Memoriën en adviezen C.P. Hooft editie H.A. Enno van Gelder GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: G 12 ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Memoriën en adviezen van C.P. Hooft in twee delen, het eerste deel uit 1871, en het tweede deel uit 1925. Het tweede deel is uitgegeven en toegelicht door H.A. Enno van Gelder REDACTIONELE INGREPEN deel 1, p. V: kop ‘[Deel 1]’ toegevoegd deel 2, p. V: kop ‘[Deel 2]’ toegevoegd p. XXX: onleesbaar woord Decadi..us: Extract uyt Henrici Bullingeri Duytsche Decadivus p. 154: in de tekst staat een nootteken zonder noot na de zin: ‘Ende dit alles, segge ick, op het aenporren ende oordel van zodanige theologen ende predicanten, nyettegenstaende wij in zoo weynich iaeren als zy hyer te lande ende in andere Coninckrycken ende landen openbaerlyck hebben geleert zoo grote ongematichtheden ende excessen als voorn ten dele zijn verhaelt hebben gesien ende bevonden? a)’ Het nootteken is weggelaten Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (deel 1: p. II, IV; deel 2: p. I, IV, XXXVI ) zijn niet opgenomen in de lopende tekst. [Deel 1] [pagina I] WERKEN uitgegeven door het HISTORISCH GENOOTSCHAP, gevestigd te UTRECHT. nieuwe reeks. No. 16. [pagina III] MEMORIËN EN ADVIEZEN van CORNELIS PIETERSZOON HOOFT. utrecht, KEMINK EN ZOON. 1871. [pagina VII] INHOUD. Bladz. I. Sommier discours op den tegenwoordigen staet vanden Lande, ende misverstanden daerinne ontstaen, Ao 1611 1. II. Bedenckinge op de kerckelijcke geschillen 34. III. Tegenstellinge vande Regieringe vanden Lande ende Steden tegen de Regieringe vande Kercken 94. IV. Exemplen van eenige hoge Overheden, dye haer autoriteyt hebben gebruyckt in kerckelijcke zaecken 97. V. Sommier discours op de laetste vergrotinge vande Stadt, van date 7 Dec. 1615 101. VI. Redenen waeromme ick van over lange gemijdet hebbe mijn in de gemeente vande kercke deser Stede te begeven. 126. VII. Sommiere memorie vande proceduren deser stede Amsterdam tegen verre het meerderdeel vanden anderen Leden van Holland en̄ Westvriesland, met hetgene daerop verder staet te bedencken 142. VIII. Bedenckinge op het veranderen vande Regieringe, ofte aennemen van een Prince 154. IX. Op de troublen en̄ beroerten in Februario 1617 binnen Amsterdam gevallen 167. X. Discours opdt rapport, twelck op den 16 Aug. 1617 ter vergaderinge vanden Heren XXXVI Raden is gedaen, van tgene op de laetste vergaderinge vanden Heren Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt was gepasseert 191. [pagina VIII] Bladz. XI. 24 Augusti anno 1617 205. XII. Bedenckinge (8 Januarij 1618) 235. XIII. Consideratien gestelt den 20 Apr. 1618 246. XIV. Memorie vanden XVIen May 1618 254. XV. Bedenckinge op de apprehensie vande Heeren Oldenbarnevelt, Hogerbeets ende Grotius 297. XVI. Redenen, bij mijn verhaelt op de propositie vanden Doorl. Hooghgeb. Vorst en̄ Heere Maur., Prinee van Orang., om alhyer eenige personen vanden Raedt te verwisselen ende te veranderen 327. XVII. Mijn bedencken is dat wij den genaemden geestelijken ende d'ander Geunieerde Provintien te veel autoriteyt toestaen 331. XVIII. Op Lichtmis anno 1619. Naerder bedenckinge opt naestvoorgaende 346. XIX. Consideratien gestelt den 16 Junij 1619 366. [Deel 2] [pagina II] WERKEN uitgegeven door het HISTORISCH GENOOTSCHAP (gevestigd te Utrecht) derde serie No. 48 MEMORIËN EN ADVIEZEN VAN C. Pz. HOOFT tweede deel KEMINK & ZOON over den dom te utrecht 1925 [pagina III] MEMORIËN EN ADVIEZEN van CORNELIS PIETERSZ. HOOFT tweede deel uitgegeven en toegelicht door DR. H.A. ENNO VAN GELDER KEMINK & ZOON over den dom te utrecht 1925 [pagina 476] INHOUD. Inleiding V-XXXV Lijst van handschriften XIII-XXXIV I. Redevoering over de huldiging van den Prins als Graaf, gehouden op 9 Juni 1584 in de Amsterdamse Vroedschap 1-10 II. Redevoering naar aanleiding van de plannen tot aanbieding der souvereiniteit aan Hendrik III van Frankrijk, gehouden in September 1584 11-22 III. Protest van Hooft tegen het besluit tot onderhandeling met Frankrijk, in de Vroedschap uitgebracht in October 1584 22-25 IV. Brief van 17 Januari 1597, over de belofte der Doopsgezinden in plaats van de eed 25-30 V. Redevoeringen in de Oud-Raad gehouden op 15 October 1597 en 29 Januari 1598, in zake de gevangenneming van Goosen Vogelsang. Over de vervolging in geloofszaken [1599] 30-204 15 October 1597 36-68 26 Januari 1598 68-96 Bijlage I 96-98 Bijlage II 98-100 Bijlage III 100-114 Bijlage IV 114-116 Bijlage V 116-137 Bijlage VI 137-138 Bijlage VII 138-141 Bijlage VIII 141-142 Bijlage IX 142-171 [pagina 477] Bijlage X 171-186 Bijlage XI 186-187 Bijlage XII 187-189 Bijlage XIII 189-201 Bijlage XIV 201-203 Bijlage XV 203-204 Bijlage XVI 204 VI. Redevoering in de Vroedschap over de korting der renten in Augustus 1605 gehouden 204-211 VII. Aantekening omtrent het Alkmaarse kerkgeschil, gedateerd 17 September 1609 211-214 VIII. Redevoering in de Vroedschap over de politieke eerzucht der predikanten, Maart 1611 214-230 IX. Redevoering met aanvullingen, omtrent de kerkelike geschillen uit 1611 en 1612. (Aantekeningen bij Mem. en Adv. I blz. 1-34) 230-255 Bijlage 241-255 X. Verhandelingen over verdraagzaamheid, over theologiese vraagstukken en tegen de predikanten 256-357 XI. Redevoering naar aanleiding van een verzoek om steun aan de Contraremonstranten elders, Januari 1615 357-359 XII. Stukken betreffende de vergroting van de stad uit, de jaren 1605-1615 359-394 a. b. c. over de verplaatsing der neringen, 1605 364-372 a. Van de ongelyckheydt int beneficeren van de oude ende nieuwe zijde deser stede 366-367 b. Verder consideratien 367-370 c. Het verhandelde in de Vroedschap 20 Mei en 4 Juni 1605 370-372 d. Twee stuckgens van meeste consideratie 372-374 e. Deliberatie op de verder vergrotinge [pagina 478] ende fortificatie van dese stadt, Anno 1612 in Aprili gevallen 374-381 f. Aantekeningen voor een redevoering (1612) 381-382 g. Sommiere consideratien, dye myn duncken te vallen op de disputen van de tegenwoordige vergrotinge deser stede. Gestelt den 14 Januari 1613, onder verbeteringe van anderen 382-390 h. Redevoering van September 1615 390-392 i. Redevoering van 7 December 1615 (bij Mem. en Adv. I blz. 101-126) 392-394 XIII. Aantekening omtrent twee predikaties van gereformeerde predikanten, November 1613 394-397 XIV. Verhandeling over de kerkelike geschillen (bij Mem. en Adv. I, blz. 34-93) 397-407 XV. Aantekening omtrent de kerkelike politiek (1616?) (bij Mem. en Adv. I blz. 94-97) 407 XVI. Over het recht van de overheid in kerkelike zaken (1616?) (bij Mem. en Adv. I blz. 97-101) 407 XVII. Korte verhandeling omtrent de kerkelike geschilpunten, de verdraagzaamheid en de politiek van Amsterdam, 1617 (bij Mem. en Adv. I, blz. 126-141) 407-408 XVIII. Redevoering over de baldadigheden in Februari 1617 te Amsterdam bedreven (bij Mem. en Adv. I, blz. 167-191) 408-413 XIX. Twee redevoeringen naar aanleiding van de Scherpe Resolutie, Augustus 1617 (bij Mem. en Adv. I, blz. 191-204, 205-235) 413-416 XX. Verhandeling over de verhouding van kerk en staat bij de aanhangige geschillen, Augustus 1617 (bij Mem. en Adv., I, blz. 154-166) 416-419 [pagina 479] XXI. Verhandeling over de houding van Amsterdam in de kerkelike geschillen (bij Mem. en Adv. I, blz. 142-153) 419-427 XXII. Redevoering over de Nationale Synode, 8 Januari 1618 (bij Mem. en Adv. I blz. 235-246) 427-428 XXIII. Redevoering omtrent de kerkelike geschillen, 20 April 1618 (bij Mem. en Adv. I blz. 246) 428 XXIV. Opmerkingen omtrent het recht van Holland, voorjaar 1618 428-431 XXV. Redevoering over het recht der Overheid in kerkelike zaken, 16 Mei 1618. (bij Mem. en Adv. I blz. 254-296) 431-435 XXVI. Redevoering naar aanleiding van de gevangenneming van de leiders der Hollandse Statenpartij; 8 September 1618 (bij Mem. en Adv. I blz. 297-327) 435-437 XXVII. Hoofts protest tegen het verzetten van de wet door Prins Maurits, 3 November 1618 (bij Mem. en Adv. I blz. 327-331) 437-438 XXVIII. Bedenkingen naar aanleiding van het proces tegen Oldenbarneveld, Najaar 1618 en Januari 1619 (bij Mem. en Adv. I blz. 331-346 en 346-365) 438-441 XXIX. Redevoering over het recht van Holland en de Nationale Synode (Juni 1619) (bij Mem. en Adv. I blz. 366-384) 441-443 Personenregister 445-456 Register van zaken 457-475 Inhoud 476-479 2008 dbnl / erven H.A. Enno van Gelder hoof012memo01_01 grieks C.P. Hooft, Memoriën en adviezen. (ed. H.A. Enno van Gelder). Kemink & Zoon, Utrecht 1871 - 1925 (2 delen) DBNL-TEI 1 2008-02-19 CB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: C.P. Hooft, Memoriën en adviezen. (ed. H.A. Enno van Gelder). Kemink & Zoon, Utrecht 1871 - 1925 (2 delen) Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==V==} {>>pagina-aanduiding<<} [Deel 1] Voorbericht. Hiernevens zien het licht de Handschriften van Cornelis Pieterszoon Hooft, den vader van den beroemden dichter en geschiedschrijver. De Heer Mr. H.J. Koenen heeft in zijne Verhandeling over den geest en de strekking van het Amsterdamsche Patriciaat, geplaatst in de Kronijk van ons Genootschap, XXIII. Jaarg. bladz. 679-701, het noodige over de geschiedenis dezer Handschriften (bl. 693, 694) medegedeeld. In den volgenden Jaargang (XXIV) der Kronijk kan men (bl. 496, 497) een verslag vinden omtrent den inhoud zoowel van de Amsterdamsche verzameling van C.P. Hooft's Handschriften, als van die van ons medelid Mr. J.A. Grothe. De eerste 5 nummers van deze uitgave zijn aan de verzameling van den Heer Grothe; de volgende aan het tweede deel der verzameling van de Stadsbibliotheek van Amsterdam ontleend. Treffend is de inhoud dezer Memorien en Adviezen van den waardigen man, en alleszins geschikt om het drijven der Contraremonstranten en dergenen, die hen uit staatkundig inzicht stijfden, in zijn waren aard te {==VI==} {>>pagina-aanduiding<<} doen kennen. Hoe trouw de auteur is, kan ons uit de aanteekening blijken, door hem gehouden van de woorden, die hij gesproken heeft in de Vroedschapsvergadering van den 3den November, 1618, te Amsterdam. Deze aanteekening toch verraadt, dat de oude man toen onder den invloed was van 's Prinsen schrikinboezemende tegenwoordigheid. Had hij al de gronden, die hij zoo menigmaal had uiteengezet, levendig voor den geest gehad, hoe krachtig had hij toen kunnen spreken. Maar ook, ware hij de man geweest om de waarheid eenigermate op te sieren, hoe licht had hij zich in zijne aanteekening krachtiger woorden in den mond kunnen leggen, dan hij werkelijk gesproken had. - De gronden, zeggen wij, die hij zoo menigmaal had uiteengezet. Inderdaad, soms maakt de herhaling derzelfde gronden en bewijzen, de steeds terugkomende gedachtenloop, ook bij de lectuur eenig geduld noodzakelijk. Toch hebben wij, uit vrees van een aaneengesloten geheel te verbreken, ontzien meer te onderdrukken, dan reeds geschied is. {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} I. Somier discours op den tegenwoordigen staet vanden Lande, ende misverstanden daerinne ontstaen, Ao. 1611. Omme waervan te spreeken, dunckt mijn, dat de heeren Burgerm̄en en̄ Raden alle welgesint en̄ yverich zijn om de misverstanden wech te nemen ofte ter neder te leggen; maer dattet verschil daerin bestaet, hoe en̄ op wadt maniere tzelfde best te wege gebracht zal mogen werden. Eenige, zoe vande regieringe als vande gemeente, konnen geen gebreck syen inde proceduren vande kerke; andere meenen, dat se dye wel claerlick syen. Moses heeft onder Israel den voet van regieringe zulcks genomen, dat hij nyet alleen geen vreemdelingen plaetse heeft ingeruymt, maer heeft over elck geslachte gestelt luyden, dye uyt deselfde stammen waeren geboorn. Het is oock een gemeene voedt van regieringe, dat de naturellen, en̄ onder denselfden de gequalificeertste, daertoe werden gebruyckt, en̄ insonderheydt in onse vaderlijcke stadt van Amsterdam. Waeromme oock nyet vande minste oorsaecken vande troublen deser landen is geweest, dat den Coninck van Spagnien alle de provintien poochde te besetten met nieuwe, uytheemsche bisschoppen, dyemen meende alomme in de regieringe vanden lande te doen presideren. Ende alhoewel wij dit exempel alsnoch versch voor ogen hebben, en̄ van allen ouden tijden, ja vandt Concilium {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} van Niceen aff, het daervoor is gehouden en̄ bevonden, dat veele vande kerckelijcke personen zeer ambitieux en̄ twistgierich sijn geweest, daervan onse leraers ende voorneemste theologen haer oock tot onsen tijden ten hoochsten beclagen, soo zijn wij nochtans, ofte door achteloosheydt, ofte door licht betrouwen, zoo verre gecomen, dat nyet alleen onse predicanten voor een groot deel uyt andere provintien, maer oock eenige uyt andere landen, metten Geunieerden Provintien geen gemeenschap hebbende, zijn geboren, en̄ oock de ouderlingen en̄ diaconen mede veel van uytheemschen, insonderheydt hyer ter stede, zijn bestaende, en̄ dat daerenboven wel mach worden getwijfelt, dat een groot deel van henluyden noch eedt van getrouwicheydt aen haere Overheydt, nochte in tstuck van haer bedieninge, op behoorlijcke instructie, ofte andersins heeft gedaen, daer nochtans zonder voorgaenden eedt en̄ voldoeninge vandt recht daertoe staende, nyemandt tot een simpele burgersneringe wordt geadmitteert. Off zulcks geen kleynachtinge vande Overheydt medebrengt, staet wel te bedencken, insonderheydt, daer zodanige constitutie van kerckelijcke regieringe, zonder eenich gesach ofte advys vande Overheydt, van jaer tot jaer werdt gecontinueert, daer nochtans (zonder te vermanen van tgeene in ander saecken mach wesen gepasseert) alleman kennelick is, dat alrede hyer ter stede onder zoo kleynen getal, als tot noch toe tot ouderlingen en̄ diaconen zijn gebruyckt, zoo veel snode banckeroeten zijn gevallen. Immers siet inen de saecke alrede zoo verre comen, dat men opentlick sustineert, dat de Magistraet geen gesach in kerckelijcke saecken competeert, maer dat deselfde regieringe alleen moet bestaen bij de kerckelijcke personen, dye in maniere als voorn daertoe zijn beroepen, twelck mij dunckt een groot abus te wesen. Daer van het classis van Alckmaer wel voor een voornemen exempel mach dienen, alsoo tselfde veel min als {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} de helft van zijn competent getal starck zijnde, hen nyet heeft ontsyen, in een zaecke van grote importantie, en̄ van te voorn in dese landen nyet gehoort, resolutie te nemen en̄ zoo veel in hen was, int werck te stellen, om alle predicanten van haeren dienst te verlaten, dye swaericheydt zouden maecken, ofte in gebreecke souden wesen, om tonderteyckenen zeecker Acte, bij denselven classe beraemt ofte voorgestelt, op de volcomen approbatie vande Confessie en̄ catechismus van Heydelberch. Ende dit alles nyettegenstaende dat haerluyden wel kennelick was, ofte immers behoorde te wesen, de grote moderatie, dye de Paltzische kercken zelfs, eenige weynige iaren herwerts, hebben gearbeydt metten kraftichsten ofte precysten Luterschen aen te gaen en̄ vrundtschap met henluyden te houden, rondelick bekennende, dat de menschen, zonder het geschil vande questie in tstuck vandt nachtmael grondelick te verstaen, evenwel zalich mogen werden, gelijck oock Beza zelfs seyt vande Augsburgsche Confessionisten, dat se te zamen metten zijnen vergaderen, sonder dat van noden zij, dat se eenderley confessie hebben, ia dat hij Lutherum noemt een uytnement instrument ofte wercktuych Goods: excellens Dei organum. Onaengesyen mede de autoriteyt vanden Heeren Staten vanden lande, dewelcke, partijen ten wedersijden gehoort en̄ volcomen informatie op de voors. zaecke genomen hebbende, dyen vanden voors. classe tot meermalen hadden bevolen van zodanige proceduren te supersederen; ja dat meer is: naedat dye langduyrige en̄ wijtlopige conferentie tusschen doctoren Vorstium en̄ zijne aenklagers in volle vergaderinge van̄ Heeren Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt met grote patientie was gehoort, en̄ dat partijen op haer afscheydt van wegen den voorseyden Heeren Staten zeer ernstlick tot onderlinge vrundtschap en̄ moderatie waren vermaent, - Soo hoort men noch dageliks, oock bij gesochte occasie, eenige vande swaere {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} controuersieuse poincten met zulcken yver drijven, dat ick meene, dat veele goede en̄ verstandige luyden een afkeer daervan hebben, en̄ in sulcker voegen dat veele van onse voornaemste hooftleeraers en̄ theologen, als Zuinglius, Lutherus, Melanthon, Gualterus, Bullingerus, Musculus Dusanus, Georgius Sohnius, ja zelfs Calvinus en̄ Beza, nochte oock de kerken van Engelandt en̄ vande Paltz, de condemnatie nyet zouden mogen ontgaen. Ende zoude dyen voet voor xxv jaren gepractiseert zijn geweest, Adrianus Sarauia en̄ Franciscus Junius, dye vande laetste en̄ vermaertste professeuren theologiae voor Jacobum Arminium tot Leyden zijn geweest, zouden zonder twijfel mede voor ketters verdoemt zijn geweest. Werdende de zaecken nu ter tijdt met zulcken supercilio censorio, confidentie en̄ goedtdunckentheydt gedreven, dat de kerckelijcke personen, in manieren als voorn vercoren en̄ beroepen, hen nyet en ontsyen, selff klagers en̄ rechters te wesen in eene selve zaecke, en̄ nochtans de Overheydt te versoeken haerluyder vonnissen te executeren. Men zoude immers meenen, dat degeene dye haer uytgeven voor degeene dye het soudt der aerde, het licht des wereldts en̄ een stadt op een berch gelegen genoemt werden, haer beroepinge in beter achtinge behoorden te hebben; en̄ zij zulcks nyet doende, wij oock behoren om te syen en̄ tot naedencken gebracht te werden van tgeene de heere Beza selfs vanden zodanigen getuycht, als van eergierige, lichtvaerdige en̄ reuckelose luyden, van dewelcke de meeste tempeesten en̄ onwederen werden verweekt, daertegen hij verstaet dat door d'autoriteyt vander hoger Overheydt behoort voorsien te werden. Maer dewijle het zoo gemeen is, dat de menschen haer in voorspoet qualick konnen matigen, en̄ wijluyden wel weten, dat dese luyden, meestal zijnde van sobere afcoemste, en̄ nu tot zodanigen digniteyt zijn gecomen, dat se van heerlijcke aensienlijcke woningen en̄ treffelijcke iaer- {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} licksche beloninge en̄ gagien werden voorsyen, dye ick mene te zamen ten naesten bij te comen totte gagie van den Heeren vanden Rade Provinciael van Hollandt, oock in de kercke vrij spreecken, sonder yemandts tegenseggen; zoo behoren wij ons hyerover nyet zoo seer te verwonderen, dat zij de palen van gematichtheydt mede te buyten gaen, als daermede bewijsende, dat het lichter is anderen te leeren, als zelfs te beleven. Maer dewijle deser luyden feylen den staet vanden lande en̄ ruste vande gemeente ten hoochste betreffen, en̄ dat mijn dunckt, dat uyt haer bedrijf gespeurt kan werden, dat zij seer yveren en̄ trachten om precys te heerschen over dengeenen dye in alles met henluyden nyet konnen toestemmen, twelck mijn dunckt van haeren broederen, daer zij het op hebben, alsoo nyet vertoont te werden, en̄ dat oock zulcks den Staet vandt landt nyet drachelick, nochte de gemeene christenheydt lijdelick noch dienstelick mach wesen, zoo dunckt mijn hooch nodich, en̄ meer als tijdt te wesen, dat bij der Overheydt, bij alle behoirlijcke middelen, daertegen werde voorsyen; wandt hetgeene bij de steden Rotterdam, Alckmaer etc. is gedaen, daervan zij werden beschuldicht, meene ick dat zij zullen voorwenden tzelfde door noodt gedaen te hebben, om haerselven in vrijheydt te mainctineren, en̄ nyet om over anderen te heerschen, gelijck van dander zijde het contrarye es gebleecken. Wij weten wel, dat, in de eerste voorvluchticheydt, de uytgeweeckene uyt dese landen meest alsins wel ontfangen en̄ aengenaem zijn geweest, maer dat bij dit langduyrich oorloch onse regieringe zulcks is gevallen, dat wij voor de tweede reyse (dye Godt verhoede) op verscheyden plaetsen zoo goede vrunden nyet en zouden vinden; behalven noch dat in zulcken gevalle en̄ bijaldyen wij door onse precise twistgiericheydt, ons zelven bijtende en̄ consumerende, ons zelven, gelijck ten deele in Flaenderen {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} en̄ Brabandt, mitsgaders in andere provintien is geschiet, onwaerdich mochten maecken om onse lieve vaderlandt langer te bewonen, den Coninck van Spangien daerdoor in macht en̄ vermogen zulcks zoude toenemen, dat alle de wereldt, bij maniere van spreecken, hem zoude ontsyen, om den uytgeweeckenen en̄ voorvluchtigen uyt dese landen eenige herberge te verlenen. Gelijck het daerbeneffens allen Princen en̄ Republycken, wetende het kleyn respect, twelck men der Overheydt hyer te lande heeft gedragen, dye nochtans met zoo grote gematichtheydt heeft geregeert, groot omsyen zoude maecken om ons tontfangen, door vrese dat wij, zoo grote gematichtheydt bij haer nyet te verwachten hebbende, noch yedts ergers tegen haer zouden mogen molieren. Gelijck wij verstaen, dat dye van Ceullen nu ter tijdt alrede veel nauwer op den onsen toesyen, als oyt te voorn, twelck, zoo men seyt, zij zouden nemen op de handelinge, nu onlangs binnen de stadt Aacken gevallen, gelijck de heere Beza hem tot zijnen tijden mede beclaecht heeft, dat de kercken van Wesel, Fanckfort en̄ Straetsburch verstroeyt zijn geworden door dengeenen dye deselfde bijeen behoorden te houden. Wij weten wadt ongemack in den iaere 1597 door eenige ministers in Schotlandt is te wege gebracht tegen haeren wettigen Coninck, dyen zij uytriepen voor een apostaet, zijn Hoff voor een duyvelshoff, de Coninginne van Engelandt voor atheiste, hen voorts in wapenen stellende tegen den Coninck, en̄ voorgevende dat zij tselfde deden instigante et cogente Spiritu Sancto (door porringe en dwang vanden Heyligen Geest); van gelijcken de swaericheydt, dye zijne Excie, hoochloflijcker gedachtenisse, mede door eenige ministers omtrent den iaere 1582, 1583 is wedervaeren, waerdoor hij gedrongen werdt te arbeyden om een kerckelijcke ordonnantie te wege te brengen; twelck hij nochtans nyet konde uytvoeren bij zijn leven. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Als mede dye grote peryculen, daerinne de landen in den iaere 1587, 1588, ten tijde vanden Grave van Leycester, mede door eenige predicanten waeren gebracht. Nu schort het eenige predicanten wederomme op de regieringe vandt landt over de beroepinge van Doctor Vorstius, dye hem zelfs geopenbaert heeft in tstuck vande predestinatie gematichder te wesen, en̄ oock der Overheydt meer autoriteyt toe te schriven in kerckelijcke zaecken, als sommige predicanten wel konnen verstaen; en̄ ondert pretext van dyen beschuldicht men hem van eenige kettersche boecken gelesen en̄ andere ionge studenten van tamelijcke geleertheydt gecommuniceert te hebben. Twelck nochtans zaecken zijn, dye dagelijcks bij alle geleerde predicanten werden gepleecht, en̄ oock gepleecht moeten werden, zullen zij met kennisse wederleggen de dwalingen, die daerin zoude mogen werden gevonden. Ia het zijn zaecken dye tot allen tijden bij het pausdoom zijn gepleecht, nyet alleen bij den doctoren en̄ licentiaten der theologie, maer oock bij particuliere private personen, dyen bij acten vanden bisschoppen werdt toegelaten te lesen boecken, dye andersins zijn verboden. In welcke zaecke ons hyer te lande immers nyet wel en past nauwer ondersoeck te doen als int pausdoom zelve. Conform twelck mijn heeren alhyer oock, sonder tegenspreecken van onse predicanten zelve (zoo veel mijn immers is bekent), dye mildicheydt gebruycken, dat se bij uytdelinge vande sleutelen van deser stede bibliotheca onder zeer veele luden, oock voor een groot deel zeer ionck van iaren, denzelven daertoe gunnen vrij acces, alwaer henluyden vrijstaet te lesen veelderleye boecken, daeronder oock werden gevonden den Alcoran der Turcken en̄ Talmuth der Ioden, twelck immers is in den alderhoochsten graedt. Maer ick ben evenwel mette zaecke ten hoochsten becommert; insonderheydt ten aensyen dat wij een ongehoorde nieuwe theologie soecken op te rechten, en̄ zoo {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} scharpe censure te practiseren, dat veele vande voorneemste theologen van onser zijde, hyervoorn ten deele genoemt, de proeve op veele nae nyet en zouden mogen houden. Ia, dat ick meene, dat zelfs in de Paltz de leere vande predestinatie nyet int goede zoude werden verstaen in zulcke forme, als dye hyer werdt gehandelt bij dengeenen dye daer hebben gestaen. Mijn gedenckt van mijnder ionckheydt, dat ick tot Coninckbergen in Pruyssen bij goede occasie acces hadde totte boecken van Doctor Ioachimus Merlinus, zoodat ick daerdoor oock altemet wadt las in de boecken Lutheri, en̄ oock ten deele verstaen hebbe zijn gevoelen vande leere der predestinatie en̄ aencleven vandyen, genoch conform tverstandt van Calvino en̄ Beza, zoo veel mijn immers daervan voorstaet; maer dyen nyettegenstaende bevint men nu, dat eenige vande precyste van dyer zijde daerin heel zijn verandert, en̄ dat verstandt heftig tegenspreecken, zoo dattet schijnt, dat zijluyden hen aent verstandt Lutheri nyet verder laten binden, dan zij konnen verstaen de schriftuyr conform te wesen. Konnen wij dat alsoo nyet doen int regard van sommige onser voorneemste theologen, dat wij dan ten minsten zoo verre quamen, dat wij verstonden de zaecke van zulcken nature te wesen, dat wij daerom zodanige misverstanden nyet aen en rechten, dye tot zoo grooten peryckel van onse door Goods wonderlijcke genade verkregen vrijheydt zoude mogen strecken, maer ter contrary elckander met broederlijcke liefde mochten dragen en̄ dulden, alsoo den aldermeest begaefden hen nyet van eenige volcomentheydt mach beroemen, en̄ oversulcks nyet gefundeert is over ander luyden gelove zulcks te heerschen, als men nu schijnt toe te trachten. Den laetstoverleden Coninck van Franckrijck heeft hem nyet ontsyen dyen van Geneue in zijn protectie te nemen, en̄ de protestante steden en̄ republycken van Switserlandt {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} konnen hen wel houden in verbondt metten pausgesinden, tot haerluyder mutuele verseeckertheydt en̄ bescherminge. Gelijck wij oock noch onlangs hebben gesyen int Brunswijcksche oorloch, dat de oude verbintnisse vande Henssche steden (nyettegenstaende zij int stuck van religie mede nyet alle eens zijn gesint) zoo veel heeft geopereert, dat deselfde stadt nyet alleen tegen de macht vanden Prince van denzelven lande, maer oock tegen d'assistentie vanden Coninck van Denemarcken hem toegesonden, gemainteneert is geweest. Oock behoren ons te bewegen en̄ een afkeer te maecken van dusdanige precysheyt en̄ gedeeltheydt, zoo swaere exemplen van oneenicheydt, waerdoor dye treffelijcke regieringe van Grieckenlandt, gelijck oock het Ioodtsche landt, tot nyet zijn gecomen. Van gelijcken dyen swaeren tocht vanden Turck in den iaere 1532 in Oostenrijck en̄ voor de stadt Weenen gedaen, dye voornemelick was gefundeert op de tweedracht, doenmaels in Duydtslandt, uyt zaecke vande religie, ontstaen, hoewel hen tselfde alsdoen misluckte; twelck den Coninck van Polen nu zoo onlancks is gesuccedeert met dye treffelijcke overwinninge vande voorneemste plaetsen van Moscouien, veroorsaeckt door de tweedracht in denzelven lande ontstaen. Ende in allen schijne alsof men dese landen mede in zodanigen swaricheydt en̄ onverwinnelick verderf, tot naedeel vande gehele christenheydt, wilde brengen, twelck ick evenwel beter verhope, - soo houdt onse tegenwoordige geestelijckheydt hyer ter stede (contrary zoo veelderley regieringen vanden Protestanten) de zaecken vande religie van zulcker nature, dat men nyet alleen goede, verstandige, eerlijcke luyden en̄ alle degeene, dye in geen datelijcke bedieninge vanden kerckenraedt en zijn, maer oock selfs de magistraten vanden steden en̄ anderen vande hoochste amptren en̄ staten vanden lande, nyettegenstaende zij {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} oock tot meermalen het ouderlingschap met grote eere hebben bedient gehadt, voor onbequaem en̄ nyet gequalificeert om te oordelen vande tegenwoordige geschillen. Van welck verstandt oock schijnen te wesen eenige vande regieringe deser stede, dewelcke evenwel nyet en laten haer zelven zoo veel kennisse aen te nemen en̄ haer eygen verstandt zoo veel toe te schrijven, dat zij ander luyden, dye haer noch in getrouwicheydt, noch oprechticheydt nyet behoeven te wijcken, in dezelve zaecken en̄ anders, houden voor onnut en̄ onbequaem, overmits zij alle zaecken met henluyden nyet alleens konnen verstaen. Twelck mijn dunckt alsoo nyet te behooren: overmidts zijluyden mede, nyet alle tijdt in den kerckenraedt zijnde, ofte ten deele mogelick oock noyt daerin geweest hebbende, haerselven het oordel aennemen, dat se anderen afsnijden. Welcke ongelijckheydt mij dunckt zoo onbillick te wesen, datmen deselve geen plaetse behoort te geven, maer datmen elckander behoort te dragen, zonder deen dander aen zijn verstandt te willen binden; veel min ons tot eenige scheuringe onder den besten patriotten te laten misleyden, door dengeenen, dye zulcks nyet en betaemt. Wandt mijn heeren is wel bekent, hoe grote verscheydentheydt en̄ strijdicheydt datter dickwils onder de regieringe, zoo wel onder den Raedt als onder Schepenen, valt in zaecken van politie en̄ justitie, die immers des menschen verstandt naerder zijn. Kan men, en moet men aldaer, om de nodige eenicheydt te conserveren, elck zijn verstandt te goede houden, en̄ elkander toebetrouwen, dat een yder met gelijke en̄ behoorlijcke oprechticheydt daerin procedeert, waerom zoudet nyet veelmeer behoren gedaen te worden in dye hoochlopende zaecken, in dewelcke onse geestelijckheydt ons ten wederzijden geen oordel toe en schrijft, verder dan tgeen met haer verstandt overeen compt? Ende alhoewel alles wadt ons te voorn verborgen is geweest, en̄ alsnu eerst tot onse kennisse compt, daerom {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} nyet voor yedts nieuws gehouden mach werden; ende dat, nae Francisci Petrarchae getuychnisse, der voorouderen naersticheydt nyet behoort te strecken tot naedeel vande geluckige verstanden der naecomelingen, tot opweckinge en̄ behulp van denwelcken zij hebben gearbeydt, verstae ick nochtans dat hyer voorgewent werdt, dat van deene zijde eenige nieuwicheydt voorgenomen zoude werden, en̄ dat men onder dyen schijn elckander zeer quelt en̄ lelick maeckt. Dan ick meene, dat mijn heeren, de zaecke wat naerder insyende, geheel anders zullen bevinden; en̄ dat se wel sullen verstaen, dat se daerin werden misleydt door dengeenen, dye, geen eygentlijcke kennisse hebbende vande beginselen vande veranderinge hyer ter stede gevallen, maer naderhandt van buyten ingecomen zijnde, bij middelen van precysheydt en̄ hardicheydt, dye ick meene dat in haer eygen vaderlandt nyet veel goedts heeft geopereert, zelfs een beginsel van nieuwicheydt hebben bij der handt genomen, twelck zij gaern zouden doordrijven. Twelck ten deele oock daerbij kan werden gespeurt, dat men de oude, dye zelfs groot peryckel gelopen en̄ veel geswurven hebben, en̄ metten eersten hyer ter stede totte bedieninge vande kercke gebruyckt zijn geweest, naderhandt tenemael voorbijgegaen en̄ in veele iaeren nyet gebruyckt heeft, nemende andere, ten deele nieuwelingen, ten deele uytheemschen, in haerluyder plaetsen (achtende zodanige ouden, tott zodanige zaecken dye alsnu op de bane zijn, onnut en̄ onbequaem). Ende alhoewel men van over veele iaeren wel merckteyckenen heeft gesyen, dat dye vander kercke haer nyet ten vollen hyelden vernoecht aen de vrijheydt, die zij waren genietende, maer oock gaern eenich beswaer hadden bearbeydet over anderen, van denwelcken dye vande Regieringe verstonden dat geen peryckel was te verwachten van eenich ongemack ofte beroerte, - Soo hebben zij nochtans hen wel weten te wachten, dese drijvinge met zodanigen confusie en̄ bitter- {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} heydt te onderwinden bij het leven van het meestedeel vanden ouden, dye in den beginne, en̄ stracks nae de reductie deser stede, totte regieringe vande politie en̄ iustitie beroepen zijn geweest, als dewelcke wel genoegende aen de genade en̄ vrijheydt, dye de Heere tegen aller menschen opinie zoo wonderbaerlick hadde verleent, haer wel zouden hebben gewacht van tgemeene schip, met apparent peryckel van lijff en̄ goedt van zoo ontallijcken menichte van menschen, ia vrouwen en̄ onnosele kinderen, aen denzelven klip van tyrannie te verseylen. Ende opdat mijn heeren daervan te beter en̄ zeeckerder zouden mogen oordelen, zoo dunckt mijn best, om nyet verre te gaen, dat men merck neme van dese zaecke, zelfs van dengeenen, dye hyer ter stede int begin van de binnenlandsche troublen, en̄ namentlick in den iaere 1566, 1567, de vrijheydt vanden lande en̄ vande religie, met groot peryckel van lijf en̄ goedt, iae eenige zelfs met verlies van lijf en̄ leven, hebben gepoocht te vindiceren. Onder denwelcken mede zijn geweest Andries Boelensz., Adreaen Kromhoudt, Adreaen Pauw, Dirck Iansz. Graeff, Doctor Martin Coster, Pieter Rodinck, Egbert Meynertsz., Hendrick Fransz. Oetgens, Pieter Iansz. Wit, Mr Willem Baerdesz., Reynier Cant en̄ Laurens Iacobsz. mitsgaders Cornelis van Teylingen, Egbert Roelofsz., Pieter Boom en̄ Jan Claes Boelensz. en̄ dyergelijcke meer. Onder allen denwelcken nyemandt is geweest, off hij en heeft grotelicks daeromme moeten lijden, en̄ opdt minste huys en̄ hoff verlaten en̄ buyten 's landts in ballingschap ofte voorvluchticheydt swerven. Dese zijn vande voorneemste helden geweest, dye de zaecke, nevens andere meer, int beginsel bijder handt hebben genomen, en̄ zijn mij alle (hoewel met groot onderscheydt van iaren) zeer wel bekent geweest, hebbende insonderheydt met Egbert Roelofsz., met Adreaen Pauw, Dirck Iansz. Graef en̄ Hendrick Fransz. Oetgens buyten 's landts grote familiare kennisse gehadt en̄ na- {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} derhandt binnen deser stede met alle dandere noch in leven zijnde. Dat nu de kinderen van dese vrome, eerlijcke luyden, dye nu in de voorneemste ampteren deser stede werden gebruyckt, geliefde eens de zaecke nae te dencken en̄ haerluyder memorie te ververschen, hoe de zaecken, daeromme nu de meeste questie is, bij haren voorschreven ouderen hebben gestaen, ick meene, dat se wel bevinden zullen, dattet veel heeft verscheelt van tgeene nu met zoo groten ernst werdt gedreven; dat oock onse predicanten Hallius en Plancius zelfs, als nu de oudtsten zijnde, mede noch wel memorie hebben van eenige van dezelve. Ende ick meene bij mijn zelven wel zeecker te wesen dat noch Egbert Roelofsz., noch Adreaen Pauw, Dirck Iansz. Graeff, noch Hendrick Jansz., en̄ andere, niet en zouden hebben toegestaen tstuck vande predestinatie en̄ gevolge van dien in sulcken verstande alst nu werdt gedreven; maer dat zijluyden haer veeleer zouden hebben laten vinden aen de zijde van degeene, dye die gematichtheydt daerin volgen; gelijck mede, buyten allen twijfel, zullen moeten doen alle degeene, dye met behoirlijcke opmerckinge examineren tgeene desenaengaende op den name vande Nederlandtsche kercken in de vijfde sectie Harmoniae Confessionum, in den iare 1581 tot Geneue gedruckt, werdt gelesen. Immers hebben meest alle dye voors. heeren wel geweten, hoe de zaecke bij mijn stondt, en̄ hebben evenwel de heeren Burgermeesteren, naedat ick (zonder oyt te voorn gedient te hebben) twee continuele iaeren Schepen hadde geweest, en̄ naedat ick opdt derde iaer als Ao. 1584 eerst in den Raedt werde beroepen, mijn zoo dickwils (beginnende vanden tijdt aff vanden droevigen afgang van Zijne Exe hog. mem., en̄ zoo voorts aen) op de vergaderinge vande Heeren Staten medegesleept, dattet mijn en̄ mijne familie tot al te groten interest en̄ naedeel heeft gestreckt. Hebbende daerenboven dye vyer heeren, dye {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} ick hyerboven laetst hebbe genoemt, als Cornelis van Teylingen, Egbert Roelofsz., Pieter Boom en̄ Jan Claes Boelensz. insonderheydt mijne gelegentheydt wel geweten, en̄ dyennyettegenstaende, zoo als zijluyden in den iaere 1587, ten tijde vande meeste periculen vanden Grave van Leycester, Burgemeesteren inder tijdt waeren, op de gewoonlijcke en̄ solemnele electie, zelfs autheurs, verkiesers en̄ voorgangers geweest van mijn eerste beroepinge tot het Burgermeesterampt deser stede: zonder mijn naderhandt, bij voorvallende occasie, te verswijgen, dat Burgermeesteren en̄ Oudtburgermeesteren al twee iaeren te voorn, en̄ eer ick totten competenten ouderdom was gecomen, daertoe al waren geresolveert. Alle twelcke geensins werdt verhaelt, om voor mijn eenige eere ofte reputatie daeruyt te soecken, dye ick, Godt loff, wel weete ydel en nietich te wesen, en̄ zoo weynich achte als den alderbesten; maer verhale het alleenlick ter eeren vande regieringe van dyen tijden, om te betonen de gematichtheydt en̄ discretie, dye zij hebben gebruyckt. Dye ick meene dat alsnoch bij sommige van haere kynderen wordt gevolcht, als denwelcken zoo haest niet is vergeten, datten Coninck van Spangien hem niet heeft gedragen als vijandt van d'een off dander gesintheydt int particulier, maer van allen dengenen, dye hen vant pausdoom hadden afgesondert, en̄ dat dyenvolgende de wapenen tot wederstant van zijn tyrannie oorspronckelick nyet zijn aengenomen, en̄ soo lange iaeren tot zoo groten beswaer vande hele gemeente en̄ met verstortinge van zoo veel bloedts zijn gevoert geweest, tot bescherminge van d'een of dander gesintheydt int particulier, maer van alle degene, dye vandt pausdoom waren afgeweken, dye doen ter tijdt genoch al te samen onder den titel van Ketterie ofte Lutherie waren begrepen. Soo hij oock die discretie hadde gebruyckt, dat hij zijn tyrannie alleen over deen off dander gesintheydt hadde gestreckt, en̄ dander onge- {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} roert gelaten, ick mene dattet werck nergens nae zoo schricklick gevallen en̄ oock zoo haest zoo groten barst niet gegeven soude hebben. Ende is mijn, nyettegenstaende mijnen ouderdoom, door des Heeren genade alsnoch zeer wel indachtich, dat ten tijde Iacobus Harminius, z.g., hyer ter stede predicant was, ick metten Burgermeester Oetgens daervan hebbe gesproocken, al een goede wijl eer hij tot het Burgermeesterampt werde beroepen, en̄ dat hij mijn doenmaels verclaerde: waerdt dat dander predicanten mede (als hij) hadden gepredickt, dat hij al voor lange mede in de gemeente zoude hebben geweest. Soo nu zijne E., ofte eenige vande kinderen vanden voorgenoemden heeren, ofte dyergelijcke andere naemhaftige luyden, zedert dyen tijdt van ander verstandt zouden mogen geworden zijn, dye mogen, alst haer belieft, zelfs eens in goede conscientie overwegen, off zij in dat deel van haeren ouderen nyet en zijn afgeweecken, en̄ off zij daeromme dengeenen, dye bij de oude gematichtheydt zijn gebleven, nyet tonrecht van nieuwicheydt beschuldigen. Anders, voor mijn en̄ den mijnen, ofte dengeenen dye particulierlick mijne sorge eenigsins zijn bevolen, en maecke ick geene swaericheydt, alst maer geschickt mocht werden, dat wij (zonder opsicht op elckanders gevoelen ofte verstandt in d'eene off d'ander zaecke te nemen) bij den anderen vredelick en̄ vrijelick mogen blijven wonen, en̄ met Actaeon nyet van onse eygen honden worden verslonden. Maer daer is noch een meerdere Swaericheydt, dye ons moest quelt, en̄ is, nae mijn gevoelen, een nieuwen dwang des geloofs en̄ der conscientie, dewelcke vast eenige iaeren bewimpelt, vermomt en̄ als innuisibel heeft gegaen, maer nu eenige iaeren herwerts hem op eenige plaetsen, en̄ voornemelick hyer ter stede, wadt meer heeft begost te openbaren, waervan dye voornverhaelde patronen, gelijck mede den vader vanden Burgermeester Witssen en̄ groot- {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} vader vanden Colonel Witssen, denwelcken mede een vroom, eerlick man was, van gelijcken mede Iaepoom met zijn huysvrouwe, grootvader en̄ grootmoeder vanden Burgermeester Oetgens, dye ick wel hebbe verstaen dat al lange voor de troublen de roede ten dele hadden geproeft, zoo zijluyden tot op desen tijdt hadden mogen leven, hen wel zouden hebben verwondert, dat men hyer ter stede tot het predickampt zoude hebben beroepen een persoon, dye opdt alderseerste arbeyt om een nieuwe heerschinge in te voeren over sodanige luyden, dye ondert pausdoom en̄ geduyrende dye heette vervolginge, met ons in gelijcke peryckel hebben geseten, - drijvende tzelfde met zoo groten onmaticheydt, dat ick meene dat men ondert pausdoom het vervolch noyt zoo heftich int werck heeft gestelt; twelck onder anderen oock daeraen mach worden gespeurt, dat se aldaer, namentlick ondert pausdoom, den Ioden, Moren en̄ dyergelijcke op verscheyden plaetsen gewoon zijn te lijden, en̄ zulcks voornemelick haer tyrannie hebben gestreckt over dengenen, dye ondert pausdoom geboorn en̄ daervan afgeweecken zijnde, eenich ander verstandt ofte religie hebben aengenomen; daer ter contrarie desen man insonderheyt oock zijn wit heeft op degeene, dye noyt enige gemeenschap van religie met hem hebben gehadt. Ick hebbe desselven predicants vader hyer eertijdts wel bij der straten syen gaen, vergeselschapt met eenige vande voorneemste burgeren en vande regieringe deser stede, dye in haere ionekheydt buyten 's landts bij hem ter schole hadden gelegen, soodat ick van hem, als de gemeene zaecke dezer landen wel toegedaen zijnde, dickwils hebbe hooren vermanen, insonderheydt dewijle hij geseydt werde zeer gebeten te wesen op dyen vandt pausdoom, dye meest nae vervolginge waeren trachtende, als Ruwardus Tapp. van Enckhuyssen, Lyndanus, Sonnius en̄ dyergelijcke; waeromme ick oock meene, dat hij zijns voorseyden zoons drijvinge in desen nyet zoude hebben gepresen. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu weeten wij dat bij de regieringe vanden Hartoge van Alba nyet alleen een soorte, maer allerley soorten van menschen, zonder onderscheyt, dye haer vandt pausdoom hadden afgesondert, gedwongen zijn geweest het landt te verlaten, zoo zij nyet en wilden vallen in peryckel om door beudels handen te sterven, en̄ dat oversulcks onder den voorseyden voorvluchtigen oock zijn geweest grote menichte van Doopsgesinde, dye, gelijck alle andere van ander gesintheydt, haer toevlucht in verscheyden quartieren buyten 's landts, en̄ onder verscheyden Overheyden hebben genomen, daer zij in vrijheydt en̄ oock ten deele bij openbare oeffeninge haer gelooff vrij hebben mogen beleven. Van welcker Doopsgesinden zaecken (hoewel nu ter tijdt, mijns bedunckens, zeer weynich geslachten hyer te lande zijn, die nyet eenige van dezelve daeronder hebben, dye sij daerom nyet souden begeren te syen gekrenckt ofte beswaert te werden) meene ick nochtans dat ick wel ruym zoo veel hebbe gesyen en̄ verstaen, als sommige andere, zoo ten aensyen van mijne beiaertheyt, als dat ick do eerste 14 ofte 15 jaeren nae de reductie en̄ veranderinge vande regieringe deser stede, mijn huyshoudinge meest op den Nieuwendijck, omtrent de oude Haerlemersluys en̄ oude Haerlemerpoort hebbe gehouden, welck quartier, ter oorsaecke dat aldaer van oudts en̄ voor de troublen deser landen, veel luyden dye nyet heel paus waren gesint, plegen te wonen, het Embder ofte Condees Hoeckgen plach genaemt te worden. Ende alsoo dese luyden, als mede naturellen en̄ ingeboornen vanden lande, haer mede, ondert gemeene beneficie vande pacificatie van Gendt, wederom int landt begeven hebben, ende eenen goeden tijdt de vrijheydt van haere religie, zoo hyer ter stede als op andere plaetsen, bij wel weten vande regieringe hadden genoten, doende tzelfde meest, ofte voor een groot deel, in den quartiere voorseyt, - Soo is mij wel indachtich, dat daernae eenige vande Gereformeerde religie, {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} ofte van dezelve uytgemaeckt zijnde zoo tscheen, haer onderwonden, mede in de vergaderinge van zodanige luyden te comen, tegen haere wille en̄ danck, oock deselve somtijdts op der straten onheusselick beiegenende, omme alsoo den luyden in haere oeffeningen moeyelick te vallen en̄ te versteuren, en̄ buyten dautoriteyt publyck te beletten tgeene zij buyten 's landts en̄ onder vreemde regieringe hadden genoten, en̄ hyer te lande, bij welweten vande regieringe, genietende waeren. Alle welcke beletselen ofte moeyelickheyden eenigen tijdt alsoo geduyrt hebbende, hebben daernae beginnen te minderen ende allenskens op te houden, zonder dat men oyt zeeckerlick hebbe geweten waerdoor, nochte oock ofter eenige klachte bij henluyden aen der Overheydt gedaen is geweest, ofte nyet; hoewel ick vermoede dattet zelfde afgeschaft is geweest door den Burgemeester Bardesius, z.g., als denwelcken een suster, Trijn Willems, van dye gesintheydt heeft gehadt, en̄ zijn huysvrouwe Aecht Willems, dye noch lange daernae geleeft heeft, mede bij dye gesintheydt was houdende. Maer werdt alsnu hyer ter stede de zaecke bij dye voorverhaelde luyden daerbij nyet gelaten, maer werden oock de misverstanden, onder den Gereformeerden Kercken zelfs ontstaen, immers alsoo zeer geexagiteert en̄ met alsoo groten bitterheydt gedreven, als tegen dye voornverhaelde luyden. Ia, daer men andere, de alderquaetste dye vande kercke in ouden tijden waeren afgeweecken, de naeme van scheurmaeckers en̄ ketters heeft gegeven, noemt men dese luyden, nyettegenstaende zij haer noch bij de kercke houden, Mameluycken, duyvels en̄ pesten, dye men met haere kinderen behoort te verdriven; hen nyet ontsiende den Magistraet, op den inganck van haeren dienst, met zodanigen maniere van doen te applauderen en̄ tot zodanich vervolch te instigeren. Sonder dat men nochtans (nae de ronde verclaringe van eenen Delfschen predicant) zodanigen Magistraet voor recht christelijcke Magistraet {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} zoude mogen houden, voor en̄ aleer zij alle dye van ander gesindtheydt waeren en̄ haer, nae waerschouwinge van een halff iaer te voorn, nyet en wilden voegen totte Gereformeerde Religie, met een briefken uytten lande deden vertrecken. Van welck verstandt oock nyet qualijck schijnen te wesen eenige vanden onsen, dye van tijdt tot tijdt zoo menichfuldige smaetwoorden vanden predickstoel uytstorten, dattet verdrietelick valt om te hooren, en̄ tot niemandts stichtinge, maer wel tot ontrustinge en̄ ophitsinge van eenige vanden gemeenen volcke mogen dyenen, denwelcken zij nochtans in dese zaecken, zelfs gans geen oordel toe en schriven. Waertoe insonderheydt schijnt te inclineren eenen vande onsen, dye in openbaere predicatien opdt alderhoochste en̄ met grote exclamatien arbeyden tot veranderinge vande Souveraine Regieringe vanden lande, en̄, in plaetse vande tegenwoordige, een princelycke ofte monarchycke regieringe op te rechten; met wenschinge van eenen Iehu ofte Gedeon daertoe te mogen vinden. Schijnende daermede d'ingesetene deser landen, dye voor alsnoch in alles met henluyden nyet en konnen toestemmen, in eenen graedt te stellen, en̄ gelijcken straffe des doodts te willen subiect maecken, als dyen vanden huyse Achabs, Iesabels, metten papen Baals, ten tijde Iehuws overgecomen zijn geweest. Ende dit alles, nyettegenstaende den voors. Iehu de sonde Ierobeams noch al bleeff volgende; en̄ van dezelve nyet aff en lyet, en̄ dat bovendyen Petrus Martyr, zoo een voornemen geleerden theologus, denzelven Iehu, met eenen Hazaelem, voor beudels is scheldende, als beyde haere heeren en̄ meesters omgebracht hebbende: te weten Hazael, den Benhadad, Coninck in Haram, en̄ Iehu, den Coninck Ioram, van Israel, mitsgaders Ochoziam, den Coninck van Iuda. Ende aengaende Gideon, dye heeft oock, op des Heeren bevel, den altaer Baals, dye zijnen vader aenginck, gedestrueert, mitsgaders de Madianiten vernielt, dye te voorn den Israeliten, {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} om haere overtredingen zeer hadden geplaecht: daer hij nochtans zelfs Israel en̄ oock zijn eygen vaders huys heeft gedient tot eenen val, metten gouden lijfrock dyen hij heeft gemaeckt, gelijck oock naderhandt met zijn eygen kinderen op gelijcke maniere is gehandelt. Soodattet zodanigen predicanten meer schijnt te doen te weesen om haeren lust te syen over haeren evennaesten, dye haer nyet soecken te krencken, als om te hebben Princen en̄ Monarchen, dye zelfs godtvruchtich zijn. Alsoo mijn dunckt, dat zij nyet mogen ontkennen, dat de forme van regieringe deser landen, tegenwoordich immers in oprechticheydt, vromicheydt en̄ andere christlijcke deuchden, den voors. twee Princen verre passeert. Ende dewijle ick nu in dese materie ben gecomen, zoo werdt mijn oock indachtich dat in den iaere 1597, op den name vanden kerckenraedt, aen Burgermeesteren is overgelevert geweest een geschrift, onder anderen mede inhoudende eenige klachten en̄ beswaer tegent predycken vanden Mennonyten, met versoeck van eenige ordre daertegen te willen stellen. Maer werde tzelfde geschrift achter de handt geleyt en̄ nyet goedtgevonden yedt daerop te doen ofte dye luyden eenich beswaer op te leggen, nyettegenstaende mijn wel indachtich is dat Dominus Beza, metten zijnen van Geneuen, dese luyden noemt duyvelsmartelaren, en̄ dat hij, hemselven houdende buyten schoots van zijn hartste partije, de papisten, de zaecke vandt ketterstraffen en̄ doden zeer heftich heeft gedreven; hoewel ick oock wel wete, en̄ licht soude te bewijsen wesen, dat andere, oock voornemen geleerde luyden vande gereformeerde kercke anders daervan hebben geleert. Dat men oock Bezaas autoriteyt zoo hooch stellen zoude, dat dye hyer ter stede in zoo swaerwichtigen zaecke zoude moeten gevolcht werden, dunckt mijn al te bedenckelick te wesen. Dat hij een treffelick geleert man is geweest, wille ick wel geloven; maer dat hij alles zoo wel getroffen, oock met {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} zulcken oprechticheydt in alles gehandelt zoude hebben alst wel hadde behoort, daervan doet Adrianus Sarauia, dye voor Franciscum Iunium, professor theologiae tot Leyden is geweest, wel geheel contrary aenwijsinge; ia, leyt hem zoo veel feylen en̄ lelickheyden te last in zijne handelingen en̄ proceduren, dat, bij maniere van spreecken, een hondt nyet een stuck broodts van hem zoude nemen. Soo veel mans zijn wij, als wij tseggen alleen hebben. Ende belangende de drijvinge vande voors. zaecke, weten wij immers wel dat de heere van St Aldegonde in den iaere 1578 op den Rijcksdach tot Worms, als gesantter van dese landen, om den elendigen standt derselver te beter te vertonen en̄ daerdoor de heeren en̄ leden van deselue vergaderinge te beter tot mededogentheydt en̄ assistentie te bewegen, onder anderen mede heeft vertoont datten Hartoge van Alba, in dye corte tijdt van zijne regieringe in dese landen, 18600 menschen door beudels handen hadde doen sterven. Dye den voors. heere van St Aldegonde wel wist nyet altemael te wesen vande Gereformeerde Religie, maer dat oock daeronder zijn geweest Lutersche, Doopsgesinde en̄ dyergelijcke luyden meer 1). Met het getal van dewelcke het wel impertinent zoude hebben geweest de mennichte van dye omgebrachte menschen te vergroten, als men dye bij de regieringe vande Heeren Staten zelfs zoude hebben geacht van zulcker nature en̄ conditie te wesen, dat degeene dye van henluyden het vervolch en̄ den doodt onder den Spangaerden waren ontgaen, dat wij in plaetse vanden Spangaerden en̄ {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} als haerluyder gewoonlijck werck vervullende en̄ volbrengende, selfs daerover gelijcke executie zouden hebben willen doen. Daer nochtans d'intentie en̄ meeninge vande voors. Heeren Staten, stracks daernaer, als in den iaere 1579 bij de handelinge van vrede tot Ceullen gevallen, en̄ d'annotatien van haere E. Mog. wegen daerbij doen drucken, mitsgaders andere menichfuldige publycke acten derselver, naderhandt en̄ van tijdt tot tijdt daerop gevolcht, wel contrary is gebleecken. Ende zoo veel de kercke ofte het verstandt van dyen zelfs aengaet, blijckt menichfuldelick bij de schriften van dyen treffelijcken Franciscus Iunius, dye langen tijdt tot Leyden professor theologiae is geweest, dat hij van geheel ander gevoelen is geweest. Ende insonderheydt kan tselfde noch blijcken en̄ gesyen werden bij de voorreden van dat prijswaerdich boeck, Harmonia Oonfessionum, mede omtrent den voors. tijdt als in den iaere 1581 gedruekt, gelijck voorn is geseyt. Wandt zoo wye deselfde voorreden eenmael met rechter aendacht en̄ een oprecht christelick gemoet leest, zoude, mijns bedunckens, nyet mogelijck wesen dat hij dye precysheydt, dye hyer werdt voorgenomen, zoude konnen toestemmen. Wij zijn bij de tegenwoordige regieringe vande religie wel verseeckert, alsoo daer nyemandt is dye ons daerin soeckt te krencken; alleenlick werdt gesocht dat andere mede haer vrijheydt mogen genieten in tghene daerin zij wadt van ons verschelen. Is dat nyet beter met goeden ogen aen te syen, dan door tprecys wederstaen het een met het ander te verliesen, en̄ den Spangaerden den wech zelfs daertoe te bereyden? Twelck geschiedende, wij immers geen van allen plaetse in dese landen zouden mogen houden. Maer nae datmen nu met dese zaecke, zoo in de respectiue vroetschappen als insonderheydt in de vergaderinge vanden Heeren Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt, zoo veel maenden besich is geweest, en̄ dat bij de {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} voors. Heeren Staten, bij meerderheydt van stemmen, zijn genomen eenige resolutien, dye nyet ten vollen overeen en comen mette resolutien van mijnen Heeren alhyer; zoo staet te letten hoe wij insonderheydt ons daerin verder zullen hebben te dragen. Voor mijn advys meene ick, dat nae de constitutie van den staet deser landen, de Aristocratycke regieringe ons nodichste en̄ zeeckertste is, om veelderleye redenen; zoo verre als men deselve op eenen bequamen voet kan practiseren. Bij overstemminge in allen zaecken zonder onderscheydt te handelen, kan ick wel verstaen dat nyet drachlick wesen zoude, insonderheydt in tstuck van contributie, gelijck dat oock tot noch toe zulcks is geobserveert, overmidts de contributie zodanich en̄ van zulcker nature soude mogen vallen, dat een ofte twee leden vant landt daerdcor teenemael bedurven, en̄ andere gebeneficieert, ofte ten minsten nyet beswaert zouden werden. Maer in alle andere zaeeken dye alle leden vandt landt eenpaerlick raecken, in zulcker voegen dat nae proportie het eene lidt nyet meer werde beswaert alst ander, gelijck de tegenwoordige zaecke in questie, dunckt mijn (onder correctie) dat noodtwendich de overstemminge moet plaets hebben; off bij gebreecke van dyen, zoude onse regieringe, in plaetse vande vastste en̄ zeeckerste te wesen, de alderonseeckerste en̄ peryckuleuste werden, gelijck dat zoude moeten volgen als een, twee ofte drye, ofte zeer weynich leden vandt landt, opiniatrerende en̄ precys bij contrarye resolutie persisterende, den gehelen Staet vandt landt in confusie en̄ verwarringe zouden mogen brengen, en̄ bij middele van dyen doen verlopen gaen. Doch. om voor dees tijdt alleen te spreecken vande tegenwoordige swaericheyden, en̄ om daervan een goede uytcoomst te vinden, zoude mijn, onder verbeteringe, nyet onbequaem duncken, dat mijn Heeren, nae haer goede dis- {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} cretie, geliefde te letten en̄ to overleggen: ingevalle de resolutien vanden Heeren Staten voornoemt bij gelijcke meerderheydt van stemmen waeren gevallen, conform deser stede resolutien, off wij nyet zouden hebben gesustineert dat se effect zouden hebben moeten sorteren? Ingevalle ia, off dan de billickheydt en̄ reden nyet wel en vereyscht, dat wij ons, zoo de zaecke nu leyt, mede daer nae voegen? insonderheydt dewijle wij weten hoe het metten stemmen, zoo ter vergaderinge vanden Heeren Staten als hyer ter stede, is gepasseert. Wij willen schijnen beter uytcoomste te verhopen, zoo de principale zaecke in een wettelijcke synode bij meerderheydt van stemmen zoude mogen werden gedecideert, twelck mijn in dese coniuncture dunckt buyten alle apparentie te wesen. Willen wij in een zaecke, die maer in formaliteyten bestaet, vande Staten vandt heele landt geen overstemminge lijden, wadt zoude men van ons mogen verwachten, als de decisie ten principalen bij meerderheydt van stemmen vande kerckelijcke personen tegens ons verstand zoude mogen lopen? Ia, wadt zoude men van d'andere leden vandt landt, dye nu zoo lange onse precysheydt hebben gesyen, hebben te verwachten, als de decisie vande principale zaecke tegen haer zoude mogen vallen? Dat zij de meerderheydt van stemmen van zodanigen vergaderinge meerder autoriteyt zouden toeschriven, als wij de vergaderinge vanden Staten vandt heele landt willen toestaen, dunckt mijn buyten alle hope te wesen; insonderheydt als men wel betracht wadt van zodanige kerckelijcke personen en̄ vergaderingen, bij sommige voornemen kerckelijcke personen voor desen wel is beschreven. Ick verstae wel dat wij ons zelven in de procedure, tlaeste wijl bij ons gepleecht, eenige vrijmoedicheydt maecken ten aensien vandt groot onderscheydt van onse stadt tegen eenige van degeene dye van ander advys geweest zijn; twelck ick oock verstae van eenich aensyen te wesen. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Maer de zaecke wadt naerder overwogen zijnde, dunckt mij, dat daerop zoo groten fundament nyet gemaeckt mach werden, want wij weten dat onse regieringe zulcks is geformeert, dat zoowel hyer ter stede, als ter vergaderinge vanden Staten, de stemmen sonder onderscheydt werden getelt. Soudet oock anders werden gedaen, en̄ dat dye maniere soude werden ingevoert, dat de stemmen vanden Eedelen en̄ vande respectiue steden zouden valideren, elcks nae haere grootheydt en̄ vermogen, off dan oock nyet wel zoude vereysschen, dat [in] de respectiue Vroetschappen in de steden eens yders stemme mede zoude moeten gelden nae de macht en̄ middelen van elck persoon? twelck mijn dunckt een zaecke van swaere uytcoomste te wesen. Ick wille wel geloven dat ten wedersijden werdt gepecceert, en̄ dat daerover meer als te veel valt te berispen. Ende dit is tgeene waeromme mijn dunckt dat de zaecke haest vereyscht, wandt zalt aldus voortgaen, wadt zalt ten lesten werden? Wij syen dat bij deen en̄ dander vast werdt gearbeydt, om de gemoederen meer en̄ meer te vervreemden en̄ verbitteren. Beclaecht men hem daer over, men krijcht voor andtwoordt, dat men immers de waerheydt conform Gods woordt moet leeren; in allen schijne off het seggen van dander zijde nyet mede zulcks en waer, en̄ off wij ons de kennisse alleen wilden aennemen. Maer waer wel te wenschen, dat yemandt met volcomen kennisse en̄ oprechticheydt daerover het oordel mocht spreecken. Maer wij willen de saecke stellen aen een synodale vergaderinge, dye sodanich soude wesen, dat het meeste ofte immers een groot deel van degeene dye daer zouden compareren, alrede ongeroepen en̄ alleenlick ten versoecke van deene zijde, van zelfs lopende, vooroordel hebben gegeven, gelijck oock eenige hebben gedaen, dye van buytens landts zouden mogen werden versocht. Souden Zuinglius, Lutherus, Melanthon en̄ dyergelijcke haere zaecken hebben gestelt aen de Vniuersiteyten van Parijs, van Coellen ofte {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Loeven, dye zij wisten haer partij formeel te wesen, zij wisten wel van te voorn wadt sententie dat se souden hebben verwacht; waerom zij dat oock met goede reden weygerden. Grodt de Heere heeft dese landen genoch begaeft met godvresende en̄ vredelievende luyden; soude men dye nyet konnen vinden en̄ tot dese zaecke gebruycken? mitsgaders eenige vande regieringe, zoo uyt de Collegien vanden Hogen en̄ Provintialen Raden, als uyt den steden, mitsgaders eenige andere aensienlijcke, vrome luyden van der gemeente, dye men wist dat haere zalicheydt en̄ tgemeene beste gaern betrachten zouden. Men heeft, int begin vandt aenbreecken vandt Euangelie, met grote ernst geleert, dat yder man, groot Hans, klein Hans, de Heylige Schrift behoorde te lesen en̄ te ondersoecken, gelijck oock gevolcht is dat de goede luyden alsulcken verstandt en̄ verseeckertheydt haers gemoedts daeruyt hebben geschept, dat se bij mennichte haer leven daervoorn hebben gelaten, twelck men nu oock allegeert tot verstarckinge en̄ bevestinge vande catechismus en̄ confessie van dese landen. Daer nochtans de martelaersboecken daerop naegesyen zijnde, weynich ofte nyet met allen, zoo ick mene, daerinne bevonden zal werden vande zaecken, tegenwoordich in questie; en̄ zoo zij daerop waren gevraecht geweest, apparentelick veele van henluyden daervan verclaringe zouden hebben gedaen conform 't verstandt vande personen hyervoorn genomineert; maer 't en schorte dyen vandt pausdoom daer nyet. Soo dattet mijn dunckt heel imp̄tinent te wesen, dat men zodanige luyden, als off zij doenmaels zonder oordel hadden geweest, oock nu langer geen oordel in dese zaecken zoude toeschriven, en̄ dattet noch veel ongerijmder is, dat men de christelijcke Magistraten, oock zelfs dye professie doen vande religie, buyten de kennisse van alle zodanige saecken poocht te sluyten. Het past immers nyet tweetongisch te wesen, en̄ het een tegent {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} ander te leeren, naedat wij meenen dattet ons best te passe compt? Om twelcke te meer te schuwen, eenige verstaen dat men int leren en̄ disputeren van eenich voornemen poinct der religie, geen ander woorden behoort te gebruycken, dan alleen dyegeene dye in de Heylige Schrifture zelver daertoe gebruyckt zijn geweest, om alsoo de menschelijcke glosen te beter uyt te sluyten; twelck wel waer te wenschen, opdat wij alsoo nyet zouden schijnen den H. Geest te willen meesteren, en̄ alsoo doende, grote misverstanden aenrechten, gelijck in den iaere 1537 in Schotlandt zoo iammerlick is gebleecken. Wadt schyet dyen vanden Consistorie in haeren yver, oock dagelijcksche handel en̄ wandel, meer over, als andere goede, eerlijcke luyden? Waeromme soude men dan dese, insonderheydt dye professie doen vande religie, de zaecke nyet zoo wel betrouwen, als dye andere? Ten waere dat ment hielt voor een inhabiliteyt ofte maledictie, een Hollander geboren te wesen, gelijck wel geseyt is, dat se nyet zoo godtvruchtich ofte yverich zijn als dye van Brabandt, Vlaenderen etc. Wij zijn immers gewoon in alle disputatien met onse voorneemste p̄tijen te verwerpen dautoriteyt van alle menschelijcke schriften en̄ ons te beroepen op de Heylige Schriftuyr alleen, als den autentycken eenigen rechtsnoer in allen geschillen. Goodts handt en is immers nyet verkort, dat wij ons nu daermede nyet zouden mogen behelpen? en̄ dat met behulp van zodanige luyden als voorn zijn verhaelt. Wij hebben een zoo notabel exempel bij den propheet Ieremiam, alwaer int begin vande regieringe vanden Coninck Ioiakim, den zoone Iosiae, de vorsten des landts, metten gemeenen volcke, haer zeer mannelick ofte met eenen groten yver opposeerden tegen den priesteren en̄ propheten, dye nae alle haer vermogen trachteden om den propheet Ieremiam van kante te helpen en̄ om den hals te brengen; welcke priesters en̄ propheten niet qualick {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} schinen deselue geweest te zijn, dye deselve ampten en̄ officien hadden bedient bij het leven van zijnen vader, dyen godtvruchtigen Iosias, denwelcken zoozeer hadde geijvert tot uytrodinge vanden valschen, en̄ oprechtiuge vanden waren goodsdienst, en̄ in wyens plaetse desen Ioiakim soo onlangs nae zijns vaders doodt was gecomen. Welcke plaetse Iohannes Caluinus oock zoo treffelick uytleyt, tot onser aller leere en̄ stichtinge, dat wel te wenschen ware, dat dye allen menschen van discretie en̄ verstandt bekent en̄ in haer gemoedt wel ingedruckt ware. Hoewel hij van dat gevoelen is, dat dye propheten voorseyt valsche propheten zijn geweest, welck wel zoude mogen wesen, zoo zij na den doodt Iosiae, desselfs zoon Ioiakim ten gevalle, van goede in quade propheten waren veranderdt, en̄ alsulcks haer na den tijdt hadden geschickt. Maer alsoo den tijdt (wesende maer weynich maenden) mijns bedunckens te cort is geweest, om soo groten veranderinge te maecken van al dat volck, te weten om alle dye ouden te verlaten en̄ nieuwen in de plaetse te stellen, zoo dunckt mijn dattet ten minsten tselfde volck moet geweest hebben; twelck alsoo genomen, wij te meer oorsaeck hebben om ons te verwonderen van hare zoo grote lichtvaerdicheydt. Item, tgeene dat ick oock meene mijn alsnoch wel indachtich te wesen, dat bij mijn leven en̄ dewijle ick al manbaer ben geweest, in der Paltz is gebeurt, dat zeecker Prince van denselven lande, ende vande gereformeerde religie wesende, was overleden; en̄ dat zijnen successeur Luthers zijnde, een groodt deel vande predicanten van dyen lande, denselven, aencomenden Prince ten gevalle, om nyet uyt hare broodtwinninge gestoten te werden, de gereformeerde religie verlaten en̄ het Lutheranismum aengenomen hebben gehadt. Maer dat desen Lutherschen Prince mede stervende en̄ eenen minderiarigen zoon tot zijnen successeur naelatende, van denwelcken Hartoch Hans Casimir voocht en̄ momber was, denselven Casimirus, in plaetse vandt {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} Lutheranismum, de gereformeerde religie weder heeft ingevoert; waerouer dye predicanten, dye deselve religie verlaten en̄ het Lutheranismum aengenomen hadden, alsdoen gaern wederom de reformatie zouden hebben aengenomen, maer datten voorseyden Casimirus (haerluyder voorgaende actien zeer qualick nemende) tzelfde nyet wilde toestaen, sulcks dat veele van denzelven elders en̄ in andre landen haer profyt hebben moeten soecken. Waerbij gevoecht, tgeene ons is bekent vandt bedrijf vanden genoemden geestelicken ondert pausdoom, zoo dunckt mijn, dat wij alle gelijck wel behoren te verstaen, grote oorsaeck te hebben om nyet zoo geheel en̄ al sonder omsyen te wesen; waermede ick nochtans den goeden en̄ vromen van onsen tijden geensius wil te nae spreecken. Ende so men daerom verstaet dat men int verhandelen van dese zaecke noodtsaeckelick eenige predicanten moste gebruycken, soo soude ick oock nyet daer tegen hebben, midts dat men daertoe soude nemen vande geleertste ende vreedsamichste, en̄ voornemelick ingeboorne vanden lande, voorbijgaende sodanige luyden, als dyen goeden man, Martinus Lydius, doen ter tijdt predicant binnen deser stede, van sprack: ‘Isti homines perdiderunt nobis Flandriam et Brabantiam. Et nisi prudens Magistratus prouiderit, perdent nobis etiam Hollandiam et Zelandiam.’ Alsoo mijn dunckt dat sodanige luyden nyet behoren gebruyckt te werden om wetten te maecken over den ingeboornen vanden lande, nochte te gaen over zodanige geschillen, als men nu mede bosich is. Wadt vrucht soude men doch hebben te verwachten van zodanige luyden, dye met zoo groten vooroordel bevangen zijn, dat se rondelick verclaren, haere medebroederen en̄ mededienaren int woordt, goede, eerlijcke luyden, en̄ van een onbestraffelick leven, geen geloof te konnen toestellen, uyt oorsaecke dat se in alles met henluyden niet overeenstemmen? Bovendyen, alhoewel de metwaericheydt en̄ gemeen- {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} saemheydt onder allen eerlijcken luyden voor een deucht en̄ als prijswaerdich behoort geacht te werden, en̄ dat de nature deser landen, en̄ insonderheydt deser stede (als door Godes segeninge meest bij de zevaert en̄ coopmanschap bestaende) ten hoochsten vereyscht familiare lieftallicheydt onder den menschen, soo verstaet men nochtans dat eenige morose, swaerhoofdige luyden, ia zelfs van degeene dye vande aensienlijckste ampten inder kercke bedienen, soo suspitieux zijn, dat se een quaet gevoelen scheppen vande luyden, dye se vernemen dat eenige familiaire kennisse ofte ommeganck hebben metten geenen dye zij int oge hebben. Soo dye maniere plaetse gripen en̄ bij dyen vander kercke op eerlijcke luyden zodanigen opsicht zoude mogen ofte behoren genomen te werden, als neen -, soo dunckt mijn noch een groot onderscheydt in zodanigen zaecken te wesen tusschen het doen van particuliere personen en̄ tgene bij een heel aensienlick en̄ publyck groot Collegie (dat hem zoo boven maten sorchfuldich vertoont om volcomen eenicheydt onder hem te houden) met rijpe overlegginge en̄ met aenroepinge van Godes name werdt verhandelt int verkiesen en̄ beroepen van eenen nieuwen collegam en̄ medebroeder in den dienst des woordts, en̄ dat men daerom met veel meerder reden en̄ fundament tegen hen een besluyt zoude mogen maecken, dat zij int beroepen vanden predicant Geldorpius, als uyt zijn eygen schriven en̄ andersins wel geweten hebben̄ van zijne extraordinairise wreedtheydt tegen dengeenen dye hij voor ketters houdt, altesamen zijn verstandt daerin gelijck moeten wesen. Twelck mijn nochtans dunckt te verre te lopen, en̄ ick oock hopen zoude dat zij alle te zamen dye zaecke alsoo nyet verstaen zouden, off wij zoudender met malckander qualick aen wesen. Alsoo dat een fundament geleyt zoude wesen, waerdoor wij onse censure zouden strecken over alle degene dye hem mette gereformeerde kercke nyet en zouden hebben vereenicht, {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} hetzij Papisten, Luterschen, Vbiquitisten, vrijgeesten en̄ alle anderen, hoe dye opdt hatelijckste genaemt mogen werden. Alsoo daeraen nyet te twijfelen is, zoo daer eenige conferentie met alle deselfde hyer ter stede, ofte elders, daer wij het gesach alleen zouden mogen hebben, gehouden zoude mogen werden, gelijck het bij Bogerman en̄ Geldorp in Vrieslandt is toegegaen, off zij zouden alle, nyemandt uytgenomen, op gelijcke maniere werden overwonnen. Gelijck dexperientie oock overvloedelick en̄ al te zeer swaer heeft geleert, dattet ons mede nyet anders is gegaen, en̄ oock alsnoch nyet anders gaen zoude, ter plaetse daer insonderheydt de Papisten, als oock de Luterschen ofte Ubiquitisten de overhandt hebben. Ende zoude op dyen voet elck hem selven mogen laten voorstaen goedt recht te hebben, om den anderen, zoowel Prince als private personen, met geweldt tot zijn verstandt te dwingen, ten lande uyt te drijven, ofte anders (twelck nootlick volgen zoude moeten) in euwige gevanckenisse houden, ofte doden. Van alle welcke straffen het laetste, te weten den doodt, noch zoude schijnen het minste te weaen, wandt het immers al te onredelick en̄ al te onbeschaemt van ons gehandelt zoude wesen, dat wij zouden voorgeven, dat wij de luyden met dye meninge souden veriagen, dat se buyten tslandts bij den vreemden en̄ onbekenden beter zouden werden getracteert, als van ons selven, wesende ten deele haere bloedtverwandtschap, haere maechschap ofte goede bekenden. Soo wij haer dan oock souden veriagen met dye meninge dat zij bij den vreemden en̄ onbekenden noch qualijcker als bij ons zouden werden gehandelt, zoo weten wij wel dat se aldaer geen zeeckere plaetse souden mogen hebben, veel min dat se voor vrouwen en̄ kinderen den kost souden mogen winnen, en̄ alsoo noodtwendich, allenskens en̄ als à, petit feu, zouden moeten verdwijnen. Soude dye geluckige uytcoomst, dye Godt de Heer door zijne genade zoo wonderbaerlick {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} van alle dese langduyrige, beswaerlijcke en̄ bloedige oorlogen heeft verleent, doordt bedrijf van onse kerckenraden en̄ door slappicheydt en̄ slapericheydt vande regieringe vanden lande, in soo schrickelijcken, moordadigen en̄ oneyndelicken tyrannie werden veranderdt, dat moste Godt geclaecht wesen! Den Coninck van Spangien plach naegegeven te werden (twelck oock met zijne actien wel overeenquam), dat hij dese landen liever nyet en hadde, als een landt besmet met zoo veel ketters. Het staet te bedencken oft verstandt dergeender dye dese grote hardicheydt drijven, mede nyet uytwijst, dat se liever het landt verlaten zouden, als nevens haer te gedogen zoo veel vrome, eerlijcke luyden, en̄ dat om geen ander oorsaecke dan omdat se met henluyden nyet volcomen eens zijn in tstuck vande religie; en̄ off haer voornemen, nae proportie vande landen en̄ luyden, nyet wel zoo schrickelick is, als de moordadicheydt van dyen van Castillien in America bedreven, dye nochtans zodanich is geweest, dat al de werldt een afgrijsen daervan heeft. Item off tzelfde nyet verre en zoude passeren het bedrijf vanden Coninck van Spangien, zoo onlangs gepleecht tegen de Moren, mitsgaders dye onmenschelijcke proceduren van dye natien, dye menscheneters werden genaemt; dewelcke ick meene dat zulck haer doen nyet onder haer zelven, maer alleen tegen hare overwonnen vijanden, nae dat zij dye te voorn hebben gedoodt, int werck stellen, daer wij tzelfde souden doen tegen den naturellen vanden lande, tegen onse bloedtverwanten en̄ goede bekenden, ten waere dat men tzelfde alleen beval den uytheemschen, om te beter te mogen doen met te minder compassie en̄ beweginge. In welcken gevalle de simpele veriaginge, dye men zoude doen met zulcken insicht en̄ meninge, dat de luyden buyten 's landts nyet beter als in haer eygen vaderlandt zouden werden geleden, een de alderelendichste maniere van sterven en̄ verdwijninge {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} soude medebrengen, daer men oydt van gehoort heeft. Waerom ick oock hope dattet zelfde, wel ingesyen en̄ naegedacht zijnde, bij geenen redelijcken menschen langer plaetse gegeven zal werden. Behoren mijn heeren haer autoriteyt tegen zodanige beginselen nyet met alle behoorlijcke discretie te gebruycken? Daer is wel een swaer ancker te lichten, maer ick meene dattet meer met rechte wetenschap, godtlijcke kunst en̄ bescheydene autoriteyt vande Christelijcke Overheydt, als met domme kraft en̄ mennichte van menschen te doen is; wandt men bevint gemeenlick, dat de tempeesten en̄ onwederen, dye met donderbuyen beginnen, oock veranderinge van windt valt, maer dat met het besadigen vant weder, den windt oock weder op zijn plaetse werdt gebracht, van daer hij genomen is geweest. Wij zijn met dit onweder wel berooft vanden soetelijcken lucht en̄ harmonie vande publicke regeeringe en̄ burgerlycke eenicheydt, maer tschijnt dat, nae langduyrige patientie en̄ experientie, geen hope te wesen, dat wij van degeene dye tzelfde hebben veroorsaeckt, het redres zullen hebben te verwachten. Ia schijnt veel meer, de liefde en̄ vrede door denzelven vande aerden wechgenomen te wesen, en̄ daertoe noch dagelijcks gearbeydt te werden: oock zulcks, dattet bijnaest een ketterye, ofte immers grote berispinge subiect is daervan te vermanen, daer ons nochtans in de godtlijcke schrift geen zaecke meer en werdt gerecommandeert en̄ geen zeeckerder kenteyckenen vanden kinderen Groodts werden gestelt, als de liefde en̄ nedericheydt onder denzelven, mitsgaders dat tot onderhoudinge van dyen nyet nodiger is, als onderlinge conniventie en̄ oochluyckinge tot elckanders feylen en̄ gebreecken. Waervan dexemplen te verhalen wel een begin van gemaeckt, maer ten aensyen vande menichvuldicheydt van dyen, qualick een eynde gevonden zoude konnen werden. Gelijck oock zeer menichfuldich zijn d'exemplen van treffelijcke {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} coninckrijcken, landen en̄ steden, dye door oneenicheydt tondergebracht, en̄ haren vijanden tot eenen roof zijn geworden, dye anders met eenicheydt wel geconserveert en̄ in haere vrijheydt gemaincteneert zouden hebben mogen werden, waeromme de actien van degeene, dye tot zulcks arbeyden, hetzij geestelick ofte werldtlick, kerckelick ofte polityck, ons suspect behoren te wesen. Waerbij ickt voor dees tijdt late en̄ Godt den Heere bidde, dat hij door zijne barmherticheydt een genadige uytcoomste van alles verlenen wil, amen. Ick hadde wel vrij wadt meer nodichs ende van importantie tot deser materie dienende, twelck van tijdt tot tijdt tot mijnder kennisse gecomen ende bij mij alnoch in goede memorie is. Dan alsoo dat ten deele zaecken zijn, dye voor alsnoch zoo bekent nyet en zijn, als eenige anderen, hyer voorn verhaelt, zoo hebbe ick goedtgevonden, deselve voor dees tijdt noch voorbij te gaen, schyer buyten hope hopende, dat de Heere door zijne genade noch een goede uytcoemste verlenen zal. Ende zal alzoo nu voortgaen totte uyttochten van eenige schriften onser theologen, hyervoorn bij mijn belooft. (Hierop volgen vele plaatsen uit de Instilutiones van Calvijn). II. Bedenckinge op de kerckelijcke geschillen, Ao. 1616. 1.Eendracht maeckt macht, is een zeer vermaert spreeckwoordt. 2.Onse voorsaten, dye int begin vande troublen de fundamenten van onse vrijheyt hebben geleyt, dye hebben dat wel betracht, met zoo veel landen tot een corpus te maecken. {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} 3.Wij hebben ons wel daerbij bevonden, en̄ volgen overzulcks noch tzelfde spoor, om buytenlandtsche alliantien te maecken met verscheyden protesterende Princen en̄ Republycken. 4.Wij zonden evenwel met alle deselfde tegen onse vijanden nyet hebben mogen bestaen, ten waere ons zoo ongehoorde assistentien bij de Cronen van Franckrijck en̄ Engelandt waren gedaen geweest. 5.Nu is daer zoo groten veranderinge gevallen, dattet gesyen is aldaer eer hulpe te moeten doen, als van daer te verwachten. 6.Ende alhoewel dat wij wel weten dattet geen minder deucht is 't gewonnen te bewaren als tzelfde te vergaren, zoo zyen wij nochtans met kracht arbeyden tot scheuringe. 7.Maer alsoo dye, mijns bedunckens, onsen onderganck met haer brengen zoude moeten: 8.Ende datten Coninck van Spangien geen meerder dienst zoude mogen werden gedaen om dese landen t'overvallen: 9.Soo dunckt mijn, dat dat werck en̄ de drivers van dyen ons suspect behoren te wesen, wye zij oock zijn. 10.Wandt zoo wij bij nieuw oorloch (twelck apparentelick nyet uytbliven zal) dye voorsz. grote subsidien nyet alleen missen, maer ter contrarie, dye voorsz. Coninckrijeken zelfs hulp zouden moeten doen, en̄ dat wij daerenboven onder ons zelven in scheuringe zouden vervallen: het dunckt mijn hem zelven te wijsen, dat wij in cort zouden moeten t'ondergaen, ia al waert schoon dat wij ons vande voorsz. buytenlandtsche hulp te doen mochten excuseren. 11.Vande forme vande goodsdienst wil ick nu nyet disputeren, maer deselve in haere waerde laten, als zijnde saeckcn daerin d'aldergeleertste zelf qualick konnen accorderen. 12.Maer bij de bodienders van dyen, als mede menschen zijnde, is dickwils grote faute gevonden. {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} 13.Godt hadde hem selfs de Leuiten tot zijnen dyenst uytvercoren; maer wadt een schrickelijcken en̄ bedriegelijcken moordt heeft Leui zelfs, met zijnen broeder Simeon, aen dyen van Sichem begaen, dat haren ouden vader Jacob verstondt, dat hare swaerden waren moordersche waepenen, en̄ dat zijn ziele nyet zoude comen in haren raedt etc. 14.Wadt hebben de Leuiten zelfs dyen goeden Mosi al moeyten aengedaen met haer ongematichde ambitie, dat hij seyde: ghij maeckt het te veel, ghij kinderen Leui; waerover oock haerder een groten hoop door de krachtige handt Goods omgecomen is geweest. 15.Met hoe wonderlycke ceremonien werdt dyen Aaron met zijne zonen tottet priesterschap ingewyet. 16.Desen heeft nochtans in dyen corten tijdt dat Moses totten berch Syna was gegaen, zoo schricklijcken afgoderye bedreven met het maecken en̄ oprechten van 't gulden kalf, hebbende noch tegen Mosen gemurmureert, waerover hij vanden Heere ernstelijck werde gestraft en̄ hij oock om zijn ongeloof in 't beloofde landt nyet heeft mogen comen; daerenboven noch zijne zonen Nadab en̄ Abihu, vreemt vuyr voor den Heere offerende, door tvuyr vanden Heere zijn verteert geweest. 17.Godt hadde hem oock Helys vaders huys, noch in Egypten zijnde, geopenbaert, en̄ tottet priesterschap vercoren; maer theeft mede haest een keer genomen, doordyen hij achteruytslaende, zijne zonen, dye boze boeven waren, grote moetwille, overdaedt en̄ onkuysheyt bedreven, nyet behoorlick bestrafte. 18.Nae desen is Samuel gevolcht, den welcken zijne zonen tot Rechters over Israel stelde, dye nyet in zijne wegen wandelden, maer haer tot giericheydt neychden, geschencken namen en̄ het recht bogen, daerover tvolck om eenen Coninck heeft geroepen. 19.Hoe groten lof van godtvruchticheydt heeft dyen vro- {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} men Coninck Jozias gehadt? Men zoude menen dattet immers in zijnen tijdt mette goodsdienst heel volmaeckt werck zoude hebben geweest, daert ter contrarie daermede heel was verlopen, en̄ tenemael in afgoderie vervallen; en̄ trotsten evenzeer op haren tempel, en̄ dat zij de heylige Schrift voor haer hadden, daert doch enckel leugen was, en̄ dreychden den propheet Jeremiam met haere tongen te willen doodtslaen. 20.Sedecias, dye onder zijnen eedt door Nebucadnezer int Rijck van Juda en̄ Jerusalem werde ingestelt, en̄ daerenboven door Jeremiam was vermaent en̄ onderrecht, is evenwel met zijn opperpriesteren afvallich geworden, hebbende grote gruwelen aengerecht, zoodatter geen helpen meer aen en was. 21.Wadt isser al van zulcken geselschap geweest ten tijden vanden Machabeen? Ja ten tijde vanden Heere Christo selue? Met hoe grote onbeschaemptheydt hebben zij evenwel tegen den Heere geprocedeert. 22.Hoe groten gebreckelickheydt, eygenliefde en̄ begeerte van hoocheydt isser bij den apostelen en̄ jongeren des Heeren zelfs geweest, om te mogen weten wye de grootste zoude wesen int rijcke der hemelen? oock om d'een ter rechter- en̄ d'ander ter slincker handt te mogen sitten; om 't vuyr vanden hemel te doen nedercomen etc. 23.Ja dat de broeders des Heren hem zelfs rieden dat hij in Judeam zoude gaen, om zijn wercken aldaer bekent te maecken, schijnende daeruyt mede eere te soecken. 24.Item, dat de discipulen Johannis des dopers schenen jelours te wesen, dat de Heere Christus meer toeloops hadde als haeren meester Johannes. 25.Dusverre hebben wij hyer nu enige exemplen van beroepinge tot kerckelijcke zaecken, dye bij Gode en̄ den Heere Christo zelfs zijn gedaen van verscheyden personen, en̄ hoe deselve zijn geeyndicht; dye nochtans alle Israeliten waren, daer donsen uyt zoo veelderleye provintien en̄ quartieren zijn bestaende. {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} 26.Ende zullen nu oock enige int cort overlopen, vau dewelcke in Apocalypsi, zoo onlangs nae des Heren Christi doodt werdt verinaent, en̄ namentlich vande gemeente tot Ephesen, dat se alrede haer eerste liefde verlaten hadde, en̄ dat se daerom beteringe en̄ haer eerste wercken doen moste, ofte dat hij ze anderzins haest toecomen en̄ haren candelaer uyt zijne plaetse weren zoude. 27.Dye van Pergamo: dat zij daer hadden dye de lelinge Balaam hyelden, afgodenoffer aten en̄ hoereerden, oock dye de leringen der Nicolaïten hielden, daerom zij vermaent werden haer te beteren, of dat hij anders haer haest tegencomen zoude. 28.Dye van Sardis, dat zij den naem hadden dat zij leefden, en̄ dat zij ter contrarie doodt waren; dat zij daerom tot wackerheydt en̄ starckheydt werden vermaent, off dat hij haest als een dyef tot haer comen zoude. 29.Tot dyen van Philadelphia: ‘houdt dat ghij hebt, opdat nyemandt u crone en neme.’ 30.Tot dyen van Laodicea: dat zij noch koudt noch heet waren; dat zij zeyden rijck te wesen en̄ geen gebreck te hebben, en̄ nochtans elendich, jammerlick, arm, blint en̄ naeckt waren, en̄ daerom op zijn aencloppen aen de deure heures herten letten en̄ hem open doen mosten. 31.Souden wij nu wel menen zoo wel gefundeert te wesen om metten onsen van onsen tijdt zoo heel vast te gaen in allen delen, als ment den schijn wel wil geven, daer nochtans zoo veel exemplen ter contrarie zijn. 32.Men seyt gemeinlick dattet starcke benen zijn, dye weeldige dagen dragen konnen, welck gebreek altijdt zoo wel onder den geestelijcken, als onder ander luijden schijnt geregneert te hebben. 33.Wadt zijnder al schrickelijcke vervolgingen geweest tegen den Christenen, van den tijdt des Heeren Christi hyer op der aerden, tot op den tijdt van den Keyser Constantinum, wesende stijf 300 jaren. {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} 34.Bij desens tijdt de Christenen wadt tot ruste en̄ vrijheydt gecomen zijnde, en̄ omtrent 320 bisschoppen bij hem opdt Concilium Nicenum over de saecke van Arrio beschreven wesende, zoo heeft hem stracks onder denzelven zoo groten twist en̄ ongematichtheydt vertoont, dat haere particuliere querelen wel hadden behoeft eerst afgedaen te wesen; tot welcken eynde zij des Keysers handen vervulden met klachtschriften en̄ doleantien deen tegen dander, dye hij overzulcks int vuyr wurp en̄ verbrande. 35.Ende van dyen tijdt heeftet mede meest alsoo gegaen, als de kerke wadt voorspoedich is geweest, daeruyt oock dat spreeckwoordt is gecomen: Ecclesia peperit diuitias, at filia suffocauit matrem. En̄ dat wij nu in dese lactste tijden zouden menen onder den onsen vrij daervan te wesen, is misverstandt: tzijn almede menschen. 36.Eenige vande voorneemste Reformateurs hebben haer voorwaer int begin, doen zij noch dagelycks tzwaerdt van vervolginge boven haer hooft en̄ den doodt voor ogen sagen, zoo ongeschickt met lasteren en̄ schelden deen tegen dander gedragen, dattet voor godtvruchtigen ooren al te argerlick is om te horen. 37.Caluinus heeft dat in zijnen tijdt wel gemerckt, als waer hij seyt: Dye twistgierige menschen zijn grotelicks to haten, dewelcke met een scharpe rasernie bevangen zijnde, de kercke, dye tot onsen tijden meer als te veel is gescheurt, noch gestadelick meer pogen te verscheuren. Ick spreecke niet (seyt hij) vande openbare vijanden, en̄ dye met openbaer geweldt aller godtzaliger memorie trachten uyt te roden, maer van eenige swaerhoofdige korsele menschen, professie doende vande religie, dye nyet alleen haer beste doen, om de nieuwe twisten aen te stoocken, maer oock den vrede, dye de godtvruchtige en̄ geleerde luyden gaern zouden gebruycken, met haer onrusticheydt verstoren. 38.Beza houdt dyen van zijnen tijdt een groot deel voor {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} lichtvaerdige reuckelose luyden, dye zelf 't meeste onweder veroorsaecken. 39.Melanthon wenscht, met Nazianzeno, te mogen syen een Synode, dye nyet en zoude wesen forum Cercopum, maer temmelick vroom van gemoedt. 40.Denzelven waerschouwt d'overheydt dat se wel toesyen dat se nyet werden knechten van ander luyden wreedtheydt en̄ godloosheydt. 41.Johannes Sturmius heeft ao. 1561 aen den Keurvorst Paltz Fridericum den derden geschreven, in deser manieren: ‘Soo d'overheydt dese luyden (te weten de kraftigen geestelijcken) haer swaert alleen voor den tijdt van drye dagen toelyet te gebruycken, daer zouden stracks de alderwreetste donderslagen, vuyr en̄ blixemen van vervolch uyt ontstaen, dye in de kindtskinderen nyet en zouden ophouden.’ 42.Rodolphus Gualtherus klaecht dattet licht der liefden (twelck nochtans tvoorneemste hooftstuck is vander godtzalicheydt) tot zijnen tijdt onder den theologen vande meeste vermaertheydt zoozeer versturven was, dat daervan nyet een voncksken meer werde gespeurt. 43.Sulcks getuycht oock breet Rodolphus Hospinianus in zijn Historie vande kerckelijcke twisten, en̄ tschijnt dat wij, Godt betert, nu 't zelfde spoor volgende, haerluyder mate willen vervullen. 44.Adrianus Sarauia, gewesene Professor theologie in de Hogeschole tot Leyden, seyt daervan aldus: ‘Ick hebbe geweest in Classicale, Synodale en̄ alderleye kerckelijcke vergaderingen, dewelcke ick voorwaer nyet misprise, maer vereyssche ofte wensche eenige zaecken daerbij, dewelcke nutter zijn door den tijdt en̄ ongemacken aen den dach gebracht te werden, als door mijn vertellinge.’ 45.Item: ‘men bevindt metter daedt de snootheydt vande menschelijcke swackheydt zodanich te wesen, dat in de gelijckheydt ofte eenpaerticheydt vanden dienaren, dye {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Dominus Beza gelooft vanden Apostelen af te comen, de onervarene en̄ ongeleerde haer zelven den besten en̄ geleertsten durven gelijckstellen, en̄ meer op haer nemen als dyegene, dye door waere geleertheydt en̄ langdurige oeffeninge tot gematicheydt zijn gecomen.’ 46.Ende noch aldaer: ‘het verwondert mijn dat Dominus Beza zoude geloven, datter bij den ministers, dye bij de weecken het voorsitten en̄ kleyne gagien hebben, minder giericheydt en̄ eergiericheydt zoude schuylen als onder den ouden bisschoppen ofte onder dengenen, dye alsnu Christum belijden ende grote gagien ofte incoomsten genieten.’ 47.Hoe droeffelick heeft oock zijne Exe H.M. hem in den jaere 1583, zoo onlangs voor zijnen doodt, noch beclaecht bij zijn brieven over zeeckere ministers, door welckers bedrijf de landen zoo zwaren afval hadden geleden. 48.Ende in den jaere 1587 waren door gelijcke luyden wederom in de geunieerde landen dyergelijcke swaericheyden verweckt, daerdoor eenige plaetsen van Zelandt, oock eenige steden van Hollandt zelfs, als Geertruydenberch, Naerden en̄ Medenblick tot rebellie en̄ zeer schandelijcke en̄ periculeuse muyterye waren gebracht. In welcke laetste stadt Medenblick Jonckheer Diedrick Sonoy, dye (ten tijde hij van zeer sobere conditie was) zeer grote eere, voirderinge en̄ middelen van profyt vanden Staten vanden Landen en̄ vanden Heere Prince van Orangien H.M. hadde ontfangen, dyennyettegenstaende zoo vijantlijck tegen den Staedt vandt landt opposeerde, dat ick zelven den Burgemeester Moerkercken van Delft hebbe horen verclaren, dat hij den voorseyden Jonckbeer Sonoy, onlangs voor de belegeringe van Medenblick en̄ binnen deselve stadt, hadde horen zoo vuyl spreecken, dat, zoo tlandt van Hollandt een ay 1) was, en̄ hij dat onder zijn voeten {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} hadde, hij tzelfde liever in stucken zoude hebben getreden, dan hij nyet zoude comen tot zijn vermeten. 49.Ten zelfden tijde heeft hem oock eensdeels door grote ongematichtheydt van onse predicanten, hyer ter stede selfs, zeer groot peryckel vertoont; maer heeft den Burgemeester Pieterboom, als doen ter tijdt presiderende Burgemeester en̄ Colonel Generael deser stede, met eenige Capiteinen vande schutterijen, haer oock zoo wel daertegen gequeten, dat Godt de Heer door dat en̄ dyergelijcke middelen zoo genadigen uytcoomst en verlossinge heeft gegeven. 50.Alsoo wast oock noch verder gecomen mette stadt en̄ lande van Vtrecht; alwaer eenige uytheemschen in de regieringe en̄ andere ingeboorne en̄ gequalificeerste daeruyt en̄ uytte selue provintie waren verdreven; van al twelcke een vande principaelste instrumenten was Hermannus Modet, predicant aldaer, denwelcken noch eyntelick gestilt is metten staet van Agent deser landen in Oostvrieslandt. Maer ick hebbe hem naderhandt eerst leren kennen, doordyen hij verscheyden reysen in Burgermeesters camer alhyer compareerde, zulcks dat mijn alsdoen uyt zijn beleydt zeeckerlick docht, dat hij wel ruym de helft van twee schalcken mocht strecken. 51.Hoe droevich en̄ periculeux ist ao. 1597 tot Edenburch, in Schotlandt, toegegaen, dat se door drivinge en̄ dwang vanden heyligen Geest, zoo zij voorgaven, de wapenen tegen haeren eygen Coninck, van eene zelve religie, aennamen, denzelven scheldende voor een apostaet en̄ inconstant, de Coninginne van Engelandt Elizabeth voor atheiste, des Conincks Hoff voor een huys des duyvels, en̄ den Coninck, met zijn train nae zijn paleys gaende, wiert naegeroepen Haman, Haman! wesende den name vanden grootsten, vijandt van tvolck Goods, ten tijde vande Coninginne Hester; en̄ sustineerden dat zij hyervan, als zijnde een kercklijcke zaecke, noch voor den Coninck, {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} noch voor zijnen Raedt, waren justitiabel, maer zoo zij heur ergens in hadden ontgaeu, dattet de kercke toequam daervan te oordelen. Hoe zoude men een Coninck beter mogen ontvoechden? Dye voorschreven geschiedenisse heeft mijn van dyen tijdt aff gedocht zeer exorbitant, ende een exempel te wesen van zeer groot bedencken. Wandt geheel Europa is bekendt wat dye twee zoo grote personagien van hare jonckheydt aen tot voirderinge en̄ bescherminge vande religie hebben gedaen, en̄ hoe grote, swaere en̄ mennichfuldige periculen, zoo van openbaer als heymelijcke aenslagen, zij daerover hebben uytgestaen. Hebben de kercken haer evenwel aen dese nyet laten genoegen, maer ter contrarie verstaen noch rechtvaerdige oorzaeck te hebben, om haere personen en̄ Regieringe zoo lasterlick te schelden, en̄ daerenboven de wapenen openbaerlick tegen deselve aen te nemen, om deselve nae haer handt en̄ onder haer voochdye te stellen; wadt Regieringe zalt haer dan te passe konnen maecken? 52.Int zelfde jaer was men hyer mede besich mette beroepinge van Lantsbergius, predicant vander Goes, dye naderhandt aldaer is verlaten, werdende onder anderen geseyt, dat hij hem mede grote autoriteyt aennam op de Regieringe derselver stede; van welcke beroepinge en̄ aencleven van dyen wel breder onderrechtinge zoude konnen werden gedaen, alsoo dye wel aenmerckenswaerdich is. 53.Doctor Sybrandus Lubbertus noemt de gedeputeerden vanden steden, dye onder den Staten compareren, plebem, ditiorem populi partem, ende schrijft doudo geestelickheydt meer macht toe in de regieringe, dan zij oydt hebben gehadt; wadt hij daermede meent, mach men dencken. 54.Doctor Sarauia sustineert, dat de geestelijcken, in zaecken van belange, in de regeringe mede mochten werden gekent; mijn heren mogen dencken waer dit heen syet. {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} 55.Insonderbeydt als hyer bij compt, dat ick zelfs ter vergaderinge vanden Gecommitteerden Raden in den Hage een Predicant tegen een Burgemeester vande stadt daer hij stondt, hebbe horen seggen, dat hij hem tot het Burgemeesterampt hadde gebracht, en̄ dat hij zonder hem daertoe nyet zoude hebben gecomen. Item, dat men hyer ter stede opentlick leert, dattet der predicanten ampt is, den heren Electeurs vande magistraet, elck int particulier, tinformeren hoe zij haer daerin behoren te dragen. Ende zijluyden kiesen middelertijdt zelfs hare kerckenraden bij arrest. Is dat nyet een grote preeminentie? Alsoo heeft men bij onse ouders tijden geseyt, datte graeuwe monnicken de magistraet stelden, en̄ nu ter tijdt vanden Jesuiten. 56.Wij weten datte Gereformeerde melte Lutherschen in Polen en̄ ander Oostersche landen nu zoo lange jaren haer zoo wel hebben bevonden bij haer vereeninge, en̄ dat zij zonder dye groot peryckel hebben gelopen; alsoo mede vanden Gereformeerden en̄ Papisten in Franckrijck en̄ Zwitserlandt. 57.Den overleden Keurvorst Paltz heeft ons, oock Franckrijck en̄ Engelandt, daertoe vermaent, alsoo oock de kercken vander Paltz; oock mede D. Pareus, D. Junius enz. met uytgegeven boecken. 58.Ist nyet te droevich, dat wij ons dan hyer te lande noch zouden laten leyden tot dusdanige misverstanden en̄ gedeeltheyden, door dengenen dye het sout der aerden en̄ het licht des werelts zouden wesen? 59.Wij weten immers wel, dat wij nyet meer rechts hebben over onse nabuyrsteden als zij over ons. 60.Wij seynden nochtans, tot groot misgenoegen van dezelve, donse darwaerts, om aldaer te predicken. 61.Soodrae als hem yemandt vanden onsen openbaert een weynich anders gesint te wesen, dye werdt terstont verlaten. Ick mene nochtans, dat hyer wel veel luyden zijn, dye wel gaern zouden horen predicken met meerder {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} gematichtheydt, en̄ tot meerder stichtinge, als men doorgaens doet. Op no. 61 dient voor memorie, dat onse heren Burgerm̄en vanden jare 1615 haerselven wel aennemen dautoriteyt, om den predicant Simon Goulaert te verlaten en̄ zijnen dienst hem op te seggen: twelck henluyden bij onsen geestelijcken oock wel werdt toegestaen; maer evenwel en willen de heren Burgerm̄en en̄ geestelijcken voorn̄t den Regenten van dandere steden in den henren, nochte oock den heren Staten zelve, gelijcke autoriteyt nyet toestaen. Hoe mach dat bestaen? 62.Men noemt desen man een hypocryt, omdat men meent dat hij al eenigen tijdt in bedencken is geweest van dit verstandt, eer hij tzelfde heeft geopenbaert. 63.Wij weten nochtans wel, dat alle deerste Reformateurs, oock onzen Triglandius zelfs, uyt het pausdoom zijn gecomen, zonder dat zij alsoo op eenen bot haer verstandt hebben verandert: tmoet al wadt tijt van bedencking hebben. 64.Alsoo heeftet oock gedaen metten Luterschen, met haer veranderinge in tstuck vande predestinatie. 65.Beza houdt zelfs voor onbillick, datte ministers nyet zoo wel als andere, van verstandt zouden mogen veranderen, als zij menen wadt beter te syen. 66.Souden zij dat, oock nyet mogen doen, zoo waren zij vande quaetste conditie; men behoort altijdt te trachten nae verbeteringe, dewijle doch alle onse kennisse stuckwerck is, zoo lange wij hyer zijn. 67.Men poocht onse zaecken groot aensyen te maecken mette oudtheydt van 36 ofte 40 jaren; daer wij nochtans wel weten, dat dye altijdt tegengesproocken is, zoowel bij verscheyden voornemen theologen, als bij verscheyden personen vande Regieringe zelfs, dye haer hebben ontsyen haer in de gemeente te begeven, dan onder stipulatie {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} vande vrijheydt van haer verstandt in tstuck vande predestinatie. 68.Wij weten oock, dat noch oudtheydt van religie, nochte mennichte van aenhanck, geen zeeckerheydt daerin geeft; exempel aendt Pausdoom, Mahomet, Dopers etc. 69.D'oudtheydt van dit hoge verstandt vande predestinatie is ten uyttersten vanden jaere 1552, ten welcken tijde Caluinus dat binnen Geneue heeft ingevoert, nyet zonder tegenspreecken van anderen. Wat oudtheydt is dat? 70.Men heeft in den jaere 1574, en̄ alsulcks vyer jaren voor de reductie deser stede, in een Synode, tot Dordrecht gehouden, zeer ernstlick en̄ op den voet vandt pausdoom, geresolveert tot weringe vande boecken, dye de kercken alsdoen verstonden haer naedelich te wesen. 71.Men heeft oock onlangs, naedat wij ao. 1578 hyer in de stadt waren gecomen, en̄ noch eenige jaren daernae, den Mennonieten in haere vergaderingen grote moeyten gemaeckt, en̄ veelmeer als men elders in Hollandt onder dese regieringe heeft vernomen. 72.Onse kerckenraedt heeft oock in den jaere 1597 bij requeste aen mijn heren alhyer versocht, ten eynde zij metten voorsz. Mennoniten in disputatie mochten comen. Off tzelfde is gemeent op gelijcken voet alst tot Embden en̄ in Vrieslandt was gedaen, om de luyden met te meerder schijn te mogen verjagen, ofte andere swaericheydt tegen denzelfden voor te nemen, dat is dyen vander kercke best bekent. 73.Sij hebben doen oock met eenen versocht, dat alle kettersche boecken mochten werden geweert, en̄ bij namen zeeckere extracten van Nicasius vander Schuyre, mitsgaders zeeckere justificatie vande stadt Leyden. 74.Men heeft oock eenige jaren daernae, als D. Vorstij name bij den volcke eerst bekent werdt, alhyer mede grote klachte gedaen over eenige kettersche boecken, dye eenige luyden waren gecommuniceert. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} 75.Maer mijn heren gelieve zelfs eens te bedencken, off dese stadt nu een goedt deel jaren herwaerts nyet is de voorneemste plaetse van ongeregeldtheydt, van lasteren en̄ schelden, zoo bij schriven als in de predicatien en̄ andersins. 76.Immers men heeft uyt eenen goeden yver en̄ tot voirderinge vande studien, zeer veel jaren lanck, schyer een ygelijck een, en̄ met zeer weynich onderscheydt van personen, zeer liberalick vrij acces gegeven totte librije deser stede, daer zoo veelderleye boecken zijn, verre vandt verstandt van onse kercken verschelende. Hoe sal ment ons metter tijdt te passe maecken mogen? 't is immers al te onvrundtlick, dat wij in anderen, insonderheydt onse naebuyren ende medegenoten, laecken en̄ misprijsen, zaecken daerin wij alsoo schuldich zijn als zijluyden zelve, off wij moeten menen dat krakkelertgen altijdt windt. 77.Daer zijn nu oock alrede zoo veel Duydtsche translatien vanden bibel, aen gene van dewelcke den onsen genoecht, en̄ trachten overzulcks noch nae een nieuwe oversettinge op haer eygen handt. 78.Boven de psalmen, dye voor de troublen op noten gestelt, en̄ in grote mennichte onder den luyden waeren bekent, heeft Dathenus in druck gebracht degene dye wij nu in de gemene kercken gebruycken. 79.Hyerenboven heeft de heer van Aldegonde noch een besondere oversettinge gemaeckt, dye sommigen beter aenstaet. 80.Dit zijn immers al zaecken vande meeste importantie, en̄ werden bij niernandt tegengesproocken. 81.Caluinus heeft oock zelfs in de jaeren 1536 en̄ 1545 successiue twee Catechismen uytgegeven. 82.De Confessie van Augsburch is in den tijdt van 31 jaeren elf reysen geresumeert. 83.Alsoo hebben oock dye van Straetsbourch haer Confessie meer als eens gereuideert. Gelijcke resumptie, zoo vande Confessie als vande discipline vande kercken van {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Vranckrijck, zoude men wel konnen bewijsen, bij vele Synoden en̄ tot verscheyden tijden aldaer gedaen te wesen, daervan ick eenich sommier verhael hebbe gemaeckt opdt eerste capittel van mijn grote geschrift 1). 84.Maer dat de heren Staten van dese landen nu ter tijdt spreecken om onse Confessie en̄ Catechismus eens te resumeren, dat is in genen vaten te koelen, nyettegenstaende dat men wel bedencken kan, met wadt kennisse dye int eerst aengenomen mogen wesen, doent opdt heetste en̄ periculeuste was van den afval van Spangien, de Regieringe vol confusie, zeer jonck en̄ onervaren, de middelen vandt landt zeer kleyn, en̄ de predicanten veel uytheemschen waren. 85.Ist nyet grote reden dat de heren Staten nae zoo groten verloop van tijdt, nu een weynich meer tot rust gecomen zijnde, gaern zelfs wat meerder kennisse daervan zouden nemen, met hulp van zodanige personen, als zij houden daertoe bequaem te wesen? Wadt zijnder hyer en̄ elders van tijdt tot tijdt, met ripe deliberatien, volcomen kennisse ende nae gelegenheydt van tijden en̄ plaetsen, nodige, nutte en̄ prijswaerdige wetten ende ordonnantien gemaeckt geweest, dye metter tijdt en̄ om goede redenen een groot deel wederom in ongebruyck zijn gecomen? Hoe macht dan met reden zoo smadelick verwurpen werden, dat men tot gerusticheydt en̄ voldoeninge van zoo veel personen van hogen, middelbaren en̄ lageren state, eens zoude resumeren dye voorsz. formulieren, dye in manieren als voorn zijn geintroduceert? 86.Wij hebben van hyer int begin van dese misverstanden zelfs gepatrocineert dexorbitante contumacie van een weynich meer als een derdendeel vandt classis van Alckmaer, zoo verre van ons gelegen, int suspenderen van eenige ander ministers aldaer, niettegenstaende de men- {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} nichfuldige bevelen bij den heren Staten (nae zoo wijtluftige informatien op dye zaecke genomen) daertegen aen dyen vanden voorsz. classe gedaen. 87.Ende als andere in haer eygen quartier en̄ jurisdictie eenige vacerende plaetsen besetten met dienaers, dye haer Overheydt behoirlick respecteren, nemen wij dat zeer qualick, omdat zij zoo volcomen met ons nyet eens zijn gesint in dese hoge poincten in questie, daer nochtans aen de behoirlijcke autoriteyt vander Overheydt zoo veel is gelegen. Maer waerop mogen wij ons doch zodanigen autoriteyt boven anderen aennemen? Wij schijnen onser predicanten drijvinge daerin te willen handthaven, dat der Overheydt alle gesach in kerckelijcke zaecken afgesneden behoort te werden. Maer aldus in dese zaecke alhyer handelende, gelijck hyer voorn vande zaecke van Simon Goulaert mede is geseyt; soo schijnen wij nae mijn beduncken nyet alleen ons zelven contrary autoriteyt in ons eygen quartier, maer oock daerenboven het opperste opsicht en̄ superintendentie vande kercken van 't hele landt aen te nemen. Sijn anderen dat schuldich meer van ons, als wij van haer te gedogen? 88.Wij hebben dese questieuse saecke nu zoo veel jaren, tot groot misgenoegen van verscheyden lidtmaten vanden Raedt, gedreven, 't welck onse naebuyrsteden wel syende, nochtans met zoo langduyrigen patientie hebben gepasseert; maer zoo haest als een van dezelue naebuyrsteden, tot verhoedinge van gelijcke swaericheydt onder den heuren, nu onlangs mede een ofte twee vande hartsten, in haer electie hebben voorbijgegaen, zoo weet men stracks veel daerop te seggen. 89.Sijn wij alsoo handelende, nyet met al te groten eygenlyefde gequelt? en̄ is dat nyet al te haest een splinter gesyen in onses naebuyrs oge? Ende nochtans schijnen Burgem̄rn zelfs dese dingen te applauderen, van denwelcken binnen weynich jaren herwerdt eenige wel contrary vertoninge tegen mijn zelfs hebben gedaen. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} 90.'T gedenckt mijn wel datten Burgermeester Claes Franssz., z.g., aen Burgerm̄ren in der tijdt rapporteerde, hoe dat hij als scholarcha, met dandere scholarchen in besoigne vande scholen zijnde, ende handelende van eenen nieuwen conrector te stellen, ende van eenich geschenck aen de weduwe vanden overleden rector Meerhout te doen, den voorsz. Claes Franssz. versocht, dat se daerin nyet zouden besluyten, eer hij daervan met Burgerm̄ren hadde gecommuniceert; maer dat de predicanten, dye hem in dye besoigne waren bijgevoecht, evenwel daermede doorgingen, sustinerende dat zij waren gecommitteert bij den Raedt, dye meerder was als Burgerm̄ren, ende oversulcks nyet behoefden aduys van Burgerm̄ren te verwachten. Aen dit kleyne monsterken alleen, dunckt mijn, dat men wel van 't hele werck van dese luyden kan oordelen, hoe curieux zij zijn om opdt scharpste van haere ende vander Overheydt autoriteyt te disputeren, en̄ de hare ten uyttersten te maincteneren. 91.Zwinglius seyt op een plaetse: De kinderen der gelouigen mogen geen besmettinge hebben, alsoo derfsonde door Christum is gesuyvert, wandt, gelijck wij in Adam alle gestorven zijn, zoo zijn wij in Christo weder levendich gemaeckt: te weten wij dye geloven, ofte door de belofte van zijn gemeente zijn; maer geen besmettinge der misdaden mach den kinderen onreyn maecken, alsoo zij noch nyet zijn onder de wet. 92.Item: ten is nyet van alle menschen te verstaen, dat dye geen gelooff heeft, verdoemt werdt; maer dye 't geloof heeft horen uytleggen, en̄ int ongelooff volhardt en̄ sterft, dye mogen wij bij avonture onder den elendigen reeckenen. 93.Item: derfsonde brengt geen verdoemenisse mede, voor degene dye maer van gelovige ouders geboren zijn. 94.Ende noch: dat hij nyet tegenspreecken wil, dat d'oplegginge der handen een sacrament zij. {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} 95.Alle dese dingen kan men Zwinglio nu wel te goede houden, en̄ hem daerenboven voor een godtsalich leeraer prijsen, nyettegenstaende hij daerover, als om andere zaecken meer, en̄ insonderheydt ora zijn gevoelen vanden vromen heydenen, daervan hij zeer breedt aen den Coninck van Franckrijck hadde geschreven, zeer hart bevochten is geweest, dewijle hij noch int leven was; welck faveur ick mene dat hij nu meest geniet om zijn grote hefticheydt vande predestinatie. 96.Maer ter contrarie ist gegaen met Melanthon, Bullinger, Hemmingius, Hyperius, Aretius etc. in 't stuck vande gematichde predestinatie, dye men haerluyden in haer leven wel te goede gehouden heeft, daer men nu zoewel geleerde als andere zoo smadelick om tracteert. 97.Veel bejaerde luyden is wel bekent, dat ten tijde van dat hete Spaensche vervolch, en̄ eenige jaren voor tbegin vande troublen, grote mennichte van Doopsgesinde, dye in Hollandt nyet mochten blijven, in Oostfrieslandt en̄ insonderheydt binnen de stadt Embden wel ontfangen zijn geweest, en̄ aldaer vredich en̄ zonder peryckel hebben geseten. 98.Grelijck oock ten zelven tijde de Regenten van Vrieslandt en̄ Groningerlandt zoo gematicht waren, dat zeer veel zoodanige luyden als onder hare vleugelen gescholen, en̄ aldaer mede, genoech zonder alle omsyen, gewoont hebben. 99.Nu ter contrarie heeft men bij dese Regieringe, onder pretext van overwinninge int disputeren, daer wij zelfs meester zijn, sodanige luyden, in drye voorneemste steden van dye provintien al over een goedt deel jaren om haer religie vervolcht, gelijck ick verstae dat dye van Wesel mede hebben gedaen; doch mene ick dat dye andere drye steden nu dese laetste jaren met meerder ciuylheydt daerin hebben geprocedeert. 100.Hyer te lande, alsmede hyer ter stede, heeft men {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} se bij dese Regieringe in haer vrijheydt gelaten, hoewel zij van wegen de kercke alhyer wel over dartich jaren, en̄ oock daernae, wel hardt zijn gedreicht geweest, gelijk hyerboven oock is aengcroert. 101.Sijnde daerenboven binnen weynich jaren herwert eenen vanden alderheftichsten in dat werck, uyt Vrieslandt hyer ter stede beroepen, denwelcken zoo zeer daerin yvert, dat hij raedt liever alle de neringe vandt landt te verliesen, dan zoo een heerlick werck, gelijck hijt noemt, nyet uyt te voeren. 102.Maer ick duchte dat desen goeden man hem zelf wel qualick zoude houden, zoo hij daerom alleenlick zijn halve neringe, dat is zijn halve gagie, zoude moeten missen, wandt hij dan best zoude gevoelen hoe tsmaeckt; alsoo doch niemandt hinekt van eens anders zeer. 103.Hij moet oock geen reeckeninge maecken van waer, bij verloop van neringe, de middelen comen zouden om doncosten vander oorloge te vervallen. Dye van Hollandt zouden vooral geen raedt weten om haere quote: dat zoude zeecker wesen. 104.Men schelt voor sotten en̄ narren, en̄ maelt zeer hatelick af alle degene, dye voor als noch om eenige consideratien haer in der gemeente nyet konnen begeven, deselfde vergelijckende bij den inwoonderen vandt landt Canaan, dewelcke de kinderen van Israel daeruyt verdriven, haer beelden ombrengen en̄ te nyet doen, en̄ het landt te lote onder haerzelven uytdelen mosten; ofte dat, bij gebreecke van dyen, tvolck van 't voors. landt, henluyden tot doornen en̄ prickelen werden en̄ Godt de Here dyen van Israel daerover straffen zoude. 105.Doch schijnt het dat ment nu voornemelick hyer ter stede op den Remonstranten voorheeft, en̄ dat men dye almede voor overwonnen en̄ voor wettelick gecondemneert houdt, nyettegenstaende zij al voor lange in de gemeente geweest zijn. {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} 106.Men congratuleert de magistraten over maeltijdt opdt ingaen van haren dienst met gedruckte billetten van instigatien, om zodanige luyden met hare kinderen als pesten en̄ zeer snode menschen te verdriven. 107.Men exclameert opdt zeerste vanden predickstoel, om met vuyle voeten daer door te gaen, zonder nat ofte drooch aen te syen, en̄ om daertoe te mogen vinden eenen Gedeon, dye nochtans dyen van Israel zelfs tot afgoderie heeft gedient. 108.Om eenen Jehu, dye nyet af en lyet vande sonde Jeroboams, metten kalveren tot Dan en̄ tot Bethel, en̄ bij Petrus Martyr voor een beudel 1) werdt gehouden, en̄ bij Caluinus nyet met allen beter, in primum caput Hozea v. 3 et 4. 109.Ist nyet te droevich en̄ te verachtelick voor d'Overheydt deser landen, dat men ons zodanige monarchen toewenscht, en̄ de tegenwoordige Regieringe vanden lande zoo smadelick handelt, dye door Godes zegen de zaecken veel verder hebben gebracht, dan wij int begin zouden hebben durven deneken? 110.Onder den schijn van Godes Woordt vrijmoedelick to verkondigen, gebruyckt men de licentie en̄ ongebondentheydt van tonge, dat eerlijcke luyden, dye haer naem en̄ faem zeer waerdt is, en̄ haer beste hebben gedaen en̄ noch doen, voor den staet vandt landt, zoo veel zij mogen, zeer smadelick werden gelastert. 111.Behoort men zulcke handelinge toe te laten in een stadt van justitie? Heeft men yedt op de luyden, dat men se wettelick aenklage, daer ze haer mogen verandtwoorden. Dye dye dingen opgeteyekent hadde, zouder haest een heel boeck van maecken. 112.Dye vander kercke stellen jaerlicks, zonder yemandt daerin te kennen, alsulcke ouderlingen en̄ diaconen als {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} zij goedtvinden; welcke diaconen, onder d'opsicht vanden kerckenraden, hebben de vrije dispositie over haer collecte, des jaers, zoo ick mene, wel omtrent tzeventich duysendt gulden ofte meer importerende. tWelck nu zoo veel jaren is gecontinueert, nyettegenstaende zoo groten getal van banckerotten, als daeronder zijn gevallen; daer ter contrarie onder dengenen, dije de heren Burgermeesteren (nae haere sorchfuldicheydt) gewoon zijn totte bedieninge van alle dandere deser stede goodshuysen te gebruycken, ick nyet en wete dat bij mijn gedencken, ofte in den tijdt van tsestich jaren herwerdts, zodanige fauten zijn bevonden. En̄ evenwel blijft de kercke noch al bij den ouden voet, in zulcker manieren, dat men vastelick meent dat vele vanden heuren noch bij surreptie ofte andersins, vanden huysarmen comptoiren, en̄ tot onbehoirlick beswaer van denzelven, mede eenich deel, en̄ alsulcks dubbelde portie, zijn genietende, daer andere arme luyden haer met enckele portie moeten laten genoegen. 113.Dezelfde kerckenraden doen oock, alsser ministers ontbreecken, zelfs daervan de verkiesinge, zonder tegenspreecken vander Overheydt, aller welcker ministeren gagien, met haer huyshuyren, tot negen ofte thyen in getale, (buyten de gasthuysen, Walsche en̄ Engelsche predicanten) elck, zoo ick mene, wel omtrent vijfthienhonderdt gulden jaerlicks bedragen. - Voor memorie zal hyer mogen dienen, hoe dat op den 19en Novembris ao. 1616, ter vergaderinge vanden heren Burgermeesteren en̄ Oudtburgerm̄rn bij den here Reynier Pauw, als presiderende Burgermeester, is voorgedragen een request van Jacobus Triglandius, denwelcken, nae zijn eygen te kennen geven, nyet meer als vyer kinderen hebbende, en̄ zoo ick mene, ten zelven tijde nyet meer als zes ofte zeven jaren hyer ter stede gedient hebbende, versochte dat hem van doen voortaen, om te beter middel te mogen hebben om hem van boecken te mogen voorsien en̄ zijne gastvrijheydt aen dengenen dye {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} hem comen besoecken, te beter te mogen bewijsen, mocht werden geconsenteert het extraordinaris subsidie, twelck eenige van zijne collegen, omdat zij zeven ofte acht kinderen hebben, zijn genietende, twelck werde geseyt hondert en̄ vijftich gulden jaerlicks te wesen, twelck hem alsoo bij allen den Burgermeesteren werde toegestaen, maer bij eenige Oudtburgerm̄rn om de consequentie werde tegengesproocken en̄ dat te meer, omdat eenige meenden goede memorie te hebben, datten zelven Triglandio voor eenige jaren op zijn versoeck tweehonderdt gulden tot boecken was toegeleyt, waervan hij in zijn request nyet een woordt hadde vermaent, maer tzelfde tenemael hadde verswegen; maer wadt voor een resolutie hyervan mach wesen geteyckent, is mijn onbekent. 114.Daerbeneffens zij apparentelick oock 't meeste gesach hebben in de verkiesinge vande ministers van dander plaetsen van denzelven classe, zonder dat ick oyt hebbe gehoort van eenigen eedt ofte instructie, daertoe staende, contrarie den voet van Geneue selfs. 115.Ist dan oock wonder dat sij nyet gaern scheyden van een zoo groten ongelimiteerde preeminentie, bij middel van dewelcke zij de heuren zelfs, ofte andere, altijdt zoo treffelick konnen beneficieren, zonder eenich belet vande Magistraet, dewelcke zelfs nauwelicks dalderminste beneficien begeeft, dan onder eedt ofte instructie, ofte ten minsten een van beyden? 116.Alsoo zijn oock de heren, dye vander stede wegen eenige reysen moeten doen, oock Burgerm̄rn zelfs in der tijdt, nyet gewoon betalinge daervan te becomen, dan op declaratie, ordonnantie en̄ quitantie nae behoren, Hoet met dyen vander kercke daerin toegaet, is mij onbekent. Dan mijn dunckt dat daerop oock dient gelet, ofte het zoude tot meerder despect van dyen vande Regieringe dienen, als se bij monde nyet zoo veel geloofs zouden hebben als dye andere. Men siet doch hoe nauw dese luyden op {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} haer stuck letten, sustinerende alrede het seggen te hebben, nyet alleen in de verkiesinge van d'Overheydt, maer dat se oock van haerluyden leringen moeten ontfangen, hoe se zullen regieren, en̄ zelfs huer vrije electie mainteneren, twelck ick men e dat alle de heren vande Regieringe wel is bekent. 117.Phij Sanctum Petrum, Phij Sanetum Paulum! seyde Robertus Liriensis in zijn predicatie voor den Paus met zijn Cardinalen, dene reys nae dander uytspouwende, daermede hij voorts vanden predickstoel is gescheyden, willende daermede berispen de grote giericheydt, eergiericheydt en̄ afwijckinge van zijnen tijdt. 118.Voorwaer Dominus Beza schijnt hemzelven metten zijnen oock zeer hooch to zetten en̄ groot recht toe te schriven, als daer hij seyt: Christo is alle macht gegeven in hemel en̄ op aerden, en̄ dye Christo door den gelove zijn bijgevoecht, zijn mede deelachtich aen zijn recht, hoewel zij in den schijn verwurpen en̄ versmaedt zijn. Ende het is een sonderlinge ofte uytnemende troost voor den gelovigen, dat daer andere, nyet dan met tyrannie en̄ roverye de geschapene dingen genyeten ofte nuttigen, henluyden nochtans (te weten den gelouigen), dye in Christo het recht weder hebben verkregen, dat se in Adam hadden verloren, alle dingen zuy ver en̄ reyn zijn door Goods Woordt en̄ den gebeden. 119.Soude nu Dominus Beza mette zijnen verstaen, dat onder dat woordeken geloven, ofte gelovigen, alleenlick begrepen zoude wesen dyegeene, dye onse predicanten zonder eenich tegenspreecken toestaen, in alles wat zij den volcke voordragen? Dat dunckt mijn dat hem veel te verde zoude uytstrecken. 120.Wandt andere gesintheyden, dye elders mede macht en̄ geweldt hebben, zouden haer buyten twijfel hetzelfde recht mede willen aennemen. Ende zouden daermede mogen werden gejustificeert de actien vanden paus, int {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} uytdelen en̄ wechgeven van landen en̄ volckeren, dye zoo kleyne kennisse van Godt den Heere hebben. Twelck mijn dunckt een heel anderen aerdt te wesen als dyegene, daer de Here Christus van spreeckt, van zijnen son te laten opgaen over goeden en̄ quaden, en̄ te regenen op rechtvaerdigen en̄ onrechtvaerdigen. 121.De spreucke: ‘De aerde is des Heren en̄ wadt daerin is,’ was den Munsterschen Wederdopers zeer gemeen, zoo haer naegegeven werdt; en̄ alsoo zij daerbeneffens haer lieten duncken, dat zij des Heren volck waren, zoo schijnt wel dat zijt daervoor hielden, dat haer toequam den aerdtbodem te regieren; waerover oock haren Coninck, naedat hij al gevangen was, vrijmoedich tegen den bisschop van deselve stadt seyde, dat hij van Godt beroepen was om daerover te regieren. Als voorwaer verscheyden Regieringen van Europa daerin nyet met meerder omsichticheydt handelden, als men uytte boecken der theologen van verscheyden soorten haer ongematichtheydt wel mennichfuldelick bevint, waer zoudet eyndigen? Maer om weder te keren tot mijn propoost. 122.De heren Staten, dye nu zoo lange besich en̄ becommert zijn geweest, om de swaericheyden onder ons ontstaen, zoo veel doenlick te helpen bij forme van kerckelycke ordonnantie, hebben wij hyer nu zoo lange, uyt kracht van onse resolutie, bij meerderheydt van stemmen genomen, daerin tegengestaen, zonder gelijcke overstemminge vanden Staten te willen lijden, nyettegenstaende ick mene wel bericht te wesen, wadt overwicht ofte uytslach van stemmen aldaer en̄ bij ons alhyer is gevallen; twelck de heren ter dachvaert geweest zijnde, best is bekent. 123.Ende middelertijdt willen wij de questieuse zaecken vande religie zelfs, zoo vande predestinatie als anders, definitiuelick bij een Synode hebben gedecideert: welck decisie apparentelick mede bij overstemminge zoude moeten vallen. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} 124.Dunekt mijn heren dat zodanige proceduren in billickheydt en̄ metten dienst vandt landt konnen bestaen? 125.Wadt zoude dat lijcken, dat wij, dye zelfs in onse stadt, in daldergewichtichste zaecken van tlandt bij overstemminge gewoon zijn te procederen, een Synode, veel van uytheemschen bestaende, en̄ hyer te lande weynich gegoedt zijnde, gelijcke overstemminge zouden toestaen in zulcke hoochlopende zaeeken van religie, dye zoo veel honderdt jaeren gedisputeert en̄ nochtans ongedecideert zijn gebleven, ende uytte welcke apparentelick noch meerder swaericheydt zoude mogen volgen, - wij evenwel den Staten vandt landt zelfs in veel minder zaecken nyet zouden willen toestaen gelijcke overstemminge, als int maecken van een kerckelycke ofte ander diergelijcke ordonantie, dye maer en is prouisoneel, meest in formaliteyten bestaet, en̄ naer aduenant vandt ander werck, weynich personen, te weten den predicanten alleen, is raeckende, ende dat voornemelick ten eynde zij te beter zouden mogen blijven binnen haer palen? Waer blijft hyer dautoriteyt vandt landt? Is dat nyet wel donderdaen boven den heer gestelt? Schickt hem dat nyet heel nae een anarchia? Int begin vande troublen, en̄ insonderheydt doen de heere Prince van Orangien, Hog. Mem., den heere van Brederode en̄ anderen van qualiteyt haer op de vlucht begauen, hebben wij gesyen, dat onse beste patriotten hyer ter stede, die haer wadt uytterlick in dye zaecke hadden gedragen, ende door de nature deser stede, mitsgaders de commercien vande omleggende landen, meer als onse naebuyrsteden van Hollandt, hope hadden om haer buyten slandts eenichsins te konnen generen, mede zeer veel zijn vertrocken, ende, bij maniere van spreecken, metten propheet Jona van verre aengesien hebben hoet Niniue zoude vergaen; doen de goede patriotten van onse nabuyrsteden weynich vertreckende, nyet zonder groot peryckel bij den anderen zijn gebleven, ende, naderhandt door Goods ge- {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} nade d'occasie haer presenterende, elckander de handt biedende, het Spaensche juck van haren halse gewurpen hebben, - daer ter contrarie dese onse stadt, bij absentie vanden besten patriotten en̄ door gebreck van hulp, tot opdt uytterste onder d'oude regieringe is gebleven, tot haers zelfs en̄ velen van haren nabuyren verderf, ende eyntelick tot duytterste noodt gebracht zijnde, haer met dander leden van 't landt heeft moeten vereenigen; door welck beneficie alle d'overgebleven uytgeweeckene met hare kinderen, vrijheydt is verworven om wederom in de stadt te mogen comen. Dat wij nu, dye zoo lange onder den Coewoerden struyck 1) hadden geseten, ende als een ontijdlijcke geboorte de laetste in de gemeenschap van dander leden van Hollandt zijn gecomen, door de grote welvaert, dye Godt de Heere door zijn genade sommigen heeft verleent, dye ons nochtans haest weder onttrocken kan werden, ons zouden laten duncken dat wij den anderen steden, dye dye sware hetten vanden dach gedragen en̄ zoo swaere periculen van belegeringen en̄ anders uytgestaen hebben, ende door derwelcker extreme debvoiren wij soo grote weldaedt genoten hebben, van ontrouwicheydt en̄ van afwijekinge suspecteren, ofte andersins den wet stellen zouden willen, ofte dat zij dat van ons gedogen zouden moeten, dunckt mij dat geheel onbillick ende buyten alle apparentie te wesen. Twaer beter dat wij onse eygen passien overwinnen ende met een zuyver oge, zonder vooroirdel op de zaecke letten mochten, als waerdoor ick mene dat wij een schrick zouden moeten hebben van tgene dat wij syen ende horen toe gearbeydt te werden. Dye den gemenen overganck ende nature vander oor- {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} logh bekent is, zijn van dat gevoelen, dat deygenschap van dyen zodanich is, dat onder dyen name allerleye soorten van boosheydt en̄ godtloosheydt is begrepen, maer dat alle tzelfde noch veel swaerder valt onder een binnenlandts oorloch, daervan eenige vande oudtste onder ons zelfs uyt bevindinge, maer dandere nyet zoo wel nae 't leven, maer alleenlick uyt vertellinge ofte uytte beschrivinge van dyen mogen oirdelen. Ende nochtans, segge ick, horen ende syen wij van tijdt tot tijdt, dat degene dye zoo swaere plagen bij alle mogelycke middelen zouden behoren voor te comen en̄ te dempen, nyet lettende op de grote weldaden, dye zij hyer ter stede hebben ontfangen, nochte op zoo grote mennichte van goede lidtmaten der kerke, der welcker gerusticheydt en̄ verzeeckertheydt zij in aller godtzalicheydt behoirden te voirderen, nochte opdt verstandt van zoo veele overledene, als oock ten dele alsnoch ter tijdt levende treffelijcke theologen, jae oock nyet op den raedt vanden Coninck van Grootbritannien zelfs, aen denwelcken dese landen zoo grootelicks zijn verobligeert, en̄ wyens autoriteyt zij zelfs anders veel in den mondt hebben, - dese luyden zelfs, segge ick, dat de gene zijn dye haer eygen verstandt zoo veel toescriven, dat zij zelfs dese periculen opdt alderseerste verwecken, met ronde woorden uytbarstende: al zoudet ondertste boven raecken. Ick maeck wel gissinge, dat men tzelfde zal pogen t'excuseren, nyet alleen mettet geene dat sommigen te laste werdt geleyt in tstuck vande predestinatie, maer oock in sommige andere poincten meer van importantie. Maer alsoo wij zoo veel exemplen daervan hebben, dat deen des anders woorden ende schriften anders treckt alst wel behoort, ende tegen tverstandt vanden autheur van dyen; soo dunckt mij dat het beschuldigen alleen nyet genoech, ende datten aenklager oock nyet te gelijck rechter behoort te wesen, maer datten beclaechden hem voor {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} een wettelijcken rechter behoort te mogen verandtwoorden, ende dat hij, al schuldich bevonden werdende, tzelfde nyet ten laste van anderen behoort te dienen, dye tzelfde nyet toe en staen. Ick meent wel tusschen veertich en̄ vijftich jaren geleden te wesen, dat ick met grote compassie hebbe gelesen dye gesebiedenisse vanden tijdt vande Coninginne Maria van Engelandt, ende insonderheyt hoe dat veel religions-verwantten vandaer vluchtende, zoo in Denemarcken als in de steden Wismar, Lubeck en̄ andere zeer onwaerdelick, jaa onredelick ontfangen en̄ getracteert zijn geweest. Als wij ons dan door geen autoriteyt vande grootste Monarchen van onsen tijdt, noch door d'aensienlickheydt vande voorneemste theologen van oneer zijde, tot geen gevoechlijckheydt willen laten bewegen, maer dat wij ter contrarie zoo zeer op ons zelven staen, dattet hem, om 't onderste boven te staen, alles onder tverstandt van onsen predicanten zal moeten buygen; - Ende dat zijdt alsoo door haere arrogantie, ambities en̄ yver om te heerschen, daertoe brachten, dat wij metten snoden zeloters in een binnenlandts oorloch en̄ daeruyt spruytende uyttertste ruine quamen te vervallen; zulcks dat wij door haerluyder instigatien ons onderling vermoordende, eyntelick daerbij blijven leggen, een roof van onse vijanden werden ofte, opdt schoontste, ten lande uyttrecken zouden moeten; - Bidde ick mijn heeren, dat haer gelieve te overleggen off wij, in zulcken gevalle, nyet alleen bij de regieringen die het pausdoom afgeleyt hebben, maer noch veel meer bij de regieringen van ander gesintheydt aengesyen zouden werden als dyegeene, dye nyet vernoegende zelfs ons geloue in volcomen verzeeckertheyt te mogen beleven, maer oock daerbeneffens als dye gene dewelcke nyet alleen over haere medeburgeren, vrienden en̄ magen hebben willen heerschen, maer oock haer Overheydt de wetten {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben willen stellen, nyettegenstaende alle dye voors. kerckenraden ofte kerckelijcke p̄sonen meestal uytheemschen ofte alumnen vandt landt zijn; - Souden, segge ick, de buytenlandtsche Overheyden, totten welcken wij onsen toevlucht zouden moeten nemen, nyet grote reden hebben om schuw te wesen om ons met zodanige theologen te herbergen, door rechtvaerdige vrese dat hare ondersaten, door onse instigatien, metter tijdt mede tot gelijcke rebellie zouden mogen werden beweecht? 126.De Staten vandt landt, dye nyet gewoon zijn yemandt in zijn conscientie te beswaren, maer een ygelick daerin zijn vrijheydt te laten, zoo veel zonder apparent peryckel vande gemeene ruste en̄ verzeeckertheydt vandt landt mach geschieden, zouden dye evenwel, tot verhoedinge van zodanige perijckelen als wij tegenwoordich in vervallen zijn, dengenen dye, buyten gewoonte van alle publycke bedieningen, noch bij eede, noch. bij instructie zijn verbonden, en̄ dyenvolgende zelfs oorzaeck zijn van alle dese misverstanden, die oock de publycke kercken gebruycken en̄ bij tlandt van zoo treffelijcke woningen en̄ stipendien werden versorcht, nyet eenige ordre mogen voorschriven, dye zij daertoe nodich vinden, zonder den naem te hebben van haer in haer conscientie te beswaren; dat dunckt mijn veel te hooch te lopen en̄ tot al te groten disreputatie vande hoocbste regieringe vandt landt te strecken. 127.De tegenwoordige Regieringe vandt landt verstae ick zodanich te wesen, dat wij geen beter nochte zeeckerder zouden mogen verkiesen. 128.Ick verstae mede, dat om pregnante redenen, in tstuck van contributie overstemminge geen plaetse mach hebben, alsoo deen daerbij bedurven en̄ dander grotelicks daerbij gebaet zoude mogen wesen. 129.Maer in alle andere zaecken, dye allen den leden vandt landt nae proportie elck even veel raecken, dunckt mijn dat bij overstemminge moet worden geprocedeert. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} 130.Off bij gebreecke van dyen zoude bij weynich p̄sonen vande regieringe van een ofte twee plaetsen te wege gebracht konnen werden, dat het hele landt in verwarringe, gelijckt hem tegenwoordich vertoont, zoude konnen werden gestelt; daeronder wij zouden moeten versmoren. 131.Maer men seyt, dat men qualick altijdt lachende huyshouden en̄ een zaecke beter doodt swijgen als doodt kijven mach. 132.Wadt valtter dickwils verscheydenheyt van gevoelen in de politycke regieringe en̄ in tstuck van justitie, zonder dat men op veel nae tot eenstemmicheydt kan comen; en nochtans moet men elckander dat te goede houden, en̄ toebetrouwen dat elck vande heeren int besonder met oprechticheydt, nae zijn beste verstandt, daerin procedeert, off men zoude nimmermeer vrede noch vriendtschap met elckander mogen houden. 133.Dit zijn nochtans al zaecken dye des menechen verstandt naerder zijn als dye hoochlopende disputen, over dewelcke wij in dese swaericheydt vervallen, in dewelcke wij bevinden dat daldergeleertste elkander zelf nyet konnen verstaen; daervan wij evenwel de decisie het Synode willen bevelen. 134.De resolutie bij den heeren Staten daerop genomen, dunckt mijn zoo schriftmatich en̄ zoo bescheyden te wesen, dat nyemandt hem behoort te beswaren om deselfde te acquiesceren, als bij dewelcke Goods liefde over den gelovigen en̄ boedtvaerdigen, zoowel als zijnen toorn over den ongelovigen en̄ onboetvaerdigen, voor ogen werdt gestelt. 135.Dezelfde werdt bij zijne Mat. van Grootbritannien voor goedt gekent. Daer zijn zoo veel voornemen theologen vanden gereformeerden, dye daermede overeenstemmen; andere dye zelfs wel hoger gaen, verstaen nochtans dat men dandere daerin behoort te dragen. Het pausdoom heeft altijdt zelfs gemyndt decisie daervan te doen, soodat mijn dunckt dat wij elckander daerin in der liefde {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} behoren te dragen, zonder onse door Goodts genade verworven vrijheydt daerom in peryekel te stellen en̄ thele landt te doen verloren gaen. 136.Ende dewijle wij nu nochtans zoo langen tijdt met zoo grote droefheydt hebben moeten syen de menichfuldige, onbehoirlijcke en̄ periculeuse proceduren, bij verscheyden dienaren des woordts, met grote verachtinge van d'autoriteyt, publyck in dese zaecke gepleecht te wesen, daervan te duchten is dat zij evenwel tot genen schijn, veel min tot datelijcke schuldtkenninge zullen konnen werden gebracht, en̄ dat overzulcks van kleyne apparentie is, dat van henluyden int gemeen het nodige en̄ rechte remedie in desen zal mogen werden verwacht; - 137.Dat mede den besten leermeester, de langduyrige experientie, leert dat onder de voorneemste Regieringen van Europa, bij de grootste Monarchen, Coningen en̄ Princen dyen voedt werdt gehouden, dat haer Regieringe bestaet bij weynich maer zeer ervaren en̄ verstandige mannen; - 138.Van gelijcken oock in de swaerste zaecken van dese landen, zoowel de heren Staten Generael, als van Hollandt, oock mijn heren hyer ter stede zelfs, gewoon zijn, op rapport aen haer principalen te laten besoigneren bij weynich p̄sonen, die daertoe voor de bequaemste werden vereoren; - 139.Soo dunckt mijn oock datter geen naerderen wech is dan dyen voet in dese zaecke mede te volgen, midts dat met alle mogelijcke sorchfuldicheydt werde gelet, dat men dalderbequaemste daertoe zoude mogen vinden, en̄ dat henluyden al sulcke andere mede zouden mogen werden bijgevoecht, vanden welcken men den meesten vrucht soude mogen genieten. 140.Ick hebbe van over vele jaren in onse geestelijcken wel gesyen, dat mijn mishaechde, maer hebbe tzelfde, ten respecte van daensienlickheydt van haren dienst gaern over thooft gesyen, alsoo ick weet, en̄ wilde wel dat alle man {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} wist datten alderbesten meer als te veel gebreckt. Daerom ick oock mene dat ick haer tot meermalen in haer versoeck, zoo particulier als anders, zoo veel faveurs hebbe gedaen als yemandt anders; maer alsnu dusdanige ongematichtheydt van velen syende, hebbe ick qualick konnen laten dus vele daervan bij memorie te vervaten. 141.Sij weten immers wel datter boven zoo veel ouden vander gereformeerden zijde, dye nu al overleden zijn, noch zoo treffelijcke geleerden van haer eygen bekenden tegenwoordich voorhanden zijn, dye de zaecken heel anders als zijluyden verstaen; dye zij bij de conferentie, in den Hage gehouden, oock nyet zoo heel ongewapent hebben gevonden. Denwelcken zij immers, zoo zij dye nyet voor moetwillige, godtlose luyden houden, wel behoren toe te betrouwen dat zij daerin nyet anders dan in behoirlijcke oprechticheydt, nae haer beste wetenschap, handelen en̄ spreecken. Van denwelcken donse evenwel op den predickstoel handelen met zulcken arrogantie en̄ confidentie, als off zij zelfs van tgene zij in haere joncheydt in de scholen, ofte oock daernae, mogen hebben geleert, in genen dele mochten dwalen, en̄ off d'andere ter contrarie heel onwetende ofte verkeert van sinnen waren. Twelck mijn dunckt dat in godvresende leraers en̄ dye in vresen en̄ beven haer eygen en̄ ander menschen zalicheydt soecken te wereken, geen plaetse behoort te hebben. 142.Alsoo dunckt mijn mede, dat zij, met al te groten peryckel vanden staet vandt landt, d'Overheydt, dye mijns bedunckens meer als eenige ander Overheydt vander protestanten zijde, waert oock zoude mogen wesen, voor de vrijheydt vandt landt heeft gedaen, te zeer onwaerdelick tracteren, midts dat zij denzelven pogen tontrecken het recht dat alle protesterende Coningen, Princen en̄ Republycken in kercklijcke zaecken gewoon zijn te gebruycken, twelck haer oock bij Calvijn, Melanthon, Beza, Musculus Dusanus, Sarauia, Sonius, Casaubonus, Keckermannus, {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} Paraeus, als oock het martelaers-boeck zelve werdt toegestaen. Dat mach immers wel een grote nieuwicheydt genaemt werden, dye 't hart zelfs raeckt. 143.Ende middeler tijdt pluymstrijcken wij ons zelfs zoozeer, dat wij met dyen van Geneue, tegen den voet bij den Apostelen zelfs, mitsgaders bij de naevolgende kercken zoo lange gebruyckt, daervan Doctor Sarauia oock zoo breedt heeft geschreven, de jaerlijcksche veranderinge vanden ouderlingen en̄ diaconen, zoo wel van uytheemschen als ingeboornen toelaten, twelck ick duchte een grote oorzaecke van onse tegenwoordige swaericheydt te wesen. 144.Ende alhoewel alle deselfde haer meestal zoo mette coopmanschap, als handtwercken en̄ andere neringen zijn behelpende, daervan zij zoowel als andere haer principale werck moeten maecken om haer huysen te onderhouden, en̄ dat men onder denzelven hyer ter stede, vant begin van onse reformatie, zoo mennichfuldige fauten van banckerotten en̄ andere mishandelingen heeft gevonden, dattet onder zoo kleynen getal van volck, als tot nochtoe daertoe is gebruyckt, al te wonder en̄ te beclaechlick is. 145.Dat ick oock mene wel verstaen te hebben, dat deen off dander van onse ministers zelf, eenige weynig iaren verleden, tot voirderinge van zeeckeren banckerottier, hem zodanige zaecken heeft onderwonden, dye hem nyet wel en passen. 146.Soo moeten zij evenwel, als off zij alle te zamen mette beroepinge van dye een ofte twejarigen dienst, met Saul heel tot ander mannen waren geworden, gehouden werden van kerckelijcke en̄ schriftuyrlijcke zaecken veel meerder kennisse te hebben als yemandt vander Overheydt, ofte eenige andere vrome voornemen luyden, en̄ dat insonderheydt omdat dese eenige swaericheydt bij haer zelven vinden, om alles zonder onderscheydt in de hoochste waerde aen te nemen. 147.Tis wel waer dat d'Overheydt, als van menschen {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} bestaende, nyet en zijn zonder gebreck; maer elck weet van 't zijne best, en̄ daerom zoude ick mijn nyet willen onderwinden van anderen te spreecken; maer vanden onsen hyer ter stede mene ick dattet, den tijdt van d'eerste dartich jaren vau dese Regieringe, met zulcken vriendtschap en̄ onpartijdicheydt is toegegaen, dat ment qualick zoude mogen verbeteren. 148.Den Hoochgeboren Fursten heer Johan, Paltzgraaf bij den Rhijn, Hertoch in Beijeren, ontsyet hem nyet de hele Magistraet en̄ burgerschap van Straetsburch, ja de gehele Christenheyt, het oordel te bevelen vande religions geschillen, en̄ wij weten wadt autoriteyt meest alle protestante Overheyden daerin gebruycken, als voorn is geseyt. 149.Maer hyertegen zoude mogelick yemandt pogen te maecken eenich onderscheydt tusschen de Regenten van dese en̄ dye andere voors. landen, doordyen zij eenige vande Regieringe deser landen kennende, haer zouden mogen onderwinden yedts berispelicks tegen deen off dander voor te wenden; nyet denckende, zoo zij zoo lange in eenich van dye ander landen hadden verkeert, dat zijdt daermede nyet zoo heel viercant zouden vinden. 150.Maer als men van alle Staten, zoo wel hoge als subalterne Magistraten, van bisschoppen, predicanten, schoolmeesteren; 151.Item van huwelijcksche zaecken en̄ dyergelijcken, zodanigen besluyt zoude willen maecken dat se langer nyet en zouden wesen dat se zijn, alsser eenich gebreck int een ofte int ander zoude mogen werden gevonden, wadt zoude daeruyt oneyndelijcke verwarringe en̄ confusie volgen? Zelfs onder den alderhoochsten Staten vander werldt en̄ onder den p̄sonen, dye andersins het meeste lof hebben in de heylige Schrifture, als Aza en̄ Josaphat, beyde Coningen in Juda, denwelcken zoo groten lof van hare godtvruchticheydt werdt gegeven, nyettegenstaende dat zij de hoochten nyet wech en namen en̄ dattet volck noch al {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} roockte en̄ offerde op de hoochten, twelck immers openbaere afgoderye was, waertoe geen grote ervarentheydt ofte hoge geleertheydt werde vereyscht om daervan te oirdelen, gelijck wel van noden is in de questieuse zaecken, dye tot onsen tijden met zoo grote bitterheydt onder deen en̄ dander werden gedisputeert. 152.Ende wadt zouder al meer te seggen wesen van David, Salomon, Ezechias, Amazias, Jozias, Jehu en̄ dyergelijcke. 153.Want zoo veel David zelver aengaet, dye zoo hooch werdt geroemt, wat zoude men met groten schijn nu tegens hem ofte zijns gelijcken al pogen te seggen, dat hij, voor Saul vluchtende, hem totten Philistinen en̄ Heydenen, bij den Coninck Achis tot Gadth begeven en̄ aldaer als sot en̄ ontsinnich getoont heeft. 154.Dat hij groten toeloop van een hope benaut en̄ met schulden beswaert volck krijgende, en̄ hem daermede versterckende, hem begaf tot Mispa, int landt der Moabiten, zulcks datter 85 priesters tot Nobe om zijnnent wille door Saul zijn doen doden. 155.Dat hij noch daertoe ten tweden mael vluchte bij den voorseyden Coninck Achis tot Gath. 156.Ende dat hij, desen allen nyettegenstaende, noch tot Coninck over Juda is gesalft. 157.Wadt sware gewichtige redenen zouden wij menen te hebben om zodanigen man voor al de werldt stinckende te maecken en̄ onsen haet en̄ vijandtschap tegen hem te iustificeren, als denwelcken te voorn voor zoo oprecht en̄ godtvresende aengesien heeft willen wesen, nu met alle zijne handelinge van allerley boosheydt wel te kennen gaf, wadt hij in zijn schilt voerde? 158.Tis ons tot nochtoe wel geluckt met het verlaten vanden Coninck van Spangien, maer hoe langduyrigen en̄ mennichfuldigen bloedtvergieten is daer voorgegaen? Wadt is daerover mennichfuldich schreyen en̄ suchten voor den {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Heere totten hogen hemel opgestegen? Hoe groote en̄ machtige Coninckrijcken heeft Hij tonser hulpe verweckt? Met hoe groten onuytspreeckelijcken kloeckmoedicheydt heeft Hij de Regieringe vandt landt, en̄ met welcken ongelooflijcken goedtwillicheydt heeft Hij de gemeenten begaeft int dragen van zoo sware lasten? Ende, dat noch het aldermeeste schijnt te wesen, hoe heeft Hij tegen de nature van alle oirlogen en̄ tegen alle exemplen van dyen, dese landen in neringe en̄ weluaert gezegent, - dat wij Godt den Here zodanige wegen ende middelen zouden menen voor te schriven, om ons tot uytvoeringe van onse particuliere passiën te hulpe te comen, alst alles iuyst met ons verstandt en̄ genegentheydt nyet overeen en compt, wat bij anderen nae haer beste verstandt en̄ wetenschap in behoirlijcke oprechticheydt werdt voortgebracht. Dat wij door Goods wonderlycke genade tot vrijheydt gecomen zijnde, zulcks dat ons nyemandt in ons gemoedt moeyelick valt, wij andere eerlycke luyden beschuldigen, lastich ende moeyelick vallen ofte supplanteren zouden willen, omdat zij haer in alles met ons nyet konnen conformeren. Soo zoude de tyrannie nyet cesseren, maer alleenlick den tyran veranderdt wesen. 159.Voor mijn voorwaer weet ick wel, dat ick uyt mijn bedieninge noyt occasie van extraordinaris profijt, maer louter alleen tgemene beste hebbe gesocht. 160.Een weldaedt alleen dye wadt is, heb ick voor mijnen oudtsten zoon genoten, dat hij tot het drostampt van Muyden is gepromoueert, twelck ick met alle mogelijcke goedwillicheydt gaern, nae eens yders qualiteyt, wille erkennen tegen allen dengenen dye mijn daerin gunstich zijn geweest. 161.Ick mene oock dat mijn niemandt hetzelfde behoort te misgunnen, alsoo verscheyden anderen nae mijn in dienst vandt burgemeesterampt gecomen zijnde, in gelijcke zaecken voor den heuren wel merckelick veel meer hebben {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} genoten, daervan wel aenwijsinge zoude konnen werden gedaen. 162.Wij hebben nu evenwel eenige jaren herwerdt gesyen, dat dese onheussche proceduren haren oorspronck hebben genomen vande heren burgemeesteren inder tijdt zelfs, en̄ dat met alsulcken correspondentie, dat int Collegie vanden Gecommitteerden Raden inden Hage, deene tijdt nae dander, werden gebruyckt Oudtburgerm̄rn, dye men schijnt hyer liefst te willen missen, en̄ met dye bedieninge ten minsten twee ofte drye iaren uyt het burgemeesterampt werden uytgesloten, werdende geduyrende dyen tijdt van denzelven dienst verschoont degene dye men hyer lieftste bij der handt houdt. 163.Alsoo zijn oock, tot smaedt, despect en̄ discredyt van drye Oudtburgm̄r̄n nae mijn beste kennisse, den enen in elf jaren alleenlick een jaer, den tweden in acht jaren nyet eens, en̄ den derden in zes jaren mede, nyet alleen nyet eens tottet burgermeesterampt beroepen, maer zij hebben denselfden in al dyen tijdt nauwelicks verwaerdicht een enigen stem daertoe te geven. 164.Als zij nu noch een van dander Oudtburgem̄r̄n zouden konnen brengen ter vergaderinge vanden heeren Staten Generael ofte vanden Raedt van Staten, gelijck daervan wel is gesproocken, zoo zoudender in als vande twaelf p̄sonen, van denwelcken het Collegie van Burgerm̄r̄n en̄ Oudburgerm̄r̄n bestaet, alleenlick zeven overschieten, en̄ daeronder twee swagers, dye te zamen effen tgetal zouden uytbrengen, daermede zij van jaer tot jaer het burgermeesterampt zouden konnen besetten, en̄ zouden mijn heeren alsoo de moeyten wel mogen sparen vande jaerlijcksche electie van Burgermeesteren, alsoo dye haer zelven dan wel zoude wijsen. 165.Gelijck d'electie vanden Oudtburgermeester op Lichtmis ao. 1616 lestleden, nae mijn beduncken, geen keur, maer een nootwet was, dewelcke de here Witsen zelfs (zoo {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} ick mene wel geobserveert te hebben) hadde gestelt, zulcks dattet Oudtburgermeesterschap hem nyet mocht ontgaen, doordyen hij zelfs, zoo veel in hem was, den here Cromhout Burgermeester maeckte, bij middel van twelcke de here Oetgens, gelijck de heere Bas, door zijn verre buytenlandtsche reyse, daertoe nyet mochten werden gebruyckt; aen al twelck men claerlick kan syen, hoe ment daermede voorheeft. 166.Te meer, omdat men met geen waerschijnlickheydt voorgeven kan, dat bij yemandt vanden drye Oudtburgerm̄rn voorn̄t eenige nieuwicheydt in tstuck van religie is aengenomen, maer zijn alle daerin, zoo ick anders niet wete, alsnoch deselfde dye zij waren ten tijde als zij eerstniael tot het Burgermeesterschap zijn beroepen geweest' lange te vooren eer men dese gedeeltheydt alhyer heeft beginnen te practiseren. Soo dattet hem zeltsaem laet aensyn, waeruyt sulcken groten afkericheydt nu meer als oyt te voren haer oorspronck mach hebben genomen; ten zij dat se danderen in bequaemheydt zoo heel verre voorbij zijn geseylt en̄ over thooft geleert hebben, dat se trachten nae een Oligarchia, Septemuiratum ofte andere dyergelijcke maniere van Regieringe. 167.Ofte daer moeten mede wesen gemengt eenige besondere sware consideratien, dye buyten weten van dander Raden alleen eenige weynigen mogen zijn bekent, waerom dese goede stadt haer zoo formelick tegen dander leden vandt landt zoude opmaecken. 168.De bedieninge vandt Burgermeesterampt en̄ bewinthebberschap gebonden werdende aen zoo weynich p̄sonen, dye alleen kennisse hebben van daduysen, dye aen de stadt comen, mitsgaders van alle tgene ter vergaderinge vanden heren Staten passeert, zouden dandere leden vanden Raedt door onkunde lichtelick mogen werden geabuseert. 169.Daer werdt wel altemet bij deen en dander van mijn heren vertoninge gedaen int p̄ticulier, als off wij int generael zeer sorchfuldich waren voor de conseruatie van {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} d'autoriteyt publyck vanden heren Staten, en̄ ick wensche dattet alsoo mocht wesen. 170.Maer als men daar tegen overweecht diniurieuse, smadelijcke propoosten, die dickwils vanden predickstoel ex professo op den heren Staten zoo impune, ja cum applausu van verscheyden p̄sonen vande Regieringe zelfs werden uytgesmeten, zonder dat daer tegen met behoirlijcke autoriteyt werdt voorsyen; 171.Item, op de schampere woorden gedenckt dye bij eenige vande heren zelfs werden gebruyckt: dat de Staten hebben Godt noch afgodt; dat se doen als haer brieven houden; dat men mijn heren recommendeert om een p̄ticulier Synode alhyer te beschriven, al zoudet de stadt etlijcke duysendt guldens costen; dat men oock alrede, tegen dordre van 't landt, tot verscheyden reysen, buyten kennisse vanden heren Staten, veel min ten overstaen van haere Gedeputeerden, alhyer toelaet grote vergaderingen van predicanten uyt verscheyden provintien; ende insonderheydt, dat op den xxiijen Aprilis ao. 1616, als zeeckere Gecommitteerden vanden heeren Staten van Hollandt, tot vijf in getale, hyer ter stede waren gecomen, om eenige redenen en̄ middelen van vereeninge en̄ accommodatie vande kerckelijcke geschillen in den Raedt alhyer te proponeren, den here Burgemeester Witssen, als presiderende, en̄ ter presentie van alle dander Burgemeesteren, als uyt haerder aller name en̄ zonder tegenspreecken van yemandt van alle deselfde, met kleyn respect en̄ bij forme van vrage, proponeerde, of men de voors. Gecommitteerde audientie zoude geven ofte nyet, en̄ dyergelijcke wederwaerdicheyden meer, dyeder altemet voortcomen, daer men nochtans onlangs daernae eenen eenigen Oudtburgermeester vanden Briel vander Contraremonstranten zijde cum summo applausu tot gelijcke audientie heeft geadmitteert; - Als men, segge ick, daeraen gedenckt en̄ deselfde wel overweecht, dunckt mijn, dat men wel reden heeft om te twij- {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} felen of onser aller genegentheydt zoo heel goedt is, als men wel schijnt te vertonen. 172.Mijn heren mogen wel vrij geloven, dat de poëten daermede al wat hebben gemeent uyt te beelden, dat Diana uyt spijt ofte ongunst Actaeon veranderde in een wilt hardt, waerdoor hij van zijn eygen honden, dye hij tot zijns zelfs grote costen opgevoedt hadde, voor zodanigen dyer aengesyen zijnde, van dezelve werde verscheurt. 173.Dye zonder vrese van straffe, en̄ zonder tegenspreecken te verwachten, alles mogen uytbulderen wadt de genegentheydt ofte quade opinie, dye se van yemandt hebben ingenomen, haer voordraecht, - dye zouden vanden alderbesten wel den aldersnoodtsten en̄ doodtwaerdichsten mensche konnen maecken en̄ tzelfde velen vanden volcke doen geloven, gelijck dexemplen ten tijden Mosis, der propheten, des Heren Christi zelfs, zijnder apostelen en̄ jongeren, mitsgaders van hare navolgers wel hebben betoont. 174.Voorwaer, Jacobus Acontius van Trenten, in zijn boeck, ao. 1565, in zijn ballingschap uytgegeven en̄ aen de Coninginne Elisabeth van Engelandt gedediceert, staet zulcks geen Coningen noch Princen, veel min eenige predicanten toe, maer houdt het voor tyrannie; ons voor ogen stellende 't exempel vanden Archangel Michael, als hij tegen den duyvel street en̄ handelde vandt lichaem Mosis, en̄ dorste hem de schuldt der lasteringe nyet opleggen, maer seyde: de Here straffe u etc. Op welcke plaetse Caluinus aldus heeft geschreven: Den Archangel Michael en heeft den duyvel, dye nochtans verwurpen en̄ verdoemt was, nyet swaerder derven vloecken, dan dat hij hem den Here overgaf om te bedwingen; maer dese luyden ontsyen haer nyet op thoochste te lasteren de machten dye Godt de Here met grote eere verciert heeft. Ende Andreas Hyperius aldus: Den Archangel Michael, hoewel hij zeer hooch en̄ groot was en̄ rechtvaerdige oorsaeck hadde tegen den lasteraer, heeft denselven nochtans geen meerder smaet {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} durven aendoen, maer heeft alleenlick geseyt: Godt wille u straffen; en̄ een weynich lager seyt hij: zodanigen strijdt hebben de godtzalige leraers tegen den godlosen, daerom behoren de godtzaligen haer aldergematichst te bewijsen. 175.Twaer te wenschen dat donze zodanige leringen wadt meer in acht hadden en̄ naevolchden, en̄ zoude door Goods genade meer liefde en̄ vrundtschap onder den menschen groeijen, dye men bij dander maniere van doen schijnt vander aerden wech te willen nemen. 176.Ick hebbe voor desen aen deen en̄ dander wel te kennen gegeven, dat ickt daervoor aensach, gelijck ick hoe langer hoe claerder mene te syen, dat de heren, dye met uytweringe van anderen, de bedieninge vandt burgermeesterschap, tegen doude gewoonte, aen zoo kleynen getal voor haer zelven vendiceren, met hare proceduren, dye zij tegen mijn en̄ mijns gelijcken gebruycken, nyet zullen mogen volstaen; maer dat het beleydt van onse predicanten noch zoo veel verder streekt, dat haere E. daer beneffens noch in corten tijdt, nae de voorgaende exemplen van Wesel, Embden, Groningen, Leuwerden etc. haer tot uytterlick vervolch, tot genoegen vanden voorseyden predicanten, mede zullen moeten laten gebruycken; ofte dat bij gebreecke van dyen, in gelijcke achtinge als ick en̄ mijns gelijcken nu bij haer zijn, zijluyden oock wederom haest bij anderen zullen comen, dye haer daerin zoo hardt zullen voorbij seylen als zij ons nu over thooft hebben geleert; tot dattet (gelijckt in den tijdt van omtrent twintich jaren mette Spaensche tyrannie is geschyet) oock eens eyntelick, eer ment waent, compt te stuyten, en̄ ter tijdt toe dat zij de klem quijt en̄ mede door andere nieuwelingen, dye tenemael aen de predicantten zullen dependeren, overheert zijnde, een yder genoch te doen zal hebben om den zijnen, dye van ander gesindtheydt zouden mogen wesen, uytten brandt te redden. Ten zij dattet bij dander leden vandt landt (gelijck ick hope) werde voorgecomen, alsoo deselue, {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} mijns beduckens, beter op deser luyden actien lettende, wat verder gesicht en̄ gesonder oordel daerin hebben. Daertoe ick mene dat mijn heren alhyer mede wel zouden hebben gecomen, als zij alleenlick hadden gelet op de mennichte vande bittere theologische strijdtschriften, dye een goedt deel jaren herwerts, telcken jare tweemael bij de catalogen vande Franckfoortsche missen werden bevonden van nieuws door verscheyden autheuren uytgegeven te wesen, dye deen dander en̄ elckander met grote confidentie condemneren. Zulcks dat men daeruyt wel syen kan, dat zoo elck van henluyden hadde macht nae wille, de gehele Christenheydt, door haerluyden onderling woeden en̄ moorden, wel haest tot een kleyn hoopken geredigeert, en̄ den Conick van Spaengien bij dat middel den wech totte geambieerde monarchie, buyten zijne costen, geprepareert zoude werden. 177.Mijn is alrede voor eenige iaren voor de waerheydt geseyt, dat zeeckeren predicant van Delft in een temmelijcke grote vergaderinge zoude hebben geseyt, dat hij (gelijck oock de woorden en̄ actien vanden onsen alhyer dickwils uytwijsen) geen Magistraet voor recht Christelick konde houden, ten ware datse uytten lande deden vertrecken alle de gene dye geen professie deden vande gereformeerde religie, naedat se ses maenden te voorn daertoe waren gesommeert. Is dat nyet den rechten wech vanden jesuiten, dye geen Magistraet voor wettelick houden en̄ kennen willen, dan degene dye den Pauws gehoirsamen. 178.Maer waerhenen zoude men zulcken groten mennichte van menschen jagen?; dewijle oock voornemelick daermede werden gemeent dyegene, dye wel professie doen vande religie, maer in tstuck vande predestinatie anders als zij gevoelen. Het dunckt mijn buyten alle apparentie te wesen, dat deerste reformateurs, veel min de heren Staten van dese landen, tot eeniger tijdt haer gesicht daerhenen hebben gehadt. Soude dan zulck een werck, {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} insonderheydt hyer te lande, bij dese Regieringe, nyet wel een grote en̄ onvermoede nieuwicheydt wesen? 179.‘Crudelitatis odio in crudelitatem ruitis, et antequam ipsi liberi sitis, dominari in alios vultis,’ seyt Liuius. Het soude, mijns bedunckens, nyet een haer beter, maer immers alsoo swaer wesen als de Spaensche inquisitie, mitsgaders de verder proceduren van Spangien tegen dye arme luyden van America, van Granada en̄ den Morischen; soodat mijn grouwt dat ick daeraen gedencke. Soude zulck een werck nyet wel een ongehoorde en̄ vervloeckte nieuwicheydt onder ons genaemt mogen wesen? Souden wij daermede nyet al de werldt tegen ons ophetsen en̄ ons zelven onwaerdich maecken, om in geheel Europa eenige plaetse te vinden, daer wij in eerbaerheyt en̄ vrijheydt van conscientie souden mogen leven? 180.Maer ick verwondere mijn vande grote ongestadicheydt deser luyden, dat zij in zoo swaerwichtigen zaecke, dye directelick strijdt tegen de fundamenten van onse Regieringe, met zoo groten confidentie uytbreecken, en̄ dat zij ter contrarie, alst haer te pas compt, haer eygen en̄ anderer menschen swackheydt en̄ onbequaemheydt in godtlijcken zaecken zoo groot maecken, dat se zelfs het gebet onses Heren, het Vaderonse genaemt, nyet konnen spreecken, zonder met honderleye gedachten daerin gesteurt te werden. 181.Soude men daeruyt nyet moeten besluyten, dat zij dan met veel groter mennichte van gedachten moeten werden gesteurt in een hele predicatie. 182.Soude dat nyet wel schijnen Godt metten monde en̄ metten lippen te genaecken en̄ dat het herte verre daervan soude moeten wesen? 183.Schijnt dat geen ronde belijdenisse te wesen vanden kleynen voortganck dye zij voor alsnoch in de schole des Heren Christi hebben gedaen? en̄ zullen zij evenwel met zulcken confidentie en̄ goedtdunckentheyt, andere goede {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} luyden zoo swaere peryckelen, miserien en̄ uytterste elendicheden mogen bearbeyden, om datse alles wadt zij den luyden voordragen, zonder alle onderscheydt nyet konnen aennemen? Waerhenen wil men de luyden leyden? 184.Dominus Beza, dye hem tegen den luyden van ander gesindtheydt in religions zaecken zeer wreedt en̄ bloedgierich heeft vertoont, heeft evenwel, zoo tschijnt, noch al wadt omsyen gehadt, oftet hem metten zijnen daerin nyet zoo heel nae wenschen mochte gaen, en̄ daerom op zeeckere plaetse daervan geschreven in naervolgende maniere. ‘Eenige, omdat se haer zelven hebben vroedt gemaeckt, dat men in religions zaecken zoude moeten volgen tgene dat bij den meesten hoop plaetse heeft, menen dat dandere met strafheydt van wetten ofte, des noodt zijnde, met wapenen gedwongen zouden moeten werden.’ Welck gevoelen alsoot bij hem zelven hardt en̄ straf is (wandt wye syet nyet dat op dye maniere verre 't meeste deel van menschen tenemael vernielt en̄ omgebracht zoude moeten werden), soo ist oock onnut en̄ onbequaem om dat quaedt wech te nemen, gelijck de bevindinge zelfs claerlick leert. 185.Ja tis vol vande meeste en̄ notoirste onbillickheydt, alsoo de zaecke zelfs spreeckt, dat noch uytte mennichte des volcks, noch uytte langdurige gewoonte, doprechticheydt vande religie nyet mach bewesen werden. 186.Alsoo heeft Caluinus zelfs al lange te voorn geschreven in deser manieren: ‘Gelijck als den Geest Goods eertijdts door den mondt des propheten Esaiae den Joden heeft geboden te syen op de steenrotse, daer se uytgehouwen waren, alsoo ons nu mede tot hetzelfde roepende, vermaent Hij ons hoe verkeerden werck het is, de kercke bij de mennichte des volcks te willen afmeten, gelijck off haer waerdicheydt in een grote schare bestonde.’ 187.Het ernstlick gebot Goods van twetboeek en̄ de heylige schrifture naerstelick te lesen en̄ t'ondersoecken, alles te proeven en̄ tgoede te behouden, gaet hogen en̄ {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} lagen aen, en̄ behoort bij een yder wel betracht te werden. Maer dunckt mijn den luyden te veel gevercht te werden, dat men haer mette beandtwoordinge van een vrage op den doop der ionge kinderkens afeyscht volcomen approbatie van alle tgene in de kercken werdt geleert, zonder tzelfde nae ouder gewoonte te maecken relatyff totte h. Schrifture. Wandt daeruyt zoude volgen, dat nyet alleen de kercke nyet, maer oock geen particulier predicant zoude mogen dwalen; twelck al te sorchelick is, en̄ zijn oock al te veel exemplen ter contrarie. 188.Boven tgene hyer voorn uyt Zwinglio is aengewesen, seyt hij noch uytdruckelick, dat d'ouden den articulen vande gemeenschap der heyligen onder den xij articule des geloofs nyet hebben getelt, maer dattet zelfde naderhandt bij invallende oorzaecke daerbij is gevoecht. 189.Dye gelijcke getuycht oock Caluinus vande nederdalinge ter hellen. 190.Maer Franciscus Junius ter contrarie houttet metten ouden daervoor, dat beyde dye articulen bij den Apostelen zelfs zijn gemaeckt, eer se vanden anderen zijn gescheyden. 191.Caluinus heeft oock dye fundamentele spreucke vande Godtheydt des Heren Christi, Johan. 10 v. 30, tot een ander verstandt getrocken, als 't gemene gevoelen der kercken medebrengt, gelijck oock D. Franciscus Junius deselfde oock treflick daertoe gebruyckt. 192.De Doctoren van Parijs hebben Petro wel een verkeert harte en̄ dwalinge in den gelove derven toeschriven, naedat hij den h. Geest ontfangen en̄ miraculen gedaen hadde, en̄ den Outvader Augustinus heeftet noch immers zoo grof daermede gemaeckt. 193.Ende in somma, zijnder wel eenige Oudtvaderen, ofte eenige van d'aldervermaerste Concilien geweest, derwelcker verstandt en̄ besluyten onse predicanten haer tenemael zouden willen onderwerpen? {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} 194.Voorwaer, Bogermannus van Leuwerden, dye nochtans met onsen Geldorpius opdt alderzeerste yveren, om al do werldt haer verstandt te doen aennemen, en̄ in plaetse van d'afgeworpene en̄ ontvlodene Spaensche tyrannie, wederom een nieuwe, onder een ander gedaente, te doen aennemen, doet zoo veel aenwysinge vande gebreeckelickheydt des verstands van sommige Oudtvaderen, dat hij geensins (gelijck Beza zelfs mede nyet) haerluyder verstandt hem submitteren ofte daeraen gebonden soude willen wesen. Dyent verder daerop belieft te lesen Augustinum, Lutherum, Franciscum Junium etc., dye zal wel bevinden hoe groten gebreeckelickheydt datter altijd bij den menschen, oock vande meeste name, heeft gescholen. Ist dan nyet te verwonderen, dat een yder dit van anderen wel kan syen, en̄ dat zij nochtans haerselven sulcken volcomentheydt daerin toeschriven, dat zij haer laten duncken dat al de werldt den wet van haer behoort tontvangen? 195.Athanasius, dye anders boven maten hooch bij haerluyden werdt geacht, schinen zij in dese zaeck gansch nyet te achten, als denwelcken met groten ernst tegen 't vervolch heeft geschreven in zijn Apologeticis, noemende tzelfde een duyvelsche inventie. 196.Maer even alsoo zeer als in voortijden, is oock tot desen onsen tijden de verkeertheydt, bitterheydt en̄ eygenliefde bij den luyden noch immers alsoo groot, dat d'alderschuldichste den alderontschuldichsten zeer onwaerdelick tracteren ende haer nyet genoegen latende metter luyden woorden, zoo zij dye, om haer verstandt recht uyt te drucken, zelfs gesproocken ofte bij geschrift gestelt hebben, derselver verstandt verkeerdelick en̄ valschelick verdraeyen, gelijck als onder den ouden Augustino en̄ onder den eersten protestanten Melanthoni zelfs is wedervaren, en̄ ick zelver tegen Arminium hebbe syen gebruycken. 197.Ende dye van dyergelijcke snode handelingen vanden voorneemsten theologen van onsen tijdt en̄ van onser zijde {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} zelfs, breder kennisse zoude begeren te hebben, dye kan daervan (boven de mennichfuldige exemplen van excessen en̄ invectiven van onse eygen predicanten zelfs) oock overvloedich stoffe vinden in de handelingen tusschen Dominum Bezam en̄ Doctorem Sarauiam, beyde zoo vermaerde professeuren van eene zelfde kercke van onser zijde, daervan ick een goedt deel plaetsen, tot verstarckinge van mijn eygen memorie, hebbe uytgetceyckent uyt des voors. Sarauia eygen boeck, genaemt Defensio tractationis de diuersis ministrorum gradibus, als namentlick pag. 5. 6. 9. 42. 68. 88. etc. etc. 198.Wij weten dat recht voor tbegin van dese onse langdurige oirlogen met ernst werde gearbeydt, om (onder den schijn vande ketterye te beter te dempen) in alle quartieren nieuwe bisschoppen in te voeren, dye alomme in de regieringe vanden landen 't voorsitten zouden hebben. Maer wij weten oock ter contrarie, dat God de Heere, onder de wet, het geslachte Leui int algemeen uytte erffenisse vandt landt Canaan heeft uytgesloten, in voegen dat zij daerin den vreemdelingen genoch gelijck gehouden zijn geweest, ende dat henluyden overzulcks andere middelen, zoo van steden en̄ woonplaetsen, als verder onderhoudt, waren geordonneert; Dat oock Moses nyet alleen geen vreemdelingen plaetse in de Regieringe van 't landt heeft ingeruymt; maer over elck geslacht int particulier heeft gestelt alsulcke hoofden, dye uytte respectiue stammen waren geboren. Ja, dat hij tvolck heeft geboden, dat zoo wanneer zij eenen Coninck zouden willen verkiesen, dat zij den zelfden zouden nemen uyt haren broederen. Wij weten van gelijcken, dat oock een gemene voet van Regieringe insonderheydt in desen onsen vaderlande is, dat, volgende de privilegien bij onse voorouderen tot dyen eynde verworven, de beste en̄ gequalificeertste vanden ingeboornen vanden landen daertoe moeten werden gebruyckt. {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat oock een vande voorneemste oorzaecken vanden afval van Spangien is geweest, dat men dye voors. nieuwe bisschoppen alomme in de Regieringe wilde invoeren. Ende daerom dunckt mijn een onbillicke zaecke te wesen, dat wij alsnu zelfs zouden gaen practiseren tgene wij in anderen zoo mannelick hebben tegenstaen; en̄ insonderheydt dat wij hyer te lande tweederleye autoriteyt publyck zoude willen funderen, en̄ dat voornemelick om de geestelijcken (meest van uytheemschen en̄ alumnen vandt landt bestaende) boven de politycke Regieringe te verheffen, en̄ dat men geen onderscheyt maecken wil tusschen een kercke, dye onder protectie van een Christelijcke Overheydt, en̄ een ander dye ondert cruys en̄ vervolginge is geseten. Ende dat alsoo een kercke onder een Christelijcke Overheydt geseten, om een ditgen ende om een datgen, ende om zaecken, dye na de wetten vande landen nyet strafbaer zijn, en̄ dye bij de kercke zelfs in personen van qualiteyt en̄ ontsach (gelijck de grote vliegen onverzeert door de spinnewebben passeren) over thooft werden gesyen, den gemenen luyden, tot krenckinge van haren naem en̄ credyt, voort Consistorium (dat zelf noch aen eedt, noch instructie is gebonden) ontbieden, schaamroodt maecken en̄ in opspraeck en̄ kleynachtinge brengen zal. Den overleden Philippus van Marnix, in zijn leven heere van St. Aldegonde, dye velen van ons wel bekent, ende int begin van onse oorloch tegen den Coninck van Spangien, zoo in tstuck van theologie als politie, veel gebruyckt en̄ insonderheydt voor een singulier yveraer in de religie gehouden is geweest, - dye heeft wel verstaen, dat eenderleye wetten en̄ ordonnantien bij alderleye natien nyet wel plaetse mogen vinden, en̄ dat daerom ondienstelick is, alle soorten van menschen als over een kamme te willen scheren, daervan hij breedt in zijnen brief vanden laetsten Martij ao. 1577 heeft geschreven aen Casparum Verheyden, den vader (zoo ick mene) van onsen Casparo, tegenwoor- {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} dich alhyer staende, zijnde den ljen brief vande Secunda Centuria selectiorum epistolarum, ao. 1617 tot Leyden gedruckt. Ende, dat noch het alderonbillickste is, wil men dese landen opdringen eenige wetten van Geneue, dye wij goedt vinden, en̄ andere verwerpen, dye ons nyet aen en staen 1). In allen schijne off dese landen, ofte Regenten van dyen, geen seggen met allen daerin behoorden te hebben. 199.Maer zoude nu dopinie en̄ pretense conscientie van onse tegenwoordige predicanten en̄ geestelijcken, dye veelal van buyten comen ofte tot 't slandts costen ter scholen zijn gehouden, zoo wel in de verkiesinge vander Overheydt, als in de regieringe vanden landen, moeten werden gevolcht, gelijck eenige van mijn heeren alhyer daertoe schijnen tinclineren, - soo kan men wel reeckeninge maecken, dat zodanige magistraten tenemael twoordt van zodanige geestelijcken en̄ predicanten spreecken, en̄ nae derselver verstandt alle actien dirigeren zouden moeten; ofte dat, bij gebreecke van dyen, zijluyden metten eersten haer paspoort en̄ haer kussen thuys krijgen, en̄ andere der geestelickheydt ten vollen gehoorsamende, in haerluyder plaetse gestelt werden zouden. Waerdoor dye voors. geestelijcken, tegen 't recht vanden landen, de hele regieringe aen haer trecken, en̄ de genoemde magistraet zelfs anders nyet dan haerluyden hiettendoenen en̄ instrumenten wesen zouden, door denwelcken zij alles zouden beleyden. Gelijck als men seyt, dat de Jesuiten aen haerder zijde al een groten voortganck daerin hebben gedaen, en̄ de Gereformeerden van Schotlandt al in den jaere 1597, als voorn, met haren eygen ende geboren naturellen Coninck, alsnu oock Coninck van geheel Grootbritannien, oock hebben gepoocht onder haer voochdye te stellen, {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} nyettegenstaende hij in de Gereformeerde religie opgevoet en̄ van extraordinaris geleertheydt was, onder den groten. En̄ werdt evenwel bij henluyden al dat bedrijf den heyligen Geest toegeschreven, daer nochtans Godt de Heere daervan zoo contrarien en̄ genadigen uytganck heeft verleent, inder voegen dat zijne Mat bij zijne autoriteyt is gebleven en̄ naderhandt zijnen staet noch zoo merckelick heeft verbetert; maer ten wil altijdt zoo nyet gelucken. 200.Immers alsoo wij in den corten tijdt vande tegenwoordige regieringe deser landen alrede tegen deselve mede zoo mennichfuldige en̄ periculeuse meneez, als voorn, vander geestelijcken zijde hebben gesyen, soo ist nae mijn gevoelen nyet zonder groot bedencken, dat deselfde van meerder operatie ende effecte zoude hebben geweest, ingevalle onse regieringe bij een hooft hadde bestaen, alsoo ick duchte dattet zelfde bij inductien ofte andere directe ofte indirecte wegen van gestadige persuasien beter tot ander verstandt gebracht, ofte bij andere middelen een voordel afgesyen zoude hebben mogen werden, om alle de zaecken tot haerluyder genoegen te beleyden; twelck bij zoo groten getal van verstandige en wel geoeffende mannen vande regieringe, nae mijn beduncken, zoo wel nyet te wege gebracht heeft konnen werden. 201.Wij hebben ons hyer al over lange laten bewegen, dat wij de voorneemste handthavers zijn geweest van dye exorbitante contumacie van zoo kleynen getal vandt Classis van Alckmaer, tot krenckinge en̄ vilipendie zoowel van dinformatien en̄ verder besoignen vander Justitie, als vanden resolutien bij den heren Staten zelfs daerop genomen. 202.Ende alsnu noch een lootgen daerop leggende, ontsiet men hem nyet te controuerteren, timpugneren en̄ tebevechten 't recht, twelck bij zoo veel hoge en̄ voornemen regieringen, onder den protestanten, zoo lange jaren en̄ boven memorie van menschen, in kerckelijcke zaecken is gebruyckt, en̄ met eenen zoo wel de regieringe {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} van dese landen, als van verscheyden Coningen, en̄ insonderheydt van dye uytsteeckende laetst overledene Coninginne Elisabeth, mitsgaders den tegenwoordigen Jacobus, Coninck van Engelandt, alsmede van zoo veel treffelijcke Vorsten, Graven, Republycken en̄ andere van Duytslandt, Zwitserlandt en̄ andere quartieren, van onrechtmatige usurpatien te taxeren en̄ te beschuldigen, en̄ onder denzelven mede de stadt van Geneve, dye wij zoo hooch setten. 203.Werdende noch daerenboven dit verstandt, onder anderen meer, van zulcker waerde gehouden, dat se conform den voet van mr Dauid Mostaert en̄ Herman Allertssz. Coster, voorn verhaelt, mitsgaders Henricus Arnoldus, predicant tot Delft, voorgeven, dat se metten genen dye daerin van contrary gesindtheydt zijn, geen gemeenschap van religie met goeder conscientie mogen houden. Welcken volgende haerluyden dan alleen, met seclusie van allen anderen, de hele regieringe zoude competeren; twelck mijn voorwaer dunckt te groten gemeenschap te hebben met dye oude Munstersche rasernije, derwelcker Coninck, nae dat hij al gevangen was, alsdoen noch rondelick verclaerde, dat hij van Godt was beroepen om aldaer te regeren. 204.Soude de vrijheydt van conscientie haer zoo verde uytbreyden, dat oock zodanige proceduren, daer den helen staet vandt landt aen hangt, daeronder zouden werden begrepen, soo duchte ick dat onsen onderganck ons nader is dan wij wanen. lb/> Ende dit is doorsaeck, waerom ick op den 28en Nouember deses jaers (zoo als de poincten van beschrivinge, dye tegen dyen zelfden dach waren uytgeschreven, in den Raedt alhyer wierden geexamineert) onder anderen hebbe geseyt, dat mijn docht, dat dese stadt grote oorsaeck was van dese grote nieuwicheyden en̄ misverstanden. Twelck, alsoo ick bemercke bij eenigen qualick genomen te wesen, dye haer laten duncken dat zonder haer harde drivinge op de hoge predestinatie en̄ het aencleven van dyen de {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} hele religie in groot perijckel zoude hebben geweest, soo dunckt mij dat hetgene alhyer van no. 201 tot no. 204 beyde incluis is geseyt, daertoe bewijs genoch behoort te wesen, en̄ dat onse prcoduren daertoe strecken om den Remonstranten nyet alleen uytte hele Regieringe te weren, maer oock tenemael onder den voeten te treden. Daer nochtans onse predicanten (door welcker instigatien de heren aldus opgeritst werden) wel weten, dat deselfde strijdicheyden nyet alleen Melanthoni, Bullingero, Hemmingio en̄ andere meer van dyer zijde, bij Caluino en̄ Beza zelfs, en̄ bij andere meer ten goede, en̄ die voors. p̄sonen bij haer luyden ende bij den haeren in grote achtinge gehouden zijn geweest; maer dat oock veel jaren daernae hare naecomelingen tot dat voors. different hebben geconniueert. Maer alsoo wij naderhandt hebben gesyen, dat dye voors. Remonstranten, door hogen noodt gedrongen zijnde, haer altemet mede wadt hebben gepoocht te starcken, twelck ick mene geschiet te wesen nyet om ons eenichsins te krencken, maer omdat zij peryckel sagen dattet daerop was toegeleyt om haer al heel te verbiten; en̄ dat wij oversulcks alsnu wel konnen syen, dat bij continuatie van onse begonste proceduren, wij zoo wel als zijluyden peryckel zouden lopen om te smoren in den put, dye wij voor haerluyden alleen hadden gepoocht te graven, - soo mene ick, dattet meer als tijdt is, dat wij ten wederzijden, dye voorschreven misverstanden en̄ bitterheyden afleggende, op onser aller en̄ onderlinge behoudenisse letten. Onder alsulcke wetten als men, om daertoe te comen en̄ tonderhouden, zoude konnen ramen, heeft men tot accommodatie van̄ zaecken van Vranckrijck onder anderen mede opgerecht eenige chambres myparties; ick zoude hopen, dat men zulcks ofte dyergelijcke hyer te lande mede wel zoude konnen te wege brengen. Dan mosten insonderheydt de geestelijcken ten wederzijden haer mette regieringe geensins bemoeijen, dye zij onder den Contraremonstranten {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} nu sustineren dat geheel en̄ al door haerluyder handen zouden moeten gaen. 205.Men beschuldicht de Remonstranten swaerlick van nieuwicheydt in tstuck vande predestinatie en̄ dyergelijcke, twelck mijn dunckt heel ongefundeert te wesen, gelijck hier voorn genoech is aengewesen. 206.Sijn dan dese proceduren geen nieuwicheydt? Sijn se geen grote nieuwicheydt? Ja ist nyet een heel nieuw Euangelium gepredickt, in zaecken daer thele landt van waecht? 207.Soude voorwaer tverstandt vanden Regenten vanden steden vander Contreremonstranten zijde, dye haer mede zoo ernstlick tegen de resolutien en̄ decreten vanden heren Staten over de kerckelijcke zaecken opposeren, mede daertoe strecken, gelijck de schriften van sommige kerckelijcke personen van dye zijde wel claerlick uytwijsen, soo zoudet wel een zaecke van grote becommeringe wesen. 208.Ick hebbe wel bedencken gehadt, dat dye nieuwe drijvinge vande regieringe deser stede tegen den ouden voet, en̄ alsnu over ses ofte geven jaeren eerst zoo uyterlick begost, op een vreemde moer most leggen; maer tschijnt hem, leyder, alrede veel verder te openbaren, dan ick oyt hadde gewaent. 209.Als wij nochtans het different in questie, alsoo wel van deen als van dander zijde al even twijfelachtich hyelden, zoo dunckt mijn evenwel, dat de zijde, dye meest tot gematichtheydt, tot eenicheydt en̄ tot vermijdinge van scheuringe geneycht is, den christelijcken aerdt gelijckst schijnt te wesen, en̄ dat wij oversulcks door de conservatie van d'eenicheydt meerder zegeninge vanden Heere, tot mainctienement van onsen staet, hebben te verhopen, als door d'oneenicheydt, door dewelcke alle regieringen gewoon zijn t'onder te gaen; daer wel op staet te letten. 210.Doch om nyet al te lang te maecken, zal ick tot besluyt van desen hyerbij noch voegen eenige redenen, {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} bij Rodolphum Gualtherum, een zeer oudt vermaert leraer in de kercke tot Zurich, onlangs nae Zwinglij doodt, in zijne apologie voor Zwinglio zelfs geschreven, dye mede ten dele vanden gereformeerden ofte immers protesterende geestelijcken van zijnen tijdt getuycht in naervolgender maniere. 211.D'onwaerdige geschiedenissen sommiger ouden zijn ons troostelick, dewelcke tot haerer tijden grote opspraeck hebben moeten lijden, en̄ nu ter tijdt nochtans vande hele gemeente der gelovigen zeer werden verheerlickt. Wyen is onbekent dyen Origenes, een man van wyens oprechticheydt, gelove, godtvruchticheydt en̄ onwaerdeerlijcke geleertheydt nauwelicks genoch soude konnen werden geseyt? alleenlick sommige weynige zaecken uytgenomen, van dewelcke hij van Hieronymo, dye anders zeer veel van hem hielt, berispt is geweest. Wadt heeft hij treffelick bewijs en̄ blijck gegeven van zijn gelove en̄ religie? met welcken arbeydt heeft hij getuychnisse gegeven van zijnen yver totter godtsalicheydt? Wadt heeft hij al ongemacks en̄ peryckels uytgestaen? Wadt is hem al smaet ende oneer aengedaen? Vele van zijne woorden en̄ geschriften zijn schandelick verkeert, verdrayt en̄ smadelick bij den haren getrocken, ofte eenen verkeerden sin opgedicht, gelijck wij tonsen tijden bevinden. - - Soo ghij dan daerbij voecht Hieronymum en̄ Augustinum, twee zodanige trefflycke lichten, ghij zult bevinden, dat dye mede bij velen suspect en̄ zeer qualick gehandelt en̄ getracteert zijn geweest etc. 212.Item, onder dengenen dye Christi name belijden, onder den dienaren des woordts, ja onder den theologen vande meeste vermaertheydt, is tot onsen tijden alle het licht der liefden zulcks verstorven, datter nyet een voncksken meer daervan werdt gespeurt, oock alsoo dat se, door ongematichtheydt van haren besonderen haet en̄ haer eygen eergiericheydt overwonnen zijnde, nyet alleen in des godt- {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} saligen mans Zwinglij onderganck haer verheugen, maer dat se oock haer vermaeckelickheydt scheppen, om den overleden te bespotten etc. 213.Item, noch int eynde van dezelve Apologie: O ghij gelouige naecomelingen, wilt u doch spiegelen en̄ exempel nemen aen tgene tot onsen tijden met onderlinge twisten is gepasseert. Wilt u aen niemandt alsoo verbinden, dat ghij denzelven daernae nyet zoudet mogen ofte derven tegenspreecken, wandt het is al menschenwerck aen allen kantten, oock metten aldervoorneemsten en̄ treffelijcksten tot onsen tijden. Wilt zeluer alles naerstelick ondersoecken, en̄ metten woorde Goods overwegen, en̄ dyenvolgende voor goedt aennemen, tgene ghij bevinden zult daermede overeen te comen, houdende voor goedt, nyet hetgene dat uyt eenige scherpsinnicheydt ofte eergiericheydt van disputeren bij yemandt voortgebracht werdt, maer tgeene uytte waerheydt is voortcomende, en̄ dat ons van alle vertrouwen opdt uytterlijcke gebaer afwijsende, voornemelick op den gelove in Christum aenwijsende is, tot vermeerderinge der liefde en̄ verbeteringe des levens. Dit doende, zult ghij nimmermeer vanden wech der waerheydt afdwalen. 214.Item noch eenige weynich woorden uyt een corte belijdenisse vanden Keurvorst Frederick, Paltzgraef, deses tegenwoordigen Keurvorsten vader, zoo ick mene, luydende als volcht: ‘Vande religie mijns goeden vaders ben ick nyet afgeweecken, wyens religie was gegrondt op de schriften der Propheten en̄ Apostelen, dye, terwijle hij leefde, nyet in Martinum ofte Jacobum, maer in Christum geloofde’ etc. Ende aldaer een weynich verder: Maer in dit deel ben ick geluckiger dan mijnen vader, dat ick wete dat onder den naem van Caluinum, besmet werdt in Duytslandt, bij de oproerige en̄ eergierige, de waerheydt der orthodoxe religie, twelck zonder twijfel erkent zoude hebben den goeden Keurvorst mijnen vader, zoo hem Godt {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} langer hadde laten leven; gelijckerwijs dat bedroch hebben begonnen te erkennen dye twee machtige Saxensche Keurvorsten, den vader Augustus en̄ den zone Christianus, grootmoedige en̄ zeer wijse, discrete Vorsten, aller schrijvers hoge lof en̄ gedachtenisse waerdich. D. Lutherus schriften en houde ick in geen minder waerde, dan mijnen loflijcken vader gedaen heeft; maer te rechte houde ick dye voor onwijse, dye alles wadt hem, als oock andere menschen ontvallen is, gelijck goudt en̄ peerlen achten en̄ houden. 215.Noch moet ick hier bijvoegen een weynich uyt Doctoris Dauidis Paraei Inleidinge op den Propheet Hoseam, luydende in substantie als volcht: ‘Daer zijn zeer veel theologissche besluyten uyt eenige nootlijcke articulen ofte uyt sommige schriftuyrplaetsen getrocken, als: vande eygenschappen Goods; vandt onderscheydt der godtlijcker personen; van 't verschil vande geboorte des Zoons en̄ vanden uytganck des heyligen Geests; wadt gelegentheydt het heeft met Goods voirsienicheydt in den dingen; vande godlijcke predestinatie, haer oorsaecken en̄ werckingen; vande verwarpinge en̄ verhardinge; vandt onderscheydt der sonden; vande nature des vrijen wils, of se valle onder de voirsienicheydt ofte bestae onder de noodtsaeckelickheydt; vande eygentlijcke onderscheydelickheydt der vereeninge der selfstandicheydt der naturen in Christo, en̄ vande gemeenmaeckinge der eygenschappen; vande overeencoomst en̄ onderscheydt vandt Oude en̄ Nieuwe Testament, en̄ dyergelijck van meer stucken der lere, dye huydensdaechs onder den Euangelisschen in geschille zijn, vanden sacramenten, vanden doop, vandt h. avondtmael, vande verdelinge der thyen geboden, vande kerckelijcke bedieninge, vande middelmatige dingen’ etc. Soo d'Euangelissche theologen huydensdaechs liever in de scholen onder haer zelven daervan met maticheydt handelden, als dat se met bitter predicken en̄ schriven het rouwe gemene volck tot scheuringe verwecken; en̄ dat zij naedachten dat {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} dye poincten meestal zodanich zijn, dat zonder peryckel van tgelooff der zalicheydt, Godt ons nyet alle en geeft van een gevoelen te wesen, gelijck als Augustinus schrijft, dat grote mannen, vaders en̄ bisschoppen der kercken (Stephanus, Cyprianus) zonder quetsinge vande liefde en̄ vrede, in therdopen vande ketters van verscheyden gevoelen zijn geweest, ende dat oock bij wijlen d'aldergeleertste en̄ beste beschermers des algemeenen regels met behoudenisse vanden bandt des geloofs nyet eenstemmich mogen wesen, maer dat d'een wadt beter en̄ met meerder waerheydt daervan spreeckt als dander, - daer zoude voorwaer veel minder ydele bitterheydt in de kercke werden gehoort, en̄ zoude oock lichtelick middel konnen werden gevonden om de wonden te genesen en̄ de strijdende partijen tot vrede te brengen. 216.Desen schrijver, segge ick, is David Pareus, een oudt en̄ vermaert Doctor theologie te Heydelberg, wesende een stadt, dye noch in grote, noch in mennichte van volck, nochte neringe, nochte in gewoonlijcke vrijheydt, opdat ick nyet en segge van licentie ofte ongebondenheydt van velen, bij dese stadt nyet en is te vergelijcken. Ende desen man aldaer sittende, kan evenwel uyt hetgene datter passeert, en̄ van dese geschillen van verre tot zijnder kennisse compt, wel verstaen, dat om tot vrede in de kercke te comen en̄ dye te behouden, deen dander nootsaeckelick zal moeten dragen, zoo veel als buyten peryckel vande noodtsaeckelijckste poincten ter zalicheydt geschieden mach. Waer wildt dan henen, dat men in dusdanigen stadt, jaa in dusdanigen landt, twelck zoo vol, zoo van welvaerent, als van gemeen en̄ oock ten dele arm volck, oock van zoo verscheyden humeuren is, en̄ daer wij dinconvenienten en̄ periculen dagelijcks horen en̄ gevoelen, zoo precys zal gaen als men hyer poocht te doen? Ick en kant nyet anders verstaen, dan dattet bij eenigen, off willens en̄ wetens, off met eenen ontijdtlijcken yver ge- {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} dreven werdt, om alles op der loop, in confusie ende irremediabel verderff te brengen. Ten is noch nyet genoch aen de questien en̄ geschillen, dyeder alrede nyet dan veel te veel zijn, maer men arbeydt noch opdt fundament van suspicien, om bij forme van captieuse vragen, hetzij dan bij collectien ofte andersins, noch yedtwadt meer te wege te brengen, daer men om tgene datter alrede is, meer als te veel te doen heeft, om wel te beslechten. Voorwaer Doctor Pareus voorseyt, in zijn voorschreven boeck pag. 72. 73., bewijst wel een veel anderen yver tot vereeninge en̄ vriendtschap, nyet alleen onder den Gereformeerden, maer oock insonderheydt mette Luterschen, en̄ waer mijns bedunckens wel te wenschen, dat hij daerin wel mocht werden gesecundeert tot beter verseeckertheydt onser allen. 217.Dyent belieft, dye zoude op dese materie voirder mogen lesen des voorseyden Parei Irenicum ofte Vredeboeck, twelck hij in den jare 1614 heeft laten uytgeven, insonderheydt paginis 14. 39. 66. 67. 68. 69. 71. 150. etc. etc. Maer dye tzelfde boeck int geheel met opmerckinge doorleest, ick mene dat hij zijnen tijdt wel daerin zal besteden. 218.Hyerbij zoude noch wel passen tgene bij Caluinum zelf, als schyer boven allen anderen hooch geacht, op dese materie in sijne Institutie is geschreven. Item tgene is begrepen in de prefatie, dye uytten naem vande Fransche en̄ Nederlandtsche Gereformeerde kercken, voor de Harmonia Confessionum is gedruckt, en̄ noch omtrent het laetste derdendeel van Augustini sermoen: ‘vande twee blinden, dye bij den wech saten’, mitsgaders tgeene bij dyen vromen en̄ vreedelievenden Melanthon en̄ dyergelijcke meer daervan is vermaent. 219.Dan alsoo ick in dit werck de cortheydt hebbe gesocht, zoo wille ick dengenen dyent belieft breder kennisse daervan te hebben, op dye voors. plaetsen aen wijsen, verhopende dattet eene mettet ander onderrechtinge genoch geven zal, om te verstaen dattet al te {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} ongerijmt en̄ oock al te periculeus is, om sonder alle omsyen zijn schoot op te houden, hem te laten berechten en̄ alles aen te nemen, wadt ons vanden geestelijcken int gemeen (den vromen nyet te nae gesproocken) zoude mogen werden voorgedragen. 220.Veel min dat men alle de naturellen, mitsgaders de hele Regieringe van tlandt, thaerder dispositie stellen en̄ haerluyder genegentheydt ofte verstandt onderworpen zoude; maer dat men ter contrarie, ten aensyen van haere mennichfuldige excessen, haerluyden nyet min als alle andere dienaers vanden landen, zoowel groten als kleynen, hogen en̄ lagen, aen behoirlycke ordonnantie en̄ instructie in tstuck van haere bedieninge behoort te binden en̄ deselfde wel exactelick te doen onderhouden; alsoo wij doch wel weten, dat onsen tijdt in haerluyder regard nyet geluckiger werdt bevonden, als den tijdt van onsen voorvaderen. 221.Beza zelfs, in zijnen brief aen Andream Duditium, verclaert met goede reden gewoon te wesen daervan te spreecken in zulcker manieren, dat zoo wanneer hij de tijden, dye onlangs nae den tijdt der Apostelen geweest zijn, met zijnen tijdt vergelijckt, dat d'ouden meerder conscientie, maer minder wetenschap hebben gehadt, ende dat wij ter contrarie tot onsen tijdt meer wetenschap, maer minder conscientie hebben. 222.Is dat nyet een beklaechlick getuychnisse tegen ons zelven? ‘De wetenschap blaest op’, seyt Paulus, ‘maer de liefde sticht’, welck alsoo den meesten overganck is; hoewel ick, God loff, wel wete dat het beyde, zoo wel de kennisse ofte wetenschap, als de liefde, treffelijcke gaven Goods zijn, alst de mensche aen hem nyet laet ontbreecken; maer helaes, waer blijven onse vruchten van onse wetenschap, gedyen se nyet meest tot bitterheydt, smaet en̄ lasteringe van onsen evennaesten? 323.Ende om de waerheydt te seggen, mogen wij ons {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} nyet wel beclagen over dye grote afwijckinge vande oude gewoonlijcke oprechticheydt, dye noch bij onsen tijden in desen onsen vaderlande zoo geheel gemeen plach te wesen, en̄ nu dagelijcks, als of men de luyden daervan afschricken en̄ schuw maecken wilde, voor werckheylicheydt werdt uytgeroepen? De meerderheydt van wetenschap behoort immers daertoe nyet te strecken. 224.Wye isser nu van allen dengenen, dye vandt pausdoom afgetreden zijn, dye eenige verdiensten stellen in wercken, bij menschen ingestelt, en̄ dye nyet en weten dat zij zoowel in danckbaerheydt over Godes ontfangene weldaden, als int volbrengen van zijne geboden, onuytspreeckelijcke veel ten achteren en̄ nyet waerdich zijn haere hoofden voor den Here op te slaen? Ick spreecke nyet van reuckelose ofte onboetvaerdige menschen, maer dye arbeyden om in vresen en̄ beven haere zalicheydt te wercken, door Godes genade, dye hij den menschen zoo mildelick aenbiedt. 225.Twas, mijns bedunckens, nodiger, dat men den luyden haere gebreeckelickheydt levendich voor ogen stelde, en̄ met een goeden yver tot waere godtvruchticheydt, deucht en̄ beterschap des levens aenprickelde, als dat men eenigen schijn geeft, als dat zij int benaerstigen van goede wercken dwalen, en̄ haer selven daermede in peryckel van haere zalicheydt stellen zouden. 226.Het gedenckt mijn zeer wel, dat int begin vande reformatie heel anders daerin wierde gehandelt, en̄ dat men den luyden, deen bij dander, twater wel degelick uytten ogen dede vloeyen; bij welcke middelen ick mene dat meerder vrucht totte ware godtzalicheydt bearbeydt is geweest. 227.De Heere Almachtich, dye daer dodet en̄ levendich maeckt, ter hellen leydet en̄ wederom daeruyt, wille verder door zijne genade en̄ barmherticheydt daerin voorsyen, tot zijnder eeren en̄ onser aller zalicheydt. Amen. {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} III. Tegenstellinge vande Regieringe vanden lande ende steden tegen de Regieringe vande kercken. In plaetse datte Regieringe van dese steden, om d'eenparicheydt en̄ gelijckheydt te beter te onderhouden, aen dingeboornen vanden lande is gebonden, gebruycken dye vande kercke zoo wel uytheemschen als ingeboornen. In plaetse dat delectie vande stadts Regieringe geschiet nae voorgaenden eedt en̄ gebet, zijn dye vande kercke aen geenen eedt gebonden. De principaelste diensten vande stadt expiereren meest ten eynde vandt jaer; dye vande kercke blijven doorgaens twee jaer en̄ de predicanten voor al haer leven. In plaetste dat de gagien vande hoochste en̄ moeyelijckste bedieningen vande stadt ses ofte acht hondert gulden ofte daeromtrent importeren, genieten de duydtsche predicanten ordinarie, zoo van gagien als huyshuyren, wel omtrent vijfthienhonderdt gulden, en̄ werdt sommigen van henluyden, om eenige consideratien, noch wel altemet eenen goeden penninck daerenboven toegeleydt, mitsgaders noch eenige subsidien voor haer kinderen. Sijluyden sustineren haer beroepinge te wesen, dat zij tegen daenstaende electie van stads regieringe den heren Electeurs, elck int p̄ticulier, moeten informeren, hoe zij haer daerin moeten dragen. Daertegen doen zij haer electie vande Regierders vande kercke zonder tegenspreecken vande Magistraet. De heren Burgerm̄r̄n werden bij speciael privilegie gecoren bij arrest, maer de heren Schepenen bij dubbeldt getal. Die vande kercke kiesen de haren altemael bij arrest; zonder tegenspreecken van yemandt, dat ick weet. Van stadts wegen uytreysende, zoo wel Burgerm̄r̄n als an- {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} deren, mogen daervan geen betalinge becomen, dan op declaratie, ordonnantie en̄ quitantie. Hoet daerin mette kercke toegaet, is mij onbekent. Hoewel de Regenten van 't landt en̄ vanden steden de zaecken, tharen laste staende, beleyden zoo als zij op haren eedt en̄ instructie verstaen te behoren, zoo bevint men nochtans dickwils datten Kerckenraedt, dye veel uytheemschen zijn, en̄ zelfs noch aen eedt nochte instructie vander Overheydt zijn gebonden, daeraen nyet genoecht, en̄ nyet en laten de Regieringe daerover smadelick te calumnieren en̄ de gemeenten onrustich te maecken; sulcx dat men haerluyden in thaere zoude bestraffen, zoude schyer een goodslasteringe wesen. Men hoort haer dickwils eenige Oudtvaderen, oock wel eenige Concilien allegeren, daer se haer te passe comen; maer ick mene dat zij genen van allen den zelven haer verstandt in alles zouden willen onderwerpen, en̄ evenwel dunckt haer, dat alle de werldt haer in alles behoort te volgen, daer zij nochtans wel behoren te weten datter zoo mennichfuldige misverstanden en̄ gebreeckelickheyden in godlycken zaecken bij zoo veel voortreffelycke hoochbegaefde luyden zijn bevonden; maer zij gaen evenwel daerin voort met sulcken goedtdunckentheydt en̄ confidentie als oftet haer in genen dele mocht missen. Tegen hoe mennichfuldige exemplen en̄ plaetsen der schrifture willen zij nyet alleen den gemenen man, maer oock de Regieringe vanden landen en̄ steden, zoo wel hoge als lage, geen kennisse in kercklycken zaecken toestaen. Daermede zij haer nyet ontsyen zoo treffelijcke Regieringen als Engelandt, Schotlandt, Paltz en̄ andere meer, van onrechtvaerdige usurpatien te beschuldigen, over 't recht twelck zij daerin, comform tverstandt van zoo veel hoochgeleerde voortreffelijcke theologen vander gereformeerde zijde, zoo lange jaren hebben gebruyckt en̄ alsnoch gebruyckende zijn. {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Met dusdanigen vermetelheydt en̄ bedroefde goedtdunckentheydt roept men alles voor ketters uyt wat dit verstandt nyet kan aennemen. Men instigeert d'Overheydt om tegen denselven te procederen als tegen den Cananiteren en̄ tegen den Baels papen, en̄ dat men met vuyle voeten daerdoor moet gaen, zonder nadt noch drooch aen te syen. Men exclameert met groot misbaer om tot uytvoeringe van zulck werck te mogen vinden eenen Gedeon, dye nochtans dyen van Israel zelfs tot afgoderye heeft gedient; - om eenen Jehu, dye nyet aff en lyet vande sonde Jerobeams metten kalveren tot Dan en̄ tot Bethel, en̄ bij Petrus Martyr voor een beudel werdt gescholden. Men bidt Godt tegen daenstaende electie vande Magistraet, dat hij ons zodanige mannen wil geven, die totten swaerde toe daerin mogen procederen; - dat men oock tzelfde met zulcken ijver moet uytvoeren, al zoude men alle de neringe van 't landt daerover verliesen. Men congratuleert de heren nieuwe Magistraten op den inganck van haer bedieninge solemnelick ter tafel sittende met gedruckte billetten, om zodanige luyden met hare kinderen, als pesten en̄ snode menschen te verdriven. Maer ick bidde mijn heren, dat haer believe dese dingen met behoirlijcke opmerckinge nae te dencken, wadt uytganck deselfde zouden moeten nemen. Dingeboornen en̄ naturellen vandt landt is noch wel indachtich, ofte door vertellinge van haer ouders wel bekent, met hoe sware periculen wij de tyrannie vanden Spangaerden zijn ontgaen; soodat ick mene geen apparentie te wesen, dat zij haer (ten ware eenige heel waren veraerdet en̄ gedegenereert) daertoe zouden willen laten gebruycken, alsoo tzelfde meest zoude gaen over haer eygen oude bekenden, bloedtverwantten, ofte ten minsten goede naturellen vanden landen; die zij nochtans nyet als Rechters, maer zonder eenige kennisse daervan te mogen nemen, en̄ alleen op de kennisse en̄ judicature van onsen geestelijcken, maer zij zelfs nyet {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} anders dan assistenten vander justitie, en̄ als beudels, gelijck doctor Pareus seydt, zouden moeten executeren. Soude ment dan tegent recht vandt landt den uytheemschen bevelen, om tzelfde tegen den luyden, als haer vreemt zijnde ende onbekent, zonder eenige compassie en̄ mededogentheydt te mogen uytrechten. Soo zoude, mijns bedunckens, de laetste dwalinge arger als deerste wesen. De Heere Christus hadde nyet meer dan twaelf Apostelen, daervan de twee, wesende kinderen Zebedei, danderen gaern een voordel van preëminentie afgesyen zouden hebben, twelck dandere thyen (onder den welcken Judas Iscariot mede was) verstaen hebbende, zeer qualick hebben genomen, nyettegenstaende het maer bij versoeck zonder effect was gedaen. Hoe zoudet dan gaen met zulcken mennichte van onse geestelijcken nu tertijdt, zoo zij de hele politycke regieringe aen haer trecken, ofte ten minsten te wege brengen mochten, dat niemandt daertoe zoude werden geadmitteert, dan dyegeene dye in alle zaecken haerluyder voorgestelde compas volgen en̄ zij alsoo alleen het roer houden zouden? Ick meene dattet wel haest corte mijlen nae de lager wal maecken en̄ tgemene schip aen borden stoten zoude. Dat Godt de Heere door zijn genade afwenden wille! Amen. IV. Exemplen van eenige hoge Overheden, dye haer autoriteyt hebben gebruyckt in kerckelycke zaecken. Moses heeft het gouden kalff vernielt en̄ tot stoff verbrandt, twelck Aaron den hogenpriester in Moses absentie hadde opgerecht. Ende hoewel desselven Aarons en̄ zijn- {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} der kinderen beroepinge zoo blijckelick en̄ ontwijfelick, oock met zulcke uytterlicke en̄ aensienlijcke ceremonien bevesticht was, zoo heeft hij evenwel, over zijne mishandelinge van Mose bestraft zijnde, nyet gesustineert dat Moses daermede in een vreemt ampt greep, nochte dat hij zelfs, nochte zijn kercke nyet mochten dwalen, gelijck men alsnu, het pausdoom daerin naevolgende, hyer wil sustineren. Soude Aaron zelfs zijn eygen recht nyet verstaen hebben? Godt gebiet richters ende amptluyden te stellen in allen poorten onder haren stammen, om tvolck te richten, en̄ werden den richters in swaren zaecken Priesters en̄ Leuiten tot hulpe bijgevoecht. Als de Rubeniten, Gaditen en̄ de halue stamme Manassis aen den Jordane een outaer hadden gebouwet, daerinne alle dander Israeliten waren geargert en̄ bedencken hadden dat daeronder yedts quaedts schuylde, hebben zij goedtgevonden haer op dye zaecke t'informeren en̄ tot dyen eynde derwaerts te seynden nyet alleen Pinehas, Eliazari des priesters zoon, maer oock daerbeneffens eenen vanden oversten vorsten uyt elck vanden anderen stammen. Sonder van eenich Leuyt ofte priester te vermanen, werdt Gedeon als hoge Overheydt van Gode geboden den altaar Baals, dye zijns vaders was, te verbreecken en̄ den hage daerbij staende aff te houwen, twelck hij bij nachtthijde heeft gedaen. Den Coninck Salomon verstoot den priester Abiathar, dat hij nyet langer priester des Heren mocht wesen, jaa verclaert hem des doodts schuldich te wesen, sonder dat daer werdt vermaent van andere geestelijcken, derwelcker raedt hij daerin zoude hebben moeten volgen. Hiskias nam de hoochten wech en̄ heeft het metalen serpent gebroocken, twelck Moses zelfs gemaeckt en̄ in de woestine opgerecht hadde; recht de goodsdienst wederop, zonder dat daervan eenich speciael bevel des Heren ofte {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} van eenige priesteren mentie gemaeckt werdt, dan datten voors. Coninck brieven aen Ephraim en̄ Manassen schreeff en̄ oock raedt hielt met zijnen Oversten en̄ de gansche gemeente, om het passach te houden. Den Coninck Josias gebiet den hogenpriester Hilkia en̄ alle andere priesteren en̄ wachten, dat zij den tempel van alle afgoderije zouden zuyveren; maer hij en wachte daermede nyet op eenige resolutie ofte autoriteyt vanden voors. hogenpriester. Cyrus, den Coninck van Persen, heeft door Goods ingevinge ordre gestelt op de herbouwinge vanden tempel binnen Jerusalem, ende den Israeliten tot bevoirderinge van dyen vermaent; twelck oock zoo wel de outste vaders uyt Juda en Benjamin, als de priesters en̄ Leuiten hebben benaersticht, zonder dat daer advys vanden geestelijcken verwacht ofte van vermaent werdt. Gelijcken bevel en̄ voirderinge hebben de Coningen Darius en̄ Artaxerxes ten zelven eynde aen Esdra en̄ Nehemia, maer dese nyet aen den voors. Coningen gedaen; dan hebben het wetboeck lanck en̄ breedt voor den volcke gelesen. Wij hebben oock een zeer notabel exempel bij den propheet Jeremiam, alwaer int begin vande regieringe vanden Coninck Jojakim, den zoone van dyen vermaerden Josia, de vorsten des landts metten gemenen volcke haer met een groten yver opposeerden tegen de priesteren en̄ propheten, dye nae alle haer vermogen trachten om den propheet Jeremiam van kant en̄ om den hals te helpen. Alle welcke priesters en̄ propheten nyet qualick schijnen deselve geweest te zijn, die deselfde ampten en̄ officien hadden bedient bij 't leven van zijnen vader, dye godtvruchtigen Josias, denwelcken zoo zeer hadde geȳvert tot weringe vanden valschen en̄ handhoudinge vanden waren goodtsdienst, in wyens plaetse desen Jojakim zoo onlangs nae zijns vaders doodt was gecomen. Hoewel Dominus Caluinus van dat gevoelen is geweest, dat dye voors. propheten val- {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} sche propheten zijn geweest; twelck wel zoude mogen wesen, zoo zij na den doodt Josie, desselfs zoon Jojakim ten gevalle, en̄ haer na den tijdt schiekende, van goede oprechte propheten in quade en̄ valsche waren veranderdt. Maer alsoo den tijdt tusschen den doodt Josie ende de instellinge van Jojakim in zijn plaetse, maer weynich maenden zijn geweest, soo dunckt mijn, dat dyen tijdt te cort is geweest om zoo groten veranderinge te maeken van alle dat volck; te weten: om al dye ouden goeden te verlaten en̄ dye nieuwe valsche in de plaetse te stellen. Soodat mijn dunckt, dattet ten minsten hetzelfde volck moet hebben geweest; twelck alsoo genomen, behoren wij ons wel te verwonderen van zoo groten lichtvaerdicheydt. Ende ick mene, dat mijn noch dyergelijcke exempel indachtich is, twelck bij mijn leven en̄ dewijle ick al manbaer ben geweest, in de Keurvorstelijcke Paltz is gebeurt, dat zeeckeren Prince van denzelfden lande en̄ vande gereformeerde religie wesende, was overleden, en̄ dat zijnen successeur luthers zijnde, een groot deel vanden predicanten aldaer, denzelven aencomenden Prince ten gevalle en̄ om nyet uyt haer brootwinninge gestoten te werden, de gereformeerde religie verlaten en̄ het lutheranismum aengenomen hebben gehadt. Maer desen luterschen Prince mede stervende en̄ eenen minderjarigen zoon tot zijnen successeur naelatende, van denwelcken ick mene dat Hartoch Hans Casimir monber was, denzelven Casimirus, in plaetse vandt lutheranismo, de gereformeerde religie weder zoude hebben aengenomen en̄ ingevoert; waerover de voors. predicanten, dye de gereformeerde religie verlaten en̄ het lutheranismum aengenomen hadden, alsdoen gaern wederom de reformatie zouden hebben aengenomen, maer datten voorseyden Hartoch Casimirus (haerluyder voorgaende actien zeer qualick nemende) nyet wilde toestaen: zulcks dat vele van dezelve elders en̄ in andere landen haer noottruft hebben moeten soecken. {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} Waerbij gevoecht tgene dat ons is bekent vandt gemene gebruyck vanden genoemden geestelijcken ondert pausdoom, - soo dunckt mijn, dat wij alle te gelijck wel behoren te verstaen grote oorzaeck te hebben om nyet zoo heel ende al zonder omsien te wesen. Waermede ick nochtans den goeden ende vromen van onsen tijdt geensins wil te naespreecken, maer dat ick achte nodich te wesen datter werde gelet op zodanige luyden, van denwelcken onsen Martinus Lydius, doenmaels predicant binnen deser stede, sprack, seggende en̄ denoterende eenigen daer hij 't oge op hadde: ‘Isti homines perdiderunt nobis Flandriam et Brabantiam, et nisi prudens Magistratus prouiderit, perdent nobis etiam Hollandiam et Zelandiam.’ Onder denwelcken, zoo ick verstae, eenige van zijn eygen kinderen, dye tot laste vandt landt ter schole zijn gehouden, nu mede wel zouden werden gevonden, dye mede wel nae het roer zouden willen tasten. V. Sommier discours op de laetste vergrotinge vande stadt, van date den 7en Decembris Ao. 1615. 1.Dyen treffelycken heldt Moses beroemt hem voor zijn volck, dat hij haerder gene noyt geen leedt hadde gedaen. 2.Ende dyen vermaerden Samuel stelt hem zelfs ter purge voor den zijnen, off hij yemandt geweldt oft onrecht gedaen, yemandt onderdruckt, ofte van yemandts handt geschenck genomen, en̄ zijn ogen verblinden hadde laten. 3.'T mach ons oock nyet vergeten wesen, hoedat (op hope van olybomen, vijgebomen ofte wijnstocken, in {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} plaetse van doornbosschen te becomen) zoo swaren veranderinge van regieringe bij onser aller leven in ons vaderlandt is gevallen, twelck ons wel tot opmerkinge behoort te bewegen, om allen quaden schijn van ons te weren, ten eynde wij nyet weder in gelijcke swaericheydt en vallen, tot grondtlick bedarff onser naecomelingen. 4.Petrus Martyr, een zeer vermaert theologus en̄ vande eerste reformateurs vande religie, schrijft daervan in deser maniere: datter drye formen van goede regieringe zijn: waervan deerste is een monarchie, maer datte zelfde dickwils haer macht misbruyckende en̄ haere wellust soeckende, met verzuym van tgemene beste, vervalt in tyrannie. 5.Voor de tweede houdt hij, zoo wanneer een goedt getal vande rijckste en̄ voortreffelijckste, en̄ dye tgemene beste voor ogen ende de regieringe in handen hebben, oock dickwils de gemene welvaert vande burgerye nyet achtende, eenige weynige van henluyden tsamenspannende, de hele macht vande regieringe aen haer zelven en̄ aen den haren brengen, dye nyet vande beste nochte godtvruchtichste, maer vande rijckste zijn. 6.Voor de derde stelt hij, zoo wanneer eenige vande voorneemste luyden het principaelste regiment hebben, maer dat oock tgemene volck in swaerwichtige zaecken moet werden gehoort; doch dat dit werck dickwils meer tot beroerte ende ongematichtheydt uytbarst, als dat de zaecken met raedt en̄ wijsheydt werden beleydt. 7.Wt de formulieren vande respective eeden van deser stede Regenten kan men oock syen, wadt wij dragen voor een levray, en̄ hoe sorchfuldich en̄ oprechtich onse voorsaten hebben verstaen, dat men in zodanige zaecken behoirde te handelen. Waerom ick dye hyer zal insereren. 8.Dat zweert ghij, dat ghij goede poortermeesters en̄ beraders vander stede wesen zult, der stede eere, goeden en̄ renten bewaren zult als u zelfs goeden, der stede poorteren, weduwen en̄ wesen beschudden en̄ beschermen zult, {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} metter stede handtvesten en̄ regten nae uwen besten vermogen, en̄ dat nyet te laten om geenderhande zaecken. 9.Dat zweert ghij, dat ghij een goedt en̄ getrouw ses en̄ dartich, als raedt deser stede wesen sult, der stede en̄ der gemeente haren besten raden en̄ voor tquaetste waerschuwen zult; alle tijdt als ghij ontboden werdt te rade comen zult, noodtsaecken uytgesonderdt; der stede raedt secretelick houden zult; der stede privilegien, willekeuren en̄ ordonnantien in alle haere poincten, nae alle vermogen voorstaen, beschermen en̄ verandtwoorden zult, zoowel tot profyt vanden armen als vanden rijcken, etc. 10.Desen conform werden oock de gemene burgers, zonder onderscheydt, bij haeren eedt verbonden, datse deser stede, voor 't quaedt dat zij zullen vernemen, waerschuwen, en̄ tot alle welvaert met raedt en̄ daedt, nae alle haer vermogen voirderen en̄ helpen moeten, etc. 11.Alle welcke eeden ick mene dat van oudts en̄ doen de beginselen vande stadt noch kleyn waren, alsoo tot voirderinge derselver bij onse voorsaten beraemt en̄ van tijdt tot tijdt gebruyckt zijn geweest, en̄ dattet dyenvolgende door Goods zegeninge zoo verre is gecomen, als wij tegenwoordich voor ogen syen. 12.Schijnen oock deerste regentten, na de veranderinge vande regieringe in den jaere 1578 gevallen, tzelfde widt mede gehadt te hebben mettet formulier van het ordinairis gebet, zoo vanden heren Burgerm̄n alleen, als van haerluyden metten helen Raedt gemeen, ten eynde wij den weduwen en̄ wesen, den armen en̄ den rijcken, den vreemdelingen en̄ bekenden, zonder aensyen der personen, recht mogen doen, mitsgaders dat wij der burgeren vaders, voetsterheren en̄ beschermers mogen genaemt wesen. 13.Dat wij nu zouden menen, dat dit altemael anders nyet te seggen zoude wesen, dan dat wij evenwel tot zoo groten beswaer van̄ gemeente en̄ ondienst vande stadt, ons particulier profyt wel zouden mogen soecken in zulcker {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} manieren, als wij nu syen gepleecht te werden, kan ick nyet verstaen. 14.Wij weten immers alle te zamen door Goods genade wel, dat wij in onse eygene zaecken nyemandt ongelijck behoren te doen, en̄ dat wij tzelfde veel min in stadts zaecken en̄ tot nadeel van dezelue, behoren voor te nemen, dewijle zij geen voorderinge met allen, dan uyt het beleydt vande vergaderinge van desen Raedt heeft te verwachten. Waeromme ick oock mene, dat wij rijpelick overwegende tgene voorn is verhaelt, ons tzelfde tot meerder opmerckinge behoort te bewegen, zulcks dat wij, menende middel te syen, om uyt het beleydt van stadts zaecken voor ons zelven groot profyt te konnen trecken, wij oock te gelijck behoren te overleggen, off tzelfde tot dyenst ofte ondienst vande stadt ofte gemeente is streckende, en̄ off daerin tgemene ofte het particulier den voorganck ofte preferentie behoort te hebben; maer dat wij, bemerckende dat bij yemandt, tzjj uyt misverstandt ofte andersins, een contrarien voet wert voergenomen, - wij in zulcken gevalle, zoo wel als wij nyemandt ongelijck behoren te doen, oock alsoo behoren te besorgen, dat de stadt ofte gemeente (dye bij weeskinderen werden vergeleecken, en̄ geen ander voorstandt hyer op der aerden, als dese Raedt hebben) mede geen ongelijck noch bij ons zelven, noch bij yemandt anders werde aengedaen. Twelck ons zoo duyr is bevolen, en̄ te meer behoort betracht te werden, omdat ons dese swaericheydt van eenige oppervoochden deser regieringe zelfs, is voortcomende; wandt ick nyet anders kan verstaen, dan dat de ruine vande stadt noodtsaeckelick en̄ eerder als ment waent, zal moeten volgen, in gevalle daertegen met goeden ernst nyet en werdt voorsyen. 15.Wij hebben voordesen wel verstaen, dat verscheyden heren van dese vergaderinge, nyet vande minste, maer van gelijcke qualiteyt als dese heren doleanten, alsmede eenige andere gequalificeerde burgers, mede wel occasie {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} is verschenen, om eenige zodanige landen in coop aen haer te brengen, maer dat zij haer, tot nadeel vande stadt, daermede nyet hebben willen bemoeyen, veel min haer zelven bij zulcke wegen en̄ middelen verrijcken. 16.Tvergroten vande stadt, twelck dese heren doleanten, ofte immers eenige van henluyden, zoo ernstlick hebben gerecommandeert, is immers 't werck vande stadt en̄ van nyemandt int particulier; behoort men dan nyet dat werck te beleyden tot meeste voirdel vande stadt, en̄ tot minste beswaer vande gemeente, zonder yedts particuliers daeronder te soecken? 17.Ick mene voorwaer, dat men bij geene politicos nochte historicos zal bevinden dat zij aenraden, maer wel afraden, totte opperste regieringe vande republycken ofte steden te verkiesen personen, dye men weet ofte presumeert dat de regieringe daer nae soecken te beleyden, om groot profyt voor haer particulier daeruyt te consequeren. 18.Mijn heren hebben, zoo ick vastelick mene, de maeckelaers bij eede verbonden, dat zij zelfs geen factorye moeten bedieuen, ofte eenich goedt copen ofte vercopen voor de luyden, dye bij haerluyden zijn logerende, om bij middele van dyen alle sucht en̄ affectie te beter te doen vermijden, gelijck zij tot dyen eynde oock zelfs geen coopmanschap mogen doen. Hoe veel te qualycker past het dan, dat dyegene, dyent boven allen anderen incumbeert, tgemenebeste aldermeest te bevoirderen, de zaecken zelfs daernae beleyden, om voor haer zelven, tot zoo groten nadeel van tgemene, zoo groten profyt te trecken? 19.Soo tgemene landt in noodt zijnde, de heren Staten Generael gedrongen wyerden resolutie te nemen, om in der haest een swaere expeditie te doen, waertoe zeer grote mennichte van zeekere behoeften zouden werden vereyscht, dye nergens anders dan op een zeeckere plaetse zouden wesen te becomen, als bij exempel van salpeter, bussencruyt ofte dyergelijcke, ende eenen vande heren zelfs, {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} dye nyet alleen over dye voors. resolutie hadde geweest, maer deselve met eenen groten yver hadde gevordert, buyten weten van zijne medebroederen en̄ alleen om zijn particulier profyt daermede te doen, alle dye voors. behoeften lyet opcopen, met intentie om deselfde aen 't landt nyet te willen overdoen, of men zoude hem voor éénen penninck twee ofte drye, ick late staen acht ofte thyen, moeten geven, - soude men alsoo nyet fray den kat de botter bevelen, ende zouden alzoo de vaders, tuteurs en̄ voochden vander gemeente nyet wel zelfs opsyenders ende wachters boven haer behoeven te hebben? Ick meene dat veele, dye zoo dickwils de regieringe lichtelick beschuldigen, wel groot gerucht daervan maecken, en̄ mogelick wel seer swaer ongemack daeruyt volgen zoude mogen. 20.Dese heren vande stadt weten wel, als ten dele daerover geweest zijnde, dat men twerck vande tweede vergrotinge buyten Antonis poorte, heel anders heeft beleydt, en̄ dat daerin nyet anders dan tmeeste voordel vande stadt is gesocht geweest. 21.Sij zijn altezamen coopluyden geweest, ofte zijnt eensdeels alsnoch. Soo zij dan aen haer facteurs buyten slandts ordre gaven om voor haerluyden zeeckere grote partye goedts te copen, twelck zij (als tzelfde op voorcoop ofte op leveringe vercocht hebben̄, ofte om ander oorsaecken) notelick van doen hadden en̄ nochtans nergens anders te becomen was, als ter plaetse daer zodanigen facteurs haer residentie hadden, en̄ deselfde gingen alle zodanige waren voor haer zelven en̄ nyet voor haer meesters opcopen, zonder deselve hare meesters te willen overlaten, ten waere zij haer mede voor eenen penninck twee ofte drye wilden geven; ick mene dat zij haer zouden laten duncken, dat zodanige facteurs haer groot ongelijck zouden doen, nyettegenstaende een facteur op veel nae aen zijn meesters zulcks nyet is verbonden, als wij wel bij eede aen de stadt zijn verplicht. {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} 22.Ende opdat ick nyet en spreecke van dye harde sententie des propheten Esaiae, cap 5 v. 8, daervan ick anderen wil laten oordelen, zoo dunck mijn nochtans, onder correctie, dat men verstaen kan wat redenen datter toe dienen, dat van oudtsher zoo hatelick en̄ van zoo groten preiuditie voor alle regieringen, en̄ insonderheydt voor de gemeente, geacht zijn geweest dye proceduren, als bij deen off dander int particulier ofte bij forme van compaegnie werdt gearbeydt om eenige soorte van waeren en̄ goederen, dye veel luyden nodich vandoen hebben, als in eene handt te brengen, om bij forme van monopolie, en̄ zulcks, alst hyer schijnt toe te willen gaen, met verhinderinge vande principaelste eynden, waertoe dit werck bij de stadt is aengeleyt, wederom tot groot beswaer van tgemeene opdt duyrste uyt te vercopen. Van welcke maniere van doen breedt en̄ zeer beclaechlick op een ander plaetse bij Nehemias werdt gehandelt, daerop Johannes Wolfius in zijne Commentarien opdt zelve boeck oock treffelick heeft geschreven, insonderheydt folio 46 en̄ voorts vervolgende, dat wel naesyenswaerdich is. 23.Theeft immers de stadt open gestaen, en̄ tzoude haer apparentelick oock nyet ontstaen hebben, de partye landts, dye de heere Jonas Witssen nu heeft, vande oude eygenersse te becomen voor éénen penninck, daer hij nu zeven ofte acht pen̄. pretendeert. Alsoo zoudet apparentelick mede gegaen hebben met dye verscheyden andere partijen, dye dye ander heren aen haer hebben gebracht, in gevalle zij de stadt daerin, met rijpe overlegginge en̄ wel bedachten moede, nyet meer geprevenieert ende in den wege hadden geweest, als andere van gelijcke, en̄ oock van minder qualiteyt als zijluyden. Twelck mijns bedunckens zaecken zijn, dye de principale voorstanders van tgemene beste nyet wel en passen. Zoo ick daerin dole, gelieve mijn heren mijn dat ten goede te houden, alsoo tzelfde geschiet uyt eenen goeden yver, om gelijckheydt {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} te mogen houden tusschen groot en̄ kleyn, nae eenparicheyt van rechte. 24.De Regenten werden geacht als te staen op een toneel, van waer hare actien bij groot en̄ kleyn aenschout ende geoordelt mogen werden, en̄ wij moeten nyet geloven dat al tverstandt vande gemeente besloten werdt binnen de cameren vande regieringe. Daer zijn alleen in dese stadt zoo veel treffelijcke en̄ verstandige mannen van oordel buyten dese vergaderinge, dye mede uyt haer ogen syen: waeromme ick mene te meer nodich te wesen, dat wij van alle onse actien, doen en̄ laten, met een goede conscientie en̄ voor al de werldt mogen verantwoorden, zonder dattet zelfde eenigen schijn hebbe van eenich particulier profyt, twelck tot nadeel van tgemeene beste zoude mogen strecken. 25.Liuius heeft ons daervan een goede lesse naegelaten, daer hij in deser maniere daervan schrijft: ‘Magistratus senatui, et senatus populo sicut honore praestat, ita ad omnia dura atque aspera subeunda ducem debere esse. Si quid iniungere inferiori velis, id prius in te ac tuos si ipse iuris statueris, facilius omnes obedientes habeas. Nec impensa gravis est cum ex ea plus quam pro virili parte, sibi quemque principum imperare vident.’ Dat is wadt anders, als boven ordinaris gagie meer voordels, ofte min beswaer als andere goede burgers te willen genieten of dragen. 26.Als vaders en̄ voetsterheren, en̄ tot verlichtinge vande goede gemeente, en̄ volgende den inhouden van onsen eedt en̄ ordinaris gebet, dienen mijn heren van tijdt tot tijdt voor zoo kleynen beloninge. 27.Als vaders en̄ voetsterheren hebben mijn heren oock in voorleden jaren, tot verhoedinge dat onse gemeente nyet meer als andere zoude werden beswaert, dickwils grote swaericheydt en̄ becommeringe gehadt over eenige nieuwe consenten vande gemeene middelen, dye nootlick {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} wierden vereyscht, om ons zelven, onse vrouwen en̄ kinderen, en̄ alles wadt ons lyef is, voor de wreedtheydt en̄ moetwille onser vijanden te beschermen. Onder welcke middelen nochtans dickwils eenige zijn geweest, dye over thele landt van Hollandt des jaers nauwelicks zoo veel importeerden, als tprofyt bedraecht, twelck dese heren (so men seyt) uyt dit werck menen te consequeren; twelck immers de stadt ofte de gemeente moet afgaen. 28.Dese dunckt mijn dat immers genoech zijn beswaert, en̄ dat men oversulcks tot particulier profyt, bij dusdanige middelen, deselfde nyet meer behoort te laten beswaren, als ment met recht zoude konnen keren. 29.Ick verstae wel dat hyerop bij dese heren zoude mogen werden geseyt, dat door haerluyder handelinge in desen de stadt nochte gemeente nyet is vercort; en̄ bijaldyen de landen bij haerluyden gecocht, bij den ouden eygenaers van dyen waren gebleven, dat dye deselve swaericheydt zouden hebben mogen moueren, dye zij requiranten alsnu pretenderen. 30.Maer daertegen weet men wel dat alle dingen bij een ygelijck nyet even wel konnen te wege werden gebracht; gelijck het oock groot onderscheydt is, een zaecke bij verscheyden personen vande meeste autoriteyt vande stadt, te zamen en̄ coniunctim en̄ met verder behulp van anderen, genoch van gelijcke qualiteyt (derwelcker kinderen ofte naeste vrunden mede profyt daeruyt verwachten) bij der handt te nemen; dan off tzelfde werde onderwonden bij verscheyden luyden van middelbaren ofte noch lageren state, en̄ dye met zodanigen autoriteyt publyck nyet zijn bekleedt; twelck ick oock mene ten dele oorsaeck te wesen, waeromme den rechtsgeleerden nyet werdt toegelaten ander luyden zaecken, actien en̄ querelen haer eygen te maecken, alsoo zij andersins de luyden veel meer moeyten zouden mogen aendoen. 31.Ende als men wel insyet, hoe de zaecken tot noch {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} toe zijn gepasseert, en̄ namentlick, dat d'oude eygenaers doorgaens haer wel hebben laten genoegen om haere landen ten behoeve van dese doleanten af te staen, mits een weynich meer als den ouden ordinairis prijs daervoor krijgende, gelijck oock zoo veel oude eygenaers van verscheyden andere partijen haer laten geseggen en̄ patientie nemen, nyettegenstaende de royinge en̄ taxatie in haerluyder regard (als daerin nyet te seggen hebbende, en̄ tenemael bij de regieringe bestaende) zulcks is gevallen, dat vele van henluyden zeer grote schade zijn lijdende, en̄ oock sommige werden geseyt tenemael daerdoor bedurven te wesen. 32.Soudet dan nyet wel waerschijnlick ende van goede apparentie wesen, dat ingevalle d'oude eygenaers van dese landen in questie in de possessie van dyen waren gebleven, dat mijn heren gelijcke gevoechlickheydt bij denzelven souden hebben gevonden, in alle tgene dat men hadde geoordelt de stadt nodich te wesen? 33.Ofte zoude men henluyden, als gedeelt zijnde en̄ van verscheyden personen en̄ van verscheyden humeuren en̄ conditie bestaende, bij hare onbillicke bejegeninge vanden eenen ofte den anderen nyet wederom een bulleback hebben mogen laten syen in tstuck vande royinge ofte andersins, zoo dat best hadde willen vallen, om haer alsoo wadt te beter tot reden te brengen? Daer ter contrarie tzelfde bij dese doleanten geen plaetse noch operatie zoude hebben, als dewelcke, boven het steunsel dat zij bij anderen van gelijcke qualiteyt ofte van eenige van haere maechschap, mede in de regieringe zijnde, mogen hebben, ten aensyen van haer eygen ende anderer hoge bedieninge, apparentelick zelfs het yoorwoordt en̄ principale directie daervan hebben gehadt. 34.Ja mijn is wel indachtich, dat zij het oge daerop hebben gehadt, om de harinckpackerijen en̄ buytendijeksche hout- en teertuynen in dat quartier te brengen. Dan ick {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} hadde doen geen bedencken, dat haerluyder meninge was, haer zelven meester te maecken van meest al dit werck, en̄ oversulcks het transporteren van alle zoodanige hooftneringen. tot haer particulier profyt en̄ tot verbeteringe van haer eygen erfven, en̄ nyet tot voordel vande stadt te laten comen. Maer dewijle haer de zaecke nu aldus vertoont, dunckt mijn dat mijn heren daerop oock dyenen te letten. 35.Wandt mijn heren is alsnoch wel indachtich, tot hoe groten interest, misgenoegen en̄ ongelegentheydt van veel eerlijcke burgers de houtneringe voor desen opdt uytterste en̄ aen teene eynde vande stadt is gebracht geweest; maer dat men alsnu wederomme, insonderheydt tot voirderinge van particulier profyt, de burgerye sulcks zoude vergen, dunckt mijn onder correctie, dat de zaecke al te veel gedaen soude wesen. 36.Soot dese heren belieft hadde haer in dese saecke te dragen als andere, wadt gemack zoudet nyet alleen voor haer zelven, maer oock voor de hele regieringe ingebracht hebben. Immers de stadt zoude haer zelven bequamelick en̄ zonder yemandts nadeel, zoo veel nodich hadde geweest, hebben mogen voorsyen, zoowel van publycke plaetsen van marckten en̄ anders, als van̄ plaetse om enige onaengename ofte buyrquellige en̄ nochtans nodige en̄ eerlijcke neringen te accommoderen Daer zij nu zoo onlangs in dat werck gecomen zijnde, zoo groten ongemack hebben veroorsaeckt, dat boven enige vanden Raedt en̄ twee Oudtburgermeesteren, oock drye Burgermeesteren, in der tijdt zeer dickwils uytten raedt hebben moeten absenteren, als men van dese zaecke heeft gehandelt, twelck ick nyet wete bij menschen memorie geschiet te wesen. 37.Twerdt nu haest xxxij jaren dat ick in dese vergaderinge eerst ben beroepen, in welcken tijdt zoo veel sware zaecken, zoo vandt gemene landt als vande stadt zelfs zijn voorgevallen en̄ verhandelt, Maer hebben mijns {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} bedunckens geen van allen van half zoo swaren uytcoomste geweest als dese, dye uyt ons zelfs en̄ uyt particulier profyt is voortcomende, twelck al te beclaechelick is. Wandt zoo het ons van buyten aen was opgecomen, ofte door eenige voornemen burgers buyten de regieringe was veroorsaeckt, ick mene dat dese heren doleanten wel zoo yverig als anderen van dese vergaderinge zouden hebben geweest, om dyen brandt te lesschen. 38.Maer men kan bij tgene door toedoen van dese heren alleen geschyet afnemen, wadt daeraf geworden zoude hebben, als andere van gelijcke qualiteyt als zijluyden, om haer eygen en̄ particulier profyt, mede zoozeer daerin hadden geyvert, waeromme men denzelfden des te meer danck behoort te weten. 39.Sij pretenderen oock, zoo ick verstae, tot haer profyt te gebruycken den ouden Kadijck, dye tot haerluyder grote beswaer van jaerlijcksche reparatie, tot bescherminge vande landen, daerbinnen gelegen, en̄ tot enen gemenen overganck, maer tot geen profyt met allen voor haerluyden zelve heeft gedient; in plaetse van dewelcke de stadt daerenboven tot haers zelfs costen oock een nieuwen kadijck heeft gemaeckt en̄ onderhoudt. Is dat nyet een vreemde zaecke? 40.Ende noch veel vreemder dunckt het mijn te wesen, dat zij nu noch durven versoecken, om aen de oostzijde van dezelve Kadijck, en̄ tot merckelijcke benauwinge vande Wael, tot haer particulier profyt aenlandinge te mogen doen in de brede van omtrent veertien ofte vijftich voeten; daer zij nochtans wel weten, dat men om wadt te meerder ruymte van water in dezelve Wale te gewinnen, tot zoo grote costen vande stadt, grote mennichte van palen heeft moeten uytte grondt winden, ende een groot stuck oostwaerts uyt wederom heeft doen inslaen. 41.Sij weten daerenboven oock wel, dattet voor des tijdt en̄ doen zij mogelick oock zelfs in bedieninge zijn {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} geweest, met ander luyden zaecken in verscheyden quartieren vande stadt heel anders is toegegaen, en̄ namentlick met dye aenlandinge vande wercken buyten doude Haerlemerpoort, int quartier vanden here Schepen Hasselaer, met het bejucken vanden helen Aemsteldijck buyten doude Regulierspoort; item mette hele aenlandinge van Vloyenburch en̄ met daenlandinge van een groot deel van Rapenburch bij Rijshooft, altemael zoo wel teen als tander, tot behoef vande stadt vercocht, mitsgaders dye zware zedijcken en̄ barmten, zoowel buyten d'oude Haerlemer- als Anthonispoorten; zonder dat ick wete datter oyt enige sonderlinge oppositie is gevallen, overmidts de luyden wel genoechden, midts vande onderhoudinge van dyen ontslagen zijnde, uytgeseyt dat ick mene dat metten heren hoge Heemraden van Rhijnlandt enich accordt is aengegaen, twelck mijn dunckt dat bij deser luyden pretentie nyet en compt in consideratie; 42.Item, hoe de zaecken zijn gepasseert met alle dye kramen, winckelen en̄ bocksmaeckers cassen, tusschen doude en̄ nieuwe bruge op twater, met verscheyden houtwallen, zoowel daer ter plaetse als aen de westzijde vande nieuwe Sydts Kolck, mitsgaders met het mennichfuldich opsetten van alderley wagenschot, klaphoudt, delen en̄ dyergelijcke, op meest alle brede plaetsen vande Achter- en̄ Voorburchwallen door de hele oude stadt, daervan dye goeden luyden alle dye profyte hebben moeten missen. Twelck wel wat anders is, als nu tegen zoo veel exemplen van anderen, dusdanige groten aenlandingen, mitsgaders dyen gehelen Kadijck, tot haer particulier profyt te willen gebruycken; twelck ick nyet wete oydt bij yemandt onderstaen te wesen vanden helen ouden Cingel vande oude Haerlemerpoort totte Regulierspoort vande eerste vergrotinge. 43.Mijn heren is oock wel bekent, dat, onder andere redenen meer, van dat tegenwoordich werck buyten sdijcks {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} voornemelick was dyenende, dat men boven het maecken van een nieuwe wael, insonderheydt oock te gemoete sach grote verbeteringe van een buyssevaert, daervan enige nabuyrsteden, als Rotterdam en̄ Enckhuyssen zoo zeer overvloeyden, dat se schenen deselfde qualick te konnen verswelgen, en̄ werde daerom goedtgevonden een groot deel landt tot een grote, diepe en̄ wijde haven te vergraven, om tot zodanigen neringe, met hetgene daer meer bij zoude mogen vallen, te gebruycken. Dan is daernae bij veranderinge vande regieringe weder goedtgevonden, een groot deel van dezelve haven wederom te landen, tot coste deser stede, welcke aenlandinge ick verstae dat dese heren alsnu oock pogen te aenvaerden, onder den schijn dat se uyt haer landt vergraven is geweest. Daer nochtans alle tzelfde, tot een haven gemaeckt zijnde, mijns bedunckens behoorde verstaen te werden, als flumen publicum et communitatis geworden te zijn, en̄ oversulcks den eygendoom van dyen aen de stadt te moeten blijven. Soo mijn heren oock belieft haer memorie te ververschen, vande rapporten en̄ advysen dye op de voors. nieuwe aenlandinge zijn gevallen, voor en̄ aleer deselfde werde goedtgevonden; ick mene dat haer E. nyet gedencken zal van een eenich woordt, dat daertoe heeft gestreckt, dat al dat werck tot prof'yt van yemandt int particulier zoude comen. 44.Maer werde doen ter tijdt staet gemaeckt, en̄ in de vergaderinge voorgedragen, dat boven doncosten vande voorschreven aenlandinge, de stadt veel duysenden daerbij zoude profiteren. Twelck nu tot een heel contrarien uytganck schijnt beleydt te werden, om alle tzelfde tot deser heren doleanten particulier profyt gebracht te werden; twelck mijn dunckt onbehoirlick te wesen. 45.Maer soo nochtans mijn heren zouden mogen verstaen, dat de voorseyde aenlandinge dese heren zouden moeten volgen, staet te overleggen off tselfde nyet mede met gelijck recht zoude mogen werden gepretendeert op {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} de landen, dye in de eerste vergrotinge vande stadt met wallen beslagen en̄ tot graften vergraven zijn geweest, en̄ nu onlangs tot huyserven zijn vercocht: alsoo dat de stadt wel groffelick uyt haer reeckeninge soude gaen. 46.Maer het dunckt mijn een wonderlijcke zaecke te wesen, dat dese heren haer nyet beswaert en vinden in dusdanige proceduren; wandt behalven dat de eden vande regieringe, mitsgaders het ordinaris gebet deser vergaderinge, boven verhaelt, ons met zulcke importante en̄ uytgedruckte clare woorden wel leren, dat wij tusschen kleyn en̄ groot, armen en̄ rijcken, weduwen en wesen, vreemdelingen en̄ bekenden, eenen eenparigen voet van recht en̄ regieringe moeten houden, soo leert het oock wel de natuyrlijcke reden. Ende evenwel en ontsyen zij haer nyet in controversie te trecken alle tgene bij den heren Schepenen, zoo wel in den prijs en̄ taxatie vande bewurpen, vergraven, als tot straten gelaten erfven is gedaen, als oock in de begrotinge van tgene d'overgebleven erfven voor melioratie zullen moeten betalen. 47.Sij weten immers wel, dat het aennemen van huysen en̄ erfven tot stadts behoef, is een oudt recht vande stadt, en̄ dattet zelfde altijdt is gepleecht. Ja ick zoude menen, dattet verscheyden reysen is gevallen, dat zijluyden zelfs ofte yemandt van haerluyden in dienst is geweest, zonder dat daertegen eenige sonderlinge oppositie mijns wetens is gevallen, nyettegenstaende dat nae mijn beduncken met goede reden groot onderscheydt tusschen t'eene en̄ tander zoude mogen werden gemaeckt. 48.Wandt deser luyden beswaer bestaet alleen in erfven, dye zij onlangs te voorn als gemene waeylanden hebben gecocht, daervan men oversulcks den prijs wel zeeckerlick heeft konnen weten, dye haer oock ruym toegeleyt is, nyettegenstaende zij ten tijde vandt copen wel wisten, dat zij de stadt daermede grotelicks in den wege zouden wesen, gelijck het nu meer als te veel is blijckende. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} 49.Daer ter contrarie de huyssen en̄ erfven, dye andere burgers moeten afstaen, dickwils zijn percelen dye zij van haer ouders hebben geerft, ofte bij haer zelfs zijn gecocht, tot voirderinge van haer neringe; dewelcke bij haer aldaer geplant zijnde, zij gedrongen werden, tot haer grote verachteringe en̄ schade, wederom elders te gaen soecken, sonder dat ick mene dat bij den Rechter daerop int taxeren groot regardt werd genomen; maer voornemelick werdt gelet op de gestaltenisse vande timmeragie en̄ conditie vande plaetse ofte situatie, nae aduenant van ander huyrhuysen. 50.Wadt aengaet het beswaer dat bij dese heren werdt gepretendeert int stuck vande melioratie vande overgebleven erfven, dunckt mijn oock dat zij geen swaricheydt behoren te maecken. Sij weten wel dattet over anderen met dat werck int gemeen zoo swaer is gevallen, datter vele goede luyden tenemael zijn geruineert. 51.Haerluyden ter contrarie, heeft men nae grote moeyten en̄ becommernisse, en̄ mennichfuldige vergaderingen vanden Raedt, tot twee distincte reysen doen voorhouden presentatien van groot avantage, om haer de mate wel vol te meten en̄ op hope van de zaecke daermede te doen smoren. 52.In plaetse van dezelve danckbaerlick aen te nemen, hebben zij dye verworpen, en daerenboven onlangs daernae de stadt ten hove doen dachvaerden. 53.In plaetse dat zij tzelfde ten aensyen van haer bedieninge, mitsgaders de heuscheydt van stadts zijde tegen haerluyden gepleecht, oock in conformité vande stadt Haerlem in een ander zaecke onlangs gebruyckt, wel eiuilick hadden behoort te doen bij besloten missive, ten eynde het zoo geheel ruchtbaer nyet hadde mogen werden. 54.Soo hebben zij ter contrarie goedtgevonden, tzelfde te doen door een deurwaerder bij openbaren mandament, daerdoor het als al de werldt bekent heeft moeten werden. {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} 55.Ende hoewel henluyden, zoowel als de beste, is bekent, de grote somme van penningen, dye uyt stadts beurse tot voorderinge van dese wereken voor desen zijn verschoten, en̄ noch dagelijcks daertoe moeten werden gefurneert en̄ verschoten; 56.Soo hebben zij nochtans int voors. mandament doen insereren de clausule van inhibitie, daermede zij de stadt als halff gevangen en̄ buyten allen ontfanck vande penningen van 't recht van melioratie zijn houdende. Is dat nyet al te groten schade voor het gemene bearbeydt, om zelfs onder haer te behouden en̄ de stadt met een proces te betalen van zoo groten somme van penningen, als zij selfs schuldich zijn? 57.Ende daerenboven dese zaecke gebracht in zulcken poincten, dat eenen van henluyden, Dirck Claessz. van Sanen tegen den gedeputeerden deser stede in den Hage heeft verclaert, dat haer alrede wel vyerhonderdt personen bij haerluyden bekent hadden gemaeckt, dye met haer in dese zaecke wilden aenspannen. 58.Sijn dat zaecken dye alsoo zonder eenich beswaer en̄ zonder alle ommesyen mogen werden gepleecht? Kan men hyeraen nyet syen, hoe veel dese heren haer aen dese zaecke laten gelegen zijn? Werden mijn heren daerdoor nyet gedrongen om haer met alle manieren van doen daertegen te quijten? 59.Bij gebreecke van dyen ducht ick dattet een zaecke wesen zal van zulcken gevolge, dat daer geen eynde van gesien nochte gevonden zal konnen werden, behalven dat de eden vande regieringe in kleynachtinge zullen werden gebracht. 60.Pieter Jacobssz. Nachtglas, wesende een houtcoper van zijn nering, ten tijde als hij tot fabryckmeester werdt beroepen, heeft van zulcks geen tijdinge gehadt, maer heeft, om hem zelven zuyver en̄ buyten suspitie van eygensoeckentlickheydt te houden, zijne neringe van houtslijterye verlaten. {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} 61.Ick ben oock al voor lange geloofwaerdich bericht, dat de luyden, syende het beleydt van dese zaecke, eenige van degene dye van temmelijcke grote partijen landen buyten de nieuwe fortificatie nae de Aemsteldijck zijn voorsyen, van meninge waren een gedeelte daervan aen enige van dese heren, ofte anderen van gelijcken aensyen ofte qualiteyt, tot een ciuilen prijs aen te bieden, opdat zij bij voortganck van verder fortificatie, mede te beter van zodanige regieringe zouden mogen comen te genieten; en̄ zulcks zal apparentelick bij anderen meer werden gepractiseert. 62.Ende daeromme dunckt mijn te meer, dat mijn heren met alle behoirlijcke sorchfuldicheydt daerop behoren te letten, datter (volgende onsen eedt en̄ gebruyck tot noch toe geobserveert) gelijckheydt tusschen groot ende kleyn mach werden onderhouden. 63.Het parceel landts vanden here Jonas Witssen werdt geseyt groot te wesen in alles 1225 roeden, welck gereeckent tegen 45 stuyvers de roede, zoude belopen 2765 gulden, volgende de taxatie van mijn heren, daervoorn Grietgen Cornelis, de gewesene eygenerse van dyen, tzelfde verscheyden reysen ter tresorie gepresenteert heeft aen de stadt op te dragen, mits dat zij daervan betaelt zoude mogen werden met rentebrieven tegen den penninck sesthyen. Dan alsoo daerover wadt haperinge is gevallen, heeft den here Witssen voorseyt goedtgevonden tzelfde parceel aen hem te nemen, en̄ hem alsnu in desen metten heren Oetgens en̄ Kromholt gemeen te maecken; waerover henluyde allen alsnu van stadtswegen werdt gepresenteert voor yder roede vant zuyver overgeblevene 17 guld., twelck zij noch weygeren te doen, maer pretenderen zoo veel ofte meer te hebben voor tgene tot wateren en̄ straten is geordoneert. 64.Maer genomen dat het al op seventhyen gulden de roede, het een door tander, mocht werden geaccordeert, {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} zoude het parceel vanden voors. here Witssen belopen 20825 guld., en̄ oversulcks bij de stadt 18069 guld. meer daervoor moeten werden betaelt, als ment vande voors. Grietgen Cornelis op de taxatie vanden heren Schepenen heeft mogen hebben. 65.Alsoo werdt geseyt het parceel vanden heren Oetgens, Kromholt en̄ consorten groot te wesen 7191 roeden in alles; dewelcke mede gereeckent ten prijse van 45 stuyvers de roede, volgen̄ doriginele taxatie van mijn heren vanden Gerechte, zouden belopen 16179 gulden. Daervan zij nu mede voor de wateren en̄ straten pretenderen te hebben 17 gulden voor de roede, zonder het zuyvere overschot daervoor te willen geven, boven de melioratie. Maer tzelfde almede het een doort ander op 17 gulden de roede genomen, zoude belopen 122247 gulden, en̄ alsoo bij de stadt 106068 gulden meer aen haerluyden daervoor moeten werden betaelt als dorigele taxatie is bedragende. 66.Als nu op gelijcken voet zoude moeten werden gehandelt met eene Engel Goverts van hare 1244 roeden, dye mede in dat quartier zijn gelegen, dat zoude de stadt oock verschelen 18597 gulden. 67.Ende zoude alsoo, saluo meliori calculo, voor dese drye parcelen te zamen, door deser heren beleydt, de stadt 142734 gulden meer moeten betalen, dan men zoude hebben behoeft te doen, ingevalle zij in dat werck de stadt nyet meer in den wege hadden geweest als verscheyden andere, zoowel vande regieringe als daer buyten. Is dat nyet al te groten beswaer? 68.Het dunckt mijn een bedroefde en̄ zeer bedenckelijcke zaecke te wesen, dat de principaelste mombers, tuteurs en̄ voochden vandt weeskindt (de stadt) de zaecken daernae zullen beleyden. 69.Gelijck mijn oock dunckt van tgene ick ben onderrecht, dat zijluyden, als vrij acces hebbende tot alle secreten en̄ boecken vande stadt, uyt deselfde te zamen soecken {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} alle tgene daeruyt eenichsins zoude mogen werden gecolligeert, datter eenige misslagen, dye bij den heren Schepenen tot eeniger tijdt in tstuck van dusdanige taxatien zouden mogen wesen gevallen. Is dat nyet al te zeer geyvert, om zodanige verscheyden Collegien, denwelcken haere bedieninge zoo hooch en̄ duyr is bevolen, en̄ onder denwelcken men noyt van giften ofte gaven heeft horen spreecken, te blameren en̄ in kleynachtinge te brengen, en̄ stadts eygen stucken en̄ pampieren, dye voor anderen zijn verburgen, tegen de stadt zelfs te gebruycken, en̄ met haer eygen wapenen te bevechten? 70.Maer als zij zoo vrijen acces tot alles hebben, gelijck zij buyten twijfel doen, dewijle zij nu dese vijf jaren, dat dit werck heeft gelopen, deen off dander van henluyden het Burgermeesterampt heeft bedient, konnen mijn heren dan oock begripen van eenige apparentie te wesen, dat zijluyden, gelijck zij voorgeven, zouden mogen wesen ignorant van yedts dat in dese saecke in tstuck vande taxatie is gepasseert? 71.Soo het alsoo tegen doude gewoonte deser stede zal toegaen, gelijck dit werck schijnt toe te strecken, zalt bij eenigen nyet werden vermoedt, dattet alsoo werdt gepasseert, op hope dat deen off dander schier ofte morgen wederom in gelijcke zaecken een slach zal mogen werden gevoecht? Immers dunckt mijn dat ick alrede wel middelen ende wegen sye, waerdoor de stadt van tijdt tot tijdt in andere zaecken, zonder vrese van straffe, wel grotelicks zal konnen werden vercort. 72.Men klaecht altemet, en̄ nyet zonder reden, dat des gemene landts pen̄ nyet zoo veel werden gemenageert, als wel behoort, en̄ datter grote stucken werden wech gegeven, dye 't landt zelfs wel van noden hadde; maer 't waer wel te wenschen datter oock wadt meerder ernst werde gebruyckt, om dusdanige proceduren tegen te staen, dye tot zoo groten beswaer en̄ nadeel vande stadt en̄ van dit gemene werck zijn streckende. {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} 73.Al het beleydt, en̄ daeronder oock de royinge van al dit werck, is nae mijn gevoelen gevallen in den tijdt dat deen off dander van dese doleanten in regieringe is geweest; daerin zij oversulcks oock apparentelick, nevens haere medebroederen, het voorwoordt en̄ principale directie hebben gehadt, en̄ dyennyettegenstaende ontsyen zij haer noch evenwel nyet, zoo merckelijcken veranderinge van royinge, tot vermeerderinge van haer particulier profyt, te versoecken. 74.Dan alsoo ick van mijn heren werde berecht, dat alsulcks tot noch toe bij nyemandt anders is versocht, veel min bij mijn heren geconsenteert, zoo dunckt mijn oock, dat men zodanigen zaecke van deser heren zijde nyet behoort te beginnen, om te min opspraeck van ongelijckheydt tusschen deen en̄ dander te maecken. 75.Ende alsoo boven zoo veel ciuile bejegeningen van stadts zijde in dese zaecke aen haerluyden bewesen, en̄ boven alle onheusheyden van haerder zijde ter contrarie hyervoorn verhaelt, zij noch de actien van beyde dye Collegien van Schepenen vanden jaere 1611 en̄ 1614 zoo swaerlick pogen te bekladden, als off zij boven allen anderen zoo grotelicks daerbij waren vercort, daer nochtans de stadt, boven de hele melioratie, haer noch presenteert te betalen seventhyen gulden voor yder roede erfs; zulcks dat zij daerbij vijfthyen gulden voor yder roede, dat is omtrent negen duysendt gulden op yder morgen mogen profiteren. Twelck zij noch nyet begeren te doen, maar noch groter profiten daervan schijnen te verwachten, daer ter contrarie zoo veel luyden daerbij geheelick zijn bedurven; gelijck haerluyden zelfs wel is bekent. 76.Soo dunckt mijn oock, dat men van stadts wegen van nu voortaen, oock nae texempel vanden visscher, dye nyet slechs een weyl maer verscheyden reysen is gesteecken, wadt wijser behoort te werden en̄ dyenvolgende met meerder ernst in dese zaecke behoort te procederen, om {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} 't recht van de stadt voor te staen, zonder langer yedt toe te geven, maer ter contrarie en̄ volgende het octroy, den eygendoom van alle haere erfven taenvaerden, ten waere zij de melioratie, zoo dye leyt, datelick wilden acquiesceren en̄ promptelick furneren. Daervan zij de stadt, zoo tschijnt, met haer clausule van inhibitie, wel onheusselick, voor een groot deel hebben gemeent te frustreren, en̄ evenwel int besit vande landen en̄ erfven te blijven, daertoe ick vermoede dat zij haer zelven te meer vrijmoedicheydt hebben aengenomen door de veelheydt vande personen van haere maechschap en̄ alliance, dye totte regieringe zijn beroepen. 77.Ick verstae wel dat dese heren hyerover opiniatrerende en̄ haren vorigen cours continuerende, zij de stadt eenige verder moeyten zouden mogen maecken, dye ick oock wel vinde van bedencken; dan mijn dunckt oock dattet nyet eers genoch is voor de stadt, en̄ mette reputatie van dezelve nyet mach bestaen, dat se door eenige lidtmaten vande regieringe alsoo, thaerder appetite, zoude werden geparst en̄ gesleept daer zij zouden willen. 78.Ongelijck te doen aen den alderminsten, zoude ick, bij mijn weten, nyemandt toe willen helpen; maer men kan, mijns bedunckens, behoudens eere en eedt, oock nyet ledich staen, trecht vande stadt te verantwoorden. 79.Ick hebbe nae mijn swackheydt alle mijn leven getracht om vrundtschap met alle menschen te houden, en̄ insonderheydt zoowel met dese heren zelfs, als met haere ouders; maer men moet oock eenige mate daerin houden, dye Cicero ons beschrijft in deser maniere: ‘Ea lex in amicitia statuenda est, ut neque rogemus res turpes nee faciamus rogati.’ 80.De moeyten dye van stadts zijde daerin is gelegen, zoude men, nae mijn gevoelen, den Aduocaten moeten bevelen; midts dat de schrifturen, daervan te maecken, van tijdt tot tijdt bij de heren Burgerm̄r̄n mosten werden {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} geexamineert en̄ gecorrigeert naer behoren. Vonden zij goedt daertoe yemandt te hulpe te nemen, dat mochten zij doen tot haer believen. 81.Men zal mijns bedunckens tot een besluyt ten eenen ofte ten anderen moeten cornen. Mijn heren hebben tot noch toe met dit werck als in eenen doolhof gelopen, zonder tot eenige uytcoomst te konnen geraecken, daervan ick mene d'oorsaeck te wesen dat wij tegen de nature en̄ billickheydt hebben willen wercken, met onderscheydt te maecken vande p̄sonen dyent aengaet. 82.Wil men dat doen, zoo zullen particulieren oock dyen wech wel vinden, daertoe hen de beginselen oock alrede hebben vertoont; twelck een oneyntelijcke haperinge maecken zoude, dye beter dyent voorgecomen. Tis beter ten halven gekeert als heel onteert. 83.Bij de taxatie van Januario ao 1611 is de stadt eygenaer geworden van alle d'erven in questie, volgende het octroy, zoodat alles wat verdolven, met wallen bewurpen, tot straten en̄ andere publycke plaetsen is geordonneert, verstaen moet werden van stadts landt en̄ nyemandt int particulier afgegaen te wesen; en̄ oversulcks de roede met 45 stuyvers mach werden betaelt, twelck den hoochsten prijs is dye men doen ter tijdt heeft konnen vernemen. 84.Het overblijvende mogen d'oude eygenaers (daeronder ick dese heren nyet zoude begripen) weder krijgen, midts betaelende de melioratie; maer daervan in gebreecken blijvende moet d'eygendoom altemael aen de stadt blijven. Daervan boven andere zoo levendigen importanten exempel is gevallen, buyten doude Anthonis poort, binnen's dijcks, daer nochtans verscheyden p̄sonen van qualiteyt waren gegoedt; maer men ginck doen al recht daermede door, zonder onderscheydt; waerover oock, mijns wetens, aldaer oock zeer weynich haperinge is gevallen. Soo men dat hyer mede hadde gedaen, men hadder al lange door geweest. {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} 85.Maer wij willen al te ongewoonlijcken maniere van voldoeninge gebruycken, dye ons dan oock swaericheyt baert; want daer is geduyrende dese geschillen verscheyden reysen te kennen gegeven, dat de heere Anthonis Oetgens, over tstuck vande melioratie, hem zelven dickwils mede heeft gepresenteert, nyettegenstaende het zijn eygen vader en̄ bij nootelick gevolch hem zelven met alle zijn susters en̄ van gelijcken zijnen oom den burgermeester Cromholt met alle zijn kinderen, zoo grotelicks was raeekende. 86.Werdt oock voor de waerheydt geseyt, datten zelven heere Antonis Oetgens nu onlangs met onheusschen woorden zoude hebben gedreycht, zeecker outaer (denoterende daermede zeeckere mishandelinge in dat werck) te zullen ontdecken, twelck, zoo het alsoo zoude mogen wesen geschyet, dunckt mij dat zulcks zoude moeten strecken om mijn heeren een vrese aen te jagen. 87.Ende daerom zoude mijn nodich duncken, dat mijn heeren van nu voortaen haer oock te meer behoeven te wachten, datse genen schijn van haer geven, alsoff zij het licht mosten ofte wilden vlieden, en̄ tot dyen eynde, bij forme van krenckinge ofte accommodatie, in desen te willen procederen, door dyen tselfde mijn heren noch te meer suspect zoude mogen maeken van eenige zijdtwegen te willen gaen, daervan zij gewoon zijn haer in alle manieren vrij en̄ zuyver te houden 5 twelck ick mene ten hoochsten nodich te wesen, en̄ daerom recht door te gaen, zonder ter rechter ofte ter slincker zijde af te wijeken. 88.Om twelck te mogen doen, dunckt mijn nodig te wesen dat men het octroy volge, zonder tselfde in dispute te laten comen; dat zij de gepresenteerde seventhyen gulden voor yder roede erfs hebben geweygerdt, justificeert al twerek van mijn heeren. 89.Dan alsoo men daeraen syet, dat zij hoy over den balck willen eten, en̄ alle debuoiren, in der zaecke gedaen, {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} zoo onwaerdelick hebben verwurpen, soo zoude ick alle dye voorgaende handelingen als een ongedaen werck afsnijden en̄ volgen den wech dyen zij mijn heeren hebben opgedrongen, en̄ daertoe gebruycken d'expediënste en̄ expedytste middelen, dye men kan bedencken. 90.Wandt het interest dat zij de stadt met het opcopen van dese landen, mitsgaders de moeyten, swaericheydt en̄ becommeringe, dye zij de hele regieringe hebben aengedaen, dunckt mijn dat langer nyet en meriteren eenich faveur; maer zijn nae mijn gevoelen, uyt kracht van haeren eedt, van aenbegin af dat zij dese landen in questie hebben onderstaen te copen, gehouden geweest alle deselfde de stadt aen te bieden, alsoo henluyden, zoo wel als allen anderen vande regieringe, incumbeerde tstadts profyt en̄ nyet haer eygen voirdel daerin te zoecken. 91.Ende dewijle zij, nae mijn gevoelen, daerin zoo onbehoirlick hebben gehandelt, zoo kan ick oock nyet anders verstaen, off men behoort haer met alle mogelijcke middelen daertoe te compelleren, dat zij alle tzelfde repareren, met afstandt van alle de voors. erfven, voor den prijs daervoor zij dye originelick hebben gecocht. 92.Wadt eygentlick d'oorsaeck is dat mijn heren zoo verre vandt octroy zijn afgeweecken, zoude ick nyet wel weten te seggen; dan ick kan wel syen dattet zelfde de stadt oock geen kleyn, maer wel zeer groot prejuditie zal geven int passeren vande brieven vande overblijvende erfven; alsoo het nu daernae werdt gestuyrt, dat de stadt, in plaetse vande oude eygenaers, de brieven daervan zal ontfangen, alleen van degene daer d'oude eygenaers tselfde tot haer meeste profijt aen zullen konnen vercopen, zonder borgen daer voor te stellen; daer, ter contrarie, volgende 't octroy d'oude eygenaers haer overblijvende erfven int geheel ofte deel weder aennemende, de constitutiebrieven zelfs daervan ten behoeve vande stadt met borgen zouden hebben moeten passeren. Twelck nyet alleen tot {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} minder smaldelinge van dezelve brieven, maer oock tot meerder verseeckertheydt en̄ minder moeijelijckheydt vande jaerlijcksche renten derselver brieven zoude hebben gedyent. 93.Immers, zo men met zulcken vrijmoedicheydt voor al de gemeente zoude mogen spreecken vandt nadeel, dat de stadt, nae mijn gevoelen, door 't beleyd van dese heren doleanten in dit werck is lijdende, gelijck onse predicanten, onder den schijn van Godtswoort den volcke zuyver en̄ vrijmoedelick voor te dragen, dagelicks verscheyden staten van menschen suggilleren en̄ voor den volcke hatelick soecken te maecken, - ick mene dat ment hyer met meerder fundament zoude mogen doen, alst bij den voors. predicanten altemet werdt gedaen. VI. Redenen waeromme ick van over lange gemijdet hebbe mijn in de gemeente vande kercke deser stede te begeven. Mijn aenstoot in 't stuck vande religie selfs heeft van 't begin af een groot deel bestaen in 't stuck vande predestinatie, mette welcke ick veel jaren becommert hadde geweest. En̄ alsoo men mijn daerin nyet wilde dragen, dan onder de beloften dat ick met niemandt daervan soude mogen communiceren, heeft mijn gedocht alsulcks een grote servylheydt en̄ dienstbaerheydt te smaecken, om dewelcke t'ontgaen ick soo veel jaren lanck buyten 't slandts hadde gesworuen, en̄ ouersulcks mijn beswaert vondt sodanigen ouergifte te doen. Maer alsoo ick mijn, insonderheydt in mijn vaderlandt, nyet gaern onder een vreemt juck wilde begeuen, alsoo {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} ick daervan exempelen hoorde en̄ sach van eenige mijne bekenden, soo heeft mijn meeste aenstoot doorgaens gelegen geweest in de beleyders en̄ int beleydt selve vande saecken der religie, doordyen mijn docht dat hetselfde qualick mocht bestaen, als streckende tot al te groten verkleyninge van d'autoriteyt publyck, gelijck men naderhandt hoe langer hoe meer heeft bevonden. Wij weten dat Moses onder Goods volck, nyet alleen geen vreemdelingen plaets heeft ingeruymt in 't slandts regieringe, maer dat hij ouer elck geslacht int p̄ticulier heeft gestelt hoofden, dye uyt de respectiue stammen waren geboren. Ja dat hij tvolck heeft geboden geen anderen Coninck te kiesen, dan uyt haren broederen; ende soo veel de kerckelijcke bedieninge aengaet, is ons mede bekent dat, alhoewel Godt de Heere den Leviten voor allen anderen stammen tot sijnen dienst hadde uytvercoren, soo heeft hij nochtans tselfde geslachte int algemeen uytter erffenisse vandt landt Canaan uytgesloten; in voegen dat sij daerin den vreemdelingen genoch gelijck geacht sijn geweest, en̄ dat henluyden ouersulcks andere middelen van woonplaetsen en̄ verder onderhout waren geordonneert. Wij bevinden oock, hoe sorchfuldich dat onse voorouderen sijn geweest om vanden Princen vanden landen te obtineren priuilegien, bij dewelcke alle vreemdelingen uytte regieringe souden mogen werden geweert; sulcks, dat oock een vande voorneemste oorsaecken vanden affval van Spangien is geweest, dat men de nieuwe uytheemsche bisschoppen alomme poochde inde regieringe te doen invoeren. Ende daerom heeft mijn van aenbegin vande reductie deser stede seer mishaecht, dat mijn heeren hebben gedoocht, dat onse geestelijcken soo seer hebben geijvert, en̄ oock te wege gebracht hebben, om allesins en̄ insonderheydt in kerckelijcke saecken, tot kleynachtinge vanden ingeboornen, den uytheemschen in de regieringe in te {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} voeren soo veel sij immers konnen, sonder aenschouw te nemen op de redenen voorn verhaelt; insonderheydt dewijle het alle man bekent is hoeveel onheyls de geestelijcken tot allen tijden hebben te wege gebracht. Hoe schrickelijcken moordt heeft Leui selfs met sijnen broeder Simeon aen dyen van Sichem begaen. Wadt hebben sij Mosi meer ander moeyten gemaeckt? waerouer hij oock seyde: ‘ghij maeckt het te veel ghij kinderen Leui!’ Was thuys nyet fray bewaert in dyen corten tijdt van Mosis absentie, dat Aaron de hogenpriester selfs het kalf oprechte en̄ sijne sonen, Nadab en̄ Abichu, vreemt vuyr voor den Heere offerende, door tvuyr vanden Heere wierden verteert. Alsoo droeuich ist oock toegegaen met dyen uytvercoren Heli, doordyen hij haest achteruyt slaende, sijne sonen, dye bose boeven waren, grote moetwille, ouerdaedt en̄ onkuysheydt bedreuen, nyet behoorlijck bestrafte. Nae desen is Samuel gevolcht, die sijn sonen tot rechters stelde, dewelcke haer tot giericheyt neychden, geschencken namen en̄ het recht buychden. Den kap, seyt men, maeckt den monnick nyet; wadt isser ten tijden vanden Machabeen een hope snode boeuen onder dat geestelijck volck geweest, ende als men compt totten tijden des Heeren Christi, met hoe groten onbeschaemptheyt hebben degene dye Goodts kercke representeerden, tegen den Heere selfs geprocedeert. Hoe groten gebreck van eygen liefde en̄ begeerte van hoocheydt isser int eerst bij den Apostelen des Heren selfs geweest, om te mogen weten wye de grootste soude wesen int rijcke der hemelen, - om d'een ter rechter en̄ dander ter slincker handt te mogen sitten, - om tvuyr vanden hemel te doen comen. Jae dat de broeders des Heeren hem self rieden, dat hij in Judeam soude gaen, om sijn wercken aldaer bekent te maecken, daeruyt sij mede eere schenen te soecken. {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} Item, dat de discipulen Johannis schenen jalours te wesen dat de Heere Christus meer toeloop hadde als haeren meester Johannes. Ende om cort te maecken, hoe droeuich ist oock met dye soorte van menschen toegegaen, stracks nae het begin der Reformatie, nyettegenstaende sij noch dagelijcks het swaert van vervolginge als bouen haer hooft sagen hangen, elckander scheldende en̄ lasterende, als hadden sij de snootste hoeren en̄ boeuen geweest, 'twelck wel haest int brede aengewesen soude konnen werden. Ick wil den goeden en̄ vromen nyet te nae spreecken, Godt kent den sijnen, maer hoe beklaechlick het oock tot onsen tijden toegaet onder den genen dye het sout der aerden en̄ het licht des wereldts souden wesen, syet men leyder dagelijcks al te veel, soo datten vrede geheel schijndt vander aerden wechgenomen te wesen door dengeenen dye se behoirden te bevoirderen; jae men schijnt sijn werck daervan te maecken om oueral te mogen heerschen. Dye sijnen hogeren en̄ meerderen wetten wil voorschriuen, die behoort immers ten minsten deselue onderworpen te wesen. Kerckelijcke p̄sonen sustineren, dat de resolutien vanden Staten geen resolutien mogen strecken, tensij datse bij volcomen eenstemmicheydt sijn genomen, twelck mijn dunckt een seer bedenckelijcke saecke te wesen: wandt op dyen voet souden mogen werden gecontrouerseert alles wadt bij eenige collegien, polityck, geestelijck, ofte vander justitie, hoge ofte lage, bij meerderheydt van stemmen soude mogen wesen uytgesproocken, en̄ ouersulcks veel quaetdoenders qualick wesen geexecuteert. Oock veel concilien en̄ minder kerckelijcke besluyten moesten werden verwurpen, waervan geen uytcoomst te vinden soude wesen, hoewel d'onsen alhyer wel weten hoe het in sulcken gevalle met haere dagelijcksche, als oock haere voorgaende, besoignen soude staen. Alsoo dwalen wij oock seer in andere saecken, als wij dagelicks oudt nieuw en̄ nieuw oudt noemen. {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} Caluinus heeft dye hoge predestinatie in den jare 1552 binnen Geneue eerst ingevoert, nyet sonder groot tegenspreecken van anderen, gelijck hij oock bij Melanthon al in tselfde jaer beschuldicht werde, dat hij een fatum stoicum daervan maeckte, en̄ Bullingerus mede al recht vóór ofte omtrent dyen selfden tijdt sijne Decades hadde geschreven, bij dewelcke hij dye saecke heel anders, ofte immers veel matiger, heeft gehandelt, gelijck men wel van anderen meer bevindt, dewelcke dyennyettegenstaende met Caluino grote vrundtschap hebben gehouden. Op gelijcke maniere werden mijn heeren geabuseert als sij menen en̄ oock verclaren, dat alle de gereformeerde kercken eene selue confessie souden hebben, en̄ dat daerom dese landen alleen nyet toe en staet eenige veranderinge daerin te maecken. De Harmonia Confessionum wijst er elf aen, dye elck haer besondere confessien hebben, en̄ onder denselven alleen vyer, dye vande predestinatie handelen, als twee Switsersche, een Fransche en̄ een Nederlandtsche. Soude dan den christelijcken aerdt nyet mogen lijden, dat men in dusdanigen volckrijcken landt, en̄ insonderheydt in dusdanigen stadt, dye van soo veelderley soorten van menschen bestaet, het Euangelyssche net wadt breder uytwurp, om de goede luyden nyet uyt te sluyten om de verscheydenheydt van gevoelen in sodanige ofte ander dyergelijcke saecken, en̄ dat men bij middel van dyen te beter tot helinge van dese smarte soude mogen comen. Alle saecken, dye gedurich en̄ bestandich sullen wesen, moeten met goede reden en̄ bescheydentheydt gehandelt werden. Bij een schipper van een groot schip werdt veel meer ervarentheydt en̄ bescheydentheydt vereyscht, als bij een schipper van een mosselschuyt of dyergelijcke. De stadt van Geneue verstae ick nyet groot, nochte d'inwoonderen van dyen doorgaens van geen sonderling {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} vermogen te wesen, maer veelal van voorvluchtigen van ander lauden, ofte derselver naecomelingen, en̄ ouersulcks van luyden van sobere conditie te bestaen, waervan het, mijns bedunckens, vrij wadt anders is mette regieringe van sodanigen gemeente, als van dusdanigen landt, ofte van dusdanigen stadt, als Amsterdam alleen. Dye van Geneue voorseyt hebben nochtans metter tijdt soo veel geleert, dat sij bij den Raedt selfs en̄ uyt het middel vanden raedt haere ouderlingen en̄, soo mijn dunckt, oock hare diaconen verkiesen. Hyer ter stede ter contrarie werdense bij den kerckenraedt (veel van uytheemschen en̄ alumnen bestaende) soo wel uyt vreemden als uyt burgeren gekoren, onder denwelcken alrede soo veel banckerotten sijn gevallen, daer nochtans in den tijdt van tsestich jaren, mijns wetens, nyet een banckerot is gevallen onder allen dengeenen, dye burgerm̄r̄n selfs gewoon sijn te verkiesen totte bedieninge van alle dandere deser stede goodtshuyssen, en̄ men laet euenwel dyen vander kercke nyet alleen blijuen bij den ouden voet van sodanigen verkiesinge, maer sij trachten noch daerenbouen de kerckelijcke autoriteyt te stellen bouen de politycke. Tot Geneue, gelijck oock in Switserlandt, soo ick mene, sijn soowel de predicanten als ouderlingen en̄ diaconen bij eede aen de steden verbonden. Hier willense nyet alleen aen geen eedt gebonden wesen, maer pretenderen noch, dat d'electie vande Magistraet selfs nae haerluyder aduys moet werden beleydt, en̄ dattet henluyden competeert den heeren electeurs tegen d'aenstaende electie, elck int besonder van haer debuoir in dye saecke t'informeren. Tot Geneue moeten de verschillen, in der lere vallende, bij den predicanten self ofte met behulp vanden ouderlingen werden beslecht, en̄ bij gebreecke van dyen bij den Raedt selfs ordre daerin werden gestelt; hyer ter {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} contrarye wil men d'Ouerheydt geen kennisse daerin toestaen. Burgerm̄r̄n, Schepenen, Raden en̄ andere van onse stadts wegen reysende, mogen daervan geen betalinge krijgen dan bij declaratie en̄ ordonnantie vanden presiderenden Burgermeester, met quitantie daerop dienende. Wadt middelen dye vander kercke daertoe gebruycken is mijn onbekent; dan behoren mijns bedunckens daerin van geen beter conditie te wesen als dye anderen, om geen generale preëminentie te statueren voor dye luyden. De smadelijcke proproosten, die men soo lange heeft moeten horen, sijn meer als te veel: dat de Staten hebben Godt noch afgodt; - dat de Staten handelen als haer brieuen houden; - dat men der Staten actien voor tyrannie scheldet. Ist mede nyet van seer groot bedencken, dat men hyer ter stede soo veel kerckelijcke vergaderingen uyt verscheyden prouintien, buyten kennisse vanden Staten, ja buyten kennisse van Burgerm̄r̄n selfs, heeft gehouden; en̄, dat noch een toontgen hoger loopt, dat men in den vollen Raedt hoordt voorslaen om alhyer ter stede een Synode uyt verscheyden prouintien te beschrijuen, al soudet de stadt etlijcke duysendt gulden costen. Alsoo heeft men nyet alleen geen bedencken gemaeckt, maer oock seer geijvert, om in den jaere 1616 eenen eenigen Outburgermeester vanden Briel, uytten name van den Contraremonstranten aldaer, alhyer in den Raedt audientie te geuen, daer men nochtans onlangs te voorn, als op den 23en Aprilis desseluen jaers, in twijffel hadde gestelt of men vijff Gedeputeerden vanden Staten selfs audientie soude geuen. Waer wil dit heen? Waerhenen willen wij ons laten leyden? Sijn dit nyet openbare proceduren om tot scheuringe en̄ separatie te comen? Wij weten nochtans wel, dat onsen algemen en̄ en nyet {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} des eenen ofte des anderen p̄ticulieren vrjandt geen meerder dyenst soude mogen werden gedaen, en̄ dat daerom onse voorsaten, d'eerste fundateurs van onsen Staet, met alle uytterste naersticheydt tot het contrarie hebben gearbeydt om veel stucken en̄ broeken vanden landen tot één corpus te maecken. Maer tschijnt dat ons stracks, nae de reductie deser stede vanden jare 1578, alsulcke predicanten ten dele sijn gevallen, dye voort daernae, bouen alle haere naebuyren, dye alle de hetten en̄ lasten vander oorloge hadden gedragen, hebben gearbeydt om voor teerst den Mennoniten moeyten te maecken en̄ tot dyen eynde bij den Regenten deser stede hulpe te versoecken, nyettegenstaende de wreedheydt bij d'oude Regieringe van Amsterdam, tegen sodanigen en̄ meer ander luyden gebruyckt, noch so versch voor ogen stondt. Maer tselfde alsoo tot haer genoegen nyet wel konnende te wege brengen, hebben sij van tijdt tot tijdt gearbeydt om in dat stuck gelijckgesinde predicanten thaerder hulpe te becomen, en̄ alsoo vandt begin aen haer seluen in possessie gestelt om de nieuwe aencomende predicanten selfs te verkiesen en̄ deselfde daernae Burgemeesteren voor te dragen, dewelcke nyet gewoon sijnde haer op de conditie ofte het comportement van deselve t'informeren, daerin tenemael op het compas vanden predicanten seylen. Dyenvolgende hebben degene, dye daerop wadt hebben willen letten, wel beuonden de menichfuldige smadelijcke en̄ lasterlijcke propoosten, die dickwils bij haerluyden, soo op de Regieringe als anders, met groter onwaerdicheydt werden uytgestort. Twelck nu soo veel jaren lanck geduyrt hebbende, sonder datter veel beterschap werdt gespeurt, is nyet sonder bedencken, datter wadt grofs achter schuylen moet, gelijck alsser oock genochsaem werdt geopenbaert. Wandt men is al voor sommige jaren soo verre gecomen, dat men hem nyet heeft ontsyen soo veel te uytteren, {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} dat men wenschte des landts Regieringe van een Republycke in een Monarchycke Regieringe te doen veranderen en̄ alle d'ingesetenen van tlandt, dye voor als noch de gereformeerde religie nyet konnen aennemen, in sulcker forme als sij dye den luyden voordragen, in eenen grade te stellen en̄ gelijcke straffe subject te maecken willen, als den Cananiteren, en̄ alle sodanige inwoonderen des landts daeruyt te verdrijuen en̄ het landt onder haer selven ten lote uyt te deylen. Om tselfde te wege te brengen roept men om eenen Gedeon te mogen vinden, den welcken nochtans, den voet van Aarons gulden kalf volgende, uytten geroofden kleynoodien des volcks eenen gouden lijfroek maeckte en̄ tot Ophra stelde, daermede gansch Israel hoerderije bedreeff; twelck hem selven en̄ sijnen huyse tot een ergernis is geworden. Men roept om eenen Jehu, om alle sodanige luyden te vernielen, gelijck als hij met Achab en̄ Iezabel, midtsgaders dyen van haren huyse heeft gehandelt, en̄ nochtans bij Petrus Martyr voor eenen beudel werdt gescholden, en̄ bij Caluinus nyet met allen beter werdt afgeschildert. Schijnt het sodanige predicanten nyet meer te doen te wesen om haren lust te syen aen haeren euennaesten, als om te hebben Princen, dye selfs oprecht ende godtvruchtich souden wesen. Kan men uyt sodanige predicanten nyet verstaen tot wadt eynde hyer beroepen is een persoon dye opdt alderseerste ijvert in tstuck van veruolginge? al sonde men om soo een heerlijck werck (soo hijt noempt) uyt te voeren, alle de neringe verliesen; dye ick nochtans duchte dat hem selven wel qualick houden soude, soo hij maer sijn halue neringe, dat is sijn halve gagie soude moeten missen. Men congratuleert en̄ instigeert de Magistraten ouer maeltijdt opdt ingaen van haren dyenst, met gedructe billetten, om den luyden met hare kinderen als pesten en̄ snode menschen te verdrijuen. {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} Men exclameert opdt seerste vanden predickstoel, om met vuyle voeten daer door te gaen, sonder nat off droge aen te syen. Insonderheydt syet men claerlick hoe dat men nu seer onlangs bij openbaren druck, op den name en̄ onder den schijn vande kercke der Contraremonstranten, dye, men aldaer introduceert, sodanigen klachte voor den dach brengt, dattet haer nyet op deen off dander int p̄ticulier, maer op allen den genen schort, dye haer nyet totten Contraremonstranten houden en̄ haer goetwillich haere discipline in alles onderwerpen, seer uytterlick daertoe contenderende om alle deselfde en̄ voornemelick oock alle de pausgesinde ten lande uyt te drijven. Ick weet oock seer wel, dat Dominus Beza hem wel seer vrijmoedelick heeft vertoont en̄ den gelovigen (onder den welcken hij apparentelijck nyemandt dan den sijnen begrijpt) seer grote praerogatiuen en̄ voordelen hyer op aerden toeschrijft, seggende dattet een uytnemenden troost is voor den gelouigen dat, daer ander luyden nyet dan met tyrannie en̄ rouerye de geschapene dingen genieten, den gelouigen alle dingen suyver en̄ reyn sijn door Goodts woordt en̄ den gebeden. Strecken dese dingen nyet om den genen, dye hyer haer seluen alleen de gelouigen noemen, erfgenamen te maecken vande heele werldt en̄ van alles wadt daer in is? Alsoo hebben oock gedaen de Munstersche wederdoperen, soo veel zij konden. Wadt ouereencoomst hebben dese dingen mette vertoningen, dye men voor tsestich ofte tseuentich jaren heeft gedaen en̄ grote schatten uytgeboden, om alleen vrijheydt des geloofs te mogen genieten en̄ onder de protexie van grote pausgesinde monarchen van Spangien ofte Franckrijck te mogen sitten; - ja met hetgene Dom. Beza ao 1573 selfs noch wenschte, dat hij metten sijnen sodanige vrijheydt hadde mogen genieten, als den Paus den Joden was {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} toelatende; twelck apparentelick is geweest den slechsten staet en̄ alderverwerpelijcksten van alle d'ander ondersaten, sonder ergens eenich gesach in de regieringe te hebben ofte te verwachten. Als wij dusdanige saecken sustineren, geuen wij dan nyet alle de werelt rechtvaerdige oorsaeck om ons nergens yets in te ruymen, ofte eenige vrijheydt toe te laten, als denwelcken het nyet alleen daerom te doen is, maer insonderheydt omdat wij onse conscientie nyet konnen voldoen, tensij dat wij anderen uyt haer aengeerfde oude regieringe stoten en̄ selfs daerin gaen sitten, en̄ ouer alle de werldt nae onse phantasie heerschen? Mach dat voor een goede conscientie bestaen? Geuen alle onse actien tselfde tegenwoordelijck nyet te kennen, met dye mennichfuldige lasteringen op de Regieringe deser landen, onder dewelcke immers nyemandt yedt gobreckt van volcomen vrijheydt, tensij dat men geen vrijheydt wil bekennen dan tgene bestaet in een volcomene licentie om ouer anderen te heerschen. Hoe droeuich en̄ periculeus ist in den jare 1597 tot Edenburch, hooftstadt en̄ thoff van Schotlandt, toegegaen, datse door driuinge en̄ dwang vanden Heyligen Geest, soo sij voorgauen, de wapenen tegen haren eygen Coninck van eene selve religie aennamen, denseluen scheldende voor een apostaet en̄ inconstant; - de Coninginne Elizabeth van Engelandt voor een atheiste; - des Conincks Hoff voor een huys des duyvels. En̄ den Coninck met sijnen train nae sijn palays gaende, wierdt nae geroepen: ‘Haman! Haman!’ wesende den naem vanden grootsten vijandt van tvolck Goodts ten tijde vande Coninginne Hester. Sustinerende daerenbouen dat sij hyervan, als sijnde een kerckelijcke saecke, noch voor den Coninck, noch voor sijnen Raedt, waren justitiabel, maer soo sij haer ergens mochten hebben ontgaen, dattet de kercke toequam daervan te oordeelen. Hoe soude men een Coninck boter mogen ont- {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} voochden, een Coninck segge ick, denwelcken het rijck van Engelandt selfs naderhandt noch heeft verwaerdicht tot haeren Coninc aen te nemen. Dye voorschreuen proceduren hebben mijn van dyen tijdt aff gedocht seer exorbitant en̄ een exempel te wesen van seer groot bedencken; wandt geheel Europa is bekent wadt dye twee soo grote personagien tot voirderinge en̄ bescherminge vande gereformeerde religie hebben gedaen, en̄ hoe grote, sware en̄ mennichfuldige periculen, soo door openbare als heymelijcke aenslagen, sij daerouer hebben uytgestaen. Hebben de kercken haer euenwel aen desen nyet laten genoegen, maer ter contrarie verstaen noch rechtvaerdige oorsaecke te hebben om hare personen en̄ regieringen soo lasterlick te schelden, en̄ daerenbouen de wapenen openbaerlick tegen haer aen te nemen, om deselue nae haer handt te stellen en̄ onder haer voochdye te brengen; - wadt Regieringe salt haer dan te passe maecken? Int selfde jaer was men hyer ter stede mede besich mette beroepinge van Landtsbergius, vander Goes, dye naderhandt aldaer is verlaten; werdende onder anderen geseyt, dat hij hem mede grote autoriteyt aennam op de regieringe derselver stede; van welcke beroepinge en̄ aencleuen van dyen wel breder onderrechtinge soude konnen werden gedaen, alsoo dye wel aenmerckens en̄ gedenckens waerdich is. Wij willen hyer in den Raedt bij ouerstemminge procederen, en̄ willen d'ouerstemminge bij den Staten geen plaets laten hebben, maer willen ter contrarie dat de meeste stemmen aldaer de minste volgen. Wij weten wel, dat wij nyet meer rechts op onse naebuyrsteden hebben, als sij ouer ons; wij seynden nochtans, tot groot misnoegen van deselue, d'onse derwaerts om aldaer te predicken. Openbaert hem yemandt vanden onsen wadt anders gesindt, dye werdt terstondt verlaten; hoe mogen sulcke dingen in billickheydt bestaen? {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} Caluinus heeft selfs in den jaren 1536 en 1545 twee catechismen uytgegeuen. De confessie en̄ discipline van Vranckrijck is in verscheyden Synoden, deene reys nae dander, geresumeert. Alsoo is oock de Confessie van Augsburch in xxxi jaren elf reysen gerevideert, en̄ men bevindt oock van verscheyden resumptien vande confessie van Straetsburch. Ende alhoewel dat men wel weet, in wadt staet dese landen waren ten tijde dat de religie alhyer werde ingevoert; - dattet al int wildt, de Regieringe vol confusie, jonck en̄ onervaren, de middelen vandt landt seer kleyn en̄ de predicanten veelal uytheemschen waren, soo kan men oock wel gissinge maecken, met wadt kennisse deselve religie alsdoen mach aengenomen wesen; ende euenwel is men soo weerslachtich tegen de tegenwoordige Regieringe, dat men met gemoede tot geen resumptie vande voorseyde formulieren kan comen. Het gedenckt mijn seer wel, datten Burgermeester Pauw selfs voor een groote onwaerdicheydt hielt, dat dye vande kercke deser stede hem wadt tegenstreefden om de trouwinge vandt eerste houwelick van sijnen soon, onsen tegenwoordigen Pensionaris, te doen in sulcker maniere als hij dat gaern hadde gesyen, hetselue noemende dat men hem den voet dwars settede. Maer mach het nyet met veel meerder recht voor een grote dwaesheydt genomen werden, tgeene alsnu de Regieringe van tlandt van sodanige luyden wedervaert. Ende soo veel onse eygen proceduren vande stadt selfs aengaen, dye met veel minder eensteminicheydt vanden Raden deser stede werden gedreuen, dan de proceduren vanden Staten werden gedaen, dye wij nochtans onder den schijn van gebreck van volcomen eenstemmicheydt soo heftich tegen spreecken; - deselue onse proceduren segge ick dat mijn daerenbouen tegen den wet der naturen duncken te strijden, als dewelcke ons noch schijnt in dye deuotie te houden, dat wij, soo {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} wel in vrolijcke handelingen van bruyloften en̄ dyergelijcke, als in bedroefde steruenstijden, de strijdicheydt in religions saecken ter sijden stellende, alle onse goede vrunden int gemeen, soo van maechschap als anders, dye van goeden name en̄ fame sijn, versoecken om aldaer te verschijnen. Welcken wet oock bestaet metten wet onses Heeren Christi, ons lerende dat wij een ander sullen doen dat wij souden begeren ons gedaen te werden; maer hoe verre wij met onse dagelijcksche onvrundtlijcke proceduren daervan afwijcken, kan een ygelick lichtelick bevroeden. Ick segge noch eens, dat ick den goeden en̄ vromen int minste nyet wil te nae spreecken, maer deselfde gaern met aller vrundtschap bejegenen; dan dat men, in haeren rechten verstande behoudende de principale poincten der leere, dewelcke nootlick ter salicheydt werden vereyscht, soude moeten met goeden ogen aensyen, dat sommige onrustige menschen, tot haer believen, het heele landt in sulcken perijckel souden mogen brengen, als wij tegenwoordich voor ogen syen, en̄ dat om saecken, aen dewelcke de salicheydt eygentlick nyet en bestaet, en̄ van sodaniger nature sijn, dat d'aldergeleerste selfs elckander daerin nyet konnen verstaen, en̄ nyet alleen nyemandt self een ander int minste wil wijcken, maer, nae mijn gevoelen, haer oock genen Synoden ofte Concilien, veel min eenige p̄ticulieren, vander oudtvaderen verstandt, haer alheel souden willen onderwerpen; - dat dunckt mijn, dat mette behoudenisse vande welstandt van tlandt nyet mach bestaen. Wandt allen dengenen, dye wadt geoeffent sijn, wel is bekent, dat noyt euwe is geweest, off daer sijn alle tijdt sodanige gebreeckelijckheden in der kercke geweest, daervan ick oock elders breder aenwijsinge hebbe gedaen; maer tschort ons altemael daeraen, dat wij ons in voorspoet nyet konnen matigen. Bij de klachte vande Contraremonstrantsche kercken, dye hyer ter stede een tijdt lanck in openbaren drucke {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} is vercocht, werden allerleye gesintheyden hyer te lande int gemeen swaerlick gedreycht; maer ick duchte, bij soo verre de Gereformeerde kercken in Vranckrijck, Spangien, Itallen, Savoyen etc. alleen de pausgesinden aldaer op gelijcke maniere dreychden, dattet henluyden qualick afgenomen soude werden, en̄ dat de regieringen vande voors. landen, soo claer syende hoe verre sodaniger luyden ijver en̄ conscientie streckt, haer souden laten duncken grote reden te hebben en̄ ten hoochsten gedrongen te werden om deselfde nae haer uytterste vermogen te wederstaen en̄ t'onderdrucken. Ende als wij dese saecke oock met behoirlijcke bescheydenheydt naedenken, schijnen wij dan ons selven nyet aen te nemen het recht, twelck wij in den Pauws soo seer hebben tegen gesproocken, dat hij hem selven toeschrijft dye gerechticheydt en̄ autoriteyt om nyet alleen dye landen en̄ volckeren, dye haer van sijne gehoorsaemheydt onttrecken, maer oock dyegeene, dye hem noeyt gekent, van hem noeyt gehoort, veel min hem onderwurpen sijn geweest, in den ban te doen en̄ tot een roof te geven aen dengenen, dye deselve met allerley wrede tormenten en̄ moorden van ontallijcke duysenden menschen, soo vrouwen, kinderen als manspersonen, weten te veroveren. Als wij dan dagelicks, soo wel bij de voors. klachte, als andersins, bevinden, dat de Contraremonstranten haer selven veel waerdiger achten als de Remonstranten; - dat sij metten selfden in vrijer conscientie nyet alleen in geen gemeenschap van religie souden mogen leuen, maer dat sij deselve, gelijck oock andere verscheyden gesintheyden (soo sij het seggen alleen hebben mochten) nyet alleen uyt alle staten en̄ digniteyten, als off sij vreemdelingen ofte Joden waren, maer oock uyt den lande verdriven, ofte anders an den lijve ofte aendt leven straffen souden willen, - Soo mene ick nochtans, datte selve Contraremonstranten sullen moeten beleyden, dat de Pauselijcke vande {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} Gereformeerde kercken int gemeen, noch veel verder vanden anderen sijn verscheyden. Verscheelt het dan nyet veel te veel van dese luyden, dat de laetste ouerleden Coningen van Vranckrijck en̄ insonderheydt Henricus Quartus metten sijnen, om haer landt te beter tot ruste te mogen brengen en̄ daerin te conserveren, hem tegen de Gereformeerden kercken (soo vele vande Pauselijcke kercken verschelende) aldaer veel bescheydentlijcker ende goedertierlijcker hebben gedragen; - dat sij, boven d'inruyminge van soo veel starcke plaetsen tot haerder verseeckertheydt, toelatinge van vrije exercitie haerder religie, soo wel in haren leger als in haren hooff, noch daerenbouen, om alle jalouzie wech te nemen en̄ gelijckheydt int stuck vander justitie ter eender en̄ ter anderen sijde te onderhouden en̄ nyemandt uyt eenige factieuse ofte particuliere passien t'onderdrucken, chambres miparties, nyet alleen uyt gelijck getal van beyderseydts gesintheydt bestaende, heeft opgerecht, maer dat sij oock haerluyden tot andere eerlijcke staten en̄ digniteyten hebben geadmitteert. Soo nu de Gereformeerden sedert dyen tijdt daerouer tot meerder kracht en̄ autoriteyt gecomen soude mogen wesen, en̄ daeruyt oorsaeck souden soecken om dengenen van denwelcken sij soo grote weldaden hebben ontfangen, alheel nae haere pipen (so men seyt) te doen dansen en̄ in alles den wet soo precys, en̄ sonder eenige draehelijcke en̄ verseeckerde accommodatie, voor te schriven, als sij bij haer selven souden goedt vinden, behalven dattet selfde al te groten en̄ onredelijcken ondanckbaerheydt soude wesen, - Soo dunckt mijn oock, dattet van geen geduyricheydt wesen soude mogen, ende hebbe daerom goetgevonden dese exempelen alhyer bij te brengen, opdat wij daerdoor te beter van onse eygen saecken souden mogen oordelen. {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} VII. Sommiere memorie vande proceduren deser stede Amsterdam tegen verre het meerderdeel van den anderen leden van Holland En̄ Westvrieslandt, met hetgene daerop verder staet te bedencken. Nyet alleen onse eerste Reformateurs hebben dye vrijheydt gebruyckt, maer oock onse tegenwoordige theologen en̄ predicanten gebruycken dye mede, datse de schriften vanden vermaertsten oudtvaderen allegeren, daerse haer verstandt gelijck zijn, en̄ verwerpen, daer zij van contrary gevoelen zijn; behoort men dan oock zoo qualick te nemen, dat alsnu oock eenige luyden Zwinglio, Caluino, Bezae ende anderen in alles nyet konnen toestemmen? So men alsnu gelijcke gevoechlickheydt wilde gebruycken om t'excuseren de feylen, dye men meent te syen in sommigen vanden genen, dye men ongunstich is, als men wel gebruyckt tegen dengenen, dye men gunstich is; ick mene dat wij haest uyt dit ongemack en̄ perijckel zouden geraecken. Int begin van dese misverstanden heeft een weynich meer als het derdendeel vandt Classis van Alckmaer hem nyet ontsyen eenige predicanten vanden zelven classe van haren dienst te suspenderen; dewelcke haer daerover aen den heeren Staten beklagende, is dat bij denzelven Classe zoo qualick genomen, dat men dat heeft genaemt den vleesschelijcken arm aen te roepen, en̄ bijnaest zoo hooch of daeraen crimen laesae maiestatis diuinae waer begaen geweest. Maer alsnu ter contrarie schijnt men zelf zijn meeste aensienlickheydt, verseeckertheydt en̄ justificatie van zijn {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} zaecke te stellen in d'autoriteyt, faveur en̄ patrocinium van zijne Exe en̄ van sommige anderen van grote autoriteyt. Dese stadt heeft haer al meer als dertich jaren geleden behulpen met een resolutie vanden heeren Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt, uyt kracht van dewelcke men eenige proceduren tegen sommige oude ingeboren burgeren heeft gebruyckt, daervan men den ordinaris Rechter, noch hoge noch lage, geen kennisse wilde toestaen, gelijck oock mene dat de stadt Enckhuyssen noch onlangs heeft gedaen met eenen Mr Blaeuwe Hulck, Raedt derzelver stede 1); en̄ alsnu willen wij dat in andere steden tegenspreken, als zij tselfde recht gebruycken tegen sommige onrustige nieuwe aencomelingen. Wij laten hyer zoo veel vergaderingen toe van kerckelijcke p̄sonen, oock uyt andere prouincien, gelijck wij oock op stadts naem bijsondere vergaderingen houden, nyet alleen met eenige steden van onse eygen prouincie, maer oock daer buyten, ende wij smalen op andere steden van Hollandt, omdat zij mede besondere vergaderingen houden, tzelfde noemende complotteren. Mijn heeren alhyer hebben zoo dickwils in desen Raedt, van xxxvj p̄sonen bestaende, resolutie gemaeckt bij uytslach van een ofte twee stemmen ten hoochsten, en̄ daerop gefundeert alle dese proceduren tegen d'ander leden en̄ lande. George van Lalaing, Grave van Rennenberch, heeft wel als Gouverneur van Groningen mede geteyckent de Vnie van Vtrecht; maer ick bevinde nyet, dat dye stadt zelfs door hare gedeputeerden, gelijck als andere steden, de voors. Vnie heeft doen teyckenen, soodat men wel zoude mogen twijfelen off zij oock oyt uyt goeden ijver een lidtmaet vande voors. Vnie is geweest, gelijck als d'ander leden, dye deselfde zoo solemnelick bij haere spe- {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} ciale gedeputeerden hebben doen teyckenen. Wandt ick hebbe wel goede memorie, dat deselfde stadt, eenige jaren nae datum vande voors. Vnie, openbare hostiliteyt tegen d'andere leden van dezelfde Vnie, zoo bij zeerouerie als anders heeft gepleecht, en̄ alsulcks eerst in den jare 1594 door zijne Exe mette wapenen en̄ geweldt gedwongen is geweest aen dese zijde over te comen. Maer hoe zij haer noch evenwel daernae bijder Generaliteit hebben gedragen, zoo in hare contributien als andersins, is daeraen gebleecken, dat de heeren Staten Generael noch eyntlick gedrongen zijn geweest in den jare 1609 aldaar te leggen een casteel, twelck wel omtrent vyer hondert duysent gulden heeft gecost, en̄ zes ofte zeven jaren daerna aen stads zijde weder afgebroocken heeft moeten werden. Dese voors. stadt met hare Ommelanden, maeckende tsamen een provincie, mitsgaders Gelderlandt, Zelandt en̄ Vrieslandt, staen wij hyer nu toe dat zij Hollandt, Utrecht en̄ Overijssel int stuck van religie mogen overstemmen, twelck mijns bedunckens directelick strijdt tegen de voors. Vnie. Ter contrarie sustineren wij, mijns bedunckens mede directelick tegen dUnie, dat de Staten van Hollandt in dezelve zaeke met drye stemmen tegen een geen resolutie mogen maecken; hoe mogen dusdanige zaecken in billickheydt bestaen? Mijn heren hebben haer eygen contract, metten Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt gemaeckt, wel beter gemaincteneert, sulcks dat uyt krachte van dyen nu den tijdt van negen en̄ dertich jaren aen dese stadt is betaelt al sulcken somme van pen̄, dat daeruyt wel ruym vervallen heeft mogen werden de betalinge van vyer honderdt soldaten, dye alle dyen tijdt tot beter verzeeckertheydt derzelver stede alhyer garnisoen gehouden hebben en̄ als noch houdende zijn, met een derdendeel volcks meer, dye specialick aen de stadt bij eede zijn verbonden. Bovendyen hebben mijn heren noch thaerder deuotie {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} en̄ gebiet achthyen ofte meer treffelycke starcke compaegnien schutters, met vyer schouten met haere dienaers, mitsgaders den ordinaris ruyterwacht en̄ ratelwacht. Maer desen allen nyettegenstaende, heeft dalderslechtste soorte van tgemene volck (Godt weet op wadt voet) haer durven onderwinden, bij schonen dage ende in tschoonste vande stadt, te bestormen en̄ te plunderen een schoon starck huys van een ingeboren burger, dye lange jaren professie vande religie gedaen, oock eenigen tijdt ten versoecke vanden heeren Burgerm̄r̄n zelfs, het tuchthuys deser stede met eenen goeden yver als regent bedient, oock zijne p̄ticuliere handelinge met goede name en̄ fame, zoo ick anders nyet wete, gedreven heeft, zonder dat tegen dat voorseyde geweldt eenigen wederstandt gedaen is geweest, eer zij haer moetwille, dye wel twee ofte derdalf uyre duyrde, hadden volbracht. Ende alhoewel het daerom (nae mijn beduncken) wel int goede behoorde genomen te werden, dat dandere onse naebuyrsteden en̄ bondtgenoten, zulcks wetende, ende door de dagelijcksche ongestrafte ophitsingen van tgemene volck, tot gelijcke noodt en̄ perijckel gebracht zijnde, tot haere verzeeckertheydt gelijcke middelen van krijchsvolck, tot costen van tgemene landt, gebruyckten. - soo neemt men dat nochtans hyer zeer qualick, nyettegenstaende dat het ten dele steden zijn, dye in de vergaderinge vanden Staten ende in de regieringe van tlandt veel ouder zijn als dese stadt. Als wij tegen zodanige onse naebuyren alsulcke onbillickheydt voornemen, ist dan oock wonder dat grote Princen en̄ Monarchen bij wijlen tegen haer onderdanen wadt exorbiteren? Ick mene dat zulcke grote ongebondentheydt van schamper schriven en̄ spreecken op den Regenten vanden landen, als hyer ter stede dagelijcks omgaet, nyet alleen voor thele landt, maer oock insonderheydt voor dese stadt int particulier zeer periculeux is. Ende hoewel daerom de heren {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} Staten daertegen een algemene ordre geraemt hadden, dye alhyer in den Raedt voorgelesen is geweest, soo hebben nochtans de heren Burgerm̄r̄n zelfs, en̄ bij gevolch van haere E. oock 't meeste deel vanden Raedt, tselfde afgeslagen, ten ware dat alle dander leden van tlandt eerst en̄ alvoorn zouden goedtvinden, amplecteren en̄ arresteren het nationale synode, bij deser stede zoo lange geurgeert. Sijn wij, aldus handelende, nyet grote oorzaeck van alle dese langdurige, desordre, dye wij voor allen anderen behoorden voor te comen? Schijnen wij met dyen van Groningen alsoo nyet den wet te willen stellen den landen en̄ steden, door welcker extreme debuoiren wij uyt het geweldt vande Spaensche Regieringe geredt en̄ in gelijcke vrijheydt met haer gestelt zijn geweest? ‘Wye goedt met quaedt betaelt, van dyens huys zal het quade nyet afkeren’, seyt de Schrift. Wij beschuldigen de heeren Staten, als off zij de religions-questien der behoorlijcker examinatie wilden onttrecken, daer wij nochtans wel weten datse al over twintich jaren haer consent daertoe al hebben gedragen, midts dat, nae tgebruyck van andere kercken, de resumptie vanden Catechismus en̄ Confessie daeronder mede zouden werden begrepen, doordyen dye int begin vande troublen met zoo weynich kennisse waren ingevoert. Mijn heren vertonen haer als off zij tot onderlinge tolerantie wel waren geneycht; maer tzelfde compt qualick overeen met d'impuniteyt van zoo groten ongebondentheyt hyer voorn geroert. Wij weten dat het Pausdoom zoo langen tijdt met d'uyttertste wreedtheydt heeft geprocedeert tegen dengenen, dye zij verstaen van haer afgeweecken te wesen en̄ haer tot andere kercken te begeven, maer wij maecken alle dese moeyten tegen velen vanden outsten ende besten patriotten, wesende ten dele van onse oudtste vrunden en̄ maechschap, en̄ tegen luyden dye gaern, behoudens haer gemoedt, bij ons in gemeenschap zouden willen leven. Ende {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} dit doen wij voornemelick ter oorzaecke van verscheydentheydt van gevoelen van dye hoge predestinatie, waerin zoo veel euwen bij het Pausdoom zelfs is geconniveert; oock zulcks, dat ick mene dat bij geen martelaersboecken van hondert jaren herwert bevonden zal worden, dat yemandt daerop ondersocht is geweest. Is dat nyet een quaedt bewijs van tolerantie? Si hoc in viridi, quid fiet in arido? Nu weten wij mede, dat nyettegenstaende de verschillen vande religie tusschen den Gereformeerden en̄ den Pausgesinden zijn van zulcken gewichte, dat d'ouse daerbij nyet en zijn te vergelijcken, nochtans dye grootmachtige Coningen van Vranckrijck, om beyde dye partijen tot ruste te brengen en̄ daerin te doen continueren, haer zelven, met chambres myp̄tyes op te rechten en̄ anders, zoo veel te buyten gegaen hebben als al de werldt is bekent. Ende wij, dye wel, na de gemene swackheydt der menschen, in alle kennisse en̄ wetenschap van godelijcke zaecken noch groot gebreck lijden, hebben nochtans door Goods genade zoo veel verwurven, dat wij deen dander van geen afgoderye ofte dyergelijcke swaere dwalingen hebben te beschuldigen; jae wij, segge ick, dye alle tijdt één volck zijn geweest en̄ ten principale alsnoch één zijn, willen ons tot geen gevoechlickheydt laten bewegen, maer pogen d'een over d'ander te heerschen. Hoe mach dat bestaen? Ja wij willen, tegen tgemene recht, den luyden nyet toelaten haer eygen woorden en̄ schriften uyt te leggen ende te verclaren hoe zij dye verstaen; maer wij willen dye verstaen hebben in zulcken sin en̄ meninge als wij selfs daeruyt trecken. So men alsoo met Zwinglio, Caluino, Beza ende anderen vande naeste hondert jaren herwert hadde gehandelt, daer en hadder nyet een van haer allen ongeschent gebleven. Ende alsnu willen wijdt zoo vyerkant hebben, datter nyet aen gebreecken moet. Daerenboven beswaren wij ons ten hoochsten, dat bij den {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Magistraeten van eenige plaetsen (dewelcke alle in hare respectiue quartieren bij elckeen wel zijn bekent, en̄ oversulcks nyet konnen ontgaen van hare actien te verantwoorden) belet van prediken gedaen is geweest aen eenige p̄sonen, dye haer van hyer en̄ elders, tot derzelver plaetsen groot misgenoegen, werden toegesonden. Ende wij verlaten hyer zelf eenen vanden onsen zoo haest hij hem vertoont een weynich anders gesint te wesen, ende laten daerbeneffens zulcken ongebonden gewelt gebruycken op een goedt burgers huys, daer nyet alleen geen predicatie was, maer oock nyet dat daernae geleeck; en̄ dat door een hope onbekent jonck volck, vanden welcken den Officier apparentelick den vijfden ofte thyenden nyet zoude weten nae te speuren, als hij ze al zoude willen hebben, gelijck ongesyen is te zullen geschieden, dewelcke degene dye int eerste in handen waren geraeckt, geseyt werden alle uytgelaten te wesen. Maer ick wil alsnoch de hope nyet verloren geven, dat mijn heren haer mettertijdt noch beter zullen bedencken, overmidts dese maniere van doen nyet alleen tegen de christelijcke aerdt is strijdende, maer oock tegen de natuirlijcke redelijckheydt zelue, volgende dewelcke men noch dagelicks bevindt dat dye bescheydenheydt werdt gebruyckt, dat men zoo wel in vrolickheydt van bruyloften als in droefheyt van stervens tijdt en̄ diergelijcke, oock zodanige vrunden nodicht, dye opdt alderverste in tstuck vande religie vanden anderen verschillen. Waerom mijn oock dunckt, dat wij tot beken behoren te comen om ons langer nyet te laten misleyden, dat wij tegen den zodanigen wederom ter contrarie zulcken onchristelijcken bitterheydt zouden uytstorten, als men nu langen tijdt heeft gebruyckt. Volgen sommige schriftuyrplaetsen voor de algemene genade Goodts, dye oock goedtgevonden hebbe hyer bij te voegen. 1) {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} Dusverre dese plaetsen uyt de heylige Schrifture zelfs getrocken, alle dewelcke mijn duncken zoo claer te spreecken, dat dye door Goods genade bij een ygelijck redelick christenmensch verstaen konnen werden, en̄ oversulcks geen scharpsinnige uytleggingen vandoen te hebben. Ende de schriftuyrlijcke vermaningen, bij denwelcken ons int algemeen bevolen werdt de schrifture t'ondersoecken, mogen immers nyet te vergeefs gedaen wesen, maer veel meer, opdat wij door Goods hulpe daermede wadt souden mogen voirderen in de kennisse van godtlijeken zaecken. Maer hoe zouden wij daerin eenich profijt mogen doen, als dyergelijcke troostelijcke ende clare schriftuyrplaetsen ons benomen en̄ in een heel ander en̄ contrary verstandt, dan dye luyden, getrocken zouden mogen werden, ondert pretext van een verborgen en̄ contrarien wille Goods, door dewelcke Godt de Heere alle dye voors. schriftuyrplaetsen heel contrary verstaen zoude willen hebben, dan dye luyden. Als de zaecken alsoo zouden staen, zouden wij dan het verbodt vandt pausdoom, vande heylige schrift nyet te moeten lesen, nyet voor Goodts wet, het contrary gebiedende, moeten prefereren? Waer henen wil men de luyden leyden? Maer alhoewel dat sommige van onse hooftleraren sustineren, dat het voornemen en̄ besluyt Goods heel contrary soude wesen als dye voors. schriftuyrplaetsen luyden, soo mene ick nochtans, dat zij haer zelven altemet gedrongen vinden om met meerder gematichtheydt daervan te spreecken, waervan ick eenige plaetsen zal aenwijsen, dye mijn zoo nu zoo dan zijn voorgecomen, ende eerst uyt Augustino. Godt werdt geseyt onse hulpe te wesen, maer nyemandt mach gehulpen werden, dan dyegene dye van hem zelven yedt wadt poocht te doen: wandt Godt werckt onse zalicheydt in ons, nyet als in ongevoelijcke stenen, ofte in dingen, in derwelcker nature Hij noch reden noch wille geschapen heeft; maer waerom Hij den eenen helpt en̄ d'ander nyet; den eenen zoo veel meer, den anderen nyet {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} zoo veel; desen op dye, den anderen op een ander maniere, is bij Hem de reden van zodanige verborgentheyt en̄ uytnementheydt van macht. Ende Caluinus: Het Evangelie werdt wel allen menschen totter zalicheydt aengeboden, maer zijn macht en blijckt nyet aller wegen; maer dat het den godtlosen is een reuck des doodts, compt nyet zoo zeer van zijn nature als van haerluyder quaedtaerdicheydt. Ende aldaer noch nae eenige weynich woorden aldus: Dewijle dat het Evangelie allen menschen zonder onderscheydt nodicht, zoo werdt het eygentlick de lere der zalicheydt genoemt, wandt Christus werdt daer aengeboden, wyens werck en̄ plicht het is zalich te maecken datter verloren was. Item: Hij, te weten den apostel, leert eenvuldelick dat de genade, door Christum verwurven, veel overvloediger is dan de verdoemenis, door den eersten mensche te wege gebracht. Item: Men zoude nyet onbequamelick bijbrengen mogen: Soo Adams val zoo krachtich is geweest om veel menschen te doden, dat Goods genade velen menschen veel krachtiger is ten goeden, dewijle het vastgaet, dat Christus veel machtiger is om zalich te maecken, als Adam om te verdoemen. Item: Dewijle door Adams sonden veel menschen zijn verloren gegaen, zoo besluyt den apostel dat Christi gerechticheydt veel krachtiger wesen zal om veel menschen zalich te maecken. Hij, te weten den apostel, leert dat de genade algemeen is, omdatse voor allen menschen open staet, nyet omdatse haer metter daet streckt over allen menschen; wandt alhoewel dat Christus voor alle des werldts sonden heeft geleden, en̄ dat Hij door Goods mildadicheydt allen menschen zonder onderscheydt aengeboden werdt, zoo omhelsense hem nochtans nyet alle. Lucas drijft oock te meer, lerende dat de zalicheydt {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} van Christus te wege gebracht, het hele menschelijcke geslacht gemeen is, omdat Christus, den autheur der zalicheydt, uyt onser aller vader Adam voortgeteelt is. Dat den Zone Goods wel gecomen is, opdat Hij den Joden eerst, en̄ daernae oock de hele werldt het licht des levens zoude toebrengen; maer dat zoo wel de Joden vant begin aen, als het meestendeel vande menschen, het licht in de duysternisse hebben verkeert. Ende 't en is geen wonder ofte yedt nieuws, dat de menschen Goods genade alsoo hebben misbruyckt, datse tgene, dat tot haere zalicheydt was gedestineert, tot haer eygen verderf hebben verkeert. Voorwaer, als Godt belooft dat hij des volcks verlosser zal wesen, zoo verkondicht hij nochtans te gelijck dat hij het rijck van Israel ende Juda een steen des aenstoots wesen zal. Hoe comen dese dingen overeen? dan dat Godt waerlick en̄ nyet bedriechlick zijn genade aenbiedt, waeraen des volcks volcomen geluckzalicheydt bestaet; maer dewijle d'ongelovigen dit verwerpen, zoo bearbeyden zij haer zelfs een dubbelt verderf. Sal nu oock uyt Melanthone hyer wadt bij voegen, ende eerst hetgene dat hij in den jare 1534, sub quaestione, an probanda sit Stoicorum sententia, heeft geschreven in naervolgende maniere. Een reden (seyt hij) zal ick verhalen, dewelcke bij den kloecken philosophen hoochgeacht werdt en̄ voorwaer bij den christenen wel behoort te gelden: dat Godt geen oorzaeck van quaedt ofte sonde is. Maer Godt zoude oorzaeck van sonde wesen, zoo de contingentia ofte toevallende dingen, mitsgaders de vrijheydt des willens, t'enemael wech genomen waer, waerom het ongerijmt en̄ valsch is, dat alle dingen nootsaeckelick geschieden. Alsoo houdent de philosophi voor een onwaerdicheydt vandt godtlijcke wesen, dat men Gode d'oorzaeck van 'smenschen schandelijcke grote sonden toeschriven zoude, en̄ nae mijn oordel zoo ist een gevoelen, dat hart en̄ wreet is om horen. Ende noch nae eenige weynich woorden aldus: Soo alle dingen {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} onveranderlick zijn, waerom zal men dan Godt bidden, smeecken en̄ versoecken? Maer dese dingen wech genomen zijnde, zoo werdt de hele religie tot in den grondt uytgeroyt en̄ waertoe zouden dan eenige wetten ofte disciplyn van noden wesen? Ende noch denzelfden Melanthon, int tweede deel van zijn voorseyde consiliis theologicis, aldus: Het soude zeer smadelick tegen Godt wesen, dat men hem dye vrijheydt onttrecken zoude, en̄ dat men hem als aen een homerisschen ketting gebonden, in twijfel zoude houden. En̄ 't is noch veel smadelijcker voor Gode, dat men hem oorsaeck soude maecken vande schelmerijen van Paris, van Nero en̄ dyergelijcke, ende men moet hyer geen plaetse geven dye valsche ende affgrijselijcke ontschuldinge, dye eenen uytlegger van Longobardus voortgebracht heeft: dat Godt nyet sondicht, alhoewel hij als oorsaeck den menschen helpt schelmstucken bedriven: wandt dewijle Godt boven de wet is, mach hij al doen wadt hem belieft. O harde reden, dye men uyt de kercke behoort te weren, wandt zij maeckt Godt den snootsten en̄ wreetsten tyrannen gelijck, derwelcker rasernijen aen geen wet gebonden zijn. Men moet heel anders van Godt gevoelen, omdat hij zijn wet daerom geopenbaert heeft, opdat wij ten vollen zouden weten dat zijn verstandt ende wille zodanich is, omdat hij 't bevolen heeft. Ende Godt en wil, noch prijst, noch volbrengt, nochte helpt gene wercken, dye tegen zijn wet strijden, wandt deselve strijden tegen zijn verstandt en̄ wille, dewelcke een onveranderlijcke regel der rechtvaerdicheydt is. Daer beneffens zoo alle dingen nootzaeckelick geschieden, wat baet d'aenroepinge dan? Waerop de Stoici wel onbeschaemdelick beleden hebben, datse nyet met allen baet, en̄ dat mense oock nyet behoeft te doen. Ende alsoo vervolcht Melanthon dese materie aldaer tot pagina 115 incluis. Ende noch denzelven, in den brief voor zijne Locis Com- {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} munibus, totten leser aldus: Soo wye gebiet te twijfelen aen de wille Goods, zoo dye in de schrifture geopenbaert is, te weten vande dreygingen en̄ vande beloften, dye neemt de hele religie wech. Ende in zijne Locis Communibus zelve, titulo de Justificatione et Gratia, seyt hij aldus: Wij moeten vaststellen, dat de beloften der genaden algemeen zijn; gelijck de boetpredicatie allen menschen betreft, alsoo biedt Godt allen menschen de beloften aen, gelijck Christi eygen woorden getuygen: ‘Coomt alle tot mijn’, en̄ Paulus oock seyt: Eenen zelven Godt onser allen, is rijck over allen. Item: Godt wil dat alle menschen zalich werden. Ende noch aldaer: Men moet vanden wille Goods nyet anders oordelen, dant Euangelium te kennen geeft. 'T gebot, dat ons beveelt te geloven, gaet allen menschen aen; alsoo gaet oock de belofte allen menschen aen. Daeromme laet ons Goods gebot nyet wederstreven, maer laet ons geloven, en̄ een ygelijck besonder sluyte hem zelven in de beloften, en̄ zullen weten datse waerlick de weldaet Christi zullen genieten, zoo zij Goods beloften geloven. Item, Titulo de Praedestinatione: Men moet noch uytte reden, noch uyt de wet, maer uyt het Euangelio oordeelen van de Praedestinatie; daerbeneffens moet geen ander oorsaeck vande Praedestinatie gesocht werden, als de rechtvaerdichmackinge. Ende noch aldaer: Twee zaecken zijn aen te mereken in de beloftenisse des Euangelii, te weten: datse de gerechticheydt voor nyet belooft en̄ dat de belofte algemeen is. Item: Voorwaer, de conscientie moet in sware aenvechtinge totter beloftenisse aengewesen werden en̄ voornemelick daerop letten, dat de beloftenisse is onverdient en̄ algemeen. Dus verre uyt Melanthone. {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} VIII. Bedenkinge op het veranderen vande Regieringe, ofte aennemen van een Prince. De geene dye des werldts loop met opmerckinge en̄ rechten aendacht wel naespeuren, dye konnen wel syen hoe onzeecker alle dingen gaen. Daerom mocht David wel seggen: verlaet u nyet op vorsten, zij zijn menschen, dye immers nyet konnen helpen, wandt het alles vol gebreeckelickheydt is. Dyen treffelijcken heldt Gedeon, door denwelcken Godt de Heere tvolck van Israël zoo grote victorien tegen hare vijanden verleende en̄ zoo grote weldaden bewees, van hoe kleynen geduyricheydt is alle tzelfde geweest? Alsoo hij, hem in zijnen groten voorspoedt nyet konnende matigen, vanden geroofden goederen eenen gouden lijfrock maeckte, dye hij in zijne stadt Ophra stelde, waermede gansch Israël hoerderye bedreeff en̄ werdt oock hemzelven en̄ zijnen huyse tot een argernisse. Sulcks oock dat zijnen zoon Abimelech, dye hij bij zijn bijwijf geteelt hadde, zijne tzeventich zonen altemael verworchde, datter nyet meer als Jotham den jongsten zoon verbercht werdt en̄ overbleeff, werdende alsoo denzelven Abimelch Coninck gemaeckt. Soo ist oock daernae met Jepthach gegaen, doen hij grote victorie tegen zijne vianden, den kinderen Ammon, verkregen hebbende, ter oorzaecke van zijn onbedachte belofte zijn eygen dochter ombrach en̄ opofferde. Van gelijcken oock dyen treffelijeken Simpson, dye hem door een vrouwe, Delila, heeft laten verdwasen. Ende hoe het daernae bij de Regieringe der Coningen zoude gaen, heeft den propheet Samuel door Goods bevel den volcke van Israël wel voorgehouden, hoe dat de Co- {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} ningen over haer heerschen en̄ met haere zonen en̄ dochteren leven zouden. David werdt immers doorgaens in de Scrifture zoo hooch geset; maer hoe jammerlick heeft hij evenwel hem zelven met Bethsabee en̄ haren man Vria verlopen? Sijn eygen zoon Ammon schende zijn eygen suster zoo bedriechelick, den welcken oock voort daernae door zijn eygen broeder Absolon is doen ombrengen. Desen soeckt daerenboven zijn eygen vader uyt zijn Rijck te verstoten. Slaept oock (om zijn vader stinckende te maecken) bij zijns vaders bijwijven ten aensyen van tvolck. Jaacht zijnen vader nae. Blijft aen eenen boom hangen en̄ werdt van Joab doorsteecken. Adonia, mede Davidts zoon, staet mede nae het Rijck. Salomon verkrijcht het Rijck. Desens zoon, Rehabeam, wil met strafheydt regieren, waerover Israël van hem afviel. Josaphat des Assaas zoon, was een godtvruchtich Coninck. Daertegen zijnen zoon Joram was een godloos mensche, denwelcken alle zijne broeders vermoorde met sommige andere princen van Israël. Dyen ijverigen Jehu, den weieken ick bij gelijckenisse vanden predickstoel ons hebbe horen toewenschen voor onsen hoofde in desen landen, werdt bij dyen treffelijcken Petrus Martyr voor eenen beudel gescholden. Dyen godtvruchtigen, vromen en̄ zeer vermaerden Coninck Josias heeft nyet alleen metter doodt moeten becopen zijn ongehoorsaemheydt van twoordt, twelck den Coninck Necho van Egypten uyt des Heren name tot hem hadde gesproocken; maer laet oock een zeer quaden zoon nae, dye hem in de regieringe is gevolcht. Alsoo heeft mede dyen vromen Coninck Ezechias hem in zijn tegenspoet wel zeer godtvruchtich gedragen, maer in zijn voor- {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} spoet hem qualick konnen matigen. Soo dat alle 't swerldts beloop vol onzeeckerheydts en̄ van kleyne geduyricheydt is. En̄ daerom behoort een ygelijck zijn eygen gemoedt wel te betrachten, alsoo een yder zijn eygen pack zal moeten dragen. De Regieringe van Venetien is zeer langduyrich geweest; heeft een hartoch, dyens name zij gebruycken, zonder perijckel te lopen van vermoordt te werden, gelijck wel doen sommige souueraine princen vander gereformeerde zijde. Dye van Zwitserlandt hebben, genoch om gelijcke redenen, als wij, tHuys van Oostenrijck verlaten en̄ het gaet haer als nu wel, alsoo zij nyettegenstaende veel groter verschil in de religie als 't onse, eenicheydt houden. Men syet hoet metten Coningen van Vranckrijck gaet, dye deen nae dander werden vermoordt, als men bedencken op haer heeft, dat zij het pausdoom den voet wadt dwars beginnen te setten. Men weet van gelijcken, hoe mennichfuldelick de laetstoverleden Coninginne Elizabeth van Engelandt, als oock den tegenwoordigen Coninck Jacobus, zijn naegetracht, daerouer der oock veel omgecomen zijn. Soo haest oock de handelinge metten overleden heere Prince van Orangien eenigen schijn hadde om hem tot Prince van dese landen te maecken, werdt hij mede stracks vermoordt. De successie vande Regieringe oock t'enemael te binden aen den kinderen van een overleden Prince, hetzij datse bequaem ofte onbequaem, vroom ofte onvroom zijn, is een zeer bedenckelijcke zaecke. Onse tegenwoordige Regieringe is bij maniere van spreecken onsterfelick: compter yemandt te overlijden, werdt stracks zonder moeyte een ander vande bequaemste dye men weet in de plaetse gesurrogeert. Bevalter yemandt anders als men meent, men kanse mette beste gevoechlickheydt daernae voorbijgaen. {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} Men is oock bij desen voet, overmidts de mennichfuldicheydt vanden leden van tlandt en̄ p̄sonen vande Regieringe, geen corruptien subiect, gelijck men wel hoort onder de souveraine Regieringen; twelck mede geen kleyne zaecke is. Sijn wij nu in dese misverstanden vervallen, men kan dye met Godes hulpe wel accommoderen, als men ten weder zijden elckander wil gunnen dat men zelver begeert te genieten, twelck men van Godes en̄ naturen wegen behoort en schuldich is te doen; maer mosten oock onse geestelijcken de reden meer plaetse geven, dan zij, nae mijn beduncken, tot nochtoe hebben gedaen. Wandt in plaetse dat dye Regieringe van Geneue zelfs haere Ouderlingen en̄ Diaconen uytter midden vanden Raedt selfs gewoon zijn te verkiesen, soo moeten oock de gene dye daertoe werden vercoren, zoo wel als de Predicanten zelfs, doen den eedt tot haerluyder respectiue bedieningen staende, daer nochtans d'onse ter contrarie tot nochtoe noch aen eedt, noch aen instructie ofte ordonnantie zijn gebonden, en̄ daerenboven d'electie vanden voors. Ouderlingen en̄ Diaconen, zoo wel van uytheemschen als burgeren, werdt gedaen bij arrest, zonder de Magistraet daerin te kennen, nyettegenstaende zij zoo groten somme geldts jaerlijcks verhandelen en̄ nochtans zoo groten getal van ontrouwe en̄ argerlijcke banckerotten onder denzelven werden gevonden, daer ick nyet wete dat in den tijdt van dese tegenwoordige regieringe, een eenige zodanige faulte is gevallen onder allen den Regenten van alle deser stede goodtshuysen, dye bij den heren Burgermeesteren nae hare sorchfuldicheydt werden gestelt. Ende evenwel laet men dese luyden noch, nyet alleen op dyen ouden voet voortgaen, maer zij arbeyden en̄ sustineren noch opentlick, zoo vanden predickstoel als in familiari colloquio, dat men d'electie van stadtsregieringe nae haren raedt en goedtduncken behoort en̄ schuldich is te beleyden. {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} Soo oock tot Geneue voorseyt onder den dienaers eenich geschil valt in tstuck vander leere, moeten zij (volgende haer kerckelijcke ordonnantie) zelfs syen dye zaecken te verdragen, en̄ bij gebreecke van dyen, d'ouderlingen tot hulpe te roepen; maer zoo de zaecke alsoo mede nyet wil vallen, dat alsdan de zaecke werde gerapporteert aen de Magistraet, om ordre daerin te stellen. Maer hyer wil men nyet alleen contrary 't exempel van Geneue, maer oock tegen 't gebruyck vande kercken van Engelandt, vande Paltz en̄ andere Princen van Duydtslandt, de Magistraet buyten alle kennisse van kerckelijcke en̄ schriftuyrlijcke zaecken sluyten. Hoe mach dit bestaen? D'onse reysen ende keren oock daer en̄ alsoo zij goedt vinden op haer eygen autoriteyt, en̄ krijgen haer betalinge daervan buyten kennisse van Burgermeesteren. Daer ter contrarie alle de geene, zoo wel Burgerm̄r̄n in der tijdt als andere, dye van stadts wegen op eenige reysen werden gebruyckt, geene betalinge daervan konnen krijgen, dan bij declaratie, ordonnantie en̄ quitantie nae ouder gewoontte. Ende evenwel usurperen dese luyden (als aen genen eedt nochte instructie gebonden zijnde) dye licentie, om d'actien vande Regieringe van 't landt en̄ vanden steden voor den volcke te taxeren en̄ hatelick te maecken nae haer goedtduncken; daer ick nochtans mene, datse nergens zoo wel als hyer te lande, zoo ordinarie als extraordinarie, werden getracteert: soo dat mijn dunckt, dat wij eens behoren op te waecken en̄ ons nyet langer in dese partialiteyt, tot zoo groten misgenoegen en̄ apparenten perijckel van thele landt, te laten misleyden. Hyer zoude wel dienen gelesen het bedrijf vanden geestelijcken, zoo wel ouden als nieuwen, bij mijn elders verhaelt. Ick hebbe noch onlangs tot misprijs en̄ blame van onse landtsregieringe daervan horen spreecken in allen schijne als off wij nyettegenstaende onse treues door gebreck van {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} goedt beleydt alsnoch weynich ofte geen verlichtinge vande costen vander oorloge gevoelden. Wij weten nochtans wel, dat wij gedurende den oorloge boven alle onse lopende middelen van tijdt tot tijdt nyet alleen zoo extraordinairis sware consenten hebben moeten dragen, maer dat wij noch daerenboven eenige jaren lanck vande Cronen van Vranckrijck en̄ Engelandt met ongehoorde subsidien van veel tonnen goudts hebben moeten werden geassisteert, ende dat wij door't goede beleydt van des landts zaecken, in zoo weynich jaren als wij uytten openbaren oorloge zijn geweest (boven zoo sware costen van tvolck van oorloge, dat men nodich gevonden heeft geduyrende de trefues tonderhouden), ons nyet alleen met zoo kleynen somme door alle buytenlandtsche schulden van zoo grote Monarchen hebben gereddet, maer oock alle alsulcke treffelijcke veronderpande plaetsen met grote minne en̄ vrundtschap, tot verwonderinge van geheel Europa, wederom in volkomen vrijheydt hebben gestelt. Wij weten oock van gelijcken, in hoe grote sware schulden van veel tonnen goudts alle de comptoiren vande conuoyen en̄ licenten waren vervallen, zulcks datter bij staenden oorloge nyet alleen geen uytcoomst van was te verwachten, maer eerder gesyen was, meer en̄ meer in schulden te smoren, en̄ dat alle deselfde nochtans in zoo weynich jaren, bovent onderhoudt van zoo aensienlijcken getal van schepen van oorloge als den dienst vandt landt en̄ de veylinge vander zee heeft vereyscht, uyt alle hare schulden geraeckt en̄ een claren bodem daervan gemaeckt is geweest. Dat mede (uytgenomen de lijfrenten) alle de lasten van zoo veel honderdt duysenden op de comptoiren vande gemene middelen van Hollandt en̄ Westvrieslandt, zoo op renten als op interest lopende, zeer onlangs naden inganck vande treves, bij forme van reductie, een heel vierde paert, tot goedt genoegen vanden crediteuren zijn verlicht, mits- {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} gaders d'obligatien van interest in rentebrieven geeonuerteert, zulcks dat de lossinge vandyen alsnu langer nyet tot keure vanden rentheffers, maer van 't gemene landt is bestaende. Waerbij oock wel gedacht behoort te werden de merckelijcke verlichtinge, dye tot verschoninge vanden trafyckerenden cooplayden, van 't stuck vande licenten en̄ convoyen nu een goeden tijdt heeft geduyrt. Soodat mijn voorwaer dunckt, dattet Godt den Heere al te zeer getercht, en̄ oock al te groten ondanckbaerheydt tegen de Regieringe van 't landt wesen zoude, dat men zodanige weldaden nyet zoude bekennen, over dewelcke wij zelfs zoo mennichfuldelick bevinden dat verscheyden natien, dye te voorn nyet alleen nyet gemeens met ons hebben gehadt, maer haer schuw en̄ afkerich van ons hebben gedragen, grote verwonderinge hebben en̄ ter oorzaecke vandyen naerder vrundtschap met ons versoecken. Ick meene datter onder den Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt geen lidt is, twelck d'overstemminge onder haerzelven, oock in daldergewichtichste zaecken, sorchfuldiger en̄ preciser gewoon is te maincteneren als mijn heeren van Amsterdam, nyet alleen in dese zaecke mette welcke het heele landt nu langen tijdt becommert is geweest, alsoo vandt begin aff d'ouerstemminge daerin alhyer verscheyden reysen zeer krap heeft gestaen, maer oock lange te voorn, als in den jare 1591 zoo ick mene, in een criminele zaecke en̄ over het leven van eenen dyef nae mijn onthoudt Marinus genaemt, daerin nae verscheyden stateringen en̄ uytstellingen de stemmen van vijff schepenen, den stemmen van d'ander vyer schepenen meest gedient hebbende, mitsgaders van vyer Burgerm̄r̄n en̄ twee Pensionarien hebben moeten praeualeren totter doodt. Ende alsoo wij daerenbouen wel weten, dat al veel jaren geleden staetsgewijze, zoo wel bij mijnen heeren alhyer, als bij anderen leden vandt landt, om zeeckere insichten goedt- {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} gevonden is, den ordinaris Collegien vander Justitie eenige zaecken t'onttrecken en̄ eenige van dyen den Collegien vander Admiraliteyt respectiue, eenige den respectiue Krijchsraden van 't garnisoen binnen deser stede als vanden schutterijen, ende de zaecken vande gemene middelen den gecommitteerden Schepenen en̄ anderen andere zaecken te bevelen, en̄ evenwel de laetste kennisse aen den heren Staten zelfs te reserueren, - Soo dunckt mijn oock, dat hem alsnu nyemandt zoo qualick behoort te houden, als off den luyden justitie werde geweygert, omdat de heeren Staten de kennisse aen haer trecken vande geschillen, dye tusschen den Magistraeten en̄ eenige inwoonderen van hare steden, uyt zaecke vande religie, zijn ontstaen: alsoo dat verre is van justitie te weygeren. Gelijck mijn oock dunckt, dat insonderheydt bij mijn heeren alhyer tegen zodanige zaecken nyet zoo zeer behoort gestreden te werden, overmidts men wel zoude mogen twijfelen, offer oock andere steden meer van Hollandt en̄ Westvrieslandt zodanige proceduren hebben gebruyckt, van eenige hare ingeboren burgers, op eenen bot en̄ onvermoedt, zonder figure van proces, uytter stadt te setten, als men hyer wel heeft gedaen; twelck mijns bedunckens, ende onder reuerentie gesproocken, wel wadt meer nae rechtsweygeringe schijnt te smaecken, behalven dat hetgeene daer alsnu over werdt geklaecht, hem weynich over oude ingeboren burgers, maer meest over nieuwelingen is streckende. Onse geestelijcken weten zelfs best, off d'ouerstemminge in haerluyder eygen dagelijcksche besoignen geen plaetse heeft, en̄ off zij daerin nyet anders dan bij eendrachtige stemmen procederen. Maer andere weten oock ten dele, dattet in groter kerckelijcke vergaderingen, oock zelfs onder den ouden, gewoon is anders daermede toe te gaen, en̄ dat men alsoo de Regieringe van tlandt gaern souden voorschriven wetten, dye men zelfs nyet onderwurpen wil wesen, twelck immers vooral den leraren nyet wel en past. {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} Ende daerenboven noemt men althans oudt nieuw, en̄ nieuw oudt. Alle oudtheydt is evenwel nyet altijdt goedt, alst Pausdoom, Mahomet etc. Alle nieuwicheydt is oock nyet verwerpelick, als in 't beleydt vander oirloge, inde kennisse vanden loop des hemels, in de medecinen, in 't stuck vander zevaert en̄ andere wetenschappen. De Gereformeerde religie, dye wij alsnu oudt noemen, is bij onse ouders nieuw genaempt geweest. Ende 't stuck van dese hoge predestinatie is in den jare 1552 bij Calvijn eerst ingevoert binnen Geneue, nyet zonder groot tegenspreecken van velen. Wadt oudtheydt is dat? Ende evenwel heeft denzelven Calvinus en̄ Beza grote vrundtschap met Melanchton, Bullinger en̄ anderen gehouden, en̄ doen de kercken vander Paltz en̄ van Franckrijck noch tegenwoordich zoo veel meer, dat zij den Luterschen broederschap aenbieden. Nu geeft men hyer in desen Raedt voor, dat men d'oude geusen wil verdrucken. Dat is waer, maer heel in contrary verstandt als dat werdt gesproocken bij sommigen, dye gedurende de meeste hetten vanden dach, hyer ter stede als in haer moeders schoot sachtelick zijn opgequeeckt en̄ onder den koewoerden struyck hebben geseten, doen veel anderen, meestendeel alsnu overleden en̄ eenige weynige alsnoch levende, buytenslandts in ballingschap ofte ten minsten in voorvluchticheydt, hebben moeten swerven, als den heere Huydecoper, Jan de Bisschop, den Burgermeester Reael en̄ andere, onder den welcken ick mede van mijn twee ende twintich tot over mijn dertich jaren mijn buyten dese stadt hebbe moeten onthouden, gelijck mede hebben moeten doen de kinderen van verscheyden anderen, dye alsnu geen oude geusen mogen strecken. Maer men heeft hem bij 't leven vande meeste oude geusen wel gewacht van dusdanige proceduren, alsoo het verre {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} vandaer geweest zoude hebben, dat zij dye zouden hebben gedoocht; maer zoo haest als dye meest waren overleden, heeft men dit werck beginnen bijder handt te nemen en̄ uytte regieringe te weren degene dye men wist ofte bedencken van hadde, dat nyet alleen dit werck zouden tegenspreecken, maer oock vande grote verhoginge van sommiger heeren presentien, daer men nu onlangs van heeft vernomen; twelck ick oock mene dat beter nagelaten hadde geweest, om te min oorsaek te geven en dye bedieningen te doen ambieren en̄ nichtgen en̄ neefgens daermede te beneficieren. De woorden van Remonstranten en̄ Contraremonstranten geven wel te kennen, wadt zijde aen nieuwicheydt schuldich is. Dye aen zijn hoge Overicheydt klaecht ende zijn beswaer remonstreert, meent dat hem ongelijck geschyet. Dat ongelijek is immers genoch gebleecken bij de decisie, dye nae volcomen imformatie daervan is gedaen, zulcks dat de Remonstranten in integrum zijn gestelt. Den welcken haren dienst was opgeschort bij zoo kleynen deel vandt classis van Alckmaer, dye wij van hyer met raedt en̄ daedt daerin hebben gestarckt; twelck ick mene 't fundament en̄ oorzaeck van alle dese swaericheydt te wesen, ende mijn heeren weten wel van wadt p̄sonen de meeste instigatien van dese onrust comen. Off dye daervan zoo veel meer kennisse hebben als andere, zoude men wel mogen twijfelen. De onse hebben voor desen anderen wel beschuldicht, dat zij haer op eenen vleesschelijcken arm verlieten; maer off zij metten Idumeen haer zelfs nyet verlaten opdt grote getal van hare communicanten, beyde ist Gode best bekent. Maer ten beyden zijden behoren zij wel te weten, dat Godt de Heere hem nyet laet bespotten, en̄ dat hij den aldertrotsichsten uytte hoochste plaetsen, dye voor der menschen ogen onoverwinnelijckst en̄ alderzekertste schinen, lichtelick ter neder kan vellen. {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} Men heeft hier te lande omtrent den jaere 1566 den Coninck van Spaengien, zoo ick rnene, dertich tonnen goudts gepresenteert, alleen om vrijheydt van religie te mogen genieten. Ende Dominus Beza heeft al voor den jare 1573 gewenscht, dat de gereformeerde religie in Vranckrijck zoo veel vrijheydt mocht werden gegunt, als den Pauws den Joden toelatende was, twelck buyten twijfel is geweest den verachtsten en̄ verworpelijcksten staet van alle dondersaten, zonder eenich seggen te hebben in 't stuck vande regieringe. Ist dan nyet een bedroefde zaecke, dat wij ons nu alrede zoo qualick in onsen voorspoet konnen matigen, dat wij ons dragen als off den helen aerdbodem ons alleen toequam te bewonen. Maer dat mijn heeren haer zeluen hope zouden geven om dese zaecken bij een Synode te beslechten, duchte ick dat geheel onzeecker zal wezen, alsoo d'exemplen van verscheyden Concilen, in deerste vrjfhonderdt jaren nae des Heeren Christi geboorte, ons een geheel ander uytcoomst aenwijsen, doen nochtans de verdorventheydt noch zoo hooch nyet als wel daernae was geklommen; daervan wel aenwijsinge zoude konnen werden gedaen: wandt het schijnt dattet doorgaens metten geestelijcken mede zoo heel volmaeckt nyet wel wil wesen. Godt de Heere hadde hem zelfs de Leuiten tot zijnen dienst vercoren; maer wadt een schrickelijcken ende bedriechlijcken moordt heeft Leui zelfs met zijn broeder Simeon aen dyen van Sichem begaen, dat haren ouden vader Jacob verstondt dat hare swaerden waren moordersche wapenen en̄ dat zijn siele nyet zoude comen in haren raedt. Wat hebben dye Lieuiten dyen goeden Mosi al moeyten gemaeckt met haer ongematichde ambitie, dat hij seyde: ghij maeckt het te veel ghij kinderen Leui. Waerover oock haerder vele door de krachtige handt Goods omgecomen is geweest. {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} Met hoe wonderlijcke ceremonien werdt dyen Aaron met zijne zonen tot het priesterschap ingewijdt? Hoe wel heeft desen nochtans thuys bewaerdt, doen Moses nae de berch Synai was gegaen, dat hij in dyen corten tijdt het gulden kalf oprechte, en̄ daerenboven noch tegen Mosen murmureerde. Waerover hij vanden Heere ernstelick werde bestraft en̄ hij oock om zijn ongeloof int beloofde landt nyet mochte comen; daerbeneffens noch zijne zonen Nadab en̄ Abihu vreemt vuyr voor den Heere offerende, door tvuyr vanden Here wierden verteert. Godt hadde hem oock Helys vaders huys noch in Egypten zijnde geopenbaert en̄ tottet priesterschap vercoren; theeft mede haest eenen keer genomen, doordyen hij, achteruytslaende, zijne zonen, dye bose boeven waren, grote moedtwille, overdaedt en̄ onkuysheydt bedreven, nyet behoirlick bestrafte. Nae desen is Samuel gevolcht, den welcken zijne zonen tot rechters over Israel stelde, dye nyet in zijne wegen wandelden, maer haer tot giericheydt neychden, geschencken namen en̄ het recht bogen, daerover tvolck om een Coninck heeft geroepen. Men zoude immers menen, dattet ten tijde van dyen godvruchtigen Coninck Josias metten goodsdienst heel volmaeckt werck zoude hebben geweest, daert ter contrarie daermede heel was verlopen en̄ tenemael in afgoderye vervallen, en̄ trotsten evenwel zeer op haren tempel, dat zij de Heylige Schrift voor haer hadden, daert doch enckel leugen was, dreygende den propheet Jeremiam met hare tongen te willen doodtslaen. Wat isser al zulcken geselschap geweest ten tijden vanden Machabeen, ja ten tijden vanden Heere Christo zelfs? Met hoe groten onbeschaemptheydt hebben zij evenwel tegen den Heere geprocedeert? Hoe groten begeerlickheydt van eygenliefde en̄ begeerte van hoocheydt isser bij den Apostelen en̄ Jongeren des {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Heeren selfs geweest, om te mogen weten, wye de grootste zoude wesen int Rijck der hemelen; oock deen ter rechter en̄ dander ter slincker handt te mogen sitten; om tvuyr vanden hemel te doen comen etc. Ja, dat de broeders des Heeren hem zelfs rieden, dat hij in Judeam zoude gaen om zijn wercken aldaer bekent te maecken, schinende daeruyt mede eere te soecken. Item, dat de discipulen Johannis des dopers schenen jelours te wesen, dat de Heere Christus meer toeloops hadde als haeren meester Johannes. Dus verre hebben wij hyer nu eenige exemplen van beroepinge tot kerckelijcke zaecken, bij Gode en̄ den Heere Christo zelfs gedaen van verscheyden p̄ersonen, en̄ hoe deselfde zijn geeyndicht, dye nochtans alle Israeliten waren, daer d'onse, behalven tonderscheydt vanden beroepers, uyt zoo veelderleye provintien ende quartieren zijn bestaende. Men zoude hyerbij wel mogen voegen de sobere en̄ droevige gesteltenisse vanden kercken van Asien, daervan in Apocalypsi cap. 2, 3 werdt verhaelt; maer ick wille om cortheydt mijn alleenlick daertoe refereren, opdat hetzelfde haest naegesyen mach werden bij dengenen dye zulcks belieft. Men seyt gemeenlick, dattet stercke benen wesen moeten, weeldige dagen dragen konnen; welck gebreck altijdt zoo wel onder den geestelijcken als onder ander luyden schijnt geregneert te hebben. Johannes Foxus, Engelsman, een zeer vermaert scriver, in zijne bescrivinge vande kerckelijcke zaecken, schijnt schier al wadt te hardt te spreecken tot verwerpinge vande Monarchycke en̄ prijs vande Aristocratycke regieringe; dan alsoo hij nochtans een man is geweest, dye grote kennisse heeft gehadt van tgene dat ter werldt passeert, zoo dunckt mijn, onder verbeteringe, dat daerop wel staet te letten, dat in zulcken zaecken met rijpe overlegginge werde gehandelt. {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} IX. Op de troublen en beroerten in Februario ao 1617 binnen Amsterdam gevallen. Wij hebben, ter oorsaecke vande wrede vervolginge en̄ bloedige tyrannie, dye bij de Spaensche Regieringe nyet alleen tegen d'eene ofte d'ander gesintheydt int particulier, maer tegen allen den genen, dye 't Pausdoom verlaten hadden int algemeen, en̄ ouer soo ontallijcke menichte van menschen van verscheyden gesintheydt int werck waren gestelt, ons met soo groote moeyten, costen en̄ periculen vande voors. regieringe onttrocken en̄ door Goodts genade volcomen vrijheydt verworven. Ist dan nyet wel een verkeert werck, dat wij ons alhyer ter stede nu alrede alsoo laten misleyden, dat d'een ofte d'ander gesintheydt int particulier, hem selven metten sijnen alleen dye voors. vrijheydt, tot gemene costen en̄ periculen verkregen, toeeygenende, alle d'andere, van ander gesindtheydt sijnde, wederom gelijcke ofte noch swaerder als d'ontvlodene tyrannie soude willen op den halse dringen? Dit hebben wij nochtans met d'instigatien van onse geestelijcken alhyer in de jaren van 1609 en̄ 1610 door eenige gelijcke geestelijcken in den quartiere van Alckmaer, met onderteyckeninge van eenige nieuwe en̄ van te voorn onbekende formulieren doen voirderen. Hebbende ons tot dyen eynde van tijdt tot tijdt alhyer voorsyen vande heftichste predicanten, dewelcke oock, volgende den voet bij dyen van Embden, Groningen, Leuwarden en̄ Wesel, enige jaren daer te voorn begonnen, opdt alderseerste tot nieuw vervolch trachten en̄ geensins willen toestaen saecken van moderatie, dye bij verscheyden treffelijcke theologen, oock {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} bij de Mat. van Grootbrittannien selfs, werden verstaen tolerabel te wesen. Andere leden vandt landt, haer tegen sodanige proceduren opposerende, sijn wij in dese sware twespalt vervallen, van welcke oppositie wij ons qualick houdende, ons onderwinnen op de maniere van dyen veel te seggen te hebben. 'T is ons nochtans allen wel bekent, dat de Magistraten doorgaens ofte altemael gecoren werden uytten rijcksten, eerbaersten en̄ notabelsten personen, dewelcke noch daerenbouen bij eede werden verbonden. Dat dese de saecken tot haeren laste staende, nae haer beste vermogen bedienende, evenwel in geenen dele souden mogen dwalen, soude ick nyet konnen seggen. Want alhoewel mijn heeren alhyer bouen d'ordinairis eedt, noch gewoon sijn voor 't beginnen van haer besoignen te spreecken soo treffelijcke gebeden tot Godt, ten eynde sij sijne wetten ongeschent houden, en̄ sijne oirdelen recht uytvoeren, der burgeren vaders, voetsterheren ende beschermers wesen, oock den weduwen en̄ den wesen, den armen en̄ rijcken, den vreemdelingen en̄ bekenden, sonder aensyen der personen recht doen mogen. Soo dunckt mijn nochtans onder reuerentie, dat onse tegenwoordige proceduren, bij de proceduren van onse naebuyren nyet en sijn te vergelijcken. Onse geestelijcke en willen den Magistraeten selfs geen kennisse toestaen in kerckelijcke saecken, veel min den gemenen volcke. Dese laetste hebben wij nochtans op den xijen deser maendt Februarij ao 1617 gesyen, dat haer nyet alleen de kennisse, maer oock met eenen de datelijcke executie, met groote applausie van veel voornemen personen, soo wel vande regieringe als vande kercke, hebben aengenomen tegen eenige luyden, dye haeren goodtsdienst nyet buyten kennisse van mijn heeren waren oeffenende; den selven nyet alleen swaerlick en̄ met een grote ongestuymicheydt {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} aenvallende, dreygende en̄ onmanierlick en̄ qualick tracterende, maer oock veel uyren lanck groot gewelt en̄ moetwillen tegen de plaetse van haere vergaderinge gebruyckende en̄ deselfde grotelicks beschadigende; sonder dat men weet te seggen datter int minste van mijnder heeren wegen, in den tijdt van ses ofte seven uyren, daer nae werde omgesyen, ofte het minste bewijs van wederstant daertegen werde gedaen, tot t'avondts toe omtrent den duysteren. Sijnde, soo geseyt werdt, Schout Haen met eenige dienaers, meer als een reys daeromtrent geweest, hebbende het werck wel aengesyen, maer nyet daertegen gedaen; daeruyt het volck, soo geseydt werdt, besloot, dat sij daerin wel mochten voortvaren, twelck hij met een simpel en̄ particulier gevecht ofte yedts anders dyergelijck wel anders soude hebben gedaen. Sulcks oock dat des anderen daegs, goedts tijdts eenige wederom gelijcke insolentie begonnen te gebruycken, maer is 'tselfde eenigen tijdt daernae, so men seyt, bij mijn heeren doen ophouden. Hoe mogen wij, aldus handelende, ons onderwinden de regieringe van onse naebuyrsteden in gelijcke saecken te berispen, dye selfs met kennisse van saecken en̄ met ordre daerin procederen, soo sij verstaen te behoren; daer wij tgemene volck, Godt weet bij wyen en̄ door wadt middel opgemaeckt zijnde, daermede laten bewerden zonder eenige forme van proces te gebruycken. Ick hebbe tot nochtoe van geen ander verstandt gewest, dan dat een Magistraet, onder de wetten en̄ lasten daertoe staende, incumbeert, voor openbaer geweldt en̄ moetwille te beschermen alle dye geene, wye het oock sij, dye onder sijn gebiet en̄ jurisdictie sijn geseten. Alsoo weten wij, dat in verscheyden landen ende onder verscheyden regieringen van de Christenheydt veel Joden, en̄ in Turckien oock grote men̄ichte van Christenen haer sijn onthoudende, sonder dat mijn gedenckt bij mijn leven {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} gehoort te hebben, dat men ergens toegelaten heeft sodanige luyden te tracteren nae de discretie van 'tgemene volck. Ende so men de Joden, hyer ter stede residerende, gelijck dese voors. luyden hadde getracteert, ick kant nyet anders verstaen, dan dat men van stadts wegen haer daertegen hadde behoort te beschermen, ende tegen den handtdadigen rechtelick en̄ met goeden ernst te procederen. Soo sijluyden, ofte yemandt anders, yedts strafwaerdich hadden begaen, daervan competeert mijn heeren de kennisse te nemen, en̄ tot uytvoeringe van dyen den misdader alsulcke straffe op te leggen, als henluyden in goeder conscientie dunckt te behoren. Den Keyser ofte het Rijck heeft noch onlangs daervan binnen Franckfort exempel gestatueert, ende soudet oock anders daermede gaen, wye soude sijns lijfs ofte goedts seecker wesen? Souden mijn heeren sodanigen geselschap, als ouer dit faict doende is geweest, sulcken licentie toestaen, sonder metter daedt behoirlijcke weer daertegen te doen, het soude wel konnen geschyeden, dat sij, menende met anderen voor te boeten, d'een off d'ander selfs, ofte yemandt vanden heuren, nyet vrij souden gaen, alsoo sulcken werck gaende gemaeckt sijnde, qualick weder onder dwang gebracht kan worden: het is oock een saecke van al te quaden exempel. De luyden, die dit ongemack is ouergecomen, sijn immers veelal goede bekende en̄ oock ten dele ingeboren burgers, dye ick mene dat nyet en weten tegen eenige wetten van 't landt gehandelt te hebben. So ment oock anders soude verstaen, soo most hetselfde oock elders plaets hebben tegen anderen, den welcken wij in gelijcke saecken soo ernstlick patrocineren, off wij mosten sustineren dat andere Magistraten nyet soo wel als ons toequam daervan te oordelen: twelck nyet wel eoude luyden. {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Decret ofte Resolutie bij den heeren Staten, bij meerderheydt van stemmen genomen, onderwindt men hem hyer publyckelick en̄ wijtluftich t'impugneren en̄ te debatteren, sustinerende dattet selfde geen resolutie mach maecken, omdat d'aduisen vande vergaederinge daerin nyet eenstemmich sijn geweest. Ende middeler tijdt verheft men opdt alderseerste vanden predickstoel de resolutie, bij mijn heeren alhyer ter stede daertegen genomen, noemende deselfde een mannelijcke resolutie, met vermaninge om dye oock mannelick staende te houden; in allen schijne of men nyet en wiste, dattet gebreck van eenstemmicheydt int nemen van dyen hyer ter stede wel meerder is geweest, als bij den Staten, ende dat deselve ouersulcx met meerder fundament tegengesproocken en̄ geenerveert mach werden, als de voors. resolutie vanden heeren Staten. Is dat predicanten werck, dye dyen vande Regieringe vandt landt en̄ vanden steden van een sacrilegium toereeckenen, dat sij haer de kennisse van kerckelijcke saecken soo wel souden aennemen als haerluyder Ouderlingen en̄ Diaconen? In allen schijne off dye met het aonnemen van dyen tweejarigen dyenst, ofte oock de predicanten selfs altemael, in het aennemen van haren dyenst, met Saul tot andere mannen waren geworden, en̄ dat ouersulcks sijluyden te samen metten anderen selfs wel vermogen de Regieringe vandt landt scharpe en̄ nieuwe bloedige wetten voor te schriuen. Nyettegenstaende onder denselfden alrede in soo corten tijdt, dat dye hyer publyckelick hebben gedient, soo veel banckerotten sijn gevallen; daer men nochtans, mijns wetens, in denselfden tijdt nyet en heeft vernomen een eenige diergelijcke faulte onder allen den Regenten van alle deser stede goodshuysen, dye bij den heeren Burgermēr̄n, nae haere sorchfuldicheydt, van tijdt tot tijdt tot dye bedieninge beroepen sijn geweest. Op sodanige maniere en̄ tot gelijcken eynde heeft men {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} int begin vande troublen deser lande gemeent de Regieringe te beleyden door eenige nieuwe bisschoppen, om twelck te weren soo grote moeyten en costen gedaen, soo grote periculen gelopen en̄ soo veel bloedts gestort is geweest. Souden wij alsnu, menende tegen sodanige manieren van procederen gewonnen spel te hebben, alsoo, tegen vermoeden, van een ander sijde ouervallen werden, daer wij sulcks nyet en verwachten, dat soude al te beclaechlick wesen; waervan d'exempelen vanden zeloters ten tijden vanden Machabeen ons wel voor waerschuwinge behoren te dienen. Het schijnt oock wel, dat Godt de Heere al int Oude Testament aen sodanige saecken geen behagen heeft gehadt. Want alhoewel dat ick mene, dat noyt yemandts oorlogen voor Godes ogen beter gejustificeert sijn geweest als dyegeene dye bij den Coninck Dauid gevoert en beleydt sijn geweest; Soo is euenwel den selfden in sijnen ijver om den Heere een tempel te timmeren, door Godt den Heere gestuytet en̄ hem tselfde ontsegt geweest, ter oorsaecke vande grote oorlogen dye hij gevoert, ende de veelheydt vandt bloedt twelck hij gestort hadde. De Heylige Schrifture getuycht oock ouervloedelick, dat Godt de Heere een goedtwillich en̄ geen geveynst ofte gedrongen volck aengenaem is; gelijck oock eenige verstaen dat het woort Ecclesia op de Christelijcke gemeente als ‘euocata et non coacta’ geappliceert werdt, als wesende een vrij en̄ ongedwongen volck. Dyenvolgende seyt men oock in breder verstandt, het volck wil geleydt en̄ nyet gedwongen wesen; en̄ dat heeft het exempel van Kayser Caerl, vanden Paus en̄ van beyden Coningen van Spaengien, vader en̄ soon, en̄ anderen meer bij onsen tijden overvloedelick geleert, bij der welcker macht onse regieringe nyet en is te vergelijcken. {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} Doctor Adrianus Sarauia, gewesene professor theologiae tot Leyden, is oock van gevoelen geweest, dattet met kraft en̄ geweldt nyet te doen is om goede christenen te maecken, schrivende daervan in deser manieren: Dat hijt daervoor hout, dat, soo het thiende deel vande gelouigen, dye in dese oorlogen omgecomen sijn, den doodt voor Christo standvastelick hadden geleden, het pausdoom in Vranckrijck geen kracht meer soude hebben. Onder dengenen (seyt hij voorts) dye d'elendicheydt deses tijdts wechgenomen heeft, houde ick voorde geluckichste, dye door bedroch en̄ trouloosheydt der boser menschen in vrede geslacht en̄ Gode opgeoffert sijn. Maer dewijle het den sielijcken (sic) mensche fraey dunckt in de wapenen te steruen, en̄ wij met Petro bereyder sijn in den hoff voor de behoudenisse des Heeren te strijden, dan als schapen ter slachtbancke geleydet te werden en̄ met Christo het cruys te dragen, soo en winnen wij Christo niemand, maer wij verjagen de menschen van Christo. De kercken, dye metter oorloge verkregen sijn, sullen door d'oorlogen wederomme t'ondergaen; tgene dat door uytterlick geweldt te wege gebracht werdt, dat werdt door contrary geweldt wederom wechgenomen. Ick hou der nyet van, dat men het Euangelie mette wapenen en̄ metter oorloge verbreyden en̄ voortplanten wil: wandt het oorloch den geenen dye int begin vroom ende godtvruchtich sijn, stracks quaet en̄ godtloos maeckt. Soo de Heere d'euangelissche predicatie door den oorloge hadde willen voortplantten, Hij soude sijne Apostelen wel met wapens hebben voorsyen. Tis wel te beclagen, dat men tot dat middel sijn toevlucht heeft moeten nemen: waer der geen binnenlandts oorloch tusschen gecomen, de saecken vander kercke souden in beteren standt wesen. Dusverre den voors. Sarauia. Maer op den 18en Februarij ao 1617, wesende saterdach tsavondts, den Raedt vergadert geweest sijnde, en̄ omtrent half seuen uyren gescheyden wesende, sijn de heeren Bur- {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} gemer̄n en̄ Schepenen (soo ick naderhandt uytten heere Schepen Jacob Poppe hebbe verstaen) noch bij den anderen gebleuen, om ordere te ramen tegen dyergelijcke ofte andere beroerten, dye den aenstaenden sondach ofte op andere naervolgende dagen op gelijcke maniere souden mogen verrijsen. Dan is dyennyettegenstaende gebeurt, dat des anderen daechs, den 19en Februarij, wesende sondach, smorgens omtrent acht uyren, ick een groot gedruysch van menschen van verre hebbe gehoort, en̄ ter oorsaecke van dyen buyten mijn deure gegaen sijnde om daernae te syen, vernam dattet selve was omtrent de Warmoesgracht, omtrent ofte tegenouer de huysinge vanden procureur Willem Vinck. Mene oock wel seeckerlick onderrecht te wesen, dat omtrent den selven tijdt den Sergeant Major metten Schout Haen beyde een tijdt lanck syn gesyen ten huyse van eenen rijckvermaerden coopman vande joodsche natie, N. Mendez genaemt, wonende in ofte omtrent de brede straet, buyten d'oude Antonispoort. Ende is alsoo voorts omtrent halff negen uyren dye voors. troupe, meestal jonck manvolck, maer oock eenige volwassen mansp̄sonen; daeronder sijnde,. sonder eenigen tegenstandt, dat ick hebbe gemerckt, tot in mijn gebuyrte aengecomen, met grote verwoetheydt haer ogen slaende. eerst op de huysinge vanden heere Ouerlander, en̄ voort vervolgens op Rem Egbertss. Bisschop, Arendt Pieters. vander Burch, Huich Janss., van mijn selven en̄ laetstelick oock op des burgermeesters Witsens huysinge. Maer daernae een weynich terugge deysende, sijn sij blijven staen voor de huysinge vanden voors. Rem Egbertss., beginnende eerst sachtelick, en̄ van tijdt tot tijdt heftiger, met steenen soo in de glasen als elders daerop te werpen, tot omtrent ten half thyn uyren; ten welcken tijde de heere Schout Verdoes met een teminelick getal van om- {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} trent acht dienaerts aldaer in huys is gecomen en̄ omtrent een halff uyre aldaer gebleuen, gedurende welcken tijdt oock altemet werde gewurpen. Maer den heere Schout daernae wederom vertreckende, hebben sij begonnen meer geweldt op den voors. huyse te gebruycken, en̄ naedat sij het heckgen ofte glintinge voor den huyse staende, afgebroocken ofte uytter aerden gelicht hadden, hebben sij, soo ick best konde syen, soo mette deure van dyen, als oock met een planck ofte deel, met gewelt op de deure gestoten, totter tijdt toe dat sij de kelderdeur opgekregen hebbende, soo mijn docht, daer uyt namen twee sware balcken, mette welcke sij langen tijdt voort op de deure vande huyse ramden, met sulcken gewelt, dat ick meende dat se van slach tot slach de deure op de vloer souden hebben gelopen. Gaende middeler tijdt, soo ick int seecker ben berecht, verscheyden voornemen personen vande hoochste ampten, alhyer in dyenst wesende, wandelen beooste omtrent de deure vanden Burgermeester Pauw, van waer sij al tvoors. werck wel syen en̄ haest daerbij comen konden, soo sij hadden gewilt. Maer waren haer dragende in allen schijn ofte de saecke haer nyet aen en ginck, ofte haer nyet en raeckte; twelck nochtans heel anders hadde behoort, als dordre, dye tsavondts te vooren bij mijnen was beraemt, int werck hadde gestelt geweest. Wandt het geweldt, nae mijn beduncken, wel duyrde tot ouer elfs uyren op den middach, eer het geboefte in thuys quam; waernae sij stracks, bouen de schandelijcke berouinge en̄ godtloose vernielinge van spijs en̄ dranck, in den kelder tegen den winter opgedaen, met vele verscheyden meubelen uytten huyse sijn gecomen, 'tselfde continuerende totter tijdt toe dat mijn heeren selfs in temmelijcken getaele aldaer verschenen. Wij noemen Cruyskercken dye luyden, dye onder den Ertshartoge tot Ceullen en̄ elders buytenslandts, als oock hyer te lande, als Contreremonstranten bij den Regenten {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} van andere plaetsen in de oeffeninge van haere religie eenigen wederstandt werdt gedaen. Maer hoe sullen wij dit werck excuseren, twelck nyet schielick en̄ onvermoedt uytgeborsten, maer van langer handt (Godt weet bij wyen) en̄ met wel bedachten moede allengskens besteecken ende gevoedt schijnt te wesen, gelijck men tselfde alsnu, van achteren besyende, wel schijnt te konnen bevroeden; in sulcker manieren dat ick nyet wete bij mijn gedencken van dyergelijcke exempel oyt van eenige plaetsen gehoort te hebben. Ist nyet al te qualick toegesyen, dat wij met dusdanige maniere van doen voortaen selfs sullen moeten verstommen, als ons ofte den onsen elders yedts onbillicks in sodanigen souden mogen bejegenen? Sullen alle Regieringen nyet menen rechtvaerdige oorsaecke te hebben om nae ons om te syen en̄ op haer hoede te wesen, insonderheydt dyegeene, dye weten dat sij noch in veel meerder en̄ swaerder poincten van religie van ons verschelen ende ouersulcks in veel quader predicament staen? Daerom, mijn heeren, wadt wil hyer uyt werden? wadt wil dit wesen? Ick hebbe de Regieringe van dese stadt gehouden soo oprecht en̄ incorruptibel, datse daerin nyemandt behoefde te wijcken. Soude men nu ter contrarie metten propheet nyet wel mogen klagen en̄ vragen: ‘Hoe gaet dat toe, dat de vrome stadt ter hoeren geworden is? Sij was vol rechts, gerechticheydt woonde daerin, nu daertegen moordenaers.’ Hoe ist te verschonen, dat in een stadt, daer bouen vyer Schouten met haer dienaers en̄ boven dordinairis ruytterwacht en̄ ratelwacht, noch achthyen treffelijcke compaegnien schutters met drye starcke compaegnien soldaten sijn, nyet voorgecomen nochte geweert werdt de vergaderinge van etlijcke hondert jongens en̄ onder deselve oock eenige volwassen starcke mannen, naedat sij dyergelijcke acht dagen te voorn mede gedaen en̄ grote moetwille son- {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} der eenige straffe begaen hadden, en̄ dat men deselfde alsnu ten tweedenmale, ten aensyen van Godt in den hogen hemel en̄ van sulcken ontallijcken mennichte van allerley soorten van burgeren en̄ inwoonderen, sodanigen uytterlijcken en̄ openbaren geweldt heeft laten plegen, nyet alleen op thuys van een ingeboorn burger, maer op thuys van eenen dye hem ten versoecke en̄ bij verscheyden continuatien van mijn heeren selfs met eenen goeden ijver soo veel jaren lanck, nyet sonder perijckel, als regent vandt tuchthuys deser stede heeft laten gebruycken. De steden sijn oorspronckelick uyt goede consideratie en̄ natuyrlijcke redenen gefundeert, ten eynde d'inwoonders van dyen bij mutuele en̄ onderlinge assistentie elckander tegen alle ongelijck en̄ aenvechtinge souden helpen beschermen. Tot alle twelcke men immers in dit soo langduyrich en̄ periculeus ongemack, als oock acht dagen te voorn, soo weynich middel en̄ ordre heeft gebruyckt, als of men de luyden tenemael tot een roof van soo een groten hoop ongebonden menschen hadde gegeuen, ja soo weynich, dat men soude menen, dat de luyden, ten platten lande geseten, in sodanigen gelegentheydt van hare naeste gebuyren, immers bij schonen dage, eerder assistentie souden hebben gekregen. Ja men heeft gesien, dat ter oorsaecke van 't grote gebreck vandt debuoir, dat hyerin bij de Regieringe hadde behoort gebruyckt te werden, de goede burgerye soo schuw is geworden, datse, tegen hare gewoonlijcke wackerheydt en̄ goedtwillicheydt, in de naestvolgende nacht, als den brandt van thuys, het Kaysershoff genaemt, hem openbaerde, haere huysen nyet openen nochte op de straten comen dorsten, door vrese van gelijcke geboefte, waerdoor oock de vrouwe van denselven huyse, door gebreck van hulp, tot geen berginge van yedts heeft konnen comen, en̄ ouersulcks geseyt werdt genoch naeckt daer uyt gecomen te wesen. {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} Wij beswaren ons seer ouer de moeijelijckheydt dye geseyt werdt bij de Regenten van sommige steden en̄ quartieren eenige luyden als Contreremonstranten aengedaen te werden. David verkoos nochtans lieuer in de handen Goods, als in de handen van menschen te vallen, ouermidts bij Gode veel barmharticheydt is. D'Overheyden werden bij denselven Dauid oock goden genoemt, dewelcke wij oock weten dat uytte voorneemste vanden volcke totte regieringe werden beroepen. Dese behoort men dan immers te presumeren, en̄ oock toe te betrouwen, datse in bequaemheydt en̄ oprechticheydt, nyet alleen 't gemene volck, maer noch veel meer de slechtste soorte van dyen verre te bouen gaen. En̄ euenwel schijnen wij dese laetste soorte, in allen schijne off dye uyt een goeden en̄ godtlijcken ijuer daerin procedeerden, nyet alleen de judicature, maer oock de datelijcke executie van dese sware religionsquestien bevolen te hebben, dewelcke onse geestelijcken d'Overheydt selfs nyet willen toestaen. En̄ mijn soude verwonderen, waeruyt wij doch de minste godtvruchticheydt van procederen van dit volck soude konnen besluyten; ten ware dat men mede voor godtvruchticheydt wilde reeckenen de proceduren, dye door dyergelijcke secrete en̄ indirecte instigatien tegen Coningen, Princen en̄ Potentaten werden int werck gestelt. Dewelcke veelal (nyet sonder grote reden) daervoor werden gehouden datse haeren oorspronck nemen vanden geestelijcken van deene sijde; maer uyt wadt koocker ons dit onweder is gecomen, sal den tijdt mogelick openbaren. 'T mach mijn aen tverstandt wel gebreecken, en̄ daerom wil ick 't mijne wel om een beter geuen, maer nae het oirdel, dat ick alsnoch hebbe, dunckt mijn, dat de naturelle ingeboorne van Hollandt doorgaens alle andere volckeren in getrouwicheydt, oprechticheydt, naersticheydt en̄ conscientie verde ouertreffen, ofte immers nyemandt daerin behoeuen te wijcken; twelck mijn oock dunckt een voor- {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} treffelijcke gaue van Godt den Heere, en̄ een voornemen poinct en̄ seecker bewijs van innerlijcke religieusheydt en̄ godtvruchticheydt te wesen, en̄ dye nyet soo seer in den uytterlijcken schijn, als wel in der kracht en̄ int datelijcke bewijs en̄ oeffeninge is gelegen. De geene dye ter seewaerts, en̄ insonderheydt op Oostlandt handelen, veel goedts en̄ gelt ofte costelijcke waren, sonder eenige cognoscementen, derwaerts seynden en̄ vandaer ontfangen, en̄ daerbeneffens oock op verscheyden andere landen trafycqueren, konnen daervan best oordelen. Gelijck oock de heeren, dye alhyer in de Schepenbanck hebben gedient, oock wel bevinden, hoe weynich onkruyt van geboeft uyt desen soo volckrijcken hoeck in handen vander justitie, tegen andere onse naebuyren, soowel naebij als verre gelegen, compt te vallen. De Regenten vande huysarmen, gasthuysen, als oock insonderheydt dye nieuwe algemene aelmoziniers, mitsgaders de diaconen vander kercke, mene ick dat oock wel vernemen dat sij nae proportie nieuwers nae soo veel last hebben vande ingeboren Hollanders, als wel van andere natien. Dye wel ten dele, soo ick wel geloue, door eerlijcke armoede en̄ uyt saecke van voorvluchticheydt om de religie gedrongen werden de aelmisse te genieten, maer hebbe oock wel verstaen, hoe groten mennichte van volck seer ongeschickt van leven sijnde, hyer werden aengelockt, onder den schijn van religie, maer de kracht vandyen tot grote argernisse versaecken, en̄ in grote moetwillicheydt en̄ ongeregeltheyd leven. Daervan mijn noch insonderheydt wel gedenckt vande klachte vanden Regenten vandt nieuwezijdts huysarmen comptoir ouer dye mennichte en̄ grote moetwille vandt arbeydtsvolck aen de Hay, indt werck vandt fundament vandt nieuwe huyssittenhuys, nyettegenstaende dat geselschap apparentelick des winterdaechs meest van dat comptoir werdt onderhouden. Soodat ick daeruyt vaste reeckeninge maecke, dat al dat {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} geselschap, dat hem in dese ongebondentheydt heeft laten gebruycken, meestal uyt sodanigen volck met hare kinderen is bestaende, en̄ datter gene, ofte immers seer weynich, van oude Hollanders daeronder hebben gelopen. Maer soo wij hyer ter stede, soo wel als sommige ander landen, dye ordre hadden en̄ daertoe verbonden waren, dat wij eenige moedtwille, gevecht, geweldt, doodtslach ofte dyergelijcke, elck in sijn quartier vernemende, vander hoger Ouerheydts wegen gehouden waren alle te samen, en̄ hooft voor hooft, tot weringe van dyen de handt te bieden en̄ de auteurs vandyen in handen van ordinaires Rechter te leveren, ick mene, dat men in dese swaricheydt nyet soude hebben gecomen, nyettegenstaende dat onse naturellen andersins meer geneycht sijn om 't quade selfs te mijden, als om tselfde in anderen te helpen straffen. Maer dat dunckt mijn een wonderlijcke saecke te wesen, dat wij van onse naebuyrsteden nyet vernemende dat haer gemene volck in dese geschillen haer soo uytterlick dragen, en̄ wij ter contrarie onse goede burgerye ende andere goede ingesetene, nae sulcke uytterlijcke voorgaende exemplen, dreygementen, lasterlijcke pasquillen en̄ ander waerschuwingen, in soo groten en̄ hyer te lande noyt gehoorden perijckel laten vervallen, wij noch euenwel ons pogen te roemen van grote beterschap van onse tegenwoordige regieringe en̄ religie bouen onse naebuyren voorseyt. Sonder dat wij nochtans ons selven duruen ofte willen aennemen, nochte onse Consistorianten, veelal van uytheemschen en̄ alumnen bestaende, ons willen toestaen van dese saecken selfs te oordelen, en̄ dat wij ouersulcks heel en̄ al opdt compas vanden geestelijcken seylende, ons daerouer in dese ongeregeltheydt en̄ labyrinth laten verleyden. Maer genomen dat men 't voors. oordel tenemael aen den voorseyden Consistorianten behoorde te stellen, als neen, soo weet ick nochtans nyet, dat sij van gelijcken het oordel en̄ dispositie van saecken van politie en̄ dyergelijcke, {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} tot nochtoe mede hebben gepoocht d'Ouerheydt af te snijden en̄ soo directelick mede tot haer seluen te trecken. Dese proceduren sijn immers nyet alleen sodanich, maer oock een seer uytterlick en̄ seer groff werck, twelck in geene (ick late staen welgestelde) regieringe plaetse mach hebben, off sij souden datelick ende tenemael vervallen en̄ geruineert moeten werden. Waerom ick oock verstae, dat met alle mogelijcken ijuer en̄ naersticheydt behoort gearbeydt te werden, soo wel om d'auteurs, aenleggers en̄ voeders van dyen, als de handtdadigers en̄ executeurs te mogen weten, ten eynde tegen alle deselue en̄ tegen eenen ygelick vandyen, met kennisse van saecken en̄ nae de meriten van dyen, mach werden geprocedeert naer behoren; ofte dat anders mijn heeren (onder reuerentie gesproocken) grotelicks souden mogen werden verdacht van geen behoirlick debuoir daerin gedaen te hebben. Mijn heeren weten seer wel, dat sij nu eenige jaren lanck alrede tot verscheyden reysen bij d'een en̄ d'ander als lidtmaten vande regieringe, en̄ voor dusdanigen uytganck vresende en̄ deselfde te gemoet syende, sijn versocht datse doch wilden besorgen en̄ ordre stellen, ten eynde onse predicanten int smadelick spreecken en̄ verkleynen van d'autoriteyt publyck haer wadt meer souden mogen matigen. Gelijck mijn oock wel gedenckt, dat mijn heeren wel hebben verclaert alsulcks gedaen te hebben, maer alles soo 't blijckt sonder vrucht, en̄ dat ter contrarie daertoe is gearbeydt, dat men tgemene volck heeft ingeplandt vreemde gevoelens van ander luyden, dye daeraen (gelijck mijn heeren wel weten) ontschuldich, maer de predicanten selfs schuldich sijn. Dye tot dyen eynde oock veel tijdts hebben toegebracht met het verhandelen vande conferentie voor den heeren Staten in den Hage gehouden; welcker Staten actien men daerin opdt seerste bekladt en̄ tegenspreeckt en̄ den gemenen volcke, als of dye om daervan te oordelen soo veel bequamer waren, dye saecken {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} voordraecht. Daer nochtans Godt de Heere de Regieringe vandt landt, en̄ doorden seluen oock allen den ingesetenen, sulcken ongehoorden geluckigen uytcoomst heeft verleent. Ick wete euenwel wel, gelijck de volmaecktheydt noch bij yemandt van ons selven te vinden, nochte dat wij deselfde in geenen saecken ter werldt te verwachten hebben, eenige seer veel op de Regieringe te seggen hebben; maer dewijle ick mene, dat wij ons met grote reden wel onder d'aldergeluckichste mogen houden van alle degeene, dye haer van 't pausdoom hebben afgesondert, soo dunckt mijn oock, dat wij ons nyet ondanckbaer behoren te dragen teden genen dye de meeste hetten daervan hebben gedragen. Onse beginselen zijn zeer kleyn en̄ sober geweest, ja bij vergelijckinge tegen den Coninck van Spangien als een muys tegen een oliphant; ende evenwel hebben wij gesyen zijn beleydt zoodanich geweest te hebben, dat, nyettegenstaende zijn overgrote autoriteyt, sijn krijchsvolck, door gebreck van betalinge, in zoo veel sware muyterijen is verlopen geweest, daerdoor zijne zaecken verscheyden reysen zeer verachtert geweest zijn. Daer ter contrarie, door tgoedt beleydt van onser zijde, Godt de Heere onse kleyne middelen zulcks heeft gesegent, dat wij van onse zijde van zulcke periculen weynich schade hebben geleden. Waeromme men wel behoort te gedencken, dattet wel dubbeldt mannenwerck is geweest, de zaecken zulcken langen tijdt met sodanigen sorchfuldicheydt te beleyden. Wij sijn alsnu ('t is waer) door tgeheele landt in dese kerckelijcke geschillen gevallen, maer men hoort, Godt loff, nergens bij onsen naebuyren van sulcken ongebondentheydt als hyer ter stede. Wij sijn tot nochtoe alle, sonder onderscheydt, gewoon onse huysen, van smorgens tot tsavondts toe, met open ofte uytgesloten veynsteren ofte simpele glaseramen open te laten staen sonder bedencken. Ende wadt hebben wij noch daerenbouen hyer ter stede {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} grote menichte van eerlijcke, vrome en̄ vermogene luyden, van verscheyden gesindtheydt, dye haer als burgers met huysneringe van verscheyden soorten van waren sijn generende. Onder den welcken ick er euenwel seer veel mene te weten, dewelcke haere waren, dye sij in haere huysen, winckelen en̄ packhuysen hebben, in waerdye haer eygen vermogen verre ouertreffen, en̄ euenwel tot op desen tijdt van dit ongeluck toe, gewoon sijn dagelijcks met alsulcke open deuren en̄ uytgesloten veynsteren en̄ open winckelen te sitten en̄ sonder alle ommesyen, met des heeren straten voorbij haere deure gaende, als gemeen te wesen. In sulcker voegen dat sodanige geboefte als ouer dese bouengemelde saecke besich is geweest (de saecken aldus gaende), sodanige luyden in groter mennichte lichtelick en̄ sonder allen wederstandt in haere huysen vallen en̄ in een uyre tijdts van meer als alle 't haere beroven souden konnen. Tis ons allen wel bekent, dat noch weynich jaren geleden, op ofte omtrent de oude wallen deser stede, verscheyden reysen, nae d'oude maniere ondert pausdoom, van gevecht tusschen d'oudesijdts en̄ nieuwesijdts, omtrent St. Jacobs en̄ St. Pieters feestdagen gebruyckt, werden bevonden een groot getal van grote, en̄ zo men seyt, ruym halfwassen braessens van jongens, dewelcke haer vanden anderen scheydende en̄ aen twee hopen verdelende, ten wederzijden met stenen tegen den anderen wierpen en̄ daermede den wech vanden wandelenden luyden infesteerden, zonder dat men mijns wetens oydt heeft gehoort, dat daer eenich ander quaedt voornemen onder schuilde van yemandt te beschadigen. Maer hebben evenwel de heeren, dye doen ter tijdt regierden, nyettegenstaende datter alsdoen nyet meer als twee Schoutten waren, zulcks daerin voorsyen, dattet intijdts werde gesteurt, in der voegen dat men, mijns wetens, noyt heeft gehoort van eenige attentaten om een eenich mensche te beschadigen, dan alleen dat jonge geboefte onder malckanderen. {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} Hyer in dese zaecke ter contrarie had men wel xiiij dagen te voorn gehoort van vergaderinge van veel jongens, met vertoninge van haer quaedt, onwettelick en̄ seditieux voornemen tegen eenige vergaderinge, dye alsdoen werde geseyt ten huyse van Willem Zweeren gehouden te werden, hoewel ick nyet hebbe verstaen dat aldaer eenich geweldt is gebruyckt geweest. Maer acht dagen daernae heeft men immers zeer uytterlick geweldt, zoo op sommige p̄sonen als op den spijcker van Gerrit Rentorp syen gebruycken; daer men nochtans alsnu, in plaetse van twee, vyer schouten met haer dienaers heeft; vanden welcken werde geseyt, dat d'een off d'ander hem met sijn dienaers wel altemet daeromtrent vertoonde, maer noyt bewijs dede van mishagen, veelmin van verstoringe van dat werck. Gelijck ick oock nyet wete verstaen te hebben, dat naderhandt, noch bij publicatie, noch bij apprehentie ofte informatien, yedt daerop is gevolcht. Waerover oock dat volck, zoo tschijnt, haer zelven een generale impuniteyt van zodanige proceduren inbeeldende, oock den naestvolgenden weeck verscheyden verder dreygementen, zoo van seditieuse pasquillen als anders, aen den dach zijn gecomen, claerlick te kennen gevende haer voornemen om van nieus met geweldt te procederen tegen dengenen, dye wederomme eenige vergaderinge vande zijde der Arminianen (zo men dye noemt) zouden houden. Maer nyettegenstaende dat ick noyt hebbe verstaen, dat hem van dyen tijdt aff yemandt van dyer zijde eenige vergaderinge heeft onderwonden, en̄ dat daerenboven alle de werldt wel is bekent de civylheydt, dye in gelijcken zaecken tegen verscheyden gesindtheyden, zoo wel hyer ter stede als door thele landt, maer insonderheydt hyer ter stede, voornemelick oock tegen de joodtsche natie, werdt gebruyckt, soo heeft men nochtans zoo langdurigen moedtwille en̄ geweldt op eens burgers huys, op tschoonste van- {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} den dach en̄ int schoonste vande stadt, zonder eenigen wederstandt (dye van buyten wel hadde behoort te comen) syen gebruycken, - dat ick mene, datter weynich huysen in de stadt zijn, dye op zodanigen maniere, halff zoo lange souden hebben mogen tegenhouden, alsoo het breecken en̄ plunderen, mijns bedunckens, wel vyerdalf uyr duyrde. Daer nochtans, zoo haest mijn heeren haer aldaer met behoirlijcke authoriteyt presenteerden, al dat geselschap stracks verstroyde; twelck apparentelick veel eer zoude hebben geschiet, zoo daerin gelijcke ofte ander nodich debuoir hadde gedaen geweest. Maer zoude voorwaer de tegenwoordige regieringe vande stadt Amsterdam daertoe gecomen wesen, dat zoo verre eenige quaetwillige menschen, tzij bij haer selven ofte door persuasien ofte instigatien van anderen, haer wederom souden mogen onderwinden om een ofte meer huysen, hetzij vande burgerie ofte vanden Regenten zelfs, op gelijcke maniere aen te vallen en̄ te plunderen; dat de aengevochtene in plaetse van nodige datelijcke hulpe, geen ontset dan nae drye ofte vyer uyren zoude hebben te verwachten; dat waer, mijns bedunckens, tijdts genoch, nyet alleen om haer moetwille ten vollen uyt te voeren, maer oock om in alle zeeckerheydt en̄ sonder vrese van straffe, metten rooff uytter stadt te vertrecken, ten ware, dat yemandt van onse nabuyrsteden eenich debuoir deden om dye te vervolgen. Twelck immers al te schandelick wesen zoude, wandt alhoewel dat men van buyten aen nyet kan weten, waertoe der luyden innerlijcke verstandt en̄ gedachten zijn streckende, soo ist nochtans sulcks, dat d'aenschouwers van dit laetste werck, nae mijn beduncken, wel honderdt waren tegen een, van allen den genen, dye ick konde syen al dat geweldt bedrijven. Off nyet eenige weynige, op haer eygen kunde en̄ buyten kennisse van anderen, dye totte regieringe soo wel als sijluyden sijn beroepen, eenige besondere consideratien in {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} dusdanige ongehoorde en̄ periculeuse proeeduren hebben, ofte tot nieuw oorloch ofte veranderinge van regieringe trachten mogen, is Godt den Heere bekent. Ick hebbe wel, met groter onwaerdicheydt en̄ seer ondanckbaerlick, onsen tegenwoordigen staet horen vergelijcken bij den staet, daerinne wij bij den tijdt vander oorloge sijn geweest; in allen schijne off wij, door gebreck van goedt beleydt van des gemenelandts saecken, alsnoch in gelijcken beswaer staecken en̄ geen verlichtinge vande costen vande oorloge gevoelden, twelck mijn dunckt een seer groot misverstandt en̄ een seer onbillijcke saecke te wesen. Wij weten immers wel, dat wij geduyrende den oorloge boven alle onse lopende middelen, van tijdt tot tijdt, nyet alleen soo swaere extraordinairis consenten hebben moeten dragen, maer dat wij noch daerenbouen eenige jaren lanck vande Cronen van Vranckrijck en̄ Engelandt met ongehoorde subsidien van veel tonnen schats hebben moeten werden geassisteert, en̄ dat wij door 't goede beleydt vande saecken, in soo weynich jaren als wij uytten openbaeren oorloge sijn geweest, ons nyet alleen met soo kleynen somme door alle dye voors. buytenlandtsche schulden hebben geredt, maer alle sulcke treffelijcke veronderpande plaetsen, met groter minne en̄ vrundtschap, en̄ tot verwonderinge van geheel Europa, wederom in volcomen vrijheydt hebben gestelt. Wij weten oock daerbeneffens in hoe grote swaere schulden van veel tonnen goudts alle de comptoiren vande convoyen en̄ licenten waren vervallen; sulcks datter bij staende oorloge nyet alleen geen uytcoomst van was te verwachten, maer eer gesyen was meer en̄ meer in de schulden te smoren; en̄ dat alle deselfde nochtans, in soo weynich jaren, bouen 't onderhoudt van soo aensienlicken getal van schepen van oorloge, als den dienst vant landt en̄ veylinge vander zee heeft vereyscht, uyt alle hare schulden geraeckt, en̄ eenen claren bodem daervan gemaeckt is geweest. {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat oock (uytgenomen de lijfrenten) alle de lasten van veele honderdt duysenden op de comptoiren vande gemene middelen, soo op renten als op interest lopende, seer onlangs, nae den inganck vande treues, bij forme van reductie een heel vierdepaert, tot goedt genoegen vanden luyden, sijn verlicht, en̄ d'obligatien van interest in rentebrieuen geconverteert, sulcks dat de lossinge van dyen alsnu nyet langer tot keure vanden rentheffers, maer van 't landt selfs is bestaende. Waerbij oock wel gedacht behoort te werden de merckelijcke verlichtinge, dye tot verschoninge vanden trafyckeerenden coopluyden, van 't stuck vanden licenten en̄ convoyen, nu eenen goeden tijdt oock heeft geduyrt. Mijn dunckt voorwaer, dattet Godt den Heere al te seer getercht en̄ al te groten ondanckbaerheydt tegen de Regieringe vandt landt soude wesen, dat men sodanige weldaden nyet soude bekennen; ouer dewelcke wij selfs menichfuldelick bevinden dat verscheyden natien, nyet alleen van Europa maer oock andere, dye te voorn nyet alleen nyet gemeens met ons hebben gehadt, maer haer selven schuw van en̄ tegens ons hebben gedragen, grote verwondering hebben, en̄ ter oorsaecke vandyen naerder vrundtschap met dese landen versoecken. 'T is wel waer, dat het werck soo wel vande trefues, als vanden uytcoop vande schulden van Engelandt, mitsgaders dat de plaetsen van asseurantie wederom in volcomen vrijheydt sijn gestelt, eenigen vanden onsen tegen de borst is geweest, nyettegenstaende dat anderen nyet anders daervan konden oordelen, dan dat alle 'tzelfde tot grote verplichtinge en̄ verseeckertheydt van 't hele landt was streckende; maer also ist oock anderen mede wel gebeurt, dat alles nyet nae haren sin is gegaen, in saecken, daerin sij voor 't gemene beste en̄ voor d'autoriteyt, reputatie en̄ conseruatie van 't landt, oock menen wel gefundeert te wesen, gelijck als den uytganck van al 't ander voors. werck {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} vande treues en̄ van Engelandt soo overvloedelick heeft geleert. Ende daerom behoort een ygelick te dencken, dattet quaedt is alleen wijs te wesen, maer dat onsen staet ten hoochsten vereyscht eenicheydt, al soude men altemet hem selven vrij wadt te buyten gaen, ja lieuer in gemeenschap van eenige dwalingen treden, als, om sijn eygen opinie mordicus staende te houden, daerouer in scheuringe te veruallen. Maer de middelen van soo openbaren geweldt, soo ogenschinelick eenige dagen lang te laten groeijen en̄ bloeijen, en̄ tot twee reysen toe, d'een reyse acht dagen na d'ander, bij 't schoonste vanden dach int werck te laten stellen, sonder meer ernst daertegen te gebruycken als in desen is geschiet, staet mijn seer swaer voor, en̄ dunckt mijn van sulcken insicht te wesen, dat wij alle te gelijck ons verstandt daerop wel behoren te scharpen. Wandt dit werck leert ons, hoe groffelick veel goede luyden haer in d'eerste vergrotinge deser stede hebben misreeckent, met het timmeren van haere huysen buyten d'oude muyren en̄ graften, daer sij in langen tijdt geene ofte weynich gebuyren omtrent haer kregen; doordyen sij haer selver in dat deel nyet konden achten van quader conditie te wesen als de goede luyden, soo wel edel als onedel, in groter mennichte ten platten lande geseten, en̄ ouersulcks nyet alleen geen omsyen hadden van eenich perijckel, om in haere eensaemheyt, bij schonen dage, eenich openbaer geweldt van yemandt te verwachten, maer haer seluen oock verseeckert hielden, dat, in gevalle sij bij nachttijde eenich sodanich ofte veel minder perijckel vernomen, en̄ bouen op 't hoochste van haere huysen ten veynsteren uyt eenich groot gewach van roepen, van beckengeslach ofte dyergelijcke gemaeckt hadden, stracks ontset gekregen souden hebben, gelijck men tot op dyen tijdt in brandtsnoodt gewoon was te syen. Alle 'twelck in dese geschiedenisse soo heel anders is gesyen gebeurt te wesen; {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} nyet bij nachtslapender tijdt, maer op 't schoonste vanden dach, oock nyet in sulcker gestalt dat men vandt eene huys 't ander qualick mocht beroepen, maer in een gebuyrte vol van schone burgerlijcke huysen, dye veelal thyen, twalef, vijfthyen, twyntich en̄ meer duysendt gulden costen. Wadt sal men dan nu daervan maecken, datmen soo veel dagen lanck in sulcken stadt soo grooten getal van halstuyrich onbekent jonck volck, als een draaywindt en̄ dreygende tempeest, sonder wederstandt heeft syen omdrijven, en̄ onder tbeleydt van eenige volwassen en̄ apparentelick oock gehouwede mans, als derselver belhamels, soo groten moedtwille ende geweldt heeft syen bedrijuen. Het geloofwaerdich vertellen alleen, ick late staen het syen, dunckt mijn genoch te wesen om alle goede luyden, dyen de ruste, welvaert ende verseeckertheydt van 't landt ter herten gaet ende wadt te verliesen hebben, een groot afgrijsen daervan te doen hebben. De heele gemeente heeft gesyen, hoe langen tijdt dit voors. geboefte gelaten is, eer men haer eenige wederstandt heeft gedaen. Men hoort oock dagelijcks wel, gelrjckt wel nodich is, de grote costelijckheydt van maeltijden, klederen en̄ dyergelijcke, ja oock het hippelen, danssen en̄ springen vanden jongen luyden wel ernstelijck vanden predickstoel bestraffen; maer isser wel yemandt, dye oyt heeft gehoort gelijcke bestraffinge doen ouer dit soo seer exorbiterenden werck en̄ twelck soo verre buyten 't spoor loopt? Ick hebt immers nyet konnen vernemen, veel min dat ickt self soude hebben gehoort; waeruyt wel schijnt, dattet onsen geestelijcken, soo nyet allen, ten minsten eenigen, nyet qualick behaecht. Ende daerom dunckt mijn, onder verbeteringe, dat wij geen misreeckeninge, maer wel vaste en̄ ongetwijfelde reeckeninge, ick segge nyet mogen, maer moeten maecken, {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} dat bij soo verre dye Ouerheyden, dye Goods wetten ongeschent houden, sijne oordelen recht uytvoeren, den name van vaders, voetsterheeren en̄ beschermers vanden burgeren en̄ inwoonderen voeren; item, den weduwen en̄ wesen, den armen en̄ den rijcken, den vreemdelingen en̄ bekenden, sonder aensyen der personen recht doen willen, nyet metten eersten alsulcke ordre stellen, bij dewelcke de goede luyden konnen verstaen tegen dyergelijcke periculen voor den toecomenden tijdt wel verseeckert te wesen, dat wij eer wij het wanen ons 'tselfde deerlick sullen beklagen. Daer sijn onder den Roomschen Kayseren in voortijden verscheyden wrede onnatuyrlijcke menschen geweest, onder denwelcken de Kayser Antoninus 1), des Kaisers Seueri soon, nyet vanden minsten geweest is; denwelcken, onder andere groote wreedtheyden meer, oock een voornemen boos stuck heeft aengerecht, twelck mijn dunckt met dit voors. werck vrij wadt gemeenschap te hebben. Wandt alsoo hij sach, datte gemeente van Romen eenen wagenaer ofte voerman, dyen hij gunstich was, bespottede, en̄ hij achtede, dat hem selven daermede ongelijck aengedaen was, heeft hij stracks sijn heerleger geboden op dat volck aen te vallen, te roven en̄ moorden alle degene, dye yedts op den voors. voerman hadden gesproocken. Maer het krijchsvolck eens last gekregen hebbende om te roven en̄ geweldt te gebruycken, nyet konnende degene dye smadelijck hadden gesproocken van d'anderen onderscheyden, soo hebben sij degene, dye sij allenhalven aentroffen, vermoort, ofte deselve van alles berooft sijnde, alsoff sij daermede haer rantsoen hadden betaelt, noch nauwelicks laten passeren. Alsoo dunckt mijn mede, dattet is te duchten, bij soo verre hyer ter stede wederom gelijcke geselschap als dit voorgaende, noch een mael soo veel ruymte werdt gegeuen, dat sij euen veel onderscheydt tusschen den genoemden Arminianen {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} en̄ den anderen sullen maecken, als dat krijchsvolck tusd'een en̄ d'ander hebben gemaeckt, en̄ dattet altemael haer vijanden sullen wesen dye wadt te verliesen hebben; op den streeck van Geutgen Michiels den zeerover, denwelcken hem zelven (zo men seyt) meende Goods vriendt en̄ aller menschen vijandt te wesen. X. Discours opdt rapport, twelck op den 16en Augusti ao 1617 ter vergaderinge vanden Heren xxxvi Raden is gedaen, van tgene op de laetste vergaderinge vanden heren staten van Hollandt En̄ Westvrieslandt was gepasseert. Alsoo op den 16en Augusti ao 1617 bij den Gedeputeerden tdeser stede, ter laetster dachvaert vanden Heeren Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt geweest sijnde, ter vergaderinge vanden Raedt rapport was gedaen, hebben de Heeren Burgerm̄r̄n, drye in getale sijnde, voorts gepoocht te procederen tot resolutie op verscheyden swaerwichtige poincten tusschen dese stadt metten steden Enckhuysen, Edam en̄ Purmerendt ter eender, en̄ den heeren Edelen met het meerderdeel vanden steden van Hollandt en̄ Westvrieslandt ter anderen sijde in geschille wesende. En̄ hebben tot dyen eynde doen voorlesen eenige saecken, dye soo nu soo dan ter vergaderinge vanden heeren Staten waren gepasseert, midtsgaders tgene Burgerm̄r̄n daerop voor haerluyder advys bij geschrift hadden doen stellen. En̄ daerop omvrage gedaen wesende, hebbe ick met verscheyden andere naevolgende heeren, ten aensyen vande grote importantie vande saecken, daerop versocht tijdt van {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} beraedt, met copie vande voorgelesen stucken, soo wel vande voors. dachvaert, alsmede voornemelick van tgene de heren Burgerm̄r̄n daerop voor haerluyder advys bij geschrift hadden doen stellen; daerop, nae veele altercatien, eyntlick de saecke uytgestelt is tot op den 18en derselver maendt des morgens. Middelertijdt als op den 17en des middaechs ten twalef uyren, soo als ick vaude beurse comende den marckt ouer ginck, is mijn bij eenen, dye mijn docht een clerck te wesen, seecker pampier behandicht, twelck ick thuys comende bevondt te wesen eerst copie van een resolutie bij den heeren Edelen metten Gedeputeerden vanden meesten steden genomen den vyerden deser maendt Augusti ao 1617. Daernae copie van een vijfde poinct van seeckere beschrijvinge vanden Staten, sonder dato. Midtsgaders noch copie van seeckere seuen poincten van reces, vanden 23en Martij, sonder jaertal. Ende noch copie van een missiue vanden Gecommitteerden Raden vanden Staten, aen allen den steden ter dachvaert comparerende, van dato den 10en Julij ao 1617; van alle dewelcke mijn naderhandt is geseydt dat noch een ofte twee vanden heeren gelijcke copien souden wesen behandicht. Dan alsoo mijn gelegentheydt nyet toe en lyet dyen naemiddach mijn werck van dese geschriften te maecken, soo hebbe ick dat moeten uytstellen tot des anderen daechs, als wanneer ick smorgens goedts tijdts, wesende den 18en derselver maendt, daerin ben getreden en̄ dye voors. pampieren hebbe doorlesen. Dyen selven morgen tegen negen uyren wederom vergaderinge vanden Raedt geleydt sijnde, hebbe ick bevonden dat eenige vande heeren en̄ onder anderen de Burgerm̄r̄n Cromholt en̄ Graeff waren absent; daerom ick oock gaern hadde gesyen dat de saecke (als wesende van soo groten importantie dat den staet vandt landt ten hoochsten daer- {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} aen is gelegen) wederom uytgestelt, en̄ bij een ygelick vanden heeren naerder, en̄ sat cito, dummodo sat bene, daerop gedelibereert hadde mogen werden. Tot dyen eynde allegerende dat ick meende mijn wel indachtich te wesen dat den Burgermeester Graeff dit voorleden voorjaer, en̄ onlangs, voort uytgaen van sijnen dyenst in den Hage, bij de Gecommitteerden Baden, aen den heeren Burgerm̄r̄n alhyer afgesonden wesende, bij denselven eenige dagen opgehouden is geweest, ter oorsaeck vande absentie van eenen vanden heren Burgermeesteren, en̄ dat men alsnu ter contrarie wel wetende dat dese swaerwichtige deliberatien en̄ consultatien voorhanden waren, nyet alleen den presiderenden Burgermeester naer Zelandt hadde laten gaen, maer dat oock d'andere drye Burgerm̄r̄n interim haer advys op de voors. saecken, buyten twijfel wel voordachtelick, bij geschrifte hebben, doen stellen, als daertoe wel acht ofte thyen dagen tijdt gehadt hebbende; daer ter contrarye het meerderdeel vanden Raedt geen copie vanden voors. pampieren en̄ daerenbouen den helen Raedt nyet meer als eenen eenigen dach bedencken hadde gehadt; dan men is euenwel daermede voortgevaren. Ende alsoo eenige vanden onsen haer in dese vergaderinge opproncken metten naeme van d'oude geusen, daer sij nochtans ten tijde van d'oude geusen hyer ter stede, als in haer moeders schoot sittende, nyet met allen ofte seer weynich vande tragedie der ouden geusen hebben gesyen, veel min dat sij dye selfs nae 't leuen en̄ tot haer eygen grote peryckel souden hebben geageert, ofte den smaeck daervan hebben geproeft; hebbe ick daervan mede vermaent en̄ aengewesen, dat anderen ter contrarie, dye vande meeste bejaertheydt sijn van dese vergaderinge, voor vijftich jaeren en meer de beginselen vande religie en̄ fundamenten vande vrijheydt vanden landen, met groot perijckel van lijff en̄ goedt, gelijck vele van haere consorten daer voorn hebben gelaten, hebben helpen leggen, dye {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} daerouer in smaedt en̄ verachtinge buyten 's landts, oock buyten hope, en̄ nochtans onder hope van wederom daerin te comen, hebben moeten swerven, en̄ ons alsnu dagelijcks alhyer na der waerheydt en̄ ter goeder trouwen onderrechten hoe de saecken vandt begin aff sijn gepasseert. Deser en̄ dyergelijcker woorden werden nu dagelijcks onwaerdelick verwurpen en̄ geexibileert, ende andere dye vanden p̄soon tijden Joseps nochte vande oude geusen geen ofte, weynich kennisse hebben, dye moeten haere woorden gelden. Men kan dit altemael ofte immers ten dele syen aen den contrarien voet dyemen nemt int stuck vande regieringe. D'oude geusen hebben, om den vijanden den meesten afbreck te doen, haere actien daernae gedirigeert, om veel stucken en̄ brocken vanden landen tot een corpus te maecken, daervan de Vnie van Vtrecht kan getuygen. Onse voorouders, de Regenten van deser stadt, hebben in de jaren 1347 en̄ 1355 bij den Princen vanden landen bearbeydt en̄ verwurven, dat dese stadt vanden lande van Hollandt ten euwigen dagen nyet soude werden gescheyden. Wij doen recht het contrarie met besondere alliantie te maecken met p̄ticuliere steden buyten Hollandt en̄ Westvrieslandt, en̄ formaliseren ons opdt uytterste, jae totte wapenen toe, tegen den Edelen en̄ voorneemste steden van den selven lande, dye ons tot haer uytterste beswaer tot vrijheydt hebben gebracht. Dese calumnieren wij nu opdt aldersmadelijckste, datse Grodt noch afgodt hebben, datse handelen als haer brieuen houden, scheldende oock haere actien voor tyrannieen. Dese uyt het midden van haer eygen vergaderinge ons toeseyndende vijf gedeputeerden, om eenige saecken metten heren alhyer te communiceren, werdt bij ons in twijfel en̄ bedencken gestelt of men dye wil audientie geuen, en̄ daernae eenen eenigen Oudtburgermeester vanden Briel, wesende een p̄soon van sobere conditien, mede hyer comende, werdt met grote applausie geadmitteert. {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} Men gevoelt en̄ syet dagelijcks hoe het onder ons toegaet met het beleydt vande stemmen in den Raedt, en̄ dat wij evenwel onse resolutien van sulcke swaerwichtige saecken mordicus staende houden, alleen uyt kracht vanden uytslach ofte ouerwicht van een ofte twee stemmen. Ende nyettegenstaende dat de heeren Edelen en̄ andere steden, vanden welcken wij soo grote weldaden hebben ontfangen, in gelijcke saecken twee ofte drye stemmen hebben tegen een stemme van ons met eenige weynich steden dye met ons aenhouden, soo willen wij haerluyden evenwel parssen dat sij ons sullen moeten volgen. Hoe mogen dese dingen inder billickheydt bestaen? Als een lidt van een Republycke hem soo seer en̄ soo verre exorbiteert, ist dan oock wonder dat sulcks in monarchycke regieringen werdt bevonden. Wadt souden wij selfs daervan seggen dat d'ander leden, vandt landt, ofte yemandt vanden selfden, ons sulcks verchden? Kan men daeruyt eenich ander besluyt maecken dan dat wij het opperste gesach in alles willen hebben, sonder eenich aenschouw op minderheydt ofte meerderheydt van stemmen te willen nemen? Hoe mach sulcke regieringe bestaen? Soude de Coninck van Spangien wel meerderen dienst mogen werden gedaen? De steden van Haerlem, Schoonhoven en̄ Oudewater hebben voor de vrijheydt vandt landt swaere belegeringen vanden vijandt verwacht, en̄ eyntelick met verlies van veel goedts en̄ bloedts in sijne handen moeten vallen. Leyden, Woerden en̄ Alckmaer, dye gelijcke periculen hebben gelopen, sijnt eyntlick door Goodts genade en̄ zegen ontcomen. Hoe dye van Hoorn en̄ Enckhuysen haer te water tegen den Graue van Bossu hebben gequeten, en̄ hoe bloedigen victorie sij daervan hebben gedragen, is sommigen van ons noch in verscher memorie. In dese poocht men nu het gemene volck tegen haer {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} Ouerheydt op te maecken, het effect van 'twelcke mijns bedunckens noodtsaeckelijck den opheue vande gemene landts middelen soude moetten doen cesseren, als sijnde de meeste victorie dye sij souden mogen bejagen om dat sware juck van haren halse te werpen en̄ met eenen een euwich en ondrachlick juck datelick weder op te nemen, daer sij geen gissinge op souden maecken. Maer of dit bij anderen nyet wel werdt geconsidereert, staet wel te bedencken. Ende alhoewel wij selfs wel weten, dat geen Magistraet in haer priué mach bestaen om haer ampt en̄ offitie behoirlijck uyt te voeren; maer dat deselve door gemene behulpselen moeten werden gestarckt, en̄ dat wij oock selfs alsnu ouer de negen en̄ dartich jaren nyet alleen gelijcke behulpselen van verseeckertheydt tot costen van 't gemene landt hebben genoten, maer uyt de middelen daertoe gedestineert noch goedt profyt voor de stadt int en̄ hebben getrocken, 'twelck ick mene dat te samen tot op desen tijdt het gemene landt wel sesthyen tonnen schats aen hooftgeldt heeft gecost; soo pogen wij nochtans onse naburige Magistraten gelijcke behulpselen t'onttrecken. Hoe mogen dusdanige dingen in billickheydt bestaen? Mijn heeren is alle tesamen wel bekent den solemnelen eedt en̄ 't gewoonlijcke gebet, dye tot allen tijden van d'electie vande Regieringe deser stede werden gedaen; dan off dye nu eenige jaren lanck wel sijn beharticht, mach een ygelick bij hem selven ouerleggen, en̄ insonderheydt of daerin de particuliere passien en̄ correspondentien nyet al te veel is ingeruymt. Bouendyen heeft men nyet alleen hyer soo dickwils toegelaten, ofte ten minsten geconniueert tot soo veel vergaderingen van kerckelijcke p̄sonen uyt verscheyden quartieren en̄ provintien; maer men verclaert noch rondelick van een besondere Synode alhyer te willen houden, al soudet dese stadt etlijcke duysenden costen. {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} Ende euenwel en ontsyen wij ons nyet, ons soo grotelijcks ouer eenige nabuyrsteden te beklagen, omdat sij nu onlangs mede hebben begonnen eenige besondere vergaderingen onder den heuren te maecken. Turpe est doctori, quem culpa redarguit ipsum. Ick mene wel seecker te wesen, dat ten tijde vanden Graue van Leycester een generalen voet was genomen, dat alle het krijchsvolck aen de respectiue Magistraten, daer sij in garnisoen werden geleydt, eenen gemenen eedt van gehoorsaemheydt en̄ getrouwicheydt mosten doen, en̄ dat oock het garnisoen binnen deser stede sulcks is verbonden. Dit willen wij nu mede in onse naebuyren tegenspreecken, en̄ daerenbouen sustineren, dat de soldaten, dye ouer de weygeringe van sodanigen eedt te doen souden mogen werden afgedanckt en̄ daerouer tegen sodanige plaetsen apparentelick eenige offensie ofte rancoeur souden mogen scheppen, bij ons weder aengenomen souden werden, daeruyt apparentelick openbare vijandtschap soude moeten volgen. De sententie van: Concordia res paruae crescunt, discordia maximae dilabuntur, en̄ het effect van dyen is onder minsten en̄ meesten bekent; maer ick kan euenwel nyet anders verstaen, datter contrarie van dyen alle onse actien tot scheuringe ende dyen volgende tot onser aller onderganck strecken, soo lange als wij bij dat gevoelen blijuen dat, om 't onderste bouen te staen, het hele landt hem ons verstandt sal moeten onderwerpen, hetsij dat wij de minste ofte de meeste stemmen op onser sijde hebben. De Collegien vande Vroetschappen en̄ Grerechtsbancken, soo wel in den steden als ten platten lande van Hollandt, uyt de vroomste en̄ gequalificeerste vande respectiue plaetsen haerder residentie gecoren sijnde, werden dyennyettegenstaende in verscheyden saecken seer strijdich gevonden, daerin nochtans elck sijn verstandt met goeder conscientie schijnt staende te houden, sonder dat d'een des anders {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} redenen voor sodanich kan aennemen, dat sij daerdoor tot eenstemmicheydt konnen comen. Ende hoewel de hoger Collegien vander justitie, soo wel vanden Rade Prouintiael, als vanden Hogen Rade, en̄ voornemelick de heeren dye totter reuisie werden gebruyckt, bouen dye voors. qualiteyten oock vande geleertste en̄ ervarentste p̄sonen sijn bestaende, soo syet men nochtans dickmael dat een saecke, bij den Gerechten vanden steden met goede kennisse en̄ in oprechter conscientie gewesen, bij den Prouintialen Rade anders werdt verstaen, en̄ noch bij den Hogen Rade en̄ bij de reuisie een ander en̄ andere uytcoomst valt, sonder datter oyt gesustineert is geweest dat yemandt int particulier van alle dye respectiue Collegien selve strafbaer souden wesen ter oirsaecke vande erreuren, dye in haere respectiue vonnissen souden mogen geuallen wesen, nyettegenstaende dat altemael saecken sijn dye het menschelijcke verstand naerder sijn en̄ immers in geen comparatie comen mogen mette saecken vanden euwigen raedt Goodts en̄ andere dyergelijcke, om dewelcke alsnu de meeste questie is. Ist dan nyet al te onbillick dat wij ons alsoo laten misleyden, dat wij elckander daerin na der liefde nyet souden willen dragen tot onser aller welvaren? Ick soude wel middel vinden om veel autentycke exemplen van verdrachsaemheydt in sodanigen saecken alhyer te verhalen; maer wille dye, om lanckheydt te mijden, verbijgaen, en̄ spreecken vandt gene ick op den 15en Januarij 1617, voor den middach, in de nieuwe kercke deser stede hebbe geleert van onsen Jacobus Rolandus, denwelcken sijn predicatie nam uyt het laetste deel vandt twintichste capittel des Euangeliums Johannis, handelende vande ongelouicheydt des Apostels Thomas int stuck vande opstandinge des Heeren Christi uytten doden, vertonende daerbij hoe groten vrucht het hadde gedaen datten voors. Thomas, staende in ongeloof in soo swaerwichtigen saecke, noch {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} bij de kercke was gebleuen en̄ de vergaderinge nyet hadde verlaten, alsoo hij daerdoor en̄ bij dye occasie wederom door den Heere was opgerecht etc. Op dese materie beuinde ick mede bij den oudtvader Augustinum geschreuen te wesen als volcht: Uyt het Nieuwe Testament mach nyet bewesen werden, dat eenich rechtvaerdich mensche yemandt omgebracht heeft, maer dat men nochtans met het eygen exempel des Heeren, Christi wel bewijsen kan, dat godlose snode menschen vanden onnoselen sijn verdragen geweest. Wandt den Heere heeft sijnen verrader, naedat hij het loon van sijn verraderye al ontfangen hadde, tot op den uyttersten kusse des vredes geleden onder den onschuldigen bij hem te blijuen; den welcken hij nyet verswegen heeft dat onder henluyden was een mensche van soo grooten misdaedt, en̄ heeft nochtans, sonder denselven uyt te sluyten, dat eerste sacrament sijns lichams en̄ bloedts allen int gemeen gegeuen. Waerbij ick noch een weynich sal voegen van Calvini woorden, denwelcken aldus heeft geschreuen: Den haet van scheuringe moet onder de christenen soo groot wesen, datse deselve moeten schuwen soo lange alsse mogen; de waerdicheydt ofte aensienlickheydt vanden dienst des Woordts ende der Sacramenten moet soo groot wesen, dat soo waer men dye syet, men moet gevoelen dat daer een kercke is. Soo wanneert dan door Goods toelatinge geschyet, dat door haerluyden, hoedanich dye oock sijn, de kercke werdt bedient, soo sij daer dye merckteyckenen vande kercke syen, soo ist best datse haer vande gemeenschap nyet afsonderen en̄ 't en hindert nyet dat daer eenige onsuyvere leringen werden geleert, wandt daer en is nauwelicks eenige kercke, dye nyet noch eenige ouerblijfselen van onwetentheydt bij haer heeft. Item: daertoe hebbe ick insonderheydt gearbeydt, dat de gedeeltheyden genige kercken souden scheuren, hoeda- {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} nich dye oock sij, dewelcke of sij alschoon in seden seer beduruen en̄ met vreemde leere besmet waer, nochtans nyet afgeweecken waer van dye leere, mette welcke Paulus leert dat de Kercke werdt opgebouwet. Ende noch: Soo yemandt van een verkeerde religie waer, waerdoor hij de woorden van dryevuldicheydt noch van en̄ nyet gaern soude duruen gebruycken, hoewel dat wij verclaren dat wij sodanigen onbequamen religie nyet toe en staen, als dewelcke wij met onse naersticheydt gaern souden beteren; - alsoo dit nochtans ons nyet dunckt vasticheydt genoch te wesen, waerom een man dye anders godtvruchtich en̄ in de religie van één gevoelen met ons is, soude werden verstoten, soo sullen wij sijne onervarentheydt in dyen deele soo verre dragen, dat wij hem nyet vande kercke verwerpen, ofte dat wij hem als qualick vanden geloue geuoelende, souden willen beschaempt maecken. Een plaetse sal ick hyer noch bijvoegen vanden heere Beza, dye ick om d'importantie derselver uyt d'originale hyer sal stellen, luydende als volcht: An propterea nulla ibi coena est, ubi vitii quippiam in hoc ipso vel alio ejusmodi ritu admittitur? Certe mihi aliter videtur. An enim obsecro, aliter est de Sacramentis, id est de doctrinae appendicibus, quam de doctrina ipsa judicandum? Atqui si nullam esse Ecclesiam dicamus, ubi nullus est prorsus in cunctis doctrinae Christianae dogmatibus naevus, refellent nos Pauli Epistolae Corinthiacis et Galaticis Ecclesijs inscriptae, quum tamen in illis de resurrectione, in his vero de ipsius Christi officio, atq̄ adeo praecipuo munere plurimum a nonnullis ambigeretur; et certe nisi ita constituamus, in qua tandem orbis terrarum Ecclesia satis secure consistemus? Itaq̄ ubi non satis pura est Ecclesia, Ecclesia tam est in qua saluum manet fundamentum, ac multo magis ubi ritus coenae domini mutilus est, coena tamen est, si praecipua et mere substcantialia conseruentur, etiamsi singulis offulae in os ingerantur. {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} Ick geloue wel dat degene dye haer werck daervan souden willen maecken, metter tijdt uyt den voorseyden scribenten wel eenige plaetsen souden konnen t'samen brengen, dye men tot eenen contrarien sin soude konnen trecken, alsoo 'tselfde wel anderen meer is gebeurt; dan dunckt mijn euenwel, dat wij vooral rijpelick behoren te letten en̄ onse ogenmerck daerop te slaen, wadt den aerdt, nature, conditie en̄ het exempel van onser aller leermeester den Heere Christo naest en̄ gelijckste schijnt te wesen, en̄ dat wij daernae behoren t'ouerdencken wadt d'oorsaecke is geweest, waerom d'ingesetenen deser landen de wapenen tegen de Spaensche regieringe aengenomen en̄ soo veel jaren lanck tot soo grote costen en̄ bloedtstortinge hebben gecontinueert: als namentlick, ten eynde dat soude mogen werden geweert dye tyrannie, dye haer nyet tegens d'eene ofte d'ander gesindtheyt int particulier was streckende, maer sonder onderscheydt tegen allen dengenen dye het Pausdoom hadden verlaten en̄ 'tselfde met een vrij gemoedt nyet langer konden volgen. Onder denwelcken ick mene dat in den lande van Hollandt en̄ Vrieslandt, eenige jaren lanck onder valschen schijn vande Munstersche en̄ Amsterdamsche seditien, wel thyen vanden Doopsgesinden tegen eenen vande Gereformeerde ofte Lutersche kercken omgebracht sijn geweest, en̄ dat alsoo doort een en doort ander eyntelick in den jaere 1566 dat werck een barst heeft genomen, dye wel haest door de coomste vanden Hartoge van Alba met sijnen heerleger gesupprimeert, maer in den jaere 1572 wederomme met meerder geweldt opgebroocken en̄ soo veel jaeren daernae, tot gemene costen van alle d'ingesetene vanden landen, sonder onderscheydt gecontinueert is geweest. Waeromme het mijn oock alsnu dunckt uyt grote onkonde van 't gepasseerde, ofte uyt grote presumptueusheydt en̄ misverstandt te comen, dat d'een off d'ander gesindtheydt int particulier hem soude laten duncken, dat hij metten sijnen alleen erfgenaem soude wesen {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} vande grote segeningen, dye Godt de Heere tot dat gemene werck soo wonderbaerlick en̄ ouervloedich heeft gegeuen. 'T en is, nae 't gemene Hollandtsche spreeckwoordt, met seggen nyet te doen, en̄ ick soude hopen dat Godt de Heere verre het meestedeel vande naturellen van dese landen, dyent aen behoirlijcke opvoedinge en̄ noodtlijcke onderrechtinge nyet gebreckt, soo veel weldaden heeft bewesen, dat sij genochsame kennisse hebben konnen vande poincten der Christelijcker religie, dye noodtsaeckelijck ter salicheydt werden vereyscht, en̄ veel meer als men soude vermoeden te wesen bij veelen, dye van hyer en̄ van daer comen, dye dagelijcks om 't genot ofte andersins totte gemeenschap der gereformeerde kercken voor vol werden aengenomen, hoewel ick het houdt, hoy, stroo en̄ stoppelen, datter onder den sommigen vanden ingeboornen altemet onder lopen mocht, nyet wil excuseren; maer verstae nyettemin dat daerop met alle mogelijcke bescheydenheydt behoort gelet te werden, en̄ dat het Euangelissche net soo wijdt en̄ breedt behoort uytgeworpen te werden, alst eenichsins doenlick soude mogen wesen om den Heere vele menschen te vergaderen. En̄ soder altemet yemandt soude mogen werden gevonden, dye wadt bedencken mocht maecken om hem te begeuen onder de censure van onse kerckenraden, dye van soo veele uytheemschen bestaen, en̄ ouersulcks nyet gequalificeert sijn om totte politycke regieringe beroepen te werden; - mijn dunckt dat men desulcke daerom nyet behoort buyten de kercke en̄ noch veel min buyten de salicheydt te sluyten, ten ware dat sij beuonden wierden van quader leuen te sijn als dyegene dye van sodanigen altemet smadelick spreecken. Ende daerom bidde ick mijn heeren, datse wel willen ouerleggen offet onsen tegenwoordigen kerckelijcken p̄sonen wel past, en̄ off sij daerin met autoriteyt en̄ behoirlijcke discretie nyet behoren tegengeproocken te werden, dat sij tegen {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} dengenen dye henluyden haere vrundtschap en̄ broederschap aenbieden, soo groten misverstanden en̄ bitterheyden, tot soo groten peryckel vanden staet vant landt, verwecken, om saecken dye nyet alleen bij het Pausdoom soo veel hondert jaren met oochluyckinge en̄ stilswijgen sijn gepasseert, maer dye oock bij onse voorsaten in verscheyden voornemen p̄sonen, nyet alleen getolereert, maer oock de p̄sonen selfs in groter waerden gehouden sijn geweest. Si hoc in viridi, quid in arido? Men instigeert de heeren, op den inganck van haren dienst solemnelick ter tafel sittende, met gedruckte billetten, om sodanige luyden met hare kinderen te verdriuen. Men scheltse vanden predicstoel voor sotten en̄ narren, en̄ men wilse nae het exempel Numeri 33 metten Cananiteren ten lande uytdryuen en̄ 't landt onder ons selven ten lote uytdelen etc. Men instigeert d'Ouerheydt om met vuyle voeten daer door te gaen, sonder nat ofte drooch aen te syen; men roept hem selven halff heesch om tot uytvoeringe van sodanigen werck te mogen vinden eenen Gedeon, nyettegenstaende dye den Israeliten selfs tot afgoderye heeft gedient. Om eenen Jehu, dye nyet af en lyet vande sonde Jeroboams tot Dan en̄ tot Bethel metten kalueren, en̄ soo wel bij Caluinum als bij Martyrem als eenen beudel en̄ anders seer lelick werdt afgemaelt. Een ander vanden onsen mede is in dat werck soo ijuerich dat hij, eer men 'tselfde soude laten, raedt dat men lieuer al de neringe vandt landt soude verliesen. Maer alle raders en sijn geen gelders, so men seydt, en̄ ick duchte dat hem selven wel qualick soude houden, dat hij bij verloop van des landts middelen en̄ verswaringe vanden oorloge en̄ aenparsinge vanden vijandt, sijn halve neringe, dat is sijn halue gagie, soude moeten missen. Als dese luyden mochten begaen en̄ dat d'Ouerheydt {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} de Regieringe vandt landt nae haerluyder raedt soude moeten beleyden, gelijck sij sustineren. dat men schuldich is te doen, wat soude daervan werden? Maer nopende 't stuck vande ouerstemminge ter vergaderinge vanden Heeren Staten, daerouer nu soo veel swaericheydt is gevallen, kan ick wel verstaen, dat dye, insonderbeydt int stuck van contributie, nyet wel drachelick soude wesen, ouermidts de contributien sodanich en̄ van sulcker nature souden mogen vallen, dat eenige weynich leden van 't landt daerdoor t'enemael beduruen en̄ anderen gebeneficieert ofte immers nyet beswaert souden werden; dan in andere saecken, dye 't hele landt eenpaerlick raecken, in sulcker voegen dat daerbij nae proportie het eene lidt nyet meer werdt beswaert alst ander, gelijck dese tegenwoordige saecke in questie, dunckt mijn onder correctie dat noodtwendich ouerstemminge moet plaets hebben, ofte bij gebreecke van dyen soude onse Regieringe, in plaetse dat ick dye voor de vastte en̄ seeckertste houde, de alderonseeckertste en̄ periculeuste werden, gelijck dat soude moeten volgen als twee, drye ofte weynich leden vant landt opiniatrerende ende wadt quaedts in den sin hebbende, haer tegen allen den anderen leden vandt landt eendrachtich sijnde, souden formalizeren en̄ met p̄ticuliere leden van andere provintien besondere alliantien maecken souden mogen, waerdoor den staet vandt hele landt in confusie en̄ verwarringe, en̄ dyenvolgende int vytterste verderff gebracht soude mogen werden. In allen gevalle zoude den staet van Hollandt en̄ Westvrieslandt nyet mogen lijden, dat het eene lidt: hem over 't ander in religionszaecken eenich gesach zoude onderwinden, als directelick strijdende tegen de Vnie vanden jaere 1579, zoo solemnelick en̄ met zulcken groten en̄ goeden yver binnen de stadt Vtrecht opgerecht, dye het fundament is geweest van dye loflycke, ja heylige eendracht van onse Regieringe en̄ naest Godt d'oorzaecke van {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} onser aller behoudenisse. Dewelcke zoo wij in zoo hoochwichtigen hooftstuck zouden willen violeren, duchte ick dat wij bij alle natien voor zodanige luyden gehouden zouden werden, dye noch aen eere, noch aen eedt, nochte aen geenderleye contracten, nochte tractaten gebonden zouden wesen, als zoo heel contrary en̄ directelick handelende tegen 'tgeene dat onse voorsaten, d'oude geusen, zoo oprechtelick en̄ met zoo groten sorchfuldicheydt en̄ swaericheydt hebben te wege gebracht. Dewelcke de vrijheydt vande conscientie en̄ religie, naedat de constitutie vanden lande doen ter tijdt was, en̄ nyet van d'een off d'ander int p̄ticulier, hebben genomen voor 't fundament en̄ oorzaeck, waerom zij de wapenen tegen den Coninck van Spangien aengenomen en̄ zo veel jaren tot zoo ongehoorde en̄ ondrachlijcke costen van allen den ingesetenen en̄ van allerleye gesintheydt vanden lande, zonder onderscheydt, en̄ zoo mennichfuldige bloedtstortingen hebben gecontinueert, en̄ van alle dewelcke Godt de Heere zoo genadigen en̄ van te voorn ongelooffelijcken uytcoomst heeft verleent, daerover Hij gelooft en̄ gepresen zij in alle euwicheydt. Amen. XI. 24 Augusti anno 1617. Mijn heeren syen dagelijcks nyet alleen hoet hyer ter stede, maer oock ter vergaderinge vanden Raedt selfs toe gaet, dat men ofte uyt quaetwillicheydt, ofte uyt onkunde oudt nieuw en̄ nieuw oudt noempt. Item, met wadt reden en̄ fundament dat eenige vanden Raedt haer selven den naem en̄ qualiteyt van oude geusen {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} toeeygenen, en̄ anderen van denselven Raedt voor nieuwe geusen schelden, dye int begin vandt invoeren vande religie, ouer vijftich jaren geleden, van 'tselfde verstandt waren als sij tegenwoordich sijn, en̄ oock deselfde religie alsdoen met groot peryckel hebben helpen invoeren. Calvinus heeft in den jare 1552 sijn verstandt vande predestinatie eerst binnen Geneue ingevoert, nyet alleen met groot tegenspreecken van anderen, maer oock van Bullingero en̄ Melanthone selfs, welcken laetsten oock int selfden jaer al beschuldicht is geweest een fatum stoicum daervan gemaeckt te hebben, gelijck hij oock al hadde gedaen ao 1534. Soodat het tegenspreecken van dat verstandt nyet nieuw is, maer t'seffens met het invoeren van dyen int werck is gestelt, en̄ tot op desen tijdt toe heeft gecontinueert; sulcks dat mijn heeren (onder correctie) met dye gepretendeerde nieuwicheydt werden misleydt. Alle nieuwicheydt is oock nyet quaet, nochte alle oudt goedt. Op gelijcke maniere werden mijn heeren geabuseert, dye daer menen dat alle gereformeerde kercken eene selve confessie souden hebben, en̄ dat daerom dese landen alleen nyet toestaet eenige veranderinge daerin te maecken. De Harmonia Confessionum vanden jaere 1581 leert ons het contrarie, en̄ specificeert elf besondere Confessien, dye alsdoen al bekent waren, en̄ onder denselven alleen vyer, dye vande predestinatie tracteren, als twee Switsersche, een Fransche en̄ een Nederlandtsche. Men schijnt hyer schyer voor een sacrilegium te houden dat men soude spreecken vande confessie ofte catechismus te resumeren, nyettegenstaende dat Calvinus selfs in den tijdt van negen jaren twee verscheyden Catechismen heeft uytgegeuen. De confessie van Augsburch is in den tijdt van xxxi jaren elf reysen, de confessie van Straetsburch oock meermalen, gelijck de confessie van Vranckrijck, mitsgaders hare disciplyn etc. in verscheyden Synoden sijn gereuideert. Alsoo werdt nae verscheyden {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} aerdt en̄ nature der landen grote ongelijckheydt in d'ordre en̄ disciplyn vanden kercken gevonden. Onse kerckenraedt, een groot deel van uytheemschen en̄ Alumnen bestaende, willen haer nyet laten genoegen met gelijck autoriteyt als de kerckenraedt van Geneue selfs, derwelcker possessie is van d'alderoudtste en̄ ten minsten veel ouder als d'onse. Aldaer kiest den Raedt selfs den kerckenraedt uyt het corpus vanden Raedt, hyer werdense bij onsen kerckenraedt gecoren, soo wel van uydtheemschen als uyt d'oude burgerye, soo sij dat goedt vinden, sonder den Raedt daer in te kennen. Ende alhoewel dat men alrede daerin soo grote misslagen heeft gedaen, dat onder denselven soo veel droevige banckerotten sijn geweest; daer ter contrarie mijns wetens, bij mijn gedencken, onder allen den genen dye bij Burgemeesteren totte bedieninge van alle d'ander deser stede godtshuysen gebruyckt sijn geweest, gedurende haer bedieninge nyet eenen eenigen banckrot is gevallen, - soo laet men al euenwel de kercke noch voortgaen met haer oude gebruyck. Tot Geneue sijn soo wel de predicanten als kerckenraden aen de stadt bij eede verbonden; hyer sijnse nyet alleen aen geen eedt gebonden, maer pretenderen noch dat d'electie van stadts regieringe, contrary den eedt daertoe staende, bij haerluyder aduys behoort gedaen te werden. Tot Geneue werden de geschillen in der lere vallende bij den predicanten alleen, ofte met behulp van d'ouderlingen beslecht, en̄ bij gebreecke van dyen bij den Raedt selfs ordre daerin gestelt. Hyer wil men nyet alleen tegen den voet van Geneue, maer oock van soo veel treffelijcke Princen en̄ Republycken, d'Overheydt geen kennisse daerin toestaen, achtende deselue soo veel onbequamer als d'Ouderlingen en̄ Diaconen. Van stadts wegen yemandt uytreysende, werdt daervan {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} nyet betaelt dan op sijn eygen declaratie, met ordonantie vanden presiderenden Burgermeester en̄ quitantie daertoe dienende, sonder dat ick oyt hebbe gehoort dat dye vande kercke van haere reyscosten en̄ vacatien gelijcke solemniteyten sijn subiect. Is dat nyet een grote waerdicheydt voor d'eene, en̄ een grote onwaerdicheydt voor d'ander sijde? Ende nochtans laet ment daerbij nyet blijuen, maer om de souueraine regieringe van 't landt de heren Staten vanden lande in kleynachtinge te brengen, sijn nyet alleen vanden prediekstoel veel lasteringen soo impune tegen deselve uytgestort, maer onderwinden haer oock eenige vanden Raedt selfs daervan smadelick te spreecken, dat de Staten hebben Godt noch afgodt, datse handelen als haer brieven houden, scheldende hare actien voor tyrannie. Jae, werdt te wege gebracht dat tegen d'ordre van 't landt hyer verscheyden kerckelijcke vergaderingen, nyet alleen uyt Hollandt, maer oock uyt andere quartieren, buyten kennisse vanden Staten werden gehouden, ja oock buyten kennisse van Burgermeesteren in der tijdt, soo eenige van haerluyden selfs hebben geseyt; werdende daerenbouen in den Raedt wel voorgeslagen om alhyer een Synode te beroepen uyt verscheyden Provintien, al soudet de stadt etlijck duysent guldens costen. Alsoo heeft men oock 't verleden jaer 1616 geen be-dencken gemaeckt om een Oudtburgermeester vanden Briel, als vander Contraremonstranten sijde vandaer comende, audientie in den raedt te geuen, daer men ter contrarie daer te voorn als op den xxiijen Aprilis desselven jaers in twijfel hadde gestelt, off men vijff gedeputeerden vanden Staten self gelijcke audientie soude toestaen. Onse voorouders hebben haer bij den Princen vanden landen verseeckert, om van d'ander leden van Hollandt nyet gesepareert te werden. Wij ter contrarie arbeyden met eenen groten yuer om {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} ons met eenige leden van andere particuliere provintien te verbinden. Schijnen dese dingen nyet tot een divortium en̄ notoire scheydinge en̄ scheuringe te trecken? Soude wel yemandt den Coninck van Spangien meerder dienst mogen doen, dan sulcks te wege te brengen? jae ick mene dattet vast gaet, dat nu laestewijl verscheyden vergaderingen vanden Raedt sijn gehouden, daervan men eenigen, dye men wist ten platten lande ofte elders buyten de stadt te wesen, eenige tijdt voor de gemene aenspreeckinge den weet heeft laten doen, ten eynde sij intijdts voor de vergaderinge bijder handt mochten wesen, en̄ anderen, dye men wist reysvaerdich te sijn, oock ten selven eynde een dach ofte twee heeft opgehouden. Met welcken maniere van doen, als andere meer, dan wel ouerstemminge te wege gebracht kan werden, hoewel 'tselfde een middel is 'twelck wij in anderen wel swaerlick souden bestraffen. Op sulcke maniere nemen wij qualick, dat onse nabuyrsteden altemet in plaetse van een ouerleden predicant een ander stellen, dye in de controuersieuse poineten wadt anders is gesindt, en̄ wij selfs verstoten om gelijcke saecken eenen vanden onsen, sonder sijnen sterfdach te verwachten. Daerenbouen scheldt men desen onsen man voor een hypocryt, omdat hij int stuck vande predestinatie wadt is verandert, en̄ onsen Bassecourt, dye van soo verscheyden sware veranderingen werdt beschuldicht, werdt bij ons in groter waerden gehouden. Wij onderwinden ons veel daerop te spreecken dat bij de Regenten van sommige onse naebuyrsteden ofte plaetsen, dye bij de hele burgerye en̄ gemeent van haer respectiue quartieren sijn bekent en̄ ouersulcks nyet ontgaen konnen van haere actien te verandtwoorden, eenich belet werdt gedaen aen d'een off d'ander dye, tot haerluyder groot misnoegen, van ons ofte den onsen derwerdt gesonden werden om aldaer te predicken. {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} Ende wij laten hyer nyet alleen in gelijcke saecken van predicatie selfs soo groten moetwille toe van een hope iongens, en̄ ten dele oock volwassen en̄ voljarige mannen, van allen den welcken haere namen en̄ woonplaetse ick soude menen dat nauwelicks den twintichsten bij den aenschouwers van al dat werck aengewesen soude konnen werden, maer laten oock sulcks toe ter plaetse daer geen vergaderinge was van eenige predicatie off yedt dat daer nae gelijckt. Ende soo veel 't stuck vande respectiue resolutien aengaet, souden voorwaer alle de resolutien en̄ decreten, soo vande respeetiue kerckenraeden als vande Synodale vergaderingen, krachteloos wesen, dye nyet met volcomen eenstemmicheydt sijn genomen, ick duchte datter veel souden wesen, dye een groten krack souden krijgen. Ist dan nyet wel impertinent, dat wij de resolutien vanden Staten pogen te verwerpen, om datse nyet bij volcomen eenstemmicheydt genomen sijn, en̄ dat wij onse resolutien albyer, met minder eenstemmicheydt genomen, ter contrarie soo hooch setten, dat wij deselve een mannelijcke resolutie noemen. Wij weten immers wel, dat seer veele van onse resolutien nyet bij volkomen eenstemmicheydt vallen en̄ dat men dye evenwel maincteneert. Waerom souden de Staten dat nyet mogen doen in gelijcke saecken? Souden oock geene resolutien nochte sententien stadtgrijpen mogen nochte effect sorteren, dan dye bij eenstemmicheydt gesloten souden wesen, wadt soudender al swaere saecken moeten werden geretracteert; wadt souder mennichte van menschen t'onrecht wesen geexecuteert; wadt soude daeruyt mennichfuldige en̄ oneyntelijcke confusie moeten volgen! Ende als men in dese tegenwoordige questieuse saecken eenige comparatie soude willen maecken tusschen de resolutien van desen Raedt en̄ tusschen dyen vanden Heeren {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} Staten, soo weten wij immers wel, dat wij nu soo veel jaren gesyen, getast en̄ gevoelt hebben, hoe dat d'electie vande nieuwe aencomende Radon bij eenige vande heren met lopen en̄ drauen soo heel eensijdich is bearbeydt geweest, en̄ dat men euenwel, nyettegenstaende dye partiale aenspreeckinge voorn verhaelt, nochtans dickwils nyet meer als met een ofte twee stemmen heef tte bouen gestaen, en̄ dat wij ouersulcks metten uytslach ofte ouerwicht van onse stemmen geensins souden mogen bestaen tegen de resolutien vanden Heeren Staten, als dewelcke ten minsten ofte immers ten naestenbij drye stemmen tegen een hebben. En̄ daerom dunckt mijn oock dat wij ons metten Heeren Staten schuldich sijn te voegen, alwaer daer al eenige faulte ofte dwalinge mede gemengt, daervan wij selfs mede nyet vrij sijn: eendracht maeckt macht. Onse voorsaten, d'eerste grondtleggers van onsen Staet, hebben dat wel betracht met soo veel stucken en̄ brocken vanden lande tot een corpus te maecken. Bij scheuringe vande kercke, als sijnde een ongeneselijcke wonde, moeten wij d'een met d'ander verloren gaen, en̄ daerom dunckt mijn, dat alle degene dye daertoe arbeyden, ons behoren suspect te wesen. Wij weten immers wel, dat d'ander leden vandt landt veel meer als dese stadt, de grote hetten en̄ periculen vander oorloge, tot voorstandt vande vrijheydt vandt landt en̄ wederstandt vande tyrannie in geloofssaecken, hebben gedragen, en̄ verscheyden swaere belegeringen daerouer uytgestaen en̄ geleden hebben, doen wij met onse ouders onder den Koewoerden 1) struyck het werck van verre aensagen, ofte ons noch voor een groot deel ondert Pausdooin verstaecken, en̄ dat wij ouersulcks door haerluyder kloeekmoedicheydt en̄ wonderbaren segen Goods eyntelijck noch mede tot vrijheydt sijn gebracht. {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} Ist dan nyet al te grote ondanckbaerheydt en̄ onbillickheydt, dat wij, dye door haerluyder extreme deuoiren naest Godt tot soo groten voorspoet sijn gecomen, ons selven, als off wij het van ons selven hadden, soo onmatelick verheffen, dat wij ter contrarie haerluyden van veel quader conditie pogen te maecken dan sij oyt sijn geweest, en̄ dat wij haerluyden met calumnien en̄ andersins alsoo tracteren, als off sij noch aen woordt noch aen eere, eedt, nochte religie gebonden, maer alle te samen godtlose menschen waren? Wat lijckt het dat wij haerluyden tgemene recht van d'interpretatie van haer eygen woorden, soo vande vijff poincten in questie, als andersins, afsnijden en̄ ons selven d'autoriteyt aenuemen souden, om deselve tegen haer verstandt en̄ tot eenen contrarien sin te trecken? Alsoo is eertijdts met Augustino, met Melanthone en̄ naderhandt oock met Herminio gehandelt. Als dat plaets hebben mocht, soude oock van gelijcken wel konnen werden gedaen op de suyure eygen woorden des Heeren Christi, al waert oock met het gebet selve, twelck het Onsen Vader ofte 't Gebet des Heeren werdt genaemt; ende bidde daerom dat mijn heeren believe te bevoirderen, dat wij broederlick, oprechtelick en̄ nyet malitiose metten anderen handelen mogen. Men instigeert den Magistraet opdt ingaen van baren dyenst op Lichtmisse solemnelick ter tafel sittende met gedruckte billetten, om den luyden met hare kinderen als pesten en̄ snode menschen te verdrijuen. Men scheltse voor sotten en̄ narren vanden predickstoel en̄ men wilse metten Cananiteren ten lande uytdrijuen en̄ het landt onder den onsen self ten lote uytdeleu. Men animeert en̄ inciteert d'ouerheydt om met vuyle voeten daer door te gaen, sonder nat off droog aen te syen. Men roept hem selven half heesch om tot uytvoeringe van sodanigen werck te mogen vinden eenen Gedeon, {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} nyettegenstaende dye den Israeliten tot afgoderye heeft gedient; Om eenen Jehu, dye nyet af en liet vande sonde Jeroboams metten kalveren tot Dan en̄ tot Bethel en̄ soo wel bij Caluinum als bij Martyrem als een beudel en̄ anders seer lelick werdt afgeschildert. Wat wil dit wesen dat men ons sodanich monarchen recommendeert en̄ de tegenwoordige regieringe soo smadelick tracteert? Een ander is in 't stuck van vervolch soo yuerich, dat hij, eer men 'tselfde soude naelaten, raedt, liever alle de neringe van 't landt te verliesen, denwelcken ick nochtans duchte dat hem wel qualick houden soude, dat hij bij verminderinge van des landts gemene middelen en̄ incoomsten en̄ bij hervattinge vandt oorloch, alleen sijn halve neringe, dat is sijn halue gagie, soude moeten missen. Als dese luyden mochten begaen en̄ dat d'Ouerheydt de Regieringe vandt landt nae haerluyder raedt soude moeten beleyden, gelijck sij sustineren dat men schuldich is te doen, - wadt soude daervan werden? De Staten vanden lande, syende dat alle alsulcke proceduren, tot haerluyder grote misgenoegen, nu soo langen tijdt voornementlick op den naeme en̄ bij de Gredeputeerden deser stede seer waren gefoueert, en̄ bemerckende waertoe dye verder waren streckende, hebben nae veelvoudige communicatien, deliberatien en̄ inductien, midtsgaders soo langdurige patientie, eyntelijck bij meerderheydt van stemmen, hooch tijdt geacht en̄ meer als nodich geuonden, haer in desen publyckelick te verclaren, en̄ te vertonen het mishagen 'twelck sij daerin hebben, gelijck ten dele kan werden gesyen bij seeckere gedruckte verklaringe bij haere E. alsnu versch in druck uytgegeuen. Ende voorwaer, als men de proceduren van dese luyden hyer te lande soude inruymen, soude men nyet alle de werldt grote oorsaeck geuen om sodanigen gesindheydt met alle mogelijcke middelen uyt haere palen en̄ landen {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} uyt te weren, als dewelcke het nyet alleen te doen is om haer gelooff vrij te mogen beleven, maer oock insonderheydt om alle de regieringe tot haer te trecken en̄ alsdan nyemandt van ander gesindtheydt bij haer te lijden? Nochtans heeft onsen Jacobus Roelandus op sondach den xiijen Augusti deses jaers 1617, voor den middach, hyerop goedtgevonden sijnen text te nemen uyt het 32e en̄ navolgende versen vandt xxiiije capittel Mathei, en̄ sijn predicatie daerop seer beclaechelick gedreuen, in allen schijne off bij dese maniere vandoen de kercken deser landen int uytterste gevaer en̄ benautheydt waren gebracht, maer dat euenwel Godt de Heere haer daeruyt eyntelick sal verlossen. Maer ick bidde een ygelick met bescheydenheydt eens te willen ouerwegen, waerin dese soo grote benautheydt vande kercke is gelegen. De Heeren Staten hebben immers altijdt betuycht, en̄ betuygen alsnoch bij haere voorseyde op nieuws gedruckte verclaringe, dat sij noyt van meninge sijn geweest, nochte alsnoch sijn, het hoge gevoelen in 't stuck vande predestinatie uytte kercke te sluyten, maer dat sij daerbeneffens oock verstaen dat het lager verstandt mede deselve vrijheydt sal genieten, gelijck het soo veel jaren gebruyckelick is geweest. Dit en is immers sulcken ondrachlijcken benaudtheydt nyet, ten ware dat wij voor sulcks hielden, dat de hele Regieringe vandt landt voor alsnoch nyet absolutelick bij den kerckelijcken p̄sonen alleen is bestaende, dye soowel buyten dese provintie als daer binnen sijn geboren, twelck notoirie tegen de priuilegien vandt landt is strijdende. Mijn heeren sullen noch wel indachtich wesen de proceduren, dye bij de kercke van Edenburch in Schotlandt, in den jaere 1597, mette wapenen tegen haren wettelijcken Coninck, alsnu oock Coninck van geheel Grootbritannien (door aendrivinge en̄ dwang vanden Heyligen Greest, soo sij voorgauen), int werck sijn gestelt geweest, {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} denselven haeren Coninck noemende eenen apostaet en̄ eenen Haman, scheldende de Coninginne Elizabeth van Engelandt, alsdoen noch int leuen sijnde, voor atheiste, sustinerende noch daerenbouen dat sij daervan, als sijnde een kerckelijcke saecke, noch voor den Coninck, noch voor sijnen Raedt waren justitiabel, maer soo sij haer daerin mochten hebben ontgaen, dat het de kercke toequam daervan te oordelen. Ende soo veel de Regieringe vande voors. Coninginne Elizabeth van Engelandt int besonder aengaet, in haer eygen Coninckrijck, kan bij Guilielmum Cambdenum, in sijne historien van haer leuen en̄ regieringe beschreuen, wel indt brede gesyen werden, wadt dye soorte van menschen haer al ongemack en̄ periculen, en̄ insonderheydt den tegenwoordigen Jacobum in sijn rijck van Schotlandt meer hebben veroorsaeckt. In sōma, mijn heeren, het sijn aen allen sijden mede menschen, en̄ is daerom nodich dat sij soowel als anderen daertoe werden gehouden, datse nyet te seer exorbiteren. Wandt hebben sij haer laten duncken op sulcke maniere te mogen procederen tegen twee soo voornemen Princen, die soo veel voor het mainctienement vande kercke hebben gedaen en̄ geleden, wye sal haer daerin mogen voldoen? Tensij dat men henluyden de hele Regieringe volcomentlick soude willen bevelen, twelck ick geensins geraden soude vinden, doordyen men soowel int oude als int nieuwe Testament, en̄ voornemelick mede soowel onder den eersten als onder den nauolgenden reformateurs, al te groten ongematichtheydt heeft gevonden, daervan wel haest temmelijcke brede aenwijsinge soude kennen werden gedaen. Iliacos intra muros peccatur et extra. Eenige bladeren uyt het kerckenboeck van Alckmaer uyt te snijden, eer men tselfde voor den dach brenckt; Burgerm̄r̄n van Haerlem geen plaetse in de kerckelijcke vergaderinge aldaer te willen toestaen; {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} Soo veel kerckelijcke vergaderingen uyt verscheyden prouintien hyer ter stede to houden, sonder van der hoger ofte subalterner Ouerheydts wegen yemandt daer bij te wesen, om kennisse te nemen wadt daer werdt gehandelt; - duncken mijn saecken te wesen, dye in een welgestelde regieringe nyet behoren geleden te werden. Ick en wil genen vromen te nae spreecken, nochte vande forme vande goodsdienst disputeren, als sijnde saecken daerin d'aldergeleertste self qualick konnen accorderen; maer alsoo onder den bedienders vandyen dickwils grote fauten sijn gevonden, sal ick daervan, als mede menschen sijnde, eenige corte aenwisinge doen. Godt de Heere hadde hem selfs de Leuiten tot sijnen dienst uytvercoren; maer wadt een schrickelijcken moordt heeft euenwel Leui selfs met sijnen broeder Simeon aen dyen van Sichem begaen, dat haeren ouden vader Jacob sulcken groten afgrijsen daervan hadde. Wadt hebben de Leuiten selfs den goeden Mosi al moeyten gemaeckt met haer ongematichde ambitie, dat hij seyde: ‘Ghij maeckt het te veel, ghij kinderen Leui’; daerouer sij oock een groten hoop door Goodts handt sijn omgecomen. Met hoe wonderlijcke ceremonien werdt Aaron met sijne sonen tot het priesterschap ingewyet? Desen heeft nochtans in dyen corten tijdt dat Moses tot den berg Syna was gegaen, soo schrickelijcken afgoderye aengerecht met het gulden kalf, hebbende noch daerenbouen tegen Mosem gemurmureert, daerouer hij vanden Heere ernstlick werde bestraft en̄ hij oock om sijn ongeloof int beloofde landt nyet heeft mogen comen; daerenbouen noch sijn soonen, Nadab en̄ Abichu, vreemt vuyr voor den Heere offerende, doort vuyr vanden Heere sijn verteert geweest. Godt hadde hem oock Helys vaders huys noch in Egypten sijnde geopenbaert en̄ tot het priesterschap verkoren, {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} maer 't heeft mede haest eenen keer genomen, doordyen dat hij, achteruytslaende, sijne soonen, dye bose boeuen waren, grote moetwille, ouerdaedt en̄ onkuysheydt bedreuen, nyet behoirlick bestrafte. Nae desen is Samuel gevolcht, denwelcken sijnen sonen tot rechters ouer Israel stelden, dye nyet in sijne wegen wandelden, maer haer tot giericheydt neychden, geschenken namen en̄ het recht bogen; daerouer 't volck om een Coninck heeft geroepen. Hoe groten lof van godtvruchticheydt heeft dyen vromen Coninck Josias gehadt? Men soude menen dattet immers in sijnen tijdt mette goodsdyenst heel volmaeckt werck soude hebben geweest, daert ter contrarie daermede heel was verlopen en̄ heel in afgoderye veruallen, en̄ trotsten euen seer op haeren tempel en̄ dat sij de Heylige Schrift voor haer hadden, daert doch enckel leugen was, ende dreychden den propheet Jeremiam met hare tongen te willen doodtslaen. Sedecias, dye onder sijnen eedt door Nebucadnezer in 't rijck van Juda en̄ Jerusalem werde ingestelt, en̄ daerenbouen door Jeremiam was vermaent en̄ onderrecht, is euenwel met sijn opperpriesteren afvallich geworden, hebbende grote gruwelen aengerecht, datter geen helpen aen en was. Wadt isser al van sulcken geselschap geweest ten tijden vanden Machabeen, ja ten tijden vanden Heere Christo selve? Met hoe groten onbeschaemptheydt hebben sij euenwel tegen den Heere geprocedeert? Hoe groten gebreckelickheydt, eygenliefde en̄ begeerte van hoocheydt isser bij den Apostelen en̄ Jongeren des Heeren selfs geweest, om te mogen weten wye de grootste soude weseu int rijcke der hemelen? Oock om d'een ter rechter en̄ d'ander ter slincker handt te mogen sitten? Om tvuyr vanden hemel te doen nedercomen? Jae, dat de broeders de Heeren hem self rieden dat hij in Judeam soude gaen om sijn wercken aldaer bekent te maecken, schijnende daeruyt mede eere te soecken. {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} Item, dat de discipulen Johannis des Dopers schenen, jelours te wesen, dat de Heere Christus meer toeloops hadde als haeren meester Johannes. Dus verre hebben wij nu hyer eenige exemplen van beroepinge tot kerckelijcke ampten, dye bij Godt den Heere en̄ bij den Heere Christo selfs sijn gedaen van verscheyden p̄sonen, en̄ hoe deselfde sijn geeyndicht, dye nochtans alle Israeliten en̄ van dat vytvercoren volck sijn geweest. Ende wadt heeft men oock stracks daernae sware, schrickelijcke en̄ gruwelijcke veranderingen gesyen bij dyen van Ephesen, Pargamo, van Sardis, van Philadelphia en̄ Laodicéa, dattet immers, al te seer jammerlick is. Souden wij dan nu wel menen met allen den onsen heel vast te gaen, als ment den schijn wil geuen? Daer sijn nochtans soo veel exempelen ter contrarie. Men seyt gemeenlick, dattet stercke beenen wesen moeten, dye goede dagen dragen konnen, welck gebreck altijt soo wel onder den geestelijcken als onder ander luyden schijnt geregneert te hebben. Wadt sijnder al schrickelijcke vervolgingen geweest tegen den Christenen vanden tijdt des Heeren Christi hyer op der aerden, tot op den tijdt vanden Kayser Constantino, wesende stijf drye honderdt jaren. Bij desens tijdt de Christenen wadt tot ruste en̄ vrijheydt gecomen sijnde, en̄ omtrent 320 bisschoppen bij hem opt Concilium Nicenum ouer de saecke van Arrio beschreven wesende, soo heeft hem stracks onder denselven (als aen alle dye soo onlancks verledene elenden nyet meer gedenckende) soo groten twist ende ongematichtheydt vertoont, dat haere p̄ticuliere querelen en̄ contentien wel hadden behoeft eerst afgedaen te wesen, tot dyen eynde des kaysers handen met haer klachtschriften en̄ doleantien vervullende d'een tegen d'ander, waerouer hij dye int vuyr wurp en̄ verbrande. Ende van dyen tijdt heeftet mede meest alsoo gegaen, {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} als de kercke wadt voorspoedich is geweest, daeruyt oock dat spreeckwoort is gecomen: Ecclesia peperit diuitias, at filia suffocauit matrem. En̄ dat wij nu tot onsen tijden souden menen onder den onsen daervan vrij te wesen, is misverstandt: het sijn almede menschen aen beyden sijden. Eenige vande eerste en̄ voorneemste reformateurs hebben haer voorwaer int begin, doen sij noch dagelicks het swaert van vervolginge bouen haer hooft en̄ den doodt voor ogen sagen, soo onmatelick met lasteren en̄ schelden d'een tegen d'ander gedragen, dattet voor godtvruchtigen ooren al te argerlick is om te horen. Caluinus heeft dat in sijn tijdt wel gesyen, als waer hij seydt: De twistgierige menschen sijn grotelicks te haten, dewelcke, met een grote rasernye beuangen sijnde, de kercke, dye tot onsen tijden meer als te veel is gescheurt, noch gestadelick meer pogen te verscheuren, tselve, soo hij aldaer selfs seydt, spreeckkende van eenige swaerhoofdige korsele menschen dye professie doen vande religie. Besa houdt dye van sijnen tijdt een groot deel voor lichtvaerdige reuckelose luyden, dye self tmeeste onweder veroorsaecken. Melanthon wenscht met Nazianzeno te mogen syen een Synode, dat nyet en soude wesen 't forum Cercopum maer temmelick vroom van gemoedt. Alsoo heeft dyen goeden man de saecken tot sijnen tijdt ingesyen. Denselven waerschout d'Ouerheydt datse wel toe syen datse geen knechten werden van ander luyden wreedtheyt en̄ godtloosheydt. Johannes Sturmius, in sijnen brief vanden jaere 1561 aen den Keurvorst Paltz, schrijft aldus vanden kraftigen geestelijcken: Soo d'Ouerheydt desen luyden haer swaert alleen den tijdt van drye dagen liet gebruycken, daer souden stracks d'alderwreedtste donderslagen, vuyr, blixem van vervolch uyt ontstaen, twelck in den kindtskinderen nyet en soude ophouden. {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} Adrianus Sarauia, gewesene professor theologie tot Leyden, seyt, dat hij geweest is in synodale, classicale en̄ allerleye kerckelijcke vergaderingen, maer wenscht daerbij eenige saecken, dewelcke hij nutter acht dat door den tijdt en̄ ongemacken aen den dach comen, als door sijn vertellinge. Men kan dencken dattet geen kleyne saecken sijn, gelijck hij oock eenige vande giericheydt en̄ eergiericheyt aldaer vermaent, en̄ eenige andere meer wel aengewesen souden konnen werden; dan wil het hyerbij laten. Het achtste capittel vanden propheet Ezechiel dunckt mijn van seer groten insichte te wesen. Die metten selven propheet een gadt door de muyr vanden tempel breecken, daer door gaen en̄ alle dye vertrecken, hoecken en̄ winekelen wel doorsyen mocht alles wadt daer (gelijck voordesen in sommige kloosteren) soo wel bij den oudtsten des volcks, dye de gemeente te rechte stuyren en̄ leyden souden, als bij het vrouvolck en̄ den gemenen volcke int verborgen met haren Adonis, Thammus, Oziris etc. werdt bedreuen, - ick duchte dattet hem alrede wel vreemt soude vertonen. Dient belieft Caluinum en̄ Lauatherum daerop te lesen, ick mene dat hij sijnen tijdt wel sal besteden. Als men oock (om vrij te spreecken) tgemene beloop vanden geestelicken van onsen tijdt, jae oock van onser sijde, wel naedenckt, soo bevint men wel dat dye meest bestaen van luyden dye van haere jonckheydt aen, en̄ doen sij selff noch weynich oordels hadden, soo wel hyer te lande als elders tot costen vande Regieringe vande landen en̄ steden ofte andere publycke collegien, en̄ oock bij sommige vermogene p̄ticuliere p̄sonen, opdt studium theologie ter scholen sijn gehouden, tot voirderinge van al sulcken gesintheydt, als haere respectiue patronen ofte Mecenates hebben goedtgevonden, en̄ dat alle deselve studenten, tot haren jaren en̄ tot perfectie gecomen sijnde, doorgaens alle blijuen en̄ opdt starckste maincteneren al sulcken verstandt, als sij haer respectiue vandt begin aen toe hebben {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} begeuen. Soude men dan daeruyt nyet wel aerschijnlick mogen besluyten, dat, in geualle dye voors. studenten vandt begin aen bij aduys van haere respectiue Mecaenates elck een ander gesintheydt hadden aengenomen en̄ totten cynden van haere studien achtervolcht, dat haerder aller eynde meest ex diametro gestreden en̄ een geheel contrarien uytganck genomen souden hebben, als 'tgene sij nu ter tijdt drijuen. Ick mene voorwaer, dattet verre met het meestedeel van henluyden alsoo soude hebben gegaen, en̄ dat het daerom al te swacken fundament is, dat men om haerluyder passien en̄ op haerluyder kunde en̄ driuinge vande tegenwoordige poincten in questie, de oude gewoonlijcke vrundtschap en̄ goedtwillicheydt onder den menschen tot soo swaren peryckel vanden staet vant landt soude laten uytroden. Wij weten, dat Godt de Heere onder den wet het geslachte Leui int algemeen uytte erffenisse vandt landt Canaan heeft uytgesloten, in voegen dat sij daerin den vreemdelingen genoch gelijck gehouden sijn geweest, en̄ dat henluyden ouersulcks andere middelen van onderhoudt, soo van steden en̄ woonplaetsen als verder onderhoudt, waren geordonneert. Dat oock Moses nyet alleen geen vreemdelingen plaetse in de Regieringe van 't landt heeft ingeruymt, maer ouer elck geslacht int p̄ticulier gestelt al sulcke hooffden, dye uytte respectiue stammen waren geboren; jae dat hij 't volck geboden heeft, soo wanneer sij eenen Coninck souden willen verkiesen, dat sij denselfden souden nemen uyt haeren broederen. Wij weten van gelijcken, dat een gemene voet van regieringe van ons vaderlandt is, dat volgende dye privilegien bij onsen voorouderon tot dyen eynde verworuen, de beste en̄ gequalificeerste ingeboornen daertoe moeten werden gebruyckt. Dat oock een vande voorneemste oorsaecken vanden {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} afval van Spangien is geweest, dat men nieuwe uytheemsche bisschoppen alomme in de regieringe wilde invoeren. Ende daeromme dunckt mijn een onbillicke saecke te wesen, dat wij alsnu selfs souden gaen practiseren, tgene wij in anderen soo mannelick hebben tegengestaen, en̄ insonderheydt dat wij hyer te lande tweederleye autoriteyt publick souden willen funderen, en̄ dat voornemelick om den geestelijcken, meest van alumnen ofte uytheemschen bestaende, bouen de politycke regieringe teverheffen, en̄ dat men geen onderscheydt wil maecken tusschen een kercke, dye onder protectie van een christelijcken Ouerheydt, en̄ een ander dye onder 't cruys is geseten; en̄ dat alsoo een kercke onder een christen Ouerheydt geseten, om een ditgen en̄ om een datgen, en̄ om saecken dye nae de wetten vanden landen nyet strafbaer sijn, en̄ dye bij de kercke selfs in p̄sonen van qualiteyt en̄ ontsich (gelijck de grote vliegen onuerzeert door de spinnewebben passeren) ouer 't hooft werden gesyen, den gemene luyden, tot krenckinge van haeren naem en̄ credyt voor 't Consistorium (dat self noch aen eedt noch instructie is gebonden) ontbieden, schaemroodt maecken en̄ in opspraeck en̄ kleynachtinge brengen sal; daervan Philips van Marnix, in sijn leuen heere van St. Aldegonde, oock eertijdts breedt heeft geschreuen aen Casparum Verheyden, den vader, soo ick mene, van onsen Casparum, tegenwoorlick hyer ter stede staende. De Collegien vande Vroetschappen en̄ Grerechtsbancken, soo wel in den steden als ten platten lande van Hollandt, uytte vroomste en̄ gequalificeerste vande respectiue plaetsen haerder residentie gecoren sijnde, werden dyennyettemin in verscheyden saecken dickwils seer strijdich gevonden, daerin nochtans elck sijn standt met goeder conscientie schijnt staende te houden, sonder dat d'een des anderen redenen voor sodanich kan aennemen, dat sij daerdoor tot eenstemmicheydt konnen comen. {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} Ende hoewel de hoger Collegien vander Justitie, soowel vanden Raede Provintiael als vanden Hogen Rade, en̄ voornemelick de heeren, dye totte reuisie werden gebruyckt, bouen dye voors. qualiteyten, oock vande geleerste en̄ eruarenste personen sijn bestaende, en̄ ouersulcks omni exceptione maiores moeten werden gehouden, -Soo siet men nochtans dickmael, dat een saecke, bij den gerechten vanden steden met goede kennisse en̄ in oprechter conseientie gewesen, bij den Prouintialen Rade anders werdt verstaen en̄ noch bij den Hogen Rade en̄ bij de reuisie een ander en̄ ander uytcoomste valt, sonder datter oydt gesustineert is geweest dat yemandt int p̄ticulier van alle dye respectiue Collegien, veel min die Collegien selue, strafbaer souden wesen ter oorsaecke vande erreuren, dye in haerluyder respectiue vonnissen souden mogen gevallen wesen. Nyettegenstaende dat dat altemael saecken sijn, dye het menschelijcke verstandt veel naerder sijn, en̄ immers in geen comparatie mogen comen mette saecken vanden̄ euwigen raedt Groodts en̄ andere dyergelijcke, daerom alsnu de meeste questie is. Ist dan nyet al te onbillick, dat wij ons alsoo laten misleyden, dat wij elckander daerin na der liefde nyet souden willen dragen tot onser aller welvaren. Ick soude wel middel vinden om veel autentycke exemplen van verdraechsaemheydt in sodanige saecken alhyer te verhalen; maer wille dye, om lanckheydt te mijden, voorbij gaen, en̄ alleen spreecken van tgene ick op den 15en Januarij deses jaers 1617, voor den middach, in de nieuwe kercke deser stede hebbe geleert van onsen Jacobus Roelandus, denwelcken sijn predicatie nam uyt het laetste deel vandt twintichste capittel des Euangeliums Johannis, handelende vande ongelouicheydt des apostels Thomas, in 't stuck vande opstandinge des Heeren Christi uytten dooden; vertonende daerbij hoe groten vrucht het hadde gedaen, datten voors. Thomas, staende in ongelooff van soo swaerwichtigen saecke, noch bij de kercke was gebleven {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} en̄ de vergaderinge nyedt hadde verlaten, alsoo hij daerdoor en̄ bij dye occasie wederom door den Heere Christum was opgerecht etc. Waerbij ick noch een weynich sal voegen van Caluini woorden, den welcken op seeckere plaetse aldus schrijft: Tantum debere esse inter Christianos odium schismatis, ut semper quoad licet refugiant; tantam ministerii et sacramentorum reuerentiam esse oportere, ut ubicunq̄ haec cernunt, Ecelesiam esse censeant. Quando igitur Domini permissu fit, ut per illos, qualescunq̄ tandem sint, ecclesia administretur, si ecclesiae signa illic conspiciunt, satius fore si non se a communione alienent. Nec obest quod impura quaedam dogmata illic tradantur: reliquias enim ignorantiae vix ulla est ecclesia quae prorsus nullas retineat etc. Item: Hoc unum contendebam, ne schismata scinderent qualemcunq̄ ecelesiam, quae utcumq̄ esset, corruptissima moribus, doctrinis etiam exoticis infecta, non tamen desciuerat penitus ab ea doctrina, qua ecelesiam Christi fundari docet Paulus etc. Item: Nec vero Augustanam confessionem repudio, cui pridem volens ac libens subscripsi, sicuti earn autor ipse interpretatus est. Atq̄ vtinam principes, ut decebat, maior dissipationis nostrae cura tangeret, ut, conuentu piorum doctorum hominum habito, studerent ecclesias colligere. Item: Si pacificandi ratio quaeritur, una spes erat in colloquio, quod te quidem expetere non dubito: tantum cuperem animosius flagitari. Si quis autem praepostera religione teneatur, quominus eas (trinitatis videlicet ac personae voces) usurpare libenter ausit, quanquam eiusmodi superstitionem nobis non probari testamur, cui corrigendo non sit defuturum nostrum studium; - quia tamen non videtur nobis haec satis firma causa, cur vir, alioqui pius et in eandem religionem nobis sensu consentiens, repudietur, eius imperitiam bac in parte {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} eatenus feremus, ne abjicianus ipsum ab ecclesia, aut tanquam male sentientem de fide notemus. Ende ick en kan nyet laten alhyer oock noch een weynich bij te voegen van tgene dyen hoochgeachten oudtvader Augustinus op deso materie heeft geschreuen, als namentlick: De Nouo Testamento ostendi non posse quod justus quisquam interfecerit aliquem, sed tamen illud probari posse ipso exemplo Domini, sceleratos ab innocentibus fuisse toleratos. Traditorem enim suum, qui iam precium eius acceperat, usq̄ ad vltimum pacis osculum, inter innocentes secum esse perpessus est. Quibus non tacuit esse inter illos tanti sceleris hominem, et tamen primum sacramentum corporis et sanguinis sui, nondum illo excluso, communiter omnibus dedit. Item, uyt onsen vermaerden Beza, denwelcken op seeckere plaetse aldus spreeckt: An propterea nulla ibi coena est, ubi vitii quippiam in hoc ipso vel alio eiusmodi ritu admittitur? Certe mihi aliter videtur. An enim, obsecro, aliter est de sacramentis, id est, de doctrinae appendicibus, quam de doctrina ipsa judicandum? Atqui si nullam esse ecelesiam dicamus ubi nullus est prorsus in cunctis doctrinae Chistianae dogmatibus naeuus, refellent nos Pauli Epistolae, Corinthiacis et Galaticis ecclesijs inscriptae, quum tamen in illis de resurrectione, in his vero de ipsiua Christi officio, atq̄ adeo praecipuo munere plurimum a nonnullis ambigeretur, et certe nisi ita constituamus, in qua tandem orbis terrarum ecelesia satis secure consistemus? Itaq̄ ubi non satis pura est ecelesia, ecelesia tamen est, in qua manet fundamentum, ac multo magis ubi ritus coenae mutilus est, coena tamen est, si praecipua et mere substantialia conserventur, etiamsi singulis offulae in os ingerantur. Dese voorschreuen plaetsen hebbe ick goedtgeuonden uyt d'originele texten hyer alsoo te stellen, en̄ opdat men te seeckerder sijn mach, hoe schuw dese goede luyden en̄ {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} anderen sijn geweest om scheuringe aen te rechten; en̄ soude wel middel hebben om inder haest dyergelijcke meer bijeen te brengen, dye onsen geleerden wel behoren bekent te wesen. En̄ waren wij tot onser aller behoudenisse soo geneycht om ten weder sijden t'excuseren de fauten, dye wij d'een aen d'ander menen te ayen, wij en waren in dese swaericheydt nyet gecomen. Het Pausdoom, geleert hebbende wadt swaericheydt gewoon is uyt scheuringen te volgen, heeft soo veel honderdt jaren de decisie vande questie vande predestinatie van tijdt tot tijdt uytgestelt, gelijck oock d'oudtvaderen tot soo veel saecken goedichlick hebben geconniueert. Philippus Melanthon tuycht van Augustino, dat alle gewoonten en̄ p̄suasien van sijnen tijdt hem nyet hebben behaecht, maer ouer deselfde hem wel grotelicks heeft beklaecht, datter al te veel superstitieuse opinien in de kercke waren, en̄ dat menschelijcke insettingen meer aensyens hadden als Goodts woordt, inder voegen dat de ceremonien soo seer waren toegenomen, dat de dienstbaerheydt der joden draechlicker was als vande kercke; en̄ getuycht noch van denselfden Augustino, dat hij een voorbiddinge voor sijn ouerleden ouders hadde versocht, met dese woorden: ‘Heere wildt doch uwe knechten aenblasen, datse aen den altaer rnijns vaders en̄ moeders gedencken.’ Immers hebbe ick selver beuonden ouer dye materie bij Augustinum geschreuen te wesen in deser manieren: Tempus, quod inter hominis mortem et ultimam resurrectionem interpositum est, animas abditis receptaculis continet, sicut unaquaeq̄ digna est, vel requie vel erumna, pro eo quod sortita est in carne cum viueret. Neque negandum est defunctorum animas pietate suorum viuentium releuari, cum pro illis sacrificium mediatoris offertur vel eleemosinae in ecelesia fiunt. Sed haec eis prosunt qui cum viuerent, ut haec sibi postea prodesse possent, meruerunt. Est enim quidam viuendi modus, nee tam bonus ut non requirat ista {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} post mortem, nec tam malus, ut ei non prosint ista post mortem etc. Ende noch bij deuselven Augustinum op een ander plaetse, luydende als volcht: O Beata Maria, quis tibi digne valeat jura gratiarum ac laudurn praeconia rependere, quae singulari assensu tuo mundo succurristi perdito? quas tibi laudes fragilitas humani generis persolvat, quae solo tuo commertio recuperandi aditum inuenitp Accipe itaq̄ quascunque exiles, quascunq̄ meritis tuis impares gratiarum actiones, et cum susceperis vota, culpas nostras orando excusa. Admitte nostras precea intra sacrarium exauditionis et reporta nobis antidotum reconciliationis. Sit per te excusabile quod per ta ingerimus, fiat impetrabile quod fida rnente poscimus. Accipe quod offerimus, redona quod rogamus, excusa quod timemus, quia tu es spes vnica peccatorum, per te speramus veniam delictorum et in te beatissima nostrorum est expectatio praemiorum. Sancta Maria, succurre miseris, juua pusillanimes, refoue flebiles, ora pro populo, interueni pro clero, intercede pro deuoto foemineo sexu. Sentiant omnes tuum juuamen, quicunq̄ celebrant tuam commemorationem. Assiste parata votis poscentium et repende omnibus optatum effectum. Sint tibi studia assidue orare pro populo Dei, quae meruisti benedicta redemptorem ferre mundi, qui viuit et regnat in secula seculorum. Volcht noch uytten voorseyden Augustino van een ander materie, als te weten: Quisquis dixerit quod in Christo viuificabuntur etiam paruuli, qui sine sacramenti ejus participatione de vita exeunt, hic profecto et contra Apostolicam predicationem venit et totam condemnat eeclesiam, ubi cum baptizandis paruulis festinatur et curritur, quia sine dubio creditur aliter eos in Christo viuificari omnino non posse. Item: Firmissime crede et nullatenus dubites, non solum homines ratione iam utentes, verum etiam paruulos qui {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} siue in uteris matrum viuere incipiunt et ibi moriuntur, siue cum de matribus nati sine sacramento sancti baptismatis, quod datur in nomine Patris et Filij et Spiritus Saucti, de hoc seculo transeunt, ignis aeterni sempiterno supplicio puniendos etc. Den selven Augustinus, gelijck mede blijckt bij sijne eygen boecken, gaet noch soo veel verder, dat nyet alleen den Doop, maer oock des Heeren Auondtmael den jongen kinderkens totter salicheydt nodich is. Daervan Erasmus Roterodamus in sijne Apologeticis, pag. 686, 802, 871, breedt heeft geschreuen; en̄ Isaacus Casaubonus in sijn andtwoordt aen den Cardinael Peronius pag. 25, 26, mede daervan heeft vermaendt. De kerckelijcke historien geuen soo treffelijcke getuychnisse vanden oudtvader Origines, soo van sijne uytnemende geleertheydt, als van sijnen groten yuer tote godtsalicheyt, gelijck als den voors. Erasmus daervan cock heeft getuycht, dat hij uyt eene sijde geschrift van Origines meer godtvruchticheydt schepte, als uyt thyen sijden van Augustino. Ende desennyettegenstaende werdt desen alsnu bij den onsen soo weynich geestimeert, gelijck oock sijne boecken, omtrent den jare 405 bij een Concilio in Cypro gehouden, sijn gecondemneert, met ernstlijcken tegenstandt van Johannes Chrysostomus, denwelcken daerouer in ballingschap werdt verdreuen, maer haest daernae met groter eeren weder te rugge doen comen. Waeraen wij leren mogen hoe onvast dye dingen gaen en̄ van hoe kleynen geduyricheydt dye somtijdts sijn. De plaetsen, bij mijn hyervoorn uyt Augustino aengewesen, mene ick dat onse predicanten selfs vuyl sullen schouwen, en̄ ick twijfele nyet of dyergelijcke fauten sijn haer oock wel bekent van verscheyden anderen seer vermaerde oudtvaderen, als van Tertulliano, Cypriano, Ambrosio, Hieronymo, Chrysostomo en̄ dyergelijcke meer andere. En̄ dyesnyettegenstaende horen wij haerluyden, tot {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} bewijs en̄ bevestinge van tgene dat sij leren, dickwils sodaniger luyden boecken en̄ schriften allegeren; waeruyt men immers soude menen dat sij deselfde noch voor christelijcke leraers moeten houden. Behoren wij nyet gelijcke goedt gevoelen te hebben vanden genen dye tot onsen tijden lenen, dye soo wel als wij selver nae de kennisse totter godtsalicheydt yueren, hoewel sij in eenige poincten van geen meerder gewichte van ons verschelen. 'T is wel waer dat wij bet den schijn geuen, dat wij de nootlijcke stucken der lere hebben vervatet in de kerckelijcke formulieren, dye wij Catechismus en̄ Confessie noemen; maer sal men den luyden daeraen soo precys binden, dat heeft mede sijn bedencken, dewijle men wel seeckerlick weet dat dye en̄ dyergelijcke elders verscheyden reysen sijn gereuideert, en̄ datse, soo hyer te lande als elders, sulcks werden beuonden, dat verscheyden voorneme geloerde luyden daerouer geschreuen en̄ in den druck gegeuen hebben boecken, bijnaest soo groot als den helen Bijbel, daerin een ygelick van henluyden, soo wel te dencken staet, de saecken nae sijn verstandt is drijuende. Waert daerom nyet beter dat men (om eens uydt dese droevige misverstanden te comen) de plaetsen daer ons rneest aengelegen is, claer en̄ mette eygen woorden der schrifture uyttrock, sonder ander uytleggingen daerop te verwachten, en̄ dat men den luyden de boete en̄ beteringe des levens met meerder ernst poochde in te planten? Mijn dunckt voorwaer, dat Augustini verstandt daervan soo heel vreemt nyet is geweest, alwaer hij seyt: Tanta est Christianarum profunditas literarum, ut in iis quotidie proficerem, si eas solas ab ineunte pueritia, usq̄ ad decrepitam senectutem, maximo ocio, summo studio, meliori ingenio conarer addiscere. Non quoad ea quae necessaria sunt saluti, tanta in eis perueniatur difficultate, sed cum quisq̄ ibi fidem tenuerit, sine qua pie recteq̄ non viuitur, tam multa tamq̄ multiplicibus mysteriorum um- {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} braculis opaea intelligenda proficientibus restant, tantaeq̄ non solum in verbis quibus ista dicta sunt, verum etiam in rebus quae intelligendae sunt, latet altitudo sapientiae, ut annosissimis, acutissimis, flagrantissimisq̄ cupiditate discendi hoc contingat, quod eadem scriptura quodam loco habet: Cum consummauerit homo, tunc incipit. Item: Ego fateor charitati tuae, solis eis scripturarum libris, qui iam canonici appellantur, didici hunc honorem deferre ut nullum eorum authorem scribendo aliquid errasse firmissime credam, Ac si aliquid in iis offendero literis, quod videatur contrarium veritati, nihil aliud quam mendosum esse codicem, vel interpretem non assecutum esse quod dictum est, vel me minime intellexisse non ambigam. Alios autem ita lego, ut quantalibet sanctitate doctrinaq̄ praepolleant, non ideo verum putem quia ipsi ita senserunt, sed quia mihi vel per ipsos authores canonicos, vel probabili ratione quod a vero non abhorreat, persuadere potuerunt. Cum haec atq̄ ejusmodi de hac re (animae videlicet qualitate) multa quaerantur quae nullo sensu cordis explorari possunt, et a nostra experientia longe remota sunt, atq̄ in abditissimis naturae finibus latent, non erubescendum est homini confiteri se nescire quod nescit, ne, dum se scire mentitur, nunquam scire mereatur. Accidere posse quosdam salua charitate docere aliquid inutile, sicut Petrus gentes cogebat judaizare; sicut ipse Cyprianus haereticos denuo baptizari. Unde talibus bonis membris in charitate radicatis, et in aliquo non recte ingredientibus dicit Apostolus, si quid aliter sapitis, id quoque Deus vobis revelabit etc. Ende alsoo ick mene wel nodich te wesen, dat men goede kennisse mach hebben vandt onderscheydt, dat wij behoren te maecken tusschen d'authoriteyt vande Heylige Schrifture selfs, en̄ tusschen den voorneemsten oudtvaderen en̄ andere navolgende seer vermaerde theologen, soo sal {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} ick om dit geschrift nyet te lang te maecken, den leser daertoe verder aenwijsinge doen aen het tweede Wittenberchsche latijnsche tomo Lutheri, folijs 94, 95, 96, dienende tot sijne andtwoordinge van seeckere sijne articulen, dye den Paus Leo Decimus hadde gecondemneert. Item opdt eerste tomo Zwinglii, folio 362 recto. Op Melanthonis voorreden van sijne Locis Communibus. Opdt eerste volumen tractationum theologicarum, Bezae, pag, 38, 39. Ende op Bogermannum contra Grotium, van pag. 120 tot 125 toe en̄ noch voort aldaer pag. 136 en̄ 137. Schijnende oock dat Zwinglius om dese oorsaecke noch op een ander plaetse geseyt heeft, dattet nyet is te verwonderen, dat yemandt in schriftuyrlijcke saecken soude dwalen; maer dattet veel meer te verwonderen soude wesen, datter yemandt soude werden gevonden, dye in genen dele soude dwalen; seggende voorts daerbij, dat nyet alleen een mensche, maer oock nyet alle engelen te samen alles weten. Alsoo mede Josias Simlerus, in de voorrede van sijn boeck de aeterno filio Dei, soo wel geleerden als ongeleerden vermaent om nyet hooch te vliegen in godtlijcken saecken, maer liever haer onverstandt te bekennen, dewijle in de natuyrlijcke. dingen soo veel saecken sijn, dye d'aldergeleersten self nyet weten te doorgronden. Ende Caluinus selfs, onder veel disputatien van des Heeren Auondtmael, bekent wel rondelick, dat hij dye saecke nyet ten vollen kan begripen: soo dattet met allen menschen hyer onvolmaeckt werck is. Lactantius Firmianus, dye omtrent tachtich jareu voor Augustinum gelicht, veel geschreuen en̄ nochtans armelick geleeft heeft, handelt, in sijn boeck De Opificio Dei, vande wonderwercken Goodts, en̄ insonderheydt van des menschen lichaem ende onbegripelickheydt van dyen allen. Dienende alles, soo mijn dunckt, om ons onder Groodts {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} macht en̄ wercken in dyen deele, als ongrondeerlick sijnde, geuangen te geuen. Hoe comen wij dan daertoe, dat mijn heeren gedogen, dat tot soo groten peryckel vandt landt soo groten bitterheydt onder den besten patriotten sal werden geplandt, uyt saecke vande strijdicheydt van 't verstandt in d'alderrneeste onbegripelyckste wonderwercken en̄ verborgentheyden Goodts? Het is wel een hercomen van oudts onder theologen, maer nochtans sodanich, dat het mijn in onsen staet van regieringe dunckt al te periculeus te wesen. Rodolphus Gualtherus heeft in sijnen tijdt gelijcke gebreck wel gesien en̄ daerom den nacomelingen daervoor sorchfuldelick ghewaerschout, schrijuende daervan in deser manieren: ‘Onder dengenen dye Christi name belijden, onder den dienaren des Woordts, jae onder den theologen vande meeste name en̄ vermaertheydt, is tot onsen tijden al het licht der liefden sulcks verstoruen, dat nyet een voncksken meer daervan werdt gespeurt.’ Ende noch: ‘O ghij gelouige nacomelingen, wilt u doch spiegelen aen tgene dat tot onsen tijden met onderling twisten is gepasseert. Wildt u aen nyemandt soo verbinden, dat ghij denselven daernae nyet en soudet derven tegenspreecken: wandt het is al mensclien werck aen allen kantten, oock metten aldervoortreffelijcksten van onsen tijden. Wildt selver alles naerstelick ondersoecken en̄ metten woorde Goodts ouerwegen, houdende voor goedt, nyet hetgene dat uyt eenige scharpsinnicheydt van disputeren bij yemandt voortgebracht werdt, maer tgene dat uytter waerheydt is voortcomende, en̄ dat ons van allen vertrouwen opdt uytterlijcke gebaer en̄ wesen afwijsende, voornemelick opt geloue in Christum aenwijsende is, tot vermeerderinge der lyefden en̄ verbeteringe des levens. Dit doende sult ghij nimmermeer vanden wech der waerheydt afdwalen etc.’ Waerbij ick tot een besluyt van desen noch sal voegen {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} eenige weynich woorden dye den Keurvorst, Paltz-Graeft Frederick, deses tegenwoordigen Keurvorsten vader, soo ick mene, gesproocken soude hebben, luydende als volcht: ‘Van de religie mijns goeden vaders ben ick nyet afgeweecken; wyens religie was gegrondt op de schriften der Propheten en̄ Apostelen; - dye, terwijle hij leefde, nyet in Martiuum ofte Jacobum maer in Christum geloofde etc.’ Ende noch een weynich lager aldus: ‘Doctor Luthers schriften houde ick in geen minder waerde dan mijn loflijcken vader gedaen heeft, maer te rechte houde ick voor onwijse, dye alles wadt hem ofte oock andere menschen ontvallen is, gelijck als perlen achten en̄ houden etc.’ Maer hoe weynich werdt alsnu op al dese dingen gelet en̄ hoe weynich gelden dye nu bij ons. Het Pausdoom, ouer welcks scharpe proceduren wij ons met grote reden hebben beklaecht, heeft hem soo veel honderdt jaren onthouden van tstuck vande predestinatie te decideren. Ist dan nyet al te beklaechlick, dat wij dese alsnu alrede soo verre in scharpheydt passeren, dat wij soo lange als met goeden ogen hebben aengesyen dat de luyden, hoge en̄ lage, int selfde stuck van eenige vanden onsen verschelende, daerouer soo bij monde als bij verscheyden soorten van geschriften, sonder vrese van straffe, soo smadelick gescholden, gelastert en̄ doorgestreecken sijn geworden? Hyertegen nu onlangs bij den Heeren Staten, soo bij forme van placaet als bij verscheyden missiuen, eenige ordre geraemt en̄ op den 2en deser maendt Augusti alhyer in den Raedt voorgelesen sijnde, is in de publicatie en̄ int effect van dyen alleen geconsenteert, midts dat alle d'ander leden vandt landt eerst en̄ alvoorn souden goetvinden, amplecteren en̄ arresteren moeten hot nationale Synode, bij deser stede soo lange geurgeert, en̄ bij gebreecken van dyen tvoors consent afgeslagen. Wadt is dit anders geseyt, dan dat wij het hele landt {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} den wet willen stellen, ofto dat wij andersins oorsaeck willen wesen om de ongeregeltheydt ons allen ouer 't hooft te laten wasaen? Godt wille daerin voorsyen door sijn genade! Maer als men bij dese onse precysheydt noch naedenckt, dat dese stadt soo wel tot verseeckertheydt vande Regieringe als vanden burgeren en̄ ingesetenen derselven, midtsgaders vanden goeden luyden alhyer frequenterende, bouen vyer Schouten met haer dienaers, en̄ bouen d'ordinaris ruyterwacht en̄ ratelwacht, noch is voorsien van achthyen ofte twintich treifelijcke compaegnien schutters, met drye starcke compaegnien soldaten, en̄ dat men desen allen nyettegenstaende in Februario lestleden noch euenwel bij der straten openbaerlick heeft gesyen soo ongematichden en̄ veel dagen lanck gedurende moetwilligen ongebondentheydt, dat dye eyntelick bij hogen dage tot ht faictelick bestormen, plunderen en̄ berouen, nyet alleen van eens ingeboren burgers huys int schoonste vande stadt, maer van eenen dye hem op d'autorizatie vanden heeren Burgermeesteren selfs, eenige jaren als Regent vandt tuchthuys deser stede, met goedt loff heeft laten gebruycken, is uytgeborsten en̄ wel omtrent twee en̄ een half uyren heeft geduyrt, sonder dat daertegen eenige resistentie werde gedaen, voor en̄ aleer dat sij metten roof meestal doorgegaen en̄ ontcomen waren en̄ sonder dat daerouer tot op huyden desen dach, mijns wetens, eenige exemplare straffe is gedaen, - Soude men dan metter tijdt metten propheet nyet met veel beter recht mogen klagen en̄ vragent ‘Hoe gaet dat toe dat dye vrome stadt der hoeren geworden is? Sij was vol rechts; gerechticheydt woonde daerin, nu daer tegen moordenaers,’ dan dat men sulck een werck met eenen yuer totte Christelijcke religie poocht te bekleden? Mijn dunckt voorwaer, dattet een heel contrary Euangelie ia gepredickt, dan ick oydt bij theele nieuw Testament hebbe konnen bevinden. {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} Bouendyen verstae ick oock, dat de Heeren Staten bij den Gedeputeerden deser stede seer ernstlick souden wesen tegengesproocken in haer voornemen om ordre te stellen tegen eenige seditieuse faictelijcke proceduren, bij den ingeseten van eenige steden tegen haere Burgermeesteren en̄ Vroetschappen etc. bij der handt genomen, daerouer ick mede ben verwondert, alsoo ick nyet anders kan verstaen, dan dat daeruyt een schadelijcke ongeregeltheydt ende anarchia soude moeten volgen, daerdoor het gemene volck eerlange, sonder vrese van straffe, oorsaecke en̄ dye vrijrnoedicheydt aennemen soude mogen, om den opheue vande gemene landtsmiddelen, in dewelcken alle onse kracht naest Godt soo veel jaren heeft bestaen, te doen cesseren, als sijnde de meeste victorie, dye sij nae haer verstandt souden mogen bejagen, om soo swaren juck van haren halse te werpen, daervan wij de beginselen binnen Delft al hebben gesyen: hoewel sij buyten haer gissinge daermede haer selven ende tgehele landt een euwige slauernye op den halse laden, twelck ick gaern sach verhoedt etc. XII. Bedenckinge (8 Januarij 1618). Men seyt voor een gemeen spreeckwoordt, dat men qualick alle tijdt lachende mach huyshouden. Moet men dan elckander in de gemene huyshoudinge, om vredes wille, veel te goede houden, hoe veel te meer in sulcken grooten regieringe van een landt, twelck soo veel jaren lanck in soo swaren oorloch heeft geweest. Ick hebbe alle tijdt onse forme van regieringe voor de {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} seeckerste gehouden, als dewelcke nyet en bestaet bij het leuen ofte doodt van een persoon, nochte bij den goeden ofto quaden wil van denseluen, maer bij velen, dye nyet soo licht sijn om te brengen, te corrumperen, te misleyden, nochte van verstandt te doen veranderen. Soder oock bij yemandt vau denseluen veranderinge ten quaden soude mogen vallen, kan men sonder alle peryckel en̄ onrust van 't landt een ander goedt p̄soon in sijn plaetse surrogeren. Daer is euenwel tot versclieyden tijden wel misnoegen geweest op de forme van onse landts Regieringe, maer naedat daerouer veel was gealtereort ende gebeurt, is telken mael goedt geuonden bij den ouden voet te blijuen. Wij sijn oock daerbij door Godes segeninge tot grote voorspoet gecoinen: Concordia enim res paruae crescunt; ende alsoo onse meeste kracht en̄ weluaert bestaet bij het Imperium maris en̄ bij de buytenlandtsche commercien, soo hebben wij oock daerin door den seluen segen Goodts ineer geuoirdert als eenige andere natien. De voorneemste seesteden van de Oostsee, als Coningsbergen, Dantsiek, Wismer, Lubeck en̄ Coppenhauen, sijn voort eerst, en̄ daernae oock dye van Hamborch en̄ Embden, meest door ons uytte water geuaren. Alsoo ist oock gegaen met dye treffelijcke steden en̄ Regieringen van Venetien, Ragousa en̄ andore aen de Middellandtsche see, dye immers bij onse leuen ter see seer vermaert sijn geweest. Godt de Heere heeft ons oock daerenbouen dye genade bewesen, dat wij in soo swaren en̄ langduyrigen oorloch, door goede ordre, soo het ooster- als het wester water, midtsgaders dye treffelijcke visscherijen, soo suyuer van seerouerijen hebben gehouden, dat het grotelicks is te verwonderen. Maer alsoo de beuindinge alle de werelt heeft geleert, dat door tweedracht alle Regieringen t'ondergaen, soo syen wij oock, helaes! alrede, dat om dye selfde redenen, gelijcke {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} reeckeninge weerdt gemaeckt van onsen staet, dye oock voort eerst meest schijnt beuochten te werden aent voors fundament vande seeuaert. Daertegen schijnen wij door dese misverstanden alrede in eenen swijmslach te leggen met dye ouertallige seerouerijen wijdt en̄ breedt, sonder dat daertegen eenigen sonderlingen tegenweer van 't slandts wegen werdt gedaen, nochte oock bij andere landen, dye daeraen mede grotelicks is gelegen. Bouendyon blijckt claerlick, datten Coninck van Spangien (wetende dat wij in dese onmacht leggen) hem nyet ontsyet ons allesins te water te krencken, en̄ soo veel geweldt en̄ ongelijck te doen, als hij eenichsins te wege kan brengen. Wij hebben oock alrede gesyen, datten Coninck van Denemarcken mede heeft gepoocht ons hinderlick te wesen. Jae, dat de Coninckrijcken van Vranckrijck en̄ Engelandt, dye in de verleden oorlogen onse principale, jae eenige steunselen naest Godt sijn geweest, alsnu mede pogen ons in de seeuaert, en̄ insonderheydt in de buyssevaert en̄ visscherije, groten afbreck te doen, daervan ick duchte dat wij selfs nyet heel sijn buyten schuldt. Ende alle dit ongemack mene ick dat uyt dese tweespalt sijn oorspronck heeft genomen; daeruan ick, onder vorbeteringe, nyet anders kan beuroeden, dan dat wij hyer ter stede de principaelste oorsaeck sijn met eenige andere weynicb steden, dewelcke ick achte dat sonder ons haer rust wel souden hebben gehouden. Op dit fundament steunen verscheyden onsen resolutien, dye wij ten dele metten uytslach ofte ouerwicht van een ofte ten hoochsten twee stemmen hebben genomen, wesende omtrent het achthienste deel vanden Raedt; en̄ ter contrarie willen wij de resolutien bij den Staten ten naestenbij, met drye stemmen tegen een genomen, van geender waerden houden. Hoe mogen dese dingen bestaen? {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} Doch mene ick dat dese onse drijuinge meest compt doordyen vvij ons soo weynich bevlitigen op de kennisse vande saecke selfs; en̄ soo wij dat prijswaerdige ‘Audite alterarn partem’, hyerin soo wel betrachten alst wel behoort, - ick twijfel nyet off de saecke soude wel beter ingesyen werden. Wij weten wel, dat des menschen verstandt in godtlijcken saecken soo veel nyet en vermach, als in andere saecvander justitie, politie en̄ dyergelijeke. Ouer dese laetste soorte valt nochtans, soo bij mijn heren vanden Gerechte als bij desen Raedt, dickwils grote strijdicheyd, Bonder dat men tot eenicheydt kan comen, nyettegenstaende dat een yder daer sit op sijnen eedt en̄ hem gelaet met een oprecht gemoedt daerin te proeederen. Waerdoor men nyet verder konnende comen, de saecken eyntelick bij meerderheydt van stemmen tot een besluyt moeten werden gebracht, twelck oock een yder alsdan gewoon is te aequisceren, sonder elckander daerom verder een quaedt opsicht te geuen; gelijck het oock anders nyet mach wesen, ofte men soude nimmermeer gedaen werck, nochte ruste, nochte vrede met elckander hebben. Ende daerom behoren wij (mijns bedunckens) oock d'een d'ander veel ineer ten goeden te houden het verschil in soo hooch lopende saecken vander religie, in dewelcke de aldergeleertste self elckander qualick konnen verstaen en̄ oock pretenderen, allen anderen, en̄ onder den seluen oock dyen vande Regieringe, self het oordeel daervan af te snijden. Soo dat mijn dunckt, voor eerst, hooch nodich te wesen, te betrachten en̄ te bearbeyden, ten eynde wij met elckander wederom in onse oude gerusticheydt, liefde en̄ vrundtschap leuen, en̄ alle schrijuen, woorden en̄ wereken, ter contrarie streckende, met ernst en̄ nochtans in goede discretie, sonder aensyen van p̄sonen, gestraft werden mogen. {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} Int verhandelen vande pacificatie van Gendt werdt bij eenen vanden heeren aldaer geseydt, dat men vooral most besorgen dat een yder van aijn lijff en̄ goedt mocht wesen verseeckert; daernae hoe dat men soude mogen leuen, en̄ dat men alsdau vande religie soude handelen, alsoo de religie was voor den leuenden en̄ nyet voor den dooden. Dat mijn heren souden menen den staet vant landt in dusdanige verwerringe te laten, totdat bij een Synode op alles ordre sal wesen gestelt; - ick achte dat een groot abus te wesen, en̄ dat wij van 't quaedt int arger sullen gaen. De veranderinge vande hele religie is immers van veel meerder swaricheydt en̄ gewichte, als de beraminge van het verschil van weynich poincten, daermede wij alsnu besich sijn. De Coninekrijcken van Engelandt, Schotlandt, Denemarcken en̄ Sweden, midtsgaders verscheyden Keurvorstendommen, andere Vorstendommen en̄ Republycken, soo van Duytslandt en̄ Zwitserlandt, als wij hyer te lande self, hebben de hele religie vandt Pausdom verlaten en̄ een heel ander religie weder aengenomen, sonder dat ick oydt gehoort ofte gelesen hebbe dat yemandt van dyen allen daerop eenige vergaderinge van solemnele Goncilien ofte Synoden hebben gehouden. Maer is altemael, soo ick anders nyet wete, gedaen bij de voors. respectiue Hegieringen selfs, bij aduys van eenige weynige, maer voornemen theologen, denweleken sij de saecken best toebetrouden; gelijck ick mene dat oock onlangs geleden gedaen is geweest bij den Keurvorst van Brandenburch en̄ Landtgraef van Hessen eenige veranderinge, swaerder als de gene daer wij mede sijn beladen. Hyer te lande werdt int stuck vande praedestinatie metten aenkleuen vandyen, alleenlick versocht gelijcke vrijheydt als men Melanthoni, Bullingero, Hemmingio en̄ anderen ouer soo veel jaeren ten goede heeft gehouden. Dit wil men in geendcr manieren doen sonder daerouer {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} een geheel nationael Synode te beroepen, in allen schijne off dese saecke alsnu van soo veel meerder gewichte waer als het voorschreuen veranderen hyervoorn verhaelt. Ofte dat d'autoriteyt vande tegenwoordige Regieringe, doort veranderen vandt Pausdoom op de Grereformeerde religie, soo veel waer gemindert ofte geswackt. Ende dit schijnt schyer de raeninge vande kercke van Edenburch in Schotlandt geweest te sijn, doen sij in den jare 1597 de wapenen openbaerlick tegen haren naturellen geboorn coninck Jaeobum, tegenwoordich Coninck van geheel Grootbritanien, aennamen. Denwelcken sij scholden voor een Apostaet en̄ voor eenen Hainan, wesende den meesten vijandt van tvolck Goodts ten tijde vande Coninginne Hester; scholden oook Elizabeth, doenmaels noch Coninginne van Bngelandt, voor een Atheiste. Is dat den danck geweest van twee sulcke uytnemende Princen? Wye salt dan sodanige luyden te pas maecken? Ick ben oock onderrecht voor de waerheydt, dat binnen weynich maenden herwaert, op een auondt inder Suyderclercke deser stede, ter presentie van eenige van mijn heeren derselfder stede, een predicant uyt het quartier van Overijssel op den predickstoel is gebracht geweest, en̄ in sijn predicatie onder anderen soude hebben gerecommendeert, dat de Coningen haere scheptren voor de voeten der Propheten ende Apoatelen behoorden te werpen, ofte yedt dyergelijcke; daerop dye voors heeren naerder verclaringe souden mogen doen, alst mijn heren goedt vonden: wandt soo het in substantie alsoo soude wesen soudet mijns bedunckens een saeck van groot bedencken wesen. De Lutersche kercken hebben nae het schriuen Sleidani de Concilien selfs geschuwt, wetende dat dye meer tot scheuringe als tot helinge soude strecken. Sij hebben oock onder haer selven soo veel jaren lanek soo grooten gedeeltheydt gehadt; hadden sij soo groten opinie vanden vrucht vanden Synoden gehadt, als wij wel schijnen te heb- {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} ben, sij souden dye apparentelick al ouer lange hebben beroepen. Sij waren ten selfden tijden genoch in gelijcken staet, als wij tegenwoordich sijn, waervan den voors. Sleidanus aldus schrijft op den name vanden voors. tuterschen ofte Protestanten: ‘Sal men tegen den Turck eenen krijch aennemen, soo ist van noden dat te voorn alle saecken int Bijck tot vrede werden gestelt: wandt tot desen krijch moet men den volcke een schattinge opleggen; maer met wadt aensyen ofte gerechticheydt sal yemandt van sijnen onderdanen geldt duruen eysschen, tensij dan dat hij haer seeckere hope geue, dat sij met haere vrouwen en̄ kinderen in hare religie in seeckerheydt mogen blijuen sitten. Men neemt sonder twijfel daerom tegen den Turck den krijch aen, opdat een ygelijck sijn goedt, oock gemene welvaert, en̄ daertoe de warachtige religie werde behouden. Soo men nu den Turck bekrijchde en̄ nochtans hyerentusschen thuys alles in perijckel laet staen, wadt sal dat voor een onderscheydt wesen? Daerom isser grote reden waerom sij begeren verseeckert te wesen.’ Dusverre den voors. Sleidanus; ende tot zodanigen eynde dunckt mijn, dat wij voor alle werck behoorden te arbeyden. Maer geheel ter contrarie hoort men allesins en̄ voornemelick hyer ter stede het volck met eenen groten yver tot onrust en̄ beroerte verwecken, daervan men de vruchten op verscheyden plaetsen en̄ insonderheydt hyer ter stede op een ongehoorde maniere en̄ zonder vrese van straffe, ter presentie en̄ ten aensyen van zoo veel duysendt menschen, bij hogen schonen dage, heeft syen uytbreecken, en̄ wel omtrent dardalf uyren lanck continueren, nyet alleen int bevechten, int bestormen ende plunderen van eens oudt burgers buys, maer dye hem oock bij verkiesinge en̄ door last vanden heeren Burgermer̄n zelfs, eenige jaren lanck, als Regent vandt Tuchthuys deser stede heeft laten gebruycken. {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} 'T is ons allen wel bekent, dat, noch weynich jaren geleden, op ofte omtrent de wallen deser stede verscheyden reysen, nae d'oude maniere ondert Pausdoom, van gevecht tusschen d'oudezijdts ende nieuwezijdts, omtrent St. Peters feestdagen gebruyckt, werde bevonden een groot getal van grote en̄, zo men seyt, ruym halfwassen braessems van jongens, dewelcke haer vanden anderen scheydende en in twee hopen verdelende, ten wederzijden met stenen tegen den anderen wurpen en̄ daermede den wech vanden wandelenden luyden infesteerden, sonder dat men, mvjns wetens, oyt heeft gehoort, dat daer eenich ander quaedt voornemen onder schuylde van yemandt te beschadigen. Maer hebben evenwel de heren, dye doen ter tijdt regierden, nyettegenstaende datter alsdoen nyet meer als twee Schouten waren, zulcks daerin op verscheyden jaren voorsyen, dattet telcken male in tijdts werde gestuit en̄ eyntelick tenemael heeft opgehouden. In der voegen dat men mijns wetens noyt heeft gehoort van eenige attentaten om een eenich mensch te beschadigen, dan alleen dat jonge geboefte onder malckanderen. Hyer in dese zaecke ter contrarien, had men wel 14 dagen te voorn gehoort van vergaderinge van veel jongens ende seditieuse pasquillen, met vertoninge van haer quaedt onwettelick voornemen tegen eenige vergaderinge, dye alsdoen werde geseyt ten huyse van Willem Zweren gehouden te werden, hoewel ick nyet hebbe vernomen, dat daer eenich geweldt is gebruyckt geweest. Maer acht dagen daernae heeft men immers zeer uytterlick geweldt, zoo op sommige p̄sonen als op den spijeker van Gerrit Rentorp syen gebruycken; daer men nochtans alsnu, in plaetse van twee, vier Schouten heeft met haere dienaers, vanden welcken wel werde geseyt, dat d'een of d'ander hem met zijn dienaers wel altemet daeromtrent vertoonde, maer noyt bewijs dede van mishagen, veel min van versteuringe van dat werck. {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} De steden zijn immers oorspronckelick uyt goede consideratien en̄ natuyrlijcke redenen gefondeert, ten eynde d'inwoonders van dyen bij mutuele en̄ onderlinge assistentie elckander tegen alle ongelijck en̄ geweldt zouden helpen beschermen, daervan men hyer zoo weynich ofte nyet heeft vernomen. Daerom mijn heeren, wadt wil dit wesen, wadt wil hyeruyt werden? Ick hebbe de Eegieringe van dese stadt gehouden zoo oprecht en̄ incorruptibel, datse nyemandt behoefde te wijeken. Soude men nu ter contrarie metten propheet nyet wel mogen klagen en̄ vragen: ‘Hoe gaet dat toe, dat de vrome stadt ter hoeren geworden isp Sij was vol rechts; gerechticheydt woonde daerin; nu daertegen moordenaers.’ Hoe ist te verschonen, dat in een stadt, daer, boven vyer Schouten met haer dienaers en̄ boven d'ordinairis ruyterwacht en̄ ratelwacht, noch achtyen treffelijcke compaegnien schutters met drye starcke compaegnien soldaten zijn, nyet voorgecomen nochte geweert werdt, de vergaderinge van etlijcke hondert jongens, en̄ onder deselve oock eenige volwassen stareke mannen, naedat zij dyergelijcke acht dagen te voorn mede hadden gedaen en̄ grote moetwille Bonder straffe begaen hadden. Ick hebbe tot noch toe van geen ander verstandt geweest, dan dat een Magistraet, onder de wetten en̄ lasten daertoe staende, incumbeert voor openbaer geweldt en̄ moetwille te beschermen alle dyegene, wye het oock zij, dye onder zijn gebiet en̄ jurisdictie zijn geseten. Alsoo weten wij, dat in verscheyden landen en̄ onder verscheyden regieringen vande Christenheydt veel Joden, en̄ in Turkien oook grote mennichte van Christenen haer zijn onthoudende, zonder dat mijn gedenckt bij mijn leven gehoort te hebben, dat men ergens toegelaten heeft zodanige luyden te tracteren nae de discretie van tgemene volck, veel min vande slechtste soorte vande selve. Ende zo men de Joden, hyer ter stede residerende, ge- {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} lijck dese voors. luyden hadde getracteert, ick kant nyet anders verstaen, dan dat men van stadts wegen haer daertegen hadde behoort te beschermen en̄ tegen de handtdadigen rechtelick te procederen. Ick en kan oock nyet begripen, waeraen het tot nochtoe mach hebben gebreecken, insonderheydt dewijle, zoo als dit laetste werck hem op sondach voor den middach heeft toegedragen, den saterdach des naemiddachs te voorn, den Raedt alhyer vergadert zijnde, vandt voorgaende ongemack en̄ moetwillicheydt breedt was gehandelt, zulcks oock dat des avondts opt scheyden van dye vergaderinge, de heeren Burgerm̄en versocht zijnde om tegen dyergelijcke swaericheyden voortaen beter te willen voorsyen, door den presiderenden hadden verclaert, dat zij daervoor wel sorge souden dragen. Dan is dyennyettegenstaende de zaecke nyet alleen heel contrary uytgevallen, tnaer is oock tegen den handtdadigen, dye daerover in handen vanden Officier en̄ in hechtenisse waren geraeckt, alsulcke dispensatie gebruyckt, dat zij werden geseyt zonder eenige scandale uytgelaten te wesen. 'T is immers al te beklachelick, dat in dusdanigen stadt, dye door de langdurige goede loffelijeke regieringe, goede situatie, grote bequamicheydt en̄ geryf, die tptte nauigatie en̄ commeroien werden vereyscht, zoo vermaert is geweest, dat daerdoor zoo ontallycke veel menschen van qualiteyt, haer van allen zijden aldaer te zamen gevoecht en̄ haer eygen p̄sonen alle haere middelen aldaer vertrouwt hebben, haer alsnu tegen zoodanige periculen nyet verzeeckert zouden mogen vinden, en̄ dat het voors. onkruyt mijn heren zoo zeer over 't hooft gewassen zoude wesen, en̄ haer zelven, tot krenckinge van alle goede en̄ nodige policie, zoo vermetelick tegen mijn heeren dragen zouden, dat mijn heren, alsoff zij de Idem heel quyt waren, tot zodanige zaecken zouden moeten conniveren. Dat men zoude {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} willen sustineren, dat men dib werck behoort te verschonen, in allen schijne als oftet geschyet waer uyt eenen yver totte ware religie, en̄ zullen (nae mijn gevoelen) onse predicanten zelf dye excuse apparentelick geensins konnen goedtvinden. Want alsoo zij de Eegenten van 't landt zelve, veel min den goeden ingesetenen daervan, geen oordeel willen toestaen, verder dan tgene ten vollen met haer verstandt overeen comt; soo isser veel minder apparentie, dat zij dit geselschap daerin yets verders zouden willen toeschriven. Sulcks dat zij, nae mijn gevoelen, geen schijn van haer zullen willen geven, dat zij dat bovengemelde werck eenichsins zouden willen justificeren, off zij mosten met éénen toestaen, dat hetzelfde godtlick en schriftmatich zoude wesen. Ende nochtans heeft men gesyen, dat, gedurende den tijdt van dat voors werck, verscheyden p̄sonen van̄ hoge ampten onder het garnisoen binnen deser stede omtrent den huyse vanden Burgermeester, alsdoen presiderende, hebben gaen wandelen, vanwaer zij dat werck wel konden syen, zonder dat zij eenigen wederstandt daertegen hebben gedaen, voor en aleer het te laet was en̄ dat zij bij mijn heren zelfs daertoe gevordert zijn geweest. Van welcke zoo grote traecheydt, in een zaecke van zoo groten belange, ick noyt hebbe verstaen dat zij bestraft zijn geweest, veel min dat yemandt vanden zelven daerom van zijnen dienst zoude wesen verlaten. Daer men nochtans wel zeecker meent te wesen, dat eenige vande zelve, ten zelven tijde haer wel hebben laten syen ten huyse van eenige Portugesen, tot bescherminge van hare huysen. Twelcken, alhoewel ick nyet wil bestraffen, maer houde wel gedaen te wesen, soo achte ick nochtans, dat zij dit ander en̄ ter plaetse daer zij wel wisten en̄ sagen den meesten noodt te wesen, vooral nyet min behoorden gedaen te hebben; ten ware dat zij van yemandt vande grootste autoriteyt contrary bevel hadden gehadt, daermede zij haer zouden mogen excuseren, hoewel ick noyt {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} hebbe verstaen, dat zij haer oyt daerop hebben beroepen, gelijok ick oock nyet wete, dat daerop oyt eenige enqueste is gedaen. XIII. Consideratien gestelt den 20en Aprilis ao 1618. Als ick overdencke tgene dagelijcks onder den dienaren der kercken passeert, zoo kan ick nyet anders verstaen, dan dat zij ten wederzijden haer voor een groot deel heel contrary bewisen, dan zij behoren: wandt in plaetse daer zij behoren te yveren om den christelijcken vrede te bejagen, siet men der vele in grote bitterheydt vervallen, soodat mijn danekt, dat alle haer scharpsinnicheydt van disputeren ydel en te vergeefs zal wesen, tenzij dat zij, eenen anderen voet nemende, haer goedtwillich bewijsen, om yedts beters horende, hetzelfde plaetse te willen geven, twelck verre bij haerluyden schijnt te soecken te wesen. Den oudtvader Gregorius Syssenus, dye omtrent den jaere 370 geleeft en̄ zeer veel geschreven heeft, dye heeft nae tgetuygenisse van Nicophorus Gregoras geseyt, dat het alleman blijckt, dat het dialectissche, scharpsinnige en̄ malitieuse bedrijf ten beyden zijden gelijcke kracht heeft, zoo wel om de waerheydt uyt te roden ofte te vernielen, als om den logen te bestraffen; waerdoor het oock gebeurt, dat de waerheydt zelfs ons dickmaels suspect is, alsse op zulcken maniere werdt voorgedragen. Ende als wij oock zelfs daerop willen letten, zoo syen wij oock claerlick, dat alle jonge luyden, dye haer tot het studium theologiae begeven, zoo wel de Jesuiten als andere vande Roomsche religie, oock mede de Lutersche, {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} zoo wel Wittenberchsche, Jenesche en̄ Macciaenisscbe, ende van gelijcken de verscheyden gesintheyden vanden Gereformeerden, doorgaens en̄ meest alle tijdt haer verstandt en̄ arbeydt daertoe aenwenden, om precys staende te houden al sulcken gevoelen, als zij haer zelven in haer onverstandige jonckheydt, alleen opdt goedtduncken van hare ouders, patronen ofte mecaenaten, als een scopus ofte wit hebben voorgestelt, zonder haer daervan te laten diuerteren in eeniger manieren. Waerom oock den voorseyden Nicophorus Gregoras van dat gevoelen is geweest, dat het nyet geraden is, dat dye hoochlopende zaecken en̄ mysterien der Scrifture voor alle de wereldt werden gebracht, alsoo daerdoor de godtlicke dingen bij den menschen generalicken in cleynachting zijn gecomen. Ick en weet oock nyet, dat de veranderinge vande hele religie, dye zoo in de Coninckrijcken van Vranckrijck, Engelandt, Polen, Bemen, Denemarcken en̄ Sweden, als in zoo veel treffelijcke Ceurvorstendomen, Vorstendomen, Graefschappen en̄ Republycken van Duydtslandt en̄ Zwitserlandt, oock hyer in de Nederlanden zelfs, is gevallen, soude wesen gedaen nae voorgaende vergaderinge en̄ opdt advys van Concilien ofte Synoden, veel min dat haer advys daerin zoude wesen gevolcht; maer is zoo veel ick daervan hebbe konnen bevinden, meest altemael gedaen bij deliberatie van eenige weynige voornemen geleerde luyden en̄ theologen. Dese onse tegenwoordige questie en is immers nyet van meerder iroportantie als het veranderen vande hele religie? De Eegenten vanden landen zoude ick immers menen dat nu ter tijdt met Godes hulpe mede wadt bequamer zijn om haer daerin te laten gebruycken, alsse geweest zijn ten tijde vande eerste veranderinge. Men heeft oock wel verstaen, datten Keurvorst van Brandenburch en̄ den Landtgraef van Hessen, binnen weynich jaren herwerdt, elck in den heuren oock merckelijcke veranderinge in de religie hebben gedaen; maer ick hebbe {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} noyt gehoort, dat zij daerop eenige synodale vergaderingen hebben gehouden. Soo oock dye van Duytslandt int algemeen hadden verstaen, dat de Synoden van zulcken vouch zouden wesen, als eenige vanden onsen willen sustineren, sij zouden apparentelick haere geschillen wel over lange daerbij hebben beslecht; maer ick wete nyet, dat zij haer dat oydt hebben onderwonden, maer wel bij andere conferentien van minder getal, en nochtans oock meestal met kleyne vrucht. Maer zij laten evenwel elckander in zijn gebiedt te vreden, zonder daernae te trachten om d'een d'ander een wet daerin te willen stellen, gelijck men hyer schijnt toe te arbeyden, nyettegenstaende dat zijluyden (nae mijn beduncken) in dat deel meer aen de autoriteyt vanden Kayser zijn gebonden, als wij aen onse Vnien en̄ contracten van mutuele en̄ onderlinge assistentie tegen onse gemene vija.nden. Waerinne hem een yder quitende nae behoren, wete ick nyet dat wij d'een d'ander yedts meer hebben te eysschen ofte te vergen; maer dat in alle andere zaeeken elck in den zijnen is souverain, zoo int stuck vande religie, justitie, privilegien als andersins, zonder dat d'een d'ander daerin enichsins behoeft te kennen. Ende daerom mene ick, dat wel goedt waer, dat wij wadt naerder overleyden, off den cours, dye wij tot nochtoe in dese zaeeken hebben genomen, wel in behoirlycke en̄ nabuyrlycke rechtmaticheydt en̄ billickheydt mach bestaen, insonderheydt tegen steden, dye ten dele int slandts regieringe veel ouder zijn als wij zelve, en̄ altemael zodanige steden zijn, dye tot haer uyterste peryckel en̄ beswaer dese stadt uyt het geweldt van̄ Spaengnaerden hebben gereddet, en̄ voornemelick mede off wij zelf nyet schuldich zijn aen tgene dat wij in zodanige onse naebuyren, oude getrouwe en̄ hoochnodige bondtgenoten zoo onvrundtlick bestraffen. Ick hebbe wel verstaen, maer, mijns wetens, nyet gelesen, dat den Hartoge van Alba in zijnen tijdt besich is {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} geweest om alle de Nederlandtsche provincien te brengen tot eenparicheydt van mate, ellen en̄ gewichte, maer dat hem daerin zoo veel bejegende, dat hij dat werck moste staecken, twelck ons wel voor een exempel mach dienen. Mijn heren alhyer hebben nu zoo langen tijdt over dese tegenwoordige religionsgeschillen in becommeringe geweest en̄ hebben oock zoo nu zoo dan verscheyden resolutien alleen bij uytslach van een ofte twee stemmen daerop genomen, twelck noch gemeent werdt te wege gebracht te zijn bij middelen dye men in anderen wel soude berispen, daervan degene dye daermede besich mogen zijn geweest, de beste kennisse mogen hebben; maer Godt en laedt evenwel met hem zelven nochte metten eeden tot hem gedaen nyet spotten; maer wij hebben ons nyettemin, uyt krachte vande zelve resolutien, nu zoo langen tijdt tegen verre het meestedeel vanden leden van Hollandt en̄ Westvrieslandt geopposeert. Men heeft oock daernae ter vergaderinge vanden Heren Staten Generael gepoocht, met vyer stemmen d'ander drye mede te overstemmen. Maer ter contrarie willen wij van geender waerden houden de resolutien bij den Heren Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt op dezelve zaecke, bij omtrent drye stemmen tegen een genomen. Ende daerom bidde ick mijn heren, dat zij dese maniere van procederen in der billickheydt met goeden aendacht willen overwegen, opdat wij anderen geen openbaer ongelijck en vergen. Is de p̄ticuliere huyshoudinge van zulcker natuire, dat dye qualick in vreden mach bestaen, tenzij dat men elckander veel ten goede houdt; wat behoeft men dan te doen in dusdanigen landtsregieringe, dye zoo veel swaericheyden is onderwurpen? Ick late staen, dat wij zelver met een grote goedtdunckentheydt souden doen dat wij in onse nabuyren zouden willen bestraffen. Ick wete, dat ick in dese zaecke nyets particuliers, maer loutter alleen tge- {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} mene beste nae mijn verstandt voor ogen hebbe. Het heeft mijn heren belieft mijn vanden jare 1588 totten jare 1610, wesende xxiij jaren, twalef reysen totte bedieninge vandt Burgermeesterampt te beropen, gedurende welcken tijdt ick wel altemet eenige goede gemene luydekens, zoo van mijn eygen kennisse als dye van goederhandt aen mijn waren gereeomrnendeert, tot eenige kleyne bedieninge hebbe geholpen, maer tot zaecken van eenich sonderling aensyen, alleen mijnen oudtsten zoon, door behulp van mijne medebroederen en̄ faveur van zijne Exe totte bedieninge vandt Drostampt van Muyden hebbe gevoirdert, twelck ick mijn noch nyet zoude hebben onderwonden, zoo ick in hem zoo veel inclinatie totte eoopmanschap als tot het studium hadde gespeurt. Sijnde het begin van mijnen dienat in den Schepenbanck geweest vanden jare 1582, en̄ in den Eaedt vanden jaere 1584, ten welcken tijde, als oock verre meest alle de jaren van mijne bedieninge vandt Burgermeesterampt, dese naervolgende ouden meest aent roer van deser stede Begieringe hebben geseten, als: Mr. Willem Bardesen, Doctor Martin Coster, Egbert Roeloffs., Dirck Janssen Graef, Reynier Cant, Adriaen Cromholt, Cornelia van Teylingen, Olaes Boelenss in den Hantboich, Pieter Boom, Jan Verburch, Claes Franss. Oetgens, Jan Claes Boelenss., Jacob Bas, Johan Pieterss. Reael etc. Dewelcke alle tezamen, zoo ick vastelick mene, ten tijde vande Spaensche Regieringe, alle gebannen ofte ten minsten voorvluchtich zijn geweest. Ende werden dyennyettegenstaende dese luyden en̄ andere hare medeconsorten Lourens Jacobss., Jan Jacobss. Huydecoper, Jan de Bisschop etc., alsnoch ten dele in levenden lijve wesende, ten aensyen van hare gematichtheydt in kerckelijcke saecken heel verwurpen en̄ voor nieuwe geusen gehouden, meest bij den genen dye weynich ofte geen kennisse van Josephs tijden hebbende, en̄ lange nae dese bovengemeldt totte Regieringe gecomen {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} zijnde, weynich ofte nyet vande hetten vanden dach gevoelt hebben. Wij schijnen oock alsnu onse meeste aensienlickheydt, verseeckertheydt en̄ justifieatie van onse drivinge te stellen in d'autoriteyt, faveur en̄ patrocinium van zijne Exe, daer wij over acht ofte thyen jaren anderen hebben gescholden als den vleesschelijcken arm aen te roepen, omdat zij alleenlick hare klachten aen de Heren Staten hadden gedaen van tgene daerin zij meenden verongelijckt te wesen. Mijn heren alhyer hebben haer meer als dartich jaren geleden behulpen met een resolutie vanden Heren Staten, uyt kracht vande welcke verscheyden burgeren zonder forme van proces uyt deser stede zijn doen vertrecken; en̄ alsnu willen wij dat in anderen tegenspreecken. Wij laten hyer zoo veel vergaderingen toe van kerckelijcke p̄sonen, oock van andere provincien, gelijck wij oock besondere vergaderingen houden, nyet alleen van eenige steden van Hollandt, maer oock daer buyten, en̄ wij nemen zoo qualick dat andere steden van Hollandt alleen oock besondere vergaderingen houden. Ende alhoewel wij nu zoo veel jaren lanck tot onse meerder verzeeckertheydt een goedt garnisoen binnen deser stede tot costen van tgemene landt gehouden, en̄ tselfde nu noch binnen den tijdt van twee jaren merckelick verstarckt hebben; - dat mede mijn heren noch daerenboven met zoo treffelyeke menichte van schutterijen, oock starcke ruyterwacht en̄ ratelwacht, mitsgaders van vyer Schouten met haere dienaers zijn voorsyen, - soo heeft men noch tans bevonden, dat een groten hoop vande slechtste soorte van tgemene volck by schonen lichten dage, ten aensyen van veel duysendt menschen, den tijdt van omtrent derdalf uyren lanck, zonder wederstandt zulcken groten geweldt van bestormen en̄ plunderen van thuys van een burger Regent vandt tuehthuys deser stede heeft gepleecht, en̄ {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} dat nyet allen mijn heren goedt gevtonden hebben tzelfde ongestraft te laten passeren; maer ick hebbe oock noyt gehoort, nochte van anderen konnen verstaen, dat mede oydt eenige bestraffinge daerover vanden predickstoel is vernomen. Ende evenwel nemen wij zoo qualick, dat onse nabnyrsteden haer daeraen en̄ oock aen andere dyergelijcke exemplen van andere plaetsen meer spiegeleude, bij middele van eenich krijchsvolck en̄ andersins haer tegen zodanige periculen soeeken te verseeckeren. Daerenboven hebben de Heren Staten geraemt, en̄ nevens andere steden oock aen mijn heren alhyer overgesonden, zeecker placaet en̄ verbot tegen de mennichfuldige schriften en̄ boeckgens, dye dagelijcks voor den dach comen. Dan hebben de heren Burgerm̄r̄n, en̄ bij gevoleh van haere E. oock het meestendeel vanden Raedt, nyet goedtgevonden tselfde te arresteren, ten ware dat alle de leden vandt landt eerst en̄ alvoorn zouden goedt vinden, ampleeteren en̄ arresteren het nationale Synode bij deser stede zoo lange geurgeert. Is dat mede nyet al te bedroefden zaeck? Wij behoren immers nyet het quaedt te foveren opdatter goedt uytcome? als men de vruchten, dye van aulcke ongematichde liceutie en̄ ongebondenheyt staen te verwachten, al goedt zoude willen noemen. De questie vande predestinatie is over zoo veel hondert jaren ondert Pausdoom geweest, zonder tot decisie te comen. Men heeft oock onder den Gereformeerden zoo veel jaren lanck daerin geconniueert met zoo verscheyden theologen, dye men evenwel in groter achtinge heeft gehouden; behoren wij dan nu daerover zoo groten beroerte te laten aenrechten? Wij willen tegen het algemene recht den luyden nyet toelaten haer eygen woorden en̄ schriften uyt te leggen en̄ te verclaren hoe zij dye verstaen; maer wij willen dye verstaen hebben in zulcken sin als wij daeruyt trecken. Wij beswaren ons ten hoochsten, dat bij den Magistraten van eenige plaetsen, dewelcke, als wel bekent {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} zijnde, nyet konnen ontgaen van hare actien te verandtwoorden, belet werdt gedaen aen eenige p̄sonen, dye haer van buyten, tot derselver plaetsen misgenoegen, werden toegesonden, en̄ wij verlaten Shyer zelfs eenen vanden onsen, zoo haest hij hem vertoont een weynich anders gesint te wesen, en̄ laten daerenboven zoo soetelick passeren zulcken uytterlijcken geweldt als voorn is verhaelt. Insonderheydt dunckt mijn wonder en̄ geheel en̄ te wesen, dat men het verstandt vanden JJemonstranten in tstuck vande praedestinatie poocht te verwerpen, als veel jonger zijnde bij de Gereformeerde kercken, dan het verstandt vanden Contraremonstranten, in allen schijne of het oudtste alle tijdt bet beste waer, twelck wij selver immers wel beter weten en̄ Dominus Beza oock wel heeft bewesen, alwaer hij seyt: dat noch uyt de mennichte des volcks, noch uyt de langdurige gewoonte, d'oprechticheydt vande religie nyet bewesen mach werden. Soo men oock het oudtste verstandt vanden Gereformeerden daerin zoude prefereren, zoo most het wesen het gevoelen Zwinglii, twelck mijn onder verbeteringe dunckt zoo onheusch te wesen, dat het al te hart is voor godtvruchtigen oren, gelijck hij oock van sommige andere zaeken alsoo heeft geschreven, dat men nu ter tijdt anderen op veel nae nyet zoo veel te goede zoude houden. Soodat het nyet alleens schijnt te wesen, wye wadt seyt ofte scrijft, verre tegen en̄ buyten het prijswaerdich gebruyck vanden Areopagiten en̄ directelick tegen het gewoonlijcke gebet van mijn heren zelfs, streckende ten eynde dat wij den weduwen en̄ wesen, den armen en̄ rijcken, en̄ den vreemdelingen en̄ bekenden, zonder aensyen der p̄sonen recht mogen doen. En̄ daerom hebbe ick hyerboven eenige comparatien gestelt, om te betonen, met hoe groten ongelijckheydt men tusschen d'een en̄ d'ander procedeert, wenschende dat mijn heren alle te zamen met opmerkinge eens lasen Lutheri {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} Assertionem omnium articulorum per Leonem decimum damnatorum, also men daerbij alleen wel syen mach, hoe veel zodanige geleerde luyden haer zelven toescriven, en̄ selver aen nyemandt willen gebonden wesen. De lieve Godt wille ons door zijne genade een goede uytcoomste verlenen. Amen. XIV. Memorie vanden xvien May 1618. Nadat mijn heeren Burgemeesteren en xxxvj Raden deser stede lange besich hadden geweest met net lesen van verscheyden grote ende kleyne pampieren, uyt den Hage gekomen, meest dienende tot onderrechtinge van 'tgene nu langen tijt in de religions questien is gepasseert, ten eynde dat men te beter en met meerder eenicheyt tot een goede uytcomste vande zelve zoude mogen geraecken, - Soo is op den 16en May ao 1618 daerop omvrage gedaen, dewelcke tot op mijn persoon gekomen sijnde, hebbe ick geseyt, dat ick nu langen tijt dese saecke ten hoochsten hadde bekommert geweest en alsnoch was, zonder dat ick noch ter tijt konde begrijpen, waeraen het ons gebrack, dan alleen aen dese drie dingen, te weten: Aan genochsame kennisse van 't recht, dat het landt heeft in religions ofte kerckelijcke saecken. Ofte aen de kennisse vande nature vande zaecken der religie zelf. Ofte daeraen dat wij met al te groten eygen liefde ofte goedtdunckentheyt sijn gequelt, door dewelcke wij al te scherp sien, examineren en exaggereren de gebreecken, die wij menen in anderen te sien, en middeler tijt ons selven {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} soo zeer liefkosen, daer wij onse eyge gebreecken over 't hooft sien: met welcke maniere van doen niet mogelijck is vredich huvs te houden, veel min het landt te mogen regieren, verclarende daerbij voorts, dat ick voor desen tijt zelfs mede weynich kennisse hadde gehadt, wat recht het landt in religions ofte kerckelijcke zaecken heeft, dan alleen 'tgene dat begrepen is int viy articule vande naerder Vnie vanden jare 1578 tot Vtrecht gesloten, mitsgaders de verclaringe op 'tselfde articule wijdt ende breedt, voorts daernae datelijck gevolcht, alles gefundeert op de pacificatie van Gendt, vanden jare 1576, welcke articule ende verclaringe van dyen mij duncken zoo claer te spreecken, dat daer geen duysterheyt met allen mede is gemengt. Maer alsoo wij daernae uyt de voors voorgelesen stucken veel breder onderrechtinge hebben verstaen, wat recht het landt in de voors. religions saecke over eenige hondert jaren, niet alleen bij den Graven van 't landt, maer oock lange daernae onder de regieringe van 't huys van Burgondien en Oostenrijck, ja ten tijden van Kayser Carel den vijfden ende sijnen zoon Coninck Philips van Spangien zelf, gelijck oock tegen het Concilium van Trente en dienvolgende tegen den Paus zelf heeft gebruyckt en gemaincteneert, - Soo dunckt mijn oock (onder verbeteringe), dat mijn heeren alle te zamen van naturen, en alle degeene die oyt ter vergaderinge van de Heeren Staten van Hollandt en Westfrieslandt sijn geweest, bij solemnelen ede, die een yder op sijn eerste incomst aldaer moet doen, wel preciselijck verbonden sijn om het voorschreven recht van 't landt niet alleen daerin, maer oock in alle andere zaecken, bij alle mogelijcke middelen te mainctneren. Wat belangt de onkunde, die bij veelen van one is vande zaecken der religie, mitsgaders van onse eygen goetdunckentheyt en 'tgeene daerin verder valt te considereren, daertoe hebbe ick mijn voors. heeren naemkundich gemaeckt {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} de voorneemste outvaderen, die van des Heeren Christi tijt tot op 't Concilium Nicenum hebben gelicht, als: Justinus Martyr, Athanagoras, Tatianus, Irenaeus, Theophilus Antioehenus, Clemens Alexandrinus, Origenes, Tertullianus, Cyprianus, Arnobius, Lactantiua en Polycarpus, mitsgaders de vier vermaerste, die daernae sijn geweest, als: Ambrosius, Augustinus, Hieronimus ende Cbrysostomus, ende verclaert, dat van alle desen nauwelijcxs een is geweest, sonder swaerder fauten ofte dwalingen als het stuck vande predestinatie tot onsen tijden. Ick meene oock, dat in al haer luyder tijt zoodanige predestinatie niet bekent is geweest, als men nu leert, uytgeseyt Augustinus, denwelcken oock wel, gelijck Calvinus mede, hem selven daerin heeft tegengesproocken. Zwinglius heeft sijn verstant daerin al vanden jare 1530 in druck uytgegeven met booge ongerijmde en argerlijcke woorden; Melanthon heeft al in den jare 1534 met goeden ernst 'tzelfde tegengesproocken, gelijck oock daernae Bullingerus, Hemmingius enz. Calvinus heeft in den jare 1552 zijn hoochloopende verstant daervan eerst binnen Geneven ingevoert, met veel tegenspreecken van anderen. Hierbij mach men sien de outheyt van elcks gevoelen; maer wij weten, God loff, en dominus Beza leert oock, dat men noch uyt outheyt nocbte uyt de menicbte van aenhang van een religie, vande zeeckerheyt van dien niet mach oordelen. Nu wil men hier geen tegenspreecken lijden, maer dese voorseyde tegenspreeckers Zwinglij en Calvini, heeft men zoo veel jaren daernae niet alleen in de kercke geleden, maer men heeft se oock in grooter waerden gehouwen, alsoo Melanthon meest alle wegen mede int voorste was. Men allegeert oock dagelicks de scbriften vanden voors. outvaderen met eerbiedinge, niettegenstaende haer groote gebreeckelijckheyt, gelijck zij in haere respective tijden zelf schijnen goedtgevonden te hebben soo scherp onder- {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} soeck tegen elckander niet te doen, als men hem nu onderwint, wandt anders souden sij apparentelijck elckander den poot ingelopen hebben, en oock veel anderen nae haer al lange veroordelt en verworpen zijn geweest. Wat isser dat nu om daerin niet te civiliseren, insonderheyt in dusdanigen landt, 't welck soo sware en veele vijanden heeft. Discordiâ res maximae dilabuntur, daerom moeten wij tot eenicheyt trachten. Dat doet men, als men anderen gunt dat men self begeert te genieten. De onsen hebben soo dickmaels gearbeydt om met de Lutherschen te vereenigen; den Keurvorst Paltzgraef, oock de kercken van Francrijck hebben dat noch binnen weynich jaren gedaen. Den conscientysdwang heeft ons al dit langdurich oorloch gebaert: daerom moeten wij die oock schutten. Sij is Keyaer Karel ende sijnen soon niet wel geluckt; gelijck de Keyser Maximiliaen, nae haerluyden tot beter verstandt gekomen zijnde, Ao. 1574 binnen Wenen tegen Henricum de Valois, comende uyt Polen om naer Francrijck te gaen, om dat Coninckrijck aen te nemen, seyde, dat degeene die met de conscientien te forceren meenden den hemel te winnen, dickwils verliesen tgene sij op aerden besitten. De stadt Straesborg hadde al in den jaere 1548 tegen den conciencysdwang geopposeert. Soo hadde oock al in den jare 1559 gedaen het landt van Brabandt, mette stadt van Antwerpen. Sijnde oock ontrent dien tijt Vrouw Maria, Coninginne van Hungarien, en doenmaels governante van alle de Nederlanden, daerom gereyst nae Augsborg by den Keyser haren broeder. Onlangs daernae hebben die oock van Venetien, Milaen en Napels haer daertegens mede gestelt. {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} De veranderinge van de religie is meest alomme geschiedt sonder eenich voorgaende advys van eenige synoden vande respective quartieren. Dese onse tegenwoordige questie is immers veel minder als het veranderen vande hele religie? Die groote Prinssen van Brandenburg en Hessen hebben noch onlanexs merckelijcke verandering in den heuren gedaen, sonder dat ick hebbe gehoort van eenige synoden, die haer den raedt daerin zouden hebben voorgeschreven. Waertoe zullen oock de synoden dienen, als elck compt met een vooroordeel, sonder dat yemandt ander wil wijcken, ofte tot eenige accommodatie verstaen? en daer elck compt met een asseurantie, dat hem toekompt om anderen te oordelen, en van nyemant geleert te werden. Ja men siet dat al van te voorn aen den jongen studenten der Theologie van soo verscheyden gesintheyden, dat elck omt zeerste 't sijne staenden hout. Hoe mach van soodanigen vergaderinge, die altemael niet alleen bij vooroordel ingenoomen, maer oock self partij formeel sijn, voor een wettich rechter gekent werden? De Griecken hebben voorwaer in voortijden den Latijnen, noch de Protestanten de pausgesinden bij onsen tijden, voor geen rechters willen kennen. Ende daerom dunckt mij dat de beste vrucht te verhoopen is uytte conferentie van weynich voornemen theologen van besadichde geoeffende sinnen. Dese stadt heeft haer nu soo langen tijt, met omtrent het vierdepart vande vergadering van Hollandt, niet alleen geweygert met alle d'ander leden te conformeren; maer heeft haer oock zeer uytterlijck tegen deselfde geopposeert, alle 't welcke oock bij dien vande kercke alhier wert geapprobeert ende geiustificeert. Dese onse proceduren sijn immers over 't hele landt bekent; souden wij dan noch meenen, dat hetgene dat bij soo grooten vergaderinge, verre het meesten deel van {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} eendersijds predicanten bestaende, zoude werden gestatueert, bij alle d'ander geinterresseerden, soude werden geacquiesceert? Het dunckt mij voorwaer van kleine apparentie te wesen, maer sullen haer, mijns bedunckens, laten voorstaen, dat sij daerin het exempel, bij ons ter vergaderinge vanden Staten gestelt, met gelijck recht sullen mogen volgen. Duytslant heeft soo lange in gedeelheyt gestaen. Sij hebben evenwel geen groote synoden daerop gehouden, maer wel minder vergaderingen, doch meest zonder vrucht. Sij laeten evenwel elckander in sijn quartier te vreden, sonder d'een d'ander een wet te willen stellen; alsoo mede die van Switserlandt. Sij sijn nochtans meer subiect aen den Keyser, als wij aen onse unien en tractaten van onderlinge assistentie tegen onse gemeene vijanden. Als men hem daerin int contribueren wel quijt, weet ick niet dat wij d'een d'ander meer hebben te vergen. Elck van dese Provincien is in den zijnen meester geweest, totdat se onder 't huys van Burgundien ofte Oostenrijck sijn gecomen. Elck is oock daeronder geregeert geweest, volgende sijn besondere privilegien en tractaten, en niet alle op eenderley voedt. Nu sijn wij, God lof, wederom vrij, en elck souverain binnen sijn palen, zoo lang alst God belieft, en elck mettet sijn tevreden is. Hebben wij de conseientysdwang niet kunnen dragen van soo groote Monarchen? hoe sal men die konnen lijden van dengeenen die zelfs een groodt deel door Hollandt uyt de Spaensche regieringe sijn geredt? Mijn dunckt voorwaer, dattet onse stadt vooral niet wel past, in dese zaecken de wet te willen (stellen) den steden, die niet alleen veel ouder als wij sijn in de regieringe van 't landt, maer voornemelijck omdat wij den- {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} zelven altesamen, naest God, eeuwigen danck schuldich sijn over die weldaet, dat wij door haere extreme devoiren vande Spaensche regieringe sijn verlost, sonder dat de welvaert en zeegeninge, dye Godt de Heere dese stadt meer als anderen heeft verleent, ons alsulcke weldaet behoort te doen vergeten. Daer is niemandt die niet en dwaelt. Moet men in de gemene huyshoudinge elckander wat te goede houden om in vrede te leven, wat sal men dan moeten doen in dusdanigen landtregieringe, die soo lange jaren soo swaerlijck is bevochten? Singuli decipere et decipi possunt, nemo omnes, neminem omnes féfellerunt; daerom mene ick dat voor dese landen de Aristocratyke regieringe ons nodichste ende zeeckerste is, zoo verre wij die wel konnen practiseren. Maer bij overstemminge in alle zaecken sonder onderscheyt te handelen, kan ick wel verstaen dat niet drachelijck wesen soude, insonderheyt in 't stuck van contributie, overmidts die soodanich soude mogen vallen, dat eenige leden van 't landt daerdoor t'enemael bedurven, en anderen daerbij gebeneficieert, ofte immers niet beswaert souden werden. Maer in alle andere saecken, die allen den leden vant landt eenpaerlijck raecken, in zulcker voegen dat daerbij naer proportie het eene lidt niet meer als 't ander wert beswaert, dunckt mijn, onder correctie, dat nootwendich, d'overstemminge moet plaets hebben, off bij gebreecke van dien zoude onse regieringe, in plaetse van de zeeckerste te wesen, d'alderonseeckerste werden; gelijck soude moeten volgen, als een, twee, drie, ofte weynich leden van 't landt opiniatrerende en precys bij contrarie resolutie persisterende, den heelen staedt van 't landt in confusie ende verwerringe souden mogen brengen, en alsoo doen verlooren gaen; daervan in den nederduytschen Guicciardyn, bij Isaac Janss. Kaen tot Dordrecht gedruckt, te sien is een {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} exempel vande Switsers, als dat allengskens tweedrachten onder haer sijn ontstaen, waerdoor sij eenmael daertoe gekomen zijnde, dat de minste stemmen haer met de meesten niet wilden conformeren, zij binnen weynich jaren daernae in openbaer oorloch sijn gecomen, met seer groote verminderinge van haer authoriteyt, die sij overal hadden. Ick wil evenwel niet seggen, dat mijn heeren groot onglijck hebben, om sommige dingen in anderen te berispen; maer wij moeten oock onse eygen gebreecken niet over 't hooft sien. ‘Die sonder sonden is die werp den eersten steen.’ Onder xxxvj personen maecken wij hier resolutien bij uytslach van een ofte twee stemmen, opdat ick niet en segge bij wadt middelen dat dat gemeent wert, dat die altemet te wege gebracht sijn; Godt ist bekent, die hem niet en laet bespotten. De heeren Staten Generael maecken hare resolutie in dezelve saecke met vier stemmen tegen drie. Maer een resolutie van Hollandt met ontrent drie stemmen tegen een, willen wij niet laten gelden. Hoe moogen dese dingen bestaen? Hier ter stede werden soo veele vergaderingen gehouden met predicanten van andere provincien. Alsoo hout men oock vergaderingen van vijf steden van Hollandt, mette stadt Deventer, die buyten onse Provincie behoort. Ende wij nemen zeer qualijck, dat d'ander xiiij leden van 't landt van Hollandt mede besonder vergaderen, haer daerover scheldende voor ligeurs. Wij hebben hier selfs, langer als dertich jaren geleden, verscheyden oude burgeren, sonder figure van proces, uyt deser stede doen vertrecken. Alst andere onse naebuyren nu mede doen, dat nemen wij zeer qualijck, al warent maer nieuwe aencomelingen. Sonder voorgaende exemplen van peryckel hebben wij {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} bij de veertich jaren lanck soo stercken gernisoen tot costen van 't landt gehouden. Op de dagelijcxse ophitsingen van 't gemene volck hebben wij nu gesien die schadelijcke exemplen van Delft, van ons zelven, van Oudewater etc, en nochtans genoegen wij qualijck, dat andere steden haer alsnu daertegen mede pogen te verseeckeren. De heeren Staten van Hollandt hadden gaern tegen soodanige beroerten voorsien. Mijn heeren alhier hebben geweygert haer consent daertoe te geven. Wij nemen qualijck, dat de Magistraten van ander plaetsen weygeren t'admitteren ministers, die haer tegen haer wil van buyten werden toegesonden. Ende wij verlaten hier eenen vanden onsen, soo haest hij hem openbaert een weynich anders gesint te wesen, latende oock soo soetgens passeren zoo ongehoorden gewelt op eens burgers huys, daer geen schijn was van eenige vergaderinge. Eenige die ten respecte van anderen noch jonck sijn in de religie, ontsien haer selven niet de qualiteyt van Oude Geusen aen te nemen, en voor Nieuwe Geusen te schelden diegeene, die de gematigde predestinatie toestaen, de principale hette van den dach gedragen en meer als vijftich jaren geleden, de predicanten met groot peryckel hebben helpen invoeren. Men heeft gesien, dat soo haest als Johannes Uytenboogert, in conformité en tot bevestinge van d'authoriteyt, die de hooge Overheyden vande gereformeerde kercken van Duytslandt, van Engelant en andere doorgaens in kerckelijcke saecken gebruycken, zijn ende der zijnen verstandt daervan mede bekent gemaeckt hadde, stracks daernae bij Anthonium Walleum en Ellardum van Mehen als Contraremonstranten is bevochten, maer dat desen, niettegenstaende, soo haest als de Regieringe van Nimme- {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} gen van Remonstranten in Contraremonstranten was verandert, volgende 't voorschrift van Symon Goulaert alhier, haer oude predicanten verlaeten en Contraremonstranten in haer plaetse gestelt sijn geworden. Soodat het schijnt die meyninge te wesen, dat d'Overheydt van d'eene sijde veel, maer van d'ander sijde geensins zoodanige authoriteyt mach gebruycken. Wij weten dat de Coningen van Polen altesamen tot noch toe de Roomsche religie hebben gevolcht, en dat sij evenwel, tegen 't gemene gebruyck van 't pausdoom, ende apparentelijck niet zonder groote indignatie vanden Pauws, nu soo lange jaren alderleye gesintheyden, niet alleen de vrije oeffeninge van hare respective religien vrij toelaten, maer dat sij oock verscheyden personen van contrarie religie tot groote staten admitteren. Wij weten mede, dat de Coningen van Vrancrijck nu soo lange jaren d'een d'ander bij wettige successie sijn gevolcht, daer ter contrarie onse tegenwoordige regieringe sodanich is, datter over vijftich jaren geen apparentie was, dat yemandt van allen dengeenen, bij denwelcken die nu ontrent ses en veertich jaren heeft bestaen, met dese forme van religie t'eeniger tijt tot regieringe soude sijn gecomen. Ons is mede niet onbekent, dat het verschil tusschen den genoemden Catholijcken ende Hugenoten in Vrancrijck in stuck van de religie zoo groot is, dat het bij dese onse questie niet is te vergelijcken, daerover oockontallijcke menichte van menschen aldaer om lijf en leven zijn gecomen. Ende nochtans hebben sodanige machtige Coningen, mede om haere landen in ruste te stellen en verder bloetstortinge van haren onderdanen te verhoeden, haer laeten bewegen, dat sij niet alleen beyde die soo strijdige religien nu zoo lange jaren volcomen vrijheyt hebben gegundt; maer hebben noch daerenboven ten overvloedt, en tot beter verseeckertheyt van dyen, soo aensienlijcke Chambres mypartyes opgerecht, dewelcke uyt persoonen {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} van beydersijdts gesintheydt sijn bestaende, daermede soo veel persoonen vande Gereformeerde religie grotelicks werden gebeneficieert, daer men hier ter contrarie met sulcken ongematichden partialiteyt en exorbitanten bitterheyt 't stuck vande religie soeckt te beleyden, alleen uyt zaecke van verscheydenheyt van gevoelen van zulcken verborgen saecke. De Harmonia Confessionum hout in elff confessien van verscheyden Gereformeerde Coninckrijcken, Vorstendomen en Republycken, van dewelcke maer vier sijn die vande predestinatie handelen, onder dewelcke d'Augsburgsche confessie niet en is bekent. Ende nogtans ist mijn en mogelijck oock wel eenige anderen vanden ousten van desen raedt noch wel indachtich, dat in de eerste troublen vanden jare 1566, 1567, onse predicanten bij kennisse vanden heere Prince van Orangien hog. me. daertoe arbeyden om de leere, die zij leerden, te bekleden mette naeme van d'Augsburgse confessie. Soodat mijn vreemt geeft van waer de outheyt van dese hoge predestinatie nu voorcompt. Hoewel dat de outheyt in zoodanige saecken geen zeeckerheyt kan geven, blijckende bij verscheyden oude religien, van denwelcken wij een afkeer hebben. Ten tijde vande Coninginne Marya van Engelandt, is dat Conincrijck mede met groote ellende om 't stuck vande religie beladen geweest, sulcxs datter veel luyden gedoot en oock eenige gevlucht sijn geweest; maer ick hebbe evenwel noyt gemeent, dat alle tzelfde is te vergelijcken bij de ellende, die dese landen ten tijde van den Hartoge van Alba over zulcken menichte van menschen overgekoomen is geweest. Daer sijnder op dese vergaderinge noch eenige weynige, die buyten hope, en nochtans op hope, dese tragedie hebben helpen ageren. Ick hebse oock gesien en gehandelt van xxij tootte xxxj jaren mijns ouderdooms. {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} Maer God de Heere heeftet evenwel door sijne genade soo geschiet, dat d'uytgeweeckene, die van verscheyde gesintheyt waren, bij den vreemden en onbekendon, sonder onderscheyt van religie, uyt mededogentheyt en dat meest bij den Lutherschen, zeer vrundtlijck ontfangen en getracteert zijn geweest, en ongelijck veel beter als wij ons nu onder malckanderen bewijsen, en daerom wil ick mijn heeren bidden en vermanen, dat zij toch eenmael willen bedaren en tot haer selven komen. Tempus edax rerum, tuque inuidiosa vetustas, Omnia destruitis, vitiataque dentibus aeui Paulatim lenta consumitis omnia morte. Ende alsoo hebbe ick uyt hetgene dat hem naderhandt in de voorverhaelde zaecke heeft toegedragen, mijn nyet genoch konnen verwonderen over dye krachtige werckinge vande vergetelheydt, en insonderheydt vande eygenliefde, en van dat: Egomet mihi ignosco, onder den menschen. Het is alsnu eerst omtrent lij jaren geleden, dat de wreetheydt vande Spaensche regieringe haer heeft beginnen te openbaren tegen dengenen dye haer in den jare 1566 met het invoeren ofte handtharen van verscheyden andere religien, nevens de Roomsche, opentlick hadden bemoeyt. Waerover oock in weynich jaren boven ontallijcke mennichte van voorvluchtigen, van verscheyden gesintheydt, veel duysendt menschen door beudels handen wredelick zijn doen sterven. Ende also dat werck het principaelste fundament is geweest, waerdoor den heere Prince van Orangien, hoger memorie, vader van Zijne Exe tegenwoordich, de wapenen heeft aengenomen, soo heeft hij oock, zoo haest hij eenigen voet int landt hadde gekregen, alle zodanige uytgeweekenen, zonder onderscheydt van religie, wer in doen dagen; denwelcken oock van dyen tijdt aff de oeffeninge haerder religien toegelaten is geweest. Maer schijnt ons alle tselfde in dyen corten tijdt zoo zeer vergeten te wesen, dat wij van deen en dander zijde, ons zelf vroet- {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} maecken, goedt recht te hebben om nieuwe fundamenten van nieuwe vervolginge te leggen tegen dengenen dye in zoo weynich van zodanige zaecken van ons verschelen, datse nyet en zijn te vergelijcken bij het verschil, dat tusschen, dye verscheyden gesintheyden vanden jare 1566 was bestaende. Velen is wel bekent, dat volgende 't boeck bij Dominum Bezam tot dien eynde geschreven, eenigen vanden onsen zeer recommenderen het straffen van dengeenen, die zij voor ketters veroordelen, radende liever alle de neringe van 't landt te verliesen, dan dat men zoo een heerlick werck (zoo zij dat noemen) niet soude uytvoeren. Maer alle raders sijn geen gelders, en soo dese goede luyden alleen haer halve neringe, dat is haer halve gagie daerbij verliesen zouden, ick meene dat zij haer wel wat anders bedencken zouden, insonderhoyt als sij dan noch bij verloop van volck ende neringe, noch eenige soldaten op haren costen zouden moeten houden. Het schijnt den heere Beza zelf bij naest alsoo gegaen te wesen, off immers dat hij niet alle tijt bij dat bovengeschreven verstandt is gebleven, alsoo hij op een ander plaets van die zelfde zaecke schrijft in naervolgende maniere: ‘Eenige, omdat sij haer selven hebben vroet gemaeckt, dat men in religionszaecken zoude móeten volgen 't gene bij de meeste hoop plaetse heeft, menen dat d'anderen met scharpheyt ofte strafheyt van wetten ofte des noot sijnde, met de wapenen gedwongen zouden moeten werden. Welck gevoelen, alsoo het bij hem zelven hardt en straf is (want wie en siet niet, dat op dyen voedt verre het meestendeel vanden menschen vernielt en omgebracht souden moeten werden?); soo ist oock onnut en onbequaem om dat quaet wech te nemen, gelijck de bevindinge self claerlijck leert. Ja, het is van de aldermeeste en notoirste onbillicheyt’ etc. Ick bidde (segge ick noch) mijn heeren, dat sij wel {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} willen behertigen die ernstelijcke vermaninge des Heeren Christi self van die van Ninive, en van de Coninginne uyt het Zuyden, en wel overwegen, off niet te vresen is, dat in gelijcken gestalt int oordeel tegen ons sullen opstaen die grote Coningen van Polen, Vrancrijck ende anderen, die soo grooten weldaet ende medogentheyt, niet alleen aen haere naturelle ondersaten, maer oock aen vreemden bewijsen, daer wij, ten dele zelf voorvluchtich geweest zijnde, sulcken onheusheyt, haet en bitterheyt tegen onse eygen medeburgers, lantsaten, naevrunden en magen, ja bijnaest tegen onse eygen ingewant bewijsen en plegen. Dien vermaerden Rudolphus Grualtherus heeft al in den jare 1545, int eynde van sijn Apologia voor Zwinglio, in deser maniere geschreven op dese zelve materie: ‘O ghij gelovige nakomelingen, wilt u doch spiegelen en exempel nemen aen 't gene dat tot onsen tijden met onderling twisten is gepasseert. Wilt u aen niemandt alsoo verbinden, dat ghij denzelven daernae niet soudet derven tegenspreecken: want het is al menschenwerck aen allen kanten, oock metten allervermaersten en treffelijcksten van onsen tijden. Wilt zelver alles naerstelijck ondersoecken en metten woorde Groods overwegen, en dienvolgende voor goedt houden 't ghene ghij bevinden sult daermede overeen te komen; houdende voor goet, niet hetgene dat uyt eenige scharpsinnicheyt van disputeren bij yemandt voortgebracht wert, maer 't gene uyt der waerheyt is voortcomende, en dat, ons van alle vertrouwen op 't uytterlijcke gebaer afwijsende, voornemelijck op tgelove in Christum aenwijsende is, tot vermeerdering der liefden en verbeteringe des levens. Dit doende zult ghij nimmermeer vanden wech der waerheyt afdwalen.’ Klagende noch aldaer op een ander plaetse, dat het licht der liefden tot zijnen tijt onder de vermaersten theologen soo zeer was verstorven, dat daervan niet een voncxken meer werde gespeurt. Zijn dat geen aenmerc- {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} kenswaerdige waerschouwingen, om die wel in achtinge te hebben? Men seyt gemenelick, dat harde smacken wel leeren, en dat degene die licht gelooft licht wert bedrogen; maer alhoewel ick (God lof) niemant hate, maer zeer garen mijns zelfs en sommiger andere menschen beteringe sach, en alsoo oock niemandt in 't particulier wil te nae spreecken, en gaern vrede houden soude met alle menschen; Soo moet ick nochtans in desen mijn beroepen op 't gene dat ick meene dat alleman wel siet, dat onse swaricheyt van onsen geestelijcken voortcompt, het zij dan wie datse zijn. Waeromme het oock goedt waer, dat wij onse zaecken wel gaedesloegen en wel op onse hoede waeren, en zullen alsoo (zoo ick meene) wel bevinden, dat het niet nieuws, maer een gemenen overganck is, dat meest alle onse theologen en predicanten, zoowel die haer mette naeme van Protestanten, Confessionisten ofte Lutherschen, als mette name van Gereformeerden van d'een of d'ander zijde bekleden, meest al haren oorspronck nemen van heel jonge luyden, dewelcke, veelal van kleyne middelen van patrimoniale goederen zijnde, in plaetse van een ambacht te leeren, haer van joncks op, als zij zelf noch weynich ofte geen verstant ofte oordeel daervan hadden, tot het studium theologiae hebben begeven, van al zulcken gesintheyt, als zij bij haer zelfs ofte bij advys van hare ouderen ofte ander patronen, dickwils mede daerin van kleyn oordeel zijnde, voor het beste hebben vercoren, en dat sij alsoo alle haere moeyten en arbeydt daertoe aenwenden om te bejagen het eynde, waertoe zij haer zelven, in maniere als voorn, hebben overgegeven, om haer cost daermede te winnen, en haer huysen daermede voor te staen, en dat alsulcks een yder van henluyden hem zelven wel gerust vindt en hem zelven wel geluckich houdt, en vastelijck meent het beste verkregen te hebben. Sulcks dat het hem laet aensien, dat ingevalle sij elck van jongs op haer {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} tot een contrarie gesintheyt hadden begeven, zij daerin oock gelijcke gerusticheyt en geimagineerde zeeckerheyt souden hebben gevonden. Alsoo men weynich siet, dat sij tot rijpheyt van verstandt, tot temmelijcke bejaertheyt ofte tot ouderdoom, gekomen zijnde, van verstant veranderen, maer alle ende elck besonder het sijne op 't zeerste staende houden. Wat heeft het geslachte Levi in voortijden al swaricheyt en ongeluck veroorsaeckt met dien lelijcken moort van dien van Sichem, daer haren vader Jacob soo grooten afgrijsen van hadde? Wat hebben zij dien goeden Mosi al swaricheyt gemaeckt, dat hij seyde: ‘ghij maeckt het te veel, ghij kinderen Levi;’ gelijck oock Aaron self uyt ambitie tegen Mosen murmureerde, en daerover van den Heere self werde bestraft. Darenboven hij noch in die corte tijt van Mosis absentie zoo schrickelijcke afgoderye met het gulden kalff aenrichte, gelijck oock sijne sonen Nadab en Abihu, vreemt vuyr voor den Heere offerende, door 't vuyr vanden Heere sijn verteert geweest. Godt hadde hem oock Helys vaders huys, noch in Egypten zijnde, geopenbaert en tottet priesterschap beroepen. Maer 't heeft mede haest een keer genomen, doordien hij achteruyt slaende, zijne soonen, die boose boeven waren, groote moedwille, overdaet en onkuysheyt bedreven, niet behoorlijck bestrafte. Nae desen is Samuel gevolcht, denwelcken sijn soonen tot Rechters stelde over Israël, die niet in sijne wegen wandelden, maer haer tot giericheyt neychden, geschencken namen en het recht boogen; daerover 't volck om een Coninck heeft geroepen. Hoe grooten lof van godvruchticheyt heeft dien vromen Coninck Josias gehadt? Men soude immers meenen, dattet in sijnen tijt met de goodsdienst heel volmaeckt werck soude geweest zijn; daert ter contrarie heel mede was ver- {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} loopen en t'enemael in afgoderye vervallen. Ende trotsten evenwel seer op haren tempel, en dat zij de Heylige Schrift voor haer hadden, daert doch enckel leugen was, en dreychden den propheet Jeremiam met hare tongen te willen dootslaen. Den Coninc Sedecias, niettegenstaende dat hij van Jeremia was vermaendt en onderrecht, is evenwel met sijne opperpriesteren afvallich geworden, hebbende oock groote grouwelen aengerecht, zoodatter geen helpen meer aen en was. Wat isser, onlangs voor en nae de doot Christi onses Heeren, onheyl ende ellende door de geestelijcken van dien tijt aengerecht, daervan de boecken der Machabeen ende den Apocalipsis breet getuygen? Men seyt gemenelijck dattet stercke benen wesen moeten, die weeldige dagen dragen konnen, welck gebreck soowel onder de geestelijcken als onder ander luyden schijnt geregneert te hebben. Daer sijn soo schrickelijcke vervolgingen geweest tegen de Christenen vanden tijt des Heeren Christi hier op der aerden, tot op den tijt vanden Keyser Constantinum, wesende stijf driehondert jaren. Tot desens tijt de Christenen wat tot rust gecomen sijnde, en omtrent 320 bisschoppen bij hem op 't Concilium Nicenum over die saecke van Arrio beschreven sijnde, soo heeft hem stracks onder denselven vertoont soo grooten ongematicheyt van hare particuliere questien, dat zij des Kaysers handen vervulden met hare requesten, die hij daer over int vuyr wierp en verbrande. Ende van dien tijt heeftet meest alsoo gegaen, als de kercke wat voorspoedich is geweest, nae het gemene spreeckwoort: Ecclesia peperit diuitias, at filia suffocavit matrem. Ende dat wij in dese onse tijden souden menen vrij daervan te wesen: 't is misverstandt, 't sijn al mede menschen. Eenige vande eerste Reformateurs, ja vande voornaemste van dien, hebben haer voorwaer int begin, doen sij noch {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} dagelijcks het swaerdt van vervolginge als boven haer hooft, en de doot voor oogen sagen, soo ongeschickt met lasteren en schelden d'een tegen d'ander gedraegen, dattet voor godvruchtige ooren al te argerlijck is om te hooren. Calvinus heeft dat in sijnen tijt wel gemerckt, als waer hij seyt: ‘Die twistgierige menschen zijn grotelijcxs te haten, dewelcke met een scharpe rasernije bevangen sijnde, de kercke, die tot onsen tijdt meer als te veel is gescheurt, noch gestadelijck meer pogen te scheuren. Ick spreecke niet (seyt hij) vande openbaere vijanden, en die met openbaer gewelt alle godtsalige memorie trachten uyt te roeden, maer van eenige swaerhoofdige korsele menschen, professie doende vande religie, die niet alleen haer beste doen om alle nieuwe twisten aen te stoocken, maer oock de vrede, die de godvruchtige geleerde luyden gaern souden gebruycken, met haer onrusticheyt verstoren.’ Beza houdt dien van sijnen tijt een groodt deel voor lichtvaerdige, reukeloose luyden, die self 't meeste onweder veroorsaecken. Melanthon wenscht met Nazianzeno te mogen sien een synode, die niet en soude wesen een vyerschaer van snode boeven, maer temmelijck vroom van gemoedt. Waermede hij wel te kennen gaff, wat vrucht hij daervan verwachte. Denzelven waerschouwt d'Overheyt, datse wel toesien, datse niet en werden dienaers van ander luyden wreetheyt en godloosheyt. Johannes Sturmius heeft Ao. 1561 aen den Keurvorst Paltz, Fridericum Tertium, geschreven: ‘Soo d'Overheyt dese lieden (te weten den kraftigen geestelijcken) haer swaert alleen voor den tijt van drie dagen lieten gebruycken, datter stracxs d'alderswaerste ofte wreetste donderslagen, vuyr, blixem van vervolch uyt ontstaen souden, die in de kindtskinderen niet souden ophouwen.’ Hoe jammerlijck oock Adrianus Saravia en Pranciscus Junius, beyde en d'een nae d'ander professores theologiae {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} in de Universiteyt tot Leyden geweest zijnde, haer in haere boecken hebben beklaecht over de swaerhoofdige predicanten van haren en van onsen tijden, zoude wel aengewesen connen werden. 'T is oock mijn heeren alhier wel indachtich, hoe swaerlick Zijne Exe, hog. mem., bij zijne brieven vanden jare 1583 hem heeft beklaecht over gelijcke luyden, die hadden veroorsaeckt dien groten afval van verscheyden landen en steden, gelijck oock alsnoch niet vergeten connen wesen die groote en periculeuse proceduren, die naederhant, als in den jare 1597, bij gelijcke luyden waren int werck gestelt tegen haren Coninck tot Edenburch, in Schotlandt, alsnu Coninck van geheel Grootbritannien. Schijnende alsoo dat den tijt ons altemet wat meer doet leeren, tot bewijs van 't welck ick hier oock bijvoege zeeckere bekentenisse, die in den jare 1594 op den Rijcksdach tot Regensburg, op den naem vanden Paltzgraef Keurvorst Fredericus, deses tegenwoordigen Keurvorstens vader, zoo ick meene, bekent gemaeckt is geweest, luydende aldus: ‘Vande religie mijns goeden vaeders ben ick niet afgeweken; wiens religie was gegrondt op de schriften der Propheten ende Apostelen, die, terwijle hij leefde, niet in Martinum ofte Jacobum, maer in Christum geloofde. 'T selve symbolum ick oock stantvastelijck behoude ofte bescherme, en zal beschermen. D'Arriaensche, Nestoriaensche, Eutichiaensche ende Wederdoopersche dolheden heeft mijnen vader vervloeckt; die vervloecke ick oock, zijnen zoone, uyt ganscher herten. De sacramentissche dwalingen, die heeft mijnen vader vervloeckt, ende die vervloecke ick oock, zijne zoone. Ick come naerder: Calvinianismum en Swinglianismum heeft mijnen vader verwurpen, zoo doe ick oock, zijnen zoon, zoo sulcks eenichsins ware gelijck de Vbiquitarij en Flacciani versieren, te weten, soo de Waerheyt ofte Almachticheyt, ofte de gehele Christi-tegenwoordicheyt op der aerden gelochent werde. Dan in dit deel {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} ben ick geluckiger dan mijnen vader, dat ick wete, dat, onder den naem van Calvinum, besmet werdt in Duytslandt, bij de oproerige en eergierige, de waerheyt der orthodoxe religie, 't welck sonder twijfel erkent soude hebben den goeden Keurvorst, mijnen vader, soo hem Godt langer hadde laten leven etc. Doctor Luthers schriften en houde ick in geen minder waerde dan mijnen lofwaerdigen vader gedaen heeft, maer te rechte houde ick sulcke voor onwijse, die al wat hem ofte oock andere menschen ontvallen is, gelijck gout en perlen achten en houden.’ ‘Ende daerom sal ick hier een weynich van Lutheri schriften aenwijsen, waeruyt men verstaen sal konnen, hoe onzeecker en periculeux het is, hem op ander luyden verstant t'enemael te verlaten en te betrouwen, al waeren se oock al vande meeste name en aensienlijckheyt; wandt dezelve Lutherus wel rondelick verclaert, dat hij geensins door d'authoriteyt van ymandt vanden alderheylichsten Outvaderen gedwongen wil wesen, anders dan zoo verre zij mette heylige Schrifture overeenkomen: daervan hij apparentelyck self rechter soude willen wesen.’ Ende noch wat verder: ‘Soo het niemandt geoorlooft is de Schrifture nae sijnen geest uytteleggen, waerom letten zij (te weten de Romanisten) dan daer niet op, dattet dan oock niemandt vanden Outvaderen geoorloft is geweest.’ ‘Soo men de Schrifture niet nae sijn eygen gevoelen verstaen mach, zoo zal men Augustinum veel min nae sijn eygen geest verstaen mogen: want wie sal ons verseeckeren, dat wij Augustinum wel verstaen, en zal alsoo doende Augustinus mede een uytlegger, en desen wederom eenen derden ofte vierden uytlegger moeten hebben, 't welck immers een openbare dwalinge is.’ Item: ‘d'eerste Outvaderen hadden Augustinum noch Thomam niet gelesen, ende soo deselve Outvaderen oock onder haer strijdich sijn, secht mij doch, wie zal't verschil {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} beslechten? Het zal immers nae de Schrifture moeten werden gedaen.’ Augustinus en andere heylige vaders, nemen zelf haren toevlucht totter Schrifture, alsser eenich verschil is. Wat werdender al dwalingen inder Outvaderen schriften gevonden? Hoe dickwils zijnse onder haer selven oneens? Wie isser onder henluyden, die de Schrifture niet dickwils verdreyt heeft? Met wat verseeckertheyt sal men dan op yemandt mogen staen, die men weet dat zelf dickwils gedwaelt heeft, die tegen hem selven en tegen anderen strijdich is, die de Schrifture gewelt aengedaen heeft? Dat se mijn een autheur brengen, daer men zeecker van is dat hij nimmermeer gedwaelt, de Schrifture nimmermeer verdreyt, met hem zelven niet strijdich ofte aen eenige zaecke niet getwijfelt heeft. Seyt voorts uyt Hilario, dat die de beste uytlegger is, die 't verstant uytte Schrifture haelt en niet daer toebrengt, en niet en drijft datter sulcken verstandt in vervaet is, als hij van te vooren voorgenomen heeft te leeren, allegerende voorts Bernardum, denwelcken heeft geraden liever uytte fonteyn self te drincken, als uytte beexskens daeruyt voortcomende, gelijck de voors. Lutherus ter voors. plaetse wel breder daervan schrijft, waervan dit alleen een kleynen uyttocht is. Alsoo wijst Zwinglius ons mede aen, datter sommige zijn, dewelcke menen, dat zij alleen de kennisse der Schrifture hebben, en nochtans op veel plaetsen seer kindisch dwalen. Van gelijcken oock Philippus Melanthon vrij wat breet van dien ouden scribenten, datter nauwelijcxs een is daer niet aen gebreckt, van welcke gebreeckelijckheyt dominus Beza in sijn eerste volumine Tract. Theolog. pag. 38, 39, ende dominus Bogermannus mede brede aenwijsinge doet in zijne Annotationibus contra dominum Grotium, pag. 120 tot 128 toe, alsmede pag. 136, 137. {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} Maer insonderheyt dunckt mijn, onder verbeteringe, dattet van groot bedencken en verwonderenswaert is, dat dominus Calvinus in sulcker maniere van d'authoriteyt vande Schrifture zelf heeft geschreven als ick bevinde int eynde van zijn voorreden op den Propheet Esaiam, oock int begin van zijne Commentarien van 't achtste verse des dertichsten capittels desseluen propheten, mitsgaders in 't begin van zijn Commentarien op 't negenthiende verse des seventhienden capittels Jeremie. Van alle welcke plaetsen ick mijn ontsie de woorden alhier te verhalen, hoewel ick zeer begerich soude wesen om te mogen verstaen, wat meeninge alle 't zelfde zoude mogen hebben. Benedictus Arias Montanus, in zijne prefatie in librum suum de actione, litera. a. versa, seyt mede datter meer als drie duysent plaetsen in de Bibel an te mercken staen, dewelcke, zonder uytlegging met groote schade van 't verstandt derselver, niet geweten werden; ofte dat ten minsten een groodt deel van 't cieraet, dat daeronder schuylt, verborgen blijft, gelijck denzelven en ander geleerden luyden meer, op zijne Bibliis Regiis, op verscheyden plaetsen, diergelijcke meer aenwijsingen hebben gedaen, daervan ick achter het derde capittel van mijn grootachtichst geschrift wat breder hebbe vermaent. Ende Emanuel Tremellius met Franciscus Junius in haere Epistola Dedicatoria aen den Keurvorst Palztsgraef aen den Rhijn, alsmede in haer beyder brieven voor het tweede en derde deel van hare overgesetten Bijbel, geven oock wel te kennen de gemene gebreeckelijckheyt, die int oversetten en int verstandt der Schrifture werdt bevonden. Ende alhoewel dat deser luyden werck van hare voors. oversettinge hier te lande (soo ick immers meene) in grooter waerden wert gehouden, - Soo heeft men nochtans 't selfde met het Nieuwe Testament Bezae in Engelandt wel derven brandmercken met een openbare censure, daermede dat men te kennen gaff, dat men niet toegelaten {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} zoude hebben dezelfde te drucken, had ment in tijts geweten; ende men heeft oock den leesers van dien gewaerschouwt en vermaent, dat zij die zouden leesen als een Paraphrasis, en hare aenteyckeningen als opinien van menschen, overmidts daer werden gevonden veel dingen, die men niet kan goedtvinden. Den voorseyden Franciscus Junius seyt noch in zeeckeren sijnen particulieren brief totten leser, voor het boeck Genesis, dat hij xiiij jaren nae 't uytgeven vandt voorseyde gemene werck noch eenige veranderinge bij hem zelven int particulier daerin heeft gedaen, maer niet het honderste deel van 't geene op hem werde versocht; 't welck mede van geen kleyne consideratie is. Ende sal alsoo dat weynich dienen tot een bewijs, dattet niet nieuw nochte vreemt is, datter eenige gebreeckelijckheyt int verstandt en kennisse valt in zaecken der Schrifture, daervan ick wel veel meer hadde aentewijsen, 't welck ick om tijt te winnen alsnu voorbij gae. Ende alsoo oock zal ick nu voort eenige weynige exemplen aenwijsen tegen de groote precysheyt, die eenige, tot zoo grooten onrust en perijckel vanden staet van 't heele landt, pogen int werck te stellen tegen dengeenen die in leere ofte leven haer wat anders dragen als sij wel gaern souden sien. Ende eerst uytten Outvader Augustino, alwaer hij schrijft: ‘Uyt het Nieuwe Testament mach niet bewesen werden, dat eenich rechtvaerdich mensch yemandt omgebracht heeft, maer dat mach men nochtans met het eygen exempel des Heeren Christi wel bewijsen, dat godloose snode menschen vanden onnoselen en onschuldigen sijn verdragen geweest: want de Heere heeft sijnen eygen verrader, naedat hij het loon van zijn verraderije al ontfangen hadde, tot op den uyttersten kusse des vredes geleden onder den onschuldigen bij hem te blijven, denwelcken hij niet verswegen heeft, dat onder henluyden was een mensche van zoo grooten misdaet, en heeft nochtans, {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} sonder denzelven uyttesluyten, dat eerste sacrament zijns lichaems en bloedts, allen int gemeen gegeven.’ Item: wij roepen mede ende seggen uluyden: wijckt aff, gaet van daer uyt en raeckt het onreyne niet; maer het is raecken met het herte en niet metten lichame: want wat is het onreyne niet raecken, dan de sonden niet toe te staen? Wat is van daer uyttegaen, anders dan te doen 't gene tot bestraffinge vanden bosen dient. Mishaecht het u dat yemandt gesondicht heeft, zoo raeckt ghij het onreyne niet etc. Item: Moses, Esaias, Hieremias, Ezechiel hebben geroepen. Hoe veel en hoe heftich heeft Hieremias de sondaers en snode menschen sijns volcks bestraft. Hij was nochtans onder haer; hij ginck met haer in eenen tempel; hij gebruyckte deselve sacramenten; hij leefde in de vergaderinge van dat snode volck; maer met sijn roepen ginck hij van haer uyt. Dat is van daer uytgaen, dat is het onreyne niet raecken, mette wille niet te consenteren en den mont niet te sparen. Wadt sal ick van Hieremia, Esaia, Daniele, Ezechiele ende vanden anderen propheten seggen, die van 't bose volck niet sijn vertrocken, opdat se de goeden niet zouden verlaten, die onder dat volck vermengt waren etc. Ende hoe ist ten tijde Christi met hem zelf gegaen? Dat is immers al de werelt bekent, door de Parabolen bij hem zelf voorgestelt van dengenen dien de regieringe vande wijngert was bevolen, en haer soo qualick daerbij hebben gedragen, als oock bij het menichfoudich wee, dat hij den Schriftgeleerden en Pharizeen heeft gedreycht over haer grote boosheyt, aldaer int brede verhaelt. Ende evenwel hebben die goede, degelijcke, vrome luyden, Anna de prophetisse, Simeon, Joseph, Maria, Sacharias, Elisabeth etc. haer noch bij de kercke gehouden, haer niet ontsiende hare godtsdienst vande reyninge Marie, mitsgaders vande offerhande voor den Heere Christo zelf, nae de wet, in {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} de gemeenschap van zoodanigen geselschap uytterechten; Ja dat meer is, de Heere Christus heeft niet alleen 't gemene volck, maer ooek zijn eygen discipelen bevolen dat volck te horen, maer nae haer wercken niet te doen. Ende Calvinus zelve schrijft oock op dese materie in naervolgende maniere: ‘Daertoe trachte ick, opdat de gedeeltheyden geen kercke, hoedanich die oock zijn soude, quetsen, dewelcke, zoo die in zeeden bedurven, ofte met vreemde leringe besmet ware, nochtans niet afgeweecken waer van die leere, die Paulus leert het fundament der Christelijcke kercke te wesen.’ Ende een weynich verder aldaer: ‘Dat wil ick betuygen, dat ick den broederen geen ander vereeninge aengeraden hebbe, dan die ons door Christi exempel aengewesen werdt, denwelcken hem niet ontsien heeft metten Joden vande meeste godloosheyt gemeenschap vande verborgentheyden Goods te onderhouwen.’ Ende denselven aldaer noch wat voorlijcker aldus: ‘Den haet van scheuringe moet onder de Christenen zoo groot wesen, datse deselve moeten schuwen, soo lange alsse mogen. De waerdicheyt ofte aensienlijckheyt vanden dienst des woordts en sacramenten moet soo groot wesen, dat, zoo waer men die siet, men moet gevoelen dat daer een kercke is. Soo wanneert dan door Goods toelatinge geschiet, dat door dengeenen, hoedanich die oock zijn, de kercke wert bedient, zij daer de merckteyckenen vande kercke sien, soo ist best datse haer vande gemeenschap niet af en sonderen. 'T en hindert niet datter eenige onsuyvere leringen werden geleert, want daer en is nauwelijcks eenige kercke, die niet noch eenige overblijfselen van onwetentheyt bij haer heeft, en 't is ons genoch dat die leere plaets heeft, daer die kercke op gefundeert is.’ Voorts noch deselfde op een ander plaetse: ‘Wij en ontkennen 't niet, dat de kercken, die ghij (te weten den {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} Cardinael Jacobus Sadoletus) regeert, Christelijcke kercken sijn, maer den Roomschen pauws, met dien heelen hoop valsche Bisschoppen, dewelcke de plaetse van harderen ingenomen hebben, seggen wij dat wreede wolven zijn.’ Soo veel de heere Beza aengaet, is een yegelijck wel bekent, dat die doorgaens mede zeer hardt is, maer dienniettegenstaende wil de gematichtheyt bij hem mede altemet uytbreecken, waervan vooreerst zijnen brief aen Andream Duditium geschreven, op verscheyden plaetsen brede getuygenisse geeft, die ick mene dat met goede vrucht mach werden gelesen, gelijck oock verscheyde andere plaetsen van sijne andere schriften, die ick uytgetogen hebbe, daervan ick allenlijck eenige weynige sal aenwijsen. Vande zalicheyt in Christo te soecken en vande vernietinge vande ceremonien des wets is in de synode van Jerusalem vanden Apostelen, ofte liever vanden Heyligen Geest self, claer geoordeelt, en die strijdicheyt was van soo groten gewichte, dat Paulus schrijft, soo ghij besneden werdt, zoo is Christus u niet nut. Nochtans en hebben een goet deel van die gemeente, in veel jaren daernae, van tgebruyck der ceremonien niet afgetrocken mogen werden. Heeft Jacobus haerluyden daerom stracks als ketters en lidtmaten des duyvels willen verdoemen? Hij heeft immers Paulo geraden, dat hij haer ten gevalle hem zelven bij eenige Nazarenen soude vervoegen, wiens verstant Paulus voort gevolcht heeft. Item: Dat alle tijt geweest is en blijven sal ten uyttersten toe dese swackheyt des menschelijcken verstants, self onder dengenen, dien 't blijckt dat Godt den Heere metten Heyligen Geest begaeft heeft, dat niet een van haer allen alles, oock niet in de aldernootsaeckelijckste stucken verstaen heeft: dien alleen uytgenomen, die geensins tegengesproocken moghen werden, te weten de Propheten ende Apostelen, door denwelcken Godt de Heere {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} alsoo gesproocken heeft, gelijck haer eygen scriften uytwijsen etc. Item, wie soude daeraen twijfelen, zooder ergens tot eeniger tijt een ware, genoch eenige en geheel algemene kercke is geweest, of deselfde is geweest het huysgesin ofte de naevolgers des Heeren Christi self, met zijn twaelf discipulen na den vleesche verkerende? Wien is oock onbekent, dat het stuck vande verrijsenisse, daervan d'opstandinge Christi self het fundament en steunsel is, van zoodanigen gewichte is, datten Apostel met recht seyt, dat, die wechgenomen sijnde, het hele Evangelie te niet wert gedaen. En nochtans heeft die selfde vergaderinge qualick geloven kennen, dat Christus verresen was, en Thomas heeft ooek sijne medediscipulen daerin niet gelooft. Ja 't schijnt dat de discipulen haer eygen oogen niet gelooft souden hebben, ten ware dat de Heere Christus zelf hadde geseyt: ‘Een geest heeft vleesch noch beenen.’ Ende noch aldaer: Al stemmen goede luyden in alles niet overeen (twelck de swackheyt des menschelijcken verstandts niet toelaet), soo konnen sij nochtans elckander lijden en verdragen etc. Maer desenniettegenstaende soo heeft dominus Beza op verscheyden ander plaetsen weder heel heftich geweest, waerover hij oock met Doctore Adriano Saravia, in zijn leven professeur der theologie in de universiteyt tot Leyden, mede in questie is geweest, welcken Saravia daerover een plaetse aldus heeft geschreven. ‘Nae des heeren Bezae verstandt zoo dwaelen de kercken van Duytslandt, oock de kercken van Engelandt. Van gelijcken stracks nae den doot der Apostelen, hebben oock gedwaelt de Patres, die die tijden gevolcht zijn. Maer wat sullen wij seggen van de kercke van Geneven ende van de Fransche kercken? Sijn die niet onder 't getal van menschen begrepen? En ist al goudt, silver ende eedelgesteenten dat men daerop timmert? De heere Beza laet {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} hem duncken, dat geene kercken wel gereformeert sijn, als de zijne van Geneve, en die deselve naevolgen; maer mette mate, daer hij anderen mede meet, sullen anderen hem wederom meten.’ Item: ‘daer waren onder den volcke Goods veel dwalingen en ketterijen, verscheyden misbruycken in leven en lere der priesteren: nochtans heeft hem de Heere van haer niet afgesondert, nochte elders een ander kercke opgerecht. Hij is ter gestelder tijt in den tempel verschenen; hij heeft de vierdagen, de gewoonten ende ceremonien onderhouden; hij heeft in den tempel Goods aengebeden, dewelcke door de giericheyt der priesteren tot een moortkuyl verandert was. Nochtans terwijl hij daer aenbidden en sonder godloosheyt en afgoderye in de vergaderinge des volcks wesen mocht, zoo heeft hij gemeenschap, vrede en eenicheyt mettet gehele volck gehouden, onder dewelcke veel meer quade als goede waren.’ Item: ‘hoewel de Roomsche kercke de algemeene kercke niet en is, en oock niet wesen mach, nochte oock een gesont lidtmaet van deselve, zoo mach nochtans niet ontkent werden dat se een kercke is, en datse totte algemeene kercke behoort.’ Nu sal ick oock een weynich vertoonen uyt de schriften van dien vredelievenden Franciscus Junius, die den voorseyden Saravia in de professie der theologie tot Leyden is gevolcht. Ende eerstelijck, nae een wijdtluftich verhael vanden ellenden, die gewoon sijn te onstaen uyt de groote bitterheyt die gepleecht wert uyt saecke van strijdicheyt in geloofssaeken, schrijft hij aldus: Een waer Christen mensche, die wel onderwesen is in Goods waerheyt, en wel verstaet datten natuerlijcken mensch niet meer begrijpt in godlijcke saecken, als Godt den Heere hem openbaert, - zoodanigen mensch, segge ick, soe hij wel bedacht is, zal nimmermeer daertoe komen, dat hij een ander sal willen beledigen ofte quaet doen uyt saecke van 't gelove. {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Un tel,’ dict il, ‘s'il est bien auisé, ne viendra iamais a ceste resolution de vouloir, ou a cest effort d'offenser un aultre pour cause de la foy’ 1). Item: ‘'T en volcht geensins, soo yemandt niet en is in de Roomsche, ofte eenige diergelijcke kereke, dat hij daerom niet is van Godes kercke;’ van welck verstant Augustinus mede schijnt geweest te hebben, De Civitate Dei libro 18, cap. 47. Item: ‘hoewel het is gebeurt dat Luther en Calvijn in en over alles niet hebben gehadt eenderley gevoelen, soo ist nochtans genoch, dat se, om voor rechtgevoelende gehouden te werden, van een gevoelen sijn geweest in den rechtsnoer en 't fundament van 't geloof.’ Item: ‘alle den tijt die wij hier int leven zijn, zijn wij al te kleyn en al te qualick gestelde leerkinderen, en degeene self die onder ons den aldermeesten voortganck gedaen hebben, en zouden niet doen dan al den bras te bederven, zoo Godt de Heere henluyden zoodanige macht gaff, als de gepretendeerde catholijcken haer beroemen.’ Item: ‘Wat de kercke belangt, zij is niet al heel geestelijck, dewijl sij hier beneden is, en daer en is niet een lidtmaedt van dezelve, dat niet noch en draecht zijn ydele vleys en sijn sinnen, die lichtelijck bedrogen konnen werden, zulcks dat se dwalen mach, en oock dickwils in dit leven gedwaelt heeft. Ende haer gevoelen ofte verstandt mach geen zeecker middel noch rechter, nochte een onbedriechlijck rechtsnoer van 't gelove wesen; wandt zij moet zelf nae het rechtsnoer ondersocht werden, en zij is self daerom Godt den Heere den rechtsnoer gegeven heeft.’ Item: ‘'T gaet al te groff toe dat men seggen zoude dat een kercke, die in dwalinge valt etc., langer geen kercke meer soude wesen, spreeckende van saecken die 't gelove aengaen; want wat salt wesen, alsse maer een dwalinge {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft? Wadt salt wesen, alsse der veel heeft, die niet eygentlijck sijn fundamentele saecken? Ende int corte, wat salt wesen, als zij 't Hooft, 't welck Christus is, noch behout? Voorwaer soo lange alsse Christum houdt en van sijnen geest leeft, soo is sij ende blijft een kercke, hoe kleyn oock haer leven is.’ Item: ‘Alle kercke die 't Hooft behoudt, aelhoewel zij ter doot toe kranck is, zij is niettemin een kerck, soo lang sij 't Hooft behout.’ Item: ‘Godt heeft de waerheyt in alle volcomentheyt in de Schrifture gegeven; maer de menschen, daer de kercke van bestaet, en begrijpt se niet, dan in grote onvolmaecktheyt nae haerluyder kleyne vermogen.’ Ende noch in 't tweede deel vandt voorseyde boeck Junii seyt hij: ‘Degene die hebben willen dat men haer alleen geloven sal, ende haer opmaecken tegen alle degene die geen amen seggen op 't gene dat sij voorgeven, die sijn sieck. Wij verdragen se, wij bidden Godt voor haer, en wij blijven bij de eenicheyt, alhoewel sij, soo veel in henlieden is, die breecken. Wij hebben medelijden mette dwalinge van haer verstandt; wij houden eenicheyt met haer in den gelove nae Godt; wij blijven altijt een huysgesin, hoewel den armen krancken door sijn passien misleydt zijnde, ons naeroept dat hij ons niet kent en dat wij vreemdelingen sijn.’ Item, handelende van de tweespalt en bitterheyt, die onder de Luterschen, Swingelschen en Calvinisten was onstaen, schrijft Junius in deser maniere: ‘Wij belijden, dat Goods huyse (helaes) niet dan al te vol roepens en lasterens is, van krancke ontsinnige menschen, maer 't en is niet de schult van 't gehele huysgesin, datter soo grooten getier gemaeckt wert; drie ofte vier harsenlosen menschen kennen wel maecken dat men, bij maniere van spreecken, int hele huys niet hoort donderen. Die luyden moet ment wijten, en alsoo voorts pag. 214 vervolgens, {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} zeer modestelijck geexcuaeert 't geene vander gereformeerden sijde bij yemandt tegen Lutherum, tegen Westphalum en diergelijcken, uyt hefticheyt geschreven mach wesen, niet twijfelende of zoodanige scrivers hebben naederhant selver mishagen daerin gehadt. Item: “Het is confusie ofte verwarringe dat men sijne medegesellen wetten wil voorschrijven, en bovenal ist onredelick dat te willen doen in saecken van conscientie, daer geen ander wetgever is als Godt, Jacobus 4. Wij hebben dat noyt ouer yemandt begeert te doen.” Seggende voorts dat zulcks is het werck van 't pausdoom, tegen Godt en tegen reden. Seyè noch op een ander plaets, dat P. Hieronimus en Augustinus niet in alles eenstemmich inder leere sijn geweest, maer dattet alle tijt is geweest sonder ketterijen. Wij sien dat van de nature, qualiteyt en conditie van 't voorneemste deel des menschen, naementlijck vande siele, die nochtans opdt alderverste is beneden het wesen ende den eeuwigen raedt Goods, soodanigen onderscheyt gemaeckt wert bij den voorneemsten theologen van ouden en oock van onsen tijden, dat men hem dies niet genoech soude konnen verwonderen, gelijck oock onsen theologen ende predicanten niet onbekent mach wesen. Ick (helaes) hebbe maer een weynich bij den Outvaderen Hieronimum en Augustinum, oock bij Swinglium, Wolgangum, Musculum, Dusanum, Melanthonem, Bezam, Pranciscum Junium, Georgium Sohnium etc. daervan gelesen; maer ick soude mij niet derven onderwinden veel vast besluyt daeruyt te maecken. Maer vele van onse voorneemste theologen, als Zwinglius, Calvinus, Beza, Zanchius, Piscator ende anderen spreecken van saecken, die soo ongelijck veel hooger loopen: als van de predestinatie en verburgen eeuwigen raedt Goods, met sulcke harde en hooge woorden, dat ick schricke als ick se leese ofte hoore. Ende sij doen dat nochtans met sulcken confidentie, dat zij geen {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} tegenspreecken daerin willen lijden, niettegenstaende datter soo veel troostelijcke spreucken der Schrifture zijn ter contrarie luydende, van dewelcke ick sommige weynige sal verhalen, bij dewelcke, mijns bedunckens, claer genoch blijckt dat niet dien goeden Godt, maer de menschen self aen haer verderf schuldich sijn. Men sie voor het eerste daer op het xxxije capittel Deutoronomii metten Lxxxjen psalm Davids en het hele Liije Esaie, mitsgaders de epistolas Calvini zelf, van pagina 129 tot 134 heel breet, en van gelijcken sijne commentarien opdt xxviijen capittel Esaie, het xije mitsgaders het xvjen en xvijen verset des sesten capittels Jeremiae, alsoo het mijn wat te veel tijt soude nemen, die altemael hier uyt te schrijven. Ende sal alsoo nu comen tot de voorss. schriftuyrplaetsen. Siet het Lam Goods dat de sonden des werelts wechneemt. Joh. 1 v. 29. Het broot Goods is hij, die uytten hemel comt en geeft de werelt het leven. Joh. 6 v. 33 tot Lje verset toe. De genade is niet gelijck de misdaet: want zoo door des eenigen Adams misdaet vele gestorven sijn, soo is de genade Goods en de gave door de genade eens menschen Jesu Christi veel meer overvloedich geweest in veelen. Rom. 5 v. 15 tottet 21e verset toe. Ist dat u broeder om der spijsen wille bedroeft wert, soo wandelt ghij niet nae der liefden; verderft hem niet met uwe spijse, voor denwelcken Christus gestorven is. God wil dat alle menschen salich werden en tot kennisse der waerheyt comen, want daer is een God, ende een middelaer Gods en der menschen, de mensch Jesus Christus, die hem zelven gegeven heeft tot een versoeninge voor allen, etc. 1 Tim. 2 v. 4, 5, 6. Hyertoe arbeyden wij ende werden versmaet, omdat wij in den levenden Godt hopen, die een salichmaecker is aller menschen, maer aldermeest der geloovigen. 1 Tim. 4 v. 10. {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} Gelijck oock onder uluyden valsche leeraers wesen zullen, die verderffelijcke secten invoeren sullen, oock den Heere diese gecocht heeft verlochenende, en een haestige verdervinge over haer selven halende. 2 Petr. 2 v. 1. Hij is de versoeninge voor onse sonden, ende niet alleenlijck voor onse sonden, maer des geheelen werelts. 1 Joh. 2 v. 2. Ist dat een voor allen gestorven is, soo sijn sij alle gestorven. Ende hij is voor allen gestorven, etc. 2 Cor. 5 v. 15. De salichmaeckende genade Goods is verschenen allen menschen, ende onderwijst ons etc. Tit. 2 v. 11, 12. Item, van Goods toelatinge en niet van dwang over den menschen. Mijn volck en hoorde mijn stemme niet, en Israel en wil mijnder niet. Soo heb ick se gelaten in haers harten goedtduncken, dat zij wandelen nae haeren rade. Ps. 81 v. 12 volg. Godt die in voortijden alle heydenen heeft laten wandelen in haere wegen. Act. 2 v. 16. Godt heeft in voorjeden tijden alle heydenen laten wandelen in haere wegen (Act. 14 v. 16), 't welck aldaer in mergine uytgeleyt wert: nae haer goedtduncken laten leven. Siet den Duytschen bibel ao. 1580, bij Jan Cavin tot Dordrecht gedruckt, met privilegie vanden Staten van Hollandt. Godt is getrouwe, denwelcken u niet zal laten versocht werden boven uwe vermogen, maer zal mette versoeckinge oock het uytcomen maecken, opdat ghij se moocht verdragen 1 Cor. 10 v. 13. Hier gebruycken Calvinus en Beza voor het woordeken: “sal laeten,” het Latijnsche woort sinet, gelijck oock Erasmus doet; maer den oude en gemeene Latijnsche oversettinge heeft het woordeken: patietur; maer Sebastianus Castellio het woort: permittere, gelijck oock Luterus doet, nae 't getuychenisse van Doctor {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} Mathias. Hoe in de Universiteyt tot Leypsich, in sijn boeck tegen eenen Baron Wenceslaus Budowets, pag. 217. Bij dese weynige plaetsen sal ickt voor dees tijt alsoo laeten, voor een monsterken ofte proefken, dewelcke immers klaer genoech spreecken, en alsoo oock bij gemene luyden, die nae Godt en nae de waerheyt yveren, wel konnen verstaen werden, alsoo de Heere Christus haerluyden zoowel als anderen bevolen heeft de Schrifture t'ondersoecken, gelijck oock die van Beraea daerover werden gepresen. Waerom mijn oock dunckt, dat de zaecke te veel gedaen soude werden, dat nae het exempel van soo veel treffelijcke geleerde luyden, zoo buyten als binnen 's landts, een goedt predicant, ende veel meer een goet burger ofte ingeseten van dese landen daermede in dese materie niet soude mogen volstaen. Ende alsoo ick meene dat uyt hetgeene dat nu tot hiertoe is verhaelt, ten deele gesien mach werden de onvolmaecktheydt, die tot allen tijden bij den menschen kinderen in de kennisse van Godtlijcke saecken, en in 't stuck van de religie is geweest, en hoe onredelijck, schadelijck en periculeus dattet is, hem zelven daerin op sijn eygen goetdunckentheyt soo zeer te vertrouwen, dat men andere goede eerlijcke luyden grote swaricheyt soude bearbeyden, - Soo sal ick alsnu oock nae mijn beste vermogen int cort verhaelen de substantie van tgene dat ick meene vervaet te weesen in dat grote geschrift, dat onder andere pampieren meer in Majo lestleden, op 't stuck van d'authoriteyt en 't recht van 't landt van Hollandt en Westvrieslandt, in religions- en kerckelijcke zaecken, alhier in den Raedt is voorgelesen, waerin ick de paginas hebbe geobserveert vant exemplaer, dat ick daervan hadde becomen 1). Pag. 2. Ende vooreerst: dat de Graven van Hollandt {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} niet geweest zijn absolute heeren vande voors. landen, maer datse waren verbonden de vrijheyden ende gerechticheden vanden landen t'onderhouden, waertoe sij oock bij eede aen den Staten vanden voorschreven landen waren verplicht. 3. Dat de publicatie van 't Concilium van Trenten, gelijck oock de erectie van nieuwe geestelijcke Jurisdictie, en insonderheyt het ondersoeck en inquisitie vander luyden gemoet waren strijdende tegen de vrijheyt en gerechticheyt vanden landen, van over veel hondert jaren, dewelcke medebrengen datten Magistraten toequam d'overheyt over hare ondersaten, oock in geestelijcke saecken. 4. Waerin alsoo de Conick een contrarie cours nam, is daeruyt in den jare 1566 gevolcht het verbondt vanden heeren Eedelen, die request overgaven, haer daerover beklagende van 5. violatie van hare privilegien, vrijheyden en immuniteyten. Haer evenwel met eenen purgerende vande datelickheyden, dier daer waeren gepleecht int breecken vande kercken, 't welck zij verstonden dat niemandts werck was als der Overheyt, en dattet bij haer authoriteyt behoorde gedaen te werden; waerouer oock den heere Prince van Orangien eenige handtdadigen van dat werck hadde, doen straffen. Hebben oock de hoofden van den geestelijcken zelven, ten tijde van den Hertoge van Alva haer beclaecht over de excessen bij hem gedaen. Daerop gefundeert is de Verantwoordinge van 6. mijn heere de Prince voorseyt, met verhael vande groote sorchfuldicheyt, die de Nederlanders alle tijt hadden gedragen voor haer vrijheyt ende gerechticheyt, daer over zij oock in den jare 1568 de wapenen hadden aengenomen tegen den Hertoge van Alba, dewelcke de privilegien ende contracten, bij den Coninck beswooren, alsmede de commissien en instructien, bij hem gegeven, met voeten was tredende. {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} 7. Wert verhaelt van een missive, die den heere Prince metten Staten van Hollandt en Zeelandt in den jare 1573 aen den Coninck van Spangien hadden geschreven, hem vertoonende, hoe dat men ondert dexel vande religie, de rechten en privilegien van 't landt socht te niet te maecken en met voeten te treden. Wert noch aldaer verhaelt, dat de Nederlantsche provincien van outs hadden geweest onder verscheyden landtsheeren, maer bij huwelijcksche voorwaerden en andere tractaten gecomen onder 't Huys van Burgundien en Oostenrijck, doch altijt bij uytgedruckt bespreek en voorwaerden, dat deselve landen en elcke provincie besonder souden blijven en onderhouden werden in zijn eygen politie, rechten en vrijheden, daerin sij van allen ouden hercomen waren, sonder datter eenen lande soude toekomen eenich recht of heerschappije over 't ander, daer bijvoegende, dat de eedt van inhuldinge was het eenich recht en fundament, daerop in dese landen het vermogen en authoriteyt vanden Prince was gegrondet. 8. Dat door de langdurige violatie vander landen rechten en privilegien, oock d'ander provincien, alsdoen alleen de Roomsche religie houdende, in den jare 1576 de Spangaerden mede voor vijanden hebben verclaert, daerop voorts de pacificatie van Gendt is gevolcht, bij dewelcke die van Hollandt en Zeelandt waeren verbonden in d'ander provincien int stuck vande religie niet te attenteren. 9. Daerop is gevolcht de religionsvrede, onder de regieringe vanden Aertshartoge Mathias. Daernaer oock de naerder Unie van Utrecht, alwaer int eerste articule de provincien elckander beloven in hare gerechticheyt te maincteneren in amplissima forma. 10. Dat die van Hollandt en Zeelandt haer in 't stuck vande religie souden mogen dragen nae haer goedtduncken, zeer breedt. 12. Wert verhaelt de handelinge metten Hertoge van {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} Aniou, vanden 29en September 1580, daerbij bedongen was datten voorschreven Hertog soude onderhouden de religie en religionsvrede, in zulcken wesen als die waren off alsoo als die bij den Staten van elcke provincie daernae souden werden gedisponeert. 13. Placaet vanden Staten Generael, waerbij de Coninck van Spangien wert verclaert vervallen te wesen van dese landen, volgende de privilegien, costumen en hercomen. Daerop is gevolcht de handelinge, eerst met Vrancrijck, en nae met Engelandt, in den jare 1585. De steden van asseurantie, aen Engelant gelevert, zijn in haer vrijheden, privilegien etc. wel versorcht geweest, en bedongen d'onderhoudinge vande gereformeerde religie in dezelve, indifferenter, sonder onderscheyt te maecken van de Engelsche ofte hierlantsche forme van religie, niettegenstaende dat daerin vrij wat onderscheyt is. 14, 15. Aen de Coninginne van Engelandt en den Grave van Lycester, bij den Staten Generael vertooninge gedaen van d'excessen, bij denselven Grave int stuck vande regieringe gedaen. 15. Vtrecht, vermogende de Roomsche religie te houden, neemt de Gereformeerde religie aen, zoo als haer docht dat die haer quartier best geleeck. 16. Conditien, waerop de Staten van Vtrecht Sijn Extie tot Gouverneur hebben aengenomen. 17. Vermaen van zeecker schrijven vanden broeder vanden Eertsbisschop van Cantelberg. 18, 19. De. provincien hebben niet min recht elck in den sijnen, dat zij hadden voor en aleer sij onder den gemenen provincien sijn gecomen, dat d'Vnie van Vtrecht daervan oock getuychenisse geeft, dat die van Vtrecht in den jare 1590, die van Zeelandt in den jare 1591, die van Groeningen in den jare 1595, elck besondere kerckelijcke ordonnantien hebben gemaeckt, waerom souden die van Hollandt niet gelijck recht mogen gebruycken? {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} 19. Comparatie vande Switsersche Cantons en vande Evangelische Churfursten, Fursten, Graven ende Steden van Duytslandt: desen blijven elck souvereyn in den heuren, niettegenstaende dat se in een verbondt sijn. 20, 21, 22, 23. Exemplen van d'authoriteyt vande Magistraet in kerckelijcke saecken. 23. Exemplen van d'authoriteyt van Hollandt int particulier, onder verscheyden Graven. 24. Bedencken van die van Venetien. Insicht vanden Prince van Orangien. 25. Vermaninge vanden Coninck van Engelandt aen zijnen soon. 26. De giften vande kercken en collatien van pastorijen is in Hollandt soo oudt, alsser Graven bekent zijn geweest. 27. 'T selve recht is daernae op den Eedelen en Steden, oock aen andere notabile luyden bij begiftinge gecomen, 't welck aldaer breet wert verhaelt. 'T selfde recht is al over 300 jaren door Lodewijck van Beijeren, Keyser van Bomen, vader, grootvader en overgrootvader van veel Graven en Gravinnen van Hollandt bewesen, als oock bij den Coningen van Vrancrijck, Spangien, Sicilien en bij verscheyden Princen van Duytslant is gedaen. 28. 'T selfde recht gebruyckt oock den Coninck van Grootbritannien. 'T selfde recht hebben die van Hollandt en Westvrieslandt in den jare 1575 aen haer behouden in d'instructie, die zij aen zijne Extie hog. mem. hebben gegeven. Den Grave van Leycester heeft anno 1586 't voorse recht gepoocht te violeren, maer heeft daervan moeten desisteren; daerover haer eenige kerckendienaers seer ongeschickt hebben gedragen. 29, 30. Blijckt bij zeeckere missive bij een professeur vande Vniversiteyt van Leyden, aen een voornemen Raedtsheer, geschreven, hoe dat in den jare 1587 eenige {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} predicanten hebben getracht d'authoriteyt vande regieringe van 't landt te krencken en te vilipenderen. 31. De Staten van Hollandt en Westfrieslandt gaen om gevoechlijckheyts wille in den jare 1591 een groot deel van haer recht te buyten, int concipieren van een kerkkelijcke ordonnantie. 34, 35. Eenige kerckelijcke persoonen hebben getracht om d'Overheyt uyt d'electie van nieuwe kerckendienaers t'excluderen, 't selfde op 't hoochste drijvende, oock met excommunicatie van dengeenen die 't anders souden verstaen. Item dat alsulcke wederwaerdicheyt Zijne Mat van Grootbritannien oock is wedervaren. 36, 37, 38, 39. Wijdtluftich verhael van 't wedervaren van Zijne voors. Mat, meest, soo mijn dunckt, conform zijn Conincklijck geschenck. 40, 41. Exemplen soo wel van dese landen als van Engelant en Paltz, om oproerige predicanten te verlaten en oock te bannen, ist noodt. 41, 42. Die van Hollandt en andere provincien mogen haer tegen binnelantsche beroerten verseeckeren, 't welck den eedt vanden Raedt van Staten claerlijck medebrengt. 43. Exempel van zeeckere beroerte tot Delff, daer des landts krijchsvolck geen behoorlijcke wederstandt tegen hebben gedaen. Gelijcke exempel hebben wij tot Amsterdam met Rem Egbertsszoons huys. 44. Van verscheyden dreygementen, aggressien, pasquillen tegen den Magistraet. Item: het exempel van Edenburch in Schodtlandt, anno 1597 tegen haren Coninck int werck gestelt. Item: 't geene ten tijde vanden Grave van Leycester in gelijcke maniere hier te lande is gepasseert. Item: dat d'Officiers en soldaten vande Generaliteyt haren plicht in cas van beroerte disputeren. 45. 46. Erectie vanden Provincialen en Hoogen Raden, {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} beyden gebonden aen d'instructien en resolutien vanden Staten. 46. D'ordinaris collegien van Justitie zijn verscheyden saecken onttrocken, van dewelcke sij geen kennisse mogen nemen. 47. Halszaecken werden in geen appel betrocken. De Regenten vanden Steden zijn van ouden tijden in possessie, om suspecte persoonen uytter steden te mogen setten, sonder dat alsulcke persoonen haer daerover mogen beklagen aen yemandt anders als aen den Staten vanden landen. 48, 49. Van 't begin aen vande questie vande predestinatie en 't gevolg van dien, mette vijff articulen vanden Remonstranten. 50, 51, 52, 53, 54, 55. Datte voors. vijf articulen int eerste bij den Contraremonstranten niet zoo heftich waren bestreden. 56. Advys van Zanchio en anderen, van gematicheyt ten wedersijden te houden. 57, 58, 59. Provisionele resolutie vanden Staten van Hollandt en Weatvrieslandt, vanden 20en May 1611. 60, 61. Missive van Zijne Mat van Grootbritannien aen den Staten Generael, vanden 6en Martij 1613. 63, 64. Missive van Zijne voors. Mat aen den Staten van Hollandt en Westvrieslandt. 65. Antwoort vanden Staten van Hollandt en Westvrieslandt aen Zijne voors Mat. 67, 68, 69, 70. Resolutie vanden Staten van Hollandt en Westvrieslandt, vanden jare 1614. 70, 71, 72. Missive van Casaubono, uyt naem vanden Coninck van Grootbritannien, over de voors. resolutie vanden voors. Staten genomen. 72, 73. Niettegenstaende alle debvoiren, bij den Staten gedaen, soo sijn nochtans hare actien zeer gecontramineert. 77. De Staten van Hollandt en Westvrieslandt hebben {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} al in den jare 1597 bewillicht in een Nationael Synode, hopende dat uyt hetzelfde eenige vrucht soude comen; maer waren eenige andere provincien daertoe niet bereyt, en hebben die van Hollandt niet connen verstaen, dat zonder gemeen consent daerin yet conde werden gearesteert: welck consent eerst negen jaren daernae gevallen zijnde, hebben alsdoe eenige kerckendienaren haer gestoten aen de clausule vande confessie ende cathechismus. Waerop in verscheyden provincien is gevolcht nieuwe verplichtenisse en verbintenisse in faveur van d'een off d'ander opinie int stuek vande predestinatie, waerdoor meer ende meer is gevrest geweest, dat door het Nationael Synode 't gewenste eynde, dat is onpartijdich ondersoeck nae den eenigen rechtsnoer van Godes woort, en Christelijcke accommodatie, niet becomen soude werden. Dusverre het sommier en principael substantie van 't voors. antwoordt vanden Staten van Hollandt en Westvrieslandt aen den heere Dudley Oarelton, Ambassadeur van Zijne Mat van Grootbritannien. Sijnde het exemplaer, dat ick daervan gehadt hebbe, groot negen en tseventich zijden geschrift, dewelcke daerop breder naegesien mogen werden. Nu hebben immers wij (die Christenen willen wesen) niet alleen alle die voors. behulpselen, die ons tot kennisse, liefde en vrese Goods behooren te leyden, zoo veel als dit menschen, die ten tijden des Heeren Christi en daer te voorn hebben geleeft, maer oock daerenboven zoo veel claere schriftuyrplaetsen, die ons vande genade en goede wille Goods over 't menschelijcke geslacht overvloedelijck getuygen, van dewelcke ick hier voorn eenige hebbe aengewesen 1). Dat men nu desen allen niettegenstaende, niet alleen alle diegene, die theologie niet voleomentlick hebben ge- {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} studeert, ende met ons in alles niet in een verstandt en staen, soo blindt in godlijcken zaecken souden houden, dat zij alle die voorschreven behulpselen en schriftuyrplaetsen niet anders souden moeten verstaen, dan dat die maer een kleyn gedeelte van 't menschelijeke geslacht souden raecken, en dat alle d'ander vande scheppinge aff totte verdoemenisse souden wesen geordonneert, dunckt mijn al ten harden saecke te wesen, ende waernae mijn beduncken in zulcken gevalle veel nutter geweest, dat, na den voet vande Roomsche kerck, de scrifture bij niemandt anders dan bij hare predicanten, doctoren ende licentiaten hadde mogen werden gelesen; 't welck nochtans bij onse voorouderen tijden bij allen die verscheyden gesintheyden, die van 't pausdoom waren afgeweecken, met groten ernst werde tegengesproocken. Maer alsnu schijnen sommige in der daet daertoe wederom wel te inclineren, hoewel het alsnoch den naem niet moet hebben. Waut het wel schijnt, dat de menschen haer in veurspoet doorgaens qualick konnen matigen, en dat insonderheyt de geestelijckheyt, ofte nae Calvini seggen, Goodes kercken van allen ouden tijden, met ambitie en begeerlickheyt om te regieren zeer beroert zijn geweest. Ick verstae evenwel wel, datter oock veel schriftuyrplaetsen sijn, die des gemenen mans begrip te boven gaen; maer dat men daerom goede, eerlijcke luyden, die haer salicheyt gaern souden betrachten, zoo blindt soude houden, dat zij gansch niet souden konnen verstaen, soo waer ons te vergeefs geboden de scrifture te ondersoecken. Ende zoo het gebreck van alles niet ten vollen te konnen verstaen, oorsaeck soude’ wesen om hem van 't lesen der schrifture te moeten onthouden, soo soude 't selfde ten dele mede plaetse moeten hebben bij allen geleerden luyden. Alsoo ick mene, datter niet eenen van hen allen is, noch van soo veel hoochgeleerde theologen van onsen tijt, die in allen deele rechte en volmaeckte kennisse souden {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben; daervan wel veel exemplen aengewesen souden kennen werden. Staet voort te letten: Dat tot Geneve, volgende haerluyder kerckenordeninghe, d'Ouderlingen bij den Raedt derselver stede en uyt het midden van denzelven Raedt werden vercoren, zonder daerbuyten te mogen gaen. Item: dat d'Ouderlingen voorseyt metten predicanten aldaer hebben het dagelijcksche beleyt vande gemene saecken der kercken, blijvende alle zaecken van importantie tot kennisse vanden Raedt zelve, gelijck oock den Raedt aen haer zelven behoudt d'opperste macht vande beslichtinge vande geschillen vander leere zelfs, die bij den kerckenraedt niet afgedaen hebben konnen werden; maer hier te lande willen d'onse de Regieringen vanden steden geen kennisse in alle dese saecken toestaen. Item: datte Confessie van Augsburch in de eerste xxxj jaren elff reysen is geresumeert. Ende Calvinus heeft in den jare 1536 en 1545 twe Catechismen in verscheyden formen uytgegeven. In Vranckrijck zijn vanden jare 1559 totten jare 1612, wesende Liij jaren, twintich nationale synoden gehouden, en in veelen van dezelve hebben se hare formulieren vande Confessie en Discipline geresumeert, en oock verscheyden veranderingen daerin gemaeckt. Maer niettegenstaende alle dese exemplen, oock onaengesien dat ick mene dat d'onse self twee Catechismen gebruycken, en dat bij twee synoden, het een van Grorchum en het ander van Delft, goedtgevonden was onse Confessie en Catechismus te doen resumeren, dat mede d'heeren Staten 't selfde mede hadden goedtgevonden, soo heeft men nochtans in soo vele jaren daernae daertoe niet komen connen. {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} XV. Bedenckinge op de apprehensie vande heeren Oldebarnevelt, Hogerbeets ende Grotius Ick bedroeve mijn ten hoochsten, dat wij dat gulden spreeckwoordt: ‘Concordia res paruae crescunt’ etc. zoo weynich betrachten, en̄ dye oude goede nabuyrschap zoo weynich bedencken. Dese landen zijn zoo lange jaren boven allen anderen zeer onderwarich geweest van verscheyden gesintheyden, meestal bestaende van luyden van een goedt burgelick leven, en̄ oversulcks bij Kayser Carel, noch bij zijnen zoon Coninck Phlips, met alle haer wreedtheydt nyet geweert hebben konnen werden, nyettegenstaende datten Hartoge van Alba alleen in den corten tijdt van zijn gouvernement, daerom over de achthyen duysendt menschen door beudels handen hadde doen doden. Ick weet nyet, dat onder den Regenten vanden lande van Hollandt en̄ Westvrieslandt, in tstuck vande religie, sonderling eenige ander questie is, als in tstuck vande predestinatie, twelck zoo veel honderdt jaren wel gedisputeert, maer noyt gedecideert is geweest. Ende hebbe daerom mijn heeren alhyer verscheyden reysen vermaent en̄ gebeden, dat zij metten anderen leden van 't landt, dye omtrent drye tegen ons een waren, tolerantie en̄ accommodatie van dyen wilden helpen bevoirderen; maer hebben daertoe nyet begeert te verstaen, twelck onsen staet alrede d'alderongeluckichste maekt van allen dengenen, dye 't pausdoom hebben verlaten. Sijnde daeruyt alrede dese bedenckelijcke, hoge en̄ periculeuse proceduren ontstaen, dewelcke, mijns bedunc- {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} kens, den staet ende regieringe van Hollandt zwaerlick dreygen. De Euangelische Keurvorsten, Vorsten, Graven en̄ Republycken van Duytslandt, Zwitserlandt etc. hebben nyet alle eenderleye, maer verscheyden kerckelijcke formulieren, en leven evenwel metten anderen in vreden. De Harmonia Confessionum, in den jare 1581 tot Geneue gedruckt, hout in elf confessien, daervan alleen vyer zijn, dye daervan oock meestal soberlick handelen, als; een Switsersche, een Baselsche, een Fransche en̄ een Nederlandtsche, en̄ werden dyennyettegenstaende aldaer in den titel van tselfde boeck alle voor zuyver in der leere gehouden. Dye voors. Regieringen, gelijck oock de kercken van Vranckrijck, trachten oock tot eenicheydt metten Luterschen, twelck oock onse oude Doctoren Saravia en̄ Junius mede hebben gedaen. Wij ter contrarie trachten tot scheuringe onder ons zelven, ter oorsaecke vande predestinatie. Wat wil dit werden? Wij hebben nochtans in dese landen zoo onlangs zoo swaere vervolginge geleden, twelck ons wel behoort tot maticheydt te bewegen. De Lutherschen gaen ons daerin verre te boven, bij dewelcke wij in onse voorvluchticheydt veelal zoo goedichlick zijn getracteert geweest. De Coningen van Vranckrijck en̄ van Polen hebben zoo veel jaren lanck, in tstuck vande religie, nyet alleen geciuiliseert, maer oock vele van contrary gesintheydt grotelicks gebeneficieert. Wij ter contrarie houden schyer nyemandt vande regieringe gequalificeert, off hij moet het stuck vande predestinatie driven in den hoochsten grade. Dye daertoe nyet konen verstaen, werden opdt alderspoedelijckste uytgeroepen, zonder haer, nae het oude recht, d'interpretatie van haer eygen woorden toe te staen. {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} Alsoo schijnt men oock dese hoge proceduren meest te nemen opdt nieuwe aengenomen krijchsvolck, nyettegenstaende zoo grote excessen en̄ periculen van tgemene volck, zoo hyer ter stede als tot Delft en̄ elders gevallen, tot weringe van twelck d'ordinaris garnisoenen haer zoo onwillich en̄ traech hebben bewesen, als alle man is bekent. Het zoude, mijns bedunckens, hart wesen, dat de steden insonderheyt bij resolutie vanden Staten respectiue, haer tegen zodanige exorbitantie nyet zouden mogen verzeeckeren. Sijne Exe, hog. mem., heeft ten tijde hij voorvluchtich was en̄ nyet een vrije voet int landt hadde, bestellingen en̄ comimissien uytgegeven, dye in Engelandt en̄ Denemarcken, Oostvrieslandt etc. goedt wierden gekent. Verscheyden schippers van mijn eygen kennisse trocken nae Dillenburg, om voor haer geldt pasporten te becomen, om ondert beneficie van dyen de zee te vrijer te mogen gebruycken. De uytgeweeckene en̄ andere van Hollandt hebben ten zelven tijden, nae mijn onthoudt, ten behoeven van zijne voors. Exe, elck nae zijnen goeden yver en̄ qualiteyt, beloftenisse onder haer handt gedaen van zeeckere somme van pen̄, die zij souden opbrengen, als hij alleenlick drye bemuyrde steden in dese landen zoude inhebben, daervan dat ick mene dat naderhandt noch eenige betalinge door Cornelis Wijnantss. is gedaen, van dewelcke mijns vaders huys oock eenige betalinge heeft genoten. Ick weet oock nyet anders, dan dat int begin vandt oorloch het krijchsvolck op den name vanden Staten van Hollandt ofte van Zijne voors. Exe hog. me, als gouverneur, ofte op beyder namen te zamen aengenomen is geweest. Wye zoude dan dencken dat alsnu, nae zoo veel jaren, en̄ naedatten Coninck van Spangien self dese landen voor vrije landen heeft gekent, bij yemandt van onse geallieerden self soude werden gesustineert, dat de landen en̄ {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} steden bij dese regieringe zoo veel vrijheydt nyet soude hebben, als zij tegen den Coninck van Spangien hebben gemaincteneert? Mijn heeren van Hollandt hebben haer verscheyden reysen beklaecht overt interest, dat de gemeene saecke leet bij het mennichfuldich muntwerck van d'ander provincien; maer zij hebben evenwel tselfde als een souverain stuck gemaincteneert, onder pretext van haer privilegien, nyettegenstaende tgemeene landt daerbrj zoo grote schade leedt en̄ alsnoch lijdende is. Ende soudet nu zoo swaer genomen werden, dat de provincie van Hollandt staetsgewijse heeft geresolveert, dat haere steden ten aensien van d'onwillicheydt ofte traecheydt van des gemene landts garnisoenen, ander volck zouden mogen aennemen tot haere defensie? Soo de heeren, op denwelcken dese tegenwoordige swaricheyden uytvallen, haer daerin al eenichsins mochten hebben ontgaen, dunckt mij, onder verbeteringe, dat ten aensyen van haere andere mennichfuldiger onwaerdeerlijcke diensten, tselfde zoo sober nyet behoorde genomen te werden, alsoder nyemandt is dye nyet en doolt. Hadden zij oock de zaecken zoo swaer ingesyen, zij zouden apparentelijck int stuck vande vergaderinge vanden Staten gevolcht hebben den voet vanden tijdt vanden Grave van Leycester, om een besloten stadt daertoe te gebruycken, om bij middel van dyen te beter op haere verseeckertheydt te mogen voorsyen. Gelijck zij apparentelick volgende dyen voorgaenden tijdt, haer oock souden hebben voorsyen met besegelde commissien van haere principalen, inhoudende beloften van indemnité van alle tgene tot haer, uyt zaecke van haeren dienst soude mogen overcomen, gelijck ick mene dat mijn heeren alhyer alsdoen tselfde alsoo hebben gepractiseert, en̄ de billickheydt dat oock wel schijnt te vereysschen. Bovendyen heeft men zoo veel exemplen, zoo hyer ter {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} stede als elders, van goeder luyden kinderen ofte verwanten, dye haer in swaere delicten verlopen hebben, daerin ten regarde van haere ouders ofte andere aensienlijcke patronen, ja van eenigen van mijn heeren zelve (absit inuidia verbo) werdt geciuiliseert, twelck, mijns bedunckens en̄ onder verbeteringe in dese personen vooral wel behoorde plaets te hebben. Mijn heeren van Amsterdam, als een voornemen lidt van Hollandt, oock bij eede en̄ van nature tot voorstandt vandt recht en̄ vrijheydt van denzelven lande verbonden zijnde, hebben dyennyettegenstaende met haer vyer geassocieerden, maeckende tsamen een weynich meer alst vierdepaert vande stemmen, haer zoo langen tijdt tegen de resolutien vanden heeren Staten van denzelven lande ten naesten bij met drye stemmen tegen een genomen, zoo heftich geopposeert, sonder dat ick hebbe verstaen, dat zij daerover oyt bij den voors. Staten met eenige rigeur ofte violente proceduren zijn gedreycht. Wadt reden hebben wij dan om ter contrarie te helpen voirderen dye ongehoorde harde proceduren vanden heeren Staten Generael, tegen alsulcke voornemen personen, ter oorsaecke dat zij hebben helpen handthaven een resolutie vande heeren Staten van Hollandt, verre bij meerderheydt van stemmen genomen, omme, bij onwillicheydt van des gemeene landts krijchsvolck, andere tot gerusticheydt en̄ verseeckertheydt bij hare steden te gebruycken? Wij weten dat in de eendrachticheydt vande regieringe ende int stuck vande eenparicheydt vande gemene middelen, naest Godt de kracht vanden landen is bestaende. Maer hoe dickwils zijn evenwel dese andere provincien vermaent ende versocht, dat zij haer, volgende de naerder Vnie, met dyen van Hollandt in de voors. gemene middelen naerder wilden conformeren; maer hebben dat altijdt daermede geexcuseert, dat de nature van hare landen dat nyet konde lijden. Ende sullen wij hyer nu, in ende tegen het {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} ingewandt van ons eygen lichaem van Hollandt alsulcke ongelijckheydt van proceduren met zulcken groten yver noch langer helpen dryven. Tot hyertoe dit bovenstaende op den 8en September anno 1618 alhyer in den Raedt voorgelescn, met breder mondelinge verelaringe op sommige derselver poincten, en̄ naderhandt dit naervolgende noch daerbij gevoecht, overmidts dat den tijdt mijn alsoo te cort viel. Het minste quaedt is altijdt best, en̄ dat hebbe ick nae mijn vermogen en̄ verstandt gaern helpen naeiagen; maer degene dye self gebreeckelijck zijn en̄ van anderen volmaecktheydt eysschen, nemen groot ongelijck voor. Ick hebbe van deser stede wegen de vergaderinge vanden heeren Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt, vanden jare 1584 totten jare 1610 mede altemet besocht en̄ oock den tijdt van twee jaren het Collegie vanden Gecommitteerde Raden helpen bedienen. Sed quot homines tot sententiae, suo enim quisque studio maxime ducitur. Dan ick hebbe nae mijn kleyn oordel onder gene vergaderinge, noch generael noch particulier, yemandt konnen toescriven zodanigen rijpheydt van oordel, wackerheydt, sorchfuldicheydt, eenparicheydt van gemoedt en̄ beleydt van zaecken, als ick mene gesien te hebben bij den heere van Oldebarnevelt, Aduocaet vanden lande van Hollandt en̄ Westfrieslandt, en̄ dat insonderheydt int besorgen vande betalinge en̄ alle andere behoefticheydt en̄ noottrufticheydt van veelderley soorten, dye onse legers van tijdt tot tijdt, zoo wanneer dye te velde waren, hebben vereyscht, van alle twelcke en̄ vande vruchten van dyen, Zijne Princelijcke Exe mette beste kennisse zoude mogen spreecken. Ende ick mene, onder verbeteringe, dat alle tselfde het principaelste middel ende steunsel is geweest, waerdoor onse voors. legers altijdt in zoo goede ordre en̄ {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} discipline gehouden hebben konnen werden. Dat ter contrarie onsen zoo swaren vijandt in zoo mennichfuldige muyterien vervallen is geweest, dewelcke ick mene dat hem tot zoo grooten verachteringe en̄ ons tot verlichtinge hebben gedient. Van d'ander twe gevangen heren, Hogerbeets en̄ Grotius, als zoo lange in de vergaderinge vanden Staten nyet gebruyckt zijnde, hebbe ick mede wel veel gehoort, maer nyet zoo veel gesyen. Maer hebbe des Hogerbetii vader tot Hoorn, vanden jare 1574 totten jare 1578 familiairlick gekent, nyet alleenlick als Burgemeester derselver stede, maer oock als eenen vanden voornaemsten aldaer, dye haer vaderlandt hadden moeten verlaten. Gelijck ick oock Grotii vader, als Burgemeester van Delft, wel tusschen twintich en̄ dartich jaren geleden, zoo ick mene, dickwils ter vergaderinge vande heeren Staten van Hollandt hebbe gekent, oock met hem wel in eenige besoignen van 't landt ben geweest. Hoewel zijne zaecken naderhandt, zoo ick mene, door eenen Claes Hals zijn gebracht in verloop, twelck veel meer ander goede luyden, Godt betert, wel wedervaert. Dan is mijn daerbeneffens, zoo ick mene, wel indachtich, dat ten tijde als de heere Hogerbeets in den Hogen Rade wierdt beroepen, van hem werde geseyt dat hij metten heere Mr Johan van Banchem, eertijdts Rade en̄ daernae President vanden voors. Hogen Rade, de eenige waren, daer men doen ter tijdt van wist, dat, zonder tselfde te ambieren, tot het voors. Raedtsheerschap waren beroepen, twelck wadt meer als gemeen is. Gelijck mede van den heere Grotius, ten tijde als hij noch zeer jonck van jaren was, en̄ oock daernae, als hij ten Hove wierdt beroepen, gelijck oock als hij het Raedtsheerschap vanden Hogen Rade verliet, en̄ het Pensionairisschap van Rotterdam hadde aengenomen, mede breedt van zijne singuliere en̄ uytnemende gaven, en̄ bynaest als van een miraeckel wierdt gesproocken. {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} Off nu dese voors heeren vande kracht ende substantie vandt recht vanden lande van Hollandt en̄ Westvrieslandt een ander insicht en̄ gevoelen hebben, als wel doen de heeren van d'ander provincien, door welcker resolutie zij alsnu in dese swaericheydt zijn vervallen, zoude mijns bedunckens wel grontlijck dienen geexainineert en̄ gerumineert, welcker verstandt van beyden best daerin is gefundeert. Insonderheydt dewijle dese drye lijdende heeren, aen den lande van Hollandt bij eede zijn verbonden, om haer in haer recht voor te staen, gelijck ooek zijn alle dye heeren, dye nyet meer als een reyse in haere E. vergaderinge hebben gecompareert, als medelidtmaet van dezelve. Mijn heeren alhyer mogen wel wadt kennisse hebben vande privilegien, handtvesten, costumen en̄ keuren deser stede int particulier, maer de volcomen kenniss vandt recht vanden lande van Hollandt en̄ Westvrieslandt int generael, en̄ van andere verscheyden steden int particulier, mene ick dat bij dese drye lijdende heeren apparent is gevonden te zullen werden, als dewelcke ick, onder verbeteringe, boven allen anderen van haere soorte achte een groot middel te wesen vande grote name en̄ reputatie, dye de regieringe van dese landen wijdt en̄ breedt heeft verkregen. Vrese oock dat nyet alleen tlandt van Hollandt, maer oock onse gehele gemene saecke bij het lang derven van alsulcke drye lichten tseffens onder onsen horizonte zoo swaeren verdonckeringe zal vernemen, dat ment nyet alleen syen, maer oock dapper zal gevoelen. Ja dat daerdoor veel secreten van 't landt, als een verborgen schat, verloren en̄ gedempt souden werden. Voor mijn wil ick wel belijden, dat mijn kennisse daervan nyet ofte seer kleyn is; maer is mijn wel indachtich dat onder alle dye pampieren, dye onlangs geleden alhyer in den Raedt zijn gelesen, insonderheydt een gestelt was bij forme van betoog voor den heere Dudley Carleton, Ambassadeur van Zijne Mat van Grootbritannien, waerbij {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} voonemelick het recht van Hollandt in dese kerckelijcke zaecken zoo breedt werde verhaelt ende gededuceert, dat mijn dunckt dat hetzelfde bij mijn heeren in dese coniuncture van tijden wel grondtlick diende verstaen ende erkauwt. Ick late staen, wadt mysterien datter bij den autheurs van dyen noch achter zijn. Ick hebbe naderhandt noch zoo veel daerom gedaen, dat ick door andere wegen noch eens lecture daervan becomen en̄ alsoo een sommiere memorie daervan gemaeckt hebbe, en̄ mijn heeren gepresenteert deselve voor te lesen, om wadt beter kennisse daervan te mogen hebben; dan werdt hetselfde afgeslagen. Daer zijn verscheyden personen van qualiteyt, dye langen tijdt zeer smadelick van dese heeren en̄ insonderheydt vanden heere van Oldebarnevelt hebben gesproocken, in allen schijne als off zij langen tijdt wel zeecker waren geweest, dat zij verraders vandt landt waeren geweest. Maer zoo die saecken bij haer alsoo inderdaedt hebben gestaen, dunckt mijn dat zij zelf grotelicks zijn te beschuldigen, dat zij de heeren Burgerm̄r̄n deser stede daervan en̄ van de redenen van dyen nyet overlange hebben onderrecht. Maer alle den tijdt, dye dese heeren alsnu gevangen zijn geweest, hebbe ick evenwel nyet met allen meer daervan gehoort, dan dat zij, volgende zeecker billet in druck uytgegeven, bij den heeren Staten Generael werden beschuldicht, nyet van zodanigen ouden verraedt, maer dat door haer verscheyden steden vande geunieerde provincien zouden hebben geweest in peryckel om in een bloedtbadt te vervallen. Twelck alhoewel het voorwaer meer als te swaer soude hebben geweest, nochtans in tselfde billet geen verraedt werdt genoemt, veel min dat daerbij werdt geseydt, dat zij langen tijdt daermede swanger souden hebben gegaen, gelijck men haer daervan over lange heeft geinsimuleert. Soude oock daer wadt aen wesen, zoo zouden voorwaer {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} oock nyet alleen mijn heeren van Amsterdam, maer oock het hele Collegie en̄ Vergaderinge vanden heeren Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt wel van grote slapericheydt en̄ sorgeloosheydt te beschuldigen wesen, dewijle ons allen immers wel is bekent, datten heere van Oldebarnevelt tot velen verscheyden reysen grote instantie heeft gedaen om van het advocaetschap van tlandt ontslagen te wesen, maer dat de heeren Staten hem telckenmael ernstlick hebben versocht, om alsnoch daerin te continueren, ja, dat haere E. Mog. noch in Junio deses jaers 1618 hebben geordoneert, tot justificatie van zijne actien, gedruckte billetten alomme gepubliceert en̄ geaffigeert te werden, onder anderen inhoudende, dat haere Ed. Mog. zijnen persoon al voor lange hadden genomen en̄ alsnoch waeren houdende in hare speciale sauveguarde en̄ protectie. Dan dyennyettegenstaende mene ick wel onderrecht te wesen, dat hij totte selve continuatie alsdoen nyet langer soude hebben verstaen, ten ware dat hij hem alsnoch door den beswaerlijcken staet vandt landt daertoe hadde laten bewegen. Dat is immers danckens waerdt. Het is oock verscheyden heeren van desen Raedt, zoo ick mene, al van over veel jaren en̄ oock daernae wel indachtich, datten voors. heere Advocaet uyt het beleydt, ofte uytte propoosten van d'een of d'ander bedencken hebbende, dat se tot veranderinge vande forme van tslandts regieringe waren geneycht, gevraecht en̄, zoo mijn dunckt, oock wel in bescrivinge gebracht heeft, dat ingevalle yemandt van zodanigen advys was, tselfde zoude willen bekent rnaecken, opdat bij gemeen advys en̄ rijpe deliberatie daerop zoude mogen werden gelet, ten eynde dat tot vermijdinge van alle desordre en̄ confusie in dye saecke, als zijnde van zoo grooter importantie, met behoorlijcke ordre ende volkomen kennisse zoude mogen werden geprocedeert, ofte andere dyergelijcke woorden in substantie. Dan dat men alle tijdt heeft verclaert, dat men dye forme {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} van regieringe, dye nu zoo lange hadde geduyrt en̄ bij dewelcke de landen haer zoo wel hadden bevonden, de beste was, en̄ dat men daerom geen veranderinge soude maecken. Ende alsoo mene ick oock, dat de heeren Hogerbeets en̄ Grotius, als van te voorn van goede, eerlijcke, profitabile en̄ geruste staten voorsyen zijnde, haer voornemelick uyt eenen goeden yver en̄ christelijcke mededogentheydt hebben laten bewegen om haere voorseyde bedieningen te verlaten en̄ haer in desen bedroefden, miserabilen en̄ periculeusen staet vanden landen, derselver vrijheyden, rechten en̄ privilegien voor te staen en̄ defenderen naer haer vermogen, ten minsten zoo veel den lande van Hollandt en̄ Westvrieslandt aengaen mach. Dat nu deselfde vrijheyden ofte eenige van dyen van sulcker nature souden mogen wesen, dat eenige heeren van d'ander provincien deselfde gaern souden syen geabrogeert, dunckt mijn, onder correctie, dat mijn heeren van Hollandt haer daeraen nyet behoren te keren, maer ter contrarie alle deselfde nae haer vermogen te mainteneren, alsoo alle dit langdurich oorloch tot bescherminge van dyen tegen den Coninck van Spangien self heeft gestreckt, en̄ de verseeekertheydt derselver in allen tractaten en̄ contracten onder den provincien, als oock metten voorgaenden princen en̄ souverainen respectiue, gelijck mede met buytenlandtsche princen nu binnen vijftich jaren herwerdt, mijns erachtens, nootlick behoort uytgedruekt te wesen, ofte soude anders daerin grotelicks wesen geabuseert bij dengenen, dyen de sorge daervan bevolen is geweest. Men syet immers, dat de geringste leden en̄ dorpen van Hollandt soo sorchfuldich en̄ curieux zijn over haere gerechticheydt, dat zij bij haren wille, haeren voorneemsten naebuyrsteden ten gevalle, nyet eenen criminelen gevangen souden laten volgen, om exemplare straffe daerover te doen, zonder acte van non praeiudicie, gelijck ick oock {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} mene dat nyemandt hem soude derven onderwinden, haer daerin tegen haren wille yedts over den hals te dringen; houde oock voor zeecker, dat d'ander provincien daerin nyet min sorchfuldich souden wesen. Gelijck oock mijn heeren deser stede alle tijdt seer sorchfuldich zijn geweest, om bij arresten alhyer jurisdictie te funderen, twelck dye van Middelburch en̄ Rotterdam zoo ernstlick hebben gepoocht tegen te staen. Alsoo hebben wij oock met eenen groten yver staende gehouden het privilegium de non evocando, item het privilegium van geen burgers in gevancknisse te mogen houden, als zij vermogen borge te stellen de judicio sisti en̄ dyergelijcke meer, dye bij de zaecken, dye alsnu passeren, nyet en̄ zijn te vergelijcken. Dyen goeden Moses heeft ons oock een goedt exempel daerin naegelaten, dat hij nyet alleen geen vreemdelingen plaetse in zijn regieringe heeft ingeruymt, maer heeft oock over elck geslacht int particulier gestelt hoofden, dye uyt de respectiue Stammen waren geboren. Ende daerom dunckt mijn, onder verbeteringe, dat mijn heeren, volgende haeren eedt, aen den lande van Hollandt gedaen, mitsgaders onser aller natuirlijeken plicht, daerin nyet minder mogen doen, en̄ binnen haere palen geen uytheemschen eenige jurisdictie behoren in te ruymen; wandt anders doende, zouden zij haer eygen naturellen vanden lande van onvermogen en̄ onbequamicheydt int bedienen van publycke ampten schinen te beschuldigen, twelck een grote infamie medebrengen soude. Sijn dye van Hollandt en̄ Westvrieslandt de eerste en̄ meeste yveraers voor de religie en̄ voor de vrijheydt van tlandt geweest, doort groot behulp van dewelcke, naest Godt, d'ander provincien mede tot vrijheydt zijn gecomen, - Soudet dan nyet al te beklaechlick wesen, dat zij, de meeste hetten vanden dach geleden hebbende, haer selven alsnu soo onbequaem souden houden, om haer eygen vaderlandt {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} te regieren, en̄ alsulcks haer zelven onder voogdye van haere naeburen zouden moeten stellen? Wye van d'ander provincien zoude dyen van Hollandt zoo veel willen inruymen? Souden alsoo nyet de laetste de eerste en̄ d'eerste de laetste werden? Het dunckt mijn een onnatuirlijcke zaecke te wesen. Ick hebbe oock alsnu in een goedt deel jaren van 't slandts regieringe nyet veel gesyen, waerom ick te min gissinge kan maecken, waert ons mach schorten, maer mene lijckwel, zoo yemandt vanden onsen zelf gelijcke swaericheydt waer overgecomen, dat daerin op een ander maniere soude werden geprocedeert. Wij hebben vant begin deser oorlogen grote oorsaeck gehadt, om de Spaensche regieringe, en̄ insonderheydt d'inquisitie en̄ het ondersoeck van der luyden gemoet, hatelick te maecken. Een dinck mene ick evenwel, dat ick daervan wel hebbé verstaen, dat aenmerckens- en̄ prijsens - waerdich is, te weten: Dat degene dye aldaer werden gevangen, op haer eerste verhoor ofte examinatie werden gevraecht, off zij oock weten, datse yemandt hebben dye haer vijandt is, ende dat bevonden werdende, dat zij doort bedrijff van zodanigen, als zij voor haren vijandt noemen, zijn beschuldicht ofte gevangen, hetzelfde tot hare verlichtinge is dienende. Soo dye manier van doen alhyer mede in gebruyek waer, zoude dye bij avonture desen lijdenden heeren nyet ondienstich wesen, als bij denwelcken mogelick mede wel eenigen souden konnen werden genaemt, denwelcken zij, ampts- ende eedtshalven, gedrongen zijn geweest in eenige haere eygen zaecken tégen te spreecken, dewelcke daerover souden mogen wesen geoffenseert, en̄ in plaetse van haere saecken met redene en̄ recht staende te houden, bij andere wegen haer zoecken te vengeren, twelck Godt almachtich en̄ nyet ons is bekent. Den ouden Prince van Orangien, vader van zijne Exe tegenwoordich, oock mede vader en̄ fundateur van onse {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} viijheydt, hog. mem., heeft zijn leven met al zijn vermogen daervoor opgeset. Sijne Exe tegenwoordich, wesende ten tijde vandt overlijden van zijn voors. heere vader een jonck helt van ontrent xviij jaren, heeft van dyen tijdt aff dye selfde voetstappen gevolcht en̄ hem zelven mede daertoe geconsacreert, waerover hij oock veel sware periculen heeft uytgestaen. Ende daerom dunckt mijn, dattet qualick is te geloven, dat hij alsnu uyt hem selven een anderen cours soude nemen, dye hij zoude weten dat tegent recht vant landt zoude strijden, twelck hij lichtelick soude hebben konnen verstaen, zoo hem alleenlick ware gecommuniceert de andtwoordt vanden Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt voor den heere Ambassadeur Carleton beraemt, van dewelcke hyervoorn is geseyt. Alsoo geloue ick oock, dat degene, dye dese gevangen heeren, mitsgaders de Regenten vanden steden, dye in dese droevige geschillen met haer van één verstandt zijn geweest, kennen, denzelven mede nyet zullen mogen toescriven, dat zij oock willens en̄ wetens eenige zaecken van importantie tegent recht vant landt zouden hebben willen voornemen ofte attenteren, alsoo haere langdurige mennichfuldige voorgaende actien het contrarie wel uytwijsen. Sij zijn immers degene dye, ten dele vanden beginne aen, de zaecken bij der handt hebben helpen nemen, dye oock van tijdt tot tijdt hebben besorcht dat in plaetse vande Regenten, dye quamen te overlijden, na de rechten vanden landen en̄ priuilegien vanden respectiue steden ter behoorlijcker tijdt wederom andere goede patriotten zijn gesurrogeert en̄ gesuccedeert, nyet bij aduys van twee, drye ofte vyer personen in elcke stadt, maer bij gemeen aduys en̄ bij meerderheydt van stemmen vande respectiue hele vroetschappen, tot dyen eynde nae ouder gewoonte solennelick aengesproocken en̄ vergadert zijnde, daerbij de {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} landen haer oock zoo wel hebben bevonden. Daer ter contrarie zeer weynich luyden souden weten te seggen, wadt en̄ hoeveel en̄ bij wyen daertoe beroepen zijn dye personen, die Zijne Exe tot dese ongewoonlijcke veranderinge geraden ofte hem daerin van aduys gedient hebben mogen, alsoo een ygelijck dye gissinge wel maecken kan, dat Zijne Exe bij hem zelven alleen ende sonder instigatie en̄ aenwijsinge van anderen, hem zulcks nyet onderwonden soude hebben. Sij zijn oock degene, dye zoo verscheyden aenbiedingen van vredehandelingen, als haer suspect zijnde, ten besten dat het doenlick was, datelick hebben doen stuyten, eer datse oydt waren geentameert. Ende alsoo in den jare 1575 oock dyergelijcke handelinge binnen Breda, en̄ in den jaere 1577 binnen Ceulen zoo heftich wierden geurgeert, dat men de beginselen daervan nyet zoo heel konde dempen, zoo hebben zij haer nochtans zoo voorsichtelick stantvastelick en̄ getrouwelick voort vaderlandt daerin gequeten, als den uytganck zelf daervan heeft geleert. Maer alsoo lange daernae wederom, als in den jaere 1587 noch veel swaerder tempeest van gelijcke nature hem op de custe van Vlaenderen openbaerde, hebben zij met groter voorsichtichheydt tzelfde mede ontweecken, en̄ over thooft laten waeyen, nyettegenstaende dye hoochloffelijcke Elisabeth, doen ter tijdt Coninginne van Engelandt, soo ernstlick daertoe was geresolveert, datse ons dreychde haer secours t'onttrecken, in gevalle dese landen haer tot dye handelinge nyet wilden verstaen. Sij zijn immers degeene, dye met zoo groten yver, swaericheydt en̄ peryckel hebben helpen vinden en̄ int werck stellen zoo veelderleye soorten van gemene middelen, zonder haer zelven eenichsins te verschonen, daerin zij zoowel als anderen goede gemene luyden, haere quote goedtwillichlick hebben gedragen, om daeruyt de lasten vander oorloge, hoe langer hoe swaerder vallende, te mogen vinden. {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} Sij zijn immers dye, nevens den Aduocaet van Hollandt, zoo lange jaren int heetste vander oorloge te water en̄ te lande, allen voorraedt zoo van gelde als van andere nootlijckheyden van alderley soorten, voor het krijchsvolck en̄ den aenkleven van dyen, met zoo groten naersticheydt en̄ sorchfuldicheydt hebben te wege gebracht, dat in allen goede ordre en̄ krijchsdisciplyn hebben gehouden konnen werden. Van alle twelcke Zijne Exe zelf de beste kennisse heeft, ende ick mene, dat men nauwelicks eenich dyergelijcke exempel van honderdt jaren herwaerts en langer zoude konnen vinden, oock nyet vanden aldergrootsten en̄ vermaertsten Monarchen van Europa. Sij zijn oock de principaelste, dye dye treffelijcke alliancien met dye machtige hoochvermaerde coninckrijcken van Vranckrijck, Engelandt en̄ Sweden, mitsgaders den Henschen steden van Duydtslandt en̄ Oostlandt, opgerecht en tot noch toe zoo loffelick uytgevoert, oock bij middele van dyen en̄ tgoedt en̄ treffelick beleydt van Zijne Exe, bij allen omleggenden Princen en̄ Republycken zoo groten reputatie verkregen hebben. Sij zijn oock dyegene, dye, nyettegenstaende contrarie voorgaende stipulatie, zoo ick mene, zoo lange jaren zonder alle omsyen en̄ met meerder confidentie op den persoon van Zijne Exe, als eenige andere provincien hebben gehandelt, zoo met het ontfangen en̄ veranderen vande garnisoenen in den steden van Hollandt en̄ Westvrieslandt als anders. Sij zijn mede dyegeene, dye vandt begin aen dat zij de wapenen tegen de Spaensche regieringe aengenomen hebben, zoowel voor als na de pacificatie van Gendt, en̄ namentlick oock bij de regieringe vanden Eertshartoge Mathias, als oock daernae, nevens de voirderinge en̄ verseeckertheydt vande Gereformeerde religie, oock andere goede ingesetenen deser landen, zoo Doopsgesinden als Lutherschen, de oeffeninge van haere religien hebben toe- {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} gelaten, en̄ alsnoch gaern bij denselven voet blijven zouden, als wesende, naest de vrijheydt, rechten en̄ privilegien vanden landen en̄ steden, het principale hooftstuck, waerom de wapenen oorspronckelick zijn aengenomen, alsoo deselve twee soorten van gesintheyden, en̄ insonderheydt de Doopsgesinden, een zeer groot, zoo nyet het meeste deel waren, dye met sulcke schrickelijcke wreet-heydt voor het begin vande troublen vanden jaere 1566 hyer te lande omgebracht waren. Sij zijn oock degene, dye den steen vanden grave hebben moeten leggen, zoo dickwils alsser geduirende d'oorloch zoo verscheyden swaericheyden en̄ periculen zijn voorgevallen, om dewelcke tontgaen en̄ voor te comen nootzaeckelick prompte middelen en̄ extraordinaris omslagen wierden vereyscht, waertoe als d'ander provincien voor hare quote geen raedt wisten nochte credyt hadden om te lichten, dye van Hollandt haer credyt daervoor hebben moeten verstrecken, om het een mettet ander te furneren, twelck, zoo ick mene, tot op desen tijdt te zamen wel monteert ter somme van omtrent vijftich tonnen schats. Waerover, als over andere dyergelijcke swaericheyden meer, oock dickwils bij d'een en̄ d'ander vande vergaderinge van Hollandt groot misgenoegen en̄ swaericheydt is vertoont geweest, dye ick den Advocaet van denzelfden lande tot verscheyden reysen zoo dextre en̄ gelimpelick hebbe syen en̄ horen declineren en̄ excuseren met dese ofte dyergelijcke woorden: Als dat mijn heeren van Hollandt mosten de wijste wesen; dat wij mosten dencken, dat wij met dyen van Zelandt alleen d'oorloge int eerste hadden aengenomen; dat wij alsnu d'ander provincien tot onse voorschansen hebben, waerdoor wij ons landt in vrijheydt besitten en̄ voor foulen bewaert zijn, en̄ daerenboven noch temmelijcke subsidien van d'ander provincien trecken, en̄ dattet al winst was dat men daervan kreech, etc. Alsoo zijn zij mede degene, dye zedert de schorsinge {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} vande betalinge van Vranckrijck voor de Fransche troupen, alhyer in dyenst zijnde, dye betalinge oock langen tijdt hebben besorcht, twelck ick mene verstaen te hebben dat oock wel acht ofte thyen tonnen goudts importeert. Wij weten hyerenboven, dat alle Collegien vander Admiraliteyt vandt begin aen vander oorloge, door de dagelijcksche verswaringe van d'equipagie, van tijdt tot tijdt zoozeer in schulden zijn verdiept geweest, datse totte kele daerin hebben gesteecken, zulcks datse haren aessem qualick langer hebben konnen scheppen, maer dat door de grote wackerheydt van dengenen, dye zoo lange aent roer hebben geseten, 't landt nyet alleen van een deel, maer van alle dye schulden is ontlast, bij d'eerste occasie, dye nae het sluyten van onse trefues heeft mogen verschijnen. Gelijck oock dye selfde stuyrluyden met de meeste naersticheydt haer doenlick zijnde, hebben bearbeydt en̄ waergenomen d'eerste gelegentheydt, bij dewelcke zij het landt van Hollandt en̄ Westvrieslandt int particulier van alle dye renten en̄ obligatien, tot laste vanden comptoiren van denzelven lande staende, met bewillinge ende goedt genoegen vanden schuldteysschers zelfs, bij reductie vanden penninck twalef totten penninck sesthyen, het hele vyerdepaert hebben verlicht. Ende eyntelick, zij zijn immers dyegene, door welcker beleydt Godt de Heere dese landen alsoo heeft gesegent, datse tegen de nature vanden oorloge, waerdoor alle coninckrijcken, vorstendommen, republycken etc. in veel corter tijdt plegen gedepopuleert, verarmt, uytgeput en̄ geruineert te werden, dese landen alsnu in den tijdt van veertich ende meer jaren herwerts, van tijdt tot tijdt in aenwas van volck, van neringe, welvaert, oock met verscheyden grote wateren met excessiue costen tot vruchtbaer landt te maecken, dye alleen menich graefschap in waerdye passeren, en̄ insonderheydt van verbeteringe van tslandts incoomsten grotelicks zijn toegenomen. Hoe sou- {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} den d'onderdanen van Coningen, Princen ofte Republycken meer affectie, billicheydt, trouwe ofte sorchfuldicheydt mogen verwachten van hare souverainen, wye zij oock waren. Maer desen allen nyettegenstaende heeft men alsnu langen tijdt gesyen, dat nyet alleen der voors. Staten actien bij fameuse libellen, pasquillen ende anders openbaerlick en̄ ongestraft voor alle de werldt zeer zijn gelastert, en̄ als zij gaern eenige ordre daertegen hadden gestelt, tselfde bij ons en̄ anderen nyet alleen is gedifficulteert; maer is oock grote moedtwille van openbaer geweldt op verscheyden plaetsen, en̄ insonderheydt mede hyer ter stede bij schonen lichten dage van rooven en̄ plunderen, ten aensyen van veel duysendt menschen int werck gestelt en̄ etlijcke uyren lanck gecontinueert, sonder dat ick oyt hebbe vernomen, dat immers hyer ter stede yemandt daerover eenige exemplare straffe opgeleyt is geweest, ofte dat daervan op den predickstoel voor den volcke eenich misgenoegen vertoont ofte bestraffinge gedaen is geweest, gelijck als men somtijdts wel gewoon is te doen van andere particuliere kleyne saecken, van danserijen en̄ dyergelijcke, bij d'een off d'ander in particuliere vergaderingen, bruyloften ofte andere vrolijcke maeltijden gepleecht. Ende hoewel gedurende desen tijdt de voors. Staten, mijns wetens, nyet aen Zijne Exe, maer Zijne Exe aen den Staten, als souverainen van dese provincie, bij eede is verbonden, zoo hebben nochtans eenige Zijne Exe zoo verre konnen bewegen, dat hij ondert benificie van des gemene landts krijchsvolck, zoodanigen veranderinge in de regieringe vanden steden heeft gemaekt, als al de wereldt is bekent, waerdoor veele vande voorneemste van verscheyden steden, dye wel ter vergaderinge vanden Staten plegen gebruyckt te werden, zijn verlaten, en̄ andere in haerluyder plaetse werden gebruyckt. Waerdoor het corpus vanden {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} voors. Staten alsnu van een groot deel van ander personen is bestaende, en̄ alsoo wel een ander gedaente heeft, sonder dat ick vande wisselinge, alhyer ter stede gevallen, alhyer meer woorden zal maecken, als ons altsamen wel bekent zijnde. Maer dyegene, dye alsnu alsulcke vrome, versochte, kloeckmoedige, vaillante helden van schippers en̄ stuyrluyden, dye men dye treffelijcke Argonautis Jasonis wel gelijck mocht stellen, dye vandt begin aen en̄ voorts successiue van tijdt tot tijdt het gemene schip onses vaderlandts zoo veel jaren lanck in zoo veel periculen, stormen en̄ tempeesten geregeert en̄ eyntelick, door Godes wonderlijcke genade en̄ zegen, in zoo onverhoopten geluckigen haven gebracht hebben, alsn u meestal tseffens en̄ op eenen bot vandt roer gestoten ende over boort geworpen, ende andere, meest onbedrevene en̄ onbevarene luyden wederom in haerluyder plaetsen gestelt willen hebben, - Ist nyet grotelicks te duchten, dat dye een quaden cours setten, ende het costelijcke gemene geborgen schip aen een blinde klip, ofte aen de wal verseylen sullen? Eenige dye wel dese veranderingen meer schijnen tegen te wesen als te behagen, pogen tselfde nochtans t'excuseren met het gemene spreeckwoordt: ‘Inter arma silent leges.’ Maer ick mene, dat hetselfde spreeckwoordt op dese onse zaecke nyet wel en̄ past, doordyen dat wij, zoo door Goods sonderlingen zegen, als oock door de goede betalinge en̄ goede krijchsdiscipline daeruyt gevolcht, en̄ voornementlick de goede debuoiren en̄ sorchfuldicheydt van Zijne Exe, het volck van oorloge alsnu veertich en̄ meer jaren hyer binnen tslandts alsoo in toom is gehouden, dat zij int passeren en̄ repasseren, nyet alleen in ende door den steden, maer oock ten platten lande, mijns wetens, nyemandt hebben beschadicht dat klagens waert is geweest. Gelijck oock al de werldt is bekent, dat door dye mid- {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} delen (in plaetse daer de nature vandt oorloch doorgaens is, landen en̄ luyden ten uyttersten te verderven) dese landen ter contrarie daerbij merckelijck zijn verbetert. Ende daerom dunckt mijn, dattet te meer is te beklagen, dat degene, dye naest Godt de principaelste autheurs en̄ conservateurs daervan zijn, het recht en̄ vrucht van dyen alsnu self nyet mogen genieten, om nae de rechten van Hollandt getracteert te werden. Hebben zij haer buyten kennisse ende tegen d'ordre vanden Staten vanden lande van Holland en̄ Westvrieslandt, zulcks als dye ten tijde van haere bedieninge waren gecomposeert en̄ geformeert, in eenige zaecken van importantie verlopen, mijn dunckt, onder correctie, dat dye zelfde daerin ordre behoren te stellen, ende nyet dyegeene, dye naderhandt, op een ongewoonlijcke maniere van doen, in haerluyder plaetse zijn gestelt. Wandt datter werdt geseyt, dat Zijne Exe int veranderen vande voors. Regieringe van d'eene stadt off d'ander, nyet zonder peryckel zoude zijn geweest, dunckt mijn, dat tot laste van dese luyden nyet behoort gebracht te werden; alsoo het geen wonder zoude wesen, dat d'een off d'ander door ongeduldicheydt hem daerin zoude hebben mogen misgripen. Wandt mijn van contrarien yver vanden naturellen deser landen wel gedenckt, als wanneer in den jaren 1575 ofte 1576 ofte daeromtrent, den ouden heere Prince van Orangien, ho. m., zijne lijfwacht was gecomposeert uyt kloecke jonge gesellen, alle kinderen vanden voorneemsten en̄ notabelsten luyden van denzelfden landen, 't welck wel te wenschen waer dat alsnu mede plaets mocht hebben. Hoe groten mennichte van menschen van verscheyden gesintheydt, en̄ nochtans altemael van een vroom, eerlijck en̄ goedt burgerlick leven, zijn zedert den jaere 1540 zoo onder de regieringe van Kayser Carel als onder zijnen zoon Coninck Phlips van Spangien, in de Nederlanden, gelijck {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} oock in Vranckrijck omgebracht, onder den naem en̄ titel van ketters, wesende een naem, onder dewelcke men de alderquaetste, vuylste en̄ snootste soorte van menschen, zoowel ten tijde vande primitiue kerck, als tot onsen tijden gewoon is te begripen, gelijck als men se oock opdt alderonmenschelijckste ende alderwreetste heeft doen doden. Maer evenwel bevint men bij de martelaersboecken van dye verscheyden gesintheyden, dat zij onder dye alderswaerste tyrannien noch vrijheydt hebben gehadt, dat zij alles wadt haer in der gevanckenisse was wedervaren, bij geschrift stellen en̄ onder den luyden bekent maecken hebben mogen. Als nu daertegen overwogen werdt, dat dese gevangene, wesende luyden van zulcken qualiteyt, nu zoo langen tijdt hebben geseten, zonder eenige kundtschap (zo men voor de waerheyt seyt) aen vrouwen, kinderen ofte yemandt anders van haer te mogen geven, ofte van dezelve te ontfangen, - Soudet nyet voor boven maten hart aengesyen werden en̄ zouden nyet vele menschen zeer daeraen geergert wesen? Dominus Calvinus, dye tot onsen tijden hyer te lande en̄ elders bij velen hoochgeleerden luyden zeer is geestimeert, dye heeft den Princen ende andere hoge Overicheyden daervan vrij wadt ander raedt en̄ instructie gegeven in zijn Commentarien, dye hij in Latijn, in folio, op Clementiam Senecae heeft laten uytgaen, op de paginas van dewelcke ick alhyer eenige derselver plaetsen zal aenwijsen, soo als ick dye uytgetrocken hebbe. Pag. 14, col. 2. In Magistratibus eligendis, in conferendis dignitatibus debet habere Princeps prae oculis ius illud analogum, ne sit iniqua distributio. 18, col. 2. Jure salutem suam commendat omnibus, qui omnium salutem in curam suam ac fidem recipit. 20, col. 2. Concordia ciuium alitur imperii dignitas. {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} 21, col. 1. Publica priuatis potiora sunt sanis hominibus. 26, col. 1. Principes iuxta legem naturalem tales esse debere subditis suis, quales sibi esse deos velint. 27, col. 2. Quemadmodum praecisae arbores plurimis ramis repullulant, et multa satorum genera, ut densiora surgant, reciduntur, ita regia crudelitas auget inimicorum numerum tollendo. 42, col. 2. Sua quemque fraus, et suus quemque terror maxime vexat: suum quemque scelus agitat, amentiaque afficit: suae malae cogitationes, conscientiaque animi terrent, hae sunt impiis assiduae domesticaeque furiae. Magna est res conscientia, et magna in utramque partem: ut neque timeant qui nihil commiserint, et semper ante oculos poenam versari putent, qui peccarint. Utrumque Principi obseruandum, ut quod aequum est, non aegre a se impetrari permittat, et ne tantam suis licentiam indulgeat, ut possint in alios plus quam aequum est usurpare. 44, col. 2. Nomen patris patriae non esse impositum Caesaribus ab assentatoribus, sed ut populus ostenderet nihil plus in se licere Principibus, quam parentibus in liberos. 50, col. 1. Excogitare nemo quicquam poterit, quod magis decorum regenti sit quam clementia, quocunque modo is, et quocunque iure praepositus caeteris erit. Eo scilicet formosius id esse magnificentiusque fatebimur, quo in maiori praestabitur potestate, quam non oportet noxiam esse, si ad naturae legem componitur. Vnum est inexpugnabile munimentum, amor ciuium. Hoc affectare, hoc imitari decet, maximum ita haberi, ut optimus simul habeatur. Vt supra columna 2. 51, col. 1. Timet omnes, qui omnibus est causa timoris. Hac lege poterit sibi Princeps ab omnibus securitatem polliceri, si omnes securos reddat. Vt supra col. 2. {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} Regi nihil fide ac beneuolentia firmius aut munitius esse potest. Et Plinius de Domitiano loquens: Ille tamen quibus sibi parietibus et muris salutem suam tueri videbatur, dolum secum et insidias et ultorem scelerum Deum inclusit. Ecquid non discimus experimento, fidissimam esse custodiam Principis ipsius innocentiam? Non exercitus, non thesauri praesidia Regni sunt, sed amici, quos neque armis, neque auro parare queas: officio et fide parantur. Vera et stabilis civium beneuolentia, optima Principis custodia est. Vt supra columna secunda. 55, col. 2. Non minus principi turpia sunt multa supplicia, quam medico funera. Senecae sententia est. 61, col. 2. Hoc in primis curae debet esse Principibus, qualem famam, ac quale nomen habituri sint apud posteros. Ick mene vastelick, dat suspicie van corruptien in geen Collegien van Justicie min plaetse mach hebben als hyer ter stede. Mijn heeren weten oock zelf wel, dat zij nyet gewoon zijn in dagelijcksche, lopende, particuliere en̄ gemene zaecken vonnissen te wijsen, zonder eerst en̄ alvoorn alle documenten van wederzijden wel naerstelick en̄ sorchfuldelick overwogen te hebben, en̄ dat het haer dan noch wel schijnen kan te missen, alsoo de zaecken bij den Rade provinciael, bij den Hogen Rade en̄ bij de Revisie, als gewoon zijnde dye voors. documenten zelff te doen recoleren, anders en̄ anders werden verstaen. Het zoude oock konnen wesen, dat Zijne Exe van eenige zaecken nyet wel ten vollen ofte na der waerheydt zoude mogen wesen geinformeert, maer daerin zoude mogen hebben gevolcht het advys van d'een off d'ander, denwelcken hij daerin meerder kennisse mocht hebben toebetrouwt, als zij wel hebben gehadt, wandt daer nyemandt en̄ is, dye nyet en̄ doolt. Men bevindt mennichfuldelick, dat d'aldergrootste Monarchen en̄ Princen door eenige weynich personen dickwils {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} groffelick werden geabuseert, daervan wij tot onsen tijden de regieringe van Kayser Caerl en̄ vande Coninckrijcken van Vranckrijck en̄ Spangien voor exemplen hebben. Singuli decipere et decipi possunt, nemo omnes, neminem omnes fefellerunt. Ende daerom dunckt het mijn zeer bedenckelick te wesen, zoo heel op eens anders kunde en̄ compas te vertrouwen, en̄ alles te approberen wadt het laetste wijl in verscheyden andere steden is gepasseert, zonder eerst en̄ alvoorn wel te weten, off zij oock eenich recht ofte privilegien hebben mogen, tegen dewelcke tzelfde zoude mogen strijden. Wadt soudet lijcken dat wij sonder kennisse, zoowel vande privilegien en̄ rechten vandt landt int generael, als vanden steden int particulier, souden approbeeren tgeene anderen wedervaert, en̄ dat anderen alsoo, vice versa, op gelijcke voet soùden toestemmen en̄ lauderen, alles wadt ons zoude mogen beiegenen, waerdoor onse bondelken pijlen, tegen de meninge van Zijne Ee zelf aen, enckel eentgens uytgetrocken, geswackt en̄ te nyete gemaeckt zoude mogen werden? Wij weten dat de Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt in dese questieuse zaecken langen tijdt bynaest drye stemmen tegen eenen vanden onsen hebben gehadt, en̄ dat wij dyennyettegenstaende onse zaecken met zoo groten yver en̄ vehementie daertegen hebben gedreven, sonder dat zij nochtans ons met onse medegenoten daerover met eenige apprehensie ofte andere rigeur hebben gedreycht. Alsoo weten wij mede ter contrarie, dat alsnu laetstelijck ter contemplatie van velen, dye onlangs in de regieringe vanden Steden en̄ Staten zijn ingevoert, nyet alleen sonder voorgaende aenklacht ofter verandtwoordinge uyt deselfde regieringe zoo onwaerdelick zijn verstoten veel personen, dye door d'ordinairis wettelijcke beroepinge langen tijdt in de regieringe zijn geweest, maer die oock {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} veel ter vergaderinge vanden Staten zijn gebruyckt, en̄ dat tegen eenigen vanden voorneemsten van dyen met alsulcken groten precysheydt en̄ hardicheydt werdt geprocedeert. Hoe souden wij dese proceduren approberen ofte justificeren mogen, off wij zouden ons zelven in noch veel swaerder penen moeten condemneren, als dewelcke ons met zoo kleynen gedeelte vande vergaderinge vanden Staten tegen deselve met zulcken groten yver en̄ vehementie hebben geopposeert? Mijn heeren alhyer hebben gedurende den tijdt van veertich jaren herwert, veel meer als eenich ander stadt van Hollandt, tot verscheyden reysen, om redenen haer moverende vele oude ingeboren burgers sonder figure van proces uytter stadt doen vertrecken, en̄ hebben evenwel nu een jaer ofte twee herwerts soo smadelick gesproocken en̄ zoo qualick genomen, dat de Regenten van d'ander steden van Hollandt eenige weynige uyt hare steden hebben geset, dye geen oude ingeboren burgers, maer meest nieuwe aencomelingen waren. Is dat nyet wel een splinter in eens anders oge, en̄ den balck in zijn eygen oge nyet gesyen? Mijn heeren gelieven zelfs eens te overleggen, off dese dingen in billickheydt mogen bestaen, en̄ of men met zulcken groten ongelijckheydt vredich huys houden mach. D'ouden hebben verstaen, dat men zijn overwonnen vijanden nyet onbillicks behoorde op te leggen, maer het is noch veel groter onbillickheydt, zelfs te willen doen dat men in anderen laeckt, insonderheydt onder dengenen, dye als lidtmaten van een regieringe zijnde, d'een over d'ander nyet hebben te gebieden. Wij weten alle te zamen wel, dat de gansche godlijcke scrifture overvloeyt van getuychnissen van 's menschen swackheydt en̄ gebreeckelickheydt, en̄ als men alle d'actien van alle de voorneemsten en̄ vermaertsten, dye de werldt zoo int stuck vande geestelijcke als werltlijcke regieringe, gelijck oock in alle andere soorten van handelingen, den {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} tijdt van twintich, dertich ja veertich jaren hebben gehanteert, opdt scharpste zoude willen naespeuren, het waer te duchten, dat den alderbesten bevonden zoude werden veel te veel te ontbreecken. Mijn gedenckt het begin vande troublen deser landen vanden jare 1566, en̄ oock ten dele hoe oneffen het dickwils hyer en̄ daer is toegegaen; maer alhoewel het verschil tusschen den Roemschgesinden ter eender en̄ den Gereformeerden, Luterschen enz. ter anderen zijde heel veel groter is, als het verschil tusschen dengenen dye alsnu Remonstranten en̄ Contraremonstranten werden genaemt; dat mede ter oorzaecke van zodanigen groten verschil de Romanisten grote mennichte van dye verscheyden andere gesintheyden, onder den schijn als van haer afgevallen, als verlochende Christenen, zeer wredelick hadden doen ombrengen, waerdoor men zoude menen dat den haet tusschen dye partijen heel dootlick zoude hebben geweest, - Soo is mijn nochtans nyet indachtich, dat ter plaetse daer de Gereformeerde ofte Lutersche den ouden Roomsgesinden Regenten in starckheydt ofte met practijcken quamen te prevaleren, deselfde hebben gepoocht te doden ofte om den hals te brengen, maer hebben haer laten genoegen, dat zij tegen dye voorgaende wreedtheydt van doen voortaen waren verzeeckert. Ende daerom dunckt het mijn nu een zeer beklaechelijcke zaecke te wesen, dat onder den voors. Remonstranten en̄ Contraremonstranten, als wesende alle beyde vande outste, getrouste en̄ vermaertste patriotten, dye oock zoo wel d'een als d'ander, d'eerste fundamenten zoo vande religie als vande Regieringe met zeer grote periculen hebben helpen leggen, en̄ oversulcks oock daernae tot bedienders vande hoochste ampten vande Regieringe deser en̄ andere steden zijn beroepen geweest; - dat men, segge ick, alsnu onder denzelfden voornemelick ofte genoch alleen ter oorzaecke van 't verschil in tstuck vande predesti- {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} natie, daervan de kercke haer zelven alleen het oordel aenneemt en̄ den Magistraten geen kennisse toestaet, zoo dotelijcken bitterheydt heeft te wege gebracht, dat men elckander opdt alderyverichste nae lijff en̄ leven syet trachten, uyt zaecke dat d'een off d'ander, oock buyten suspicie van eygenbaet, maer alleenlick om eenige besondere insichten, hem ergens in wadt anders zoude mogen hebben gedragen, dant anderen wel gaern zouden hebben gesyen. Soude voorwaer mijn heere de Prince van Orangien, h.m., doen hij in den jare 1572 eenigen voet int landt kreeg, d'ordinaris bancken van Justitie voorbij gegaen hebben, en̄ een groot getal vande alderyverichste en̄ meest geoffenseerste van degene dye bij de voorgaende Regieringe op den hals gebannen en̄ voorvluchtich, ofte eenige vanden heuren wredelick om den hals gebracht waren geweest, hebben laten tot rechters stellen, om den ouden Regenten, zoo van den steden als van hoger ampten, voor denzelven te doen verandtwoorden? Off zouden mijn heeren van Amsterdam int particulier in den jare 1578, doen zij in plaetse vande oude Regenten waren gecomen, derselver oude actien, als off zij van oudts her haere onderdanen en̄ haere wetten onderwurpen hadden geweest, willen censureren en̄ zodanige hare censuren executeren; ick duchte dat het een swaere uytcoomst genomen soude hebben. Men is gewoon te mogen volstaen met het onderhouden vande wetten, dye ten tijde als men yet doet, bekent en̄ in observantie zijn, en̄ nyet nae die wetten, dye naderhandt en̄ nae veranderinge vanden Regenten zouden mogen werden ingevoert. Het is een gemeen seggen, dat het landt een weeskint is, twelck oversulcks, als hem zelven nyet konnende regieren nochte beschermen, door menschen moet werden geregeert, tot welcken eynde onse voorsaten van ouden tijden plegen te gebruycken een persoon, dye den naem en̄ qualiteyt als Advocaet vandt landt voert. {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} Wadt last dese eygentlick hebben gehadt, is mijn nyet ten vollen bekent. Soo andere van mijn heeren alhyer geen beter kennisse daervan hebben, dunckt mijn wel nodich te wesen dat men daervan ten vollen mocht werden onderrecht, wadt haren eedt en̄ instructie medebrengt. Wandt deselfde nae alle apparentye moet wesen van groter importantie, doordyen dat desen laetsten Aduocaet alle tijdt bijeen vergadert heeft de materien vande poincten van bescrivinge, op denwelcken de vergaderingen vanden Staten van Hollant mosten werden geleyt, daerop dan voort de bescrivinge bij advys vanden Gecommitteerden Raden gewoon is geweest gedaen te werden. Ende ick mene wel van over veel jaren verstaen te hebben, dat int begin vande troublen een treffelick man, vanden Eynden genaemt, Advocaet van denzelven lande is geweest, en̄ dat denzelven ten tijde vanden Hartoge van Alba en̄ van zijnen bloedtraedt tot Bruyssel in de gevanckenisse zoude wesen gestorven. Daernae hebbe ick in tzelfde officie gekent eenen Mr Pauwels Buys, denwelcken den eersten steen vandt fundament van de landtsregieringe hadde helpen leggen, en̄ is daermede bij den tijdt vanden Graef van Leycester tot Vtrecht gevangen geworden, maer door tgoedt debuoir bij dyen van Hollandt, tot dyen eynde gedaen, noch eyntlick ontcomen. Desen derden Mr Johan van Oldenbarnevelt heeft hetzelfde Advocaetschap vanden jaere 1586 totten jaere 1618 bedient, totdat hij in Augusto int zelfde jaer in den Hage in strickte gevanckenisse is gestelt en̄ aldaer geseten heeft totten xiijen May deses jaers sesthyenhondert negenthyen, als wanneer hij aldaer openbaerlick is onthalst, hoewel ick tot op den tijdt van zijne gevanckenisse nyet anders hebbe konnen bemercken, dan dat zijn persoon en̄ dienst al doorgaens verre het meestedeel vanden leeden vande vergaderinge vanden Staten van Hollandt zeer aengenaem {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} is geweest. Wadt voet van regieringe van 't landt alsnu voortaen zal werden genomen, zal den tijdt leeren. Dan alsoo het landt bij den tijdt van Kayser Caerl den vijfden en̄ van zijnen zoon Philippus, Coninck van Spangien, en̄ apparentelick oock lange te voorn, een besonderen Advocaet heeft gehadt, denwelcken, mijns erachtens, als patroon en̄ voorstander is geweest vande zaeken en̄ gerechticheydt van tlandt; soo ist wel te dencken dat daertoe doorgaens voornemen en̄ treffelijcke begaefde luyden gebruyckt zijn geweest, gelijck uytten bovengemelden ten dele mach werden verstaen. Dan dewijle alle voornemen ingeboornen luyden van onsen tijdt alsnu de voetstappen van dese drye voorgenoemde personen zijn bekent, staet, mijns bedunckens, al te besorgen off zodanige luyden daerdoor nyet schuw sullen wesen, haer in gelijcken peryckel te begeven, en̄ alsoo het landt nae zijnen eysch qualick zal konnen werden gedient. Soo het dan daerenboven gevalt, dat zijne Exe door eenige personen zoude mogen werden geport, om bij dese occasie na de souverainiteyt vandt landt te staen, - Soo is evenwel te duchten, dat middelertijdt het landt nyet vrij zal blijven van verscheyden andere swaricheyden, dye gewoon zijn van tijdt tot tijdt op te comen. D'ander provintien, dye ick mene dat gedurende veel jaren herwaerts zeer jelours op dyen van Hollandt zijn geweest, zullen apparentelick middelertijdt, doort middel van meerderheydt van stemmen, baes, en̄ in haer regieringe in haer geheel blijven, en̄ tot verschoninge en̄ voorderinge van haer zelven de zaecken vanden lande van Hollandt ende Westvrieslandt nyet zoo zeer ter herten nemen. Het is in dese tegenwoordige maent van Mey een en̄ veertich jaren geweest, dat dese stadt haer metten anderen leden van Hollandt en̄ Westvriesland heeft vereenicht, {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} alle welcken tijdt gedurende ick bevinde dat, saluo iustiori calculo, nyet meer als een en̄ dartich personen tot het Burgermeesterschap derselver zijn beroepen geweest, dye mijn alle te zamen familiaerlick zijn bekent geweest en̄ ten dele alsnoch zijn bekent. Ende dese hebben deselve stadt, door Goods genade, bij advys vanden successiue gerechtsbanken en̄ den heeren ses en̄ dartich Raden, met zulcken harmonie en̄ onderlinge lieftallicheydt geregeert, datse boven allen anderen haer hooft opgesteecken heeft, uytgeseyt dat wij, helaes, nu eenige jaren herwerdt ons tot dese droevige gedeeltheydt hebben laten bewegen, om zulcken poinct van religie dat ick vastelick meene datter in de eerste vyer- ofte vijfhonderdt jaren vande Christelijcke kercke nauwelicks een is geweest vanden aldervermaertsten Oudtvaderen vande kercke, dye nyet met meerder feylen en̄ smetten is beladen geweest, derwelcker personen en̄ scriften nochtans bij alle de voorneemste gedeeltheden vande kercken van onsen tijden nyet alleen in groter waerden, maer schyer voor heylicheydt gehouden werden, met verschoninge en̄ conniuentie van zoo veel feylen, daermede dat men wel weet dat zij beladen zijn geweest. XVI. Redenen, bij mijn verhaelt op de propositie vanden Doorluchtigen, Hoochgeboorn Vorst ende Heere Mauritio, Prince van Orangien etc., om alhyer eenige personen vanden Raedt te verwisselen ende te veranderen. Alsoo den Doorluchtigen, Hoochgeboorn Vorst en̄ Heere Mauritius, Prince van Orangien etc., op den tweden {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} Nouembris anno 1618 na den middach alhyer was aengecomen, en̄ door zijn bevel den Raedt deser stede tegen den derden derselver maendt voor den middach was doen vergaderen; soo is zijne voors. Exe omtrent thyen uyren aldaer verschenen, voorstellende dat, dewijle den Raedt alhyer, gelijck oock in andere steden, in groot geschil was geweest om de zaecken en̄ questien vander religie en̄ dat daeruyt verder swaericheyden souden mogen ontstaen, hij daerom hyer gecomen was, om daerin mede te remedieren, gelijck hij in andere steden hadde gedaen, en̄ heeft dyenvolgende dye hele vergaderinge van haren dienst bedanckt en̄ van haren eedt ontslagen. Dan alsoo alle dye heeren int gemeen daerop begonsten op te staen om te vertrecken, zonder dat bij yemandt opdt voors. geproponeerde yedt werde geseyt, soo hebbe ick goedtgevonden den heeren Burgemeesteren in der tijdt, Jacob Gerridtss. Hoing en̄ Doctor Dirck Bas (bij absentie van d'ander twee Burgerm̄r̄n) te vragen, off zij daerop oock yedt begeerden te seggen. Dan alsoo zij daerop verclaerden, neen, gelijck hem oock mede nyemandt anders om yedt te spreecken openbaerde, soo hebbe ick verclaert, dat ick daerom mijn in mijn gemoedt, uyt kracht van onsen eedt, gedrongen vondt, een weynich daerop te seggen. Versoeckende daerop ootmoedelick, dat zijne voors. Exe mochte believen mijn daertoe consent te geven, met verder verclaringe, dat bij zoo verre hem dat nyet beliefde te doen, ick het alsdan oock zoude laten. Maer alsoo zijne voorseyde Exe mijn goedichlick gunde vrij te spreecken, zoo hebbe ick hem daervoorn oodtmoedelick bedanckt, en̄ vooreerst geseyt, dat het op Lichtmisse eerstcomende zoude wesen xxxv jaren, dat ick in den Raedt was beroepen, en̄ gedurende alle dyen tijdt een goedtwillich dienaer vanden Huyse van Nassauw, zoo van zijne. Exe tegenwoordich, als van zijn heer vader, hog. mem., hadde geweest. Oock dickwils van deser stede wegen ter {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} vergaderinge vanden heeren Staten van Hollandt eff Westvrieslandt, als oock vanden heeren Staten Generael was gecompareert. Ende alsoo middelertijdt oock eenige misverstanden onder de vaerluyden, tusschen dese stadt ende den steden Haerlem ende Leyden varende, waren ontstaen, dewelcke van tijdt tot tijdt hoger ende hoger waren lopende, zulcks dat dye voors. steden onder den anderen daerover wel in meerder swaericheydt zouden hebben mogen vallen, - daerom nae verscheyden scharpe rechtelijcke en̄ andere proceduren, goedtgevonden was de dyenst, autoriteyt ende hulpe van zijne voors. Exe daerop te imploreren, dewelcke hem oock tot verscheyden tijden en̄ terminen, daertoe met zoo groten goedtwillicheydt, sorchfuldicheydt en̄ eenen goeden yver, tot bevorderinge vande eenïcheydt tusschen den voorschreven steden hadde gequeten, dat die zaecken noch eyntelick tot accord werden gebracht. Ende dat ick daeromme metten Apostel Paulus, denwelcken hem geluckich hielt dat hij zijne zaecke voor den Coninck Agrippa mochte verandtwoorden, oock alsoo ick mijn geluckich hielt, dat ick het beswaer en̄ becommeringe mijns gemoedts in desen, zijne voors. Exe mocht voordragen. Twelck daerin voornemelick was bestaende, dat ick zijne Exe zoude mogen bekent maecken, hoe dat de hele vergaderinge van desen stadt bij eenen swaren eedt was verbonden tot voorstandt vande privilegien, rechten en̄ vrijheyden deser stede, ende dat dyenvolgende mijn heeren tot noch toe met een grote eendrachticheydt en̄ sorchfuldicheydt (gelijck zij zelf mogen getuigen) haer daerin behoirlick hadden gequeten. Hoewel ick voor desen tijdt door swackheydt van memorie, nyet meer als drye poincten in specie daervan konde verhalen. Het eene daervan bestaende, om bij arrest van personen ende goederen alhyer jurisdictie te funderen en̄ allerleye zaecken alhyer aenhangich te maecken, twelck altemet met grote moeyten en̄ onlust tegen eenige nabuyrsteden, en̄ na- {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} mentlich van Rotterdam en̄ Middelburch etc. is gemaincteneert; het tweede, het privilegie de non evocando; en het derde, dat geen burgers in gevanckenisse mogen werden gehouden, als zij vermogen borge te stellen de judicio sisti: alle welcke poincten nochtans nyet en zijn te vergelijcken bij de zaecken, dye alsnu werden gecontrouerteert. Dat het wel waer is dat alle tijdt salus Reipublicae suprema lex moet wesen, maer dat ickt daervoor hielt dat uytte strijdicheydt van opinien, dye altemet hyer in den Raedt was gevallen, nyemandt vanden Raedt self eenich ander besluyt poochde te maecken, dan dat alle degene dye daerin vande minste stemmen zijn geweest, dyennyettegenstaende zoo wel als d'andere, voor eerlijcke, vrome luyden en̄ goede patriotten mogen bestaen, en̄ d'een zoo wel als d'ander tot wederstandt vande Spaensche regieringe wel zijn geresolueert: wandt alhoewel zij haer insyen en̄ gevoelen vande questien, volgende haren plicht, wel met goeden ernst hebben voorgestelt, zoo heeft hem nochtans niemandt oyt eenich complot ofte dyergelijcke int minste onderwonden, waerdoor den uytganck oock zulcks is gevallen als men nu syet. Dat oock dengenen dye de vergaderinge vanden heeren Staten van Hollandt ende vanden heeren Staten Generael self, als oock andere diergelijcke Collegien wadt veel hebben besocht, wel was bekent, hoe grote strijdicheyden ende andere difficulteyten, oock heftige propoosten aldaer dickwils onder den leden van dezelve vergaderingen zijn gevallen, inder voegen dat de zaecken dickwils van d'eene dachvaert ofte vergaderinge tot d'ander langen tijdt uytgestelt en̄ nae langdurige patientie noch eyntelick tot een goede uytcoomste gebracht zijn geweest, sonder dat men, mijns wetens, daerover oydt heeft gepoocht op dusdanigen maniere tegen yemandt te procederen. So men dat oock zoude hebben gedaen, dat het een werck zonder eynde ende dickwils te doen zoude {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben geweest. Ende hebbe oversulcks zijne Vorstelijcke Genade zeer ootmoedelick gebeden, ten eynde hem mochte believen dese goede Stadt ende dese eerlijcke vergaderinge te verschonen, zoo veel eenichsins doenlick zoude mogen wesen, etc. XVII. Mijn bedencken is dat wij den genaemden Geestelijken, ende d'ander geunieerde Provintien te veel autoriteyt toestaen. Als men vande nature vande sieckte onseecker is, soo is men int meeste peryckel. Men brengt vuyr daer water, en̄ water daer vuyr van noden is. Onse theologen kennen wel de nature van onse sieckte: den staet vande primitiue ende andere naervolgende kercken leert haer dat wel, maer zij willent nyet bekent maecken, en̄ daerom gebreckt het ons aen de nodige remedie. Evenwel willen mijn heeren haerluyden alleen dese questien bevelen, zonder zelver ons werck daervan te maecken. Sij blijven nochtans meestal bij tgeene dat zij van joncks af hebben geleert. Daertoe soecken zij alles t'appliceren nae haer vermogen. Onder allen soorten van gesintheydt vint men van velen nauwelicks een, dye een ander verstandt aenneemt, maer blijft elck mordicus bij tzijne. De Heere Christus beveelt ons nochtans zelf de scrifture mede te ondersoecken. Dat behoren wij immers te doen. {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat doende, zullen wij wel bevinden dat men tot velen saecken moet conniueren, om tot geen scheuringe te comen, dye Augustinus zoozeer ontraedt. De huydensdaechsche questien zijn over veel honderdt jaren bekent geweest. De primitiue kerck is daervan zeer onderwarich geweest. Dat wij dye nu t'enemael willen dempen, compt uyt misverstandt ofte uyt quaedtwillicheydt. 'Tis oock misverstandt, dat wij de remedien daertoe uyt d'andere provincien willen halen, en̄ het ‘compelle intrare’ invoeren. Hadde Holland en̄ Zelandt vandt begin aen, nyet meer als zij, na de waerheydt en̄ vrijheydt geyvert, wij waren apparentelick noch wel onder de tyrannie gebleven. Maer zijluyden zijn naderhandt meest door de middelen van Hollandt daeruyt gereddet. Wadt heeft men evenwel daernae swaricheydt met haer gehadt? Zoo mette grote defecten van haer consenten, zoo met het leggen van zoo costelijcken casteel etc. Hoe dickwils is in de vergaderinge van Hollandt overt misgenoegen, dat daerover werde vertoont, bij den heere Advocaet van tlandt geandtwoordt, dat dye van Hollandt de wijsten mosten wesen? Hoe dickwils heeft men, om de saecken buyten confusie te houden, en̄ in geen muyterijen te vervallen, gelijck zoo mennichmael aen tsvijandts zijde is geschiet, sware extraordinaris consenten moeten dragen, dye altemael opdt credyt vandt landt van Hollandt hebben moeten werden genegotieert; dye oock, zoo ick mene, met dye lasten blijven sitten, met kleyne apparentie van remboursement van d'anderen. Men heeft haer ten gevalle nu lestelick oock zoo langen tijdt de Fransche troupen aen de handt gehouden; maer zij laten Hollandt meest voor de betalinge sorgen, dye daertoe oock grotelicks int verschot zijn. {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} Alsoo mene ick oock, dat zijne Exe nyet gewoon is geweest te velde te gaen, sonder hem meest op Hollandt, en̄ weynich op d'ander provincien te verlaten. Hoe dickwils zijn zij tot verstarckinge vande gemene saecke en̄ verbeteringe vande gemene middelen van dyen ernstlick versocht geweest, om met dyen van Hollandt tot eenparicheydt van verpachtinge der gemene middelen te willen comen, maer zij hebben dat altijdt afgeslagen, onder pretext dat de nature van haer landt tzelfde nyet mocht lijden. Ende zullen dye van Hollandt alsnu moeten lijden, dat dye luyden, tegen 't recht ende de nature van tlandt van Hollandt, ons den wet sullen stellen in saecken, dye over veertich en̄ meer jaren tegen den paus, tegen Spangien ende tegent concilium van Trenten zijn gemaincteneert? Is dat den goeden nyet te veel gevercht? Is dat nyet een quade vergeldinge van zoo grote ontfangene weldaden? Ick en̄ wete niet wadt recht zij haer zelven hyertoe mogen inbeelden, meer dan men dye voorschreven groten heeft konnen toestaen 1). Sij hebben zelver ten dele kerckenordeningen gemaeckt tot haer genoegen, al een goedt deel jaren geleden. Soo behoren zij immers Hollandt van geen quader conditie te maecken. Niemandt vande particuliere leden vande Generaliteyt zoude eenigen inbreck in hare priuilegien, rechten ende oude costumen begeren te gedogen. Hoe dickwils heeft men gesyen, dat eenige van d'alderminste leden van Hollandt int maincteneren van hare jurisdictie zoo sorchfuldich zijn geweest, dat zij haer te {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} soecken maecken om aen voornemen steden te laten volgen criminele gevangenen, sonder daervan te hebben acte van non praeiudicie. Ja de steden van d'ander provincien, dye ons ten dele dese swaericheydt veroorsaecken, ende haer vandt recht vandt muntwerck beroemen, weet men immers wel dat tot voirderinge vande buytenlandtsche handelinge ende trafycke van hare eygen naturelle ingesetenen, tselfde nyet behoeven te gebruycken. Ick mene oock dat de leden vande Generaliteyt, en̄ insonderheydt dyen van Hollandt, dye de meeste handelinge buyten t'slandts driven, van dat verstandt zijn, dat den staet van 't landt int generael en̄ insonderheydt de coopmanschap over zee en̄ elders buyten slandts daerdoor onwaerdeerlijcke veel meer werdt gekrenckt, als bij den handthavers van dat werck daerdoor werdt geprofiteert. Ende nochtans heeft men wel meermalen bevonden, zoo ick mene, dat zij in gene wegen tot schorsinge ofte provisionele stilstandt van dyen zouden konnen werden gebracht, behalven dat ick mene datter bij haerluyden in andere dyergelijcke zaecken meer wel swaericheydt is gemaeckt geweest, daervan anderen met meerder kennisse als ick, zouden konnen spreecken. Soude dan het landt van Hollandt int gemeen hem zelven onder de voochdye van hare zodanige bontgenoten alsoo moeten onderworpen, dat zij, tegen haer recht en̄ oude gebruyck, den wet van d'aldergewichtichste zaecken van haerluyden souden moeten ontfangen? Hoe vele sware oorlogen onder den grootsten Monarchen en̄ andere Princen werden eyntelick geaccommodeert, met behoudenisse van hare staten ten wederzijden? Hoe ist dan te verschonen, dat degene dye het licht des wereldts en̄ het sout der aerden behoren te wesen, haer zoo onversoenlick bewijsen, dat zij haer met haer volcomen vrijheydt nyet alleen nyet laten genoegen, maer oock noch daerenboven haren evennaesten, vrunden en̄ {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} magen, ja geloofsgenoten willen doen aennemen alsulcken verstandt, twelck zoo veel euwen wel gedisputeert, maer nyet gedecideert is geweest? Wij weten wel datter in den jare 1581, en̄ alsulcks 37 jaren geleden, tot Geneue self is gedruckt een Harmonia Confessionum van elff der vermaertste kercken van Europa, en̄ dat van alle deselfde nyet meer dan vyer vande praedestinatie handelen: twelck immers geen bewijs is van zoo volcomen eenstemmicheydt in dat poinct, en̄ werden evenwel alle deselfde kercken aldaer, in den titel van tzelfde boeck, genaemt zuyver in der leere. Maer desen nyettegenstaende houde ickt daervoor, dat d'onse dese hare sware proceduren zullen bekleden metten name ofte titel van Goods woordt, in allen schine off zoo verscheyden andere treffelijcke geleerde luyden van onser zijde, dye daerin veel gematichder zijn, haer dye zaecken nyet en̄ verstonden, daervan eenen van denzelfden, dye nyet vanden minsten is en̄ noch onlangs geleeft, oock veel ondersocht en̄ veel gescreven heeft, rondelick verclart datter geen ander oorsaecken zijn, waerom huydensdaechs zoo veel kercken zijn gescheurt, dan de hatelijcke begeerte van hovaerdige heerschinge ofte sommiger luyden sotten yver, daeraen hij meent dat geen godtvruchtich mensch mach twijfelen. Ende om de waerheydt te seggen, dunckt mijn, dat mijn heeren, als zij de zaecken wadt beter naedencken willen, oock bijnae daeraen nyet mogen twijfelen. Men siet dagelijcks, dat verscheyden kinderen van gemene en̄ weynich ervaren luyden dickwils heel vroech, en̄ eer dan zij selfs ten aensyen van haere jonckheydt eenige kennisse ofte oordeel daervan hebben, op de beloftenisse van eenige jaerlijcksche subsidie, haer aen dese stadt verbinden, om haer studien te voirderen, en̄ tot nodige bequamicheydt gecomen zijnde, theologie te studeren en̄ tselfde studium te continueren, totdat zij tot het predick- {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} ampt, op den voet alhyer geobserveert, bequaem werden gevonden, sulcks dat zij alle haer werck daervan moeten maecken, zonder eenich ander verstandt aen te moeten nemen in eeniger manieren. Alsoo gaet het apparentelick oock toe, nyet alleen met andere onse naebuyrsteden van gelijcke gesintheydt, maer oock aen de zijde vanden Remonstranten, en̄ van gelijcken oock op andere plaetsen bij den Luterschen, zoo Wittenbergsche, Jenesche als Flacciaensche, en̄ oock alsoo metten Jesuiten en̄ andere Roomschgesinden, elck na den aerdt en̄ gesintheydt van hare respectiue mecaenaten en̄ patronen, aenwendende alle haren arbeydt en̄ vermogen, om tselfde opdt uyttertste staende te houden, sonder dat men veel siet dat yemandt van haer allen eenigen anderen cours daerin neemt. Schijnende alsulcks, dat in gevalle zij elck van joncks op, om een eerlick onderhoudt te genieten, haer tot contrary partij hadden begeven, dat zij met gelijcken yver daerbij oock mordicus haer leven lanck, gelijck een ambachtsman bij zijn ambacht, zouden hebben gebleven, ten waere dat d'een off d'ander tot temmelijcken ouderdoom en̄ rijpheydt van oordel gecomen zijnde, door meer als gemene naersticheydt en̄ meer als gemeen verstandt, tot eenich ander als tgemene gevoelen in eenige poincten mocht comen. Twelck alsoo vallende, zij dat oock qualick souden durven openbaren, om nyet alle d'ander van minder ervarentheydt op den hals te krijgen en̄ alsoo uyt haer broodtwinninge gestoten te werden; ten ware zij met Zwinglio, met Luthero ende andere vande eerste Reformateurs, oock elck een besondere kerck oprechten wilden, twelck dan mede zijn swaricheydt hebben zoude. Dit werck, dunckt mijn, vrij wadt anders te wesen dan of men den jongen luyden liet studeren en̄ alles wadt daerop loopt wel te overwegen, om alsoo tot vrijheydt van verstandt gecomen zijnde, met oprechticheydt en̄ sonder {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} vooroordel aen te nemen alsulcken verstandt, als zij konden begripen der waerheydt naest te wesen. Hoewel ick wel bemercke dat zij oock op dyen voet al te zamen mede tot geen een eynde souden comen; maer nochtans zoudet op dyen voet doorgaens met meerder oprechticheydt toegaen als anders. Wandt alsnu een ygelick zijde kiest sonder oordel en̄ poocht alle menschen op verlies van haere zalicheydt tselfde te doen aennemen, twelck mijn dunckt al te groten ongerijmtheydt te wesen, om daerop thele landt in zoo swaren peryckel te brengen. Ende daerom dunckt mijn oock dat wij (volgende dye vermaerde spreucke: Mutua defensio tutissima) tot bescherminge nyet alleen van ons zelven en̄ vrouwen en̄ kinderen, maer oock van verder naecomelingen en̄ tot mainctienement vande religie self, tot beydersijdts verzeeckertheydt, ons tot vrede en̄ onderlinge vrundtschap en̄ verdraechsaemheydt behoren te disponeren. Het is een gemeen seggen: Dulce bellum inexpertis. Ende alsoo duchte ick dattet mijn heeren alhyer ten dele mede gaet. Maer zoo zij alleen de elenden, dye in den lande van Hollandt vanden jare 1572 totten jare 1578 zijn gepasseert, nae het leven hadden gesyen, ick mene dat zij de zaecken beter souden naedencken en̄ dat zij wel zouden verstaen, dat de saecken alsnu noch veel swaerder zouden vallen, zoo verre men tot scheuringe en̄ gedeeltheydt begint te comen. Elck mach uyt voorgaende bevindinge van zijn eygen quartier best oordeelen, en̄ wij alsoo vandt onse. Hoe haest zal tlandt gedeelt, Suydthollandt van Noorthollandt gescheyden wesen, daerdoor stracks alle binnenlandtsche handelinge ende trafycke, oock op Vlaenderen, Brabandt en̄ opwaerts op de rivieren zal moeten cesseren, den zeevaert grotelicks verminderen, en̄ met eenen het incomen vande licenten en̄ convoyen meestal ophouden zouden moeten, ten waere dye met een groot deel vande {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} neringe naer Zelandt verhuysde, daerop zij mogelick aldaer het oge hebben. Dit aldus geschiedende, zullen apparentelick vele van degene dye haer alsnu zeer uytterlick daerin dragen, de hielen lichten en̄ ons metten anderen in de swaericheydt laten sitten, en̄ alsoo de laetste dwalinge de quaeste vallen. In d'eerste oorlogen ist verderf wel gegaen over de platte landen, tusschen den Sparendamschen en̄ den Maesdijck gelegen, mitsgaders over heel Waterlandt en̄ Kennemerlandt, maer wierdt het hele Noordtquartier behouden, daerdoor de gemeene zaecke alsdoen zeer werde gestijft. Dit is te duchten dat nu heel anders zal vallen: want alsoo de steden aldaer nu alrede zijn gedeelt, zullen dye ten wederzijden, om peryckel van belegeringe en̄ ander overval te beter te ontgaen, apparentelick nyet alleen dye oude landen, maer oock dye van nieuws bedijckt zijn, als de Zyp, Beemster ende andere onder water setten, dye daerdoor alle vruchteloos en̄ bedurven zouden werden. Alst dan in ander quartieren van Hollandt mede naer aduenant alsoo toeginck, ten is immers nyet te dencken wadt elende daeruyt volgen zoude. Dat de steden voor alsulcken mennichte van menschen als ten platten lande zijn geseten, haer poorten souden sluyten, zoude immers al te onredelick wesen. Soo zij dye oock innemen, zonder dye te konnen onderhouden, zullen dye goede luyden apparentelick gedrongen worden, op den voet van d'eerste oude fluwelen geusen haer profyt alomme ten platten lande vande naeburige afgeweeckene provincien te soecken, ofte haer andersins te generen zoo zij best konnen. In allen gevalle zouden de steden van Hollandt meestal neringloos moeten sitten, en̄ de gemene lopende middelen t'enemael vervallen, waerdoor zij langer geen subsidie souden mogen doen tot bescherminge vande steden vande {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} provincien, dye alsnoch met haer bij de Vnie zijn gebleven; veel min tot dye provincien, dye dyen van Hollandt alle dese swaericheydt veroorsaecken en̄ dit verderff op den hals dringen, omdat zij haer beswaert vinden alsulcken religie en̄ kerckordeninge aen te nemen, als zij luyden, ofte immers hare geestelijcken door haerluyden, dyen van Hollandt willen opdringen. Soude den Coninck van Spaengien wel eenigen bequaemeren wech mogen vinden, om de landen wederom opdt spoedichste onder hem te brengen, als hem bij dit middel werdt bereydt? Alle d'ingeboornen vandt landt zijn van naturen, en̄ alle degene dye alleenlick eenmael in de vergaderinge vanden Staten van Hollandt zijn gecompareert, zijn daerenboven bij solemnelen eede tot mainctienement vande gerechticheydt vandt landt verbonden, gelijck oock desen Raedt aen dese stadt als een lidtmaet van tlandt is verplicht. Ende daerom sach ick zeer gaern, dat wij nae d'oude vrundtschap, noch bij den anderen metter woon mochten blijven. Twelck nyet geschieden mach, als wij elkander in religionszaecken nyet vrij wadt veel ten goede willen houden. Wandt ick tdaervoor houde, datter nyet een van allen den voorneemsten Oudtvaderen, ja oock nyet een van allen den voortreffelijcksten eersten Reformateurs van honderdt jaren herwerdt is geweest, dye nyet eenige berispingen vanden naecomelingen subiect is. Wandt heeft den lieven Apostelen en̄ Discipulen des Heeren Christi zelfs, dye nochtans zoo hoochlick begaeft en̄ extraordinaerlick verlicht zijn geweest, zoo veel ontbroocken als men claerlick bevindt, wadt willen wij dan van onsen tijdtgenoten zoo volcomen kennisse verwachten? Vele, als onervarene en̄ oversulcks als in haer eygen ongeluck lachende, en̄ merckent nyet; maer dye daerop let, kant wel syen, tot hoe groten schande, blame en̄ opspraeck, dese goede stadt binnen zoo corten tijdt is ver- {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} vallen, dye zoo mennich goedt mensch in huysen, erven ende anders zeer druckt. Onse voorsaten hebben haer ten dele bij onser ouderen, ten dele oock bij onse eygen memorie, in den jaren 1535 ende 1577 respectiue, d'eerste int wederstaen van dye rasende, ontsinnige Munstersche wederdoperen, en̄ d'andere in dyen periculeusen en̄ onvermoeden inval vanden Colonel Helling, met zeer kleyne middelen en̄ nochtans met eenen groten yver en̄ kloeckmoedicheydt, tot bescherminge van hare burgerye gequeten. Mijn heeren gelieven selfs eens daerop te letten, off wij nyet alrede, verre van deser luyden voetstappen sijn afgeweecken. Mijn heeren zijn nu voorsyen van vyer schouten met haer dienaers, mitsgaders van starcke ruyterwacht en̄ ratelwacht. Item, van drye starcke, brave en̄ dappere compaegnien soldaten, en̄ noch daerenboven insonderheydt met achthyen ofte twintich voortreffelijcke en̄ aensienlijcke compaegnien schutters. Maer desen allen nyettegenstaende heeft men immers gesyen, dat in Februario anno 1617 een groten hoop vande slechtste soorte van tgemene volck, op een Sondach voor den middach, een grote spycker ofte packhuys, daer eenige Remonstrantsgesinde vergaderinge ende predicatie was, aengevallen en̄ bestormt, de luyden met swaere comminatien daeruyt geiaecht, zeer smadelick getracteert en̄ noch veel swaerder gedreycht hebben. Ende hoewel dat men daeruyt en̄ insonderheydt oock uytte tsamenrottinge van zodanigen geselschap, dat men dyen naervolgende weeck hyer en̄ daer bij der straten sach omswermen, wel grote oorsaecke hadde om te vresen, dat dyergelijcke meer soude mogen gebeuren. Sulcks dat dyezelfde weeck den Raedt deser stede om andere saecken vergadert zijnde, oock van dit voors. werck werde gesprooc- {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} ken en̄ versocht dat daertegen behoirlijcke ordre mocht werden gestelt, gelijck dat oock werde belooft. Soo heeft men nochtans ter contrarie mede gesyen, dat den naestvolgenden Sondach, smorgens tusschen acht en̄ negen uyren, hetzelfde ofte dyergelijcke, meest, zoo mijn docht, uytheemsch geselschap, aengevallen, bestormpt, opgebroocken, berooft en̄ geplundert hebben een huys van een oudt ingeboorn burger, dye oock veel jaren te voorn professie vande religie hadde gedaen, daer gansch geen vergaderinge van volck ofte predicatie was ofte yedt dat daernae geleeck. Sonder dat zoowel tegent een als tegent ander eenigen wederstandt werde gedaen, voor en̄ aleer zij haer voornemen hadden volbracht, nyettegenstaende veel duysendt menschen zoowel het een als het ander hebben aengesyen. Soodat ick met waerheydt wel mag seggen, dat ick bij mijn leven van dyergelijcke in alle dese Nederlanden noyt hebbe gehoort, gelijck ick oock noyt hebbe gehoort, nochte oock van anderen hebbe konnen vernemen, dat daerover eenich misgenoegen ofte bestraffinge vanden predickstoel is gedaen geweest. Ick zoude nyet gaern met onwaerheydt yemandt te nae spreecken. Maer wadt souden wij doch seggen, als yemandt vanden onsen alsulcks elders wedervoer? Is dit wel te vergelijcken bij dye dingen, over dewelcke wij altemet zoo zeer hebben geclaecht, dat hyer ofte daer yemandt van onser zijde yedts onbillicks was bejegent van d'overheydt van andere gesintheydt? Dese zijn in haer quartieren bij een ygelijck bekent, en̄ konnen oversulcks nyet ontgaen van haer doen en̄ laten te verandtwoorden, en̄ schuldich bevonden zijnde, haer straffe daerover te dragen. Daer ter contrarie alle onse vier schoutten, zoo ick mene, van dit volck alhyer den thienden persoon nyet souden weten aen te wijsen, als men dye al zoude willen hebben. {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} Daerder twee kijven, hebbense, nae tgemene seggen, beyde schuldt, hoewel d'een somtijdts wel wadt meer als d'ander. Ende daerom bidde ick mijn heeren, dat zij haer van passien nyet zoozeer willen laten innemen, dat zij haer self en̄ al wadt zij lyeff en̄ waerdt hebben, en̄ oock insonderheydt zoo ontallijcke mennichte van andere vrome luyden int uytterste verderf zouden laten brengen. Wij hebben gesyen dye grote daden, dye Godt de Heere door tmiddel van d'eenicheydt van dese kleyne landen heeft uytgerecht. Soo dese alsnu door ons toedoen, en̄ door 't middel van oneenicheydt, weder onder den Coninck van Spangien gebracht, en̄ met d'ander Nederlandtsche provincien verheelt en̄ alle zijne bij andere landen gebracht werden, soude hij, bij maniere van spreecken, nyet al de werldt doen beven? Soudet nyet al te ontijdtlijcke yver wesen, dat dyegeene dye alsnoch soo goede memorie hebben vanden elendigen standt deser landen, onder het wrede vervolch vande Spaensche regieringe, nu alrede zoo begerich zouden wesen om over haers evennaesten conscientie in gelijcken maniere te heerschen, dat wij om tselfde te wege te brengen 't hele landt, en̄ dyenvolgende de gehele Christenheydt in zoo groten perickel brengen zouden? Men weet, dat soo in Duytslandt als in Switserlandt, zoo veel religionsverwanten, elck in den heuren, souverain en̄ nochtans in noodt d'een d'ander te assisteren verplicht zijn, gelijck oock dese landen met Vranckrijck, Engelandt, Sweden en̄ metten Henschen steden alliancien hebben gemaeckt. Maer dat yemandt daerdoor zijn souverain recht binnen zijn eygen palen afgestaen zoude hebben, dat mene ick dat nyemandt van allen oydt gedacht heeft; veel min, dat yemandt daerdoor het recht zoude hebben verkregen, om een ander van zijne bondtgenoten alsulcken religie en̄ alsulcken kerckenordeninge en̄ disciplyn op te dringen, als hij zoude goedtvinden. Wandt zoo dat de meninge {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} zoude wesen, zoo zouden degeene dye daerin de voorbarichste zouden wesen, om tegen anderen alsulck recht te gebruycken, wederom ter contrarie tselfde recht oock van dezelfde en̄ oock van andere hare bondtgenoten, onderworpen moeten wesen, daeruyt, mijns bedunckens, een oneyntelijcke confusie zonder uytcoomste zoude moeten volgen. Ende daerom dunckt mijn, onder verbeteringe, nodich, dat gelijckt tot noch toe zoo in Duytslandt als in Switserlandt is geobserveert, een ygelijck bondtgenoot in den zijnen daerin blijve in zijn geheel, sonder dat yemandts recht ofte hoocheydt daerin, ofte in andere dyergelijcke zaecken, door andere zijne medebondtgenoten werde gevioleert; wandt anders doende, zodanige alliancien en̄ verbintenissen meer tot verswackinge, als tot onderlinge verstarckingen zouden dyenen. Ick weet wel dat Dominus Beza al in tijdts, en̄ nyet verre vandt begin, als pag. 85 van zijn eerste volumen vanden tractaten vande theologissche zaecken, een wijdtluftich en̄ scharp stuck vande ketterstraf heeft gescreven. Dan alsoo buyten twijfel de pausgesinden nyet vande minste ketters zijn geweest, dye hij daermede heeft gemeent, soo schijnt nochtans, dat hij met zijnen straff tegen deselfde, zonder allen tegenstandt alsoo ten vollen nae zijnen wille, nyet wel heeft mogen voortvaren, maer dat ter contrarie dye voors. pausgesinden altemet denselfden wet oock tegen den zijnen hebben int werck gestelt. Soodat het nyet qualick schijnt, dat hij daerdoor, ofte oock om andere redenen en̄ oorzaecken, metter tijdt wadt bedaerdt en̄ tot ander verstandt gecomen is, waerdoor hij naderhandt in zijne naervolgende gelijcke voluminibus van zijne tractaten wadt soetelijcker daervan heeft gescreven als volcht: ‘Eenige omdatse haer zelven hebben vroedt gemaeckt, dat men in religionszaecken moet volgen tgeene bij den meesten hoop plaetse heeft, menen dat d'andere met {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} scharpheydt ofte strafheydt van wetten ofte, des noodt zijnde, mette wapenen gedwongen zouden moeten werden. Welck gevoelen, alsoo het bij hem zelven hardt en̄ straff is (wandt wye en̄ syet nyet dat, op dyen voet, verre het meestendeel van menschen t'enemael vernielt en̄ omgebracht zoude moeten werden?), soo ist oock onnut en̄ onbequaem om dit quaedt wech te nemen, gelijck de bevindinge zelfs claerlick leert. Ja het is vande aldermeeste en̄ notoirste onbillickheidt, alsoo de zaecke self spreeckt, dat noch uytte mennichte des volcks, noch uyt een langdurige gewoontte, d'oprechticheydt van een religie nyet bewesen mach werden etc.’ 1). Item: ‘Wij hebben vertoont, dat van huyden noch van gisteren bij den Turcken vele verscheyden religien zijn, ende dat evenwel het Turcksche rijck met geen binnenlandtsche beroerten werdt gequelt. Wij hebben bewesen, datten paus nyet alleen de Joodtsche religie zonder schade, maer oock met profyt toelaet, ende dat de Joden, zoowel als de Griecken tot Venetien, en̄ tot Mantua de Moren, in stillicheydt leven. Dat oock zodanigen vrede in Duytslandt is opgerecht tusschen den genoemden Catholycken en̄ Protestanten. Wij hebben oock geseyt, dat in Switserlandt veel steden en̄ oock veel dorpen zijn, daer beyde de religien sonder beroerten werden geleert’ 2). Item: ‘Dat alle tijdt geweest is en̄ blijven zal dese swackheydt des menschelijcken verstands, zelfs onder dengeenen dyet blijckt dat Godt metten Heyligen Geest begaeft heeft, dat nyet een van haer allen alles, oock nyet in de noodtsaeckelijckste stucken, verstaen heeft, dye alleen uytgenomen, dye geensins tegengesproocken mogen werden, te weten de Propheten en̄ Apostelen etc.’ 3). {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} Item: ‘Het is der Christelijcker Overheydts ampt, de geschillen alsoo te beteren, dat zoo wanneer zij zyen dat eenige treffelijcke geleerde luyden en̄ van derwelcker godtvruchticheydt en̄ goedt leven blijckt, metten anderen in geschille comen, dat zij benaerstigen datse elckanderen horen en̄ door onderlinge conferentie haer questien verdragen etc.’ 1). Ende Doctor Adrianus Sarauia aldus: ‘Daer waren onder den volcke Goods veel dwalingen en̄ ketterijen, verscheyden grote misbruycken int leven en̄ lere der priesteren; nochtans heeft de Heere hem van haer nyet afgesondert, nochte elders een ander kerck opgerecht. Hij is ter bestemder tijdt in den tempel verschenen; hij heeft de vyerdagen, de gewoonten en̄ ceremonien onderhouden; hij heeft in den tempel Goods aengebeden, dewelcke door de giericheydt der priesteren tot een moordtkuyl veranderdt was. Nochtans, dewijl hij aldaer aenbidden en̄ sonder godtloosheydt en̄ afgoderye in de vergaderinge des volcks wesen mocht, zoo heeft hij gemeenschap, vrede en̄ eenicheydt metten gehelen volcke gehouden, onder denwelcke veel meer quade als goede waren etc.’ Ende dyergelijcke plaetsen meer zoude ick myn heeren haest in goeden getale kunnen aenwijsen uyt verscheyden voornemen theologen. Dese dingen ende meer andere, en̄ insonderheydt oock de bovengemelde andtwoordt voor den heere Caerleton, naedenckende en̄ overwegende, kan ick nyet anders bevroeden, dan dat mijn heeren van Hollandt tegen haren getrouwen yver voor de gemeene zaecke bewesen, het grootste ongelijck werdt gevercht, door dengenen dye zoo groote weldaden van haer hebben ontfangen. Ende ben noch meer verwondert dat eenige aensienlijcke leden van Hollandt, ende oock onder denzelven eenige lidtmaten van desen Raedt haer daerin toestemmen. Wandt ick nyet {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} en weete oyt gehoort te hebben, dat yemandt van alle d'ander ses provincien eenige hoocheydt ofte jurisdictie in Hollandt soude competeren, ofte dat dye van Hollandt haerluyden int minste bij eede ofte andersins zouden wesen verplicht, gelijck zij van oudts aen den Coninck van Spangien zijn geweest. Denwelcken zij dyennyettegenstaende in gelijcke zaecken hebben wederstaen. Maer zoo ter contrarie dye van Hollandt en̄ Zelandt, tegen een groot deel van d'ander provincien nae het recht vander oorloge, zoo veel tzelfde mijn is bekent, hadden gehandelt, zouden zij geen paert nochte deel in de regieringe, veel min eenige sessie onder de Staten vanden landen gehadt mogen hebben, gelijck ick mene dat zij zelve met Bergen op den Zoom, met Bredae, Steenbergen en̄ de veroverde plaetsen van Vlaenderen helpen handelen; en̄ dit poocht men nu dyen van Hollandt alsoo betaelt te setten, welck mijn dunckt d'aldergrootste wederwaerdicheyt ende ondanckbaerheydt vande werldt te wesen. XVIII. Op Lichtmis anno 1619. Naerder bedenckinge opt naestvoorgaende. Het is een gemeen spreeckwoordt, dat men qualick alle tijdt lachende mach huyshouden; hoe zal men dan hebben te verwachten, dat men landen en̄ steden met volcomen eenstemmicheydt zoude mogen regieren? Ick hebbe hyer ter stede zelfs een strijdicheydt van sommige dagen lanck gesyen, dat vyer Burgemeesteren, vyer Schepenen en̄ twee Pensionarien te samen in een zaecke vanden lijve tegen d'ander vijf Schepenen in geschille waren. {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe weynich zaecken werdender in desen Raedt met volcomen eenstemmicheydt geresolveert. Hoe swaere strijdicheyden zijnder dickwils ter vergaderinge vande Generaliteyt, alsmede van Hollandt gevallen, zonder dat oyt yemandt eenich peryckel van zijn persoon daeruyt heeft gevreest? Hadden dese gevangen heeren eenich peryckel te gemoet gesyen ofte gevreest, sij souden apparentelick daertegen hebben voorsyen, gelijck zij deden ten tijde vanden Grave van Leycester, dye een buytenlandts heere was. Wij hebben ons hyer met noch vyer ofte vijf andere leden van Hollandt zoo langen tijdt tegen d'ander xij ofte xiij leden met zulcken groten yver geopposeert; men heeft ons evenwel (mijns wetens) noyt met eenigen rigeur nochte scharpe gevanckenisse gedreycht. Soo den onsen oock eenige swaericheydt daerover waere gemoet, wij zouden ons oock buyten twijfel zeer qualick gehouden en̄ de zaecke heel anders dan nu verstaen hebben. Ick hebbe noch noyt eygentlick verstaen, waerop dese apprehensie is gefundeert. Dan hebbe wel van over lange te voorn gehoort, dat eenige haer wel hielden verzeeckert, dat eenige van dese heeren verraders vandt landt ende Spaensgesint waren; maer ick hoore daervan alsnu nyet meer gewach. Mijn dunckt groot onderscheydt te wesen tusschen dyen van Hollandt en̄ d'ander provincien, en̄ dattet geen wonder waer, dat eenige van dyen wadt jelours waren op den voorspoet van Hollandt, nyettegenstaende zij gedurende d'oorloge en̄ oock noch ter tijdt daerdoor zoo grotelicks zijn gebeneficieert ende verlicht. Maer evenwel dunckt mijn, onder verbeteringe, dat ons incumbeert behoorlijcke sorge te dragen, ten eynde dyen van Hollandt geen ongelijck werde gedaen, also men tot allen tijden wel luyden heeft gevonden, dye haer autoriteyt en̄ gesach pogen te verbreyden; maer wij sijn {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} specialick tot den voorstandt vandt recht van Hollandt verbonden. Ende daerom dunckt mijn oock dat wij daerop behoren te letten, off dese heeren oock yedt hebben gedaen, dat tegen 't recht vandt landt van Hollandt ofte tegen de resolutien vanden Staten van denzelven landen soude mogen strecken. Men heeft alle desen tijdt zoo veel periculeuse beroerten hyer ende daer gesyen. Daertegen is bij d'ordinaris garnisoenen zoo weynich debuoirs gedaen. Ick mene oock, dat den eedt, dye zij aen den steden, daer se werden geleydt, plegen te doen, al voor lange in ongebruyck is gecomen. Hollandt ende Zelandt hebben int begin vander oorlogen de wapenen tegen den Coninck van Spangien, wesende souverain Prince vanden lande, offensiue gebruyckt. Mijn heere den Prince van Orangien, hog. me., vader ende fundateur van onse vrijheydt, naedat hij gedrongen was het landt te verlaten en̄ geen gebiedt meer daerin hadde, heeft evenwel bestellingen en̄ commissien te water ende te lande uytgegeven, dye bij den nabuyrlanden van waerden wierden gehouden. Wye zoude dan dencken, dat de Staten van Hollandt, alsnu zelfs souverain in haer provincie zijnde, bij onwillicheydt vander Generaliteyts krijchsvolck, haer zelven en̄ haere ingesetenen door ander volck van wapenen ter defensive nyet zouden mogen verzeeckeren? Dan, helaes, wij hebben ons oude symbolum van ‘Eendracht maeckt macht’ al te zeer vergeten. Soo lange als wij dat wel hebben gepractiseert, zijn wij alomme wel geacht ende gesyen geweest. Vranckrijck en̄ Engelandt, dye naest Godt onse principale steunselen zijn geweest, hebben (zoo tschijnt) nu een afkeer van ons. Anderen zullent apparentelick nyet min doen. {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} Wij weten, met hoe groten lijdtsaemheydt en̄ mededogentheydt de Heere Christus zoo grote gebreeckelickheydt, smetten en̄ vlecken van zijne Apostelen en̄ discipulen zelf heeft verdragen. Wij weten, met hoe groten gebreeckelickheydt en̄ onverstandt alle dye voorneemste Oudtvaderen, van des Heeren Christi tijdt af, hyer op der aerden, tot opdt Concilium Nicenum en̄ van doen oock voortaen, zoo veel honderdt jaren beladen zijn geweest. Dye harde Romanisten civiliseren en̄ conniueren zelfs in de strijdicheydt vande questie vande praedestinatie, dye d'oorsaeck van alle dese onheylen is. Die grote Coningen van Vranckrijck en̄ Polen conniueren in verscheyden strijdicheyden van veel meerder gewichte. Wij zijn zoo onlangs de tyrannie in geloofszaecken ontvloden, en̄ stellen alrede het landt in zoo swaren peryckel, om zoo hogen verborgen zaecke vande praedestinatie. Hoe is dat te excuseren? Justum atque rectum sedulo sectare quisquis ciuibus praees regendis, neque in hanc illamue partem deuium pravus affectus te trahat. Dit les is ons bij onsen voorsaten, den Regenten deser stede, voorgeschreven, hoewel zij tselfde qualick hebben gepractiseert, twelck ons toestaet te verbeteren. Ick mene immers, dat dese gevangen heeren nochte den gedeputeerden vanden steden, dye nu onlangs zijn gedeporteert, nyet toegescreven mach werden, dat zij willens en̄ wetens yedts tegen 't recht vandt landt hebben voorgenomen. Ende zoo zij al eenichsins eenen misslach mochten hebben gedaen, gelijck daer nyemandt is dye nyet en̄ doolt, behoren dan noch haere voorgaende mennichfuldige diensten daertegen nyet in consideratie te comen? Daer vallen zoo veel sware delicten bij geringe personen, {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} dye in faveur van eenige patronen, dye voor haer intercederen, werden geexcuseert; behoort alsulcks in dusdanige personen nyet veel meer plaets te hebben? Hoe langen tijdt en̄ hoe mennichwerff heeft den Advocaet hem van zijnen dienst gepoocht te excuseren, sonder dat hij daertoe heeft konnen comen? De Staten van Hollandt, zijne meesters, hebben hem noch zoo onlangs voor zijn gevanckenisse wederom van nieuws in haer protectie genomen, weynich wetende dat hem met noch twee andere zoo begaefde mannen nevens hem dye gevanckenisse, en̄ zoo groten deel van̄ Staten zelf zulcken ongewonen deportement zoo naebij was. Dese luyden zijn nochtans een groot deel dyegene, dye bij haer zelfs en̄ eenige dye door haer ouders de gemene zaecke vandt begin aen in de meeste hetten, met groten yver en̄ met geen minder peryckel hebben helpen handthaven. Haere ouders ende zij selfs, als goede patritii, hebben oock vanden beginne aen helpen bevoirderen, dat de plaetsen van degene dye uyt de Regieringe vande respectiue steden zijn comen te overlijden, van tijdt tot tijdt wederom met andere goede patriotten zijn bekleedt geweest. Sij zijn immers degene, dye eerst met Engelandt en̄ naderhandt met Vranckrijck dye treffelijcke alliancien hebben te wege gebracht, dye met Godt het principale steunsel van onse zaecke zijn geweest. Sij zijn degene, dye met zoo groten moeyten en̄ peryckel zoowel tot haer eygen beswaer, als vander gemeente, de middelen en̄ incoomsten van Hollandt en̄ Westvrieslandt, in den tijdt van xxxij ofte xxxiij jaren tot zulcken ongelooffelijcken somme hebben gedaen aenwassen. Sij zijn degene, dye zoo veel wervingen en̄ beseyndingen ofte tractaten van vrede, dye haer suspect waren, afgewesen en̄ doen stuyten hebben, gelijck zij oock dye swaere indignatien en̄ dreygementen vande Coninginne Elisabeth {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} van Engelandt, h.m., vande handelinge tot Borborch in Vlaenderen, zoo gelimpelick hebben gedeclineert. Sij zijn degene, dye zoo lange jaren, zijne Exe te velde zijnde, zoo sorchfuldelick in alles hebben gesecundeert, dat onse legers alle tijdt in goede ordre gehouden en̄ van alle nootlickheyden voorsyen zijn geweest, dat ick mene dat in veel jaren geen Monarchen daervan beter zijn gedient geweest, gelijck oock de grote defecten en̄ muyterijen vande Spaensche zijde wel zijn bekent. Sij zijn degene, dye te wege hebben gebracht dat wij nyet alleen, zoo onlangs nae 't besluyt van onse trefues, met grote vrundtschap van dye grote schulden van Vranckrijck en̄ Engelandt, met restitutie vande plaetsen van asseurantie zijn gelibereert, maer dat wij oock zoo haest door al dye schulden vander admiraliteyt zijn geredt, en̄ alle de penningen op interest en̄ op renten tot laste van Hollandt lopende, een vierdepart zijn verlicht. Ick mene oock dat geen provincie met meerder confidentie opdt beleydt van zijne Exe int ontfangen en̄ veranderen vande garnisoenen heeft gehandelt, als dye van Hollandt. Sij zijn oock dyegene, dye tot verscheyden reysen, in tijdt van noodt, haer credyt voor d'andere provincien hebben moeten strecken, twelck oock geen kleynen penninck importeert. Daerover oock dickwils bij dyen van Hollandt misgenoegen is vertoont, twelck den Advocaet zeer gelimpelick heeft geexcuseert. Ick mene oock dat bij deser luyder Regieringe bij dyen van Hollandt oock tot onderhoudt vande Fransche trouppen veel meer als haer contingent is betaelt. Ende eyntelick, zij zijn immers oock dyegene, door welcker beleidt God de Heere dese landen alsoo heeft gesegent, datse tegen de nature vanden oorloge, waerdoor alle Coninckrijcken, Vorstendomen en̄ Republycken in veel corter tijdt plegen gedepopuleert, verarmt, uytgeput ende {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} geruineert te werden, dese landen alsnu in den tijdt van veertich en̄ meer jaren herwerdt, van tijdt tot tijdt in aenwas van volck, van neringe, welvaert en̄ insonderheydt van verbeteringe van 't slandts incoomsten grotelicks zijn toegenomen. Oock zulcks, dat zij al in den jaere 1581 met zulcken kloeckmoedigen resolutie, bij openbaeren gepubliceerden placate, den Coninck van Spangien ter oorzaecke van zijne tyrannie en̄ violatie vande rechten vanden landen hebben verclaert ipso iure vervallen te wesen van zijne heerschappie, gerechticheydt en̄ erffenisse deser geunieerde provincien. Welcken volgende, denzelven Coninck ofte zijnen zoon oock bij onse treves, deselfde landen voor vrije landen heeft erkent, waerdoor ons gemenelandts schip door de genade Goods in zoo geluckigen haven is geraeckt, tot grote verwonderinge van al de werldt. Hoe zouden onderdanen meerder affectie, billickheydt, trouwe en̄ sorchfuldicheyden van haere Overheyden mogen verwachten? Ende nochtans siet men, datter zoo veel luyden zijn en̄ oock onder denzelven vele van name en̄ aensyen, dye in dese grote veranderinge vande regieringe, en̄ insonderheydt mede in dye grote swaricheydt, dye den Advocaet met dye andere twee gevangen heeren is overgecomen, haer verheugen. Maer met wadt kennisse dat zulcks geschiedt, kunnen best verstaen, als men de zaecke wel examineert. Sijne Exe, zijnde een jonge heldt van ontrent xviij jaren, heeft evenwel stracks na den doodt van sijn heer vader, hog. me., en̄ volgende desselfs voetstappen, hem zelven mede voorden dienst en̄ vrijheydt van tlandt opgeoffert en̄ geconsacreert. Ick hebbe zelf verscheyden reysen dye eere gehadt, dat ick op zijn versoeck met andere gedeputeerden meer van dese stadt, en̄ anderen, aen zijn tafel hebbe gegeten. Sijn affabiliteyt en̄ humaniteyt met groten en̄ kleynen is alle man bekent, en̄ insonderheydt sijn mededogentheydt {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} en̄ gratie over veel menschen, dye haer bij noodtweer ofte andere onvermoede toevallen, en̄ nyet uyt pure malitie nochte voorbedachte moedtwillicheydt, in sware delicten hebben verlopen. Hoe zoude men hem dan, als uyt hem zelven, mogen toescriven zoo harden voornemen tegen dese gedeporteerde heeren van dese stadt, zoo hij hadde geweten dat het tot zoo groten smaet en̄ peryckel soude strecken van dengenen, dye zoo langdurige en̄ mennichfuldige proeven van haere getrouwicheydt en̄ oprechten yver voor den welstandt van dese stadt en̄ van theele landt hebben bewesen? Daervan hij door dengenen dye sulcks incumbeert, van te voorn wel hadde behoort onderrecht te wesen, alsoo hij zelf buyten twijfel dagelicks met zoo veel sware zaecken werdt geobrueert, dat hem nyet mogelick is alles na den eysch vande saecken te bedencken. De steden en̄ gemeenten van dyen zijn nyet alle van een nature en̄ conditie. Daer zijn verscheyden steden, dye met goeden ogen hebben aengesyen, dat zoowel de Remonstranten als Contraremonstranten haere religie ten beyden zijden hebben geexerceert. Maer zoo haest als de Remonstranten hyer eens ofte tweemael vergadert hadden geweest, en̄ dat Rem Egbertss. Bisschop hem oock daerbij hadde laten vinden, zonder dat hij bij den heere Officier, mijns wetens, meer als andere zijne consorten, daerover gecalangeert is geweest; sonder dat ick oock oydt hebbe verstaen, dat hij eenige dyergelijcke vergaderinge tzijnen huyse heeft toegelaten, - Soo ist nochtans alle man bekent, dat hij alleenlick regent vandt tuchthuys zijnde, uyt allen anderen als uytgepickt en̄ onlangs daernae zijn huys int schoonste vande stadt en̄ bij schonen lichten dage, ten aensyen van vier duysendt menschen, bij een grote mennichte van̄ slechtste soorte van tgemene volck bestormt, met langdurich grooten geweldt opgebroocken en̄ alles geplundert is geweest, dat zij hebben weten te becomen. Sonder dat mijns wetens {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} daerover eenige exemplare correctie bij de justitie, ofte bestraffinge vanden predickstoel, gedaen is geweest, gelijck wel altemet werdt gedaen van zaecken van veel minder gewichte. Ist nyet grotelicks te vresen, dat bij gebreck van beter ordre tegen zodanige proceduren, dese heeren, van zoo veel meerder qualiteyt als Rem Egbertss. voorn̄, dye elck een weet dat met sulcken groten solenniteyt bij zijne Exe zelf zijn gedeporteert, mede dyergelijck zoude mogen wedervaren. Soude dat nyet wesen meer door faute van degene dye zijne Reg. daervan beter hadden behoren te onderrechten, als van zijne Exce zelfs, dye zoo weynich kennisse heeft vande particuliere personen vande regieringe deser stede? Dat gemene volck draecht geen verder kennisse dan van tgene dat zij horen en̄ syen, sonder veel te dencken dat zijne Exe, als zijn Hoff in den Hage houdende en̄ meer als te veel in andere wichtige saecken te doen hebbende, door onderrechtinge ofte aenporringe van anderen tot zulcken werck moet wesen beweecht. Soo veel nu den drye gevangen heeren aengaet, mene ick dat alle degene, dye met genochsame kennisse daervan spreecken, zullen toestaen dat zij alle drye zodanige luyden zijn, bij denwelcken alleman, en̄ zij zelf bij nyemandt gewoon zijn wadt te soecken, daerdoor zij oock in zoo groten aensyen en̄ reputatie zijn gecomen. Ende is, mijns bedunckens, daerom geen wonder dat zij, hebbende verre het meeste deel vanden leden van Hollandt en̄ Westvrieslandt op haere zijde, in zoo swaerwichtige zaecken, dye alsnu langen tijdt zijn verhandelt, haer van haer verstandt nyet hebben konnen laten dimoveren door eenige gedeputeerden van d'ander provincien, dye meestal in zodanige zaecken van minder ervarentheydt zijn als zij zelve. Ende daerom dunckt mijn, onder correctie, dat men tegen haer op dusdanigen maniere nyet behoorde te procederen, ten waere dat men zeeckerlick wiste, dat {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} zij tselfde deden met correspondentie vanden vijandt, ofte andersins particulier profyt daeruyt hadden te verwachten. Maer zoo zij sinceerlick nae haer verstandt daerin hebben gehandelt, zulcks als zij, volgende haeren eedt, verstaen tot voorstandt vande gerechticheydt vanden lande van Hollandt en̄ Westvrieslandt te behoren, zoo kan ick nyet begrijpen dat zij haer daerin zouden mogen hebben ontgaen. Van welcke gerechticheydt temmelijcke brede deductie is vervaet int concept vande andtwoordt bij den voors. Staten beraemt voor den heere Dudley Carleton, Ambassadeur van zijne Mat van Grootbritannien, dewelcke in Mayo lestleden alhyer in den Raedt is voorgelesen. Hoe waerdt en̄ in wadt achtinge oude getrouwe en̄ lang beproefde vrunden bij den verstandigen behoren te wesen, leren ons de bibelscbe en̄ oock de werldtlijcke exemplen overvloedelick, sonder dat ick voor dees tijdt meer daervan zal seggen. Dyen treffelijcken Epaminondas, zoo als hij nae zijne treffelijcke diensten noch euentwel aen den hals werde aengeclaecht, versocht alleenlick, dat sijn rechters alle de diensten dye hij hadde gedaen aen een columne souden willen laten scriven, sonder meer te seggen. tWelck bij haer verstaen zijnde, zijn zij terstondt van ander beraedt geworden en̄ vanden anderen gescheyden. Maer daer ontrouwe mede gemengt is, dat is een ander zaeck. Men schijnt hyer voortaen schyer int precys maincteneren vande praedestinatie en̄ andere dyergelijcke meer, de hele zuyverheydt vande religie te stellen, en̄ dat degene dye deselve poincten alsoo nyet konnen toestemmen, voor geen gesonde lidtmaten, veel min leeraers, vande kercke gehouden mogen werden. Maer mijn heeren gelieve eens te gedencken, hoe en̄ in wadt maniere de Regieringe van 't landt, en̄ insonderheydt van dyen swaren lastdragenden esel van Holland {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} en Westvrieslandt, haer in alle dyen tijdt vanden afval van Spangien int stuck vande religie heeft gedragen. Ick hebbe zelf, als jonckgesel zijnde, mijn vanden jaere 1569 totten jaere 1574 gestadelick met sobere middelen, gelijck oock veel ander goede luyden, buyten tslandts moeten behelpen. Waernae ick oock den tijdt van vyer jaren, als totten jaere 1578, in Noordthollandt, en̄ voornemelick in de stadt Hoorn, mijn hebbe gesocht te generen. Aldaer zijnde, ben ick berecht, dat bij zeecker placaet alle d'uytgeweeckene vanden lande, zonder aenschouw van religie, op zeeckere penen waeren verdaecht, binnen zeeckeren tijdt weder int landt te comen. En̄ alsoo ick doen ter tijdt een ouder broeder hadde, dye met vrouw en̄ kinderen zijn woonplaets tot Dantsick, in Pruissen, hadde begrepen, en̄ aldaer zoo schielick nyet mocht opbreecken, soo hebbe ick tot Hoorn voorseyt de burgerschap voor hem versocht, onder dispensatie ofte stipulatie vande Regieringe aldaer, dat hij aen den voorgestelden tijdt vanden voors. placate zoo precys nyet zoude wesen gebonden, zijnde ten zelven tijde aldaer predicant eenen Clement Maertss., dye ick wel hebbe gekent, en̄ soo ick mene een geboorn burgers zoon, en̄ in tstuck en̄ predestinatie van tverstandt der Remonstranten was. Ende van dyen tijdt af, gelijck oock van te voorn, van tbegin van haer revolte aff, is wel de Gereformeerde religie, maer nyet met alsulcken precysheidt als nu ter tijdt, voor de hooftreligie van 't hele landt gehouden, daervan de ministers oock bij tlandt betaelt en̄ bij haer oock de gemene kercken zijn gebruyckt geweest; maer hebben oock alle dyen tijdt, tot nu toe, verscheyden andere gesintheyden haer vrije oeffeningen gebruyckt sonder wederseggen, gelijck alle tzelfde al de werldt is bekent; waerom het mijn, onder correctie, oock zeer bedenckelick zoude duncken, dat daerin alsnu eenige veranderinge zoude werden voorgenomen. Insonderheydt dewijle wij daerin oock {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} verscheyden coninckrijcken en̄ anderen tot exemplen voor ons hebben, dye dat met haer eygen schade hebben geleert. De bloedige placaten van dyen groten Kayser, Caerl den vijfden, vanden jare 1540, behoren ons mede alsnoch nyet zoo heel vergeten te wesen. Immers daer zijnder noch eenige van desen Raedt, en̄ ick oock onder dengeenen, dye de miserien en̄ elendicheyden daervan mennichfuldich hebben gesyen. De historien getuygen oock daervan, dat de Regieringe van Straetsburch, van Brabandt int gemeen, van Andtwerpen int particulier, van Venetien, van Napels en̄ Milaen, zeer weynich jaren daernae daertegen hebben beginnen te opposeren. Vrouw Maria, Coninginne van Hungarien, Kayser Caerls eygen suster, en̄ doenmaels Gouvernante van alle de Nederlanden, is daerom zelf na den Kayser, haren broeder, tot Augsburch op den Rijcksdach getrocken. Ende dye mennichfuldige moorderijen van zoo veel eerlijcke luyden van verscheyden gesintheydt hebben ten laetsten groot en̄ kleyn geparst, om daertegen uyt te barsten; twelck het begin van onse zoo langdurige binnenlandtsche oorlogen is geweest. Ende daerom sach ick oock gaern, dat wij ander goede, eerlijcke luyden, ja onse eygen vrunden, magen ende goede bekenden, nae het voors. exempel van ses- ofte seven en̄ veertich jaren herwerdts, voortaen oock mochten gunnen, dat wij zelven gaern souden genieten. Te meer, omdat ick mene datter nauwelicks eenich geslacht van name is, onder den ouden Hollanders, of men heeft eenige daeronder, dye de Gereformeerde religie in alles nyet konnen aennemen in alsulcken precysheydt, als men nu ter tijdt toe contendeert. Dat uytvercoren Joodtsche volck, twelck zoo wonderlycke veel voor de bescherminge van haer vaderlijcke wetten hadde geleden, en̄ daer voor zoo uyttermaten zeer waren {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} yverende, hebben nochtans nyet onderlaten met dyen van Sparta ofte Lacedemonien (wesende immers genoch heel heydensch geworden) verbintenisse en̄ alliancie te maecken, tot beydersijdts verzeeckertheydt en̄ mutuele bescherminge. Het is wel waer, dat dye voors. Spartianen ofte Lacedemoniers voorhenen der Israeliten broederen waren gereeckent geweest, en̄ haere afcoomst zoowel als d'Ysraeliten van Abraham hadden, oock zulcks dat zij haer voors. stadt van Lacedemonien al omtrent den jaere 2240 nae de scheppinge der werldt, ende omtrent den tijdt dat Patriarch Jacob in Egypten is getogen, hebben gesticht en̄ gebouwt gehadt. Maer zij waren nochtans in haren goodsdienst zoo verre afgeweecken, en̄ in zulcken verloop van regieringe gecomen, dat se omtrent den jaere 3180 na de scheppinge, en̄ oversulcks 940 jaren na de fundatie derzelver stede, haere wetten van Lycurgo hadden ontfangen, zulcks dat het verschil, zoowel in religionszaecken als andere polytycke regieringe tusschen den voors. Lacedemoniers en̄ dyen van Israel, mijns bedunckens, al veel groter schijnt geweest te zijn, als het verschil van onse tijden tusschen zoo veel verscheyden gesintheyden onder den Christenen wel schijnt te wesen. Ende hebben nochtans dyennyettegenstaende dye van Ysrael uyt haer zelven omtrent den jare 3820 met dyen van Lacedemonien voorseyt dye voorverhaelde broederschap vernieuwt, wesende omtrent 640 jaren naedat se haere wetten van Lycurgo hadden ontfangen, gedurende welcken tijdt, immers wel te geloven is, datse zeer weynich ofte nyet van Goods wetten hebben gehoort, en̄ oock veel meer in gemeenschap en̄ onderlinge vrundtschap vanden Ysraeliten zijn vervreemt geweest, als de Christenen noch ter tijdt vanden anderen zijn vervreemt, alleenlick uyt verscheydenheydt van eenige poincten der religie. Ende is oock gelijcke gevoechlickheydt in de primitiue kercke ten tijde Cypriani in Concilio Cartaginensi, mede {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} gepleecht, alwaer de geestelickheydt van Itallen ende van Aphrica, zijnde van verscheyden gevoelen over den doop dergener, dye van ketters gedoopt zijnde, haer totte rechtgevoelende kercken quamen te begeven, dyennyettegenstaende haer andersins in de gewoonlijcke eenicheydt hebben gehouden, sonder ter oorzaecke van zodanige differenten haer vanden anderen te scheyden, ofte alszulcken vijandtschap tegen den anderen voor te nemen, als men huydensdaechs (Godt betert) om gelijcke zaecken syet verrijsen, dat men noch mate noch regel kan houden. De mennichte van menschen is immers schier ontelbaer, dye vanden jare 1540 herwerdt onder de Spaensche regieringe tot opdt begin van dese oorlogen onder den tytel van ketterije en̄ oproermaeckers zoo elendelick zijn vermoort; maer evenwel geven de martelaersboecken van verscheyden gesintheyden te kennen, dat zij alsdoen noch middel hebben gehadt om al tgene dat haer inder gevanckenisse was wedervaeren, bij gescrifte te stellen en̄ den menschen bekent te maecken. Behalven dat noch daerenboven de stockmeesters ofte cypiers vander gevanckenisse d'een en̄ d'ander toelieten zodanige gevangenen te gaen besoecken, zonder dat men daertoe verder consent behoefde, twelck mijn zelf binnen Andtwerpen is wedervaren. Ist dan nyet al te beklaechelick, dat wij alrede zoo verre comen, dat men dese drye bovengemelde gevangen heeren zoo scharp houdt, datse, nae tgemene seggen, noch bij monde, nochte mette penne met nyemandt vanden heuren yedts mogen communiceren? Nyettegenstaende dat zij alle te zamen en̄ elck besonder (boven den groten ouderdom haerder tween) met haere langdurige en̄ gestadige studien en̄ andere sware besoignen, de krachten van haere tedere lichamen van te voorn meest hebben uytgeput en̄ geconsumeert. Ick meen dat ick voor zeecker ben berecht, dat zijn Exe meer dan een reys verclaert soude hebben, dat het {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} tegen zijn gemoedt ofte zijn naturel zoude strijden, dat hij zulcke veranderinge in de regieringe heeft moeten doen; hoe soude men dan oock konnen geloven, dat hij d'oorzaecke soude wesen van dese scharpe proceduren? Is hij dan geen oorzaeck daervan, zoo moet immers dye swaericheydt uyt anderen voortcomen, zij zijn dan geestelick ofte waerlick: wandt het nergens volmaeckt is; en̄ daerom mene ick oock dattet ons van daer compt, dat wij zelver het voors. werck van zijne Exe verder trecken en̄ interpreteren dan zijn eygen woorden luyden. Maer wij weten immers wel, dat het begin van alle dese binnenlandtsche beroerten zijnen oorspronck uytten geestelijcken van dyen tijdt heeft genomen, en̄ dattet alsnu mede zoo toegaet; 't welck ick te meer mene alsoo te gebeuren, omdat tot dye geestelijcke bedieningen, zoowel uytheemschen als ingeboornen werden beroepen, daer ter contrarie de politycke regieringe alleen aen naturelle ingeboornen vanden landen is gebonden, dewelcke oock dye verkiesinge doen, daertegen zij in de verkiesinge van̄ geestelijcke ampten geen seggen hebben, onder denwelcken oock alrede zoo veel droevige fauten van bankerotten zijn gevonden. Ick wil nyemandt int particulier te nae spreecken, maer met alle menschen gaern vrede houden zoo veel mijn mogelick is. Ick kenne oock nyemandt dyen ick nyet gaern nae mijn vermogen vrundtschap zoude willen doen, alst op mijn werde versocht. Dan zal alleen int corte eenige aenwijsinge doen van tgeene, dat mijn dunckt tot onser aller waerschuwinge te dienen. Onder Israel was nyet alleen de politycke regieringe aen den Israeliten, maer oock bij limitatie aen haere respectiue stammen, en̄ het priesterschap alleen aen de stamme Leui gebonden. Wadt hebben zij evenwel swaere fauten en̄ gebreecken, nyet alleen bij de gemene soorte van dezelve stamme Leui, maer oock bij dengenen dye {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} door speciale verkiesinge Goods, totte voornaemste ende hoochste bedieninge zijn beroepen geweest? Ende vooreerst van dyen schrickelijcken moordt, bij Simeon en̄ Leui zelfs aen dyen van Sichem begaen, daervan haeren ouden vader Jacob zoo groten gruwel hadde. Dat oock dye van denzelfden geslachte Leui dyen goeden Mosi zoo veel moeyten maeckten, dat hij tegen haer seyde: ‘Ghij maeckt het te veel, ghij kinderen Leui.’ Item dat dyen treffelijcken Aäron, in dye corte absentie van Moses, zoo groten gruwel met het gulden kalff aenrechte, en̄ zijne zonen vreemt vuyr voor den Heere offerende, zij zelfs daerover van tvuyr zijn verteert geweest. Item van dyen vermaerden Heli, met zijne zonen, dye zulcke bose boeven waren en̄ haer zoo qualick droegen. Nae desen is Samuel gevolcht, dye zijne zonen tot Rechters over Israel stelde, dye nyet in zijne wegen wandelden, maer haer tot giericheydt neychden, geschencken namen en̄ het recht bogen etc. Ende hoe vol van klachten zijn onse vyer grote ende twaleff kleyne propheten, over den valschen propheten ende priesteren van haren tijden? Wadt isser oock al van zodanigen geselschap geweest ten tijden vanden Machabeen, dat eenen grouweldt dye daeraen gedencken! Ende om nyet al te langh te maecken, maer veel van zodanige dingen over te springen, 't is immers oock al te droevich met eenigen vanden voorneemsten eersten Reformateurs toegegaen, dat zij elckander zoo vuyl en̄ schandelick hebben overgehaelt en̄ gescholden, dattet voor eerlijcken ooren al te argerlick is te horen, schijnende dat zij haer selven in zodanigen vrijheydt nyet hebben konnen matigen; hoe zouden zij dat den anderen leren? Niet dye hem zelven prijst, maer dye den Heere prijst, dye is bequaem, seyt Paulus; en̄ noch: Ondersoeckt u zelven off ghij int gelove zijdt, beproeft u zelven etc. {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} Ten is met seggen nyet te doen, men wil altemet anderen eenen wech wijsen, dye men zelf minst wandelt. Het en̄ gebreckt den onsen immers nyet daeraen, off zij wetent zeer wel, dat van allen ouden tijden zoo veel vanden voorneemsten leraren vande kercke zoo veel aen de volmaeckte kennisse van godtlijcken zaecken heeft ontbroocken, en̄ dat zij d'een d'ander veel ten goede hebben moeten houden; zoo ist immers een grote faute, dat wij het in dese laetste tijden zoo volmaeckt willen hebben. Ick segge in dese laetste tijden, van dewelcke de Heere Christus zelver schijnt getwijfelt te hebben, off hij oock gelooff op aerden zoude vinden. Ende daerom dunckt mijn, dat wij ons tot vrede, vriendtschap, ende verdraechsaemheydt tegen elckander behoren te disponeren, ten zij dat wij de hele kercke t'enemael aen stucken willen scheuren, gelijck men daervan zoo veel exemplen syet aen verscheyden soorten van Doopsgesinden. Maer d'onsen willen haer daeraen nyet keren, nochte oock aendt exempel van dyen van Geneve zelf, alwaer de ministers int aennemen van haren dienst een bondigen en̄ treffelijcken eedt moeten doen, begrepen in vyer articulen, wel breedt geextendeert, twelck haer immers wel is bekent. Sij hebben oock voor haer zoo veel exemplen en̄ leringen van onderlinge tolerantie en̄ verdraechsaemheydt, om tot eenicheydt te mogen comen en̄ deselfde te mogen onderhouden. Maer neen, het mach al nyet helpen, en̄ ick zoude wel eenige extracten, daertoe dienende, uyt verscheyden voorneme geleerder luyden scriften hyer verhalen; maer alsoo het mijn wadt te veel tijdts zoude nemen, zal ick alleenlick de plaetsen aenwijsen, opdat degene dye de texten gaern zelf zouden willen lesen, deselfde lichtelick konnen vinden. Als namelick bij Augustinum den oudtvader zelve, in zijn Epistolis, Epistola 48, heel breedt, libri mei fol. 36. Item Epist. 163 libri mei fol. 143. {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} Item tomo 6, de haeresibus ad quod vult Deum Ne 86. Item tomo 7, contra literas Petiliani cap. 8 et 9. Item tomo 10, de verbis domini in Euangelio secundum Mathaeum, sermone 18. Item bij Caluinum in Epistolis et responsis, pag. 24, 28, 222, 409, 410, 449, 450, 538, 648, en̄ noch denzelven in Tractatibus Theologicis, pag. 128 ad Iacobum Sadolotelum cardinalem. Item Melancthon in Epistola locis suis communibus praefixa en̄ noch In ipsis locis communibus, titulo de afflictione et cruce tollenda, libri mei pag. 309. Idem ibidem, titulo de Magistratibus ciuilibus, libri mei pag. 341. Idem in Tractatu suo de Ecclesia Wittenbergae, excuso ao. 1550 litera B, facie 2, et litera C, facie 2. Beza in Epistolis theologicis, pag. 7, 23, 155, 156, 184. Idem in Tractatibus theologicis, volumine primo, pag. 31, 38, 40, 44, 128. Item Volumine secundo, pag. 113, 115, 118, 120, 125, en̄ noch Volumine tertio, pag. 46, 73, 139, 265, 385. Ende den heere van Plessys in zijn Tractaet vande kercke, doorgaens op veel plaetsen, gelijck oock Adrianus Sarauia in Defensione Tractatus sui de diuersis Ministrorum gradibus, pag. 57, 62, 76, 81, 199, 200, 206, 303, 346, 348, 537. Ende Franciscus Iunius in zijn Amiable confrontation op veel plaetsen vandt eerste deel, als 133, 141, 146, 162, 197, 399, 416, 496, 530, 556, 656, 667, 698. Ende int tweede deel pag. 212, 213, 222 en̄ 223. Van gelijcken nature is oock het gehele boeck desselven Iunii van zijnen Irenico ofte gematichden Christen, twelck altemael wel lesenswaerdich is, gelijck oock mede dye Stratagemata Iacobi {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} Acontii ao. 1610, in Latijn bij Coenraet Walkirch tot Bazel gedruckt, en̄ insonderheydt pag. 166, pag. 276 en̄ pagina 291. Daerbij ickt voor dees tijdt hyer zal laten, en̄ alsoo besluyten mette woorden, dye dyen vermaerden Rodolphus Gualtherus, Predicant tot Zurich, in zijne Apologia ao. 1545 voor Zwinglio heeft gescreven, luydende als volcht: ‘Onder dengenen dye Christi name belijden, onder den dienaren des Woordts, ja onder den theologen vande meeste vermaertheydt, is tot onsen tijden het licht der liefden zulcks verstorven, dat nyet een voncksken meer daervan werdt gespeurt. Oock alsoo, datse door ongematichtheydt van haren besonderen haet en̄ haer eygen eergiericheydt overwonnen zijnde, nyet alleen in des godtsaligen mans (Zwinglii) onderganck haer verheugen, maer datse oock haer vermaeckelickheydt scheppen, om den overleden te bespotten, hem te laste leggende, dat hij nyet alleen is een bevechter der religie en̄ eenen dye de Sacramenten verontheylicht, maer dat hij hem zelf met sijn eygen getuychnisse heel tot een heyden heeft gemaeckt.’ Ende noch int eynde van dezelfde apologia: ‘O ghij gelouige naecomelingen, wilt u doch spiegelen en̄ exempel nemen aen tgene dat tot onsen tijden met onderling twisten is gepasseert; wilt u aen nyemandt alsoo verbinden, dat ghij denzelven daernae nyet en̄ zoudet mogen ofte durven tegenspreecken, wandt het is al menschen werck aen allen kantten, oock metten aldervernaemsten en̄ treffelijcksten van onsen tijden. Wilt zelver alles naerstelick ondersoecken en̄ metten woorde Goodts overwegen, en̄ dyen volgende voor goedt houden tgene ghij bevinden zult daer mede overeen te comen; houdende voor goedt, nyet hetgene dat uyt eenige scharpsinnicheyt ofte eergiericheyt van disputeren bij yemandt voortgebracht werdt, maer tgene uytter waerheydt is voortcomende, en̄ dat ons van alle vertrouwen opdt uyterlijcke gebaer ende wesen {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} afwijsende, voornemelick op tgelove in Christum aenwijsende is, tot beuoorderinge der liefden en̄ verbeteringe des levens. Dit doende zult ghij nimmermeer vanden wech der waerheyt afdwalen.’ Item, noch eenige weynich woorden vanden Keurvorst Paltzgraeff Frederick, deses tegenwoordigen Keurvorsten vader, zoo ick mene luydende als volcht: ‘Vande religie mijns vaders ben ick nyet afgeweecken; wyens religie was gegrondt op de scriften der propheten en̄ apostelen, dye terwijle hij leefde, nyet in Martinum ofte Jacobum, maer in Christum geloofde etc.’ Ende noch een weynich lager aldaer: ‘Docter Luthers scriften houde ick in geen minder waerden dan mijnen loflijcken vader gedaen heeft; maer te rechte houde ick zulcke voor onwijse, dye alles wadt hem als oock andere menschen ontvallen is, gelijck goudt en̄ perlen achten en̄ houden.’ Het achtste Capittel vanden propheet Ezechiel dunckt mijn oock van zeer groten insichte te wesen, dye metten selven propheet een gadt door den wandt ofte muyr vanden tempel breecken, daer door gaen en̄ alle dye vertrecken en̄ hoecken wel doorsyen mocht, alles wadt daerin (gelijck voor desen in sommige cloosteren), zoo wel bij den oudtsten des volcks, dye de gemeente te rechte stuyren en̄ leyden zouden, als bij het vrouvolck en̄ den gemenen volcke int verborgen, met haren Thammuz, Adonis, Oziris etc. werdt bedreven. Ick duchte dattet hem alrede wel vreemt zoude vertonen, dient belieft Caluinum en̄ Lauatherum daerop te lesen, ick mene dat hij zijnen tijdt daerin wel zal besteden, wandt Lauatherus meent dat Godt de Heere noch al sommige godtvresende herten onder al dat quade gezelschap heeft behouden, gelijck het ten tijden van Elias is toegegaen etc. {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} XIX. Consideratien gestelt den xxvjen Junij xvjcxix. Alhoewel dat noch oudtheydt, noch den groten aenhanck van menschen geen zeeckerheyt van d'oprechticheyt van een religie kan geven, soo zijn nochtans nu eenige weynich jaren herwerdts inde vergaderinge van deser stede Raedt, bij eenige dye meest in getale zijn, gehoort de woorden van Oude en̄ van Nieuwe Geusen, met applicatie vande name van ‘oude geusen’ op de gene dye int stuck vande predestinatie in questie heel hooch ende precys gaen, om de gene uyt te sluyten dye daerin qualick zoo hooch als zijluyden konden gevoelen, dye men oversulcks ‘nieuwe geusen’ heeft genoemt. Ende ick ben nochtans alle desen tijdt van opinie geweest, dat het verstandt vande gematichde zijde alsoo oudt en̄ gemeen is geweest onder den principaelsten vande Regieringe deser stede, als het verstandt van d'ander zijde. Waeromme ick oock goedtgevonden hebbe, bij mijn beste weten alhier te insereren de namen van allen dengenen dye vanden jare 1578 af tot nu toe het burgermeesterschap deser stede hebben bedient, als: Mr. Willem Bardesius, Docter Martin Coster, Adreaen Kromhout, Dirck Janss. Graef, Jan Claess. Kat, Egbert Roelofss., Cornelis van Teylingen, Reynier Kant, Reynier van Neck, Claes Boelenss. in Hamborch, Pieter Boom, Jan Verburch, Claes Franss. Oetgens, Jan Claess. Boelenss., Cornelis Pieterss. Hooft, Balthazar Appelman, Bartholt Kromhout, Jacob Boelenss., Jan de Vrij Egbertss., Frans Hendrickss. Oetgens, Cornelis Henning, Gerridt Bicker, Reynier Pauw, Doctor Sebasteaen Egbertss., Gerridt Jacob Witss., Doctor Dirck Bas, Roelof Egbertss., {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} Johan Pieterss. Reael, Jacob Graef, Jacob Gerridtss. Hoing, Jonas Witss., wesende in alles een en̄ dertich personen. Alle dewelcke mijn zeer wel zijn bekent geweest, en̄ late mijn beduncken, dat ruym het meeste deel van henluyden tot de gematichde zijde vande voors. geschillen heeft geinclineert, hoewel dat dat totter zaecke nyet en̄ doet. Gelijck mijn oock dunckt, dat zoo grote vasticheyt nyet mach werden gemaeckt op tverstandt vande gene dye inden Dordrechtschen Synode over dye questie hebben gegaen. Wandt men heeft van te voorn wel geweten, van wadt gevoelen dye al te zamen waren, en̄ dat apparentelick de zaecke eenen contrarien uytganck zoude hebben genomen in gevalle de Regieringe van Hollandt bij den ouden voet gebleven en̄ bij dezelve de Rechters gestelt hadden mogen werden. Behalven dat, mijns bedunckens, oock compt in consideratie, dat aent oordeel van d'een en̄ d'ander zijde groot onderscheydt soude mogen werden gemaeckt, alsoo dye gene dye nu daer toe zijn gebruyckt, nae apparentie, haer al meest van jongs op, en̄ doen zij zelf noch geen oordeel hadden, ende oversulcks opdt oordel en̄ goedtduncken van haere ouders ofte van andere hare mecenaten, haer tot het studium theologie hebben begeven, om in alles te volgen den voet vanden schoolmeesters en̄ professoren, bij den welcken zij zijn opgequeeckt, gelijck alst in dyergelijcke zaecken dagelicks toegaet; schijnende alsoo, dat in gevalle elck van henluyden hem in zijn jonckheyt tot een ander en̄ contrary gesintheydt hadde begeven, dat zij daerin oock zouden hebben volhardt. Als men oock dye zaecke wadt naeder in syet, soo wasser immers geen apparentie, dat dye luyden eenige ander verclaringe mochten doen, off zij souden met eenen hebben gerecanteert en̄ wederroepen tgene zij tot op dyen tijdt met zoo groten yver en̄ confidentie hadden gedreven, twelck voor luyden van zoo groten aensyen al te hardt soude hebben gevallen om te verteren, als dewelcke nyet gaern eenigen schijn van haer {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} en geven, datter yedts soude wesen dat haer van te voorn nyet bekent soude hebben geweest. Ende daerom dunckt mijn als noch, dat het voor den staet vandt landt dienstelyckst soude hebben geweest, dat men tot geen scheuringe waer gecomen, maer dat men in tstuck in questie een christelijcken voet van accommodatie ofte moderatie hadde mogen ramen. Maer so men alsnu d'andere het predicken verbieden en̄ sonder oeffeninge van religie wil laten sitten, zalt den luyden buyten twijfel hardt vallen; gelijck het d'ander zijde mede vallen zoude, alst haer alsoo ten dele waer gevallen, daervan men nu een jaer twee ofte drye herwert d'exemplen van d'ander zijde wel heeft gesyen. Het zoude oock directelick strijden tegen tgene d'oude geusen int begin vande troublen deser landen met groten ernst hebben gesustineert, twelck mijn noch zeer wel gedenckt, en bij Emanuel van Meteren oock wel werdt aengewesen. De heere Beza heeft hetzelfde mede alsoo verstaen en̄ zeer breedt daervan gescreven, allegerende daerin d'exemplen vande Regieringe vā Groten Turck, vanden Paus, van Venetien, van Mantua, van Duydtslandt en̄ van Switserlandt. Ende hoewel wij wel weten dat de Luterschen nyet alleen in tstuck vande predestinatie, maer oock int avontmael, in den oorbiecht etc. van ons verschelen, soo hebben nochtans de Gereformeerde kercken van Franckrijck in haer Nationale Synode vanden jaere 1603 tot Gap in Daulphiné, en̄ int Synode vanden jaere 1607, tot Rochel gehouden, gearbeyd en̄ haer zelven grote hope gegeven, om bij goedtvinden vanden kercken deser landen metten Luterschen tot vrede en̄ accordt te comen, gelijck oock Christianus, Keurvorst van Saxen, al in den jare 1601 mede daertoe gearbeydt heeft. Gelijck Beza mede heeft verstaen datte Luterschen ten principalen metten onsen eens waren, en̄ dat men daerom tot eenicheydt metten selfden behoorde te trachten, Heshusium, Westphalum en̄ {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} Brentium bij namen daer onder mede begripende, gelijck zijne brieven aen Andream Duditum en̄ Thomam Tilium daervan getugen. Alsoo werden oock de verschillen, nyet alleen metten Luterschen, maer oock van andere, bij verscheyden andere hoochgeleerde mannen, als Melanthon, den heere van Plessys, Adrianum Saraviam, Franciscum Junium, ja oock bij Dominum Pareum zeer goedichlick geexcuseert. Alle twelck den onsen immers wel is bekent, en̄ bij mijn oock lichtelick aengewesen zoude konnen werden, en̄ insonderheydt mede dat bij Melanthon ende Beza d'autoriteyt vanden Synoden op veel nae zoo hooch nyet werdt gestelt, als wij nu wel schijnen te doen in dese handelinge van onsen tijdt. Men bevindt dat bij de Regieringe vanden Keyser Theodosio, omtrent den jare 386, mede grote questie in de kercke is geweest, en̄ dat hij, om tot een goede uytcoomst van dyen te mogen geraecken, bij advys van anderen, voor allen anderen daertoe heeft gevolcht den raedt van een zeer ervaren en̄ scharpsinnich man, Sisinnius genaemt, denwelcken hem riedt, dat hij de disputatien zoude schuwen, om dat daer door de scheuringe nyet alleen nyet geheelt, maer de ketterijen vermeert souden werden; maer liever hem soude funderen opdt getuychenisse der oudtvaderen, dye voor de scheuringe in grote achtinge waren geweest. Soo wij dat mede hadden gedaen, ick mene, dat wij veel minder swaericheydt souden hebben gehadt alsoo men wel weet, dat dye veelal verre van het hoge gevoelen van sommigen van onsen tijdt in tstuck vande predestinatie verscheyden zijn geweest. Dominus Calvinus zelve schrijft oock op dese materie in naervolgende maniere: ‘Daertoe trachte ick, opdat de gedeeltheydt geen kercke, hoedanich dye oock zij, zoude quetsen, dewelcke, zoo zij in zeden bedurven ofte met vreemde leeringe besmet waer, nochtans nyet afgeweecken {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} waer van dye lere, dewelcke Paulus leert heb fundament der Christelijcke kercke te wesen.’ Item noch aldaer: ‘Dat wil ick betugen, dat ick den broederen geen ander vereeninge aengeraden hebbe, dan dye ons door Christi exempel aengewesen werdt, denwelcken hem nyet ontsyen heeft metten Joden vande meeste godloosheydt gemeenschap vande verborgentheyden Goods te onderhouden.’ Denzelfden noch een weynich daer voor: ‘Den haet van scheuringe moet onder den Christenen zoo groot wesen, datse deselve moeten schuwen zoo lange alsse mogen. De waerdicheyt ofte aensienlickheydt vanden dienst des Woordts en̄ der Sacramenten moet zoo groot wesen, dat, zoo waer men dye syet, men moet gevoelen dat daer een kercke is.’ En̄ een weynich verder aldaer: ‘'T en hindert nyet datter eenige onsuyvere leeringen werden geleert, wandt daer en is nauwelicks eenige kercke, dye nyet noch eenige overblijfselen van onwetentheydt bij haer heeft, en̄ 't is ons genoch dat dye leere plaets heeft daer de kercke op gefundeert is.’ Ende noch denzelfden op een ander plaetse: ‘Soo yemandt van een verkeerde religie waer, waerdoor hij de woorden van Dryevuldicheydt noch van Personen nyet gaern soude durven gebruycken, hoewel wij verclaren dat wij zoo onbequamen religie nyet toe en staen, als dewelcke wij met onse naersticheydt gaern souden beteren; alsoo dit nochtans ons nyet en̄ dunckt vasticheydt genoch te wesen, waerom een man, dye anders godtvruchtich en̄ in de religie met ons van één gevoelen is, zoude werden verstoten; zoo zullen wij zijne onervarentheydt in dyen dele zoo verre dragen, dat wij hem nyet vande kercke verwerpen, ofte dat wij hem als qualick vanden gelove gevoelende souden willen beschaemt maecken.’ Ende heeft bovendyen den voors. Caluinus in zijne voorseyde Epistolis et Responsis wel meer gematichtheydt getoont, als in zijnen elfden en̄ twalefden brief aen Farellum, in zijnen hondertsten ende {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} derden brief, mitsgaders zijnen 298en brief aen anderen gescreven, en̄ insonderheydt paginis 409, 410, 449, 450 en̄ 538 in zijne handelinge metten Waldensen, van denwelcken Melanthon nochtans zoo goeden genoegen nyet heeft gehadt, als men in zijn Consiliorum parte secunda pag. 952 mach syen. Ende alsoo den oudtvader Augustinus bij den onsen mede in zeer grote achtinge is, zal ick uyt zijne scriften hyer mede een weynich bijvoegen tot deser materie dienende, te weten: ‘Wij verdragen sommigen dye wij nyet beteren noch straffen mogen. Wij en verlaten, om des kafs wille, den dorschvloer des Heeren nyet, noch wij en scheuren des Heeren net nyet, om der quaden visschen wille. Wij verlaten oock des Heeren kudde nyet, om der bocken willen, dye int eynde afgesondert sullen werden, nochte wij en verlaten des Heeren huys nyet om der vaten wille, dye ter schande gemaeckt zijn.’ Item: ‘Uyt het Nieuwe Testament mach nyet bewesen werden, dat eenich rechtvaerdich mensche yemandt omgebracht heeft; maer dat mach men nochtans met het eygen exempel des Heeren Christi wel bewijsen, dat godlose, snode menschen vanden onnoselen ofte onschuldigen zijn verdragen geweest. Wandt de Heere heeft zijn eygen verrader, nae dat hij het loon van zijn verraderye al ontfangen hadde, tot op den uyttersten kusse des vredes, geleden onder den onschuldigen bij hem te blijven. Denwelcken Hij tnyet verswegen heeft, dat onder henluyden was een mensche van zoo groten misdaet, en̄ heeft nochtans zonder denzelven uyt te sluyten dat eerste sacrament zijns lichaems en̄ bloedts allen int gemeen gegeven.’ Item: ‘Hoewel de bocken onder den schapen werden geweydt, zullense nyet aen de rechterhandt staen; hoewel het kaff te gelijck mette tarwe werdt gedorscht, zoo zalt nyet in de schuyr gaen; hoewel de quade visschen in des {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} Heeren net swemmen, werdense nyet int kaer geworpen.’ Item: ‘Wij roepen en̄ seggen u luyden wijckt aff, gaet vandaer uyt en raeckt het onreyne nyet; maer het is raecken met het herte en̄ nyet metten lichame: wandt wadt ist het onreyne nyet te raecken, dan de sonden nyet toe te staen? Wadt ist vandaer uytgaen, anders dan te doen tgene tot bestraffinge vanden bosen dient? Mishaecht het u dat yemandt gesondicht heeft, zoo raeekt ghij het onreyne nyet etc.’ Item: ‘Moyses, Esaias, Hieremias, Ezechiel hebben geroepen! hoe veel en̄ hoe heftich heeft Hieremias de sondaers en̄ snode menschen zijns volcks bestraft! Hij was nochtans onder haer, hij ginck met haer in eenen tempel, hij leefde in de vergaderinge van dat snode volck, maer met zijn roepen ginck hij van haer uyt. Dat is vandaer uytgaen, dat is het onreyne nyet raecken, metten wille nyet consenteren en̄ den mondt nyet te sparen. Wat zal ick van Hieremia, Esaia, Daniel, Ezechiel ende vanden anderen prophèten seggen, dye vandt bose volck nyet zijn vertrocken, op datse de goeden nyet souden verlaten, dye onder dat volck vermengt waren.’ Dus verre uyt Augustino. Ende hoe ist ten tijde vanden Heere Christo met Hem zelfs gegaen? Dat is immers al de werldt bekent door dye parabelen bij hem zelven voorgestelt, van dengenen dye de regieringe vanden wijngaert was bevolen en̄ haer zoo qualick daerbij hebben gedragen, als oock bij het mennichfuldich wee, dat hij den scriftgeleerden en̄ pharizeen heeft gedreycht over haer grote boosheydt, aldaer int brede verhaelt. En̄ evenwel hebben dye goede degelijcke vrome luyden, Anna dye prophetesse, Simeon, Joseph, Maria, Sacharias, Elizabeth etc, haer noch bij dye kercke gehouden, haer nyet ontsiende haren godtsdienst vande, reyninge Mariae, mitsgaders vande offerhande vande twee tortelduyven, ofte andere jonge duyven, voor den Heere Christo zelf, na de wet in zodanigen geselschap uyt te {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} rechten. Ja dat meer is, de Heere Christus heeft nyet alleen tgemene volck, maer oock zijn eygen discipulen bevolen dat volck te horen, maer nae haere wercken nyet te doen. Wat volmaecktheydt hebben wij dan van dese onse laetste tijden te verwachten? van dewelcke de Heere Christus zelf schijnt getwijfelt te hebben of men daerin gelove vinden zal, en̄ van dewelcke Dominus Beza getuycht, dat men meer wetenschap, maer min conscientie heeft, als wel onlangs nae der Apostelen tijdt is geweest. Doch als men 't wel nadenckt, zal men bevinden, dat dit gebreck zijn, oorspronck al van veel verder tijden heeft genomen. Ick wil nyemandt int particulier te nae spreecken, maer gaern met alle menschen vrundtschap houden, zoo veel als mijn mogelick is, maer moet evenwel van dese zaecke wadt breder verhael maecken. Wadt heeft het geslachte Leui, ick segge dat priesterlicke geslachte, een swaer ongeluck aengerecht met dyen lelijcken moordt tegen dyen van Sichem, tot zoo groten hertenleedt en̄ verdriet van haren ouden vader Jacob? Wadt moeten zij dyen goeden Mosi al swaricheydt hebben gemaeckt doen hij seyde: ‘Ghij maeckt het te veel, ghij kinderen Leui.’ Godt hadde hem oock Helys vaders huys, noch in Egypten zijnde, geopenbaert en̄ tot het priesterschap vereoren, maer theeft mede haest een keer genomen, doordyen hij achteruytslaende, zijne zonen, dye bose boeven waren, grote moetwille, overdaedt en̄ onkuysheydt bedreven, nyet behoorlick bestrafte. Nae desen is Samuel gevolcht, denwelcken zijne zonen tot Rechters over Israel stelde, dye nyet in zijne wegen wandelden, maer haer tot giericheydt neychden, geschencken namen en̄ het recht bogen, daer over tvolck om eenen Coninck heeft geroepen. Hoe groten loff van godtvruchticheyd heeft dyen vromen {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} Coninck Josias gehadt? Men soude immers menen, dattet in zijnen tijdt metten goodtsdienst heel volmaeckt werck zoude hebben geweest, daert ter contrarie daermede heel was verlopen en̄ tenemael in afgoderye vervallen; en̄ trotsten even zeer op haren tempel, en̄ dat zij de Heylige Scrift voor haer hadden, daert toch enckel leugen was en̄ dreychden den propheet Jeremiam met hare tongen te willen doodtslaen. Ende Sedechias, dye onder den eedt door Nebucadnezar int Rijck van Juda en̄ Jerusalem werde ingestelt en̄ daerenboven van Jeremia was vermaent en̄ onderrecht, is evenwel met zijnen opperpriesteren afvallich geworden, hebbende grote gruwelen aengerecht, zoo datter geen helpen meer aen en̄ was. Den Coninck Assa heeft oock een zeer groot getuyehnisse in de scrifture, dat hij de hoereerders uytten lande verdreef en̄ d'afgoden wechnam, dye zijn vaders gemaeckt hadden, maer heeft de hoochten nyet wech genomen, en̄ werdt evenwel van hem getuycht dat zijn harte oprecht was voor Gode alle zijne dagen. Wat een heerlick getuychenisse werdt den Coninck Josaphat gegeven; maer heeft evenwel de hoochten nyet wechgenomen, zulcks dat het volck noch al offerde en̄ roockte op de hoochten, twelck immers openbare afgoderye was. Om waervan te oordelen geen grote ervarentheydt ofte hoge geleertheydt werde vereyscht, gelijck wel van noden is in de questieuse zaecken, dye tot onsen tijden onder den theologen met zoo grote bitterheydt werden gedisputeert. Dese voors. vyer Coningen schijnen wel dattet haer aen genochsame kennisse Goods, nochte aen goede wille nyet heeft ontbroocken, en̄ nochtans syet men evenwel datter zoo grote fauten bij haer zijn gevallen, daertoe ick duchte dat de ordinaris geestelickheydt door gebreck van goeden yver grote oorsaeck heeft gegeven. Hoe jammerlick be- {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} claecht hem den propheet Jeremias, dat de priesters nyet en dachten waer is de Heere; dat de geleerden den Here nyet en achteden; dat de herders de luyden vanden Heere afvoerden; datte propheten propheteerden van Baäl ende hingen aen den onnutten afgoden, seggende voorts: ‘Ick moet mijn altoos met u en̄ met uwe kindéren schelden’, en̄ evenwel sustineerden zij dat haere priesters nyet konden dwalen in de wet, dat wijsen nyet konden feylen in reden en̄ dat de propheten nyet konden onrecht leren. Syet op dye zelfde plaetse Caluini Commentarien, gelijck mede opdt 23e Capittel desselven Propheten vant 9e tot het 16e verset beyde inclus, wel wijdtlopich, alsoo alle tselfde wel opmerckens waerdich is. Denzelfden Caluinus getuycht noch op een ander plaetse vanden priesteren des Ouden Testaments, dat zij met haer quade exemplen de gemene manieren hadden bedurven, daer nochtans haer beroep heel anders was, alsoo zij van Gode gestelt waren om tvolck in alle godtvruehticheydt en̄ oprechticheydt voor te lichten; maer quam van haer zelf het meeste quaedt. Op alle welcke exemplen, mijns bedunckens, wel te letten staet. Wadt isser ten tijden vanden Machabeen een hope snode boeven onder dye geestelickheydt geweest. Eenen Alcimus, een afvalligen Jode; Simon, een Benjamiter en̄ verrader van zijn eygen vaderlandt; Jason, een Israelyt, wendt hem zelven met het volck totte heydensche gebruycken; eenen Menelaus en̄ eenen Lysimachus, elck boser als ander. Josephus getuycht mede, dat de Pharizeen in haren tijdt zoo veel bij den volcke vermochten, datse alles geloofden wadt bij den Pharizeen tegen den Coninck en̄ tegen den hogepriester werde gesproocken, dat wel aenmerckenswaerdich is. Hyer hebben wij nu eenige exempelen van d'autoriteyt en̄ aensienlijckheydt van eenige geestelijcken vandt Oude Testament, en̄ hoe jammerlijck zij dye veelal hebben mis- {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} bruyckt; gelijck oock hebben gedaen de Scriftgeleerden en̄ Pharizeen ten tijde vanden Heere Christo, dewelcke met zoo groten onbeschaemptheydt tegen den Heere hebben geprocedeert. Ende hoe haest zijn oock daernae eenige van dye vermaerde kercken van Asien in groot verloop gecomen, daervan in Apocalypsi werdt geseyt. Alsoo ist oock daernae int pausdoom gegaen, gelijck als al de werldt is bekent; zulcks dat alsnu omtrent honderdt jaren geleden verscheyden geleerde luyden haer met eenen groten yver, en̄ nyet zonder groot perijckel, daer tegen hebben beginnen op te maecken. Maer eenige van dezelve hebben haer, nyettegenstaende zij bij maniere van spreecken tswaerdt van vervolginge dagelijcks boven haer hooft sagen hangen, evenwel met lasteren ende schelden d'een tegen d'ander zoo ongeschickt gedragen, dattet voor godtvruchtigen ooren al te argerlick is om te horen. En̄ tgaet helaes! huydensdaechs nyet veel beter toe, en̄ dat insonderheydt om zoodanigen geschil, als men nu zoo langen tijdt mede besich is geweest in tstuck vande predestinatie, daerin die vandt pausdoom elckander wel hebben konnen dragen, gelijck eenige vanden tegenwoordigen contendenten tselfde mede gaern alsoo hadden gesyen. Caluinus heeft dat in zijnen tijdt wel gemerckt, als waer hij seyt: ‘Dye twistgierige menschen zijn grotelicks, te haten, dewelcke, met een scharpe rasernie bevangen zijnde, de kercke, dye tot onsen tijden meer als te veel is gescheurt, noch gestadelick meer pogen te scheuren.’ Beza hout dye van zijnen tijdt een groot deel voor lichtvaerdige, reuckelose luyden, dye zelf het meeste onweder veroorsaecken. Dat mach hij immers nyet geseyt hebben van dengenen dye gaern in een kercke hadden gebleven? Melanthon wenscht met Nazianzeno te mogen syen een Synode dye nyet en soude wesen een vierschaer van snode boeven, waer mede hij wel te kennen gaf wadt hij daervan verwachte. {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} Denzelven waerschouwt d'Overheydt datse nyet en werden knechten van ander luyden wreedtheydt ende godloosheydt. Johannes Sturmius heeft in den jaere 1561 aen den Keurforst Paltz Fredericum tertium, gescreven: Soo dOverheydt desen luyden (te weten den kraftigen geestelycken) haer swaert alleen voor den tijdt van drye dagen lyet gebruycken, dat daer zouden stracks d'alderwreetste donderslagen, vuyr, blixem van vervolch uyt ontstaen, dye in den kindts kinderen nyet souden ophouden. Rodolphus Gualtherus klaecht, dat het licht der liefden tot zijnen tijdt onder den theologen vande meeste vermaertheydt zoo zeer was verstorven, dat daervan nyet een voncksken meer werde gespeurt. Hoe jammerlick oock Adrianus Sarauia en̄ Franciscus Junius, beyde, d'een nae d'ander, professores theologie in de Vniuersiteyt tot Leyden geweest zijnde, haer hebben beclaecht over dye swaerhoofdige predicanten van haren tijdt, zoude wel aengewesen konnen werden; soo dat ons zelf incumbeert op ons stuck te letten en̄ onse goede medeburgeren voor dye ellende van nieuwe vervolch te beschermen. Het is een gemeen spreeckwoordt, dat men qualick altijdt lachende huyshouden mach, en̄ boven dye mennichfuldige scriftuirlijcke vermaningen leert het oock de dagelijcksche ervaringe zelf, dat men elckander al vrij wadt te goede behoeft te houden. Maer dyen nyettegenstaende spreecken wij hyer soo smadelick op d'een en̄ d'ander, int particulier van d'ander zijde, als ofter van onser zijde nyet en gebrack, twelck wij, als wij nyet met al te groten eygenliefde bevangen waren, wèl wadt anders zouden bevinden. Het is nu over de veertich jaren dat de Regieringe hier ter stede is verandert, alle welcken tijdt gedurende de heeren Burgerm̄ren successiue int besorgen vande bedieninge van alle deser stede goodtshuysen in groten getale, alsmede insonderheydt van verscheyden andere treffelijcke publycke {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} comptoiren deser stede, met sulcke sorchfuldicheydt hebben gehandelt, datter, mijns wetens, nyet een eenige faute van ontrouwe is gevallen; daer ter contrarie, onder dengenen dye bij den Kerckenraedt jaerlicks totte ampten van Ouderlingschap en̄ vande Diacony zijn beroepen, zulcke mennichte van snode en̄ grote banckerotten zijn gevallen. Twelck immers mishandelingen zijn, dye den luyden selden onvoorsyen overcomen, maer die men gemeenlick wel van langer handt te gemoet syet, en̄ meest met grote loosheydt en̄ bedroch werden beleyt, tot grote schade en̄ verderf van veel eerlijcke luyden, twelck al te beclaechlick is; maer dit kan men veel beter, dan veel minder fauten van anderen, wel in der liefden verteren. Ick verstae dat op de Synode tot Dordrecht mede is geweest eenen Abrahamus Scultetus, een zeer geleert man uytter Paltz. Hoe hij hem aldaer heeft bewesen is mij onbekent, maer zijne boecken alleen geven ons overvloedige getuygenisse, nyet alleen van dye mennichfuldige, maer oock sware dwalingen, mette welcke zoo veele voornemen oudtvaderen vande primitiue kerck, stracks na der Apostelen tijdt, d'eerste drye hondert jaren tot opdt Concilium Nicenum zijn beladen geweest, als Justinus martir, Athanagoras, Tatianus, Ireneus, Theophilus Antiochenus, Clemens Alexandrinus, Origenes, Tertullianus, Cyprianus, Lactantius, Firmianus. Soo is ons immers van gelijcken wel bekent, dattet met dye vyer vermaerde mannen, als Ambrosius, Hieronimus, Augustinus en̄ Chrysostomus, dye het Concilium Nicenum sijn gevolcht, mede nyet zonder gebreck is geweest; en̄ dyen nyettegenstaende werden dese alle immers bij de kercken van onsen tijden, nyet alleen bij de Gereformeerden, maer oock bij de Roomsche, Lutersche etc. in groter waerden gehouden, zulcks dat elck, tot bevestinge van zijn verstandt, nyet alleen haer scriften allegeert, maer dat elck omt zeerste hem deselfde poocht toe te eygenen. {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat is immers verre daervan dat men zulcke luyden buyten de christelijcke kercke sluyten, ofte geen gemeenschap met haer houden zoude willen. Hoe macht dan metten christelijcken aerdt en̄ met d'exemplen van tolerantie en̄ gedoochsaemheydt, hyer voorn verhaelt, bestaen, dat men alsnu ter oorsaecke van het verschil vande predestinatie zulcken groten gedeeltheydt, afsonderinge en̄ scheuringe invoeren zal, van alsulcken mennichte vande beste patriotten en̄ ingeboornen vanden lande, dye oock veel van onse eygen bloedt en̄ maechschap, ofte ten minsten goede eerlijcke vrome luyden en̄ onse goede bekende zijn. Wandt het dunckt mijn een heel ander gelegentheydt te hebben met dye grote mennichte van dye goede luyden vande naeburige provintien, dye zedert den jare 1584 bij ons zijn comen wonen, alsoo apparentelick de meesten van haer maechschap, dye van ander gesintheydt zijn, noch aen d'ander zijde zijn gebleven, en̄ oversulcks dese smerte nyet souden gévoelen. De tyrannye van Kayser Caerl den vijfden en̄ van zijnen soon Philippus, den Coninck van Spangien, is in dese landen meest gegaen over dengenen dye zij doenmaels Zwinglianen, Lutheranen, Caluinisten en̄ Mennoniten ofte Wederdoperen hebben genoempt, wesende meestal luyden van soberen, middelbaren, en̄ weynige van groten state ofte aensyen; sulcks dat dat elende dye groten ofte den haren weynich ofte nyet en raeckte, nochte mijns erachtens in lange jaren weynich ofte geene klachten daervan tot haren ooren sijn gecomen. De verschillen tusschen denzelfden en̄ tusschen dyen vandt pausdoom waren oock in de voornemste en̄ importantste hooftpointen vande religie, sonder dat ick mene dat men bij de martelaersboecken zal bevinden datter oyt yemandt ondersocht is geweest om tstuck vande predestinatie, veel min dat daerom yemandt swaerlick gestraft zoude zijn geweest. Souden wij nu daerom eenige hardicheydt tegen den luyden voornemen, zoo zoude {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} de tyrannie nyet alleen nyet cesseren, maer grotelicks verswaert wesen, als nyet op veel poincten, maer alleen op één poinct gefundeert zijnde, twelck bij de voorvèrhaelde poincten nyet is te vergelijcken. Zwinglius scrijft: ‘Godt heeft baydes (te weten den val der engelen en̄ des menschen) gewacht.’ Item: ‘Een zelve mishandelinge ofte faict, als overspel ofte doodslach, voor zoo veel Godt den autheur, veroorlover en̄ doordriver daervan is, en̄ ist geen sonde, maer zoo veel alst den mensche aengaet, ist een mishandelinge en̄ swaere sonde.’ Item: ‘Godt beweecht den moordenaer om te doden een onschuldich mensche, en̄ dye hem totter doodt nyet bereyt heeft. Alles wadt omtrent den mensche geschiet, hetzij dat het lichaem ofte ziele aengaet, is alsoo van Godt, als de waerachtige en̄ eenige oorsaecke, dat oock het werck der sonde van nyemandt anders is als van Godt.’ Ende Caluinus aldus: ‘Wij noemen de predestinatie het euwich besluyt Goods, bij twelck Hij bij hem zelven besloten heeft wat Hij wil, dat van elck mensch geschiede etc.’ Item: ‘Dye Godt voorbij gaet, dye verstoot Hij, en̄ dat om geen ander oorsaeck, dan dat Hij se uytsluyten wil vande erffenisse dye Hij zijne kinderen voorordineert ofte predestineert.’ ‘De mensche valt, dewijle het Goods voorsichticheydt alsoo geordineert heeft.’ Item, Hieronymus Zainsius, De natura Dei, ao 1598 tot Nieustedt gedruckt: ‘De verworpene en̄ krijgen nyet alleen geen kennisse der waerheydt, maer zij mogense nyet kennen.’ ‘De verwerpinge hangt nyet aen de onwaerdicheydt der verworpene ofte aen hare quade wercken, maer alleenlick aent voornemen vande wille Goods.’ Item: ‘Dye sondigen dye zijn geordonneert tot hetgeen datse doen.’ {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} Item: ‘Wij bekennen dat Adam door Goods ordinantie in sonden is gevallen, wadt willen wij 't bewimpelen?’ ‘Soo belijden wij dattet door Goods raedt en̄ wille geschiet is, dat Adam is gevallen.’ ‘Wij staen toe datte verworpene door dese ordeninge Goods verbonden en̄ gedrongen werden met een noodtsaeckelickheydt van sondigen en̄ daer door te vergaen, en̄ datse oock alsoo gedrongen en̄ geconstringeert werden, datse nyet meer sondigen en̄ nyet vergaen.’ Van gelijcken nature dunckt mijn te wesen tgene bij Piscator werdt gestelt onder de getalen 27, 33, 34, 35, 37 en̄ 39. Hyer tegen schrijft Melanthon onder anderen aldus: ‘Soo alle dingen onveranderlick zijn, waerom sal men dan Godt bidden, smeecken en̄ versoenen? Maer dese dingen wechgenomen zijnde, zoo werdt de religie tot in den grondt uytgeroeyt, en̄ waertoe souden dan eenige wetten ofte disciplyn van noden wesen?’ Item: ‘Het is smadelick voor Godt, dat men hem oorsaeck soude maecken vande schelmerien van Paris, van Nero ende dyergelijcke.’ Ende noch aldaer: ‘Godt en wil, noch prijst, noch volbrengt, noch helpt geen wercken dye tegen zijn wet strijden, wandt deselve strijden tegen zijn verstandt en̄ wille. Soo alle dingen noodtsaeckelick geschieden moeten, wadt baet de aenroepinge dan?’ Ende noch denzelven: Wij moeten vaststellen dat de beloftenisse der genade algemeen is. Gelijck de boedtpredicatie allen menschen betreft, alsoo biet Godt allen menschen de beloften aen, gelijck Christi eygen woorden getuygen: ‘Coomt alle tot mijn.’ Ende Paulus seyt: ‘Dyen zelven Heere onser aller, is rijck over allen.’ Item: ‘Godt wil dat alle menschen zalich werden.’ Ende Bullingerus: ‘Den eersten mensche was allesins volmaeckt en̄ geensins geschapen om te sondigen ofte te verderven.’ Item: ‘Men moet geensins dichten dat in den Hemel {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} twee boecken geleyt zijn, in welcker eenen dye souden gescreven wesen dye mosten zalich werden, en̄ in den anderen dye souden gescreven zijn dye te verdoemen waren. Laet ons liever verstaen en̄ houden, dat het Euangelium Christi der ganscher werldt int gemeen de genade Goods, vergevinge der sonden en̄ het euwich leven predickt’ etc. heel breedt. Ick hebbe veel meer dyergelijcke plaetsen uytten voors. Melanthon en̄ Bullingero uytgetrocken, dan stelle dese weynige alhyer tot een proefken. Ende Nicolaus Hemmingius heeft oock een besonder tractaet vande algemene genade Goods gescreven, dat alles wel nasiens waerdt is. Bij den oudtvader Augustinus lesen wij mede bij zeeckere plaetse aldus: ‘Dye daerom nyemandt dulden wil, denwelcken, gelijck hij meent, veel gevordert heeft, dyen zelfden bewijst meer dat hij nyet gevordert heeft om dat hij anderen nyet dragen wil.’ Ende dyen vromen Melanthon aldus: ‘Soo dickwils als ick dye oude beroerten van de regieringe en̄ der kercken overdencke, zoo bevinde ick datse meestal door redelickheydt ende bilickheydt van̄ Princen zijn gestilt geweest, en̄ bevinde dat nauwelicks immermeer de harde raden gevordert hebben.’ Den voorseyden Scultetus seyt mede, datter t'onsen tijden geen ander oorsaecken zijn vande afsonderinge der kercken, dan dye wrede begeerte om te heerschen, ofte sommiger onwijsen yver etc. Hyervan hebben wij immers zulcken groten ongematichtheydt gesyen, dat als d'eene zijde omtrent drye stemmen tegen een hadde, men tselfde geender manieren heeft willen laten gelden; als men wederom van d'ander zijde een kleynen uytslach van stemmen hadde, tselfde opdt hoochste heeft verheven en̄ staende gehouden. Den zelfden Scultetus seyt voorts, aldaer: Als hij overdenckt off de Euangelische kercken, dye door strijdicheydt van sommige weynich stucken vanden anderen verruckt {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn, staende en̄ blijvende dye voorscreven strijdige plaetsen, nyet wederom tot dye lieffelijcke eenicheydt der gemoeden gebracht zouden mogen werden, soo seyt hij dat hetzelvige nae tgevoelen van Athanasio en̄ Epiphanio wel mach geschieden, alsoo dese tselfde wel hebben gedaen. Seyt noch, dat men nauwelicks eenes menschen lichaem vinden zal zonder vlecke, en̄ dat men oock alsoo nyet eenen scriver van kerckelijcke zaecken vinden mach, sonder eenige dwalinge, dat is wadt anders als zoo veel kereken. Den zelven seyt noch indt verhandelen vande zaecken van dat vermaerde Concilium Nicenum, dat zulck een philosooph vragende: In wadt maniere den zoone Goods uytte substantie des Vaders zij geboren, - werdt daerop bij den Synode geandtwoordt, dat men dat nyet behoorde te vragen, om dat de creaturen, dye nyet altijdt geweest zijn, nyet en mogen andtwoordt geven vande oorspronck des genen dye alle tijdt is geweest. Met hoe groten onzeeckerheydt en̄ strijdicheydt is bij velen treffelijcken geleerden gescreven vande gesteltenisse van onse eygen p̄sonen en̄ het voornaemste deel des menschen, namentlick de ziele, dewelcke nochtans zoo verre is beneden het godtlijcke wesen zelf. Wat willen wij dan de menschen zoo precys binden aen onse hoge verstandt vande hoochste verborgentheydt vanden Raedt Goods, dye zoo veel oude als nieuwe treffelijcke luyden alsoo nyet hebben kunnen verstaen. Dye grote Coningen van Vranckrijck en̄ Polen, oock andere, hebben uyt mededogentheydt ofte andere christelijcke bewogentheydt over hare onderdanen, dye haer nochtans meestal onbekent en̄ veelmin haer in bloede ofte maechschap verwandt zijn, nu zoo veel jaren, nyet alleen in een ofte twee, maer in vele verscheyden hooftpoincten der religie, vrijheydt, nyet alleen van gevoelen, maer oock openbaerlick te leren, toegelaten; maer werden oock eenige van dezelve noch daerenboven met aensienlijcke en̄ profitabile staten voorsyen. {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} Wij ter contrarie, dye mette burgerije, en̄ de burgerije met ons, zoo in bloede en̄ maechschap sijn verbonden, als dat wij ons onder den anderen oock dagelicks generen, en̄ dye de wapenen int gemeen aengenomen en̄ dus lange gevoert hebben, om tot gelijcke vrijheydt te mogen comen, arbeyden alrede daertoe, om onder den schijn van eenen godtlijcken yver, grote hardicheydt en̄ strengicheydt togen denselven te gebruycken en̄ alsoo in onse eygen lichamen te woeden, om tverschil van een poinct der religie, daerin zoo veel ouden als nieuwe geleerde luyden van gelijcken gevoelen zijn geweest als noch zijn. Soo verre ist vandaer dat wij deselve waerdich souden achten om tot eenige digniteyt gepromoveert te werden. Willen wij alsoo doende den Coninck van Spangien nyet tot een goedt man maecken, dye d'oorzaeck van zijn vervolch nyet alleen opdt poinct vande predestinatie, maer op verscheyden andere poincten heeft gefundeert. Maer ick hope dat Godt de Heere door zijne genade daerin noch zal voorsyen, alsoo ick anders duchte dat dye sententie Liuii op ons wel soude mogen werden geappliceert: ‘Crudelitatis odio in crudelitatem ruitis, et prius pene quam ipsi liberi sitis, dominari iam in aduersarios vultis. Nunquamne quiescet ciuitas nostra a suppliciis, aut patrum in plebem Romanam, aut plebis in patres? Satis superq̄ humilis est qui jure aequo in ciuitate uiuit, nec inferendo injuriam nec patiendo.’ Ofte dat het wel tot een prophetie zoude werden, twelck den ouden Henrico Geldorpio werdt toegeschreven, als bij hem int begin vande troublen deser landen gemaeckt, luydende aldus: Principium fuit ex irata plebe tumultus, Finis ab irata plebe tumultus erit. {==V==} {>>pagina-aanduiding<<} [Deel 2] Inleiding. Wij bezitten in de handschriften, nagelaten door burgermeester-Cornelis Pieterszoon Hooft een buitengewoon waardevolle bron voor de kennis van het geestesleven van het einde der 16e en̄ het begin der 17e eeuw, een zó waardevolle, dat het Historisch Genootschap indertijd (het is reeds jaren geleden) dadelik gunstig beschikte op mijn voorstel om deze handschriften meer volledig uit te geven dan reeds ten dele gedaan was. Het resultaat van mijn arbeid is het hier volgende tweede deel van de Memoriën en̄ Adviezen, dat - de titel geeft het reeds aan - een aanvulling vormt van de uitgave, in 1871 door het Genootschap bezorgd. Deze aanvulling leek mij in alle opzichten gewenst en noodzakelik. In de eerste uitgave is nl. alleen een zeer klein gedeelte van de door Hooft nagelaten papieren opgenomen, eigenaardig gekozen en niet ook maar enigszins toegelicht. Reeds Mr. De Roever heeft er in Oud-Holland (1889, dl. VII, Tweeërlei regenten) op gewezen, dat de keuze in die uitgave gedaan zeer willekeurig was en hij heeft in genoemd artikel een kleine aanvulling gegeven. Maar ook daarna gaf het gepubliceerde nog een zeer eenzijdige kijk op de persoon van den burgemeester en in 't geheel geen volledig beeld van wat hij op allerlei gebied heeft geschreven en gedacht. Want alleen de politieke denkbeelden werden wat meer belicht en vooral aan zijn godsdienstige voorstellingen was al heel weinig aandacht geschonken. En van die politieke was een zeer belangrijk deel weggelaten: al wat Hooft vóór 1610 had geschreven of gesproken. Want in de Memoriën en Adviezen I (zoals voortaan de eerste uitgave zal worden aangeduid) heeft men slechts twee handschriften afgedrukt: één folioband, waarin tamelik willekeurig verschillende afzonderlike. ver- {==VI==} {>>pagina-aanduiding<<} handelingen waren bijeengevoegd en deze aangevuld door enkele stukken van een ander manuscript. Het eerste was toen ter tijd reeds aanwezig in de Bibliotheek der Universiteit van Amsterdam. Een ander belangrijk handschrift daar eveneens aanwezig werd niet afgedrukt en de vele, die zooals het Voorbericht op deel I zegt, in het bezit waren van Mr. J.A. Grothe en waartoe het andere afgedrukte handschrift behoorde, werden eveneens verwaarloosd. Van de tot uitgave gekozen verhandelingen werd bovendien nog weggelaten al wat Hooft tot staving van zijn beweringen aanvoerde. Jammer genoeg, want juist op dit punt levert zijn nalatenschap zo veel belangrijks. Het zijn optekeningen van allerlei aard, verhandelingen, redevoeringen, korte aantekeningen, excerpten enz., met een bewonderenswaardige, zij het ook vaak wat monotone en vermoeiende nauwkeurigheid gemaakt, waardoor het onschatbare voordeel wordt bereikt, dat wij eruit kunnen leren kennen, hoe een ontwikkeld en vooruitstrevend, maar niet-academies gevormd man in die tijd tot zijn denkbeelden kwam, hoe het gelezene door hem werd verwerkt, hoe hij zijn beweringen staafde, wat hij las, zoals wij het bijna nimmer van een ander weten. En deze man was invloedrijk in staat en stad; bovenal, hij was een niet zó bizonder man, dat hij in heel veel opzichten kan beschouwd worden als een specimen generis. Van het geslacht nog bovendien, dat de Republiek heeft gesticht en de grondslag legde voor de bloei der 17e eeuw, dat nog juist de eerste jaren van de opstand meeleefde en ook nog juist aan de eerste jaren van de vestiging van handel, staatsbestuur en kerk meedeed. Dit alles moet tot uiting komen in een publicatie van zijn Memoriën en Adviezen en daarom was dus een aanvulling geboden. Richtsnoer daarbij zou zijn: in de eerste plaats moest naar volledigheid worden gestreefd in zoverre dat de godsdienstige en kerkelike denkbeelden niet minder werden weergegeven dan de politieke. Maar desondanks kon gepoogd worden de herhalingen te beperken tot het strikt nodige: ik heb getracht zoveel mogelik alles te couperen wat reeds elders bijna geheel gelijk voorkomt. In de tweede plaats moest de persoon {==VII==} {>>pagina-aanduiding<<} van Hooft uitkomen in zijn denkbeelden en vooral aangegeven worden, hoe hij tot zijn beschouwingen kwam en hoe hij daaraan bij verschillende gelegenheid uiting gaf. Daarom is de chronologiese volgorde gekozen en in noten of een korte inleiding telkens aangeduid, onder welke omstandigheden, met welke bedoeling en bij welke gelegenheid de verhandelingen of optekeningen zijn gemaakt. Bovendien heb ik daarbij ook niet verwaarloosd de citaten en de bewijsplaatsen, door hem zelf in de tekst opgenomen of in margine toegevoegd, zoals de eerste uitgever wel deed. Het kon echter niet de bedoeling zijn deze alle in extenso op te nemen: zij werden dus in excerpt weergegeven, uitgebreid genoeg om te begrijpen wat Hooft ermede wilde aantonen. Daarnaast verlangde het Bestuur van het Historisch Genootschap nu ook een geheel volledige uitgave van al wat Hooft heeft nagelaten, zodat ook opgenomen werd niet alleen wat in Oud-Holland door Mr. de Roever reeds was afgedrukt, maar ook wat van elders bekend is en niet onder de manuscripten wordt gevonden: een enkel stuk, dat Bor of Brandt bewaarden, of dat bij Elias, De Vroedschap van Amsterdam werd gepubliceerd. Ter verdere inleiding behoef ik niet veel te schrijven: reeds voordat ik met de uitgave begon, heb ik studie gemaakt van Hoofts handschriften en naar aanleiding daarvan een dissertatie samengesteld, onder de titel: De levensbeschouwing van Cornelis Pieterszoon Hooft burgemeester van Amsterdam, 1547-1626 (Amsterdam, 1918). Daaraan heb ik niet veel toe te voegen en ik mag daarnaar verwijzen voor Hoofts levensbizonderheden en voor zijn denkbeelden. Ik volsta dus met een korte levensbeschrijving en een aanduiding slechts van zijn karakter. Hooft was de derde zoon van Pieter Willemsz. Hooft, een schipper uit de Zaanstreek afkomstig, die op de Oostzee handel dreef; hij werd in 1547 te Amsterdam geboren uit Pieter Willemsz's eerste huwelik met een boerendochter uit de Wormer. Zijn vader behoorde waarschijnlik tot de Hervormden, tot wie hij zelf reeds vroeg zich aangetrokken gevoelde. Op zijn 16e jaar werd hij uitgestuurd om de praktijk van het koopmansvak te leren: hij ging varen {==VIII==} {>>pagina-aanduiding<<} en zo had hij geen verdere gelegenheid om zich te ontwikkelen, behalve door zelfstudie. In de stad nam hij deel aan de strijd dezer jaren en moest dan ook in 1569, wegens het ondertekenen van een rekest, Amsterdam verlaten. Tot 1574 zwierf hij buitenslands, langs de Oostzee tot Koningsbergen toe, en keerde toen naar Holland terug: tot 1578 vertoefde hij o.a. in Hoorn, om pas met de Alteratie in zijn geboorteplaats voor goed weer zijn intrek te nemen. Daar heeft hij zijn bestaan gevonden in een handel in olie en graan, terwijl hij ook een haringpakkerij bezat; beide prospereerden zeer en hoewel wij niets horen van grote weelde, was hij in staat een vrij aanzienlik fortuin, o.a. een huis in de stad en een hofstede in de Purmer, aan zijn kinderen na te laten. Dat huis stond aan de Singel tussen de Roodepoortstoren en de Blauwbrug; hier woonde hij sinds 1600, daarvóór hield hij zijn verblijf op de Nieuwendijk. Reeds in 1578 was hij getrouwd met Anna Jacobsdr. Blaeu, die een grote plaats in zijn leven innam en hem in alle vrijheid volgde, al voelde zij zich meer aangetrokken tot de Doopsgezinden dan menigeen toen ter tijd goedkeurde. Kort na de Alteratie vond hij naast de koopmanschap een tweede werkkring in zijn regentenloopbaan. Bevriend als hij was met de bewerkers der omwenteling in Amsterdam, en bovendien vermogend en ijverig, werd hij reeds in 1582 in de kring der stadsbestuurders opgenomen en hierin maakte hij schitterend carrière. In dat jaar werd hij schepen, in 1584 lid van de Vroedschap en van toen af tot 1610 heeft hij de stad herhaaldelik in de Staten van Holland vertegenwoordigd. In 1588 reeds werd hij voor het eerst burgemeester en vaak bekleedde hij sinds die tijd dit eereambt, soms als eerste burgemeester aanblijvend (in de jaren 1588, 1591, 1596 en '97, 1601 en '02, 1604 en '05, 1607 en '08 en̄ 1610); als zodanig speelde hij een niet geringe rol. Dit was reeds in Leicesters tijd gebleken, toen hij op de zwarte lijst der vijanden van de graaf stond, en reeds vroeger: nog maar schepen en nauweliks in de Vroedschap heeft hij zich ernstig verzet tegen de grafelikheid van de Prins en tegen het bondgenootschap met Frankrijk. Comparerend in de Statenvergadering werd {==IX==} {>>pagina-aanduiding<<} hij ook daar vaak met belangrijke opdrachten vereerd: van Mei 1599 tot 30 April 1601 was hij lid van Gecommitteerde Raden en meermalen verscheen hij in de Staten-Generaal (zijn naam wordt hier genoemd: 4 en 10 October 1596, 12-21 Juni 1597, 3 Juni-2 Augustus 1599, 6 April 1600, vrij geregeld van 30 Juli-17 Augustus 1600, weer 25 September en 2 October 1600 en nog vrij geregeld 1 Januari tot 28 Februari 1601 1)). Bovendien werd hij verkozen tot allerlei andere ambten in het stadsbestuur: van 1589-'90 was hij thesaurier-ordinaris, in 1611 lid van de commissie voor de vergroting, in 1614 commissaris van de Wisselbank en tegelijkertijd sinds 1611 weesmeester. Deze beide laatste functies vallen in de tijd, dat zijn tegenpartij de meerderheid in de Vroedschap en in de burgemeesterskamer bezat en hij dus nog slechts in de oppositie zijn stem kon laten horen. Maar ook toen zweeg hij allerminst en bleef een belangrijk man: als eindelik bij de vergrotingsknoeierijen de partij van Oetgens zich àl te veel compromitteert, dan wordt ook Hooft met De Graeff naar den Haag gezonden om de belangen van de stad te verdedigen (1615). Maar zijn invloed is niet meer zó, dat hij in 1618 door Maurits verwijderd behoefde te worden, al behoorde hij tot de overtuigdste aanhangers van Oldenbarnevelt en was hij de enige, die ook nog in 't gezicht van de Prins zijn afkeurende mening durfde uitspreken. Zo bleef hij tot zijn dood, 1 Januari 1626, in de Vroedschap en de laatste jaren had hij gelegenheid op te merken, dat toch op den duur zijn partij de sterkste in Holland zou blijken en zijn godsdienstige overtuiging althans onder de regeringsleden die van de toekomst was. Toen echter was hij een oud man en wellicht dateren uit die jaren na 1619 nog enkele geheel ongedateerde optekeningen van godsdienstige aard en een enkel excerpt, een zelfstandige verhandeling heeft hij niet meer geschreven. Zijn denkbeelden kennen wij dus voornamelijk uit de jaren tussen 1597 en 1619; daarvóór heeft hij alleen iets {==X==} {>>pagina-aanduiding<<} over de politiek opgetekend. Maar de houding, door hem aangenomen bij het begin van de opstand en in Leicesters tijd, bewijst afdoende, dat hij ook reeds toen dezelfde was als later: de humanisties getinte Libertijn 1) en aanhanger van de aristocratiese regeringsvorm met grote provinciale zelfstandigheid, alleen getemperd door het besef van saamhoorigheid, niet door het daadwerkelik bestaan van een boven de gewesten staande macht. Dit bleef hij tot het laatst toe, ondanks de verandering der tijden en dit juist is een der merkwaardigheden van zijn karakter: heel de reeks van geschriften en redevoeringen getuigt van dezelfde opvattingen; een ontwikkeling is in zijn denkbeelden bijna niet op te merken, behalve dat hij steeds meer belezen wordt en steeds meer de wijsheid der rijke ervaring krijgt. Nu geldt hier zeker het feit, dat wij hem pas leren kennen als hij 36 jaar is en eerst meer in bizonderheden na zijn 50ste. Maar toch bewijst dit ook zijn rustig en sterk karakter, dat, afkerig van alle hartstochtelikheid en niet in staat tot vervoering, zelfstandig zijn eigen weg zoekt, zich door niemand laat beheersen en toch alle eigenzinnigheid mist; integendeel hij luistert graag naar anderen en zal steeds iedereen trachten recht te doen. Besef van eigenwaarde, vrij heidsliefde en gematigdheid zijn zijn meest markante eigenschappen, die nog door zijn maatschappelike positie en politieke loopbaan werden versterkt. Vandaar dat hij de meest typiese vertegenwoordiger wordt van het regentenpatriciaat na 1578 en vóór 1620, en tevens een der waardigste uit die rij. Godsdienstig is hij een leerling van Erasmus meer dan van Calvijn: dogma en sacrament zijn hem beide onverschillig in hoge mate tegenover de persoonlike verhouding van de mens tot God: het goede leven gaat hem in alles boven de leer. Deze verhouding is bij hem geen buitengewoon innige, maar toch wel een waarvan hij zich voortdurend bewust is, ook omdat hij zich een nog tamelik simplistiese en personlike voorstelling maakt van God. Theologies heeft hij sterk de invloed van Calvijn, zowel {==XI==} {>>pagina-aanduiding<<} als van Melanchthon, Bucerus en Acontius ondergaan en daardoor is hij nauw verwant met de Remonstranten, al rekent hij zich zelf nooit daartoe. Trouwens elke verdeling der Christenen is hem een gruwel en nimmer principieel te verdedigen: het allen verbindende alleen heeft betekenis. Daarop is ook van invloed geweest zijn hartgrondige afkeer van alle clericalisme: hij bestrijdt de pauselike macht, maar even fel de arrogantie der predikanten en hun streven naar politieke macht, benevens de leerstelligheid der synoden. Zijn krachtig individualisme spreekt bijna op elke bladzijde van zijn notitiën. Zo staat hij dan ook, vol bewondering voor zijn talenten, aan de zijde van de Landsadvocaat in diens strijd tegen de theocratie, die zijn tegenstanders willen. Afkeer van alle kettervervolging - een aanmatiging van de waanwijze mens, volgens Hooft - versterkt hem hierin nog; zijn zucht de politieke macht van de regering te handhaven is hem een nieuwe beweegreden daartoe. Want hij acht de aristocratiese regering in zijn Hollandse vorm de allerbeste, met haar drie kenmerken: geen invloed van de buiten de regeringscolleges staanden, geen persoonlike macht van één der regeeringsleden, maar het veelhoofdig gezag van allen naast elkaar, en gevormd door alleen de aanzienliken. Mits ervoor gewaakt wordt, dat eerlikheid en altruïsme bij allen heersen en geen baatzucht misbruik maakt van de geheimhouding. Daaruit volgen al zijn verdere opvattingen, zijn denkbeelden over het volk en Prins Maurits en̄ de Staten-Generaal, over de Nationale Synode en de contraremonstrantse gewesten, zijn houding in de vergrotingskwestie en bij het aanbieden van de graventitel aan Prins Willem. De handschriften van Hooft bevinden zich allen op het ogenblik in het bezit van de Bibliotheek der Universiteit van Amsterdam en van het Gemeente-archief van die stad. Dat zijn ze niet altijd geweest. Uit het voorbericht van de eerste uitgave der Memoriën en Adviezen en uit twee artikelen in de Kronijk van het Historisch Genootschap 1) {==XII==} {>>pagina-aanduiding<<} blijkt, dat zij eertijds in 't bezit waren, voor het grootste deel althans, van mr. J.A. Grothe en dat in 1871 de stadsbibliotheek alleen nog maar de beide grote foliobanden bezat, gecatalogiseerd als I.C. 14 en 15 (no. 977 in de Catalogus der Handschriften II), terwijl een deel der thans ook op die bibliotheek aanwezige manuscripten noch daar zich bevonden, noch in bezit van mr. Grothe waren. Blijkens een aantekening in de handschriften zelf waren de beide genoemde foliobanden in de 18e eeuw in bezit van Huydecoper en van Van Cattenburch; volgens de genoemde Catalogus II der Univ. Bibliotheek werden zij reeds in 1779 door den bibliothecaris Verheyk gekocht (uit Huydecopers nalatenschap?). Bij de dood van mr. Grothe (1899) zijn blijkbaar zijn manuscripten deels aan de Universiteitsbibliotheek gekomen, waar zij zich nu nog bevinden. De verzameling der bibliotheek werd later nog aangevuld met een grote menigte minder belangrijke handschriften, die in Catalogus der handschriften II (1902) nog niet voorkomen, en thans gecatalogiseerd zijn onder de nos Av. 23 tot 49a.b. Reeds vóór die tijd berustte een deel der bezittingen van mr. Grothe op het Gemeente-archief, waar de portefeuille het opschrift draagt: ‘Geschenk van Mr. J.A. Grothe, Juni 1888’. Dit zijn meest alle manuscripten, die op de vergroting der stad betrekking hebben. Onder deze handschriften op Hoofts naam komen vele voor, die niet door Hooft zelf geschreven zijn, waarvan weer een deel door hem wel werd opgesteld, verbeterd en aangevuld, een deel alleen maar door hem werd verzameld als voor hem nuttige gegevens bevattend. De voorlaatst genoemde kunnen wij natuurlik tot zijn werk rekenen en worden dan ook hier gelijk de eigenhandig geschrevene uitgegeven; de andere worden slechts in de hiervolgende lijst genoemd, maar niet afgedrukt. Op dit punt wijk ik in enkele opzichten af van de mening uitgesproken door hem, die de Catalogus der handschriften II voor de Universiteitsbibliotheek samenstelde, wat de vraag betreft: eigenhandig door Hooft geschreven of niet? Dat zal ik {==XIII==} {>>pagina-aanduiding<<} aangeven in de volgende lijst van alle ten name van Hooft staande handschriften, met een zo volledig mogelike beschrijving, terwijl ik daarbij tevens zal vermelden, welke geheel niet van Hooft afkomstige stukken zich in die verzamelingen bevinden. De lijst bevat ook de niet in manuscript overgeleverde stukken van Hooft en is chronologies samengesteld (voor de inhoud etc. verwijs ik naar de telkens aan elke afgedrukte verhandeling voorafgaande bespreking). 1.Kort verhael geschreven door den Heer Cornelis Pieterssoon Hooft, toen oudt-schepen ende Raedt der stadt Amsterdam, van 't geen dat syn E. (na seekere voorgaende beredinge) op den 9 Junij 1584, in den vollen Raedt bij forme van discours, op de promotie van Syne Excellentie tot Graef van 't Landt, voorgelesen hadde. Deze redevoering komt voor bij Bor, Nederlandse oorlogen en geschiedenissen, III, ‘Bijvoegsel van Authentyke stukken... behoorende tot het tweede stuk’, gevoegd achter dl. III der uitgave van 1679, fo. 56a-57a. Afgedrukt Memoriën en Adviezen II, blz. (1) 3 - 10, met bijvoeging van de eveneens bij Bor voorkomende ‘resolutie daerop genomen’ (blz. 10). Wagenaar heeft deze stukken overgenomen in zijn Amsterdam, I, blz. 391-393. 2.Handel met Vranckryck. (Opschrift op de rugzijde). Handschrift van Hooft met eigen hand geschreven; vele doorhalingen, verbeteringen en gelijktijdige toevoegingen, deels in twee kolommen, één met het oorspronkelike, één met de toegevoegde tekst; 1 dubbel folioblad, gehavend. Redevoering in de Vroedschap (?), op of kort vóór 18 September 1584, tegen de opdracht van de souvereiniteit aan Hendrik III van Frankrijk. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (11) 13-22. Universiteitsbibliotheek, no. Av. 49a. 3.(Onderhandelingen met Frankrijk), handschrift zonder opschrift, door Hooft eigenhandig geschreven. Protest tegen het besluit van Amsterdam om zich in de onderhandelingen met Frankrijk naar de meerderheid der Statenvergadering te schikken, 1/2 fo. blad, net geschreven met een toevoeging in dezelfde hand in margine. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (22) 24-25. {==XIV==} {>>pagina-aanduiding<<} Universiteitsbibliotheek, no. Av. 49b. 4.Memorie op de Resolutie van den Heeren Staten van Hollandt in Aprili ao 96 genomen. Op de rug: Memorie van enige besoignen in den jaere 1596 staetsgewijse gevallen, daeronder begrepen het sommiere inhouden van de tractaten mette Maten van Franckryck ende Engelandt aengegaen (eveneens van Hooft zelf). Handschrift door Hooft zelf geschreven, 2 dubbele folio bl., 3 1/2 pag. beschreven, met aantekeningen omtrent de inhoud der resoluties van April, Februari, Maart en Juli 1596, 't tractaat met Engeland (31 October 1596) en 't tractaat met Frankrijk, door de hertog van Bouillon en De Buzanval opgesteld. Opgesteld tot eigen memorie. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek no. Av. 43. 5.(Brief van 17 Januari 1597 aan Noël de Caron.) Brief van schout, burgemeesters en schepenen van Amsterdam aan de gezant in Engeland, over de vrijlating van Nederlandse koopvaardijschepen; komt voor bij Brandt, Historie der Reformatie, I, (Amsterdam 1677), blz. 811-813. Waarschijnlik door Hooft opgesteld. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (25) 27-30. Wagenaar, Amsterdam, I, blz. 409 neemt hem over van Brandt. 6.Discours ao. 1597, A. (Op de rug, met Hoofts hand.) Handschrift door Hooft zelf geschreven, 3 dubb. folio bl., 7 1/2 pag. beschreven, aaneengenaaid (door Hooft?) geen toevoegingen, slechts enkele verbeteringen. Redevoering voor burgemeesters en schepenen, 15 October 1597, over de maatregelen tegen Goosen Vogelsang en de kerkelike censuur. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (30-34), 36-68. Enigszins verkort bij Brandt, Historie der Reformatie, I, blz. 817-824. Universiteitsbibliotheek, no. 975 (VI, A. 264). 7.Discours ao. 1598 B. (Op de rugzijde door Hooft zelf; latere toevoeging: Van Goosen Vogelensangh.) Handschrift door Hooft eigenhandig geschreven, 2 losse dubb. folio bl.; 7 pag. net beschreven; geen toevoegingen van Hooft, in margine met 18e eeuwse hand lemmata toegevoegd. Redevoering als boven, 29 Januari 1598, over de {==XV==} {>>pagina-aanduiding<<} vervolging van Vogelsang en de kerkelike censuur. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen, II, blz. (30-34) 8-96; enigszins verkort bij Brandt, Historie der Reformatie, I, bl. 826-833. Universiteitsbibliotheek, no. 975 (VI, A, 264), in één portefeuille, met voorgaande. [8.Copie uyt copie onder de handt des secretarij van Staveren; het besluit der Staten van Friesland tegen de Mennonieten, 27 Mei 1598; 1 folio bl., niet van Hooft, één zijde beschreven. Universiteitsbibliotheek, no. VI, A, 263a, deel uitmakend van enige andere aantekeningen omtrent kerkelike zaken (Catal. Hss. II, no. 717).] 9.Over de vervolging in geloofszaken. (Opschrift met 18e eeuwse hand.) Handschrift door Hooft opgesteld en eigenhandig geschreven met van zijn hand op de 1e pag.: ‘B’; goed verzorgd, met brede marge, weinig verbeteringen, enkele toevoegingen op ingeplakte bladen, blijkbaar door Hooft reeds bijeengenaaid, later gebonden. Samengesteld deels uit de nos 6 en̄ 7; 68 folio bladzijden genummerd, met afzonderlik blanco schutblad, opgesteld 1598-1600, waarschijnlik later geheel overgeschreven door Hooft. Verhandeling over verdraagzaamheid. Afgedrukt, voor zover afwijkend van de nos 6 en 7: Memoriën en Adviezen II, blz. (34-36) 96-204. (Bijlagen I-XVI.) Universiteitsbibliotheek no. 617, II, C. 25. 10.Sommiere poincten van den aenclacht op den 5en Junij ao. 1600 stylo Angliae tegen den Grave van Essex van wegen haere Mat. van Engelandt gedaen. Geextraheert uyt een copie van des Heeren Noel de Carons brief aen den Heeren Staten Generael uyt Engelandt geschreven van den 9en Juny voorseyt. Handschrift door Hooft eigenhandig geschreven, 1 dubb. folio blad, 2 pag. net beschreven, op de rug het eerste deel van het opschrift door Hooft herhaald. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek, no. Av. 41. 11.Sommier van den Staet van Oirloge voor den jare 1601; Sommiere Memorie van den Staet van Oirloge tot laste van Hollandt ende Westvrieslandt, geraemt in Octobri 1601 ende {==XVI==} {>>pagina-aanduiding<<} Augusto 1602. Mitsgaders d'incomsten van den zelven Lande. Handschrift door Hooft zelf geschreven; 2 dubb. folio bladen, later geplakt in de folioband no. 977 (I, C. 14, cf. no, 34); 2 pag. beschreven. Aantekeningen van Hooft over de begroting van oorlog, gemaakt in de Statenvergadering of de Gecommitteerde Raden van Holland; zijn afgedrukt: Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, XLVI, (1925). 12.Memorie van de breede van de nieuwe stadt aen de nieuwe zijde. (Opschrift van Hooft.) Van de ongelyckheydt int beneficeren van de Oude ende Nieuwe zijde deser stede. (Op de rugzijde door Hooft geschreven en door andere hand herhaald.) Handschrift door Hooft zelf geschreven, tamelik slordige optekeningen van gegevens voor een redevoering in de Vroedschap (of commissievergadering?), waarschijnlik uit 1605, kort vóór of in Mei; 1 dubb. fol. bl., 2 pag, beschreven, de eerste in twee kolommen verdeeld, in de 2e kolom ‘Verder Consideratiën’; op los blad is het eerste deel nog eens door Hooft herhaald. Blijkens aantekening van mr. De Roever door hem gedateerd op 1609. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (360, 364) 366-370. Gemeente-archief: portefeuille Grothe, 1888. 13.(Het verhandelde in de Vroedschap van 20 Mei en 4 Juni 1605.) Korte aantekening van Hooft omtrent het verhandelde in de Vroedschap over de vergroting der stad en de verplaatsing der neringen; het handschrift was vroeger aanwezig in het Gemeente-archief, lade H. 14a, getiteld: Cort verhael dienende tot debath van ons gemeene buyren, wonende op de Amsteldyck van de onwaerheden, die ons werden naegegeven, van eenige onse medeburgers, om ons te suspecteren by de Ed. H. Burgermeesteren ende Raden deser Stede. Met aant. van C. Pzn. Hooft, 1605. Deze aantekeningen van Hooft nam Dr. Elias indertijd over en publiceerde ze in extenso in de inleiding op De Vroedschap van Amsterdam, I, p. LX en LXI; daarnaar worden zij afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (360, 364-366) 370-372. (Vgl. ook Dr. Joh. E. Elias, Geschiedenis van het Amsterdamsche {==XVII==} {>>pagina-aanduiding<<} Regentenpatriciaat, Den Haag 1923, blz. 61; dit werk verscheen, toen de Memoriën en Adviezen II reeds ter perse gingen.) 14.Redenen van beswaer op de cortinge van de rentten om dyen tot behoef vandt gemeene landt te laten comen. Handschrift door Hooft zelf, blijkens de aantekening op de rug: ‘by mijn gestelt in Augusto 1605’, net en zeer klein geschreven, 1 dubb. folio bl., 1 pag. geheel, 1 deels beschreven. Redevoering in de Vroedschap. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (204)-211; vroeger afgedrukt, maar niet volstrekt correct, bij Dr. Van Ravesteyn Jr., Onderzoekingen over de economische en sociale ontwikkeling van Amsterdam gedurende de 16e en het eerste kwart der 17e eeuw, Amsterdam 1906, blz. 268-71. Universiteitsbibliotheek, no. 976 (VI, A. 265). [15.Memorie van de huijsen ende woeningen staende buyten deser stede, opgeteeckent den 24 Junij 1609. Handschrift niet van Hooft, 1 half folio blad, één kant beschreven; bevat de plaats en de aantallen van huizen buiten de verschillende poorten. Niet afgedrukt (cf. Memoriën en Adviezen II, blz. 360, noot 1). Gemeente-archief: portefeuille Grothe, 1888.] [16.Copye van het Octroy van de Heeren Staten van Hollandt met deser stede .... 7 Augusto 1609. Handschrift niet van Hooft, 2 dubb. fol. bl., 4 1/2 pag. beschreven. Octrooi van de Staten voor de uitleg. Niet afgedrukt. Gemeente-archief: portefeuille Grothe, 1888. Hierbij is gevoegd, met dezelfde hand geschreven: Extract uyttet Resolutieboeck der stadt Amsteredam; 1 folio bladzijde, bevat de resolutie van 4 Juli 1611, getekend: ‘de Haen’.] 17.ao 1609, 17, 7bis. Handschrift van Hooft, door hem zelf geschreven, losse kladaantekeningen, 1 dubbel folio bl., 1/2 pag. in 2 kol. beschreven, op de rug: Adolphus ende Hillenius, Kerckelycke zaecken (van Hooft zelf) en met andere hand: 1609. Aantekeningen over het Alkmaarse kerkgeschil. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (211) 214. {==XVIII==} {>>pagina-aanduiding<<} Universiteitsbibliotheek, no. VI, A. 263b. [18.Exemplum Epistolae theologorum Academiae Heidelbergensis. (Op de rug door Hooft; met latere hand: Iudicium super Conradi Vorstii libro de Deo etc. 26 Aug. 1610). Copie door Hooft geschreven van een brief van de faculteit der theologie der Heidelb. academie, zonder opschrift; 1 folioblad, 1 pag. beschreven. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek, no. VI, A. 263c.] 19.Bedenckinge op de vrage den 26en en 28en Februarij ao1611 by den Heeren Burgermeesteren ter vergaderinge van de Heeren XXXVI Raden deser stede voorgestelt, inhoudende off yemandt weet ofte bevonden heeft, dat onse Predicanten naede Regieringe staen? Handschrift door Hooft eigenhandig geschreven; net schrift zonder toevoegingen; 4 folio bladzijden, op 5 dubb. fol. bladen, vroeger (?) bijeengenaaid. Redevoering in de Raad, omgewerkt tussen 1613 en 1617. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (214)-228. Universiteitsbibliotheek (met no. 64 één geheel vormend, hoewel niet aaneengenaaid), no. Av. 25b. Hierin ook: Copie van twee latijnsche brieven bij D. Johannes Kuchlinum uyt Leyden aen den burgermeester Claes Franssz geschreven, over de benoeming van Lantsbergen in Amsterdam; gedateerd 14 en 15 October 1597. Handschrift van Hooft zelf, 1 folio bladzijde. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. 228-230. Bevat ook: Copie van eenen brief van den Agent Damman uyt Schotlandt en Andere copie van een brief van den voorseyden Agent Damman. Handschrift van Hooft, 2 folio bladzijden, over de gebeurtenissen in Schotland, gedateerd 22 Maart en 17 Juli 1597. Niet afgedrukt; komen voor (bijna geheel als Hooft ze geeft): Epistolae ecclesiasticae et theologicae.... Amsterdami... M.D.C.L.X. blz. 49 en 52, cf. Memoriën en Adviezen II, blz. 76, noot 4. [20.Ordre der Heeren Staten op de Conferentie tusschen de Remonstranten ende contra, 20 Mey 1611 (met 18e eeuwse hand op de rug). {==XIX==} {>>pagina-aanduiding<<} Handschrift niet van Hooft; 1 dubbel folio blad, één pag. beschreven. Over de Conferentie in Den Haag, Mei 1611. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek, no. VI, A. 263d.] [21.Conferentie tusschen Remonstranten en contra (op de rug als boven). Handschrift niet van Hooft, 1 folio blad, 1 1/2 pag. beschreven, zelfde hand als no. 20. Verslag van de Conferentie in Den Haag, Mei 1611. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek no. VI, A. 263e.] 22.Twee stuckgens van meeste consideratie (op de rugzijde door Hooft). Handschrift door Hooft zelf geschreven, 1 folio blad, 1 pag. beschreven, met een enkele toevoeging. Redevoering in de Vroedschap kort vóór 29 Augustus 1611, over de veranderingen noodzakelik in 't octrooi voor de vergroting (no. 14). Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (361) 372-374. Gemeente-archief: portefeuille Grothe 1888. 23.Sommier discours op den tegenwoordigen staet van den lande ende misverstanden daerinne ontstaen. 1611. Handschrift door Hooft zelf geschreven. 21 folio bl., waarvan beschreven 21 genummerde pag. met vele ingevoegde bladen, net geschreven, met enige doorhalingen en verbeteringen in margine. Redevoering in de Vroedschap in 1611 (in 1612 belangrijk uitgebreid) over de kerkelike geschillen; cf. no. 19. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 1-34; (aanvullingen en aantekeningen: II, blz. 230-241). Universiteitsbibliotheek, no. 950 (II, C. 26). 24.Deliberatie op de verder vergrotinge ende fortificatie van dese stadt. Anno 1612 in Aprili gevallen. (Op de rug door Hooft herhaald.) Handschrift van Hooft, eigenhandig geschreven, 2 dubbel folio bladen, 2 pag. beschreven, met één toevoeging op 't andere blad; ingenaaid. Redevoering in de raad over de vergroting. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (362) 374-381; {==XX==} {>>pagina-aanduiding<<} vroeger afgedrukt door Mr. de Roever, Oud-Holland VII (1889), blz. 68-72. Gemeente-archief: portefeuille Grothe, 1888. 25.(Aantekeningen betreffende de vergroting der stad.) Handschrift van Hooft, eigenhandig geschreven, zonder opschrift; 1 folio blad, 1 kol. éénzijdig beschreven; losse aantekeningen voor een redevoering, 1612 na April. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (362) 381-382. Gemeente-archief: portefeuille Grothe, 1888. 26.Sommiere consideratien, dye myn duncken te vallen op de disputen van de tegenwoordige vergrotinge deser stede. Gestelt den 14 Januari 1613, onder verbetering van beter gevoelen. Handschrift van Hooft, eigenhandig, maar slordig geschreven, blijkbaar 't klad van het volgende stuk, waaraan slechts iets werd toegevoegd; 1 dubb. folio bl., 3 pag. beschreven. Niet afgedrukt. Gemeente-archief: portefeuille Grothe, 1888. 27.Sommiere consideratien enz..... onder verbetering van anderen. Handschrift van Hooft, eigenhandig geschreven, blijkbaar net afschrift van het voorgaande; 1 dubb. Folio blad, 3 pag. beschreven, zonder doorhalingen of toevoegingen. Redevoering over de vergroting, 14 Januari 1613. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (362), 382-389; eerder afgedrukt door Mr. De Roever, in Oud-Holland, VII (1889), blz. 73-78. Gemeente-archief: portefeuille Grothe, 1888. [28.Burgemeester Oetgens. Handschrift niet van Hooft, omtrent Oetgens' bezit en vorderingen; 2 dubb. fol. bl., 2 pag. beschreven. Niet afgedrukt. Gemeente-archief: portefeuille Grothe, 1888.] 29Vercochte erven op Marcken. Handschrift door Hooft eigenhandig geschreven, 1 dubb. fo. blad, 1 1/2 pag. beschreven, met achterop een aantekening van Hooft, die afgedrukt werd: Memoriën en Adviezen II, blz. 364, noot 1. Verder niet afgedrukt. Gemeente-archief: portefeuille Grothe, 1888. {==XXI==} {>>pagina-aanduiding<<} [30.Opgave van erven. Handschrift niet door Hooft geschreven, 1 half 4o blaadje, bevat een reeks cijfers met er boven: ‘No., Lanck, Breedt’. Niet afgedrukt. Gemeente-archief: portefeuille Grothe, 1888.] [31.(Aantekening omtrent enige erven.) Handschrift niet van Hooft, 1 fol. blad, 1 pag. beschreven; bevat de afmetingen van verschillende erven; Mr. De Roever voegde er met potlood bij: ‘De nummers zijn(?) van kaarten der binnen de stad te trekken gronden’. Niet afgedrukt. Gemeente-archief: portefeuille Grothe, 1888.] 32.(Fragment van een gedicht, 1613.) Handschrift van Hooft, eigenhandig geschreven, 1 folio blad proza en daaronder vijf dichtregels, niet van Hooft, maar van zijn zoon, P.C. Hooft (cf. R.W.P. de Vries, Blijde inkomsten van vorstelijke personen, A'dam 1879, p. 3). Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek, no. Av. 33. 33.Memorie. (1613). Handschrift van Hooft, eigenhandig geschreven, 1 folio bladzijde, net geschreven. Aantekening omtrent twee predikaties, 13 November 1613 gehouden. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (394)-397. Universiteitsbibliotheek, no. Av. 25b (achterin no. 19). 34.Sommier Discours op den tegenwoordigen staet van den lande ende misverstanden daerinne ontstaen. Handschrift deels door Hooft eigenhandig geschreven, deels met andere hand, maar door hem verbeterd en van allerlei toevoegingen voorzien, verdeeld in 5 hoofdstukken. Het geheel is later (? cf. no. 35) gebonden. Voorin met Hoofts hand de inhoud van het Discours en met latere hand (door Van Cattenburg geschreven?): ‘dit boeck met nog een ander geschreven door den ouden Heer Cornelis Pietersz. Hooft, komt in eigendom aan Ad. van Cattenburch, S.S. Th. Prof. inter Remonstr.s 1720’, daaronder: ‘nu aan B. Huydecoper 1737’, (vgl. no. 40); op een schutblad met latere hand de inhoud van de beide banden, met een verwijzing naar Brandt, Historie der Reformatie en naar {==XXII==} {>>pagina-aanduiding<<} Scheltema, Redevoering over de brieven van Pieter Corneliszoon Hooft, Amsterdam 1807. De hoofdstukken zijn afzonderlik, blijkbaar door Hooft, genummerd; het 1e door Hooft zelf geschreven, bevat 7 genummerde bladz. met ingeplakt evenveel deels beschreven bladen; het 2e is door een ander geschreven, wel door Hooft opgesteld, 8 genummerde bladzijden; het 3e idem, 16 genummerde bladzijden; het 4e is wellicht door Hooft, maar met iets andere hand geschreven, door hem met gewone hand verbeterd, 12 genummerde bladzijden en̄ ongenummerde ingevoegde bladen; het 5e van andere hand, omvat 37 genummerde en̄ vele ongenummerde bladzijden; het geheel bavat 81 folio bladen, waaronder vele blanco bladzijden. Achterin de staten van oorlog, cf. no. 11. Grotendeels afgedrukt: Memoriën en̄ Adviezen II, blz. (256) 257-356. Universiteitsbibliotheek, 977, 1e deel (I, C. 14). 35.Register ende aenwysinge op de vijf capittelen van de kerckelycke zaecken dye ick als in een boeck by den anderen mene te laten binden. Handschrift door Hooft zelf geschreven, zeer beschadigd aan de rand, 9 losse folio bladen, aan beide zijden met twee kolommen beschreven. Register op no. 34. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek no. Av. 26. [36.Ouverture, pour travailler à l'union des Eglises Chrestiennes et appaiser les differens qui sont desia nez ou qui pourront naistre à l'advenir. Handschrift niet van Hooft, maar voorzien van deze aantekening op de rug, door hem zelf geschreven: Ouverture pour travailler a lunion des Eglises anni 1614; 1 dubb. folio blad, 3 pag. beschreven, cf. Brandt, Hist. der Ref. II, 255. Niet afgedrukt, cf. Memoriën en̄ Adviezen II, blz. 321, noot 1. Universiteitsbibliotheek, no. VI, A. 263ƒ.] 37.(Redevoering naar aanleiding. van gevraagde steun aan de contra-remonstranten elders. Januari 1615.) Deel van een redevoering voorkomend bij Brandt, Hist. der Reformatie, II, 247, die haar ontleende aan Hoofts {==XXIII==} {>>pagina-aanduiding<<} papieren, die hij telkens raadpleegde, al vermeldt hij 't er deze keer niet bij. Wagenaar, Amsterdam I, 142 neemt het stuk van Brandt over. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (357) 358-359. 38.Copie van de Requeste van Stadts wegen in Septembris ao 1615 aen heeren Staten van Hollandt overgelevert op de differenten metten burgemeesteren Cromhoudt ende Oetgens cum socys ontstaen. Copie door Hooft eigenhandig geschreven van de brief aan de Staten van Holland (cf. Memoriën en Adviezen II, 363); 1 dubbel folio blad, 1 3/4 pag. beschreven, net schrift met enkele aantekening in marg.; opschrift op de rug van Hooft zelf. Niet afgedrukt, wel reeds bij De Roever, Oud-Holland VII, (1889), p. 82-86. Gemeente-archief: portefeuille Grothe, 1888. 39.(Redevoering van September 1615.) Handschrift door Hooft zelf geschreven, zonder opschrift en datering, 1 folio blad, 3/4 pag. beschreven; aantekening over en redevoering met vele verbeteringen. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (362) 390-392. Gemeente-archief: portefeuille Grothe, 1888. 40.Sommier discours op de laetste vergrotinge van de Stadt van date den 7en Decembris ao 1615. Handschrift als ‘no. 1’ voorkomend in de reeds in Hoofts tijd (?) bijeengebonden grote folio band, die behoorde bij de onder no. 34 genoemde band. Het meeste is door Hooft zelf geschreven, evenals de inhoudsopgave voorin. Voorin staat met latere hand: ‘Dit boeck en nog een in fol. geschreven door den ouden Burgemeester Cornelis Pieterszn. Hooft, vader van den Drost P.C. Hooft Drosaart etc. behoort in eigendom aen A. van Cattenburch. S.S. Th. professor inter Remonstrantes anno 1720.’ Daaronder: ‘1739. Nu aan Huydecoper 1737.’ Het bestaat uit aaneengenaaide caterns, samen 167 folio bladen, reeds dadelik doorlopend genummerd door Hooft (?), evenals de opschriften en nummering der afzonderlike verhandelingen. Het ‘Sommier discours’ is niet door Hooft zelf geschreven, wel door hem van opschrift voorzien; 5 1/2 pag. beschreven. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 101-126; aan- {==XXIV==} {>>pagina-aanduiding<<} tekeningen en aanvullingen: Memoriën en Adviezen II, blz. (363) 392-394. Universiteitsbibliotheek, no. 977, 2e deel (I, C. 15), fo. 2-6. 41.Bedenckinge op de Kerckelycke geschillen ao 1616. Handschrift door Hooft eigenhandig geschreven, net, maar met vele toevoegingen en enige doorhalingen, later genummerd, thans gebonden met de nos 42 en 43, samen één geheel vormend; dit deel 15 folio bladen, waartussen ingevoegde. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 34-93, aantekeningen en aanvullingen: II, blz. (397) 398 - 406. Universiteitsbibliotheek, no. 616 (II, C. 28). 42.Tegenstelling van de regieringe van den landen ende steden tegen de Regieringe van de kercken. Handschrift door Hooft eigenhandig geschreven, net, zonder toevoegingen, 1 folio bladzijde. Zie no. 41, waarmee het één geheel vormt, evenals met het volgende. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 94-97; aantekeningen: Memoriën en Adviezen II, blz. 407. 43.Exemplen van eenige hoge overheyden dye haer autoriteyt hebben gebruyckt in kerckelycke zaecken. Handschrift van Hooft zelf, cf. no. 41 en 42; 1 folio bladzijde. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 97-101; aantekening: Memoriën en Adviezen II, 407. Deze beide staan ook in no. 34, geschreven met de andere hand, die daar meer in copieerde. 44.Redenen waeromme ick van overlange gemydet hebbe myn in de Gemeente van de kercke deser stede te begeven. Handschrift, niet door Hooft eigenhandig geschreven of verbeterd, opschrift wel van Hooft, 6 folio bladzijden, netjes geschreven, ‘no. 2’ van de band. Verhandeling over de kerkelike geschillen. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 126-141; aantekeningen en aanvullingen: II, 407-408. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 14-16b. 45.Op de troublen ende beroerte in Februario ao 1617 binnen Amsterdam gevallen. Handschrift, niet door Hooft, maar met dezelfde hand als 't voorgaande geschreven; opschrift (tweemaal) van Hooft {==XXV==} {>>pagina-aanduiding<<} zelf, evenals enkele verbeteringen, 8 folio bladzijden, net geschreven met toevoegingen, ook op een ingeplakt blad; ‘no. 6’ van de band. Redevoering in de Raad, uitgewerkt, 1617. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 167-191; aantekeningen: II, blz. 408 - 413. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 64-69. 46.Discours van den 16en Augusti 1617. Handschrift niet door Hooft zelf geschreven, wel 't opschrift, evenals dat op de blanco eerste bladzijde (cf. Memoriën en Adviezen I, 191); net geschreven, met enkele verbeteringen van Hooft, 5 1/2 folio bladzijde, ‘no. 7’ van de band. Redevoering in de Vroedschap, 1617. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 191-204; aantekeningen: II, blz. 413-415. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 74-76b. 47.24 Augusti anno 1617. Handschrift met dezelfde hand als 't voorgaande, opschrift van Hooft, evenals op de eerste (blanco) bladzijde: ‘Augustinus Confessionum, lib. 8, tomo 1, Lib. mei fo. 31, Literae E. Surgunt indocti et caelum capiunt, et nos cum doctrinis nostris, sine corde, ecce ubi volutamur in carne et sanguine’; 10 folio bladzijden, net geschreven, ‘no. 8’ van de band. Redevoering in de Vroedschap, 1617. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 205-235; aanteekeningen: II, 413-416. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 78-81b. 48.Bedenckinge op het veranderen van de regieringe ofte aennemen van een prince. Handschrift door Hooft eigenhandig geschreven, met vele doorhalingen en toevoegingen, ook op een ingeplakt blad, 5 folio bladzijden, ‘no. 5’ van de band. Verhandeling over de verhouding van Kerk en Staat, 1617. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 154-166; aantekeningen: II, blz. 416-419. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 60-61b. 49.Proceduren van de stadt Amsterdam. Handschrift door Hooft eigenhandig geschreven, evenals het opschrift en het opschrift boven de eerste pagina (cf. Memoriën en Adviezen I, 142), net geschreven, maar met {==XXVI==} {>>pagina-aanduiding<<} vele toevoegingen, op ingeplakte bladen; 21 folio bladzijden met vele blanco bladen, waarop de toevoegingen; ‘no. 3’ van de band. Verhandeling over de houding van Amsterdam in de geschillen, 1617. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 142-153; aantekeningen en aanvullingen: II, blz. 419-426. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 22-39b. 50Extracten uijt velen anderen articulen van de vermaertste Oudtvaderen dewelcke van den tydt der Apostelen hebben gelicht tot op den tydt vandt Concilium Nicenum, twelck omtrent den jare des Heren Christi 328 is gehouden ende zyn getrocken uyt het eerste deel van de vyer stucken dye Abrahamus Scultetus Silesier tot Heydelberch heeft uytgegeven in latijn, Medulla theologiae Patrum genaemt, uijt de vierde editie ao 1613 tot Amberch gedruckt. Handschrift van Hooft, eigenhandig vlug geschreven, met vele toevoegingen, een enkel maal op een ingeplakt blad, 6 folio bladzijden. Excerpten uit deze Medulla, met enkele korte opmerkingen van Hooft, die ook elders voorkomen; ‘no. 4’ van de band. Ongedateerd, maar blijkbaar behorend bij no. 49. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 40 - 42. 51.Consideratien op de tegenwoordige regieringe der stadt Amsterdam, ao 1617. Handschrift niet door Hooft(?) geschreven, wel het opschrift op de rugzijde (gelijk aan het bovenschrift met toevoeging van ‘Sommiere’) en de laatste 14 regels; 1 dubb. fol. blad, 1 1/2 pag. beschreven, gehavend en reeds door Hooft door opplakking hersteld (vandaar de toevoeging door hem zelf aan 't einde?). Verhandeling over de hangende geschillen. Niet afgedrukt, cf. Memoriën en Adviezen II, blz. 422 vg. Universiteitsbiblotheek, no. 978 (VI, A. 266). 52.8 Januarij ao 1618: Bedenckinge. Handschrift deels niet door Hooft zelf geschreven, wel het opschrift en de beide laatste pagina's: Hooft zette de copie blijkbaar zelf voort; 3 1/2 folio bladzijde, weinig doorhalingen; ‘no, 9’ van de band {==XXVII==} {>>pagina-aanduiding<<} Redevoering in de raad. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 235-246; aantekeningen: II, blz. 427. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 88 (+1 in geplakt folio blad). 53.Consideratien gestelt den 20en Aprilis ao 1618. Handschrift door Hooft eigenhandig geschreven, met vele toevoegingen en doorhalingen; 2 1/2 folio bladzijden; ‘no. 10’ van de band. Redevoering in de Vroedschap over de geschillen. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 246-254; aantekeningen: II, blz. 428. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 90-91. 54.Consideratien vallende op dautoriteyt van den Heeren Staten van Hollant ende Westvrieslandt. Handschrift van Hooft, eigenhandig, net geschreven, geen doorhalingen, 1 folio blad, 1/2 pag. beschreven; opschrift in 18e eeuwse hand op de rug herhaald; enigszins beschadigd. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (428) 429-431. Universiteitsbibliotheek, no. Av. 42. 55.Memorie van den XVIen May 1618. Handschrift niet door Hooft geschreven, met zeer flauwe inkt en enigszins andere hand dan van de meermalen genoemde copiist; opschrift en enkele verbeteringen en toevoegingen wel van Hooft; 26 folio bladen, om den andere beschreven (de beschrevene van dunner papier dan de ingevoegde), 6 onbeschreven; het geheel is gebonden in een stuk van een middeleeuws liederhandschrift met muziek, waarop Hooft zelf het opschrift herhaalde en daarbij: ‘no. 12’; daarna ingebonden in de grote folio band. Redevoering in de Vroedschap. Afgedrukt (behalve de bijbelplaatsen ‘die myn duncken te dienen tegen die hooge predestinatie van onsen tyden’): Memoriën en Adviezen I, blz. 254-296; aantekeningen: II, blz. 432-435. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 104-123. 56.Julius Anno 1618. Verscheyden Consideratien. Handschrift van Hooft, eigenhandig geschreven, slordig en met zeer veel doorhalingen en vele verbeteringen, {==XXVIII==} {>>pagina-aanduiding<<} 10 folio bladen, met enige ingevoegde bladen. Blijkbaar het klad voor een redevoering met de latere uitwerking van deze; ‘no. 11’ in de band (er stond eerst: ‘C. no. 5’? maar dit ie doorgehaald, evenals het vroegere opschrift). Niet afgedrukt, omdat de inhoud over de andere hss. verspreid voorkomt. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 93-100b. 57.Bedenckinge op de apprehensie van de Heeren Oldenbarnevelt, Hogerbeets ende Grotius. Handschrift van Hooft, eigenhandig, net geschreven, maar met vele toevoegingen en enkele verbeteringen, deels op een overgeplakt stuk papier, 8 folio bladzijden. Redevoering in de Raad, met latere uitwerking; ‘C. no. 13’. Afgedrukt (behalve de lemmata): Memoriën en Adviezen I, 297-327; aantekeningen: II, blz. 435-437. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 131-137b. 58.Redenen by mijn verhaelt op de propositie van den doorluchtigen, hoochgeboorn Vorst ende Heere Mauritio, Prince van Orangien etc., om alhyer eenige personen van den Raedt te verwisselen ende te veranderen. Den 3en November 1618. Handschrift van Hooft, eigenhandig geschreven, net schrift, in 't einde enigszins verbeterd met kleine toevoeging; 1 folio bladzijde van dezelfde catern als no. 57, eindigend: ‘etc’; ‘no. 14’ van de band. Optekening van het door Hooft 3 Nov. 1618 gesprokene. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 327-331; aantekeningen: II, blz. 437. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 145. 59.Myn bedencken is dat wy den genaemden Geestelycken ende dander geunieerde Provintien te veel autoriteyt toestaen. Handschrift door Hooft eigenhandig geschreven, 4 folio bladzijden, net geschreven zonder verbeteringen of toevoegingen; ‘no. 15’, (eerst stond er: ‘B. no. 6’, dit werd doorgehaald) van deze band. Redevoering, later uitgewerkt, 1618. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 333-346; aantekeningen: II, blz. 438-441. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 149-151. 60.De triplici controversia quae sunt inter illos qui ab illustribus Ordinibus foederatae Belgicae vocati sunt ad con- {==XXIX==} {>>pagina-aanduiding<<} ventum sijnodo nationali ab ijsdem. Ordinibus concessae preparandae indictum, super modo habendae ejusdem sijnodi, ut fructus inde existere posset optatus et speratus. Handschrift door Hooft zelf geschreven, net schrift, latijn, zonder verbeteringen, 2 dubb. folio bladen, 6 pag. beschreven. Over de regelen van de synode, niet door Hooft opgesteld. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek, no. VI, A. 263h (onderdeel van no. 717). 61.Op Lichtmis ao 1619. Naerder bedenckinge opdt naestvoorgaende (d.i. no. 59). Handschrift van Hooft, eigenhandig geschreven, slordige aantekeningen met zeer veel verbeteringen, toevoegingen en daar weer verbeteringen in aangebracht, 5 1/2 folio bladzijden; ‘no. 16’ van de band, één catern vormend met no. 59. Redevoering over het proces van Oldenbarnevelt. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 346-365; aantekeningen: II, blz. 438-441. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 152-155. 62.Consideratien gestelt op den XXVIIen Junij XVIcXIX. Handschrift van Hooft, eigenhandig geschreven, slordig, met zeer veel verbeteringen en toevoegingen, deels later weer verbeterd, 5 folio bladzijden; ‘no. 16’ (door een latere hand genummerd: no. 17) van de band. Redevoering, later met citaten uitgebreid. Afgedrukt: Memoriën en Adviezen I, blz. 366-384; aantekeningen: II, blz. 441-443. Universiteitsbibliotheek, no. 977, II, fo. 159-163b. 63.Sommiere consideratien op den tegenwoordigen staet van den lande 1620. Handschrift van Hooft, eigenhandig, net geschreven, 7 dubb. 4o. obl. bladen, zeer beschadigd, enige ingevoegde bladen, 10 pag. beschreven, later gebonden. Reeks aantekeningen over kerkelike zaken enz., bijna geheel in andere hss. voorkomend. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek, no. 951 (IV, G. 14). 64.Discours van de gestaltenisse van den lande ao 1611. {==XXX==} {>>pagina-aanduiding<<} Handschrift van Hooft, eigenhandig, net geschreven, met enkele verbeteringen en toevoegingen, twee caterns, het eerste bijeengenaaid (17e eeuw), 18 dubb. folio bladen, om den andere beschreven (toevoegingen op deze tussengevoegde bladen), 't andere los, 13 dubb. folio bladen, waarin ook voorkomt no. 19, voor de helft geheel blanco. Blijkbaar een omwerking van no. 23, waaruit vele delen woordelik zijn overgenomen, vele citaten toegevoegd, waaruit opgemaakt mag worden, dat deze omwerking veel later gebeurde. Slechts ten dele afgedrukt: Memoriën en Adviezen II, blz. (230) 241-255. Universiteitsbibliotheek, no. Av. 25a (25b). 65. a.Eenige schriftuyrplaetsen dye myn duncken te dyenen tegen de hoge predestinatie, in marg.: Predestinatie ende Algemene genade der Scrifture. Door Hooft eigenhandig, net geschreven; 4 folio bladzijden, bevattend vele bijbelplaatsen, een kleine opmerking van Hooft en enige citaten uit Nicolai Hemmingij Opera en Zwinglij Opera. Niet afgedrukt. b.Bullingeri praedestinatie. Extract uyt Henrici Bullingeri Duytsche Decadivus ao 1611 tot Amsterdam gedruckt by Dirc Pieterssz in de Witte parsse opdt Water, uyt het eerste Sermoen van de vyerde Decade, beginnende aldaer folio 137, columna 1-2. Door Hooft eigenhandig, net geschreven citaten en excerpten, waarbij gevoegd citaten uit Augustinus en Melanchthon, In consilijs theologicis, benevens enige bijbelplaatsen; op een nieuw blad nog een kort citaat uit Calvinus, Commentarius in primum caput ad Romanos. Daarop volgen nog weer op afzonderlike bladzijden twee stukjes, beide met 't opschrift Praedestinatie, met citaten uit Zwingli Opera en Calvini Institutio; alles bijeen 5 folio bladzijden, met 't voorgaande doorgenummerd 1-15. c.Notulen op het boeck Calvinoturcismus, Authore Guilielmo Anglo. Handschrift van Hooft, eigenhandig, slordig geschreven, met vele malen doorhalingen en toevoegingen, blijkbaar van later datum; in marg. vaak ☛ of aanstreping. Op de eerste bladzijde in 't midden een streep, met daar- {==XXXI==} {>>pagina-aanduiding<<} onder: ‘hyer begint beter ordre’. Citaten en excerpten uit bovengenoemd boek, met aanduiding der bladzijden. Op de laatste bladzijde: ‘by resumptie bevonden geallegeert enige plaetsen uyt Luthero, dewelcke zeer ruym spreecken van de echtscheidinge ende herhuwinge, zynde de pyne waert om met gelegentheydt nae te syen’; volgen vele plaatsen uit genoemd boek, waar hij op deze wijze ‘bij resumptie’ bevonden heeft aandacht aan te willen geven, 10 folio bladzijden. d.(Citaten uit Zwingli, Melanchthon en Calvijn), zeer klein maar net geschreven, 1 folio bladzijde, met korte toevoeging van Hooft. Eigenhandig geschreven. e.Ex Pauli Fagii praefatione Paraphrasi suae Chaldaicae praefixa. Door Hooft eigenhandig gemaakte inhoudsopgave van dit werk van Fagius en van diens Annotationes in Genesin, in Exodum, in Leviticum, Numeros en Deuteronomy, 3 1/2 folio bladzijde. Al deze tezamen gebonden, uit 2 caterns bestaande, 34 folio bladen. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek, no. 615 (II, C. 27). 66.(Citaten uit verschillende geschriften.) Handschrift van Hooft, heel klein, tamelik net geschreven, 1 dubbel folio blad, geheel beschreven, bevat: a. ‘Volgen eenige extracten uytte praefatio Harmoniae confessionum, om daerby te mogen syen hoe verre de verclaringen ende vertoningen by haerluyden doen ter tydt aldaer gedaen, verschelen van de proceduren dye int Synode van Dordrecht zyn gehouden’, 1/2 folio bladzijde; b. ‘Ex operibus Benedicti Ariae Montani’, 1 1/2 folio bladzijde; c. Citaten met korte opmerkingen uit Beza en Calvijn, benevens enkele bijbelplaatsen. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek, no. VI, A. 263h. [67.Notulen opdt synodale boeck van Vranckryck onder Cust. Jacob Willemsz. Hooft berustende. Handschrift niet van Hooft, 2 folio bladen net geschreven, bevat kort de besluiten der franse synoden (cf. Memoriën en Adviezen II, blz. 259). Niet afgedrukt. {==XXXII==} {>>pagina-aanduiding<<} Universiteitsbibliotheek, no. VI, A. 263i]. 68.In Anatomae Arianismi (opschrift niet van Hooft). Handschrift door Hooft eigenhandig net geschreven met enkele toevoegingen; opmerkingen naar aanleiding van genoemd werk, (Molinaeus, Anatomae Arianismi, Lugd. Bat. 1619) 1 folio blad, 2 pag. beschreven. Universiteitsbibliotheek, no. VI, A. 263j. [69.In Anatomae Arianismi (opschrift niet van Hooft). Handschrift niet door Hooft geschreven, met citaten zonder plaatsaanduiding, 1 folio blad, 1 pag. beschreven. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek, no. VI, A, 263k]. 70.Van Goods genade ende barmharticheydt over den boedtvaerdigen; Item op tstuck van den Doop. Handschriften van Hooft, eigenhandig, klein geschreven, 3 dubbele folio bladen, aaneengenaaid, 6 pag. beschreven. Bevat a. bijbelplaatsen, b. citaten en excerpten uit hollandse en latijnse boeken over de doop, deels met doorhalingen; hier en daar enige opmerkingen van Hooft zelf, die ook in andere handschriften voorkomen. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek, no. Av. 28. 71.Van de ongestadicheydt van der wereldtlycke Regieringe. Handschrift door Hooft eigenhandig geschreven, net en klein; op de achterzijde het opschrift met andere hand herhaald; 1 dubbel folio blad, 1 1/4 pag. beschreven. Bijbelplaetsen uit Judic, 1 Samuel, 3 en 4 Regum. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek, no. Av. 29. Vormen deze beide laatste met wellicht ook grote gedeelten van de nos 65 en 66 de voorbereiding voor het grote handschrift, no. 34? Grote delen hiervan althans komen in dit hs. weer terug en bijna alle citaten werden daarin weer verwerkt (cf. de volgende nummers). 72.Redenen ende exemplen dye myn duncken, dat ons behoren te dienen ende te bewegen om alle scherpheydt ende dwang in religionszaecken af te leggen ende geen plaetse te geven. Handschrift van Hooft, slordig, 7 folio bladen, waarvan de eerste alleen 't opschrift bevat; zeer beschadigd en ver- {==XXXIII==} {>>pagina-aanduiding<<} weerd; ‘extracten’ uit allerlei schrijvers (een enkele toont, dat het zeker na de synode van Dordt is opgesteld). Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek, no. Av. 32. 73.(Excerpten uit theologiese geschriften.) Handschrift van Hooft, eigenhandig geschreven, deels net, deels met verbeteringen, 83 folio bladen, los en zeer gehavend, met enkele onbeschreven bladzijden er tussen; het geheel schijnt in 23 nummers gerangschikt, waarbij dan als no. 24 een register er op aansluit (vgl. no. 35), maar het is nu te zeer gehavend om de bedoeling te begrijpen. De eerste bladzijden zijn afgesneden van oorspronkelik geheel beschreven dubbele folio vellen en de eerste pagina bevat deze opmerking van Hooft: ‘alle de voorgaende paginae tot pagina 29 excluys hyer uytgesneden, alsoo dye elders weder ingebracht zijn ende loopt alsoo van hyer voort tot paginam 56 excluys. Vanwaer wederom begint pagina 1 ende volcht tot pagina 15 incluys.’ Dit is echter weer doorgehaald en deze volgorde heeft het dan ook niet; de paginering is niet overal meer zichtbaar, zeker is dat de eerste pag. het nummer 29 draagt en verderop ook 58 voorkomt. Het is geheel met dezelfde hand geschreven als de nos 65a en 72 die voor vergelijking in aanmerking komen. Het bevat citaten en excerpten uit: Benedictus Arias Montanus, Zwingli, Calvijn, Junius' en Tremellius' Bijbel, Scultetus, de Harmonia Confessionum, Melanchthon, Erasmus (bij Augustinus), Lipsius, het Nieuwe Testament, Augustinus, Nic. Gregoras en Bullinger; de meeste komen ook voor in no. 34; er zijn er dan ook geen bij van boeken na 1613 uitgegeven. Opmerking verdienen de nos 16 en 23 uit deze reeks; het eerste is een vergelijking van 6 verschillende vertalingen van een plaats uit het Oude Testament (‘de Verbo Iudicandi collatio’); het andere is een vergelijking van de uitgaven van 1555 en 1611 van Bullingeri Decades. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek, no. Av. 30. 74.Memoriën op Sebastiaen Francken anderde cronyck van de keysers. {==XXXIV==} {>>pagina-aanduiding<<} Handschriften van Hooft zelf, groot en slordig geschreven, met vele doorhalingen en verbeteringen; 4 dubbele folio bladen, 6 pag. beschreven. Extracten uit Franck van Wordt, Chronica, tijdtboeck ende geschietbibel, z. pl. 1585, fo., waarvan het 2e boek is getitelt ‘Van de Keysers’; hierbij ook excerpten uit de andere delen van deze Chronica. Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek, no. Av. 30. 75.Opt werck geintituleerd oorspronck, begin ende aenvanck der Nederlandtscher oorlogen, beroerten ende burgerlycke oneenicheyden, waerachtich ende historische beschrijvinge door Peter Bor Christiaensz. notaris. Tutrecht gedruckt in den iare 1595. Handschrift van Hooft, eigenhandig geschreven, slordig, met vele verbeteringen, vele plaatsen onderstreept en met ☛ in margine aangeduid; 1 dubbel folio blad, 3 pag. beschreven. Excerpten uit Bor, met aanduiding der bladzijden. Op de eerste bladzijde ter halver hoogte werd door Hooft later bijgeschreven: ‘Bij resumptie bevonden, dat ick hyer wadt te breedt hebbe geschreven, is abus.’ Niet afgedrukt. Universiteitsbibliotheek no. Av. 31. De handschriften van Hooft zijn allen geschreven in het Goties cursiefschrift, ook die, welke Hooft niet eigenhandig schreef, maar wel verbeterde (vgl. no. 34). Zijn eigen schrift komt het meest overeen met het voorbeeld voorkomend in A. Hulshof, Deutsche und Lateinische Schrift in den Niederlanden, Bonn, 1918, blz. 39b, terwijl 't ook soms zeer dicht staat bij ibidem, blz. 47a; de andere hand, die van de copiïst, die onder Hoofts toezicht werkte, heeft het karakter van ibidem, blz. 35a. Bij de uitgave dezer handschriften is mij van alle kanten zeer veel medewerking en voorlichting te beurt gevallen, waarvoor ik hier mijn dank openlik wil betuigen. In de eerste plaats geldt dit voor de steun, die ik ondervond van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, die mij de manuscripten op het Gemeente-archief van Breda ter bestudering afstond en waarvan de beambten mij voortdurend hulp verleenden en inlichtingen verstrekten. Dit- {==XXXV==} {>>pagina-aanduiding<<} zelfde ondervond ik van hen, die aan het archief te Amsterdam verbonden zijn, van wie Dr. J.C. Breen nog recht heeft op mijn zeer bizonderen dank. Hij immers verplichtte mij door onvermoeid op al mijn, soms wat lastige, vragen een uitgebreid en zo volledig mogelik antwoord te geven. Eveneens moet hier genoemd worden Dr. J.H. Corstens, de archivaris van Breda, in wiens studeerkamer bijna alle volgende handschriften werden gecopieerd, bij wie ik altijd weer om inlichtingen kon aankloppen en met wie ik zooveel aangename uren tussen de oude folianten heb doorgebracht. Ten slotte noem ik de derde medewerker aan deze uitgave met niet minder erkentelikheid voor de zorg van het toezicht op de uitgave zelf, de vele raadgevingen en aanwijzingen en voor de vervelende arbeid van de revisie der drukproeven: Prof. Dr. H. Brugmans. Gelukkig vond ik in de noten nog hier en daar de gelegenheid enkele andere medewerkers te noemen en mijn dank voor hun steun te betuigen. Errata Blz. 30, 8e regel v. b. te lezen in pl. van Oud-Raad: Burgemeester, Schepenen en Oud-burgemeesters. Blz. 394. XIII: dit stuk moest volgen op no. IX. {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} I. Redevoering over de huldiging van den Prins als Graaf, gehouden op 9 Juni 1584 in de Amsterdamse Vroedschap. In dit oudste, van Hooft bekende, stuk verzet hij zich ernstig tegen de opdracht der grafelikheid aan. Prins Willem door de Staten van Holland. Amsterdam had zich hiertegen steeds verzet, reeds lang voordat Hooft lid der vroedschap werd, en het schijnt, dat deze zich onmiddellik met overtuiging in de strijd heeft gemengd. De geschiedenis der eindeloze onderhandelingen vindt men uitvoerig bij Bor, Oorsprong enz. der Ned. Oorlogen, en in 't kort bij Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche Volk; ik vermeld dus hier alleen de volgende feiten ter illustratie van Hoofts houding. Reeds 15 Maart 1581 verklaarde Amsterdam, dat het noch in 't geheel noch in onderdelen kon consenteren in de voorwaarden, waaronder men den Prins de overheid wilde opdragen, het moest nog daarover nader delibereren; 30 Mei echter wil de stad wel goed keuren, dat de nieuwe eed van Z. Ex. zal worden afgenomen etc., mits de andere provinciën en de steden, die nu nog tegen zijn, ook consenteren. Omtrent het afzweren van Filips II wil Amsterdam (6 Juni 1581) eerst de schutterijen raadplegen, wat de Prins zelf ten stelligste ontraadt. Een maand later wil zij wel voortgaan met de overdracht der overheid en de eedskwestie, maar brengt nu de satisfactie te berde, aangezien de nieuwe voorwaarden daarmee in strijd zijn (3 Juli). Deze kwestie houdt alles weer slepende, maar uit een enkele uitlating mag men opmaken, dat ook de invloed, die den Prins gegeven is op de magistraatsbestelling, moeilikheden oplevert (Bor, a.w., III, 27). In Januari 1582 gaat echter Amsterdam over tot aflegging van de nieuwe eed, waarin de andere steden reeds 24 Juli 1581 waren {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} voorgegaan. 3 Februari 1582 is dan ook deze afgenomen aan burgemeesters, schepenen, 36 raden, notarissen en alle andere ‘officieren’; de magistraat wil echter gaarne, dat in alle steden ook de schutterijen deze eed afleggen, waarna zij dit bij zich zelf ook zou bewerkstelligen. Niettemin bezegelt Amsterdam de overdracht, overeenkomstig de redactie op 26 Maart 1583 opgesteld, maar maakt 4 Juni weer bezwaar dit stuk aan den Prins over te geven. Kort daarna wordt door de Staten zelf besloten, dat men eerst Zeeland moet bewegen met deze overdracht der souvereiniteit mede te gaan (28 Juni 1583). Deze kwestie met Zeeland blijkt dan weer voor Amsterdam een argument om alles op de lange baan te schuiven, maar de andere steden zetten nu door (13 November 1583). Na een half jaar rust, wordt 4 Juni 1584 besloten een bezending te committeren naar de weerspannige stad met de 30 December opgestelde capitulatie. Deze heren doen 6 Juli 1584 rapport, waarbij zij melden, dat Amsterdam nog de capitulatie wil onderzoeken, maar in geen geval zonder Zeeland wil toestemmen en dan pas na ‘mette schutterije ende notabelste van de Burgerije in communicatie geleyt zijnde’. Dit besluit dateert van 8 Juni 1584. Den volgenden dag hield Hooft zijn hierna afgedrukte redevoering, waarin, zoals men ziet, in hoofdzaak alleen datgene wordt aangevoerd, wat reeds eerder, vóórdat hij vroedschapslid was, was gezegd; het is thans echter meer met redenen van staatsrechtelike aard omkleed, die wij uit geen der officiële stukken kennen (Bor, a.w., XVe Boek en de hierna genoemde Authentyke stukken, fo. 16-57). De redevoering (a) komt voor bij P. Bor, Nederlandse Oorlogen en Geschiedenissen, Derde deel, ‘Bijvoegsel van Authentyke stukken .... behoorende tot het tweede stuk’, gevoegd achter Deel III der uitgave van 1679, fo. 56 en 57a; daarachter wordt ook de vroedschapsresolutie afgedrukt (b), die hier eveneens is opgenomen, omdat in de vroedschapsboeken van Amsterdam niets omtrent een vergadering van 9 Juni 1584 staat opgetekend; wel komen daarin resoluties van 4 en 11 Juni voor. Wagenaar, Amsterdam in zijne opkomst, aanwas, geschiedenissen enz., drukt wel de redevoering af, maar ontleent deze aan Bor en vermeldt, dat {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} hij geen vroedschapsresoluties heeft gevonden (Dl. I, blz. 391-393). Waarschijnlik zijn deze verhandelingen in secrete notulen opgetekend. Daarom wordt hier ook afgedrukt de aantekening, blijkbaar van Hooft, omtrent de eigenmachtige toevoeging van de secretaris in het verslag aan de gedeputeerden der stad in Den Haag, eveneens bij Bor, voorkomend. Volgens Bor zelf is dit alles ‘door een voortreffelijk Heer bijeenvergadert’. Is dit misschien Hooft zelf? De uitgever van 1679 zegt niet anders in zijn inleiding, dan dat de bijvoegsels verzameld zijn ‘door een liefhebber der historie’ en dat zij (niet alle?) te danken zijn aan Johan van Julsingha, burgemeester van Groningen, ‘die ze ons toezond’. a. Kort verhael geschreven door den Heer Cornelis Pieterssoon Hooft, toen oudt-schepen ende Raedt der stadt Amsterdam, van 't geen dat syn E. (na seekere voorgaende beredinge) op den 9 Junij 1584, in den vollen Raedt by forme van discours, op de promotie van syne Excellentie tot Graef van 't Landt, voorgelesen hadde. Alsoo ick tot meermalen eenige gequalificeerde Persoonen (die my dochte welgesint te zyn om syne Excellentie te promoveren tot Graflijckheydt van Hollant) gevraecht hebbe, wat voordeel dat sy sagen dattet gemeene Landt daer uyt soude mogen genieten, en ick van alsulcke gansch geen bericht hebbe konnen bekomen, heeft my de saecke te swaerder voor te staen begost, ende te meer suspect te werden, als dat sodanige geen sonderlinge redenen van haer verstandt gevende, haer alleen fonderen op 't advijs van eenige andere, die by avontuyr andere oorsaken ende redenen van haerluyder dryvinge hebben dan sy wel begeren te verklaren. Ick hebbe op gisteren by den Heere van der A. 1) wel hooren allegeren dat syne Excellentie {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} hem grotelijcks bevlytigt tot voorstant van de navigatie, ende dat de Gesanten die in Denernareken geweest zijn wonder weten te seggen van de eere die haerluyden aldaer in 't aensien van syne Excellentie is aengedaen geweest 1), 't welck wel te geloven staet, maer ick kan niet verstaen dat dat grootelyck dient tot onsen voordele ofte voorspoet; want wy immers dewijle wij onder 't gebiet van syner Excellentie gestaen hebben in Denemarcken wederom hebben moeten betaelen het Last-gelt in de Sondt dat voorhenen was afgeschaft, ja dat meer is, heeft den Coninck van Denemarcken nu kortelyck na dat de Landen den Hartogh van Alanzon hadden aengenomen noch nieuwe groote belastinge ons opgeleyt, als dat wy ballastscheeps een oort dalers moeten geven van soo veel lasten als de schepen groot zyn, sulcks dat my dunckt dat wy die vrientschap die de Gesanten aldaer is geschiedt al ten {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} duersten moeten betalen, ende dat de Ondersaten alsulcks weynigh genieten, ende dat die haerluyden niet veel waert en is. Ick hebbe oock bij den Heeren Burgemeesteren wel hooren allegeren, dat de Vyandt in Vlaenderen de Stadt en de Burgerije van Gent 1) onder anderen daer mede soeckt kleynmoedigh te maecken, dat sij haerluyden op dien van Hollandt niet hebben te verlaten, in 't aensien dat die van Hollandt in hen selven oneens zyn, ende dat zij onder malkanderen ende insonderheydt met de stadt van Amsterdam niet en konden eenigh werden om syne Excellentie te brengen tot den voorgenoemden Staet, welcke occasie van kleynmoedigheydt sy wilde seggen dat weghgenomen soude werden by aldien wy ons met den anderen Steden conformeerden. Dan my dunckt voorwaer dat het wel slecht soude wesen dat die van Gent haerluyden door sulcks souden laeten affschricken, want die van Amsterdam (niettegenstaende dat sy met sommige Steden van Hollandt in 't voorsz. werck niet eenstemmich zyn) allycke-wel haer debvoir tot assistentie van den Bontgenoten wel geneyght zyn te doen soo wel als voorhenen, soo dat de macht van dien van Hollant daerdoor gansch niet af en neemt, 't welck die van Gendt lichtelyck sullen konnen verstaen. Soo nu het Landt in macht toenemen sal door 't voorsz. werck voort te stellen, 't welck ick noch niet kan verstaen; soo heeft men immers die van Gent daer op te vertroosten dat het meestendeel van Hollandt soo men seydt in die saecke al eenigh zyn, soo dat myn dunckt het peryckel alhier desen aengaende voorgewent cesseert, ende geen aensien en heeft. Ende voorwaer souden de Raden van Amsterdam al eenighsins tot dese handelinge willen verstaen, soo obsteert haer mijns bedunckens grootelijck het I. Articule van de Unie tot Utrecht gemaeckt, dicterende dat de Landen ende Steden in deselve Unie begrepen, haerluyden verbinden ten eeuwigen dagen {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} by den anderen te blijven in aller forme ende maniere alsof sy maar een Provintie en waeren, sonder dat deselve haer t'eenigen tijden van den anderen sullen scheyden, ofte laeten scheyden by Testamente, Codicille ende als breeder in 't selve Articule verhaelt 1). Souden wy nu ons sonder die andere Provintien tot dit werck begeven, wy souden myns bedunckens grootelijcks van lichtvaardigheyt te beschuldigen zijn, ende met der daet bewysen dat wy noch op Eeden nochte verbintenissen niet langer en passen als 't ons wel goet dunckt, 't welck soo wy in meerder noot komen te geraecken ongetwyffelt voor de schenen springen sal. Ja, sullen wy door soodanigen werck de Bondtgenoten van deselve Unie ende allen anderen die tot noch toe met ons geweest zyn bewegen tot de diffidentie waerdoor sy te lichtelijcker souden mogen veroorsaeckt werden mede eenen anderen wegh te nemen die beyde haerluyden en ons te samen in 't verderf voeren sal. Men bevint wel wat laster 't Lant van Hollant door syne nabueren eertyts heeft geleden, sullen wij nu wederom alsoo van haerluyden scheyden, het is te besorgen dat wij metter tijt wederom van gelycken sullen hebben te verwachten, ende dat ontrouwe (naer 't gemeene spreeckwoort) synen eygen Heere slaen sal. Soo die van Hollandt dat (te weten de voorsz. Unie) nu noch al souden willen achterstellen, soo hebben wy te bedencken soo wy die saecke sonder die van Zeelandt doen ende dat daerover onse Schepen die met die van Zeelandt tegelyck op Spangien varen aldaer uyt het voorgeven van deselve oorsaecke (alhoewel die van Spangien wel andere redenen daer van souden weten voor te geven, maer dit alleen souden mogen doen om te meerder scheuringe van de Landen te veroorsaecken) aengehouden, 't volck tot Slaven gemaeckt ofte anders vijantlyck getracteert worden, wat commotie ende beroerte wij onder de gemeenten in de watersteden ende oock ten platten Lande alomme souden hebben. Ende soo die van Spangien dan {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} noch een tijt lanck die van Zeelandt vrij lieten vaeren 1), voorwaer ick dencke niet datmen haerluyden lichtelijck tot onse meeninge alsdan souden konnen brengen, maer dat de Coninck van Spangien altemets meer en meer haerluyden harten door syn soetschijnende tracteringe van ons soude vervreemden ende t'hemwaerts locken. Degeene die oock met eenige van de Burgerye van dit werck eenige beradinge heeft gehadt, bevint oock wel hoe swaer dat het veelen voorstaet, ja voorsooveel als my dunckt dat veele voorneme Burgeren liever vertrecken sullen dan op soodanige wyse by ons bly ven, 't welck alsdan oock geen kleyne opspraeck ende beroerte onder de schamele gemeente soude veroorsaecken; Ende is myns bedunckens te vermoeden byaldien syne Excellentie in 't beginne van desen Oorloge hem hadde laten verluyen ofte mercken dat syne meninge tot dit werck streckte, dat hy weynigh soude hebben uytgerecht ende dat de gemeenten die de Steden alomme hem hebben geopent tot sulcks niet en souden hebben verstaen. Maer men was toen al doende met het lieve pro Lege, Rege & Grege, ende mette vrijheyt van de Landen het volck voor te beelden, sonder datter eenige mentie werde gemaeckt voor soo veel mijn bekent is, om syne Excellentie ErfHeere van den Landen te maecken: Ende het bevindt hem oock alrede dat meestendeel met dit werck sooveel te wege gebraght is datmen diffidentie ofte mistrouwen op de gemeenten heeft, die haer selfs met haerluyder groote periculen, hebben Syne Excellentie onderworpen, ende oock sommige haere Steden met verlies van veel duysent Persoonen voor 't gewelt der vyanden hebben beschermt, sulks dat wy nu een groot {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} deel van onse middelen (die ons wel nodigh waren elders ende tegen den Vyandt te gebruycken) moeten consumeren door het omsien datmen heeft na de gemeente, diemen anders meest behoorde te vertrouwen, als zynde de getrouwste Helbaerdierschap ende bewaernisse van een Prince, die gunste heeft by syne onderdanen, gelyk syne Excellentie deselfde in voortijden oock meermaelen daertoe heeft gebruyckt. Alsoo dat my wel nodigh dunckt op dese saecke te hooren niet alleen de Kapiteynen ende Lieutenanten van de Schutteryen ende wycken, maer oock alle andere Burgeren ende oock het Zeevarende Volck, die te beduchten is het eerste perijckel hebben te verwachten, ende die onse meeste sterckte zijn 1). Ick verstae wel het seggen, dat er te veel in der saecke is geprocedeert, dan datmen der nu behoort uyt te scheyden, daer van ick niet weete grootelyck te seggen als voor mynen tijdt geschiedt zynde, maer op wat wijse ende door wat middelen ende oorsaecken het soo verre gebracht is kan ick my qualyck genoegh verwonderen, aengesien ick noch ter tydt niet hooren ofte te weten krijgen kan wat voordeel 't Landt daer uyt soude mogen genieten, 't welck men voorheen immers noch wel soo weynigh heeft mogen weten te seggen, als nu, nae dat de saecke al soo lange op de baen geweest is. Het heeft nu soo langen tydt gestaen, dat de Magistraet alhier ende oock in andere steden in eenen anderen Eedt heeft geweest als de Gemeente 2), dat ick wel een sorgelyck dinck achte {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} in aldusdanigen gevaerlycken tijdt, ende ick kan niet bedencken dat hetselve alsoo soude hebben blyven staen waer 't saecke datmen moedt gehadt hadde om de Gemeente tot denselven Eedt te brengen. Soo men nu de Gemeente tot dien Eedt niet heeft durven vorderen ofte haerluyden dien afeyschen, veel te qualycker achte ick datmense tot desen nieuwen Eedt sal konnen gebrengen; datmen dan wederom den Magistraeten een tijdt lanck noch soude houden in den nieuwen Eedt ende dat de Gemeente in haren ouden Eedt soude staen, soo geve ick een yegelijck te bedencken wat fondament dat toch die dingen mogen hebben in tydt van noodt, daer de Gemeente (door middel van de welcke de saecke uytgevoert moet wesen ende sonder welckers middel de saecke niet en kan bestaen) gesepareert ende gescheurt is van de Magistraet. Datmen meenen soude de Gemeente soo kleyn te achten datmen haerluyden wel sal dwingen, ofte haerluyden tegen 't gemeene gevoelen alsulcke veranderingen op te dringen, ducht ick dat niet wel sal gelucken, want ick verstae dat de gunst ende liefde vande Gemeente onse saecke heeft opgeholpen ende dus verre meest gebracht, daer te besorgen is soo 't Volck de Regieringe wars ende vyandt wordt, dat het een quaden uytganck sal nemen, dat Godt genaedigh afwende. Heeft Duc d'Alba, die soo groot gewelt hadde met syn Oderint dum metuant, de Landen niet konnen onder syn geweldt behouden, voorwaer ick vreese, dat wy noch veel swacker bevonden sullen werden, soo het gemene Volck een afkeer vande Regenten krygt. Ende soude voor myn advys alsnoch tot dese saecke niet konnen verstaen, soo omdat ick geen reden hoore wat voordeel het inbrengen kan, als oock dat myn obsteert de Unie van Utrecht bovengemelt, ende mede door dien dat die van Zeelandt noch verre achter ons zyn, ende noch syne Excellentie niet voor Hooge Overigheydt hebben aengenomen, van de welcke ons nochtans geen raedt is te scheyden; Ende insonderheydt om dat ick niet verstaen kan datmen de gemeente tot alsulcks mede soude konnen brengen, sonder middel van dewelcke de saecke niet uytgevoert kan werden; dan datmen daer mede andere occasie verwacht op hoop dat {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} onse Bondtgenoten ende oock onse eygen Gemeente te beter tot de saecke soude mogen werden gesint, opdat wy die eendrachtelijck byder handt nemende deselve met Godes hulpe te beter uytvoeren mogen. b. Resolutie daerop genomen. Is geresolveert datmen dubbelt sal nemen van de Capitulatie byde anderen Steden gemaeckt, ende datmen die sal examineren offer oock yets is, tegen deser Stede gerechtigheydt strijdende, ende datmen tot approbatie nochte teyckeninge van dien niet en sal komen voor ende aleer dat ons blyckt dat die van Zeelandt soo verre in deser saecke hebben geprocedeert als die van Hollandt, ende soo wanneer dat al blijckt datmen alsdan den Raeden alhier wederom sal vergaderen, ende noch tot teyckeninge vande Capitulatie voorseydt noch tot yets verders in der saecke sal voortvaren, sonder de Schutteryen ende andere notabelste Burgers daer op te hooren. Dan is in 't extenderen van deselve Resolutie voorts in 't narrée by den Secretaris gestelt, dat de Raeden verstaen, dat het Landt van Hollandt niet mach wesen sonder Graef ende dat de Raeden wel gesint zijn, syne Excellentie daer toe aentenemen, 't welck gantschelick niet in de Resolutie is besloten ofte geaccordeert geweest, maer nae datter op omgestemt waer of die woorden in 't narrée souden blijven, is by meerder stemmen verklaert: Jae. Maer is by Burgemeesteren ende anderen (het effect van deser saecke meest drijvende), uytdruckelick verklaert, dat sy niet en verstonden, dat die woorden waeren obligatoir als simpelick in 't narrée staende ende niet gemeens hebbende met de Resolutie, die daernaer volght, 't welck myn goet gedacht heeft alhier per memorie te teyckenen op avontuyre of men in toekomende tydt die woorden anders wilde drijven. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} II. Redevoering naar aanleiding van de plannen tot aanbieding der souvereiniteit aan Hendrik III van Frankrijk, gehouden in September 1584. Het tweede stuk van Hoofts hand, zich bevindend op de Universiteitsbibliotheek (Av. 49. a), is ongedateerd en bevat geen ander opschrift dan ‘Handel met Vranckryck’, op de rugzijde geplaatst. Het maakt geheel de indruk van een kladaantekening voor een redevoering, die hij waarschijnlik in de Vroedschap heeft gehouden of van plan was te houden. Ongetwijfeld heeft H. haar zelf geschreven, maar het stuk toont niet zijn gebruikelike netheid, doorhalingen komen er meermalen in voor, enkele zinnen zijn in margine toegevoegd, één groter stuk is geheel, blijkbaar achteraf, bijgeschreven en aan 't eind staan nog enkele toevoegingen, zelfs zonder behoorlik slot en eindigend in enkele losse woorden, alsof hij nog op 't laatste oogenblik een voorbeeld wilde aanhalen. Er zijn nog enkele stukken onder zijn papieren, die zulk een karakter dragen, één waarbij èn 't net èn 't klad bewaard zijn. Wel is ook hier duidelik, wanneer 't geheel moet zijn opgesteld, eu waarschijnlik met welk doel. In Augustus 1584 keerde, na de dood van de Prins, de nederlandse deputatie plotseling uit Frankrijk terug, vergezeld, vanwege de koning, van Des Pruneaux. Deze verscheen 22 Augustus in de Staten-Generaal en vroeg daar naar de voorwaarden, waarop zijn Heer als souverein dezer landen zou kunnen worden erkend. Op deze rede bevat het stuk van H. toespelingen. Hij verscheen daarna in de Staten van Holland (28 Augustus) en deze beraadslaagden lang over de aanbieding. Zij aarzelden, terwijl Brabant en Vlaanderen vooral er op aandrongen. Gent, Brussel en de Staten van Brabant, in Antwerpen bijeen, zonden brieven naar de Staten-Generaal om hun standpunt te verdedigen en ook hierin komen passages voor, die H. blijkbaar kende. Maar vooral heeft op hem indruk gemaakt de Remonstrantie van de Staten van Brabant, die 3 September werd overhandigd en door hun Gedeputeerde nog eens zeer uitvoerig werd toegelicht (Bor, a.w. 1679, XIX, fo. 470-475). De Staten besloten hiervan de steden {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} kennis te geven. Het is alsof H. van deze redevoering een vrij systematiese weerlegging geeft; in ieder geval is zijn rede na 8 September opgesteld, want op dezen datum werd bovengenoemd besluit geregistreerd. In het stuk wordt echter steeds gesproken over het beleg van Gent. De stad heeft 17 September gecapituleerd en het bericht daarvan zal in ieder geval gauw daarna Holland hebben bereikt, zeker vóór 25 September, toen een vergadering der Staten werd gehouden, waar de opdracht werd besproken, en vóór 29 September, toen de Vroedschap van Amsterdam hieromtrent besluit nam. Hooft kan dus zijn rede hebben uitgesproken in de Vroedschap op 18 September, de dag, nadat mededeling was gedaan van het in de Staten verhandelde. Maar ook is zeer goed mogelik, dat van de vergadering der Vroedschap, waar H. sprak, niets opgetekend werd. Want er is nog een andere datum ante quem: 15 September stelden de Staten van Zeeland hun advies aan die van Holland op en dit bereikte de laatsten 17 September. Het zou wel zonderling zijn, als dit H. wel bekend was en hij hiervan in 't geheel niet repte (later wordt in de Vroedschap juist dit samengaan met de andere gewesten op de voorgrond gesteld). Ten slotte, op 25 September werden vertogen van Maurits en van Gouda in de Staten gelezen, die evenmin aan H. blijken bekend te zijn. Daardoor is dus wel waarschijnlik, dat H., die in deze tijd niet in de Staten verscheen, deze aantekeningen maakte voor een rede in de Vroedschap op 18 of kort vóór 18 September 1584. Het betoog zelf is een pleidooi tegen de opdracht der souvereiniteit aan Frankrijk, waarbij in 't geheel niet gesproken wordt van Engeland (waarheen reeds 24 Augustus 1584 een gezantschap was afgevaardigd.) H. wil op eigen kracht steunen en spreekt hier zijn wantrouwen uit niet alleen tegen Frankrijk (slechts wanneer men de Spaanse gruwelen breed uitmeet en de Franse daden verschoont, kan men de Fransen boven de Spanjaarden verkiezen!), maar tegen alle monarchen, die het slechts om macht en bezit te doen is. Het is een uiting van het fiere republikeinse geloof, dat gekweekt was door de oorlog tegen Filips II en waaraan H. zijn gehele leven trouw zon {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} blijven. Eigenaardig mag genoemd worden, dat hij hier geen melding maakt van raadpleging der schutterijen enz., wat hij in I zo belangrijk blijkt te vinden en waartoe de Raad ook in deze zaak besloot (29 September 1584). Wel had Hooft succes, zoals blijkt uit de Vroedschapsresolutie van 18 September, die, ook met 't oog op wat er omtrent Zeeland in staat, hier deels volgt: ‘..... ende nae lange discours ende disputatie daerop gehouden, [is] geresolveert dat de Gedeputeerden de Staten sullen aendyenen ende voorhouden, dat den Raedt voor deser tijt nyet geraden vinden met zyne voorsz. Mat. te handelen. Ende dat daeromme de Gedeputeerde alle middelen des doenlicks zynde tzy met furnissement van meer penningen (ook daarover spreekt H.) als alreede es gewillicht ontset ende bystant varide bontgenoten als andersints voort sullen weynden; dan zou den Staten tgundt voorsz. offslaen ende dat die van Zeelant ende die meeste stedeu van Hollandt gesint zyn metten Conynck van Vranckryck te handelen, dat de Gedeputeerden zullen zeggen, daertoe alsnoch geen last te hebben.....’ (Bor, Oorsprong etc., A'dam 1621, XIXe Boek fo. 10-12 en 15-32, Wagenaar, Vaderlandsche Geschiedenis VIII, blz. 29-56, Blok, Geschied. v.h. Ned. Volk2, II, 224-227; Resolutiën der Vroedschap van Amsterdam, 1584.) Het geproneerde (sic) van Franckryck een weynich [in] bedeyncken genomen hebbende, syn daerin myns bedunckens veel verscheyden swaericheyden, dye ons wel behoren groot omsyen te maeken omme ons alsoo naerden raedt ende tvoorgeven van Monsr. De pruneaux 1) te begeven onder tgewelt van zijne Mat. ende (by maniere te spreecken) te werpen in zijne armen 2) ende dat onder de minste {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} stipulatye van conditien, het beste ons alleen vertrouwende optte goedertierenheyt van zyne Mat., omme waer toe ons te bewegen ons voorgestelt werden tot een exempel de steden Mets ende Camerick 1) waer van ick (zoo vele als Mets belangt) weynich wete hoe de burgerye aldaer hem der Fransoysen regieringe bedancke, gelyck ick oock weynich wete vande gelegentheyt der stadt Camerick als nu ter thyt ende zedert dye vanden Fransoysen es geoccupeert geweest 2) weynich vanden onsen uit desen quartiere gefrequenteert zynde. Dan zoo vele alsment gemene gerucht geloven mach, oock zeecker Jonckman dye zommige maenden verleden vandaer comende voor verscheyden burgeren optte nieuwe brugge deser stede de gelegentheyt der zelver goeder stadt alsoo heeft vertelt als dat zy vandt voordel vande Fransoysen tot overhooft vercregen te hebben hem nyet en hebben te verbogen, maer dat haer der Spangaerden ende andere voorgaende regieringe veel drachelycker es geweest als de tegenwoordige Fransoysen. Sulcks dat daer door als oock door tgene men hoort van des Conincks dagelycksche bedrijf den raedt van de voornoemde Pruneaux myn geheel suspect es, vresende hy onder tgemene gevoelen, datmen van [hem] heeft van de pauselycke religie contrari te syn, een ander persoon verborgen draecht. Dit over ende weder over reysen van hem heeft zoo langen thyt geduyrt, rede 3) by het leven van zijne Princelycke Exc. 4) ende en es alsnoch verder nyet gebracht dan datmen nu noch eerst versoeckt van ons te weten wadt conditien, dat wy van {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} zyne Mat. zouden begeren te bedingen ende ons daerop inden armen zijnder Mat. zouden willen werpen, op dat zijne Mat. dezelve gehoort hebbende hem daerop zoude mogen delibereren ende daer naer resolueren 1), zulcks zyne Mat. te rade vinden zoude. Zoo dat het schynt off dit eerst een rude als nu eerst begost werck waer ende bevint hem alsoo dat van genen effecte en zyn alle dye voorgaende tracteringen geduyrende de welcken men den Landen vast grotelyck vertroost heeft gehadt optten hulp ende bystandt dye uit Vranckryck zou comen, opwelcke hulpe men dye van Doornick ende Iperen 2) vertroostende ende anders tot haerluyder succours weynich preparatie van dese zijde maeckende, de goede luyden hen hebben laten bewegen ten uiterste toe te volharden. Maer eylacen, deselfde min als nyet tot haerluyder voordeel bevindende, zijn ten laetsten genootsaeckt geweest henluyden, hoe dat zij inde uiterste noodt gecomen waeren, te begeven inden handen der Spangaerden onder alsulcke conditien als zy dan best mochten, gelyck het grotelyck es te beduchten, dat de goede treffelycke ende vermaerde steden van Gendt ende Brussel ende Mechelen 3) oock genoodtsaeckt sullen werden te doen tenzy dat de Here haerluyden meer door middel van onse eygen ijver ende getrouwicheyt eenige verlossinge toevoecht als door tmiddel der Fransoysen 4), aende welcke wy ons nu zoo lange vergaept ende jammerlyck by gefrustreert bevonden hebben. Ende a) zoo vele als myn dunckt wert dese zaecke byden onsen meest gedreven onder tpretext dat door het {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} aennemen van de Mat. van Vranckryck de steden van Gendt, Brussel ende Mechelen zeeckerlyck ende spoedelyck zouden werden ontset, twelck ick wel wadt macht geven zoude als zyne Mat. syncere ende ter goeder trouwen met ons wilde handelen. Maar dat alsulcks verre vanhuys es, heeft wel gebleecken aende Steden van Yperen en Doornick, de welcke hem immers wel zoo veel waert hadden behoren te wezen, insonderheyt de wijle hy sach dat mijn here de Prince hoger memorien hem zoo zeer op zijne mat. verlyet, ende dat Zyne Exc. zoo ernstlyck dreeff omme de Landen aen zyne Mat. te brengen, zulck dat zyne Mat. wel genoch behoorde te verstaen dattet alleenlyck gebrack aende ingesetenen vanden Landen als zijne ofte zijns broeders regeeringe zoo ondrachelyck ende onseecker bevonden hebbende, alst heeft gebleecken. Uitt welck misvertrouwen zijne Mat. hem wel ten dele zoude hebben konnen redden, byaldyen hij dye voornoemde steden hadt gevrijet ende genadichlyck metten gemeenten gehandelt, waerdoor hy dan der gemeentten herten zeer zoude hebben gewonnen, twelck hem grotelyck hadde mogen dyenen om hem zelven meester vanden landen te maecken, gelyck het ontsetten vande goede stadt van Gendt hem mede daer toe grotelyck zoude hebben mogen dyenen. Dan dat zijne Mat. alsulck nyet byder handt en neemt geeft mijn groot bedeyncken ofte dat hy het metten Landen nyet goedt menen moet als hyse al onder hem hadde ende dat hy besorgen moet datse door zijne regieringe meer afkeer als gunst tot hem zouden gecrijgen. Ofte dat hy het metten Coninck van Spangien wel eens moet wesen, ende hem zoo veel nyet te lede wil doen, twelck ick wel verstae dat bij velen spottelyck luydt, alsoo alle grote heren gaern haere paelen zoecken te verbreden. Maer myn dunckt, dat by desen Coninck cesseert, wandt hadde hy in dye saecke geweest van zulcken gevoelen als zyne voorsaeten, hy zoude ontwyfelyck de occasie van zoo veel heerlycke landen ende steden te gewinnen beter waergenomen hebben. Ick wete wel datmen myn zoude hyer mogen voorwerpen, dat ick indifferenter spreecke vande handelinge vanden iegenwoordigen coninck als van zynen broeder den hartoch van Aniou, dan myn dunckt dat tzelfde nyet zeer vreemt {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} en es, aengesyen dattet byden Fransoysen selfs in confesso es datten voornoemden hartoch van hem zelven gene middelen en hadde, zoo dat tgene hij buyten desen landen opbracht vande Crone heeft moeten comen ende sulcks des hartogen werck inden schyn, maer des conings werck inderdaet geweest heeft, zoment anders des conings werck mach noemen ende nyet veel lyever twerck van zyne moeder, alsomen wel hoort datten coninck zynen thyt veel met vreemde ende nieuwe superstitieuse goodtsdyensten toebrengt ende hem daer meest mede becommert, zoo dat myn dunckt dat des hartogen als oock des conincks werck al uit enen bosen compt, namelyck van Catharina de Medices 1) (b). Het schynt een weynich te zijn, dat wy van ons zelven nyet mid[delen] genoch en hebben om ons zelvest te beschermen ende dat wy daerom een hooft behoeven door wyens hulpe wij zouden mogen verlicht werden 2), maer tselfde heeft men immers voorhenen mede gedreven ende een goedt deel vanden Landen daer door beweecht om den hartoch van Alanson te nemen als hopende door zijnen middel grotelyck gesubleveert te werden, twelck hem vry wadt anders myns bedunckens heeft bevonden, de wyle ons nu optte laetste verleden vergaderinge 3) desselfden gelegentheyt oock (by dye van Vranckryck zelve) alsoo es voorgestelt geweest, dat hy een here was dye byden handel deser landen wel winnen, maer nyet verlyesen {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} mocht ende dat hy dye daerdoor wel te lichtelycker byder handt nemen mocht, twelck oock wel een weynich apparentye heeft, door dyen men tot verscheyden reysen de penningen hem tott het volvoeren vanden oorloch int eerste belooft, heeft moeten vermeerderen. Het es wel buyten twijfel dat den Mat. van Vranckryck zelve ongelijck meer middelen heeft als zyne overleden heer broeder, maer dat hy dye tonsen besten ende om ons te helpen zoude verspillen en kan ik nyet wel geloven, wandt nyemant gaern moeyten aenneemt ende hem zelven in peryckel begeeft (ick swyge een Potentaet dye ons met zijne uiterlycke professie ende dagelycksche hanteringe zoo gansch contrarie es 1)) dan op hope van daer door te mogen gewinnen ende nyet verliesen. Soo dat ick duchte het meestal omde wolle ende nyet omde schapen te doen es. Men heeft gesyen hoe langen thyt onse gesanten als de la Moullerie ende baseliers 2) daer laestmael hebben gelegen eer zy tott gehoor hebben kunnen comen, twelck weynich apparentye heeft van ons spoedelyck te willen helpen ofte de Landen met goeden trouwen te menen, de wyle een yegelyck wel kennelyck es geweest de zoberen staet daerin zulcke voorneme iuwelen van steden als Gendt ende Brugge 3) zoolange hadden gecontinueert ende hoochnodich in alder naersticheyt mosten werden gesuccurreert ofte zouden moeten comen tot wille vande Spaengaerden. Sulck dat ick vrese dat alle voorgaende als oock dese tegenwoordige handelinge metten Fransoysen nyet anders en es als om ons te abbuseren 4) ende daer door {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} te doen verliezen de goede occasye dye wij zouden mogen hebben om ons met Godes hulpe (onse eygen middelen ten besten ende oorbaerlycksten gebruyckende) te beschermen. Het schijnt wel een weynich plausybilder metten Fransoysen als metten Spangaerden te handelen als men alle dye mishandelinge der Spangaerden opt swaerste exaggereert ende daer tegen der Fransoysen feylen extenueert. Maer alsmense beyden in gelycke waege weecht, dunckt myn dene vast zoo veel als dander te vertrouwen te zijn. Het es noch in verscher memorie, hoemen in schijn van vrundtschap ende door tmiddel vande bruyloft vanden coninck van Navarra den Admirael met zoo veel duysent personen zoo moordadelyck heeft omgebracht ende Myn Here de Prince zelve hoochloflycker gedachte voor Bergen en Henegouwen 1) genochsaem wonderbaerlyck uitten handen der geender optten welcken hy hem verlyet en door tbedryf der Fransoysen zijne verrader wa den 2) ontcomen es. Ende blyckt noch verscher voor ogen de goede wille der Fransoysen tonswaerts aent feyt tot Andtwarpen aengerecht. Dese mede in redelycker overweginge genomen zynde wert wel bevonden datte conditien dye Pruneaux hem laet duncken ... 3) Wy wel niet te vreden behoren te w[esen] ... ons geheel ondrachelyck zouden wesen, Ja alsoo ondrachelyck als het Jock der Spaengaerden 4). Het schynt een weynich de goedicheyt vanden coninck van Vranckryck te recommenderen dat hy nu een thyt {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} lanck de religie buyten de steden in zyn gewelt zynde heeft toegelaten. Dan mocht hem dat dyenen tott alsoo veel gewelt over ons te gecrygen als hy over zodanigen heeft dye hy buyten den steden zynde mach overvallen ende nyet langer lijden alst hem gelyeft 1), voorwaer myn dunckt dat het by ons zoo veel nyet en behoort te gelden, maer datter bleeck dat hy dye anders gesint zijn mede zoo veel verseeckertheyt gunde als dye van de Roemsche Religie, zoo hadde het wadt aensyens twelck nu verre te soecken es. Soo dat ick nyet beters vinde als ons wederom te stellen in onsen voorgaende staet ende ons te benaerstigen totthet beschermen vande Privilegien ende onsers gemoedts vryheyt, mette middelen dye ons de Here gegeven heeft ons op hem vertrouwende. Ick hope hy wel een genadige uitcoomste verlenen zal. Zoo het hem dan belieft ons te straffen, zoo es het noch troostelycker te lyden int beschermen van een gerechte als van een twijfelachtige saecke. Wy hebben voorhenen vast veel swaericheydt gemaeckt ende gedisputeert ofment oorloch zoude voeren offensive ofte defensive, als twijfelende onder wat tytule wij hett best zouden konnen verandtwoorden, ende nu comen wy ende springen met een grote stock alle swaericheyt over ende zullen ons op alsulcke wyse den Fransoysen onderwerpen, twelck myn wel een desperaet ende kleynmoedich werck dunckt te wesen. Men verstae (sic) te stryden tegen onse privilegen, dat de kinderen haeres goedts, dat haer vande ouders opcomt, berooft werden doorde mishandelinge van hun ouders. Zoo nu den Coninck ons mishandelt dat dat dyenen zoude {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} om zijne kinderen ende naecomelingen dye vroom zouden mogen wesen euwichlyck te beroeven van haer vaderlycke Landen dunckt mijn onbillick te zijn alsoo op zulcke wyse den coninck min als een ondersaet gepriviligeert zoude wesen. Laet ons gedencken dat den vromen Gideon den bosen Abimelech voortgebracht heeft. Wadt voor een geselschap van kinderen den vromen David nae lyet, behalven den vromen Salomon, dye hem oock nog zoo groffelyck vergreep. Gideon-Abimelech 1). David mishandelt Uria, laet Ammon, dye Hamarr vercrachte, laet Absolon dye Ammon ombracht, Adonias dye hem zelven socht meester te maecken. Salomon zoude wadt voorneems wesen, maer was nyet geduyrich mette vreemde vrouwen. Den bosen Abia laet den vromen Asa naer, den vromen Josaphat laet den bosen Joram nae, den bosen Ochosias laet een vromen Joas nae, den bosen Achaz laet den vromen Esechias nae, Esechias wederom den godtlosen Manasses, den bosen Amon laet den vromen Josias nae, Josias wederom den bosen Joachas. Sal nu tvolck telcken mael als de successie van een goedt prince op een quaet prince valt ofte oock wederom van een quaet op een goedt prince compt, veranderen van here, zoo est nummermeer gedaen werck. Soo dat ick nyet {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} en zoude konnen verstaen, dat wy een ander heer zouden aennemen maer ons met Godes hulpe tegent gewelt, dat men ons aendoen wil te beschermen naer ons uiterste vermogen, hopende de here een genadige wtcoomste..... zoo wij maer eerst byder saeck . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1) III. Protest van Hooft tegen het besluit tot onderhandeling met Frankrijk, in de Vroedschap uitgebracht in October 1584. Aan het voorgaande toegevoegd onder no. Av. 49b bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek een los blad, waarop Hooft zijn protest tegen het besluit van de Amsterdamse vroedschap, om zich aan de meerderheid in de Staten van Holland te onderwerpen, heeft opgetekend. Hiervan komt in de Resolutieboeken der Vroedschap niets voor; wel worden verschillende vergaderingen vermeld, waarin de onderhandelingen met Frankrijk worden besproken. Hoe angstvallig verzweeg men elk meningsverschil en elke persoonlike uiting! In de Vroedschapsboeken vond ik na het onder II vermelde besluit van 18 September 1584, de volgende resoluties: Op 29 September wordt een vergadering gehouden, waarin ‘naer langhe discours ende verhael vanden zaecke geresolveert is, dat de Gedeputeerde deser stadt in 't {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} tracteren mette Croone van Vranckryck hem zullen mogen conformeren mette meerdere stemmen van de Edelen ende Steden van Hollant’, mits deze meegaan met Zeeland, Utrecht en Friesland. ‘... Ende dat dese Resolutie voor het inbrengen derzelver in communicatie gelegt zall worden metten Capiteynen en de Lieutenanten vande Schutterije ende wycken, omme daerop mede te hebben haer advys’. Dit geschiedt en hun advies luidt afkeurend, maar zij zullen zich neerleggen bij wat burgemeesters en raden wensen; aldus wordt 30 September gerapporteerd. De volgende dag wordt hierover van gedachten gewisseld en besloten bij het oude standpunt van oppositie te blijven, echter niet met de risico van zich van de andere provincies te scheiden: men zal dus goedvinden, dat gezanten tegelijk naar Frankrijk en Engeland worden gezonden. Den 2en October komt bericht uit Den Haag, dat de meeste steden vóór onderhandeling blijven, dat Brabant, Vlaanderen, Mechelen en Gelderland daar ook vóór zijn, terwijl Utrecht zich wel bij hen zal voegen en Zeeland reeds daartoe besloten heeft. Zal men zich bij Gouda voegen en de kans lopen, dat Holland alleen komt te staan? Men kan na lang discours niet tot een besluit komen. 4 October komt nieuw bericht: alleen Dordrecht, Gouda en Monnikendam blijven weerbarstig en nu wordt 't besluit van 29 September herhaald, als Dordt ook wil meegaan, maar men zal toch nog trachten de andere steden tot een besluit in de geest van dat van 1 October te bewegen. 6 October hebben de Staten besloten Frankrijk en Engeland te verzoeken ‘coniunctis viribus’ de bescherming dezer landen op zich te nemen. 20 October besluit de Vroedschap, dat men op de tegen 23 October bijeengeroepen Statenvergadering, zich bij de meerderheid zal neerleggen en goed zal vinden, dat gezanten worden afgezonden en hun instructie wordt opgemaakt (d.i. 't besluit der Staten van 10 en 11 October). Toen dit besluit viel - het zou onherroepelik zijn - heeft Hooft nog een laatste protest laten horen, blijkbaar met enkele anderen. Maar hun stem werd versmoord. Hoe vaak zou dit later nog voorkomen! - Op de beslissende vergadering der Staten bleef Amsterdam, met Gouda en Monnikendam (hier wordt Dordrecht nooit genoemd) bij zijn afwijzend stand- {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} punt. Pas 1 December 1584 conformeerden Amsterdam en Monnikendam zich met de meerderheid en werd de instructie der gezanten eindelik definitief vastgesteld. (Resolutien van Holland, 1584; Bor, a.w. XIXe boek, fo. 495; Wagenaar, Gesch. des Vaderl. VIII, 49-51; Blok, Geschied, v.h. Ned. Volk, III, 326). Mijne heren, alsoo bijde laetste vergaderinge vanden IIIden deser maent Octobris byde meerdere stemmen vanden Raeden es geresolveert dat wij int handelen mette Mat. ofte Crone van Franckrijck optten overdracht van dese Landen ons zouden comformeren mette meerdere stemmen vande Steden ende Leden van Hollant ende ick het zelfde in mijn gemoet noeyt hebbe konnen toestaen, soo hebbe ick doenmaels daer van geprotesteert ende versocht dat alsulck mijn advys int resolutye boeck zoude werden geteyckent, alsoo mijn dunckt de overstemminge in alsulcken swaerwichtigen zaecke ondrachelyck valt 1), te meer door dyen deselfde es geschyet in een vergaderinge dye naeden middach es gehouden geweest alsmen den zelfden dach optten noene omtrent XII uiren ende daer naer de Raeden heeft aengesproocken 2). Sulck dat oock vele vanden Raeden nyet gecompareert en zyn geweest, dyemen nochtans nyet als boetschuldige naer ouder gewoonte heeft aengeteyckent, als bekennende dye aenspreeckinge nyet op behoorlycken thyt gedaen te zijn, twelck in alsulcken zaecke myns bedunkens nyet en behoort. Waeromme, als oock door dyen bijden krychs Raet deselfde handelinge optten XXXen Septembris es {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} afgeslagen ende mede dye Raeden bij meerder stemmen optten voornoemden IIIIen Octobris oock afgeslagen hebben de voorneemste vande burgerije 1) (dye wy myns bedunckens in zodanigen zaecke nyet en mogen vervangen, ende zonder tmiddel vanden welcken deselfde swaerlyck uitgevoert kan werden) daerop te horen. Ick Cornelis Pietersz. Hooft alsnoch begere dat dit myn advys int Resolutyeboeck geteyckent ende myn acte daer van gelevert mach werden, gelyck wel voormaels een yegelyck dyet begeerde in andere saecken vergunt es geweest zyn advys geregistreert te werden. Op den XXen Octobris ao 84 2) versocht dese acte geregistreert te hebben gelyck oock meer andere dyergelycke versochten, dan en wert bijde meerdere stemmen vande Raden nyet toegelaten, ende es doen voort Resolutye genomen, datmen in toecomenden thyt niemants advys meer en sal aenteyckenen in geenderley saecken. IV. Brief van 17 Januari 1597, over de belofte der Doopsgezinden in plaats van de eed. In G. Brandt, Historie der Reformatie enz. I2,. Amsterdam, 1677, blz. 811-813 komt een brief voor, geschreven door Schout, Burgemeesteren en Schepenen van Amsterdam, {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} gericht aan Noël de Caron, de gezant der Republiek in Engeland, waarin deze wordt aangespoord stappen te doen, ter vrijlating van enige Nederlandse koopvaardijschepen, die uit Spanje door engelse oorlogsschepen waren opgebracht, omdat de eigendomsbewijzen der lading niet beëedigd waren. Brandt geeft er een kleine inleiding bij, die echter uit de brief zelf getrokken is, en vermeldt, in margine: ‘Uit de schriften des Heeren C.P. Hooft’. Ik meen hieruit de conclusie te mogen trekken, dat deze brief door Hooft zelf is opgesteld en neem hem daarom in deze publicatie op. In de eerste plaats is het bekend, dat Brandt de handschriften van Hooft heeft geraadpleegd in oorspronkelike vorm en dat die collectie uitgebreider was dan wij ze kennen. Hooft was burgemeester in 1596-97 en kan dus de brief geschreven hebben, wat al zeer waarschijnlik wordt, als men stijl en opvatting ervan vergelijkt met alle andere stukken van Hooft, die ook elders steeds de belofte der Doopsgezinden, waartoe hij bovendien in nauwe betrekking stond 1), gelijkstelde met de eed, zooals ook hier gebeurt. Wagenaar (Amsterdam I, 409,) heeft dit deel uit Brandt overgenomen; elders, naar ik meen, komt het stuk niet voor. Een correspondentie van Caron hierover ontbreekt. Wat betreft de eedskwestie kan ik niets stelligs meedelen. Het is wel verscheiden malen voorgekomen, dat men de Doopsgezinden hierin enigszins tegemoet kwam. 26 Januari 1577 bepaalde de Prins in een brief aan de magistraat van Middelburg, dat zij geen eed behoefden af te leggen om poorter te worden en dus een nering uit te oefenen, wat 26 Juli 1578 werd bevestigd met advies van Gouverneur en Raden van Zeeland, en door Maurits nogmaals in 1593 (Brandt, Historie der Reformatie etc. I, 527, 609 en 780.). In 1585 resolveren de Staten van Holland, dat de Doopsgezinden mogen volstaan met een verklaring van mannen-waarheid, maar 't Hof, dat 13 Maart 1588 verklaard had ‘den Eed van de Mennonisten te zijn aequipollent het formulier van den ouden gewoonlijken {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Eed’, beslist 28 Maart d.a.v., dat er toch de clausule van ‘getuige God Almachtig’ enz. bij behoorde, en in 1622: dat dit alleen gold van de juridiese eed (S. Blaupot ten Cate, Geschiedenis der Doopsgezinden in Holland, enz. Amst. 1847, I, 201, en C.W. Bruinvis, Oude rechtstoestand der Mennisten in Holland, Doopsgezinde Bijdragen, XXXIX, 181). Hooft doelt in zijn brief op speciaal Amsterdamse besluiten en doet dit ook elders; deze heb ik echter niet mogen vinden. Wagenaar (Amsterdam, I, 365) vermeldt, dat de Katholieke regering in 1578 eerst besliste, dat elk de poorterseed moest afleggen, maar daarop terug kwam, hoewel 't voorstel om de Doopsgezinden vrij te stellen, geen meerderheid verwierf (10 Mei 1578). Er schijnt echter later een besluit in die geest genomen te zijn: 1e. Hooft zegt dit, 2e. in 1665 verklaart de regering zich te houden aan 't oude gebruik, dat de belofte der Mennisten gelijkwaardig met de eed wordt gehouden (Blaupot ten Cate, a.w. I 202) en 3e. in 1714 wordt dit bevestigd (Handvesten p. 465, Wagenaar, a.w. III, 204.) Edele, erentfeste .... Wy twyffelen niet, of UwEd. (als een medeingeboorne deser Nederlanden) heeft volkomene kennisse vande natuure en gelegentheit deser landen, en noch wel goede geheugenisse, hoe dat onder de regeering van Keiser Carel en Koningh Philips 't vervolg, de wreedtheit en 't bloedvergieten tegens alle menschen, die de leering des Pausdoms niet konden toestemmen, insonderheit tegens die van de Gereformeerde Religie, en de Mennoniten of Doopsgesinden, soo uitermaeten groot is geweest, dat het overdenken van dien alle redelijke menschen schrik en afgrijsen behoort te maken: dat te dier oorsake meenigte van menschen syn gevlucht, veele binnenslandts en in de gevaerlijkheden, by gebrek van middel, of uit andre oorsaeken, sijn gebleven. Dan alsoo naderhandt door d'onuitsprekelijke genade en bermhertigheit Godts, en boven alle menschelijk vernuft en vermogen, eenige der Nederlanden, sich van 't Spaensche juk en tirannije in diervoegen hebben gevrijdt, dat niet alleen de geblevenen, in goede versekertheit, in 't landt mogen woonen, maer ook ontallijke voorvluchtigen {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} sich wederom herwaerts hebben begeven, soo hebben de Heeren Staeten der voorseide landen de regeering der selve altijdt soo gemaetigt, gelijk se die als noch maetigende sijn, dat een iegelijk in vrijheit der conscientie magh leven, en dat niemant eenige reden heeft om sich over eenige heerschingh of dwangh des gemoedts te beklaegen: sulks dat men omtrent de voorseide Mennoniten (als die altijds swaerigheit maekten om den gewoonlijken eedt te doen) soodanige heusheit (i.m. civiliteit), en toegeving (i.m. dispensatie) heeft gebruikt, en als noch gebruikt, dat op hunne verklaeringen (i.m. affirmatien) wettelyk voor Burgermeesteren of Schepenen gedaen, bij waere woorden, in plaets van eede, hier te lande daegelijks wordt recht gedaen, in allen schijne als of de selve versekeringen bij gewoonlijken eede waren gesterkt: nadien andersins er bij gebrek van de voorseide toegevingh en rekkelijkheit (i.m. moderatie) veele luiden van de voorseide gesindtheit, door de swarigheit, die se in 't doen van den eedt maeken, hunne gerechtigheit, gelijk als andre goede luiden, niet souden mogen vervolgen, maer daerin grootelijks worden verkort. En hoewel wy niet twyffelen of dit alles is UwEd. noch wel bekent en indachtigh, nochtans hebben wy niet konnen nalaeten 't selve by desen te vertoonen, en de geheugenis te ververschen; uit oorsaeke dat verscheide van onse burgeren en ingesetenen, van de gesindtheit der Mennoniten, ons klagelijken te kennen hebben gegeven, hoe dat voor hunne rekeningen sekere sommen van penningen sijn gelaeden geweest in de drie schepen, die de verlede soomer, komende van Calisin Andalusien, en ontmoetende d'Engelsche oorloghsvloot door de selve van al de voorseide penningen syn ontbloot, en dat niet tegenstaende alle behoorlyk vervolg, by hen luiden daerom gedaen, sy nochtans tot hun penningen niet konden geraeken, onder deksel, soo sy seggen, dat de betoogen en bewysen van eigendom, bij hen luiden naer Engelandt overgesonden, niet syn gedaen onder den gewoonlyken eedt, versoekende oversulks die voorschreve goede luiden, dat wij, als hunne wettelijke Overheit, hen luiden in dese saeke met onse voorschrijving souden willen behulpelijk wesen; ten einde sij tot hunne gerechtigheit souden mogen komen. 't Welk, {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} alsoo wy't billijk achten, en opgeleiden amptshalven niet konnen laten, wij hun niet konden noch moghten weigeren, ende daerom UwEd. seer vrundtlijk en aenstendiglijk (i.m. instantelijk) syn versoekende, dat UwEd. de voorseide goede luiden, ofte hunne afgesondenen (i.m. gecommitteerden) alle mogelijk behulp en voorderingh believe te doen, ten einde sij tot het haere mogen geraeken, en dat UwEd. het mangel (i.m. defect) van den gewoonlijken eedt (waerop 't aldaer, soo sij verklaeren, genomen werdt) believe goedt te maeken, en den Heeren aldaer te berichten van de dispensatie (i.m. toegeving) en gewoonte, in gelijke en andre rechtelijke saeken alhier te lande gebruikelijk, omme redenen UwEd. bekent, en hier vooren ten deele verhaelt: te meer om dat wij de voorseide luiden, voor ons verschijnende, wel ernstelijk (als wij in gelijke saeken gewoon syn te doen) hebben vermaent, dat sij sich selven in achting moesten hebben, dewijl voor Godts aengesicht sijn staende, den welken sij niet sullen bedriegen, nocht in saeken van valsheit bij hem ongestraft blijven; en dat sij sich ook, soo veel d'Overigheit aengaet, niet souden vergissen (i.m. abuseren): dat wy hunne versekeringen, bij waere woorden, inplaets van eede, gedaen, niet anders verstaen, noch aenneemen, dan of sij luiden den eedt plechtelijk (i.m. solemnelijk) hadden gedaen, en dat wy se als meinedigen sullen doen straffen 1), soo verre sij, tot eenige tijden, mochten bevonden worden hunne versekeringen tegen of buiten de waerheit gedaen te hebben; hoewel onses wetens, tot noch toe, hier te lande geen swaerigheit van sulks is gevallen. Daeromme wy UwEd. andermael seer vriendelijk versoeken, het beste in de voorseide saeke den goeden luiden ten beste te willen doen, en desen, is 't noodt te gebruiken, daer en alsoo UwEd. best geraeden sal vinden. Waer inne wy UwEd. wederomme eenige vriendtschap konnen bewijsen, sullen wy altijdt daer toe goedtwillig en bereidt gevonden worden. Hier mede {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Edele, erntfeste, bidden wij Godt almagtig UwEd. te willen nemen in sijne heilige bewaernisse. Geschreven den 17 van Januarius, 1597. UwEdts zeer gunstige goede vrienden, Schout, Burgermeesteren en Schepenen der stadt Amsterdam. V. Redevoeringen in de Oud-Raad gehouden op 15 October 1597 en 29 Januari 1598, in zake de gevangenneming van Goosen Vogelsang. ‘Over de Vervolging in geloofszaken’ [1599]. Het handschrift uit de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam No 975, VI. A. 264, draagt van Hoofts eigen hand de volgende beide aantekeningen in margine, die aard en datum van het stuk volkomen duidelik aangeven: ‘Op den XVen Octobris ao 97 desen gecomuniceert ter vergaderinge vanden heeren burgermeesteren ende oudtburgermeesteren, Presentibus Cornelis Florisz van Teylingen, Pieter Boom, Mr. Willem Bardesen ende Corn. Pietersz. Hooft burgermeesteren inder thydt; Jan Verburen, Claes Fransz, Jan Claesz Boelensz, ende Bartholt Cromholt, Jacob Boelensz ende Jan de Vrij, oudtburgermeesteren. Ende opden 20en Decembris ao 97 gelesen inde vergaderinge van schepenen, presentibus mijn Heere de Schout, burgermeesteren Pieter Boom ende Cornelis Pietersz Hooft, mitsgaders Corn. Beuning Jansz, Jacob Gerridtsz Hoing, Gerridt Jacob Witssen, Jan Thomasz, Gerridt Bicker, Pieter van Neck ende Joris Jorissz. Schepenen ende D. Elbert de Veer pensionaris.’ Het is dus een redevoering in de Oud-raad gehouden, waartoe de gevangenneming van Goosen Vogelsang de aanleiding was, zoals H. achterop aantekent. Goosen Michielsz. Vogelensanck is te Buren geboren omstreeks 1555 en schijnt van bemiddelde ouders te zijn geweest Hij heeft te Utrecht school gegaan tot de zesde klasse, maar moest toen door de dood van zijn vader de {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} school verlaten; zelf heeft hij daarna les genomen in frans, grieks en hebreews in Breda en Amsterdam. Daarna trok hij op reis (omstreeks 1575) om het ambacht van ‘fluweelen castiewercker’ te leren. Hij was van de Calvinistiese belijdenis, maar sloot zich pas bij de gemeente aan, toen hij, in Frankfort, wilde trouwen. Daarna vestigde hij zich in Amsterdam, om echter weer spoedig naar Londen te verhuizen. Hier wilde hij niet toetreden tot de Waalse gemeente, omdat men daar een belijdeuis vroeg; in de Duitse echter gebruikte hij driemaal 't avondmaal met de broeders, totdat hij ook hier werd lastig gevallen om zijn veranderd gevoelen, zodat hij zelfs naar Amsterdam terugkeerde, waar hij zich niet tot de gemeente voegde. Geheel uit zich zelf, verklaart hij, was hij toen reeds tot zijn afwijkende mening gekomen, omdat hij niet kon ‘begrijpen dat Godt almachtich naer zyn goddelyck wesen over all is’. (Confessieboeken van Schepenen te Amsterdam: verhoren van 17 Januari 1598.) Hij schijnt in 1590 of '91 in Amsterdam teruggekeerd, van zijn gevoelen aan enigen mededeling gedaan te hebben; hierover werd hij dadelik door de predikanten vermaand: 26 Sept. 1591 komt zijn zaak het eerst in de Kerkeraad ter sprake (Notulen van de Kerkeraad, Protocol II, blz. 65). Van dit ogenblik af laat men hem niet met rust; telkens weer wordt er over hem geklaagd: hij blijft hardnekkig bij zijn gevoelen en spreekt er met anderen over of verspreidt ‘theses’ onder de leden. 4 Juni 1592 verklaart hij aan Arminius, dat hij Gods wezen opvat als lichaam, geest en ziel, waarvan de eigenschappen deels zichtbaar, tastbaar en voelbaar zijn. Daar benevens ontkende hij ‘de zelfstandige godheid des Zoons en des H. Geestes’ (ibidem, 84). Elk jaar komt hij enige malen in de protocollen voor; o.a. besluit men hem 10 Febr. 1594 voor de Kerkeraad te dagen (ibidem, 126). Dit gebeurt, maar vergeefs. Dan wordt hij aan de gemeente voorgehouden als een ketter; zijn zaak wordt in de classis behandeld en nadat men nog vele malen hem heeft gewaarschuwd en bedreigd, wordt hij eindelik op de Zondag vóór 6 Mei 1595 als geëxcommuniceerd aan de gemeente voorgedragen (ibidem, 168). Een jaar van rust volgt; maar in 1597 begint de Kerkeraad zich opnieuw te verontrusten, als Plancius een {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} boekje met dwalingen (‘Het licht der waarheid’, gelijk V. zelf bekend) aan de Kerkeraad voorlegt, waarin hij tot overmaat van ramp nog de autoriteit van de Bijbel in twijfel trekt. 27 Februari besluit men dit boekje aan de Magistraat voor te leggen en waarschijnlik zal dit geschied zijn vergezeld van de volgende brief, die Brandt ‘uit de aantekeningen van C.P. Hooft’ overneemt. Ik druk hem hier af, omdat Hoofts vertoog er een antwoord op is, hoewel hij op 15 October sprak en de brief volgens Brandt in Bloeimaand werd overgeleverd (Brandt, Historie der Reformatie, I, 814): ‘Mijn' Heeren. Wy Dienaeren en Ouderlingen der gemeinte Christi alhier, konnen amptshalven niet naerlaeten uwer E. wijsheit andermaele bij desen schriftelijk te kennen te geven, hoe dat de kerke alhier eenen ruimen tijt herwaerts veele moeiten en swaerigheit gehad heeft met eenen Goosen Vogelsang, fluweelwerker, woonende buiten de Regulierspoort, de welke met goede attestatie van ons naer Engelandt vertrokken synde, aldaer verscheide ketterijen en groove dwaelingen ingesopen heeft, en aldaer in 't licht gekomen synde, siende dat men met hem wilde handelen naer Godts woordt, heeft sjjne toevlucht haestelijk naer Hollandt genomen, binnen dese stede Amstelredam. Ende wij uit verscheide plaetsen geadverteert sijnde, van desen uitstroijer van veele en schrikkelijke dwaelingen, hebben gepoogt door allerhande middelen hem wederom, waer 't mogelijk, te rechte te brengen: maer al te vergeefs, tot onsen leedtwesen gearbeidt hebbende, hebben hem eindelyken als een verrot lidt openbaerlijk van de gemeinte, naer den bevele des Heeren, afgesneden. Nu dese voorschreven onderstaet hem noch dagelijks syn fenijn (hetwelke is eensdeels die grove dwaelinge der Antropomorphiten, Sabelliaenen, Arrianen, Samosatenen, en andere diergelyke meer; gelyk uwer E.W. uit het hier bij gevoegde Extract 1) dat uit synen monde en schriften, doen met hem gehandelt wiert, genomen is, breeder sien mogen) soo mondelijk als {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} schriftelyk hier onder d'eenvoudige menschen te stroijen: Voorgevende opentlyk dat Jesus Christus onse Saligmaker, maer een mensch, maer een schepsel, en niet een wesentlyk waerachtig Godt is, met den Vader en den heiligen Geest. Roepende daegelijks hier en daer, daer eenige vergaderinge van menschen is, dat onse translatie der Bijbelen valsch is, en dat hij sulks bereidt is te bewijsen. Wat nu uit sulke dwaelingen staet te verwachten, indien men deselve niet met ernst en wederstaet, kan een iegelijk verstandig mensche afmeten. Geven wij daerom uwe E.W. ootmoedelijk te bedenken, of niet raetsaem waere, dat dese dwaelgeest van uwe E.W. in onser Gecommitteerden tegenwoordigheit, ofte boven geroepen werde, ofte van nieus in onsen Kerkenraet, mijn Heeren present synde, geciteert werde, en ingevalle hij sijne groove dwaelingen met Godts woort niet kan staende houden, als wij houden neen, dat hij alsdan verhindert werde, naer uwer E. wijsheit en discretie, sijne dwaelingen verder te stroijen .....’ Hooft komt hiertegen in de eerste der volgende redevoeringen op (blz. 36-68), maar aan het verzoek wordt toch voldaan en 27 November komt bericht bij de Kerkeraad, dat de delinquent ‘boven opt stadthuys is ontboden’ en zijn boekje geconfiskeerd. Men zal nu Burgemeesteren nog eens mondeling op zijn dwalingen wijzen en dit heeft geholpen: de Magistraat besluit hem gevangen te nemen. H. deelt dit (cf. blz. 98) als volgt mede: ‘dat mijn Heeren de Schout burgermeesteren ende schepenen, kennisse gekregen hebbende, dat eenen Goossen Vogelsanck van Buren zeecker boecksken hadde laten drucken, inhoudende zeecker seltsaem gevoelen van tgodtlycke wesen, na langduyrige deliberatien ende vele discoursen opde zelve zaecke gehouden, mijne voorsz. Heeren eyndlick opden 28en Novembris desselven iaers, solemnelick vergadert zijnde, bij meerderheydt van stemmen hebben geresolveert, ende den Heere Schout belast den voorsz. Vogelsanck als een blasphemeerder, lasteraer ende ketter in apprehentie te stellen, ende tegens hem als tegen zodanigen mensche toestaet te procederen ...’. 11 December d.a.v. beslissen de Staten van Holland ‘dat den voornoemden Goosen in besloten hechtenis tot Amsterdam voorts sal gehouden worden, sonder tot denselven acces {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} van iemanden te verleenen, totdat anders daarin sal weesen geordonneert, en soo verre die van Amsterdam daertoe geen bequaeme plaatse souden hebben, dat denselven in alsulcken gevangenis alhier op de Voorpoorte sal gehouden worden’. 12 Januari komt het verzoek van Schepenen in de Kerkeraad om enige leden af te vaardigen, om op 't stadhuis een nieuw verhoor van Vogelensang bij te wonen en zo mogelik hem van zijn dwalingen te overtuigen. Dit verhoor had volgens het Confessieboek van Amsterdam plaats op 17 Januari 1598, maar daarbij wordt niet gerept van de tegenwoordigheid van ouderlingen of predikanten. Kort daarna (26 Januari) en naar aanleiding daarvan houdt Hooft in de Schepenkamer een tweede vertoog (blz. 68-96) ten gunste van deze ketter, waarmede hij zich zo verwant voelde. Immers ook hij kan niet besluiten zich aan de belijdenis der kerk te binden; ook hij had veel door zelfstudie geleerd; ook hij voelde twijfel aan sommige leerstellingen, omdat hij rationalistieser was dan zijn tijdgenoten. En dan een dergelijke vervolging in een land, waar men juist de vrijheid (van geloof) had bevochten! - Hij heeft hem niet kunnen redden. Vogelsang werd 29 Januari d.a.v. uit de stad gebannen, maar geraakte in October in Haarlem weer in gevangenschap. Nu was hij genoeg achtervolgd: reeds 19 November kan in de Kerkeraad van Amsterdam worden meegedeeld, dat hij zijn dwalingen herroept. Toch wordt hij 26 Maart 1599 nogmaals voor Schepenen verhoord en het duurt nog tot September 1599, voordat hij alle argwaan der predikanten heeft overwonnen en weer opgenomen zal worden. (Notulen van de Kerkeraad, Protocol 11, zittingen van 27 Febr. en 27 Nov. 1597, 12 Jan. en 19 Nov. 1598, 29 Juli en 4 Sept. 1599; Dr. G.J. Vos Az., Amstels Kerkelijk leven, A'dam, 1903, blz. 113; Brandt, a.w. I, 814-834.) Bij deze redevoeringen sluít zich onmiddellik aan het hs. ‘Over vervolging in geloofszaken’ (Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, no. 617 - II.C. 25). Dit is nl. een omwerking van de beide voorgaande stukken en bevat daarvan zóveel letterlike aanhalingen, grotendeels in dezelfde volgorde, dat ik het niet raadzaam vond dit hs. in zijn geheel af te drukken, maar de volgende vorm koos: wanneer {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} het hs. 617 weinig afwijkt van de redevoering, zijn die toevoegingen of uitlatingen in noten bij deze discoursen aangegeven, terwijl alle langere toevoegingen of omwerkingen als bijlagen achter de redevoeringen worden afgedrukt, telkens met vermelding van de plaats, waar zij aansluiten. De onderlinge volgorde is daarbij deze: eerst volgt Hooft het Discours van 1597 tot ongeveer de helft, dan gaat hij over tot de uitwerking van Discours 1598 om tenslotte nog een groot deel van Discours 1597 over te nemen. Slechts zeer zelden springt hij van de ene redevoering op de andere over. Wat heeft H. hiermee voorgehad? Het hs. ziet er keurig verzorgd uit, met brede marge en zo weinig verbeteringen, dat het de schijn heeft, als of het een afschrift van een ander is. In 't begin zegt hij echter, dat hij 't niet voor de druk bestemde: ‘nyet zoo zeer om 't selfde te divulgeren ofte voor een ygelyck te laten comen, als wel voornemelick om mijn selven tot verstarckinge van mijne memorye ofte oock uyterlick dese goede stede, zoo het te passe zoude mogen comen, eenichsins daermede te dyenen’. Beduidt dit laatste, dat hij 't wel eens aan zijn medebestuurders heeft laten lezen? Hij vervalt vaak in de toon ener redevoering en spreekt ‘Mijne Heeren’ aan. Maar elders laat hij enkele delen uit, toch wel zeer blijkbaar met 't oog op degenen, die buiten de regentenkring staande, met de finesses der regering niets te maken hadden (vgl. blz. 53, noot 1; 80, noot 1). Later was hij met deze bewerking nog niet tevreden; tenminste hij spreekt zelf enige malen van een ‘nieuw geschrift’, waarin enkele delen niet of anders moeten worden opgenomen (vgl. blz. 107, noot 1; 109, noot 1; 153, noot 1). Welk geschrift dit is, blijkt niet: zowel in de mss. Av. 25a en 25b als in 977 komen verscheiden delen uit dit hs. voor, maar ook veel, wat in ‘Over de vervolging’ niet voorkomt (zie nos XI, XIV en XV). Het hs. is niet gedateerd, maar verschillende gegevens doen ons de tijd van ontstaan kennen. In de eerste plaats is eenmaal ‘het lopende jaer’ doorgehaald en vervangen door ‘het iaer 1598’ (blz. 99) en voorts bespreekt hij de vrede van Vervins (2 Mei 1598) tussen Frankrijk en {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Spanje als op handen, maar nog niet gesloten: de onderhandelingen worden gevoerd (blz. 139). De resolutie van Gedeputeerden van Friesland tegen de Doopsgezinden (27 Mei 1598) is reeds genomen (blz. 99). Reeds in 1598 was dus een deel van het hs. gereed, maar later werd 't afgemaakt en gecorrigeerd. Dit zal geweest zijn in 1599 of in 't begin van 1600: Franciscus Junius († 1602) is nog in leven (blz. 47) en gebeurtenissen uit het jaar 1600 worden in margine ingevoegd bij een latere omwerking: die van Schotland (in 1600. blz. 187) en in Groningen (voorjaar 1600, blz. 188.) 15 October 1597. Mijn 1) Heeren ick achte ons altesaemen van dijer meninge te wesen, dat alle dit langduyrich ende bloedich oorloge zijnen oorspronck voornemelick heeft genomen uijt dije bloedige vervolgingen dije lange iaren ende hoe langer hoe meerder int werck zijn gestelt geweest zonder onderscheydt tegen allen dengenen dije de leringe des Pausdooms nijet en̄ hebben konnen toestemmen, doordijen {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} dat enige heeren ende edelluijden, syende alsulcke proceduren den landen gansch nijet drachelick te wesen, maer te strecken tot grondelycke bederfenisse derselver, daerover hebben gedoleert ende remonstrantie overgegeven aende Hertoginne van Parma, doenmaels Gouvernante vanden Landen 1), waerbij zijluyden onder anderen waeren verhalende dat mette voorsz. wrede executien in tstuck van religie, nijet alleen geen vrucht en werde gedaen voorder Roomsche religie, maer dat deselve waeren doorsaecke vanden aenwas der secten. Dat oock vanden beginne dije placaten daerop gemaeckt nyet en waeren geadmitteert om datse voor goedt gehouden ofte der equiteyt ende rechten gelijckmatich waeren, maar alleenlick op hope dat den thijdt haest den rigeur vandijen zulcks zoude ontdecken, dat den Coninck daerdoor veroorsaeckt zoude werden, deselfde te versoeten ende een bequamer remedie te bedencken, ofte te amplecteren. Maer alsoo dye voorsz. heeren ende edelen mette voorseyde requeste nyet alleen nijet uijt en rechten, maar dat ter contrarie het vervolch hoe langer hoe swaerder es gevallen, soo heeft men nochtans gesyen dat (nijet tegenstaende dye grote ende hoochmoedige macht vanden Coninck van Spangien, oock dye grote mennichte van geweldige castelen ende starckten daer mede hij meende de landen wel scherpelick getoomt te hebben) de zaecken hoe langer hoe meerder tegen zijne meeninge zijn gelopen ende door des Heeren genade (hoewel nyet zonder grote bloetstortinge) dus verre zijn gebracht dat wij tot nochtoe {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} in vrijheydt der conscientie hebben mogen leven. Dewijle dan, mijn Heeren, dat wij ons in voorthijden wel geluckich zouden hebben geacht, dat wij het zooverre zouden hebben mogen brengen, ende dat vanden beginne dye meninge ende aenneminge der wapenen nijet verder en heeft gesterckt (sic) dan alleenlick om het gewelt ende tijrannie door Goodts genade van ons te weren ende nijet om over anderen haer gemoedt in geloofs zaecken te heersenen, ende opdat ick met Livio segge als Libertati praesidia quaerentes, non licentiae ad impugnandum alios 1): in dyer voegen dat wij, ofte mijn Heere den Prince H.M. buytens landts zynde, mijns oordels weynich middel zouden hebben gehadt om enigen voedt indt landt te gekrijgen, ten waere dat dingesetene zelfs, ende onder henluyden vele catholycken 2), een afkeer vande spaensche rigoreuse regieringe hebbende, ons zelver de poortten hadden geopent, met vaste hope dat nijemandt in zijn conscientie en zoude werden beswaert. Soo dunckt mijn oock dat ick alsnoch nyet en kan verstaen datmen ijemandt enich bedwanck in zijn gemoet behoort te doen: maer een ygelick tselfde in alle vrijheydt laten beleven, zoo veel buijten pericule van onse door Godes genade verkregen vryheydt geschieden mach, alsomen anders doende, ons met reden zoude mogen obyicieren tgene Valerius ende Horatius binnen Romen ten thyde vande veranderinge vanden Decimviratus, den volcke voorwierpen: Crudelitatis odio in crudelitatem ruitis, et ante pene quam ipsi liberi sitis, dominari iam in adversarios vultis. Nunquamne quiescet civitas nostra a supplicijs, aut patrum in plebem Romanam aut plebis in patres? Scuto vobis magis quam gladio opus est. Satis superque humilis est, qui iure aequo in civitate vivit, nec inferendo iniuriam nec patiendo 3). Ende oft al enichsins mocht werden verstaen dat enich Prince ofte {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Republicke enich recht zoude mogen hebben om den luyden in haer gemoet te beswaeren, twelck wij den Coninck van Spangien (nijet tegenstaende zijn grote macht) nijet hebben konnen toestaen, soo dunckt mijn dattet ons voor al nyet wel en wil passen, als nyet met zodanige conditien indt landt gecomen, nochte vanden genen dye inden lande waeren, daerinne gelaten ofte ingenomen zijnde. Ende alsoo dye voorsz. landen nyet tegenstaende het swaer vervolch ondert Pausdoom zeer onderwaerich zijn geweest van verscheyden andere gesintheyden, dewelcke doch meestendeel hebben bestaen bij luyden van een vrome burgerlijcke wandel ende dye uyt eenen yver (den noodt zulcks vereysschende) bereydt zijn geweest haer leven daer voorn te laten. Soo dunckt mijn dattet nijet te verwonderen es dat alle dyeselfde nu in een thijdt van twintich ofte vijff ende twintich iaeren herwert, tot een verstandt nyet hebben konnen werden gebracht, insonderheydt zoo grote mennichte als hem naer het Pausdoom hebben gereguleert; om dewelcke zoo veel immers doenlick te trecken totte gereformeerde religie, dunckt mijn onder correctie dat dye kerkelycke ordonantien daer naer wel behoorden gerecht te werden, datmen den luyden hem ten avondmael des Heeren begevende, nyet zoo scherpelick op vele poincten en behoorde te ondervragen nochte daerover te houden, dat alle deselfde hem moeten laten vinden inde predicatie dye men gewoon es te doen tot een voorbereydinge vandt voorsz. avondtmael, omme aldaer bij monde vanden dyenaer te doen dye generale belijdenisse des geloofs 1), wandt alhoewel zulcks ordinarie werdt {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} gedaen bij den genen dye hem totter gemeentte zijn begevende. Soo weetmen nochtans wel dat dije meeste mennichte vandyen als slechte eenvoudige luyden bij hemselven weynich kennisse hebben om met grondt van dye zaecken te spreecken. Dan zoude tselfde beswaerlick mogen vallen voor den genen dije wadt meerder kennisse hebbende, ofte int lesen der schrifture wadt meer geoeffent zijnde: zoo in tstuck van de predestinatie als in enich ander poinct, alle dije voorsz. belijdenisse nyet en zoude mogen ofte konnen toestemmen, twelck hij in dye vergaderinge present zijnde zoude schijnen te doen, ten waere hij aldaer wilde tegenspreecken tgene met zijn gemoet nijet en zoude mogen overeen comen, twelck in zodanigen vergaderinge nyet wel en zoude passen, daer nochtans het stilswijgen zodanige mensche grote becommeringe in zijn gemoedt zoude mogen maecken, als schijnende te wesen een veynsinge tegen zijn gevoelen, geheel contrary het exempel des vromen ouden Elesari, 2 Machab 6 1). Ende 2) alsoo om goede pregnante redenen byden privilegien vanden Landen ende Steden es voorsyen dat inde politieke regieringe derselver, nijemandt en mach werden geadmitteert dan naturelle ende ingeborene vanden lande 3). Dat oock dervaringe leert dat in alle regieringen dye gemeente minst kan verdragen vanden genen dije van buyten inge- {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} comen zijnde, over hem zoude mogen werden gestelt, gelijck mede ons allen kennelick es hoe precijs dat enige provincien dezer Nederlanden, ende insonderheydt dye van Brabandt althijdt zijn geweest om gene Hollanders in enigen staet ofte digniteyt te admitteeren ende dat oversulcks mijn Heeren nu enige iaeren herwerts daertoe hebben gearbeydt, datmen het collegie vanden Krychsraedt nyet alleen van zodanige ingeboorne, maer oock vande gequalificeerste vandyen, ende naementlyck van Ses ende dertich raden, Oudtschepenen ende dyergelycken zoude doen bestaen, zoo veel enichsins te wege zoude mogen werden gebracht 1). Soo dunckt mijn, dat oock wel van noden waer dat inde kerkelycke regieringe mede daerop werde gelet, ende daertoe nyet toegelaten personen dye achtervolgende dye voorsz. privilegien nyet en zouden zijn gequalificeert omme inde politicque regieringe gebruyckt te werden. Alsoo doch een priselick, Ia nodich dinck werdt geacht, dat tusschen dye politieke ende kerckelycke regieringe goede enicheydt ende correspondentie werde gehouden, twelck onder verbeteringe nyet wel en valt ofte plaetse heeft in vreemdelingen ende totter politicque regieringe ongequalificeerde personen 2). Immers inden lande van Hollandt mijns bedunckens dye uytheemsche den ingeboornen in regieringe nyet en behoren te werden geegaleert, veel min dat zij denselven ingeboornen zouden werden geprefereert. Wandt behalven dat in alle {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} regieringe een voorneme poinct es de nature ende aerdt der landen ende luyden wel te kennen, soo en es het oock geen cleijne zaecke, datte regieringe moge bestaen bij persoonen van een ernsthaftich, bestandich ende vreedtsaem gemoedt. Alle welcke qualiteyten onder correctie meer plaetse hebben byden ingeboornen alhyer als bijden genen dye uyt andere landen ende quartieren hyer zijn comen wonen, twelck men wel bevindt dat oock bij enige uytheemsche, maer nochtans zeeckeren thijdt met opmerckinge dese landen gefrequenteert hebbende, mede wel werdt bekent 1). Ende schijnt oversulks wel impertinent dat ouderlingen ofte diaconen uyt andere provincien geboren, alhyer in Hollandt zullen werden gebruyckt, zoo wel in particuliere kerckenraden, als dat zijluyden in andere classicale ende Synodale vergaderingen kennisse zullen nemen vanden differenten dye daer vallen, als mede dat deselve aldaer enige statuten ofte decreten zullen maecken over een landt ende volck van ander nature ende byden welcken zij haere toevlucht hebben genomen ende zoo goedichlick werden getracteert als dingeboorne zelver, den welcken nochtans te duchten es, dat zij meestal (den noodt wadt dringende, ofte enich swaer pericul hem vertonende) lichtelyck zouden begeven ofte mogelyck den rock alheel omkeeren, gelyckmen in andere quartieren meer als te veel heeft bevonden, ofte dat zij de neringe zouden naetrachten, gelyckmen alrede wel verneemt alleenlick door dye verminderinge van welvaert dye wij dit laetste wijl hebben geleden, dat enige oock vande voorneemste hem laten verluyden dat zij naer Hamboerch ofte {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} andere quartieren zullen moeten vertrecken, latende ons inde swaericheydt steecken ende metten vijandt bewerden. Behalven dat dexperientie alrede heeft geleert ten thyde vanden grave van Leycester, dat dye voorneemste hoofden vander kercke als ouderlingen ende diaconen, oock enige andere, meestal vreemdelingen, Vlamingen, Brabanders ende Walen, nijet alleen zeer onrustich zijn geweest, maer oock andere ingeborene vanden landen ende van naturen vreedtsaeme luyden mede tot alsulcke ongerustheydt hebben verweckt, dat haerluyder wettelycke magistraet, Iae de heeren Staten des landts zelve, bij haerluyden waeren gecomen in grote versmaedtheydt, cleijnachtinge ende misvertrouwen. Ende werden alsulcke onbehoirlycke practijcken bij enige van haerluyden zoo onmatelick gedreven, dat oock de ministers zelfs voor een groodt deel met het zelfde gebreck waren besmet, ende te beduchten waere geweest dat bij middele vandijen, de landen inde macht ende dyenstbaerheydt van Spangaerden ende haeren aenhangeren zouden zijn gevallen geweest, ten waere metter thijdt door godes onuytspreeyckelicke genade ende door dye cloecmoedicheydt ende standtvasticheydt vanden voorseyden heeren Staten, derselver oprechticheydt ende vromicheydt waere aenden dach gecomen ende daer tegen openbaar geworden dintentie ende menige vanden voorseyden grave van Leycester ende zijnen adherentten, als streckende tot zeeckere ruine ende onderganck vanden landen, waer van dexemplen zoo mennichfuldich ende zoo evident zijn, dattet zelfde bij nijemandt met enigen schijn van reden tegengesproocken kan werden. Sulcks dat hier wel te rechte compt in consideratie dye treffelycke sententie Ciceronis 1): Peregrini atque incolae officium est, nihil praeter suum negotium gerere, nihil de alleno inquirere, minimeque in allena republica esse curiosum, als mede dat notabel exempel Mosis Deuteromij I 2), hoe dat hij doorden raedt Jethro (daeraff Exodi 18 werdt verhaelt) ter oirsaecke vande menichfuldicheydt des volcks, het beleydt ende {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} regieringe desselfs hadde verdeelt onder verstandige, ervarene ende der giericheydt vijandt zijnde mannen ende dat meer ende sonderling wel aen te mercken es, dat hij heeft gestelt elck van dye voorsz. hoofden overt volck van zijn eygen geslachte, ende alsulcks elcke geslachte toegeleydt hoofden ende regierders dije uijt deselfde stammen waeren geboren, gelyck alsmede int zelfde boeck Deuteronomij 17 1) werdt gecaveert, datin toecomende thijden zoo wanneer dye van Israhel begerich zouden mogen wesen eenen coninck over haerluyden te hebben, zij daer toe nijemandt en zouden mogen verkiesen dewelcke nijet en zoude zijn van haeren broederen. Mijn Heeren es wel ten dele bekent de swaericheydt dye hem alrede in enige quartieren vanden geunieerden landen meer als te veel tegenwoordelick wederomme vertoont, ter oirsaecke vanden vreemdelingen dye aldaer in regieringe zijn gecomen, dewelcke gevoecht byde swaericheydt ende periculen vanden thydt des graven van Leycester hyer voren verhaelt, ende mede doorde selfde middelen veroirsaeckt, dunckt mijn dattet (onder correctie) hoochthijdt es tegen zodanige inconvenientten voor den toecomenden thydt te voorsyen, temeer om dat wij sijen dat dye vreemden metten eersten nade reductie deser stede inden kerckenraedt gecomen zijnde, successive ende van thijdt tot tijdt practiseren om deselve ampten te doen bestaen bij haere landtsluijden, mede vreemdelingen zijnde, met uytweringe vanden ingeboorn burgers ende andere goede landtsaten, zoo veel als henluyden schynt mogelick te wesen. Sulcks dat naeden voet tot nochtoe geobserveert 2), het nomineren ende promo- {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} veren vanden predicanten meest bij zodanigen vreemdelingen es bestaende, dije dyenvolgende daer toe zijn arbeydende dat zy oock zodanigen predicanten mogen becomen. Ende alhoewel dye Heeren magistraten alle tselfde tot noch toe nijet alleen met goeden ogen hebben aengesijen, maer oock den predicanten in manieren als voorn vercoren zijnde, zeer goedichlick hebben getracteert, zoo met schone bequame woningen, als met ryckelycke beloninge van gelde ende iaerlycks onderhoudt. Dat mede dye armen vander gemeente nijet tegenstaende dije meest vreemdelingen zijn ende eensdeels hyer corten thijdt gewoont hebbende, tegent oude gebruijck deser stede zoowel bij den huyssittenmeesters werden besorcht als de schamele burgeren deser stede, ende dat bovendyen toegelaten werdt dat nyet alleen dye collecte dije byden diaconen werdt gedaen, genochsaem altemael onder den armen vander gemeente werdt uijtgedeelt, maer dat mijne Heeren noch van iaere tot iaere tot behoef vande zelve gemeente grote sommen van penningen zeer mildelick zijn gevende. Inder voegen dat darmen vande voorsz. gemeente veel mildelycker werden versorcht, als dandere schamele luyden ende burgeren deser stede, Ja, datmen gedoocht ende toelaet dat daelmissen byden diaconen inder kercken ende andersins vergadert, doort gehele iaer werden verdeelt onder den armen vande voorseyde gemeente daer dandere schamele luyden ende oude burgers door gebreck van middel vander huysamencomptoiren alleenlick voor weynich weecken inden wintter doorden regentten vanden huysarmen werden geassisteert. Soo syet men nochtans dat enige vande voorsz. predicanten hem nyet en̄ ontsijen in hun predicatien ende voor een kerck vol volck zoo lasterlick te schelden opden magistraten met goede distinctie zoo schoudt, als burgermeesteren, schepenen ende ses ende dertich raden, dye alsnoch geen {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} professie vande religie en doen, ofte nyet mede haer inde gemeente begeven, dat zij over denzelven uijtstorten ende blixemen dije verdoemenisse van met eenen molensteen aen haeren halse gebonden ende int dyepste der zee geworpen te werden. Sonder eens te gedencken (zoodt schijnt) aen tgene in Marco 1) recht voor dyeselve spreucke gaet: te weten, wye nyet tegen ons en es, dye es met ons ende wye u luyden eenen beecker waters te drincken geeft in mijnen naeme omdat ghij Christi zijdt, voorwaer ick segge u luyden, hij en zal zijnen loon nijet verliesen. Ende alhoewel dye gene tegen denwelcken dije voorsz. lasteringen zijn uijtgesproocken, nyet alleen nijet tegen dijen vander gemeente en zijn, maer deselve tot noch toe zodanige bevorderinge hebben helpen doen, dattet bij eenen beecker waters nijet en es te gelycken, soo en laet ment nochtans byde voorn verhaelde verdoemennisse nijet blyven maer voecht noch daerbij dat zodanige luyden ten iongsten dage zullen horen dye schrickelicke stemme des Heeren van te gaen int helsche vuyr, twelck den duijvel bereydt es, met zijnen engelen 2). Ick en hope immers nyet dat dye kerckenraedt zelfs, zodanich dye es, veel min mijne Heeren 3) als wettelycke overheydt deser stede, ende in geenderley wyse dye Heeren Staten vanden Landen zelver, alsulcke lasteringen zullen toestemmen ende voor goedt houden ende dat haerluyder meninge ende intentie daertoe nyet en es streckende, dat zodanige lasteringen in deser stede ofte inden gehelen lande zullen werden gefoveert, ofte toegelaten gepleecht te werden, bijden genen dye in dyenste vanden landen ende steden zijnde, bijden zelven zoo mildelick werden onderhouden. Het zoude immers alte droevich wesen, dat wij door het bedrijff van alsulcken predicanten, insonderheydt vreemde luyden ende van buijten ingecomen zijnde, metten anderen zouden comen in alsulcken misverstandt ende swaricheydt als zodanige nyet alleen redenen, maer publicke predicatien schinen {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} toe te strecken, ende dat nyet veel eerder plaetse gegeven zoude werden 1), tgene dye nature deser landen, de redelyckheydt zelfs, ende nae mijn beduncken oock den Christelycken aerdt gelyckste schijnt te wesen, gelyck daer van zeer gematicht byden Heere Franciscum Iunium 2), doctor ende professor theologie binnen Leyden werdt geleert, den welcken hoewel hij het oordel in godtlycken ofte schriftuyrlycke zaecken zoo wel den Princen ende anderen magistraten als den gemenen man gansch schijnt aff te snijden, ende tselfde oordel alleen te binden aende kennisse vanden geleerden, dye daerop gestudeert hebbende, daerin grote gaven ende ervarentheydt hebben vercregen, ende oversulcks schijnt te willen seggen, dat het gemene volck zodanige geleerden zonder tegenspreecken zoude behoiren te volgen, nochtans zoo beleefdelick tracteert dye materie van strydicheydt in geloofszaecken ende den aencleven van dyen, dattet te wenschen waer dat alle ministers mede van gelycke maticheydt mochten werden bevonden, alsoo tselfde mijns bedunckens tot meerder afbreck vandt pausdom ende vanden Spangaerden zoude strecken. Wij beclagen ons zeer vande wreedtheydt der Spaensche regieringe, ende datmen onder deselve geen exercitie van religie en mach genieten gelyck ons oock dunckt bij dyen van Ceullen onlangs al te rigoreuselick geprocedeert te wesen tegen enige goede luyden dye aldaer enige vergaderinge hadden gehouden 3). Maer voorwaer zoo alsulcke {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} magistraten kennisse mochten krijgen dat dye magistraten van dese landen (dye nyet alleen dye vrije exercitie van de religie toelaten, maer oock deselfde in goede verseeckertheydt es beschermende, ende bovendyen zodanige weldaden van vrije woningen ende liberale iaerlycksche beloninge aenden predicanten ende zoo milde handtreyckinge voorden armen vander gemeente es besorgende) byden voorseyden predicanten ende by dijen vanden kerckenraedt zouden wesen in alsulcken achtinge als dye bovengenoemde lasteringen mede brengen. Het waer te vermoeden dat dye voorsz. Ceulsche ende andere magistraten daer uyt wel reeckeninge zouden maecken in wadt achtinge dat zijluyden (als dyergelycke weldaden nyet bewesen hebbende) zouden wesen bij dyen vander kercke. Ende es te duchten dat bij zodanige middelen de verbreydinge des evangelij nyet zeer gevordert, maer wel meer gelastert zoude werden. Immers bevinden wij den macht ende middelen vanden Coninck van Spangien zoo groodt, dat bij zoo verre deselfde tegen dese landen alleen waeren geemploijeert, wij al over lange nae menschen oordel tondergebracht geweest waeren. Dan het schijnt dat Godt dije Heere door zijne ongrondeerlycke barmherticheydt tot verlichtinge deser landen beneffens het Rycke van Engelandt, oock het Coninckrijck van Franckrijck heeft te verstaen gegeven, dye ongematichde ambitie ende onversadelycke hoochmoedt vanden Spangaerden zoo verre te strecken, dat oock haere voorsz. Coninckrycken grotelycks zouden hebben gepericliteert, ten waere zij hem met ganscher ernst zulcks daertegen hadden geopposeert, daerover den voorsz. coninck van Spangien zijn meeste middelen heeft moeten consumeren. Alle welcke oppositie zoo veel den Francoysen aengaet, nochtans meest es gedaen byden genen dye alsnoch het pausdom zijn volgende. Ende alhoewel wij ons laten beduncken het onderscheydt van deene ende dander religie zoo groodt te wesen, dat daer van nauwelycks enige comparatie mach werden gemaeckt, soo hebben wij nochtans gesyen, dat nyet alleenlick vele voorneme treffelycke luyden ende parlamentten, maer oock dye voorneemste grootste heeren van Franckrijck zelve, Iae oock dye gene dye dese laetste iaeren den coninck {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} van Spangien tot onse grote verlichtinge den meesten afbreck hebben gedaen, dye voorsz. Roemsche religie hebben in zulcken achtinge ende zoo ijverich daer toe zijn, dat onaengesyen dye oude langduyrige ende genoch natuirlycken haet ende ialouzie tusschen den Spangaerden ende Fransoijsen, zijluyden lyever zouden hebben gehadt hem onder dye voorsz. Spangaerden te begeven, dan zij doort aennemen van haeren wettelycken Coninck van contrarye religie zijnde, zouden hebben gecomen in pericule van in haere Roemsche religie gekrenckt te werden. Alle twelcke overdenckende, konnen wij wel lichtelick afnemen wadt wij van zodanigen luyden, nyet alleen tot onse verlichtinge, maer oock tot bescherminge van haer eygen vaderlandt, zelfs tegen den Spangaert zouden hebben te verwachten, als hen luyden eenmael voor zeecker waer ingeplandt, dat dye gereformeerde religie zulcks inhout ende dye vrije toelatinge vandyen daertoe es streckende, dat nyet alleen dye Roomsche catholijcke ende andere van verscheyden gesintheydt dye voorseyde vervloeckingen, execratien ende gevolge vandyen hebben te verwachten, maer oock dyegene, dye zoo grote ende mennichfuldige weldaden als voorn es verhaelt, aen dyen vande voorsz. gereformeerde kercke zijn bewijsende ende dat alleenlick om dat zij deselve religie vooralsnoch in alles nyet konnen toestemmen. Sonder dat eens regardt werdt genomen opden aert, conditie ende nature van tvolck van dese quartiere, het welck met den Beroensen gewoon es de schrifturen zelver nae te soeken 1) ende nyet lichtvaerdelick een religie aen te nemen, gelyck men van verscheyden andere landen ende volcken wel bevint, dye te gelyck met het veranderen van haeren prince in tstuck van religie, oock tenemael gewoon zijn te veranderen 2). Wij weten dat het pausdom alle thydt heeft getracht ende alsnoch {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} trachtende es om alles te extirperen wadt van andere gesindtheydt zoude mogen wesen. Soude nu dye gereformeerde religie mede daertoe strecken om uyt te roijen alsulcke mennichte van menschen als hyer inden landen zijn van goede redelycke luyden, dewelcke hem mette voorsz. religie in alles nyet en konnen conformeren ende zelfs dye luyden vanden welcken zij zoo grote weldaden heeft ontfangen? Soo waeren wij metten anderen wel in een bedroefde staet vande welcke geen uytcoomste en zoude staen te verwachten, voor ende alleer d'eene vande voorsz. twee partijen geheel ende al zoude wesen tondergebracht ende uijtgeroijt, een zaecke dye voorwaer wel zoude wesen te bewenen ende daerdoor in allen gevalle zouden moeten vergaen alle dije gene dye het pausdom verlaten hebbende, dije gereformeerde religie nochtans in alles nijet en zouden konnen aennemen. Mijn Heeren es wel bekent dat vele verscheyden goede luyden van qualiteijt tot bedieninge van de magistraet beroepen zijnde, dye alsnoch dye lere in alles nijet en konnen toestemmen, hemselven met eenen goeden ijver tot vorderinge vande gemene zaecke hebben geemploijeert, met grote verachtinge van haer particuliere zaecken 1). Souden dye voorwaer byden predicanten ende den kerckenraedt in zulcken aensyen wesen van verdyent te hebben dye vervloeckingen voorn verhaelt ende byden predicant Halsbergius (wel directelick tegen dye primitijs ofte eerstelingen zijn der professie uijt den epistel Iudae, voor ende aleer hij hijer was aengenomen bij hem geleert) over henluyden uytgesproocken 2). Soo waere het deselven luyden veel nutter {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} haere ruste te houden, alsoo zij andersins arbeydende om naer haer uyterste vermogen dye vijandtlycke Spangaerden vanden halse te weren, daer mede nyet anders en zouden verdienen dan dyes te meer lasteringen onderworpen te wesen, ende dat zij menende bijnaest gewonnen te hebben, aldereerst qualick zouden werden getracteert vanden genen dije zij zouden menen groten dyenst gedaen te hebben ende zouden bij maniere van spreecken met Acteon van haere eygen honden werden verslonden 1). Soude het voorwaer dye meninge hebben, soo hadden vele goede luyden het berouwe wel te duijre gecocht, ende waer wel een claechlycke zaecke dat alle dit mennichfuldich ongemack vander oorloge ende het goedtwillich dragen vande ongelooflycke costen daertoe nodich, tot zulcken uytganck zoude strecken, dat alle dyegene dye de gereformeerde religie in alle puncten nyet en konnen aennemen, daerdoor te minder zouden genieten vande victorien ende segeningen dye Godt de heere den landen tegen de Spangaerden ende haeren aenhangeren heeft verleent, ende verder door zijn onuytspreeckelicke genade zoude mogen verlenen. Hoewel tselfde wel directelick zoude strijden tegen dintentye ende meninge vande heeren Staten vanden aenbeginne haerder regieringe betoont ende tot nochtoe gecontinueert, waer mede zij een ygelyck in zijn gemoet hebben willen dragen ende dyen volgende enige moderatie opdt solemniseren vande huwelycken gemaeckt, ende int presteren vanden eedt alsulcke dispensatie toegelaten dat hem neymandt daerover en heeft te beswaeren 2). Mijn es wel indachtich {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} dat enige predicanten tot verscheyden thijden hem wadt te zeer irreverenter ende onwaerdelick hebben gedragen tegen doverheydt deser Stede, dan ick hebbe dat toegeschreven aen haere onervarendtheydt in politycke zaecken, hoewel zij daer van behoorden beter te wesen onderrecht. Dan dye zaecke zulcks uytbarstende als voorn es verhaelt, en hebbe ick nyet konnen laten tselfde mynen heeren met behoirlycke eerbiedinge te remonstreren, omme derselver verstandt ende meninge in desen te vernemen; wandt ick geensins kan geloven dat mijn heeren die voorsz. drijvinge vanden predicanten zullen toestaen ofte dat mijn heeren meninge zoude wesen dat dye luyden dye hem in alles metter kercke nyet en konnen conformeren, daeromme enige calumnien ofte andere swaericheydt meer subiect behoren te wesen als dye vande voorsz. religie. Alsoo andersins, ende zooverre der predicanten, ofte immers Halsbergij meninge zoude werden gevolcht, nyet dye tyrannie in dese landen cesseren, maer alleenlick den tyran verandert wesen zoude. Sulcks dat dye gene dye voorhenen zelfs getyranniseert zijn geweest, nu (hemselven alleen toeeygenende alle het voirdeel dat door Godes genade, ende tot coste ende laste vande gehele gemeente tegen den Spangaerden es geobtineert) anderen zouden tyranniseren. Welck gevoelen ick (dewijle het bloedt vande pauselycke vervolginge noch zoo versch voor ogen es) genen redelycken ingeboornen deses landts en kan toebetrouwen, achtende zoo al yemandt vanden zelven door enige sinistre persuasien tot zulcks zoude mogen wesen misleydt, dat dyeselfde de zaecke wadt naerder insyende ende wel examinerende, anders daer van zal gevoelen. Insonderheydt alsmen {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} overdenckt wadt keyser Caerle ende Coninck Phlips (sic) met haer mennichfuldich bloetvergieten hebben uytgerecht. Wandt alhoewel wij ons vastelick laten voorstaen dat de Luterschen ende doopsgesinden in enigen puncten grotelycks dwalen, iae dat men enige vande schriften Lutheri met alsulcke scurvile ende obscene redenen vindt besaeyt ende doorspect datse nijet alleenlick nyet en schijnen uijt een godtvruchtich gemoedt, ofte vanden geest Godes voort te comen, maer datse oock voor eerlicken ende cuyschen ooren een walginge schinen te wesen, soo heeft men nochtans gesyen dat van zoo cleynen vuyr als dat int beginsel heeft geweest, (nyettegenstaende dije wrede tijrannie) zoo groten brandt es geworden. Sulcks dat daer uyt zoude mogen werden besloten, dat nyet alleen doprechticheydt der leere, maer oock dye vervolginge ende wreedtheydt zelve een groten aenhang van menschen veroorsaeckt 1). Daer zullen wel mogelyck enige wesen dye dese mijne redenen zullen pogen te minder te achten, ofte deselve alheel te verwerpen, omdat henluyden es bekent, dat mijne huijsvrouwe gaet horen dye predicatien der Mennoniten. Dan wadt zalmen daerin doen: wandt ick haer wel overlange ende dickwils hebbe versocht inde kercke te willen {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} gaen gelijck zij ook wel heeft gedaen, dan seyt dat zij aldaer nijet zoo wel en werdt gesticht als byden anderen, ende het es een zaecke dye ick gemeen hebbe met verscheyden personen zoo van qualiteyt als andere 1). Ja late mijn beduncken, datter weynich geslachten hyer te lande zijn ofte zij en hebben enige daeronder van verscheyden gesindtheydt, sonder dat nochtans yemandt zoude begeren te syen ofte te gedogen, dat yemandt vanden zijnen daerommae enige calumnie, lasteringe ofte straffe zouden wesen onderworpen, gelijck een yder bij hemselven wel kan afmeten. Ende en behoort nyemant hem vreemt te laten duncken dat dije voorsz. zaecke zoude mogen hebben een ander gestalt metten vreemdelingen, dye alhyer inder kerckenraedt werden gebruyckt ende dat zij oversulcks geen swaericheydt zouden maecken dat dije luyden dye met haer in alles nyet en zijn eens gesint, in manieren als voorn, zouden werden getracteert. Want alhoewel het wel gelooflick es datter wel enige luyden vande pauselicke religie uijt Brabandt, Vlaenderen ende andere quartieren zijn comen wonen om dye neringe te volgen, soo es het nochtans wel te vermoeden, dat dye voorseyde vreemdelingen, dye alhyer professie vande gereformeerde religie zijn doende ende inder kerckenraedt werden gebruyckt, wel vele vanden heuren hebben dye als pausgesinde alsnoch onder den vijandt zijn blijven wonen, int regardt vande welcke zij van veel beter conditie zouden wesen als dingeboorne deser landen zelve, alsoo zijluyden alhyer ende haere vrunden bijden vijandt, nyet alleen dije voorsz. lasteringen ende gevolge vandyen ontgaen, maer ten weder zyden in grote eeren ende digniteyt zouden mogen werden gestelt ende alsoo bij middele vandyen haeren handel ende correspondentie over ende wederover houden in goede verseeckertheydt, daer ter contrarie dingeboorne ende naturellen van dese landen, zodanige swaere execratien vanden predicanten zouden moeten lijden, ende haere handelinge op vyanden landt tenemael afsnyden ende naelaten {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} ofte deselfde aldaer doen met groot pericule door vreemde luyden. Dye enige kennisse hebben vande regieringe deser landen ende voornemelick deser stede van Amsterdam, by wadt luyden dye meest bestaet, wadt moeyelickheydt ende swaricheydt daerin es gelegen ende wadt profyten daer tegen werden genoten, dije behoort wel te konnen overleggen wadt oorsaecke datter zoude mogen wesen om deselve te ambieren, ende datter buijten twyfel veel zouden wesen dye hem daervan zouden onttrecken, ten waere delectie vandijen (in conformite vande privilegien daer van zijnde) zoo precys waer, dat daerop geen excuse nochte exceptie en es vallende, ten waere datmen van te voorn zijn poorterschap hadde gerenoncheert, twelck een ijgelyck nyet wel en es gelegen. Dan alsoo dye voorsz. privilegien nyet toe en laten enige vreemdelingen daer toe te verkiesen, zoo en mach hem ooek nyemandt verwonderen, datmen dye limiten nyet en mach excederen, twelck anders mogelick bij eenigen wel zoude werden gedaen, ende sommige uytheemschen daertoe zoude beroepen, hoewel dye zaecke bij avontuyre daer door nyet veel beter zoude wesen verseeckert, insonderheydt alsmen gedenckt wadt uijtganck het werck in haer vaderlandt heeft genomen. Iae, dat verscheyden personen van qualiteyt oock professie doende vande religie ende voorden ogen hem zeer ijverich daerin betonende, hem zeer qualick hebben gequeten ende zoo het werck heeft bewesen, hebben gearbeydt om zijn Ex.c h.m. ende de landen te brengen inde uyterste elende, onder den welcken nyet vande minste en zijn geweest een Prince van Chimay, den grave vanden Berch, Embise tot Gendt, Hans Hanssen tot Vlissingen, met meer anderen ende voornemelick den boeswicht Ringoudt den welcken hem zoo ijverich geliet totte religie, dat hy (zomen geloofwaerdich heeft geseyt) nyet een dyenstbode in zijn huijs en wilde gedogen dye nyet en dede professie vande zelve religie 1). Ick en̄ wil nu nyet tegenspreecken {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} quod caeteris paribus dye vander religie anderen in regieringe zouden mogen werden geprefereert, dan late mijn daerbenevens beduncken dat den staet vanden lande inde meeste onzeeckerheydt zoude werden gebracht, alsmen voor en zeecker axioma zoude willen stellen: datmen (mistrouwende alle dyegene dye nyet en zijn vande religie) alleenlick zoude moeten vertrouwen den genen dye daeraf professie zijn doende 1), alsoo dexperientie ons leert ende byde voorn verhaelde exemplen blijckt dat dalderonvroomsten dalderminste swaerichheydt maecken int aennemen van enige religie, als zij maer middel syen om daer door te comen in credyt ende alsoo haer voornemen {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} te volbrengen. Sulks dat onsen algemenen vijandt tselfde wetende, wel middel zoude vinden om enige personen te suborneren, om tot gelegender thijdt zijn vordel daeraff te trecken 1). Ende dunckt mijn daeromme onder corretie het zeeckerste te wesen datmen (blijvende binnen de limiten vande privilegien) daertoe arbeyde dat in allen gevalle totte regieringe werden vercoren luyden van een geduyrige, goede, eerlycke, burgerlycke, wandel ende dye voor zulcks ende voor goede patriotten zoo wel binnen als buyten dye gemeentte bij eenen ygelyck zijn bekent. Dat oock dyenvolgende dye kerckelycke ordeninge daernaer zoude mogen werden gerecht, dat het euangelische net zoude mogen werden uytgeworpen zoo wijdt ende breedt als enichsins doenlick zoude mogen wesen, zonder deselve ordeninge te astringeren aen dopinien van eenige luyden, dye van buyten ingecomen zijnde, dye nature vanden landen ende luyden alhijer nyet genoch en es bekent ofte dye hem zouden mogen laten duncken, dat dye wetten ofte kerckelycke ordonantien ofte regieringe van Geneve (wesende een stadt) alsulcks zouden wesen geformeert dat dye op alle natien wel passen ende bijden zelven aengenomen zouden moeten werden. Hetwelck mijns bedunckens een groot abus zoude wesen 2), alsoo bij experientie wel werdt bevonden dat veele dingen wel int kleyne konnen werden gepractiseert dye int grote nyet wel en willen succederen. Hetwelck oock het pausdom zelve (hoewel zij in veel zaecken zeer precijs zijn geweest) zoo veel heeft geleert, dat zij tot dye strijdicheydt ofte verscheydenheydt van ceremonien tusschen deene ende dander {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} landen 1) hebben moeten conniveren. Soo datmen elckander nyet alleenlick in verscheyden swaerwichtige zaecken heeft gedragen, maer oock wel dengenen dye met henluyden daerin strydich waeren, dyen nyet tegenstaende heeft gehouden voor columnen ende pilaernen, iae voorneme lichten der kercken. Gelyckmen oock huydensdaechs bevint dat byden ministers zelve tot versterckinge van haere lere dickwils met groter eerbiedinge werden geallegeert verscheyden Oudtvaderen ende scribenten vandt pausdom dye in vele anderen poincten (oock van groter importantie) van henluyden verre zijn verschelende. Ia datick vastelick mene byden heere Besam zelver wel gelesen te hebben, dat hij nyet tegenstaende dye grote questie metten Luterschen bekent, inde Augsburchsche confessie dye prophetissche ende apostolissche lere, dan dat daeromme nyet en volcht dat zij in alle elckanders verstant behoeven toe te stemmen, ende datzij daeromme nyet konnen werden geseyt zeer oneenich te wesen, om dat zij nyet eenderley confessie en hebben, maer dat zij beyde dyen nyet tegenstaende den Heere Christo vergaderen ende dat zij int voorneemste accorderen, hoewel zij inde maniere van procederen ofte leren alsnoch verschelen, alle tselfde verschil excuserende mette spreucke Pauli: Ex parte cognoscimus, et ex parte prophetamus, at ubi venerit quod perfectum est, turn quod ex parte est abolebitur 2). Waerby ick boven het exempel vande traechheydt des verstandts vanden iongeren naer Emaus gaende, ende vele andere dyergelycke exemplen inder Heijlige Schrift occurerende, maer een als vande voorneemste zal byvoegen, vanden Prince der apostelen Petri denwelcken nae zoo langduyrigen gestadigen, ende yverigen ommeganck metten Heere hyer opder aerde, naer verscheyden vertoningen van des Heren persoon, nae zijne opstandinge uyt den doden ende insonderheydt nae dye wonderbaerlycke zeyndinge ende vervullinge des Heyligen geests, noch bevonden es ge- {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} weest zoo vele te ontbreecken vandt onderscheydt der spyse ende der volckeren, dat de Heere hem daervan noch door miraeckel ende een ongewoonlycke maniere van doen heeft onderrecht. Soo verre schijnt het vandaer te wesen dat nu in dese bedroefde laetste thyden yemandt met enich volcomen fondament hemselven zoude mogen laten beduncken, alles wel ende volcomelick getroffen te hebben, waeromme het dan wel een onbillicke zaecke ende conditie schijnt te wesen dat een kerckenraedt, meest ofte immers voor een groodt deel bestaende van vreemden, den luyden int generael zoo wel ingeboorne als andere, alsulcken wet zoude voorschriven ende onverbreeckelick doen achtervolgen, datmen met henluyden in alles zoude moeten eenstemmich wesen ofte datmen andersins zoo schandelick (als voorn) zoude moeten werden getraduceert ende gelastert. Sooveel als mijn aengaet mene ick eenen ygelyck vanden ingeboornen van eenige matelycke beiaertheydt kennelick te wesen dat mijn vanden beginne vande reductie deser stede, oock alle thydt daer te voorn ende oock sommige iaeren daernaer veel gelycker es geweest te obedieren als over ijemandt te commanderen, ende dat ick mijn dyenvolgende in alle behoorlijcke gehoorsaemheydt ende goedtwillicheydt tegen den magistraet hebbe gedragen, wenschende daerin te mogen continueren; dan en heeft mijn tselfde nyet mogen gebeuren, maer hebben mijne heeren naderhandt goedtgevonden mijn mede te beroepen om de republicke deser goeder Stede ende den gemenen vaderlande te helpen bedyenen. Hetwelck hoewel het een zaecke was mijn conditie zeer ongelyck, ende oock dye nootlycke sorchfuldicheydt ende voorstandt van mijn familie ende huyshoudinge zeer nadelich ende schadelick, soo hebbe ick nochtans daerin moeten nemen patientie, ende vanden noodt een deucht maeckende, mijn den voorseyden last moeten onderwerpen, den welcken hoewel ick nauwelijcks int minste hebbe konnen genoch doen, soo hope ick nochtans nae mijne swackheydt door des Heeren genade, met een goedt gemoet daerinne gewandelt te hebben ende vandt kleyne pondeken mijn vanden Heere betrout, ter goeder trouwen (zonder mijn zelven daerinne te soecken) reeckenschap gegeven te hebben. Oock zulcks, {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} dat ick bevindende mijn veel te veel te ontbreecken omme dye publycke bedieninge, ende den voorstandt van mijnen huyse, nae dye middelen mijn van Gode verleent naer haeren eysch waer te nemen, mijn eygen particulier ende dye vorderinge van mijnen huyse, huysvrouwe ende kinderen hebbe gepostponeert, ende middelen van groodt profyt verlaten, omme mijn zelven contrary het exempel ofte gelyckenisse vande vetticheydt, soeticheydt ende vermaeckelyckheydt des olijf booms, vijgebooms ende wijnstocks Iudicum 9 1) inde publicke dyenst in mijn gemoedt te beter te mogen voldoen, ende alsulcks bij maniere van spreecken myn zelven ten dele geconsumeert, om myn tot dye gemene zaecke te beter te mogen employeren, mijn zelven hope gevende, dat ick bij middele vandijen mede zoude moge bijbrengen een weynich van dye middelen dye nodich mochten wesen tot afweringe vant iuck ende tijrannie vande spaensche regieringe, opdat alsoo door Godes genade mocht werden beiaecht ende verworven het eynde waertoe dye wapenen oorspronckelick zijn in handen genomen, zijnde in effecte dat nevens verseeckertheydt vanden genen dye professie vande gereformeerde religie zijn doende, oock in gelycke ruste ende vrede zouden mogen werden gemaincteneert alle andere dye de voorschreven religie vooralsnoch nyet en konnen toestemmen ende nochtans middeler thydt totten lasten vander oorloge zoo wel als anderen contribuerende, haer burgerlick ende vredelick zijn dragende. Ende dat alsoo nyemandt in zijn gemoedt gedwongen, maer met Christelycke gedoochsaemheydt daerinne geduldet ende gedragen zoude mogen werden totter thydt toe, dat de luijden door Christelycke leringe, een goedt exempel ende wandelinge tot beteren voet zouden mogen werden gebracht zonder tegen elckander, veel min tegen d'overheydt alsulcke licentie ende on- {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} maticheydt te gebruycken als voorn es verhaelt. Dewelcke alsoo dye byden kerckenraedt, als oock bijden magistraet tot nochtoe met stilswygen (zoo het schijnt) werdt gepasseert, es nyet zonder bedencken ofmen door dye impuniteyt wel dyergelycke meer ende mogelyck swaerder onheusheydt metter tijdt zoude mogen verwachten een recompense voorwaer zeer qualick corresponderende metten weldaden dye dye vander kercke als voorn es verhaelt vander Overheydt zijn genietende, als mede metten lasten, beswaernissen ende interesten, dye uijt eenen goeden ijver bij velen goede luyden ende insonderheydt by dyen vander magistraet tot handthoudinge vande gemene zaeeke ende tot afweringe van alle heerschinge over yemands gemoet zijn gedragen 1). Ende alsoo zodanige onmatige proceduren mijn in mijn herte grote becommeringe hebben gemaeckt aen deene zijde denckende, dat ick nyet gaern enige schijn van wraekgiericheydt van mijn en zoude geven, gelyck myn meninge daertoe oock nyet en es streckende ende aen dander zyde vresende, dat zoo byder Overheydt gansch nyet daertoe en werdt gedaen ofte geseyt, daer uyt oorsaecke zoude mogen werden genomen om dyergelycke (quasi re praeclare gesta) meer te plegen ende daerdoor grote oneenicheydt te causeren daer ons dye enicheydt meer als nodich schynt te wesen. Soo en hebbe ick nyet wel konnen laten uwer E. tgene voorschreven es met alle behoirlycke eerbiedinge te vertonen 2) ende zeer dyenstelyck te versoecken, dat uwer E. mijn in desen belieye gevoechlick te beiegenen met alsulcken andtwoorde ende verclaringe opde voorseyde swaericheyden dat ick daer uyt zoude mogen nemen eenen vasten voet om mijn nae mijn vermogen met vrolickheydt ende eenen goeden ijver voortaen (des versocht zynde) inde bedieninge vanden vaderlande ende voornemelick van dese goede stede ende republicke te laten gebruycken, ofte dat uwer {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} E. tgesichte zouden mogen hebben nae alsulcken eijnde als dye voorsz. lasteringen vanden predicant ende tstilswigen van uwer E. daerop gevolcht, schijnen te strecken. Welck laetste ick door des Heeren genade geheel anders verhope, wandt alsoo zoo wel mijne Heeren dye Staten int generael, als dye vande voorsz. religie int particulier haer vanden aenvanck deser oorlogen ende oock daer naer zulcks hebben gedragen ende uijterlick vertoont haere intentie ende meninge nijet te wesen om anderen om verscheydenheydt van religie te verdrueken, als blijekt bij verscheyden acten daeraff in druck uytgegeven ende namentlick 1) byde oratie vanden Here van St. Aldegonde opden Rycksdach {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} inden iaere 1578 tot Worms gehouden bij twee distincte supplicatien inden zelven iaere bij dyen vande gereformeerde religie zeer wijdt ende breedt aenden Ertshertoge Mathias ende den Raden van State geremonstreert, bijde ordonantie ende edict binnen Gendt in Decembri desselven iaers gepubliceert; item bij zeeckere Iustificatie omtrent denselven thydt byden doorluchtigen vorst Johannes Casimirus over zijnen krijchstocht doenmaels gedaen mede in druck uytgegeven 1), allegerende zijne voorsz. f.G. verscheyden aensienlicke exemplen van verscheyden {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} landen en de steden daer diverse religien werden toegelaten ende geexerceert, dat mede dye vryheydt van religie oock te voorn byde Pacificatie van Gendt ende naderhandt byde Unie inden iaere 1579 tot Utrecht gemaeckt, wel uytdruckelick es geaccordeert, ia dat by het placcaet vanden Heeren Staten generael in date den 26en July ao 1581 opde afsweringe vande coninck van Spangien 1) gemaeckt genoch wert te kennen gegeven, dat alle dit bloediclï oorloch voornemelick zijnen oirspronck uyt dye vervolgingen in geloofszaecken heeft genomen. Ende dat alle dye voorseyde acten ende dyergelycke meer van thydt tot thydt wel uytdruckelick hebben verclaert ende volcomen getuygchnisse gegeven vande moderatie ende vermidinge van allen schyn van dwang in religions zaecken, dije zoo wel dije vande voorsz. religie als de heeren Staten zelve alle thydt voor ogen hebben gehadt, oock zulcks dat zelfs dye propoosten tot tweedracht ende verbitteringe streckende wel ernstelick zijn verboden ende dye tijrannische spaensche regieringe in religions zaecken alle thydt naer haere verdiensten zeer odieux ende hatelick es gemaeckt geweest, opdat eenen ijgelyck van zodanige proceduren eenen schrick ende afkeer int herte ingeplandt, ende daerdoor dye wreedtheydt vandijen in ewiger memorie gehouden zoude mogen werden. Soo dunckt mijn dat ons zelve nyet wel en zoude passen, dat wij tegen dye nature alle tselfde in vergetenheydt stellende nu zelfs zouden practiseren dingen dye wij voorhenen zoo grotelicks in anderen hebben bestraft, beduchtende oock dat wy zulcks {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} voornemende, daerin nyet geluckiger zullen werden bevonden als den coninck van Spangien, ende meer andere voor der menschen ogen onverwinnelycke tyrannen, dewelcke dije gemeenten nyet achtende ende over denzelven haeren bloedtgierigen lust ende moetwille bedrivende, daerover in corte totten onderganck zijn gecomen, conform het gemene seggen, dat het gemene volck met redene geleyt ende nyet met violente proceduren getrocken ofte gedwongen wil wesen. Hetwelcke zoo het ergens enige plaetse hebben zal, zal een ygelyck gelieven te gedencken, oftet vooral ende voornemelick in geloofszaecken nijet veel meer plaetse behoort te hebben over een vrij volck, als es tvolck van dese landen, hetwelck door dye spaensche bloedige tyrannie daer van berooft zijnde, hem zoo cloeckmoedelick (om wederomme in zijn oude vrijheydt te geraeeken) zoo veel swaericheydt ende periculen onderworpen heeft, waertoe alhoewel Godt de Heere zijnen zegen tot nochtoe zoo rijckelick heeft gegeven, zoude nochtans den uytganck vandijen voor het meeste deel vanden volcke zoo hoges als lages standts geheel vruchteloos wesen, alsmen uijt deene persecutie in geloofszaecken, in dander zoude vallen, een zaecke dye ontwijfelick wederom nieuwe beroerten ende binnelandtsche oorlogen ende dyenvolgende den onderganck ende gansche ruine vanden landen met hem brengen zoude, zoo wel tot nadeel ende totale vernielinge ende extirpatie vandyen vande gereformeerde religie, als van allen anderen dye hem vant pausdom afgesondert hebben. Alle dewelcke haer alsoo onder den anderen bytende, nijet alleen elckander zouden consumeren, maer oock daerdoor het voorseyde pausdom in crachten meer als oyt te voorn doen toenemen ende in zijn vorige ge welt ende tijrannie alsoo verstereken, dat nae menschelycker wyse van spreecken nyemandt daeraff vrij, maer dije laetste dwalinge veel arger als deerste wesen zoude 1). Wij bevinden wel hoe dat Pharao de coninck van Egipten ter oorsaecke vanden getrouwen dyenst Joseps, desselvens vader Iacob met allen zijnen kinderen ende geslachte uyt {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} het landt Canaan (doenmaels in groten hongersnoodt zijnde) tot hem in Egipten heeft doen roepen ende dat zijluyden aldaer gecomen zijnde, zeer wel ontfangen ende vrundtlick getracteert zijn geweest, te weten by Joseps leven omtrent tseventich iaer ende nae zijnen overlijden noch omtrent veertich iaeren lanck, maeckende te zaemen omtrent hondert en thyen iaeren, totter thydt toe datter eenen anderen coninck in Egipten es gecomen, den welcken van Josep geen kennisse hebbende ende oversulcks dye voorttelinge ende zegeninge Godes over Jacobs geslachte benydende het zelfde met ondrachlyke ende tyrannissche lasten heeft beswaert gehadt. Nu behoort ons immers zoo vele onser Hollanders, ick late staen ingeboorne van dese stadt zijn, wel indachtich ofte kennelick te wesen dat zoo onlangs geleden byde spaensche ende pauselycke regieringe alle dye gene dye hem bij het pausdom nijet en hielden, alle op eenen voet getracteert zijn geweest. Soo datse oock alle zonder onderscheydt van wadt gesindtheydt zij oock waeren, het landt hebben moeten verlaten, zoo zij niet en wilden vallen in pericule om van lijff ende goedt berooft ende vrouwen ende kinderen naeckt ende bloot opden dyck geset te werden. Soude het dan nyet een iammerlycke zaecke wesen, dat dye gene dye met elckander onder dye tyrannie in gelycken graedt hebben gestaen, dye in haer ballingschap ende voorvluchticheydt buijtens landts slomme in gelycke versmaetheydt zijn geweest, ia der welcker calamiteyt sonder onderscheyt van religie den ingesetenen vanden landen heeft beweecht gehadt om tegen zodanige tijrannie te opposeren. Soude het (segge ick) nijet wel een onredelycke handelinge zijn, dat onder zodanigen luyden dye gene, dye hemzelven zouden mogen laten duncken de machtichste te wesen (in een thijdt van twintich ofte vijf ende twintich iaren dat wij dye vryheydt hebben genoten, ende geduyrende welcken thijdt, als oock noch tegenwoordich de roede ende het swaerdt vanden vijandt van naeby ons noch dreycht ende overt hooft hangende es) alrede daertoe zouden arbeyden, om haer luyder gewesene medegenoten int cruysdragen onder dye spaensche tyrannie, nu wederomme zelver met gelycke wreedtheydt te tracteren? Ende dit alleenlick {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} omdat wij elckander in alle poincten der religie nijet en konnen toestemmen, ofte omdat men dye kerckelycke ordonantie zulcks dye nu werdt gebruijckt in alles nyet en kan aennemen. Daermen nochtans wel bevint dat onder Israhel zelfs (van waer men doch meest wil voortbrengen, dat tot vervolginge in geloofs zaecken gepresumeert werdt dyenstelick te wesen) verscheyden secten als Phariseen, Saduceen, Essenen, Nasarenen ende Rechabiten ende anderen zijn geweest, de welcke alhoewel zij onder den anderen oock in zeer swaere poincten waeren verschelende, nochtans tegen elckander zodanige proceduren nyet en hebben int werck gestelt 1), daer isser buyten twijfel zelfs onder dyen vande gereformeerde religie, veel dye voorhenen zijn geweest van ander gesintheydt, dewelcke oock nyet alle op eenen thydt gecomen zijn tot het verstandt daerinne zij nu staende zijn, gelyck oock zulcks van hemselven werdt bekent bij enige vande aldervoorneemste derselver religie, ia bij den heere Besam zelve, dye wel rondelick belijdt langen tijdt inden slijeke des pausdoms gesteecken te hebben. Dat nu zodanige luijden zelfs ofte oock dye gene dye inde religie zijn opgevoedt zouden verstaen, dat voort alle dingesetenen vandt landt te gelyck met hemluyden tot een verstandt behoren gecomen te zijn, en dat nevens anderen nyet zoo wel als tegen henluijden ofte haeren ouderen respective gelycke civylheydt zoude behoren gebruyckt te werden, dunckt mijn zoo vreemt, dat ick vastelick verhope dat myne Heeren tselfde oock geensins en zullen toestemmen. Het es wel waer ende ick en twijfele nyet ofte myn Heeren zullen tselfde mede gaern bekennen, dat dye voorschreven Overheydt bestaet van menschen aen der welcker volmaecktheydt (helaes) noch veel es ontbreeckende. Dan vermoedt daer benevens dat dye vander kereke, oock dye ministers zelve van haer zelven mede nijet wel hogers gevoelen ofte immers nijet beroemen zullen; waeromme mijn oock dunckt onbetamelick te wesen, dat zij haere predicatien daer naer zouden dirigeren omme dye Magistraten swart ende hatelick te {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} maecken byden gemenen volcke, maer veel meer dat zijluyden hem daerin wel voorsichtelick ende matelick behoren te dragen, zonder in der Overheydts ampt zeer curieux ofte presumptueux te wesen, als voor desen wel es geschijet ende voornemelick in de zaecke vande gepretendeerde toverije tegen den bilanciemaecker dije van hijer tot Middelborch es gaen wonen 1), waerinne enige vanden voorschreven ministers zonder behoirlycke kennisse van zaecken, ende (zoo wel te vermoeden es) alleenlick opdt aengeven van d'eene partije, alsulcken vooroordel hadden ingedroncken, dat zij hem nijet en ontsagen den Heeren vander wet zoo importunelick aen te lopen ende genochsaem te instigeren, dat mijn Heeren daerover in dye zaecke, (dewelcke doch van haer zelfs zeer beswaerlick ende vol gevaers was) noch veel te meer becommert ende in groodt pericule zijn geweest. Dan ick hope dat dye voorschreven ministers nu metter thydt door voorgaende geschiedenissen, zoo veel ondervonden zullen hebben, dat zij haer int een ende int ander voorden toecomenden thijdt behoirlick zullen matigen, ende dat alsoo mijne Heeren te minder moeyten zullen hebben om dese goede gemeentte in goede vrede ende enicheydt te regeren. Daertoe dije barmhertige Godt zijnen genadigen zegen verlenen wille. Amen 2). 26 Januari 1598. Het inhoudt van desen opden 26en Januarij ao 98 verhaelt uyt zeecker memorie dye ick van de principaelste stucken by geschrifte hadde gestelt ende daer over mijns bedunckens meer thijt toegebracht als off ick dese geschrifte hadde gelesen; presentibus mijn heere de Schout met alle dye schepenen mitsgaders alle dye Burgermeesteren dempto Bardesio, oock ter presentie van beyde de persionarien (sic) 3). {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Mijn Heeren, Ick hebbe dese verleden dagen uwer E. voorgedragen zeeekere consideratien ende meditatie bij mijn gevallen zoo opde hevicheyden, dye bijden ministers in haerluyder predicatien by wijlen werden voortgebracht tegen den genen dye dye gereformeerde kercken van dese landen alsnoch in alles nyet en konnen toestemmen, als op tgene opden 28en Novembris lestleden bij mijn heeren was geallegeert voor tfundament van haere resolutie opde apprehensie van Goossen Vogelsanck genomen. Ende alhoewel men gemeenlick seyt zoo veel hoofden zooveel zinnen ende dat nochtans dese zaecke ende dye redenen zoo by mynen heeren daer toe geallegeert als dye bijden dyenaers des woordts dagelycks tot gelycken eynde werden ingevoert zoodanich zijn, dat dye begrijpen alle menschep, dye hem alsnoch met dye voorsz. kercken nyet en konnen verenigen, ende dat oversulcks mijns bedunckens dese, zaecke es van zoo grote consideratie als daldermeeste dye hyer inde landen zoude mogen werden verhandelt, als zijnde het principaelste fundament waeromme dese landen in dusdanigen langdurigen, bloedigen ende ondraechlycken oorloge zijn gevallen. Soo sal ick daer aff bij desen onder verbeteringe mijn heeren verthonen mijn insyent ende bedenckinge zoo wel van desen Goossen Vogelsanck als van allen dengenen dye op gelycke fundament, mede op gelycke maniere zouden mogen werden getracteert. Sooveel dan desen man int particulier aengaet, en wete ick nyet dat ick hem oeyt gesyen, veel minder hebbe gekent. Dan hebbe gedurende zijne gevanckenisse van geloofwaerdige luyden verstaen, dat hij den thijt over dye hy hem bijder gereformeerde kercke alhyer heeft gehouden ende oock daernaer (nyet tegenstaende zijn sobere conditie ende swaere last van kinderkens) hem zeer vromelyck ende eerbaerlyck heeft gedragen sonder yemandt moeylick te vallen ende alsulcks aengesien es geweest voor een man dye nae zyne zalicheydt was ijverende, ende dat hij nu zeeckeren thijdt verleden, ter oorsaecke vandt verstandt daerinne hy nu staende es, vander voorsz. gemeente es afgesneden. Welcke afsnydinge, zoo dye naer voorgaende genochsaeme vermaninge ende onderrechtinge nae des Heeren woordt es geschijet, dunckt mijn, dat dye vander kercke als thaere {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} gedaen hebbende, hem daer mede wel behoort hadden te laten genoegen, zonder den armen man meer moeyelyck te vallen, als nae dye voorsz. afsnijdinge buyten haerluyden zijnde ende alsulcks nae Pauli leere haerluijden nyet meer aengaende. Mijn es oock voor waerheydt verclaert dat noch onlangs geleden als omtrent 14 dagen nae zijne gevanckenisse, zeeckere goede persoon ende nochtans met hem nyet eens gesint zijnde, maer alleenlyck uijt oude kennisse ende mededogentheydt tzijnen huyse opden middage bij zijne huijsvrouwe es gecomen om te vernemen off zij oock gebreck was Iijdende ende dat dye zelfde de kinderkens vondt leggen opder aerden, met gebogen knijen den Heere aenroepende zoo als zij wadt zouden eten, waer uijt oock schijnt dat hij deselve oock wel inder vrese Godes heeft opgevoet nae dye kennisse dye hij es hebbende. Dat nu den armen man ende met hem zijne huysvrouwe ende kinderkens (dye doch onschuldich zijn) zooveel zal moeten lijden om dat hij uyt enige spreucken der Schrifture zoo een seltsaem ende letterlyck gevallen heeft van tgodtlycke wesen, dunckt myn nae den aert ende nature deser landen, al te hart geprocedeert te wesen, alsoo ick dye zaecke zulcks insye dat van hem als een vreemdelinck 1) ende van genen aensyen zijnde, voor dees thydt geen pericul inden staet vandt landt zoude wesen te bevresen. Ende men es nyet alleene hijer te lande, maer oock over geheel Europa genoch gewoon dye schilderije vande dryevuldicheydt, daerinne den vader byde forme van een oudt manspersoon ende den zoone bij een figure van een ander manspersoon wert uijtgebeeldet, gelyck oock in verscheyden andere schilderijen den vader op gelycke maniere werdt afgemaelt, het welck, hoe wel het voor sommige goede luijden seer argerlyck es, nochtans door dye gewoonte zoo in kerckenglasen, als in taferelen ende andere schilderijen onbemerckt werdt verbygegaen, immers myns wetens noeyt gepoocht es daer over ijemandt int minste moeyelyck te vallen. Off oock nu deses mans gevoelen vande forme ende gestaltenisse {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} vandt godtlycke wesen al veel vreemder es als der Romanisten ende Lutherschen gevoelen van haere hostien dye zy gebruycken, wille ick verstandiger laten oordelen. Immers isset mijns bedunckens vreemt genoch, hoewel ick nyet en zoude menen datmen hyer te lande eens zoude willen delibereren, ick late staen statueren, datmen tegen zodanige luyden ofte oock tegen den genen dye zodanige boecken hebben ofte vercopen, met enige ignomine zoude willen procederen. Ick wete wel hoe dat dye predicanten vast altemet zeer lelyck maecken allen dengenen dye hem met haer verstandt nyet en verenigen ende dat zij de magistraten genoch tegen zodanige luyden instigeren ofte tot afkericheydt zoecken te bewegen. Dan ick bidde dat wij doch eenmael willen syen wadt uijt zodanigen werck zoude werden, als der predicantten meninge zoude werden gevolcht. Soudet nyet al in rep ende roer vallen wadt in geheel Europa es, wy hijer binnentslandts elck tegen ander buytens landts tegen de Lutherschen ende papisten ende wederom dye papisten ende Lutherschen tegen allen anderen, dat waer immers wel naer een rechte babelsche verwarringe gearbeydt ende omme te wege te brengen dye meeste confusie, daer men oydt van gehoort heeft. Voorwaer es David dye zoo boven maten groten getuychenisse heeft inder godtlycke schrifture ende zulcke grote yver hadde om den Heere een materialen tempel te timmeren, tselfde hem byden Heere wel expresselick verboden ende belet, ter oorsaecke dat hij veel krijgen gevoert ende veel bloedts gestort hadde, welcke krijgen ende bloestortingen nochtans doorgaens zodanich zijn geweest, dat immers nyemands krijgen ofte oorlogen nu ter thydt voor Godes ogen meer geiustificeert zullen werden 1). Soo dunckt mijn voorwaer wel een groodt misverstandt te wesen datmen nu wesentlycke, waerachtige ende levendige templen des Heeren zoude willen opbouwen door strengheydt ende dwang van uyterlycke wapenen ende geweldt. Het es wel waer dat byde Schrifture vant oude testament op verscheyden plaetsen verscheyden delicten ende onder den- {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} zelven het delict van blasphemie werden geboden metter doodt te straffen. Dan alsoo onder zodanige delicten mede zijn begrepen afgodeneerders, oock dye gene dye andere tot afgoderije drijven, dye vader ofte moeder vloecken ofte tegen deselfde rebelleren, oock dye in overspel leven, alle dewelcke grove uyterlycke zonden zijn, daeraff een ygelyck redelyck mensche kan oordelen ende dat dye thydt zoo verre es verlopen, dat nijet allene nyet met pene des doodts tegen zodanigen en werdt geprocedeert, maer dat het meestendeel van dyen by welweten genoch impune werd gepasseert. Soude het dan nyet wel een bedenckelycke zaecke wesen met zulcke grote strafheydt te procederen tegen tgene daeraff het oordel den magistraten werdt afgesneden, ende byden predicanten voor blasphemie werdt uytgeroepen, het welcke woordt van blasphemie ende lasteringe bevonden werdt oock zoo verre getrocken te werden, dat dye Roemsche catholycken, dye Lutherschen, de Mennonyten, oock dye geestdryvers, somen dye noemt, ende zoo het wel schijnt meest alle andere metter kercke in alles nyet eens zijnde daer onder werden begrepen. Ick bevinde bij de voorreden vanden heere van St. Aldegonde op zijn boecksken tegen dye geestdrijvers geschreven 1), dat hij aldaer meest zijn werck maeckt om den Heeren Staten te instigeren tot vervolginge tegen den genen dye hij aldaer geestdrijvers es noemende, nyet tegenstaende hij inde oratie dye hij inden iaere 1578 van deser landen wegen opden Rycksdach tot Worms heeft gedaen, om delendicheyt van dese landen te beter te representeren ende den Stenden des Rycks daer door te beter te bewegen, nyet en heeft onderlaten uyt te drucken het groot getal van menschen twelck de hartoge van Alba {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} hyer inden landen door beudels handen hadde doen sterven, hetwelck hem nu in dit voorseyde boecksken wel nyet zoo geheel en al behoorde vergeten te wesen, maer behoorde wel te gedencken dat dat zelve getal nyet alleen en was bestaende van luyden dye professie deden vande gereformeerde religie, maer oock van vele andere goede eerlycke luyden van ander gesindtheydt wesende, gelyck de voorsz. hartoge van Alba hem nijet en droech nochte oock dye tegenwoordige spaensche regieringe hem nyet dragende es als des eenen ofte des anderen vijandt int particulier, maer als onser algemene vijandt, dye dese landen bewonende zijn, gelyck hem in allen acten vanden heeren Staten (daermen zijnder gedenckt) dye qualiteyt van algemenen vijandt met goede reden werdt gegeven, ende oock dye oncosten vander oorloge dye anders genoch ondraechelyck zouden schijnen te wesen, ter dyer oorsaecke bijnaest met een miraculeuse ende ongelooflycke goedtwillicheydt byden gemeenten van alderley gesindtheydt werden gedragen. Soo dattet mijn wel een seltsaeme zaecke dunckt te wesen, dat verstandige luyden ende insonderheydt ingeborene van dese landen zodanigen zaecke sustineren, dye buyten twyfel ten thyde zij zelfs voorvluchtich ende vervolginge subiect waeren van een ander gevoelen zijn geweest, ofte zouden by hemselven dye proceduren vanden coninck van Spangien moeten iustificeren, hoewel ick wel dencke datmen daerop zoude seggen dat den Spangaert tonrecht maer wy hyer te lande met goedt recht zouden vervolgen, als off tselfde nyet alsoo wel byden papisten ende lutherschen, daer zij meester zijn, mede werdt geseyt ende alsoo ernstlick haer religie staende gehouden als wy immers mogen doen. Voorwaer (opdat ick hyer immers nyet en segge vander papisten bedrijve als genoch alleman kenlick zijnde) 1) Lutherus es immers zoo {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} precys in zijne opinie, ende handelt Zwinglium, Oecolampadium ende andere vande gereformeerde kercke zoo hatelick ende bitterlick al warense dye aldergodtlooste menschen vander werlt 1). Soo dat aen genen kantten stoffe ende materie zoude schijnen te ontbreecken ende den eenen zoo wel als den anderen hem zoude laten beduncken wel gefundeert te wesen om gelycke wreedtheydt te gebruyeken, alsser maer eens zodanigen voet zoude zijn genomen. Waeromme ick nyet anders en kan verstaen dan dattet de ruine vanden lande zeeckerlick met hem brengen zoude zoo verre als men eenmael daerinne begint te treden ende dat daeromme dije beginselen daer van nyet alleen met alle mogelycke middelen dyenen geweert, maer dat men, in plaetse van uijterlycke violente proceduren, geestelycke stichtelycke middelen behoorde te gebruyeken, voortcomende uijt den geest der kennisse, bescheydenheydt ende sachtmoedichheydt, waerdoor veel eerder als door strafheydt een kercke opgebouwet zoude mogen werden. Soudemen nu met wreedtheydt tegen désen Vogelsanck procederen om dat hy enige zoo hoochwichtige zaecken zoo letterlick verstaet ende dye heere van St. Aldegonde inde voorreden van zijn voorseyde boeck port de heeren Staten tot vervolginge tegen dye gene dye nae zijn verstandt enige dingen al te geestelyck drijven. Soo soudet voort eerst aen twee kantten werden begonnen ende mogelyck in cort oock voorgenomen mogen werden tegen allen anderen zomen het advys van sommige predicanten ende vanden voorsz. heere van St. Aldegonde zoude willen volgen. Dan mijn dunckt dattet voorden staet vant landt het zeeckerste ende oock het godtlyckste zoude wesen, dat dye instigatien tot zulcks streckende zoo wel vanden predicantten als anderen behoorde met behoirlycke authoriteyt voorgecomen te werden ende datmen henluyden met ernst behoorde te verstaen te geven, dat zij hem zouden houden binnen dye limiten van haere beroepinge, gelyck mijn ende enigen anderen noch wel indachtich es, dat eenen {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} heer Iohan Huygen, raedtman tot Hamborch 1), dye de zaecken deser landen zeer wel toegedaen ende oversulcks metten voorvluchtigen van desen landen hem tot Hamborch onthoudende zeer familiaer was, den luyden vande meeste qualiteyt ende naementlyck Egbert Roelofsz, Adreaen Pauw ende anderen op haer vertreck nae dese landen ernstlick vermaende, dat zij hem wilden wachten voorden clip daeraen dye van Hamborch ende ander oostersche steden haer hadden verseylt, ende nyet gedogen dat dye predicantten haer verder als met haer predickampt bemoeyen 2). Hetwelck myns bedunckens te wenschen waer dat alsoo wel vanden beginne deser regieringe waere gepractiseert geweest ende oock vorder mochte naegeeomen werden, alsoo ick duchte dat andersins ende hy gebreecke van zulcks wij in meerder swaericheydt zullen vallen, gelyck daer van dexperimenten voor desen zoo hyer te lande als elders al ten dele hebben geleert, dat zodanigen luyden wadt te veel ingeruymt werdende, zij haer qualick konnen matigen ende nyet alleene vervolginge practiseren tegen den gene dye rnet haerluyden nijet eens en zijn gesint, maer oock grote seditie ende scheuringe int werck stellen zelfs onder haer eygen lichaem ende broederschap zoo verre comende, dat zij hem laten beduncken, dat dye hele regieringe vanden landen oock nae haere fantasie behoort beleyt te werden, gelijck wij inden thydt vanden {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} grave van Leycester daer van hebben gesien, dat door haerluyder beweginge dye alderbeste vander magistraet ende dye lange iaeren als ballingen ende lidtmaten der kercken buytens landts hadden geweest, naer lyff ende leven zyn getracht geweest 1), eenige vande zelve goede luyden in haere predicatien genoch als met vingeren aenwijsende ende dat nyet omme 2) dye luyden in tstuck van religie waeren verandert, maer alleenlick om dat dye voorsz. predicanten sagen, dat sodanige goede luyden dye saecken der policie ende regieringe vande landen nyet en dirigeerden tot alsulcken eynde als zij wel gaern hadden gesyen. Ia dat zij hem zoo verre mette regieringe hebben vermengt gehadt ende die seditie zoo verre was ingereten, dat dye heeren Staten omme deselve te assopieren, wel buijten behoren gedwongen zijn geweest eenige vanden voorneemsten predicanten zoo van dese stadt als van andere steden inden Haege te doen beschriven ende eenige zaecken dyenaengaende met henluyden te communiceren, opdat de saecken daerdoor te beter wederomme in stilte zoude mogen werden gebracht 3), Ende hoe droevich het noch binnen sijaers indt Ryck van Schotlandt es toegegaen 4) zal eenigen van mijne heeren oock noch wel {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} indachtich wesen, als naementlyck dat dye vander kercke binnen Edenborch hooftstadt vandt zelve ryck door drye {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} ofte vyer voorneme ministers aldaer hem zooverre hadden laten bewegen, dat zij hen tegen haeren eygen wettelycken Coninck te wapenen hadden begeven, solliciterende deselve ministers eenige vande grootste heeren vant landt om hem nijet alleen met zodanige factie ende seditie te willen conformeren, maer oock dat zij hen daertoe als hooft zouden willen presenteren, seggende zodanigen handel ende rebellie te geschieden, instigante en cogente spiritu sancto 1). Ick wil anderen mede laten oordelen off oock enige predicanten alhijer hem oock nyet wadt te zeer onwaerdelick tot verscheyden reysen tegen burgermeesteren (nyettegenstaende zij vande zelven zoo eerlyck werden getracteert) hebben bethoont om enige ionge luyden extra-ordinarie te trouwen 2), wesende een zaecke dye immers bij eenen ygelyck middelmatich werdt gehouden. Ja dat {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} zij op zeeckeren thydt met een grote onwaerdicheydt wel hebben derven seggen, dat dye magistraten henluyden in zodanigen saecken nijet en hadden te ordonneren, ende noch op een ander thydt, wilden burgermeesteren geobedieert wesen, dat zij meer dyenaers zouden verschaffen, hoewel ick dit laetste alleene van anderen, doch zoo ick mene geloofwaerdich hebbe gehoort, maer het eerste zelver datelyck hebbe bevonden. Ende hoe mede by dyen vander kercke bywylen int beroepen vanden predicantten werdt geprocedeert, ende off daer alsulcke sinceerheydt, oprechticheydt ende godtlycken yver gebruyckt, ende particuliere besondere affecten uijtgesloten werden alst wel behoorde, daervan mogen dye zelfs oordelen dye daarover werden geroepen, hoewel ick duchte dat daeraen oock nyet weynich es ontbreeckende. Gelyck ick mede wel mene berecht te wesen, dat enige vanden dyenaers des woordts, contrarij het exempel Actorum 6 1) den diaconen wel hebben derven afeysschen enige penningen vander aelmisse om bij henluyden buyten kennisse vanden zelven diaconen gebruyckt te werden, daer zij het zouden goedt vinden 2). Souden oock noch wel enige zaecken meer met goede kennisse ende waerheydt mogen werden verhaelt ten waere dat ick bedencken hadde ofte genoch verseeckert waer, dat enige daerdoor noch meer als door dese boven geschreven zouden mogen werden geargert. Ende wille mijnen heeren hebben gebeden, dat zij tselve willen verstaen nyet te geschieden bij forme van verwijt ofte reproche, maer eensdeels om te betonen datmen oock wel wadt tegen dye kercke zoude vinden, als het landt met oneenicheydt te brouwen, zoude wesen gedyent, ende ander deels, datmen daer bij kan afmeten hoe sorchelyck het es zoo geheel op menschen te bouwen. Gelyck mijn noch wel indachtich es vanden iaere 1582, dat uijt eenige consideratien doenmaels, in een zaecke by Schepenen werde {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} genomen het advijs vanden predicanten, dye oock tselfde advijs bij geschrifte ende met haer handen geteyckent hebben overgegeven, wesende in effecte dat den persoon dyen het aenginck zoude moeten sterven, maer werdt tselfde advys bevonden vandt verstandt van Schepenen zoo veel te verschelen, dat zij eendrachtelyck den persoon zonder eenige schandale (zoo ick vastelick mene) hebben laeten passeren ende het voorschreven advys verbrandt zoo ickt (als ick mene) wel hebbe onthouden 1). Salmen dye lere der predicanten naer haer eygen lere mette heylige Schrifture confereren om daer van te beter verseeckert te wesen, zoo zoude mijn seltsaem duncken uijt wadt plaetse des nieuwen testaments men met claere woorden zoude konnen bewijsen, datmen om geloofs zaecken yemandt behoort te vervolgen, datmen oock tzelfde zoude willen bewysen uijt enige verre gehaelde collectien ende besluytredenen, dunckt myn alte dangereux hem in zoo hoochwichtige zaecke (als geldende, lijff, leven, ende zalicheydt) opde spitsvindicheydt der geleerden te vertrouwen ende dat zij oock haer verstandt daertoe nyet en behoren te employeren, dat dye gene dye in eenich misverstandt zijn gevallen, met wreedtheydt zouden werden getracteert, insonderheydt alsmen naedenckt in hoe grote swaere dwalingen enige der alderoudste ende voorneemste leraren der kercken hebben geinvolveert geweest. Ende schijnt noch veel te vreemder dat zulcks zoude werden geurgeert byden genen, dye hem zoo vast aende predestinatie zijn houdende, alsoo deselve vaststaende, immers een ygelyck moet comen tot zulcks als hij toe es geordoneert. Soo vele oock aengaet dat uyt het oude testament tot deser zaecke zoude mogen werden bygebracht, es een ygelyck genoch bekent, dat by verscheyden geleerden daeraff zeer wydtluftich pro et contra es geschreven, soo dat ick mijn daerin verders nyet wil onderwinden te {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} seggen, dan alleenlyck datmen wel bevindt dat zelfs dye gene dye het vervolch hebben geurgeert, dyeselfde zaecke voor henen ten thijde zij noch ondert cruys waeren 1), anders hebben verstaen, ende datmen mijns wetens oock nyet en bevint, dat zelfs int oude testament eenich vervolch es geweest uyt zaecke vande strijdicheydt tusschen den Phariseen, Saduceen 2) ende andere dyergelycke secten meer, dye oock in dalderswaerste poincten der zaligheydt waeren strijdende. Maer ter contrarie heeft men voor ende naede toecoomste des Heeren Christi gesyen, dat die vervolginge meest byden onvromen tegen den vromen es int werck gestelt geweest. Wij weten altesaemen met hoe grote becommertheydt dat mijn heeren gewoon zijn te handelen in alderley criminele ende voornemelyck capitaele zaecken ende met hoe groter beschroomtheydt ende swaericheydt yemandt ter doodt werdt gecondemneert 3), twelck oock dye oorsaecke es waeromme dije arme gevangens dickwils dene maendt achter dander inder gevanckenisse werden gehouden ende dit alles nijettegenstaende dat de delicten vande welcke daer werdt gehandelt, in uyterlycke feicten, daeraff een ygelyck oordelen kan, zijn bestaende, ja dat genoch vanden beginne deser regieringe alle thydt enige van mynen heeren hem zeer cleynmoedich ende beswaert hebben gevonden om enige dyeven, al waert oock dat zij hem zeer groffelijck hadden ontgaen, totter doodt te condemneren, nyettegenstaende dye wetten van dese landen, ende dye gestadige gewoontten daer van, alsodanigen personen ende oock den delinquanten zelfs wel zijn bekent ende oversulcks zodanige quaet doenden nyet veel en hebben te pretexeren, dat zij vanden wetten ofte straffen tot zodanigen delicten staende, nijet en hebben geweten. Dan es den aenstoot vande heeren, dye in zodanige straffen hen beswaert vinden, daer op (zoo ick mene) gefundeert {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} geweest: dat int oude testament tegen dye dijeverye geen straffe des doodts en es gestatueert, twelck ick oock nijet en wil seggen te wesen van cleyne consideratie ende es myn wel bekent dat dye deliberatien op zodanige zaecken vele iaeren ende tot verscheyden reysen gevallen, zijn de principale oorsaecke van de fundatie vant tuchthuys 1) binnen deser Stede, opdat aldaer buyten costen vande republycke zodanige delinquanten zouden mogen werden gehouden, als haere mishandelinge nyet en soude wesen zeer exorbitant. Dan daerbenevens dunckt myn dat hem oock nyemandt en behoort te verwonderen dattet een algemeen gevoelen es byden volcke, dat nymandt hyer te lande enich leedt om zijn gelooff behoort gedaen te werden, alsoo de wapenen aengenomen ende zoo lange iaeren om dye vrijheydt des geloofs gevoert zijn geweest, tot zoo swaere costen van allen den ingesetenen vande landen ende dat geduyrende alle den zelven thydt noeyt enigen wet ter contrarie es gemaeckt geweest. Ia dat bij dyen vande gereformeerde kercke zoo veele vertoningen ende verclaringen (als in mijn voorgaende geschrift 2) verhaelt) mede tot gelycken eynde zijn gedaen geweest, waeromme ick onder reverentie nyet en zoude konnen goedtvinden, dat myn heeren alhyer hem in zodanige zaecke dalder-voorbaerichste int gehele landt zouden dragen, opdat wij alsoo nyet en zouden werden geseyt inde voorgaende magistraets voetstappen te treden, dye doch alle andre steden van Hollandt int stuck van persecutie, verre hebben {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} te boven gegaen 1). Maer waer mijns bedunckens veel redelycker, dat wy ons met alle behoirlycke middelen daer tegen opposeerden, gelyck 2) dye van Andtwarpen al inden iaere 1551 (hoewel met clejne vrucht) tegen dve bloedige placaten van Keyser Caerl hebben gedaen, nyettegenstaende dye zoo straffe waeren, dat oock verboden was voor ketters te spreecken 3) a 4). Datmen nu zoude willen seggen dat desen man nyet simpelyck gelooft, maer oock tselfde zijn verstandt onder anderen verstroeyt heeft ende datmen hem daerover behoort te straffen, zoo waer b 4) het wel nodich dat deze zaecke wadt naerder ingesyen zoude mogen werden, alsoo tselfde geschiedende, alsulcks zoo swaerlyck tot zijnen laste nyet zal konnen werden gebracht, alsomen doorgaens de menschen in geloofszaecken zulcks vindt gedisponeert, dat een ygelyck zijn verstandt, ofte dye hope dye in hem es, naede spreucke Petri 5) gaern anderen wil mededelen, gelyck oock dye predicanten alhyer in zeker geschrift over enige maenden aen burgermeesteren overgelevert 6) tselfde tegen Lubbert Gerridtsz, predicant vanden Mennoniten, hebben geallegeert, pretenderende dat denselven Lubbert uyt crachte vande voorseyde {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} spreueke gehouden zoude zijn om met hemluyden in enige conferentie ofte disputatie te comen. Ende weten oock dye predicantten wel met wadt affectie ende ijver zij soecken te verbreden ende voort te plantten dye lere daeraff zij professie zijn doende ende dat oock zulcks bij alle anderen van verscheyden gesintheydt met gelycken yver werdt gedaen. Dat voorder zoude mogen werden voorgevoert, dat dese zaecke metten heer en Staten van Hollandt es gecommuniceert ende dat byden zelven een resolutie es genomen dyemen zoude behoren te volgen, ende alsoo desen armen man naden Hage te zeynden, om aldaer in gevanckenisse gehouden te werden 1). En wil ick hyer van dauthoriteyt vande heeren Staten voorseyt nyet anders als met alle behoirlycke respect gesproocken hebben, als tot conservatie vanden welstandt vanden landen ten hoochsten nodich zijnde; dan alsoo wij hijer nyet als privee ofte particuliere, maer als publycke personen zijn handelende, dye behalven onse obligatie tot dye gemene zaecke, oock specialyck aen dese goede Republycke wel preciselick zijn verbonden, soo zal ick (hoewel in materie van Staten weynich ervaren) onder behoirlycke reverentie ende verbeteringe nochtans daervan nu mede een weynich seggen. Ende mijn heren voor het eerste indachtich maecken, dat alhoewel wij vander landen wegen voor enige iaeren hebben gesustineert, dat dye souverainite vanden landen byden heeren Staten es bestaende, het nochtans in eniger manieren een groodt onderscheydt es tusschen dye souveraine regieringe vanden Heeren Staten ende tusschen een souverain Prince vanden lande, waer van onder andere exemplen dye myn tegenwoordelick occurreren, twee vande voorneemste zijn dye questie van tstapelrecht tusschen der stede van Dordrecht ende verscheyden andere steden, mitsgaders het geschil van de binnenvaert tusschen dye van Rotterdam ten eender ende dye van Haerlem ende Dergouwe cum socijs ter anderen zijde 2). Alle welcke questien zonder een {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} bequaem, verstandich souverain prince vanden landen waer, nae mijn beduncken tsynder dispositie zouden behoren te staen ende nu nochtans by desen thydt den ordinaris rechter zyn bevolen, alsoo andersins de heeren Staten (oock in dat deel fungerende het officie van een souverain prince) zelfs voor een groodt deel partij formeel zouden werden bevonden ende alsulcks te oordelen in haer eygen zaecke. Ende gelyck het gemeenlyck ter welt toegaet dat welvaert werdt benijt, zoo laet het hem oock nyet qualyck aensyen, dat wy by enige onse naebuijren, mede nijet alte groten gunste sijn hebbende. Immers es ons noch in verscher memorie (opdat ick nijet verre en extravagere, maer uijt enige meer, alleen een ofte twee exemplen bij brenge) hoe dat bijden Heeren Staten een solemnele resolutie genomen zijnde, dat het hoff geen provisie tegen enige steden zoude verlenen zonder eerst ende alvoorn het versoeck ende te kennen geven vanden requiranten overgesonden, ende andtwoordt vanden gerequireerden ontfangen te hebben 1), dyen nyettegenstaende dye van Haerlem inde zaecke vande veerschuyt-voerders ter eerster instantie mandement tegen deser stede hebben geobtineert, zonder dat bijden hove dye voorseyde solemniteyten zijn gebruyckt geweest 2). Ja dat mijne {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Heeren van deser stede wegen hem daer van voorden heeren Staten beclagende, ende versoeckende byde voorsz. resolutie gemaincteneert te werden, daerinne nijet hebben mogen obtineren, maer zijn vanden effecte vandyen tot groodt preiudicie deser Stede volcomentlyck gefrustreert. Van gelycken en mach ons volk nyet vergeten wesen hoe dat inden iaere '94 mijn Heeren alhyer door brieven yande heeren Staten generael zeer ernstlick vermaent ende gelast zijnde om met ernst te procederen tegen enige personen, dye hem in tstuck vander muntte hadden ontgaen 1), mijne heeren tegen denselven met zodanigen yver hebben geprocedeert dat ick zoude menen, dat over {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} tgehele landt van alle dye geunieerde provincien nijet halff zoo veel en es gedaen ende dat dye heeren Staten versocht zynde, dat Hendrick Krayevanger hyer gebracht ende tegen andere gevangens geconfronteert zoude mogen werden, den zelven Krayevanger door loutere versuymenisse vanden provoost (dyen hy was bevolen) ontcomen zijnde, mijn Heeren daerover tot haere volcomene onschult, wel iammerlyck gesuspecteert, beschuldicht ende gecalumnieert zyn geweest, nyet alleen byden gemenen volcke, maer oock bij enige vande principaelste vande regieringe inden Hage, gelyck byden Heere doctor Sille 1) doenmaels inden Hage zijnde, wel beclaechlick es geschreven geweest, daer nochtans den voorseyden Krayevanger door ongelooflycke moeyten ende naersticheydt met grote ontsteltensisse vande hele stadt, wedergekregen en naden Hage gesonden zijnde, aldaer lange thydt heeft geseten ende ten laetsten uijtgelaten es. Ende zooveel nu het schriven ende drucken van deses Vogelsancks boecksken aengaen mach ende dat de Heeren Staten nae voorgaende advys van enige theologen ende predicanten daerop enige resolutie zouden hebben genomen 2), wilde ick wel mynen Heeren hebben gebeden, dat zij met mijn dye zaecke oock wadt naerder willen insyen ende naementlyck off dye heeren Staten oock mogen hebben gemeent, dat dye gehele regieringe deser Stede zoo eenstemmich tegen desen armen man opdt alderswaerste zoude mogen wesen geresolveert ende dat dye heeren Staten haere resolutie daer-naer zouden mogen hebben gedirigeert ende oversulcks ten regarde van dese stadt yedts swaerders gestatueert, als zij {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} elck in haere steden onderworpen zouden willen wesen. Gelyck het hem nyet qualyck daernaer laet aensyen alsoo wij de gelegentheydt van alle de steden int particulier ende generael examinerende, immers noyt en hebben gehoort dat bij enich vanden zelven sodanigen voet es genomen, als dye voorsz. resolutie mede brengende es, nyettegen-staende datmen genoch buyten twijfel houdt dat in enige vande selve nyet boeckskens, gelijck wij nu van spreecken, altesamen van weynich boecken pampier bestaende, maer wel goede volmaeckte volumina ende dat mogelyck wel gehele wagens vol zijn gedruckt geweest, geschreven bij authoren dye mogelyck byden predicantten van geen beteren aensyen als desen armen man en zouden wesen. Soo dattet nyet nieus en schijnt te wesen datmen wel somtydts wetten wil helpen statueren dyemen geensins van meninge es zelver onderworpen te wesen, gelyck men oock wel dagelycks bevint in andere zaecken van importantie 1) ende voornemelick int raemen ende arresteren vande instructien, ordonancien ende lysten vande licentten ende convoyen, als mede inde ordonantie opde veylinge vander zee daerinne zoo iammerlyeke gebrecklyckheydt van thydt tot thydt werdt bevonden, dat het nyet en es te excuseren. Ende dat aldermeeste es, durven dye gene dye in zodanige zaecken meest zyn ingebreecke, hem wel laten committeren ende oock wel vrymoedelick hem presenteren om in ander quartieren den Raden vander Admiraliteyt by eede te verbinden tot volcomen observatie vande voorsz. ordonantien, dye by haer wel weten byden haeren zelfs zoo schandelick werden gevioleert 2). {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} Om alle welcke redenen ende andere meer dijemen daerby zoude moegen voegen, myn onder correctie ende reverentie als voorn bedunckt, dat wy ons vande resolutie vanden Heeren Staten in desen, wel mogen excuseren; immers ick voor mijn advijs geensins goedt en zoude vinden, datmen den armen man tot uyterlycke desolatie zoo van zijn vijf moederlose 1) kinderkens als van zijne tegenwoordige swangere vrouwe naden Hage zoude laten gaen, om aldaer in gevanckenisse gehouden te werden. Mijn es noch zeer wel indachtich (als te dyer thydt notule daer van als van een zaecke van importantie gehouden hebbende) hoe dat doctor Martin Coster z.g. 2) opden 15en Februarij ao. 87 inden raedt met groter ernst ende beweechlickheydt heeft voorgedragen, als dat hij particuliere geloofwaerdige advertentie hadde ontfangen hoe dat den Coninck van Denemarcken met enige andere grote personagien voorgenomen hadde hem te em-ployeren tot beslechtinge vandt oorloch tusschen den Coninck van Spangien ende dese landen ende dat zij als voor een maxime waeren houdende, dat gelyck als zijluyden zelfs ende andere princen haere onderdanen deden onderhouden alsulcken religie als zij goedt vonden, oock alsoo wij hyer te lande zouden moeten aennemen alsulcken religie als den Coninck van Spangien zoude behagen, sustinerende den voorsz. heere doctor geheel het {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} contrarie met vele redenen daer toe dyenende, ende dat alsoo geen Prince ofte magistraet enich gesach ofte authoriteyt over synen onderdanen in geloofszaecken was com-peterende, den Raedt haer geensins ende om geenderley oorsaecke vande zelfde opinie en zoude laten dimoveren, synde [dyeselfde opinie vanden voorseyden doctor, conform tgene datmen vanden aenvanck der oorloge ende oock alle thydt daernaer heeft gesustineert 1). Hetwelck zoo het goedt ende wel gefundeert es geweest in dyen thyden als wy ons mogelyck lieten duncken wadt min verseeckert te wesen tegen den Coninck van Spangien, als wy nu wel schinen te wesen, soo dunckt myn oock dattet mette voorspoet dye Godt de Heere ons daernaer ende onder zodanigen forme van regieringe zoo genadelick belieft heeft te verlenen, nyet in het contrarie, dat es in het quade, behoort verandert te wesen. Te meer alsoo uyt het voorseyde geschrift vanden predicanten ofte kerckenraedt genoch te verstaen es, haerluyder menige daerhenen te strecken dat int stuck vander religie zoo verre zoude behoren geremediert te werden, dat nijemandt van ander gesindtheydt zijnde, zyn verstandt anderen zoude mogen communiceren, hetwelcke aldaer geheten werdt zijn dwalinge te stroyen ende dye vander gereformeerde kercke onrustich te maecken, ofte in haer gemoedt te bedroeven 2). Hetwelcke wel goede apparentie zoude hebben als zodanige luyden zelfs verstonden in dwalinge te steecken. Maer als men denckt op tgene dye experientie byde regieringe vanden coninck van Spangien zoo mennichfuldelick heeft geleert, dat veel duysenden menschen in zodanige dwalingen steeckende hem daerby zoo wel hielden van haere zalicheydt verseeckert, dat zij hem den noodt zulcks mede brengende, alsoo wel als dye vande gereformeerde religie gerust hebben gevonden {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} haere lichaemen door schrickelycke tormenten des doodts daer voorn opte offeren, Ja, dat den Episcopus Roffensis ende Thomas Morus 1) zoo twee treffelycke geleerde luyden daerop zyn doen doden, dat zy onder anderen nyet en konden bekennen den Coninck van Engelandt, deser Coninginne vader, voor thooft der kercken vanden zelven lande. Wadt apparentie zoudet dan hebben dat zodanige menschen als off zij zelfs verstonden te dwalen, daertoe gehouden zouden konnen werden, dat zij haer verstandt nyemandt en zouden communiceren. Wandt men kan afnemen, dat gelyck dye vande gereformeerde religie haer zelven daer by in alles wel gerust vindende, hem zelven houden verbonden tselfde verstandt oock anderen menschen deelachtich te maecken, dat oock andere van ander gesindtheydt hem mede tot zodanige verbreydinge vinden geobligeert. Alsmen nu nochtans denzelfden zulcks zoude willen beletten, staet te overleggen by wadt middelen dat zulcks zoude werden gedaen. Buyten twijfel met uyterlycke macht vande werltlycke overheydt, als zij by mondelinge onderrechtinge tot afstandt van haere opinie nyet en zouden konnen worden gebracht. Daerop dan weder staet te considereren off zodanige uyterlycke macht zoude werden gebruyckt alleenlyck uyt crachte vancle godtlycke schrifture, dan ofmen daer benevens noch enige andere wetten ende placaten (gelyck int pausdom es geschyet) daerop zoude maecken ende ofmen dye zelfde (gemaeckt ende gepubliceert zynde) met meerder rigeur, met meerder verseeckertheydt, ende met meerder vrucht zoude doen executeren als byden Coninck van Spangien es geschyet, den welcken wadt hij daer mede uijtgerecht heeft, ons allen nochtans te dele bekent es, nyettegenstaende zijne macht ende middelen zoo onge-loofiyck groodt zijn geweest, dat de onse daer bij nyet en zyn te gelycken, Ja, dat tegen alle het onmenschelyck {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} moorden ende branden dye (by hem genaemde) ketterijen hoelanger hoe meerder zijn toegenomen ende aengewassen, in dyer voegen dat nae dyen dye moordadicheydt by hem ende zijnen vader Carolum alleenlyck den thydt van twintich ofte vijfendetwintich iaeren was gecontinueert, het gemene volck hem daertegen openbaerlyck heeft begost te opposeren, ende dye zaecke allenskens zoo verre es gecomen dat dingesetene vanden lande zodanigen onlydelijcken iuck van haeren halse hebben geworpen, nyet in dyer meninge om wederomme een ander dyergelycke iuck hem op te doen laden vanden genen dye nevens anderen door zoo grote moeyte ende periculen daer van zyn verlost geworden 1). Ick wille wel bekennen dat ick int beginsel van deses mans gevanckenisse zeer daer mede was becommert, zoo ter oorsaecke vande selsaemheydt van zijn gevoelen bij onsen thyden als om dat [ick] 2) sach dat enige van myn heeren in de zaecke zoo hevich waeren. Maer naderhandt byeenbrengende dye zeer onvrundtlyke beschuldinge ende belastinge vanden predicantten tegen verscheyden gesintheyden int particulier ende oock int generael tegen allen dengenen dye hem metter kercke nyet en verenigen, item dye instigatien vanden heere van St. Aldegonde voorn verhaelt, mitsgaders dat noch nyet lange geleden eenige, zoo ick mene van buyten ingecomen ende geen ingeboorene, lidtmaten vande gereformeerde kercke, ende nochtans vande voornaemste van dijen, hem buyten kennisse ende consent van burgermeesteren hebben vervordert te gaen inde huysen der Mennoniten tegen wille ende danck vande zelve, omme alsoo den luyden moeijelyk te vallen, nyettegenstaende henluijden wel kennelyck es dat de vergaderingen van dye luyden door tgehele landt by welweten vanden heeren Staten ende magistraten werden getolereert 3). Soo {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} en kan ick uyt alte deselfde nijet anders besluyten, dan dat eens vervolginge ofte straffe om geloofszaecken toegelaten zijnde, wij metterthijdt nyet anders zouden hebben te verwachten, dan dat gelyck tegen desen Vogelsanck werdt gesustineert, dat hij strafbaer zoude wesen om dat hij enige plaetsen der schrifturen alte letterlyck es verstaende, ende dat bijden heere van St. Aldegonde voorseyt werdt geurgeert dat tegen dengenen, dije enige zaecken nae zijn verstandt alte geestelijck zyn duydende, mede zoude moeten werden geprocedeert, het alsoo aen genen kantten en zoude ontbreecken om gelycke proceduren te institueren, ofte immers ten minsten te solliciteren tegen allen dengenen int generael ende particulier dyehem metter kercke nyet en verenigen, het zij dan ondert pretext dat zij dwalingen stroeijen, den eenvoudigen in haer gemoedt bedroeven, dye gemeente onrustich maecken, ofte dye leere der Gereformeerde kercken valschelyck beschuldigen ofte tegenspreecken. Ofte al waer oock anders nijet dan datmen hem nyet inder gemeente begevende, deselve gemeentte daerdoor zeer grote ergernisse werdt gegeven, hetwelck hoe verre het zoude lopen een ijgelyck int naedencken zoude bevinden mogen, Ick mene immers dat myn ende myns gelycken alsoo veel aende wederstandt vanden Spangaerden es gelegen als den alderbesten ende yverichsten vande religie, ende dat zodanige menschen als ick in dat deel in ontallycke mennichte van verscheyden gesintheydt hyer inde landen zouden werden bevonden. Souden dye alle zoo enge werden bestrickt als dye voornverhaelde motiven schijnen toe te strecken, dat zoude verre gaen buyten myn {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} gissinge ende ick wille dat wel verclaeren, dat myne geuserije tot zulcks noeyt en heeft gestreckt nochte alsnoch streckende es 1) Als dye vander kercke haere exercitie zoo particulier als generael mogen genieten ende behouden in alsulcke maniere ende verseekertheydt als zij tegenwoordich doende zijn. Ick mene immers datter veel meer es als zij zelfs inden aanvanck hebben verhoopt gehadt, tenwelcken thijde men immers zoo verre het oge nyet en heeft gehadt datmen over yemandt enige wet in geloofs zaecken zoude hebben willen stellen. Maer zijn dye verstanden ende opinen van Gamaliel, van Gallio ende van Claudius Lysius 2) in voorthyden ende inden beginne vander oorloge in onsen ogen wel in redene gefundeert geweest, met wadt redene zouden wij nu anders daer van gevoelen? ende tot enige vervolginge in geloofs zaecken mogen arbeyden? Insonderheydt dewijle men den Magistraet zoo onbequaem houdt in Godtlycken ofte Schriftuer-lycken zaecken, dat zij daervan nyet en mogen oordelen. Sal dan oock den magistraet enichsins oordelen vant uyter-lycke onderscheydt inden dagelyckschen handel ende wandel tusschen dyen vander religie ende andere goede luyden, ick zoude nyet menen 3) (om vrij te spreecken) dat yemandt onpartydelyck ende met kennisse daer van oordelende dyen vander religie, noch ten aensyen van Franckrijck, vandyen van Engelandt, nochte van dese landen zelve, daerin zoo grotelyks zouden prefereren, {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} dat ter oorsaecke vandyen tegen den anderen eerlycken luyden met enige hardicheydt zoude behoren geprocedeert te werden. Ende waer daeromme mijns bedunckens veel redelycker ende totten welstandt vanden landen dyenste-lycker, dat wij continuerende inden ouden voet vande regieringe deser landen ende oock deser Stede, daer wij ons den heere zij loff zoowel by hebben bevonden, zonder yemandts (sic) in geloofszaecken moeyelyck te vallen, mochte excuseren elck anders feylen in geloofszaecken, als buijten ons zijnde, ende alleenlyck comende tot laste vanden genen dye daermede es beswaert op dat bij middele vandyen dye gemene ende gewoonlycke eenicheydt inder policie geconserveert ende gevoedet werdende, wij met gemeender handt zouden mogen volharden inde oude ende nodige eendrachticheydt om den algemenen vijandt te resisteren. Wandt voorwaer zouden dye gene dye nae nieuwe vervolginge in geloofszaecken schijnen te haecken, haer zelven laten duncken zoo wel gefundeert te wesen, als ick, ende veel duysenden menschen met mijn, ons vandt contrarye verseeckert houden. Soo duchte ick dat den staet van dese landen ende met eenen van allen degenen dye hem tegen het pausdom ende den Coninck van Spangien oeyt hebben gestelt, in corten thyde tot alsulcken schrickelycken val zal werden gebracht, dat dye daer naer nyet staende te houden zal wesen; daervoorn ons dye goedige Godt genadelijck wille bewaren. Ende alsoo ick duchte, dat dese mijne redenen voor het eerste aensijen enigen wadt anders als ten besten zullen mogen smaecken, wille ick den zelven hebben gebeden dat ick in desen mach genieten het gewoontlyck recht der Areopagiten 1), dat nyet op mijn persoon, maer op tgene gesproocken werdt, mach werden gesyen, op dat alles in behoorlycke oprechticheydt, zonder vooroordeel mach werden geexamineert, het welck geschiedende, ick vastelyck verhope dat dye Heere een genadige uytcomste ver- {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} lenen ende het oude gemene spreeckwoordt Mutua defensio tutissima, waerachtich zal werden bevonden 1). Bijlage I (bij blz. 46, noot 3). ... een vervloeckinge ofte oirdeel dat immers het alderuyterste ende elendichste is, dat oock de aldersnoodste ende met opsetten wille godtloose menschen, nijet swaerder en mogen verwachten, ende opdt aldermeeste verschelende vandt exempel vanden beclaechlycken Joden ofte haeren oversten, (Lucas 7), dewelcke gesonden zijnde vandyen centurione omme van zijnentwege vanden Heere Christo te versoecken ten eijnde hij zoude willen zijnen knecht gesondt maecken, hetzelfde wel met een ander affectie ende genegentheydt hebben gedaen ende zijne zaecke naerstelick met eenen groten ijver den Heere gerecommendeert, geensins ontkennende ofte verswygende, maer wel op thoochste roemende, de weldaeden dije zijluijden van hem hadden ontfangen, seggende dat hy haer volck lyeff hadde ende dat hy haer luyden een synagoge hadde getimmert, ende dat oversulcks den voorseyden centurio waerdich was de versochte weldaet vanden Heere te genieten, nijet tegenstaende hij een heyden, een krychsman ende dijenaer van anderen was. Gelyckt mede is wel contrarij het exempel der Phariseen (Actorum 23 versu 6) doen dye treffelycke Paulus vande oproerige Joden zoo veel moeyten aengedaen ende door haerluijder bedrijff bijden oversten des krijchsvolcks gevangen ende in groodt perijckel gebracht was, alsoo hij Paulus sijende ofte wetende dat dije vergaderinge aldaer eensdeels van Phariseen ende eensdeels van Saduceen was bestaende, ende hem verclarende mede een Phariseus ende intstuck vander verrysenisse met hen-luyden eensgesint te wesen, dije voorsz. vergaderinge daer door tot oproericheydt ende scheurihge beweecht is geweest. Sulcks dat de Phariseen uijt zaecke vande belidenisse van d'opstandinge der doden by Paulo gedaen, oorsaecke hebben genomen om zyne vrienden ende patronen te werden, excuserende het beste datzij konden {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} alle het verder verschil datter meer tusschen den voorsz. Paulum ende haerluyden was, zonder eenige verder kennisse daeraff te willen nemen. Waeromme dan onder ver-beteringe Christelycke predicanten, dije immers eenen anderen aerdt ende nature behoiren aengenomen te hebben, als doorgaens inder scrifture vanden Overpriesteren ende oudsten der Joden werdt bevonden, veel meer behoirden te bekennen de weldaden, dije zoo wel dije luyden over den welcken zoo elendigen oirdel werdt gesproocken als andere dyen vander kercke hebben bewesen. Ick segge zodanige luyden dije nijet en zijn tegen de kercke maer ten principale een zaecke drijven metter kercke. Luyden dije immers van dyen vander kercke zoo vele nijet en verschelen, als bijden Joden wel werde geacht het onderscheydt tusschen haer zelven ende den heydenen. Luyden segge ick dije den naeme Christi zoo wel belijden ende nae menschelycke swackheydt, door des Heeren genade, haer alsoo eerlick ende Christelick verhopen te dragen als dije vander kercke. Ende in somma, luyden dye nijet vander kercke afgeweecken zijn, ofte eenigen haet tegen deselfde bewesen hebben, maer om beters wille haer tot noch toe vande uijterlycke gemeenschap derselver hebben moeten onthouden, uijt zaecke. van eenige poincten der leere dye zij soo volcomentlyck nijet en konnen toestaen, ende oock om datmen hem inder gemeente begevende, nijet en weet wadt wetten datmen hemselyen daermede zoude onderwerpen, alsoo ick nijet en wete datter tot noch toe vanden decreten, resolutien ofte wetten bijden synodalen ofte classicalen vergaderingen over den gemeenten gemaeckt, yedts inden drucke ofte tot kennisse vanden gemenen man is gecomen, als mede om eenige andere zaecken, dyemen daegelycks opden naeme der kercken als oock by particuliere lidtmaten vandyen impune syet geschieden ende gedreven te werden. Hoewel men nu nochtans zoude mogen verhopen, dat dye voorsz. hevige woorden meer uijt haesticheydt ende onbedachtheydt als uijt ernstlycker ende welbedachter meninge zouden mogen zijn geschiet, zoo behoirden nochtans zoodanige luijden haerselven daerinne beter {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} machtich te wesen ende te wachten van alsulcke quetkselycke propoosten. Bijlage II (blz. 49, noot 2). Ende alsoo wij nu binnen weynich iaeren 1) hebben gesyen, datten ijver van sommigen van dyen vande religie henluyden (nyettegenstaende zij zoo ick mene van buyten ingecomen ende geen ingeboorne deser stede waeren) zoo verre heeft gedreven, dat zij buyten consent ende kennisse van burgermeesteren hen hebben vervordert te gaen inde huysen der Mennoniten, tegen wille ende danck vande zelve, omme alsoo de luyden moeyelick te vallen: nyet tegenstaende alsulcker luyden vergaderingen ende exercitie van religie by welweten vanden Heeren Staten ende magistraten werdt getolereert in allen plaetsen, opdat (zoo tschijnt) dije geene dije de gereformeerde religie nijet wel en konnen aennemen, daeromme nijet zonder alle religie leven ende voor atheisten, vrijgeesten ende godtlosen zouden moeten werden gehouden. Dat mede inden iaere 1597 tegen het uytgaen vanden zelve iaere, ick hebbe gesien dat mijn Heeren de Schout, burgermeesteren ende schepenen kennisse gecregen hebbende, dat eenen Goossen Vogelsanck van Buren zeecker boecksken hadde laten drucken, inhoudende zeecker seltsaem gevoelen van tgodtlycke wesen, nae langduyrige deliberatien ende vele discoursen opde zelve zaecke gehouden, mijne voorsz. heeren eyndtlick opden 28en Novembris desselven iaers, solemnelick vergadert zijnde, bij meerderheydt van stemmen hebben geresolveert, ende den heere Schout belast den voorz. Vogelsanck als een blasphemeerder, lasteraer ende ketter in apprehentie te stellen, ende tegens hem als tegen zodanigen mensche toestaet te procederen, allegerende ende reitererende verscheyden van mijne Heeren voor tfundament vande zelve haere resolutie wel generalick datten magistraet alsoo wel gehouden is tot voorstandt vande eerste als vande tweede tafel Mosis, ende dat dijen volgende alle goodtslasteringen ende blasphemien ende alles wadt streckt tot lesie van Godes eere, schuldich zijn te weren ende het quaedt uyt het midden van henluyden wech te {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} nemen, voegende voordts daerby deze comparatie: dat alsoo haer ampt ende officie is recht ende straffe te doen over dengenen dye eenich particulier persoon ledeert ofte beschadicht, haerluyder ampt ende beroep veel meer tot voorstandt van Godes eere is dienende: dat mede onder het discoureren vande zelve saecke ende namentlyck twee van mijne heeren, haer meninge ende verstandt wel claerlick noch zoo veel verder hebben geuytert, datmen voor desen thyt noch met velen anderen ketterijen wadt moste conniveren ende temporiseren, overmidts in verscheyden steden noch enige Magistraten waeren dye geen professie vande gereformeerde religie zijn doende, aenden welcken men nyet en zoude hebben om behoirlycke rigeur tegen den ketters te gebruyken; ende datmen daerom mette voorsz. zaecke moste supersederen, tot dat de regieringe zoo verre zoude wesen gebracht dat dije alomme zoude bestaen bij luyden vande voorsz. religie. Item dat inden voorz. iaere 1597 de predicanten ende kerckenraedt binnen deser stede aen burgermeesteren hebben overgelevert zeecker geschrift daerinne zij hen beclaegen over verscheiden personen ende den magistraet vermanen als voorstanders voornemelick vande eerste tafel des wets: dat de lasteringen geweert ende degeene, dye dwalingen stroeijen ende den luyden in haer gemoedt onrustich maecken zouden mogen werden verhindert, gevende daermede wel uytdruckelick te kennen haer verstandt ende meninge zoo verre te strecken, dat in tstuck vande religie zoo verre zoude behoiren geremedieert te werden, dat nijemandt van ander gesindtheydt zijnde zijn verstandt andere zoude communiceren: Ende dat daer nae noch inden iaere 1) 1598 opden naeme vande Gedeputeerde Staten van Vrieslandt, met verhael van vele smadelycke woorden, den Mennoniten ofte wederdoperen dexcercitie haerder religie is verboden 2); zulcks dat uijt alle de voorsz. exemplen wel kan werden gespeurt, dat eenige vande hoofden der gereformeerde {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} kercke daertoe zijn arbeydende ende alrede vele goede luyden daertoe hebben gepersuadeert, datmen wederomme tot vervolginge in geloofszaecken behoort te treden, alle tselfde vercierende met eenen ijver totten huyse Goodts ende verbloemende mette beste schijn dat henluyden doenlick schijnt te wesen. Soo dunckt mijn onder verbeteringe thijdt te wesen dat op dese zaecke wadt naerder werde gelet ende deselfde wel ripelick werde geexamineert, wandt wij weten dattet pausdom alle thijdt heeft getracht ende alsnoch trachtende is om alles te extirperen wadt van ander gesindtheydt zoude mogen wesen. Soude nu de gereformeerde religie mede daertoe strecken omme uyt te roeijen alsulcke mennichte van menschen als hijer inde landen zijn van goede redelycke luyden van verscheyden gesindtheydt ende nyet alleenlijck by ons wonen, maer oock ons zelfs met bloede ende affiniteyt zijn verbonden, de welcke hen mette voorsz. religie in alles nyet en konnen conformeren, ende zelfs de luyden vander magistraet vanden welcken dye vande religie zoo groote weldaden hebben ontfangen, onder den welcken buyten twyfel vele zouden werden gevonden, dije in eenige vande zodanige poincten van de voorsz. religie zijn verschelende dije. voor blasphemien werden uytgeroepen. Soo zoude mijns bedunckens wel nodich wesen, dat wy tselfde eens overleyden, bij tgene wy inden papisten zoo zeer hebben mispresen. Alsoo ons allen wel kennelick is dat alle dije luyden dije bij haer vervolcht ende gedodet zijn geweest, meest afgeweecken zijn van religie daerinne zij waeren geboorn. Als wij nu zouden vervolgen dye gene dije int stuck van religie noeyt met ons eens zijn geweest, ende dye onder de Spaensche regieringe zoowel als wy de vervolgingen hebben moeten lyden, en zouden wy ons dan nijet veel meer schynen aen te nemen als de Spaensche regieringe in dat deel heeft gedaen? Ende en zouden de landen in plaetse vande verhoopte vrijheydt, alsdan nyet meer als oeyt te voorn wederom vervallen in een zeer bedroefde staet.... Bijlage III (btz. 51, noot 1). Dan men bevint dat vele menschen zijn geneycht over anderen te heerschen ende denselven wel wetten te willen {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} stellen, dye zij zelven by anderen nyet gaern onderworpen zouden willen wesen, gelyck wij bevinden dat Lutherus (tomo 2. Ienensi 1) fol. 456, recto et tomo 5, fol. 491). dyen van Mulhuysen tegen enige dije hen des leerampts onderwonden, alsulcken wet ende sodanigen maniere van examinatie heeft voorgeschreven, de welcke geheel contrarieert tgene hij zelver inden beginne zijnder leringe heeft geusurpeert, ende wel directelick strijdt tegen den voet naede welcke hij alle zijn actien hadde beleydt ende gedirigeert. Van gelycken Zwinglius (tomo 2) 1, fol. 107 verso) heeft mede wel geweten hem te excuseren om zijne leringe nyet te onderwerpen het oirdel vanden genen dye hij wiste van contrarij verstandt te wesen, nijet willende dat de controversieuse plaetsen der schrifturen, zouden moeten werden verstaen nae de meninge van zijn partije, nochte naede schriften vande patres opden welcken zij haer beriepen, betonende voorts denselven Zwinglius (tomo 1 fo. 178) de zeeckerheyt van zijne leringe met alsulcke middelen dye by hem ende den zijnen weynich aensiens souden hebben, als dye by andere van contrarij gesindtheydt tot bevestinge van haere leere zouden werden bygebracht; waeromme ick oock hyer voorn hebbe aengeroert het verstandt vanden heere Franciscus Junius, ende zoo ick m'ene van meest alle de gereformeerde kercken van dese landen, als dat zij met seclusie vanden magistraet, henselven vendiceren alle oirdel ende kennisse van scriftuyrlycken ende kerckelycken zaecken, nijettegenstaende ik meene dat in Engelandt ende Switserlandt bijden gereformeerden kercken daerinne eenen anderen voet werdt gevolcht. Immers dat eenige (Musculy Dusany 3) in locis com. pag. 1365, 1366, 1367; 1368) wel uijtdruckelick hebben geleert, dat gelyck als Godt de heere door Mosen als een werltlyck Overheydt ende nyet door Aaron als hogepriester den gansenen voet van religie in Israel heeft ingestelt, alsoo oock het- {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} zelfde nu ter thydt meer het werck der hoger Overheydt als der priesteren ofte ministren ende dyergelycke behoirt te wesen (Item pag. 1373, 1374). Ende alsoo den zelfden autheur wel verstondt dat daerop hem zoude mogen werden tegengeworpen, dat tgene Moses in dijen dele heeft gedaen, dat hy tselfde heeft gedaen door expres bevel van den Heere, neempt hij deselfde tegenworpinge aen voor een stercke bevestinge van zijne voorseyde meninge, om dat Godt de Heere dijen last ofte bevel Mosi als een polityck Magistraet ende Overheydt ende nijet Aaroni als hogepriester heeft bevolen, voegende voorts daerby, dat naeden doodt Mosis, zoo wel desselfs ampt van magistraet, als de zaecken ende besorginge der religie, nijet en zijn gedevolveert op den priester Eleasarum maer op Iehosuam de zoone Nun, dije nijet en was uijtten geslachte Levi, maer uytte geslachte Ephraim, den welcken oock Godt de Heere voor de tweede reyse heeft bevolen het volck te besnijden: wesende een voorneme poinct der religie, gelyck oock andere diergelycke zaecken bij hem werden beleydt, zonder dat daerinne eenige mentie werdt gemaeckt vander voorsz. hogepriester Eleasarus, de welcke nochtans middeler thijdt nijet naegelaeten heeft uyt te rechten tgene tot zijnen laste was staende. Ende werden aldaer verder (met verwerpinge van contrarij gevoelen) bij den voorsz. autheur, meer dijer gelycke exemplen ten-zelven eynde geallegeert (pag. 1373 tot 1376 inclus), gelyck hij oock aldaer wel claerlick leert, dat de beroepinge der predicanten ende het instellen van kerkelycke wetten ordonantien ende noch wadt verder op een ander plaetse (pag. 1393 tot 1395 inclus), dat het beroepen van synodale vergaderingen is een zaecke dye der Overheydt ende nyet der Kercke is competerende. Ende (pag. 431, 432) dat een predicant bij een Godtvresende Prince ofte magistraet beroepen zijnde aen d'oprechtigheydt van zijne beroepinge nijet en behoeft te twijfelen. Van a) gelycken gevoelen schijnt te wesen Dr. Adrianus Saravia 1) den welcken voor {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} geen rechtgevoelende theologus en hout dengenen dye een Christelycke magistraet, in kerkelycke zaecken, nyet toe en staet, gelycke macht, als de Goningen ende Rechters in Israel onder den volcke Goodts hebben gehadt, wandt alhoewel doenmals de Coningen het priesterampt nijet en mochten bedienen: zoo hebben zij nochtans volcomen macht, nijet alleen om vande personen der priesteren, maer oock van haere bedieningen te oordelen, voegende daerby, dattet kennelick is, wadt der Evangelisscher (sic) predicanten beroep is, te weten, Goodts woort predicken, de sacramenten te bedienen ende het opsicht opde dagelycksche conversatie des volcks te hebben. Maar dat van dyen allen de Coningen ende alle andere hoge Overheden onder de Christenen macht hebben, zoo wel over den dienaren des Woordts, als over den volcke, Christelycke wetten te stellen, hoewel denselven Saravia der Overheydt nyet toe en staet, de scrifture uyt te leggen, maer wel de opsicht opden Ministers ende Bisschoppen te hebben, om derzelver krachtige eergiericheydt ende twistgiericheydt te stuyten b). Alle twelcke zaecken zijn vande welcke men immers van dese thijdt hijer te lande nijet en zoude willen hoorn, als waer gesustineert werdt dat alle tselfde zoude wesen het werck van den kerckenraedt, het zij datse van vreemdelingen ofte ingeboornen zij bestaende ende wille daeromme eenen ijgelyck te bedencken geven wadt daer-uyt zoude staen te verwachten, als byde regieringe deser landen, het vervolch in geloofszaecken zouden werden bewillicht. Wandt ick nyet anders en kan verstaen, dan dattet zelfde tot alte grote kleynachting vander Overheydt, zoo hoge als subalterne zoude strecken: dat zij gelijck int pausdom is geschiet, zonder kennisse van zaecken zoude moeten voorstaen ende effectueren zulcks als hen byden {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} theologen ende bij dyen vander kerkenraedt (voor een groot deel vreemden zijnde ende nauwelycks eenen voedt plaets eygens hebbende) zoude werden geordonneert, wesende een middel waerdoor de privilegien vande lande nopende de verkiesinge ende constitutie vanden magistraet per indirectum zoude werden gerenverseert, gelyck de Coninck van Spangien met zijn nieuwe bisschoppen hadde gemeent te doen. Wandt gelyek doenmaels ende voorden beginne deser oorlogen den voet was genomen om dinquisitie hijer te lande inne te voeren door de voorsz. bisschopen, dije bijden Coninck zoowel uijt vreemden als landtsaten zouden mogen werden gecoren ende nochtans inde vergaderingen vande Staten vande respeetive Provincien zouden praesideren, omme by middele van d'authoriteyt praesidiael oock des landts zaecken te beter te dirigeren naer haerluyder voornemen: alsoo is mede te duchten, dat onse theologen ende predicanten eens ingeruymt zijnde dat geen werltlyck overheydt eenich gesach ofte oirdel in scriftuyrlycke zaecken competeert, ende daerbeneffens den voet genomen wesende dat men tegen alle genaemde ketters met rigeur, eerst van swaere geldtboeten ende naderhandt met bannissement ende uyterlick onder den schijn van contumacie ofte ongehoirsaemheydt met lijfstraffe zou procederen, gelyck sommige alrede zodanige trappen van handelinge tegen de ketters voorgeven: alsoo segge ick, is mede te duchten dat daeruyt zoude volgen, datten magistraet zoo hoge als subalterne inde voorsz. proceduren alleenlick zoude moeten naecomen het oirdel ende censure vanden voorsz. theologen ende scriftgeleerden ende datten magistraet in dyen dele nyet anders en zoude wesen dan executeurs van anderluyder sententie. Voorwaer als sodanigen voet bij dijen vander gereformeerde kercke alhijer ende oock bij het pausdom ende bijden Lutherschen elders daer zy het gesach hebben, soude werden gevolcht, ende dat elck tegen ander ende daerboven tegen allen anderen van enige verscheyden gesindtheydt, als tegen lasteraers ende blasphemeerders zoude procederen, het. waer te duchten dat wij het wel cort op een eynde zouden brengen, alsoo by sodadigen maniere van doen de vreemdelingen haest het meeste gesach inde voorneemste zaecken, {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} ja mogelyck door ommewegen de verkiesinge vande Magistraet aen haer brengen zouden mogen, gelyek men alrede wel heeft gesyen, dat eenige haer wel voor desen veel te veel met zodanige zaecken hebben bemoeyt. Alsmen immers van blasphemien ende lasteringen zal spreecken, zoo zoude immers onder anderen van zodaniger nature voornemenlick schinen te wesen dopinie vanden Romanisten in verscheyden haere feilen ende insonder-beydt inder afgoden eere, als mede vanden zelven Romanisten ende Lutherschen in tstuck van Hoc est corpus meum: datmen een bete broodts voor het warachtige ende wesentlycke lichaem des Heeren zal houden. Dan hoewel by eenige zeer heftich daervan werdt geleert ende geschreven, zoo en mene ick nochtans nijet, dat mijne heeren door eenige persuasie hen zoo verre zouden laten brengen ofte bij henselven daerinne wel gerust zouden vinden, dat zij tegen alle degene dije van zodanigen gevoelen zijn, ofte alsulcke ofte oock Mennoniten ende dijergelycke boecken hebben ofte vercopen, als tegen blasphemeerders ende lasteraers zouden willen procederen, te meer om dat Zwinglius (tomo 2, fo. 297 1))) zelfs in zeeckeren zijnen brief aen zeeckere voorneme stadt in Duytslandt hem grotelycks beroemt van de grote gevoechlyckheydt van dijen van Zurich int toelaten vandt openbaer veylhouden ende vercopen van alderleije boecken, zoo papistische als Luthersche ende wederdopersche, besluytende denselven brief: dattet een onvrundtlycke ende onbehoirlycke handelinge zoude wesen eenige viandtlycke {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} ofte strijdtscriften tegen andere uyt te laten gaen ende de beantwoordinge van dien te verbieden ofte nijet toe te willen laten, welck verstandt alhoewel Beza (Epistol. theol. 1) pag. 34) zeer heeft tegengesproocken, hij nochtans zoo tschijnt by den zijnen het verbot van contrarij boecken, mede nijet zoo verre heeft konnen brengen als zijne meninge wel was streckende. Ende hoe zoude om vrij te spreecken, mette vryheydt des geloofs accorderen datmen anders nyet als eenderleije boecken zoude toelaten? alsoo zulcks geschiedende, de luyden zelfs nijet met allen zouden mogen ondersoecken, maer alleenlyck moeten geloven tgene henluyden voorgedragen zoude werden. Ick wille mijn metter kercke wel zoo verre conformeren, dewijle zy hen het ordel van scriftuijrlycke zaecken alleen voorbehouden, dat ick nijet lichtelick om eenich verschil des verstandts van eenige plaetse der scrifturen ijemandt wil haten ofte veroordelen, maer kan tselfde qualyck zoo verre doen, dat ick zelver als onbequaem om te oirdelen geacht zijnde, opdt aengeven ende censure vander kercke, ijemandt zoude veroordelen ende alsulcks executeur wesen van anderluyden sententie. Wandt om de waerheydt te spreecken hoe zal ijemandt eenen anderen oirdelen eenen ketter te wesen, als hij zelver geen oirdel en heeft van dije zaecken dije den mensche tot eenen ketter maecken? Het welck wij dijes te meer behoiren in achtinge te hebben, overmidts men boven dye iammerlycke faulten, dye wij in onse leven ondert pausdom aen onse eygen vrunden ende bekenden in gelycke zaecken hebben gesyen, nijet alleen heeft bevonden, dat de voorneemste hoofden onderden Israeliten ende onder de oude Christelycke Kercke met grote gebreecken ende dwalingen zijn beladen geweest, gelyck het oude ende nieuwe testament mitsgaders ende insonderheydt de kerckelycke historien overvloedich daervan getuygen, maer dat oock eenige hoofden vande gereformeerde kercke zelfs haer droefelick hebbe verlopen, gelyck bij mijn hyer voor ten deele es geseyt. Waeromme {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} ick tselfde alhyer nyet en wil specifieren 1), maer alleenlick aenroeren om ons zelven indachtich te maecken dattet al te sorgelyck is (insonderheydt in geloofszaecken) hem zoo geheel op menschen te betrouwen tot zoo groten peryckel van andere menschen. Ende ick en kan nijet wel vatten zulcken groten onderscheydt te wesen tusschen het oirdel van een goedt eerlick mensche, dije zyn zalicheydt van harte zoeckt ende nochtans zoo uijtterlick bijde kercke nijet en is, ende tusschen een ander, dije uyterlick professie vande gereformeerde relige is doende, wandt ick en duchte dat wy weinich exemplen zouden vinden van luyden, dije met het uyterlick aennemen vanden dijenst ofte gemeenschap der kercke, voort bevonden zijn geweest in haeren dagelyckschen handel ende wandel zoo veel beter als andere eerlycke luyden geworden te zijn, ofte dat zij zulcks tot andere mannen zijn geworden, datmen verstaen zoude dat henluyden te goede ofte als van Gode gecomen opgenomen zoude behoiren te werden, alles wadt zij voorhanden zouden mogen nemen, gelyck den text vanden Coninck Saul wel schijnt te getuygen (1 Samuel, cap. 10 versu 6, 7). Hoewel dye zaecken metten zelven oock van cleyne geduyricheydt zijn geweest ende eenen droevigen uytganck hebben genomen. Wij hebben alomme met menschen te doen den welcken wij bevinden oock dickwils te feylen int oirdel van thydtlycken dingen, gelyck mijn heeren wel dickwils in controversieuse zaecken is gebleecken datter gedeeltheydt valt van opinien, daerinne nochtans de eenen nyet kan werden toebetrout met minder oprechticheydt te procederen als den anderen, wandt alhoewel Godt de Heere wel schijnt meest alle soorten van menschen zoo wel heydenen als anderen noch met zooveel kennisse begaeft te hebben, dat zij wel eenich zijn int oordelen ende straffen van grove enorme sonden, als moordt, doodtslach, men- {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} edicheydt ende dijergelycke, zoo syet men nochtans dat oock de beste ende verstandichste onder den alderredelycksten menschen, haer alsoo wel nyet en konnen verdragen in ander weltlycken (sic) zaecken totten welcken wadt meerder oirdeel werdt geeijscht, ende nochtans by godtlycken zaecken ofte zaecken der religie nyet en zijn te vergelycken, gelijck men inde vergaderinge vande heeren burgermeesteren ende Ses ende dertich Raeden somwijlen syet dat een zaecke met goede eenstemmicheydt werdt geresolveert, uytgeseyt dat zomthydts twee ende somthydts drye ofte immers weynich personen zijn van contrarie opinie, ende dat deselve nochtans menen haer verstandt zoo wel zeecker te wesen, dat zij oock des versocht zijnde om hen metten anderen heeren te conformeeren, daerinne nyet en konnen condescenderen. Van gelycken, dat oock inden zelven Raedt mede wel swaerwichtige zaecken zijn verhandelt opde welcke vele ende mennichfuldige discoursen zijn gehouden ende uyterlick nyet verder hebben konnen werden gebracht, dan datten geheelen Raedt genoch was gedeelt ende deene helfte van contrarije opinie als dandere helfte, uytgenomen dat alleen d'eene zijde, een ofte ten hoochste twee stemmen starcker als dander helfte wesende, daarmede, gelijckt in allen collegien moet toegaen, de resolutie heeft te wege gebracht, zonder dat dander helfte tot gelycke verstandt heeft konnen comen, dan dat elcke zijde hem lyet beduncken in zijn opinie wel gefundeert te wesen. Ende gelyckmen tselfde oock bijwijlen syet bij myne heeren vanden gerechte, dat een zaecke van importantie althydt met welbedachten ende oprechten gemoede gewesen, bijden Provincialen Raedt anders ende wederom byden Hogen Raedt anders werdt verstaen. Ja, dat noch somthijdts bijde revisie een andere uijtcoomst werdt verwacht, daer nochtans een ijgelyck meent goede redenen te hebben van zijn verstandt ende opinie indeselve zaecken. Alsoo achte ick dattet oock gaet met verscheyden hoochervarene luyden in verscheyden hoochwichtige zaecken der scrifture, daerinne zij elckander qualick konnen verstaen, nyettegenstaende nijemandt vandezelve yedts aen zyne naereticheydt ofte goeden ijver en laet ontbreecken, maer {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} met groot peryckel haers levens, insonderheydt nu tweehondert iaeren herwert, nae haer uyterste vermogen haer daer toe hebben geemploijeert van alle twelcke zoo veel exemplen te syen zijn datmen hem dijes quaelick genoch zoude konnen verwonderen. Waer van Augustinus (bekennende mede zyn onvolmaecktheydt in zodanigen zaecken) maeckt een christelicke eynde ende besluyt met dese woorden: Soo yemandt dese dingen leest ende daerinne gelycke zeecker is als ick ben, dye wille tegelyck met mijn voortgaen, maer zoo hij daerinne gelijcke twijfelachticheydt bevindt als ick doe, dye wille verder met mijn ondersoecken, Soo wanneer hij zijne dwalinge bevindt, dat hij alsdan tot mijn keere, ende zoo hij bevindt dat ick dwale, dat hij mijn daervan vermane, opdat wij alsoo inden wech der liefde wandelende, mogen comen totten gene, dyens aengesicht ons bevolen is alle thijdt te beiagen 1). Het 2) is myn leedt dat hem de zaecken zulks begeven dat ick yemandt bemoeye mettet aenhoren ofte lesen van dese mijne redenen. Dan dewijle ick twijfelachtich was van mijne heeren int allegeren van haere redenen voorn verhaelt, als nyet eygentlyck verstaende hoe verre mijne heeren haere meninge zoude strecken tegen den genen dije by eenigen voor ketters ende blasphemeerders werden gehouden ende dat het verschil in eenige zaecken der religie bij sommigen altemet werdt gehandelt met zulcke hatelycke woorden, dat mijn dunckt dat dye wel met zoo goede vrucht wadt gevoechlycker mochten werden getracteert. Soo hebbe ick myn zelve nyet wel konnen voldoen zonder mijn heeren hyer mede te bemoeyen, alsoo ick gaern sach ende ten hoochsten nodich achte, dat deenicheyt mocht werden geconserveert tot wederstandt vanden gemenen vijandt ende dat wy ons mochten {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} genoegen metter vrijheydt dye ons de Heere soo genadelick heeft verleent wesende wel meerder als wij voor den oorloge zouden hebben derven wenschen, zonder dat wij ons eens zouden hebben ingebeeldt om yemandt in zyn gemoedt lastich te vallen. Mijn Heeren weten wel datter nyet dienstelycker is om oneenicheydt te wege te brengen ende te foveren, dan hem te bevlijtigen op tscharp ondersoecken ende verbreyden van anderluyden gebreecken, alsoo zodanige luyden, derwelcker gebreecken werden verbreedt, nijet en onderlaten wederomme alle middelen voor te wenden, nijet alleen om tgene hen te laste geleyt werdt te dilueren ofte ten minsten t'eprufeeren (tweick alleen genoch is om partijschap te doen groeijen onder den volcke) maer doen gemeenlyck haer beste om bij alle menschen hen te informeren opde gebreecken van zulck haerluyder partije, ende alle dezelfde wederomme opdt breedtste onder den volcke te saeyen. Daer ter contrarie de eenicheydt bij gene middelen beter onderhouden, ofte gevioleert zijnde, geresarcieert ofte geheelt kan werden, dan bij onderlinge conniventie ende vercleynderinge van elckanders gebreecken, gelyck wij tselfde oock wel inde particuliere huyshoudinge, als mede inde bedieninge vande Republycke bevinden vannoden te wesen; wandt zoudemen daer dagelycks opdt bitterste verhaelen ende elckander voorwerpen het gebrek ende misverstandt, datmen hem laet beduncken bij een ander te wesen: een ijgelyck kan wel afnemen, wadt daer van werden, ende nyet anders dan een verderffelycke scheuringe daeruyt noottelyck volgen zoude. Daeromme mijn oock dunckt in kerckelycke zaecken dattet wel een onbillicke conditie zoude wesen datmen uijt zaecke van eenige feylen ende gebreecken van andere kercken deselve geheel wil onderdrucken ende datmen daer tegen verstaet dat de feylen van zijn eygen kercke ende gemeente, geensins en dyenen tot vercleyneringe derselver nochte dat hem ijemandt daervan behoort te stoten ofte te argeren 1). Wandt alsmen alleenlyck op ander- {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} luyden gebreecken ende nyet op hem zelven, maer zijn eygen gebreecken door de vingeren syet, zoo schijntmen wel oorsaecke van goedtdunckentheydt over zijn eygen zijde, ende tot lasteringe ende verhinderinge van een ander te hebben, maer de zaecke wederomme van dander zijde ingesyen ende op 'tscharpste geexamineert zijnde, werdt oock wel bevonden aende volmaecktheydt van dyen mede veel te ontbreecken. Ick mene mijn tot noch toe zoo gevoechlick ende met zulcker goedtwillicheydt ende benevolentie tegen dyen vande gereformeerde kercke gedragen te hebben, dat ick immers mene dat ick bij nijemandt van dengenen metten welcken ick oeyt hebbe gedient, daerin zal werden beschuldicht, nyettegenstaende ick mene wel merckelycke feylen inde zelve kercke bespeurt te hebben, de welcke ick gaern hebbe over thooft gesyen, conform dye priselycke sententien: Amici vitia noveris, non oderis, wetende oock dat mijnzelven helaes, veel is ontbreeckende. Ende alhoewel eenige somthydts wel te zeer exorbiteren ende continueren int uytroepen ende schelden tegen den genen dye hen alsnoch uijterlick metter kercke nyet en vereenigen, ende door de continuatie van zodanigen handelinge wel zouden schijnen, off tselfde dyen vanden kerckenraedt nyet en tegen zoude wesen, door dyen zij tselfde dagelycks aenhoren ende nyet en werdt gebetert: zoo hope ick nochtans, dat zij de zaecke wadt naerder insyende, contrarij haerluyder voorgaende zoo uijterlycke ende mennichfuldige vertoningen, daertoe nijet arbeyden, ende van dye goedtdunckentheydt zelfs wesen zouden, dat zij haere ende der haeren gebreecken oversyende, optschandelyckste als lasteraers, blasphemeerders ende hellebranden zullen {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} doen afmalen ende uy troepen ende dyenvolgende allen afbreeck ende hinder zoecken te doen, ja te vervolgen alle dye gene dye hen uyterlick met henluyden intgebruyck des nachtmaels ende volcomen aenneminge haerder religie alsnoch nyet en konnen vereenigen ende dat zij hen nyet en zullen laten duncken, dat alle dye zegeningen ende victorien dye Godt de Heere dese landen tot gemenen bijnaest ondrachelycken costen van allen den ingesetenen heeft verleent, alleenlick tot bevestinge van haerluyden ende tot onderdruckinge van allen anderen zouden strecken. Soo oock tselfde (buyten mijne hope) de meninge ende intentie zoo wel van eenigen van mijn Heeren als vandyen vande kerckenraedt zoude mogen wesen, zoo bidde ick nochtans mijnen heeren, dat zij hen daerop wat naerder willen bedencken wadt anderen wederom daertegen zoude mogen hebben. Alsoo men nimmermeer beter oirdelen kan van zijn eygen, zaecken, als wanneer men hem zelven stellende in zijns partijs plaetse, wel examineert, hoe hem dye zaecke dan zoude vertonen, opdat wij nyet gelyck en zouden wesen den anderen dye tegen haer eygen kinderen al te zeer geaffectioneert ofte al te mal kindts zijnde, aen denzelven geen leedt en konnen syen, ende niettemin anderluyden feylen in gelycke zaecken wel op tscharpste observeren ende vermaecken; wandt alhoewel ick mijn noeyt en hebbe willen bevlitigen opdt ondersoecken van anderluyden gebreecken, gelyck andere mogelyck wel zyn doende, zoo wil ik nochtans goeder meninge wel verseeckeren dat mijn zoo veel wel is bekent, dat by zoo verre dije luyden int generael, dye byden ministers zoo hatelick werden getracteert, wederomme opdt hoochste ende nochtans metter waerheydt onder den volcke met gelycke bitterheydt zouden willen verbreden alle tgene men tegen dyen van der kercke zoude mogen vinden: dattet grotelyck te vermoeden, ja buyten twijfel zoude wesen, dattet nijet alleen een groot ommesien, maer oock een grote scheuringe met hem brengen ofte veroirsaecken zoude. Hoewel mogelyck alleen daertoe genoch zoude wesen bij veele vrome luyden, als zy zeeckerlick zouden weten, dat die meninge van dye vander kercke totte voornverhaelde wreedtheydt zoude {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} streden, maer ick verstae, dat om zodanige scheuringen ende misverstanden voor te comen ende te verhoeden, nyet alleen een goedt magistraet, maer oock en ijgelyck goedt patriot hem nae zijn vermogen daerin behoort te quijten ende dat oock dijen conform de ministers ende dye vande kerckenraedt hem mede wel behoiren te dragen, opdat alle oneenicheydt geweert werdende, wij eendrachtelick in behoirlycke ende gewoonlycke goedtwillicheydt zouden mogen volharden, ende bij middele van dijen onsen algemenen ende nijet des eenen ofte des anderen particulieren vijandt door des Heeren genade mannelick resisteren. Voorwaer als dye vande gereformeerde kercke met ernst mochten naedencken, dat zij onder de Spaensche regieringe van geen beter conditie en zijn geweest als alle andere ende dat doorsaecke vander oirloge nijet en is geweest om dye vande voorsz. religie int particulier in vrijheydt te stellen: ten eynde dije wederom eenige wreedtheydt tegen anderen in geloofszaecken zouden mogen gebruyeken: ende dat dije vande voorseyde kercke daerbij considereren dije voirdelen ende praerogativen, dye zij tegenwoordelick voor alle anderen genieten: zoo int gebruyeken vande gemene kercken, als vande treffelycke subsidien voor haeren armen ende dije eerlycke onderhoudinge vanden predicanten: zoo zoude ick hopen dat zy hen immers wel behoiren te genoegen, ende andere eerlycke luyden van andere gesindtheydt ende nochtans zoo wel als dije vande voorsz. kercke, naer haer vermogen tegen de Spaensche regieringe geresolveert zijnde, zullen laten ongemoeyt, opdat zodanige luyden nijet en vallen in ommesien ende misvertrouwen, daeruyt eenige onwillicheydt zoude mogen spruijten int draegen ende opbrengen van zoo swaere lasten, tot onderhoudt vander oirloge ende wederstandt vanden vijandt nodich zijnde. Wandt heeft Abner den hoftman (sic) dije naden doodt van Saul zoo ijverich was om Isboseth des Sauls zoone int Coninckryck Israel te maincteneren, zulcke ialouzie ende affkericheydt tegen den voorseyden Isboseth genomen, dat hij David toeseyde het coninckryck Israels over te leveren, uijt zaecke datte voorsz. Isboseth hem bestrafte dat hij bij sijns vaders bijwijf Rispa hadde geslapen (2 Sam. 2, 3). Zoo wille ick anderen geven te {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} bedencken ofter mede nyet wel groot quaet zoude mogen uijtspruijten, dat zulcke mennichte van menschen dye voor alsnoch nyet inder gemeente en zijn, ende nochtans, zoo wel als dye vander gemeente, totten oirloge contribueren, voor zeecker aennaemen datmen mette eerste gelegendtheydt alsulcke gedreychde proceduren van vervolginge tegen haer zoude voornemen, wandt alhoewel ick wel verstae dattet hem laet aensyen, datmen bij authoriteyt de geeyschte contributien wel zoude konnen doen executeren, duchte ick nochtans dattet zelfde mede al zijn swaericheydt zoude hebben, als zodanige executien zouden vallen over zoo vele menschen als onder zoo lelycken ende hatelycken naeme, als voorn verhaelt, werden begrepen, insonderheydt als eenige onder denselven mede zouden mogen wesen vande regieringe ofte andersins (gelyck doch dese landen zulcks zijn genatureert) denzelven regentten zoude mogen wesen bevrundt. In welcken gevalle een yder vanden zelven regentten den zijnen, ofte zijn goede bekenden zoude soecken te patrocineren, daeruyt dan mede groodt misverstandt onder den zelven zoude mogen verrijsen, twelck door eenige creaturen vande vijandt onder de handt ende bedecktelick zulcks zoude mogen werden gevoedt ende aengeblasen, dattet daer nae nyet te keren zoude wesen, maer (twelck Godt genadich afwende) een populaire tumult daeruyt zoude mogen verrijsen, waervan de beginselen best zijn in thydts verhoedt ende voorgecomen, opdat nyet bij gebreecke vandijen tot onser aller onderganck en werden vervult, dije twee wel bekende veerskens bij een oudt patriot 1) over lange geschreven: Principium fuit ex irata plebe tumultus, Finis ab irata plebe tumultus erit. Bijlage IV (bij pag. 57, noot 1). Gelyck Sextus Tarquinius zijnen vader tegen de Gabinen (Livius Dec. 1 libro 1 pag. libri mei 24) ende Sepijrus {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} den Dario Coninck van Persen tegen den Babiloniers hebben gedient, haerselven van langer handt credyt maeckende, waerdoor zij beyde dye treffelicke steden in handen van haren vianden hebben overgelevert (Francken cronijck fo. 43 verso) 1); gelijck desen mede nyet ongelyck schijnt te wesen, tgene Saul met zijne dochter Michal tegen David meende te wege te brengen (1 Samuelis 19 verset 11 ende naevolgende) 2). Ende zoo vele den uytlandtschen ende vreemdelingen aengaet, schijnen de vorsten Achis der Philistinen coninck wel verstaen te hebben, hoe sorchlick ende periculeus het is denselven in groodt credyt ende regieringe te laten comen, wandt alhoewel David met zijne twee vrouwen ende een groot getal ander weerbaer volck door vrese van Saul geweecken ende zijnen toevlucht totten voorsz. Achis genomen hadde, zulcks oock dat Achis, menende, dat David hemselven als stinckende gemaeckt hebbende bij sijnen volcke van Israel (1 Samuelis cap. 27, 28, 29) 3), hij op des Achis vermaninge hem met zijn voorsz. volck zoo goedtwillich vertoonde omme metten voorsz. Achis tegen het volck van Israel ten strijde te trecken, dat Achis verclaerde, dat hij hem geduyrende al zijn leven tot een bewaerder zijns hoofts wilde stellen: desen allen nyettegenstaende dye voorsz. vorsten hen daer tegen hebben geopposeert ende geweygert henselven in zoo grote gemeenschap met David ende zijnen volcke te begeven, vresende dat zijluyden, hen in den strijdt tegen ende dyen van Israel bij vallen zoude mogen, twelck oock nyet zoo vreemt en schijnt te wesen, {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} alsoo David, nyet tegenstaende dye weldaedt in zijn voorvluchticheydt bijden Philistinen ontfangen, nochtans zoo wel nae als voor een vriendt ende voorstander van Israel ende viandt der Philistinen is bevonden (2 Samuelis 5 verset, 18, 19) 1). Bijlage V (bij pag. 58, noot 2). Ia dat denzelven Beza tselfde verschil noch breder is excuserende, seggende op een ander plaetse (In Epist. theol. pag. 28, Item pag. 6, 7), datmen van de Sacramenten, wesende aenhangselen ofte een gevolch vander leere, nijet anders en mach oordelen als vander leere zelve, ende datmen seggen zoude dat nergens een kercke zoude wesen, als daer gansch geen gebreck inden leere zoude zijn, dat ons daerin zouden tegenspreecken de brieven Pauli aende kercken van Corinthen ende Galaten geschreven, dewelcke beyde met gene cleijne dwalingen waeren beladen ende dat daeromme het nachtmael nyet en laet het nachtmael des Heeren te blijven off alschone int gebruyck vandyen, eenigen mangel zoude mogen wesen, gelyck ter voorsz. plaetse claerder ende breder mach werden gesien. Ia dat hij op een ander plaetse (Ut supra pag. 271) Lutherum voor een zonderling instrument Goodts is noemende. Ende het is, zoo mijn dunckt, een gemeen gevoelen van vele voorneme luyden ende mette natuyrlycke redene ende dagelycksche bevindinge wel overeen comende, dat de luyden van allerley gesintheydt nu opde bane zijnde, ondert cruys ende benautheydt wel zoo godtvruchtich ende wel zoo gematicht van oirdel zijn geweest, als zij zijn bevonden ten thijde zij tot vryheyt, voorspoet ende rijckdoom zijn gecomen, waeromme ick van Hulrico Swinglio als vast vande eerste geweest zijnde dye de gereformeerde religie eerst in Switserlandt ende Duytslandt anden dach gebracht ende te leren begost heeft ende oversulcks vast in de meeste hette van vervolginge ge- {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} dragen heeft, een weynich tot desen propooste dyenende zal verhaelen, ende namentlick dat ick by hem mede dye gematichtheydt hebbe gevonden (tomo primo fo. 352a), dat de Christenen inde voorneemste poincten der Christelycke religie eens zijnde, het verschil van enige andere opinien nyet soo vele by ons en behoort te gelden, dat ter oirsaecke vandien de bandt der liefde zoude behoren gebroocken te werden (Ut supra fo. 363b). Seyt mede, dattet nijet en is te verwonderen, dat yemandt in schriftuyrlycken zaecken dwaelt, maer dattet meer te verwonderen soude wesen, dat yemandt zoude werden gevonden dye in genen dele zoude dwaelen (Item tomo 2 fo. 98, in fine tractatus de baptismo), verclarende voorts daerby: dat nijet alleen nijet een mensche, maer oock nijet alle menschen, ja nyet alle engelen te zamen alles weten, gelyck oock Josias Simlerus in zijn eygene voorreden op zijnen boeck de Aeterno filio Dei zoowel geleerden als ongeleerden vermaent, nu nijet hooch te vliegen in godtlycken zaecken, maer liever haer onverstandt te bekennen: dewijlle in natuyrlycken dingen dye wij dagelycks handelen zoo vele zaecken zijn, dije oock d'allergeleertste nijet weten te doorgronden. Welcke van te voren bij andere voorneme luyden mede wel is bekent ende namentlyck by Gregorio Nazianzeno (Oratione 34 1) zoo ick mene wel wijtluftich werd gehandelt. Ende van gelycken Calvinus (Institut. lib. 4 Cap. 17 § 7 ende 18.) onder vele disputatiën van des Heeren Avondmael, daerom huydensdaechs mede de meeste questie is, wel rondelick bekent, dat. hij de zaecke nyet zoo volcomentlick verstaet, maer dat hem daeraen noch veel is ontbreeckende. Ende Rodolphus Gualtherus in zijne Apologie voor Swinglio seyt onder andere dese reden: 2) O ghy goede ende gelovige nacomelingen, wilt u doch spiegelen ende exempel nemen aen tgene tot desen onsen thijden met onderlinge twisten is gepasseert. Wilt u aen niemandt alsoo verbinden, dat ghij denselven daernae nijet en zoudet {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} mogen ofte derven tegenspreecken, wandt het is al menschen werck aen allen canten oock metten aldervoorneemsten van onsen thijden. Wilt zelver alles naerstelick ondersoecken ende metten woorde Godes overleggen ende dijenvolgende voor goedt aennemen tgene ghij bevinden zult daermede overeen te comen, houdende voor goedt nijet het gene uyt enige eergiericheyt ofte scharpsinnicheydt van disputeren bij yemandt voortgebracht werdt, maer tgene uytter waerheydt is voortcomende ende tgene dat ons van alle vertrouwen opt uyterlycke gebaer ende wesen afwysende, voornementlijck opden gelove in Christum aenwijsende is, tot vermeerderinge der liefde ende verbeteringe des levens. Dat doende zult ghij nimmermeer vanden wech der waerheydt afdwaelen. Haec ille. Op gelycke wyze spreeckt mede de voorseyde Swinglius, (tomo 1 fo. 294 verso), datmen niemandt totten gelove zal dwingen, gelyck de Heere Christus nijet alleen nyemandt heeft gedwongen, maer oock nyet en heeft gewilt dat ijemandt gedwongen zoude werden, opdat alsoo alle de kracht ende eere zijnen woorde zoude werden toegeschreven 1). Stellende mede nevens den vromen ende godtsaligen Oudtvaderen, Propheten ende Apostelen ende als onder haerluyder getal, zodanige personen, dye enige tot onsen thyden hem nyet en vermiden openlick te verdoemen (In Expositione fidei ad Christianum Galliae Regem tomo 2 fo. 569b): als Theseum, Herculem, Socratem, Aristidem, Antigonum, Numam, Camillum, Catones, Scipiones etc, vanden welcken, hoewel ick mijn nyet en wil onderwinden yedts quaedts te oordelen, maer liever het beste verhopen; soo soude ick nochtans aende oneyntlycke genade Godes mede verhopen, dat vele luyden dye huydensdaechs met dyen vander gereformeerde kercke in alles nyet eens en zijn gesint, ende nochtans nae haere swackheydt de Heere zoecken te behagen ende hare salicheydt in vrese ende beven krachtig te wercken, haerluyder zaecke nyet quader voorden Heere zal staen {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} als van dye boven genomineerde a) by Zwinglius is gevoelt, volgende wiens gevoechlickheydt het te meer wonder schijnt te wesen dat een kercke dewelcke, zelve door zoo mennichfuldige bloedstortingen ende vermoorden van zoo veel vrome luyden is opgebouwet ende dewelcke door de standvasticheydt in zodanige tormenten betoont, zeer veel menschen tot verwonderinge ende tot kennisse heeft gebracht, nu zelfs ter contrarie tegen ander luyden dyergelycke wreedtheydt soude plegen om deselfde door alsulcke schrick ende vrese totten rechte gelove te brengen ende te drijven b). Dan schijnt nyet qualick datter oock nu, gelyck tot andere thyden, eenige werden gevonden, dye haer verheugen over anderluyden vleesche te glorieren ofte immers haer nyet en genoegen, voor ende aleer dat zij de luyden hebben gebracht totte uyterlycke gemeenschap der brootbreeckinge, opdat (gelijck eenige geleerde luyden verstaen dat uyterlycke werck daertoe te dyenen) de luyden haer daermede verbinden ende als veronderpanden, ofte, eenen goodtspenninck nemen, datmen hem in genen gevalle vander gemeente en moet onttrecken (Zwinglius in commentario de vera et falsa religione, tomo 2 fo. 197, 198), nyettegenstaende nochtans zodanige geleerde luyden zelfs oock verclaren ende belijden, dat de Sacramenten geen cracht en hebben om de conscientie vrij te maecken, maer dat zulcks alleen is het werck des Heeren. Ende dat alsoo het gebruyck der sacramenten in ceremonien wel bewijst ende te kennen geeft datmen hem totte gemeente is begevende, maer dat daerdoor de kercke meer werdt verseeckert van tgelove van sodanige menschen, dan de menschen zelve werden verseeckert van haer eygen gelove. (Zwinglius, tomo 2. fo. 319. Hyer van syet breder ende met een grote confidentie geschreven by Zwinglio tomo 2 fo. 63 recto et verso.) Ende om de waerheyd te spreecken, zoo het gebruyck der Sacramenten, zoo grotelycks dijende tot versterckinge des geloofs der geender dye deselfde participeren, gelyck tselfde bij eenigen zeer ernstlick werdt gedreven, zoo zoudet wadt vreemt {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} schijnen, dat nijet byden Apostelen, ja byden Heere Christo zelve ingestelt is geweest, dat den luyden (gelyck int Pausdoom ende bij den Lutherschen gewoon is te doen) in haer uijterste metten Sacramenten werden gedyent, alsoo in dije gelegentheydt, de mensche doch wel de meeste verstarckinge heeft van noden 1). Soo oock gelyck het waer is, het gebruyck des nachtmaels byden Heere is ingestelt om sijnen doodt te verkundigen ende te gedencken: zoo zoudemen met goedt fondament mogen besluyten, dat het gedencken ende verkundigen des doodts Christi veel meerder is, dan het gebruyck des nachtmaels, wandt het gene immers meerder is om welcks wille yedt werdt ingestelt, als tgene is dat om eens anders wille werdt ingestelt. Als men dan byden luyden, hen nyet ten nachtmael begevende, bevint dat zy de gedachtenisse des doodts Christi in haeren dagelyckschen handel ende wandel zoo wel uytdrucken ende nijet meer en prophaneren, als dandere dye hem daertoe begeven, ende dat zy hen daervan onttrecken nijet uyt enige verachtinge, maer om dat zy uyt de predicatien verstaen, dat de gemeenschap der brootbreeckinge werdt aengenomen voor een toestemminge van alle tgene by den dienaeren der kercken werdt geleert ende dat zodanige luyden alle tselfde vooralsnoch nijet wel en konnen toestemmen ofte verstaen ende daeromme oock nyet gaern een anderen schijn van haer en zouden geven dan haer gemoedt is medebrengende: dat mede Beza zelve (In epistol. theol. pag. 21, 22) van dyer meninge schijnt geweest te zijn, dat in tstuck vanden Sacramenten voornementlick opden sin ende intentie vanden Heere Christo moet werden gesijen ende {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} nijet zoo zeer opde onderhoudinge vande eenparicheydt vande bedieninge derselver, gelyck inde eerste instellinge ende gebruijck vanden doop de menschen alheel int water gestelt, nadt gemaeckt ende met water begoten zijn geweest, nu in plaetse vandyen alleenlick een cleyne besprenginge geschiet: alsoo mede nijet nodich is de bedieninge des avondtmaels preciselick te houden in gelycke forme alst byden Heere ingestelt ende eerst gebruyckt is geweest, opdat men alleenlick den sin ende meninge des Heeren naecome, ende dat in zulcken gevallen de Christenen hen in zodanigen gemeenschap des avondtmaels wel mogen begeven met vrijer conscientie. Ist dan oock billick datmen onder ons hijer te lande om zodanigen verschil des verstandts zoo groten twist ende oneenicheydt zal maecken van dat uyterlycke werck? En bevinden wij nijet zoo memorabile ende gedenckwaerdige saecke vandt metalen serpent by Mose inder woestine door expres bevel des Heeren opgerecht? ende dat nadijen tselvige tot zoo wonderbaerlycke genesinge ende gesondtmaeckinge des volcks hadde gedient, over sevenhondert iaeren bij zoo vele treffelycke Propheten ende vele vrome Rechters ende Coningen goedt gevonden was in wesen te laten? hetzelfde daer naer door de Coninck Esechiam is doen afbreecken ter oirsaecke vandt misbruyck dat daerinne was gecomen ende d'afgoderije dije daer mede werde bedreven? (4 Regum 18 v. 4). En zoudet dan den Christelycken aert nijet mogen lijden, dat wij om de onderlinge vriendtschap ende liefde nijet te scheuren, enige goede luyden de uyterlycke brootbreeckinge remitteerden ende niettemin voor onse broederen hielden? Ofte datmen tgebruyck vande voorsz. brootbreeckinge zulcks dede modereren, datmen nijet en verstonde dat de luyden daermede toestemmen zouden, alle tgene dat byden Predicanten werdt geleert? Ick verstae wel dattet wel te wenschen waer, dat wij altezaemen daerin eenstemmich mochten wesen. Dan waer daer benevens mijns bedunckens oock wel nodich, dat wij naede tegenwoordige gestaltenisse vanden lande ende ingesetenen vandijen metten anderen wadt gevoechlycker handelden; wandt ick zoude menen dat wel veel goede luyden meer hem {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} totter gemeenschap des avondtmaels zouden begeven, alsmen de luyden op haer eygen beproevinge wilde admitteren, sonder bijden dienaers opde generale approbatie vander leere, vanden Catechismus ende dyergelycke beswaerlycke dingen ondervraecht ende ondersocht te werden 1), alsoo ick duchte dat zodanige ondersoeckinge vele goede luyden zeer schuw maeckt. Ende insonderheydt mede datmen bespeurt, dat vele luyden hem totter gemeente begevende, door de grote precysheydt zoo het schijnt, zoo verde werden gebracht, ofte van selfs zoo verde comen, datse grote afkericheydt ende verbittertheydt bewisen over vele luijden dije de zaecken vooralsnoch met hen nijet zoo geheel eens en konnen verstaen. Sulcks dattet schijnt dat de gedeeltheyden bij dese onse bedroefde thijden, nyet zoozeer werden gefundeert opde twijfelachticheydt ofte geloofwaerdicheydt der Godtlycker schrifture, als wel opdt verschil vandt verstandt ende uytlegginge van sommige plaetsen vandijen, mitsgaders opde ordonnantien ende decreten der menschen, dewelcke bijnaest der Godtlycker schrifture gelyck geacht ende onverbreeckelick onderhouden moeten werden, daer nochtans deselfde mijns bedunckens conform het eerste Jerusalemsche Concilium 2), behoorden naer gelegentheydt des thydts gestelt ende verandert te werden, nae dat dye meeste tot opbouwinge zouden mogen dienen, wandt ick verstae wel datter inder gemeente eenige ordre gehouden ende ongeregeltheydt geweert behoort te werden, zoo veel redelycker wijse mach geschieden. Dan datmen dije ordre zoo nauwe aende opinie van enige menschen, insonderheydt uytheemsche luyden zal binden, datmen oock eerlycke luyden, dije ick achte datmen met geen genochsaem fundament der heyliger schrifture zoude konnen staende houden buyten der Christelycke gemeente te wesen, nijet tottet uyterlycke gebruyck des nachtmaels zoude admitteren zonder enige voorgaende ondersoeckinge byden dienaeren des woordts {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} op ofte tegen zodanige luyden te doen op alsulcke poincten als deselve dienaers zouden mogen goedtvinden, dunckt mijn onder verbeteringe de zaecke nae gelegentheydt deses thijdts ende deser landen alte veel gedaen te wesen. Men bevint wel bij het oude testament, dat de vervallen goodtsdienst tot verscheyden thyden weder opgerecht is geweest, maer ick mene dat men daermede qualick-zoude konnen bewysen, datter alsodanige manieren van catechismen ende confessien zijn geweest, aende welcke het volck, op pene van ketterije, gelyck het nu toegaet, was gebonden, maer werde het volck het wetboeck voorgelesen, de altaren ende afgoden werden wechgenomen ende was het wetboeck zelfs haerluyder confessie, mette belydenisse ende toestemmige van twelcke zij mochten volstaen. En zoudemen nu ter thydt nyet te naeste by mede zodanigen voet mogen volgen? En schynt het nyet, dat wij in onse maniere van doen den Heere zelfs willen meesteren ende veel wijser willen wesen dan zoo veel treffelycke ende hoochberoemde Coningen int wederoprechten vanden goodtsdienst int oude testament zijn geweest? Wy bevinden mede wel byder Apostelen thyden verscheyden huisgesinnen gedoopt ende voor vol aengenomen te wesen, als Chrispij, Caij, Stephanae, des stockmeesters, oock Cornelij Centurionis nijet alleen huysgesin, maar oock een groot deel van zijne vrienden bij hem wesende, nyettegenstaende dije meest uyt den heydenen waeren ende vante voorn weynich vande Christelycke lere hadden gehoort 1), gelyck mede dijen eunuchus vander Conninginne Candaces 2), zonder dat ick vinde van vele hoochloopende vragen, anders als vande simpele ende eenvoudige belijdenisse des naems Christi. Wy bevinden mede dat byden autheurs ofte drijvers van verscheyden gesintheyden tot onsen thyden zoo wel bijden eenen als byden anderen werdt geleert, dat wij onse hope ende betrouwen moeten stellen op Christum, dye voor ons gestorven ende ver- {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} resen is, dat wij Godt moeten liefhebben boven al ende onsen naesten als ons zelven. Sulcks dat ick mene dat in dije leringen geen geschil en werdt bevonden ende nochtans bestaet daerinne de summa van een godtvruehtich leven ende gemoedt ende nijet in cloeck disputeren van hoochwichtige zaecken, nochte int curieux naespeuren van verborgen dingen. Twoordt, seyt Paulus 1), is dichtby in uwen monde ende in u herte: dat is, dat woordt des geloofs twelck wy predycken. Ist dat ghy met uwen monde belijdt den heere Jesum Christum ende in uwen herte gelooft, dat hem Godt vanden doodt heeft opgeweckt, zoo zult ghij zalich wesen. Ende wederomme: 2) weest niemandt yedt schuldich dan dat ghy elckander liefhebt, wandt dije zijnen naesten lief heeft dye heeft de wet volbracht. Item 3) het eynde ende vervullinge des gehelen gebots is liefde van reijnder herten, goeder conscientien ende ongeveynsden gelove voortcomende. En zouden zodanige leringen nijet genochsaem wesen om goede Christenen te telen, zonder elckander met dye hoochloopende questien te bemoeyen? Wandt alhoewel het een schijn moet hebben, dat degene dye hem totter gemeente begeven ende daertoe werden geadmitteert, hen op eenige hoochloopende zaecken grondtlick konnen verclaren, zoo achte ick nochtans dat de ministers als over zodanigen zaecken gaende, wel bevinden, dat vele vande zelven noch nauwelicks het eerste schoolrecht wel hebben geleert. Ende waer daeromme mijns bedunckens wel zoo nut dat dye arme slechte luyden ende oock andere van meerder qualité met meerder ernst ende beweechlickheydt tot beteringe des levens, liefde ende eenicheydt werden vermaent. Daerinne voorden vleessche wadt meerder swaricheydt is gelegen, als metten monde ende met behulp vande dienaers te doen enige telle quelle belidenisse des geloofs ende nochtans de kracht vandyen inderdaedt genoch te versaecken. Op twelcke zoo tschijnt zoo groten regard nijet en werdt ge- {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} nomen alsmen wel heeft bevonden, datter enige oock totte aldervoorneemste ampteren der kercke beroepen zijnde, onder zoo hoge verclaringe als daertoe werdt geeyscht, dyen nijettegenstaende zijn geweest luyden van veel een ander gemoedt dan zij haerselven verclaerden te wesen, ende oversulcks te duchten zoude zijn geweest, dat haere zaecken nyet veel beteren uytganck zouden hebben gehadt, als van dyen beclaechlicken Ananias ende Saphira 1), zoo verre de Heere Almachtich nu op gelycke maniere, als doenmaels wilde straffen gelijck het te duchten is dattet hem mede veelthydts bevint by den gemenen volcke. Dye gene dye kenisse hebben vande mennichte der menschen dye hem in Brabandt, Flanderen ende andere quartieren aldaer zoo bij de gereformeerde als Luthersche kercke inden vrijen thijdt hebben gevoecht gehadt, zouden mogen oordelen hoevele derselven (de vervolginge aldaer weder overhandt genomen hebbende) haer selven daertoe hebben bereydt omme aldaer zonder veranderinge van religie aen te nemen, in peryckel te blijven sitten, ofte naer buytenslandts te transporteeren gelyck zij mede zouden mogen overleggen, off tusschen dye gene zelfs dije hen buytenslandts om der religie hebben begeven, ende tusschen andere eerlycke luyden in haeren handel ende wandel zoo groten onderscheydt werdt gevonden, dat men daerom danderen zoude behoren te haten ofte vervolgen. Maer de Heere wille hem onser allen erbarmen over onse swackheydt, dat wij alst ons wel gaet, ons zoo qualyck kunnen matigen ende oock ons zoo qualick inder thydt der besoeckinge aen hem connen houden, gelyck wy dat oock bevinden den Heere Christo selve alsoo gegaen te zijn: dat nae zoo ernsthaftige vermaninge by hem nae zyne opstandinge uyt den doden, aen zijnen Jongeren gedaen, omme hen bij den anderen tot Jerusalem te houden, daer nyet meer en zijn gevonden dan omtrent hondert ende twintich personen (Act. 10 v. 15). Soo dattet dickwils aent uyterlicke gebaer nyet zoo zeer {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} en is gelegen. Ende waer daeromme mijns bedunckens veel redelycker ende totter welstandt vanden landen dienstlycker, dat wij continuerende inden ouden voet vande regieringe deser landen ende oock deser stede, bijde welcke wij ons, den Heere zij loff, zoo wel hebben bevonden ende onder dewelcke de Heere ons zoo ogenschijnlycke victorien, zegeningen ende weldaden heeft bewesen, zonder yemandt in geloofszaecken moeyelick te vallen, mochten excuseren elckanders gebreecken ende feylen in geloofszaeken, als buyten ons zynde ende alleenlick comende tot laste van dengenen dye daermede zyn beswaert. Ick en wil nu eygentlick geen vergelyckinge maecken tusschen der Papisten ende Lutherschen oorbiecht ende dye huyssoeckinge, die bij dyen van de gereformeerde kercken ordinarie werdt gedaen aen dengenen dije van haere gemeente zynde, hen ten avondtmael zullen begeven, maer wil anderen laten oordelen, off deselfde voor een groot deel metten anderen nijet en is overeencomende, ende daerbenevens te bedencken geven wadt metter thijdt daeruyt zal mogen volgen, zoo daerinne nyet en werdt voorsyen. Den naem ende noch veel meer het werck vande Spaensche inquisitie is met grote reden schrickelick voor allen redelicken menschen, dan zooveel de kracht ende beteyckeninge van tselfde woordt aengaet en is immers nyet te seggen dan een ondersoeckinge, dewelcke de Coninck van Spaengien heeft int werck gestelt over zijne ondersaeten, de welcke hij verstaet gehouden te zijn te leven ende haer te voegen tot alsulcke een religie als hij goedt vindt ofte daerinne zijne voorsz. ondersaten zijn geboren. Als nu dye vande Gereformeerde kercke telcken twee maenden mede onder de haeren ondersoeckinge doen van der luyden gemoedt ofte enige belydenisse van haer eijsschen 1), en streckt dan den eenen zijn gebiedt van ondersoeckinge proportionelick nyet zoo verre als dandere? uytgeseyt dat die vander religie, enige veranderinge van gemoedt by ijemandt bevindende, de luyden tot nochtoe hyer te lande {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} daeromme nijet hebben metter doodt doen straffen. Dan ick zoude menen, dat de wreetheydt vande Spaensche inquisitie int eerste mede nyet zoo groot en is geweest, maer dat dye allenskens meerder en meerder is geworden, wandt buyten allen twyfel hebben veel dingen int pausdoom eerst mede een goedt aensyen gehadt, gelijck vande misse selve wel werdt bevonden, dat de beginselen daer van nijet zoo geheel vreemt en zijn geweest. Maer alsmen nochtans zodanige dingen metterthijdt zoo verre heeft sijen inbreecken datmen deselfde tot wetten heeft willen maecken, ende den menschen daerin binden, zoo zijn dije tot een iammerlick misbruyck gecomen, gelijck het voornverhaelde 1) verbot vander geestlycken huwelick mijns bedunckens hyeromme mede wel voor een exempel mach dienen als ten dijen thijden meest te wege gebracht zijnde onder tpretext dattet een grote onwaerdicheydt zoude wesen, dat gehuwde luyden geestelycke zaecken als nachtmael, doop ende dyergelycke zouden administreren (Loci communes Musculi pagina 459, 460), daer nochtans metterthijdt het voorseyde misverstandt zoo verre is ingecropen, datmen, schuwende den dienst der wettelick gehuwede bisschoppen ende priesteren, daernae nijet en heeft gemijdt gelijcke bedieninge van een deel openbaere oncuysche menschen. Ia datmen heeft gesijen dat noch d'authoriteyt der Schrifturen, noch dexempelen der Apostelen, nochte zoo grote mennichte van argerlycke exempelen vanden oncuyschen geestelycken, hebben vermogen te wege te brengen, dattet huwen henluyden wederom mocht toegelaten werden, waeromme het wel bedenckelick hoort te wesen eenige ordonnantien der kercken te maecken zonder expres woordt des Heeren ende deselfde alleen te funderen op enige probabile collecten. Ick sage gaerne de eenicheydt te wege gebracht ende geconserveert, twelck noch beswaerlyck genoch geschiet, alsmen al meent met claere, helle ende uytgedruckte Schrifture zijn zaecke te verdadigen. Ende als ick voor waer gedencke aent exempel vande traecheydt des verstandts vanden Jongeren naer Emaus {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} gaende, vanden Apostelen zelfs ende anderen discipelen des Heeren, dewelcke voor fabulen hielden tgene hen werde aengedient vanden vroukens dije totten grave hadden geweest ende haer wedervaeren hadden verclaert. a) Ia dat de voorsz. vroukens zelver zoo heel weynich inde kenisse des Heeren hadden toegenomen, dat zy meenden dat zijn lichaem inden grave zoude blijven ende daeromme tselfde met hare gecochte specerien tegen de verrottinge meenden te bewaeren b) nyettegenstaende alle tselfde vante voorn doorden Heere wel was te kennen gegeven c) ende dijer gelycke exemplen meer inder heylige Schrifture oocurerende, ende insonderheydt vanden Prince der Apostelen Petro, denwelcken nae zoo langduyrigen gestadigen ende ijverigen ommeganck metten Heere hijer opder aerden nae verscheyden vertoningen van des Heeren persoon nae zyne opstandinge uyt den doden ende insonderheydt nae dye wonderbaerlycke zegeningen ende vervullinge des Heyligen geestes, noch bevonden is geweest zoo veel te ontbreecken vant onderscheydt der spyse ende der volckeren, dat de Heere hem daervan noch door miraeckel ende een ongewoonlyeke maniere van doen heeft onderrecht d), gelyck denselven Petrus daer te voorn mede nijet verstaende de verborgenheydt des lydens Christi, hem tselfde aff te raeden gepoocht heeft (Mattheus 16 verset 22) e). Ende oock noch daer naer uijt swackheydt hen alsoo hadde geveynst, dat hij bij Paulum openbaerlick daerover werde bestraft (Galaten 2 v. 11). Ia dat Dominus Calvinus zelf hem nyet heeft ontsyen, opde woorden van dijen treffelycken Paulus zelf (2 Cor. 12 v. 8) (te weten: Daerover hebbe ick de Heere dryemael gebeden etc.) in deser maniere te scriven: tschijnt daeruyt te volgen, dat Paulus geensins uytten gelove gebeden heeft, tenzij dat wij alle de beloften Goods te nijet maecken willen. Wij horen overal inde scrifture dat wy verkrijgen zullen, alles wadt wy uytten gelove bidden: Paulus biddet ende hy en ver- {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} krijcht nyet etc. f). Soo g) schijnt het wel verre vandaer te wesen, dat in dese bedroefde laetste thyden, yemandt met enich volcomen fundament henselven zoude mogen laten duncken alles wel ende volcomentlick getroffen te hebben h), maer is veel waerschynlycker dat de luyden al schoon int een ofte int ander dwalende ende nochtans met eenen goeden yver nae haere swackheydt ende eenvoudicheydt de Heere soeckende daeromme van dyen genadigen vader nyet verstoten sullen werden, naer het exempel des hoochgepresen Nathanaels, den welcken oock zoo eenvuldich was, dat hy vragende off van Nazareth wadt goedts mochte comen, daer mede genoch te kennen gaff geen wetenschap te hebben vande hercoomste des Heeren Christi; daer ter contrarie dije overpriesteren ende schriftgeleerden, daeraff volcomen kennisse hebbende, daerdoor zoo weynich zijn verbetert geweest 1). Oock mede naer het exempel van dije vande Gereformeerde kercke zelfs, onder den welcken nauwelycks is te geloven dat dye gemene luyden zelver haer op alles wel verstaen, nieuwers in dwalen ende op alles wel verandtwoorden zouden. Ende soude alsulcks hijer comen in consideratie off zodaniger luyden feylen ende onwetentheydt, henluyden zoo veel min schadelick is, omdat zij hen uyterlick totte voorsz. kercke hebben begeven, als dije andere dije tselfde uyt aenstoot van sommige poincten tot nochtoe nijet en hebben gedaen, ende nochtans zoo onberispelick leven als dije eerste. Ende dat daeromme oock wel een bedenckelycke zaecke schijnt i) te wesen, dat een kerckenraedt meest ofte immers een groot deel bestaende van vreemden, den luyden int generael zoo wel ingeboorne als andere, alsulcke wetten zouden voorschriven ende onverbreeckelick doen onderhouden ende achtervolgen, datmen met henluyden in alles eenstemmich zoude moeten wesen ofte datmen andersins by henluyden zoo schandelick als voorn, zoude moeten werden getraduceert ende gelastert j). Alsoo tselfde wel wat anders zoude {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} wesen als de voet byden Apostelen int voorsz. eerste Concilium binnen Jerusalem genomen, alwaer zij haere wetten ofte Raedt al veel soetelycker voortstelden, zuleks dat dije nauwelycks een gebodt mogen werden geheten. Ende voorwaer, als de decreten ende wetten der kercken van zulcker cracht ende authoriteyt zouden wesen als sommige sustineren, wadt zoudemen dan verstaen vanden genen dye voor date vande selve wetten nijet alleen de zaecken anders hebben verstaen, maer oock zelfs nae gelegentheydt des thijdts haer lere wel hebben verandert ende nochtans mede inder gemeente ende hoofden vandyen zijn geweest. Ick mene immers nijet, dat de zodanige alsulcks aen haere zalicheydt schadelick zal wesen, ofte dat dije gene dije alsoo van thijt tot thijt te gelijck met alle veranderinge, nijet mede konnen veranderen van wetten ofte van verstandt der schrifture, daeromme byde Heere van quader conditie zullen wesen, alsoo anders de zalicheydt aent volgen vande veranderinge van zodanige luyden zoude schijnen te hangen ende gebonden te wesen, daer ick nochtans zoude menen, dat de strydicheydt tusschen Petrum ende Paulum, oock tusschen Paulum ende Barnabam gevallen 1), by henluyden zoo vele nijet en heeft gegouden, dat zij daeromme hebben gelaten leden van eene zelve kercken endelichaem te wesen ofte met elckanderen de brootbreeckinge te celebreren (Consideratien opde gestaltenisse onser predicanten). Ende om noch een weynich breder te verthonen de ongerijmtheyden ende ongeschicktheyden dije uyt dye precijsheydt vanden genen dye dese zaecke zoo heftich drijven, zoude mogen volgen: staet wel te considereren, van wadt soorte van menschen dat onse predicanten nu ter thijdt voor het meeste deel zijn bestaende; wandt alhoewel ick gaern mijne cleynicheydt in desen oock bekenne, soo achte ick nochtans dat hetzelfde wel naegedacht zynde, ons te beter tot opmerckinge zal bewegen, wandt alsment wel insyet, dunckt mijn datmen bevinden zal, dat het meeste deel derselver zijn luyden van buyten ingecomen ende dat bovendyen zij- {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} luyden als oock mede dingeboorne vanden lande dije daer toe werden gebruyckt, meest alle zijn luyden van sobere conditie ende vermogen, meest bestaende van twederleye soorten; als eensdeels dije uyt het pausdom comende de veranderinge van religie hebben aengenomen, ende andersdeels dije in haere ionckheydt anders nyet gehoort hebbende dan vande gereformeerde religie, voort van kintsbeens aen inde zelve religie tot het studium theologie zijn opgevoedt. Soo vele nu voor het eerst aengaet dengenen dije hem voorhenen ondert pausdoom als priesters, pastoren ende diergelycke hebben gedragen ende door de veranderinge van religie hijer te lande mede metterdaet het pausdoom verlaten ende de gereformeerde religie aengenomen hebben: en zoude nyet vreemt wesen datmen soude mogen dencken, dat zodanige luyden zoo wel dese laetste religie om tgeniet van profijt hebben aengenomen, als dat zij dije eerste religie omdeselve oorsaecke zoo lange hebben gevolcht ende alsoo om eene zelve saecke (dat is het geniet) nijet alleen zoo wel deene als dandere religie hebben gevolcht ende alsnoch volgende zijn: maer oock daerom als hoofden ende voorgangers ofte leydtsluyden vandijen zijn geworden. Degene dije in religions zaecken best zijn ervaeren, weten best wadt onderscheydt ende strijdicheydt datter is tusschen beyde dye voorsz. religien, ende dat daeromme qualick zoude zijn te geloven, dat degene dije het pausdom met kennisse ende met eenen goeden yver gevolcht ende anderen geleert heeft, alle tselve alsoo op eenen bot zouden konnen verlaten ende in plaetse van dyen wederom met gelycke kennisse ende yver, in alle haere pointen aennemen de gereformeerde religie, zoo verre vandt pausdoom verschelende. Ick late noch toe dat een goedt gemeen lidtmaet vandeen of dander religie wel ten goede behoort gehouden te werden zoo hy uyt eenen goeden ijver deene religie verlaet ende een ander aenneemt, alsoo ick acht dat zodanige goede gemene luyden van alle tgene datter oploopt, zoo volcomen kennisse nyet en hebben. Dan dat eenen dije hem als een leraer ende harder ondert pausdoom heeft gedragen, alle tselve zoo bottelinge verwerpen ende met goede kennisse ende toestemminge zijns gemoedts de ge- {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} reformeerde religie in allen haeren poincten wederomme aennemen zoude, mogen anderen oordelen oftet wel gelooflick schijnt te wesen, wandt dye veranderinge ende contrarieteyt zoo groot is, dat mijn dunckt dat dije qualick in een jaer ofte twee kan geschieden, off daer zoude alle thijdt wat twijfels ofte aenstoots blijven in meer dan eenderleye poincten. En zoudet daeromme nyet wel bedenckelick mogen wesen, dat zoo groten subiten ende swaeren veranderinge uyt het eene int ander, nyet en geschiet met zulck een ijver ende kennisse alst wel behoort, maer dattet zelfde meest opde profiten daervan comende, is steunende? Wadt nu aengaet de tweede soorte dye zonder in haere ionckheydt yedts anders te horen inde gereformeerde religie opgevoet ende op het studium theologie gehouden werden: zoudemen deselfde mogen vergelijcken bijdengenen dije op gelycke maniere by den Jesuiten, Lutherschen ende anderen opgevoedt ende ter schole gehouden werden, omme alsoo te besien ofmen nijet en bevindt dat elck van dijen allen met gelycke vrijmoedicheydt ende gepretendeerde zeeckerheydt staende soeckt te houden tgene hem inder schole is ingeplant, aenwendende voort alle haeren thydt om alle tselfde naer haer uytertste vermogen staende te houden, ter plaetse daer haer verstandt doverhandt heeft, soeckende alsoo elck van henluyden, zoo uytter heylige schrifture als uyt anderen Autheuren, alles wadt hen dunckt tot bevestinge van haere ende tot wederlegginge van eens anders opinie dienstelick te wesen. Inder voegen, dattet alsoo weynich van deene, als van dander zijde door haer studeren ende ondersoecken tot ander verstandt zyn comende, maer elck van henluyden genoch schynt te arbeyden omden Magistraet van zynen quartiere te instigeren tot doodtlycken haet ende vervolginge tegen allen anderen, ende dat met zodanige goedtdunckentheydt ende onversadelycke bitterheydt, dat in plaetse daer Keyseren, Coningen ende andere Potentaten uyt zaecke van eenich ongelyck ofte misverstandt krych ende oirlochvoeren, twelck gemeenlick corten thydt werdt geslist ende versocnt: dese luyden wesende van zoo soberen afcoomste ende nochtans nae haer profressie het licht der werlt ofte het zout der {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} aerden zouden wesen, zoo hart ende zoo onversoenlick schijnen te wesen, dat zij elck van zijnder zijde als bij successie ende van handt tot handt elckander dije voorsz. bitterheydt inplantende ende voortervende, door haerluyder bedrijff de gehele Christenheydt als in enen onlesschelycken brandt van oneenicheydt werdt gehouden, door haer schriven ende lasteren elck opdt alderhatelyckste tegen den anderen. De Romanisten tegen allen anderen dije van henluyden zijn afgeweecken, Lutherus tegen Swinglium ende andere naervolgende bynaest ontallycke schrivers deen tegen dander nyet zeer ongelyck der slange Excetra 1), dewelcke een hooft afgeslagen zijnde, wederomme andere nieuwe hoofden in meerderen getale voort quamen. Een ijgelyck gelieve eens te dencken waerhenen het zoude schijnen te strecken als zodanige luyden tot grote werltlycke macht zouden mogen comen. Dat men noch sage dat zodanige ionge studenten zoo bij deene als bij dander partye, ick segge Jesuiten, Luthersche, gereformeerde ende andere ter hogerscholen gehouden wesende, tot haeren iaeren comende, haer tot enige andere religie begaven, als dye gene daerin zij zijn opgevoedt, zoo zoudemen mogen dencken datse met oprechticheydt, onpartidicheydt ende zonder vooroordel de schrifture handelden, ende alsoo aennamen alsulcken verstandt als zij bevonden den sin der schrifture gelyckste te wesen. Maer de zaecken gaende gelyckmen meest bevindt, dat elck vande voorsz. studenten ende ionge predicanten zoowel van deene als van dander gesindtheydt, alle haer leven volgen den cours daerinne zij zijn opgevoedt en schijnt het dan nyet wel, dat by aldijen onse studenten by de Jesuiten ofte Luthersche ende wederomme de Jesuiten ende Luthersche bij ons waeren opgevoedt ende geinstrueert, elck volgen zoude het contrarie van tgene hij nu volgende is? Ende dat alsoo zij luyden met hetgene dat zij hebben geleert, nyet anders ommegaen dan sommige advocaten ende procureurs dije dickwils om loon aennemen te dijenen {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} alsulcke persoon ende in alsulcke zaecken als zij toe werden versocht? ofte als off zij een ambacht hadden geleert, om haeren cost daermede te winnen? ende dat hoe rijckelycker hoe liever? gelijck men syet dat zijluyden zoo wel als andere menschen daertoe aspireren, als zij occasie ofte, gelegentheydt daertoe konnen betonen, waer van dexemplen bij dyen vander gereformeerde kercke wel iammerlick ende schandelick genoch werden verhaelt ende in den druck aenden dach gegeven (Iacobus Acontius in stratagem. Sathanae, pag. 10, 11.), mitsgaders oock hoe groten ontsich ende authoriteyt zy haerselven zoecken te wege te brengen om over den luyden te heerschen. Met alle twelcke ick nochtans geensins en wil zeggen, dat zy luyden hen trouwelick quitende ende geen ander middel hebbende om van te leven nijet met een vrij gemoedt als haeren arbeydtsloon zouden mogen genieten, daervan zij met haer huysgesinne eerlick zouden mogen leven, alsoo tselfde bijder schrifture wel is toegelaten. Dan alsoo zij luyden meestal zoo zij hen tottet predickampt nijet hadden begeven, hen tot enich handtwerck zouden hebben moeten laten gebruycken ende nae apparentie nyet veel verder zouden hebben mogen comen dan tottet meesterschap van timmerman, metselaer, kleermaecker ofte dyergelycke, ende dat men nochtans ter oorsaecke vanden groten afbreck dijen zij hebben vanden genen dye hyer deur reysen ofte andersins henluyden komen besoecken, haere gagien vrij wadt hoger werden gemaeckt, alst anders wel zoude mogen werden gedaen. Dat mede 1 Petri 4 verset 9 de geheele gemeente, zoowel als de predicanten by andere passagien der schrifture werdt geleert gastvrij te wesen, en zoude nyet ongeraden wesen te examineren off zoo wel voorde predicanten, als voor dyen vande gemeente, dye voorsz. gastvryheydt verder behoort genomen te werden, dan naer eens ygelycks vermogen, ofte naer 'tgene dat een ygelyck met zijnen redelycken loon is verdienende, dan off tgene daeraen zoude mogen ontbreecken, bijder gemeente ofte Republycke, zoude behoren gesuppleert te werden. Ende insonderheydt off het nyet veel stichtelycker ende van meerder aensyen ende autoriteyt voorden predicanten zoude wesen, dat zy hen (zoo veel mogelick is) wachten {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} om nijet alleen haere hospitaliteyt ende gastvryheydt, maer oock haer eygen onderhoudt tot laste vanden Republycke te laten comen, om nyet te vallen in suspitie ofte opspraeke van vuyl gewin te soecken, daeraff op verscheyden plaetsen der schrifture werdt gesproocken, gelijck mede de tegenwoordige thijdt gecomfereert byden thijdt der Apostelen, wel zoude mogen werden getwijfelt off de gastvryheydt vande welcke de Apostelen hebben gesproocken, oock zij te vergelycken byde gastvryheydt diemen tot desen onsen thijden is oefenende. Alsoo dije vander gemeente in dijen thyden in kleynen getale, zeer benaut ende oock veelal van sobere conditie zynde, mogelyck nijet wel en zouden hebben geweten bij wijen anders dan bij haere broederschap hen te onthouden (Wolfg. Musculus in locis comm. titulo de Ministris pag. 443, 444 tot 465 toe). Daer ter contrarie, de gemeenten dye nu yemandt in legatie ofte andersins uytseynden wel middelen hebben om haer afgesondene te versorgen, dat zy niemandt lastich behoeven te vallen, als konnende alomme wel logijs becomen voor haer geldt, twelck mogelyck ten thyde vande Apostelen vrij wadt anders is geweest. Immers dunckt het mijn van consideratie, dat ten respecte vande hospitaliteyt vande predicanten, de Republycke te meer zoude werden beswaert ende zoude mogelyck bijden predicanten zelfs in desen wel onderscheyt tusschen de tegenwoordige thijdt ende den thijdt der Apostelen werden gemaeckt, als zij tselfde nyet en lieten om haer profijt, gelijck alsmen bevint, dat alle menschen daertoe zyn geneycht, twelck nochtans inde kerckelycke personen ofte ministers schijnt te wesen meest periculeus, alsoo het een out gemeen gevoelen is dat dye meest door voorspoet ende ryckdoom tot afwyckinge werden beweecht. Wandt gelyck alsmen dagelycks syet, dat zoo wanneer enige ouderen door haeren langduyrigen arbeydt ende voornemelick door Godes zegeninge, haer huys tot temmelick vermogen hebben gebracht, hetzelfde bijden kinderen dickwils iammerlick werdt misbruyckt, ja dattet zelfde den kinderen tot haer verderf is dienende, alsoo heeft oock dervarentheydt noch veel meer geleert, dat door de groote rijckdoom ende weelde de oude kercke tot zoo groten {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} verloop is gecomen, zulcks dat nae dat oude spreeekvvoordt: de kercke ryckdoom gebaert hebbende, naderhandt de vrucht haeren moeder heeft gedoodt ofte vermoordt (Religio peperit divitias, at filia suffocavit matrem) a). Gelijck oock de Heere de la Noue 1) daervan getuycht uyt het seggen van zeeckeren ouden bisschop (Discours pol. etc. pag. 666): dat ten thyde de kercke haere drinckvaten ende andere behoeften van hout ofte ander materie van cleynder waerde was gebruyckende, alsdoen de bisschoppen ende leraers waren van goudt: maer zoo wanneer dye voors. behoeften van hout zyn verandert in goudt, datmen alsdoen houtten bisschoppen heeft gekregen b). Hetwelck immers tot desen onsen thijden (daermen arbeydt om alle oude argernissen te beteren) wel beter behoorde betracht te werden ende zoude daeromme nijet zoo vreemt wesen, datment hielt voor een wonderlicke zaecke, datmen onder zulcken mennichte van predicanten genen ofte immers zeer weynigen vindt, dije gelyck Paulus heeft gedaen, haer eygen broot soecken te eten ende niemandt moeyelick te vallen. Denwelcken hoewel hij de beloninge ofte besoldinge heeft toegelaten ende den gemeenten gerecommandeert: nochtans dyes niettemin met zijn eygen exempel den andere wech, om niemandt moeyelyck te vallen ofte van yemandt yedts te genieten, heeft geprefereert. Hoewel geensins mijn meninge hyer is, noch om genieten van beloninge ijemandt te verachten, ofte om het nyet genieten yemandt zeer veel hoger te setten: alsoo ick van dyer meninge ben dat alsoo wel in het eene als in het ander de mensche hem kan ontgaen, ende hem oock wel rechtelick mach dragen. Dan dewijle men bevint dat alrede enige dienaren (zoo veel in hen is) wel zouden arbeyden dat dye overige ryckdomen van oudts byder kercke geweest zijnde ende eensdeels tot nodige bescherminge vanden landen gebruyckt werdende, wederomme totter kercken zouden werden gebracht, op dat zijluyden dijes te rijckelycker zouden mogen leven, {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} ende dat wij nochtans alle gelijck wel bevinden dat doprechte vromicheydt tot desen onsen thyden vooral nijet meerder en is, als dije voor onsen thyden is geweest: zoo zal een ygelyck gelieven te gedencken, wadt daervan zoude volgen als de kerckelycke diensten zoo ryckelick zouden werden beloont? ende als daerbenevens door nieuwe vervolginge de zaecken daertoe zoude werden gebracht, dat naer ouder gewoontte de ministers nyet alleen boven de magistraet zouden werden geeert ende ontsien, maer dat zijluyden een ygelyck opentlick ende impune zouden mogen bestraffen ende haer gemoedt uytspreecken ende zelfs in zulcke eere ende zoo zeer ontsien wesen, dat (bij maniere van spreecken) nijemandt aen haeren stock en zoude derven baffen? Off nyet alsdan wederomme een nieuwe Simonie zoude staen te verwachten? ende off nijet te vermoeden zoude zyn dat nijet de bequaemste, maer dye meeste gunste zouden weten te wege te brengen, gelyck wij int pausdoom wel hebben gesien, tot zoo weeldige staten zouden werden beroepen? Ick wete wel dat dit zaecken zijn dije enigen wadt te hardt zullen schinen te wesen, dan dewijle nochtans in vele zaecken beter in thydts als naderhandt kan werden geremidieert, zoo heeft mijn goed gedocht, daer van mede een weynich aen te voeren ende tselfde anderen mede in bedencken te geven, hoewel ick mijns erachtens, zoo ick als een privaet ende particulier persoon hadde mogen leven, mijn metter zaecke zoo groot nijet zoude hebben bemoeyt gelyck.... 1) Bijlage VI (bij pag. 61, noot 1). Ende voorwaer alsoo de geleerde ende degene dije hooch hebben gestudeert, meest alle dije gene zijn dye de precysheydt in religions saecken drijven ende enige andere mede van haere gesindtheydt zijnde, daertoe weten te bewegen ende dat zij alsoo degenen dije van ander gesindtheidt zijn ende zodanige geleertheydt nijet en hebben vercregen, met cloeckheydt ende subtylheydt zulcks weten te beiegenen ende aen te gaen, dat zij haere zaecken nijet {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} wel staende konnen houden, staet al te bedencken off de cloeckheydt van zodanige geleerde zoo vele behoort te gelden, dat daerdoor alsulcke slechte ende eenvoudige luyden haer verstandt verlaten ofte vervolch lijden zullen moeten, wandt zoo zulcks zoude werden voorgewent en zal dan nijet generalick in alle landen den gemenen man gehouden zijn te volgen alsulcken religie als daer respectivelick werdt geleert ende geexerceert ende dit alles nijet tegenstaende, dat alle alsulcke geleerden tgene zij drijven, met een vooroordeel zijn drivende, als elck in zijn quartier staende houdende tgene daertoe zij van iongs is opgefockt, daertoe contrarie dye andere slechtere luyden met een eenvoudich herte de schrifture handelende ende syende by deen off dander gesindtheydt, dat hen dunckt metter schrifture te strijden, naer haeren eenvoudt ende ijver uytter schrifture een ander verstandt scheppen ende tselve naer haere swackheydt beleven. En zalmen, zoo handelende, de religie nyet veranderen in een politie, dewelcke nyet alleen dese landen, maer oock genoch geheel Europa ondragelick soude wesen? Ick wete wel dat bij enige hierop wel sal werden geseyt, dat nochtans de vermetelheydt ende stouticheydt om van schriftuyrlicke saecken te oirdelen, tegenwoordelick zoo groot is ende der menschen verkeertheydt zoo hoge is geclommen, dat zooverre met geweldt ende ernstlycke straffe daertegen nyet en werdt voorsyen, hoe langer hoe minder mate zal werden gehouden. Maer staet daertegen wederomme te bedencken off zodanige luyden, dye zulcks zouden mogen allegeren, nijet mede en zijn vande zelfde thijdt ende stoffe als dije voornverhaelde: ende off zij daeromme het aensyen ende dauthoriteyt daer zij naer haecken, nyet zoo wel als andere zouden mogen misbruycken. Voorwaer het is te duchten, dat hoe meerder ende groter de verdorventheydt des werldts ende des tegenwoordigen thijdts is, hoe meerder zodanige luyden, zoo wel als anderen der verdorventheydt deelachtich zullen werden bevonden, gelyck tselfde bij dit geschrift by verscheyden exemplen wel is bewesen. Bijlage VII (bij blz. 65, noot 1). ... ende de Coninck van Spangien oft zijn naecomelingen, daerdoor opt spoedichste tot dije zoo lange iaeren ge- {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} machineerde monarchie zoude mogen comen. Hetwelck geschiedende (dat Godt genadich afwende) zoude hij daerdoor over geheel Europa, ja mogelick genochsaem over de gansche werlt zoo werden ontsyen, dat op zijn schriven alleen geen Princen ende Potentaten hen zouden derven onderwinden yemandt te ontfangen, veel min in haer protectie te nemen van allen degenen dije uyt dese landen noch eenichsins zouden mogen ontcomen, gelyckmen alrede heeft geseyt, dat int tracteren vande pais tusschen hem ende den Coninck van Franckryck, van zijnentwegen zoude wesen voorgewendt, dat de voorsz. Coninck van Franckrijck in zijn landt nyemandt en zoude lijden vande Portugesen ende dye de zyde van Dom Anthonio hebben gehouden ende gevolcht ende uyt Portugael zijn ontcomen 1). Alle twelcke ick tot dyen eynde verhaele, opdat wij ons te minder zouden mogen abuseren ende ons zelfs nijet misleyden door het practiseren van een regieringe, om (bij maniere van spreecken) kreupel ofte coninck te wesen: dat is dat wij niemandt zouden willen gedogen ofte enige vryheydt toelaten, dan dije met ons in alles eens zijn gesint: ofte dat wij ons zelve liever zouden stellen in peryckel van wederom het landt te moeten ruymen, alsoo ick nyet anders en kan verstaen, dan dat wij ons daerin zeer grotelycks zouden vinden bedrogen, ende dat wy voor de tweede vlucht geen herberge als voorhenen buytenslandts en zouden vinden. Ende ons alsoo daernaer zouden moeten stellen omme met vrouwen ende kinderen doort swaert onser vianden te vergaen, ofte zoo daervan enige mochten werden verschoont, dat deselve, aennemende alsulcke religie als den Spangaerden zoude believen, in een eeuwige slavernie zouden werden gehouden, een zaecke vande meeste elenden vander werlt. Soo dat ick mijn late beduncken, zoo ons tgene wij voorhenen zelfs hebben geleert, tgene wy zelfs aende overheydt ende magistraten vande landen ende steden hebben geremonstreert, zoo ons de redelyckheydt, ja den Christelycken aerdt zelfs, nijet en zoude mogen bewegen om gevoechlyckheydt in geloofszaecken te gebruycken: Ick {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} segge nu nijet tegen vreemden gelyck wij, in de eerste vlucht uyt dese landen, buytenslandts ende bij vreemden hebben genoten, maer tegen onse eygen landtsaten, onse eygen ingeboren burgers, ja onse eygen bloedt ende maechschap; dat te minste, segge ick, ons eygen peryckel ons zoude behoren te bewegen. Behalve dat wel goedt ende nodich waer, dat wij eenmael nature ende aerdt van tvolck vandese landen, immers van Hollandt ende Westvrieslant, mochten confereren tegen tvolck van andere landen zoowel nae bij als verre van ons gelegen ende ick zoude menen, dat meest alle degene dije daerinne best zijn besocht ende de gelegentheydt ende conditie van verschey de landen ende volcken best hebben doorsyen ende leeren kennen, zullen toestaen dat het volck van dese landen zij te achten, meest ofte genoch allen anderen landen in godtvruchticheydt, redelyckheydt, mededogentheydt, oprechticheydt ende vele andere deuchden verre te boven te gaen ende te passeren; hetwelck dan alsoo genomen zijnde, moeton wij eens naedencken, hoe dat de uytgeweeckene ende voorvluchtige deser landen, ten thyde van haere ballingschap ende uytlandtsheydt, hen buytenslandts op vele plaetsen zeer wel hebben bevonden, zeer vrundtlick ontfangen ende wel getracteert zijn geweest, nyettegenstaende dye voorsz. uytlandige nyet van eenderley, maer van verscheyden gesintheydt zijn geweest. Ia dat sij daer nijet alleenlick in goede ruste ende vrede hebben geseten, maer datmen henluyden oock op sommige plaetsen by welweten vander overheydt genoch opentlick toegelaten heeft ende noch tegenwoordelick toelaet haere religie te exerceren. Wandt alle tselfde alsoo naegedacht ende bekent zijnde, zullen wij wel konnen overleggen, dat wij hijer te lande, als den naene (sic) hebbende, inde voornverhaelde deuchden den anderen landen verre te boven te gaen, immers tegen onse eygen landtsluyden ende ingeboorne, ja onse eygen vrunden ende magen nijet minder gevoechlyck ende mededogende behoren te wesen, dan zodanige ons vreemt sijnde luyden ons hebben betoont. Gelyck wij daeruyt mede wel reeckeninge zullen konnen maecken, dat zoo wij ons al schoon nyet zoo verre en vergaten, dat wij voort eerste yemandt omt gelove ofte {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} verscheydenheydt van religie wilden doden, maer dat wij zodanige luyden alleenlyck uytten lande (wesende haerluyder vaderlandt) zouden willen bannen: dat alsulcken gebannenen wel zoo drachelyck zoude wesen om de belydenisse haers geloofs gedodet te werden, als zij bijde vreemden ende onbekende, totten welcken zij haere toevlucht zouden moeten nemen, nijet beter zouden werden geleden, dan by hare eygen landtsluyden, medeburgeren ende eygen vrunden ende magen. Alsoo sodanige gebannenen in zulcken gevalle, inde uytertste elende comen ende geen blijvende plaetse hebben zouden, nijet alleen om zelfs te leven, maer oock veel min om vrouwen ende kinderen haere noottruft te besorgen ende alsoo uyterlick in elende vergaen ende verdwinen zouden moeten. Soo dat mijn onder correctie dunckt hoochnodich te wesen, dat wij ons gemoedt wel examineren, eer wij enigen inganck tot zodanigen proceduren maecken, wandt zoo wij oock de luyden uyt haer vaderlandt zouden bannen, nijet met alsulcken quaden meninge als voorn is verhaelt, maer met hope ende vertrouwen, dat zij bij andere vreemde na