Spieghel der werelt Peter Heyns Abraham Ortelius Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Spieghel der werelt van Peter Heyns uit 1577. De illustraties zijn van de hand van Abraham Ortelius. De kaarten in dit boek zijn gegraveerd door de uitgever Philip Galle op basis van de kaarten van Abraham Ortelius uit diens Theatrum Orbis Terrarum. De nummers die in dit werk boven elke kaart staan, corresponderen met het blad waarop dezelfde kaart in het werk van Ortelius te vinden is. Het originele werk bevat zes grote, uitvouwbare kaarten. Deze zijn toegevoegd op de pagina's genummerd met *. fol. *3r, 74v: de kop tussen vierkante haken is toegevoegd. fol. 1v, margenoot 18v, 40v: accolades verspreid over meerdere regels kunnen in deze digitale versie niet weergegeven worden. Daarom wordt de accolade hier, met bijbehorende tekst, op iedere regel herhaald. fol. 1v, 19v, 26v: een deel van de noottekst is moeilijk leesbaar. Dat is hier aangevuld uit een exemplaar uit 1579 van de Bayerische Staatsbibliothek. fol. 10r: Hipsania → Hispania. fol. 23r: Erhardoreiich → Erhardoreich: ‘Palatinatus bauariae descriptio Erhardoreich tirolense’. fol. 70r: Aegüpti → Aegypti: ‘Aegypti recentior descriptio’. heyn002spie01_01 DBNL-TEI 1 2019 dbnl exemplaar Österreichische Nationalbibliothek, signatuur: 47.K.24 Peter Heyns, Spieghel der werelt. Met illustraties van Abraham Ortelius. Christoffel Plantijn, Antwerpen 1577 Wijze van coderen: standaard Nederlands Spieghel der werelt Peter Heyns Abraham Ortelius Spieghel der werelt Peter Heyns Abraham Ortelius 2019-01-02 RK colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Peter Heyns, Spieghel der werelt. Met illustraties van Abraham Ortelius. Christoffel Plantijn, Antwerpen 1577 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==*1r==} {>>pagina-aanduiding<<} SPIEGHEL DER WERELT, GHESTELT IN RYME DOOR M. PEETER HEYNS: Waer inne letterlyck ende figuerlyck de gheleghentheyt, natuere, ende aert aller landen claerlyck afghebeeldt ende beschreuen wordt: Niet min dienstelyck voor alle wandelaers, den het heerlyck Theatrum Abrahami Ortelij den studenten t'huys nut ende noodich is. PSALM. XLV. Comt, en besiet de wercken des Heeren. {== afbeelding LABORE ET CONSTANTIA==} {>>afbeelding<<} T'ANTWERPEN, Ghedruckt by Christoffel Plantyn, hooft-drucker der Conincklycke Mtryt voor Philips Galle. M. D. LXXVII. {==*1v==} {>>pagina-aanduiding<<} Tot den besiender. Hier moeghdy, ô cleyn Werelt, van Godlycker aert, In uwen Spieghele claerlyck aenschouwen, Hoe d'almoghentheyt Gods, rustende onbeswaert Naer t'scheppen, op syn sterckte v can onderhouwen: Oock hoe syn wysheyt, met een lieflyck voort-douwen, V wonderbaerlyck bestiert en seer syn bewaert, V dryuende zee stilt, v woest landt helpt bouwen; En uwen naem, lof en faem, wyt en breet vermaert: Voorts hoe syne naeckte waerheyt vol trouwen V met een doorschynende licht heerlyck verclaert, En wat in v is bescheedelyck openbaert. Wie dan dit siende, waerneemt des boecks ontvouwen, Inder eeuwicheyt de sulcke gheen ghequel = naert: God en hem seluen kennen is s'menschen wel = vaert. Niet sonder Godt. {==*2r==} {>>pagina-aanduiding<<} Specvlvm mvndi {== afbeelding Prudentia Dei; Omnipotentia Dei; Veritas Dei; Requiescens a cratione Omnipotens mundiem fortitudine sua sustentat, prudential sua gabernat, et veritate sua illuminat. Vernite et videte opera Dñi. Psa.==} {>>afbeelding<<} {==*2v==} {>>pagina-aanduiding<<} Privilegie. De Conincklycke Maiesteyt heft toe-ghelaten Philips Galle, coper-snyder, te moghen drucken oft doen drucken, ende vercoopen in syne landen van herwaerts-ouer, den Spieghel der Werelt, ghestelt in ryme door M. Peeter Heyns: Verbiedende allen const-snyders, boeck-druckers oft boeck-vercoopers den seluen Caert-boeck niet te moghen volghen int groote noch int cleyne: oft elders na-ghedruckt wesende, in dese landen te brenghen oft te vercoopen den tyt van acht iaren gheduerende, ingaende ten tyde dat de zelue Caert-boeck sal voldruct wesen, opte confiscatie van alle de voorseyde boecken, ende opde verbeurte van tachentich Carolus guldenen. Gedaen te Bruessele den twintichsten dach lulij, 1577. Onderteeckent Iac. Blyleuen. {==*3r==} {>>pagina-aanduiding<<} [Edelen, wysen, ende voorsienighe heeren] EDELEN, WYSEN, ENDE VOORSIENIGHE HEEREN: HEER HENDRICK VAN BERCHEM, Riddere, heere van Berchem, &c. Hooft-man der constigher Violieren binnen Antwerpen, ende vandan Bloeyenden Wyngaert tot Berchem: Ende heer Nicolaes Roccox, Riddere, Hooft-man der lustigher Goudbloemen alhier, beyde Borghe-meesters deser voorseyder stadt, myne goet-gunstighe Heeren. Edele, wyse, ende voorsienighe Heeren, dat ick my verstoutt hebbe uwer Eer. dit cleyn begryp der Werelt toe te schryuene, dwelck ick; te wyle ick in desen bedroefden tydt, door den verderffelycken crychs-handel, metmyne schole weynich te doene hadde; in dichte ghestelt hebbe, wt het groot Theatre vanden wyt vermaerden Abraham Ortelius, der Coninckl. Mat. Geographe, en is niet alleene om dat {==*3v==} {>>pagina-aanduiding<<} uwe Eer. beyde groote lief-hebbers ende voor-standers onser Duytscher Rhetorycken syn; maer veel meer om dat sy dickwils weerdichlyck last ghehadt hebben om dese werelt te helpen bestieren: als synde onder den meesten Monarche der Herstenheyt (onsegheducgtighe Heere, wien het voor (groot Tooneel toe ghe-eyghent is) Rechters ghestelt ouer onse stadt Antwerpen, die schier by allen volcken een cleyne werelt gheacht wordt, ende dat niet sonder merckelycken aenschouwen mach, by naer allen t'ghene dat in de groote in verscheyden eynden te soecken en te vinden is: niet alleene alderhande goeden en waren, fraeyicheden en consten, veelderley talen en spraken, ryckdom en weelde, maer oock alle armoede en verdriet, ia druck en lyden. Dwelck wy nv (naer dat wyt eenen langhen tyt van verre, heden hier, morghen daer; soo docg {==*4r==} {>>pagina-aanduiding<<} desen onghestadighen cloot des ghelucks ende onghelucks nommermeer stille en leyt, by anderen ghesien hebben) wel dapperlyck gheuoelt ende ghesmaeckt hebben. Maer is de blyschap ende de Ureucht van onse aldermeeste wel-vaert ende voorspoet oyt wel soo groot gheweest, d'ellende ende onghenoechte van dese onse onlanghe gheledene bangicheyt en noot en was noch veel meerder? Ia soo groot (doch om de menichfuldicheyt onser sonden wille) dat ick twyffele oftment niet tonghen soude connen wt spreken, oft met pennen moghen beschryuen: Ghelyck uwer Eer, dat vry niet onbekent en is, al ist sake dat sy inde meeste rasernye onser werelt, om nootsaken af-wesich waren: want het verlies van goet en bloet, daer 4. Nouembr. 1576.beneuen de Uerbrande schoone ghebouwen, dat elcken ghe- {==*4v==} {>>pagina-aanduiding<<} noech te bedencken gheuen, ende sonderlinghe van ons heerlyck 27. Febr. 1561.onweergaeyelyck Stadt-huys, waer van uwe Eer. oock t'samen den eersten steen gheleyt hebben. Wien mocht ick dan ditte beter toe-ghescgickt hebben, dan uwer Eer. die nv rechts weder t'samen ghevoecht syn, om het verwerde ende vervallene te helpen ontwerren, ende weder op den ouden goeden voet te brenghene, ghelyck sy voor-tydts het veroude hebben helpen vernieuwen. Het welck ick hope dat niet alleene wy, maer alle die rontomme ons verwoest syn, door uwe cloecke wysheyt ende gheleert verstant, metter hulpen Gods, haest gheluckelyck ghewaer sullen worden. Ende hier en tusschen sal ick den Almachtigchen soo ootmoedelycke bidden, ons dit ghenadelyck t'synder eeren te willen Ionnen, als {==**1r==} {>>pagina-aanduiding<<} ick op uwer Eer. hertelyck begheire int beste te willen nemen, ende te beweirene den slechten arbeydt van haren goet-willighen ondersaet, die ouerlanghe wel ghewenscht heeft eens de middel te moghen vinden om uwer Eer. syne danckbare dienstwilligheyt te bewysene. Wt onser scholen in den Lauwerboom, desen 24. Iunij 1577. Vwer Eer. ootmoedighe dienaer Peeter Heyns. {==**1v==} {>>pagina-aanduiding<<} Een t'samen-sprekinghe tvsschen Phillipe Galle, ende M. Peeter Heyns. P.G. Compere Heyns, al begheefdy v noy tot stellen, Soo moet ick v nochtans noch eens daer om quellen; Myn bede hope ick en suldy niet weer-leggen = nou. P.H. T'moest voorwaer groot syn dat ick v ontsegghen = sou: Ghebiedt maer, lieue Compere, ist in mynder macht, Ick salt doen. P.G. Anders hebbe ick oock van v niet ghewacht: Vwen arbeydt wil ick gheirne wel beloonen. P.H. Swyght doch daer af: maer seght wat is. P.G. Ghy moet croonen, Eeren en louen een cleyn boecxken lof-waerdich, Met de groote trompette uwer Musen aerdich. P.H. Wat boecxken? P.G. Een paereltgen dat de werelt gheheel Lustich af-maelt, en groot toont op een cleyn toonneel. {==**2r==} {>>pagina-aanduiding<<} P.H. Meyndy Landt-tafelkens? P.G. Ia-ick: t'es gheraden. P.H. Ick doe d'een vriendt gheen nut, tot des anders schaden. V baet int cleyn, sou Abrahams groot verminderen. P.G. Wat? Soud' ick om myn nut myn vriendt verhinderen? Meyndy dat ick Abram Ortels niet en kinne? Dat ick ons beyder vriendt min dan ghy beminne? Oft dat ghy (lieue vriendt) beter dan ick, verstaet, Dat dit ons vriendt gheen schade en is, maer nut en baet? P.H. Waendy dat die t'cleyn coopt, t'groot oock sal behoeuen? P.G. Dien t'cleyn wel smaect, sal hy t'groot niet willen proeuen? Wie sal dit cleyn beworp oft monster ontvouwen, Sonder lust te cryghen om t'groot t'aenschouwen? Dit cleyn postgen sal elck sien in schip oft schuyte, Als t'groote Theatrum t'huys schuylt inde muyte. Want syn cleynheyt salt elck ouer wech doen draghen, En veel sienders begheerlyck na t'groot doen vraghen, Die noch van Theatro noyt hadden vernomen, Om tot een liggher dat heerlyck werck volcomen, Vlytich te soecken, te sien, en te coopen: Soo sal t'cleyn t'groot doen slyten by groote hoopen. {==**2v==} {>>pagina-aanduiding<<} Myn cleyn baete sal onsen vriendt grootelyck baten, En ghy sult ons beyden nut syn bouen maten. P.H. Waerlyck ghy becoutt my, waer schynt v meeninghe. Maer waert niet on-eere, en vriendtschaps vercleeninghe, Dat wy dit voor-nemen ons vriendt souden helen? P.G. Hy is van huys. die sorghe vvilt my beuelen. De misse is voor de door', t' vverck lydt gheen vertrecken. Ick vvil hem dese gheleghentheyt ontdecken, En claerlyck betoonen in syn vveder-keeren, Dat dit vverck strect tot synder nut ende eeren. Valt ghy flucx aent rymen met sinnen rustich. P.H. V beyder nut en eere onsteect mynen gheest lustich, Om t'vverck te eeren met rym soo leuende en net, Dat het clayn van t'groote vvordt een loflyck trompet. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} P. Galle. Nota. De cyferen die in dese naer-volghende Epistele totten Wandelaers staen, beteeckenen t'bladt van desen Caert-boeck: ende t'ghetal dat bouen de Caerten staet, bewyst het bladt int groot Theatre. {==**3r==} {>>pagina-aanduiding<<} Totten Wandelaers. Ghemerckt dat de noodicheyt ende nutticheyt der Landt-tafelen claerlycken ghenoech bewesen wordt in het voorghenoemde heerlyck Theatre, soo en ist niet van noode hier daer van vele te verhalen, alst oock en is van de dienstlyckheyt van desen, want die wt de ghehandsaemheyt ende oncostlycheyt synder cleynicheyt ghenoech verstaen can worden. Alleen wil ick ulieden (lustighe Wandelaers) hier te kennen gheuen, hoe en waer inne ick dat selue ghevolght hebbe. Ten eersten dan soo hebbe ick (als synen verstandighen beschryuer) an. 1577.metten nieuwen iare, de heele Werelt 1. voor my ghenomen, ende hare deelen 3. 4. 5. 6. wel door-sien hebbende, ben ick met hem (als met eenen vriendt dien ick alderliefste verselle) t'Antwerpen t'schepe ghegaen naer de vruchtbaere ey-landen, Enghelandt 7., Schotlandt 8., en Irlandt 9., van daer voort naer Spaengnien 10., Portugael 11., en Vranck-ryck 12., van waer te paerde door Berry 13., Limaigne 14., Cales 15., {==**3v==} {>>pagina-aanduiding<<} Vermandois 16., Prouencen 17., Bourgoignen 18. en Sauoyen, in Duytsch-lant 19. quamen, daer wy ons redene elck eenen besonderen wech namen: hy na Neder-landt, ende ick door Switzerlandt 20. na Beyeren 21., Saltzburgh 22., Nortgew 23., Wirtenbergh 24., en Francke-landt 25.; van hier ben ic, in eenen Nachen sittende, den Ryn af, na Neder-landt 26. ghedreuen, meynende mynen voor(. vriendt daer noch te vinden, maer hy was (ouermidts d'onruste van desen lande) na Denemarcken ghetrocken, dies ick (in Ghelderlant 27., Brabant 28., Vlaenderen 29., Zeelandt 30., Hollandt 31., en Vrieslandt 32. ghesien hebbende wat den Spaenschen handel (meest door het casteel van Antwerpen) daer bedreuen hadde (langs Westphalen 33. op eenen waghen na Ditmers 34. rolde, om hem daer te verteghenen: ende hem daer niet vindende, liet ick my van Denemarcken 35. na Pomeren 36. ouersetten, en reysde voort door Sassen 37., Slesien 38., Bohemen 39., Oosten-ryck 40. en Frioul 41. in Italien 42.; daer hy my (soo ick van de Comosche 43. Zee verlusticht quam) te Milanen 44. willecomme hiet, en trocken doen weer tsamen langs het gheberchte van Piemont 45. {==**4r==} {>>pagina-aanduiding<<} na Tuscanen 46., Napels 47., Sicilien 48., Sardinien 49., Malta 50., Corfu 51., Candien 52., Cypers 53., Griecken 54., Slauonien 55., Hungheryen 56., Seuenborghen 57., Polen 58. en Oswiecz 59., van waer ick een bodschappe tot Danzic in Pruyssen 60. dede, en quam in Lyflandt 61. weer by hem, soo hy t'seyl ghinck naer Noord-weghen 62., van waer wy gheraeckten in Moscouien 63., Tartaryen 64., Indien 65., Persen 66., Turckyen 67., en int Heylich-landt 69., daer ick langs Natolien 68. ghecomen synde, ende met hem myne beuaert te Ierusalem ghedaen hebbende, de Pyramiden in Egypten 70., ende d'elephanten in Paep-Ians 71. landt ghinghen besien: daer hoorende dat den Turck weder meester van Thunis 72. was, soo namen wy onsen streeck na Barbaryen 73.; al waer wy op den berch Atlas rustende, de gheil-mooren met sneeu-ballen saghen spelen, tot dat ons de tydinghe quam, dat des Conincs broeder, Dom Ian van Oosten-ryck, in Neder-landt was, ende dat 8. Nouembr. 1576.den Peys tusschen hem ende de Staten des Lands (die de voren tot Ghendt daer 17. Febr. 1577.van ghehandelt hadden) tot Bruessel ghemaecht ende wt gheroepen was, doen {==** 4v==} {>>pagina-aanduiding<<} 20. Meerte 1577.hebben wy ons (rechts als den edelen Aerschot synen sone de Prince van Chimay, de Spaensche slotelen ouer gheleuert hadde) met blyschap op de groote Zee ghegheuen; ende voor-wint hebbende, soo syn wy met welvaren en vrolycke ghesontheyt, God loff, weder t' Antwerpen comen in April lest-leden. Van welcke zee, soo veel als de plaetse hier heeft moghen begrypen, wy op d'eerste Caerte 2. wat verhaelt hebben: ende voorts hebben wy van alle de voornoemde Landen de sonderlingste en eyghenste dinghen beschreuen: als namelyck de hooft-steden, ende de vermaerste riuieren (weynighe wt ghesteken) ooc wat de natuere dier landen voort-bringhende ons toe-schict. Nemet in dancke, daer mede soo veel profijts doende als wy v hertelyck ionnen: ende door-wandelt met salighen voor spoede dese Werelt. Errata. Folio 7, reghele 15. voor Teinse, leest Temse. F. 17, R. 6. haue, hauene. F. 19, R. 8. coener, coeuer. F. 38, R. 14. maet, maer. F. 48, R. 9. benaut, beuant. F. 56, R. 15. ghelyck, ghelyckt. {==1r==} {>>pagina-aanduiding<<} Beschryvinghe der caerten van de heele vverelt. fol. 1. Theat. Edele gheesten, die gheirne veel vvonders = siet, En daeromme dicvvils lyf en goet auontuert, Oock somtyts verliest, eer ghy vindt besonders = iet, Neemt desen cleynen boeck in v camer bemuert, Stil sittende sult ghy door hem vvorden ghevuert Met luttel teir-ghelts, vry van alle dangieren, Vvaer ghy sijn vvilt, ia eer ghy paerdt oft vvaghen huert: 1. Int gulden America, d'lant der bloet-ghieren, 2. Int rieckende Asien, vol vremder dieren, 3. Int ghebalsemt Africken, altyt euen heet, 4. Int vvynich Europen, vol zegher manieren, 5. En int vlammich Magellana sonder bescheet. Hier ouer lant, daer ouer vvater vvyt en breet, Soo ghy in dees tafel claerlyck moeght mercken = dan Al vindt ghy dees conste in dit boecxken ghereet, Pryst alleen Godt, die alle vvonder vvercken = can. {==1v==} {>>pagina-aanduiding<<} Van der zee. Hier vvordt v dan de heele vverelt bekent = syn, VVaer de landen vast syn, en vvaerse scheyen, Vvelcke verd van t'gheberchte en vvelck daer ontrent = syn, Oock hoe de zee haer vvonderlyck can vvt breyen, Hier styght sy hooghe, elders gaet zy leegh vermeyen; 8 } uren 4 } uren.By Cabo Rosso is noch soo vele ebbe als vloet, En Noortvvaerts van d'Amerische contreyen Looptse altyt VVest, soo oock de Finlantsche zee doet, En haren afgrondt, daert al in sinckt metter spoet, Schynt rechts onder de Noort-sterre gheleghen: Hier is zy svvert, ghinder root, meest sout en oock soet, VVaer door sy verscheyden namen heeft vercreghen, Heden is sy stil, morghen heel stuer daer teghen, Visch-loos en visch-ryck, die onvvaert en van vvaerde = is, Diep en ondiep, tot dienst en ondienst gheneghen; Ia vremt en vvonderbaer de zee meer dan d'aerde = is. {==*1==} {>>pagina-aanduiding<<} Tiipus orbis terrarum. 1. {== afbeelding Quid ei potest videri Magnum in rebus humanis cui aeternitas Omnis totius que mundi nota sit magnitudo cicero Ao 1574 ==} {>>afbeelding<<} {==2r==} {>>pagina-aanduiding<<} Van den vvint. Eolus ommers vvel soo selsamen aert = heeft, Syn buyen Neptunus goluen heel ghelycken, Als hy t'hooft op steeckt de heel vverelt vervaert = beest; Somtyts bestomt hy landen, duynen en dycken, Somtyts sluypt hy als een dief sonder om-kycken, Ia gansch onghestadich hy onsen vveerhaen draeyt, Nu doet hy synen Eurus ons seylen strycken, En dan met Zephyrum hy ons eens vveder paeyt, Heden ons Auster nat maeckt, en hem seluen baeyt, En morghen drooght Boreas straten en vesten, In Indien hy vier maent ghestaeyich Oost vvaeyt, Voort van VVyn-maent tot Braeck-maent altyt VVesten. En vanden eersten dach des iaers totten lesten Men hem by Bresilien heel Oost ghesint = siet, Om eenen Coninck en sou hy niet vernesten. Aerde en vier dvvinghtmen, maer vvater noch vvint = niet {==2v==} {>>pagina-aanduiding<<} De nievvve vverelt. Te recht America men gulden noemt = v, VVant vvy noyt dack oft vvanden van gout en saghen, Dan in Peru, een lanschap in v beroemt = nv Daer de paerden oock, doen de Spaengiaerts daer laghen, Door ysers ghebreck, met gout vverden beslaghen: En die van Azerma, in't cryghen stout, Haer daer heel en al med' te vvapenen plaghen: VVant by Quito een meyn is (soo Giraua hout) Daer min aerden vvt ghegrauen vvordt dan gout, Voorts heel vruchtbaer, ommers van suycker ghepresen, D'vvelck ghy ons nu mede deylt soo menichfout, Dat een huys tot vvellust meer besicht van desen Dan voortyts een stadt bruyckte om siecken ghenesen. Doch sonder d'onse gheen last-dier uvven stal = gheeft, Dan een schaep, van ezels grootte en kemels vvesen: Maer gheen landt soo ryck dat van hem seluen al = heeft. {==3r==} {>>pagina-aanduiding<<} America. 2. {== afbeelding Americae siue noui orbis noua descriptio==} {>>afbeelding<<} {==3v==} {>>pagina-aanduiding<<} Asien. Dit deel vvas seer vermaert inden voorleden = tyt, Eensdeel door Babylonien hooch ghesteghen, Soo door Assyrien, Persen en Meden = vvyt Nu door Portogael, dvvelck in tribuyt heeft creghen All' haer hauenen en Sterckten vvel gheleghen, Van t'Root meir af tot daert by t'hooft van Lampo vloeyt, Metten rieckenden Caneel rycklyck bedeghen, VVaer van den besten int eylant Zeylam groeyt: Oock metten Cruyd-naghel die de Molucken voeyt, Maer meest om dat den mensch' hier in vverd gheschapen, Door den Duyuel van de hemelsche erue ontgoeyt, Door Christum bevrydt vander hellen betrappen, En vveer gheérft als een kindt Godts, niet als knapen, Hoe vvel van hun hier op seer luttel ghedacht = vvordt, VVantse vvten Alcoran haer salicheyt rapen, Maer vvee den lande daer Christus veracht = vvordt. {==4r==} {>>pagina-aanduiding<<} Asia. 3. {== afbeelding Asiae nouadescr.==} {>>afbeelding<<} {==4v==} {>>pagina-aanduiding<<} Afrycken. Afrycken aen Asien vast ghehecht is, Met een stertken by d'Arabische palen, Anders vvaert een eylant, niet dat daerom slecht is, VVant het begrypt Barbaryen vremt van talen, D'vvelck in hem heeft vier Conincklycke salen, Marocco, Fessa, Algier, en Thunis plaisant; Van Egypten (daer-men den Balsem moet halen) Streckende langs den Mid-landschen zee-cant, Totten berch Atlas, by Canarien gheplant; Biledulgerid, Mooren-ryck, daer beneuen Guineën int sandich Sarra, en Paep-Ians lant, Tusschen de Roy zee, t'Ryck Nubien verheuen, En de Lacken daer den Nyl vvt comt ghedreuen Tot Egypten toe. Ons ghelooue vermeert = hy, Diesmen hem met rusten veel spoets siet aencleuen, VVant t'gaet den lande vvel daermen Christum eert = vry. {==5r==} {>>pagina-aanduiding<<} Africa. 4. {== afbeelding Africae tabula noua==} {>>afbeelding<<} {==5v==} {>>pagina-aanduiding<<} Europen. Dits vvel d'minste, maer d'best' van de vyf deelen = noch; Vvant t'begrypt al dat oyt Christen-ryck vverdt gheacht, (Hoe vvel den Turck, door ons-lieden crackeelen = och! In veel plaetsen onsen Gods-dienst heeft versmacht) T'is heel ghetempert, daerom vruchtbaer, groot van macht, En soo volck, ryck (noyt te vollen beschreuen) Dat het eens de heel vverelt heeft t'onder ghebracht, Ommers soo verde als die haer bloot had ghegheuen; En tot noch toe is dien van Europa bleuen Eenighe heerschappye in d'ander deelen groot: Soo dat schynt dat haer Princen en vorsten leuen, Ia gheboren vvorden om syn der vverelt hoot. En bouen desen vloeyt alleen vvt haren schoot Den vvyn, vvaer mede alle droef heyt sincken = gaet, Al vverckt hy by velen der memorien doot. Den vvyn is goet, maer d'oueruloedich drincken = quaet. {==*2==} {>>pagina-aanduiding<<} 4. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==6r==} {>>pagina-aanduiding<<} Evropa. 5. Sy heeft in haer beschermen op desen = dach Ouer d'achtentvvintich kersten Conick rycken: Daer t'Roomsche voortyts de bloeme af te vvesen = plach, En noch in eervveerdicheyt gheen desghelycken, Door Roomen, de hooft-stadt, bekent t'alle vvycken, Ghelyck sy van elcken ghevveest is t'alder tyt, Dees volghende, daer na de heerlyckste blycken, Spaengnen, Vranck-ryck en Duytschlant (ghebenedyt Met d'outste sprake, naer Becanus belyt) VVindisch-lant, Napels, en Griecken vol onvreden, Hongheren, Polen met Littau, den Moscouvvyt, Denemarcken, Noort-vveghen, Gotlant en Svveden, Vol schoon dorpen, en onvvinlycke steden: Soo oock d'eylanden (die veel syn) ghestoffeert = fraey, Met heerlyckem huysen en tempels besneden. T'Christen volck alle ander in consten passeert = vvaey. {==6v==} {>>pagina-aanduiding<<} Enghelant. Van d'eylanden die in Europa omzeylt = syn, Is dit, d'vvelck Albion hiet, t'best' dat vvy vveten: Nu in tvvee edel Coninck-rycken ghedeylt = fyn, Als Enghelant int Zuyden, t'grootste ghemeten, En Schotlant Noorden aen de Tvveda gheseten, T'gheeft het fynste ten, voeydt de grootste honden fel; Vanght de lackerste oesteren diemen mach eten, En alle lyf-cost isser coeuerder dan el: Bouen al ist schaep-ryck, die sonder ghequel Van vvoluen (vvanter gheen en syn) altyt vveyen, Van vvelcker vvol' (die de beste is) d'invvoonders vvel Soo veel lakenen maecken en carseyen, Dat sy haer schier ouer al de vverelt spreyen, Door Londen de hooft-coop-stadt, en s'Conicks-hoff = oock, Daer hem de Temse onder een schoon brugh' laet leyen. Goet landt, quaet volck, seytmen t'haren lack, en loff = oock {==7r==} {>>pagina-aanduiding<<} Anglia. 6. {== afbeelding Miliaria Anglica.==} {>>afbeelding<<} {==7v==} {>>pagina-aanduiding<<} Schotlant. Dit heeft veel berghen daer op effen pleynen = goet, En bosschen vol wilts, hier door ondwinglyck voorwaer: Oock vremde lacken en veel visch fonteynen = soet, Niet als Enghlant vruchtryk, maer wel soo vvonderbaer: Een Fonteyn isser by Edinborch, thoff aldaer, Daermen oli' (goet voor schorftheyt) in siet vloeyen, Altyt euen veel, watmer af doet voor als naer. Int Meir Loumond, daer vlim-loose visschen groeyen, Is een dryuende eylant, dat veel vees van voeyen; En water wordt steen in tslot Slanis Ratte-loos. Den Rouwen berch Grampius (daer veel op foeyen) D'lant in twee volcken deylt: aen gheen-sy wilt een en boos, Hebbende d'Irsche tale en cleedinghe broos, Aen dees sy synt ghemeynsame besneden = lien, Enghels van tonghen, en frans van herten altoos. Niet vremders dan tweedracht in smenschen leden = sien. {==8r==} {>>pagina-aanduiding<<} Scotia. 6. {== afbeelding Scotiae desc.==} {>>afbeelding<<} {==8v==} {>>pagina-aanduiding<<} Irlant. Dits oock een berchachtich eylant vol dieren = wilt, Hoorende onder Englant soo verd' alst is verheert: Wonderlyck ghefonteynt, en van riuieren = milt, Sinenus.Onder welck men den Shenyn langhst en wytste eert: Theeft weyen soo goet datmer by poosen af keert Het vee, dat anders van vetticheyt mocht steruen. Melck en honich den inlantschen ryckdom vermeert, Die in vryheyt leyt, hun weelde in arbeyds deruen. Gheen fenyn en leefter, beproeft menich weruen: Bernaca, een vremt voghel, daer wt abeel wast: En Patricius vagheuier sy beëruen; Een boerachtich volck ist, heel gheirne sonder gast, Ghecleedt met een rocxken dat tot de knien past: Oock alst met byl, lance en pyl, door afgonste = strydt, Voorts heel naeckt, theeft de musyck lief, diet oeffent vast. De mensch, hoe woest, altyt eenighe conste = vrydt. {==9r==} {>>pagina-aanduiding<<} Hibernia. 6. {== afbeelding Irlandia==} {>>afbeelding<<} {==9v==} {>>pagina-aanduiding<<} Spaengnen. 14. Rycken. Leon. Castilien. Arragonien. Portugael. Catalonien. Nauarre. Asturien. Granaten. Valentien. Toleten. Gallitien. Algarben. Murcien. Corduba.De zee Spaengnen oock rontomme in haer ghewelt = gordt, Tot daert de berghen Pirenei aenvaten: Theeft vierthien Coninck-Rycken, van wien ghetelt = wordt Tsiaers meer dan vyftich hondert dusent ducaten, Tot s'Conincx behoeff, en den staet der Prelaten, Vier hondert tweenveertich dusent van tselue gout. T'voeydt bouen Baroenen, en ander eel staten, Eenentwintich Hertoghen, sestich Grauen stout; Seuen Borcht-grauen, acht Archsbisdommen out, Ende ander Bisdommen wel vier dosynen. Beneuen desen Ryckdom men daer noch aenschout Den gulden Tagus, en veel siluer mynen; Soete vyghen, rosynen, olie en wynen, Met costlycke ander waren vanden westen = cant, Die ons door Siuilien hier verschynen. Den ryckdom die ghebruyckt wordt, is den besten = pant. {==10r==} {>>pagina-aanduiding<<} Hispania. 7. {== afbeelding Regni Hispaniae post omnium editiones locupleissima==} {>>afbeelding<<} {==10v==} {>>pagina-aanduiding<<} Portegael. Dit ryck een van de viertien Spaensche croonen = spant, Doch ist int laer elf hondert ghescheyen daer van, Doen Graef Henric als Coninck quam bewoonen = dlant, Diet van Alphonsus creegh, met al dat hy voorts wan Op den Mooren, en werdt oock syns dochters man, Om dat hy cloeckelyck voor hem had ghestreën. Thiet Lusitanien als syn ryck eerst began, En nu Portegael, dwelck op den dach van heën, Wyder dan iemant regeert landen en steën: Want het schryft hem Coninck, en gheweldich heer, Van Ethiopien, Algarben, Guineën, Arabien, Persen, Indien en veel meer. Ouer de 200. graden streckt synen keer, En mocht noch wel voorder schier oft morghen = schryuen, Want Lisbonen de vermaerde stadt raeyet seer. S'menschen cloeckheyt laet gheen dinck verborghen = blyuen. {==11r==} {>>pagina-aanduiding<<} Portvgallia. 8. {== afbeelding Portugalliae que olim Lusitania nouissima et exactissima descriptio==} {>>afbeelding<<} {==11v==} {>>pagina-aanduiding<<} Vranckryck. Vranck-ryck (Gallia int Latyne = ghenoemt, Hoe wel men Gallia wyder can ontvouwen) Het beste Coninck-ryck hem te syne = beroemt, En wordt oock in kersten-ryck daer voor ghehouwen. Tis wt nemende goet, en vrucht-baer int bouwen, Met veel scheep-rycke riuieren wel bewaert: Die van Bordeaux de Garomne aenschouwen, Orleans de Loire, Parys de Seyn' bevaert, En Lions Sone en Rhone in haren schoot vergaert: D'inwoonders syn den vremden vrindlyck en beleeft, Vrolyck en licht sinnich, maer van twistigher aert, Waer doort veel Procureurs en Aduocaten heeft; Ia thien mael meer dan Duytsch-lant oft Spaengnen gheeft: Tbleker aen de veelheyt der parlementen = oyt, Die sonder Appel syn, daer de menighe om sneeft. Die Dinghens lust, = dick met onrust = syn renten = stroyt. {==*3==} {>>pagina-aanduiding<<} 9. {== afbeelding DESCRIPTIO GALLIAE ==} {>>afbeelding<<} {==12r==} {>>pagina-aanduiding<<} Gallia. 9. Dit Ryck hem Tres-Chrestien onbehindert = schryft, Door twee miraculen die wy daer van lesen: D'eerst, dat t'heylich Chrisma hier onvermindert = blyft, Dat wten hemel wonderlyck quam gheresen, Om dat daer mede ghesalft soude wesen Den eersten kersten Coninck Clodoueus goet, (En al dander na hem te Reyms ghepresen D'welckmen ghemeynlyck in des lants crooninghe doet) Desen sach doen, door dry witte Lelien soet, In syn wapenen dry vuyl padden verdwynen. Dander is, dat niemant, hoe gheschickt oft hoe vroet, Daer ghenesen en can een sieckte vol pynen, Die aenden hals als een cliere comt verschynen, Escruelles ghenoemt, dan des Coninx hant = reyn, Met aenroeren sonder ander medecynen. Godt werkt soo hy wil, niet na smenchen verstant = cleyn. {==12v==} {>>pagina-aanduiding<<} Het lant van Berry. Berry leyt bycans int midden-van Vranck-ryck, Dat het seer vrucht-baer is, can niemant versaken: Tis van beesten, coren, en ghepersten dranc-ryck, D'weydt veel schapen, wel ghewolt, daer sy goet laken In de hooft stadt Bourges, met menichte, af maken: D'welck daer oock in ses laer-mercten wel wordt verweert. Een Archs-bisdom ist, een schole van veel spraken, Met seuen Canonesyen fraey ghestoffeert; Haer sterckte, die groot is, ander steden regeert: Als Sanxerre (een Graef-schap onder haer gheseten) Wiens wyn, soo ghenoemt, veel ander wynen passeert. 75.(Dees werdt corts met sulcken benautheyt ghesmeten, Datter leir, schalie en menschen vleesch werdt gheten) Theeft oock onder ander Argenton een ou = stadt, Daer wy veel rycke Antycken te syne weten. Schat weten verheucht, maer t'hebben coelt den rou = bat {==13r==} {>>pagina-aanduiding<<} Bitvriges. 10. {== afbeelding Regionis Biturigum exactis. descriptio==} {>>afbeelding<<} {==13v==} {>>pagina-aanduiding<<} Limaigne. T'vruchtbaerste deel van Limaengnen men hier = beelt = maer, Ligghende in Auergne, een lant vol ghenuchten, Lustich van bosschagien, menich dier = speelt = daer, Alst voor den iaghers veruaert niet en moet vluchten. T'heeft siluer mynen en alderley goey vruchten, Schoon fonteynen, en werme baden ghesont, Ia wateren die in sommighe ghehuchten Tghene dat sy raken, versteenen terstont: Als blyckt niet verde van slants hooft-stadt Clermont, Daer swaters loop, ô mirakel der natueren! Een steenen brugh' ghemaeckt heeft en selff ghegront. By t'berchsken Gergoye int westen der figueren, Ligghen de ruinen van de stercke mueren Der stadt Gergobia, voortyts wel vermaert = vry, Daer lulius Cesars schriften veel af rueren. Den tyt maeckt en breeckt, nu stroyt en dan vergaert = hy. {==14r==} {>>pagina-aanduiding<<} Limania. 10. {== afbeelding Limaniae Descriptio==} {>>afbeelding<<} {==14v==} {>>pagina-aanduiding<<} Dlant van Cales ende Bevnen. Cales, Guines, Ardres en meer in dees Caert' = oock Hadden d'Enghelschen ouer zee opt vaste landt, Effen hondert iaer ghehadt en wel bewaert = oock, Doen de Coninck van Vranck-ryvk Guise daer fant, 1557. 7. my.Diet hun voor hem, afnam met gheweldigher handt. Cales tegen ouer Douer, hadde in pachten Haren wol-stapel, zedert te Burgh' gheplantt. Op hoogh en neer Beunen is hier oock t'achten, T'hooghe is een seer vaste stadt met diepe grachten: En tneer was maer een dorp den watere ontrent, 1554.Eer dat d'Enghelsche daer te comen dachten: Hier by is eenen hooghen toren excellent, Voor antyck van lulius Cesar bekent, Die d'Enghelsche ghenoemt hebben den Ouwen = man, En den Francois La tour d'ordre hem te segghen went, Maer elck syn redene altyt voor best houwen = can. {==15r==} {>>pagina-aanduiding<<} Caletivm, et Bononia. 11. {== afbeelding Caletensium et bononiensium ditionis accurrata==} {>>afbeelding<<} {==15v==} {>>pagina-aanduiding<<} Vermandois. De principaelste stadt diemen hier leest = is Sinte Quinten op de Somme gheleghen, Dese Augusta Vermanduorum gheweest = is, Oft Marchantius moeste hebben ghesweghen: Nochtans is Robertus Cenalis hier teghen, Segghende, datmen maer een clooster en fiet staen Op de plaets' die met Augusta was besleghen, Daer de Somme en Scheld' haren oorspronck by onstaen: Dit Quinten was oock met veel adels schier vergaen, Int iaer seuenenvyftich en vyfthien hondert, Doen Coninck Philips daer synen leigher liet slaen, Diet als eenen Iuppiter heeft ouerdondert: Han en Chatelet hy doen oock maeckte euen = neer; Maer syn door vrede onlangh' van Vranck-ryck ghesondert. Dat den crych neemt, can den peys haest gheuen = weer. {==16r==} {>>pagina-aanduiding<<} Veromandvi. 11. {== afbeelding Veromanduorum eorum que cōsinium.==} {>>afbeelding<<} {==16v==} {>>pagina-aanduiding<<} Langvedoc ende Provencen. Den zee cant van Prouencen v hier ghepaelt = wordt, En van Langue-d'oc, soo ghenoemt na hun spreken, Want ia, in François ouy, daer oc vertaelt = wordt; Gheen heerlycke steden hier en ghebreken, Marseille isser, daer veel schoon schepen af steken, Een oude haue vanden Griecken ghebouwt: Auignon, daer pausen wt Roomen gheweken Haren stoel een wyle tyts hebben betrouwt: Nimes, daermen seer veel antycken aenschouwt, Als Amphi-theatren oft Coliseën, En dierghelyck soo Ian Poldos boeck inhouwt: Oraengnen, daerse oock in een Theatre treën, En onder triumph-boghen den tyt besteën, Mompelliers, die een schole in Medecynen = heeft, En in de rechten, de beste eertyts beleën; Tsyn lof baer steën, daermen goey doctrynen = gheeft. {==17r==} {>>pagina-aanduiding<<} Provincia. 12. {== afbeelding Galliae Narbonensis ora marittima recenti desc.==} {>>afbeelding<<} {==17v==} {>>pagina-aanduiding<<} Bovrgoignen ende Savoyen. Bourgoignen heeft twee heeren, selden twistich = doch, T'neer, recht eenen Graue; en t'hooch, eenen Hertoghe: Een seer cloeck volck ist, scherpsinnich en listich, = och Hy moest wel schalck wesen diese bedroghe: Ghetrouw haren Prince in peys en orloghe, Niemanden onbekent, dies hun elck lof seydt. Besanson, hun hooft-stadt van grooten vermoghe, Is een Archs-bisdom met een Vniuersiteyt. T'Hertochdom van Sauoyen, om dat het leyt Aen dees syd' van t'gheberchte, wil François schynen, Maer t'heeft eenen eyghen heere, diet daer af scheydt; Oock van Piemont Prince is, bemint vanden synen; Syn hooft-stadt Chamb'ry heeft t'weerdich cleet van lynen, Daer med' begrauen werdt d'lichaem ons Heeren = goet, Bloedich sietmer noch in t'fatsoen synder pynen. Aen de teeckenen weetmen watmen eeren = moet. {==18r==} {>>pagina-aanduiding<<} Bvrgvndia. 12. {== afbeelding Sabaudia et Burgundiae Comitus descrip==} {>>afbeelding<<} {==18v==} {>>pagina-aanduiding<<} Dvyts-lant. Grooter lant wordt in Kersten = ryck beschreuen = gheen, Dan daer t'Duyts-spreken onderhoort teenenmale, Hier in is Bohemen oock van de seuen = een Die den keur hebben, al ist anders van tale: Maer dat ick wt docter Becanus verhale, Dat 't Duyts d'oust is der spraken, den naem selue wt wyst: Doch op dat niet en schyn' dat ick met hem fale, Soo wil ich wat breeder segghen hoe hyse pryst: { Hermathena.D'outste is d'eerste (seyt hy) die wt gheen ander ryst, { Hermathena.Noch daer af gheen hulpe en hoeft in gheene dinghen, { Hermathena.Als t'Duyts, dat hem selfs met eyghen volmaectheyt spyst, { Hermathena.T,can al noemende alcx aert fyn te voorschyn bringhen, { Hermathena.Ia met syn claerichheyt t'Hebreeusch t'onder dringhen: { Hermathena.En min dan dit men t'Griecx en latyn louen = sal, { Hermathena.Want syn corte woorden oock best weel sins minghen: { Hermathena.En t'beste is wt God, daerom d'outste bouen = al. {==*4==} {>>pagina-aanduiding<<} 15. {== afbeelding Germania ==} {>>afbeelding<<} {==19r==} {>>pagina-aanduiding<<} Germania. 13. Met de voor-naemste riuieren van Europen Is dit lant doorwatert, en heerlycken begaeft; Als den Ryn, Done, en Elue, daer wy door nopen Niet alleen goeden visch, maer al daermen om slaeft; Gout, siluer, coper, yser, ten, loot, dwelckmen graeft Wt de mynen, die hier syn machtich vele: En syn ammer alleen alle landen door draeft. Hier wast wyn coener, ia soo lacker en ele, Dat hy d'ondorstighe wel loopt door de kele, Oock groote dronckaerts (meer dan elders syn) maeckt, (Dit hier t'ghebreck, eens anders meerder ick hele) Maer menich nuchter gheest hier oock in consten waerckt, Als die t'gheschut vant, d'uerwerck, en Prente onghelaeckt. Groot, sterck volck, goet crychs, te voet, beter te paerde = oock, Ia gast-vryer lieden dan elders men hier raeckt. Die d'ouw' dinghen bemint, heeft Godsdienst in weerde = oock. {==19v==} {>>pagina-aanduiding<<} Switzerlant. 13. Steden. Zurich. Bern. Lucern. Vri. Schvvitz. Ondervvalden. Zug. Glarys. Basel. Friburg. Soloturn. Schafhusen. Appenzel.Switzerlandt in Europen het hoochste landt = blyckt, Aen veel groote riuieren die daer ontgronden. In vryheyt, sonder heer, dit aen elcken cant = ryckt, Berecht van derthien steden met eedt verbonden: Daeromme Eed-ghenooten ghenoemt t'allen stonden. Onder dese is Soloturn, in Duytslant, naest Trier D'oudste stad (corts na Abraham tydt) beuonden. By Schaf huysen valt den Ryn ouer clippen hier Wel twaelf vaeymen hoogh', met soo eyschlycken ghetier Als oft hyt al tot stoff bryselen wouwe. T'is seer vruchtbaer, al mochtet anders schynen schier, Om dat berch, rootse en dal is de heel landouwe: Spieghel-claer lacken men hier oock vinden souwe, En elck dal schier een besonder gheneiren = heeft, Hier Maecklaers, daer Climmers sonder leere int schouwe: Maer t'is al pryslyck dat een eerlyck teiren = gheeft. {==20r==} {>>pagina-aanduiding<<} Helvetia. 31. {== afbeelding Heluetiae descriptio Aegidio tschudo auctore==} {>>afbeelding<<} {==20v==} {>>pagina-aanduiding<<} Beyeren. Al watmen tot nootdruft vanden menschen = behoeft, Heeft dit lant rycklyck, wtghesteken de wynen: Maer elck nabuer dit daer van te wensche = besoeft, Voor siluer, coper, yser wt syn mynen. T'is oock boschachtich, heeft daerom soo veel swynen, Dat het een groot deel van Duyts-lant daer stoffeert met. Syn riuieren al in de Donauw verdwynen: Dese, oock syn Meiren, hebben veel vischs goet en vet, En syn met veel schoon coren-velden syn beset: T'heeft vierendertich wel gheboude steden: Ses dosyn sloosters vander Catholycker wet; En sonder dorpen, sessenveertich vry-heden. Munchen, t'hoff en t'hooft van dees Beyersche leden, En wordt van gheen stadt inden Duytschen wyck = verschoont: Hier ionghen oock leeuwen, al synse in onvreden: De natuere altyt gheirne haers ghelyck = vertoont. {==21r==} {>>pagina-aanduiding<<} Bavaria. 29. {== afbeelding Tipus vindeliciae siue vtriusque bauariae==} {>>afbeelding<<} {==21v==} {>>pagina-aanduiding<<} Saltzbvrgs Bisdom. Onder vyf Bisdommen houdmen voor t'beste = dit, In t'Hertochdom Beyeren, niet vanden cleenen; Schoon sout-gheberchte hier int Noort gheweste = sit, Daert synen naem af heeft soo sommighe meenen; Ander syn riuiere Saltz den naem af leenen. Antimonie.T'gheeft oock gout, siluer, coperoose, solffer, spiesglas, Goeden aluyn, en seer schoon marmor steenen. Sinte Rupert, die van Conincklycker stam was, Bisschop van Worms, ons gheloof hier preecte, en soo las, Dat hyt int iaer ses hondert twaelf heel bekeerde, Teudo den Hertoch doopte, en op tselue pas Al t'hof-ghesin, dat hem te Reghensburgh eerde. T'Saltzburgh hy vierenviertich iaer sat, en leerde: Sinte Peeters kercke heeft hy daer ghemaect = cierich, Archs-Bisdom.Den tytel men naderhandt met Archs vermeerde: S'herders loff wast, als hy syn schaepkens waect = vierich. {==22r==} {>>pagina-aanduiding<<} Salisbvrgvm. 28. {== afbeelding Qui patrie adfert ingenio sue illustre nomen laudibus excolens Dignus fauore est premioque Quem sequiens veneretur aetas Cum marc, ergo fecerit hoc opus Grato tuum te queso foue sinu Salczburga ciuem gestiensque Posteritatis honore cinge ==} {>>afbeelding<<} {==22v==} {>>pagina-aanduiding<<} Nortgev oft Beyersche Phaltz. Nortgev heet het deel dat na t'Bhemeren woudt = wast, Nurenbergh, daer wy t'middel van Duyts-lant kinnen, Is de hooft-stadt, daer t'lant synen naem af houdt = vast; Castrum Noricum.Maer al is de stadt te ionck om dit te winnen, Haer casteels outheyt canmen qualyck ontghinnen. In dit landt leyt den Viechtelberch ses mylen ront, Tusschen Bambergh en Eger, desen heeft binnen Alderley metael, den grauers hys vele iont, Sonderlinghe yser, oock blauw lazur menich pont, Daer de schilders oyt seer neerstich na spoorden. Vier schoon riuieren spouwt hy wt synen mont, Die hun strecken na des werelts vier oorden: De Meyne West, d'Eger Oost, de Saal Noorden; En de Naab in de Donaue na t'Suyen = swemt; Boven op t'hoochste is een zee, al schynent woorden, De waerheyt is als de loghene int luyen = vremt. {==23r==} {>>pagina-aanduiding<<} Noricvm. 30. {== afbeelding Palatinatus bauariae descriptio Erhardoreich tirolense auct.==} {>>afbeelding<<} {==23v==} {>>pagina-aanduiding<<} T'Hertochdom van Wirtenbergh. T'slot Wirtenbergh, ligghende op den Necker = syn, Gheeft dit Hertochdom (eerst een Graefschap) den name: T'is seer vruchtbaer: voor die int drincken lecker = syn Heuet den Necker = wyn, die wyt streckt syn fame. Om t'hoff, Stuckgart, is sulcken ghewas lofsame, Datmen daer voor een spreeck-woordt seyt int ghemeyn: T'en waer datmen Stuckgarts druyuen lesen quame, De stadt soude inden wyn verdrincken certeyn. In Tubinghen heeft nog de hoogh-schole haren treyn, 1477.Die Graef Eueraert (nu hondert iaer) liet stichten. Wiltbaadt ende Zel hebben werme baden reyn; Geppingh doet met sueren-born veel cranckheyts swichten: En onder andere steden die t'landt verlichten Syn dees dry; Eslinghen, Wil, en Rutlinghen, Ryck-steden, die haer seluen peyslyck berichten: Vryheyt in deucht can elcken vrede en nut = bringhen. {==24r==} {>>pagina-aanduiding<<} Wirtenbvrgvm. 30. {== afbeelding Wirtenbergensis ducatus vera descriptio tubingae e.==} {>>afbeelding<<} {==24v==} {>>pagina-aanduiding<<} Franck-landt. Francke-landt en heeft gheenen vruchtbaren = grondt, Want t'is heel dorre en sandachtich van natueren: Nochtans men hier veel wyns t'allen iaren = vondt, Diemen oock in ander landen siet vueren: Als t'calissi-houdt dat buyten de mueren Van Bambergh (een Bisdom) ouervloedich groeyt; Coolen, rapen, en ajuyn by de ghebueren Nerghens soo groot en wast, noch soo schoon en bloeyt. Wirtzbergh, ligghende op de Meyn, die hier dweersch deurvloeyt, Heeft oock eenen Bisschop, die hem noemt ghesworen Hertogh' van Franck-landt, dwelck nochtans veel heeren voeyt. Tusschen Bambergh, en syn Nurenburgh vercoren Leyt Forchaim, daermen Pilatus meynt gheboren: Dit heeft den prys van sneeu-wit broot, amandel = soet; Maer Nurenbergh wintse al den ryckdom te voren. Gheen land soo slecht, t'en wordt door coop-handel = goet. {==25r==} {>>pagina-aanduiding<<} Franconia. 24. {== afbeelding Franciae Orientalis (vulgo franckenlant) descriptio auctore Sebast a Rotenban==} {>>afbeelding<<} {==25v==} {>>pagina-aanduiding<<} Neder-landt. Van d'edel Nederlant ghy hier maer een deel = siet, Carol. V.Te weten t'ghene dat de Keyser doorluchtich Philip. 1555. 1576.Synen sone in erffenis sonder crackeel = liet, Hem daer af makende onsen heere gheduchtich: D'welck gheschendt wordt, eylaes, door raedt ongodvruchtich. Seuenthien goey landen dit anders hebben souw: Als t'Hertochdom van Brabant, nu heel crych-suchtich, Ghelderlandt, Lymborch ende Lutzenborch rouw, T'Graefschap van Vlaenderen, Artois, Henegouw, Hollandt, Zeelandt, Zutphen en daer toe Namen, S'Heylichs rycx Marc-graefschap: de heerlyckheden trouw Die Vrieslandt, Machelen en Vtrecht betamen, Ouer-yssel en Groeninghen oock: die tsamen Twee hondert acht steden hebben met mueren = vast: Dorpen meer dan ses duyst, naer Guicciardins ramen: Maer rychdom lydt door afgonst t'allen uren = last. {==*5==} {>>pagina-aanduiding<<} 21. {== afbeelding Descriptio Germaniae Inferi ==} {>>afbeelding<<} {==26r==} {>>pagina-aanduiding<<} Germania inferior. 14. Met bequaem riuieren ist door-adert = lustich, En heeft op de Duytsche zee menich schoon hauen, Daert grooten ryckdom voor vergadert = rustich, En tot heeren maeckt, die elders souden slauen: T'heeft van alderley graen sonderlinghe gauen: T'is met bosschen verciert, meest dienende ter iacht: Met een coel wynken cant syn ghesonde lauen; En die sieck is, vindt in syn cruyden groote cracht: Alle-mans hoft en boomgaerdt hier vol vruchten lacht: Doch synder wel leghe plaetsen, ghenoemt heyden, Erica.Na t'cruydt datter op wast, nochtans onveracht, Want dees, alle vleesch lackerste en ghesontst' weyden; Welcken roem d'om-woonders selff gheirne verbreyden. Syn locht, vocht, selden tot quale gheneghen = is, T'blyckt aen Kempenaers, die heel out van hier scheyden: Een langh' leuen Heeren besten seghen = is. {==26v==} {>>pagina-aanduiding<<} Ghelder-landt. Gheldere is soo vol graf-rycke bemden = eel, Bouen syn graen-ackers, seer vruchtbaer beuonden, Dat heel magher ossen vanden vremden = veel, Om vet te maken hier worden ghesonden; D'welck sy byster wel doen: en om sulcx t'oirconden, 1570.Quammer eenen t'Antwerpen ouer seuen iaer, Die woegh dry dusent en twee hondert ponden. Syn roem-riuieren syn Mase, Wael en Ryn claer, Sonder d'Yssel, de Vecht, en Zuer-zee, die aldaer De groote Veluwe tot een eylandt maken. T'was een Graefschap, maer Reynhout de tweede strytbaer 1339.Creegh den tytel van Hertoch door trouwe saken. T'ryck Nimmeghen sietmen hier als hooft-stadt waken, En t'Graefschap Zutphen dit met dienst en profyt = eert, Oock Herkelens en Nieu-stadt Gulicx van spraken. Een cloeck volck, al dit is, slants palen altyt = meert. {==27r==} {>>pagina-aanduiding<<} Geldria. 15. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==27v==} {>>pagina-aanduiding<<} Brabant. Brabant, hey-cant, een Hertoch-dom eel en groot = is, 2. Berghen op Zoom.T'heeft twee Marc-graef schappen: d'een van t'heylich Rycke, Waer van Antwerpen op t'scheep-ryck Scheldt het hoot = is; Wiens weer-gaey niet en is in eenighen wycke, Van ghelegentheyt, ryckdom, sterckte en practycke; Van kerck-toren, coop-borse, en raedt-huys excellent: Hoe welse in ellende, ach! schier is dierghelycke; 4. Nouembr. 1576.Want door de Maranen nest is schandlyck gheschent, Niet allen t'Stadt-huys, maer al datter was ontrent. Meghen. Hoochstraten. Aerschot.T'heeft noch twee Grauen, en een Hertogh' vol trouwen: Oock d'out Louen (wiens hooch-schole een peirle is bekent,) Dees can in haer wyn-berghen, en ackers bouwen. Fonteyn-ryck is Bruessel, daer t'hoff wordt ghehouwen. S'Hertoghen-bosch van outs crychs-volck onvervaert = gheeft: En ouer al d'in-woonders met vreuchden ouwen; Dwelck t'spreeck-woordt, Hoe ouder hoe sotter, ghebaert = heeft. {==28r==} {>>pagina-aanduiding<<} Brabantia. 16 {== afbeelding Brabantiae recens descri==} {>>afbeelding<<} {==28v==} {>>pagina-aanduiding<<} Vlaenderen. Van al de Kersten Graefschappen; niet befaemt = slecht; Vlanderen d'alderbeste is, dry namich heden: Als Rycx Vlaenderen, van velen ghenaemt = t'Recht, Daer Aelst in leyt, op de Dender fyn besneden: D'Walsch, daer Ryssel cleyn Antwerpen wordt beleden: En t'Duytsch, daer Ghend, de grootste stadt; t'hoort is ghestelt, Die in haer twintich eylanden can betreden, Door achtenneghentich brugghen, rustich ghevelt Op dry scheep-ryck riuieren: Lieue, Leye, en Schelt. Sy voedt altyt leeuwen die oock somtyts telen. Keyser Carolus de vyfde, een doorluchtich helt, 1500.Heeftse met syn gheboorte oock connen verelen, 1526.En d'landt Vranck-rycke ont-vrydt, onder syn beuelen. T'gheeft goey teruw, vlas, laken, wollen, en lynen = meest; Schoon paerden om cryghen, arbeyden, en spelen. T'onsen dienste en is, als t'paerdt, gheen soo synen = beest. {==29r==} {>>pagina-aanduiding<<} Flandria. 17. {== afbeelding FLANDRIA==} {>>afbeelding<<} {==29v==} {>>pagina-aanduiding<<} Zee-landt. Seuen goey ey-landen dit Graefschap by een = spant, Tusschen Vlaenderen en Hollandt syn ghebueren: Neffens Brabant, diet recht noemen Zee-lant, gheen = lant; Want nu can de zee een ey-landt in tween schueren, Dan twee een maken, met platen in te vueren: En heden iaeghtmen, daermen morghen visschen moet. T'heeft sonder d'onbemuerde acht steden met mueren, Daer Middelborch t'hooft af is, oock den Stapel goet Van de Fransche wynen, en de Spaensche soet. Hier by leyt Vlissinghen, hoochlycken te prysen, Om haer bequaem hauen, die den lande deucht doet. Veel meeds, goet saet, beter teruw sietmen hier rysen; T'derft hout, soet water, en goey locht; t'doet haest grysen: T'brant torf, siedt sout, in Schip-vaert gheen syns ghelyck = waeckt: T'can syn volck, ons, en Enghelandt met visch spysen. De cloecke ander dienst doet, en hem seluen ryck = maeckt. {==30r==} {>>pagina-aanduiding<<} Zelandia. 18. {== afbeelding Zelandicarum Insularum descrip==} {>>afbeelding<<} {==30v==} {>>pagina-aanduiding<<} Hol-landt. Hollandt, d'welck eertyts Batauia vermaert = was, Is met meiren en delf-grachten soo door-reten, Datmer ouer al in dry uern wt vaert = ras: Torf, vleesch, visch, en suyvel-rycker wy gheen weten: Maer t'hoeft hout, wasch, woll', wyn, sout, en graen om t'eten, Daert alle landen heerlyck af gherieft nochtans: Door syn cloecke Schip-reeders, vol zee-secreten, Dwelck de vrouwen meer verhandelen dan de mans, Hun lynwaet en caes kent de heel werelt bycans: Dit maeckt hun steden die veel syn, ryck en machtich. Vier hondert dorpen oock, maer hier af voert den crans S'Grauen-haghe, daer slands Raedt is eendrachtich. T'volck, al noemtment bot; is vroom, wys, en voordachtich: Erasmus gheleertheyt dreef dit ghetuyghen = door, En ander meer; oock nu des lands crych onsachtich' Sulck spot met den ghenen daer hy moet buyghen = voor. {==31r==} {>>pagina-aanduiding<<} Hollandia. 19. {== afbeelding Hollandt==} {>>afbeelding<<} {==31v==} {>>pagina-aanduiding<<} Vries-landt. De riuiere Eems heeft dit in West en Oost = ghedeylt, Anders en heuet gheen vernaemde riuieren, Dan ghedoluen grachten, die t'volck met troost = beseylt: Want dit landt is sommighe quartieren Soo marassich, datment s'winters moet vieren; En neghens henen dan te water en can. Doch ist ryck van boter, kase en spys-dieren: Dweydt de grootste en vetste beesten voor alle man, Dieser met hoopen mach comen coopen dan. Oost-Vries-landt is be-Graeft, syn hooft-stadt is Emden: En West-Vries-landt scheyt met dees vier staten daer van, Groeninghe, Ooster-goe, Seuen-wolden, vol bemden, En Wester-goe, syn ghehauent voor den vremden: Wel ghe-steedt, meer ghedorpt, en gheen soo ghe-kerckt = el, Daer slands elen onderlinghen twist med' temden: Een eel ghemoet = spaert ghelt noch goet = daert deucht werckt = wel. {==32r==} {>>pagina-aanduiding<<} Frisia. 20. {== afbeelding Descript. frisiae==} {>>afbeelding<<} {==32v==} {>>pagina-aanduiding<<} West-phalen. West-phalen leyt in dees tafele altemael = niet, T'en is maer t'stuck daer twee Bisdommen in passen, Als Munster, diemen op d'Aa de principael = siet, En Osnabrugh, die de Haes heeft byder cassen: Twerdt eertyts gherekent het middel van Sassen, Doen Kaerle de groote een clooster daer heeft ghemaeckt, Elders Munster ghenoemt; dwelck soo is ghewassen, Dat daer metter tyt een schoon stadt omme is gheraeckt: Die der plaetsen naem Myningrode heeft versaeckt: Want Landt, Stadt en Bisdom is Munster ghebleuen. Dit Munster heeft eens een groote schade ghesmaeckt Door Herdoopers, die de borghers daer wt dreuen, 1535.En eenen Coninck daer in hebben verheuen: Maer eer t'iaer om was verginck hun bedryuen = saen, Door s'Bischops macht, en hulp' vanden vorst van Cleuen: Wat wt God niet en is, en mach niet blyuen = staen. {==33r==} {>>pagina-aanduiding<<} Westfalia. 24. {== afbeelding Monasteriensis et Osnaburgensis Episcopatus Descriptio==} {>>afbeelding<<} {==33v==} {>>pagina-aanduiding<<} Ditmers. D'landeken Ditmers, soot na dit beworpen = past, Tusschen d'Elue en Eyder, heeft steden noch sloten; Syn sterckte leyt in marassighe dorpen = vast, Daer met coper ghedeckt syn huysen en goten: Meldorp heeft hier van de voornaemste ghenoten, Daer na Heyde, verciert met des lands hooghen Raet, En een schoon merct, daerse alle weke eens na troten. T'wordt bewoont met sterck, rouw volck, dwelck gheenderley quaet Metten lyue, maer met ghelt straft, oock die doot slaet: Nochtans soo en lydet gheen openbaer hoeren: En een maecht die haer eer' verliest, erft hier elcx haet. Soo Switzerlandt vry is, waren oock dees boeren, Tot dat Hertogh' Adolff hun orloogh' quam voeren, 1559.En hun vryheydt, met macht, onder Holsteyns recht = bracht, Door een drooch iaer, daer hy op hadd' liggen loeren: Een tyran = als hy can = alle man = syn knecht = acht. {==34r==} {>>pagina-aanduiding<<} Ditmarsia. 22. {== afbeelding Thietmarsiae Holsaticae reg==} {>>afbeelding<<} {==34v==} {>>pagina-aanduiding<<} Denemarcken. Het vast landt, van dit Ryck, in Westen = gheleghen, Heet Iuyt-landt, dwelck hem als en vuyft na t'Noorden stelt; En Oost-waerts heuet tsynen besten = ghecreghen Hallant en Schonen, daer de Sont slandts palen quelt: Dit is t'beste deel, palende aen der Gotten velt: Theeft goey steden, die rycken met harinck vanghen. Recht hier teghen leydt d'eylant Zee-lant op de Belt, Daer ons Zeeuwen, seytmen, den naem af ontfanghen: Dits van vyfthienen d'lustichste in al syn ganghen, Coopmanshauen.Want het Coppen-haghen verciert met s'Conincx hoff, En laett syn graff te Roschilt met rouw behanghen. Dit Ryck heerschapt oock ouer Noorweghen groff: Maer der Gotten eylandt singht nu der Sweden loff, Met veel visch-vangs, weyd-wercx, ossen en paerden = reyn, Dit heeft Visbuy, die groot was door syn marber-stoff: Maer wat coop-handel mist, wordt haest van waerden = cleyn. {==35r==} {>>pagina-aanduiding<<} Dania. 21. {== afbeelding Daniae regiu typus==} {>>afbeelding<<} {==35v==} {>>pagina-aanduiding<<} Pomeren. Natuer' heeft langhs der Baltischer zee oeuer = syn Pomeren een sulcken walle willen ionnen, Dat gheenen vloedt en can slandts bedroeuer = syn. Noyt en werdt slandts heere oock van vremde overwonnen: Maer wel s'volcx tale, die de Wandalen connen: 1123.Want alst voor syn religie de Roomsche aen-nam, Doen heuet eerst Sassens te spreken begonnen. Hier leyt Stralsont, Gryps-walt, Wolgast, Stargard, Tanklam, En de hooft-stadt Stetin die door d'Adere op-quam: T'heeft visch-rycke vaer-waters, poelen en beken: Schoon appels, recht hout, goet coren, vee wilt en tam: T'weet oock van boter, honich en was te spreken. Gheen iacht-werck, noch stercke borchten hier ghebreken: T'is heel lustich: een plaetse isser onbebout = niet, Der meiren en berghen leigher wt ghesteken: Natuere t'haren vermake altyt behout = iet. {==36r==} {>>pagina-aanduiding<<} Pomerania. 44. {== afbeelding Pomeraniae Wandalicae regionis tipus==} {>>afbeelding<<} {==36v==} {>>pagina-aanduiding<<} Sassen. Dees Caerte, onder desen naem, maer met passen = scheyt Myssen, Duringhen, Lautznitz en Voit-lant mede, Sonderlingh' t'gheen daer nv t'Hertochdom Sassen = leyt, Dwelck op d'Elue heeft Maghdenburgh de groote stede, Die oorsaeck was van des Religions vrede: Oock Wittenbergh, hun schole en t'Keur-vorstendom, maer De stadt Myssen; daer hem d'landt na noemen dede; Leyt tusschen d'Elue en Sael, sghelycx Lypsich lofbaer, Die voor de coop-lieden heeft twee mercten elck iaer. In Duringhen, daer seer veel weeds is groeyende; Is Erfort, de grootste stadt van Duys-landt voorwaer. De Spre is Lautznitz, hooch en neer bespoeyende, En Voit-landt is hem den Fichtelberch moeyende: T'volck is doorgaens vrindlyck: t'drinckt bier, oock Francken = wyn: Van wit broot, goet vleesch; en visch ouervloeyende: Lyf-neiringhe de beste is, al heeftse crancken = schyn. {==37r==} {>>pagina-aanduiding<<} Saxonia. 23. {== afbeelding Saxoniae misniae thuringiae noua exactiss descri.==} {>>afbeelding<<} {==37v==} {>>pagina-aanduiding<<} Slesi. T'Hertochdom Slesi; dwelck breet is dry dach = reysen, En neghen lanck; een rycx-leen, is heel vruchtbaer, iaet: Van alderley nootdruft diemen mach = peysen, Want alle lyf-neiringhe hier selden op-staet: Van berghen en bosschen dit heel lustich staet: Syn riuieren; die veel syn; in d'Oder loopen, Die wt t'Bheemsch gheberchte in d'Oost-zee haer spreyen gaet VratislauiaDoor Preslau, de rycke hooft-stadt, daer met hoopen Lant-lien gheflouweelt gaen coopen en vercoopen: Ia met goude ketens om den hals; als eel-mans; Ter merct brenghen boter, case, en melck met stoopen. T'Bisdom dat Nissa plach t'hebben, is hier te hans. T'volck drinckt meest bier, want t'is sonder wyn bycans; Maet t'brout den dranck, Sceps ghenoemt, die soo crachtich = is, Dat hem schier gheenen wyn te bouen gaet: nochtans Gheen const' soo goet, die de natuere machtich = is. {==38r==} {>>pagina-aanduiding<<} Silesia. 26. {== afbeelding Silesiae typus descriptus et editus a Martino heiluig Neisense et nobili viro nicolao Rhedinger dedicat.==} {>>afbeelding<<} {==38v==} {>>pagina-aanduiding<<} Behemer-landt. T'vruchtbaer Behemen, dwelck Slesien tot leen = heeft, Is ront, met bosch, gheberchte en rootsen besloten: Int midden van Duytschen, dit t'Duytsch onghemeen = heeft: Syn tale is Slauoensch, wt Windsch-landt ghesproten: Na d'Elue; oock hier springhende; al syn waters vloten: En als de Slesische drincket een smaecklyck bier; Nochtans en blyster den wyn niet onvergoten, Diese wt Hongheryen, veel en goet, cryghen hier. Alsser Maluesey ten tap loopt; al is hy dier; Die drinckense wt, als dronckaerts, sonder op houwen. T'dry-radich Prague is de hooft-stadt van dit landt fier, Out, nieu, en cleyn, daer s'Conincx hof is t'aenschouwen: Hier heeft de Multa, soo sy wel tuyghen souwen; En brugh' diemen bouen alle ander prysen = moet: Kuttenberch.En Cuthna gheeft siluer, daerse in crygh op bouwen: Want t'ghelt d'orloghe, als t'broot den menschen, spysen = moet. {==39r==} {>>pagina-aanduiding<<} Bohemia. 25. {== afbeelding Regni Bohemiae descriptio==} {>>afbeelding<<} {==39v==} {>>pagina-aanduiding<<} Oosten-ryck. Dit Archs-Hertochdom schynt erflyck t'orboren = nv Des Ryck croone; want meer dan twee hondert iaer lanck Is synen Vorst Roomsch Coninck ghecoren = nv. T'heeft oock Tirol, Stiermarck en Kernten in bedwanck; D'omligghende contreyen halender met danck Haren nootdruft, soffraen en sout ouervloedich: Syn wyn-ryckheyt gheeft selden orloff tot bier-dranck. 1526.Weenen vermaert door t'weerstaen der Turcken woedich, Is de hooft-stadt, nv ghebouwt soo sterck en moedich, Datmense recht acht d'alder sterckte van Duyts-lant. 1340.Dese boude oock sinte Steuens toren spoedich, 1400.Hooch vier hondert en tachentich voeten plaisant: Hier gheeft de Donauw visch daermen noyt graet in vant, Huylen ghenoemt, om haer grootte, en gaels van smake. In alderley goet gaet syt al te bouen, want Oosten-ryck-en heeft gheen ghelyck = na hun sprake. {==40r==} {>>pagina-aanduiding<<} Avstria. 27. {== afbeelding Austriae Descriptio==} {>>afbeelding<<} {==40v==} {>>pagina-aanduiding<<} Friovl. Dit hiet eertyts Aquilegia na syn hooft = stadt, Groot twaelff duyst passen, bevolckt thien mael soo vele Nv Patria, na t'Patriarchschap, ghelooft = plat Zetel.S Marcs stichtinghe, wiens yuoiren zele Noch te Grado gh'eert wordt van ele en onele. Natuere als een Theatrum dit heeft gheformeert Plat op de zee, en allenskens t'haren spele Met heuuels verhoocht, en met berghen ghestoffeert: Daer alderley metael om prys ageert, Gout, siluer, quick-siluer, coper, ten en yser: Hier christael blinckt, daer beril en marber floreert, T'is des lusts, als des noots, ouervloedich spyser: Syn locht, {weyen} en {bosschen} is elck een pryser. Syn locht, {appels} en {wilt-braet} is elck een pryser. Pucinum.En bouen al den wyn die Rynvael ghenoemt wordt. D'inwoonders syn goey coop-lien, maer const-wyser: Door coop-handel en conste een landt wyt beroemt wordt. {==41r==} {>>pagina-aanduiding<<} Forvm Ivlii. 32, en 35. {== afbeelding Fori Iuly vulgo friuli typus==} {>>afbeelding<<} {==41v==} {>>pagina-aanduiding<<} Italien. Italien, dwelck voortyts droech der werelt = croon, Door de gheschicktheyt en vroomheyt der Romeynen, Synde met alderley consten beperelt = schoon, En laett noch van gheen landt synen loff vercleynen: T'heeft de vruchtbaerste ackers, de beste wey-pleynen: En t'ghenoechlyckste gheberchte datmen vint, Dwelck veel schoon riuieren en claer fonteynen, Aen weer syde in zee loopende, aen d'Alpes ontghint. T'wordt ouer al soo vet en weeldich bekint, Sonderlingh' daer de Po bespoeyt Lombaerdyen, Datment als eenen wel beplanten hoff bemint, Die leuende beecxkens heeft aen alle syen: D'oeft boomen hier wyn leyen oock coren vryen: En in Calabria men t'Manna vallen = siet. Wandelt hier dan die uwen gheest, wilt verblyen: Want landt besien sonder ditte, is met allen = niet. 36. {==*6==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Italiae Nouissim Descriptio ==} {>>afbeelding<<} {==42r==} {>>pagina-aanduiding<<} Italia. 32. Ia niemant en weet wat ryckdom oft wellust = is, Die Italien niet en heeft betreden: Want gheen landt en isser dat soo toe-gherust = is Met heerlycke ghebouwen en vaste steden: Hier is t'heylich Roomen, daer de Paus met vreden Sinte Peeters stoel en slotelen bewaert; D'edel Napels, t'groot Milanen, Spaensch van zeden, Tschoon Florencen, t'ryck Venegien wydt vermaert, T'moedich Genua, d'oudt Rauenna onuervaert, T'vet Bolonien, en meer dier ghelycke: Soo dat gheen gheleerde eenighe moeyte en spaert, Op dat hyt hier al sie en wel bekycke: Ia onvolmaeckt acht alle conste en practycke, Die niet en comt na den treck en leer' = aerdich, Van dese edel Const-voedstere, milde en rycke: Na een goey voedster aerden, is alle eer' = waerdich. {==42v==} {>>pagina-aanduiding<<} De zee oft meir van Como. Als een speel-huys midden is lust-prieelen = soet Leyt op dit Meir; dwelck hem tsestich mylen lanck streckt; Om-set met berghen, steden, en casteelen = goet; De Milaensche stadt Como, die s'Lacs naem ontdeckt, Syn ghesonde locht verdryft des lichaems quellen; En de lieffelyckheyt die de natuere hier verweckt, Can een eel gheest alderhande vreucht voor-stellen. T'heeft goeden visch, ia menichte niet om tellen: T'gheberchte op de soppen schoon castanien gheeft, Wyngaert en olyuen midden int hellen, En den voet veel wouden, bosschen en struycken heeft, Waer door t'volck heerlyck met iaghen en vlieghen leeft. Na hun water-hoens naem die t'Griecx bequaem = dicht, Hietet Larius Lacus, den welcken nv sneeft; Want een cleyn oorsaeck haest eenen nieuwen naem = sticht. {==43r==} {>>pagina-aanduiding<<} Larivs lacvs. 35. {== afbeelding Larii Lacus vulgo Comensis Descriptio auct Paulo Jouio==} {>>afbeelding<<} {==43v==} {>>pagina-aanduiding<<} Milanen. In Kersten-ryck gheen beter Hertochdom = staet, Wter maten vruchtbaer van costlycke granen, En van alle dinghen daer den mensch' mede om = gaet: T'heeft synen naem na de groote stadt Milanen, Die wy oock wel een van de sterckste wanen, Door t'gheweldich casteel dat hier is ghemaeckt: Onghelooflyck casteel dat hier is ghemaeckt: Onghelooflyck soudt schynen, woudmen vermanen Hoe goeyen coop men hier wel ghetoeft, door gheraeckt: Want door de groote Po dese alle armoey versaeckt. Alle conste en handwercken hier ouervloeyen, T'blyckt aen trefflycke ghebouwen lustich ghedaeckt: Haer Doms weergaey en is nerghens te vermoeyen, Daer costlyckheyt en marber-conste om strydt gloeyen. Syn hooch-schole is Pauia, daer den stranghen = slach 1525.Den Franschen Coninck bracht in des Keysers boeyen: Een groote neer-laghe ghedencktmen langhen = dacht. {==44r==} {>>pagina-aanduiding<<} Mediol dvcatvs. 33. {== afbeelding Ducatus Mediolanensis finiti maruque regionis==} {>>afbeelding<<} {==44v==} {>>pagina-aanduiding<<} Pied-mont. Piemont heeft synen naem na syn gheleghen = heyt, Dwelck den voet is van t'gheberchte, Alpes voortyen: T'is een vruchtbaer landt, dat vol water weghen = leyt: Augusta Taurinorum, die wy nv lyen Turin t'syne, heel out, is t'hooft der heerschappyen: T'heeft een hooch-schole, en yser mynen hier ontrent: D'Eridanus, nv Po, loopter besyen. T'wordt in Lombardyen = voor een deel bekent, Maer heel tot s'Hertochs van Sauoyen dienst ghewent. Casal. S. Vas.T'landt Montferrat, daer Casal is de hooft-stede, Voert onder Mantua een Marc-graefs regiment. Hier siet ghy Riviera, de Genua mede, Steenachtich, onvruchtbaer, dwelck hier noemen dede, Een zee sonder visch, gheberchte sonder = hout, Mans sonder trouwe, en wyfs sonder eerbaerhede. D'een ondeucht ghemeynelyck d'ander onder = hout. {==45r==} {>>pagina-aanduiding<<} Pedemont. Regio. 34. {== afbeelding Pedemontanae Vicinoruque==} {>>afbeelding<<} {==45v==} {>>pagina-aanduiding<<} Tvscanen. Den Tyber d'Ooste, en Macra de Weste = pale = is Van Etruria, nv ghenoemt Tuscanen, Daer d'edelste landouwe en beste = tale = is Deimen weet onder alle d'Italianen. Hier heeft de Paus religieuse onderdanen, Vernuft, crych-schalck, constich, coop-wys, loos en beset. D'Arnus laet dees haer met vier steen-brugghen banen In Florencen, ruym ghemerct, breet van straten net, Heerlyck ghehuyst, schoon gepalleyst, ghetempelt bet. Siena volght dese in fraey wooninghen en kercken, Hebbende een schoon merct en fonteynen onbesmet, Maer de claerste machmen te Viterben mercken. Perusa heeft de schole vol cloecker clercken. De wysheyt van Luca blyckt int bewaeren = vroet Haers vryheyts; daer machtighe omwoonders na hercken: Door wyst ouerheyt, landt en stadt wel varen = moet. {==46r==} {>>pagina-aanduiding<<} Tvscia. 36. {== afbeelding Thusciae descriptio auctore hieronimo bellarmato==} {>>afbeelding<<} {==46v==} {>>pagina-aanduiding<<} Het coninck-ryck van Napels. T'hiet eerst Groot Griecken, dit leste Italiaensch = deel, Nv Napels, na syn hooft-stadt, op zee gheleghen: T'is met Milanen, half Italien, Spaensch = heel: Van Tronto tot Messina strecken syn weghen: De stadt is treflyck, met adel heel bedeghen, Door soete locht, lustich gheberchte, en sloten vast, Gheciert met schoon kercken en Gods-dienstich pleghen, Vol heersche, eel, raets, en borghers huysen ghetast: Daer tusschen schoone en rechte bree-straten ghepast: Voor veel clercken heeft haer schole alle const-boecken: Goet coren en costlycken wyn hier ront-om wast: T'landt heeft veel wilts, claer fonteynen, vruchtbaer broecken, En houen vol cruyds, rieckende in alle hoecken; Ia met nut, wordt reuck, ghesichte en smaeck vermaect = hier: Want als een aerdsch Paradys ist int besoecken; Een recht Coninck aen dobbel salicheyt raekt = hier. {==47r==} {>>pagina-aanduiding<<} Neapolit. Regnvm. 37. {== afbeelding Regni Neapolitani verissima secundu entiquorum et regentiorum traditionides criptio pirrho ligorio auc==} {>>afbeelding<<} {==47v==} {>>pagina-aanduiding<<} Sicilien. Sicilien werde eertyts gheacht t'beste eylandt Van de middel zee, alst noch is op dese uere: T'is heel vruchtbaer, doch meer van graen dan van wey-landt; Hierom ghenoemt der Romeynen coren-schuere: Vermaert door crygh metten Cartaeghschen ghebuere; Gibello.En door den berch AEtna, die altyt roockt en brant; Een hell' gheacht van de Poëtsche natuere: Italiaensche mylen.Meer dan dertich mylen hooghe is den opper-cant, En ontrent hondert hem Fazellus ront benaut: Syn vlammen dicwils met een vreeslyck ontsteken Steden en dorpen ouer-hoop worpen int sant, Bosschen vernielen, rootsen spouwen en breken: 1329.Malta weet van syn lastighe asschen te spreken, Die kerck-daken door-weeght, en schepen sincken = doet; Maeckt aerdt-beuinghe, met donder en vier-beken; T'is wel een helsch wesen daert al by crincken = moet. {==48r==} {>>pagina-aanduiding<<} Sicilia. 38. {== afbeelding Siciliae descriptio==} {>>afbeelding<<} {==48v==} {>>pagina-aanduiding<<} Sardinien. Dit eylandt werdt eertyts ouerwonnen = heerlyck Van Pisa, d'oude stadt, in Tuscanen vermaert, Maer moet nv Spaengnen synen dienst ionnen = eerlyck; Wiens wetten Calaris als de hooft-stadt bewaert: Hier groeyt Sardonica een cruydt van vremder aert, Dwelck den mensche al lachende brengt om syn leuen. T'heeft en dier, wiens ghelyck nerghens en wordt ghebaert, T'is als een hert ghehaert = maer niet soo verheuen; Syn hoornen op den rugghe haer cromte gheuen: T'is gheytachtich ghefatsoent, wordt Muflo ghenoemt. Seer veel alluyns comt ons van hier beneuen: Int Zuyden ist plat landt marassich beroemt, Noortwaerts heel berchachtich, gheboomt en ghebloemt: Ouer syne locht hoortmen met gheschrey = claghen, Mids dat sy t'volck dick met peste en sieckte verschroemt. Een onghesonde locht baert alderley = plaghen. {==49r==} {>>pagina-aanduiding<<} Sardinia. 38. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==49v==} {>>pagina-aanduiding<<} Malta. Sinte Paulus werdt na schip-brekinghe = grieflyck, In dit Malta met beleeftheden ontfanghen, En hoocklyck ghe-eert door syn prekinghe = lieflyck, Doen hy onghequetst bleef vanden beet der slanghen: Nv ghelooftmen door dit mirakel voor-ganghen, Dat dit landt blyft sonder eenich fenynich beest; Want kinders deruen hier scorpioenen vanghen, En (soo Heduüs seyt) die eten onbevreest. Dese aerde elders ghevuert doodt der serpenten gheest: Quac-saluers noemense sinte Paulus zeghen; T'heeft eenen dorren grondt, met cottoen gheciert meest; En meer met rootse dan met landschap besleghen. De Rodisch' heeren hier hebbender vercreghen Eenen onsterflycken naem, met het af = weiren 1565.Des Turcx Solimans, diet stranghlyck had beleghen: Dien God wil helpen, can busse noch staf = deiren. {==50r==} {>>pagina-aanduiding<<} Melita. 38. {== afbeelding Malta olim Melita Insula==} {>>afbeelding<<} {==50v==} {>>pagina-aanduiding<<} Corfv. Dit is t'Bisdom Corfu, daermen mach sien = in Een lustighe hooft-stadt, oock soo ghenoemt voordachtich, Die int iaer vierthien hondert acht tien = min, Verheert werdt vanden Venetianen machtich, Waer doorse oock creghen t'heel landt eendrachtich, Dwelck tot noch toe onder hun ghehoorsaemheyt waeckt, En wel bewaert wordt met garnisoen crachtich, Op d'onwinnelycke sterckte van hun ghemaeckt. T'heeft een schoon hauene, en hooft, diep in zee ghestaeckt: In visch en voghel ryck, meer dan men sou meynen. By Pagiopolis (die gheen soet water smaeckt, Fons Cardachius.T'en sy datter brocht worde wt seker fonteynen) Siedmen goet sout, en in al d'ander pleynen Groeyt honich en was, olie ouervloedich = oock; Maer seer weynighen rogghe, en sulcken greynen. Grooten ryckdom is ghemeynlyck armoedich = oock. {==51r==} {>>pagina-aanduiding<<} Corcyra. 38. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==51v==} {>>pagina-aanduiding<<} Candien. D'eylandt Candien wilt naest Cypers t'beste = syn, Hondert steden d'oude schryuers hier stellen: Plinius viertich maer dry, die weerdich syn om tellen; Candia; daermen slands naem na moet spellen; Cania en Rhetimo met schepen bemeert. Hier groeyt den Maluesey diemen meest weet ghellen, Veneetsch ghenoemt, na de stadt, die dit landt beheert: T'is berchachtich, met holen daer volck in verkeert. Vol cypres-boomen, daerse ons kisten af senden. De Heydenen hebbender Iupiter ghe-eert, Die sy hier gheboren als God bekenden, Door syn heerlyck leuen en deuchdelyck enden, 40. cubitus lanck, en 4. breet.Syn graff, een ghemaeckt hol, blyckter int Noorden = noch Met een doot-schrift, de somme synder legenden. Al sterft de wyse hier, hy leeft in alle oorden = noch. {==52r==} {>>pagina-aanduiding<<} Creta. 39. {== afbeelding Candia olim Creta==} {>>afbeelding<<} {==52v==} {>>pagina-aanduiding<<} Cypers. Al heeft Cypers een onghesonde lucht = swaer, Soo ist nochtans van de beste eylanden eene, Want het is van alle dinghen soo vruchtbaer, Dat het niemants hulpe en behoeft, groot noch cleene, Maer stoffeert veel ander met syn goeden reene; Waer doort wel eer Macaria; dats Salich; hiet: Venus toe-ghewydt, om datmen int ghemeene De vrouwen hier tot dertelheyt gheneghen siet. T'heeft seer veel olie en honich oft suycker-riet, Oock wyn ouervloedich, goet als Malueseyen: En maeckt gheyten-haer-camelot, met groot gheniet. Famagusta hauent scheoen en galeyen: En Nicosia is t'hoff deser contreyen; 1570.Onlangs vercracht, gheplondert, en schandich = ghemoort, Door Zelim de tweede, t'hooft der Turscher armeyen: De wolf is altyt op t'schaep vyandich = ghestoort. {==53r==} {>>pagina-aanduiding<<} Cyprvs. 39. en 39. A. {== afbeelding Cyprvs Insvla==} {>>afbeelding<<} {==53v==} {>>pagina-aanduiding<<} Griecken. Voortyts was Griecken syns selfs heere een hoeder = vroet, Nv ist een slave onder de Turcsche doctryne: En soot doen was alder consten moeder = goet, Soo ist nv van alle onverstant een woestyne. De tale alleen de selue is, want sonder pyne De Griecx-gheleerde en dit volck d'een d'ander verstaen. Byden Maluesey ist vrolyck van aenschyne, Als de voet-loose croeskens dick om syn ghegaen. D'een heeft Turcksche en d'ander Veneetsche cleeren aen, Na dat de heere is daerse onder syn gheseten: Achter op t'hooft ghelockt, voor gheschoren heel plaen: Matrassen sy bed-wys te ghebruycken weten; En seer weynich huysraets wordt by hun versleten. De vrouwen meest in huys, selden op t'strate = syn, Dan metten lycke, van ghehuerde becreten: T'is hypocryts bly met droeuen ghelate = syn. {==54r==} {>>pagina-aanduiding<<} Graecia. 40. {== afbeelding Graeciae vniuersae secundum hodiernum situm neoterica descrip==} {>>afbeelding<<} {==54v==} {>>pagina-aanduiding<<} Slavonien oft Windisch-landt. By Stier, en Windisch-marc men hier vinden = moest Kernten, Krayn, Karst, Crabaten, en Ister-ryck cout: Al berchachtighe landen, als der winden = woest, De huysen met stroy ghedeckt, syn meest van wit hout, Behaluen op zee daermense rycklycker bout: De Donauw neemt de Sauw en Drauw door dese inne. Stier-marc heeft mynen van t'beste yser, oock goet sout: Wiens volck groote croppen heeft onder de kinne. De hooft-stadt Gretz, heerscht Cilley t'haren ghewinne. In Kernten leyt het lustich stedeken Villach, En Claghenfort, die dieuen haett als een spinne: Ia diet vermoeyt wordt, hanghtmen hier sonder verdrach; Maer vindtmen hem ontschuldich op den derden dach, Soo laetmen hem afdoen, en begrauen = eerlyck. De Slauoensche tale men oock wel prysen mach: Want gheene soo wyt en streckt haer gauen = leerlyck. {==55r==} {>>pagina-aanduiding<<} Illyricvm. 41. {== afbeelding Slauoniae Croatiae carniae istriae bosniae descr.==} {>>afbeelding<<} {==55v==} {>>pagina-aanduiding<<} Hvngheryen. De Donauw Hungheryen in twee deelen = scheyt; Van d'een is Buda de hooft-stadt, heerlyck van ghebouw, Ia lustich als een kist die vol juweelen = leyt, Daermen den noot, pracht en wellust med' dienen souw: 1541.T'was s'Conincx hoff voor d'innemen der Turcken rouw. Hier by leyt Stridon, sinte Ieronymus stadt. T'heeft twee groote lacken, Balaton en Fertouw. De Tibiscus maeckt d'ander deel vruchtbaer en nat, Dwelck een riuiere is die van visch heeft sulcken schat, Datmen t'derdendeel des waters visch wil achten. D'landt heeft oyt stercke en cloecke mannen ghehadt; (Scytisch van tale, en Asiatisch van drachten.) Alle oeft, veruw, gout, ghesteente en metael-gheslachten; Wilt-braet, al ist vol vees, hier ghemeyn spyse = is: En den wyn ghelyck den maluesey in crachten. T'is goet houen, daer den cost en dranck eel van pryse = is. {==56r==} {>>pagina-aanduiding<<} Hvngaria. 42. {== afbeelding Hungariae descriptio Wolfgango Lasio descr.==} {>>afbeelding<<} {==56v==} {>>pagina-aanduiding<<} Sevenborghen oft Transsylvanien. Met hooch en wilt gheberchte is Seuen = borghen Als een stercke stadt met vaste mueren om-walt: En in d'enghte, daert mocht eenich sneuen = sorghen, Ist met sloten beset; als op de riuiere Alt Leyt Rotthurn sterck, en Bros, daer dwater Marisch valt, Die den inganck Zuyt-West en Zuyt-oost bewaren: Herman-stadt, t'hooft, en Cron-stadt die d'Oost-strate smalt, Met coop-handel wonderlycken schat vergaren. Berghen en riuieren hier gout coeuer baren: T'heeft veel siluers, metaels, souts, en wyns wit en root: Snelle paerden, wiens manen ter aerden haren; Oock vr-ossen, soo ghehaert, ghebaert, wilt en groot. Voorts wter maten vruchtbaer van beesten en broot. T'volck spreeckt Sassens, Zeck-landers, wt ghenomen = dan Die als Switzers vry syn, sonder boer oft eel-hoot. Vrye eendracht alle onruste voor-comen = can. {==57r==} {>>pagina-aanduiding<<} Transsilvania. 43. {== afbeelding Transiluania==} {>>afbeelding<<} {==57v==} {>>pagina-aanduiding<<} t'Coninck-ryck van Polen. Dit ryck ghedeylt in groot en cleyn Polen = wordt; T'groot heeft Gnesna en Posnauia wyt befaemt: Int cleyn, Craccou des Conincx hoff beuolen = wordt, Op de Wixel, d'ander steden syn onvernaemt, Als meest met hout behuyst, van leem en stroy versaemt. T'vol boschs, waters, wilts, vees, en ryck van coren: T'heeft veel honichs, was en souts: t'drinckt bier onbeschaemt. T'Honghers gheberchte gheeft hem solfer te voren. T'Hertochdom Littauw heeft dees croone oock besworen: Dits ryck van pelzerye, en vee, honich en was, Wilde-ossen, en Elants, weet gheen ghelt t'orboren; Qualyck raectmer dan ouer beurosen maras. De hooft-stadt Vilna heeft tusschen de huysen gras: De vremde Samogiters slechter woonen = noch, Siende onder een clock-wyse hutte al haren bras. Maer wat vremt schynt, can ghewoonte verschoonen = doch. {==58r==} {>>pagina-aanduiding<<} Polonia. 44. {== afbeelding Poloniae Descrip.==} {>>afbeelding<<} {==58v==} {>>pagina-aanduiding<<} Oswiec en Zators hertochdom. Dese heerlyckheyt heeft de Wixel neffen = haer, Int Noorden daerse aent coninck-ryck van Polen paelt, En van t'Honghersche scheytse int Zuyden effen = daer Den grooten en myn-rycken berch Carpatus daelt: Menich out schryuer van desen wonder verhaelt. Hier sietmen de stadt Ziwiecz haer lustich spreyen, Die vanden Polac Tarzagora wordt vertaelt. T'hertochdom Oswiecz, vol marasch-contreyen; Eerst vry, helpt nv der Polen croone verbreyen, Zedert het iaer vierthien hondert vyftich en vier. En het Zators, dat daer van was ghescheyen By na vier hondert iaer; quam weer in hun bestier, 1548.Onder Sigismond den eersten, soo ghenoemt hier: 1574.Naer hem creecht de Francois, diet liet om t'syne = haest: 1576.Nv heuet de Wayuode, al had de Keyser schier. T'gheluck went en keert in swerelts woestyne = haest. {==59r==} {>>pagina-aanduiding<<} Oswiec, et Zator. 44. {== afbeelding Ducatus Oswiezensis et Zatoriensis descriptio.==} {>>afbeelding<<} {==59v==} {>>pagina-aanduiding<<} Prvyssen. Pruyssen is gheheel t'ryck van Polen onderdaen, Behaluen het Hertochdom datter inne leyt: Want dat gaet synen Hertoch int besonder = aen. Op d'Oost-zee hem dit met veel goey hauenen spreyt: Die ammeren soeckt-men aen desen cant bescheyt. T'is oock vruchtbaer van alle graen en wey-dinghen; T'heeft veel treffelycke steden heerlyck ghereyt, Die t'landt met coop-handel groot goet toe bringhen; Als Coningsberch; daer het hoff is; en Elbinghen; Bouen al Danzick op de Wixel aen zee-cant: Voots schynt haer de heel werelt hier te verminghen, Want men sietter Roomen, Venegien plaisant, Brandenburch, Wittenberch, Lunenborch, Hollant, Craccouw, Straesborch en meer. T'spreeckt Duytsch te gader = al, Maer dorpen houden som noch hun ou-tale en stant: D'eenvuldighe volghen meest haren vader = al. {==60r==} {>>pagina-aanduiding<<} Prvssia. 22. {== afbeelding Prussiae descrip.==} {>>afbeelding<<} {==60v==} {>>pagina-aanduiding<<} Lyf-lant. Lyf-lant stoot aen Pruyssen, Littauw en Ruyssen = fier, Curoniers. Estoniers. Lettiers.Met dryerley volck heel verscheyden van talen. Doch spreken de steedsche Duytsch als de Pruyssen = hier: T'is heel weeldich, meest onghebout, sonder dalen, Ia soo vruchtbaer, dat ander landen hier halen Alderley nootdruft, behaluen olie en wyn: T'seyndt ons honich, was, asschen, en vlasch met balen, Oock peck, tar, rogghe, en veelderley pelsen fyn: Oock schoon steden, als Ryghe op de Duin' gheleghen; Reuel, die nv den Groot-vorst eert met droeuen schyn: En Derpt op d'Ein-beeck, die in sommighe weghen Soo ruysschende valt van klippen hooch ghesteghen, Dat sy d'omwoonders allenskens verdooft = daer, Ghelyck des Nyls cataracten te doen pleghen: Een groot gheluyt syn minder van cracht berooft = claer. {==61r==} {>>pagina-aanduiding<<} Livonia. 44. {== afbeelding Liuoniae noua descriptio Ioanne Portantio auctore==} {>>afbeelding<<} {==61v==} {>>pagina-aanduiding<<} Noortsche-landen. Hier is Sweden by Noorweghen t'aenschouwen = stil, Oock Schot-, Enghe-, yr, Fris-, ys-, en Groen-lant, met een deel Van Denemarcken, diemen al Noortsch houwen = wil. Svveden.D'eerst' heeft te Stockholm; sterck ghepylt in eenen weel; Des Conincx hoff, voor een coop-stadt vermaert gheheel: Van siluer, coper, loot, yser, en wilt rycke. Heerscht Godt-lant, daer Calmer heeft een vast casteel: Oock Fyn-lant, Lap-lant, Bodma, en dier ghelycke, Noor-vveghen.D'ander met gheberchte hem scheyt van desen wycke; Syn hooft-stadt heett Berghen, vol vischs en vees is dit, En heeft van stock-visch te drooghen de practycke. In Yslant syn baeren, vossen, en rauen wit: T'is graen-loos, maer visch-ryck, t'volck meest in holen sit: Hier leyt den berch Hecla, die vol sneeus altyt = is, En den voet nochtans altoos met vlammen verhit. Gods werck is ongrondlyck, hoe groot smenschen vlyt = is. {==62r==} {>>pagina-aanduiding<<} Septent. Regiones. 45. {== afbeelding Septentrionalium regionum descriptio==} {>>afbeelding<<} {==62v==} {>>pagina-aanduiding<<} Rvyssen en Moscovien. Polen en Littauw, diemen noemt, met reden = oock; Onder t'Keyser-ryck Ruyssen, syn hier wt bleuen; Alleen worden hier de landen en steden = oock Des Hertochdoms van Moscouien beschreuen, Wiens hooft-stadt Moskua hofflyck leyt verheuen Op de riuier' Mosko, die in de Volga vloeyt, Na de Caspische zee, Astracan beneuen, 1558.Daer desen Vorst metten sweerde onlangs is ghegoeyt. D'landt is heel plat, boschachtich, veel wilts hier groeyt, Daer ons van comt costlyck bont en pelteryen. T'volck is schalck en bedrieghlyck, als slauen ghevoeyt: In garnisoen altyt als sy niet en stryen: Hun ghelt is ey-wys: t'gheloof Griecx int belyen. Syn hert den roouers, dooden dief noch doot = slagher: En haer vrouwen moeten de strate altoos myen. Lands zé lands eere, al schynt den dwanck een groot = plagher. {==63r==} {>>pagina-aanduiding<<} Rvssia. 46. {== afbeelding Russiae moscouia et tartariae descriptio autore Antonio Jenkensono==} {>>afbeelding<<} {==63v==} {>>pagina-aanduiding<<} Tartaryen oft grooten Chams landen. D'Asische Sarmatien en de Scythen = coen, Hebben haren naem in Tartaryen ghe-ent, En d'landt oock dat wy Serica hieten = doen. Int jaer twaelf hondert en twaelf werdt ons dit bekent, Als Ruyssen by na vanden Tartar werdt gheschent. Dit volck woont wyt van een op t'velt met hoopen, Die sy Horda, dats ghemeynte noemen, ghewent Van d'een plaets', ghebloott synde, op d'ander te loopen. Alle beesten, hoese oock steruen, sy af stroopen, En etense, int vel ghecockt, wt ghenomen t'swyn. Syn sonder wet, gheld-loos, weten van gheen coopen: Armoey ghewoon, sterck van lyue, en breet van aenschyn. T'landtschap Tangut gheeft ons hier den Rabarbar fyn. Hier leyt oock groot Cambalu, dat s'Princen = stede, En Quinsay, s'hemels stadt, de meeste in swerelts syn, Grooter en stercker dan veel Prouincen = mede. {==64r==} {>>pagina-aanduiding<<} Tartaria. 47. {== afbeelding Tartariae siue magni Chami regni typus==} {>>afbeelding<<} {==64v==} {>>pagina-aanduiding<<} Indien. De Spaengnaerts dolen met haer nieuw werelt = blycklyck, Als sy die noemen Indien groot van waerden: Want dit is t'recht Indien beperelt = rycklyck, Daer de riuiere Indus loopt haerder vaerden. Gheen grooter lantschap en noemtmen opter aerden; Gheen beter van gronde oock, noch ghesonder van locht, Dies de menschen hier langhst in wel-vaert volhaerden: Syn in alle handt-werck en consten wel versocht. Ouer dusent iaren is t'drucken hier bedocht, Als Barros en de Iesuïten bewysen: Door wien t'Catholyck ghelooue hier seer wordt ghewrocht. Gheen en can den lust noch noot costlycker spysen. Nerghens hoortmen meer goeyer havenen prysen, Noch volck rycker coop-steden. Hier by een zee = is, Daermen een werelt van eylanden siet rysen: T'moet wel paradysen = daer och noch wee = is. {==65r==} {>>pagina-aanduiding<<} India. 48. {== afbeelding Indiae orientalis insularumque adiacientium typus.==} {>>afbeelding<<} {==65v==} {>>pagina-aanduiding<<} Het landt vanden Sophi, oft t'ryck van Persen. Der Persen heere hem Sophi noemt, naer een eel = man, 1399.Die dit Ryck eerst bracht onder Machomets zeden. De nieuwe als d'ou-schryuers houdender seer veel = van: T'is machtich van landtschappen, vermaert van steden; Rustich van volcke, const-lieuende en besneden; By wien den edeldom seer wordt gheacht. Den Turck wordt by hun, en sy by hem, beleden Ketters, wantse inden Alcoran hebben tweedracht: Becryghen daeromme altyt d'een d'ander met macht. Hier leyt oock d'eylandt Ormus dor van ghehuchten, Daer niet en walt iet daer den mensch' nut af verwacht; Nochtans ist een Coninck-ryck vol ghenuchten, Door syn coop-stadt, soo ghenoemt, daer alle vruchten Soo coeuer comen, datmer seyt int ghemeen = fyn: (Willende dees voor de meeste op zee beruchten) Waer d'aert-rycke eenen rinck, Ormus sou de steen = syn. {==66r==} {>>pagina-aanduiding<<} Pers. Imperivm. 49. {== afbeelding Percici Siue Sophorum Regni Tipus==} {>>afbeelding<<} {==66v==} {>>pagina-aanduiding<<} Tvrckyen. Int iaer 13 hondert creech dit met ghewin = ryck, regeerde 18. iaer.Door eenen Ottoman conincklycke fame: Was onedel van afcomst' maer cloeck en sin = ryck, Waer doorse al na hem noch voeren synen name: En achten den boer als een eel-man bequame. Bithynien en Cappadocien hy wan: Orchanes 22.Syn soon creegh met ghewelt Prusa eersame, Amurathes 20.En syns soons sone eerst is Europen crygh began: Nam Seruien, Bulgarien, en meer daer van. Baiazethes.Wiens sone ons bycans heel Griecken heeft benomen: Sterf met schanden, verwonnen vanden Tamberlan: Calepinus 6.Liet syn soon t'ryck, daer na is Mahomet comen: Wiens daer en naem Kersten-ryck dede en doet schromen. Syn nacomers gaen oock met ons t'ont-eruen = voort. Ons on-eenicheyt, och! is heel t'haerder vromen; Want tweedracht brenght altyts s'lants bederuen = voort. {==67r==} {>>pagina-aanduiding<<} Tvrcia. 50. {== afbeelding Turcici Imperii descriptio==} {>>afbeelding<<} {==67v==} {>>pagina-aanduiding<<} Cleyn Asien, oft Natolia. Cleyn Asien wordt nv by den Turcken = wreet Natolia ghenoemt, dats Oost int ontvouwen: Soo heetense allen t'landt dat sy met snurcken = heet Ouer de Constantinopolsche zee houwen: Noement daeromme al Natolisch wat deucht aengaet; Ghelyck als wy om te prysen segghen souwen, T'is Oriental ghesteente, en Hollantsch lynwaet: T'syn Bossche spellen, oft dierghelycken praet. Van hier comt alle comelot met veel stucken Wt Angouri die in Galatien staet, Ghemaeckt van hair datment wt gheyten moet rucken; Heel lanck, snee wit, en saechter dan syde int plucken; Maer cleynder dan d'onse syn dese gheyten = al. T'volck sprack eerst Griecx, nv Turcx zedert syn verdrucken: Elck volght syns heeren tale, en feyten = al. {==68r==} {>>pagina-aanduiding<<} Asia minor. 52. {== afbeelding Natoliae quae oli asia minor noua descriptio==} {>>afbeelding<<} {==68v==} {>>pagina-aanduiding<<} t'Heylich landt. T'Heydensche volck dit den naem Palestynen = gheeft; D'Ioodsch, t'Landt van beloften; maer wy, t'Heylich lant: Want t'is t'ghene dat God gheiont den synen = heeft, Daer hy t'recht ghelooue en synen dienst heeft gheplant. Hier in was Ierusalem den weerdighen plant, Een figuere van d'eeuwich vreedsaem leuen: En Salomons wel ghecierden Tempel plaisant, Ons al een beeldt der Christlycker bruyt beschreuen. Patriarchen en Propheten verheuen Hebben hier ons Salichmakers toecomst verclaert. Hier werdt God mensch; en om t'quaet van ons bedreuen Sterf hy ghecruyst, en verrees met heerlycke op-vaert. Hier ontfinghen de lieue Apostelen vermaert Synen Gheest, en ghinghen doen syn ghebodt = leeren, D'Euangelie ouer al preeckende onbeswaert. Heylich synse oock diet besoecken, en God = eeren. {==69r==} {>>pagina-aanduiding<<} Palaestina. 51. {== afbeelding Antiquissima huius terre appellatio fuit Canaa a filio Cham sic dicto cuius filij eam inter se distribuerunt fuerut aute hi Siidon Iebuseus etc. Retinuit aute hec terra hoc nome, donec Israelite posteritate Canaan partia cesa partim subacta eam occuparent Palestinae siue totius terrae promissionis noua descriptio auctore tilemanno Stelia sigenens==} {>>afbeelding<<} {==69v==} {>>pagina-aanduiding<<} Egypten. Van desen lande machmen groot wonder = lesen By Diodorum, en sulcke ou-schryuers bedacht: De natuere heeft hier met een besonder = wesen Oyt seer vele selsame dinghen voort ghebracht. Hier heeft de mensche oock vremde historien ghewracht; Ia ghemaeckt sulcken heerlycken wonder wercken, Dat het onghelooflycken mocht worden gheacht, Warender nv niet noch eenighe te mercken; Als de Pyramiden, van groue sercken, Die by Alcair, eertyts Babylonien, staen: Statuën.En hun naelden en stock-beelden, daer const-clercken Van alle canten wel om te Roomen gaen. Hier sietmen de zee den vermaerden Nyl ontfaen; Wiens eygenschap noch met besueren = soecken Alle gheleerde, soose oyt hebben ghedaen: Want sonder eynde syn der natueren = boecken. {==70r==} {>>pagina-aanduiding<<} AEgyptvs. 52. {== afbeelding Aegypti recentior descriptio==} {>>afbeelding<<} {==70v==} {>>pagina-aanduiding<<} Paep-Ians, oft der Abissynen landt. Die wy Paep-Ian noemen, heeten de Mooren = ruydt Aticlabassi, en syne Abissynen Acegue, en Neguz; dwelck in ons ooren = luydt Keyser en Koninck; die oock Paus wil schynen; Hem vernamende, met croone te mynen. Act. 8.De Coninghinne Candace; als hun schryuen = houwt; Heeft hier eerst ghebrocht het gheloof der Latynen: Haer woon-stadt was Cassumo heerlyck en ouwt, Voor de Coninghinne van Saba ghebouwt. Een machtich Prince ist, gheacht de werelt deure: In stede van ghelt bruyckt hy syn onghemunt gouwt. Dier peper brenght oft sout, cryghter van als veure. D'inwoonders al, syn gheilachtich van coleure. D'landt voedt veelderley ghevoghelte, en beesten = groot: Wordt van sprinck-hanen dicwils bracht in ghetreure: Een slecht menichte oorsaect wel den meesten = noot. {==71r==} {>>pagina-aanduiding<<} Abissinor. Imperivm. 52. {== afbeelding Presbiteri Johannis siue abissinorum imperij descriptio==} {>>afbeelding<<} {==71v==} {>>pagina-aanduiding<<} De havene van Carthago. Op dees hauen siedy de veruallen = mueren Van de stadt Carthago; bedoruen door den stryt, Die Roomen teghen haer voerde t'allen = ueren, Om den tytel der eeren met cleyn profyt. Hier siedy oock de Golette en Thunis wyt, 1535.Daer Carolus quintus grooten loff heeft creghen, Als hy den Barbarossa verïoech subyt, En den ouden Coninck weer stelde in syn pleghen, Hebbende eerst ontallycke Turcken versleghen, Daer toe veel Kerstenen met dusenden ontboeyt: Maer dat haer de Fortune licht laett beweghen, En haer altyt tot veranderinghe spoeyt, Blyckt hier oock: want het swaert van Zelimus bebloeyt 1574.Heeft de Kerstenen hier wt ghedreuen = weer, Doen wy door Spaengnen deerlyck werden ontgoeyt: Die rooft, wordt ghemeynlyck tot roof ghegheuen = weer. {==72r==} {>>pagina-aanduiding<<} Carthag. Portvs. 52. {== afbeelding Carthaginis celeberrimi sinus typus==} {>>afbeelding<<} {==72v==} {>>pagina-aanduiding<<} Barbaryen. Dit is in Africa t'vernaemste en t'beste = deel; Seer berchachtich, verciert met veel groene paeyen, En claer fonteynen, die hier t'plat gheweste = g'heel Met leuende beecken vruchtbaerlyck bespraeyen; Voort-brenghende olyuen, vyghen, en veel daeyen, Oock araengi-appels, en sulcke vruchten dier. Al is den Atlas; altyt met sneeu belaeyen; Dorre en cout, nochtans syn de velden so werm hier, Datter selden iemant van couwen loopt by t'vier. T'volck is gheil en sterck: de steedsche aerdich int bouwen, Constich, ongheveyst, oprecht, maer moedich en fier: Ghelt-ghierich, haest gram, en ialoersch op hun vrouwen: De boeren syn slechter, ia bot als een clouwen, Gheloouende al; hoet oock sy; watmen hun wys = maeckt: Doch heel God vruchtich, vriendelyck, en vol trouwen: De deucht bouen conste altyt Gods prys = naeckt. int eynde {==73r==} {>>pagina-aanduiding<<} Barbaria. 53. {== afbeelding Barbariae et biledulgerid noua descriptio Septentrio==} {>>afbeelding<<} {==73v==} {>>pagina-aanduiding<<} Tot den Neder-landtschen factevrs. Constighe dichters, Duytsche Rhetoriesienen, Hier hebdy de groote Werelt int cleyn ghebracht: Ommers soo ickse v hebbe connen aen-dienen Wt Ortelius Caert-boeck, heerlyck ghewracht. Ist dat ghyer iet inne vercreupelt acht, Wytet eensdeels de plaetse, en d'ander de mate, 10. 11. 12.Die ick Brabantsche wyse in ons tale heb' ghewacht, Als elck in de syne doet t'sy van wat state. Alleen hebbe ick ghenomen tot mynder bate, De Mechelsche vocael-smiltingh', die ick in al Dat ick voorts te maken dencke, altyt volghen sal. De Poëten doent oock met vryen ghelate; En sulcx t'ouertreden by hun in ongonste = is, Want rymen sonder mate, ouer al cleyn conste = is. Wel hem die Godt betrout. Lauwerboom. {==74r==} {>>pagina-aanduiding<<} Tafele der Caerten. A. Africa. 5 America. 3 Asia. 4 Asia cleyn. 68 B. Barbaryen. 73 Behemen. 39 Beyeren. 21 Berry. 13 Bossen. 55 Bourgondien. 18 Brabant. 31, 28 Buenen. 15 C. Cales. 15 Candien. 52 Carthago. 72 Chams landen. 64 Comsche zee. 43 Corfu eylandt. 51 Crabaten. 55 Cypers. 53 D. Denemercken. 35 Ditmers. 34 Duytsch-landt. 19 E. Egypten. 70 Enghelandt. 7 Europa. 6 F. Franckelandt. 25 Frioul. 41 G. Gelderlandt. 27 Griecken. 54 H. Heel vverelt. 1 Heylicht landt. 69 Hollandt. 31 Hungeryen. 56 I. Indien. 65 Isteryck. 55 Italien. 42 K. Karst. 55 Kernten. 55 Kleyn Asia. 68 Krayn. 55 L. Languedoc. 17 Limaigne. 14 Lyflandt. 61 M. Malta. 50 Milanen. 44 Moscouien. 63 Munster. 33 N. Napels ryck. 47 Natolia. 68 Nederlandt. 26 Nieu-vverelt. 3 Noordsche-landen. 62 Nortgevv. 23 O. Oosten-ryck. 40 Osvviee. 59 P. Paep-lans landt. 71 Persen. 66 Piemont. 45 Polen. 58 Pomeren. 36 Portugael. 11 Prouencen. 17 Pruyssen. 60 R. Ryck van Napels. 47 Ruyssen. 63 S. Saltzburg. 22 Sardinien. 49 Sassen. 37 Sauoyen. 18 Schot-landt. 8 Seuenborghen. 57 Sicilien. 48 Slauonien. 55 Slesi. 38 Sophys landt. 66. Spaengnen. 10 Sticht van Munster. 33 Svvitzer-landt. 20. T. Tartaryen. 64 Tuscannen. 46 Turckyen. 67 V. Vermandois. 16 Vlaenderen. 29 Vranck-ryck. 12 Vrieslandt. 32 VVerelt heel. 1 VVerelt nieu. 3 VVestphalen. 33 VVindisch-landt. 55 VVindisch mare. 55 VVirtenbergh. 24 Y. Yrlandt. 9 Z. Zator. 59 Zeelandt. 30 {==74v==} {>>pagina-aanduiding<<} [In desen seer schoonen, constighen, en claren Spieghel der Werelt] In desen seer schoonen, constighen, en claren Spieghel der Werelt, met de natueren ende aert vanden Lande, seer constich in rijme ghestelt door den wel gheleerden ende vermaerden School-meester, meester Peeter Heyns tot Antwerpen, en is niet begrepen dat teghen die heylighe Catholijcke religie is der Roomscher Kercken: ende is seer bequaem ende profytelyck om ghedruckt ende ghebruyckt te worden. Onderteeckent by my heer Hendrick Ziberts vander Dunghen, Doctoor inder Godtheyt, Canonick tot Antwerpen, Censoor der boecken, &c. byden Bisschop ende Maiesteyt daer toe ghenomen, den derden dach Iulij, int iaer 1577. D. Hendrick Ziberts vander Dunghen, S.T.D.C.