Van twee stoute boertjes en twee zoete boerinnetjes J.T. Heins Ajo Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Van twee stoute boertjes en twee zoete boerinnetjes van J.T. Heins uit 1920. De illustraties zijn van de hand van Ajo. p. 2: de kop ‘Van twee stoute boertjes en twee zoete boerinnetjes’ is tussen vierkante haken toegevoegd. hein037vant01_01 DBNL-TEI 1 2011 dbnl exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: BJ 02434 J.T. Heins, Van twee stoute boertjes en twee zoete boerinnetjes. Gebr. Kluitman, Alkmaar 1920 Wijze van coderen: standaard Nederlands Van twee stoute boertjes en twee zoete boerinnetjes J.T. Heins Ajo Van twee stoute boertjes en twee zoete boerinnetjes J.T. Heins Ajo 2011-01-20 EB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: J.T. Heins, Van twee stoute boertjes en twee zoete boerinnetjes. Gebr. Kluitman, Alkmaar 1920 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/hein037vant01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} VAN TWEE STOUTE BOERTJES EN TWEE ZOETE BOERINNETJES DOOR J.T. HEINS. PLAATJES DOOR AJO. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ALKMAAR GEBR. KLUITMAN. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} [Van twee stoute boertjes en twee zoete boerinnetjes] Jan en Han van Pieter Maas, Dat waren me twee stropjes. Zij hadden klompen als de baas En mutsen op d'r kopjes. Hun broekjes droegen zij zóó bol, Dat 't wel ballonnen leken En beider hoofdjes zaten vol Van echte guitenstreken. Zij zaten 't liefste op den hoek Van vuile modderslootjes; Zij zochten kikkers, baars en snoek, En kregen natte pootjes! {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Op zek'ren dag lag in zoo'n sloot, Een waterrat te drijven. Die was zoo dood als Pierlaloot En zou dat altijd blijven. Doch Jan sloop zachtjes naar het dier... Hij greep het met een vaartje, En schreeuwde: ‘Han, Han, kom eens hier! Er hangt wat aan dat staartje!’ Zij sprongen, tolden in het rond, En hadden pret voor zeven. Doch daar riep Jan: ‘Stil, hou je mond: We zullen 'n grap beleven!’ {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Zij liepen zachtjes naar een muur En zagen met hun beien, In 't tuintje van hun nevenbuur, Twee meisjes loopen breien. Het één was Net, het and're Bet, Twee lieve, zoete kind'ren. Doch Jan, die aap, zou voor de pret, Een ieder willen hind'ren. En toen de meisjes bleven staan En bij een boom wat rustten, Riep Jan: ‘Vooruit! Nu zal het gaan; Daar zullen zij van lusten!’ {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij hing heel stilletjes de rat, Vlak boven 't hoofd van Betje. O! Wat een valsche streek was dat, Dat leek niets op een pretje! De meisjes breiden rustig voort; Geen kwaad, waar zij aan dachten. Zij hadden niets gezien, gehoord, Van alles wat haar wachtte. {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Vieren! Vieren!’ riep nu Han; ‘Laat zakken dat cadeautje! Vooruit, zoo zachtjes als je kan; Straks geeft ie ze een pootje!’ Het vieze beest kwam langzaam aan, Van boven uit de takken. Het raakte Bets haar muts haast aan En ging nog verder zakken. Een oogenblik was alles stil, Toen: ‘Hup!’ nog één flink zetje... Twee schreeuwen en een plof... een gil... En daar lag lieve Betje! {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook Netje beefde als een riet, Zij voelde 't hartje kloppen. Doch boeren-meisjes laten niet Zich zóó gemak'lijk foppen. Betje zocht en vond weldra Twee dikke bezemstokken; Toen joegen zij de jongens na, Met fladderende rokken! {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} De angst der helden was wel groot; Zij liepen wat zij konden, En rolden zóó maar in de sloot, Waar zij die rat in vonden. Doch Jan en Han van Pieter Maas, Dat waren me twee stropjes, Zij waren menigeen de baas En hadden pient're kopjes. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Zij keken onder water rond, ('t Was smerig in die slooten,) En ieder van de jongens vond Twee dikke ganzepooten! Zij pakten vlug die pooten vast, Toen volgde luid gesnater; Twee ganzen, met hun zwaren last, Die vlogen uit het water. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoo werden beiden nog gered, Al was het ook een wonder, Doch moesten dad'lijk ziek naar bed En kropen flink er onder. {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<}