Van den grouwelijcken laster der dronckenheyt die in dese tijden gheweldelijck regneert Wat overvloedicheyt, suypen ende toedrincken, voor iammer, onraet, schade der zielen ende des lijfs, oock armoet ende schadelijcken nooden met hem brenght. Grondelijcke onderrichtinghe, ende raedt wt goddelijcker schrift Sebastiaan Franck Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Van den grouwelijcken laster der dronckenheyt die in dese tijden gheweldelijck regneert van Sebastiaan Franck uit 1621. Er is gebruik gemaakt van een door Stichting Vrijwilligersnetwerk Nederlandse Taal o.l.v. Nicoline van der Sijs en Hans Beelen aangeleverd bestand. p.11: plotelick → plotselick ʻdaerom sal de Heer oock plotselick komen’ p.13: booosheyt → boosheyt ʻkinderen sullen blyven in’t verstant, maer in de boosheyt’ p.22: spottcn → spotten ‘soo lachen ende spotten wy daer met’ p.25: htt → het ‘de Borgher leeft so kostelijc, dat het de Vorst nauwelick weet na te comen’ p.28: schattting → schatting ‘ende vergeet ooc daer neven syn schatting niet’ p.33: versoeckinkinghe → versoeckinghe ‘datse den tijdt harer versoeckinghe niet en bekenden’ p.34: rijcke ke → rijcke ‘ende de rijcke Man, Luc xvj.’ p.35: eede → ende ‘die dat voor vreuchde ende wellust achtet’ p.38: torkoemst → toekoemst ‘Niemant dan Godt door syne toekoemst’ p.39: Capittrl → Capittel ‘Dat thiende Capittel’ p.39: de de → de ‘ende de deure gesloten wort’ p.40: dat → dan ‘Godt kan ons niet tot hem brengen, dan door 'tCruyce’ p.48: klucheen → kluchten ‘Boetzmakers, die met nieuwe kluchten, dien Droncken Narren, een tijdt-kortinghe maken’ p.49: woorden → werden ‘Wt uwe woorden sult ghy gherechtveerdicht werden’ pp. 58-63: foutieve paginanummers 59-64 verbeterd fran115grou01_01 DBNL-TEI 1 2016 dbnl unicode exemplaar Niedersächsische Staats- und Universitätsbibliothek Göttingen, signatuur: 8 PHIL VI, 8108 Sebastiaan Franck, Van den grouwelijcken laster der dronckenheyt die in dese tijden gheweldelijck regneert. Pieter Arentsz., Norden 1621 Wijze van coderen: standaard Nederlands Van den grouwelijcken laster der dronckenheyt die in dese tijden gheweldelijck regneert Wat overvloedicheyt, suypen ende toedrincken, voor iammer, onraet, schade der zielen ende des lijfs, oock armoet ende schadelijcken nooden met hem brenght. Grondelijcke onderrichtinghe, ende raedt wt goddelijcker schrift Sebastiaan Franck Van den grouwelijcken laster der dronckenheyt die in dese tijden gheweldelijck regneert Wat overvloedicheyt, suypen ende toedrincken, voor iammer, onraet, schade der zielen ende des lijfs, oock armoet ende schadelijcken nooden met hem brenght. Grondelijcke onderrichtinghe, ende raedt wt goddelijcker schrift Sebastiaan Franck 2016-05-27 GW colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Sebastiaan Franck, Van den grouwelijcken laster der dronckenheyt die in dese tijden gheweldelijck regneert. Pieter Arentsz., Norden 1621 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Van den Grouwelijcken Laster Der DRONCKENHEYT Die in dese tijden gheweldelijck regneert, Wat Overvloedicheyt, Suypen ende toedrincken, voor Iammer, Onraet, schade der Zielen ende des Lijfs, oock Armoet ende schadelijcken Nooden met hem brenght. Grondelijcke Onderrichtinghe, ende Raedt wt Goddelijcker Schrift door SEBASTIAEN FRANCK. Luce. XXI. Hoedt u dat uvve herten niet vverden besvvaert met overvloedich eeten ende drincken, ende sorge der neeringhe, ende desen dach kome snel over u. Matth. 5.a.6. Salich zijn sy die daer hongeren ende dorsten na de gherechticheyt, vvant sy sullen versaet vverden. TOT NORDEN. By Pieter Arentsz. Ordinaris Boeckdrucker aldaer, Anno 1621. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Den Edelen ende Uesten Wolffen van Hesberch, Amptman te Colmburch, Ghenade, Vrede ende Bekentenis Godes, door Iesum Christum onsen Zalichmaecker, Amen. HIer wil ick, Veste Ioncker, so veel in my is uwer Vest een reyse dienen, ende na de maet mijns gheests uwer Christelijcken ende ernstigher begeerte te wille werden. Wat ick vermach, wil ick doen ende wtdeylen, 'twelc hoewel het cleyn is, sal doch groot werden, indien V. Vest. dat wil begrijpen ende neerstich overleggen. Dat is mijn Gout ende Silver, meer heb ick niet. Daerom wil ick hier met mijne beloftenis ende toeseggen genoech ghedaen hebben. Och oft Godt wilde, dat het veel Vrucht bracht! Ick ben gheneyghet V. Vest. te wil te wesen, waer in ick weet V. V. een welbehagen te doen, ende Christo wat te gewinnen. Maer dat my bysonder v. V. willich ende geneycht maect, is dit, dat ick by v. V. heb gevonden een liefde tot der gherechticheyt, een hert ende yver tot het Godtlick woort, nochtans met de Werelt overtogen. Daerom ick hope dat het voncxken der Godtlicker Liefde noch eenmael wtbreken sal, ende tot een Vuyr werden. Hierom wil ick oock een weynich toeblasen, also veel wints der genade in my is, oft Godt by avonturen my tot een instrument woude bruycken, de gloeyende kool tot een barnende Vuyr te maecken. Godt sal v. V. ooc niet verwerpen of sy niet soo gering vol Vruchts staet. Grijpt nu maer dapper na de gherechticheydt in Christo, die {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} door den geloove coemt, met eenen hittigen eernst ende dorstigen yver. Een eerst geenttet boom moet syn tijdt hebben om vrucht te dragen. Also de gerechtighe geeft syn vrucht tot zijnder tijt. Hoe meer de ranc den wijnstoc begrijpt ende bet in hem staet gewortelt, hoe sy meer saps in haer suypt, ende des stocs meer deelachtich is. Also die invloet Gods, die den eersten steen in u waerlic heeft ghelecht, sal niet ophouden te bouwen ter tijt ghy wasset tot eenen heylighen Tempel Godes. Alle dinck heeft syn tijt. Een yegelic moet in synder ordeninge bestaen in Christo, ter tijt dat Godt wert alles in allen. Ic heb ooc genoech gedaen, op desenmael van mijn ampts wegen, wanneer ick v. V. vander Edelheyts siecte verloste, dat is vander verschrickelicken toedrincken twelc ghy oock sonder mijn vermaninge vyant zijt: doch al wat overwinnen laet, ende tot eenen Christelijcken bouwer inder werelt ende rechten Edelman inden Hemel make, die met Christo een Heere is, ende regiert over alle creatuer Werelt, Duyvel, Hel Zond, Doot, hoocht ende diept. Wederom tot eenen bouwer op aerden, dat v. V. door de Liefde bouwe den naesten, welcke is de rechte Acker Godes, ende met den Geloof inden Hemel leeve, een vry Heer over alle dinck, ende met de Liefde op Eerden een Knecht alder Knechten: dat hiet recht Edel zijn. Sulcke Edelluyden behooren inden Hemel, die wil Godt hebben. Wat voor de Werelt Edel is, dat is een gruwel voor Godt. Luc. xvj. j.Cor. j. Daer na wete hem v. V. te richten. Ghegeven tot Iustenvelde, Anno Domini M.D.X.XXI. Vwer V. Willighen Sebastiaen Franck van VVoord. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Schade der sielen wt der Dronckenheyt ende Overvloedicheydt, hoe sy de zonde invoert, alle laster de deure opdoet, ende de Ziel verworcht ende ter doodt brengt. Dat eerste Capittel. TEn eersten, wat een groot mishaghen Godt van desen laster draecht, ende hoe het de Ziele doodet, tuyget overvloedich de heylige Geest in de Schrift hier ende daer, besonder dat verschrickelick verderven Sodoma ende Gomorre: maer gelijc Ezechiel aen't xvj. Cap. beschrijft, is dat de oorsaec haerder sonde ende jammers geweest, de overvloedicheyt ende volheydt broots ende wijns ende ledich gaens. Dan gelijc oock de ervaringhe leert, wanneer men vol ende sat is, so is de Duyvel Abt. Daer staet alle boosheyt de deure open, ende daer is niet so schandelicx dat hem de duyvel voorneemt, dat hy dan niet te weghe brengt, wanneer hy ons met wijn heeft gevangen, al ons sinnen berooft ende tot narren gemaeckt. Dan drijft hy synen spot tot kortinge van Vastelavont spel met ons, ja drijft ons van de eene boosheydt tot de ander. Ia wat vermach hy niet in den dronckenbolten, welcker God Bacchus ende de buyc is? Het is niet genoech dat de Wijn ende dronckenheyt het hert wech nemen als Hose. int iiij. spreeckt: Maer de Wijn is haer Godt ende des duyvels heylige Geest, die heeft haer beseten, die trectse als wilde swijnen van de eene boosheydt tot de andere, dat gheen dinck soo ongeschiet is, sy derrent moetwillich doen, wat sy dencken, soo zijn al haer sinnen verruct ende verkeert. Also dat de mensche geen mensche meer is, maer de Duyvel selfs. Dat zijn wy leyder gewaer worden in Sodoma ende Gomorra, sy worden so moetwillich ende geyl datse het natuerlijc gebruyck verander- {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} den: geen Vrouwe des mans meer achten: ende de man het natuerlic gebruyc des Wijfs verachte. Maer de een Man brande tegen den anderen. In sulcken verkeerden sin gaf haer Godt over dat ooc niet thien vrome redelicke Godvreesende mannen mochten gevonden werden in vijf steden. Wat sy heymelic deden is oock schandelijck te segghen, gelijck Paulus Rom. 1. vertelt, dat coemt al uyt overvloedicheyt, wanneer men te vol ende sat is. Daerom is maticheyt so seer van nooden als eten ende drincken. Ende het waer somtijden beter dat den Hagel ende Donder het in den gront worpen, dan dat alle Berghen vol vruchts staen, en de Solders ende Kelders over al vol zijn: so bleven wy in ootmoedige gedachten na Godt, dien wy anders in geluck vergeten, gelijck Esai. int v. Cap. seyt. Wee u die vroech anheft vol te zijn, ende drinct u vol Wijns ter tijdt het doncker wort. Ghy hebt in uwe Brasseryen, Herpen, Luiten, Fedelen, Pijpen, Floyten ende Wijn, ende ghy en achtet 'twerck Gods niet, noch hebt geen acht op de wercken zijnder handen. Daerom is ongeluc beter dan geluck, ende de Apostelen hebben haer niet onbillick vervreucht int cruys, ende ons met leer ende leven gheleert, wy sullent voor vreuchde ende gewin achten, als wy in allerley droeffenis vallen. Paulus heeft dat geweten waer toe het goet is. Dat heeft ooc Salomon bekent. Eccle. vij. Het is beter te gaen int Claeghuys, dan in het Drinckhuys: int Claeghuys ist eynde aller menschen, ende de levendige neempt ter herten wat toecomende is. Hier vraghe v. Vest het vernuft wat het daer toe seyt. Het seyt het is ghelogen. Hierom is de aert van Godes woort, dat het also tegen de werelt ende vernuft is, dattet al te gronde stoot, wat het vernuft op recht. Het vernuft spreect: Zalich zijn de vrolijcke die goet moets zijn, het loopt veel liever int wijnhuys, dan int Claeghuys. Daer teghen spreeckt Christus Math. v. Zalich zijn de troosteloosen die treuren. Siet nu hoe grouwelick het is Gods Woort na het vernuft te meten terwijl sy also teghen een ander staen, ende altijt dat teghenspel houden. Int weerts-huys ende int gelach vergheet een al syn armoede ende ellende, maer wie syn ellende niet merct die roept niet tot God, {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} daerom ist beter int Claeghuys te gaen, daermen treurt ende sterft, daermen niet dan jammer ende ellende siet. Want daer bekent de mensche de oordelen Gods, ende leert de oogen opdoen ende te sien, wat over de Werelt sal gaen, die hem dat geluck ende welvaert hadde toegedaen. Godt gedachte de Heydenen met ghewelt daer mede te versoecken, oftse hem wilden bekennen ende hy haer tot gehoorsaemheyt zijns Godtlicken bevels mochte brenghen, maer het was al om niet. 1.Cor. 1. De Ioden heeft hy voortijts met Wereltlicker vromicheydt hooch begaeft, ondersoeckende oft hem den ouden Adam, daer door woude begeven in de onderdanicheydt Gods. Maer het holp al niet, soo gantsch dat de saecke oock arger werdt. Daer om heeft het den Heere bequaem gedocht dat cruys op te rechten, ende door dat middel, den ouden Adam tot ghehoorsaemheyt te trecken. Als Paulus spreeckt 1.Cor. 1. Doe de werelt door haer vromicheyt ende wijsheyt niet heeft moghen bekennen de Wijsheydt Godes, so heeft het Godt voor goet aenghesien, door een sotte Predicatie van't Cruys salich te maken den gheloovighen. Nu is dat Cruys ende het Claeghyys 'tbeste middel, den Adam synen moetwillen te beletten, ende onder Godt te werpen. Daerom spreect Salomon weder Ecclesiasticus vij. Het is beter treuren dan lachen, want door treuren wort het herte ghebetert. Daerom ist herte der wijsen int Claghehuys, ende 'therte der sotten int huys der vreuchden. Dan Adam is aen geboren dat hy veel hout van lachen ende vrolijc zijn (ghelijck Iohannes Brentius beschrijft) stellet alle sinnen daerop dat hy altijt hooveerdich, lichtveerdich ende stout wort ende in vreuchden ende wellusten leve. So blaest hem de Heylighe Geest dicmael met sulcke spreucken int herte aen, ofte hy hem van syn boosheydt mochte trecken, ende synen quaden moetwille ter neder legghen, ende alle syn Vleysschelicke ghenoechte, aenslagen, ende voornemen te niet mocht maken ende verdelgen. Hier over besie v. Veste Iohannes Brents, op den Prediker Salomon aen't vij. Capittel. Ten anderen is het vleysch aen hemselven arch, quaet verdorven ende van natueren tot alle boosheyt geinclineert. Ende {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} 'tis niet van nooden datmen den Luys inden Pels sette, ende den Duyvel boven der deure male, hy koemt van hem zelfs wel in Huys. Also wie het vleysch Wijn toegiet, doet niet anders, dan of hy water in Kalck, ende Oly int vier giet, ende in gloeyende kolen blaest. Maer nademael het vleysch boos ende arch is, souden wy't inden toom ende onder die roede houden, niet laten syn wille hebben, den leuyen Adam met sporen rijden, inden toom houden ende hem het voeder by maten geven, dat hy niet te geyl en wort, sonder dit wil hy om ende uyt ende nergens aen. Ende so veel het vleysch toeneemt, also veel gaet de geest af. Wanneer dat vleysch geyl ende moetwillich wert, soo moet de geest wijcken ende onderlegghen. Wederom als het vleysch swac wort, so is de geest sterc, so heeft hy de overhant ende triumph. Geest ende vleys zijn twee doot vyanden, die altijt tegen den ander te velde liggen, ende eeuwich met een ander geen vrede hebben, ter tijdt de eene gantsch om komt in de doot. Wanneer het vleysch boven leyt, ende sterck is, so leyt de gheest onder, ende moet hem ghevangen geven. Wederom als de Gheest het velt behout, dan moet het vleysch voor hem buygen ende te voete vallen. Maer dan leyt de gheest boven, wanneer het vleysch swack is. Hier toe behoort het vasten der heyligen. Daer henen hebben sy met haren vasten ghesien, gemerckt dat het Christelic leven niet dan een strijt op eerden is, Iob. vij. Daerom spreect Paulus. ij.Corint. xij. Wanneer ick swack ben (verstaet naden vleysch) soo ben ick sterck (verstaet na den geest.) Dan kracht wordt door swacheyt stercker, daerom roeme ick my mijner swacheydt, op dat in my woone de Kracht Christi. Altehants is vasten sonde geworden, ende wie hem tot de voorbenoemde meyninghe afbreect, dat is een Papist ende wercheylich. Maer vol ende dol zijn, is onser sommigher Evangelium. Nu siet doch v. V. hoe deerlijck wy doen, dat wy het vleys in al synen lust ende wille volgen, so het doch onse doot vyant is, ende hooftschalc, die wy inden doop hebben versaect, ende onsen Hooftman Christo gesworen, dat wy ons selfs tot vyanden willen hebben, met ons selven oneens zijn, ons selven te versaken, ende in eewicheyt ons eygen wille niet volgen. {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat is de inhout ende beloftenis onses Doopsels, dat wy tot Christum onder dat cruys zijn getreden. Ia met hem aen dat cruys gehecht, met hem begraven, also dat wy die nu leven, niet meer der Werelt sullen leven nae den vleysche dien wy gestorven zijn, maer Gode als nieuwe Luyden, in een nieu leven: daer hebben wy de Werelt versaect met haren Vorst, den duyvel. Wanneer ghedencken wy doch eens aen onse beloften, hoe trouweloos ende veltvluchtich wy aen Godt gheworden zijn? Hoe gantsch hebben wy onses doops ende bonts vergheten? Drincken ons dol ende vol, recht oft wy gemeenschap met der Werelt hadden, ende Wereldt-kinderen waren, ende van Godt verkoren. Maer wy weten niet wat Christus oft een Christen is: noch willen wy de eerste ende voornaemste wesen, recht oft het Christo gedroomt hadde, oft wederroepen dat hy spreeckt: Wie hem selfs niet verloochent (dat is syn selfs niet te buyten gaet) ende syn ziel ende leven haet, ende met syn cruys my nae volcht, die is mijns niet weerdich, ende kan mijn Ionger niet zijn. Hoe lieve Christe? Op cussenen willen wy u na varen. Maer Christus leyt onder weghe, die spreeckt: Matth. vj. Niemant mach twee Heeren dienen, ghy moocht niet Godt ende de Werelt dienen. Daer van spreeckt Paulus Romano. xij. Stellet u niet ghelijck dese erghe Werelt, maer laet u veranderen door vernieuwinghe uwes sins, op dat ghy moocht proeven welcke daer is de goede, de welgevallige ende volkomen wille Gods. Recht oft hy woude seggen: Ghy condt Gods wille niet proeven ende loven, oft ghy verloochent te voren u selfs, ende ghevet de Werelt oorloff. Want Wereltlijck gesinnet zijn, is duyvels ghesinnet te zijn. Werelt-kinderen, heeten Duyvels-kinderen. Luce xvj. Op die selve meyninghe spreeckt Paulus Tit. ij. dat wy sullen verloochenen dat ongodtlick wesen, ende Wereltlijcke lusten, ende niet doen nae des vleyschs kloeckheyt, om syn lust te boeten. Rom. xiij. Ende inden eersten Brieff Iohannes int. ij. Capittel. Hebt niet lief de Werelt, noch al dat in de Werelt is: Want al wat in de Werelt is, namelijck de lust des vleyschs, de lust der ooghen, ende hoochmoedt des levens, is niet wt Godt. Ho, ho, liever {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} God, wat is dat? Dat is al te vreemden dinc. Gaet het ons ooc aen? Ia vrielick: wilt ghy anders een Christen zijn. Dat heeft Ioannes den Christenen gheschreven, ende Christus heeftet montlick geleert: Het en helpt niet dat ghy't van u wilt schuyven op den Moninck. Wie een Christen wil zijn, die moet van der Werelt ghescheyden zijn: Ioan. xv. Ghy syt niet vander werelt, maer ick heb u van de werelt verkoren. Maer onse Christenen connen op beyde de schouderen dragen: God ende de werelt dienen. Maer alsulcken Hert dat twee Heeren te pas wil dienen, en wil Godt niet hebben: maer sal tot alsulcke seggen, gelijck in d'eerste Brieff Ioan. iiij. staet. Sy zijn van de werelt, daerom spreken sy van de werelt, ende de werelt hoort haer: Maer ghy, mijn Kinderen, syt uyt Godt, ende hebt verwonnen den Antechrist, want hy is grooter die in u is, dan die in de Werelt is. Ia die lamme hinckende Christenen moeten hooren: Ick weet dijn wercken, dat ghy noch kout noch warm syt. Och dat ghy kout oft warm waert! maer ghy syt laeu: daerom wil ick u uytwerpen, ende uyt mijnen mont spuwen. Apoc. iij. Nu, terwijl dat Vleys ende de werelt aen hem selfs archt, ende des Duyvels rijck is, wort daer alle ongeluck aenghericht door de wijn, ende ledich gaen: want waer vol ende genoech is, daer gaet de guyl, daer hout de duyvel hof, daer wort alle zonde ende schande de deure open gedaen, dat vleys verhit, wilt, onsinnich, ende duyvels gemaeckt. Dan moet de ziel sterven ende t'onder gaen: Ende 'tloon der zonden is de doot Rom. vj. Daerom verworcht de zonde de ziel, maer de zonde wort aengericht door dronckenheyt, overvloedicheyt ende geylheyt, welcke is een Fonteyn ende moeder van alle zonden. Gelijck wy openbaer sien aen de Kinderen van Israel, die daer neder saten t'eten, ende stonden op te danssen ende spelen. Exod. xxxij. Ende somen by ons oock wel siet, wat de Duyvel aenricht, door dat schandelic droncken drincken, daer mede hy ons brenget om Ziel, eer, Lijff ende goet, gelijck hier na sal volgen. Noch is des schandelijcken toedrinckens gheen eynde, eer wy den toorne Gods te seer verwecken, ende over ons brengen, dat hy de werelt onversiens met vuyr, gelijck te voren met water {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} verderve, even om dese zonde, dat sy over-vol ende sadt waren, God niet en achten, ende Wijven namen na lust haers herten. Gen. vj. ende vij. Terwijl wy nu in gelijcker daedt zijn, ja zijn meest veel erger, moeten wy ymmer gelijcke straf weerdich wesen. Want Iesus Christus huyden ende gister, ende hy in eeuwicheyt leeft noch. Ende hy selfs heeft ghesproken Luc. xxj. Matth. xxiiij. Gelijck sy voor de Zuntvloet hebben geleeft, ter tijt Noe, also sullen sy leven voor den dach des Menschen Zoon tot dat haer dat verderven overvalt, ende de doot op haer koemt ghelijck een dief inder nacht, als sy alderweynichst daer op dencken, ende over duysent mijlen achten te zijn, ende eenen spot daer uyt maken, seggende: sorcht lieve Nar, dat den Hemel val. Daerom spreect Christus Luc. xxj. tot syn jongeren, Wacht u dat uwe Herten niet werden beswaert met vreten ende suypen, ende sorge deser neringe, ende desen dach kome snel over u, want ghelijck eenen valstrick sal hy komen over al die op Aerden woonen. Den Vogelen wert het net geleyt, als sy hongherich om haer kost vliegen, ende als sy't alderminst vermoeden: Also salt ons ooc gaen. Nu gaen alle boosheyden, die ter tijt Noe ende Loth waren, in vollen kracht, gelijck de Heere heeft gepropheteert, Luce. xvij. De overvloedige kostelijcke cieragie der kleederen heeft geen mate, dat desgelijcx oock noyt is gheweest. Een yegelijc stelt hem na goet ende gelt, niemant kan versaet worden. De bodemloose buyc-sorch martert ons dach ende nacht; een yegelick is den bodem gants wt: planten, bouwen is geen eynde, recht ofmen eeuwich soude leven. Sulcke overvloedicheydt van eten ende drincken is noyt gheweest, 'twelck al te samen teeckenen zijn vanden jongsten dach. Noch siet niemant op, ende heeft acht op die tijt, teeckenen, ende wercken Gods. Maer al dol ende vol laetmen al sijn met ghemack Gods woort ende werck voortgaen: daerom sal de Heer oock plotselick komen, ende al haer voornemen (want de Werelt noyt in meerder boosheyt ghestaen heeft) met eenen storm te niet maecken: maer wy laten ons niet seggen, voor dat wy den strick aenden hals hebben, ende dan en helpt ons gheen dinck meer. Dat geef ick uwer Vest op't hoochste te bedencken, want {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} Gods woort is geen spot, het feylt noch en bedriecht ooc niet, Maer Hemel ende Eerde moest eer breken, eer een tijtel van Gods woort soude vergaen ende niet gheschien, Matth. int. v. Dat soudemen scharp ende met ernst prediken, ende als hem niemant daer af bekeeren woude ende beteren, daer van daen gaen, ende het stof vanden voeten schudden: soo hun sommige bekeerden, de anderen inden Ban doen, ende niet met haer te doen hebben, ende niet lijden dat sy haer Christenen noemden, ende den heyligen ghebenedijden Name soo vergeeflijck voerden, ende sulken oneer deden, dat om harent wille vanden geenen die buyten zijn, 'tEvangelie gelastert worde: ende veel wt haeren boosen leven geargert buyten blijven, die anders lichtelijc met ons inden geloof vereenicht mochten werden. Daer om wil Paulus dat wy met sulcken niet te doen sullen hebben, op dat sy beschaemt mogen werden, ende hen alsoo bekeeren, 1.Cor. v. So yemant is die hem een Broeder laet noemen (dat is, dat hy hem een geloovige beroemt) ende is een Boeleerder, Afgoden-dienaer, een schelder of gierich mensche, of een dronckaert, of een Roover, met alsodanigen sult ghy niet eten. Ende in't vj. Cap. Laet u niet verleyden, want alsulcke sullen 'tRijcke Gods niet beerven. Besiet v. V. hoe ons leven hier mede over een komt, ende welcke openbare boosheyt het daghelicx broot is. Wanneer grijpen wij 'tEvangelium eens recht aen metter daet? Want woorden gelden niet: Christus en gelooft aen geen Heyligen, of sy doen teeckenen, dat sy haer geloof met het werc bewijsen, willen sy Evangelijs beroemt zijn: waer blijft doch Paulus? Waer is de ban na den bevel Pauli? 1.Cor. v. Doet van u wt die daer boos is: oft weet ghy niet dat een weynich suyrdeechs het gantsche deech versuyrt. Iae spreken wy: Die tijt ende 'tVolc lijden sulcx niet: Des danc ons Godt. Waerom preken wij 'tWoort so slaperich? Wanneer grijpen wy de saecke eenmael met eernst aen? Hoe langhe willen wy met swacheyt ommegaen? Aldus werden wy nemmermeer sterc: 'Tis ymmer groote sotheyt, dat een Moeder 'tKint eeuwich Pap gheeft, en nemmermeer tot stercke spijse wennet. Maer 'tis boeverie, daermede wy ommegaen. Paulus heeft doch ner- {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} ghens thien Iaren te voren gepredickt, eer hy den Christelijcken Ban heeft opgerecht, ja niet meer dan een Iaer ende ses maenden te Corinthen gepredickt, ende binnen die tijt al opgherecht dat Christelijck was, ende alle misbruyck wtgheroeyt, Acts. 18. Daerom hy de Corinthers oock scherp straft, datse den Hoereerder niet van haer deden, 1.Cor. v. Op het langste datmen weet, heeft hy drie Iaer ghepredickt tot Ephesen, Act. xx. Maer wy spelen al met verlanghen, ende spelen met Gods Woort, als de Kat met de Muys, recht oft daer niet aen lage, wanneer wy daer eenmael wat toe doen: een uyre soude ons te langhe zijn. Niemant wilt eerst beginnen, ende de Kat den Bel aenbinden, Wy vreesen al voor onse huyt, ende willen liever inder eewicheyt kinderen blyven. Paulus schelt den Corinthers datse den hoereerders ende ander quaetdoenders niet van haer deden; wat soud' hy doch tot ons seggen? Sekerlijck dit soud' hy segghen: Ick weet van uwen Evangely niet te segghen. Paulus wil oock niet dat wy kinderen sullen blyven in't verstant, maer in de boosheyt, ende in de kentenis altijt wassen ende toenemen Ephe. 4. 1.Corin. 14. Het Christelijck wesen is een verbeteringe, ende geen zonde, maer een voortganck van d'eene deucht tot de ander. De Heydenen hebben niet mogen lijden de Dronckenheyt, maer voor een eerloos laster gheachtet. Wat sullen wy Kinderen des lichts nu doen? O des armen Euangeliums! Het is noch nauwelijc om den Roof geclaeut, ende wy meynen wy zijn al over de gracht gesprongen: wy hebben in Babylonien noch niet op gebroken, ende meynen sotlic, dat wy daer al van daen zijn. Maer wat seyt Paulus daer toe? Ephe. v. Hoererie ende alle onreynicheyt noch ghiericheyt laet van u niet gheseyt werden, gelijck't den heyligen betaemt; Noch schampere woorden, sotte klap, ende jockerijen, ende al 'tgeen dat ter saecke niet dient, maer veel meer dancksegginge. Want dat sult ghy weten, dat geen Boeleerder noch onreyne, noch gierige, welcke is een Afgoden-dienaer, noch Dronckert, erve heeft int Rijc Christi, ende Gods. Laet u niemant verleyden met ydele woorden. O lieve Paulus, ic meyn du spotst met ons. Neen het moet gewis zijn. Die Christenen zijn vermogent ooc al {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} te doen inden ghenen die haer stercket, op dat niemant segghe: dat is onmogelijck te doen. Verbandt sy die daer seyt dat de Wet, ende al wat Godt van ons eyschet, een Christen onmogelijcken is. Want dat waer den Heylighen geest Godes, die ons drijft ende regiert, te na gesproken. Het is een Heyden onder den Christelicken naem, die des gelooves vruchten niet bewyset. Dat is een kort ende slecht Oordeel. Een Hoereerder heeft het gheloove verloochent: een onreyne, een gierighe, ende Dronckaert hebben den geloove ghemist, sy zijn al afvallich, trouweloos, ende meyneedich aen God geworden, gelijc Paulus. 1.Cor. 6. seydt: ende spreeckt met namen: Dat sult ghy weten: Recht of hy woude seggen: Ghy durft daer gheen spot wt maken, ende troost u selfs niet vergeeflick, die naem sal niet helpen. Wien dese donderslach niet mach verschricken, die mach wel een harde steen zijn, jae een Herte ghelijck een Aembeelt. Daer helpt gheen excuseren of verschoonen. Dat ghy u giericheyt radicheyt wilt heeten, ende hoererye met den Heyden Terentio geen zonde achten, dat en ghelt niet, bestrijcket hoe ghy wilt, God laet hem geen wassen neuse aensetten. Daer van spreect Paulus: Laet u niemant vervoeren met vergeeflicke woorden, want een Christen die niet in het gheloof door de Liefde uytbreeckt, gelt even soo veel als een Heyden, ja is argher dan een Heyden, namelic een Mammaluc, een die Christum versaeckt heeft, een afghetreden vanden gheloof. Oft de hoererye zonde is, oft niet, dat sietmen wel 1.Cor. 10. ende Numeri 25. Slempen ende brassen brengt het Vleys int harnas, ende brengt met hem het gantsche Heyr der begeerlicheyden int Vleys, dat wy den Doodt vrucht brenghen, daerom ist een Moeder aller zonden. Ende de wapenen hier tegen, zijn Maticheyt, Afbrec, Vasten, Honger, Dorst, Arbeydt, Waecken, Ghebedt, Studeringe des Godlicken Woorts, gedachtenisse des lijdens Christi. Daer heen behoort die spreuck Pauli Rom. 13. Laet ons eerbaerlick wandelen, niet in brassen ende suypen, niet in cameren ende geylheyt, niet in twist ende kijven, maer treckt aen de wapenen des lichts, den Heere Iesum Christum, ende doet niet na des vleys cloecheyt, om synen lust te boeten. De Schrift {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} noemt den Buyck-dienaers seugen, de welcke den buyck haer God is, ende al den genen die een onordineerlijc leven voeren, die Gods woort niet achten, doch oock niet vervolghen, maer tot het een oor in, ende tot het ander weder uyt laten gaen, die sonder ophonden dat in den mont hebben, wy willen eten ende drincken, wy sullen doch daer niet af hebben, het is beter thien Iaer een mest swijn te zijn, dan twintich Iaer een gnor swijn, kortelick die in dese sieckte der wellust liggen, die wil Christus niet ghepredickt hebben Matth. 7. also wel als den honden die het Euangelij vervolgen, ende de Predicanten verscheuren. Wanneer nu een Predicant merct, dat haer de menschen, door het prediken des Euangeliums, niet en beteren maer dat syt misbruycken tot eenen roem ende schantdecsel des vleysches, daer blijft hy niet, is hy anders uyt God, die de peerlen liever heeft dan dat hyse den verckens soude voorwerpen, ende dat heylichdom den honden gheven. Daerom swijcht hy stock stille, ofte gaet daer van daen. Want wy hebben so wel een gebodt te swijgen, als te spreken, ende wech te gaen, als henen gaen, namelic wanneer men des Godtlicken woorts niet meer en achtet, ende daer af walget, gelijck de kinderen van Israel 'tHemels broot. Laet af den dooden voor te roepen, ende den ghemaelden aenden wandt te preken, maer wijckt van daer, al vervolcht men niet, maer inden lucht laet preken. Maer men kan ons niet vant kussen brengen, wy predicken liever een hoop gansen ende blaeuwe Eynden, sonder alle vrucht, so lange daer melck ende wol omgaet, ende men ons ghelt gheeft. Och, och, des grooten jammers! wy zijn niet alleen vol van wijn, maer vol des swijmel geests, dwalings ende onwetenheyts. Men soude de openbare boosheydt straffen, de Predicanten met het woort, ende met den Ban, de Vorsten metten sweerde ende Wet. Want soo langhe de Ban niet gaet ende opghericht is, weet ick van ghenen Euangelium ofte Christelijcke ghemeynte te segghen. Men moet ymmer den boosen uyt de ghemeynte Godts hoeden, die ruydighe Schapen wt den stal, op dat niet een weynich Suyrdeech den gantschen deech versuere. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Maer wie wilt doen? Die dat doen souden, die syn zelven in de wech, Esa. 28. spreeckt: Dese hebben niets geweten door den wijn, ende zijn overmits den stercken dranc, dwalende gegaen. De Priesters ende Propheten hebbent niet gheweten overmits den stercken dranck. Sy zijn van den Wijn versopen, ende hebben overmits stercken dranck ghedwaelt. In de Wet hebben sy ghefeylt, ende in het Oordeel te spreecken hebben sy gesneeft: want alle Tafelen zijn so vervult met spyinghe ende onreynicheyt, dat my geen roem meer overgebleven is. Men heeft in de Duytsche Natie al besocht dat droncken drincken, ende Gods lasteren hier niet is te keeren. Want die ghene die't souden verbieden, zijn de eerste die het overtreden. Daerom dunckt my dat de Werelt niet meer is te raden. Och woude Godt dat ick lieghe! Ick mishoop schier daer aen, 'tis so diep in gewortelt, dat zonde een gewoonte is geworden. Wy moeten altemael andermael geboren worden, ende omkeeren, jae een ander hooft opsetten, het moest gantsch een ander werelt worden, 'twelck swaerlijck sal geschien. Daerom sorge ick dat het niemant sal mogen beletten ende wtroeden, dan alleene den Ioncxsten dach, wanneer de Heere alle arghernisse ende onkruyt uyt synen Rijcke sal roeden. Godt geve dat het haest moet geschieden. Nu heeft v Vest grontlijck bescheyt, hoe dit schandelick laster, de Dronckenheyt het vleysch aenvoert, ende alle andere boosheyden een inganck maeckt: welcke zonde soose yemant doet, doet eygentlick geen zonde, maer is gantsch de zonde selfs. Ende wanneer hy den Wijn verslindet, so wort hy vanden Wijn verslonden, ende tot louter zonde. De dronkenheyt heeft den vromen Loth tot zonden gebrocht, dien Sodoma niet heeft bedroghen ende tot zonden konnen brenghen. De wijn heeft den rechtveerdighen Noe in een ure syn Schamelheyt ontdeckt, die ses hondert jaer niet hebben konnen ontdecken. De wijn bracht Alexandrum daer toe, dat hy Clitum synen besten vrient om bracht, by welcken hy anders syn leven wel hadde gelaten, ende die een overwinner was van alle dinc, is vanden wijn verwonnen geworden. Daerom niet onbillijck de Camerier des Conincx Darij heeft geseyt. 3.Esdr. 3. Sterc {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} is de Wijn. Daerom Esai. spreect int 5. Cap. Wee u die daer sterck zijt om wijn te drincken, etc. Spreeckt u. V. De wijn is doch Gods creatuer die seer goet is. Dat is recht: Maer het booste misbruyck is ghemeynlijck by de beste dingen. Te veel is onghesont: weynich ghedroncken is ghesont, ende een medecijn den menschen tot profijt geschapen. Alsoo hiet Paulus Timotheum matelick wijn drincken, ende hem van water te onthouden, om zijn krancke maghe wille. Maer te veel is vergift ende de doodt. Eccl. 31. De schult is in onse onversadelijcke begeerte, ende niet in de creatuer Gods. Die Sonne is daerom niet boos dat veele haer aenbidden, ende een oorsaec der Afgoderye is. Dat Gout is daerom niet quaet, dat veele daerom dieven worden, ende aen galgen komen. De Bloeme is daerom geen Fenijn, om dat de spinne daer Fenijn wt suyget. Den reynen is alle dinck reyn. Ende een yegelick dinck is gelijck den geenen diet gebruyct. Den onreynen is geen dink reyn. Titum aent eerste Capittel. Dronckenheydt verderft dat Lijf, ende is een oorsaeck van veel Cranckheyden, ende ontijdighen doodts. Dat tvveede Capittel. TEn anderen, of daer schoon, geen Godt en waer, gheen sonde, geen straffe, noch doot, so soude die mensche hem selven sparen, ende niet also verderven: Want door dat vreten ende suypen, wort de gantsche natuere verdorven. Een boose ontijdighe ouderdom, een dolle krancke Cop, swijmelinghe int hooft, druypende ooghen, stinckende Adem, een boose Maghe, bevende Handen, dat Voetoevel, de watersucht, kortelijck wat voor lijfs schaeden men noemen mach, komen wt onordineerlick wesen, ende overvloedich eten ende drincken. Dan gelijck een matelijck sober leven (ghelijck alle natuerlijcke Meysters segghen) de beste medecijn is, alsoo is de overvloedicheydt een verkortinge des levens. Hoe coemtet {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} doch, als nu eener sestich jaer out wort, soo siet hy recht oft hy drie dagen aende galge hadde ghehangen, ende is een stock out man, gantsch crachteloos. Die vrage is doorlijck, siet hoe hem yeghelijck by den wijn stellet. Daer drinckt menich, recht oft hem geboden waer doot te drincken. Vraecht, als ghy een fijn gherust out Man siet, hoe hy daer toe is comen? Eyghentlijck door bequaem arbeyden, eten ende drincken: nu en siet men anders niet dan swelgen, vreten, ende suypen, dat de natuere ghekrenckt wort, de oogen over loopen, de Adem verstickt, ter tijt, dat de eene den anderen om den hals brenght. Dat zijn ymmers arme luyden, die alsoo hen selven plaghen, ende ten lesten hen seluen ombrengen: wan het hen een ander dede, sy souden ter werelts eynde hem na reysen, ter tijt dat sy haren vyandt krenckten. Waerom ick vrijelijck geloove dat die thiende geen rechten tijtlijcken doot sterven. Oftse niet inden wijn doodt blyven, ter wijlen sy sitten ende slempen, soo hebben sy doch die natuere verdorven, dat te sorghen is dat sy aen hen selfs schuldich zijn, recht oft sy sich met eenen messe hadden doorsteken. Hoe willen sy doch met Godt staen? Alsoo spreeckt Ecclesias. 37. Weest niet gierich in allen eten, ende blaest u niet op van spijs, want van veel eten, coemt veele krancheyt, ende van overvloedicheyt sal u die gal overlopen; van weghen des overvloedicheyts zijnder vele vergaen. Maer wie matich leeft, die verlengt syn leven: Daer wt coemt oock dat spreeckwoort: Daer verdrincken meer int Glas, dan int water. Hier hen hoort dat Salomon spreeckt: Proverb. 23. waer is wee? waer is elent? waer is twist? waer zijn graven? waer zijn wonden sonder oorsaecke? waer zijn roode oogen? Namelijck daermen by den wijn sittet ende wtdrincket wat in gheschenckt is. Siet den wijn niet aen dat sy rootachtich is, ende een glans int glas geeft, hy gaet glat in, maer ten lesten bijt hy omme gelijck een slange, dan sullen v ooghen na ander wijven sien, ende u herte sal quade verkeerde dingen spreken, ende sult zijn ghelijck een die middel op een morras slaept. Siet wat eenen hoop onghelucken die wijse man vertelt, die wt overvloedicheydt komen: Wy sient, grijpent, ende bevindent: de dagelicx ervaringe leert {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} het ons, noch werden wy door onse schaeden niet wijs. Alsoo gantsch heeft ons de sonde gevangen, dat wy der sonden knechten zijn, ende connen niet ledich staen. Mennich drinckt dat hem siele ende Lijf bevet, ende dat is eylacen een fijne tucht, ende een Edele daet gheworden. Hier wort mennich Ridder, die noyt vyanden sach: Nemen hen eenen toorn voor, teghen den goeden wijn, ende willen alle aen hem te Ridder worden. Daer werpen sy den Wijn in met grooten toegen. Ende die in dien Krijch worden tot Ridder gheslagen, die worden vanden wijn overwonnen. Daer na, wan sy vol zijn, so mach by aventeur de eene d'ander een stroo inden weghe legghen, dan gaeter om vechten ende worgen d'een den anderen, gelijck wilde Dieren, soo lange ende dickmael, dat de eene daer blijft liggen, ende also vol ende warm hen vaert na sinte Patricius hol toe. Daer coemt hy tot Sanct Michiel weder aen een zech: daer salmen hem niet borgen, ende hy kan niet betalen. Des morgens comt berou, maer dan ist al gheschiet. Dat is die anderde schaede, die hy zijn eygen Lijf, ende oock den ander inbrengt. Hoe veele worden alsoo ontlijft? Och oft die siele oock dan niet verlooren waer. Hoe veel worden Kreupel ende Lam, Weduwen ende Weesen, Bedelaers ende verraders ghemaeckt? Ten derden spreeckt mennich als hy vol is, dat hy nuchteren met het Lijf moet betalen, ende anderen met hem in jamer ende noot brengt, ende dat niemant met eernst oft list mocht van hem weten, dat heeft de Wijn openbaer ghesproocken, alsoo dat hy t'savonts seyt, dat hy smorghens beschreyt. Die Wijn weet gheen mate, hout niet verborgen, callet hem selfs den Hals af, seyt zijn eygen boosheyt, ende dat thien Iaer verborgen is geweest, dat openbaert de Wijn. Daerom de ouden gheseyt hebben: Kinderen, dronckenen, ende de Narren spreecken de waerheyt. Wat sy dencken ende weten dat seggen sy, maer ter ontijt, ende hebben gheen Slot voor den Mont. Dat is de derde Lijf schaede, die wt den vervloeckten dronckenheyt coemt, dat sy niet alleen daer door in mennigherley crancheyt vallen, ende inden dreck om wentelen, inden boesem schijten, oft spyen, als Reyghers, dattet een Vercken te veel waer. T'sy des ontijdighen boos- {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} heyts. Noch willen wy Christen zijn, ende Kinderen Gods, ende hebben niet het verstant dat een Koe ende Ezel heeft: wanneer sy ghenoech gedroncken hebben, houden sy op, ende gaen weder thuys. Dese creatuer schenders ende wijn verdervers, drincken meer sonder dorst ende lust, dan met lust ende dorst, ende wort also meer wijns verslendert ende wech gestortet, dan met nut ghebesicht wort: verwondert ons dan noch, hoe den Wijn soo duyr is. Het derf oock niemant dencken dat hy goet coop sal worden, so lange men dat droncken drincken toe laet, want daer kan nauwe genoech wassen, alsulcken verslindende werelt ist nu, beyde kinderen ende oude luyden, dattet al is verslonden watmen mach opbrenghen. Waer willen wy metten wijn hen komen aenden Ioncxsten dach, daer sal hy dan staen met alle creaturen, ende ons beklagen dat wy hem soo onnuttelick misbruyct hebben ende God in hem ontheyliget? Daer en boven (soo geseyt is) brengen wy lichtelick, als wy vol zijn, ander luyden oock schaede aen, met hant, met mont, het sy aen haer Lijf, eere, ende goet, schenden ende becrencken den onschuldigen. Sommige werden Seuge vol, sommige honts droncken, sommighe worden gants die Duyvel selfs, dat een mocht liever onder die Wolven wesen, dan by haer. Wanneer wy dan onse koers aldus volgen met droncken drincken, ende ons wel geluckt, soo gaen wy gelijck geswollen Ossen, ende gelijck mestverkens, sien gelijc Otters, blasen als een Pijper, sien den ontijdigen doot voor oogen, versticken eer het rechte tijdt is. Daer vintmen ons doot int bedde, oft sitten op den stoel, ende die siele vaert ons met eenen dronck wt, dat wort ons te loon. Waert nu daermede dan ghedaen, ende metten lichamelijcken doot ghenoech, soo waert minder schade. Maer soo hen die Wormen van het vleys verblyden, alsoo die Duyvel van die Siele, indien sy sonder Boete afscheyden, 'twelc seer te sorgen is: want gelijck wy leven, also sterven wy gemeenlijck. Men claecht dat niemant nu out wort: Danck moeten wy hebben dat wy meer wijns verderven dan onse Voorvaders gedroncken hebben: ende vreten gelijck de seugen, ende voeren een onordineerlijck wesen. Hoe soudet die natuere verdragen? Maer {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} wat wil ick veel segghen? 'tis doch al te vergeefs, niemant laet hem geseggen. Wie niet wijn mach drincken sonder dorst ende sonder lust, die dient ons niet, die doecht niet in de Werelt. Wel aen, die Christenen moeten doch des werelts sotten wesen. Maer soo de wijn de werelt niet toebehoort, noch gheen creatuer, daerom moet sy haer becomen, ghelijck de hont dat gras, ende haer niet tot goet comen, ghelijcmen spreeckt: Een gesont lijf ende goede dagen, willen selden met een ander over een dragen. Sy moeten den wellust duer genoech betalen, ooc ten lesten met de huydt, hebben niet daer af dan eenen grooten buyck, gelijck de mest-seugen, ende alderley plaghen, ende vercortinghe haers Levens. Alsoo berooft hen God de Vrucht vanden goeden, ende laet hen dat niet te goede comen, maer ontreckt haer den rechten gebruyck: Want alle creatuer is onwillich den Godtloosen te dienen, ja wederspannich, ende niet daer toe gheordineert, daerom verliest oock de Creatuere inden Godloosen haer ampt. Die dranck lesschet geen dorst, gelt noch goet en mach haer niet versaden. Somma, daer behooren stercke Christelicke beenen toe, om goet te dragen, ende dat rechtelick te ghebruycken. Hoe alle eerbaerheyt, eer ende goede faem, te gronde gaet, door vreten ende suypen, ende tucht ende schaemt ter neder werdt ghelecht. Dat derde Capittel. TEn derden, hebben die blinde, vernufte ende Heydensche Philosophen besloten: dat het niet betaemt een vroom eerlick Man, met wijn beladen te zijn, ende met overvloedicheyt behangen, ende hebben alsulcken eerloos gheacht, ende onbequaem om eenigen officien der wijsheyt te bedienen: Want dit is de oorsake: Wie vol is, heeft geen vernuft, gheen raet, gheen achterdencken, gheen voorsichticheyt, gheen oordeel, gheen heymelicheyt. Hebben de Kinderen der duysternisse een droncken bolt voor onredelijck, eerloos schelm, ende tot aller eeren onduchtich geacht ende gehouden, waer sullen wy kinderen des lichts dan luyden vinden, om dat {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Regiment te besitten? Nademael wy syn (leyder) gheen Zenones, Socrates, noch Cicerones. Ia of Godt wilde dat wy goede Heydens waren, ende hielden dat voor boos, dat sy gevloden hebben, want by ons ghewoonheyt is, dat by haer wt aengheboren eerbaerheyt, een schande is gheweest: Dat wy haer het water niet mogen bieden, om haer handen te wasschen. Alsulcken argen vervloeckten dinck is een vals Christen, dat hy gheen Heyden noch natuerlijck mensche ghelijcket mach worden, noch voor het vernuft niet werelt-vroom is. Alsoo gheeft ons Godt in eenen verkeerden sin, om dat wy die waerheyt met onse ongherechticheydt wtkeeren, dat wy doen ende voor eeren houden, dat die Heydenen voor eenen grouwel ende eerloos Laster gheacht hebben. Wy lachen, daer wy bloedige tranen souden weenen, namelick, om onse broeders verderven, sond' ende schande. Nadenmael ons Sinte Paulus Ephe. v. om die overvloedicheydt verbannet, van God afsnijdet, ende dat Hemelrijck ontseyt, ende haer dat eeuwich verderven toeseydt. Wanneer wy in dusdanigen jamer souden toe loopen, om onsen Broeder wt den noot te helpen, soo lachen ende spotten wy daer met, ghelijck den onsinnighen, jae helpen ende raden daer toe. Wat maken wy? Wy zijn soo gants sinneloos ende verruct, dat wy niet weten dat dat sonde is, dat die vernuft straft. Met sulcken blintheyt straffet ons Godt om onse ondanckbaerheyt ende valsche roem des Christelicken Naems, oock dat hy sonde met sonde straffet, dat wy oock vernufteloos syn, ende weyniger licht hebben dan Heydenen, welcke wy langhe oock niet sullen na doen, ende moeten van haer leeren, ende met onse licht, schrift, geloove, ende wetenschap niet so verre komen als dese, die de natuere leert. Alsulcken verkeerden dinck is een gheloofloose Christen, dat hy oock het vernuft met den geloove verliest. Ist niet een jammer ende blintheyt, dat vreten ende suypen, ende hoereren by ons gheen schande en is, 'twelck die Heydenen met gebodt ende sweert hebben ghestraffet? Het schijnt wel, wie blint in den dach is, dat die blinder is, dan die inden Nacht wandelt, dien schijnt doch ergens een Voncxken lichts aen, dat hem door die duysternisse laet sien. Maer dese {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} valsche Christen zijn stock blint, tasten midden inden dach, als den blinden inder nacht, hebben niet so veele lichts als die vernuftighe Mensche. Disputeren eerst wat sonde is, ende moeten tot die Boecken der Heydenen loopen, ende haer raets vragen: Want die Heydenen hebben bekent, dat alle eerbaerheyt door dat swijnich leven ondergaet. Daerom hebben oock die Romeynen (gelijck Valerius schrijft) niet toe gelaten, dat haer wijven wijn droncken, op dat sy niet schaemloos in alle oneerbaerheydt souden vallen: want die wijn heeft gheen schaemte, watmen derf dencken alsmen droncken is, dat derf men oock wel doen, ende die naeste graet na den Baccho is die onschamelheyt. Ende wat vrouwe die verleckert is op den wijn, die sluyt alle deuchden buyten, ende doet alle boosheyt die deure open: Want waer Ceres ende Bacchus zijn, daer is oock Venus mede te kermis. Hoe vele hoeren maecket die wijn? Hoe veel Ebrekerie, recht dat hoveren, brassen ende bancketteren aen? Daer en blijft niet achter, watmen weet, dat derfmen seggen, ende doen, sonder alle schaemte. Dan doet mennige vrouwe haer voor den Mannen soo ydelick toe, ende thoont haer seer opentlijck, die nuchteren zijnde, haer ooghen eerlijck voor haer soude nederslaen, root van schaemte worden, ende niet om een somme gelts, een anderen Man recht aensien Daerom spreeckt Salomon niet vergheefs, Prover. xxiij. Dan sullen dijn ooghen nae andere wijven sien, ende dijn herte verkeerde dingen spreken, etc. O dat wy doch eenmael vrome Heydenen worden. Dese laster der dronckenheyt hebben die Heydensche Poeten ghestraft, ende Carmina daer af ghemaeckt. Ovidius spreeckt: Die nacht, die wijn, ende die liefde, die raden niet eerlicx. Somma, wat schaemte, eer, ende redelicheyt by den dronckenbolden is, siet die ghene wel, die nuchteren onder haer geselschap coemt, schampere woorden, sotte clappinghe, onnutte reden, schandelicke boetzen, zijn haer benedictie ende gracias. D'eene ontdeckt syn eygen schande, vresende het sal verswegen worden, des morgens gaf hy wel groot gelt, dat hy't niet hadde gheseyt. D'ander sidt ende liecht, datmen daer balcken moghe aenhangen, hy pucht van groote rijckdommen, ende nie- {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} mant weet waer zijn goet is, ja heeft niet met allen. Die derde is noch boven hem, hy heeft een schoon Huys, dat is onder leech, ende boven niet in. Dese is een Nar, ende wil geleert zijn, d'ander maeckt een Sop, dat die honden op lecken. Cortelick, niet eerlicx, noch redelicx, niet manlicx sietmen by haer, dat oock die honden haer aenblaffen, ende die Vliegen bespotten. Hoe dat slempen ende brassen ons tot bedelaers maect, het goedt toe brengt, ende armoet invoert. De vierde Schaede. Dat vierde Capittel. TEn vierden ist lichtelick te mercken, ende kenlijcke oorsaecke, waerom het een arme Werelt is, ende een ygelic van armoet claecht, want waer datmen veel verdoet daer moetmen vele hebben. Nu heeft doch sulcken droncken drincken noyt gheweest van aen begin. Het wil suypen ende vreten wat daer is, wijf ende Kint. Men gewennet de Kinderen by tijts daer toe, men giet hen den wijn in de Wieghe int Lijf, sorghen dat het van hem selfs niet sal leeren, wat ist dan wonder, dat die Ioden, ende Turcken rijck zijn? By haer arbeytmen neerstelick, by ons sietmen daghelicx vreten ende suypen. Daerenboven, is dat kostelijck vercieren van cleederen geen eynde, die eene drijft den anderen, die Huysman den Borger, die Borgher den Edelman, etc. Daer is geen Regiment noch ordinantie, alle dinck coemt op't hoochste. Tis al vervreten, versopen, ende verkleedet wat wy opbrengen mogen, niemant mach, noch wil yet wat, overwinnen, want een yegelijck leyt hem te vele op, die hondert Gulden vermach die stellet hem aen, als oft hy twee hondert vermochte, de hoveerdicheyt ende hoochmoet des Levens, heeft gheen ghetal noch mate, waer men ergens een kleyn gastmael hout, daer wil een yghelick die kostelicxste wesen, ende niet achter die doore sitten, ende alle dinc is op de hoveerdie gestelt al wat sy hebben, daer wort {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} meer wijns verquist onnuttelick, ende de Kinderen int Lijf gegoten, dan onse Voorvaders hebben gedroncken. Also brengtmen gheringhe een somme Gelts toe. Onse Voorvaders souden gemeynt hebben, dat alsulcken staet den Heeren toebehoorde. Daer koemt menich arm Gheselle in een gasterie, om drie oft vier Gulden, voortijts hadmen nauwe soo vele Penningen dorven verteeren. Het is al drinckende geworden, gheen Borger wil schier eten, oft hy wil synen sonderlingen dranck hebben. Een yegelick wil die costelicxste wesen, dat maeckt datmen vele moet hebben. Daer stelt hem dan yegelick na Gelt, wat hy mach, daer comen dan alle boose stucken, ende vonden ontrouwe handelinghe, ende bedroch wt, hoe die eene d'ander over 'track mach halen, ende int voet sandt brengen. Die werelt is overcostelijck geworden, wat wondert ons dan, dat wy arm zijn ende gheen Ghelt in de Landen hebben. Nademael wy droncken Duytschen meer verdoen dan wy in de mate ende sack hebben, daer toe die eene d'ander jaecht, de Borgher leeft so kostelijc, dat het de Vorst nauwelick weet na te comen. Wil hy nu een Vorst wesen, soo moet hy den Borger te boven gaen, dan gelt het om schatten ende schrapen over 't arme volc, 'twelck daer selfs geen kleyne schult aen heeft, terwijle sy met haren proncken, vreten ende suypen, den Vorsten een exempel geven. Hieromme, alsulcken Volck, sulcke Vorsten mede, op dat Godt den eenen met den anderen straffe. Daer uyt coemt, dat die Vorst met den Borger verderft, ende niemant niet heeft dan die gene die met Wijn, Zijde ende Samet handelen, ende tot den hoochmoet des levens helpen ende vorderen. Alsoo coemt dat Gelt wt het Lant, ick swijge noch vanden onnutten Crijch, die oock gheen cleyne oorsake onser verderven is. Nu gaet het in allen so costelick toe, datmen in voortijden wel eenen Crijch hadde volbracht, eer dat hem die Vorst nu uyt rustet, ende hem ten strijde bereydet. In voorleden tijden doen ginck een Vorst met zijns selfs Volck te strijde, maer nu ist al met veel Duysenden wt te richten, sint dat verloren volck die Landtsknechten zijn opgecomen, wanmen die niet en hadde, soo mochten sich de Vorsten alsoo niet uytrusten, ende een ye- {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} gelick moest met soo veel hondert krijgen, alsmen nu met even veel duysent, ja een yegelijck moest dan met syn eygen volck te velde trecken. De Edelluyden mogen nu haer Sloten ende Burghen nauwelijck onder 'tdack houden, die haer Vaders van gront op hebben ghetimmert. Hoe coemt dat? Vraecht ghy't? Siet wanneer sy by den anderen te samen comen, hoe sy hen aenstellen, sy suypen ende spelen, oft sy het in eenen Dach al wouden doorbrenghen. Daer na alsmen dan gheen meer en heeft, soo gaet het over die arme Luyden, ende maect de eene Bedelaer den anderen. Somma, de werelt heeft noyt arger geweest, de Ioncxsten Dach is certeynlick voor de deure, alle dinck is op't hoochste gekomen. Men siet dat arme gemeyne volck aen, als de weke omme koemt, zijn sy den weert meer schuldich, dan sy die weke gewonnen hebben. Wel aen, wy willen oock de Schrift hooren, of armoet niet uyt dronckenschap koemt. Salomon spreeckt Prov. xxj. Wie geerne vrolijck is, die sal ghebreck hebben, ende wie Wijn ende Oly lief heeft, die sal niet rijck worden. Ende int xxiij. Cap. Mijn Soon, weest niet onder de Suypers ende slempers, want de suypers ende Brassers verarmen, ende een Slaper moet ghescheurde Cleeder dragen. Oorsaecke: De wijn maeckt leuy ende werckloos Ende terwijl men dat ghelt verdoet, versuymtmen oock de tijt door ledich gaen. Also verstaet nu v. V. hoe ons den Wijn brenget om Ziele, Lijf, Eer ende Goet. De H. Schrift liecht niet, dewelcke dat Oordeel spreeckt, 'twelck niemant anders can wenden, het is niet mijn gedicht. Daer toe dat het also is, leeren al de oude Historien. Leeft de Historie der Heydenen, hoe veele Lant ende Luyden alleen die dronckenheyt heeft omghekeert ende verdorven. Door Dronckenheyt is Holofernes verdorven, ende Syrus van Tamyre gedoot, ende daer door heeft Vlysses den grooten Cyclopem ontlijft. {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe dat toedrincken meer Dorst maecket, ende met hem brenghet. Dat vijfde Capittel. TEn vijfden ist wonderlijck te segghen, dat droncken drincken oock dorst maket: Want alsoo ghewoon wort de natuere dat drincken, dat sy altijt meer dorstet. Also plaget haer Godt, dat de natuere omkeert, ende de dranc haer natuerlijck werc, namelick den dorst koelen, aen haer verliest, ghelijck Sapi. int xj. ende xvj. staet: Waer door de mensche sondighet, daer door wort hy ghepijnicht, dat sietmen aen onse Dronckaerts wel, dat sy altijt vroech ende laet dorst hebben, sy drincken so vol, dat sy overloopen, ende drincken daer na noch al weder aen. Ia, hoe sy meer drincken, hoe dat sy meer dorst hebben: dat is der Zonde billijcke straf, ghelijc Esaias schrijft in syn 5. Capittel. Alsomen ghesondicht heeft, alsoo sal oock de pijne wesen, ende de pijne begint hier. Also lijdet Tantalus in de Helle, ende oock de Rijcke man alsulcken dorst, dat hem niet een droppel waters mach ghebeuren. Desgelijcken spreeckt Esaias 5. Haer Edelen zijn van honger ghestorven, ende den gantschen hoop van dorst? Oorsake: Sy weckten een ander vroech op, te vreten ende suypen tot inden nacht, daer heeft Kock noch Keller, noch Gast, noch Weert geen rust. 'Tis al, schep op, schenck in, sedt niet, drinck wt, kust den bodem, smorghens vroech den Brandewijn ende Malvesey, ende een Morghensoopjen, kortelijck daer na het Middach-mael, daer na den zech, onderdronck, dat Avondtmael daer op, weder met eenen zech ende slaep-dronck: als dan koempt haer den Wijn op, stoot haer aen't Herte, ende brandet haer de lever Somma, sy zijn niet dan Duyvels martelaers. Ende wan het dat Evangelium waer, ende de Wech ter Zalicheyt, al de Werelt soude op Godt klaegen. Kan ons nu de Duyvel door synen Gheest drijven, dat wy willich zijn tot het ghene, dat ons het Lijf, Eer, Ziel, ende Goet kostet, {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} hoe veel meer kan ons Godt (Indien wy dat ghelooven) syn Wedt inbeelden, dat wy een lust daer toe hebben. Een yegelick doet met lust, des geens wil, des welckes Gheest hy heeft. Hoe die Dronckenschap dat Oordeel verkeert, dat Vernuft verblint, ende de ongherechticheydt rechtveerdicht, ende tot recht maket. Dat seste Capittel. TEn sesten, alle kloecheydt des Vernufts ende wyse voornemen, worden door Wellust behindert. Daer wt volcht dan quaet Oordeel, moetwille, ende alle ongerechticheyt. Dat meent oock Eccles. int x. Capitel. Wee den Lande, welckers Coninck een Kint is, ende de Vorsten vroech eten. Hier machmen mercken, dat een Vorst een middel is, door welcke Godt het Landt plaget, oft begenadet. Esa. iij. Ick wil hen Kinderen tot Vorsten geven, ende wijfachtighe sullen over hen regeeren. Op een ander plaetse spreect Godt: Om de zonden mijns Volcx wil ick maken, dat een Huychelaer over haer sal regieren. Iob. 34. Daerom inden Psalm oock staet: Verlost ons vanden Godtloosen, welcke is dijn sweert. Psal. xvij. Also heeft Godt syn Volck met Saul gheplaghet, met David begenadet. Desgelijcken staet oock Ozee. xiij. Dat is nu een Wijfachtich ende Kints-achtich Vorst die syn tijdt in wellust, spelen, brassen ende jaghen door brengt, ende laet syn Raet het Landt regeren, gelijck die Heydensche Historien schrijven, vanden vollen Sardanapalo, die door Arbacen regeerde. Als nu de Vorst ledich leyt, ende laet syn Raedt regeeren, hoe gaet het dan? Daer leyt een yeghelick op toe, dat hy den Vorst behage, ende vergeet ooc daer neven syn schatting niet. Dan soo langhe de Forst syn wellust gebruyct, ende den Raet het Regiment heeft, soo blijft gheen ghelt by den Ondersaten, wat den Raet ontgaet, dat valt den Rechters ende Ampt-luyden in de hant. Ende alsmen so op den Ondersaten leggen schellen ende schatten, staen daer oproer of ander ongeluck op, daer door dat Landt verderft. Daerom spreeckt de Wijseman, Ec- {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} clesias. xl. Wee dat Landt welckers Forsten vroech eten, dat is slempen ende brassen, soomen dan (leyder) aenden Vorsten treflijcke exempelen siet. Daer heftmen vroech aen te vreten ende suypen, ende duert vanden eenen morghen tot den ander. Wat soude nu anders toekomen over ons dan wee ende ongeluck? Gelijck Esa. 5. staet: Wee u, die vroech opstaet om veel te drincken, ende volherdet tot in der nacht, etc. Soo wy nu dronckaers tot Vorsten ende Rechters hebben, soo wort dat Recht der armer Ondersaten langhe vertoghen, op datmense dicmael voort mach eysschen, ende voor 'tRecht mach roepen, daer gaet het dan om de hant te salven, wie sulcx niet doet, die kan niet voort raken. Ten lesten, alsmen dan gheen Gelt meer heeft, krijcht men droncken Oordel, dat den eenen het hooft klouwet, dat is dat wee dat daer wt volget, ghelijck Salomon ende Esa. int. 5. bewijsen. Daer volcht dan oproer ende onwille. De Vorsten klaghen dat het Evangelium oproer maeckt: maer laet haer de voorgenoemde spreucken der Schrift te recht ansien: ende nemen haer selfs by de ooren, so sullen sy wel vinden wie een oproer maket. Dan wanneer een dronckaert regiert, die de wijn ende wellust meer bemint, dan lant ende luyden, die neme hem selver byden hals, so heeft hy eenen den recht-schuldighen, die een Hooftsake alles ongelucx ende oproers is, hoewel de valsche Predicanten daer oock gheen kleyne schult aen hebben. Dan sy souden alsulcken boosheyt van haren onderdanen niet lijden: maer haer met Wedt ende exempel weren, dat sy den Creatuer Gods niet also deerlick schenden, maer den onraet wech deden. So zijn sy die eersten des Lants plage ende straf, de dach ende nacht vol zijn, recht of vol zijn, een Forst te zijn, hiet. Hoe kan het dan recht toegaen? Salomon spreect Eccle. x. Wel dat Lant, welckes Coninck edel is, verstaet aen deuchden, daer de Edelheyt henen koemt: want 'tLant regieren hanget niet aen hooge geboorte, ende welckes Forsten eten te rechter tijt, dat is, tot sterckinghe, ende niet tot lust. Also bidt Salomon selfs: Wilt uwen knecht een gehoorsaem herte geven, dat hy u volc rechten mach. Daerom seyt hy dat lant geluc toe, welc Coninc edel, deuchtsaem, wijs ende kloec is, ende welcx Forsten (name- {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} lick, des Conincx Raedt) ter rechter tijdt eten, niet dach ende nacht liggen bancketteren, maer eten tot noodtdruft, ende niet tot wellust: want het staet qualick in de Landen, daermen van eenen vollen Forst tot eenen nuchteren moet appelleren. Dat wil Salomon Proverb. int xxxj. Capit. Geeft niet o Lamuel, den Coninghen Wijn te drincken, noch den Vorsten stercken Dranck, sy mochten drincken ende dat Recht vergheten, ende veranderen ergens de saken der ellendigher. Hier sie v. V. of den Edelen Regenten behooren te slempen. Sy sullen nuchteren, tuchtich, ende Gastvry zijn, ghelijck den Bisschop ende des Landts-Vader, op dat hy ghevraghet, alle saken nae Recht ende Gerechticheyt wete wt te rechten. De Vorst doet meer met syn goede Exempel, dan met thien Mandamenten, want soo die Vorst Hoff hout, so schickt hem dat Landt. Des gemeyne Volcx aert is, dat het hem na den Vorst regelt: ende het doet recht daer aen, het ghelooft wat syn Vorst ghelooft. Daerom 'tghemeen Volck eens Vorsten leven ghelijckt eenen Spiegel, daer op't merck hangt, ende daer elck Man hem in spieghelt, ende na rechtet. Nu ter tijt wil de Edeldom daer door Edel worden, dat haer tot Boeren, ende onedel maeckt: Want wat is doch een Edelman sonder deucht, dan een ydel man? Gelijck een Bisschop sonder Bybel. Wat sal doch de name sonder de daedt? Daer zijn doch vele Boeren die Keyser heeten? Wt Overvloedicheydt koempt Oproer ende Onrust. Dat sevende Capittel. TEn sevenden, koemt alle Oproer uyt Dronckenheydt. Daer raet de eene den anderen op, ende maken verbont om een Oproer of eenich ongheluck te maken, als boven ghehoort is. Alsoo spreeckt Salomon Prover. xx. De Wijn maeckt spotters, ende stercken dranck maeckt wilt. Wie {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} daer toe lust heeft, sal nemmer wijs zijn. Dattet waer is, bevindtmen op der Boeren Kerck-wyinghe wel, als sy ten Vespertijt aflaet wtdeelen: ende de Wijn is des naesten oproers gheen kleyn oorsaecke gheweest. Noch drincken de Vorsten altijt meer ende meer, werden ooc met hare schaden niet wijs. Dat meent oock Salomon in Prover. xxiij. Cap. Waer zijn wonden sonder oorsake? Daer men by den Wijn sidt, ende drinckt wt wat ingheschenckt is. Iae de ervaringhe leert oock, dat selden een gastinghe vergaet sonder twist, ende moeten de spreucken der Schrift met der daedt waer maken: Wijn maeckt wilt. Daer wil by den wijn mennich krijghen, die anders gheen Vyandt derf aensien: Alsoo boldert de wijn inden Luyden. Noch laetment alsoo gheschien, by avonturen daerom, datmen met een schijn also den Luyden mach onder komen, ende den buydel met het Gelt mach nemen. Het helpt gheen Verbot, oorsake hebt ghy boven ghehoort. Hoe wt Dronckenschap wasschet verachtinghe Gods, ende vergetinghe syner goetheyt, oock onachtsaemheyt der wercken syner Handen. Dat achtste Capittel. TEn achtsten, waer men vol ende sadt is, daer wordt Godt ende al syn goetheyt vergeten. Oock niet gheacht op de Wercken zijnder handen. Esa. 5. Harpen, Luyten ende Trommen, ende Wijn zijn in haer gheselschappen. Sy sien dat werck des Heeren niet aen, ende dat Schepsel zijnder Handen achten sy niet, Dat sietmen wanneermen vol is, siet niemant op den tijt ende teeckenen, acht niemant Gods werck, latent al voortgaen, gelijc ter tijt Noe: vraghen niet wat Godt inden sin heeft, ende wat hy ons door die Teeckenen ende Propheten dreycht. Geck te zijn is onse maniere, recht of wy om den wijn, ende niet de wijn om ons {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} waer gheschapen. Dat beklaghet oock Godt seer inde Psalmen ende Propheten, dat sy den tijt niet waernemen, ende hen niet op Gods werck verstaen. Esa. 28. Sy hebben altesamen overmits den wijn niet geweten, ende Psalm. 28. Geeft haer na hare daet ende hare wesen. Verghelt hen wat sy verdient hebben, want sy mercken niet op't doen des Heeren, noch op de wercken zijnder Handen, daerom werden sy gebroken, ende niet ghebouwet. Hier henen hoort de gantsche 44. Psalm. Alsoo Paulus Rom. 12. dat wy op den Tijt sullen acht hebben. Desghelijck Christus beveelt ons onse Hooft op te rechten, ende op den tijdt acht te hebben. Luc. 21. Hy hiet ons nuchteren ende wacker te zijn, op dat ons den dach syner toekoemst niet slapende, of onbereyt en vinde, ende begrijpe: want hy sal komen als een Dief inder nacht, ende valstrick, wanneer de mensche alderminst daer op dencket. Wie nuchteren den Dronckenen aensiet, oft by eenen dans staet, die siet vele avontuer, ende wert vele dinghen ghewaer, dat de vollen ende danssers selfs niet weten. Alsoo wie Gods werck in acht heeft, ende merckt hoe de tijdt na de Schrift gaet, die siet ende wert vele heymelicheyts ghewaer. Godt wil dat wy altijt nuchteren zijn ende opsien, hoe hy de Werelt regeert, ende hoe wonderlijck syne wercken zijn, daer wt wasset Geloove vreese ende toeversicht, jae alle goet. Alsoo spreeckt David Psalm. 77. Ick wil dencken aen dat doen des Heeren, jae ick ghedencke an uwe voorleden wonderwercken, ende wil spreken van alle dijne wercken, ende seggen van uwen doen, etc. Ende Psalm. C.xliij. Ick ghedencke aen den voorleden Tijt, ende overlegghe dijne wercken, ende spreke van't Schepsel dijner handen. Maer die in wellust ende in sorghe deser neeringhe versopen zijn, gedencken niet dan aen haren Godt,'twelck is de Buyc: Want waer eens Menschen Schat is, daer is syn herte. Daerom koemptet dat de gierighe niet is, daer hy is, maer verruct leeft in synen God,'twelck is dat Goet ende Gelt. Ende ghelijck de Hoereerder een lijf met die Hoer wert (dwelck twee zijn in een Vleesch) alsoo wert de wijn-suchtighe tot een louter buyck ende wijn-slaef: Want waer een aenhangt met 'tHerte, sin en- {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} de moet, dat is syn Godt, met die wort hy een dinck. Daer wt volcht, welcke des Wijns kinderen zijn, dat sy nae Godt niet omsien. Ghelijck hem Godt beklaecht Esa. int 2. Cap. Een Osse bekendt syn Heere, ende een Ezel bekendt syn Meester, maer Israel bekent niet, ende mijn Volck verstaet niet. Daerom weent hy over Ierusalem, datse den tijdt harer versoeckinghe niet en bekenden. Dan wanneer wy met de werelt behanghen zijn, ende met de sorghe deser neeringhe beladen, ende de wijn al onse zinnen ende moet verruckt, kruypen wy op der Aerden om, ende dencken niet aen Godt noch aen syn werc. Daerom heeft God een Cruys moeten oprechten om zalich te maecken, nadien wy hem in gheluck vergheten, ende hoe hy ons beter doet, hoe wy argher worden. Deut. 32. De Heere liet Jacob groot worden op eerden, etc. ende gaf hem niet dan wijn te drincken. Ende doen hy vet ende sat wert, wierde hy weeldich, hy is vet ende glat geworden, ende heeft Godt laten varen, die hem ghemaeckt heeft, hy heeft den steen zijns zalicheyts kleyn gheacht, etc. Voor welcke Godt te voren sorcht Deu. 8. Wacht u nu ende siet toe: Wanneer ghy ghegeten hebt, ende zadt syt, ende schoone huysen bouwet ende daer in woont etc. dat dan dijn herte hem niet verheffe ende vergheet dijn Heer ende Godt etc. Wat behoeven veel woorden? De ervaring leert dat, al waert dat de Schrift stil sweghe, hoe de wijn alle ongheluck invoert, ende de werelt inden gront verderft, alle goeden verslint, ende alle verghetentheyt Gods aenricht, want wanneer men vol is ende met wijn verhit, soo hout de Duyvel hooch-tijdt ende Kerck-wyinghe. Christus moet een Affgod wesen, ende een suyp-ghesel, die met den suyp-ghesellen boven ende onder ligghen moet, ende wesen haer schantdecker. Niemant ghedenckt doch zijns inder waerheyt, niemant bekent hem,'twelck is dat eeuwighe leven. Summa de wijn wordt haer de Duyvel, ende haer Godt, die haer drijft ende regiert, daer met den onreynen niet reyn en blijft. Men gedenckt dan ooc weynich des naestn noot, ja wie niet mede drinct, die is niet gheacht. Daer gaet in swanc komt {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} wy willen ons vol suypen, huyden als ghister, het heeft noch langhe geen noot? Wie weet het: wie siet dat etc. De Heere vraghet niet daer na: welck affect ende ghedachtenis der Godloosen, inden Psalmen dickmael werden bewesen. Och Godt de wijn is de werelt een Duyvel, sy is zijns niet weerdich, daerom moetse haer oock ongheluck inbrenghen. Het is boos met Gods Creatuer te spotten: sy verderven ons, soo dick wy haer misbruycken, Sapient. xvj. Hoe onghehoorsaem is dat Gelt, ende alle goet, ende konst? Hoe gantsch versadicht dat den Godtloosen niet? Hoe gantsch helpet goet voor de armoede niet by den ongoddelicken? Alsoo dat sy weynigher hebben,'tgene dat sy hebben, dan 'tgene dat sy niet hebben? Wat een onsalich dinck is de konst den ghenadeloosen, dat sy daer door tot narren worden, ende konstloos? Rom. 1. Ephe. 4. Hoe gantsch helpt gheenen wijn voor den dorst, by de werelts kinderen, alsoo dat sy oock dorst maket? Somma: gheen creatuer dient den boosen dan tot dat boose. Also hun Godt verkeert is, soo is hun alle Creatuer verkeert. Wat haer warmen soude, maect haer kout, wat dorst lesschen soude, dat maket dorst, wat Rijck soude maecken, maeckt arm ende behoeftich. Cortelick de ongheloovighe heeft alsoo wel dat niet dat hy heeft, als dat gheen dat hy niet en heeft. Alle creatuer is hem wederspannich. goet maeckt hem geen moet, ende helpt hem niet voor ghebreck, ende dat hem aen Godt soude doen ghedencken, dat doet hem Godt vergheten. Somma: arm is hy ende een Bedelaer, oft hy schoon die gantsche Werelt onder hem brochte, ghelijck de groote Alexander, ende de rijcke Man, Luc xvj. wie niet in Godt Rijck is. Spreeckt ghy: Alle creatueren Gods zijn doch goet 1.Timoth. 4. dat is recht. Maer wy zijn arch ende quaet wt aen gheboren boosheydt. Daer wt coemt het oock dat het goet ons totten arghen reycket, ende Godt onsen boosen moet zijn: Soo als wy zijn, zijn ons alle dinghen: den blinden is oock het licht een duysternisse, ghelijck dat Honich den spinne, alsoo moet Godt den Godloosen oock verkeert zijn. Psalm. xvij. Den onreynen, is al reyn, wat hy ghebruyckt, ende tot syn ghebruyck vermaledijt, {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} onsalich, ende vervloeckt: maer den reynen is alle dinck reyn. Tit. 1. Nu ter wijl die bekentenisse Gods ende wetenheydt dat eewich leven is, Ioan. 17. de hoochste gherechticheydt. Sap. 15: Esa. 54. onse roem Ierem. 9. 1.Cor. 1. soo can een yeghelick lichtelijck verstaen, wat een schandelijck, gruwelick Laster die dronckenheydt is, die alle bekentenis Gods verdrijft, ende de overvloedicheyt ons den wilden onvernuftigen Dieren ghelijck maket, ende soo den Heydenen daer af grouwelt, als haer boecken dapper betuygen. Hoe willen wy Christenen onder ons lijden, dat den Heydenen een gruwel is gheweest, ende dat de natuyrlicke luyden verachten? Want oock de natuere haer lichtelijck laet versaden. Daerom dese vreters ende suypers, Godt ende de natuyr, oock menschelijcke aert verloochenen ende schenden, ende ick achtet voor een plaghe, daer met haer wt Gods toorn de Duyvel schent ende verblint, dat sy oock niet weten wat een mensche is. Het waer anders niet moghelijck, dat hem een mensche tot dronckenschap liet brenghen: ja want het die zalicheyt golde, alle man soude over Godt claghen. Wie den jamer met gheestelicken ooghen aensiet, die moet bloet voor den armen luyden weenen, soo een erbermelijck dinck is een droncken man, die dat voor vreuchde ende wellust achtet, dat eyghenlick een martelie ende pijne is, niet alleene des Conscientien, maer oock des lichaems al hier, daer dese wellust alsoo met fenijn ende treuren doorspeckt is, dat niet dan anxt ende noot, daer onder verborghen leyt, alsoo dat oock de Heydenen, dat een soet fenijn, een treurige vreuchde hebben ghenoemt, welcke anxstelijck wort begheert, want sy vol bitterheyt ende anxt is, ende de Doodt met hem op den rugge draecht. Ende ofter gheen Helle, Sonde, ende Godt ware, soo waer het doch tegen des Lichaems ghesontheydt, ende dan soude hem de Mensche doch selver sparen ende den tijdt die hy hier heeft, also niet verwoesten. Want het noch een goet leven waer, ende den menschen wel dede, soo had het doch een aensien by der Werelt Kinderen. Maer eyghentlick moet haer helle alhier beginnen Esa. 66.57. Gelijck inden Godt-saligen het eeuwighe leven is Rom. 8. 1.Cor. 13. Wat wil {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} men doch daer veel af segghen? Het is doch de Duyvel, alsmen wel besiet, die synen onderdanen, welcker Godt hy is, alsoo betovert, dat sy dat wee vreuchde heeten, dat suyr soete, die duysternisse tlicht, dat boose goet, Esaias 5. Menschen, dien niet reyn is, maer bevleckt is beyde haer sin ende gheweten, van welcken God een gruwel heeft, die daer zijn tot alle goede wercken onnut Tit. 1. Capittel. Wt de Dronckenheydt koemt sotheydt ende onwetentheydt, ende hoe de Wijn spotters maeckt, jae gantsch onsinnich. Dat negende Capittel. TEn negenden, de Wijn treckt een Nevel voor dat vernufft, verduystert alle Wijsheydt, slaet te rugghe alle redelicke aenslaghen: ja verniet alle Godtsalige oeffeninghe, als men siet, wanneer men vol ende droncken is, hoe goet koop de Narren zijn. Ende soo yemant nuchteren aensiet, wat Apenspel sy maken, die siet wonder. Siet hy de zake Christelick met ernst aen, soo mocht hy hem met Heraclito, wel ter doodt weenen. Siet hyt vleeschelijck ende licht-veerdich aen, soo soude hy hem met Democrito wel kranc lachen. Daer is minder verstant in, dan in een Ezel, die als hy ghedroncken heeft, gaet hy t'huys, maer dese suypen dat sy niet sien konnen, ende leggen in haren dreck, gelijck verworchde Kalveren in haer bloet. Men seyt tot eenen byspraeck. Sy moghen wel een hoop Narren uytbrenghen. Ick meyne dat Bacchus in een kleyne tijt, wel een gantschen hoop mach wt brengen. Ende ghelijck de sotten in haer ongheluck lacchen, also dese, wanneer sy in de goot ligghen, oft inden dreck als zwijnen, ende een Koe voor een Peert aensien, zoo lacchen sy noch daer toe. Alsoo draecht dat droncken drincken, syn eygen straff met hem, op dat Godt de zonde met zonde straffe, namelick doorheyt, ja onsinnicheyt, allerley plagen, vercortinge des levens, schaden aen ziel, eer, lijf ende goet. Noch beminnen sy dat groote wee. Maer wie hem willich int perijckel geeft {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} het is reden, dat hy daer in vergae.Wy siense voor ons omwentelen in den goot, noch hebben wy gheen afkeeren, maer gaen wy by haer liggen in den dreck, ende gronnen ghelijck zwijnen in eenen Misthoop. Anacharsis worde ghevraecht, hoemen de dronckenheydt vyandt soude werden, doe sprack hy: Wanneer hem yemant, dat Narrenspel der dronckaerts voor de ooghen stelt. Maer het helpt niet, de buyck die Nar heeft gheen ooren noch oogen, hy hoort niet watmen hem raedt offt seydt: Ghelijck Cato tot Plutarchum ende Gellium seydt. Daer wt komt dat gheen Raet geen Konst, noch Vernuft is, by den Dronckaerts noch gheen ghedachtenisse van 'tgheen dat sy in Dronckenschap ghedaen hebben. Daerom spreeckt men: Het zijn droncken reden gheweest, daer en is niet op te achten, niet liever ghesel: ick ben vol gheweest, ende hebt in dronckenheydt gesproken: droncken reden salmen niet langhe gedencken, waer wijn ingaet, daer gaet wetenschap wt: Ende gheven alsoo de Creatuer Gods de schult, ende zijn also tweederley straf weerdich: De eerste, dat sy hem wetens in perijckel gheven. Nadien sy den wijn kennen, ende hem niet wachten. De ander, dat sy den onschuldigen wijn beschuldighen, ende die den schult harer boosheyt gheven. By den wijn siet men selsame Menschen, die eene singt, d'ander weent: die wil weerloos vechten, die ghelt tellen ende heeft gheen, dese lachet ende niemant weet waerom, die beroemt hem groote kracht, ende en kan niet staen, die spreket syn eyghen schande, dese wil met Cicerone disputeren, ende is soo Neus-wijs dat hy van wijsheyt sot wert, die maeckt hem selven groote dingen wijs, is seer Rijck, ende heeft niet met allen, die kan alle dinck, die slaept nu, die knorret als een hont, die brummet als een Beyr, die spuwet als een Reygher, die kruypt erghens in een stal by den Zwijnen, daer spreecken sy malkander vriendelijck toe, maecken een groot Verbondt, willen wat beginnen, ende weten selver niet wat, smorghens weten sy nergens aff, zijn dat gheen Narren, soo weet ick niet wat Narren zijn? Ick ben in die saeck zeer verwondert, dat sy haer voor haer selfs niet schamen, ende wanneermen {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} dat niet daghelicx saghe, ende ghewoonheydt ware, het soude niemant gelooven, dat sulcke luyden op aerden waren: Maer de schentlicke ghewoonte doet het dat wyt niet meer achten. Daer gaen sy dan swijndelen langs de straten, vanden eenen wandt aenden anderen. De ander Narren lacchen daerom: maer niemant neemt Exempel daer aen, ja hebben gheen rust, ter tijt sy ooc vol zijn, ende den ander dat nadoen, recht oft dat wel stonde. Dat hiet seker ghenarret. Ia sommighe worden gantsch onsinnich, dat het van nooden waer haer in een ketten te sluyten: vreten Keerssen, glasen, kroesen, ja brengent alsoo malkander: wanneer hen ander luyden dat deden, hoe souden sy toe sien? Wech wt met den Narren aen galghen, zonde ende schande ist, datmen sulx onder den Heydenen soude hooren, ick swijghe onder de Christenen, Vorsten ende Heeren souden dat straffen, maer (leyder) 'tis by haer zelfs een Hooft-recht, ende zijn de eersten int spel. Wie sal nu de zake raden? Niemant dan Godt door syne toekoemst. Daerom Augustinus ende Christostomus de Dronckenheyt een Moeder aller boosheyt noemen, ende een willige onsinnicheyt. Also wie met eenen droncken Mensche twistet, die twister met eenen die niet tegenwoordich is, ghelijck Seneca schrijft. Dat wil oock Salomon Prov. 20. De Wijn maeckt spotters, etc. Gelijckmen siet, dat de Dronckenen alle dinck belacchen: Wederom werden sy oock van Godt belacht ende bespot, ende vanden Engelen ende alle Creatueren, dat haer de Honden aenpissen als sy inden Mis-hoop ligghen, ende de Honden op eten dat sy ghespogen hebben, ende de Zwijnen wat sy in de hosen ghescheten hebben. Pfy der schande. Wy zijn blyde als wy sulcken Wijn-beseten sien, wy zouden altemale toeloopen om hem van alzulcken Schande te helpen, maer soo lacchen wy de eene Narre om den anderen. Men kan gheen beter Narren wenschen noch maken, dan Bachanten, dat zijn Wijn-narren. {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe wt Dronckenheyt koemt overgheventheydt, ende een Leven zonder vreese. Dat thiende Capittel. TEn thienden, Dronckenheydt maeckt Spotters ende doren. Waer onverstant ende blintheyt is daer achtmen Godt niet, ende waermen Godt niet achtet, daer is men zonder alle vreese, ter tijdt dat wy gantsch om komen, lijck de schalcke knecht. Matth. int xxiiij. Cap. Die daer dranck met den Dronckenen, ende niet achte op zijns Heeren toekoemst, ende syn loon met den boosen kreech. Dat doet oock dat wy ons niet haesten op den wech om Oly te verkrijgen, op dat wy den Heere, als hy klopt, moghen de deure haestich open doen ende inlaten. Dan wy zijn achteloos sonder vreese, zorghen niet zoo langhe wy den Heere versuymen, ende de deure gesloten wort. Alhoewel ons de Heere waerschouwet, dat wy sullen opsien, dat onse Herte niet beswaert wordt met eten ende drincken, ende zorghe der neeringhe Luc. 21. dat ons dien dach niet onversiens overvalle: maer wy achten daer niet op. Maer ghelijck Esa. 5. spreeckt: Kitsen wy een ander tot dranckenschap, sitten by den Wijn tot inden nacht, sien dat werck des Heeren niet aen, laten de Voghelen zorghen, achten niet op dat Schepsel zijnder Handen: maer hebben Herpen, Fedelen ende Luyten in haer gheselschap, daer toe Trommen Pijpen ende Wijn, etc. Daer neemt de dronckenschap 'tHerte wech, ende zijn ghelijck den ghenen die slapen midden op een Moras. Men ziet wel, hoe de leuye buycken Gods werc achten, verslapen ende verdrincken die altjt. Also spreeckt Ozeas. Gelijck een geyle spelende Koe, is Israel afgheweken. Daerom seydt Salomon int 7. Capit. Het is beter treuren dan lacchen: want door treuren wort dat Herte ghebetert, dat Herte der Wijsen is int Claeghuys, ende 'tHerte der zotten int Huys der vreuchden. Maer het Vernuft spreeckt neen daer toe, ende goets moets wesende, schempet daer met, zeg- {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} gende: Hoede dy lieve Nar, ende neemt gheen Wijf. Den Adam is aengeboren, dat hy veel hout van lachen ende vrolijck zijn, sedt al syn Herte ende sin daer op, laet hem van niemant daer van trecken, ghelijck Ioan. Brentz schrijft, op de spreuck Salomon: Terwijl nu Adam niet na Godt vraghet, latet hem Godt syn Godlicken goede wil niet te goede komen, maer schickt hem veel onghelucx toe, ende plaghet hem, laet hem gheen rust hebben wt louter ghenaden, op dat hy een ander vreuchde soecke, welcke soeticheyt niet met galle ghemenghet is: ende menghet hem dat gheluck met ongheluck, op dattet hem van Godt niet afwende, want slaghen verdrijven dat quaet. Pro. 20. Slaghen ende plagen gheven verstant, Esa. 28. Want ghelijck een onghehoorsaem, eygenwillich, hertneckich Kint niet wert ghetemt door zijns Vaders smeecken ende toegheven, maer door de roede ende slaghen: alsoo moet Godt den verkeerden Adam behouwen, ende goede seeden leeren door 'tCruys. V. Vest lese dat Boeck der Coningen ende Rechters, daer zult ghy vinden, hoe dat Israel doe hy int lant ghebrocht waer ende met vreden sat, ende de Heere hem victorie gaf, ander Goden navolchde: maer doe haer Godt met ongheluck versochte ende strafte, doe bekeerden sy haer tot den Heere. Ghelijck Oze. spreeckt int 6. Cap. Wanneer haer angst ende noot overkoemt, soo zullen sy my des morghens vroech soecken, ende segghen: Wel op, laet ons wederom tot den Heeren, hy heeft ons gheslaghen, hy sal ons weder heelen ende verbinden. Godt kan ons niet tot hem brengen, dan door 'tCruyce. Narren moetmen alsoo manieren ende goede zeden leeren: maer wie heeft de schult, anders dan wy: want Godts eyghen natuerlijck werck is vrientlick zijn, goet doen, heelen ende helpen: Maer wy zijn soo gantsch door Adam verdorven, dat Godt syn natuerlijck werck niet mach aen ons ghebruycken, of hy moet eerst een vremt werck aen ons doen, het welck is straffen ende slaen, ghelijck Esa. int 28. Cap. spreect: Ende leere ons te voren gheluck draghen ende ghebruycken, hy neemt een vreemt werc aen, op dat hy tot syn werck kome. 1. Sam. 2. De Heere doodet, ende maket levendich, voeret in- {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} der Hellen ende weder wt, hy maket arm ende daer na rijck. Abac. 2. Wanneer droefheyt by is, so gedenckt hy der bermherticheyt, een helper inder noot, als David spreeckt Psal. 9. ende Iere. 29. Ick weet wat ick ghedencke, namelijck ghedachten des vredes, ende niet des droeffenis, dat is, wanneer ick straffe, soo meen ickt goet, door dat straffen wil ick heelen. Dat bekennen de Heyligen eygentlick den ghenadigen Gods wille te zijn int Cruys. Daerom vervreuchden sy haer in droeffenis. Rom. 5. Daerom is haer herte int Claeghuys: ter contrarien, de sot met sin ende moet int huys der vreuchden, werpt dat Cruys van hem, ende wil niet gheplaget zijn, maer stelt hem dach en nacht nae goeden leven, ende 'tmach hem doch nemmermeer recht gebeuren. De Heere maect hem met den wijn vol dwalinghe, dat hy om hem tast ghelijck de blinden inder nacht. Esa. 29. Weest droncken, maer niet van Wijn: swijndelt, maer niet van stercken dranck: want de Heere heeft u met eenen slaperighen geest toe ghedeckt, etc. Leest tot het eynde des Capit. Dat is ymmer een boose plaghe, dat ons de wijn soo vreeseloos ende sonder sorghe maect. Ende waer Gods vreese niet is (die een begin is van alle Wijsheyt) daer is gheen verstant noch wijsheyt, ende allen quaden staet de deure open, daer van verlosse ons Godt, Amen. De Wijn maeckt ydel, moetwillich, stout, leuy, ledich, ende is een oorsake der onkuysheyt, ende alle onordentlicken wesens. Dat elffste Capittel. SInt Paulus spreeckt Epheser. v. Drinckt u niet vol Wijn, want daer volgt een onordentlic wesen wt. Dat dat waer is, sien wy voor ooghen, dat de droncken bolten wilt, stout, onbeschaemt zijn met woorden, wercken, spreken ende handel. Dat hebben oock de Heydens bekent, dat de Lidtmaten der gheboorte ende de Mont na vrienden zijn. {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Want lijdt de mont ghebreck, soo heeft de onwijsheyt gheen plaets, want sonder wijn ende broot verkout Venus: Maer wanneermen van Wijn brandet ende verhit is, soo verheft hem alle ergelust, daer koemt Venus ter Herberghe, ghelijck Hieronimus spreeckt: In de wijn is geylheydt, ende waer dronckenheyt is, daer volcht gheringhe onkuysheyt. Want een opgheblasen buyck van wijn ende spijse, volcht de wellust der Nieren, dat Ethna alsoo niet brandet als eens jonghen Mensches merch van wijn ontsteken. Summa, wie daghelicx wijn ghebruyckt, als onse gemeende gheestelicken, die draecht vyer inden schoot: want in wijn is onreynicheyt, ende by eenen ledighen droncken mensche derff niemant reynicheyt soecken, noch yet redelicx. Oorsake, wie hoereert, die is levendich doot: Maer wie droncken is, die is doot ende begraven, ende sondicht oock in syn eyghen Lijf. Het volcht oock wt dronckenschap een onordentlijc wesen, ledich gaen, verdervinghe der Werelt, als boven gheseyt is, aen Ziel, Lijf, Eer, ende Goet. Wanneermen vol is, soo wortmen wercloos, gaen om ghelijck het schim aen de wandt, haten den arbeyt, dwalen van d'een plaets tot d'ander, laten Wijf ende Kint sitten, draghen 'teene na den anderen uyten Huyse, tot dat wy't al hebben, ende den Mist wten Hoff. Daer na moghen wy niet graven, schamen ons te bedelen, soo is stelen, rooven ende moorden het naeste, off alst noch wel geluct, werden wy Lant-beschijters (ick meen Lants-Knechten) ende draghen ons Leven te coop om ghelt, verloochenen Wijff ende Kint, zijn die niet alleen gheen nut, maer oock merckelijcke schade. Dat is dat onordentlijck wesen dat wt dronckenschap volcht: want waerlijck de wijn scheyt meenich Echte: Wanneer yemant de wijn-sucht overcoemt, 'tgheselschap gewoon wert, ende op den wijn verleckert, so helpe hem Godt. Nu in desen lesten vervaerlijcken Tijden, zijn wy niet alleen met dese boosheyt behaft,maer de Vrouwen zijn ooc sonder schaemt, Wijndrancsters, dat voortijts ooc byden Heydens schande was. Wil de Man een mengelen, soo wil de Vrou een halve Kan (noch verwondert ons dat wy gheen ghelt int {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Lant hebben, hetsen de Mannen daer toe, hanghen den mantel achter aen op dattet goet gheringe een eynde neme: Neemt de Man haer niet mede, soo laet sy den Muyl hanghen, ende gheeft den Man de gantsche weke niet een goet woort. Dat soude de Overheyt voor komen met een goede ordinantie, dat gheen wijf met haer Man in een openbaer ghelach ginghe (wtghenomen een eerbare betamelijcke gastinghe) De Mannen zijn gheen Heeren int huys, hy en derft 'tWijf niet t'huys laten, wil hy haer kijven ende schelden niet hooren. Dat is dat onordentlick wesen dat wt dronckenschap comt, als Paulus seyt: dat het Lant vol Hoeren ende Boeven wort. Help hier wie helpen mach, de vromen met ghebedt, de Overheydt met ghewelt, God met syn genade ende toecomst. Wt dronckenheyt coemt oock overvloedicheyt ende moetwil in alle dinghen, een yegelijck stelt hem na de ledicheyt, niemant wil arbeyden. Soo costelick eten ende drincken is noyt gheweest, noch alsulcke vercieren van Cleederen, ende alle pronckery. De Werelt is overcostelick gheworden, alle dinck staet op't hoochste, daer moetmen veel hebben, daer moetmen nieuwe Tollen oprechten, ende alle dinck verhooghen, datmen den staet mach uytvoeren: dan kooctmen dit, dan kooctmen dat, op datmen den lust vernoegen mach, ende den sack ledich maken, ende moghen nauwelijck in alle Elementen vinden, daermen den onversadelicken lust ende leckerheyt mede mach versaden, ende dat dan noch soo leckerlick ende konstelic gekooct ende toeghericht, dat het eene gherecht het ander niet hindere, noch de menichfuldicheyt den lust niet mindere ende wtlessche. De opgeblasen buyck wort wel versadet, maer de menichfuldicheyt maeckt ons altijt meer begheerte om t'eten. Op hoe menich manier werden nu de eyeren toegericht, om de schalc-achtighe Mage te troosten ende stillen? Men visschet int water, men vanghet de Voghel wter Lucht, het Wilt wten velde, ende alle Creatuer zijn niet ghenoech den eenigen buyck te vervullen, ende eten dicmael dat het beter waer hongher gheleden. Doch soo moeten sy dit duer ghenoech betalen, ende somtijden haer leven daerom gheven: want vele zijn overmits {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} eten ende drincken gedoot. Eccl. 37. Noch mercken wy het niet, soo gantsch is Godt ende alle Creatuer verkeert met den verkeerden. De Kese schaet de Maghe, de Melck het hooft: 'twater mach 'tHerte niet lijden, ende moghen naulick in Hoven, Ackeren, Wateren, Velden, Locht ende in Kellers vinden dat wy moghen eten. De spijse ontbreeckt niet, sprack de Kock, dan het recht Cruyt, dat alle spijse smaeck gheeft, namelick, hongher, dorst ende arbeyt, want honger is de beste Kock. Voor een hongherighe Maghe is drooghe broot lecker cost, ende water Wijn: Daerom ick niet sie dat de Heeren beter daghen hebben dan de Boeren. Het onderscheyt des wel Levens is niet inde spijse, maer inde smaeck. Nademael den Boer syn Moes soo wel smaeckt, als den Heere syn Visch ende Voghel, soo is het leven al ghelijck op Eerden. Daerenboven verladet een sulcke lecker mensche de Mage, soeckt al te veel const inde spijse, daerom hem Godt plaghet, dat hem de spijse niet smaect, syn Hemel hier niet heeft, gelijck hy doch meent te hebben, dat hy ghelijck den armen Boer blijft, jae verre onder hem. Het is waer: alle spijse is reyn, ende niet te verwerpen, maer voor den reynen. Godt vraghet oock niet daer na, wat wy eten, maer hoe vele wy eten, met wat danck, gheloove, herte ende reynicheyt. Tit. 1. Hy vraget oock niet daer na, met wat spijse ende dranck wy 'tlijf te hulp comen. Niet het gebruyc, maer het misbruyc der Creatueren mishaghet Godt. De eerste Mensch Adam heeft den doodt niet ghecregen noch inghevoert, door't eten van een vet Hoen ofte Pauw, maer door een Appel. Ende Esau heeft syn eerste geboorte niet vercoft om een Capoen, maer om een cleyn schotelken vol spijse. Daerom de gierige onnutte begheerlicheyt der spijse, ende niet de spijse selfs is verboden: Want daer is niet verwerpelic den ghenen, die daer met dancfeggen etet ter nootdruft, wat Godt hem verleent: Overvloet voert inde Hel. Hier waer nu te segghen vande costelicke overvloedige vercieringe der Cleederen, met welcke de werelt tot alle oneerbaerheyt reycket. Ende 'tis waer, de wijven bewijsen daer met, hoe vroom ende eerbaer sy zijn teghen haer wil ende eyghen {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} meyninge. Dan of Godt aen de Cleedinge ende het Eten niet ghelegen is, soo maecken doch de Cleedingen mennige argernis, ende dat hoochmoedich hen treden, gheeft ghetuyghenis vanden Mensch: want een onreyn ooghe, is een ghetuygenis van een onreyn hert, ghelijck Eccles. 19. Daer soude een mate in wesen, maer het een jaecht het ander, de eene zonde over d'ander komt op, een yeghelijck wil de schoonste zijn, ende de oogen hebben altijt wat nieus gesien. Daer komt dan armoede, verdervinge van Lant ende Luyden. Niemant wil de minste zijn, de een wil boven den anderen, soo langhe de Borgher den Vorst onderstaet nae te doen. Wil de Vorst nu boven wesen, soo hem billijck dunckt, soo moet hy d'eene beswaringhe na den ander oprechten. Niemant is groot noch Edel, off 'twaer sake dat hy met gout behangen ware, ghelijck of die de beste waer, die meest Gout draecht. Alsoo mochtmen wel een Bock of Ezel Ridder slaen, ende Edel maecken. In dat stuck zijn de Vrouwen de voornaemste, hoochmoedich, ende den Paw ghelijck: Want dat is gantsch een hoveerdich Dier, dat veel van hem selfs hout. Dat souden de Mannen ende de Overheyt niet toelaten, op dat in alle dinck ordinantie ende maet waer: Maer liever Godt, dat quade heeft de overhant ghenomen, ende is te diep ingewortelt. Die dat straffen souden, liggen selfs in dit gasthuys kranck, jae zijn de eerste die dat doen, ghelijck Oze. spreeckt int 7. Cap. Onse Vorsten worden van wijn drincken dapper kranck, wan sy by den Coninck op den Conincx dach waren, ende de Coninck selfs, treckt de spotters met syner hant tot hem, want sy hebben niet lief, dan Dronckaerts, op dat het ghesin sy ghelijck den Vorst. Daer moetmen dan veel hebben: daer gelt het dan om schillen ende schatten, ende gaet ghelijck de Propheet Amos 4. seyt: Hoort dit woort ghy vette Koeyen, die zijt inde bergen van Samarien, die onrecht doet den behoeftigen, ende verderft den armen, die segt uwen Heeren: Haelt hier, wy sullen drincken. Godt de Heere heeft ghesworen by syn Heylicheyt: Siet de dagen sullen comen op u, datmen u sal wtrucken met anghelen, ende u nakomelingen daer van daen voeren, etc. Ende Amo. 6. Ghy {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} die afghescheyden syt tot eenen quaden dach, ende ghenaecket de stoel der boosheydt, die daer slaept op yvoren bedden, ende hebt wellust op uwe welgecierde bedden, die etet het Lam vander Cudden, ende de Kalveren van't middel der Beesten, die fijn op Luyten slaen, ende singet op de stemme des Herps, als David, die den Wijn drincket wt Schaelen, ende besmeert u met kostelijcken Oly, ende hebt gheen medelijden met de verderffenisse Iosephs. Daerom sult ghy over ghevoert worden, ende dat werck der weeldicheydt sal van u ghenomen worden. Lese v. V. den Prophete selfs aent eynde des Capit. hoe Godt handelt met den vretenden Vorsten, die haer Volck vreten ghelijck Broot. Psal. 13. Welcke Paulus Tit. 1. volle ende leuye buycken noemt, ende tot Philip. Honden, die niet dan tot vreten ende suypen gheboren zijn, welcx Kele (als David spreeckt Psal. 5.) is niet dan een open graf, die oock den armen 'tmerch wt den beenen suygen, ghelijck Mic. 3. spreeckt: Hoort ghy Hoofden Iacobs, ende ghy Vorsten des Huys Israels: Gaet het u niet aen, dat ghy het Recht weet, ghy die het goet haet, ende het quaet lief hebt? Die mijnen volck dat vleesch met de huyt, van haer beenen haelt, die dat vleesch mijns volcx eten, ende haer huyt aftrecken, etc. Daer toe helpen mede de valsche Apostelen oock nu tot onsen Tijden, ghelijck hier na volcht: Mich. 3. Wanneer sy met haere tanden te byten hebben, soo prediken sy van Vrede: maer wie haer niet wat in haer mont werpt, op dien maken sy een heylige Crijch. Hier henen hoort dat gantsche Cap. Ezec. 13. dat mach v. V. selver lesen. Dat altemael gaet nu in synen hoochsten kracht. Daerom sal oock ghewislijck de straf daer op komen, die Godt daer op belovet. Het is doch al door wellust verdorven, het wil al te suypen hebben, ende in wellust leven. Daer stellet hem als dan, een yegelijck na gelt, al watmen mach, daer wort alle Waere gevalst, ende dat goet in soo veel handen ghebracht, eer datment mach krijghen, dat een yegelijck daer Wijn wil van drincken: Elck wil groot ende kostelijck zijn. De Vorst, Priester, ende 'tghemeene volck, hebben al een manier, stemmen over een tot de boosheyt, out ende jonck, ghelijck de Propheten spreken, Esa. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} 23. Oze. 4. Niemant kan versadicht werden: De giericheyt is den bodem wt. Maer wat seyt de Heere tot dese Luyden, Esa. 5. Wee den ghenen, die 'teene huys aen't ander verkrijghen, ende den eenen Acker aen den anderen setten, ter tijdt sy niet verder moghen, om 'tLandt alleen te hebben. Dat is voor de ooren des Heeren Zebaoth ghekomen, het ghelt of niet veel huysen woest worden, ende groote huysen sonder bewoonders, etc. Ick meene de Propheet treft ons hier, ende maelt ons doen hier fijn af, daer is by ons niet achter ghebleven dan de straf, die wy ghewis wel moghen waernemen, ende zijn gheen uyre daer voor seker: want de Heere ons certeynlijck niet vergeven sal, ghelijck Amo. 2. staet: ende onser nimmer ontfermen, soo langhe als wy de gerechtige om ghelt verkoopen, ende des armen goet tot ons trecken. Een yegelick soeckt nu ter tijt, zijns selfs voordeel, met een anders achterdeel. Iae het is een redelick stuck by den Coopluyden, ende een ghemeen spreecwoort: Na by ghekost, duer ghegeven, ende redelick (ghelijck sy het een verwe aenstrijcken) ghetelt, ende geloof houden. Summa Argelist hebben sy aenghevaet (ghelijck de Propheet spreeckt: Ieremias. 8.) ende willen daer niet afwijcken. Ick heb op menighen ghemerckt, maer noch niet ghehoort, dat sy rechtschapen spraken oft handelden. Met bedroch ende list ist al ghemengt, daer is niemant die syn boosheyt berout, die daer spreket: Och wat heb ick ghedaen! Men loopt altemael voort ende voort, ghelijck een dullen Hengst inden Krijch. Sy zijn aller schalckheyt vol, huychelaers ende boos, ende spreken niet dan doorheydt. Esa. 9. Sy zijn al verkeert, al haer wercken zijn ydel. Esa. 4. Sy zijn al affallich, die met loose saecken omgaen, Koper ende Yser onder een ander verwerren. Summa sy zijn al op een hoop niet weerdich. Wat sal op sulcken onordentlicken wesen volghen? De ghewisse Roede des Heeren. Godt sy ons ghenadich, dat wy daer van af keeren, eer ons de straf begrijpt. AMEN. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Wt Overvloedicheyt koemt lichtveerdicheydt, in woorden, wercken ende ghebaer, loose daden, vuyl gheklap, Toorn ende Godts lasterlinghe. Dat tvvaelfste Capittel. MAtthei int xij. staet: dat de Menschen moeten rekenschap gheven aen den Ioncxsten dach, van een yeghelijck onnut woort, dat sy ghesproken hebben. Hoe sullen aldaer de volle suypers toesien? die sulcke narre daden voor een heusche wyse houden, recht of dat wel stonde, ende gelijck of een Christen anders niet en hadde te doen, ende te spreken, dan dat hy syn tijt soo onnuttelick toe brengt. Daer by stellen ende hueren sy oock Speelluyden, Avontuerders, ende Boetzmakers, die met nieuwe kluchten, dien Droncken Narren, een tijdt-kortinghe maken. Ia men hoort by den Wijn niet treflijcx noch manlicx, ick swijghe Godtlicx. Aldaer is niet dan alle lichtveerdicheyt, een yeghelick vertelt syn avonteur. Narrenwerck ende woorden, zijn de Benedictie ende Gratias: schampere oneerlicke woorden zijn daer een Hooft-recht. Daer lacht ende kittelt d'een Nar den anderen, ende wie de beste boetsen voort kan brengen, ende den armen buycken een vreuchde maken, die heeft vry ghelach, ende moet vol zijn, die hangtmen silvere schilden ende wapenen om den hals, de welcke oorkont geven haerder Konst, hoe redelick hyse verdient heeft. Sulcke Lappen ende Dildappen, zijn wy onder den Christen naem, dat wy sulcke spot-voghels ende schalck Narren (die wy souden straffen, ende tot den arbeyt drijven, dat sy met stillen wesen arbeyden, ende haer eyghen broot aten) ons goet aen den hals hanghen, daerom dat sy ons tot zonde ende schande helpen. Ende die wy souden bannen 2.Tess. 3. ende met dien wy niet souden te doen hebben, dat zijn ons de liefste gasten. Maer wat seyt Paulus daer toe? Ephes. 4. Laet gheen vuyl gheklap wt v mont gaen, maer wat nut is tot beteringe daer't {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} noot doet, dat zalich sy te hooren: ende bedroeft niet den Heyligen Gheest, daer met ghy verzegelt zijt op den dach der verlossinge: Alle bitterheyt ende grimmigen toorn, gheroep, ende lasteringe sy verre van u, met aller boosheydt, maer syt onder malkanderen vrientlick, hertlick, ende vergheeft de eene den anderen, ghelijck u Godt vergheven heeft in Christo. Ende Eph. 5. Hoerery ende alle onreynicheyt oft ydelheyt laet niet van u geseyt worden, ghelijck den Heyligen betaemt. Oock schandelijcke woorden ende dwase clappinge ende spotternye, ende wat hem ter saecken niet rijmet, maer veele meer dancksegginghe: Want dat sult ghy weten, dat gheen Boeleerder, off onreyne, of ghierighe, welcke is een Afgoden-dienaer, erff heeft in't Rijcke Christi ende Gods. Laet u niemant verleyden met vergeeflicke woorden, etc. In dien spiegel mogen wy ons wel besien, of wy Christenen zijn, of niet: Want Christenen spreecken gheerne van Christo haeren liefhebber ende Bruydegom. Waer het herte vol van is, daer spreect de mont van. Maer wien de Werelt syn lust is (als wanneer wy in wellust liggen, op't schaecbort spelen, met schandelijcke boetsen ons verlusten) die is Godt syn onlust. Wie van de Werelt is, die spreect van de werelt, ende de werelt hoort haer. 1.Ioan. 4- Wederom, die wt Godt is, spreeckt van Godt, ende die Godt toe hooren, hooren hem. Ioan. 8. Alsoo moetmen den Vogel aenden sanck kennen, den Ezel byden ooren, ende byden woorden den Dooren. De woorden zijn des herten Wtleggher, die melden een yeghelijck hoedanich hy is. Daeromme spreeckt Christus Matth. 12. Wt uwe woorden sult ghy gherechtveerdicht werden, ende wt uwe woorden sult ghy verdoemt werden: Want met den Mont bekentmen ter zalicheydt oft verdoemenis. Rom. x. Nu ter wijl boose gheclap verderft goede zeden. 1.Cor. 15: Ende de Christenen daer door eenen aenstoot maken, den ghenen die buyten zijn, jae haer selfs veracht maken, soo sal het leven der Christenen alsoo gheschickt zijn, dat het alle Menschen tot beteringhe diene, datmen in al onse wesen een oprechticheydt sie, ende dat wy onstraffelijck zijn, op dat wy met sulcken Exempel {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} veel tot Christum brenghen, gelijck Petrus oock wil. 1.Pet. 2. Ende of niet alle Christen soo volkomen zijn, dat sy hen hier niet altemet eenmael versuymen, sal dat doch niet onghebetert ende onghestraft blijven, op dat de reyne Leere des Evangeliums vry behouden worde, ende dat het de Ghemeynte gheen quaet gherucht en maecke, recht ofmen sulcx leede, ende leerde onder den Christenen, gelijck onder den Heydenen. De schande (seg ick) soudemen straffen, toedecken ende heelen, dat de Heydenen sick daer niet in argeren, ende seggen: Dat dat onse wesen is. Wanneer schoon sommighe vallen, die moeten wy dragen, als den hoope recht doet, ende sulcx niet leert, noch lijdet, maer straffet ende betert, ghelijck Paulus leert Gal. 6. 1.Cor. 5. de Corinthers schelt, dat sy de zonde ongestraft lieten. Dat seg ick om de gheenen wil, die welcke als sy sien dat alle Christen niet enckel Heylicheyt zijn, maer al wat strukelen ende vallen, meenen sy dat daer gheen Christen op Aerden is, ende willen enckel Paulus ende Marias sien, ghelijck off Christus enckel been ende oock niet vleesch waer: laten den Heyligen Gheest gheen roem, dat hy midden inde zonden den synen onthoudt. d'Eene woude niet hondert Gulden tot zijn teer-gelt nemen, om eenen Christen daermede te soecken, d'ander woude wel een ganschen Somer daerom reysen, dat hy een mocht vinden. Meynen dat het Evangelium verloren ende te vergeefs is, waer niet enckel Heylicheyt schijnt, lacchen wanneer een voet sneuvelt, recht off een Christelijck wesen al over de Bergen waer, ende enckel victorie ende triumphe voor handen waer, soo het doch niet dan een strijt ende kamp is. Iob. 7. Ende waermen kampt, daer moeten sommighe vlieden, sommige gewont werden, sommige vallen, sommighe gantsch ter neder liggen, gelijck Krijchs-recht is: De Krijch en gaet niet sonder schaede toe. Maer dat vintmen byden Godtsalighen, wanneer sy al over den schreef treden, ende met eenen val overwonnen worden, dat sy met de zonde nemmer over een zijn, maer altijt met haer vechten ende te velde liggen, ende gheven haer niet ghevangen, ende laten de zonde niet inbreken, of inwortelen. Summa, staen in eeuwiger boet ende rou, ter tijdt {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} sy door den doodt de zonde afleggen ende overwinnen. Rom. 6. Maer des Werelts Kinderen zijn met de zonde eens: steecken met sin ende moet gantsch daer in tot de ooren. Summa, haer is wel in zonden, ghelijck een Seughe in den dreck. Dat is het onderscheyt tusschen eenen Evangelischen zondaer, ende Werelts Kint. Wie nu met de zonde in gheen Kamp staet, dat is gheen Christen, ende om den gheduerigen strijt, welcke de Christenen met de zonde hebben, wort haer de zonde niet toe ghereeckent, ende voor zonde ghehouden. Psal. 31. Want sy zondigen met onwille: Het herte schreyt daer tegen, ende sy staen in een eeuwige boet. Terwijl wy nu Heylich zijn door't bloet Christi ghewasschen van zonden, sullen onse reden zijn loff ende dancksegginghe, vrede ende vreuchde inden Heyligen Geest. Daerom spreect Paul. Eph. 5. Drinct u niet vol wijns, maer wordet vol Geests, ende spreeckt onder malkander van Psalmen ende Lof-sangen, singt ende speelt den Heere in uwer herten, ende segt danck altijt voor alle menschen God den Vader inden Name onses Heeren Iesu Christi. Recht of hy wil segghen: Dat sy u tijt-kortinge ende vreuchden-spel: Niet de Lodder-boeven, die't vleesch kittelen ende bewegen, ende boose inval ende ghedachten verwecken. Wat schandelick gelaet, woorden ende wercken slaen wy uyt, wanneer wy ons moede hebben ghedroncken? Daer openbaert een yeghelick selfs wat hy is, wat in hem steeckt. Daer sietmen wat een onreyn herte dat hebben beyde Wijff ende Man: daer rept hem de schalc achter de ooren: want de Wijn neemt hen de wijsheyt, dat sy hem niet meer konnen verbergen. Alsoo datmen spreect: Men kent gheen Mensche, off men sie hem vol Wijn, dan seyt hy wat hy weet: ende de warachtighe Wijn openbaert syn hert, ende doet den bedeckten schalck op: de Vos moet achter den ooren her voor, ende alle ontucht wert daer ghesien ende gheroken: Dat betuycht Salomon Prov. 31. segghende: Waer wijn regeert, daer blijft gheen heymelicheyt verborghen. Vorder, wanneer wy vol zijn, staet het herte voor allen toorn open: de Tonge is ontbonden tot alle Godts lasteringe, ghelijck tot alle lichtveerdicheyt. Daer gaet by avontuer eener niet recht {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} over de Camer, off heeft den wijn niet totten bodem wtghedroncken: daer verheft dan een vloecken, wroegen ende schelden, dat een de hayren te berge staen. De ander verstoort hem selfs byden wijn, dat niemant weet wie't hem ghedaen heeft: kijft ende twistet om een stro, ende begint daer alsulcken rumoer, dat elck Man ghenoech met hem te doen heeft: Dat koemt al wt den wijn, die brengt dat vleesch soo in't harnas: want de wijn is't water dat den vlees-molen gaende maeckt, ende de spoor die den Adamschen Ros loopende maeckt. De wijn ontsteeckt het vleesch ende maeckt dat wilt ende onrustich: daer gaet dan de guyl dat het Godt ontferm, ende alle eerbaerheyt moet wijcken. Alle vromicheyt moet daer te gronde gaen, ende lijden niemant by haer te zijn, die niet mede swelget. Wanneer een wijs man by haer sidt, die haer doorheydt niet mede pleget, maer toesiet, hadden sy liever een Duyvel by hen. Straft hy haer dan, soo werden sy gantsch onsinnich, stooten hem ter deuren wt, ende soecken hem voort te helpen, als Sap. 2. staet, ende Ieremias is gheschiet, Iere. 18. Desghelijcken besie u Vest. Iob. 21. Esa. 30. Ick bid u V. wat gheluck hebben wy in Duytslandt gehadt, sint dat dat schandelick toedrincken is opgekomen? Wanneer wy een Stadt ofte slach winnen, soo verliesen wy weder thien daer tegen: men krijghet sonder alle vernuft ende vreese Gods met enckel volle luyden, die met eenen loop met het hooft door de muyr willen gelijck de onsinnige Creaturen. Daer is dickmael meer onnut Volck van Trossen ende Ionghen, dan de principalen hoop. Ende wanneermen te Velde licht, dat speelen ende drincken, hoereren ende vloecken, slaen ende worgen, heeft gheen gelijcken, dat een mocht grouwen die daer aen gedacht, ick swijge, dat yemant tot krijghen soude lust hebben, ghelijck dat wilde godtloos Volck: ende wie onder haer niet en kan vloecken en sweeren, krachten ende machten, dat en is geen Krijchs-man. Summa, men sie waermen sien wil, soo is doch alle boosheyt op't hoochste ghekomen, ende 'ten kan niet lange bestaen: het moet breken, daer nae moghen wy ons vryelick wel richten. Godt gheve dattet haest gheschie. AMEN. {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Wt Dronckenheydt koemt Afgoderye: Godts toorn ende onghenade, oock Krijch ende onvreede tegen Godt, Eer ende Recht. Dat derthiende Capittel. TEn derthienden. Hozeas spreeckt in't 4. Capit. Hoererye ende wijn nemen het herte wech. Ende Eccle. in't 19. Cap. Wijn ende wijven, (ghelijck wy in Salomon sien 3.Reg. int 11. Cap.) maken afvallich den Wysen. Dat maeckt dan dat onse oogen nae hoereren slaen. Twelck men in't volck Gods siet. Exod. 32. dat sy neder saten t'eten ende drincken, ende stonden op te spelen, ende vreemde Goden te maken. Daer wt Paulus, Phil. 3. den buyck der Dronckenen Godt noemt, daer met hy de Dronckaers alle Afgodendienaers schelt, dat sy den wijn aenbidden in haer herten, ende den wijn gheven dat Godt toebehoort, namelijck, dat aenklevende herte, 'twelck waer't is, daer is syn Godt ende Heer. Hier met stemt Moyses in syn gesang. Deut. 32. Ghy syt vet, dick ende glat gheworden. Ende doe ghy dick, vet, ende glat wierdet, doe wiert ghy geyl, ende liet dien Godt, die u gemaect hadde, varen, ende jaechde vrembde Goden nae. Alsoo leestmen int Boeck der Rechteren, dat de Israeliten nadien hen Godt victorie ende gheluck gaf, ende haer sette in het beloofde Lant met vreden, ende sy van als genoech hadden, doe liepen sy altijt vrembde Goden nae, ende richten Afgodery op. Maer in't Cruys wenden sy haer om, sochten den Heere, die haer wt Egypten geleyt hadde. Daerom is lijden soo van nooden als eten ende drincken, ende het Evangelium kan vruchtbaerlijck sonder Cruys niet bekent werden, jae aen't Cruys wort het geleert ende bevaren. Waer nu 'tEvangely sonder Cruys is, daer ist een louter Afgodery, daer wert een Godt ghemaeckt, die geen Godt is. Want Christus kan de werelt sonder Cruys niet voorghedraghen worden, maer daer wort een Afgodt wt, ende volcht den grootsten Toorn Godts, ende onghenaede: Soo wy in alle Propheten sien, dat de zonde {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} Godt verbittert, ende brengt den toorn Gods op hem: dat sullen wy oock dat droncken drincken dancken, dat ons soo gheschickt maket, dat wy daer deur tot Heydens werden: Want gheen Dronckaert heeft inder waerheyt Godt tot eenen Heere, of hy schoon altijt van God den mont vol heeft: dan hy dichtet hem een droncken Godt, dien syn wesen behaghe, off niet groot achtet, ende deur de vinger siet: 'twelck een rechte Afgoderije is, Godt een wesen aen te dichten, welcke hy niet heeft, ende hem tot een buyck te maken. Phil. 3. Cap. Boven dat, waster oock Krijch ende Oorloch wt den schentlijcken droncken drincken: want daer verhit d'eene Vorst lichtelijck op den ander, ende neemt hem in de dronckenheyt een Krijch voor, daer toe hem syn zech-gesellen dapper helpen, 'twelck hy nuchteren daer nae van schande niet derff achter laten, terwijl hy hem in de dronckenheyt verkalt heeft. Also vanget een krijch aen om de hoochmoet, wel om een saecke, diemen by eenen Morgen-suypen met een woort heeft ghemaeckt. Daer vistmen dan met gulde Angelen: setten meer in de waech-schael, jae legghen meer uyt in't rust-ghelt, dan daer te winnen is: Wanneermen schoon dat al krijcht daermen om oorlocht, soo vangtmen een Spreeu, ende laet een Duyff varen: nemen een lepel op, ende treden een Schotel aen stucken. Sulcke vuyle aenslagen komen wt dronckenschap, die wy in 40. Iaren veel gehadt hebben, dat zonde ende schande is dat om sulcken duyven-dreck alsulcke bloetstortinghe des Christen bloets sal aenghericht werden. De Duyvel siet toe, lacht in syn vuyst, ende hisset ons van d'eene Kermis aen d'ander, soo dat de schaden niet mogen betalen ende aflegghen alle de Kercken die op Aerden zijn. Dat koemt oock uyt overvloedicheyt, wanneer wy moetwillich ende overgeven worden, ende van schalcheyt niet weten wat wy beginnen willen. De leste Boeren-krijch is ooc byden wijn onder den Dronckaren aengeheven. Noch achtment al niet: siet niemant tot het Vuyr, soo langhe het in alle macht bernt, ende gheen raet daer toe helpt. {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe dronckenschap een oorsaecke is van Doodtslach, Diefte ende Giericheydt. Dat veerthiende Capittel. TEn vierthienden, maeckt de Wijn wilt, ghelijcmen siet, ende Salomon spreeckt Prov. 20. Daer wt dan onraet ende rumoer wast, dat menich op de plaetse blijft. Dat sietmen op de Waerschappen, Hoochtijden ende Kermissen wel, ende de bevindinghe leert oock de waerheydt. Hoe veel moorden gheschien in dronckenheyt, die anders wel vermijdet bleven? Iae selden koemt een om, dan in de vergaderinge der droncken Schelmen. De wijn maeckt schier alle Moort in Duytslandt: Selden datmen nuchter aenden ander hecht, maer alsmen vol is, soo geldet om werpen, slaen, bijten: datmen lichtelijck siet hoe de Duyvel alle boosheydt door den Wijn aenricht. De Wijn wort in mennich de Duyvel, dat hy een mensche moet hebben, hy neme hem waer hy wil. Daer moet dan dickmael Wijff ende Kint lijden, ende niemant is vry van hem, oock hont ende Kat niet. Sulcke wilde Beeren soudemen sluyten, ter tijt sy nuchter worden, ende so met haer handelen datse den Wijn met liefte verduweden, ende te voren wisten wat sy droncken. Tis doch zonde ende schande, datmen die boeven haer boosheyt toelaet. De Overheydt moet daer van rekenschap gheven, ende de Heere sal die zonde van haer handen eysschen, indien sy dat wetens niet straffen. Ezech. 3. Men sal den openbaren Zondaers hier geen rust laten hebben. De Predicanten sullense met dat Woort straffen: wt de Gemeynte met den Ban wijsen, ende de Overheydt met den sweerde ende ghewelt. Maer beyde sweerden hebben de sneede verlooren. Diese voeren souden, latense in de scheyde steken: drincken dickwils, op datse niet de eerste zijn, die't sweert den slach bieden. Ten anderen, alsmen nu de gesellen gewoon is, ende niet meer heeft, datmen 'tgheselschap can volghen, soo is dat het naeste, datmen't neemt daermen't vint: daer moet ghe- {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} sopen zijn al soudement stelen. Wie nu soo op den wijn verhanghen is, ende soo werckloos wort, dat hem den arbeyt vyandt wort, daer moetmen wat anders beginnen, of totten arbeyt weder keeren, dat selden gheschiet: of sulcken hantwerck beginnen, dat hem den Dief-hanger met den bast moet keeren ende verbieden. Ist een wijfs persoon, sy moet een Hoer werden, daer helpt niet voor. Want wie kuysheyt soeckt by den dronckenen (als wy dus lange by den geylen gheestloosen luyden Gods geest hebben ghesocht) die soeckt een knoop aen een Bobel ofte Bies. Ten lesten wert sy Coplerse, die om een buyck vol wijns of biers de Luyden t'samen helpt ende koppelt. De dronckenschap vervoert vele luyden, ende wie daer in koemt, kan daer niet wel wtraken. Ende dat is oock der werelt kinder verderven, daer met sy haer goedt, moet ende welvaert hier verstooren. Tis een vraghe, wie de booste is: Een Dronckaert of Speler, oft Hoerejagher? Ick antwoorde: De dronckaert is ghemeenlijck een Hoerejager ende Speler daer toe: want by den wijn of bier te sitten, brengt spelen ende Hoerejaghen met hem. Daerom soudemen dat drincken een mate stellen, ende regel setten, ende die oock straffen die sonder toedrincken vol-droncken ende onbescheyden worden: Want het doch sulcken argerlijcken schand-laster is, dat soo wel te straffen is als dievery ende Moort. Besonder soudemen op de Ieughet sien ende mercken, dat sy niet soo nae des vleesch wellust leven: waer de Ouders versuymelijck waren, of de Kinder niet konden buygen, daer soude de Overheydt opsien, dat sulcke niet onghestraft ontquamen: Want wilmen eenich ongheluck keeren, soo moetmen by tijts toesien, eer dat het te hooghe kome ende overhant neme. Goede Menschen ende goede boomen moetmen van jongs optrecken, buyghen ende wennen, soomen die hebben wil. Oude Honden zijn quaet aenden bant te leeren staen. Ten derden, waermen gheerne wel leeft ende vele verdoet, daer moetmen vele hebben: daer speeltmen dan grijp, grap in mijnen sack: want wijn wil gelt hebben: gheen meer gelt, gheen meer gheselschap. Daer heven dan alle boose vonden, treken ende handel aen, op dat {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} ment soo mocht maken datmen daer wijn afdrincken mach. Daer loert een yegelick op syn voordeel, hoe hy gelt ende goet winne. Alle bedroch ende finantie hebben hier haren oorspronck. Want wie goet heeft, is een ghenadige Heer: Konst gaet bedelen, ende vromicheydt of deucht moet ter stoven wt, gelt regeert de Werelt: dat vult ons den sack. Daer nae stelt hem een yegelijck om des Wolfs Maege te vervullen. Summa sy loeren al (gelijck Esa. 56. spreeckt) op haer profijt, ende een yeghelijck op syn gheniet, sprekende: Coemt hier, wy willen ons vol Most drincken: 'Tis even ghelijck huyden als Morghen, of by avontuer noch beter. Wat komt meer daer wt? Hoererye. Iere. 5. Daer ick haer versadichde, bedreven sy hoererye, ende vergaderden haer in de Hoerhuysen. Sy zijn vroech vol ghelijck de gevoerde Peerden, ende een yeghelick neyget hem tot zijns naesten Wijf, soude ick haer dan niet om sulcke dingen versoecken, (seyt de Heere) ende sal mijn ziel aen sulcke luyden niet ghewroken worden? Eyntlijck sal ick mijn hant (spreeckt de Heere) over haer inwoonders wtsteecken, daerom datse al 'tsamen, vanden minsten op den meesten, wijnsuchtich zijn, ende van de Propheet op den Priester, al t'samen met valsheydt omgaen. Ierem. 6. 8. Tis waer, men siet in alle handelinge wel watmen soeckt: namelijck, eer, pomperye, proncken, ende den buyck te vullen. Ende nademael sy dat met neersticheydt soecken, ende Godt daer door vergeten, ende doch niet verkrijgen, soo zijn haer aenslaghen doch niet dan moeyte ende arbeyt. Eccle. 10. Psal. 13. Sap. 5. ende hebben daer gheen profijt af: maer haer angstige sinnen ende verlangen blijft in de begeerte hangen, ende comt nemmer daer toe met dat werck 'twelck sy begheert. Alsoo spot Godt met haer, ende laet haer inden wint slaen, die sonder hem wat willen beginnen, ende synen mont geen raet vragen. Esa. 19. Wee den eygensinnigen (spreect de Heere) die sonder my te rade gaen, ende een werc beginnen, maer niet wt mijnen geest. Wt desen bovengemelden ist claer, dat dronckenheyt een wortel alles quaets is, wt welc ooc dat grijpen ende grapen wast, en dat een ygelic niet dan om den buyc handelt ende arbeyt. Dat ooc Persius bekent, seggende: {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Wie leert den Papegay onse woorden spreken, seggende: weest gegroet? De buyck, een Meester aller Konst, daer soecken de Vorsten alle pracktijck ende auontuer, dat sy met list den armen man onder den voet krijgen, ende hem den buydel legen. Oorsaecke: Suypen leert grapen ende grijpen, ende alle boosheyt. Die Konst connen oock de Coopluyden ende Natien wtnemende meesterlijck wel. De Dronckenheyt brengt met hem arghernis, ende quaedt exempel. Dat vijfthiende Capittel. TEn lesten argert hem de gantsche Werelt aen dit suypen: ende d'een brenget den ander daer aen. Sulc Exempel sien de Iongen van d'Ouden, ende doent haer nae ghelijck de Apen: Meenen 'thoort soo. ende daer wordt sulcke ghewoonte ende schentlijck exempel wt, datment niet meer zonde of schande acht. Ende als schoon ergens een nuchter tuchtich man is, die't suypen haet, met dien schimpen sy alle: Die dooch niet, ende is by de Edelluyden veracht. Is hy een Edelman, soo moet hy een wijff ende loer zijn. Kortelijc, wie niet mede slempt, ende dat veracht, is een Schelm ende Boer, gheen goede ghesellen weerdich, ende dooch nerghens toe. Daer toe ist ghekomen, dat schande eer is gheworden. Wie hem nu laet beweghen, ende niet met Christo ende de Apostelen der Werelt Nar ende ghecruyst wil zijn, die drinckt mede, ende een Nar maeckter thien: ofte hem schoon niet en lust, soo wil hy daerom syn Edelheydt niet verliesen. Ende eer hy met Christo een Boer wil zijn, jae recht Edel, hy soude hem liever doodt drincken, op dat hy een Ezel (hoe spreke ick soo) een Edelman bleve. Dat argerlijck wesen gaet nu ter tijt op Aerden: soo als de Ouden singhen, pijpen de Iongen. Gelijc tgevogelte is, also lecht het eyer. De Iongen vangen met dat bier aen ende leeren die treffelijcke Konst by tijdts. Wat sal- {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} men segghen? Alsulcken schande-huys ende arghen dinck is de Werelt, dat een (wie die te recht kent) liever doodt dan levendich waer. Ia de werelt is een Rijck vol booser exempel, schande ende laster, over welcke de Duyvel een Vorst, Godt ende Heer is, 2.Cor. 4. Ioan. 14. Hoe sal hem nu v V. aenstellen? V Vest moet hier niet sien noch hooren. Gheerne der werelt Nar, spot ende schouspel zijn, ende hem onweerdich achten met Christo bespot te werden: met gheen quaet exempel hem beweghen laten: want een Christen moet in de werelt wesen sonder exempel, als een roose onder de doornen. Cant. 2. Ende van de werelt alderley ongeluck ende schande verwachten: Want wie nuchter rechtschapen Godtlick leven wil, moet hem deser werelt vyantschap getroosten (soo wy in de Doope de werelt hebben versaeckt) ende 'tCruys op hem nemen ende hem niet laten verargheren, oft hy schoon alleen onder enckel volle droncken ontuchtige Zwijnen soude leven, gelijck Loth in Zodoma, ende Abraham in Canaan. De werelt is de werelt, ende blijft de werelt: een Christen moet hem daer af wachten, ende met verdriet daer in leven, haer straffen in haer wereltlijcke lusten ende begeerten, ende der werelt ongenade geerne op hem laden. Sien dat hy midden in dit Droncken-huys nuchteren, midden in't Hoerhuys tuchtich ende eerbaer, midden in't Dans-huys Godtlick, midden in de moort kuyl goetlick leven mach. Sulcken werelt maeckt dan 'tleven enge ende verdrietelijck, dat de mensche den doodt liever siet, dan sulcke arghernis. Dan gaet het recht toe, de genade maeckt het suyr leven soet, dat anders de natuer een bitter galle is. Daer na weete hem u V. te richten. Thelpt oock niet, dat hen sommighe willen ontschuldigen met den gerechten Noe ende vromen Loth, die oock de wijn overvallen heeft? Antw. Ick wil haer niet verdedighen noch ontschuldighen van zonden, maer Godt bruyct daerom sulcke Campstucken, laet den eenen huyden, den ander morgen vallen, huyden een Enghel, morghen een Duyvel, op dat die daer staet, wel toesie, dat hy niet en valle: ende dat wy onse zalicheydt met vreesen ende beven wercken sullen. Ten anderen, van onsent wegen, op dat wy inden val {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} niet vertwijffelen, ende ons haere opstaen verstercke, dat wy daer door moet krijgen ende weder opstaen. Maer sy zijn niet daerom ghesneuvelt, dat wy dat na sullen doen, maer dat wy door haer val ende exempel wijs ende voorsichtich sullen worden. Daer en boven ist oock aen te mercken, dat sy haer wt gheen quade meyninge ende voornemen ghevult hebben, als wy doen: maer sy hebben haer vergrepen als sy droevich off moede waren, meynende haer te verquicken, ende hebben haer te veel ghedaen: daerom Godt door de vinger heeft gesien. Tis een vervaerlijc wesen, datmen op de wercken valt die de Heyligen ghedaen hebben, ende datmen niet op't geloof en de persoon achtet. Want toornich werden ende suyr sien, kijven ende schelden is een gemeen dinck in de Werelt. Nochtans lesen wy dat Christus dat selve gedaen heeft. Het is den Heyligen Gods luyden gheoorloft te oordelen, rechten, schelden, verrader ende moorder heeten, ghelijck Stephanus Act. 6. Narren, gelijck Christus ende Paulus. Mat. 16. Luc, 24. Gala. 3. Wrake begeeren, gelijck Sampson. Iudi. 16. 4.Reg. 12. Maer dit is ons over al verboden. Tis een selsaem dinck met der Heyligen leven: gheen vleeslick Menschen kan dat oordelen: maer sy oordelen alle dinck. 1.Cor. 2. Wort ghy haer te voren ghelijck, soo zijt ghy onder gheen Wet. Het doen dickwils twee een werck, de eene zondiget, de ander doet wel ende recht. Gelijck wy in Cain ende Abel Gen. 4. inden Publicaen ende Pharizeeus wel sien. Luc. 18. Ick wil ooc de Dochters van Loth niet ontschuldigen, dat sy haer by haeren Vader hebben gheleyt, ende hebben haer vol gesopen, oft sy al schoon goede meyninge hadden: want goede meyninge en gelt niet: Men moet Gods woort hebben. Men mach oock geen onrecht doen, op dat daer recht ende goet wt kome. Men sal niet steelen, op datmen aelmissen gheve. Esa. 56. Ick wil de Dochteren Loth oock niet oordelen, maer Godt bevelen, die weet zijner Heyligen val te verdragen: Maer onse Dronckaers ende volle Zwijnen wil den Wijn verdrucken ende overweldigen, die als Bierhelden ende Wijn-ridders willen beroemt zijn: soo laet sick de wijn dan drincken, gaet fijn sacht in, ende de Bierbalger wil {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} aen't arm bier eere in leggen, ende aenden wijn prijs bejagen: Maer ten lesten wert de wijn Heer inden kop, werpt den wijnknecht onder den banck dat de Wijn-ridder een Seughes Kock wert, spyet ende schijt dat Huys ende Hoff stinckt. Daer licht de vrome Man ende schoone Helt als een stom onvernuftich Dier, als een Seughe, datter niet meer Menschelick aen hem is dan 'tuyterlick aensien. Dat is, dan schandelijck te sien en te hooren. Soo heeft hem de Wijn bedroghen ende te schande ghemaeckt, dat oock een Kint niet van hem hout, ja Seugen ende Honden vreesen hem niet, die syn gorgel-suypken daer op eten: want wat sal een volle balch doen, als hem 'tvernuft, de sprake, wetenschap ende kracht berooft is. Daer licht hy als een block, of hy schoon te voren de stoute Hector of Achylles geweest hadde, is doch dan een Kinder-spot, een Honts-weert ende Iaer-kock, dien de Kinderen met vingeren wysen, ende bespotten hem soo sy willen. Want een droncken Mensche is noch levendich noch doot, dat leert oock de Propheet Abac. 2. De wijn bedriecht den stouten man, dat hy niet blyven kan, etc. My verwondert, dat wy sulcke Helden willen zijn, ende konnen noch den wijn niet overwinnen, maer 'tmoet gaen als het spreeckwoort luyt ende klaerlick bewijst. Aba. 3. Een dronckenhuys spyet den Weert wt. Daerom ist dat den Levijten de wijn verboden was in de Wet, ende oock Paulus niet wil dat een Bisschop wijnsuchtich zijn sal. Desghelijcken Ionadab syn Sonen den wijn verboot Iere. 35. Altemael daerom, dat wt suypen niet goets koemt, waer door dat Benedab 32. Coningen versloech. Assuerus als hy droncken was, wert hy daerom van syn Wijff Vasti versmaedt. Keyser Claudius wert in de dronckenheydt met fenijn vergeven. Vitellius werde overmits den wijn met zweerden doorhouwen. Summa daer koemt niet goets wt. Noch laetmen gheen Creatueren gaen onghestraft (Godt ontfermt) hoe wel dat droncken drincken teghen Godt, vernuft, natuer ende alle creatuer is: Ia wanneer doch gheen Godt, Zonde, Doodt, Hel, Duyvel, Ziel waer, soo waert doch teghen ons eyghen Lijff, eer ende goedt, ghe- {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} luck, welvaert ende wereltlicke zalicheyt. Noch werden wy met onse schaden niet wijs gemaeckt. Godt gheve ons syn ghenade, dat wy daer van ophouden, ende ons eenmael seggen laten, Amen. De Godtloose beeft al syn leefdage (ende den tijt vant ghetal zijnder jaren is verborghen) wat hy hoort dat verschrickt hem, ende al ist vrede, nochtans heeft hy sorghe, dat de verderver koemt, ende gelooft niet dat hy het ongeluc mach ontloopen, ende versiet hem altijts des sweerts: hy treckt wech ende weder na broot, ende hem dunckt altijt den tijt zijns ongelucx sy voor handen: angst ende noot verschricken hem, ende slaen hem neder als een Coninck met een heyr: Want hy heeft syn handt tegen Godt wtgestreckt. Hy loopt metten kop aen hem, ende vechtet hartneckelijck teghen hem, hy bruyst hartneckelijck tegen hem, hy bruyst als eenen vetten balch, ende maect hem selven vet ende dick: maer hy sal woonen in verstoorde Steden, daer gheen huysen zijn, maer op een hoop liggen: Hy sal niet rijck blyven, ende syn goet sal niet bestaen: syn ongheluck sal hem wtbreyden in den lande: ongeval sal van hem niet aflaten, de vlamme sal syn tacken verdorren, ende door den adem haers monts hem wech eten, hy en sal niet bestaen: want syn ydel duncken, heeft hem bedrogen, ydel sal zijn loon worden, hy sal een eynde nemen alst hem onbequaem is: synen tac sal niet groen worden, hy sal afgepluckt worden, als die ontijdige vruchten vanden wijnstock, ende ghelijck een Olijfboom syn bloemen afwerpt. Iob. 7. Hoe het toedrincken ende overvloedicheydt een gewis teycken is van den jongsten dach. Een Aenhanck. TEn lesten kan ick niet voorby gaen v Vest te bewysen, dat vreten ende suypen een gewis teycken is van den jongsten dach, dat die niet veer, maer voor de deure is: Want de Heere ons dat voorseyt heeft, welcks gheest alle dinck van eewicheyt voor gheweten heeft, hoemen inden lesten dagen sonder vrese sal zijn, meenende het heeft gantsch gheen noot: sayen, planten, {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} bouwen, eeten ende drincken, als wouden wy eewich leven, ende waren daerom geboren. Mat. 24. Daerom sal haer die dach des Heeren geringe ende onversiens overvallen, als sy spreken: Vrede, vrede 1.Tess. 5. Ia als sy by een ander sitten by den wijn, singen ende vrolijc zijn, ende gelijck de schalcke knecht, in haer herte seggen: Mijn Heere comt noch lange niet, ende ter wijlen eeten ende drincken sy met den Dronckaerts: even gelijc sal de Heere komen, als sy hem oyt alderminste versien, ende ter uren als sy dat niet meenen, soo Christus selver seyt Mat. 24. Daeromme seyt de Schrift, dat des Heeren dach sal komen, als een Dief inder nacht, 2.Pet. 3. Hier mede stemmet syn Meester Christus, van welcke hy dat gheleert hadde Luc. 21. Wacht u dat uwe herten niet beswaert worden, met overvloedicheyt van eten ende drincken ende met sorge der nering, ende die dach kome snel over u: want gelijc een valstric sal hy comen over al die op Eerden woonen. Dese sekerheyt voor des Heeren toekomst, betuygen ooc vast alle Propheten over al. Nu gaet dese sekerheydt ofte overgeventheyt inden hoochsten swanc, en des bouwens, vretens, suypens is gheen eynde, daeromme kan dat Oordeel niet verre wesen. De Heere is doch warachtich, ende syn woort duyrbaer ende krachtich, hy kan hem selver niet verloochenen. Daeromme waert hooge tijt, dat wy de Lampen toe bereyden, om de Bruydegom te gemoet te gaen: Want onse verderven is naerder, dan wy gelooven, ende de bijl is aen den wortel des booms gheset: Indien wy ons niet bekeeren ende doen boete, so sal hy ons 'tloon geven met den Hypocriten, ende sal den boom heeten afhouwen ende int vuyr werpen. Mat. 24. Och het waer hooch tijt vanden slaep op te staen, ende te wandelen, dewijl wy noch 'tlicht ende den dach hadden, in de tijt der genaden, dat ons de duysternis niet begreep. Niet te vergeefs set ons Christus een boom tot een gelijckenisse voor Luc. 21. daer aen wy sullen leeren, wanneer hy ontspruyt, dat de Somer na by is. Also, wanneer dese dingen (daer van Luc. 17. 21. Mat. 24. geschreven staet) geschien, dat wy van daer op achten, ende by dese gewisse teeckenen bekennen, dat de dach des Heeren niet verre is. Maer wy gheloovens niet, eer dat wy't eenmael bevinden met onse hoochste verderven. Daerom spreect Christus Luc. 18. Als des menschen Sone sal komen, meent ghy dat hy dan geloove op Eerden sal vinden? Also laetmen de tekenen al fijn met gemac voor by gaen: Niemant heeft ter acht op, eer wy in de helle steken, ende kijcken toe als de slachtschapen. Psal. 49. Dat sien wy in de voorleden werelt. Gen. 6. 16. ende in Ierusalem, etc. Dat sy haer ongeluc niet gelooft hebben, soo na by te zijn, voor dattet op haer gekomen is. Noe, Loth, oock Godt selfs met syn teyckenen ende woort, mosten Narren zijn ende niet gelden, dat sy hun hare verderven te voren seyden, ende tot be- {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} teringe riepen. So salt noch gaen tot het eynde der Werelt. Die dach moet doch op ons vallen als een dief ende valstric onversiens. Wy laten ons doch niet seggen, daer wy wel sien ende tasten, hoe alle teeckenen in voller kracht henen gaen. Niemant rust hem ter vlucht ende op de vaert: ja beginnen eerst in de Werelt te nestelen, daeromme sal ooc onse vlucht inden winter ende op den Zabbath geschien, alst niet meer helpt, ende men niet wandelen mach noch ontvlien. Nu laten wy de teeckenen voorby gaen, ende verachten de trouwe waerschouwinge Gods: dan sal hy ons ooc bespotten, ende lachen in onse verderven, wanneer dat op ons valt, daer wy van hooren ende voor sorgen. Prov. 1. Gaet het nu niet alst ter tijt Noe ende Loth? Ia die tijt was noch een gulden tijt by dese leste arghe, vervaerlicke tijt te gelijcken. Sulcken wesen in al de werelt, so kostelic van gebou, van mennigerley eten ende drincken, dattet niet hoger komen mach, en is noyt gheweest, als dese hondert jaer. Der Coopluyden handel is een openbaer woecker ende roverye geworden, so dattet het kint in de wiege moet ontgelden. Wie heeft alsulcke nieuwe vonden ende bedroch oyt gehoort, als nu in de werelt omgaen, om alle dinc aen haer te trecken, gelijc Cecyas de Wolcken. Den woecker hiet men nu geen woecker te zijn, maer strijcken alle ongerechticheyt een eerlicken naem aen: gelijc droncken drincken, hietmen nu vrolic zijn, ende bedroch, practijc etc. Also is alle argelist ende boosheyt oyt hoochste gekomen, dat de Werelt selfs moet bekennen ende seggen: 'tmoet breken, off het moet anders worden. Nu ist niet wel te versinnen, hoe't anders mocht worden, daerom moetet breken. Ende dit is het naest: Want de werelt is so arch ende laet haer niet meer seggen: maer dat onderste is boven gekeert, ende alle dinc is op eenen hoop geworpen: dat sal helpen (gelijc Petrus seyt) Item hoe mocht den crijchs-handel scherper gevonden worden. Ic swijge noch dat vast dese hondert jaren, bussen gieten, bussen smeden, alle scherpe vernuftige konst, Godslasteringe, suypen, vreten, moort, oncuysheyt, ja alle zonde ende schande so gants is opgecomen: datter nu geen zonde noch schande meer is, dan het geen dat de werelt straft, om dattet haer inst contrary is, ende haer schade doet: anders waer ooc moort ende diefte geen zonde, wanneer het niet tegen haer profijt ende welvaert waer. Dat is dat Christus spreect: Men sal niet met tijtlicke neeringe ende sorghe deses levens op't hoochste beladen zijn, ende alle verstant daer toe schicken, datmen de volheyt, ende genoech hebbe, eten, drincken, wijff, kint, gelijc ter tijt Loth ende Noe. Daerom dan, alsulc planten, bouwen, koopen ende verkopen, dagelicx also opstaet, dattet schier niet hooger mach. Godt helpe ons allen. EINDE.