Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924 Jacob Israël de Haan Dit bestand biedt een door Ludy Giebels geredigeerde tekst op basis van scans van de ‘feuilletons’ van Jacob Israël de Haan die in de jaren 1919-1924 in 394 afleveringen verschenen in het Algemeen Handelsblad. De titelpagina is een foto van Jacob Israël de Haan in Jericho, dec. 1922. Foto: Frank Scholten. (Scholtencollectie, NINO Rijksuniversiteit Leiden). haan008feui01_01 DBNL-TEI 1 2010 dbnl / Ludy Giebels yes aangeleverd digitaal bestand Jacob Israël de Haan, Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924. Algemeen Handelsblad, Amsterdam 1919-1924 Wijze van coderen: standaard Nederlands Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924 Jacob Israël de Haan Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924 Jacob Israël de Haan 2010-10-12 CB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Jacob Israël de Haan, Feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924. Algemeen Handelsblad, Amsterdam 1919-1924 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/haan008feui01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} Verantwoording door Ludy Giebels {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Dit is de tekst van alle 394 feuilletons die Jacob Israël de Haan schreef tussen januari 1919 en juni 1924 als correspondent van het Algemeen Handelsblad in Jeruzalem. Behoudens correctie van evidente drukfouten zijn zij letterlijk uit de krant overgenomen zoals ze afgedrukt waren. Voor het opstellen van de lijst van de feuilletons is de bibliografie gevolgd die Kees Lekkerkerker in opdracht van de regering in 1951/1952 heeft gemaakt van De Haans werk en waarin onder meer alle feuilletons uit het Algemeen Handelsblad zijn opgenomen. De teksten zijn te verdelen in drie categorieën: 1. De feuilletons in eigenlijke zin. Zij werden geplaatst onder aan de pagina, verdeeld over zes, soms 12 kolommen onder een streep. 2. Teksten die werden geplaatst onder de kop ‘Palestina’. Zij werden afgedrukt als en te midden van het buitenlands nieuws in lange kolommen. 3. Teksten onder de rubriek ‘Onder de Streep’ waarin de redactie van diverse schrijvers faits divers van allerlei soort plaatste onder aan een pagina in zes kolommen. De Haans teksten werden daarin afgedrukt samen met andere inzendingen. Omdat er noch qua inhoud noch qua stijl verschil is tussen de drie categorieën, rangschik ik ze samen onder de noemer ‘feuilleton’. Zowel in de tekst zelf als in de lijst met inhoud is aangegeven wanneer ze werden geplaatst onder de twee laatste categorieën. Bij de volgorde is de datum van publicatie gevolgd, niet die van het schrijven. Dat is soms te merken in de datering die de schrijver zelf gaf en in een enkel geval is het te concluderen uit de context. De feuilletons waren voorzien van een titel en zijn in de tekst genummerd van 1-394. Aangegeven zijn bij de titels de datum van publicatie, de Ochtendeditie (O.) of de Avondeditie (A.) en de paginanummering in de krant. In de lijst is tevens aangegeven welke feuilletons eerder in bloemlezingen zijn gepubliceerd. In de tekst zijn alleen evidente drukfouten verbeterd. Variaties in spellingen zijn gehandhaafd: Zo bleven het woord ‘progroms’ naast ‘pogroms’ gehandhaafd; ‘sjech’ naast ‘sjeich’ en ‘sheikh’. Ook bij namen is de verschillende spelling gehandhaafd: ‘Weizmann’ naast Weis(s)man(n); ‘Samuel’ naast ‘Samuël’. Alleen bij evidente misspellingen zoals bijvoorbeeld ‘Stovis’ heb ik verbeterd naar het correcte ‘Storrs’. Men moet bovendien rekening houden met een inconsequent gebruik van diakritische tekens: ‘Suëz-kanaal’ naast ‘Suezkanaal’. Deze tekst wordt begeleid door drie bijlagen: • Een lijst van de titels van de feuilletons. • Wie was Wie in de feuilletons. • Een glossarium, waarin woorden en begrippen uit de tekst zelf worden verklaard die een specifieke historische context hebben of betrekking hebben op joodse dan wel islamitische termen. De feuilletons van Jacob Israël de Haan in het Algemeen Handelsblad kan men beschouwen als een kroniek van ruim vier en een half jaar over een land waarin de politieke hartstochten hoog liepen. Veel aandacht werd dan ook gewijd aan de politieke verwikkelingen, vooral natuurlijk de opbouw van het joods Nationaal Tehuis na de Balfour Declaratie van november 1917 maar ook de verwikkelingen in het Nabije Oosten in deze tijd in het algemeen. Daarnaast beschreef De Haan het alledaagse leven van hoofdzakelijk Jeruzalem met uitstapjes naar de rest van Palestina, waarvan hij echter maar een deel heeft bezocht. Zijn correspondentschap werd afgebroken door zijn overlijden op 30 juni 1924. Wegens zijn onophoudelijke kritiek op de handel en wandel van de zionistische organisatie werd hij vermoord. Het laatste feuilleton, geplaatst 1 juli, werd dan ook begeleid met een mededeling van de redactie: ‘Wij ontvingen gisteren dezen brief, die wel de laatste zal zijn, welken wij van de schrijver publiceren.’ Voor literatuur over het verblijf van Jacob Israël de Haan in Palestina en de historische betekenis van zijn politieke activiteiten zij verwezen naar: Ludy Giebels, ‘Jacob Israël de Haan in Palestina’ I-III. In: Studia Rosenthaliana XIV (1980) 44-78; XV (1981) 111-142 en 188-233 Idem, ‘Een driehoeksverhouding in Amman: de ontmoetingen van Frederick Kisch en Jacob Israël de Haan met Hoessein, koning van de Hedjaz, in januari 1924’. In: Studia Rosenthaliana XIII (1979) 194-219 Een korte samenvatting van deze artikelen in: idem, Inleiding bij Jacob Israël de Haan. Correspondent in Palestina 1919-1924 (1981) De Haan heeft vanuit Palestina ook artikelen gepubliceerd in andere bladen, onder meer in Het Vaderland, De Amsterdammer en De Vrouw en haar Huis. Jacob Israël de Haan Lijst van feuilletons in het Algemeen Handelsblad 1919-1924 • Een aantal feuilletons is opgenomen in de volgende Nederlandse bloemlezingen Jerusalem 1921 Palestina 1925 (met een voorwoord van Carry van Bruggen) Brieven uit Jeruzalem 1941 (uitgegeven door David Koker) Jacob Israël de Haan. Correspondent in Palestina 1919-1924 1981 (uitgegeven, ingeleid en geannoteerd door Ludy Giebels) 1. Joodsche landbouwers: 5-1 1919 O. (= Ochtendblad), 5-6 2. Heengaan uit Holland: 8-1 1919 A. (= Avondblad), 6. Opgenomen in Correspondent 31-38 3. Paul Miljoekof: 24-1 1919 O., 1-2. Gedat. Londen 14 jan. 1919 4. Een tocht door Londen: 24-1 1919 O., 5 5. Een tocht door Parijs: 27-1 1919 A., 2 6. Joodsche en Zionistische Problemen: 30-1 1919 A., 5 7. Menschen, die men te Parijs ziet: 1-2 1919 A., 9. Gedat. Parijs 20-22 jan. 1919 8. Parijs - Rome: 15-2 1919 A., 9 9. Langs vele Wegen: (1) Afscheid; (2) Vervlogen jaren: 17-2 1919 A., 5 (Onder de streep) 10. Een tocht door Rome: 18-2 1919 A., 9 11. Langs vele Wegen: Schoonheid van Holland: 20-2 1919 A., 5 (Onder de streep) 12. Napels: 20-2 1919 A., 9 13. Langs vele Wegen: (1) De herfst in Holland; (2) Het beste geld: 24-2 1919 A., 5 (Onder de streep). ‘Het beste geld’ opgenomen in Brieven 9-10 14. Nog Napels: 26-2 1919 A., 9 15. Het Oosten: 12-3 1919 O., 5 16. Langs alle wegen: (1) Het schoonste van Parijs; (2) Afscheid van Parijs: 14-3 1919 A., 5 (Onder de streep) 17. Caïro: 15-3 1919 A., 9-10 18. Nog steeds Caïro: 18-3 1919 A., 9-10 19. En nòg steeds Caïro: 19-3 1919 A., 6 20. Uittocht uit Egypte: 1-4 1919 A., 13 21. Jerusalem: 5-4 1919 A., 9-10. Opgenomen in Correspondent 39-49 22. Lezingen te Jerusalem: 24-4 1919 A., 9-10 23. Stemmingen en verwachtingen: 26-4 1919 A., 5 24. Gouverneur van Jeruzalem: 2-5 1919 A., 5 25. Engeland - Frankrijk - Palestina: 3-5 1919 A., 5 26. Uit het Beloofde Land: (1) De jonge priester; (2) Een geleerd verzamelaar: 6-5 1919 A., 5 (Onder de streep) 27. Gouverneur van Palestina: 6-5 1919 A., 6 28. Purimfeest te Jeruzalem: 7-5 1919 A., 9 Opgenomen in Correspondent 50-56 29. Sabbath in Jeruzalem: 10-5 1919 A., 9-10 Opgenomen in Jeruzalem 38-58 30. Uit het Beloofde Land: (1) Baksjisj; (2) Het ezeltje; (3) Een halve piaster: 13-5 1919 A., 5 (Onder de streep) ‘Baksjisj’ opgenomen in Brieven 27-28 31. Joodsche Constituante: 14-5 1919 A., 5 32. Wij gaan uit: 17-5 1919 A., 5 33. Een tegenstander: 19-5 1919 A., 9 Opgenomen in Correspondent 57-61 34. Paaschfeest te Jeruzalem: 20-5 1919 A., 9-10 35. Nog eens Paschen in Jeruzalem: 22-5 1919 A., 9-10 36. Uit het Beloofde Land: (1) De post; (2) De brief: 23-5 1919 A., 5 (Onder de Streep) 37. Uit het Beloofde Land: (1) De lantaarn; (2) De slagerin; (3) De kippen: 26-5 1919 A., 5 (Onder de Streep) 38. Wandelingen in en om Jeruzalem: 28-5 1919 A., 5. Opgenomen in Brieven 19-26 39. Ben-Jehoeda spreekt: 31-5 1919 A., 5. Gedat. Jeruzalem 29 april 40. Joodsch Politiek leven: 3-6 1919 A., 9. Gedat. Jeruzalem 2 mei 41. De gevangenis te Jerusalem: 5-6 1919 A., 9. Gedat. Jeruzalem 8 mei 42. Wandelingen in en om Jeruzalem: 11-6 1919 A., 5. Gedat. Jeruzalem 9 mei 43. De buren vieren feest: 14-6 1919 A., 9. Gedat. Jeruzalem 12 mei 44. Joodsche politiek: 17-6 1919 O., 5. Gedat. 15 mei 45. Ben-Jehoedah: 18-6 1919 A., 10. Gedat. 21 mei 46. Uit het Beloofde Land: (1) Wij zijn niet vies; (2) Het gevaar: 19-6 1919 A., 5 (Onder de Streep). ‘Het gevaar’ opgenomen in Brieven 68-69 47. Uit het Beloofde Land: (1) De lamp; (2) Het muurtje: 23-6 1919 A., 5 (Onder de Streep) 48. Groote Vergadering: 24-6 1919 A., 10. Gedat. Jeruzalem 16 mei 49. Joodsche Politiek: 26-6 1919 A., 10. Gedat. Jeruzalem 23 mei 50. Een Sabbath in Jeruzalem: 2-7 1919 O., 5. Gedat. Jeruzalem 26 mei. Opgenomen in Brieven 70-76 51. Hebreeuwsche significa: 6-7 1919 O, 5-6. Gedat. Jeruzalem 27 mei. Opgenomen in Correspondent 62-71 52. Uit het Beloofde Land (1) Het ziekenhuis; (2) Slapen 7-7 1919 A., 5 (Onder de Streep) 53. Joodsche Politiek: 7-7 1919 A., 10. Gedat. Jeruzalem 29 mei 54. Allerlei: De haat der volken: 8-7 1919 A., 5 (Onder de Streep) 55. Bar-Mitswah te Jeruzalem: 9-7 1919 O., 5. Gedat. Jeruzalem 5 juni 56. Langs vele Wegen: (1) De begrafenis; (2) Het jongetje voor alles: 11-7 1919 A., 5 (Onder de Streep) 57. Wekenfeest te Jerusalem: 16-7 1919 A., 6. Gedat. Jeruzalem 13 juni 58. Langs alle Wegen: (1) Twee portretten; (2) Een vergissing: 17-7 1919 A., 5 (Onder de Streep) 59. Wij vasten: 20-7 1919 O, 5 Gedat. Jeruzalem 11 juni. Opgenomen in Jeruzalem 103-112 60. Langs alle Wegen: (1) De brutale; (2) De ezel en de significa: 21-7 1919 A., 5 (Onder de Streep) 61. Langs alle Wegen: (1) De Vader; (2) Het misverstand: 25-7 1919 A., 5 (Onder de Streep) 62. Wandelingen in en om Jeruzalem: 26-7 1919 A., 5. Gedat. Jeruzalem 20 juni Opgenomen in Brieven 11-18 63. Zakki Bey of de Goede Turk: 28-7 1919 A., 5. Gedat. Jeruzalem 23 juni 64. De jongens staken: 2-8 1919 O., 5. Gedat. Jeruzalem 26 juni. Opgenomen in Correspondent 72-76 65. Langs alle Wegen: (1) Iets vreeselijks; (2) Simcha gefotografeerd: 4-8 1919 A., 5 (Onder de Streep) 66. De Commissie ontvangt: 7-8 1919 O., 5. Gedat. Jeruzalem 27 juni 67. Arabische en Joodsche Politiek: 14-8 1919 O., 5. Gedat. Jeruzalem 2 juli. Opgenomen in Correspondent 77-82 68. Langs vele Wegen: (1) Over het paard getild; (2) De huisheeren: 18-8 1919 A., 5 (Onder de Streep) 69. Politieke bezoeken: 19-8 1919 O., 5. Gedat. Jeruzalem 11 juli 70. Mijn vriend, de Joodsche neger: 21-8 1919 A., 2. Gedat. Jeruzalem 16 juli 71. Langs vele Wegen: (1) Chalad; (2) Mevrouw Chalad: 25-8 1919 A., 5 (Onder de Streep) 72. Joodsche politiek: 31-8 1919 O., 5. Gedat. Jeruzalem 18 juli 73. Wij koopen een ezeltje: 6-9 1919 A., 6. Gedat. Jeruzalem 10 juli. Opgenomen in Jeruzalem 113-124 74. Langs vele Wegen: (1) Recept; (2) Hamama; (3) Kinderhuwelijken: 15-9 1919 A., 5 (Onder de Streep) 75. Hoe warm het is en hoe duur: 16-9 1919 A., 13. Gedat. Jeruzalem 5 aug. 76. Zwarte Vrienden: 18-9 1919 A. 10. Gedat. Jeruzalem 8 aug. 77. Drie weken te Jeruzalem: 23-9 1919 A., 6. Gedat. Jeruzalem 11 aug. Opgenomen in Brieven 77-83 78. Een wandeling buiten Jeruzalem: 26-9 1919 A., 13-14. Gedat. Jeruzalem 19 aug. Opgenomen in Brieven 29-41 79. Jeruzalem - Jaffa: 29-9 1919 A., 13 Gedat. Tel-Awiw 22 aug. 80. Langs vele Wegen: (1) Het jurkje; (2) Le bonheur de se voir imprimé: 3-10 1919 A., 5 (Onder de Streep) 81. Vele Zorgen: 3-10 1919 A., 9-10. Gedat. Jaffa 30 aug. 1919 82. Langs vele Wegen: (1) De polyglotte; (2) Een groot man: 6-10 1919 A., 5 (Onder de Streep) 83. Jaffa: 8-10 1919 A., 5-6. Gedat. Jaffa 4 sept. 84. Wind en water: 13-10 1919 A., 13. Gedat. Jaffa 10 sept. 85. Joodsche bataillons: 17-10 1919 A., 6. Gedat. Jaffa 13 sept. 86. Het wederzien: 20-10 1919 A., 5. Gedat. Jeruzalem 20 sept. 87. Vergeefsche reis: 24-10 1919 A., 6. Gedat. Jeruzalem 2 okt. 88. Wij vergaderen: 26-10 1919 O., 5. Gedat. Jeruzalem 7 okt. 89. Langs alle Wegen: (1) De poortwachter; (2) De schoenpoetser: 31-10 1919 A., 5 (Onder de Streep) 90. De Zionistische Commissie: 1-11 1919 A., 9 Gedat. Jeruzalem 10 okt. 91. Langs alle Wegen: (1) Mijn vriend, de Effendi; (2) Een fout: 4-11 1919 A., 5 (Onder de Streep) 92. Nieuwjaarsfeest in Jeruzalem: 12-11 1919 A., 6. Gedat. Jeruzalem 15 okt. 93. Groote Verzoendag: 13-11 1919 A., 2. Gedat. Jeruzalem 17 okt. Opgenomen in Brieven 84-90 94. Hij, die Jeruzalem herbouwt: 18-11 1919 A., 13. Gedat. Jeruzalem 20 okt. 95. Gymnastiek. En nog wat: 21-11 1919 O., 5. Gedat. Jeruzalem 27 okt. 96. Het liefste Feest: 24-11 1919 A., 9-10. Gedat. Jeruzalem 27 okt. 97. Langs alle Wegen: (1) Machmoed; (2) Rekenles; (3) Machmoed. Het horloge en de geitjes: 3-12 1919 A., 5 (Onder de Streep) 98. Een lange dag: 4-12 1919 A., 9-10. Gedat. Jeruzalem 3 nov. 99. Langs alle Wegen: (1) Wij gaan boodschappen doen; (2) Ibrâhîm en de dieven: 5-12 1919 A., 5 (Onder de Streep) 100. Eene verrassing: 6-12 1919 O., 5. Gedat. Jeruzalem 7 nov. 101. Langs alle Wegen: (1) Post mortem; (2) De kapper: 9-12 1919 A., 5 (Onder de Streep) 102. De gouverneur van Jeruzalem: 9-12 1919 A., 10. Gedat. Jeruzalem 9 nov. 103. Langs alle Wegen: Maäloem: 12-12 1919 A., 5 (Onder de Streep) 104. Weizmann ontvangt: 16-12 1919 A., 6. Gedat. Jeruzalem 17 nov. 105. Schaäre-Zedek: 18-12 1919 A., 6. Gedat. Jeruzalem 19 nov. 106. Hebreeuwsche significa: 29-12 1919 A., 6. Gedat. Jeruzalem 25 nov. 107. Langs alle Wegen: (1) De lantaarnwachter; (2) De strijkster: 2-1 1920 A., 5 (Onder de Streep) 108. Allerlei: 2-1 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 28 nov. 109. Langs alle Wegen: (1) Aangeteekende brief; (2) Brood met worst: 6-1 1920 A., 5 (Onder de Streep) 110. Yatack-il-Kharamiyeh??: 6-1 1920 A., 9-10. Gedat. Jeruzalem 4 dec. Opgenomen in Jeruzalem 70-102 111. De burgemeester van Jeruzalem: 14-1 1920 O., 5. Gedat. Jeruzalem 8 dec. 112. Jeruzalem-Hebron: 16-1 1920 A., 6 Gedat. Hebron 12 dec. 113. Langs alle Wegen: (1) Wij worden opgesloten; (2) De Sjeikh neemt afscheid: 19-1 1920 A., 5 (Onder de Streep) 114. Langs alle Wegen: (1) Het petroleumblik; (2) De vrouw, de jongen en de kip: 20-1 1920 A., 5 (Onder de Streep) 115. Hebron: 20-1 1920 A., 6. Gedat. Hebron 15 dec. 116. Naar Berseba: 24-1 1920 A., 9-10. Gedat. Hebron 17 dec. 117. Dagen in Hebron: 28-1 1920 O., 5-6. Gedat. Hebron 18 dec. 118. Hebron-Jeruzalem: 2-2 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 30 dec. 119. Mijn vriend Saïd Effendi: 5-2 1920 A., 9. Gedat. Jeruzalem 1 jan. Opgenomen in Jeruzalem 27-37 120. Langs alle Wegen: (1) Eén schoen; (2) Joseph Minor; (3) Wij dansen; (4) De cigaretten: 12-2 1920 A., 5 (Onder de Streep) 121. De koorts: 12-2 1920 A., 6. Gedat. Jeruzalem 7 jan. 122. De tuchtschool: 19-2 1920 O., 5. Gedat. Jeruzalem 9 jan. 123. Ons groot diner: 22-2 1920 O., 9. Gedat. Jeruzalem 12 jan. Opgenomen in Correspondent 63-87 124. Langs alle Wegen: (1) Het bal; (2) De proefles: 24-2 1920 A., 5 (Onder de Streep) 125. Langs alle Wegen: (1) Het Joodsche Leed; (2) De Vastendag: 27-2 1920 A., 5 (Onder de Streep) 126. De opperrabbijn van Palestina: 27-2 1920 A., 13 Gedat. Jeruzalem 13 jan. 127. Wij sneeuwen in: 1-3 1920 A., 7. Gedat. Jeruzalem 11 febr. (Onder de kop Palestina) 128. De doctor van Hadassah: 6-3 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 22 jan. 129. Ingenieur van de Haddassah: 11-3 1920 O., 5. Gedat. Jeruzalem 26 jan. 130. Nieuwjaarsdag voor de boomen: 12-3 1920 O., 5-6. Gedat. Jeruzalem 9 febr. 131. Langs alle Wegen: (1) Het jongetje, dat alles weet; (2) Het huwelijk en de priesteres: 12-3 1920 A., 5 (Onder de Streep) 132. Langs alle Wegen: (1) De kapper; (2) Joessoef Effendi: 16-3 1920 A., 5 (Onder de Streep) 133. Wij rijden uit: 25-3 1920 A., 9-10. Gedat. Jeruzalem februari Opgenomen in Brieven 42-54 134. Gespannen dagen: 31-3 1920 A., 6-7. Gedat. Jeruzalem 9 maart (Onder de kop Palestina) 135. Jeruzalem - Jericho: 7-4 1920 A., 6. Gedat. Jericho 26 febr. 136. Wij dansen: 10-4 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 16 maart 137. Het hol van den leeuw: 15-4 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 18 maart 138. Jeruzalem - Rechoboth: 21-4 1920 A., 13. Gedat. Rechoboth 22 maart 139. De ongestoorde bruiloft: 25-4 1920 O., 6. Gedat. Rechoboth 26 maart 140. De stad in opstand: 26-4 1920 O., 5. Gedat. Jeruzalem 8 april. Opgenomen in Correspondent 88-92 141. Dagen te Rechoboth: 27-4 1920 O., 9. Gedat. Rechoboth 31 maart 142. Het feest van Nebi-Moussa: 27-4 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 3 april 143. Een Joodsch-Nationaal graf: 3-5 1920 A., 7. Gedat. Jeruzalem 14 april (Onder de kop Palestina) 144. Stiller dagen: 12-5 1920 A., 13 Gedat. Jeruzalem 29 april NB Waarschijnlijk drukfout voor 19 of 20 145. Nerveuze dagen: 15-5 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 23 april 146. Emoties: 20-5 1920 A., 10. Gedat. Jeruzalem 28 april 147. Voor den krijgsraad: 25-5 1920 A., 6. Gedat. Jeruzalem 6 mei 148. De verkiezingen: 29-5 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 9 mei 149. Onze toestand: 1-6 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 13 mei 150. Ons onderwijs: 8-6 1920 A., 2. Gedat. Jeruzalem 28 mei 151. Het oude en het nieuwe recht: 11-6 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 27 mei 152. Onze dagen: 18-6 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 1 juni 153. Poorten der Gerechtigheid: 24-6 1920 A., 10. Gedat. Jeruzalem 4 juni 154. Een meisje uit Jeruzalem: 30-6 O., 5. Gedat. Jeruzalem 9 juni. Opgenomen in Correspondent 93-97 155. Een Joodsch-Nationale gevangenis: 7-7 1920 A., 6. Gedat. Akko 18 juni 156. De dagen gaan: 12-7 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 15 juni 157. Met verlof: 17-7 1920 A., 5. Gedat. Jeruzalem 27 juni 158. In afwachting: 21-7 1920 A., 5. Gedat. Jeruzalem 30 juni 159. De Joodsche Landvoogd: 24-7 1920 A., 5. Gedat. Jeruzalem 9 juli 160. Jeruzalem ontvangt: 5-8 1920 A., 6. Gedat. Jeruzalem 12 juli 161. Joodsche Landbouw: 14-8 1920 O., 5. Gedat. Jeruzalem 16 juli 162. De Kewoetsoth: 17-8 1920 O., 5. Gedat. Jeruzalem 20 juli. Opgenomen in Correspondent 98-102 163. In afwachting: 19-8 1920 A., 5. Gedat. Jeruzalem 23 juli 164. Geciviliseerd: 20-8 1920 A., 6. Gedat. Jeruzalem 6 aug. 165. De donkere bron: 28-8 1920 O., 5. Gedat. Jeruzalem 26 juli. Opgenomen in Jeruzalem 17-26 166. Jonge volkskracht: 1-9 1920 O., 5. Gedat. Jeruzalem 29 juli 167. De weezen van Palestina: 6-9 1920 A., 5. Gedat. Jeruzalem 3 aug. 168. Pekiediem en Amarcaliem: 14-9 1920 O., 5. Gedat. Jeruzalem 13 aug. 169. Een crisis: 16-9 1920 A., 5-6. Gedat. Jeruzalem 25 aug. 170. De stad van Jirméjahoe: 18-9 1920 O., 5. Gedat. Jeruzalem 12 aug. Opgenomen in Jeruzalem 59-69 171. De blinden van Jeruzalem: 21-9 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 17 aug. 172. Joodsche muziek: 23-9 1920 O., 5. Gedat. Jeruzalem 20 aug. 173. De toestand: 30-9 1920 O., 5. Gedat. Jaffa 5 sept. 174. Joodsche antiquiteiten: 5-10 1920 O., 5. Gedat. Jeruzalem-Jaffa 30 aug. 175. Jaffa: 5-10 1919 A., 6. Gedat. Jaffa 3 sept. 176. Rechoboth: 7-10 1920 A., 10. Gedat. Rechoboth bij Jaffa 9 sept. 177. Op reis: 13-10 1920 O., 2. Gedat. Rechoboth-Jaffa 10 sept. 178. Van het oude in het nieuwe: 19-10 1920 A., 5. Gedat. Jeruzalem 17 sept. 179. Het nieuwe jaar: 22-10 1920 A., 5-6. Gedat. Jeruzalem 23 sept. 180. De Nieuwe Steden: 28-10 1920 O., 5. Gedat. Jeruzalem 30 sept. 181. De Amerikaansche kolonie: 28-10 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 1 okt. Opgenomen in Correspondent 103-107 182. Joodsche Constituante: 29-10 1920 A., 9-10. Gedat. Jeruzalem 15 okt 183. Dagenboek: 2-11 1920 A., 6-7. Gedat. Jeruzalem 8 okt. 184. Twee bezoeken: 5-11 1920 A., 9. Gedat. Jeruzalem 14 okt. 185. Opbouw (1): 11-11 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 21 okt. 186. Opbouw (slot): 15-11 1920 A., 13-14. Gedat. Jeruzalem 21 okt. 187. Dat kleine witte huisje: 18-11 1920 A., 6. Gedat. Jeruzalem 28 okt. 188. Langzaam voorwaarts: 30-11 1920 A., 5-6. Gedat. Jeruzalem 4 nov. 189. De kleeren van juffrouw Davids: 3-12 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 8 nov. Opgenomen in Correspondent 108-112 190. Van tijd tot tijd: 8-12 1920 A., 5. Gedat. Jeruzalem 11 nov. 191. Die den wind laat waaien......: 9-12 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 12 nov. 192. Dagen: 12-12 1920 O., 5-6. Gedat. Jeruzalem 23 nov. 193. Het Land van Samuël: 17-12 1920 A., 13-14. Gedat. Jeruzalem 26 nov. Opgenomen in Brieven 55-67 194. Hamame trouwt: 23-12 1920 A., 13. Gedat. Jeruzalem 2 dec. Opgenomen in Jeruzalem 7-16 195. Jeruzalem - Madrid: 29-12 1920 A., 10. Gedat. Jeruzalem 3 dec. 196. Kenteringen: 30-12 1920 A., 9-10. Gedat. Jeruzalem 14 dec. 197. Kenteringen, slot: 31-12 1920 O., 5-6. Z.d. 198. Jongens aangeboden: 12-1 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 24 dec. NB Ook verschenen als brochure met bijgevoegde postwissel z.j. Zie ook onder Stadsnieuws in het Algemeen Handelsblad 26-2 1921, A., 2 199. In de nieuwe woning: 15-1 1921 O., 5-6. Gedat. Jeruzalem 24 dec. 200. Wat gebeurd is: 20-1 1921 A., 13. Gedat. Jeruzalem 29 dec. 201. Groote en kleine dingen: 24-1 1921 A., 5-6. Z.d. 202. Wij zijn uit geweest: 28-1 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 12 jan. 203. Bischoem el Hawa / Een reisje door Zuid-Palestina (1): 9-2 1921 A., 5-6. Gedateerd Hebron 16 jan. Opgenomen in Palestina 1-21 204. Bischoem el Hawa / Een reisje naar Zuid-Palestina (2): 11-2 1921 A., 13. Gedateerd Hebron 17 jan. Opgenomen in Palestina 22-32 205. Bischoem el Hawa/Een reisje door Zuid-Palestina (3): 12-2 1921 A., 5. Gedateerd Berseba 19 jan. Opgenomen in Palestina 33-42 206. Bischoem el Hawa/Een reisje naar Zuid-Palestina (4): 14-2 1921 A., 5. Gedateerd Berseba 20 jan. Opgenomen in Palestina 43-53 207. Bischoem el Hawa/Een reisje naar Zuid-Palestina (5): 17-2 1921 A., 6. Gedateerd Berseba 21 jan. Opgenomen in Palestina 54-63 208. Bischoem el Hawa/Een reisje naar Zuid-Palestina (6): 18-2 1921 A., 5. Gedateerd Berseba 21 jan. Opgenomen in Palestina 64-74 209. Op een keerpunt: 20-2 1921 O., 5-6. Gedateerd Jeruzalem 4 febr. 210. Bischoem el Hawa/Een reisje naar Zuid-Palestina (7): 23-2 1921 A., 13. Gedateerd Gaza 24 jan. Opgenomen in Palestina 75-85 211. Bischoem el Hawa/Een reisje naar Zuid-Palestina (8): 1-3 1921 A., 13. Gedateerd Gaza 25 jan. Opgenomen in Palestina 86-96 212. Bischoem el Hawa/Een reisje naar Zuid-Palestina (9): 2-3 1921 A., 10. Gedateerd Gaza 25 jan. Opgenomen in Palestina 97-107 213. Bischoem el Hawa/Een reisje naar Zuid-Palestina (10): 8-3 1921 O., 5. Gedateerd Medjdel 26 jan. Opgenomen in Palestina 108-118 214. Bischoem el Hawa/Een reisje naar Zuid-Palestina (11): 9-3 1921 A., 5. Gedateerd Esdǔd 26 jan. Opgenomen in Palestina 119-129 215. Bischoem el Hawa/Een reisje naar Zuid-Palestina (12): 17-3 1921 O., 5. Gedateerd Ashdod-Esdǔd 27 jan. Opgenomen in Palestina 130-140 216. Bischoem el Hawa/Een reisje naar Zuid-Palestina (13): 23-3 1921 A., 13. Gedateerd Yebneh 28 jan. Opgenomen in Palestina 141-151 217. Bischoem el Hawa/Een reisje naar Zuid-Palestina (slot): 26-3 1921 A., 13. Gedateerd Jeruzalem 31 jan. Opgenomen in Palestina 152-162 218. Het huis en buiten: 5-4 1921 A., 5-6. Gedat. Jeruzalem 21 febr. 219. Groote dagen: 9-4 1921 A., 5-6. Gedat. Jeruzalem 14 maart. Opgenomen in Correspondent 113-119 220. Groote politiek: 13-4 1921 A., 13. Gedat. Jeruzalem 24 maart 221. Groote dagen: 19-4 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 1 april 222. Terugblik: 23-4 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 12 april 223. Alle nette menschen: 23-4 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 5 april. Opgenomen in Correspondent 120-125 224. Een kleinigheid: 7-5 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 14 april 225. Crisis: 10-5 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 21 april 226. Het feest van Nebi Moessa: 18-5 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 26 april 227. Weder afwachten: 21-5 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 28 april 228. Weder afwachten (slot): 22-5 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 28 april 229. Het Land in onrust: 23-5 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 4 mei. Opgenomen in Correspondent 126-131 230. Het land in opstand: 25-5 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 9 mei 231. Stilte: 1-6 1921 A., 5. Z.d. 232. Stilte (slot): 2-6 1921 O., 5. Z.d. 233. Kleine dagen: 7-6 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 19 mei 234. Zonder censuur: 8-6 1921 A., 10. Gedat. Jeruzalem 20 mei 235. De lantaren van moeder Brause: 11-6 1921 A., 13. Gedat. Jeruzalem 23 mei 236. Gewapende vrede: 14-6 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 22 mei 237. Tusschen Jeruzalem en Jaffa: 15-6 1921 A., 5. Gedat. Jaffa 25 mei 238. De opstandige stad: 16-6 1921 A., 5. Gedat. Jaffa 27 mei 239. In spanning: 18-6 1921 A., 13. Gedat. Tel-Aviv bij Jaffa 30 mei 240. M.O.P.S.: 21-6 1921 A., 10. Gedat. Tel-Aviv bij Jaffa 31 mei. Opgenomen in Correspondent 132-136 241. Ontspanning: 23-6 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 5 juni. Opgenomen in Correspondent 137-141 242. Rust of onrust: 28-6 1921 O., 5-6. Gedat. Jeruzalem 10 juni 243. De Arabische quaestie: 6-7 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 16 juni 244. Crisis: 8-7 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 20 juni. Opgenomen in Correspondent 142-147 245. Er uit zijn: 13-7 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 24 juni 246. Voorbij: 16-7 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 27 juni 247. De Klaagmuur: 19-7 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 1 juli 248. Wat nu?: 21-7 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 4 juli 249. Weder afwachten: 26-7 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 11 juli 250. De school van Miss Landau: 27-7 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 8 juli 251. Een rapport: 31-7 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 14 juli 252. Een afgesloten hoofdstuk: 3-8 1921 A., 6. Gedat. Jeruzalem 18 juli 253. In de wassende Maan: 8-8 1921 A., 6. Gedat. Jeruzalem 22 juli 254. In de wassende Maan (slot): 10-8 1921 O., 5. Z.d. 255. Naar Bethlehem: 12-8 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 29 juli 256. Rust: 18-8 1921 O., 5. Z.d. 257. Naar Bethlehem: 20-8 1921 A., 5. Gedat. Bethlehem 3 aug. 258. Bethlehem: 23-8 1921 O., 2. Gedat. Bethlehem 5 aug. 259. Sabbath in Jeruzalem: 30-8 1921 A., 13. Gedat. Jeruzalem 9 aug. 260. Bethlehem - Jeruzalem: 1-9 1921 A., 5-6. Gedat. Bethlehem-Jeruzalem 7-15 aug. 261. Wat gebeurt er?: 7-9 1921 A., 6. Gedat. Bethlehem-Jeruzalem 10 aug. 262. Dagen en jaren: 8-9 1921 A., 13. Gedat. Jeruzalem 16 aug. Opgenomen in Correspondent 148-153 263. Naar Petach Tikvah: 9-9 1921 A., 5. Gedat. Petach Tikvah bij Jaffa 19 aug. 264. Arabisch nationalisme: 12-9 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem-Petach-Tikvah 27 aug. 265. Sabbath te Petach Tikvah: 14-9 1921 A., 10. Gedat. Petach-Tikvah bij Jaffa 29 aug. 266. Met de wachters van Petach Tikvah: 20-9 1921 O., 5. Gedat. Petach Tikvah bij Jaffa 30 aug. Opgenomen in Correspondent 154-158 267. Hoe wij huishouden: 22-9 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 1 sept. 268. Met een joodschen jongen: 24-9 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 7 sept. 269. Zij vergaderen: 27-9 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 8 sept. 270. Er is veel gebeurd: 30-9 1921 A., 9-10. Gedat. Jeruzalem-Petach-Tikvah 4 sept. 271. Wij wachten: 3-10 1921 A., 5. Gedat. Petach Tikvah bij Jaffa 18 sept. 272. Na het Congres: 14-10 1921 A., 5. Gedat. Petach-Tikvah bij Jaffa 27 sept. 273. Een Joodsche Kolonie: 15-10 1921 A., 6. Gedat. Petach-Tikvah en Tel-Aviv bij Jaffa 28 sept. 274. Poort der Hope: 20-10 1921 A., 10. Gedat. Petach Tikvah 23 sept. 275. De koe: 21-10 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem. Joodsch Oudejaar 2 okt. Opgenomen in Correspondent 159-163 276. Het Nieuwejaar: 24-10 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 6 okt. 277. Een stille tijd: 26-10 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 11 okt. 278. Onze zwarte broeders: 2-11 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 13 okt. 279. Groote Verzoendag: 10-11 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 16 okt. 280. Rekening en verantwoording: 11-11 1921 A., 10. Gedat. Jeruzalem 18 okt. 281. Het lichte feest: 15-11 1921 A., 13. Gedat. Jeruzalem 1 nov. 282. De dag van Balfour: 16-11 1921 A., 13. Gedat. Jeruzalem 2 nov. 283. Na den verjaardag: 24-11 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 6 nov. 284. De angstige stad: 27-11 1921 O., 9. Gedat. Jeruzalem 11 nov. 285. Een maand voorbij: 12-12 1921 A., 5. Gedat. Jeruzalem 24 nov. 286. Een maand voorbij (vervolg): 14-12 1921 A., 13. Z.d. 287. Een maand voorbij (Slot): 15-12 1921 A., 5. Z.d. 288. Het is rustig: 21-12 1921 O., 5-6. Gedat. Jeruzalem 28 nov. 289. Zwarte broeders en vrienden: 25-12 1921 O., 5. Gedat. Jeruzalem 2 dec. 290. De jaren gaan: 4-1 1922 O., 5. Gedat. Jeruzalem 15 dec. 291. De jaren gaan (Slot): 5-1 1922 O., 5. Gedat. Jeruzalem 15 dec. 292. Agoedath Israël: 11-1 1922 A., 10. Gedat. Jeruzalem 16 dec. 293. De Heilige Stad/door eene zéér bijzondere correspondente: 12-1 1922 A., 5. Gedat. Jeruzalem 18 dec. 294. Groote en kleine politiek: 18-1 1922 A., 9-10 Gedat. Jeruzalem 26 dec. 295. De trousseau van Lea: 23-1 1922 A., 5. Gedat. Jeruzalem 30 dec. Opgenomen in Correspondent 164-167 296. Brand bij de buren: 26-1 1922 A., 5. Gedat. Jeruzalem 2 jan. 297. In afwachting: 1-2 1922 O., 5. Gedat. Jeruzalem 8 jan. 298. De moeilijkheden van Mohammed: 3-2 1922 A., 6. Gedat. Jeruzalem 10 jan. 299. Groote dagen: 10-2 1922 A. 13. Gedat. Jeruzalem 19 jan. 300. Hyacinthus Orientalis L.: 11-2 1922 A., 6. Gedat. Jeruzalem 21 jan. 301. Des Winters als het regent: 15-2 1922 A., 10. Gedat. Jeruzalem 27 jan. 302. Stilte: 18-2 1922 A. 5. Gedat. Jeruzalem 1 febr. 303. Jericho of de doodstraf: 23-2 1922 O., 5. Gedat. Jeruzalem-Jericho 2 febr. 304. Naar de lente: 27-2 1922 A., 13. Gedat. Jericho 3 febr. 305. De gasten van den Emir: 1-3 1922 O., 5. Gedat. Jeruzalem 6 febr. 306. Genoeg te doen: 3-3 1922 O., 5. Gedat. Jeruzalem 19 febr. 307. Een week van smart en schande: 9-3 1922 A., 5. Gedat. Jeruzalem 24 febr. Opgenomen in Correspondent 168-172 308. Onrustig: 15-3 1922 A., 6. Gedat. Jeruzalem 3 maart 309. Een Joodsche Constituante: 25-3 1922 O., 5. Gedat. Jeruzalem 8 maart 310. Veel verrassingen: 5-4 1922 A., 13. Gedat. Jeruzalem 16 maart 311. Niet over Lord Northcliffe: 8-4 1922 A., 13. Gedat. Jeruzalem 24 maart 312. Zal 't rustig blijven?: 24-4 1922 A., 5. Gedat. Jeruzalem 6 april 313. Het Feest van Nebi Moussa: 27-4 1922 O., 5. Gedat. Jeruzalem 10 april 314. De Groote vraag is nu maar...: 29-4 1922 A., 14. Gedat. Jeruzalem 17 april 315. Paaschfeest: 6-5 1922 O., 5. Gedat. Jeruzalem 23 april 316. En het mandaat?: 11-5 1922 A., 5. Gedat. Jeruzalem 28 april 317. Eén Mei..... voorbij: 19-5 1922 A., 10. Gedat. Jeruzalem 5 mei 318. Vandaag of later: 25-5 1922 O., 5. Gedat. Jeruzalem 11-12 mei 319. Vandaag of later (Slot): 28-5 1922 O., 5. Gedat. Jeruzalem 11-12 mei 320. Uitgesteld: 2-6 1922 O., 5. Gedat. Jeruzalem 18 mei 321. Ontspanning: 10-6 1922 A., 14. Gedat. Jeruzalem 26 mei 322. Onze feesten: 19-6 1922 A., 5. Gedat. Jeruzalem 5 juni 323. Vele nette menschen: 1-7 1922 A., 6. Gedat. Jeruzalem 16 juni 1922 324. Als een donderslag....: 6-7 1922 A., 10. Gedat. Jeruzalem 23 juni 325. Pekidiem en Amarcaliem/Open antwoord aan een lezer: 15-7 1922 A., 6. Gedat. Jeruzalem 30 juni 326. De Lof der Nieuwe Maan: 21-7 1922 A., 6. Gedat. Jeruzalem 4 juli 327. Heldere hemel: 24-7 1922 A. 5. Gedat. Jeruzalem 7 juli 328. Leven en Dood: 3-8 1922 O., 5. Gedat. Jeruzalem 13-14 juli 329. De Stad in spanning: 10-8 1922 A., 6. Gedat. Jeruzalem 20 juli. Opgenomen in Correspondent 173-177 330. Naar Jaffa: 16-8 1922 A., 6. Gedat. Jaffa 21 juli 331. De groote dag: 21-8 1922 A., 5. Gedat. Jaffa 23 juli 332. Jaffa: 22-8 1922 A., 6. Gedat. Jaffa 23 juli 333. Lief en lui: 5-9 1922 A., 10. Gedat. Jeruzalem 4 aug. 334. Het is voorbij: 7-9 1922 A., 5. Gedat. Jeruzalem 11 aug. 335. In Afwachting: 14-9 1922 O., 5. Gedat. Jeruzalem 18 aug. 336. Een Hollandsch buitenhuisje: 23-9 1922 A., 5. Gedat. Haifa 25 aug. 337. Groote plannen: 3-10 1922 O., 5. Gedat. Haifa 5 sept. 338. Eerste dag Selichoth: 6-10 1922 O., 5. Gedat. Jeruzalem 19 sept. 339. Het Oude Jaar: 9-10 1922 A., 5. Gedat. Jeruzalem 22 sept. 340. Nieuwjaar: 16-10 1922 A., 5. Gedat. Jeruzalem 26 sept. 341. Het lieve Loofhuttenfeest: 8-11 1922 A., 13. Gedat. Jeruzalem 19-22 okt. Opgenomen in Correspondent 178-183 342. Vóór den verjaardag: 13-11 1922 A., 5. Gedat. Jeruzalem 27 okt. 343. Wij maken schoon: 17-11 1922 A., 13. Gedat. Jeruzalem 3 nov. 344. Na den verjaardag: 24-11 1922 A., 17. Gedat. Jeruzalem 10 nov. 345. Van den anderen kant: 7-12 1922 A., 5. Gedat. Jeruzalem 17 nov. 346. Honderdzestig voor één cent: 16-12 1922 A., 5. Gedat. Jeruzalem 6 dec. 347. Critieke Crisis: 30-12 1922 A., 6. Gedat. Jeruzalem 13 dec. 348. De dood van Ben-Jehoedah: 2-1 1923 A., 13. Gedat. Jeruzalem 21 dec. 349. En nu?: 18-1 1923 A., 5. Gedat. Jeruzalem 5 jan. 350. Stille dagen: 29-1 1923 A., 5. Gedat. Jeruzalem 12 jan. 351. Naar Berlijn: 9-2 1923 A., 6. Gedat. Jeruzalem 25 jan. 352. Even goede vrienden: 16-2 1923 A., 17. Gedat. Jeruzalem 2 febr. 353. Het Handelsblad vliegt de lucht in: 23-2 1923 A., 13. Gedat. Jeruzalem 9 febr. 354. Des winters als het regent: 13-3 1923 A., 9. Gedat. Jeruzalem 20 febr. 355. Laisch la?: 20-3 1923 A., 13. Gedat. Jeruzalem 2 maart 356. Als de dagen lengen: 14-4 1923 A., 13. Gedat. Jeruzalem 23 maart 357. Voor het Paaschfeest: 19-4 1923 A., 5. Gedat. Jeruzalem 30 maart 358. Het Feest van het Ezeltje: 23-4 1923 A., 5. Gedat. Jeruzalem 3 april. Opgenomen in Correspondent 184-189 359. Paaschfeest: 26-4 1923 A., 13. Gedat. Jeruzalem 10 april 360. Hoe rustig: 22-5 1923 A., 6. Gedat. Jeruzalem 22 april 361. Samoecha, de Koe en de Bruidschat: 28-5 1923 A., 5. Gedat. Jeruzalem 27 april 362. Hoe warm het is en hoe politiek: 31-5 1923 A., 5. Gedat. 6 mei 1920 (sic) 363. Zóó is het officieel: 7-6 1923 A., 5. Gedat. Jeruzalem 20 mei 364. 25: 13-6 1923 A., 13. Gedat. Jeruzalem 25 mei. Opgenomen in Correspondent 190-194 365. Kans en keer: 26-6 1923 A., 9. Gedat. Jeruzalem 8 juni 366. Wij wachten: 30-6 1923 A., 5. Gedat. Jeruzalem 18 juni 367. Twee paar kousen, twee onderbroeken, twee rokken, twee onderlijfjes en een mooie lap goed: 10-7 1923 A., 13. Gedat. Jeruzalem 21 juni 368. De gasten van den Emir: 13-7 1923 A., 13. Gedat. Amman (Makar el Ali' = Het Hooge Huis) 26 juni 369. El Makar el Amiri: 21-7 1923 A., 6. Gedat. Amman 26 juni. Opgenomen in Correspondent 195-200 370. Een als Emir gekleed persoon: 31-7 1923 O., 5. Gedat. Kamp bij Amman 27 juni 371. Een groote dag: 6-8 1923 A., 6. Z.d. 372. De lange dag: 19-8 1923 O., 6. Gedat. Jeruzalem 30 juli 373. Langs de rozenravijnen: 29-8 1923 O., 5. Gedat. Amman-Jeruzalem 1 aug. 374. Vele gasten: 5-9 1923 A., 6. Gedat. Amman-Jeruzalem 3 aug. 375. De Koning van Bagdad: 8-9 1923 O., 5. Gedat. Amman-Jeruzalem 5 aug. 376. Weer thuis: 11-9 1923 A., 13. Gedat. Jeruzalem 16 aug. 377. Eind van 't jaar: 15-9 1923 A., 17. Gedat. Jeruzalem 4 sept. 378. Mignesajim, o, mignesajim: 27-9 1923 O., 5. Gedat. Jeruzalem 9 sept. 379. Het einde van den zomer: 1-10 1923 A., 5. Gedat. Jeruzalem 18 sept. 380. Het feest van de Kippen: 10-10 1923 A., 13. Gedat. Jeruzalem 24 sept. 381. Het blijde Feest: 27-10 1923 O., 5. Gedat. Jeruzalem 30 sept. 382. De Arabische quaestie: 2-11 1923 O., 2. Gedat. Jeruzalem 14 okt. (Onder de kop Palestina) 383. De Vogels van den grootvizier: 30-11 1923 A., 6. Z.d. (Onder de kop Palestina) 384. De koning komt: 3-2 1924 O., 2. Gedat. Amman-Transjordanië 16 jan. (Onder de kop Palestina) 385. De Koning van Mekka: 7-2 1924 A., 6. Gedat. Amman - Transjordanië 22 jan. (Onder de kop Palestina). Opgenomen in Correspondent 201-206 386. De Koning: 14-2 1924 O., 2. Gedat. Jeruzalem 30 jan. (Onder de kop Palestina) 387. In het Kamp van den Koning: 29-2 1924 A., 7. Gedat. Schunet Nimrîn, Transjordanië 18 febr. (Onder de kop Palestina) 388. Het bezoek bij den Koning: 29-3 1924 A., 6. Gedat. Jeruzalem 3 maart. (Onder de kop Palestina) 389. Het nieuwe Caliphaat: 2-4 1924 O., 2. Gedat. Jeruzalem 12 maart (Onder de kop Palestina) 390. Ons verleden: 30-4 1924 O., 1-2. Gedat. Jeruzalem 11 april. (Onder de kop Palestina) 391. De ruïnen van Capernaüm: 9-5 1924 A., 6. Gedat. Jeruzalem 17 april (Onder de kop Palestina) 392. Een démenti: 15-5 1924 O., 2. Gedat. Jeruzalem 1 mei (Onder de kop Palestina) 393. 1100-1000; 46000-15000; 1000-70: 14-6 1924 O., 2. Gedat. Jeruzalem 27 mei (Onder de kop Palestina) 394. Symptomen: 1-7 1924 A., 5-6. Gedat. Jeruzalem 20 juni (Onder de kop Palestina) Wie was wie in de feuilletons? NB De spelling van de namen volgt die van De Haan in zijn feuilletons. In de gevallen waarin door hem verschillende spellingen werden gebruikt, wordt de meest gebruikte gehanteerd. Variaties zijn bij het betreffende lemma tussen haakjes opgevoerd. Hierbij worden eventueel ook Engelstalige varianten vermeld, zoals zij in de naslagwerken voorkomen. Men moet hierbij echter rekening houden met verschillende transcripties van Hebreeuwse en Arabische namen, die niet alle worden vermeld. Het was niet doenlijk om daarbij een zelfde methode te gebruiken. In de biografieën van een aantal protagonisten -zoals emir Abdoellah, Atatürk, Weizmann, Zaghloel Pasja- is een flink deel politieke geschiedenis opgenomen, die als doel heeft om de historische context in de artikelen te verduidelijken. De alfabetisering van Arabische namen is een apart probleem: in sommige gevallen wordt gealfabetiseerd bij voornaam, in andere bij achternaam. Het was niet altijd mogelijk om te onderscheiden waar de Arabische voornaam eindigt en de achternaam begint. Verder moet men bij namen waarbij geen biografische bijzonderheden konden worden gevonden, zoals bij de jongens die hij ontmoette of die zijn buren waren, bedenken dat de ‘h’ in het Arabisch kan worden getranscribeerd tot ‘ch’ of ‘h’; ‘kh’ tot ‘ch’; ‘oe’ tot ‘u’. Zo schreef De Haan zowel ‘Hassan’ als ‘Chassan’, ‘Moessa en 'Moussa’. Afkortingen en verklaringen (zie voor het laatste ook het glossarium) Alija Emigratie naar Palestina. Alliance Alliance Israélite Universelle. Internationale joodse hulporganisatie in 1860 opgericht in Frankrijk. Had aanvankelijk als voornaamste doel om het antisemitisme tegen te gaan, maar ontwikkelde zich geleidelijk tot een organisatie die hulp en onderwijs aanbood aan joden in landen waar zij werden verdrukt. Arab Bureau Afdeling van de Britse inlichtingendienst in Cairo tijdens w.o. I. Opgericht om contacten te leggen met de Arabieren. Van hieruit werd de Arab Revolt geleid. Arab Executive Leiding gekozen door de verschillende Palestijnse Arabische Congressen, die de besluiten hiervan moest uitvoeren en de activiteiten moest leiden. Arab Revolt Opstand van de Arabieren tegen de Ottomaanse heerschappij, die werd geleid door de Hasjemieten met militaire steun van Engeland. Hij speelde zich van 1916-1918. Doel was in eerste instantie een pan-Arabisch rijk. Bezalel Kunstopleiding in Jeruzalem, opgericht in 1906 door de schilder en beeldhouwer Boris Schatz. Brith Shalom Groep die eind 1925 in Jeruzalem ontstond om een toenadering tussen joden en Arabieren te bevorderen. Zij propageerde een binationale staat van Arabieren en joden in Palestina. Chief Secretary Belangrijkste ambtenaar in het mandaatbestuur in Palestina en tweede man na de Hoge Commissaris. Chibbat Zionbeweging (letterlijk: Liefde voor Zion) Beweging die in Rusland ontstond na de pogroms van 1881/1882 en tot doel had joodse emigratie naar Palestina te bevorderen. Choveve Zion Aanhangers van de Chibbat Zionbeweging. ICA Jewish Colonial Association. Joodse bank, die tot doel had om kolonisatie van joden in Palestina te financieren. ITO Jewish Territorial Association. Opgericht in 1905 door Israel Zangwill, toen het zionistisch congres het voorstel van Herzl verwierp om voorlopig een Engels aanbod te accepteren om Oeganda open te stellen voor zionistische kolonisatie. Zangwill was voor vestiging buiten het Ottomaanse rijk. De ITO ondernam later kolonisatieprojecten o.a. in Argentinië. JNF Joods Nationaal Fonds. Opgericht in 1901 als instituut dat in Palestina land zou aankopen voor vestiging van joden. Het JNF stoelde vooral op kleine giften van de modale zionist. Nili Spionage-organisatie van Palestijnse joden voor de Britten tijdens w.o. I. Zij ontstond in Zichron Jaäkov en werd geleid door de Aaronsohnfamilie. NZB Nederlandse Zionistenbond. OETA Occupied Enemy Territory Administration. Militair bestuur dat tot juni 1920 Palestina bestuurde. Vredesgerichten Rechtbanken opgericht door seculaire joden waarin, analoog aan de rabbinale rechtbanken, zaken betreffende familierecht en civiele geschillen konden worden behandeld. Tachkemonieschool School waar zowel religieus als seculair onderwijs wordt gegeven. ZC Zionistische Commissie. Commissie die in het begin van 1918 door het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken benoemd om 1) een verbinding te vormen tussen het bestuur van Palestina en de joodse bevolking daar; 2) de joodse hulpverlening te coördineren; 3) te helpen bij het bijstaan en stichten van joodse kolonies; 4) de joodse organisaties in Palestina bij te staan bij het opnieuw ter hand nemen joodse leden moesten representatief zijn voor de joden in de geallieerde landen. Zionist Executive Dagelijks bestuur van de ZWO. ZWO Zionistische Wereldorganisatie. A AARON Zoon van Adam AÄRON Weesjongen AÄRON Neefje van het echtpaar Zilversmit. AARONSOHN, AARON Roemenië 1876-Engeland mei 1919. Broer van Sara en Alexander. Landbouwdeskundige, die met behulp van Edmond de Rothschild in Europa studeerde. Een der oprichters van de kolonie Zichron Jaäkov. Belangrijk was zijn ontdekking van wilde tarwe. Sinds 1911 ervan overtuigd dat de zionistische zaak het beste werd gediend door de Britten. Richtte daarom Nili op. AARONSOHN, ALEXANDER zie ARONSSOHN, ALEXANDER AARONSOHN, SARA Zichron Jaäkov 1890-1917. Zuster van Aaron en Alexander. Trouwde in Constantinopel, maar keerde terug naar Palestina. Had een leidende rol in Nili. Werd in 1917 door de Turken gevangen genomen en gefolterd. Pleegde zelfmoord om geen geheimen te verraden. ABATI TAKLAHUM Monnik in het Abessijnse klooster in Jeruzalem. ABBAS effendi. Douanier in Port-Saïd. ABBAS (ABD AL-BAHA) Teheran 1844-Haifa 1920. Oudste zoon van de stichter der Bahāi. Werd na diens dood beschouwd als zijn opvolger en belangrijkste exegeet van diens geschriften. Bedreef zending in o.a. Egypte, Europa en Amerika, waar zich overal Bahaigroepen vestigden. Door de Engelsen geridderd. Zijn graf bevindt zich in Haifa, waar zich ook een belangrijk centrum van de Bahaileer bevindt. ABBAS EL MELKI (AL-MALIKI?) Imam van de heilige moskee te Mekka en afgevaardigde van Hoessein naar Palestina. ABD AL-BAHA zie ABBAS ABDALLAH zie ABDOELLAH, emir. ABD ALLAH b. AL-HUSAYN zie ABDOELLAH, emir. ABD el KADER DERWISCH ca 1903-1923. Roverhoofdman, misschien afkomstig uit de Darwish familie die de dorpen in het berggebied ten zuidwesten van Jeruzalem leidde. Beschouwd als de moordenaar van een Engelse militair en daarom in een politieactie om het leven gebracht. ABD el MOTI Winkelier in Jeruzalem. ABD el RAHEEM AMEENH HA-MOUNI Jongen in Hebron. ABD el RAHEEM el SAÏD Zakenman in Hebron. ABD el RAZAQ (RAZAG) Oomzegger van de gebroeders Aouedda. ABDOEL HAMID II Constantinopel 1842-Magnesia 1918. Sinds 1876 sultan van het Ottomaanse rijk en berucht om zijn autocratische regime. Werd in 1909 afgezet. Abdoel Hamid was beschermheer was van een archeologische expeditie naar de Dode Zee. ABDOEL SALAÄM (SALAM) zie AOUEDDA ABDOELLAH (ABDALLAH) Mekka 1882-Jeruzalem 1951. Emir van Transjordanië en sinds 1946 koning van Jordanië. Zoon van Hoessein, koning van de Hedjaz. Broer van Ali, Feisal en Zed. Studeerde in Constantinopel en werd in 1908 vertegenwoordiger van de Hedjaz in het Turkse parlement. Sloot zich vlak voor w.o. I aan bij de in Cairo opgerichte Arab Union. Sprak in april 1914 in Egypte met lord Kitchener en Ronald Storrs en raakte zo verzeild in de onderhandelingen die leidden tot de Arab Revolt tegen de Turken, die door zijn vader in juni 1916 in Mekka werd uitgeroepen. Speelde een kleine rol in de krijgshandelingen zelf. Door een Irakees congres op 8 maart 1920 uitgeroepen tot koning van Irak, maar de Engelsen gaven later de troon aan zijn broer Feisal, die door de Fransen eind juli uit Damascus was verdreven. In maart 1921 ontmoette hij de minister van Koloniën Churchill in Jeruzalem, waarbij op 28 maart werd afgesproken dat het gebied van Transjordanië van Palestina zou worden afgescheiden en onder Engels mandaat aan Abdoellah worden gegeven. Zijn regering daar werd op 28 aug. 1923 officieel erkend door de Hoge Commissaris van Palestina. In 1946 erkenden de Engelsen Transjordanië als onafhankelijke staat en werd Abdoellah officieel koning. Hij werd in Jeruzalem vermoord vanwege zijn onderhandelingen met Israël. Schreef zijn memoires. Abdoellah werd beschouwd als de meest bruisende, aardige en intelligente van Hoesseins zonen. Maar in de ogen der Britten -speciaal Lawrence- had hij nooit de statuur van de waardige Feisal. Toen hij Transjordanië toebedeeld kreeg, was dat een onduidelijk gebied ten Oosten van de Jordaan en Palestina, waar de bedoeïenen de baas waren en een handjevol Britten informeel de scepter zwaaide. Abdoellah arriveerde er in 1921, nadat hij zijn functie als minister van Buitenlandse Zaken van de Hedjaz had opgegeven en toen Churchill het Midden-Oosten bezocht. Terwijl de Cairo conferentie in volle gang was, nestelde Abdoellah zich in het gebied en kreeg er een warme aanhang van de Britse ambtenaren ter plekke en de bevolking. Hij beloofde dat hij de Fransen in Syrië niet zou aanvallen en Feisal als koning van Irak zou erkennen. Later erkende hij -als enige Arabische leider- de Balfour Declaratie met het beding dat die niet zou gelden ten Oosten van de Jordaan. Hij regeerde autocratisch maar met moed en charme en behield de gewoonten van de woestijn. Hij was slordig met geld en bleef zijn hele regering afhankelijk van Britse subsidies. De grondslag van zijn politiek bleef tot het einde toe het ideaal van een Groot-Syrië onder zijn leiding. Dit leverde hem de vijandschap op van Libanese en Syrische nationalisten en de scepsis van de zionistische leiders, met wie hij in bijna voortdurend contact stond. ABDOELLAH Dief. ABDOELLAH effendi. Waarschijnlijk: ABDALLAH KHARDOUS Plaatsvervangend gouverneur van Bethlehem en censor voor Arabische bladen. Later overgeplaatst naar Ramallah en in 1924 naar Jeruzalem. ABDOELLAH el MOEDAFIE Sjeikh uit de Hedjaz. ABDÜLMECID II zie WAGRID ed DIEN ABDUL-RAZAG zie ABD el RAZAQ ABD us SAMAD Drusische vertaler. ABED effendi. Politie-officier in Es-Salt ABIAD, GEORGES Beiroet 1880-1959. Pionier van het Egyptische tooneel. Speelde ook in het Frans en in westerse rollen als Othello en Oedipus. Hij woonde enige jaren in Parijs en raakte bevriend met Sarah Bernard. ABIATHAR Belangrijkste priester in het heiligdom van Nob. Deelde de moeilijkheden van David in diens strijd tegen koning Saul. ABIGAIL Zuster van koning David. ABISHAI Zoon van koning Davids zuster Zeruiah, generaal en favoriet van de koning. ABNER Oom of neef van koning Saul en diens legeraanvoerder. Volgens de overlevering een zoon van de heks van Endor. ABOE ANTON Griekse hotelhouder in Jericho. ABOE ATALLAH Buurman van Abdoel Salaäm Aouedda. ABOE JOESOEF Arbeider. ABOE SALIGH zie MOHAMMED effendi HAJAJI of HAJAZI ABOE SIFIEN = Vader van het zwaard. Bijnaam van FAKHR AL-DIN II 1572-1635. Emir van Libanon van 1590-1635. Hij breidde zijn rijk uit en heerste van Aleppo tot Egypte. Wordt beschouwd als de vader van het moderne Libanon, omdat hij voor het eerst het land onder één heerser verenigde. ABRAHAM Aartsvader. ABRAHAM Driftige man. ABRAHAM Falasja. ABRAHAM Jongen in Caïro. ABRAHAMSON zie ABRAMSON, ALBERT ABRAHAMSON, M. Afkomstig uit Amersfoort. Schonk omstreeks 1873 het eerste legaat aan het ziekenhuis Schaäre Zedek. ABRAMSON (ABRAHAMSON), majoor ALBERT 1876-1944. Gouverneur van Hebron van 1918-1921. Chief British Representative in Trans-Jordanië 1921, een functie waarbij hij emir Abdoellah in de gaten moest houden. Daarna keerde hij terug naar Palestina en bekleedde verschillende functies als gouverneur. ABSALOM Derde zoon van koning David, geboren tijdens diens verblijf in Hebron vermoedelijk ca 1007 v Chr. ACHAD HAÄM (AHAD HA'AM) = ASHER HIRSCH GINSBERG, Skvira (provincie Kiev in Rusland) 1856-1927. Uit een Chassidische familie. Leerde zichzelf Russisch, Duits, Frans, Engels en Latijn. Zei het geloof vaarwel en werd een leidende figuur in de Chibbat Zionbeweging, een voorloper van Herzls zionistische beweging. Achad Ha-am pleitte voor een spirituele terugkeer naar het jodendom vóór de fysieke vestiging in Palestina, ook nadat hij zich had aangesloten bij het politieke zionisme van Herzl. Hij voorzag problemen met de Arabische bevolking en deelde daarom niet het algemene enthousiasme over de Balfour Declaratie. In 1922 vestigde hij zich in Palestina. ACHITOFEL Raadsman van koning David en medestander van Absalom tijdens diens conflict met zijn vader. ACHMAD Arbeider. ACHMAD Broertje van Machmoed, de staljongen van Abdoel Salaäm Aouedda. ACHMAD zie ACHMED, buurjongen. ACHMAD Stalknecht van Abdoel Salaäm Aouedda. ACHMAD effendi ABOE HASSAN Hoofd van de havenwerkers in Jaffa. ACHMAR Jongen bij de Klaagmuur. ACHMED Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. ACHMED effendi. Zwager van Abdoel Salaäm Aouedda. ACHSA Dochter van Caleb. Haar vader gaf haar ten huwelijk aan Othniel, de veroveraar van Kiriat-Sefer. ADIL effendi. Zie AOUEDDA ADIL, emir. Druse uit Libanon. ADLER, BEN-ZION Rabbijn in Jeruzalem. ADLI zie ADLY ADLY (ADLI) Pasja YEGHEN Cairo 1864-Parijs 1933. Egyptische politicus, die vanaf begin w.o. I verschillende ministeries vervulde. In maart 1921 voor de eerste keer eerste minister. Hij voerde vanaf 1920 meermalen besprekingen in Londen voor Egyptische zelfstandigheid. De Wafd (Onafhankelijkheidspartij) en Zaghloel Pasja echter veroordeelden scherp deze besprekingen, omdat men Adly te accommoderend vond. Het Adly-ministerie nam daarom in dec. 1921 ontslag zonder resultaat te bereiken. Adly was een der oprichters van de Liberale Constitutionele Partij in okt. 1922. In 1929 leidde hij nog kort een zakenkabinet. ADWAHU, MAHGID el Zoon van Sultan, het hoofd der Belka bedoeïenen. ADWAHU, SULTAN Pasja el Hoofd van de Belka bedoeïenen. In sept. 1923 in opstand tegen emir Abdoellah. AFIFE Buurmeisje van Abdoel Salaäm Aouedda. AFOUF Bediende bij de rechtbank in Jeruzalem. AGMON zie BISTRITSKY AHARONI (AHARONOWITZ), ISRAEL Vidzy (bij Vilna) 1882-1946. Studeerde aan de universiteit van Praag en vestigde zich in 1904 in Palestina, waar hij talen onderwees. Zijn belangstelling voor zoölogie bracht hem er toe een museum voor natuurlijke geschiedenis op te richten, waarvan hij in 1924 directeur werd. Hij schreef veel over vogels. Van een expeditie naar Syrië in 1930 bracht hij een goudhamster mee die de oermoeder werd van duizenden hamsters in laboratoria over de hele wereld, omdat zij gemakkelijke proefdieren bleken te zijn. AHARONOWITZ, ISRAEL zie AHARONI AHARONOWITZ, JOSEPH zie ARONOWITZ AHASVERUS Perzisch koning voorkomend in het boek Esther, waarschijnlijk identiek aan Xerxes. AHAZ, 735-719. Koning van Juda. Tijdens zijn regering werd Juda een vazalstaat van Assyrië. AHOEWAH Weesmeisje. AÏD effendi. Adjudant van emir Abdoellah. AKIL Zoon van Mohammed, bediende in het jongensweeshuis. AKRAM Bey. Directeur van landbouw in Transjordanië. ALBERDINGK THIJM, CATHARINA Amsterdam 1849-id. 1903. Nederlands schrijfster van tijdschriftartikelen en van romans (samen met Louise Stratenus) die zich voornamelijk afspeelden in hofkringen en erg populair werden. ALBERT Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. ALBINA, A.P. Kapitein in het Engels leger. ALEXANDER JANNAEUS (JANNAÏ; YANNAI), ca 126 v Chr.-76 v Chr. Koning van Judea uit het huis der Hasmoneeën, de afstammelingen van Judas Maccabaeus. Vader van Hyrcanus. ALEXANDER, S. Advocaat uit Cairo van de firma R.S. Devonshire & Co. Een der verdedigers voor de krijgsraad in mei 1920 van joodse gevangenen. ALEXIE Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. ALFRED Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. ALI Mekka 1879-Bagdad 1934. Oudste zoon van Hoessein, koning van de Hedjaz. Broer van Feisal, Abdoellah en Zed. Volgde zijn vader in 1924 op, toen deze moest vluchten voor de troepen van Ibn Saud. Toen de laatste in dec. 1925 de hele Hedjaz had veroverd, volgde Ali na een moedige strijd zijn vader in ballingschap op Cyprus. Was de rustigste, zichzelf meest wegcijferende van Hoesseins zonen. ALI Vader van koning Hoessein van de Hedjaz. ALI ca 598-Kufa 660. Neef en echtgenoot van Fatima, de dochter van de profeet Mohammed. Tevens vierde kalief. ALI Jongen in Jaffa. ALI Jongen bij Klaagmuur. ALI Politieagent in Jeruzalem. ALI Soldaat in het leger van emir Abdoellah. ALI Staljongen van Abdoel Salaäm Aouedda. ALI Vuilnisjongen. ALI Waterdrager. ALI Waterverkoper. ALICE Buurmeisje van Abdoel Salaäm Aouedda. ALLENBY, EDMUND HENRY HYNMAN 1st Viscount. Nottinghamshire 1861-Londen 1936. Brits veldmaarschalk, die zijn talent vooral vertoonde in de verovering van Palestina aan het eind van w.o. I. Nam deel aan de Boerenoorlog. Allenby werd in 1915 commandant van het eerste leger in Frankrijk en kreeg in 1917 de leiding van het leger in Egypte. Zijn verovering van achtereenvolgens Gaza, Jeruzalem, Aleppo en Damascus leidde tot een overgave van de Turken. Van 1919 tot 1925 Hoge Commissaris van Egypte. ALLENBY, lady MABEL ?-1942. Geboren Adelaide Mabel Chapman. Huwde Allenby in 1896. ALPHONSE Staljongen van Abdoel Salaäm Aouedda. ALMALAÄCH, ABRAHAM (ELMALEH) Jeruzalem 1885-id. 1967. Sefardisch schrijver en journalist. Was directeur van joodse scholen in Constantinopel en Damascus en keerde in 1914 terug naar Palestina. Van 1919-1921 hoofd van de zionistische persdienst daar. Lid van de Asefat ha-Nivharim, de Va'ad Le'umi en de Jeruzalemse gemeenteraad. Lid van het eerste parlement van Israël. ALTSCHULER Kolonist in Rechovoth. ALVA, FERNANDO hertog van, Piedrahita 1507-Lissabon 1582. Door de Spaanse koning naar de Nederlanden gestuurd om de opstand daar te onderdrukken. AMALEK De eerste vijand die Israel ontmoette na de tocht door de Rode Zee. Stamvader van de Amalekieten. AMASA Neef van koning David en commandant in het leger van Absalom bij diens rebellie tegen zijn vader. AMDURSKY, JERACHMIËL Jeruzalem 1877-? Hotelpionier in Palestina. Voorzitter van de Choerva synagoge. Lid van de directie van de Anglo-Palestine Bank en de Mizrachibank. AMERY, LEOPOLD CHARLES MAURICE India 1873-Londen 1955. Parlementslid voor de Conservatieve Partij. In 1924 minister van Koloniën. AMICIS, EDMONDO de Ongelia (nu Imperia) 1846-Bordighera 1908. Italiaans schrijver, al jong bekend om zijn patriottische en sentimentele gedichten. Werd internationaal beroemd met zijn jongensboek Cuore (1886), in Nederlandse vertaling Een jongensleven. AMINOFF, ABRHAM Rabbijn en leider van de Boekhaarse joden. AMNI Dienstmeisje van Abdoel Salaäm Aouedda en ook bij De Haan werkzaam. AMOS Derde van de kleine profeten, die leefde in de 8ste eeuw v Chr. Door sommigen wordt hij beschouwd als de eerste schrijvende profeet. Hij is de eerste die Israel bedreigt met ballingschap, als het zich niet aan Gods wetten houdt. ANAK Zoon van Arba, de held der Anakiem. Naar de zoon werd de stam der Anakieten genoemd. d'ANNUNZIO, GABRIELE bij Pescara 1863-Gardone 1938. Italiaans schrijver van vooral romans en toneelstukken. Vertegenwoordiger van verfijnde en hyperindividualistische fin-de siècle-literatuur, die afrekende met het heersend academisch classicisme. Debuteerde op 16-jarige leeftijd. Werd later journalist en mondaine societyfiguur in Rome. IJverde sterk voor deelname van Italië in w.o. I en was later een groot bewonderaar van Mussolini. ANTEBI, ALBERT Damascus 1869-Constantinopel 1918. Sinds 1896 leider in Palestina van de instituten van de Alliance Israélite Universelle. Tijdens w.o. I was hij de woordvoerder van de Palestijnse zionistische organisatie. Pleitbezorger voor de joden tegen de Turken, die hem wel mochten. Werd desondanks in 1916 verbannen. Werd gerekruteerd als soldaat aan het Anatolische front, waar hij een fatale tyfus opliep. AOUEDDA (AWEIDAH), ABDOEL SALAÄM (SALAM) -Amman ca 1963. Geboren bij Ashdod. Vriend van De Haan en diens huisheer sinds dec. 1920. Was tijdens w.o. I officier in het leger. Broer van Adil, Hassan en Subgih. Waarschijnlijk samen met dezen eigenaar van een stal en later een garage, de East Company. Was agent in Palestina voor emir Abdoellah en kreeg een pensioen van de Jordaanse regering. Vertrok in 1948 berooid naar Amman. AOUEDDA (AWEIDAH), ADIL Jeruzalem ca 1899-Ramallah ca 1963. ‘Adil Effendi’. Jongste broer van Abdoel Salaäm, Hassan en Subgih. Vriend van De Haan en door hem vereeuwigd in vele gedichten. Werkte in 1920/1921 in de financiële administratie van het Palestijnse bestuur en vertrok in augustus 1922 naar Europa. Studeerde in Konstanz aan de Technische Hogeschool. Werkte na zijn studie bij de radio, eerst in Palestina en later in Jordanië, waarheen hij in 1948 vluchtte. Adil kwam om toen hij zijn dochter redde uit een brand. De Haan heeft een kleine twintig kwatrijnen aan deze vriend gewijd. AOUEDDA (AWEIDAH), AREF Vader van de gebroeders Aouedda. AOUEDDA (AWEIDAH), ASSALIE HUSSON? Vrouw van Abdoel Salaäm. AOUEDDA (AWEIDAH), CAUSA Dochter van Ibrahîm. AOUEDDA (AWEIDAH), CHALIL Oudste, gestorven broer van de gebroeders Aouedda. AOUEDDA (AWEIDAH), HASSAN ?-Beiroet ca 1963. Opgeleid aan het Amerikaans College in Beiroet. Eigenaar van een koetsiersbedrijf. Broer van Abdoel Salaäm, Adil en Subgih. AOUEDDA (AWEIDAH), HUSSEIN Zwager en oom van de gebroeders Aouedda. AOUEDDA (AWEIDAH), IBRAHÎM, ?-Jordaan 1922. Zoon van Chalil. Officier in het Engelse leger en verdronken in de Jordaan bij een actie tegen Syrische bedoeïenen, samen met de Britse officier James Mackenzie die hem probeerde te redden. Een plaquette in de St. George kathedraal in Jeruzalem gedenkt dit ongeval. AOUEDDA (AWEIDAH), MOEKARREM. Jongste dochter van Abdoel Salaäm. AOUEDDA (AWEIDAH), RIVKE (RIVKAH) Tweede dochter van Abdoel Salaäm. AOUEDDA (AWEIDAH), SOUHELIA. Oudste dochter van Abdoel Salaäm. AOUEDDA (AWEIDAH), SUBGIH (SUBHI) ?-Tripolis 1955. Broer van Abdoel Salaäm, Adil en Hassan. Opgeleid aan het Amerikaans College in Beiroet. Werkte eerst bij het bestuur in Jeruzalem, later bij het kadaster in Haifa. AOUEDDAH, zie AOUEDDA APRAXIA Grieks buurmeisje. ARBA Held van de Anakim, een volk van reuzen in het Zuiden van Palestina, en beschouwd als hun vader. Tijdgenoot van Joshua. ARCHIMEDES Sicilië 287-id. 212 v Chr. Grieks wiskundige. AREF Bey el HASSAN Kolonel en hoofd van politie van emir Abdoellah. AREF al AREF zie ARIF al ARIF ARIF al ARIF (AREF al AREF) Jeruzalem 1892-Ramallah 1973. Palestijns politicus. Redacteur van de Palestijnse krant Suriyya al Janubiyya (=Zuid-Syrië). Zoon van een koopman. Opgeleid aan een lyceum in Constantinopel, waar hij het vak van journalist oppakte. Zijn eerste artikel in Filastin (Jaffa) was tegen landverkoop aan joden. Kwam tijdens w.o. I in dienst bij het leger, werd krijgsgevangen gemaakt door de Russen en bracht drie jaar in Siberië door. Hij leerde daar Duits en vertaalde Ernst Haeckel, Riddle of the Universe (Die Welträtsel) in het Turks. Gaf na terugkomst in Palestina in 1918 Suriyya al Janubiyya uit, dat wegens zijn antizionistische inhoud meerdere keren werd verboden. Hoewel hij een belangrijke rol in de aprilrellen van 1920 speelde en daarvoor werd gearresteerd, propageerde hij toch voornamelijk een geweldloos Arabisch verzet. Vluchtte met Amien al-Husseini naar Damascus, maar moest dat land verlaten na de intocht van de Fransen in juli 1920. Werd in Transjordanië door bedoeïenen verborgen. Toen Herbert Samuel in aug. 1920 es Salt in Jordanië bezocht, pleitten dezen voor een pardon dat ook werd verleend. Arif werd vervolgens District Officer van o.a. Jenin en Nabloes. In 1926 werd hij benoemd tot Chief Secretary van Transjordanië. In 1929 werd hij opnieuw District Officer, nu van Beersheba. Hij werd daar zeer populair bij de bedoeïenen en slaagde erin zijn district tijdens de rellen van de jaren dertig rustig te houden. Zijn anti-Britse houding bracht hem tot een tijdelijke bewondering van Hitler. In 1942 werd hij naar Ramallah gestuurd en bleef daar tot 1948 in functie. In 1948 werd hij burgemeester van Jordaans Jeruzalem en in 1955 even minister in Jordanië. ARONOWICZ zie ARONOWITZ ARONOWITZ, JOSEPH (ARONOWICZ, AHARONOWITZ) Oekraïne 1877-Tel Aviv 1937. Actief in de zionistische jeugdbeweging in Galicië. Vestigde zich in 1906 in Palestina. Was eerst in verschillende joodse kolonies arbeider, daarna uitgever van het eerste joodse arbeiderstijdschrift in Palestina, Ha Po'el Ha-Tzair. Tijdens w.o. I uit Palestina verbannen. Hervatte daarna zijn werk aan het tijdschrift tot 1922. Bleef actief in de arbeidersbeweging en oefende veel invloed uit op de joodse arbeidersbeweging in Palestina. ARONSSOHN (AARONSSOHN), ALEXANDER Zichron Jaäcov 1888-1948. Broer van Aäron en Sara Aaronssohn. Turks onderdaan en later Engels kapitein. Een van de oprichters van Nili. Ging tijdens w.o. I naar Egypte om contact te leggen met het Britse commando. Vandaar naar de VS als propagandist voor de geallieerden. Richtte na de oorlog de Bnei Benjamin op, een organisatie van Joodse boeren van de tweede generatie in Palestina. Schreef in Doar Hajom en publiceerde zijn memoires. Tijdens w.o. II in Britse geheime dienst. ARSLAHN, ADEL Shuwayfat1882-1954. Syrisch politicus en ondanks zijn Drusische afkomst soenniet. Opgevoed in Franse scholen en Parijs, waar hij letterkunde studeerde. Diende in het Ottomaans bestuur en werd in 1918 door Feisal benoemd tot gouverneur van Mount Libanon. Werd diens politiek adviseur en een fel aanhanger van de Pan-Arabische Istiqlal partij. Uit Syrië en Libanon verbannen, toen in 1920 de Fransen Syrië binnenvielen. Vluchtte naar Transjordanië, waar hij met anderen een afdeling van de Istiqlalpartij oprichtte en in 1921 adviseur werd van Abdoellah. In 1923 werd hij onder druk van de Britten door Abdoellah verbannen wegens zijn anti-Franse activiteiten. Hij trok toen naar de Hedjaz. Ging in 1925 naar Palestina en later naar Egypte, waar hij werd verbannen wegens anti-Italiaanse activiteiten. ARWESTI Sefardische weesjongen. Werd opgeleid als huisschilder. ASA 908-867 v Chr. Derde koning van Juda. Regeerde aanvankelijk in vrede, maar werd geconfronteerd met invallen van Nubiërs. ASAHEL Zoon van Zeruiah, zuster van koning David. Hij werd al vroeg in diens regering gedood. ASQUITH, HERBERT HENRY 1st Earl of OXFORD and ASQUITH. Lancashire 1852-Berkshire 1928. Brits politicus. Aanvankelijk liberaal parlementslid, die veel deed voor sociale wetgeving en vooral bekend was als verdediger van de Ierse nationalist Parnell. Van 1908 tot 1916 eerste minister, maar hij nam ontslag na aanvallen van Lloyd George. Wijdde zich na zijn herverkiezing in 1920 weer aan de Ierse kwestie. ASSAGIOLI Misschien: ROBERTO Venetië 1888-Capolona d'Arezzo 1974. Italiaans psychiater die een richting stichtte bekend als psychosynthesis. Hij was een tegenstander van Freud en geloofde niet in psychoanalyse, omdat die zich te veel richtte op het abnormale. ATALLAH Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. ATANAS Buurman van Abdoel Salaäm Aouedda. ATATÜRK, KEMAL zie MOESTAPHA KEMAL AUERBACH Rabbijn in Leipzig. AUGUSTA VICTORIA Sleeswijk Holstein 1858-Doorn 1921. Laatste keizerin van Duitsland en echtgenote van Wilhelm II. AUSTER, DANIEL zie OSTER AWEIDAH zie AOUEDDA AWHEM Kapitein die wegens spionage in 1923 werd gearresteerd. AWIËZER Jongen in Tel Aviv. AZI zie OSMAN el AZI AZIRIE, MOZES Vader van Hamame. AZI, JOSEPH el Sjeikh in het district Hebron. AZIZ HASSAN Egyptische prins die in 1921 werd verbannen. AZULAI, CHAIM JOSEPH DAVID Jeruzalem 1724-Livorno 1806. Joods geleerde uit een prominente familie van rabbijnen en kabbalisten. Combineerde een mystieke inslag met een onuitputtelijke intellectuele nieuwsgierigheid. Bracht het grootste deel van zijn leven door als afgezant van de Palestijnse joodse gemeenschappen om geld bijeen te halen in de diaspora. In 1778 kwam hij in Livorno terecht, waar hij de rest van zijn leven doorbracht. B. BAASHA zie BASA BACH, JOHANN SEBASTIAN Eisenach 1685-Leipzig 1750. Duits componist. BADJA Dienstmeisje in een hotel in Petach Tikvah. BAEDEKER, KARL Essen 1801-Koblenz 1859. Duits uitgever en boekhandelaar, die een serie reisbeschrijvingen begon. Na zijn dood werd de reeks voortgezet. BAGINSKY Misschien: ADOLF ARON Silezië 1843-Berlijn 1918. Duits arts en grondlegger van de kindergeneeskunde. Directeur van een kinderziekenhuis in Berlijn. BAHYA (BAHYE) BEN JOSEPH IBN PAQUDA Leefde eerste helft van de 11de eeuw in Saragossa. Joodse moraalfilosoof en rabbijn. BAHYE zie BAHYA BAKOENIN, MICHAIL Tver 1814-Bern 1876. Russisch grondlegger van het revolutionair anarchisme. BALFOUR, ARTHUR JAMES Lord. Whittingham 1848-bij Londen 1930. Brits staatsman. Vóór zijn politieke carrière filosoof met veel belangstelling voor godsdienst. In 1887 in het kabinet als Chief Secretary voor Ierse Zaken en ferm tegenstander van de Ierse nationalisten. Van 1902 tot 1905 eerste minister. Toen na het uitbreken van w.o. I in 1915 het eerste coalitiekabinet werd gevormd onder Asquith, werd hij First Lord of the Admiralty en in dec. 1916 onder Lloyd George minister van Buitenlandse Zaken tot okt. 1919. In die hoedanigheid is hij de auteur van de Balfour Declaratie, waarin de joden een Nationaal Tehuis in Palestina werd beloofd. Balfour begon belangstelling voor het zionisme te koesteren rond 1902, toen Theodor Herzl onderhandelingen opende met de Britten. In 1906 ontmoette hij in Manchester Chaim Weizmann, die een grote indruk op hem maakte. Gedurende w.o. I werd die belangstelling intenser. Wat de redenen voor de Declaratie zijn geweest is niet helemaal duidelijk. Het kunnen religieuze motieven zijn geweest, maar er zijn ook uitspraken van Balfour bekend waaruit men kan afleiden dat hij de vestiging van de joden in Palestina zag als een inlossing van de schuld der eeuwenlange jodenvervolgingen. Terugkijkend op zijn politieke carrière beschouwde hij in ieder geval zijn verzet tegen het Ierse nationalisme en het bevorderen van het joodse nationalisme als zijn belangrijkste successen. BALLOBAR zie BALOBAR BALOBAR (BALLOBAR), graaf ANTONIO de la CIERVA LEWITA Wenen 1885-Madrid 1971. Spaans consul, die op het eind van de oorlog, toen de consuls van de Europese landen door de Turken waren uitgewezen praktisch alle consulaten van de vreemde mogendheden waarnam. Hield een interessant dagboek bij. Hij was een kleurrijke jonge man in Jeruzalem. Was tegenstander van de benoeming van een joods consul door Nederland, een positie die De Haan ambieerde, maar uiteindelijk door Jacobus Kann werd vervuld. BARDOS, JOSEPH Rabbijn in Jeruzalem. BAR-ILAN zie BERLIN BARLASSINA, LUIGI Turijn 1872-Jeruzalem 1947. Latijns patriarch in Jeruzalem. In 1918 hulpbisschop van Jeruzalem en titulair bisschop van Capharnaüm. Sinds mei 1920 Latijns patriarch. Fel tegenstander van het zionisme. BARNEH BINA zie BINA, BAROECH BARNES, GEORGE Dundee 1859-Londen 1940. Brits arbeidersleider en minister. Werd de eerste minister van pensioenen in het coalitiekabinet van Lloyd George en later minister voor arbeidszaken. Toen Labour in 1918 zijn steun aan dit kabinet terugtrok, verliet Barnes de partij. Verliet in 1920 het kabinet. BAROECH Weesjongen. BARTH, JACOB Flehingen (Baden) 1851-Berlijn 1914. Een van de belangrijkste Semitische linguïsten van zijn tijd. Studeerde Semitische filologie in Berlijn en Leipzig. Werd in 1876 lector in Berlijn. Als jood kon hij geen volledig professoraat krijgen en kreeg hij de titel Geheimer Regierungsrat. Hij was ook een belangrijke lexicograaf. BASA (BAASHA) Koning van Israël 906-883 v. Chr. Vocht met Asa, koning van Juda, om de hegemonie over Judea, maar werd door hem verslagen. BAUER, GUSTAVE Joods senator in Spanje. BAWLY, LAZARE (ELIËZER) Amsterdam 1895- ? Accountant. Kwam in 1919 in Palestina aan. Partner in de accountantsfirma Bawly & Milner. Assistant treasurer bij de ZC, later bestuurslid van de ZWO. Oprichter van het Landbouwkolonisatie Departement van de Jewish Agency. Sinds 1933 accountant in Tel Aviv. BAZEL, KAREL PETRUS de Den Helder 1869-Amsterdam 1923. Nederlands architect. BEARDSLY, AUBREY Brighton 1872-Menton 1898. Engels illustrator, wiens stijl wordt gekenmerkt door een verfijnde en decadente fin-de sièclegeest. BEAVERBROOK, WILLIAM MAXWELL (AITKEN), Lord. Ontario 1879-1964. Brits krantenmagnaat en staatsman. Verdiende eerst veel geld in Canada in de cementindustrie. Aanvallen in de Canadese pers wegens malversaties dreven hem in 1910 naar Engeland, waar hij bevriend raakte met zijn landgenoot de politicus Bonar Law. Werd in 1910 parlementslid voor de Conservatieve Partij en kwam in 1917 als Lord Beaverbrook in het Hogerhuis. Hij werd in 1918 korte tijd minister van Informatie in het kabinet Lloyd George. Trok zich na de wapenstilstand uit de politiek terug om zich geheel te wijden aan de leiding van The Daily Express, een populaire krant waarvan De Haan in juni 1923 Jeruzalems correspondent werd. In deze krant werd vanaf 1920 het eerste stripverhaal voor kinderen gepubliceerd, Rupert the Bear, dat in Nederland onder de naam Bruintje Beer populair werd. Beaverbrook stichtte in 1921 The Sunday Express en kreeg later de controle over The Evening Standard. Dit waren alle populaire bladen met een grote oplage. Tijdens w.o. II werd hij vanwege zijn groot organisatorisch vermogen voor verscheidene ministerschappen. gevraagd, o.a. het ministerie voor oorlogsproductie. Churchill was een groot bewonderaar van hem. Beaverbrook reisde in 1923 met zijn gezin en de hoofdredacteur van de Daily Express, Douglas, naar Palestina. Hier bezocht De Haan hen en werd hij tot correspondent van de krant aangesteld. BEDRA Werkvrouw in het weeshuis. BEETHOVEN, LUDWIG von Bonn 1770-Wenen 1827. Duits componist. BEILIS, MENAHEM MENDEL Rusland 1874-VS 1934. Fabrieksarbeider, die in 1911 slachtoffer werd van een beschuldiging van rituele moord op een 12-jarige jongen in Moskou. Terwijl de politie de echte dader in criminele kringen op het spoor was, drongen antisemitische organisaties bij de minister van Justitie met succes erop aan het onderzoek te beperken tot een zaak van rituele moord. Als gevolg daarvan werd Beilis, die was gesignaleerd in de omgeving waar de jongen was vermoord, gearresteerd. Na twee jaar begon een proces dat wereldwijd aandacht trok en grote internationale verontwaardiging wekte. Ondanks de antisemitische behandeling van het proces werd Beilis door een jury van voornamelijk Russische boeren onschuldig verklaard. Hij werd in 1913 vrijgelaten, vestigde zich eerst met zijn gezin in Palestina, maar emigreerde in 1920 naar de VS. BELKIND, ISRAEL Rusland 1861-Berlijn 1929. Een van de oprichters van de Bilubeweging. Vestigde zich in 1882 in Palestina, waar hij in diverse kolonies als landbouwer werkte. Bracht in 1903 na de pogroms in Kisjinev wezen naar Palestina, die hij onderbracht in een door hem gestichte landbouwschool. Een soortgelijk project na w.o. I na pogroms in de Oekraïne mislukte. BELLOC, HILAIRE St-Cloud 1870-Shipley (bij Londen) 1953. Engels schrijver, historicus en politicus van gedeeltelijk Franse origine. Streed voor behoud van de tradities van de Rooms-katholieke kerk. Zeer bevriend met Chesterton, met wie hij ook literair samenwerkte. Bekend waren zijn historische werken en reisbeschrijvingen. BELSKY, PAUL Directeur van het Roukavitchnikof instituut in Moskou. BEN ABRAHAM Auteur van een artikel over landbouw in de Palestijnse krant Haäretz. BEN AVI zie BEN AWI BEN AWI, ITHAMAR 1882-VS 1943. Hebreeuws journalist en zoon van Ben-Jehoedah. De naam die hij aannam betekent Zoon van mijn Vader. Een van de eerste joden wier moedertaal Hebreeuws was. Studeerde in Parijs en Berlijn. Woonde tijdens w.o. I met zijn gezin in de VS. Na zijn terugkeer in Palestina richtte hij in 1919 het dagblad Doar Hajom op en fungeerde ook als Jeruzalems correspondent voor de Times en de Daily Mail. Vanwege zijn grote talenkennis diverse keren uitgezonden voor zionistische missies in VS en Europa. Introduceerde in de Hebreeuwse pers iets van de populaire, vlotte Engelse en Amerikaanse journalistiek uit die tijd. Vestigde zich in 1939 in de VS. BEN BARUCH Amerikaans schilder. BEN-JEHOEDAH (BEN-YEHUDA), EHUD Jongste zoon van Ben-Jehoedah. Zette na de dood van zijn vader diens werk aan het Hebreeuwse woordenboek voort. BEN-JEHOEDAH (BEN-YEHUDA), ELIËZER (voorheen YITZAKH PERLMAN) Litouwen 1858-Jeruzalem 1922. Hebreeuws schrijver en belangrijkste motor van de herleving van de Hebreeuwse taal. Werd op 13-jarige leeftijd naar een jesjiwa gestuurd, waarvan het hoofd hem heimelijk inwijdde in wereldlijke literatuur. Hij leerde Russisch en maakte het gymnasium af. De vrijheidsstrijd van de Balkanvolkeren in de Russisch-Turkse oorlog van 1877 inspireerde hem tot het ideaal van een herleving van het joodse volk. Hij stelde dat het joodse volk wel degelijk een eigen land en taal had. Besloot zich in Palestina te vestigen, maar ging eerst in Parijs medicijnen studeren. Hij ontmoette er een joodse journalist, die hem vertelde op zijn reizen met joden Hebreeuws te hebben gesproken. Dit sterkte hem in zijn overtuiging dat het joodse volk geen eenheid kon worden zonder herleving van het Hebreeuws als gesproken taal. In 1881 vestigde hij zich met zijn eerste vrouw in Palestina en deelde haar mee voortaan alleen nog maar Hebreeuws met haar te zullen spreken. Hij nam toen officieel zijn schrijversnaam Ben-Jehoedah (Zoon van Juda) aan. Om de orthodoxe joden in Palestina te winnen kleedde hij zich als hen. Maar zij keerden zich tegen hem, toen zij begrepen dat Ben Jehoedah het Hebreeuws niet als een heilige taal gebruikte. Voor hen mocht het alleen worden gebruikt voor religieuze doeleinden. Ben-Jehoedah werd toen antireligieus en schreef fel tegen het chaloekasysteem, de bedeling van de orthodoxe joden in Palestina. Als gevolg daarvan werd hij verdacht gemaakt bij de Ottomaanse autoriteiten. Richtte zich steeds meer op de Hebreeuwse linguïstiek. In 1891 stierf zijn eerste vrouw, waarna hij trouwde met haar jongere zuster Hemda. In 1910 begon hij met de publicatie van een compleet woordenboek van oud en modern Hebreeuws. Hij koos daarbij voor een Sefardische uitspraak van de taal, omdat dit de uitspraak van de bijbel zou zijn. Na zijn dood werd zijn werk voortgezet door zijn zoon Ehud en zijn weduwe. In 1959 werd het 17-delige werk voltooid. Ben-Jehoedah systematiseerde ook de neologismen in het Hebreeuws. Hij was een tegenstander van archaïsmen en retorisch spraakgebruik, om zo een echte omgangstaal te krijgen. BEN JISAI (BEN JISJAI), AHARON ZEEV Mogilev 1902-Haifa 1939. Dichter en schrijver, die o.a. voor de Palestijnse krant Haäretz schreef. Redacteur van Al Hamishmar. Hij voerde in 1922 de staking in de Rechtsschool tegen De Haan aan en schreef na diens dood anoniem de brochure Hakadosj De Haan (De heilige De Haan; 1925). BEN JISJAI zie BEN JISAI BEN NAHUM Hotelhouder in Jaffa. BEN SCHALOM ZEWI zie SACKLER BEN SHEMUEL Kapper. BEN SIMEON zie BEN SIMON. BEN SIMON (SIMEON), RAPHAEL AARON Jeruzalem 1848-1928. In 1891 opperrabbijn van Cairo. Vestigde zich op het eind van zijn leven in Tel Aviv. Schreef veel over godsdienstige zaken. BEN-YEHUDA zie BEN-JEHOEDAH BEN-ZEWI (BEN ZVI), IZHAK Oekraïne 1884-Jeruzalem 1963. Tweede president van Israël. Woonde in 1906 de oprichting van de Russische Poalei Zion bij en vluchtte na een inval in de ouderlijke woning in 1907 naar Palestina. Richtte in 1910 Achduth op, het eerste Hebreeuwse socialistische tijdschrift in Palestina. Tijdens w.o. I gedeporteerd door de Turken. Voegde zich bij het Joods Legioen. Zat vanaf het begin in de leiding van de Va'ad Le'umi en was vanaf 1931 voorzitter daarvan. Samen met Ben Goerion de feitelijke leider van de zionisten in Palestina sinds de jaren dertig. Was tijdens de jaren 20 ook actief in de Hagana en als zodanig misschien betrokken bij de moord op De Haan. BEN ZION, zie BEN-AVI, ITHAMAR BEN ZION zie JADLER BEN ZION, zie KOENKA, ABRAHAM BEN ZION Broer van Joessoef (Joseph), de verpleger in het ziekenhuis Schaäre Zedek. BEN ZION Patiëntje in het ziekenhuis Schaäre Zedek. BEN ZION, SIMCHA (SIMCHA ALTER GUTMANN) Bessarabië 1870-Tel-Aviv 1932. Een der oprichters van Moriah, een Hebreeuwse uitgeverij in Odessa. Vestigde zich in 1905 in Palestina, waar hij zijn realistische stijl verwisselde voor een lyrische. Schreef korte verhalen en gedichten en vertaalde Duitse klassieken in het Hebreeuws. Een der eerste bewoners van Tel Aviv en actief in het bestuur daarvan. BEN ZVI, zie BEN-ZEWI BENDERLI Zakenman uit de VS. BENEDICTUS XV Genua 1854-Vaticaan 1922. Jurist en theoloog. In 1914 tot paus gekozen. Bemiddelde bij de vredesbesprekingen aan het eind van w.o. I. Onderschreef vaag de Balfour Declaratie in een interview met Nahum Sokolov, maar was bezorgd om de controle van de Christelijke Heilige Plaatsen in Palestina. BENJAMIN Jongste zoon van Jacob en Rachel. Koning Saul kwam uit de stam Benjamin. BENJAMIN Zoon van een hotelhouder in Gaza. BENJAMIN VAN TUDELA. Tweede helft 12de eeuw. Spaanse jood en beroemd reiziger. Hij reisde 6 of 14 jaar en kwam tot Bagdad. Keerde in 1172/73 terug en beschreef zijn ervaringen in het Hebreeuws. BENTWICH, NORMAN de MATTOS Londen 1883-1971. Jurist en zionist. Broer van Thelma. Zijn vader Herbert was een der eerste aanhangers van Herzl in Engeland. Na in Londen als advocaat te hebben gepraktiseerd, werd hij in 1913 Lecturer aan de Cairo Law School en Commissoner of Courts in Egypte. Tijdens w.o. I in het Engelse leger aan het Palestijnse front. Gedemobiliseerd als majoor. In OETA was hij Public Prosecutor en Senior Judicial Officer, onder het burgerlijk bestuur tot 1931 Legal Secretary en Attorney General. Bevorderde in die functie de vervanging van het Turkse door het Engelse recht. Bepleitte een Arabisch-joodse toenadering analoog aan de Brit Shalomgroep. De Arabische nationalisten bleven tijdens zijn gehele ambtsduur tegen hem ageren, omdat hij een zionist was. Hoewel de opeenvolgende Hoge Commissarissen overtuigd bleven van zijn integriteit, werd zijn positie steeds moeilijker. In 1930 werd een aanslag op zijn leven gepleegd door een Arabier, die hij zelf voor de rechter verdedigde. Onder de indruk van de toenemende oppositie, ook van de Palestijnse Britse ambtenaren nam hij -verbitterd- uiteindelijk in 1930 ontslag. In 1932 werd hij hoogleraar internationale betrekkingen aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. Keerde in 1951 terug naar Engeland. Hij schreef samen met zijn vrouw Helen Mandate memories. 1918-1948 (1965), waarin p. 73-74 aan De Haan zijn gewijd. Bentwich speelde als hoofd van de Rechtsschool ook een rol in het ontslag van De Haan als lecturer in 1923. BENTWICH, THELMA Londen 1895-1959. Zuster van Norman. Celliste en muziekpedagoge. Studeerde aan het Royal College of Music in Londen. Vestigde zich in 1920 in Palestina en trouwde er Eliëzer Yellin, een zoon van David. Zeer actief in het muziekleven van Palestina. Medeoprichtster van een muziekvereniging en een strijkkwartet in Jeruzalem. BERDICHEFSKY (BERDYCZEWSKI) (later BIN-GORION), MICHA JOSEF Podolië 1865-Berlijn 1921. Opgeleid in een jesjiwa. Begon al vroeg een literaire carrière in het Hebreeuws. Studeerde in Berlijn. Viel gevestigde reputaties aan als die van Achad Haäm en Herzl. Wilde de joodse cultuur op Nietzscheaanse manier transformeren. BERDYCZEWSKI zie BERDICHEFSKY BERGER, PHILIPPE Beaucort 1846-Parijs1912. Protestants theoloog, die met zijn proefschrift de aandacht van Renan trok en een vooraanstaand Hebraïst werd. Van 1892-1910 hoogleraar Hebreeuws aan het Collège de France. Nam ook deel aan het politieke leven als senator. BERGER-MOHL, SOPHIA Huwde ingenieur Emanuel Berger. Was tijdens OETA in Jeruzalem verbonden aan het Amerikaanse Rode Kruis en zat later in het bestuur van een overkoepeling van vrouwenorganisaties in Palestina. BERGH, SAMUEL van den Oss 1864-Nice 1941. Sinds 1919 president-directeur van de margarinefabriek van zijn ouders, het latere concern Unilever, die eerst te Oss en later te Rotterdam was gevestigd. Van 1905-1909 lid van de Tweede Kamer en van 1923-1938 van de Eerste Kamer. BERGMANN, HUGO Praag 1883-Jeruzalem 1957. Bibliothecaris. Studeerde filosofie in Praag en Berlijn. Werd tijdens zijn studententijd zionist. Was bibliothecaris aan de Praagse universiteit van 1907-1919 met uitzondering van de oorlogsjaren, toen hij in het leger zat. Vestigde zich in 1920 in Jeruzalem en werd de eerste directeur, tot 1935, van de Nationale en Universiteitsbibliotheek. Was lid van Brith Shalom. BERKOVITCH Weesjongen. BERL Patiëntje in het ziekenhuis Schaäre Zedek. BERLAGE, HENDRIK PETRUS Amsterdam 1856-'s-Gravenhage 1934. Nederlands architect. BERLIN, ELIAHU Lid van de zionistische Palestina delegatie in Londen. BERLIN, MEIR (BAR-ILAN) Volozhin, Rusland 1880-Jeruzalem 1949. Was zoon van een rabbijn en werd religieus opgevoed. Hij werd hij al jong Mizrachist en vertegenwoordigde deze stroming op het congres van 1905. In 1911 secretaris van de internationale Mizrachi. Emigreerde in 1915 naar de VS en werd daar voorzitter van de Amerikaanse Mizrachi. Vanaf 1925 in het bestuur van het JNF. Vestigde zich in 1926 in Jeruzalem, waar hij verschillende bestuursfuncties bleef uitoefenen. Naar hem werd later de religieuze Bar-Ilan universiteit genoemd. BERNHARDT, SARA Parijs 1844-id. 1923. Frans actrice van Nederlandse afkomst. BERNSTEIN Rabbijn in Jeruzalem. BERNSTEIN, LUDWIG Litouwen 1870-VS 1944. Sociaal werker en pionier op het gebied van een moderne opvang van wezen. Emigreerde in 1892 naar de VS en onderwees talen op verschillende scholen. Werd in 1903 directeur van de Hebrew Sheltering Guardian Orphan Asylum in New York. BERTINORO, OBADIAH BEN ABRAHAM Italië ca 1450-Jeruzalem vóór 1516. Vereerd rabbijn en standaardcommentator van de Misjna. Kwam in 1499 in Palestina aan voor een bezoek en bleef er. Zamelde in Italië geld in voor de behoeftige joden in Palestina. BEYDOUN, NAZIM effendi. Politie-officier in Haifa. BEZOLD, CARL CHRISTIAN ERNST Donauwörth 1859-Heidelberg 1922. Asssyrioloog. Studeerde in München en Leipzig Semitische talen en werd in 1894 hoogleraar in Heidelberg. Ordende in het Brits Museum de bibliotheek van Assoerbanipal uit Ninivé. BIALIK, CHAIM NAHUM Volhynia 1873-Wenen 1934. Belangrijkste moderne Hebreeuwse dichter, die ook essayist, schrijver, vertaler en redacteur was. Als schrijver was hij sterk beïnvloed door de volkscultuur en natuur van zijn jeugd. Beschouwde Achad Haäm als zijn leermeester. Woonde na de vroege dood van zijn vader tien jaar bij zijn grootvader, een strenge oude piëtist, terwijl de jonge Chaim een begaafde, ondeugende jongen was. Bezocht een traditionele jesjiwa, maar las ook wereldlijke literatuur. Vestigde zich in 1891 in Odessa, toen het belangrijkste centrum van moderne joodse cultuur in Zuid-Rusland. Bestudeerde daar de Russische literatuur en leerde Duits. Zijn gedichten na de pogroms in Kisjinev in 1903 waren een belangrijke inspiratie bij de vorming van joodse zelfverdedigingsorganisaties. Bialik was de eerste Hebreeuwse dichter die het idioom bevrijdde van de Bijbelse invloed en van de imitatie van Europese voorbeelden. Zijn poëzie is meest lyrisch. Belangrijkste thema was de geloofscrisis waarmee zijn generatie, die op zoek was naar een geseculariseerde joodse cultuur, had te maken. Bialik vertaalde o.a. Don Quichote en Wilhelm Tell in het Hebreeuws. BIANCHINI, ANGELO (LEVI-BIANCHINI) Venetië 1887-Syrië 1920. Italiaans zeeofficier en vurig voorstander van het zionisme. Lid van de ZC als vertegenwoordiger van de Italiaanse joden. Won bij zijn aankomst in april 1919 in Palestina het vertrouwen van Britse en Arabische leiders. In april 1919 voorkwam hij het uitbreken van rellen na het Nebi Moessafeest, maar verliet het land weer in hetzelfde jaar. Vertegenwoordigde Italië op de vredesconferentie van Versailles en op de conferentie van San Remo. Werd door de Italiaanse regering in 1920 naar Palestina gestuurd en kwam om in een aanval van bedoeïenen op de trein van Damascus naar Haifa. BIERENS de HAAN, JOHAN DIDERIK Amsterdam 1866-Haarlem 1943. Filosoof, docent aan de Volksuniversiteit en redacteur van het Tijdschrift voor wijsbegeerte, dat hij in 1907 oprichtte. Bereikte als filosoof een groot publiek door zijn toegankelijke en literaire stijl. BIN-GORION zie BERDICHEFSKY BINA, BAROECH Redacteur van de Egyptisch-joodse krant Nieuws uit het Land. BIRAM, ARTHUR (YIZHAK) Bischofwerda bij Dresden 1878-Haifa 1967. Van 1909-1913 leraar klassieke talen in Duitsland. Al vroeg lid van de Zionistische Organisatie emigreerde hij in 1914 naar Palestina. Gedurende w.o. I daar in het Duitse leger. Werd in 1918 onderdirecteur van de Hebreeuwse kweekschool in Jeruzalem. Van 1920-1948 directeur van een middelbare school in Haifa. Besteedde in het onderwijs veel aandacht aan gymnastiek en sommige van zijn onderwijshervormingen werden later opgenomen in het schoolsysteem van de staat Israël. BISMARCK, OTTO von Schönhausen 1815-Friedrichsruhe 1898. Duits rijkskanselier. BISTRITSKY (BISTRITZKY), NATHAN (AGMON) Oekraïne 1896-1980. Volgde eerst religieus en later universitair onderwijs in Kiev. Emigreerde in 1920 naar Palestina. Richtte daar een jeugdafdeling van het JNF op en publiceerde romans en toneelstukken. BISTRITZKY zie BISTRITSKY BLANCKENHORN, MAX 1861-1947. Duits geoloog die veel onderzoek deed in het Midden-Oosten, vooral Syrië en Palestina. Publiceerde o.a. over de zouten van de Dode Zee. Omdat hij in die tijd praktisch de enige expert op het gebied van de geologie van Palestina was, werd hij vaak geraadpleegd door de zionistische leiders over de natuurlijke bronnen van het land. Ook belangrijk was zijn onderzoek naar fossielen. BLOEM, JACOBUS CORNELIS Oudshoorn 1887-Kalenberg 1966. Nederlands dichter en jurist. Werkte mee aan De Beweging. BLUMENFELD familie. Kolonisten, afkomstig uit Rechovoth. Deels daar en deels in Jeruzalem woonachtig. BLUMENFELD Arbeidersleider. BLUMENFELD, mevrouw. Pensionhoudster in Jeruzalem bij wie De Haan van mei 1919 tot september 1920 woonde. BLUMENFELD Voorzitter van de Volksraad okt. 1920 BLUMENFELD, ABRAHAM Kolonist in Rechovoth. Vader van de pensionhoudster, Jonathan en Eliëzer. BLUMENFELD, ELIËZER (AWIËZER) Broer van de pensionhoudster en Jonathan. BLUMENFELD, JONATHAN Jeruzalem1897-? Broer van de pensionhoudster. Opgeleid aan de kweekschool in Jeruzalem. Sinds 1942 Assistant Registrar of Cooperative Societies Palestine Government. BLUMENFELD, RACHEL Weesmeisje. BOAS Familielid van Ruth, de Moabitische, met wie hij trouwde. BOAZ, FRANZ Minden 1858-VS 1942. Antropoloog. Onderwees geografie aan de universiteit van Berlijn. Vestigde zich in 1887 in New York en verdiepte zich vooral in de volken en culturen van de Noordelijke Pacific. Hij maakte antropologie tot een moderne wetenschap. BODENHEIMER, MAX ISIDOR Stuttgart 1865-Jeruzalem 1940. Een der eerste aanhangers van Theodor Herzl en een der eerste directeuren van het JNF. Vergezelde Herzl in 1898 op zijn reis naar Palestina om een audiëntie te verkrijgen bij keizer Wilhelm II, die toen het land bezocht. Onder zijn directie van het JNF van 1907-1914 werden de kolonies Kinneret, Degania en Merchavia gesticht. Later sloot hij zich aan bij de Revisionisten van Jabotinsky. BOELISSA 1921-Jeruzalem 1948. Bijgenaamd Mignesajim (Onderbroek). Door haar vader op een kameel uit Syrië gebracht en in het ziekenhuis Schaäre Zedek achtergelaten. Omdat de vader niet meer terugkeerde, werd zij geadopteerd door dokter Wallach. Zij werd in 1926 naar Duitsland gebracht, waar zij werd opgenomen in een lerarengezin en een talmoed toraschool bezocht. Rond 1933 keerde zij terug naar Jeruzalem en werd daar verpleegster. Zij kwam in 1948 om door een Engelse bom. BOER, Tjitze J. de Wirdum 1866-'s-Gravenhage 1942. Nederlands oriëntalist en wijsgeer. Studeerde in Bonn en Straatsburg Oosterse talen en wijsbegeerte. Van 1906-1931 hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Publiceerde o.a. over de islam. BOGER zie BOGRASHOV BOGRASHOV (BOGER), HAYYIM Oekraïne 1876-Tel Aviv 1963. Zionistisch leider en opvoedkundige. Een der oprichters van de Herzliyaschool in Tel Aviv, waar hij meer dan 40 jaar geografie en geologie zou onderwijzen. BELISSA Iemand die in januari 1921 naar Palestina komt om over een Palestina lening te praten. BOLLAND, GERARDUS JOHANNES Groningen 1854-Leiden 1922. Nederlands wijsgeer. Autodidact. Groot vereerder van Hegel, wiens werk hij in Nederland bekend heeft gemaakt. Zeer antikatholiek, antisocialistisch en antisemitisch. Van origine onderwijzer, werd hij in 1856 benoemd tot hoogleraar in de wijsbegeerte in Leiden. In zijn tijd erg populair doch ook omstreden. BOLS, Sir LOUIS JEAN 1867-Bath 1930. Generaal. Vanaf 1887 in militaire dienst in Birma, India, Zuid-Afrika en Ierland. Vocht in het begin van w.o. I in Frankrijk, waar hij gewond krijgsgevangen werd gemaakt, doch ontsnapte. Chief of Staff onder Allenby in de Palestina veldtocht. Van december 1919 to juni 1920 Chief Administrator van OETA. In Palestina gekant tegen het zionisme. Sinds 1927 gouverneur van Bermuda. BÖLÜKBAÇI zie TUWFIK, RIZA BONAR LAW, ANDREW New Brunswick (Canada) 1858-Londen okt. 1923. Conservatief parlementslid en fel tegenstander van Home Rule voor Ierland. In het kabinet Lloyd George minister van Financiën. Na w.o. I was er een toenemende ontevredenheid over het coalitiekabinet van Lloyd George, omdat men bang was dat de oorlog met Atatürk zou worden hervat, en na diens val werd Law in okt. 1922 eerste minister van een zuiver conservatief kabinet. Hij trad echter om gezondheidsredenen af al in mei 1923. BORCHOF, A.M. Radicaal zionistisch Palestijns politicus. BORDEAUX, HENRY Thonon-les-Bains 1870-Parijs 1963. Frans schrijver en criticus. Zijn thema's waren gehechtheid aan de geboortegrond en de gevaren van de moderne tijd, die het gezinsleven bedreigden. BOREL, HENRI FRANÇOIS Dordrecht 1869-Den Haag 1933. Nederlands prozaïst. Hij had vooral invloed als kunstredacteur van Het Vaderland. BORGOF, S. Directeur van een weeshuis in Jeruzalem. BOSCH, JAN HENDRIK van den Zwolle 1862-Wageningen 1941. Nederlands taalkundige en literatuurhistoricus. Leraar Nederlands in Zierikzee en Gouda. Schreef veel in De nieuwe taalgids en andere periodieken. BOUDERI (BUDAYRI), ISHAAC (MUHAMMED ISHAQ) Jeruzalem 1878-1940. Studeerde rechten in Istanboel en was werkzaam bij de Ottomaanse rechterlijke macht. Lid van de regering van koning Feisal van Syrië 1919-1920. Keerde na diens val terug naar Palestina. Hij werkte daar als advocaat en werd later rechter. BOUDERI (BUDAYRI), MUSA al ?1870-? Islamgeleerde, die kandidaat was bij de verkiezing voor Groot-Moefti van Jeruzalem in 1921. BOURGEOIS, LÉON VICTOR AUGUSTE Parijs 1851-Épernay 1925. Frans senator sinds 1905 en minister tot 1917. Behoorde tot de links democratische vleugel. Voorzitter van de Franse delegatie bij de Volkenbond en in 1920 winnaar van de Nobelprijs voor de vrede. BOURNE, FRANCIS ALPHONSUS Clapham 1861-Westminster 1935. Brits katholiek prelaat. Werd in 1911 aartsbisschop van Westminster en in 1911 kardinaal. Tijdens zijn bestuur nam de opleving van het katholicisme in Engeland krachtig toe. BRAHMS, JOHANNES Hamburg 1833-Wenen 1897. Duits componist. BRAININ, REUBEN Wit-Rusland 1862-New York 1939. Hebreeuws en Jiddisch schrijver. Vestigde zich in 1892 in Wenen en in 1909 in de VS. BRAMLEY, PERCY BROOKE 1867-1925. Luitenant-kolonel. Diende eerst bij de politie in India. Director Public Security van Palestina van 1921-1923, toen hij werd ontslagen. Hij meende dat dit gebeurde, omdat hij tegen illegale immigratie en het lekken van informatie naar zionistische extremisten was. Hij was tevens bang voor bolsjewistische invloed in Palestina. BRANDEIS, LOUIS DEMBITZ Louisville (Kentucky) 1856-Washington 1941. Jurist en in 1916 eerste jood in het Amerikaans Hooggerechtshof. Brandeis was een indrukwekkende verschijning, die velen herinnerde aan Abraham Lincoln. Als advocaat wijdde hij zich vooral aan zaken die niet door bekende strafpleiters werden behandeld en hij kreeg de bijnaam ‘People's Attorney’. In 1916 werd hij door Wilson benoemd tot lid van het Hooggerechtshof. In 1911 begon hij onder invloed van de zionistische arbeidersleider Jacob de Haas zich te interesseren voor de joodse zaak. Hij werd tijdens w.o. I leider van de zionistische beweging in de VS en was vooral voorstander van samenwerking met andere joodse organisaties. Zijn nauwe banden met president Wilson waren belangrijk voor Amerikaanse steun aan de Balfour Declaratie. In 1919 bezocht hij Palestina en raakte daar weliswaar onder de indruk van het enthousiasme van de zionistische pioniers, maar werd ook bezorgd door hun gebrek aan zakelijkheid en het gebrek aan financiële controle bij de besteding van zionistische fondsen. Hij stelde voor om de veelkoppige leiding van de wereldorganisatie te hervormen in een klein lichaam van leidende zakenlieden zoals de chemietycoon Sir Alfred Mond en de bankier James de Rothschild. Dit leidde tot een conflict tussen Weizmann en het Oost-Europese zionistische establishment, dat zich buitengesloten voelde. Brandeis was verontrust door dit conflict binnen de beweging, maar durfde zijnerzijds geen positie in de leiding van de beweging op zich te nemen. In 1921 kwam de climax tijdens een bijeenkomst van Amerikaanse zionisten, waarvan de meerderheid loyaal was aan Weizmann en diens mening deelde dat de Brandeis' ideeën de wereldorganisatie ernstig zouden verzwakken. Brandeis legde elke bestuursfunctie neer, nadat hem een motie van vertrouwen was geweigerd. Hij ondervond ook tegenstand met zijn stelling dat het zionisme joden in de diaspora juist als joden beter maakte, omdat zij zich daardoor hun identiteit beter bewust waren. Hij bleef wel voor de zionistische zaak ijveren (stond bijvoorbeeld aan de wieg van de Palestine Economic Corporation, die investeerde in Palestina) en liet een deel van zijn vermogen na aan de beweging. BRANN zie BRAUN BRATIANOE (BRATIANU), ION Florica 1864-Boekarest 1927. Roemeens staatsman. Leider van de Nationaal-liberale partij en eerste minister. Bij het uitbreken van w.o. I slaagde hij erin, tegen de zin van de Duitsgezinde koning Carol, Roemenië neutraal te houden. In 1916 zorgde hij dat Roemenië zich aansloot bij de geallieerden, maar moest als eerste minister aftreden, toen er verliezen werden geleden. In 1918 werd hij in zijn functie hersteld, die hij met tussenpozen vervulde tot aan zijn dood. BRATIANU zie BRATIANOE BRAUDE, ISAIAH D. Drusbenik 1886-? Accountant. Van 1918-1931 hoofd van de accountantsdienst van de Jewish Agency in Palestine. Had daarna een eigen praktijk. Ten tijde van de meirellen van 1921 was hij weduwnaar en woonde hij met zijn moeder en twee kinderen in een apart stuk van het Vrijgezellenhuis in Jaffa, waar zich de tragedie van de moorden op zionistische immigranten afspeelde. BRAUN, MARKUS ( BRANN), Posen 1849-Breslau 1920. Rabbijn en historicus, sinds 1892 uitgever van het Monatsschrift für Geschichte und Wissenschaft des Judentums. BRAUSE Hotelhouder in Mootza. BRAUSE, mevrouw. Echtgenote van de hotelhouder in Mootza. BRÉAL, MICHEL JULES ALFRED Landau 1832-Parijs 1915. Frans taalgeleerde en hoogleraar aan het Collège de France. Grondlegger van de semantiek, waarin hij de filologie verbond aan de psychologie van de taal. BRENNER, JOSEF HAYYIM Oekraïne 1881-Jaffa 1921. Hebreeuws en Jiddisch schrijver, sterk beïnvloed door Dostojevsky en Tolstoi. Sleutelfiguur in de school van de moderne Hebreeuwse literatuur. Hij schreef psychologische romans en was een vertegenwoordiger van de ontwortelde generatie, die traditioneel was opgevoed maar zich afkeerde van de religie. In zijn romans beschreef hij meedogenloos de angsten en wanhoop van intellectuele antihelden die zich overweldigd voelden door de moderne maatschappij. Hij oefende een geweldige persoonlijke invloed uit, niet helemaal evenredig aan zijn kwaliteit als schrijver. Hij vestigde zich in 1909 in Palestina en werd vermoord bij de rellen van mei 1921. BRENTFORD, 1st Viscount: zie JOYNSON-HICKS BREUER, ISAAC Pápa (Hongarije) 1883-Jeruzalem 1946. Leider van de Duitse joodse orthodoxie in Frankfurt en advocaat. In 1912 een der oprichters van de Agoedat Israel. Hij vertegenwoordigde daarin de pro-Palestijnse vleugel, die wel het seculaire zionisme verwierp maar in de Balfour Declaratie een kans zag om in Palestina religieuze constructieve opbouw te verrichten. Emigreerde in 1936 naar Palestina. BRIAND, ARISTIDE Nantes 1862-Parijs 1932. Frans staatsman, oorspronkelijk socialist. Van okt. 1915 tot maart 1917 was hij premier, maar zijn politiek was tijdens de oorlog niet gelukkig en daarom trad hij pas in 1921 opnieuw op de voorgrond. Hij speelde een belangrijke rol in de vredesconferenties na w.o. I. In jan. 1921 minister van Buitenlandse Zaken, maar in jan. 1922 teruggeroepen door president Millerand van de conferentie van Cannes, waar hij zich te weinig Frans en te veel Europees zou hebben ingezet. Briand nam toen ontslag en kwam pas in 1925 weer terug, toen hij met Stresemann het verdrag van Locarno sloot. BRISK, BEN-ZION (KOHELETH) Weesjongen. BROUWER, LUITZEN EGBERTUS JAN Overschie 1881-Blaricum 1966. Nederlands wiskundige van internationale faam. Grondlegger van de intuïtionistische wiskunde, op grond waarvan hij het traditionele bewijs uit het ongerijmde verwierp. Van 1913-1951 hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. BRUGGEN, CARRY van (=CAROLINA LEA DE HAAN) Smilde 1881-Laren 1932. Essayiste en romanschrijfster. Zuster van De Haan. Eerst gehuwd met de journalist Kees van Bruggen, later met de kunsthistoricus dr Aart Pit. Schreef ook onder het pseudoniem Justine Abbing. Eerste werk realistisch-psychologisch. Belangrijk zijn haar min of meer autobiografische romans en haar filosofische werken. BUBER, MARTIN Wenen 1878-Jeruzalem 1965. Filosoof en theoloog. Zionistisch denker en leider. Studeerde aan verschillende Europese universiteiten. Sinds 1898 lid van de zionistische beweging. Op het congres van 1899 drong hij aan op voorrang voor een joodse opvoeding boven politieke onderhandelingen en hij was een aanhanger van het utopisch socialisme. Medeoprichter van de Jüdische Verlag. Begon later het Chassidisme te bestuderen, waarvan hem eerst de esthetiek en later de inhoud interesseerde. In 1916 oprichter van Der Jude, een maandblad dat acht jaar lang de belangrijkste bron was voor de joodse renaissance in Midden-Europa. Na w.o. I werd hij de vertegenwoordiger van wat hij noemde ‘Hebreeuws humanisme’ en stelde dat het zionisme anders was dan de gewone nationale bewegingen. Vanuit die visie meende hij ook dat de zionistische beweging tegemoet moest komen aan de noden van de Arabieren. Hij was lid van Brith Shalom. Buber vestigde zich in 1938 in Jeruzalem, waar hij aan de Hebreeuwse Universiteit hoogleraar werd in de sociale filosofie. BUBLICK, GEDALIAH Grodno (Rusland) 1875-New York 1948. Jiddisch journalist. Vestigde zich in 1904 in New York en was verbonden aan het Yidishes Tageblat, waarvan hij van 1915-1928 hoofdredacteur was. Een der oprichters van de Mizrachi in de VS. Van 1919 tot 1926 in de leiding van de wereldorganisatie. BUDAYRI zie BOUDERIE BUSSY, IZAAK JAN COSQUINO de Utrecht 1846-Hilversum 1920. Nederlands theoloog, die vooral veel over ethiek heeft geschreven en met name de werkzaamheid van het zedelijk beoordelen heeft ontleed. Doopsgezind predikant in Edam en van 1892-1916 hoogleraar redekunde en wijsbegeerte van de godsdienst in Amsterdam. C. CAESAR, GAIUS JULIUS Rome 100 v Chr.- id. 44 v Chr. Romeins veldheer en staatsman. CAIX de SAINT-AYMOUR, ROBERT de Parijs 1869-1970. Briljant student in o.a. politieke wetenschappen. Eerst journalist met speciale belangstelling voor de politiek in het Verre Oosten. Werd in nov. 1919 secrétaire général van de Hoge Commissaris van Syrië, Gouraud. Hij speelde een belangrijke rol tijdens de diplomatieke moeilijkheden die Feisal en de Engelsen voor de Fransen in Syrië veroorzaakten. Hij werd bij Buitenlandse Zaken zeer gewaardeerd en men vroeg hem aan te blijven onder Gourauds opvolger Weygand. Van febr. 1924-1939 was hij Frans vertegenwoordiger bij de Permanente Mandatencommissie in Genève. Geleerde en politiek auteur. Frans nationalist. Had waarschijnlijk veel invloed op Gouraud vanwege zijn grotere bestuurservaring. CALEB Een van de twaalf verspieders door Mozes uitgezonden om Kanaän te verkennen. CALMY, JACQUES 1895-Parijs 1972. Egyptisch prozaïst en publicist in de Franse taal. Een der oprichters van Doar Hajom en werkzaam in de afdeling publiciteit van het Keren Hajesod. Hij werd de meest Parijse van de zionisten genoemd en de meest zionistische van de Parijzenaars. Tot 1969 redacteur van de Monde Juif. CAMPBELL, EDWARD FRANCIS 1879-? Plaatsvervangend gouverneur van Jaffa. Vervanger in Jeruzalem van Storrs, die ten tijde van de moord op De Haan met verlof in Engeland was, en later diens opvolger als District Commissioner Jerusalem. CAMPEN, MICHEL HERMAN van Amsterdam 1874-Auschwitz 1942. Nederlands schrijver en belangrijk literair criticus in De Gids. Aanvankelijk diamantbewerker. Debuteerde met verhalen uit het joodse leven (Bikoerim 1903), waarin minutieus psychologisch wordt geanalyseerd. CANTOR, LOUIS 1884-? Ingenieur uit VS, o.a. werkzaam aan het Panamakanaal. Ook architect. Vanaf 1920 Sanitary Engineer in Jeruzalem. CARACALLA (= MARCUS AURELIUS SEVERUS ANTONINUS) Lyon 186-Edessa 217. Romeins keizer die zijn bijnaam ontleende aan een door hem gedragen Keltische soldatencape. CARTON de WIART, Sir ADRIAN 1880-1963. Van origine een Belg. Sinds 1901 in dienst bij het Engelse leger. Vocht o.a. in Zuid-Afrika en nam in 1924 ontslag als majoor-generaal. CASTOR Met Pollux tweelingzoon van Zeus en Leda. CASTRO, L. Zionistisch leider in Cairo. CATT zie CHAPMAN CATT CATTANI (CATTAUI), familie. Aanzienlijke joodse familie, afkomstig uit Catta, een dorp ten Noorden van Cairo, die zich eind 18de eeuw in Cairo vestigde. Leden waren in Egyptische staatsdienst en sinds de 19de eeuw voorzitters van de Egyptische joodse gemeenschap. CATTANI, GEORGES (Parijs 1896-Zwitserland 1974). Lid van de familie Cattani. Bezocht in Parijs het Lycée Carnot en studeerde er ook rechten en politieke wetenschappen. Na terugkomst in Egypte eerst in 1928 in diplomatieke dienst, daarna sinds 1936 met onderbreking van w.o. II woonachtig in Parijs. Publiceerde vanaf 1918 gedichten in het Frans en over Proust. Bekeerde zich later met enige andere joodse intellectuelen uit zijn generatie tot het katholicisme. CATTANI, MOZES Pasja Cairo 1850- id. 1924. Voorzitter van de joodse gemeente in Cairo en tijdens zijn laatste levensjaar lid van het Egyptisch parlement. CATTAUI, zie CATTANI CECIL, Lord ROBERT Londen1864-Tunbridge Wells 1948. Brits staatsman. Parlementslid voor de Conservatieven en van 1915 tot nov. 1918 staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. In 1919 voorzitter van de Supreme Economic Council in Parijs, waarin het economisch deel van de vrede van Versailles werd geregeld. Speelde ook een belangrijke rol bij de totstandkoming van de Volkenbond. CHADDER effendi. Leraar Arabisch van De Haan. CHAIM Hotelhouder in Hebron. CHAJE SORE Vroedvrouw in het ziekenhuis Schaäre Zedek. CHAJES, HIRSCH (ZEVI) PEREZ Galicië 1876-Wenen 1927. Sinds 1918 opperrabbijn van Wenen en door zijn charismatische persoonlijkheid een onbetwist geestelijk leider. Al vroeg zionist, hoewel het zionisme niet populair was in zijn gemeente. Van 1921-1925 voorzitter van het dagelijks bestuur van de ZWO. CHALDI (KHALIDI) Sjeikh KHALIL al Jeruzalem 1863-1941. Lid van een familie van Jeruzalemse notabelen, die bekend was om haar geleerdheid. Studeerde aan de Azhar universiteit in Cairo. Werd in 1921 voorzitter van het Shari'a Appeal Court, een functie die vóór 1921 verbonden was met de functie van moefti. In 1921 was hij kandidaat voor de functie van Groot-Moefti van Jeruzalem. CHALED zie CHALLAD CHALIEL Eigenaar van een koffiehuis in Jeruzalem. CHALIEL Staljongen van Abdoel Salaäm Aouedda. CHALIL effendi. Buurman van de Abdoel Salaäm Aouedda. CHALIL, DAOUD effendi. Inwoner van Beersheba. CHALIL, DAOUD Zoogbroer van Abdoel Salaäm Aouedda, woonachtig in Ashdod. CHALIL, MOUSSA effendi. Zoon van Daoud Chalil te Ashdod. CHALLAD (CHALED, GALAD, GALED) Bediende in het meisjesweeshuis van het echtpaar Zilversmit. CHALLED zie CHALLAD CHAMBERLAIN, Sir (JOSEPH) AUSTEN Birmingham 1863-Londen 1937. Brits conservatief staatsman. Van 1918-1921 minister van Financiën, in 1922 Lord Privy Seal. In 1924 minister van Buitenlandse Zaken. CHANINA BAR HAMA (HANINA) geboren in Babylon, leefde vroeg derde eeuw. Geleerde van wie talrijke uitspraken bekend zijn. CHAPLIN, THOMAS 1830-1904. Vanaf 1860 tot 1886 directeur van het Britse ziekenhuis voor joden in Jeruzalem voor de London Society for promoting Christianity among the Jews. Zoals veel Europeanen daar besteedde hij zijn vrije tijd aan archeologie. Hij publiceerde veel in de Palestine Exploration Fund Quarterly, waarvan hij ook hoofdredacteur was. CHAPMAN CATT, CARRIE Wisconsin 1859-New York 1947. Hoofd van een middelbare school en later redactrice bij de krant van haar eerste echtgenoot. Na diens vroege dood besloot zij haar leven te wijden aan vrouwenemancipatie, die zij als een logisch gevolg van de evolutie zag, en trad zo de politieke arena in. Trouwde in 1890 met ingenieur Catt, die instemde met haar activiteiten. Na de instelling van het vrouwenkiesrecht in de VS in 1919 werd zij een propagandiste van de Volkenbond. CHASANOWICH, LEON (ps. van Katriel Shub) Litouwen 1882-Tsjecho-Slowakije 1925. Organiseerde de eerste Poale Zionbeweging in Russisch Polen. Van 1913-1919 secretaris van de internationale Poale Zionbeweging. CHASSAN Bey. Turks bestuurder tijdens w.o. I in Jaffa. CHASSAN effendi. Politieman in Jeruzalem. CHATEAUBRIAND, FRANÇOIS RENÉ St.-Malo 1768-Parijs 1848. Frans schrijver en conservatief staatsman. In zijn beroemdste boek Le génie du christianisme, 1802, probeerde hij de superioriteit van het Christendom aan te tonen. In 1806 reisde hij naar het Midden-Oosten en schreef hierover het zeer populaire en veel vertaalde L'itinéraire de Paris à Jérusalem et de Jérusalem à Paris (1811). CHATIEB (KHATIEB), ABD el MILK el dr. Gezant van koning Hoessein in Egypte. Afkomstig uit Java. CHATIEB (KHATIEB), FOUAD el- Minister van Justitie van Transjordanië en van Buitenlandse Zaken in de Hedjaz. Van Syrische origine. Studeerde aan de Amerikaanse Universiteit in Beiroet en sprak perfect Engels. Koning Abdoellah noemde hem de dichter van de Arab Revolt. CHAWADJA (HAWADJAH, KHAWADJA), AMIN OSMAN el- Bijgenaamd Sjeikh el Kamariyeh = Sjeikh der Dieven. Leider van Naälin (Ni'lin) en omringende dorpen. Had al vóór de Britse verovering van Palestina betrekkingen met de zionisten en werd daarom ook door de nationalisten achternagezeten met denunciaties bij het Brits bestuur. Wyndham Deedes echter beschouwde hem als een onbetrouwbaar man die de dorpelingen onderdrukte. Kreeg in jan. 1920 een Britse ridderorde, maar werd in 1923 opgepakt wegens het oplichten van een vrouw en verantwoordelijkheid voor een huwelijk van minderjarigen in zijn dorp. CHAWADJA (HAWADJA, KHAWADJA), DERWISH el- Zoon van Amin Osman. CHAWADJA (HAWADJA, KHAWADJA), FARES el- Zoon van Amin Osman. CHAWADJA (HAWADJA, KHAWADJA), JOESSOEF el- Zoon van Amin Osman. CHAWADJA (HAWADJA, KHAWADJA), MOHAMMED el- Zoon van Amin Osman. CHAWADJA (HAWADJA, KHAWADJA), OSMAN el- Zoon van Amin Osman. CHAWADJA (HAWADJA, KHAWADJA), RAGIB el- Zoon van Amin Osman. CHAWADJA (HAWADJA, KHAWADJA), SAKHIB el- Zoon van Amin Osman. Volgde na de dood van zijn vader in de jaren twintig hem op. CHAWADJA (HAWADJA, KHAWADJA), SOLIMAN el- Zoon van Amin Osman. CHEOPS Farao uit het begin van de 4de dynastie (2723-2563 v Chr.) en bouwer van de grootste piramide op het plateau van Gizeh. CHESTERTON, GILBERT KEITH Londen 1874-Beaconsfield 1936. Engels romanschrijver en essayist. In zijn werk vooral bekend om zijn paradoxen, bedoeld om gewone dingen in een nieuw licht te zien maar ook om de ambivalenties van het christendom te doorgronden. Publiceerde in 1908 Orthodoxy, waarin hij stelde dat het raadsel van het universum slechts kon worden beantwoord door het christendom. Na een reis naar Palestina publiceerde hij in 1920 The new Jerusalem. Werd in 1922 katholiek. CHILKIJAHU (HILKIAH) Vader van de profeet Jeremiah. CHOPIN, FRÉDÉRIC bij Warschau 1810-Parijs 1849. Pools componist en pianist. CHURCHILL, Sir WINSTON Blenheim Palace (Oxfordshire) 1874-Londen 1965. Brits staatsman. Werd in 1905 minister van Koloniën in een liberaal kabinet en in 1911 minister van Marine. Als zodanig was hij verantwoordelijk voor de mislukte expeditie naar Gallipoli om daar de Turken, die zich bij de Centralen hadden gevoegd, te treffen. Na de oorlog werd hij van 1919-1921 minister van Oorlog en van 1921-1922 opnieuw minister van Koloniën. In jan. 1921 werd Palestina van het Foreign Office overgeheveld naar het Colonial Office en kwam dus onder Churchill. Op de Cairo conferentie in maart 1921, waarop de Britse belangen in het Midden-Oosten werden geregeld, werd de pas afgezette koning van Syrië, Feisal, benoemd als koning van Irak. Diens broer Abdoellah werd emir van Transjordanië, dat bij die gelegenheid werd afgescheiden van Palestina. Na antizionistische agitatie van Arabische zijde in 1920 en 1921 vaardigde Churchill in mei 1922 het White Paper uit. Hierin verklaarden de Britten dat zij niet een geheel joods Palestina wilden en dat de joodse immigratie zou afhangen van het economisch absorptievermogen van het land. Het White Paper bevatte echter ook de bevestiging van de Balfour Declaratie en de uitspraak dat de joden in Palestina waren ‘as of right and not on sufferance’. Churchill beschouwde dit document als bindend voor Engeland tijdens de hele mandaatperiode. En inderdaad heeft het tot 1948 als de basis van het Brits bestuur gefungeerd. CHURCHILL-HOZIER, CLEMENTINE, Londen 1885-id.1977. Trouwde in 1908 Winston Churchill. CIFFRIN (ZIFRIN), ASAF J. Zichron Jaäcov?-? In 1920 stadsingenieur van Haifa en Akko. Met Patrick Geddes ontwierp hij in 1920 een stadsplan, dat o.a. een brede weg (George V Avenue) door de oude benedenstad bepleitte. Hij heeft ook het plan gemaakt voor de brede trappenallee, met aan weerszijden cypressen, van de Bahaitempel op de berg Carmel naar de benedenstad. CIPOLLA, ARNALDO Como 1877-Rome 1938. Italiaans journalist afkomstig uit een adellijke militaire familie, die aan Garibaldi's zijde streed. Versloeg w.o. I vanuit diverse fronten en nam dienst toen Italië erin betrokken raakte. Keerde in 1922 terug naar La Stampa, waaraan hij sinds 1910 was verbonden. Was een populair journalist en schrijver van reisverhalen. CLARKE, GEORGE SYDENHAM Baron SYDENHAM of COMBE Lincolnshire 1848-Londen 1933. Brits koloniaal bestuurder. Mede-eigenaar van de Morning Post. Begonnen als liberaal, ontwikkelde hij zich tot een reactionair, die een onverwoestbaar geloof in de Protocollen van de Wijzen van Zion zou krijgen. Hij meende dat de auteur hiervan Achad Haäm was. CLAUS, EMIEL St.-Eloois-Vijve 1849-Astene 1924. Vlaams schilder van landschappen en genretaferelen. Beschouwd als de leider van het Belgisch luminisme. CLAYTON, Sir GILBERT FALKINGHAM Isle of Wight 1875-Bagdad 1929. Generaal en Brits koloniaal bestuurder. Werd in 1914 hoofd van de inlichtingendienst in Cairo. Richtte daar het Arab Bureau op, van waaruit de Arab Revolt tijdens w.o. I werd geleid. In 1917 hoofd van het Egyptische expeditieleger dat de invasie in Palestina begon. Richtte daar OETA in. Keerde in juli 1919 terug naar Egypte en werd na de onafhankelijkheidsverklaring van dit land, van april 1922-1925, Chief Secretary in Palestina als opvolger van Deedes. Hoewel hij met het oog op het Arabisch nationalisme vanaf het begin kritisch was t.o.v. de Balfour Declaratie, voerde hij de politiek van het Joods Nationaal Tehuis loyaal uit. Belangrijk voor de onderhandelingen in het verdrag tussen Engeland en Transjordanië in 1922/1923. Werd in 1929 Hoge Commissaris van Irak, waar hij in hetzelfde jaar onverwacht stierf. Geduldig, voorzichtig, ontwapenend, integer. CLEMENCEAU, GEORGES Vendée 1841-Parijs 1929. Frans staatsman, schrijver en arts. Werd in 1876 lid van de Kamer van Afgevaardigden, waar hij hoorde tot de radicale en tegenover Duitsland revanchistische vleugel. Hij kreeg daar de bijnaam ‘le Tigre’. In 1917 deed president Poincaré een beroep op hem om een ministerie te vormen. Als eerste minister oefende Clemenceau een dictatoriaal bewind uit en regeerde feitelijk buiten het parlement om. Hij kreeg te maken met toenemende kritiek, van zowel rechter- als linkerzijde. De eerste verweet hem het resultaat van de vredesonderhandelingen, waar Engeland en de VS zich verzetten tegen Clemenceau's verregaand revanchisme t.o.v. Duitsland. Bij links viel zijn autoritair optreden slecht. Dit leidde tot een nederlaag bij de presidentsverkiezingen in 1920 waarbij ook Clemenceau aftrad als premier. Zijn politieke rol was toen uitgespeeld. Op 19 febr. 1919 werd Clemenceau beschoten door een anarchist. COCHBA zie STERN COHEN Jonge man. COHEN, Sir HERBERT Lid van de Economic Board for Palestine, die Palestina in 1922 bezocht. COHEN, ISRAËL Manchester 1879-Londen 1961. Schrijver en zionist sinds de jaren 90. In 1910 Engels secretaris van het zionistisch Centraal Bureau in Keulen. Van 1918-1920 hoofd van de publiciteit, van 1922-1929 algemeen secretaris van de zionistische organisatie. Reisde veel rond voor de zionistische zaak. COHEN, ISRAËL Hotelhouder in Jaffa. COHEN Sir ROBERT WALEY 1877-1952. Brits industrieel en joods leider. Kwam in 1901 bij Shell. Hoewel hij deel uitmaakte van verschillende economische organisaties voor Palestina, was hij tegenstander van het politieke zionisme. COHEN, RUDOLF Deventer 1889-Bergen Belsen 1945. Belangrijkste initiator van de chaloetsbeweging in Nederland en in 1918 oprichter van de Deventer Vereeniging, die joodse jongens en meisjes opleidde voor landbouw in Palestina. COHN Twee broertjes, wezen. COHN (COHN-REISS), EPHRAIM Jeruzalem 1863-Frankrijk 1943. Opvoedkundige en van 1904-1917 vertegenwoordiger van de Hilfsverein der Deutschen Juden. Leverde een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het joodse onderwijs in Palestina. COHN, MARCO (MARCU) Roemenië 1882-Wassenaar? 1949. In 1911 genaturaliseerd tot Nederlander. Directeur van een wijnhandel in Rotterdam. Zat in besturen van verschillende Nederlandse joodse organisaties. Ondersteunde sinds 1916 het chaloetswerk in Nederland. COHN, PINHAS Bestuurslid van de Agoedat Israel. COHN-REISS zie COHN, EPHRAIM COLBERT, JEAN-BAPTISTE Reims 1614-Parijs 1683. Frans staatsman, die het mercantilisme streng doorvoerde: vermeerdering van de nationale geldvoorraad door export te stimuleren en import te beperken. COMTE, AUGUSTE Montpellier 1798-Parijs 1857. Frans filosoof en socioloog. Ontwikkelde het positivisme: de wetenschap dient zich te beperken tot door ervaring gegeven feiten. CONDER, CLAUDE REIGNIER Cheltenham1848-1910. Brits ontdekkingsreiziger, die van 1872-1888 Palestina in kaart bracht. Vocht als kolonel in het leger om de Egyptische opstand in 1882 te onderdrukken. CONSTANTIJN de Grote ca 280-bij Nicomedia 337. Keizer van het West-Romeinse rijk en eerste Christelijke Romeinse keizer. Vaardigde in 319 een edict uit waarbij het christendom werd erkend als gelijkberechtigde godsdienst. CONSTANTIJN I Athene 1868-Palermo 1923. Koning van Griekenland. Volgde in 1913 zijn vader op, maar moest in 1917 aftreden om vervolgens in 1920 na een volksstemming weer op de troon terug te keren. Was pro-Duits tijdens w.o I. Moest in 1922 opnieuw aftreden vanwege het ongelukkige verloop van de Griekse oorlog tegen Turkije. CONTOROVITZ Chief clerc in Hebron. CONWAY of ALLINGTON, Sir WILLIAM MARTIN Rochester 1856-Londen 1937. Conservatief Lagerhuislid, schrijver, archeoloog en alpinist in o.m. de Himalaya. Ontving in 1900 een gouden medaille voor het in kaart brengen van bergen. Bezocht Palestina in april 1923 en meende dat, nu de Balfour Declaratie eenmaal was uitgevaardigd, die ook moest worden ingevuld. CORT van der LINDEN, PIETER WILHELM ADRIAAN Den Haag 1846-id. 1935 Nederlands minister-president van een liberaal kabinet 1913-1918. COSTELLO, EDMUND India 1873-1949. Militair. Diende in India en na 1914 in Mesopotamië. Werd in 1921 tijdelijk commandant van het Palestijnse leger en bleef daar tot okt. 1923. Daarna Director of Military Studies aan de universiteit van Cambridge. COUPERUS, LOUIS Den Haag 1863-De Steeg 1923. Nederlands schrijver van psychologisch-realistische romans. Schreef ook vanuit Italië feuilletons voor Het Vaderland. COWEN, JOSEPH Davenport 1868-Londen 1932. Zakenman, die zich al vroeg bij de zionistische beweging van Herzl voegde. Jarenlang voorzitter van de Engelse zionistische federatie en directeur van de Jewish Colonial Trust. COX, Sir CHARLES HENRY 1880-1953. Luitenant-kolonel. District Governor in Palestina van 1919-1924. Opvolger van Philby als Brits Resident in Transjordanië 1924-1939. COX, Sir PERCY Essex 1864-Bedford 1937. Hoge Commissaris van Irak van okt. 1920-1923. Tekende in april 1923 een verdrag met Ibn Saud, waarbij de grenzen tussen Irak en het Arabisch schiereiland werden vastgelegd. Veel Irakese kinderen werden naar hem ‘Kokkus’ genoemd. CRANE, CHARLES Chicago 1858-Palm Springs 1939. Zakenman, filantroop en propagandist voor internationale toenadering. Groot bewonderaar van Wilson, die hij financieel steunde. In 1919 samen met Henry King benoemd in de Interallied Commission on Mandates voor Turkije (waaraan uiteindelijk echter alleen de VS deelnamen), naar hen de King-Crane Commissie genoemd. Het rapport van deze commissie, dat niet werd gepubliceerd, benadrukte de moeilijkheid om van een Arabisch Palestina een joodse staat te maken. Het bepleitte een Verenigd Syrië waarin Palestina was opgenomen met de VS als mandataris. Crane was antizionistisch en zelfs antisemitisch. Zijn benoeming tot ambassadeur in China moest door Taft daarom worden ingetrokken. CRÉMIEUX, ISAAC Nîmes 1796-1880. Frans jurist en staatsman. Naar aanleiding van de beschuldiging in 1840 in Damascus van rituele moord door joden reisde hij met Mozes Montefiore naar Syrië en samen slaagden zij erin de onschuldig gevangen genomen joden vrij te krijgen. In 1860 werd hij oprichter en eerste voorzitter van de Alliance Israélite Universelle, een internationale joodse organisatie ter bestrijding van het antisemitisme. CURZON of KEDLESTON, GEORGE NATHANIEL, Lord. Keddleston 1859-Londen 1925. Engels staatsman Van 1899-1904 onderkoning van India, een ambt dat hij moest neerleggen na een twist met Kitchener. Na een periode van politieke luwte trad hij in 1915 toe tot het coalitiekabinet van Asquith. Na de oorlog werd hij in okt. 1919 minister van Buitenlandse Zaken onder Lloyd George. In het Midden-Oosten kwam hij de Egyptische nationalisten tegemoet en onderhandelde over de zelfstandigheid van dat land in 1922. Hij erkende Abdoellah als emir van Trans-Jordanië en scheidde daardoor dit gebied van Palestina. Hij was geen warm voorstander van het zionisme, maar beschouwde de Balfour Declaratie als een bindende belofte Hij was niet tegen Lloyd George opgewassen en beheerste Buitenlandse Zaken pas echt sinds 1923, toen de Tories een nieuw ministerie vormden. De Conservatieve premier Bonar Law stierf echter in okt. en werd opgevolgd door Baldwin, die hem in 1924 verving door Austen Chamberlain. Curzon, die de ambitie had om premier te worden trok zich nu als bitter teleurgesteld politicus terug. D. DAJAN, LEIB rabbijn in Jeruzalem. DAJANI familie. Prominente familie in Jeruzalem. DAJANI el-, AREF Pasja. Jeruzalem 1856-1930. Palestijns politicus. Hoofd van de Dajani familie, die tot de notabelen in Jeruzalem behoorde. Eerste voorzitter van de Jeruzalemse afdeling van de Mohammedaans-Christelijke Vereniging (en daardoor in feite van de hele vereniging). Vice-voorzitter van de Executive Committee of the Palestinian Arab Congress (Arab Executive) van dec. 1920-1922. Voorstander van een vereniging van Palestina met Syrië. Ondanks zijn belangrijke functies ging zijn invloed achteruit ten gunste van de al-Husseini's. Hij werd bijvoorbeeld niet gekozen in de Arabische delegaties die in Engeland en de Hedjaz de Palestijnse zaak bepleitten. Hij behoorde tot de gematigde antizionisten, maar verloor zijn leidende positie aan de Husseiniclan. DAJANI el-, HASSAN SIDKI ?-1938. Oomzegger van Aref Pasja el-Dajani en Rageb Bey Nashashibi. Journalist, die vloeiend Frans, Duits en Engels sprak. Hij was een onafhankelijke Palestijns nationalist, die bijvoorbeeld in 1931 een gezamenlijke joods-Arabische staking onder voerlieden organiseerde en contacten had met de Jewish Agency. In jan. 1918 een der oprichters van al-Muntada al-Adabi, de Literaire Club, een in feite politieke club die ijverde voor een Groot-Syrië met inbegrip van Palestina. De organisatie kreeg vooral aanhang onder jongere moslims en werd door de Fransen gesubsidieerd. Ook uitgever van Al-Kuds-Ush-Sherif, een Jeruzalemse krant die in 1920 werd verboden wegens zijn heftige antizionistische propaganda. Werd vermoord om politieke redenen of om zijn aandeel in drugshandel. DAJANI el-, IBRAHÎM Vriend. DAJANI el-, OMAR Vader van Hassan Sidki el-Dajani. DAN Vijfde zoon van Jacob en Dilha, de dienstmaagd van Rachel. DANTE ALIGHIERI Florence 1265-Ravenna 1321. Italiaans dichter. DAOUD Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. DAOUD Zoon van Ezra, de nachtportier van het ziekenhuis Schaäre Zedek DAOUD Zoontje van Saïd effendi Daoud. DAVID Tweede koning van Israël ca 1070-970 v. Chr. Hij versloeg de reus Goliath en volgde Saul op als koning van Juda. Hij maakte Jeruzalem tot zijn residentie. David was ook beroemd om zijn snarenspel en danskunst. DAVID Jemeniet uit Rechovoth. DAVID, RIVKE Inwoonster van Jeruzalem, beschermeling van de Pekidiem en Amarcaliem. DAVIDS, juffrouw: zie PHILLIPS-DAVIDS. DAVIDS, NARDUS Bzn 1869-1947 Diamantair en Mizrachist. DAYAN, MORDECHAI Jonge violist. DEBUSSY, CLAUDE Saint-Germain-en Laye 1862-Parijs 1918. Frans componist. DEEDES, Sir WYNDHAM Londen 1883-id. 1956. Brits militair, ambtenaar en sociaal werker. Een van de belangrijkste aanhangers van het zionisme in het Britse establishment. Een der oprichters van het Arab Bureau in Cairo. Trok met Allenby in december 1917 Jeruzalem binnen en maakte in 1918 kennis met Weizmann, door wie hij sterk werd beïnvloed. Deedes meende dat de christelijke gemeenschap zijn schuld tegenover de joden moest inlossen door steun aan het Nationaal Tehuis. Hij werd op verzoek van Herbert Samuel in sept. 1920 benoemd tot Chief Secretary in Palestina, maar wilde slechts twee jaar aanblijven. Hij vormde een belangrijke rem op de vijandige houding van veel Britse ambtenaren t.o.v. het Nationaal Tehuis. Zo erkende hij onofficieel de Hagana en bevorderde het aandeel van joden in de politie. Maar ook het Arabisch verlangen naar nationale zelfstandigheid had zijn sympathie en na de rellen van 1921 kreeg hij reserves ten opzichte van de zionistische eisen. Hij deelde zeker niet Weizmanns mening dat er ten koste van alles een joodse staat moest komen. In april 1922 legde hij zijn ambt neer, opgevolgd door Clayton, en na terugkomst in Londen werd hij sociaal werker in Bethnal Green. Hij was algemeen geliefd vanwege zijn rechtvaardigheidsgevoel en rustige persoonlijkheid. Ondanks het feit dat hij in de loop der jaren kritischer werd ten opzichte van het zionisme, bleef hij zich tot aan zijn dood inzetten voor de beweging. DENIKIN, ANTON 1872-VS 1947. Tot april 1920 generaal in het Witte Leger tijdens de Russische burgeroorlogen van 1918-1922. Lanceerde in de herfst van 1919 een groot offensief tegen de bolsjewieken. Vluchtte begin 1920. Zijn naam is vooral verbonden aan de vele pogroms in die tijd. DERBY Lord: zie STANLEY DERENBOURG (DERENBURG), HARTWICH Parijs 1844-id. 1908. Oriëntalist. Bezette in 1885 de leerstoel Arabisch en de leerstoel Islam aan de École des Hautes Études. Hij vertaalde een Arabische versie van de boeken Jesajah en Job en ontdekte in Spanje Arabische manuscripten die belangrijke bronnen vormden voor de geschiedenis der kruistochten. DERENBURG zie DERENBOURG DEROR 1917-1922. Dochtertje van Ittamar Ben-Avi. DEUTSCH, LEO (LEV) Tylchin 1855-? 1951. Russisch revolutionair en aanhanger van Bakoenin. Werd in 1884 in Duitsland gearresteerd en aan de Russische autoriteiten uitgeleverd. Ontsnapte na 16 jaar dwangarbeid naar Zwitserland en legde zijn ervaringen neer in Sixteen years in Siberia (1903; de Russische editie verscheen in 1924). Keerde na de februarirevolutie terug naar Rusland. Omdat hij negatief stond tegenover de oktoberrevolutie, gaf hij de politiek op en wijdde zich aan de vertaling van Plechanov en de geschiedenis van de Russische revolutie. DEUTSCHER, JACOB Leider van een pioniersgroep in Marum. DIEB Staljongen bij de Abdoel Salaäm Aouedda. DINSMORE, JOHN EDWARD 1862-1951. Bioloog en lid van de American Colony. Auteur van Die Pflanzen Palästinas; auf Grund eigener Sammlung und der Flora Posts und Boissiers verzeichnet von J.E. Dinsmore, mit Beigabe der arabischen Namen von G. Dalman (Leipzig 1911). In 1932-1933 werd onder de titel Flora of Syria, Palestine and Sinai. A handbook of the flowering plants and ferns, native and naturalized from the Taurus to Ras Muhammed and from the Mediterranean Sea to the Syrian desert door hem het handboek van Post herzien. DISKIN, ISAAC JEROHAM (JOSEPH) 1835-Jeruzalem 1925. Zoon van Mozes. Eerst koopman. Nam na het overlijden van zijn vader het door hem gestichte weeshuis (ca 200 kinderen) over. Ten tijde van zijn overlijden was het door Isaac Diskin nieuw opgerichte gebouw bijna klaar. Diskin was met Sonnefeld de erkende geestelijke leider van de Palestijnse Agoeda. Tot hen wendde men zich met halachische vragen. DISKIN, MOZES JOSHUA JUDAH LEIB, Grodno 1817-Jeruzalem 1898. Vader van Isaac. Rabbijn en leider van de joodse orthodoxie in Jeruzalem. Werd in 1873 rabbijn in Brest-Litovsk (vandaar zijn bijnaam de Brisker reb) en emigreerde in 1877 naar Palestina. Tot aan zijn dood rabbijn in Jeruzalem, waar hij in hoog aanzien stond. Verzette zich tegen elke vorm van modernisme. Richtte in 1880 een weeshuis op, dat zijn naam droeg, om kinderen te redden van meer seculair onderwijs en van de christelijke missioneringijver ten aanzien van joodse wezen. DISRAELI, BENJAMIN Earl of BEACONSFIELD Londen 1804-id. 1881. Engels staatsman. Als schrijver schepper van de politieke roman. In Tancred (1847) bepleitte hij herstel van de joodse staat. DIZENGOFF, MEIR Bessarabië 1861-Tel Aviv 1936. Eerst actief in de revolutionaire Russische beweging, waarvoor hij in 1885 werd gearresteerd, later in de Choveve Zionbeweging. Hij was chemicus, gespecialiseerd in glasfabricage en werd in 1892 door Edmond de Rothschild naar Palestina gestuurd om een glasfabriek op te richten. Een der oprichters in 1904 van de Geulah Maatschappij, die land in Palestina opkocht. Als directeur van deze maatschappij vestigde hij zich in Jaffa. Daar medeoprichter van de Achoesath Bayit Company, die in 1909 een moderne joodse wijk stichtte bij Jaffa, het latere Tel Aviv. Dizengoff werd eerst gemeenteraadslid van Jaffa en in 1921, toen Tel Aviv officieel een stad werd, burgemeester van de nieuwe stad. In 1919 richtte hij de partij Ha-Ezrach (=de Burger) op, een eerste poging om de joodse middenstand in Palestina te organiseren. DJAMIEL Schoonmaker van waterbakken. DJEMAL Bediende in hotel Bristol. DJEMAL Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. DJEMAL (JAMAL) Pasja, ACHMED Istanboel 1872-Tiflis 1922. Turks militair en staatsman. Een der leiders van de Jong-Turkse revolutie in 1908. Werd in 1911 gouverneur van Bagdad en in 1913 militair gouverneur van Istanboel, waar hij de Jong-Turkse partij versterkte door de oppositie te deporteren. Vanaf die tijd vormde hij met Enver en Talaat een informeel triumviraat, dat tot 1918 Turkije regeerde. In 1914 minster van Marine. Vanaf nov. 1914 tot dec.1917 was Djemal commandant van het leger in Syrië en Palestina. In de eerste jaren deed hij veel aan publieke werken in Syrië en toonde belangstelling voor archeologie. Maar later reageerde hij op tekenen van Arabische rebellie tegen het Turkse bewind met deportatie en executie. Eind 1917, toen de Turkse troepen zich steeds meer moesten terugtrekken tegen de oprukkende Britten, werd Djemal teruggeroepen van het Syrische front. Na de val van het Ottomaanse rijk vluchtte hij in november eerst naar Berlijn en daarna naar Zwitserland. Intussen werd hij in Istanboel bij verstek ter dood veroordeeld. Later vluchtte hij naar Rusland en Afghanistan, waar hij veel invloed uitoefende. In die tijd voerde hij ook een correspondentie met Moestapha Kemal Atatürk, die hij zijn hulp aanbood. Hij werd op 21 juli 1922 in Rusland, waar hij een Afghaanse missie uitvoerde, door twee Armeniërs vermoord. Een ander artikel van De Haan over het bewind van Djemal in Palestina verscheen in De Amsterdammer van 12 april 1919. Hierbij werden drie foto's van gehangenen afgedrukt. DJEMAL Pasja de Kleinere. (MUHAMMAD JAMAL) Pasja. Opvolger van Djemal Pasja als aanvoerder van het vierde leger, toen de laatste in jan. 1918 werd teruggeroepen naar Turkije. DJOEMA Jongen bij de Klaagmuur in Jeruzalem. DJOUNKOVSKY, WLADIMIR Generaal, sinds 1914 hoofd van de Russische politie. Na de revolutie gevangen gezet. DOBELL, Sir CHARLES 1869-1954. Brits generaal, die o.a. in Afrika diende en in het voorjaar van 1917 verantwoordelijk was voor een poging om Gaza op te Turken te veroveren. Deze mislukte door slechte voorbereiding en Dobell werd toen de zondebok van zijn superieur Murray. Hij werd naar India overgeplaatst. DOSTOJEVSKY, FJODOR Moskou 1821-St. Petersburg 1881. Russisch romanschrijver. DOUGLAS, JAMES 1867-1940? Hoofdredacteur van de Daily Express. Hij reisde in 1923 met Beaverbrook naar Palestina en ontmoette daar De Haan. DOWSON, ERNEST Belmont Hill 1867-Catford 1900. Engels dichter, die afwisselend in Engeland en Frankrijk woonde. Veel van zijn gedichten verschenen in de avant-gardistische tijdschriften van de jaren negentig van de 19de eeuw. DREYFUS, ALFRED Mulhouse 1859-Parijs 1935. Joods officier in het Franse leger en in weerwil van zijn onschuld in 1894 veroordeeld wegens spionage. De verschillende processen rond deze beschuldiging verdeelden heel Frankrijk en leidden tot een golf van antisemitisme in dit land. Na een jarenlang verblijf op Duivelseiland volgde zijn eerherstel in 1906. De Dreyfus-affaire was de directe aanleiding tot de publicatie door Theodor Herzl van Der Judenstaat en van diens stichting van een politieke zionistische beweging. DUBNOW, SIMON Mogilev (Rusland) 1860-Riga 1941. Joods historicus en auteur van het tiendelige Weltgeschichte des jüdischen Volkes (1925-1929). Wijdde zich ook aan de geschiedenis van het Chassidisme. Volgens Dubnow verloor het joodse volk in de diaspora sommige eigenschappen die de continuïteit van een volk garanderen, maar werd dit gecompenseerd door het vermogen om een speciaal sociaal systeem en gemeenschappelijke ideologie te ontwikkelen. Daardoor kon het joodse volk in een spirituele onafhankelijkheid leven en telkens nieuwe centra scheppen ter vervanging van de vernietigde. Aanvankelijk sterk antizionistisch werd hij geleidelijk gematigd kritisch. DUBOIS, LOUIS ERNEST Saint-Calais 1856-Parijs 1929. Sinds 1916 aartsbisschop van Rouen en vanaf 1920 van Parijs. In 1916 door Leo XIII benoemd tot kardinaal. DUNKELBLUM, MENACHEM Krakau 1889-1950. Jurist. Sinds 1911 in Palestina. Juridisch adviseur van de Zionist Executive in Jeruzalem van 1919-1923 en later van de gemeenteraad van Tel Aviv. Na de oprichting van de staat Israël lid van het Hooggerechtshof. DÜNNER, JOSEPH HIRSCH Krakau 1833-Amsterdam 1911. Opperrabbijn van Amsterdam vanaf 1874. Werd in 1862 naar Amsterdam gehaald om nieuw leven te blazen in het rabbijnenseminarium, dat hij geheel reorganiseerde. Hij legde de nadruk op een orthodox-joodse training gecombineerd met een zwaar aandeel klassieke studies. Hij was voorstander van een joodse gemeenschap die was georiënteerd op de westerse samenleving zonder haar orthodoxe identiteit te verliezen. Dünner was de enige Nederlandse opperrabbijn uit zijn tijd die sympathiseerde met het zionisme. DUPARC, HENRI Parijs 1848-Mont-de-Marson 1933. Frans componist, beïnvloed door César Franck en Wagner. DUPARC, MOZES (MAURITS) ISAAC Leeuwarden 1870-Parijs 1925. Studeerde eerst klassieke talen, maar week onder druk van antisemitisme uit naar rechten. Had een ontembare energie. Sinds 1899 werkzaam bij de afdeling Kunsten Wetenschappen aan het ministerie van Onderwijs, sinds 1916 als chef. In 1922 lid van de Staatscommissie voor de Musea en van de Commissie voor het Nederlands Woordenboek. DURIEU(X), M. Délégué du Haut Commissariat de France en Palestine. Werd in dec. 1921 overgeplaatst naar Syrië. DUSE, ELEONARA Vigevano 1859-Pittsburgh 1924. Italiaans toneelspeelster. Maakte vooral naam als tragédienne. DZJUMA Jongen in Jeruzalem. E. EBERLIN, ELIYAHU ZE'EV (ELIE) 1875-? Jiddisch en Frans schrijver en pamflettist. Zijn pamflet Aux Arabes. Lettre ouverte d'un sioniste ging uit van de technische en morele superioriteit der joden. Vooral zijn Les Juifs d'aujourd'hui (1927) kreeg bekendheid. EDER, MONTAGUE DAVID Londen 1865-id. 1936. Arts en een der eerste Britse psychoanalytici. Kwam uit een geassimileerde familie. Lid van de Labour Partij. Zijn belangstelling voor joodse zaken werd gewekt door zijn neef, de schrijver Israel Zangwill, en hij kwam in het bestuur van de ITO. In 1918 door Chaim Weizmann uitgenodigd om de ITO te vertegenwoordigen in de ZC, die naar Palestina reisde. Hij kwam in 1918 in het land aan en bleef er meer dan vier jaar. Werd enthousiast lid van de zionistische organisatie en de enige van de Commissie die na 1918 in Palestina bleef. Leidde de onderhandelingen met het Britse militaire en burgerlijke bestuur en hielp bij de opvang van nieuwe joodse immigranten. Van 1922 tot 1928 bestuurslid van de ZWO in Londen. Ook actief voor de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem. EDUARD VII Londen 1841-id. 1910. Koning van Engeland 1901-1910. EEDEN, FREDERIK WILLEM van Haarlem 1860-Bussum 1932. Nederlands dichter, romanschrijver, essayist en toneelschrijver. Was arts in Bussum en in 1887 medeoprichter van een psychotherapeutische kliniek in Amsterdam. Bevriend met o.a. Kloos, Verwey, Van Deyssel. Oprichter van Flanor, een letterkundig genootschap waaruit later De Nieuwe Gids is voortgekomen. Publiceerde hierin delen van zijn roman De kleine Johannes (1887). In 1893 kwam het tot een conflict tussen hem en De Gids. Zijn psychologische romans zijn De broeders (1894) en Van de koele meren des doods (1900). Rond deze tijd begon hij belangstelling te krijgen voor sociale stromingen. Als principieel tegenstander van het materialistische marxisme raakte hij aangetrokken door meer utopische vormen van het socialisme. Stichtte in 1898 de productiecoöperatie Walden, genoemd naar het Walden van de Amerikaanse schrijver en filosoof Henry Thoreau, die echter door interne spanningen en financiële moeilijkheden in 1907 werd opgeheven. Van Eeden wierp zich toen met Brouwer, Mannoury en De Haan op de significa. Keerde zich tegen de sociaaldemocratie en verwachtte een omwenteling van de maatschappij door geniale leiders, waartoe hij ook zichzelf rekende. Kort voor w.o. I kwam zo'n kring, onder wie Martin Buber en Walther Rathenau, in Berlijn bijeen, maar de oorlog maakte een einde aan de plannen. Van Eeden raakte steeds meer gedesillusioneerd. In 1922 werd hij katholiek. In de laatste jaren van zijn leven was hij psychisch gestoord. De vriendschap met de veel oudere van Eeden, die hem introduceerde in literaire kringen, was misschien wel de belangrijkste in het leven van De Haan. EEKHOUD, GEORGES Antwerpen 1854-Schaarbeek 1927. Frans-Belgisch schrijver. Studeerde aan de Militaire School, die hij vanwege een duel moest verlaten en werd journalist. Belangrijk vertegenwoordiger van het naturalisme in België. Zijn romans waren sterk regionaal bepaald. Bekend is zijn La nouvelle Carthage (1888), een antiburgerlijk beeld van Antwerpen. Eekhoud schreef een inleiding bij De Haans tweede roman Pathologieën (1908). EFRAÏM Jongere zoon van Josef, geboren in Egypte. Jacob adopteerde hem samen met zijn broer Menasse, zodat ook zij later een stam vormden. EHRMANN (ERMAN), SALOMON Trier 1885-Zürich 1965. Rabbijn en sinds 1919 tandarts in Frankfurt. Sinds 1912 lid van het bestuur van Agoedat Israel. EINSTEIN, ALBERT Ulm 1879-Princeton 1955. Duits natuurkundige. Baanbrekend vanwege de formulering van de relativiteitstheorie. Won in 1921 de Nobelprijs voor natuurkunde. Werd Amerikaans staatsburger na 1933. Toen in 1920 de zionistische leiders steun zochten bij vooraanstaande joden, verklaarde Einstein dat hij tegen nationalisme maar vóór zionisme was. Hij beschouwde het Nationaal Tehuis als de belichaming van het herontwaken van de joodse geest, maar was toen tegen een joodse staat. In 1921 werd hij met moeite overgehaald om Weizmann te vergezellen in een fundraising tour in de VS. Bezocht in 1923 Palestina en werd in 1925 lid van het Bestuur van de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem. Vanaf 1948 een fervent aanhanger van de joodse staat. EINSTEIN-EINSTEIN, ELSA Huwde in 1919 Einstein, van wie zij een nicht was. EISENBERG, AHARON ELIJAHOE Pinsk 1863-Rechovoth 1931. Lid van de Choveve Zionbeweging en landbouwpionier. Emigreerde in 1886 naar Palestina. Werkte als arbeider in de kolonie Rishon-le-Zion. Vestigde zich daarna in Wadi Chanin, het huidige Nes Ziona, waar hij een van de belangrijke wijnbouwers van het land werd. Hij was een dergenen die in 1890 het land van Rechovoth verwierf van de oorspronkelijke eigenaars. Eisenberg hielp mee met het stichten van veel kleine kolonies voor nieuwe pioniers. Hij werd in 1920 gekozen als afgevaardigde voor de eerste Asefat Ha-Nivharim en in hetzelfde jaar in de Palestijnse Adviserende Raad, die door Herbert Samuel werd opgericht. Leidend lid van de Va'ad Le'umi en deelnemer van verschillende delegaties naar Londen en Parijs. EISENMANN mevr. Medereizigster van De Haan. EITEL-FRIEDRICH Potsdam1883-id.1942. Tweede zoon van de Duitse keizer Wilhelm II. ELAZARI-VOLCANI zie WILKANSKY ELEAZAR (LAZAR), BEN PEDAT Derde eeuw. Joods geleerde, misschien afkomstig uit Babylon. Een der belangrijkste pupillen van Chanina bar Hama. Veel van zijn uitspraken werden populair als korte wijsheden. De betreffende uitspraak (banayikh = kinderen; bonayikh = bouwers) is beroemd geworden en opgenomen in het dagelijkse gebedenboek. ELIA Eerste helft van de 9de eeuw v. Chr. Profeet, die leefde ten tijde van koning Achab en moest vluchten voor de toorn van diens vrouw Jezebel. Hij liet Elisha zalven als zijn opvolger en verdween daarna plotseling. ELIAHOE Broer van Joessoef, de portier van het ziekenhuis Schaäre Zedek. ELIAS Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. ELIASH, MORDECHAI Oekraïne 1892-Londen 1950. Jurist. Vestigde zich in 1919 in Palestina en werd secretaris van de ZC tot 1921. Vestigde zich daarna in Palestina als advocaat met specialisatie in grondkwesties. Juridisch adviseur van de Va'ad Le'umi. Verdedigde in 1920 na de aprilrellen de Haganaleden, onder wie Jabotinsky. In 1949 de eerste Israëlische gezant in Londen. ELIE Manusje-van-alles in het ziekenhuis Schaäre Zedek. ELIE Vriend van het ziekenhuis Schaäre Zedek. ELIJAHOE (ELIAHU), JACOB Ramallah ca 1866-? Lid van de American Colony. Afkomstig uit Turkije of India. Zijn ouders behoorden tot de eerste bekeerlingen van de London Society for promoting Christianity among the Jews in Jeruzalem. Hij voegde zich bij de American Colony en werd in 1883 geadopteerd door Horatio en Anna Spafford. Hij richtte de fotografische afdeling van de American Colony op waarvan de collectie nu berust bij de Library of Congress. ELIAHU zie ELIAHOE ELJACHAR, JOSEPH Jeruzalem 1867-? In 1910 door de Turken benoemd in de gemeenteraad van Jeruzalem en tot lid van de Moslem Council for Orphanage waqfs. Een der oprichters van de Jeruzalemse wijk Zichron Moshe. Meermalen voorzitter van de Sefardische gemeenschap. ELJASAR, CHAIM Opperrabbijn in Jeruzalem sinds 1918. Bekend als vredestichter in de vaak ruziënde orthodoxe joodse gemeenschap in Jeruzalem. ELIOT, GEORGE Warwickshire 1819-Londen 1880. Engels schrijfster, wier laatste roman Daniel Deronda (1874-'76) als thema heeft een jonge man die ontdekt joods te zijn en naar Palestina trekt. ELMALEH zie ALMALAÄCH ELLIS, HAVELOCK Croydon 1859-Hintlesham 1939. Engels seksuoloog, die zich aanvankelijk bewoog op letterkundig terrein. Hij publiceerde o.a. ongekuiste toneelstukken van tijdgenoten van Shakespeare. EMILE Staljongen van Abdoel Salaäm Aouedda. ENGEL, JACOB SHALOM Tsjecho-Slowakije 1881-? Pedagoog. Studeerde in Giessen en Bern. Sinds 1908 in Palestina. Van 1909 tot 1918 hoofd van de Tachkemonieschool in Tel Aviv, van 1921-1929 hoofd van de Mizrachikweekschool in Jeruzalem. Later inspecteur van de Mizrachischolen. ENGEL, MEYER Zoon van Jacob Engel, wiens naam is gehebraïseerd tot MALACHIE. ENVER Pasja. Istanboel 1881-Tadzjikistan 1922. Turks staatsman en militair, zeer populair bij het volk vanwege zijn vaderlandsliefde en integriteit. Met Djemal en Talaat lid van het driemanschap van de Jong-Turkse revolutie dat het bewind van Abdoel Hamid II omverwierp. Enver trad tijdens w.o. I als opperbevelhebber en minister van Oorlog hierbij het meest op de voorgrond. Mede vanwege zijn sterke pro-Duitse gezindheid schaarde Turkije zich uiteindelijk bij de Centralen. In 1918 eindigde de regering van het driemanschap. Na de oorlog bevorderde Enver met steun van de Sovjet-Unie revolutionaire bewegingen in de islamitische wereld. In 1921 nam hij deel aan een congres van Oosterse volken in Bakoe. Kreeg geen vat op de revolutie in Turkije o.l.v. Moestapha Kemal Atatürk en ging toen naar Centraal-Azië. Verdedigde daar de emir van Boekhara, die voor de communisten naar Afghanistan was gevlucht, en viel in een veldslag. EPHRAÏM Weesjongen. EPSTEIN Rabbijn en hoofd van de jesjiwa Tora Chaim in Jeruzalem. EPSTEIN, ITZHAK Wit-Rusland 1862-Jeruzalem 1943. Hebreeuws schrijver en opvoedkundige. Broer van Zalman. Werd in 1886 door Edmond de Rothschild naar Palestina gestuurd om opgeleid te worden in een landbouwkolonie. Hij werd echter onderwijzer en studeerde van 1902-1908 moderne leesmethoden in Lausanne. In 1901 publiceerde hij een leermethode om Hebreeuws te leren en werkte die uit tot een dissertatie La pensée et la polyglossie, essai psychologique et didactique (1914), door De Haan samen met Straschun in het Hebreeuws besproken in Hamizrach (Hebreeuws bijblad van Mizrachie) in aug. 1918. Uitgangspunt was dat de toelichting aan de leerlingen in de te leren taal moest worden gegeven. Hij pleitte voor grotere inschikkelijkheid van de zionisten tegenover de Arabieren. Van 1919-1923 hoofd van een kweekschool voor meisjes in Tel Aviv. Daarna werd hij belast met het toezicht op zionistische scholen in Jeruzalem. EPSTEIN, LEVIN Lid van de commissie van toezicht voor Hadassah. EPSTEIN, ZALMAN (SALMAN) Wit-Rusland 1860-Ramat Gan 1936. Hebreeuws essayist en criticus. Broer van Itzhak. Van 1890-1900 in het bestuur van de Choveve Zionbeweging. Begon in 1879 in de Hebreeuwse pers te publiceren en vestigde zich in 1925 in Palestina. EPSTEIN, ZOREG Lid van de Asjkenazische raad van Jeruzalemse joden. ERASMUS, DESIDERIUS Rotterdam ca 1469-Basel 1536. Nederlands humanist. ERMAN zie EHRMANN ERNESTI Griekse buurjongen. ESAU Oudste zoon van Abraham, die hem onterfde. ESTHER ook genoemd Hadassah. Koningin van Perzië, die door koning Ahasverus wegens haar schoonheid werd uitgekozen als opvolgster van Vasjti, die haar schoonheid niet aan de vorsten uit het rijk wilde tonen. Redde de Perzische joden, die door de eerste minister Haman vermoord dreigden te worden. ESTHER Vrouw werkzaam in het ziekenhuis Schaäre Zedek. ETTINGER (OETTINGER), AKIVA JACOB Wit-Rusland 1872-1945. Landbouwkundige. Studeerde in St. Petersburg en West-Europese landen landbouwkunde. Bestudeerde sinds 1898 in Palestina de landbouwkundige mogelijkheden. In 1914 zat hij in de leiding van het JNF, dat toen in Den Haag was gevestigd. Tijdens de onderhandelingen over de Balfour Declaratie door Weizmann gevraagd om te adviseren over vestigingen van joden in Palestina. Schreef het memorandum Palestine after the war. Proposals for administration and development (1918). Vestigde zich in 1918 in Palestina en was directeur van de landbouwkundige afdeling van de ZWO tot 1924. Zijn belangrijkste prestatie was de aankoop van de Emek Yizrael in 1921-1924. EYCK, JAN van Gestorven in Brugge 1441. Vlaams schilder. EYCK (oorspr. EIJK), PIETER NICOLAAS van Breukelen 1887-Wassenaar 1954. Nederlands dichter en criticus. Vriend van Verwey, die zijn werk publiceerde in De Beweging. Volgde hem in 1935 op als hoogleraar in Leiden. Hoorde met Bloem, Roland Holst e.a. tot de dichtersgeneratie van 1910. EZEKIËL Profeet tijdens de tweede Babylonische ballingschap. Verzette zich met zijn prediking tegen aanpassing van de joden aan de Babylonische cultuur. EZRA Priester en Schriftgeleerde, die een belangrijke rol speelde bij de herbouw van de tempel na de terugkeer van de joden uit de Babylonische ballingschap. EZRA Portier in het ziekenhuis Schaäre Zedek. F. FACHMIE Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. FACHMIE Buurmeisje van Abdoel Salaäm Aouedda. FAISUL zie FEISAL FAÏTLOVITCH, JACQUES Lodz 1881-? 1955. Oriëntalist die zich geheel wijdde aan onderzoek naar en hulp voor de Falasja's, zwarte joden uit Ethiopië. Studeerde in Parijs Oosterse talen, vooral Ethiopisch en Amhaars. Ondernam in 1904 de eerste van in totaal elf reizen naar Ethiopië, waar hij toen achttien maanden onder de Falasja's doorbracht. Publiceerde in 1905 Notes d'un voyage chez les Falaschas en nam twee van hen mee naar Europa om hen als onderwijzer te laten opvoeden. Na mislukte pogingen om de Alliance te interesseren voor de Falasja's, die hij bedreigd zag door missioneringactiviteiten, zette hij pro-Falasja comités op in Italië en Duitsland. In 1908/1909 ging hij weer naar Ethiopië en pleitte bij keizer Menelik II voor een gelijke behandeling van de Falasja's. Tijdens een derde reis (1913/1914) werden onder hen reizende scholen opgericht. Na w.o. I zette Faïtlovitch zijn activiteiten voort in de VS en in 1927 vestigde hij zich in Tel Aviv. In het geheel bracht hij 25 jongens naar Europa en Palestina. Volgens Faïtlovitch waren de Falasja's afstammelingen van de joden en een integraal deel van het joodse volk. Zij moesten worden gered van de ondergang of assimilatie. FAKHR AL-DIN II zie ABOE SIFIEN FALKENHAYN, ERICH von Oost-Pruisen 1861-Potsdam 1922. Duits generaal tijdens w.o. I, die in juli 1917 opperbevelhebber werd van het leger in het Midden-Oosten. Nam in september het Palestinafront over, waar hij zich tot de verdediging moest beperken. Scherpe conflicten met de Turkse legerleiding leidden ertoe dat hij in februari 1918 werd teruggeroepen. FARCHA Buurvrouw van de moeder van Salga. FARIED Staljongen van Abdoel Salaäm Aouedda. FARIED Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. FATIMA Mekka ca 606-Medina ca 632. Dochter van de profeet Mohammed. FATMA Vrouw uit Nebi Samwil. FATMA Vrouw van Mohammed, de bediende in het ziekenhuis Schaäre Zedek. FAWCETT Dame MILLICENT, geboren GARRETT. Suffolk 1847-Londen 1929. Feministe. Van 1897 tot 1918, toen het vrouwenkiesrecht werd ingevoerd, voorzitster van de National Union of Women's Suffrage Societies. FAYSAL zie FEISAL FEÏES Zoontje van Saïd, gouverneur van Hebron. FEISAL (FAISUL; FEISOEL; FEISUL; FAYSAL) I Tā'if 1883-Zwitserland 1933. Koning van Syrië en later Irak. Derde zoon van Sherif, later koning, Hoessein van de Hedjaz. Broer van Ali, Abdoellah en Zed. Na een jeugd van woestijnleven ging hij met zijn vader naar Istanboel en bracht daar achttien jaar door. Met Hoessein keerde hij in 1909 terug naar Mekka. Hij deed mee aan de expeditie tegen de Idrisi in 1912/1913 en werd in het Turkse parlement gekozen. Sloot zich in 1916 aan bij de Arabische nationalisten in Syrië. Gedurende twee jaar werd hij leider van een legerafdeling in Mekka in de Arab Revolt, waarin T.E. Lawrence een belangrijke rol speelde. Met behulp van Lawrence werd hij op 7 maart 1920 uitgeroepen tot koning van Syrië, waarin volgens Arabische nationalisten en antizionistische Britse ambtenaren ook Palestina zou moeten worden opgenomen. Engeland wilde echter niet de Fransen, die hun zinnen hadden gezet op Syrië, tegen zich in het harnas jagen en in juli werd Feisal uit Damascus verdreven. Syrië werd een Frans protectoraat. Met Britse steun en een verkiezing in Irak werd hij in augustus 1921 koning van Irak. Gedurende de volgende twaalf jaar speelde hij een cruciale rol in de consolidatie van het jonge koninkrijk en de uiteindelijke bevrijding van het Brits mandaat. Hij slaagde erin het evenwicht te bewaren tussen de verlangens van de Britten en het plaatselijk patriottisme en toonde bewonderenswaardige kwaliteiten van geduldig leiderschap. Irak werd in 1932 toegelaten tot de Volkenbond. Feisal stierf plotseling. De stammen in Irak hielden van hem, omdat hij de liefde voor de woestijn had bewaard. Hij werkte hard en was boven al een realist. De Britten hadden altijd een voorkeur voor Feisal, deels onder invloed van Lawrence, deels omdat hij de meest actieve rol in de Arab Revolt had gespeeld en deels omdat hij zo waardig ‘Brits’ aandeed. FEISOEL zie FEISAL FEISUL zie FEISAL FELDMAN zie REDLER FELDMAN FELS, MARY Beieren 1863-VS 1953. Echtgenote van Joseph Fels, zeepfabrikant en filantroop. Hij werd in Engeland propagandist voor de single-tax, een belasting op grond die alle andere belastingen zou moeten vervangen. Was ervan overtuigd dat men in het kapitalistische systeem slechts rijk kon worden ten koste van anderen en gaf daarom veel geld weg. Zijn vrouw deelde deze ideeën en zette zich na zijn dood vooral in voor de zionistische zaak. FERDINAND II Sos 1452-Madrigalejo 1516. Koning van Aragon, die door zijn huwelijk met Isabella van Castilië het Spaanse schiereiland onder één dynastie verenigde. Samen verbanden zij in 1492 de joden uit Spanje. FEUERSTEIN zie HAMEIRI, AVIGDOR FICHMAN, JACOB Bessarabië 1881-Tel Aviv 1958. Hebreeuws dichter en literair criticus. Zoals velen van zijn generatie beïnvloed door Bialik. Hij was echter de eerste van diens navolgers die het ‘profetische masker’ aflegde en zich concentreerde op het kleine artistieke vakmanschap. Zijn beste werk bestaat uit zijn natuurschetsen. Hij vestigde zich in 1912 in Palestina, maar verliet het land in 1922 om in Warschau in een uitgeverij te gaan werken. FISCHER, JEAN Krakau 1871-Antwerpen 1929. Diamantair en zionistisch leider in België. Was een vroege zionist en zat in het bestuur van de Jewish Colonial Trust. Tijdens w.o. I verbleef hij in Nederland en was hij een der directeuren van het JNF, dat toen in Den Haag zetelde. FISCHER, KUNO Silezië 1824-Heidelberg 1907. Filosoof en grondlegger van het Neokantisme. Sinds 1872 hoogleraar in Heidelberg. Zijn verdienste ligt vooral in zijn werk voor de geschiedenis van de filosofie. FISCHER, SCHALOM Oprichter van de Deventer Vereniging voor opleiding van chaloetsiem. FISCHMANN (MAIMON), JUDA LEIB Bessarabië 1875-1962. Rabbijn in Bessarabië en een der oprichters van de Mizrachi, waar hij de leidende figuur bleef. Emigreerde in 1913 naar Palestina. Werd door de Turken tijdens w.o. I ter dood veroordeeld maar door interventie van Amerikaanse zionisten naar Egypte verbannen. Verbleef tot het einde van de oorlog in de VS. In het bestuur van talrijke religieuze organisaties in Palestina en auteur van vele publicaties. Medeopsteller van de Israëlische onafhankelijkheidsverklaring en eerste minister van Religieuze Zaken. Propageerde (tevergeefs) de heroprichting van het Bijbelse Sanhedrin. FLAVIUS JOSEPHUS zie JOSEPHUS FLAVIUS FOEAD (FU'AD) Gizeh 1868-Cairo 1936. Koning van Egypte van 1917-1936. Volgde in 1917 met steun van de Britten zijn broer op als sultan en nam in maart 1922 de titel van koning aan. Zijn regering werd overheerst door de nationale stromingen die van het Britse oppergezag af wilden. Onder leiding van Sa'ad Zaghloel begonnen deze zich direct na het einde van w.o. I te roeren. Een campagne van demonstraties en stakingen dwongen de Britten om in 1922 Egypte als een soevereine en onafhankelijke staat te erkennen. Foead wilde echter absolute macht. In april 1923 dwong de Wafd (Onafhankelijkheidspartij) een constitutioneel bewind af, waaraan de koning zich niet erg stoorde. De verkiezingen van 1924 waren een eclatante overwinning voor de Wafd, maar de onderhandelingen met de Britten over allerlei regelingen die moesten worden getroffen verliepen zo chaotisch dat het parlement telkens kon worden ontbonden. De koning schafte de constitutie in 1935 af, maar deze werd in 1936 door ingrijpen van de Britten hersteld. FOEAD Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. FOEAD Chauffeur van Hassan Aouedda. FOEAD Knecht van Abdoel Salaäm Aouedda. FOEAD Molenaarsknecht in Ashdod. FOEAD Oomzegger van Abdoel Salaäm Aouedda. FORBES, ROSITA (JOAN) (mrs ARHTUR McGRATH) Lincolnshire1893-Bermuda 1967. Engels reizigster en schrijfster. Zij reisde in de loop der jaren door het gehele Arabische gebied in Afrika en publiceerde reisverhalen die door hun frisheid populair werden en gedeeltelijk in The Times verschenen. In Libië leidde zij een tijdje het leven van een gesluierde Arabische vrouw. Reisde in 1918 met een Nederlandse vriendin naar Nederlands-Indië. FORD, HENRY Michigan 1863-Detroit 1947. Amerikaans autofabrikant. In zijn boek The international Jewry (1921) beschreef hij het jodendom als een gevaar voor de wereld. FORDER Inspecteur van den zomertiend in het district Jeruzalem. FRA ANGELICO Vicchio di Mugello 1371-Rome 1455. Italiaans schilder. FRANKFURTER, FELIX Wenen 1882-Washington 1965. Jurist en Amerikaans zionistisch leider. Werd in 1914 hoogleraar rechten in Harvard en in 1939 lid van het Amerikaans Hooggerechtshof. Werd door zijn vriendschap met Brandeis zionist en ging mee met diens afscheiding van de Amerikaanse zionistische organisatie in 1921. Hij bleef wel actief meewerken aan de opbouw van het Nationaal Tehuis. FRENKEL Rabbijn in Jeruzalem. FREUD, SIGMUND Moravië 1856-Londen 1939. Oostenrijks psychiater en grondlegger van de psychoanalyse. FRIEDENWALD, HARRY Baltimore 1864-id. 1950. Oogarts en hoogleraar in Baltimore. Van 1904 tot 1910 voorzitter van de Federation of American Zionists. Bezocht in 1911 en 1914 Jeruzalem, waar hij advies gaf over behandeling van oogziekten. In 1919 voorzitter van de ZC in Palestina. Jeugdvriend van Henriette Szold, die hij steunde in haar werk voor Hadassah. FROMKIN (FRUMKIN), GAD Jeruzalem 1887-1960. Jurist. Studeerde rechten in Constantinopel en kwam eerst in Turkse staatsdienst. Was de enige joodse advocaat in Jeruzalem, toen de stad werd ingenomen door de Britten. Vanaf mei 1918 tot 1948 lid van de rechterlijke macht in Jeruzalem, eerst als kantonrechter later in het hooggerechtshof. Tevens lecturer burgerlijk recht aan de regeringsrechtschool. FRUMKIN zie FROMKIN FU'ĀD, koning: zie FOEAD G. GABRE SELLASIE zie GEBRE-SELASSIE GABRIEL, Sir EDMUND VIVIAN 1875-1950. Brits ambtenaar, die begon in het Indiase bestuur. Van 1918-1919 Financial Advisor in OETA. Omdat hij de reputatie had niet alleen antizionistisch maar ook antisemitisch te zijn en bovendien geen vriend van Allenby en Storrs was, probeerde men hem te verwijderen. Gabriel werd echter gesteund door Money en pas na diens vertrek vertrok hij ook ‘op verlof’. GAD Zevende van Jacobs zonen. GALAD, GALED zie CHALLAD GAON van VILNA zie ELIJAH BEN SOLOMON GAPON, GEORGI Poltava 1872-Finland 1906. Russisch priester die met medeweten van de geheime politie vakverenigingen organiseerde. Hij leidde op ‘Bloedige Zondag’ in 1905 de menigte die de tsaar een petitie wilde aanbieden en voor het winterpaleis uit elkaar werd geschoten. Werd in opdracht van de socialisten als agent-provocateur vermoord. GARLAP zie HARLAP GASPARRI, PIETRO Capo Vallazza di Ussita 1852-Rome 1934. Vanaf 1907 kardinaal en van 1914-1930 staatssecretaris van de R.K. kerk, in welke hoedanigheid hij de Buitenlandse Zaken leidde. Had een groot aandeel in de diverse concordaten die het Vaticaan na w.o. I sloot. GARSTANG, JOHN 1876-Beiroet 1956. Brits archeoloog. Leidde tussen 1900 en 1908 opgravingen in Egypte, Nubië en Klein-Azië, waar hij de grondslag legde voor het onderzoek naar de Hittieten. Van 1920 tot 1926 directeur van de British School of Archaeology in Jeruzalem. Hij was de eerste directeur van het Department of Antiquities in Palestina en belangrijk voor het ontwerp van de Antiquities Ordinance. Trok zich in 1926 terug, maar bleef opgravingen doen, o.a. in Jericho. GAZAN, DAVID Agent van Worms & Co, een afdeling van de Asiatic Petroleum Company. GEBRE-SELASSIE (GABRE SELLASIE) Gouverneur van Tigre in Abessynië en afstammeling van een vorige keizersfamilie. GEDALIAH zie GEDALJA GEDALJA (GEDALIAH) Tijdgenoot en beschermer van de profeet Jeremia. Stamde uit een aanzienlijke Judese familie, waarvan leden hoge bestuursposten bekleedden. Na de inname van Jeruzalem in 586 v. Chr. aangesteld als stadhouder van Judea door de Babyloniërs. Hij werd op een gastmaal vermoord. Angst voor represailles leidde tot een vlucht van legerofficieren die de profeet Jeremia meenamen. Gedalja's moord wordt herdacht met een vastendag. GEDDES, PATRICK Perth 1854-Montpellier 1932. Schots bioloog, socioloog en planoloog. Van 1889 tot 1914 hoogleraar botanie in Dundee en van 1920-1923 sociologie in Bombay. Belangrijk voor de herleving van de sociografie. Hij had vooral belangstelling voor stedelijke planning. GELDER, M? van Voormalig verpleegster in het ziekenhuis Schaäre Zedek en in 1919 directrice van het Centraal Israëlietisch Ziekenhuis in Amsterdam. Misschien dezelfde die in dec. 1920 wordt genoemd als directrice van een Jeruzalems internaat. GEORGE V Londen 1865-Sandringham 1936. Koning van Engeland van 1910-1936. Veranderde tijdens w.o. I de familienaam Saksen-Coburg in Windsor. GEORGES ‘de kleine Georges en de groote Max’, met wie De Haan in Amsterdam langs Amstel en Prinsengracht wandelde. GEORGES effendi. Apotheker in Jeruzalem. GEORGES Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. GERRITS, PIET Nijmegen 1878-Groesbeek 1957. Religieus kunstenaar. Studeerde aan de kunstacademie van Antwerpen en vestigde zich in Nijmegen als nijverheidskunstenaar. Eind 1905 reisde hij naar Palestina met een pelgrimsreis. Hij raakte diep onder de indruk van het land en ontwikkelde in samenwerking met de architect Jan Stuyt de Heilig-Landstichting in Berg en Dal. Een jaar later trok hij opnieuw naar het gebied en woonde toen een tijd alleen tussen de bedoeïenen, kleedde zich als hen en leerde Arabisch. Na terugkomst in Nederland werd hij aangesteld als artistiek adviseur van de H. Landstichting. GERZON, JOSEF Nieuweschans 1857-Bergen-Belsen 1945. Oprichter van een vleesconservenfabriek in Groningen. Actief in de zionistische beweging. GETIÉ JEREMIAS zie JEREMIAS GEYL, PIETER Dordrecht 1887-Utrecht 1966. Nederlands geschiedschrijver van wereldfaam. Van 1914-1919 correspondent in Londen voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant en van 1919-1936 hoogleraar in de Nederlandse geschiedenis aan de London University. GIBBONS, HERBERT ADAMS Annapolis 1880-Oostenrijk 1934. Theoloog. Reisde, toen hij hoorde van de Jong-Turkse revolutie, onmiddellijk naar Turkije en raakte daar gefascineerd door het Midden-Oosten. Gold als een expert voor internationale betrekkingen. Van 1908-1918 buitenlands correspondent voor de New York Herald en docent aan verschillende universiteiten, o.a. het Robert College in Constantinopel. Werd in 1922 Europees correspondent voor de Christian Science Monitor. Was een populair auteur van vele boeken over internationale politiek en vaak een pleitbezorger voor de zwakkere volken. GILEAD zie SCHMETTERLING GINNEKEN, JACOBUS van Oudenbosch 1877-Nijmegen 1945. Nederlands taalgeleerde en jezuïet. Promoveerde in 1907 in Leiden op het proefschrift Principes liguistique psychologiques. Hierin betoogde hij dat taalverschijnselen een psychologische oorzaak hebben. In 1913/1914 publiceerde hij een veelomvattend onderzoek naar groepstalen, het eerste deel van zijn Handboek der Nederlandsche taal, waardoor zijn naam definitief werd gevestigd. Het tweede deel van zijn Handboek der Nederlandsche taal werd door De Haan besproken in De Beweging 13 jan. en 12 mei 1919; in De Joodsche Wachter 23 april 1915. Hem werd antisemitisme verweten. Van Ginneken was als taalkundige nogal omstreden, ook al omdat nogal slordig en impulsief was, met weinig rust voor gedetailleerd onderzoek. In 1923 werd hij hoogleraar aan de RK Universiteit van Nijmegen, o.a. in de vergelijkende Indo-Germaanse taalwetenschap. Maakte naam door op de linguïstiek de beginselen der psychologie toe te passen en ontwikkelde daaruit een sociologische taalbeschouwing. Een verdere ontwikkeling bracht hem tot onderzoek van de biologische factoren, waardoor hij in Ras en taal (1935 taalgegevens uit erfelijke factoren probeerde te verklaren. GIOLITTI, GIOVANNI Mondovi 1842-Cavour 1928. Italiaans liberaal staatsman. In 1920/1921 voor de laatste keer minister-president van Italië. Hoewel tegenstander van het fascisme zag hij bij de snelle opgang van Mussolini lijdelijk toe. GIRGES Arabier werkzaam in het ziekenhuis Schaäre Zedek. GLICENSTEIN, ENRICO (HENOCH) Polen 1870-VS 1942. Beeldhouwer. Won in 1894 en 1897 de Prix de Rome en vestigde zich in het laatste jaar in Italië. Emigreerde in 1928 naar de VS, omdat hij zich niet wilde aansluiten bij de fascistische partij. Maakte portretbustes van o.a. d'Annunzio en Franklin Roosevelt. GLUCK, CHRISTOPH WILLIBALD von Erasbach 1714-Wenen 1787. Duits operacomponist. GODFRIED van BOUILLON ca 1060-Jeruzalem 1100. Hertog van Neder-Lotharingen en kruisvaarder in de eerste kruistocht. Veroverde in 1099 Jeruzalem en kreeg de titel Beschermer van het H. Graf. GOEDEINDE Een der oprichters van de Pekidiem en Amarcaliem. GOETHALS, GEORGE New York 1858-id. 1928. Legerofficier en ingenieur, die meewerkte aan de aanleg van het Panamakanaal. Hij had een legendarisch vermogen om het moreel van de werklieden op te krikken en werd na de voltooiing de eerste gouverneur van de Panamazône. GOGA, OCTAVIAN Transsylvanië 1881-kasteel Ciucea 1938. Roemeens dichter en politicus. Vertegenwoordiger van Roemeens nationalisme met sterk antisemitische trekken. Zijn taal was pathetisch, archaïsch, origineel en populair tegelijk. GOLDBERG, BORIS (DOV) Litouwen 1865-Tel Aviv 1922. Industrieel en schrijver. Jongste broer van Isaac Goldberg. Studeerde chemie in Duitsland en richtte in Vilna een fabriek op. Lid van de Choveve Zionbeweging. Vertegenwoordigde de Russische joden op de vredesconferentie van Versailles. In 1920 directeur van de afdeling Handel en Industrie van de ZWO. Vestigde zich in 1921 in Tel Aviv, waar hij een silicaatfabriek en het bouwbedrijf Ha-Boneh oprichtte. Werd gewond bij de rellen van mei 1921 en stierf kort daarna. GOLDBERG, EPHRAÏM Hotelhouder in Ramleh. GOLDBERG, ISAAC LEIB Litouwen 1860-Zwitserland 1935. Broer van Boris Goldberg. Medeoprichter van de Russische zionistische organisatie. Vertegenwoordigde op het eerste zionistencongres in 1897 Vilna. Kocht in 1908 land op Mount Scopus in Jeruzalem en gaf dit aan het JNF als toekomstige plek voor de Hebreeuwse Universiteit. Vestigde zich in 1920 in Palestina. Een der oprichters van de Palestijnse krant Haäretz, die hij ook financierde. GOLDING Advocaat uit Cairo. GOLDSCHMIDT mevr. Moeder van mevrouw Zilversmit. GOLDSMIT, ABRHAM ZEVI Jeruzalem 1879-id. 1955. Directeur van het jongensweeshuis Tuschia. Eerste gymnastiekleraar in Palestina en oprichter van de sportvereniging Maccabee. Hij kreeg een traditioneel joodse opvoeding in Amsterdam en ging op 25-jarige leeftijd terug naar Jeruzalem. Van 1914-1918 werkzaam in een meisjesweeshuis van de Hilfsverein der Deutschen Juden, waar ook zijn vrouw als onderwijzeres werkzaam was. Richtte in 1918 een jongensweeshuis op en ging in 1934 met pensioen. GOLDSMIT mevr. Jeruzalem ca 1850-? Echtgenote van Abraham Zevi. GOLDSTEIN, ALEXANDER Minsk 1884-Jeruzalem 1949. Hebreeuws schrijver en zionistisch propagandist. Een der organisatoren van het Keren Hajesod in Londen in 1920 en belangrijk propagandist daarvan. GOLDZIHER, IGNAZ (ISAAC JUDAH) Stuhlweissenburg 1850-Boedapest 1921. Hongaars oriëntalist. Een der belangrijkste van zijn tijd. Nam mede het initiatief voor de uitgave van de Enzyklopaedia der Islam. Bestudeerde Arabische handschriften in Leiden en Wenen en reisde uitgebreid in het Midden-Oosten. Hij werd gerespecteerd door moslimleiders en er was hoop dat hij zou helpen bij een Arabisch-joodse toenadering. Maar hij sympathiseerde niet met het zionisme. GOLTZ, WILHELM LEOPOLD Freiherr von der (ps. van W.von Dürnheim) Oost-Pruisen 1843-Bagdad 1916. Duits generaal en schrijver van strategische werken. Van 1883-1886 organisator van het Turkse leger waarvoor hij de titel Pasja kreeg. Toen Turkije in de herfst van 1914 zich bij de Centralen aansloot, werd hij adviseur van de sultan. Hij werd in 1916 aan de Eufraat door de Engelsen omsingeld en stierf toen aan koorts. GOODMAN, HARRY ARON 1898-1944. Politiek secretaris van de Engelse Agoedat Israel. Uitgever en hoofdredacteur van de Jewish Weekly. Speelde een belangrijke rol in het voortbestaan van de internationale Agoeda tijdens w.o. I. GORDON, AHARON DAVID Podolië Rusland 1856-Degania 1922. Ideologische leider van de joodse arbeidersbeweging in Palestina tijdens de tweede alija na 1905. Emigreerde als 48-jarige naar Palestina en werkte in diverse kolonies als landarbeider, totdat hij zich definitief in Degania vestigde. Zijn ideologie dat het bewerken van de grond een heilige plicht was werd de hoeksteen van de niet-marxistische arbeidersbeweging in Palestina. GORDON, SAUL Vilna 1884?-? Ingenieur. Kwam in 1905 naar Palestina en was ruim 20 jaar directeur van de Anglo-Palestine Bank. Vertegenwoordiger van de Poale Zion op het vijfde congres in Basel, later bestuurslid van Ha-Poel Ha-Zair. Na w.o. I een der oprichters van de joodse stadsraad in Jeruzalem. GOSSAERT, GEERTEN (ps. van Frederik Carel Gerretson) Kralingen 1884-Utrecht 1958. Nederlands dichter, historicus en politicus. Bijzonder hoogleraar in Utrecht in de geschiedenis van Nederlands-Indië. Redacteur van o.a. Ons Tijdschrift en Dietsche Stemmen. Werd als dichter bekend door één bundel: Experimenten (1911). GOTTHEIL, RICHARD Manchester 1862-New York 1936. Oriëntalist. Hoogleraar Semitische talen aan de Columbia University van 1886 tot zijn dood. Vroege volgeling van Herzl. Van 1898-1904 voorzitter van de Amerikaanse zionistische federatie. GOUDSMIT Nederlandse woonachtig in Jeruzalem. GOURAUD, HENRY Parijs 1867-id. 1946. Frans generaal met een voornamelijk koloniale carrière. Onderscheidde zich o.a. in Soedan. Verloor tijdens w.o. I zijn rechterarm in de strijd om de Dardanellen. Speelde in 1918 een belangrijke rol in het tegenoffensief van de geallieerden. Van nov. 1919 tot april 1923 Hoge Commissaris van Syrië. Hij sloeg opstanden neer van Arabische nationalisten in Damascus en in Cilicië, waar een ware staat van oorlog met de Turken heerste. Werd in 1923 in Beiroet vervangen door Weygand. GOUREVITZ, M. Reval 1888-? Wiskundige. Studeerde o.m. in Bern en Parijs. Vanaf 1913 in Palestina werkzaam als leraar en actief voor een watervereniging, die coöperatieve vissersgroepen bevorderde. GOURMONT, RÉMY de Orne 1858-Parijs 1915. Frans romanschrijver, dichter en criticus. Vertegenwoordiger van het symbolisme. Jarenlang de ziel van de Mercure de France, dat het belangrijkste tijdschrift van deze stroming was. De 50 delen van zijn verzamelde werk bestaan voornamelijk uit essays. Hij geloofde in het incomplete en relatieve van alle waarheden en kan vanwege zijn veelzijdige encyclopedische kennis het best worden beschouwd als een opvolger van de 18de-eeuwse sceptische filosofen, hoewel hij hun optimisme niet deelde. GRAETZ, HEINRICH Poznan 1817-München 1891. Historicus en auteur van een eerste uitgebreide en samenhangende poging om de geschiedenis der joden te beschrijven als die van een levend volk en vanuit joods standpunt: Geschichte der Juden von den ältesten Zeiten bis zur Gegenwart (11 delen 1853-1875). Hij beschreef de strijd van de joden en het jodendom om te overleven als voortkomend uit het unieke karakter van een religieus-politiek organisme. Met zijn benadering heeft hij een grote invloed uitgeoefend op de verdere joodse geschiedschrijving. Wel had hij als overtuigd rationalist geen oog voor de mystieke kant van het jodendom, het Chassidisme, en het leven van de Oost-Europese joden. GRAJEVSKI, ARYEH LEIB Polen 1896-1967. Rabbijn sinds zijn zestiende jaar. Ging met zijn familie in 1913 naar Palestina, maar deze werd in 1914 door de Turken naar Egypte verbannen. Hielp zijn vader Simeon Chajim, die tot veldrabbijn van het Britse leger in het Nabije Oosten was benoemd. Keerde in 1919 terug naar Jeruzalem, waar hij Hebreeuwse les gaf op het gymnasium. In 1921 naar Parijs, waar hij zijn studie rechten voltooide. GRANT, Sir PHILIP Brits generaal en directeur van het departement Publieke Werken in Palestina van 1921-1923. GRAVES, PHILIP 1876-1953. Brits journalist. Vanaf 1906 correspondent in Cairo (waar hij een flat deelde met Storrs) voor The Times. In 1908 overgeplaatst naar Istanboel, waar hij de Jong-Turkse revolutie versloeg. In 1919 werd hij speciale correspondent in diverse landen waar het broeide, zoals Ierland, India en het Midden-Oosten. Hij verwierf faam door zijn ontmaskering van de Russische publicatie De Protocollen van de Wijzen van Zion over een zogenaamde samenzwering tegen de wereld van het jodendom als een vervalsing. Hij schreef bovendien een boek over Palestina: Palestine. The land of three faiths (1923), waarin hij probeerde een zo fair mogelijk beeld te geven van de verschillende partijen. Dit boek werd door De Haan besproken in De Amsterdammer 12 en 19 jan. 1924). Doordat hij een aantal zionistische activiteiten lovend beschreef, werd hij als prozionistisch beschouwd, maar hij meende zich als onpartijdig journalist buiten de politiek te moeten houden. Zijn laatste werk was de Engelse uitgave van de memoires van koning Abdoellah van Jordanië. GRAY DONALD Engels ingenieur in het mandaatbestuur. GREENFIELD mrs. Misschien GREENFIELD-KRAUZ, EDNA Echtgenote van de miljonair en filantroop uit Philadelphia Albert Greenfield. GRÉTRY, ANDRÉ Luik 1741-Montmorency 1813 Luiks componist, die in Rome studeerde en sinds 1766 carrière maakte in Parijs aan de Opéra-Comique. Hij componeerde een groot aantal opera's. GREY, Sir EDWARD 1st Viscount GREY OF FALLADON Fallodon 1862-id. 1933. Brits liberaal staatsman, van 1905 tot 1916 minister van Buitenlandse Zaken. GROEN, TOB Amsterdammer die de giften voor het jongensweeshuis int. GROSEFSKI Auteur, samen met David Yellin, van een Hebreeuws woordenboek. GUGGENHEIM, SALLY 1876-1937. Zwitsers zakenman in leer en textiel. Agoedaleider uit Basel. GUTMANN zie BEN-ZION GUTTELING, ALEXANDER Java 1884-Driebergen 1910. Nederlands dichter, die Verwey als zijn leermeester beschouwde. Debuteerde in 1906 met Een jeugd van liefde, maar door zijn vroege dood kon hij de belofte van deze bundel niet waarmaken. H. HAAN, CAROLINA LEA zie BRUGGEN, CARRY van HAAN, IZAK de Edam 1839-Amsterdam 1924. Vader van De Haan. Godsdienstonderwijzer en voorzanger o.a. in Zaandam. Tevens koopman en winkelier. HAAN-RUBENS, BETJE de Zutphen 1852-Zaandam 1912. Moeder van De Haan en tweede echtgenote van Izak. HAAS, JACOB de Londen 1872-New York 1937. Zionistisch leider van Nederlandse komaf. Engels secretaris van Herzl en van 1897-1905 lid van het bestuur van de ZWO. Vestigde zich op verzoek van Herzl in 1902 in de VS en won de steun van Brandeis voor de zionistische zaak. Vergezelde Brandeis op diens bezoek aan Palestina in 1919 en koos zijn zijde in het conflict met Weizmann. Sloot zich later aan bij de Revisionistische Partij van Jabotinsky. HAASSE majoor. Duits legerofficier. In 1918 hoofd van de Duitse militaire inlichtingendienst in de Oekraïne. HABIBI, MOSCHE (LUBATZANSKY) Cellist van acht jaar. Zoon van Salomo. HABIBI, SALOMO (LUBATZANSKY) Leraar aan het conservatorium in Warschau, later in Jaffa. Vader van Mosche. HACOHEN (HAKAHEN), MORDECHAI BEN HILLEL (MARCUS KAHAN) Mogilev 1856-Haifa 1936. Hebreeuw schrijver en zionist. Sloot zich in 1881 aan bij de Choveve Zion. Afgevaardigde op het eerste zionistische congres in 1897 en de enige daar die een Hebreeuwse toespraak hield. Vestigde zich in 1907 in Palestina en was medestichter van Tel Aviv. In 1918 een der oprichters van de Va'ad Zemani, de Voorlopige Raad. In zijn artikelen bepleitte hij een praktische benadering van het zionisme door het o.a. een gezonde economische basis te geven. HADDAD, GABRIEL Pasja. Syrisch Christen. Tijdens OETA adviseur voor Storrs en enige tijd hoofd van de Jeruzalemse politie. Vergezelde in dec. 1921 Feisal naar Londen. Werd later adviseur van koning Hoessein en koning Feisal. HADRIANUS Bij Sevilla 76-Baiae 138. Romeins keizer. Adoptiefzoon van Trajanus. Zijn assimilatiepolitiek leidde in 132/135 tot de tweede opstand van de joden o.l.v. Bar Kochba. HAECKEL, ERNST Potsdam 1834-Jena 1919. Duits filosoof en wiskundige. Vurig aanhanger van Darwin. Formuleerde een biogenetische wet die leerde dat de ontwikkeling van elk individu een herhaling is van de hele soort. HAFEZ ABON CAFAR Spreker voor Gamhia, een antizionistische vereniging in Jaffa. HAGANI, BARUCH 1885-1944. Auteur over joodse emancipatie en zionisme. Een der zionistische voormannen in Frankrijk. Publiceerde in 1918 Le Sionisme politique et son fondateur. HAÏDA, RUSTON MOHAMMED Bey. Iemand uit het gevolg van koning Feisal. HAKAHEN, MORDECHAI ben HILLEL zie HACOHEN HAKIL Eigenaar van een koffiehuis in Jeruzalem. HALDANE, RICHARD Cloan 1856-Londen 1928. Brits staatsman, wiens grootste verdienste lag in zijn militaire hervormingen na bestudering van het Duitse leger. Wegens vermeende pro-Duitse gezindheid niet opgenomen in het oorlogskabinet. Behoorde later tot een liberale vleugel van de Conservatieven, zodat MacDonald hem in 1924 opnamen in zijn Labourkabinet. HALEVI, BENJAMIN Rabbijn in Jeruzalem. HALÉVY, JACQUES (ELIE) Parijs 1799-Nice 1862. Frans componist, voornamelijk van opera's. Zijn roem berust voornamelijk op de opera La Juive, een renaissanceverhaal waarin een prins verliefd wordt op een joods meisje. HALÉVY, JOSEPH Adrianopel (Turkije) 1827-Parijs 1917. Oriëntalist, die in 1868 Ethiopië bezocht om voor de Alliance de Falasja's te bestuderen. Zijn rapport bevestigde dat deze vergeten stam joods was en leidde tot een wereldwijde hulpactie. In 1879 begon hij Ethiopisch te doceren aan de École Pratique des Hautes Études in Parijs. Hij werd ook naar Zuid-Arabië gestuurd, waar hij vele inscripties ontdekte. HALIEL Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. HALPERN, GEORG Pinsk 1878-Jeruzalem 1962. Zakenman, econoom en zionistisch leider. Een der oprichters van het Keren Hajesod, waarvan hij ook directeur was. In 1921 bestuurslid van de ZWO en van diverse zakelijke ondernemingen van de ZWO, waaronder de Anglo-Palestine Bank. HALS, FRANS Antwerpen ca 1580-Haarlem 1666. Nederlands portret- en genreschilder. HAMAME Jemenietisch dienstmeisje van mevrouw Goldsmit. HAMAME JOZEF SAIED, mevrouw. Moeder van Hamame. HAMAN Eerste minister van Ahasverus. Geïrriteerd omdat Mordechai niet voor hem wilde buigen, besloot hij alle joden in het Perzische rijk te verdelgen. Dit plan werd verijdeld dank zij koningin Esther. HAMDA Dochter van Mohammed, de bediende in het jongensweeshuis. HAMEIRI (FEUERSTEIN), AVIGDOR Hongarije 1890-Tel Aviv 1970. Hebreeuws dichter, romanschrijver en vertaler. Emigreerde in 1921 naar Palestina. Hoorde tot de eerste expressionistische Hebreeuwse dichters. Na zijn vestiging in Palestina bekritiseerde hij de nieuwe joodse samenleving vanwege het verlies van haar idealen. HAMEIRI (OSTROVSKY), MOSCHE Wit-Rusland 1886-Tel Aviv 1947. Vestigde zich in 1897 in Palestina en was van 1912-1918 rabbijn van Ekron. Hielp na w.o. I de Palestijnse Mizrachi oprichten en was vertegenwoordiger daarvan in de Asefat Ha-Nivharim. HAMEL, ANTON GERARD van Haarlem 1842-Amsterdam 1907. Nederlands romanist, tevens redacteur van De Gids. Werd in 1884 hoogleraar Romaanse talen in Groningen. Grondlegger van de Romaanse filologie in Nederland. HAMID Pasja EL-WADI ca 1894-? Generaal en eerste adjudant van emir Abdoellah. HAMMEDATHA Vader van Haman. HANAMEEL Neef van de profeet Jeremiah. HANANO (HANANU), IBRAHÎM Bey. Bij Aleppo 1869-Aleppo 1935. Syrisch en Jordaans staatsman. Studeerde rechten in Istanboel. Voegde zich in 1916 bij de Arab Revolt. Een der leiders van de Syrische opstand tegen de Fransen, die in de herfst van 1919 begon en na het intrekken van Turkse steun in okt. 1921 verliep. Ook daarna bleef hij een Syrisch nationalist, die onverzoenlijk was tegen de Fransen. HANINA BAR HAMA zie CHANINA HANTKE, ARTHUR MENACHEM Berlijn 1874-Jeruzalem 1955. Jurist en zionistisch leider, van 1911-1920 bestuurslid van de ZWO, in 1920 directeur voor Centraal-Europa van het Keren Hajesod. Was na de publicatie van de Balfour Declaratie belast met de goedkeuring daarvan door de Centraal-Europese landen Vestigde zich in 1926 in Palestina. HARARI, RALPH ANDREW Cairo 1892-1952. Telg uit een bekende Caireense joodse familie. Werd op verzoek van zijn vader Victor Harari Pasja door Storrs in 1918 meegenomen naar Palestina. Hij bleek uitstekend in financiën en werd in 1920 van de afdeling Handel en Nijverheid van het Palestijnse bestuur. HARBONA Een der zeven eunuchen van Ahasverus. Hij stelde voor Haman aan een van zijn eigen galgen op te hangen. HARDING, WARREN Ohio 1865-San Francisco 1923. Republikeins president van de VS van maart 1921 tot aug.1923. Hij werd door de Republikeinen als opvolger van Wilson gekozen vanwege zijn isolationistische houding. Harding had noch belangstelling noch sympathie voor het zionisme. Wel schreef hij een vriendelijke brief aan het Zionist Palestine Restoration Fund, maar zijn minister van Buitenlandse Zaken was tegen elke prozionistische uiting. In 1922 kwam hij in ernstige moeilijkheden door electorale verliezen aan het agrarisch front, dat niet deelde in de algemene welvaart, en corruptieschandalen. Hij stierf onverwacht door onopgehelderde oorzaken. HARLAP (GARLAP), EFRAÏM Hotelhouder te Rechovoth. HARLECH zie ORMSBY-GORE HARMSWORTH, ALFRED zie NORTHCLIFFE HARMSWORTH, CECIL Londen 1869-1946 Jongere broer van Northcliffe. Brits liberaal politicus, van 1919-1922 onderminister van Buitenlandse Zaken. HARMSWORTH, HAROLD SIDNEY, zie ROTHERMERE HARRY, MYRIAM (PERRAULT-HARRY, geboren SHAPIRA) Jeruzalem 1875-Neuilly-sur-Seine 1958. Frans schrijfster. Dochter van Mozes Shapira (Schapiro), handelaar in antiquiteiten, en een voormalige protestantse diacones uit Duitsland. Opgevoed in Berlijn en Parijs, waar zij secretaresse werd van Jules Lemaître. Zij leidde een actief leven en legde veel van haar ervaringen neer in romans en reisverhalen. Uit de laatste blijkt sympathie voor de zionistische zaak. HASSAN Jongen van Marokkaanse afkomst bij de Klaagmuur. HASSAN Zoontje van een veearts. HASSAN Zoon van Achmad Aboe Hassan. HASSAN Bey. Kolonel in het leger van Abdoellah. HASSAN effendi. Wachtofficier bij de Allenbybrug. HASSAN effendi ABOE HUSSEIN zie ACHMAD effendi ABOE HUSSEIN HASSAN KHALID Pasja ABOE HOEDA Eerste minister van emir Abdoellah van september 1923 tot maart 1924, toen hij werd vervangen door Riza Pasja al-Rikaby. HAVILIO, SAMUEL Winkelier in Jeruzalem. HAWA Buurmeisje van Abdoel Salaäm Aouedda. HAWADJA zie CHAWADJA HAYCRAFT, Sir THOMAS 1859-1936. Jurist in koloniale dienst, o.a. op Cyprus en Chief Justice van Palestina van febr 1921-1927. Voorzitter van de commissie die de rellen van mei 1921 onderzocht. HAZAEL Koning van Aram-Damascus, tijdgenoot van Achab. Hij veroverde het grootste deel van de het koninkrijk Israel en domineerde in feite het koninkrijk Juda. Door zijn macht vormde hij een buffer tegen de Assyriërs. HAZAN, MAX Zionist uit Cairo, die in febr. 1919 adjunct-secretaris van de ZC werd. HEBRONI, JOSEF Jeruzalem 1888-Flensburg 1963. Beeldhouwer. Studeerde in 1906 aan Bezalel in Jeruzalem. Hij vervolgde zijn studies in Berlijn, waar hij Liebermann ontmoette. Bij de opkomst van het nazisme vluchtte hij naar Frankrijk, waar hij werkte onder de invloed van Maillol. Keerde na w.o. II terug naar Duitsland en werkte daar tot zijn dood. HEFETZ, BECHORA Winkelierster. HEGEL, GEORG WILHELM Stuttgart 1770-Berlijn 1831. Duits filosoof. Bedenker van de leer der dialectiek, die vele moderne filosofische stelsels als existentialisme en Marxisme diepgaand heeft beïnvloed. HEINE, HEINRICH Düsseldorf 1797-Parijs 1856. Duits schrijver en vooral satirisch hekelaar van Duitse zeden en vooroordelen. HEIS Kapitein bij de Koninklijke Stoomboot Maatschappij. HENNISON (STEINSCHNEIDER-HANUSSEN, ERIC JAN), Wenen 1889-1917. Wichelroedeloper en telepaat. Kleinzoon van de grondlegger van de Hebreeuwse bibliografie Moritz Steinschneider. Werd tijdens w.o. I in Bosnië als wichelroedeloper gebruikt. Trad voor het eerst in het openbaar op in 1917 in Wenen en weldra in het buitenland. Fungeerde in verscheidene processen als helderziende, maar was ook zeer omstreden. Hij was beëdigd helderziende aan verscheidene rechtbanken, o.a. het gerechtshof in Den Haag. In Jeruzalem vond hij vanuit de uitgeverij Hasalel, waar hij onder bewaking was gesteld, in 35 minuten een speld die was verstopt achter het portret van Herbert Samuel in het Insane Asylum. Dit gebeurde door middel van een medium, die aan de speld moet denken. HEREDIA, JOSÉ-MARIE de Cuba 1842-Houdan 1905. Frans dichter. Kwam vroeg naar Frankrijk en wijdde zich daar geheel aan de dichtkunst als leerling van Leconte de Lisle. In 1893 verscheen van hem Les trophées, waarmee hij een der belangrijkste Franse sonnettendichters werd. HERODES I 73?-4 v Chr. Met steun van de Romeinen koning van Judea van 37 tot zijn dood. Werd door zijn huwelijk met Mariamme verbonden aan de dynastie der Hasmoneeërs. Ondanks het feit dat hij de tempel herbouwde en zijn rijk uitbreidde, was hij niet populair bij de joden. Hij was te zeer beïnvloed door de Hellenistische cultuur en moordde bovendien veel van de Hasmoneeërs uit, o.a. zijn vrouw. Hij bouwde veel steden, forten en paleizen. HERODOTUS Halicarnassus vóór 480 v Chr.-na 430 v Chr. Grieks geschiedschrijver. HERRMANN Scheikundige uit Berlijn. HERZL, THEODOR Pest (Hongarije) 1860-Edlach (Oostenrijk) 1904. Vader van het politieke zionisme en oprichter van de Zionistische Wereldorganisatie. Kreeg een seculaire joodse opvoeding. De familie trok naar Wenen, waar Theodor rechten ging studeren. Hij werd echter uiteindelijk toneelschrijver en journalist. Als correspondent in Parijs van de toonaangevende Weense krant Die Neue Presse was hij getuige van het proces tegen Dreyfus in 1895 en diens publieke degradatie uit het leger. Hij was zo geschokt door de heftige uitingen van antisemitisme in Frankrijk dat deze gebeurtenissen hem brachten tot een geheel nieuwe benadering van het joodse vraagstuk. Terwijl hij tot dan toe had gedacht dat de oplossing lag in assimilatie, publiceerde hij na een diepe emotionele crisis de brochure Der Judenstaat (1986). Hierin stelde hij dat de joden een volk waren en dat zij een staat nodig hadden om een normaal volk te worden, dat niet meer zou blootstaan aan antisemitisme. Hij richtte de ZWO op en kwam tot de ontdekking dat in Oost-Europa al lang soortgelijke ideeën leefden. Herzl was echter de eerste die het idee van het zionisme inbedde in de internationale diplomatie. Hij probeerde achtereenvolgens bij het Ottomaanse rijk, Duitsland en Engeland politieke steun voor een joodse staat te verwerven. Hoewel hij tijdens zijn leven weinig tastbare resultaten boekte, heeft hij de latere politieke steun van de westerse mogendheden aan het zionisme voorbereid. Hij stierf aan een hartkwaal na veel tijd, kracht en geld in de beweging te hebben gestoken. HESSELING, DERK CHRISTIAAN Amsterdam 1859-Wassenaar 1941. Classicus. Van 1907-1929 hoogleraar nieuw-Grieks in Leiden. Schreef veel over de Byzantijnse en Griekse cultuur, maar ook over Afrikaans, Papiemento en Sranang (het ‘Negerhollands’). HEZEKIAH zie JEHIZKIA HICKS, WILLIAM JOYNSON 1st Viscount BRENTFORD Canonbury 1865-Londen 1932. Conservatief Lagerhuislid 1909-1922. Was voor een gradueel zionisme, d.w.z. langzame kolonisatie van ‘fatsoenlijke’ joden. HILKIAH zie CHILKIJAHU HILKOWITZ, PHILIP Misschien: 1873-1948 Patholoog uit Denver die ook actief was bij het voorbereiden van eem medische faculteit. HIRSCH, SAMSON RAPHAEL Hamburg 1808-Frankfurt 1888. Rabbijn en schrijver. Leider en belangrijkste exponent van de joodse orthodoxie in Duitsland, met name in Frankfurt, in de 19de eeuw. Hij was een voorstander van een combinatie van religieus en seculair onderwijs. Bestreed het standpunt van de Reformbeweging dat de naleving van de joodse godsdienstwetten niet mogelijk was in een moderne christelijke maatschappij. Hij was wel voor veranderingen maar hield vast aan strenge naleving van de geboden. Zeer belangrijk was zijn vertaling van de Pentateuch en de gebeden in het Duits, benevens zijn commentaar op de Pentateuch. HOESSEIN (HUSAYN b. ALI b. ABI TALIB) Medina 626-Karbala 680. Kleinzoon van Mohammed; zoon van diens dochter Fatima en Ali, de eerste kalief. Hij sneuvelde in een opstand tegen kalief Yazid, een gebeurtenis die nog elk jaar door de sjiieten wordt herdacht. HOESSEIN (HUSAYN ibn 'ALI) Istanboel ca 1853-Amman 1931. Sherif van Mekka en emir van de Hedjaz 1908-1916; koning van de Hedjaz van 1916-1924. Bracht zijn jeugd gedeeltelijk door in Istanboel en gedeeltelijk in de Hedjaz. Verbleef van 1893 tot 1908 in Istanboel als in feite een politieke gevangene van de sultan. Sprak Turks en Arabisch. Was een uitvoerig en welluidend spreker alsmede schrijver. Obstinaat en ambivalent, dominerend en charmant. Hij werd prominent in de Turkse society en ontwikkelde er de kwaliteiten die hij later goed kon gebruiken. Dank zij de steun van grootvizier Kamil Pasja werd hij in 1908 door de sultan benoemd tot sherif van Mekka als opvolger van zijn oom. Hij toonde zich aan de ene kant loyaal ten opzichte van Turkije, maar koesterde ook ambities onafhankelijk te worden. Als sherif stond hij op zijn privileges en verhinderde het doortrekken van de Hedjazspoorlijn van Medina naar Mekka. Hij onderhield contact met geheime genootschappen in Syrië en Egypte die voor een Arabische onafhankelijkheid ijverden. Toen Turkije zich bij de Centralen voegde, hield hij de door Constantinopel gevraagde troepen op en weigerde in Mekka de heilige oorlog uit te roepen. Zijn contacten met de Britten via geheime tussenpersonen resulteerden in het uitroepen van de Arab Revolt. In de herfst van 1916 riep hij zichzelf uit tot koning van de Arabische landen, hetgeen onacceptabel was voor de geallieerden, die er koning van de Hedjaz van maakten. Hij leefde in Mekka, steeds meer verwijderd van de realiteit en zich niet bewust van de geringe belangstelling voor zijn persoon in de Arabische wereld. De publicatie van het Sykes-Picotverdrag en de vredesonderhandelingen zetten hem geheel buiten spel. In zijn eigen rijk was zijn slechte bestuur berucht. Hij maakte ruzie met Egypte en zijn buurman Ibn Saud. Toen hij weigerde een verdrag met Engeland te ondertekenen dat inhield erkenning van de Balfour Declaratie, verloor hij de Britse steun en subsidies. In maart 1924 nam hij tijdens een bezoek aan Amman aan zijn zoon, emir Abdoellah van Transjordanië, de titel van kalief aan, die net door de Turken was afgeschaft. Dit wekte veel verzet onder een groot deel van de Arabieren. Zes maanden later vielen volgelingen van Ibn Saud de Hedjaz binnen. Zij dwongen Hoessein tot troonsafstand ten gunste van zijn oudste zoon Ali. Hij werd door een Brits schip naar Cyprus gebracht, waarheen zijn jongste zoon Zed (Zeid) hem vergezelde en waar hij de rest van zijn leven sleet. Toen hij een beroerte kreeg, werd hij naar zijn zoon Abdoellah in Amman vervoerd en stierf daar. Hij werd begraven in de Haram al Sharif in Jeruzalem. HOESSEINI zie HUSSEINI HOMERUS Smyrna ca 800?-750 v Chr.? Grieks episch dichter. HOOFIËN juffr. Werkzaam voor wezen. HOOFIËN, ELIËZER SIEGFRIED Utrecht 1881-K'far Sh'maryah 1957. Israëlisch bankier en zionist. Zoon van een Utrechtse rabbijn. Werkte in Utrecht als boekhouder, toen Jacobus Kann hem wegens zijn kwaliteiten aanbeval bij David Wolffsohn, de opvolger van Herzl als president van de ZWO. Deze haalde hem in 1909 naar Keulen als medewerker van het Centraal Bureau van de ZWO. In 1912 ging hij naar Palestina als onderdirecteur van de Anglo-Palestine Bank, waarvan hij van 1924 tot 1947 directeur was. Tijdens w.o. I werd hij als onderdaan van een neutraal land betrekkelijk ongemoeid gelaten en slaagde hij erin de bank te behoeden voor liquidatie door de Turkse autoriteiten. In feite beheerde hij de geld- en goederenstromen voor westerlingen in deze tijd. Hij organiseerde voor de joodse bevolking verschillende hulpcomité's in het buitenland. In 1917/1918 was hij vertegenwoordiger in Palestina voor de American Joint Distribution Committee. Sinds 1924 Nederlands consul in Jaffa. Na de stichting van de staat Israël hielp hij mee de Anglo-Palestine Bank te converteren in de Bank Le'umi Le-Yisrael, de officiële staatsbank. HOOFIËN-MAYKELS, MARIAN 1885-? Echtgenote van Siegfried Hoofiën. Actief in sociaal werk in Jeruzalem. Begon na de komst van de Britten samen met Bertha Spafford Vester en de vrouw van Dimitri Salameh de Social Service Association. HOOGEWERFF, GODEFRIDUS Amersfoort 1884-Florence 1963. Nederlands kunsthistoricus. Sinds 1919 werkzaam aan het Nederlands Historisch Instituut in Rome, van 1924 tot 1950 als directeur. Hij deed daar belangrijk archiefonderzoek over Nederlandse kunstenaars. HOOGEWERFF, MAJA Finse vrouw van Hoogewerff. HOORN, FRANS van der 1886-1947. Reisde in 1906 samen met Abraham Mossel en andere vrienden naar Palestina. Vestigde zich daar als kolonist. HORISTI Schrijver. HOROVICZ, J.B. (EUGEN) 1862-? Opperrabbijn in Zevenburgen en sinds 1908 in Palestina. Vertegenwoordiger van de Pekidiem en Amarcaliem in Jeruzalem. HOROVITZ zie HOROWITZ HOROWITZ (HOROVITZ), JOSEPH GERSHON Prov. Minsk 1869-? Rabbijn en specialist in de kabbala. Sinds 1883 in Palestina. Hij was een der oprichters van de Mizrachi daar en haar eerste voorzitter. Hij leidde ook de Mea Shearimjesjiwa. HOSEA Eerste van de kleine profeten, die leefde in het noordelijk koninkrijk Israël. Vermaande tijdens het opdringen van de Assyriërs het zondige en afgodische volk maar ook de leiders die daarvoor verantwoordelijk waren. Wees op de liefde van God, wanneer men tot inkeer kwam. HOUTSMA, MARTINUS THEODORUS Irnsum 1851-Utrecht 1943. Nederlands oriëntalist. Eerst in Leiden lector Perzisch en Turks, van 1890 tot 1917 hoogleraar Hebreeuws en joodse oudheden in Utrecht. Van 1897-1924 hoofdredacteur van de Encyclopaedia of Islam. HUGHES, CHARLES EVANS Glen Falls NY 1862-Massachusetts 1948. Republikein en tegenkandidaat van Wilson in 1916. Van 1921-1925 minister van Buitenlandse Zaken. HUNT, LEIGH Southgate 1784-Putney 1859. Engels essayist, dichter en criticus. Redigeerde een tijdje met Byron in Pisa het tijdschrift The Liberal. Ontdekte als eerste de betekenis van Shelley en Keats. HUSAYN, kleinzoon van de profeet Mohammed, zie HOESSEIN HUSAYN b. ALI b. ABI TALIB zie HOESSEIN, koning HUSAYNI zie HUSSEINI HUSNIË Buurmeisje van Abdoel Salaäm Aouedda. HUSSEIN effendi. Politie-officier, zwager en oom van Abdoel Salaäm Aouedda. HUSSEIN effendi ABOE DERWISCH Rechter in Hebron. HUSSEINI (HOESSEINY; HUSAYNI), familie. Prominente familie in Jeruzalem, die pretendeerde rechtstreeks van de profeet Mohammed af te stammen. Dit werd door sommigen betwist, omdat er twee maal een vrouwelijke lijn tussen zou zitten. De Husseini's hadden meermalen de functies van moefti, burgemeester en afgevaardigde in het Ottomaans parlement vervuld. HUSSEINI (HOESSEINY; HUSAYNI), Hadj (MOHAMMAD) AMIEN (AMIN) al- Jeruzalem ca 1895-Beiroet 1970. Radicaal Palestijns politiek leider. Hij volgde zowel de Arabische als de Ottomaanse staatsschool in Jeruzalem. Wellicht zelfs een Allianceschool, waar hij Frans zou hebben gestudeerd. Studeerde in 1912 bijna een jaar aan de Al-Azhar universiteit in Cairo, zonder echter een diploma te halen. Ging onmiddellijk daarna op pelgrimstocht naar Mekka, waardoor hij de titel Hadj verwierf. Nam daarna dienst in het Ottomaanse leger en keerde na w.o. I terug naar Jeruzalem. Hoewel er rapporten waren dat hij bij de aprilrellen van 1920 nog matigend zou zijn opgetreden, werd hij veroordeeld tot 10 jaar verbanning. Hij vluchtte echter naar Transjordanië en zijn straf werd in 1921 door Herbert Samuel kwijtgescholden. Na ettelijke stemmingen, waarin hij niet als eerste eindigde, werd hij na een publieke campagne en steun van belangrijke Britse ambtenaren als Storrs door Samuel benoemd tot Groot-Moefti van Jeruzalem. De redenering was dat na de afzetting van Moussa Kazem el-Husseini als burgemeester zo de balans tussen de belangrijke Jeruzalemse families zou worden hersteld. Een jaar later werd hij voorzitter van de pas opgerichte Supreme Moslem Council, waardoor het religieuze prestige van zijn ambt werd gecombineerd met een bestuurlijke en financiële macht. Vanaf die tijd domineerde hij de Palestijnse nationale beweging, vooral de gewelddadige kant daarvan. Zijn doel was elke concurrentie van andere families, zoals de Nashishibi's en Dajani's, uit te schakelen. In 1936 werden de nationalistische krachten gebundeld in het Arab High Committee, waarvan Amien ook voorzitter was. In 1936 werd hij wegens zijn aandeel in de massale staking tegen de Britten van zijn functie ontheven en werd het Arab High Committee verboden. Hij vluchtte toen naar Libanon, vanwaar hij het Arabische nationale verzet verder leidde. In 1940 nam hij deel aan een pro-Duitse mislukte coup in Irak. Daarna vluchtte hij naar Italië en Duitsland, waar hij Hitler bezocht en probeerde te winnen voor de Palestijnse zaak. De Duitsers verschaften hem de middelen om vanuit Berlijn zijn propaganda voor vernietiging van de Palestijnse joden en Britse bestuurders voort te zetten. Na w.o. II vluchtte hij naar Egypte en verbleef vervolgens in Amman en Beiroet. Hoewel er geruchten waren dat hij een aandeel had in de Holocaust en later in de moord op koning Abdoellah van Jordanië, zijn die nooit overtuigend bewezen. HUSSEINI (HOESSEINY; HUSAYNI), DJEMAL al- 1886-1940. Palestijns politicus. Studeerde rechten in Istanboel en werd een vooraanstaand advocaat. Was ook journalist en werkzaam in de Land Court. Politiek actief als secretaris van de Arab Executive 1921-1926. HUSSEINI (HOESSEINY; HUSAYNI), ISMAIL HAKKI Bey al- Jeruzalem 1860-1945. Landeigenaar, die in de Ottomaanse tijd als belastinginner werkte. Werd later in de Ottomaanse tijd en tijdens het mandaat hoofd van de afdeling onderwijs. Het huis dat hij in 1897 bouwde in de nieuwe Arabische wijk van Jeruzalem, Sheikh Jarrah, werd het latere Orient House. Ismail el-Husseini ontving in 1918 positief de ZC o.l.v. Weizmann. HUSSEINI (HOESSEINY; HUSAYNI), KAMIL al- ca 1861-Jeruzalem 1921. Groot-Moefti van Jeruzalem, een nieuwe titel boven de traditionele van moefti. Deze was door de Engelsen ingevoerd als dank voor zijn coöperatie met het nieuwe militaire bestuur. Oudere halfbroer van Amien. Onderhield goede betrekkingen met zowel de Britten als de zionisten. Maar gaf na de aprilrellen van 1920 zijn steun aan de nationalistische Palestijnse beweging. HUSSEINI (HOESSEINY; HUSAYNI), MACHMOED al- Bewaarder van de H. Vlag in Jeruzalem. HUSSEINI (HOESSEINY; HUSAYNI), MOUSSA (MOESSA) KAZEM (KAZIM; KIAZIM) al- 1850-1934 Palestijns politicus en burgemeester van Jeruzalem van 1918-1920. Neef van Amien. Studeerde in Istanboel aan de Bestuursschool en bekleedde vele functies in Ottomaanse staatdienst in o.a. Palestina, Syrië en Jemen. In maart 1918 door de Britten benoemd tot burgemeester van Jeruzalem. Toen hij in nov. 1918 een Arabische delegatie aanvoerde die protesteerde naar aanleiding van de eerste viering in Jeruzalem van de Balfour Declaratie, werd hem door Storrs, gouverneur van Jeruzalem, te verstaan gegeven dat hij moest kiezen tussen het politieke pad of het burgemeesterschap. Moussa Kazem koos voor het laatste. Toen hij echter in maart en april 1920 sprak op antizionistische demonstraties ter gelegenheid van de uitroeping van Feisal als koning van Syrië, werd hij alsnog ontslagen en opgevolgd door Rageb al-Nashashibi. In dec. 1920 werd hij gekozen tot voorzitter van de Arab Executive en werd hierdoor leider van de Palestijnse Arabische beweging. Hij leidde ook alle delegaties naar Londen in de jaren 20 en 30. Persoonlijk was hij waarschijnlijk gematigd ten opzichte van het zionisme, maar hij had zijn radicalere achterban niet in de hand. HUSSEINI (HOESSEINY; HUSAYNI), SAID al- Palestijns politicus. Van 1908-1912 lid van het Ottomaanse parlement voor het district Jeruzalem, waarin hij ook de gevaren van het zionisme uiteenzette. In maart en april 1920 in Syrië minister van Buitenlandse Zaken in de regering al-Rikabi. Toen hij in april 1920 terugkeerde naar Jeruzalem aan, diende hij zijn ontslag in wegens ziekte. HYAMSON, ALBERT MONTEFIORE Londen 1875-id. 1954. Actief zionist in de Brits-joodse gemeenschap. Vanaf zijn twintigste ambtenaar bij de Posterijen. Bezocht in 1908 met Bentwich en Stein Palestina. Werd na de Balfour Declaratie belast met de leiding van de zionistische propaganda-afdeling. Vanaf 1921 in het Palestijnse bestuur bij de afdeling Immigratie, vanaf 1923 als hoofd. Omdat hij de bestaande regels secuur toepaste, maakte hij zich weinig geliefd bij het zionistische establishment. In 1934 keerde hij terug naar Engeland, gedesillusioneerd en gekant tegen een joodse staat, hoewel hij zichzelf zionist bleef noemen. HYRCANUS, JOHANAN (JOHANNES) Ethnarch van Judea en hogepriester van 135-104 v. Chr. Meest succesvolle en energieke van de Hasmoneese dynastie. Zoon van Alexander Jannaeus. I. IBN SAOED zie IBN SAUD IBN SAUD ('ABD AZIZ al SU'UD) Arabië ca 1880-Ta'if 1953. Hoofd van de stam der Saudi's en religieus islamitisch leider van de Wahabi's. Als lid van een uit Koeweit verbannen regerende familie in Arabië begon Ibn Saud zijn verovering van Centraal Arabië met de inname van Riyadh in 1902. Breidde zijn macht uit door een combinatie van diplomatie en militaire acties. Hij moest vechten zowel tegen de Turken als tegen concurrerende Arabische stamhoofden, speciaal de Hasjemieten, en ambitieuze familieleden. Hij was zich bewust van de waarde van Britse steun en accepteerde in 1915 een Brits protectoraat, dat hem een geregelde subsidie en hulp in geval van agressie verzekerde. In 1921 sloeg hij een opstand van de Rashidi in het noorden van Nejd neer en nam de titel van sultan van Nejd aan. Na jaren van verzuurde betrekkingen en militaire schermutselingen met koning Hoessein van de Hedjaz viel hij in 1925 diens rijk binnen, toen Hoessein zich tot kalief uitriep en weigerde om de Wahabi's tot Mekka toe te laten. In 1932 stichtte hij het koninkrijk Saoedie-Arabië. Ibn Saud was een indrukwekkende verschijning door zijn lengte en waardigheid. Hoewel hij zeer vroom was, namen de Wahabi's het hem kwalijk dat hij het met de ongelovige Britten hield. IBRAHÎM Bloedverwant van Mohammed, de bediende in het jongensweeshuis. IBRAHÎM Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. IBRAHÎM Jongen wiens vader groenteman is. IBRAHÎM Jongen bij de Klaagmuur IBRAHÎM Neef (oomzegger) van de gebroeders Aouedda. IBRAHÎM Schoonmaker van de waterbak. IBRAHÎM Staljongen van Abdoel Salaäm Aouedda. IBRAHÎM Bey. Politie-officier in Jeruzalem. IBRAHÎM effendi. Armeens politie-officier in Ramallah. IBRAHÎM Pasja. Griekenland 1787-Caïro 1848. Oudste (adoptief?)zoon van Muhammed Ali, heerser van Egypte. Begon op instigatie van zijn vader in 1832 met de verovering van Syrië en Palestina op de Turken en bestuurde deze gebieden tot 1841. Hij trad welwillend op tegen de joden en christenen; schafte verschillende gehate wetten af en gaf de joden o.a. ook de resten van de Choerva synagoge in Jeruzalem terug. Door een overeenkomst tussen Muhammad Ali en de Turkse sultan en onder druk van Westerse mogendheden moest hij echter in 1840 terugkeren naar Egypte. Hij bestuurde dat land voor zijn zieke vader, die hem nog een paar maanden overleefde. IDELSOHN, ABRAHAM ZVI Litouwen 1882-Johannesburg 1938. Musicoloog en pionier in de studie van joodse volksmuziek. Na voorzanger te zijn geweest in verschillende plaatsen in Duitsland, vestigde hij zich in 1906 in Jeruzalem als voorzanger en muziekleraar. Tijdens w.o. I leidde hij een Turkse militaire kapel in Gaza. Contacten met joodse immigranten uit diverse landen brachten hem er toe hun muzikale erfenis te conserveren en zo werd hij de grondlegger van de moderne joodse muziekleer. Publiceerde van 1914-1932 een tiendelige Thesaurus of Hebrew Oriental Melodies. Hij schreef een Hebreeuwse opera, Jeftha, die in 1922 in Jeruzalem werd opgevoerd. In 1921 verliet hij Palestina en vestigde zich in Cincinnati. ILAHI, DJEMIL Bey. Propagandist van koning Hoessein in Beiroet. IMMANUEL Falasja. INLAMITH Weesmeisje. IONESCO, TAKE Ploesti 1858-Rome 1922. Roemeens staatsman. Minister zonder portefeuille 1916-1918. Was voor de geallieerden. Onderhandelde als minster van Buitenlandse Zaken in maart 1920 voor de Kleine Entente. IRANY, J. 1895-? Directeur van een tuchtschool in Jeruzalem. Protestant, afkomstig uit Perzië. IRENE Grieks buurmeisje. ISAAC Zoon van Abraham en Sara. ISAAC effendi. Inspecteur van den zomertiend in het district Jeruzalem. ISAAC effendi. Moleneigenaar in Ashdod. ISAACS, R. zie READING Lord ISABELLA I Avilla 1451-Medina del Campo 1504. Koningin van Castilië, die door haar huwelijk met Ferdinand van Aragon het Spaanse schiereiland onder één dynastie verenigde. Samen verbanden zij in 1492 de joden uit Spanje. ISBOSETH (ISH-BOSHETT) Jongste zoon en enige mannelijke nakomeling van koning Saul. Later tegenkoning van David. Vermoord in zijn bed. ISMAËL Oudste zoon van Abraham bij zijn concubine Hagar. De nog kinderloze Sara eiste dat moeder en kind zouden worden verbannen, hetgeen Abraham met tegenzin deed. Een engel voorspelde dat hij een groot volk zou voortbrengen en Ismaël wordt beschouwd als de stamvader van de Arabieren. ISRAËL reb. Klerk in Jeruzalem bij de Pekidiem en Amarcaliem. ISRAËLS, JOZEF Groningen 1824-'s-Gravenhage 1911. Nederlands schilder, die als belangrijkste thema's het joodse leven en vissers had. Een der schilders van de Haagse School. ISSA Profeet in de islam; dezelfde als de stichter van het Christendom, Jezus. ISSA, YOUSSOUFF el Grieks-orthodox redacteur van het antizionistische blad Falestin en een der leiders van de nationalistisch club al-Nahdah al-Urthuduxiyya (de Orthodoxe Opleving) ISSACHAR Negende zoon van Jacob en vijfde van Lea, die deze zoon beschouwde als een beloning voor haar lange diensttijd. De stam Issachar kreeg het gebied van de berg Tabor tot de rivier de Kishon met als voornaamste gebied de Yizraelvallei. IZAK Zieke jongen in het ziekenhuis Schaäre Zedek. J. JAÄCOB Bode van de Jeruzalemse Mizrachi. JAÄCOEB Nachtwaker in het ziekenhuis Schaäre Zedek. JAÄCOEB, Sjeikh. Vader van Hadj Achmed, de stalknecht van Abdoel Salaäm Aouedda. JABOTINSKY, VLADIMIR (ZE'EV) Odessa 1880-Hunter N.Y 1940. Schrijver, redenaar, dichter en zionistisch leider. Ging in 1898 naar Bern en Rome om rechten te studeren en was daar ook correspondent voor een krant uit Odessa. Na een pogrom in 1903 in Odessa was hij een der eersten om een joodse zelfverdedigingsgroep te vormen en na de Kisjinev pogroms in hetzelfde jaar werd hij actief voor het zionisme. Na de Jong-Turkse revolutie in 1908 werd hij redacteur van zionistische bladen in Constantinopel en leider daar van het zionistische politieke werk. Na het uitbreken van w.o. I lanceerde hij het idee van een Joods Legioen als onderdeel in het Britse leger. In 1917 stemden de Britten in met de vorming van het 38ste bataillon van de Royal Fuseliers. Jabotinsky nam dienst als soldaat en werd snel bevorderd tot luitenant. Hij stond aan het hoofd van de compagnie die het eerst de Jordaan overstak. Na de oorlog werd hij lid van de ZC en leidde hij een tijdje het politieke departement. Hij vormde begin 1920 de eerste Hagana-eenheid, de zionistische zelfverdedigingsorganisatie, omdat hij anti-joodse uitbarstingen van de zijde der Arabieren verwachtte. Hij leidde deze gedurende de onlusten in april 1920 en werd daarom veroordeeld tot 15 jaar dwangarbeid. Door een storm van protest kreeg hij in juli van Herbert Samuel amnestie (samen met Aref el Aref en Amien Husseini van de andere partij) en in 1921 werd het vonnis nietig verklaard. In maart 1921 werd hij bestuurslid van de ZWO. Tijdens het congres in Karlsbad tekende hij een overeenkomst met Maxim Slavinsky, vertegenwoordiger van Petljoera, een voormalige hetman van de kozakken die een Oekraiense regering in ballingschap had gevormd. Deze hield in dat in de strijd tegen de communisten in het Oekraiense leger een joodse gendarmerie worden gevormd en deze pogroms zou verhinderen. Dit wekte veel verontwaardiging, m.n. onder de socialistische zionisten. In de tweede helft van 1922 werd Jabotinsky steeds kritischer tegen Weizmann en Herbert Samuel, die hij beschuldigde van te veel toegefelijkheid tegenover de Britse regering en de Arabische oppositie tegen het Nationaal Tehuis. In januari 1923 trad hij uit het bestuur van de ZWO. In okt. van hetzelfde jaar raakte hij op een lezingentoer door de Baltische staten geïnspireerd door het enthousiasme van zijn jonge gehoor. Hij besloot een nieuwe activistische beweging te vormen om de zionistische politiek te herzien, het Revisionisme. Belangrijkste programmapunten waren: terug naar Herzls idee van een joodse staat en herstel van een Joods Legioen. In 1925 werd in Parijs de Wereld Unie van Zionistische Revisionisten gevormd, die zich in 1935 afscheidde van de wereldbeweging. Jabotinsky bleef actief, o.a. bij het overbrengen van joden tijdens de Hitlertijd naar Palestina. Hij was ondanks zijn klein postuur een charismatische persoonlijkheid. Hij was bovendien een goed dichter en Hebraïst, die o.a. The Raven van Poe vertaalde. Jabotinsky werd na zijn kritiek op het bestuur n.a.v. de meirellen van 1921 persona non grata in Palestina en mocht niet meer terugkeren, totdat Plumer hem weer toeliet op voorwaarde dat hij zich niet met politieke zaken zou inlaten. Hij werd er vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij. Na een nieuwe kritische uitval na de rellen van 1929 herhaalde dit zich en werd hij voorgoed uit het land verbannen. JACKSON FLEMING Amerikaans schrijver, die in Azië reisde voor Harper's en Asia. JACOB Jongere tweelingzoon van Jacob en Rebecca, die zijn tweelingbroer Esau het eerstgeborenenrecht ontfutselde. JACOBS Secretaris van Frederick Kisch. JACOBS, ALETTA Sappemeer 1854-Baarn 1929. Nederlands feministe en eerste vrouwelijke arts. Publiceerde in 1913 Reisbrieven uit Afrika en Azië. JACOBSON, VICTOR Krim 1869-Bern 1934. Vanaf 1897 lid van de ZWO. Hij was een der eerste zionistische carrièrediplomaten. Hij verbleef achtereenvolgens in Constantinopel, Berlijn en sinds 1918 in Londen, bij de nieuwe hoofdzetel van de ZWO. Op het congres in 1921 leidde hij met Ruppin een kleine groep die pleitte voor een joods-Arabische samenwerking. JADALLAH Staljongen van Hassan Aouedda. JADASSOHN, SALOMON Breslau 1831-Leipzig 1902. Hoogleraar muziek in Leipzig. Sinds 1871 verbonden aan het conservatorium van Leipzig. Studeerde o.a. bij Liszt. Componist en auteur van muziekleerboeken. Verdienstelijk voor de eigentijdse synagogemuziek. JADLER, BEN ZION Asjkenazische rabbijn. JAFFE, BEZALEL Grodno 1868-Tel Aviv 1925. Zionistisch leider. Organiseerde de zionistische beweging in Litouwen en emigreerde in 1905 naar Palestina. Volgde van 1910-1925 Dizengoff op als directeur van de Geulah Company en introduceerde in 1912 het eerste irrigatiesysteem in Petach Tikvah. Van 1920-1925 lid van de Va'ad Le'umi. JAFFE, LEIB Grodno 1876-Jeruzalem 1948. Zionistisch leider en journalist. Studeerde in Heidelberg. Van 1907-1911 lid van het dagelijks bestuur van de ZWO. Gaf verschillende zionistische periodieken uit. Vestigde zich in 1920 in Palestina, waar hij eerst redacteur, later hoofdredacteur werd van de Palestijnse krant Haäretz en tevens lid van de ZC was. Sinds 1923 lid van het Keren Hajesod en vanaf 1926 directeur daarvan. Tot zijn dood, door een bom in het gebouw van de Jewish Agency, reisde hij de diaspora rond om propaganda te maken voor het KH. JAHJA, zie YEHIA JAMAL zie DJEMAL Pasja, ACHMED JAMAL, MUHAMMAD zie DJEMAL Pasja de Kleinere JAMIEL Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. JAN Vriendje van Machmoed, de staljongen van Abdoel Salaäm Aouedda. JARALLAH, ALI Broer van Husam ed-Din. Jurist, die een autoriteit was op het gebied van burgerlijk recht in Palestina en Judge of Appeal. JARALLAH, Sjeikh HUSAM ed-DIN Jeruzalem 1884-1954. Jurist. Lid van een notabele Jeruzalemse familie, de eerste die ook buiten de oude stad ging wonen. Broer van Ali. Opgeleid aan de al-Azhar universiteit in Cairo en hoofd van de Sharia gerechtshoven. Hij haalde in april 1921 de meerderheid bij de eerste verkiezing voor Groot-Moefti van Jeruzalem. Onder druk van de Engelsen, die Hadj Amien al-Husseini voor die functie wilden, trok hij zich als kandidaat terug. Tijdens de Arab Rebellion in Palestina in de jaren 30 op de dodenlijst van de Husseini aanhang. Gaf ondanks grote kritiek zijn dochters een Westerse opvoeding. Werd in dec. 1948 vooralsnog door Abdoellah benoemd tot Groot-Moefti van Jeruzalem als opvolger van Amien al-Husseini. JEDIDJAH (eig. SEELENFREUND) Hongaars kunstenaar. JEFFRIES, JOSEPH M.N. 1880-1960. Journalist die voor de Daily Mail vanuit zeventien landen w.o. I versloeg. Arriveerde begin maart 1920 vanuit Egypte in Haifa en had in Damascus een interview met Feisal, die net tot koning van Syrië was uitgeroepen. Hij werd teruggeroepen naar Ierland, nadat hij tussendoor een toer door Palestina had gemaakt. Kwam in de herfst van 1922 weer naar Palestina en bleef daar tijdens de winter. Hij schreef een lange reeks artikelen over dit land voor de Daily Mail, die deels later werden gebundeld in Palestine. The reality. (1938) JEFUNNE zie JEPHUNNEH JEHIZKIA (HEZEKIAH) Koning van Juda ca 715-678 v Chr. Regeerde tijdens het opdringen van de Assyriërs. Zoon en opvolger van Achab. Later herinnerd als een vroom en sterk heerser. JELLIN (YELLIN), DAVID Jeruzalem 1864-id. 1941. Zionistisch politicus in Palestina en leraar. Kwam uit een Poolse familie, die in 1834 naar Palestina emigreerde. Zijn vader was in 1869 medestichter van Nahlat Sivah, de eerste joodse wijk in Jeruzalem buiten de ommuurde stad. Yellin studeerde eerst aan de Ets Chaim jesjiwa, later aan de Allianceschool in Jeruzalem. Was eerst onderwijzer in Zichron Jaäcov en later, tot zijn dood, (onder)directeur van de kweekschool van de Hilfsverein der deutschen Juden in Jeruzalem. In 1913 lid van het Ottomaanse parlement en tijdens w.o. I leider van de joodse gemeenschap. In 1917 door de Turken naar Damascus verbannen. Een der eerste Palestijnse joden die zich bij de zionistische beweging aansloot. Van 1920-1925 viceburgemeester van Jeruzalem en lid van de gemeenteraad. Hij introduceerde daar het eerste Hebreeuwse gemeentezegel. Van 1920-1928 voorzitter van de Va'ad Le'umi. Werd in 1926 aan de Hebreeuwse Universiteit hoogleraar Hebreeuwse poëzie uit de Spaanse periode. Was ook kenner van de Arabische literatuur. Lid van het Hebreeuwse Taalcomité. Vertaalde uit Arabisch en Engels en schreef leerboeken. JEPHUNNEH (JEFUNNE) Vader van Caleb. JEREMIAH (JIRMEJAHOE) Tweede van de grote profeten, die de tijd meemaakte van de neergang van het Assyrische rijk, de val van het koninkrijk Juda, de verwoesting van de tempel en de wegvoering van de joden naar Babylon. Jeremiah was sterk betrokken bij dit verloop van de joodse geschiedenis en elke tragische acte van het drama wordt in zijn boek neergelegd. Hij zag al deze gebeurtenissen als een welverdiende straf voor een schuldig volk en de verantwoordelijke leiders. JEREMIAS (GETIÉ JEREMIAS) Falasja, afkomstig uit Amba Gualit in Ethiopië. Op aandringen van hemzelf en zijn ouders, die wilden dat hun zoon meer kennis van het jodendom kreeg, door Faïtlovitch meegebracht van zijn eerste reis in 1904/1905. Jeremias werd eerst op een Allianceschool in Auteuil gedaan, daarna in een voorbereidende klas van een rabbijnenseminarium in Florence. Werd begeleid door Margulies en Chajes. Ging mee op de tweede reis van Faïtlovitch om een beter contact met de Falasja's te krijgen en de geruchten dat een Europese reis dodelijk zou zijn te ontzenuwen. Na de tweede reis in Jeruzalem aan de Hilfsverein der deutschen Juden toevertrouwd, waar hij onder toezicht van Ephraim Cohn en Abraham Goldsmit kwam. JESAJAH De eerste van de grote profeten. Leefde ten tijde van het Assyrische opdringen. Waarschuwde Achab tegen diens plan om zich onder Assyrische bescherming te stellen. Hij sprak vooral over de heiligheid van Jahwe en het belang van het geloof in hem. JEZEBEL Vrouw van koning Achab. Zij liet Achab een tempel voor Baal, de god uit haar geboorteland Tyrus, bouwen en wilde dat ook het joodse volk hem zou vereren. Zij werd het protoype van de vijanden van Israel en werd uiteindelijk vermoord. JIRMEJAHOE zie JEREMIAH JOAB Neef en opperbevelhebber van koning David. Joab versloeg de Jebusieten en Ammonieten. Hij bracht een verzoening teweeg tussen David en zijn zoon Absalom, maar doodde de laatste toen deze in opstand tegen zijn vader kwam. JOCHELMANN, DAVID bij Vilna 1870-1941. Zionistisch leider. Studeerde filosofie in Bern. Werkte op een boerderij en werd een enthousiast aanhanger van joodse landbouw. Eerst aanhanger van ITO, later voorman in de ZWO. Emigreerde in 1913 naar Engeland en zette zich daar in voor de Oost-Europese joodse immigranten. JOEHAN el ANTONY Abessijnse bisschop in Jeruzalem. JOESSEF Jemeniet in Rechovoth. JOESSEF Zoon van Mohammed, de bediende in het jongensweeshuis. JOESSEF Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. JOESSOEF Verpleger in het ziekenhuis Schaäre Zedek. Afkomstig uit Perzie. Hij werd later opgeleid tot anesthesist JOESSOEF Jongen in de trein van Jeruzalem naar Jaffa. JOFFE, NAHUM Rabbijn in Jeruzalem. JOHANAN BEN ZAKKAI Belangrijkste leraar in de laatste decade van de Tweede Tempel. Oprichter van een academie in Jabneh. Speelde een rol in de laatste strijd van Jeruzalem tegen de Romeinen. Na de val van Jeruzalem werd Jabneh het godsdienstig centrum in Palestina en het oefende de oude functie van het Sanhedrin uit. JONA Falasja. JONA (JONAS) Profeet. Hij weigerde Gods bevel op te volgen om in Ninive onder het volk te profeteren. Reisde vanuit Jaffa in tegenovergestelde richting en toen er een storm uitbrak, bleek dat dit onheil door zijn weigering werd veroorzaakt. Daarom werd hij overboord geworpen en door een grote vis verzwolgen. Toen hij daaruit was ontsnapt, ging hij alsnog naar Ninive. JONAS zie JONA JONATHAN Oudste zoon van koning Saul en zoals zijn vader een krachtig boogschutter. Jonathan raakte gehecht aan David na diens overwinning op Goliath. Hij redde hem diverse keren uit de handen van Saul. Toen hij in een strijd met de Filistijnen werd gedood, was David ontroostbaar. De vriendschap tussen David en Jonathan geldt als een exemplarische mannenvriendschap. JONG, de Kapitein van de Achilles. JOOSTEN Arts uit Enschede. JOSEF Zoon van een hotelhouder in Gaza. JOSEF Zoon van Jacob en als eerstgeborene van Rebecca zijn lievelingszoon. Daarom uit jaloezie door zijn broers verkocht aan de Ismaëlieten, die hem als slaaf naar Egypte brachten. Hij werd daar vertrouweling van de farao en redde het land van een hongersnood. JOSEPH Jongen die veel talen kent. JOSEPH Vriend van dr Wallach. JOSEPHUS FLAVIUS Jeruzalem ca 37-Rome na 100. Historicus en officier in een joods leger tegen de Romeinen. In 64 reisde hij naar Rome, waar hij diep onder de indruk kwam van de pracht van die stad. Bij het uitbreken van de Joodse Oorlog in 66 werd hij benoemd tot militaire commandant van Galilea, maar sloot zich vervolgens aan bij de opstand. Toen hij gevangen werd genomen en voor Vespasianus werd gebracht, voorspelde hij dat deze spoedig keizer zou worden. Omdat dat in 69 uitkwam, kreeg hij de vrijheid. Daarna werd Josephus tolk voor de Romeinen. Hij schreef zijn geschiedenis van de Joodse Oorlog tegen Rome kort na de val van de joodse staat. JOSUA Verpleger in het ziekenhuis Schaäre Zedek. JOSUA Afkomstig uit de stam Efraïm en een der verspieders die door Mozes werden uitgezonden. Werd na Mozes' dood benoemd tot diens opvolger. Hij leidde de verovering van Kanaän, het Beloofde Land. Naar hem werd het boek over die periode genoemd. JOZEF Politie-agent uit Senegal. JOZEF Jemenietische jongen. JUDA Hulpje in het jongensweeshuis. JUDA Vierde zoon van Jacob en Lea. Vanwege zijn karakter werd hij door zijn broers beschouwd als hun leider. Hij was het die voorstelde Josef liever te verkopen dan te doden en hij sprak namens zijn broers Josef in Egypte toe. Naar zijn stam werd het latere koninkrijk Juda genoemd en werden de nakomelingen van Jacob Jehoeden of Joden genoemd. JUDA MACCABAEUS Leider in 168 v. Chr. van de joodse opstand tegen de Syrische koning Antiochus Epiphanes en stichter van de dynastie der Maccabeeën. Hij was de derde zoon van de priester Mattathias, die de opstand begon en hem als zijn opvolger benoemde omdat hij een groot krijgsman was. Hij reinigde de tempel, die door Antiochos was bevuild en stelde een nieuw feest in, Chanoeka of Inwijdingsfeest. JULIA Huishoudster van de gouverneur van Bethlehem. JUNGREIS, ROEWEN SCHLOUME (RUBEN) Rabbijn in Jeruzalem. Secretaris van de Raad der Asjkenazische joden en met De Haan en Sonnefeld actief voor de erkenning van de zelfstandigheid der Asjkenazische gemeente. JUNOVITSCH Jurist uit Moskou. JUSTINIANUS I Macedonië 482-Constantinopel 565. Romeins keizer, die alle niet-orthodoxe Christenen en de joden vervolgde. Zijn Corpus Juris Civilis en speciale keizerlijke instructies bepaalden de positie van de joden in het Byzantijnse rijk. K. KADISCHA Dienstmeisje van Hassan Aouedda. KADJA Dienstmeisje in een hotel in Rechovoth. KADOORIE Sir ELLIS Bagdad 1865-1922. Telg uit een rijke joodse familie uit Bagdad, die handelde in het Verre Oosten en veel aan filantropie deed. Vestigde zich met zijn broer in 19de eeuw in Hong Kong, van waar uit het Aziatische imperium verder werd uitgebreid. KAHAN, MARCUS zie HACOHEN KALOEGAJ (KALUGAI), ISAAC Krementchug 1888-? Chemicus. Kwam in 1913 naar Palestina. Doceerde van 1913-1920 aan een middelbare school in Jeruzalem en was later verbonden aan het Hebrew Technical Institute in Haifa. KALUGAI zie KALOEGAJ KALVARISKY (KALWARISKY-MARGOLIS), HAYIM Russisch Polen 1868-Jeruzalem 1947. Palestijns landbouwdeskundige. Studeerde landbouwkunde aan de universiteit van Montpellier en vestigde zich in 1895 in Palestina. Werd in 1896 leraar aan de landbouwschool Mikve Yisrael en van 1900-1923 was hij hoofdadministrateur van de kolonies van de ICA in Galilea. Stichtte verschillende nieuwe kolonies. Ontmoette in 1902 in Europa Herzl en overtuigde deze van het belang van praktisch opbouwwerk. Kalvarisky besteedde veel tijd aan goede joods-Arabische betrekkingen. In 1919 werd hij door koning Feisal en het pan-Arabische congres dat in Damascus bijeenkwam, uitgenodigd om voorstellen te doen voor verbetering van deze relaties. In 1922 nam hij deel aan joods-Arabische onderhandelingen in Cairo, die echter werden stopgezet door de Engelsen. Hij was een van de drie joodse leden van de adviesraad die door Samuel in 1920 werd ingesteld en lid van de Va'ad Le'umi. Van 1923-1927 leidde hij de afdeling Arabische zaken van de ZWO in Jeruzalem en werd in die functie beschuldigd van malversaties. KAMENITZ, CHAIM Hotelhouder in Jaffa. KANN, JACOBUS HENRICUS Den Haag 1872-Theresienstadt 1944. Bankier in Den Haag. Herzls Judenstaat maakte zo'n indruk op hem dat hij in 1897 naar het eerste zionistencongres ging. Werd medeoprichter van de Nederlandse Zionistenbond in 1899 en hielp Herzl bij de oprichting van de Jewish Colonial Trust, de zionistische bank, en de Anglo-Palestine Bank. Hij was de belangrijkste financiële man in de zionistische beweging en steunde Herzl in de strijd tussen het politieke zionisme en het praktische zionisme. Na Herzls dood zat hij van 1905 tot 1911 in de leiding van de wereldorganisatie. Hij was ook een der voogden over diens minderjarige kinderen. Het stuk land bij Jaffa waarop later Tel Aviv werd gebouwd werd onder zijn naam geregistreerd. Hij vestigde zich in 1923 in Palestina, waar hij Nederlands consul in Jeruzalem werd, maar verliet het land in 1927 wegens slechte gezondheid van zijn vrouw. Met De Lieme vormde hij de Haagse Oppositie tegen wat zij beschouwden als de verkwistende politiek van Weizmann en zijn aanhangers. Beiden steunden ook de oppositie van Brandeis. In 1924 legde hij al zijn functies in de ZWO neer uit protest. Hij meende ook dat de ZWO te weinig pogingen deed om de verhouding met de Arabieren te verbeteren. KASOVSKY(KOSOVSKY), CHAYIM YEHOSHUA Jeruzalem 1873-1960. Rabbijns geleerde. Werd opgeleid in Jeruzalem in de jesjiwa van zijn vader. Zijn reputatie berust voornamelijk op de samenstelling van een concordantie van de belangrijkste Bijbelcommentaren Misjna, Tosefta, Targum Onkelos en de Babylonische talmoed. Drukte het eerste deel zelf op een primitieve huispers, omdat hij geen uitgever kon vinden. De verschijning van dat deel wekte een sensatie in de wetenschappelijk wereld en er werd een comité opgericht om de noodzakelijke middelen voor verdere uitgave te verschaffen. Tot aan zijn dood bleef hij delen publiceren en daarna nam zijn zoon Moshe de voortzetting van de verschillende concordanties over. KATINKA, BARUCH Bialystok 1887-? Ingenieur en aannemer in Palestina. Vestigde zich in 1908 in Haifa, waar hij een belangrijk aandeel had in de planning van de nieuwe stad. Bouwde in Jeruzalem veel bekende gebouwen zoals de YMCA, het Palace Hotel en het hoofdpostkantoor. KATSENELBOGEN, AVROOM MAUSCHE. Hoofd van de jesjiwa Zion in Jeruzalem. KEATS, JOHN Londen 1795-Rome 1821. Engels dichter. KEET, DANIËL JOHANNES Oranje Vrijstaat 1888-Pretoria 1961. Predikant bij de Nederlands Gereformeerde kerk en vanaf 1938 hoogleraar geschiedenis van het Christendom in Pretoria. Promoveerde in 1918 aan de Vrije Universiteit in Amsterdam op Wezen en waarde van het gebed. KEITH-ROACH, RICHARD Clifton 1885-1954. Brits Palestijns ambtenaar. Samen met H.C. Luke auteur van Handbook of Palestine. Was vanaf het begin van de Britse verovering ambtenaar in Palestina, o.a. als First Assistant Civil Secretary. Werd in jan. 1924 overgeplaatst naar het Colonial Office, maar keerde in 1926 terug als District Commissioner van Jeruzalem. Was kritisch ten aanzien van het zionisme. KELLER, HENRY (HARRY) Krakau 1877-1944. Arts en Mizrachistisch leider. Studeerde eerst aan het Jewish Theological Seminary of America en later medicijnen in New York. In 1915 in New York hoogleraar in de orthopedie. Bekend arts voor gewrichtsziekten en de psychologische oorzaak van verlammingen. Van 1916-1918 lid van het Provisional Zionist Committee en het bestuur van Hadassah. KELSAY, A.E. Amerikaans zendeling die in Jeruzalem een tuchtschool oprichtte. KEMAL BEK Hoofd van een bedoeïenenstam bij Metulla. KEMPEN, van Zakenman uit Rotterdam. KENAZ Voorvader van Othniël. Othniëls oudere broer Caleb wordt meermalen de Kenniziet genoemd, een niet-joodse stam die de Negev binnentrok. KENNY-LEVICK (LEVICK), V.M. Majoor en gouverneur van Berseba. KERENSKI, ALEKSANDR Simbirsk 1881-VS 1970. Russisch politicus. Na de februarirevolutie was hij als minister van Justitie de enige socialist in de voorlopige regering en tevens vicevoorzitter van de Petersburger sovjet.. In juli 1917 werd hij minister-president, maar in november namen de bolsjewieken de macht over. Hij emigreerde naar de VS en werd actief bij de opvang van Russische vluchtelingen. KERMACK, STUART GRACE 1888-1981. Brits militair, die diende in Gallipoli, Egypte en Palestina. Van 1920-1930 Advocate General in Palestina. Publiceerde in 1928 A handbook of the law of criminal procedure in Palestine. KESSELMANN, ROBERT D. Odessa 1881-? Amerikaans accountant en gedurende vijf jaar thesaurier van de ZWO. KHALIDI, zie CHALDI-el KHARDOUS zie ABDOELLAH effendi. KHASEN, YOUSSOUF el- Auteur van Dangers d'un État juif en Palestine en van L'État juif en Palestine. KHATIEB (KHATIB) zie CHATIEB, FOUAD el- KHAWADJA) zie CHAWADJA KIMCHI, DAVID Bekend als RADAK of MAISTRE PETIT Ca 1160-ca 1235. Grammaticus en exegeet uit Narbonne. Hij was sterk beïnvloed door het rationalisme van Maimonides. Zijn eerste werk, het filologische Mighlol heeft een grammaticaal en een lexicografisch deel. Hij was revolutionair in zijn stelling dat het Hebreeuws uit de nabijbelse tijd even legitiem kon zijn als het Bijbelse Hebreeuws. KINDRI LOBAGOLA Joodse neger uit Dahomey. KISCH, FREDERICK HERMAN Darjeeling 1888-Tunesië 1943. Militair en zionistisch ambtenaar. Was tijdens w.o. I in actieve dienst in Frankrijk en Mesopotamië. Hij maakte in 1917 kennis met Weizmann en toen hij in 1922 in Parijs betrokken werd bij de vredesonderhandelingen, nodigde Weizmann hem uit om lid van het zionistisch bestuur in Jeruzalem te worden, mede omdat hij op voet van gelijkheid met de hoge Engelse ambtenaren kunnen onderhandelen. Hij kwam in 1923 in Palestina aan en werd hoofd van het Political Department. Als zodanig was hij de belangrijkste intermediair tussen de Palestijnse zionisten en het mandaatbestuur. Leerde Hebreeuws en Arabisch en had officiële ontmoetingen met Arabische leiders als koning Hoessein van de Hedjaz en diens zoon emir Abdoellah. Hij pleitte bij de zionisten voor steun aan Arabische gematigden in plaats van aan extremisten als Amien el Husseini. In 1931 trok hij zich terug uit het zionistische bestuur. Bij het uitbreken van w.o. II nam hij opnieuw dienst, werd verantwoordelijk voor de watertoevoer voor de geallieerde legers in heel Noord-Afrka en sneuvelde bij het opruimen van een mijnenveld. In zijn dagboek, zowel in het gepubliceerde (Palestine Diary, 1938) als het ongepubliceerde deel, schreef hij uitgebreid over De Haan en de moeilijkheden die deze opleverde voor de zionistische politiek in Palestina. KITCHENER, HORATIO HERBERT Lord. Kerry 1850-Noordzee 1916. Brits veldheer, die een rol speelde bij de opstand der Mahdi's in Omdoerman en in de Boerenoorlog, waar hij min of meer de concentratiekampen uitvond. Van 1911-1914 Hoge Commissaris in Egypte. Werd in 1914 minister van Oorlog en kwam om, toen zijn schip op weg naar Rusland werd getorpedeerd bij de Orkney eilanden. KLAUSNER, JOSEPH GEDALIAH Litouwen 1874-Tel Aviv 1958. Studeerde in een moderne jesjiwa in Odessa en aan de universiteit van Heidelberg. Vatte al jong een passie voor het Hebreeuws op, dat zijn hele leven lang zijn belangrijkste interesse bleef. Aanwezig op het eerste zionistencongres in 1897. Redacteur van het Hebreeuwse blad Ha-Shiloah, eerst in Odessa en van 1920-1926 in Jeruzalem. Na de bolsjewistische revolutie vestigde hij zich in 1919 in Palestina en werd daar leraar aan een kweekschool in Jeruzalem. Hij was actief in Va'ad ha-Lashon (de Taalraad), eerst als de wetenschappelijke secretaris daarvan later als voorzitter. Toen Ha-Shiloah in 1921 in Palestina tot nieuw leven werd gewekt, werd hij hoofdredacteur. Hij deed veel aan de ontwikkeling van het Hebreeuws als spreektaal door nieuwe woorden uit te vinden. Vanaf 1944 was hij aan de Hebreeuwse universiteit hoogleraar in de geschiedenis vanaf de Tweede Tempel. Klausner had een bijzondere verdienste voor het Christendom door als eerste het leven van Jezus te beschrijven vanuit een joods en modern biografisch oogpunt: Jesus of Nazareth. His life and Times and teachings (Hebr. 1922, Engelse vert. 1927). Hierin analyseerde Klausner de woorden van Jezus historisch en benadrukte zijn joods-zijn. Politiek gesproken hoorde hij bij het radicale deel van de zionistische beweging en sloot zich in 1930 aan bij de revisionisten. In 1949 was hij in de presidentsverkiezing hun tegenkandidaat tegen Weizmann. KLEEREKOPER, ASSER BENJAMIN Tiel 1880-Amsterdam 1943. Nederlands journalist en socialistisch politicus. Al vroeg actief in het Nederlandse zionisme, o.a. als hoofdredacteur van De Joodse Wachter. Trad in 1910 toe tot de SDAP en de redactie van Het Volk. Werd bekend als ABK, de signatuur van zijn ‘Oproerige Krabbels’. Van 1914-1932 lid van de Tweede Kamer, waar hij zich onderscheidde door een barokke welsprekendheid. KLEMANTOVSKY Weesjongen. KLOOS, WILLEM Amsterdam 1859-Den Haag 1938. Nederlands schrijver. Kopman van de Tachtigers en een der oprichters van De Nieuwe Gids in 1885. Ging als criticus te keer tegen huisbakkenheid en retoriek en plaatste als dichter het individueel gevoel en de zintuiglijke beeldspraak voorop. KLUYVER, ALBERT Koog a/d Zaan 1858-Groningen 1938. Nederlands taalkundige. Van 1883-1911 redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal en vanaf 1911 hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde in Groningen. KOEKIA, SAMUEL zie OSSIA KOENEN, MATTHIJS Zutphen 1847-Maastricht 1920. Nederlands taalkundige en leraar, vooral bekend om zijn Verklarend Handwoordenboek der Nederlandsche Taal (1998), dat na zijn dood werd voortgezet onder redactie van J. Endepols. De Haan schreef ook een commentaar op de 12de druk in Weekblad van het recht aug. 1919 KOENKA (KOËNKA), ABRAHAM (BEN-ZION) Lid van het bestuur van de Jeruzalemse Mizrachi. KOESTAKI effendi (SABA, COSTAKI) Procureur-generaal van Palestina. Afkomstig uit Aleppo. Was vóór w.o. I lid van een rechtbank in Jeruzalem. In 1921 ontslagen als procureur-generaal wegens malversaties en in 1922 verbannen, maar mocht terugkeren op voorwaarde dat hij zich van poltieke activiteiten zou onthouden. KOHL, HEINRICH 1877-1914. Christelijk-joods architect en archeoloog. Deed als architect mee aan opgravingen in Baalbek en begon in 1905 in opdracht van de Deutsche Orient-Gesellschaft de synagogeruïnen in Galilea te onderzoeken. Later volgden nog expedities, samen met Watzinger, naar Palestina en Transjordanië, o.a. Petra. Aan de publicatie van zijn bevindingen bij de opgravingen van antieke synagogen heeft hij bijna zijn hele leven gewijd. Samen met Carl Watzinger publiceerde hij in 1916 een boek dat nog steeds geldt als fundamenteel voor dit onderwerp, Antike Synagogen in Galilaea. KOLTSJAK, ALEKSANDR 1873-Irkoetsk 1920. Russisch admiraal. Na okt. 1917 een der belangrijkste leiders van de contrarevolutie. Vestigde in Omsk een autonome Siberische regering, die na aanvankelijk succes viel. Hij vluchtte en werd gefusilleerd. KONIJNENBURG, EMILE van Den Haag 1869-id. 1956. Waterbouwkundig ingenieur, die als inspecteur van Rijkswaterstaat deelnam aan het normaliseren van de Maas en Merwede. Werd in 1914 vertegenwoordiger van de Dordtse aannemersfirma Bos, die ook werken aan het Suezkanaal uitvoerde. In 1920 maakte hij een plan voor het ontwerp van havens in Jaffa en Haifa. In 1922 keerde hij terug naar Rijkswaterstaat. KOOK zie KUK KOSSOVSKY zie KASOVSKY KRAMER (KREMER), MENDEL Jeruzalem 1898-? Politie-offcier. Volgde onderwijs in de Allianceschool in Jeruzalem. Diende vóór w.o. I in het Turkse leger en kwam in 1917 in het politiecorps van OETA. In 1920 Police Inspector later Chief Inspector in Beisan, Akko en Zichron Jaäkov. In 1946 commandant van het politiecorps van Tel Aviv. KREMENETZKY, JOHANN Odessa 1850-Wenen 1934. Elektrotechnisch ingenieur. Nam deel aan het eerste zionistencongres in 1897 en was later belangrijk bij de oprichting van het JNF. Stichtte samen met Boris Goldberg in 1920 in Tel Aviv een silicaatbaksteenfabriek. KREMER zie KRAMER KRESS von KRESSENSTEIN, FRIEDRICH Freiherr. Neurenberg 1870-München 1948. Duits generaal die met Liman von Sanders kort vóór w.o. I als militair adviseur in Turkije aankwam. Werd in 1915 toegevoegd aan het leger van Djemal Pasja in Palestina en versloeg in 1917 de Britten bij Gaza, de reden waarom de Britten Allenby tot nieuwe opperbevelhebber benoemden. Vocht na w.o. I in Georgië tegen de sovjets. KRIEGER, JOZEF (?) Pionier in Marum. KROPOTKIN, Vorst PETER Moskou 1842-Dimitrov bij Moskou 1921. Russisch anarchist uit een oud adellijk geslacht. Met Proudhon en Bakoenin de belangrijkste theoreticus van het anarchisme. Leerde dat niet de onderlinge strijd om het bestaan maar juist de wederzijdse bijstand bepalend is in de dierenwereld. Oefende door zijn hoogstaand karakter een grote invloed uit op zijn omgeving. Werd in 1874 veroordeeld en ontsnapte twee jaar later. Leefde tot 1917 in ballingschap in Londen en keerde daarna terug naar Rusland. Zijn pamflet La terreur en Russie (1909) over de repressie door het tsarenbewind werd door De Haan gebruikt bij zijn tocht langs Russische gevangenissen in 1912 en 1913. KUK (KOOK), ABRAHAM ISAAC Letland 1865-Jeruzalem 1935. Eerste Asjkenazische opperrabbijn van Palestina. Kook kreeg een traditionele joodse opvoeding in het 19de-eeuwse Oost-Europa. Op zeer jeugdige leeftijd toonde hij onafhankelijkheid en intelligentie. Hij probeerde dan ook zich religieus te ontwikkelen buiten de gebruikelijke talmoedstudie. Na ettelijke rabbinaten in Letland te hebben vervuld, emigreerde hij in 1904 naar Palestina, waar hij eerst het rabbinaat van Jaffa en omgeving vervulde. Hij identificeerde zich met het zionisme en vervreemdde daardoor het rabbinale establishment in Palestina van zich. Tegelijk voerde hij heftige discussies met de areligieuze pioniers. Bij het uitbreken van w.o. I nam hij deel aan een Agoedaconferentie in Europa en hij bracht de oorlogsjaren door in Zwitserland en Londen, waar hij een tijdelijk rabbinaat vervulde. Na afloop van de oorlog keerde hij terug naar Palestina en werd daar benoemd tot rabbijn in Jeruzalem. In 1921 volgde zijn benoeming als opperrabbijn van Palestina. Hij was een voorbeeld van een zeldzaam 20ste-eeuwse fenomeen: de diep-religieuze mysticus die een actieve belangstelling heeft voor het algemeen humanitaire en meent dat er geen inherente tegenstelling is tussen het heilige en profane. In dat opzicht was hij ook als mens niet alleen een complexe maar tegelijk zeldzaam harmonieuze persoonlijkheid. Hij was ervan overtuigd dat, ondanks de achteruitgang van de godsdienst, de mensheid in de 20ste eeuw zich bewoog naar een hogere culturele ontwikkeling. Hij kritiseerde religieuzen die geen oog hadden voor de sociale kwestie. De terugkeer naar Palestina van de joden en vooral de Balfour Declaratie was voor hem bovendien het begin van de goddelijke verlossing en een nieuw tijdperk. De zionistische beweging op zich was hem te seculair. Kook ontmoette vaak onbegrip bij de ongodsdienstigen en werd veracht door de oude orthodoxie. Zijn betrekkingen tot de Mizrachi waren ambivalent, omdat hij vond dat zij om opportune redenen ten onrechte concessies deden aan de seculaire richting in de zionistische beweging. KUYPER, ABRAHAM Maassluis 1837-Den Haag 1920. Nederlands theoloog en politicus. Leider van de Anti-Revolutionaire partij en minister van Binnenlandse Zaken 1901-1905. Oprichter van de Vrije Universiteit en hoogleraar daar. L. LABAN Oom en schoonvader van Jacob, die hem jarenlang moest dienen om zijn dochter Rebecca tot vrouw te krijgen. LAGERLÖF, SELMA Marbacka 1858-id.1940. Zweeds schrijfster van vooral sagen, sprookjes en reiservaringen, die in 1909 de Nobelprijs won. In haar tweedelige roman Jerusalem (1901-1902) beschreef ze de mystieke openbaring die Zweedse boeren ertoe bracht om zich in Jeruzalem te vestigen en zich te voegen bij de American Colony. LAGRANGE, MARIE-JOSEPH Bourg en Bresse 1855-Saint-Maximin (bij Marseille) 1938. Een der belangrijkste Bijbelgeleerden in de eerste helft van de 20ste eeuw. Studeerde rechten te Parijs en trad daarna in bij de Dominicanen. In 1883 tot priester gewijd. Werd naar Wenen gestuurd om Oosterse talen te studeren en later belast met de uitvoering van een plan van Leo XIII om een Bijbelschool in Jeruzalem op te richten. Deze École Biblique werd eind 1890 op bescheiden wijze geopend. Onvermoeibaar werker voor het sinds eind 1891 verschenen tijdschrift Revue Biblique en de rond 1900 begonnen uitgave van een volledig commentaar op de bijbel, zowel het Oude als het Nieuwe Testament, de Études Bibliques. Hij kreeg echter ook kritiek vanwege zijn vernieuwende ideeën, o.m. over de bronnen van de Pentateuch. Keerde om gezondheidsredenen in 1935 terug naar Frankrijk. LALALA zie MOUSSA LAMINGTON zie LEMINGTON LANDAU, ANNIE Londen 1873-Jeruzalem 1945. Lerares en directrice van de belangrijkste meisjesschool in Jeruzalem. Zij kwam uit een gegoede Brits-joodse familie en kreeg een strikt orthodoxe opvoeding. Werd op 12-jarige leeftijd gestuurd naar Frankfurt, het centrum van de West-Europese joodse orthodoxie, om een joodse middelbare school te bezoeken. Zij werd lerares aan de Westminster Jews' High School in Londen en werd in 1900 door de Anglo-Jewish Association benoemd tot directrice van de Evalina de Rothschildschool in Jeruzalem, waaraan ze tot haar dood bleef verbonden. Als directrice bouwde ze de school uit tot een eersteklas instituut voor meisjes. Hier werd niet alleen Engels, Hebreeuws en andere nuttige schoolvakken onderwezen, maar de meisjes werden ook bewust door sport, inzicht in leiderschap en morele doelbewustheid tot persoonlijkheden gevormd. De leerlingen presteerden daarom opvallend goed op Londense toelatingsexamens, die hen toegang gaven tot bestuursfuncties in het mandaatbestuur. Zij was een fervente Britse patriot met strikte opvattingen over tradities en gebruiken in het orthodoxe jodendom. In Jeruzalem werd haar huis het centrum van alle geledingen van de hogere burgerij. Zij was een der belangrijkste gastvrouwen daar en kreeg de bijnaam ‘Koningin van Jeruzalem’. Zij stond kritisch tegenover het zionisme, maar bleef een van de meest geliefde en bewonderde persoonlijkheden in die stad. In 1924 werd zij benoemd tot Member of the British Empire. LANDAU, I. Agoedist. LANDAUER Misschien: GUSTAV Karslruhe 1870-München 1919. Duits filosoof, die in zijn jeugd anarchist werd. Werd in 1919 in Beieren minister onder Eisner en door de contrarevolutionairen vermoord. Of: GEORG Keulen 1895-New York 1954. Jurist, die in Berlijn promoveerde. Actief in de zionistische jeugdbeweging. Wijdde zich vanaf 1924 aan de zionistische emigratie naar Palestina. LANDMAN, SAMUEL Oekraïne 1884-Londen 1967. Jurist en Engels zionistisch leider. Werd als kind naar Engeland gebracht en studeerde in Leeds en Parijs, waar hij Nordau ontmoette. Hij werd zionist en raakte tijdens w.o. I betrokken bij de onderhandelingen die leidden tot de Balfour Declaratie. Van 1917-1922 algemeen secretaris van het Londens kantoor van de ZWO. Hield zich veel bezig met immigratie. Hij behoorde tot de rechtervleugel in de beweging. LAPIN miss. Onderwijzeres aan de Evalina de Rothschildschool. LATTES, DANTE Pitigliano 1876-Venetië 1965. Italiaans schrijver en joods geestelijk leider. Opgeleid als rabbijn wijdde hij zich aan de verspreiding van de joodse cultuur en het zionisme onder de Italiaanse joden, o.m. door de Corriere Israelitico uit te geven. LAW, ALFRED NOEL Southampton 1895-? Legerkapitein. In 1919 adjudant van Storrs. Na 1924 onder meer plaatsvervangend district gouverneur van Jaffa. LAW, ANDREW BONAR zie BONAR LAW LAWRENCE, THOMAS EDWARD Wales 1888-Bovington 1935. Archeoloog en leider van de Arab Revolt. Studeerde archeologie en Arabisch in Oxford. Nam vanaf 1910 deel aan opgravingen aan de Eufraat. In 1915 werd hij assistent van David Hogarth, hoofd van het Arab Bureau in Cairo. Het jaar daarop werd hij naar Djeddah op het Arabisch schiereiland gestuurd om te helpen bij de Arabische opstand tegen de Turken, bekend als de Arab Revolt. Van daar uit ondernam hij verschillende, vaak zeer gewaagde veldtochten samen met Feisal, de latere koning van Syrië, en blies hij op verschillende plaatsen de Hedjazspoorlijn op, een vitale verbinding voor de Turken tot aan Medina. Als expert Arabische zaken nam hij deel aan de vredesconferentie van Versailles en Churchill nam hem mee als politiek adviseur op de Cairo Conferentie in maart 1921, waar beslissingen werden genomen t.a.v. de staatkundige inrichting van de voormalige Turkse Arabische gebieden. Ondanks het feit dat hij werd beschouwd als de kampioen van de Arabische nationale beweging, stond hij niet afwijzend tegenover het zionisme, dat hij als een complement van de eerste beschouwde. In 1922 gaf hij zijn politieke carrière op om als gewoon soldaat in de RAF te dienen. Hij kwam om bij een motorongeluk en had door zijn heldendaden maar ook door zijn raadselachtige karakter een bijzondere faam verworven. LAZARUS miss. Onderwijzeres aan de Evalina de Rothschildschool en plaatsvervangster van Annie Landau. LEA Dienstmeisje op de Evalina de Rothschildschool. LEA Oudste en minst aantrekkelijke dochter van Laban. Door een list slaagde deze erin om Jacob eerst met haar te laten trouwen in plaats van de jongere en meer aantrekkelijke Rebecca. De stammen van haar zonen zijn ook minder bedeeld. LEDEBOER Amsterdams fruithandelaar. LEDRER (LEDERER?), MORDECHAI 1868-? Directeur van een blindeninstituut in Jeruzalem. Afkomstig uit Pools Litouwen en opgeleid aan een Chassidische heder. Vestigde zich ca 1895 in Palestina en was daar lang leraar. Hij was ook hoofd van een weeshuis voor slachtoffers van de pogrom van 1903 in Kisjinev. LEER, CLARA van Nijmegen 1895-? Inwoonster van Petach Tikvah. LEEUW, AART van der Hof van Delft 1876-Voorburg 1931. Nederlands schrijver en dichter, aanvankelijk tot de kring van De Beweging behorend. Hij had een klein maar voor vooral op het gebied van natuurlyriek een oorspronkelijk oeuvre. LEHREN, AKIBA 1795-1876. Voorzitter van de Pekidiem en Amarcaliem van het H. Land, die de inzamelingen voor de Palestijnse joden in één organisatie concentreerden. Hij zette hiermee het werk van zijn oudere broer Hirschel voort. LEIBNITZ, ROBERT Dobrilugk (Pruisen) 1863-Berlijn 1929. Werd in 1893 tot koninklijk Regierungsbaumeister benoemd in Pruisen. Architect van verschillende evangelische kerken in Berlijn en medearchitect van hotel Adlon. Van 1907-1910 bouwde hij het Augusta Victoria hospitaal. LEINO, EINO Paltamo 1878-Tuusula 1926. Fins dichter, die als vernieuwer veel invloed had op latere generaties. Zijn gracieuze en melodieuze verzen worden gekenmerkt door een virtuoze taalbeheersing. LELY, CORNELIS Amsterdam 1854-Den Haag 1929. Nederlands ingenieur en staatsman. Leidde de droogmaking van de Zuiderzee en was van 1913-1918 minister van Waterstaat. LEMAÎTRE, JULES Loiret 1853-id. 1914. Frans schrijver en criticus, wiens werk werd gekenmerkt door helderheid en esprit. Sinds 1896 lid van de Académie Française. Sloot zich aan bij de Action Française. LEMINGTON (LAMINGTON), CHARLES COCHRANE-BAILLIE, 2ND BARON LAMINGTON Lord. 1860 -1940 Brits conservatief politicus. Gouverneur van Queensland, Australië van 1896 tot 1901 en gouverneur van Bombay van 1903 tot 1907. In 1919 lid van een Britse hulporganisatie in Syrië. Keerde daarna terug naar Engeland. LENG, ISAAC Sefardie in Jeruzalem. LENIN, NIKOLAJ (eig. VLADIMIR ILJITSJ OELJANOV) Simbirsk 1870-Gorki 1924. Russisch revolutionair en stichter van de Sovjetstaat. LEO zie WEISS, LEOPOLD LEVENE Auteur van een kritisch stuk over Palestina in de Jewish Chronicle. Misschien ABRAHAM 1891-? Rabbijn. LÉVI, SYLVAIN Parijs 1863-1935. Frans oriëntalist. Hoogleraar Sanskriet en oprichter van verschillende instituten. Voegde zich in 1919 bij de ZC voor de onderhandelingen op de vredesconferentie van Versailles. Hij trad daar snel uit, omdat hij meende dat de Franse belangen in het Midden Oosten door het zionisme werden geschaad. Was sterk gekant tegen het zionisme, maar hij was de keuze van Edmond de Rothschild, wiens woord als belangrijkste financier van de joodse koloniën wet was. Vanaf 1920 tot zijn dood voorzitter van de Alliance Israélite Universelle. LEVI-BIANCHINI, ANGELO zie BIANCHINI LEVICK, KENNY zie KENNY-LEVICK LEVIE Kelner in hotel Amdursky. LEVIE Inwoner van Petach Tikvah. LEVIE Taalgeleerde en econoom. Lid van de commissie van bijstand voor Hebreeuwse woordenboeken. LEVIN, ALTER ISAAC (ps. van Asaf Ha-Levi en Ish Yerushalayim) Rusland 1883-Jeruzalem 1933. Hebreeuws schrijver die in 1891 naar Jeruzalem emigreerde en daar aan verschillende religieuze scholen studeerde. Ook kunstverzamelaar. Werkte als verzekeringsagent, maar raakte in financiële problemen en pleegde zelfmoord. LEVIN, SHMARJA Wit-Rusland 1867-Haifa 1935. Zionistisch leider, die een traditionele joodse opvoeding kreeg en later in Berlijn en Koningsberg studeerde. Was een briljant redenaar, die joodse en Europese cultuur peperde met volkshumor, en een gevatte publicist. Als zodanig was hij een belangrijke aanwinst in de verschillende zionistische campagnes. Lid van de eerste Doema in 1906, maar wegens oppositie tegen het tsarenbewind werd hij verbannen. Tijdens w.o. I strandde hij in de VS, waar hij veel aanhangers voor de beweging won. In 1920 hoofd van de propagandadienst van het Keren Hajesod, waarvoor hij veel reizen maakte. Raakte betrokken bij de tegenstelling tussen Brandeis en Weizmann en speelde in 1921 tijdens een propagandatoer door de VS een belangrijke rol in de overwinning van Weizmann op de Clevelandconferentie. LEVISSON, ESTELLA Den Haag 1891-Jeruzalem 1917. Verpleegster in het ziekenhuis Schaäre Zedek. LEVONTIN, ZALMAN DAVID Wit-Rusland 1856-Tel Aviv 1940. Pionier op het gebied van landbouw en bankwezen in Palestina. Een der oprichters in 1883 van de kolonie Rishon-le-Zion, die wegens financiële moeilijkheden later werd verkocht aan Edmond de Rothschild. Hij keerde terug naar Rusland, maar vestigde zich in 1903 opnieuw in Palestina, waar hij onder Engelse auspiciën de Anglo-Palestine Company oprichtte, die hij tot 1924 leidde. Onder zijn leiding werd deze bank het centrale financiële instrument van de jisjoev. LEVY, ISAAC Turkije 1866-1850. Landbouwkundige, in Duitsland opgeleid. Kwam naar Palestina als vertegenwoordiger van de Turkse regering en inspecteur van landbouw. In 1901 werd hij voor de ICA directeur van de kolonies in Judea. Stapte in 1904 wegens onenigheden over naar de Anglo-Palestine Company en werd hoofd van de afdeling Jeruzalem. LEWENSTEIN, TOBIAS Paramaribo 1864-1953. Opperrabbijn van Leeuwarden (1895-1899) en Den Haag (1899-1903). Daarna van Denemarken en Zürich. LEWIN, BENJAMIN MANASSEH Rusland 1879-1944. Rabbijns geleerde uit een Chassidische familie, die in Letland bij rabbijn Kook fungeerde als huisleraar. In 1912 vestigde hij zich in Palestina waar hij hoofd werd van een groep religieuze scholen. Publiceerde veel over de joodse academies in Babylonië. LIDER, SELIG Waarschijnlijk: LIDER, AZRIEL ZELIG, die zich begin 20ste eeuw in Jeruzalem vestigde. Hij was koopman en publiceerde artikelen in Chavatzelet. Hij was in het bezit van brieven van de eerste Chassidiem in Palestina. LIEBERMANN, MAX Berlijn 1847-id. 1935. Duits schilder. Werd in 1898 lid van de Berlijnse Academie en was medeoprichter van de progressieve Zesession. In 1920 directeur van de Berlijnse kunstacademie, waar hij in 1933 door de Nazi's werd ontslagen. Verbleef veel in Nederland, waar speciaal de grijze luchten hem aantrokken. LIEBKNECHT, KARL Leipzig 1871-Berlijn 1919. Duits socialistisch denker en politicus. Stemde in 1914 tegen de oorlogskredieten en richtte in 1917 met Rosa Luxemburg en Clara Zetkin de revolutionaire Spartakusbund op, die zich in dec. 1918 omzette in de Kommunistische Partei Deutschland. Werd tijdens straatgevechten in januari 1919 vermoord door officieren. LIEBRECHT, AKIBA Jeruzalem 1876-? Landbouwer. Studeerde landbouwkunde in Berlijn en vestigde zich in 1896 in Petach Tikvah, waar hij zich wijdde aan de citrus- en bijenteelt. Actief in de organisatie van landbouwers in Palestina. LIEME, NEHEMIA de Den Haag 1882-id. 1940. Econoom en zionistisch leider in Nederland. Een der oprichters van de Centrale Arbeiders Verzekeringsbank. Sloot zich in 1907 bij de zionistische beweging aan en werd in 1912 voorzitter van de NZB. Tijdens w.o. I werd hij directeur van het JNF, waarvan de zetel naar het neutrale Nederland werd verplaatst. In 1920 kwam hij in het bestuur van de ZWO en werd een der drie leden van de Reorganisatiecommissie die Palestina in1920 bezocht en verslag moest uitbrengen over de toestand van de zionistische kolonies. De Lieme had veel kritiek op het subsidiesysteem van de kolonies en de volgens hem onberaden landaankopen die in Palestina werden gedaan door de zionistische organisatie. Hij nam in 1921 ontslag uit het bestuur uit onvrede over de aankoop van de vlakte Emek Yizrael, die naar hij vreesde de grondprijzen zou opstuwen. Hij vormde met Kann de zogenaamde Haagse Oppositie en werd daarmee een medestander van Brandeis en de zijnen. Deze grote minderheid, die vooral in West-Europa werd aangehangen, hield vast aan een zakelijke aanpak van de opbouw van het Nationaal Tehuis i.t.t. de voornamelijk Oost-Europese meerderheid van de ZWO, die meer zag in het scheppen van voldongen feiten als tegenwicht van de Arabische aanwezigheid in Palestina. In Nederland bleef De Lieme de NZB domineren, ook toen hij daarvan geen voorzitter meer was. In 1938 zegde hij het lidmaatschap van de ZWO op uit protest tegen het accepteren van een Brits plan om Palestina in een joods en een Arabisch deel te verdelen. LILIENBLUM, MOSHE LEIB Litouwen 1843-Odessa 1910. Hebreeuws schrijver en leider van de Choveve Zionbeweging. Zocht de oplossing voor het antisemitisme in de arbeidersbeweging, maar werd gedesillusioneerd door de pogroms van 1881. Hij werd een joods nationalist en leider van de Choveve Zionbeweging in Rusland. LINNANKOSKI, JOHANNES Askola 1869-Porvoo 1913. Fins schrijver die aansloot bij de neoromantische periode. Als journalist actief in de Finse nationale beweging. Hij kreeg buitenlandse bekendheid door zijn roman Laulu tulipunaisesta kukasta in 1905, die in 1924 in het Nederlands werd vertaald als Het lied van de vuurrode bloem. LIPSEY Luitenant in Cairo. LIPSKY, LOUIS Rochester New York 1876-New York 1963. Journalist. Gaf zijn beroep op in 1914 om zich aan de zionistische zaak te wijden en kwam in de leiding van de Federation of American Zionists. In de controverse Weizmann-Brandeis koos hij de zijde van de eerste. Toen Brandeis tijdens de Cleveland Convention zijn steun terugtrok, nam Lipsky de verantwoordelijkheid voor de sinds 1917 geheten Zionist Organisation of America op zich en bekleedde van 1922-1930 het voorzitterschap daarvan. LLOYD GEORGE, DAVID Manchester 1863-Wales 1945. Brits staatsman. Als advocaat uit Wales in 1890 radicaal liberaal lid van het Lagerhuis. Werd eind 1916 premier van het oorlogskabinet en voerde een energieker beleid dan zijn voorganger Asquith. Had grote invloed op de vredesonderhandelingen in Parijs. Won na de oorlog een grote meerderheid met de beruchte ‘khakiverkiezingen’, maar had grote moeite met de eisen van de arbeiders en de opstand in Ierland. In maart 1922 werd hij gedwongen om af te treden, omdat men ontevreden was over zijn Ierse en Turkse politiek. Na zijn terugkeer in de oppositie werd hij weer de radicaal van voorheen. Zijn contacten met de zionistische beweging dateerden van 1903 en hij leverde een belangrijke bijdrage in de totstandkoming van de Balfour Declaratie. Hij zorgde ook dat deze onderdeel werd van het vredesverdrag met Turkije op de conferentie van San Remo in 1920. In hetzelfde jaar benoemde hij Herbert Samuel tot eerste Hoge Commissaris van Palestina. Lloyd George bleef zijn leven lang een aanhanger van het zionisme. LOBAGOLO zie KINDRI LOBAGOLO LOCKER, BERL Galicië1887-1972. Theoreticus van het socialistisch zionisme. Organiseerde vóór w.o. I de Poale Zion in Oostenrijk en was vanaf 1916 de leider van de Poale Zion in het hoofdkwartier in Den Haag. Vestigde zich in 1936 in Jeruzalem. LODER, J. de V. (WAKEHURST, JOHN de VERE LODER 2nd Baron) 1895-1937. Militair en diplomaat. Vocht tot 1918 aan het Midden-Oostenfront en was daarna verbonden aan het Foreign Office. Sinds eind 1920 werkzaam bij de Volkenbond. Auteur van The truth about Mesopotamia, Palestine and Syria [1923]. LODGE, HENRY CABOT Boston 1850-Massachusetts 1924. Amerikaans staatsman. Een der belangrijkste leiders van de Republikeinse Partij, vooral op het gebied van buitenlandse politiek. Werd in 1880 lid van het Huis van Afgevaardigden en van 1893 tot bijna zijn dood lid van de Senaat voor Massachusetts. Tegenstander van Wilson en van het verdrag van Versailles. LOEBMAN, BORIS Lid van de Ezrachpartij. LOEN, ABRAHAM van Amsterdam 1847-Den Haag 1925. Werd in 1888 opperrabbijn van Groningen en in 1903 van Den Haag. LOEUW zie LÖW LOEWE, HEINRICH Saksen 1867-Haifa 1950. Bibliothecaris, die in 1892 de eerste zionistische groep in Duitsland organiseerde. Hij stelde aan het zionistisch congres van 1905 voor om een joodse nationale bibliotheek op te richten in Jeruzalem en bleef daarvoor werken. Vestigde zich in 1934 als bibliothecaris in Palestina. LOEWE, HERBERT Londen 1882-1940. Engels oriëntalist. Vanaf 1917 lecturer in rabbijns Hebreeuws in Oxford en vanaf 1931 in Cambridge. LOMAX, J.K. miss. Engels zendelinge die in nov. '21 werd vermoord.. LOT Oomzegger van Abraham. Voegde zich bij deze in het land Kanaän. Werd na de nederlaag van de koning van Sodom met al zijn goed gevangen genomen en gered door Abraham. LOTI, PIERRE (ps van Julien Viaud). Rochefort 1850-Basses-Pyrénées 1923. Frans schrijver en zeeofficier. Kreeg van de inwoners van Oceanië de bijnaam Loti, een bloem. Maakte reizen over de hele wereld en schreef daarover exotische, expressionistische romans. LOUPO (LUPO), YOSEF Van 1902 tot 1914 directeur van de in 1870 opgerichte landbouwschool Mikve Yisrael. Onder zijn leiding ging de school achteruit. LÖW (LOEUW), IMMANUEL Hongarije 1854-Boedapest 1944. Hongaars rabbijn en geleerde. Werd tijdens de witte terreur in 1920/1921 in Hongarije gevangen gezet. Hij werd beschuldigd van uitingen tegen admiraal Horthy en dertien maanden gevangen gezet. Gedurende die tijd schreef hij aan zijn 4-delige werk Die Flora der Juden (1924-1934). Analyseerde hierin de basis van de bloembenamingen in het Hebreeuws en Aramees uit de verschillende tijden. Later lid van het Hongaarse parlement LUBATZANSKY zie HABIBI LUKE, HARRY, Sir. Londen 1884-1969. Koloniaal ambtenaar. Was joods, maar negeerde dat zelf. Vocht tijdens w.o. I aan het mediterrane front. Van 1920-1924 plaatsvervangend gouverneur van Jeruzalem. Na een verblijf in Sierra Leone keerde hij in 1928 terug naar Palestina en werd daar tot 1930 Chief Secretary. Wegens de afwezigheid van de Hoge Commissaris vielen de rellen naar aanleiding van de Klaagmuur in 1929 onder zijn verantwoordelijkheid. Daarna gouverneur van Malta en Fiji. Schreef veel reisboeken, vooral over het Midden-Oosten. LUNCZ, ABRAHAM MOZES Litouwen 1854-Jeruzalem 1918. Geleerde en uitgever van geografische werken over Palestina. Emigreerde in 1869 naar Palestina. Hoewel kritisch ten opzichte van de chaloeka verdedigde hij deze ook tegen de aanvallen van de historicus Heinrich Graetz. Publiceerde de eerste Hebreeuwse reisgids van Jeruzalem in 1876 en bleef daarna zijn geografische kennis perfectioneren, daarbij -toen revolutionair- ook gebruik makend van Christelijke bibliotheken. Begon in 1877 blind te worden en richtte in 1902 met twee vrienden een blindenschool op in Jeruzalem. Publiceerde de Jeruzalemse talmoed naar een manuscript uit het Vaticaan. LUNZER Lid van een Agoedadelegatie. Afkomstig uit New York. LUPO zie LOUPO LURIA, ISAAC ben SOLOMON ASHKENAZI (ARI) Jeruzalem 1534-Safed 1572. Grondlegger van de moderne kabbala. Afkomstig uit Duitsland vestigde hij zich in Safed en begon daar een kabbalistische school. Hij geloofde door middel van de kabbala een nieuwe basis voor een moraal voor de hele wereld te kunnen vestigen. LURIA, JOSEPH zie LURIE LURIE (LURIA), JOSEPH Litouwen 1871-Jeruzalem 1937. Schrijver. In 1906 redacteur van het weekblad Dos Yiddische Folk in Vilna. Ging in 1907 naar Palestina, waar hij zijn literair werk voorzette. Luria beschouwde een goede verstandhouding met de Arabieren als een vitaal onderdeel van het zionisme en werd lid van de Brith Shalom. Na w.o. I werd hij directeur van de afdeling Onderwijs en Cultuur van de ZWO. LUTFALLAH, Emir HABIB Gezant voor de Hedjaz in Italië. Rijke christen uit Libanon en broer van Michel. Lid van de Syrisch-Palestijnse delegatie in Genève in aug. 1922. LUTFALLAH, Emir MICHEL Arabisch politicus in het Midden-Oosten. Broer van Habib. Hun vader had fortuin gemaakt als geldlener tijdens de Anglo-Egyptische expeditie naar Soedan en werd een der rijkste grootgrondbezitters in Egypte. Na 1908 kreeg deze nauwe banden met Hoessein van Mekka, die hem de erfelijke titel van emir verleende. Michel was zijn oudste zoon, groeide op in Cairo, kreeg onderwijs op westerse scholen en werd actief in de propaganda en fundraising voor de Arab Revolt. Hij was aan het eind van w.o. I een der medeoprichters van de Partij van Syrische Eenheid. Later voorzitter van het bestuur van het Syrisch-Palestijns Congres. Protagonist van een seculair nationalisme. Bleef na w.o. I trouw aan de Hasjemieten en samenwerking met Engeland. Dit vervreemdde hem na 1924 van de andere nationalisten, waarbij geruchten kwamen dat hij dynastieke aspiraties koesterde voor een troon in Libanon. LUTFIE Buurmeisje van Abdoel Salaäm Aouedda. LUXEMBURG, ROSA Russisch Polen 1870-Berlijn 1919. Duits econome en revolutionaire. Werd in Berlijn de leidende figuur in de linkervleugel van de socialistische partij. Bevriend met Lenin maar ook kritisch tegenover hem. Werd samen met Liebknecht tijdens de revolutie in Duitsland in 1919 gearresteerd en op weg naar de gevangeins door legerofficieren vermoord. LUZATTI zie LUZATTO LUZATTO (LUZATTI), LUIGI Venetië 1841-1927. Italiaans politicus en econoom. De eerste joodse eerste minister van Italië van 1910-1911. Niet religieus maar wel geïnteresseerd in joodse aangelegenheden. Had speciaal grote bewondering voor de zionistische kolonies. LYAUTEY, HUBERT Nancy 1854-bij Nancy 1934. Frans generaal, vooral belangrijk voor de koloniën. Stelde eerst orde op zaken in Indochina en Madagascar en werd in 1903 naar Marokko gestuurd, waar hij met hetzelfde succes opereerde. Zijn uitgangspunten daarbij waren het wekken van vertrouwen en slechts in geval van noodzaak gebruik van militaire macht. Tegen zijn zin in 1916 tot minister van Oorlog benoemd. Ging in 1917 terug naar Marokko om het verder te ontwikkelen. M. MACALISTER, ROBERT ALEXANDER Dublin1870-1950. Iers archeoloog. Leidde in het eerste decennium van de 20ste eeuw opgravingen in Gezer, waarover hij een driedelig rapport schreef (1912). Een van de pioniers van de Palestijnse archeologie en de eerste die zijn vondsten op een exacte manier beschreef. Legde de grondslag voor vergelijkend dataonderzoek aan de hand van keramiek. MACDONALD, RAMSAY Schotland 1866-Atlantische Oceaan 1937. Brits socialistisch politicus, die in 1906 lid van het Lagerhuis werd, maar zijn zetel in 1914 weer verloor omdat hij uit pacifistische overtuiging tegen deelname aan de oorlog was. Werd daarom ten onrechte voor pro-Duits gehouden. In de algemene verkiezingen van 1922 werd hij voorzitter van de Labourfractie en bij de verkiezingen in 1923 kwam Labour nog sterker terug. In jan. 1924 vormde hij de eerste Labourregering, waarin hij zowel eerste minister als minister van Buitenlandse Zaken was. In okt. 1924 viel dit kabinet, maar in 1929 werd hij opnieuw premier. In jan. 1922 bezocht hij Palestina en ontmoette daar verschillende socialistische zionistische leiders als Ben Goerion en Yitzhak Ben-Zvi. In diverse krantenartikelen uitte hij zijn enthousiasme voor het zionistische werk. Hij meende dat dit de levenstandaard van de Arabieren zou verhogen en dat de spanningen tussen joden en Arabieren te wijten waren aan conservatieve Palestijnse leiders. Echter ondanks deze vroege sympathie voerde hij als premier geen prozionistische politiek. MACHMOED Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. MACHMOED Conciërge bij Siegfried van Vriesland. MACHMOED Dief bij Petach Tikvah. MACHMOED Jongen uit Bab el Waad. MACHMOED Sjeikh bij Rechovoth. MACHMOED Staljongen van Abdoel Salaäm Aouedda. MACHMOED Zoontje van Mohammed, de bediende van het jongensweeshuis. MACINNES, RENNIE 1870-1931. Anglicaans bisschop in Jeruzalem van 1914-1931 en missionaris. Was antizionistisch. MACK, JULIAN San Francisco 1866-New York 1943. Amerikaans jurist en van 1913-1940 rechter. Vicepresident van het American Jewish Committee, dat mede op zijn instigatie een resolutie aannam waarin de Balfour Declaratie werd toegejuicht. Mack werd aangetrokken door het zionisme, omdat hij meer geloofde in cultureel pluralisme dan in de Amerikaanse smeltkroes. In 1918 trad hij uit het bestuur van het AJC, omdat dit zich verzette tegen democratisering van het bestuur zoals werd gepropageerd door de zionistische aanhang. Hij werd voorzitter (tot 1921) van de Zionist Organisation of America en eerste president van het Amerikaans Joods Congres. Werd tevens gekozen als afgevaardigde voor de Amerikaanse joodse delegatie naar de vredesconferentie van Versailles. Leidde met Brandeis in 1921 de Amerikaanse oppositie tegen Weizmann. De zogenaamde groep Mack-Brandeis geloofde dat de economische ontwikkeling van de zionistische gemeenschap in Palestina prioriteit had boven culturele en filantropische activiteiten daar. Zij wilde dat het inzamelingsfonds Keren Hajesod onder strikte controle van Amerikaanse zakenlieden zou komen. Toen op een bijeenkomst van de ZOA in de zomer van 1921 deze groep een nederlaag leed, legde Mack zoals de rest van zijn groep zijn functies neer maar bleef actief in het zionisme. MACKENSIE J.W. Politieofficier in Jeruzalem en later in Nazareth. MAGNUS, BEER Kolonist en wachter in Petach Tikvah. MAHARSCHAK zie MARSCHAK MAIMON zie FISCHMANN MAISEL, S. Mizrachist. MAISEL-SHOHAT (MEISEL-SCHOCHAT), HANNA Wit-Rusland 1890-1972. Opvoedkundige, die in Odessa pedagogiek en in Zwitserland en Frankrijk landbouwkunde studeerde. Actief in de Poale Zionbeweging. Vestigde zich in 1909 in Palestina en stichtte daar verschillende opleidingsscholen voor meisjes. Trouwde in 1912 Eliëzer Shochat. Stichtte een landbouwschool voor meisjes in Nahalal waarvan zij van 1923-1960 directrice was. MAJJID Pasja. Hoofd van de Belka bedoeïenen. MAKLAKOF, NIKOLAJ ALEKSEVITSCH 1871-1918. Conservatief Russisch politicus, die fel ageerde tegen concessies aan de hervormers. Werd in 1913 minister van Binnenlandse Zaken. Door de bolsjewieken na de oktoberrevolutie geëxecuteerd. MAKLAKOF, VASILI ALEKSEVITSJ 1869-1957. Jurist die in 1913 Beilis verdedigde in het proces wegens een zogenaamde rituele moord. Tevens invloedrijke liberale politicus, die na de februarirevolutie opdracht kreeg om het ministerie van Justitie te reorganiseren. Arriveerde in november 1917 als ambassadeur in Parijs, te laat om geaccrediteerd te worden, maar hij bleef in de ambassade. Woonde als waarnemer de vredesconferentie van Versailles bij. Nam ontslag na de erkenning van de Sovjet-Unie door Frankrijk in 1924. Bleef verder tot aan zijn dood voorzitter van het kantoor voor Russische vluchtelingen van de Volkenbond in Parijs. MAKOUNEN (MEKONNEN) ENDALKACHEW, Ras. 1890-1963. Telg uit een prominente Ethiopische familie en vader van keizer Haile Selassie. Diende als page onder Menelik II en later onder diens opvolgers. Toen Haile Selassie in 1930 keizer werd, werd hij district gouverneur. Tijdens de Italiaanse bezetting werkte hij in Palestina voor Ethiopische vluchtelingen. MALACHI Laatste van de kleine profeten, die waarschijnlijk rond 420 v. Chr. werkzaam was. MALACHIE, MEYER zie ENGEL, MEYER. MALGA, JOSEPH Gevangene in Akko. MALSSEN, P.J. van 1898-1924. Hoofdredacteur van het Groot Woordenboek van Van Dale. MANASSEH Zoon van Joseph, geboren in Egypte. Werd door Jacob als voorvader van een stam bestemd. MANNOURY, GERRIT Wormerveer 1867-Amsterdam 1956. Nederlands wiskundige en filosoof. Van 1917-1937 hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam. Met Brouwer grondlegger van de grondslagendiscussie in de wiskunde. Beoefende ook symbolische logica en de leer der significa. MAPPO (MAPU), ABRAHAM Litouwen 1808-Koningsberg 1867. Hebreeuws romanschrijver, eerst Chassied later aanhanger van de Haskala (de joodse Verlichting). Werkte als onderwijzer in joodse scholen. Zijn eerste en meest bekende roman, waaraan hij meer dan 20 jaar werkte, was Ahavat Ziyon (Liefde voor Zion 1853). Deze was geschreven in klassiek Hebreeuws en beeldde het leven uit ten tijde van koning Hezekiah en de profeet Jesajah. De roman werd een klassieker, vaak herdrukt en vertaald in o.a. Frans, Duits, Engels, Arabisch en Ladino. MAPU, ABRAHAM zie MAPPO MARETT, ROBERT RANULPH Jersey 1866-1943. Filosoof en antropoloog. Was vooral geïnteresseerd in de psychologische en institutionele aspecten van de godsdiensten der primitieve volkeren. MARGOLIES Kolonist in Petach Tikvah. MARGOLIN, ELIEZER Rusland 1878-Australië 1944. Vestigde zich in 1892 met zijn ouders in Rechovoth. Ging in 1902 naar Australië en nam daar tijdens w.o. I als genaturaliseerd burger dienst in het leger. Hij vocht moedig in Gallipoli en maakte daar kennis met Jabotinsky, die hem het bevel over het tweede bataillon van het Joods Legioen aanbood. Hij kwam in 1918 met zijn eenheid in Palestina aan en veroverde Salt, waarvan hij militair gouverneur werd. Vocht voortdurend tegen de vijandigheid van de militaire autoriteiten. Bij de rellen in april 1920 verspreidde hij tegen de wil van zijn superieuren legioensoldaten over Arabische dorpen om verder bloedvergieten te voorkomen, een actie die succes had. Het Joods Legioen werd langzaam ontmanteld en er werd een Palestine Defense Force gevormd, die bestond uit een joodse eenheid met Margolin als commandant, en een Arabische. Bij de rellen in april 1921 namen joodse legioensoldaten zonder zijn medeweten wapens uit het kamp van Serafand. Toen opnieuw rellen uitbraken, gebruikte Margolin deze wapens om belaagde joden te beschermen. Dit werd een reden om de voorgenomen Palestine Defense Force maar geheel te verlaten. Margolin nam liever ontslag dan voor een krijgsraad te verschijnen en ging terug naar Australië. Zijn Arabische bijnaam was Chawadja Nazar en dit werd tevens de titel van een verhaal over hem van Moshe Smilansky. MARGOLIS Zionistisch ambtenaar. MARMOREK, ALEXANDER Galicië 1865-Parijs 1923. Bacterioloog en pionier op het gebied van medicijnen voor tuberculose, tyfus en suikerziekte. Zionist sinds zijn studententijd en een der naaste medewerkers van Herzl. Fel aanhanger van het politieke zionisme en na Herzls dood werd hij met Nordau daarvan de belangrijkste woordvoerder. Hij meende dat de Balfour Declaratie en het Brits mandaat onvoldoende garanties waren om het zionistisch ideaal te verwezenlijken. Fel tegenstander van Weizmann. Hij weigerde deel te nemen aan het Zionistencongres van 1921. MARSCHAK (MAHARSCHAK), JUDA Shklov 1880-? Pedagoog. Studeerde in Berlijn en Bern. Sinds 1908 in Palestina. Schreef veel artikelen over pedagogie. Sinds 1909 hoofd van de Tachkemonieschool in Jaffa. MARSHALL, LOUIS Syracuse (New York) 1856-Zürich 1929. Advocaat in New York en leider van de Amerikaanse joodse gemeenschap. Vocht voor gelijke rechten voor iedereen en tegen immigratiebeperkingen. Een der actievoerders tegen het Amerikaans-Russische handelsverdrag, omdat Amerikaanse joden niet in Rusland werden toegelaten. Met Weizmann voorstander van deelname van niet-zionisten aan de opbouw van Palestina. MARSOM Bey. Advocaat te Haifa. MARX, JONAS Administrateur van het ziekenhuis Schaäre Zedek. Kwam uit Württemberg en emigreerde in 1896 maar Palestina. Was daar ook Duits consul. MARX, KARL Trier 1818-Londen 1883. Duits filosoof. Grondlegger van socialisme en communisme. MATHEISON zie MATHIESON MATHERSON Havenkapitein. MATHIESON (MATHEISON) Hoofd van de gendarmerie en de gevangenis in Jeruzalem. MATHILDE Weesmeisje. MAUPASSANT, GUY de Seine-Maritime 1850-Passy 1893. Frans schrijver. Werd plotseling bekend met de novelle Boule de suif (1880). Beroemd en geliefd om zijn novellen over de wereld van Parijse kleinburgers en prostituees. MAUTHNER, FRITZ Bohemen 1849-Meersburg 1923. Oostenrijks schrijver en taalfilosoof. Maakte naam door parodieën op vooraanstaande dichters van zijn tijd. Taal was volgens hem vooral een sociaal verschijnsel. Was kritisch ten opzichte van de reële betekenis van woorden en begrippen. MAWSON, THOMAS HAYTON Lancashire1861-id. 1933. Tuinarchitect, die zich specialiseerde in openbare parken. Hij ontwierp o.a. de omgeving van de Akropolis in Athene en de tuin van het Vredespaleis. MAX ‘de kleine Georges en de groote Max’, met wie De Haan in Amsterdam langs Amstel en Prinsengracht wandelde. Misschien Max Joosten, met wie hij in zijn laatste jaren in Amsterdam veel omging. MAYER zie MEIER MAZIA, AARON Rusland 1858-Jeruzalem 1930. Arts. Vestigde zich in 1888 in Palestina als arts, eerst in de kolonies en later in Jeruzalem, waar hij hoofd werd van het Bikoer Choliem hospitaal. Hij bereidde een medische dictionaire in het Hebreeuws voor. McMAHON, Sir HENRY Simla 1862-Londen 1949. Engels militair die o.a. in India diende. Van 1914-1916 Hoge Commissaris in Egypte, de eerste onder het Britse Protectoraat. Tussen juli 1915 en maart 1916 voerde hij een briefwisseling met Hoessein, Sherif van Mekka, de zogenaamde McMahon-Hoessein correspondentie. Hierin beloofde McMahon de Arabieren zelfstandigheid binnen bepaalde grenzen, waarover later de discussie zou ontstaan of Palestina wel dan niet erbij was inbegrepen (McMahon zelf verklaarde in 1937 van niet). De correspondentie tussen beide mannen werd later overruled door het Sykes-Picotverdrag in mei 1916, waarin de Arabische landen in het Ottomaanse rijk in feite werden verdeeld tussen Engeland en Frankrijk. McMahon werd in 1916 plotseling uit Egypte teruggeroepen en trok zich terug uit de politiek. MEGDEL Pasja. Hoofd van de bedoeïenenstam Beni Sakher (Sakhar). MEHMED (MEHEMMED) VI WAHDEDDIN Constantinopel 1861-San Remo 1926. Laatste sultan van Turkije, die in juli 1918 zijn broer Mehmed V opvolgde. Hij vertegenwoordigde Turkije op de begrafenis van keizer Franz Joseph en maakte een goede indruk op de verzamelde Europese vorsten en diplomaten. Aan het eind van de oorlog was hij geneigd toe te geven aan de geallieerde eisen. Maar toen deze toestemming gaven aan de Grieken om op 15 mei 1919 Smyrna (Izmir) binnen te vallen, leidde dit tot fel nationaal Turks verzet. De leiding daarvan werd overgenomen door Moestapha Kemal Atatürk, die door Mehmed was benoemd tot bevelhebber van het leger in Anatolië. Atatürk landde op 19 mei 1919 in Samsun en scheidde zo Anatolië af van Istanboel. Pogingen van twee grootviziers om met de nationalisten tot een vergelijk te komen mislukten. Op 7 november werd een nieuw parlement gekozen, waarin de nationalisten waren vertegenwoordigd. Op 27 december verplaatsten de nationalisten hun hoofdkwartier naar Ankara en op 16 maart 1920 plaatsten de geallieerden Istanboel onder militaire bezetting. Hierdoor ontstonden in feite twee regeringen, een in Ankara en een in de oude hoofdstad. Mehmed VI bekrachtigde een doodvonnis voor Moestapha Kemal Atatürk op 24 mei en tekende op 10 augustus 1920 het nooit uitgevoerde verdrag van Sèvres, dat door de regering in Ankara niet werd erkend. Het sultanaat werd toen bijna nergens meer in Anatolië erkend. Na de inname van Smyrna op 9 sept. 1922 en de wapenstilstand van Moedanië (11 oktober) schafte de Grote Nationale Vergadering in Ankara het Osmaanse sultanaat met terugwerkende kracht vanaf 16 maart 1920 af. Mehmed werd aangeklaagd wegens hoogverraad en vluchtte op 17 november met een Brits oorlogsschip. De volgende dag werd hij ook vervallen verklaard van het kalifaat, dat naar zijn oom Abdül Mecid ging. Mehmed ging eerst naar Malta en daarna naar Mekka, waar hij korte tijd de gast was van Hoessein en als kalief met een proclamatie aan de hele islamitische wereld protesteerde tegen zijn afzetting. Later vestigde hij zich in San Remo. In 1924 erkende hij nog het kalifaat van Hoessein. MEIER, SELMA Hanau a.M ca 1884-Jeruzalem 1984. Verpleegster in het ziekenhuis Schaäre Zedek. Omdat zij een moeilijke jeugd had -zij verloor al vroeg haar moeder-, besloot zij verpleegster te worden. Zij begon haar carrière in 1906 in het Salomon Heineziekenhuis in Hamburg en werkte daar tot 1916. Toen vertrok zij naar Jeruzalem om bij dr Wallach in Schaäre Zedek te gaan werken, waar zij lange tijd de enige met een diploma was. Volgens haar contract mocht zij eens in de drie jaar drie maanden naar Duitsland en zij maakte gebruik van dat verlof om ook in Europa rond te reizen. In de loop der jaren kreeg zij aanbiedingen om weer in Duitsland te werken. Bleef echter in Schaäre Zedek, ondanks de moeilijke omstandigheden daar, omdat zij het weesmeisje Samoecha had geadopteerd. In 1934 richtte zij bij het ziekenhuis een verpleegstersopleiding op, waar ook de joodse spijswetten werden onderwezen, en leidde die tot ca 1954. Zij bleef als verpleegster werken tot 1964. Haar onvermoeibare en hartelijke inzet voor de patiënten was legendarisch: in december 1975 wijdde Time een omslagverhaal aan haar; zij kreeg diverse eerbewijzen van de stad Jeruzalem en de staat Israël; in 1971 werd een zuster Selma medaille voor de beste Israëlische verpleegster ingesteld. MEIJERS, EDUARD MAURITS Den Helder 1880-Leiden 1954. Nederlands jurist, van 1910-1950 hoogleraar burgerlijk recht en internationaal privaatrecht in Leiden. Hij oefende grote invloed uit op diverse generaties juristen. In 1940 door de Duitsers uit zijn ambt gezet, omdat hij joods was. Zijn proefschrift Dogmatische rechtswetenschap verscheen in 1903 en werd door De Haan besproken in Weekblad van het recht mei en dec. 1919 en De Beweging 21 dec. 1919. MEINERTZHAGEN, RICHARD 1878-1967. Brits militair en fervent aanhanger van het zionisme, hoewel hij zelf erkende ook antisemitisch te zijn en later flirtte met het Nazisme. Vanaf 1899 in het leger en in de staf van Allenby, toen het leger Palestina binnentrok. Van juli 1919 tot april 1920 Chief Political Officer (als opvolger van Clayton) in OETA en bij Samuel. Hij werd ontslagen, omdat hij een brief stuurde naar Buitenlandse Zaken met felle kritiek op OETA. Hij beschuldigde OETA ervan dat ze de Balfour Declaratie niet loyaal uitvoerde en meende dat bij een ferme Britse houding de Arabische tegenstand zou stoppen. Afgevaardigd naar de vredesconferentie van Versailles en van 1921-1924 militair adviseur op het Middle Eastern Department van het Colonial Office in Londen. Schreef Middle East diary 1917-1956 (1959). MEÏR (MEÏR BA'AL HA-NES) Een der leraren die in de eerste eeuwen na Christus de mondelinge leer overbracht. Opmerkelijk geleerde, die bekend was om zijn verdraagzaamheid en nederigheid. Veel van zijn wijze uitspraken en anekdotes over hem zijn in de talmoed opgenomen. Zijn graf ligt in Tiberias. MEIR (MEÏR), JACOB Jeruzalem 1856-id. 1939. Zoon van een welgestelde Sefardische koopman. Promotor van de Hebreeuwse taal en bouw van nieuwe joodse wijken in Jeruzalem. Bezocht in 1882 Boekhara, later ook Algerije en Tunesië, en moedigde de joden daar aan naar Palestina te emigreren. Intermediair tussen de Turkse autoriteiten en de joodse gemeenschap. Hij was een der promotors van de renaissance van het gesproken Hebreeuws. In 1906 was hij kandidaat voor het opperrabbinaat van Jeruzalem, maar zijn tegenstanders verhinderden zijn benoeming vanwege zijn zionistische sympathieën. Van 1908-1919 opperrabbijn van Saloniki. Toen in 1921 het opperrabbinaat van Palestina werd ingesteld, werd hij benoemd als opperrabbijn van de Sefardische gemeenschap. Hij kreeg de titel Rishon-le-Zion (Eerste in Zion). In 1920 was hij lid van een delegatie naar het Colonial Office in Londen en in 1923 van de Mizrachidelegatie naar het Zionistisch Congres. Ook lid van de eerste Asefat Ha-Nivharim. Meir kreeg eretekenen van de Ottomaanse sultan, de koningen van Griekenland, Engeland en de Hedjaz en het Franse Legioen van Eer. MEISTERMANN, BARNABÉ (François Joseph) Pfaffenheim 1850-Jeruzalem 1923. Franciscaan, die vooral in Jeruzalem opgravingen deed naar de vroeg-Christelijke tijd en een reisgids publiceerde: Guide de Terre Sainte (1936). Auteur van Capharnaum et Bethsaïda suivi d'une étude sur l'âge de la Synagogue de Tell Houm (Parijs 1921). MELLER Onderwijzer en schrijver. MEJUHAZ (MEYUHAZ), YOSEPH BARAN Jeruzalem 1868-1942. Leraar op verschillende scholen, o.a. de Evalina de Rothschildschool in Jeruzalem. Hoofd van de Ezrakweekschool. In 1888 een der oprichters van de B'nei B'rithloge in Jeruzalem en stichter van de wijk Schaäre Zedek. Een der stichters van de kolonie Mootzah. Een der eerste Palestijnse Sefardim die met een Asjkenazische vrouw trouwde. Zijn gezin volgde het voorbeeld van Ben Jehoedah om alleen Hebreeuws te spreken. Van 1920-1931 voorzitter van de zionistische gemeenteraad voor joden in Jeruzalem. Schreef veel in tijdschriften over joodse cultuur en was specialist in Sefardische folklore en geschiedenis van de oriëntaalse joden. MEJUHAZ-PINES, MARGALITH Vrouw van Joseph Meyuhaz. MEKONNEN zie MAKOUNEN MELCHETT zie MOND MEMLING, HANS (JAN MEMLINC) Hessen ca 1430-Brugge 1494. Vlaams schilder, leerling van Rogier van der Weyden. MENASSE Schoenpoetsertje. MENDELSSOHN BARTHOLDY, FELIX Hamburg 1809-Leipzig 1847. Duits componist. MENELIK II Ankober 1844-Addis Abeba 1913. Keizer van Ethiopië, die met behulp van westerse mogendheden zijn rijk tot aan de Witte Nijl uitbreidde. Kwam in conflict met de Italianen, die zijn soevereiniteit betwistten. Deze werden door hem verdreven. Grondlegger van een moderne staat. MEYER Molenaar en hotelhouder in Berseba. MEYER, JOSEPH Gotha 1796-Hildburghausen 1856. Uitgever van goedkope boeken uit de Duitse klassieke literatuur en van historisch-geografische werken, die in 12 talen werden vertaald. Oprichter van het Bibliograpisches Institut in Gotha. MEYEROVITZ, J. Voorzitter van de vereniging voor joodse kolonies. MEYUHAZ, zie MEJUHAZ MICHA Zesde van de kleine profeten, die profeteerde t.t.v. de koningen Ahaz en Hezekiah (756-697 v Chr.) MICHELANGELO Toscane 1475-Rome 1564. Italiaans schilder, beeldhouwer en genie. MIKHAËL Consul van Abessynië in Djiboeti. MILJOEKOV, PAVEL NIKOLAJEVITSJ St. Petersburg 1859-Aix-les-Bains 1943. Russisch historicus en politicus. Werd in 1895 om politieke redenen ontslagen als privaatdocent aan de Moskouse universiteit en verbleef daarna voornamelijk in het buitenland. Tijdens de revolutie van 1905 keerde hij terug en werd lid van de Doema. Oprichter van de Kadettenpartij, de constitutioneel-democraten. Was vóór de monarchie en werd in de eerste voorlopige regering minister van Buitenlandse Zaken. Moest begin mei 1917 aftreden, omdat hij Rusland wilde laten doorvechten. Na de oktoberrevolutie in 1918 als balling in Parijs, waar hij als liberaal historicus en publicist actief bleef tegen de communistische regering. MILLERAND, ÉTIENNE ALEXANDRE Parijs 1859-Versailles 1943. Frans staatsman. In 1899 de eerste socialistische minister in een burgerlijk kabinet, reden waarom hij als partijlid werd geroyeerd. Van 1919-1920 commissaris-generaal van Elzas-Lotharingen. In 1920 premier en minister van Buitenlandse Zaken. In hetzelfde jaar tot president gekozen. Streefde naar meer macht en moest toen door de overwinning van het linkse blok van Herriot aftreden. MILLS, ERIC 1892-1961. Brits ambtenaar, die van 1917-1947 diende in het bestuur van Palestina. Werd in 1919 gouverneur van Gaza en in 1920 assistent gouverneur van Samaria. Werd in 1925 Chief Secretary onder Hoge Commissaris Plumer. MILLSTONE, miss. Vooraanstaande vrouw in Jeruzalem. MILNER, ALFRED Viscount. Giessen 1854-Canterbury 1925. Brits staatsman. Van 1889-1892 onderstaatssecretaris in Egypte, waar hij veel hervormingen invoerde. Bestuurde de Kaapkolonie tijdens de Boerenoorlog. Van 1915-1919 minister van Koloniën. Nam actief deel aan de meeste vredesonderhandelingen. Toen in 1919 in Egypte onlusten uitbraken, werd hij als speciaal commissaris naar dat land gestuurd om in Londen te kunnen onderhandelen met Zaghloel Pasja c.s. Was vóór onafhankelijkheid van Egypte met bepaalde garanties voor de Britse belangen. Zijn voorstel werd echter verworpen en hij legde op 7 febr. 1921 zijn ambt neer. Stierf aan slaapziekte, die hij op een reis in Afrika had opgedaan. MINOR, OSIP (JOSEPH) Minsk 1861-Parijs 1932. Russisch revolutionair. Voegde zich als student bij de Narodnaya (= Wil van het Volk) beweging. Voor het eerst gearresteerd in 1883 en in 1887 naar Siberië verbannen. In 1889 veroordeeld tot levenslange dwangarbeid na zijn deelname aan een opstand van bannelingen in Yakutsk. Vrijgesproken in 1896, maar verbannen uit Europees Rusland. Vestigde zich in 1900 toch in Vilna, toen gelegen in Rusland. Oprichter van de Sociaal Revolutionaire Partij. In 1909 weer gearresteerd en tot tien jaar dwangarbeid veroordeeld. Was in 1917 even burgemeester van Moskou. Verliet Rusland na de oktoberrevolutie en vestigde zich in Parijs, waar hij voorzitter werd van een vereniging voor politieke vluchtelingen. De Haan ontmoette Minor in de zomer van 1912 op zijn eerste Russische reis. De Haan over Minor in In Russische gevangenissen (1913). MIRKIN Woonachtig in Petach Tikvah en lid van de Onderwijsraad. MOESSA zie ook MOUSSA MOESSA Jongen in Berseba. MOESSA Jongen die brood verkoopt. MOESSA Gendarme in Transjordanië. MOESTAFA zie MOESTAPHA KEMAL MOESTAPHA Boodschappenjongen. MOESTAPHA Groentekoopman. MOESTAPHA Jongen uit Bab el Waad. MOESTAPHA effendi. Verloofde van Souhelia Aouedda MOESTAPHA el HARI Egyptisch antizionistisch leider. MOESTAPHA (MOESTAFA) (MUSTAFA) KEMAL Pasja (ATATÜRK) Saloniki 1881-Istanboel 1938. Stichter en eerste president van de republiek Turkije. De naam Atatürk (= Vader der Turken) kreeg hij in 1934, toen in Turkije achternamen werden ingevoerd. Volgde eerst een militaire loopbaan en onderscheidde zich in 1915 bij de verdediging van de Dardanellen en daarna in Syrië en Palestina. Kreeg daarvoor de titel Pasja. In mei 1919 naar Anatolië gestuurd, waar hij het verzet organiseerde tegen de Grieken, die in Smyrna waren geland. Was tegen de regering van sultan Mehmed VI in Istanboel, die naar zijn mening te snel opgaf toen de geallieerden bij de vrede van Sèvres Turkije een zeer ongunstige vrede wilden opleggen. De geallieerden, waarbij Griekenland in deze regio een belangrijke rol speelde, hadden het voorzien op de Arabische delen van het oude Ottomaanse rijk en de westkust, die voor een belangrijk deel werd bewoond door afstammelingen van Grieken. In mei 1919 landde hij in Samsun met de bedoeling het leger op te roepen om zich achter hem te scharen. Op 22 juni vaardigde hij een proclamatie uit waarin het bewind van Mehmed VI en diens grootvizier werd veroordeeld. Hij riep diverse congressen bijeen om op te roepen tot strijd voor een volledig onafhankelijk Turkije. Op 23 april 1920 verzamelde hij de eerste Nationale Vergadering te Ankara, die hem tot voorzitter koos. Toen de Grieken, die met de andere geallieerden het westen van Turkije waren binnengevallen, in 1921 werden verslagen, kreeg hij de titel Ghazi, Overwinnaar. Na de val van Smyrna in 1922 werd het nieuwe bewind erkend en Mehmed VI werd afgezet. Bij het verdrag van Lausanne in 1923 werd het voor Turkije ongunstige verdrag van Sèvres herzien en op 23 okt. 1923 werd de republiek uitgeroepen met Atatürk als president. Hij bleef dit tot aan zijn dood. Door de grondwet van 1924 kreeg hij grote bevoegdheden, die hij gebruikte om westerse hervormingen in te voeren, zoals de invoering van het Latijnse alfabet. MOHAMMED Bediende in het jongensweeshuis. MOHAMMED Bediende van Hamid Pasja. MOHAMMED Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. MOHAMMED Jongen in Jeruzalem. MOHAMMED Jongen uit het kamp van emir Abdoellah. MOHAMMED Magere jongen in Jeruzalem. MOHAMMED Manke jongen in Jeruzalem. MOHAMMED Staljongen van Abdoel Salaäm Aouedda. MOHAMMED Stalknecht van Abdoel Salaäm Aouedda. MOHAMMED Bey. Iemand uit het kamp van Abdoellah. MOHAMMED effendi. Politieluitenant in Jeruzalem. MOHAMMED Sjeikh. Onderwijzer in Jeruzalem. MOHAMMED Mekka 570-Medina 632. Profeet en stichter van de islam. MOHAMMED effendi HAJAJI (HAJAZI; ABOE SALIGH). Hoofd van de politie in het district Hebron. MOHAMMED SAIED Chauffeur van Hassan Aouedda. MOHILEWER, SAMUEL Vilna Rusland 1824-Bialystok 1898. Rabbijn. Was al vóór de pogroms van 1881 voor vestiging van joden in Palestina. Hij was een dergenen die Edmond de Rothschild overhaalde om de eerste joodse vestigingen in Palestina, waarheen hij in 1890 reisde, te steunen. Maakte veel indruk met een brief naar het eerste zionistencongres in 1897, dat hij wegens zijn zwakke gezondheid niet kon bijwonen. MOMMS Winkelier in Jeruzalem. MONCKTON, REGINALD FRANCIS. 1896-1975. Majoor, die in Palestina diende van 1917-1918. Van 1918-1920 plaatsvervangend gouverneur in Jericho en secretaris van Herbert Samuel van 1920-1925. MOND, ALFRED 1st Baron MELCHETT Lancashire 1868-Londen 1930. Industrieel en politicus. Studeerde rechten in Cambridge en Edinburgh. Nam de zaak van zijn vader, de latere Imperial Chemical Industries, over. Hij bepleitte research en rationalisatie in de industrie en winstdeling voor de werknemers. Zag het belang van controle van grondstoffen en planning op langere termijn voor de industrie. Ging als liberaal de politiek in, maar werd later conservatief. Hij moest vele moeilijkheden overwinnen vanwege zijn typisch joods uiterlijk, een onwelluidende stem met Duits accent en een soms onbehouwen gedrag. Mond raakte in 1917 geïnteresseerd in het zionisme, o.a. door eigen antisemitische ervaringen. Werd in 1921 voorzitter van de Economic Council for Palestine. Bezocht toen ook voor het eerst met Weizmann Palestina. Bouwde voor zichzelf in Tiberias een villa en stichtte de kolonie Tel Mond. MONEY, Sir ARTHUR WIGRAM 1866-1951. Brits generaal. Sinds 1885 bij het leger. In 1917 diende hij aan het front tijdens de Boerenoorlog in Zuid-Afrika. Van juni 1918 tot juni 1919 was hij Chief Administrator van Palestina in OETA. Hij had weinig waardering voor de Palestijnse joden en zijn dagboek getuigt van een anti-joodse gezindheid met antisemitische trekjes. Norman Bentwich meende dat Money weinig wist van het Midden-Oosten of de joden, maar dat hij vooral de orde wilde handhaven en fair en rechtschapen was. MONTAGU Bloedverwant van Herbert Samuel. Herbert Samuels vader Edwin was de oudere broer van Samuel Montagu, eerste Viscount Swaything. MONTAGU, EDWIN SAMUEL Londen 1879-id. 1924. Van 1917-1922 minister voor India. Voerde ondanks veel tegenstand een zekere mate van zelfbestuur en een parlementair stelsel in. In maart 1922 gaf hij zonder raadpleging van het kabinet aan het bestuur van India toestemming om een protest te publiceren tegen het verdrag van Sèvres, waarin Turkije, het land van de nog functionerende kalief, streng werd behandeld. Engeland onderhandelde toen juist met Griekenland en Turkije. Lloyd George vroeg ontslag van Montagu. Deze hield een bittere speech in het Lagerhuis en werd bij de volgende verkiezingen totaal verslagen. Montagu was een fel tegenstander van het zionisme en de Balfour Declaratie. MONTEFIORE, CLAUDE 1858-1938. Achterneef van Sir Moses. Theoloog en leider van het liberale jodendom in Engeland. Richtte in 1888 de Jewish Quarterly Review op. Van 1895-1921 voorzitter van de Anglo-Jewish Association. In die functie probeerde hij de Balfour Declaratie tegen te houden. MONTEFIORE, Sir MOSES Livorno 1784-Ramsgate 1885. Financier en zakenman, die zich in 1824 uit zijn zaken terugtrok en zich verder wijdde aan filantropie. Bezocht in 1827 voor het eerst Palestina en voor de zevende keer in 1874. Hij kocht er land aan, o.a. de eerste joodse wijk buiten Jeruzalem, Yemin Moshe. Ook stichtte hij koloniën en industrieën in Palestina. Verder was Montefiore over de hele wereld actief voor de joodse zaak, o.a. in in 1840, toen in Damascus joden werden beschuldigd van rituele moord, en in Rusland, waar hij bij de autoriteiten protesteerde tegen de jodenvervolgingen. MONTEFIORE, G.E. (SEBAG-MONTEFIORE) Politie-officier. MONTOUAL Pasja. bedoeïenenleider in Syrië. MORDECHAI Oom van koningin Esther, die hij als zijn dochter adopteerde. MORRIS, H.M.V.C. Hoofd van het immigratiedepartement. MOSCHÉ Hotelhouder in Hebron. MOSCHÉ Chauffeur. MOSS Hoofd van politie in Jeruzalem. MOSSEL, ABRAHAM Amsterdam 1891-Auschwitz 1944. Reisde in 1911 vanuit Nederland naar Palestina met twee kameraden, die net als hij vegetarisch en pacifistisch waren. Doel was de verbroedering der volken te bevorderen. Mossel werkte in Palestina in landbouwkolonies en schreef Als daglooner in het Heilige Land (1918). Anders dan zijn vrienden reisde hij verder en keerde hij terug naar Nederland. Hij werd daar fotograaf. Hij weigerde in w.o. II de jodenster te dragen en werd naar Auschwitz gedeporteerd. MOSSERI, JACQUES 1884-1934. Afkomstig uit een prominente familie in Egypte. Zijn vader Nissim stichtte in 1876 in Cairo de bank J.N. Mosseri et Fils. Studeerde talen in Cambridge. Richtte in 1917 een zionistische organisatie in Egypte op en was lid van de ZC. MOSSINSOHN, BENZION Oekraïne 1878-Jeruzalem 1942. Van 1912-1941 directeur van het Herzliya gymnasium in Tel Aviv, waar hij Bijbelkennis onderwees. Gebruikte een moderne methode gebaseerd op bijbelkritiek en archeologische vondsten. Werd tijdens w.o. I verbannen en verbleef toen in de VS. Hoorde in de ZWO tot de democratische vleugel van de Algemene Zionisten. Was lid van het Actie Comité, de gemeenteraad van Tel Aviv, de Asefat Ha-Nivharim en de Va'ad Le'umi. Ook actief in de Hebreeuwse onderwijzersvereniging. MOTZKIN, LEO Bij Kiev 1867-Parijs 1933. Afkomstig uit een rijke en vrome familie. Schitterde al jong in de wiskunde en studeerde daarnaast sociologie. Stichtte in Berlijn samen met anderen in 1889 de Russisch-Jüdische Wissenschaftlicher Verein, waarvan ook Weizmann lid werd. Hielp Herzl bij de voorbereiding van het eerste zionistencongres en de formulering van het Baseler Program in 1897. Kritisch t.o.v. de vestigingsmethoden van diverse kolonies. Meende dat de ZWO zich na w.o. I ook moest inzetten voor joodse autonomie in de diaspora. Bekleedde vele bestuursfuncties in de ZWO, ook toen de nadruk van zijn activiteiten op andere joodse terreinen lag. MOUSSA zie ook MOESSA MOUSSA Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. MOUSSA Ezeldrijver die voor het gerecht wordt gedaagd. MOUSSA Gendarme in Jeruzalem of Ramallah. MOUSSA Jongen uit Dâheriya. MOUSSA (MOESSA bijgenaamd LALALA) Koster van de Abessijnse kerk. MOUSSA el NAZIR Directeur van de tabaksregie. MOZAL Zuster van Salga, de dienstbode van dr Wallach. MOZES Profeet die het joodse volk uit Egypte naar het Beloofde Land leidde. MOZES Jongen in Cairo. MOZES Weesjongen. MUHAMMAD ASAD zie WEISS, LEOPOLD MULLER, NICOLAAS Utrecht 1879-Amsterdam 1965. Nederlands rechtsgeleerde en criminoloog. Was rechter in Alkmaar en Amsterdam, hoofdzakelijk kinderrechter. Beïnvloedde sterk de strafrechtspraak en het gevangeniswezen. MULTATULI (ps. van Eduard Douwes Dekker) Amsterdam 1820-Nieder-Ingelheim 1887. Nederlands prozaschrijver en moralist. MUMM von SCHWARZENSTEIN, ALFONS Freiherr von Frankfurt 1859-Portofino1924. Jurist, die in 1885 in de diplomatieke dienst trad. Werd o.a. in Londen, Parijs, Washington en Rome benoemd. In 1906 ambassadeur in Tokio. Nam in 1911 wegens een oorkwaal ontslag. Bij het uitbreken van w.o. I werd hij liaison officier tussen Buitenlandse Zaken en de pers en in 1918 zaakgelastigde in de republiek Oekraïne. MÜNSTERBERG, HUGO Dantzig 1863-Massachusetts 1916. Filosoof en psycholoog. Grondlegger van de arbeids- en bedrijfspsychologie. Hoogleraar in Freiburg en Harvard. Hij schreef ook over de betrouwbaarheid van ooggetuigen en publiceerde in 1908 het omstreden On the witness stand. MURRAY Sir ARCHIBALD Hampshire 1860-Makepiece 1945. Engels generaal, die o.a. in de Boerenoorlog vocht. Voerde in 1916 een briljante campagne in de Sinaï, maar toen hij tot twee keer misgreep bij de verovering van Gaza werd hij in juni 1917 vervangen door Allenby. Deze verklaarde later dat Murray de grondslag voor zijn veroveringen had gelegd. MUSSOLINI, BENITO Romagna 1883-Comomeer 1945. Italiaans fascistisch leider en staatsman. MUSTAFA effendi. Aanstaande schoonzoon van Abdoel Salaäm Aouedda. MUSTAFA KEMAL (ATATÜRK) zie MOESTAPHA KEMAL MYERS Kapitein. Assistent van Geddes bij een ontwerp voor het gebouw van de Hebreeuwse universiteit. N. NABOKOV, VLADIMIR DIMITRIJVITSJ Tsarkoje Selo 1870-Berlijn 1922. Russisch jurist en politicus, die een leidende rol speelde in de Kadettenpartij. In 1917 uitvoerend secretaris van de voorlopige regering. Tijdens de Russische burgeroorlog van midden 1918 tot begin 1919 minister van Justitie onder generaal Wrangel. Verbleef als balling in Londen en Berlijn, waar hij een liberaal emigrantentijdschrift uitgaf. Daar werd hij per ongeluk neergeschoten door een extremist die het op Miljoekov had voorzien. NACHMANIDES zie RAMBAN NAGI Bey el SUEDI Minister van Justitie van koning Feisal. NAGIB zie NAJIB NAGIB effendi. Politiechef in Berseba. NAHUM Ofwel: Zevende der 12 kleine profeten. Ofwel: Stamvader van Jezus. Ofwel: Joodse teruggekeerde banneling uit Babylon. NAHUM, NISSIM Sefardische geleerde in Jeruzalem. NAIDITCH, ISAAC Pinsk 1868-Parijs 1949. Fabrikant van alcohol, die na de oktoberrevolutie emigreerde naar Parijs. Directeur van het Keren Hajesod en van 1913-1927 lid van het bestuur van de ZWO. NAÏF Mekka 1913-? Zoon van emir Abdoellah van Trans-Jordanië. Kreeg vanaf 1929 een militaire opvoeding van een Engels officier in Amman. Sinds 1938 officier in het Arab Legion. Was net als zijn vader, wiens favoriet hij was, vrolijk en ongecompliceerd. Raakte betrokken bij een complot om in 1951 de plaats van zijn geesteszieke broer als koning in te nemen en werd toen verbannen. NAJIB (NAGIB) effendi. Luitenant in Hebron. NAOMI Schoonmoeder van Ruth, de Moabitische. NAPOLEON Ajaccio 1769-St. Helena 1821. Frans generaal en keizer. NASHASHIBI zie NASHISHIBI NASHISHIBI (NASHASHIBI) Prominente familie in Jeruzalem. NASHISHIBI (NASHASHIBI) RAGEB al Bey (later Pasja) Jeruzalem 1882-id. 1951. Ingenieur, opgeleid aan Turkse universiteiten. Trouwde een niet-islamitische Franse vrouw. Vanaf 1914 lid van het Ottomaanse parlement (in de campagne voor zijn verkiezing verklaarde hij zich een fel tegenstander van het zionisme). In w.o. I officier in het Turkse leger. Chief Engineer van het Jeruzalem district. Oprichter van de Literaire Club (al-Muntada al-Adabi), die stond tegenover de Arabische Club (al-Nadi al Arabi) van de Husseini's. Beide clubs beschouwden Palestina als een deel van Syrië. Van april 1920 tot 1934 burgemeester van Jeruzalem als opvolger van de ontslagen Moussa Kazem al-Husseini. Als burgemeester probeerde hij de infrastructuur van de stad naar voorbeeld van Europese steden, die hij bezocht, te verbeteren. Hij werkte samen met de Britten en adviseerde de Palestijnen deel te nemen aan de instellingen van zelfbestuur die de Britten voorstelden. Fel tegenstander van de Supreme Muslim Council, die werd gedomineerd door de Husseini's. In 1949 werd hij minister van Vluchtelingen in Jordanië, in 1950 gouverneur van de westoever van de Jordaan. NASSIF, SOLIMAN Bey. Rijke zakenman van Libanese oorsprong, die lang in dienst was van de Soedanese regering. Vestigde zich na w.o. I in Palestina. NATHAN, PAUL 1857-1927. Liberaal Duits politicus. Oprichter in 1901 van de Hilfsverein der deutschen Juden en beschouwd als de belangrijkste vertegenwoordiger van de Duitse joden. Als voorstander van assimilatie een tegenstander van het zionisme. NATHANIEL Jongen in Cairo. NAWRATSKI, CURT Berlijn 1886-Haifa 1981. Journalist en econoom. Verbleef in 1910 acht maanden in Palestina. Werkte o.a. bij de Deutsche Orientbank en vertegenwoordigde met de Amerikaan Henry Morgenthau de Turkse joden bij de Turkse regering tijdens w.o. I. Emigreerde in 1934 naar Palestina. Publiceerde in 1914 Die Jüdische Kolonisation Palästinas. NAZIEF Zoon van Riza Tuwfik. NAZIR zie MOUSSA NEBUKADNEZAR Koning van Babylon sinds 604 v Chr. Stierf in 561. Hij liet Jeruzalem verwoesten en de heilige vaten van de tempel naar Babylon brengen. NEHEMIA Profeet die na de Babylonische ballingschap de muur rond Jeruzalem herbouwde en de Mozaïsche wetten weer invoerde. NER Benjamiet en vader van Abner. NETTER, CHARLES Straatsburg 1826-Mikveh Yisrael 1882. Oprichter in 1860 van de Alliance Israélite Universelle. Stichtte veel instituten voor die vereniging en zag al vroeg Palestina als toevluchtsoord voor de joden. Stichtte in 1870 de landbouwschool Mikveh Yisrael. Uit teleurstelling over de resultaten keerde hij zich tegen emigratie naar Palestina, maar kreeg onder invloed van Edmond de Rothschild weer hoop op Palestina. NEUFACH, dr. Secretaris van het joods Vredesgericht in Jeruzalem. NICOLAAS II St. Petersburg 1868-Jekaterinenburg 1918. Laatste tsaar van Rusland. NICOLAÏ effendi. Ambtenaar in Berseba. NIEROP, van Bezoeker van het ziekenhuis Schaäre Zedek. NIMR, FARIS Libanon 1855-1951. Syrisch-Libanese nationalist en journalist. Studeerde o.a. aan het Syrisch Protestants College in Beiroet, de latere Amerikaanse Universiteit. Oprichter van de Beiroeth Secret Society in 1875, die o.m. met nachtelijke aanplakbiljetten het Turkse bewind aanviel. Ging in 1883 naar Egypte en richtte in 1889 het blad al-Mokkatam op, dat door de Britten werd gesubsidieerd. In zijn blad pleitte hij voor samenwerking tussen Arabieren en zionisten. NISSIM Jongen in Jeruzalem. NISSIM Portier in het ziekenhuis Schaäre Zedek. NOBEL, NEHEMIAH ANTON Hongarije 1871-Frankfurt 1922. Duits orthodox rabbijn, van 1901-1906 te Leipzig. Later hoogleraar ethiek in Frankfurt. NÖLDEKE, THEODOR Harburg 1836-Karlsruhe 1930. Duits oriëntalist. Studeerde in Göttingen en verbleef o.a. in Leiden. Van 1868-1872 hoogleraar in Kiel, van 1872-1906 in Straatsburg. Groot kenner van de Semitische linguïstiek en filologie. NORDAU, MAX Pest 1849-Parijs 1923. Zionistisch leider. Kreeg een orthodoxe opvoeding van zijn vader, een rabbijn. Begon in Boedapest een journalistieke carrière. Werd arts en vestigde zich in 1880 in Parijs. Baarde opzien met zijn boek Konventionelle Lügen der Kulturmenschheit (1883) en Entartung (1892), waarin o.a. Zola, Wagner, Nietzsche en Ibsen onder handen werden genomen. Ontmoette in 1892 Herzl en was diens eerste bekeerling tot het zionisme. Verdedigde Herzls politieke zionisme hartstochtelijk tegen de praktische richting van Achad Haäm. Zijn tien toespraken op zionistische congressen waren hoogtepunten, omdat hij een briljant spreker was. Stelde op het congres van 1920 voor om binnen enkele maanden ruim een half miljoen joden naar Palestina over te brengen en bleef hiervoor pleiten als enige oplossing voor het hernieuwd antisemitisme na w.o. I. Trok zich in 1921 terug uit het actieve zionistische werk. NORTHCLIFFE (HARMSWORTH), ALFRED CHARLES 1st Viscount Bij Dublin 1865-Londen aug. 1922. Brits persmagnaat en politicus. Begon in 1882 als freelance journalist bij o.a. Globe en Morning Post. Zijn feeling voor succesvolle journalistiek combineerde hij met het zakeninstinct van zijn broer Harold, de latere lord Rothermere. Hij richtte in 1896 de Daily Mail op, een populair goedkoop ochtendblad dat een nieuwe epoche inluidde in de Britse journalistiek. Vooral tijdens de Boerenoorlog speelde dit blad in op bestaande imperialistische sentimenten. In 1908 werd hij de belangrijkste aandeelhouder in The Times, waarvan hij wel de traditie respecteerde maar waarin hij technische vernieuwingen aanbracht waardoor het blad uit de rode cijfers kwam. De Northcliffepers speelde een belangrijke rol in de anti-Duitse beïnvloeding van het Britse publiek. Tijdens w.o. I werd Northcliffe benoemd tot leider van de anti-Duitse propaganda en onderminister van Buitenlandse Zaken. Tevergeefs probeerde hij een plaats te krijgen in de Britse delegatie naar de vredesconferentie in Versailles. In de zomer van 1921 begon hij, ondanks zijn slechte gezondheid die waarschijnlijk zijn geest al had aangetast, aan een wereldreis, waarbij hij met zijn gevolg veel aandacht trok. Ten tijde van zijn bezoek aan Palestina was net in zijn krant een artikelenreeks van Philip Graves gepubliceerd, die aantoonde dat het beruchte antisemitische geschrift De protocollen van de wijzen van Zion een Russische vervalsing was. De joden wilden hem daarom eren met een triomfboog en de Arabieren dreigden daarop met een tegendemonstratie. Het Britse bestuur vreesde onrust en stuurde twee tanks naar Lydda, van waaruit Northcliffe zijn Palestijnse tour zou beginnen. Toen hem duidelijk werd dat dit niet zozeer een eerbetoon was als een veiligheidsmaatregel, gaf hem dat het bange vermoeden dat de Britse politiek van het Nationaal Tehuis tot grote problemen zou leiden. Hij meende vooral dat met het oog op de Indische moslems de religieuze factor in Palestina Engeland fataal zou kunnen worden. NOVACEK, OTTOKAR Hongarije 1866-New York 1900. Hongaars pianist en componist van Tsjechische afkomst. Studeerde aan het conservatorium van Leipzig en emigreerde in 1891 naar de VS, waar hij speelde in het Boston Symphony Orchestre. NUROCK, MAX Dublin 1893- ? Opgeleid in Trinity College. Vurig zionist vanaf zijn jeugd. Kwam in 1919 in Palestina als secretaris van de ZC en werd later privéscretaris van Samuel als Hoge Commissaris. Na een vergeefse poging hem als ambtenaar op het Colonial Office in Londen te krijgen, kwam hij in het secretariaat in Jeruzalem en werd uiteindelijk Assistant Secretary, een rol van verbinding tussen het bestuur en de zionisten. Hij sympathiseerde met de Brith Shalom, maar werd desondanks aangevallen door de Arabische nationalistische pers. Werd later Israëls eerste ambassadeur in Australië O. OBBINK, HERMAN THEODORUS Aalten 1869-Utrecht 1947. Nederlands protestants theoloog en godsdiensthistoricus. In 1910 hoogleraar in Amsterdam, in 1913 in Utrecht. Ook hofprediker. Voorzitter van de commissie die voor het Nederlands Bijbelgenootschap de zogenoemde Nieuwe Vertaling voorbereidde. Hij publiceerde in 1927 Op Bijbelschen bodem 1927, een verslag van zijn reis in Palestina waarin hij ook een ontmoeting met De Haan beschreef (p. 295 e.v.). Een postume recensie van De Haan over Obbinks boek in De Amsterdammer 5 juli 1924. OCHS, ADOLF SIMON Cincinnati 1858-Tennessee 1935. Oudste van drie broers die bekend waren in de Amerikaanse krantenwereld. Sinds 1896 eigenaar van de New York Times, die hij vooral tijdens w.o. I tot grote bloei bracht. Zijn slogan was All the News that's fit to print. Tegenstander van schandaaljournalistiek en advertenties in de krant. Ook tegenstander van het zionisme en aanhanger van Reform jodendom. OESSISJKIN zie OESSISKIN OESSISKIN (USSISCHKIN) (USSISHKIN; USSISKIN), MENACHEM Mogilev 1863-Jeruzalem 1941. Afkomstig uit een Chassidische familie. Stichtte na de pogroms van 1881 een pioniersvereniging voor emigratie naar Palestina. Schreef veel in de joodse pers. Een van de actieve leden van de Benei Mosche van Achad Haäm. Bezocht in 1891 voor het eerst Palestina en schreef daarover een boekje dat veel indruk maakte. Woonde van 1891-1906 in Jekaterinoslav, waar hij de eerste moderne Hebreeuwse godsdienstschool oprichtte. Herzls Der Judenstaat maakte diepe indruk op hem en hij woonde het eerste zionistencongres in 1897 bij. Als voorstander van praktische arbeid in Palestina sloot hij zich later aan bij de oppositie tegen Herzls plan om joden in Oeganda te vestigen. Woonde de vredesconferentie in Versailles bij en vestigde zich in okt. 1919 in Palestina, waar hij tot 1923 voorzitter van de ZC was. Daarna werd hij tot 1941 directeur van het JNF. Dank zij zijn onvermoeibare arbeid verwierf de ZWO uitgestrekte stukken land voor kolonisatie, zoals in 1921 de Yizrael vallei. Hij zette ook een netwerk van Hebreeuwse scholen op. Speelde een belangrijke rol in de totstandkoming van de Hebreeuwse Universiteit. Ging in de lente van 1921 met Einstein naar de VS om geld voor het Keren Hajesod in te zamelen. Op het congres van 1923 in oppositie tegen Weizmann vanwege diens mandaatpolitiek. Terwijl zijn kwaliteiten in zionistische kring breed werden gewaardeerd, gold hij vooral daarbuiten -en ook voor degenen die nauw met hem samenwerkten- als een lastige en intransigente persoonlijkheid Op een eerste beleefdheidsbezoek aan de burgemeester, Moussa Kazem el-Husseini beantwoordde hij diens beleefdheidsfrasen met een ongemanierde diatribe over de doeleinden van het zionisme en vertelde dat geen enkel argument hem tot een compromis zou brengen. Van hem werd verteld dat hij in Odessa op de hoek van de Koppigheid- en IJzerstraat woonde. OETTINGER zie ETTINGER OMAR Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. OMAR Jongen bij Klaagmuur. OMAR Jongen in Kubab. OMAR Soldaat in het leger van emir Abdoellah. OMAR KHAYYAM Nisjapoer midden 11de eeuw - id. tussen 1112 en 1135. Perzisch geleerde en dichter. Kreeg faam in Europa door de vertaling van zijn kwatrijnen in de vrije bewerking van Edward Fitzgerald (1859). Het blijft echter dubieus of veel van die gedichten wel authentiek waren. ONDERWIJZER, ABRAHAM Muiden 1862-Amsterdam 1934. Nederlands opperrabbijn van Amsterdam en Noord-Holland sinds 1917. Sociaal bewogen, maar fel antizionistisch en tegen het liberale jodendom. Lid van de Agoedabeweging. OPPENHEIMER, FRANZ Berlijn 1864-Los Angelos 1943. Duits medicus en later socioloog. Van 1919-1929 hoogleraar sociologie en economische theorie in Frankfurt. Meende dat de oorzaak van alle kwaad lag in het monopoliebezit van land door de rijken en dat coöperatieve boerderijen de hoogste vorm van menselijke samenwerking waren. In 1911 werd naar zijn ideeën de kolonie Merchawia opgericht. Oppenheimers ideeën beïnvloedden sterk de ontwikkeling van coöperatieve organisaties in Palestina. Hij vervreemdde van de zionistische beweging, omdat hij tegenstander was van nationalisme. OPPERT, JULES Hamburg 1825-Parijs 1905. Frans oriëntalist en archeoloog. Vestigde zich in Frankrijk, waar hij Oud Perzisch en Assyrisch studeerde en werd in 1874 hoogleraar in de Assyrische filologie aan het Collège de France. Leverde belangrijke bijdragen aan het ontcijferen van het spijkerschrift. ORFALI, GAUDENZIO Franciscaan en bijbels archeoloog. Zette in 1921 de opgravingen naar de synagoge van Capharnaüm voort, waaraan al in 1838 was begonnen door Edward Robinson. ORMSBY-GORE, WILLIAM GEORGE 4th Baron HARLECH 1884-Londen 1964. Conservatief Lagerhuislid en aan het eind van w.o. I enige tijd onderminister in het oorlogskabinet. Van 1916-1917 in het Arab Bureau in Cairo. Werd in 1918 als Assistant Political Officer bij de ZC de liaison officier tussen de Britse regering en de ZC. Van 1921-1922 lid van de Permanente Mandaten Commissie. Van 1936-1938 minister van Koloniën. ORNSTEIN, LEONARD SALOMON Nijmegen 1880-Utrecht 1941. Natuurkundige. Hoogleraar theoretische fysica in Utrecht van 1915-1941, toen hij door de Duitsers werd ontslagen. Verrichtte baanbrekend werk in het Utrechts Fysisch Laboratorium. Van 1918-1922 voorzitter van de NZB. In die tijd ook lid van het bestuur van de ZWO en vanaf 1925 lid van de Board of Directors van de Hebreeuwse Universiteit. OSMAN el AZI Sjeikh in Hebron. OSSIA (=SAMUEL KOEKIA) Weesjongen. OSTER, DANIËL Galicië 1893-Jeruzalem 1962. Jurist. Studeerde rechten in Wenen en vestigde zich na zijn promotie in 1914 in Palestina. Gedurende w.o. I diende hij in het Oostenrijkse leger in Damascus. Na de oorlog opende hij een advocatenpraktijk. Van 1919-1920 secretaris van de Legal Department van de ZC. Van 1948 tot 1951 burgemeester van Jeruzalem. OSTROVSKY zie HAMEIRI, MOSCHE OTHNIEL Zoon van Kenaz en de eerste rechter van Israël. Hij bevrijdde de pas gevestigde stammen van vreemde overheersing uit Mesopotamië. OUDENDIJK, WILLEM JACOBUS Kampen 1874-1953 Warnsveld. Nederlands diplomaat.. In 1894 bij het Nederlands gezantschap in Peking. Van 1907-1908 gezantschapsraad en zaakgelastigde in St. Petersburg en van 1917-1918 waarnemend gezant daar. Hij was toen tevens belast met de bescherming van de belangen van Engeland en België. Oudendijk zag de Russische revolutie als een stuurloze stroom van veelal joodse bolsjewieken, het product van een grof materialisme. Hij riep Engeland op om een front te vormen tegen het barbaarse communisme, maar moest vertrekken toen in nov. 1918 Nederland weigerde het nieuwe regime te erkennen. Van 1919-1931 gezant in China. P. PALACHE Ofwel; JUDA 1886-1944. Oriëntalist. Ofwel IZAK van JUDA 1858-1927, rabbijn. PALMER Engels deskundige op havengebied. PAPINI, GIOVANNI Florence 1881-id. 1956. Italiaans journalist, schrijver, dichter en polemist. Zijn eerste boeken waren antireligieus, maar hij werd in 1919 katholiek. Richtte in hetzelfde jaar het futuristische tijdschrift Lacerba op en keerde zich tegen het toen heersende positivisme. PASCAL Frans militair, die in Moskou bolsjewist werd. PATTERSON, JOHN HENRY Dublin 1867-Californië 1947. Brits soldaat en schrijver. Vocht o.a. in de Boerenoorlog. Commandant van het Zion Mule Corps en het Jewish Legion. Maakte als luitenant-kolonel tijdens de Gallipoli-expeditie kennis met de joodse vrijwilligers daarin, o.a. Trompeldor, en werd toen enthousiast voor het zionisme. Hij schreef hierover With the Zionists in Gallipoli (1916; door De Haan besproken in De Amsterdammer 31 mei 1919). Na de campagne ijverde hij met Jabotinsky voor de vorming van het Jewish Legion, waarvan hij als kolonel commandant werd. Trok daarmee door Samaria en de Jordaanvallei. Hij bleef aanvoerder tot een jaar na w.o. I. Schreef over deze tocht With the Zionists in the Palestine campaign (1922). Bleef nauw verbonden met Jabotinsky en steunde diens revisionisme en ook diens idee om in 1940 een joods leger tegen de Nazi's te vormen. PAULI zie PAWLO PAWLO (PAULI) Griekse buurjongen. PEANO, GIUSEPPE Piemonte 1858-Turijn 1932. Italiaans wiskundige, vooral belangrijk op het gebied van de axiomatiek en de mathematische logica. Pasigrafie: voor iedereen leesbaar tekenschrift dat onafhankelijk is van een bepaalde taal. Het is een systeem van algemeen erkende symbolen, bijvoorbeeld de internationaal vastgestelde tekens voor het verkeer. PÉHANT, EMILE Guérande 1813-1876. Advocaat in Parijs, leraar retoriek en conservator van de bibliotheek van Nantes. Publiceerde o.m. het gedicht Le siège de Nantes (1872) en Sonnets et poésies (1875). PEN, SAMUEL Advocaat in Jeruzalem. PENNING jr, WILLEM LEVINUS Schiedam 1840-Rijswijk 1924. Nederlands dichter, aanvankelijk onder diverse pseudoniemen. Beïnvloed door de Tachtigers. Vooral Verwey interesseerde zich voor hem. Werd geleidelijk blind en zijn gedichten werden zwaarmoediger. PERK, JACQUES Dordrecht 1859-Amsterdam 1881. Nederlands dichter, beïnvloed door Kloos, met wie hij later ruzie kreeg. Schreef eerst gelegenheidsverzen, maar een vakantiereis in de Ardennen en een ontmoeting met de Belgische Mathilde Thomas inspireerden hem tot het schrijven van sonnetten. Hoofdelementen in Perks poëzie zijn de emotie van de liefde, natuur en moraal. Door zijn gevoel voor klank en beeld luidde hij een nieuwe richting in de Nederlandse dichtkunst in. Bekend vooral vanwege zijn sonnetten. PERLMAN, ELIËZER zie BEN-JEHOEDAH PERLMAN, JEHOEDAH Vader van Ben-Jehoedah. PERRAULT-HARRY zie HARRY PERVOEKHIN (PERVUKHIN), MIKHAIL KONSTANTINOVICH 1870-Berlijn 1934? Journalist en vertaler. Auteur van La sfinga bolscevica. Bologna 1918. en I bolsceviki. Con prefazione del prof. E. Schmurlo Bologna 1918. PERVUKHIN zie PERVOEKHIN PETLJOERA (PETLYURA), SYMON Poltawa 1879-Parijs 1926. Oekraiens nationalist, die aan het eind van w.o. I met behulp van de Duitsers de marionettenstaat Oekraïne uitriep. Na het vertrek van de Duitsers was hij praktisch dictator van de nieuwe staat. Deed afstand van het westelijk deel om de hulp van de Polen te krijgen. Met Pilsudski bezette hij in 1920 Kiev, maar werd daarna verdreven. Na het vredesverdrag tussen Rusland en Polen bleef hij een regering en leger in ballingschap vormen. Zijn troepen waren berucht om hun wrede pogroms tegen joden. In 1921 onderhandelde hij met Jabotinsky om een joodse verdedigingseenheid te vormen voor het geval dat hij met zijn troepen zou terugkeren naar de Oekraïne. Hij werd als represaille voor zijn optreden in de Oekraïne vermoord door de joodse Schalom Schwarzbart, die in 1927 na het bekend worden van de gruwelen werd vrijgesproken. PETLYURA zie PETLJOERA PHILBY, HARRY St. JOHN Ceylon 1885-Beiroet 1960. Ontdekkingsreiziger en oriëntalist. Studeerde in Cambridge en toonde een opmerkelijk talent voor talen. In de herfst van 1917 werd hij naar het Arabisch Schiereiland gestuurd om de hulp van Ibn Saud tegen de Turken te winnen, met succes. Daarna maakte hij de eerste reis van Riyad naar Djedda. Philby had weinig fiducie in Hoessein in een tijd waarin de Britten nog veel in deze investeerden en zag meer in Ibn Saud. Adviseerde in 1919 Ibn Saud om een radionetwerk op het schiereiland in te richten om de stammen te beheersen en dit lukte ook. In 1921 volgde hij Lawrence op als belangrijkste Britse vertegenwoordiger in Transjordanië, maar hij nam in 1924 ontslag o.m. uit ontevredenheid over Abdoellah's spilzucht. Hij ging zich geheel wijden aan de belangen van Ibn Saud, omhelsde de islam en trad op als onofficieel adviseur van de koning. Hij maakte voor hem veel ontdekkingsreizen. Philby was ervan overtuigd dat vriendschap tussen de Britten en de Arabieren essentieel was voor een goede ontwikkeling van het Midden Oosten, maar meende tevens dat openlijke Britse steun fataal was voor de Arabische heersers. Bekeerde zich in 1930 tot de islam (na toestemming gevraagd en gekregen te hebben van Ibn Saud). Een van zijn bekendste werken is The heart of Arabi. A record of travel & exploration (1922). PHILIPSON, MARTIN Maagdenburg 1846-1916. Historicus. Wilhelm II wilde zijn benoeming tot hoogleraar in Bonn niet bekrachtigen, omdat hij joods was. Ging toen naar de universiteit van Brussel, die hij in 1891 moest verlaten vanwege de anti-Duitse gezindheid van de studenten. Keerde terug naar Berlijn, waar hij voorzitter werd van veel joodse verenigingen. PHILLIPS Officier in het Joods Legioen, echtgenoot van juffrouw Davids. PHILLIPS-DAVIDS, E. Hoofd van de klerenafdeling van het wezenwerk. PHILOSOPH, ABRAHAM Rabbijn. Voorzitter van de Jeruzalemse Mizrachi. PHOTIOS Griekse buurjongen. PICHON, STEPHEN Anay-le-Duc 1857-Jura 1933. Frans politicus. Van 1906-1911 en november 1917 tot januari 1920 minister van Buitenlandse Zaken. Tekende het verdrag van Versailles. PICK, HERMANN Pruisen 1879-Jeruzalem 1952. Assyrioloog en rabbijn. Leider van de Mizrachi. Werkzaam in de Pruisische staatsbibliotheek en vanaf 1918 hoogleraar. Sloot zich in 1898 aan bij de zionistische beweging en was tot 1914 zeer actief in de Duitse Mizrachi. In 1920 gekozen in het bestuur van de wereldmizrachi en een tijdje voorzitter. Van 1921-1927 lid van het zionistisch bestuur in Jeruzalem en van de immigratieafdeling. PICKTHALL, MARMADUKE (MOHAMMED) Londen 1875-Suffolk 1936. Engels ontdekkingsreiziger en schrijver. Woonde als herenboer in Suffolk en reisde van daar uit veel in het Nabije Oosten. Bezocht van 1894-1896 Palestina, Syrië en Libanon en reisde terug via Turkije en de Balkan. Hield daaruit een romantisch beeld van het islamitische Midden-Oosten over. Sprak vloeiend Arabisch en bekeerde zich in 1917 tot de islam. Hij werd in Engeland de leider van de kleine islamitische gemeenschap. Zijn bekendste oosterse roman Saïd the fisherman (1903), dat zich afspeelt in Syrië en Egypte, beleefde veertien drukken. PINCHAS Weesjongen. PINCHAS Winkelier in Berseba. PINKHOFF, HERMANUS Rotterdam 1863-Westerbork 1943. Huisarts in Amsterdam. Werd religieus onder invloed van opperrabbijn Dünner en een mizrachistisch zionist. PINSKER, LEON (JUDAH LEIB) Polen 1821-Odessa 1891. Arts en leider van de Choveve Zion. Praktiseerde in Odessa en droeg bij aan het eerste joods-Russische tijdschrift Rassviet. Geloofde eerst in emancipatie van de joden, maar werd gedesillusioneerd door de pogroms van 1871 en 1881. Hij meende toen dat het joodse probleem alleen kon worden opgelost door vestiging van de joden in een land waar ze op den duur de meerderheid konden vormen en politieke onafhankelijkheid konden krijgen. In 1882 publiceerde hij de brochure Auto-emanzipation, die een zionistische klassieker zou worden. Hierin stelde hij dat de joden een vreemd element vormden in de naties, ook waar zij gelijke rechten hadden. Waar dan een ‘verzadiging’ optrad, ontstonden vervolgingen. Hij riep op om een internationaal joods congres bijeen te roepen om een nieuwe exodus te organiseren. PINTO Lid van de firma Pinto&Zilversmit. PIUS X Bij Trevoso 1853-Rome 1914. Paus van 1903-1914. IJverig zielzorger, die als heilige gold. Had alle aandacht voor het kerkelijk leven en niet veel voor politiek. Herstelde het Gregoriaans en ijverde voor kindercommunie. Trok fel van leer tegen modernismen en onder zijn bewind werden veel wetenschappers en sociale actievoerders verdacht gemaakt. Was vriendelijk t.a.v. individuele joden, maar beschouwde het joodse volk toch in de eerste plaats als niet-erkenners van Christus. Ontving Herzl, maar was tegen het politieke zionisme. Hij meende dat als de joden zich in Palestina vestigden, hij verplicht was daar de missie te versterken. PIUS XI (ACHILLE RATTI) Bij Milaan 1857-Rome 1939. Paus van februari 1922 tot 1939. Opvolger van Benedictus XV, wiens concordaatpolitiek hij voortzette. Sloot in 1929 het omstreden verdrag van Lateranen met Mussolini. Had bedenkingen tegen een Brits mandaat vanwege de H. Plaatsen. Veroordeelde een Italiaanse missieorganisatie die een beter begrip voor het jodendom propageerde. Veroordeelde ook scherp racisme maar niet expliciet het antisemitisme. Wel had hij enig succes met de bescherming van joden tegen het fascisme in Italië. PLOTKIN, B.A. Eigenaar van een stationsrestauratie in Ludd. Broer van William. PLOTKIN, WILLIAM Miljonair en koopman in Londen. Broer van B.A. POINCARÉ, HENRI Nancy 1854-Parijs 1912. Frans wiskundige. Sinds 1881 hoogleraar aan de Sorbonne in o.a. mechanica en theoretische fysica. Deed baanbrekend werk op velerlei gebied. Stelde dat wiskundige axioma's geen bevestigde waarheden zijn, maar berusten op conventies en dienen tot hanteerbaarheid van wiskundige vraagstukken. POINCARÉ, RAYMOND Bar-le-Duc 1860-Parijs 1924. Frans staatsman. Als gematigd republikein Kamerlid in 1887. Onder meer minister van Financiën en Onderwijs. Werd in 1912 premier van een rechts coalitiekabinet, dat zich voornamelijk richtte op kiesrechthervorming en vergroting van het Franse prestige. Van 1913-1920 president. Eiste stipte uitvoering van het verdrag van Versailles, ook na zijn presidentschap toen hij voorzitter werd van de Herstelcommissie. Toen Briand in 1922 de Duitsers wilden tegemoetkomen, bracht hij hem ten val. In 1923 werd hij opnieuw president en liet hij het Roergebied bezetten, toen de Duitsers hun herstelverplichtingen niet konden nakomen. In 1924 moest hij het veld ruimen, maar werd in 1926 opnieuw premier. POLLOCK, JAMES HUEY HAMILL 1893-1982. Brits militair in w.o. I.. Was ondergouverneur van Ramallah van 1920-1923 en had daarna verschillende functies in het Palestijns bestuur, met een onderbreking van 1923-1927 in Nigeria. Sinds 1944 District Commissioner Jerusalem. POLLUX Met Castor tweelingzoon van Zeus en Leda. POMPEJUS, GNAEUS Picenum 106-Egypte 48 v. Chr. Succesvol vechter tegen zeerovers en in Voor-Azië. Maakte Syrië tot een Romeinse provincie. Veroverde Jeruzalem en maakte Palestina schatplichtig aan de Romeinen. Vormde in 60 het eerste driemanschap met Caesar en Crassus. Met de eerste volgde een burgeroorlog. Pompejus vluchtte naar Egypte en werd daar vermoord. PONTIUS PILATUS Romeins stadhouder over Judea van 26-36. Tijden zijn bewind werd Jezus tot de kruisdood veroordeeld. Hij was roofzuchtig en provocerend tegen de joden en werd na klachten uit zijn ambt ontzet. POOL, DAVID de SOLA Londen 1885-New York 1970. Amerikaans rabbijn en historicus. Studeerde in Londen, Berlijn en Heidelberg. Werd in 1907 in New York rabbijn van de oudste Sefardische synagoge in de VS en bleef daar tot zijn pensionering in 1956. Van 1919-1921 vertegenwoordigde hij de Amerikaanse joden in de ZC in Palestina en tevens de American Joint Distribution Committee. Keerde in 1922 terug naar de VS. POPHAM, E.L. ca 1878-? Diende als cavalerieofficier in India. Was bij de aankomst van Herbert Samuel in 1920 Acting Military Governor (de laatste van OETA). POPHAM, mrs Voorzitster van de Jeruzalemse Relief Laundry. Zij werd beschouwd als de beauty van Jeruzalem. POST, GEORGE EDWARD 1838-1909. Medicus en botanicus, hoogleraar aan de Amerikaanse Universiteit in Beiroet. Auteur van Flora of Syria, Palestine and Sinai, from the Taurus to Ras Muhammed, and from the Meditterranean Sea to the Syrian Desert (Beiroet 1896); in 1932 herzien door John Edward Dinsmore in Flora of Syria, Palestine and Sinai. A handbook of the flowering plants and ferns, native and naturalized from the Taurus to Ras Muhammed, and from the Meditterranean Sea to the Syrian Desert. PRINS, ABRAHAM Alkmaar 1769-1851. Geleerde, die liturgische werken in het Hebreeuws uitgaf. Een der oprichters in 1908 van de Pekidiem en Amarcaliem van het Heilige Land. PRINS, JAN (ps. van Christiaan Louis Schepp) Rotterdam 1876-Naarden 1948. Nederlands dichter en vertaler, o.a. van La Fontaine. Was van 1896-1925 zeeofficier. Zijn poëzie is plastisch en helder met vooral de natuur als onderwerp. PROPERTIUS, SEXTUS ca 47- ca 15 v. Chr. Latijns dichter. De meeste gedichten bezingen zijn geliefde Cynthia. Zijn taal is vaak duister door een overmaat aan mythologie. Werd herontdekt door Petrarca. Q. QUACK, HENRIK PIETER Zetten 1834-Amsterdam 1917. Nederlands jurist en econoom. Hoogleraar in de staatswetenschappen en leer der maatschappij in Amsterdam. Maakte de eerste systematische inventaris van het socialisme in het zesdelige De socialisten. Personen en stelsels (1875-1897). QUERIDO, ISRAËL Amsterdam 1872-id. 1932. Aanvankelijk diamantbewerker, later schrijver en journalist. Verslaggever bij De Amsterdammer. Debuteerde in 1893 met weinig succes met gedichten. Zijn literaire kritieken hadden echter veel succes. Daarnaast schreef hij romans in de naturalistische trant van Zola. In de jaren twintig raakte hij in de ban van de oud-Perzische en Indische literatuur. Zijn werk met een zeer overladen stijl werd tijdens zijn leven zeer gewaardeerd, maar later weinig gelezen. R. RACHEL Dochter van Esther, dienstbode in het ziekenhuis Schaäre Zedek. RACHEL Jongste dochter van Laban en tweede vrouw van Jacob. Hij ontmoette haar bij een bron en kreeg haar pas tot vrouw na veertien jaar dienst bij Laban en nadat hij eerst gedwongen werd met haar oudere zuster te trouwen. Rachel was lang onvruchtbaar, maar kreeg uiteindelijk Joseph en Benjamin, bij wiens geboorte zij stierf. RACHMAN Bediende in het ziekenhuis Schaäre Zedek. RACHMAN, ABDUL Pasja. Minister in Syrië. RADEK, KARL Llov 1885-1939. Sovjet-Russisch politicus en publicist van Poolse afkomst. Legde als een der eersten het wezen van het imperialisme volgens radicaal socialistische ideeën bloot. Keerde met Lenin uit Zwitserland terug naar Rusland en werd lid van het Centraal Comité en het presidium van de Communistische Internationale. RADLER-FELDMAN, zie REDLER FELDMAN RAFFAELI, SAMUEL Rusland 1865-Jeruzalem 1923. Numismaat, die op 15-jarige leeftijd naar Palestina kwam en sinds 1908 actief was in de Palestijnse gemeenschap. Conservator bij de afdeling munten van het Department of Antiquities, waaraan hij zijn beroemde muntenverzameling verkocht. RAGLAN, FITZROY RICHARD SOMERSET Lord. Londen 1885-1964. Militair en auteur. Diende in het leger tot 1921, toen hij na de dood van zijn vader zich terugtrok op zijn landgoed. Werd daarna bekend als auteur van o.m. politicologische werken. Bekendst was The hero (1936), waarin hij ontstaan van heldenmythes analyseerde. RAHABI, RIVKE Jemenietische weduwe. RALIB Pasja. Gouverneur van Es Salt. RAMBAN (NACHMANIDES) = MOSES BEN NACHMAN GERONDI Gerondi in Spanje 1194-Palestina ca 1270. Spaans Talmoedist en arts. Als opperrabbijn van Catalonië werd hij door Jacobus van Aragon gedwongen om een openbaar dispuut te voeren met de apostaat Pallo Christiani, die niet veel succes had met de bekering van de joden. Onderwerp was o.a. het bewijs dat Jezus de Messias was. Ramban toonde aan dat volgens de profeten de Messias een mens van vlees en bloed zou zijn, geen godheid. Hij kreeg een eerbewijs van de koning, maar moest door toedoen van de Dominicanen het land verlaten. Ging in 1267 naar Palestina, waar hij veel leerlingen kreeg. RAMSES II 1290-1244 v. Chr. Farao van Egypte, in wiens regering de laatste bloeiperiode van dat land viel. RAMSI (RAMZI) effendi. Politieofficier in Bethlehem. RAMZI zie RAMSI RAPPARD, CAREL van. Waarschijnlijk: WILLEM EMMANUEL, Ridder van 1883-1958. Diplomaat en hartstochtelijk voorstander van internationale samenwerking. Hij was hoofd van de afdeling Mandaten van de Volkenbond, Zwitsers afgevaardigde van de International Labour Organisation en rector magnificus van de universiteit van Genève. RAS MAKOUNEN zie MAKOUNEN RASHI (SOLOMON BAR ISAAC) Troyes 1040-id. 1105. Belangrijkste commentator op bijbel en talmoed, meest gebaseerd op eerdere rabbinale uitspraken. Van dit materiaal koos hij datgene dat het dichtst bij de letterlijke tekst van de bijbel stond. Zijn roem maakte hem tot onderwerp van vele legenden. Rashi's commentaren op de Pentateuch werden veel herdrukt en door christelijke geleerden in het Latijn vertaald. RATHENAU, WALTHER Berlijn 1867-id. 1922. Duits industrieel, politicus en sociaal denker. Zijn vader richtte in de jaren tachtig de Allgemeine Elektrizitäts-Gesellschaft (AEG) op, waarin hij hem opvolgde. Sinds januari 1922 minister van Buitenlandse Zaken in de Weimar Republiek en voorstander van een verzoeningspolitiek met de overwinnaars. Werd daarom vermoord door Duitse nationalisten. RATTI zie PIUS XI READING, RUFUS DANIEL ISAACS 1st Marquess of LONDEN. 1860-id. 1935. Staatsman en jurist. Afkomstig uit een familie van rijke joodse kooplieden. Werd als jurist betrokken bij een reeks geruchtmakende processen die hem beroemd maakten, o.a. het proces tegen de Ierse nationalist Roger Casement. In 1904 liberaal lid van het Lagerhuis, van 1913-1920 Lord Chief Justice. Van 1920-1926 onderkoning van India. Was daar populair vanwege zijn sympathie voor de Indiërs. Had belangstelling voor joodse en zionistische zaken. REBECCA Dochter of dienstmeisje van een hotelhouder in Hebron. REBECCA Meisje uit de priesterstam. REDLER FELDMAN (FELDMAN; RADLER-FELDMAN), YEHOSHUA (ps.: Rabbi Benyamin) Galicië 1880-Jeruzalem 1957. Zionistisch leider. Studeerde enige tijd aan een landbouwkundig instituut in Berlijn. Vestigde zich in 1908 in Palestina. Secretaris van het kantoor van de ZWO in Jaffa. Na w.o. I directeur van de Mizrachi in Palestina en uitgever van haar periodieken. Een der oprichters van Brith Shalom. REES, Sir J.D. Conservatief, Union-coalist voor Nottingham en tegen het zionisme. Ook auteur van resiverhalen. REHABEAM (REHOBOAM) Koning van Juda ca 928-911 v. Chr. Zoon en opvolger van Salomo, toen het koninkrijk in tweeën werd gesplitst. Het volk kwam tegen hem in opstand en hij wist deze met veel moeite te onderdrukken. Bouwde veel steden in Judea tegen de Egyptenaren. REHOBOAM zie REHABEAM REICH, LEON Galicië 1879-Lvov 1929. Zionistisch en joods leider. Studeerde in Parijs politieke wetenschappen en werd na zijn terugkeer in Galicië het hoofd van de zionistische beweging daar. Werd aan het eind van w.o. I door de Polen gearresteerd wegens verraad, maar vrijgelaten op instigatie van West-Europeanen. Verhuisde naar Parijs en werd een der leidende leden van het Comité des Délégations Juives voor de vredesconferentie van Versailles. Na terugkomst in Polen werd hij parlementslid. REINA Jemenietisch dienstmeisje van mevrouw Goldsmit. REJEB Pasja. Functionaris in Tripolis tijdens de vreedzame penetratie van Lybië door de Italianen rond 1908. RENAN, ERNEST Tréguier 1823-Parijs 1892. Godsdiensthistoricus, wijsgeer en oriëntalist. Werd in 1862 hoogleraar Semitische talen aan het Collège de France, maar moest dit ambt onmiddellijk neerleggen op aandrijven van katholieke conservatieven. Napoleon III benoemde hem echter tot hoofd van een expeditie naar Syrië en Palestina, waar hij de inspiratie vond voor zijn boek La vie de Jésus (1863). Hierin wordt Jezus voorgesteld als een beminnelijke idealist, wiens leer hem boven het hoofd groeit. Na 1870 werd hij opnieuw hoogleraar. RENATO Jongen in Napels. REUBENI (REUVENI), AHARON Oekraïne 1866-1971. Hebreeuws schrijver. Kwam na verblijf in VS, Polen en een Siberisch verbanningsoord in 1910 naar Palestina. Schreef romans, gedichten en artikelen. REUVENI zie REUBENI RICHMOND, ERNEST TATHAM 1874-1955. Militair en architect. Tijdens w.o. I archeoloog en architect in Egypte. Van 1918-1919 in Palestina als adviseur voor de restauratie van de islamitische heilige plaatsen in Jeruzalem. Vanaf okt. 1920 tot maart 1924 Assistant Political Secretary en Chief Adviser van Samuel voor moslimzaken. Antizionist, die in de beweging vooral een bolsjewistisch gevaar zag. Nam ontslag uit protest tegen de prozionistische politiek van de regering. In 1927 kwam hij terug als directeur van de Department of Antiquities, maar op voorwaarde dat hij zich van elke politieke uiting zou onthouden. RIJNBERK, GERARD ABRAHAM van Gouda 1875-Blaricum 1953. Medicus. Studeerde medicijnen in Rome en werkte aan de universiteiten van Rome en Bologna. Sinds 1909 hoogleraar fysiologie aan de universiteit van Amsterdam. Van 1914-1946 hoofdredacteur van het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, waarvoor hij tal van bijdragen op een breed terrein leverde. RIKABY, RIZA (RIDA; ALI RIDHA) Pasja al, Grootvizier van Transjordanië. In 1910 militair gouverneur van Medina. Een van de weinige belangrijke Turkse bestuurders in de Hedjaz. Was lid van Arabische geheime nationalistische verenigingen, maar moest in zijn functie de Turken ontzien. In 1917 commandant van Damascus, waar hij met groot risico Lawrence ontmoette. Na de inneming van Damascus werd hij tot militair gouverneur benoemd. Vergezelde Abdoellah naar Europa in 1922 en in maart van dat jaar vormde hij zijn eerste ministerie. Na een korte onderbreking met Hassan Khalid vormde hij in mei 1924 een tweede ministerie. RIMON, JACOB Polen 1902-1973. Hebreeuws schrijver van poëzie en kinderboeken. Kwam in 1908 met zijn familie naar Palestina. Werkte vanaf 1921 voor de gemeenteraad van Jaffa-Tel Aviv en werd later secretaris van de afdeling maatschappelijk werk. Een der oprichters van Ha-Po'el ha-Mizrachi. Hij was een van de weinige orthodox-religieuze dichters. RITSCHL, GIZA Boedapest 1869-Den Haag 1942. Nederlands dichteres van Hongaarse afkomst, die als circusartieste in Nederland kwam. Haar werk werd ontdekt door Frederik van Eeden. Haar naïeve poëzie, die sterk was beïnvloed door de Hongaarse syntaxis en het feit dat zij het Nederlands niet goed beheerste, was omstreden. Zij werden ook wel getypeerd als ulevellenrijmpjes. RITTER, BERNARD LÖBEL Pruisen 1855-Antwerpen 1936. Nederlands opperrabbijn. Studeerde aan een rabbijnenseminarium in Breslau en werd na veel moeilijkheden in 1885 benoemd tot opperrabbijn van Rotterdam. Na een conflict daar ging hij in 1928 naar Antwerpen. RIVKA Dochter van Ibrahîm, een vriend van Mohammed de bediende in het jongensweeshuis. RIVKE Vrouw van Machmoed, bediende van Siegfried van Vriesland. RIVKE Vrouw woonachtig op de Duitse Plaats. RIVOETSKY Minister in de Oekraïne. Enige joodse zeeofficier in Rusland. RIWLIN, ALTER Kassier bij de Anglo-Palestine Bank. ROBBERS, HERMAN Rotterdam 1868-Amsterdam 1937. Nederlands romanschrijver, criticus en redacteur. Van 1905 tot zijn dood redacteur bij Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Zijn romans beschrijven het gegoede burgerleven. ROBINSON, EDWARD Connecticut 1794-New York 1863. Filoloog en geograaf. Zijn belangrijkste boek is Biblical research in Palestine, Mount Sinai and Arabia Paetra (3 dln. 1841). Dit leidde een nieuw tijdperk in voor de historische geografie. Niet alleen begaf Robinson zich letterlijk buiten de gebruikelijke paden, ook identificeerde hij veel Bijbelse topografie door met de Arabische bewoners te spreken en uit hun mond de bewaarde plaatsen en ruïnes te noteren. RODRIGUES PEREIRA Ofwel: AÄRON Amsterdam 1859-id. 1922. Sefardisch opperrabbijn van de Portugees Israëlietische Gemeente Den Haag. Ofwel: BENJAMIN Amsterdam 1890-1972. Van 1900-1922 rabbijn in de Portugees Israëlietische Gemeente Den Haag; vanaf 1911 rabbijn in Engeland, o.a. Manchester. Ofwel: SALOMON A. Den Haag 1887-Amsterdam 1969. Rabbijn in diverse plaatsen vanaf 1922. ROEWEN SCHLOME, rebbe: zie JUNGREIS ROSENBERG Inwoner van Haifa, die wordt beschuldigd van wapensmokkel. ROSENBLATT, BERNARD ABRAHAM Galicië 1886-New York 1969. Richtte in 1905 op de Columbia Universiteit de eerste zionistische studentenorganisatie in de VS op. Werd rechter in New York. Van 1921-1923 Amerikaans vertegenwoordiger bij het zionistisch bestuur in Jeruzalem. Van 1925-1927 voorzitter van het JNF in de VS en zeer actief in de aankoop van landbouwgrond in Palestina. ROSENBLOOM, SOLOMON Grodno 1866-VS 1922. Amerikaans bankier en filantroop. Emigreerde in 1889 naar de VS en vestigde zich uiteindelijk in Pittsburgh. Krachtig steunpilaar van joodse vestigingen in Palestina. Penningmeester van de Palestine Development Council. ROSENFELD, MIRJAM Vrouw die op de Duitse Plaats woont en wordt ondersteund door de Pekidiem en Amarcaliem. ROSENHEIM, JACOB Frankfurt 1870-1965. Orthodox joods leider. Uitgever van vooral religieuze boeken, o.a. Der Israelit, het leidende joods-orthodoxe weekblad in Duitsland. Rosenheim werd een belangrijk leider in het Duitse orthodoxe jodendom en een der oprichters van de Agoedat Israel in 1912, waarvan hij in 1929 voorzitter werd. In 1906 stichtte hij de Deutsch-Hollaendische Palestinaverwaltung, die vóór w.o. I een heel netwerk van scholen in Palestina oprichtte. ROSENTHAL, JACOB JECHESKIËL Onderopzichter van de huizen der Pekidiem en Amarcaliem. ROSOV, ISRAEL BENJAMIN Rusland 1869-Jeruzalem 1948. Zakenman en zionistisch leider. Werd in 1895 directeur van de Caucasus Oil Company. Hij was lid van de Choveve Zion en vestigde zich in 1919 in Palestina waar hij in de directie van de Hypotheekbank kwam. Vertegenwoordigde van 1901-1935 eerst de Russische en later de Palestijnse zionisten op de congressen van de ZWO. Van 1907-1931 lid van het bestuur van de ZWO. ROSSUM, WILLEM MARINUS, van Zwolle 1854-Maastricht 1932. Lid van de orde der Redemptoristen en Romeins prelaat en sinds 1911 kardinaal. In 1918 werd hij benoemd tot prefect van de Congregatio de Propaganda Fide en als zodanig de belangrijkste man van het katholieke missiewerk. Hij bevorderde in het bijzonder de vorming van een autochtone clerus in de missielanden. ROTENSTEIN, ELIËZER Lid van een Vredesgericht. ROTHERMERE HAROLD SIDNEY (HARMSWORTH) 1st Viscount. Hampstead 1868-Bermuda 1940. Jongere broer van Northcliffe. Ontwikkelde een zeldzaam zakentalent, dat een mooie aanvulling was van het krantengenie van zijn broer. Na diens dood beheerde hij diens kranten. Hij schreef vooral in de Daily Mail en was een bewonderaar van Mussolini en Hitler. ROTHSCHILD, Baron EDMOND de Parijs 1845- Boulogne-sur-Seine 1934. Filantroop. Vader van James. Ging in tegenstelling tot zijn oudere broers niet in de familiebank van de Franse Rothschilds, maar hield zich vanaf zijn jeugd bezig met humanitaire en culturele zaken. Verzamelde o.a. een beroemde kunstcollectie. Begon zijn activiteiten voor joodse aangelegenheden voornamelijk na de pogroms van 1881 en interesseerde zich vooral voor joodse vestigingen in Palestina, dat hij meermalen bezocht. Steunde o.a. de kolonies Zichron Jaäcov en Rishon-le-Zion, waar hij bekend stond als de Ha-Nadiv ha-Yahud (de Welbekende Weldoener). Was voorstander van een ‘rustige’ vestiging door de joden en werd pas na w.o. I aanhanger van het politieke zionisme. Zijn financiële steun werd aangevuld met een bestuur van deskundigen, iets wat tegenstand opriep bij de Jisjoev. Na een ernstig conflict met o.a. Ahad Haäm werden de Rothschildkolonies in 1900 onder toezicht van de Jewish Colonization Association (ICA) gebracht. Zij besloegen 250.000 dunam (25.000 ha) en kregen 14 miljoen franc mee. Bij een volgende bezoek aan Palestina erkende Rothschild dat het nieuwe systeem beter was en het zionistisch werk van essentieel belang. ROTHSCHILD, EVALINA 1839-1866. Zuster van Nathaniel, de eerste lord Rothschild, en echtgenote van haar neef Ferdinand James van de Weense tak. Zij stierf in het kraambed en ter nagedachtenis aan haar werden verschillende charitatieve instellingen opgericht, in Jeruzalem de Evalina de Rothschildschool. ROTHSCHILD, JAMES ARMAND de Parijs 1878-1957. Militair en politicus. Zoon van Edmond. Werd al vroeg naar Engeland gebracht en werd Engels staatsburger. Nam tijdens w.o. I dienst in het Engelse leger en was in Allenby's staf in het Midden-Oosten. Werd naar Palestina gestuurd om vrijwilligers voor het Joods Legioen te winnen. In 1918 naast Ormsby-Gore tweede liaison officier tussen de ZC en de Britse regering. In 1924 president van de in 1923 opgerichte Palestine Jewish Colonization Association (PICA), opvolger van de Jewish Colonization Association (ICA). Ook actief voor de Hebreeuwse universiteit. Van 1924-1945 liberaal Lagerhuislid, vooral actief in de debatten over Palestina. ROTHSCHILD, LIONEL WALTER Lord. Londen 1868-Tring 1937. Bankier en zoöloog. Kwam volgens de traditie in de bank van zijn vader Nathaniel, maar was meer geïnteresseerd in dieren en planten. Gaf in 1908 zijn werk aan de bank op om zich geheel te wijden aan zijn eigen dierentuin en zoölogisch museum op het landgoed Tring. Zionist en erepresident van de Engelse en Ierse zionistische federatie in 1917. Aan hem was de brief van Balfour gericht die bekend werd als de Balfour Declaratie. ROUBANOVITZ, EPHRAÏM Zuid-Rusland 1881-? Plantkundige. Studeerde in Nancy en Lausanne. Sinds 1906 in Palestina. Oprichter en directeur van het botanisch museum van de Hebreeuwse universiteit. ROUSSANOF, NICOLAAS (RUSANOV, NICOLAY SERGEYEVIC) 1859-Bern 1939. Russisch revolutionair. Studeerde medicijnen en was vanaf 1877 actief in revolutionaire bewegingen in Rusland. Verbleef van 1882-1905 in het buitenland, o.a. in Parijs. In 1901 medeoprichter van de Russische Revolutionaire Partij. Frans correspondent voor Russkoye bogatsvo. Emigreerde na de februarirevolutie en publiceerde over het emigrantenleven. RUBEN Eerstgeborene van Jacob en Lea. De stam Ruben was oorspronkelijk belangrijk, maar verloor zijn hegemonie. RUBENI zie REUBENI RUBIN, SALMON -Jeruzalem 1921 Rabbijn en voorzitter van de Tachkemonieschool in Jeruzalem. RUBINOW, ISAAC MAX Grodno 1875-VS 1936. Amerikaans econoom en sociaal werker. Liet zijn medische carrière in de steek om zich te wijden aan statistiek en sociaal werk in de VS. Leidde van 1918-1922 de Hadassah in Palestina, waar hij veel deed aan een eerste aanzet tot moderne gezondheidszorg waardoor onder meer malaria werd teruggedrongen. Hij meende ook dat verzekeringen tegen ziekte e.d. de plaats moesten innemen van charitatieve ondersteuning. RUFIFAN Pasja. Hoofd van de Majali bedoeïenen in Transjordanië. RUHI, HUSSEIN Inspecteur onderwijs en tolk voor emir Abdoellah. RUPPIN, ARTHUR Posen 1876-Jeruzalem 1943. Econoom, socioloog en zionist. Verhuisde al vroeg vanuit een traditionele Oostjoodse omgeving naar het westen. Leidde van 1903-1907 het Bureau voor Joodse Statistiek in Berlijn. Publiceerde in 1904 Die Juden der Gegenwart (later: Soziologie der Juden, 2 dln. 1930-31), waarin hij de basis legde voor een beschrijvende sociologie der joden. Dit boek bracht hem dichter bij het zionisme en in 1908 werd hij leider van het Palestine Office in Jaffa. Werd in 1916 door de Turken verbannen en keerde in 1920 terug. Van 1920-1921 lid van de ZC, van 1921-1927 en ook later van het zionistisch bestuur in Jeruzalem. Van 1908-1914 legde hij de fundamenten van nieuwe joodse vestigingen op het platteland. Van 1920-1933 volgde een systematische uitbreiding van joodse steden en dorpen. Hij zag dat de belangrijkste factor hierin was de pionier en dat deze als gelijke partner met het vestigingsbureau moest werken. Dit leidde tot het kibboetssysteem en coöperatieve vormen. Hij had een belangrijk aandeel in de aankoop van de Yizrael vallei, stukken van de Carmel bij Haifa en grond van het Griekse patriarchaat in Jeruzalem. Hij was een van de oprichters van Brith Shalom in 1925 en hij werkte tot aan de onlusten van 1929 aan een binationale staat in Palestina. RUSANOV zie ROUSSANOF RUTENBERG, RUTHENBERG zie RUTTENBERG RUTH Moabitische vrouw, die met een Hebreeër uit Bethlehem trouwde. Na diens dood ging zij met haar schoonmoeder Naomi naar Bethlehem en trouwde daar met Boaz, een verwant van haar eerste man. Zij was de overgrootmoeder van koning David. RUTTENBERG (RUTENBERG), PINCHAS Oekraïne 1879-Jeruzalem 1942. Pionier van de moderne industrie in Israël. Studeerde techniek in St. Petersburg. Speelde een rol in de Russische revolutionaire beweging en marcheerde in 1905 op Bloedige Zondag in St. Petersburg naast vader Gapon. Van 1907-1915 in Italië, waar hij vooral in de irrigatie werkte. Raakte daar geïnteresseerd in joodse zaken en stelde in 1915 een irrigatieplan voor Palestina op. Keerde na de februarirevolutie naar Rusland terug en hielp bij de verdediging van het Winterpaleis tegen de communisten. Sloot zich korte tijd aan bij de Witte regering. Raakte ervan overtuigd dat ook de linkse beweging besmet was met antisemitisme en ging in november 1919 naar Palestina. Hij maakte daar een overzicht van de watervoorraad van o.a. de Jordaan om een concessie te krijgen voor winning van waterkracht voor electriciteit. De Londense conferentie van 1920 keurde zijn voorstel goed en van de Engelse regering kreeg hij in 1921 een concessie. In 1923 richtte hij na veel moeilijkheden de Palestine Electric Company op, die de concessie kreeg om het water van de Yarmuck en de Jordaan te gebruiken voor het opwekken van energie. Door dit snelle succes bereikte hij dat vooraanstaande Britse industriëlen in het bestuur van zijn onderneming kwamen. Rutenberg organiseerde in de lente van 1921 ook samen met Jabotinsky de joodse zelfverdediging en werd leider van de Hagana in Tel Aviv. RUYTER, MICHIEL ADRAANSZ. de Vlissingen 1607-baai van Syracuse 1676. Nederlands vlootvoogd en zeeheld. S. SAÄDA Eigenaar van een paard. SABA, COSTAKI zie KOESTAKI SABBATAI Heer op wie De Haan lijkt. SACHER, HARRY Londen 1881-1971. Journalist en advocaat. Studeerde in Londen, Oxford en Berlijn. Kwam in 1905 bij de Manchester Guardian en bracht deze aan de zionistische zijde. Hoorde met o.a. Weizmann tot de zogenaamde Manchester groep, die veel voorbereidend werk voor de Balfour Declaratie deed. Ging in 1920 naar Palestina en vestigde daar een succesvolle advocatenpraktijk. Hij verdedigde de joden die bij de voorjaarsrellen van 1920 werden gearresteerd. Keerde in 1930 terug naar Engeland en werd directeur van Marks & Spencer. SACHS, familie. Vrienden van Mirjam Rosenfeld. SACHS Weesjongen. Werd opgeleid voor een kantoorbaan. SACKLER, HARRY Galicië 1883-1974. Eigenlijk advocaat maar ook Hebreeuws en Jiddisch schrijver, die vooral historische romans schreef. Emigreerde in 1902 naar de VS. SACKLER, mevrouw SADOUL, JACQUES 1881-1956. Frans advocaat, die in 1917 in Moskou op een militaire missie was en na de beëindiging daarvan in Rusland bleef. Keerde later als communist terug naar Frankrijk. SAFOUD Pasja el ARUVE Lid van het gevolg van koning Feisal. SAID zie SAÏED SAÏD effendi DAOUD 1882-? Militair. Politie-officier, eerst in Bethlehem, later in Jericho en in Toel Karem. In 1931 Administrative Officer van het district Beisan. SAÏD, BOULOS Boekhandelaar. Broer van Wadia SAÏD, WADIA Boekhandelaar. Broer van Boulos. SAÏED (SAID) Oudste zoon van Riza Tuwfik. SAIED ed DIEN Chauffeur van Hassan Aouedda. SAÏL -1923 Hoofd van de Ajarmieh bedoeïenen, die sneuvelde in de opstand van de Belka bedoeïenen tegen emir Abdoellah. SAKAKINI, KHALIL Jeruzalem 1878-id. 1953. Leraar en Arabisch vertaler. Geboren in een Jeruzalemse familie. Genoot onderwijs bij de Grieks-orthodoxen en Anglicanen. Hij werd een progressieve maar ook nationalistische onderwijzer, die een nieuwe methode voor het Arabisch introduceerde. Werd in w.o. I gevangen genomen, omdat hij joden verborg. Werd in 1919 directeur van de Arabische kweekschool in Jeruzalem. Verbleef ook in Engeland en de VS en vertaalde Engelse literatuur in het Arabisch. SALADIN Tekrit 1137-Damascus 1193. Stichter van de dynastie der Ayubiden en sultan van Egypte en Syrië. Boekte grote successen in de strijd tegen de kruisvaarders en werd bekend als een kundig en zeer edelmoedig heerser. SALAMEH, DIMITRI G. Palestijns Arabisch leider en Grieks-katholiek. Lid van de gemeenteraad van Jeruzalem en vertegenwoordiger van Cook's in Jeruzalem. Penningmeester van de YWCA in Jeruzalem. SALAMEH, GEORGES Arabier uit Hebron. SALGA Huishoudster van dokter Wallach. SALOMO Bediende in een hotel in Hebron. SALOMO Echtgenoot van Hamame. SALOMO Jemeniet uit Jeruzalem. SALOMO Koning van Israël in de 10de eeuw v. Chr. Tweede zoon van koning David en Bathseba. Beroemd om zijn rijkdom en wijsheid. SALOMON CAILA. Dumbala ca 1884-? Falasja, opgevoed door de hogepriester van Guraba, op wiens verzoek hij door Faïtlovitch naar Palestina werd gebracht. SALVERDA de GRAVE, JEAN JACQUES Noordwijk 1863-Den Haag 1947. Nederlands romanist, actief als linguïst en letterkundige. Hoogleraar in Groningen en Amsterdam. SALZMANN, WILLIAM Oekraïne 1883-1970. Amateurgeleerde in rabbijnse en Hebreeuwse literatuur. Emigreerde in 1908 naar New York, waar hij de Standard Bay Corporation oprichtte. Richtte tal van instituten in New York op en hielp ook schrijvers in Palestina. SAMOECHA Weesmeisje in het ziekenhuis Schaäre Zedek, dat werd geadopteerd door zuster Selma. SAMOEGA zie SAMOECHA SAMSON Held of rechter uit de stam Dan en beroemd vanwege zijn bovenmenselijke kracht, die was verbonden met zijn lange haar. SAMUEL, lady. Echtgenote van Herbert Samuel. SAMUEL, mrs. Moeder van Herbert Samuel. SAMUEL Profeet, ziener en rechter uit de 11de eeuw v Chr. Speelde een belangrijke rol in de vestiging van het koninkrijk Israël en zalfde Saul en David tot koning. Hij was de belangrijkste joodse leider sinds Mozes. SAMUEL, EDWIN ?-1876. Vader van Herbert Samuel. Samen met zijn broer Samuel Montagu partner in een firma die handelde in ongemunte edelmetalen. SAMUEL, EDWIN HERBERT 2nd Viscount SAMUEL. Londen 1898-Jeruzalem 1978. Zoon van Herbert Samuel. Diende tijdens w.o. I in Palestina en zat in de staf van de ZC. Vanaf 1920 District Officer in Palestina en tijdens de laatste drie jaar van het mandaat directeur van de radio. Verdeelde zijn tijd tussen Engeland en Palestina en was Labourlid van het Hogerhuis. SAMUEL (SAMUËL), Sir HERBERT 1st Viscount SAMUEL Liverpool 1870-Londen 1963. Kwam uit een welgestelde orthodoxe Engelse familie, maar, hoewel hij regelmatig de synagoge bezocht, was hij niet praktiserend joods. Studeerde in Oxford. Sloot zich aan bij de Liberale partij en nam vanaf 1906 deel aan de regering Asquith, waarin hij verschillende sociale wetten entameerde. Met Asquith verliet hij in 1916 de regering. Vóór 1914 niet actief in de zionistische beweging, maar op de dag waarop Engeland Turkije de oorlog verklaarde, legde hij Lloyd George het zionistisch idee voor. Sinds die tijd pleitte hij in de regering voor een joods nationaal tehuis onder protectoraat van Engeland. Asquith was hier echter niet voor. Vanwege zijn politieke betrekkingen werd hij in 1920 benoemd tot eerste Hoge Commissaris van Palestina, een ambt dat hij tot 1925 vervulde. In de eerste periode, tot 1922, kristalliseerde de Britse politiek zich: Transjordanië werd van Palestina afgescheiden; de joodse immigratie werd gebonden aan een economisch absorptievermogen; er werd een Adviesraad van 4 moslems, 3 christenen, 3 joden en 10 Britse ambtenaren ingesteld. Deze raad functioneerde echter niet langer dan twee jaar wegens een Arabische boycot. Samuel was een kundig bestuurder en legde de fundamenten van het burgerlijk mandaatbestuur, waarbij ook het juridische systeem werd verbeterd. Tijdens zijn bewind verdubbelde de joodse bevolking van 55.000 in 1919 naar 108.000 in 1925; het aantal kolonies van 44 naar 100. De zionistische instituten werden erkend als vertegenwoordiging van de Palestijnse joden en er werd een opperrabbinaat gevormd. Echter, Samuels pogingen om het Arabische verzet te verzoenen met het concept van het joods Nationaal Tehuis mislukten. Hij had bovendien te maken met heftige kritiek van zionistische zijde (vooral van Jabotinsky), die in het geweer kwam bij elke al dan niet vermeende inbreuk op het principe van het Nationaal Tehuis en dan vaak in Londen succesvol lobbyde. Hij organiseerde, min of meer naar het model van het Ottomaanse milletsysteem, in Palestina zowel een zionistische als een Arabische zelfbesturende eenheid en heeft daarmee de tweedeling in het land bevorderd. Samuel bleef ook na zijn ambtstermijn actief in de zionistische beweging. Hij was graag in Palestina blijven wonen, maar zijn opvolger als Hoge Commissaris Lord Plumer was daartegen. In 1920 kreeg hij een knighthood, in 1937 werd hij Viscount. SAMUEL, HORACE BARNETT 1883-1950 Geen familie van Herbert Samuel. Advocaat en schrijver. Vertaalde o.a. Jenseits von Gut und Böse van Nietzsche in het Engels. Hij kwam in 1918 in Palestina met het Joods Legioen en werd militair rechter. Nam ontslag, maar keerde in 1920 terug in Palestina, waar hij zich vestigde als een succesvol advocaat. Hij werd de opvolger van De Haan als juridisch adviseur van de orthodoxe Asjkenazische gemeente van Jeruzalem. Raakte teleurgesteld in de zionistische werkelijkheid in Palestina, die hij te bekrompen vond, maar bleef geloven in het principe van de Balfour Declaratie. Schreef over zijn tijd in Palestina Unholy memories of the Holy Land (1930), waarin 122-124 over De Haan. SAMUEL, Sir STUART MONTAGU 1st baronet. Liverpool 1856-Londen 1926. Broer van Herbert Samuel. Bankier en Lagerhuislid. Sinds 1900 vertegenwoordiger van de arme joodse Londense wijk Whitechapel. Werd in 1919 door de regering naar Polen gestuurd om de oorzaken van de pogroms daar te onderzoeken. In 1920 bestuurslid van de ZWO. Maakte in 1921 zijn eerste Palestinareis. SAMUEL-GRAZOVSKY, HADASSAH Jaffa 1896-? Echtgenote van Edwin Samuel. Werd opgeleid aan de kweekschool in Tel Aviv en studeerde in Genève. Dochter van een bankmedewerker in Jaffa. SAMUEL ibn 'ADIYA Midden 6de eeuw in de Hedjaz. Joods dichter. Schreef Arabische poëzie die is te vergelijken met het beste uit de pre-islamitische krijgspoëzie. Hij bewees een trouw die bij de Arabieren spreekwoordelijk werd, toen hij de dichter Iman al Qays tegen diens vijanden beschermde in de citadel waar hij woonde en weigerde hem uit te leveren in ruil voor zijn eigen zoon. In zijn gedichten zijn weinig sporen van zijn joodse origine. SANHERIB (SENNACHARIB) Koning van Assyrië en Babylon 705-681 v Chr. Verwoestte Babylon en raakte in conflict met Hezekiah, koning van Juda, die aan hem schatplichtig werd. Hij belegerde Jeruzalem, maar kon de stad niet innemen. SAPHIR miss. Lerares aan de Evalina de Rothschildschool. SAPHIR, ASHER Hoofdredacteur van Doar Hajom. SARA Dienstmeisje in een hotel in Hebron. SARA Dienstmeisje in een hotel in Jaffa. SARA Hotelhoudster in Petach Tikvah. SARA Patiënte in het ziekenhuis Schaäre Zedek. SARA Tante van Lea, het dienstmeisje van miss Landau. SARA Vleesverkoopster in Jeruzalem. SARA Vrouw van aartsvader Abraham. SARASATE, PABLO de Pamplona 1844-Biarritz 1908. Beroemd vioolvirtuoos, voor wie Saint-Saëns en Lalo componeerden en die ook zelf componeerde. SASSOON, Sir EZEKIEL Bagdad 1860-Parijs 1932. Irakees joods staatsman. Studeerde in Wenen rechten en zat van 1909-1918 in het Turks parlement. Was van 1921-1923 minister van Financiën in Irak. SAZONOV, SERGEJ DIMITRIJEVITSJ Rjazan 1861-Nice 1927. Russisch politicus en diplomaat in Londen en bij het Vaticaan. Van 1910-1916 minister van Buitenlandse Zaken. Week na de revolutie uit naar Parijs, waar hij in de witte regeringen van Denikin en Koltsjak minister van Buitenlandse Zaken was. SAUL ca 1029-1005 v. Chr. Eerste koning van Israël, die bijna zijn hele regeringsperiode moest vechten tegen de vijanden van Israël, voornamelijk de Filistijnen. Zijn betrekkingen tot de profeet Samuel verslechterden, waardoor hij ook de gunst van Jahwe verloor en zijn dynastie niet werd voortgezet. David volgde hem op. SAVORNIN LOHMAN, Jhr ALEXANDER FREDERIK de Groningen 1837-Den Haag 1924. Antirevolutionair staatsman en minister van Binnenlandse Zaken, die een belangrijke rol speelde in de schoolstrijd. SCARLATTI, DOMENICO Napels 1685-Madrid 1757. Italiaans componist, die talrijke stukken voor piano componeerde. Zoon van de componist Alessandro. SCHAGEVITZ Mizrachist, die ook actief was voor de Watervereniging. SCHANZER, CARLO Wenen 1865-Rome 1953. Italiaans staatsman en hoogleraar staatsrecht. In 1919 minister van Financiën en 1922 van Buitenlandse Zaken. Ook vertegenwoordiger van Italië in de Volkenbond. SCHAPIRA (SCHAPIRO), ABRAHAM Oekraïne 1870-Petach Tikvah 1965. Vestigde zich op 10-jarige leeftijd in Petach Tikvah, waar hij al jong een legendarische verdediger werd, die ook werd gerespecteerd door de bedoeïenen. Bij de rellen van mei 1921 werd hij gearresteerd door de Britten maar vrijgesproken. Drong erop aan dat de sjeikh van Aboe Kisk, de leider van de aanval op Petach Tikvah, pas zou worden vrijgelaten als hij een traditionele vredesceremonie met de joden had gevierd. Beiden werden later goede vrienden. Op Poerimfeest leidde Schapiro jarenlang te paard de optocht. SCHAPIRO zie SCHAPIRA SCHAPIRO (SHAPIRA), MOZES ca 1830-Rotterdam 1884. Vader van Myriam Harry. Handelaar in oudheden in Jeruzalem. Hij beweerde perkamenten fragmenten van zeer vroege manuscripten van Deuteronomium in handen te hebben. Bood deze aan aan bibliotheken in Duitsland en tenslotte het Brits Museum. Zij werden door alle toenmalige geleerden die ze onder ogen kregen vals verklaard. Schapiro was zo teleurgesteld dat hij op terugreis in Rotterdam zelfmoord pleegde. Recente onderzoekingen zetten vraagtekens bij de bevindingen van de 19de-eeuwse geleerden en sluiten niet uit dat de fragmenten wel degelijk echt waren, maar zij zijn sinds 1885 uit de British Library verdwenen. SCHAPIRO, MYRIAM zie HARRY SCHARTEN, CAREL Middelburg 1878-Florence 1950. Nederlands prozaïst, ook bekend als dichter en criticus. Schreef veel samen met zijn vrouw Margot Scharten-Antink. SCHARTEN-ANTINK, MARGOT Zutphen 1869-Florence 1957. Werd vooral bekend door haar driedelige roman Sprotje (1905-1910). Schreef veel met haar man, maar was als romancière beter door haar sobere verteltrant. SCHATZ, BORIS Litouwen 1867-Denver 1932. Schilder en beeldhouwer. Studeerde in Parijs beeldhouwen en werd hofbeeldhouwer van koning Ferdinand van Bulgarije. Werd na een ontmoeting met Herzl enthousiast voor het zionisme en stelde voor om in Palestina een kunstschool te beginnen. Richtte in 1906 in Jeruzalem de kunstschool Bezalel op. Producten hiervan werden al vóór w.o. I in de VS en Europa tentoongesteld. Hij stierf op een promotietour in de VS. SCHENDEL, ARTHUR van Batavia 1874-Amsterdam 1946. Nederlands schrijver met als belangrijkste thema de onmogelijkheid van een evenwicht tussen het persoonlijk en maatschappelijk bestaan. Zijn bekendste roman was Een zwerver verliefd (1904). SCHIFF, JACOB Frankfurt 1847-New York 1920. Financier en filantroop op velerlei terrein. Emigreerde als 18-jarige naar de VS en werd directeur van het bankiershuis Kuhn, Loeb & Co. Leende de Japanse regering geld in de oorlog tegen Rusland en was actief bij de steun voor de Kisjinev slachtoffers. Kwam al vroeg in aanraking met Herzl, maar was sterk gekant tegen het zionisme als politieke beweging en werd pas na w.o. I een sympathisant. Zag Palestina als een mogelijk cultureel centrum niet als een toekomstige joodse staat. SCHILLER, SOLOMON (eigenlijk: BLANKENSTEIN) Russisch Polen 1879-Jeruzalem 1925. Leraar. Woonde in 1897 het eerste zionistencongres bij en vestigde zich in 1910 in Palestina. Werd leraar en later directeur van het Hebreeuwse gymnasium in Jeruzalem. Was lid van Ha Po'el Ha'zair en daarvan gedelegeerde in de Asefat Ha-Nivharim. Later lid van de Va'ad Le'umi. SCHLOUSZ Broer van Nahum, een der mannen achter de Watervereniging. SCHLOUSZ (SLOUSCHZ), NAHUM Bij Vilna 1871-Gedera 1966. Archeoloog en historicus. Werd als kind naar Odessa gebracht. Bezocht Palestina in 1891 als afgevaardigde van het Odessa Palestina Comité om er nieuwe kolonies te stichten. Ging daarna naar Genève, waar hij klassieken en Franse literatuur studeerde en naar Parijs om Semitische talen te studeren. In 1904 hoogleraar Hebreeuwse taal en literatuur aan de Sorbonne. Maakte een aantal reizen naar Noord-Afrika, waar hij Fenicische en Griekse inscripties bestudeerde. Tijdens en na w.o. I actief om de Franse regering met de Balfour Declaratie te laten instemmen. Vestigde zich in 1919 in Palestina waar hij belangrijk archeologisch werk verrichtte en de Palestine Exploration Society nieuw leven inblies. Hij deed ook opgravingen in Tiberias, waar hij de oude synagoge uit de 2de eeuw ontdekte. SCHMETTERLING, (GILEAD) HAIM Galicië1889-? Jurist. Studeerde rechten in Low en Wenen. Vestigde zich in 1920 in Palestina als advocaat. Hij voerde voor de zionistische Jeruzalemse synagogale raad het proces om de belasting op matse, het Paasbrood, tegen de orthodoxe Asjkenazische gemeente. Lid van diverse Jeruzalemse besturen. SCHNELLER, JOHANN JULIUS Zwaben 1820-Jeruzalem 1896. Protestantse, piëtistische zendeling. Vestigde zich in 1854 in Jeruzalem, waar hij als eerste Europeaan buiten de muren ging wonen. Nam een aantal weeskinderen in huis en stichtte in 1860 het Syrische weeshuis, dat in de volksmond naar hem werd genoemd. Het complex gold rond 1900 als het grootste buiten de stadsmuren. SCHOHOT Waarschijnlijk: SHOHAT, ELIEZER 1874-1971. Links lid van de Asefat Ha-Nivharim. SCHÖNFELD (SCHONFELD, SCHOENFELD) VICTOR Hongarije 1880-Londen 1930. Mizrachist en rabbijn, in 1909 in Wenen en in 1911 in Londen. Hij was een uitstekend prediker en leraar, die veel invloed had buiten zijn synagoge. Hij richtte ook een jeugdorganisatie op. In 1920 werd hij uitgenodigd om hoofd van de Mizrachischolen in Palestina te worden. Keerde echter in 1922 gedesillusioneerd terug naar Londen, waar hij actief bleef. SCHOSCHANNAH Hulp in het meisjesweeshuis. SCHOSCHANNAH Hulp in het pension van de familie Blumenfeld. SCHWARZ, JITSHOK Roept de namen af op het Feest van het Waterscheppen. SCHWARZ, LEIZER Stadsomroeper en -aanplakker in Jeruzalem. SCHWARZ, SARA Kruidenierster in Jaffa. SCHWARZ, SHLOMO Gegijzelde wegens schuld. SCHWEITZER, PETER 1874-1922 Industrieel en zionist. Was penningmeester van de Zionist Organisation of America en het Amerikaanse KH. SCOTT Kolonel, die zitting had in de Jeruzalemse rechtbank, maar ontslag moest nemen wegens antisemitische opmerkingen. SEBAG-MONTEFIORE, G.E. zie MONTEFIORE SEELENFREUND, S.J. zie JEDIDJAH SEELIGMANN, SIGMUND Karlsruhe 1873-Amsterdam 1940. Bibliofiel en historicus. Vestigde zich in 1884 in Amsterdam en studeerde daar aan het rabbijnenseminarium. Had wereldwijde contacten met de joodse wereld en een grote bibliotheek die hij openstelde. Hij was conservator van de Bibliotheca Rosenthaliana in Amsterdam. SEGAL Winkelier in Rechovoth. SEGERS, CARL OTTO Leersum 1856-Den Haag 1933. Jurist. Studeerde rechten in Leiden en was van 1903-1907 redacteur van Themis. Hij was hoogleraar in het privaatrecht en maakte ook carrière in de rechterlijke macht. Werd in 1911 lid van de Hoge Raad. SELIG(S)BERG zie SELISBERG SELIM Bediende van majoor Levick. SELIM Soldaat van emir Abdoellah. SELIM I 1466/67-Çorlu 1520. Turks sultan, die in 1512 zijn vader van de troon stootte. Veroverde in 1516 Syrië en in 1517 Egypte. Onder zijn bewind verloor de Turkse vloot voor de eerste keer bij Lepanto. SELISBERG (SELI(G)SBERG;) ALICE LILLIE New York 1873-1940. Studeerde o.a. aan de vrouwenuniversiteit Barnard, waar zij onder de eerste afgestudeerden behoorde. Na haar studie wijdde zij zich aan sociaal werk en hoorde tot het groepje vrouwen dat Hadassah oprichtte. In 1917 coördineerde zij de eerste groep verpleegsters van Hadassah die naar Palestina gingen en zij bleef daar tot 1920, toen zij terugkeerde naar de VS, waar zij zich aan Hadassah bleef wijden. SELLIN, ERNST Altschwerin 1876-Thüringen 1946. Duits Bijbelgeleerde en archeoloog. Stond een literair-kritische benadering van de bijbel voor en leidde o.a. opgravingen in Jericho en Schechem. Hoewel zijn methoden nu achterhaald zijn, is de ontdekking van deze twee plaatsen van groot belang. SELMA, zuster: zie MEIER SENNACHARIB zie SANHERIB SHAKESPEARE, WILLIAM Stratford-on-Avon 1564-id. 1616. Engels toneelschrijver, dichter en acteur. SHAPIRA, MOZES zie SCHAPIRO SHAPIRA, MYRIAM zie HARRY SHAW, THOMAS Lancashire 1872-Londen 1938. Mijnwerkerszoon en Engels Labourlid van het Lagerhuis 1918-1932. SHEBEKO zie SJEBEKO SHEKIR (SHAKIR), Emir. Ca 1889-? Speelde een militaire rol in de Arab Revolt, met name bij de verovering van Taif. Neef en vertrouweling van emir Abdoellah. Hielp Lawrence bij het eerste opblazen van de Hedjazspoorweg in 1916 en versloeg het Turkse garnizoen dat daar was gelegerd. Was een echt traditionele bedoeïen, die zijn haar in vlechten droeg, hoofdluis cultiveerde en zelfs de brim droeg, een gordel van doornen, die diende om een buikje tegen te gaan. SHEM TOB Rijke oude man uit Basra. SHIBLY, JEMAL ?-1945. Palestijns politicus uit Jeruzalem. Werd voor politieke functies gekozen vanwege zijn economische expertise. Was werkzaam in het toerisme. SHOCHET zie MAISEL-SHOHAT, HANNA SHOHAT zie SCHOHOT SHUCKBURGH, Sir JOHN EVELYN Eton 1877-Londen 1953. Brits koloniaal ambtenaar. Studeerde klassieken in Cambridge. Begon in 1900 in het India Office en werd tijdens w.o. I secretaris van een comité dat de regering moest adviseren inzake de vredesregelingen. Zijn lucide rapport daarover was een belangrijke aanbeveling voor zijn verdere carrière. In 1921 werd hij hoofd van het door Churchill ingestelde Middle East Department in het Colonial Office. Hij kreeg tevens de rang van Assistant Under-Secretary of State. In 1939 benoemd tot gouverneur van Nigeria, maar kon wegens het uitbreken van de oorlog deze post niet bezetten. SICHON Emorietische koning van Hesbon, een stad bij de Dode Zee. Verzette zich tegen de doortocht van de Israëlieten op weg naar Kanaän door zijn gebied. SICKAR Koning van de Emorieten. SIDEBOTHAM, HERBERT Manchester 1872-Roehampton 1940. Journalist die in 1895 bij de Manchester Guardian kwam en daar 22 jaar bleef. Van 1922-1923 op voorstel van Lloyd George politiek adviseur bij de Daily Chronicle. Schreef daarna onder verschillende pseudoniemen in de Sunday Times, Daily Sketch en Daily Telegraph. Hij had een persoonlijke belangstelling voor het zionisme, waarover hij veel schreef. SIDHI Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. SILBERSTEIN, gebr. Winkeliers in Jeruzalem. SILMAN, KADISH YEHUDAH LEIB Bij Vilna 1880-1937. Hebreeuws schrijver en satiricus. Onderwees op de eerste Hebreeuwse school in Vilna en bleef leraar, toen hij in 1907 naar Palestina emigreerde. SIMCHA Nicht van Salga, de huishoudster van dr Wallach. SIMCHA Weesmeisje. SIMON Schatter op de bruiloft van Lea. SIMON Tweede zoon van Jacob en Lea. Zijn stam behoorde tot de eerste die het hoogland van Palestina bezette. SIMON de HASMONEEËR Tweede zoon van de joodse priester Mattathias. Werd door zijn vader op diens doodsbed als raadgever aan Juda Maccabaeus aanbevolen. Werd later koning. SIMON de Rechtvaardige Hogepriester ten tijde van Alexander de Grote. SIMON, JULIUS Mannheim 1875-New York 1969. Amerikaans bankier en zionistisch leider. Beheerde tijdens w.o. I met Nehemia de Lieme het JNF in Den Haag en werd door Weizmann uitgenodigd om de economische plannen voor na de Balfour Declaratie te ontwerpen. Aanhanger van de opvattingen van Brandeis. Werd samen met De Lieme en Robert Szold in 1920 naar Palestina gestuurd om de economische situatie van de Jisjoev te onderzoeken. Hun rapport ondervond veel tegenstand, omdat het kritisch was ten aanzien van de rentabiliteit van het lopende Palestinawerk, en werd niet gesteund door het zionistencongres van 1921. Simon legde toen zijn bestuursfuncties neer. Werd later leider van de Palestine Electric Corporation. SIMON, Sir LEON Southampton 1881-Londen 1965. Engels zionistisch leider, Hebreeuws schrijver en Engels ambtenaar bij de Posterijen. Lid van de ZC die Palestina in 1918 bezocht. SIMONS, DAVID Den Haag 1860-Utrecht 1930. Nederlands rechtsgeleerde, van 1897-1927 hoogleraar strafrecht en strafvordering in Utrecht. Van 1902-1930 enige redacteur van het Weekblad van het Recht. Beijverde zich voor humanisering van het strafrecht. SINGER Secretaris van commissie De Lieme-Szold-Simon. SJEBEKO (SHEBEKO), NIKOLAJ 1863-1953. Russisch diplomaat in de tsaristische tijd. Werd in 1912 gezant in Wenen en speelde een belangrijke diplomatieke rol bij het uitbreken van w.o. I. SKOROPADSKIJ, PAVEL PETROVITSJ Wiesbaden 1873-Murnau 1945. Russisch generaal. Vijand van de Sovjetregering en in april 1918 uitgeroepen als hetman, commandant, van de Oekraïne. Stond aan het hoofd van een Duitse marionettenregering en werd na de aftocht van de Duitsers verjaagd. SLOETZKIN zie SLUTZKIN SLOUSCHZ zie SCHLOUSZ SLUTZKIN (SLOETZKIN), LEIZER (LAZAR) Australische textielhandelaar, die vanuit Melbourne vóór w.o. I naar Palestina emigreerde en woonachtig was in Rechovoth. Werd tijdens w.o. I door de Turken verbannen naar Egypte. Richtte in 1924 de Ezra stichting op, die moeders en zuigelingen ondersteunde. Was tegen het zionisme. SMILANSKY, MOSHE bij Kiev 1874-Rechovoth 1953. Hebreeuws schrijver en landbouwpionier. Was afkomstig uit een boerenfamilie en vestigde zich in 1890 in Palestina, waar hij een der oprichters van Hadera werd. Ging in 1893 in Rechovoth wonen, waar hij wijn- en sinaasappelgaarden bezat. Diende tijdens w.o. I in het Joods Legioen. Publiceerde ook veel, onder meer over de geschiedenis van de joodse kolonies en het Arabische leven. Was tegenstander van de boycot van de Arabische arbeid. SMITH, ADAM Kirkcaldy 1723-Edinburgh 1790. Schots econoom en moraalfilosoof. Belangrijkste theoreticus van de vrijhandel en staatsonthouding. SMITH, Sir GEORGE ADAM Calcutta 1856-Schotland 1942. Bijbelgeleerde en theoloog. Reisde verschillende keren door Palestina en schreef de Historical geography of the Holy Land (1894). Dit werk werd populair en kreeg 25 drukken. SMUTS, JAN CHRISTIAAN Kaapkolonie 1870-Pretoria 1950. Zuid-Afrikaans militair en staatsman. Voorvechter van de Boeren, die zijn populariteit verloor door zijn pleidooi voor unificatie met de Britten en deelname aan w.o. I. In 1917 lid van het oorlogskabinet van Lloyd George, in 1919 premier van Zuid-Afrika. Was bevriend met Weizmann en hielp bij het formuleren van zowel de Balfour Declaratie als het mandaat. SNOUCK HURGRONJE, CHRISTIAAN Oosterhout 1857-Leiden 1936. Nederlands oriëntalist met speciale deskundigheid op het gebied van islam en Nederlands-Indië. Na zijn promotie verbleef hij in 1884/1885 in Mekka, hetgeen in die tijd uniek was voor een westers oriëntalist. SNOUCKAERT VAN SCHAUBURG, RENÉ CHARLES Baron. Den Haag 1857-Zwitserland 1936. Nederlands ornitholoog. Medeoprichter en eerste voorzitter van de Nederlandsche Ornithologische Vereeniging in 1901. Hij was een internationale bekendheid op zijn gebied. Zijn verzameling van opgezette vogels en vogelhuiden uit voornamelijk Nederland en Nederlands-Indië berusten o.a. in Pittsburgh en Amsterdam. SNOWDEN, ETHEL geboren ANNAKIN Harrogate 1881-1951. Feministe en reizigster. Reisde veel in Europa, Azië en Amerika, o.a. in april 1923 Palestina. Oprichtster van Women's Peace Crusade. Trouwde in 1905 met Philip Snowden, een bekend Labour leider. SNOWMAN, ISAÄC Londen 1874-id. 1947. Schilder. Studeerde in Londen aan de Royal Academy en later in Parijs. Keerde naar Londen terug en nam in 1897 deel aan een door Zangwill georganiseerde pelgrimsreis naar Palestina. Daar begon hij aan zijn grote werk, The Wailing-Place at Jerusalem, en vanaf die tijd schilderde hij joodse thema's. Hij vestigde zich, na zijn scheiding in 1907, in Palestina en had een atelier boven de Damascuspoort. Hij werd gewond tijdens de novemberrellen in 1921. Bij het uitbreken van w.o. II was hij in Londen en kon hij door zijn zwakke gezondheid niet meer naar Palestina terugkeren. SOCRATES Athene 469-id 399 v. Chr. Grieks wijsgeer, die wegens bederf van de jeugd ter dood werd veroordeeld. SOEFI, ACHMAD il Sjeikh. Hoofd van de Terabin bedoeïenen. SOEFI, CHMED il id. Zoon van Sjeikh Achmad. SOEFI, DJADOENG il Neef van Sjeikh Achmed. SOKOLOF zie SOKOLOV SOKOLOV (SOKOLOF; SOKOLOW), NAHUM Russisch Polen 1859-Londen 1936. Hebreeuws schrijver, pionier in de moderne joodse journalistiek en president van de ZWO. Wonderkind in de studie van de talmoed. Leerde zichzelf seculaire kennis en vreemde talen en maakte zich zo veel van de niet-joodse cultuur eigen. Dit droeg bij tot de niet geringe charme die hij had voor veel leidende personen in de Westeuropese wereld. Hij was de eerste in de geschiedenis van de Hebreeuwse pers die een groot lezerspubliek had. Als een van de vroege aanhangers van Herzl bezocht hij Palestina al vóór w.o. I. Werd in 1911 algemeen secretaris van de ZWO. Bij het uitbreken van w.o. I verhuisde hij naar Londen en werd hij met Weizmann de belangrijkste architect van de Balfour Declaratie. Hij was als voorzitter van de joodse afgevaardigden aanwezig op de vredesconferentie in Versailles en maakte daar diepe indruk met een rede over het joodse lijden. Na de oorlog bleef Sokolov bestuurslid van de ZWO en vanaf 1920 reisde hij veel als propagandist voor het Keren Hajesod. In de lente van 1921 bezocht hij, tegelijk met Churchill, voor de tweede maal Palestina en vormde een tegenwicht tegen de Arabische antizionistische memoranda. Hij was in 1921 voorzitter van het eerste zionistencongres na w.o. I in Karlsbad en tot zijn dood van de daaropvolgende congressen. Hier vervolgde hij de traditie van Max Nordau met uiteenzettingen over de toestand van de joden in de diaspora. Toen Weizmann als gevolg van de Arabische rellen in Palestina in 1929 niet werd herkozen als president van de ZWO, werd Sokolov zijn opvolger. SOKOLOW zie SOKOLOV SOMMER Weesjongen. SONNE, AVRAHAM Galicië 1883-Ramataim 1950. Dichter en opvoedkundige. Studeerde in Wenen en Berlijn. Gaf vóór w.o. I enige tijd les aan de Hebreeuwse kweekschool in Jeruzalem. Ging na de oorlog naar Engeland en werd in 1920 secretaris van het bestuur van de ZWO. Keerde terug naar Wenen, maar vestigde zich in 1938 in Palestina. SONNEFELD (SONNENFELD), JOSEPH CHAÏM Slowakije 1849-Jeruzalem 1932. Eerste rabbijn van de afgescheiden orthodoxe gemeenschap in Jeruzalem en een der invloedrijkste personen in de joodse gemeenschap in de oude stad van Jeruzalem. Werd op 4-jarige leeftijd wees. Volgde eerst de jesjiwa in zijn geboorteplaats Verbó, later die in Pressburg waar hij studeerde bij Abraham Sofer. Leefde in grote armoede. Kreeg in 1870 de titel Moré (de hoogste titel in de rabbijnenopleiding) met een brief vol lof van zijn leraar. Ging toen studeren in Kobersdorf (Burgenland). Hij vergezelde zijn leraar A. Shag in 1873 naar Palestina en vestigde zich in Jeruzalem in de oude stad. IJverde met Mozes Diskin tegen seculaire scholen en richtte met hem een orthodox weeshuis en andere scholen op. Was hoofd van de Hongaarse kohel Shomerei ha-Chomet (Bewakers der Muren) en stichtte o.a. de wijk Battei Ungarn. In 1919 nam hij deel aan een tocht van rabbijnen onder leiding van Kook langs de nieuwe kolonies in Galilea om de bewoners daarvan tot naleving van de joodse wetten te manen. In 1920 werd hij tot rabbijn van een aparte orthodoxe gemeenschap gekozen. Hij richtte ook een Palestijnse afdeling van de Agoedat Israel op. Sonnefeld was voor een complete scheiding tussen orthodoxen en niet-orthodoxen en vocht fel de onderwerping aan de zionistische instituten aan. Was een der oprichters van de Va'ad ha-Ir le-Kehillat ha-Asjkenazim (Stadsraad voor de Asjkenazische gemeenschap) en haar Bet Din (rechtbank) en opponeerde tegen het officiële Jeruzalemse rabbinaat dat door de zionisten was ingesteld en door de Britten erkend. Hij werd daarbij geholpen door De Haan, die hem vereerde en juridisch adviseerde en zorgde dat hij met invloedrijke bezoekers van Palestina in aanraking kwam. Deze waren meestal onder de indruk van de persoonlijkheid van de rabbijn. Hoewel hij een fel tegenstander van het opperrabbinaat van Kook was, achtten beide mannen elkaar en waren met elkaar bevriend. Sonnefeld heeft wel herhaaldelijk verklaard dat hij positief stond tegenover vestiging van joden in Palestina en noemde in een volkstelling het Hebreeuws als zijn taal. Predikte loyaliteit tegenover de regering, maar ook gematigdheid tegenover de Arabieren. SONNENFELD zie SONNEFELD SONNINO, GIORGIO Baron. Pisa 1847-Rome 1922. Italiaans politicus, die in 1893 als minister van Financiën Italië van een bankroet redde. Had in 1915 als minister van Buitenlandse Zaken een beslissende rol in de deelname van Italië aan w.o. I. Was tweede Italiaanse gedelegeerde in de vredesonderhandelingen, maar trok zich in 1919 terug uit het openbare leven. SPAFFORD, ANNA TUBENA geboren LARSSEN Stavanger 1842-Jeruzalem 1923. Echtgenote van Horatio Spafford, die na diens dood het werk in de American Colony voortzette. Haar vader was in 1846 naar Chicago geëmigreerd. Moeder van Bertha Spafford. SPAFFORD, HORATIO North Troy (New York) 1828-Jeruzalem 1888. Zakenman, filantroop en religieus leider. Echtgenoot van Anna Spafford en vader van Bertha Spafford. Na een scheepsramp, waarin zijn vrouw werd gered maar hun vier kinderen verdronken, vestigde hij zich met zijn vrouw in Jeruzalem en stichtte daar een geloofsgemeenschap, die bekend werd als de American Colony. Deze gemeenschap, waarbij zich later ook een groep Zweden voegde, deed veel liefdadig werk en zette later een voorspoedige toeristenindustrie op om haar werk te financieren. SPAFFORD VESTER, BERTHA Chicago 1878-vroege jaren 60. Dochter van Horatio en Anna Spafford, die na de dood van haar moeder de American Colony in Jeruzalem leidde. Trouwde in 1904 met Frederick Vester, zoon van een Duits-Zwitserse dominee in Jeruzalem. SPINOZA, BENEDICTUS (BARUCH) Amsterdam 1632-Den Haag 1677. Nederlands filosoof van Portugees-joodse afkomst. SPIRE, ANDRÉ Nancy 1868-Parijs 1966. Frans dichter en zionistisch leider in Frankrijk, die sterk werd beïnvloed door de Dreyfus-affaire. Een der sprekers voor de zionistische zaak op de vredesconferentie van Versailles. Nam in 1920 deel aan een delegatie die Palestina bezocht, maar kwam in conflict met Weizmann en verliet de zionistische organisatie. SPRINZAK, JOSEPH Moskou 1885-Jeruzalem 1959. Socialistisch-zionistisch leider. Studeerde medicijnen in Beiroet, maar werd door Ha-Po'el Ha-Zair gevraagd als partijsecretaris. Bleef tijdens w.o. I in Palestina. Hielp mee met de oprichting van de Asefat Ha-Nivharim en de Va'ad Le'umi. Werd in 1921 als eerste vertegenwoordiger van de socialistische beweging in Palestina gekozen als lid van het zionistisch bestuur. Hij was medeoprichter van de Histadroet en zat in de gemeenteraad van Tel Aviv. SROER Bediende van Abdoel Salaäm Aouedda. STAMPFER, JACOB Koster van de synagoge van de Pekidiem en Amarcaliem. STANLEY, EDWARD GEORGE Earl of DERBY Londen 1865-Knowsley 1948. Minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet Lloyd George. Werd in april 1918 ambassadeur in Parijs. Kwam in 1920 terug naar Engeland en werd bij het opbreken van de Lloyd George coalitie minister van Oorlog onder Bonar Law. Trok zich in 1924 terug uit de politiek. STANTON, EDWARD ALEXANDER 1867-1947. Diende in het leger in Egypte, van 1900-1908 gouverneur van Khartoem, van 1918-1920 militair gouverneur van het district Phoenicia waaronder Haifa viel. STEIN, LEONARD Londen 1887-1973. Studeerde rechten in Oxford. Vanaf zijn jeugd zionist en actief voor het JNF. Nam tijdens w.o. I dienst, o.a. in Egypte. Werd in 1920 politiek secretaris van Weizmann en vergezelde de laatste op diens toer door de VS in 1921. Publiceerde een standaardwerk over de Balfour Declaratie. STEINSCHNEIDER-HANUSSEN zie HENNISON STENDHAL (ps. van Marie-Henri Beyle). Grenoble 1783-Parijs 1842. Frans schrijver. STEPHAN effendi. Financieel ambtenaar bij het mandaatbestuur. STERN, COCHBA Weesjongen. Werd opgeleid als timmerman. STOFFEL, JAN Deventer 1851-id. 1921. Doopsgezinde sociaal voelende ondernemer, die een groot voorvechter werd van landnationalisatie en redacteur was van het blad Grond voor allen. STOLYPIN, PJOTR ARKADJEVITSJ Dresden 1862-Kiev 1911. Minister-president van Rusland van 1906-1911, toen hij werd vermoord door een revolutionair die tevens lid was van de geheime politie. Stolypin ontbond de eerste drie doema's na de revolutie van 1905, omdat zij hervormingen wilden doorvoeren. STORRS, Sir RONALD HENRY Bury St. Edmunds 1881-Londen 1955. Brits koloniaal bestuurder. Oudste zoon van de dean van Rochester. Studeerde klassieken in Cambridge. Kwam in 1904 in het Britse bestuur van Egypte en werd in 1909 daar Oriental Secretary onder Sir Eldon Gorst. Voor een Engelsman was hij zeldzaam kosmopolitisch en bezat daarbij een soort Voltairiaans cynisme. Genoot van veel verschillende dingen als kunst, conversatie en voedsel. Onder Kitchener als Hoge Commissaris van Egypte was hij in zijn element. Beiden waardeerden de afleidende methoden en cynische humor van de Arabische politici en speelden het spel met verve mee. Na het uitbreken van w.o. I diende Storrs in Egypte onder McMahon en was nauw betrokken bij de onderhandelingen met koning Hoessein over mogelijke Arabische zelfstandigheid na de oorlog. Na een korte tijd in Londen en Bagdad werd hij eind 1917 gouverneur van Jeruzalem onder OETA. Lawrence, met wie hij bevriend was, beschreef hem als de ‘urbane and artful Governor of the place’. Storrs had weinig geduld met de sleur van het dagelijks bestaan, maar speelde een belangrijke rol in het culturele en maatschappelijke leven van de stad. Hij had het niet gemakkelijk bij zijn streven om een faire houding in te nemen tussen de zionistische en Palestijnse aanspraken en werd door de zionistische pers herhaaldelijk, ten onrechte, beschuldigd van antisemitisme. In 1926 werd hij gouverneur van Cyprus, waar hij eenzelfde balans moest zien te vinden tussen Grieks- en Turksgezinden. Hij was daar erg populair, totdat de pro-Griekse stroming te sterk werd. In 1931 werd tijdens zijn afwezigheid het Government House in brand gestoken en verbrandden zijn papieren en kunst- en boekenverzameling. In 1932 werd hij gouverneur van Rhodesië, waar hij zich slecht op zijn plaats voelde. In 1934 nam hij ontslag om gezondheidsredenen. Hij bleef zich diep betrokken voelen bij de zionistische beweging en Israël, maar nam daarbij een steeds kritischer standpunt in. In zijn memoires, Orientations (1937) schreef hij over De Haan, p. 491-492. STORRS-LITTLETON, Lady LOUISE LUCY -1970. Admiraalsdochter, die weduwe was van Henry Arthur Clowes. Zij trouwde Storrs in 1923, maar dit huwelijk bleef kinderloos. STRASCHUN, L.J. Vilna 1875-Sobibor 1943. Godsdienstleraar en commissionair in diamanten. Leraar Hebreeuws van De Haan. In Londen werkzaam als ambtenaar bij de ZWO, alvorens in 1908 naar Amsterdam te emigreren. Hij was voorzitter van de vereniging voor Oostjoodse immigranten Bene Kedem. STRAUS, NATHAN Duitsland 1848-New York 1931. Amerikaans zakenman, die de laatste twintig jaar van zijn leven wijdde aan filantropisch werk met speciale belangstelling voor gezondheidszorg. In Palestina besteedde hij hieraan 20 miljoen dollar. Hij bezocht het land verschillende malen en stichtte bij elk bezoek wel een instituut, waaronder een ziekenhuis in Jeruzalem. Hij droeg ook bij aan Arabische instituten. STRUCK (CHAIM AARON ben DAVID), HERMANN Berlijn 1876-Haifa 1944. Graficus, vooral portrettist, en Mizrachist. Toen hij in 1899 zijn studie in Berlijn voltooide, werd hij vanwege zijn jood-zijn niet benoemd tot leraar. Hij ontmoette in 1900 Josef Israëls, die zijn mentor werd. Bezocht in 1903 Palestina en maakte op zijn terugreis kennis met Herzl, van wie hij een beroemd portret maakte. Was een der oprichters van de Duitse Mizrachi. Vestigde zich rond 1922 in Haifa en gaf les aan de kunstschool Bezalel in Jeruzalem. Totdat de Nazi's de macht veroverden, bezocht hij elke zomer Berlijn. STRUYCKEN, ANTONIUS Doesburg 1873-Den Haag 1923. Nederlands jurist, gespecialiseerd in staatsrecht, en lid van de Raad van State. Hoogleraar in staatsrecht, volkenrecht en wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam. STUBBS, JAMES NELSON Nieuw Zeeland 1889-1972. Australische boer, die met de Australian Light Horse Division in w.o.I in Palestina terecht kwam. Maakte carrière bij OETA en werd in 1922 Director of Lands. Nam in 1948 ontslag. SUAREZ Familie van Egyptische bankiers van Spaanse afkomst. Ca 1875 vormden drie broers het Maison Suarez & Cie, dat bleef bestaan tot de nationalisatie in 1956. Richtte met de familie Cattaui de eerste winstgevende suikerraffinaderij op in Egypte. SUCHTELEN, Jhr NICOLAAS JOHANNES van Amsterdam 1878-Ermelo 1949. Nederlands schrijver en directeur van de Wereldbibliotheek. Als schrijver dichterlijk en sterk beïnvloed door Spinoza. SUEDI-el zie NAGI SULEIMAN Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. SULEIMAN I Trebizonde1494-Szigethvar 1566. Sultan van Turkije. Door de Turken bijgenaamd al-Qanuni, vanwege zijn uitgebreide wetgeving; door de Europeanen de Prachtige, omdat zijn regering (1520-1566) samenviel met de bloeitijd van het Ottomaanse rijk; door de joden Koning Salomo vanwege zijn naam en zijn wijsheid. SUTHERLAND, GEORGE GRANVILLE, 5th Duke of (1888-1963). Brits conservatief staatsman. Zat van 1922-1924 in de Conservatieve regering van Bonar Law en in die van Baldwin als onderminister van Luchtvaart. Van 1928-1929 onderminister van Oorlog. SWANN, HARVEY JULIAN 1884-1950. Bibliothecaris en auteur van French terminologies in the making. Studies in conscious contributions to the vocabulary (1918, door De Haan besproken in De Beweging (1919). Hij werd in 1946 hoofd van de Patterson Library in Paterson, New York, een bibliotheek wier wortels teruggaan tot Benjamin Franklin. SWARTH, HÉLÈNE Amsterdam 1859-Velp 1941. Nederlands dichteres, die haar eerste gedichten in het Frans schreef en op aanraden van Pol de Mont Nederlands ging schrijven. Werd erg bewonderd door Van Deyssel en Kloos. SYDENHAM zie CLARKE SYKES, Sir MARK Londen 1879-Parijs 1919. Brits koloniaal ambtenaar. Reisde van kindsbeen af, ook veel in het Midden-Oosten. Vanaf 1916 was hij in dienst van Buitenlandse Zaken en hij speelde een rol in de Arab Revolt. De Engelse regering gaf hem tijdens w.o. I opdracht om met de Franse consul-generaal in Egypte, Georges Picot, te onderhandelen over de verdeling in dit gebied van de invloedssferen tussen Engeland, Frankrijk en Rusland. Hij moest deze onderhandelingen praktisch op eigen verantwoording voeren. Dit resulteerde in het Sykes-Picotverdrag welks inhoud door de bolsjewistische regering in 1917 werd gepubliceerd. Tijdens deze onderhandelingen leerde hij via Herbert Samuel de zionistische aspiraties kennen. Hij was een warm voorstander van het zionisme en ging ervan uit dat door deze beweging Palestina buiten het verdrag kon blijven. Overleed in febr. 1919 plotseling aan de griepepidemie, toen hij voor de vredesonderhandelingen in Parijs was. SZOLD, HENRIETTA Baltimore 1860-Jeruzalem 1945. Dochter van een bekend rabbijn, die ook lid van de Choveve Zion was. Zuster van Robert. Zij gaf les aan een deftige meisjesschool, maar kwam op een reis naar Europa in aanraking met de Oostjoden, die een diepe indruk op haar maakten. Zij studeerde later in New York Hebreeuws en Talmoedstudie. Door een persoonlijke crisis ging zij met haar moeder reizen en kwam in Palestina onder de indruk van het land. Na terugkeer in de VS richtte zij in 1912 met andere vrouwen Hadassah op om de misère in Palestina te verlichten. In 1918 vestigde zij zich in het land om de gezondheidszorg te organiseren. Ondanks veel geldgebrek en dank zij o.a. bijdragen van Nathan Straus lukte dat. In 1933 wilde zij terugkeren naar de VS, maar kwam toen op het idee om zoveel mogelijk joodse kinderen uit Nazi-Duitsland te redden. Dit resulteerde in de Jeugd-Alija waardoor ca 30.000 kinderen werden gered. SZOLD, ROBERT Illinois 1889-New York 1977. Jurist, die vanaf zijn jeugd, vooral onder invloed van Brandeis, zionist was. Broer van Henrietta. Bezocht in 1919 als lid van de ZC Palestina en keerde in 1920 daarnaar terug als lid van de Reorganisatiecommissie, samen met Nehemia de Lieme en Julius Simon. Steunde de Brandeisgroep. Hij zat vanaf 1922 in het bestuur van verschillende organisaties die de economische ontwikkeling van Palestina ten doel hadden. T. TACHAIEN Bey. Lid van het gevolg van koning Feisal. TACHKOUB zie TEWFIK effendi TAGORE, RABINDRANATH Calcutta 1861-Santi-Niketan 1941. Bengaals dichter, wijsgeer en mysticus, die in 1913 de Nobelprijs voor letterkunde kreeg. Streefde naar harmonie tussen Oost en West. TAL, JUSTUS Arnhem 1881-Amsterdam 1954. Rabbijn. Na een tijd klassieken te hebben gegeven sinds 1918 opperrabbijn van Utrecht, waaraan in 1919 Drenthe werd toegevoegd. Hij was een erudiet mens, liefhebber en kenner van het moderne Hebreeuws. Was fel gekant tegen het zionisme. Bestreed de antisemitische betogen van de Leidse hoogleraar Bolland in 1921. TALAAT, MECHMET Pasja. Edirne 1872-Charlottenburg 1921. Met Enver en Djemal een der leden van het leidende driemanschap van de Jong-Turkse revolutie. Leerde Frans in een school van de Alliance. Na de revolutie van 1908 fungeerde hij in verschillende perioden als minister van Binnenlandse Zaken en was de machtigste man binnen de Jong-Turken. Hij was populair vanwege zijn integriteit en bescheidenheid, maar miste de charme van Enver. Was als minister verantwoordelijk voor de deportatie van de Armeniërs in 1915, hetgeen leidde tot een genocide. In 1917 werd hij grootvizier met de rang van Pasja. De afhankelijkheid van zijn regering van Duitsland dwong hem de VS de oorlog te verklaren. Na de oorlog vluchtte hij naar Duitsland, waar hij werd vermoord door een Armeniër. TALAL ibn ABD-ALLAH Mekka 1909-Istanboel 1972. Oudste zoon van koning Abdoellah van Jordanië. Werd zoals de meeste koninklijke kinderen uit de Hasjemietische dynastie naar de woestijn gestuurd waar een vreemde stam voor hem zorgde. In 1921 werd hij tot kroonprins uitgeroepen. Kreeg van 1927-1929 een militaire opvoeding in Sandhurst en was cavalerieofficier in het Arabische Legioen. Volgde in 1948 zijn vader op, maar leed aan schizofrenie. Hij was een intelligente, ernstige, zeer nerveuze jongen, die niet overweg kon met zijn actieve vader. Zijn schizofrenie openbaarde zich na zijn adolescentie. Perioden van een ernstig soort charme en maanden van waanzin wisselden elkaar af. Hij kon van het ene op het andere ogenblik veranderen in een ijzig, volkomen passief man met de ogen van een gek. In de korte tijd dat hij regeerde was hij een vriendelijk en goed vorst. Hij stelde in Jordanië parlementaire verantwoordelijkheid voor het kabinet in. In augustus 1952 werd hij door artsen geestelijk onbekwaam tot regeren verklaard en opgevolgd door zijn zoon Hoessein. Werd sindsdien verpleegd in Istanboel. TCHERNICHEFSKY (TCHERNICHOWSKY; TSJANIKOFSKI; TSJERNITSKOFSKY), SAUL Krim 1875-Jeruzalem 1943. Arts en Hebreeuws dichter. Zijn poëzie heeft een pantheïstisch karakter en hij werd geïnspireerd door heroïsche Bijbelse verhalen. Vertaalde in het Hebreeuws klassieken als Homeros en het Gilgamesjepos. Van 1906-1922 werd hij vooral beïnvloed door Rusland; van 1922-1931 tijdens een verblijf in Berlijn, door Duitsland. Hij vestigde zich in 1931 in Palestina. TCHERNICHOWSKY zie TCHERNICHEFSKY TCHERNOWITZ zie TSERNOWITZ TEITELBAUM, AARON Jeruzalem 1890-? Werd opgevoed aan een jesjiwa en in 1911 rabbijn. Ging in 1912 naar de VS, waar hij actief was in inzamelingen voor het oorlogsleed in Palestina. Van 1916-1930 secretaris van het Central Relief Committee. Ook oprichter van een bank voor leningen. Keerde in 1933 terug naar Palestina, maar ging in 1940 weer naar de VS. TEMINI (TIMINI) Bey, REFIK (RAFIQ), al- Propagandist van Hoessein in Beiroet. Was daarvoor directeur van een school in Beiroet. Ook vrijmetselaar. TEMKIN zie TEMKINE TEMKINE, (TEMKIN, MOSCHE) MOZES Polen 1885-1958. Arts. Emigreerde in 1906 naar Palestina, waar hij in 1922 arts werd. Was lid van het centraal comité van de Ha-Po'el ha-Zair en secretaris van de arbeidersorganisaties van Galilea (1916) en Samaria (1918). TERZIS, ANDRÉ Winkelier in Jeruzalem. TEVFIK BÖLÜKBAÇI zie TUWFIK, RIZA TEWFIK bek ‘de bekende Tewfik bek’. TEWFIK effendi TACHKOUB (TSCHKOUB) Sjeikh in Hebron. TEX, PAUL den Directeur van de Koninklijke Stoomboot Maatschappij. TSCHKOUB zie TEWFIK THARAUD, gebroeders JÉRÔME (Saint-Junien 1874-Varenville-sur-mer 1953) en JEAN (1877- Parijs 1952) Franse schrijvers, die meestal samen publiceerden. Beiden waren lid van de Académie Française. Jérôme was lector in Boedapest. Zij debuteerden in 1898 in Péguy's Cahiers de la Quinzaine. In 1917 begonnen zij veel boeken te schrijven over het jodendom, een mengeling van romans en reportage. Eerst met vooral bewondering voor de culturele en ethische standaarden van het Oost-Europese jodendom, zoals in Un royaume de dieu (1920). In L'an prochain à Jérusalem (1924) bewondering voor de messianistische aspecten van het zionisme en verachting voor de West-Europese joden die op de Oost-Europese neerkeken. In Quand Israël n'est plus roi (1933) poneerden zij dat het oude en het nieuwe Israël twee verschillende eenheden waren en dat het joodse probleem alleen kon worden opgelost door een fysieke scheiding van de niet-joodse wereld. Over De Haan in Causerie sur Israel (1926), p. 52-53. THIERRY, GERARD JACOBUS Leiden 1880-1962. Assyrioloog. Studeerde in Leiden theologie, in Berlijn en Leipzig assyriologie en egyptologie. Werd in 1913 hoogleraar assyriologie in Leiden. THOMSON, JAN JACOB Breedevoort 1882-Baarn 1961. Dominee en schrijver. Zijn tweede dichtbundel De pelgrim met de lier (1911) vormde in zekere zin zijn programma. Als dichter beïnvloed door Verwey. Vertaalde De idioot van Dostojevsky en was een bewonderaar van de Russische revolutie. Als ‘rode’ dominee verzorgde hij later de dagsluitingen van de VPRO. THON, JACOB Lemberg 1880-Jeruzalem 1950. Jurist. Ging in 1904 naar Berlijn, waar hij Arthur Ruppin hielp met diens statistisch werk. Vestigde zich in 1907 in Palestina. Tot 1920 werkzaam bij het Palestine Office, vanaf 1919 als directeur. Publiceerde in 1919 een uitgebreid rapport over de toestand van de Palestijnse joden tijdens w.o. I. In 1921 directeur van de Palestine Land Development Company, zijn belangrijkste activiteit. Oprichter en eerste voorzitter van de Va'ad Zemani. Lid van de Asefat Ha-Nivharim en voorzitter van de Va'ad Le'umi tot 1930. Ook leider van de Ha-Poel Ha-Zair. Thon was gematigd ten opzichte van de Engelse mandaatpolitiek en oprichter van Brith Shalom, waar hij later uittrad. TIKVAH Meisje uit Gaza. TIMINI zie TEMINI TITUS FLAVIUS VESPANIANUS 39-81. Romeins keizer van 79-81. Nam in 70 onder het bewind van zijn vader Vespanianus Jeruzalem in en verwoestte de Tweede Tempel van Herodes. Richtte na thuiskomst in Rome een triomfboog op, die bewaard is gebleven. TOEKATSINSKY zie TUKATSINSKY TOLKOVSKY (TOLKOWSKY), SAMUEL Antwerpen 1886-Ramat Gan 1965. Landbouwkundige. Vestigde zich in 1911 in Palestina, waar hij nieuwe methoden in de teelt en verkoop van citrusvruchten introduceerde. Hij was zo gefascineerd door de citrus dat van hem werd gezegd dat, als hij het Bijbelverhaal over de zondeval zou kunnen herschrijven hij dan de appel van Eva zou vervangen door een citrusvrucht. Nam tijdens w.o. I dienst in het Belgische leger. Werd daarna in Londen lid van het Zionist Political Committee en was in Parijs secretaris van de zionistische delegatie bij de vredesonderhandelingen. Van 1920-24 lid van de gemeenteraad in Tel Aviv, later Israëlisch consul en gezant in Bern. TOLKOWSKY zie TOLKOVSKY TRIESCH (TRIETSCH), DAVIS Dresden 1870-Ramatayim 1935. Woonde van 1893-1899 in de VS, waar hij de joodse immigratie bestudeerde. Lanceerde in 1895 het idee om joden op Cyprus te koloniseren. Was een tegenstander van Herzls politiek zionisme, hoewel hij wel deelnam aan de zionistencongressen, en van Ruppins ‘langzame kolonisatie’. Na 1917 was hij een maximalist, die honderdduizenden joden in Palestina wilde laten immigreren en de zionistische kolonisatiemethoden inadequaat vond. Hij propageerde industrialisatie in combinatie met de aanleg van tuinsteden. Vestigde zich in 1932 in Palestina. TRIETSCH zie TRIESCH TROELSTA, PIETER JELLES Leeuwarden 1860-Scheveningen 1930. Nederlands sociaal-democratisch politicus. TROMPELDOR (TRUMPELDOR), JOSEPH Rusland 1880-Tel Chai 1920. Soldaat en pionier van de Tweede Alija. Groeide op buiten het traditionele jodendom, omdat zijn vader diende in het Turkse leger. Maakte op het eerste zionistencongres in 1897 kennis met de beweging. Aanvankelijk beïnvloed door Tolstoj verwierp hij het militarisme, maar probeerde niet onder dienst uit te komen om te bewijzen dat joden geen lafaards waren. Nam deel aan de Russisch-Japanse oorlog en organiseerde tijdens zijn Japanse krijgsgevangenschap zionistische groepen. Na terugkomst in Rusland studeerde hij rechten. In 1912 vestigde hij zich in Palestina. Tijdens w.o. I werd hij als Russisch staatsburger naar Egypte verbannen, waar hij Jabotinsky ontmoette. Actief bij de vorming van het Zionist Mule Corps en de tocht naar Gallipoli. In juni 1917 naar Rusland om de voorlopige regering over te halen tot de vorming van joodse milities. Bemoeide zich ook met de vorming van arbeiderspartijen en de centralisatie van de chaloetsbeweging. Hem werd in 1919 gevraagd om de verdediging van de joodse kolonies in Noord-Galilea te organiseren. Op 1 maart 1920 viel een aantal bedoeïenen de kolonie Tel Chai aan. Bij de onderhandelingen tussen de verschillende leiders ontstond een vuurgevecht en werd hij dodelijk gewond. TROTSKI, LEO District Cherson 1879-Mexico 1940. Russisch revolutionair en organisator van het Rode Leger. Werd na de dood van Lenin door Stalin verdrongen en opgejaagd, totdat hij in diens opdracht werd vermoord. TRUMPELDOR zie TROMPELDOR TSCHAIKOV, ANTON Engels violist, die met het leger in Palestina aankwam. Richtte in 1919 samen met Ronald Storrs in Jeruzalem een muziekschool op. Hoewel de school een onmiddellijk succes was, kwamen er spoedig organisatorische en financiële moeilijkheden en Tschaikov keerde eind 1920 terug naar Engeland. TSAIKOVSKY zie TSJAJKOVSKY TSJAIKOVSKY, PJOTR ILJITSJ Kamsko-Votkinsk 1840-St. Petersburg 1893. Russisch componist. TSAJKOVSKY (TSAIKOVSKY), NICOLAAS Wjatka 1851-Parijs 1926. Russisch revolutionair politicus, die een beweging oprichtte die voorloper was van de Narodniki. Later schoof hij op naar rechts en sloot hij zich aan bij de Witten. In 1918 aan het hoofd van een witte regering in Archangel en in 1920 lid van de regering van Denikin in Zuid-Rusland. Week in 1920 uit naar Parijs, waar hij actief bleef in de Russische emigrantenbeweging. TSJANIKOFSKI zie TCHERNICHEFSKY TSERNOWITZ (TCHERNOWITZ), CHAIM Rusland 1871-New York 1949. Rabbijn in Odessa, waar hij een rabbinale school van hoog niveau oprichtte. Joseph Klausner en Nachman Bialik behoorden daar tot zijn leerlingen. Studeerde later in Würzburg rechten, Oosterse talen, filosofie en oude geschiedenis. Werd in 1923 hoogleraar in de Talmoed aan de Jewish Institute of Religion in New York. Hij schreef o.a. over de historische ontwikkeling van de halacha. TSJERNITSKOFSKY zie TCHERNICHEFSKY TUDOR, HENRY HUGH Sir. 1871-1965. Generaal, die in Zuid-Afrika en in w.o. I diende. Werd in 1920 hoofd van de politie in Ierland en in 1922 Inspector General van de gevangenissen in Palestina In 1923 hoofd van het Department of Public Security in Palestina. TUKATSINSKY(TOEKATSINSKY), JEHIEL MICHAL 1872-1955. Rabbijn en hoofd van de jesjiwa Boom des Levens (Ets Haïem) in Jeruzalem. TUWFIK Buurjongen van Abdoel Salaäm Aouedda. TUWFIK effendi. Griekse veearts en buurman van De Haan. TUWFIK (TEVFIK BÖLÜKBAÇI), RIZA (RIDA) Bulgarije 1869-Istanboel 1949. Turks arts en politicus. Bezocht in zijn geboorteplaats een joodse school en studeerde medicijnen in Istanboel. Rusteloos van karakter werd hij herhaaldelijk gearresteerd wegens opruiing. Voegde zich in 1907 bij de Jong-Turkse revolutie, maar verliet deze weer in 1913 vanwege de Turkse verliezen op de Balkan. Schreef een bewonderend gedicht voor de voormalige sultan Abdoel Hamid II, waarin hij de voorkeur uitsprak voor het ouderwetse despotisme boven het totalitaire regime van de Jong-Turken. Was na w.o. I minister van Onderwijs in verschillende Turkse kabinetten en een der vier ondertekenaars van de vrede van Sèvres in aug. 1920, hoewel hij in die tijd geen officiële positie had en hoogleraar in Istanboel was. Eind 1922, na de nationale revolutie van Atatürk die deze vrede niet erkende, moest hij het land verlaten. Hij woonde vervolgens in de VS, Cyprus, de Hedjaz, Libanon en Transjordanië, totdat hij in 1943 mocht terugkeren naar Turkije waar hij weer hoogleraar werd. TVERSKY zie TWERSKY TWERSKY (TVERSKY), NAHUM Kisjinev 1884-? Zionistisch politicus. Afkomstig uit een Chassidische familie. Kwam in 1905 naar Palestina. Lid van de Poale Zion. Van 1920-1933 lid van de Va'ad Le'umi. Actief in verschillende zakelijke en landbouwkundige ondernemingen, o.a. Ben Shemen. Ook uitgever in Tel Aviv. U. UNTERMEYER, SAMUEL Virginia 1858-1940. Amerikaans jurist van nationale faam. Hielp Herman Bernstein, toen deze in 1923 Henry Ford aanklaagde wegens diens antisemitische publicaties. URIEL zie UZIEL USSISCHKIN zie OESSISKIN USSISKIN zie OESSISKIN UYLDERT, MAURITS Amsterdam 1881-id. 1966. Nederlands dichter en prozaïst. Van 1923-1941 kunstredacteur bij het Algemeen Handelsblad. Met Gutteling en anderen behoorde hij tot de kring rond Verwey waaruit in 1905 De Beweging voortkwam. UZIEL (URIEL), BEN-ZION MEIR Jeruzalem 1880-id. 1953. Rabbijn. Studeerde in Jeruzalem en werd daar later leraar. Werd in 1914 opperrabbijn van Jaffa. Bemiddelde tijdens w.o. I voor de joden bij de Turkse autoriteiten. Werd na de oorlog naar Saloniki geroepen om het religieus leven daar een nieuwe impuls te geven. Kwam in 1923 terug naar Palestina en werd opnieuw, tot 1935, opperrabbijn van Jaffa (en Tel Aviv). In 1935 werd hij tot Sefardisch opperrabbijn van Palestina gekozen. Hij vertegenwoordigde de Palestijnse Mizrachi in 1920 op de wereldconferentie in Amsterdam. Ook lid van de Asefat Ha-Nivharim en Va'ad Le'umi. UZZIA ca 785-734 v. Chr. Koning van Juda. Versloeg de Filistijnen en maakte de Ammonieten schatplichtig. V. VACARESCO (VACARESCU), HÉLÈNE Boekarest 1866-Parijs 1947. Roemeens dichteres, die verzen van gepassioneerde lyriek schreef. Hofdame van koningin Carmen Sylva van Roemenië, van wie zij werk in het Frans vertaalde. Zij verbleef meest in het buitenland. De Haan droeg enkele gedichten aan haar op, o.a. De Verzen van Jezus I en V in Nederland (1904). VACARESCU zie VACARESCO VALERO, JOSEPH MOSHE Jeruzalem 1882-1945. Jurist. Afkomstig uit een Jeruzalemse Sefardische bankiersfamilie. Studeerde rechten in Zwitserland waar hij actief zionist was. Werd na zijn terugkomst in Jeruzalem advocaat. VASHTI Echtgenote van koning Ahasverus. Zij weigerde te gehoorzamen, toen de dronken koning haar beval haar schoonheid aan het volk te tonen. Zij werd toen van haar waardigheid vervallen verklaard en opgevolgd door de joodse Esther. VENIZELOS, ELEFTHERIOS Kreta 1864-Parijs 1936. Advocaat en Grieks politicus. Van 1910-1915 minister-president. Kwam wegens zijn progeallieerde gezindheid in conflict met koning Constantijn, die neutraal wilde blijven. De koning moest aftreden ten gunste van zijn zoon en van 1917-1920 werd Venizelos opnieuw minister-president. Verzette zich tegen de Turken en was de motor achter de inval van geallieerden en Grieken op de westkust van Turkije, waar veel Grieken woonden. Zij werden echter verslagen. Werd toen opzij geschoven, maar in 1928 opnieuw premier. Moest na een mislukte coup in 1936 uitwijken naar Frankrijk. VERLAINE, PAUL Metz 1844-Parijs 1896. Frans dichter. Sterk depressief van aard en alcoholistisch. Kwam in een geestelijke crisis terecht na kennismaking met de flamboyante Rimbaud, met wie hij naar België en Engeland vluchtte. In 1873 verwondde hij in Brussel zijn jonge vriend, waarna hij in de gevangenis belandde. Bekeerde zich daar tot het katholicisme en schreef er Romances sans paroles (1874). Hij brak hierin met de oude esthetiek en zijn stijl werd vrijer en impressionistisch. Werd na vrijlating eerst leraar en experimenteerde vervolgens tevergeefs in de landbouw. Na 1883 verzonk hij door het sterven van dierbaren definitief opnieuw in depressie en drankzucht. Kreeg op het eind van zijn leven erkenning. Hij hield lezingen in o.a. België en Nederland en schreef daarover Quinze jours en Hollande (1893). VERMEER, JOHANNES Delft 1632-id. 1675. Hollands schilder van vooral interieurs. VERNON Brits ambtenaar bij Koloniën. VERWEY, ALBERT Amsterdam 1865-Noordwijk 1937. Nederlands letterkundige. Aanvankelijk Tachtiger, maar brak met deze beweging vanwege haar egocentrische en esthetisch karakter. Richtte in 1905 De Beweging op, een letterkundig tijdschrift dat tot 1919 bleef bestaan en door hem geleid bleef. In zijn poëzie wilde hij droom en werkelijkheid, dichterschap en maatschappij samenbundelen. Werd in 1924 hoogleraar in Leiden, waar hij veel invloed uitoefende op de Nederlandse letterkunde. Hij had veel invloed op de jonge De Haan en publiceerde diens poëzie in De Beweging. VESPASIANUS, TITUS FLAVIUS Bij Reate 9-Aquae Cutiliae 79. Romeins keizer van 69-79. Hij liet zijn zoon Titus in het oosten de oorlog met de joden beëindigen. VILNAËR GAON zie WILNAËR GAON VISSER, EMILE Deventer 1889-Givataim (Israël) 1964. Zakenman en medeoprichter van de Deventer Vereniging voor opleiding van chaloetsiem. VITAL zie WITAL VIYERA (VIEYERA), M. Werkzaam bij de textielfirma Van den Berg-Krabbendam in Tilburg. VOOYS, CORNELIS GERRIT de Gouda 1873-Utrecht 1955. Nederlands taal- en letterkundige. Werd in 1915 in Utrecht hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde. Hoorde bij De Beweging. Hij had een veelzijdig oeuvre op beide terreinen en veel invloed op zijn leerlingen. VREDENBURG, JOËL Amsterdam 1866-id. 1941. Opperrabbijn. Volgde in Amsterdam het Nederlandsch Israëlietisch Seminarium en studeerde klassieke talen. Van 1911-1918 met Onderwijzer waarnemend opperrabbijn van Noord-Holland en van 1918-1942 opperrabbijn van Gelderland. Zeer actief in de Agoedat Israël. VRIES, de Boer bij Marum in Groningen, die chaloetsiem in dienst heeft. VRIES, HENDRIK de Zoon van boer de Vries. VRIES, JONAS de Hoorn 1861-Amsterdam 1936 Directeur N.V. Handelsvereniging v/h S.I. de Vries. Actief in allerlei joodse charitatieve organisaties. VRIES, SIMON PHILIP de Neede 1870-Bergen Belsen 1944. Eerst godsdienstonderwijzer en van 1892-1940 rabbijn in Haarlem, waar hij in brede kring een bekende figuur was. Hij stichtte in 1905 de Nederlandse Mizrachie en verdedigde vurig het zionisme tegen de antizionistische orthodoxie, o.a. in zijn polemiek met opperrabbijn Wagenaar. VRIESLAND, SIEGFRIED van Haarlem 1886-Jeruzalem 1939. Advocaat. Broer van Victor. Een der oprichters van de Nederlandse Zionistische Studenten Organisatie in Leiden, waar hij rechten studeerde. Lid van het bestuur van de NZB van 1913-1919, toen hij zich in Palestina vestigde. Vanaf 1919 lid van de ZC en van 1923-1930 penningmeester van het zionistisch bestuur in Palestine. In die functie probeerde hij tegen veel tegenstand in het evenwicht tussen inkomsten en uitgaven te bewaren. Later directeur van de haven in Tel Aviv. Sinds 1927 consul voor Nederland in Jeruzalem. Hij leed aan depressies en pleegde uiteindelijk zelfmoord. VRIESLAND, VICTOR van Haarlem 1892-Amsterdam 1974. Nederlands dichter en criticus. Broer van Siegfried. Studeerde wijsbegeerte en in Frankrijk Franse letteren. Had in proza en poëzie een bespiegelende inslag en een voorkeur voor bon mots. W. WADI-el zie HAMID pasja WAGENVOORT, MAURITS Amsterdam 1859-Laren (G) 1944. Journalist en letterkundige, die veel publiceerde over zijn zwerftochten, met name over het Oosten. Het koffiehuis met de roode buisjes werd in 1916 gepubliceerd. WAGRID ed DIEN (WAHID ED-DIN) Naam van de laatste sultan (1918-1922), die de troon besteeg als Mehmed VI (zie aldaar). De Haan verwart hem met ABDÜLMECID II Constantinopel 1868-Parijs 1944, neef en opvolger van Mehmed VI. Hij werd, nadat in nov. 1922 het sultanaat was afgeschaft, door de Turkse Nationale Vergadering gekozen als kalief. WAHL, SAUL ben JUDAH 1541-ca 1617. Koopman en joods notabele in Brest-Litovsk. Kreeg van de Poolse koning Stephen Bathory het monopolie voor het winnen en verkopen van zout. Rond zijn figuur ontstonden vele legenden. Onder meer zou hij, toen er een nieuwe koning van Polen moest worden gekozen, tijdens de verplichte tussenliggende dagen als rex pro tempore hebben gefungeerd. Hij zou die waardigheid danken aan prins Radziwill die voor zijn zonden op een pelgrimstocht in Italië door Sauls vader uit de moeilijkheden zou zijn geholpen. WAHTI el BOSTANI (BOUSTANI?) Antizionist. WAKEHURST, JOHN de VERE LODER zie LODER WALEY COHEN zie COHEN Sir ROBERT WALEY WALLACH, MOSHE Keulen 1866-Jeruzalem 1957. Arts en pionier op medisch gebied in Palestina. Orthodox opgevoed. Zijn vader was textielhandelaar in Keulen. Wallach studeerde medicijnen in Berlijn en Würzburg. Vestigde zich in 1892 in Jeruzalem en opende in de oude stad een kliniek. Hij moest opboksen tegen veel wantrouwen, omdat hij injecties gaf en gezonde buitenlucht propageerde. In het begin loofde hij prijzen uit aan patiënten die zich door hem wilden laten behandelen. Met financiële hulp uit Amsterdam en Frankfurt kocht hij een stuk grond buiten de stadsmuren aan de weg naar Jaffa voor een modern hospitaal, Schaäre Zedek, dat in 1902 op de verjaardag van Wilhelm II werd geopend. Daarbij hoorde een kleine boerderij, waar tijdens w.o. I een twintigtal koeien werd gehouden. Een noviteit waren de twee aparte quarantaine afdelingen voor besmettelijk zieken. Ook voerde Wallach tegen sterke tegenstand -op aanplakbiljetten werd hij een moordenaar genoemd- inenting tegen difterie in. Wallach bleef het ziekenhuis leiden tot 1947. Hij was strikt orthodox en sprak bijvoorbeeld principieel geen Hebreeuws in het dagelijks leven, omdat het de taal van de bijbel was. Hij stond bekend om zijn dictatoriale strengheid (hij wachtte bijvoorbeeld regelmatig verpleegsters die avondverlof hadden op), maar had daarbij gevoel voor humor, ook wanneer dat ten koste van hemzelf ging. Hij was een groot liefhebber van practical jokes, vooral tegenover personeel dat een dutje deed. Wallach werd bij zowel joden als Arabieren befaamd. In 1947 trad hij af als geneesheer-directeur, maar nog op 90-jarige leeftijd deed hij zijn dagelijkse ronde. Al tijdens zijn leven werd er in Jeruzalem een straat naar hem genoemd. Hij werd begraven op het terrein van het ziekenhuis, dat vooral bekend was als het Wallachhospitaal. Wallach was De Haans beste vriend tijdens zijn verblijf in Jeruzalem. WARBURG, OTTO Hamburg 1859-Berlijn 1938. Botanicus en van 1911-1921 derde president van de ZWO. Kwam uit een rijke geassimileerde bankiersfamilie en kreeg een seculaire opvoeding. Ontdekte veel nieuwe planten in Azië en werd in 1892 hoogleraar in Berlijn. Hoewel een aanhanger van het politieke zionisme was hij een fervent voorstander van joodse vestigingen in Palestina. Hij organiseerde veel daarvoor vóór w.o. I. Vanaf 1921 leidde hij een landbouwproefstation in Rechovoth en vanaf 1925 de botanische afdeling van de Hebreeuwse Universiteit. De laatste jaren van zijn leven was hij in Berlijn aan het bed gekluisterd en hij stierf een eenzame dood. WASHINGTON, GEORGE Virginia 1732-Mount Vernon 1799. Eerste president van de VS, van 1789-1796. WATERS-TAYLOR, BERTIE HARRY 187?-1946. Kolonel, die in april 1919 plaatsvervangend gouverneur van Jeruzalem was en in juni '19 Chief of Staff van OETA. Was sterk gekant tegen het zionisme. WATSON, Sir HARRY Generaal en tijdelijk opvolger van Money als Chief Administrator van Palestina in OETA van juli tot november 1919. Was antizionistisch. Hij werd opgevolgd door Bols. WATZINGER, CARL 1877-1948. Duits archeoloog, die met Sellin opgravingen deed in Jericho en daarover in 1913 een rapport publiceerde. Werkte met Kohl samen bij opgravingen van oude synagogen in Galilea. Het boek dat zij daarover schreven (Antike Synagogen in Galilaea 1916) is nog steeds de fundamentele basis voor dit onderwerp. WAVELL, ARTHUR Londen 1882-Mombassa 1916. Militair en ontdekkingsreiziger. Een der weinigen die als niet-moslim de pelgrimstocht naar Mekka maakte. Beschreef zijn reis in A modern pelgrim in Mecca (1912). WEBER, SHMUEL ARON Jeruzalem 1885-? Rabbijn. Algemeen secretaris van het Palestijns opperrabbinaat sinds 1921. WEDGWOOD, JOSUAH CLEMENT Baron. Staffordshire 1872-Londen 1943. Lid van de bekende familie van aardewerkfabrieken. In 1924 lid van de Labourregering. Fel aanhanger van het zionisme sinds zijn kennismaking met het Zion Mule Corps en Trompeldor in de expeditie aar Gallipoli. Was vooral voor de militante richting van Jabotinsky. WEILL, RAYMOND 1874-1950. Frans Egyptoloog en historicus. Deed opgravingen onder auspiciën van Edmond de Rothschild in de heuvel van Ophel (1913-1914 en 1923-1924). De laatste expeditie legde een groot deel van de stad van koning David bloot. WEINBERG Twee weesjongens die broertjes zijn. WEINSTEIN Vertegenwoordiger van de Amerikaanse zionisten. WEINSTEIN, MARION Auteur van een artikel in de Jewish Chronicle. WEISMANN zie WEIZMANN WEISS, LASAR Inwoner van Jeruzalem. WEISS, LEOPOLD alias MUHAMMAD ASAD Llow (Oostenrijk) 1900-Granada 1992. Journalist. Maakte de universiteit in Wenen niet af en trok in 1920 naar Berlijn om journalist te worden. In 1921 reisde hij naar Palestina, waar hij logeerde bij zijn oom Dorian Weiss, een psychiater. Hij was een freelancer, die dank zij zijn ontmoeting met De Haan ook contacten kreeg met Nederlandse kranten, onder meer De Telegraaf. Werd later vaste correspondent voor de Frankfurter Zeitung. Hij werd gefascineerd door moslems en maakte tochten door de woestijn van Arabië. Hij kwam in dienst van Ibn Saud. Over deze tijd, waarin ook zijn bekering tot de islam viel, publiceerde hij zijn memoires in The road to Mecca (1954), dat veel succes had en waarin hij ook over De Haan schreef (106-107). Begin jaren dertig raakte hij gedesillusioneerd met Ibn Saud. Hij reisde verder oostwaarts en belandde in India. Tijdens w.o. II werd hij geïnterneerd, omdat hij nog steeds Oostenrijker was. Na de oorlog identificeerde hij zich met het nieuwe Pakistan en in 1952 werd hij vertegenwoordiger van Pakistan bij de VN. Hij zou een belangrijk aandeel hebben geleverd bij het ontwerp van de Pakistaanse grondwet. Maar ook in dit nieuwe land van zijn adoptie raakte hij teleurgesteld vanwege de toenemende onverdraagzaamheid. Nadat hij zich later had terugtrokken in Spanje, werkte hij aan een Engelse vertaling van de Koran (The message of the Qur'an), die werd gepubliceerd in 1980. WEISSMANN, WEISZMANN zie WEIZMANN WEIZMANN (WEISMANN, WEISSMANN, WEISZMANN), CHAIM Motol (bij Pinsk) 1874-Rehovot 1952. Zionistisch leider en president van de ZWO van 1921-1931 en 1935-1946. Zoon van een houthandelaar. Bezocht een traditionele joodse school, maar ging chemie studeren in Darmstadt, Berlijn en Freiburg, waar hij zijn studie voltooide. Werd in 1901 docent scheikunde aan de universiteit van Genève. Hij begon in 1904 aan de universiteit van Manchester als onbetaald onderzoeksassistent en werd er in 1913 lector biochemie. Hoewel hij door privéomstandigheden het eerste zionistencongres in 1897 niet kon bijwonen, was hij al vroeg in de organisatie van de beweging betrokken. Hij werd Herzls belangrijkste tegenstander met zijn these dat praktische vestiging van joden in Palestina vooralsnog belangrijker was dan politieke successen. Daartoe richtte hij in 1901 de zogenaamde Democratische Partij binnen de beweging op, die vooral in Oost-Europa veel aanhang kreeg. In Manchester verzamelde hij een aantal joden en niet-joden om zich heen, die later een belangrijke rol zouden spelen in de beweging. Hij was een der ijveraars voor een Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem, die in 1901 de formele steun van het zionistencongres kreeg. In 1907 maakte hij zijn eerste reis naar Palestina en onderzocht daar de mogelijkheden voor chemische industrieën. In 1906 werd hij door een vriend voorgesteld aan Arthur Balfour, die hij pas in 1915 opnieuw zou zien. Vanaf het begin van w.o. I was hij overtuigd van een Engelse overwinning en begon hij, zonder een officiële functie in de organisatie, in Britse politieke kringen de zionistische idee te propageren. Hij won zulke uiteenlopende figuren als Lloyd George, Churchill en Edward Grey en werd hierbij zeer geholpen door zijn charismatische persoonlijkheid. De charme van Weizmann was voor vriend en vijand legendarisch en werd door een tijdgenoot bijna feminien genoemd. Hij was overigens ook vaak ten prooi aan diepe depressies en buien van grote wanhoop bij tegenslagen in de beweging. Zijn inspanningen culmineerden uiteindelijk in de Balfour Declaratie van 2 november 1917, een brief van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken aan Lord Lionel Walter Rothschild, waarin de joden Britse steun voor de vestiging van een Nationaal Tehuis werd beloofd. De praktische politieke berekeningen van deze opzienbarende stap zijn nooit geheel verklaard. Een rol zou hebben gespeeld dat Weizmann een goedkopere methode ontdekte om aceton te fabriceren, een bestanddeel van dynamiet dat een steeds belangrijker product tijdens w.o. I werd. Zeker is dat Engeland hoopte de sympathie van Amerikaanse joden voor Engeland te versterken. Maar ook heeft een rol gespeeld dat Engeland Frankrijk uit Palestina, het buurland van het Suezkanaal, wilde houden. Tenslotte is waarschijnlijk een overschatting van joodse invloed en joods geld in de wereld een factor geweest. Weizmann werd door het spectaculaire succes van de Balfour Declaratie een centrale persoon in het wereldjodendom. Maar ondanks zijn grote diplomatieke successen was zijn leiderschap binnen de ZWO in de eerste jaren na w.o. I sterk omstreden en werd dit regelmatig bedreigd. In 1918 werd hij benoemd tot voorzitter van de ZC, die door de Britse regering in het leven was geroepen en naar Palestina werd gestuurd om haar te adviseren bij de implementatie van de Balfour Declaratie. De ZC werd door de meeste Palestijnse joden met enthousiasme maar door het Britse militaire bestuur onder leiding van Allenby met reserve ontvangen. De laatsten meenden dat het succes van de hele onderneming afhing van een vergelijk van de zionisten met de Arabische nationale beweging. Weizmann reisde daartoe naar Akaba om emir Feisal te ontmoeten, die toen de belangrijkste leider van het Arabisch nationalisme was. Feisal beloofde schriftelijk de zionistische aspiraties in Palestina te ondersteunen op voorwaarde dat de Arabische aspiraties in Irak en Syrië zouden worden gehonoreerd. Omdat hij in beide landen niet kreeg wat hij hoopte, voelde hij zich al snel van zijn belofte ontslagen. In 1919 leidde Weizmann de zionistische delegatie op de vredesconferentie van Versailles en pleitte daar voor internationale erkenning van de Balfour Declaratie. Op deze conferentie werd door de mogendheden het Engels mandaat over Palestina erkend. De Balfour Declaratie werd in veel Oost-Europese joodse gemeenschappen met bijna messianistische verwachtingen begroet, terwijl Weizmann, die zich wel degelijk realiseerde dat de verklaring in vage bewoordingen was gevat en dat er veel problemen van allerlei aard moesten worden overwonnen, probeerde de hoge verwachtingen te temperen. In de jaren twintig en dertig opereerde hij in het vacuüm tussen droom en werkelijkheid. Afgezien van de voorzichtigheid van de Britse bestuurders ter plekke, werd Palestina het toneel van Arabisch verzet, dat hoewel er rustige tussenpozen van jaren waren, culmineerde in een regelrechte moordpartij in 1929 en een jarenlange Arabische boycot, die tot 1936 duurde. Bovendien kreeg de zionistische beweging te maken met financiële problemen, omdat de inzamelingen geen gelijke tred hielden met wat nodig was voor de immigratie. Weizmann kreeg ook te maken met oppositie van de Amerikaanse joden, traditioneel een belangrijke geldbron. Deze meenden dat het Tehuis vooral op gezonde zakelijke basis moest worden opgetrokken en zagen met afschuw het systeem van gesubsidieerde kolonies. Met een onderbreking van vier jaar (1931-1935) leidde hij de ZWO tot 1946. In 1949 werd hij de eerste president van de staat Israël. Tijdens w.o. II was hij adviseur van het Britse ministerie voor bevoorrading en deed hij onderzoek naar synthetisch rubber en benzine. WELBY, Lady VICTORIA geboren Stuart-Wortley 1837-1912. Linguïste. Was hofdame en petekind van koningin Victoria. Reisde veel met haar moeder en huwde in 1863 Sir William Welby-Gregory. Na een omstreden boek te hebben geschreven over godsdienstonderwijs, ontdekte zij dat religieuze expressie sterk werd beperkt door het gebruik van verouderd taalgebruik en vanaf 1885 was haar belangstelling geheel gericht op het probleem van taal. Haar belangrijkste theorie was dat de taal de ervaring volgt en niet omgekeerd. Men moet volgens haar een linguïstisch geweten ontwikkelen en vooral de organische, veranderende aard van de taal begrijpen. WENSINCK, ARENT JAN Aarlanderveen 1882-Leiden 1939. Nederlands oriëntalist, die in 1912 zijn leermeester Snouck Hurgronje in Leiden opvolgde. Hij was hoogleraar Hebreeuws, Arabisch, islam en Syrisch. WEYDEN, ROGIER van der Doornik ca 1400-Brussel 1464. Zuid-Nederlands schilder. WEYGAND, MAXIME Brussel 1867-Parijs 1965. Frans generaal, die in w.o. I vocht. Adviseerde Pilsoedski in de Russisch-Poolse oorlog en leverde een belangrijke bijdrage bij het afslaan van een Russische aanval op Polen. Werd in april 1923 als opvolger van Gouraud Hoge Commissaris en opperbevelhebber van Syrië, tot november 1924. Hoewel hij in 1935 met pensioen was gegaan, werd hij in 1939 teruggeroepen en opnieuw opperbevelhebber van het Levantleger. Zat in de Vichyregering tot 1942, toen hij door de Duitsers gevangen werd genomen. WHITTINGHAM, GEORGE NAPIER 1865-1941. Vanaf 1907 als predikant verbonden aan een Londense kerk in Kentish Town. Over zijn reis in Palestina publiceerde hij The home of fadeless splendour; or, Palestine of today. With a foreword by Sir Arthur Wigram Money. Londen 1921. Over De Haan p. 161 e.v. WIBAUT, FLORENTINUS MARINUS Vlissingen 1859-Amsterdam 1936. Nederlands socialistisch politicus en leider van de SDAP. Vooral bekend als wethouder in Amsterdam. WIJDEVELD, HENDRICUS THEODORUS Den Haag 1885-1987. Nederlands architect, die was opgeleid door Pierre Cuypers. Aanhanger van de Amsterdamse School. Van 1917-1931 redacteur van het blad Wendingen. WIJNKOOP, DAVID Amsterdam 1876-id. 1941. Socialistisch politicus. Was aanvankelijk lid van de SDAP, maar trok steeds meer naar links en werd in 1909 medeoprichter van de Sociaal-Democratische Partij, die in 1918 werd herdoopt tot Communistische Partij Holland. Werd in 1935 op last van Moskou daaruit gestoten. Tot aan zijn dood politiek actief als lid van de Tweede Kamer en de Amsterdamse gemeenteraad. WILDE, OSCAR Dublin 1856-Parijs 1900. Engels dichter, criticus en toneelschrijver die ook bekend werd door twee beruchte processen wegens homoseksualiteit. Zijn veroordeling kwam hem te staan op gevangenschap en verbanning. WILHELM II Potsdam 1859-Doorn 1941. Duits keizer van 1888-1918, toen hij abdiceerde en naar Nederland vluchtte. Hij was de motor achter het uitbreken van w.o. I. In het najaar van 1898 bezocht hij Palestina om de daar door de Duitsers gestichte kerk van de Verlosser in te wijden. Op deze reis ontmoette hij Herzl. WILKANSKY, ISAAC (YITZHAK AVIGDOR) Litouwen 1880-Rechovoth 1955. Landbouwkundige, die zich rond 1908 in Palestina vestigde en van 1909-1919 hoofdadviseur voor de landbouw was voor het Palestine Office in Jaffa. Hij leidde o.a. de kolonies Ben Shemen en Hulda. Ook lid van de ZC en van verschillende delegaties naar Londen. In 1921 een der oprichters van een landbouwkundig proefstation, dat later werd verplaatst naar Rechovoth, het latere Weizmann Instituut. WILKENS, GEORGE ALEXANDER Minahassa 1847-Leiden 1891. Nederlands etnoloog en bestuursambtenaar in Nederlands-Indië. Vanaf 1885 hoogleraar in Leiden. WILLIAMS, T.W. Journalist bij de New York Times. WILNAËR GAON (VILNAËR GAON; ELIJAH BEN SOLOMON ZALMAN) Selez (Polen) 1720-Vilna 1797. Een der beroemdste Talmoedgeleerden van zijn tijd. Hij staat bekend als de Wilnaër Gaon, een eretitel die De Wijze betekent. Hij verwierf zich, voornamelijk door zelfstudie, kennis van de kabbala en natuurwetenschappen. Na vijf jaar door Duitsland en Polen te zijn getrokken, vestigde hij zich in 1745 in Vilna. Hier kreeg hij grote invloed door zijn kennis en ascetische levenswijze. De Wilnaër Gaon was een verklaard tegenstander van het Chassidisme, dat in zijn tijd een belangrijke stroming binnen het jodendom werd. WILSON, Sir HENRY HUGHES Currigane 1864-Londen 22 juni 1922. Veldmaarschalk sinds 1919. Was van Ierse afkomst en fel tegenstander van Ierse onafhankelijkheid. Werd op de drempel van zijn huis vermoord door leden van de Sinn Fein. WILSON, THOMAS WOODROW Virginia 1856-Washington 1924. Democratisch president van de VS van 1912-1920. Probeerde in w.o. I neutraal te blijven, maar verklaarde de Centralen in april 1917 de oorlog. Stelde 14 punten op ter regeling van de naoorlogse situatie. Hiervan waren belangrijke onderdelen zelfbeschikking der volkeren en schepping van een internationale organisatie die twisten tussen staten vreedzaam zou oplossen. De VS kozen echter na de oorlog voor isolationisme. Toch had Wilson een belangrijke stem in de vorming van de Volkenbond. Vanuit zijn opvattingen over zelfbeschikkingsrecht stond hij zowel positief tegenover het zionisme als tegenover minoriteitrechten voor joden in Oost-Europa. In 1920 werd hij getroffen door een beroerte en speelde verder geen politieke rol meer van betekenis. WINGATE, Sir FRANCIS REGINALD Renfrewshire 1861-1953. Beroepsmilitair, die al jong naar India ging. Ging van India naar Egypte en werd daar in 1887 benoemd op de afdeeling inlichtingen, waar hij twaalf jaar bleef. Vocht met Kitchener in de slag om Omdoerman in de Soedan en speelde een rol in Fasjoda. Werd in 1899 gouverneur van Soedan en bleef daar tijdens w.o. I. In 1916 kreeg hij tevens de leiding over de onderhandelingen met sherif Hoessein van Mekka en speelde zo een belangrijke rol in de organisatie van de Arab Revolt. Werd in januari 1917 Hoge Commissaris van Egypte tot 1919, toen Allenby zijn functie overnam. Trok zich in 1922 terug uit de actieve dienst. WINTRINGHAM-LONGBOTTOM, MARGARET 1879-1955. Van 1921-1924 lid van het Lagerhuis voor Labour. WISE, STEPHEN Boedapest 1874-New York 1949. Rabbijn in de VS. Was van 1898-1904 leider van de Federation of American Zionists. Bepleitte op de vredesconferentie van Versailles zowel de zionistische als de Armeense zaak. Wekte samen met Brandeis bij president Wilson belangstelling voor de zionistische zaak. Op de Cleveland Convention schaarde hij zich aan de zijde van Mack en Frankfurter en trok zich na hun nederlaag terug uit al zijn functies binnen de zionistische organisatie in de VS. WITAL (VITAL), HAYYIM Safed 1542-Damascus 1620. Belangrijke kabbalist, die voornamelijk het werk van anderen samenvatte en wiens leven werd omringd door legenden. Zou wonderen hebben verricht o.a. door met magische formules geesten op te roepen. WITTE, SERGEJ JOELJEVITSJ Tiflis 1849-St. Petersburg 1915. Russisch staatsman van Nederlandse afkomst. Van 1892-1903 minister van Financiën en na de mislukte revolutie van 1905 minister-president. Trad snel af, omdat de reactie de overhand kreeg. Vanwege zijn bemoeienissen met staatsleningen maakte hij kennis met joodse financiers en bekritiseerde hij de discriminerende politiek tegenover de joden. WOITINSKY, SAUL Russisch hoogleraar. WOLFFSOHN, DAVID Litouwen 1856-Homburg 1914. Opvolger van Herzl in 1905 als president van de ZWO. Herzl had veel te danken aan het trouwe en bescheiden karakter van Wolffsohn, die ook veel meer dan hij afwist van het joodse leven. Wolffsohn stelde de blauw-witte zionistische vlag voor en de Bijbelse shekel als contributie voor de leden van de ZWO. Hij was samen met Kann de belangrijkste financiële man in de vroege jaren van de ZWO. Hij kreeg veel kritiek vanwege zijn zakelijke aanpak, maar lang kon men moeilijk zonder hem. In 1911 werd hij door de oppositie van de practici onder leiding van Weizmann niet herkozen. WORELL Lid van het Amerikaans Oudheidkundig Gezelschap. WRANGEL, PJOTR NIKOLAJEVITSJ Baron. Kaunas 1878-Brussel 1928. Russisch generaal van Baltische afkomst. Kreeg in april 1920 als opvolger van Denikin het bevel over het Witte Leger in Zuid-Rusland. Werd in november 1920 teruggeslagen en week uit naar Istanboel. De rest van zijn leven bracht hij in ballingschap door. Y. YAHYA zie YEHIA YAHUDA (YAHUDAH), ABRAHAM SHALOM Jeruzalem 1877-Connecticut 1951. Oriëntalist, wiens familie uit Bagdad kwam. Publiceerde als 15-jarige zijn eerste boek Kadmoniyyot ha-Aravim (Arabische oudheden). Studeerde in Heidelberg en Straatsburg Semitische talen, o.a. bij Nöldeke. Van 1914-1922 hoogleraar in Madrid. Na 20 jaar reizen waarin hij veel boeken en manuscripten verzamelde werd hij in 1942 hoogleraar in New York. YANBAH, EMILE Advocaat in Cairo en propagandist voor koning Hoessein. YASSIN Pasja il HASJIMI 1894-Damascus 1937. Generaal in het Turkse leger, die een belangrijke rol speelde in de nationale beweging van Irak en in 1922 werd opgenomen in het eerste kabinet onder koning Feisal. Van 1924-1925 eerste minister en later opnieuw van 1935-1936, toen hij werd afgezet. Hij zette zich toen ook in tegen het groeiende antisemitisme in Irak. YEHIA (YAHYA b. MUHAMMAD) ca 1869-1948. Iman van Yemen. Volgde zijn vader op in 1904 en streed net als deze tegen de Turken voor onafhankelijkheid, hoewel hij tijdens w.o. I wel loyaal aan hen bleef. Na de val van het Ottomaanse rijk in 1918 verklaarde hij Yemen onafhankelijk, waardoor dit het eerste onafhankelijke Arabische land werd. Hij wantrouwde elke westerse vernieuwing en had bovendien veel problemen met de stammen in zijn land, die elke staatscontrole wantrouwden. Hij voerde daarom in 1922-1923 veel militaire campagnes en pas in 1926 werden zij onderworpen. Werd wegens zijn despotisme bij een staatsgreep in 1948 vermoord. YELLIN zie JELLIN YONAS, HEMDA Litouwen 1873-1951 Tweede echtgenote van Ben Jehoedah sinds 1892. Studeerde chemie. Leerde Hebreeuws van haar man en assisteerde hem meer dan 30 jaar bij zijn woordenboek. Zij zette na diens dood dit werk voort. Publiceerde zelf o.a. korte verhalen in het Hebreeuws en een biografie van haar stiefzoon Ben Avi. YOUNG, Sir HUBERT WINTHROP 1885-1950. Majoor. Diende eerst in het Indische leger. Van 1915-1917 Assistant Political Officer in Mesopotamië. Kwam in 1919 op het Colonial Office en was van 1921-1927 tweede man na Shuckburgh op het Middle East Department van het Colonial Office. Later actief in Irak en gouverneur van o.m. Rhodesië. Z. ZACHARIAH (ZACHARJA) Een van de twaalf kleine profeten (520-18 v. Chr.). Gaf het volk weer hoop en drong aan op opbouw van het huis Gods. ZACHARJA zie ZACHARIAH ZAGHLOEL (ZAGHLUL) Pasja, SA'D Ibjana ca 1860-Cairo 1927. Egyptisch nationalistisch politicus. Stamde uit een rijke boerenfamilie. Studeerde rechten aan de Azhar universiteit te Caïro en begon zijn carrière als ambtenaar aan de rechtbank. Hoewel aanvankelijk een vriend van de Britten, werd in zijn huis in 1906 de de definitieve anti-Britse koers van de Nationale Partij uitgezet. Werd in 1906 minister van Onderwijs, daarna van Justitie en trok zich in 1913 terug uit de regering. Toen in 1917 sultan Foead constitutionele hervormingen aankondigde en Wilson zijn 14 punten ter regeling van de naoorlogse situatie publiceerde, voelde Zaghloel zich de ware vertegenwoordiger van het Egyptische volk. Hij keerde terug in de politiek. Ondanks oppositie van de Britten en verschillende Egyptische nationalistische leiders, was zijn positie eind 1918 gevestigd. Zaghloel wilde in november 1918 een delegatie van de Wafd (Onafhankelijkheidspartij naar de vredesconferentie van Versailles leiden met de eis van volledige onafhankelijkheid voor Egypte. Hij werd echter door de Britten verbannen naar Malta. Dit veroorzaakte grote onrust in Egypte, die zijn piek bereikte in maart-april 1919. Dit leidde tot de vrijlating van de bannelingen en Zaghloel kreeg alsnog het leiderschap van de Egyptische delegatie naar Versailles. Hij bleef tot eind maart 1921 in Europa, maar slaagde er niet in de publieke opinie daar te mobiliseren voor de Egyptische onafhankelijkheid en de vredesconferentie erkende het Britse protectoraat over Egypte. Zaghloels terugkeer naar Caïro werd geëntameerd door Adly, die de verantwoordelijkheid voor de lopende onderhandelingen met de Britten wilde afwentelen op de Wafdpartij. Hij werd echter in december 1921 opnieuw gearresteerd en eerst naar Aden, later naar Gibraltar gestuurd, waar hij als een gast van de Britten werd beschouwd. Intussen werd op 15 maart door de Britten de Egyptische onafhankelijkheid erkend. 17 september 1923 keerde Zaghloel terug naar Caïro en nam hij deel aan de verkiezingen die in januari 1924 resulteerden in een 90% overwinning van de Wafdpartij. Hij werd in januari 1924 premier, maar in november door de Britten tot aftreden gedwongen. Hoewel de Wafd in 1926 opnieuw de verkiezingen won, heroverde Zaghloel toen niet meer zijn oude leidende positie. ZAGHLUL zie ZAGHLOEL ZAID zie ZED ZAKI el TSERKESSY Hoogleraar die met Zaghloel in verbinding staat. ZAKKI Bey. Gouverneur van Jeruzalem tijdens w.o. I. ZANGWILL, ISRAEL Londen 1864-East Preston 1926. Engels schrijver en briljant en geestig spreker. Werd internationaal bekend met zijn waarnemingen in de Londense joodse wijk, beschreven in Children of the ghetto (1892). Tijdens w.o. I pacifist en voorstander van vrouwenkiesrecht. Aanvankelijk bepleitte hij versmelting van jodendom, christendom en Hellenisme. Hij woonde het eerste zionistencongres in 1897 bij en reisde in hetzelfde jaar naar Palestina. Hielp Herzl bij het winnen van het Engelse jodendom voor het zionisme. Hij scheidde zich echter af van de ZWO door in 1905 de International Territorial Organisation (ITO) op te richten, die joden ook buiten Palestina wilde vestigen. Na de Balfour Declaratie kreeg hij opnieuw sympathie voor de ZWO. ZEBULON Melkjongen. ZEBULON Tiende zoon van Jacob. De stam Zebulon was vooral in Galilea gevestigd. ZED (ZAID; ZEID) 1898-1970. Jongste zoon van koning Hoessein en een Turkse moeder. Broer van Ali, Abdoellah en Feisal. Wilde geen kroon en woonde in Engeland. In 1947 ambassadeur van Irak in Londen. ZEFANJA (ZEPHANJA) Profeet in Judea tijdens de regering van Josua (639-609 v. Chr.). Profeteerde in Jeruzalem o.a. tegen aanpassing aan de Assyrische godsdienst en cultuur, die toen al hun ondergang nabij waren. ZEHAVIETH, SARA Koloniste in Petach Tikvah. ZEID zie ZED ZEINAB Tweede vrouw van Mohammed, de bediende in het jongensweeshuis. ZEMIAH Zuster van koning David. ZEPHANJA zie ZEFANJA ZERESH Vrouw van Haman en zijn voornaamste raadgeefster bij de wraak op Mordechai. ZERUIAH Zuster van koning David en moeder van Joab, Abishai en Asahel. ZEWI, MENACHEM Weesjongen. ZIFRIN zie CIFFRIN ZILVERSMIT Firmant van de firma De Pinto&Zilversmit. ZILVERSMIT, MAURITS Directeur van het meisjesweeshuis. Vroeger vertegenwoordiger van de Hilfsverein der deutschen Juden. ZILVERSMIT-GOLDSMID, SARA ZIFFORA Jeruzalem 1883-? Echtgenote van Maurits Zilversmit. ZIW, JOSEPH Rabbijn in Jeruzalem. ZOLA, EMILE Parijs 1840-id. 1902. Frans schrijver, die de belangrijkste vertegenwoordiger van de naturalistische roman werd. Bekend als pleitbezorger voor de wegens spionage onschuldig veroordeelde Dreyfus. Voor zijn openbare brief J'accuse, gericht tegen president Faure, werd hij veroordeeld. Hij week toen uit naar Engeland. ZUNZ, LEOPOLD Detmold 1794-1886. Joods historicus. Een der oprichters van het tijdschrift Wissenschaft des Judentums en in 1819 van de Verein für Cultur und Wissenschaft der Juden, met als doel de wetenschappelijke en historische benadering van de joodse wetenschap te bevorderen. Predikte in de Reformsynagoge in Berlijn. Zijn voornaamste belangstelling lag in de Hebreeuwse literatuur. GlossariumNB Zie ook de afkortingen en verklaringen bij Wie was Wie. ACHDOETH HA-AWODAH (Hebr.) Zionistische socialistische partij in Palestina, opgericht in 1919. Publiceerde het weekblad Kontres. Een activistische partij waaruit onder meer de Hagana voortkwam. Volgens haar ideologie konden de idealen van het zionisme alleen worden verwezenlijkt op volledig socialistische grondslag. Zij was ook de motor achter de oprichting van de Histadroet, de arbeidersorganisatie die alle socialistische partijen sinds 1920 overkoepelde. ACTIE-COMITÉ Dagelijks bestuur van de Zionistische Wereldorganisatie, bestaande uit 15 man (zie ook onder ZIONISTISCHE WERELDORGANISATIE). ADVISERENDE STAATSRAAD, ADVISERENDE PALESTINARAAD zie PALESTINENSISCHE STAATSRAAD ADVISORY COUNCIL zie PALESTINENSISCHE STAATSRAAD AGOEDAT ISRAEL (of AGOEDA) (Hebr.) Internationale vereniging van orthodoxe joden, in 1912 in Kattowitz opgericht, als tegenwicht van de Zionistische Wereldorganisatie. Zij verzette zich tegen het seculaire karakter van de Zionistische Wereld Organisatie en meende dat de verbanning uit het H. Land niet door mensen maar alleen door Gods ingrijpen kon worden beëindigd. Na de Holocaust zocht zij samenwerking met de zionisten. ALLIANCE ISRAÉLITE UNIVERSELLE Internationale joodse hulporganisatie in 1860 opgericht in Frankrijk. Zij had aanvankelijk als voornaamste doel om het antisemitisme tegen te gaan, maar ontwikkelde zich geleidelijk tot een organisatie die hulp en onderwijs aanbood aan joden in landen waar zij werden verdrukt. De Alliance had vooral in het Midden-Oosten een netwerk van scholen, weeshuizen en andere instellingen. AMERIKAANS RELIEFCOMITÉ zie AMERIKAANSE DISTRIBUTION JOINT COMMITTEE AMERIKAANSE DISTRIBUTION JOINT COMMITTEE (AMERICAN JEWISH JOINT DISTRIBUTION COMMITTEE) Amerikaanse hulporganisatie, opgericht in de herfst van 1914 voor hulp aan de joden in Palestina, later ook voor die in Oost-Europa. AMERICAN COLONY Gemeenschap in Jeruzalem in 1881 opgericht door het Amerikaanse echtpaar Horatio en Anna Spafford om er een utopische christelijke samenleving te creëren waarin christelijke naastenliefde in praktijk werd gebracht. AMERICAN SECTION OF THE INTERNATIONAL COMMISSION ON MANDATS IN TURKEY (KING-CRANE COMMISSION) De Vredesconferentie besloot in maart 1919 om een geallieerde onderzoekscommissie te sturen naar het Midden-Oosten. De Britten, Fransen en Italianen trokken zich terug, maar president Wilson stuurde als Amerikaanse leden Henri King en Charles Crane. De King-Crane Commissie reisde van juni tot aug. rond en bracht een rapport uit in antizionistische, anti-Franse en anti-Britse zin. AMERIKAANSE COMMISSIE zie AMERICAN SECTION OF THE INTERNATIONAL COMMISSION ON MANDATS IN TURKEY ANGLO-PALESTINA (PALESTINE) BANK Opgericht in Londen in 1902 als de bank voor de Jewish Colonial Trust, die door Herzl was opgezet om in Palestina ondernemingen en kolonisatie te financieren. Het eerste kantoor in Jaffa werd in 1903 geopend, een tweede in Jeruzalem in 1904. De bank werd tijdens het mandaat het belangrijkste joodse financiële instituut in Palestina en na de stichting van de staat Israël omgevormd in de nationale bank (Bank Leumi le-Israel). ARABISCH CONGRES TE GENÈVE Deel van de Arabische Delegatie dat naar Genève reisde om daar contact te maken met Syrische nationalisten die hun zaak bij de Volkenbond bepleitten. Van aug. tot sept. 1921 vergaderden zij met elkaar. ARABISCHE DELEGATIE Afvaardiging van Palestijnse Arabieren gekozen door het vierde Arabische Congres. De delegatie reisde in juli 1921 naar Engeland om bij de Britse regering de Palestijnse zaak te bepleiten en bleef daar tot juli 1922. ARBEIDERSPARTIJ zie POALE ZION. ASEFAT HA-NIVHARIM (Hebr.) zie CONSTITUANTE ASCHKENASISCHEN RAAD VAN JERUZALEMSE JODEN Bestuur van de Jeruzalemse Asjkenazische orthodoxe gemeente die het zionisme afwees en zich bij de Agoedath Israel aansloot. AWKAF (Ar.) zie WAKF BEIRAMFEEST (Turks) Eerste dag na het einde van de Ramadan, ook wel Suikerfeest genoemd omdat men elkaar dan suikergoed geeft. BALFOURVERKLARING (BALFOURDECLARATIE) Brief van Balfour, toen minister van Buitenlandse Zaken, aan Lord Lionel Walter Rothschild, voormalig parlementslid en een der leidende zionisten in Engeland, waarin hij namens de Britse regering beloofd de vestiging van een Joods Nationaal Tehuis in Palestina te bevorderen. BAR-MITSWAH Aanduiding van een jongen die 13 jaar is geworden en daarmee tot de volwassen joden behoort. Dit wordt gevierd met de gelijknamige plechtigheid, waarbij de jongen de Haftarah van de week in het Hebreeuws opleest. BASELER PROGRAM Programma dat op het eerste Zionistencongres in 1897 te Basel als doel werd geformuleerd door Herzl: een publiekrechtelijk gegarandeerde woonplaats (‘öffentlich-rechtlich gesicherte Heimstätte’) voor het joodse volk. BEKERINGSDAGEN De tien dagen tussen Nieuwjaar en Grote Verzoendag, waarbij de nadruk ligt op boetedoening en herstel van het verbond met Jahwe. BELLADIA (Ar.) Gemeenteraad. In Jeruzalem bestond deze uit moslims, christenen en joden. BEY (Turks) Titel voor hoge functionarissen in het Turkse rijk. BEVRIJDINGSFONDS Geld dat werd ingezameld na het besluit der geallieerden te San Remo om Palestina als mandaat aan Engeland toe te kennen en de Balfour Declaratie daarin op te nemen. BILUBEWEGING (Hebr.) Beweging van pioniers die na de Russische pogroms van 1881/1882 naar Palestina emigreerde en met behulp van Edmond de Rothschild de kolonies Rishon-le-Zion en Zichron Jaäkov stichtten. Zij sloten zich aan bij de Choveve Zion. BRISKER RAV Mozes Diskin BRUIDEGOM DER WET Degenen die in de synagoge het eerste en laatste deel van de Tora mogen lezen. CHACHAM BAS(C)HI (Hebr.) Titel van Sefardische opperrabbijn. CHALUKA (CHALOEKA) (Hebr.) Financiële ondersteuning van arme en vrome joden in de vier heilige steden Jeruzalem, Hebron, Safed en Tiberias. Zij werd gegeven door de joden in de diaspora en centraal georganiseerd door de in 1830 in Amsterdam opgerichte vereniging Pekidiem en Amarcaliem. CHALOETS (CHALUTZ) mv CHALOETSIEM (CHALUZIM) (Hebr.) Pionier. Sinds de immigratie van zionistische pioniers term voor iemand die zich vestigt in een zionistische kolonie om landbouw te beoefenen. CHALOETSA (Hebr.) Vrouwelijke Chaloets CHANOEKA (Hebr.) (INWIJDINGSFEEST) Acht dagen waarop wordt herdacht dat de tweede tempel door de Maccabeeën werd gereinigd en daardoor opnieuw ingewijd. CHASSIED (mv. Chassiediem) (Hebr.) Aanhanger van een mystieke beweging binnen het jodendom, die nadruk legt op de emotionele beleving van de religie en ontstond rond 1730 in Oost-Europa. De eerste georganiseerde chassidische immigratie naar Palestina begon in 1764 en vestigde zich voornamelijk in Tiberias. Vanaf ca 1823 en 1837 ontstonden centra in respectievelijk Hebron en Jeruzalem. De volgelingen de Lubavitsjer rebbe vormden daarin een belangrijk aandeel. Vooral in de tweede helft van de 19de eeuw vestigden zich veel chassidiem in deze steden. CHAWADJA, CHAWADSJA (Ar.) Heer. CHOVEVE ZION (Hebr.) (HOVEVE ZION) Letterlijk: Minnaars van Zion. Leden van een vereniging die werd gesticht in Rusland na de pogroms van 1881 met als doel joden in Palestina te vestigen. Zij kreeg veel aanhang in Oost-Europa. De beweging had weinig tastbare resultaten, omdat zij lang door de Russisch autoriteiten werd verboden en Turkije geen joodse immigratie in Palestina toestond. De latere zionistische beweging van Herzl zou in belangrijke mate voortborduren op de aanhang van het Choveve Zion. CHURCHILL STATEMENT zie WHITE PAPER CHEDER (Hebr.) Lagere school voor het onderwijs in de joodse godsdienst. CIRCASSIËRS zie TSJERKESSEN CONGRES TE KARLSBAD Twaalfde Zionistisch Congres gehouden in Karlsbad in 1921. Het was het eerste congres na w.o. I en het belangrijkste onderwerp was de financiële situatie van de beweging. De groep van Brandeis boycotte het congres, omdat zij geen steun kreeg voor financiële hervormingen waarbij de opbouw van het Nationaal Tehuis op meer zakelijke en efficiënte basis zou worden aangepakt. Verder koos het congres een nieuw bestuur, waarvan de helft in Palestina zou verblijven. De afgevaardigden uit Polen vormde de grootste groep en de Mizrachi de grootste partij. Het congres sprak bovendien plechtig het voornemen uit om met de Arabieren in vriendschap en wederzijds respect samen te leven. CONSTITUANTE eig. de naam die de leden van de Derde Stand zichzelf gaven toen zij zich tijdens de Franse revolutie in 1789 afscheidden en zich als taak stelden Frankrijk een constitutie, grondwet, te geven. De Haan geeft deze benaming aan de Asefat Ha-Nivharim, de Gekozen Vergadering. In jan. 1918, na de (gedeeltelijke) verovering van Palestina door de Britten, kwamen in Jaffa vertegenwoordigers van joodse partijen voor het eerst bijeen om een representatief bestuur te formeren. Zij kozen een Va'ad Zemani, Voorlopige Raad. Deze zou moeten onderhandelen met de autoriteiten die de opbouw van het Nationaal Tehuis mogelijk gingen maken. Daarvoor zouden eerst representatieve verkiezingen moeten worden gehouden. De Voorlopige Raad kwam opnieuw bijeen in juni 1918 en voor de derde keer in jan. 1919, toen het hele land was vertegenwoordigd. Er was vooral een grote controverse rond het vrouwenkiesrecht, dat door de orthodoxen op religieuze gronden werd afgewezen. Op 19 april 1920 organiseerde de Va'ad de eerste verkiezingen, waaraan 77% van de kiesgerechtigden deelnamen en 314 gedelegeerden werden gekozen in de Asefat Ha-Nivharim (de ‘Constituante’). Deze kwam in Jeruzalem bijeen op 7 okt. 1920 en riep zichzelf tot de enige vertegenwoordigers van de Palestijnse joodse bevolking uit. Zij koos de Va'ad Leumi, de Volksraad, die tot taak had een soort grondwet samen te stellen voor de organisatie van de Palestijnse joodse bevolking. DAG DER SMEKINGEN Laatste dag van het Loofhuttenfeest waarop een speciaal smeekgebed voor een goede oogst voor het komende jaar wordt gezegd. DECAPOLISSTEDEN De 10 steden gelegen in Zuid-Syrië, Transjordanië en de noordelijke Jordaanvallei uit de Grieks-Byzantijnse tijd. DEPUTATENVERGADERING bedoeld is ofwel de Voorlopige Raad (zie onder Asefat Ha-Nivharim) ofwel de Volksraad (Va'ad Le'umi).. DEUTERONOMIUM Vijfde boek van de Pentateuch (de eerste vijf boeken van de bijbel), voor een groot deel in de vorm van een monoloog van Mozes. Het bevat vooral veel wetgeving. DISTRIBUTION JOINT COMMITTEE zie AMERIKAANS DISTRIBUTION JOINT COMMITTEE DRIE WEKEN Periode waarin de nationale rouwdagen van het joodse volk, zoals de verwoesting van de tempel door de Babyloniërs en de Romeinen, vielen. DUITSE PLAATS Wijk in de het joodse deel van de oude stad, waar vooral joden woonden die werden bedeeld vanuit Nederland en Duitsland, de zogenaamde Kolel Hod. EFFENDI (Turks) Van oorsprong Turkse titel die heer of meester betekende. In de voormalig Turkse Arabische landen werd het een term voor een ontwikkelde Arabische stadsbewoner, meestal in Europese kleding, ter onderscheid van de gewone man. EZRACHPARTIJ (Hebr.) Burgerlijke links-liberale partij met vooral aanhangers onder joodse boeren die vóór w.o. I in het land woonden. Vóór particulier grondbezit. EXECUTIEVE Dagelijks bestuur van de Zionistische Wereldorganisatie. FALASCHEN Zwarte joden die in het Noorden van Ethiopië leefden. FEDERATIE VAN DE SOCIALISTISCHE ARBEIDERSPARTIJEN = HISTADROET, opgericht in december 1920 door de verschillende arbeiderspartijen om vakbondsactiviteiten te bundelen. FEEST DER EERSTELINGEN zie WEKENFEEST FEEST DER WETGEVING (SIMCHA TORA (Hebr.); VREUGDE DER WET) Feest waarop de wetgeving van Mozes op de Sinaï wordt herdacht. FELLACH (Ar.) mv. fellachin of fellahin. Arabische kleine boer of pachter. FIRST JUDEANS zie JOODS LEGIOEN FRANKFORT Het centrum van de Agoedath Israel. GEGENWARTSARBEIT Term die sinds 1901 refereert aan het streven van de Zionistische Wereld Organisatie om zionistisch werkzaam te zijn in de gemeenschappen in de diaspora en de organisatie niet uitsluitend te richten op de vestiging van joden in Palestina. GEMARAH (Hebr.) Deel van de Talmoed. GROEZIË, GROEZISCH Georgië (Rusland); Georgisch GROOT MOEFTI (Ar.) Waardigheid door de Engelsen in 1921 ingesteld door de moefti van Jeruzalem de titel Groot-Moefti te geven. Daarvoor was de moefti van Jeruzalem de primus inter pares, wiens status wel hoger was dan die in andere steden en wiens functie voornamelijk was de benoeming van de kadi's. Nu werd hij gesteld boven de andere moefti's, kwam aan het hoofd te staan van alle andere religieuze dignitarissen en kreeg bovendien de controle over de complete islamitische religieuze instituties, de wakfs inbegrepen. GROTE BESTUURSVERGADERING TE PRAAG Vergadering van vertegenwoordigers uit alle landen van de Zionistische Wereld Organisatie. Deze vergaderingen vonden plaats in de jaren waarin geen congres bijeenkwam. GROTE VERGADERING TE LONDEN Eerste grote vergadering van zionistische vertegenwoordigers na w.o. I. Zij vond plaats in 1920 en er waren 280 gedelegeerden uit 40 landen. Er waren grote tegenstellingen tussen de aanhangers van Weizmann en die van Brandeis, o.a. over de noodzaak om met niet-zionisten samen te werken en de wijze waarop de opbouw in Palestina zou worden gefinancierd (de Amerikanen wilden dat voornamelijk op zakelijke grondslag). De vergadering sloot met een resolutie waarin werd vastgelegd dat de zionistische kolonisatie alleen zou gebeuren op land dat eigendom was van de gemeenschap. In het volgende jaar kwam het twaalfde congres, te Karlsbad, bijeen. GROTE VERZOENDAG (JOM KIPPOER (Hebr.)) Laatste van de tien boetedagen die beginnen bij het Nieuwjaar en grote vastendag. GOUVERNORAAT Zetel van het Brits bestuur in Jeruzalem. HADASSAH (Hebr.) Amerikaanse vrouwelijke hulporganisatie, in 1913 opgericht door o.a. Henrietta Szold met als belangrijkste werkterrein de ontwikkeling van medische zorg voor de joden in Palestina. Zij was een onderdeel van de Amerikaanse zionistische organisatie. Hoewel de eerste verpleegsters al in 1913 naar Palestina werden gestuurd, ontwikkelde het Hadassahwerk zich vooral na 1918. In dat jaar arriveerden 45 medische krachten in het land, die ziekenhuizen openden in de belangrijkste steden. HAFTARA (Hebr.) Woorden van de profeten die elke dag worden gelezen na de lezing van de tora. HAGANA (Hebr.) Zelfverdedigingsorganisatie van de Palestijnse joden tegen aanvallen van de Arabieren. Opgericht naar aanleiding van de aprilrellen van 1920. De Hagana bleef de hele mandaatperiode functioneren en ging na de oprichting van de staat Israël op in diens leger. HAHAM (Hebr.) zie CHACHAM HALUKKA (Hebr.) zie CHALUKA HALUTZIEM (Hebr.) zie CHALOETS HAYCRAFT COMMISSIE Commissie onder leiding van Thomas Haycraft, de Chief Justice van Palestina, ingesteld om de oorzaken van de rellen van 1 mei 1921 in Jaffa te onderzoeken. HEBREEUWSE VREDESGERICHTEN zie JOODSE VREDESGERICHTEN HECHALUZ zie CHALOETS HILFSVEREIN DER DEUTSCHEN JUDEN In 1901 opgerichte Duitse organisatie om joden in Oost-Europa en oriëntaalse landen te ondersteunen. Tussen 1903 en 1910 richtte zij veel scholen op in Palestina en richtte o.a.. een Technische Hogeschool in Haifa op. Een besluit in 1913 dat technisch en wetenschappelijk onderwijs in het Duits moest worden gegeven leidde tot een heftige taalstrijd. ICA Jewish Colonial Association. Opgericht in 1891 in Parijs door baron Maurice de Hirsch om Oost-Europese joden te helpen bij de stichting van landbouwkolonies in Argentinië. Later steunde de ICA ook soortgelijke projecten ook in andere landen. INTERNATIONALE COMMISSIE VOOR DE TURKSCHE MANDATEN zie AMERICAN SECTION OF THE INTERNATIONAL COMMISSION ON MANDATS IN TURKEY INWIJDINGSFEEST zie CHANOEKA IRIA (Hebr.) Raad. ITO(JTO) Jewish Territiorial Organisation. Opgericht in 1905 door Israel Zangwill, toen het zionistisch congres het voorstel van Herzl verwierp om voorlopig een Engels aanbod te accepteren om Oeganda open te stellen voor zionistische kolonisatie. Zangwill was voor vestiging buiten het Ottomaanse rijk. De ITO ondernam later kolonisatieprojecten o.a. in Argentinië. JAFFA-COMMISSIE zie Haycraft Commissie JARGON Jiddisch J.C.B. Joods Correspondentie Bureau JERUZALEM, VERENIGING Vereniging van de orthodoxe niet-zionisten in Jeruzalem JESCHIEWA (Hebr.) (JESJIWA) School voor hoger onderwijs in de joodse religie JEWISH AGENCY In het mandaat was bepaald dat de Zionistische Wereld Organisatie een publiekrechtelijk lichaam moest vormen dat het Brits mandaatbestuur moest adviseren in zaken die het Nationaal Tehuis betroffen. Dit zou moeten bestaan uit een representatieve vertegenwoordiging van het hele wereldjodendom. In 1921 werd de Palestine Zionist Executive als zodanig erkend. In 1929 kwam de zogenaamde ‘uitgebreide’ Jewish Agency tot stand, waarin ook de niet-zionisten waren vertegenwoordigd. JISJOEV (Hebr.) (JISHUV) Joodse gemeenschap in Palestina. Ideologisch wordt een onderscheid gemaakt tussen de Oude en Nieuwe Jisjoev. Tot de eerste groep behoorden de joden die zich in het land vestigden uit religieuze overwegingen. Dit gebeurde vooral vóór 1882, maar stopte toen niet geheel. Bovendien worden de nazaten van dezen ook tot de Oude Jisjoev gerekend. De Nieuwe Jisjoev vestigde zich vooral na 1882 in het land en bestond uit joden die een protozionistische en later een zionistische ideologie aanhingen. De eerste groep beschouwde zich als een religieuse, de tweede als een nationale gemeenschap. JOINT zie AMERIKAANSE DISTRIBUTION JOINT COMMITTEE JOM KIPPOER (Hebr.) zie GROTE VERZOENDAG JONGE ARBEIDER zie POALEI HA-ZAIER JOODS BATAIILON zie JOODS LEGIOEN JOODS LEGIOEN Joods vrijwilligersleger opgericht in 1917 op initiatief van Vladmir Jabotinsky om met de Britten in w.o. I te vechten. Het was de opvolger van het Zion Mule Corps dat slechts hulpdiensten in het leger mocht uitvoeren en een rol speelde op het Gallipolifront. De officiële naam van het Jewish Legion was het 38th Bataillon Royal Fuseliers en het werd aangevoerd door Patterson. Het kwam in juni 1918 in Palestina aan en nam deel aan de gevechtshandelingen. Begin 1919 telde het leger, inmiddels uitgebreid met twee andere bataillons meer dan 5.000 man en vormde zo een zesde van het Britse bezettingsleger, maar velen keerden terug naar huis en in de lente van 1920 was het gekrompen tot 300 à 400 man. In de zomer van 1919 werd het naar Egypte gestuurd om te helpen bij de onderdrukking van een nationalistische opstand daar, maar een aantal soldaten weigerde zich naar dat bevel te voegen en bleef in Palestina. Zij speelden een rol in de onderdrukking van de rellen in mei 1921. De Britse regering weigerde in hetzelfde jaar om de bataillons op te nemen in het Palestijns bezettingsleger en het legioen werd toen opgeheven. JOODS NATIONAAL FONDS (Hebr.: KEREN KAJEMETH ISRAEL) Opgericht in 1901 als instituut dat in Palestina land moest aankopen voor vestiging van joden. Het JNF stoelde vooral op kleine giften van de modale zionist. Populair waren de JNF busjes en dito zegels. JOODSE CONSTITUANTE zie CONSTITUANTE JOODSE VREDESGERICHTEN Rechtbanken opgericht door seculaire joden waarin, analoog aan de rabbinale rechtbanken, zaken betreffende familierecht en civiele geschillen konden worden behandeld. JOODSE ZELFVERDEDIGINGSCORPS Organisatie van zionisten om zichzelf te verdedigen tegen Arabische aanvallen. Opgericht na de rellen van 1920 werd het steeds meer georganiseerd en groeide uit tot de Hagana, de voorloper van het latere Israëlische leger. KADI (Ar.) Rechter KALIEF Geestelijk en in de eerste eeuwen ook wereldlijk hoofd van de islamieten. KEREN HAJESOD (HAYESOD) (Hebr.) zie OPBOUWFONDS KEWOETSA (Hebr.) mv KEWOETSOTH (ook genaamd Kibboets) Zionistische kolonie waarin de leden gezamenlijk op vrijwillige basis eigendom en productie delen. Zij leiden veelal een communaal leven, dat wil zeggen gezamenlijk eten, slapen, de kinderen opvoeden etc. De eerste kewoetsah was Degania, dat in 1908 werd gesticht. KING-CRANE COMMISSIE zie AMERICAN SECTION OF THE INTERNATIONAL COMMISSION ON MANDATS IN TURKEY KLAAGMUUR Deel van de muur die rond het complex van de tweede tempel stond. Als laatste overblijfsel van de tempel van Herodes is hij het belangrijkste heiligdom van de joodse godsdienst. LEGISLATIVE COUNCIL zie WETGEVEND COLLEGE LOOFHUTTENFEEST (SOEKKOT) Feest ter ere van de druivenoogst, waarbij ter herinnering aan de tocht door de woestijn men in de open lucht in een hut met bladeren dak vertoeft. LOTENFEEST zie POERIEM MEA SHEARIEM (Hebr.) Wijk in Jeruzalem buiten de muren waar voornamelijk orthodoxe joden wonen. MISHNA (Hebr.) Verzameling van leerstellingen uit de Tora, ontstaan in Palestina in de tweede eeuw. MIZRACHI (Hebr.) (MIZRACHIE eig. is MIZRACHIE de Nederlandse afdeling van de internationale MIZRACHI ) Dat deel van de zionistische beweging dat het zionistisch ideaal alleen op religieuze grondslag wilde verwerkelijken. De Mizrachi werd in 1902 opgericht in Wilna. Voordien werd religie binnen de beweging als een persoonlijke keuze beschouwd. Uitgangspunt werd dat het niet voldoende was om het verstrooide en vervolgde joodse volk te verenigen in het H. Land, maar dat er bovendien een spirituele renaissance moest komen. In de diaspora immers kon de joodse religie niet ten volle en ongehinderd worden beoefend. Dat zou anders worden in Eretz Israel. Er werd echter ook besloten dat alle culturele en religieuze activiteiten direct gerelateerd moesten zijn aan het zionisme. De Mizrachi hield zijn eigen wereldconferenties, afgescheiden van de wereldorganisaties maar bleef deelnemen aan de zionistische congressen. In het eerste jaar van haar bestaan vestigde zij alleen al in Rusland 300 plaatselijke afdelingen. Er rees echter al snel het probleem wat men aan moest met culturele activiteiten van de rest van de zionistische organisatie, die veelal niet op religieuze leest waren geschoeid. De vraag of men die al dan niet zou accepteren leidde in 1911 tot een splitsing, waarbij een meerderheid trouw bleef aan de zionistische organisatie maar vooral de leiders uit Frankfurt de Mizrachi verlieten. Er werd toen besloten dat o.l.v. Judah Leib Fischmann in Palestina een kantoor zou worden gevestigd van waaruit de activiteiten zouden worden georganiseerd. Na een pauze tijdens de oorlog hervatte de Mizrachi zijn activiteiten na 1918. Zij was vooral in Polen sterk, waar zij ook in plaatselijke besturen en het parlement was vertegenwoordigd. In Palestina speelde zij een rol in de vertegenwoordigende instituten en zij slaagde erin religieuze jongeren te begeesteren tot het oprichten van kolonies op godsdienstige grondslag. In Nederland werd in 1908 een afdeling opgericht, die Mizrachie heette en een gelijknamig maandblad uitgaf. Na de oprichting van de staat Israël haalde de Mizrachi met zijn geaffilieerde organisatie gemiddeld 10% van de stemmen. Zij voerde o.m. actie voor een strikte naleving van de sabbat. MOEFTI (Ar.) Islamitische wetgeleerde, die de bevoegdheid heeft om uitspraken te doen, fatwa's, die door sommige gelovigen als bindend worden beschouwd.. M.O.P.S. (Hebr.) (afkorting van Mifleget Poaliem Sozialistit = Socialistische Arbeiderspartij) Socialistische partij die was georiënteerd op de Derde (communistische) Internationale. MUSLIM-CHRISTIAN ASSOCIATION Verbond van islamitische en christelijke Palestijnen, dat bijeenkwam in congressen. Voor het eerst in januari 1919; verder van 1919 tot 1923 elk jaar en daarna pas in 1928. NEBI MUSA (Ar.) (MOUSSA, MOESSA) FEEST. In de tijd van Saladin ingesteld islamitisch feest in Jeruzalem, samenvallend met de datum van het Grieks-orthodoxe paasfeest. Het feest behelsde een pelgrimstocht van het graf van de profeet Mozes (Musa) nabij Jericho naar de moskee van Omar in Jeruzalem. Het was het belangrijkste van de vele locale islamitische feesten in Palestina, duurde een week en trok duizenden bezoekers. NEBI SALIG (Ar.) (SALIH) Profeet die verschillende keren voorkomt in de koran en de functie heeft om mensen tot inkeer te brengen. Hij is, anders dan veel islamitische profeten, niet identificeerbaar met een Bijbelse profeet. NEGENDE AB Vastendag om de verwoesting van Jeruzalem en de tempel door de Romeinen te herdenken. NIEUWJAARSDAG Nieuwjaar in de joodse kalender, vallend op de eerste dag van Tisjrie, de zevende maand. OETA (O.E.T.A.) Occupied Enemy Territory Administration. Militair bestuur door de Engelsen ingesteld na de verovering van Palestina. Het eindigde op 1 juli 1920 door de instelling van een burgerlijk bestuur o.l.v. een Hoge Commissaris, Sir Herbert Samuel. Het militair bestuur nam de Haagse Conventie in acht en handhaafde zoveel mogelijk een status quo. OMER (Hebr.) Periode van 49 dagen tussen Pesach en Shavoeot (Wekenfeest), die geldt als een treurtijd. ONDERWIJSRAAD (VA'AD HACHINOECH (Hebr.)) Raad bestaande uit de leden van de Hebreeuwse lerarenbond en vertegenwoordigers van de zionistische organisaties in Palestina. Taak was het joodse onderwijs te organiseren. OPBOUWFONDS Opgericht in juli 1920 op de Londense Zionistische Conferentie, waar de financiële aspecten van de opbouw van het Nationaal Tehuis werden besproken. Het fonds diende voor de financiering van immigratie, oprichting van landbouwkolonies en subsidiëring van bedrijven. Er werd bij zionisten èn niet-zionisten ingezameld, overigens ook op basis van leningen. Het Opbouwfonds werd in maart 1921 in Londen als naamloze vennootschap ingeschreven. PAASFEEST Zevendaags feest (in de diaspora één dag langer) waarop de uittocht van de joden uit Egypte wordt gevierd. PALESTINA-AMBT (PALESTINE OFFICE) In 1908 door de Zionistische Wereld Organisatie opgericht in Jaffa om hulp te bieden bij de vestiging van immigranten. Na 1917 werden er in veel steden in Centraal en Oost-Europa Palestina-ambten opgericht, waar aspirant emigranten terecht konden voor opleidingen, certificaten, inlichtingen etc. PALESTINA-EXECUTIEVE Opvolger van de Zionistische Commissie sinds 1921, verantwoordelijk voor de dagelijkse regeling van het zionistische werk in Palestina. PALESTINA-OPBOUWFONDS zie OPBOUWFONDS PALESTINENSCHE RAAD VAN STATE zie PALESTINENSISCHE STAATSRAAD PALESTINENSISCHE STAATSRAAD Door Herbert Samuel ingestelde Advisory Council, een adviesraad voor het mandaatbestuur bestaande uit 7 Arabische, 3 joodse en 10 Engelse leden, allen benoemd door de Hoge Commissaris zelf. PEKIDIEM (EN AMARCALIEM) (Hebr.) Een organisatie die in 1810 werd opgericht voor steun aan vrome joden in Palestina. Dit gebeurde, omdat zich steeds meer Asjkenazische joden vestigden in het land, die i.t.t. de overwegend Sefardische geen eigen ondersteuning hadden. Uitgangspunt was dat het Asjkenazische jodendom de Palestijnse broeders geldelijk moest steunen, zodat de laatste de bijbel konden bestuderen en bidden voor hun westerse broeders. De belangrijkste leiders waren de gebroeders Akiba en Hirschel Lehren, Haagse bankiers en filantropen. De Pekidiem concentreerden de giften geheel in hun hand en maakten daardoor een einde aan de concurrentie van joodse zendelingen uit Palestina die ongecoördineerd in Europa rondtrokken om giften in te zamelen. De invloed van de Pekidiem spreidde zich uit naar Centraal en Oost-Europa. PITTSBURGSE CONFERENTIE Bijeenkomst van de Amerikaanse zionisten in juni 1918, waarop een resolutie werd genomen dat het door de Zionistische Wereld Organisatie in Palestina verworven land, natuurlijke bronnen en publieke voorzieningen eigendom van het joodse volk moesten worden. Ondanks protesten over dit radicalisme werd dit beginsel op de Londense conferentie van 1920 overgenomen. PIUTIM (Hebr.) mv van Pijut. Poëzie, speciaal voor het gebruik in synagogale diensten. POALEI (POALE) HA-ZAIER (Hebr.) Arbeidersorganisatie van jonge pioniers die in 1905 naar Palestina emigreerden. Zij zonderden zich af van oudere pioniers en beschouwden de ‘verovering van de arbeid’ in het land als de voorwaarde voor de verwerkelijking van het zionisme. Zij was vóór nationalisatie van de grond door de zionistische organisatie. POALEI (POALE) ZION (Hebr.) Zionistische arbeidersbeweging die de zionistische idealen wilde combineren met het realiseren van een socialistische maatschappij. Zij ontstond eind 19de eeuw in Rusland en verspreidde zich tot in de VS. In Palestina werd in 1906 een Poale-Zionpartij opgericht. POËIL HA-ZAIER (Hebr.) zie POALEI HA-ZAIER POERIEM (Hebr.) Joods feest dat in het teken van vrolijkheid staat. Het is de viering dat Esther, echtgenote van koning Ahasverus, erin slaagde om de door Haman geïnstigeerde moord op de joden in het Perzische rijk af te wenden. Esther werd te hulp geroepen door haar oom Mordechai. R. Reb Rabbijn of mijnheer. RAV, ROV (Hebr.) Rabbijn. REFORM Stroming binnen het religieuze jodendom, die is ontstaan in de eerste helft van de 19de eeuw en probeert de joodse religieuze traditie in overeenstemming te brengen met de moderne cultuur. ROUWFONDS Inzameling ter gelegenheid van de meirellen van 1921, waarbij Arabieren in opstand kwamen tegen joden. SABBATH DER VERTROOSTING Afsluiting van de Drie Weken waarin de verwoesting van de tempel wordt herdacht. SANHEDRIN (Gr.) Raad van wijze mannen die in de Hellenistische en Romeinse tijd in Jeruzalem het hoogste gerechtshof der joden vormden. SAN REMO Conferentie van 19 tot 26 april 1920 waarin de vier belangrijkste geallieerde mogendheden (Frankrijk, Engeland, Italië en Japan) de toewijzing regelden van de zogenaamde A-mandaten, gebieden van het voormalige Ottomaanse rijk die onder hun toezicht zouden komen staan. Tevens werd besloten dat de Balfour Declaratie zou worden opgenomen in het mandaat over Palestina. De afspraken werden echter pas erkend door de Volkenbond op 14 juli 1922 en door Turkije op 24 juli 1923 bij de vrede van Lausanne. SELICHOTH (Hebr.) Gebeden van inkeer en berouw die vooral worden gezegd in de periode voorafgaand aan Rosj Hasjana, het joodse nieuwjaar. SHEKEL (Hebr.) Certificaat van lidmaatschap van de Zionistische Wereld Organisatie, dat tevens diende als de basis voor de vertegenwoordiging op de Zionistische Wereldcongressen. De naam was geïnspireerd op de gelijknamige munt uit de Bijbel. SHEMITAJAAR (Hebr.) Sabbatjaar, het zevende jaar, waarin joden het land niet mogen bewerken. Dit probleem kan worden opgelost door het voor één jaar aan niet-joden te verkopen, zodat de joden als pachters kunnen doorwerken. SHÉRIE = SHARIA (Ar.) Islamitische wet die zou zijn geïnspireerd door God. SHEVOEOT (Hebr.) zie WEKENFEEST SIKKELS zie SHEKELS SLOTFEEST Afsluiting van het Loofhuttenfeest SOEKKOT (Hebr.) zie LOOFHUTTENFEEST SPANJOLIET (Ladino) Een Spaans dialect uit de 15de eeuw dat door de Sefardische joden werd gesproken en geschreven en zich anders ontwikkelde dan het Spaans in Spanje. STAATSRAAD zie PALESTINENSISCHE STAATSRAAD STATEMENT VAN DEN MINISTER CHURCHILL zie WHITE PAPER TAALRAAD Va'ad ha-Lashon ha-Ivrit (Hebr.). College in 1890 opgericht door Ben-Jehoedah om spelling en uitspraak van het herrijzende Hebreeuws vast te stellen. Tevens moest de raad de nieuwe termen voor de zich uitbreidende vocabulaire van het Hebreeuws goedkeuren. De raad raakte spoedig in het ongerede, maar werd in 1904 opnieuw opgericht. Leden waren taalkundigen, onderwijzers en literatoren. TABAKSREGIE Handel in tabak die tijdens het Ottomaanse rijk onder toezicht van de regering stond. TACHKEMONISCHOOL Religieuze school waar ook onderwijs werd gegeven in seculiere vakken, voornamelijk op het niveau van beroepsonderwijs. TALMUD (Hebr.) Letterlijk: mondelinge leer. Commentaren van schriftgeleerden en rabbijnen op het geschrevene in het Oude Testament. TEFILIEN (Hebr.) Gebedsriemen, die worden gedragen door volwassen mannelijke joden. TIEN BEKERINGSDAGEN De dagen tussen Nieuwjaar en Grote Verzoendag die gewijd zijn aan inkeer. TIENDE VAN DE MAAND TEBETH Vastendag ter herdenking van de verwoesting van de tempel. TIENTAL (MINJAN) Het vereiste van 10 volwassen mannen ouder dan 13 jaar die nodig zijn voor een officiële synagogendienst. TORA De vijf boeken van Mozes. TSJERKESSEN Circassiërs Bewoners van een streek tussen Kaukasus en Zwarte Zee. VA'AD HAIER (Hebr.) Gemeenteraad. Dit kan ook het bestuur van een joodse religieuze gemeente zijn in de zin van het begrip ‘kerkenraad’. De Haan doelt hier op de Va'ad Zemani, Voorlopige Raad. Zie hiervoor CONSTITUANTE. VA'AD HAZEMANI (Hebr.) zie CONSTITUANTE VA'AD LE'UMI (Hebr.) zie VOLKSRAAD VERDRAG VAN SÈVRES Verdrag dat in aug. 1920 werd gesloten tussen de geallieerden en de Turkse sultan. Dit voor Turkije ongunstige verdrag werd niet erkend door Kemal Atatürk en werd 23 juli 1923 herzien in het verdrag van Lausanne. VERLOSSINGSFONDS Inzamelingsactie ter gelegenheid van het verdrag van San Remo. VERLOSSINGSWEEK Viering van het verdrag van San Remo. VOLKSRAAD (VA'AD LE'UMI (Hebr.)) Gekozen uit de Asefat Ha-Nivharim of ‘Constituante’. Er was geen vast aantal leden voor deze raad. Hij werd door de mandataris erkend als de spreekbuis van de georganiseerde joodse gemeenschap in Palestina. Maar, o.a. door de tegenstand van orthodoxe zijde en de politieke acties van De Haan tegen het door de Va'ad geformeerde opperrabbinaat, duurde het tot 1928 voordat het een formele juridische status kreeg. Hij werd niet erkend door de Agoedisten en het ultraorthodoxe deel van de oude Jisjoev. Van 1920 tot 1925 werd hij geleid door een presidium bestaande uit Ben-Zvi, Thon met Yellin als voorzitter. VOLKSRAAD van de Arabieren: zie MUSLIM-CHRISTIAN ASSOCIATION VOORLOPIGE RAAD zie CONSTITUANTE VREDESCONFERENTIE VAN LAUSANNE Conferentie van zeven maanden voorafgaand aan de Vrede van Lausanne (23 juli 1923). Hierbij werd de Vrede van Sèvres herzien: Turkije werd bevestigd in de gebieden waarop Griekenland aanspraak maakte en deed afstand van de Arabische gebieden van het voormalige Ottomaanse rijk. VREDESCONFERENTIE VAN VERSAILLES Conferentie ter regeling van de grenzen na w.o. I. Hoewel de Zionistische Wereld Organisatie daar wel was vertegenwoordigd en ook officieel een beroep deed op de geallieerden om het Nationaal Tehuis te bepleiten, kon de status van Palestina daar niet worden geregeld. Dit omdat tijdens deze conferentie Griekenland Turkije binnenviel en Kemal Atatürk zijn opkomst beleefde. De verhoudingen met Turkije werden apart geregeld, eerst in Sèvres en later definitief in Lausanne. VREUGDE DER WET Feest ter ere van de tora, de wet die door Mozes aan het joodse volk werd overgeleverd. WAHABIS (Ar.) Conservatieve soennitische stroming, ontstaan in de 18de eeuw op het Arabisch schiereiland die de islam wilde zuiveren van vermeende modernismen. Ibn Saoed werd de belangrijkste protagonist van het Wahabisme. WAKF Vrome stichting in de islam, waarbij geld of onroerend goed werd bestemd voor een religieus of charitatief doel. Deze bezittingen mochten niet worden vervreemd en kwamen onder een speciaal bestuur. WAKÎL (Ar.) Rechterlijk ambtenaar WEKENFEEST (SHEVOEOT (Hebr.)) Feest van de eerste vruchten, dat 50 dagen na het Paasfeest wordt gevierd. WETGEVEND COLLEGE (LEGISLATIVE COUNCIL) College (in febr. 1922 door Churchill als minister van Koloniën voorgesteld) dat advies zou moeten uitbrengen aan het mandaatbestuur bij het opstellen van wetten en verordeningen en moest een uitbreiding geven aan de bevoegdheden van de Advisory Council. Het zou bestaan uit 9 moslims, 3 christenen en 3 joden, allen gekozen, en 10 leden benoemd uit het mandaatbestuur. Er werden wel verkiezingen voor gehouden in 1922, maar die werden geboycot door de Arabieren. WHITE PAPER Verklaring op 30 juni 1922 door Churchill als minister van Koloniën uitgegeven na het rapport van de Haycraft-commissie, die de oorzaken van de rellen van mei 1921 had onderzocht. In het White Paper werden de verplichtingen van de Britse regering ten aanzien van het joods Nationaal Tehuis bevestigd, maar immigratie van joden werd gebonden aan de economische absorptie van het land. ZELFVERDEDIGINGSORGANISATIE zie Hagana. ZEVENTIENDE TAMMOEZ Dag waarop wordt herdacht dat het grootste deel van Jeruzalem in de handen van Titus viel. ZIONISTISCHE COMMISSIE (ZIONIST COMMISSION) De Commissie die in het begin van 1918 door het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken werd benoemd om 1) een verbinding te vormen tussen het bestuur van Palestina en de joodse bevolking daar; 2) de joodse hulpverlening te coördineren; 3) te helpen bij het bijstaan en stichten van joodse kolonies; 4) de joodse organisaties in Palestina bij te staan bij het opnieuw ter hand nemen van hun activiteiten; 5) vriendschappelijke betrekkingen met de Arabieren te vestigen. In haar oorspronkelijke samenstelling arriveerde zij in april 1918 in het land en bestond uit o.a. Weizmann als voorzitter, David Eder en Leon Simon. Daarnaast waren lid de Brit Ormsby-Gore en de Fransman Sylvain Lévy. Er ontstond al snel een kloof tussen de Commissie, die zo snel mogelijk de bouwstenen voor het Nationaal Tehuis wilde leggen en het militaire bestuur OETA, dat de status quo wilde handhaven in afwachting van verder politieke ontwikkelingen. Het 12de Zionistencongres van 1921 verving de ZC door de Palestine Zionist Executive, dat vanaf die tijd verantwoordelijk was voor het bestuur van het zionistisch werk in Palestina. ZIONISTISCHE CONGRESSEN Eens in de twee jaar kwam een congres van de Zionistische Wereldorganisatie bijeen. Tussen 1919 en 1924 was dat de eerste keer in 1921 in Karlsbad: zie CONGRES TE KARLSBAD ZIONISTISCHE EXECUTIEVE zie PALESTINA-EXECUTIEVE ZIONISTISCHE WERELDORGANISATIE (WORLD ZIONIST ORGANIZATION) Wereldwijd erkende organisatie van de zionistische beweging, in 1897 op initiatief van Theodor Herzl gesticht. Haar belangrijkste forum waren de afgevaardigden op de Zionistische Congressen, die in principe eens per twee jaar bij elkaar kwamen en werden gekozen door de contribuanten van de organisatie. De congressen vormden een regelgevend instituut. Zij kozen een dagelijks bestuur, het Greater Actions Committee voerde het bestuur in de periodes tussen de congressen. Het had als zodanig ook regelgevende bevoegdheid en stippelde het beleid uit. Een kleiner gremium daaruit, de Executieve (ook: Inner Actions Committee) voerde de congresbesluiten uit. Het telde na w.o. I 15 man. De president van de ZWO, in deze tijd Weizmann, fungeerde als voorzitter van alle onderdelen en als belangrijkste intermediair met de niet-zionistische wereld. Tijdens w.o. I werd de hoofdzetel van de ZWO verplaatst naar Londen. ZONEN VAN BENJAMIN Organisatie van joodse landbouwers uit de koloniën die werden gesticht vóór die van de Zionistische Wereldorganisatie. Nr 1 Joodsche landbouwers"NB O. verwijst naar het Ochtendblad; A. naar het Avondblad van het Algemeen Handelsblad; de cijfers hierna betreffen het nummer van de pagina.5-1 1919 O. (= Ochtendblad), 5-6 Eenige weken geleden kreeg ik een schrijven van eenen Zionist te Rotterdam, die mij persoonlijk niet bekend was, den heer Marco Cohn. Hij had in het Handelsblad gelezen van mijn vertrek naar Palestina, en hij wilde mij gaarne te voren spreken. Hij vroeg mij of ik misschien gehoord had van zijne boerenhoeve te Marum bij Groningen, waar Joodsche jongens uit Polen voor landbouw worden opgeleid. En of ik wellicht tijd en lust had mede naar Marum te gaan. Sterk is het besef in ons land, dat het Joodsche Volk in het Joodsche Land een landbouwend volk zal moeten zijn. Wij zullen den goeden handel en de goede nijverheid niet verwaarloozen. Kunst en wetenschap zullen onze liefde zijn en onze trots. Maar de sterkte van onzen Joodschen Staat zal eene gezonde landbouwende bevolking moeten zijn. Alles, wat Joodschen landbouw raakt, heeft al onze belangstelling. En gaarne heb ik van de uitnoodiging van den heer Cohn gebruik gemaakt. En zóó kwamen wij gedrieën te Groningen op eenen wilden uitgeregenden en uitgewaaiden najaarsavond, met schotten van sterren boven een stille stad. Gedrieën: mevrouw Cohn, de heer Cohn en de schrijver. Meer dan eenig ander volk heeft het Joodsche Volk door den oorlog geleden. Verdoold in vele legers hebben Joden tegen Joden gestreden. De oorlog is voor een groot gedeelte gevoerd in stroken, waar de Joodsche bevolking talrijk is: Polen, Galicië, Littauen. Sinds de verwoesting van den Tweeden Tempel heeft zóó een ramp ons niet getroffen. Nederland heeft talrijke Joodsche vluchtelingen uit vele streken opgenomen. Zij, die ontwakende knapen waren, toen de oorlog begon, zijn thans bewuste jonge mannen geworden. Wat zal na den vrede het lot van hun leven zijn? Terugkeeren naar Polen, Galicië, Littauen? Onmogelijk. Blijven in Nederland? Moeilijk. Want waarvan te bestaan? Eén Land is er, dat hen trekt met almachtig verlangen. Een Land waar zij een sterk evenwichtig leven kunnen vinden, en waar zij kunnen werken aan wederopbouw van het Joodsche Volk: Palestina. Talrijke jonge Oost-Joden zijn voortreffelijke Zionisten. En allen leven zij mede in het besef, dat de sterkte van den Joodschen Staat moet zijn: een gezonde, kloeke boerenstand. Niet Joodsche heereboeren met Arabische landwerkers. Neen: maar Joodsche boeren met Joodsche werkers, samen, één, ondeelbaar. Landbouwers, te leven in Palestina, dat is de verrukkelijke droom van velen der jongere Oost-Joden. Maar hoe de Daad? Een Scheveningsche Zionist, Schalom Fischer, heeft verleden jaar eerste pogingen gedaan. En weldra gesteund door de Zionisten Emile Visser en Ru Cohen te Deventer. De laatste doet nog veel van het werk. Er werd in Nederland een Hechaluz- (= Pionieren) groep gevormd, die nu zeventien leden heeft. Negen werken te Deventer. Acht te Marum. Maar ieder, die zich nieuw aanmeldt, wordt zorgvuldig onderzocht. Men wil slechts goede genooten. Dan medisch onderzoek. En proeftijd voor vier weken. Ieder verbindt zich zijn vollen leertijd uit te blijven. Geen half-bekwamen in Palestina. Een ook: ieder verbindt zich naar Palestina te gaan. Maar dat is geen drukkende verbintenis. Niemand, die anders wil. In Palestina moeten zij dan nog weder een leertijd doormaken wegens de bijzondere toestanden en verhoudingen daar. Dan hopen de Bouwers van het Joodsche Volk hen te helpen bij het verkrijgen van eigen landbouwbedrijf. En dan moeten zij zich zelve verder helpen. Want alleen eigen kracht is goede kracht. De heer Stoffel te Deventer heeft in Februari den eerste der Pionieren in zijne kweekerij aan het werk gezet, omdat hij mede wilde werken aan de vorming van eenen gezonden Joodschen landbouwenden stand. De volgende acht zijn te Deventer gaarne geplaatst. Want zij zijn goede werkzame jongens, die weten, dat zij werken voor vervulling van een zielsverlangen. Niet dat het nieuwe leven geen moeiten geeft. Want te voren waren zij meestal leerlingen van Poolsche en Galicische Joodsche scholen. Maar zij willen. En naast het zware, ongewende dagwerk nog onderwijs: scheikunde, plantkunde, aardkunde. En onderling bestudeeren zij verhoudingen en toestanden in Palestina. Deze Hechaluz-vereeniging zou meer jongens kunnen helpen, als er maar meer geld was. Want leertijd is in het landbouwvak lang. En dan zijn de loonen laag. De Deventer jongens verdienen nu tot ƒ 5 per week. De Marumsche jongens zijn later begonnen. Hun werk is dus nog minder waard. Er moet geld bij. En dat wordt dan ook wel gegeven en op goede wijze aangewend. Niet als mechanischen steun van buiten af. Maar als organischen steun van binnen uit. De jongens zelven nemen door afgevaardigden deel aan beheer van het geld. En hoe eer ze geheel voor zich zelve zullen kunnen zorgen hoe liever het hun is. Een van de Deventer kameraden geeft in vrijen tijd nog Hebreeuwsche lessen, om minder steun te behoeven. Neen: het is niet waar, dat het Joodsche volk naar aard en aanleg ongeschikt voor landbouw zou zijn. In zijne rijkste, gelukkigste dagen was het een landen-verbouwend volk. Onze Feesten waren óók Landbouwfeesten. Wij kenden heilige gebeden om Regen en Dauw. Het is eene dwaling te spreken van aangeboren handelsgeest der Joden. Ik heb als wetenschappelijk werker die dwaling bestreden in beschouwingen over crimineele statistiek der Joden in het Tijdschrift voor Strafrecht van 1910. En niet minder als Dichter van het Joodsche Lied in het gedicht ‘Na den Paschen’ (bldz. 52-53). Te Groningen laat naar bed, en heel vroeg op. Want ik wil op dezen blijden dag mijne ochtendgebeden niet spreken in de starre onverschilligheid van een vreemde hotelkamer. Maar in de innigheid van samen met de Gemeente te zijn. Zoo begint de dag pas over de Stad te schemeren, als ik, vreemde, de wegen naar de Synagoge uitzoek. Een ruim gebouw. Maar op dezen gewonen werkdag zijn wij weinigen. Alleen het middendeel is stil verlicht. En ik nader, als in opgang naar een Heilig Feest. Dit is het wonder der Joodsche Eenheid, dat wij verdeeld tusschen de vele volken één zijn in de Taal van de Gebeden. Het Hebreeuwsch. Dat in Eretz Israël eenmaal weer de levende taal zal zijn. Want het Land herleeft. De doode bronnen herleven weder. De taal herleeft. Reeds in de ballingschap zijn wij weder begonnen Hebreeuwsch te spreken. Zeg niet, dat het dagelijksch gebruik de heilige Taal ontheiligen zal. Want ik zeg u, dat de heilige Taal ons dagelijksch leven heiligt. Onze kinderen en kleinkinderen zullen het leeren en herdenken, dat de Taal ons Volk door de eeuwen heen behouden heeft. Ik heb onze Gebeden mede-gezegd in Sint-Petersburg. En eene vrome Vrouw te Moscou zegende mij toen zij hare zonen zegende op den Sabbath-avond. En ik verstond haar. Omdat zij zegende in de Taal, die door de landen en eeuwen de taal is van ons allen. En dit bezinnend, zeg ik woord voor woord, in ééne verrukkelijke zielsverheldering de gebeden tot aan het eind. Als ik buiten kom, bouwt de Stad vochtig en mild onder hoogen, klaren hemel. Midden op den morgen op weg naar Marum. Heden zijn wij gevieren. Want vergezeld door den heer J. Gerzon uit Groningen, die de Chaluzim-vereeniging mede bestuurt. Maar in het hooggebouwde brikje is plaats genoeg. En de twee kloeke paarden brengen er ons wel. Onderweg hoor ik, hoe het bedrijf te Marum is ingericht. De heer Cohn heeft daar een ontginning liggen, waarop sinds een jaar of drie wordt gewerkt. Daar woont boer De Vries, die den acht jongens het landbouwvak practisch leeren zal. De jongens wonen in het hotel Braaksema, een eind meer naar Marum-West toe. Zij loopen dat des morgens en des avonds. Maar zoo zal het niet blijven. De heer Cohn heeft een andere boerderij gekocht, die Zion zal heeten. Daar gaan in het voorjaar boer De Vries en zijn huisgezin wonen. En dan komen de jongens in de boerderij op de ontginning. Daar zijn we bij Zion. Het ligt genoegelijk achter zijn vijver en zijn open winterboomen, waardoor de zon. Van voren als een rustig renteniershuis. Maar van terzij een mooie boerderij: lange, lage schuren, stallen. Er is vijftig H.A. grond bij. Dus niet zuinig opgezet. Wij bezichtigen Zion nu slechts terloops. Want de heer Cohn wil mij een aantal photographieën ter herinnering geven. Een photograaf is uit Groningen met de tram vooruitgereden. En als hij Zion van terzijde gefotographeerd heeft, dan zegt hij, dat wij verder moeten, op rit naar de ontginning. Want terwijl wij gereden, gerust en gedrenteld hebben, is het licht al door den middag heengegaan en wordt het zwakker. Dus gaan wij weer op rit. Nu zit de fotograaf in het brikje, en ik rijd naast den boer op den bok, gelijk ik het zoo dikwijls deed, toen ik een kleine jongen in het stadje van mijne moeder was En het rijdt er nu zoo rustig, met die twee trouwe paarden, voor wie de last maar licht is. De middag is mistig en stil. Het heet hier nog altijd wel Marum. Maar een dorp is het niet meer. Een landweg. Velden. En verspreide boerenhuizen, zwaarmoedig in hun atmosfeer. Zoo op het eerste aanzien een land zonder armoede. De boer zegt dat ook, dat de streek welvarend is, vooral sinds de laatste twintig jaren. Verderop, de kant naar Drachten, ligt de arme Friesche heide. Maar daarvan wordt voortdurend door ontginningen veroverd. De grond van Marum is zandgrond, hier en daar met veen vermengd. Sommige stukken zijn nog niet ontgonnen. Dan heerscht de donkere heuvelige heide tot aan den rij-weg toe. Wij rijden en wij spreken weinig. Ik denk aan vroeger, aan nu, aan later, in één zalige onuitsprekelijke verwarring. Dan: naar de verte wijst de Vries zijn huis. Een omzwaai en we zijn er. Uitstappen en kennis maken: de vrouw van De Vries, de kleine Henk de Vries en het nog kleinere zusje van den kleinen Henk de Vries, dat nog niet praten kan. Maar heel goed loopen, lachen en huilen. En dan worden wij allemaal te samen gefotografeerd. De Vries met de paarden statig voor het brave brikje. De vrouw met haar kinderen in de deur. En wij, onnoozelen, worden door onzen goeden maar strengen Meester den fotograaf met kwistige hand als stoffage over het landschap verspreid. En wij oefenen ons, terwijl hij instelt, gehoorzaam aan zijn voorschrift, in het aannemen van een ongedwongen houding. Dan naar de jongens. Achter het huis, een eind het land op, het wijde land op, staan zij te spitten. Herinnert gij u, lezers van het Maandblad ‘Mizrachie’, die ook dit leest, herinnert gij u den uitvoerigen strijd tusschen den geleerden heer S. Seeligmann en den Opperrabbijn Justus Tal over de vraag of ‘Heidad’ in de beteekenis van ‘Hoezee’ een juist en bruikbaar woord was? Herinnert gij u wellicht ook nog, dat mijn Hebreeuwsche leermeester L. Straschun en ik daarover toen een Hebreeuwsch artikel hebben geschreven? Wij gaven toen signifische beschouwingen (ik denk wel de eerste ter wereld in het Hebreeuwsch) over de beteekenis van de woorden: ‘een juist woordgebruik’. Of ‘Heidad’ een bruikbare hoeraroep is, dat konden wij natuurlijk in onze studeerkamer niet uitmaken. Maar ziet: dat werd te Marum uitgemaakt: het is bruikbaar. Want toen de jongens ons zagen aankomen, en opkeken, toen riep ik luid in eens ‘Heidad’. En hoor: het was bruikbaar. Ter eere van de gasten, mogen de jongens even met hun werken ophouden. Hun hoofdman (zij hebben eenen hoofdman, die Jacob Deutscher heet) noemt hun namen. Een van de onzen noemt mijn naam. Hij maakt geen indruk. Dan wordt mijn voornaam gezegd, Jacob Israël, mijn mooie Joodsche naam, waarop ik zoo trotsch ben en die als een vlag boven ‘Het Joodsche Lied’ uitwappert. En dan lachen zij. En ze zijn blij. En ik ben ook blij. Want wat ik nooit gedacht had: deze jongens hebben Hollandsch geleerd. Zij hebben van mijne gedichten gelezen. En zij hebben mij lief om mijne gedichten. Zij hebben van mijn vertrek gelezen. En zij hebben mij lief omdat ik heenga. En dan raak ik in de war. Ik oefen mij snel in het aannemen van een ongedwongen houding, naar het voorschrift van onzen goeden en strengen Meester, den fotograaf. Maar het lukt niet. Gelukkig wordt het nu hun tijd om zich te oefenen. En als de jongens in een aardige losse groep genomen zijn, hervatten zij het sterke werk. En in den paardenstal, onder het lichtgeurend hooi praat ik met boer De Vries over zijn bedrijf. Technische bijzonderheden, die ik u niet geven zal. Op ééne na, terecht de trots van boer De Vries. Het land hier wordt zóó goed bewerkt, dat zijne rogge door de Regeering aan andere boeren als zaairogge gegeven wordt. En de Regeering betaalt voor deze rogge ƒ 5 per H.L. extra. De opbrengst is per H.A. 30 H.L. En de H.L. weegt 74 K.G. De persoonlijks verhoudingen leken mij best. De boer zeide niets dan goeds van de jongens. En de jongens zeiden niets dan goeds van den boer. Zij zijn gelukkig in hun nieuw, arbeidzaam leven. II. Maar het is de tijd geworden van het middag-gebed. Ik wil daarmee niemand hinderen. En ik wil door niemand gehinderd worden. Het is het beste, dat ik de gebeden uitzeg, buiten op het Land. En met mijn gezicht naar Jeruzalem gekeerd, spreek ik dan de gebeden, die door de landen en de eeuwen heen, geleiders van ons volk zijn geweest: het Gebed, dat ons herinnert aan de Tempeloffers, Psalm 145, het Achttiendeelig Gebed, het Smeekgebed, en de belijdende Slotbede. De dag verschemert in namelooze vertedering van mist en mistige kleuren, terwijl mijn Ziel langs de wegen der Gebeden gaat. De wind waait over dit lage land in breede streken. Soms geluid van de in bouw zijnde nieuwe schuur. En mijne gedachten gaan verdwalen... waar ik buiten bij het graf van mijne Moeder dezelfde gebeden sprak. Ook toen de schemer stil en teder. En breede vegen van wind over het lage land. En nog na zoovele geslachten...wanneer onze moede wegen ons tot de rust hebben gevoerd... dan zullen de Joodsche Zonen dezelfde gebeden belijden. Maar de teedere tucht van het Gebed roept mijn dwalende ziel terug. Ik wil met de jongens gelijk teruggaan van het werk naar hun huis. Dus wachten tot hun werktijd voorbij is. Dan over het land, in een ontembare ontroering loop ik grootstaps heen en weer. Wild en donker de wolken en aangrijpend de wind, die ze meevoert. Ik heb gebeden. Wat is een Gebed? Wat is God? Het Gebod is onze machtigste verstandhouding. En toch wetenschappelijk het minst onderzocht. Signifisch is de taal der gebeden nog onbewerkt. Schroom houdt ons daarvan terug. Maar is die schroom ons juist? Want Wetenschap, Belijdenis, Kunst en Daad zijn niet losse brokjes, die te samen mechanisch een Ziel vormen. Maar onze Ziel is een levend, goddelijk wezen. En Wetenschap, Belijdenis, Kunst en Daad zijn er de functies van. En de Ziel is ziek, waarin de harmonie dier functies is gestoord. Er is een Proefschrift van Dr. D J. Keet over ‘Wezen en Waarde van het Gebed’ (Vrije Universiteit 21 Juni 1918). Gij kent, zoo goed als ik, het einde van het Vierde Hoofdstuk van ‘De Kleine Johannes’: ‘Toen zette de kleine Johannes zich op den duinrand en staarde, staarde in lang, roerloos zwijgen, totdat het hem was, alsof hij sterven ging, alsof de groote, gouden deuren van het heelal zich statig ontsloten en zijn kleine ziel het eerste licht der oneindigheid tegenzweefde. En totdat de tranen, die in zijn wijd-geopende oogen welden, de schoone zon omfloersden en de pracht van hemel en aarde deden wegdeinzen in een duistere, trillende schemering.’ ‘Zoo moet gij bidden’, zeide toen Windekind. Toen ik zeventien jaar was... twintig jaar lang ben ik in ongestoorde vriendschap aan den schrijver van ‘de Kleine Johannes’ verbonden geweest. Maar nu... niet zoo moet gij bidden, maar: zoo kunt gij bidden. Het kan ook anders. In die trouwe tucht, die de kracht is van een Joodsch leven. En die ons verplicht driemalen dagelijks de vaste Gebeden te spreken: avond, ochtend en middag. Het is die trouwe tucht, die men te liever heeft naarmate men ouder wordt. Het is de trouwe tucht, die wij noodig hebben bij den opbouw van Land en Volk op de grondslagen van Leer en Overlevering. De hoofdman van de jongens roept. Donker en het werk geëindigd. De drie andere gasten gaan samen terug. Ik blijf. In den zoelen koeienstal wachten wij te samen terwijl de boerin avondbrood gereedzet. Er is maar één smalle lantaren in den stal, die weinig licht maakt en weinig schaduw. Verder onzichtbare duisternis. De koeien stommelen en zij staan rommelend te kauwen. Een kleine Groningsche jongen maakt den stal schoon. Hij baast over de breede beesten met groote gedurfde gebaren en zijn woorden dreigen geweldig. Een van de jongens vraagt of er ook nieuws is in de krant? Ik zeg, dat de kolenvoorziening nog niet zoo glad gaat. En dat het Londensche agreement niet zoo bar gunstig moet zijn. Maar dat bedoelen zij niet. Zij bedoelen nieuws van de pogrommen. En nu zie ik, dat de pogroms voor deze jongens een werkelijkheid zijn, een levende, bloedende werkelijkheid. De vermoorden, de gewonden, de bedreigden, dat zijn in den letterlijken, lijfelijken zin van het woord hun ouders, hun broeders, hun zusters. En die stadjes en dorpjes met hun onuitsprekelijke Poolsche namen, daar zijn ze geboren, daar zijn ze kinderen, daar zijn ze groote jongens geweest. En ik, ik stommeling, denk dat ze vragen naar steenkolen en economische overeenkomsten. Het is met schaamte, dat ik den stal verlaat en maar eens bij de boerin naar binnen loop. Ze werkt onverdroten aan een berg van beste boterhammen. Henk staat bij de tafel. Het zusje wiegt in een hobbelpaard. Merkwaardig: Boer De Vries is Groninger en hij verstaat geen Friesch. Maar de boerin is eene Friesche vrouw. En zij wil, dat hare kinderen Friesch zullen kennen. Zij geeft Henk in het Friesch een boterham, en zusje, dat stout is een tik. Zij is trotsch op haar volk en op haar taal. Een trots, die ons Zionisten niet vreemd is. Tegen zijn moeder spreekt Henk dus zuiver boerenfriesch. Tegen zijnen vader daarentegen spreekt hij goed Groningsch van deze streek. En zonder zich te verbazen, dat hij tegen moeder anders dan tegen vader spreekt. Ook zonder vergissing. Zoo iets komt meer voor. De kinderen van mijnen Hebreeuwschen meester L. Straschun spreken thuis Jiddisch en buiten huis Hollandsch. Ook zonder vergissing of verbazing. En, merkwaardig, een kind leert twee talen even vlug en goed als één taal. Moeilijke en gemakkelijke talen zijn er voor kinderen ook niet. Bij alle volken beginnen de kinderen op ongeveer denzelfden leeftijd te spreken. Twee mooie artikelen daarover, beide van den Leidschen hoogleeraar dr. D.C. Hesseling. Te weten ‘Gemakkelijke en moeilijke talen’ in ‘De nieuwe Taalgids’ Jrg. I en ‘Het leeren van vreemde talen’ in Jrg. XII. De boeren bij Marum zijn voor een gedeelte uit Friesland herwaarts gekomen. Ieder weet, dat de Jong-Friesche beweging het nationale zelfgevoel van de Friezen heeft versterkt. Zij begrijpen ook ons Joodsche nationale zelfgevoel, en zijne logische uiting: het Zionisme. En de verhouding tusschen de jongens en de boerenbevolking is opperbest. Wij zijn, met een hartelijk afscheid, op stap naar ons hôtel. Een dik half uur loopen. De weg groot en donker onder boomen. Geen maan. Want het begin van de maand Tebeth. Er regent een fijne regen, die doordringt. De weg modderig. Verscheidene jongens zwaar op klompen. Een vreemde dracht in het begin maar allang gewend en gewaardeerd. En als op klompen, maar stevig erop in plassend, zóó stap ik mee. En wij zijn niet somber in den zwaarmoedigen mist-regen. Wij praten opgewekt over toekomst: nieuw Volk, nieuw Land, nieuwe Taak. En wij spreken Hebreeuwsch. Ja zeker spreken wij Hebreeuwsch. Hoe weinig Hollanders, die iets weten van de herleving van de Hebreeuwsche Taal als spreek- en schrijftaal. Het is al lang niet meer de taal alleen van Gebeden. Er zijn zuiver Hebreeuwsche romans, essays, tijdschriften en dagbladen. In het Hebreeuwsch, niet in Jiddisch. Overal: Amerika, Rusland, Palestina. Het Engelsche oorlogsblad ‘Palestine News’ komt ook in het Hebreeuwsch uit. Hier in Holland is reeds een begin. De vereeniging van wets-getrouwe Zionisten ‘Mizrachie’ geeft een Hebreeuwsch Maandblad uit. Natuurlijk, dat wij in deze tijden niet genoeg hebben aan de woorden van de Heilige Schriften. Maar wij kunnen woorden vinden in de schatten van Mischna en Talmud. Wij kunnen nieuwe woorden bouwen. De Hebreeuwsche Taal zal moeten doen, wat het Hebreeuwsche Volk óók moet doen: in korten tijd komen tot vol, zelfstandig leven. En wij hebben vertrouwen op Volk en Taal beide. Er wordt gewerkt. In Jeruzalem is eene Vereeniging, die geregeld arbeidt aan opbouw en uitbouw van de Taal. Dat is: actieve significa. Wat zal in het Joodsche Land de volkstaal zijn: Jiddisch of Hebreeuwsch? Daarover is veel gestreden, nog in de laatste afleveringen van Martin Buber's Maandschrift ‘Der Jude’. Ik persoonlijk wil het Jiddisch, de Taal der Ballingschap, niet als de Taal van het Vrije Volk. Zoo hoog als ik sommige Jiddische gedichten en prozastukken stel. Wij willen in ons Land Hebreeuwsch spreken, die heerlijke, hooge en heilige taal, waarvan wij ieder woord als zieleschat veroveren en bewaren. En de jongens willen dat ook. Jiddisch is hun Moedertaal. Toch spreken zij samen Hebreeuwsch. En nog wel in de hun vreemde, Palestijnsche uitspraak. Spreken van Hebreeuwsch wordt thans door velen beschouwd als kenteeken van goede nationaal-Joodsche gezindheid. En zuiver Hebreeuwsch, vrij van vreemde woorden. Er is al een Hebreeuwsch purisme ook. In het hotel, achter de gelagkamer, hebben de jongens hun gezelschapskamer. Niet mooi gemeubeld, maar wel ruim en goed verlicht met een carbidlamp, weelde in deze lichtlooze streek. Om de tafel: de lezers. Om de kachel: de droomers en de praters. Dit is wel echt de kamer van nationaal-Joden. Aan de wanden portretten van de bekende nationaal-Joodsche schrijvers. Zij vragen ook mijn portret en ‘Het Joodsche Lied’. En ik ben hun dankbaar, dat ze ook mij beschouwen als een van de nationale Dichters van het Joodsche Volk. Zij lezen veel Hebreeuwsch, weinig Jiddisch. Hun vrienden te Scheveningen en de bibliothecaris van de Rosenthal-bibliotheek zorgen voor Hebreeuwsche boeken en tijdschriften. Wij lezen samen gedichten van Bialik, den Man, die in de Ballingschap geleerd heeft Liederen te schrijven in het zoete en droeve Hebreeuwsch, dat de harten verheugt en toch schreien doet van pijn. Wij hebben altijd en overal in de ballingschap onze goeden en grooten gehad. Als ge dat niet gelooft, leest dan in ‘De Gids’ van Juni 1916 het magistrale opstel van M.H. van Campen, zelf één der goeden en grooten, over ‘Oude en nieuwe Joodsche Dichtkunst’. En zij zullen ons in het eigen Land niet ontbreken. Al mijn verlangen: daar nog eens uit te leven tot een Joodsch-nationaal Dichterschap in de hart-eigen Hebreeuwsche taal. En wij blijven laat praten, bij de kachel in het Hebreeuwsch. Maar fluisterend om lezers niet te storen. Dan, ten derden male op dezen gewijden dag, wend ik mij ten Gebede, naar het Oosten, waar Jeruzalem ligt. En ik spreek het Avondgebed uit. En dan grijpen mijn hart de regels aan, die ik toch zoo dikwijls heb gelezen, maar die ik nooit zóó heb verstaan. Deze: ‘O, moge van Zion het heil van Israël komen. Als God de gevangenen van Zijn volk weervoert, dan juicht Jacob en zal Israël zich verheugen’. En deze: ‘Des daags beveelt God Zijn genade. En in den Nacht is Zijn Lied met mij, één Gebed tot mijns levens God.’ En ik besef het, terwijl ik voortga in de Gebeden: door donkere dalen ben ik heengegaan. Maar thans: ‘Daar ginder bloeit het Oosten, Een stad, Jeruzalem, als witte bloemen teer. Waar ik won, waar ik zwierf, waar ik poosde, Tot u, Stad van mijn Land, keert mijne Ziel aanbiddend weer,’ Dan zeggen wij elkander goeden nacht, in het Hebreeuwsch. En de dag eindigt in een vast, onwankelbaar vertrouwen. En heel, heel vroeg in den morgen op, om den eersten sneltrein te treffen van Groningen naar Amsterdam. Het is nog geen dag geworden, wanneer ik het Ochtendgebed uitspreek en dus de lofzegging op het onderscheid tusschen Nacht en Dag moet overslaan. En ik denk, hoe lui wij menschen uit de Stad zijn, want dit is mij nog nooit gebeurd. En ik sta gekeerd naar het Oosten, waar straks de dag doorbreekt. Jeruzalem: de Stad, die wij met hemelsche liefde beminnen, en die wij nooit, nooit verlaten hebben. Ik heb Amsterdam ook lief. Als de Stad van de Grachten, van het open IJ, van de Zuiderzee-buurt. Maar dat is anders, anders. Een aardsche, zinnelijke liefde. Wij gaan allen samen op weg naar de tram. Door den morgen, die nog nacht is. Alleen in het Oosten is de lucht al verbroken, en daar verschieten de sterren, die goud waren, wit. De tram moet van Drachten komen. Maar nog geen geluid. En geen gezicht. De weg donker donker. En de wind koud. De jongens hebben mij nog van allerlei op te dragen en te belasten. Maar er is zoo een aardige orde onder hen: zij laten voor hun algemeene taken zonder eenigen dwang vanzelf het woord aan hunnen hoofdman. Hij spreekt ook het best Hebreeuwsch. Een aantal boeren luistert, als wij spreken. Maar zonder hoon en zonder haat. Zij weten het allang: het is die vreemde, verre taal, waarvan zij zelfs geen vermoeden verstaan. Maar de tram. Afscheid snel. Instappen snel. Afgefloten. En dan het aangrijpende, het ontroerende, het hartbrekende en toch heerlijke. De jongens (hebben zij het afgesproken?) zingen met hun lieve, open stemmen ‘Hatikwah’, het lied der Hope, het Zionistische Volkslied. Scheidend zing ik mee. Zij gaan den weg op naar hun werk. En in de verte verdwijnt dan het refrein: ‘Nog is ons de Hoop gebleven, Kracht van onzen moeden geest. Weer in 't Vaderland te leven Waar David Koning is geweest.’ Ik ben daar alleen in de tram. En ik ben blij, dat ik alleen ben. O, Gij vrienden van ons allen, gij Chaluzim, gij Pionieren van ons Volk. Uw werk is thans het meest-noodige werk. En wat ik, scheidend, u toewensch? Het beste, dat mijn hart maar te wenschen heeft. Gij allen weet, wat R. Elazar zegt uit naam van R. Chanina: ‘Al uw Zonen zijn leerlingen van God en heerlijk is de Vrede van uw Zonen. Neen: Zeg niet uw Zonen, maar zeg uwe Stichters.’ Dat zijt gij: Zonen van ons Volk. Stichters van den nieuwen Staat. En wie ik in deze dagen ook ‘vaarwel’ zeg, tegen u zeg ik ‘tot wederziens’. En leest dan samen met mij het einde van Psalm 123: ‘Moogt Gij het geluk van Jeruzalem zien, alle dagen van uw leven. Moogt Gij dan Zonen van uw Zonen zien. En Vrede voor Israël.’ Nr 2 Heengaan uit Holland8-1 1919 A. (= Avondblad), 6 Wanneer gij dit lezen zult, heb ik Holland reeds verlaten. En er zijn breede streken van wind en. water tusschen u en mij. Maar ik heb dit nog geschreven in Holland. In mijn huis aan den rand van de stad, dat zijn blikken nog wijd laat uitgaan over de verre velden tot aan den horizon van een laan van boomen. En nu ik mij gereed maak uit Holland heen te gaan, nu gevoel ik, hoe innig ik verbonden ben aan het land, dat ik noemde in een gedicht: ‘Roepstem’. ‘Het land van mijn jeugd, Het land van mijn manschap, Van mijn peinzende droefheid, mijn juichende vreugd, Van al mijn verwantschap.’ En wanneer ik dan toch uit Holland heenga, dan moet het u wel heel duidelijk zijn, welk een sterk gevoel van noodzakelijkheid ons drijft. Niet alleen de Joden uit de landen der ellende zullen opgaan. Maar ook de Joden uit Holland, waar wij altijd een ruim en rustig leven hebben gehad. En niet alleen zullen opgaan de Hollandsche Joden, die weinig in Holland laten. Maar ook zullen opgaan de Hollandsche Joden, die veel in Holland laten. Het is niet verstandig, dat wij gaan. Maar het Verstand, de Rede, is ook niet de meest betrouwbare Richter van ons Leven. De betrouwbare Richters van ons Leven zijn het Geloof en het Gevoel. Tweeduizend jaren heeft het Joodsche volk met zijn Gevoel en met zijn Geloof het Joodsche Land en de Joodsche Hoofdstad vastgehouden. Nu maken wij ons op, waarlijk wel ‘van de vier hoeken der aarde’ tot een nieuwe, eene vreedzame verovering van Land en Stad. Ons doel is niet een eng nationalisme, dat in alle volken vijanden ziet. Neen: wij aanvaarden de verdeeling der menschheid in vele volken als een van ouds gegeven en onverwoestbare instelling. Wij willen de menschheid weder beleven, als genooten van een eigen Joodsch Volk. Met een eigen Land, eigen Wetenschap en eigen Kunst. Wij meenen, dat wij op die wijze het best werkzaam zijn voor ons zelven, voor ons Volk en voor de Menschheid. Zoo redeneeren wij. Maar redeneerend weten wij tevens, dat wij met onze kleine logische woordjes toch nooit komen tot de diepte van de krachten, die ons drijven. Uit alle landen, goede en slechte landen, weg. Naar één een enkel land heen. Mag ik nog eens aanhalen uit het gedicht ‘Roepstem’, dat ik u reeds, noemde? ‘En ik ga, gelijk wolken gaan, Wanneer de zon hen trekt, Wie zal Gods roep weerstaan, Die zijn Volk wekt? En ik ga, gelijk de dagen gaan, Ik ga, gelijk de nacht. Wie zal er leven en weerstaan Van zijn innigste leven de kracht? Wat sterren, bindt aan hun baan, De zon bindt aan zijn loop, Dat bindt den Dichter aan Zijn Volk, zijn Droom, zijn Daad en Hoop. Gij moet nu deze woorden niet lezen, als de logische woorden van den wetenschappelijken werker. Maar gij moet ze lezen als de intuïtieve woorden, waarmede de Dichter niet werelden afbeeldt, maar werelden schept. En deze Dichter... ziet: hij gebruikt beelden aan de Natuur ontleend: wolken, zon, dag, nacht, maan en sterren. Dat wil zeggen: dat de trouw aan Land en Stad een van de oer-krachten van het Volk is. Wij willen ons geven aan ons Land, gelijk de wolk zich geeft aan de zon. Gelijk de zon zich geeft aan de bloemen. Een volkomen overgave. Zou de Dichter van ‘Het Joodsche Lied’ daarbij dan de laatste zijn? In Januari 1905 begon Albert Verwey de uitgave van het Maandschrift ‘De Beweging’. En in zijne Inleiding schreef hij dit: ‘Wat stoffelijk en geestelijk, de volken beleven, beleven het sterkst in den geest hun dichters.’ II. De Dichters. Dit zijn de dagen van scheiding, die ik thans beleef. En moeilijk valt mij het heengaan van de Dichters, ouderen en jongeren, met wie ik zooveel jaren in liefde en vrede heb samengeleefd. Zeker, ik hoop nog wel eens in Holland weder te komen. Maar dat zal als een gast zijn. De innige verhoudingen worden thans ontbonden. En ik overdenk, wat mijn leven als Dichter van Holland is geweest. En ik spreek daar nu niet over, om de aandacht te vestigen op mij zelven en op mijn werk. Maar het bijzondere is altijd het bijzondere van het algemeene. En wat ik genoten heb en geleden en gedaan, dat is een bijzondere, persoonlijke vorm, van wat een Joodsche jongen van mijn aard en aanleg, in mijn land en in mijnen tijd kon genieten, lijden en doen. In den kleinen waterdroppel spiegelt zich heel de wijdheid van Gods heiligen hemel. Zóó spiegelt zich in mijne gedichten de wijdte van mijnen tijd. Denkt niet, wanneer ik schrijf over mij zelven, dat ik alleen over mij zelven schrijf. Neen: dan schrijf ik over anderen, en over anderen het meest. Ik heb u zooeven eenen volzin van Albert Verwey aangehaald, uit de eerste aflevering van ‘De Beweging’. Er is geen tijdschrift, dat ik beter ken dan dat. Lange, stille winteravonden en zalige zomerdagen heb ik daarin lezend versleten. Ik zal blijven medewerken. Maar uit de verte. En de gemeenschap, die wij allen heilig hielden, wordt verbroken. Nu besef ik eerst goed, welke beteekenis Verwey in De Beweging heeft gehad. Ik zie dat zóó, dat Albert Verwey de nieuwere Nederlandsche dichtkunst voor verwildering heeft bewaard. Verwey heeft ons de tucht geleerd en de trouw. Wij hebben begrepen, dat zwijgen geen schande en geen zwakte beduidt. Maar dat het schande en zwakte is, wanneer men middelmatige gedichten publiceert. Wat ‘De Beweging’ voor de jongere dichters heeft beteekend, kan ook weer niet in logische, wetenschappelijke woorden worden gezegd. Maar zij, die deze gemeenschap mede hebben genoten, kennen die Beteekenis en erkennen haar. De Beweging is het tijdschrift van de Dichters geweest en Albert Verwey was de Dichter van het Dichterschap. In andere tijdschriften hebben wij ook gepubliceerd. En wij beweren volstrekt niet, dat er buiten de Beweging geene goede Dichters waren. Wij waren verscheiden: Maurits Uyldert, Alexander Gutteling, Nico van Suchtelen, Geerten Gossaert. P.N. van Eyck, Jacques Bloem, Gisa Ritschl, Aart van der Leeuw, J. Jac. Thomson, en anderen. Maar wat ons verbond, dat wisten wij uit de Inleiding van Verwey en later uit ‘Vijf en twintig Jaar’ (Maart 1907). ‘Wat wil De Beweging’ (April 1907). ‘Het Beoordeelen van Gedichten’ (October 1907) en ‘Leigh Hunt en zijn Vrienden’ (October 1910). Zóó was onze gemeenschap een diepe geestelijke gemeenschap. Verscheidene van de medewerkers heb ik nooit ontmoet of maar heel zelden, Albert Verwey zelven zag ik gemiddeld niet eenmaal per jaar. Onze eenheid was de erkenning van het Dichterschap. En voor de jongeren zeg ik dit: in 1901 heb ik Albert Verwey voor het eerst gedichten gezonden. Het duurde tot 1909 eer hij mijn werk zoo sterk en noodzakelijk achtte, dat mij eene plaats in de Groep werd ingeruimd. Gij, die het Dichterschap begeert, weet, dat het zich niet dwingen laat. Wees eerbiedig en trouw. En hang uw hart voor het leven open als een bloesem voor regen, zon en wind. III. Zóó is dan Albert Verwey mijn goede en strenge Meester geweest. Maar nooit een nabij en vertrouwd Vriend. Dat was Frederik van Eeden. Het is twintig jaren geleden sinds ik, een jongen angstig voor het dreigende leven, zijn steun en vriendschap zocht en vond. Moeilijk zijn vele van die twintig jaren geweest. Ik heb alles beleefd, wat een Joodsche jongen in dezen tijd aan dwaling en aan keer beleven kan. Maar deze vriendschap, deze vereering is ongeschonden gebleven en onbeschaduwd tot op dezen dag. Dat zijn de gaven des levens, die ons met het leven verzoenen. Daar ben ik dankbaar voor. En het is goed, het is rechtvaardig, dat ik dezen dank hier open uitspreek. Ik ken geenen dichter en geenen geleerde, voor wien Holland minder dankbaar is geweest dan voor dezen. Verwey en Van Eeden zijn de vastheid geweest van mijn leven, de eerlijkheid en de trouw. Scheidend gedenk ik dat. Scheidend. Wat zal de toekomst van de Nederlandsche dichtkunst zijn? Waar blijven de jongeren? Toen wij jongens waren, die te dichten begonnen, leek een dichter van dertig jaren ons oud. Jacques Perk was goed twintig, toen hij stierf. Albert Verwey twintig, toen De Nieuwe Gids werd opgericht. En ik vraag het, zonder iemands waarde te willen verminderen: waar zijn de Nederlandsche dichters beneden de dertig jaren, die meer hebben gegeven dan eene belofte? Waar zijn zelfs de beloften? Waar is, onder de jongeren, eene Beweging, eene Strooming; al is er een tijdschrift, dat het Getij heet? Waar zijn de dichters, die leiding zullen geven aan de geestelijke bewegingen van dezen tijd? Wat heeft de oorlog in de harten van de Nederlandsche jongeren gedaan? Wat heeft de Vrede in de harten van de Nederlandsche jongeren gedaan? Veel van het werk der jongeren, het is niet anders dan vlak, verbeeldingloos, realistisch dichtwerk; het Meisje, de Maan, Sneeuw en Akker. Waar blijft de Verbeelding, het Eeuwige in het Tijdelijke, het algemeene in het bijzondere? Waar zijn de gedichten, waarin het Eeuwige zich geeft, als de Hemel zich geeft aan den kleinen glinsterenden droppel? Is de Nederlandsche dichtkunst dan doodgeloopen? Noem mij nu niet enkele namen. Wijs mij niet enkele goede gedichten. Maar geef mij de Richting, de Eenheid, de Kracht. Scheidend: en in deze laatste dagen van het jaar, die van zelf leiden tot mijmeren en herdenken, lees ik nog eens over, wat men vóór en na over mijne gedichten geschreven heeft. Veel liefs en veel goeds. Twee opstellen maken zich dan van zelf los. Van Carel Scharten: ‘De Joden in de literatuur’ te vinden in ‘Kroniek der Nederlandsche letteren 1916’. Is het waar, wat Scharten zegt, dat de talen van de volken, waar tusschen de Joden woonden toch voor de Joodsche kunstenaars vreemde talen gebleven zijn? Zou mijne ziel beter het Hebreeuwsch verstaan dan het Hollandsch? Ik twijfel. Van erfelijken aanleg voor een taal is nooit gebleken. Een kind van Hollandsche ouders tusschen Chineezen groot gebracht, spreekt Chineesch als een kind van de Chineezen. En is het waar, dat er onder de groote dichters der verschillende volken slechts weinig Joden zijn? Scharten zegt het. Zijn er minder dan er verhoudingsgewijze wezen moesten? Is het Hollandsch van Querido en van Van Campen een joodsch-hollandsch? Ik durf dat niet te zeggen met de verzekerdheid van Scharten. Zijn opstel heeft in der tijd wat opstand gemaakt onder de Zionisten. Ik geloof niet, dat Scharten het zoo erg heeft bedoeld. En er staan goede dingen in zijn artikel, die van belang zijn voor kijk op de verhouding tusschen de Joden en de vele volken, waartusschen zij verbannen zijn. Maar het tweede opstel, waarop ik uw aandacht vestigen wil, dat is van M.H. van Campen ‘Oude en nieuwe Joodsche dichtkunst’ in ‘De Gids’ van Juni 1916. Dat is heelemaal niet een ‘goeie kritiek’ in den gewonen zin van het woord. Van Campen zegt ten slotte van mijne gedichten meer kwaad dan goed. Maar hoe hij dat dan zegt! Zoo mooi, zoo eerlijk, zoo open. Dat is de critiek, die in schoonheid het gecritiseerde werk te boven gaat. Dat is de critiek, die zelf de beste letterkundige kunst is. Ik heb dat grootsche, statige stuk prosa zoo honderdmaal gelezen en zoo honderdmaal bewonderd. En ik twijfel of Scharten wel gelijk heeft. En of de Joden in de ballingschap niet tot groote letterkundige kunstwerken in staat zijn. Maar ik geef het toe: een eigen land, een eigen taal, een eigen kunst: het zal veel meer zijn. En ook hier gevoel ik, wat ik missen zal. Zeker wil ik nog wel eens een Hollandsch boek lezen en een Hollandsch tijdschrift. Maar van den Stroom heb ik mij gescheiden. Ik weet het. En toch: ik ga. Omdat verlangen naar eigen Land en Volk zóó sterk is. IV. Aan het geestelijk leven van mijn Land en van mijnen tijd heb ik niet alleen als dichter, maar ook als rechtsgeleerde deel gehad. Toen ik veertien jaar was, zond mijn vader mij naar de Rijkskweekschool voor Onderwijzers te Haarlem. Toen ik achttien was, kwam ik als onderwijzer in het leven. Mijn sterkste gevoel: een doodsangst voor het leven. Maar ook: te leven een sterke wil. Wat ik toen, om allerlei redenen, wilde, dat heb ik toen bereikt. Een doctoraat in de rechtswetenschap. Maar met moeite. Des daags aan het broodwinnend werk. Des avonds aan de studie en aan de wetenschap. Leermeesters en studiegenooten heb ik niet gehad. Ik ben mijn eigen wegen gegaan, de leerling van niemand en de meester van velen. Rust was mij noodig, en de stille innige werkzaamheid. Het berouwt mij niet, dat ik tien jaren aan mijn proefschrift werkte. Voordeel of waardigheid heeft de wetenschap mij nooit gegeven. Ik heb mij streng gehouden aan het voorschrift der Joodsche Wetgeleerden. En van mijn wetenschap geen kroon gemaakt (om te pronken) en geen bijl (om mede te verdienen). Heerlijk is mij de laatste jaren, als wijsgeer en significus, de samenwerking geweest met Henri Borel en Frederik van Eeden. En met de wiskundige wijsgeeren prof. Brouwer en prof. Mannoury. Ook aan de significa hoop ik te Jeruzalem te kunnen blijven werken. Het Nederlandsche Recht en de Nederlandsche Rechtswetenschap, wat is hun toekomst? Voor problemen van rechtsvorming stonden wij een eeuw geleden ook. Maar het zijn nu andere. Wat wij nu noodig hebben is opbouw; van de sociale gerechtigheid, binnen en buiten een codificatie. Maar toch ook zooveel meer: de burgerrechtelijke positie van de getrouwde vrouw, deelneming der vrouw aan alle publieke beheer, nieuw handelsrecht, nieuw faillietenrecht, verbetering van het kinderstrafrecht en van het psychopathenstrafrecht, verbetering van het strafprocesrecht. En dit alles moet gebeuren in bezinning en in aansluiting aan het historisch gewordene. Wetenschap en practijk wel onderscheiden, maar niet gescheiden. Hartelijk verheugt mij de oprichting van het Genootschap ter beoefening van de Wijsbegeerte van het Recht. Maar niet minder de uitgave van het nieuwe Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis. Want dit alles zijn slechts momenten van het eene ondeelbare Recht, wel onderscheiden, maar niet gescheiden. En ook het Recht is weder moment eener Eenheid. Waarvan ook Dichtkunst één der momenten is. En hiermede: vaarwel. Hartelijk dank ik allen, die mij eerbied en genegenheid hebben bewezen. Zoo wijd als mijne wegen gaan, hoop ik daarvan niets te vergeten. Moge Holland gelukkig zijn. Mogen de Hollanders gelukkig zijn in hun nijver werk, in goeden handel, in wetenschap en in kunst. Want hier in Holland hebben wij, Joden, het altijd, altijd, goed gehad. Vaarwel. Nr 3 Paul Miljoekof24-1 1919 O., 1-2. Gedat. Londen 14 jan. 1919 Vandaag, 14 Januari 1919, heb ik Paul Miljoekof gesproken, in een van de stille hotelstraten van Zuid-West Londen. Ik sluit mijn oogen: en ik herdenk, hoe ik hem de laatste maal heb gezien.... in Rusland, Petersburg, in het Gebouw van de Rijksdoema. Samen met Kerensky. Ik schreef daar brieven voor vrienden in de gevangenissen. Kerensky wist dan te zorgen, dat zij geheimelijk in handen van de geadresseerden kwamen. Vijf jaren geleden. Wat heeft de wereld beloofd. Wat hebben Kerensky en Miljoekof beleefd! Ik heb Miljoekof geschreven of hij zich mijner nog herinnert en of hij mij ontvangen kan. Hij antwoordt: ‘zeer zeker’ en ‘gaarne’. Ik zie hem weer. Hij is wel oud geworden. Heel oud. En nu ook wel eenzaam. En al zijn illusies van een Groot-Slavisch rijk.... Konstantinopel.... verdwenen. Zijn oudste zoon is gesneuveld. Ik weet het uit een artikel in de Revue des deux Monde Zijn tweede zoon strijdt in een Russisch vrijwilligers-leger tegen de Bolsjewiki. De andere verwanten zijn in Kiev en Odessa. Hij alleen. Ik vraag, of het waar is, wat ik in Londen hoorde, dat hij uit Parijs is gezet. Het is in hoofdzaak waar. Clemenceau heeft hem laten weten, waarschijnlijk op aandrang van de socialisten, dat hij beter deed heen te gaan. Men beweerde, dat Miljoekof pro-Duitsch was geworden. Miljoekof heeft zich daartegen verdedigd in een artikel in de Temps van 25 December. Hij heeft mij de zaak zóó voorgesteld: Toen hij in het midden van 1918 te Kief was, kreeg hij bezoek van eenen Duitschen officier Haasse, die kwam vragen op welke voorwaarden Miljoekof bereid was, zijn verzet tegen Duitschland op te geven. Miljoekof wilde: vernietiging van den vrede van Brest-Litovsk, hereeniging van de randstaten met Rusland, steun in den strijd tegen de Bolsjewiki, die buiten de Oekrajine door Duitschland gesteund werden. Na veertien dagen kwam de officier bij Miljoekof terug. Blijkbaar was overleg gepleegd met Berlijn. Hij zeide: de vrede van Brest-Litovsk moest blijven bestaan; de randstaten moesten afgescheiden blijven, alleen de Oekrajine kon weder bij Rusland terugkomen. Hierop wilde Miljoekof niet ingaan. Hij wil vóór alles een één en ondeelbaar Rusland. Intusschen kreeg Miljoekof moeilijkheden met den Duitschen gezant Von Mumm. Deze beschuldigde Miljoekof bij den Hetman Skoropadski van kuiperijen en van overleg tegen de onafhankelijkheid van Oekrajine. Dit laatste is waar. Miljoekof wil de hereeniging van Oekrajine met Rusland. Von Mumm eischte verwijdering van Miljoekof uit Kief. De Hetman aarzelde. Berlijn drong aan. Miljoekof ging vrijwillig heen. Inderdaad was hij toen niet gekant tegen elke aanraking met de Duitschers. Hij achtte voor alles noodig, verwijdering van de Bolsjewiki, die Rusland vernielen en vermoorden. In dien tijd achtte Miljoekof dat niet zoo moeilijk, omdat de Bolsjewiki toen nog niet zoo goed georganiseerd waren als zij nu zijn. Zonder de Duitschers ging dat niet. Trouwens: de Duitschers bestreden de Bolsjewiki toch al in de Oekrajine. Zij zouden het ook buiten Oekrajine doen, wanneer zij wisten, dat de regeering, die in de plaats van de Bolsjewiki komen zou, niet opnieuw oorlog ging voeren tegen Duitschland. En nu vraag ik naar Russische vrienden en bekenden. En voor zoover zij ook in Holland bekend zijn, deel ik u er iets van mede. Maklakof, de conservatieve minister, is doodgeschoten door de Bolsjewiki. Zijn broeder, het linksche Doemalid, is thans Russisch gezant te Parijs. De generaal W. Djounkovsky, de vroegere almachtige chef van de Russische politie, is door de Bolsjewiki gearresteerd juist in den trein, waarin hij wegvluchtte. Zeer waarschijnlijk doodgeschoten. De lezers van Leo Deutsch' ‘Zestien jaren in Siberië’ herinneren zich wellicht den naam van den Minister van Justitie Nabokof. Diens zoon was hoogleeraar in het strafrecht te Sint-Petersburg en een bekend figuur op internationale strafrechtsprocessen. Hij is thans Minister van Justitie van de voorloopige Regeering van de Krim. Nicolaas Roussanof, de bekende redacteur van Rouskoë Bogatsvo is te Parijs. Joseph Minor, een der chefs van de socialistische, niet-Bolsjewistische partij, dien ik te Moskou in de Boutirky-gevangenis heb ontmoet, was na de revolutie voorzitter van den gemeenteraad van Moskou en thans is hij in Siberië bij troepen, die tegen de Bolsjewiki strijden. Nicolaas Tsajkofsky, de groote vriend van Kropotkine, is met steun van de geallieerden gouverneur van Archangel en zal wellicht te Parijs komen. Toen vroeg ik naar de positie van Engeland op de vredes-conferentie. Een zaak, die nu juist besproken wordt. Maar die beslist zal zijn, wanneer deze brief u bereikt. Men kan eigenlijk niet zeggen, wie thans Rusland zou moeten vertegenwoordigen. Lloyd George wilde alle de facto-regeeringen ten minste hooren. Ook de Bolsjewiki. Pichon is daartegen. De zaak is, nu ik schrijf, nog niet beslist. Miljoekof meent, dat vertegenwoordiging van geheel oud-Rusland door Sasonof wel het beste zou zijn. Rusland heeft in den oorlog zeer veel verloren, tot zijn eenheid toe. Het is tot een vrede gedwongen geweest. Maar dat was Roemenië ook. En toch is Roemenië toegelaten als geallieerde staat. Rusland is in het geheel niet vertegenwoordigd. Daarentegen hebben Polen en Tsjecho-Slovakië ieder twee afgevaardigden. Konstantinopel: ik vraag naar Konstantinopel, de Droom van Miljoekof. Hij denkt, dat het Turksch zal blijven. De hoofdstad van een ethnographisch Turksch Turkije. Mocht het niet Turksch blijven, dan meent hij nog steeds, dat Rusland er de meeste rechten op heeft. Het Zionisme? Miljoekof is vóór een Joodsch Palestina. Hij is steeds een voorstander geweest van toekenning van alle nationaliteits-rechten aan de Joden. In de Oekrajine heeft men zoo iets gehad: een ministerie voor de niet-Oekrajiensche bevolking van Oekrajine: Russen, Polen, Joden. Maar dat is mislukt. En de randstaten? Hereeniging van Polen met Rusland wil Miljoekof niet. Hij zelf heeft als minister de onafhankelijkheid van Polen onderteekend. Finland? Kan onafhankelijk blijven, mits het militair en politiek met Rusland samengaat. Anders liggen de grenzen van Rusland open en bloot. De Oostzee-provinciën? Behooren weder aan Rusland te komen. En Miljoekof meent, dat met of zonder de geallieerden de eenheid van Rusland zal worden hersteld. Bessarabië? Nog zoo zeker niet, dat het Roemeensch zal worden. De bevolking zou zeker stemmen vóór hereeniging met Rusland. Kaukasië? Een onafhankelijk Kaukasië acht Miljoekof niet noodig en niet bestaanbaar. Rusland kan de oliebronnen van Bakoe niet missen, waar er daar geheel geen kolen zijn. En aan de rijke olievelden van Perzië en Mesopotamië heeft Engeland genoeg. Ik vraag naar zijn leven van den laatsten tijd. Twee maanden geleden heeft hij Rusland verlaten, vanuit Odessa. Hij maakte deel uit van een commissie, die het geheele Russische volk vertegenwoordigde, behalve de uiterst rechtschen en de Bolsjewiki. Deze commissie was eerst te Jassy. Is nu te Parijs, behalve dan Miljoekof. De commissie vertegenwoordigt in hoofdzaak drie groepen. Ten eerste een centrum n.1. de kadetten, den handel en de industrie. Ten tweede: een meer linkschen vleugel n.l. enkele linksche kadetten en de socialistische, niet-bolsjewistische partijen. Ten derde: een meer rechtschen vleugel: senaat, kerk, groote banken, de grondeigenaren. Een van hunne vertegenwoordigers is Sjebeko, vóór den oorlog gezant van Rusland te Weenen. Ik vraag naar Kerensky. Miljoekof heeft met hem gebroken. Hij geeft hem voornamelijk de schuld van het mislukken van de revolutie. Het is trouwens gegaan, gelijk Nicolaas Roussanof mij vijf jaren geleden reeds voorspelde. Wanneer Rusland een politieke en economische revolutie tegelijk kreeg, was het gevaar voor anarchie groot. Daarom was Miljoekof ook tegen een republiek. En Lenin? Miljoekof kent hem persoonlijk. Hij beschouwt hem als eerlijk, maar verblind van fanatisme. Zeker heeft hij Duitsch geld aangenomen, maar met de bedoeling het Duitsche kapitalisme te bestrijden. Trotsky? Miljoekof kent hem persoonlijk niet. Maar zijn reputatie is minder dan die van Lenin. Hij zoekt veel meer eigen eer en eigen invloed. Radek, die zooveel doodvonnissen velde in de revolutionaire rechtbank, is een beest. Een schande voor iedere partij. In Rusland heet hij Kradek, dat is: dief. En de gevangenissen? Het gezicht van Miljoekof trekt in een droeven lach. Hij herinnert zich onze actie tegen de wreedheden van de Tsaren-regeering zeer goed. Maar het is nu erger, veel erger. Ik begrijp niet, hoe Henriëtte Roland Holst de Bolsjewiki hierover niet aanvalt. Men noemt dat dan vergoelijkend: de dictatuur van het proletariaat, die noodig is om te komen tot een nieuwen, beteren tijd. Jawel: zoo sprak de generaal Djoevkovsky in zijnen tijd van de dictatuur van den Tsaar, die noodig is om ons af te houden van slechte tijden. Gij, Henriëtte Roland Holst, verdedigt thans een stelsel, dat even slecht is, als het stelsel, dat wij toen te zamen hebben bestreden. Gij zult mij niet verwijten, wat gij den gezant Oudendijk hebt verweten: de wandaden van het Tsarisme te hebben verdedigd of onbestreden te hebben gelaten. Maar och, wat zal ik u verwijten? In ieder leven ligt ieder lot besloten. En ik vraag Miljoekof naar enkele huizen te Sint-Petersburg: Het mooie huis van graaf Witte, waar ik zoo dikwijls thee heb gedronken? Vernield. Zijn eigen huis? Vernield, vernield. Het huis van Nabokof met den steenen houthaard in de gang? Vernield, vernield, vernield. En zonder dat iemand er eenig voordeel van heeft. Wonder, zoo sterk als de geest van Miljoekof gebleven is! Hij werkt aan een groot boek over de Russische revolutie, waarvan het eerste deel voltooid is. Hij beveelt mij ter lezing aan een Italiaansch boekje van Pervoekhin over de Russische Bolsjewiki. Iederen ochtend, tien uur, gaat hij naar het Britsch Museum werken. Maar ik vind hem wel oud geworden. Heel oud en heel eenzaam. Vijf jaren geleden... ik herinner mij: De Doema, Romanoffeesten, Kerensky, Djoevkovsky, Witte, Minor, en al de anderen. En duizend jaren zijn voor God niet meer dan de dag van gisteren, die voorbij is. Wij scheiden. Ik vraag of ik iets voor hem doen kan? En: ‘gardez votre sympathie pour mon peuple, comme je garderai ma sympathie pour le votre.’ Ik ga naar huis. Mij gereedmaken voor vertrek naar Parijs, op weg naar Jeruzalem. Nr 4 Een tocht door Londen24-1 1919 O., 5 Op de boot van Rotterdam begonnen zij al: de verhalen, dat Londen zoo vol, zóó vol was. De één zei, dat er thans een millioen meer menschen zijn dan gewoonlijk. Een ander, dat er in de Metropool, Stad met voorsteden, niet minder dan elf millioen menschen zouden zijn. En hij lachte smalend: dat is bijna tweemaal zooveel als in het geheele land van Holland. O, trots: de grootste vloot hebben, de sterkste worstelaars te hebben, de grootste Stad te hebben. Wie onderzoekt eens de psychologie van den Trots? Londen zou dan vol en vol zijn. Men betwijfelde, of ik wel één kamer vinden zou tusschen sousterrain en dakhokje. Ja: van sousterrein en dakhokje was de man van de elf millioen en het smadelijke glimlachje niet zeker. Ook dat is trots: een Stad te hebben zóó vol, dat geen vreemdeling er meer bij kan. Ten slotte heeft de man van het glimlachje geen gelijk gekregen. Londen is vol. Londen is ongeloofelijk vol. Londen is meer dan vol. Maar er was juist nog één brokje sousterrein open, ver van de Stad, in de stille voorstad van Hampstead. En dat is nu óók vol, tot den dag, dat uw dienstwillige schrijver naar Parijs vertrekt, dat volgens verhalen nog voller, nog veel voller dan Londen is. Zoo heb ik dan de stille, opengebouwde lanen en roads van Hampstead wedergevonden. Maar ook de Stad van Londen vond ik weer, de stoomende, razende, woelende Stad. Waar het leven drijft door de straten, als het water door de zee onder slagen van den wind. Londen: toen ik een knaap was in het huis van mijn moeder, was Londen het raadselachtige, het verre, niet-bereikbare. De Stad, waar zooveel menschen waren als in geheel ons land, en die met pleinen, parken en straten zóó groot als een provincie was. In den nacht lag ik soms wakker en dan, van uit de houthaven, over onze smalle stad, wierpen vertrekkende zeebooten hun loeiende geluiden uit. Daarna in de scheepstijdingen kon de droomende jongen lezen, dat een of ander stoomschip naar Londen vertrokken was. Of naar een Zweedsche houthaven. Of naar een Indische rijsthaven. Zwerven, o, zwerven, als de vogels en de schepen op den wind. Londen, o, Londen: als onze psychologie maar rijker was en onze taal sterker van vermogen, hoe zou ik kunnen zeggen, wat de beteekenis van Londen voor mijn zieleleven is. Vergeeft den Dichter, wanneer hij aanhaalt uit zijne gedichten. Hij spreekt zich nooit sterker, zuiverder, vrijer uit, dan in zijn Lied. Gij vindt Londen in mijne ‘Liederen’ vele malen, als gespannen gouddoek, waarvoor een danser zijne dansen uitwerkt. Deze regels: ‘Kingsway, Piccadilly, Regent Street, elke keer ziet rijker, Uw pracht dan 't heengaan liet’ (blz. 57.) En dezen keer: na al de kansen en keeren van meer dan vier jaren oorlog, hoe ik Londen vinden zou? Rijk en trotsch na een zege, zooals niemand hoopte of droomde? Mijn hart sloeg driftig, toen ik mij weder overgaf aan de bekoring van deze eindeloos uitgebouwde straten. Een tocht door Londen: neen, ik heb geheel Londen niet wedergezien. Maar ik heb de Straten wedergevonden, die rijker dan veel steden zijn. Al de straten van mijne gedichten. En ik heb de Theems gezien, vanaf de breede Blackfriars-bridge. Laat in den wintermiddag, met een mist waaiend over Stad en Water, die zich verduisterde en verdichtte, naar den Nacht toe. Londen: is Londen het Leven? Of is de Stilte het Leven, waartegen men het leven van Londen aanvoelt, als woelend zwart tegen wit? Wat is Londen? Wat is de Stilte? Wat is het Leven? Moeder: wat is de Dood? Dat is het einde van het dwalen, urenlang, urenlang, door de straten van deze Stad. De Theems bij de Blackfriars-bridge en de vragen, die in de eeuwigheid wegwaaien. En als ik thuis gebleven was, waar mijn kleine stadsheim zoo rustig zijn dagen beleefde? Londen: ik heb zijn Straten beleefd, zijn straten in hun eindelooze uitgebouwdheid. Londen is wreed nu, met al zijn mannen in khaki. Men telt ze niet meer. Wat zegt het u: een millioen, twee millioen? Of nog meer, nog meer. Dit is één van de dingen, die men niet beschrijven kan, maar slechts beleven kan. Khaki is overal: in de straten, treinen, bussen, booten, het is altijd en overal. Gij wordt er moe van. Angstig. Het martelt uw droomen. De soldaten gaan in khaki, stout en streng, hard, Assyrisch, Egyptisch. Niet van ons. Gij ziet niemand, die een zachte vader zou kunnen zijn, een goede broeder, een teeder vriend.. Khaki heeft de wereld vermoord. Gij zit in den ondergrond. En gij leest een klein plaatje op een schouder: Canada. Gij hebt al gelezen: Zuid-Afrika. Gij zult lezen: Australië. Dan voelt gij het: van alle hoeken der aarde zijn de strenge, stoute mannen gekomen voor den strijd tegen het ééne Land, dat de wereld wezen wou. Zij hebben het ééne Land overwonnen. En nu gaan zij daar door de Stad van het Land, dat een Wereld is, stout en streng, hard, Assyrisch, Egyptisch. De mannen in khaki lezen hun dagbladen: Duitschland, dat vernield wordt door wilde twisten. Zij ontroeren niet. Waarom zouden zij ook? Wat is nu? Wat is later? Dan komt de Eeuwigheid tot den Dichter. En de Dichter mijmert: ‘De Aarde valt, één donkre drop in een Regen Van Sterren door den afgrond van den Tijd, Dwaas hart, wat weten al uw aardsche wegen. Bij de maten van Gods wreede Eeuwigheid’. Neen: ik heb Londen niet zoo lief meer. En kan mij niet meer overgeven aan den Droom van Londen. Ik schrijf dit voor u op in Hampstead, de stille, open voorstad. En ik mijmer...was het uit Van Eeden, die jaren geleden schreef, dat hij wel alleen strijden zou, tegen het groote Londen, het groote Parijs? Was het niet Carel Scharten, die hem daarvoor laakte: ijdel, aanmatigend. Wonderlijk: heeft Carel Scharten het te Parijs nooit gevoeld, zooals ik het nu gevoel te Londen: de Dichter steeds in strijd, alleen, alleen, tegen de Groote Stad? Ik heb Van Eeden niet begrepen, toen ik het las. Maar ik begrijp het, nu ik het in Londen beleef. En sterkst: Piccadilly. De rijke straat, waar het leven hevig doorheen gaat. Daar in het groote Empire-House zijn de kamers van de Zionistische organisatie. Ik was er heen gegaan. En ik had er even te wachten. Ik moest er langer wachten dan ik dacht. En ik las de psalmen in het Hebreeuwsch, dat altijd een stilte en een veiligheid bouwt rondom mijn ziel. Ik las de psalm 104: ‘De cederen van den Libanon, die Hij geplant heeft. Waar al de vogels nestelen. En de ooievaar heeft in de dennen zijn huis. Hooge bergen voor de bokken, spleten waar de konijnen schuilen’. En ik bedenk het: David, twintig, dertig eeuwen geleden. Ik lees zijne Heilige Gedichten midden in de woedende Stad. De stille stem van de psalmen is sterker dan het heesche, onheilige geluid van Londen. En dit is het, wat Van Eeden bedoeld heeft, toen hij sprak van den strijd tegen Londen, tegen Parijs. II. De Dichter en de Groote Stad. Een Tocht door Londen. Voor ik het u zeg, hebt ge het wellicht al geweten: ik denk hier voortdurend aan het opstel, van lang geleden, van Albert Verwey: ‘Een tocht door Londen’. Gij kunt het vinden in een van de twee bundels: ‘Toernooien’. Londen: de groote Stad. De Dichter: Ernest Dowson. En nu lustte het mij, dwalend door Londen, mij over te geven aan de bekoring van de herinnering van zijn gedichten: The nuns of the perpetual adoration, dat zóó begint: Calm, sad, secure, behind high convent walls. En één gedicht, dat zóó begint: ‘Let be at last. Give over words and sighing’. Vroeger, in Engeland, had ik de gedichten van Dowson altijd bij mij, met een paar mooie prenten van Aubrey Beardsly daarin. Nu heb ik vrijwel geen andere bibliotheek meer dan mijn hoofd en mijn hart. Ernest Dowson: zijn zoete en droeve gedichten. Zijn al te vroege dood. O, er is een ander Engelsch, dan de taal van de reclames, de taal van de aanmaningen zuinig te zijn met steenkool, geld te geven voor den krijg. Maar dat alles zal stil worden. Na de jaren van woede en wanhoop, zal de menschheid weder naar het Lied verlangen. Ook de stem van Ernest Dowson is sterker dan de stem van Londen. De Dichter en de Groote Stad: zij die de Engelsche letterkunde beter kennen dan ik haar ken, mogen weten welke beteekenis Londen, de donkere, sombere Stad voor de Engelsche dichters heeft gehad. Wie er zijn aangelokt. Wie Londen hebben veroverd voor eenen korten tijd: Oscar Wilde. Wie als vuil in een fornuis door de Stad werden vernietigd. Gij weet, dat Hedwig Marga de Fontaine, de Vrouw uit Van de Koele Meren des Doods door dit Londen is heengegaan. De Dichter en de Groote Stad: het is niet toevallig, dat ik zóó door de gedichten van Dowson werd bekoord. Ik lees nooit een boek, dat ik zoo toevallig tegenkom. Immers: een Leven is een organisch geheel, dat uitgroeit als een bloem uit een zaad. Want Albert Verwey, dat is de sterke, strenge Meester, van de nieuwe Nederlandsche Dichters. Ik las Ernest Dowson niet, vóór ik het opstel van Verwey: ‘Een tocht door Londen’ gelezen had. Maar dan de bekoring en de geheele overgave. En het weten, hoe dicht deze Ernest Dowson ons na staat. Waar ik maar las in de boeken, die mij lief waren, overal zag ik hem en zijn vrienden. Verlaine: dat is de Dichter, die wij in onze laatste schooljaren het meest gaarne lazen. En: ‘Quinze jours en Hollande’, daarin lazen wij over onze ouderen, toen zij zoo jong waren, als wij, de verheugde lezers. En in dien tijd ook was Verlaine in Engeland. Wien hij daar kende? Ernest Dowson immers. Verwey-Verlaine-Dowson: ziet ge, hoe dicht zij elkander nabij zijn? Er is een gemeenschap der Dichters, waarvoor geen tijd en geen afstand bestaat. Propertius, nietwaar Propertius, dat is niet de Dichter, dien wij dagelijks lezen. Laten wij eerlijk zijn: wij hebben niet zoo heel veel Latijnsche dichters meer gelezen, sinds het Staatsexamen ons verloste van de verplichting, misschien is deze regel ook niet van Propertius, maar dit is de regel: ‘Dum nos fata sinunt, oculos satiemus amore’. Gij vindt hem boven een van de gedichten van Dowson. En ik nam hem over boven één van de gedichten van mij zelven. (‘Liederen’, blz. 67.) Wie neemt hem weder over van mij? Dit is de vaste, sterke, gemeenschap der Dichters, die sterker is dan de groote Stad. Al de Tijden en al de Landen, die ons scheiden, dat is maar schijn: Londen. En ik herinner mij nogmaals het opstel van Verwey: ‘Een tocht door Londen’. Ik voel er het geluid van, al ben ik er de meeste woorden van vergeten. Maar ik herinner mij dit:... ‘Die geest van orde, die dit volk van piraten riep tot een wereldheerschappij’. En dat is dan wel, wat men op Tocht door Londen het sterkst gevoelt: orde en wereldheerschappij. En denk niet, dat de Dichter niet bekoord wordt door dien geest van orde, die door dit driftige leven vaart. Strophenbouw, maat en rijm is het wezenlijke van de meeste gedichten. Is het anders dan orde en harmonie? III. Londen is nu khaki, khaki, khaki, de soldaten gaan in khaki, stout en streng, hard, Assyrisch, Egyptisch. Heb ik dan de gewonden, niet gezien, de verminkten, de vermoeiden, de bedroefden? O, zeker: ik zag ze. Men ziet ze wel overal. Maar weinigen en als beschaamd. Ze dragen hun ellende op krukken rond door de straten van de Groote Stad. Of blind gaan ze, zonder oogen, niets dan twee huidknepen waar oogen waren. Of blind, met groote ledige oogen, rondgeleid. Toch nog in hun khaki, khaki, khaki. Maar het heel erge, het grimas, de razernij, dat heb ik niet gezien. Dat heb ik alleen maar gehoord van iemand, die het gezien heeft. Een jonge, sterke, soldaat. Een knap, open gezicht. Maar er is toch iets onaangenaams: hij mist zijn beide beenen. Een halve soldaat. Met een wagentje komt hij aan een station, aan een druk station. Twee kameraden erbij. Zij tillen hem uit het wagentje. Maar er moeten kaartjes genomen worden. Even een aarzeling: dan zetten zij den halven soldaat buiten het gewoel boven op een soort kastje als een gasmeter. Nietwaar? Heel eenvoudig. En daar staat hij, boven het woelen der menschen uit, stil en groot. Een knappe, sterke, halve soldaat. En de Vreemdeling, die straks Londen verlaat, neemt dit dan mee: het grimas van den Oorlog tegen de Groote Stad, de Duivel, die Londen uitlacht Nr 5 Een tocht door Parijs27-1 1919 A., 2 Neen, zeg nu niet, dat dit toeval is. Er bestaat geen toeval. Ik zeg u: het is des Duivels, dat ik hier te Parijs te land moest komen voor veel geld in een klein hotel, dat ligt aan vier straten, gelijkerwijze als een huis te Amsterdam, ligt aan drie grachten. En een van de vier straten is de Faubourg Montmartre. Toch ben ik hier gekomen, volstrekt logisch en noodzakelijk. Maar dit is juist des Duivels. Het zijn de voetgangers niet. Het zijn de paard-en-wagens niet. Maar het zijn de auto's; de stoomende, stampende auto's, gierend en tierend, de dolle auto's, de futuristische, kubistische auto's, die door de dagen en de nachten heensmijten met hun botte bonken van geluid. En vandaag verzekert een bekende mij, dat het aantal auto's slechts een vijfde gedeelte van het gewone bedraagt! De Stem van Parijs: is dit de stem van Parijs na de stem van Londen? Het jaagt voorbij mijn huis als een zee in een woedenden wind. Ik ben stads-ziek bij tijden. O, wat heb ik Parijs liefgehad? Londen, dat was het donkere, sombere, waar de zeebooten heengingen, die 's nachts vertrekkend, hun kreten uitwierpen over de kleine stad, waar wij de kinderen van onze Moeder waren. Maar Parijs: dat was het lichte, het blijde, het verleidende, ofschoon vol van zonden. Gretige knaap was ik, die gaarne Fransch leerde. Die jong al waardeeringen en verlangens had: Verlaine, De Hérédia, Lach niet te luid. Een jongensziel is niet gauw gevuld. Later: het eerste kennen in Parijs: dwalen langs Boulevards, Champs Elysées, de buitenbuurten door. Ontmoeting met de bewonderde Fransche schrijvers. Met Rémy de Gourmont het meest. Nu afgestorven. Dan de oorlog. Wij zien daverende legers in één gedrilden wil optrekken naar de Stad. Wij vreezen. Vier jaren van kans en keer. Het bombardement: wreed, blind, genadeloos. En de Stad geheel verwoest. Maar dan de laatste keer. Duitschland neergebroken. Frankrijk gered. Zijn dat niet de gevoelens van menigen reiziger, die onder het teeken van de waaiende rookpluim de Stad binnenkomt! En weer herneem ik mijn Tocht door Parijs. De Stad vol, méér dan vol. Midden Januari, maar zachte winter, die al lente belooft. Uniformen: meest zwaar grijsblauw. Daartusschen donkere matrozen met hun vlotte mutsen. En de Engelschen en de Amerikanen overal. Maar Duitschland verdwenen, geheel verdwenen. Nergens in een winkel meer aanwijzing, dat men er Duitsch spreekt. De stemming natuurlijk sterk. Maar nu het afgeloopen is, toch ook wel verlangen van de soldaten naar huis. Over de Vredesconferentie spreekt men weinig. Het is gewonnen, en alles komt dus terecht. Zóó of zoo. Maar de Bolsjewiki: dat is het, waarover men spreekt. De dood van Liebknecht en Rosa Luxemburg. Ik heb van Londen af gereisd met Fransche groot-industrieelen uit Moskou. Ze hebben alles verloren, zonder dat iemand er door is gebaat. Omdat alles eenvoudig vernield is. En vooral waren ze gebeten op een kapitein en een luitenant, Franschen, die bolsjewist waren geworden. En aan wie al het leed van de Franschen en Engelschen, hun door de Bolsjewiki aangedaan, geweten werd. De Matin was er in die dagen vol van. Maar of gij in Holland er veel van gehoord hebt? Dit zijn kleinigheden, vergeleken bij het wereldspel, dat thans gespeeld wordt. Maar voor de Franschen zelven, vluchtend uit Moskou, heel hun leven. De Bolsjewiki: men schijnt in Frankrijk hun revolutie gevreesd te hebben, als bij ons. Overal in de Métro ziet men biljetten aangeplakt met een roep om orde. En ik mijmer: Parijs-Amsterdam. Ook bij ons het roepen om orde. Maar niet iedere orde. De rechts-orde. En dwalend door de Champs-Elysées, peins ik over de verhouding van recht en orde na. Ik probeer woorden te vinden voor verbeelding van die fijne rechts-intuïties. Recht en Orde. Denk niet, dat ik dwalend door Parijs en trekkend naar Jeruzalem heb opgehouden de Dichter en de wijsgeerige geleerde te zijn, die ik zoo gaarne was. Het is alles één Ziel: Dichtkunst, Wetenschap, Onrust en Geloof. Zooals het alles één Lichaam is: Gezicht, Gehoor, Reuk en Smaak. Gescheiden en toch één. Wel, ik mag, reizend door Frankrijk, niet meer meenemen dan dertig kilogram bagage. Dat is: een beetje boeken en een beetje kleeren. En bij dat beetje boeken nam ik mede het Proefschrift van prof. mr. E.M. Meyers ‘Dogmatische Rechtswetenschap’. Daarin vind ik, meer dan in eenig ander boek, de intuïties, die wij thans bezig zijn tot logisch geheel te brengen in het stelsel der significa. Neen: de groote Stad heeft mij niet overwonnen. Frankrijk en Holland vragen orde. Ja: maar de orde, die des rechts is. Een tocht door Parijs. Wat wordt de Stad in den avond vroeg stil en donker. Behalve, dan in de enkele straten waar nacht- en avondleven hevig heerscht. Het is avond, wanneer ik voor het eerst de Seine wederzie. Ik kom door de Rue du Faubourg Montmartre, de Hallen door, waar het spookt. Over een brug, ik geloof de Pont-Neuf. In de verte en dichtbij spannen andere bruggen hun lijnen van licht. Onderdoor loopt het water. Licht en water spelen met elkander in de diepte. Een hemel, donker, gesloten, zonder sterren of lichtschijn. Aan de overzijde de Place Saint-Michel en de boulevard, waar ik heenga. Er is niets dan Stad, Hemel en Regen. En mijn ziel, die aanvoelt. Dit is het gevoel: ‘Il pleure dans mon coeur Comme il pleut sur la ville, Quelle est cette langueur Qui pénètre mon coeur?’ Verlaine! En zoo zeker, als ik vriend en vijand herken, zoo zeker herken ik het gevoel, dat ik noem: de Dichter tegenover de Groote Stad. Zoo ergens, dan beleef ik Gods Eeuwigheid hier in de Groote Stad, waar alles aardsch schijnt, wereldsch, drijvend naar eer en winst. ‘Het leven wisselt eeuwig, maar de droomers Zien wat nooit wisselt in 't onvast vertier.’ Zooals ik Ernest Dowson voelde te Londen, die gedichten: To one in Bedlam, The nuns of the perpetual adoration, zóó Verlaine in Parijs. Het regent, weemoedig, zonder wind. De boekenbakjes op de kademuren, dicht, vangen hier en daar wat schamel licht van een lantaren. En overal de drift van het leven. Ik ga maar mijmerend voort. Kon ik den Tijd nu weg denken. Wie zal mijmerend langs de Seine gaan over honderd jaar, duizend jaar, honderdduizend jaar, wanneer de Aarde een millimeter verder is gevallen in de Eeuwigheid? Dowson-Verlaine: Londen-Parijs. Altijd de Dichter en de Groote Stad. Zóó roept de eene herinnering de andere op. Alle verlies en alle winst is maar schijn. Jaren geleden, wel zeventien, achttien jaar, las ik in de Revue des deux Mondes een artikel van ik weet niet meer wien over een bretonschen Dichter Emile Péhant, een van de Droomers, die te Parijs zochten. Wien? Wat? Wie zal ooit uitspreken, wat de Droomers zoeken en vreezen in de Groote Stad? Maar dwalend, waar de regen vredig mijmert, beleef ik het. Emile Péhant: de naam, die misschien niemand in Holland kent, roept zich door mijn ziel heen. En nu schrijf ik het op, terwijl de auto's, de kubistische, de dolle, de futuristische auto's, den Tijd kapotslaan voor mijn ramen. En ik vind geen woorden voor al deze ontroeringen. Een Tocht door Parijs. Zondagochtend en de Champs Elysées door. Geen regen. Maar een dunne mist van zilverzijde. En daardoor de zon, soms van zilver en soms ineens van donker en beslagen goud. De uniformen weer: Fransch, Engelsch, Amerikaansch. Aan beide zijden van de straat, zwaar slordig, wreed, de roestige kanonnen. Sommige bont vermomd. Veroverd Duitsche geschut. Soms erop geschilderd door welk leger veroverd en waar. De menschen draven er langs en letten er niet meer op. In den mist, stout en breed, de Arc de Triomphe, op het Plein, waarvan de straten zich uitsterren naar alle kanten. Daaromheen de kanonnen in dichten kring. Zwaar en allerzwaarst geschut, op den Boog gericht. Maar dat is spel: zij kunnen niets. Veroverd. De Champs Elysées wachten: na den vrede, het leger, dat zijn overwinning vieren zal. En dan ben ik blijde, dat niet de gedrilde legers door de Champs Elysées zullen gaan, waar de mist nu trilt als een wonder van lente en zijde. Frankrijk-Duitschland-Frankrijk. Is ook dat geen schijn? Wat zullen de sterren vanavond zeggen, die boven Parijs staan? De Stem van Parijs: ik luister, een zee van geluid, waarover de vlagen van de auto's heenjagen. Een Poort van de Hel? Och, Gods liefde is overal. En er is niet meer dan aardsche schijn tusschen u en mij, tusschen Parijs, Berlijn en Londen. De Stem van Parijs. Ik zal u zeggen, waar ik die niet hoor. En waar mijn Tocht door Parijs eindigt. Dat is in de kleine synagoge van de Rue Cadet. Verleden week was ik te Londen, in de synagoge van West-Hampstead. Grooter, weelderiger, rijker met beschilderde ramen. Hier is alles eerbiedig en stil. Gods licht is zuiver gelaten. Geen ramen op zijde in de wanden, maar glas in het lage dak. De banken bruin. De gewijde behangsels en andere kleeden donkerrood. Een kachel in het midden. En daaromheen als ik vroeg kom, een groep van Zonen van mijn Oude Volk, die niet zoo heel veel Fransch hebben dan de woonplaats. Een heeft een baret op: de oppasser. En ik vraag hem, in het Hebreeuwsch, of hij ook een plaats vrij heeft? Ja zeker, hij geeft mij een goede plaats, waar niemand komt. Hij ziet mij wel als vreemdeling aan in Parijs. En hij vraagt, in dat gewijde Hebreeuwsch, waarin men steeds spreekt in den derden persoon: ‘Uit welk land is mijnheer afkomstig?’ En omdat hij zóó voorkomend spreekt tegen mij, zoo antwoord ik lief en eerbiedig: ‘Uw dienaar komt uit het land Holland en hij is reizend naar het land van Israël’. En dan kijken ze allen verheugd. En ze vragen: hoe en waarom? Of ik er blijf, wat ik er doen ga, of ik er al eerder ben geweest? Ik antwoord: neen, geweest nog niet. En waar ik dan geleerd heb Hebreeuwsch te spreken? O, zeg ik, in Amsterdam. Daar spreken de meeste jongeren veel beter Hebreeuwsch dan ik. En, zeg ik, mijn meester is de heer L. Straschun geweest. Ik zeg dat opzettelijk omdat ik weet, dat er groote geleerden van dien naam in Rusland zijn geweest. En de meesten zullen wel uit Russisch Polen komen. Wat, zegt er een: is hij uw leermeester geweest? Die in Wolodzin in de Leerschool was? Ik zeg: ja. Wel, roept de man, verheugd, dat is toevallig. Ik heb met hem in één klas gezeten. ‘En Bialik ook?’ vraag ik weer. Ja zeker zegt hij, Bialik ook. En hij schudt zijn hoofd van vreugde over zóó een geval. En tot de dienst begint vraagt hij van alles en nog wat. Dan ben ik daar heelemaal geen vreemde meer. Ik zit tegenover een heel ouden, heel vromen man uit Tripolis. Hij is heel arm, maar heel geleerd. En omdat wijsheid bij ons hier meer telt dan rijkdom, wordt hij heel eerbiedig behandeld. Zoo eerbiedig als de Rabbijn zelf, die ook heel oud is. Als de dienst geëindigd is, gaat ieder hem de hand drukken. Ik ook. En zeg eerbiedig: ‘Een goede Sabbath, mijn Meester’. Hij ziet mij aan. Wat ziet hij, dat ik verbergen wil? Zijn oogen zijn donker, jong en sterk in zijn smal gelaat. De baard wit. En hij draagt een ronde muts zwart rondom donker verschoten rood. Maar God helpt mij zijn blik te doorstaan. En hij zegt ook mij zijn groet. En omdat ik een reiziger ben naar Jeruzalem en omdat zij toch ook wel zien dat ik niet van het plattelandsvolkje ben, daarom word ik nu met lieve eerbewijzen overladen. En wat Amsterdam in de Joodsche wereld nog steeds bemind is, een tweede Jeruzalem! Zij vragen naar den Opperrabbijn. Zij vragen naar onze rabbijnen. Zij vragen naar Doctor Dünner, (zijn gedachtenis zij gezegend). Hier zwijgt de Stem van Parijs, hier in deze kleine synagoge op een binnenplaats van de Rue Cadet. Hier eindigt mijn Tocht door Parijs. Want langs de wegen der gebeden gaat mijn ziel Gods eeuwigheid binnen. Parijs bestaat niet meer. Er is God. Er is mijn Ziel. Al mijn boete en schuld. Al mijn dwalingen en mijn hartbrandend berouw. Carel Scharten heeft ons, Joden, eenmaal, de eeuwige Vreemdelingen genoemd. Ik vergeef het hem gaarne. Overal vreemdeling. Overal thuis. Maar ik wensch het mijn lieven vrienden toe, zoo ontvangen te worden, als ik daar ontvangen werd. Alleen omdat ik mij opmaak uit het land van mijn Geboorte, uit het Land van mijn verwantschap. Om te gaan wonen daar, waar wij zeker geen vreemdelingen zijn! Nr 6 Joodsche en Zionistische problemen30-1 1919 A., 5 Gisteren heb ik te Parijs een onderhoud gehad met N. Sokolov, een van de leiders van de Zionistische Beweging, over de Joodsche en de Zionistische problemen van onze dagen. Dat zijn twee verschillende dingen, die goed onderscheiden moeten worden. Het Joodsche probleem betreft bijvoorbeeld de emancipatie van de Joden, in de landen, waar die nog niet volledig verkregen is. Zij betreft de verleening aan de Joden van nationale minderheidsrechten in landen als Polen en de Oekrajine, waar men ook aan andere nationaliteiten der minderheid zekere rechten toekent. De regeling van deze kwestie valt zeker niet buiten de bedoelingen van de Vredesconferentie. De naam is ook niet geheel juist. Misschien was een betere naam: wereldvernieuwingsconferentie. Trouwens, het congres van Berlijn na den Russisch-Turkschen oorlog, heeft zich bezig gehouden met regeling van de rechtspositie van de Roemeensche Joden. Dit Joodsche probleem in zijn algemeenheid, is natuurlijk ook voor de Zionisten van belang. Maar niet voor de Zionisten alleen. Ook bijvoorbeeld voor de Alliance israëlite universelle. Samenwerking tusschen de verschillende Joodsche organisaties ter regeling van het Joodsche probleem is en blijft wenschelijk. Het is niet onmogelijk, dat de conferentie, vertegenwoordigers van verschillende Joodsche organisaties zal hooren, vóór zij het Joodsche probleem regelen zal. Naast het Joodsche probleem bestaat dan het Zionistische. Dat is, voor het eerst na twintig eeuwen van ballingschap, de erkenning van het bestaan van een Joodsch Volk. Niet alleen van een Joodschen godsdienst of van een Joodsch ras. En dan: toekenning van een publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats aan het Joodsche volk in Palestina. Ik weet wel, dat er Joden zijn, die niet gaarne van het Joodsche Volk spreken of hooren spreken. Zij vreezen, dat de positie van de Joden buiten Palestina bemoeilijkt zal worden. Bijvoorbeeld: dat vreemde regeeringen, laat ons zeggen Frankrijk, tot hun Joodsche onderdanen zouden zeggen: gij zijt nu vreemdelingen hier, zooals Engelschen of Italianen. Genooten van het Joodsche Volk. Onderdanen van den Joodschen Staat. Zonder rechten in Frankrijk, tenzij gij u nationaliseeren laat. Ik deel in die vrees geheel niet. Wanneer men ergens de Joden vervolgen wilde, dan heeft men dat altijd en overal gedaan, lang voor er een Zionisme bestond. En wanneer men ergens de Joden goed behandelen wil, bijvoorbeeld in Holland, dan zal men dat blijven doen. Men heeft het den Dichter van het Joodsche Lied nooit kwalijk genomen, wanneer hij van het Joodsche Volk sprak. Al die beweringen, dat men moet kiezen of deelen, dat men niet tot twee volken kan behooren, dat men geen twee vaderlanden kan hebben, dat zijn allemaal algemeenheden, die tegenover de bijzondere positie van het Joodsche Volk geen beteekenis hebben. Ieder mensch heeft twee ouders. Toch worden zij niet voortdurend lastig gevallen met de vraag, wiens partij we zouden kiezen in geval van oneenigheid: vaders of moeders. Maar wel vragen de menschen mij ernstig, welke partij ik zou kiezen in geval van oorlog tusschen Holland en Palestina. Ja: ernstig. En dan zijn ze nog boos, als ik ze uitlach. Het Joodsche Volk bestaat in het hart van ons allen. En een ander territoir is niet noodig. Wij hopen, dat de Vredesconferentie het bestaan van het Joodsche Volk erkennen en bevestigen zal. Maar wij verlangen, volgens ons Baseler program, voor dat Joodsche Volk, een publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats in Palestina. De grenzen van Palestina zullen nog nader worden vastgesteld. De woorden ‘publiekrechtelijk gewaarborgd’ zijn geen toevallige woorden. Ze zijn te Basel na zorgvuldige overweging vastgesteld. En de geschiedenis van die woorden is voor een gedeelte de geschiedenis van het Zionisme. Natuurlijk beweren wij niet, dat wij in logische woorden de grens kunnen aangeven tusschen privaatrecht en publiekrecht. Dat kan niemand, gelijk onlangs weder bleek in een uitvoerige polemiek in het Weekblad van het Recht. De woorden ‘publiekrechtelijk gewaarborgd’ zijn intuïtieve woorden, die alleen intuïtief kunnen worden verstaan door degenen, die het geheele stelsel van het Zionisme verstaan. Wij bedoelen er dit mede, dat wij meer verlangen dan een vestiging in een land, waar de Joden gewoon onderdanen zijn van een niet-Joodschen staat. In Engeland heeft men den laatsten tijd nogal eens gesproken van een ‘national home’. Ook dat is een intuïtieve uitdrukking, die maar heel weinig zegt voor een onwetend of een onwillig mensch. De Vredesconferentie zal daarover wel beslissen. Sokolov hoopt en vertrouwt, dat de Zionistische Wereldorganisatie te voren zal worden gehoord. Een geheel onafhankelijk Palestina verwachten wij niet. En verlangen wij niet. Dat zou de krachten van ons volk thans zeker te boven gaan. Er zijn wel Arabieren, die Palestina beschouwen als deel van een toekomstig Grooter-Arabië, met geheel Syrië en Mesopotamië. Maar het is niet waarschijnlijk, dat dit Grooter-Arabië er komen zal. Met den koning van Hedzjas onderhoudt het Zionisme in ieder opzicht de allerbeste betrekkingen. Een mogelijkheid is deze: dat Palestina onder toezicht komt van eene groote mogendheid, bijvoorbeeld Engeland of Frankrijk, als trustee van een eventueelen Volkerenbond. Eene groote moeilijkheid is ook het Arabische probleem. De Joodsche bevolking is nu nog slechts eene kleine minderheid. Maar zij is bestemd de meerderheid te worden. Niet alleen in aantal, maar ook in gehalte. Toch zullen de Arabieren altijd een belangrijke minderheid blijven vormen. Het best is wellicht nationale autonomie voor beide groepen. Ieder met hun eigen wetgevende en uitvoerende organen. En elkander eerbiedig ontziende. Thans details te geven is niet mogelijk. Wij hopen en vertrouwen op een aanzienlijke meerderheid van Joden. Maar dat moet geleidelijk gaan, harmonisch met de toeneming van de draagkracht van het Land. In de eerste plaats zullen gekoloniseerd worden de Joodsche legioen-soldaten, die Palestina mede veroverd hebben en die wenschen te blijven. Voorts zullen in ieder land emigratie-comités worden opgericht. Ik vraag de meening van Sokolov over de besluiten van de Pittsburgsche conferentie der Amerikaansche Zionisten: algeheele nationalisatie van den grond, de mijnen enz., en zooveel mogelijk coöperatie. Hij beschouwt dat als interne economische aangelegenheden, die zich geleidelijk zullen ontwikkelen. En die ook weer verband houden met den omvang van de nationale autonomie, die ons zal worden toegekend. Details te geven is niet mogelijk. Maar in het algemeen zal toch niemand een genadelooze kapitalistische exploitatie van het land verlangen. En klein grondbezit is wellicht beter dan groot. Anderzijds kunnen de bestaande groote grondeigenaren maar niet zonder meer worden onteigend. Ik vraag, hoe Sokolov zich de rechtsontwikkeling van het Land denkt. En vooral: of wij de grondslagen van Leer en Overlevering zullen behouden. Sokolov heeft te dezen aanzien de allerbeste verwachtingen. Nationale autonomie brengt mede, dat wij niet hetzelfde recht zullen hebben als de Arabieren. Het oud-Joodsche recht zal de grondslag zijn. Maar de toepassing van de oud-Joodsche beginselen op de nieuwe verhoudingen is eene zaak van veel studie en veel overleg. Maar de geest van het Joodsche Volk in het Joodsche Land zal Joodsch zijn. Te dien aanzien kunnen wij gerust zijn. En zal veel ook niet afhangen van de samenstelling van de bevolking? Of de meerderheid bestaat uit orthodoxe Mizrachisten, dan wel uit socialistische vrijdenkers? Want alle schakeeringen vindt men onder de Joden en onder de Zionisten. Willen de Mizrachisten dus invloed hebben, dan moeten zij beginnen met zich in grooten getale gereed te houden, om heen te gaan zoodra onze leiders meenen, dat Land en Volk hen noodig hebben. Niet eerder. Maar ook niet later. Er wacht ons een zware taak. Een Land en een Volk worden al evenmin als een revolutie geïmproviseerd. Het Leven moet groeien. Er is één punt, waaromtrent ik Sokolov zeer precies zijn meening vraag, omdat ik weet, dat verscheidene van onze lezers daarin belangstellen. Dit: Zangwill zou eenigen tijd geleden gezegd hebben, dat wij den Sabbath wel konden afschaffen en den Zondag als rustdag aanvaarden. En de Zionistische leiders zouden het dan daarmede eens zijn. Sokolov verzekert mij, dat dit boosaardige onzin is. Integendeel: men streeft naar de erkenning van den Sabbath en de Joodsche Feestdagen als officieele rustdagen. Er is geen twijfel aan of deze heilige dagen zullen ons in Palestina heilig blijven. Ook daarop kunnen zij, die deze dagen liefhebben en vereeren, gerust zijn. Ik vraag naar het onderwijs. De nationale autonomie, gelijk wij die wenschen, brengt mede het geven van onderwijs in de Hebreeuwsche taal. Ook aan eene Hebreeuwsche Hooge School. Wij zullen onze eigen examens hebben, onze eigen diploma's enz. Dat volgt uit het begrip: publiek-rechtelijk gewaarborgde woonplaats, national home, nationale autonomie, hoe gij het dan noemen wilt. En of het onderwijs nu neutraal zal zijn of religieus? Laten wij ons daarover thans niet in détails begeven. Het is het recht van de Joodsche Palestina-bevolking om dat zelf uit te maken. En laten wij naar Palestina geen leuzen overbrengen, die wellicht heelemaal niet bij de toestanden daar passen. Neutrale school, vrije school, staatsschool, van al die twistvragen zullen wij wellicht vanzelf verschoond blijven. Wat ons allen thans past is voorzichtigheid en bescheidenheid. Vertrouwen in de leiders, die vanzelf naar voren gekomen zijn. Geen eer zoeken en geen invloed. De problemen zijn talrijk en groot: emancipatie, assimilatie, het Arabische probleem, het economische probleem, het religieuze probleem, het onderwijs. Maar wij vertrouwen, dat ons volk opgewassen zal zijn tegen de taak, die God ons heeft opgedragen. Nr 7 Menschen, die men te Parijs ziet1-2 1919 A., 9. Gedat. Parijs 20-22 jan. 1919 Neen: de eerste rangs acteurs, die krijgt men zoo gemakkelijk niet te spreken: Wilson niet, Clemenceau niet, Lloyd George, Sonnino en de anderen. Zelfs een blik in de zittingzaal van de Vredes-conferentie wordt u zoo gemakkelijk niet gegund. Maar Parijs is nu het centrum: van zooveel hebzucht, van zooveel hoop, van zooveel wanhoop en ijdelheid en woede en teleurstelling. Het wemelt hier nu van menschen van allerlei land en taal, die men toch gaarne eens gezien en gesproken heeft. Het is in de eerste plaats natuurlijk de Joodsche quaestie in vollen omvang, die mijne belangstelling heeft. En dan de Russische quaestie. Er is een tragiek in het lot van het eenmaal zoo machtige land, dat thans misschien niet eens vertegenwoordigd zal zijn. ‘Rusland?’, zei een staatsman: ‘laat men ons eerst zeggen, wie Rusland is. En dan kunnen wij spreken over vertegenwoordiging.’ Ik heb enkelen gesproken van de menschen, die men thans te Parijs ziet. En die ook in Holland niet onbekend zijn. De Roemeensche dichteres Hélène Vacaresco en de Roemeensche staatsman Take Jonescoe. Van de Russen heb ik gesproken met den oud-Minister Sazonof. Morgen, voor ik naar Rome vertrek, hoop ik nog te spreken met den heer Maklakof, den Russischen Gezant te Parijs. Gravin Vacaresco en Take Jonescoe heb ik gesproken over Roemeensche en Joodsche quaesties. Hélène Vacaresco is in Holland niet onbekend door haar Fransche gedichten. Hélène Swarth heeft daarvan in het Hollandsch vertaald. Misschien herinneren lezers zich nog het verschijnen van de eerste gedichten van Giza Ritschl, de Hongaarsche vrouw, die zoo mooie Hollandsche gedichten schreef? Prof. A.G. van Hamel schreef over haar, vele jaren geleden in De Gids. In zijn opstel noemt hij Hélène Vacaresco ook. Van Catharina Alberdingk Thijm is er een roman: Anka Valesco, door het leven van Hélène Vacaresco geïnspireerd. Take Jonescoe, de Entente-gezinde staatsman, is in Holland bekend genoeg. Ik vond hem in zijn hotel te Parijs, een keurig verzorgd reiziger, internationaal, achter in de vijftig. Ik deel hier het voornaamste mede van wat ze mij vertelden, zonder altijd uit elkander te houden, wie het mij zei. In de eerste plaats heb ik gevraagd naar onzen gezant te Boekarest. Hij stond bekend als pro-Duitsch, en dat heeft Holland in Roemenië geen goed gedaan. Bepaalde compromitteerende onneutrale handelingen heeft hij niet gedaan. Ten slotte kreeg hij trouwens moeilijkheden met de Duitschers zelven. Vermoedelijk omdat hij opkwam voor de belangen van de Hollandsche aandeelhouders in Roemeensche olie-maatschappijen. Ik vroeg naar de nieuwe grenzen van Roemenie. Beslist is nog niets, terwijl ik dit schrijf (21 Januari 's avonds.) Maar vermoedelijk zullen de nationale aspiraties van Roemenië bevredigd worden. Roemenië zal dan een staat worden van ongeveer vijftien millioen inwoners. Insluitend: Transsylvanië, Bessarabië, de oude en de nieuwe Dobroedsja. Voor Bulgarije zal wel niemand ter vredesconferentie het opnemen. Misschien zal het feit toch wegen, dat Bulgarije zich het eerst van de Centralen heeft losgemaakt. Ik vraag of Transsylvanië werkelijk de vereeniging met Roemenië wenscht? Stellig. Zeer stellig. Er was een nationaal comité, dat daar krachtig naar streefde. Een van de meest invloedrijke leden was de nationale Transsylvaansche dichter Octavion Goga. Tevens afgevaardigde in het Hongaarsche parlement. En die zich thans, na een avontuurlijken tocht door Rusland, te Parijs bevindt. En Bessarabië? Ik herinner eraan, wat Miljoekov mij te Londen heeft gezegd: dat Bessarabië meer pro-Russisch is dan pro-Roemeensch. Maar dat wordt hier beslist ontkend. Cijfers: 2 millioen 300,000 Roemeniërs, 150,000 Joden, 200,000 Bulgaren, 150,000 Roethenen. Binnen de grenzen van het nieuwe Roemenië zullen in ieder geval ook niet-Roemeniërs vallen: Russen, Roethenen, Hongaren, Duitsche Saksers in Zevenburgen. Maar men zal hun wellicht de rechten van nationale minderheden toekennen. Dat is: onderwijs, rechtspraak, administratie en legers met eigen taal. Ik vraag of men dit voor de Joden ook doen zal? Jonescoe betwijfelt dat. Hij is vóór het Zionisme. Vóór een Joodsch land. Maar tegen de toekenning van zulke rechten aan de Joden. Hij vraagt: ‘Hebt u dat in Holland dan?’ Ik zeg: ‘Neen: maar daar heeft niemand ze. Zelfs de Friezen niet.’ ‘Jawel’, zegt hij: ‘maar dat gaat niet. Een Joodsche staat en daarnaast nog weer nationale minderheidsrechten in andere landen’. En ik: ‘Waarom niet? De Hongaren, Polen, Russen en anderen hebben dat dan toch ook?’ ‘Jawel’, zegt hij weer ‘maar 't gaat niet. En 't is ook niet noodig, nu de Roemeensche Joden volkomen gelijke rechten krijgen. Er zullen in het nieuwe Roemenië ongeveer 850,000 Joden wonen. Grootendeels in de steden. Zij zullen wel 1/4 van de geheele Roemeensche stadsbevolking zijn. En in een groot aantal steden zullen zij de meerderheid hebben. Welke taal is de hunne? Hebreeuwsch zeker niet. En Jiddisch lijkt te veel op Duitsch. Dat is Duitsch. Dat willen wij niet.’ Hij herhaalt het: voor de andere volksminderheden is het wat anders. Die wonen vrijwel allen bijeen op een bepaald gebied. De Joden wonen door het geheele land verspreid. Ik ben sterk vóór het Zionisme, maar ik ben sterk tegen toekenning van nationale minderheidsrechten aan de Joden. Wel voor geheele gelijkstelling, wettelijk en feitelijk’. Ik heb den indruk, dat de meeste staatslieden uit de randstaten dit met Jonescoe eens zijn. Ik vraag, waarom men de Joden in Roemenië altijd verdrukt heeft. Gravin Vacaresco en Jonescoe beiden ontkennen, dat het zóó erg was. Ze hadden geen politieke rechten, konden geen grondeigenaren zijn, sommige beroepen niet uitoefenen, slechts zeer moeilijk genaturaliseerd worden. Maar die wetten zijn nooit streng toegepast. En Jonescoe wil ze niet verdedigen. Hij is den Joden altijd goed gezind geweest. Bratianoe, de tegenwoordige eerste minister, is ze niet in ieder opzicht zoo goed gezind. En zijn broeder, die eenigen invloed op hem heeft, is een notoire anti-semiet. Thans zijn de Joden wettelijk met de Roemenen gelijk gesteld. Jonescoe verwacht, dat zij in Roemenië een groote rol zullen spelen. En wel hierom: aan het grootgrondbezit van duizenden en duizenden H.A. is een eind gemaakt. Zeshonderd H.A. wordt maximaal gelaten. De sociale klasse van beteekenis zullen dus niet langer de groote grondeigenaren zijn, maar de groote kooplieden en groot-industrieelen. En daaronder vindt men veel Joden. En dan praten wij over het Zionisme. Ik vraag, of dat den Joden, die blijven zullen, geen kwaad zal doen. ‘Neen’, zegt hij beslist, ‘neen. Wie den Joden slecht gezind was, heeft ze altijd en overal vervolgd, toen hier van Zionisme geen sprake was. En wie ze goed gezind is, die zal het nu ook niet doen.’ Hij heeft veel lof voor het Zionistisch streven. Maar hij ziet ook de moeilijkheden wel. En scheidend wenscht hij mij een goede reis en alle goeds voor land en volk en stad. Rusland. Hedenmorgen heb ik Sazonov gesproken, den oud-Minister van Buitenlandsche Zaken van het eenmaal machtige Rusland. En de herinnering duizelt door mijn hoofd, waar ik hem het laatst heb gezien. Te Sint-Petersburg, in de hall van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, waar ik een van zijn ambtenaren spreken kwam. Hij ging uit, in groot galakostuum, naar het station, waar de moeder van den laatsten keizer van Rusland aankomen zou. Vijf jaar later.... en ik vind hem weder in een hotel in Parijs. Weer Minister van Buitenlandsche Zaken. Maar niet meer van het machtige Rusland. Van twee Russische nevenregeeringen: Kouban en Siberië, gevestigd te Omsk. Ik heb een introductie van Paul Miljoekov en word ontvangen. Maar minister Sazonov is zeer gesloten. Hij wil mij à titre d'information wel het een en ander vertellen, maar ik mag niet veel publiceeren. En ik moet hem beloven, dat ik morgen terug zal komen en hem dit artikel over hem in het Fransch voorlezen zal. Ik vraag hem, hoe zijne ondervindingen als Minister zijn geweest van den voormaligen Nederlandschen gezant te St. Petersburg. Hij wil zich daarover niet uitspreken. Ik houd aan: is het waar, dat hij zich over dien gezant bij de Nederlandsche regeering heeft beklaagd? Hij raadt mij aan, dit aan de Nederlandsche regeering te vragen. Of hij meent, dat Rusland op de Vredesconferentie vertegenwoordigd zal zijn? Zoo ja: hoe? Zoo neen: wat de houding van Rusland zal zijn ten aanzien van eventueele besluiten van de conferentie, die Rusland betreffen. Hij wil zich daarover liever niet uitlaten. Er hebben in de Humanité heftige artikelen gestaan tegen toelating van Sazonov als vertegenwoordiger van Rusland op de Vredesconferentie. Bijzonder de Polen worden daarin tegen hem opgezet. Hij wil zich daarover niet uitlaten. Van andere staatslieden heb ik echter gehoord, dat Sazonov niet tegen de onafhankelijkheid van Polen was, vanaf het oogenblik, dat Russisch Polen met Rusland samen tegen Duitschland had gestreden. Maar hij beschouwde dat als een aangelegenheid tusschen Rusland en Polen en niet in de eerste plaats van Frankrijk en Engeland. Ik vraag naar de randstaten: Finland, Oost-Zeeprovinciën, Oekrajine? Hij kan daarover niets zeggen. Zonder Finland ligt Petersburg voor vijandelijke aanvallen geheel open. Zonder de Oost-Zeeprovinciën wordt het vrijwel afgesloten van de vrije zeeën. En een onafhankelijke Oekrajine is er nooit geweest. Dat is een Duitsche gedachte. Bismarck was daar al voor. Hij ziet het zilveren Schild van David in mijn knoopsgat. Wat het beteekent? En ik: ons Legioen van Eer: de Zionisten. Hoe hij tegenover het Zionisme staat? Hij zegt, dat hij den Joden en de Zionistische gedachte altijd zeer goed gezind is geweest. Nu moet mijn hart toch even glimlachen. Ik denk, dat hij het niet ziet. Maar hij heeft het allang gezien. En hij herhaalt het, dat het zoo is. Dan neem ik afscheid, na te hebben beloofd, dat ik morgenochtend op tijd bij hem zal zijn. Gij vindt het wellicht niet veel, dit onderhoud? Maar ik vraag u: is het zoo weinig, de peinzende oogen gezien te hebben van den Man, die eenmaal een der machtigen was. En die meespeelde in het groote verloren spel van Juli-Augustus 1914? Sic transit: Rusland... Kouban... Siberië... Omsk. Men zal beraadslagen over Rusland, zonder Rusland. Misschien zal de gezant Maklakof morgen iets meer zeggen. Het is nog heel vroeg in den morgen, nog niet negen uur, wanneer ik haastig den hof van het Russische Gezantschap oploop. Een heel groot huis, Rue de Grenelle. En er is een groote melancholie in mij. Neen: Rusland bestaat niet meer. Alles vergaat. De wind weent hier. Het is er nog wel deftig. Maar toch... vergaan, vergaan. Ik geef mijn kaartje... ik wordt verwacht. Even wachten. De dienaar komt terug en plechtig: ‘Monsieur 1'Ambassadeur vous attend’. Ik herken Maklakof dadelijk. Hij is de advocaat geweest van Joseph Minor, een van de oudere chefs van de Russische socialisten, dien ik in de Boutirky-gevangenis te Moskou heb ontmoet. Maklakof ken ik van uit St. Petersburg. Als ik hem den naam van Minor noem, brengt hij mij dadelijk thuis. En ik vraag hem: zal Rusland op de Vredes-conferentie vertegenwoordigd zijn? Hoe? Door wien? De gezant meent, dat op het oogenblik de toelating van Rusland op gelijken voet als de andere groote mogendheden niet overeenkomstig het volkerenrecht zou zijn. Voor een dergelijke toelating is noodig, dat er één gouvernement is, dat geheel Rusland of bijna geheel Rusland feitelijk in zijn macht heeft en dat ook buiten Rusland algemeen als de Russische Regeering erkend wordt. Zoo een gouvernement bestaat niet. Ten eerste hebben de Bolsjewiki altijd nog een groote feitelijke macht. Al is het waar, dat zij zich uitleven en alleen maar macht behouden in nieuwe gewesten, die nog niet uitgeplunderd zijn. Maar zelfs de anti-Bolsjewisten zijn niet een. Het beste bewijs is wel, dat Sazanof te Parijs is als Minister van Buitenlandsche Zaken van twee Russische nevenregeeringen: Kouban en Siberië. Er is niemand, die Rusland binden kan. Het zou zelfs de vraag zijn of dit zonder constituante gezegd zou kunnen worden, ook al zou geheel Rusland feitelijk onder één gouvernement gekomen zijn. In 1870 heeft Duitschland ook geen vrede gesloten met de voorloopige Fransche regeering. Dit is de oogenblikkelijke toestand. Maar de vredes-conferentie kan wel heel lang duren. En de consolidatie van Rusland kan geregeld voortgaan. Het aantal neven-regeeringen neemt af. De macht van de Bolsjewiki ook. Maar er kan wel weer eens een tijdelijke terugslag komen. Misschien zal Rusland later dus wel kunnen worden toegelaten. Maar het is abnormaal, dat Rusland in 't geheel niet vertegenwoordigd is, terwijl er toch allerlei geregeld wordt, dat voor Rusland van zoo groot belang is. Zal Rusland die regelingen erkennen? Wel, zegt de gezant, voor zoover die regelingen geen inbreuk maken op Rusland's rechten en belangen, waarom niet? Maken zij wel inbreuk, dan blijft Rusland geheel vrij. Polen bijvoorbeeld: het voorloopig gouvernement, na den val van den Tsaar, heeft de onafhankelijkheid van Polen erkend. En daarop zal Rusland niet weder terugkomen. Maar Rusland is niet gebonden, wanneer de Vredesconferentie Russisch gebied bij Polen voegt. En Finland? Maklakof geeft toe, dat het oude Rusland twee malen de Finsche constitutie heeft geschonden. Eerst in 1899. En later na de revolutie onder Stolypine. Maar in 1905 en in 1917 heeft men na de revolutie dadelijk Finland in zijn rechten hersteld. Verschillende staatslieden hebben mij verzekerd, dat Finland volkomen onafhankelijk worden zal. Ja, zegt Maklakof, men kon ons Moskou wel afnemen. Maar een volkomen onafhankelijk Finland zou zeer goed een Duitsch-gezinde politiek gaan voeren. Sint-Petersburg komt dan geheel open te liggen. De Finsche golf is dan niet vrij meer. En de spoorweg naar de Moermankust evenmin. Dat willen de Russen voorkomen. Zij hebben Finland absoluut noodig als bescherming van groote gebiedsgedeelten. Misschien komt er een volkerenbond, die waarborgen kan geven, dat Rusland de Finsche constitutie eerbiedigen zal. Een zelfstandig Finland zonder bondgenootschappen is niet bestaanbaar. En voor Rusland is een Duitschgezind Finland zeer gevaarlijk. Vrijwel hetzelfde geldt voor de Oost-Zeeprovinciën. Tegen een nationale autonomie is Maklakof niet. Het voorloopig bewind had zich daarmee al bezig gehouden, toen het Bolsjewisme losbrak. En Oekrajine? Neen: dat is nooit onafhankelijk geweest. Daar is nu ook geen reden voor. Ik vraag of het waar is, dat Palestina oorspronkelijk aan Rusland was toebedacht. Daarvan weet Maklakof niets, ik heb het ook een van de Entente-staatslieden gevraagd, die mij verzekerd heeft, dat hij alle geheime tractaten heeft gezien, maar dat dit niet waar is. In Hollandsche bladen had ik het gelezen. Maar de heer Maklakof kijkt op zijn horloge. Het is tijd. Ik vraag naar zijn verhouding tot de Fransche Regeering. Die is goed. Ik vraag naar Miljoekov's rol en positie. Naar kapitein Sadoul en luitenant Pascal, twee Fransche officieren, die te Moskou bolsjewist zijn geworden en waarover ‘Matin’ en ‘Humanité’ iederen dag vol staan. En dan neem ik afscheid. Er wachten verscheidenen. En in den hof is de melancholie weer: Rusland, Kouban, Siberië. Spreekt u niet van het gouvernement van Omsk, maar van Siberië, dat klinkt grooter, heeft een andere Rus mij gevraagd. De vergelding is voor het Tsaristisch Rusland wel wreed gekomen. (Parijs 20-22 Jan. 1919.) Nr 8 Parijs-Rome15-2 1919 A., 9 Volgens de opgaven van Cook was het zeven en twintig uur van Parijs naar Rome. Volgens de werkelijkheid was het drie-en-veertig uur. Maar zeg nu niet, dat wij niet internationaal reisden. Van Parijs tot Modane, geheel Frankrijk door, reisden we met zessen in een coupé van zes. En er was geen één Franschman bij. Van Modane tot bij Turijn reisden we weer met zessen in een coupé van zes. En er was geen één Italiaan bij. Men is spraakzaam tegenwoordig op reis. Men is toeschietelijk. Nietwaar, we hebben allen ons gemeenschappelijk verdriet: het paspoort. En we hebben allen onze gemeenschappelijke vijanden: de politie en de douane. We verlaten Parijs in den avond van het volle, overvolle Gare de Lyon. De laatste lichten van de stad zijn nog niet voorbij, of we hebben al kennis gemaakt. Ik heb een hoekplaats. Naast mij een Engelschman en daarnaast een Italiaan, die reeds slaapt. Tegenover mij de vrouw van den Engelschman. Daarnaast een Italiaansch tweede-luitenantje, heel slank, heel fijn, heel keurig. Een knaap nog. Daarnaast een Hollander, op reis naar Milaan van Londen, voor zaken. Als hij hoort, dat ik ook een Hollander ben, vraagt hij mijn naam. Ik vraag hem of hij geregeld Hollandsche kranten leest. Hij zegt: ja zeker, het Handelsblad. Maar dan weet hij ook, wie van de Hollanders thans op reis is naar Jeruzalem. En ik laat hem nieuwsgierig. Er zijn meer dingen, die hij niet weet. Hij is oud-leerling van de Handelsschool. Maar hij kent geen enkelen Hollandschen schrijver van beteekenis. Een jonge man van vier-en-twintig jaar. Welk een armoede! Ik raad hem aan zijn schoolgeld terug te vragen. En hij gaat slapen. De Engelschman vraagt naar den keizer. Een netelig punt. Iedereen vraagt naar den keizer. En iedereen vindt, dat wij hem moeten uitleveren. Hij vindt dat niet, Holland heeft daar het recht niet toe. Ik kijk verbaasd: een Engelschman! Hij zegt verder, dat hij vier jaar in Duitschland op school is geweest. En dat al die haat tegen Duitschland dwaasheid is. Een Engelschman! Maar hij blijkt alleen maar een ‘British subject’ te zijn. Overigens is hij een Ier. ‘Allemaal onzin’, roept zijn vrouw, ‘er is maar één oorlog, die wat beteekent, en dat is de oorlog tusschen de beide geslachten. Die is er altijd geweest en die zal er altijd blijven.’ Inderdaad: zij wil een raampje open, en hij wil een raampje dicht. Zij wil een reisdeken. Hij smoort. Dan gaat hij slapen. Wij blijven met ons drieën wakker: zij, het officiertje en ik. Zij spreekt alles door elkander: Engelsch, Fransch en Italiaansch. Zij spreekt ook Arabisch en zij heeft een zoon, die Chineesch kent. Ik voel of ik mijn portemonnaie nog heb, mijn credietbrief en mijn pas. Het officiertje gaapt. Hij komt van dienst uit Brussel. En hij is nu op weg met verlof naar huis heel ver in het Zuiden van Calabrië, aan zee. Hij is een paar dagen in Parijs geweest. En hij heeft zich in het Louvre-magazijn een hoedje gekocht. Hij is heel blij met zijn grijs hoedje. Hij laat het ons zien. Ik zeg, dat wij in Holland zulke fijne hoeden niet hebben. Maar dat er toch fijne Italiaansche hoeden zijn? Zeker, die zijn er. Maar men wil toch ook wel eens iets anders. Zij is ontevreden ‘Dwaasheid. Dat doet alleen een man. Een hoed meenemen door heel Frankrijk heen. Hebt u ook een hoed voor uw moeder gekocht?’ Hij zegt van neen, heel verlegen. Zij triumfeert: ‘Ziedaar de mannen. Ik ken ze. Ik bestuur er drie.’ Zij vraagt mij wat ik doe in Holland. Als ik zeg, dat ik een simpele jurist ben, vraagt zij naar de rechtspositie van de getrouwde vrouw. Ik zeg, dat die tamelijk goed is. ‘O, roept zij, dan weet ik het al. Dan is het natuurlijk zeer slecht. Ik ken de mannen. Ik bestuur er drie. Maar de mannen richten de vrouw ten gronde en daarmee het kind. En wie de vrouw heeft, heeft het kind. En wie het kind heeft, heeft de toekomst’. Dit is haar slagwoord. De kleine luitenant slaapt ook. Ik zeg: ‘de jeugd en de onschuld slapen... hij droomt van zijn moeder’. Maar zij is beter ingelicht: ‘De onschuld’, roept zij smalend: ‘geen een man is onschuldig. Ik ken ze. Ik bestuur er drie. Hij is in Parijs geweest... ik ken ze...’ Nu slaap ik ook. Ik slaap vastbesloten. Een heele tijd rustig. De trein dreunt zijn cadans: ‘wie de vrouw heeft, heeft het kind, wie het kind heeft, heeft de toekomst’. Zij is opgestaan. Voorzichtig doet zij de deur open. Zij loopt door de gang van de wagens naar de locomotief toe. De machinist kijkt om. Maar zij is hem voorgeweest. Zij grijpt hem beet... ik schrik wakker. Zij is nooit in slaap geweest. Dadelijk slagvaardig: ‘wat een atmosfeer hier..., zes menschen in zoo'n box’. Met den morgen zijn wij in de bergen. Hooge bergen, donker en zwaar. En ver weg bergen met toppen van sneeuw. Overal lijnen van bergen, met dalen en kleine stille meren, waarin de bergen peinzend schaduwen. Het is heerlijk koud. We zijn allen dadelijk klaar wakker. De oorlog tusschen de beide geslachten is weer begonnen. Zij wil koffie. Er is zoo vroeg in den morgen geen koffie. Eindelijk krijgt hij aan een klein station een kop chocola voor haar beet. Zij drinkt een slok. Zij wil niet meer. Het smaakt precies naar koffie. Zij lust die chocolade niet. In de gang zweren de kleine luitenant en ik samen. Wij hebben besproken plaatsen tot de grens: Modane. Maar vandaar zullen wij zien ook samen te blijven tot Rome. Hij studeert Italiaansche letteren te Bologna. Wij kunnen dan rustig over Italiaansche en Hollandsche letteren spreken. Met den middag Modane. De douanen zijn geschikt. En de bergen hoog. Heerlijk onder de sneeuw. Overal. En de zon al warm: Italië en Rusland te samen. Tegen tweeën vertrekt de trein. Neen, wij reizen niet samen. De witkielen, die hier zwart zijn en portatare heeten, hebben de bevelen van den kleinen luitenant niet begrepen of niet opgevolgd. Hij is verdwenen. En ik ben de zesde man bij vijf Engelsche officieren, vier van khaki en één, tegenover mij, een jongen van geruit Schotsch met een Schotsch mutsje. Zij maken het zich heel gemakkelijk. Het is koud. Een haalt uit zijn kist een paraffine-kooktoestel. Ze maken thee, stank en chocolade. De Mont-Cenis. Die zegt mij niets. Een metro zonder stations: ‘Zeventien minuten’ zegt de oudste Engelsche officier als we er door zijn. Het Schotsche jongetje teekent het aan. Voor thuis. Het afdalen in de Po-vlakte is weer heerlijk. Bergen, sneeuw en zon. De bergen langzamerhand lager. Maar 't duurt toch wel tegen den avond voor wij in de vrije vlakte zijn. Bij Turijn ontmoet ik het officiertje weer in de gang. Hij is heel verheugd. Wij zullen nu zien bij elkander te komen. Eerst eens bij de Engelschen probeeren. Hij spreekt geen Engelsch. Ik zal het dus vragen. Het Schotsche jongentje bijvoorbeeld: ‘Excuse me Sir, de luitenant en ik hebben samen gereisd vanaf Parijs. Wij zouden ook wel graag verder samen willen reizen’. Hij blijft heel strak. En hij zegt heel beleefd: ‘Wij ook’. Zoo eindigt deze vredesconferentie tot wederzijdsch goedvinden. In het Italiaansche compartiment is men geschikter. Er wordt geruild. We zijn nu bijna allen Italiaansche officieren, meest van de reserve. Ze zijn heel, heel aardig met elkander en met mij. Ze praten ongedwongen, zonder dat er op kleine verschillen van rang wordt gelet. Mijn officiertje vertelt van zijn studie te Bologna. Zij vinden het verbazend aardig, dat ik Assagioli ken en Papini. En dat ik Olanda van de Amicis heb gelezen. En dat wij la Duse kennen en d'Annunzio. Ik vertel iets van Couperus en van de Schartens: De vreemde heerschers. Zij zijn natuurlijk allen anti-Duitsch. Maar nog meer anti-Oostenrijksch. En vooral tegen de Joego-Slaven, wier absurde eischen dag aan dag in de Italiaansche bladen worden gelaakt. Zoo komen wij van de letterkunde op de politiek. Zij verdedigen de Italiaansche rechten op Triëst, op Fiume, op Zara en op Dalmatië. Zeker heeft Italië zijn gewonden en gesneuvelden zoo goed, als alle andere landen. Maar het heeft nu ook zijn overwinning. Maar van de politiek komen wij weer op de letterkunde: Maurits Wagenvoort en het koffiehuis met de roode buisjes te Florence. Ja zeker: dat kennen zij. Dat was een Duitsche onderneming. Het koffiehuis is er nog wel. Maar de roode buisjes zijn verdwenen. En De kleine Johannes is vertaald in het Italiaansch. Ik beloof het luitenantje, dat ik zien zal te Rome de Nuova Antologia met die vertaling te krijgen Als het donker wordt gaan wij slapen. En door den avond en door den nacht glijden wij. Het is een droom van waken en slapen. Af en toe houdt de trein op. Iemand stapt in of uit. Maar alles vaag. Ik droom van Amsterdam en ik ben in Italië, of droom ik van Italië en ben ik te Amsterdam? Zijn het uren, dagen of maanden, die wij in dezen trein verslijten? De kleine luitenant naast mij slaapt. Hij leunt tegen mij aan. Maar hij leunt zoo licht. Hij leeft nog. Maar zooveel kleine luitenants, slank en fijn, zijn dood. Ik beweeg mij niet, want dan wordt hij wakker. En ik denk aan sommige verzen van Aart van der Leeuw. Maar de droom wordt verbroken. De deur open. En een conducteur vraagt de biljetten. Het is twee uur. Alle biljetten zijn in orde. Maar mijn biljet is niet in orde. Ik moet twaalf lire bijbetalen. Want er is een groote overstrooming, al drie weken, tusschen Florence en Livorno. De trein rijdt om. En ik bevind mij dus buiten het traject, waarvoor mijn biljet geldt. Ik wil die twaalf lire niet betalen. Ik zeg, dat ik de overstrooming niet heb gemaakt. En dat dit onbillijk is. Dan betaal ik de twaalf lire onder protest. De conducteur grijnst. Het licht blijft branden. Twee reserve-officieren, een medicus en een advocaat, bespreken de vraag of ik terecht of ten onrechte heb moeten bijbetalen. Zij hebben ook een supplement betaald, aan het begin van de reis. Het is hun vooraf gezegd. Maar ik heb te Londen een biljet gekocht tot Napels. De medicus is zeer beslist in zijn oordeel: ik moest betalen: de maatschappij heeft extra-kosten aan materiaal en zoo. Neen, er is mij geen onrecht geschied. Zij hebben toch ook de overstrooming niet gemaakt. De jurist is minder beslist. De kleine luitenant heeft doorgeslapen. En de conducteur heeft hem zijn biljet maar niet gevraagd: ‘Kijk,’ zeg ik, zooals tegen de drie-mannenbesturende suffragette: ‘de jeugd en de onschuld slapen.’ ‘Laat hij blij zijn, dat hij de zijne nog heeft,’ zegt een kapitein verteederd: ‘hij is moe.... hij heeft een lange reis.’ Dan gaan wij slapen. En tot den morgen blijft het schommelen tusschen waak en slaap. Italië...Amsterdam. De suffragette is luitenant. En de luitenant is suffragette. En ze worden beiden tot kapitein bevorderd door den machinist. Maar de lichte morgen. Dit is wel echt Italië. Weinig water. De bergen gebouwd tot aan den horizon. En de zon, de zon, de zon. De schapen hebben al lammeren in de weide. Het leven is hier een heerlijk spel. Een herdersjongen. Een hond. Overal boschjes met boomen en schaduw in de heerschappij van de zon. En overal de alleene topgetakte cypressen: Arthur van Schendel....Tamalone... Mevena. En door dit wondere verhaal rijd ik heel snel in een trein. Ik, naar Rome, op weg naar Jeruzalem. We zijn allen stil geworden. Stil en moe. Straks neem ik afscheid van den kleinen luitenant. Zullen wij elkander wederzien? Hij reist vanmiddag door naar Napels, en morgen is hij thuis, in Calabrië, tusschen de bergen, aan zee. Scheiden en ontmoeten. En samen heet dat: het Leven. Of de Dood. Een van de kapiteins wijst de koepel van den Sint-Pieter. We naderen. We maken ons gereed: Rome op weg naar Jeruzalem. Nr 9 Langs vele wegen(1) Afscheid; (2)Vervlogen jaren: 17-2 1919 A., 5 (Onder de streep) Mijn vriend is geneesheer aan een gesticht bij een dorp aan een rivier bij een groote stad. Ik ga uit Holland vertrekken. En dit is de dag van het afscheid. Een van de laatste dagen van het jaar. Het is middag, wanneer ik bij het dorp aankom en de zware dijkweg neem naar het gesticht. Het is den geheelen dag geen dag geweest. Geen avond. Geen morgen. Maar schemering. Al maar schemering van licht, door de mistige luchten heen. Een groote weemoed. De naakte boomen donker en groot. Ieder huis in de velden van een grooten weemoed in zijn eigen atmosfeer. Wij zien elkander weder na een langen tijd. Al de goede afspraken van vroeger, van elkander dikwijls zien en elkander geregeld schrijven zijn weggewaaid als de bladeren van de boomen. En nu zullen wij elkander in langen tijd niet wederzien. Wij zullen elkander misschien nooit wederzien. Voor het laatst gaan wij samen naar de breede rivier achter het huis. De mist. En nu ook de avondschemering. De overoever van de rivier is niet te zien. De zon gaat onder. Nu zien wij de zon: rond, groot en oranje. Er is weinig vaart in de rivier. Een zeilschip glijdt, de zeilen open voor den weinigen wind. Een man komt uit den mist oproeien. Duidelijk, duidelijker zijn boot. Nu glijdt hij heen, door een baan van geel zonlicht op het water. En hij verdwijnt geluideloos in den mist achter de zon. Dit is het afscheid. Mijn vrienden in het dorp aan de rivier hebben één zoon. Ik heb hem gekend, lang vóór hij geboren was. Maar de jaren zijn vervlogen. Wij worden oud. Hij is nu een groote jongen op het gymnasium in de nabije groote stad. Hij is niet thuis, als ik voor het laatst kom. Maar ik zal hem toch even zien, aan het station van de stoomtram in het dorp. Zijn tram zal aankomen van de stad en een kwartier later vertrekt mijn tram daarheen. En ik wacht. In den donkeren avond wacht ik voor het kleine dorps-tramstationnetje. De wind is koud. Er zijn geen sterren. Het leven is daar stil geworden. Hoor: er gaat geen een geluid. De lamplichtjes van de lage huizen pinken. Geen tram te zien. Geen tram te zien. Heen en weder loopend overdenk ik al de vergane jaren. Ik heb hem gekend als wiegekind. Als een spelende knaap. Als een jongen, die al ernstig naar school gaat. Geen tram te zien. Ik wacht. Ik wacht. Maar dan de tram. Rood licht in het duister, dat nadert. Grooter wordt. Weinig reizigers voor dit smalle dorp. Een slanke, sterke jongen springt uit. Hij moet het wel zijn. Ik zeg zijn naam. Hij is het. Ik zeg, dat ik op hem gewacht heb om afscheid te nemen. Hij vindt het aardig. En dan weet ik niets meer te zeggen. Al de jaren....al de vervlogen jaren. Maar hij lost het raadsel van het leven op, want hij zegt: ‘Ik heb een verschrikkelijken honger.’ Dan scheiden wij. Nr 10 Een tocht door Rome18-2 1919 A., 9 Rome na Londen en Parijs is een heerlijkheid. Er is geen metro, en er is geen tube. De doodsvijanden, de auto's, de futuristische, kubistische auto's zijn er niet talrijk en niet boosaardig. En de trammen, och, de trammen, die gaan zoo genoegelijk de hellende straten op en af. Daar is geen kwaad bij. Natuurlijk, er zijn rampen. Het paspoort. De politie, die hier questura centrale heet, beweert, dat mijn paspoort mij niet het recht geeft in Rome te blijven. Alleen maar doortrekken naar de inschepingshaven voor Egypte of Palestina. Maar ik weet nog heelemaal niet, vanwaar ik vertrekken zal. Passagiersschepen zijn er niet. Ik moet alles nog regelen met Engelsche autoriteiten te Rome, voor wie ik speciale aanbevelingen heb. Ik zal wel moeten reizen met een troepenschip, met een graanschip of een steenkolenschip. Van Napels of Tarente, of Genua of Venetië. Wie weet dat? De questura is redelijk. Ik offer een foto op het altaar des vaderlands. Krijg twee bedrukte folio-vellen papier om in te vullen. Dat heet ‘soggiorno segli stranier’ in Italië. En ik mag in Rome blijven. Het is alles eenvoudig. Het is alles dood-eenvoudig. Men had mij immers wel kunnen vierendeelen! En in Rome ben ik dadelijk thuis. Mijn hotel bij 't station. Maar ik eet bij eene Joodsche familie in de Via Campo Mazzio. Een heel eind. Maar ik stap over de Via Nazionale en Piazza Venezia, en Corso Umberto en Piazza Colonna alsof ik er altijd gewoond heb. Het is alsof ik Rome herken en wederzie. Ik heb een introductie voor dr. G. Hoogewerff, Secretaris van het Nederlandsch Historisch instituut te Rome. Ze wonen buiten de stad. Maar dat is niets. In Rome wandelt het gaarne. Wij maken kennis. Er zijn meer Hollanders. Wij praten over paspoorten, kranten, duurte en schaarschte. Mevrouw Hoogewerff is eene Finsche vrouw. Van die taal hebben Hollanders zelfs geen verre vermoedens. Maar ik weet toch iets; Johannes Linnankoski is in het Hollandsch vertaald: ‘Het lied van de Vuurroode Bloem’, en Albert Verwey heeft vertalingen van gedichten van Eino Leino gepubliceerd. Wij spreken af, dat wij Dinsdag een wandeling door Rome zullen doen. Beginnen des morgens tien uur bij de Sint-Pieter. Ik ben er om half tien. En ik wandel ernstig over het groote, stille Sint-Pieterplein. De Kerk bouwt zijn koepel hoog in de witte en blauwe lucht. Twee zware zuilengangen omvatten half-cirkelend een deel van het plein. Men kan niet zeggen of dit mooi of leelijk is. Het hart is bewogen. Maar wat is het? Naar dit gebouw gaan de gedachten van millioenen bij millioenen Christenen uit. Wat gevoel ik: angst, verzet, overgave, vijandschap? Woorden, woorden, woorden. Het woord, dat de veelen verbindt, kan nooit zeggen, wat de enkelen beleven in de oogenblikken van hunne sterkste spanning. En bijna ademloos leun ik tegen de obelisk, die vóór de kerk midden op het plein staat. Hier is het middelpunt. Weinig menschen gaan en komen. Op de geweldige trappen van de kerk lijkt alles klein en weinig. Ik loop langs het kompas, dat in den grond is gebouwd. Ik zoek het Oosten. En ik vind het: de kerk heeft haar gezicht juist naar het Oosten: Jerusalem, onze Stad, ons Land. Het is toevallig. Maar het is. De beide zuilengangen grijpen het Oosten. Maar de kerk is niet tegen ons. De Paus heeft de eischen van de Zionisten als rechtmatig erkend. Toch ben ik blij, als het tien uur is en dr. Hoogewerff het plein overkomt. En nu zie ik het: hoe vol Rome is van schoonheid, overal, overal, langs alle straten, aan zooveel huizen. Zoo dood als Baedeker is, zoo wild en levend is mijn gids. Hij zegt een enkel woord, een naam, een tijdperk en ik zie het alles uitleven. Een nis in een muur, nietwaar, dat is niet veel? Maar ga eens de nissen zien van Michel-Angelo in de buitenmuren van Sint-Pieter, waar de weg stijgt naar het Vaticaan. Een paar lijnen. Een paar vlakken. En daarin de Schoonheid. Waar men deze Kerk ziet, bouwt zij stout en schoon. Maar 't schoonst zien wij haar vanaf een weggetje, een windend dorpsweggetje tusschen Kerk en Vaticaan. Een verloren pleintje, kippen en pratende buurvrouwen. Wonderlijk verloren in de Stad. Daar bouwt de kerk op uit een landschap met heesters en boomen, zooals men dat ziet op open, primitieve schilderijen. En van dat weggetje gaan wij naar het Vaticaan. Langs een fraaie vallende fontein. Bouwwerk van een Hollander, Jan van Santen uit Utrecht, die in 't begin van de 17de eeuw Pauselijk bouwmeester te Rome was. Dr. Hoogewerff heeft zijn werk te Rome ontdekt en beschreven in het Bulletin van den Oudheidkundigen Bond. Er zijn meer van zijn fonteinen, gelijk van bouw: een kleine bak waaruit het water valt in een grooten bak, die opengevouwen is als bloembladen. Wij zien ook iets van de bibliotheek van het Vaticaan. Het is er heel stil en ernstig. Veel geestelijken. Maar de geleerde, dien wij er zoeken, is er niet. Hij is Franschman, gemobiliseerd en nu te Jerusalem. En wij gaan weer op weg. Een Zwitser loopt voor de poort van het Vaticaan heen en weer. Zijn bonte kleederen. Zijn zwierige mantel. Zijn spies op den schouder. Een prelaat komt aangereden. In een huurbakje. Zeker een bisschop van buiten. En wij wandelen. Overal, den heelen dag door, zijn in de straten gebeeldhouwde poorten en poortjes en hoven van huizen, waar niemand ze verwachten zou, maar waar mijn goede geleider ze weet. En fonteinen. Er is niet mooier dan de harmonie van de levende lijnen van het vallend en klaterend water. Er zijn spuitende fonteinen en er zijn vallende fonteinen, al naar gelang ze water krijgen van de eene of de andere waterleiding. Er zijn er twee in Rome. Schatten van schoonheid zijn aan de fonteinen gegeven. Hier een Romeinsche sarcophaag uit den keizerstijd. Gebeeldhouwd met jachttafereelen. Het graf eenmaal van een geweldig jager. Nu vangt hij water op uit een leeuwenbek daarboven. Een Italiaansche straatjongen komt er zijn wijnflesch vullen: lange hals, breede buik in 't stroo. Hij doet het handig. Hij morst niet. Wat is tijd? Wat is eeuwigheid? Caracalla: is het lang geleden? Ach, zijn duizend jaren meer dan de dag van gisteren, die voorbij is? De groote badkuipen uit het badhuis van Caracalla zijn nu bakken voor fonteinen, geweldig van lijn. Er is één fontein, die een geheelen gevel beslaat. De fontein draagt het Huis. Overal valt het. Overal klatert het. Een gebruik: wie in Rome weder wil keeren, moet een munt werpen in het bekken van de fontein, met den rug er heen gekeerd en werpend over den schouder. De Engelsche misses doen dat. En de straatjongens visschen de munten weer op. Maar nu zijn er geen Engelsche misses meer. Wij zien de fonteinen. En wij zien de binnenhoven van groote huizen. De dag is zonder zon. Den geheelen dag dreigt regen. En bij vlagen regent het wreed. Maar in den schemerenden middag zijn de hoven der oude huizen onzegbaar teeder en schoon. Uit alle tijden, in alle stijlen. Sober of rijk. Maar altijd in schoonheid. Den Tiber gaan wij over in een vlaag van zon uit de wolken. Rome is prachtig. Maar de Tiber is de Amstel niet. En de brug bij den Engelenburcht bouwt niet zoo fraai als de brug van de Amstelstraat naar het Waterlooplein. De Engelenburcht: een geweldige steenenmassa. Maar machteloos tegen de kanonnen van dezen tijd. Het Ghetto. Het is verruimd. Maar nog heel goed zichtbaar hoe ellendig nauw de straatjes, waarin wij opgesloten. Alles volgebouwd. Geen licht. Geen lucht. Hoe hebben wij er het leven gehouden. Des avonds na zons-ondergang mocht geen Jood het ghetto uit. Eeuwen lang had het ghetto niet eens een fontein. Tot een goedhartige Paus een fontein voor de Joden liet opbouwen, door dienzelfden Jan van Santen van Utrecht. Wij zien ook de kerk, waar de Joden ééns per jaar werden gedwongen de mis te hooren. Een deel erin. De anderen samen gedreven op het plein ervoor. Boven de deur een heel booze aanhaling uit Jesajah, Latijn en Hebreeuwsch. De lucht is leeggewaaid, wanneer wij aan het Forum komen. Het is niet veel: allerlei puinhoopen. Maar er zijn toch nog prachtige tempelzuilen bij, die streng en schoon afstaan tegen den mildblauwen avondhemel. Wij zien de tempelplaats van Vespasianus, van Castor en Pollux, de offerplaats met zwijn, schaap en rund. En zeldzaam mooi bewaard: een marmeren altaartje. De Via Sacra. Wij gaan naar den Triumfboog van Titus. Er is een Joodsche legende: toen een van de Joodsche koningen misdreven had, daalde de Engel Gabriël op de aarde neder met een stok. Hij stak den stok in den Tiber. Daaromheen groeide een eilandje en daarop werd Rome gebouwd. Acht eeuwen later werd Jerusalem door de Romeinen verwoest. Zeg nu eens: acht eeuwen. Dat is een seconde van de Eeuwigheid. De Tijd is niets. Een menschelijk bedenksel. Dit alles is gisteren gebeurd. De Via Sacra. De Triumfboog. Wij gaan niet gaarne naar den Triumfboog van Titus. Maar nu ik, de Dichter van het Joodsche Lied, als overwinnaar naar Jerusalem terugkeer, eerste van vele duizenden, nu zal ik naar den Triumfboog gaan. En over de eeuwen heen, lacht mijn ziel Titus uit. Titus, Titus: door twintig eeuwen heen, hebben wij zijnen naam als een scheldnaam bewaard. Wij zeiden het tegen elkander, heel ernstig en heel woedend, toen wij kleine Joodsche jongens waren: Titus, Titus. Dat was het ergste. Hij is opgeknapt, de Triumfboog van den Man, die onze Stad heeft verwoest. Maar het beeldhouwwerk is gebleven. Een tooneel: Titus in zijn zegewagen. Een tweede tooneel: triumfators, bloemenbanden in het haar, dragen de geroofde tempelschatten. De groote kandelaar is duidelijk. Het beeldhouwwerk is prachtig bewaard. Een van de gezichten is nog volkomen duidelijk. Teeder en wreed. Een fantasie dit tooneel, de tempelschatten zijn nooit te Rome aangekomen, want in storm op zee vergaan. Neen, mijn ziel verzadigt zich niet van haat en wraak en hoon. Wat is er van al de dagen en daden van Titus overgebleven, terwijl wij naar Jerusalem teruggaan? Maar wij verlaten het Forum langs het Kapitool en wij dalen de Stad in. Nog één bezoek: wij worden verwacht bij Pater Jacques M. Vosté, Dominicaan, Hoogleeraar in de kennis van de Heilige Schrift aan het College Angélique. Hij heeft eenige jaren te Jerusalem de Bijbelstudie beoefend aan de School der Dominicanen onder leiding van Pater Lagrange. Dr. Hoogewerff heeft den vorigen dag belet voor ons gevraagd. En ik heb mij een voorstelling van den Pater gemaakt. Ik weet, dat hij niet oud is. En niet stuursch. Een Belg, die Vlaamsch spreekt. Maar als hij dan binnenkomt en wij samen zitten, hoe is alles dan anders. Hij is een wonder van lavende schoonheid. Men zegt: uit een schilderij van Fra Angelico weggeloopen. Hij is heel diep en heel wijs. En daarbij onschuldig van lach als een kind. En zoo mild van gebaar, Vorstelijk in zijn gering wit habijt. Wij spreken natuurlijk over het Zionisme. Over de heilige Christelijke en Arabische plaatsen in Palestina. Over de rechten der verschillende volken. Ik vind natuurlijk onze rechten de beste. Hij geeft mij een artikel over het Zionisme van prof. Lagrange in ‘Le correspondant’ van April 1918. En hij spreekt zoo lief Vlaamsch. Zoo mooi en zoo zuiver. Het doet er dus niet toe wat hij zegt. De Pater zelf zal niet verwacht hebben dat ik terugkeeren zou naar Amsterdam of mij bekeeren tot hem en blijven in zijn klooster. Maar ik zie hem in een glans van schoonheid. En ik hoor zijn woorden in een klank van schoonheid. Hij is mild en verdraagzaam. Hij zegt, dat ieder verstandig Christen sympathie heeft voor het Joodsche Volk. En niemand wenscht de middeleeuwen terug. Wij vergelijken het Zionisme met de Vlaamsche beweging, Hebreeuwschen taalstrijd met Vlaamschen taalstrijd. Hij is Flamingant: voorstander van volledige gelijkheid van Waalsch en Vlaamsch. Ik vraag of hij activist is? ‘Ach, zegt hij, de menschen willen alles vangen in een woord. Doet u daar niet aan mee.’ Hij erkent den Belgischen Staat als een historisch feit, dat kan worden aanvaard. Maar daarbinnen volkomen gelijkheid. In Jerusalem is hij geweest van 1909 tot 1911. Zijn kennis is dus wel wat verjaard. De oorlog is daar overheen gegaan. Maar hij heeft Ben Jehoeda gekend, den grooten Hebreeuwschen taalkenner, die dikwijls kwam werken in de bibliotheek van de Dominicanen te Jerusalem. En dan scheiden wij. De Pater geleidt ons tot de buitendeur. En de groet, dien hij ons geeft is zoo lief en mild als een zegen. En dan is Rome weer om ons heen met al zijn schoonheid van straten en huizen, van beelden en fonteinen. Een schoonheid, die ons achtervolgt door de uren van de dagen en die ons niet verlaat in de droomen van de nachten. Nr 11 Langs vele wegen(1) Schoonheid van Holland: 20-2 1919 A. 5 (Onder de streep) De trein, die voortsnelt. Tusschen de twee groote steden. Heel den langen winterdag is het niet licht geworden. Maar nu avond. En de volle maan maakt het licht. Hij heeft al de misten naar zich toegetrokken, opgerold en weggedaan. Heel de hemel is nu leeg en blauw. Vol sterren. Maar de maan heerscht. De boomen bouwen zwart en stil in het roerlooze maanlicht. De maan verzilvert den slaap van de huizen. En van de donkere dorpen maakt de maan wonderen van zilver. Het water, het water in het maanlicht. Waar het water stil is, bloeit een andere maan in het water zoo wonderlijk en zoo groot als aan den hemel. Waar de wind het water beweegt, breekt het maanlicht in golven van goud en zilver, die glijden, die spelen en wisselen met de donkere watergolven. Dit is de schoonheid van Holland. Zoo wijd als de blikken maar gaan, is alles eerlijk, goud en open. Het land, het water, de lucht. Scheidend gevoel ik, hoezeer ik Holland liefheb. Maar ik vrees toch het heengaan niet. Ook het nieuwe Land zal vol schoonheid zijn. Maar toch: hier is de stad. Hier is Amsterdam. Een sein onveilig. Wij staan. Wij blijven staan. En nu, ademloos zie ik het wonder van het open IJ in den maanavond. De wind is opgekomen uit den hemel, die helder is gebleven. Overal breekt het licht van de maan in het water. En het licht breekt van vele kleine schepenlichtjes. De meeste schepen liggen stil in den stroom. Enkele zeilen. Kleine stoombooten komen op en af. Hun lichtjes bewegen snel tegen het decor van land en hemel. Dan rijdt de trein weer op. Nr 12 Napels20-2 1919 A., 9 Napels zien en dan Jeruzalem. Neen: ik zou hier nu niet willen sterven. Zoo min als ik te Rome had willen blijven in het rustige, gewijde huis van de Dominicanen. In ieder leven is ieder lot besloten. Ons wacht het werk. Thuis in Jerusalem. En in alle wereldsteden: Londen, Parijs, Rome, Napels is het toch de stem van de ééne Stad, die roept. Neen, niet Napels zien en dan sterven. Maar Napels zien en leven. Napels is zoo mooi als wij denken. De aankomst niet. Het station is gering voor eene zoo groote stad. Wij komen aan heel in den vroegen morgen, vóór zeven uur, met den nachttrein van Rome. Wij hebben dan geboemeld van des avonds half elf uur. Men verhaalt (maar zou 't waar zijn?) van tijden, dat men van Rome naar Napels reisde in een uur of vier. Nu bijna dubbel. De trein maakt stations. En waar zal ik heengaan in den heel vroegen morgen? Ik ken niemand in Napels. Ik heb een brief voor den ouden rabbijn. Maar zeven uur is wel wat vroeg. Ik besluit te gaan wandelen tot negen uur, half tien. Waarheen? Er is een groote straat. En in de verte, heel in de verte wordt die afgesloten door een silhouet, dat bekend is: de Vesuvius. Daarnaar richt ik mijn wegen. Ik houd de tramlijn: het is lijn 3. Wat is dat Hollandsch, wat is dat Amsterdamsch: lijn 3. Maar hier is Napels. De winkels en de hooge huizen nog gesloten. De straat geplaveid met breede brokken steen. Het heeft geregend. Maar nu is het droog. En de grijze lucht loopt vol witte en blauwe vegen. Achter mij belt het. Links belt het. Ik kijk om en rond. Het zijn de geiten. Het zijn tien geiten, grauw en bruin, die zwaar van melk, langs de huizen worden gevoerd en worden gemolken aan de deur. Ieder een zuivere bel aan den hals. Een jongen, prachtig in zijn lompen, geleidt. En de volle houtwagens waggelen door de straat, wonderlijk bespannen: twee paarden, maar één heel groot en één heel klein, of paarden en ezels of jongens, paarden en ezels. De voerman staat meestal breedbeens op de boomen. Hij slaat de beesten niet. Hij zet ze aan met languitgehaalde, droevige kreten. Ja, is het niet droevig de voerman van zulke luie beesten te zijn? De Stad ontwaakt. De krantenkraampjes gaan open. En die met limonade, en die met sinaasappelen en gekookte rijst, pap en vischjes. En ik wandel maar mijmerend voort. De Vesuvius is er niet meer. Maar ik houd stevig lijn 3. Over een plein, vol veroverde kanonnen. Langs een kasteel, oud, donker en geducht. Maar niets tegenover de nieuwe kanonnen. Het is nu ontwapend. Kazerne misschien? Ze gaan in en uit, soldaten en matrozen. En door een gat in de straat: de Zee. Vlak en glad, grootsch, eenvoudig onder zijn heldere lucht. Een witte baan van zonlicht. En links, hij lijkt vlakbij, de Vesuvius. De langzame lijnen van de toppen naar het water. Eén top staat onder de sneeuw, en daarop schittert de zon. Langs de heele kust de Stad. In de laagte. En op de rotsen. Strepen van huizen, hoog en geel geblokt. Strepen van groene boomen daar tusschen. Heel ver, tot waar een kaap ombuigt. Heel de lucht is nu leeg van wolken en vol van zonnelicht. Er trekken scherpe lijnen langs de lucht, zwart, grillig en zwaar: de eilanden in de golf van Napels. En het water vol, vol, vol van schepen. Kleine zeilschepen met één mast en daaraan één slank, scherpgepunt zeil. Roeibootjes talloos in den droom van het zilveren water. Wel ben ik dezen morgen langs goede wegen gevoerd. En mijn hotel vind ik nu ook. Ik zal kiezen uit een van de groote woningen, die hier aan den zeekant staan. En heel langzaam loop ik verder langs de strandkade. De golven breken met schuimend geruisch over de keien tegen den strandmuur. Het is alles open, heerlijk en licht. Loop ik nu waarlijk dwalend door Napels? Of droom ik en word ik straks wakker in Amsterdam? Tegen negenen, als ik moe word, durf ik het adres van den ouden rabbijn te vragen: Via Cappella Vecchia. En wonder: waar ik vraag sta ik er meteen vlak voor. Is dat geen wonder: ik ben er van zelf gekomen. Ik behoef maar een oude steenen trap op te stijgen en de eerste straat links te gaan. Dan ben ik er. En zoo mooi hier, zoo mooi. Aan den ingang van het straatje zit een koopman met vruchten en bloemen. Hij heeft zijn manden bloemen op de traptreden gezet: geel en blauw en rood. En weer een hof over, schemerend, koel en stil, Wat witte muur was, vergrauwd. De steenen groen bemest. Het zonlicht overschaduwd. De oude rabbijn ontvangt mij lief. Wij spreken Hebreeuwsch. En ik zeg hem, dat ik nog geen tijd heb gehad voor het morgengebed. Dat is niet moeilijk. Want de synagoge is hier in hetzelfde huis op dezelfde verdieping. Hij laat mij binnen. Het is er stil en vroom. Hij laat mij alleen en ik zeg de orde van de gebeden. Het is de eerste dag van het Nieuwemaansfeest, bijna een maand geleden, sinds ik vertrokken ben. Wij lezen vandaag het Zegelied. Het droeve smeekgebed wordt niet gezegd. Maar wel, heel aan het eind, psalm 104: ‘Ik zal Gods Dichter zijn, zoolang ik leef, en tot Hem zingen al de dagen van mijn bestaan. Moge mijn Lied Hem welgevallig zijn, want God is als mijn vreugd’. Ben ik niet langs wonderen gegaan heel dezen morgen? En nu gaat alles vlot. Ik vind eene Joodsche familie, waar ik eten zal, midden in de Stad op het Beursplein. En ik kies mijn hotel midden op de Via Portenope, uitzicht over de zee. En dan, nietwaar, stap ik op mijn lieve doodsvijanden af, die van de questura, voor het paspoort. In Napels is het weer anders dan in Rome. Maar ook doodeenvoudig, zoodra men het maar weet. Hier moet ik eerst naar den buurtcommissaris. Hij zetelt heel hoog in een heel oud huis in een echte volksstraat. De bloemen en de vruchten zijn er als een illuminatie van lente overal uitgestald. En is het niet ongeloofelijk, niemand heeft iets op mijn paspoort aan te merken! En ik ga den Sabbath in en ik ga den Sabbath uit in een klare, tevreden stemming. En ik ben heel lui. Wat is het hier heerlijk rustig na Londen en Parijs. Ik woon aan de zee, zooals mijn Vader aan den Amstel woont. Den geheelen dag breken zonnige golven voor het huis tegen den strandmuur. Aan het einde van de kade, links, bouwt de Vesuvius, heel dichtbij en zichtbaar, als er zon is. Maar dan plotseling, weg achter regenwolken. Naar rechts de rotsen met boomen en huizen. Tot aan den horizon. Tegenover ons huis een oud kasteel, een bagno, kazerne nu. Op een eilandje, waar 's zomers de roei- en zeilbooten afgaan, en waar muziek is in de koffiehuizen. Ik denk een soort Lunapark. Ik zie een uithangbord: ‘Bagno. Eldorado, Lucia’. Nietwaar? Van al het geleden leed zwijgen de zware muren. En dan is ook hier weer het Joodsche Leed. Het is altijd. Het is overal. Meer dan honderd Poolsche Joodsche mannen wilden naar Palestina gaan. Men heeft hun paspoorten gegeven, die hun voldoende voorkwamen. Maar de Engelsche autoriteiten vinden de paspoorten niet voldoende. En nu zitten ze hier vast. En in Rome. Vooruit kunnen ze niet. Terug kunnen ze niet. En hier gaat hun arm beetje geld gauw op. Al twee maanden gaan ze hier rond in een hopelooze verveling. Er is voor hen geschreven naar de autoriteiten te Caïro. Nu wachten zij op het antwoord: wachten, wachten, wachten. Ik kan niet helpen. En ik schaam mij, dat mijn pas in orde is. Wij spreken lang en innig. Wij spreken Hebreeuwsch. Neen, wij hebben den moed niet opgegeven. Eenmaal zullen zij er toch moeten komen. Maar dit is wel heel moeilijk. De progroms. Zij hebben de portretten van hun vaders, broeders en zusters, die gewond en verminkt zijn. Twee Joodsche broertjes staan op één portret. Kinderen, hand in hand. De lieve hoofden zwaar omzwachteld. Dat zijn onze rechten op Palestina. Met ruime goede grenzen en mogelijkheid van een volledig volksbestaan. Het Joodsche Leed is altijd en overal. Maar ik moet gaan zorgen voor een schip. Het is alles heel eenvoudig, als men het maar weet. Een passagiersschip naar Egypte is er niet. Dat heeft Cook te Rome mij plechtig verzekerd. Dus ga ik naar den Engelschen Gezant. Ik spreek er met een marine-kapitein, die mijn aanbevelingen inziet. Ik vraag of het mogelijk is te reizen met een Engelsch schip. Hij zegt, dat het ‘very possible’ is. Maar de soldatenschepen doen tegenwoordig Marseille aan, niet meer Tarente. Ik vraag Napels. Dat gaat ook. Hij geeft mij een kaartje voor een luitenant die ergens in een Italiaansch Ministerie zetelt. Zeker, het is very possible. De luitenant geeft mij enz.... Zeker: het is very possible. En dan krijg ik ‘a few words’ voor een gentleman te Napels. En daarmee trek ik er dan op uit. Zeker, het is very possible. Hij kijkt de lijst van de schepen na. Ja, hier is er één. Het is de ‘Rose Castle’, meet 10,000 ton en gaat in den loop van de week naar Port-Said. Dat is mij best. Het verdere te regelen met den kapitein. Dat doe ik Zondagmorgen. Het regent telkens. Maar ik tref juist een zonnebui tusschen twee regenbuien. De tienduizend ton met den lieven, zachten naam liggen bij de Molo Masaniello in vol water. Laat ik nu naar de Immacolatella Vecchia gaan en daar een van de vele roeibooten nemen. En dat doe ik dan. Die Immacolatella Vecchia is een soort Kop van de Handelskade. Het wemelt er van bootwerkers, nietwerkers, straatjongens en scheepsroeiers. En natuurlijk zijn er de kraampjes: limonade, vruchten, brood. En allerlei onzegbare kooksels, waarvan ik den naam nooit weten en den geur nooit vergeten zal. Ik word bestormd door bootslieden: ‘Een boot?....een boot?... een boot?’ En ik kies mij een ranke rijzige boot, flink op het woelende water. Er hooren twee Napolitaansche jongens bij. De één heeft een formidabele boevenfacie. Maar de ander een schoon regelmatig gelaat en een zeldzaam slanke en krachtige gestalte. Wij varen af. Zij roeien staande. En dan slaan zij ieder één riem uit naar voren. En zij buigen zich voorover en weer rechtop. In een zeldzaam gave harmonie. Het is een wonder: zoo door de haven van Napels te varen in een zonnebui tusschen regenbuien. Tegen de bleeke, klare lucht, de maat van hunne schoone bewegingen. Zij roeien. Ja, maar waar roeien zij heen? Wij zijn het laatste schip al voorbij en bijna buiten de pieren. Ik informeer naar hun verstand. Want ik heb ze het adres van de tienduizend ton met den poëtischen naam heel heel duidelijk gezegd. En nu herhaal ik het: Molo Masaniello. ‘O’, roept die van het klassieke gezicht met een langen uithaal: ‘Molo Masaniello: had de Signor dat maar dadelijk gezegd. Ja zeker, weten zij dat. Wie weet dat in de haven niet! Zij kennen de haven door en door. En de Stad ook’. Dan hernemen zij hun prachtige gebaren. Tot wij het groote grijze schip hebben bereikt. Met den kapitein ben ik 't dadelijk eens. Maar denk eraan: ik moet de toestemming hebben van den Engelschen consul. Zonder die mag geen kapitein een passagier meenemen. En dan roeien wij terug. Een groot half uur. Uit en thuis. Dan vragen de heeren bij monde van den klassieken vijf-en-twintig lire. Wat zouden zij doen, als ik die eens gaf? Maar ik geef ze natuurlijk niet. Ik verspil er zelfs geen woord aan. Alleen maar een voorhoofd en een wijsvinger. Dat vindt de klassieke volkomen redelijk. Hij vernedert zich tot een schamele dieci lire. Maar ook dat is dwaasheid. En ik spreek ze toe, heel boosaardig in het Menschenweesch met Italiaansche cijfers. Zij verstaan het niet. Maar Italiaansch verstaan zij ook niet. En zoo ben ik aan het woord, met booze woorden en groote gebaren: ‘Neen: uomini cattivi, zijn jullie puur daas... eenmaal, ander maal, vier en vaif en niet genog... cinque lire... allemaal pure helhakerij, houen en bouwen’... Een heele troep is er om heen gekomen. Maar niet boos. Ze zien wel, dat ik den twee jongens niet te weinig geven zal. Dan kortaf geef ik den klassieken vijf lire. Zij schateren. Het is nog veel te veel. Een goede dag voor hen. En voor mij ook. Dan naar den Engelschen consul. Hij ziet mijn paspoort na. En hij heeft geen bezwaar. Maar weet ik wel, dat mijn paspoort fout is? Ik weet het niet. Maar ik verdraai er mijn pink al niet meer om. Intusschen: beleefdheidshalve word ik bleek van schrik en stamel: ‘Is that so?’ ‘Ja zeker,’ zegt de consul, ‘uw paspoort luidt naar Palestina via Frankrijk en Italië’. Van Egypte wordt niet gesproken. Dat zal nu wel bedoeld zijn. Want direct van Italië naar Palestina, dat gaat niet. Maar 't staat er niet. I know my job... ‘'t staat er niet.’ Maar 't wordt hersteld: ik offer achtereenvolgens een portret, drie lire voor een visum en drie en twintig lire voor een telegram naar Port-Said. En morgen zal ik wel inschepen. Wie zal mij dan roeien van de Immacolatella Vecchia naar de tienduizend ton met den mooien naam? Zal ik niet van de scheepstrap vallen? Zullen mijn koffers niet naar beneden vallen? Ben ik nu werkelijk en règle, volkomen en règle met den marinekapitein, luitenant, gentleman, scheepskapitein, consul, questura en commissaris van politie? Morgen brengt de oplossing van alle raadselen. En, vraagt ge mij wellicht: ‘is dat alles, wat ge van Napels hebt gezien? Zijt ge niet naar den Vesuvius geweest. En niet naar Herculanum en Pompeji?’ Dan zeg ik: ‘Neen: lieve vrienden, daar ben ik allemaal niet geweest. Ik ben ook niet om den hoek van de Kaap gaan kijken. En niet naar het eilandje over de deur, van het Bagno en het Eldorado. Ik geniet hier rustig het goede der aarde: de consuls, die van de questura, de scheepsagenten. En de zon, den regen, den wind en de zee.’ Nr 13 Langs vele wegen(1) De Herfst in Holland; (2) Het beste geld: 24-2 1919 A., 5 Dit is het heel teedere, dat ik ga verlaten: de Herfst in Holland. November kan zoo mooi zijn als April. De late herfst schijnt een lente, die een zomer belooft. Vanmorgen ben ik vroeg uitgegaan. De lange straat lag leeg en stil. Het zonnelicht schoof er schuchter binnen. Het durfde niet. Er ademde een dunne geruchtelooze wind. De herfst is het beste van de vier seizoenen. En als Windekind den Kleinen Johannes iets heerlijks belooft, wat zal hij hem beter beloven dan een leven, als een herfstdag mild en stil? Ik ben het Vondelpark ingeloopen. In alle seizoenen, bij alle weer heb ik daar mijn toevlucht gezocht. In den zomer onder de koele winderige gewelven van de groote lanen. In den winter, waar de sneeuw hoog en wit lag over de wegen. Als de kou de vijvers dichtsloeg en er leven kwam op de ijsbanen. Maar nu in den laten herfst. Er is haast niemand. De groote lanen liggen leeg en open. Bondom de vijvers bouwen de boomen, één voor één, naakt met hun toppende takken, waaraan de mist zich tot regen verdicht. Er ligt een schaduw van licht over het vijverwater. Peinzend drijven de witte waterzwanen. Hun spiegeling is zoo stil en wit als ze zelf zijn. Kent gij ook het herfstgedicht van Albert Verwey, dat zoo eindigt? Geschoren eiken schragen de lucht herfstlijk livreid, Trompet en fluit beklagen Die schrille heerlijkheid. Hij heeft mij een gulden meegegeven op reis. Dat is de Joodsche gedachte. Wanneer iemand op reis gaat, op verre reis, geeft men hem een geldstuk mee, dat hij geven moet aan den eersten armen man, die hij in den vreemde ontmoeten zal. Hij reist dan voor een liefdadig doel en hij reist veilig. Gelijk geschreven staat: liefdadigheid redt van den dood. Ik ben heel blij met den gulden, dien hij mij gegeven heeft. Ik heb later ook nog een shilling gekregen, een frank en een gouden tientje. Het aardige gebruik is niet zeer algemeen meer, en er zijn er misschien velen, die het niet kennen. Maar het meest verheugd ben ik over den gulden. Omdat hij mij gegeven is door iemand, die de meesten onzer voor onze goede zaak verloren achten. Maar niemand is ooit verloren. Het vuur slaapt onder de asch. Nu reizend, denk ik: aan wie zal ik den gulden geven? De shilling heb ik te Gravesend gegeven, dadelijk na de landing, aan een ouden man bij het station. De frank heeft een bejaarde dame te Parijs gekregen. Hâvre is een rijke stad. Daar heb ik geen bedelaar gezien. Maar het tientje en de gulden, die moet ik juist bewaren tot Jeruzalem. Moet ik ze nu juist aan den eersten den besten geven of mag ik een keus doen? Menigmaal op reis in mijn taschje ben ik het tientje en de gulden tegengekomen. Neen: ik vergeet u niet, mijn veilige geleiders. Maar de gulden is mij het liefst. Want de verlorenen van 't land Assur en de verdwaalden van Egypte, keeren weder. Nr 14 Nog Napels26-2 1919 A., 9 Neen, de raadsels van gisteren zijn vandaag nog niet opgelost. Ik weet nog altijd niet of ik de steile scheepstrap veilig en wel opkomen zal. En of de groote koffer in zee zal vallen. Of de kleine. Of een fout in 't paspoort. Maar vandaag zijn we nog niet vertrokken. Dat wordt wel morgen met den middag, heeft de kapitein van ochtend gezegd. Dus blijf ik nog vandaag in Napels. Heel tevreden en heel lui. Ik zal vandaag eens niets doen, zooals Napolitanen lange dagen niets doen. Niet lezen. Niet schrijven. Alleen maar lui zijn, heel lui zijn. Het is begin Februari, vier of vijf Februari. Ik ben de tel der dagen kwijt. En 't is warm. Volle zon en zoele warmte. De ramen zijn nacht en dag open voor den wind van de zee. En daar ligt de lange lieve dag nu voor mijn luiheid open. Zoo vreemd en zoo leeg. Geen paspoort, geen verlof tot verblijven. Geen formaliteiten van het vertrek. Geen questura en geen wijkcommissaris. En nu gevoel ik eerst, hoe zeer ik mijne doodsvijanden heb lief gekregen. Zou ik toch maar niet even bij de questura aanloopen? Kom, dat is maar dwaasheid, dat er met wat goeden wil niets op te knappen zou zijn aan een paspoort. En zou ik niet eens oploopen bij den wijkcommissaris in zijn huis in de volksstraat, waar de bloemen en de vruchten staan uitgestald op de steenen trappen, die dalen naar den havenkant? Of zal ik maar rustig naar het hotel gaan niets doen? Ja, laat mij maar naar huis gaan. En ik ga naar huis zonder de questura en 't wijkcommissariaat. Maar met mijn hart wel zwaar. En ik ga uitkijken naar de zee en de zon en de wolken en den wind. En naar het gewemel van de zeilende en van de roeiende scheepjes door het zilvergerimpelde water. En ik kijk naar de straatjongens op een strandje voor de deur. De straatjongens in Napels zijn allen vuil, vuil, vuil. Sommigen zijn wel lief en mooi. Maar de prentjes, die wij er van gemaakt zien, dat is allemaal wel overdreven. Ze schreeuwen geweldig, dobbelen met soldi, knikkeren met sinaasappelen. Maar ze molesteeren niemand. Ik wil ze wel wat geven. Maar ik wil niet de heele bende achter mij hebben. Dus heb ik het dadelijk gezegd: ‘één jongen, die vraagt voor allemaal, dat is genoeg’. En daar houden zij zich aan. Wanneer ik des morgens uitga, dan komt er één jongen naar voren, en hij zegt als een gewijde formule precies de woorden, zooals ik ze heb gezegd: ‘één jongen, die vraagt voor allemaal, dat is genoeg’. En dan krijgen ze wat. Nu met dit dolle lekkere lenteweer, Februari al, zijn ze uitgelaten. Ze hebben pootjes, net als in Amsterdam. En die baaien ze. Net als in Amsterdam. Een van de jongens al heelemaal pootjes, van top tot teen. Niemand, die er op let. En dwaasheid, dat wij eigenlijk van het leven meer vragen dan deze naakte straatjongen in het water: zon, hemel en zee. En bij zijn moeder thuis, brood met uien en vet. Op den zonnigen strandmuur liggen de luie Napolitanen en zij kijken naar niets. Dat wil zeggen: naar alles zonder aandacht. Overal zijn in de stad bordjes, dat men niet spuwen mag: in de trams, in de eethuizen, in de bureaus. Overal. Overal. Maar op dezen strandmuur niet. De zee is vrij. En de lieve, luie Napolitanen maken gebruik. Het is een zeldzame dag. De Vesuvius zuiver zichtbaar. Nog altijd één top in de witte sneeuw. Als een lichtgrijze, onbeweeglijke wolk, het eiland Capri. En daar glijden de schepen langs in een bevangen raadseligen droom. Visschersschepen met een gepunt zeil, dat helt. Soms een donkere stoomboot. Vanmiddag wil ik niet lui zijn. Maar kijken gaan op het eilandje over de deur, waar het opschrift prijkt: ‘Bagno, Eldorado, Lucia’. En naar de Kaap loopen, waar de zee breekt tegen rotsen en zien wat daar achter is. Ik wil wachten tot twee uur. Dan komt Renato met twee groote sinaasappelen aan een takje met bladeren, zooals wij in Holland niet zien. En een kannetje met twee kopjes zwarte, sterke koffie. Ik heb hem dat eenmaal voor alle dagen gezegd. Dan behoeft hij niet tweemaal te loopen. Renato is heel aardig, keurig in zijn zwarte kleeren. Geen valsch vouwtje en geen stofje. Maar hij weet dat. En hij is ijdel, heel ijdel. Wel bescheiden, maar brandend nieuwsgierig. En dus vraagt hij mij den tweeden dag, blozend over zijn eigen onbescheidenheid: ‘De signor is zeker uit een ver land hierheen gekomen’. Ik zeg: ‘Ja, uit Holland, Olanda’. Er trilt iets in zijn donkere oogen: hij kent dat land niet. Maar hij mag niet toonen, dat hij het land van den signor niet kent. Dus fluistert hij zachtjes: ‘Olanda.. is het niet een eiland... is het Engeland’. Waarom zou ik hem zijn illusies ontnemen: ‘Ja, Renato, het is bijna een eiland... en het is bijna Engeland... maar niet heelemaal’. Den derden dag ben ik naar den kapper geweest. Renato ziet het dadelijk. En hij zegt peinzend: ‘De kapper heeft den signor goed geknipt... de kapper heeft den signor héél goed geknipt... maar mijn vader zou den signor beter hebben geknipt... mijn vader is kapper in Sorrento... daar ligt Sorrrento’. En den vierden dag zegt hij zijn toekomstplannen: hij wil naar Londen gaan in een hôtel... hij wil later naar Frankrijk gaan in een hôtel... Parijs, Nizza, Cannes. Maar hij is achttien jaar. Van de week moet hij worden gekeurd voor den dienst. Werd hij maar afgekeurd. ‘Maar, Renato,’ zeg ik dan, ‘is dat nu vaderlandslievend? Als er geen Italiaansche soldaten waren, hoe zou Triëst dan Italiaansch worden en Fiume, en Zara....dan werd Rome Duitsch en Napels Duitsch.’ ‘Ja,’ zegt Renato, ‘ik ben wel een patriot... en het is noodig, dat er Italiaansche soldaten zijn, maar het is niet noodig, dat ik een Italiaansche soldaat ben.’ Ja, hij is wel een patriot. Want toen hij mij voor het eerst twee sinaasappelen gaf aan één takje met bladeren, nog frisch, en toen ik daarvan de weelde en de schoonheid prees, toen zei hij heerlijk: ‘Italië is een prachtig land, een prachtig land.’ De sinaasappelen en Renato genoten, ga ik uit. Eerst naar het eilandje. Ja, die citadel is nu een kazerne en verder zijn er koffiehuizen en roeibootjes. Maar 't is nog geen heete zomer. Dat is in Mei. En dan de luie kade langs met een breeden weg rechts. Het licht brandt vlekkeloos in de zoele lucht. Er waait stof van licht op den milden wind. De zee droomt simpel als een klein meer. Tegen de rotsen bouwen de straten. Verscheiden straten, de een boven een ander, tot hoog tegen de rotsen aan. De huizen zoeken zon, wind en zee. En het licht, het licht, het licht over heel de Stad, van ver voorbij de Vesuvius, tot waar de zee breekt tegen de Kaap, waar ik heenga. En het volle lenteleven: straatorgels, sinaasappelwagens vol, bloemen, veel bloemen. Wie koopt toch al die bloemen? Een officier draaft heerlijk voorbij, prachtig op zijn witte paard. Ezelwagentjes. Fijne ponywagentjes. En daar ginds op den muur, de visschers. Het wijde net is ver in zee gebracht en wordt nu ingehaald. Wel twee troepen van tien mannen trekken aan de twee zware ijzeren lijnen. Ze zijn nu ver van elkander af. Maar al inhalend, inhalend, loopen ze naar elkander toe, naar de kleine kade, laag aan het water. De ijzeren lijn is lang. Honderden meters lang. Heel ver drijven een paar vaten, waar het net is. Zooals één troep van tien oploopt, zoo loop ik mee. Tien Napolitaansche strandvisschers. Ze hebben een trekzeel om de breede borst en daaraan een klos, zooals die waarmee men een handpont voortbeweegt langs een ijzeren lijn. De aanvoerder trekt uit. Hij rolt de lijn op tot een hoogen stapel. Af en toe een knoop. Een nieuw brok lijn. Een nieuwe stapel. Kleinere jongens sjouwen die naar huis. De aanvoerder is een monster, een manheks, één tand wreed in zijn bek. Ze hebben allen de beenen hoog naakt. De voeten stevig vast op de natte steenen. En zij halen in met zware roeiende rhythmiek. En ze zijn heel vroolijk. Van jongens af, tot groote mannen toe. Ze zingen op de maat van het werk. Eén haalt een sigaret onder zijn grijzen hoed vandaan. Hij steekt aan, doet twee, drie halen. Zijn beide buurjongens mogen ieder ook twee, drie halen doen. Dan wordt de schat weer onder den hoed gedeponeerd. En al maar trekken zij met hun rhythmische roeibewegingen aan de ijzeren lijn. Er komt een orgel. Onder zijn pet haalt de aanvoerder geld vandaan. De orgelman speelt. Vlugge wijzen, vlotte wijzen. En zij halen in, nu op 't vlugge spelende rhythme van den orgelman. En ze zijn heel brutaal; ze hoonen den officier, brani op het witte paard. Ze hoonen hun kennissen, die, soldaat of matroos, in hun gelid voorbij stappen. Het duurt wel een uur voor ze het net beet hebben. Maar dan gaat 't snel. Handig wordt het groote net opgerold. Maar de vangst is ellendig, ellendig. Geen kilo kleine zilveren vischjes. Ze zijn niet woedend. Ze zijn niet verbaasd. Het is wel meer zoo. Twintig, dertig man met bootjes een ganschen dag van wreeden arbeid, en dan niets, niets, niets. Een bukt zich. Hij trekt den kop van een levend zilvervischje af, den afval meteen eruit. En hij eet het rauwe vischje op, een versch vruchtje van de zee. Maar dan ga ik moe en droef naar huis terug. Die kaap is toch wel heel, heel ver. En achter die kaap zal natuurlijk een nieuwe zee breken tegen nieuwe rotsen. Wat zou er anders zijn? Nog mooier is het licht boven de gespreide stad geworden. Maar ik kan niet zeggen hoe mooi. Want ik zou dat moeten doen met oude woorden, algemeene woorden. En het mooie is juist het individueele, het onuitsprekelijke, dat wat men niet beschrijft, maar beleeft. Ga naar Napels en leef het zelf. Voor dezen laatsten dag heeft Napels al zijn schatten bewaard van rotsen, huizen, havens, boschjes, bergen, heuvel, zon en zee. Morgen zullen wij toch varen. Napels zien en dan Jeruzalem. Neen, ik wil hier toch niet leven en niet sterven. Ik zal morgen, op de steile scheepstrap wel voorzichtig zijn. En mijmerend loop ik dan terug. De schaduwen leggen zich al langer. De geiten, bruin en grauw, doen hun middagwandeling. De officier oefent nog het witte paard. En de ezelwagentjes. De ponywagentjes. Als ik thuis kom, is het tijd voor het Middaggebed. En morgen varen wij. Napels zien en dan Jeruzalem. Nr 15 Het Oosten12-3 1919 O., 5 De droom van de Middellandsche Zee is vergleden in den droom van Egypte. Het ‘Rozenkasteel’ heeft zijn reis volbracht zoo rustig en zoo zonnig als wij wenschen konden. Maandagavond konden wij te Port-Saïd zijn. Maar de kapitein is voorzichtig. Er drijven vlak voor de haven voortdurend mijnen. Wij zullen Dinsdag binnenloopen vroeg in den morgen. Wij naderen land. Wij naderen die van de douane en die van de paspoorten. Maar de kapitein waakt. Hij heeft zich in den salon teruggetrokken en hij schrijft. Hij schrijft den geheelen dag. Hij schrijft lijsten. Hij schrijft veel lijsten. En als hij daarmee klaar is, dan schrijft hij afschriften van de vele lijsten. Veel afschriften. En als hij daarmee klaar is, dan moeten wij allen binnenkomen, stuk voor stuk. En wij moeten de vele lijsten teekenen. En wij moeten de vele afschriften van de vele lijsten teekenen. Ook het Chineesche stookvolk komt teekenen. Eerst hun aanvoerder, die nooit anders genoemd wordt dan ‘number one’. Hij is een monster, een bokser. Hij weet alles van de moorden in de Bantammerstraat. Hij weet alles van alle moorden ter wereld. Maar hij zal het niet zeggen. Zijn gezicht is een afschuwelijk raadsel. Na den afschuwelijken ‘number one’ teekenen al de anderen. Plechtig en aandachtig. Er is een heel aardig Chineesje bij. Veel te fijn voor het genadelooze stookwerk. Hij is de incarnatie van een ziel, die opstijgt. Ik vraag den machinist dezen ‘number one’ te maken. En ‘number one’ te degradeeren. Maar de machinist lacht mij uit. Deze ‘number one’ is de beste ‘number one’ van de wereld Hij schuift niet. Hij dobbelt niet. En hij ranselt er op los, dat de andere nummers kraken. De machinist is best over zijn Chineezen te spreken. Zij werken hard. Verdienen goed geld. Tot honderdnegentig gulden per maand en alles vrij aan boord. Sommigen hebben heel aardige deposito's op de banken. En heel een zoelen, droomerige maannacht blijven wij dan buiten kruisen. Herinner u, dat ik met het nieuwemaansfeest te Napels ben gekomen. En dat de maan nu groot en vol wordt. Ik blijf aan dek den ganschen klaren, kalmen nacht. En in een namelooze verrukking beleef ik dit: de nacht, de dageraad, de morgen. Wij varen op. De loods komt aan boord. En de visscherssloepen dwalen uit. Klein, een mast. Een donkerbruin zeil. Ieder land heeft zijn eigen bouw van schepen. Vlak vóór de haven liggen schepen gezonken. Op de mijnen geloopen. Maar wij gaan veilig. Langs troepentransportschepen. Mierensvol van mannen in khaki. Langs donkere dreigende oorlogsschepen. Engelsch. Alles Engelsch. Dan valt het anker ratelend uit. Port-Saïd. Het Oosten. Wij worden bestormd. Vanwaar komen zij, wat willen zij: de blanken, de lichtgelen, de donkergelen, de lichtzwarten, de zwartzwarten? De machinist heeft mij al gewaarschuwd: pas op je spulletjes. Ze hebben hem eens het goud uit zijn tanden gestolen. Ze zijn heel aardig. En ze grijnzen achter prachtige tanden. En dan aan land. Afscheid van het milde scheepsvolk, waarmede ik deze goede dagen heb doorgebracht. Twee zwarte roeiers, de overtreffende trap van elkanders zwartheid, dienen mij. Een smal slank bootje. Een stipje naast de oer-geweldige ‘Rose-Castle’. En wij landen. Dan weer bestorming van twee simpele koffers door de blanken, de lichtgelen, de donkergelen, de lichtzwarten, de zwartzwarten. Een donkergele reus gaat er mee strijken. Blijkbaar te voornaam om zelf te dragen. Laat een ander de koffers dragen. En hij loopt naast mij, groot en trouw. Dat kost drie shilling. Alles is heel, heel eenvoudig. De douane heet Abbas Effendi, zegt u maar gerust Abbas, zonder complimenten. Hij vindt geen contrabande in de koffers en geen fout in het paspoort. Maar hij drinkt drie kopjes koffie voor hij besluit den pas af te stempelen. Hij is doodnieuwsgierig, snuffelt in alles. Maar als 't mij verveelt sluit ik de koffers. De groote, trotsche, trouwe van de drie shilling beveelt een kleinen magere, die alles sjouwt en dus maar twee shilling krijgt, op te stappen. En wij komen veilig in het hotel. Ik heb vierenveertig handteekeningen op mijn paspoort. En hier is Port-Saïd. Dit is Egypte. Er gaat een groote ontroering door mijn hart. Voor u is Egypte een land als ieder ander land op den zeeweg naar Indië. Maar voor ons is Egypte nog altijd het zwarte land, waar onze voorouders leefden in donkere slavernij, duizenden jaren geleden. En nog: geen Sabbath, geen Heilige Dag wordt ingewijd met lied en lof, dat wij den uittocht uit Egypte niet gedenken. Zoo is het woord ‘Egypte’ voor mij een van de meest intuïtieve woorden van mijn leven geworden. En dat beleef ik nu hier: Egypte, Egypte. Maar ik kan niet blijven droomen. Ik moet er op uit, voor een permit voor de spoorreis naar Jerusalem. Dat is dan het laatste. Dus stap ik door het snikheete Port-Saïd naar Cook's Office het eerst. Ik ben wel moede nu: meer dan vijf weken reis. En weinig troost mij de reclame van Bensdorp's Cacao, Trio Sigaren en Van Vollenhovens Bier, die hier de diplomatieke vertegenwoordigers van Nederland zijn. Cook kan mij geen biljet naar Jerusalem verkoopen. Alles is in handen van de militairen. Ik moet dus naar het militaire paspoortenbureau gaan. Een luitenant. Hij is heel vriendelijk. Teekent mijn pas af tot Caïro. Maar een trein naar Jerusalem kan hij mij niet geven. Wel het adres van een heel goed hotel in Caïro. Maar misschien kan de kolonel mij direct verlof naar Jerusalem geven. Het is heel warm en heel ver naar den kolonel. Neen, hij kan dat verlof niet geven. De generaal moet dat doen. In Caïro. Maar hij teekent mijn pas voor alle zekerheid af. Zesenveertig handteekeningen. 's Middags ontmoet ik een Franschsprekenden heer, die het consulaat der Nederlanden waarneemt en die mij bezweert, dat ook zijn handteekening noodig is. Daar het mij niets kost en hem blijkbaar een groot pleizier doet, laat ik hem genadig medeteekenen. Zevenenveertig. De trein gaat vanavond zes uur. En nu wandel ik maar zoo wat. Het zijn de gedichten van Jan Prins, waar ik doorheen wandel. De echte, oude Arabieren gaan waardig in hun soutanen. Daar staan er twee. De burnous van één is zachtblauw verschoten. De andere donkerpaars. Witte hoofddoeken. En roode mutsjes. De fel-felle zon maakt alle kleuren stil en teeder, zooals de mist in Holland. Maar toch anders. Heel anders. Een groote neger gaat voorbij. Hij hoepelt. Zot. Ik kijk hem aan, verbaasd. Maar wat: mag hij niet hoepelen? Hij is ten zeerste over mijne verbazing verbaasd. Hij kijkt mij aan. Wij zien elkander aan: twee zotten. De wereld gaat haar gang. En de straatjongens zijn hier, donker en half naakt. Ze dragen kleine schoenpoetserij onder den arm. En ze vleien, ze vragen, ze dringen of ze uw schoenen mogen poetsen. Alle drie. En ze krijgen ieder een piaster. Een groote piaster, die P.T. heet. Maar ten slotte niet meer dan twaalf centen waarde heeft. En al poetsend houden ze mij gezelschap. Kunnen ze lezen? Twee niet. Maar één wel. In mijn Arabisch leerboekje laat ik hem het begin van den Koran lezen. Hij leest heel lief en heel aandachtig. Zooveel geleerdheid wordt met een halve piaster beloond. Zij vinden, dat ze mij ook iets mogen vragen: waar ik vandaan kom? Holland. O, dat kennen ze best. Ze komen ook op de Hollandsche schepen en dan moeten zij zeggen: ‘skone poese, manheer’. Nietwaar: dat is toch Hollandsch? Zeker, zeker. O, een jongen uit Port-Saïd kent vele talen. Ze mogen nu ieder nog twee slokjes drinken uit mijn limonadeglas. En van mijn chocolaadjes snoepen. En dan wandelen ze weg: drie aardige, beschaafde straatjongens. Het veld is nu weer vrij. Van nummer vier, een dommen mageren slungel, koop ik een krant: La Bourse Egyptienne, met een hoofdartikel ‘Palestine et Egypte’. De kranten zijn hier duur. The Egyptian Gazette kost een kwartje per nummer. Een ei kost vijf cent. En ik mijmer: vijf eieren voor één krant. In Holland vijf kranten voor een ei. Het leven is hier lang niet zoo duur als in Italië. En in den dag, die al koeler wordt, wandel ik naar den trein. De schemering is stil en innig wanneer wij Port-Saïd verlaten, dat brandt in den gloed van de zon. En dan de avond. De hemel open en blauw. De sterren talrijk en wonderlijk groot. Wij houden eerst het Suezkanaal. Er is weer scheepvaart. Engelsch, Engelsch, alles Engelsch. Waar is Duitschland nu? Denk u vijf jaar terug. En wordt niet duizelig. Denk u vijf jaar verder. En dan? En dan? Het kon hier Holland zijn, zoo stil, zóó vlak. Hier en daar een boom, groot tegen de blauwe lucht. Neen dat is toch Holland niet. Dat is Egypte. Het oude land. Het geheime land. Een spoorweg door Egypte heen, dat is niet dwaas. Want de spoorweg beheerscht niet het land. Maar het land beheerscht den spoorweg. Het is alles oud. En geheim. Dertig, veertig eeuwen. Het is alles niets. Een zucht van de Eeuwigheid. Neen, dit is toch Holland niet. Dit is het Oosten. De militairen zijn hier overal. Ze legeren in tentkampen langs de spoorbaan. Engelschen, Franschen. Maar kleurlingen vooral. De Engelsch-Indiërs met hun kunstig omgewonden hoofddoeken. Die soldaten gaan statig als rajahs. Hun rajahs moeten wel als keizers zoo statig gaan. Van overal, overal, van heel de wereld, zijn zij opgekomen, om het Rijk te vernietigen, dat een Wereld wou zijn. En het is vernietigd. En zij legeren hier, langs de spoorlijn, in groote kampen. Eén kamp: tenten en vuren. Daartusschen bewegen de donkere figuren. Uit de schaduwen in de lichten. En uit de lichten in de schaduwen. Spookachtig groot. En dan de woestijn. Wit en wijd in het staalblauwe maanlicht. De blauwe hemel weerkaatst in wit zand als in het water. En tegen den hemel siddert de weerschijn van de witte woestijn. Is het de woestijn? Het zand is wit als witte sneeuw. En het maanlicht..... neen: dit is Egypte niet. Dit is Rusland. Ik ben op weg naar Moskou, over de wijde sneeuwvelden. De Romanofs vieren een groot, dynastiek feest dezen winter. En misschien zal de machtige Tsaar genadig zijn. En er zal misschien een amnestie zijn. Wat is de sneeuw zalig wit in de blauwe winternachten. Morgenochtend het wonder van Moskou. Sneeuw, woestijnzand....Moskou....Egypte....amnestie, oorlog, revolutie. De Eeuwigheid schudt het allemaal door elkander. Maar ik schrik wakker: Caïro, Caïro. En de onschuldige koffers worden weer bestormd door de lichtgelen, de donkergelen, de lichtzwarten, de zwartzwarten. Caïro, Caïro. Nr 16 Langs alle wegen(1) Het schoonste van Parijs; (2) Afscheid van Parijs: 14-3 1919 A., 5 (Onder de Streep) Neen: het zijn de dure diamanten niet. En het zijn de fraai gezette paarlen niet. Die zijn alleen maar duur. Parijs heeft mij een wreed verdriet gedaan. Het is er nu alles maar geld, geld, geld. Maar mijn laatste middagwandeling heeft alles goedgemaakt. Ziethier: ik sta op het trottoir van de Rue Rivoli. En dan wil ik oversteken naar Place de la Concorde. Maar 't gaat niet dadelijk. De auto's tieren voorbij, in gesloten driften. Ik kom er niet tusschen. En ik sta even mijmerend. De dag begint al te dalen. Januari al is het niet koud. De wijde ruimte van 't Concordeplein staat vol stof en vol nevelig licht. En dan het wonder. Een steenen-kar komt opzetten. Een oud paard. Dat stapt bezwaarlijk met zware bewegingen van zijn knieën en van zijn moeden kop. In de vierkante ledige wagenbak staat de drijver, een jongen. Hij staat stout en rechtop. De touwen in zijn hand. Maar dat paard, dat loopt toch wel. Hij ziet niets van de stad. Die bestaat niet voor hem. Hij gaat rechtuit tegen het zonnelicht in. De zon zegent hem. Neen: de zon schijnt niet voor deze veile Stad van weelde en winsten. De zon schijnt maar alleen voor hem. En hij weet het niet. Hij staat stout en rechtop in den zegen van dat zonnelicht, dan is hij ver, verdwenen. En mijmerend, in droom van schoonheid gevangen, dwaal ik verder. Laatste wandeling door Parijs. Straks Rome.... De bagage is aan het station. En de trein naar Rome gaat vanavond. Den laatsten middag ga ik door Parijs. Het is vol dag als ik den tocht begin. Over den Boulevard naar de Place de l'Opéra. De lucht helder en open. In dubbele driften gaan de menschen langs de straat. De oorlog is voorbij. De dooden zijn dood. De levenden genieten hier van hun overwinning, zooals zij aan den anderen kant van den Rijn lijden onder hun nederlaag. Een kleine vijftig jaar geleden was het juist andersom. Het is alles eenvoudig, dood-eenvoudig. Hier gaan de mannen kras en kranig. Fransche uniformen. Maar ook veel Engelsch, khaki: Engeland, Canada, Australië, Zuid-Afrika. Allemaal omgekomen tegen het ééne begeerige land. En van het Opera-plein door de Rue de la Paix naar de Rue Rivoli. Hier is de weelde. Hier zijn de dure kleermakers. De winkels, brutaal vol van diamanten, brutaal vol met paarlen. Neen: dit is niet de weelde, die de harten van de Dichters wint. Er is geen schoonheid in. Deze dingen zijn niet mooi, alleen maar duur. Als men deze Vredesvergadering eens gehouden had in deemoed en eenvoud? Zonder feesten. En zonder de weelde van de groote hotels. Neen: ik houd niet van de groote hotels. En de middag is nu wel mooi. En 't licht schemert over de Place de la Concorde en de Champs Elysées. En daar rijen de kanonnen. Eindeloos, eindeloos rijen daar de kanonnen. Nr 17 Caïro15-3 1919 A., 9-10 (Lekkerkerker: geschr. 19 febr. en daarvoor) Ik wandel hier wat en ik mijmer hier wat. Wel heel langzaam, maar ook heel geleidelijk ben ik hier naar Egypte gekomen. En al de verleden steden lijken zoo dichtbij; Londen, Parijs, Rome, Napels. Het is alles één stad, waar ik droomend en toch wakend doorheen reis. En al die steden zijn niet meer dan straten van mijne Stad. En ik verbaas mij, dat mijne Egyptische vrienden Europa zoo ver vinden. Londen zoo ver. Parijs zoo ver. Maar Jerusalem, daarmee is het juist omgekeerd. Dat was in Holland altijd het verre...... het heel, heel verre. En ik kan mij niet begrijpen, dat ik daar zóó dicht bij ben. Maar de Egyptische vrienden spreken over Jerusalem, als over een stad, waar men heen reist. En waar men vandaan komt. Het moet dus wel waar wezen, dat ik nader. Dat ik de Heilige Beminde Stad nader. Dat ik er komen kan. O, ik ben heelemaal geen vreemdeling meer in Caïro. Mijn ziel is hier thuis. Het klimaat is er nu heerlijk. De morgens koel. En dan de middag niet te heet. En de avond één zalige daling naar de koele nachten. En in het hotel... wanneer ik bel, komt er niet een Italiaansche jongen, die Renato heet en mij twee sinaasappelen zal brengen aan één takje met bladeren. Maar er komt een héél zwart Soedaneesje. Hij draagt heel waardig een witte japon, gesteven en gestreken. En dan om het midden een sjerp donkerrood. En een donkerroode fez. Ik weet niet, hoe hij heet. Ik denk Mohammed of Ibrahim of Ali, Suleiman. Maar dat weet ik niet. En dus zeg ik maar Tarrar, heel eenvoudig Tarrar, omdat zijn witte zieltje in zijn zwarte body zeker hetzelfde zieltje is van het jongetje Tarrar, dat de antieke touristen van Louis Couperus heeft vergezeld. En door het heele hotel gaan zij waardig, de zwarte bedienden met de witte japonnen, gesteven en gestreken. Om het midden een sjerp donkerrood en een donkerroode fez. En ik behoef maar naar buiten te gaan, door de Stad heen, om de schoonheid te beleven. De dagen zijn hier wonderlijke verhalen. Des morgens: de dag schemert, het is zes uur. Alleen door de stille koele straat gaat een groote Soedanees. Statig in zijn witte japon. Men ziet geen bewegende beenen. Alleen de man, die in schoonheid voortgaat. En hij weet het niet. Des 's middags: de wind waait het fijne stof door de straten. En de zon gloeit het sluierende stof zeverend goud. Nu zijn de kleuren daar allemaal. Een man van donker-violet, de hoofddoek wit om een rood mutsje. Een geheel in groen brons. Of blauw, door de zon teeder bleek gebrand. Rood, geel, grijs. De kleuren zijn er allemaal. En alles in pracht. Die mannen kennen elkander niet. En zij loopen door het leven heen, zoo zuiver als geen acteurs doen op het tooneel. Ik sta des middags op het balcon van mijn vrienden, dat uitbouwt over de Mousky-straat, de Kalverstraat van Caïro. Er wordt goed rechts gehouden. Maar de straat is vol. En in twee driften gaat het leven door de straat. Toch statig. Toch regelmatig. Kleuren, kleuren, kleuren. Door het zonnestuivende stof heen. Er gaat een begrafenis door de straat. Een arm man. Want hij wordt maar gedragen. Een lange, smalle kist, gewikkeld in licht-oranje moesseline, waar de wind mee speelt. Voorop de kist: zijn fez. En familie met vrienden er achter. In druk gesprek over den lieven overledene of over wat anders. Het is heelemaal niet droevig. Waarom zou het ook droevig zijn? Het leven is hier zoo licht. Zou de dood dan zwaar zijn? Het lichte leven. Wanneer werken deze menschen in Caïro toch? Als ik 's morgens vroeg door de milde, koele, straten ga, dan zitten de cafés al vol. De mannen drinken koffie en water. En ze praten, praten, praten. Zij praten eindeloos. En ze spelen: trik-trak en dominé en kaart. Met gespannen aandacht. Maar hun werk? 's Middags zitten de cafés weer vol of nog vol. En zoo des avonds. Maar hun werk? Het leven moet hier wel licht zijn. En ik wandel daardoor heen in een droom, in een droom. Zoo juist ben ik thuisgekomen van doelloos dwalen door de Mouskystraat. Het begon te schemeren, toen ik het wonder binnenkwam. Voor mij uit ging mijmerend, leunend op zijn droom, en zijn bloote voeten gaande op de maat van zijn mijmering, een Arabische knaap, een schaapherder. Onder zijn arm een vollen bos gras en hij snoept daarvan. Af en toe in de maat van zijn droom, snoept hij daarvan. En af en toe komen zijn stille schapen en zij snoepen ook. En dan voert hij hen verder door de volle straat. Hij houdt goed rechts. De schapen houden ook goed rechts. En dit is Caïro... Afrika.... de Mouskystraat. De winkels zijn hier open als kramen. En zij maken licht. De stalletjes op de hoeken van de straten en de steegjes maken licht. In de straten en de steegjes zelf, die op Mousky uitmonden, spelen de lichtjes en de schaduwtjes. Door licht en schaduw bewegen de veelkleurige handelaars en wandelaars: wit, rood, paars, brons, bont. Maar de kleuren zacht en genadig in de schemering. Sabbath in Caïro. Hoe zal het zijn? Zooals een brug steunt op haar pijlers, zóó steunt het jaar op zijne Sabbathdagen. Iedere Sabbath is nu anders. Op eenen Sabbath, laat in den avond, ben ik vertrokken. De volgenden: Londen, Parijs, Rome, Napels, de Zee en nu Caïro. Maar ik ben er niet vreemd. Mijn Zionistische vrienden weten, dat ik kom. En ik word Vrijdagavond te gast gevraagd bij vrienden, die vroeger in Palestina hebben gewoond. Zij zijn afkomstig uit Rusland. De grootvader spreekt niet veel anders dan jargon. Maar het jongetje Joseph, dat naast mij aan tafel zit, en te Jerusalem is geboren, het jongetje Joseph spreekt verscheidene talen. Ofschoon hij nog geen twaalf jaar is. Thuis wordt jargon gesproken. Maar hij spreekt het Hebreeuwsch ook. En op straat spreekt hij Arabisch. Hij is leerling van een Fransche school, waar de voertaal Fransch is. Hij spreekt goed Fransch en aardig Engelsch. Ik wil geen kwaad zeggen van die Fransche school, maar het onderwijs wordt er waanzinnig opgevoerd. Ik heb het leerboekje voor boekhouden van den jongen eens doorgezien: waanzin! orderbiljet, grootboek, faillissement, handelsrechtbanken. Een kinderkop kan blijkbaar veel verdragen. Hij weet het aardig goed. Ik laat hem mijn credietbrief zien en een cheque op Jerusalem. En hij weet het toch wel goed. De moeder is verheugd. En ik vraag mij af, of de stille, diepe Joodsche jongen naast mij, een goede Joodsche jongen blijven zal. Ik moet nu vertellen, hoe het onderwijs in Holland is. En ik daal diep in moeders achting, wanneer ik moet verklaren, dat Hollandsche jongens van elf of twaalf jaar niet precies het verschil weten tusschen een wissel en een promesse. Aan tafel zingen wij allen te zamen de Sabbathgezangen. En dit is een gezegende dag. Wel maakt de Sabbath Koningen van de armsten onzer. Want deze vrienden hier zijn volstrekt geen rijke vrienden. Het beroemde blinde paard zou in dit huis de beroemde schade niet kunnen doen. En dit is juist het wonder van den Sabbathdag, dat wij zingend de oude droefgeestige of milde gezangen, allen rijk, tevreden en gelukkig zijn. De Vader van dit Gezin spreekt zijn zegebeden uit over wijn en brood en zout met eene wijding, die alle aardsche vreugde ver teboven gaat. En de Synagoge. Niet de groote, beroemde Synagoge. Daar ben ik niet geweest. Maar de kleine, de verscholene. Eerst Mousky. Dan een zijstraat van Mousky. En nog een straatje. En dan nog een straatje. In al die straatjes open winkeltjes, stalletjes en werkplaatsen. Het leven is hier licht, druk en open. Er vaart een rusteloos praten en draven door al die kleine straatjes. Rijverbod bestaat hier niet. Door de allerkleine straten gaan de rijtuigjes met de kleine kittige paardjes. Maar ze loopen juist altijd veilig langs de winkeltjes, de stalletjes en de werkplaatsen. Des avonds is dit alles wonderlijk-licht en wonderlijk bont. En niemand, die er aan meedoet aan dit leven, licht, open en luid, weet hoe heerlijk mooi dit is. Des middags ben ik gevraagd in 'n andere Synagoge. Een bijzondere dienst voor Engelsche militairen. Het is alles heel, heel vreemd. De rabbijn is kapitein-veldprediker. Hij draagt khaki-uniform met het Schild van David. En hij houdt een hartelijke, lieve toespraak tot ons allen. Maar 't is alles heel vreemd. Een stafkapitein, L.L. Cohen, leest sommige gebeden in het Engelsch voor. Het gebed voor het Koninklijk huis wordt in het Engelsch gelezen. En de dienst eindigt met ‘God save the King’. Ik zing het ook maar mee. Met de woorden van het Sleeperspaard. Een soldaat naast mij is verheugd en verbaasd, dat ik het Engelsche volkslied zoo goed ken. Maar hij vindt wel, dat ik een licht accent heb. Dan is er nog een luitenant, die mij een zilverbon van een gulden en een rijksdaalder vraagt voor zijn verzameling. En als ik die niet heb, vraagt hij mij een ex-libris. Die verzamelt hij ook. En dan is er nog de pas. Nietwaar: zeven en veertig handteekeningen. Het heet hier niet: police, préfecture of questura, maar iets van O.E.T.A. Zooiets als: bezet vijandelijk gebied. En het zetelt in het Savoy-hotel. Ik stap er dus heen, gewapend met een goede introductie, met een heel goede introductie. Ik moet een verlof hebben om naar Palestina te gaan, en een plaats in den militairen trein. Zoo mogelijk in den officierstrein. Maar ditmaal loop ik vast. Het is een dame. Een polyglotte dame. Zij is Engelsch. Getrouwd met een Syriër. Spreekt Fransch (met tallooze accenten) en Arabisch. En is wegens haar polyglotheid in dezen dienst geplaatst. Zij heeft regelmatig slechte humeuren. Gisteren was het heel, heel erg, zooals een luitenant mij later boosaardig verzekert. Maar 't is ook nu nog erg genoeg. Zij heeft het gezicht van een uitgeslapen spin, een felle blauwe japon en een kwijnende bonten boa (Caïro!) die haar nooit verlaat. Ik vertoon mijn pas (zeven-en-veertig handteekeningen) en de introductie. Zij leest den brief tusschen vinger en duim. Dan den pas. Zij glimlacht genadig. Zij kent zulke passen. Het zijn prullen. Het Londensche bureau kan geen passen afgeven voor Palestina. Zij doen het wel, maar het is fout. Er moet een verlof worden gevraagd te Jerusalem. Hoe lang dat duren kan? Soms zes weken. Ik kook: in zes weken kan ik net weer in Amsterdam zijn. Zij zucht. Haar japon en haar boa zuchten. Zij kan er niets aan doen. Soms duurt het korter. Twaalf dagen bijvoorbeeld. Ik ding af. Ik wil graag Maandag reizen. Neen, zeggen spinnegezicht, boa en japon, dat gaat niet. Dat is veel te vlug. Ik beroep mij op mijn aanbeveling. Gezicht, boa en blauwe japon grijnzen: dien mijnheer kennen we hier niet. Dat is het eind. Wacht maar. En den volgenden dag kom ik terug met dien mijnheer zelven. En wij gaan naar de chef van gezicht, boa en japon. En wij beklagen ons. En de chef begrijpt het. Maar haar humeur, nietwaar, haar humeur! Overigens is zij voor haar werk heel goed. En zij zal naar Jerusalem telefoneeren. Hoor ik dat goed; telefoneeren naar Jerusalem! Zij kan evengoed zeggen, dat zij telefoneeren zal naar den hemel, om mij niet langer te laten wachten voor de pont. En ik ben gezicht-boa-en-japon dankbaar, dat wij dit hebben uitgelokt. De chef denkt dat ik Maandag wel reizen kan. Maar neen: het noodlot is op de hand der polyglotte. De lijn tusschen Caïro en Jerusalem is verbroken. Men kan niet telefoneeren. En heden Dinsdag zit ik nog in Caïro en wacht, en wacht, en wacht. Gisteren kwam ik ze tegen te zamen en in vereeniging: japon, boa en het slimme spinnengezicht. Nietwaar, sommige menschen moeten zes weken wachten, andere twaalf dagen. En Maandag reizen: het was niet mogelijk. Heeft zij het niet gezegd? Maar men heeft nu een expresse-brief voor mij geschreven. En nu maar wachten. Neen, ik zal niet naar de museums gaan. Na meer dan zes weken te hebben gereisd en hier wachtend als aan de poorten des hemels, staat mijn hart niet naar musea. De stad wil ik heel graag zien. Den Nijl en de Pyramiden. Maar ik wil niet gaan met één van de gidsen, die dwalen langs het hotel en fluisteren met betaalde schitteringen in hun oogen. En met gebaren zonder innigheid. Maar het polyglotte jongetje Joseph vindt het heel prettig in den koele morgen een rijtoer te maken door Caïro. We rijden hier met open rijtuigjes op gummi en dan twee paarden ervoor. Ik houd wel van de koetsiers in Caïro. Ze zetten ons af. Maar daar zijn wij dan ook vreemdelingen voor. En vergeleken met de koetsiers in Parijs zijn dit heiligen. Zij slaan hun paarden niet. Zij hebben altijd frisch gras bij zich onder den bok. Dat koopen zij op de hoeken van de straten. En zij twisten niet met elkander en niet met anderen. Ze rijden zalig als in een droom. Ontelbare malen galmen zij o-ah, met een langen droeven uithaal. Het beteekent pas-op. En zij voegen er zéér beleefd ieders waardigheid bij: o-ah jongen, o-ah oude vrouw, o-ah man. Joseph vertaalt voor mij. Zoo leer ik Arabisch. Kan ik een betere school hebben dan een gansche zonnige Afrikaansche stad en een beter leermeester dan een stillen, diepen Joodschen jongen? Arabisch lijkt veel op Hebreeuwsch. Als de koetsier roept met een langen uithaal: ‘jeminak’, dan begrijp ik, dat hij beleefd verzoekt rechts te houden. En o-ah ‘reglak’ beteekent: ‘pas op je voeten’. Wij hebben maar ééns een conflict gehad met een koetsier, een anderen dag, toen wij wandelden samen over een van de drukke pleinen. ‘Opzij, stommeling, zoon van een stommeling,’ riep de koetsier, toen wij niet spoedig genoeg uitweken. Ik versta het niet. Maar mijn kleine vriend heeft het verstaan. Dus beveelt hij dezen onwellevenden man halt te houden. En waarlijk, hij doet het. En de jongen berispt den man: ‘Foei, wie zijn zijne ouders...heeft hij geen opvoeding gehad... mag hij zóó verschrikkelijke dingen zeggen tegen een vreemden heer? Zeker zal de vreemde heer nu zijn nummer opschrijven en naar de politie gaan.’ En dan de man in overvloed van milde Arabische woorden: ‘Zeker is het schrikkelijk: stommeling en zoon van een stommeling... maar hij heeft het niet gezegd... hij heeft gezegd: houd rechts, edele Heer’. De jongen houdt vol: het is gezegd. En dan de man weer overvloedig en mild: ‘Ja, als de jonge vriend van den vreemden heer het verzekert... dan heeft hij het gezegd... het zijn wel schrikkelijke woorden... hij zal nu wel gestraft worden.’ De jongen is nu genadig: ‘Misschien zal de vreemde heer zijn nummer niet opschrijven. En misschien zal hij niet naar de politie gaan.’ Dan rijdt de man weg en hij roept luid: ‘jeminak... o-ah walad...walad... o-ah reglak’, opdat iedereen hooren kan, dat hij een koetsier is met nette manieren. En hiermede eindigt het eenige conflict met eenigen koetsier in Caïro. En nu rijden wij door den zonnigen droom van de Afrikaansche stad. Over de Nijlbrug heen. De rivier zalig in den zonneschijn. Rivierbooten weer van heel aparten bouw. En overal de mannen met de vele kleuren, rood en blauw, geel, paars, purper en wit. En khaki, overal veel khaki. Prachtig zijn de soldaten uit Engelsch-Indië, donkerbruin van huid. En khaki-hoofddoeken, sierlijk gewonden, met lange slip afhangend. Ze loopen kras en kranig. Wij rijden door breede wegen van zon en schaduw. Door bonte smalle straatjes rijden wij. En langs fijne steegjes, rijk van geheim. Langs barbiertjes in de buitenlucht, langs hoefsmid buiten, gaarkeukentjes, praatherbergjes, ernstig triktrakkende mannen. Vol en bont. Vol en bont. Langs statige moskeeën, de minaretten fijn-bouwend de blauwe luchten in. Wij rijden, wij rijden, wij rijden. Zalig en doodmoe zijn wij in het hotel. En dan vraagt de koetsier dertig piaster. Hij weet, dat het te veel is. Veel te veel. Maar, nietwaar, de vreemde heer behoeft dat ook niet te betalen. Zeker zal hij het niet betalen. Maar ik ben zoo zalig en moe van schoonheid en zonneschijn, en ik betaal den koetsier de dertig piaster. Zeker heeft hij wel groote spijt, dat hij niet veertig heeft gevraagd. 's Middags rijden wij naar de pyramiden. Weer dravend langs de zonneweg. En weer vol schoonheid. Een vrouw gesluierd op een breeden os, zwaar van horens. Maar hij schommelt voort, lekker in de zon. En de ezeltjes draven. O, wat mooie ezeltjes zijn dat hier. Maar de meeste zijn wit als witte zijde. Keurig kort van haar gehouden. En zij stappen op hun sterke hertenpootjes, sierlijk en slank. Daar gaat er een voorbij met een langen sliert van een Arabier. Zijn bruine bloote beenen bungelen tot den grond. En er gaat een wit, sterk, slank ezeltje met twee Arabieren. Dat is een zot gezicht. Kameelen loopen voor ons uit. Ze zijn volgeladen met gras. Maar 't weegt niet zwaar. Ze kunnen breede vrachten dragen. Wonderlijke groene beesten lijken zij van ver. En in het gras nestelt lekker lui een heel nest Arabische rakkertjes. Bruine bodys en witte voddenkleertjes. Vader gaat naast den kameel, mild en statig. Het land, vlak en met schatten van water, lijkt wel op Holland. Maar het land is wijder, verder. De hemel bouwt veel hooger. En er zijn de palmen, alleen en sterk. Hoog, zonder vertakking tot den gespreiden top van uitwuivend gebladerte. Er gaat een boer over het land, bont in zijn kleeren. Hij ploegt zorgvuldig met twee breedgebouwde beesten. De vrouwen gaan naar het water, kruiken ledig of vol evenwichtig op het hoofd. Zij laten geen volle en geen ledige kruik nedervallen. En de bedelaars zitten langs den weg, in vodden weggedoken. En zelfs dit schamele, wegstervende leven is niet zonder zijn schoonheid. Wij zien de pyramiden. De groote, die van Cheops heet. Ze lijken dichtbij. Maar ze bouwen, groot van enkele rechte lijnen, ver weg, heel ver weg. Ze staan waar het levende land ophoudt en de woestijn begint te stroomen, heuvelachtig naar het Westen toe. Scherp, als zee tegen kust, scheidt de woestijn van het bebouwde land. Wij houden op bij Mena-house, een hotel, vlak bij de pyramiden. Hier stijgt de weg. De paardjes kunnen niet verder. Wij loopen, een pad, vrij van zwaar zand tusschen gemetselde muren. Het is vol. Iedereen gaat naar de pyramiden. Maar al het kleine, al het dwaze, verliest zich in de geweldige ruimten van woestijn en hemel. Wij nemen geen ezeltjes, geen kameelen, koopen geen stukjes albast. Maar wij nemen wel een gids. Een ouden man, die uit Algiers komt. Hij spreekt Fransch met Engelsche accenten. Engelsch met Fransche accenten. Maar niets is hier dwaas. De pyramide van Cheops: hij zegt vijfhonderd voet hoog. En de oude man verhaalt met blijdschap, dat hij in tien minuten deze pyramide op en af loopt. Vroeger was de pyramide met marmer bekleed. Maar dat is er af genomen. En nu bouwen wij drieën hokkelig, hoog, hoog naar den top. Geen gemetselde steenen, maar zware, breede blokken, neergelegd. Daarover voert een looppad topwaarts. Het loopt daar vol menschen. Maar aan den top zijn het niet meer dan kleine stipjes. Men kan een pyramide niet mooi vinden. En niet leelijk. En we hebben er zooveel prenten van gezien. Verrast zijn we dus niet zoo heel erg. Ik vind ze zielig. Een machtlooze worsteling van Egyptische koningen tegen de Eeuwigheid. Vijfduizend jaren, zegt de oude man. ‘Voor U zijn duizend jaren als de dag van gisteren, die voorbij is, als een nachtwaak,’ antwoordt psalm 90. Neen: het is niets, ijdelheid en marteling. Een traan, de lente, pyramide, jeugd, het valt alles weg, weg, weg in de Eeuwigheid. De veertig eeuwen van Napoleon... deze enkele seconden. Laten wij berusten in den Tijd en niet worstelen met de Eeuwigheid. De pyramiden zijn veilig. De Sphinx. De oude man zegt: één stuk steen. Neen: niet Napoleon heeft de Sphinx vernield. Maar Romeinen hebben dat gedaan. Hij weet het zeker. Heel zeker. Ach, Romeinen, Napoleon: die paar eeuwigheids-seconden meer of minder, wat doet het er toe? Er zitten toeristen op de Sphinx. Zij laten zich fotografeeren op de Sphinx. En Engelsche soldaten stappen van hun kranige paarden af. En ze klimmen op geknielde kameelen. Die staan dan op dadelijk in den goeden stand. En dan worden de Engelsche soldaten ook gefotografeerd. Voor huis. En een Engelsche miss, met een snor en slagtanden, wordt gefotografeerd met de Cheops-pyramide als achtergrond. Als 't klaar is, zegt zij: ‘all right’. En zij gaat terug, den weg af, zonder iets te zien. Wij gaan naar den tempel met de leege koningsgraven. En dat is heerlijk. Het praten van den gids hindert niets bij deze schoonheid. Steenblokken, breeder dan de liefde van uitgespreide armen. In trotschen eenvoud. Alles vierkant van gewelf. Donkerrood graniet en blank albast. De gids houdt een kaarsje bij den steen. Het licht dringt melkwit door. Het is albast. Voor deze schoonheid woorden te vinden, is niet mogelijk. Elke geweldige steen steunt het geweldige gewelf. En het gewelf houdt de steenen samen met een onwrikbare oerkracht. Ik adem diep en krachtig. Als dit gewelf dood is, wat is dan de kracht, die deze steenen bij elkander houdt? En dan gaan wij terug, naar de zotheid des levens. Maar het hindert ons niet. De gids, tegen den tijd van het betalen, gaat klagen. Touristen, die soms wekenlang met hem kampeerden, zijn er niet. En alles zoo duur, zoo duur! Waren de eieren vroeger niet twee centen en zijn ze nu niet vijf centen? Hoe moet hij alles betalen, een oude man, die uit Algiers is gekomen, en die een groote familie heeft? Hij zucht heel diep en ik geef hem vijf piasters extra, plus den raad kippen te gaan houden. Bij Mena-house vinden wij koetsiertje, wagentje en tweespan terug. De dag wendt zich naar den avond heen. Het wordt mild en koel. Het licht wordt overschaduwd. De moegewerkte mannen gaan van het werk naar huis. Geluidloos op hun stille, bloote voeten. En de mooie ezeltjes zijn er weer, gaande op hun felle, sterke hertepootjes. En de kameelen breed onder hunne vrachten van gras. Maar alles is nu weer heel anders, teeder, in de lichtsidderende schemering. Er waren sidderingen van lentewind langs onze lippen en onze wangen. Het is alles niets. Straks zal de nacht er weer zijn, heet en ledig. En morgen de dag, driftig, onrustig. Maar deze avond is zoo diep en schoon. Laten wij met dezen avond gelukkig zijn. De Joodsche jongen naast mij is diep en stil. Welke verlangens naar vrijheid en ongebondenheid zijn de zijne? Dan ontvangt ons het avondleven van Caïro. De breede straten, halflicht. Maar al de straatjes en steegjes al in den avond, vol kleine, geheime lichtjes. Het hotel dom en vol. Muziek in de hall. Farrar, het zwarte jongetje, met een heel klein lachje, ziet naar mijn stoffige schoenen: ‘Zeker is mijnheer naar de Pyramiden geweest.’ De Arabische quaestie. Ik heb U daar uit Londen al over geschreven. En ik vind haar hier weder op mijnen weg, zooals ik haar in Palestina weder vinden zal. En zooals ieder onzer haar voortdurend zal vinden. Want wij zijn wel een volk zonder land, maar ons land is niet een land zonder volk. Wat met de Arabieren? Er is thans een sterk Arabisch nationaal gevoel, misschien uit de diepten van des volks harten opgekomen, misschien min of meer kunstmatig aangezet. De nationale eenheid begint te heerschen over de godsdienstige verdeeldheid. De Syriërs bijvoorbeeld zijn voor de groote meerderheid Mohammedanen. Maar verschillende van hunne nationale leiders zijn Christenen. Ik heb er twee hier gesproken. Ook over het Zionisme. En mijn sterkste gevoel is, dat men over het Zionisme niet kan spreken zonder misverstand. Men moet het beleven. Als significus verbaast mij dat niet. Maar 't is misschien voor mijn lezers wel goed, dat ik het zeg. Spreken is vergelijken. Dat is: oude woorden gebruiken voor nieuwe gedachten en gevoelens. En zelfs wanneer wij nieuwe woorden maken, dan maken wij ze nog uit oude woorden. Daardoor handhaven wij de continuïteit in de taal. Maar een volkomen verstandhouding wordt daardoor logisch ondenkbaar. De staatkundige positie van de Joden zal een zeer bijzondere zijn. Men kan daarover niet zwijgen. En men kan daarover niet spreken zonder misverstand. Ik heb hier twee bekende Syriërs gesproken, dr. Faris Nimr, den eigenaar van het groote Arabische dagblad Al Mokattam, en Soliman bey Nassif. Beiden zijn Christenen, maar nationaal-voelende Syriërs. Zij beschouwen Palestina als een deel van Syrië. De Joden zijn hun welkom als gewone burgers van den Palestinensischen of Syrischen staat, precies zooals de Joden in Holland. Eén recht voor allen. Strafrecht en burgerlijk recht. Behoudens het personenrecht: huwelijk, echtscheiding, misschien ook erfrecht. Omdat daarin min of meer godsdienstige bestanddeelen zijn. Arabisch zal de taal van de regeering zijn, ook van rechtspraak en onderwijs. Daarnaast kunnen dan aan het Hebreeuwsch zekere rechten worden toegekend. Ik geloof niet, dat dit de bedoeling is van het Baseler program: ‘publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats voor het Joodsche Volk in Palestina’. Er zal dan niet eens een Joodsch Volk zijn. En is dat de bedoeling van de verklaring van Balfour? Na de Balfour-verklaring hebben de Syriërs zich tot de Egyptische militaire autoriteiten gewend om te weten, wat de bedoeling van deze verklaring is geweest. Dr. Weizmann, de Voorzitter van den Engelschen Zionistenbond, heeft hier met de Syriërs besprekingen gehouden, ook met dr. Nimr en met Suliman bey Nassif. Een signifisch onderzoek van de taal van die gesprekken zou wel van belang zijn. Voor ons is een uitdrukking als ‘publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats’ niet een logisch, maar een intuïtief woord. Wij praten daar niet over. Maar wij beleven het. En zoo is het ook met de woorden van Balfour: ‘national home’. En ook met de woorden van dr. Weizmann na zijn onderhoud met President Wilson: ‘Er zal een Joodsch Palestina zijn’. Dat zijn allemaal gevaarlijke woorden, die wij niet goed gebruiken en niet goed missen kunnen. Nu ben ik niet bang voor moeilijkheden. In het leven, van ieder mensch en van ieder volk zijn de moeilijkheden vele. Het Joodsche Volk heeft altijd zijn moeilijkheden gehad. Maar het bestaat nog. En het zal ook, met Gods hulp, de moeilijkheden zijner wedergeboorte wel te boven komen. Eén leerzaam voorbeeld wil ik geven van misverstand ontstaan door één woord. Dr. Nimr sprak Engelsch. Maar in het Hollandsch is het precies zoo. Hij vroeg mij: ‘Zal Palestina uw land zijn of ons land?’ Met ‘uw’ bedoelde hij zeker de Joden alleen. Maar ‘ons’, bedoelde hij daarmee de Joden en de Syriërs of de Syriërs alleen? Dat ‘ons’ is een heel gevaarlijk woord. Het kan beteekenen: de spreker met anderen, maar de toegesprokene niet. En het kan beteekenen: spreker en toegesprokene alleen of met anderen. Er zijn wel talen, die hiervoor verschillende woordvormen hebben. Maar Nederlandsch en Engelsch niet. Het woordje ‘hun’ geeft dergelijke moeilijkheden, b.v. in artikel 10 van het Wetboek van Koophandel. En zóó ben ik dan van de Arabische quaestie op de rechtskundige significa gekomen. Een natuurlijke weg: Eens voor dikwijls heb ik willen waarschuwen tegen misverstand ontstaan door woorden. Dat is onvermijdelijk. Maar het is goed er tegen gewaarschuwd te zijn. Alle Zionisten zijn het eens. Onze grondslag is het Baseler program. Maar wij spreken ons niet allen op dezelfde wijze uit. Daardoor ontstaan dan de misverstanden. En terwijl ik dezen langen brief afsluit is het al Woensdag 19 Februari geworden. En ik wacht nog altijd, wacht, wacht, wacht. Aan de poorten des hemels tot zij opengaan. Mijn bleeke zuster, het spinnengezicht, heeft maar al te waar gesproken. Ik wacht, wacht, wacht. Nr 18 Nog steeds Caïro18-3 1919 A., 9-10 Nietwaar, heeft zij het niet gezegd, mijne bleeke zuster het Spinnengezicht met de boa en de blauwe japon? Er zijn menschen, die zes weken wachten. Er zijn er ook van twaalf dagen. Maar van vier of vijf dagen, daarvan heeft zij geen weet. En ik wacht. Ik wacht. Ik wacht. Morgen is het dertien dagen geleden sinds de ‘Rose-Castle’ in Port-Said is aangekomen. En ik wacht. Het is een formaliteit. Maar er moet iets komen uit Palestina. Een papier. Een handteekening. Iets. Iets. Maar 't komt niet. Er wordt getelefoneerd, getelegrafeerd, geschreven per gewone, geschreven per expresse. Er komt geen antwoord af. Ik wacht en ik wacht. O, niet dat de droom van Caïro mij verveelt. Maar ik wil naar Jerusalem, Ik wil naar huis. Later wil ik gaarne naar Caïro terug komen. Maar nu wil ik naar huis. Zeker, ook in Caïro ben ik gaarne. Maar Caïro is Jerusalem toch niet. Toch zal ik Caïro wel missen, als ik weg ben. Ik heb hier lieve vrienden en vriendinnen gemaakt. Daar hebt ge in de eerste plaats het eierenvrouwtje. Neen: laat mij zeggen: de eierendame. Zij zit heel statig in het zwart op den grond om den hoek van een steegje van een straatje van Mousky, waar ik langs ga des middags om te gaan eten. Zij droomt en rookt. Als gij haar wakker maakt, zal zij u eieren verkoopen of kippen of duifjes, die in een grooten korf naast haar staan. Onze vriendschap dateert van het oogenblik af, dat ik haar eieren heb geprezen en een sigaret heb gegeven. Wanneer ik alleen ben, dan bepaalt onze conversatie zich tot een vriendelijken groet. Maar als er een van de polyglotte jongens bij is: Joseph, Mozes, Abraham of Nathaniel, dan hebben wij lange gesprekken. Zij kan mij nu niet meer dan twee eieren geven voor één piaster. Vroeger had zij er gaarne zeven of acht gegeven. Maar de oorlog. Zij laat ook vragen uit welk land ik kom? Holland. Zij knikt genadig en zij kijkt den rook na van haar sigaret. Zij kent dat land. De Turken hebben daar vreeselijk huisgehouden. Neen, lezen kan zij niet. Allah moge mij vergeven: een arme vrouw, die leeft van wat handel. Maar de buurvrouwen hebben het haar verteld. Of mijn familie ook heeft geleden? Ik verzeker haar van niet. Maar de buren zijn om zoo te zeggen uitgemoord. Zij schudt haar hoofd. Wil ik niet een fijn kippetje van haar koopen voor twaalf piaster? Zeker zal een andere kippenvrouw mij twintig of dertig piaster vragen voor zoo een fijne kip. Die andere vrouwen overvragen vreeselijk. Vroeger? O, toen kostte een kip drie piaster. Of als ik voor mijn vrienden eens een fijn koppeltje duiven kocht? Zij zal mij één duifje geven voor acht piaster. En deze twee voor veertien. Maar als ik geen eieren van haar koop, en het fijne kippetje niet en het ééne duifje niet en ook het andere duifje niet, maar als ik haar twee piasters cadeau doe, met een sigaret, dan is zij ook heel tevreden. Allah moge mij zegenen. En groote vrienden ben ik ook met den krantenjongen. Nietwaar, het is een hard bestaan, het is een heel hard bestaan, krantenjongen in Caïro. Alle anderen hebben hun kleine voordeeltjes af en toe. De koetsier kan de vreemdelingen afzetten. Kan ook de kapper de vreemdelingen niet afzetten? En de jongen die wandelstokjes verkoopt en kralensnoeren? Maar de kranten? De prijs staat er bovenop en alle vreemdelingen vinden de kranten heel duur. Een arme krantenjongen krijgt zelden een paar millienies over. En een halve piaster: ho, maar. En dan zijn er nog die brutale Soedaneesche hoteljongens, die hem wegjagen, als hij op het terras komt van het hotel. Ja, hoe durven zij? Wie zijn hun ouders? Ze zijn veel zwarter dan hij. En hij klaagt zijn nood in overmaat van woorden Arabisch, Fransch en Engelsch. En ik wacht, ik wacht, ik wacht. Een tweede Sabbath in Caïro. Zoo lang ben ik in geen enkel ander land geweest. Het was Sabbath en Sabbath in een ander land: Amsterdam, Londen, Parijs, Rome, Napels, de Zee, Port-Saïd, Caïro. En nu Caïro weer. En 't is weer mild en heerlijk. Wij zien elkander weder als oude vrienden. Ben ik nog niet weg? Ja, dat lange wachten. En er worden mij veel snuifjes aangeboden. Want iedereen snuift. Ach, snuif ik niet? Het is toch zoo gezond! En de Vrijdagavond is er dan weer met de lieve hartbrekende Sabbathzangen. En de koele Zaterdagmorgen. Als ik vroeg ter Synagoge ga, dan zitten toch de cafés al vol, heel vol. Zijn deze aandachtige felle spelers en koffiedrinkers misschien den nacht overgebleven? De middagdienst begint om vijf uur. En den tijd tusschen middag- en avondgebed, brengen wij door op den binnenhof. Er wordt daar ‘geleerd’ door een wetgeleerde uit Jerusalem. Maar hij spreekt Jargon. Hij is een voortreffelijk wetgeleerde. Juist als het tijd is voor het avondgebed heeft hij alle tegenstrijdige meeningen verzoend, die eerst onverzoenlijk leken. We zijn allen ten zeerste voldaan. In hemelsche rust spreken wij de avondgebeden uit. En mijn ziel mijmert na wat ik vroeger in ‘het Joodsche Lied’ den Heiligen Sabbath heb toegezongen: ‘Heilige Dag, die na zorgvolle week Als een Vriend komt in onze schoone woningen, Van de armsten onzer maakt Gij rijke koningen, Waar wij ballingen zijn van streek tot streek.’ En nu ik toch hier wachten moet, maak ik van de gelegenheid gebruik iets te weten te komen over de Joden in Egypte. Mr. Castro, een van de voormannen der Zionisten, geeft mij inlichtingen. Er zijn in geheel Egypte ongeveer zeventig duizend Joden, waarvan ongeveer twintig duizend in Alexandrië en dertig duizend in Caïro. De meeste Egyptische Joden zijn Sephardim, dat wil zeggen: afkomstig uit Spanje en Portugal. Sinds een vijftigtal jaren zijn ook Aschkenasische Joden binnengekomen. Vooral uit Rusland, dikwijls via Palestina. Er zijn twee arme Joodsche wijken in Caïro, beiden in de buurt van de Mousky, één Sefardische en één Aschkenasische. In de laatste wordt nog veel Jiddisch gesproken. Het is heel aardig er eens doorheen te gaan. Maar de hygiënische toestanden zijn er heel slecht. Schoonheid en armoede. Maar de armen zijn te ellendig om de schoonheid te zien. De ghetto-Joden zijn voor een gedeelte kleine-huis-arbeiders: blikslagers, schoenmakers, kleermakers enz. Straathandelaars vindt men betrekkelijk weinig onder hen. De Beurs is voor een gedeelte in handen der Joden, alsmede de handel in manufacturen, groot en klein. Onder de kleinere kantoorbedienden en bankemployés is een zeer groot aantal Joden, omdat zij vele talen kennen, wat in Egypte onmisbaar is. Er zijn enkele aanzienlijke Joodsche families: Suares, Mosseri en Cattani, die buitengewoon veel voor Egypte hebben gedaan. President van de Joodsche Gemeente is Z.E. Moses Cattani Pascha. Ik ontmoet hem des middags in de Groote Synagoge, en hij noodigt mij tot een bezoek. Hij is een aardige, bejaarde heer, die heel veel gereisd heeft, ook in Holland, naar Amsterdam. Hij heeft eene hartelijke, levendige belangstelling voor alles wat het Joodsche leven betreft. Het is eigenaardig voor een Engelsch protectoraat: maar de Fransche cultuur heeft in Egypte den meesten invloed. De bevolking is zeer gemengd. Arabisch spreken onder elkander: Kopten, Fellahs, Barbarijers en Soedaneezen. Europeanen zijn er: Engelschen, Franschen, Grieken, Italianen, Armeniërs, enkele Belgen en Hollanders. Zij spreken met elkander meer Fransch dan Engelsch. Fransch is ook de taal voor de gemengde rechtbank. Ik vraag naar den invloed van de Joden in de Egyptische letterkunde. Joodsche schrijvers van beteekenis in het Arabisch zijn er niet. In het Fransch zijn er enkele: een prozaïst J.J. Calmy en een jonge dichter Georges Cattani. Van hem is er een bundel: La dévotion á l'image. De cultuur van al deze jongeren is Fransch. Maar in de laatste jaren beleven wij sterke Joodsch-Nationale gevoelens. Calmy is een van de eersten geweest, die dienst nam in het Joodsche Legioen. Hij is forscher, driftiger dan de peinzende, mijmerende Cattani. Schilderkunst, beeldhouwkunst en muziek van groote beteekenis vindt men in Egypte niet. Het wetenschappelijk leven is er niet zeer sterk. Er is een Egyptische Universiteit. Maar de advocaten bijvoorbeeld studeeren steeds geheel of gedeeltelijk in Europa, meest in Frankrijk. Wel is er een drukbezochte Volksuniversiteit. Tot de stichters behooren de Joodsche rechtsgeleerde L. Castro en de prozaïst J.J. Calmy. De voordrachten zijn meest in het Fransch. Soms in het Engelsch. Maar een buitengewone waardeering heb ik voor het Joodsche onderwijs hier in Caïro. Er zijn drie groote Joodsche scholen, met te samen wel achttienhonderd leerlingen, voor het geheele onderwijs, godsdienstig en maatschappelijk. Deze scholen dateeren uit de jaren 1840 ongeveer, en zijn tot standgekomen op initiatief van Montefiore en Crémieux. Sinds 1914 zijn zij vereenigd met de scholen van de Alliance Israëlite Universelle. Zij staan onder leiding van eenen schoolraad, waar van Z.E. Cattani Pascha voorzitter is. De kosten worden bestreden door schoolgelden. Voor armen is het onderwijs gratis. Voorts door vrijwillige bijdragen. En door subsidies van Frankrijk, Engeland, Italië en Engeland. De voertaal van het onderwijs is Fransch. Maar ook Italiaansch en Engelsch worden onderwezen. En natuurlijk Arabisch. De onderwijsmethoden zijn zeer modern. Men volgt vooral de concentratie-methode. Alles is zooveel mogelijk geconcentreerd om het aanschouwings-onderwijs heen. Aan de arme kinderen wordt voeding verstrekt: brood en een sterke soep van vleesch, rijst en tomaten. Men zou dat misschien in Egypte niet zoo goed verwachten. Maar wat bijzonder verheugt, dat is de uitgebreide kennis van het Hebreeuwsch. De Zionist Jack Mosseri, thans secretaris van de Zionistische Commissie te Jaffa, heeft zich daarvoor buitengewoon veel moeite gegeven. Eenige jaren lang heeft hij persoonlijk lessen gegeven en geleid. In de lessen in Hebreeuwsch en Joodsche Geschiedenis is de voertaal Hebreeuwsch. Die lessen worden gegeven door onderwijzeressen en onderwijzers in het Heilige Land geboren. Ik hoor een les in grammatika. De kleine peuters vergelijken als geboren taalgeleerden Hebreeuwsch en Arabisch. Het is misschien wel wat veel. Maar men moet hier in Egypte wel polyglot zijn. En ik hoor een les in Joodsche geschiedenis, eveneens in het Hebreeuwsch. Maar vragen over aardrijkskunde worden evengoed in het Hebreeuwsch beantwoord. Er zijn een aantal kinderen in de scholen van vluchtelingen uit Palestina. Zij spreken geregeld Hebreeuwsch en dat komt natuurlijk het onderricht in het Hebreeuwsch ten goede. Aan het einde van iederen schooltijd worden Hebreeuwsche gebeden gelezen. Het is alles sterk en verheugend. En ik denk: ‘hoe zal het in het Heilige Land zelf zijn?’ Maar nu wacht ik nog. Ik wacht. Ik wacht. En 's middags ga ik naar het veld van de Joodsche Padvindersclub ‘Maccabi’. Het zijn allen kloekgebouwde makkers. Hier is de taal Hebreeuwsch, absoluut Hebreeuwsch. De kleine jongens doen vrije en ordeoefeningen onder commando van een Joodsch-Jemenitischen jongen op de maat van een droevig Jemenitisch boerenliedje. Den geheelen nacht heb ik wakker gelegen en dat liedje gehoord. Wanneer in Palestina een Joodsche muziek komt, zal het zeker een droevige, diepe muziek zijn, heugenis van twintig eeuwen ballingschap. Wie dit alles zoo gezien heeft, die zal waarlijk niet meer beweren, dat het Hebreeuwsch een doode taal is. De Taal is zoo levend als het Volk. En als ge dat nog niet gelooft, kom loop even mee naar de Midan Soliman Pascha no. 6. Daar is het bureau van de Joodsche Courant: ‘Nieuws uit het Land’. Zestien flinke bladzijden. Gij vindt er advertenties in van verloving en huwelijk, van alle banken. Maar ik bank natuurlijk bij de Anglo-Palestina bank. Telegrammen, Vredesconferentie. En dan hebben in Parijs politici van naam en invloed beweerd, dat het Hebreeuwsch een doode taal is. Wat dood! Zoo levend als het Volk. De ijverige redacteur Barneh Bina laat mij subiet beloven, dat ik een artikel zal geven over de Joden in Holland. Daar zit ik dus aan vast. O, het is hier al de voorhof van het Paradijs. Wanneer zullen de poorten opengaan? Hier in het hotel is het een gaan en komen van Zionisten, die allen in het Heilige Land geweest zijn. En die spreken over Jerusalem als over eene stad, waar men gewoon buren heeft en hotels. Margolis is hier, die aan den industrieelen opbouw van Palestina arbeidt. En Salzman is aangekomen uit Odessa. Hij gaat in Palestina een drukkerij en uitgeverij beginnen. En hij brengt ons nieuws van zijn vriend, ons aller geëerbiedigden Meester Chaïm Bialik, den grooten Joodschen Dichter. En Jabotinsky komt even uit Jaffa over. Hij was in Rusland een zeer bekend en gewaardeerd publicist. Goed vertaler van Bialik. Later is hij bekend geworden vooral door zijn propaganda voor een Joodsch legioen, dat tegen de Turken strijden, zou. De Zionistische leiders hebben die propaganda niet algemeen goedgekeurd. Het Zionisme als zoodanig was in den oorlog onzijdig. De Nederlandsche leiders Nehemiah de Lieme en prof. Ornstein waren er tegen. Jabotinsky weet dat heel goed. Hij verdedigt zijn standpunt met liefde en hartstocht. Hij is zeker een goed Zionist. Maar dat zijn de anderen evenzeer. Voor beide standpunten valt logisch veel te zeggen. Het lot is ons gunstig geweest. Maar wanneer Duitschland den oorlog volkomen gewonnen had, dan zou misschien het Legioen ons nog wel eens hebben berouwd. Men kan zeggen, dat Jabotinsky veel heeft gewaagd. Moge hij ook veel hebben gewonnen. En 's middags ontmoet ik in de leeszaal van het hotel den kolonel Patterson, den aanvoerder van het Legioen in den strijd op Gallipoli. Hij is zelf niet een Jood. Maar hij houdt van zijn Joodsche mannetjes. Een reuzenkerel, die kop en schouder boven mij uitstaat. Wij praten over het Legioen. De ervaringen, van den kolonel verschijnen als feuilleton in het Weekblad ‘Nieuws uit het Land’. En in eens vraagt de kolonel of Caïro mij bevalt en of ik nog lang denk te blijven? Maar ik zie zijn geweldige oogen schitteren. De Zionistische vrienden hebben hem natuurlijk verteld, dat ik wacht, wacht, wacht. En ik loop er niet in. Ik zeg alleen, dat Caïro mij best bevalt, dat ik volstrekt nog geen plan heb te vertrekken. En vanmorgen: als ik de trappen van het paspoortenbureau afga (weer niets!) dan rijdt een rijtuigje voorbij, snel met twee kittige paardjes. Een officier, die groet. Het is de kolonel, die mij uitlacht. Nu ik hier blijven moet, heb ik mij voorloopig al vast op de hoogte gesteld van het Arabische vraagstuk, een van de allerbelangrijkste quaesties. En ik verneem daar over dan het volgende. Vóór den oorlog beweerde geen Syriër, dat Palestina een deel van Syrië was. Die gedachte is vooral onder het volk ontstaan, onder den invloed van fantasieën als een Arabisch imperium, dat alle Arabisch-sprekende volken van Azië en Afrika omvatten zou. Voor die gedachte wordt van uit Beyrouth propaganda gemaakt door drie personen in dienst van den Cherif van Mekka. Ten eerste Refik bey Temini, vroeger directeur van een school te Beyrouth, vrijmetselaar; zegt een groot vriend van de Joden te zijn. Ten tweede: majoor Djemil bey Ilahi. En Emile Yanbah, advocaat te Caïro, die een propagandareis heeft gemaakt door geheel Syrië en Palestina. Zij hebben de geheele pers aangekocht. Met uitzondering van twee bladen te Beyrouth, waarvan één zonder politieke kleur en het andere Fransch gezind. Voor een gedeelte is hun propaganda gericht tegen de politiek der geallieerden. Zij willen een Syrisch rijk minstens, Palestina ingesloten. De Syriërs, Muzelmannen en Christenen beiden, willen geen deel uitmaken van een Arabisch rijk, waarin het onbeschaafde Hedjaz het overwicht hebben zou. Vandaar, dat men nu propaganda maakt voor een Syrisch rijk onder Emir Feysal, den zoon van den Koning van Hedjaz, thans gedelegeerde zijns vaders op de Vredesconferentie. Vroeger was de Syrische pers niet anti-Zionistisch. Den laatsten tijd is dat veranderd. De argumenten voor de vereeniging van Palestina met Syrië zijn hoofdzakelijk de volgende. Palestina is altijd een deel van Syrië geweest, vooral geographisch, als naar taal en gewoonten. Syrië en Palestina hebben elkander economisch noodig. Wie hen scheidt, benadeelt beiden. De Joden hebben na zooveel eeuwen niet meer recht op Palestina, dan bijvoorbeeld de Arabieren op Andalusië. De Joden hebben thans slechts een kleine minderheid in het land en bezitten slechts een klein gedeelte van den grond. Een groote Joodsche immigratie moet niet worden aangemoedigd, maar juist worden tegengegaan, omdat dit het pauperisme bevordert. De Joden zijn te onrustig, te revolutionair om een nieuw land als Palestina op te bouwen. Behalve door de pers werken de tegenstanders van de Joden ook met vereenigingen en vergaderingen. Een belangrijke vereeniging is ‘Gamhia’ te Jaffa. En twee boosaardige sprekers zijn Youssef el Issa, vroeger redacteur van een anti-Joodsch blad Palestina en Wahti el Bostani. Sommige sprekers als Hafez Abon Cafar en Cheikh Moustafa el Hari dreigen zelfs met geweld. Er is te Jerusalem gedurende drie dagen een Arabisch congres gehouden, waarop gedelegeerden gekozen zijn voor een zending naar Parijs. Voor het oog van de wereld moeten zij werken voor Palestina onder Engelsch protectoraat. Maar in het geheim moeten zij werken voor vereeniging van Palestina met een koninkrijk Arabië. De oorzaken van het conflict tusschen Arabieren en Joden zijn vele. Ook economische. De Arabieren zien zeer wel in, dat het achterland van Damascus en Aleppo in een moeilijke positie zou komen, wanneer zij niet één van de goede Middellandsche zeehavens hadden: Beyrouth, Haïfa en Alexandrette. De havens van Mesopotamië zijn te ver voor Aleppo en zijn achterland. En de Bagdadbaan heeft nog geen capaciteit genoeg. Daarbij komt, dat vele geëmigreerde Joden de Arabieren niet hoogachten en dat zij dit toonen. Wederkeerig is de Arabier de Moscobi (Moscovite, Rus) zooals hij de Joden noemt, niet zoo heel goed gezind. Beter is de verhouding tusschen de ingeboren Joden en de Arabieren. Zij verstaan elkaar in het Arabisch en hebben gedeeltelijk dezelfde gewoonten. En nu verder maar wachten, wachten, wachten. Ik eindig dezen brief Maandag 24 Februari, den drie en vijftigsten dag van mijne reis. Nr 19 En nòg steeds Caïro19-3 1919 A., 6 En ik wacht. Ik wacht. Ik wacht. Niemand begrijpt, waarom het verlof niet afkomt. Maar het komt niet af. En ik wacht door de dagen, door de nachten, door de uren, door de minuten en door de seconden. Ik wacht. Ik wacht. Ik wacht. Neen, ik lees niet meer en ik schrijf niet meer. En ik ga niet meer uit. Ik wacht. In het hotel, waar niet veel te doen is, maakt men er een pretje van. Margolis lacht mij uit. Salzman is naar Alexandrië vertrokken. Hij wacht ook. Kolonel Patterson lacht mij uit. Luitenant Lipsey is gisteren uit Jaffa aangekomen. Palestina en Jerusalem schijnen dus werkelijk te bestaan! Hij lacht mij uit. De kinderen Israëls hebben wel veertig jaar in de woestijn gezworven. En ik ben nog aan geen veertig dagen toe. Maar hij gaat overmorgen terug en dan zal hij persoonlijk informeeren. En ik wacht. 's Morgens in de ontbijtzaal, waar ik mijn schoteltje dadels eet (versche uit Soedan!) en mijn sinaasappelen, daar vraagt men mij niet, of ik goed heb geslapen. Maar of ik goed heb gewacht. En Tarrar, het zwarte jongentje met het blanco zieltje, weet, dat de Heer van de kamer op den hoek boos is en verdriet heeft. O, er is iets vreeselijks gebeurd. In het suikerpotje van dien Heer is zout geweest in plaats van suiker. En de vreemde Heer heeft het niet gezien. En hij heeft zout in zijn koffie gedaan, in plaats van suiker. En hij heeft daarvan gedronken. Het was afschuwelijk. En de Heer is boos geworden, schrikkelijk boos. Hij heeft het dadelijk den directeur verteld. En niemand wil gelooven, dat het een vergissing is. Nu mag hij den Heer niet meer bedienen. Zeker zal die Heer hem nu ook niets geven, als hij weggaat. En bij Allah, hij heeft het niet gedaan. Hoe zou hij durven! Wat zouden zijn ouders van hem denken. En ik wacht. Ik wacht. Ik wacht. Zeker zal ik van moeheid en droefheid nog in de handen vallen van een van de gidsen vóór het hotel. Die groote, grove, met de bronzen burnoes. Hij biedt mij elken dag aan mij vijftien bazars te laten zien voor één shilling. Vier Moskeeën voor six pence. De bazars en de moskeeën samen voor één shilling en two pence. Het mag geen naam hebben. En ik vrees, dat ik daartoe nog komen zal. Maar neen, maar neen, zóó wil ik toch mijn veerkracht niet verliezen. De stad is zoo mooi. En mijn Zionistische vriend Max Hazan komt mij afhalen om een wandeling te maken en te fotographeeren. Morgen zal het reisverlof zeker afkomen. En wij gaan op pad. En dicht bij het hotel, in de Straat van de Opera, daar vangen wij het eerste prentje. De straatschoenmaker en zijn klant. De schoenmaker heeft geen andere kleeren dan een gonjezak. De klant is beter aangedaan. Hij heeft ook schoenen, die op straat à la minute gerepareerd worden. Wij vragen of wij ze fotografeeren mogen. Zeker mogen wij dat. Ze vinden het zelfs een groote eer. En als we klaar zijn, dan vragen we het schoenmakertje hoe oud hij is. En dan lacht zijn snuit van oor tot oor! Hoe zal hij weten, hoe oud hij is. Hij is toch de Scheick van het Straatje niet. Die weet van iedereen, hoe oud hij is. Wat dwaze menschen! Wat dwaze vragen! Wij houden aan: ongeveer dan. Nu wordt hij ernstig. En in eens gretig wijzend op een net-gekleed Arabiertje dat voorbij-streeft, roept hij: ‘zooals deze’. Het net-gekleede Arabiertje blijkt bij navraag tien jaar te zijn. Ja, zegt het schoenmakertje, dat kan wel waar zijn. Zijn klant, die blijkbaar van betere ouders is, weet zijn leeftijd: twaalf. Wij geven ze samen een piaster. Ze danken ons vriendelijk en lachen ons uit. En in dezelfde lekkere zonnige straat nemen we het luciferskoopmannetje, weer met een vriendje voor de gezelligheid. Het koopmannetje weet niet hoe oud hij is. Neen: in school is hij nooit geweest. Zijn zijn ouders rijke lieden! Maar zijn vriendje kan den Koran opzeggen en weet ook hoe oud hij is: twaalf. Maar dan ineens, voor alle zekerheid weet het koopmannetje óók hoe oud hij is: dertien. Zeker is hij dertien. Wij geven ook deze samen een piaster. Ook deze danken ons vriendelijk en lachen ons uit. En door de lekkere luie zon heen, komen we aan de Ataba el Khadra. Een heel mooie naam. En het beteekent: ‘De groene drempel’. Nu is er geen spruitje van groen te zien. Alles zon, zon en zon. Wij fotografeeren er een waterverkooper met twee luie vrienden. Met hun drieën geven wij ze twee piasters. Een lastig geval. Wij nemen hier ook een Caïrosch omnibusje. De Groene Drempel is hun ceintuur. Van daar vertrekken zij. En daar komen zij aan. Neen, ze vertrekken niet op geregelde tijden. Welk een dwaasheid. Ze vertrekken als ze vol zijn. De limonadekoopman bedient de wachtende reizigers, en bij tijden zijn de busjes net wachtende cafétjes. En dan komen we in bekende streken. De Mousky. En we brengen een bezoek bij den kleinen gaarkeukenhouder in de Charet El wet-al-Kour, waar ik iederen dag doorga om te eten bij mijn Joodsche vrienden. Hij kent mij heel goed. Zeker, hij wil heel gaarne gefotografeerd worden. Krijgt hij ook een portret. Hij zal een ernstig gezicht zetten. Neen, een piaster wil hij niet hebben. Hij is geen bedelaar. Wat zouden zijn ouders wel van hem denken! Maar een portret wil hij heel graag hebben. Mag hij het toestel eens zien van dichtbij? Mag hij het ook eens in zijn handen hebben? Wil de heer die Arabisch spreekt, hem eens vertellen hoe de portretjes in een doosje komen? Hoe komen zij er uit? Hij let heelemaal niet op zijn stalletje. Zijn vriendje, die hem gezelschap houdt, eet zoo maar een hard ei op met uiensaus. En snoept van de gezouten vischjes. Foei, wie zijn zijn ouders! En dan slaan we links af naar de Darb el Barabrah, het steegje waar zij zetelt, mijn lieve vriendin, de eierendame. Heeft zij geen kippen? Heeft zij geen duiven? Neen, zij heeft geen kippen en zij heeft ook geen duiven in het begin van de week. Maar zij heeft mooie eieren, versche prei en citroenen. Ja, zij handelt in alles. Een arme vrouw. Allah moge mij zegenen: ik heb een verre reis gemaakt. Willen wij haar fotografeeren! Hoe is het mogelijk, mogelijk. Een oude arme vrouw! Hier in dit donkere steegje, geen armspan breed, kunnen wij geen momentopneming maken. Er moet worden ingesteld. En het geeft een groote ontroering. Van alle kanten komen de mannen toekijken en de vrouwen en kinderen. Maar ze hinderen ons niet. Er wordt geroepen van bovenaf in echt Jiddisch, wat er te doen is. En een schattig Jiddisch jongetje roept naar boven toe, dat er gefotografeerd wordt. En dan weer in echt Jiddisch: wie, wat en hoe. En het schattige jongetje, een beetje verveeld roept: ‘De goje van de eier’. En ik berisp hem: ‘Foei, is dat aardig! Kan hij niet zeggen: de vrouw met de eieren’. Hij haalt zijn slanke schoudertjes op onder zijn dun kieltje: ‘Ze verstaat het immers toch niet. Willen we hem niet fotografeeren? Hij zal het nooit weer zeggen. Mag hij dan eens in het toestelletje kijken? Mag hij ook meewandelen, en zien wie wij nog meer fotografeeren?’ En de eierenvrouw, al dien tijd, glundert en is trotsch. Een groote dag. Een groote dag. Allah moge ons zegenen. Dan fotografeeren we twee Arabische moeders met drie moor-zwarte monstertjes van kinderen. Ze willen niet stil zitten. En iedereen trekt aan de schepseltjes om ze een mooie houding te geven. Is de eer van het straatje er niet mee gemoeid? En verder in het Sefardische Ghetto een groentenstalletje. Een oud vrouwtje zit er bij. Ze verkoopt groenten en zij maakt groenten schoon. Neen, zij verzekert het ons in het Fransch, zij wil niet gefotografeerd worden. Dwaasheid. Een oude vrouw. Laten wij haar dochter kieken. Dat is een knappe meid. Ze stuurt al om haar dochter. Daar komt haar dochter aan. Zwaar en bleek. Een rose peignoir. Hartelijk gedecolleteerd. Zeker verkoopt zij geen groenten. Wij fotografeeren haar wel. Maar de plaat ontwikkelen wij niet. En ik vraag aan de oude vrouw waar zij geleerd heeft zoo heel goed Fransch te spreken? Zij is trotsch. Zij kent ook Spaansch en Italiaansch, Turksch en Grieksch. Want zij is uit Saloniki hier gekomen. Enfin, nu wij haar dochter gefotood hebben, nu wil zij ook wel. En dan gaan wij naar huis. En zeker zult ge mij nu vragen, of wij mijn vriend, den krantenjongen niet hebben gekiekt? Neen, wij hebben mijn vriend den krantenjongen niet gekiekt, want niet gezien. Ja, vanmorgen kwam ik hem tegen. Maar toen had ik het toestel niet. O, hij maakt zware dagen door. Gisteren heeft hij weer een conflict met de Soedaneesche jongens gehad. Hij mag alleen op het terras van het hotel komen als iemand hem roept. Nu beweren die zwarte jongens (wie zijn hun ouders!) dat hij zonder permissie op het terras is gekomen. Ze hebben hem willen wegjagen juist toen een heer een krant wou koopen. Is het niet vreeselijk. Wie zijn hun ouders? En toen heeft hij er één een stomp gegeven. Ja, hij heeft het gedaan. Maar altijd hebben die Soedaneezen het tegen hem. Dus beloof ik hem, dat ik de clementie van de twee Soedaneezen zal inroepen en als dat niet helpt dan zal ik den directeur vragen. Laat hij straks maar eens langs loopen. En dan roep ik hem op het terras. De twee Soedaneezen kijken donker. Maar ze durven niets zeggen. En de krantenjongen mag de rest uit mijn glas drinken en hij krijgt twee koekjes. En ik roep de twee Soedaneezen. Zij verstaan Engelsch, En ik verzeker hun, dat zij den krantenjongen moeten vergeven. Wederkeerig zal hij nooit meer informeeren naar hun ouders. Zij zeggen: ‘Ja, Heer’. En zij moeten maar niet te streng zijn. Zij zeggen: ‘Ja, Heer’. Zij krijgen ieder wat. Maar zullen zij nu zweren bij Allah, dat zij den krantenjongen met rust zullen laten? Ook als ik weg ben? Zij zweeren het met een duisternis in hun oogen. En vanmorgen is de verlossing gekomen! In de ontbijtzaal, waar ik mijn dadels eet (versche uit Soedan!) en mijn sinaasappels. Een van de twee Soedaneesche jongens brengt haastig een brief. Er staat ‘spoed’ op. En ik lees: ja, het verlof is uit Jerusalem afgekomen. Ik kan vanavond gaan. Maar daar ik nog van alles te doen heb, besluit ik morgen te gaan. Voor 't laatst ga ik nu naar het paspoorten- en reisbureau. En ik zie het: wat ik mijn bleeke zuster het Spinnengezicht onrecht heb gedaan. Zij heeft juist een heel teeder teint en als men goed ziet, als men heel goed ziet, dan heeft zij het gezicht van een Engel. En het blauw van haar japon is toch wel mooi. Ook is het verstandig van haar, dat zij altijd een boa draagt, omdat men toch kou kan vatten. En nu verzoen ik mij ook met het jongetje Tarrar. Het kamermeisje, dat Fransch spreekt en Arabisch, is de tolk. En ik verzeker Tarrar, dat ik nooit heb geloofd, dat hij opzettelijk zout in plaats suiker in mijn koffie heeft gedaan. En ik zal dat ook den Directeur zeggen. Heeft hij veel verdriet gehad? Ja, zegt Tarrar, hij heeft verdriet gehad, heel veel verdriet. Maar nu het toch alles voorbij is, mag hij mijn Heer nu vragen of mijn Heer geen postzegels heeft van het verre land, waar hij vandaan komt? Of hij dan postzegels verzamelt? Hij lacht alweer van oor tot oor! Zeker verzamelt hij geen postzegels? Maar het Grieksche jongetje, dat mijn Heer wel kent, verzamelt postzegels. Hij heeft aan Ali een grooten piaster gegeven voor postzegels van Soedan. Zeker zal hij een grooten piaster geven voor postzegels van het land van mijn Heer. Het spijt mij nu wel, dat ik geen Hollandsche postzegels heb. Maar ik vraag of hij een papiertje van vijf piaster hebben wil. Zeker wil hij een papiertje van vijf piaster hebben. En hij zweert voor alle zekerheid nog eens, dat hij onschuldig is aan het zout in het suikerpotje. Ieder, die zijn ouders kent, zal dat gelooven. En hij tript heen, een jongetje met nette manieren, op zijn roode puntmuilen. En zoo is alles vrede! Morgen pak ik mijn koffers voor de achtste maal: Amsterdam, Londen, Parijs, Rome, Napels, Rozenkasteel, Port-Saïd, Caïro. En overmorgen ben ik met Gods hulp thuis. Vijf en vijftig dagen reis. Nr 20 Uittocht uit Egypte1-4 1919 A., 13 In Caïro weer de laatste dag. Altijd scheiden. Altijd ontmoeten. Tot de eindelijke ontmoeting, waaruit geen scheiden is. En er is een groote weemoed in mijn hart, al ga ik nu naar Jeruzalem, de Heilige, de Beminde. Waarlijk: ik heb Caïro wel heel lief gekregen in deze veertien dagen. Alles, wat ik doe, dat is nu weer het laatst. In den zoeten, koelen morgen, als de wind nog niet moede is gespeeld, wandel ik langzaam de breede Nijlstraat af. Morgen niet meer. En ik dwaal onder de arkaden door, naar Mousky. Morgen niet meer. En van Mousky af kom ik de Arabische wijken in. Morgen niet meer. Altijd de onrust. Altijd de driften. Voor het laatst vandaag met een polyglotten kameraad, maak ik mijn praatje met den kleinen gaarkeukenhouder uit de Chareh Elwet-El-Kom. Hij vraagt dadelijk naar zijn portret. Zit het nog in het doosje? Zit het nu in een ander doosje? Krijgt hij er zeker een? Zal de heer, die Arabisch spreekt, hem er zeker een geven? Ik stel hem gerust op alle punten. Als belooning krijg ik een ei met uiensaus. Neen: een piaster wil hij daarvoor niet hebben. Maar een portretje wil hij heel gaarne hebben. En voor het laatst bezoek ik mijn lieve vriendin de eierendame. Zij heeft wel kippen vandaag. Maar geen duiven. Wel mooie citroenen en versche prei. Ook zij vraagt dadelijk naar het portret. Een cigaret wil zij graag hebben. Ook gaarne een piaster. En reist mijnheer nu weer verder? Allah moge mij zegenen: ik heb een verre reis gemaakt. Na het eten ontmoet ik den krantenjongen in de zon voor het hotel. Hij weet dat ik tusschen twee en drie uur thuis kom. Hij wacht. Ik koop van alle kranten, die hij heeft een: Bourse, Journal du Caïre, Egyptian Gazctte, Egyptian Mail. Zijn heele bruine snuit grijnst. En de Soedaneezen? Zijn heele lijf wordt een verachtelijk gebaar: zeker laten zij hem met rust. Vele malen is hij vandaag op het terras van het hotel geweest en vele kranten heeft hij daar verkocht. Toch moge Allah hen niet zegenen. Zij zijn slechte menschen! Wie zijn hun ouders? Ik herinner hem eraan, dat hij niet meer naar hunne ouders informeeren zou. Maar hij houdt vol: zijn zij erbij? Kent mijnheer hunne ouders? Neen: Allah, moge hen niet zegenen. Zij zijn heel trotsch, omdat zij fijne witte broeken dragen en lange witte kleederen. Hij draagt geen fijne witte broek (inderdaad!), en geen lange witte kleederen (inderdaad!) Zijn zijn ouders rijke lieden? Hij zucht diep. Een arme krantenjongen. Natuurlijk wil hij gaarne een piaster hebben. Maar laat mijnheer toch den Soedaneezen niets geven als hij weggaat. Zij zijn slechte menschen. Neen, Allah moge hen niet zegenen. Ik reik hem hartelijk de hand. En hij grijnst van oor tot oor. En voor het laatst zit ik op het terras van het hotel, en wacht op het open omnibusje, dat mij naar het station brengen zal. Het wordt al avond. Altijd zoel en altijd mild. Veertien dagen in Caïro: altijd overvloed van zon en van zoelen wind. Aan het station vind ik den ijverigen Max Hazan, den adjunct-secretaris van de Zionistische Commissie te Caïro. Hij heeft mij gevraagd of ik twee kleine pakjes wil meenemen voor de Joodsch-Amerikaansche medische missie te Jeruzalem. De twee kleine pakjes zijn twee groote paketten, hemden, verbandlinnen en boeken. Ik zucht. En wij rijden af naar Kantara. Dan voel ik nog eens of ik alles heb: den pas, het verlof om de oorlogszone te passeeren en het verlof om in Palestina te komen. En dan glijd ik weg in den droom van den wijden, milden avond. Kantara-West. Hier moeten wij over het Suez-kanaal. De trein doet dat niet. We moeten uitstappen in Kantara-West. Dan gaan we over het kanaal met militaire vrachtauto's en in Kantara-East vinden we weer een trein. Zóó is het. En een wonderlijk gewoel in Kantara-West. Weinig lantarens. En door licht en schaduw heen woelen de mannen in khaki, de mannen in kaftans, breed en wijd-uitvallend. Ze roepen zachte vallende klanken in een taal, die ik niet versta. En dan wordt mijn naam afgelezen. Met bagage en al word ik in een bak van een vrachtauto gesmeten. En wij bonkeren weg, onder schitterenden sterrenhemel, over het Suez-kanaal. De soldaat, die begeleidt, vraagt of ik aan de Zionistische Organisatie verbonden ben. Ik zeg: ja. Hij is een Amerikaansche Zionist, die in het Joodsche legioen heeft gediend. Hij is trotsch op het Schild van David op zijn mouw. Nu, dan kunnen we ook wel Hebreeuwsch spreken. En dat doen we. We schreeuwen Hebreeuwsch, bonkerend over den houten brug van het Suez-kanaal. En dan zijn er nog dwazen, die beweren, dat het Hebreeuwsch een doode taal is. In Kantara-East weer een hoop formaliteiten en veel piasters voor een biljet naar Jeruzalem. En als ik mijn zinnen en mijn bagage bij elkander zoek, dan heeft een welwillende Arabier mij ontlast van mijn warme witte wollen trui, die zich met twee overjassen opgerold in een riem bevond. Allah moge hem zegenen. Zeker zijn zijn ouders brave lieden. Had hij ook niet mijn dunne overjas kunnen nemen? Had hij ook niet mijn dikke overjas kunnen nemen? Ja: als hij mijn kleine koffer weggenomen had, of als hij mijn groote koffer weggenomen had, in de duisternis tusschen Kantara-West en Kantara-East, wat had ik er van gemerkt? En wat had ik er tegen gedaan? Vaarwel dus warme, witte, wollen trui. Ik houd u in dankbare herinnering. En vijf en vijftig dagen, nadat ik Amsterdam verlaten heb, reis ik langs het laatste traject Kantara-East-Jeruzalem. Geen douanen meer. Geen police-department, préfecture, questura, en wat er meer zij. Het is nacht. Zij slapen. Maar ik slaap niet. De eeuwen stroomen door mijn ziel. Als het dag was, zou ik den berg Sinaï kunnen zien, en de woestijn, waardoor wij dertig eeuwen geleden heen togen. Maar ik behoef niet te zien. Voor de ziel wordt het nooit duister. En de nachten kunnen haar heller dan dagen zijn. En ik denk aan de woorden, die Rabbijn De Vries eenmaal gesproken heeft: ‘Voor ons gaat de weg naar Jeruzalem langs den berg van Sinaï.’ Ik sidder. Ik weet niet of mijn lichaam siddert of mijn ziel. Ik dek mijn hoofd en ik mijmer machtige, bemoedigende gebeden. Tot de slaap over mij komt. En dan de morgen. Er is geen zon. Het regent. Het is koud. Maar we zijn in Palestina, in ons eigen lieve, heilige Land. De Engelsche officier, die de andere couchette heeft, is ook wakker. Hij heeft gehoord, dat ik onrustig ben geweest in mijn slaap. Hij ziet het zilveren Schild van David in mijn knoopsgat. Hij lacht en hij zegt: ‘U hebt geen mooi weer.’ Mijn oogen begeeren het land. Ik zou het land wel in één oogenblik willen zien van uiterste tot uiterste. Een rijk land is het hier nog niet. Geen steden, geen dorpen. Geen rivieren en meren. Geen dragende akkers. Hier en daar de militaire kampen. Veel soldaten. Soms een herder met schapen. En ik ben blij, dat het Land niet rijk is. Want wij gaan naar het Land om te geven. En wij gaan niet naar het Land om te ontvangen. Op mijn Hebreeuwsche landkaart van Palestina volg ik onzen weg. Tot Lud. Daar stappen de reizigers voor Jeruzalem over. Die voor Haïfa blijven zitten. Ja, 't is nog geen vrede. Conducteurs heeft de trein niet. Militairen controleeren de kaartjes. En het klasseverschil is trouwens vrijwel geheel opgeheven. Het is een raar treintje, hoor! Hoog op zijn wielen. Perrons zijn er niet. Bagage-dragers zijn er niet. Er zit wel een heele troep groote luie kerels. Maar die steken geen hand naar de bagage uit. Ik hijsch den grooten koffer in den wagen. Ik hijsch den kleinen koffer in den wagen. En de beide onnoozele pakjes met hemden, linnengoed en boeken voor de Amerikaansche medische Zionistische missie. Niets blijft over dan de twee overjassen in den riem gerold. De witte trui is immers verdwenen tusschen de beide Kantara's. En ineens schiet de heele troep groote luie kerels op de beide onnoozele jassen af, met een ontzaggelijk geschreeuw. Wat willen zij? Stelen? Verscheuren? Geenszins. Met hun allen te samen en in vereeniging dragen zij de twee jassen in de coupé. En dan beginnen zij te roepen: bakchiche, bakchiche, bakchiche. Ik heb nooit zoo onbeschaamde lieden gezien. En daarom geef ik ze nu ook vijf piasters. Voor een les in de onbeschaamdheid is dat toch niet te veel? Voor andere lessen betalen wij meer! Veel meer. En dan is het nog de vraag welke lessen de nuttigste zijn. En na een uurtje besluit de trein dan maar op te stappen. Het gaat heel langzaam langs stijgende windende wegen de bergen van Judea door. Ze zijn heel kaal en heel onbebouwd. Overal steenen, steenen, steenen. Heel dit land ligt vol met steenen. Het stikt in de steenen. Al die steenen moeten er eerst absoluut uit. En eerst dan kan men iets met het land gaan doen. Een Engelsche kapitein, die Jeruzalem heel goed kent, zegt, dat het land geschikt kan worden gemaakt voor boomgaarden, beter dan voor akkervelden. Dat is een zaak van later, voor deskundigen. Maar wij zullen ook de dorste hoeken van het beminde Land tot vruchtbaarheid brengen. Steden en dorpen zijn er nu nog weinig. Wel verspreide huizen en hutten. Gedurig stopt de trein. Vóór ons gaat een zware goederentrein, die heel, heel langzaam opschiet en waar wij achter moeten blijven. Als we stilstaan komen halfnaakte Arabiertjes langs den trein bedelen. En sinaasappelen verkoopen. Het summum van stilstand bereiken we bij Bithi.@ Daar stoppen we ongeveer een uur. Zeker voor dien zwaren goederentrein, die niet opschiet. Maar we maken het ons heel gezellig. We stappen allemaal uit. Ook de machinist stapt af. Nu zijn we veilig. Het stationnetje is niets. Maar dan ook absoluut niets. Tegen den berg aan ligt het stadje Bithi. Eenmaal was hier een sterke bergvesting door weinig Joden heldhaftig verdedigd tegen Romeinen in overmacht. Nu is er niets meer. Arabiertjes komen aangehold. In ieder vuil vuistje houden zij drie gekookte eieren. Ze vragen dertig cent voor drie. En de eieren blijken bij nader onderzoek heerlijk te zijn en we blijven hier maar zoo kalmpjes staan, of er geen Jeruzalem bestaat. Tot iets gebeurt, met een sein-arm of zoo. De machinist noodigt ons allen uit weer in te stappen. Dan kijkt hij zorgvuldig als een goede moeder of al de kinderen binnen zijn. En wij gaan weer op stap. Ik ben niet meer dan een half uurtje van Jeruzalem af. Ik, de Dichter van Jeruzalem en Zion, ik de Dichter van Het Joodsche Lied. En ik beleef het zoo rustig. Het rare treintje rolt zoo in-goedig. En dit is nu het groote gebeuren van mijn leven. De eerste huizen van de Stad. Ik sluit mijn oogen. De jaren van mijn jeugd liggen als open wegen. En ik beleef dit: Zaterdagavond in de kleine synagoge in de kleine stad, waar wij kinderen zijn geweest. De gebeden, waarmee de vromen hunnen Sabbath uitwijden. Dan deze woorden: ‘Juicht en jubelt, gij die woont in Zion, want machtig is in uw midden de Heilige van Israël’. En ik zweer het mijn Land en mijn Stad toe, dat ik niets tegen de Heiligheid van Israël te Zion zal doen. Het rare treintje schokt stil. Ik ben te Jeruzalem. Ik ben thuis. Nr 21 Jerusalem5-4 1919 A., 9-10 Neen, dit is geen koninklijke intocht van den Dichter van Het Joodsche Lied te Jerusalem. Het station is onbeduidend. Het regent. Het waait en het is koud. De pleizier-reizigers kennen de zengende zomers van Jerusalem niet. En zij kennen de winters van Jerusalem niet. Ze komen in het zachte stille voorjaar of in het milde najaar. Maar ik verzeker u, dat het hier stormen en regenen kan. Daarover zal ik u later meer schrijven. Neen, koninklijk is de intocht niet. Een trage Arabier heeft wel de goedheid zich te willen belasten met mijn koffers. Hij laat ze dadelijk in de modder vallen. De twee pakken voor de Amerikaansche Zionisten houd ik dan maar zelf. En zóó gebogen in den storm, die de regen tegen ons aanslaat, gaan we naar de Stad. De wegen zijn geen straatwegen. Grint met groote keien en groote kuilen. Jeruzalem ligt gebouwd op heuvelen. Van de heuvelen druischt het water weer. De straten ruischen. Zij ruischen in den letterlijken zin van het woord. Ze hebben watervallen en beken. En daar stappen we ongestoord doorheen. Ik sta doodsangsten uit voor mijn lorgnet. Als hij stukwaait kan niemand in Jerusalem hem vervangen. En niemand in heel Palestina niet. En ik kan hem niet afzetten. Want ik heb in iedere hand dat onschuldige pakje met hemden, boeken en linnengoed. Neen: koninklijk is het lang niet. De stormwind giert. De regen ruischt. De stijgende straten ruischen. De trage Arabier keert zich om en zijn stem is geweldig boven den storm en den regen uit: ‘five shilling’. Ik zeg: all right. Zeker zal ik hem geen ‘five shilling’ geven. Ik zou naar het gekkenhuis gaan, als ik hem vijf shilling gaf. Hij denkt ook niet, dat hij ze krijgen zal. In het hotel geef ik hem een piaster, dat is twee shilling. Wij hebben een groot kwartier tegen storm en regen geworsteld. Maar laat in den middag wordt het weer beter. Dat is hier dikwijls. In den regentijd regent het niet aanhoudend. Na eenige dagen regen komen eenige dagen zonneschijn. Dan is de hemel hard-blauw, paars-blauw, zonder wolken, zonder wisseling. Dus ga ik met den middag uit. Het eerst natuurlijk naar het kwartier der Zionisten. Het hoofdkwartier der Zionisten is niet hier, maar te Jaffa, waar meer gelegenheid is voor huisvesting enz. Toch ware alles misschien beter te Jerusalem, daar men Jerusalem wel, maar Jaffa en Tel-Aviv niet in de Psalmen vindt. En van het Zionistische kwartier ga ik naar het meisjesweeshuis, dat staat onder leiding van den heer en mevrouw Zilversmit, beiden Hollanders. Mevrouw is te Jerusalem geboren. De huistaal is hier volstrekt Hebreeuwsch. Ik ga niet alleen. Het is niet mogelijk hier alleen den weg te vinden. De straten hebben wel namen, maar er zijn geen naambordjes. En alles lijkt hier op elkander. Maar van huis tot huis geeft men mij eenen gids mee. Mevrouw Zilversmid leent mij haren Arabier. Hij spreekt een beetje Hebreeuwsch. Dat lijkt op 't eerst wel vreemd: een Arabier, die Hebreeuwsch spreekt. Maar zoo behoort het toch eigenlijk. Palestina zal min of meer een Joodsch Palestina zijn. Waarom zouden wij nu Arabisch gaan leeren om te spreken tegen hen, en waarom zouden zij niet Hebreeuwsch gaan spreken tegen ons? En met mijnen Arabier kom ik veilig en wel aan de Evaline de Rothschildschool onder bestuur van de voortreffelijke Miss Landau. Ik heb op reis zooveel vrienden en bekenden van Miss Landau ontmoet en ik heb zooveel groeten voor haar, dat ik mij er heelemaal geen vreemde gevoel. Ik zal nog menigmaal gelegenheid vinden u te schrijven over deze buitengewoon begaafde vrouw. Zij is zeer streng Joodsch. Als ik zeg: Frankfort, dan weten mijne Joodsche lezers het meteen. Zij is een zeer geleerde en zeer beschaafde vrouw. Haar huis is de heerlijkheid van heel Jerusalem. Er is hier nog niet veel. Miss Landau vraagt mij te eten. Ik tref het goed. Des Donderdags hebben de meisjes van de school kookles en wij krijgen de resultaten. En hier hoor ik van het lijden van de Joodsche bevolking onder de Duitsch-Turksche heerschappij. En van het woeden van Djemal-Pascha, den dictator van Syrië en Palestina, die de menschen heeft laten ophangen aan de Jaffapoort van Jerusalem, Zijn dreigement om een haverklap was: ‘Ik laat dien kerel ophangen’. Voor Miss Landau had de woedende Djemal eerbied. Zij heeft een stout ruiterportret van hem met een heel milde opdracht. Zij is als Engelsch-Joodsche vrouw in Jerusalem gebleven, zoolang Djemal Pascha er was. Zij bestuurde er een hospitaal. En Djemal heeft haar een brief gegeven, in prachtig Turksch, dat niemand, behalve hij zelf het recht had in haar hospitaal te komen. Wonderlijke Djemal, woest, wreed en toch teeder, waar zal uw einde zijn? Als de geallieerden uw uitlevering en bestraffing eischen, is de aarde te klein voor u en voor uw vrienden Talaat en Enver. Gij zult geen schaduw vinden, waarachter gij u verschuilen kunt. En toch zijt gij niet zonder meer een woestaard, een wreedaard, een beul. Mogen uw goede daden tegen uw slechte daden worden opgewogen. En ik mijmer, terwijl ik het groote stoute ruiterportret vóór mij houd en het raadsel bewonder van het fijne Turksche schrift. Een vriend van de Duitschers is Djemal nooit geweest. Hij had, wonderlijke tegenstrijdigheid, een grooten eerbied voor de Franschen. Het is avond wanneer ik met mijnen Arabier op stap ga. Donker. Want de maand eindigt, die ik te Napels begonnen ben. Dus heb ik er nu een lantaarn bij geleend. Straatverlichting is hier zoo goed als niet. Alleen op enkele heel belangrijke punten brandt een oliegaslicht. Kent mijn geleider Arabisch en Hebreeuwsch? Nu, dan kan hij mij ook wel wat Arabisch leeren. En ik vraag hem wat is: lantaren, weg, regen, rechtuit. ‘Links’ en ‘rechts’ heb ik in Caïro al opgepikt. Eveneens: pas op je voeten. En terwijl ik de domme leerling van mijnen Arabischen meester ben, hoor ik in het Hollandsch zeggen: ‘Bent u bezig Arabisch te leeren?’ Ik kijk om en ik maak kennis met mevrouw Hoofiën, eene Hollandsche vrouw van veel invloed hier. Ze wist, dat ik een dezer dagen komen zou. En ze heeft de kans, dat ik de wandelende leerling wezen zou, gewaagd en gewonnen. Schandelijk genoeg spreken wij Hollandsch en niet Hebreeuwsch. En ik ben blij, dat ik ook weder eens Hollandsch spreken kan. Neen, ik wil het Hollandsch, Taal van mijn Liederen, niet vergeten. Wonderlijk is de eerste nacht dan te Jerusalem. Ik kan mij niet voorstellen, dat ik te Jerusalem ben en dat de Toren van David vlak tegenover mijn huis is. De klok van den Jaffa-toren slaat en haar klanken vallen uit over de Stad, Jerusalem. Door de nachtstraat gaan zingende mannen. Arabieren. Ik versta geen woorden. Maar ik gevoel een taal, zacht en weidsch uitvallend, die ik gaarne leeren zal. En ik hoor Joodsche stemmen door de straten gaan. Zij zingen Joodsche liederen, droevig en hoogverheven. Ik versta de woorden zeer goed, die ik niet weer vergeten zal. Droom ik? Ben ik wakker? Den volgenden dag vraag ik of het mogelijk is, dat Joodsche stemmen deze Joodsche liederen gezongen hebben? Neen: dat is niet mogelijk. Ik heb dus gedroomd. Of droomde ik toen? Of droom ik nu? Zoo ergens, dan zijn in Jerusalem droomen en waken één. Maar het is hier niet angstig. God is ons overal nabij. Maar in Jerusalem het meest. O, ik ben al geen vreemdeling meer in Jerusalem. Den eersten Vrijdag hebben milde vrienden al een groote wandeling met mij gemaakt. Het eerst door den Bazar. En in den Bazar ben ik nu al volkomen thuis. Het is heel moeilijk u te zeggen, hoe de Bazar hier bouwt en leeft. Den Bazar kan men niet beschrijven. Dien moet men beleven. Toch wil ik u er iets van zeggen. Vooreerst dan dit: de Bazar is heelemaal niet een winkel, zooals de Bazar's in Amsterdam. Het is een groot geheel van nauwe, donkere straatjes. Vele daarvan dalen en stijgen met lange, langzaam vallende straat-trappen. Er zijn geen huizen in die straatjes, maar muren. En in die muren nissen, enkele meters breed en enkele meters diep. Sommige straatjes zijn van boven overwelfd. Hier en daar zijn in de gewelven gaten gelaten, waardoor de zon. En daarin hangen vaak zware, wilde planten, die het zonnelicht reven tot licht en schaduw. Al die honderden nissen zijn winkeltjes en werkplaatsen. En gaarkeukentjes. Veel gaarkeukentjes. En veel gerechten, waaronder niemand onzer vrienden of bekenden heeft. Iedereen kan zien, hoe en wat er gekookt wordt. Niemand, die zich dus over de onzegbare smerigheid der gaarkeukentjes beklagen kan. Tusschen de open en de overwelfde straatjes zijn lichte, zonnige pleintjes. Er is een breed en diep gewelf, gebied van de groentebeurs. Als reusachtige kippen kakelen de kijvende wijven. Door al die straatjes stappen de prachtige ezeltjes op hun sterke hertepootjes. Ze gaan heel lief en voorzichtig in lange rijen. Eén jongen loopt er naast. Al maar roepend: o-ah, o-ah, dat nog steeds ‘pas-op’ beteekent. Maar dikwijls valt er niets op te passen. Dan komt er een groot paard door de straatjes, beladen met bloedende schapenhuiden. Het paard neemt precies de breedte van een straatje in. Oppassen is dan een ‘lastig geval’. In slagerswinkeltjes, die de bazar vele heeft, hangen melancholisch de luchtpijpen met hart en long. Ze schommelen, wanneer het waait, als wonderlijke vogels. Heel stil en ernstig zit de man, die porties darmen verkoopt. En er zijn goudsmeden en schoenlappers. Voor vuur en brand is hier blijkbaar niemand bang. Er zijn veel manufacturen-winkeltjes. En dan zijn er de winkeltjes, waarin men de fezzen opperst op koperen stompe kegels. Ik dacht, dat het koffiepotten waren. Neen: het zijn fezzen-persers. Vaste prijzen, die kennen we hier niet. Er wordt hier schandelijk overvraagd. O, heelemaal niet uit boosaardigheid of uit hebzucht. Alleen uit tijdverdrijf. Iedereen heeft hier allen tijd. Alles gaat heel genoegelijk en heel langzaam. En wat men vandaag kan doen, dat doet men morgen. En is er dan een fijner tijdverdrijf dan loven en bieden? Er zitten twee prachtige Bedoeïnen van buiten de stad in zoo'n manufacturen-nisje. Ze hebben witte, fijne hoofddoeken en daaromheen zwarte, zware koorden, dat de doeken niet wegwaaien. Ze rooken lekkere sigaretjes. Tijd genoeg. Als ik een uur later weer datzelfde manufacturennisje langs loop zitten ze er nog. Ze zijn een uurtje ouder geworden, maar dat hindert niet. Ze rooken nog lekkere sigaretjes. En heel, heel rustig betasten zij de stoffen. Er zijn vrienden en kennissen bij gekomen. Het wordt een gansche manufacturenraad. Niemand praat luid, behalve de dames van de groentebeurs onder dat prachtige zonnige gewelf. En ten slotte worden ze het eens. De heerlijkheid van den Bazar is het specerijen-straatje. Het is er donker en zoel. Er worden in de tallooze nisjes niet anders verkocht dan specerijen. Het geheele straatje is door de jaren en de jaren heen van specerijen-geur doortrokken. Het is in de specerijen gestoofd. Langzaam loopen door het donkere, zoele, specerijenstraatje en dan wegdroomen als een wolkje van specerijen-geur. En de Bazar bij regen. Dat is donkerder en stiller. De nisjes zijn wel open. Maar alles is toch meer naar binnen gehaald. De nissen zijn dieper, nu de dag donkerder is. Het is koud. Diep in hun nissen zitten de kooplieden koud. Ze hebben open potten, waarin ze een houtvuurtje stoken. Hout van kisten. Het brandt, knapt en spat. Maar bang voor vuur en brand is hier blijkbaar niemand. Bij hun houtvuurtje zitten de kooplui dan gedoken. Hun handen roerloos boven het weldadige vuurtje, als in dankbaar gebed. En zoo ongemerkt gaat de Bazar over in het Joodsche kwartier. Volgebouwd aan smalle straatjes en steegjes. Er is daar een weelde van bogen, vergezichten, van gewelven en van trap-tredende straatjes, Maar de gezondheidstoestand is er treurig. Men wil de oude stad gaarne onveranderd laten uit eerbied en terwille van de reizigers. De kunstvolle gouverneur, generaal Storrs, is een voorstander daarvan. Dit is zeker een moeilijk vraagstuk. Niet alleen voor Jerusalem. Mijn meening is deze: dat de steden er zijn voor de menschen en niet de menschen voor de steden. Wat oud en onbruikbaar is, moet worden veranderd. Groote gedeelten van Jerusalem zijn feitelijk onbewoonbaar. Laat men die huizen ontruimen en er musea van maken. Maar de menschen kunnen daar niet blijven terwille van touristen, die de schoonheid van hunne armoede komen bewonderen. Van den Bazar uit gaan we in de richting van de Grafkerk. We mogen er, wanneer we zouden willen, niet in. Het schijnt, dat we er zelfs niet dichtbij mogen. Tenminste, een Grieksche priester komt woeden op ons af, te beweren, dat Joden hier geen toegang hebben. Wij wenschen dien toegang trouwens niet. Heel, heel verdraagzaam is het niet. Maar, niet waar het is erger voor hen, dan voor ons? Mohammedanen mogen in de Grafkerk wel. Alleen de Joden niet. Waar dat verbod vandaan komt en wie het zou moeten handhaven, dat weet hier niemand. Wij houden ons dus verder met die opgewonden Griek niet bezig. Van verre zien wij ook de Omar-moskee Hij staat wel in heel mooie lijnen en bogen tegen de puur-blauwe lucht aan. Er is een rots in de Omar-moskee, die de plaats moet zijn, waar vroeger in den Joodschen tempel geofferd werd. Zeker staat de moskee wel op grond die mij heilig is. Het is een goede gewoonte, dat wij, de beroofden, die plek niet betreden. Het spreekt vanzelf, dat ik mij daaraan houd. Echter zou ik gaarne die beroemde moskee eenmaal van binnen willen zien. Maar de heilige verboden gaan ver boven de schoonheid. En zooals wij de moskee nu van buiten zien, van een hoog dak af, zoo blijft zij als een wonder van schoonheid in mijne ziel staan. Niemand onzer denkt er aan, de moskee aan de Arabieren te ontnemen. Gelijk niemand onzer er aan denkt eenig geweld of eenig onrecht den Arabieren te doen. Maar het is niet onmogelijk, dat de moskee ons eenmaal vrijwillig overgegeven wordt. Wij willen, naar het woord der Profeten, niet overwinnen door geweld en niet door macht. Maar door den geest. En waar de geest heerscht, is niets onmogelijk. En wij bezoeken ook het Amsterdamsche Hofje, zooals dat hier heet. Het behoort aan de Pekiedim en Amarcalim van de Joodsche Gemeenten, die te Amsterdam gevestigd zijn. Het is een fijn, klein wonder van schoonheid. Alles zuiver wit en hartelijk blauw geverfd. En weer die trapjes en walletjes, waarmee men hier zoo ruim is. Het wordt voortreffelijk bewoond en onderhouden. Wij vinden er een oude lieve vrouw, mevrouw Goldschmidt, wier vader voor vele jaren uit Holland naar Palestina is gekomen. Ze spreekt een waarlijk goed Hollandsch. De Pekiedim en Amarcalim kunnen tevreden zijn: het wordt voortreffelijk bewoond. O, neen, ik ben geen vreemdeling meer in Jerusalem. Ik ga al genoegelijk alleen des avonds naar het hospitaal van dr. Wallach, een heel eind buiten de stad op den weg naar Jaffa. Ik hoop u later meer te schrijven over dat ‘Schaäre-Zedek’ (=Poorten des Rechts) hospitaal. Het heeft in den oorlog zijn moeilijkheden wel gehad. De voortreffelijke administrateur, de heer Marx, vertelt ons daarvan. Van den weg van Jaffa af zijn de Engelschen de stad binnengekomen. Dagenlang heeft het hospitaal in de vuurlijnen gelegen. De patiënten in kelders en de dood-angstige buren in kelders. In de huizen doode Turken en het hospitaal van gewonde Turken vol. Op verscheidene plaatsen is het hospitaal trouwens getroffen. De heer Marx bewaart de stukken nog van bommen en granaten. Toen de Turken de stad hadden ontruimd, heeft de Burgemeester haar aan de Engelschen overgegeven. In den salon van den heer Marx in het hospitaal. We zijn hier dus wel op historischen grond. De heer Marx bewaart nog een afgekeurd concept van het document van overgave. De heer Marx, die meer dan twintig jaar te Jerusalem woont, heeft heel wat meegemaakt. Hij herinnert zich zeer goed het bezoek van den Duitschen Keizer. Thans te Amerongen. Toen is de straatweg naar Jaffa verbeterd. En de stadsmuur doorgebroken, waar ik nu woon en schrijf bij de Jaffa-poort. Herzl was toen ook in Jerusalem. En hij logeerde in het huis, dat aan den heer Marx toebehoort. Het kleine kamertje, waar Herzl toen gelogeerd heeft, wordt nog steeds het Herzlkamertje genoemd. De heer Marx verhuurt dat huis, En waarschijnlijk kom ik er te wonen, in een van de kamers naast het Herzlkamertje. Neen, geen vreemdeling meer in Jerusalem. Ik heb hier al een vergadering van vrije vrouwen bijgewoond. Zij eischen actief en passief kiesrecht voor de vrouw. Kranten hebben wij hier niet. We krijgen dagbladen uit Egypte en dan is er het Joodsche Weekblad ‘Nieuws uit het Land’. Vergaderingen worden niet geadverteerd, maar omgeroepen of aangeplakt. Ik heb vriendschap gesloten met den stads-omroeper en aanplakker. Hij zal mij een collectie aanplakbiljetten bezorgen. En dat is heel belangrijk, omdat men daaruit de geschiedenis der Stad onder de Engelsche bezetting kan leeren kennen. In het begin was er nogal eens onvrede tussen de verschillende Joodsche gemeenten in Jeruzalem. Met allerlei booze biljetten hebben de overkropte gemoederen elkander toen bestreden. Ik hoop u over die aanplakbiljetten meer te schrijven, zoodra mijn vriend de aanplakker mij de collectie bezorgd heeft. Wie de heele collectie gelezen heeft zal zeker niet volhouden, dat het Hebreeuwsch een doode taal is. Het spat, het knettert, het fonkelt. En de vrouwenvergadering was ook per aanplakbiljet bekend gemaakt. Het was er heel radicaal. Uitgeschreven om half vijf. Wij begonnen om kwart voor zessen. En toen het donker werd, wou de lamp niet branden. Twee dames werkten zich met die lamp in 't zweet. Tot er (o schande!) een man werd geroepen, die het zaakje in orde bracht. Toen ben ik heengegaan. Neen dat is geen vrouwenvergadering. Het wemelt hier van vergaderingen. Want wij leven in een tijd van groote politiek, waarover ik u nog wel schrijven zal. Nietwaar, Als ik het eerst zelf maar goed weet. Neen, geen vreemdeling meer. Mijn tweeden Sabbath heb ik hier reeds volbracht. En ik ben al op een donkeren regen- en stormavond naar de Mea Schearim-buurt geweest, de geheel Joodsche buurt van Jerusalem. Ook daarover schrijf ik later meer. Mijn bezoek gold het bestuur van de Mizrachie-afdeeling te Jerusalem. Ook daarover later uitvoerig. Maar thans dit: in tegenstelling met de Nederlandsche Rabbijnen staan de groote vrome Rabbijnen van Jerusalem op het standpunt, dat het Zionisme niet onvereenigbaar is met het orthodoxe Jodendom. Niet alle Rabbijnen. Er zijn tegenstanders, maar niet vele. En in het bestuur van de Mizrachie zitten groote, vrome geleerden als R. Ben-Zion Abraham Koenka, R. Josef Gerson Horovitz, R. Abraham Philosoph. De Mizrachie is hier zeer talrijk. Maar het ontbreekt hun aan mannen, die de Europeesche toestanden goed kennen, vreemde talen spreken en in politieke vergaderingen kunnen staan. Ik word in die bestuursvergadering toegesproken in het mooiste Hebreeuwsch dat ik ooit heb gehoord of gelezen. Praat mij van een doode taal, zoo gij durft. En ik vraag mij af, of al deze rabbijnen, die in kaftan gaan en in arme huizen wonen, of die groote Hebreeuwsche dichters zijn. Een Rabbijn te Jerusalem is toch iets heel heel eerbiedwaardigs voor ons. Geen vreemdeling. Ik verbaas mij al niet meer, wanneer een heele troep ezeltjes den hoek van de straat komt omgedraafd. Ieder met een meelzak op den rug. En heel daarachter komt een trage Arabier op zijn ezel, die geheel overbodig o-ah roept. En de rijtuigen zonder licht des avonds door de donker-donkere straat, dat vind ik nu al doodgewoon. De koetsiers zijn heel welwillend. De paarden bellen. Van heel ver hoort ge ze aankomen, bellend en dravend. Wie nu maar rustig blijft staan aan den rand van den weg, die zal zeer waarschijnlijk niet worden overreden. Aan den kapper ben ik ook al gewend. In de Jaffastraat buiten de poort zijn vele kappers. Ze hebben allemaal open winkels. Geen ramen, geen deuren. De geheele voorgevel is open. En 's avonds valt daar een scherm voor. We zitten in de kapperswinkel als op straat. Af en toe roepen de voorbijgangers de wachtenden wat toe. Het is heel gezellig. En alles gaat heel langzaam. Er wordt hier actief en passief geknipt in alle talen. Mijn kapper is een Armeniër. Hij praat een voortreffelijk vereenvoudigd Fransch. Alle woorden zijn mannelijk. En de werkwoorden worden niet vervoegd. Inderdaad: waarom is ‘je servir mon patrie’ fout? Een tondeuse kent hij. Zeker kent hij een tondeuse. Neen: zelf heeft hij er geen. Maar nietwaar, ik heb de mijne? Voor het millimeteren van mijn onschuldige haren rekent hij acht piasters. Ik zeg: ‘Je non payer dans mon patrie’. Maar dat helpt niet. Als ik zeg: ‘Je non revenir dans ce boutique,’ dan helpt dat. Nietwaar, als ik niet een reiziger ben voor één keer, maar als ik een vaste klant word, dan zal hij vijf piaster rekenen. Maar minder niet. Het kost hem meer ingekocht. Neen, waarlijk geen vreemdeling meer. Door storm en regen ben ik 's avonds naar den Olijfberg gegaan. Ik moest er dringend een Engelsch officier spreken. En ik hoop er nog te komen voor het sluitingsuur acht uur. Een rijtuig is er niet. Dus leent men mij weder den Hebreeuwsch-sprekenden Arabier. En wij gaan op het pad. O, vanuit het hotel lijkt de Olijfberg zoo dichtbij. Op den top het gewezen Duitsche sanatorium, thans Engelsch hoofdkwartier. Maar het valt niet mee tegen de wind op, waarin de eeuwen wegwaaien. O, ik weet het uit de psalmen: ‘Bergen waken rondom Jerusalem, zóó waakt God rondom zijn Volk’. Maar het is nog iets anders deze woorden des Sabbathmiddags te lezen, en deze waakzame bergen rondom Jerusalem te beleven. Wij schieten niet op. wij zullen te laat komen. Maar de goedgezinde Arabier weet raad. Hij kent binnenwegen, die ons er gauw brengen zullen Hij heeft reeds zoo eenen binnenweg ingeslagen. De wind speelt met de lantaarn. Er vliegen waanzinnige schaduwen over het landschap. Ik kijk om. Beneden laag, ligt Jerusalem. Donker de huizen onder de duistere lucht. Gestipt het duister hier en daar van kleine huislampjes. Dan knijpt de wind het lantarenlicht samen tot één lichtloos rood stipje. Alles duister. Maar als de windvlaag krimpt, schiet het lantarenlicht uit in een woede van licht en schaduw. Zóó moeten wij voort tegen wind en regen over de wegen, die geen wegen zijn. Het ruischt voor onze voeten. En waar het ruischt is een beek. Inderdaad: de slagregen heeft zich een beek gebeten in den grond tussen steenen en rotsen. Eerst stapt de goedgezinde Arabier er over. Dan de lantaren. Dan de doodvermoeide. Maar wij schieten toch op. Wij naderen de plaats, waar de binnenweg weder den hoofdweg bereikt. En dan het vreeselijke: gedreun van een auto, licht op den hoofdweg, dat snel wegstipt. Het zijn de Engelsche officieren, die naar de Stad terugkeeren. Zijn wij te laat? Wij haasten ons tot buiten adem. Onder de poort twee Engelsche soldaten, koud gedoken bij een ijzeren pot vol houtvuur. Zij weten niet zeker of mijn officier juist weg is gereden. Zij zullen het gaan vragen. Wij wachten. Zij komen terug. Ja, hij is net weg. En dan zeg ik iets vreeselijk Hollandsch, dat ik in het Hebreeuwsch niet zeggen kan. En de dienstwillige Arabier mompelt ook iets, waarvan ik vreeselijk vrees, dat het niet in den Koran staat. Dan zuchten wij. En langs den hoofdweg, maar nu met wind en regen achter, gaan wij naar de Stad terug. Als wij thuis komen worden wij in het Hebreeuwsch uitgelachen. Neen, geen vreemdeling meer te Jeruzalem. Ik ben gewend aan de straten, die geen straten zijn. Ze stikken in de steenen. En op talrijke plaatsen breekt de rotsen-ondergrond door. Loopen is hier doodvermoeiend. Gelukkig zijn de koetsiers niet duur. Velen zijn Joden. En in het Hebreeuwsch kan ik al heel goed afdingen. In het Arabisch daarentegen word ik regelmatig bestolen. En dat er geen bibliotheken zijn, daaraan ben ik ook al gewend. En de post? De brieven worden hier niet thuisbezorgd. Men gaat ze halen aan het kantoor, of men heeft een postbox. En als het af en toe eens gebeurt, dat men onder zijn brieven, de brieven van een ander vindt, wel dan is men eerlijk en brengt die brieven naar het kantoor terug. In de hoop, dat anderen ook goedgezind zullen zijn. En er is hier zooveel goeds. Ik heb de Davidspoort dadelijk tegenover mij. En er zijn zoo mooie dagen en avonden. De maan is de volgende week eerst geheel vol. Maar als een zon straalt zij nu reeds in het eerste kwartier. En het hotel is niet Europeesch, maar het ligt zalig aan drie straten. Van het balcon van mijn kamer zie ik de hoofdstraat van den bazar. Als het avond wordt, dan dwaal ik uit. Ik weet niet waar ik ga. Ik zoek niets en kan dus ook niet verdwalen. En als ik naar huis wil, dan vraag ik maar aan iemand, Hebreeuwsch of Arabisch, naar de Jaffapoort. Gisterenavond ben ik thuisgekomen uit een warreling van straatjes en gewelven met twee lieve leiders. Een wit, statig en sterk ezeltje. En een Arabisch jongetje van een jaar of vijf, zes. Die heel ernstig dien vreemden heer aan zijn hotel heeft afgeleverd. En dankbaar onder zijn mutsje van wit en zwart gevlochten riet, zijn belooning van vijf piasters borg. Nietwaar, is verdwalen hier niet goedkoop Nr 22 Lezingen te Jerusalem24-4 1919 A., 9-10 Jerusalem is wel groot in het hart van ons allen. Maar het is toch eigenlijk een kleine stad. Een zestigduizend inwoners nu. En daarbij komt, dat wij hier veel meer dan in Europa, ieder in zijn eigen kringetje leven. Voor ons geestelijk leven beteekenen de Arabieren bijvoorbeeld nog maar weinig. En de Joden, die hunne dagen slijten in eerbiedige beoefening van den Talmoed, zijn ook weer apart, en daaraan hebben wij ook niet veel. Afgescheiden van den bioscoop is er weinig modern Europeesch geestelijk leven. Er is een Volkshuis met een leeszaal. Er is een soort leesbibliotheek. Maar het Leesmuseum is hier niet. Zelfs de Universiteits-bibliotheek, waar we toch zoo dikwijls half boos lang hebben gewacht, die is hier niet. Amsterdammers: houdt uw Leesmuseum in eere. Laat het niet ophouden te bestaan. Want ge zult het betreuren als het weg was. O, hoe gaarne zou ik nog eens stappen uit lijn 2. Wij hebben hier geen tram. En over het Spui loopen. Wij hebben hier de smoorstoffige Jaffastraat. En dan twee steegjes door. En dan komen op het Rokin, zonnig en open, alsof men in een levende schilderij komt. Dan de koele gang van het Leesmuseum in. En ergens een rustig hoekje zoeken. En de couranten lezen. En de tijdschriften. Weten, wat er omgaat in de wereld. Neen, hier is nog niets. Af en toe krijg ik een Handelsblad. Op welke wonderlijke winden waaien al de Handelsbladen, die ik niet gekregen heb en ook nooit krijgen zal? Amsterdammers: houdt ook uw Handelsblad in eere. Weest eerst maar eens een maandje hier, zonder boeken, zonder kranten. Dan spreken wij elkander nader. Een goede lezing hier te Jerusalem is dus wel iets begeerlijks. Een van de centra is het Huis van de Dominicanen. Men zegt, dat ze ook een heel goede bibliotheek hebben. Ik heb te Rome een van de Dominicanen ontmoet en hij heeft mij een introductie medegegeven voor de Dominicanen hier. Zij zijn zeer gul en zeer gastvrij. Ben-Jehoeda, de groote Hebreeuwsche taalkenner, heeft altijd in hun bibliotheek gearbeid. Zeker zal men ook mij daartoe wel verlof geven. Den eersten Woensdag na mijn aankomst is er een lezing bij de Dominicanen. Majoor Richmond zal in het Fransch lezen over de mozaiek-metselingen in de Omar-moskee. Ik ga er heen, door een slaanden regen. Voor het eerst zie ik nu het zelfde kleine groepje intellectueelen, dat ik later nog zoo dikwijls zal zien. Er is in de eerste plaats de gastheer. Pater Lagrange. Ik geef mijn introductie. O, maar dat is heelemaal niet noodig. Men heeft uit Rome al geschreven. Zeker, de bibliotheek staat voor mij open. Maar of er veel op mijn gebied zijn zal? Dat zal wel meevallen. Het is eigenaardig hoe bescheiden de Katholieke geestelijken altijd zijn. Ook in het Vaticaan. Men verontschuldigt zich bijna, dat men u binnenlaat in zoo een prullenbibliotheek. Stel u toch niet te veel voor. Men heeft slechts weinig. Men heeft slechts heel weinig. En dan blijkt het, dat men alles heeft. Ik heb, nu ik dit schrijf, nog altijd geen gelegenheid gevonden voor een bezoek aan de bibliotheek. De dagen drijven hier voort. Ik zal morgen gaan. Dat heb ik gisteren ook gezegd. En eergisteren ook. Maar dat gaat zoo in het Oosten. Trouwens, gij weet allen, hoe ver het is, van de Duitsche Plaats naar de Poort van Sichem, waar de Dominicanen wonen. Ik denk er wel met schaamte aan zooveel dagen van dien Woensdag. En ik herinner mij...... Het loopt vol. Generaal Storrs is gekomen met den majoor Richmond, zijn vriend. M. Durieu is er, die Frankrijk hier vertegenwoordigt. En de Graaf de Balobar, de Spaansche consul, maar die nu ongeveer alle consulaten waarneemt, ook het Nederlandsche. Kolonel Waters Taylor is er, plaatsvervangend gouverneur van Jerusalem. Een echte aristocratische Engelschman van een prentje, met een monocle. En er is de Burgemeester van Jerusalem. Een oude Arabische heer, die Fransch spreekt. Er zijn geestelijken in paars. En mooi-zwarte Abessinische monniken. Daartusschen gaan de Dominicanen zelven als vorsten in hun wit habijt. Er is een geroezemoes in het eenvoudige zaaltje van kennen en herkennen. Tot wij allen zitten. En de lezing begint. Ik heb een heel aardigen buurman: Dimitri G. Salameh. Hij is van ras een Arabier. Maar van godsdienst Grieksch-Katholiek. Van de Christelijke secten zijn de Grieksch-Katholieken het talrijkst. Een acht-duizend zielen. Ze hebben hier wel een kleine twintig kloosters, hospitalen, scholen enz. In nationale zaken trekken de Arabieren thans één lijn. De groote meerderheid is wel Mohammedaansch. Maar hun nationale aanvoerders zijn het niet altijd. Salameh is hier een van hun kopstukken. Na de lezing hebben wij interessante besprekingen over de Arabische kwestie. Die hebben wij trouwens later nog wel eens gehad. En zullen we nog wel eens meer krijgen. De lezing van Majoor Richmond is heel mooi en belangrijk. Hij is niet een beroepsofficier, maar oudheidkundige, thans belast met de herstelling van de Omar-moskee. Hij heeft van alle mozaïeken voorbeelden medegebracht. Pater Lagrange, telkens statig oprijzend uit zijn zetel, neemt ze aan en laat ze rondgaan. En legt ze dan weer neer. Hij is een vorstelijke gastheer. Er zijn prachtige mozaïekbrokken bij: teer ivoren wit, diep doorgebrand blauw, louter groen. De kleuren gescheiden en samengehouden met prachtige, krachtige lijnen. Er is ook een tijd van verval geweest. Majoor Richmond laat brokken uit dien tijd rondgaan. Zelfs zonder de (gevaarlijke!) suggestie van zijn afkeurende aankondiging zouden wij de zwakte wel zien. De kleuren troebel en de lijnen machteloos. Er wordt gelachen. Maar zou onze tijd in dit land tot meer en tot beter in staat zijn? O, zeker, de kleuren van de oude mozaïeken zijn van diepe ontroering. Daarom, krijgt de majoor Richmond ook een quatrijn in het Boek met quatrijnen, dat ik sinds mijn vertrek begonnen ben: Een mozaïek. Ivoren wit en de diep-blauwe randen, Waardoor de lijnen wild en krachtig gaan. Op welken wind waait het stof van de handen Die dit wondere werk hebben gedaan? Want dit is het, wat ik in het Land des Eeuwigen geen oogenblik vergeet: het Eeuwig Tijdelijke. Twee dagen later ontmoet ik den kunstvollen majoor samen met den Generaal Storrs. Ik geef hem zijn quatrijn. Hij is er heel tevreden mee. Hij heeft Hollandsche aanverwanten, aan wie hij het zenden zal. En waarom is Holland zoo pro-Duitsch geweest? Ik zeg natuurlijk, dat het niet waar was. O, ik heb het al zoo dikwijls gezegd. En weer een paar dagen later ontmoet ik majoor Richmond met den Generaal Storrs samen op den Berg Zion. En ik voel ze als vijanden. Want zij willen de geheele oude Stad in stand houden. En ik wil de geheele oude Stad opruimen op Heilige Plaatsen na. Ons Volk kan daar niet leven. II. De uitnoodigingen zijn in het Hebreeuwsch. Wij worden verzocht op een voordracht in de Eveline de Rothschildschool van Miss Landau, te houden door Luitenant Jabotinsky over Bialik en zijne gedichten. Over luitenant Jabotinsky heb ik reeds vroeger geschreven uit Caïro. Maar of die brief ooit terecht is gekomen? Hij is hier in Palestina een zeer invloedrijk man, omdat hij zoo goed spreekt in verscheidene talen. Vanavond spreekt hij in het Engelsch. De lezing begint laat. Om negen uur. En we zijn er weer allen. In de eerste plaats natuurlijk de gastvrouw, Miss Landau, met het personeel van hare school. Dan de leden van Hadassa, de Amerikaansche Zionistische medische missie. En de Engelschen in grooten getale: generaal Storrs, kolonel Waters Taylor met zijn alles-bespottende monocle, Majoor Richmond van de muurmetselingen. Mijn buurman is kapitein Grajefsky. Hij is veldprediker. Prachtig type van een Russischen Rabbijn. Wel wat vreemd eerst in khaki-uniform met de grijze, dubbele driehoeken als eenig teeken van zijn heilig ambt. Maar de lezing begint. Jabotinsky kent Bialik heel goed. Hij heeft hem in het Russisch vertaald. Beter wetend dan iemand dat Bialik niet te vertalen is. Bialik is een wonder. In Rusland, waar het Hebreeuwsch toch niet de levende landstaal is, kwam hij tot een hartstochtelijk levend Hebreeuwsch Dichterschap. Hij wordt hier door de geborenen des Lands innig vereerd. Allen betuigen om het zeerst dat zijn Hebreeuwsch wonder is van rijkdom, schoonheid, eenvoud en zuiverheid. Jabotinsky heeft enkele gedichten in het Engelsch vertaald, waarvan het meest aangrijpende geschreven na de eerste progroms in Kischenef. Hij verdeelt het leven en het werk van Bialik in vier getijden. Hij toont ons aan, dat deze vier getijden evenwijdig loopen met vier getijden in het leven van de Russische Joden, Hij vraagt: ‘toevallig’? En ik antwoord hem, in mijn hart, dat luistert: ‘Neen, mijn goede, begaafde Vriend, zeker niet toevallig. Zoudt gij niet weten, dat de getijden des Dichters altijd en overal de getijden van zijn Volk zijn? Onze Dichter, Albert Verwey, heeft het wel geweten, toen hij dit schreef': ‘Wat stoffelijk en geestelijk de Volken beleven, beleven het sterkst in den geest, de Dichters’. En nog een andermaal komt Jabotinsky naar deze gedachte terug: na de progroms van Kischenef vaart er een geest van verzet door de gedichten van Bialik en er vaart een verzet door de jonge Russische Joden. Men laat de progroms niet meer lijdzaam over zich heengaan. En dan vraagt Jabotinsky: ‘Zijn de gedichten van Bialik oorzaak of gevolg van dien geest van verzet?’ De redenaar zelf beantwoordt die vraag niet. Maar ik antwoord wéér in mijn hart, dat luistert. Wij zullen van den voortreffelijken, veelzijdigen redenaar Jabotinsky niet vragen, dat hij zich verdiepe in de wijsbegeerte van de geschiedenis. Zoo min als hij van mij zal vragen, dat ik een voortreffelijk en veelzijdig redenaar zal zijn. Maar de vraag, die hij stelde, is de hoofdvraag van de geschiedenis-philosophie. Zooals onbereikbaar gegeven, beleven wij de continue werkelijkheid. Onze beschouwing dringt daarin door met verschillende puntverzamelingen. Determinisme en Indeterminisme zijn namen voor zulke puntverzamelingen. Geschiedenis-schrijven is stelselmatig onvolledig zijn. Bialik en Rusland zijn namen van continue gegevens, die wij met onze concrete punten nooit uitputten. Niemand weet, of de ondoordringbare sectoren niet juist de wezenlijke zijn. Jabotinsky eindigt zijn lezing over Bialik met een peroratie ter eere van de Hebreeuwsche Taal. Hij meent, dat het Hebreeuwsch een levende taal is gebleven, omdat er in het Hebreeuwsch altijd en overal Dichters zijn geweest. Het Latijn is een doode taal, omdat er in het Latijn geen dichters waren. Nu glimlach ik toch even: Rémy de Gourmont, ‘Le Latin Mystique’. En gij glimlacht misschien ook, die dit leest, en denkt aan den Hoeufft-prijs voor Latijnsche dichtkunst. O, er valt veel te glimlachen. Wij danken Jabotinsky met een gul applaus. En generaal Storrs houdt nog een aardig kort speechje. Hij is het in alles met Jabotinsky eens. Alleen vindt hij, dat Jabotinsky de waarde van de poëzie voor het leven heeft onderschat. Ziet ge wel, dat wij een zeer bijzonderen gouverneur van Jerusalem hebben? III. Neen, het Leesmuseum is hier niet. Ook het Concertgebouw is hier niet. Maar er is de Bioscoop. Wij hebben ook een woord voor bioscoop. Namelijk Reienoa. Samengesteld uit twee woorden met de beteekenis: ‘zien’ en ‘bewegen’. In den Bioscoop houdt Jabotinsky een voordracht in het Hebreeuwsch over: ‘Het Legioen en de Opbouw van het Land’. Prijs: twee shilling. Ten voordeele van het Joodsche Militaire Tehuis. De toegangskaarten zijn natuurlijk in het Hebreeuwsch. En het is stamp-, stampvol. Allemaal Joden, omdat het toch in het Hebreeuwsch is. In de eerste plaats zet Jabotinsky uiteen, welke beginselen geleid hebben tot de vorming van het Joodsche legioen: opoffering en zelfverloochening, vaderlandsliefde, grondslag voor een politie-militie in tijd van vrede, gewennen aan een hard, eentonig leven, als dat noodig is. Welnu, volgens al deze beginselen zal de opbouw van het land in de eerste jaren moeten plaats hebben. Er is geen sprake van, dat we van jaar tot jaar een beperkt aantal immigranten kunnen toelaten. En het land sluiten voor de rest. Uit Polen, Galicië en andere landen zal de drang van de Joden te groot worden. Ze zullen geen ander thuis vinden dan in het eigen land. De kolonisatie zal snel moeten gaan. Wat wij in de eerste jaren in Palestina noodig hebben, dat is discipline, militarisme, zelfverloochening, blinde gehoorzaamheid, verlies van iedere persoonlijkheid. Totdat wij met onze eigen handen de voorwaarden hebben geschapen voor een langzamer kolonisatie. Het Joodsche legioen is dus niet iets alleen voor den afgeloopen oorlogstijd. Neen, de kolonisatie is niet anders dan voortzetting van het legioen in het groot. En dan eindigt Jabotinsky met een heel mooie en heel toegejuichte peroratie. Namenlijk deze, dat het thans geen tijd voor peroraties is, maar voor arbeid, zwaren, toegewijden arbeid. Nietwaar, het is alles heel mooi? Maar als de leiders van de Nederlandsche Zionisten dit lezen, Nehemiah de Lieme en prof. Ornstein, dan slaan zij zeker hun handen van verbazing in elkander. Ze zullen misschien wel denken, dat ik heb misverstaan. Geen sprake van! Ten eerste spreekt Jabotinsky buitengewoon duidelijk en eenvoudig. En ten tweede is er voor den kolonel Waters Taylor een officieel verslag gemaakt, waarvan ik copie heb. Maar 't is wonderlijk: Jabotinsky, de man, die zich met trots ‘onafhankelijk Zionist’ noemde predikt ons het civiele militarisme. Een paar dagen later kom ik hem tegen op wandeling met dr. Keller, den Amerikaanschen Mizrachist. Ik dank hem voor de mooie les in het Hebreeuwsch. En verhaal hem als wederdienst iets van een vos en van een passie. ‘O’, zegt Jabotinsky, ‘u zult niet gemilitariseerd worden, en ik ook niet. Wij zijn uitzonderingen. Wij hebben onze eigen middelen van bestaan. Het militarisme geldt alleen voor hen, die door tusschenkomst en door middel van de Zionistische Organisatie zullen worden gekoloniseerd.’ En dat troost mij dan maar weer. IV. En vandaag ben ik dan voor het eerst naar de bibliotheek der Dominicanen gegaan. Ditmaal niet door een slaanden regen. Maar door een daverende zon. Van dag tot dag wachten wij den zoogenaamden laten regen, waarvan in Joodsche gebeden gesproken wordt. Het is wel bijna drie kwartier loopen naar het Klooster. Het ligt daar wel heerlijk in zijn hof besloten. Een mooi, donker paard graast aan een boom gebonden. Het klooster is wit. De lucht is blauw. De beide kleuren doen elkander geen genade. Mijn ogen schemeren en breken. De portier, in zijn vriendelijk habijt, herinnert zich mijner nog. Hij brengt mij bij den bibliothecaris. Wat significa is, weet de eerwaarde pater natuurlijk niet. Maar hij begrijpt na weinig woorden, dat mijn wetenschappelijk werk ligt op het grensgebied van Taal, Philosophie en Recht. Dezen eersten morgen zal ik mij alleen nog maar orienteeren. Hij brengt mij eerst in de boekenzaal. En dan in de tijdschriftenzaal. En ik zie het: Pater Lagrange is te bescheiden geweest. Er is hier heel veel. O, ik voel mij heel leeg, na deze drukke reis van twee maanden: Amsterdam-Jerusalem. En na al de moeiten van de eerste weken hier. Het is mij volstrekt onverschillig, wat ik lees, zooals het den uitgehongerde volstrekt onverschillig is, wat hij eet. Trouwens, binnen zekere grenzen, is het ook onverschillig wat ik lezen zal. Ik maak er toch mijn eigen gedachten en gevoelens van. Het is heel stil in de leeszaal. En ik lees maar zoo wat. Wonderlijk, zoo algemeen als de belangstelling van deze Katholieken is. In ‘Les nouvelles religieuses’ van Maart 1919 vind ik eene mededeeling over het Congres van de Engelsche Mizrachisten in Manchester, en een decreet betreffende de emancipatie der Roemeensche Joden. En dan blijft mijn aandacht gebonden door een opstel in de Revue Thomiste van 1914 ‘De la loi naturelle’. Voor den rechtskundigen significus komt natuurlijk signifische bearbeiding van het woord ‘wet’ in de allereerste plaats in aanmerking. De oorlog: men merkt hem hier. Veel tijdschriften breken af met 1914. Ze zijn niet meer verschenen. Of ze hebben Jerusalem niet meer bereikt. Toen de oorlogstoestand intrad tusschen Frankrijk en Turkije hebben de meeste monniken Palestina verlaten. De oorlog. Hij is tusschen het verleden en het heden als een geweldig breede en geweldig diepe afgrond: ‘Het vermogen tot rustig genieten, dat voor ons wel voor altijd achter den oorlog ligt,’ schreef een Hollandsche Dichter mij naar Jerusalem. Toch ben ik hier rustig. Ik denk hier dikwijls weder te komen. Er is hier Hibberts Journal, Revue des Idees, Revue des deux Mondes, De Leuvensche (helaas!) Thomistische Revue. Er zijn Joodsche tijdschriften. Ik hoop hier veel te doen. Tegen twaalven sluit de bibliotheek. Als ik wegga zijn de gangen zoel. Een heel oude Pater komt uit den tuin. Hij heeft wat zoete bloemen geplukt. En in den droom van die zoete bloemen gaat hij voort. Buiten is de hof. In het midden strakke zon. Omrand door schaduwende arkaden, tot den kloostermuur. Daarbuiten is de wreede, wijde, onrustige wereld. De weg naar de stad brandt wit en stijgt wreed van de Poort van Sechem af tot het Postkantoor. O, de wetenschap wordt hier duur betaald! Ongenadig slaat de zon over de wegen bij de Jaffapoort. Ik zie de nauwe straat van den Bazar als een bescherming. Het loopen valt hier zwaar. Dan de geheele binnenstad nog door, waar de voeten wankelen en breken over de kantige keien. Het huis is koel. Ik moet lang rusten. Ik denk aan de monniken wier wegen niet wijder gaan dan de muren van hun klooster. Hebben zij rust? Vinden zij troost in het Teeken van den Gekruisde? Mij drijft de onrust. In Jerusalem als in Amsterdam ben ik de diep-gekwelde mensch. In het Boek van mijne Kwatrijnen krijgen de Dominicanen dit: ‘Weer bevangt mij de stilte van hun Klooster Gangen en zalen zoel van 't Heilig Huis, Waarom vind ik geen troost bij hunnen Trooster? Overal gast en nergens thuis. Nr 23 Stemmingen en verwachtingen26-4 1919 A., 5 De vredesconferentie maakt het nu wel lang met ons, heel lang met ons. Hoevele weken is het al geleden sinds den aanslag op den Minister Clemenceau! Toen lazen we in de dagbladen, dat de Conferentie tijdelijk de behandeling van de groote quaesties staken zou. En zou overgaan tot de kleine quaesties: Sleeswijk, Marokko, Palestina. Het Heilig Land eene kleine quaestie? Maar die voor het Joodsche Volk toch alles is. En nu wachten wij hier, wachten wij hier. Wij hebben gelezen, dat afgevaardigden van de Zionistische Wereldorganisatie gehoord zijn door den Raad van Tien. Daarna niets. Dagbladen verschijnen hier niet. We krijgen ze uit Egypte. Maar door de spoorwegstaking in Egypte, waarvan ge zeker in Holland gehoord hebt, krijgen we de dagbladen ook niet. En het Handelsblad? Ach, dat is voor mij het verre geworden, het wondere. Vroeger (is 't mogelijk?) kwam het vanzelf in mijn Amsterdamsche brievenbus. Stel u voor: tweemaal daags, des morgens en des avonds. Ik kende den slag van den stap van den bezorger door de stille ochtendstraat. De zomeravonden gaf hij mij de krant door mijn open venster. En als de krant een dag eens niet kwam! Dan werd de administratie opgebeld. Weesgegroet, gij administratie, die verrijst. O, dat ik u eens opbellen kon. Af en toe, een welkom wonder, verdwaalt een Handelsblad in mijn postbox. De schooiertjes vóór het postantoor zijn rijk met den postzegel. En dan gaat het blad bij Hollandsche vrienden rond. De Beweging, de Joodsche Wachter, de Groene Amsterdammer, (allemaal beloften van geregeld toezenden!) o, dat zijn heelemaal legenden geworden uit den Hollandschen oer-tijd. Bestaan die werkelijk? Zijn dat geen fantasieën van mijne jeugd-verbeelding? Ja, de Vredesconferentie maakt het lang met ons. Ten slotte worden we allen ongeduldig. De Stoutmoedigen en de Vreesachtigen. En daar hebt ge dan meteen de tegenstelling en niet alleen hier in Palestina. Er zijn ook hier Joden, die niets voor het Zionisme gevoelen. Ik laat de godsdienstige bezwaren nog daar. Deze Joden willen niet anders dan rustig en veilig leven. Werken en geld verdienen. Een Joodsch volk bestaat voor hen niet. Wel een Joodsche Godsdienst. Ze leven in een vaag onbestemd Messias-geloof. Ze vinden, dat de Zionisten gevaarlijke menschen zijn, die de Arabieren wakker maken tegen ons. Wij, die wel gelooven aan de toekomst van een Joodsch Volk, hebben eenige moeite in ons hart met deze Vreesachtigen. Ik heb met een van de Vreesachtigen gereisd, den eersten morgen in het Heilig Land, van Lud naar Jeruzalem. Hij voer hevig tegen Zionisten uit. Niettemin kocht hij toch sinaasappels en eieren voor mij. Een man met een doodgoed, maar doodzwak hart, waarin ter nauw het Joodsche Leven nog slaat. Hij heeft vreeselijke woorden gesproken; deze, ‘dat een Jood zich altijd en overal klein moet maken. Omdat hij toch altijd te dieper wordt neergeslagen, naarmate hij zich hooger heft.’ Welk een vrees om te Leven en te Sterven! Neen, dat is niet het lot, dat God voor Zijn Volk heeft bewaard. Dat kan niet zijn. Deze Vreesachtige, hij kwam van een handelsreis. Hij had goed geld verdiend. Hij ging nu naar huis, den Sabbat vieren in vrede, vroomheid en welstand. Hij verweet het den Zionisten, dat zij de Joden in Palestina zijn komen berooven van hun vrede, hun welstand. En ook van hun vroomheid. Daarvan is niets waar. Bovendien moet men niet alleen zien naar de zestigduizend Joden hier in Palestina. Maar men moet vragen naar de beteekenis van het Zionisme voor het geheele Jodendom. Meer dan twintigmaal zestigduizend. Deze Vreesachtige: hoe minder Joden er in Palestina komen, hoe liever het hem is. En als zij komen, laten zij stil komen, schuw, sluipend, één voor één. Meent hij het? Wat gevoelt hij dan, wanneer hij bidt: ‘De Albarmhartige doe ons opgericht naar ons Land wederkeeren’. De Vreesachtige: hij zegt, als wij land koopen, laten wij het niemand vertellen, zooals het Joodsch Nationaal Fonds doet. En nog veel beter: laten wij geen land koopen. Laten wij als stille kooplieden wonen in onze steden. Dan zullen de Arabieren ons niets doen. En wij zullen onbemerkt nog geld aan hen verdienen, omdat wij slimmer handelaars zijn. Bij al hun doen en laten hebben de Vreesachtigen maar één gedachte: de Arabieren niet te hinderen. Maar de Stoutmoedigen. En ik ben blij, dat ik tot hen behoor. Wij willen de Arabieren niet tarten. Wij willen hun geen onrecht doen. Wij willen hun niet het minste onrecht doen. Maar wij willen hen ook niet vreezen. En ons klein maken voor hen. Wij willen, dank zij den Albarmhartige, opgericht naar ons Land gaan. Wanneer men ons aanvalt, zullen wij ons verdedigen. Alle volken hebben hun bloed gegeven voor hun Land en voor hun Vrijheid. Wij zullen het, als het noodig is, ook doen. Eervol sterven is beter dan eerloos leven. Wij hebben het jaar in, jaar uit gepredikt: ‘Het Zionisme streeft naar een publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats voor het Joodsche Volk in Palestina.’ Wat dat precies beteekent, weet niemand. Maar ieder weet, dat het iets meer beteekent, dan dat wij gewoon onderdanen zullen zijn van een Palestijnsch of Syrisch bewind. Trouwens, ik ben overtuigd, dat het tot geen botsing tusschen Arabieren en Joden komen zal, zoolang de Engelsche Regeering het land bewaart. En de leiders der Arabieren zullen zelven wel zien, dat de komst van de Joden in het Land, ons allen ten goede komt. Vrees of Stoute Moed is ten slotte een vraag van aard en aanleg. Niemand kan den ander bewijzen, dat hij ongelijk heeft. Stel: er gebeurt iets, dan zegt de Vreesachtige: ‘Omdat gij hen hebt getart’. Maar de Stoutmoedige antwoordt: ‘Omdat gij u vreesachtig hebt betoond’. Of er gebeurt niets, wat ik stellig geloof, dan zegt de Vreesachtige: ‘Omdat wij alle uittarting hebben achterwege gelaten’. Maar de Stoutmoedige antwoordt: ‘Omdat wij ons niet vreesachtig hebben getoond’. Er kan hier in Jeruzalem op 't oogenblik niets gebeuren, of men brengt het in verband met de Arabieren. Bijvoorbeeld: een afgesproken schoolwandeling heeft niet plaats. Ziet ge wel: men wil de Arabieren niet tarten. Of een vergadering van onderwijzers gaat niet door. Of het jaarlijksche lentefeest in Rechoboth wordt afgelast. Wie zenuwen heeft, kan ze hier gebruiken! Een paar weken geleden bracht een Egyptisch blad de tijding, dat de Vredesconferentie beslist had en Palestina had gegeven aan de Joden. Groote ontroering. Iedereen had kunnen begrijpen, dat: ‘Palestina niet gegeven wordt aan de Joden’, zooals men een appel aan een kind geeft. Niemand, die de Arabieren onrechtmatig uitdrijven wil. Dan op een Zaterdagavond, niemand weet van waar, wordt stijf en strak beweerd, dat de Zionistische leiders een buitengewoon gunstig telegram hadden ontvangen. Uw zegsman had het wel niet gezien. Maar de zegsman van uw zegsman had het gezien. Er was geen woord van aan. Kranten hebben wij hier niet. Maar we hebben geruchten als muggen en muskieten. Verleden week hetzelfde. Progrom in Jaffa, Tiberias en Safed. Letterlijk niets gebeurd. In andere landen overdrijft men. Hier wordt gewoon gefantaseerd. In het groot en in het klein. Dat komt omdat er geen kranten zijn en er is geen werk. Zóó dwaas kan niemand het bedenken of er is altijd iemand dwaas genoeg om het te gelooven en verder te vertellen. Als alle praatjes waar waren, dan ging er 's avonds geen Arabier naar bed. Want dan hielden ze iederen nacht groote vergadering. Wanneer een paar Arabieren lui zitten te babbelen op dat lekkere zonnige muurtje bij de Jaffapoort, dan zeggen de Vreesachtigen: ‘Zie je wel, het programma wordt al opgemaakt. Kost ons den kop.’ 's Morgens voelen de Vreesachtigen 't eerst, of ze nog niet vermoord zijn. En er is geen veiliger stad dan Jeruzalem. 's Avonds laat loop ik door de verlaten nauwe straatjes van de Jaffapoort naar de Duitsche Plaats. En er is nooit iets gebeurd. En dezer dagen spreekt men nu weer heel druk over een demonstratie, die de Arabieren houden zullen, aanstaanden Zondag. Eerst heette het, dat de Regeering geen verlof zou geven. Maar vandaag weet iedereen weer, dat de Regeering het verlof reeds gegeven heeft. Maar de leiders worden aansprakelijk gesteld voor al wat er gebeuren mag. Zeker zal de stoet geopend worden met de Heilige Groene Vlag. Duizenden Arabieren uit het Transjordaansche zullen komen. Op hun stoute paarden. Ik mag lijden dat het waar is. Welk een schouwspel! O, de wegen, waarlangs de optocht gaan zal zijn al bekend. Men zal eerst naar den Mufti gaan. En dan naar het gouvernements-gebouw. En dan naar den Franschen Regeerings-commissaris. En naar den Italiaanschen. En naar den Spaanschen consul. Die hier thans de eenige consul is. Overal zullen petities worden overhandigd, zóó groot zegt uw zegsman. Hij kent ook de kwaliteit van de stof waarop, en van de inkt, waarmede geschreven is. De Vreesachtigen zeggen, dat de Joden dien dag hun winkels moeten sluiten. En de Stoutmoedigen zeggen, dat dit een schandelijke vernedering en kleinmoedigheid zou zijn. O, iedereen spreekt over de demonstratie! En het laatste nieuws is, dat er geen demonstratie zal zijn. Dus zal ook de stoet niet geopend worden met de Heilige Groene Vlag. En de duizenden Bedouinen zullen niet komen uit het Transjordaansche. Ieder man op een stout paard. In zijn prachtige kleeding. Gepiekt. Geen demonstratie dan. Maar omstreeks Paschen is er het Mohammedaansche Nebi Musa (= Profeet Mozes) feest. En wie weet, wat er dan gebeurt! Dat zijn nu de stemmingen en de verwachtingen, waarin wij leven. Vredesconferentie, heb medelijden met ons. Gij vergadert waarlijk al te lang. Laat ons weten, wat gij over ons besloten hebt. Opdat de Vreesachtigen en de Stoutmoedigen beiden zullen weten, waaraan ze zich te houden hebben. En opdat wij ons werk kunnen aanvangen voor Land en Volk en Stad. Nr 24 Gouverneur van Jeruzalem2-5 1919 A., 5 Ronald Storrs, gouverneur van Jeruzalem, brigade-generaal. O, neen, vergis U niet, hij is geen Hollandsche generaal, een oude heer, op den terugweg zijns levens. Die misschien een dertig, veertig jaar in de lagere rangen heeft gediend. En die nu niet veel anders meer van het leven verlangt dan rustige rust en zijn pensioen. Ronald Storrs, generaal, gouverneur van Jeruzalem. Het is heerlijk de Dichter van het Joodsche Lied te zijn. Maar toch... klinkt het niet trotsch als een gedicht: Ronald Storrs, generaal, gouverneur van Jeruzalem. Ik had te Caïro veel van hem gehoord. En ik heb een introductie voor hem. Hier te Jeruzalem, krijg ik er nog een bij. En ik ontmoet hem, eenen Woensdagmiddag in het klooster van de Dominicanen, waar zijn vriend, de oudheidkundige majoor Richmond, een voordracht hield over de muurmetselingen in de Omar-moskee. Ik zie hem - levendig, elegant. Heelemaal niet in het goud. En heelemaal geen provoost-geweldige. Dat hij een generaal is, zie ik alleen aan de twee zwaarden op zijn kraag. Ik word voorgesteld. Ik geef de beide introducties. En de generaal, de gouverneur van Jeruzalem, noodigt mij uit tot een onderhoud in zijn bureau. De lezing over de muurmetselingen in de Omar-moskee is heel belangrijk. Maar mijn blikken zijn niet af van den man, gouverneur van Jeruzalem. Mijn ziel en mijne zinnen beven. Luistert hij waarlijk naar de lezing van den majoor, zijn vriend? Of is zijn ziel verzonken in zijn Droom? Welk een Droom, welk een Daad, welk een Naam: Ronald Storrs, generaal, gouverneur van Jeruzalem. Des Vrijdags breng ik mijn bezoek. Een heete dag. De weg droog en wit. De paardjes draven stuivend naar het gouvernements-gebouw. Staan voor de poort, bewaakt door twee wachten. Voor de kamerdeur van den generaal, gouverneur van Jeruzalem een kerel van een wachter. In zijn donker khaki streng. Het hoofd omwonden met khaki tulband en een rood mutsje. Ik geef mijn kaartje. De prachtige strenge wachter brengt mij bij den kapitein-adjudant. En ik word binnengelaten. Dan beleef ik het: de dichter van Jeruzalem, die den militairen meester van Jeruzalem bezoek brengt. Ik geef mijn groet in het Engelsch. Hij groet terug in het Hebreeuwsch: ‘Schalom Adonie’, dat is: ‘Vrede, mijnheer’. Neen, hij is geen Hollandsche generaal. Hij is zeven en dertig jaar. Is men op zeven en dertig in Holland dikwijls majoor? Of altijd kapitein? Generaal Storrs is niet altijd in het leger geweest. Hij was werkzaam in het Ministerie van Buitenlandsche Zaken. Zijn eerste militaire betrekking was gouverneur van Jeruzalem, met den rang van kolonel. Ik vraag zijn meening over de Balfour-declaratie, bijzonder over de vage woorden: ‘national home’. Hoe verhouden de rechten van de Joden zich tot de belangen van de tegenwoordige Arabische bewoners? Ik heb deze formule gehoord: ons ideaal is ‘a Jewish state, and an Arabic community’. Ik vraag den generaal, of hij het daarmee eens is? Maar hij antwoordt: ‘Ik ben een soldaat, die de bevelen van mijn meerderen uitvoert.... de heer Balfour kan een verklaring van de Balfour-declaratie geven’. Ik begrijp, dat de generaal zich weinig kan uitlaten. Hij is in een zeer moeilijke positie. Ambtenaar van de Engelsche Regeering. Bestuurt Joden, Christenen en Arabieren, die volstrekt niet altijd één van zin zijn. En ook onder de Joden bestaan weder vele stroomingen. Hij kan mij dus ook geen meening geven over den arbeid van de Zionisten. Persoonlijk onderhoudt hij met hen de allerbeste betrekkingen. Toen hij tot gouverneur van Jeruzalem benoemd werd, heeft men in de Synagoge te Alexandrië een specialen dankdienst gehouden, dat een vriend der Joden tot gouverneur van Jeruzalem was benoemd. Met groote sympathie en waardeering spreekt hij over onzen landgenoot Siegfried Hoofiën. De heer Hoofiën was bij de bezetting van Jeruzalem een van de zeer weinige Joden, die goed Engelsch sprak. En vooral den eersten tijd heeft hij den generaal zeer goed geholpen. Generaal Storrs is ook voor gelijkstelling van de drie talen: Engelsch, Arabisch, Hebreeuwsch. Zijne proclamaties zijn in drie talen. Eveneens de opschriften aan de poort van zijn gouverneurs-gebouw. Hij laat mij zijn Hebreeuwsch stempel zien: R. Storrs. En daarom heen als randschrift: ‘Militair gouverneur van de Heilige Stad Jeruzalem 5679’. Hij heeft ook een Joodschen vice-president van den gemeenteraad benoemd. Met groote sympathie spreekt hij over het streven der Mizrachie. Zijn vader is geestelijke in de Anglikaansche kerk. Hij heeft zelf een zéér godsdienstige opvoeding gehad. En hij meent, dat er voor ons, Joden, geen betere grondslag voor eene opvoeding is, dan de Tora en de Overlevering. Ik vraag of hij een deputatie ontvangen kan van de orthodox Zionistische Rabbijnen te Jeruzalem? Hij zegt dadelijk: gaarne, zeer gaarne. En hij stelt een uur vast: Maandag twaalf uur. En dan draait hij ineens het gesprek om: ik heb hem nu zooveel gevraagd. Laat hij mij nu ook eens iets vragen: ‘Is Holland inderdaad zoo pro-Duitsch geweest, als men wel eens heeft gezegd?’ Ik spreek dat natuurlijk tegen. En ik probeer aan te toonen, hoe buitengewoon moeilijk de positie van het kabinet Cort van der Linden was. En wij spreken over dichtkunst. Ik heb het al gehoord, dat de generaal een buitengewoon kunstminnend man is. Hij speelt zeer goed piano en viool. En de dichters: boven alles stelt hij Shakespeare. Maar hij bewondert ook Dante, dien hij leest in het Italiaansch. En Homerus, dien hij leest in het Grieksch. En ik krijg een formidabel standje, wanneer ik zeg, dat ik geen Grieksch meer heb gelezen, sinds ik er niet meer toe verplicht was. Foei, - ben ik een dichter? Hij is ook in Holland geweest. Hij bewondert zeer de primitieve schilders: Van Eyck, Memlinc, Van der Weyden. Maar ook de lateren: Frans Hals. En die van onzen tijd: Josef Israëls. En dan scheiden wij tot Maandag. En heengaande naar huis, bedenk ik, dat deze generaal, die zegt, dat hij geen diplomaat is, eigenlijk maar heel, heel weinig heeft gezegd. Hij is zoo gesloten geweest als zijn plicht was. Voor het overige moet ik mijn licht bij anderen opsteken. En dan is wellicht het volgende niet zoo heel ver van de waarheid af: Generaal Storrs staat op het standpunt, dat zoolang de Vredesconferentie niets over Palestina heeft bepaald, hij niet verder kan gaan dan volkomen gelijkstelling van alle bewoners. Zeker heeft hij daarbij het beginsel der Haagsche Vredesconferentie op zijne hand, dat de bezetter in het bezette gebied recht en wet moet laten, gelijk zij waren. Daarentegen zouden vele Zionisten wel willen, dat er nu reeds geregeerd werd, alsof wij hadden een Joodschen Staat met een Arabische Gemeenschap daarin. Sommige Zionistische drijvers zeggen, dat Storrs meer op de hand is van de Arabieren dan van de Joden. Maar Arabische drijvers zeggen, dat hij meer is op de hand van de Joden dan van de Arabieren. Generaal Storrs zeide: ‘Zoolang alle drie geloofsgemeenschappen klagen is het zeker, dat er gerechtigheid gedaan wordt. Als één van hen ophield te klagen, dan zou de moeite eerst recht beginnen.’ Het is heel moeilijk dit alles wiskundig te bewijzen of te weerleggen. Maar ik zou zeggen: het kan een voortreffelijk volk als het onze niet moeilijk vallen de volle genegenheid te winnen van een voortreffelijk man als generaal Storrs. Het is ook geen misdaad voor de Arabieren meer genegenheid te hebben dan voor de Joden. De Arabische quaestie is er weer. Zij is er altijd. Ik heb het hart van den generaal niet gezien. Alleen zijn oogen. Hij heeft het recht zijn liefde te geven aan wien hij wil. Maar het is onze plicht onze goddelijke rechten te handhaven op Land en Stad, die wij nooit, nooit hebben opgegeven. De Arabische quaestie! Zij is niet zoo eenvoudig als de schrijvers en sprekers in Europa wel denken. Wij zitten er hier middenin. Ze is ons niet uit de gedachten en uit de droomen: dag en nacht en uur. Wij moeten thans voorzichtig zijn, rechtvaardig, geduldig, bescheiden. Vertrouwend op het inzicht van de leiders, die de loop der geschiedenis vanzelf heeft naar voren gebracht. Het Joodsche Volk beleeft thans moeilijke tijden. En de tijden, die komen, zullen niet minder moeilijk zijn. II. Maandag zal ik dan de Mizrachistische Rabbijnen aan generaal Storrs voorstellen. Hier zijn zeer vele Zionistische orthodoxe Rabbijnen. In het bestuur van de Mizrachieafdeeling zitten niet minder dan vier: R. Joseph Gerson Horowitz, voorzitter; R. Ben-Zion Koenka, R. Abraham Philosoph, en R. Joseph Bardas. Zij zijn alle zeer eerwaardige mannen, met fijne verstandige gezichten. Zij gaan heel eerwaardig in lange kaftans. En zij spreken een Hebreeuwsch, waarin wel iedere spreker een Dichter gelijkt. Zeker zullen zij een goeden indruk maken op den gouverneur. Beter dan de assimilanten, die vergeten, dat het Joodsche volk een Oostersch volk is. Gaan de assimilanten ook zoo eerwaardig in hun fraaie kaftans? Spreken zij ook een Hebreeuwsch, waarin elke spreker een Dichter gelijkt? Ik schrijf dus een briefje aan R. Ben-Zion Koenka, dat de generaal ons vijven des Maandags verwacht. Des Zaterdags ontmoet ik den Rabbijn, toevallig op de wandeling in de Bokhara-buurt. Zeker zullen zij gaarne gaan. De andere Rabbijnen zijn reeds verwittigd. Ze zullen 's morgens samenkomen in mijn hotel. En afspreken, wat er zal worden gezegd. R. Joseph Gerson Horowitz zal spreken. Des Maandags om tien uur komen zij al, heel eerwaardig in hunne kaftans. Met de fijne scherpzinnige gezichten, verteederd door de jarenlange studie van Tora en Talmud. En in wat hier wel heel, heel weidsch ‘de salon’ van het hotel heet, spreken zij samen in dat mooie Hebreeuwsch, waarin iedere spreker wel een gezegend Dichter gelijkt. Wat te zeggen en wat niet te zeggen. En dan gaan wij op pad. Vier eerwaarde Rabbijnen met een stommeling, die zijn leven verknoeid heeft. Wij wandelen in den zaligen zonneschijn tot de Jaffapoort. En daar nemen wij twee rijtuigen met twee Joodsche koetsiers. De paardjes draven weer stuivend over de witte droge wegen naar het gouvernementsgebouw, vroeger een Duitsch hospitaal. En om twaalf uur precies, met de nauwkeurigheid die des konings is, worden wij binnen gelaten. Ik zeg de statige namen van de vier eerwaarde Rabbijnen. De generaal groet in het Hebreeuwsch. De Rabbijnen zitten gevieren vóór het bureau van den generaal. Hij zit er achter. Ik sta. Moet vertalen: Hebreeuwsch-Engelsch en Engelsch-Hebreeuwsch. R. Horowitz spreekt eerst enkele woorden van dank tot de Engelsche Regeering, die zich bereid heeft verklaard tot bevrediging van de nationale gedachte der Joden. De generaal antwoordt, dat de Engelsche Regeering alle rechtmatige verwachtingen der Joden bevredigen zal. En dan zet R. Horowitz het standpunt der Mizrachie uiteen. Ze willen ook een publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats voor het Joodsch Volk in Palestina. Maar alleen op den grondslag van Tora en Traditie. De generaal antwoordt, dat naar zijne meening dit ook voor het Joodsche Volk het beste is. Een volk, dat zijn nationalen godsdienst kwijt raakt, is reeds half verloren. Twee grondslagen heeft het Joodsche volk noodig: het nationale bewustzijn en het volksbewustzijn. En als wij scheiden, spreekt de generaal zijn laatste woorden van dank en groet in het Hebreeuwsch. Hij geleidt ons tot zijn deur. En hij staat in de houding, eerbiedig en trotsch, wanneer de Rabbijnen naar buiten gaan. Zeer eerwaardig in hun kaftans, met hun fijne verstandige gezichten, verteederd door de studie van Tora en Talmud. III. En eenige dagen later kom ik hem weer tegen, in het Hart van Zion. Zonder opschik of opzicht. Alleen met den majoor Richmond en een burger. Wat is zijn Droom, terwijl hij hier door Zion gaat: Ronald Storrs, generaal, gouverneur van Jeruzalem? Zeven en dertig jaar. Met heel een leven voor zich. Welke Daden zullen opbloeien uit zijne Droomen? En als ik groet, dan geeft hij groet terug in het Hebreeuwsch: ‘Schalom Adonie’. Dan thuis komend geef ik den generaal Storrs zijn kwatrijn in de verzameling kwatrijnen, die ik begon sinds ik afreisde: Generaal Storrs, die in uw sterke handen Het Lot van 't Heilig Jeruzalem houdt, Blijve uw naam gezegend in alle landen, Waar ons Volk op uw wijs beleid vertrouwt. Nr 25 Engeland - Frankrijk - Palestina3-5 1919 A., 5 Ik hoop, dat dit artikel komen mag als mosterd na den maaltijd. De Vredesconferentie werkt wel langzaam, werkt wel heel, heel langzaam. Maar toch, wanneer dit artikel in Holland aankomt, dan hoop ik, dat de Vredesconferentie toch zal hebben beslist over de beteekenis van de zeer vage woorden, die tot heden gebruikt waren ter aanduiding van de rechten en de belangen der Joden betrekkelijk Palestina, in verband met de belangen der andere bewoners. Dan zullen, hoop ik, ook vastgesteld zijn de grenzen met Syrië en Arabië op zulk eene wijze, dat voor ons Joden de mogelijkheid open is van een sterk, krachtig volksbestaan. Engeland-Frankrijk-Palestina: toen ik ongeveer half Januari te Parijs was, werd het mij van alle kanten verzekerd: er is maar één punt van oneenigheid tusschen Engeland en Frankrijk. En dat is Syrië en Palestina. Men ried mij aan deze quaesties nader te Jerusalem te onderzoeken. Ik heb hier een onderhoud gehad met den heer P. Durieu, die jaren lang consulair ambtenaar in Syrië en Palestina is geweest. Thans heeft alleen Spanje hier een consul, die alle regeeringen vertegenwoordigt. Want eerst zijn de geallieerde consuls uitgedreven. En later de centralen. De Nederlandsche vice-consul was een Duitsch medicus. Daar hij oud en zwak is, hebben de Engelschen hem hier te Jerusalem gelaten. Maar als Nederlandsch consul kon hij niet blijven fungeeren. En heeft hij uiteraard nooit heel veel gepresteerd. Het is te hopen, dat in het Joodsche Palestina zoo veel mogelijk Joodsche Nederlanders met de consulaten worden belast. Waarom is bijvoorbeeld een voortreffelijk man als Siegfried Hoofiën niet Nederlandsch consul te Jaffa? Laat Nederland nu niet met de nachtschuit komen of domme dingen doen! Ik weet wel, dat men bij benoemingen niet letten moet op godsdienst. Maar zoo goed als men een katholiek benoemt en zeker geen Jood tot burgemeester van Maastricht en ook geen Jood tot burgemeester van Ommen, zóó goed kan men bij gelijke bekwaamheden Nederlandsche Joden benoemen tot consuls in Palestina. Maar ik wil niet afdwalen. Monsieur Durieu is thans hier als ‘délégué du Haut Commissariat de France en Palestine’. Gelijk te verwachten was heeft M. Durieu mij niet veel gezegd over de netelige quaesties tusschen Engeland en Frankrijk. Een zekeren algemeenen indruk heb ik natuurlijk wel gekregen. Maar de feiten, die ik hier mededeel zijn niet voor rekening van M. Durieu. Wie den ‘Temps’ geregeld leest, kan het Fransche standpunt leeren kennen. Bijzonder uit het nummer van 11 Februari. Het Fransche standpunt is dit: Frankrijk heeft den Joden beloften gedaan ten opzichte van Palestina en zal die beloften houden. Frankrijk zal voor de Joden alles doen, wat het kan. Maar de rechten en belangen van Frankrijk moeten erkend blijven. Evenals de rechten en belangen van de Christenen en Mohammedanen in Syrië en Palestina, als wier natuurlijke en historische beschermer Frankrijk zich beschouwt. Men heeft in Joodsche kringen wel eens de vraag gesteld, waarom de pro-Zionistische beloften zijn gegeven door Engeland en niet door Frankrijk. Frankrijk heeft zich daar eerst zeer weifelend bij aangesloten. De Engelsche politiek is meer pro-Joodsch dan de Fransche. Van Fransche zijde is nu beweerd dat men de Mohammedaansche Fransche onderdanen niet ontstemmen wilde. Maar Engeland dan, dat veel meer Mohammedaansche onderdanen heeft? Wel, - ik zelf heb Frankrijk altijd zeer liefgehad. En ik heb dat indertijd in de Revue de Hollande gaarne getuigd. Maar de politiek van Engeland is veel meer pro-Joodsch geweest. En natuurlijk heeft Engeland daarmee veel van onze liefde gewonnen. Frankrijk meende en meent nog historische rechten te hebben op Syrië en Palestina. Zij hebben altijd tot de Fransche invloedsfeer behoord. Zeker heeft Engeland Palestina veroverd. Maar dat geeft Engeland geen enkel recht. Want Engeland heeft dat alleen kunnen doen, doordat Frankrijk heeft toegestaan, dat Engelsche troepen uit Macedonië werden weggenomen. Als het recht van verovering gold, zou Frankrijk geheel Macedonië kunnen houden. Ik heb uit dagbladen en gesprekken den indruk gekregen, dat Frankrijk veeleischend wordt, nu het gevaar is geweken. Een formule: ‘Wij hebben niet het pan-germanisme bestreden, om het pan-brittanisme te krijgen’. Engeland krijgt invloed in gewezen Duitsche koloniën, Mesopotamië, Arabië en Perzië. Frankrijk wil invloed in Syrië en Palestina. Krijgt het dien niet, dan zal het dit gevoelen als een nieuw Fashoda. In weerwil bijvoorbeeld van mogelijke compensaties ten koste van Duitschland. Men beweert van Fransche zijde, dat een tractaat bestond tusschen Frankrijk en Engeland, waarbij de beide landen afzagen van hunne rechten op Palestina ten gunste van een neutrale derde. Als zoodanig is genoemd Amerika, toen nog neutraal. België als compensatie voor het geleden leed, en ook Holland, dat sinds verscheidene eeuwen een pro-Joodsche politiek heeft gevoerd. Ook tegen een volkomen onafhankelijken Joodschen Staat was Frankrijk niet. Maar wel tegen een Engelsch protectoraat. Het is juist een grief van Frankrijk tegen Engeland, dat Engeland door de Zionisten vooruit te schuiven toch probeert zich in Palestina te handhaven. En het is een grief van Frankrijk tegen dr. Weizmann, dat hij zich gedraagt als een Engelsch agent. Bijv. er is een bekend boek; ‘Le Sionisme politique et son fondateur’ van Baruch Hagani. Op blz. 235 een citaat van dr. Weizmann. Hij betoogt daar, dat een onafhankelijke Joodsche staat thans nog niet mogelijk is. Deze kan eerst worden bereikt door vele phasen heen, waarvan er één is: een Engelsch protectoraat. Door zulke uitingen is Frankrijk gekwetst geworden. Men verzekert, dat Weizmann den volstrekt onafhankelijken Joodschen Staat zou hebben gekregen, wanneer hij er op den juisten tijd, gesteund door Frankrijk, op had aangedrongen. Maar zij, die de geschiedenis van het Zionisme kennen, weten, dat Weizmann steeds de man is geweest van de pénétration pacifique. Hij meent, dat geen land ooit gegeven wordt aan een volk, dat dat land niet bewoont. Zangwill is de maximalist. Hij vraagt een vrij en onafhankelijk Palestina voor de Joden. De lezers van de ‘Jewish Chronicle’ kennen beide meeningen uit vele opstellen. Het is natuurlijk onmogelijk te zeggen, wie gelijk heeft. De meening van Zangwill is trotscher, hartstochtelijker. Weizmann is de man, die weinig waagt, maar daardoor ook minder wint. Het is natuurlijk niet mogelijk te weten, wat er gebeurd zou zijn, wanneer Weizmann te zijner tijd wel had aangedrongen op een geheel onafhankelijken Joodschen Staat. Misschien had hij er de genegenheid van Frankrijk mede gewonnen en de genegenheid van Engeland mede verspeeld. Mijn gevoel is vóór de meening van Zangwill. Mijn verstand is vóór de meening van Weizmann. Dikwijls in de stille nachten van Jerusalem denk ik over het Wezen van de Geschiedenis. Waarom is de philosophie der Geschiedenis een verwaarloosde wetenschap? Weizmann, Zangwill, Frankrijk, Engeland, dat zijn allemaal woorden. Discrete puntverzamelingen, waardoor de continue Werkelijkheid niet wordt uitgeput. Jan Prins zegt dat ongeveer zoo: ‘Wat ons beweegt, blijft altijd wel verborgen, Maar 't leven gaat gelijk het wezen moet, Vanzelf geworden en vanzelven goed.’ Frankrijk - Engeland - Palestina: hoe zullen de grenzen van ons land zijn? Ook hier bestaan rivaliteiten, waarvan het nadeel het Joodsche Volk het meest treffen zou. De vraag is niet, welke streken thans een overwegende Joodsche bevolking hebben. Maar welke streken noodig zijn om aan het Joodsche volk binnen historische grenzen de mogelijkheid te geven van een mild volksbestaan. Zeker is op het oogenblik het aantal Joden in Palestina gering, vergeleken met het aantal Arabieren. Misschien één tegen tien. Maar dat is de zaak niet. Palestina behoort niet aan het handjevol Joden, dat er thans woont, maar aan al de Joden van de wereld. Dertien, veertien millioen. En dan staan wij tegenover de Arabieren als twintig tegen één. Bovendien is er nog iets heiligers dan het aantal. Syrië: ook hier zijn Frankrijk en Engeland het niet eens. ‘Les alliés,’ zei een Franschsprekende Arabier grijnzend: ‘u zult les mésalliés bedoelen’. Zeker is dit: in sommige opzichten overtreft Frankrijk Engeland. Maar in andere opzichten overtreft Engeland Frankrijk. Van die laatste opzichten is wellicht koloniseeren en administreeren er een. Misschien wordt Syrië thans minder goed geadministreerd dan Palestina. Misschien ook heeft Frankrijk de genegenheid van de ingeboren Syrische bevolking niet geheel kunnen winnen. Wie krijgt daarvan de schuld? Engeland. De Franschen beweren, dat Engeland Palestina wil houden door middel van de Zionisten. En Syrië door middel van den Emir Faisal, den zoon van den Koning van Hedjaz. Heel de Syrische pers zou dan door Engeland betaald worden. Les alliés - les mésalliés. De Koning van Hedjaz, ci-devant cherif van Mekka, heeft twee afgevaardigden ter vredesconferentie. En Engeland zou hem steunen. Natuurlijk komt dit alles wel tot oplossing. Hopen wij vóór dezen brief (mosterd na den maaltijd) u bereikt. Frankrijk zal zich wel schikken in een Joodschen Palestinastaat onder Engelsch protectoraat. Let maar eens op, hoe in alle telegrammen uit Parijs de nadruk wordt gelegd op de goede gezindheid van Frankrijk om tot deze oplossing mede te werken. Wanneer men bedenkt, uit welke gevaren Frankrijk gered is door Engeland en door Amerika, dan moet men het onbillijk vinden (ofschoon wel weer aardig gezegd!) wanneer Franschen beweren, dat zij den oorlog hebben gewonnen, maar den vrede hebben verloren. Frankrijk - Engeland - Palestina: al deze kleine machtelooze woorden schrijf ik voor u, op het balkon van ons huis, dat gezegd wordt het mooiste uitzicht te hebben van heel Jeruzalem. Het is late avond. Gisteren was het volle Maan. Maar vandaag ook is de maan nog zilver en zuiver. Alles lijkt dichtbij. Het dorp Silouan in het dal voor het huis. En de Olijfberg met Duitsche stichtingen op den top. Thans Engelsch Hoofdkwartier. Morgenochtend moet ik er heen voor een onderhoud met den Chief Administrator Generaal Sir Arthur Money. De wegen liggen als buiten in het maanlicht. De verre berg als een speelgoedding tusschen de wegen geblokt. De Olijfberg is ons niet in de eerste plaats heilig. Maar toch gedenken wij eerbiedig de plaatsen, die anderen heilig zijn. Zooveel eeuwen! Blijf nu droomen, dwaze zwerver, in het maangetij zoo zilver en zoo zuiver. En bezin u nog eens op uw woorden: Frankrijk, Engeland, Palestina, Syrië, Weizmann, Zangwill, Emir Faisal, Koning van Hedjaz. Het is toch alles niets, niets, niets. Nr 26 Uit het Beloofde Land(1) De jonge priester; (2) Een geleerd verzamelaar: 6-5 1919 A., 5 (Onder de Streep) O, neen, dit wordt geen psychologische roman onder de Streep. Het wordt geen gedicht. Het zijn postzegels. Wij hebben hier een post, een postkantoor. Af en toe krijg ik zelfs een Handelsblad. Maar er is geen postbezorging Men gaat zijn brieven afhalen. Brievenbussen in de stad hebben wij ook nog niet. Men brengt zijn schatten naar het kantoor. Op de steenen stoepen zitten de schooiertjes. En zij wachten op postzegels. Iedereen, die er uitziet als een vreemdeling, en die een postbox heeft opengemaakt, wordt bestormd. Hollandsche postzegels doen opgeld. Jammer voor de schooiertjes en voor mij, dat de courant zoo ongeregeld komt. Maar vandaag was er een aangeteekende brief. Met zoo een mooien Hollandschen postzegel er op. Wien zal ik hem geven? Iedereen dringt, iedereen vraagt. Ook de Arabische schooiertjes. Gaarne zou ik een Arabisch jongetje het mooie zegeltje geven, om te toonen, dat de Arabische quaestie buiten de postzegels om gaat. En ik twijfel: ja, ik zal hem geven aan dien kleinen Arabier met dat mooie rood fezje op zijn lachenden kop. Maar uit de heele schreeuwend bende roept er één: ‘Annie Cahen’, dat is: ‘Ik ben uit den Priesterstam’. Ja, Arabiertje, dat is een argument, waar gij niet tegen op kunt met uw mooie roode fezje op uw lachenden kop. En de jonge priester met het mooie zegeltje gaat triumfantelijk door de Jericho-straat. In de Bazar komt hij mij tegen. Ik herken hem niet. Maar hij herkent mij. Omdat zijn belang bij de ontmoeting grooter dan het mijne is. Hij spreekt Hebreeuwsch: ‘Heeft Mijnheer ook een postzegel voor mij?’ Ik moet even mijn geest verplaatsen van den Bazar naar het Postkantoor. Maar dan weet ik het ook dadelijk: hij is een van de woeste verzamelaars. Helaas: de kranten zijn weer niet gekomen. En Hollandsche postzegels heb ik dus niet. Maar in Holland zijn ook kleine woeste verzamelaars. Ik heb nog een enveloppe vol uit Egypte. Mooie lange van de Olympische spelen. En groote van Soedan met een kameelruiter er op. Er zijn zeker wel dubbelen in de enveloppe die ik hem geven zal. Neen, zijn aardrijkskunde is onvoldoende. Van Griekenland, dat toch zulke mooie postzegels heeft, daarvan heeft hij nooit gehoord. Ik zeg hem den naam van Griekenland in alle talen, waarmede men mij voor en na gekweld heeft. Eindelijk weet hij het. Of hij doet alsof. Dat zou nog zoo dom niet zijn. Dat doen volwassenen hun heele leven. Van Holland weet hij niet. Amsterdam? Nooit van gehoord. Hij is toch dertien jaar. Nu, zeg ik dan een beetje smalend: ‘jij bent ook een domme jongen.’ Maar, o, wat heb daar een spijt van. Hij ziet mij aan met een hartstochtelijk verwijt in zijn open, Joodsche oogen. En hij zegt mij met een trots, die doordringt: ‘Ik ben heelemaal geen domme jongen. Ik ken al Talmud.’ Neen, gezegende kerel, jij bent geen domme jongen. Maar ik ben weer een stommeling geweest. Nr 27 Gouverneur van Palestina6-5 1919 A., 6 Neen, Jeruzalem is niet een deel van Palestina. Maar Palestina is een deel van Jeruzalem. De stad overstraalt, overheerscht alles. Ik kan er niet toe komen de stad te verlaten en naar Jaffa te gaan. Ofschoon verschillende belangen mij naar Jaffa drijven. Zeker zal ik hier wel blijven tot het Paaschfeest. Jeruzalem overheerscht heel Palestina. Het is misschien voorzichtig van de Zionistische Commissie, dat zij zich in Jaffa heeft gevestigd. Maar vestiging te Jeruzalem ware beter geweest. Jeruzalem heerscht. De gouverneur van Palestina is de chef van den gouverneur van Jeruzalem. En toch zie ik meer tegen den gouverneur van Jeruzalem op. Gisteren heb ik den gouverneur van Palestina mijn bezoek gebracht: Generaal Sir Arthur Money. Zijn officieele titel is: Chief Administrator van de O.E.T. Dat is: Occupied Enemy's Territory. Generaal Storrs heeft telefonisch belet gevraagd. Maak u geen illusies. Wij, gewone onnoozelen, hebben geen telefoon in Jeruzalem. Wel een bioscoop. Maar een aantal Engelsche Regeeringsgebouwen zijn onderling telefonisch verbonden. Generaal Money zal mij gaarne ontvangen, den volgenden ochtend, kwart na elven. Ik ken hem van aanzien wel. Hij heeft zijn kwartier op den Olijfberg in de Augusta Victoria Stichting. Hij woont daar ook. Veel minder dan generaal Storrs neemt hij aan het publieke leven deel. Een beroepsofficier. Hoog van gestalte. Mager. Een echte, zeer voorname Engelschman. Niet minder hoog in aanzien dan de generaal Storrs. Maar wel minder bekend en populair. Ik zal er dus morgen heen gaan. En 's avonds zit ik weer uit te staren, van het balcon van ons huis. Over de dorpshuizen van Silouan heen. Over de bergen en de dalen tot den Olijfberg. Daar staat de Augusta Victoria-stichting, stout en breed in het open maanlicht. De hooge toren. Op den Hemelvaartsdag van het jaar 1910 is het Huis ingewijd door Prins Eitel Friedrich van Pruisen, Grootmeester van de Pruisische Johanniterorde. Nietwaar? We zijn nog geen negen onnoozele jaren later: Augusta Victoria, Amerongen, Pruisen, Eitel Friedrich. Soms krijg ik hier in Jeruzalem een Hollandsche courant. En ik herinner mij gelezen te hebben, dat Prins Eitel Friedrich, of dan een andere Prins, zich eene broodwinning heeft gezocht in een automobielwinkel. Van den Olijfberg tot den autohandel. O, ik ben nooit Duitsch gezind geweest. Maar dit is toch van een droefheid, die aangrijpt. Het is de droefheid van den wind in den voorhof van het Russische Gezantschap, Rue de Grenelle, Parijs. Wij, in het Oosten leven niet in feiten, maar in gevoelens. De val van de Hohenzollerns is onze neerval. Het machtelooze. De worsteling tegen de Eeuwigheid en tegen den Tijd. De Pyramiden. Er is nu een spoorwegstaking in Egypte. Alles dwaas en onwaarschijnlijk. En boven alle menschelijke dwaasheid uit, de Maan, de mooie milde Maan. Die geen verscholen hoekje van berg en dal onbezocht laat. Den volgenden ochtend op weg. 't Is zoo eenvoudig nog niet. De Olijfberg lijkt wel dichtbij. Maar in deze wonderlijke hemelsfeer lijkt alles dichtbij. Ik zal met een rijtuig gaan. Maar (o, gij verwende Amsterdammer) in de binnenstad, waar ik woon, kan geen rijtuig komen. Daarvoor zijn de straten veel te nauw. Bovendien dalen en stijgen ze met straattrappen, die een rijtuig niet af kan en zeker niet opkan. Ik loop dus van de Duitsche Plaats (ja, daar woon ik. Maar wat is een naam?) naar de Jaffapoort. Door de Jodenbreestraat, door den Bazaar, langs het Specerijenstraatje. En bij de Jaffapoort een rijtuig. Ik neem een Joodschen koetsier. Dat heeft niets te maken met de Arabische quaestie. De zaak is eenvoudig deze, dat ik in het Hebreeuwsch wel, maar in het Arabisch niet afdingen kan. En zonder afdingen kan men in Jeruzalem niet leven. Hij vraagt een half Pond. Is hij wijs? Houdt hij mij voor een ezel? Meent hij, dat ik nooit eerder naar den Olijfberg ben gereden? Hij zucht: veertig piaster dan. Dat is het tarief door den Gouverneur vastgesteld. We worden het eens voor vijf-en-dertig. Voor dertig had hij het ook gedaan. Maar ik geef vijf-en-dertig, omdat hij misschien lang wachten moet. Op weg. De buitenstad door. De buitenstad uit. De wegen zonnig en wit. We zijn nog in den regentijd. In een laten regentijd zijn wij. Al mijn Joodsche vrienden kennen deze woorden: ‘En Ik zal uw land op tijd regen geven, vroegen en laten regen.’ We wachten nu op den laten regen. Maar hij komt niet. Het is een open rijtuigje met de kap opgezet. Het landschap is vóór de kap, als een schilderij in een lijst. Een schilderij, die altijd verandert en toch altijd dezelfde is: zon, witte wegen, het landschap. Beneden bouwt de stad in het dal. We stijgen. We stijgen heel langzaam stappend. Ik zou even vlug kunnen loopen. Dat gaat niet. De generaal wacht. ‘Dierbare,’ zeg ik dus tegen den koetsier: ‘zouden die twee paarden niet een tikje steviger kunnen aanstappen?’ ‘Neen,’ zegt de koetsier: ‘het zijn de twee eenige paarden, die ik heb, en wie haast heeft, moet maar vroeger op weg gaan.’ Nietwaar? En dan zijn er nog menschen, die beweren, dat het leven niet heel eenvoudig is. Ik troost mij dus weer met het landschap. Links de Doode Zee. Zij lijkt dichtbij. Dadelijk achter deze dalende heuvelen. Men zou denken, dat men er wel een steen in gooien kan. Maar 't is niet zoo. Het is langs de kronkelende wegen wel een uur of zes rijden. En wanneer de weg recht was, zou het nog een uur of drie zijn. Maar de lucht is hier zoo wijd en hel. Nu begrijpen wij ook, dat Mozes het geheele land van één berg kon zien. Wij hebben, domme jongens die wij vroeger waren, altijd gezegd: dat kan niet. Maar hier komt alles precies uit. Mijn Joodsche vrienden kennen wel den regel uit de gebeden: ‘Hij, die den wind laat waaien en den regen laat dalen.’ Dat komt ook precies uit. Voor het regent, waait het altijd. Tenslotte komen de paarden dan toch waar ze allang hadden moeten zijn. We hebben trouwens nog lucifers gekocht onderweg, een sinaasappel en een praatje gemaakt. Nietwaar, wie haast heeft, moet maar vroeger op weg gaan? Ik loop den tuin door. De hal in. En de melancholie is er weer, Wie precies weten wil hoe deze Keizerin Augusta Victoria Stichting gebouwd is, kan het vragen te Amerongen. Of in een automobielzaak te Berlijn. Er zit een Arabisch jongetje als groom in een koel hoekje Engelsch te leeren. Het spijt mij, dat ik hem storen moet in de koelte en in de wijsheid. Maar ik vraag hem toch of hij mijn kaartje wil geven aan den dienst doenden luitenant. De luitenant heeft den Belgischen naam Carton de Wiart. Hij is bloedverwant van den Belgischen minister. Maar Engelschman. Alleen Engelschen kunnen officier in het Engelsche leger zijn. Behoudens uitzonderingen. Bijvoorbeeld Jabotinsky is luitenant en Russisch onderdaan. Wanneer twee Grieksche priesters weggaan word ik bij generaal Money binnengelaten. Hij is hooger in rang dan generaal Storrs. Toch ben ik niet zoo ontroerd. Omdat voor mijn gevoel de gouverneur van Jeruzalem hooger is dan de gouverneur van Palestina. Generaal Money begint het gesprek met enkele milde woorden. Ik zet door. De generaal is met verlof in Europa geweest en pas sinds eenige weken terug. Zeker heeft hij daar vele invloedrijke personen gesproken. Wat hebben zij gezegd? Wat hebben wij te hopen? Wat hebben wij te vreezen? Hij ziet mij aan, altijd met dien milden glimlach, waar men niet door henen komt. Denk ik waarlijk, dat hij op al die vragen antwoorden zal, nog wel wetend, dat het in een courant komt? En dan glimlach ik ook. Neen, ik denk dat hij antwoorden zal, wat de generaal Storrs antwoordde: wij zijn militairen in tijd van oorlog en wij voeren uit de bevelen, die ons gegeven worden. Juist, zegt de generaal Money, dat is een heel goed antwoord. En ik begrijp zelf wel, dat hij niet veel zeggen kan. Hoe dichter de beslissing van de vredesconferentie nadert, hoe zenuwachtiger de menschen hier worden. Ik zelf heb daar geen last van omdat ik mij niet kan voorstellen, dat ik te Jeruzalem woon en dat wij misschien spoedig zullen hebben, wat wij sinds eeuwen hebben gedroomd: een min of meer onafhankelijken Joodschen Staat. Van de week was hier in eens een groote ontroering: men hield stijf en strak vol, dat er een gelukkig en belangrijk telegram uit Europa gekomen was. De Joodsche Staat was er. Ik vraag generaal Money, of hij iets van zoo een telegram weet? Hij glimlacht: wat u er ook van weet, geruchten. ‘De een hoopt. De ander vreest.’ O, we hadden van de week nog een ontroering: op sommige muren stond in Arabisch: ‘Eendracht maakt macht’. Ziet ge wel, zeiden de angstigen, ‘als de Joodsche Staat wordt afgekondigd, dan krijgen we pogroms van de Arabieren’. Vandaag beweert men, dat er pogroms in Jaffa zijn. Ik schrijf u dit, geloof ik, te Jeruzalem. Maar ik heb het gevoel, dat ik vlak bij Amsterdam ben, te Haarlem bijvoorbeeld, en dat ik straks naar huis ga. Gisteren heb ik mij laten waarzeggen. Dat gebeurt hier door mannen. Niet uit koffiedik, maar uit zand. Men betaalt vooruit. De voorspellingen beginnen altijd heel somber. Maar als men dan nog iets meer geeft en nog iets meer en nog iets, dan blijkt het booze zand dikwijls voor herziening vatbaar. Ik geef een piaster, wat niet veel is. Dus wordt mij voorspeld, dat ik niet een natuurlijken dood sterven zal. Ik vind dat volkomen billijk. Voor een piaster kan men niet meer verlangen. Daar ik geen tijd meer heb, ook geen kleingeld en geen voorkeur voor een natuurlijken dood, laat ik het erbij. Maar, o wee, wanneer ik 's avonds aan tafel deze voorspelling oververtel! Foei, mag ik zóó spotten, in deze ernstige tijden! Wat heb ik met dwaze waarzeggers te maken? Nu, nu, ik beloof, dat ik morgen den waarzegger een roepie zal geven (die gaan hier ook, zes en een half piaster). Zeker zal hij mij dan voorspellen een keizerschap ever den Joodschen Staat van Dan tot Bersebah. Neen, generaal Money gelooft niets van die pogroms. De Engelschen zullen de orde wel handhaven. Trouwens, ik geloof niet, dat er iets gebeuren zal. Het Arabische probleem acht generaal Money ook niet het moeilijkste. Maar wel de vraag, hoe wij ons Volk in ons Land een werkzaam leven kunnen verschaffen. De koloniën prijst hij zeer. Hij kent ze en vindt ze voortreffelijk. Maar het aantal bewoners is gering vergeleken bij de duizenden en tienduizenden, die wachten. En hij vraagt het mij, alsof ik het oplossen kan en moet: ‘hoe stelt ge u dat voor?’ Ieder onzer weet, hoe geweldig de problemen zijn. Waarvan zullen we in Palestina leven? Kolen zijn er niet. Misschien is er petroleum. Misschien is er ijzer. Misschien kunnen de watervallen van den Jordaan electrische kracht geven. Misschien, misschien! Maar het Volk, het benarde, opgedreven Volk uit Polen, dat staat voor de Deur van het Land en dat wil binnen. Laten wij ons toch goed rekenschap geven, wat de Geschiedenis van ons verlangt. Opbouw van ons Volk in een Land, dat door de eeuwen en de eeuwen heen is verwaarloosd. Het kan niet gaan met enkele honderden of enkele duizenden per jaar tegelijk. Want eenige millioenen dringen voor de deur. De dienstdoende luitenant klopt. Hij vertoont een kaartje. Anderen hebben recht op den zeer gedeelden tijd van den generaal. Voor een eerste bezoek is dit voldoende geweest. Door de wijde, koele hallen brengt het Arabisch jongetje mij naar de buitendeur. Vraag maar in Amerongen of in de Berlijnsche automobielenzaak, hoe goed en ruim het hier gebouwd is. De koetsier wacht. O, hij is niet boos of verdrietig, omdat hij heeft gewacht. Er is niets prettiger dan wachten. Vooral wanneer men koetsier is en een koetsier heeft gevonden, die óók wacht. Maar nu ik klaar ben, zal hij wel moeten oprijden. Ik zit weer in het kleine rijtuig, achter den kaprand, die lijkt de lijst van een schilderij, waarvan het doek voortdurend wisselt. En weder ver de Doode Zee. En weder beneden de stad. En ik hoor de droge, eenvoudige vraag van den generaal Money: ‘En hoe stelt u zich dat voor: binnen eenige jaren hier eenige millioenen menschen te vestigen?’ Jeruzalem: zult gij eenmaal weer de groote hoofdstad zijn van een trotschen, sterken Joodschen Staat? Bij de Post stap ik uit. Neen, kranten zijn er niet, door de stakingen in Egypte. Het is heet. Ik loop door de Jaffastraat. Door de Jaffapoort. De Bazaar, (langs het Specerijenstraatje), de Jodenstraat, naar huis. Ik ben heel moe. En door mijn moeheid hamert de wreede vraag: ‘En hoe stelt u zich dat dan voor, binnen eenige jaren hier eenige millioenen te vestigen?’ Nr 28 Purimfeest te Jeruzalem7-5 1919 A., 9 Wie het Joodsche Jaar kent, weet, dat de Vastendag van Esther valt vóór het Lotenfeest. Juist den dag te voren ben ik komen wonen bij eene familie op de Duitsche Plaats. Neen: Jeruzalem is Amsterdam niet. Een Joodsche Gemeente, gelijk te Amsterdam, waarvan men lid is, die heeft men hier niet. Dat zal hier allemaal nog geregeld moeten worden. Een groote taak. Het aantal Synagogen is hier groot. Maar ze zijn klein. Overal in hoekjes en holletjes van de Joodsche wijk vindt men ze. Hier op de Duitsche Plaats zijn er twee. Misschien wel meer. Trouwens, een Synagoge te Jeruzalem is nooit alleen een gebedenhuis maar ook een leerhuis. Vele studeerenden brengen gansche dagen biddend en leerend door. Deze Joodsche mannen branden van eene vroomheid, waarvan wij geen gedachte hebben. En zeker kan ik u daarvan geene beschrijving geven in de machtelooze on-vrome woorden van onze Taal. Ik denk, dat Henri Borel en Frederik van Eeden dit goed verstaan. O, het is mij vreemd geweest, toen ik voor het eerst in eene Synagoge te Jeruzalem kwam. Het lijkt alles wild en onbeschaafd en zonder wijding. Men loopt. Men zingt. Men schreeuwt. Maar dan, later, zie ik de Heiligheid wel en de Wijding. Wat in Amsterdam onmogelijk is, dat is mogelijk te Jeruzalem. Donderdag: de Vastendag van Esther. O, het vasten valt hier mee. Tegen den avond ga ik naar de Synagoge die in een hoek van de Plaats is gebouwd. Van het balcon van het huis, heb ik er kijk op. Natuurlijk weer een aantal trappen af en onder gebogen gewelven door. Het aantal trappen, bogen en gewelven hier in de Oude Stad is ontelbaar. Generaal Storrs wil dat allemaal bewaren. Maar ik wil het allemaal opluchten en opruimen. Of ontruimen en er een museum van maken. En dan goede frissche huizen bouwen voor het Volk. Er zijn hier woningen veel slechter dan de slechtste krotwoningen van Uilenburg. En dat zou zoo moeten blijven voor een zoodje sightseeing vreemdelingen? Geen gedachte! En elken keer als ik trappen afscharrel of opstruikel of door bogen en door gewelven dwaal, dan houd ik booze monologen tegen den Generaal Storrs en den Majoor Richmond. Ja, zij lachen mij uit en noemen mij: ‘The Dutch Vandal’. Maar ik verdedig mij: ‘ik wil het Volk niet opofferen aan de zoogenaamde Schoonheid’. Deze Synagoge hier op de Duitsche Plaats is half bedehuis, half leerhuis. Er staan lange, oude tafels met banken. En er liggen oude, wijze boeken. Hier en daar zitten eerwaarde mannen te leeren. Fijne, verstandige gezichten. Ze zitten plechtig gehuld in hunne kaftans. Kleine jongentjes gaan rond. O, ze zijn hier thuis. Miniatuur-mannetjs. Ook al met die fijne, scherpzinnige kopjes. Lange krullen aan het voorhoofd, omdat zij de hoeken van de haren hier niet afknippen. Ik heb ze allen heel, heel lief. Het is nog te vroeg voor den dienst. Het is hier niet zoo precies geregeld als in Amsterdam. Hier begint het Middaggebed ‘als het tegen de schemering begint te loopen’. Ik zit in een steenen vensternis en ik kijk uit. Het uitzicht is open en wijd, over bergen en dalen, naar den Olijfberg heen. Een landschap, volgeloopen van wegen, breede en smalle, zonder boomen. Weg achter de bergen en dan windend door de kleine dalen heen. De schaduwen leggen zich langer en langer. Vanuit de dalen stijgen zij op tegen de heuvelen. In deze gewijde Synagoge is de schemer binnengekomen. Nu komen de genooten voor het gebed. De meesten oude eerwaardige mannen, zooals Josef Israëls zijnen Wetschrijver heeft gezien. Electrisch licht of gaslicht hebben wij hier in de Synagoge niet. Er zijn een paar olielampen hangend. En verder staan kleine olielampen op de tafels. Daarom heen groepen de mannen samen. In een hoek de Rabbijn R. Chaïm Sonnenfeld. Hij is één van de weinige Rabbijnen, die bepaald een tegenstander van het Zionisme is. Hij is heel oud en heel eerwaardig. Ik laat mij dus na afloop van den dienst aan hem voorstellen. De dienst is als in Holland. Maar alle woorden zijn hier in Jeruzalem zwaarder. Zij dringen door tot in de diepten van het hart. Eerst de voorlezing van een gedeelte uit de Leer. En dan van een gedeelte uit Jesajah Kap. 55 vers 6 tot Kap. 56 vers 9. Wij leren dat gedeelte iederen vastendag. Wie mijn gedicht ‘Een Joodsch danklied’ leest in De Beweging van een der eerste maanden van 1918, weet welke waarde deze verzen voor mij hebben. Maar hier voel ik de woorden nog heel, heel anders. Hier is het land, waar Jesajah zelf heeft geleefd. Langs deze wegen, die verschemeren in den avond, is hij gegaan. Het is alsof Jesajah zelf hier in de Synagoge zijn woorden van almachtig vermaan voorleest. Ik hoor zijn woorden niet alleen. Maar ik beleef ze ook. Alles is hier anders, dieper. Kleinigheden voor u wellicht? Zóó, dat de Profeten hier niet gelezen worden uit een boek, maar uit een rol, als de Wetsrol. En de voorlezer is héél eerwaardig en héél oud. O, men dringt niet gemakkelijk door tot de gelouterde vroomheid van deze Joden. En voor wie niet doordringt is alles wild, onbeschaafd, zonder wijding. Heel moe en heel hongerig, maar heel gelukkig ga ik naar huis. En langs mijn huis door het hééle maanlicht gaan de mannen, zacht pratend in hun kaftans. De oude, verweerde gezichten verlicht van Gods hemelschen gloor. II. Er bestaan hier nog allerlei gewoonten, in Holland afgeschaft. Zoo deze: wanneer bij het lezen van de rol van Esther de naam van den Hater, Haman, wordt genoemd, dan maken de kinderen een groot lawaai. Zij klappen in hun handen, stampen met de voeten. Wij zouden fluiten. Hier in Jeruzalem hindert dat niet. Deze Stad maakt toch alles heilig. Maar in Holland inderdaad, daar zou het niet gaan. Trouwens, hier wordt het ook al minder. Des Zondagsavonds hen ik te gast gevraagd, om de Rol te hooren lezen, bij den heer en mevrouw Zilversmit, Hollanders van afkomst, die hier de leiding hebben van een weeshuis met veertig meisjes. Ik zal u over de Weezen van Jeruzalem later meer schrijven. Thans alleen dit: dat het weeshuis wat orde en reinheid betreft niet Oostersch is, maar heel, heel Hollandsch. Wat Haman betreft: de regel van het Huis is deze; er mag niet in de handen worden geklapt, alleen gestampt met de teenen van de voeten. En dit is een zeer, zeer groote beperking: niet iederen keer als de naam van Haman wordt gezegd. Maar alleen, wanneer wordt gezegd: ‘Haman, de Zoon van Hammedatha’. En dat is maar een keer of drie. In het Weeshuis ben ik geheel thuis. Ik ken Gallad, den Arabier. En ook deszelfs vrouw. Zij wonen in een huisje bij het hek. En doen alles, wat er te doen valt. En de meisjes ken ik ook al allemaal. De grooten en de kleinen. De Rol zal worden gelezen in de groote eetkamer. Als het tijd is, worden de meisjes in de hal opgesteld. Dan twee aan twee komen ze binnen, keurig in grijze jurken met roode schorten. Wel allemaal hetzelfde, om niemand jaloersch te maken. Maar het maakt toch heelemaal niet den indruk van een geüniformd weeshuis. Alles gaat hier zacht en ordelijk. Niemand behoeft hier te worden verboden. En heelemaal wordt er niet gestraft. De eetkamer is alleraardigst. Een tafel voor den Heer en de Vrouw des Huizes, benevens den verrasten gast. Verder kleine tafeltjes voor de meisjes. Aan elk tafeltje een paar groote en een paar kleine meisjes. Een wijs beleid: nu kunnen de groote meisjes de kleine meisjes helpen en zoethouden. O, die groote meisjes hebben onbewust al iets van moedertjes in zich. Het groote vertrek is feestelijk verlicht met hanglampen. En op ieder tafeltje brandt vroom en zuiver een rozen-witte kaars. Mevrouw Zilversmit, met de zachte stem, waartegen geen verzet mogelijk is, leest de lofzeggingen, bij het lezen van de rol van Esther op het Lotenfeest voorgeschreeven. Dan wordt de Rol door den Heer des Huizes voorgelezen. Het is echt een Rol, niet een boek. Geschreven te Jeruzalem. En geborgen in een koker van olijfhout, hier te Jeruzalem vervaardigd. En dan hoor ik voor de zooveelste maal het wonderlijke verhaal, dat mijn Vader voor ons las, toen wij nog kinderen waren in het huis van mijn Moeder. Het is als een tooneelspel. En de decors, hoe prachtig! Het weidsche Feest van den Koning Ahasverus. Het noodlot van de weigerachtige Vasthi. Dan komen Mordechai en Esther op. Zij wordt de Koningin. Wat denken de groote meisjes daarbij? En Haman komt op, met zijn boos bedrijf tegen de Joden. Weinig woorden. Maar sterk en krachtig. En het rouwbedrijf van Mordechai onder de Poort des Konings. Dan de list van Esther, die den Koning en Haman ter maaltijd noodt. O, ieder jaar hebben wij daarbij gebeefd, ofschoon wij natuurlijk heel goed wisten, hoe het afliep. En dan verschijnt Zeres, de boosaardige huisvrouw van Haman, met haar raad van de galg, vijftig Meter hoog. Maar hier keert het. De slapelooze nacht des Koning en het wonder, dat hij nu juist hoort, hoe Mordechai onbeloond is gebleven voor vroegere goede daad. Dan snel de vernederingen van Haman. Om een hoekje komt Charbona nog gauw vertellen van de galg. Maar dat vonden wij toch maar matig aardig. Nu Haman het verloren heeft, durft hij hem aan! Maar dat Haman wordt opgehangen aan de galg van vijftig Meter hoog, voor Mordechai bestemd, dat heeft ons altijd volkomen goed en billijk geleken. En met zijn heele rijtje zonen hebben wij ook nooit medelijden gehad. En ik denk, hoe zouden deze meisjes dit alles aanvoelen? Van alle wegen ter wereld zijn zij hier gekomen. Langs hoe vele wegen zullen zij van hier uitgaan? Waar zullen wij zijn over vijf en twintig jaar? Een ademhaling der Eeuwigheid. Hoe voelen deze meisjes deze woorden aan in het Hebreeuwsch, dat voor haar de gesproken taal is van alle dagen? Het kleinste weesmeisje is drie jaar. Zij heet Simcha, dat Vreugde beteekent. En inderdaad is zij de Vreugde van ons allen. Ze spreekt alleen Hebreeuwsch. Met felle aandacht verbetert zij alle fouten, die ik tegen de grammatica maak. Zij maakt er geen. En gij weet het: in de Rol van Esther komt het woord ‘Vreugde’ een paar maal voor. En daar zit ze nu op te wachten. De groote meisjes hebben het haar zeker verteld. Iederen keer, dat ‘haar naam’ wordt afgelezen, glanst haar heele lieve snuitje. Maar dan dadelijk luistert zij weer ernstig naar den volgenden keer. Ik weet niet, of Simcha al ver gevorderd is in Hebreeuwsche significa. Maar zij schijnt al iets te gevoelen van de bekoring, die gelegen is in het hooren van den eigen naam in de gebeden. De eigen Naam. Wie schrijft eens een studie over de begripswaarde en de gevoelswaarde van namen in het algemeen. En van eigen namen in het bijzonder? Misschien zal Simcha het doen! Haman wordt hier heel bescheiden mishandeld. Naar voorschrift: alleen wanneer wordt gezegd Haman, de Zoon van Hammedatha. En daar de kleinste meisjes met hun voeten niet bij den grond kunnen, is er slechts af en toe bescheiden teengetrappel. Daar slaapt Haman wel doorheen! Na afloop wordt dat mooie lied: ‘Roos van Jacob’ door al de meisjes samen gezongen. En dan worden wij naar de huiskamer gebannen. Want de meisjes gaan zich in de hal costumeeren en maskeeren, gelijk men dat hier met het Purimfeest doet. Simcha komt ook verkleed binnen. Ik zeg ‘Dag Simcha’. En zij in het alleraardigst Hebreeuwsch, dat ooit een meisje van drie jaar gesproken heeft: ‘Ik ben niet Simcha en ik spreek niet Hebreeuwsch. Ik ben een Arabisch meisje en ik spreek alleen Arabisch’. Dan wordt zij naar bed gebracht. En 's avonds brengt Gallad, de Arabier, die Hebreeuwsch spreekt, mij door de dwarreling van straten en straatjes, naar de Duitsche Plaats naar huis. Jammer, dat Generaal Storrs en majoor Richmond er niet bij zijn. Dan konden zij hun geliefde oude Stad bij avond eens zien en ruiken. En dan konden zij ook genieten van de conversatie van Gallad, die waarlijk zeer belangrijk is. Hij weet heel goed, dat wij een Feest hebben vandaag. Van al het lekkers krijgt hij zijn deel. ‘Neen’, zegt hij, ‘de Christenen hebben het ware geloof niet. Zij gelooven aan den Messias’. ‘Ja’, zeg ik, ‘Gallad, dat doen de Joden ook’. ‘Juist’, zegt Gallad, ‘maar die van de Joden is de echte’. Ik vrees, dat het bij den goede Gallad is: ‘Wiens brood men eet, diens Messias is de echte’. Trouwens: het ware geloof hebben alleen de Moslem. Mohammed is geen Messias, maar een Profeet. Gallad is een geleerde. Hij kan lezen en schrijven. Overal in de nauwe straatjes van het Joodsche kwartier is nu vreugde en feest. Men heeft elkander allerlei lekkernijen gezonden. Gelijk geschreven staat: ‘men zendt elkander geschenken en bedenkt de armen’. Er wordt muziek gemaakt en gezongen. Uit de onwaarschijnlijkste hoekjes en holletjes schijnt licht. Waar niemand verwachten zou, wonen nog de feestvierende menschen. Door de straatjes dringen de groepjes gemaskerden. Van achter de maskers zeggen zware stemmen: ‘Vrede, mijne heeren’, wat toch heel wat plechtiger is dan het Hollandsche: ‘G'navond samen’. En het is alles zoo lief en zoo goed. En de maan straalt zoo mooi en zoo mild. Hier is alles vrede. III. Des Maandagochtends ben ik te gast gevraagd om de Rol te hooren lezen in het jongensweeshuis, buiten de Stad, onder leiding van den heer en mevrouw Goldschmidt. De heer Goldschmidt is (wat is een naam!) eveneens Hollander van geboorte. Ook dit weeshuis is, wat orde en reinheid betreft, niet Oostersch, maar heel, heel Hollandsch. Voor zoover ik weet zijn alle andere weeshuizen door en door Oostersch. Bij het jongensweeshuis is een Oostersch [ a)] daar iederen Zaterdag heen. Het is wel ver van huis. Maar de dienst is er juist als in Holland. Een vreemde ben ik er dus al lang niet meer. Om zeven uur vangt de dienst aan. Verslapen zal ik mij zeker niet. Want 's morgens al heel in de vroegte, komt de koster van de Synagoge over de Duitsche Plaats. En hij roept langs alle huizen, en ook naar de bovenhuizen: ‘Dafnen’, wat in het Duitsch-Joodsche Jargon ‘bidden’ beteekent. Door het Jodenstraatje en den Bazaar (langs het Specerijenstraatje!) en door de Jaffapoort en dan verder langs lentezoele buitenwegen kom ik op tijd in het lieve, kleine kerkje van het weeshuis. Wat Haman betreft: de regel van het jongensweeshuis is milder dan in het meisjesweeshuis. Ook hier mag niet met de voeten worden gestampt. Maar er mag in de handen worden geklapt iederen keer, dat de naam van Haman wordt gezegd. En niet alleen bij: Haman de Zoon van Hammedatha. O, deze jongens haten Haman, zooals ik, toen ik een kleine jongen was (lach nu niet!) Alva heb gehaat. Ik weet niet of Hollandsche jongens ook zoo fel haten. Bij ingeving heb ik over mijn haat en mijn genegenheid als kind altijd gezwegen. Ik denk, dat Hollandsche jongens wat nuchterder zijn dan onze Joodsche weesjongens. Die haten Haman door en door. Wanneer men hen vrijliet dan zonden zij ten slotte bevangen worden in een soort van waanzinnige woede. Sommigen hebben de Rol van Esther precies bestudeerd om te weten waar de naam van Haman wordt genoemd. Eerst gaat alles heel kalm. Er wordt handengeklapt als de naam van Haman wordt genoemd. Driemaal zooals het voorschrift hier in huis luidt. Maar langzamerhand begint een soort zenuwachtige woede over sommige onrustige jongens te komen. Ze springen van de bank af en stampen toch op den grond. Ze worden dan wel tot orde gebracht. Maar och, het is Purim vandaag. En het zijn Joodsche jongens. En Haman heeft het toch wel heel, heel slecht met ons allen voorgehad. Neen, hij heeft niet beter verdiend. En als dan gezongen wordt: ‘En zij hingen Haman op aan de galg, die hij voor Mordechai had opgesteld,’ dan doen de goedhartige directeur en de goedhartige onderwijzer een oortje dicht. En dan mogen de jongens flink handenklappen. Dat doen ze. En hun lekkere snuiten glimmen. O, het zijn anders jongens, die geen vlieg kwaad zouden doen. Maar Haman, niet waar? Haman en Titus, dat zijn de twee nationale gehaten. Er is een jongentje, een uit Groezië, die kijkt zoo begeesterd, alsof hij alles zelf gedaan heeft. Of minstens de schrijver van het boek Esther is. Hij zucht heel diep als de naam van Haman voor het laatst gelezen is. Neen, nu is de Purim eigenlijk voorbij. En al het andere, ook het lekkers, dat is vaal en onbelangrijk. Dan blijkt nog even de listigheid van den Koning Ahasverus, die gauw een belasting legt op ‘het land en op de eilanden van de zee’. Wat mij altijd bovenmatig boos maakte, toen ik een kleine jongen was en in het huis van mijn ouders over ‘belastingen’ gesproken werd met alle teekenen van angst en afschuw. Ik heb als kind heel dikwijls gesist: ‘dief, dief,’ wanneer dat gelezen werd. De jongens zijn natuurlijk vandaag verder vrij. Iedereen is vandaag vrij. Door de straten gaan de mannen in Sabbathkleeren. En de zingende kinderen. De winkeltjes in de Jodenstraat zijn vol lekkers. Heel den dag is feest. Des avonds zit ik weer op het balcon van ons huis, dat het mooiste uitzicht van Jeruzalem heeft. De volle maan, hoog en licht. De wegen, die winden door de dalen en over de heuvelen. De Olijfberg heel ver en heel dichtbij. De Nacht is over Stad en Lande stil geworden. Door de Stilte heen af en toe een wild gezang. En wat fladderen van verwaaiende muziek. Het droomt: Vasthi, Esther, Haman, Mordechai, Ahasverus de listige, die er gauw nog even een belasting uitsloeg. En ik mijmer de gelukkige woorden: ‘Bij de Joden was toen licht en vreugde, (slaap lekker, kleine, lieve Simcha!) vroolijkheid en geluk. Zoo moge het nu voor ons worden’. Nr 29 Sabbath in Jeruzalem10-5 1919 A., 9-10 Wanneer de Sabbath het Heilige van ons leven is, dan is Sabbath in Jeruzalem zeker het Allerheilige. Eenen Donderdag ben ik te Jeruzalem aangekomen. En Vrijdagmiddag zijn wij een wandeling door het Joodsche kwartier begonnen. Toen was ik nog een vreemde in onze stad. Nu ik de Sabbathdagen van reeds menige week herdenk, ben ik al geen vreemdeling meer. Sabbath te Jeruzalem. Alle Joodsche winkels sluiten. Geen Joodsch werkman is aan den arbeid. De kapperswinkeltjes hebben het al vroeg in den middag heel druk. En de jongens, die schoenen poetsen in het Jodenstraatje. Men leert de bewoners onderscheiden aan hunne kleederen. De Sefardim dragen zwarte mutsjes. Ook wel een fez, gelijk de Jemenitische Joden. De Aschkenaziem, afkomstig uit Oost-Europa, dragen streimels, dat zijn platte, ronde mutsen met fluweelen rand. Ze dragen lange kaftan-kleeren, sommige van schitterende zijde of fluweel: branden oranje, rood of helblauw. De mooie Sabbathkleederen zijn dikwijls de eenige rijkdom van deze arme, vrome mannen. Niemand in Europa weet, wat de Joodsche stadsbevolking van Jeruzalem geleden heeft. Duizenden Joden zijn van honger gestorven. Andere duizenden door den typhus. In het begin van den oorlog hebben de Amerikanen geld gezonden. Toen Amerika den oorlog begon, hield dat op. De groote vrome rabbijnen hebben hun kleeren en hun zielsbeminde boeken moeten verkoopen voor een schamel stuk brood. Schatten aan boeken zijn naar Engeland en naar Amerika gegaan. De toestand is nu iets beter. Het ondersteuningswerk is nu in handen van de Zionisten. Maar hun werk is natuurlijk ook niet volmaakt. Het is heel moeilijk eene regeling te vinden, die niemand schaadt in zijn rechten en belangen. Misschien was het beter, dat het politieke werk van de Zionisten afgescheiden bleef van het liefdadigheidswerk. Er is een deel van de orthodoxie, die van het Zionisme niets weten wil. En ook geen geld wil aannemen, dat door hun handen is gegaan. Anderzijds wordt beweerd, dat het voordeelig is, zich aan te sluiten bij de Zionisten. De toestanden zijn hier buitengewoon gecompliceerd. Maar dat ziet men bij eene wandeling door de stad niet. Dan zien we, tegen den Sabbath, de vrome Joodsche mannen gaan. Zij knippen de hoeken van het hoofdhaar niet af. Hunne gezichten zijn mild en teeder met de lange lokken. Dit zijn de mannen, die de Heilige Leer beoefenen alleen en uitsluitend om haar zelve. Niet om eer. En niet om gewin. Deze zwakke, uitgeleden mannen zijn de dragers van de oude schatten van het Jodendom. Maar als dit lieve, zwakke geslacht uitsterft? Ik ben nog niet in de koloniën geweest. Men zegt, dat daar een jong, sterk geslacht opgroeit. Maar het neemt de oude schatten niet over. En dat is onze taak: een nieuw sterk geslacht te kweeken, waarin ook de Joodsche geest sterk zal zijn. Ontroerend is het de teedere zwakke Joodsche geleerden te zien gaan tusschen de stoute, sterke Bedouïenen van het Transjordaansche. Maar die nauwelijks kunnen lezen en schrijven. Als wij dat bereiken konden: een Joodsche jeugd zoo stout en sterk als de Bedouïnen zijn, en zoo wijs en geleerd als de rabbijnen. II. De Klaagmuur. Wij zijn den eersten Vrijdagmiddag naar den Klaagmuur gegaan. Door een warreling van straten en steegjes, waarin ik nu ook al geen vreemdeling meer ben. Een van mijne Joodsche vrienden te Amsterdam (wat is Amsterdam ver! Wat zijn de Joodsche vrienden ver!) schreef mij, dat hij het liefst zou willen weten, met welke gevoelens ik den Klaagmuur voor de eerste maal genaderd ben. Beste vriend, antwoord ik hem nu, in een ontroering waarvoor ik geen woorden weet. En waarvoor gij ook geen woorden weten zult, wanneer uw Dag gekomen is. Als wij woorden wisten voor deze ontroeringen, zouden wij geen individuen zijn. Maar wij zouden samenvloeien als waterdroppels. De woorden, die ik nu opschrijf, zijn niet meer dan punten, die niet dringen in belangrijke gevoelssegmenten. Wat is ons deze Klaagmuur eigenlijk? Zouden wij zonder dit brok muur niet weten, dat wij eenmaal een tempel hebben gehad, teeken van nationale en godsdienstige eenheid? Wij zouden het zeker ook weten zonder den Muur. En toch: zouden wij het gevoelen, zóó diep als thans, wanneer we onze handen leggen op de eeuwige steenen en onze middaggebeden spreken, het betraande gelaat naar den Muur gekeerd? De Klaagmuur: ik heb wel eens gevreesd, dat het niet geheel en al echt zou zijn, het schreien en weenen bij dezen Muur. Maar ik vrees dat nu niet meer. Zij, die lijden, en het zijn duizenden en duizenden in Jeruzalem, gaan naar den Klaagmuur om hun eigen leed daar uit te schreien. Hun tranen zijn zoo echt als het leed van het Joodsche Volk. In de reisboeken staan ons leed en onze muur aangeteekend als een bezienswaardigheid. De touristen, die waar voor hun geld moeten hebben, gaan op Vrijdagmiddag tegen den avond, omdat er dan veel Joodsche klagers komen. Ik ga bijna elken dag, tegen den laten middag. Ik heb mijn hoekje tegen den Muur al gevonden. Geen vreemde ben ik er meer. Ik heb dat onbeschrijfelijke gevoel gevonden van thuis te zijn. Ik ga er vanzelf heen. O, de weg is niet moeilijk. Dat lijkt maar zoo in het begin. Tusschen den Bazaar en het Jodenstraatje links. De straat in, die daalt met zooveel trappen en die zoo vol is van Arabisch beeldhouwwerk. Er is één plaats, waar twee prachtige poortjes tegenover elkander zijn. Dan rechts afslaan. En dan altijd maar links. Overal waar de straat een hoek maakt, links. Altijd trapjes af. Een wonderlijke overdaad van straatjes, steegjes, trapjes, hoekjes en holletjes. En dan niet dat donkere poortje in. Maar dat weggetje, waar 's middags de zon schijnt. Dan zijt ge er. En dan, mijn beste vriend, wordt het onbeschrijflijk. Dan komt uw Ziel in het Gebied, waar geen Woorden doordringen. Dan zijt ge gansch alleen.... En tot zoover had ik geschreven, Vrijdagmiddag, toen de bazuin geblazen werd over de Duitsche Plaats, om de Joodsche vrouwen te waarschuwen, dat zij de Sabbathlampen moesten aansteken. Toen ben ik ook met schrijven opgehouden. Zeker, beste vriend, zal ook uw Dag komen, dat gij voor het eerst naar den Klaagmuur zult gaan. Zoo God het wil, zal ik gaarne uw geleider zijn. Tot gij den weg door warrelende straatjes en steegjes alleen zult weten. En verlangen zult alleen te gaan, als uw hart zwaar is en gij verlangen zult uit te schreien tegen den muur. III. Dien eersten Vrijdagavond ben ik gast geweest in het meisjesweeshuis van den heer en mevrouw Zilversmit, waarvan ik u al gesproken heb. O, in dit huis is de Sabbath een heerlijkheid. De zegenspreuken over Wijn en Brood worden met heilige wijding uitgesproken. Voor ons is het Hebreeuwsch toch altijd een taal, die buiten het dagelijksch leven staat. De Hebreeuwsche woorden kennen wij uit de gebeden. Zij hebben een bijzondere gevoelswaarde voor ons. Maar gewone ongewijde woorden eener spreektaal zijn zij niet. Voor deze meisjes anders. Het Hebreeuwsch is hun gewone spreektaal. De gevoelswaarde van de gewijde woorden is een geheel andere. Maar achter al die waardeverschillen zal ik wel nooit komen. Want zelfs al was Hebreeuwsch mij zoo eigen als Hollandsch, dan nog zou ik mijn subtiele bedoelingen niet onder woorden kunnen brengen. En de meisjes zouden de gevoelens, die mijn woorden opwekken, ook niet kunnen uitspreken. Wat doet de zee: de landen verbinden of de landen scheiden? Wat doet de Taal: de menschen verbinden of de menschen scheiden? Na het eten worden de lieve, milde Sabbathzangen gezongen. En dan gaan we met ons allen in de hal. In de groote, heldere hal. De kleine meisjes spelen hun Hebreeuwsche spelletjes. Altijd een aardige les in het Hebreeuwsch. De grootere babbelen in troepje. En er komen gasten. Want iedereen is hier welkom. Er is een Amerikaansche majoor. Een kerel als een boom. Bij nader onderzoek blijkt hij een doodgoede medicus te zijn. En, glimlachend als een oud, moe man, zie ik de oude geschiedenis, die toch altijd nieuw blijft. Er komt een lieve, slanke jongen, een leerling van de Onderwijzers-Kweekschool. Zijn ouders wonen in een van de koloniën. Maar hij is hier in de stad op school. Ik geloof, dat hij hier zijn vriendinnetje heeft. En ik geloof, dat het vriendinnetje dat ook wel weet. En ook wel weten wil. Neen, ik ben nog niet zoo een heel oud man. Maar ik heb toch iets meer dan deze kinderen beleefd. Gij kent het gedicht van Jacques Perk: ‘Dorpsdans’ natuurlijk even goed als ik. Een grijsaard ben ik nog wel niet. Maar het komt toch. Het komt toch. Misschien zal het leven deze twee lieve kinderen wel genadig zijn. En misschien is het ook heelemaal niet waar. Het is wel heel laat, wanneer wij scheiden. Donkere maan. Maar er is de goedgezinde Challad met de lantaarn, die mij naar het hotel brengt. In het hotel wel alles wreed en vreemd. Voor de deur ligt een van de kellners op een mailstoel te slapen, bij wijze van deurwachter. Na den lieven vrede in het groote gezin van den heer en mevrouw Zilversmit is dit wel wreed en vreemd. Als ik in de kleine hotelkamer kom, moet ik mijn hand drukken op mijn hart barstend van pijn. En ik moet tegen het dwaze, bonzend hart zeggen: ‘Dwaas hart, zou je nou niet eens rustig willen zijn... je bent hier, waar je altijd hebt willen zijn. En wie te Jeruzalem sterft, wordt daar ook begraven.’ IV. Den Sabbathmorgen ga ik ten gebede in het jongensweeshuis van den heer Goldschmidt, ook Hollander van geboorte. Gij allen, die Jeruzalem kent, weet, dat het een heele stap is. Van de Duitsche Plaats de groote Poort uit, den Bazaar door, en de Jaffastraat tot de Bioscoop en dan links af. Daar ligt dat weeshuis lekker buiten. In het licht en in de zon. Net wat Joodsche jongens noodig hebben om gezond en sterk te zijn. Wij beginnen hier onze gebeden vroeg: zeven uur: Maar als ik van huis ga, tegen half zeven, dan is men in de beide Synagogen van de Duitsche Plaats al begonnen. En ook in de kleine Synagoge, bij het Jodenstraatje, waar de kolenkoopman zijn winkeltje heeft, en waar de twee gaarkeukentjes zijn. Maar het kolenwinkeltje en de gaarkeukentjes zijn nu dicht omdat het Sabbath is. Alle winkeltjes in het Jodenstraatje zijn dicht. In de dichte poelierswinkeltjes kraaien de geoordeelde hanen en hennen. In het Specerijenstraatje zijn de lekkere winkeltjes al open. Even inkijken. Even snuiven. En dan verder. Bij het Weeshuis is een kleine Synagoge. Vierkant met ramen in twee muren. En een dak van wit gekalkt gewelf. De Zon van Palestina is een gezegende zon: die is altijd en overal. Er zijn hier een vijftig kleine jongens in het weeshuis. Laten wij later eens hun geboorteplaatsen opschrijven. Dan kunnen wij eens zien, hoe het Joodsche Volk gezworven heeft. Er zijn in het Weeshuis zelf geen tien manspersonen boven dertien jaar, die toch bij de gebeden aanwezig moeten zijn. Maar zij komen dan van de stad. Wij zijn een groot gezin. Vreemden komen hier niet. De dienst gaat heel stil en heel eenvoudig, zooals wij dat in Holland gewoon zijn. De zegen door de Priesters wordt elken Sabbathmorgen tweemaal uitgesproken. De huisbediende is uit den Priesterstam. Heel de week dient hij in het dagelijksch huiswerk. Maar de Sabbath maakt hem tot onzen meerdere. Hij heft zijn handen over ons hoofd. En hij spreekt de eeuwen-woor [a)] ik ook zeer wel, dat hij mijn meerdere is. Een kroon van goud en edelsteenen, zooals Europeesche koningen, dragen onze Priesters niet. Zij dragen een kroon, die God zelf voor hen heeft gesneden en geslagen uit de steenen en uit het goud van Zijn Woord. O, mijn hart: die vijftig kleine Joodsche jongens, zoo allen tusschen zes en twaalf, langs welke wegen zijn zij hier heen gekomen? En langs welke wegen zullen zij gaan tot aan hun eindelijke rust? Maar hun jeugd is hier goed en tevreden. Wat zal men kinderen voor hun leven beter medegeven dan den lichten last van een goede en tevreden jeugd? Hier is licht, lucht en zonneschijn. Ga maar eens door de straten van de oude stad. Ja, zeker zijn ze mooi en bijzonder met hun overvloed van trappen, steegjes, poortjes, gewelven, hofjes en huizen. Maar er zijn hoeken, waar de zon nooit komt en waar de lucht loodzwaar is. O, ik houd van de vijftig kleine Joodsche jongens. Na den kerkdienst hebben zij natuurlijk honger. En zij krijgen lekkere beste boterhammen, nadat de zegen over wijn en brood is uitgesproken. En dan zingen zij de gezangen van den Sabbathmorgen. Ik zou ze wel graag willen vragen of er ook verschil bestaat in waarde tusschen een woord in de gewone spreektaal en tusschen datzelfde woord in de taal van de gebeden.. Maar voor die vragen weet ik geen woorden. Dus ga ik maar eens kijken, hoe ze na eten knikkeren en petjebal spelen. O, gij houdt dat voor gewone, kinderachtige spelletjes, waarvan niets te leeren valt? Ja, dat kan in het Hollandsch wel zoo zijn. Maar in het Hebreeuwsch is dat heelemaal niet zoo. Juist van die levende Joodsche jongens moet ik de levende Joodsche taal leeren. Maar zij zijn lastige leermeesters. Zoo vlug en zoo beweeglijk. En ik wil ze niet vragen naar die kleine woordjes, waarmee ze spelen en samen hanselen. Want dan is het aardige, het levende er meteen af als van gevangen vlinders. En ik zucht. En ik denk, dat ik wel te oud ben geworden om petjebal en bokspringen te leeren in het Hebreeuwsch. Op het terras van het weeshuis, vol, vol, vol van zon is nu bezoek. En daar kunt ge nu alle talen hooren, waarvan Jeruzalem wemelt: Arabisch, Spanjoliet, Jiddisch, Boekhaarsch. Hebreeuwsch wordt door de ouderen nog betrekkelijk weinig gesproken. Maar het weeshuis spreekt alleen Hebreeuwsch, zoodat de jongens hun Arabisch, Spanjoliet, Jiddisch of Boekhaarsch al goed vergeten. Zoo zijn de ouderen dan wel verplicht Hebreeuwsch met de kinderen te spreken. En derwijze bouwen de jongeren het Hebreeuwsch op in de harten der ouderen. V. Een heilige Sabbathmiddag. De groote meisjes van het weeshuis maken een wandeling. En ik mag mee. Waarheen? Naar een bron van levend water, ergens bij het dorp van Silouan. O, dat is voor Holland niets, levend, stroomend water. Maar dat kennen wij hier in Jeruzalem heelemaal niet. Grachten zijn hier niet. Rivieren, die des zomers niet uitdrogen, zijn er maar heel weinig in het land. Die bron bij Silouan is dus heel iets bijzonders. Hij geeft alleen maar water vlak na den grooten regentijd, den zoogenaamden vroegen regen. Een paar weken, daarna is alles droog. Ik ken het dorp Silouan wel. Het ligt tusschen den stadsmuur vóór de Duitsche Plaats in het dal tot den Olijfberg. Uit mijn raam zie ik het. Boomen zijn er niet. Het is heelemaal niet zoo een dorp als de dorpen van de Zaanstreek bijvoorbeeld. De huizen zijn niet van hout en niet van gebakken steen. Maar van grauw gehouwen steenen. Van verre gezien lijkt het nog wel heel wat. Maar van binnen zijn de huizen doodarmoedig. Er zijn twee deelen van het dorp: Arabisch en Joodsch-Jemenietisch. Van het Weeshuis gaan we dus eerst weer het domein van de Russen over. Dat is altijd. Dan door de zonnige Jaffastraat (wie fuift ons hier eens op wat lekkere, frissche boomen?) en bij de Jaffapoort rechts-af. Dat is weer een les in het levende Hebreeuwsch, de wandeling met de meisjes. Ik hoor hoe de wilde mosterd heet en het madeliefje. En hoe de vogels heeten, waarvan het gefluit over ons heen valt. Op den grooten heerweg hebben de meisjes keurig geloopen in rijen van twee en twee. Maar op de smalle windende binnenweggetjes loopen we een voor een, voorzichtig. En zon, zon, zon. Overal zon. Een van de plaatsen, waar anders het levende water welt, is al droog. Maar de ander, een eindje verder, die is er nog. Dat ligt in een dal tusschen heuvels. Het is heel druk bij die bron van levend water, want levend water is hier zeldzaam. Twee Arabische vrouwen wasschen groenten schoon. Morgen zitten ze daarmee onder dat wijde, witte, gewelf in den Bazaar, domein van de groente-dames. Maar bij de bron krijgen ze vandaag ruzie met een Jemenietisch joodsch jongentje, die pootjes baadt. Het jongentje is met zijn bekje volkomen tegen de Arabische dames opgewassen. Van hun woorden versta ik niets. Maar ik vermoed, dat het joodsche jongentje een betoog levert, dat een bron van levend water iedereens eigendom is, dat wil zeggen: niemands. Een bron, een bron: laat u niet in de war brengen door dat woord. Het is heelemaal geen gemetselde put of een diepe spelonk, waaruit het water ruischt. Neen, een kuil in den bodem, daaruit borrelt heel stil het water. En over de randen van den kuil vloeit het weg in het landschap. Een oud vrouwtje laat een klein kindje drinken. Het oude vrouwtje is heelemaal niet bang voor typhus. En het kleine kindje ook niet. De twee Arabische vrouwen zijn met de groenten klaar. Het Jemenieten-jongentje heeft het rijk alleen. Tot er een gendarme aankomt. Een Arabier prachtig op zijn paard. Hij jaagt het booze jongentje den waterkuil uit. En hij laat zijn paard drinken. Dat is lekker voor zoo een beest, levend water, O, er gebeurt hier van alles. In dit kleine dal tusschen heuvelen. Een meisje met een groote, zwarte geit. Die geit moet naar huis. Maar die geit wil niet naar huis. En het meisje met de geit vechten. Precies zooals twee booze jongens vechten. Die zware, zwarte geit zal het winnen. Maar neen, daar komt de koeienvrouw, die juist met haar koeien op weg is naar huis, en die drijft de zware, zwarte geit den goeden weg op. Iedereen komt kijken naar dit wonder van levend water. Een vader en een zoontje. Twee mooie Arabieren. De vader op een schimmel. En het zoontje op een mooi wit ezeltje. Ze laten eerst de beide beesten lekker drinken. En dan drinken ze zelf. En ze gaan lekker lui tegen een heuveltje liggen. Zeker houden ze veel van elkander. Want de vader heeft zijn arm om het zoontje heen geslagen. En het zoontje heeft zijn kop tegen den vader aangelegd. Zeker bewondert de vader zijn mooien sterken jongen. Of denk ik dat maar? En denkt de vader aan prijs van koren, paard en ezel? Hoe ziet de ziel van een Arabischen vader er uit? Hoe ziet mijn ziel er uit? O, er gebeurt van alles. Een kleine vrouw vult een gelooide hondenhuid met lekker frisch water. En een jongetje komt met een petroleumblik om water te halen. Er gaat vijftien liter in. Hij kan het blik wel vullen. Maar niet op zijn hoofd zetten. Nu, de vrouw met de gelooide hondenhuid helpt hem gaarne. Hij houdt het blik met beide kleine handjes vast. En op sterke, vaste pootjes loopt de jongen huiswaarts. Later zullen wij hem nog eens tegenkomen, op den terugweg met het leege blik, gaande naar die milde levende bron. Heel het landschap is décor. En dit leven is tooneel, waarnaar de Dood mild en ernstig kijkt, dat alle spelers op hun tijd het tooneel verlaten. De schaduwen van den laten middag leggen zich langer en lager. Wij gaan op den terugweg. Nu een anderen weg. Langs de tuintjes, die wij van den stadsmuur af in terrassen zien vallen naar het dal toe. Waar water komt, daar is het land ook vruchtbaar. Elk plekje grond wordt hier voor groententuin gebruikt. De vrouwen werken daar, vroeg oud en geduldig. Waar wij de stad naderen wordt het tooneel weer voller. Op een muurtje zit een rij vrouwen uit te kijken naar het dal. Als de meisjes met twee mannen voorbijkomen, slaan zij snel de sluiers voor. Op den hoogen stadsmuur wemelt het ook van luie kijkers. Heel eenzaam op een heuveltje zitten een bruin broertje met een bruin zusje. En ze kijken uit, hoe de avond daalt. O, wat is dat lief en teeder. De meisjes kakelen hun mooi Hebreeuwsch. Maar ik ben moe en bedroefd. Jeruzalem. Amsterdam, Zooveel wind en zee tusschen de beide steden. Zal ik te Jeruzalem mijn rust vinden? Ach, de rust en de onrust zijn niet in de steden, maar in onze ziel. En ook hier ben ik een diepgekweld mensch. Deze zalige Sabbath eindigt. En dan? En dan? Laat ik probeeren dankbaar te zijn: wanneer de Sabbath het Heilige van ons leven is, dan is Sabbath in Jeruzalem zeker het Allerheiligste wel. Nr 30 Uit het Beloofde Land(1) Baksjisj; (2) Het ezeltje; (3) Een halve piaster: 13-5 1919 A., 5 (Onder de Streep) Rusland is nitsjewo. En het Oosten is baksjisj. Alle lezers weten natuurlijk de Duitsche Plaats in Jeruzalem. Ge weet dus allen ook, dat het een heele wandeling is van de Duitsche Plaats naar het Postkantoor. En de straatsteenen hier! Een smoorzwoele morgen en ik kom een van de poorten van de Duitsche Plaats uit. Een van de nauwe windende straatjes in. Daar staat een ezel dwars in de straat. Aangezien de straat precies een ezel breed is, kan ik er niet door. ‘Kom’, zeg ik tegen dien ezel, ‘zou je niet een eindje op zij gaan?’ De ezel verstaat geen Hollandsch. Gelukkig behoort bij den ezel een kleine jongen, die de straat veegt. Hij spreekt alleen Arabisch. Dus kan ik heel goed Hollandsch met hem spreken: ‘Zeg jongen, zou jij dien ezel niet eens opruimen?’ Hij begrijpt het. Er komt ruimte. Maar dan, o, zoo lief grijnzende van oor tot oor, zegt hij het tooverwoord: ‘Baksjisj’. Zal de heer hem iets geven? En dan houd ik hem mijn open portemonnaie voor. Hij mag kiezen. Hoe moeilijk is dat! Er zijn stukjes in van één millieme, van een halve piaster, een heele piaster, twee piasters, ja, er is een groote roupee in, die zes en een halve piaster waard is. Hij kijkt in de portemonnaie! En zijn bruin gezichtje bloost hoe langer hoe rooder. En ik blijf heel geduldig. Eindelijk met een grooten vragenden blik neemt hij een stukje van twee piaster. Een kwartje is dat. En hij vraagt het: mag hij dat hebben? Ja? En dan dadelijk voor alle zekerheid wipt hij op het ezeltje. En het ezeltje draaft klipklappend weg. O, het is niet mijn ezeltje. Maar ik ken hem toch heel goed. Want hij is het ezeltje van mijn buurman. Heelemaal niet zoo een ezelachtige ezel als men in Holland vindt. Ik ben er van overtuigd, dat hij Arabisch en Hebreeuwsch verstaat. Hij zou misschien wel Arabisch kunnen spreken. Maar hij vindt het beter te zwijgen. Wat toch nog zoo ezelachtig niet is. Hij is een meel-ezeltje. Wagens kunnen hier in de binnenstad niet komen. Paarden en kameelen moeilijk. Dit ezeltje draagt meel naar de bakkers. Hij loopt heel statig op zijn hertepootjes. Straat-trappen op en straat-trappen af. Hij struikelt niet. En zijn baas behoeft niet voortdurend o-ah te roepen. Want hij weet heel goed, dat hij als ezel, voor menschen, ook al zijn zij ezels, uit den weg moet gaan. Hij laat zich niet slaan. Eenmaal heeft de baas hem geslagen. Toen is hij blijven staan. En hoe erger de baas hem heeft geslagen, hoe steviger hij is blijven staan. De baas heeft hem vreeselijk geslagen. En hij heeft geen van zijn vier sterke hertepootjes verzet, vóór de baas het hem heel vriendelijk heeft gevraagd. Met één geweldige aframmeling is hij nu ook voor al zijn lezen ransel-vrij. Ezelachtig! O, ik houd van Amsterdam. Ik houd de eer van Amsterdam altijd hoog en heilig. Maar toch ik moet zeggen: dat ik nooit één Hollandschen ezel door de Oudenmanhuispoort te Amsterdam heb zien stappen als het meel-ezeltje van mijnen buurman op zijn vier sterke hertepootjes gaat door de Jaffapoort te Jeruzalem of de trappen van de Bazarstraatjes op en af. Donker-avond. Ik ben gast gevraagd in het meisjesweeshuis van mijn Hollandsche vrienden Zilversmit, voorbij de Russische Plaats. Dat ik dus van de Duitsche Plaats af door de Jaffapoort ga, is u allen duidelijk. Buiten de Jaffapoort een opstootje. Een prachtige plaats voor een opstootje! Vlak bij is het drukste koffiehuis van Jerusalem. Dat loopt natuurlijk dadelijk leeg. De waard komt ook naar buiten. Wat is er? Wat is er? Wat? Wat? Er is een groot geroep in allemaal zachte Arabische klanken. Twee mannen zoeken over den donkeren grond. Wat hebben zij verloren? Hebben zij een paarlensnoer verloren of een diamant of een Napoleon? Neen, - zij hebben geen paarlensnoer verloren en zij hebben ook geen diamant verloren. En Napoleons, gouden Napoleons, die zijn er niet meer sinds het begin van den oorlog. Die hebben zij dus zeker niet verloren. Neen: zij hebben met hun tweeën een halve piaster verloren: zes en een halven cent! En daar zoeken zij nu naar. Men zoekt met lantaarns en met lucifers. Heele doozen worden leeggebrand. Zij tweeën zoeken. De straatjongens zoeken. De gasten uit het koffiehuis zoeken. De dikke waard zoekt. De schildwachten in de poort komen ook eens kijken en zoeken mede. Een heele halve piaster. En als ik wegga, zoeken ze nog. Van uit de Jaffapoort gezien is het een groote bewegende menschenhoop. En er klinken allemaal zachte geluiden uit op, in dat mooie klankvolle Arabisch. Men zoekt een halve piaster. Nr 31 Joodsche constituante14-5 1919 A., 5 Herinneren zich de tijdgenooten nog de intreerede van prof. mr dr A.A.H. Struycken te Amsterdam ‘Positief Recht’? Juist in deze dagen van afbreken en opbouwen zal menigeen nog wel eens denken aan prof. Struyckens tegenstelling tusschen normale en abnormale rechtsvorming. Een vraag vanuit Jeruzalem: waaraan erkent men het rechtskarakter der abnormaal gevormde verhoudingen? Gij lacht om den zwerver, die niet kan ophouden wijsgeer te zijn Ten onrechte. Londen, Parijs, Rome, Napels, Rosenkasteel, Port-Said, Caïro, Jeruzalem. Het was vol en bont van oogenblik tot oogenblik. Ik besefte dat aan het leege, strakke, het eeuwig continue. Zoo dringt niets ons sterker tot staatsrechtelijke bezinning dan deze dagen van abnormale rechtsvorming in land en land. De vorming van het Joodsche Volk en van het Joodsche Land. Wat is hierin rechtsvorming, normaal en abnormaal? Zeker is het gezag van de Engelschen over Palestina een normaal rechtsgezag, steunend op de regelen van de Haagsche Vredesconferentie. Maar daarnaast begint iets op te komen van eenen Joodschen Staat. O, weinig nog. Wanneer het niet doorzet, zal men later rechtmatig kunnen zeggen, dat het er nooit is geweest. Wanneer het wel doorzet, zal men het rechtsbegin van den Joodschen Staat moeten zoeken in de gebeurtenissen van dezen tijd. Het begin. Maar ieder begin is van iets anders het eind. Het allereerste begin is wellicht te zoeken in het Amerikaansche reliefcomittee, nog in den Turkschen tijd. Het bestond uit vertegenwoordigers van alle fracties, ook van de Hongaarsche orthodoxe Joden, met wie de samenwerking altijd het moeilijkst is. Voorzitter was Jellin, directeur van de Kweekschool voor Onderwijzers. Toen Amerika in den oorlog kwam, werd het werk van het comité ten zeerste bezwaard. De leden werden zelfs voor den krijgsraad gebracht. Veel van het reliefwerk is toen gedaan door den Spaanschen consul Graaf De Balobar, bijgestaan door den Nederlander Siegfried Hoofiën. Juist den dag vóór de Engelschen te Jeruzalem kwamen waren de comitéleden aangewezen ter verbanning. De meeste Zionisten waren trouwens al verbannen. Van de bekenden waren over: dr. Thon, S. Hoofiën en J. Meyuhaz, hoofd eener groote Joodsche school. Zij besloten tot de vorming van eenen Raad, die de belangen der Joden bij de Engelschen kon behartigen. De Raad heette ‘Waad Haier’, dat is letterlijk Gemeenteraad. En zoo is het ook vertaald in het Nederlandsche Mizrachiemaandblad. Maar dat is misleidend. Beter is de vertaling: Kerkeraad. De Raad heeft geen macht, maar invloed. Hij kan zich tot de Regeering wenden, en de Regeering kan hem raadplegen. De Raad was gekozen volgens een zeer ingenieus stelsel, berustend op Talmudische beginselen. Aan vrouwenkiesrecht, actief of passief, dacht toen nog niemand. Later is er tweedracht ontstaan tusschen Sefardische en Aschkenazische Joden. Er zijn nu twee kerkeraden, wier gezamenlijke invloed bij de Regeering natuurlijk kleiner is dan van één enkelen Raad. Aan verdeeldheid is hier geen gebrek. Het wachten is op den grooten Man, den Leider, die vanzelf het vertrouwen wint van alle fracties. Inmiddels was de Zionistische Commissie gekomen. Ook deze naam is misleidend. De leden waren niet allen Zionisten. Bijvoorbeeld Sylvain Lévy niet, het instrument van de Fransche Regeering, die Palestina niet loslaten wil. Evenmin als de Italiaansche Regeering. Italiaansch lid is commandant Bianchini, een goed Zionist, die hier veel goed werk heeft gedaan. Maar die toch Jodendom en Zionisme niet zoo goed kende als bijvoorbeeld Rabbijn Dante Lattes te Rome. Ook de Zionisten-Commissie is een staatsrechtelijk raadsel. Een gekozen vertegenwoordiging van het geheele Joodsche Volk is het zeker niet. Bepaalde machtsfuncties heeft de Commissie ook niet. Ze kan invloed oefenen. Hoeveel: dat hangt natuurlijk af van de personen. Vergeefs heeft de Commissie getracht eenheid te brengen onder de Joden van Jeruzalem. Het leek eerst zoo mooi. Een heilig vuur, dat ons allen zou louteren en samensmelten tot één brok zuivere ziel. Maar dat mogen wij niet eischen. De Jeruzalemsche Joden zijn ook menschen, wien niets menschelijks vreemd is. Ze hebben veel, onuitsprekelijk veel geleden. En zij lijden nog. Daarbij komt, dat het politieke Zionistische werk niet gescheiden is gehouden van het liefdadigheidswerk. In een stad waar men meer gewend is aan ontvangen dan aan geven, moet de schijn vermeden worden alsof het voordeelig is Zionist te zijn en nadeelig anti-Zionist te zijn. Intusschen was vanuit Jaffa het initiatief genomen tot samenwerking van de verschillende Joodsche stads-raden. Op zich zelf is dat natuurlijk heel mooi. Maar men was er wel wat haastig mee. Een groot gedeelte van het Land was nog in de macht van Turken. De afgevaardigden naar deze vergadering te Jaffa zijn niet gekozen, maar aangewezen door de verschillende stads-raden. Het aantal was niet vastgesteld in verhouding tot de Joodsche bevolking van de steden. Men kan wel zeggen, dat de samenstelling van de vergadering niet beantwoordde aan de samenstelling van de Joodsche bevolking. Ten nadeele van de orthodoxen. Die vergadering te Jaffa heeft aan de vrouwen het actief kiesrecht gegeven. Eenige maanden geleden is haar ook, door een andere vergadering, het passief kiesrecht toegekend. Den dag na Paschen hebben de verkiezingen voor de constituante plaats. Over de techniek hoop ik u later te schrijven. Den 33sten dag van den Omer komt de vergadering bijeen. Maar het vrouwenkiesrecht is nu de steen des aanstoots geworden. II Laten wij het vrouwenkiesrecht zien als een symptoom, zooals men iedere gebeurtenis kan zien als een symptoom. Op twee wijzen kan men bij den opbouw van Land en Volk te werk gaan. Ten eerste: alle partijen vermijden tot het uiterste te vervallen in uitersten. Ieder probeert zoo tegemoet komend te zijn, als maar mogelijk is, zonder dat beginselen worden prijsgegeven. Ten tweede: ieder probeert zooveel mogelijk zijn eigen beginselen volstrekt door te voeren, al zouden Land en Volk daaronder lijden. De keuze tusschen die beide opvattingen is natuurlijk, gelijk iedere keus, een vraag van aanleg en karakter. Argumenten zijn altijd bijkomstig. Welnu, een van de groote problemen van het Joodsche Volk is dit: de Joden uit de landen der verdrukking zullen in de eerste plaats naar Palestina komen. En zooals het altijd gaat: zij zullen een uiterst gebruik maken van de nieuwe vrijheid. Ik denk, dat de uiterste elementen veel invloed zullen hebben. Een groot gedeelte van de orthodoxe Joden heeft weinig politiek besef; de Jemenieten niet, de Wetgeleerden niet. Er is onder het Turksche bestuur geen politiek leven geweest. Een aantal jongere immigranten kennen het parlementaire stelsel in Europa. Hun liefste woorden zijn ‘vergadering’ en ‘propaganda’. Maar zij vergeten, dat beginselen geen waarde hebben, waar ze niet kunnen worden toegepast. Het Joodsche Volk moet niet een namaaksel worden van de volken van West-Europa. Hebben de andere volken eene constituante? O, dan moet het Joodsche Volk er ook een hebben. En liefst dadelijk. Nog vóór over den staatkundigen toestand van Palestina beslist is. Trouwens, een geheel onafhankelijke Joodsche staat komt er waarschijnlijk toch niet. Het staat nog niet eens vast, welke macht die constituante hebben zal, en welken invloed. En dan, van de geheele Jodenheid ter wereld woont op het oogenblik ongeveer 2 percent in Palestina. Die nemen beslissingen, welke voor het geheele Joodsche Volk van belang kunnen zijn. De revolutionaire volken in Europa hebben dadelijk ingevoerd: algemeen actief en passief kiesrecht voor mannen en vrouwen. Het Joodsche Volk moet dit nadoen. Maar de omstandigheden zijn hier geheel anders. De vrouw in het Oosten, ook de Joodsche Vrouw, is de vrouw in het Westen niet. Slechts enkele vrouwen, niet in Palestina gevestigd van geslacht tot geslacht, hebben het vrouwenkiesrecht verlangd, vooral onderwijzeressen en leeraressen, die hier radicaal en socialistisch zijn. En nu het gevolg: verleden jaar is voorgesteld actief kiesrecht in te voeren voor den Joodschen Kerkeraad te Amsterdam. De opperrabbijn van Amsterdam heeft toen verklaard, dat de geest van het traditioneele Jodendom zich daartegen verzette, al was hem geen letterlijk en bepaald verbod bekend. Het kiesrecht is toen niet ingevoerd. Hier gaat het om actief en passief kiesrecht. Tegen het laatste is nog meer bezwaar dan tegen het eerste, omdat vele orthodoxen vergaderingen van mannen en vrouwen samen strijdig achten met den geest des Jodendoms. Het bestuur van de vereeniging ‘Jeruzalem’ heeft zich tot een aantal zeer bekende en zeer geziene Rabbijnen gewend, met de vraag of het geoorloofd was, te kiezen voor de Vergadering en zich te laten kiezen. Welnu, het antwoord van de geraadpleegde Rabbijnen is ontkennend. Van sommige zelfs zeer sterk ontkennend geweest. De vereeniging ‘Jeruzalem’ heeft de vraag en de antwoorden laten aanplakken, zooals dat hier gebruikelijk is. Het biljet is te groot om hier te worden vertaald. Maar ik zal het, met een aantal andere biljetten, opzenden aan de Rosenthal-bibiliotheek te Amsterdam. De orthodoxe vrouwen van Jeruzalem en ook daarbuiten, zullen voor een groot gedeelte niet stemmen. Een deel van de orthodoxe mannen zal zich ook onthouden. Zoo zal er een constituante komen, veel meer naar links dan de Joodsche bevolking in het Heilige Land en ook daarbuiten. Een dergelijke constituante heeft natuurlijk niet veel invloed noch bij de Engelsche Regeering noch bij de Joden in het Land, noch bij de Joden buiten het land. Als de orthodoxen kans zagen zouden zij een andere constituante kiezen. Dan zouden wij twee constituantes krijgen, zooals wij in Jeruzalem twee Kerkeraden hebben. Het officieele Jeruzalemsche Rabbijnencollege (maar dat heeft geen algemeen erkend gezag!) heeft aangeraden wel mee te doen, juist om een linksche constituante te vermijden. Was de meerderheid orthodox geworden, dan had men het actief en passief vrouwenkiesrecht weer kunnen afschaffen. De orthodoxie is dus ook verdeeld. Zietdaar de gevolgen van het vrouwenkiesrecht, waarom bijna niemand heeft gevraagd. En als de constituante er komt? Ik hoop innig, dat ik mij vergis. Maar ik vrees, dat er zeer veel zal worden gepraat en zeer weinig zal worden gedaan. Een Volk, dat zijn Staat moet opbouwen, heeft niet in de eerste plaats een constituante noodig met algemeen actief en passief mannen- en vrouwenkiesrecht. Wij hebben noodig: eenheid en verdraagzaamheid. Niemand weet, welke macht of invloed die constituante eigenlijk hebben zal. Zal zij iets kunnen bepalen, dat bindt, omtrent de verhouding van Kerk en Staat? Omtrent vrijheid in het openen van scholen? Omtrent belastingen? Nationalisatie van den bodem, de productiemiddelen enz.? Behoort Palestina niet aan het geheele Joodsche Volk? Is het niet onbillijk, dat een handjevol radicale elementen allerlei besluiten nemen kan? De leiders van de Zionisten, Alliance, Agoedas Israël enz. zijn niet eens verkiesbaar, omdat zij nog geen jaar in het land wonen. In een volgenden brief hoop ik u te schrijven over de verschillende partijen hier, hun programma's, de techniek van de verkiezingen enz. Laat mij nu voor ditmaal mogen eindigen met een ware anecdote, die wel aardig typeert. Verleden jaar heeft een vergadering van Amerikaansche Zionisten (waar zouden zij en hunne ouders wel geboren zijn?) besluiten genomen met betrekking tot exploitatie van het Heilige Land, die vrijwel neerkwamen op socialisatie en coöperatie. Ik ben het daar om allerlei redenen niet mee eens. Ik voel meer voor particuliere exploitatie met een ruime royalty voor de Gemeenschap. En ik had de stoutheid dit te zeggen in een gezelschap van goede Zionisten, waarvan de jongste en voortreffelijkste wel mijn lieve zoon kon zijn. En ineens, kras over de tafel heen, zegt de jongste en voortreffelijkste: ‘Dan bent u een verrader van het Joodsche Volk.’ O, ik ben niet boos geworden, gedenkend hoe ik zelf eenmaal in Holland (wat is Holland ver!) in ieder gezelschap de jongste en voortreffelijkste ben geweest. En dan: hij zei het in ons mooi en mild Hebreeuwsch, waarin alles goedaardig klinkt. Ik aanvaardde het als een symptoom. Is alles niet symptoom? Maar laten onze jongsten en voortreffelijksten bedenken, dat ieder uiterste, behalve uiterste verdraagzaamheid, thans gevaarlijk is. Maar och, zouden zij wel onze jongsten en voortreffelijksten zijn, wanneer zij dat bedenken konden? Wij houden moed. Door alle moeilijkheden heen zal het Joodsche Volk zijn taak weten te vervullen. Nr 32 Wij gaan uit17-5 1919 A., 5 Publieke vermakelijkheden hebben wij hier ook, al zijn ze zeldzaam. Zelfs eene belasting op de publieke vermakelijkheden ontbreekt ons niet. Veertien dagen geleden zijn we uit geweest. Ik kreeg de uitnoodiging van generaal Storrs. In eene enveloppe met zijn trotsch Joodsch stempel: ‘R. Storrs. Gouverneur van de Heilige Stad Jeruzalem 5679.’ Des Maandags zou de nieuwe muziekschool met concert geopend worden. Men begint hier laat: half negen. En vol het zaaltje van de Y.M.C.A. Generaal Money aanwezig, de chief administrator. En generaal Storrs, commandant Bianchini, Italiaansch lid van de Zionist-Commission, majoor Norman Bentwich, die hier rechter is, mevrouw Hoofiën, miss Landau, we zijn er weer allemaal. Het programma in Hebreeuwsch, Engelsch en Arabisch, volgens het beginsel van generaal Storrs: gelijkheid der drie talen. Een mooi programma: Piano: Scarlatti, Bach, Chopin, Debussy. Viool: Mendelssohn, Novacec. Zang: Duparc, Grétry. Weinigen van deze heeren zullen gedacht of gedroomd hebben, dat hun namen nog eens prijken zouden op een Hebreeuwsch programma in de Heilige Stad Jeruzalem. De muziek is goed. En vooral de jonge Joodsche violist Anton Tschaikov heeft een groot succes. Pauze na Scherzo in B. Minor van Chopin. En in de pauze een alleraardigst speechje van generaal Storrs. Hij verzekert ons, dat alle politiek aan de school vreemd is. Het eenige doel is: onderwijs te geven in muziek. In menig hart wordt stil gelachen. Want iedereen, die geen volstrekte vreemdeling is in Jeruzalem, weet, dat de voorgeschiedenis van de school wemelt van politiek. Alles is hier politiek. Er is groote strijd geweest over de taal van het onderwijs: Hebreeuwsch, Arabisch, En Engelsch? Generaal Storrs gaat door: het is heelemaal niet waar, dat de Zionist Commission tegen de school was. Dat wil in het Jeruzalemsch zeggen, dat er toch misschien wel iets van waar had kunnen zijn. Integendeel wordt de school door de Zionist Commission gesteund, waarvoor de generaal hartelijk dankt. Nietwaar; gij proeft de politiek. Dan het tweede deel. Het eindigt met ‘Perpetuum Mobile’ van Novacek gespeeld door Anton Tschaikov met groot succes. En dan speelt Tschaikov ‘Hatikvah’, het Zionistisch Lied der Hope. Wij staan op. Mijn oogen breken van ontroering. Want wij hebben allen ons Land zoo lief. En wij hebben allen dit Lied zoo lief. Daarna: ‘God save the King’. En dan zie ik het: een aantal notabelen, die bij Hatikvah niet zijn opgestaan, doen het nu wel. De politiek. Volkerenstrijd, Taalstrijd. Liederenstrijd. Een Arabisch volkslied is er niet. Wel een Turksch. Maar dat kan natuurlijk niet worden gespeeld. Volkenrechtelijk is de toestand van Palestina deze: Turksch gebied onder Engelsche bezetting. Er is nog niet beslist dat het land ‘national home’ van de Joden zal zijn. En nog veel minder is beslist, wat dit eigenlijk beteekent. De voorzichtigen zeggen, dat Tschaikov Hatikvah niet had moeten spelen, om de Arabieren niet te prikkelen. De geschiedenis kent voorbeelden genoeg van revoluties, die begonnen zijn met een lied. De stoutmoedigen daarentegen gaven Tschaikov gelijk. Dagen daarna praat iedereen over dit geval. Over het concert praat niemand. En er blijkt dit: Miss Landau, commandant Bianchini en majoor Norman Bentwich zijn ook niet opgestaan en wel op een teeken van generaal Money. Generaal Storrs is ook blijven zitten. O, maar we zijn er nog niet. Miss Landau geeft den Donderdag daarna een feestavond: dans en fancy dress. Natuurlijk naar Joodsche zede zonder maskers. En omdat miss Landau niet is opgestaan, daarom besluiten een aantal Zionisten niet te gaan. Generaal Storrs beschouwt dat weder als tegen hem gericht. Omdat hij de Stad niet regeert als eene Joodsche stad. Maar als Turksche Stad onder Engelsche bezetting. Volgens de beginselen van de Haagsche Vredesconferentie. Zeker zal de Generaal dus zelf wel komen. En zijn officieren zullen óók komen. En de Dichter van het Joodsche Lied zal óók komen. Zijn standpunt is: dat Miss Landau op dat oogenblik niet anders kon doen dan zij deed. Iedereen weet nu eenmaal, dat het Zionisme of de Zionisten Miss Landau niet hebben kunnen winnen. Ik betreur dat ten zeerste ter wille van het Mizrachisme, waarvoor Miss Landau zoo veel zou kunnen doen. Het zal sommige lezers wellicht interesseeren te weten, dat Miss Landau, na het Paaschfeest naar Europa vertrekt. Naar men beweert op aandringen van de orthodoxe niet-Zionisten uit Zürich. Tenslotte besluiten toch de andere Zionisten ook te gaan. En het wordt een heel mooie avond. Miss Landau heeft zich buitengewoon veel moeite voor ons gegeven. Een harer leeraressen is zelfs naar Caïro gegaan, om inkoopen te doen. Maar zij is niet terug kunnen komen door de spoorwegstaking. De politiek is Miss Landau wel slecht gezind. Toch is het een mooi feest. Miss Landau in Hollandsch boerinnenkostuum, een tikje fancy. Maar toch aardig. Er is een dame in een prachtige Jemenietenkleedij. Zij krijgt den eersten prijs. Generaal Storrs, mild en voorkomend als altijd, deelt de prijzen uit. En er wordt gedanst. Een van de muzikanten danst inlandsche dansen, heel wat rijker van figuur dan de Amerikaansche en Europeesche. En ik ontmoet er weer den heer Salameh, een van de nationalisten der Arabieren, Grieksch katholiek. En mr. Jackson Fleming, Amerikaan, die in Azië reist voor Harpers en voor Asia. Hij weet niets. Of hij doet alsof. In het eerste geval beklaag ik zijn lezers. In het tweede geval beklaag ik hem. Wij zitten met ons drieën in een stil hoekje. En bespreken de Arabische kwestie. Ik vraag het oordeel van Salameh over de formule: ‘A Jewish State and an Arabic community’. Hij is daar tegen. Hij wil gelijkheid hoogstens. En zelfs dat is gevaarlijk voor de Arabieren, want de Joden hebben meer verstand, meer energie, meer geld. En worden door de Joden buiten Palestina gesteund. En dan is er nog een lamp, die niet branden wil. En dan nemen wij afscheid van de gulle, begaafde gastvrouw. En wij gaan naar huis door het zalige maanlicht. Vol lekkere limonade en politiek. II. En de demonstratie, vraagt ge mij wellicht, de demonstratie, waarnaar gij zoudt gaan kijken als naar een vroolijk en sierlijk feest, de demonstratie heeft die plaats gehad? Neen, lieve vrienden, de demonstratie heeft niet plaats gehad. Dus zijn ook niet de duizenden Bedouïenen gekomen uit het Transjordaansche. Dus is ook de stoet niet geopend geworden met de groene vlag. En ik zal moeten wachten tot het Nebi-Musafeest voor ik een grooten optocht in het Oosten zal zien. O, we hebben wel in spanning geleefd de laatste dagen. Er schijnt toch wel iets te hebben gebroeid. Misschien broeit het nog. Menigeen zal verheugd zijn, wanneer het Nebi-Musafeest goed en wel achter den rug is. En waarom heeft de optocht nu niet plaats gehad? O, daar is veel over gesproken! De Joden hebben op den verjaardag van de Balfour-declaratie hun optocht gehouden. En dus viel het moeilijk het thans den Arabieren te weigeren. Maar aan den anderen kant wist men, dat de Joden niet zouden vechten en plunderen. En van de Bedouïenen uit het Transjordaansche had men die zekerheid niet. Het schijnt, dat de Regeering de leiders persoonlijk voor alles aansprakelijk heeft willen stellen. En dat durfden de leiders niet aan. Ook dit: deze anti-Zionistische beweging is een nationale beweging van Christenen en Mohammedanen. Gelijk ook blijkt uit het telegram der Christenen en Mohammedanen uit Jaffa, te vinden in de ‘Times’ van 10 Maart. Nu hebben de Mohammedanen wel de meerderheid in Jeruzalem en in de omgeving. Maar hun gehalte is minder. Zij wilden dus den optocht niet houden zonder de Christenen. Maar de Christenen wilden zich niet compromitteeren met een optocht, waarin de Bedouïenen misschien uit de tucht zouden springen. En zoo is door de samenwerking van allerlei factoren de optocht niet doorgegaan. Maar Zondag is hier wel een gespannen dag geweest. Aan de stadspoorten de wachters dubbel gesteld. Sterke patrouilles op de heuvels rondom, die de landwegen beheerschen. Posten in het postkantoor. Mitrailleurs op de platte daken. Maar er is niets gebeurd. En 's middags, als het koeler wordt, ga ik uit. Van de Duitsche Plaats naar den Tempelmuur voor het middaggebed. En vandaar den Bazaar door naar het meisjesweeshuis. Het is druk in de Jaffastraat. De beste stand van Jeruzalem. De zon smoort ons. Een wreede, heete Chamsin. Het leven drijft er dreigend. Linksaf de wegen naar Silouan, wit. Weg achter heuvelen en dan weer wreed-wit geworden door de dalen. De wereld barst. Dat was vandaag niet goed gegaan met een optocht van de Omarmoskee door de nauwe binnenstad. En dan, alleen zonder wacht, gaande rustig door de drijvende straat: Generaal Storrs. Hij wandelt. Hij houdt mij staande. En het is een groote emotie, te staan in de smorende Jaffastraat, waar het leven door heen drijft, met den Man, die door Gods wil, thans Heerscher is in Jeruzalem. Ook de Dichter van Het Joodsche Lied heeft zijn trots. Maar toch: Generaal Ronald Storrs, Gouverneur van de Heilige Stad Jeruzalem. Ik zou misschien wel willen ruilen. In twee woorden teeken ik den Generaal: Eerbied, Trots. Wij scheiden. Wat is zijn Droom, terwijl hij hier gaat door de driftige, dreigende Jaffastraat, waarin hij toch rust houdt, evenwicht tusschen de vele volken. Hij: Generaal Ronald Storrs, Gouverneur van Jeruzalem. Voor welke Daden heeft God hem nog bestemd? De duizenden, duizenden ontroeringen leg ik vast in dit kwatrijn: Generaal Ronald Storrs 't Leven drijft dreigend door de Jaffastraat, Hij gaat. Generaal, eerbiedig en trotsch. Wat is zijn Droom? Wat is zijn stoute Daad? Heerscher der Heilige Stad, door de wil Gods. III. En nu wachten wij maar weer op hetgeen de Vredesconferentie over ons beslissen zal. Er verluidt, dat een internationale commissie hier komen zal, om alles ter plaatse nog eens te onderzoeken. Neen, zóó gemakkelijk wordt het Land ons toch nog niet gegeven. Wat wij nu noodig hebben, is: eenheid naar binnen; standvastige eerlijkheid naar buiten. Eenheid naar binnen: de post is ons ditmaal nogal genadig geweest. Ik heb het Handelsblad gekregen van Zaterdag 15 Maart, met het belangrijke opstel: ‘Joodsche Tijd- en Strijdvragen’. Helaas: onder de Joodsche vertegenwoordigers ter Vredesconferentie heeft de eenheid ontbroken. Sylvain Lévi heeft tegen het Zionisme gesproken. Ziet goed: waarschijnlijk heeft de Fransche Regeering de aanwezigheid van Lévi op de Conferentie bewerkt. Frankrijk vergeeft het Weizmann toch niet, dat hij een Engelsch trusteeship in Palestina vraagt. En in weerwil van alle officieele verklaringen houdt Frankrijk toch een wrok. Het is jammerlijk, dat Sylvain Lévi zich voor dezen wrok van Frankrijk heeft laten gebruiken. Op één punt heeft Lévi echter volkomen terecht gewezen: op de ‘explosieve’ neigingen van de Russische Joden. Ook dat is een probleem. De Arabische leiders weten dat zeer goed. En zij vreezen, dat de Russische Joden het Bolsjewisme zullen brengen onder de Arabieren. Met Bolsjewisten is Palestina niet op te bouwen. Wij hebben al problemen genoeg. Ook het godsdienstige. Ik heb ook het ‘Handelsblad’ gekregen van Maandag 3 Maart met het Tweede artikel van J.T. over de ‘Wereldconferentie der traditioneele Joodsche organisaties te Zürich’. Men heeft er ook over Palestina-arbeid gesproken. Hoeveel Palestina-afgevaardigden waren daar aanwezig? Niet eens de noodige vier voor een Landmannschaft. Dus hoogstens drie. Wie waren de Palestina-vertegenwoordigers? J.T. schrijft: ‘Van de meest verschillende zijden wordt nadrukkelijk uitgesproken, dat men ten opzichte van het samenwerken met de Zionisten de beste ervaringen heeft opgedaan.’ Waarom is dan de orthodoxe organisatie der Mizrachie niet uitgenoodigd? Het is heel gemakkelijk moties aan te nemen. Maar hier zijn de problemen. Er is geen werk. Er is geen woning. Er is niets voor hen, die komen zullen. Het Arabische probleem. De verhouding tusschen de Joodsche arbeiders en Joodsche boeren in de koloniën. Alles. Alles, alles, waarover ik u later nog schrijven zal. Als er geen eenheid komt, is de zaak van het Joodsche Volk verloren. Er is nog iets, dat mij zeer getroffen heeft. Weizmann heeft op de Vredesconferentie een zeer bepaalde verklaring afgegeven betreffende de woorden ‘Joodsch nationaal tehuis’. Zijn verklaring eindigde: ‘alles in de hoop, dat Palestina even Joodsch zal zijn als Engeland Engelsch is.’ Dat is zeker kras en duidelijk. Maar of een dergelijke verklaring mannen als dr. Nimr en Soliman bey Nassif zeer bevredigen zal? Toch is het goed en eerlijk het te zeggen, wanneer wij het zoo meenen. De gevolgen van deze verklaring moeten wij dan ook maar aandurven. Dr. Weizmann, en wij allen, groot en klein. Maar laten we dan niet later weer aankomen met minder krasse verklaringen. Ieder woord, dat publiek wordt gesproken, wordt overgebracht. En al laten de Arabieren het niet altijd merken, ze weten heel goed wat er omgaat. Voor een Palestina, zoo Joodsch als Engeland Engelsch is, zullen we nog heel wat moeten doen. Mits God ons eenheid geeft naar binnen, eerlijkheid naar buiten tot in den Dood, zullen wij kunnen slagen. En zoo ben ik dan van het concert over het Feest van Miss Landau weer op de Arabische quaestie gekomen. En die is er altijd. Bij opstaan en bij nederliggen. Bij dag en bij nacht. Altijd. Altijd. Nr 33 Een tegenstander19-5 1919 A., 9 In eenen vorigen brief heb ik u geschreven over die zoogenaamde Joodsche Constituante en over de groep van orthodoxen, die niet willen kiezen en niet willen worden gekozen, wegens het actieve en vooral wegens het passieve vrouwenkiesrecht. Tusschen haakjes: misschien komt die geheele constituante er niet. Ze heeft trouwens geenen zin op een oogenblik, dat over den staatkundigen toestand van Palestina nog niet beslist is. Bovendien: waarom moet het halve procent Joden, dat in Palestina woont, over alles beslissen, terwijl het benoodigde geld van buiten komt? Wanneer wij iets hier kunnen missen, dan is het een parlementair stelsel met een constituante. Laat men wachten tot het in de wereld weer rustig is geworden. Laat men dan verkiezing voor een Palestina-raad houden onder alle Joden ter wereld. En ook de Joden van alle landen verkiesbaar verklaren. Vooral geen haast. En geen uitersten. Dit tusschen haakjes. Eén van de Mannen van Beteekenis, die niet met de Zionisten medegaan, is Rabbi Chaïm Sonnefeld. Een Hongaar uit de beroemde Leerschool van Presburg. Maar sinds zes en veertig jaren reeds te Jeruzalem woonachtig. Toen ik pas hier aankwam, dacht ik dat alle tegenstanders van het Zionisme slechte menschen waren. Maar zoo wonend en werkend hier, ben ik gaan zien, dat men hier de goede en de slechte menschen zoowel binnen als buiten het Zionisme vindt. Den naam van R. Chaïm had ik den eersten dag al gehoord. Dat de Aschkenazische Joden toch niet met de Sephardische Joden hebben willen vereenigen in éénen Kerkeraad (en niet Gemeenteraad, zooals mijn lieve vrienden van Mizrachie vertalen!) wordt voor een groot gedeelte toegeschreven aan invloed van R. Chaïm. Bepaald goedhartig gestemd was ik tegenover R. Chaïm niet. Dan: ik kom te wonen bij eene familie, ook uit Hongarije afkomstig, op de Duitsche Plaats. En ik hoor over dezen R. Chaïm spreken als over eenen Heilige. Reeds in de Leerschool onderscheidde hij zich door zijne strengheid en door zijne vroomheid. En al de jaren, dat hij leeft te Jeruzalem, is hij volkomen gebleven, een rechtvaardig man. Hij geeft al zijn Leven aan de studie van de Heilige Leer. Hij woont in een heel, heel klein huisje. Nu een oud man. Hij is zwaar geslagen, de oude man, in de laatste jaren. Meerdere van zijne kinderen zijn, volwassen, gestorven. Hij draagt met de macht, die des Heiligen is. En hij leeft hier in armoede. Hij wil niets ontvangen, direct of indirect van eenig fonds, dat geld van Zionisten krijgt. Hij wil niets te maken hebben met den Jeruzalemschen Rabbijnenraad, die door Zionistische fondsen wordt gesteund. Hij leeft, trouw en geweldig, met de Heilige Leer. Eén dag ben ik ten gebede gegaan naar de Synagoge op de Duitsche Plaats. Een voorzanger met een mooie stem hebben wij hier niet. Iedere man bidt voor, naar het uitkomt. Heden een oude man. Zijn stem is zwaar. Hij spreekt ieder woord uit met een innigheid, die van hart tot hart gaat. Ik vraag na den dienst, wie gebeden heeft. Het was R. Chaïm. En ik laat mij voorstellen. Neen: Hebreeuwsch spreken wil hij niet. Hebreeuwsch is de Heilige Taal. Was het Joodsche Volk in Palestina een heilig volk, dan zou hij Hebreeuwsch willen spreken. Nu niet. Er zijn onder de jongere Joden te veel, die de Wetten niet achten en Hebreeuwsch spreken. Hij wil niet. Ik onderwerp mij en wij spreken Jiddisch. Verleden Zaterdag heb ik hem een bezoek gebracht. Een Heilige Israëls. Hij draagt een kaftan en lange lokken. Maar zijn oogen, stralend in het magere gelaat. En zijn zilveren baard, heel lang en heel eerwaardig. Zijn vrouw is thuis. Maar zij spreekt niet mede. Zij zou ook eenen vreemden man niet eene hand geven. Gij lacht daarom? En wij leerden op school ter eere van de Romeinen den eisch van Caesar, dat er over zijne vrouw zelfs niet ten goeds mocht worden gesproken! Maar zoo is het ons, Joodsche jongens, gegaan: Wat wij prachtig vonden van de Romeinen, dat vonden wij dwaas van ons eigen Volk. En zoo zal het ook Hollandsche jongens wel eens gaan. Ik vraag R. Chaïm naar zijne verhouding tot de Zionisten. Hij lacht: wel, is hij geen Zionist? Zes en veertig jaren lang heeft hij lief en leed met Jeruzalem gedeeld. Meer leed dan lief. Ik vraag naar het politieke Zionisme, zooals wij dat nu kennen. Hij staat daar zóó tegenover: Boven alles gaat hem de beoefening van de Heilige Leer. Zooals iedere akker zijn eigen voortbrengselen heeft, zóó heeft ook iedere stad zijn eigen aard en eigen doel. New-York, Londen, Parijs. Jeruzalem is de Stad van de Leer. En dat moet zij blijven. Hij vreest, dat het Zionisme nadeel zal doen. Men kan nu wel zeggen, dat het Zionisme niets doet tegen de Leer. Maar vele Zionisten doen dat wel: zij ontwijden den Sabbath, houden de spijswetten niet enz. Deze dingen worden in Holland ook tegen het Zionisme aangevoerd. Ik ben dit niet met R. Chaïm eens. Tenzij God een wonder laat gebeuren (waarop wij ons leven toch niet mogen inrichten?) zouden groote gedeelten van het Jodendom buiten Palestina assimileeren. Het is ook de vraag of het Oost-Europeesche Jodendom na alle lijden nog in staat zal zijn, de vroegere giften naar Palestina te blijven zenden. Het voordeel van eene Joodsche gemeenschap in Palestina is dit: wie daar Joodsch leven wil, die kan Joodsch leven. Veel gemakkelijker dan het in Holland gaat. Ja: zegt R. Chaïm, maar de jongeren willen niet Joodsch leven en dat is de schuld van de Zionisten, die hen van de Leer afleiden. Neen, zeg ik, dat is de schuld van de Zionisten niet. Zoolang Israël de Leer heeft, is het ook van de Leer afgeweken. Hoever was het Volk in den tijd van de Koningen en van de Profeten niet van de Leer afgeweken? Maar het Joodsche Volk is altijd weder tot de Leer wedergekeerd. Maar den Zionistischen vrienden zou ik toch dit willen zeggen: wat wij thans in de eerste plaats noodig hebben is eenheid. Onthoudt u dus, ook in uw particulier leven, van alles, wat die eenheid storen kan. Die opoffering kan niet groot zijn. De orthodoxie staat nu eenmaal wantrouwend tegenover het Zionisme. En het Zionisme heeft de orthodoxie werkelijk niet altijd recht gedaan. Zelfs de orthodoxe Zionisten hebben niet steeds juist geoordeeld. Ik denk aan het artikel ‘Prof. Weismann in den Gemeenteraad (bedoeld is Kerkeraad d. H.) van Jeruzalem’ in het Maandblad ‘Mizrachie’ van Maart 1919. In Amsterdam is toch ook een Portugeesche en een Hoogduitsche Kerkeraad. Waarom zou dat hier niet gaan? Beter zijn meerdere Kerkeraden, die te gelegener tijd samenwerken, dan één Raad, waarin toch de verschillende bestanddeelen elkaar bestrijden. Eenheid is meer dan iets noodig. Maar samenwerking van autonome gemeenschappen is óók een vorm van eenheid. En ik vraag R. Chaïm naar de Constituante. Zijn standpunt is bekend. Hij gelooft trouwens niet, dat de constituante er komen zal. En zoo ja: dan zullen de orthodoxen doen, of ze niet bestaat. Desnoods zullen ze een tweede constituante kiezen, met geldelijken steun van de niet-Zionistische orthodoxe organisaties, die te Zürich centrum hebben. Hierin ligt een groot gevaar. Palestina is niet het land van ons Zionisten alleen. Maar van het geheele Joodsche Volk. Op het oogenblik is de meeste macht in handen van de Zionistische Commissie. Daarin zijn de Joden van de vijandelijke landen niet vertegenwoordigd en ook de Joden van de neutrale landen niet. Ongetwijfeld zal het goed zijn, wanneer de Zionistische Organisatie de Engelsche Regeering toegang vraagt voor de Joden van alle landen. De Duitsche, Oostenrijksche en Hongaarsche Joden bijvoorbeeld zijn door de Engelschen ook niet uit Palestina verwijderd. Het is de Zionistische Organisatie niet om macht te doen, maar om herstel van het Joodsche Volk in Palestina zoo goed als dat thans mogelijk is. Daarvoor is eenheid noodig. Voor die eenheid moeten wij allen veel van het onze opofferen. Mijn lieve jonge vriend de onbekookte Russische idealist even goed als onze vrome Meester R. Chaïm Sonnefeld. Palestina kan geen land zijn van uitersten. O, het zal niet zoo gemakkelijk gaan, als wij het geloofd hebben in onze eerste vreugde over de Balfour-declaratie. Palestina zal ons niet worden gegeven, zooals men een onbewoond land aan een eeuwenoud volk geven kan. De Arabische kwestie! En onze eigene vragen: het Zionisme tegenover de andere Joodsche Organisaties. De Mizrachie tegenover en samen met de andere Zionisten: het religieuse probleem, het onderwijs. De emigratie! Prof. Weismann heeft voor de Vredesconferentie gevraagd de schepping van mogelijkheden, die elk jaar de emigratie van 50 à 60.000 Joden zou veroorloven. Dat is niet veel. De aandrang naar Palestina zal geweldig zijn. En toch 50 à 60.000 Joden; dat is de geheele Joodsche bevolking van Palestina. Op het oogenblik is hier te Jeruzalem geweldige werkloosheid. Er is eigenlijk heelemaal geen werk, behalve dan gewoon het dagelijksche werk in iedere stad. De militairen brengen nog een beetje vertier. Van de week liep hier een gerucht. Ik heb het nog niet kunnen controleeren. En ik geef het u dus als een gerucht. Maar als een typeerend gerucht. Er is den soldaten van het Joodsche Legioen aangezegd, dat zij na demobilisatie alleen in Palestina kunnen blijven, wanneer zij werk hebben of geld. Laat toch niemand hier komen alleen met enthousiasme! Het leven is hier op het oogenblik zeker tweemaal zoo duur als in Holland. Het is goed, dat wij de moeilijkheden kennen van de taak, die wij volbrengen zullen. Maar daarvoor hebben wij de samenwerking noodig van alle Joden ter wereld. Palestina is niet van ons, dat halve procentje hier. Palestina is ook niet van de Zionisten. Palestina is van het geheele Volk. En ieder onzer is tot mede-arbeid verplicht. Maar ook gerechtigd. Zoo groote vereering als ik voor R. Chaïm heb, hij is toch een man, te zeer van een uiterste, dan dat het Joodsche Volk hem op dit tijdstip als leider verdragen kan. Ik heb hem lief. Ik vereer hem. Ik wenschte, (dwaas, hij verlangt uw zotte weelde immers niet!) dat ik zijn leven verrijken kon. Maar het Joodsche Volk is tot die strakke, sterke vroomheid niet in staat. Wij scheiden. Hij verzekert nog eens, dat hij om die constituante niet geeft. Laat zij maar kiezen. Laat zij maar besluiten. Hij staat, groot en machtig. Hij zegt de woorden van Psalm 127: ‘Als God het huis niet Bouwt, dan werken de bouwers tevergeefs. Als God over de stad niet Waakt, waakt de wachter tevergeefs.’ Ik ga naar den Klaagmuur voor het Middaggebed. Nr 34 Paaschfeest te Jeruzalem20-5 1919 A., 9-10 Van het Slotfeest tot het Paaschfeest zeggen wij in de gebeden: ‘Gij, die den wind laat waaien en den regen laat nederdalen’. Dat komt hier precies uit. Alles komt hier precies uit. Tot het Paaschfeest hebben wij den regen noodig. Den laten regen. Na Paschen valt er ook nog wel late regen. Maar dan is hij niet meer zoo noodig. O, wij hebben dit jaar smartelijk op den laten regen gewacht. Dat kan men zich in Holland niet voorstellen. Water is hier weinig. Kanalen, rivieren en meren zijn hier niet veel. Des zomers zijn vele der kleine rivieren droog. Het water, waarvan wij hier leven, is winterwater, dat in de regenbakken wordt opgevangen. Maar de late regen is voor dit land volstrekt noodig. En hij kwam niet. Dagen aaneen was de lucht strak en sterk. Dan begon de weerwijzer te dalen. Regen? Regen? Neen, geen regen. Of de wind begon te waaien. Te stormen vanaf den Olijfberg, over het dal van Silouan. Regen? Neen, de regen niet. De wind wordt weder stil. De lucht bouwt sterk en strak over de drie heuvels van den Olijfberg heen. Er is gesnakt naar den laten regen. Er is gebeden om den laten regen. Tot tegen de Paaschdagen. Neen, nu is de regen zoolang weggebleven, laat hij nu nog een paar dagen weg zijn. Want de lieve Joodsche huismoeders van de Duitsche Plaats zijn de schoonmaak begonnen. O, de Jeruzalemsche zindelijkheid is de Hollandsche niet. Met uitzondering dan van de beide weeshuizen onder Hollandsche directie. Maar de Jeruzalemsche schoonmaak is zoo geducht als de Hollandsche maar wezen kan. De huisjes van de Duitsche Plaats zijn maar heel klein. En de menschen zijn er heel vroom en heel precies. Zij zijn doodsbang, dat ergens maar een ongeoorloofd stofje zal achterblijven. Zóó wordt dan het geheele huisje gekuischt en gekeerd. Alle meubeltjes komen buiten (o, blind paard, hoe dikwijls denk ik aan u!) en alle bedden worden hevig gelucht. Het is een uitstalling van kleuren op het platte dak, waar anders de stoute jongens spelen, en de lieve kleine kinderen te slapen worden gelegd. En stel u dan voor, dat het eens regenen ging. Hevig regenen ging, zooals het in Palestina regenen kan. Dan zouden de lieve Joodsche huismoeders van de Duitsche plaats niet buiten kunnen schrobben en boenen. En zij zouden haar bedden niet kunnen luchten op het platte dak, waar de stoute jongens spelen en de zoete kinderen slapen. O, als de lieve Joodsche huismoeders van de Duitsche Plaats niet zoo vroom waren, zeker zouden zij dezer dagen in de gebeden overslaan: ‘Gij, die den wind laat waaien en den regen nederdalen’. En de lieve Joodsche huismoeder van de Duitsche Plaats, die mij verzorgt, heeft nog een bijzonder belang bij het wegblijven van den regen. Wij gaan namelijk Zondag verhuizen naar de buitenstad. Naar het huis, waar Herzl heeft gelogeerd toen hij, twintig jaar geleden te Jeruzalem was, met den Duitschen Keizer tegelijk. En een verhuiswagen, die hebben wij hier niet. In de oude stad met zijn straten vol trappen kan zelfs het kleinste karretje niet komen. Alles, ook de zwaarste dingen, moet op ruggen van dragers worden verhuisd. En stel u dan voor, dat het stortregent! Maar het regent niet. Het blijft bij dreigen. II. Men heeft mij hier heel lief ontvangen. En ik heb veel uitnoodigingen om den Paaschavond, den Sederavond door te brengen. Wij houden hier maar een Sederavond en één dag Paasch. Dan de tusschendagen. En dan weer één dag. Den tweeden feestdag voor de ballingen vieren wij hier natuurlijk niet. En uit alle lieve invitaties kies ik dan die van den heer en mevrouw Zilversmit, die het meisjesweeshuis zoo zorgzaam besturen, en waar ik om zoo te zeggen als een meisjes-weesje thuis ben. En voor het avondgebed zal ik dan eerst naar het jongens-weeshuis gaan. De regen dreigt uit zware wolken. Maar het regent nog niet. Ik ga op weg. Als ik niet eigenwijs was, zou ik niet verdwaald zijn. Maar omdat ik wel eigenwijs ben, verdwaal ik wel. Gij allen, die den weg in de buitenstad beter kent dan ik, weet, dat ik rechtuit loopend langs het Spaansche consulaat rechts had moeten afslaan. Vergeef mij... ik was eigenwijs. Ik heb den weg willen afkorten en ik ben verdwaald. Ik zie het: deze wegen ken ik niet. Is dit Jeruzalem? Ver onder een donkere lucht bouwt een Stad binnen zware, gekanteelde muren. Heuvelen en dalen rondom. Buiten de stad, huizen verspreid. Laag, vierkant, daken donkerrood onder donkere luchten. Het gaat waaien. Het gaat regenen. Is dit Jeruzalem? Neen - ik zal zeker te laat in het jongensweeshuis komen. Laat ik dan dadelijk naar het meisjes-weeshuis gaan. Terug naar de Jaffastraat bij de bioscoop en dan over het domein van de Russen. Wonderlijk, dat ik verdwaald ben. Of ben ik eigenlijk wel verdwaald? Het is u zeker allen wel eens gebeurd, dat gij doelloos dwaaldet of van uw doel af verdwaaldet. En dat ge dan een schoonheid of een liefde hebt gevonden, veel meer waard dan alles, wat ge hebt gezocht. Zijt ge dan verdwaald, of zijt ge dan geleid door superieure intuïties, waarvan ge het bestaan nooit wiskundig kunt bewijzen en waarvan het bestaan u alleen in de beste oogenblikken van uw leven wordt geopenbaard? Aan mijn kleinere gedichten, de Kwatrijnen, merkte ik dat Jeruzalem voor mij een nieuwe beteekenis kreeg. Ook voor den Dichter zijn de eigen gedichten dikwijls openbaringen van een dieper onbewust bestaan. Toen ik nog te Amsterdam was, zocht ik daar langs de grachten en in straten, stegen de levende schoonheid. Jeruzalem was het verre, het Heilige. Nu ik te Jeruzalem woon (hoe vreemd klinkt dat mij zelven nog, hoe vreemd!) zoek ik de levende schoonheid ook hier. Ik kan niet leven zonder schoonheid. Ik kan niet leven zonder Lied. En angstvallig volg ik in mijn Kwatrijnen den strijd tusschen schoonheid en heiligheid, ik, de Dichter der Libertijnsche Liederen. Ik, de Dichter van het Joodsche Lied. Hedenavond, verdwaald, heb ik Jeruzalem gezien als Stad en Schoonheid. Maar ik wend mij weg, en ik sla de wegen in naar het weeshuis, waar de heiligheid van het avondgebed en de heiligheid van den Sederavond mij wacht. En ik vraag het u, mijn lieve vrienden, was ik nu verdwaald of door superieure intuïties geleid? III. Als ik aan het meisjesweeshuis bel, doet Challad open en hij verzekert mij in het Hebreeuwsch, dat het avondgebed nog niet begonnen is. Alle meisjes zijn nog in de hall. In de groote eetkamer wordt de laatste hand gelegd aan de gewijde Sedertafels. Maar daar mogen wij niet komen vóór het tijd is. De heer Zilversmit is niet thuis. Hij heeft minder last dan ik van superieure intuïties. Hij weet den weg beter te Jeruzalem. In ieder geval: hij is blijkbaar op weg naar het jongensweeshuis niet verdwaald. Het is hier in huis zoo mogelijk nog properder dan door het jaar. En al het werk wordt door de meisjes zelve gedaan. Vandaag bestaat het Huis juist twaalf jaar. Er zijn nog drie meisjes, die er van het begin af zijn geweest. Toen zij kwamen waren zij zoo klein als de kleine Simcha nu is. Na twaalf jaar staan zij aan den ingang van het Leven. Maar de kleine Simcha laat mij niet mijmeren: ‘Blijf niet zoo ver van de meisjes af,’ zegt zij, o, lieve onschuld, met haar aanbiddelijk stemmetje en haar aanbiddelijk Hebreeuwsch. Maar het is tijd voor het avondgebed. Ik zit (verdwaalde of door superieure intuïties geleide) eenige man met veertig meisjes. Mevrouw Zilversmit heft aan: ‘Looft God, die lofwaardig is’. En dan leest een van de oudste meisjes het avondgebed voor met een zuiver Sefardische uitspraak. Een goede les voor mij. Eene lieve onderwijzeres en een schat van een school. Ik spreek nu ook Sefardisch. Maar de gebeden zeg ik nog Aschkenasisch. Het slotgebed zeg ik luid, dat de kleine, lieve Simcha het hoort: ‘Was dat nu Spanjoliet?’ vraag ik haar. ‘Neen’ zegt zij (drie jaar!) cordaat: ‘zeker is dat geen Spanjoliet. Dat is leelijk Hebreeuwsch’. De Heer des Huizes is thuis gekomen. Hij brengt nog een gast mede. Een Rus, soldaat bij de Engelsche intelligence. Die veel heeft gereisd en veel talen spreekt. De meisjes worden in de hal opgesteld. Twee aan twee. De kleinste vooraan. Simcha en Mathilde. En dan mogen wij de eetkamer binnen. O, hier is van het huis een Tempel gemaakt. Mevrouw Zilversmit wil, dat de meisjes milde en mooie herinneringen zullen medenemen. Deze meisjes zijn na weinig jaren de Moeders van Israël. Alle Sabbathdagen en alle feestdagen worden hier met volmaakte wijding gevierd. Er is een tafel voor de groote menschen. En er zijn twee tafels voor de meisjes. Zooveel mogelijk om en om een groot meisje en een klein meisje. Opdat het groote meisje het kleine meisje helpen kan. Mevrouw Zilversmit opent den avond met een heel milde, eenvoudige toespraak. Natuurlijk in het Hebreeuwsch. Zij herinnert aan de moeilijke oorlogsjaren. Zij herinnert aan wat de Joden in vele landen ook thans nog lijden. En voor de groote meisjes wijst zij op de plichten van liefde, trouw en eensgezindheid, zonder welke het Joodsche Volk nooit tot kracht en vrijheid komen zal. Het is hier alles zoo mooi en zoo teeder: de witgedekte tafel, met de gewijde kaarsen, de bekers wijn. Van het vingerhoedbekertje voor Simcha af, tot de volwassen bekers voor de grootste meisjes toe. En dan beginnen wij de orde van den Seder, zooals wij die als kinderen in de huizen van de ouders vele jaren geleden volbrachten. En zoovele geslachten voor ons. En, met Gods hulp, na ons nog zooveel geslachten des Joodschen Volks. En zeker hebben de Hollandsche vrienden, de Haarlemsche vrienden, mijner wel gedacht, als gezegd wordt: ‘Het volgend jaar te Jeruzalem’. Dat zeggen wij hier ook: ‘Wonen wij dan niet reeds te Jeruzalem?’ vraagt de Moeder van veertig meisjes. Ja, wij wonen hier wel in het aardsche Jeruzalem. Maar het Jeruzalem, waarin wij het volgend jaar hopen te wonen, is het Hemelsche Jeruzalem. Nergens beter dan hier wordt het verschil tusschen hemel en aarde beseft. In een innige verrukking ga ik huiswaarts. Het is natuurlijk volle maan. Wanneer wij ons Paaschfeest vieren is het altijd volle maan. De late regen laat zich weer wachten. De lucht is alweer leeg. En de maan zonnegroot en goud boven bergen en dalen, boven de stille stad. Schoonheid en Heiligheid: wie is het, die ze te Jeruzalem scheiden zal? V. Voor den eersten Paasch-ochtend heb ik weder eene uitnoodiging. De Synagoge in het Jodenstraatje is hersteld en vernieuwd. Zij zal met groote plechtigheid in gebruik worden genomen. Er zal een Gebed worden uitgesproken voor den Koning van Engeland. Verschillende Engelsche autoriteiten zijn uitgenoodigd en de bekende Joden van Jeruzalem zullen er ook zijn. Wij beginnen de gebeden om zeven uur. De Engelschen worden verwacht om negen uur. O, ik heb het u al gezegd: een Synagoge hier is heel heel anders dan een Synagoge te Amsterdam. Ze is ook leerschool en dikwijls ook vergaderlokaal. Trouwens het Hebreeuwsche woord voor Synagoge beteekent: ‘verzamel-huis’. Wie dat niet weet zal bijvoorbeeld vele plaatsen uit het Nieuwe Testament verkeerd verstaan. 's Morgens heel vroeg ga ik door de Jaffastraat, Jaffapoort, de Batrak (leve het Specerijenstraatje!) en het Jodenstraatje. Mijn horloge is een uur voor geraakt. Of de Jaffatoren is een uur achtergeraakt. Dat is precies hetzelfde. Ik kom een uur te vroeg. Maar de Synagoge, nieuw en frisch. Ik krijg een plaats tegen den Oostelijken Muur. Juist als in Amsterdam. En, helder van ziel, begin ik de psalmen te zeggen. Is dit Paaschmorgen te Jeruzalem of is het Sabbathmiddag te Amsterdam? Zal ik straks naar het Herzlhuis gaan? Of naar mijn vrienden op de Prinsengracht? Neen, dwaze droomer het is Paaschmorgen te Jeruzalem. Naast mij staat Goldberg, die den grond geschonken heeft voor de Hebreeuwsche Universiteit. Achter ons: prof. dr. Friedenwald van de universiteit van Baltimore thans een van de leden van de Zionistische Commissie, die straks de Haftarah zeggen zal, een goed orthodoxe Jood. Eveneens dr. Pool, secretaris van de Commissie. Natuurlijk is de voortreffelijke dr. Keller gekomen, van de Zionistische Amerikaansche medische missie, hij is zoo goed thuis in Mischna en Talmud als in zijn medische missie. Het is bijna ongelooflijk, wat deze eene man, hier voor de Mizrachie gedaan heeft en doet. En de veldprediker komt, Rabbijn Grajefski. Khakiuniform met het Schild van David. Zeker is het wel Paaschmorgen en zeker ben ik wel te Jeruzalem. En mijn Ziel gaat door de gebeden zoo vreedzaam als ik tegen den avond kan dwalen van de Stad naar den stillen tuin van Katamon. De dienst is heel eenvoudig. Piutim worden hier in vele Synagogen niet gezegd. En ik mis die Liederen overstraald door het Licht van het Hooglied, zooals mijn Vader die voor de Gemeente zong toen hij een Man was in de macht zijns levens en ik een kleine knaap. Iedere kleine jongen vindt de Stem zijns Vaders de mooiste stem. En iedere gretige genieter verlangt machteloos naar de jaren zijner jeugd. De voorzanger zou in Holland zeker een nul krijgen voor het lezen van Hebreeuwsch. De Aschkenasiem letten hier heel weinig op de klemtoon: laatste lettergreep of voorlaatste lettergreep, waarop wij, in Holland, zoo precies letten. Neen, hier leest men de gebeden op de maat van zijn emoties. Intuïtief noemt de significus dat. Wij in Holland, temmen onze emoties binnen den vasten maatgang. Logisch noemt dat de significus. Het is dezelfde tegenstelling als: maat en rhythme in gedichten. Wie daar belang in stelt, leze een artikel van J.H. van den Bosch in De Nieuwe Taalgids, over interpunctie. Ik weet niet in welken jaargang. Want maar heel weinig boeken en aanteekeningen heb ik kunnen medenemen. En (helaas!) de Universiteits-bibliotheek is wel wat heel ver van Jaffapoort en Herzlhuis. Om negen uur komen de Engelsche gasten: generaal Ronald Storrs, de Gouverneur, eerbiedig en trotsch. De plaatsvervangende Gouverneur, kolonel Waters Taylor, met zijn monocle ongenadig. Majoor Richmond, de oudheidkundige, diep en stil, kapitein Law, adjudant van den Gouverneur. Een beetje ontroering geeft hun komst wel. Maar toch niet zoo heel veel. En de gebeden gaan gewoon voort. Met al de eigenaardigheden, waaraan men hier langzamerhand gewennen moet en waaraan het hart van den Generaal en de lorgnet van den kolonel zeker dien eenigen morgen niet gewend zijn. VI. Neen, dwaze droomer, dit is niet Sabbathmiddag, Binnen-Amste1 en Prinsengracht. Het is Paaschmorgen, de Batrak en de Jaffastraat. Hoe zoudt gij anders Salzmann kunnen ontmoeten, de vriend van Bialik, dien gij in Egypte gelaten hebt? De Engelsche Regeering staakt de uitgave van het Hebreeuwsche Weekblad Nieuws uit het Land. Maar waarschijnlijk krijgen we hier een nieuw weekblad. Salzmann zal misschien de uitgever worden. En Ben-Jehoeda de redacteur. Ben-Jehoeda is nu in Alexandrië. Maar hij wordt elken dag hier verwacht. Zijn oudsten zoon, als schrijver bekend onder den naam Ben Awi (Zoon mijns Vader) heb ik te Londen ontmoet. Hier ontmoet ik nu zijn jongsten zoon. Zeer polyglot: Hebreeuwsch, Arabisch, Fransch, Duitsch, Engelsch. Wie hier geen vijf talen spreekt is een idioot. Zelfs de Engelschen zijn hier polyglot. Ik sluit natuurlijk dadelijk een eeuwige vriendschap met den kleinen Ben-Jehoeda. Een kerel als een boom met vier of vijf oorlogsjaren achter zich. In het hotel Amdursky praten wij met ons allen een gat in den dag. Dr. Keller is er ook. Hij kent de Ben-Jehoeda's nog uit Amerika. Zij zijn wel goede vrienden. Maar dr. Keller is een van de meest-orthodoxe en Ben-Jehoeda een van de minst-orthodoxen uit de stad. R. Chaïm Sonnefeld en Ben-Jehoeda: zietdaar de twee uitersten van Jeruzalem. De eene orthodox, bijna anti-nationaal Jood. De ander nationaal, bijna anti-religieus Jood. Dr. Keller en ik willen samen voor het middaggebed naar den Klaagmuur gaan. Ik ga niet elken dag, omdat ik mijn leven niet beklemmen wil, meer dan de strenge Joodsche godsdienst vanzelf vraagt. Ik ga, wanneer het hart mij drijft. En dat is bijna elken dag. Op de Feestdagen, als ieder vrij is, gaan er velen. Den geheelen dag door vereenigen zich telkens tien mannen in het gebed. Gij weet, dat de muur de Westelijke Muur is. Des middags schijnt er de Zon. En de avondval is er teeder en stil. O, niemand onzer, die den laatsten Muur van onzen Heiligen Tempel zonder ontroering naderen zal. Droefheid, ja, maar ook het weten, dat het Joodsch-Nationale leven in Jeruzalem hersteld zal worden. En dan zal God ons (wat zijn eenige eeuwen bij Zijne Eeuwigheid!) den Verlosser zenden, die ook den Tempel herstelt. En dat bedoelen wij, wanneer wij ook hier te Jeruzalem zeggen: ‘Het volgend jaar te Jeruzalem’. Vandaag met den hoopvollen, zonnigen Paaschmorgen, kunnen wij zelfs aan den klaagmuur niet doodsdroevig zijn. De Aschkenasische Joden zijn er met hun bonte streimels en de kaftans van fluweel: blauw, oranje, geel. En de Sephardische Joden. En de Jemenitische Joden, die hier Temaniem heeten. Een heel lief, maar heel zwak geslacht. Teedere, donkere gezichten. Zij laten de hoeken van het hoofdhaar groeien. En zij dragen een fez. Ze hebben in den oorlog bitter geleden. Ze trouwen heel jong. Krijgen veel kinderen, maar verliezen er ook veel. Ik ken een Temanie, twee en veertig jaar oud, die achttien kinderen heeft gehad, waarvan er nog vier leven. Toen de Turken soldaten opriepen, heeft deze man als leeftijd opgegeven vijf en vijftig jaar, teneinde niet dienstplichtig te zijn. En de Turken hebben dat geree geloofd. Geheele dagen zitten zij op den grond bij den Klaagmuur te leeren en te bidden. Er is een boek van Martin Buber: ‘Die Legenden des Baal Schem’, waarin de Joodsche woorden: Kawanah en Hitlahabuth voorkomen. Henri Borel vroeg mij eens eene verklaring van de beteekenis van die woorden. Toen vroeg hij iets onmogelijks. Men kan deze woorden niet verklaren. Men moet ze, als Jood, beleven in de extatische gebeden en in de teedere aandacht der vrome Joden van Jeruzalem. De waardevolle woorden van een Volk kunnen niet worden vertaald, zoomin als iemand een ander kan zijn. Ze kunnen alleen door de genooten van dat Volk worden beleefd. VII. Gisteren was er algemeene vergadering van de afdeeling Jeruzalem der Mizrachie, dat zijn de wetsgetrouwe Zionisten. Ze staan dus tusschen de niet-orthodoxe Zionisten en de orthodoxe niet-Zionisten. De laatsten zijn vereenigd in de vereeniging ‘Jeruzalem’, die als geestelijke leiders vooral erkent R. Chaïm Sonnefeld en R. Joseph Diskin, beiden Hongaren van geboorte, en zeer geziene Rabbijnen. De Vergadering heeft plaats in een Synagoge, die trouwens ook Leerschool is. Straks zal men dan ook sigaretten rooken. Verbaas u daarover niet. In Amsterdam gaat dat niet. Maar hier is het iets heel, heel gewoons. De vergadering is uitgeschreven om drie uur precies. We beginnen dus om vier. Maar dat dan ook precies. Begonnen wordt met het Middaggebed. Gelijk ik u vroeger al eens geschreven heb, zijn hier vele en groote rabbijnen leden van Mizrachie. Tegenstanders zijn er vooral in de Vereeniging ‘Jeruzalem’. In deze vergadering zijn aanwezig: de Opperrabbijn der Temaniem vergezeld van zijne Rabbijnen. Allen mannen met fijne, eerwaarde gezichten. Ze gaan in fraaie Oostersche gewaden: statig-zwarte kaftans met lichtblauw afgezet en een wit-zijden sjaaltje over de schouders. Daarbij zijn wij prullen. Van de Sephardiem zijn er: R. Abraham Philosoph, R. Benjamin Halevi, de groote Talmudist R. Ben Zion Koenka. Van de Aschkenaziem: R. Joseph Gerson Horowitz, de zeer geleerde en zeer gewaardeerde Rabbijn van Mea Scheariem, het Joodsche deel van Jeruzalem. R. Joseph Bardos, R. Nahum Joffe, R. Selig Lider, een van de zeer geziene Chassidische Rabbijnen. R. Joseph Zwi. Dan is er R. Salmon Rubin, een van de voornaamste der Aschkenasiem, het hoofd der Tachkemounieschool Ilan, de heer Mejuhaz, voorzitter van den Joodschen Kerkeraad, dr. Pool, de secretaris van de Zionistische Commissie, dr. Keller, die hier buitengewoon geliefd is en die zoo goed Jiddisch spreekt en Hebreeuwsch, de heer Zilversmit, vroeger vertegenwoordiger van de Hilfsverein (taalstrijdige gedachtenis) en natuurlijk Leizer Schwarz, stadsomroeper en aanplakker. Een groot man, een groot man, daar we hier geen couranten hebben. Hij voelt dat ook wel. Hij komt ons heel genadig de hand reiken, die reeds zoovele gewichtige biljetten aan de muren van Jeruzalem heeft geplakt. Een groot man. Maar niet trotsch, volstrekt niet trotsch. Dan wordt de vergadering geopend. R. Joseph Gerson Horowitz en R. Abraham Philosoph spreken. Dan wordt er rekening en verantwoording gedaan. En er komt een booze onderwijzer (net als bij u!) en die beweert, dat het Bestuur niets heeft gedaan. En dan komt iemand het Bestuur verwijten, dat het zich met alles en met nog wat heeft bemoeid. Alles in het Hebreeuwsch, dat langzamerhand van een bedenkelijke levendigheid wordt. De booze onderwijzer wil voor de tweede maal het woord voeren. Ofschoon er nog wel twintig sprekers in eersten termijn zijn. Maar ofschoon hij zich heel boos maakt, het lukt hem niet. Maar als de booze onderwijzer eindelijk het woord weer bekomt, dan barst de bom. Want de booze onderwijzer zegt, dat hij gehoord heeft van een betrouwbaren man, die van twee betrouwbare mannen heeft gehoord, dat twee Jeruzalemsche Rabbijnen een anti-Zionistischen brief aan de Vredesconferentie hebben geschreven. Wat zal het Bestuur nu doen? Wie die twee Rabbijnen zouden zijn, weet hier iedereen. Het geheele verhaal is dwaasheid. Maar de geesten worden hier door het lange wachten zóó ontdaan, dat de meest dwaze verhalen hier verteld en geloofd worden. En ineens is de vergadering in stukjes gevallen. Het wordt weer stil als dr. Keller voorstelt een commissie naar de beide rabbijnen te zenden. En daarover ontstaat dan weer een eindeloos debat. O, niet, dat we haast hebben! Het is toch geen werkdag vandaag. En 't is pas zes uur. De zon speelt haar afscheid in de volle zaal. Zij vermaakt zich met twee Jemenieten, allebei in het wit gekleed. Zij laat hun donkere oogen knippen, en lacht ze uit. En als het nog donkerder is geworden, steekt Leizer Schwarz (een groot man, maar volstrekt niet trotsch) de lampen aan. Men debatteert nog over het voorstel van dr. Keller. Maar een listeling is gauw naar een van de twee rabbijnen geloopen. En hij komt terug met de boodschap, dat het praatjes zijn. Nu wordt voorgesteld om den man, die die praatjes gemaakt heeft, uit de vereeniging te zetten. Een nieuw voorstel. Ja, maar het staat niet op de dagorde. En dan gaat men daarover weer debatteeren. O, we zijn al volkomen klaar voor een Joodsche Constituante. Ik hoor intusschen, dat de verkiezingen uitgesteld zijn. En dan geven de heer Zilversmit en ik het op. Als wij in het weeshuis komen zijn de meisjes bezig met het avondeten. Simcha is op bezoek geweest bij haar familie. Zij heeft appels gehad, amandelen en noten. Heeft zij ook Spanjoliet gesproken? Neen, zij heeft geen Spanjoliet gesproken. Is het dan ook verboden thuis Spanjoliet te spreken? Neen: zeker is het niet verboden thuis Spanjoliet te sproken. Maar hare familieleden zijn het misschien een beetje vergeten. Zij wil niet bekennen, dat zij het vergeten is! En voor haar lief Hebreeuwsch ben ik haar geen lesgeld verschuldigd. Ook niet voor de welwillend aangebrachte correcties. Als zij slapen gaat, zeg ik: ‘Scholom, Simcha’. En zij dan heel gestreng: ‘Dat zegt men niet, als iemand slapen gaat. Dan zegt men: ‘goedenacht.’ En dan, door de buitenstad onder hemel van maneschijn en sterrenglans, ga ik naar huis. Mijn hoofd en mijn hart wonderlijk vol. Jeruzalem. Nr 35 Nog eens Paschen in Jeruzalem22-5 1919 A., 9-10 I. De tusschendagen van het Paaschfeest worden hier meer dan in Holland als feestdagen beschouwd. Men werkt zoo weinig als maar mogelijk is. En langs al de mooie landwegen rondom Jeruzalem kunt gij mijne lieve Joodsche vrienden wandelen zien. Holland is ook een heel mooi land. En ik heb een groot verlangen naar Holland. Het land hier is weer heel anders, met heuvelen, dalen en wegen. Een weg in Holland, in het echte, lieve, vlakke Holland van Noord-Holland, dat is iets, dat heel recht is, zoo ver men zien kan. Maar een weg hier windt en wendt tusschen heuvels en tusschen dalen. Hij verdwijnt achter een heuvel. En dan komt hij verder weer te voorschijn. Het land lijkt hier op een decor. Daar doorheen gaan de menschen zoo rustig, dat heel het leven wel een tooneel lijkt. Langs al die landwegen kunt ge nu mijn lieve Joodsche vrienden zien wandelen in hun lange gewaden. Sephardiem in zwarte zijden kaftans. Aschkenaziem in kaftans van fluweel: helblauw, oranje, geelgeel. Zouden wij ook niet wandelen gaan? Als wij eens naar den tuin van Katamon gingen? Het zomerverblijf van den Griekschen patriarch. De dag is warm geweest. De dagen zijn hier al heel warm. Maar met plotselinge dagen daartusschen van regen en wind. Zooals deze dag, nu ik dit schrijf, en ik de mooie dagen al weer mis. Maar zoo drijft het leven: verlangen, genot, gemis. Het genot: ja, wij zullen naar Katamon wandelen, getweeën, nu de middag al laat wordt. Van het Herzlhuis gaan wij dan dadelijk links, den weg naar het station langs. En de Duitsche kolonie door. Van af den inval der Duitschers in België ben ik anti-Duitsch gezind geweest. En ik heb deze gezindheid, zoo min als eenige andere, verborgen. Een leven is schooner, sterker, naarmate men zijn liefde en zijn haat minder verbergt. Maar nu heb ik medelijden met het Duitsche volk, dat tot wanhoop en wanorde vervallen is. Wie van Amsterdam over Londen, Parijs, Rome, Napels en Caïro naar Jeruzalem reist, ziet, ook in Frankrijk en Italië, de wereldmacht van Engeland. Daartegen is Duitschland bezweken. De Duitsche macht moet hier wel groot zijn geweest. Daarvan getuigen de talrijke gebouwen, die Duitsch waren. Generaal Sir Arthur Money, Chief Administrator van Palestina, met zijn staf woont op den Olijfberg in de vroegere Augusta Victoria stichting. Generaal Ronald Storrs, gouverneur van Jeruzalem, heeft zijn bureau in een voormalig Duitsch ziekenhuis. Hij woont in het Huis van den Duitschen consul. Al die macht is nu bezweken. Wie in den peinzenden laten middag door de Duitsche kolonie gaat, voelt dat. De huizen, waar geen Duitschers meer zijn, bouwen rustig in de goed verzorgde gaarden. Het is nu de tijd van de bloemen. Zij prijken in alle tuinen in alle kleuren: rood, geel, blauw. In de ravijnen ranken de roode rozen. De acaciaboomen bloeien zoo vol, dat elke boom wel een groote witte bloem gelijkt. Juist als de kastanjeboomen in het Vondelpark, wanneer het hun tijd is. Er waait een droeve, weemoedige wind. En de Arabische rakkertjes spelen zooals de Hollandsche kinderen doen. Er is weer het droomende, dat des Oostens is. Een Bedouien op een paard: zijn dunne witte hoofddoek wappert, dat is heel, heel iets anders dan een Hollandsche boer te paard. En twee bruine jongentjes op een sterk hertepootig ezeltje. Een wonderlijk-mooie lenteweg is dit. Bij elke wending zien wij het landschap anders. Er is niemand in den tuin van Katamon. Behalve een Arabische paardenwachter, die op het muurtje zit. De zon speelt met zijn paarsen hoofddoek. Maar hij merkt het niet in zijn droom. En bij de stille, diepe waterwel slaapt een Arabisch jongetje in de schaduw. Een broertje wel of een vriendje van den paardenwachter. Maar alles is stil. Tusschen de boomen, waar de vijgen rijpen, streept de zon vegen van donker goud: Emile Claus, Georges Eekhoud, Brussel. Neen: Jeruzalem. Wij zullen samen het middaggebed uitspreken En teruggaan. De avond daalt. Het tooneel is nu weer geheel anders. Voller van mannen en jongens, die van het werk naar huis toe gaan, moede en stil. Ze spreken innig met elkander. Of ze roepen van verre elkander iets toe in dat weidsche, rijke Arabisch, waarvan ik enkele woorden ga verstaan. Waar de dalende weg zich afwindt is Jeruzalem groot en schoon. De stadsmuur gekanteeld en daarboven uit de gebouwen, die het Gelaat van de Stad zijn. Ver, maar zij lijken dichtbij, de drie heuvelen van den Olijfberg met twee slanke torentjes. En heel ver, de bergen van Moab, zoo teeder als wolken, waarboven nu de wolken dalen gaan, donker en zwaar als bergen. II. Zaterdag tusschen de Paaschdagen. Ik ben op stap gegaan met dr. Keller van de Amerikaansche medische missie, den voortreffelijken Mizrachist, die in Mischna en Talmud zoo goed den weg weet als in zijn medische geschriften. Wij hebben een bezoek gebracht bij den Rabbijn Grajefski, kapitein-veldprediker. Maar heelemaal geen geducht man. En door die aardige paadjes van de buurt Mazkéreth Mosché zijn we op weg naar de Stad, voor middaggebed bij den Klaagmuur. Maar daar is een optocht. Er wordt gezongen. Een tweetonige danswijs, weemoedig. Handen worden geklapt. Het zijn Joden: mannen, jongens, kinderen. Ze dragen de fluweelen kaftans: blauw, geel, rood. En de streimels van bont en fluweel. Het zijn Chassidiem, die de extase van hun feestvreugde uitleven. Ze zijn nu op weg naar de Synagoge voor hun middaggebed. Ze kennen dr. Keller allemaal. En ze vragen me mee ten gebede te gaan. In de Synagoge wordt het dansen voortgezet. Als kinderen vatten de mannen elkander bij de hand. Of één man danst alleen, de vrome, schoone dansen, die David heeft gedanst voor de Ark van God. Op de maat van zijn dans waaien zijn kleederen. De anderen zitten rondom op banken. Zij zingen. Zij versnellen de maten van hun lied. Dan versnelt de danser de maten van zijn dans. Eindelijk zingen zij, danst hij, ademloos. Het Lied is zoo: ‘God is groot, De grooten van Zijn Volk, Zijn Volk Israël, Hij zal Zijn Huis herbouwen Zijn Huis wordt herbouwd’. Eindeloos door, waarbij het woord ‘groot’ veranderd wordt in: machtig, rechtvaardig, heldhaftig enz. Er zijn héél kleine Chassidiem bij, verkleinde mannetjes, met lange kaftannetjes, voorhoofdslokken. En groote bruine oogen, waarin aandacht en toewijding branden. Dan zeggen wij het middaggebed. Omdat dr. Keller den sterfdag van een van zijne ouders gedenkt, gaat hij voor in het Gebed. En dan gaan wij eten. Ja zeker, wij eten in de Synagoge aan een lange tafel, voor een raam, waar de dag nu daalt tegen den avond. Naast mij een jonge, vrome Chassied. Wij krijgen Paaschbrood en zout. En omdat er twee goede gasten zijn, ook wijn en vruchten. Er is heerlijk koel water voor onze handen. Deze Maaltijd heeft niets zinnelijks. In den wijn en in de vruchten proeven wij Gods Eenigheid. Gij vindt het vreemd, om eten in de Synagoge? Ik ook. En ik zeg dat mijn vromen, Chassidischen vriend. Hij vindt het heel gewoon. Onze Maaltijd ontwijdt de Heilige Stede niet. Maar de Heilige Stede wijdt ons Maal. Het is hier ook niet een Europeesche synagoge. Bij het leggen van den eersten steen wordt uitdrukkelijk gezegd, dat het Huis ook dienen mag voor Maaltijd, voor Dans en voor Leering. Er is dan ook een Mezoezah aan de deur. Ik vraag mijn vromen vriend naar Martin Buber, die geschreven heeft over ‘Die Legenden des Baäl Schem’. Zij kennen Buber wel. Maar zij twijfelen of hij het Chassidisme goed kent. Ja, de Baäl Schem is een groot Man geweest. Maar als ik aanhoud om meer, sluit mijn vriend zich af. Tegenover mij aan tafel zit Rabbijn Frenkel, stichter en leider van de orthodoxe anti-Zionistische vereeniging ‘Jeruzalem’. Maar hij ontkent, dat zijn vereeniging anti-Zionistisch is. En hij geeft een scherpzinnig betoog om te bewijzen, dat de Zionisten juist anti-Zion zijn. En de anti-Zionisten zijn de ware Zionisten. Wat, R. Chaïm Sonnefeld heeft zes en veertig jaar lief en leed, meest leed, met Jeruzalem gedeeld. Kan men zeggen, dat hij anti-Zionist is? Neen, het politieke Zionisme, daar willen zij niets van weten, En zoo zitten wij midden in de politiek. Niets is hier in Jeruzalem gemakkelijker. Gelukkig is de Rabbijn Frenkel zóó in vuur geraakt, dat hij geen antwoord, instemming noch tegenspraak, van mij verwacht. Ik mag dus een enkel woordje missen. En dat doe ik dan maar. Eerst tegen den avond nemen wij afscheid van onze Chassidische vrienden. Dr. Keller gaat naar zijn hospitaal. Ik ga naar het Meisjesweeshuis voor het avondgebed. III. Gij, Joodsche vrienden in uw Ballingschap in Holland, viert twee eerste en twee laatste dagen Paaschfeest. Wij vieren er telkens maar één. Maar die vieren wij hier zalig. Het is nog geen zeven uur, wanneer ik op weg ga voor het ochtendgebed naar het jongensweeshuis van den heer Goldschmidt. Ik ken nu alle jongens. Wel niet van naam, maar dan toch van gezicht. En de vrienden ken ik ook, die komen helpen om het vereischte tiental mannen boven dertien jaar te hebben, voor het gebed. De dienst der gebeden is hier wel eenvoudig. De Pintiem, die dichterlijke tusschenzangen kent men hier niet. Ik mis ze zeer. En dikwijls hoor ik als in droom de stem van mijn vader, zooals die de Pintiem voor de gemeente zong, toen hij nog een man was in de macht van zijn leven en ik een kleine, zielsvrome knaap. Hoe straalt het Hooglied daardoor heen! Hoe sierlijk is de Zegezang van Mozes daardoor gewonden! Sinds ik Holland verlaten heb, lijkt het Hollandsche leven zoo mooi. Zoo mooi als Amsterdam aan zijn water ligt, zuiver van bouw, ontdaan van het leelijke, het onrustige en onzuivere. Ik weet wel, dat het leelijke, onrustige en onzuivere in de binnenstad is, maar ik zie het niet. Amsterdam van verre aan het water, is ook geen Leugen, maar een eenzijdige Waarheid. Zoo is het ook met Holland. Zóó mooi en verteederd als ik Holland zie, zóó is het niet zonder meer. Maar zoo is het zonder meer ook niet niet. Een mooi schilderij is meer dan een fotografie, omdat zij op schoone wijze minder is. Men kan om zeven uur 's morgens gerust droomen van de stem zijns vaders op den buitenweg van Jeruzalem langs het Spaansche consulaat naar het Weeshuis. En deze dag is in het Weeshuis een ernstige dag. Er wordt gebed uitgesproken voor de zielsrust van de overleden ouders der aanwezigen. Een gebruik is hier, dat zij, wier beide ouders nog leven, zich dan verwijderen. De vijftig weesjongens zijn binnen. Ik moet ook binnen blijven. En ik denk hoe laat het nu in Holland zal zijn. Midden in den nacht. Die bouwt nu hoog boven het vlakke land, waar het graf is van mijne Moeder, waar het graf van mijn Vader zal zijn, en waar ook mijn graf zou wezen, wanneer ik niet langs andere wegen was gevoerd. Weten de jongens welk gebed nu wordt gezegd? Het is hun taal. Maar verstaan zij? Een van de kleinste jongetjes steekt twee vingertjes op, een internationaal gebaar. Neen, kerel, ge zijt ook een van degenen, die binnenblijven. Maar een goed leven wensch ik je toch toe. Na het ochtendgebed ga ik, met den heer Zilversmit, naar den Klaagmuur. Jeruzalem is nog wel niet een Joodsche Stad, maar zoo veel Joodsche vrienden in zulke nauwe straatjes zou ik toch niet in vele steden vinden. De Klaagmuur is overal ingebouwd en de ruimte is niet breed tusschen onzen Muur en den muur aan de overzijde. Het is er heel vol. In groepen worden de gebeden gesproken: het Moesafgebed. Met tranenverstikte stem heft een oude vrome man aan: ‘En om onze zonden zijn wij uit ons land verdreven en blijven wij ver van ons gebied....’ Wat wij toen gevoelden, kan ik niet zeggen. Maar een van onze zonden is geweest: gemis aan vroomheid en eenheid. Het is voor het Joodsche Volk volstrekt noodig, dat het zijn eenheid terugvindt en zijne vroomheid houdt. Zoo ergens, dan leert men hier beseffen, dat ons Volk het Volk is van de Leer en de Overlevering. Daarvan kunnen wij om evenmin losmaken (wij willen het trouwens niet!) als een mensch zich kan losmaken van zijn jeugd. Alleen op den grondslag van Leer en Overlevering is opbouw van ons Volk mogelijk. Omdat de Klaagmuur niet alleen in Jeruzalem, maar in ons aller harten staat. O, het is hier een wonderlijk leven, voor wie daarbuiten staat, onbeschrijfbaar en niet te beleven. Zóó als wij hier bij elkander staan, gevoelen wij allen diep het breken van onze godsdienstige en nationale eenheid. Maar ook: het is Paschen, Feest van onze Bevrijding uit Egypte en het is Lente. De menschen wenschen elkander een gelukkig Feest. Ze zijn niet bedroefd zonder meer. Maar een vreemde kan dat niet beleven. Terwijl de gebeden gelezen worden, woelt het alles in een heilige wanorde dooreen. De mannen met hun streimels en hun kaftans: blauw, oranje, geel. Daartusschen de teedere typen van de Jemenieten. De vrouwen dragen hoofddoeken en schouderdoeken: roomkleurig met lichtroode en donkerroode rozen. Of zwaardonkergroen met rozen. Vele vrouwen zitten dagen lang bij den Muur. Nu hebben sommigen blikken met drinkwater meegebracht voor de dorstigen. En gebedenboeken voor wie, zonder vroeger voornemen, bij den Muur komt. Er is een heel oude vrouw. Ze heeft welriekende bloemen en welriekende vruchten. Daaraan laat ze ons ruiken om ons gelegenheid te geven God te danken voor goede gaven. En later op den dag ontmoeten wij den Rabbijn van Hebron. Hoe wonderlijk luiden mij deze eigene woorden. Toen ik een jongen was, in de school van mijnen vader, heb ik dikwijls gedacht hoe Abraham, de eerste aartsvader, gezeten heeft onder den boom te Hebron. Wel, zooals deze oude, eerwaarde Rabbijn, uit een oud eerwaard Rabbijnengeslacht. Oud, maar niet gebogen. Het gelaat verfijnd, en de lange baard wit. Hij gaat waardig in een roomgelen kaftan, een sierlijk donkergroene baret op het hoofd. Hij heeft de woorden en de gebaren van een Oostersche Koning. O, wat zijn wij, Westersche wijsheden, daarbij vergeleken, toch stomme stumpers. Het Westen kunnen wij niet verliezen. Het Oosten kunnen wij niet winnen. Tusschen Holland en Palestina, Amsterdam en Jeruzalem, slingert mijn hart als de slinger van een uurwerk, waarvoor maar één eindelijk rustpunt is. Maar de Rabbijn van Hebron, in zijn roomen kaftan, kalm, waardig, ernstig. IV. Des middags ga ik met dr. Keller op bezoek bij R. Jitzchok Diskin, met R. Chaïm Sonnefeld, geestelijk leider van de anti-Zionistische organisatie der orthodoxen: ‘Jeruzalem’. R. Jitzchok is uit Hongarije hierheen gekomen. Hij is leider van een groot weeshuis hier, wel tweehonderd jongens. Over de Weezen van Jeruzalem schrijf ik later. Er zijn er velen, honderden. Ik hoorde zeggen: drieduizend. Maar dat zal wel overdreven zijn. R. Jitzchok vind ik als een eerwaarden ouden heer. Maar niet zóó machtig, zóó sterk als R. Chaïm Sonnefeld. Wij vinden hem samen met een aantal leden van de vereeniging ‘Jeruzalem’, de alleruiterste rechtzinnigheid. Hier is dr. Keller het verzoenende element. Hij preekt niet. Hij heerscht niet. Hij vertelt maar zoo wat in zijn gemoedelijk mild Jiddisch. Maar alles komt hier op neer: liefde, vertrouwen, verdraagzaamheid, eenheid. De groote moeilijkheid is het onderwijs. Vele leden van ‘Jeruzalem’ zijn tegen ieder onderwijs in ongewijde vakken, zelfs wanneer het gegeven wordt aan rechtzinnige scholen door rechtzinnige leeraren, zooals aan de Mizrachistische Tachkemouniescholen. Echter, zij, die buiten de gewijde vakken niets hebben geleerd, zijn voor hun levensonderhoud maar al te vaak aangewezen op de Chaluka, de bedeeling door vrome genooten buiten 's lands. Het is de vraag of die Chaluka na den oorlog steeds voldoende zal blijven. Vele vrome ouders willen hun kinderen iets meer laten leeren. Maar dan zijn ze aangewezen op kweekscholen en gymnasia, die niet Joodsch-religieus zijn, zooals te Jaffa en te Jeruzalem. Het is de taak van de Mizrachie te zorgen voor godsdienstig onderwijs in de ongewijde leervakken. De tijd maakt onderwijs in ongewijde vakken tot een eisch voor de Zonen van ons Volk. Maar de Eeuwigheid eischt, dat dit onderwijs een godsdienstig onderwijs zij. In hoeverre de Mizrachie hier rekenen kan op steun van de niet-orthodoxe Zionisten en van de orthodoxe niet-Zionisten zal later eerst kunnen blijken. Er zal eenheid komen, omdat de eenheid komen moet. Maar gewis zal het niet gemakkelijk gaan. Het verlangen is er. Ook bij de niet-Zionistische en anti-Zionistische orthodoxie. Juist gisteren heb ik ontvangen het Handelsblad van Woensdag 2 April met het laatste artikel van J.T. over ‘De wereldconferentie der traditioneel-Joodsche organisaties te Zürich’. Zeker willen de daar vergaderden eenheid. Maar hier, te Jeruzalem, is de eenheid weer minder geworden. Op de conferentie te Zürich heeft veel invloed gehad ‘wat Rabbiner Horowitz a) uit Jeruzalem had medegedeeld omtrent den arbeid der Zionisten en de over 't algemeen genomen goede, heel goede wijze van samenwerken tusschen hen en de orthodoxie in Palestina, voornamelijk Jeruzalem’. Rabbiner Horowitza) was de vertegenwoordiger te Jeruzalem van de Hollandsch-Duitsche Chaluka. Hij kent het Jodendom hier door en door. Maar hij heeft Jeruzalem verlaten twee maanden voor de Engelschen kwamen. Inderdaad was er toen samenwerking van alle Joodsche mannen, maar dat gold hoofdzakelijk reliefwerk. Op het oogenblik is er geen samenwerking tusschen de Zionisten en de vereeniging ‘Jeruzalem’. Die van ‘Jeruzalem’ beweren, dat de Zionisten ongeoorloofden invloed oefenen door hun geld. En de Zionisten beweren, dat die van ‘Jeruzalem’ het oude Chaluka-stelsel willen handhaven. Misschien, dat het dr. Keller gelukken zal vastheid en eenheid te brengen. Misschien lukt het prof. Friedenwald of dr. Pool, den onlangs uit Amerika aangekomen orthodoxen leden van de Zionistische Commissie. Tot dusverre is het den ambtelijken vertegenwoordigers van de Zionisten niet gelukt. En hier bij Rabbijn Diskin zit ik weder naast den Rabbijn Frenkel, den stichter van de vereeniging ‘Jeruzalem’. Het is eenzijdig, wat hij beweert. Maar de anderen zijn ook eenzijdig. Uit al die eenzijdigheden moeten wij onnoozelen dan maar de waarheid opmaken. Hij betoogt nogmaals, dat zij de echte vredes-Zionisten zijn. Maar de anderen zijn de strijd-Zionisten. En als de strijd-Zionisten hun gemak niet houden, dan zullen zij, de vredes-Zionisten, hun wel mores leeren. O, neen, De Kleine Johannes heeft hij niet gelezen. Ik wel. Aan den herfstdag, dien Windekind den Kleinen Johannes beloofde, zijn we hier nog niet toe. Evenmin als elders. Het Joodsche Volk, dat meer problemen heeft op te lossen dan eenig ander volk ter wereld, heeft recht op meer hulp, meer inschikkelijkheid. De Herfstdag. De Herfstdag. Het vrouwenkiesrecht. Volgens die van ‘Jeruzalem’ het groote struikelblok. Volgens de ambtelijke Zionisten alleen een voorwendsel tot verdeeldheid en agitatie. Ik had gehoord, dat de Voorloopige Raad het passief vrouwenkiesrecht heeft teruggenomen. Neen, zegt de heer Frenkel, die daarvan lid is, ‘dat is niet zoo, en de Raad is daartoe niet bevoegd. Overigens zou dan toch nog altijd het bezwaar van het actief vrouwenkiesrecht blijven bestaan.’ Misschien is dit waar: dat een van de vrouwen, die zeer voor vrouwenkiesrecht geijverd heeft, aan den Voorlopigen Raad heeft geschreven, dat zij wel geloofde, dat de vrouwen van passief kiesrecht wilden afstand doen, nu dat op zoo sterk verzet stuit. En zoo zijn we dan weder in de politiek terecht gekomen. Niets is hier te Jeruzalem gemakkelijker. Waarlijk, het begint al te schemeren als we van Rabbijn Diskin afscheid nemen. Dr. Keller moet een avondbezoek brengen in zijn ziekenhuis. Ik zal in den tuin op hem wachten. En ook daar is politiek. Want ik ontmoet er een van de leiders van de Poalei Zion, de socialistische Zionistische Organisatie. En voor ik het zelf besef: weer politiek, weer politiek. Maar daarover later. Nr 36 Uit het Beloofde Land(1) De Post; (2) De Brief: 23-5 1919 A., 5 (Onder de Streep) Om den hoek van de Jaffastraat en de Jerichostraat, waar de weg daalt naar het gouvernementsgebouw. Daar is de post. O, neen, postboden hadden we hier tot vóór korten tijd niet. Men zegt, dat ze er nu zijn. Maar de meeste menschen vinden het nog altijd veiliger zelf hun brieven af te halen. Brievenbussen hadden we hier tot vóór korten tijd ook niet. Ze zijn er nu, enkele. Maar de meeste menschen vinden het toch altijd nog veiliger hunne brieven zelf te brengen. En zóó is het dan aan het Postkantoor altijd een gezellig in- en uitloopen. Gij hebt geen uwer goede bekenden in vele dagen gezien? Wel, ga naar het Postkantoor kijken of het ‘Handelsblad’ gekomen is, en wees verzekerd, dat ge van uw goede bekenden ontmoeten zult. Al waren het alleen maar de schalken en schooiertjes, die u de postzegels vragen. De ambtenaren zeer welwillend en polyglot. Het muntstelsel is hier zeer vereenvoudigd sinds de Engelschen gekomen zijn: Medschidi, Metallik, en Beschlik, dat zijn hier nu allemaal overwonnen standpunten. Maar dat een roepee zes en een halve piaster is, moet ge toch weten. Evenzeer, dat een oud stuk van vijf piaster veel lijkt op een stuk van één piaster. En zietdaar: de post is de eenige plaats, waar men geen misbruik van uw onwetendheid maakt, waar men een roepee neemt voor zes piaster. En niet zoo een klein stukje van twee piaster voor een halve. O, wat zouden wij hier zonder onze post beginnen! Ik ontmoet haar bij het postkantoor. En zij vraagt mij of ik Jiddisch spreek. Ja, ik spreek een beetje Jiddisch. In Holland heb ik nooit Jiddisch gesproken. Hier leert men het vanzelf. Ik vraag ons dienstmeisje al lang niet meer of ze ook weet waar iemand woont. Maar of ze ook weet, waar iemand sitzt. Zoo heet dat in het Jiddisch. Dus kan ik het vrouwtje bij de post nu antwoorden, dat ik wel wat Jiddisch versta. Ze laat mij eenen brief zien uit Kimberley in Zuid-Afrika, aan haar, het Jiddische vrouwtje, gericht. En ook een brief, dien zij, het Jiddische vrouwtje, naar Kimberley in Zuid-Afrika heeft geschreven. En met dien tweeden brief schijnt nu eene kleine moeilijkheid te zijn. De ambtenaar wil hem niet aanteekenen. Zij verstaat niet waarom en deze ambtenaar verstaat geen Jiddisch. Dus gaan wij naar het Postkantoor terug. Neen, de brief kan zoo niet worden aangenomen. Het adres is niet volledig genoeg. Nu, dat wordt hersteld. De brief wordt aangenomen. En zij bedankt mij in het Jiddisch. Door de Jaffastraat ga ik naar huis. Eén brief. Twee brieven. Wat staat er in? Ge zijt zeker evenals ik dikwijls ontroerd geweest, wanneer ge in een postkantoor de inkomende of uitgaande post in bewerking hebt gezien? Het gaat zoo snel. Het gaat zoo onverschillig. Maar wat er in al die brieven staat? Hier, te Jeruzalem, zie ik het schilderstukje van Vermeer weder: het vrouwtje in het blauwe jak, dat een brief leest. Is daarover niet een gedicht van Alex Gutteling? Gaande door het leven hier, gedenk ik hem en zijnen vroegen dood. Nr 37 Uit het Beloofde Land(1) De lantaarn; (2) De slagerin; (3) De kippen: 26-5 1919 A., 5 (Onder de Streep) Zoudt gij waarlijk denken dat ik met donkere maan des avonds uitga zonder lantaarn? Neen, dat durf ik nog lang niet aan. O, we zijn al veel verbeterd sinds de Engelschen zijn gekomen! In de Jaffastraat branden in donkere nachten al groote straatlampen. In het Specerijenstraatje brandt des nachts ook licht. En in de Batrak een lamp. En aan het begin van het Jodenstraatje. En verder in het Jodenstraatje, ge weet wel, waar de kapper is en het gaarkeukentje. Maar bij den kolenkoopman bijvoorbeeld, daar is het stikdonker. En daar zijn die gladde, ronde straatkeien, waarover men zoo leelijk glijden kan. Als ik nu mijn lantaarn niet had! Hoeveel menschen in Amsterdam hebben hun eigen lantaarn? En hoeveel hebben hun eigen lantaren lief? Ik heb mijn eigen lantaren, èn ik heb mijn lantaren lief? Hij heeft mij veel geld gekost. Hij heeft mij dertig piaster gekost. Maar hij is het waard. Mijn lantaarn in de rechterhand geeft mij een gevoel van veiligheid. Hij verdedigt mij tot het uiterste tegen den wind, die hier zoo woeden kan. De wind vliegt op hem aan. De wind wil hem vermoorden. Neen, hij houdt stand. Hij kent zijn plicht. Niet alleen in de buurt van den kolenkoopman, waar de steenen zoo glad zijn. Maar ook in dat laatste straatje, vlak bij de Duitsche Plaats, waar meer kuilen zijn dan steenen. Zou ik hem dan niet liefhebben, mijn lantaren, mijn eigene lantaren? Of slageres? Of slagerte? Neen, niet de slagersvrouw. De slagersvrouw is de vrouw van den slager. Dat is heel eenvoudig. Maar de slagerin, slageres of slagerte, dat is de vrouwelijke slager. Waarom ook niet? Nu wij hier eene joodsche constituante zullen krijgen met algemeen actief en passief mannen- en vrouwenkiesrecht al vanaf twintig jaar, waarom zouden wij nu geen slagerin, slageres of slagerte mogen hebben? O, overeenkomstig haar teederen aard verricht zij het ruwe werk niet. Zij is koude slagerin, slageres of slagerte. En zelfs op dat gebied is haar roem nog beperkt. Zij verkoopt darmen, lever, hart en long en tongen. Haar winkel in het Jodenstraatje is zeker geen meter breed. En niet veel dieper. Maar dat hindert heelemaal niet, omdat haar klanten toch niet binnen komen. Ze staan in 't straatje. Dat is wel een beetje lastig, vooral wanneer er nog ezeltjes langs moeten met meelzakken of met die kantige blokken hout. Maar 't gaat toch! Een kameelen- en ezeltjesverbod voor nauwe straatjes, dat is maar allemaal dwaasheid. Des avonds heeft de slagerin of slageres bezoek. Haar vriendin komt. Ze kan er net bij. En wachtend op de laatste klanten zitten de dames en doen een handwerk. O, ze kunnen genoeg zien bij het licht van de kaars. Wanneer het waait schommelen de harten en de tongen, die aan touwtjes en haakjes hangen En heel melancholisch in het kaarslicht liggen de hoopjes darmen. Neen, ik zou geen verzekeringen willen sluiten op het hoofd van de kippen van Jeruzalem. Vooral niet op de laatste dagen van de week, wanneer de Joodsche huismoeders haar inkoopen gaan doen. Zoudt gij waarlijk denken, dat de kippen niet weten, welk lot haar wacht? O, kijk maar eens in hun oogen, in haar mooie ronde kraal-oogjes. Oranje en zwart. En luister naar haar klagelijk gekakel. Ze vragen geen genade. Ze weten toch, dat de menschen haar geen genade geven zullen. Ze klagen machteloos. O, ik weet niet, of de Hollandsche kippen weten. Maar dat de kippen te Jeruzalem weten, dat staat wel voor mij vast. Gij kent natuurlijk ook dat fijne katoenwinkeltje aan het eind van den Batrak, tegenover het Specerijenstraatje? Daarnaast, hebt ge het gezien, zat in een donker nisje, een klein Arabisch jongentje, dat kippen verkocht. Hij had twee kippen. Niet in een korfje had hij de kippen. Ofschoon ze weten, vliegen ze niet weg. En al droomend en al wachtend op eenen kooper zit hij daar maar heel stil en hij streelt zijn kippetjes. Heel mooie kippetjes zijn het. Vooral die grauwe is heel lief en heel zacht. En als die groote man daar aankomt, met die kaftan en die lange lokken, en die voelt maar schaamteloos onder haar veeren, haar pootjes en haar borst, en hij spreekt met den Arabischen jongen langen tijd, luid over en weer, dan zoudt ge wel een mensch of een kuiken moeten zijn, om te denken, dat die kippen dan nog niet weten, wat haar wacht. Nr 38 Wandelingen in en om Jeruzalem28-5 1919 A., 5 Neen, de kleine Simcha zal niet meegaan. Zij is nog wat heel klein. Maar de groote meisjes van het Weeshuis gaan een middagwandeling maken. En als ik zorg om drie uur in het Huis te zijn, dan mag ik mee. Een mooie dag. Men kan hier veel vaster op het weer vertrouwen dan in Holland. De meeste late regen is hier gevallen. Misschien zullen we nog wat regen krijgen. Gemiddeld heeft April hier vijf regendagen. En die hebben we dit jaar nog niet gehad. Maar vandaag zal het zeer zeker niet regenen. Er bouwt een strakke, sterke lucht boven de stad, genadeloos, onverbrekelijk. Zonneschijn als in een vollen Hollandschen zomer. Tegen drieën verlaat ik het Herzlhuis. Neen, de oude stad behoef ik nu niet meer door. Het woelige, warme Jodenstraatje niet. En langs het lekkere Specerijenstraatje niet. En langs de koele, hooggewelfde groentenhal niet, waar de Arabische vrouwen kakelen als duizend dwaze kippen. En niet langs den diepen stillen verkooper van doeken en linnen, die in Mekka is geweest. Een heilig man. Een heilig man. Hij mag daarom ook een groenen hoofddoek dragen. En ik mis hem wel, sinds wij van de Duitsche Plaats naar het Herzlhuis zijn vertrokken. Nu loop ik door smoorzonnige straten. Langs de Post. Even inwippen. Neen, Hollandsche kranten zijn er niet. Ze komen wel heel laat en heel ongeregeld. Langs het Huis van de Hadassa, de Amerikaansch-Zionistische medische missie. Over het domein der Russen. Neen, niet linksaf. Dat is naar miss Landau, die over een paar dagen naar Europa vertrekt. En niet rechtsaf. Dat is naar Ben Jehoeda, die sinds eenige dagen uit Europa is teruggekomen. Maar rechtuit. Door die straat, waar sinds de Schepping der Wereld zeker nog geen schaduw is gevallen. Ik bel aan. Challad opent de poort. De goedgezinde Arabier, die ook Hebreeuwsch spreekt. Maar ik groet hem in het Arabisch. ‘Uw dag zij gezegend, o, Chawadsja’. Strikt genomen is Challad geen Chawadsja. Ja, hij is niet eens een Effendi. Maar ik heb het zinnetje nu eenmaal zoo van mijn leermeester geleerd. En dus antwoordt Challad: ‘Ook uw dag zij gezegend, o, Chawadsja’. Hij is een heel zwierige Arabier met anderhalven voet en ruzie met zijn vrouw, die daarom vertrokken is naar Nebi Samwil, het bijbelsche Mizpa, in den stam van Benjamin. In de schaduwkoele hal wachten de meisjes. De Moeder van veertig meisjes heeft voor ons allen een mooien sinaasappel bezorgd. Simcha heeft er ook een. En in haar lief, mild Hebreeuwsch legt ze mij uit, hoe men een sinaasappel eet. En ze vermaant mij dit nu ook te onthouden: ‘veel dingen heeft Simcha u nu al twee maal gezegd, ja, zelfs drie maal, en gij vergeet alles’. Ik vraag hoe een sinaasappel in het Spanjoliet heet. Maar zij loopt er niet in: ‘Zelfs het spreken van één woord Spanjoliet is in dit Huis verboden..... de Gebiedster zal komen en ons beiden in een hoek zetten’. Gaat zij niet mee wandelen? ‘Neen’, zij gaat niet mede. Zij is nog te klein. Ik vraag, of haar jurkje dan niet pas uitgelegd is? Ja zeker, haar jurkje is uitgelegd. Maar het is toch nog niet lang genoeg. Als haar jurkje zoo lang is als de jurk van Rachel Blumenfeld, dan mag zij mee. Dan doet ze ons uitgeleide. O, mijn lief, mijn mild, mijn heilig Hebreeuwsch, hoe kunnen de menschen in Holland toch denken, dat ge een doode taal zijt! Ge zijt zoo levend als het mondje en als het hartje van Simcha, die elken dag nu al dapper een dag dichter bij haren vierden verjaardag komt. Op weg. De Moeder van veertig meisjes is thuis gebleven. Uit het bovenraam wuift ze ons hartelijk toe. Maar een neefje is mee. Een slank jongetje, in een zwart pakje, vreemd tusschen de meisjes in het grijs. Ze loopen keurig twee aan twee. Iedereen kent ons. Het meisjesweeshuis is beroemd in heel Jeruzalem om zijn zachte, bijna vrome en heilige orde. En om zijn netheid. Er zijn zoowaar nog enghartige en enggeestige menschen, die den armen weesmeisjes haar vrome, tevreden jeugd benijden. Onlangs zei iemand, die ik niet noemen wil en niet aanduiden: ‘Die meisjes hebben het veel te goed. Het lijkt wel een verdienste een wees te zijn’. We gaan langs het Rothschild-ziekenhuis waar dr. Keller werkt. En langs den bioscoop waar Maandag een concert is. En langs het jongensweeshuis van den heer Goldschmidt. Jongens staan boven op de trappen, die hier in Jeruzalem buitenshuis gebouwd zijn. Ze roepen ons allerlei lieve Hebreeuwsche woorden toe. Tot zoover is alles nog bekend gebied. Het is een werkelijke Stad. De menschen kennen ons. Wij kennen de menschen. En de menschen groeten ons. Wij groeten de menschen. Maar voorbij het weeshuis, den weg tot naar Betsalel, daar bevangt mij weder dat zalige, zoete droomgevoel. Wij zijn buiten. De heuvels bouwen. Daartusschen de dalen. Dit is geen land meer. Dit is een decor. En dit is ook geen leven meer. Dit is een ruim behaaglijk spel. Kent gij dat zalige zoete droomgevoel? Ik kan het u niet beschrijven. Maar ik kan u deze intuïtieve woorden geven, in de hoop, dat zij u het zalige, zoete droomgevoel suggereeren zullen. Maar of gij dit lezend gevoelt, wat ik gevoel, dit schrijvend: zietdaar, wat gij mij niet zeggen kunt. En dat is: individualiteit. O, de heer Zilversmit en ik bespreken zeer wereldsche dingen. Hij legt mij de taktiek uit en de bewegingen van den taalstrijd tusschen de Zionisten en den Duitschen Hilfsverein. Ik hoor allerlei wonderlijke en ware verhalen van het lijden der Joden in den Turkschen tijd. En over de intocht der Engelschen, juist in den tijd van het Inwijdingsfeest. En de angst, dat de Turken weder terug zouden komen, vanwaar zij legerden vlak bij de Stad, achter den Olijfberg. Bommen en granaten zijn gebarsten boven den tuin van het weeshuis. Maar toch blijft dat wonderlijke, zoete droomgevoel...... decor..... een spel. De meisjes loopen nu vrij door het landschap. Weg achter heuvelen. Weg in dalen. Ze komen van beneden met bloemen. Wie heeft het tooneelstuk geschreven, dat wij vanmiddag opvoeren? Waar waakt de regisseur? Ik ben betooverd. Zijn de anderen ook betooverd? Daar loopt Ahoewah, het kleine meisje. Haar naam beteekent: de Beminde. Zij speelt ook mee. Er komt een prachtige Arabier binnen het spel gestapt. Willen wij niet wat water drinken? Neen, wij willen geen water drinken, want de lieve Moeder der veertig meisjes heeft ons allemaal een grooten, frisschen sinaasappel meegegeven. God beware ieder zijn ouders tot honderd jaren, maar het is inderdaad een goed lot, weesmeisje in dit weeshuis te zijn. O, het spel wordt nu eerst heel mooi: de lucht in den laten middag verteedert. En de wind, de wind, de wind zoo mild, zoo geurig, luw. En als de wind ons kust, wangen en mond, dan kussen wij den wind terug. En wij dwalen nu langs het Kruisklooster. Het is heel oud, uit den tijd voor den Islam. Het moet wel sterk geweest zijn in den tijd van de Kruistochten. Zware muren, genadeloos zonder ramen, en een kleine poort, ijzerbeslagen. Zeker mogen wij binnen. Er wonen nu Grieksche priesters. Een heldere binnenhof. En een verwarreling van zonnige en schaduwige hoven. En trappen. Tot hoog een klokketoren en een kerkkoepel. In een van de bovenkamers vinden wij een diepen, koelen regenbak. Ja, een regenbak in een bovenkamer. Gij vindt het wonderlijk? O, ik ken een kapper (neen, niet mijn Armeenschen kapper!), die een zacht zwart schaapje vetmest in zijn kapsalon. Wij mogen allemaal van het diepe, koele regenwater drinken. En dan dwalen wij weer uit. Langs dat smalle militaire spoortje naar Ramlé. Vier prachtige Indische soldaten spelen wat met wagens. Zij zeggen: saïd - de Arabische groet. Wij zeggen ook ‘saïd’. Meer Arabisch spreken zij niet. Engelsch spreken zij óók niet. Zij spreken Hindostansch, maar daarin zijn wij nu weer geen meesters. Dus eindigt dit gesprek met genoeglijk lachen achter prachtige Hindostansche tanden. We zijn nu den weg naar de Duitsche kolonie ingeslagen. En ik vraag mij af, wat het Joodsche Volk van dit land maken wil: het bergland van Judea. Vruchtbaar graanland zal het wel niet worden. Maar boomgaardenland. O, de problemen zijn hier zoo talrijk. Het is heerlijk uit te zwerven rondom Jeruzalem met veertig meisjes en een klein, slank knaapje in een zwart pakje. Maar de taak, de groote taak, die de toewijding van ons allen vraagt. Neen: het is toch geen decor.... geen lief en mild spel. Maar het leven, geweldig, alles, groot. Zal ons Volk tegen zijn taak opgewassen wezen? De schemer. De teederheid van den avond heeft de lucht bevangen. Ieder huis, vierkant met dak van rood, leeft in een wonderteedere atmosfeer. Er is een Arabisch jongetje bang voor ons. Hij wil niet dichtbij komen. Zelfs niet als wij het tooverwoord spreken: ‘baksjisj’. Maar het zusje, dat er bij is, bezwijkt voor de verleiding. En zij krijgen ieder een halven piaster. En verder is er weer een Arabisch jongetje. Wat heeft die een fijn snuit! En wat staan zijn bloote pootjes keurig onder zijn japonnetje uit. Zeker zijn zijne ouders brave lieden. Zijn dag zij gezegend. Onze dag zij ook gezegend. Weet hij ook, hoe oud hij is? Neen, - hij weet niet hoe oud hij is. Is hij tien jaar? Misschien is hij wel tien jaar. Of is hij al twaalf jaar? Ja, misschien is hij wel twaalf jaar. En zijn woordjes zegt hij zoo stil en zoo waardig in de teedere schemering. Wij zijn allen een beetje moe geworden. En weerloos laten we de verteedering van den avond over ons komen. Rachel Blumenfeld spaart postzegels, en ik geef haar postzegels, omdat zij zoo een mooi Hebreeuwsch schrijft. O, zeker, als het jurkje van Simcha zoo lang is, als de jurk van Rachel, zal ook zij heel mooi Hebreeuwsch schrijven. Droomdrentelend komen wij aan de Stad terug. Er brandt al licht in de twee koffiehuizen buiten de Jaffapoort. Er is muziek. Vage, droevige muziek des Oostens. Een jongen in een lang en waardig gewaad drijft een kudde van roode koeien de wegen bij den stadsmuur op. Maar de zoele avond heeft de beesten ook bevangen. Ze gaan heel genoeglijk en heel vanzelf. Wonderlijk is de Stad nu in haar Droom gevangen. De dagen zijn hier open, genadeloos, zonder schuilplaats. Maar de avonden teeder en vol geheim. Achter elken hoek kunt gij nu het Wonder vinden. Dicht bij hun veilig en heerlijk huis stellen de meisjes zich weer in een vaste rij. Zij heffen een Hebreeuwsch marschlied aan. En de woorden zijn zoo teeder in den avond. O, wij gedenken alle Hollandsche vrienden, die nu zeker gaarne bij ons hadden willen zijn. Chalad die geen Chawadsja is, ja, zelfs geen Effendi, maar wel een zwierige Arabier, al mist hij dan een halven voet, Chalad opent ons de poort. En het Huis ontvangt ons weder veilig en zeker. De lamp brandt in de hal. De lieve Moeder der lieve veertig meisjes komt ons tegemoet. Simcha, ons aller vreugde, aan haar rok. Is Simcha nog niet naar bed? Neen, Simcha is nog niet naar bed. Zij mag haar avondbrood gelijk met de andere meisjes eten. O, ze moet nog wel in een hoogen stoel zitten, en ze moet nog wel een half jaar wachten voor ze vier jaar wordt. Maar ze mag des avonds al tot zeven uur opblijven. Dan neem ik afscheid. Ik maak geen fout in het Hebreeuwsch. Simcha knikt heel genadig. Zij heeft het mij trouwens al twee keer geleerd, hoe men afscheid neemt in het Hebreeuwsch. Laat ik het nu niet vergeten. En dan naar huis. Donker, maar deze beminde wegen kan ik wel droomen. Straatje uit, hospitaal, blindeninstituut, Russendomein, Amerikaansche Roode Kruis, Hadassa, Postkantoor, steile straat af, pas op je voeten, Herzlhuis. Thuis. Nr 39 Ben-Jehoeda spreekt31-5 1919 A., 5. Gedat. Jeruzalem 29 april Ben-Jehoeda is de logische, wetenschappelijke bouwer van een nieuw Hebreeuwsch. Bialik is de intuïtieve, dichterlijke schepper van het Nieuwe Hebreeuwsch. Twee van onze Grooten. Bialik is in Rusland wonen gebleven. Maar hij komt nu ook spoedig naar huis. Ben-Jehoeda, in de zestig nu al, is in Palestina gekomen meer dan dertig jaar geleden. In den oorlog is hij naar Amerika gegaan. Sinds verleden week is hij te Jeruzalem terug. Zijn oudsten zoon had ik te Londen ontmoet in het hoofdbureau van de Zionistische Organisatie. Hij is een bekend Hebreeuwsch schrijver, onder den schuilnaam Ben Awi. Dat beteekent: Zoon mijns Vaders. Maar het beteekent meer. Awi wordt geschreven met drie letters: Aleph, Beth, Jod. Dat zijn ook de aanvangsletters van de drie woorden Eliëser Ben Jehoeda. Ben Awi beteekent dus ook: Zoon van Eliëser Ben Jehoeda. Toeval? Ja, Wereld-Toeval. Dat is wereldgebeuren. Den jongsten zoon van Ben-Jehoeda had ik hier ontmoet, kort voor hij-zelf uit Amerika terugkeerde. We zijn toen samen naar hun huis gegaan. Ik heb de kleine kamer gezien, waar Ben Jehoeda bijna dertig jaren lang heeft gearbeid aan het Groote Hebreeuwsche Woordenboek. Met Gods hulp zal het nu over drie jaren voltooid zijn. En in die kleine kamer de waarschuwing: ‘Dag kort. Arbeid veel’. Een paar dagen later heb ik den kleinen grooten Man zelf ontmoet. Hij is wel heel, heel tenger. Dikwijls ziek. Maar zijn werkwil houdt hem staan. Achter de fijngeslepen brilleglazen stralen de oogen. Wij spreken Hebreeuwsch. Alleen Hebreeuwsch. Ik wil iets uitleggen, in het Engelsch, wat ik in het Hebreeuwsch niet kan. ‘Och’, zegt Ben-Jehoeda: ‘zoudt u dat nou wel doen? Zoudt u dan niet liever wachten tot u het wel in het Hebreeuwsch uitleggen kunt?’ En Zaterdagavond half negen zal hij spreken in de zaal van het Volkshuis over de ‘Joodsch-Nationale beweging in Amerika’. Ik zal gaan. Wij zullen samen gaan. De heer Zilversmit, (aan wien de lezers van dit blad heel, heel veel wetenswaardigs danken!) zal meegaan en een verslag maken. Hij spreekt en schrijft Hebreeuwsch zoo goed als Hollandsch. En ik nog lang niet. Wij spreken af: tegen den avondval zal ik in het Weeshuis komen. Samen avondgebed. En niet later dan half acht er heen. Want het zal vol zijn. Heel de Zaterdag is neerdrukkend geweest. Chamsin en een zandstorm, die de huizen openscheurt. Maar tegen den avond koel, als ik op weg naar het Weeshuis ga. ‘Niemand thuis’, zegt Challad, de Arabier, die nog altijd geen Chawadsja en geen Effendi is: ‘allemaal aan den wandel’. Maar ze komen net thuis. Simcha en Mathilde, samen nog geen acht jaar, vooraan. En dan verder twee aan twee, naar de grootte. Tot Rachel Blumenfeld, die op het gymnasium gaat, postzegels verzamelt en klassiek Hebreeuwsch schrijft. Simcha heeft vandaag een zeer verstandig besluit genomen. Zij heeft gezegd: ‘wanneer ik zoo groot ben als Inlamith wil ik toch altijd drie jaar blijven. Want dan zal de Gebiedster mij altijd het meest van alle meisjes verwennen.’ Zij is in een zeer brave stemming. Want vóór ik gevraagd heb, ‘Simcha, zullen wij Spanjoliet spreken?’ zegt zij al: ‘Het spreken van één enkel woord Spanjoliet is hier verboden. De Gebiedster zal komen en ons beiden in een hoek zetten.’ In den zaligen avondvrede wachten wij het einde van den Sabbath af. Die eindigt hier niet op een bepaalden tijd. Maar wanneer er drie sterren aan den hemel staan. Dan gaan wij naar binnen, den Sabbath heilig uitwijden. De hal van het weeshuis is zoo ledig als een Tempel. Gelijk geschreven staat: ‘Overal, waar Ik Mijnen Naam doe gedenken, zal ik tot u komen en u zegenen’. De meisjes op banken rondom. In het midden een tafeltje met het Geraad: Wijn, Licht en een levend takje kruisemunt, dat in plaats komt van de specerijen. Mevrouw Zilversmit zelve spreekt de zegenbeden uit. Simcha mag de kaars vasthouden, omdat zij de kleinste is. Daarom mag zij ook altijd vooraan in de rij loopen aan de hand van de Gebiedster zelve. En dan op weg. De Paaschmaand gaat eindigen. Geen maan. Pikdonker. Maar de heer Zilversmit kent Jeruzalem op het gevoel. Wij zijn er vóór half acht. De eersten zijn we niet. Maar we vinden goede plaatsen op de tweede rij. De zaal loopt vol, loopt duchtig vol. Allemaal de jonge, radicale elementen van Jeruzalem. Veel onderwijzers, veel leeraren. De meesten zijn in Rusland geboren of in Galicië. En zoo niet zij, dan toch hun ouders. West-Europeesche Joden weinig. Ze aarden hier moeilijk. De Oost-Europeesche Joden zijn goede nationalisten, toegewijd. Maar uiterst. Moeilijk in dezen tijd van opbouw. En wat zijn we allemaal leelijk! Wat zijn onze kleeren leelijk. In West-Europa merken we dat niet zoo. Maar hier! De Arabische staljongens uit de stallen tegenover het Herzlhuis dragen hun vodden kleederen heel wat schooner, dan wij onze Europeesche kostuums. Ons Volk moet opnieuw worden geboren. Er zit hier nog geen ras in. In de koloniën moet het veel beter zijn. Konden wij maar Oostersche kleederen dragen: mooie kaftans, waarin elk gebaar schoon is. Het loopt smoorvol. Alle banken zijn bezet. Alle gangen zijn bezet. Geen van de Thora-Joden is aanwezig. Zij zijn tegen Ben-Jehoeda. Alleen heb ik Leizer Schwarz gezien, den omroeper en aanplakker. Een groot man. Een groot man. Maar volstrekt niet trotsch. Hij heeft de vergadering aangeplakt en komt nu genadig een uurtje luisteren. Hij heeft ons ook de hand gedrukt. Het wordt hoe langer hoe voller. Ben-Jehoeda laat zich wachten. Kwart voor negen. Het gonst in de zaal van het Hebreeuwsch. Men wordt ongeduldig. Achteraan in de lange smalle zaal gaan ze telkens applaudisseeren. Dan gelooven wij, dat Ben-Jehoeda binnenkomt. En telkens zijn we dan boos en teleurgesteld, wanneer dat niet waar is. Ze gaan roepen: ‘naar huis, naar huis, naar huis.’ Ze worden onrustig, stout, mijn lieve radicale vrienden van Jeruzalem. Waarlijk: er zijn er die naar huis zullen gaan. Maar tegen negenen: Ben Jehoeda. Met machtig applaus gegroet. Hij verontschuldigt zich over zijn laatkomen. Hij verontschuldigt zich nog over iets anders. Hij zegt: er hangt een wolk tusschen u en mij, die ik eerst moet wegvagen voor ik aan mijn eigenlijk onderwerp beginnen kan. Dat is zoo: vele Joden in Turkije waren geen Turksche onderdanen. Men was, zoo mogelijk, liever onderdaan van een groote Europeesche mogendheid. Zelfs de Russische Joden bleven Russen. Terwijl de Joden in Rusland zelf vervolgd werden, trad de Russische consul hier altijd voor hen op tegen de Turksche autoriteiten, alleen om het gezag van Rusland te doen uitkomen. Toen de oorlog uitbrak drong de Turksche Regeering aan op naturalisatie der Joden, ook de neutrale. De vijandelijke Joodsche onderdanen zouden worden uitgewezen. De vraag was nu: wat was beter voor de enkelingen en voor het Volk, naturalisatie met kans op Turkschen krijgsdienst of uitwijzing. Er heeft zich toen een comité gevormd, dat propaganda maakte voor naturalisatie en blijven. Jellin zat daarin. De Chacham Bashi. De Hollander Sigfried Hoofiën, die gebleven is zonder naturalisatie. Ben Jehoeda heeft de propaganda van dat comité gesteund in zijn dagblad. En, dit is nu de grief tegen hem, toen het begon te nijpen is hij heengegaan naar Amerika. Daarover verantwoordt hij zich nu. Ten eerste hielden zijn inkomsten op, toen de Anglo-Palestinebank gesloten werd. Ten tweede: zoolang Zakki Bey, die eigenlijk anti-Duitsch was, in Jeruzalem bewind voerde, was Ben Jehoeda tamelijk veilig. Maar toen Zakki Bey, juist wegens zijne gezindheid, moest aftreden, raakte Ben Jehoeda's leven in gevaar. Zijne houding in den bekenden taalstrijd tegen den Hilfsverein was men niet vergeten. Chassan Bey, de geeselende beul van Jaffa, weigerde hem een pas naar het buitenland. Booze menschen beweren: op aandrijven van Ephraïm Cohn, den directeur van den Hilfsverein. Wij, Joden, twisten natuurlijk evenveel onder elkander als de genooten van andere volken. Niet meer. Niet minder. En dat maakt ons natuurlijk evenmin als andere volken ongeschikt voor een volledig volksbestaan. Niet meer. Niet minder. Ten slotte meende Ben Jehoeda, dat zijne aanwezigheid den Joden meer kwaad dan goed zou doen. Ook het belang van het Woordenboek eischte zijn heengaan. Hij ging na overleg met den Raad van Bijstand van het Woordenboek: Jellin, de geleerde medicus en Talmudist dr. Mazie en dr. Levie, econoom en taalgeleerde. Hoe hij nu ten slotte met zijn familie uit het land is gekomen, heeft hij niet verteld. Er zal wel flink met baksjiesj gewerkt zijn. Tot zoover de rechtvaardiging van zijn vertrek. Wat nu zijn verblijf in Amerika betreft: hij heeft er niet stil gezeten. Hij [heeft] doorloopend propaganda gemaakt voor de Joodsche Zaak. En de Joden in Amerika zijn talrijk. Hebben veel geld. Hebben veel invloed. Bekleeden allerlei hooge betrekkingen. In zulk een land ontstaat natuurlijk veel moeilijker een sterk Joodsch nationalisme dan in een land, waar de Joden het slecht hebben. Maar wie wat dieper schouwt, ziet een antisemitisme in Amerika, dat het nationalisme gedeeltelijk verklaart. Natuurlijk niet geheel. Het zou wel treurig voor het Joodsche nationalisme zijn, wanneer het geen anderen steun had als nood en antisemitisme. Het nationalisme der Hollandsche Joden zou dan trouwens niet verklaarbaar zijn. Er zijn in Amerika talrijke vereenigingen, die geen Joodsche leden toelaten. Scholen, waar Joodsche leerlingen worden geweigerd. Hotels waar men Joodsche gasten weert en dat openlijk aankondigt. Het Amerikaansche Zionisme. Toen Ben-Jehoeda in Amerika kwam, waren er dertigduizend aangesloten Zionisten. In het Zionistisch bureau werkten een vijftien ambtenaren. Een jaar later was een nieuw bureau noodig. Eén van de Zionisten gaf daarvoor veertigduizend dollar. Ook het nieuwe bureau is weer te klein. Er werken thans 150 ambtenaren. De kosten bedragen duizend dollar per dag. Er zijn bijna een kwart millioen aangesloten Zionisten. Er werd nogal eens gegrijnsd en gemompeld door mijn lieve radicale vrienden van Jeruzalem, de leeraren en de onderwijzers, toen Ben Jehoeda deze mooie getallen noemde. Het geld is hier een teere quaestie, gelijk later blijken zal. Een bewijs voor den grooten Zionistischen invloed in Amerika was het algemeene congres der Amerikaansche Joden te Philadelphia. De Zionisten waren daar tegen, omdat zij vreesden, dat het een anti-Zionistische demonstratie worden zou. Integendeel. De leiding van het congres was bij de Zionisten, en een Zionistische motie werd aangenomen met één stem tegen. Ben Jehoeda zelf was niet aanwezig. Hij zal dat heel zijn leven lang betreuren. Veel vroegere assimilanten erkennen thans het bestaan van een Joodsch Volk, dat zich vestigen moet in een Joodsch Land. Ook Jacob Schiff, de bankier, bekend door zijne anti-Zionistische houding in den taalstrijd, heeft eene zwenking naar het Zionisme gemaakt. De Amerikaansche Joden hebben zeer veel voor Palestina gedaan. Het eerste jaar hebben ze honderdduizend dollar gegeven. Later nog weer een millioen dollar. Later weer drie millioen dollar. Bovendien zijn millioenen en millioenen gegeven voor Joodsch liefdadigheidswerk in Polen en in Litthauen. En de Amerikaansche Joden hebben ook voor niet-Joodsche doeleinden zeer veel gedaan. Er werd weer gegrijnsd en gemompeld door mijn lieve radicale vrienden van Jeruzalem, de leeraren en de onderwijzers, toen Ben Jehoeda deze mooie getallen noemde. Het geld is hier nog altijd een teere quaestie gelijk blijken zal. Gelijk met het Zionisme heeft zich de belangstelling voor de Hebreeuwsche taal ontwikkeld. Er zijn vele kinderen, die vlot Hebreeuwsch spreken. Niet alleen in Rusland geborenen, maar in Amerika. Ook op de scholen wordt veel meer aandacht gegeven aan onderwijs in het Hebreeuwsch. Men wil zelfs Hebreeuwsch maken tot de dagelijksche spreektaal voor de Joden in onderling verkeer. Maar van die pogingen verwacht Ben Jehoeda geen goeds. Hebreeuwsch als levende spreektaal is alleen mogelijk in Palestina, in een Joodsch land, voor een Joodsch Volk. Er is ook wel eene beweging ten gunste van het Jiddisch. Maar Ben Jehoeda is zielsovertuigd, dat Jiddisch in Palestina nooit het Hebreeuwsch overwinnen kan. Tot zoover dan de lezing. Een donderend applaus. Is de wolk weggevaagd? De volle zaal wil leegloopen. Maar een man vraagt het woord. Hij zegt, dat hij onderwijzer is met acht kinderen. Hij verdient twintig pond per maand. Dat is veel minder waard dan twintig pond in Holland. Volgens Ben Jehoeda heeft men in Amerika schatten beschikbaar. Hoe komt het dan, dat de Zionistische Commissie bezuinigt op het onderwijs? Behoudens enkele uitzonderingen zullen bijvoorbeeld de zoo nuttige avondlessen worden gesloten. De Zionistische organisatie in Amerika geeft thans per dag duizend dollar uit aan bureaukosten. Dat is meer dan de geheele Zionistische schoolraad in Palestina uitgeven kan. Uit Amerika is thans de opdracht gekomen twaalf duizend pond op het onderwijs te bezuinigen. Hij vraagt Ben Jehoeda hoe dat zit. Er is meer. De Zionistische Commissie moet zelfs bij gebrek aan geld de werkverschaffing verminderen. En in Amerika zijn schatten. Hoe zit dat? Er wordt kloek geapplaudisseerd. Het antwoord van Ben Jehoeda is ontwijkend. Hij is geen lid van het Amerikaansche bestuur en geen lid van de Zionisten Commissie. Hij heeft dus geen oordeel. Toch heeft de stoute onderwijzer een punt aangevoerd, dat wel de aandacht verdient: de Zionistische Commissie. Niemand weet eigenlijk wat de staatsrechtelijke positie van die commissie is. Wat zijn haar rechten en haar verplichtingen? Wie zijn eigenlijk precies de leden? Wie benoemt ze? Wie ontslaat ze? Zoo af en toe komt er eens een nieuw lid opdagen. Er verdwijnt eens een lid. Wij zien dat spel in stomme bewondering aan. Wie trekt aan de touwtjes? Ja, vraagt die booze onderwijzer, wat doet die commissie eigenlijk? Wat heeft zij gedaan ter voorbereiding van het land voor de opneming van de duizenden, duizenden Joden, die er maar naar snakken naar Palestina te komen? En hij vaart voort, die booze man: waarom publiceert de commissie geen begrooting? Er wordt hier beweerd, dat verscheidene leden en ambtenaren van de commissie groote salarissen hebben. Tien tot twaalfduizend gulden. Dat is niet waar. Dat kan niet waar zijn. Maar waarom niet de begrooting gepubliceerd? Dan is het met die praatjes meteen uit. Veel menschen blijven nog bewogen napraten. Wij gaan naar huis. Langs de stille buitenwegen onder den schatrijken sterrenhemel. O, wij wanhopen niet. De problemen zijn vele. Maar het Joodsche Volk zal staan voor zijne taak. Het zal zijne taak volbrengen. Er zullen moeilijkheden zijn. Er zullen vele moeilijkheden zijn. Maar deze moeilijkheid zullen wij althans kunnen overwinnen door openbare behandeling van de openbare zaak. Daardoor worden liefde en eenheid bevorderd. Geheime financiering is gevaarlijker en minder noodig dan geheime politiek. Nr 40 Joodsch politiek leven.3-6 1919 A., 9. Gedat. Jeruzalem 2 mei In een vorigen brief heb ik u beloofd, iets mede te deelen over het kiesrecht voor de Joodsche Constituante. Intusschen zijn de verkiezingen weder uitgesteld. Niemand weet eigenlijk precies voor hoelang. Maar waarschijnlijk wel, totdat over het lot van Palestina beslist zal zijn. Toen men den verkiezingsdatum vaststelde op 24 Nissan en de bijeenkomst op den 33sten dag van den Omer, was de gedachte, dat dan ook wel over het lot van het land beslist zou zijn. Te voren heeft een constituante eigenlijk geen zin. Het is misschien wel goed, dat de verkiezingen nog niet plaats hebben. Het politieke leven kan zich dan eerst nog wat ontwikkelen. Dat is waarlijk wel noodig. Een dagblad hebben we hier nog niet eens. Onder de Turken was van politiek leven geen sprake. En eerst langzamerhand beginnen zich de politieke partijen te vormen en te bevestigen. Ik heb een onderhoud gehad met den heer A.M. Borchof, een bekenden politicus en publicist hier. Een van de kopstukken van de radicale partij. Met de kopstukken van de andere partijen hoop ik later te spreken. De partijgroepeering is hier ongeveer als volgt: I. De Poalei-Zion-Zionistische arbeiderspartij, de socialisten. II. Poëil Ha-zaier = de Jonge Arbeider, nauw aan de voorgaande verwant. III. De Radicalen, wier program ik u zoo dadelijk geven zal. IV. De Ezrach-partij, over wie ik later meer schrijven zal. Het woord ‘Ezrach’ beteekent ‘burger’. Zooals ik u vroeger al eens schreef, zijn de elementen, die hier van buiten gekomen zijn, uit Rusland en uit Galicië, de meest radicale elementen. De Ezrach bevat de gematigde, burgerlijke elementen, die hier geboren en getogen zijn. Zij willen ook den invloed van het Zionisten-congres zooveel mogelijk beperken. Het land is gegeven voor de Joden, die er wonen. Niet aan de Zionistische organisatie. En niet aan het Joodsche volk buiten Palestina. De Joden in Palestina kunnen geen besluiten nemen, bindend voor de Joden buiten Palestina. Zeer goed - maar dan ook niet omgekeerd. In den naam ‘Ezrach’ ligt dus een verzet naar twee kanten. Ten eerste: tegen inmenging van buitenlandsche Joden. Ten tweede: tegen al te radicale elementen. V. De Mizrachie, de orthodoxe Zionisten, wier programma bekend is. VI. De vereeniging ‘Jeruzalem’, de orthodoxe anti-Zionisten. Volgens de tegenstanders is het eenige doel van die vereeniging de verdeeldheid en verwarring onder de Joden te doen voortduren en daarvan zelf te profiteeren door instandhouding van allerlei liefdadigheidsinstellingen zonder contrôle. Hun agitatie tegen het vrouwenkiesrecht zou dan maar een voorwendsel zijn om de constituante te doen mislukken. Ik geloof niet, dat men de vereeniging ‘Jeruzalem’ recht doet. Ze wordt gesteund door groote eerwaarde geleerden als R. Chaïm Sonnefeld en R.I.R. Diskin. De groote moeilijkheid is het ellendige geld. Het geld, ook voor reliefarbeid, is in handen van de Zionisten. Beweerd wordt nu, dat velen zich op hoop van zegen aansluiten bij de Zionisten. Omgekeerd: dat velen, die om de een of andere reden geen uitkeering krijgen, principieele anti-Zionisten worden. Zionisme en anti-Zionisme zouden hier zuiverder zijn, wanneer liefdadigheid en politieke arbeid geheel gescheiden waren. De bevolking van Palestina heeft in den oorlog bitter geleden onder ziekte en broodsgebrek. Alles is hier nog heel duur. En voor geld bestaat hier een overmatige belangstelling. Trouwens, de geheele Joodsche bevolking in Palestina bedraagt niet meer dan een zestigduizend menschen; ongeveer Haarlem. Een partij met duizend leden is daarin al een belangrijke factor. Daarbij komt, dat de verbinding in de verschillende landsdeelen heel moeilijk is. Iedere stad en iedere kolonie staat bijna op zichzelf. Zooals ik zeide, kranten hebben we hier niet. De politiek bestaat uit praatjes en aanplakbiljetten. En nu de beginselen van de radicale partij. 1. De Zionistische wereldorganisatie te erkennen als de hoogste nationale vertegenwoordiging bij alles wat de nationale herleving betreft, zoowel in Palestina, als daar buiten. Opmerking: hiermede nemen de radicalen dus stelling eenerzijds tegen de Ezrach-partij anderzijds tegen degenen, die de Zionistische organisatie willen oplossen in een wereldbond van alle Joden. Omdat Palestina niet gegeven is aan de Zionisten, maar aan alle Joden. Deze vraag is in ‘De Joodsche Wachter’ uitvoerig besproken. Ik zelf voel wel het meest voor een Palestina-Joodsche Wereldorganisatie. 2. Te verlangen, dat de plaatselijke belangen zullen worden geregeld door een autonoom Joodsch lichaam, gevormd door algemeene vertegenwoordiging van de bewoners van Palestina. Het zal arbeiden in overleg met de Zionistische wereldorganisatie. Deze zal het recht van veto hebben ten aanzien van zulke besluiten, als, naar haar meening, schadelijk zijn voor de nationale zaak en de algemeene politiek. 3. Volkomen waarborg voor het recht van vrije kritiek (mits binnen de perken der nationale discipline), op de handelingen der Zionistische organisatie en van alle andere openbare lichamen. 4. Op uitgebreide schaal het landbezit te bevorderen van onze nationale instellingen, ten einde een stand aan te kweeken van vrije arbeiders met eigen bedrijf. 5. Voorwaarden vast te stellen voor het verkrijgen en bearbeiden van land op particulier initiatief. 6. De ontwikkeling te bevorderen van coöperatieve vereenigingen op het gebied van landbouw, industrie en andere gebieden van het maatschappelijk leven. 7. Voorwaarden vast te stellen voor de werkzaamheden van het particuliere initiatief op het gebied der industrie. 8. Bevordering van goede verstandhouding tusschen ons en de overige bewoners des Lands. 9. Afschaffing van belastingen op levensmiddelen. Progressieve belasting op inkomsten en erfenissen. 10. Te streven naar financiering onzer plaatselijke, openbare instellingen door de bewoners van het land zelve. 11. De Hebreeuwsche cultuur tot de heerschende te maken, en deze op verschillende wijzen te bevorderen. 12. De Hebreeuwsche taal tot de heerschende te maken door breeden, diepen cultuurarbeid, en door kennis van onze taal te eischen van kiezers en gekozenen voor openbare lichamen. Opmerking: een mooi artikel. Maar de uitdrukking ‘kennis van de Hebreeuwsche taal’ is wel heel vaag. En hoe wil men die bij de duizenden kiezers controleeren? 13. Leerplicht in te voeren, in de verschillende openbare volksscholen voor kinderen van zes tot veertien jaar. Opmerking: heel mooi. Maar er zijn duizenden ouders, die ieder onderwijs in ongewijde vakken veroordeelen. Is het zenden naar een ‘cheder’ of ‘jeschiewah’ voldoende? 14. Algemeen actief en passief kiesrecht voor alle publiekrechtelijke corporaties, zoowel plaatselijke als landelijke, voor mannen en vrouwen, die minstens een jaar in het land hebben gewoond en wel naar de volgende beginselen: a) Het kiesrecht is algemeen, enkelvoudig en direct, geheim en evenredig; b) actief kiesrecht wordt gegeven aan personen boven twintig jaar, die Hebreeuwsch kunnen lezen en schrijven; c) passief kiesrecht wordt gegeven aan personen boven de vier-en-twintig jaar, die bovendien ook Hebreeuwsch kunnen spreken. Opmerkingen: op het vage van de uitdrukkingen onder b en c heb ik al gewezen. Hoe het evenredig kiesrecht hier precies is ingericht, met districten-indeeling enz., zal ik nu maar niet beschrijven. Iedere 80 kiezers zullen een afgevaardigde kunnen kiezen. Jeruzalem met ongeveer 10.000 kiezers zal 125 afgevaardigden krijgen. Stel u eens voor, dat in Holland elke tachtig stemmen recht gaf op één afgevaardigde, welk een Tweede Kamer zou men dan krijgen! Echter, het is waar: de constituante is niet bedoeld als een college, dat geregeld zitten zal. Ze komt maar ééns bijeen, voor acht tot veertien dagen om algemeene lijnen van staatsbestuur vast te stellen. Ze zal dus meer gelijken op een notabelen-vergadering, zooals wij die ruim honderd jaar geleden hebben gekend bij de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden. Maar de taak der constituante is toch ook weer ruimer. Ze zal meer doen dan een aangeboden project aannemen of verwerpen. Ik vrees voor eindelooze discussies in dezen verbrokkelden, praatzieken tijd, nu iedereen van alles op zijn hart heeft. De verkiezingen zijn geheim. Dat is maar betrekkelijk. Men vult zijn stembiljet thuis in. Men kan het voor anderen verborgen houden. Maar waarborg voor kiesvrijheid is er ten slotte niet. De meeste vrouwen zullen het invullen wel aan den man overlaten. Ook de onderwijsparagraaf is wel wat vaag. Over wetgeving en rechtspraak, in verband met het oud-joodsche recht wordt gezwegen. Dit alles is zaak van later. Alles is nog zoo nieuw hier. Het gist hier nog. Laat men ons een mooie, ruime, eerlijke kans geven. Bijna twintig eeuwen lang zijn wij uit Palestina verdreven geweest. Een nieuw volk wordt niet in twintig jaren gemaakt. En vooral niet in dezen onrustigen gebroken tijd. Wij staan voor zoo machtig vele problemen. Wij zijn in zwaarder omstandigheden dan ter wereld eenig ander volk. Men moet ons een goede kans geven. II. Mijn Hollandsche vrienden hebben mij een aantal nummers van de Joodsche Wachter toegezonden. Met belangstelling heb ik daarin gelezen het artikel: ‘Het Joodsche leven in Palestina’. De meeste feitelijke gegevens van dit artikel zijn ontleend aan de Bulletins van het Kopenhager Bureau. Ik heb twee aanmerkingen op dat artikel (bladz. 71-72) en ik schrijf die hier, omdat zij onderwerpen betreffen, waarover ik meermalen hier geschreven heb. Ten eerste heeft de schrijver het tegen de partij ‘Jeruzalem’, laatstelijk gesticht door ‘de bekende extreme vertegenwoordigers van de oude Jischub, aan het hoofd waarvan Reb. Leibele, Dajan van Jeruzalem staat’. Bedoeld is waarschijnlijk R. Leib Dajan. Die zal ons geen kwaad meer doen, want die is allang dood, naar men mij bij informatie verzekerde. En die nieuwe partij? Och, om dichters en nieuwe partijen te verstaan moet men in hun land gaan. Die partij ‘Jeruzalem’ bestaat uit orthodoxe anti-Zionisten. Laten wij een Joodsche politiek voeren, die ook dezen voor ons wint. Ten tweede deelt de schrijver mede, dat het eigenaardig met het vrouwenkiesrecht is geloopen. Het is doorgedreven door de progressieve elementen. Maar thans blijken alle vrouwen ‘zwart’ te kiezen en is ‘in verschillende instituten en genootschappen als gevolg van de sterke deelneming in de verkiezingen door vrouwen het progressieve element tot een minimum teruggebracht.’ Dat moet eene vergissing zijn. Zoover wij hier weten, hebben er nog geene verkiezingen plaats gehad, waaraan vrouwen hebben deelgenomen. Ik maak deze opmerkingen niet om den braven schrijver onaangenaam te zijn. Maar wel om tot voorzichtigheid aan te sporen. Wij zelven, in Jeruzalem, weten niet goed, wat er gebeurt. Ik maak dus van deze gelegenheid gebruik om vergiffenis te vragen voor alle fouten, die ik gemaakt heb en nog maken zal. Nr 41 De gevangenis te Jeruzalem5-6 1919 A., 9. Gedat. Jeruzalem 8 mei. Ik zal u toegeven, dat het een misverstand was. Maar dan moet gij mij toegeven, dat het een afschuwelijk misverstand is geweest. Stel u voor: ik zit op een Vrijdagmorgen mild en rustig te werken aan een brief naar Holland. En ik denk, zoo bij mij zelven: ‘als het werk zoo mild en rustig doorloopt, dan kom ik gemakkelijk vóór den Sabbath klaar’. Dan wordt er op de deur van de kamer geklopt. Er komt een gendarme. Nietwaar, dat is toch onaangenaam? Dat het nu een Joodsche gendarme is en dat hij Hebreeuwsch spreekt, dat is aardig. Dat is heel aardig. Maar een Joodsche gendarme, die Hebreeuwsch spreekt, blijft een gendarme. En ik houd daar niet van. Wat komt hij doen? Hij komt mij vragen, of ik bezwaar heb tegen een bezoek bij den kapitein Mathieson, het hoofd hier van de gendarmerie, kamer 15 in het Gouvernementsgebouw. Ik zucht en geef de boodschap mede, dat ik straks komen zal. O, denk niet, dat ik na twee maanden hier te zijn, niet weet, uit welken hoek die wind waait. De politiek hier bestaat uit praatjes en aanplakbiljetten. Of het nu een praatje was of een aanplakbiljet daar wil ik afzijn, zeker is het, dat er beweerd werd, dat mijn paspoort niet in orde was en dat ik eigenlijk geen recht had hier te zijn. Aangezien mijn geweten en mijn paspoort echter volmaakt in orde waren, had ik mij van die beweringen, niets aangetrokken. Maar nu, - een gendarme..... een kapitein! Vandaar naar een doodvonnis is maar één stap. En men heeft mij voorspeld, dat ik hier te Jeruzalem mijnen natuurlijken dood niet sterven zal. Ik ga dus op weg. U weet wel, die genadelooze gloeistraat lange de Post. Ja, zij daalt. Maar iederen stap, dien ik nu daal, zal ik straks moeten stijgen. Het Gouvernementsgebouw. De prachtige deurwachter van den Generaal Storrs knikt mij genadig toe. Ben ik niet min of meer een bekende van zijn hoogen Heer! Kamer 15. Kapitein Mathieson blijkt een doodgoede, jonge man te zijn. Hij weet van niets. Hij heeft niet anders te doen, dan mij te vragen of ik bezwaar heb tegen een bezoek bij kapitein Mills, een van de politiechefs over Palestina, zetelend op den Olijfberg. Ik wil eerst weten, wat het is. Kapitein Mathieson is vriendelijk: hij telefoneert. Kapitein Mills (die juist majoor is geworden en gouverneur van Gaza, hartelijk gefeliciteerd!) is ook vriendelijk. Hij antwoordt, dat het niets ergs is. Hij zal zoo mogelijk een auto sturen. En als die er niet is, kan ik hem vanmiddag vinden in zijn hotel, vlak bij huis. En in afwachting van die auto (die niet gekomen is) houd ik kapitein Mathieson dan gezelschap. O, het is heel gezellig en heel leerzaam in het kabinet van den chef van de gendarmerie te Jeruzalem. Het leven gaat hier voorbij. Iedereen komt hier met klachten en met zijn beden. De kapitein blijft doodgeduldig. Er is juist een groote diefstal gepleegd bij Moorums, den eenigen winkel in Jeruzalem, waar men niet afdingen kan. Maar hij is de vermoedelijke dieven al op het spoor. Hoeveel hebben zij gestolen? Zoowat negenhonderd pond. Hier vertelt men vierduizend. Maar praatjes en aanplakbiljetten genoeg. En in afwachting van die auto, die niet gekomen is, hernieuw ik de kennismaking met Chassan Effendi, die al in den Turkschen tijd aan de politie was. Ge kunt hier briefkaarten koopen uit den goeden ouden tijd van Djemal Pascha, met vijf gehangenen aan vijf galgen buiten Jaffapoort. Op één van die briefkaarten staat die doodonschuldige Chassan Effendi, kranig en stout. Hij spreekt alleen Arabisch. Maar Ibrahim Bey, dat aardige keurige politie-officiertje, spreekt Arabisch en Engelsch. En in afwachting van de auto, die niet gekomen is, vertel ik kapitein Mathieson van den wind en van den hoek, waaruit die waait. En wij zijn beiden zeer oneerbiedig. Meer dan ik zeggen mag. Dan komt er doodbedaard een dief binnen, onaangediend, omdat hij om zoo te zeggen van de familie is. Hij heeft een helder donkerblauw gevangenispak aan. Hij komt kapitein Mathieson, die ook de gevangenissen bestuurt, een ruikertje bloemen brengen uit den gevangenistuin. Hij heeft een mand met bloemen vol, en in alle kamers brengt hij daarvan. Kapitein Mathieson belooft mij, dat ik rustend gevangenistuinman worden zal, wanneer ik wegens onregelmatigheden aan den pas, in zijn inrichting word ondergebracht. En dan ga ik gerust maar naar huis. Want die auto komt niet. En 's middags zie ik den kapitein Mills. Ja, het is die hoek. En het is die wind. Maar het blijkt een misverstand. Het blijkt één groot misverstand. En wij zijn beiden weer heel oneerbiedig. II. Kapitein Mathieson heeft mij gevraagd, of ik zijn gevangenis niet eens wil zien? Hij is geen beroepsofficier. En ook geen jurist. Hij is een heereboer uit Kent. Een gezonde, praktische kerel. Keurig in zijn uniform. Ik ben blij, dat hij uit Kent komt. Want in Kent is Tonbridge, dat ge zoo vaak in mijne gedichten vinden kunt. Ik wil gaarne zijn gevangenis eens zien, gevestigd in een Russisch gebouw. O, ik ken de gevangenen wel. In troepjes werken ze aan de openbare wegen, met een gendarme er bij. Ze lijken heel rustig en heel tevreden. De meesten zijn dieven, Maar geen heel erge dieven. Want wie langer heeft dan drie jaar, gaat naar Caïro. Bijzondere inrichtingen voor jeugdige personen heeft men hier niet. Maar men werkt er wel aan. Op het oogenblik zijn de jongens nog gewoon in de gevangenis. Er zijn in het geheel een honderd en tachtig gevangenen. Werk is er ook nog niet veel. Het is alles nog voorloopig, heel voorloopig. Niemand zet veel op, omdat niemand weet, hoe het worden zal. Wij spreken af, dat ik den kapitein des morgens negen uur ontmoeten zal in zijn kabinet. Ja, de vermoedelijke dieven van Moorums zijn gevangen. De kapitein is erg tevreden over zijn mannetjes. De doodonschuldige Chassan Effendi ook. En ook Ibrahim Bey, het aardige keurige politie-officiertje. Wij gaan op weg. Gloeiwegen. Zonder boomen. Zonder schaduw. En kapitein Mathieson moest niet zoo genadeloos aanstappen. Maar het land is prachtig, wonderlijk open onder den staalblauwen hemel. Er komt een Muktar gereden, trotsch op een groot paard. De kapitein vraagt, hoe het hem gaat. Hij antwoordt naar de zwierige wijs der Arabieren: ‘Als het u goed gaat, dan gaat het mij ook goed.’ Aangezien het den kapitein zeker goed gaat, moet het ook den Muktar, trotsch op zijn paard, wel goed gaan. De gevangenis. De oude Turksche gevangenissen zijn onbruikbaar. Men heeft nu dit Russische gebouw in gebruik. Maar 't is voorloopig. Cellen voor één gevangene zijn er niet. Er zijn groote slaapzalen. Alles is heel zindelijk. Werk is er voor de gevangenen weinig. Geen grondstoffen, geen machines. Maar boenen en schrobben doen zij den ganschen dag. De meeste Arabische gevangenen zullen thuis wel minder wonen. Ook hun voeding en hunne kleeding zullen thuis wel minder zijn. Maar toch zullen ze hun vrijheid wel zeer missen. Vooral vinden ze erg, dat ze niet mogen rooken. De meesten zijn nu buiten aan het werk. Er is één gevangene, dien de kapitein mij aanwijst als een Joodsche gevangene. Ik denk, dat hij een dief is. En ik nader hem dus met dat gevoel van wrevel, waarvan mr. dr. N. Muller heeft gezegd, dat het een maatschappelijk minderwaardig verschijnsel is. Ik spreek hem daarom ook niet aan met den derden persoon, maar in den tweeden persoon. Echter, hij is geen dief. Hij is een boer uit een van de koloniën. Hij heeft een Arabier, die hem bestolen heeft, ongenadig afgeslagen. O, in den Turkschen tijd was dat iets doodgewoons. Daarvoor werd niemand vervolgd. En zoo ja, dan was er altijd nog een baksjisj. Maar de Engelsche regeering heeft een einde willen maken aan het eigen rechter zijn. Mijn man heeft niet minder gekregen dan twee jaar. Daarvan is echter later één jaar afgegaan. En wegens zijn goed gedrag zal hij nu nog weer een kwart afslag krijgen. Ik neem afscheid van hem in den derden persoon. Omdat wij nu eenmaal tegenover een eigen rechter anders staan dan tegenover een dief. Wij zien ook den gevangenistuin, den trots van kapitein Mathieson. Ik heb nooit een zoo mooien gevangenis-bloementuin gezien. Alle paden, alle perken onberispelijk. Er is iets wreeds in, iets martelends, in dien keurigen strakken tuin. Mijn ziel wordt uitgerekt. Logische woorden voor dit gevoel weet ik niet. En of deze intuïtieve woorden genoeg suggereeren? Er is een vaas, groot, met witte leliën, waartusschen een fijn fonteintje breekt. Van de bladeren druipen de zilveren, zware droppels. In dezen wonderlijken, waanzinnigen tuin gaan de gevangenen in hun frissche blauwe pakken, geluidloos op vlakke, bloote voeten. De wereld spookt. Kapitein Mathieson staat, groot en getrouw, waar het leliënwater ruischt. Wat beleeft hij? Wat beleef ik? Ongenadig zijn de menschen van elkander gescheiden. Wij komen in een vertrek, waar er drie zijn. Een man, wiens papieren niet in orde zijn: O, paspoort. O, hoek. O, wind! Hij is nu voorloopig aangehouden. Stel u voor, dat mijn misverstand eens niet een misverstand was geweest. Dan stond ik hier nu toch ook. De tweede is een lange, Arabische slameyer, in een wit hemdekleed, die een straf komt afzitten. De derde is een tengere Arabische jongen. Een roode fez. Een dunne katoenen kiel. Een kort broekje. Bloote pootjes. Hij heeft een smal snuitje. Een bruin velletje. Licht-donker-bruine oogen. Een smallen mond van twee rozenlippen. Wat komt hij doen? O, het leven is heel eenvoudig. Hij is veroordeeld tot twaalf geeselslagen. En die komt hij nu halen. Hij kijkt naar ons. Maar hij zegt niets. Hij zou ons ook niet kunnen bereiken. Zoo min als ik hem bereiken kan. Ik zeg: ‘Hij is wel heel teer voor twaalf slagen.’ ‘Ja,’ zegt de kapitein; ‘maar de dokter zal er bij zijn’. Hoe eenvoudig het leven toch is! Straks komt de wreede geeselaar. En de teedere doktor komt. Men zal het kleine Arabiertje blootleggen. En men zal hem twaalf slagen geven. Niet elf slagen. Niet dertien slagen. Maar twaalf slagen. Met de wreede zekerheid, die aan iedere Maat en aan ieder Getal eigen is. En die den Dichters leert de Maat te haten, die niet door het levende rhythme wordt beheerscht. Des nachts had ik dezen droom. De Nacht. De volle, zonnige maan. De strakke, onberispelijke gevangenis-tuin. Daardoor gaat de gegeeselde knaap, kruipend van pijn. Zoo rood als roode bloemen valt zijn bloed. Hij komt, waar de lelies bloeien en het fonteintje zijn zilver breekt. Dan schrik ik wakker. Neen, niet de hel. Jeruzalem. Nr 42 Wandelingen in en om Jeruzalem11-6 1919 A., 5. Gedat. Jeruzalem 9 mei Laat Baedeker nu gerust in huis. Want een vriend gaat met ons mee, die te Jeruzalem geboren is. Hij heeft zijn jeugd in deze Stad volbracht. Hij kent de straatjes. En de hoeken van de straatjes. En de holletjes van de straatjes. Hij kent al de wonderlijke verhalen en vertelsels, die de schat van Jeruzalem zijn. Wij gaan dus des morgens negen uur van de Duitsche Plaats af. Het is zoel en zonnig lenteweer. Tusschen de Duitsche Plaats en den Olijfberg is aarde en hemel één helderheid. Daarachter blauwen de bergen van Moab. Nu gaan wij de groote poort uit, waar des avonds de poortwachter ligt te slapen, gedoken in zijn donker Arabisch gewaad. Wij gaan nu niet linksom. Door dat mooie, nauwe straatje, waar de huizen gestut staan tegen het instorten. Want als wij dat deden, dan zouden wij bij den kolenkoopman komen. Een goed vriend en een braaf man, die u nooit, maar dan ook nooit, zal bedriegen, als gij goed op uw hoede zijt. Daar wij niettegenstaande zijn vriendelijkheid en zijn goedheid andere plannen hebben gaan wij het mooie, nauwe straatje niet in. Maar wij gaan rechtuit. Langs dat mooie, open hofje, waar de kinderen en de kippen spelen. Er is weer een dwaze overvloed van hoekjes en holletjes, boogjes en balconnetjes. De moeder van de kinderen en de eigenaressen van de kippen houden hier rustige, uitvoerige gesprekken. De kippen en de kinderen maken het goed. Ze maken het heel goed. En dit is een aardig straatje. Het daalt naar beneden met lange, langzame trappen. Voor wagens behoeven de moeders, de kippen en de kinderen dus niet bevreesd te zijn. En de ezeltjes die gaan hier zóó slim en voorzichtig! Die doen geen moeder, geen kind en geen kip kwaad. Af en toe is het straatje overwelfd en af en toe ruikt het heel leelijk. En mijn hart vaart weer toornig uit tegen den Generaal Storrs, die de oude Stad wil laten, zooals zij is. Het straatje heet Maïdan, omdat er vroeger een soort Paardenrijplaats is geweest. Weer trapje af. Weer poortje door. Dan komen we in de straat, die van den Bazar naar den Klaagmuur trekt. Dat smalle, dalende, windende steegstraatje, rechts, dat gaat naar den Muur. Héél de straat is hier vol van beeldhouwwerk, poortjes en nissen. Met Arabische kantellijnen en boogspitsjes. Wij gaan links af, de Badbuurt in. Er is hier een groot Turksch bad. Het vuur wordt nacht en dag gestookt door een oud wijf. Slapen doet het wijf niet. Ze stookt afval van de straat. Een heele hoop daarvan ligt naast haar. Zeker is zij een heks. De stookplaats is een groot, vuns hol. Zij praat Arabisch met mijnen vriend. Maar zij werpt het vuil van de Stad rusteloos in het vuur en in de eeuwigheid. Toen ik een jongen van tien jaar was, ging ik met een stoomboot naar Amsterdam. De boot sloeg het water in stukken en ik dacht: zou de wereld wel eens tweemaal precies hetzelfde zijn? Waarom niet? Zooveel jaar later denk ik daaraan, in het stookhol van het wijf. Zeker is zij een heks. Zij maakt het mij benauwd. Een baksjisj, een baksjisj en weg. Rechtsaf bouwt de weg naar de Omarmoskee. Wij gaan er niet in, wegens den Joodschen ban. Maar wij maken wel zoo een beetje een praatje met de Moskee-bewakers. Prachtige kerels uit Britsch-Indië. Een enkele spreekt Arabisch en ook wat Engelsch. Maar ze kunnen allemaal heerlijk lachen. Ze reinigen zich hier in een groote waschplaats, vóór ze de Moskee betreden. Dat is tooneelspel. De zon en de blauwe lucht. En de kerels, die hun doeken af winden en zich wasschen gaan. En dan weer op het tooneel terugkomen. Voor de poort van de Moskee een blinde. De blinden zijn heilig. Door de drukke straatjes gaan ze, vaak zonder geleider, tastend achter een stokje. Zijn ze heilig? Waarom zit dan op den hoek van onze straat een blinde. Hij vraagt een aalmoes, met lange, klagende zinnen, waarvan ik altijd weder hoor... ‘Allah... Allah’, in zware klachten. En van de moskee gaan we het Hebronstraatje in. Dat heet zóó, omdat er Joden uit Hebron wonen. Niet alleen Joden. Er is ook een Arabische broodbakkerij. De bakker is een dikke, welwillende Arabier. Hij noodigt ons uit zijn bakkerij te zien. Hij is nu juist bezig zijn brood te bakken. Het kleine Arabiertje, dat zijn brood rondbrengt, heeft nu rust. Heerlijk hè! O, denk vooral niet, dat rusten zoo gemakkelijk is. Ik kan het heelemaal niet. Maar dit lieve, kleine Arabiertje kan het heel, heel goed. De dikke bakker bakt. Hij stookt zijn oven met flinke houtwortels. In den oven brandt hij olijvenpitten. Kan hij zien, wat in den oven gebeurt? Wij moeten zeker eens van zijn brood proeven. Versta ik geen Arabisch? O, dat hindert niet. Hij heeft in den oorlog Duitsch geleerd. Hij spreekt Duitsch. En ik hoor tot mijn vreugd, hoeveel Duitsch op Arabisch lijkt. Zeker zal ik nu nog goed Arabisch leeren spreken. Het kleine rustende Arabiertje is er nu ook bij komen staan. Wel, wel, zijn dikke, brave baas, die zoo goed met de vreemde Heeren spreekt in hun eigen taal. Wie had dat achter zijn eenvoudige brooden gezocht! Want hij is maar een eenvoudige, dikke brave bakker. Heelemaal geen pain de luxe of zoo. Zelfs geen krentebollen. Doodeenvoudig Arabisch brood, zooals onze vooroudere aten in het land Egypte. Wij namen dus hartelijk afscheid van den braven bakker en van het aardige broodbezorgertje. Duitsch spreken kan hij niet. Maar hij kan alleraardigst grijnzen. En daar doen we het dan maar mee. Overal in de straten bouwt het vol trappen en bogen. Daardoor gaat het leven als een spel. Eene vrouw met een eierenmand vol op het hoofd. Mannen in waardige gewaden. Spelende kinderen. Geen wagens. Die kunnen niet komen in straten met trappen. Zoo blijft het leven rustig. En de ezeltjes? De lieve, blanke, sterke ezeltjes op de hertepootjes? Die spelen mee. En de monologen van mijn hart tegen den Generaal Storrs worden wat minder. Ja: dit is schoonheid, die wij bewaren willen. Overal op de muren zien wij in zwarte Arabische letters: ‘Eendracht maakt macht’. Is het tegen ons? Men zegt het. Misschien dat de hartelijke broodbakker en het aardige broodbezorgertje nog wonderlijke dingen zullen doen! Vandaag gaat het leven nog zijn gewone gangen. Maar daaronder? Ach, daaronder, dat weten we immers nooit. Laten wij dan den dag genieten, die de dag is. Ben ik hier te Jeruzalem milder en ontvankelijker dan in Holland, of is het dagelijksch leven hier mooier? Een meelmolen met een oliemotor. Iedereen brengt hier zijn koren en wacht dan tot het gemalen is. Wie het eerst komt, wie het eerst maalt. Wie het laatst komt blijft rustig praten met al de anderen, die ook later gekomen zijn. Haast heeft hier niemand en tijd is hier geen geld. Maar wij gaan verder. De Markt over, bij de poort van Sechem. Daar is het leven vol en luid. De mannen loopen daar driftiger. Zitten daar feller. Praten wat luider. Alle kleuren in zon: groen, rood, paars. Dan langs het Gouvernementsgebouw. Wij zien hier de spelonk van Zidkijn in de grot van Jeremia. Dan de weg naar Jericho op. We staan hier, wonderlijk, eenzaam aan den hoek van den stadsmuur. Hier begint de Oostelijke muur. Lijnrecht. De kortste van de stad. En wij zien het wonder van den Olijfberg van de stad af. Zooals wij het wonder van de Stad kunnen zien van den Olijfberg af. Het is niet één berg. Maar een getopte bergketen. Dalen daartusschen met wonderen van licht en schaduw. Alles is hier te zien. Alles ligt zoo open. Breede wegen trekken recht. Smalle wegen winden daar wonderlijk doorheen. En de lucht. De zoete zonnige lentelucht. Diep liggen de dalen, waaruit de Stad steil en sterk opsteeg. Van het Graf van Simon den Rechtvaardige tot het zoogenaamde Graf van Absalom heet het Josaphatsdal. En vandaar naar de Doode Zee het Kidrondal. We zouden die dalen wel kunnen ingaan. Maar we doen dat niet. Want we hebben heel langzaam geloopen. En heel veel gezien. En heel wat gebabbeld: met den braven bakker. En met het lieve broodbezorgertje. En met een chocoladekoopman. Wij willen wel een stukje chocolade koopen. Maar wij willen natuurlijk ook afdingen. Maar dat wil hij niet. En hij vraagt, groot en verontwaardigd, of wij dan geen geweten hebben en of wij soms denken, dat hij niet aan God gelooft. En wij hebben gebabbeld met de vrouwen, die water dragen in zware petroleumblikken. En met jongetjes, met weinig kleeren en die dol zijn op sigaretjes en baksjisj. Dus willen wij vandaag niet afdalen in het dal, dat eerst Josaphatsdal en daarna Kidrondal heet. Maar wij zullen door de Leeuwenpoort naar de Stad teruggaan. Wel brengen wij een bezoek aan het Turksche bad. In de voorhal zijn nu geen gasten. Het is er koel en stil. Een marmerbekken in het midden. Een badknecht. Hij ligt te rusten op een divan. Zijn kleeding: een handdoek om het middel. Hij spreekt Arabisch met mijnen vriend. Zien wij wel, hoe een voortreffelijke badknecht hij is? Ziet hem eens zweeten! Wij willen zeker wel eens de zweethokjes voelen. Willen wij niet een bad nemen? Als wij mogen, liever niet. Maar de zweethokjes! Ha: dat zijn nog eens zweethokjes. Daar zijn examenkamers niets bij. In een oogenblik zijn wij woedend bezweet. Het voelt als sfeer van zilver om het lijf. De zwarte kerel grijnst. Des duivels. Als wij, gekleed, hier lang blijven, vallen wij neer. De koele gang. Heerlijk: de wind, de wind, de wind. Lucht. Rusten in de voorhal. En den zwarten kerel zijn baksjisj geven. Bij de Leeuwenpoort begint de Via Dolorosa. Er zijn nu geen pelgrims. Het gewone leven gaat er door heen. Winkeltjes. Een kapper, die een zacht zwart schaapje mest in een kapsalon. Een oliemolen, waar een oud, traag paard olienoten maalt. En een heel mooie doodkistenwinkel. Ze zijn er in alle maten. Mooi beplakt. Zwart en rose. Met gouden sterren. Wij vragen naar den prijs. De grooten kosten vier Pond. De kleine anderhalf. Wij vinden het duur. Ja, zegt de koopman een beetje verontwaardigd, alles is duur tegenwoordig. En hij moet toch ook leven. Bij het vijfde station slaan wij weer linksaf. En een kwartier daarna zit ik weer thuis, waar de dag straalt tusschen de Duitsche Plaats en den Olijfberg. Nr 43 De buren vieren feest14-6 1919 A., 9. Gedat. Jeruzalem 12 mei De buren, die feestvieren zijn de buren van het weeshuis. De Abessinische monniken. O, ik ken ze allang. Ze gaan door de Stad, gitzwart, in statige gewaden, als het zonnig is. Of ze zitten en liggen uren lang in den tuin van hun kerk en klooster. Naast het weeshuis. Er is alleen maar een wal van steenen tusschen beide tuinen. Ze hebben eenen Bisschop, ook moorzwart. En ze moeten wel in goeden doen zijn. Het schoolgebouw van Miss Landau behoort hun toe. Ook het Weeshuis van mevrouw Zilversmit is hun eigendom. Ze verhuren het. Maar met het Engelsch staan ze op slechten voet. Hier is de kopie van een huurkwitantie: ‘Reaceaved with thanks Ps. E. 600 from Diyrektor Cohen in Jerusalem. Abati Taklahum, Hammat’. In het Abessinisch daarentegen zijn zij meesters. Ze hebben den naam van buitengewoon dweepziek te zijn. Maar met de meisjes van het weeshuis (hoe zou het ook anders!) zijn zij goede vrienden. Vooral de koster. Hij is maar een klein, schraal monnikje. Zeker krijgt hij niet veel te eten. Hij heet Moessa, doodeenvoudig Moessa. Op zekere tijden van het jaar loopt hij zevenmaal rondom de ronde kerk heen, almaar bellend met een zilveren schel. Waarom zouden de meisjes hem dan niet Lalala noemen? Hij is net zoo zwart-zwart als al de anderen. Maar zijn lieve ziel zal wel extra-wit zijn. Dat aardige monnikje Lalala. Challad, de Arabier van mevrouw Zilversmit, kent Lalala ook in eene vriendschap, die boven de geloofsverdeeldheid uitgaat. Toch is Challad niet zeer verdraagzaam. Waarom houdt hij niet beter vrede met de beide waschvrouwen! Beide zijn zij Arabische vrouwen. De eene is Protestantsch en de andere is Katholiek. Chalad daarentegen is Mohammedaan. Hij plaagt de beide vrouwen. Hij zegt, dat Christus niet heeft bestaan. Mohammed wel. Ook Mozes heeft geleefd. Hoe zou er anders een dorp Nebi-Musa kunnen zijn? En jaarlijks het Nebi-Musafeest? Ook Samuel heeft geleefd. Er is een dorp Nebi Samwil, van waar men een prachtig uitzicht heeft op Jeruzalem en waar Chalad is geboren. Maar Challad houdt vol: Christus heeft niet geleefd. O, er zijn groote godsdiensttwisten in het souterrain van het weeshuis! De heer Zilversmit heeft Challad nu verboden over godsdienst te spreken. Challad is volstrekt geen vrome Mohammedaan. Hij verwaarloost de verplichte geboden. Hij denkt er niet over naar Mekka te gaan. Ofschoon hij goed genoeg loopen kan. Is hij niet uit het Turksche leger gedeserteerd, heelemaal van achter Aleppo tot Jeruzalem? Zaterdagavond bracht Challad ons de invitatie over. Hij heeft met Lalala gesproken. Morgen is er feest in de Kerk, ‘fantasia.’ De heer Zilversmit is uitgenoodigd. Op voorbede van den braven Challad word ik ook gevraagd. Morgenochtend zeven uur. Dat is volstrekt niet vroeg. De monniken beginnen al om twee uur te bidden. Maar de ‘fantasia’ begint om zeven. O, wij beginnen hier allen den dag in de vroegte. Als ik om kwart voor zeven aan de poort bel, en Challad een gezegenden morgen toewensch, dan zijn de meisjes al klaar en verzekert Simcha mij weder, dat zij zeker geen Spanjoliet spreken zal. Wij vragen Challad of de fantasia al begonnen is? ‘Misschien wel, maar misschien ook wel niet’, zegt Challad. Is hij geen vrome Mohammedaan, een geboren diplomaat is hij wel zeker. Nu, dan zullen we maar eens gaan kijken. Ja, de fantasia is aan den gang. Wij verstaan natuurlijk geen woord. Maar het is toch aardig. Aan den ingang van de Kerk staan twee kawassen, prachtige stoute negers. Ze hebben bonte gewaden. Fluweel en zijde, en daarop geborduurd. En lange kromzwaarden, dreigend. Aan den muur hangen ook zware kromzwaarden. De kerk is rondgebouwd In het midden een allerheiligste, ook rond. En rondom dat allerheiligste gaat nu de optocht, de fantasia. Moessa, de lieve, magere Moessa, opent den stoet. Hij zwaait en slaat geweldig met zijn rinkelbel: Lalala. Hij is al een heel oud monnikje. Ja, misschien is hij wel vijftig jaar. Hij wordt al grijs Hij is heel eenvoudig gekleed. Een lang en zwart gewaad. Maar hij is ook de nederigste van allen: portier van 't klooster en koster van de kerk. Daarom gaat hij ook op zijn kleine zwarte voetjes bloot. Maar 't is een lief monnikje. Hoor maar: de meisjes van het Weeshuis wilden den optocht ook graag zien door een van de deuren van de Kerk, die allemaal openstaan. In troepjes kijken ze. Maar booze Abessinische vrouwen zijn gekomen en hebben ze willen wegjagen, bewerend, dat Jodenkinderen niet in de Kerk mogen kijken. Maar toen is Lalala gekomen. Hij is wel de nederigste van alle monniken, portier van 't klooster en koster van de kerk. Daarom gaat hij ook op bloote voeten. Maar hij heeft toch zeker meer in te brengen dan die vrouwen, die maar simpele gemeenteleden zijn! Dus zegt Lalala, dat de meisjes best door de deuren heen mogen kijken. Hij berispt de Abessinische dames in een zware duistere taal. Op Lalala volgen de kawassen. Zij zitten op den bok van het rijtuig als de Bisschop uit rijden gaat. Nu loopen zij, groot en stout, gekleed in fluweel: wijnrood, geel en blauw. Ook sommige monniken hebben prachtige bonte kleederen en mutsen: van paars, van rood, van groen, kleuren zwaar en, diep. Twee gaan in gewaden van parelmoeren zijde. Maar de meeste gaan in lange, zwarte kleederen. Ook de Bisschop, steunend op zijn staf. Zij hebben zilveren, open torentjes in hun rechterhand. Daarin rinkelen aan zilveren staafjes dunne plaatjes van zilver. Zij schudden hun torentjes, en dan regent het zilver. Teeder tegen het geweld van den bellenden Lalala in. Vóór den Bisschop gaan twee strak-starende dienaars. Zij zwaaien zilveren wierookvaten. En achter de monniken de gemeenteleden. Vrouwen ongenadig zwart-zwart, gewikkeld in witte doeken. De stoet trekt langzaam de Kerk rond. Lalala belt. De torentjes regenen zilver. Wij kijken de kerk eens rond. Het is wel een beetje een kerk voor groote kinderen. De kleuren sterk en strak: geel, blauw, hard tegen elkander aan. Het koepeldak een blauwe hemel. Veel gouden heiligen-schilderijen. De fantasia trekt langzaam rond. Lalala's bel. De zilverregenende torentjes. Wanneer de stoet ons weer bereikt heeft sluiten wij ons ook aan. De zooveelste rondte begint. Lalala.... de beide zilverregenende torentjes, de wierookdragers, de bisschop, de monniken in rood-, geel- en blauwbont, de monniken in zwart. Ik raak bedwelmd.... de wierook.... de bel. Waar een kerkdeur openstaat, zien we den tuin, mild, bloeiend. De vrije, blauwe hemel. En de meisjes, in troepjes, nieuwsgierig. Kijk, daar is Challad ook gekomen. Zoo maar in zijn daagsche werrekpakkie. O, Challad van vier en twintig, die een vrouw heeft van vijftien, wat zijt ge een straatjongen. Uw ronde brutale snuit. Uw felle oogen. De lach om uwe tanden, sterk en wit. Hij is niet eerbiedig. Hij lacht heel familiaar tegen den lieven, goeden Lalala, die zijn bel slaat. Hij grijnst tegen de prachtige, groote kawassen. Ja, hij neemt beeldjes en schilderijtjes van een tafeltje op. En hij gaat alles uitleggen aan eene vriendin van hem. Oneerbiedige Challad! Hij ziet de kromzwaarden aan den wand hangen. Hij wijst ze aan met een minachtend gebaar. En hij ziet zijne vijandin, de Roomsche waschvrouw. Hij grijnst. Dwaze menschen, hè, die Christenen. Zij gelooven in den Messias. Ook de Joden gelooven in den Messias. Maar de hunne is de echte. Zijn de Meesters van Challad geene Joden? En dan gaan we heen. De fantasia is afgeloopen. En vanmorgen, uit den tuin van het weeshuis, zie ik in den kerktuin. De zon regeert hevig. Maar vijgenboomen schaduwen. Onder twee vijgenboomen zitten de monniken in troepjes. En zij praten. Of zij bidden. Het leven gaat door hun harten heen. Bolsjewisme, Oorlog, Vrede, wat zouden zij daarvan weten? Kijk, daar komt Lalala aan. Zonder bel ditmaal, maar wel op bloote voeten. Hij legt zich in de schaduw languit, voorover. De kin gesteund in zijne beide handen. En zoo zal de wereld nu wel een uurtje blijven. Goede Lalala, geboren Moussa, eenvoudig Moussa, rust lekker. Nr 44 Joodsche politiek17-6 1919 O., 5. Gedat. 15 mei En zoo zet ik dan de wandeling langs de Joodsche politieke partijen voort. Denk niet, dat het zoo gemakkelijk gaat. Ik kan de gedrukte programma's van de partijen vragen. Ik kan met hunne kopstukken spreken gaan. En zoo ongeveer hunne bedoelingen kennen en hunne onderlinge grenzen. Maar dat is toch het ware niet. Het ware is, dat men jaren en jaren in een land woont. Met de geborenen samen leeft. Hun tijdschriften en dagbladen leest. En zoo onbemerkt op de hoogte komt van hun politiek. Echter, dat gaat nu niet. Daarbij, ik moet in oude Hollandsche woorden schrijven over nieuwe Joodsche verhoudingen. Dat is zoo moeilijk als de fijnste vertaling maar moeilijk kan zijn. Ditmaal zal ik u schrijven over de Ezrach-partij. Ik heb daarover een onderhoud gehad met den heer S. Gordon, directeur van de Anglo-Palestinebank te Jeruzalem. De eerste vraag, die ik stelde: Waarom is de Ezrach-partij opgericht? Hierom: gelijk in zoovele landen, waren de socialistische arbeiders in Palestina het best georganiseerd. Zij maakten deel uit van de socialistische wereldorganisatie der Poalei-Zion. En ontleenden daaraan natuurlijk een zekere macht. Zij vormden in Palestina maar een kleine minderheid. De Ezrach-partij heeft ten doel de organisatie van de niet-socialistische elementen. ‘Ezrach’ beteekent ‘burger’, zoowel in den zin van ‘bourgeois’ als ‘citoyen’. Zij willen het particulier initiatief aanmoedigen en het vreemde kapitaal gelegenheid geven zich in Palestina te interesseeren. De partij is tegen grootgrondbezit. Maar eveneens tegen landnationalisatie. Het ideaal van den heer Gordon is een kleine boerenstand, die op eigen erven woont. Door verstandige wetgeving kan de Staat zorgen, dat hij zijn deel krijgt van de waardevermeerdering, die buiten toedoen der eigenaren ontstaat: aanleg van wegen, dichter worden van de bevolking enz. Het is heel mooi en heel poëtisch: alle grond in eigendom aan het Joodsche volk. Maar welk een heirleger van ambtenaren zal voor de exploitatie noodig zijn! Welk een bureaucratie! Of het Joodsch-Nationaal Fonds aan deze gevaren ontsnapt is? Ik hoop u daarover later te berichten. In Amerika en Canada heeft men van die socialistische Palestina-programma's opgesteld: nationalisatie van den grond, alle concessies enz. Het Joodsche Volk is een volk van individualisten, die moeilijk een al te straf gezag verdragen. Hierin staat de Ezrach dus tegenover de socialisten. Nu tegenover de radicalen. De radicale partij is later opgericht. Over het algemeen zullen de leden van de Ezrach-partij iets meer naar rechts staan. Maar dat is het groote verschil niet, volgens den heer Gordon. En nu moet ik mij heel voorzichtig uitdrukken. De Ezrachpartij is niet tegen het Zionisme. Integendeel, ieder lid moet lid zijn van de Zionistische organisatie. Maar de heer Gordon meent, dat de Zionisten nu en vroeger fouten hebben gemaakt, omdat zij het land niet kenden en de bewoners, die 't land wel kenden, niet raadpleegden en min of meer minachten. In het oprichtingsmanifest van de Ezrach wordt dan ook gesproken over een voogdij, die moet worden verbroken. De Palestinabevolking moet zich zelve besturen. De groote moeilijkheid is echter deze, dat de Palestinabevolking financieel zich zelve niet helpen kan. En wie betaalt, wil ook hier wat te zeggen hebben. Vandaar, dat de Ezrach-partij zich ook tegen de demoraliseerende philanthropie verklaart. De beginselverklaring zegt uitdrukkelijk, dat de Ezrach samen wil werken met de Zionistische wereldorganisatie. Maar de bevolking zelf moet haar eigen zaken regelen. En de organisatie der Palestinensische Joden moet het toezicht hebben op alle instellingen, die hier Joodsch werk doen. Op het oogenblik worden de leden van de Zionistische Commissie in Europa benoemd. Ze gaan en komen, zonder dat iemand weet, hoe en waarom. Op die manier heeft algemeen kiesrecht ook niet veel waarde. De radicale partij wil die zelfstandigheid tegenover de Zionistische organisatie niet. De heer Gordon noemde de radicale partij: de partij van het Palestina-ambt. Men ziet, er zijn hier problemen genoeg. En de opbouw van een Joodschen Staat is heel wat moeilijker dan van Tsjecho-Slovakije of Polen bijvoorbeeld. Wat de leden van Ezrach betreft: de partij bevat in de koloniën de grondeigenaren, in de steden de kooplieden en een deel van het intellect. De heer Gordon noemde als gelijksoortige partijen: de Kadetten in Rusland en de Briandpartij in Frankrijk. Nu enkele bekende namen. Leden van Ezrach zijn: S. Gutman, als schrijver bekend onder den naam Ben-Zion; S. Gordon; David Yellin, taalkundige en directeur van de Kweekschool voor Onderwijzers; I. Mejuhaz, hoofd eener school, voorzitter van den Joodschen Kerkeraad; A. Eisenberg, Boris Loebman; dr. Biram, onderdirecteur der Kweekschool; S. Loupo, hoofd der Alliance-school; M. Valero, advocaat; prof. Boris Schatz, de leider van de Betsalel-school; dr. Mazie, arts en taalgeleerde. De partij bevat zoowel orthodoxen als niet-orthodoxen. Maar, en dit is een zwak punt, men heeft in het programma niets gezegd over de verhouding van Kerk en Staat. En dat zal hier toch mettertijd een van de moeilijkste problemen worden. Ook de vage onderwijs-paragraaf zal aanleiding geven tot moeilijkheden. De heer Gordon zou wenschen, dat het oprichten van scholen vrij stond. Dat de gemeenschap het onderwijs bekostigde. Maar de scholen moeten voldoen aan zekere eischen van hygiëne en paedagogiek en de onderwijstaal moet Hebreeuwsch zijn. Door den laatsten eisch zullen vele orthodoxe scholen in de verdrukking komen. Vele orthodoxen willen niets weten van het Hebreeuwsch als spreektaal. Het Hebreeuwsch is voor hen de taal der Heilige Schriften. De spreektaal is Jiddisch, ook in hun leerscholen. Wat de brandende quaestie van het vrouwenkiesrecht betreft: de meeste leden van de Ezrach zijn er voor of er niet tegen. Maar nu de orthodoxen er zoo sterk tegen zijn, acht de Ezrachpartij het beter de zaak niet te forceeren. Vooral omdat de meeste vrouwen het kiesrecht niet verlangen. En het alleen beginselrijderij is van een radicale minderheid. Voor de verkiezingen voor den Joodschen Kerkeraad of Stadsraad (het is onmogelijk om Waäd Ha-ier te vertalen!) hebben de vrouwen het kiesrecht niet. Zoo zie ik de Ezrach als een kalme, practische, sympathieke partij. Maar de andere partijen hebben ook veel sympathieks. II. En de Arabische quaestie: wat zegt de Ezrach van de Arabische quaestie? Dit: bevorderen van goede verhoudingen met de Arabieren. Daar zijn wij natuurlijk allen voor. De Arabieren vormen nu nog eene aanzienlijke meerderheid. Zij zullen altijd ten minste eene aanzienlijke minderheid blijven. De vraag is alleen maar of het mogelijk is het Zionistische program te vervullen en op goeden voet met de nationaalgezinde Arabieren te blijven. Ik weet niet, hoe het met anderen was, maar ik heb mij de Arabieren altijd voorgesteld als mooie, stoute kerels op sterke paarden. Onrustig en vrij. Zij zouden vanzelf weggaan wanneer de Joodsche bevolking dichter werd, omdat zij niet te midden van eene dichte bevolking kunnen en willen leven. Maar zoo glad zal de oplossing van het Arabische vraagstuk ons toch niet zitten. Er is een nationalistische stadsbevolking, die ons slecht gezind is. En de Arabieren van het platteland denken er niet aan, het land te verlaten. Daarbij komt, dat de Joodsche stadsbevolking in den oorlog zeer geleden heeft. De Arabische landbouwende bevolking daarentegen heeft schatten verdiend. Eerst aan de Turken. Toen aan de Engelschen. Ze denken er niet aan hun land te verkoopen. Te meer, daar tegen landverkoop aan Joden thans een felle nationalistische en religieuse propaganda wordt gemaakt. Weizmann heeft op de Vredesconferentie het verlangen uitgesproken, dat Palestina zoo Joodsch zal zijn als Engeland Engelsch is. Mijn antwoord: ‘Kom, en maak het’. Zangwill heeft in de ‘Jewish Chronicle’ de gedachte ontwikkeld aan een onteigening tegen schadevergoeding. Het zou mooi zijn, als het mogelijk was. Niemand hier weet precies, wat er gebeuren zal. Op het oogenblik is de niet-Joodsche bevolking tienmaal zoo groot als de Joodsche. Lang niet alle Joden zijn hier Zionisten. En van alle landen ter wereld zijn de Zionisten hier het slechtst georganiseerd. Er is een vereeniging van Mizrachie, van de Poalei-Zion. Maar een Palestinensische Zionistenbond met een behoorlijk blad bestaat niet. Misschien zal de toestand beter worden, wanneer onze leiders in het Land komen. Waar zijn de leiders: Weizmann, Sokolov, Schmarja Levin? Iedere maand, die ongebruikt voorbijgaat brengt ons achterop. Er is geen reden voor veel enthousiasme en voor veel optimisme. En wij zijn hier dan ook noch enthousiast, noch optimist. De post is genadig geweest en heeft de Joodsche Wachter gebracht van 25 April. Daarin beklaagt zich een inzender over gebrek aan enthousiasme bij de redactie: ‘wij hebben juist zoo noodig heel veel echt Joodsch vuur en enthousiasme, zoo iets als de Jüd. Rundschau bezielt, die zijn heele nummer vet drukt en er met groote letters boven zet: ‘Palestina wird Jüdisch’. Ja, enthousiaste inzender, het papier van de Rundschau is geduldig. Geduldiger dan de Arabieren, die door woorden als ‘een Joodsch Palestina’ ietwat geprikkeld worden. Maar wat bedoelt men ermee? En hoe denkt men het te realiseeren? Wij zullen natuurlijk volharden bij ons ideaal. Stugge volharding hebben wij thans meer noodig dan vurig enthousiasme. Niet juichen. Het is geen juichenstijd. Maar de tanden op elkander. Het is werkenstijd. De Joodsche politiek. Wij leven er vandaag middenin. Want de verkiezingen zijn aan den gang voor de Waäd Ha-ier, den Joodschen Kerkeraad. Daartegen is alvast verzet gekomen van de rechtsche Aschkenazim. Evenredige vertegenwoordiging is er voor deze verkiezingen niet. Misschien zouden al hun candidaten in de minderheid blijven. En in ieder geval zouden ze in de Waäd misschien niet de meerderheid hebben. De Aschkenaziem willen de autonomie van alle kerkelijke gemeenten handhaven en een ‘conjoint Committee’ vormen voor gemeenschappelijke belangen. Ze adviseeren nu niet mede te doen aan deze verkiezingen. En verklaren alvast bij voorbaat, dat zij den Raad niet zullen erkennen als vertegenwoordiger van de Joden. Ze worden hierin gesteund door de vereeniging Jeruzalem en door de Vereeniging van Jeruzalemsche Wetgeleerden. Dit van rechts. Nu van links. Voor den Kerkeraad is geen vrouwenkiesrecht. Voor de constituante wel. Een aantal linksche partijen maakt nu bij aanplakbiljet bekend, dat het aan de verkiezingen niet zal deelnemen. En deze zijn: Bond van Onderwijzers, Radicale Partij, De jonge Sephardim, de jonge Jemenieten, Werkliedenpartij, Partij: ‘Eenheid en arbeid’, Vrouwenvereeniging, Verpleegstersvereeniging. Dat is dus heel wat. Het gezag van den Raad zal dus niet heel groot zijn. Bepaalde macht heeft de Raad niet. Bindende besluiten kan hij niet nemen. Misschien zou deze oneenigheid te voorkomen zijn geweest, wanneer de leiders van de Wereldorganisatie in het Land waren geweest en hun invloed ten gunste van eenheid hadden aangewend. De Arabieren groeien natuurlijk in onze verdeeldheid en de Engelschen lachen ons uit. Het spijt mij, dat mijne beschouwingen zoo weinig enthousiast zijn. Maar God beware ons voor het onverantwoordelijk enthousiasme van vette letters en gevaarlijke leuzen. Houdt moed, mijn lieve Hollandsche Zionistische vrienden. Houdt goeden moed. Komt allen hierheen, zoodra gij eene bestaansmogelijkheid hebt gevonden. Maar weet, dat ge hier een leven vindt vol van problemen. Denkt niet, dat de menschen hier engelen en heiligen zijn. Het zijn menschen, wien zoo min als u en mij, iets menschelijks vreemd is. Ten slotte moet men aan mijne opvattingen niet te veel en niet te weinig waarde hechten. Niet te veel; ze zijn afkomstig van iemand met een uiterst moeilijk en gevoelig karakter. Niet te weinig; ze zijn afkomstig van iemand, die zijn Volk lief heeft. En die in ieder opzicht vrij en onafhankelijk is. En nu, de avond valt. De schemerwind waait door mijn raam. Kom, laat ik naar den Klaagmuur gaan. En daar stil zijn. En peinzen in overgave van alles, alles, alles aan God. Nr 45 Ben-Jehoedah18-6 1919 A., 10. Gedat. 21 mei Wie heeft meer beteekenis voor eene taal: de samensteller van een goed woordenboek of de dichter? Ben-Jehoeda of Bialik? Het discreet-logische of het continu-intuitieve? Ik wil deze signifisch zeer belangrijke vraag wel stellen, thans niet beantwoorden. Bialik, de machtige Hebreeuwsche dichter, is nog niet hier. Hij is te Odessa, waar de Bolsjewisten thans heerschen. Zijn vriend en uitgever Salzmann is hier. Menigmaal gedenken wij hem. Maar Ben-Jehoeda is er. Ik heb u zijn aankomst getelegrafeerd. Ben Awi zijn zoon, met het mooie pseudoniem is er óók. Ben-Jehoedah heeft hier al een keer gesproken in het Volkshuis. Ik heb u daar toen over geschreven. Ook zijn vrouw spreekt en schrijft zeer goed Hebreeuwsch. Verleden Zaterdag sprak zij in het Volkshuis. En dezer dagen heb ik Ben-Jehoedah twee morgens bezocht. O, we zijn goede vrienden. Met Ben Awi ben ik ook goede vrienden. En daar zij vlak bij het meisjesweeshuis van mevrouw Zilversmit wonen, loop ik er dikwijls ongedwongen binnen. Maar die beide morgens, dat was voor zaken. Voor de krant. De kleine, groote man. Hij is maar een héél smal, tenger mannetje, Eliëser ben Jehoedah, de grootmeester, de boeker en de bouwer van het Hebreeuwsch. Hij is longlijdend al sinds jaren. Wanneer hij zich opwindt, spuwt hij bloed. Terwijl hij met mij spreekt, gaan zijn smalle wangen gloeien. Hoe kunnen wij elkander sparen, twee hartstochtelijke Joden, die wij zijn, beiden minnaars van de taal? Hij heeft maar een eenvoudig huis en daarin een kleine werkkamer. In een hoek zijn buste door Josef Hebroni, waarvan men eene fotografie vindt in het eerste deel van het woordenboek. Zooals ik u vroeger schreef is Ben-Jehoedah eenige jaren in Amerika geweest. De schilder Ben Baruch heeft daar zijn portret gemaakt. Een mooi, sterk portret. Een enkele kleur, het rood van een boekbandje, bloeit wat fel uit. Maar liefde en eenheid houden alle kleuren samen in een vast verband. Het liefst staat Ben-Jehoedah wanneer hij werkt. Zijn lessenaar. Daarboven zijn spreuk: ‘Dag kort. Arbeid lang.’ Over zijn leven kan men het een en ander vinden in ‘The Jewish Encyclopaedia’ Deel II bldz. 675. Hij is geboren te Luzhky in het gouvernement Wilna den 7den Januari 1858. Zijn vader heette Judah Perlman. Vandaar de naam Ben-Jehoedah. Maar die dan door een gelukkig wereld-toeval ook suggereert: zoon van het Joodsche land en het Joodsche volk. De taal is Ben-Jehoedah wel gunstig geweest. Zoo goed als zij het Ben-Awi was, over wiens wonderlijk pseudoniem ik u schreef. En voor al deze wonderen hebben wij geen ander woord dan toeval! Ben-Jehoedah bezocht eerst de leerschool te Polotzk. Daarna het gymnasium te Dwinsk. Hij ging naar Parijs, studeeren in de medicijnen. Hier werd hij reeds door bloedspuwingen overvallen, zoodat hij gedwongen was naar Algiers te verhuizen. Uit Algiers zond hij zijn eerste bijdrage in het Hebreeuwsch aan Ha-Schahan. Hierin toont Ben-Jehoedah zich een Zionist, ouder dan Herzl. Wetenschappelijke en maatschappelijke bewegingen ontstaan nooit plotseling. Zoo goed als significa was vóór Lady Welby, zoo goed was er Zionisme vóór Herzl. De hoofdgedachte van dat opstel is deze: dat alleen in Palestina mogelijk is de herleving van het Joodsche volk en de Joodsche taal. Wie in het eerste Hebreeuwsche opstel van Ben-Jehoedah belang stelt, kan het nu gemakkelijk vinden in het Gedenkboek, dat Ruben Brainin ter gelegenheid van zijnen zestigsten verjaardag heeft samengesteld (New-York 1918). Sinds 1881 woont Ben-Jehoedah te Jeruzalem, waar hij zich bezig hield met journalistiek en letterkundig werk. Een strijdbaar man. Wiens strijdbaarheid hem in menig conflict bracht en eenmaal zelfs, wegens politiek delict, in een Turksche gevangenis. In zijn blad ‘Habazeleth’ verzette hij zich tegen de landverhuizing naar Amerika, dat hij ‘het graf voor het Jodendom’ noemde. Hij voerde strijd tegen de zending. Maar ook tegen de Halukkah. Hij meende, dat dit geld beter gebruikt ware, tot steun van de kolonisatie. Vooral dit laatste haalde hem de vijandschap van de orthodoxie op den hals. Zij noemden hem: ‘leider van de Philistijnen’. Trouwens: in een tijd, toen de Joodsche bevolking van Jeruzalem nog geheel orthodox was, heeft Ben-Jehoedah en zijn familie hier openlijk aanstoot gegeven. Juist omdat hij in ander opzicht een van de grooten van Israël is, was dat zoo kwaad en zoo gevaarlijk. Ik vraag naar zijne brieven. Zeker heeft hij vele brieven van belangrijke personen? Helaas: hij heeft ze niet meer. Tijdens het schrikbewind van Djemal Pascha (dat beteekent heel eenvoudig Mijnheer Kameel), was Ben-Jehoedah een van de meest-bedreigde personen. Hij heeft toen alle brieven verbrand: Herzl, Sokolov, Gordon, Bialik, Tchernichefsky, Berdichefsky en schatten van anderen. En nu zijn levenswerk: het groote Hebreeuwsche Woordenboek. Ik vraag, hoe hij op de gedachte daarvan is gekomen en wanneer hij ermee begonnen is? Veel wetenwaardigs over het Woordenboek en over de signifische gedachten van Ben-Jehoedah zal men mettertijd vinden in eene wetenschappelijke inleiding, die als afzonderlijk boek verschijnen zal. De groote, allesbeheerschende vraag is deze geweest: is het mogelijk één enkel woordenboek te maken voor de geheele Hebreeuwsche taal, van de oudste tijden af tot op heden toe, gewijde schriften en ongewijde schriften. Noeldeke en Barth beiden achtten dit onmogelijk. Ben-Jehoedah is met het handschrift van het Woordenboek, in een ouderen, kleineren vorm, bij Barth geweest. Toen deze het titelblad zag: ‘Gesamtwörterbuch der alt- und neuhebraischen Sprache’, wilde hij de rest niet eens zien. Barth zeide: ‘Er is niet één Hebreeuwsche taal, als een gesloten eenheid. Er is een taal van de Heilige Schriften, van de Mischna enz. Van elk dezer talen kan men een Woordenboek maken. Maar een Woordenboek van de geheele Hebreeuwsche taal, dat is onzin.’ Gelijk men weet heeft dezelfde vraag zich voorgedaan ten aanzien van het Grieksch en het Latijn. Deze: is het mogelijk een Woordenboek te maken van het geheele Latijn, van de oudste tijden af tot nu toe? Ben-Jehoedah heeft nog beleefd, dat Barth door het Woordenboek zelf van zijn ongelijk is overtuigd. Zunz daarentegen heeft van den beginne af gevoeld voor Ben-Jehoedah's arbeid. En wanneer is de gedachte bij hem opgekomen? Plotseling. Dat wil zeggen: hij heeft haar plotseling gevoeld, als eene ingeving in Rusland, in 1877, toen Bulgarije zich vrij maakte van Turkije. Toen gevoelde hij, dat ook Israël zich eenmaal weder vrij zou maken van de ballingschap. En dat voor de herleving van het volk de herleving van de taal noodig was. Al in Parijs begon hij materiaal te verzamelen. Hij wilde eerst een klein Woordenboek maken. De tijd was toen, vooral in Rusland, niet gunstig voor taalstudie. Men gevoelde meer voor exacte natuurwetenschappelijken arbeid. Al werkend werd het Woordenboek grooter. En nu moet men zich goed rekenschap geven van de moeiten, die Ben-Jehoedah te overwinnen had. Hij, de medische student, de autodidact, moest zich geheel in de Oostersche talen inleven. Trouwens in meerdere wetenschappen is goed werk door amateurs en autodidacten gedaan. Fritz Mauthner, wiens ‘Kritik der Sprache’ eene revolutie is op taalgebied, is geen taalkundige van beroep. Evenmin Lady Welby, de grondlegster der moderne significa. Evenmin de Nederlandsche significi: Prof. Brouwer, Frederik van Eeden, prof. Mannoury. Later komen dan de geleerde vakkundigen en zoeken de kleine fouten, die dikwijls velen zijn, in het groote werk der amateurs en autodidacten. En ook dat is weder verdienstelijk werk. Ongetwijfeld zullen geleerden als prof. Snouck Hurgronje en prof. Wensinck fouten vinden in Ben-Jehoedah's Woordenboek. Mochten zij den tijd eens vinden het geheel door te lezen! In den handel zijn nu 4 deelen, tot en met de letter J. Het vijfde deel K. en L. ligt gereed om verzonden te worden, wanneer de omstandigheden dit toelaten. In handschrift is het boek gereed tot de S. In drie jaren hoopt Ben-Jehoedah met alles gereed te komen. Het eerste deel verscheen 9 jaar geleden te Berlijn. Met het Joodsche jaartal moet men op het titelblad voorzichtig zijn: Ben-Jehoedah dateert van af de verwoesting van den Tweeden Tempel. Vóór den oorlog kostte ieder deel ongeveer ƒ6000 van bewerking. Het aantal verkochte exemplaren is niet groot. Zeker niet grooter dan 700, daar vele bibliotheken en particulieren het boek eerst zullen koopen, wanneer het compleet is. Er was te Berlijn een commissie voor het Woordenboek: Martin Philipson, dr. Paul Nathan (daar is de taalstrijd!), prof. Warburg. Ook in Engeland wordt het werk thans geldelijk gesteund. Maar lange, lange jaren heeft Ben-Jehoeda armoede en broodsgebrek gekend. Dat is voor hem geen schande. Maar voor anderen ook geen eer. En bijvoorbeeld de Zionistische Wereldorganisatie heeft voor het Woordenboek weinig gedaan. Misschien wil de Nederlandsche Zionistenbond het initiatief nemen om Ben Jehoeda eenen veiligen ouden dag te bezorgen? In Amerika heeft men hem zeer gewaardeerd. Op zijnen zestigsten verjaardag heeft Ruben Brainin het Gedenkboek uitgegeven, dat ik al genoemd heb. Bovendien gaf men hem tienduizend dollar om te kunnen voortwerken. Laten wij nu eens verstandige geldmenschen zijn: van de rente van tienduizend dollar kan het gezin van Ben-Jehoedah niet bestaan. En een lijfrente... of alles opmaken... Het is de plicht van het Joodsche volk, en van de Zionistische Wereldorganisatie Ben Jehoeda voor zorgen te bewaren. En dan moeten wij ons vooral nog niet verbeelden, dat wij zijn onbetaalbaar werk zouden hebben betaald. Want heeft men wel een idee van den omvang van het werk, dat deze kleine, zwakke man heeft gedaan? En niet alleen te Jeruzalem, maar ook, in dikwijls zeer moeilijke omstandigheden, te Rome, Parma, Londen, Berlijn, Parijs. Hij heeft een millioen briefjes ongeveer beschreven, ieder met een woord of een gegeven omtrent een woord. Al die briefjes zijn alphabetisch geordend in groote ijzeren kisten. Als een ijzeren bank. En ik heb in de bibliotheek van den kleinen grooten man op zoo een bank gezeten in eene groote bewondering. Gedurende den oorlog heeft Ben-Jehoeda voor deze schatten angsten uitgestaan. Maar de ijzeren kisten staan er nu weer, als banken in de bibliotheek. En Ben-Jehoedah is niet alleen de bewerker van de bestaande taal. Hij is niet alleen de boeker, maar ook de bouwer van het Hebreeuwsch. Actieve Hebreeuwsche significa is niet het minste gedeelte van zijn taak. Het Joodsche volk herleeft tot een nationaal bestaan. De Joodsche taal herleeft tot een nationaal bestaan. Maar de tijd haast ons. Wat andere volken en talen in tientallen van jaren hebben gedaan, moeten ons volk en onze taal in enkele jaren doen. En daarom is het werk van Ben-Jehoeda als taal-bouwer, niet minder belangrijk dan zijn werk als taal-boeker. Nr 46 Uit het Beloofde Land(1) Wij zijn niet vies; (2) Het gevaar: 19-6 1919 A., 5 (Onder de Streep) Néén, vies zijn wij hier heelemaal niet. O, nu ik hier een paar maanden woon, nu zie ik, hoe dwaas en hoe moeilijk de Hollandsche zindelijkheid is. Zijn vliegen soms geen schepsels? Is het aardig van ons de vliegen weg te jagen van het brood, van de boter, van de koek, van het suikerwerk! Neen, hier jaagt men de vliegen niet weg. Gesteld eens, dat het mogelijk ware. Hier mogen de vliegen ook hun deel hebben van de boter; van de lekkere vette koek, van het brood, van het suikerwerk. Mag het trouwens naam hebben, wat een vlieg consumeert! Mogen wij zoo gierig zijn? Neen, vies zijn we hier niet. Arabisch brood: platte ronde koeken. Een kleine jongen verkoopt het in de Bazar. Hij zit droomend met de brooden te spelen. Hij legt ze op stapeltjes. Hij telt zijn brooden. Hij liefkoost zijn brooden. Hij heeft ze heel lief. Ook de man, die suikerballetjes verkoopt, heeft ze heel lief. Hij laat ze lekker door zijn hand heenstroomen. Maar hij heeft meer te doen. Hij is niet heelemaal vrij van kleine gasten. Nietwaar, hij kan zich toch niet door zijn kleine gasten laten plagen! Dat doet hij dan ook niet. Gelukkig, dat wij hier niet vies zijn. Want zouden wij dan wel de bokking uit het vat eten, die zeker eens haring is geweest. Maar lang geleden. Lang geleden. En zouden wij - Neen, zeker, zouden wij niet. En daarom is het ook zoo een geluk, dat wij niet vies, heelemaal niet vies zijn. Avond en donkere maan. O, ik heb de maan nooit zoo mooi en zoo belangrijk gevonden, als te Jeruzalem, waar zoo goed als geen straatverlichting is. En ik ben op weg naar het Schaäré-Zedekhospitaal, ver buiten de stad aan den straatweg naar Jaffa. Ik weet den weg wel in den donker. Maar toch wilde ik dat de maan er was. Groot varen de wolken door den hemel boven de Stad. Aan open hemel staan de sterren. Maar plotseling de wolken weer daarvóór. De wind waait over het open veld tegenover het gebouw der Russen. Ik sidder. Wat is er? Wind en wolken boven een Stad. Moet ik daarvoor bevreesd zijn? Men heeft mij voorspeld, dat ik mijn natuurlijken dood hier niet sterven zal. Dwaasheid. Als ik den man twee piasters meer gaf, voorspelde hij mij een Joodsch koninkrijk van Dan tot Beërsebah. Maar zie, vóór mij op den weg. Een wolk? Het is donker en groot. Het beweegt. Het nadert. En terwijl het nadert wisselt het voortdurend van vorm. Breeder. Smaller. Langer. Korter. Paarden zijn het niet; het is laag bij den grond. En het gaat geluidloos. Zijn het Arabische roovers, die een aanval beramen op de stad Jeruzalem? Neen, het is een kudde schapen. Ze zijn nu nabij. Ze loopen op korte wollen pootjes geluidloos. En ze woelen voortdurend door elkander heen. De herdersjongen achteraan met zijn hond. Het gevaar is geweken. En nu maar stevig doorgestapt. De wind waait over de velden en vaart de wolken jagend langs den hemel boven Jeruzalem. Ik kijk achterom. Neen, er is waarlijk niets te zien, dan de kudde schapen, die verdwijnt, loopend geluidloos op hun korte wollen pootjes. Nr 47 Uit het Beloofde Land(1) De Lamp; (2) Het muurtje: 23-6 1919 A., 5 (Onder de Streep) Neen, veel straatverlichting hebben wij hier niet. Troost u: in den tijd van de Turken hadden wij ze heelemaal niet. Veertien dagen van de maand hebben wij de maan. En de volle maan boven Jeruzalem is nog wat anders als de volle maan boven Amsterdam. En wanneer wij de maan niet hebben, dan hebben we ieder onze lantaren, olie of kaars. En als kaboutermannetjes loopen wij elkander daarmede in de donkere straatjes voorbij. Maar de Engelsche regeering heeft al veel verbeterd. Ook aan de straatverlichting. Op belangrijke wegpunten hangen olielampen. Groote lampen, die hun eigen gas maken en verbranden. Er hangt er één in de Jaffastraat bij het Jeruzalemhotel. En één in den Bazar bij het Specerijenstraatje. En één in het Jodenstraatje, waar dat andere straatje begint, dat eindigt bij dat straatje, waar de kolenkoopman woont. Tegen schemeravond worden die lampen aangestoken. En dat geeft dan een groote ontroering in het Jodenstraatje. En al mijn lieve, kleine vrienden de jodenjongetjes komen er om heen staan. En al mijn kleine, lieve vrienden de Arabische jongentjes komen er ook om heen staan. Want het is heel moeilijk en heel belangrijk die lamp aan te steken. Zij moet naar beneden worden gehaald. En er komt spiritus aan te pas. En een groote vlam. En ze mogen er niet aankomen. Soms duurt het wel een half uur tot de lamp brandt. Maar dan ook! Dan is de Jaffastraat schitterend licht. En de Bazar is licht bij het Specerijenstraatje. En ook het Jodenstraatje is licht, waar dat andere straatje begint, dat eindigt bij dat straatje, waar de kolenkoopman woont. Gij kent het muurtje misschien niet? Maar ik ken het muurtje heel goed. Het gemetselde muurtje bij de Jaffapoort. Ik ken het bij elken dag en bij elk getij. Een koelen dag, des morgens. Op het muurtje zitten de mannen, een beetje koud en een beetje stil. Zij praten heel rustig. Hun kleederen zijn zoo goed mogelijk omgewikkeld. Vóór het muurtje op den grond zitten de vrouwen met de eieren en met prei en met druivenbladeren, die hier gegeten worden. Zij zitten rustig. En zelfs het Arabische jongetje van den bakker om den hoek is stil, met zijn lief donker smoeltje, zijn bruinen trui, zijn linnen broek en blootgebouwde pootjes. Maar nu het muurtje in den zonneschijn. De kerels zitten er luid en rumoerend. Hun kleeren los. En sommigen slapen, languit op de heete steenen, hoofd in den arm, in de volle verrukking van zon. En over het heete muurtje houden de jongens drafjes op hun mooie bloote pootjes. Of ze probeeren elkaar eraf te duwen. Maar pas op de booze, pootige slapers. De vrouwen met de eieren, de prei en de druivenbladeren kakelen als kippen. Uit hun doeken hebben ze kinderen gewikkeld en die in de zon gelegd. En het jongetje van den bakker om den hoek loopt met een verheerlijkt snuit door de zon heen. De heele wereld is vandaag van hem. Zijn fijne pootjes zijn vandaag van hem. Het muurtje. Het muurtje bij Jaffapoort. Nr 48 Groote vergadering24-6 1919 A., 10. Gedat. Jeruzalem 16 mei De uitnoodigingen in het Hebreeuwsch. Ter bijwoning van een vergadering van Rabbijnen uit alle deelen van Palestina. Doel: alle Rabbijnen van het Heilige Land in één verbond te vereenigen. De eer van de Leer en van het Jodendom hoog te houden, en invloed te oefenen bij de behandeling van de groote vragen, die thans aan de orde zijn. De vergadering zou plechtig worden geopend. De generaal Storrs, voor Joden, Christenen en Mohammedanen even welwillend, zal aanwezig zijn en spreken. Uitgenoodigd zijn de aanzienlijke en bekende Joden van Jeruzalem. De vergadering wordt gehouden in de Synagoge van het voormalig Portugeesche weeshuis in de Jaffastraat, waar thans het Rabbinaat zetelt. Ik vertaal Misrad Harabanoeth nu maar door Rabbinaat. Precies hetzelfde is het misschien niet. Maar twee dingen zijn nooit precies hetzelfde en vertalen is onmogelijk. Op hun eigen stempel, Hebreeuwsch en Engelsch, staat: Rabbinical Office of the Jewish Community. Ik ga er heen. Vroeg. En als ik kom is er nog dat eigenaardige geroezemoes, vóór een vergadering, van mannen, die elkander in langen tijd, ja, in jaren niet gezien hebben. En die verbonden zijn door veel leed. De vergadering wordt voorgezeten door den voorzitter van het Rabbinaat (een eigenaardige vertaling. Maar als ik vertaalde Opperrabbijn, was het weer fout.) Een heel oud, heel eerwaardig man. Maar de eigenlijke leiding is bij den Haham Bashi van Jaffa, R. Ben-Zion Uriël. Wat een Haham Bashi precies is, zal ik u later wel eens vertellen. Ook waarom de Haham Bashi van Jeruzalem niet aanwezig was. Onder de velen, die er wel zijn, behooren al de leden van het Rabbinaat en de actieve secretaris R.S.A. Weber. Er is de Rabbijn van Hebron, zoo waardig als een vrome Joodsche knaap zich eenmaal den aartsvader Abraham droomde. Er is R. Abraham Philosoph met zijn collega R. Ben-Zion Koenka van de Sephardiem, beiden overtuigde Mizrachisten. En de Opperrabbijn van de Jemenieten is gekomen. Een fijn donker gezicht onder dat zwarte mutsje. Hij draagt een grijs zijden sjaaltje. En er is de Rabbijn van Ekron, en de Rabbijn van Petach-Tikwah en de Rabbijn van Rischon-le-Zion. Het is zeker een belangrijk oogenblik in de geschiedenis van het Joodsche Volk, deze eerste vergadering van de Rabbijnen van het Heilige Land. Velen hunner zijn leden van Mizrachie, en allen zijn het Zionisme goed gezind. Trouwens, het Jeruzalemsche Rabbinaat in zijn tegenwoordige samenstelling is schepping van de Zionistencommissie, die het geldelijk steunt. Ook deze Rabbijnenvergadering wordt door de Zionisten gesteund. Het is verheugend, dat de Zionisten de waarde van het orthodoxe Jodendom voor het Joodsche Volk erkennen. En anderzijds niet minder, dat zoovele Rabbijnen in het Heilige Land zelf het Zionisme goed gezind zijn. R. Ben-Zion Uriël opende de vergadering met een sierlijke Hebreeuwsche redevoering. Trouwens, Hebreeuwsch is hier de eenige taal. Onder luide toejuichingen werd een motie aangenomen, waarin der Engelsche Regeering dank werd gebracht voor de Balfourdeclaratie. Daarna was het woord aan den generaal Storrs, in het Hebreeuwsch. Hij dankte de vergadering voor de goede wenschen ten opzichte van zijn land en zijn koning. Hij zeide, dat hij de jaren van zijn jeugd had doorgebracht in eerbied voor het Boek der Boeken. En hij was er trotsch op gouverneur van Jeruzalem te zijn, in geregelde betrekking met het Volk van het Boek. Hij maande het Joodsche Volk aan de Leer niet te verlaten. Hij eindigde met de woorden, die wij allen kennen: ‘Hare wegen zijn wegen van lieflijkheid en al haar heirbanen zijn vrede’. O, wij zijn hier al gewend aan den generaal, die Hebreeuwsch spreekt. Wanneer R.S.A. Weber en ik bij het postkantoor (een tochthoek) nog eens praten over de vergadering en de generaal Storrs komt voorbij met zijn adjudant, dan groet hij ons in het Hebreeuwsch. Maar ik groet in het Engelsch. Want spreekt hij mijn taal, dan spreek ik zijn taal. Maar de Rabbijnen van buiten kennen den generaal niet. En menig lief eerwaardig gelaat bloeit in glimlach van vreugd. Wij hebben veel geleden tot dezen dag, dat de generaal, wiens vader Engelsch geestelijke is, ons toespreekt in onze eigen taal. En o, Hollandsche vrienden van mij, wat zullen wij nog een moeite en zorgen hebben, vóór de gouverneur van Jeruzalem het Hebreeuwsch als zijn moedertaal spreekt. Wanneer het ooit zoover komen zal. Maar de glimlach van een der oudere Rabbijnen, toen de generaal Hebreeuwsch sprak. Met accent. Met een heel klein beetje Engelsch accent. Maar als Hebreeuwsch voor den generaal even moeilijk is als Arabisch voor mij (Arabisch kent hij ook), dan moet ik hem bewonderen. Want ik heb een braven Arabischen leermeester, met een fez, maar een Arabische speech kan ik nog niet houden. Al kan ik het kleine fluitende Arabiertje tegenover ons reeds verzekeren, dat ik tevreden ben, als hij tevreden is. Na den generaal spreekt dr. De Sola Pool, Amerikaansch lid van de Zionistencommissie. Nu, die spreekt natuurlijk Hebreeuwsch. Hij zeide, dat de Rabbijnen Israëls kracht waren geweest sinds twintig eeuwen en hij hoopte, dat dit zoo blijven zou. Palestina zou weder het land worden van Hebreeuwsche cultuur. Uit Zion zal de Leer weder komen en het Woord Gods uit Jeruzalem. Dit oogenblik was een van de belangrijkste van de Joodsche geschiedenis. Veel hing van deze vergadering af. Wat wij nu noodig hebben is harmonie en eenheid. Zonder eenheid geen succes. Hij hoopte, dat de eenheid komen zou tusschen al de Joodsche gemeenten van Jeruzalem. Daarna sprak majoor Norman Bentwich, die juist een paar dagen later bevorderd is tot luitenant-kolonel. Majoor Bentwich, een bekend Zionistisch schrijver, is heelemaal geen militaire majoor. Hij is voorzitter van de Rechtbank hier. Maar hij heeft militairen rang zoolang hij gemobiliseerd is. Hij houdt hier nu een heel fijn speechje in het Hebreeuwsch, waarin hij den hoogeren Rechters de groeten brengt van de Lagere Rechters. Er wordt weer geglimlacht en gemonkeld door vele eerwaarde mannen. Maar ze zijn toch niet ongevoelig voor de beleefdheid, waarmee de majoor de Rabbijnen Hoogere Rechters noemt en zichzelven tot de lagere rekent. Maar dit is weer een van de vele quaesties: zal het oude Joodsche recht de grondslag blijven van de rechtspraak? En zullen de Rabbijnen belast blijven met de rechtspraak tusschen de Joden onderling, tenminste in civiele zaken? In de koloniën zijn de Rabbijnen rechters. Dit is een van de meest-ingewikkelde quaesties. Men heeft mij dat alles heel dikwijls uitgelegd. En nu begrijp ik er niets meer van. Maar ik zal het mettertijd precies uitzoeken. De vurige, strijdlustige rabbijn Ostrowski houdt daarover een lange redevoering. En dan is het tijd voor het middaggebed. Hoog tijd. Want de schemering begint. Het is een wonderlijke ontroering hier te Jeruzalem te staan met het gelaat naar den Tempel. Te midden van zooveel vrome Rabbijnen, die allen met zachte stem hun gebeden murmelen. Zoodat geen een den ander verstoort. En iedereen toch hoort en gevoelt, dat ieder ander met hem in het gebed vereenigd is. En heel de halve week, dat de Rabbijnen vergaderen, worden hier weer bijzondere lezingen gehouden. De Mizrachie organiseert een ontvangstavond ter eere van de Mizrachie-rabbijnen. Heelemaal buiten de Stad, in de Bokhara-buurt. Maar we stappen er kloek op af, dr. Keller, de voortreffelijke Amerikaansche Mizrachist, en ik. Alleen vraag ik af en toe dr. Keller een beetje minder kloek te stappen. Neen, ik heb nooit zoo een onvermoeid werker, spreker en luisteraar gezien als dr. Keller. Hij verzekert mij, dat er nog wel meer vergaderingen zullen zijn. Inderdaad, Zondag, een brandmiddag, zijn we weer dringend uitgenoodigd. Ik haal dr. Keller van zijn kliniek af. Hij heeft een middagje achter den rug! Maar dadelijk, onvermoeid, stapt hij weer naar de Bokhara-buurt. Een toonbeeld van kracht, liefde en genegenheid. Hij is lid van de Amerikaansche Zionistische medische missie. En een kranig lid. Een vroom man. Een goed man. Een werkzaam man. II. En, zult gij mij misschien vragen, die eenheid, waarover dr. De Sola Pool zoo dringend gesproken heeft, hoe staat het dan daarmee? Lieve vrienden, het spijt mij, dat ik het u zeggen moet, maar daarmee staat het niet meer dan matig. Wij zijn, vrees ik, te veel een volk van individualisten, om ons al te gemakkelijk te schikken in een al te vast verband. Ons volk is ook door de ballingschap te veel gebroken: Aschkenazische, Sephardische, Perzische, Groezische, Jemenitische Joden, dat wordt hier nog uiteengehouden. En de Aschkenazische Joden gaan ook weer uiteen: Duitsche, Hongaarsche, Poolsche, Littausche, Russische. En de Russische ook weer. Zoudt gij bijvoorbeeld het verschil willen loochenen tusschen de Joden van Pinsk, Minsk en Dwinsk? Gij kunt evengoed het verschil loochenen tusschen Hollanders uit Sloten en uit Sloterdijk. Zij wonen hier zelfs apart. Er zijn Warschau-huizen, Hongaarsche huizen en huizen van Pinsk, Minsk en Dwinsk. De oorzaak van die verdeeling is het Halukkah-stelsel. Het geld, dat in een bepaalde streek of stad verzameld wordt, komt ook ten goede aan de Joden uit die streek of die stad. Dit alles zal mettertijd wel ten goede veranderen. Velen van de jongeren voelen niets voor al die verdeeldheid. Veel tweedracht moet hier haar natuurlijken dood sterven. Men kan de eendracht niet volgens vaste formules forceeren. Misschien was het beter geweest ook niet zoo te drijven naar één Kerkeraad voor alle Joden. Maar genoegen te nemen met verschillende Kerkeraden en daarboven een conjoint-committee. De genadelooze Tijd drijft de koppige ouderen vanzelf heen. En ook het Jodendom kent zijn groei. Trouwens, de andere volken kennen de eenheid evenmin. En ook bij ons zal de volkseenheid de individueele verdeeldheid overwinnen. Het is natuurlijk niet zonder bedoeling, dat dr. De Sola Pool zoo ten gunste van de eenheid gesproken heeft. Hij zal R. Chaïm Sonnefeld zoo goed gemist hebben, als ik hem miste. Neen, R. Chaïm Sonnefeld is niet gekomen. Men heeft hem uitgenoodigd, eerst per brief. En toen daarop geen antwoord kwam, per deputatie van vijf eerwaarde Rabbijnen. Maar R. Chaïm heeft niet gewild. Men heeft hem het voorzitterschap aangeboden. Hij wil niet vergaderen onder de vanen van de Zionistische Commissie. Hij wil geen Hebreeuwsch spreken. Er is een geweldige kracht in dezen man, die in den oorlogstijd bijna gestorven is van honger. De kracht van een rots. Maar het is niet de kracht van rotsen, die het Joodsche Volk thans noodig heeft. Neen, lieve vrienden, de eenheid is er nog niet. Dat is ook gisteren weer gebleken bij de verkiezingen voor den Kerkeraad. Er is weer wat aangeplakt! Zeker zal men Vrijdagavond in het gezin van R. Leizer Schwarz, onzen aanplakker, lekker eten. Misschien zal men wel een kip eten! Niemand is eigenlijk over die verkiezingen tevreden. Ziedaar dan toch een soort eenheid. Wat er nu zoo heel precies gebeurd is, weet ik niet. Zooveel menschen hebben mij er ook over gesproken. Maar, zooals ik reeds schreef, er was verzet van links en rechts. En ook de anderen waren ontevreden. Er zijn zeventig leden. En nu had een verkiezingscomité al de aftredende zeventig candidaat gesteld. Dat comité bestond uit de besturen van de Sephardische, Jemenitische, Bokhaarsche, Perzische en Groezische gemeenten. Voorts de Mizrachie (ja zeker, die ook!), en de Ezrach, over wie ik u reeds schreef, en de Béné Berieth, dat zijn de vrijmetselaars, en Achawah en de Bené Israël en de Werkliedenpartij, niet de Poalei Zion en de Poalei Ha-zaïer ook niet. Maar een rechtsche werkliedenpartij. Wij zien hier niet op één partijtje. En ten slotte, o, Muller, Drukker, Koster en Van den Hoek, wat zijt gij achterlijk te Amsterdam, de vereeniging van Schamaschiem. Nu waren de koppen eigenlijk geteld. Want de rechtsche en de linksche partijen zouden niet meedoen. Dit comité had dus vrij stellig de meerderheid. En men had den ouden Raad eigenlijk wel zonder verkiezing kunnen continueeren. Vandaar talrijke protesten in een zeer levendig Hebreeuwsch. De muren van de Stad volgeplakt. R. Leizer Schwarz Vrijdagavond een kip. Ja, misschien zelfs een glas rooden wijn uit Rischon-le-Zion. Ja, men beweert, dat het verkiezingscomité tweehonderd vijftig pond heeft gekregen van den Raad zelven. En daarvoor vijftig Schamaschiem heeft aangenomen om de kiezers naar de bus te brengen. Vandaar dat de vakvereeniging van Schamaschiem ook op de hand van den Raad is. En in Mea-Schearim, de orthodoxe Joodsche buitenstad, zijn heel oneerbiedige dingen gebeurd. Men heeft 's avonds een optocht gehouden met ketelmuziek. En men heeft de aanplakbiljetten met candidatenlijst van het verkiezingscomité heel oneerbiedig beschreven. Achter iederen naam heeft men een spotwaardigheid geschreven. R. Abraham Philosoph, die toch heusch een echte Rabbijn is: koster. Alter Riwlin, de kassier van de Anglo-Palestinabank, de grootvader van een schat van kleinkinderen: slager. Mijn vereerde Vriend R. Ben-Zion Koënka, redacteur van Meäsef: letterzetter. David Jellin, de bekende Zionist, taalkundige en directeur van de Kweekschool: bovenmeester. En zelfs David Gazan is niet gespaard. De machtige! Agent van Worms en Co., die weer agent zijn van de Asiatic Petroleum Cy., die hier de petroleum verkoopt: slaaf van het syndicaat. Dr. Levi heeft men aangedurfd, van de bank. En Mejuhaz van de school. En ja, maar dat zult u waarschijnlijk niet willen, niet kunnen gelooven: men heeft zich zelfs vergrepen aan den heer Jerachmiël Amdursky. Hij is wel niet rabbijn. Maar hij is de hotelhouder. Achter zijn naam staat: ‘stroopsmeerder van de Engelschen’. En vanmorgen, op weg naar Ben-Jehoeda, daar ontmoet ik den waardigen R. Ben-Zion Koënka. Gelukkig: zijn zwarte zijden mutsje heeft niet geleden onder den verkiezingsstrijd. Ook zijn bruine kaftan (des Zaterdags draagt hij zwarte zijde met een rand van paars) niet. Ik groet hem eerbiedig met den Joodschen gro