet Polidoro Virgilio Zeergeleerde Polidoro, ik was vastbesloten om eens lekker met je te kletsen in een lange brief, maar helaas ging het zo dat ik behalve Lieven 1. in dezelfde tijd nog vier boden van brieven moest voorzien, ook nog lange brieven, waarvan er een naar Rome moest, een andere naar Frankrijk, de derde naar Frankfort en de vierde naar Saksen. Daarom moet ik Spartaans kort zijn. Ten eerste, je weet dat de drukkerskopij die je gestuurd hebt zich niet bij {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} Froben bevindt maar bij Franz. 2. Ik heb het met Froben over de uitgave van je werk gehad, beter gezegd van de werken. Hij zegt dat het, als hij in een groot lettertype drukt, een geweldig dikke band wordt; zeshonderd goudstukken zouden niet voldoende zijn voor de kosten en hij vreest de onzekere verkoop. Want Duitsland is momenteel helemaal dol op alles wat een beetje luthers smaakt. Overigens is hij heel enthousiast om ons beiden ter wille te zijn en ik zal zorgen dat hij nog enthousiaster wordt. Een drukker kan op drie manieren te werk gaan. Soms neemt Froben de hele zaak zelf aan op eigen risico: dit gebeurt vaak bij kleine boekjes, waarbij een onzekere markt minder gevaarlijk is. Soms wordt de zaak geheel gefinancierd voor andermans risico en ontvangt de drukker zelf alleen zijn loon naar werken. Soms wordt er gedrukt met gedeeld risico van vennoten. Inmiddels biedt Franz in de onderhandeling over de werkzaamheden een bedrag dat ver onder de maat is. In Frankfurt wordt nu besproken of de zaak beklonken kan worden met alle risico voor Franz alleen of met een gemeenschappelijk risico voor vennoten. Zodra Froben van de boekenbeurs is teruggekeerd, zal ik je schrijven wat er besloten is. Ik hoop dat het dan naar je wens is. Mij lijkt dat je er verstandig aan doet als je dat eerste voorwoord 3. helemaal omwerkt. Ten eerste zal dit bijdragen tot de aanbeveling van het werk omdat het nieuw is. Ten tweede zal dit bijdragen tot ons beider goede naam, omdat in die oude versie enkele dingen staan waar ik me weliswaar niet aan stoor maar die de geleerden toch doen vermoeden dat er tussen ons een soort rivaliteit bestaat. Bovendien vind ik het natuurlijker om het hele werk van de Spreekwoorden aan één persoon op te dragen; nu draag je het toevoegsel aan een ander op. 4. Over deze dingen moet jij in je wijsheid beslissen wat jou het beste lijkt; ik geef je eenvoudig alleen mijn mening. Over de onbetrouwbaarheid van N. 5. raak ik nooit uitgepraat. Jij schijnt hem daarover onderhouden te hebben. Luister hoe hij wraak genomen heeft op mij. In Antwerpen verspreidde hij het gerucht dat in Rome al mijn boeken en een afbeelding van mij verbrand zijn en dat ik daarom nu tegen de paus schrijf. En velen geloofden deze monsterlijke leugens. Maar Clemens vii heeft me integendeel uit zichzelf een zeer eervolle officiële brief 6. gestuurd, met tweehonderd goudgulden: en in dezelfde tijd heb ik mijn boekje over {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} de vrije wil gepubliceerd, tegen de aanhangers van Luther. Zo ben ik dus in Rome verbrand! Zo schrijf ik tegen de paus! Als je een handelaar kunt vinden die vijftig exemplaren zou afnemen, zou ik de rest eenvoudig met Froben kunnen afwerken. Het ga je goed! Bazel 152[4] 1495 Aan Georg van Saksen Bazel, 6 september 1524 Hartelijk gegroet, zeer doorluchtige hertog. Als ik tot nu toe geen gevolg heb gegeven aan de aansporingen 1. van uwe Hoogheid, heeft dat vele verschillende redenen, waarvan deze twee de voornaamste waren. Ten eerste, niet alleen het feit dat ik zag dat ik vanwege mijn leeftijd en mijn aard niet opgewassen ben tegen deze uiterst gevaarlijke onderneming, maar ook het feit dat ik - iets wat mijn natuur zeer sterk voelt - dergelijke gladiatorengevechten verafschuw: want wat anders gebeurt er in die pamfletten die nu overal gelanceerd worden, dan wat gladiatoren in de arena doen? Ten tweede het feit dat ik overwoog dat Luther, hoe goed of kwaad zijn leer dan ook is, een soort noodzakelijk kwaad is in een aan alle kanten verrotte kerk; ik hoopte dat dit als een geneeskruid, hoe bitter en heftig ook, een beetje goede gezondheid zou doen ontstaan in het lichaam van het christenvolk. Maar nu verneem ik dat de meesten deze gematigde opstelling van mij uitleggen als met Luther onder één hoedje spelen, met wie ik nooit iets heb gehad wat op een geheime afspraak lijkt, en tevens zie ik dat er onder het mom van het evangelie een nieuw volk ontstaat, brutaal, onbeschaamd en onhandelbaar - kortom zo'n volk waar zelfs Luther niet tegen kan, hoewel die mensen van hun kant met dezelfde gemene minachting over Luther spreken als over bisschoppen en vorsten. Ja, toen ben ik in de arena gestapt, bijna op dezelfde leeftijd waarop de kluchtenschrijver Publius zelf als acteur op het toneel verscheen. 2. Hoeveel succes ik hiermee zal hebben weet ik niet; mijn wens is in elk geval dat het voor het christendom gunstig is en geluk brengt. Ik stuur uwe Hoogheid mijn boekje over de vrije wil, waarover ik een tijd geleden een brief 3. van u heb gelezen die van grote kennis van deze materie {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} getuigt. Met zijn brieven heeft de zeer doorluchtige koning van Engeland me hiertoe aangespoord, zo ook Clemens vii, maar een veel sterkere prikkel vormde de gemeenheid van bepaalde praatjesmakers, die als ze niet tegengehouden worden, zowel het evangelie als de schone letteren zullen ondermijnen. Ik wenste de tirannie van de farizeeën gewoon op te heffen, niet haar te wijzigen: maar als er dan gehoorzaamd moet worden, heb ik liever pausen en bisschoppen, hoe goed of hoe kwaad ook, dan deze of gene gemene Phalaris, nog veel onverdraaglijker dan al die bisschoppen. Ik zie uit naar het oordeel van uwe Hoogheid. Moge alles u geluk brengen, zo bid ik. Bazel, 6 september 1524 Erasmus van Rotterdam Eigenhandig ondertekend Aan de zeer doorluchtige vorst Georg, hertog van Saksen enz. 1496 Aan Philipp Melanchthon Bazel, 6 september 1524 Erasmus van Rotterdam groet Philipp Melanchthon Als Pellicanus mij op tijd jouw brief aan hem 1. had laten zien, zou Joachim 2. niet teruggekeerd zijn naar jouw woonplaats zonder brief van mij: want de brief aan hem leek zo geschreven dat jij geloofde dat ik hem wel moest lezen. Een vriend 3. schreef me dat jij ook hierheen gekomen zou zijn als je niet bang was geweest dat je daarmee mijn goede naam zou schaden. Beste Melanchthon, ik had me over die schade absoluut niet drukgemaakt! Want dat ik een gesprek met Hutten afhield, 4. lag niet alleen aan mijn vrees voor reputatieschade. Er was nog iets anders, wat ik echter in mijn Spons niet aangeroerd heb. Hij was, straatarm en zonder enige bagage, op zoek naar een nest om te sterven. Ik moest eigenlijk die pochende soldaat die onder de schurft zat in mijn huis ontvangen, en tegelijk met hem de hele groep lieden die zich de evangelischen noemen maar dat alleen in naam zijn. In Sélestat heeft hij al {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn eigen vrienden gestraft met verlies van wat geld. Van Zwingli vroeg hij brutaal geldelijke steun (dat heeft Zwingli mij zelf in een brief 5. uitgebreid verteld). Onderhand kon niemand, ook de meest geharde niet, de verbittering en het gepoch van die man nog verdragen. Als Wittenberg niet zo ver van Bazel af lag, had ik niet geaarzeld daar een paar dagen naar toe te gaan om met Luther en met jou van gedachten te wisselen. Verder heeft het feit dat mijn eerste brief 6. aan Luther gepubliceerd werd, wat voor mij een groot gevaar betekende, me ertoe gebracht niet meer te schrijven. Want deze brief bood Aleandro, die al langer bevooroordeeld is tegen mij, het handvat om te trachten mij de grond in te boren, door te proberen Leo verbolgen te maken op mij 7. en ook de bisschop van Luik, 8. die eerst helemaal weg was van Erasmus, als ik het zo mag zeggen. Want de bisschop heeft me zelf de brief laten zien die Aleandro hem vanuit Rome geschreven had, met tamelijk hatelijke opmerkingen over mij. 9. Dus toen ik zag dat bij die lieden niets discreet blijft, achtte ik het beter mijn pen te laten rusten. In Straatsburg heeft men zelfs een kopie van de brief 10. die Luther aan mij geschreven heeft en die door Joachim bezorgd is, en ongetwijfeld zal hij binnenkort verschijnen. Om afbreuk te doen aan mijn naam hebben ze jouw oordeel over mij 11. gepubliceerd en weer twee brieven van Luther. 12. Met dergelijke flauwekul denken bepaalde hongerige en smerige drukkers de kost te kunnen verdienen. Ze hebben er mijn brief 13. aan Johannes Fabri nog aan toegevoegd, compleet voor de vuist weg geschreven maar die wel duidelijk maakt dat ik echt niemand aanzet tot geweld of tot het verraden van het evangelie. Maar hierover een andere keer. Ik heb je Gemeenplaatsen 14. helemaal doorgelezen en ik zag daarin je talent doorschemeren, dat even vruchtbaar is als zuiver: ik heb er altijd naar opgezien en ik vond het prachtig, en die twee gevoelens zijn nog sterker geworden nu ik dat boek gelezen heb, laat staan {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} dat ik ontevreden ben over dat werk. Tijdens het lezen ergerde ik me overigens wel aan enkele kleinigheden, waarover ik met je van gedachten had willen wisselen als we elkaar hadden kunnen ontmoeten. Ik zie een mooi bewapende linie van stellingen tegen de tirannie van de farizeeën. Maar om eerlijk te bekennen, er zijn enkele dingen bij waar ik het niet mee eens ben; er zijn ook dingen van dien aard dat ik ze, zelfs als dat veilig zou zijn, niet hardop zou willen zeggen vanwege mijn geweten; andere dingen zijn zodanig dat als ik ze verkondig, dit volgens mij zonder vrucht zou blijven. Toch brulden die lieden tegen mij omdat ik die dingen niet verkondigde die ik niet begreep of niet goedkeurde, en dit dan tegen mijn geweten in, met groot gevaar voor eigen leven, en niet alleen mijn eigen leven maar ook dat van mijn vrienden, voor wie ik bezorgder ben dan voor mezelf. Je zult zeggen: waarom bestreed je me dan niet meteen, in de dingen die je niet bevielen? Omdat ik het werk aan het vernieuwen van de evangelische vrijheid steunde en hoopte dat een gewaarschuwde Luther zijn plannen zou matigen. Daarom heb ik het geschreeuw van de theologen bedaard voor zover ik kon, en de woede van de vorsten gekalmeerd, zoals ik ook heden nog doe. De zaak van de schone letteren heb ik gescheiden van de zaak van Luther. Ik zocht een kans het evangelie te bevorderen, zonder ophef of in elk geval zonder grote ophef. Nog steeds grijp ik elke kans aan, door een brief te schrijven aan de keizer 15. en aan andere vorsten, als een soort Gamaliel 16. en hopend op een goede afloop van het stuk. Aan Adrianus vi had ik hierover heel vrijpostig geschreven. 17. Later merkte ik dat ik gevaar liep, niet omdat hij zelf het op mij gemunt zou hebben maar omdat hij me niet langer tegen mijn tegenstanders beschermde. Ook was het niet bepaald veilig hem in vertrouwen te nemen, al deed hij heel vriendelijk. Niettemin, ook aan Clemens heb ik heel ongeremd geschreven 18. en eveneens aan kardinaal Campeggi. 19. Ik weet niet wat voor kerk jullie kerk is; daar huizen in elk geval lieden die, ben ik bang, alles ondermijnen en de vorsten ertoe drijven met geweld de goeden en de kwaden in bedwang te houden. Ze hebben altijd de mond vol van evangelie, Gods woord, geloof, Christus, de Heilige Geest; maar als je naar hun gedrag kijkt praten ze totaal anders! Jagen we onze bazen, de pausen en bisschoppen, weg om hardere tirannen te tolereren, schurftige lieden als Otto 20. en honds- {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} dolle lui als Phallicus? 21. Want deze laatste heeft Frankrijk ons onlangs op ons dak gestuurd. Je zult zeggen, vroeger had het evangelie zijn valse profeten, die onder het mom van vroomheid hun buik bedienden. Maar juist dezen worden nu liefdevol gekoesterd door de topmannen van het evangelie: Capito, wiens listigheid ik altijd al geroken heb; Hedio, die een vuile leegloper 22. steunde in verband met een brief 23. van mij, waarvoor die man gestraft had moeten worden (Hedio noemde dit een kwestie van medelijden omdat de man vrouw en kleine kinderen had). 24. Ook nu is zijn enige zorg dat de zaken en de reputatie van de schurk geen schade lijden. Oecolampadius is een beetje gematigder dan de rest; toch mis ik ook bij hem soms de evangelische eerlijkheid. Zwingli, wat een opruier (om van anderen maar even niet te spreken)! Zij zijn het niet met jullie eens, ze zijn het onderling niet eens en dan eisen ze dat wij vertrouwen op hun gezag en ons afkeren van alle orthodoxe vaderen en concilies. Jij leert dat mensen die beelden verwerpen als iets goddeloos, zich vergissen. Hoeveel herrie heeft Zwingli geschopt vanwege die beelden! 25. Jij leert dat iemands kleding onbelangrijk is. Hier leren niet weinigen dat het habijt compleet afgeschaft moet worden. Jij leert dat bisschoppen en bisschoppelijke maatregelen geaccepteerd moeten worden als ze niet tot ketterij leiden; ze leren hier dat al die maatregelen goddeloos en antichristelijk zijn. Wat is krankzinniger dan de onderneming die ze hier twee jaar geleden begonnen zijn op initiatief van of in elk geval met behulp van een geleerde? 26. Je kent het verhaal over het varkentje, naar aanleiding waarvan de ongelukkige Sigismund 27. gevierendeeld is. Toch heb ik de geleerde, niet echt mijn vriend, bij de bisschop van Bazel 28. heel vriendelijk verontschuldigd, vol hulde hem roemend hoewel hij overal kritiek op mij had; toch was er al die tijd plaats voor hem aan mijn tafel en in een logeerkamer hier, genood of {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} ongenood, en nooit, zelfs niet met een woord, hem ik hem gekrenkt. Gewaarschuwd dat hij maar doorging over mij met hatelijke tong gif te spuwen, heb ik hem vriendelijk uitgenodigd om het eerlijk tegen mij te zeggen als hem iets stoorde, en dan zou ik hem tevreden stellen. Dat wilde hij niet. Toen hij een pamflet 29. geschreven had waarin hij enige leden van het stadsbestuur gehekeld had en velen dit al te weten waren gekomen - iets wat gevaarlijk voor hem was - heb ik hem heimelijk erop gewezen, in een uiterst vriendelijke en vleiende brief, 30. dat hij moest oppassen. Toen hij hier vertrokken was 31. en mij nog steeds in woedende woorden aanviel, heb ik hem weer een vleiende en vriendelijke brief 32. geschreven. Ten slotte verscheen er op naam van Erasmus Alber een brief 33. die al aangekondigd was door die schurftige kerel (zo begrijp je wel dat het allemaal opzet is). Zijn eigen wijze van schrijven verheelde hij en hij imiteerde hier en daar jouw stijl. Maar al is het alleen maar dit: het zo vaak vol verachting herhaalde ‘Erasmus’ verraadt de auteur helemaal. Het lijkt erop dat hij na zijn gesprek met jou nog wilder is geworden: hij pocht dat hij leerling is van een leerling van Luther. Ik zal hier niets zeggen over de zuiverheid van zijn leven, de kiesheid van zijn tong, zijn bestedingspatroon en het misleiden van zijn schuldeisers. Hoe kunnen zulke mensen dit nieuwe evangelie aanbevelen? En dit is dan die vriend die nooit door mij gekwetst is, altijd van harte geroemd is en tot mijn intieme vriendenkring is toegelaten. Er zijn veel mensen die een lage dunk hebben van Capito, en ik kijk ook niet erg hoog tegen hem op; het is wel zeker dat uit zijn huis die schurftige kerel 34. tevoorschijn is gekomen om dat rabiate pamflet te drukken. Thraso uit Planodorf 35. heeft altijd tot zijn favorieten behoord; later heeft hij zich zo geëxcuseerd, bangelijk en bij iedereen in het algemeen, dat alleen al dat excuus mijn achterdocht aanwakkerde. Hedio was de enige in wie ik vertrouwen had; van hem heb ik nog steeds geen lage dunk. Ik had hem een kopie gestuurd van een brief van jou aan Hummelberg (meen ik), 36. waarin je er je verbazing over uitspreekt dat een man met wie je al meer dan twaalf jaar geleden kennisgemaakt had, nog niet overwoog enz. Er stond geen naam bij, maar degenen die mij de kopie gestuurd hadden, lieten iets door- {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} schemeren over Thraso. Dit afschrift heb ik naar Hedio gestuurd, alleen maar om te zorgen dat hij voorzichtig zou zijn; hij liet het aan Capito zien, Capito weer aan de pochende soldaat. Daarom is die zo razend en dreigt hij met zwaarden en strikken. Zwingli, op vriendelijke toon door mij gewaarschuwd, schreef vol afkeer terug: ‘Wat u weet, is voor ons niet nuttig; wat wij weten, daarmee bent u het niet eens.’ 37. Alsof hij net als Paulus meegesleurd naar de derde hemel, 38. daar bepaalde geheimen geleerd had die voor ons aardbewoners verborgen bleven! Ik ken enkele beste kerels die door deze zaak slechter geworden zijn: om het maar niet te hebben over die lui die helemaal verloren zijn, zoals jij ze ook noemt, die niets met het evangelie hebben. En zo zie ik er velen, vooral hier, zodat ik mijn naam nog niet zou willen verbinden aan deze groepering zelfs als ik het eens was met alles wat Luther schrijft. Je zou die lui moeten gehoorzamen en hen voortdurend moeten voorzien van reisgeld; want dit is het enige evangelische dat ze hebben, dat de meeste altijd zonder centen zitten. Met Phallicus heb ik een zeer kort ontmoetinkje gehad. 39. Het verslag daarvan heeft hij opgeschreven voor iemand uit Konstanz. 40. Een kopie is mij in het geheim bezorgd. Nog nooit heb ik iets gezien dat zo ijdel is, zo pocherig, zo giftig. Er staan soms tien regels achtereen waarin zelfs geen lettergreep op waarheid berust. Hij heeft ook een pamflet gepubliceerd over de Parijse school en de paus. 41. Je wilt niet weten hoeveel smakeloze opmerkingen daarin staan, hoeveel vies venijn, hoe velen daarin met naam en toenaam bespot zijn. Naar ik hoor heeft hij het stomme Oordeel van Alber uitgebreid, maar dat heb ik nog niet kunnen zien. Te Konstanz zijn twee andere pamfletten gesignaleerd die hij tegen mij heeft geschreven. 42. Hij verkondigt verder een nieuw dogma: dat zij die het evangelie in de weg staan, zo te schande gezet moeten worden; mij rekent hij ook tot die mensen, en hij noemt me vaak Bileam omdat paus Adrianus mij een keer uitgenodigd heeft hem een advies te sturen. 43. Een deel daarvan heb ik gestuurd, maar het beviel niet. Hij bood me een dekanaat aan, ik heb dat simpelweg geweigerd; hij wilde me geld sturen, ik heb teruggeschreven dat hij nog geen stuiver mocht sturen. 44. {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} Zo ben ik dus Bileam. En zulke mensen eisen dat wij alle kerkleraren terzijde schuiven en dan vertrouwen op hun geest, hoewel ze het intussen zelf onderling niet eens zijn. Hoe kan ik mezelf ervan overtuigen dat zij gedreven worden door de geest van Christus wier gedragingen zo ver afwijken van Christus' leer? Vroeger maakte het evangelie van woestelingen zachtaardige mensen, van rovers gulle gevers, van ruziemakers pacifisten, van lasteraars lieden met vriendelijke woorden: maar deze lui worden razend, nemen andermans spullen mee door bedrog, stoken overal oproer, slaan zelfs laster uit over wie hun eerder van dienst zijn geweest. Ik zie wel nieuwe hypocrieten, nieuwe tirannen, maar geen greintje evangelische geest. Als ik een echte aanhanger van Luther zou zijn, zou ik die lui nog meer haten dan ik nu al doe, vanwege het evangelie, dat ze met hun gedragingen gehaat gemaakt hebben en vanwege de letteren, die zij willen doven. Wat een vracht aperte leugens staat er in het pamflet van onze schurftlijder, 45. die deze evangelische man tegen zijn eigen geweten in opschrijft alleen maar om iemand af te branden. Die vroede vaderen hebben verder het besluit genomen om Erasmus te bedelven onder pamfletten. Als ik erop reageer is dat heel belangrijk! In een criminele conflictsituatie geef ik een paar smerige hongerlijdende drukkers de kost, voor wie één keer opgehangen worden nog niet genoeg is. Wat een hoop goddeloosheden, wat een hoop leugens staan er in dat pamflet van Alber (als je het al niet erg genoeg vindt dat hij niet alleen vol minachting over Hieronymus spreekt maar hem ook van onbetrouwbaarheid beschuldigt)! Ik verbied huwelijken, ik ben overgelopen naar de paapsen, ik die hen ‘eerwaarde vader’ noem, ik ren met een dief mee, ik voer oorlog tegen het evangelie. Maar laat dit geklaag ophouden. Je zult wel verbaasd zijn dat ik mijn boekje over de vrije wil uitgebracht heb. Een drievoudig leger van tegenstanders moest ik tot staan brengen. Theologen en haters van de humaniora lieten geen middel onbeproefd om mij klein te krijgen, deels omdat ze zich aangevallen voelen door mijn boeken, deels omdat ik dat prachtig bloeiende college 46. in Leuven ingevoerd heb en het hele gebied daar besmet heb met klassieke talen en letteren: want zo is hun terminologie. Ze hadden alle monarchen ervan overtuigd dat ik een gezworen compagnon van Luther was. Daarom hebben vrienden die zagen dat ik gevaar liep, bij paus en vorsten de verwachting gewekt dat ik iets zou publiceren tegen Luther. Die verwachting heb ik ook zelf wel eens gevoed. Intussen begonnen die lui, zonder het boekje af te wachten, mij met pamfletten uit te dagen. Dus restte me niets anders dan openbaar te maken wat ik geschreven had: anders hadden {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} de monarchen zich tegen me gekeerd omdat ze zouden vinden dat ik hen misleid had, en die onruststokers zouden geroepen hebben dat ik het uit lafheid in de la liet liggen en zouden nog onbeheerster hun woede koelen omdat ze iets heel gruwelijks verwachtten. Ten slotte, aangezien de brief 47. van Luther al in ieders handen is waarin hij belooft zijn pen te beteugelen wat aanvallen op mij betreft op voorwaarde dat ik me rustig houd, zou ik de schijn wekken vanwege een afspraak met hem niet te publiceren. Hier komt bij dat mensen die in Rome de heidense literatuur bestuderen (en die zelf nog heidenser zijn), tot mijn verbazing op mij mopperen, 48. blijkbaar jaloers op de Duitsers. Dus als ik niets gepubliceerd had, zou ik theologen en monarchen en die Romeinse pottenbakkers 49. (wier alfa-man meen ik X 50. is) een handvat hebben gegeven om gemakkelijker paus en monarchen te overtuigen van datgene waarvan ze hen al de hele tijd trachtten te overtuigen; ten slotte zou ik deze furieuze evangelischen nog vijandiger tegen me maken. Zelf heb ik het onderwerp uiterst gematigd behandeld. Toch gaat wat ik schrijf niet tegen mijn opvatting in: ik zal trouwens gaarne afstand doen van deze opvatting wanneer iemand me overtuigt van iets wat juister is. Nu zeg jij natuurlijk: ‘Maar intussen stimuleer je wel de tirannen nog meer om gewelddadig op te treden.’ Niemand heeft ze ijveriger, niemand vrijmoediger af pogen te houden van geweld dan ik. Ook als ik een vurige aanhanger zou zijn van een paapse sekte, zou ik toch geweld ontraden, omdat dit zich langs deze weg verder verspreidt. Juist omdat hij dit inzag heeft Julianus 51. zijn verbod uitgevaardigd christenen te doden. De theologen geloofden dat, als ze te Brussel deze en gene op de brandstapel gezet hadden, 52. allen tot inkeer zouden komen; deze dood maakte velen tot aanhanger van Luther. Maar daar schreeuwen bepaalde lieden weer, als iemand zich verzet tegen hun waanzin, dat het evangelie verduisterd wordt. De waarde van het evangelie ligt niet daarin dat wij ongestraft kunnen zondigen maar daarin dat wij niet zondigen zelfs als dat ongestraft mogelijk is. Maar meer dan genoeg hierover. Kardinaal Campeggi, een man van waarlijk uitzonderlijke vriendelijkheid, stuurde iemand naar me toe om vele zaken te bespreken, 53. onder andere het idee jou uit te nodigen ergens anders heen te gaan. Ik heb geantwoord dat ik wens dat jouw grote talent verschoond {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} blijft van die machinaties maar dat ik geen hoop koester dat jij iets zult herroepen. Vertrouwend op je gezond verstand heb ik mijn hele hart bij je uitgestort, beste Philipp; het is jouw oprechtheid die zal zorgen dat dit niet doorgebriefd wordt naar mensen die niet deugen. Toen Joachim 54. hier aankwam was ik door mijn ziekte zo zwakjes dat ik nauwelijks tegen een gesprek kon, zo zwak was mijn maag: ongelukkigerwijs kwam daar nog bij dat op dezelfde tijd een Poolse baron 55. mij overdonderde - lees over hem de uitgebreide Catalogus van mijn werk. 56. Als Joachim langer had willen blijven, hadden we elkaar meer kunnen vertellen. Maar met jou had ik alles kunnen delen als je gekomen was. Het ga je goed. In haast, Bazel, 6 september 1524 1497 Aan Georgius Spalatinus Bazel, 6 september 1524 Aan Georgius Spalatinus Hartelijk gegroet. Ik heb me er altijd voor ingespannen dat Luthers bittere en heftige geneeskruid, dat de wereld flink geschokt heeft, toch een beetje goede gezondheid zou voortbrengen. Maar hier zie ik mensen tevoorschijn komen die dit aanwenden in hun eigen voordeel: dit soort mensen is het verderfelijkste en onhandelbaarste dat ik ooit meegemaakt heb. Vol minachting voor Luther doen ze als samenzweerders zaken in hun eigen belang. Wanneer ik hun gedragingen zie, raak ik niet alleen flink vervreemd van die zaak maar zelfs van de humaniora. Altijd hoor ik ‘het evangelie’ maar iets evangelisch zie ik niet. Ze trekken hun habijt uit en gaan trouwen, en vervolgens verdedigen ze hun handelwijze. Intussen jagen ze op een schitterende en veilige positie. Ze schrijven rabiate pamfletten, anoniem of met gefingeerde namen, en hanteren als nieuw leerstuk dat dit de manier is om het evangelie te beschermen. Wat een schitterende bescherming! Op deze grond prijs ik Luther: hij zet zijn naam altijd bij wat hij schrijft en hij leert dat dingen geoorloofd zijn waarvan hij zelf geen gebruikmaakt. Jij zult zeggen: die herrieschoppers hebben niets met het evangelie te maken. Maar de leiders koesteren deze kwalijke schurken juist: Capito koestert hen, Hedio, Oecolampadius, Zwingli. {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} Ze zetten de vorsten aan tot geweld en buiten zinnen razen ze tegen mij omdat ik niet openlijk verklaar dat ik luthers ben. Denk je dat ik met gevaar voor eigen leven openlijk iets ga vertellen waar ik het niet mee eens ben, of waarover ik twijfels heb of wat ik niet goedkeur? Moet ik me aansluiten bij zo'n sekte, waarin ik mensen zie die zich zo afschuwelijk gedragen dat ik me nog liever aansluit bij de Turken? Geloof één ding van mij, ik zal nooit ophouden de zaak van het evangelie te koesteren. Het ga je goed, beste Spalatinus, en begunstig als het nodig is de jongeman 1. die dit bezorgt. Bazel, 6 september 1524 Je vriend Erasmus van Rotterdam 1498 Aan Helius Eobanus Hessus Bazel, 6 september 1524 Erasmus van Rotterdam aan de zeergeleerde heer Eobanus Hessus Gegroet, zeergeleerde Eobanus. De jongeman die dit komt brengen, Johann Moldenfeld, heeft uitdrukkelijk gevraagd jou met enkele woorden te begroeten en ook met enkele woorden hem aan te bevelen. Dat doe ik. Op mijn beurt vraag ik jou: doe alstublieft mijn groeten aan mijn vriend Hune, die wijze en oprechte man. Ik denk dat jullie ginds tamelijk gematigd zijn: omwille van jou wens ik dat ook. Hier zaaien pseudo-Lutheraanhangers geweldig veel onrust: als niet een of andere godheid hier te hulp komt, zullen ze niet alleen Luther ondermijnen maar ook de humaniora. Het ga je goed, zeer geachte heer. Bazel, 6 september 1524 Ik heb een brief 1. geschreven over jouw boeken: ik weet nog niet wat Froben afgesproken heeft met Beatus; 2. want op dit moment heeft die je gedichten. Drukkers zijn nu eerder op zoek naar bestsellers dan naar de beste literatuur. Als je wilt zal ik een poging wagen bij de Fransen. Erasmus, waarlijk jouw vriend {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} 1499 Aan Georg van Saksen Bazel, 21 september [1524] Hartelijk gegroet, zeer doorluchtige vorst Op de dag voor St.-Mattheus 1. heb ik de brief 2. ontvangen die uwe Hoogheid op 22 mei geschreven had, maar toen had ik u mijn boekje over de vrije wil al toegestuurd met een brief 3. van me: ik hoop dat die inmiddels bezorgd is. Ik zie dat zowel mijn brieven aan u als de uwe aan mij onderschept zijn; want een vriend uit Neurenberg 4. heeft me al eens eerder geschreven dat volgelingen van Luther een brief van mij aan u onderschept hadden; ook de uwe 5. waarvan ik nu een afschrift heb ontvangen, is nooit hier bezorgd. Nu zal ik op beide brieven van u kort reageren, want de brief gaat mee met een bode van wie ik niet zeker ben en die eerder vertrekt dan hij eerst zei. De pamfletten 6. die door u gestuurd zijn, heb ik in grote dank ontvangen, hoewel ze hier inmiddels ook volop verkrijgbaar zijn. Maar ik begrijp helemaal niets van deze taal, tot mijn spijt. 7. Ik heb het druk genoeg met Griekse en Latijnse schrijvers. Uwe Hoogheid wenst dat ik drie jaar geleden de moed had gehad om me los te maken van de lutherse partij en dat ik dit bekend gemaakt had door publicatie van een pamflet: maar dit heb ik gedaan, zelfs al meer dan vijf jaar geleden, toen de pamfletten van Luther voor het eerst waren uitgekomen, waar iedereen toen zo nog zo blij mee was; ik heb dit verklaard in talloze boeken en brieven, 8. ook die in druk verschenen zijn. Niet alleen heb ik me losgemaakt van zijn groepering maar zelfs, wat belangrijker is, heb ik me altijd zorgvuldig onthouden van contact met zijn groepering, ook toen ik nog niet kon bevroeden watvoor monsters die sekte herbergde; en niet alleen mezelf heb ik daarvan onthouden maar ik heb ervan weggehouden wie ik {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} maar kon. Als het erom gaat dat ik tot nu toe geen enkele leerstelling van Luther in een speciaal daartoe geschreven pamflet weerlegd heb: Hilarius had veel langer gezwegen terwijl de arianen de wereld veroverden. Toch, als ik tijd ervoor had, zou ik u met duidelijke argumenten doen inzien dat ik niet anders had moeten doen dan ik gedaan heb en dat anders niet beter geweest was. Ook ben ik in al die tijd niet bang geweest om in mijn boeken stellingen te verkondigen die ver afwijken van de decreten van Luther. Ik heb aan paus Adrianus brieven geschreven over de mogelijkheden deze zaak zo in toom te houden dat hij niet opnieuw uitbotten zal. 9. Wat men tot nu toe opgeschoten is met krijgsgeschreeuw en pamfletten tegen Luther, wat met censuur en edicten, weet ik niet. Maar als men besloten heeft dit kwaad de wereld uit te helpen met handboeien, verbrandingen en confiscaties, is hiervoor mijn hulp niet nodig. Hoewel ik noch van nature noch door training geschikt ben voor deze gladiatorengevechten, heb ik toch naar vermogen Gods kerk niet in de steek gelaten en ik zal dat ook nooit doen, vooral niet wanneer ik kan zien dat de kerkvorsten met oprechte liefde zorg willen dragen voor Christus' glorie en voor het heil van hun christenkudde. Maar als ik dat niet zie, zal ik toch altijd heel ver af blijven staan van de groep van Luther, zoals ik me altijd al opgesteld heb: dat weet ik zeker. Moge het uwe Hoogheid goed gaan. Bazel, op de feestdag van de heilige Mattheus, terwijl de bode aandringt Erasmus van Rotterdam, eigenhandig geschreven en voor de vuist weg Aan de zeer doorluchtige vorst Georg, hertog van Saksen, landgraaf van Thüringen, markgraaf van Meissen 1500 Van Philipp Melanchthon [Wittenberg], 30 september 1524 Philipp Melanchthon groet Erasmus van Rotterdam Niet ten onrechte klaag je 1. over het gedrag van hen die tegenwoordig het evangelie verkondigen, beste Erasmus. Ook de straathonden die tegen iemand van uw hoge waardigheid gingen blaffen, weten volgens mij helemaal niets meer van fatsoen en van godsdienst - want iemand die zich zo verdienstelijk heeft gemaakt voor het algemene welzijn en die op zo'n leeftijd is, verdiende toch een beter vertoon van dankbaarheid. Degenen die in kerken het {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} kerkvolk oproepen met opruiende preken, die woedend de wetenschap aanvallen en die de hele beschaafde samenleving ondermijnen, werken aan een eigen koninkrijk, niet aan onderricht over Christus. Luther is absoluut totaal anders dan deze lui, en vaak betreurt hij het dat het woord godsdienst gebruikt wordt als dekmantel voor eigen ambities, ook door hen die ogenschijnlijk tegen het farizeïsche rijk van de paus oorlog willen voeren. Maar hoewel hij door deze negatieve verschijnselen ten zeerste geraakt wordt, is hij toch van oordeel dat deze schandelijkheden door de duivel uitgelokt worden met het doel hoe dan ook het evangelie te vernietigen, en daarom ontkent hij dat hij een stap terug zou moeten doen of het algemeen belang in de steek moet laten. Maar jij lijkt zozeer aanstoot te nemen aan de misstappen van enkele schurken dat je vol vuur ook toornt tegen de zaak zelf en de leer. Misschien staat de redelijkheid van jouw overwegingen voor je vast, maar ik ben bang dat met deze manier van denken het evangelie gevaar loopt. Want je kunt niet ontkennen dat de zaak van Luther de leer van het evangelie omhelst. Omdat uiteindelijk alle discussies van Luther óf betrekking hebben op het probleem van de vrije wil óf het gebruik van ceremonies insluiten, heb ik al lang gemerkt dat jij het oneens bent met het eerste. Maar over het tweede ben je het voor een groot deel wel met hem eens; aangezien dit evenwel naar jouw mening deel uitmaakt van het evangelie, vreest Luther natuurlijk dat jij toelaat dat het vernietigd wordt. Een zekere filosoof zei altijd dat hij met zijn rechterhand de voorschriften van de filosofie doorgaf, maar dat zijn leerlingen deze met hun linkerhand oppakten. 2. In theologische zaken komt dit nog veel beter overeen met de waarheid. Maar het is heel onrechtvaardig om de leer aan te rekenen al wat de aanhangers fout doen. Beste Erasmus, daarom vraag ik je ten eerste niet te geloven dat Luther samenwerkt met die mensen wier gedrag terecht gelaakt wordt, ten tweede om niet zo vijandig te staan tegenover zijn leer vanwege domheid of onbesuisdheid van iemand anders. Zonder veel moeite kun jij gissen wat Luther bezielt. Want om de zaak van de paus terzijde te laten, nu maakt hij in elk geval duidelijk hoezeer hij wreedheid en ambitie en alle opruiende plannen verafschuwt; met groot gevaar voor leven en goede naam verzet hij zich tegen een bepaalde nieuwe groepering van bloeddorstige leraren. 3. Jij stelt een lijst op, waarin je de grootste schurken van alle tweevoeters verzamelt om die te koppelen aan Oecolampadius en dergelijken. Ik vraag je, waar was dat nu voor nodig? Ik kan de leer van Luther niet met een zuiver geweten veroordelen, maar als de Heilige Schrift me daartoe dwingt, zal ik zelfs dat krach- {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} tig doen: of anderen dit nu uitleggen als bijgeloof of als dwaasheid, interesseert me niet. Een ding is zeker: van deze opvatting laat ik me niet afbrengen, noch door gezag van mensen noch door welke schandelijke gebeurtenissen ook. Wat jouw diatribe over de vrije wil aangaat, die is hier heel kalm ontvangen. Het zou immers tirannie zijn te verbieden dat iemand in de kerk zijn mening uitspreekt over een godsdienstig onderwerp. Dit moet voor allen volkomen vrij zijn, als er althans geen persoonlijke gevoelens meespelen. Je gematigde opstelling is in de smaak gevallen, hoewel je hier en daar nog wel wat zwarte humor gestrooid hebt. Maar Luther is niet zo snel geïrriteerd dat hij niets kan slikken. Daarom belooft hij bij het antwoorden even gematigd te zijn. Misschien echter zou het voor veel mensen nuttig zijn als dit thema over de vrije wil eens tot in details onderhanden genomen wordt: als het geweten van die mensen daarmee gediend wordt, wat heeft het dan voor zin persoonlijke emoties een rol te laten spelen in een zaak van algemeen belang? Zodra boosheid de geest dwars maakt, kan mijns inziens een zo belangrijke zaak geen recht meer gedaan worden. Voor mij is Luthers welwillendheid jegens jou glashelder; die biedt ook hoop dat hij zonder omwegen zal antwoorden. Vervolgens is het dan aan jou, beste Erasmus, te zorgen dat dit geschil door jou niet belast wordt met hevige vijandelijkheden. Het vindt ten eerste duidelijke steun in de Heilige Schrift; ten tweede heb je het geschil zelf nog niet afgekeurd, zodat je tegen je geweten zou handelen (zo ziet men dat) als je al te fanatiek oppositie voert; ten slotte weet je dat men profetieën moet testen, niet verachten. 4. Bij mij kun je veilig laten liggen wat je mij geschreven hebt, want ik ga nog liever dood dan mijn trouw te breken. Onderhand wil ik ook dat je ervan overtuigd raakt dat jij door mij vol toewijding geëerd en bemind wordt. Nesen is ons ontvallen. 5. Een fidele man die veel met je ophad; bijna niets anders in mijn leven is me zwaarder gevallen dan zijn dood. Luther groet jou met eerbied. Ik wilde je niet lastigvallen met een langere brief: anders zou ik veel meer geschreven hebben. Het ga je uiterst voorspoedig, 30 september 1524 Kon ik van je maar gedaan krijgen dat jij de rivaliserende redevoeringen van Aeschines en Demosthenes 6. vertaalt! {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} 1501 Van Joachim Camerarius Wittenberg, 30 [september 1524] Aan Erasmus van Rotterdam Tot nu toe was ik van mening dat ik niet aan u moest schrijven, zowel omwille van mezelf als uit eerbied voor de prachtige dingen waar u mee bezig bent. Ik wilde niet mijn gebrekkige taalvaardigheid verraden met een brief zonder nuttige inhoud en niet de indruk wekken mijn plicht te verzaken waar ik dat juist niet moest doen. Maar nadat Philipp Melanchthon mij twee passages had voorgelezen uit een pas bezorgde brief 1. die u hem een paar dagen tevoren geschreven had, omdat ik daarin ook genoemd werd, ben ik van gedachten veranderd. De zorgen voor mezelf in dit opzicht zette ik opzij en ik vertrouwde op uw vriendelijkheid en uw toegevendheid, want ik zag dat ik niet in stilte voorbij kon gaan aan uw woorden over mij: zwijgen zou mijn reputatie van eerlijkheid schaden en afbreuk doen aan uw welwillendheid jegens mij. Daarom heb ik besloten u lastig te vallen (zo immers zegt men dat) met een brief. Die brief heb ik kort gehouden om, als ik elders fouten begaan heb, desnoods op deze wijze die fouten goed te maken en te compenseren. Ik dank u hartelijk, zeer geëerde heer, dat u een zo goede dunk van mij gekregen hebt - terwijl u op grond van die ene ontmoeting 2. mij (om niets ergers over mezelf te zeggen) ook heel goed had kunnen minachten - dat u me nog niet helemaal vergeten bent en me zelfs een groet doet toekomen wanneer u schrijft aan een excellente man en grote geleerde, die een zeer dierbare vriend is van mij. Ik beschouw dat als een grote weldaad, die me evenzeer genoegen doet als het mij onlangs vergunde bezoek waarbij ik met u mocht spreken en van gedachten wisselen over alle onderwerpen die ik maar wilde aanroeren. Bij het schrijven over deze ruimhartige geste begreep ik wonderwel dat u bescheiden geweest bent tot aan het vals beschuldigen van uzelf toe, omdat u zonder aarzeling geschreven hebt dat u mij niet erg gastvrij en overvloedig onthaald hebt. Wat kon me door u geschonken worden dat mij liever was of belangrijker dan uw alleraangenaamste aanwezigheid? Of wat zou ik, zelfs als ik zin had om brutaal te zijn, van u kunnen vragen of in dat gesprek kunnen verlangen behalve dater een Russische baron 3. minder geweest was, wel een beroemde en deftige heer, maar die mij toen niet zo van pas kwam? Wees {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} er daarom van overtuigd, Erasmus, dat ik bij mijn vrienden vol trots gegeurd heb met de gastvrijheid waarmee u me ontvangen en onthaald hebt, en dat ik nu al voortdurend pronk met de groeten die u me gedaan hebt als met een eerbewijs en een onderscheiding. Ik ben ook niet bang dat u hierom boos op me wordt aangezien het in niet geringe mate bijdraagt tot uw hulde en lof dat anderen door het licht en de schittering van uw roem in het zonnetje gezet worden. Dus ik pas uw verheerlijking zo op mezelf toe dat ook ik erdoor groei en er toch aan het totaal van uw lof geen afbreuk wordt gedaan en er misschien zelfs iets aan toegevoegd wordt. Omdat ik u hoe dan ook moest schrijven, vond ik het genoeg dit even aangeroerd te hebben zoals u ziet, om u niet tot last te zijn door een veel te lang verhaal en om ook niet, door het helemaal achterwege te laten, het bijna onmogelijk te maken mijn belangstelling voor u en mijn genegenheid te bewijzen. Want als ik u niet genegen zou zijn, niet tegen u opzie en u niet eerbiedig, Erasmus, zou ik wel een heel slecht iemand zijn; uw eruditie, uw opvattingen, uw goedheid verdienen dit immers. Als ik u zelfs zou haten en zou optreden als een vijand van uw reputatie, dan moet men toch wel terecht de indruk krijgen dat ik me als een grote onverlaat heb laten kennen? Maar ik, tevreden met een besef van wat juist is in deze zaak, benadruk mijn belangstelling en mijn respect voor u niet, zeker niet tegenover u, en ik ben ook niet zo zorgvuldig bij het weerleggen van de valse aanklachten die alle stervelingen tegen u uiten. Ik zie dat het dwaas zou zijn als ik dit echt zou willen doen: alsof het u buitengewoon interesseert wat ieder individu van de laagste klasse van u vindt, of alsof ik geloof dat ook maar iemand kan voldoen aan de verwachtingen van de mensen. U zult wel zeggen: waartoe deze vergezochte inleidingen? Natuurlijk hierom, Erasmus, omdat ik vermoed dat er iets veranderd is in uw welwillende houding jegens mij. Dat is de schuld en het werk van enkele misplaatst nieuwsgierige mensen met hun sinistere oplettendheid (laat ik immers nu ter zake komen), die zowel uw brief als die van Luther 4. openbaar gemaakt hebben, die ik achtereenvolgens heel trouw bezorgd en ieder van u ter hand gesteld had: dit deed Luther pijn, Philipp en ik zuchtten diep. Nu zult u zeggen: ‘Wat vermoed je dan, of wat voor iemand denk je dat ik ben?’ Vergeef me, Erasmus, ‘liefde is een zaak vol onrust en angst’. 5. Maar als het zuiver toeval is dat de dingen die ik in uw brief aan Melanchthon heb gelezen over de openbaarmaking van die brieven, onmiddellijk volgen op het noemen van mijn naam, zal ik toch door mijn ongerustheid hierover een duidelijker bewijs leveren van mijn genegenheid voor u. Maar als - ik word nu gedwon- {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} gen iets te vrezen wat ik niet graag denk - uw welwillende houding jegens mij in enig opzicht schade heeft opgelopen, zal ik haar herstellen en versterken. Allereerst moet u het zo zien, Erasmus, en mij op mijn woord geloven: ik heb de brief 6. die ik van Maarten Luther aangenomen had om die, als ik Bazel bereikt had, aan u te bezorgen, ook aan u als allereerste bij onze ontmoeting ter hand gesteld en ter lezing aangeboden, zoals ik boven gezegd heb; ik heb uw antwoordbrief 7. in alle eerlijkheid aan Luther gegeven, en in die tussentijd heb ik zelfs niet de onbeschreven pagina waarop slechts uw Terminus 8. staat, aan iemand anders (uitgezonderd Philipp) laten zien voordat ik de brief aan Luther overhandigd had na mijn terugkeer in Wittenberg. Want niet alleen ben ik door de zorg van mijn opvoeders vanaf mijn kinderjaren zo gevormd dat ik geleerd heb mijn aandacht en handen en ogen af te houden van andermans spullen, maar ook heb ik van nature al altijd een afschuw van kijken in persoonlijke geschriften: want ik vond dat iemand onfatsoenlijk handelt als die, ook nog door een grove overtreding, pogingen in het werk stelt informatie te achterhalen waarvan hij door het vouwen van het briefpapier en door de bescherming van lak en zegel met zoveel zorg verwijderd gehouden werd. Vaak heb ik de teugelloze waanzin van deze tijd vervloekt vanwege andere vormen van dolle drift maar vooral vanwege deze criminele brutaliteit; want men kan onderhand niets meer veilig achter slot en grendel en in brievenkistjes opbergen, niets aan vrienden toevertrouwen en zelfs niet diep in zijn hart iets overdenken, omdat de menselijke slechtheid alles doorzoekt en opgraaft. Zij houdt zich in onze tijd bij voorkeur, tot vermoeiens toe, bezig met het onderzoeken van persoonlijke correspondentie. Daarom maken bepaalde personen tegenwoordig, zodra ze zich beledigd en gekwetst achten, niet alleen de brieven openbaar die ze zelf hebben ontvangen van hen door wie ze gekwetst schijnen - en lezen die in het openbaar voor, dat wil zeggen, ze laten ze in honderden exemplaren drukken - maar ook gaan ze andermans brieven doorzoeken onder het voorwendsel van die belediging, om daaruit desnoods op grond van één lettertje enige negatieve publiciteit voor hun vijand te kunnen genereren bij hun lezers: dat zijn mensen, zo zegt Cicero, die verstoken zijn van menselijkheid en van de benodigde kennis om te kunnen samenleven. 9. Natuurlijk heb ik, begiftigd met zo'n karakter en zulke gevoelens, het gewaagd (want ik doe nu even alsof u me al beschuldigt van die wandaad) om dingen die mij gegeven en aan mijn eerlijkheid toevertrouwd waren, met {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} onvoorstelbare eerloosheid publiek te maken! Natuurlijk heb ik het bestaan om niet eens bevreesd te zijn voor de knaging van mijn eigen geweten! Natuurlijk wilde ik niet terugdeinzen voor veroordelingen door de hele wereld, om maar niet te spreken van veroordeeld worden door u! Wat voor geweldige overmoed en groot verraad zou dit zijn, die een ventje van niks als ik in mijn hart heb laten nestelen? Maak van mij maar iemand die elke notie van fatsoen de rug toegekeerd heeft en koppig zijn best heeft gedaan een schurk te zijn, maar in werkelijkheid hebt u direct kunnen opmerken - en ongetwijfeld hebt u dat ook gedaan, maar desalniettemin raak ik verontrust door ijdele vrees (ik kan het niet genoeg herhalen) - u hebt direct kunnen opmerken, zei ik, dat het zegel van Luthers brief waarover u schrijft, heel en ongeschonden is gebleven totdat ik de brief bij u bezorgd had. Maar over uw eigen brief - want ik hoor dat die eenzelfde lot heeft ondergaan, dat wil zeggen dat hij vele malen overgeschreven is en dat de kopieën nu door veler handen beduimeld worden - verklaar ik onder ede tegenover u dat Luther exact hetzelfde heeft gezien: ik zweer het bij de Muzen, de allerheiligste eed. Of denkt u soms dat ik de ‘sluwe trucs van het openmaken van zegels’ uit de kunst van Alexander 10. geleerd heb? Misschien weet ik al door wier schuld of door wier domme argeloosheid (die voorwaar zelf ook een vorm van schuld is) het gekomen is dat die brieven onlangs algemeen bekend geworden zijn. Maar ik ben er niet zo erg op belust mezelf te verdedigen dat ik mijn pleidooi wil laten uitmonden in een beschuldiging van anderen; ook vind ik het niet stroken met mijn eerlijkheid om ten eigen voordele uit de conversatie van anderen en op grond van vage geruchten iets te fabriceren wat ik zelf niet heb waargenomen. Daarom, Erasmus, als u in deze zaak over mij anders bent gaan denken dan ik ben - iets wat ik (ik heb het al vaak gezegd) helemaal niet zeker weet maar slechts vrees - verzoek ik u om die opvatting in uw gedachten als een onjuiste te verbeteren, hoe waarschijnlijk ze ook is in deze tijd van menselijke ijdelheid. Tevens verzoek ik u te geloven dat ik uw lof, uw naam, uw eer ten zeerste ben toegedaan en dat ik het nooit zover zal laten komen dat ik anders over u denk, spreek, handel dan de mate van uw waardigheid met zich meebrengt en vereist. Hoewel dit geen gewicht toevoegt aan uw reputatie, is het toch billijk dat ik dit voornemen van ganser harte ten uitvoer breng als ik liever niet te boek wil staan als een man die elke verplichting vergeet en laat vallen. Vaarwel, hooggeëerde heer. Wittenberg, 30 {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} Degene die u mijn brief heeft bezorgd, is van geboorte een edelman afkomstig uit Meissen. 11. Hij is een oud-leerling van Mosellanus en een uitmuntende jongeman. Ik zou hem aan u aanbevelen als ik niet zou menen iets arrogants en hoogmoedigs te doen om me zo'n groot recht toe te eigenen dat ik hoop dat het bij u enig gewicht in de schaal legt als ik u voor anderen benader met mijn aanbeveling. Trouwens, ook hier zal hij zelf al een schitterende aanbeveling vormen met zijn voortreffelijke eigenschappen. 1502 Aan Hieronim Łaski [Bazel, ca. oktober 1524] Deze brief bestaat uit de openings- en slotzinnen van Modus orandi Deum (‘Wijze van bidden tot God’), verschenen in oktober 1524 bij Johann Froben te Bazel. Erasmus van Rotterdam groet de hooggeboren Hieronim Łaski, baron van Polen en in Rytwiany paladijn van Sieradz Zo wandelen nu de geschenken van de Gratiën op jouw beurt jou tegemoet, hooggeboren heer Hieronim. Je had bij mij een onderpand 1. achtergelaten van je genegenheid voor mij: nu keert van de andere kant een onderpand 2. van wederzijdsheid naar je terug: je drong daarop aan bij je vertrek hier. Dit kleine cadeautje, edele Hieronim, is meteen bij de geboorte aan jou opgedragen: het is zelfs ter wille van jou geconcipieerd, in de hoop dat je daardoor op jouw beurt contact met mij kunt hebben ook al ben ik er niet. Als het je aanstaat zul je er geen probleem mee hebben het te delen met je excellente broers Jan en Stanisław. Als je echter iets beters hebt op dit gebied moet je de richting volgen die de beste is: geef me dan alsjeblief wel een beloning voor deze snelle inwilliging en wil het met mij delen als je iets beters hebt. {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} 1503 Van Georg van Saksen Leipzig, [oktober] 1524 Georg, bij de gratie Gods hertog van Saksen, landgraaf van Thüringen en markgraaf van Meissen Zeergeleerde Erasmus, onze groet en onze steun geven wij u. Wij hebben uw brief ontvangen tegelijk met uw geschrift over de vrije wil; aangezien u ons oordeel daarover verwacht kunnen wij niet anders dan eerlijk bekennen dat het werk ons zeer behaagt, en we twijfelen er niet aan dat het tot lof zal strekken van de christenwereld en de eeuwige groei daarvan met zich mee zal brengen. Maar wat voor vrucht het dragen zal bij de tegenstanders, is nog niet erg duidelijk; want wij vrezen dat ze hun oren gesloten hebben en doen als de slang die niet wil luisteren naar de stem van zijn bezweerder; 1. men zegt ook dat hun antwoord nu zo ongeveer klaar is. Maar de zaak is gered, omdat discussie over deze kwestie niet van hen afhangt. Om u duidelijk te maken dat wij oordelen uit de grond van ons hart sturen we u hierbij een boekje van Luther zelf over de geloften; 2. omdat hij daarover ook in de volkstaal afschuwelijke dingen heeft geschreven, heeft hij buitengewoon veel zielen gekwetst en uit hun klooster naar de hoeren gedreven. Dus om deze mensen hulp te bieden en ook anderen die zich nog wel aan hun geloften houden maar twijfelen, sporen wij u dringend aan om ook in deze zaak de opvatting te verkondigen van de oude kerkvaders en van de katholieke kerk, die zoveel eeuwen is nageleefd, en die te verdedigen en te vrijwaren voor goddeloze en onuitsprekelijke spitsvondigheden. Want zonder twijfel zult u God zelf als steun en helper hebben, en alle fatsoenlijke christelijke mensen zullen u bijvallen en dat vol blijven houden tot het einde. De verdorvenen evenwel zult u of tot betere oogst en inkeer oproepen of tot zwijgen brengen. Overigens hebben wij onlangs gereageerd op uw brief over Eppendorf. 3. Dus wij verlangen van u hierop een antwoord. Het ga u goed. Leipzig 1524 {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} 1504 Aan William Warham Bazel, 10 oktober 1524 Dit is het voorwoord bij het vierde deel van Erasmus' heruitgave van de werken van Hieronymus (zie brieven 1451, 1453 en 1465). Het deel bevat de werken die ten onrechte aan Hieronymus werden toegeschreven en verscheen in 1525 bij Johann Froben te Bazel. Desiderius Erasmus van Rotterdam groet de hoogwaardige vader in Christus, heer William Warham, aartsbisschop van Canterbury, primaat van heel Engeland Degenen die mensenzaken vergelijken met de zee, excellente monseigneur, zijn volgens mij doorgedrongen tot hun essentie; maar nog duidelijker is die tot uitdrukking gebracht door de vergelijking met de Euripus. Want de overige zeeën golven hier en daar niet en ondergaan geen bewegingen tenzij de kracht van de winden hen in beroering brengt. Maar de Euripus, ik bedoel de zee tussen Phocis in Boeotië en het eiland Euboia, trekt zich zeven keer per etmaal terug met ongelooflijke snelheid en komt even vaak en even snel weer op. De Euripus bij Taormina doet dit nog vaker: daarom hebben de Grieken hem die naam gegeven, van de snelle opkomst. Want hoe grote en veelvuldige veranderingen hebben we hier in de laatste paar jaren gezien bij de voornaamsten van beide standen, zowel van de geestelijke stand als de wereldlijke! Wat een noodweer trof het christelijke geloof, wat een onrust in de wetenschap is daarop gevolgd! Wat een overstroming van alle soorten ellende dreigt er ten slotte: het lijkt de laatste dag wel! Ik zou uit geen enkel geschiedenisboek geloven wat ik hier nu zie en hoor, dat weet ik zeker. Maar laten we de zaak van oorlog en religie maar aan Christus zelf in beheer geven. Hoe voorspoedig waren binnen een paar jaren de humaniora in bloei komen te staan! Hoe weinig heeft het anderzijds gescheeld of de barbarij had opnieuw gewonnen en alle echte wetenschap bedolven! De grootste bedreiging hiervoor zijn zij die op onzuivere gronden wetenschap bedrijven. Overal kun je duistere figuren zien opkomen die zodra ze tien Latijnse woorden, twee Griekse en zes paradoxen geleerd hebben, brutale boekjes schrijven en met verbazingwekkende hoogmoed een afkeer hebben van schrijvers die door het unanieme oordeel van eeuwen geheiligd zijn; ik weet niet eens of dit meer een kwestie is van gebrek aan dankbaarheid of aan eerbied. Zij moeten het wel overal een achterlijke bedoening vinden waar ze die zes paradoxen niet aantreffen; sommige mensen zijn tegenwoordig helemaal hoteldebotel van paradoxen. Natuurlijk moeten we de meesterwerken van de grote mannen verwerpen, om in plaats daarvan de provocerende rommel te lezen van weet ik welke rebbelende letterknecht. {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} Met des te meer genoegen heb ik de taak op me genomen om onze Hieronymus, die voorheen 1. al in volle pracht ter wereld was gekomen, nu nog schitterender te laten verschijnen. In deze band staat niets van mijn hand behalve de kritische opmerkingen. Men moet zich evenwel niet meteen vol afkeer afwenden van wat niet van Hieronymus is; want de eerste afdeling bevat veel dat zo lezenswaard is dat ik heel blij ben dat het bewaard is gebleven, al is het onder Hieronymus' naam. In de derde afdeling heb ik bijna niets gevonden dat verdient dat een vrome en geleerde lezer er tijd aan besteedt. Als iemand het niet met mijn oordeel eens is, heeft hij toch geen reden boos op me te zijn. Want hij heeft hier niet alleen alles wat verschenen is in eerdere edities van anderen, maar ook nog veel dat eraan toegevoegd is; en dat heeft hij nu zowel in een mooiere druk als met een betere tekst dan ooit tevoren. Wat mij betreft mag iedereen zijn eigen oordeel koesteren. Wie tot oordelen bevoegd zijn, heb ik gewaarschuwd; wie het vervelend vindt als er iets weggelaten wordt, heb ik niet teleurgesteld. Ik bid dat de heer Jezus zorgt dat uw ouderdom, die uitzonderlijk godvruchtig is, even zo bloeiend en langdurig mag zijn ten bate van zijn kerk. Bazel, 10 oktober 1524 1505 Van Ferdinand van Oostenrijk Wenen, 12 oktober 1524 Ferdinand, bij de gratie Gods prins en infante van Spanje, aartshertog van Oostenrijk, hertog van Bourgondië enz., luitenant-generaal van het keizerrijk enz., groet Desiderius Erasmus, hoogleraar in de theologie Een eervolle vergissing begaat u, beminde heer, als u uit ons zwijgen opmaakt dat wij u vergeten. Want wij hebben onze herinnering aan u, en terecht, want u verdient die en meer ook. U bent evenwel zelf de oorzaak dat wij u niet zo vaak storen. Want wij wensen niet het algemeen belang te schaden door het werk te onderbreken aan uw eerbiedwaardige geschriften, die wij zelf gretig lezen of aanhoren van voorlezers. Want wij hebben hier zeer enthousiaste verheerlijkers van uw naam en van uw wetenschappelijke werk, die zich volgens ons niet vergissen in hun oordeel. Ze zetten ons alles voor wat er aan boeken uit uw handen komt, wetende dat wij, wanneer we even vrij hebben (tijd die we stelen van onze werkzaamheden in algemeen belang), het allerliefst met Erasmus in gesprek gaan. Van u horen wij niet over {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} ketterijen, niet over schisma's, niet over deze of gene antichrist, en evenmin ontwaren wij de vleierij die uw brutaalste lasteraars u onder de neus wrijven; maar wij herkennen uw zachtzinnigheid en gematigdheid, die echt beantwoorden aan Christus' regels, en tegelijk waar het moet ook de censorstaf waarmee u aanwijst welke handelwijze passend is voor waarlijk christelijke pausen en vorsten. Omdat u dit zonder ophef doet, wordt er geoordeeld dat u een vleier bent van ons, maar dit oordeel stamt alleen van goddeloze ketters, lichtzinnige afvalligen, onbetrouwbare deserteurs. U moet maar denken dat dit u terecht overkomen is en dat u dit gemeen hebt, niet zozeer met koningen en prinsen (meen niet dat wij de belangen willen behartigen van onze eigen stand) maar met die allerheiligste kerkvaders van u; u hebt die met veel succes in alle opzichten nagevolgd, dus moet u ook hierin op hen lijken. U weet als de beste welke smadelijke behandelingen, welke folteringen, martelingen, beledigingen nog bitterder dan marteling en dood zij hebben doorstaan totdat die dag aanbrak die hen verloste van alle kwaad. Zo zult u voor al uw werk rijkelijk worden beloond in de hemel. Dus houd vol en werk dapper verder totdat u net als uw Paulus de wedloop hebt volbracht: 1. want wij zien dat u dit soms wenst. Wij echter bidden dat dit later pas geschiedt, waardoor wij een overvloed kunnen krijgen van die auteurs en die leer die het dichtst de christelijke geloofsbelijdenis benaderen. Want u hebt ons niet alleen door u gezuiverde teksten geschonken van heel wat heilige kerkvaders die gestreden hebben tegen de ketters van de jonge kerk, maar u biedt ook hulp aan onze eigen tijd, die door vuile aartsketters zo ongelukkig gemaakt en door de echte revolutionairen in chaotische verwarring gebracht is. U doet dit samen met enkele anderen (want hun aantal neemt gestaag af), door duidelijk aan te geven hoe katholiek u zich voelt en wat er moet gebeuren. Moge Christus u daarom bewaren en ons de kans geven u te laten delen in onze welwillendheid. Want als u hiervan ooit een blijk ontvangen hebt, was die vast en zeker gering in verhouding tot uw verdiensten en zeer zeker geen erkenning van vleierij (zoals die lui u ten onrechte in de schoenen schuiven), maar wij wilden slechts uw studies op christelijk gebied bevorderen voor het algemene nut. Vandaag bieden wij u een blijk van onze welwillendheid aan: niet zo genereus als u verdient, maar in elk geval wel zoveel als in onze macht ligt. Begerig zien wij uit naar Irenaeus; 2. van Froben zult u vernemen wat wij graag zouden zien wat betreft uw werkzaamheden. Gegeven in onze stad Wenen, 12 oktober 1524 {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} Ferdinand In opdracht van de zeer doorluchtige vorst aartshertog Ferdinand, Jakob Spiegel 1506 Aan Gian Matteo Giberti Bazel, 13 oktober 1524 Erasmus van Rotterdam aan Gian Matteo Giberti Hartelijk gegroet, hoogeerwaarde heer. Ik heb u een tijdje geleden mijn boekje over de vrije wil gestuurd; 1. nu wordt er een gedrukt over het aanroepen van heiligen en over enkele andere zaken. 2. Sinds lange tijd al vielen zij me razend aan in hun rabiate pamfletten en infame tekeningen. Nu is er zelfs nog groter rumoer gewekt. Niemand zou geloven hoe wijd en zijd het kwaad al voortgekropen is en zich dagelijks verder verspreidt; ook ontgaat het me niet welke vrienden ik kwijtgeraakt ben, welke vijanden ik me op de hals heb gehaald. Verder weet ik niet waar het heen zal gaan met de algemene chaos die ons, zo lijkt het, als een afgrijselijke ramp boven het hoofd hangt. Maar ik verduur liever alles dan lid te worden van die samenzwering. Ik twijfel er niet aan dat onze Heilige Vader dezelfde sympathie zal laten blijken als hij me belooft in zijn officiële brief; 3. en op mijn beurt zal ik deze taak zo uitvoeren dat allen begrijpen dat ik voorzover het in mijn vermogen lag nooit mijn hulp onthouden heb aan de katholieke kerk. Mijn boekje over de vrije wil heeft al veel mensen die vurige aanhangers waren van de lutherse leer, van mening veranderd. Doe alstublieft uw best om bij onze Heilige Vader de steun voor mij te vergroten door me aan te bevelen; want als hij me zou laten vallen, heb ik mezelf gewoon voor de dolle honden gegooid om verscheurd te worden. Maar Christus zal me bijstaan, hoop ik; ik vertrouw er maar op dat zijne Heiligheid oprecht in dienst staat van Christus' glorie. Eerst wenste ik dat deze onenigheid, die gevaarlijker is dan velen beseffen, met zachte hand bijgelegd zou worden; maar nu zie ik dat bepaalde leiders van dit kwaad alleen nog de totale chaos willen. Daarom zal het onvermijdelijk worden dat de vorsten het oproer met geweld in bedwang houden. Bij mij bestaat goede hoop dat de wijsheid van onze Clemens weet te voorkomen (iets wat regelmatig gebeurt) dat de patiënt, terwijl we de ene kwaal aan {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} het behandelen zijn, een andere ziekte oploopt. U weet hoeveel mensen van nature slecht zijn: hoop op buit verleidt hen licht om een valse aanklacht in te dienen tegen een onschuldige, dan weer drijven persoonlijke haatgevoelens en wraaklust hen daartoe. Voor zulke mensen moet men het raam niet openzetten: anders springen zij onder dekking van de naam van de paus bovenop onschuldigen, op willekeurige mensen, op grond van willekeurig welke lichte verdenking. Want zo'n gebeurtenis zou de haatgevoelens aanwakkeren die tegen het pausdom gewekt zijn: maar het is veel beter als dat woord iedereen zo aangenaam mogelijk in de oren klinkt, en ik doe wat ik kan om het bij het volk in een gunstiger licht te zetten. Er zijn er genoeg die zich openlijk, in woord, daad en geschrift, bekend maken als vijanden van de Heilige Stoel in Rome, dus we moeten geen mensen lastig gaan vallen die onschuldig zijn of gemakkelijk te genezen lijken. Misschien wijs ik tevergeefs op deze dingen, excellente heer, maar geloof me: ik wijs er niet zonder reden op. Ik bid dat voor uwe Hoogwaardigheid alles in voorspoed verloopt onder Christus onze heiland. Bazel, 13 oktober 1524 Desiderius Erasmus van Rotterdam, eigenhandig 1507 Aan Conrad Goclenius Bazel, 13 oktober 1524 Erasmus van Rotterdam aan Conrad Goclenius, hoogleraar Latijn aan het Busleydencollege Hooggeleerde Goclenius, de Antwerpse boekhandelaar Franz Birckmann is mij onder andere dertien goudgulden verschuldigd, die hij ingehouden heeft op een bedrag dat hij uit mijn naam aan Froben moest uittellen; hij heeft ze ingehouden onder het voorwendsel dat hij in mijn opdracht voor zoveel geld boeken geleverd had aan Guy Morillon. Maar door een brief 1. van Guy zelf staat vast dat er nog geen pagina daarvan Guy of zijn echtgenote 2. heeft bereikt. Daarom draag ik die som aan jou over en maak jou in mijn plaats tot zijn crediteur; ik zal je met een brief vrijwaren van alle risico, als hij zou tegensputteren, want deze zaak biedt geen ruimte voor meningsverschil. Ten getuige hiervan heb ik bijgaand document eigenhandig geschreven en van mijn zegel voorzien. Bazel, 13 oktober 1524 {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik, Erasmus van Rotterdam, getuig met dit eigenhandig geschreven document dat boekhandelaar Franz Birckmann mij dertien goudgulden verschuldigd is, die hij ingehouden heeft bij een afrekening met Froben, voor boeken die hij aan Guy Morillon zou hebben geleverd, hoewel er geen pagina geleverd is; tevens zeven banden met werk van Tertullianus 3. of de waarde daarvan, die hij van Froben ontvangen maar mij niet bezorgd heeft. Dit alles heeft hij zelf tegenover mij toegegeven, want ontkennen was niet mogelijk, hoewel hij van zijn schuld overtuigd moest worden met het getuigenis van de beide Frobens 4. en een brief van Morillon; die heb ik hem getoond en ik heb een kopie daarvan gezonden naar Nicolaas van Broeckhoven. 5. Het recht op deze schuld draag ik over aan Jan van Campen, hoogleraar Hebreeuws te Leuven. Voor een vollere geloofwaardigheid in dezen heb ik dit met mijn eigen hand geschreven en verzegeld met het zegel van mijn ring. Bazel, 4 oktober 1525 1508 Aan de stadsraad van Bazel Deze brief is van een nieuwe datering voorzien en verschijnt onder nummer 1477a. 1509 Van Gian Matteo Giberti Rome, 19 oktober 1524 Hartelijk gegroet, eerwaarde heer. Nadat ik uw vorige brief aan mij ontvangen en ook beantwoord had, 1. heb ik weer een brief 2. van u gekregen, gedateerd 2 september, met een kopie van de eerste; ik herkende daarin, behalve die helderheid van uw stijl, waardoor alles begint te schitteren wat u schrijft, ook uw buitengewone vriendschap voor mij. Omdat u dit in elke brief weer klaarspeelt en steeds laat zien dat u mijn liefhebbende vriend bent, word ik gedwongen om, als dit zou kunnen, eveneens mijn vriendschap voor u te vergroten en te verdubbelen. Uw boekje, 3. door mij aangeboden aan de Heilige {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} Vader, was hem hoogst welkom; hoewel alleen al de populariteit van de auteur zou volstaan om het boek aan te bevelen, kwamen daar nog andere dingen bij om het boek werkelijk onweerstaanbaar te maken: de stijl, de vroomheid, de wijsheid en (om niet alles afzonderlijk op te noemen) uw overige pluspunten. Hij erkent uw verdiensten, hij heeft weet van uw inspanningen, en daarom zal hij bij de eerste gelegenheid niet aarzelen om uw middelen te verruimen en u te onderscheiden. Wat betreft uw opmerkingen over de privileges van de mensen van de universiteit van Leuven spijt het me dat de uitkomst niet aan u bericht is toen de zaak is afgehandeld; want dan zou u tot uw tevredenheid geoordeeld hebben dat door Clemens clement is opgetreden, zoals u wenst. Want bijna al uw landslieden, evenals de vorsten, verzetten zich tegen de mensen van Leuven en vroegen met de grootste nadruk niet alleen dat Clemens geen concessies zou doen, maar ook dat de concessie van Adrianus, die nog niet officieel gepubliceerd was, ongedaan gemaakt zou worden. Toch heeft zijne Heiligheid, die allen wil helpen en niemand wil benadelen, een middenweg gekozen, zodat hij het geschenk van Adrianus intact heeft gelaten voor Leuven, nee zelfs eerder uitgebreid heeft dan verkleind, met de ene uitzondering van de kardinaal van Luik. 4. Zo heeft onze Heilige Vader zelf meer rekening gehouden met de beroemde universiteit, voedster van de vrije kunsten die schittert met Erasmus' naam, dan met haar vele en grote tegenstanders. In elk geval leken de belangenbehartigers van Leuven dit besluit toen in blijdschap te aanvaarden. Ik had liever gehad dat zij u geschreven hadden, niet alleen over de welwillendheid van zijne Heiligheid tegenover hen maar ook over mijn hulpvaardigheid. Zo denk ik, beste Erasmus, dat u als u hier geweest was, hetzelfde gevoeld zou hebben als ik en dat u niets anders had durven vragen dan wat nu toegekend is. Hierover heb ik misschien wijdlopiger geschreven dan nodig is, vooral hierom omdat mij opviel dat u zich voor de Leuvenaren drukker gemaakt hebt dan iemand zou doen die ervan op de hoogte was hoe de zaak afgehandeld is. Want omdat ik zo graag heb dat men u hier in alles gerieft, zowel ik zelf als anderen in opdracht van mij, heb ik het natuurlijk benauwd als ik niet gretig elke gelegenheid omhels die zich voordoet om u terwille te zijn, of als ik niet, indien ze me ontglipt, de reden van mijn weigering kan laten zien en u volkomen tevreden kan stellen zoals mijn genegenheid voor u dat vereist. Het ga u goed! Uw vriend Hovius zal, als hij me iets vraagt wat binnen mijn competentie valt, merken dat een aanbeveling van u bij mij een groot gewicht heeft. {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} Rome, 19 oktober 1524 Waarlijk uw vriend, Gian Matteo Giberti, bisschop-elect van Verona 1510 Aan Antoine Brugnard Bazel, 27 oktober 1524 Erasmus van Rotterdam groet Antoine Brugnard in Montbéliard U laat weten dat u me al vier keer geschreven hebt. 1. De eerste en de laatste brief heb ik ontvangen, de twee daartussenin zijn hier niet bezorgd: daarom moet u alstublieft alleen schrijven als u betrouwbare bodes hebt. Ik omhels van harte uw vriendelijke gezindheid voor mij. In Besançon heb ik helemaal met niemand vervelende ruzie gehad en ook heb ik niet het gevoel dat iemand een afkeer van me had. 2. Met tegenzin ben ik weggegaan omdat ik ernstig ziek was. Toch is dat gerucht ook hier doorgedrongen en het zorgde bij bepaalde mensen die zeer luthers zijn, voor heel wat vrolijkheid. Ik weet niet wat Phallicus 3. daar bij u aan het preken is of wat hij in zijn schild voert. Deed hij maar wat hij verkondigt! Want hij verkondigt het evangelie. Maar ik heb nog nooit iemand gezien met zo'n arrogant zelfvertrouwen of die zo rabiaat vloekt of zo brutaal liegt: kort gezegd zijn mijn ervaringen zodanig dat ik zo iemand noch tot vriend noch tot vijand wil. Zelfs de lutheranen konden zijn onverzadigbare grofheid niet verdragen. Vaak is hem door Oecolampadius de wacht aangezegd, ook per brief, 4. en vaak door Pellicanus; maar het heeft niets geholpen, zo ziekelijk is die man. Ik ben nooit met hem in discussie geweest maar heb wel een keer geïnterpelleerd in een debat dat hij met een paar anderen voerde. Want ik wilde hem even erover onderhouden waarom hij mij Bileam genoemd had: dit woord is me een keer toegeroepen door een koopman die Du Biet heet, en Phallicus vond dat zo leuk dat hij me sindsdien voortdurend Bileam noemde (hoewel niemand aan mij ooit een kwartje kwijt is kunnen raken met de opzet dat ik tegen Luther zou schrijven). Daarom wilde ik van hem weten {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} wat hem bezield had om deze naam voor mij toepasselijk te vinden. De overige scheldwoorden waarmee hij me dagelijks overlaadt, had ik maar gelaten voor wat ze zijn. Onze twist duurde nauwelijks tien woorden. Ik vroeg waarom hij vond dat heiligen niet aangeroepen behoren te worden, of dat soms was omdat het niet uitdrukkelijk in de Schrift stond: dat beaamde hij. Ik verzocht hem om duidelijk te laten zien door passages uit de Schrift dat de Heilige Geest wel aangeroepen mag worden. ‘Als hij God is, moet hij aangeroepen worden,’ antwoordde hij. Ik drong erop aan dat hij dit vanuit de Schrift bewees, hem eenmaal en andermaal plechtig verzekerend dat ik sprak omwille van de discussie, want dat hij en ik het hierover helemaal eens waren: want ik trachtte slechts zijn onvolledige redenering te weerleggen, waarmee hij probeerde te bewijzen dat heiligen niet aangeroepen behoren te worden omdat dit niet vanuit de Schrift bewezen kon worden. Hij citeerde een passage uit een brief van Johannes: ‘En deze drie zijn één’. 5. Ik antwoordde dat die passage niet sloeg op dezelfde natuur maar op overeenstemming van getuigenis; en wat erop volgt over bloed, water en geest laat geen ruimte voor een andere interpretatie. Bovendien stond dat stukje over de Vader, het Woord en de Geest 6. er vroeger helemaal niet, in de oudste handschriften, en het wordt ook niet geciteerd door de belangrijkste auteurs die de arianen bestrijden zoals Athanasius, Cyrillus en Hilarius. Kort daarop werd de discussie gesloten - want het werd al nacht - en toen ik vertrok heb ik hem daarover onderhouden, in een paar woorden slechts. Hierover heeft hij aan zijn vrienden brieven geschreven die helemaal gevuld zijn met eigen roem; een daarvan is mij vanuit Konstanz doorgestuurd. Soms staan er tien regels waarin zelfs niet één lettergreep op waarheid berust. Hij was niet in staat te bewijzen dat de Heilige Geest ook God genoemd wordt, wat toch uit Paulus bewezen kan worden; en als hij het wel bewezen had, zou hij toch nog niet van mij gewonnen hebben, want ik heb helemaal niet als mening dat heiligen aangeroepen moeten worden: overigens doen die mensen wel een beetje raar die een gebruik, dat vanaf het prille begin van de kerk overgeleverd is en dat op zichzelf op vroomheid berust, met zoveel drama trachten te verwijderen. Als ik hem toen al gekend had zoals ik hem inmiddels uit ervaring ken, zou ik me nooit verwaardigd hebben het woord tot hem te richten; en als ik hem toevallig tegengekomen was zou ik een straatje om gelopen zijn. Want je hebt mensen die zo verkeerd zijn dat zelfs hen tegen het lijf lopen al een half ongeluk is. Dus vrees ik dat een grote ramp jullie stad boven het hoofd hangt, sinds die ongeluksvogel daar neergestreken is. Met enig geluk wist hij uit eigen land, Frankrijk, te vluchten maar hij liet {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} er een boek achter dat buitengewoon grof is; 7. weliswaar ontbreekt zijn naam in het boek maar iedereen roept dat Phallicus de auteur is. Naar men zegt heeft hij ook een boek in het Frans tegen me geschreven, maar dat blijft verborgen tussen de handen van de samenzweerders. De autoriteiten van Bazel onderzoeken of ze de drukker 8. kunnen achterhalen. In Lyon heeft een graveur van portretten, 9. uit Lotharingen afkomstig, zich erop beroemd. Hij bracht ook enkele uitspraken van Phallicus mee: een ervan was dat de echtgenote van Froben 10. meer verstand had van theologie dan Erasmus, een andere, gezegd door Phallicus, ‘Ik zou liever elke dag sterven met martelaren dan geen schade toebrengen aan Erasmus' reputatie, overal waar ik kan.’ Voor Phallicus kan ik gemakkelijk een groot theoloog worden als ik her en der in mijn geschriften stop dat de paus de antichrist is, dat regels die door mensen zijn gemaakt, ketters zijn, dat ceremonies verfoeilijke dingen zijn en meer van dergelijke kreten. Die woede op mij heeft hij opgevat omdat ik in mijn Spons twijfel aan Luthers bezieling, en bovendien omdat ik geschreven heb dat ordinaire lieden die een onrein leven leiden, te koop lopen met het woord evangelie; verder omdat ik Adrianus een plan beloofd heb om de lutherse brand zo te blussen dat hij niet gemakkelijk weer aangestoken kan worden: 11. Phallicus legt dit zo uit dat ik het evangelie wil vernietigen. Maar ik bedoelde het vernietigen van de bronnen van dit kwaad. Hierover heb ik gecorrespondeerd met Adrianus en met Clemens 12. en kardinaal Campeggi 13. en met de keizer; maar zoals ik het zie willen die liever de gewone remedies toepassen, boeien en roeden. Met de dag waaiert de zaak breder uit. Hoe het zal aflopen, moet God maar zien; ik heb voor zover ik kon de vorsten altijd af proberen te houden van grimmig geweld, met uitzondering van het geval van opstand. Maar wat die lieden leren is niet het evangelie, en het is ook hun manier van leren die soms tot oproer leidt, niet het evangelie. Ik steun het evangelie, maar bij dat evangelie van hen zal ik me nooit aansluiten als ik geen andere evangelisten zie en ander kerkvolk dan ik nu zie. Infame pamfletten, anoniem, worden gelanceerd en Phallicus is daarmee in zijn nopjes en ook de anderen juichen dit toe: alsof het evangelie beschermd moet worden met leugens en laagheden en alsof het vooral hiertoe dient dat wij straffeloos kunnen zondigen {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} onder het voorwendsel van het evangelie. Daarna zullen ze in onze kasten inbreken en zeggen: ‘Zo hebben de Israëlieten de Egyptenaren beroofd’, en na zo'n wandaad zullen ze een nieuw dogma uitvinden. Als Luther Phallicus zou kennen, zou hij zijn pen scherpen tegen hem, daar twijfel ik geen moment aan. Dit zijn dan de mensen die tegen ons voortdurend pochen op hun evangelische geest. Persoonlijk weet ik niet wat Christus van plan is, maar in het gunstigste geval vermoed ik dat het zijn plan is om die monsters te gebruiken om de priesters, die nu dronken zijn van de goede dingen van deze wereld en in diepe slaap verkeren, weer wakker te maken. Toch zal alles wat Phallicus tot nu toe aan gif en gebakken lucht tegen mij heeft ingebracht, hem simpelweg vergeven worden vanwege zijn ziekte, mits hij zich daarna gaat gedragen zoals een verkondiger van het evangelie betaamt. Maar meer dan genoeg van deze kul: een andere keer meer, wanneer ik weer tijd heb! Ik heb met de wijnverkoper onderhandeld over drie halve vaten, een met oude wijn, twee met jonge. De wijn die de deken 14. gekocht had is me buitengewoon goed bekomen; daardoor ben ik, sinds ik die begon te drinken, vrij geweest van niersteen. Men vertelt me dat die nu weg is. Help me er alstublieft mee dat er wat lekkere wijn gestuurd wordt, die mijn maag verdraagt; over de prijs doe ik niet moeilijk als de wijn is zoals ik wil: de oude zo dat hij zijn zuurheid kwijt is, de jonge rijp, niet zoet, niet wrang, niet te donker van kleur maar lichtrood. De wijnverkoper weet wel ongeveer wat ik graag heb. Het ga u goed. Bazel, aan de vooravond van het feest van Simon en Juda, 1524 1511 Van Jacopo Sadoleto Rome, 6 november 1524 Jacopo Sadoleto, bisschop van Carpentras, groet Erasmus van Rotterdam Uw brief 1. heb ik met genoegen gelezen: hij was eenvoudig en oprecht geschreven, vol van eerbied voor God en toewijding aan de huidige paus, onze hoogste priester en de beste. Ik ben Bonifacius 2. dankbaar, een heel deugdelijke en geleerde jongeman, dat hij u een aanleiding heeft gegeven mij een brief te schrijven en mij de gelegenheid u te antwoorden. Want binnen in mij sluimerden wel gevoelens van vriendschap voor u, als gevolg van uw {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} voortreffelijke kwaliteiten, maar ze zaten in mijn hart gesloten en zouden ook nu nog niet plotseling in actie gekomen zijn als niet Bonifacius met een vriendendienst die hem tekent, deze wederzijdse begroeting per brief tussen ons georganiseerd had. De vrijgevigheid van de paus jegens u 3. zou overvloediger geweest zijn als hij in deze uiterst moeilijke tijden niet ook zelf krap bij kas was geweest: de verwarring is overal zo groot en de uitgaven aan dagelijkse kosten en onkosten zijn zo hoog dat ze nauwelijks te dragen zijn. Maar eens komt het moment om u de juiste eer te bewijzen en uw middelen te verruimen. Uw boek 4. heb ik nog niet gelezen: ik had er nog niet de kans voor en moest veel tijd besteden aan zeer belangrijke zaken. Maar ik ben er zeker van dat het vergelijkbaar is met uw overige werken, waarvan ik de meeste gelezen heb en zeer gewaardeerd heb. Ik wens u van harte geluk met het feit dat u voor uw voortreffelijke talent en uw uitzonderlijke gaven ook de tijd ter beschikking hebt, waardoor u de schitterende monumenten van uw geleerdheid ten bate van toekomstige generaties gemakkelijker kunt publiceren: die monumenten zullen uw naam vereeuwigen. Wat betreft uw opmerking dat alleen God u nog gelukkig zou kunnen maken, zoals u zelf schrijft, omdat u op deze wereld inmiddels tekortschiet, herken ik uw vroomheid en ik prijs die hogelijk; wat ik niet accepteer is dat u zichzelf tekortschietend moet noemen: iemand wiens voortreffelijkheid in de blijvende herinnering van alle eeuwen in ere gehouden zal worden! Ofschoon deze vrucht wel van veel geringere waarde is dan uw hemelse beloningen, moet u daar toch niet minachtend over spreken. Wat mij betreft, als ik enig gezag en invloed bezit (veel is het echt niet), beloof ik dat helemaal voor u in te zetten: ik bied het u aan. Dus, als er in de toekomst iets gedaan moet worden om uwentwille, zullen mijn inzet en inspanning onmiddellijk voor u klaar staan. Vaarwel. Uit Rome, 6 november 1524 {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} 1512 Aan Rudbert von Mosham Bazel, 12 november 1524 Erasmus van Rotterdam groet Rudbert von Mosham, kapitteldeken van Passau in Beieren Uw gezicht kan ik me zo voor de geest halen met zijn uitstraling van vriendelijkheid, ik herinner me onze veelvuldige gesprekken en de diensten die u mij bewezen hebt, ik ben niet het werkje over de jacht vergeten dat u vertaald had, en met succes, althans volgens mij: kortom, de hele Rudbert is zo levendig aanwezig in mijn geheugen dat ik hem zelfs in kleur kan tekenen. Het enige wat ik me niet herinner is dat ik gevraagd zou hebben mijn groeten over te brengen aan de kardinaal van Gurk. 1. Ik heb niets tegen de aanzienlijksten van de kerk; maar zo is mijn aard nu eenmaal: ik heb absoluut geen enkele behoefte om iemand zo mijn groeten over te brengen, zeker niet in Duitsland. Als ik in dit geval wel zo dom ben geweest, weet dan dat ik gewoon uw gevoelens heb willen ontzien. Als mijn groeten verloren zijn gegaan, doet me dat niets. Dagelijks word ik begroet door de ordinairste lieden, die om me lachen wanneer ze me ook nog wat geld afgetroggeld hebben of me bespotten te midden van hun drinkebroers. Toch heb ik geen enkele reden tot klagen over de kardinaal: hij bleek vriendelijker dan ik verwachtte. Of Duitse vorsten al dan niet gewoon zijn iemand niet zonder geschenk te laten gaan, moeten anderen maar bekijken. Mij heeft deze nieuwigheid in elk geval niet gestoord, afgezien dan van het feit dat na mijn beleefdheidsbezoek aan hertog Frederik van Saksen de volgende dag 2. Georgius Spalatinus naar me toekwam terwijl ik nog in bed lag: hij bracht me een lap damast voor een kledingstuk, hoewel ik zoiets niet eens had durven dromen. Om beter te kunnen begrijpen wat ik bedoel moet je bedenken dat ik drie weken in Keulen doorgebracht heb 3. zonder daar ook maar één vorst van Duitsland een bezoekje te brengen. Als ik zou kunnen, wil ik iedereen helpen maar bij niemand in dienst zijn: als ik echter ergens in dienst zou moeten zijn, komt men naar mijn ervaring meer arrogantie tegen in één drukkerij in Duitsland dan bij tien Engelse of Franse bisschoppen. Maar het feit dat ik in vele lieden zowel loyaliteit als dankbaarheid mis, doet niets af aan mijn warme gevoelens voor mijn echte vrienden uit Duitsland. Dit vertel ik om te voorkomen dat u denkt dat onze vriendschap door welke reden dan ook bekoeld is. U ziet hoe gul ik in mijn boeken met namen gestrooid heb van vrienden, daarbij duidelijk meer gehoor gevend aan hun wensen dan aan mijn eigen oordeel. U ziet ook hoe weinigen van hen hun vriendschap aangehouden hebben, hoe velen in vijanden veranderd zijn. Toch weegt hun schuld niet zo zwaar bij mij dat ik nu een minder grote vriend ben van Willibald 4. en de overige waarachtige vrienden. Wat nu uw opmerking betreft dat ik u in mijn {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} brief niet bij uw naam noem, ten eerste kon ik me u steeds helemaal voor de geest halen afgezien van uw naam en ten tweede deed er zich geen aanleiding voor om u te noemen. Er zijn ook mensen die in mijn geschriften helemaal niet met name genoemd willen worden: aan hun klachten geef ik wel eens gehoor. Dat u ontslag genomen hebt aan het hof waardeer ik des te meer omdat u het tijdig hebt gedaan. Daarom zal ik voortaan zorgen dat u noch op Lauwerijns noch op Willibald jaloers bent, als dit althans jaloezie moet heten. Lauwerijns ken ik al sinds hij nog een jongen was, van Willibald heb ik veel meer opgestoken dan ik hem gegeven heb. U spoort me aan dapper te handelen: heel mooi, al deed ik dat van mezelf al. Ik vind het zo pijnlijk dat zowel het evangelie als de humaniora naar de bliksem gaan door de dwaasheden van sommigen. Het was me zeer aangenaam dat door uw brief mijn herinneringen aan monseigneur Ernst 5. weer gewekt zijn. Als dokter Antonin van Košice deze brief komt bezorgen, maak dan alstublieft kennis met hem. Na kennismaking zult u hem een aardige jongeman vinden, dat weet ik zeker: hij is hier tot mijn groot verdriet vertrokken. Het ga u goed! Gegeven te Bazel, 12 november 1524 1513 Van Juan Luis Vives Londen, 13 november 1524 Vives aan Erasmus Die lui hebben een worstelaar van jou gemaakt, of je wilde of niet. Maar jij overwint je tegenstander op zo'n manier dat de toeschouwers in de gaten hebben dat jij hem spaart terwijl je hem helemaal had kunnen vloeren: zo kwam dat ook goed uit, om te voorkomen dat zij de overwinning naar zich toe zouden trekken wier gejuich de wereld zou doen steunen en kreunen. Gisteren is je boek over de vrije wil aan de koning 1. overhandigd: tussen de kerkdiensten door heeft hij er een paar pagina's uit gelezen en laten blijken dat het hem beviel. Hij zegt dat hij het helemaal gaat lezen. Hij wees me een passage aan die hij helemaal geweldig vond, waar jij mensen ontmoedigt al te diepgaand onderzoek te doen naar de geheimen van de goddelijke majesteit. Ook de koningin 2. vindt jou juist met betrekking tot dit werk helemaal ge- {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} weldig, eveneens vanwege deze passage, en zelf verzocht zij me om haar groet aan jou over te brengen en tevens om je te danken dat jij, een zo belangrijke man die over een zo belangrijk onderwerp gaat spreken, zo eenvoudig hebt geschreven en de kwestie behandeld hebt met zo'n bescheidenheid. Wat de koning graag van je zou zien wat commentaar op de psalmen betreft, hoor je wel van Mountjoy, aan wie de koning speciaal opgedragen heeft jou te schrijven; tegelijk gaf hij mij te kennen dat hij naar een gesprek met jou verlangt. Ongetwijfeld heeft hij het ook met More hierover gehad, want die is vaak bij hem en heeft veel invloed: je zult het wel lezen in zijn brief. 3. Hoe goed zouden de letteren het maken als deze orkaan niet was voorgevallen! O die nieuwe tegenstander 4. van jou in het worstelen, die op zo'n domme manier fanatiek is! Terwijl hij helemaal opgaat in zijn talent, in zijn scherpzinnigheid of in de zoetheid van het opbouwen van een reputatie, is simpel te zeggen hoezeer hij schade berokkend heeft aan de goede zaak, de zaak waarvoor hij aanvankelijk naar voren getreden was; gevolg is dat hij niet alleen zichzelf ongeloofwaardig heeft gemaakt maar dat hij ook alle haatgevoelens die hij ter beschikking had, uitgestort heeft over allen die ook maar een kik hebben durven geven over zijn vroegere uitspraken, die toch beter waren dan de huidige. Ik ben blij dat je Hieronymus' brieven herzien hebt; 5. want er zaten wel een paar geheugenfoutjes in, bijvoorbeeld net zoals in jouw brief 6. aan mij: Publius de kluchtenschrijver in plaats van Decimus Laberius, ook kluchtenschrijver. 7. Maar wie zou het jou niet vergeven, als hij het foutje al zou zien? Iedereen vergeeft jou zoiets, gezien je grote eruditie en zo'n serie van elegante en geleerde geschriften als bewijs van je talent. Maar ik zou graag hebben dat al jouw uitgaven zo precies gecorrigeerd zijn dat zelfs Momus geen handvat kon vinden om te vitten; maar wanneer ik jou ergens op wijs, krijg ik het gevoel dat ik zelf gecorrigeerd word, of eerder nog dat ik berispt word, zoals de mensen die Cato gispten. 8. Linacre heeft de wereld der mensen verlaten, 9. tot groot verdriet van alle {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} geleerden. Hun allen wenste hij alle goeds en hij steunde hen van harte; meer waarde hechtte hij aan zijn idee van iemands talent en eruditie dan aan vermoeden van vete: een goede verstaander heeft aan een woord genoeg. Zijn boek over de verbetering van de zinsbouw wordt nu gepubliceerd; 10. hij vermeldt jou daarin met ere, om te laten merken dat hij niet alleen je vriend was maar jou ook hoogachtte. Franz Birckmann had me gevraagd om mijn werken te herzien omdat hij die wilde laten drukken bij Froben: nu is me geschreven dat hij zich excuseert en dat Froben geen tijd heeft. Ik heb medelijden met jou dat jij zo vaak te maken gehad hebt met zo iemand: over hem heb jij volgens mij het stukje over liegen geschreven in jouw Gesprekken. 11. Ik zal een andere drukker moeten zoeken om me niet gedwongen te voelen telkens boos te worden op deze man wanneer hij me weer misleid heeft. Als Froben mijn manuscripten wil ontvangen, zal ik ze hem met genoegen toesturen als die Franz daar maar niet in gemengd wordt: anders vind jij wel een andere drukker. Het verbaast me ook dat in Duitsland nu zo weinig boeken van klassieke schrijvers in druk verschijnen. Die boeken vóór of tegen Luther hebben alle belangstelling voor andere literatuur uit de harten van de intellectuelen verjaagd: zo groot is het genot om die wedstrijd te aanschouwen. Vaarwel, mijn meester. Londen. 13 november 1524 1514 Aan Caspar Ursinus Velius Bazel, 14 november 1524 Erasmus van Rotterdam groet Caspar Ursinus Velius Gegroet. Uit een brief 1. van onze vriend Ziegler uit Landau heb ik vernomen dat u in Wenen een leerstoel in de schone letteren bekleedt, tegen een flink salaris: ik bid dat deze positie u voorspoed en geluk brengt. U hebt daar een elegante werkomgeving en u hebt het materiaal dat u altijd met mij besprak. 2. Door toedoen van die nieuwe evangelisten is de belangstelling voor literatuur overal tot een dieptepunt gedaald: we moeten haar uit alle macht bijstand verlenen. U en ik zullen haar helpen, u als man in de kracht van zijn {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} leven, maar ik overeenkomstig mijn hoge leeftijd. Ik hoor dat ook daar bij u de situatie niet rustig is. Ik moet hier blijven, als een belegerde, hoewel ik graag naar elders wil verhuizen. Het wrede gerucht van pest hield me van Italië weg (want ik was vastbesloten de winter in Venetië door te brengen). Frankrijk wordt uitgesloten wegens de oorlogsrazernij, hoewel ik al sinds tijden met bidden en smeken uitgenodigd word daarheen te komen. 3. Er zijn veel factoren die een man die gesteld is op zijn rust, afschrikken om naar Brabant te gaan: toch besef ik dat ik daarheen moet verhuizen. 4. Als u mijn kritische geschrift over de vrije wil hebt gelezen, snapt u denk ik wel dat ik van muzenvriend nu gladiator geworden ben: zo is mijn lot. Houd me op de hoogte van wat u ginds doet. Nu komt er iets om te lachen. Michael Bentinus, eens uw oogappel, keerde terug naar zijn geboortestreek en terwijl hij daar rondwandelde langs alle schoolmeesters, heeft hij de leerlingen de leer van het nieuwe evangelie ingedruppeld: dat de paus de antichrist is, dat kerkelijke bepalingen ketterse bepalingen zijn enz. U kent dat wel. Maar tot zijn geluk kon hij ontkomen, anders had hij gearresteerd moeten worden. Hier teruggekeerd is hij heel fier in het huwelijk getreden. Nu wacht hij af tot hij ergens beroepen wordt in een Frans stadje om daar zijn evangelie te komen verkondigen. Hij werkt bij Valentinus Curio en hindert Froben zo veel hij kan. Het ga u goed, beste Ursinus Velius. Bazel, 14 november 1524 1515 Aan Ferdinand van Oostenrijk Bazel, 20 november 1524 Aan Ferdinand, broer van keizer Karel Hartelijk gegroet, zeer doorluchtige vorst. Als u de bereidwillige steun van uwe Hoogheid aan mij, die ik ook daadwerkelijk ervaren heb, niet opnieuw betuigd had in uw uiterst vriendelijk geschreven brief, 1. zouden toch de lovende woorden van velen maar ook brieven van geleerden verhinderd hebben dat ik die steun zou vergeten: uit die bronnen verneem ik dagelijks hoe oprecht uwe Hoogheid mijn onderzoek steunt. Nooit zal ik spijt hebben van mijn doorwaakte nachten nu een zo grote vorst zich verwaardigd heeft de resul- {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} taten ervan zelf te lezen en aan te horen: ik hoop dat ze dit succes ook verdienen! Gescheld van Luthers volgelingen negeren gaat me goed af, maar van twee kanten met keien bekogeld worden is wel hard. In Leuven bevindt zich onder anderen de karmeliet Nicolaas Baechem, een man die dom is en dolzinnig, wat iedereen weet; in lezingen, tijdens maaltijden, op zijn preekstoel gaat hij maar door mij te belasteren met al wat hem lust. Door geschoolde mensen wordt hij uitgelachen, maar niet iedereen van het gewone volk heeft in de gaten dat de man ziek is. Paus Adrianus had hem het zwijgen opgelegd door hem een officiële brief te schrijven. 2. Toen de paus gestorven was, is hij weer waanzinnige dingen gaan rondstrooien. Als u vraagt naar de reden van zijn haat, hij haat de klassieke talen en schone letteren nog erger dan tien Luthers doen; het Drietalencollege, dat nu in Leuven floreert tot groot nut en tot goede sier van heel het keizerrijk, rekent hij mij persoonlijk aan: ik was de aanstichter ervan. Vandaar die tranen! De keizer is ver weg. 3. Als uwe Hoogheid met een paar woorden de zeer doorluchtige Vrouwe Margaretha 4. zou aansporen om uit haar naam die lasterende kletskous het zwijgen op te leggen, zult u mij een groot plezier doen en de rust in de gemeenschap bevorderen. Overigens laat die man zich door niemands gezag sturen wanneer het hem van pas komt. Men lacht om hem, hij kent geen schaamte. Hij wordt gewaarschuwd, zoiets veracht hij. Als men afkeuring laat blijken, wordt hij nog woester. Zo'n moeilijk geval had eigenlijk alleen met knuppels gecorrigeerd kunnen worden. Zoals het in hevige stormen heel moeilijk is heer en meester te zijn over roer en zeilen, zo is het in deze alom roerige tijden moeilijk de beheersing vol te houden die uwe Hoogheid mij toeschrijft. Uiteraard heb ik me ingespannen om in deze zaak een zuiver geweten te bewaren voor Jezus Christus. In mijn gebeden vraag ik hem dagelijks om uw uitmuntende gaven steeds groter en beter te maken en om tegelijk u de kalmte te verschaffen die past bij uw deugdzaamheid: het doel daarvan is dat onder twee broers - al eeuwenlang heeft de wereld niet een zo hoogstaand koppel gekend - de christelijke godsdienst en de humaniora en de politieke rust weer opbloeien, die volgens mij in de huidige grote crisis aan het verkommeren zijn. Een oud spreekwoord zegt dat slechte raad het slechtst is voor wie hem gegeven heeft; 5. maar in deze politieke aardverschuivingen acht ik het nauwelijks veilig goede raad te geven. De beweging van Luther is zeer breed geworden en {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} verspreidt zich met de dag verder. Daarom vrees ik dat we niet zo erg zullen opschieten met de gebruikelijke middelen als herroepingen, kerkers en tuchtroeden. Hier had ik de broer van uwe zeer doorluchtige Hoogheid, de onoverwinnelijke keizer, al op gewezen bij monde van Glapion. Ik had ook paus Adrianus hierop gewezen, ik heb Clemens erop gewezen evenals zijn gezant Campeggi. 6. Als bepaalde zaken veranderd zouden worden die zonder enige schade voor de godsdienst, zonder enige schok voor de openbare orde veranderd kunnen worden, en als dit zou geschieden op gezag van pausen, bisschoppen en vorsten, dan zou de wereld, denk ik, beginnen te luisteren en zou er hoop zijn dat langzaam de eensgezindheid terug zal keren. Nu schermen beide partijen fanatiek hun eigen veldje af. Ik vrees ook dat er in beide partijen mensen zijn die hun eigen belang boven de zaak van Christus stellen. Ik voor mij ben niet iemand die de hoogste monarchen kan adviseren in wat verreweg de gevaarlijkste situatie is; maar wat ik wel kan is dit: God voortdurend smeken dat hij zijn Geest schenkt aan de kerkelijke en wereldlijke leiders en dat hij tegelijk de harten van de mensen richt op wat bij ware vroomheid en christelijke vrede hoort. Wat mij betreft, zolang als er nog iets van leven gloeit in dit oude lijf, zal ik voortgaan zo goed ik kan het algemene nut van dienst te zijn, als het niet met veel succes is dan toch in elk geval met grote oprechtheid. God, die in staat is en gewoon is het kwade der mensen ten goede te keren, geve dat uit dit heftige en bittere geneesmiddel dat door toedoen van Luther schokgolven veroorzaakt heeft in de wereld - dat van alle kanten aangetaste lichaam - iets voortkomt van goede gezondheid in het doen en laten van de christenen. Moge Jezus uwe zeer doorluchtige Hoogheid in goede gezondheid bewaren. Bazel, 20 november 1524 1516 Van François Du Moulin Lyon, 21 november 1524 Dierbare Erasmus, velen sturen u zorgvuldig geformuleerde brieven waarin elk woordje heel goed overwogen is. Uw vriend de aalmoezenier 1. laat u met heel weinig lettertjes weten wat hij wil. Uw erfgenaam Hilarius 2. weet hoe- {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} zeer ik er nu naar verlang u te omhelzen, maar het lot stond me helemaal niet toe uit te voeren wat ik had besloten. Nu ben ik, midden tussen de sneeuw van de bergen, in afwachting van de zwaluw, 3. maar als het God belieft zal ik binnenkort weer naar Bazel reizen. De rest zal Hilarius u waarheidsgetrouw vertellen en hij zal dienst doen als de wat langere brief die ik van plan was u te schrijven. Maar ja, Erasmus, als ik in de sneeuw begraven word, moet u maar denken dat u een echte vriend verloren hebt. Vaarwel, licht van onze tijd, vaarwel en nog vaker vaarwel. Uit Lyon, bij het eerste licht, na het ontbijt, op 21 november 1524 F. Du Moulin, vriend van Erasmus 1517 Aan Jakob Wimpfeling Bazel, 25 november 1524 Erasmus van Rotterdam groet Jakob Wimpfeling Als mijn vriend Wimpfeling het goed maakt, heb ik reden mij zeer te verheugen. Mijn gezondheid is middelmatig, een beetje beter dan gewoonlijk. Je ziet datik van muzenvriend tot gladiator geworden ben. Dit lot was mij beschoren. Beste man, je moet je niet druk maken over de ongeregeldheden van deze tijd; geniet maar van de herinnering aan al het goede dat je gedaan hebt. Weet dat Erasmus van harte je vriend is: als je niets schrijft, maakt me dat niet uit als je maar vriendschap voor me koestert, of beter wedervriendschap; ik twijfel er niet aan dat je dat doet. Doe de groeten aan Sapidus; ik raad je aan je oude vriendschap met hem te behouden: als hierin iets fout gelopen is, moet je maar zo vriendelijk zijn dit toe te schrijven aan het noodlot van deze tijd. 1. Het ga je goed, mijn zeer geliefde broeder. Bazel, op de geboortedag van de H. Catharina 1524 {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} 1518 Aan Paul Volz Bazel, 25 november 1524 Erasmus van Rotterdam groet abt Paul Volz Dank u wel dat u flink voor me bidt na mijn overlijden; 1. ik zal het vereffenen als u een keer wilt sterven. Om dergelijke geruchten moet ik altijd wel lachen, maar het doet me van harte leed dat er zoveel slechtheid is tussen christenen onderling. Ik doe wat ik kan ten voordele van allen, ik kwets niemand en ik doe het op mijn eigen manier, zoals dat heet, en het kost me zelfs veel geld. Toch word ik, afgezien van andere krenkingen, telkens weer ten grave gedragen. Een Franse priester heeft u verteld dat hij op mijn graf heeft gelopen. In de buurt van Heidelberg had een Engelsman het nieuws verspreid dat hij op mijn begrafenis was geweest; hij wist ook nog te vertellen dat ik begraven was in hetzelfde graf als Lachner, de schoonvader van Froben. Eerder al had men in Vlaanderen druk besproken dat ik een of andere gruwelijke dood gestorven was. In Brabant hadden anderen weer rondverteld dat mijn boeken plus een portret van me in Rome in het openbaar verbrand waren. Mensen die zoiets verzinnen, weten heel goed dat hun valse schijn spoedig ontdekt moet worden; maar tot dat moment genieten ze van de vreugde van de kwaden en van het verdriet van de goeden. Wat is er nog asocialer dan deze houding? Als Satan zelf onder ons zou leven, kon hij niets doen wat beter bij hem past! En dit doen christenen, dit doen priesters, dit doen monniken, nazaten van Dominicus en Franciscus. Maar door Gods bescherming geschiedt het anderzijds dat het mij nooit beter gaat dan wanneer die anderen me met hun geruchten teisteren. Drie jaar geleden toen ik in Anderlecht vertoefde, was ik in de ene plaats van mijn paard gevallen en had ik mijn nek gebroken; in een andere plaats was ik aan koorts gestorven, weer ergens anders had ik plotseling het leven gelaten getroffen door een beroerte. 2. Maar nooit was ik de afgelopen vier jaar gezonder dan toen. Na mijn vertrek was het nieuws verspreid dat in Rome mijn boeken openlijk veroordeeld waren, op initiatief van Adrianus vi. In diezelfde tijd heeft Adrianus me een eervolle officiële brief 3. gestuurd, die werd gevolgd door een tweede, 4. nog veel eervoller; er kwam een derde brief, om die lasterende kletskousen het zwijgen op te leggen, zonder dat ik iets gevraagd had. 5. Juist toen ze rondstrooiden dat mijn geschenk, de opdracht van mijn editie van Arnobius, 6. bij Adrianus niet in goede aarde geval- {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} len was, werd ik verrast door een brief 7. die verklaarde dat die opdracht hem heel erg welkom was geweest. Deze officiële brieven werden naar Brabant gebracht, waar het toen gonsde van de geruchten, voordat ze bij mij arriveerden. In dezelfde periode waarin het praatje verspreid was dat onder Clemens in Rome de boeken en een portret van Erasmus verbrand waren, kwam er weer een officiële brief, 8. met allerlei beloften en met een geschenk in de vorm van een honorarium. Ten slotte, in deze paar maanden waarin ze me begraven hebben, was mijn gezondheid zo dat ik me in geen drie jaren zo goed heb gevoeld; ik meen een manier gevonden te hebben om voortaan minder last te krijgen van niersteen. Toch zal het eens zover zijn dat die voorspellers het bij het rechte eind hebben! Het is niet zo dat ik uitzie naar mijn dood, uit afkeer van het leven, maar ik ben er ook niet huiverig voor, want ik vertrouw op Gods barmhartigheid. Tot het zover is breng ik mijn voornemen in praktijk om allen wel te doen en niemand voor het hoofd te stoten, althans voor zover dat mogelijk is in deze tijd, die het toppunt van onrust is. Bij geen enkele groepering heb ik me aangesloten en dat ben ik ook niet van plan. Maar ik span me ervoor in en probeer ijverig te bereiken dat na deze regen wat zonneschijn komt. Ik ben niet erg ondersteboven van uw grapje waarbij u me in uw adressering een amfibie in de wetenschappen noemt. Laat mij maar een amfibie zijn wat die groeperingen betreft, als ik het maar niet ben wat Christus aangaat. Maar vanwaar uw nieuwe titel van ex-abt? Ik weet nog wat u me een tijd geleden hebt gezegd over het afleggen van de last waarmee die titel gepaard gaat. 9. Maar als u alle last wilt ontlopen moet u het leven verlaten. Dan is Erasmus toch heel wat verstandiger dan u: die heeft dergelijke lasten altijd vastberaden afgewezen, hoe vaak ze hem ook aangeboden zijn! Nu ben ik ex-raadsheer van de keizer, aangezien ik van mijn jaargeld helemaal niets meer ontvang sinds ik Brabant verlaten heb, behalve een paar lovende woorden. Toch ontbreekt het me aan niets, de hemel zij dank. Ik veronderstel dat u mijn boekjes over de vrije wil, over de wijze van bidden tot God 10. en over Gods barmhartigheid 11. al wel gezien hebt, en daarom stuur ik die niet mee. Moge heer Jezus u bewaren, hoogeerwaarde vader. Bazel, de geboortedag van de H. Catharina, 1524 {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} 1519 Van Johann von Botzheim Konstanz, 26 november 1524 Hartelijk gegroet, dierbare leermeester. Een bode uit Konstanz heeft me het paard gebracht, 1. dat gezond is en zonder gebreken, tegelijk met uw brief; daarna ontving ik er nog een, bezorgd door Hieronymus Froben, maar met vertraging, namelijk twaalf dagen na datering; bovendien is er een derde brief afgeleverd door een zekere Ludwig, 2. procurator van ons consistorie. In uw eerste brief hebt u geschreven waar Hovius in Rome te vinden was, maar dat klopte niet. Uw brieven zijn tegelijk met de mijne naar Rome getransporteerd door een koopman uit Augsburg, tegen aanzienlijke portokosten. 3. Ik heb alle brieven over twee bundels verdeeld. In de bundel voor de bisschop van Veroli 4. en de datarius 5. heb ik de voor hen bestemde brieven gestopt, in die voor Hovius de brieven voor hem: onder uw naam heb ik die bundel als volgt geadresseerd ‘Aan Johannes Hovius, dienaar van de heer Erasmus van Rotterdam, door de handen van de heer Ludovicus Volterranus’, want dat is de arts bij wie hij tot nu toe verbleef, wat ik weet uit een brief die Hovius me een tijd geleden geschreven heeft. Ik vrees evenwel dat ik zo slordig geweest ben om in de adressering het woord ‘arts’ te vergeten, en dat er alleen staat ‘door de handen van de heer Ludovicus Volterranus’. Maar ik verwacht dat hij hem zeker gekregen heeft als hij zich daar bevindt. Ik wacht af wat de hoge heren in Rome met me willen, of het een vette bisschopszetel is die niemand daar begeert en ook niet zal accepteren indien aangeboden, of wat anders. 6. De dag na de H. Catharina 7. is de uiterste termijn voor de dag die vastgesteld is in mijn dagvaarding. Ik hoop tegen Kerstmis te weten hoe de zaak afgelopen is. Zwick heeft niets gedaan: hij wil de {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} afloop afwachten. Toch is het zeker dat deze gecamoufleerde aanval is opgezet door een paar van die varkens. Onze bisschop 8. heeft zich onder ede verontschuldigd en zegt dat wat het ook is, het buiten zijn medeweten gedaan is; maar ik kan ook niet achterhalen, zelfs niet na inschakeling van spionnen, dat dergelijk bedrog goedgekeurd wordt, tenzij door een enkeling. Ik wil me niet onttrekken aan de rechter in Konstanz, hoe vijandig die ook mocht zijn, waar mijn wijze van leven algemeen bekend is. Maar als onbekende in Rome procederen voor onbekende rechters en via onbekende raadslieden, op de plaats waar op grond van het geringste spoortje van vermoeden van iets luthers de haatuitbarstingen niet heviger zouden kunnen zijn, lijkt me geen goed idee. Maar zodra ik de verklaring van mijn opponent gehoord heb, zal ik gerichter advies vragen. Zelfs de anti-lutheranen hier keuren af wat er gebeurd is, enkele uitzonderingen daargelaten. Ik heb Fabri een brief geschreven met het hele verhaal, maar ik heb nog geen reactie gehad. Doet u alstublieft een goed woordje voor mij bij uw vrienden die me misschien kunnen helpen in deze zaak. U zult niet overladen worden met negatieve reacties, want u kunt vrijuit beloven dat ik voor elke rechter in Konstanz zal verschijnen die men maar wil. Houd evenwel alstublieft vooral contact met uw vrienden in Rome, voor het geval het een keer nodig is een goed woordje voor me te doen. Als u denkt dat het nuttig zou zijn dat ik me tot kardinaal Campeggi wend met een aanbeveling van u en als u denkt dat de situatie dit vereist, zal ik naar hem toe gaan. 9. Maar voordat ik uit Rome bericht ontvangen heb over wat daar gedaan is of gedaan moet worden, hoef ik volgens mij niets te doen. Een tijd geleden arriveerde hier in Konstanz een brief van de bisschop van Veroli over het huren van een verblijf; want hij zou hier binnenkort terugkeren, schreef hij, en sindsdien hebben we geen andere berichten gehad. 10. Maar hierover nu meer dan genoeg. Verder schrijft u in uw tweede brief dat er in Augsburg een pamflet tegen u gedrukt wordt van Eck; 11. dit heb ik nog van niemand vernomen, alhoewel er niets is wat die verwaande kwast niet zou durven (hij is namelijk theoloog). Wel weet ik dat mensen in Zürich en hun helpers enkele uiterst geringschattende pamfletten tegen Eck hebben geschreven in het Duits, overigens nadat ze door hem gestrikt en uitgedaagd waren, naar ik hoor. 12. {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} U zegt dat Melanchthon over een antwoord van Luther op uw diatribe schrijft; 13. datzelfde wordt mij geschreven in ongeveer deze bewoordingen: ‘Luther antwoordt Erasmus over de vrije wil, maar met de gematigdheid die Erasmus' deugden verdienen’. Nu begrijp ik uit uw laatste brief dat Luthers antwoord er inmiddels is; 14. ik hoop dat het goed aansluit en theologisch beter onderbouwd is dan vele andere reacties van hem! Ik bedoel zonder gescheld en gevloek, dingen die ik nooit zal waarderen in een zaak van zo'n belang. Karlstadt schrijft dingen waar deze tijd niet aan gewend is: was hij maar net zo verstandig als nauwgezet! Op dit punt had ik nog wel een paar dingen tegen je te zeggen, in een gesprek. Als Oecolampadius zijn onderneming heeft gestaakt, 15. heeft hij gedaan wat ik wilde, maar nog liever zou ik willen dat hij er nooit aan begonnen was. Ze zeggen dat Ferdinand terug is in Innsbruck. 16. Spiegel is vanaf zijn jonge jaren samen met mij opgevoed 17. en altijd een heel goede vriend gebleven; als hij iets zou kunnen betekenen in mijn zaak, hoop ik maar dat hij me niet laat vallen, vooral als hij benaderd wordt met een subtiele aanbeveling van uw kant. Hetzelfde hoop ik met betrekking tot Fabri, die gevleid wil worden, gevraagd wil worden, de indruk wil wekken van én kunnen én willen. U zult veel voor mij kunnen betekenen bij uw vrienden, als u dat zou willen; maar ik wil dit alleen in zo gematigde taal dat men niet het idee krijgt dat u een heilloze en onfrisse zaak steunt, want ik heb nog nooit een heilloze onderneming gesteund of geholpen. Laat mijn proces maar gevoerd worden op de juiste plaats en tijd, en met christelijke rechtvaardigheid, niet met valse trucs. Ik zal geen reden hebben me daaraan te onttrekken. Wie die theoloog is die in een preek gezegd heeft dat u onder dwang schrijft, weet ik niet, tenzij u aan Oecolampadius denkt. Met betrekking tot Zwingli heb ik niet begrepen dat hij iets tegen u aan het schrijven is, terwijl we hier toch vaak brieven uit Zürich krijgen. 18. Ik heb een redelijk vermoeden dat het drama van mijn dagvaarding geboren en op touw gezet is door een varken, hoewel er ook nog enkele andere verdachten in het spel zijn. {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} Beste leermeester, u hoeft niet te denken dat ik doe alsof mijn neus bloedt met betrekking tot de ontvangst van het paard: ik wilde het altijd alleen maar hebben tegen betaling, en dat is nu niet anders. Als ik een keer iemand getroffen had aan wie ik volgens mij een brief of het geld had kunnen toevertrouwen, zou ik dat niet nagelaten hebben. Een burger van Konstanz die ik niet zo goed ken, is in Bazel geweest, zonder dat ik het wist; bovendien is procurator Ludwig er geweest, degene aan wie u uw laatste brief meegegeven hebt, maar daar kwam ik pas achter toen ik uw brief ontvangen had. Wees gerust, u zult alles ontvangen zodra er een geschikte bode voorhanden is. Noch het boekje over Sint-Nicolaas noch de dialoog is gedrukt: 19. de reden is dat ik beloofd had voor ‘de muziek’ te zorgen. 20. Intussen had de drukker een paar andere opdrachten aangenomen, zodat er van die kant geen gevaar dreigt. Ik zal u de exemplaren terugsturen, als het niet met de bode van deze brief is dan met de eerstvolgende geschikte, en dan geef ik meteen het geld mee. Boekhandelaar Benoît 21. zei dat hij eerstdaags zou gaan, en daar zat ik op te wachten. Maar als er voor die tijd een ander opgedoken was, had ik gezorgd dat het pakketje naar u gebracht werd. U hoeft niet te twijfelen aan mij want zolang ik leef zult u niet meemaken dat ik oneerlijk ben tegenover u: ik eerbiedig u zoals u verdient, namelijk op de allereerbiedwaardigste wijze. Met betrekking tot wereldse zaken zijn al mijn nieuwtjes u ook bekend. Ze zeggen dat de Fransen met grof geweld Pavia aangevallen hebben na hun intocht in Milaan en daar al wat ze konden vinden, vermoord hebben: te gruwelijk voor woorden. 22. De hertog van Württemberg verblijft naar verluidt in Zürich, waar hij iets voorbereidt. Het gerucht gaat dat hij zal terugkeren naar zijn vaderland, dat hem ontnomen was. 23. Nood breekt wet, zoals ‘razernij voor wapens zorgt’. 24. Toch mislukken plannen en ondernemingen {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} vaak, zelfs die onfeilbaar lijken. Over Franse pamfletten tegen u 25. kan ik niets ontdekken, hoezeer ik ook moeite doe. Ik kan niets en breng ook niets tot stand; u die zoveel kunt, brengt zelfs nog veel meer tot stand, allemaal dingen waarvoor ik u openlijk dankbaar ben. Het ga u goed, lieflijkste leermeester! Zorg goed voor uw arme lijf, dat afgezien van voortdurende ziekten door de last van al uw werkzaamheden gesloopt wordt. Uit Konstanz, de dag na het feest van de maagd Catharina, 1524 Bivilaqua, geheel de uwe Aan de strenge beschermer van de echte theologie en van alle schone letteren, Erasmus van Rotterdam, zijn zeer te respecteren leermeester en beschermheer. Te Bazel 1520 Van Georg van Saksen Dresden, 29 november 1524 Georg, bij de gratie Gods hertog van Saksen, landgraaf van Thüringen en markgraaf van Meissen Zeergeleerde Erasmus, ik groet u en schenk u mijn steun. Op de zondag na de feestdag van de heiligen Simon en Juda 1. arriveerde hier uw brief 2. waarin u reageert op onze brief 3. en op het afschrift van een eerdere brief 4. die wel naar u verstuurd was maar nooit door u ontvangen; het verbaast me ook niets dat volgelingen van Luther uw brief aan ons onderschept hebben. Want zij schuwen geen enkele inspanning als die op enige wijze hun doel dient. Niettemin, als wij wisten wie er achter die diefstal zit, zouden we zeker duidelijk laten zien dat we daar zwaar aan tillen. Maar u hoeft niet zoveel moeite te doen om ons ervan te overtuigen dat u, zoals u beweert, uit eigen beweging en al meer dan vijf jaren geleden zich van de partij van Luther afgewend hebt (dit is wat wij in onze brief wensten), sterker nog, dat u daar altijd zorgvuldig afzijdig van bent gebleven en dat u er verre van zult blijven zoals u in het verleden altijd gedaan had: wij geloven dat graag. Maar wij wensten dat afwenden niet met de bedoeling u ervan te betichten lid te zijn van die partij of medeschuldig aan de ongeregeldheden die zij heeft veroorzaakt, maar {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} met het doel om u opnieuw aan te sporen, aan te vuren en u op een of andere manier te brengen tot datgene wat u twee geleden jaar met zoveel argumenten, overal vandaan gehaald, nadrukkelijk hebt geweigerd: 5. ik bedoel natuurlijk het beschermen van Gods kerk tegen de grote hoeveelheid monsterlijke en abominabele leerstellingen. U hebt er inderdaad al vaker van getuigd dat u een grote hekel hebt aan de schaamteloze onbescheidenheid van Luther, zijn gevit en spotternij, en aan de opstandige ongeregeldheden van zijn volgelingen, en u hebt hen daarvoor terechtgewezen, met heel gewichtige redenen omkleed, en hen dat verweten; maar vóór de publicatie van dat boek over de vrije wil was ons niets onder ogen gekomen waaruit wij duidelijk hadden kunnen opmaken dat u dingen hebt onderwezen die strijdig zijn met zijn stellingen en die hem op gelijk niveau aanvallen. Zelfs was niet alleen de gewone man ervan overtuigd dat u het in feite met hem eens was, althans voor het grootste deel, en alleen maar veroordelend sprak over zijn onchristelijke en onruststokende wijze van optreden, maar ook Luthers volgelingen zelf schepten hier trots over op en beweerden voortdurend dat u aan hun kant stond; dit is u ook al vaker verweten door uw critici en het is door u steeds verre van u geworpen. Maar nu zij begrepen hebben dat u hen openlijk tegenspreekt en een serieus gevecht bent aangegaan, is al hun hoop de bodem ingeslagen en hebben ze de moed laten zakken. Dus, had u maar meteen die taak op u genomen, vanaf het moment dat de ketterijen zich voor het eerst manifesteerden! Want dan zou die groepering niet zo omvangrijk geworden zijn. Maar omdat u een gewichtige voorloper van uw zwijgen naar voren brengt en duidelijke uitleg belooft, zullen wij niet vinden dat u in gebreke bent gebleven, op voorwaarde dat u wat betreft het handhaven en verdedigen van de geloften en wat betreft andere zaken die we van onze voorouders als het ware overhandigd gekregen hebben, de kerk en de heilige vaders nog steeds zult bijstaan als een stevige voorvechter en alerte verdediger. We twijfelen er niet aan dat u, zoals Hilarius door het verbreken van zijn langdurig stilzwijgen de ariaanse ketterij heeft weten te onderdrukken, in staat zult zijn die van Luther te onderdrukken en diens verderfelijke onorthodoxheden uit te roeien en te vernietigen. Wat verder de reden is dat u op de slotzin van onze brief niet gereageerd hebt en zelfs niet de hoop heb gewekt uit te zien naar een opvolger voor Mosellanus, is ons niet duidelijk, tenzij u het zou willen toeschrijven aan het onverwachte vertrek van de bode van uw brief. Wij vragen u daarom ons zo spoedig mogelijk hieromtrent te berichten. Het ga u goed. Uit Dresden, de dag voor St.-Andreas 1524 {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} 1521 Van Simon Pistoris Dresden, 1 december 1524 S.T. Gegroet. Hieronymus Emser liet mij uw brief 1. aan hem lezen; daarin rekent u het hem aan dat hertog Georg u op 21 mei een tamelijk boze brief 2. heeft gestuurd, want u dacht natuurlijk dat hij de secretaris is: u spoort hem aan de hertog beter te informeren over de zaak zelf en over uw opvattingen, opdat u voortaan beleefdere brieven van hem krijgt. Maar omdat Emser in dezen geen enkele blaam treft en dus geen protest verdiend heeft, moet ik vrezen dat die roede mij raakt en dat u mij aanklaagt, want ik ben eerder de secretaris dan Emser, die helemaal niets van doen heeft met de correspondentie van de vorst. Maar omdat ik echt niet graag voor u, Erasmus, persona non grata wil worden en niet de verdenking op me wil laden dat ik eerder aanmoedig dan tegenhoud wat bezwaarlijk zou kunnen zijn voor uw gevoelens of uw reputatie, achtte ik het mijn plicht u precies te schrijven hoe de situatie in feite is en zo uw eventuele klacht op voorhand te ontzenuwen. Het is meer dan zeker dat van die brief en van alle andere brieven die u bezorgd zijn in naam van de vorst, zowel de inhoud als het materiaal door de vorst zelf op eigen kracht, zoals dat heet, 3. zijn uitgezocht en uitgedacht en zelfs in zijn eigen hand zijn genoteerd, als steuntje, al naar gelang zijn eigen oordeel in de betreffende zaak: ik zou willen dat ik u dat simpelweg kon laten zien! Niets is er toegevoegd of weggelaten, afgezien van een enkele wijze van uitdrukken (maar ongetwijfeld ziet u ook meteen dat de stijl niet die van mij is, maar u weet nu wel van wie). Daarom hebt u geen reden om wie dan ook ergens van te verdenken. Er zijn weliswaar nog vele andere argumenten waarmee ik u hiervan volledig en volstrekt zou kunnen overtuigen, maar het is beter dat niet aan het papier toe te vertrouwen nu brieven onderschept worden, zoals u schrijft. Overigens zijn de juristen het er nog niet over eens aan wie in zo'n geval het procederen wegens diefstal toevalt. Wees er intussen van overtuigd dat ik alles waarvan ik denk dat u het wenst en dat het u aangaat, met de grootste ijver en nauwgezetheid zal verzorgen en regelen. Als er ergens iemand is die in alle opzichten positief denkt over Erasmus, dan zeg ik hardop dat ik dat ben. Het ga u goed. Dresden, 1 december 1524 {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} Simon Pistoris enz. Aan de zeergeleerde en integere theoloog Erasmus van Rotterdam, zijn eerbiedwaardige vriend 1522 Aan Heinrich Stromer Bazel, 10 december 1524 Erasmus van Rotterdam groet de arts Heinrich Stromer uit Auerbach Ik heb hartelijk moeten lachen om uw humoristische brief, 1. hoewel het soms een vilein lachje was. Uw grap bracht me een uitspraak van mijn vriend More in herinnering die ik erg leuk vond. Want toen ik mijn twee boeken over de overvloed 2. had gepubliceerd, zei die: ‘Erasmus heeft zijn dubbele overvloed op de markt gebracht; dus wat hij nu overheeft is de opperste armoe!’ Zo heb ik inderdaad nu geen vrije wil meer sinds ik dat boekje uitgebracht heb. Eigenlijk wilde ik slechts toeschouwer zijn van dit drama, niet omdat ik me zou schamen de zaak van de kerk naar mijn vermogen te helpen maar omdat ik zag dat het een ruzie was over joost mag weten welke paradoxen: toen vermoedde ik al dat, als ik mee zou gaan spelen in dat stuk, ik de zaak alleen maar zou verergeren, ten koste van mezelf en ten koste van de zaak. Ten slotte was ik, toen ik in ogenschouw nam dat de christenen overal een totaal verdorven leven leidden, ook al zou ik een zeer slechte dunk gehad hebben van Luther, toch zo ongeveer van oordeel dat hij een noodzakelijk kwaad was: wie dit zou opruimen, zou precies datgene opruimen wat in de huidige situatie het beste is. Maar het was een deel van mijn lot dat ik op deze hoge leeftijd van dienaar van de Muzen tot gladiator werd. De kluchtenschrijver Laberius betreurt dat hij op bevel van de keizer gedwongen was het toneel op te gaan toen hij zestig jaar was zodat hij, van huis vertrokken als Romeins ridder, er terugkeerde als toneelspeler. 3. Ik word op bijna dezelfde leeftijd van dienaar der Muzen tot zwaardvechter. Veianus, die zijn hele leven opgetreden had in de arena, verdiende zijn pensionering op grond van zijn hoge leeftijd en ‘nadat hij zijn wapens aan de deurpost van Hercules' tempel heeft opgehangen, leeft hij nu in de luwte op het platteland’ 4. Maar ik, die mijn hele leven vertoefd heb op de velden van de Muzen, {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} word deze bloedige strijd in geduwd. Het kon niet anders. De drogredenaars riepen steeds: ‘Erasmus en Luther zijn het samen eens; geen van beiden valt de ander aan.’ Het was niet veilig de vorsten nog langer in hun verwachting teleur te stellen. Op hatelijke manieren werd ik uitgedaagd door bepaalde vrienden van Luther (die ook voor Luther zelf ongeluksvrienden zijn) zodat ik, als ik me ingehouden had, de indruk zou hebben gewekt te zwijgen uit angst voor hun dreigementen. Van Luthers brief 5. die hij Joachim 6. bij mij had laten bezorgen, circuleerde in Straatsburg zelfs al een kopie; ongetwijfeld zal de tekst binnenkort in druk verschijnen. In die brief belooft hij dat hij zijn pen niet tegen mij zal richten op deze voorwaarde, dat ik afzie van het openlijk ondergraven van zijn leerstellingen zoals ik dat tot nu toe gedaan heb. Nu is me nog niet duidelijk wat van beide voor mij de grootste schande zal betekenen, me rustig houden uit lafheid of volgens afspraak. Daarom is de teerling nu geworpen, maar zo dat ik nog geen woordje geschreven heb waar ik niet volledig achter sta. U zegt dat ik een slechte reputatie heb bij de drogredenaars: dat is niets nieuws; ik verwacht niet dat het nog ooit tot een vorm van vrede komt met hen, en ik doe er ook geen moeite voor. Maar hoe Luther me gezind is, daar kan ik me echt niet druk over maken, want het gaat om het geloof. Dat het evenwel niet zo prachtig is hoe hij over me denkt, bewijst hij in de vele brieven 7. die hij zijn vrienden schrijft: daarin maakt hij me uit voor blind, zielig, onbekend met Christus, vreemd aan enig begrip voor de christelijke zaak, verstoken van de geest, nog steeds gefixeerd op de letter. Maar het is geen wonder als hij zo over me oordeelt: want in vergelijking met zichzelf heeft hij voor alle oude vaders een uitbundige verachting. Ik zou willen dat hij de kwaliteiten die hij zegt te hebben, gebruikt voor vrede in de kerk! Ik houd niet op datgene na te streven wat ik altijd al gedaan heb, dat ware godsdienst en schone letteren samen bloeien; op dit terrein laat ik geen enkele kans schieten als ik die bloei kan bevorderen. Maar de volgelingen van Luther verbitteren dagelijks steeds erger de gevoelens van de vorsten. Hun tegenstanders hanteren alleen de gebruikelijke therapieën: kerkers, herroepingen, confiscaties, lijfstraffen; ik zie niet wat we hiermee opschieten bij deze ziekte, die zo wijd verbreid is en zich dagelijks nog verder uitbreidt. Als ik niet wist dat God de mensenzaken bestuurt en dat hij vaak een drama dat door ons heel slecht aangepakt is, tot een prachtige ontknoping weet te brengen, {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} zou ik geen andere afloop van dit stuk voorspellen dan een uiterst bloedige. Karlstadt was hier, maar voor Oecolampadius kon er nauwelijks een groet af. Hij heeft zes pamfletten gepubliceerd; de twee drukkers daarvan 8. zijn eergisteren op last van de stadsfunctionarissen in de kerker geworpen, vooral omdat hij naar verluidt zou leren dat in de eucharistie het echte lichaam van de Heer niet aanwezig is. Dit accepteert niemand. De leken zijn verontwaardigd dat hun God hun ontnomen wordt, alsof God nergens is behalve in dat symbool. De intellectuelen laten zich leiden door de woorden van de Heilige Schrift en de bepalingen van de kerk. Deze kwestie zal bij ons nog een groot drama veroorzaken, hoewel er al meer dan genoeg drama's zijn. Het zou te ver voeren om op te sommen wat hier speelt. U weet dat ze in Zürich alle heiligen uit de kerken hebben geknikkerd; 9. in Waldshut ook uit de glas-in-loodramen van particuliere huizen. 10. Phallicus 11. is koning in Montbéliard en doet wat hem lust. Maar verdorie, wat dom van mij dat ik dit tegen jou vertel! Ik geloof dat jij deze dingen al hoort voordat ze hier gebeuren. Wel een mooie grap van die lui die maar blijven roepen dat ik me onttrek aan het martelaarschap, alsof ik nog veel van dit leven over heb, alsof niersteen niet zo'n kwelling is dat hij elke dood wenselijk maakt: of onttrekt diegene zich aan het martelaarschap die oprecht zegt wat hij vindt? U verklaart het met me eens te zijn over de vrije wil. Al wat die lui leren is nog niet meteen het evangelie, en vaak veroorzaakt de wijze van onderricht of het gedrag van de docent relletjes. Hoewel ik in dit leven niets meer nastreef, zal ik het mijne zo inrichten dat ik allen tot hulp ben, althans voor zover ik kan, zowel vorsten als pausen, farizeeën en drogredenaars (hoe bevooroordeeld ook jegens mij) en evangelische kletskousen. Misschien zal de dankbaarheid die mij tijdens mijn leven geweigerd wordt, aan mijn nagedachtenis betoond worden: bij Christus kan zeker niets verloren gaan van wat ik uit plichtsgevoel heb gedaan. Toen ik deze brief aan het schrijven was, had ik uw brief niet bij de hand; daarom moet u het niet gek vinden als ik niet op alles reageer. Het ga u goed, beste heer. Bazel, 10 december 1524 Voordat ik deze brief verzegeld had, kwam toevallig uw brief mij weer in handen. Wat u over die arts 12. vertelt is schitterend; uw vermoeden was bijna {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} in de roos. Toch is er hier een geestelijke 13. die in elke preek iets negatiefs weet te melden over mijn boek, aan een gemengd publiek. Hoe sterk de man Luther is, weet ik niet. Hier brengt dat nieuwe evangelie voor ons een nieuw type mensen voort: stroef, brutaal, vol valse schijn, scheldend, liegend, lasterend, onderling ruziënd, niemand behulpzaam, voor iedereen lastig, opstandig, furieus, met veel praatjes; zij stuiten me zo tegen de borst dat ik, als ik een stad kende waar dit type niet voorkomt, daarheen zou verhuizen. Over de vrije wil heb ik niets geschreven waar ik niet volledig achter sta; er zijn veel meer punten waarop ik van mening verschilde met Luther, maar ik durfde hem niet aan te vallen, uit vrees dat de vrucht van deze ongeregeldheden door mijn toedoen verloren zou gaan. En die domme lieden verkondigen trots dat ik het met Luther eens ben maar dat ik dat uit lafheid verborgen houd. Ik zou echt een opvallende martelaar zijn als ik ter wille van dergelijke schurken met gevaar voor eigen leven ging liegen. Bij mijn landgenoten zijn er heel veel die Luther steunen; maar als ik van te voren geweten had dat er dergelijke lasteraars tevoorschijn zouden komen, had ik me meteen bij het begin al tot vijand van deze groepering uitgeroepen. Van beide jongeheren, die uit Dubá 14. en die uit Haubitz, 15. was mijn eerste indruk bijzonder gunstig; ik zal me niet aan mijn plicht onttrekken als ik hun een keer van dienst kan zijn. Nogmaals, het ga u goed. 1523 Aan Philipp Melanchthon Bazel, 10 december 1524 Dit is het antwoord op brief 1500. Erasmus van Rotterdam groet Philipp Melanchthon Beste Philipp, indien je nu hier was en als toeschouwer het drama kon bijwonen, zou je misschien eerder toegeven dat ik niet ongegrond klaag over het gedrag van bepaalde lieden die oproer kraaien in naam van het evangelie. Want dat ze ondanks mijn verdiensten als razenden tegen me tekeergaan in woorden, pamfletten en tekeningen, zou ik in alle rust en kalmte verdragen als dat wat van mijn goede naam afgehaald wordt ten goede zou komen aan de voortgang van het evangelie: maar nu blokkeert hun onvoorspelbare ge- {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} drag de voortgang van de humaniora en is het funest voor de zaak van het evangelie. Ik twijfel er niet aan dat Luther verontwaardigd is over dergelijk uitvaagsel. Maar deze lui negeren het gezag van Luther gewoon, wanneer hun dat uitkomt. Op een of andere manier gebeurt dit aan beide zijden. Niemand heeft de paus meer in diskrediet gebracht dan zij die het dapperst voor de zaak van de paus strijden; geen mensen hebben Luther meer tegengewerkt dan zij die heel vurig voor zijn volgelingen willen doorgaan. Ik weet hoe groot Christus als wonderdoener is, die immers in staat is ruzies van mensen om te buigen tot iets goeds voor hemzelf en voor de zijnen. Met alle plezier had ik me daarom buiten dit drama gehouden als dat gekund had. Zoals ik persoonlijk geen aanstichter van rellen wil zijn, zo zal ik me altijd ten dienste stellen van de zaak van het evangelie, voorzover de hoop op succes daartoe uitnodigt. Wat Luthers eigen geest tegen hem zegt, daar moet hij zelf maar op letten. Ik heb je niet nadrukkelijk aangespoord iets te herroepen, en wel omdat ik wist dat dit vergeefse moeite zou zijn. Ik ben niet de rechter van andermans geweten, noch de baas over andermans geloof. Zeker, ik wenste dat jij je voor altijd aan de schone letteren zou hebben gewijd, want van nature is jouw talent daarvoor bestemd. Ze zouden geen spelers tekortgekomen zijn voor dat drama, waarvan de afloop nog onzeker is. Het zij verre van mij me boos te maken over het onderricht van het evangelie, maar in Luthers leer stuiten me veel zaken tegen de borst. Ik verafschuw vooral het buitensporige fanatisme dat hij aan de dag legt wanneer hij wat dan ook gaat verdedigen, en het van geen ophouden weten tot hij in de overdrijving belandt. Wanneer iemand hem daarop wijst, tempert hij niet alleen zijn woorden helemaal niet, maar hij maakt alles nog veel hyperbolischer. Misschien zal iemand zijn arrogantie uitleggen als vertrouwen in een goed geweten en zijn bittere toon op mijn conto schrijven: om het helemaal zonder omwegen te zeggen, de volstrekt verdorven leefwijze van de christenen vereiste ook een harde hand die hen kastijdt. Maar ik wilde liever een vrijheid die zo gematigd is dat we ook pausen en monarchen konden verleiden om deel te nemen aan deze arbeid. Dit is altijd mijn doel geweest, en dit houd ik ook nu voor ogen; wat Luther voor ogen staat weet ik niet. Per brief 1. heb ik Hedio aangespoord en in gesprekken meer dan eens Oecolampadius en Pellicanus, om op grond van gezamenlijk overleg aan kardinaal Campeggi uitleg te geven over hun opvattingen; want men kan zich geen gezant wensen die rechtvaardiger of vriendelijker is. Ik sprak tot dovemansoren. Zelfs Clemens zouden we volgens mij wel eens minder afkerig {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} kunnen vinden van het herstellen van de zuiverheid van het evangelie dan sommigen menen. Van geen van die dingen kon ik hen overtuigen. Hun enige zorg is dat de zaak zich hoe dan ook uitbreidt; ze leggen het uit als een eclatant succes van het evangelie als een paar monniken zich ontdaan hebben van hun pij (laten we maar hopen dat er niet te veel bij zijn die beter binnen de hekken gehouden hadden kunnen worden), als een paar priesters uitzien naar een echtgenote, als uit een paar kerken de beelden verwijderd zijn. Ik wilde graag dat het godsdienstige leven van de priesters zo hersteld werd dat dit geen afbreuk zou doen aan hun gezag; dat er zo gezorgd wordt voor goede mensen, die nu begraven worden onder de rituelen van de monniken, dat niet daardoor de slechten de kans krijgen om nog bandelozer te zondigen; vervolgens hoopte ik dat dingen die door langdurige gewoonte inmiddels scheefgegroeid zijn, langzaam zo rechtgezet zouden worden dat niet alles in beroering en in de war raakte, en dat de vrijheid van het evangelie gemeenschappelijk bezit kan zijn van alle volkeren. Luther verzamelt alleen dingen die slecht zijn; hij vecht zo hard om op te heffen wat hem stoort dat hij zich niet hoedt voor ander kwaad dat veel ernstiger is. Hoe een of andere god ook de toestand van de wereld wijzigt, altijd zullen er dingen zijn om over te klagen. Die kunnen verzacht worden, maar ze kunnen niet helemaal verwijderd worden. Hoeveel rivierwater er ook de zee in stroomt, hoeveel regenwater er ook in valt, altijd blijkt de zee weer zijn oorspronkelijke smaak te houden; om maar eens niet te zeggen dat een geneesmiddel soms erger is dan de kwaal. Wat is verderfelijker dan deze onenigheid? Op zoveel plaatsen hebben zo gruwelijke ongeregeldheden de kop opgestoken! En er staan ons nog gruwelijkere te wachten. Vindt men het zoveel waard om een kerk te hebben zonder beelden of een paar dingen gewijzigd te hebben in de rite van de mis? Vooruit dan, laten we veronderstellen dat het waar is wat Luther allemaal leert; omdat er overal heel veel slechte mensen zijn die elke wandaad begaan als ze de kans ervoor krijgen, draagt het absoluut niet bij tot christelijke vroomheid dat het ongeletterde volk deze dingen hoort en dat de oren van de jongelui hiermee ingedruppeld worden, ik bedoel dingen als: de paus is de antichrist, bisschoppen en priesters zijn boze geesten; bepalingen gemaakt door mensen zijn ketterse bepalingen; de biecht is iets verderfelijks en goede werken, verdiensten, inspanningen zijn ketterse woorden; er bestaat geen vrije wil, maar alles gebeurt uit noodzaak; het doet er niet toe van welke kwaliteit de werken van een mens zijn. Deze ideeën worden door sommigen zonder enige tekst en uitleg verspreid, en boeven eigenen zich die toe voor hun slechte bedoelingen. Ik weet het, jij zult zeggen dat we Luther niet alles moeten aanrekenen wat begaan wordt door de domheid {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} van bepaalde mensen die jij terecht monsters noemt en de meest waardeloze van alle tweevoetigen. Maar deze monsters worden gekoesterd door degenen die Luther omhelst als de aanzienlijke figuren van de evangelische leer. Het evangelie heeft in de oudheid een nieuw type mensen ter wereld gebracht. Ik heb geen zin om te vertellen wat voor mensen dit evangelie voortbrengt. Misschien dat ze daar bij jou anders zijn, maar die ik hier ken zijn echt zo dat ik, als ik een contract zou moeten sluiten, nog liever zaken doe met paapsen dan met hen. Tot slot, ik zie dat mensen die ik vroeger kende als prima mensen en van wie je zou zeggen dat ze voor deugdzaamheid geboren zijn, slechter zijn geworden. Hoe de stand van zaken ook is, het is zeer gevaarlijk om de camarina van deze wereld in beweging te brengen. 2. Toen Plato aan het dromen was over een staat gebaseerd op filosofie, zag hij in dat de massa niet te besturen is zonder leugens. 3. Liegen mogen christenen niet, maar het is niet goed de hele waarheid hoe dan ook maar vrij te geven aan het gewone volk. Was Luther maar evenzeer in staat de aandacht van prinsen en prelaten te richten op de zachtmoedigheid van het evangelie als stevig af te geven op hun gebreken! Hoe hij mij gezind is, daar maak ik me niet druk over, zeker niet in deze zaak, waarin het niet passend is als persoonlijke emoties veel gewicht krijgen. Hij heeft aan zijn vrienden over mij veel geschreven wat toch niet bepaald blijk geeft van de sympathie voor mij waar jij het steeds over hebt. Maar dat alles heeft me niet in het minst van mijn stuk gebracht, zoals ook jouw oordeel over mij niet tot gevolg had dat ik minder gecharmeerd was van jouw talent. Zelfs laster en smaad, hoe gruwelijk ook, zal ik verdragen als Christus' evangelie maar bloeit. Karlstadt was hier, 4. maar in het geheim: hij heeft in het Duits zes pamfletten gepubliceerd, waarin hij leert dat in de eucharistie alleen symbolen van het lichaam en bloed des Heren aanwezig zijn. Deze kwestie heeft in Bern tot ernstige ongeregeldheden geleid. Hier zijn de twee typografen die de pamfletten hebben gedrukt, 5. op de dag voor het feest van de Onbevlekte Ontvangenis van de maagd Maria 6. in de kerker gegooid. Ik vermoed dat Karlstadt hoort tot de groep die jij de bloeddorstige leermeesters noemt. Met betrekking tot Von dem Busche hadden velen hier met mij het bij het verkeerde eind. Alber, de bekende criticus van Erasmus, is ergens bij jullie in de {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} buurt docent aan een Latijnse school, ik meen in het stadje Eisenach. Oecolampadius en zijns gelijken reken ik niet tot die monsters, ook al is er wat deze mensen aangaat veel waarover ik terecht kan klagen. Tot op dit moment heb ik van niemand een positievere indruk gekregen dan van Oecolampadius en niemand heb ik uitbundiger geprezen; toch, hoewel hij zich openlijk mijn oprechte vriend noemt, heeft ook hij me niet alleen gekwetst met heel wat uitlatingen in gesprekken en preken, maar ook in zijn geschriften valt hij me soms aan, zijdelings en helemaal buiten de orde. Je zegt dat mijn werk over de wilsvrijheid bij jullie zeer welwillend ontvangen is. Maar dan toch niet door Oecolampadius, die al begonnen was te reageren voordat het werk uitgegeven was. Hij had zich gestoord aan mijn Confessie, 7. alsof ik hierin kritiek lever op zijn Biecht, hoewel ik dat traktaat nooit gelezen heb. 8. Ik weet het zeker: toen ik dat stuk aan het schrijven was droomde ik zelfs niet van Oecolampadius. Ik zou hier nog veel andere dingen kunnen noemen, maar zoiets laat me koud. Ook in vriendschappen moet men voor veel zaken de ogen sluiten: hoewel zulke zaken eigenlijk niet zouden moeten voorkomen bij hen die de eenvoud van het evangelie verkondigen. Ik zie dat je je zorgen maakt dat Luther mij in gematigde stijl antwoordt: laat hem nu maar gewoon op zijn eigen wijze antwoorden. Dat ik mijn deel gematigd gedaan heb, gaat niet in tegen mijn eigen wijze van doen en ik heb het ook met een bepaalde opzet gedaan. Als hij nu al te ver afwijkt van zijn manier van doen, zullen de lasteraars schreeuwen dat wij onder een hoedje spelen, dat we onderling afgesproken hebben hoe we het doen. Daarom heb ik liever dat hij de zaak dient dan mij dient. Als in mijn werk over de wilsvrijheid wat zwarte humor gestrooid is, zoals jij vindt, heeft dat betrekking op mensen als Farel, zoals ik elders verduidelijk. Overigens stonden in Luthers Bevestiging 9. enkele dingen die ik niet ten onrechte met flinke krachttermen kon laken, maar ik beperkte me liever tot de zaak bepleiten die ik op me genomen had. In andere discussies heb ik wel eens toegegeven aan menselijke emoties, maar in deze zaak zal geen enkele smadelijke opmerking mij van het rechte pad af duwen. Jij lijkt evenwel ongerust dat, als ik verder ga, deze zaak belast wordt door steeds meer negatieve publiciteit en dat dan zowel deze zaak als het evangelie gevaar loopt. Maar Luther is in zijn brieven van {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} mening dat het helemaal niets uitmaakt of ik nu meewerk of hem tegenwerk. Ik beloof dat ik nooit willens en wetens de wapenen zal opnemen tegen de waarheid van het evangelie. Daarom aarzelde ik steeds om die dingen te ondermijnen die me tegenstonden in Luther, uit angst dat tegelijk daarmee ook andere dingen zouden omvallen waar ik wel achter sta. Ja, zelfs bij elke gelegenheid tracht ik te bevorderen dat uit dit bittere en heftige geneesmiddel dat Luther de wereld heeft aangereikt, iets gezonds zal voortkomen voor de gewoonten en gebruiken van de kerk. Misschien hebben we met onze gedragingen wel een zo hardvochtige arts verdiend, die de ziekte moet genezen door het mes in de patiënt te zetten en aders dicht te branden. Hier schreeuwen enkele relschoppers over mijn zwalkende opvattingen, hoewel geen van hen ook maar één plaats kan laten zien waar ik mezelf tegenspreek. Als zij het als zonde beschouwen het ergens oneens te zijn met Luther, van wie ik niet weet of hij zichzelf nooit tegenspreekt, waarom staan ze het dan zichzelf toe om overal waar hun dat goed uitkomt, het oneens te zijn met Luthers leer? Ik zal hier niet te berde brengen wat zij allemaal hebben gezegd in gesprekken en in hun kroegpraat. Heeft Oecolampadius niet toen hij bij Sickingen verbleef, een pamflet 10. uitgegeven waarin hij schrijft dat er geen gevaar in schuilt als iemand de mis een offer noemt? Luther verafschuwt dit zo erg dat hij nog liever tien keer wil sterven. Wat een consternatie was er toen Zwingli de heiligenbeelden eruit gooide! 11. Naar verluidt heeft Luther tegen beiden een pamflet geschreven dat zelfs scherp te noemen is. 12. In Straatsburg, maar niet alleen daar, hebben ze openbaar verkondigd dat men geen schoolvakken en geen talen meer hoeft te leren behalve Hebreeuws. 13. Hierop heeft Luther heel scherp gereageerd. 14. Waarom moet ik hier Karlstadt noemen? Ik weet dat bepaalde ordinaire lui me zullen antwoorden: ‘Wij zijn niet voor Luther, maar voor het evangelie’. Karlstadt heeft dat wel geschreven, maar hij schreef het in een vriendelijke geest, hij schreef het om Melanchthon een plezier te doen. Beste Philipp, in verscheidene van deze lieden ontwaar ik een zo heerszuchtige aanmatiging dat, als zij succes {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben, ik vrees dat Luther ook zelf naar de tirannie van bisschoppen en pausen zal terugverlangen. Want wie moet die lui in bedwang houden, die niet naar pausen luisteren, niet naar vorsten en magistraten en zelfs niet naar Luther zelf? Het enige lied dat ze zingen is ‘het evangelie’, maar ze willen daar wel zelf de uitleggers van zijn. Misschien zou ook dit nog draaglijk zijn, als ze het zo goed met elkaar eens waren als ze het oneens zijn met de oude deskundigen. Met betrekking tot jouw oprechtheid twijfel ik er geen moment aan dat jij met alle inzet doet wat je doet. Met betrekking tot Luthers gedachtewereld is er veel dat me bijna dwingt wel te twijfelen; ook als ik niet compleet op mijn eigen oordeel zou durven afgaan, geloof ik toch dat ik op grond van zijn geschriften zijn gedachtewereld evenzeer kan vatten als op grond van zijn levensstijl. Luther heeft een vurig en fel karakter; overal kun je ‘de woede van Peleus' zoon die niet van wijken weet’ 15. herkennen. Jij weet ook wel dat de vijand van het mensengeslacht vele gedaanten heeft. Hier komt nog bij het grote succes van zijn onderneming, de brede steun, het donderende applaus van zijn publiek: die overdaad kan zelfs het toppunt van bescheidenheid bederven. Beschouw me nu eens als scheepje, zeer geleerde Melanchthon: een scheepje dat zich aan zo'n orkaan heeft overgegeven, hoe sterke ankers moet dat hebben, hoeveel ballast, hoe betrouwbaar moet de roerpin zijn om te voorkomen dat het uit de koers geraakt? Hier doorzie ik met eigen ogen hoeveel moed sommigen putten uit het geringste succesje. Als de rekening van mijn geweten klopt, hoef ik niets te vrezen, hoe bangelijk ik ook ben zoals die lui steeds beweren. Van hoge leeftijd en kwakkelende gezondheid kan noch keizer noch paus me afhelpen. Ik bezit voldoende om dit oude lijf te voeden. Om hoge baantjes en grote kapitalen geef ik net zoveel als een lamlendig paard om zware bagage. Roem ben ik al heel lang beu, en het is maar de vraag of roem iets voorstelt. Aan gevaren heeft het me niet ontbroken, gevaren die zelfs een kerel van onverschrokken hart bang zouden maken. En wie al deze dingen links laat liggen, noemen ze dan een lafaard! Jij zult niet van je eigen mening afgebracht worden als je die zelf gevormd hebt: zal ik dan tegen mijn diepgewortelde opvatting in dingen gaan verkondigen die voor mij behalve smetten op mijn blazoen zonder twijfel mijn ondergang betekenen? Niets vind ik gemakkelijker dan dit leven te verachten, waar toch nog maar een klein beetje van over is, en dat beetje wordt geteisterd door zoveel kwalen dat de dood mijn liefste wens kon zijn als Christus mijn geweten dan nog zou goedkeuren. Het enige doel van mijn talmen 16. en mijn kalmte bewaren, is dat ik beide partijen van dienst ben. Ik haat oproer en ik heb de vorsten {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} steeds standvastig ontraden gewelddadig op te treden. Als ik met behoud van de mensen zelf hun ondeugden kon slachten, zou je eens zien wat een grote beul ik was, en ik zou thuis beginnen. Over jouw trouw heb ik geen twijfel, hoewel ik al zo vaak teleurgesteld ben in mensen aan wie ik wel tien levens zou toevertrouwen. Maar al wat geschreven wordt, komt naar buiten, door de onbetrouwbaarheid van de postbezorgers of door andere pech; als we met elkaar hadden kunnen praten, had ik mijn hart nog meer bij je uitgestort. Wat ik heel vurig wens is dat bij jullie het evangelie op godvruchtige wijze geëerbiedigd wordt en geliefd is; over mezelf zal ik me niet erg druk maken. De dood van Nesen vond ik verschrikkelijk erg. Hij was een oprechte en standvastige vriend, ook al manoeuvreerde hij ten opzichte van mij soms heel ongelukkig. 17. Iedereen roemt de trouw van de Duitsers, terwijl de Britten op dit gebied niet zo'n goede naam hebben; maar het hoorde bij mijn lot dat ik bij de Britten een paar zeer goede vrienden heb gekregen en bij de Duitsers enkele die precies het tegenovergestelde zijn: want laat ik nu niet op grond van een paar gevallen alle Duitsers over een kam scheren. Het verbaast me dat je met mij zaken wilt doen over Latijnse vertalingen van redevoeringen van Demosthenes en Aeschines, 18. terwijl er volgens mij heden geen levende ziel is die dit beter zou kunnen dan jij zelf! Ik heb nu heel andere dingen onder handen, en deze taak past beter bij jouw leeftijd. Het ga je goed. Bazel, 10 december 1524 Ik ben bang dat je deze slordige snelle notities niet kunt lezen. 1524 Aan Joachim Camerarius Bazel, 11 december 1524 Dit is het antwoord op brief 1501. Gegroet. Ik haat dit ziek zijn, niet zozeer omdat het me pijn brengt maar omdat ik daardoor mijn vriendenplichten niet kan vervullen: zoveel vervelender is het onvriendelijk te zijn dan ongelukkig. Regelmatig gebeurt het - ik weet niet door welke lotsbeschikking - dat hier brieven van verschillende vrienden tegelijk binnenstromen en me bijna bedelven. Dus komt het {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} niet zelden voor dat ik tezelfdertijd brieven moet meegeven aan iemand die naar Rome gaat, aan anderen die naar Frankrijk, Engeland, Brabant en Duitsland gaan. Tja, en toen jij hier kwam, 1. was ik zo ziek dat ik het nauwelijks kon opbrengen een woord te zeggen: zo erg dat ik me niet alleen verontschuldigd heb tegenover de Poolse graaf 2. toen die me uitnodigde voor een feestje, maar hem ook afgewimpeld heb toen hij graag bij mij wilde komen dineren. Daarom dwingt deze onfortuinlijke dag me niet alleen tot verdriet maar ook tot schaamte. Welke ramp kan je in het leven overkomen die vervelender is dan een waarin verdriet gepaard gaat met schaamte? Er zijn ook mensen die mijn excuus niet accepteren, hoewel het terechter is dan ik zou willen. Jij daarentegen, beste Joachim, omdat je mijn kille ontvangst zo welwillend opvat, bewijst daarmee voor mij natuurlijk je eerlijke en vriendelijke aard. Omdat je niet alleen geen problemen maakt van datgene waarvoor ik me had moeten verontschuldigen maar me ook nog zo netjes bedankt voor ons korte gesprekje en voor de groet die ik toegevoegd had aan mijn brief 3. voor Melanchthon, en omdat je dit alles vervolgens in prachtige bewoordingen prijst als buitengewone vriendelijkheid, herken ik de zeldzame buitengewone welgemanierdheid die jou eigen is. Deze eigenschap van je waardeer ik ten zeerste, en daarom betreur ik het dat die tegenwoordig zo zelden te vinden is bij hen die de tempeldienst van de Muzen verzorgen. Want er behoort niet veel afstand te zijn tussen Gratiën en Muzen. Maar in deze tijden zie je mensen die in plaats van de drie Gratiën de drie Furiën toegevoegd hebben aan de Muzen: zo barbaars zijn onze gewoonten, zo wraakzuchtig onze schrijvers. Zoals je me in deze zaak een bewijs levert van je aangeboren goedheid, zo maakt verder de wijze waarop je mijn verdenking verdrijft dat jij die brief verspreid hebt, me ook duidelijk tot hoeveel jij in staat bent door je combinatie van vruchtbaar talent en rijke welsprekendheid. Want je hebt niets achterwege gelaten van wat een goede advocaat in een dergelijke kwestie zou moeten gebruiken. Dus weet, beste Joachim, dat je mij er nu alleen maar volkomen van overtuigd hebt dat jij heel goed een zaak kunt verdedigen, ook als het niet zo'n beste zaak is. Want voordat jij er een opmerking over maakte, was ik er heilig van overtuigd dat deze fout niet jouw schuld was; die verdenking van schuld waar jij van verschoond wilt worden, was zelfs niet in een droom ooit bij me opgekomen. Inmiddels heb ik wel een stevig vermoeden wie de lui zijn wier domme argeloosheid jij laakt. Ik was ook niet {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} van plan hierover mijn beklag te doen bij Melanchthon, als niet een zaak die daar speelde behoefte had geschapen aan dit verslag. Want lang geleden al hebben ze een brief van Luther aan Pellicanus 4. gepubliceerd en ze hebben het oordeel van Melanchthon 5. gepubliceerd, maar hierover heb ik tegen niemand met een woord geklaagd. Degene die me jouw brief kwam brengen, had echt geen aanbeveling van jou nodig; zijn intelligentie was namelijk zo van zijn gezicht af te lezen, zoals dat heet, 6. en die past ook bij zijn afkomst; bovendien betoonde hij me een soort genegen welwillendheid. Ik betreur het dat Nesen ons ontrukt is, maar ik ben blij dat jij je hebt kunnen redden; want ik hoorde dat jullie allemaal in hetzelfde schuitje zaten. Het ga je goed. Bazel, 11 december 1524 Erasmus van Rotterdam, eigenhandig en voor de vuist weg Ik vrees dat het niet te lezen is. Aan de heer Joachim Camerarius, zeer geleerd in beide klassieke talen 1525 Van Paul Volz Hugshofen, 11 december 1524 Hartelijk gegroet. In korte tijd heb ik u drie keer een brief gestuurd, 1. Erasmus, mijn dierbare broeder in Christus, maar van u mocht ik er slechts één 2. ontvangen, op de dag na Maria Onbevlekte Ontvangenis; 3. ik heb hem met gejuich aangenomen en met kussen overdekt, zo dierbaar is mij alles wat afkomstig is van uw getalenteerde geest. Naar aanleiding van het feit dat het Franse priestertje en verscheidene anderen, zoals u schrijft, u ten onrechte uit de wereld van de levenden verheven hebben, ben ik erg blij, wel niet vanwege diens leugen maar omdat uw leven niet aan luiheid besteed is maar aan werk dat nuttig is voor Gods kerk en onze universiteiten. Moge de almachtige God zorgen dat die mensen nog vaak en vele jaren lang zullen liegen, zolang ze daar zin in hebben, als u maar door Gods goedertierenheid langer in leven blijft ten bate van alle intellectuelen. Verder doet het me deugd dat u intus- {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} sen minder last van niersteen hebt. Dat u bij geen enkele partij wilt horen, kan ik alleen maar toejuichen hoewel anderen u hierom juist gispen, omdat dergelijke mensen volgens de leer van de apostel Paulus nog vleselijk zijn en nog als mens wandelen. 4. Ik weet niet meer dat ik in de adressering de uitdrukking ‘amfibie in de wetenschappen’ toegevoegd heb; ik ben gewoon vergeten wat ik bovenop het briefje heb geschreven. Ik weet alleen nog dat ik het woord ‘amfibie’ voor de grap in het Grieks opgeschreven heb omdat ik twijfelde of u nog in leven was of niet; aan iets anders heb ik niet gedacht. Uw boekwerkje over de vrije wil heb ik zelf in bezit en ik heb het ook gelezen: deze erasmiaanse gematigdheid bevalt me veel beter dan die pietluttige en hyperkritische leer van de lutheranen. De andere werken heb ik nog niet ingezien. O, als uw discussie van Thrasymachus met Eubulus binnenkort eens zou verschijnen! 5. Ik denk dat u de verklaring van dat ‘ex-abt’ al wel gehoord hebt; maar alles is eigenlijk begonnen bij mijn afkeer van de baas spelen, die mij ongeveer aangeboren is; die afkeer werd sterker door de eerzucht van de rentmeester van het klooster: hoewel die alles in de hand heeft, jaagt hij nog op de kromstaf en de ringen. Omdat hij nu tegen alle verwachting in een afwijzing heeft moeten incasseren en ik nog afhankelijk ben van de goedkeuring van de Raad, 6. heet ik nu niet ex-abt maar bis-abt. Dit is een grappige speling van het lot. Vergeef me, en vaarwel, beste Erasmus. Uit mijn kleine klooster, 11 december 1524 Aan de zeergeëerde heer Erasmus van Rotterdam, zijn dierbaarste vriend in Christus, te Bazel 1526 Aan Georg van Saksen Bazel, 12 december 1524 Hartelijk gegroet. Zeer doorluchtige vorst, ik heb van uwe Hoogheid inmiddels drie brieven ontvangen, een die op 21 mei geschreven was 1. en waaraan een afschrift toegevoegd was van de brief 2. die uw reactie vormde op mijn {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} eerste brief 3. aan u, als ik me niet vergis, en een derde brief 4. die kort geleden hier bezorgd is; daarin bericht u dat u het boek over de vrije wil ontvangen hebt. De eerste brief is een boze brief, omdat ik nog steeds niet in de arena verschenen was tegen Luther; alsof de zaak niet zover zou zijn gekomen als ik dat wel gedaan had. Die brief heb ik beantwoord, 5. kort en gehaast: maar de ervaring leert dat brieven niet zelden onderschept worden (blijkbaar is noch mijn brief 6. aangekomen die het antwoord bevatte op uw eerste brief 7. aan mij, noch die 8. van u waarvan u me kort geleden een kopie hebt gestuurd). Daarom zal ik de hoofdlijnen van mijn argument herhalen. Toen Luther met dit drama begon, oogstte hij het eenstemmige applaus van de hele wereld; ik meen dat ook uwe Hoogheid zich onder dat publiek bevond. In elk geval steunden theologen hem, die nu zijn grootste vijanden zijn, en ook enkele kardinalen steunden hem, om over de monniken maar te zwijgen. Want hij had een heel goede zaak aangepakt met zijn kritiek op de verdorven tradities van universiteiten en kerk, die onderhand het stadium bereikt hadden dat geen fatsoenlijk mens de situatie nog te dulden vond, en verder met zijn kritiek op een bepaald type mensen, onder wier betreurenswaardige en kwalijke gedrag de christelijke wereld zuchtte. Wie kon toen evenwel bevroeden dat deze zaak zich zo zou ontwikkelen? Als een Daniël me dit had voorspeld, zou ik hem niet geloofd hebben. Ik denk dat zelfs Luther zo'n succes niet verwacht had. Toch, voordat Luther iets gepubliceerd had buiten zijn stellingen over de pauselijke aflaten 9. en er nog slechts een paar velletjes tekst circuleerden onder zijn aanhangers, heb ik hem van zijn onderneming trachten af te brengen; 10. want ik achtte ten eerste Luthers geleerdheid niet opgewassen tegen deze zaak (Luther is nu door oorlog te voeren een echte krijgsman geworden) en bovendien vermoedde ik dat oproer en ongeregeldheden het resultaat zouden zijn. Hoewel ik in die tijd helemaal thuis was bij mensen die met groot enthousiasme het begin van dit toneelstuk toejuichten, heeft toch niemand me kunnen overhalen om de onderneming goed te keuren. In feite heb ik de opvoering van het stuk voortdurend, openlijk en tegenover iedereen afgekeurd. {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat ging zelfs zo ver dat ik, toen ik tijdens mijn verblijf in Brabant vernam dat Froben op aandringen van geleerden, onder wie Capito, een paar boeken van Luther had gedrukt, 11. hem per brief de wacht aangezegd 12. heb en verteld heb dat hij mijn vriend niet kon blijven als hij zijn drukkerij nog verder zou bezoedelen met dergelijke pamfletten. Hiermee nog niet tevreden heb ik een nawoord 13. toegevoegd aan mijn boekje Gesprekken dat juist toen in Leuven gedrukt werd, waarin ik duidelijk verklaar dat ik absoluut niets te maken heb met het lutherse samenwerkingsverband. In die periode heb ik ook Luther in bedekte termen erop gewezen - want hij had me eerst geschreven 14. - dat hij in alle oprechtheid moest handelen en met de bescheidenheid die past bij iemand die het evangelie verkondigt. 15. Zelfs de keizer was toen nog niet huiverig voor Luthers leer. Alleen enkele monniken lieten protesten horen, en een paar aflaatverkopers wier winst iets scheen te dalen. Vooral door de krankzinnige opschudding die zij verwekten, kon uit een klein vonkje een zo grote brand ontstaan. Hoe meer ik Luther opriep zijn plannen enigszins te matigen, des te heftiger werd zijn woede. Terwijl ik anderzijds moeite deed zijn tegenstanders te kalmeren, kreeg ik als dank dat ze steeds maar beweerden dat ik met Luther sympathiseerde. U zult zeggen: waarom kwam u niet op het slagveld toen het kwaad veel erger was geworden? Ik vond van mezelf dat niemand minder geschikt was voor dit soort gedoe dan ik, en ik denk niet dat dit een onjuiste inschatting is. Maar zij die voortdurend tegen de keizer en de andere vorsten vertelden dat Luther het best door mij onder druk gezet kon worden, deden dit helemaal niet omdat ze gewoon die mening toegedaan waren. Diezelfde mensen hadden immers luidkeels verkondigd dat ik niets van theologie weet, en dat verkondigen ze nu nog. Wat waren die lieden dus van plan? Nou, natuurlijk Erasmus ongewapend voor al die wilde beesten met scherpe tanden gooien en alle haatgevoelens uit de hele zaak op mijn hoofd neer laten komen. Maar welke lof had ik daarmee kunnen behalen? Ja, dat ik me de klerk van de theologen betoonde: die zouden zelf aanspraak hebben gemaakt op alle lof voor de eruditie en mij slechts de lof der welsprekendheid hebben gegund. Nooit zou ik aan hun wensen voldoen tenzij ik, vloekend en scheldend rondrazend, alles in opschudding had gebracht en net zo hard met mijn pen tekeer was gegaan tegen Luther als zij overlopen van haat tegen hem. Er zat zelfs nog een andere be- {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} doeling achter: de mensen moesten denken dat ik, die het eerst met Luther eens zou zijn geweest, hiermee dat alles herriep. Want dit was hun voorstel: je hebt vóór Luther geschreven, nu moet je tegen Luther schrijven. Echt een redelijk voorstel, dat ik eerst moest liegen over mezelf en dan mijn pen de sloof moest maken van een stelletje norse heethoofden die mijn ergste vijanden zijn en dit ook zullen blijven tot ze ophouden de humaniora te haten. Dat zal dus wel met sint-juttemis zijn, zoals het gezegde luidt. 16. Als ik niet al hun stellingen had willen verdedigen, zou ik me blootgesteld hebben aan hun hatelijkheden. Ik ken dit soort volk. Zo zou ik alleen maar de beul worden in hun dienst. Ongetwijfeld zou dan meteen gebeurd zijn wat nu gebeurd is (ik zie het zelf): alle fanatieke supporters van Luther - overal heeft hij namelijk heel veel aanhangers - zouden hun vriendschap opzeggen of veranderen in mijn doodsvijanden, wat ik meemaak bij enkele van mijn oudste en beste vrienden. Er is geen land waar mijn wetenschappelijk werk me niet heel veel vrienden heeft opgeleverd; met dit bezit acht ik mezelf redelijk rijk ook al heb ik geen groot fortuin. Van deze rijkdom, verreweg mijn dierbaarste bezit, had ik zonder blikken of blozen afstand moeten doen en meteen volgde daarop dat ik me, beroofd van hulp van vrienden en ongewapend, moest blootstellen aan de haters van de humaniora, of beter, dat ik me aanbood om door beide partijen tegelijk verscheurd te worden. Nu zult u me trachten te troosten met de steun van pausen en van de keizer. Maar zullen die mij komen helpen, denkt u, als ze niet eens weten te bewerkstelligen dat ze zelf niet gestenigd worden in pamfletten vol laster en aantijgingen? Wat mijn financiën betreft, ik heb voldoende om dit arme lijf te voeden. Maar wie iemand van mijn gezondheidstoestand en van mijn leeftijd een belangrijke baan aanbiedt, laadt zoveel bagage op een oud en lamlendig paard, dat dit wel eronder moet bezwijken (om niet te zeggen dat hij een pakzadel op een rund heeft gegespt). 17. Ik hoor bepaalde mensen zeggen dat men zelfs zijn leven moet geven voor het katholieke geloof. Maar het voorbeeld van Uza schrikt me af, voor wie het niet bepaald goed afliep dat hij de ark wilde ondersteunen toen die dreigde te vallen. 18. Het is niet ieders taak zijn schouders te zetten onder wankel geloof. Zelfs Hieronymus moet bij het bestrijden van ketters goed opletten dat hij niet zelf in de val van ketterij loopt. Dus waarom moest ik bang zijn, ik die in de wieg gelegd ben voor heel andere dingen en die niet getraind ben voor deze arena? Ongetwijfeld zouden uit de vele cohorten theologen, uit de vele colleges van bisschoppen mannen naar voren komen die deze moeilijke taak wel op zich wilden nemen {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} en die ook aankonden. Dat had ik juist ingeschat. U ziet hoeveel grote mannen tegen Luther zijn opgestaan. En zegt u eens, wat hebben ze bereikt? Er kwam een angstaanjagend edict van de paus, 19. een nog angstwekkender edict van de keizer, 20. ten slotte kerkers, confiscaties, herroepingen, lijfstraffen, verbrandingen. Ik zie niet dat hierdoor ook maar iets bereikt is behalve dat het kwaad zich met de dag verder verbreidt. Denkt u echt dat deze lui, die niet eens opkijken van die grote reuzen, ook maar één spier vertrokken zouden hebben als de pygmee Erasmus in de arena was verschenen? Wat mij in elk geval vreselijk stoort in Luthers geschriften, afgezien van de overdrijvingen in zijn opvattingen, is de bittere toon, een bitterheid gepaard aan even grote arrogantie, hoewel hij nu opgevolgd wordt door mensen vergeleken bij wie Luther een toonbeeld van gematigdheid is. Toch durfde ik niet echt op mijn eigen oordeel te vertrouwen telkens wanneer ik dacht aan de vele duizenden mensen die eensgezind zijn in hun steun aan Luther, onder wie - als het grote aantal me niets zou doen - ik er toch velen kende als personen die rijkelijk gezegend zijn met talent en oordeelsvermogen, die bijzonder geleerd zijn en ten slotte die ik altijd beschouwd had als deugdzaam en vroom. Daarom heb ik me vaak verwonderd afgevraagd wat die nu in Luthers geschriften zagen dat ze ze met zo'n aanhoudend enthousiasme verwelkomden en zo stevig omarmden. Toch heb ik bij hen allen nog niemand gevonden die me hierop een bevredigend antwoord heeft kunnen geven als er een keer een vriendelijke discussie was. Dus vreesde ik soms dat het een kwestie van mijn eigen domheid was dat ik die dingen niet kon zien die voor hen glashelder waren en die ze met groot zelfvertrouwen en eensgezindheid verdedigden. Niemand hoeft mij hier dus mijn treuzelen te verwijten, want de heilige Hilarius heeft nog veel langer getalmd voordat hij zijn pen puntte tegen de arianen. Voor hem was dat lange zwijgen geen zaak van geheime afspraak maar van nauwgezetheid op theologisch terrein; mij echter bewoog ook nog een ander godsdienstig probleem. Vaak moet ik zuchten als ik bedenk hoever de christelijke vroomheid inmiddels is afgegleden. De wereld was sprakeloos geraakt van de plechtigheden, slechte monniken speelden ongestraft de baas terwijl ze het geweten van de mensen ingepakt hadden in onontwarbare strikken. Theologie was vervallen tot vreselijk sofistische flauwiteiten. Het blindweg definities verzinnen was daar tot in het oneindige voortgeschreden. Om het nu maar niet te hebben over bisschoppen of priesters, of over hen die zich als tirannen opstelden uit naam van de paus van Rome. Daarom dacht ik bij mezelf: wat als onze ziekten een zo hardvochtige geneesheer {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} verdiend hebben, die de kwaal die noch met watjes noch met zalfjes genezen kan worden, te lijf gaat met snijden en branden? Wat als God Luther zo wilde misbruiken zoals hij in het verleden gebruik heeft gemaakt van de farao's, Filistijnen, figuren als Nebukadnezar, Romeinen? Want mij leek dat een zo groot succes niet zonder goddelijke hulp behaald wordt, vooral omdat een flink deel van dit drama gespeeld wordt door ordinaire mensen van buitengemene slechtheid en domheid. Dus mijn voorkeur ging ernaar uit de afloop van dit drama aan Christus over te laten; het enige wat ik kon doen was zoveel mogelijk mensen behoeden voor toetreding tot een sekte en beide partijen opwekken om zo mogelijk te komen tot voor beide acceptabele voorwaarden en zo zou dan langzamerhand de eensgezindheid terugkeren. Om dit te bereiken had ik, vond ik zelf, aardige initiatieven bedacht. De eerste poging vond plaats op de rijksdag van Worms; 21. meteen daarna heb ik per brief hetzelfde te berde gebracht bij de keizer; 22. vervolgens bij Adrianus vi 23. en Clemens vii; 24. ten slotte bij diens legaat kardinaal Campeggi. 25. Ook aanzienlijke personen van Luthers beweging zijn benaderd, om te zien of ze in staat waren tot kalmte. 26. Ik vond hen ontzettend stroef en zo weinig bereid iets van hun plannen te matigen dat ze met de dag de sfeer meer verbitterden. De leiders van de andere partij leken vastbesloten deze onenigheid met geweld de kop in te drukken. Voor zo'n plan, zelfs als het rechtvaardig zou zijn en billijk, was inspanning van mijn kant niet nodig, dat zag ik wel in. Goed, misschien moet men diegene op de brandstapel zetten die zich tegen geloofsartikelen verzet of eventueel tegen iets dat door de kerk met zo grote instemming aanvaard is dat het dezelfde status heeft als een geloofsartikel. Maar het is onjuist om {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} elke dwaling met de brandstapel te bestraffen, tenzij de overtreding een opstand inhoudt of een ander misdrijf waarop volgens de wet de doodstraf staat. Want de vlag van het evangelie moet er niet voor dienen dat men ongestraft kan zondigen, maar het evangelie leert ons dat er helemaal niet gezondigd mag worden, ook niet waar de wet dat niet verbiedt en onbestraft laat. Met betrekking tot de macht van de paus verschillen de Parijse theologen op vele punten van de Italiaanse, en één van de twee moet het toch fout zien: maar geen van beide partijen roept dat de andere op de brandstapel moet. In vele opzichten zijn de volgelingen van Thomas het oneens met de aanhangers van Scotus, maar een en dezelfde school kan beide standpunten onderwijzen. Nu ben ik heel bang dat die gebruikelijke therapieën, ik bedoel herroeping, kerker en brandstapel, het kwaad alleen maar verergeren. In Brussel zijn eerst twee personen verbrand: 27. toen pas begon die stad Luther te steunen. Als deze besmetting tot een paar mensen beperkt was gebleven, had men haar wel op een of andere manier tot staan kunnen brengen, maar nu is ze zo wijd verbreid dat volgens mij zelfs monarchen bang moeten worden. Dit zeg ik allemaal niet omdat ik vind dat we deze ramp maar moeten veronachtzamen, maar om duidelijk te maken dat we de ellende niet moeten verergeren door de geijkte remedies. Wie maalt er om een herroeping die afgedwongen is door dreigen met de brandstapel? Het straffen van een paar mensen heeft geen ander effect dan de gemoederen irriteren van een groepering met heel veel leden. Vooruit, stel dat het kwaad met deze middelen kan worden onderdrukt: wat voor nut heeft het iets te onderdrukken dat spoedig veel heftiger weer de kop opsteekt? Ik had wel enige hoop dat de paus en de vorsten tot rechtvaardige voorwaarden te brengen waren als ook Luther eventueel enkele concessies zou doen, maar er zijn volgelingen van Luther bij wie ik me wanhopig afvraag of ze wel bereid zijn te luisteren naar een billijk voorstel. Dus wat mij rest, is met een zuiver geweten jagen op een kans om iets positiefs bij te dragen aan het herstel van sociale vrede; en als het niet mogelijk is zelf te bewerkstelligen wat het beste is, blijf ik in elk geval in mijn gebeden aan Christus vragen te zorgen voor wat het beste is. Moge nu niet Minerva's uil 28. maar Christus' duif zo vriendelijk zijn voor ons te vliegen! Moge die duif dan aan de onbezonnenheid van sommigen voor ons een goede afloop geven. Hieraan werk ik met hart en ziel en dit wens ik vurig. Welke van de twee partijen ook wint, ik zal niet meer van een overwinning genieten omdat ik binnenkort van hier ga vertrekken. Maar ik zal met meer rust en kalmte afscheid nemen als ik zie dat Christus' zaak de palm van de overwinning behaalt. Luther heeft de wereld een geneeskrachtig kruid aan- {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} gereikt dat heftig en bitter is: hoe het ook werkt, ik zou graag zien dat het een soort goede gezondheid teweegbrengt in het lichaam van Christus' volk, dat door zoveel ziekten totaal verdorven is, van alle kanten. Er zijn nog meer dingen, maar het is niet echt veilig om die aan dit papier toe te vertrouwen; als uwe Hoogheid die geweten had, zou u me niet twee zulke brieven hebben geschreven, totaal anders dan de brieven die ik krijg van de paus, 29. de keizer, 30. Ferdinand 31. en de koning van Engeland. 32. Maar ik voel me niet beledigd door uw openhartigheid. Iemand had u aangeraden zo te schrijven en uw eigen devotie voor het katholieke geloof liet u zulke dingen zeggen. Anders was het wel heel hard, dat ‘Had God u drie jaar geleden maar dit idee ingegeven om afstand te nemen van Luthers sekte! En had u dan maar zo afstand genomen dat u door publicatie van een tegen hen gericht geschrift’ en zo voort. 33. Datgene waartoe uwe zeer doorluchtige Hoogheid mij aanspoort, is al lang gebeurd, zelfs al vier jaren geleden, en ik heb veel meer gedaan dan u vraagt. Want ik heb me nooit bij die sekte aangesloten en ik verloor liever vrienden dan ook maar een klein beetje betrokken te raken bij een groepering die toen overal bijval oogstte. In tal van boeken en in tal van brieven heb ik verzekerd dat ik nooit iets te maken heb gehad met Luther! Er zijn talloze passages waar ik openlijk zeg dat ik het niet met hem eens ben! Mijn oude vriendschappen met geleerden heb ik trouwens voor zover mogelijk wel onderhouden, maar zonder me in te laten met hun godsdienstige opvattingen. Paus Adrianus en de eerwaarde kardinaal Campeggi prezen deze beschaafde gedragslijn van mij zelfs, omdat ze natuurlijk wel begrepen dat dit voor de zaak nuttig was. Misschien zullen er ook mensen zijn die kritiek hebben op de gematigde toon die ik aangeslagen heb in mijn geschrift over de wilsvrijheid, hoewel die toon ook ten zeerste op prijs gesteld wordt, zowel door veel geleerden als door de koning van Engeland en zijn kardinaal. 34. Deze gematigdheid valt Luther zwaarder dan alle beledigingen tezamen. Sommigen vinden dat ik een beetje laat in het strijdperk ben getreden. Mijn timing was prima; ik zou willen dat mijn optreden ook zo gelukkig was geweest! De geschiedenis zal leren dat ik de zaak van de kerk nooit in de steek heb gelaten. Voor de wereld van de wetenschap zou het gunstig geweest zijn als Mosellanus nog heel lang bij ons had mogen blijven; maar zijn dood kan ik hierom {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} met een geruster hart accepteren omdat hij ontnomen is aan onze wereld van ruzie en tumult. Ik vermoed dat er al gezorgd is voor een opvolger, want de brief 35. waarin u mijn hulp vraagt is al een oude brief. Het is moeilijk iemand te vinden die zo'n expert is op het gebied van de twee klassieke talen dat hij Mosellanus kan opvolgen; maar nog moeilijker iemand te vinden die ook nog helemaal geen relaties heeft met de lutherse sekte, een eis die u toevoegt. Maar als me iemand te binnen schiet die aan uw wensen voldoet, zal ik het u laten weten. Tot zover over uw eerste twee brieven, 36. nu dan over naar de laatste. 37. Ik ben bijzonder verheugd dat mijn geschrift over de vrije wil de goedkeuring kan wegdragen van uwe Hoogheid. Van alle kanten komen er brieven 38. om me geluk te wensen met mijn werk. Sommige briefschrijvers bekennen dat ze door lezing van dit werk hun vroegere mening herzien hebben. Men schrijft me dat het zelfs te Wittenberg in alle rust en kalmte ontvangen is. 39. Maar hier wordt flink gegromd. Oecolampadius heeft in elke preek een kritische opmerking over mijn boek. Ik heb het boek over de geloften 40. ontvangen en ben het gaan lezen. Ik zie dat het een heel langdradig betoog is. Maar Josse Clichtove, de Parijse theoloog, heeft al een nauwgezet antwoord daarop geschreven. 41. Ik neem aan dat mijn boekje over bidden 42. onderhand ook in uw land aangekomen is: anders had ik u een exemplaar gestuurd. Misschien stuur ik er nu wel een mee, als de postbesteller bereid is zo'n zwaar pakket te vervoeren. Ik bid dat heer Jezus uw zeer doorluchtige Hoogheid nog lange tijd in goede gezondheid bewaart. Bazel, 12 december 1524 Erasmus van Rotterdam, zeer toegewijd dienaar van uwe excellente Hoogheid {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} 1527 Aan François Du Moulin Bazel, 12 december 1524 Erasmus van Rotterdam groet François Du Moulin, bisschop van Condom Had Hilarius, 1. mijn erfgenaam zoals u hem noemt, 2. maar net zoveel verstand als goede bedoelingen! Ik had hem opgedragen, schriftelijk nog wel, om voor september daar bij u voor mij een nestje in orde te maken: hij vergeet het compleet, waarschijnlijk dronken van genot dat hij weer in Frankrijk vertoeft, waar hij helemaal gek op is. Ik heb nogmaals geschreven 3. en hem bericht dat ik niet zou komen voor de eerstvolgende lente. Intussen moest hij er maar van genieten als Frankrijk hem zo gelukkig maakte: zo niet, dan moest hij maar terugkomen om zich voor mij nuttig te maken en zichzelf misschien niet tot last te zijn. Hij kwam terug, met een paar brieven die hij aan de schrijvers had ontwrongen en waar niets in stond, en hij is van plan spoedig weer naar Frankrijk te gaan. Als u in uw vriendelijkheid hem genoegen wilt doen en als hij dat volgens u verdient, moet u hem niet een flinke som geld in handen geven; laat hem maar uitkijken naar een beneficie, want dat kan hij niet verkwisten. Ik ken zijn aard, maar ik mag hem wel. Hij vertelt dat uwe Excellentie besloten heeft hier een bliksembezoekje te brengen. Ik vermoed overigens dat u dit voor de grap hebt gezegd; maar nu Hilarius er zo stellig aan vasthield...; ik zie althans niet waarom u zo'n reis zou ondernemen. Eventueel was ik van plan in september mijn arme lijf bloot te stellen aan een reis. In de winter zal ik dat niet doen, tenzij ik besloten heb dat ik wil sterven: zelfs voor de lente kan ik niets met zekerheid beloven. De oorlog neemt toe; hoe mijn gezondheid zich houdt is onzeker. Er kunnen allerlei andere dingen komen die een plan doorkruisen, als ze het al niet wijzigen. Ik schrijf dit niet omdat een ontmoeting met u voor mij niet een alleraangenaamste gebeurtenis zou zijn, maar omdat ik niet wil dat een dierbare vriend onnodig geplaagd wordt met onkosten en met de vermoeienissen van het reizen. Wat u schrijft over de zwaluw die u in de besneeuwde gebieden hebt gezocht: God verhoede dat dit een voorteken is! 4. Het ga u goed. Bazel, 12 december 1524 {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} 1528 Aan Johannes Caesarius Bazel, 16 december 1524 Erasmus van Rotterdam groet Johannes Caesarius Ik had het idee, maar het was geen ernstige verdenking, dat u een beetje aanstoot genomen had aan de brief 1. waarin ik, ongeremd schertsend, antwoord gaf op uw vraag over de gerechtvaardigde tollenaar 2. - dit om te voorkomen dat u denkt dat me berichten bereikt hebben van grimmiger reacties. Dat u uw vriend eert met het prachtige compliment dat hij tegen zijn eigen natuur ingegaan is, vervult me echt met gepaste dankbaarheid. Mijn vijanden roepen kwetterend hetzelfde als wat u me nu als vriend duidelijk maakt. Maar intussen is er niemand op komen dagen die ook maar één onderwerp kon noemen waarin ik mezelf heb tegengesproken, terwijl er toch heel wat werken van mij in omloop zijn en terwijl deze toch door uiterst bevooroordeelde lasteraars uitgekamd worden. Ik schrijf hetzelfde wat ik vroeger schreef, ik doe hetzelfde voor zover dat kan en ik handel met meer aandacht dan jullie denken. ‘Ik heb het ei gelegd, Luther heeft het uitgebroed.’ Waarlijk een wonderlijke uitspraak van die minderbroeders bij jullie, waarvoor ze wel een grote ketel lekkere pap verdiend hebben. 3. Ik legde een kippenei, maar Luther broedde een kuiken uit dat in de verste verte niet op een kip leek. Ik verbaas me niet dat dergelijke uitspraken afkomstig zijn van die dikbuikjes, maar het verbaast me wel dat u het met hen eens bent. U bent toch zelf degene die het best zou kunnen getuigen dat ik de heftigheid van Luther altijd afgekeurd heb uit vrees dat de zaak zou uitlopen op bloedige ongeregeldheden. U zou wensen dat ik helemaal gezwegen had. Wat zegt u me nou? Had ik moeten zwijgen over bijgeloof, over sofistiek, over pseudobisschoppen, over slechte monniken, om te voorkomen dat iemand ermee aan de haal gaat en het fout uitlegt? Wie had kunnen vermoeden dat er in Duitsland van die vre- {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} selijke monsters scholen die we nu voor de dag zien komen? ‘Hierheen, zo vond men, leiden uw geschriften,’ zegt u. Waarheen? Naar sektevorming? Daar heb ik altijd van gegruwd. Naar opstand? Die heb ik altijd afgewezen. Ik ben gevorderd tot aan de kust. Denkt men soms dat ik mezelf tegenspreek als ik niet bereid ben voorover in de golven te duiken? Het doet u pijn dat ik een slechte naam heb. Op mijn beurt vind ik het echter pijnlijk dat er onder de christenen zoveel mensen zijn die kwaadspreken over iemand die zich voor hen verdienstelijk maakt. Zwijgen was niet mogelijk. Beide partijen te vriend houden kon ik niet. Zelfs Jupiter is het niet vergund, zoals men zegt, allen tevreden te stellen, 4. of hij het nu laat regenen of ons toelacht vanuit een heldere hemel. Toch vind ik het een geringer kwaad een slechte naam te hebben bij die christenmensen dan samen met een stel gekken te razen en te tieren. Misschien zal de afloop van de gebeurtenissen zorgen dat ik een betere naam krijg. In elk geval waarderen nu juist de verstandigste personen in beide kampen inmiddels mijn gematigdheid en mijn eerlijkheid. Beste Caesarius, het is al heel wat om in zo'n storm niet uit de juiste koers geblazen te worden. Hiermee zou u nog meer instemmen als u het hele verhaal kende dat hier speelt. Ik heb een slechte naam bij bepaalde ordinaire lieden; ook Luther zelf heeft een hekel aan hen, want het zijn lastpakken van volgelingen. Maar ik heb een betere naam bij de paus, de keizer, Ferdinand, de koning van Engeland en andere aanzienlijken, bij wie ik heel valselijk aangeklaagd was als bondgenoot van Luther. Maar ik word nog liever van twee kanten bestookt met scheldwoorden dan in deze samenzwering de grootse prominent te spelen. Bij de sekte ga ik niet, van het evangelie ga ik niet weg. Mijn werk over de wilsvrijheid heeft bepaalde mensen bij jullie gestoord. Maar Melanchthon schrijft dat het in Wittenberg in alle rust en kalmte ontvangen is en dat zelfs Luther zich niet zo geërgerd heeft. 5. Die godjes bij u daar, wie zal die gunstig stemmen? Ik ben erg blij dat mijn Barmhartigheid u bevallen is; 6. geeft u alstublieft ook uw mening over de vrije wil wanneer u tijd hebt; ik zal die met eerbied begroeten. Over het gedoe van de drukkers 7. heb ik twee brieven 8. van u ontvangen. Wat u in de eerste brief wilde, had ik al uit eigen beweging gedaan; wat u in de andere vraagt zal zeker gebeuren, tenzij er iets onvermijdelijks voorvalt: overigens meng ik me niet zo graag in zaken van zulke pottenbakkers. 9. Meer dan twee jaar woon ik nu al hier, niet {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} meer bij Froben, behalve dan dat we verbonden zijn door wederzijdse goede wil. Ik leef op mijn eigen kosten. Voor de tien maanden dat ik bij hem verbleef, 10. heb ik honderdvijftig goudgulden betaald. De brief 11. waarvan u niet wilde dat hij in Frobens handen viel is me door hem bezorgd; degene die hem aan Froben overhandigde, had hem grotere geheimen verteld dan in de brief stonden: dus bleek duidelijk dat iemand de brief geopend had. Maar ik weet zeker dat Froben dit niet gedaan heeft. Hij is goudeerlijk. Het is tegenwoordig dom iets op te schrijven als je niet wilt dat het bekend raakt. De voorhang van de tempel is gescheurd, 12. alles wordt naar buiten gebracht, ook wat u in de geheimste biecht tegen de priester gezegd hebt. Ieder moet op zichzelf passen, de Heer komt. Het ga u goed, beste man. Bazel, 16 december 1524 1529 Aan Paul Volz Bazel, 18 december 1524 Erasmus van Rotterdam groet abt Paul Volz Ook u moet uw kruis dragen, beste vriend, als u met Christus wilt regeren; hiervan zal geen kromstaf u vrijwaren, hoe eerbiedwaardig die ook is, noch uw mijter met zijn twee punten noch uw ringen. De twist gaat over een arm rijk. 1. Ook al zou het een heel groot rijk zijn, ik weet dat dergelijke zaken u niet zoveel doen. U hebt ervaren dat ook tirannen niet echt vrij zijn, want ze kunnen hun heerschappij niet neerleggen al zouden ze willen. Consequent heb ik het thesaurierschap van Tours geweigerd. 2. Het was een functie met veel vrijheid, heel geschikt voor mij, met emolumenten van minimaal vijfhonderd kronen. Ik wil geen os met pakzadels zijn! 3. Zou u uw kromstaf opgegeven hebben voor die positie? Ook al wordt er een heel billijk inkomen toegekend, niet altijd wordt betaald wat was afgesproken, en het allerergste is: wie je willen kwetsen, vinden heus wel een voorwendsel voor hun misdadigheid, zodat de schade gepaard gaat met nog ernstiger schande. {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} De brief 4. waarin u schrijft dat u al wel drie brieven gestuurd had, was de derde die me bereikte, dus minstens één is er verloren gegaan. Met betrekking tot dat ‘amfibie’ vermoedde ik wel wat u schrijft, maar ik snapte niet wat dat ‘van de wetenschap’ betekende. Want ‘amfibieën’ is het woord voor levende wezens die in beide elementen leven, bijvoorbeeld krokodillen en zeehonden. Verder had u, tot woede van de Muze van de grammatica, het Griekse woord met een korte ‘o’ geschreven in plaats van een omega. Wat mijn eigen leven betreft: u bidt dat het een lang leven moge zijn, maar daar moet Christus maar op toezien; ik zal het niet willens en wetens rechtsaf buigen en ook niet linksaf. Ik weet niet waar de ongeregeldheden van die lieden op uit zullen lopen. Ik houd me er verre van, niet slechts omdat ik dat verstandig vind maar ook uit godsdienstig plichtsbesef. Wat als God door middel van die mensen onze hardnekkigheid in de boosheid wil rechtzetten? Melanchthon schrijft dat mijn werk over de wilsvrijheid zelfs in Wittenberg in alle rust en kalmte is ontvangen. 5. Een paar domme mensen grommen. Thrasymachus en Eubulus 6. durven hun hoofd nu niet te laten zien, want ze zullen van twee kanten bekogeld worden als ze zelf maar even naar buiten kijken. Dit is een tijd waarin welsprekend zijn niet mag maar kwaadspreken evenmin. Ik wens u vreugde en vrede in de Heer toe, eerwaarde vader. Beatus 7. heb ik nog niet gezien en ik verwacht niet dat hij binnenkort komt. Op uw brief hebt u er nu een terug, lekker laconiek. Bazel, 18 december 1524 1530 Van Johann von Botzheim [Konstanz], 20 december 1524 Gegroet. Dierbare leermeester, de dag nadat ik u geschreven had is me de brief 1. bezorgd die u met de bode van Bazel meegegeven had. Om die lui 2. die in de kerker gegooid zijn, ben ik niet zo rouwig, want ik zie dat de boekdrukkunst misbruikt wordt, niet zonder ernstige onrust en gevaar. Omwille van mij vindt u het vervelend dat u de brief 3. van de datarius niet tijdig hebt {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} ontvangen. Het maakt niet zoveel uit; een brief van u is altijd op tijd. Doe de moeite me te helpen voor zover dat kan, 4. hoewel ik hoop dat de zaak op een of andere manier gesust kan worden, maar niet zonder dat ik met geld over de brug kom! Soms moet je het maar nemen zoals het is. Ik vermoed op heel veel gronden dat Sander het brein is achter deze zaak. 5. Wat u schrijft over het pochen van Fabri is niets nieuws: hij is een windbuil. Ik heb u het geld voor het paard 6. en deze brief gestuurd met een betrouwbare bode; u kunt via hem ook terugschrijven als u iets te melden hebt. Ik heb ook aan Froben geld gestuurd, voor een Hieronymus en een Lexicon. 7. De rest stond al in mijn vorige brief. 8. Het ga u goed, dierbare leermeester. 20 december 1524 Uw vriend Johannes von Botzheim Aan de allergeleerdste theoloog, heer Erasmus van Rotterdam, zijn dierbare leermeester. Te Bazel 1531 Aan Juan Luis Vives Bazel, 27 december 1524 Erasmus van Rotterdam groet Juan Luis Vives Mijn werk over de vrije wil is in Wittenberg in alle rust en kalmte ontvangen, schrijft Philipp Melanchthon, 1. maar zo dat hij laat merken dat hij zich zorgen maakt over de lutheraanse zaak (die hij nauw met het evangelie verbonden noemt) als ik hiermee doorga. Met wat je zei 2. over een overwinning die gezucht van de hele wereld zal betekenen als bepaalde personen er hun voordeel mee kunnen doen, beste Vives, heb je het bij het juiste eind. Van beide kanten wordt druk op me uitgeoefend - niet te beschrijven hoe onvriendelijk dat gaat - maar in beide partijen zie ik lieden die onuitstaanbaar {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} zullen zijn als ze de strijd winnen. Hier loopt de situatie gewoon uit op revolutie, en enkele leidende figuren pogen mij willens nillens hierin te betrekken terwijl ik alleen maar kan bereiken dat ik beide partijen uitdaag mij aan te vallen. Het is aangenaam geprezen te worden door deze grote koning of door die bekende koningin; maar wat levert het op voor ons dagelijks brood? Ik kan wel mooi praten maar hier de schoorsteen laten roken kost veel geld. Mountjoy heeft helemaal niets van zich laten horen, noch via een kennis noch per brief; ik vermoed dat het plotselinge vertrek van Lieven 3. hier een rol heeft gespeeld. Ik begrijp niet goed wie je bedoelt met ‘mijn nieuwe tegenstander’ tenzij je het over Otto Brunfels hebt, die door Luther zelf nog erger vervloekt wordt dan door mij. Toch is Phallicus 4. nog krankzinniger dan Otto. De brutaliteit van de beide heren hebben de autoriteiten door te dreigen met zware straffen binnen de perken weten te houden, 5. want anders zouden ze ongeremd hun razernij op mij uitleven. In mijn aantekeningen bij Hieronymus heb ik echt heel veel, zo niet alles, verbeterd. In die periode waren er wel velen die me stimuleerden, maar niemand die me hielp. Ik begrijp ook niets van de aard van de Duitsers! Mijn vergissing met betrekking tot Laberius heb ik niet zo lang geleden ook zelf ontdekt bij het controleren van zijn leeftijd: hoewel, van te voren voelde ik ook een lichte twijfel. De dood van Linacre zou ik moeilijker verdragen als ik niet meteen ook dacht aan de zware folteringen waaraan hij zo ontsnapt is. Over N. 6. heb ik niet zoveel geschreven als hij verdient, die boef die nog erger is dan alle schurken als Eurybatus en Phrynondas bij elkaar, 7. maar wel zoveel als naar mijn oordeel voldoende was voor mijn bescheidenheid en voor jouw wijsheid. Stelselmatig probeert hij Froben ervan af te houden iets van jouw werk te drukken: en zonder zijn steun kan Froben niets, althans in dit opzicht. Want in Duitsland is alleen een markt voor geschriften die luthers zijn of die antiluthers zijn. Toch zijn mijn boeken nog steeds tamelijk gewild, wat blijkt uit het feit dat Froben zoveel na-apers heeft, wat hem veel geld scheelt. Om het keizerlijke edict 8. dat imitatie moet tegengaan, malen die mensen absoluut niet, want zij geven ons de keizer: ze verkopen de naam {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} van de keizer zelfs. Al een hele tijd snak ik ernaar ergens anders heen te verhuizen, weg van deze potten bakkers. 9. Froben heeft zich bij mij ernstig beklaagd dat hij niet één exemplaar van De stad Gods 10. heeft verkocht in Frankfort; dit zei hij met zo'n gezicht dat ik denk dat hij het echt niet verzint. Zo zie je dat ook in het rijk der Muzen het geld de baas is. In dat geval kan ik wel van alles bedenken, behalve dan dat beknoptheid het boek beter verkoopbaar had gemaakt, wat ik je destijds ook aangeraden heb. 11. Froben heeft dit werk niet op zich genomen omdat ik hem overgehaald had, maar omdat ik hem ertoe dwong. Het is een zaak van niet geringe investeringen. Ik heb medelijden met die goede man, die altijd zo eerlijk is en voor wie die Pseudocheus 12. met zijn fratsen tot grote last is. Als je De stad beter verkoopbaar zou kunnen maken door er college over te geven of op een andere manier, zou je zijn zorgen wel verlichten. De enige mogelijkheid die ik zie, is dat de hele Augustinus opnieuw verschijnt in een verbeterde editie. 13. Hierbij wil ik je wel helpen door een deel van het werk op me te nemen. Hoewel inmiddels vermoeid, zal ik mijn taak niet ontlopen. Uit de grond van mijn hart ben ik blij dat Brittannië voor jou zo'n zegen is: ik bid dat het je eigen wordt, voor altijd. Het ga je goed. Bazel, op de feestdag van Johannes de apostel 1524 1532 Aan John Francis [Bazel, ca. 27 december 1524?] Erasmus groet Francis, arts van de kardinaal van York 1. Vaak vraag ik me met verbazing en met verdriet af hoe het mogelijk is dat Brittannië al zoveel jaren gekweld wordt door permanente besmetting, in het bijzonder de dodelijke zweetziekte, die wel het kenmerk lijkt van dit land. We lezen ergens over een stad die van een langdurige besmetting verlost werd nadat men op advies van een filosoof de huizen anders gegroepeerd {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} had. 2. Als mijn verstand me niet bedriegt kan eenzelfde methode Engeland verlossen. Ten eerste, de mensen letten er helemaal niet op in welke windrichting hun vensters en deuren kijken. Ten tweede, de kamers zijn bijna altijd zo gebouwd dat het er helemaal niet kan tochten, wat Galenus juist sterk aanbeveelt. 3. Verder hebben die kamers muren die grotendeels doorzichtig zijn door glazen panelen die wel licht doorlaten maar geen vlagen wind; toch laten ze door kleine spleetjes wel die zogeheten gefilterde lucht binnen, die veel ongezonder is en daar lang blijft hangen. Verder zijn de vloeren meestal van aangestampte klei met daarop moerasbiezen, die nu en dan vernieuwd worden maar zo dat er een laagje blijft liggen, soms wel twintig jaar, waarin van alles opgenomen wordt: spuug, braaksel, urine van honden en mensen, gemorst bier, visgraatjes en andere viezigheid die ik hier niet zal benoemen. Bij weersverandering wasemt deze laag een damp uit die volgens mij heel ongezond is voor het mensenlichaam. Voeg daaraan toe dat Engeland niet alleen aan alle zijden omgeven is door de zee maar ook nog in veel gebieden moerassig is en doorsneden wordt door brakke rivieren; om maar even niet te spreken van de zoute vis waar de gewone mensen uitermate dol op zijn. Ik zou erop vertrouwen dat het eiland veel gezonder wordt als men zou ophouden die biezen te gebruiken; als de kamers zo gebouwd werden dat ze aan twee of drie zijden open waren voor de buitenlucht; als alle ramen zo gemaakt werden dat ze helemaal geopend en helemaal gesloten kunnen worden, en zo gesloten dat er niet door spleetjes nog schadelijke tochtvlagen kunnen optreden. Want zoals het soms heilzaam is wat frisse lucht binnen te laten, zo is het soms ook goed voor de gezondheid om de buitenlucht buiten te laten. De mensen lachen als iemand moppert over een mistige dag. Dertig jaar geleden al kreeg ik, als ik een vertrek binnenkwam waar al een paar maanden niemand was geweest, ter plekke een koortsaanval. Wat ook zal helpen: als men de mensen zou kunnen overhalen minder te eten en zich te matigen in het gebruik van zoute vis; verder als aan de plaatselijke autoriteiten de verantwoordelijkheid voor de publieke ruimte opgedragen zou worden, om de straten te vegen en te ontdoen van mest en urine, en als de omgeving van de stad ook onder die verantwoordelijkheid zou vallen. Ik weet dat u zult lachen om mijn overvloed aan vrije tijd, als ik me over deze dingen opwind. Ik heb gewoon een zwak voor het land dat me zo lang gastvrijheid heeft geboden en waarin ik graag het stukje van mijn leven dat ik nog over heb, zou voltooien, indien ik dat mag. Ongetwijfeld weet u al {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} deze dingen veel beter, gezien uw wijsheid; toch vond ik het leuk werk om u zo aan te sporen om, als u het met mijn oordeel eens bent, de heren autoriteiten over te halen tot die maatregelen. Want zulke dingen hoorden vroeger gewoonlijk bij de taak van koningen. Ik had heel graag iets geschreven aan de eerwaarde heer kardinaal, maar ik had geen tijd, ik wist niets speciaals te vertellen en ik weet welke werkzaamheden zijn aandacht opeisen. Het ga u goed, vriendelijke heer; aan u heb ik heel veel te danken. 1533 Aan Eustachius Andreas Bazel, 27 december 1524 Erasmus van Rotterdam groet Eustachius Andreas, monnik van Cluny Dierbare broeder in Christus, uw uitzonderlijke genegenheid voor mij, die u niet zozeer in uw woorden liet blijken maar die op uw gezicht te lezen stond, zoals ze dat zeggen, 1. en die uit uw ogen straalde en uit al uw gelaatstrekken sprak, brengt mij ertoe om van mijn kant u vriendelijk te bejegenen, wil ik niet beschouwd worden als hoogst onfatsoenlijk. Maar ik vrees dat u in de praktijk is overkomen wat de mythen van Ixion vertellen, die in plaats van Juno een wolk omarmde. 2. Maar wat overblijft is dat u met uw gebeden mijn werk steunt, waarover u zo gunstig oordeelt: ik van mijn kant neem u heel graag op in de kring van mijn vrienden en ik zal mijn plicht niet verzaken als er iets komt waarin ik u een dienst kan bewijzen. Doe mijn groeten aan de twee vriendelijke broers die jurist zijn, over wie we in onze conversatie te spreken kwamen; bovendien aan de zeer geleerde en vriendelijke doctor die ik vroeger in Mechelen heb leren kennen en die me in Besançon even kwam opzoeken (ik heb alles van hem onthouden behalve zijn naam). 3. Zorg dat u zo uw tijd besteedt aan eervolle studies dat u voor uw orde een sieraad kunt worden en tevens van nut zult zijn. Naar de positie van abt {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} moet u niet streven: die zal vanzelf op uw weg komen, aangetrokken door uw voortreffelijke kwaliteiten. Het ga u goed. Bazel, daags voor Onnozele Kinderen 1524 1534 Aan Léonard de Gruyères Bazel, 29 december 1524 Erasmus van Rotterdam groet Léonard, officiaal van de aartsbisschop van Besançon Hoogverheven heer, ik zou mijn gezondheidstoestand niet zo vervelend vinden als hij alleen mij pijn bezorgde en niet mij ook nog tot vervelende last maakte voor mijn vrienden. Want het zou allemaal draaglijker zijn als er alleen pijn was, zonder schaamte: nu verdroot niet zozeer mijn ziekte me toen ik bij u was, 1. maar ik schaamde me omdat ik me noodgedwongen onttrok aan uw uiterst vriendelijke genegenheid voor mij. Ik denk dat velen niet zo vriendelijk zijn als u: ik bedoel de mensen die lasterlijke opmerkingen maken over mijn ziekte en een onfortuinlijke noodzaak uitleggen als onfatsoen. Na mijn vertrek heb ik hier een tijd ziek in bed doorgebracht, en door me zeer te matigen wat eten betreft ben ik langzaam, heel geleidelijk weer op krachten gekomen. Zodra ik een beetje aangesterkt was, kwam een niersteen op de proppen, die zich in een hinderlaag verborgen had gehouden. Ik heb hem eruit gewerkt, maar met de uiterste wanhoop aan mijn leven. Daarna begon het me wat beter te gaan, nadat ik met zoethout opgekookt water ontdekt had, waarmee ik nu mijn wijn aanleng: als die bitter is, maakt dat water hem zoeter; is hij zuur, wordt de zuurgraad verlaagd; te droge wijn wordt soepeler, te harde wordt zachter en te vurige wijn wordt er koeler van. Hier is een vaag gerucht gekomen dat na mijn vertrek bij u daar het praatje de ronde ging doen dat ik een volgeling van Luther ben. 2. Maar ik heb genoeg eelt ontwikkeld tegen dit soort opschudding. Deden beide partijen er maar genoeg moeite voor dat de eenvoud van het evangelie bij alle mensen waarlijk tot bloei komt! Dan zou mijn pen haar werk niet verzaken! Biétry verkeert in grote opwinding over een eventuele goedkeuring van de mis, 3. maar mij doet het niet zo veel, en het is beter in deze tijd geen handvat te geven aan boeven om een rel te schoppen. {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} U hebt in uw omgeving een nieuwe evangelist, Farel: zo iets leugenachtigs, giftigs of subversiefs heb ik nog nooit gezien. Het lijkt me onderhand tijd dat de bisschoppen samen met de vorsten serieus overleg plegen om aan deze onenigheid een einde te maken die zich met de dag uitbreidt, en er dan zo een einde aan maken dat ze niet gemakkelijk weer de kop kan opsteken. Want ik zie wel dat de zaak alleen maar erger wordt bij toepassing van de geijkte therapieën als herroeping, kerkers en lijfstraffen. Vergeet u alstublieft niet mijn hartelijke groeten te doen aan de heer aartsdiaken 4. en diens officiaal, 5. en verder aan rentmeester François, 6. aan Désiré 7. en aan de overige heren die mijn vrienden zijn. Het ga u goed. Bazel, daags na Onnozele Kinderen 1524 {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} Lijst van brieven 1356. Aan Ulrich von Hutten 13 1357. Aan Bernard von Cles 15 1358. Aan Pierre Barbier 16 1359. Aan Herman Lethmaet 17 1360. Van Thomas Lupset 18 1361. Thomas Lupset aan Johann von Botzheim 19 1362. Van Juan Luis Vives 20 1363. Aan Ennio Filonardi 24 1364. Aan Ennio Filonardi 25 1365. Aan Albert van Brandenburg 26 1366. Van Polidoro Virgilio 30 1367. Van Cuthbert Tunstall 31 1368. Van Wolfgang Faber Capito 35 1369. Aan Cuthbert Tunstall 36 1370. Van Guillaume Budé 39 1371. Aan Heinrich Eppendorf 42 1372. Van Bartolomeo Villani 44 1373. Van Antonius Clava 46 1374. Van Wolfgang Faber Capito 47 1375. Van Frans i 51 1376. Aan Willibald Pirckheimer 51 1377. Aan Johannes Sylvius Egranus 52 1378. Aan Huldrych Zwingli 53 1379. Aan de stadsraad van Zürich 54 1380. Van Karel v aan Margaretha van Oostenrijk 55 1381. Aan Hendrik viii 56 1382. Van Johann von Botzheim 69 1383. Aan Willibald Pirckheimer 72 1384. Aan Huldrych Zwingli 74 1385. Aan Hendrik viii 77 1386. Aan Theodoricus Hezius [?] 78 1387. Van Ennio Filonardi 80 1388. Aan Conradus Goclenius 81 1389. Aan de lezer 82 1390. Aan Johann von Vlatten 85 1391. Aan Thiébaut Biétry 90 1392. Van Ennio Filonardi 90 1393. Aan Justus Ludovicus Decius 91 1394. Van Nicolaas van Broeckhoven 93 1395. Aan de stadsraad van Bazel 94 1396. Van Thomas Blarer 95 1397. Aan Johannes Fabri 97 1398. Aan Willibald Pirckheimer 98 1399. Aan Christoph von Utenheim 99 1400. Aan Frans i 100 1401. Van Johann von Botzheim 112 1402. Aan John More 113 1403. Aan Frans i 116 1404. Aan Margaret Roper 117 1405. Van Otto Brunfels 118 1406. Van Otto Brunfels 119 1407. Van Jean Lange 128 1408. Aan Willibald Pirckheimer 131 1409. Aan Bernard von Cles 133 1410. Aan Lorenzo Campeggi [?] 134 1411. Aan Paolo Bombace 136 1412. Aan Silvester Prierias Deze brief is opnieuw genummerd als brief 1337a 137 {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} 1413. Van Philibert de Lucinge 138 1414. Aan Clemens vii 139 1415. Aan Lorenzo Campeggi 142 1416. Aan Ennio Filonardi 145 1417. Aan Willibald Pirckheimer 147 1418. Aan Clemens vii 149 1419. Aan Ludwig Baer 152 1420. Van Ludwig Baer 152 1421. Van Johann Haner 154 1422. Aan Lorenzo Campeggi 157 1423. Aan Ennio Filonardi 159 1424. Aan Ennio Filonardi 162 1425. Van Konrad Muth 162 1426. Aan François Du Moulin 164 1427. Aan Melchior van Vianden 165 1428. Aan Johannes Fabri 168 1429. Aan de stadsraad van Straatsburg 169 1430. Aan Hendrik viii 170 1431. Aan Guy Morillon 171 1432. Aan Gérard de Plaine 173 1432a. Aan Konrad Muth 177 1433. Aan Jan de Hondt 177 1434. Aan Jean de Carondelet 178 1435. Aan Jan Robbyns 181 1436. Aan X Deze brief is opnieuw genummerd als brief 1581a 182 1437. Aan Conradus Goclenius 182 1438. Van Clemens vii Deze brief is opnieuw genummerd als brief 1443b 195 1439. Van Guillaume Budé 195 1440. Aan Willibald Pirckheimer 198 1441. Van Ennio Filonardi 198 1442. Van Ennio Filonardi 199 1443. Van Maarten Luther 199 1443a. Van Gian Matteo Giberti 202 1443b. Van Clemens vii 204 1444. Van Heinrich Stromer 205 1445. Aan Maarten Luther 207 1446. Van Guillaume Budé 209 1447. Aan Theobald Hillweg [?] 211 1448. Van hertog Georg van Saksen 212 1449. Van Kilian Praus 215 1450. Van Rudbert von Mosham 219 1451. Aan William Warham 221 1452. Aan Willibald Pirckheimer 226 1453. Aan William Warham 229 1454. Van Johann von Botzheim 231 1455. Van Juan Luis Vives 232 1456. Aan Christoph von Utenheim 234 1457. Van Jan Robbyns 235 1458. Van Mark Lauwerijns 236 1459. Aan Caspar Hedio Deze brief is opnieuw genummerd als brief 1477b 238 1460. Aan de lezer 238 1461. Van Gilles de Busleyden 240 1462. Aan Martin Hune 242 1463. Van Lieven van den Zande 242 1464. Van Christoph von Utenheim 247 1465. Aan William Warham 248 1466. Aan Willibald Pirckheimer 249 1467. Aan Johann von Vlatten 252 1468. Van Thiébaut Biétry 254 1469. Aan Nicolaas Everaerts 255 1470. Aan Pierre Barbier 263 1471. Aan Jan de Hondt 265 1472. Aan Walter Ruys 266 1473. Aan Maarten Lips 267 1474. Aan Christoph von Utenheim 267 1475. Aan Helias Marcaeus 268 1476. Aan Johannes Erasmius Froben 269 {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} 1477. Aan de stadsraad van Straatsburg 270 1477a. Aan de stadsraad van Bazel 272 1477b. Aan Gaspar Hedio 273 1478. Aan Agostino Scarpinelli 277 1479. Aan Haio Herman 278 1480. Van Willibald Pirckheimer 285 1481. Aan Gian Matteo Giberti 289 1482. Aan Girolamo Aleandro 293 1483. Aan Theodoricus Hezius 295 1484. Aan François Du Moulin 296 1485. Aan Wolfgang Faber Capito 297 1486. Aan Thomas Wolsey 297 1487. Aan Cuthbert Tunstall 298 1488. Aan William Warham 299 1489. Aan John Fisher 302 1490. Aan Richard Bere 304 1491. Aan Zacharias Deiotarus 305 1492. Aan Robert Toneys 306 1493. Aan Hendrik viii 307 1494. Aan Polidoro Virgilio 307 1495. Aan Georg van Saksen 309 1496. Aan Philipp Melanchthon 310 1497. Aan Georgius Spalatinus 318 1498. Aan Helius Eobanus Hessus 319 1499. Aan Georg van Saksen 320 1500. Van Philipp Melanchthon 321 1501. Van Joachim Camerarius 324 1502. Aan Hieronim Łaski 328 1503. Van Georg van Saksen 328 1504. Aan William Warham 329 1505. Van Ferdinand van Oostenrijk 331 1506. Aan Gian Matteo Giberti 333 1507. Aan Conrad Goclenius 334 1508. Aan de stadsraad van Bazel Deze brief is opnieuw genummerd als brief 1477a 335 1509. Van Gian Matteo Giberti 335 1510. Aan Antoine Brugnard 337 1511. Van Jacopo Sadoleto 340 1512. Aan Rudbert von Mosham 341 1513. Van Juan Luis Vives 343 1514. Aan Caspar Ursinus Velius 345 1515. Aan Ferdinand van Oostenrijk 346 1516. Van François Du Moulin 348 1517. Aan Jakob Wimpfeling 349 1518. Aan Paul Volz 349 1519. Van Johann von Botzheim 352 1520. Van Georg van Saksen 356 1521. Van Simon Pistoris 358 1522. Aan Heinrich Stromer 359 1523. Aan Philipp Melanchthon 362 1524. Aan Joachim Camerarius 369 1525. Van Paul Volz 371 1526. Aan Georg van Saksen 372 1527. Aan François Du Moulin 380 1528. Aan Johannes Caesarius 382 1529. Aan Paul Volz 384 1530. Van Johann von Botzheim 385 1531. Aan Juan Luis Vives 386 1532. Aan John Francis 388 1533. Aan Eustachius Andreas 390 1534. Aan Léonard de Gruyères 391 {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} Lijst van correspondenten De cijfers geven de briefnummers weer. Aleandro, Girolamo 1482 Andreas, Eustachius 1533 Baer, Ludwig 1419, 1420 Barbier, Pierre 1358, 1470 Bere, Richard 1490 Biétry, Thiébaut 1391, 1468 Blarer, Thomas 1396 Bombace, Paolo 1411 Botzheim, Johann von 1361, 1382, 1401, 1454, 1519, 1530 Brandenburg, Albert von 1365 Broeckhoven, Nicolaas van 1394 Brugnard, Antoine 1510 Brunfels, Otto 1405, 1406 Budé, Guillaume 1370, 1439, 1446 Busleyden, Gilles de 1461 Caesarius, Johann 1528 Camerarius, Joachim 1501, 1524 Campeggi, Lorenzo [?] 1410, 1415, 1422 Capito, Wolfgang Faber 1368, 1374, 1485 Carondelet, Jean de 1434 Clava, Antonius 1373 Clemens vii 1414, 1418, 1443b Cles, Bernard von 1357, 1409 Decius, Justus Ludovicus 1393 Deiotarus, Zacharias 1491 Du Moulin, François 1426, 1484, 1516, 1527 Egranus, Johannes Sylvius 1377 Eppendorf, Heinrich 1371 Everaerts, Nicolaas 1469 Fabri, Johannes 1397, 1428 Ferdinand van Oostenrijk 1505, 1515 Filonardi, Ennio 1363, 1364, 1387, 1392, 1416, 1423, 1424, 1441, 1442 Fisher, John 1489 Francis, John 1532 Frans i 1375, 1400, 1403 Froben, Johannes Erasmius 1476 Georg van Saksen 1448, 1495, 1499, 1503, 1520, 1526 Giberti, Gian Matteo 1443a, 1481, 1506, 1509 Goclenius, Conrad 1388, 1437, 1507 Gruyères, Léonard de 1534 Haner, Johann 1421 Hedio, Caspar 1477b Hendrik viii 1381, 1385, 1430, 1493 Herman, Haio 1479 Hessus, Helius Eobanus 1498 Hezius, Theodericus [?] 1386, 1483 Hillweg, Theobald [?] 1447 Hondt, Jan de 1433, 1471 Hune, Martin 1462 Hutten, Ulrich von 1356 Karel v 1380 Lange, Jean 1407 Łaski, Hieronim 1502 Lauwerijns, Mark 1458 {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} Lethmaet, Herman 1359 lezer 1389, 1460 Lips, Maarten 1473 Lucinge, Philibert de 1413 Lupset, Thomas 1360, 1361 Luther, Maarten 1443, 1445 Marcaeus, Helias 1475 Margaretha van Oostenrijk 1380 Melanchthon, Philipp 1496, 1500, 1523 More, John 1402 Morillon, Guy 1431 Mosham, Rudbert von 1450, 1512 Muth, Konrad 1425, 1432a Pirckheimer, Willibald 1376, 1383, 1398, 1408, 1417, 1440, 1452, 1466, 1480 Pistoris, Simon 1521 Plaine, Gérard de 1432 Praus, Kilian 1449 Prierias, Silvester 1337a Robbyns, Jan 1435, 1457 Roper, Margaret 1404 Ruys, Walter 1472 Sadoleto, Jacopo 1511 Scarpinelli, Agostino 1478 Spalatinus, Georgius 1497 stadsraad van Bazel 1395, 1477a stadsraad van Straatsburg 1429, 1477 stadsraad van Zürich 1379 Stromer, Heinrich 1444, 1522 Toneys, Robert 1492 Tunstall, Cuthbert 1367, 1369, 1487 Ursinus Velius, Caspar 1514 Utenheim, Christoph von 1399, 1456, 1464, 1474 Vianden, Melchior van 1427 Villani, Bartolomeo 1372 Virgilio, Polidoro 1366, 1494 Vives, Juan Luis 1362, 1455, 1513, 1531 Vlatten, Johann von 1390, 1467 Volz, Paul 1518, 1525, 1529 Warham, William 1451, 1453, 1465, 1488, 1504 Wimpfeling, Jakob 1517 Wolsey, Thomas 1486 X 1581a Zande, Lieven van den 1463 Zwingli, Huldrych 1378, 1384 {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} Register van persoonsnamen Het register heeft betrekking op personen (met inbegrip van personages uit de mythologie en literatuur) die in de brieven zelf worden genoemd of aangeduid. De personen zijn zoveel mogelijk gerangschikt op hun achternaam, met uitzondering van regerende vorsten en pausen. Voor personen uit de oudheid of de middeleeuwen geldt vaak een afwijkend gebruik. Cursief gezette cijfers verwijzen naar nummers van brieven. A Abraham, oudtestamentische figuur, 225 Absalom oudtestamentische figuur, zoon van David, 167 Accius, Romeinse acteur genoemd door Juvenalis, 279 Accorso, Francesco (ca. 1180-1263), Italiaans rechtsgeleerde, 258 Achates, wapendrager en vriend van Aeneas uit Vergilius' Aeneis, 185 Achilles, Griekse held uit de Trojaanse oorlog, 128, 291, 368 Adrianus vi (Adriaan Florisz Boeyens, 1454-1523), theoloog, paus vanaf 1522, 9, 15, 16, 17, 18, 24, 26, 32, 33, 35, 49, 50, 51, 52, 54, 55, 73, 74, 75, 79, 80, 80, 91, 93, 97, 98, 129, 132, 134, 137, 140, 142, 143, 145, 146, 149, 150, 162, 175, 178, 181, 292, 295, 312, 315, 321, 336, 339, 347, 348, 350, 377, 379 Aeschines (ca. 399/89-ca. 322/15 v.Chr.), Atheens redenaar en politicus, 323, 369 Alaard van Amsterdam (1491-1544), geleerde te Leuven (niet verbonden aan de universiteit), 183 Alber, Erasmus (ca. 1500-1553), theoloog, schoolmeester te Eisenbach (1524), Lutheraans predikant vanaf 1528, 73, 183, 250, 272, 274, 311, 314, 315, 316, 366, 371 Albert, Valentin (bekend 1517-1528), edelman uit Haubitz, student te Leipzig, 362 Alcionio, Pietro (ca. 1487-1527), hellenist uit Venetië, 285 Aleandro, Girolamo (1480-1542), hellenist en hebraïst, diplomaat in pauselijke dienst vanaf 1520, 186, 283, 284, 292, 1482, 311 Alexander van Abonutichus (2e eeuw), Grieks priester en mysticus, 327 Alexander de Grote (356-323 v.Chr.), koning van Macedonië, groot veldheer, 108, 131, 219, 323 {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} Algoet, Lieven (†1547), bediende van Erasmus, 30, 46, 73, 171, 180, 182, 187, 228, 235, 236, 237, 246, 253, 263, 264, 278, 298, 299, 301, 302, 305, 307, 387 Amerbach, Bonifacius (1495-1562), humanist en jurist, gevestigd te Bazel, 340, 352 Ambrosius (339-397), Latijns kerkvader, bisschop van Milaan, 108 Anarchis (6e eeuw v.Chr.), filosoof uit Scythië, 83 André, Bernard (ca. 1455-ca. 1522), uit Toulouse, geschiedschrijver en dichter aan het Engelse hof, 304 Andreas (1e eeuw), apostel, 59 Andreas, Eustachius (bekend 1524), monnik uit Cluny, 1533 Annas (1e eeuw), joods hogepriester uit het Nieuwe Testament, 110 Antonin, Jan (ca. 1499-ca. 1549), arts uit Košice, vanaf 1525 praktiserend te Krakau, 343 Antonius (bekend 1523-1524), franciscaan, niet nader bekend, 24, 82 Apelles (4e eeuw v.Chr.), beroemdste schilder uit de Griekse oudheid, 98, 133 Apollo, zonnegod, god van de schoonheid, harmonie en muziek in de Griekse mythologie, 18, 118 Apollonius van Tyana (1e eeuw), pythagoreïsch filosoof, 65, 114 Aristophanes (ca. 445-ca. 385), Grieks blijspeldichter, 89, 289 Aristoteles (384-322 v.Chr.), Grieks wijsgeer, 44, 65, 86, 281 Arnobius Afer († ca. 310), christelijk auteur uit Numidië, 350 Arnobius junior (bekend ca. 460), priester uit Gallië, auteur van een commentaar op de Psalmen, 350 Arnold, Beat (1485-1532), secretaris van Karel v, 253, 254 Arthur (1486-1502), oudste zoon van Hendrik vii van Engeland, 304 Athanasius (†373), Grieks kerkvader, aartsbisschop van Alexandrië, 338 Atilius Crescens (1e eeuw), vriend van Plinius de Jongere, 21 Atlas, drager van het hemelgewelf in de Griekse mythologie, 263 Augustinus, Aurelius (354-430), Latijns kerkvader, bisschop van Hippo, 32, 37, 167, 230, 258, 267 Augustus, Gaius Octavius (63 v.Chr.-14 na Chr.), Romeins keizer vanaf 27 v.Chr., 87 B Baäl, oude Semitische godheid, 127, 274 Babylas van Antiochië († ca. 253), christelijk bisschop en martelaar, 108 Bade, Josse (Joost van Assche, ca. 1461-1535), uit Gent, drukker en uitgever in Parijs, 284 {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} Baechem, Nicolaas (†1526), uit Egmond, karmeliet, theoloog te Leuven, 14, 16, 17, 18, 23, 73, 94, 132, 137, 148, 173, 174, 180, 189, 244, 250, 253, 256, 257, 260, 261, 262, 288, 292, 347 Baer, Ludwig (1479-1554), hoogleraar theologie te Bazel, 54, 99, 1419, 1420, 158 Baïf, Lazare de (ca. 1496-1547), jurist in dienst van Jean de Lorraine (vanaf 1524) en Frans i (vanaf 1529), 279 Baldo degli Ubaldi (1327-1400), Italiaans rechtsgeleerde, 258, 263 Baldung, Pius Hieronymus (ca. 1489-1539?), jurist en keizerlijk raadsheer, 19 Barbaro, Ermolao (1453/54-1493), Venetiaans geleerde en diplomaat, 279, 281, 282, 295 Barbier, Nicolas (bekend 1517-1530), broer van de volgende, 172 Barbier, Pierre (†1551/52), geestelijke in dienst van Adrianus vi (tot 1523), daarna kapitteldeken van Doornik, 1358, 162, 171, 236, 237, 1470, 265 Barnabas (1e eeuw), discipel van Jezus Christus, 58 Basilius (ca. 330-379), Grieks kerkvader, bisschop van Caesarea, 32, 37 Baventius (bekend 1523-1524), geleerde te Parijs, 131 Bebel, Johann (Welshans, Welsch-Hans; bekend 1517-1538), drukker te Bazel, 273, 361, 365, 383, 385 Beieren, Ernst van (1500-1560), administrator van het bisdom Passau, 221, 343 Belial, bijbelse demon, 155 Bentinus, Michael (ca. 1495-1527), medewerker van Johann Froben (ca. 1520-1523) en andere drukkers te Bazel (vanaf 1524), 178, 183, 187, 247, 265, 346 Bérault, Nicolas (ca. 1470-ca. 1545), jurist, boekhandelaar te Parijs, 130 Bere, Richard (†1525), abt van de benedictijner abdij van Glastonbury, 1490 Bergen, Hendrik van (1449-1502), bisschop van Kamerijk, 192 Bergen, Jan iii van (1452-1532), broer van de vorige, heer van Bergen op Zoom, Bourgondisch hoveling, 253 Berka, Jind ich (†1541), Boheems edelman, student te Leipzig, 362 Bernardus van Clairvaux (1090-1153), cisterciënzer monnik en schrijver, 256 Beroaldo, Filippo (1453-1505), Italiaans humanist, docent retorica en poëzie in Bologna, 281, 295 Bertholf, Hilarius (†1533), bediende van Erasmus (1521-1523), 18, 19, 22, 77, 81, 117, 138, 164, 179, 187, 188, 264, 299, 348, 381 Biétry, Thiébaut (bekend 1516-1526), priester te Porrentruy, 1391, 1468, 391 Bileam, heidense profeet uit het Oude Testament, 315, 316, 337 Birckmann, Franz (†1530), boekhandelaar te Keulen, 20, 22, 82, 195, 301, 308, 334, 335, 345, 387, 388 Blarer, Ambrosius (1492-1564), prediker en kerkhervormer te Konstanz, 315 {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} Blarer, Thomas (†1567), broer van de vorige, stadsbestuurder te Konstanz, 1396 Blavius, Herman (bekend 1524), bezorger van brieven 1481-1483, niet nader bekend, 290, 295 Blount, William, lord Mountjoy (1479-1534), Engels edelman, 193, 284, 344, 387 Bombace, Paolo (1476-1527), Italiaans humanist, pauselijk functionaris, 1411, 162 Bonvalot, François († 1560), jurist, kanunnik te Besançon, 392 Botzheim, Johann von (†1535), jurist, kanunnik te Konstanz, 18, 1361, 1382, 1401, 160, 182, 183, 1454, 272, 1519, 1530 Bourgondië, David van (ca. 1427-1496), bastaardzoon van Filips de Goede, bisschop van Utrecht, 192, 198 Brandenburg, Albert van (Albrecht van) (1490-1545), aartsbisschop van Mainz, kardinaal vanaf 1518, 1365, 35, 50, 52 Briçonnet, Guillaume (1472-1534), bisschop van Meaux, 131 Brie, Germain de (ca. 1490-1538), geestelijke, jurist, humanist, Frans hoveling, 128, 129 Brissot, Pierre (1478-1525), arts, praktiserend te Evora (Portugal), 131 Broeckhoven, Nicolaas van (ca. 1478-1553), van 's-Hertogenbosch, hoofd van de Latijnse school in Antwerpen, 17, 1394, 171, 185, 335 Brugnard, Antoine (bekend 1522-1547), kanunnik te Montbéliard, 1510 Brunfels, Otto (1488-1534), schoolhoofd te Straatsburg, 85, 1405, 1406, 170, 183, 209, 250, 270, 271, 274, 275, 297, 312, 314, 316, 344, 387 Budé, Dreux (ca. 1507-na 1541), zoon van de volgende, koninklijk secretaris vanaf de jaren 1530, 131 Budé, Guillaume (1468-1540), Frans humanist, 22, 23, 1370, 129, 130, 131, 1439, 1446, 239, 279 Burbank, William († 1532), geestelijke, jurist, kapelaan en secretaris van Thomas Wolsey, 306 Bureau, Nicolas († 1551), franciscaan, suffragaanbisschop van Doornik, 265 Busche, Hermann von dem (†1534), Duits geleerde, verblijvend te Worms vanaf 1520, docent letteren te Marburg (1527-1533), 73, 79, 85, 121, 188, 250, 313, 366 Busleyden, Gilles (ca. 1465-1536), broer van de volgende, Bourgondisch hoveling, 1437 187, 188, 1461 Busleyden, Jérôme (ca. 1470-1517), lid van de Grote Raad van Mechelen, 235, 241 Büsslin, Margarete (bekend 1522-1536), huishoudster van Erasmus (1522-1535), 43 {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} C Caesar, Gaius Julius (100-44 v.Chr.), Romeins staatsman en schrijver, 102, 219 Caesarius, Johann (ca. 1468-1550), humanist en arts te Keulen, 1528 Cajetanus (Tomasso de Vio, 1468-1435), dominicaans theoloog en filosoof, kardinaal, 148, 149 Calliope, muze van het epos in de Griekse mythologie, 118 Caluau, Jean (†1522), bisschop van Senlis, 40 Camerarius, Joachim (1500-1574), student en docent te Wittenberg (1521-1526), schoolhoofd te Neurenberg (1526-1535), 202, 205, 209, 227, 250, 286, 310, 318, 1501, 360, 1524 Campeggi, Lorenzo (1474-1539), jurist, pauselijk functionaris, kardinaal, 1410, 1415, 146, 149, 151, 1422, 159, 160, 161, 162, 169, 176, 178, 180, 199, 204, 227, 250, 286, 312, 317, 339, 348, 353, 363, 377, 379 Campen, Jan van (1491-1538), hoogleraar Hebreeuws aan het Drietalencollege te Leuven (1521-1531), 335 Candace, koningin van Ethiopië in het Nieuwe Testament, 259 Cantiuncula, Claudius (ca. 1490-1549), jurist, hoogleraar en stadsambtenaar te Bazel, 51, 195, 197 Capito, Wolfgang Faber (Köpfel, ca. 1478-1541), theoloog, prediker te Straatsburg vanaf 1523, 1368, 1374, 98, 170, 185, 276, 293, 1485, 311, 313, 314, 315, 318, 374 Carafa, Gianpietro (1476-1559), dominicaan, bisschop van Chieti vanaf 1505, aartsbisschop van Brindisi vanaf 1518, stichter van de theatijnen, paus vanaf 1555 als Paulus iv, 278 Carlowitz, Christoph von (1507-1578), student te Leipzig (1520-ca. 1524) en Leuven (1527), bediende van Erasmus (1527-1529), raadsheer in Saksische dienst vanaf 1529, 328 Carondelet, Ferry de (ca. 1473-1528), broer van de volgende, jurist, aartsdiaken te Besançon, abt van de benedictijner abdij van Montbenoît, 392 Carondelet, Jean de (1469-1545), Bourgondisch hoveling, aartsbisschop van Palermo, 18, 1434, 238 Casali, Battista (ca. 1473-1525), hoogleraar letterkunde te Rome, 280 Catharina van Aragon (1485-1536), koningin van Engeland, 21, 57, 118, 343 Catherina (15e eeuw), grootmoeder van Erasmus van vaderszijde, 189 Cato (Minor, Uticensis), Marcus Porcius (95-46 v.Chr.), Romeins politicus, 344 Celsus (2e eeuw), Grieks wijsgeer, tegenstander van Origenes, 32 Ceratinus, Jacobus (Jacob Teyng, †1530), humanist uit Hoorn, 186, 187, 195, 238, 239, 240 Cerberus, monster uit de klassieke mythologie dat de toegang tot de onderwereld bewaakt, 34 {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} Chierigati, Francesco (†1539), pauselijk diplomaat, bisschop van Teramo, 50 Christiaan ii (1481-1559), koning van Denemarken (1513-1523), 57, 144 Christiaans, Johan (†1496), prior van het klooster Stein (1464-1491/96), 193 Chrysostomus, Johannes (349/50-407), Grieks kerkvader, aartsbisschop van Constantinopel, 108, 247 Cicero, Marcus Tullius (106-43 v.Chr.), Romeins staatsman, schrijver en redenaar, 10, 22, 85, 86-89, 163, 188, 224, 233, 245, 259, 283, 326, 390 Clava, Antonius (†1529), lid van de Raad van Vlaanderen, 1373 Claymond, John (†1537), theoloog te Oxford, 233 Clemens vii (Giulio de' Medici, 1478-1534), paus vanaf 1523, 9, 91, 112, 132, 133, 137, 1414, 148, 1418, 157, 158, 159, 161, 172, 175, 178, 181, 186, 199, 203, 204, 1443b, 227, 229, 249, 250, 251, 253, 265, 272, 288, 290, 291, 292, 315, 341, 348, 376, 378, 379, 383 Cles, Bernard von (1485-1539), bisschop van Trente, raadsman en vanaf 1527 kanselier van Ferdinand van Oostenrijk, kardinaal vanaf 1530, 1357, 1409, 300, 308, 310, 312, 333, 336, 339, 348, 364, 377 Clichtove, Josse (1472/73-1543), theoloog en geestelijke te Parijs, 380 Colocci, Angelo (1467-1549), pauselijk functionaris en verzamelaar van oudheden, 297, 280, 294, 317 Colonna, Pompeo (1479-1532), bisschop van Rieti en Terni, pauselijk functionaris, 176 Conrad (bekend 1524), bediende van Hutten en Eppendorf, niet nader bekend, 1449 216, 217 Constantijn de Grote (ca. 275-337), Romeins keizer vanaf 306, 223 Constantius ii (317-361), Oost-Romeins keizer vanaf 337, 32, 59 Cornelia (2e eeuw v.Chr.), moeder van Tiberius en Gaius Sempronius Gracchus, 115 Coronel, Luis Núñez (†1531), theoloog, raadsheer en prediker aan het hof van Karel v (1519-1522), daarna secretaris van Alonso Manrique, aartsbisschop van Sevilla, 173 Corycius, Johannes (†1527), pauselijk functionaris, 285 Cotrel, Pierre (1461-1545), kanunnik en vicaris-generaal te Kortrijk, 167 Cratander, Andreas (†1540), boekhandelaar te Bazel, 50, 273, 339 Crescens, nieuwtestamentische figuur, 59 Cronberg, Hartmut xii von (1488-1549), Duits edelman en krijgsheer, 71, 73 Crotus (Jäger), Johannes - Rubianus (1480-ca. 1545), Duits humanist, raadsman van Albert van Pruisen (1524-1529), 163 Croy Robert de (1500-1556), bisschop van Kamerijk, 235 Curio (Schaffner), Valentinus (bekend 1516-1532), boekhandelaar te Bazel, 346 {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} Curtius, Quintus-Rufus (1e/4e eeuw?), schrijver van de Historia Alexandri Magni, 283 Custos, Johannes (Jan de Coster, †1525), schoolhoofd te Brecht bij Antwerpen, 12 Cyprianus, Thascius Caecilius († 258), Latijns kerkvader en martelaar, bisschop van Carthago, 32, 37, 256, 282, 284, 294 Cyrillus (ca. 313-386), Grieks kerkvader, bisschop van Jeruzalem, 338 D Daniël (ca. 600 v.Chr.), oudtestamentische figuur, 373 Dassa (bekend 1524), Spaans koopman of bankier, niet nader bekend, 301 David († ca. 966 v.Chr.), oudtestamentische koning van Israël, 59, 61, 167 Davidts, Maarten (†1535), kanunnik te Brussel, 187 Decius, Justus Lodovicus (Jost Ludwig Dietz, ca. 1485-1545), secretaris van Sigismund i van Polen, 1393, 92, 133, 162 Deiotarus, Zacharias (†1533), uit Friesland, in dienst van William Warham vanaf 1521, 1366, 30, 1491 Deloynes, François (ca. 1468-1524), Frans humanist en jurist, 130 Demea, personage uit Terentius' Adelphi, 224 Demetrianus (3e eeuw), Romeins proconsul van Africa, tegenstander van Cyprianus, 32 Demosthenes (384/83-322 v.Chr.), Atheens redenaar en staatsman, 166, 323, 369 Desmarais, Jean (Johannes Paludanus †1526), geleerde te Leuven, 284 Diesbach, Nikolaus von (1478-1550), coadiutor van de bisschop van Bazel, 220, 340 Dominicus (Domingo de Guzmán, †1221), stichter van de orde van de dominicanen, 350 Dorp, Maarten Bartholomeus van (1485-1525), theoloog te Leuven, 94, 187, 188, 194 Draconites, Johannes (1494-1566), Duits theoloog en reformator, 163 Du Blet, Antoine (†1526), koopman en bankier uit Lyon, 232, 337 Du Maine, Guillaume (†1564), leerling van Guillaume Budé en huisleraar van diens kinderen, kanunnik te Rouaan vanaf 1524, 239 Du Moulin de Rochefort, François, (†1526), groot-aalmoezenier aan het Franse hof, 128, 1426, 1484, 1516, 1527 Dubois, François (ca. 1483-1536), schoolmeester te Parijs, 131 Dubois, Jacques (1478-1555), broer van de vorige, hoogleraar geneeskunde te Parijs vanaf 1531, 131 {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} Dürer, Albrecht (1471-1528), schilder en beeldend kunstenaar te Neurenberg, 51, 98, 133, 147 E Eberhard van Béthune († ca. 1212), grammaticus, 190 Eck, Johann Maier von (1486-1543), hoogleraar theologie te Ingolstadt, 51, 353 Egranus, Johannes Sylvius (†1535), priester te Zwickau (ca. 1509-1524), 52, 1377, 72 Elias (15e eeuw), grootvader van Erasmus van vaderszijde, 189 Emser, Hieronymus (1479-1527), geestelijke, jurist, hoveling van Georg van Saksen, 73, 358 Ennius (239-169 v.Chr.), Romeins dichter en geschiedschrijver, 14, 88, 233 Eobanus Hessus, Helius (1488-1540), humanist en dichter te Erfurt, 1425 163, 242, 1498 Epimetheus, figuur uit de klassieke mythologie aan wie de doos van Pandora werd overhandigd, 49 Eppendorf, Heinrich (1496-na 1551), Saksisch ridder (?) en publicist, 13, 1371, 52, 53, 72, 73, 126, 182-185, 188, 189, 208, 213-218, 251, 276, 297, 314 Eunomius (†394), ariaans christelijk auteur, 32 Eurybatus, kwelgeest uit de klassieke mythologie, 387 Everaerts, Nicolaas (1461/62-1532), jurist, president van het Hof van Holland, 1469 Ezechiël (6e eeuw v.Chr.), oudtestamentisch profeet, 60, 258, 280 Ezra (Esdras, 5e eeuw v.Chr.), oudtestamentisch profeet, 38 F Fabius Maximus Verrucosus, Quintus (†203 v.Chr.), Romeins staatsman en veldheer, 233 Fabri, Jacobus (†1519), kapittelproost te Straatsburg, 49 Fabri, Johannes (Johann Heigerlin, 1478-1541), jurist, suffragaanbisschop van Konstanz, 15, 19, 70, 71, 72, 81, 1397, 98, 133, 142, 154, 160, 1428, 185, 227, 311, 353, 354, 386 Farel, Guillaume (1489-1565), theoloog, prediker, reformator in Franstalig Zwitserland, 130, 232, 272, 273, 296, 303, 313, 315, 337, 338, 361, 366, 387, 392 Fattlin (Vechtlin), Melchior (ca. 1490-1548), theoloog, suffragaanbisschop van Konstanz, 112 {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} Faustus van Mileve (†400), manicheïsch bisschop, tegenstander van Augustinus, 32 Ferdinand van Oostenrijk (1503-1564), broer van Karel v, koning van Hongarije en Bohemen vanaf 1526, keizer vanaf 1556, 15, 20, 52, 57, 70, 79, 100, 116, 132, 144, 168, 227, 263, 286, 300, 1505, 1515, 354, 379, 383 Filonardi, Ennio (1466-1549), bisschop van Veroli, 19, 1363, 1364, 71, 1387, 1392, 1416, 1423, 1424, 1441, 1442, 290, 352, 353 Fisher, John (1469-1535), bisschop van Rochester, 1489 Fonseca, Alonso de (1475-1534), bisschop van Santiago de Compostela vanaf 1507, aartsbisschop van Toledo vanaf 1523, 173 Fortunatus, Matthaeus (na 1480-1528), Hongaars geleerde, gevestigd te Padua 1522-1526, 282, 294 Francis, John (bekend 1518-1526), arts te Londen, 1532 Franciscus van Assisi (1181/82-1226), stichter van de orde van de franciscanen, 350 Frans i (1494-1547), koning van Frankrijk vanaf 1515, 9, 10, 11, 40, 1375, 70, 77-82, 1400, 1403, 132, 133, 137, 138, 144, 145, 148, 151, 174, 179, 181, 188, 196, 197, 209, 210, 228, 232, 235, 241, 266, 278, 296, 299, 300, 348, 355 Frederik (bekend 1523), aartsdiaken, niet nader bekend, 18 Frederik iii de Wijze (1463-1525), keurvorst van Saksen, neef van Georg van Saksen, beschermer van Luther, 163, 342, 365 Froben, Hieronymus (1501-1563), drukker en uitgever te Bazel, zoon van de volgende, 352 Froben, Johann (ca. 1460-1527), drukker en uitgever te Bazel, 9, 20, 22, 23, 24, 43, 53, 56, 72, 73, 82, 84, 85, 90, 91, 91, 92, 94, 97, 100, 113, 117, 139, 164, 165, 168, 170, 183, 184, 187, 189, 195, 221, 229, 234, 238, 248, 249, 252, 255, 268, 269, 274, 275, 290, 299, 308, 309, 319, 328, 330, 332, 334, 335, 345, 346, 350, 374, 384, 386, 387, 388 Froben, Johannes Erasmius (1514/15-na 1548), zoon van vorige, petekind van Erasmus, 1476 Fulgentius (5e eeuw), donatistisch christelijk auteur, 32 G Galenus (129-199), Griekse arts, gevestigd in Rome, 389 Gamaliël, nieuwtestamentische figuur, 312 Garland, John (ca. 1195-na 1272), Engels geleerde, werkzaam in Frankrijk, schrijver van werken over grammatica en retorica, 191 Gattinara, Mercurino Arborio di (1465-1530), grootkanselier van Karel v, 172 {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} Gaudentius (bekend ca. 400), donatistisch bisschop, tegenstander van Augustinus, 32 Gaza, Theodorus (1400-ca. 1476), Byzantijns geleerde, vanaf 1438 gevestigd in Italië, 130, 281 Geldenhouwer, Gerard (1482-1542), humanist uit Nijmegen, 194 Georg (1471-1539), hertog van Saksen, neef van Frederik iii de Wijze, 10, 182, 185, 1448, 216, 229, 242, 1495, 1499, 1503, 1520, 358, 365, 1526 Gerard (15e eeuw), vader van Erasmus, 189, 190, 191 Gerard, Cornelis (Cornelius Aurelius, ca. 1460-1531), medebroeder van Erasmus in Stein, 192 Gheershoven, Willem (†1547), augustijner kanunnik te Groenendaal, 267 Giberti, Gian Matteo (1495-1543), pauselijk functionaris tot 1528, bisschop van Verona vanaf 1524, 1443a, 1481, 1506, 1509, 352 Giggs, Margaret (†1570), pleegdochter van Thomas More, 114 Gillis, Michiel (bekend 1520-1524), wellicht familie van de volgende, secretaris van Karel v, 173 Gillis, Pieter (ca. 1486-1533), gemeentesecretaris van Antwerpen, 93, 187, 27 Gingins, Aymon de (ca. 1465-1537), abt van de cisterciënzer abdij Bonmont in Zwitserland, 139 Glapion, Jean (ca. 1460-1522), biechtvader van Karel v, 293, 348 Glareanus, Henricus (Heinrich Loriti, 1488-1563), Zwitsers geleerde, schoolmeester te Bazel, vanaf 1529 te Freiburg, 131 Goclenius, Conradus (†1539), hoogleraar Latijn aan het Drietalencollege te Leuven, 11, 1388, 181, 1437, 235, 267, 1507 Gourmont, Gilles de (bekend 1499-1533), drukker te Parijs, 239 Greiffenklau, Richard von (1467-1531), aartsbisschop van Trier, 232 Grocyn, William (1446-1519), docent Grieks te Oxford, 284 Gruyères, Léonard de (†1540), kanunnik en bisschoppelijk officiaal te Besançon, 1534 Guarini, Battista (15e eeuw), zoon van de volgende, 190 Guarini, Guarino (1374-1460), humanist uit Verona, 190 Guarini, Lionello (15e eeuw), zoon van de vorige, 190 Guérard, Guillaume (†1529), kanunnik en officiaal van de aartsdiaken te Besançon, 392 H Haggai (6e eeuw v.Chr.), oudtestamentische profeet, 38 Haner, Johann (ca. 1480-ca. 1545), priester te Neurenberg, 1421 Harst, Karl (1492-1563), bediende van Erasmus, 188, 264 Hector, Trojaanse held, 128, 291 {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} Hedio (Heyd), Caspar (1494-1552), prediker te Straatsburg, 169, 170, 227, 1477b, 313, 314, 315, 318, 363 Hegius, Alexander (ca. 1433-1498), rector van de Sint-Lebuinusschool te Deventer, 191 Helvidius (4e eeuw), christelijk auteur, tegenstander van Hieronymus, 32 Hendrik vii (1457-1509), koning van Engeland vanaf 10, 193, 194 Hendrik viii (1491-1547), koning van Engeland vanaf 1509, 10, 31, 56, 1381, 70, 1385, 82, 98, 100, 108, 116, 132, 140, 142, 144, 152, 1430, 252, 253, 289, 297, 1493, 309, 310, 343, 344, 379, 383 Hercules, held uit de Griekse mythologie, 108, 109, 134, 168, 225 Heresbach, Konrad (1496-1576), docent Grieks te Freiburg (1521-1523), huisleraar en raadsman van Willem v van Kleef (1523-1534), 25, 89 Herman, Haio (1498/1500-1539/40), student in Italië (1521-1525), jurist, raadsheer van het Hof van Friesland (1528-1532) en Utrecht (vanaf 1532), 1479 Herodes Antipas (vóór 20 v.Chr.-na 39), stadhouder van Galilea en Perea, 105, 108 Herodias (ca. 15 v.Chr.-na 39), echtgenote van Herodes Antipas, 108 Hezius, Theodericus (Dirk van Heeze, †1555), secretaris van Adrianus vi (1522-1523), kanunnik te Luik vanaf 1524, 70, 1386, 265, 1483 Hieronymus (347/48-419/20), Latijns kerkvader, 59, 69, 91, 135, 150, 167, 212, 221, 222, 224, 225, 226, 229, 230, 243, 248, 249, 254, 256, 258, 281, 284, 294, 301, 304, 316, 330, 331, 344, 375, 386, 387 Hilarius van Poitiers (†367/68), Latijns kerkvader, bisschop van Poitiers, 32 Hillweg, Theobald (ca. 1450-1535), abt van de cisterciënzer abdij van Lucelle in de Jura, 1447 Hippocrates (5e eeuw v.Chr.), Grieks arts, 60 Hoen, Cornelis (†1524), jurist in dienst van het Hof van Holland, 16, 94 Hohenlandenberg, Hugo von (1457-1532), bisschop van Konstanz, 112, 232, 353 Holbein, Hans (de Jonge, ca. 1497-1543), kunstschilder te Bazel, 97, 228, 300 Homerus (8e eeuw v.Chr.), dichter van de Ilias en de Odyssee, 37, 62, 103, 113, 114, 131, 141, 187, 188, 253 Hondt, Jan de (1486?-1571), kanunnik te Kortrijk, 1433, 236, 237, 263, 1471 Honorius Augustus, Flavius (384-423), West-Romeins keizer vanaf 395, 106 Honstein, Wilhelm von (ca. 1470-1541), bisschop van Straatsburg, 232, 293 Hoogstraaten, Jacob van (†1527), theoloog, dominicaan, inquisiteur van de aartsbisdommen Mainz, Keulen en Trier, 14 Horatius Flaccus, Quintus (63-8 v.Chr.), Romeins dichter, 76, 127, 164, 224, 225, 239, 283, 291, 360, 368 {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} Hovius, Johannes (bekend 1518-1527), bediende van Erasmus, 78, 162, 188, 189, 337, 352 Hulst, Frans van der (†1530), lid van de Raad van Brabant, inquisiteur-generaal van de Nederlanden, 17, 73, 132, 148, 180, 250, 253, 262, 288 Hummelberg, Michael (1487-1527), Duits geleerde en geestelijke, 231, 314 Hune, Martin (bekend 1508-1533), geleerde te Erfurt (tot 1525) en in Italië (1525-1531), arts te Graz vanaf 1531, 163, 1462, 319 Hutten, Ulrich von (1488-1523), Duits ridder en humanist, 9, 1356, 35, 50, 52-55, 71, 72, 73, 76, 77, 79, 81-85, 97, 118-121, 123, 125, 126, 129, 137, 163, 168, 170, 175, 183, 184, 185, 188, 201, 208, 209, 216-218, 270, 274, 310 I Irenaeus van Lyon (2e eeuw), Latijns kerkvader, bisschop van Lyon, 332 Ixion, figuur uit de Griekse mythologie, 390 J Jesaja (8e eeuw v.Chr.), oudtestamentische profeet, 76, 127, 258, 260 Jezus Sirach (2e eeuw v.Chr.), auteur van het boek Wijsheid, 68 Job, oudtestamentische figuur, 87, 225 Johann (bekend 1523), bediende van Johann von Botzheim, niet nader bekend, 19 Johan iii (1490-1539), hertog van Kleef, Gulik en Berg, 89 Johannes (1e eeuw), evangelist, 15, 58, 59, 63, 64, 69, 100, 102, 105, 110, 258, 260, 338, 388 Johannes Damascenus (ca. 650-ca. 750), Grieks kerkvader, 299 Johannes de Doper (1e eeuw), nieuwtestamentische figuur, 59, 108 Jonas, Justus (1493-1555), hoogleraar theologie te Wittenberg, 163 Jovinianus († vóór 406), christelijk denker, tegenstander van Hieronymus, 32, 224 Jozua, oudtestamentische figuur, 38, 76 Judas Iskariot (1e eeuw), apostel, 50, 70, 153, 154 Julianus ‘de Apostaat’, Flavius Claudius (331/32-363), Romeins keizer vanaf 317 Julianus van Eclanum (ca. 380-vóór 455), pelagiaans leider, tegenstander van Augustinus, 32 Juno, Romeinse godin, zuster en echtgenote van Jupiter, 99, 225, 390 Jupiter, Romeinse oppergod, 114, 383 Juvenalis, Decimus Junius (ca. 67-na 130), Romeins satirisch dichter, 21, 92, 93, 275, 279 {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} K Kajafas (1e eeuw), joods hogepriester uit het Nieuwe Testament, 110 Karel iii (1486-1553), hertog van Savoye, 138 Karel v (1500-1558), heer der Nederlanden, koning van Spanje, keizer, 9, 10, 11, 15, 26, 46, 1380, 57, 70, 71, 73, 77, 79, 82, 100, 108, 109, 116, 132, 133, 135, 137, 144, 145, 147, 148, 151, 158, 172, 174, 176, 179, 180, 181, 186, 188, 194, 219, 230, 232, 250, 252, 253, 262, 263, 264, 266, 278, 293, 312, 339, 346, 347, 348, 351, 374, 376, 377, 379 Karlstadt (Bodenstein), Andreas (ca. 1480-1541), theoloog en reformator, prediker te Orlamünde (1523-1524), ambteloos tot 1530, daarna prediker in Zwitserland, hoogleraar te Bazel vanaf 1534, 322, 354, 361, 365, 367 Kempo van Texel (bekend 1505-1522), schoolhoofd te Alkmaar en Zwolle, 22 Kettenacker, Ambrosius (†1541), priester te Riehen bij Bazel, 211 Klarer (Schnegg), Hans (bekend 1502-1530), priester te Ufenau, 184 Koberger, Johann (ca. 1454-1543), drukker te Neurenberg, 98 L Laberius, Decimus (ca. 105-43 v.Chr.), Romeinse kluchtenschrijver, 290, 344, 359, 387 Lachner, Gertrud (†1560), dochter van de volgende, tweede echtgenote van Johann Froben, 339 Lachner, Wolfgang (†1518), boekverkoper en uitgever te Bazel, schoonvader en zakenpartner van Johann Froben, 350 Lalemand, Jean (†1560), secretaris van Karel v tot 1528, 172 Lang, Matthäus, (1468-1540), kardinaal, aartsbisschop van Salzburg, 220, 342 Lange, Jean (bekend 1522-1524), docent Grieks te Parijs (1522), functionaris in dienst van Guillaume Briçonnet (1524), 1407 Łaski, Hieronim Jarosław (1496-1541), Pools edelman en diplomaat, 227, 318, 324, 1502, 370 Łaski, Jan (1499-1560), broer van Hieronim, priester, secretaris van de Poolse koning, 328 Łaski, Stanisław (ca. 1500-1550), broer van Hieronim, diplomaat in Franse (1524-1529) en Poolse dienst, 328 Latimer, William (ca. 1460-1545), Engels geleerde, 284 Latomus, Jacobus (Jacques Masson, ca. 1475-1544), theoloog te Leuven, 244 Lauwerijns (Laurijn), Mark (Marcus Laurinus, 1488-1540), deken van de Sint-Donaaskerk in Brugge, 95, 219, 220, 1458, 263, 343 Le Moyne, Guillaume (bekend 1521-1524), functionaris in dienst van Karel v, 173 {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} Le Sauvage, Jean (1455-1518), president van de Raad van Vlaanderen, kanselier van Brabant, grootkanselier van Bourgondië, kanselier van Castilië, 10, 194 Lee, Edward (1482?-1544), theoloog en diplomaat, student te Leuven (1516-1525), aartsbisschop van York vanaf 1531, 123, 132, 133, 147, 194, 244 Lefèvre d'Etaples, Jacques (ca. 1460-1536), Frans humanist en theoloog, 128, 129, 130, 131, 194 Leo x (Giovanni de' Medici, 1475-1521), paus vanaf 1513, 35, 91, 134, 140, 142, 150, 175, 291, 311 Leonico Tomeo, Niccolò (1456-1531), hellenist te Padua, 285 Lethmaet, Herman (ca. 1492-1555), theoloog, functionaris in dienst van Jean de Carondelet, kanunnik te Utrecht vanaf 1522, 1359, 73 Liberius (†366), paus vanaf 223 Linacre, Thomas (1460-1524), Engels humanist en medicus, 284, 344, 345, 387 Lips, Maarten (ca. 1492-1555/59), uit Brussel, kanunnik in Sint-Maartensdal bij Leuven (tot 1525), 1473 Livius, Titus (59 v.Chr.-17 na Chr.), Romeins geschiedschrijver, 67, 68, 283 Lodewijk v (1478-544), keurvorst van de Palts, 14 Lorraine, Jean de (1498-1550), kardinaal, bisschop van o.a. Metz en Terwaan, 162 Louise van Savoye (1476-1531), moeder van Frans i van Frankrijk, 40 Lovell, Thomas (†1524), jurist, kanunnik te Wells, vicaris-generaal van Bath en Wells, 305 Lucianus van Samosata (ca. 120-na. 180), Grieks sofist en satyricus, 113, 198, 327 Lucina, Romeinse geboortegodin, 99 Lucinge, Philibert de (bekend 1522-1529), kanunnik te Genève, 1413 Ludwig, procurator van het domkapittel te Konstanz, niet nader bekend, 1519 352 Lucas (1e eeuw), evangelist, 10, 29, 56, 57, 58, 59, 60, 63, 66, 68, 69, 77, 98, 100, 105, 116, 140, 141, 251, 262, 280, 287, 382 Lupset, Thomas (ca. 1498-1530), Engels humanist, docent te Cambridge, 11, 1360, 1361, 22 Luther, Maarten (1483-1546), kerkhervormer, 1443, 1445, passim Lycurgus, legendarische wetgever van Sparta, 64 M Magnus (bekend 1524), bezorger van brief 1454, niet nader bekend 231 Malchus, nieuwtestamentische figuur, 105 {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} Mantuanus, Baptista (Giovanni Battista Spagnolo, 1447-1516), karmeliet uit Mantua, Latijns dichter, ordegeneraal vanaf 1513, 283 Manuzio, Aldo (1452?-1515), drukker te Venetië, 188, 240, 282 Marcaeus, Helias (†1527), rector van een benedictijner nonnenconvent te Keulen, 268, 1475 Marck, Érard de la (1472-1538), kardinaal, prins-bisschop van Luik, 253, 291, 292, 293, 311, 336 Marcus (1e eeuw), evangelist, 57, 59, 60, 66, 69, 97, 100, 105, 108, 116, 173, 348 Margareta (15e eeuw), moeder van Erasmus, 189 Margaretha van Oostenrijk (1480-1530), dochter van Maximiliaan i, regentes der Nederlanden, 11, 1380, 70, 132, 147, 148, 151, 158, 172, 179, 347 Maria, moeder van Jezus Christus, 81 Martialis, Marcus Valerius (ca. 40-104), Romeins dichter van epigrammen, 89 Martinus, bediende van Johann von Botzheim, 71 Marullus Tarcaniota, Michael (ca. 1453-1500), Byzantijns geleerde uit Italië, Latijns dichter, krijgsman, 283 Mattheus (1e eeuw), evangelist, 15, 29, 36, 56, 57, 59, 60, 63, 64, 66, 69, 90, 100, 102, 105, 108, 110, 111, 116, 158, 206, 212, 258, 260, 262, 276, 280, 321, 384 Melanchthon, Philipp (1497-1560), Duits hellenist en kerkhervormer, 83, 121, 163, 175, 185, 202, 205, 209, 250, 271, 286, 1496, 1500, 324, 325, 354, 1523, 370, 371, 382, 383, 385, 386 Melchisedek, oudtestamentische koning en priester, 87 Mendesius (bekend 1524), niet nader bekend, 285 Mercurius, Romeinse god van de handel, 278 Merklin, Balthasar (ca. 1479-1531), hoveling van Karel v, bisschop van Konstanz vanaf 1529, 70 Metsys, Quinten (ca. 1466-1530), schilder te Antwerpen, 133, 228 Midas, legendarische koning van Phrygië, kon alles in goud veranderen, 89, 138 Mil, Elisabeth de (†1552), echtgenote van Guy Morillon, 334 Minerva, Romeinse godin van de wijsheid, 288, 378 Minos, koning van Kreta in de Griekse mythologie, 64 Mitio, personage uit Terentius' Adelphi, 224 Moldenfeld, Johann (bekend 1520-1524), student te Erfurt, 319 Molinier, Jean (Johannes de Molendino, bekend 1501-1534), hoogleraar vrije kunsten te Parijs, kanunnik te Kortrijk, 236, 263 Momus, zoon van de nacht en betweter van de Olympus in de Griekse mythologie, 344 More, Cecily (ca. 1507-na 1535), dochter van Thomas More, 114 More, Elizabeth (ca. 1506-na 1535), dochter van Thomas More, 114 More, John (1508/09-1547), zoon van Thomas More, 1402 {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} More, Margaret (1505-1544), dochter van Thomas More, gehuwd met William Roper, 114, 1404 More, Thomas (1478-1535), Engels humanist en staatsman, 77, 117, 129, 284, 306 Morel, Désiré (†1533), kanunnik te Besançon, 392 Morel, Thierry (bekend 1520-1526), schoolmeester te Parijs, 131 Morelet du Museau, Antoine (ca. 1500-1552), secretaris van Frans i van Frankrijk, 39 Morillon, Guy (†1548), hoveling van Karel v, 1431, 173, 265, 334, 335 Mosellanus, Petrus (Peter Schade, ca. 1493-1524), hellenist te Leipzig, 182, 185, 213, 214, 227, 242, 328, 357, 380 Mosham, Rudbert von (1493-1543), Oostenrijks edelman, in dienst van Matthäus Lang (1520-1521), kapitteldeken van Passau (1524-1529), 1450, 1512 Mountjoy, zie Blount Mozes, oudtestamentische profeet, 32, 60, 61, 64, 76, 87, 97, 163, 276 Müntzer, Thomas (c. 1489-1525), priester en radicaal kerkhervormer, 322, 367 Murner, Thomas (1475-1537), franciscaan te Straatsburg, jurist, theoloog, 98 Muth, Konrad (Conradus Mutianus Rufus, 1470-1526), jurist, kanunnik te Gotha, 1425, 1432a N Nebrija, Elio Antonio de (1441/44-1522), Spaans humanist, hoogleraar te Alcalá, 173 Nebukadnezar, oudtestamentische koning van Babylon, 377 Neptunus, Romeinse god van de zee, 141 Nero, Lucius Domitius Ahenobarbus - Claudius Caesar Augustus Germanicus (37-68), Romeins keizer vanaf 54, 58, 65, 104, 262 Nesen, Wilhelm (1493-1524), schoolhoofd te Frankfort (1520-1523), student rechten te Wittenberg (1523-1524), 282, 323, 355, 369, 371 Novatianus (3e eeuw), christelijk priester, auteur en tegenpaus, tegenstander van Cyprianus, 32 Novatus (3e eeuw), christelijk priester, medestander van Novatianus, 32 O Octavius, zie Augustus Oecolampadius, Johannes (Johann Hussgen, 1482-1531), theoloog, kerkhervormer te Bazel, 31, 50, 54, 71, 75, 76, 97, 112, 200, 201, 313, 322, 337, 338, 354, 360, 361, 362, 366, 380 {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} Oem van Wijngaarden, Floris (ca. 1467-1527), jurist, raadsheer bij het Hof van Holland (1496-1510), pensionaris van Dordrecht (1513-ca. 1524), assistent van inquisiteur-generaal Frans van der Hulst (1522-1524), 255 Orestes, figuur uit de Griekse mythologie, 292 Origenes (185-ca. 253/54), Grieks kerkvader, 223, 224, 260 Ovidius Naso, Publius (43 v.Chr.-17 na Chr.), Romeins dichter, 97, 113, 114, 117, 166, 239, 283, 325 P Pace, Richard (ca. 1483-1536), Engels diplomaat, deken van de St. Paul's in Londen, 19, 142, 145, 146, 157, 159, 160, 162, 304, 305, 308 Paesschen, Jan van (bekend 1504-1532), theoloog, prior van het karmelieten-convent van Mechelen, 183 Parmeno, personage uit Terentius' Eunuchus, 36 Paulus (1e eeuw), apostel, 26, 58, 59, 63, 67, 90, 102, 103, 202, 256, 258, 260, 263, 287, 315, 332, 338, 372 Pelagius (350/54-na 418), Britse asceet, bestreden om zijn ketterij, 32 Peleus, vader van Achilles, 368 Pellicanus, Conrad (1478-1556), franciscaan, theoloog, hebraïst, hoogleraar te Bazel, 97, 143, 201, 227, 310, 337, 360, 363 Pericles (495/90-429 v.Chr.), Atheens staatsman, 166 Perrot, Emile (bekend 1524-1551), docent grammatica te Parijs, maakte juridische carrière vanaf ca. 1529, 131 Petilianus (ca. 365-ca. 420), donatistisch bisschop van Cirta (Constantine), tegenstander van Augustinus, 32 Petrus (1e eeuw), apostel, 58, 59, 67, 102, 103, 105, 135, 159, 182, 185, 208, 223, 227, 236, 280, 286 Phalaris (†555/54 v.Chr.), tiran van Agrigentum (Akragas) vanaf ca. 570 v.Chr., 262 Phallicus, zie Guillaume Farel Phrynondas, kwelgeest uit de klassieke mythologie, 387 Pieter (15e eeuw), grootvader van Erasmus van moederszijde, 189 Pieter (ca. 1464-1523), broer van Erasmus, 190 Pilatus, Pontius (1e eeuw), landvoogd van Judea (26-36), 105 Pio, Alberto (1475-1531), prins van Carpi, diplomaat in Franse dienst, 283 Pio, Giambattista (ca. 1460-1540), Italiaans humanist, 281, 295 Pirckheimer, Willibald (1470-1530), geleerde en stadsbestuurder te Neurenberg, keizerlijk raadsheer, 1376, 1383, 97, 1398, 1408, 1417, 1440, 220, 1452, 1466, 1480, 320, 342 Pistoris, Simon (1489-1562), jurist, kanselier van Georg van Saksen, 1521 {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} Plaine, Gérard de (ca. 1480-1524), zoon van de volgende, hoveling en diplomaat van Karel v, 172, 1432 Plaine, Thomas de (ca. 1444-1507), heer van Maigny, kanselier van Bourgondië, 174 Plato (428/27-348/47 v.Chr.), Grieks wijsgeer, 44, 64, 86, 365 Plautus, Titus Maccius (ca. 250-ca. 184 v.Chr.), Latijns blijspeldichter, 246, 282, 295 Plinius, Gaius - Secundus (de Oudere, 23/24-79), Romeins ambtenaar, schrijver van de Naturalis historia, 57, 99, 133, 282 Plinius, Gaius - Caecilius Secundus (de Jongere, 61/62 - vóór 117), Romeins schrijver van een epistolair oeuvre, 21, 56, 344 Poliziano, Angelo Ambrogini (1454-1494), Italiaans humanist en dichter, 295 Poncher, Etienne (1446-1525), bisschop van Parijs (1503-1519), aartsbisschop van Sens, 179 Pontano, Giovanni (1429-1503), humanist te Napels, 283 Potkyn, William (bekend 1492-1538), notaris, 301 Praus, Kilian (bekend 1522-1525), benedictijner monnik in Sankt-Georgenberg in Tirol, 1449 Priccardus, Leonardus (†1541), kanunnik te Aken, 89 Prierias, Silvester (Silvestro Mazzolini, ca. 1456-1523), dominicaan, hoogleraar theologie te Rome 1412 Proteus, zeegod uit de Griekse mythologie, 32 Publilius Syrus (1e eeuw v.Chr.), Romeins schrijver van mimen, door Erasmus Mimus of Publius genoemd, 92, 290 Pucci, Lorenzo (1458-1531), jurist, pauselijk functionaris, kardinaal, 137 Pylades, figuur uit de Griekse mythologie, neef en vriend van Orestes, 182 Pythagoras (6e eeuw v.Chr.), Grieks wijsgeer en wiskundige, 65 Q Quintilianus, Marcus Fabius (ca. 35-ca. 100), Romeins redenaar en auteur, 88, 283 R Regio, Raffaele (ca. 1440-1520), Italiaans humanist, 281 Rhenanus, Beatus (Beat Bild, 1485-1547), Duits humanist en geschiedschrijver, 24, 31, 184, 217, 218, 234, 254, 319, 335, 385 Riario, Raffaele (1461-1521), pauselijk functionaris en kardinaal, 193 Robbyns, Jan (†1532), karmeliet, deken van het kapittel van Mechelen, 1435, 188, 1457 {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} Robertet, Florimond (ca. 1461-1527), secretaris en raadsheer van Frans i, thesaurier van Frankrijk, 51 Romboldus (15e eeuw), broeder van het Gemene Leven te Den Bosch, misschien dezelfde als Rumoldus Schedemaker, 191 Roper, Margaret, zie Margaret More Roper, Thomas (1523-1598), zoon van William Roper en Margaret More, 117 Roper, William (ca. 1496-1578), rechterlijk ambtenaar, echtgenoot van Margaret More, 117 Rottperger, niet nader bekend, 50 Roussel, Gérard (ca. 1480-1555), kanunnik te Meaux (1521-1525), 130 Ruel, Jean du (1474-1537), hoogleraar geneeskunde te Parijs, lijfarts van Frans i, 130 Ruffault, Jean (1471-1546), thesaurier-generaal van Karel v, 241 Rufinus (ca. 345-411/12), Latijns christelijk auteur, tegenstander van Hieronymus, 224 Russinger, Johann Jakob (†1549), abt van de benediktijner abdij Pfäfers in Zwitserland, 184 Ruys, Walter (†1534), dominicaan te Nijmegen, student te Leuven ca. 1524-1526, 1472, 267 Ruzé, Louis (ca. 1468-1526), stadsbestuurder te Parijs, 130 S Sadoleto, Jacopo (1477-1547), Italiaans humanist, pauselijk secretaris, bisschop van Carpentras, 205, 285, 1511, 352 Sallustius Crispus, Gaius (86-34 v.Chr.), Romeins geschiedschrijver, 283 Sander, Michael (†1529), secretaris van Matthäus Schiner (1512-1522), pauselijk functionaris, 112, 162, 386 Sapidus, Johannes (Johann Witz, 1490-1561), schoolmeester te Sélestat (tot 1526), 215, 216, 217, 218, 349 Scarpinelli, Agostino (bekend 1520-1535), assistent van Luigi Marliano (1520-1521), diplomaat in Milanese dienst vanaf 1522, 1478 Schabler (Wattenschnee), Johann († ca. 1540), boekhandelaar te Bazel, 273 Schaidenreisser (Minervius), Simon (bekend 1515-1573), student te Bazel (1522-1524), 215, 216 Schalbe, Kaspar († na 1526), humanist te Erfurt, 163 Schedemaker, Rumoldus (15e eeuw), broeder van het Gemene Leven te Den Bosch, 191 Schiner, Matthäus (ca. 1465-1522), kardinaal, bisschop van Sion en Novara, 1410, 142 {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} Schmid, Konrad (1476/77-1531), commandeur van de Johannieters te Küsnacht, 184 Schönberg, Nikolaus von (1472-1537), theoloog, dominicaan, pauselijk functionaris, aartsbisschop van Capua, kardinaal vanaf 1535, 251, 265 Schott, Johann (1477-ca. 1548), drukker te Straatsburg, 170, 184, 270, 271, 272, 274, 275, 313 Schrijver, Cornelis de (Cornelius Graphaeus, ca. 1482-1558), stadsklerk van Antwerpen, 17, 186, 187 Scotus, Johannes Duns (1265/66-1308), Engels franciscaans filosoof en theoloog, 163, 378 Seneca, Lucius Annaeus (4 v.Chr.-65 na Chr.), Romeins filosoof en tragedieschrijver, 88, 108, 282, 283 Sickingen, Franz von (1481-1523), Duitse ridder en krijgsheer, 367 Sigismund i (1467-1548), koning van Polen en grootvorst van Litouwen, 93, 313 Smith, Andrew (bekend 1522-1529), notaris te Londen, 306 Socrates (469-399 v.Chr.), Grieks wijsgeer, 86 Soderini, Francesco (1453-1524), jurist, kardinaal, Florentijns diplomaat, pauselijk functionaris, 162 Solon (ca. 640-560), Atheens dichter en staatsman, een van de Zeven Wijzen, 64, 84 Spalatinus, Georgius (Georg Burkhard, 1480-1540), secretaris van Frederik iii van Saksen, 1497, 342 Spiegel, Jakob (ca. 1483-1547), jurist, keizerlijk secretaris (1513-1526), 333, 354 Steinschneider, Sigismund (†1523), kasteelheer te Bazel, aanhanger van de Reformatie, 313 Stromer, Heinrich (1482-1542), hoogleraar geneeskunde in Leipzig, 1444, 310, 1522 Suetonius Tranquillus, Gaius (ca. 70-ca. 140), Romeins geschiedschrijver, 104, 219 Synthen, Jan († vóór 1498), broeder van het Gemene Leven en schoolmeester te Deventer, 191 T Taelman, Pieter (bekend 1524), kennis van Mark Lauwerijns, niet nader bekend, 238 Telemachus (†404?), christelijke asceet, 106, 107 Terminus, Romeinse god van de grenzen, 133, 1549, 164, 228 Tertullianus, Quintus Septimius Florens († na 220), Latijns kerkvader, 335 {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} Teyng, zie Ceratinus Themistius (ca. 317-ca. 385), Grieks staatsman, redenaar en wijsgeer, 281 Theodorus de Atheïst (ca. 340-ca. 250 v.Chr.), wijsgeer uit Cyrene, 322 Theodosius i de Grote (ca. 346-395), Romeins keizer, 108 Thersites, onbehouwen personage uit Homerus' Ilias, 114 Thomas van Aquino (1225-1274), dominicaans theoloog en filosoof, 378 Thomas Becket (ca. 1120-1170), aartsbisschop van Canterbury, martelaar, 107 Thraso, snoevende soldaat uit Terentius' Eunuchus, 314, 315 Thucydides (ca. 460-ca. 400 v.Chr.), Grieks geschiedschrijver, 67 Timotheus (Timoteüs) (1e eeuw), volgeling van Paulus, bisschop van Efese, 58, 59, 67, 332 Titus (1e eeuw), nieuwtestamentische figuur, 59, 67, 68 Toneys, Robert (†1528), geestelijke in dienst van Thomas Wolsey, 1492 Torrentinus, Hermannus (Herman van Beek, † ca. 1520), broeder van het Gemene Leven, schoolmeester te Groningen en Zwolle, 22 Toussain, Jacques (†1547), hellenist, hoogleraar aan het Collège Royal te Parijs vanaf 1530, 131 Transsilvanus, Maximilianus (†1538), functionaris en diplomaat in dienst van Margaretha van Oostenrijk en Maria van Hongarije, 172 Trebizonde, George van (1395-ca. 1472), Byzantijns geleerde, werkzaam in Italië vanaf 1416, 281 Truchsess, Thomas (†1523), jurist, kanunnik te Spiers, 50, 220 Tunstall, Cuthbert (1474-1559), jurist, geestelijke, diplomaat, bisschop van Londen vanaf 1522, van Durham vanaf 1530, 1367, 1369, 1487, 308 U Ulrich (1487-1550), hertog van Württemberg, 355 Urbanus, Henricus (Heinrich Fastnacht, †1538), cisterciënzer te Erfurt, 163 Ursinus Velius, Caspar (1493-1539), geleerde uit Silezië, hoogleraar welsprekendheid te Wenen vanaf 1524, 1514 Utenheim, Christoph von (ca. 1450-1527), bisschop van Bazel, 1399, 1456, 1464, 1474, 313 Uza, oudtestamentische figuur, 375 V Valerius Maximus (1e eeuw), Romeins auteur, 283 Valla, Giorgio (ca. 1467-1500), familie van de volgende, humanist te Venetië, 281 Valla, Lorenzo (1407-1457), Italiaans humanist en filoloog, 281 {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} Varnbüler, Ulrich (1474-1545), keizerlijk secretaris, 98, 133 Vaugris, Benoît (†1539), boekhandelaar te Bazel, 95, 355 Veianus, gladiator genoemd door Horatius, 359 Vergara, Juan de (1492-1557), secretaris van de aartsbisschop van Toledo (1516/17-1521, 1524-1533/37), hofkapelaan van Karel v (1521-1524), 173 Vergilius Maro, Publius (70-19 v.Chr.), Romeins dichter, 14, 65, 141, 262, 355 Vérier, Jacques (Jacobus Faber, bekend 1518-1550), graveur te Bazel, 146, 161, 272, 339 Vianden, Melchior van (ca. 1490-1535), docent aan de universiteit van Leuven, vanaf 1525 te Doornik, 1427, 186, 195 Vigilantius (ca. 400), christelijk Gallisch priester, tegenstander van Hieronymus, 32, 224 Villani, Bartolomeo (bekend 1523), misschien kanunnik te Locarno, 1372 Virgilio, Polidoro (ca. 1470-1555), Italiaans geestelijke, geleerde en geschiedschrijver, gevestigd in Engeland, 1366, 1494 Vives, Juan Luis (1492-1540), humanist uit Valencia, gevestigd te Brugge, 1362, 81, 1455, 1513, 1531 Vlatten, Johann von (ca. 1498-1562), geestelijke, raadsman van Johan iii van Kleef, 1390, 1467 Volterranus, Ludovicus (bekend 1524), arts te Rome, 352 Volz, Paul (1480-1544), benedictijn, abt van Hugeshofen (Honcourt) van 1512 tot 1526, 1518, 1525, 1529 W Wanner, Johann (†1527/28), prediker te Konstanz, vanaf 1526 te Memmingen, 71, 112 Warham, William (ca. 1456-1532), aartsbisschop van Canterbury, 107, 144, 193, 1451, 1453, 1465, 1488, 1504, 352 Wary, Nicolas de (†1529), hoogleraar te Leuven, president van het Drietalencollege vanaf 1526, 291, 292 Wattenschnee, zie Schabler Welshans, zie Bebel Wengi, Andreas (†1528), abt van de cisterciënzer abdij van Wenningen, 211 Wimpfeling, Jakob (1450-1528), humanist en theoloog te Straatsburg, 1517 Winckel, Pieter († na 1505), schoolmeester te Gouda, 191 Winter, Thomas († na 1543), onwettige zoon van Thomas Wolsey, geestelijke, 19 Wolff, Thomas (bekend 1503-1535), drukker te Bazel, 361, 365, 383, 385 {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} Wolsey, Thomas (†1530), kardinaal, aartsbisschop van York, kanselier van Engeland, 31, 73, 79, 142, 144, 151, 225, 233, 253, 290, 1486, 306, 379, 388 Wonecker, Johann Roman (†1523/24), arts en hoogleraar te Bazel, 148 Wycliff, John (ca. 1330-1384), Engels theoloog, veroordeeld wegens ketterij, 34 Z Zacharias, nieuwtestamentische priester, vader van Johannes de Doper, 280 Zande, Lieven van den (Levinus Ammonius, 1488-1557), kartuizer in Sint-Maartensbos bij Geraardsbergen, 1463 Zasius, Ulrich (1461-1535), jurist, hoogleraar te Freiburg, 129 Zeno van Citium (335-263 v.Chr.), stichter van de Stoa, 65 Ziegler, Jacob (ca. 1470-1549), geleerde uit Landau, pauselijk functionaris (1521-1525), 345 Zoroaster (Zarathustra), Perzische profeet en godsdienststichter, 65 Zúñiga, Diego López (†1531), Spaans geleerde, gevestigd te Rome, 79, 123, 129, 132, 134, 135, 136, 137, 142, 143, 144, 146, 150, 151, 159, 160, 164, 165, 168, 169, 172, 174, 175, 178, 251, 265, 288, 294, 300 Zwick, Johann (†1542), jurist, priester te Riedlingen (1522-1526), prediker te Konstanz (1526-1538), 112, 352 Zwingli, Huldrych (1484-1531), kerkhervormer te Zürich, 52, 1378, 1384, 184, 232, 310, 311, 313, 315, 319, 353, 354, 361, 367, 369 1. In december 1522 had Erasmus een bezoek van Hutten afgewezen; vgl. brief 1331. 2. Ennius, Annales 140; vgl. Vergilius, Aeneis ix, 503. 3. Romeinse priesters die onder meer belast waren met het doen van formele oorlogsverklaringen. 4. Vgl. brief 1341a (blz. 277); de paltsgraaf is Lodewijk v. 1. Brief 1343. 2. Zie brief 1333. 3. Zie brief 1255. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Cornelis de Schrijver was in februari 1522 gearresteerd op last van de inquisiteurs Frans van der Hulst en Nicolaas Baechem. Pas in het najaar van 1523 kon hij uit zijn Brusselse gevangenis terugkeren naar Antwerpen. Niet eerder dan in 1540 kreeg hij zijn betrekking als stadsambtenaar terug. 3. Nicolaas van Broeckhoven was samen met De Schrijver gearresteerd, maar werd al na enkele maanden vrijgelaten. 4. Baechem. 5. Brief 1352. 6. Het is niet bekend om wie het gaat. 1. Vermoedelijk een verwijzing naar het orakel van Delphi (gewijd aan Apollo), dat in de regel geen duidelijke antwoorden gaf op vragen. 2. Jean de Carondelet, aan wie Erasmus zijn uitgave van Hilarius had opgedragen (zie brief 1334). 3. Niet nader bekend. 4. Hilarius Bertholf. 5. Het is niet bekend om welke brief het gaat. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Ennio Filonardi. 3. Het is niet bekend om wie het gaat. 4. Hilarius Bertholf. 5. Waarschijnlijk Thomas Winter. 1. Kennelijk een bediende van Botzheim. 1. Franz Birckmann. 2. De betreffende brief is niet bewaard gebleven. 3. Juvenalis, Saturae vii, 51-52. 4. De institutione feminae christianae (‘Over de opvoeding van de christelijke vrouw’), opgedragen aan Catharina van Aragon. 5. Plinius, Epistulae i, 9. 6. Hilarius Bertholf. 7. De uitgave van 1522, met een voorwoord van Erasmus (brief 1309). 8. Franz Birckmann. 9. Somnium (‘Droom’), verschenen in 1520, was een inleidend commentaar op Cicero's Somnium Scipionis (‘De droom van Scipio’). 10. Kempo van Texel, auteur van gedichten en van een commentaar op het tweede deel van Alexander van Villa Dei, Doctrinale puerorum. 11. Johannes Custos, auteur van twee taalkundige schoolboeken. 12. Hermannus Torrentinus, auteur van commentaren op schoolauteurs en grammaticale werken. 13. Froben heeft geen uitgave uitgebracht. 14. De institutione feminae christianae. 15. Rhodos was in december 1522 ingenomen door de Turken. 16. Zie brief 1328, noot 1. 17. Deze brief is niet bewaard gebleven. 18. Beatus Rhenanus. 19. In 1520, te Sélestat. 20. In Romeinse theaters zaten de senatoren in de voorste rijen, de ridderstand in de veertien rijen daarachter en de plebejers achteraan. 1. Filonardi was in november 1522 naar Rome gereisd om zijn eer te bewijzen aan Adrianus vi en in april teruggekeerd in Konstanz. 2. Wellicht de Antonius genoemd in brief 1388. Uit brief 1392 blijkt dat Filonardi de gevraagde gunst niet kon verlenen. 1. In september 1522. 2. Brief 1352. 3. Bij decreet van 6 maart 1523 stelde Karel v een verbod in op nieuwe publicaties door Luther en diens volgelingen. Ook stelde hij een censuur en een toezicht op de prediking in om ‘opruiende’ boeken en preken uit te bannen. De uitvoerende Duitse landvorsten pasten het decreet toe zoals het hun uitkwam. 1. 1 Korinthiërs 7:28. 2. De eerste versie verscheen onder de titel Methodus in Erasmus' eerste uitgave van het Nieuwe Testament, uit 1516. 3. De eerste afzonderlijke uitgave verscheen in 1518 en was eveneens aan Albert van Brandenburg opgedragen; zie brief 745. 4. Vgl. Lucas 12:20. 5. Vgl. Mattheus 6:22, Lucas 11:34. 6. Lucas 18:2-6. 1. Zacharias Deiotarus. 2. Lieven Algoet. 3. De brief aan Tunstall moest waarschijnlijk als voorwoord dienen bij een nieuwe, met 200 spreekwoorden uitgebreide editie van Virgilio's Adagia sacra (Bazel, 1519). In de tweede editie, die in 1525 zou verschijnen, zijn echter noch deze brief noch de extra 200 spreekwoorden opgenomen. 4. In april 1517. 5. Deze brief is niet bewaard gebleven. 1. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 2. Thomas Wolsey. 3. Contra Henricum regem Angliae (Wittenberg, 1522). 4. Vgl. brief 1383. 5. Zie de brieven 1324 en 1338. 6. Het Latijnse atheus betekent atheïst; Tunstall maakt er een naam van die lijkt op Proteus. 7. In Von der Freiheit eines Christenmenschen (Wittenberg, 1520) stelde Luther dat alle christenen delen in het priesterschap en het koningschap van Christus. 8. Waarschijnlijk een verwijzing naar een (gemakkelijk bedwongen) opstand, geleid door John Oldcastle in 1414. De volgelingen van John Wycliff (wycliffieten of lollarden) zijn nooit vernietigend verslagen en werden tot in de jaren 1530 vervolgd. 9. De abroganda missa privata (Wittenberg, 1522). 10. In zijn Catalogus lucubrationum, een overzicht van zijn werken dat hij in april 1523 publiceerde, had Erasmus een geschrift tegen Luther aangekondigd. 1. Albert van Brandenburg. 2. Van de Thomaskerk in Straatsburg. 3. Ulrichi ab Hutten cum Erasmo Roterodamo presbytero theologo expostulatio (Straatsburg, 1523). 1. Romeinen 10:2. 2. Terentius, Eunuchus 380. 3. Mattheus 13:24-30. 4. Homerus, Ilias xv, 280; zie ook Adagia 770. 5. Zie brief 1258. 6. Nehemia 4:17-18. 7. Psalm 103 (102):9. 8. Psalm 60 (59):3. 9. Psalm 60 (59):3. 10. Psalm 60 (59):4. 1. Geen van deze brieven is bewaard gebleven. 2. Zie brief 1328. 3. Jean Caluau. 4. Een Gallische stam die ten oosten van de Loire leefde. Budé doelt op het verblijf van koning Frans i in dit gebied tussen 14 en 22 juli 1522. 5. Louise van Savoye. 6. Het Parlement van Parijs, het hoogste Franse rechtscollege. 7. Een onderdeel van het Romeinse recht (Codex Iustiniani ix, 16; Digesta xlviii, 8) betreffende moordzaken. 1. De ridder is Eppendorf zelf. Kennelijk had deze zich in een niet bewaard gebleven brief beklaagd over twee bedienden uit het huis waar Erasmus woonde, in verband met een kwestie over paarden. 2. Het is niet bekend om wie het gaat. 3. Margarete Büsslin. 1. Villani gebruikt het woord compendium, een verwijzing naar Erasmus' Ratio verae theologiae (1516), ook wel bekend onder de titels Compendium en Methodus. 2. De Ratio verae theologiae. 3. Handelingen 3:22. 4. In de Ratio verae theologiae had Erasmus de wereld voorgesteld als bestaand uit concentrische kringen rondom Christus. De derde kring was die van het gewone volk. 5. In de Ratio verae theologiae had Erasmus de geschiedenis in een aantal tijdperken ingedeeld. Het vijfde tijdperk was dat van het verval van de kerk. 6. Het is niet bekend om wie het gaat. 7. In zijn decreet van 6 maart 1523 (zie brief 1364, noot 3) had Karel v een concilie aangekondigd voor het Duitse rijk, dat binnen een jaar moest plaatsvinden ‘in Straatsburg, Mainz, Keulen, Metz of op een andere geschikte plaats in Duitsland’. Het concilie is nooit gehouden. 1. Lieven Algoet. 1. Brief 1368. 2. Vgl. brief 1158. 3. In werkelijkheid had Erasmus dergelijke uitspraken juist vermeden. 4. Iudicium de Erasmo Roterodamo (Straatsburg, 1523). 5. Zie brief 1368. 6. Jacobus Fabri. 7. Albert van Brandenburg. 8. Van 17 januari 1522, afgedrukt in Iudicium de Erasmo Roterodamo. 9. Een dergelijke brief is niet bekend. Wel werd Capito beschimpt door Hutten in diens tegen Erasmus gerichte Expostulatio (Straatsburg, 1523). 10. Het is niet bekend om welke geschriften en tekeningen het gaat. 1. Deze zin en de ondertekening zijn in het handschrift van Frans i. De rest van de brief is geschreven door Florimond Robertet. 1. In augustus 1520 maakte Dürer twee tekeningen van Erasmus. Een daarvan, een onvoltooide houtskooltekening, is bewaard en hangt in het Louvre. In 1526 zou Dürer een gravure van Erasmus voltooien. 2. Brief 1352. 3. De brief van Eck is niet bewaard gebleven. Eck verbleef in Rome vanaf maart 1523 en lanceerde daar voorstellen ter bestrijding van Luther en diens aanhangers. 4. De Gravamina nationis Germanicae (‘Bezwaren van het Duitse volk’), een lijst van 78 bezwaren tegen de paus die door de rijksdag van Neurenberg in 1523 werd aanvaard. 5. Zie brief 1361. 6. Brief 1343. 7. De Expostulatio; zie brief 1378. 8. Albert van Brandenburg. 9. Erasmus had in december 1522 een bezoek van Hutten juist afgewezen; zie brieven 1331 en 1356. 1. De Expostulatio van Ulrich von Hutten; zie brief 1378. 2. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 3. Eppendorf had een broer, maar diens naam is niet bekend. 1. Van Johannes Oecolampadius; zie brief 1384. 1. Deze brief ten spijt maakten Margaretha en haar opvolgster Elizabeth van Hongarije de betaling van het jaargeld afhankelijk van Erasmus' terugkeer naar de Nederlanden. Ten gevolge hiervan heeft Erasmus zijn jaargeld nooit meer ontvangen. 1. Zie brief 1255. 2. Plinius, Naturalis historia, inleiding, 19. 3. Christiaan ii was in april 1523 uitgeweken naar de Nederlanden, nadat in Jutland een opstand was uitgebroken. In juni en juli bezocht hij Engeland. 4. Mattheus 13:12, 25:29; Marcus 4:25; Lucas 8:18, 19:26. 5. Catharina van Aragon. 6. 1 Johannes 2:15-17. 7. 2 Korinthiërs 8:18. 8. Colossenzen 4:14. 9. 2 Timotheus 4:10-11. 10. 2 Timotheus 2:8. 11. Hieronymus, Commentarii in Esaiam iii, 6, 9-10. 12. Zie brief 1171. 13. 1 Korinthiërs 7:1. 14. Constantius ii. 15. Genesis 2:10-14. 16. Ezechiel 1:5-21. 17. Vgl. Adagia 206. 18. Zie Adagia 2100. 19. Mattheus 9:2, Marcus 2:5, Lucas 5:20. 20. Mattheus 9:22, Marcus 5:34, Lucas 8:48. 21. Wijsheid 16:12. 22. Psalm 107 (106):20. 23. Psalm 107 (106):18. De profeet is David. 24. Homerus, Odyssee iv, 230. 25. Mattheus 3:10, Lucas 3:9. 26. Mattheus 7:19. 27. Colossenzen 3:5. 28. Colossenzen 3:12-15. 29. Colossenzen 3:12-15. 30. Mattheus 12:43-45, Lucas 11:24-26. 31. Johannes 16:33. 32. Lucas 21:18. 33. Lucas 12:32. 34. Handelingen 5:41. 35. Filippenzen 4:13. 36. Johannes 6:51, 6:58. 37. Johannes 6:53-57. 38. In 451 v.Chr. werd de Romeinse staatsmacht opgedragen aan tien patriciërs, de decemviri, om een nieuw stelsel van wetten te ontwerpen. 39. Zie Mattheus 23:15. 40. Vergilius, Eclogae i, 66. 41. Zijn leven is beschreven door Philostratus. 42. Vgl. 1 Korinthiërs 1:17-25. 43. Zie Mattheus 13:33, Lucas 13:21. 44. Zie Mattheus 13:31-32, Marcus 4:30-32, Lucas 13:18-19. 45. Wijsheid 38:1. 46. Zie brief 1400. 47. Zie brieven 1255, 1333 en 1342. 1. De brief van Erasmus is niet bewaard gebleven. 2. Door Luthers geschrift tegen Hendrik viii; zie brief 1308, noot 2. 3. Waarschijnlijk Theodoricus Hezius. 4. Balthasar Merklin. 5. Zie brief 1376. 6. De bisschop van Konstanz probeerde Johann Wanner te ontslaan, wat lukte in januari 1524. 7. Ennio Filonardi. 8. Johannes Oecolampadius wilde op 16 augustus een aantal stellingen verdedigen in een openbaar debat, maar de stadsraad van Bazel hield dit tegen; op 30 augustus gaf de raad toch toestemming. Zie ook brief 1384. 9. 24 augustus. 10. Op 1 juli waren twee augustijner kanunniken uit Antwerpen verbrand in Brussel, als eerste slachtoffers van de door Karel v ingestelde inquisitie tegen Luthers aanhangers. Een derde kanunnik was gelijktijdig veroordeeld, maar niet verbrand. Het gedrukte relaas is waarschijnlijk Historia de duobus Augustiniensibus ob Evangelii doctrinam exustis Bruxellae. Hierin werd de verdenking geuit dat de derde kanunnik in de gevangenis was gedood. 11. Dit zou pas gebeuren op 12 oktober. 12. Schwyz was in werkelijkheid, net als Luzern, tegen de Reformatie gekant. 13. 4 juni. 14. Dit gedichtje is niet bewaard gebleven. 1. Zie brief 1377. 2. In de Spongia en in brief 1437 stelt Erasmus dat Eppendorf een geldsom verlangde om de publicatie van Huttens Expostulatio tegen te houden. 3. Mogelijk Hartmut von Cronberg. 4. Bedoeld is Herman Lethmaet; zie brief 1345. 5. Zie brief 1367. 6. Lieven Algoet. 7. Thomas Wolsey. 8. Erasmus verdacht Hermann von dem Busche van het auteurschap van Iudicium de Spongia Erasmi Roterodami, in werkelijkheid geschreven door Erasmus Alber en gedrukt in 1524 te Haguenau; zie brief 1466. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Zie brief 1382, noot 10. Maria Visitatie is 2 juli. 3. Vgl. 2 Korinthiërs 11:14. 4. Brief 1352. 5. Institutio principis christiani. 6. Zie brief 1382, noot 8. 7. De Expostulatio. 8. Zie brief 1383, noot 8. 9. Horatius, Saturae ii, 1, 77-78. 10. Hilarius Bertholf. 11. Een verschrijving voor Huldrych. 1. De betreffende brief is niet bewaard gebleven. 2. Mogelijk De libero arbitrio (‘Over de vrije wil’), dat tegen Luther was gericht en in 1524 zou verschijnen. Erasmus zond Hendrik viii een eerste versie van dit werk, zie brief 1430. 1. Wellicht Johannes Hovius. 2. De vanaf 1521 steeds weer oplaaiende oorlogen tussen Frankrijk en de Habsburgse landen. 3. De Expostulatio. 4. Zie brief 1383, noot 8. 5. Thomas Wolsey. 6. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 7. Brief 1375. 8. Brief 1270. 9. Alleen brief 1343 is bewaard gebleven. 10. In brief 1375 wordt geen bedrag genoemd. Mogelijk werd het mondeling meegedeeld door de brenger van de brief, Claudius Catiuncula. 11. Adrianus vi was op 14 september overleden, maar dit nieuws had Erasmus nog niet bereikt. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Een daarvan was brief 1386. 3. Wellicht Johannes Hovius. 1. Een dergelijke brief is niet bekend. 2. Hilarius Bertholf. 3. Zijn hoogleraarschap aan het Drietalencollege in Leuven. 4. De betreffende brief is niet bewaard gebleven. Vives bevond zich in Engeland en doceerde in Oxford. 5. Een Engels pond was drie Engelse engelen (angel-nobles) waard. 6. Op 8 augustus was een ongeletterde kluizenaar uit Normandië in Parijs verbrand omdat hij volhield dat Jezus de zoon was van Jozef en Maria. 7. De betreffende brief is niet bewaard gebleven. 8. Deze brief, waarop brief 1386 wellicht het antwoord vormt, is niet bewaard gebleven. 9. Erasmus verwachtte een invasie van Frankrijk door Karel v en Hendrik viii. 10. Wellicht dezelfde als de brenger van brief 1363. 11. Een paard dat zijn bezitter ongeluk brengt; zie Adagia 997. 12. Franz Birckmann. 1. Hiervan bestaat geen bewijs, maar zeker is dat Luthers naaste medewerker Philipp Melanchthon weinig ingenomen was met Huttens Expostulatio. 2. Erasmus had zelf een bezoek van Hutten geweigerd in december 1522; zie brief 1356. 3. Adagia 513. 4. Vgl. Adagia 19 en 1465. 5. Vgl. Adagia 760. 6. De dochters van Danaus moesten in de onderwereld voortdurend water gieten in een bodemloos vat, als straf voor het doden van hun echtgenoten. 7. De Frankfurter Buchmesse in het najaar. 8. Ufenau in de Zürichsee. 9. De betreffende brieven zijn niet bewaard gebleven. Hutten was overleden aan de syfilis. 10. Otto Brunfels of Hermann von dem Busche. 1. Deze brief is niet authentiek. 2. Quintilianus, Institutiones oratoriae x, 1, 112. 3. In maart 1523. 4. Aristophanes, Kikkers 209. 5. Konrad Heresbach was in dienst getreden bij hertog Johan iii van Kleef, Gulik en Berg, als privéleraar van diens zoon Willem (vanaf 1539 hertog Willem v). 1. 1 Korinthiërs 14:15, Efeziërs 5:19. 2. Vgl. Mattheus 14:13-21. 1. Zie brief 1387. 2. Adrianus vi was overleden op 14 september. 3. De nieuwe paus, Clemens vii, zou worden gekozen op 19 november. 4. Waarschijnlijk had Erasmus verzocht om een drukkersprivilege voor Froben, zoals eerder door Leo x afgegeven voor Erasmus' uitgave van Hieronymus uit 1516. 5. Zie brief 1363. 1. Uit de Sententiae toegeschreven aan Publilius Syrus. 2. De brief is niet bewaard gebleven. Het geschenk kan een gouden bokaal met inscriptie van Decius zijn geweest, die tot Erasmus' bezittingen behoorde. 3. Juvenalis, Saturae iii, 79-80. 1. Nicolaas van Broeckhoven had in 1522 enkele maanden gevangen gezeten op verdenking van ketterij. 2. Zie brief 1358, noot 2. 3. Cornelis Hoen was in februari 1523 gearresteerd op verdenking van ketterij. 1. Benoît Vaugris. In 1522 had Vaugris zes maanden gevangen gezeten voor geweldpleging. Vanaf 1523 was hij verwikkeld in een juridische strijd over de erfenis van zijn vrouw. 1. Brief 1342. 2. De zaak van Luther. 1. Zie brieven 1405 en 1406. 2. Van 1 oktober 1523, aan Conrad Pellicanus. 3. In een brief van 20 juni 1523. 4. Zie brief 1400. 5. Zie brief 1393. 6. Zie brief 1402. 7. Zie brief 1414. 8. Zie brief 1426. 9. Zie brief 1419. 10. Ferdinand van Oostenrijk. 11. Willibald Pirckheimer. 12. Adrianus vi. 13. Thomas Murner had de Assertio septem sacramentorum van Hendrik viii in het Duits vertaald. In 1523 bezocht hij Engeland gedurende enkele maanden. Bij zijn terugkeer kreeg hij van Hendrik viii een groot geldbedrag mee. 1. De betreffende brief is niet bewaard gebleven. 2. Vgl. Lucas 16:8. 3. Bedoeld is Albrecht Dürer. 1. Volgens Plinius, Historia naturalis x, 170, dringen jonge adders bij hun geboorte met vele tegelijk door de buikwand van hun moeder heen, die daardoor sterft. 2. Zie brief 1255. 1. Zie brief 1375. 2. Zie brief 1255. 3. Zie brief 1333. 4. Zie brief 1381. 5. Adagia 109. 6. Zie 1 Korinthiërs 1:24. 7. Mattheus 26:52, Johannes 18:11. 8. Romeinen 13:1-7. 9. Romeinen 13:4. 10. 1 Petrus 2:13-14. 11. Hebreeën 4:12. 12. Efeziërs 6:11 e.v., 1 Thessalonicenzen 5:8. 13. Bijvoorbeeld Ilias i, 263. 14. Suetonius, De vita caesarum, Nero 20-24. 15. Overgeleverd in Sextus Pompeius Festus, De verborum significatu, lemma ‘retiarius’. 16. Mattheus 26:6-13, Marcus 14:3-9. 17. Mattheus 15:21-28, Marcus 7:24-30. 18. Johannes 8:3-11. 19. Lucas 22:51. 20. Lucas 23:12. 21. Lucas 23:43. 22. Marcus 15:39. 23. Cassiodorus, Historia ecclesiastica x, 2. 24. Thomas Becket. 25. Mattheus 14:1-12, Marcus 6:14-29. 26. Ambrosius, Epistulae li. 27. De bronnen van dit verhaal zijn een lofrede op en een preek over Babylas van Johannes Chrysostomus. 28. Seneca, De beneficiis vii, 7, 5. 29. Plutarchus, Moralia 207. 30. Vgl. Adagia 2424. De ‘zuilen van Hercules’ aan weerszijden van de Straat van Gibraltar markeren de westelijke begrenzing van de reizen die Hercules ondernam. 31. Mattheus 26:3-4, 26:57; Johannes 18:13-14, 18:24. 32. Mattheus 28:18. 1. De poging van de bisschop Johann Wanner te ontslaan; zie brief 1382. 2. Hugo von Hohenlandenberg. 3. Bij Meersburg stond het bisschoppelijk kasteel. 4. Melchior Fattlin (Vechtlin). 5. Clemens vii, gekozen op 19 november 1523. 6. Er gingen (valse) geruchten dat Oecolampadius van plan was Bazel te verlaten vanwege de houding van Erasmus. 1. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 2. Niet de klinkers, maar de medeklinkers; zie Lucianus, Iudicium vocalium. 3. Niet bij Homerus, maar bij Apollonius van Rhodos, Argonautica i, 525. 4. Bij Dodona, in de bergen van Epirus, lag een orakel van Zeus. De wil van Zeus werd afgelezen van het ruisen van de bladeren van een heilige eik. 5. Adagia 436. 6. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 1. Zie brief 1255. 2. Zie brief 1381. 3. Zie brief 1333. 4. Spreuken 21:1. 5. Hilarius Bertholf. 1. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 2. Thomas Roper. 3. Catharina van Aragon. 1. Brief 1405. 2. In werkelijkheid was Hutten al overleden toen de Spongia verscheen. 3. Vgl. Adagia 2027. 4. Brief 1389. 5. Vgl. brieven 1386 en 1397. 6. Brief 1389. 7. Hebreeën 4:12. 8. Zie Adagia 64. De Camarina is, bij sommige schrijvers uit de oudheid, een struik die bij aanraking kwade dampen verspreidt. 9. Vgl. Psalm 53 (52):5 (6). 10. Wijsheid 10:29 (32). 11. Vgl. Psalm 2:2. 12. Vgl. Zacharia 7:11. 13. Vgl. Adagia 6 en 848. 14. Adagia 2584. 15. Zie brief 1376. 16. Vgl. Maleachi 3:2. 17. Vgl. Horatius, Ars poetica 97. 18. Jesaja 36:6. 19. Vgl. Jeremia 51:58. 20. Psalm 20 (19):7 (8). 21. Vgl. Jeremia 2:8, 23:13. 22. Openbaring 9:4, 14:1. 1. Het is niet bekend om wie het gaat. 2. François Du Moulin. 3. In de winter van 1508. 4. Zie brieven 620 en 1045. 5. Ulrich Zasius had in een brief aan Claudius Catiuncula van 29 november 1518, afgedrukt in zijn De origine iuris, kritiek geuit op Budé. Budé reageerde in een brief van 25 juli 1519, beantwoord door Zasius op 1 september. 6. Het is niet duidelijk wie hier wordt bedoeld. De naam ‘Caelius’ kan verwijzen naar Celio Calcagnini of naar Lodovico Ricchieri, maar geen van beiden heeft het aan de stok gehad met Budé. Wel twee andere Italianen: Leonardo de Portis en Giambattista Egnazio. 7. Propertius, Elegiae iii, 5, 1. 8. Een verhandeling van Theodorus Gaza over de Griekse kalender, in 1495 verschenen in Venetië. Erasmus zou dit werk niet vertalen. 9. Adagia 24. 10. De broers Jacques en François Dubois. 11. Emile Perrot. 12. Plutarchus, Vitae parallelae, Alexander 26. 13. Guillaume Briçonnet. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. Aan het begin van brief 1417 verwijst Erasmus naar de inhoud ervan. 2. Zie brief 1414. 3. Vgl. brief 1380. 4. Met name Diego Lopez Zúñiga; zie brieven 1410 en 1415. 5. Brief 1352. 6. Brieven 1324 en 1338. 7. Nicolaas Baechem en Frans van der Hulst. 8. Zie brief 1375. 9. Edward Lee, die als student in Leuven een polemiek met Erasmus had ontketend, was inmiddels aalmoezenier aan het Engelse hof. Van daaruit was hij in augustus 1523 vertrokken naar Neurenberg, als lid van een delegatie die, op 8 december, aan Ferdinand van Oostenrijk de versierselen uitreikte behorend bij de Orde van de Kousenband. 10. Van Neurenberg, van 14 januari tot 18 april 1524. 11. Een kopie van het medaillon dat Quinten Metsys in 1519 had vervaardigd. 12. Waarschijnlijk wordt Edward Lee bedoeld, die in Neurenberg op het werk van Dürer had afgegeven (zie brief 1417). Dürer wordt door Erasmus in brief 1398 Apelles genoemd, en volgens Plinius, Historia naturalis xxxv, 85, kreeg Apelles kritiek van een schoenmaker. 13. Justus Decius. 14. Zie brief 1393. 1. Leo x en Adrianus vi hadden Zúñiga verboden zijn aanvallen op Erasmus uit te geven. Na de dood van Leo x publiceerde Zúñiga zijn Erasmi Roterodami blasphemiae et impietates (‘Godslasterlijke en goddeloze uitspraken van Erasmus van Rotterdam’, Rome, 1522), waartegen Erasmus een verweerschrift uitbracht. Na de dood van Adrianus zag Zúñiga opnieuw zijn kans schoon en publiceerde hij zijn Conclusiones principaliter suspectae et scandalosae quae reperiuntur in libris Erasmi Roterodami (‘Bijzonder verdachte en aanstootgevende stellingnamen die worden aangetroffen in de boeken van Erasmus van Rotterdam’, Rome, 1523). Voor het verweerschrift van Erasmus zie brief 1428. 2. Bij Epistulae xv, xli en clxvi in het tweede deel van Erasmus' uitgave van Hieronymus uit 1517. 3. Exsurge Domine (15 januari 1520), waarin Luther met excommunicatie werd bedreigd indien hij een aantal als dwalingen bestempelde opvattingen niet zou herroepen. 4. Het Edict van Worms (26 mei 1521), waarbij Luther vogelvrij werd verklaard. 5. In de annotatie bij Efeziërs 5:32. 6. Deze passage is aan Schiner gericht en separaat afgedrukt als brief 1295. 1. Zie brieven 1378, 1381, 1383, 1389-1391, 1400, 1402 en 1404. 2. Zie brief 1375. 3. Vgl. brief 1380. 4. Nicolaas Baechem. 5. De tijd tussen het overlijden van Adrianus vi (14 september 1523) en de verkiezing van Clemens vii (19 november 1523). 6. Clemens vii. 7. Lorenzo Pucci. 1. Hilarius Bertholf. 2. Zie brief 1403. 3. Het hof van Pierre de la Baume, prins-bisschop van Genève. 4. Karel iii van Savoye (die samen met de prins-bisschop het gezag over Genève uitoefende). Luther had hem een brief geschreven op 7 september 1523. 5. Deze brief is niet bewaard gebleven. 6. Waarschijnlijk Aymon de Gingins. 1. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 2. Homerus, Ilias xi, 514. 3. Vergilius, Aeneis i, 148-150. 4. Vergilius, Aeneis i, 151-156. 5. Thomas Wolsey. 1. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. Pace verbleef in Rome als gezant van Hendrik viii. 2. Zie brief 1410, noot 1. Het boek werd toegestuurd door Johannes Fabri. 3. Matthäus Schiner. 4. Van 1 oktober 1523, aan Conrad Pellicanus. 5. Zie brief 1419. 6. Christiaan ii. 7. Thomas Wolsey. 8. William Warham. 9. Samen met deze brief verzond Erasmus een handgeschreven versie van zijn repliek. Voor de gedrukte versie zie brief 1428. 10. Deze zou pas in maart 1527 verschijnen. 11. Zie brief 1414. 12. Deze brief is niet bewaard gebleven. 13. Zie brief 1375. 14. Zie brieven 1324 en 1338. 1. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 2. Deze brief is niet bewaard gebleven. 3. Wellicht Jacques Vérier. 4. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 5. Brieven 1324 en 1338. 6. Zie brief 1352. 7. Brief 1414. 8. Zie brief 1304. 9. Vgl. brief 1380. 10. Brief 1418. 1. De brief van Pirckheimer is niet bewaard gebleven; het antwoord van Erasmus is brief 1408. 2. Deze brief is evenmin bewaard gebleven. 3. Clemens vii probeerde in deze tijd ten aanzien van Karel v en Frans i een neutrale positie te bewaren. 4. Vgl. brief 1380. 5. Die van Kortrijk; zie brieven 470 en 621. 6. In juli 1523 was Cajetanus door Adrianus vi als gezant naar Hongarije, Polen en Bohemen gestuurd. 7. Zie brief 1408, noot 11. 1. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 2. Zie brief 1410, noot 1. 3. Van het Nieuwe Testament; de tweede editie is van 1519, de derde van 1522. 4. Brief 1415. 5. Thomas Wolsey. 6. Zie brief 1419. De libero arbitrio zou uiteindelijk (in september 1524) zonder opdracht verschijnen. 7. Zie brief 1375. 1. Baer gaat in op het onderscheid tussen twee vormen van noodzakelijkheid: necessitas consequentiae, de noodzakelijkheid van de gevolgtrekking, en necessitas consequentis, de noodzakelijkheid van het gevolg. Als God wist dat Judas Christus zou verraden, is het dan noodzakelijk dat Judas Christus verried? Ja, in die zin dat Gods weten onfeilbaar is, zodat noodzakelijk gebeurde wat God wist dat ging gebeuren (necessitas consequentiae). Maar dit betekent niet dat het verraad van Judas op zichzelf noodzakelijk was (necessitas consequentis). Judas had Christus ook niet kunnen verraden. God wist echter tevoren welke (op zichzelf niet noodzakelijke) keuze Judas zou maken. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Deze brief is niet bewaard gebleven. 3. Evenmin bewaard gebleven; de brief was gedateerd 1 februari. 4. De vastentijd liep in 1524 van 10 februari tot 26 maart. 5. Zie brieven 1405 en 1406. 6. Vgl. Mattheus 13:24-30. 7. 21 februari. 8. Zie brief 1414 (gedateerd 13 februari, maar samen met deze brief verzonden). 9. Zie brief 1410, noot 1. 1. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 2. Dit antwoord is niet bewaard gebleven. 3. Brief 1415. 4. Deze brief is niet bewaard gebleven. 5. Brief 1416. 6. Het is niet bekend om wie het gaat. 7. Brief 1414. 8. Deze brief is niet bewaard gebleven. 9. Deze brief (van 1 februari 1524) is niet bewaard gebleven. 10. De niet bewaard gebleven brief van 19 januari, ook genoemd in brief 1416. 11. Wellicht Jacques Vérier. 12. De parafrase van de Handelingen. 13. Brief 1422. 1. Brief 1422. 2. Van dit pakket is alleen de eerstgenoemde brief (1418) bewaard gebleven. 3. Francesco Soderini. 4. Jean de Lorraine. 5. Justus Decius. 6. Ook deze brief is niet bewaard gebleven. 1. Frederik iii van Saksen. 2. Eobanus Hessus. 3. Een passage uit het Romeins recht (Corpus iuris civilis, Digestae xliii, 17 en 31), ook bekend uit Cicero, Pro Caecina xvi, 45. 4. Bedoeld is: zij zetten nonnen ertoe aan de kloosters te verlaten. 1. Du Moulin was in 1521 als bisschop aangewezen door de koning, maar het domkapittel van Condom had een eigen kandidaat die inmiddels was geïnstalleerd. 2. Hilarius Bertholf. 3. Deze brief is niet bewaard gebleven. 4. Horatius, Epistulae i, 1, 12. 5. Dat wil zeggen: de wijsheid komt voor ons te laat; zie Adagia 28. 1. Zie brief 1414. 2. Deze brief is niet bewaard gebleven. 3. Ovidius, Metamorphoses ii, 397. 4. Psalm 3:3, 3:5 en 3:9. 5. In een commentaar dat Erasmus opnam in zijn uitgave van de werken van Hieronymus, maar dat nu niet meer als authentiek wordt beschouwd. 6. Augustinus, Enarrationes in Psalmos, Psalm 3:1. 7. Wellicht Pierre Cotrel. 8. Zie brief 1476. 9. Zie brief 1296 met noot 7. 10. Ulrich von Hutten. 11. Hierop volgt Erasmus' eigenlijke parafrase van Psalm 3. 1. Apologia ad libellum Stunicae cui titulum fecit Blasphemiae et impietates Erasmi (‘Verweerschrift tegen het boekje van Zúñiga waaraan hij de titel Godslasterlijke en goddeloze uitspraken van Erasmus heeft meegegeven’, Bazel, 1522). 2. Campeggi zou pas op 14 maart aankomen in Neurenberg, waar ook Fabri verbleef ter gelegenheid van de rijksdag. 1. De Expostulatio. 2. Otto Brunfels; zie brieven 1405 en 1406. 1. Wellicht de verzamelde uitgave van Erasmus' parafrasen van de evangeliën en de Handelingen, verschenen in 1524 bij Johann Froben te Bazel. 2. Zie brief 1419. 3. Wellicht Lieven Algoet. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. 24 maart 1524. 3. Zie brief 1507. 4. MaximilianusTranssilvanus. 5. De brief van Transsilvanus en het antwoord van Erasmus zijn niet bewaard gebleven. 6. Gérard de Plaine, zie brief 1432. 7. Mercurino di Gattinara. 8. De betreffende brieven zijn niet bewaard gebleven. 9. Deze brief is niet bewaard gebleven. 10. Zie brief 1443b. Erasmus was blijkbaar tevoren op de hoogte gebracht. 11. De keizer had het recht één kanunnik te benoemen in elk domkapittel in het Duitse Rijk. 12. Nicolas Barbier kwam in aanmerking voor een benoeming als Erasmus zou weigeren; zie brief 1470. 13. De laatste uitgave was Epistolae ad diversos (Bazel, 1522). Morillon wordt genoemd in de hierin opgenomen brieven 695 en 794. 14. Niettemin heeft Erasmus nooit brieven van of aan Morillon gepubliceerd. 15. Elio Antonio de Nebrija, die in 1522 al was overleden, had een (nooit gepubliceerde) verhandeling geschreven met kritiek op Erasmus' interpretatie van het woord ‘talitha’ in zijn annotatie bij Marcus 5:41. Vermoedelijk had Morillon een afschrift van de verhandeling aan Erasmus toegestuurd. Erasmus zou zijn annotatie aanpassen in zijn latere edities van het Nieuwe Testament. 16. Alonso de Fonseca. 17. Bedoeld is waarschijnlijk Juan de Vergara. 18. Nicolaas Baechem. 1. De naam van Gérard de Plaine was Erasmus blijkbaar ontschoten. 2. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 3. Thomas de Plaine. 4. Van de Querela pacis (zie brief 603) was in 1520 te Sevilla een Spaanse vertaling verschenen van Diego López de Cartagena. 5. Karel v en Frans i. 6. Zie brief 1162. 7. De hydra. 8. Zie brief 1410, noot 1. 9. Zie brief 1443b. 10. Otto Brunfels; zie brieven 1405 en 1406. 11. Zie brief 1375. 12. Er zijn geen aanwijzingen dat Pompeo Colonna in deze tijd naar Spanje was gezonden. 13. Waarschijnlijk in de winter van 1516-1517, toen Colonna in de Nederlanden verbleef. 14. In het Duitse Rijk; Campeggi verbleef in Neurenberg, waar de rijksdag werd gehouden. 15. Adagia 1268. 1. Muth was geboren in 1470, terwijl het geboortejaar van Erasmus hoogstwaarschijnlijk 1466 is (vgl. brief 1437, noot 42). 1. Deze brief, over de betaling van het jaargeld verbonden aan Erasmus' prebende te Kortrijk, is niet bewaard gebleven. 2. Deze brief is niet bewaard gebleven. 3. De geruchten waren vals; zie brief 1471. 4. Zie brieven 1359 en 1410, noot 1. 5. Zie brief 1302, noot 12. 6. Zie brief 1443b. 1. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 2. In 1517. 3. Claudius Catiuncula. 4. Het Collège Royal, voorloper van het huidige Collège de France, werd opgericht in 1530. 5. Hilarius Bertholf. 6. In Tours. 7. Waarschijnlijk Lieven Algoet. 8. Misschien een afschrift van brief 1380 (als Erasmus deze brief ooit heeft gekend). 9. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 1. Zie brief 1375. 2. Zie brief 1434, noot 4. 1. Deze woorden staan in het Grieks bovenaan de brief. 2. Lieven Algoet. 3. De betreffende brief is niet bewaard gebleven. 4. Vgl. brief 1283. 5. In september 1522. 6. Zie brief 1356. 7. Alaard van Amsterdam. 8. Wellicht Jan van Paesschen. Het is niet bekend om welk treurig verhaal het gaat. 9. Erasmus wordt ‘oudste en theoloog’ genoemd in de titel van Huttens Expostulatio, en ‘oudste en schriftgeleerde’ in de aanhef van brief 1406. 10. Otto Brunfels. 11. Bedoeld is wellicht Erasmus Alber, Iudicium de Spongia Erasmi Roterodami (Haguenau, 1524). 12. Op 18 januari 1523. 13. Huttens Expostulatio. 14. Deze brief is niet bewaard gebleven. Klaarblijkelijk ging het om een voorproefje van de Expostulatio, in antwoord op brief 1356. 15. In juli 1523. 16. Mogelijk Konrad Schmid, Hans Klarer of Johann Jakob Russinger. 17. Ufenau. 18. Beatus Rhenanus. 19. De betreffende brieven zijn niet bewaard gebleven. 20. Deze brief is niet bewaard gebleven. 21. Georg van Saksen. 22. Zie brief 1325. 23. Nicolaas van Broeckhoven, De betreffende brief is niet bewaard gebleven. 24. Zie brief 1375. 25. Karel v had bij zijn aantreden als heer van de Nederlanden het motto ‘Plus ultra’ (‘Steeds verder’) gekozen. 26. Adagia 226. 27. Uit het klooster Steyn bij Gouda. 28. Lieven Algoet. 29. Hilarius Bertholf. 30. Maarten Davidts. 31. Die van januari 1523. 32. Van oktober 1520. 33. In Adagia 1253, in een citaat uit Homerus, Odyssee x, 494-495. Het correct gespelde woord betekent ‘alleen’. In alle latere edities die tijdens Erasmus' leven verschenen, is de fout blijven staan. 34. Aldo Manuzio. 35. Zie brief 1383, noot 8. 36. Deze brief is niet bewaard gebleven. 37. Jan Robbyns; brief 1435. 38. Hilarius Bertholf. 39. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 40. Brief 1388. 41. Deze beknopte autobiografie staat bekend als het Compendium vitae. 42. In de nacht van 27 op 28 oktober; op 28 oktober vierde Erasmus zijn verjaardag. 43. 1466 is zodoende Erasmus' geboortejaar. 44. Met dit relaas verdoezelt Erasmus het gegeven dat zijn vader al priester was, en Erasmus dus van onwettige geboorte was. Ook verzwijgt Erasmus dat hij een drie jaar oudere broer had, Pieter. 45. Guarino Guarini was een geleerde van aanzien, maar al in 1460 overleden. Mogelijk gaat het hier om een van zijn veel minder bekende zoons, Lionello of Battista. 46. De school verbonden aan de Sint-Janskerk te Gouda. 47. Eberhard van Béthune. 48. Zie brief 1, geschreven in 1484, kort na de dood van beide ouders. 49. Misschien Rumoldus Schedemaker. Het fraterhuis was dat van de Broeders van het Gemene Leven. 50. Bedoeld is zijn oudere broer Pieter, die al eerder was ingetreden in Sion. 51. Waarschijnlijk Cornelis Gerard. 52. David van Bourgondië, die Erasmus op 25 april 1492 tot priester wijdde. 53. Waarschijnlijk Johan Christiaans. 54. Zie brief 119. 55. Het gedicht Prosopopoeia Britanniae, geschreven in 1499. De koning is Hendrik vii. 56. William Warham. 57. Raffaele Riario. 58. Apologia qua respondet duabus invectivis Eduardi Lei (Antwerpen, 1520). 59. Brief 1341A. 60. Gerard Geldenhouwer; zijn brief is niet bewaard gebleven. 61. Zie brief 1427. 62. Dat wil zeggen: jaloerse rivalen; zie Adagia 125. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Brief 1403. 3. Adagia 425. 4. Als thesaurier in Tours. 5. Zie brief 522. 1. Zie Lucianus, Podagra 42-44. Podagra (jicht) wordt in dit werk als een godin voorgesteld. 2. Erasmus verbleef enkele weken te Porrentruy en Besançon; zie brief 1610. 3. In Neurenberg, waar de rijksdag werd gehouden. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Op brief 1418. 1. De Parafrase van de Handelingen van de Apostelen; zie brief 1414. 1. De meest recente (bewaard gebleven) brief die Erasmus aan Luther had geschreven, is brief 1127a (1 augustus 1520); een antwoord daarop van Luther is niet bekend. 2. In een brief aan Johannes Oecolampadius van 20 juni 1523 had Luther opgemerkt dat hij de steken van Erasmus wel degelijk voelde, maar voorgaf die niet te voelen, omdat Erasmus voorgaf niet zijn vijand te zijn. 3. Vgl. Romeinen 12:3, Efeziërs 4:7. 4. Vgl. Galaten 2:11. 5. Erasmus kende de brief aan Oecolampadius genoemd in noot 2 en de brief aan Conrad Pellicanus van 1 oktober 1523; zie brief 1397. 6. Galaten 6:2. 7. Vgl. Galaten 5:15. 8. Joachim Camerarius. 9. Philipp Melanchthon. 1. Clemens vii had Giberti benoemd tot datarius, verantwoordelijk voor de toekenning van prebenden. In augustus 1524 volgde zijn benoeming tot bisschop van Verona. 1. Brief 1414. 2. Een verwijzing naar De libero arbitrio, een werk dat Erasmus in brief 1418 had aangekondigd. 3. Een bedrag van 200 gulden; zie brief 1466. In de bewaard gebleven kladversie van deze brief is hier toegevoegd: ‘[een geschenk] waarmee op dit moment, naar wij menen, enigermate wordt voorzien in uw gerief’. 4. Sadoleto had de brief in naam van Clemens vii opgesteld. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. In feite uit handen van Joachim Camerarius, die in april 1524 Melanchthon vergezelde bij diens reis van Wittenberg naar Bretten in de Palts (Phil-(h)ippos: paardenliefhebber). Camerarius bezorgde Erasmus ook brief 1443. 3. Het is niet bekend om wie het gaat. 4. Zie Adagia 281 en 3294. 5. Mattheus 5:21. 6. Op 10 december 1520 had Luther voor de Elstertor in Wittenberg, naast de bul Exsurge Domine en enkele scholastieke geschriften, ook kerkrechtelijke wetboeken verbrand. 7. Mattheus 10:28. 1. Zie echter brief 1419. 2. Naar 1 Petrus 3:15. 3. Zie brief 1341a (pp. 276-277). 4. Heinrich Eppendorf. 5. Brief 1033. 6. Brieven 1114 en 1115. 7. Otto Brunfels. 8. Joachim Camerarius. 1. Brief 1439. 2. Dat van thesaurier te Tours. 3. Adagia 597. 1. Andreas Wengi. 2. Hieronymus, Commentarii in evangelium secundum Matthaeum (Mattheus 1:3). 3. Adagia 1183. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Brief 1340. 3. Brief 1313; een afschrift daarvan was ingesloten bij brief 1325. 4. Zie brieven 1125, 1283, 1325. 5. Op 19 april 1524. 1. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 2. Simon Schaidenreisser. 3. Deze persoon is niet nader bekend. 4. Georg van Saksen. 5. Op 18 januari 1523. 6. Misschien Beatus Rhenanus. 1. Brief 1342. 2. Zie Suetonius, De vita caesarum, Caesar 7. 3. Begin oktober 1520. 4. In oktober of november 1520. 5. Een Latijnse vertaling van de Kynosophion van Demetrius Pepagomenos, hofarts te Constantinopel in de 13e eeuw. De vertaling zou pas in 1535 in Wenen worden uitgegeven. 6. Matthäus Lang. 7. Thomas Truchsess en Nikolaus von Diesbach. 8. Brief 704. 1. Zie brief 1465. De eerste drie delen van de uitgave, verschenen in augustus 1524, bevatten de brieven van Hieronymus, samen met enkele kleinere geschriften. 2. Hieronymus, De viris illustribus, ook bekend als Catalogus scriptorum ecclesiasticorum. 3. Van 1516. 4. De montanisten. 5. Borborianen, ophiten en basilidianen zijn gnostische sekten. 6. De apostolische geloofsbelijdenis, misschien daterend uit de 2e eeuw. 7. Vgl. Horatius, Saturae i, 3, 38-40. 8. Hieronymus, Contra Vigilantium, Apologia adversus Rufinum, Adversus Iovinianum. 9. Zie bijvoorbeeld Terentius, Adelphi. 10. Horatius, Odae iv, 4, 57-60. 11. Genesis 22:1-14. 12. Warham was kanselier van 1504 tot 1515. 13. Thomas Wolsey. 1. Brieven 1408 en 1417. 2. Beide brieven zijn niet bewaard gebleven. Met ‘het vertrek van de vorsten’ wordt verwezen naar de beëindiging van de rijksdag op 18 april 1524. 3. Ferdinand van Oostenrijk. 4. Brief 1443. 5. Brief 1445. 6. Hieronim Laski. 7. Bretten in de Palts; zie brief 1444, noot 2. 8. Joachim Camerarius. 9. Deze brief is niet bewaard gebleven. 10. Op 19 april 1524. 11. Lorenzo Campeggi; brief 1422. 12. Brieven 1414 en 1418. 13. Brief 1397. 14. Quinten Metsys. 15. Hans Holbein. Het ene portret bevindt zich in Longford Castle, het andere is vermoedelijk het portret dat in het Louvre hangt. 16. Nu in het Kunstmuseum van Bazel. 17. Zie brieven 1375 en 1439. Het beneficie is het ambt van thesaurier in Tours. 18. Lieven Algoet. 19. Brief 1313. 20. Brief 1325. 21. Brief 1340 werd onderschept. Een afschrift daarvan werd meegestuurd met brief 1448, die Erasmus pas in september 1524 ontving. 22. Deze brief is niet bewaard gebleven; Georg antwoordde met brief 1448. 1. Hieronymus, Quaestiones sive traditiones hebraeicae, De locis hebraeicis en De nominibus hebraeicis. 1. Deze persoon is niet nader bekend. 2. Deze bijeenkomst, waaraan werd deelgenomen door 23 Duitse vorsten en prelaten en een pauselijk gezant, staat bekend als het ‘Heidelberger Schiessen’. Voornaamste agendapunt was de mogelijkheid een Beierse vorst te verkiezen tot koning van Duitsland, in plaats van Karel v. 3. Richard von Greiffenklau. 4. Wilhelm von Honstein. 5. Tussen 1502 en 1543 voerde Gelre oorlog tegen de Habsburgse macht, met steun van Frankrijk. Na de dood van de Utrechtse bisschop Filips van Bourgondië op 7 april 1524 ontstond een twist over diens opvolging; Karel v en Karel van Gelre (die het Oversticht gedeeltelijk bezet hield) schoven beiden een kandidaat naar voren. 6. Hugo von Hohenlandenberg. 7. Antoine Du Blet. Farel en hij deden Konstanz aan nadat zij in Zürich een bezoek hadden gebracht aan Huldrych Zwingli. 1. Met Margarita Valdaura. 2. Thomas Wolsey. 3. 26 mei 1524. 4. Overgeleverd in Cicero, De officiis i, 24, 84 en De senectute iv, 10: ‘hij hechtte meer aan het publieke heil dan aan de publieke opinie’. 5. Erasmus bracht hier een vakantie door; zie brief 1440. 6. Maarten Luther. 1. Psalm 118 (117):18. 2. Van De immensa Dei misericordia; zie brief 1474. 3. Vgl. Adagia 492. 4. Brief 1474. 1. Brief 1435. 2. Lieven Algoet. 3. Robert de Croy. 4. Jérôme de Busleyden. 1. Lieven Algoet. 2. Deze brief is niet bewaard gebleven. 3. De niet bewaard gebleven brief genoemd aan het begin van brief 1433. 4. Verbonden aan Erasmus' prebende te Kortrijk; zie brieven 470 en 621. 5. 24 juni. 6. Pas in 1527 of 1528 werd de zaak beslecht en kon Barbier zijn positie aanvaarden. 7. Zie brief 1380. 8. Jean de Carondelet. 9. De zusters van Mark Lauwerijns. 10. Deze persoon is niet nader bekend. 1. Horatius, Odae iii, 16, 17. 2. In 1523 was in Parijs een uitgave verschenen van het woordenboek van Crastone. De bezorger was Guillaume Du Maine, die het werk wegens ziekte niet kon afmaken. De uitgave werd voltooid door Jean Chéradame. 3. De uitgave genoemd in de vorige noot. 4. Ovidius, Metamorphoses xiii, 824. 5. Aldo Manuzio, die in 1497 een uitgave van het woordenboek had uitgebracht. 6. In 1508, toen Erasmus in Venetië verbleef. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Ceratinus was huisleraar van de kinderen van Gilles de Busleyden. 3. Zie brief 1380. 4. Zie brief 1375. 5. Jérôme de Busleyden, die bij testament had bepaald dat uit zijn nalatenschap een Drietalencollege in Leuven moest worden gesticht. Voor het plan van Frans i een vergelijkbaar college te vestigen, zie brief 1434. 1. Deze niet bewaard gebleven brief aan Georg van Saksen, waarop brief 1448 het antwoord is, werd vermoedelijk meegenomen door Hune na zijn bezoek aan Erasmus in maart 1524. Erasmus ontving brief 1448 pas in september. 2. Drie brieven zijn bewaard: 948, 1123 en 1305. 1. Een verwijzing naar Thomas More's gepubliceerde brief aan een (onbekende) monnik, uit 1519/1520. 2. Vgl. Adagia 1310. 3. Jacobus Latomus. 4. Nicolaas Baechem. 5. Van den Zande voegt hierbij in de marge citaten toe uit Cicero, De oratore xiii, 41 en Diogenes Laertius, Leven en leer van beroemde filosofen ix, 16. 6. Plautus, Persa 41-42. 7. Wellicht Lieven Algoet. 8. Enchiridion militis christiani. 9. Brief 1341a. 10. Vanaf april 1525 zou Erasmus een aantal geschriften van Chrysostomus publiceren, sommige in het Grieks, sommige met een Latijnse vertaling. 1. De eerste versie van De immensa Dei misericordia; zie brief 1456. 2. Deze brief is niet bewaard gebleven. 3. Erasmus heeft deze raad kennelijk opgevolgd. Aan het slot van de gepubliceerde tekst van De immensa Dei misericordia komen geen stekelige passages voor en het werk heeft geen kritiek opgeroepen. 1. Adagia 238. 1. Brief 1452. 2. Brief 1443b. 3. Van de Handelingen van de Apostelen; zie brief 1414. 4. Zie brieven 1410, 1415, 1422. 5. Adagia 109. 6. Nicolaas Baechem. 7. Brief 1443. 8. Joachim Camerarius. 9. Brief 1445. 10. Tijdens zijn reis naar de Palts; zie brief 1444, noot 2. 11. Otto Brunfels; zie brief 1405. 12. Erasmus Alber, Iudicium de Spongia Erasmi (Haguenau, 1524). 13. Deze verdenking is ongegrond. 14. Vgl. Prediker 10:1. 15. Samen in één band: Assertio ecclesiasticae translationis Novi Testamenti a soloecismis quos illi Erasmus Roterodamus impegerat (‘Verdediging van de kerkelijke vertaling van het Nieuwe Testament tegen de fouten die Erasmus van Rotterdam daaraan heeft opgelegd’) en Loca quae ex Stunicae annotationibus, illius suppresso nomine, in tertia editione Novi Testamenti Erasmus emendavit (‘Passages die Erasmus in zijn derde uitgave van het Nieuwe Testament heeft verbeterd op grond van aantekeningen van Zúñiga, zonder diens naam te vermelden’). Zie ook brief 1410, noot 1. 16. Van de gangbare Vulgaattekst die door Erasmus werd herzien. 17. In Lucas 21:38. De term wordt vertaald met ‘komen’. 18. Zie Handelingen 10:16. De betekenis is ‘driemaal’. 19. Nikolaus von Schönberg, in werkelijkheid geen minderbroeder maar een dominicaan. 20. Voor een invasie van Frankrijk. Een dergelijke invasie vond in deze tijd niet plaats. 21. Zie brief 1380. 22. Zie brief 1461. 23. Zie brieven 1419 en 1430. 24. Zie brief 1440. 1. Het is niet bekend welke daden van Vlatten Erasmus op het oog heeft. De ‘everzwijnen’ houden een toespeling in op het everzwijn dat het land van koning Oeneus van Calydon verwoestte (Homerus, Ilias ix, 533 e.v.). 2. Nicolaas Baechem. 3. Érard de la Marck. 4. Jan iii van Bergen. 5. Brief 1443b. 6. Van de Handelingen; zie brief 1414. 7. Lieven Algoet. 8. Zie brief 1380. 9. Hendrik viii en Thomas Wolsey; de brieven zijn niet bewaard gebleven. 10. Vlatten was benoemd tot raadsheer van hertog Jan iii van Kleef. 11. Arnold had uit Spanje een pakket brieven meegenomen en naar Sélestat gestuurd om (waarschijnlijk door Beatus Rhenanus) te worden doorgezonden aan Erasmus. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. Erasmus informeerde in deze brief naar het gerucht dat hij vijanden zou hebben gemaakt in Besançon, waar hij samen met Biétry had verbleven; zie brief 1610. 2. Inderdaad kwam Biétry in augustus naar Bazel; zie brief 1610. 3. Zie brief 1443b. 4. Van tweehonderd gulden, zie brief 1466. 5. Het staat niet vast om welke brand het gaat. 1. Het pamflet was geschreven door Floris Oem en op 12 september 1523 aan Erasmus verstuurd; zie brief 1668. 2. Deze laatste woorden zijn toegevoegd in de uitgave van deze brief die Erasmus in 1529 bezorgde, toen hij wist wie de auteur was. 3. Het is niet bekend welk geschrift wordt bedoeld. 4. Johannes 4:11. 5. Johannes 18:30. 6. 2 Korinthiërs 3:13-16. 7. De genoemde leeftijdgrens is ontleend aan de inleiding van Hieronymus op zijn commentaar op Ezechiël, maar heeft geen basis in de joodse geloofspraktijk. 8. Zie Handelingen 8:27-39. 9. Zie Augustinus, Confessiones vii, 21; viii, 6-12; Contra academicos ii, 2. 10. Zie Cicero, Pro Murena 25. De dagen waarop in het oude Rome rechtszaken konden worden behandeld (de dies fasti), zouden oorspronkelijk alleen aan priesters en juristen bekend zijn geweest. Toen in 304 v.Chr. de kalender van dies fasti en dies nefasti (rustdagen) openbaar werd gemaakt, werden de juristen beroofd van hun kennisprivilege. 11. Handelingen 8:31. 12. Mattheus 10:26-27. 13. Jesaja 54:13; vgl. Johannes 6:45. 14. 2 Petrus 3:16. 15. Baechem en de auteur van het pamflet, die Erasmus hier tot de karmelieten rekent. 16. Adagia 629. 17. Mattheus 5:39. 18. Wellicht brief 1345. 19. Lucas 3:13. 20. Vergilius, Georgica i, 164. 21. Romeinen 13:7. 22. De Institutio principis christiani; zie brief 393. 23. Dat wil zeggen: een jurist (die het werk van Baldo heeft bestudeerd). 1. Lieven Algoet. 2. Zie brief 1458. 3. Adagia 2110. 4. Zie brief 913. 5. Zie brief 1380. 6. Terentius, Adelphi 204, 234. 7. Lieven Algoet, Hilarius Bertholf en Karl Harst. 8. Zie brief 1431. 9. Zie brief 1466, noot 15. 10. Een standbeeld in Rome waaraan satirische geschriften tegen de paus werden bevestigd. 11. Zie brief 1477a. 12. Zie brieven 1419 en 1430. 13. Nikolaus von Schönberg; zie brief 1466. 1. Brief 1433. 2. Nicolas Bureau; zie brief 1144. 3. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 4. Het dekenaat van Doornik; zie brief 1458, noot 6. 5. Zie brief 1380. 6. Zie brief 1434. 7. Zie brieven 1458 en 1470. 1. Een eerdere brief van Ruys aan Erasmus is niet bewaard gebleven. 2. Wellicht: ze in een verzamelde editie uit te brengen. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Walter Ruys; zie brief 1472. 3. Willem Gheershoven. 4. Maarten Lips assisteerde Erasmus bij diens uitgave van de werken van Augustinus, die zou verschijnen in 1528-1529. 5. De betreffende brief is niet bewaard gebleven. 1. Zie brieven 1456 en 1464. 1. Vanaf 1522 waren de uitgaven van de Colloquia aan Erasmius Froben opgedragen; zie brief 1262. 2. Adagia 147. 1. De Expostulatio. 2. Zie brieven 1405 en 1406. 3. Erasmus Alber, Iudicium de Spongia Erasmi (Haguenau, 1524). 1. Wellicht Johann von Botzheim. 2. De betreffende pamfletten zijn niet bewaard gebleven. 3. Determinatio facultatis theologiae Parisiensis, verschenen in maart 1524. Het gaat om een persiflage, zogenaamd afkomstig van de theologische faculteit van Parijs. 4. De auteur was inderdaad Guillaume Farel. 5. Johann Bebel. In feite was de drukker de in de volgende zin genoemde Andreas Cratander, die dikwijls met Bebel samenwerkte. 6. Andreas Cratander en Johann Schabler (ook genaamd Wattenschnee). 7. In feite hadden beiden hun eigen winkels. 1. Op 30 mei; zie brief 1452. 2. Brief 1429. 3. Otto Brunfels; zie brieven 1405 en 1406. 4. Bedoeld is wellicht Erasmus Alber, Iudicium de Spongia Erasmi; zie brief 1477. 5. Problemata Othonis Brunnfelsii, een discussie over de evangeliën in de vorm van brieven aan Johann Schott. 6. Juvenalis, Saturae i, 57. 7. Otto Brunfels. 8. Waarschijnlijk Heinrich Eppendorf. 9. Zie brieven 1419 en 1430. 10. Mattheus 5:21-22. 11. Dit gebeurde in juni en juli te Zürich en van augustus tot oktober te Straatsburg. 1. Lieven Algoet. 2. Scarpinelli maakte tijdens de rijksdag van Worms (voorjaar 1521) deel uit van het gevolg van Luigi Marliano, lijfarts van Karel v. Marliano liep tijdens de rijksdag de pest op, waaraan hij in mei overleed. 3. Gianpietro Carafa. 4. Tussen 1522 en 1525 voerden Karel v en Frans i strijd om Milaan, dat in 1524 bovendien werd getroffen door de pest. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. De re vestiaria, een studie naar kleding in de oudheid op basis van het Romeins recht. Het geschrift verscheen in 1526 te Bazel. 3. Het betreft Adagia 1000. In de uitgave van 1526 paste Erasmus de tekst inderdaad aan. 4. Juvenalis, Saturae vi, 70. De discussie betreft Adagia 2352; in de editie van 1533 paste Erasmus de tekst aan. 5. Leden van de Romeinse Academie, die zich beijverden voor het gebruik van zuiver klassiek Latijn. 6. In brief 531. 7. Ermolao Barbaro. 8. Bedoeld is Angelo Colocci. 9. Van Colocci is geen smaadrede tegen Erasmus bekend. Wel kan hij mede de hand hebben gehad in het werk genoemd in de volgende noot. 10. Battista Casali schreef een Invectiva in Erasmum Roterodamum, die alleen in handschrift bekend is. 11. In Adagia 825. 12. Het is niet bekend om wie het gaat. 13. De discussie betreft Erasmus' vertaling van Mattheus 6:12. 14. Lucas 5:20, 7:47-48. 15. Lucas 1:77. 16. Lucas 3:3. 17. Leviticus 25:10. 18. Deuteronomium 15:1-3, 15:9. 19. Ezechiël 46:17. 20. 2 Korinthiërs 8:13. 21. Zie brieven 1451, 1453 en 1465. 22. De editie van de Adagia van januari 1523. 23. De volgende editie zou verschijnen in februari 1526. 24. George van Trebizonde. 25. Ermolao Barbaro publiceerde in 1481 zijn Latijnse vertaling van Themistius' parafrasen van enkele werken van Aristoteles. In de openingszin staat een storende taalfout. 26. Adagia 476. 27. Niet de al genoemde Lorenzo, maar Giorgio. 28. Giambattista Pio. 29. Raffaele Regio. 30. Wilhelm Nesen; zie brief 1341a (blz. 255-256). 31. Matthaeus Fortunatus, die in 1523 een uitgave bezorgde van Seneca's werk waarin hij vele fouten verbeterde uit de uitgave die Erasmus in 1515 had bezorgd. Zie ook brief 2091. 32. Matthaeus Fortunatus nam inderdaad een aantal gissingen van Erasmus over. 33. Zie brief 1000. 34. Zie brief 586. 35. Misschien Alberto Pio. 36. Zie brief 188. 37. Tussen december 1507 en april 1508, toen Erasmus en Aleandro een kamer deelden in Venetië. 38. Niccolò Leonico Tomeo. 39. Zie brieven 1419 en 1430. 1. Brieven 1452 en 1466. 2. Op 19 april 1524. 3. Joachim Camerarius. 4. Lorenzo Campeggi en Ferdinand van Oostenrijk kwamen van 27 juli tot 7 juli 1524 te Regensburg bijeen met de hertogen van Beieren en twaalf prins-bisschoppen uit het zuiden van Duitsland om een anti-lutherse coalitie te vormen, die bekendstaat als de Regensburgse Bond. 5. Zie Handelingen 15, Galaten 2. 6. Vgl. Lucas 19:40. 7. Brief 1443b, met een gift van tweehonderd gulden (zie brief 1466). 8. Zie brieven 747, 1095, 1265. 9. Vgl. Adagia 2534. 10. Adagia 40. 11. Nicolaas Baechem en Frans van der Hulst. 12. In het blijspel De rijkaard van Aristophanes draagt een van de personages een ring die hem beschermt tegen valse beschuldigingen. 13. Wellicht een verwijzing naar een ongeregeld treffen tussen Engelse en Schotse troepen op 5 juli 1524. 1. Deze brief (een antwoord op brief 1443a) is niet bewaard gebleven. 2. Ennio Filonardi. 3. Niet nader bekend. 4. Zie Macrobius, Saturnalia ii, 7; in feite betreft het verhaal niet Publilius Syrus, maar Laberius. 5. Thomas Wolsey; vgl. brief 1415. 6. Zie brieven 1429 en 1477. 7. Zie brief 1477a. 8. Horatius, Saturae i, 7, 13. 9. Nicolas de Wary. Zijn brief is niet bewaard gebleven. 10. Wary had van Leo x een privilege verkregen waarbij bepaalde prebenden werden gereserveerd voor docenten van de Leuvense faculteit letteren en wijsbegeerte. De bisschop van Luik, Érard de la Marck, werd hierdoor in zijn rechten beknot en tekende protest aan. In juni 1523 verkreeg Wary van Adrianus vi (zelf voormalig docent aan de faculteit) een bevestiging en uitbreiding van het privilege, maar bij de dood van Adrianus was de betreffende bul nog niet uitgevaardigd. Clemens vii ondertekende de bul, maar de verzending werd tegengehouden door Girolamo Aleandro, die handelde namens Érard de la Marck. Wary verzocht Erasmus intussen om steun, die Erasmus in deze brief geeft. Giberti zou zich met succes sterk maken voor de verzending van de bul, die in september 1525 in Leuven aankwam. 11. Zie brief 1359. 1. In elk geval in brief 1341a (p. 286), maar de Spongia bevat scherpe kritiek op Aleandro. 2. Zie brieven 1195, 1199, 1268. 3. Érard de la Marck; de betreffende brief is niet bewaard gebleven. 4. Vgl. brief 1263, noot 1. 5. In november 1520. 6. Wolfgang Faber Capito, die op 1 augustus 1524 in het huwelijk was getreden. 7. Wilhelm von Honstein. 8. Zie brief 1479. 9. Angelo Colocci. 10. Zie brief 188. 11. Zie brief 396. 12. Zie brief 1000. 13. Zie brief 325. 14. Matthaeus Fortunatus. 15. Wilhelm Nesen. 16. Zie brieven 1451, 1453 en 1465. 17. Deze spotnaam (het Latijnse errare betekent ‘dwalen’) werd gebruikt door Zúñiga in diens Loca quae... Erasmus emendavit (zie brief 1466, noot 15). 18. Wellicht Alberto Pio. 19. Herman Blavius. 1. Met name Guillaume Farel; zie brief 1496. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Zie brieven 1545 en 1562. 3. Van Tours; zie brief 1434. 4. Koningin Claude van Frankrijk was overleden op 20 juli 1524. 1. Otto Brunfels. 1. Vgl. brief 1430. 2. Brief 1414. 3. Brief 1443b. 4. Lieven Algoet, die de brieven 1486-1494 naar Engeland bracht. 5. Een onbekende neef; zie brief 1491. 1. Misschien een van de medaillons van Erasmus die in Neurenberg waren geslagen (zie brief 1408). 2. Lieven Algoet. 3. Hilarius Bertholf. 4. Adagia 1884. 5. Wellicht De arte supputandi, verschenen te Londen in 1522 en nadien herhaaldelijk herdrukt, maar nooit door Johann Froben. 1. Door Hans Holbein, nu bewaard in Longford Castle. 2. De betreffende brief is niet bewaard gebleven. 3. Zie brief 1479. 4. Brief 1443b. 5. Zie brief 1376. 6. De driedelige heruitgave van diens brieven; zie brieven 1451, 1453 en 1465. 7. Niet nader bekend. 8. Lieven Algoet. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Lieven Algoet. 3. De residenties van John Fisher (in Rochester en Londen) lagen niet heel dicht aan zee, maar wel in de nabijheid van riviermondingen. 4. Zie brief 1479. 5. Guillaume Farel. 6. Ecclesiastes sive de ratione conconiandi, dat pas zou verschijnen in 1535. 7. Zie brief 1321. 8. Brief 1443. 1. In december 1508. 2. Zacharias Deiotarus. 1. Lieven Algoet. 2. Thomas Wolsey; zie brief 1486. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Adagia 147. 1. Lieven Algoet. 2. Franz Birckmann. De kopij betreft Virgilio's De rerum inventoribus en zijn Adagia (zie brieven 1175 en 1366), die in juni-juli 1525 bij Johann Froben samen uitkwamen in één band. 3. Gericht aan Richard Pace en gedateerd op 5 juni 1519. 4. Aan Cuthbert Tunstall; zie brief 1366. 5. Franz Birckmann. 6. Brief 1443b. 1. Om tegen Luther te schrijven. 2. Zie brief 1481, noot 4. 3. Van 9 mei 1523, aan Hendrik viii van Engeland. 1. Deze brief (ook genoemd in brief 1452) is niet bewaard gebleven. 2. Joachim Camerarius. 3. Wellicht Heinrich Stromer; de betreffende brief is niet bewaard gebleven. 4. Zie brief 1331. 5. Deze brief is niet bewaard gebleven. Hutten bezocht Zwingli in juli 1523. 6. Brief 980. 7. Zie brief 1143. 8. Érard de la Marck; zie brief 980, noot 3; brief 1127a, noot 11. 9. Vgl. brief 1482. 10. Brief 1443. 11. De Erasmo et Luthero elogion, waarin Melanchthon Luthers genadeleer contrasteert met de deugdenleer van Erasmus. 12. Iudicium de Erasmo Roterodamo en de brief aan Wolfgang Faber Capito van 17 januari 1522 (zie ook brief 1374), samen met Melanchthons Elogion gedrukt te Straatsburg in 1523. 13. Brief 1397, afgedrukt in Erasmus Alber, Iudicium de Spongia Erasmi Roterodami (Haguenau, 1524). 14. Loci communes (Wittenberg, 1521). 15. Een dergelijke brief is niet bekend. 16. Zie Handelingen 5:34-39. 17. Zie brief 1352. 18. Zie brief 1418. 19. Zie brieven 1410, 1415 en 1422. 20. Otto Brunfels. 21. Guillaume Farel. 22. Johann Schott. 23. Brief 1429. 24. Zie brief 1477. 25. Zwingli drong vanaf 1523 aan op verwijdering van de beelden uit de kerken in Zürich, iets waartoe de stadsraad in juni 1524 overging. Melanchthon had zich hiertegen uitgesproken. 26. Herman von dem Busche; zie brief 1466. 27. Sigismund Steinschneider; zie brief 1353, noot 13. Von dem Busche was een van degenen die in het huis van Steinschneider varkensvlees aten op Palmzondag 1522. 28. Christoph von Utenheim. 29. Dit pamflet is niet bewaard gebleven. 30. Deze brief is niet bewaard gebleven. 31. In mei 1522. 32. Deze brief is niet bewaard gebleven. 33. Iudicium de Spongia Erasmi Roterodami (Haguenau, 1524). 34. Otto Brunfels. 35. Heinrich Eppendorf. 36. Van december 1523. 37. De betreffende brieven van Erasmus en Zwingli zijn niet bewaard gebleven. 38. Zie 2 Korinthiërs 12:2-4. 39. Over de confrontatie met Guillaume Farel, zie brief 1510. 40. Wellicht Ambrosius Blarer. 41. Zie brief 1477a. 42. Deze pamfletten, geschreven in het Frans, zijn niet bewaard gebleven. 43. Zie brief 1338. 44. Zie brief 1324, noot 13. 45. Otto Brunfels; zie brieven 1405 en 1406. 46. Het Drietalencollege. 47. Brief 1443. 48. Zie brief 1479. 49. Dat wil zeggen: jaloerse schurken; zie Adagia 125. 50. Angelo Colocci. 51. Keizer Julianus ‘de Apostaat’. 52. Zie brief 1382, noot 10. 53. Vgl. brief 1466. 54. Joachim Camerarius; zie brief 1444, noot 2. 55. Hieronim Łaski. 56. Brief 1341a (blz. 281-284). 1. Waarschijnlijk Johann Moldenfeld. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. Kennelijk gaat het om een poging werken van Eobanus gedrukt te krijgen door Johann Froben. Eobanus probeerde vanaf 1519 vergeefs zijn werk door Froben te laten uitgeven. 2. Beatus Rhenanus. 1. 20 september. 2. Brief 1448 (gedateerd op 21 mei). 3. Brief 1495. 4. Willibald Pirckheimer. 5. Brief 1340. 6. Twee Duitstalige geschriften van Luther, verzonden met brief 1298; zie brief 1298, noot 3. 7. Erasmus wendt voor geen Duits te kunnen lezen; hetzelfde excuus gebruikt hij in brief 1313. Georg sprak in brief 1340 zijn verbazing hierover uit. 8. Zie bijvoorbeeld brieven 1033, 1143, 1275. 9. Zie brief 1352. 1. In brief 1496. 2. Zie Plutarchus, Moralia, De tranquillitate animi 5; de filosoof is Theodorus de Atheïst. 3. Met name Andreas Karlstadt en Thomas Müntzer. 4. Vgl. 1 Thessalonicenzen 5:20-21. 5. Wilhelm Nesen was overleden op 6 juli 1524. 6. In 330 v.Chr. klaagde Aeschines de orator Ctesiphon aan vanwege diens voorstel Demosthenes te belonen met een gouden kroon voor zijn oppositie tegen Alexander de Grote. Ctesiphon werd met succes verdedigd door Demosthenes. 1. Brief 1496. 2. Zie brief 1444, noot 2. 3. De Poolse edelman Hieronim Łaski. 4. Brieven 1443 en 1445. 5. Ovidius, Heroides i, 2. 6. Brief 1443. 7. Brief 1445. 8. Erasmus' persoonlijke embleem. 9. Cicero, Philippicae ii, 4, 7. 10. Alexander van Abonutichus; zie Lucianus, Alexander of de valse profeet 20. 11. Waarschijnlijk Christoph von Carlowitz. 1. Een zilveren beker. 2. De Modus orandi Deum. 1. Psalm 58 (57):4-5 (5-6). 2. De votis monasticis, voor het eerst verschenen in Wittenberg in 1521. 3. De brief van Erasmus is niet bewaard gebleven; het antwoord van Georg is brief 1448. 1. In 1516; zie brief 396. 1. Vgl. 2 Timotheus 4:7. 2. Erasmus' uitgave van de werken van Irenaeus zou in 1526 verschijnen; zie brief 1738. 1. Samen met brief 1481. 2. Modus orandi Deum; zie brief 1502. 3. Brief 1443b. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Elisabeth de Mil. 3. De uitgave bezorgd door Beatus Rhenanus (Bazel, 1521). 4. Johann en Hieronymus. 5. Vgl. brief 1431. 1. De betreffende brieven zijn niet bewaard gebleven. 2. Brief 1481. 3. De libero arbitrio, samen met brief 1481 verzonden. 4. Érard de la Marck. 1. Een van deze brieven is wellicht brief 1318, de overige zijn niet bewaard gebleven. 2. Vgl. brief 1468. 3. Guillaume Farel, die in Montbéliard verbleef. 4. In brieven van 3 en 19 augustus 1524 had Oecolampadius er bij Farel op aangedrongen zich te matigen. 5. 1 Johannes 5:7-8. 6. In 1 Johannes 5:7. 7. Zie brief 1477a. 8. Andreas Cratander, wat het eerstgenoemde boek betreft. 9. Jacques Vérier. 10. Gertrud Lachner. 11. Zie brief 1352. 12. Brief 1418. 13. Brieven 1410, 1415, 1422. 14. Nikolaus von Diesbach. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Bonifacius Amerbach; zie brief 1519, noot 6. 3. De gift van tweehonderd gulden, aangekondigd in brief 1443. 4. De libero arbitrio. 1. Matthäus Lang; zie brief 1450. 2. 6 november 1520. 3. In oktober-november 1520. 4. Willibald Pirckheimer. 5. Ernst van Beieren. 1. Hendrik viii. 2. Catharina van Aragon. 3. Deze brief is niet bewaard gebleven. 4. Erasmus vatte dit op als een mogelijke verwijzing naar Otto Brunfels; zie brief 1531. 5. Zie brieven 1451, 1453, 1465. 6. Deze brief is niet bewaard gebleven. 7. Vgl. brief 1481, noot 4. 8. Zie Plinius Minor, Epistulae iii, 12: Cato van Utica had een zo hoge morele reputatie dat zijn tijdgenoten zich bezwaard voelden wanneer zij hem bekritiseerden. 9. Thomas Linacre was overleden op 20 oktober 1524. 10. De emendata structura Latini sermonis (Londen, 1524). 11. ‘Pseudochei et Philetymi’ (‘De leugenaar en de man van eer’), toegevoegd aan de Colloquia in de editie van augustus 1523. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Tijdens het bezoek van Ursinus in Bazel, november-december 1521. 3. Zie brief 1375. 4. Om het jaargeld van Karel v niet te verspelen. 1. Brief 1505. 2. Vgl. brief 1359. 3. In Spanje; pas in 1530 zou Karel v terugkeren. 4. Margaretha van Oostenrijk. 5. Adagia 114. 6. Zie brieven 1352, 1410, 1415, 1418, 1422. 1. Du Moulin bedoelt zichzelf. 2. Hilarius Bertholf, door Frans i beloond voor de aflevering van de parafrase van Marcus (zie brief 1400), terwijl Erasmus zelf niets kreeg. 3. Van de lente. 1. Sapidus' steun aan Luther had geleid tot onmin met Wimpfeling. 1. De brief van Volz waarop Erasmus antwoordt, is niet bewaard gebleven. 2. Vgl. brief 1342. 3. Brief 1324. 4. Brief 1338. 5. Vgl. brief 1359. 6. Zie brieven 1304 en 1310. 7. De al genoemde brief 1338. 8. Brief 1443b. 9. Zie brief 1075. 10. Zie brief 1502. 11. Zie brief 1474. 1. Erasmus had Botzheim een paard verkocht, mogelijk het paard dat Warham hem had geschonken (zie brief 1448). 2. Niet nader bekend. 3. Geen van de genoemde brieven is bewaard gebleven. 4. Ennio Filonardi. 5. Gian Matteo Giberti. 6. Botzheim en de even verderop genoemde Johann Zwick waren opgeroepen om zich in Rome te verantwoorden, zonder te weten waarvoor. Op verzoek van Botzheim had Bonifacius Amerbach om steun gevraagd aan Jacopo Sadoleto (vgl. brief 1511). Dankzij de tussenkomst van Sadoleto werd de zaak overgedragen aan de bisschop van Konstanz. Zie ookbrieven 1530 en 1555. 7. 26 november, de dag waarop deze brief is geschreven. 8. Hugo von Hohenlandenberg. 9. Campeggi verbleef in Wenen. 10. Filonardi kwam in Konstanz aan in februari 1525. 11. Er zijn geen aanwijzingen dat dit werkelijk is gebeurd. 12. Eck had Zwingli in augustus 1524 opgeroepen tot een debat. Zwingli antwoordde met een Duitstalig pamflet, zijn medestander Sebastian Hofmeister schreef Eck een polemische brief. 13. Zie brief 1500. 14. Een kennelijk misverstand. Luther zou pas in september 1525 beginnen aan zijn weerwoord De servo arbitrio. 15. Oecolampadius was van plan geweest een weerwoord op De libero arbitrio te schrijven, maar zag hiervan af, mede op aandrang van de stadsraad van Bazel. 16. Ferdinand van Oostenrijk verbleef in Amstetten en kwam enkele dagen later aan in Innsbruck. 17. Jakob Spiegel en Botzheim waren studiegenoten geweest in Heidelberg. 18. Zwingli heeft Erasmus nooit in geschrifte aangevallen. 19. Twee geschriften gericht tegen de Leuvense theologen: Wilhelm Nesen, Sancti Nicolai vita (1520) en de aan Konrad Nesen toegeschreven Dialogus bilinguium ac trilinguium (1519). Blijkbaar had Erasmus exemplaren van beide werken uitgeleend aan Botzheim, die ze vervolgens wilde laten herdrukken, wat Erasmus hem ontried. 20. Waarschijnlijk bedoelt Botzheim dat hij een inleidend woord had beloofd, waar hij de drukker op liet wachten. 21. Benoît Vaugris. 22. Frans i had Milaan ingenomen op 26 oktober 1524. Op 6 november sloeg hij het beleg voor Pavia. 23. De verdreven hertog Ulrich verbleef in Zürich in de laatste week van november. In 1525 poogde hij vergeefs zijn hertogdom te heroveren. Pas in 1534 zou hij hierin slagen. 24. Vergilius, Aeneis i, 150. 25. Vgl. brief 1477a. 1. 20 oktober. 2. Brief 1499. 3. Brief 1448. 4. Brief 1340. 5. Zie brief 1313. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Brief 1448. 3. Adagia 519. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. De copia; zie brief 260. 3. Zie Macrobius, Saturnalia ii, 7. 4. Horatius, Epistulae i, 1, 4-5. 5. Brief 1443. 6. Joachim Camerarius. 7. Met name aan Oecolampadius (20 juni 1523) en Pellicanus (1 oktober 1523). 8. Thomas Wolff en Johann Bebel. 9. In juni 1524, op aandrang van Zwingli. 10. Tijdens de plaatselijke beeldenstorm van 28 oktober 1524. 11. Guillaume Farel, die van juli 1524 tot maart 1525 in Montbéliard verbleef. 12. Het is niet bekend om wie het gaat. 13. Johannes Oecolampadius. 14. Jindřich Berka. 15. Misschien Valentin Albert. 1. Kennelijk in een niet bewaard gebleven brief; in brief 1477b staat niets van wat volgt. 2. Zie Adagia 64. De camarina is, bij sommige schrijvers uit de oudheid, een struik die bij aanraking kwade dampen verspreidt. 3. Plato, De staat 414c-415c. 4. In oktober 1524, na uit Saksen te zijn verbannen door Frederik de Wijze en Georg van Saksen. 5. Thomas Wolff en Johann Bebel. 6. 7 december; op 17 december waren de twee weer op vrije voeten. 7. De Exomologesis; zie brief 1426. 8. Oecolampadius had in 1521 twee geschriften over de biecht gepubliceerd: Quod non sit onerosa christianis confessio, paradoxon en De confessionis obligatione. 9. Assertio omnium articulorum M. Lutheri per bullam Leonis x novissimam damnatorum (Wittenberg, 1520). 10. Quod expediat epistolae et evangelii lectionem in missa vernaculo sermone plebi promulgari (1521). 11. Zie brief 1522, noot 10. 12. Wellicht doelt Erasmus op de Brief an die Fürsten zu Sachsen von dem aufrührischen Geist uit 1524, die echter tegen Karlstadt en Thomas Müntzer is gericht. 13. Een schromelijke overdrijving: de Straatsburger prediker Martin Bucer had slechts de studie van het Grieks en het Hebreeuws aangeprezen (zie brief 1901). 14. Een dergelijke reactie is niet bekend. 15. Horatius, Odae i, 6, 6. Peleus' zoon is Achilles. 16. Dit talmen werd Erasmus door Zwingli verweten; zie brief 1384. 17. Zie brief 1479. 18. Zie brief 1500, noot 6. 1. In april 1524. 2. Hieronim Łaski. 3. Brief 1496. 4. Van 1 oktober 1523, afgedrukt in Erasmus Alber, Iudicium de Spongia Erasmi (Haguenau, 1524). 5. De Erasmo et Luthero elogion; zie brief 1496, noten 11 en 12. 6. Adagia 888. 1. Geen van deze brieven is bewaard gebleven. 2. Brief 1518. 3. 9 december. 4. 1 Korinthiërs 3:3. 5. Zie brief 1341a (blz. 285). Erasmus zou de daar aangekondigde dialogen niet voltooien. 6. De raad in Ensisheim die het Oostenrijkse gezag in de Elzas vertegenwoordigde. 1. Brief 1448. 2. Brief 1340. 3. Brief 1313. 4. Brief 1503; Erasmus had brief 1520 nog niet ontvangen. 5. Met brief 1499. 6. Brief 1313. 7. Brief 1298. 8. Brief 1340. 9. De 95 stellingen die Luther op 31 oktober 1517 aan de deur van de kasteelkerk van Wittenberg had bevestigd. 10. Zie brief 1143. 11. In oktober 1518; zie brief 904. 12. Vgl. brief 1033, noot 4; brief 1143, noot 1. 13. Brief 1041. 14. Zie brief 933. 15. Zie brief 980. 16. ‘Tot de Griekse kalendae’; Adagia 484. 17. Adagia 1884. 18. Zie 2 Samuel 6:6-7, 1 Kronieken 13:9-10. 19. De bul Exsurge domine (1520). 20. Het Edict van Worms (1521). 21. Tijdens de rijksdag van 1521 hadden Erasmus en Johannes Faber (de dominicaan) veelvuldig overleg in Leuven en Keulen over de gewenste houding tegenover Luther. Beiden waren van mening dat Luther een kans moest krijgen zijn meningen uiteen te zetten en dat een onafhankelijke commissie erover moest oordelen. Waarschijnlijk zijn Erasmus en Faber co-auteurs van een in 1521 anoniem verschenen pamflet waarin dit standpunt werd verwoord: Consilium cuiusdam ex animo cupientis esse consultum et Romani pontificis dignitati et christianae tranquillitati (‘Advies van iemand die van harte wenst dat zowel met de waardigheid van de paus als met de christelijke rust rekening wordt gehouden’). 22. Een dergelijke brief is niet bekend. 23. Brief 1352. 24. Brief 1418. 25. Brieven 1410, 1415, 1422. 26. Zie bijvoorbeeld brieven 967a, 1202. 27. Zie brief 1382, noot 10. 28. Adagia 76. De uil staat symbool voor de overwinning. 29. Brief 1443b. 30. Brief 1270. 31. Brief 1505. 32. Vgl. brief 1467. 33. Erasmus citeert uit brief 1448. 34. Thomas Wolsey; vgl. brief 1513. 35. Brief 1448. 36. Brieven 1340 en 1448. 37. Brief 1503. 38. Brieven 1509, 1511, 1513. 39. Zie brief 1500. 40. Van Luther, De votis monasticis (1521). 41. In het derde deel van diens Antilutherus (Parijs, 1524). 42. Modus orandi Deum; zie brief 1502. 1. Hilarius Bertholf. 2. In brief 1516, waarop deze brief het antwoord is. 3. De betreffende brief is niet bewaard gebleven. 4. Een toespeling op Adagia 2: men moet geen zwaluwen (ondankbare gasten) onder zijn dak koesteren. Erasmus hoopt geen onwelkome gast te zijn als hij Du Moulin bezoekt. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Zie Lucas 18:10-14. 3. Er is een afschrift van deze brief bewaard waarin op dit punt twee zinnen zijn ingelast: ‘Ik ben me bewust en zie gebeuren dat de barbaren, die alle geleerdheid onder de duim houden, tegen mij in het bijzonder tekeergaan; dit is uitsluitend te wijten aan degenen die op een dwaze manier fulmineren en nergens waardering voor hebben. Melanchthon slingert al lange tijd heen en weer en ook Luther begint te wankelen nu hij ziet dat de zaken met geweld uit hun koers worden gerukt.’ 4. Adagia 1655. 5. Zie brief 1500. 6. De immensa Dei misericordia; zie brief 1474. 7. Thomas Wolff en Johann Bebel; zie brief 1522, noot 8. 8. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven. 9. Jaloerse rivalen; zie Adagia 125. 10. In 1521-1522. 11. Deze brief is niet bewaard gebleven. 12. Vgl. Mattheus 27:51. 1. Vgl. Statius, Thebais i, 151. 2. Zie brief 1434. 3. Adagia 1884. 4. Brief 1525. 5. Zie brief 1500. 6. Zie brief 1525, noot 5. 7. Beatus Rhenanus. 1. Deze brief is niet bewaard gebleven. 2. Thomas Wolff en Johann Bebel; zie brief 1522, noot 5. 3. Brief 1509, van Gian Matteo Giberti. 4. Inzake de dagvaarding van Botzheim; zie brief 1519, noot 6. 5. Vgl. brief 1401. 6. Het paard dat Erasmus aan Botzheim had verkocht; zie brief 1519. 7. De herziene uitgaven van de brieven van Hieronymus (zie brieven 1451, 1453, 1465) en van het Grieks-Latijnse woordenboek van Giovanni Crastone (zie brief 1460). 8. Vermoedelijk een niet bewaard gebleven brief die na brief 1519 is geschreven. 1. Zie brief 1500. 2. In brief 1513, waarop deze brief het antwoord is. 3. Lieven Algoet, die in september 1524 een pakket brieven in Engeland had bezorgd. 4. Guillaume Farel. 5. Zie brieven 1481 en 1510. 6. Franz Birckmann. 7. Kwelgeesten uit de klassieke mythologie; zie Adagia 186 en 2622. 8. Het privilege was verleend in 1523; zie brieven 1341, noot 3, en 1344, noot 14. 9. Jaloerse rivalen; Adagia 125. 10. De editie van Augustinus, De civitate Dei, bezorgd door Vives; zie brief 1309. 11. Vgl. brief 1271. 12. Franz Birckmann. 13. Deze zou verschijnen in 1528-1529; zie brief 2157. 1. Thomas Wolsey. 2. Plutarchus, Moralia 515C ‘De curiositate’. 3. Galenus, De sanitate tuenda i, 11 (‘Hygiëne’). 1. Zie Cicero, Epistulae ad Atticum xiv, 13B, 1. 2. Volgens de Griekse mythologie kreeg Ixion, na de moord op zijn schoonvader, onderdak bij Zeus. Omdat hij Hera (Juno), de vrouw van Zeus, het hof maakte, stuurde Zeus een wolk in de gedaante van Hera op hem af. 3. Het is niet bekend om wie het gaat. Erasmus verbleef in Besançon in april 1524. 1. In april 1524, toen Erasmus in Besançon verbleef. 2. Vgl. brieven 1510 en 1956. 3. Zie brief 1391. 4. Ferry de Carondelet. 5. Guillaume Guérard, gastheer van Erasmus in Besançon. 6. François Bonvalot. 7. Désiré Morel.