Achilles Balthazar Huydecoper editie C.J.J. van Schaik GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: G 639 ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Achilles van Balthazar Huydecoper met een inleiding en aantekeningen door C.J.J. van Schaik uit 1964. Het originele werk verscheen in 1719. REDACTIONELE INGREPEN p. 19: kop ‘[Tekst]’ toegevoegd. Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. 4, 6, 18, 22 en 29) zijn niet opgenomen in de lopende tekst. [pagina 1] KLASSIEKEN UIT DE NEDERLANDSE LETTERKUNDE UITGEGEVEN IN OPDRACHT VAN DE MAATSCHAPPIJ DER NEDERLANDSE LETTERKUNDE TE LEIDEN Nr. 29 [pagina 2] KLASSIEKEN UIT DE NEDERLANDSE LETTERKUNDE UITGEGEVEN IN OPDRACHT VAN DE MAATSCHAPPIJ DER NEDERLANDSE LETTERKUNDE TE LEIDEN REDACTIE: Prof. Dr. W.J.M.A. ASSELBERGS Prof. Dr. W. Gs. HELLINGA Prof. Dr. G. KUIPER Prof. Dr. P. MINDERAA Prof. Dr. E. ROMBAUTS Prof. Dr. W.A.P. SMIT [pagina 3] BALTHAZAR HUYDECOPER ACHILLES treurspel Quicquid delirant Reges, plectuntur Achivi met een inleiding en aantekeningen door Dr. C.J.J. VAN SCHAIK [vignet] n.v. uitgeversmaatschappij w.e.j. tjeenk willink, zwolle, 1964 [pagina 5] INHOUD Blz. Inleiding 7 Leven van Balthazar Huydecoper 7 Zijn toneelbemoeiingen 9 Achilles 10 Literatuur 16 Verantwoording 17 Tekst 19 Opdragt 19 Voorrede 23 Vertooners 30 Eerste bedryf 31 Tweede bedryf 45 Derde bedryf 58 Vierde bedryf 73 Vyfde bedryf 88 2007 dbnl / C.J.J. van Schaik huyd001achi01_01 grieks yes Balthazar Huydecoper, Achilles (ed. C.J.J. van Schaik). Tjeenk Willink, Zwolle 1964 DBNL-TEI 1 2007-10-30 DH colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Balthazar Huydecoper, Achilles (ed. C.J.J. van Schaik). Tjeenk Willink, Zwolle 1964 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/huyd001achi01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==t.o. 3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Inleiding Leven van Balthazar Huydecoper Balthazar Huydecoper werd 10 april 1695 te Amsterdam geboren en op 13 april in de Zuiderkerk gedoopt door dominee Van Alffen. Hij stamde uit een aanzienlijk regentengeslacht en was de zesde in een gezin van tien kinderen. Van 1703 tot 1711 volgde hij de Latijnse school te Amsterdam en bij de beëindiging van deze studie beheerste hij de verskunst in de moedertaal goed. Na 1711 bezocht hij misschien nog een poos het Atheneum Illustre. Vanaf deze tijd ging hij zich steeds meer toeleggen op het schrijven van gelegenheidsgedichten. In 1713 liet hij zich in Utrecht inschrijven als student in de rechten. Waarschijnlijk heeft hij in deze tijd op Goudesteyn vertoefd, het buitengoed van de Huydecopers, dat in 1961 tot gemeentehuis van Maarssen is verheven. In het schrijven van Nederlandse en Latijnse gedichten had hij zich inmiddels zodanig bekwaamd, dat hij zich ook durfde wagen aan het toneel. Hij schreef drie tragedies in Frans-classicistische stijl, waarbij hij vooral streefde naar goed taalgebruik en naar een echt Nederlands treurspel met eigen Nederlandse stof en vormgeving. Hoelang Huydecoper in Utrecht rechten studeerde, is niet bekend. Omstreeks 1721 woonde hij echter zeker op kamers in Amsterdam. In 1723 deed hij een naar zee vertrekkende neef uitgeleide tot Tessel, en op de terugweg vergeleek hij op de wilde Zuiderzee de onbetrouwbaarheid van de vrouw met de ongestadigheid van de zee, waarschijnlijk onder invloed van een teleurgestelde liefde. Hij zou voortaan met argwaan tegenover de liefde staan en bleef dan ook ongehuwd. Zijn belangstelling voor het toneel werd in 1723 bekroond met een aanstelling als regent van het Burgerweeshuis en als zodanig ook van de Schouwburg van Amsterdam. Tussen de werkzaamheden voor de {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Schouwburg door vond hij tijd om een proza-vertaling van Horatius te verzorgen. Maar van betekenis is vooral zijn Proeve van Taal- en Dichtkunde uit 1730. Daarin komt duidelijk de voor Huydecoper kenmerkende methode van werken uit: het geven van ‘aanmerkingen’. In hetzelfde jaar 1730 verhuisde hij naar de Keizersgracht; voortaan woonde hij naast de Schouwburg. Zo was hij een figuur van betekenis geworden, die men graag om raad vroeg op het gebied van taal- en dichtkunst. Met de gang van zaken in de Schouwburg kon hij zich echter steeds minder verenigen. Hij was ten slotte blij op 14 maart 1732 de moeilijkheden van de Schouwburg te kunnen verlaten voor het baljuwschap van Tessel. In zijn nieuwe functie zou hij voortaan, behalve het huis aan de Keizersgracht te Amsterdam, ook het schoutshuis te Den Burg op Tessel bewonen; hij behield echter zijn Amsterdams poorterschap. Geheel nieuwe bezigheden namen hem in beslag, waarvan de zorg voor de strandvonderij een van de ingrijpendste was. Bovendien werd hij 23 maart 1733 ook nog schout en dijkgraaf van Walenburg op Tessel. Daarbij kwam, dat de burgemeesters van Tessel het hem lastig maakten, omdat hij vaak niet op Tessel maar te Amsterdam verbleef. Toch vond hij tijd om in deze jaren uitgebreid lexicografisch werk te verrichten, zoals uit zijn aantekeningen blijkt. Daarenboven werkte hij aan een berijmde vertaling van Horatius en aan een prachtige uitgave van de brieven van P.C. Hooft, hoewel hij in deze tijd herhaaldelijk gekweld werd door derdendaagse koortsen. Naast al deze bezigheden voerde hij een uitgebreide correspondentie op ambtelijk en wetenschappelijk terrein. Nog was de maat van ambten niet vol, want in 1740 werd hij schepen van Amsterdam en in 1741 commissaris voor Huwelijkse Zaken. Ondertussen vroeg de beschrijving van Amsterdam, die hem in 1734 door de burgemeesters van die stad was opgedragen, zijn aandacht, maar daarvoor kon hij de vereiste tijd toch niet vinden. Wel bezorgde hij in 1745 een uitgave van de privilegiën en handvesten van Tessel, samengesteld uit de originele stukken. Hieruit blijkt zijn liefde voor historisch-kritisch onderzoek, die hem bijzonder te pas kwam bij de voorbereiding van zijn uitgave van Melis Stoke's Rijmkronijk, waaraan hij omstreeks 1751 het merendeel van zijn aandacht schonk. In 1731 had hij zich al met Melis Stoke beziggehouden, maar in {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} de jaren vijftig werd het vrijwel zijn enige werk. In 1757 kon men met het drukken beginnen, en in 1763 was dit in volle gang. Huydecoper paste in deze studie dezelfde wetenschappelijke aanpak toe die hem al sinds de Proeve vermaard had gemaakt. Daarom stelde de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde er bij haar oprichting in 1766 een eer in, hem tot lid te benoemen. Ondertussen werd Huydecoper ouder en in 1769 werd hij om zijn toenemende zwakte als baljuw van Tessel ontslagen. Van werken kwam niet veel meer. Wel leefde hij in zijn huis aan de Keizersgracht mee met de drukte van de verbouwing en wellicht ook met de brand van de Schouwburg in deze jaren. Op 23 september 1778 overleed Balthazar Huydecoper. Zes dagen later werd hij in de Nieuwe Kerk te Amsterdam begraven. Zijn nagelaten papieren zijn sindsdien voor een tijd uit het gezicht verdwenen, totdat ze in 1945 door H.A. Ett werden teruggevonden en naar het Rijksarchief te Utrecht overgebracht. We kunnen Huydecoper zien als een initiator op het gebied van de taalkunde om zijn belangrijke taalkundige onderzoekingen en zijn nieuwe aanpak; op het gebied van de letterkunde om zijn streven het toneel in Nederlandse geest te vernieuwen en om zijn historische kritiek bij het onderzoek van oude teksten; op het gebied van de geschiedkunde om zijn historisch-kritische houding ten opzichte van de bronnen. Zijn toneelbemoeiingen Huydecoper schreef drie treurspelen in Frans-classicistische stijl: De triompheerende standvastigheid of verydelde wraakzucht (1717); Achilles (1719); Arzases of 't edelmoedig verraad (1722). Zijn voorbeeld was vooral Corneille, wiens Edipe hij in 1720 vertaalde. Zijn stukken hadden succes en werden regelmatig opgevoerd tot diep in de 19e eeuw. Wat hij met deze toneelarbeid nastreefde, blijkt uit de voorredes van zijn tragedies en zijn (tegen Voltaire gerichte) Corneille Verdedigd van 1720. Hem stond een echt Nederlands treurspel voor de geest, wel naar het voorbeeld van de Fransen, maar met een eigen stof en vormgeving, en geschreven in goed, verantwoord Nederlands. Huydecoper had als regent van de Schouwburg veel met het op- {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} voeren, beoordelen en verbeteren van toneelstukken te maken. Hoe de regenten in deze tijd hun taak opvatten en uitoefenden, heeft hij o.a. vastgelegd in een Journaal van het gepasseerde tusschen de regenten van den Schouwburg; raakende de Fransche comedianten, Ao 1727 en Memorie van het gepasseerde tusschen de regenten van den Schouwburg en den dichter Sybrand Feitema, wegens het recht onzer privilegie. (Uitgegeven in Jaarboek Amstelodamum met een inleiding van H.A. Ftt, jaargang 43, 1949, 25-79.) Ook hield hij zich blijkens vele aantekeningen, die bewaard zijn gebleven, uitgebreid bezig met de geschiedenis van de rederijkerskamers en de Schouwburg. Toen hij geen Schouwburgregent meer was, bleef men hem toch regelmatig consulteren over toneelstukken. Achilles In de Achilles heeft Huydecoper een bekende geschiedenis verwerkt: de wrok van Achilles tijdens het beleg van Troje. Omdat Agamemnon de schone krijgsgevangene Brizeïs aan Achilles ontnomen heeft, weigert deze verder aan de strijd deel te nemen. We worden midden in deze verwikkeling geplaatst. Het stuk begint, als de Grieken door het opdringen van de Trojanen in groot gevaar zijn. Hoewel Phenix, Ulysses, Ajax, Patroclus en ten slotte zelfs Brizeïs Achilles smeken om weer mee te strijden, blijft hij onwrikbaar. Maar als Patroclus gesneuveld is, trekt hij uit om zich op Hector te wreken. Na Hectors dood bekent Agamemnon zijn ongelijk en verzoent Achilles zich met hem. Dit gebeuren laat Huydecoper zich afspelen op één dag. Het toneel is in de tent van Achilles. De Achilles had in de tijd van Huydecoper succes. Van 1719 tot 1729 werd het stuk elfmaal opgevoerd met vrij goede recettes. Toch was het niet zo populair als men het wel eens voorstelt. In dezelfde tijd werd de Aran en Titus van Jan Vos vijftien keer opgevoerd, de Cid bracht het van 1719 tot 1730 tot negentien en de Gysbreght zelfs tot vierenzestig opvoeringen. Het hedendaagse oordeel over de toneelarbeid van Huydecoper is niet altijd gunstig. Als we zijn stukken echter zien in hun eigen tijd, dan kunnen we tot een waarderend oordeel komen, omdat het thema meestal edele karakterkracht is, vurige heroïek temidden van een wereld van {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} intriges, en men de weinig gezwollen en goed speelbare toneeltaal gemakkelijk kan aanvaarden (Ben Albach). Het ligt voor de hand, dat de Ilias van Homerus, hetzij rechtstreeks, hetzij via een Latijnse of Franse vertaling, de voornaamste bron voor de Achilles is geweest. Wellicht kende Huydecoper L'Iliade d'Homere, traduite en François, avec des Remarques, par Madame Dacier, in 1712 te Amsterdam gedrukt en uitgegeven; in ieder geval is in de uitgaven van de Achilles gebruik gemaakt van gravures uit deze vertaling: de titelplaat van de Achilles is terug te vinden in L'Iliade d'Homere, Livre XXII, pag. 258, met de vermelding Broen Sc. In de Achilles heeft men het Franse onderschrift weggelaten en is de plaat opnieuw, beter, gegraveerd, met de vermelding B. Picart inve. & fecit, 1719. Wanneer we de Achilles met de Ilias vergelijken, dan blijkt Huydecoper zich nauw aan te sluiten bij het verhaal van Homerus, maar hij heeft zijn bron zelfstandig gebruikt. De boeken over het twisten en ingrijpen van de goden heeft hij niet benut, en de wel door hem gebruikte boeken heeft hij kritisch verwerkt. Hij veranderde de volgorde der gebeurtenissen waar hij dit nodig vond, vertelde sommige passages met eigen woorden na, sloot in andere gedeelten nauw aan bij de oorspronkelijke tekst, en voegde soms nieuwe stukken uit eigen inspiratie toe. Zo verkreeg hij een geheel dat hem bevredigde. Toen Balthazar Huydecoper zich aan de hogere kunst van het toneel waagde - aanvankelijk nog bevende, zoals hij zegt - ging hij bewust zijn eigen weg. Uit de voorredes en uit Corneille Verdedigd krijgen we de indruk, dat hij consequenter aan de classicistische regels wil vasthouden dan de Fransen zelf, maar dat hij tevens kritisch is en bewust streeft naar een echt Nederlands treurspel in goede Nederlandse taal. In zijn Achilles is Huydecoper goed in deze opzet geslaagd, al vond hij zelf er na de verschijning nog allerlei onvolkomenheden in, die hij in de volgende druk heeft trachten te verbeteren. De regels van het Frans-classicisme, waarom het hier gaat, zijn enkele jaren geleden uitstekend samengevat door L. Strengholt, in de inleiding op zijn uitgave van Lukas Rotgans' Eneas en Turnus (nr. 11 van deze zelfde serie Klassieken uit de Nederlandse letterkunde, Zwolle, 1959), op blz. 10-12. Met zijn toestemming nemen wij hier de zestien punten over, die hij vermeldt: {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} 1.De tragedie is uitbeelding van ‘de natuur’, d.w.z. van de menselijke natuur, niet in haar verbijzonderingen, maar in haar universaliteit, dus ‘de’ menselijke natuur in haar onderscheiden aspecten. 2.Ze is geen uitbeelding van schokkende gebeurtenissen, maar van psychische conflicten. Massale groeperingen, moord en doodslag ontbreken in principe. Er treden slechts enkele personen op. 3.De liefde speelt een grote rol; immers een hartstocht, die tot allerlei innerlijke conflicten kan leiden. Bij Corneille treffen we vaak een conflict aan tussen plicht en liefde met overwinning van de plicht (zijn befaamd heroïsme); bij Racine is de liefde dikwijls een bezetenheid, die de drager of draagster in het verderf stort. Wie niet de weg van de rede volgt, gaat onder. 4.De grondregel van het Frans-classicisme is de regel van de waarschijnlijkheid; liever iets op het toneel dat onhistorisch is maar waarschijnlijkheid bezit voor het ideale publiek, d.i. de redelijk denkende en voelende mens, dan iets dat, ofschoon historisch, ongeloofwaardig zou zijn. De waarschijnlijkheid staat in rechtstreeks verband met de universaliteit. 5.Een goed kunstwerk volgt de ‘bienséances’. Alles wat tegen de zeden, het gevoel, de beschaafde uitdrukkingswijze is, dient vermeden te worden. Er moet b.v. harmonie zijn tussen karakter en leeftijd, sekse, situatie en manier van spreken; de personen moeten van begin tot eind hetzelfde karakter vertonen. Deze regels leiden eveneens tot het universele; de personen worden typen. 6.De tragedie moet eenheid van handeling bezitten. Die eenheid voldoet aan de klassieke eis van de concentratie, een van de opvallendste kenmerken van de Frans-klassieke tragedie. Het hele gebeuren moet een volmaakte geslotenheid vertonen. De achtergrond hiervan is het gesloten causale wereldbeeld van het rationalisme. 7.Direct daarmee in verband staat de liaison des scènes. De tonelen moeten met elkaar verbonden zijn. Eén persoon op z'n minst uit de voorafgaande scène moet ook in de volgende optreden. Vertrek en komst der personen moeten gemotiveerd zijn en zo mogelijk aangekondigd worden. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} 8.De eenheden van tijd en plaats vloeien voort uit de eis van de concentratie. Het ideaal is bereikt, wanneer de duur van de handeling samenvalt met de duur van de opvoering. 9.De geslotenheid van het kunstwerk eist een strenge scheiding der genres. Komische scènes in een tragedie zouden de eenheid van het gebeuren verbreken. Ook de taal moet eenheid van stijl en sfeer vertonen; het woord ‘hond’ is in een tragedie ongepast. 10.De geslotenheid van de handeling sluit het opnemen van reien uit. Ze zouden de handeling onderbreken en bovendien, in strijd met de scheiding der genres, een lyrisch element vormen in een dramatisch werk. 11.De stof wordt geput uit de geschiedenis, vooral de Romeinse geschiedenis, en de Griekse mythologie. Het publiek moet het verhaal in grote trekken kennen om overtuigd te worden van de waarschijnlijkheid van het gebeuren. Een volkomen door de dichter gefantaseerd verhaal bezit geen waarschijnlijkheid. Alleen in de details, in de uitwerking kan de dichter zijn eigen weg volgen. 12.Bij de ontknoping is een bovennatuurlijk ingrijpen ongeoorloofd krachtens de regel der waarschijnlijkheid en de causale geslotenheid van de handeling. 13.In een tragedie treden uitsluitend hooggeplaatste personen als hoofdpersoon op; eenvoudige mensen kunnen alleen in een komedie hoofdpersoon zijn. 14.De vertrouwden zijn noodzakelijk om feiten die elders hebben plaatsgevonden te vertellen, maar ook om monologen te vermijden. Geen monologen dus, of zo weinig mogelijk; dit in naam van de waarschijnlijkheid, want het is onwaarschijnlijk dat iemand die alleen is spreekt. 15.De bedrijven beginnen midden in een situatie; het eerste woord is b.v. een vraag naar aanleiding van wat zojuist gezegd is. Zo wordt de illusie gewekt, dat het bedrijf aansluit bij het voorafgaande: de handeling gaat ononderbroken voort. 16.Over de al of niet ongelukkige afloop van de tragedie bestaat geen eenstemmigheid. Scaliger beschouwde de ongelukkige afloop als een kenmerk van de tragedie, Vossius niet. In de praktijk {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} verstond men onder een tragedie doorgaans een spel met een ongelukkig einde; anders sprak men van tragi-komedie. Het zal iedere lezer duidelijk zijn, dat Huydecoper zich vrijwel steeds nauwkeurig aan deze regels gehouden heeft. Daarnaast zijn er nog slechts enkele punten waarop wij de aandacht dienen te vestigen: a.(Vgl. hierboven punt 3). De liefde speelt in de Achilles wel een grote rol, maar blijft toch op de achtergrond. Zij is niet de eigenlijke oorzaak van het conflict. Hierin onderscheidt Huydecoper zich van Corneille en Racine. b.De taal van het stuk is wel gestileerd, maar niet onnatuurlijk volgens de opvatting van Huydecopers tijd. c.In overeenstemming met de traditie heeft ook Huydecoper een aantal spreukmatige zedenlessen (sententies) in zijn treurspel ingevlochten; hij doet dit evenwel steeds met mate. Vgl. de vss. 73-74, 349-350, 365-366, 367-368, 500-501, 621-622, 649-651, 1172-1173, 1174, 1431-1433, 1858, 1859-1860, 1887-1888. De verschillende figuren zijn vrij strak en consequent getekend, maar er is weinig ontwikkeling in hun karakter. Het zijn min of meer typen (vgl. hierboven punt 5), zij het aanvaardbare en ‘waarschijnlijke’ (vgl. hierboven punt 4) typen. Agamemnon, koning van Mycene, ‘Opperste Veldheer van het Grieksche leger voor 't belegerde Troje’, heeft een zwak karakter en is met opzet zo getekend om Achilles beter te doen uitkomen. Hij blijft op de achtergrond en verschijnt weinig ten tonele. Zijn omkeer in het vijfde bedrijf valt moeilijk uit zijn karakter te verklaren. Achilles, ‘Overste der Thessaliers in de belegering van Troje’, is de grote held van het stuk. Hij is een krachtige figuur, zozeer beheerst door zijn wrok, dat al zijn edele eigenschappen daarvoor moeten wijken. Toch komen ook deze goed uit, zoals zijn vriendschap, zijn liefde, zijn rechtvaardigheidsgevoel. Zijn handelingen en besluiten worden niet altijd geheel gemotiveerd, ook zijn verzoening met Agamemnon is niet geheel verantwoord. Desondanks is hij een goed-uitgebeelde figuur, die het hele spel beheerst. Patroclus, ‘Halsvriend van Achilles’, is mooi en gaaf getekend. Hij {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft een edel karakter, zowel in zijn vriendschap voor Achilles en zijn liefde voor het vaderland, als in zijn zucht naar eer. Zijn woorden behoren tot de beste gedeelten van het stuk. Ulysses, ‘Koning van Ithaka’, beroemd om zijn welsprekendheid, listigheid en tegenwoordigheid van geest, komt in dit stuk niet bijzonder als zodanig uit. Zijn redevoeringen zijn niet geheel overtuigend. Ajax, ‘Zoon van Telamon’, de dapperste held der Grieken na Achilles, is evenals Ulysses weinig scherp getekend. Brizeïs, ‘Krygsgevange en Minnaares van Achilles’, blijft op de achtergrond, maar is in haar hevige liefde en verheven redelijkheid een edele, aanvaardbare, hoewel wat statische figuur; zij wordt slechts door uiterlijke omstandigheden tot handelen gedreven en blijft innerlijk zichzelf steeds gelijk. Phenix, ‘Geweezen Zedemeester van Achilles’, d.w.z. diens opvoeder, is een sympathieke figuur, hoewel hij in karakter en optreden niet zo heel veel van Ulysses verschilt. Alcimus, uit ‘het gevolg van Achilles’, optredend als bode, kon als zodanig moeilijk een uitgesproken karakter hebben. Automedon, ‘Wagenmenner van Achilles’, is een vriendelijke maar weinig gedifferentieerde figuur geworden. Cephize, ‘Vertrouwde van Brizeïs’, blijft geheel op de achtergrond en dient slechts als klankbord voor Brizeïs. De compositie van het stuk is overeenkomstig de regel dat het eerste bedrijf de situatie bekend moet maken, waarna de drie volgende bedrijven de ontwikkeling van de handeling geven en het vijfde ten slotte de ontknoping brengt. In het eerste bedrijf trachten Phenix, Ulysses en Ajax Achilles over te halen om weer te gaan strijden, waarbij de bestaande situatie geheel wordt uiteengezet. In het tweede bedrijf tracht Patroclus Achilles over te halen en zet hij de droeve toestand verder uiteen. Ook Automedon geeft daarvan een beschrijving. Achilles wil zich zelf gaan overtuigen en daarna Patroclus toestemming geven aan de strijd deel te nemen. In het derde bedrijf gaat Patroclus ten strijde, gehuld in Achilles' wapenrusting om zodoende de Trojanen in de waan te brengen, dat Achilles zelf weer aan de strijd deelneemt. Achilles geeft hem verschil- {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} lende vermaningen mee. Brizeïs komt trachten Achilles tot de strijd over te halen. In het vierde bedrijf is er een opeenvolging van bode-verhalen. Phenix komt van Patroclus' eerste heldendaden verhalen. Alcimus brengt daarna het nieuws, dat Patroclus door de gewonde paarden meegenomen is tot voor de stad. Automedon komt verhalen, dat Patroclus in groot gevaar verkeert. Ten slotte deelt Ulysses mede, dat Patroclus door Hector gedood is. Dan kan Achilles niet langer werkeloos blijven en gaat de strijd in. In het vijfde bedrijf keert Brizeïs in opdracht van Agamemnon met Cephize naar Achilles' tent terug. Agamemnon komt daar met Ulysses en bekent zijn ongelijk. Alcimus brengt het bericht dat Achilles Hector gedood heeft. Ten slotte verschijnt Achilles zelf en laat zich door Ulysses overhalen tot verzoening met Agamemnon. Brizeïs uit haar vreugde over de zegepraal van de rede en Agamemnon besluit het stuk met een moraliserende conclusie. Omdat Balthazar Huydecoper zoveel belang hechtte aan een goed taalgebruik in toneelstukken, heeft hij getracht de Achilles in dit opzicht aan hoge eisen te laten voldoen. Zijn alexandrijnen hebben door de vele enjambementen, het vaak ontbreken van de cesuur, en door de afwisseling in accent en rustpunten een grote natuurlijkheid gekregen. Bewust is hij op deze punten afgeweken van het voorbeeld der Fransen. Literatuur A. Over Huydecoper kan men, behalve C.J.J. van Schaik, Balthazar Huydecoper, een taalkundig, letterkundig en geschiedkundig initiator, Assen, 1962, waarin een uitvoerige literatuuropgave voorkomt, verder nog raadplegen: J.J.E. van Dijck, Balthazar Huydecoper en Vondel, een hoofdstuk uit de geschiedenis der achttiende-eeuwse Vondelwaardering, in Uit de school van Michels, Nijmegen, 1958, 76-116. H.A. Ett, Balthazar Huydecoper, Een Hollandsch geleerde uit de achttiende eeuw, Amsterdam, 1947. H.A. Ett, De briefwisseling Balthazar Huydecoper - Gerard Meerman en Huydecoper's onvoltooide voorrede tot de Rijmkroniek van Melis Stoke, in Bijdr. en Med. Hist. Gen., 66, 1948, 93-189. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} H.A. Ett, Balthazar Huydecoper en zijn kring, in Ts. v. Lev. Talen, 1954, 104-115. H.A. Ett, Verjaard Briefgeheim, Brieven aan Balthazar Huydecoper, Amsterdam-Antwerpen, 1956. C. Kruyskamp, Huydecoper als lexicograaf, TNTL, 75, 1957, 50-55. B. Voor het toneel in de achttiende eeuw en het Frans-classicisme verwijzen we naar: B. Albach, Jan Punt en Marten Corver, Nederlandsch tooneelleven in de 18e eeuw, Amsterdam, 1946. R. Bray, La Formation de la Doctrine Classique en France, Parijs, 1957. L. Rotgans, Eneas en Turnus, uitg. L. Strengholt, Zwolle, 1959, 9-12. Ch. van Schoonneveldt, Over de navolging der klassiek-fransche tragedie in nederlandsche treurspelen der achttiende eeuw, Doetinchem, 1906. H.J.A.M. Stein, Boileau en Hollande, essai sur son influence aux XVIIe et XVIIIe siècles, Nijmegen-Utrecht, 1929. Verantwoording Wij kennen van de Achilles een eerste druk van 1719, een tweede van 1728, een derde van 1742, een druk van 1786, en ten slotte een van 1845. J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland, II, Groningen, 1908, 139, noemt nog een uitgave zonder jaar, maar heeft zich waarschijnlijk gebaseerd op de Catalogus der bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, Leiden, 1887, die een exemplaar van 1786 waar het jaartal uitgescheurd is, abusievelijk als zonder jaar vermeldt. De uitgave van 1728 vertoont wijzigingen in spelling, punctuatie, sommige woorden en enkele uitvoerige passages. De uitgaven van 1742 en 1786 hebben vrij nauwkeurig deze druk van 1728 gevolgd. Die van 1845 daarentegen heeft de eerste druk gevolgd met weglating van het voorwerk. Wij geven hier de ongewijzigde tekst van de eerste druk van 1719. Enkele kennelijke drukfouten hebben we na vergelijking met andere drukken stilzwijgend verbeterd. Boxtel, 1963. C.J.J. VAN SCHAIK. {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} [Tekst] Opdragt aan den weledelen, hooggeleerden en gestrengen heer, den heere, Mr. WILLEM VANDER MUELEN, heere van oudbroukhuyzen, niecop, en portengen, enz. raad in den hove provinciaal van utrecht, decan in den capittele van ste. marie, dykgraaf van den lekkendyk, benedens dams; enz. enz. GY, die, op 't spoor van Pallas lievelingen, 1 De Dichtkonst, naar haar waarde, schat; De Aloudheid met vermaak hoort zingen; 3 Haar' gulde spreuken in uw keurig brein omvat! 4 Die uit haar' weergaêlooze schriften, Het goede van het kwaad te schiften, {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} En honig, als een' nyvre by, Uit ieder regel weet te haalen: Hoe zal myn' Zangnimf zegepraalen, 9 Begunstigt gy haar' Poëzy! Achilles toorn, in 't woeden uitgelaaten, Voor Trojes lang bestreeden wal, Toont ons, hoe de Oversten hun Staaten, Door 't luistren naar hun drift, dik brengen zelfs ten val. 14 Daar de Overheden zich verdeelen, 15 Daar kan de moord zyn' bloedrol speelen; Heeft recht noch billykheid geen' plaats: Daar stroomt geen melk, maar bloed en traanen: Daar geeft men land en onderdaanen Ten prooie, aan 't woeden des Soldaats. Maar, als die weêr, met t'zaamgevoegde krachten, 21 En moedig treeden in het veld, Zal 's vyands Hector vruchtloos trachten, 23 Het weêr vereende volk te drukken met geweld. O Eendragt, die gy met uw wapen Beveiligt, mogen zorgloos slaapen, Zy vreezen 's vyands list noch magt: Terwyl een volk, wiens ingewanden Van haat, en twist en onlust branden, Noch moed noch sterkte heeft, noch kracht. Hier op voor al, hier op alleenig doelde Myn' Zangnimf, toen zy de eerste maal Dien lust in haare borst gevoelde, Om Peleus grooten zoon in haare moedertaal 34 {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} Ten Schouwtooneele te doen treeden, En zyn gedrag en trotse zeden 36 Te schildren voor het Hollandsche oog. Mag zy dus zien, dat haare Dichten Vermaaken, en met eenen stichten, 39 Zy steekt verheugd haar hoofd om hoog. Heeft zy dan, voor het aller eerst, dien zegen, Dat zy, geleerde Heer en Oom! Uw' gunst en goedheid heeft verkreegen, Zo ziet zy 't grootste deel verdweenen van haar schroom; En zal, gerust en wel te vreden, De nyd zelve onder de oogen treeden: 46 Indien de nyd niet zelve vreest, Aan haar gedicht en zang te pluizen, 48 Als zy den Naam van Oudbroukhuyzen Aan 't voorhoofd van Achilles leest. 50 Balthazar Huydecoper. {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorrede. 1 HEt zal, hoop ik, den Dichtkundigen Leezer niet verveelen, dat ik 2 hem, eer hy tot het leezen van dit Treurspel overgaa, in 't kort 3 eenige opening 3 geeve, wegens de veranderingen, die ik in deeze 4 stoffe gemaakt hebbe: want zonder de zelve is het onmogelyk een 5 rechtschaapen 5 Tooneelstuk aan den dag te brengen. 6 In den beginne was ik van gedachten, Brizeïs zelve in dit stuk niet 7 in te voeren, en aldus een Spel zonder vrouwen te vertoonen; niet 8 weetende, hoe ik haar met waarschynelykheid uit de tent en leger- 9 plaats van Agamemnon, alwaar ze door dien Vorst als gevangen 10 gehouden wierdt, in die van Achilles, dien ze met geweld ontroofd 11 was, zoude doen komen: want indien zy alleen in het laatste, 11 wanneer 12 die twee Helden reeds verzoend waren, voor 't oog der Aanschouwe- 13 ren verscheen, zou ze niet veel te zeggen hebben, en haare redenee- 14 ringen den Aanschouwer weinig gevoegelyk en aangenaam voor- 15 komen. Overweegende echter, dat tegenwoordig een Tooneelstuk 16 zonder vrouwen in 't licht te brengen, even eens zoude zyn, of ik 17 een schoon aangezigt zonder oogen, of een Paleis zonder vensters 18 zoude willen schilderen; ten anderen, dat zy, geduurende den knoop 18 19 van het Spel, by Achilles zynde, in die gelegenheid genoeg te zeggen 20 zoude hebben, om myn werkje eenigen luister by te zetten; en ten 21 derden, dat de Toehoorers, niets als van stryden, en bloedvergieten, 22 en de trotse en hoogmoedige taal van Achilles hoorende, niet kwaalyk 23 te vrede zouden zyn, indien ze, tusschen de wreedheid dier stoffe, 24 door eenen zachter en streelender hartstocht, als dien der Liefde, 25 eenigszins verkwikt en verlustigd wierden: zo greep ik Ovidius in de 26 hand, om te zien, wat hy Brizeïs, in zynen verdichten 26 Brief, aan {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} 1 Achilles doet schryven, en of ik by hem ook gelegenheid zoude 1 2 konnen vinden, om haar te doen zeggen, het geen ze door hem 3 verzierd wordt aan Achilles geschreeven te hebben: want het is juist 3 4 in het zelfde gewrigt van zaaken, dat is, aanstonds na de bezending 4 5 van Ajax en Ulysses, dat Ovidius haar dien brief heeft doen schryven. 4-5 6 Ik vond mynen wensch voldaan, zo ras ik de volgende vaarzen in 7 't oog kreeg, in de welke hy haar aan haaren minnaar aldus doet 8 schryven, vs. 127. &c. Mittite me, Danai, Dominum legata rogabo, Multaque mandatis oscula mista feram. Plus ego, quam Phoenix, plus quam facundus Ulysses, Plus ego, quam Teucri (credite) Frater agam. 13 Dat is: Zendt my, ô Grieken, naar mynen Heer: ik zal hem smeeken; 14 en myne smeekingen met duizend kusjes verzellen. Gelooft my, ik zal meer 15 als Phenix, meer als Ulysses, meer als de Broeder van Teucer uitrechten. 15 15 16 Deeze gedachten kwamen met mynen zin zo wel en volkomen over- 16 17 een, dat ik aanstonds besloot, dezelve werkstellig te maaken, en haar 17 18 aldus uit te laaten voeren, het geen ze hier alleen wenscht, en voorstelt. 19 Wat haaren persoon zelve aangaat, men zou my, schoon hy de eenige 19 20 grondsteen is, daar dit gansche onderwerp op rust, echter tegen 21 konnen werpen, dat hy 'er te veel is, dewyl hy zelve niets tot de 22 ontknooping van 't geheel doet: doch ik heb hier liever tegen deeze 19-22 23 wet willen misdoen, als den Aanschouwer van haar gezigt, het welk 22-23 23 24 ik, om de reeds aangehaalde redenen, geloof, hem niet onaangenaam 25 te zullen zyn, te berooven. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} 1 Achilles is woedende en toomeloos in zyne gramschap, teder in 1 2 zyne vriendschap voor Patroclus, maar koel in zyne Liefde. Ik doe 3 hem evenwel beminnen; doch niet gelyk de Franschen hunne Vorsten 3 4 en Helden in 't algemeen ten Tooneele voeren: want buiten dat zyn 4 5 karakter oploopende, onverbiddelyk, wraakgierig, hoogmoedig is, 6 zo geeft ons de uitmuntendste der Fransche Dichteren, Boileau, deeze 6 7 les noch omtrent zynen persoon, Art Poëtique, Ch. III. vs. 99. Qu'Achille aime autrement que Thyrsis, ou Philène. 8 9 Achilles moet op eene andere wyze beminnen, als de Schaaphoeder Thyrzis 10 of Philenus. Ook is deeze geheele Liefde van Achilles zelve, hoe weinig 11 die uitsteeke, van myne uitvinding, ten minsten niet die van Homerus; 11 12 want deeze zegt nergens, dat zyne gramschap, veroorzaakt door 13 't rooven van Brizeïs door Agamemnon, zo hevig geweest zy, omdat 14 hy zyne meesteresse daar door miste, maar wel duidelyk, om dat hy 14 15 door deeze daad zich van Agamemnon ten hoogsten onteerd en 15 16 gehoond zag. In tegendeel (zo men Horatius gelooven mag, want 17 deeze schryft, Lib. I. Epist. 2. vs. 11. Nestor componere lites 18 Inter Peliden festinat, & inter Atriden: 19 Hunc amor, ira quidem communiter urit utrumque. 21 Nestor wendt alle vlyt aan, om de Zoonen van Peleus en van Atreus te 22 bevredigen: deeze wordt door Liefde, beide wordenze door gramschap 22 23 vervoerd) verbeeldt hy ons Agamemnon alleen als minnaar van 23 24 Brizeïs. Doch zulks heb ik mede niet eens aan willen roeren, op dat de 24 {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} 1 minnenyd geene oorzaak van den onverzoenbaaren toorn van 2 Achilles mogte schynen; die zich, zo by my, als by Homerus, alleen 3 laat beweegen, om weder ten stryde te gaan, toen hy de dood van 4 zynen halsvriend Patroclus vernomen hadt. Hier in heb ik echter 4 5 wederom deeze verandering gemaakt, dat ik hem, niet tegenstaande 6 Homerus zegt, dat hy ten eersten van zynen toorn afstondt, en zich 6 7 met Agamemnon verzoende, zo ras hem de dood van Patroclus ter 8 ooren gekomen was, en eer hy Hector geveld hadt, in tegendeel den 9 Veldheer schelden, ja met de dood dreigen doe, om de gemoederen 10 der Aanschouweren daar door in twyffel te houden, tot het aller 11 laatste Tooneel toe, daar zy voor 't eerst te zaamen op het Tooneel 11 12 verschynen, en de Toehoorer met reden verlangen mag, om te zien, 13 hoe deeze twee partyen elkanderen in dien staat aanzien en begroeten 13 14 zullen: want indien zy in 't einde van 't vierde Bedryf, dat is, aanstonds 15 na de dood van Patroclus, bevredigd wierden, zou het vyfde geheel 15 16 onnut, en den Aanschouwer niets aan de dood van Hector, en het 17 geene daar omtrent meer verhaald wordt, gelegen zyn. 18 Ik denk ook niet, dat men my te laste zal leggen, dat ik het karakter 19 van Agamemnon vernietigd, en in den wind geslagen hebbe, om dat 19 20 ik hem zo nederig doe spreeken. De Puikdichter Boileau, Art Poëtique, 21 Ch. III. vs. 110. zegt, Qu' Agamemnon soit fier, superbe, interessé. 23 Verbeeld Agamemnon trots, hoogmoedig, baatzuchtig. Uit zyne redenen 23 24 blykt genoeg, hoe trots hy altyd geweest zy; doch in den tyd dat 25 dit stuk speelt, ziet men hem in den staat zyner vernederinge; 't gevaar, 26 daar hy zich zelven en het gansche leger in gebragt hadt, hem de 27 oogen ontsluitende, en hem doende bemerken, dat hy Achilles, van 28 wien het Orakel voorspeld hadt, dat hy den val van Troje verhaasten 28 29 zoude, onwaardiglyk gehandeld hadt, waarom hy zich door eene 29 {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} 1 wettige Liefde voor zyn Vaderland, en eerzucht zelve genoodzaakt 2 vindt, Achilles, door wat middel het ook zy, te bevredigen; de 2 3 Grieken niets konnende winnen, zo lang hy met hem tegen de 4 Trojaanen niet weder in 't veld wilde komen. Hierom zegt de Ridder 5 Ph. Sidnei zeer wel, in zyne verdediging der Poezye, sierlyk uit het 5 6 Engelsch in onze moedertaale overgezet door den Dichtlievenden Heer 7 J. de Haas: De hoogmoed in Agamemnon, waar van hy haast berou heeft. 7 8 Voorts heb ik het voorgevallen van verscheidene dagen in eenen 9 dag gebragt, om de eenheid van den tyd, een regelmaatig Tooneelstuk 9 10 zo hoog noodzaakelyk, wel in acht te neemen. Ook had ik geene 11 reden, om Achilles tot den volgenden dag te doen wachten, om 12 Hector te bestryden, aangezien ik Vulkaan geene nieuwe wapenen 12 13 voor dien Held doe smeeden, gelyk Homerus verhaalt. Want alle 14 diergelyke fraaiheden, gelyk de Goden in het algemeen; de onsterffe- 15 lyke paarden van Achilles, die met den wagen, daar Patroclus opzat, 16 over de gracht heensprongen, als of ze vleugels gehad hadden, enz. 14-16 17 die de Franschen onder het woord van Machines begrypen, en die het 17 18 Heldendicht niet alleen gevoegelyk, maar zelfs volkomen eigen, ja 18 19 van het zelve byna onafscheidelyk zyn, moeten voor altoos van het 20 Tooneel, daar alles natuurelyk, en volgens den gemeenen loop der 20 21 werreldsche zaaken, en niet door mirakelen en ongelooffelyke wonde- 22 ren, ten toon gesteld moet worden, gebannen blyven. Hierom zeg 22 23 ik zelve uitdrukkelyk van te vooren, dat de gracht, op die plaats, 24 daar 'er Patroclus door zyne paarden overgevoerd wordt, door de 25 menigte van lyken, met het veld byna vereffend was; en spreek in 25 26 't geheel niet van de moeder van Achilles, die men zegt de Godin {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} 1 Thetis geweest te zyn, behoorende dit mede onder dat geene, dat 1 2 beter aan den Helden als Tooneeldichter past, schoon Racine geene 2 3 zwaarigheid gemaakt hebbe, hem in zyn Treurspel, Iphigenie, den 3 4 zoon dier Godinne te noemen. Hier uit kan men wel bemerken, dat 5 het kwetsen van de paarden van Achilles alleen van myne uitvinding 6 zy: doch het vervoeren van Hector door de zynen, en de wond van 6 7 Agamemnon, heb ik van Homerus zelve ontleend, en hier geplaatst, 8 om dat my dunkt, dat ze der zaake zelve eene groote waarschynlyk- 9 heid byzetten. 10 Dit moet ik alleen noch zeggen, dat het schande is, dat 'er, in een 11 tyd als deezen, in den welken immers alle wegen en toepaden, om de 12 volmaaktheid onzer schoone en heerlyke moedertaale te bereiken, 13 geopend zyn, noch stukken in het licht komen, in eene taal, daar noch 14 schikking, noch spelling, noch waarneeming van geslachten, ja zelfs 14 15 daar dikwils geen zin in te vinden is. Anders oordeelen alle andere 16 volkeren, die zeggen, dat men eerst de taal kennen moet, eer men aan 17 't dichten gaat: by ons neemt men 't zo naauw niet: men schryft, 18 en men kent zelfs de taal niet, in de welke men schryft; ja men durft 19 het spreeken en redeneeren over de zelve eene onnoodige tydverkwis- 20 ting, en laffe hairkloovery noemen. Te heerlyk zyn de woorden van 20 21 den weergaêloozen Dichter, Boileau, om de zelve hier stilzwygende 22 voorby te gaan; zo schryft hy, Art Poëtique, Ch. I. vs. 155. Sur tout qu'en vos Ecrits la Langue révérée, Dans vos plus grands excès, vous soit toûjours sacrée. En vain vous me frappez d'un son mélodieux, Si le terme est impropre, ou le tour vicieux. Mon esprit n'admet point un pompeux Barbarisme, Ni d'un vers ampoulé l'orgueilleux solécisme. 28 Sans la Langue, en un mot, l'Auteur le plus divin Est toûjours, quoiqu'il fasse, un mechant Ecrivain. {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Vertooners. Agamemnon, Koning van Mycene, Opperste Veldheer van het Grieksche leger voor 't belegerde Troje. Achilles, Overste der Thessaliers in de belegering van Troje. Patroclus, Halsvriend van Achilles. Ulysses, Koning van Ithaka. Ajax, Zoon van Telamon. Brizeïs, Krygsgevange en Minnaares van Achilles. Phenix, Geweezen Zedemeester van Achilles. Alcimus, Van het gevolg van Achilles. Automedon, Wagenmenner van Achilles. Cephize, Vertrouwde van Brizeïs. Het Tooneel is in de Tent van Achilles, voor Troje. {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Achilles, treurspel. Eerste bedryf. Eerste tooneel. Achilles, Phenix. phenix Wat zorgen zyn 't, myn Heer, die uwe ziel ontstellen? Wat nieuwe rampen, die u zonder eind dus kwellen? 2 De naare duisternis des nachts is noch niet gansch 3 Verdweenen, door de komst en aangenaamen glans Van 't lieve morgenlicht: de Grieken en Trojaanen, Van gistren noch vermoeid, staan onder hunne vaanen Noch niet geschaard ten stryde: en gy, gy hebt alreeds De plaats van uwe rust, de vryplaats uwes leeds, 8 Verlaaten, om alhier in eenzaamheid te zuchten, Schoon Troje van uw arm geen ramp meer heeft te duchten. achilles Is myn Patroclus noch niet weêrgekeerd? 11 {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} phenix O neen. achilles Helaas! ik voel myn' ziel van eene vrees bestreên, 12 Die ik noit heb gekend in 't felste van het stryden. Rechtvaarde gramschap, wat doet gy myn' ziel niet lyden! 14 Waar toeft gy, waarde vriend? ach! wierdt gy my ontroofd, Zo miste ik al myn' vreugd. Hebt gy my niet beloofd, Zo ras de staat u van het leger waar gebleeken, Hier weer te keeren? en gy blyft! is dit een teken, Dat myne bede u iets ter harte gaat? beloont Ge Achilles dus, die u zo zuivre een' vriendschap toont? Een' vriendschap, door geen tyd, noch nyd, noch twist te breeken! Maar Phenix, hoorde gy van gistren ook iets spreeken? De woende Hector, met de bloem der Troische magt, 23 Belegert ons thans zelve, is over onze gracht 24-25 En schanssen heen gerukt; de muur legt neergeslaagen. Dit is het, dat wy zelfs van onze schepen zagen. 26 'k Heb één der Helden van ons leger, 'k weet niet wien, Gekwetst, en doodelyk, zo 't scheen, getroffen, zien Wegdraagen naar zyn' tent. Ik zuchtte om zyne wonden, En heb Patroclus, om te zien wie 't zy, gezonden Naar 't slagveld, rookende van 't Grieksche en Troische bloed. 'k Verwachtte hem straks weer. Nu zucht myn bang gemoed, 32 En vreest, of hy, misschien geraakt in 's vyands handen, Die boodschap met zyn bloed betaald heeft. phenix Zucht ge, ô schanden, Alleenig om 't gevaar van éénen vriend, één man, Die zelfs, naar allen schyn, noch levende is? en kan {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Uw oog de nederlaag van 't gansche heir aanschouwen, En blyven onvermurwd? Hoe zal het u berouwen, Dat gy, die Troje alleen kost winnen door uw zwaard, Het zelve in tegendeel alleen behoudt en spaart; Als 't droevig Grieken u, dien 't eertyds plagt te roemen, 41 Den eengen oorsprong van zyn ondergang zal noemen; U vloeken, om de dood van menig dappren Held, Dien Hector, moedig door uw afzyn, heeft geveld! 44 achilles 'k Verdien, 'k beken het, dit verwyten; ja noch slimmer. 45 Maar 'k heb het Godendom gezwooren, dat ik nimmer Weer tegen Hector, en zyn volk, ten stryd zou gaan, Zo lang zy hunnen klaauw niet aan myn' schepen slaan. Myn' hand, wel eer zo graag naar 's vyands bloed te storten, 49 Vreest thans het leeven van één Trojer te verkorten, Sint Agamemnon, die ontaarde en trotse, my 51 Zo wreed mishandeld, en zo fel gehoond heeft. Gy, 52 Gy zelve hebt gezien, hoe hy me, ô smaad, ô schanden! Brizeïs met geweld gerukt heeft uit de handen, Met welke bitse reên hy me, in den vollen raad, 55 Onteerd heeft en gehoond, als waar ik een soldaat, 56 Die Griekenland noit dienst gedaan hadt, onder 't stryden. O neen, Achilles ziel kan zulk een hoon niet lyden, En trachten naar geen' wraak. 't Is my de grootste vreugd, 59 Die ik te wachten had na zo veele ongeneugt, 60 Dat ik de Grieken op het moordveld zie verslaagen, En Agamemnon zelf zyn noodlot hoor beklaagen. Ik ben het niet, hy is 't, die Grieken bragt ten val, 63 Op wien ons Vaderland zyn onheil wreeken zal. {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} phenix Wilt gy den roem niet noch bevlekken uwer daaden, Zo laat u, 't is noch tyd, laat u in 't eind noch raaden. 't Is elk genoeg bekend, hoe hy u heeft gehoond. De groote nederlaag van 't Grieksche leger toont Elk klaar, dat Peleus zoon van hem is afgevallen. Wy zien dien wreeden reeds gevloekt, gehaat van allen. 70 Men geeft de schuld aan hem, en ieder spreekt u vry. Men zucht, men wenscht naar u, en haat zyn' dwinglandy. 72 Wilt ge u dan van het volk volkomen doen beminnen, Zo moet ge, ô braave Held, voor eerst u zelf verwinnen, Uw toorn vergeeten, en de Grieken door uw' magt Herstellen, die door hem ter slachtbank zyn gebragt. Met welk een luister zultge uw naam niet doen herleeven, Wat eer, wat glorie zal de nazaat u niet geeven, Als gy uw' gramschap hebt verwonnen, den Trojaan, Thans zegepraalende, uit het oorlogsveld zult slaan, En dryven in de Stad, en 't Grieksche heir ten lesten Verwinnaar maaken van de vyandlyke vesten! achilles Neen, randt de vyand my in myne tent niet aan, 83 'k Zweer noch, dat ik myn' hand niet weer aan 't zwaard zal slaan. phenix De zeventiende dag ryst thans met nieuwe straalen, Sint ik u 't laatste 't zwaard zag uit de schede haalen, Toen gy gereed stondt, om de smet van zulk een hoon Te zuiveren in 't bloed van Atreus oudsten Zoon. 88 En mooglyk waar 't geschied, waart gy niet wederhouden Door d'ongeveinsden raad en rede van den ouden 90 {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} En wyzen Nestor. Hoe gelukkig is die man, 91 Die toen meer won, als ik, na zo veel dagen, kan Verkrygen op uw hart! Zie ook myn' gryze hairen; Herroep de moeite, die ik van uw' kindsche jaaren 94 Voor u heb aangewend; met welk een lust en vreugd Ik u geweezen heb naar 't pad der heldendeugd. Herdenk in 't eind, met welk een iever, met wat traanen, 97 En tedre kinderliefde, uw Vader, de Trojaanen, 98 Als de eenige oorzaak, dat gy scheidde van hem af, Vervloekende, u aan my met droefheid overgaf. Wist ik u oit myn pligt en iever klaar te toonen; Uw' deugd te roemen, en uw' zwakheid te verschoonen; In 't kort, verdiende ik oit den naam van Voesterheer 103 Van Held Achilles; 'k werp my voor uw' voeten neer: Laat u myn smeeken, laat myn zuchten u beweegen, Verjaag den vyand, geef uw Vaderland den zegen, Dien 't heeft verlooren, die gehegt is aan uw' kling, 107 En dien 't weleer zo vaak van uwen arm ontving. achilles Rys op: maar geen Trojaan zal my in 't veld ontmoeten, Voor 'k Agamemnon zie, als u, aan myne voeten. Tweede tooneel. Achilles, Phenix, Alcimus. achilles WAt tyding brengt gy? Is Patroclus weergekeerd? {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} alcimus O neen, myn Heer: maar 'k zie uw' hateren verneerd. 112 De schrandre Ulysses, en held Ajax, bei verheven 113 Door hunne dapperheid, en onbesproken leeven, Verzoeken, kan het zyn, een korten tyd, gehoor, Uit Agamemnons naam. achilles Waar wachten ze antwoord? alcimus Voor Uw' legerplaats, daar zy niet binnen willen treeden, Voor gy hun zulks beveelt. phenix Welaan! hoor hunne reden, 118 Beroemde Held! en gy, ô Goden, kan het zyn, Laat deeze dag het eind meêbrengen onzer pyn! achilles Gaa, haal hen. Derde tooneel. Achilles, Phenix. achilles VLei u niet, ô Phenix, dat myn harte Door hunne klagten, of door de algemeene smarte Vermurwd zal worden. neen. Ik zal hen hooren; maar Alleenig om my te verheugen in 't gevaar, {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} Waar in de Grieken zich gebragt zien door het woeden Van Agamemnon. Laat hy zelf die schaê vergoeden. Myn' ziel onschuldig aan den ramp, dien hy ons brouwt, Wenscht reeds, myn Vader weer te aanschouwen, daar hy oud En afgeleefd te Phthie in vrede zyne dagen 129 Ten einde brengt. Geen stryd kan my thans meer behaagen. phenix Ulysses, hoop ik, zal uw' ziel door zyne reên 131 Beweegen; toonen u door zyn' voorzigtigheên, 132 Dat zulk een' gramschap, hoe gegrond en hoe rechtvaardig, Uw land verraadt, en Held Achilles is onwaardig. Terwyl de dappre zoon van Telamon, wiens vuist 135 Gy zelf zo vaak met bloed der Trojers zaagt begruist, 136 De gloriezucht weer in uw hart zal doen herleeven. Mogt ik myn hoofd ten zoen van uwe gramschap geeven, Ik stierf gewillig, tot vermindringe uwer schand, En tot behoudenis van 't bange Vaderland. 140 Ik zie hen nad'ren. Vierde tooneel. Achilles, Ulysses, Ajax, Phenix, Alcimus. ulysses ZOon van Peleus, roem der Helden, Wiens daaden den Trojaan voor deezen meer ontstelden, Dan wy al t' zaamen! zyt gegroet uit aller naam. Wy beide waren u wel eertyds aangenaam, En hadden de eer, dat ge ons aanschouwde als uwe vrienden, 145 Schoon wy die mogelyk noch niet genoeg verdienden. {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Thans komen wy, belaên met droefheid in het hart, U kennis geeven van onze algemeene smart: Hoe onze vyanden met hunne bontgenooten, Die gy, zo lang gy streedt, hieldt in hun wal beslooten, De vest verlieten, ons in onze legerplaats Thans zelfs belegeren, tot droefheid des soldaats; 152 Die, vol van wanhoop, in het midden dier gevaaren, Noch even magt heeft, om zyn' schepen te bewaaren. 154 De vyand, moedig op die zege, vliegt steeds voort, 155 Zaait overal den schrik, en droeve wanhoop, moordt Al wie hem tegenstaat, terwyl hem zelfs de Goden, 157 Door duizend tekenen, tot zulk een' woede nooden. De dolle Hector, met den sabel in de vuist, Gemoedigd door de gunst van Jupiter, vergruist Den muur met storm op storm, om eindlyk zelfs de schepen Der vlamme te offeren. De Griek, in 't hart benepen Van doodschen schrik, weet niet, wat hy in deezen nood Beginnen zal, en zucht om zyne aanstaande dood, Die hem reeds zeker schynt. Wat hand weêrhoudt, na 't breeken Der ketenen, een leeuw, die, woênde om zich te wreeken, Al, wien hy vindt, verscheurt, geen vyand heeft, die hem Weerstaan kan, die niet schrikt en beeft voor zyne stem? Zo woedt de dapperste van alle de Trojaanen. Hy staat alreeds gereed, om zich een weg te baanen Tot aan de schepen zelfs, daar hy met eige hand 171 (O Hemel, keer dien slag!) noch deezen dag den brand In zoekt te steeken. Waar, waar zullen uwe vrinden, O onverbidlyke, dan eene schuilplaats vinden? Wie zal het bange volk, in dien bedroefden stand, Verlosschen konnen van des Overwinnaars hand? Wie overblyven, om de maar naar huis te draagen, 177 Dat al de Grieken door de Trojers zyn verslaagen? Keer, weergaêlooze Held, keer wederom ten stryd. {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Gy ziet uw' wraak volbragt; wy allen zien den tyd, 180 Dat gy alleen ons kunt verlosschen, en den zegen Weergeeven door uw' magt. Ach! laat u toch beweegen; En denk om 't naberouw, dat u ontstellen zal, Als gy te laat zult zien, dat gy alleen den val Der Grieken hebt verhaast, en zonder mededogen U zelf verraên hebt, tot vermeerd'ring van 't vermogen 186 Van uwe vyanden. Als 't kwaad is uitgevoerd, Zien we onze schuld eerst, die ons dan te laat ontroert. Voorkom die wroeging dan van uw ontrust geweeten: Wil eindelyk uw toorn, hoe wel gegrond, vergeeten. Geef, geef ons 't leeven weer, en toon, in deezen staat, 191 Dat de eer uws Vaderlands u noch ter harte gaat. achilles Hier in alleen ben ik aan hem verpligt, myn' Heeren, 193 Dat hy my noch met uw' bezending wil vereeren, Twee Helden, my zo waard. Maar, wyl de vriendschap my, Noch u, hier spreeken doet, myn' vrienden; 't staa my vry, Dat ik u ronduit zegg', dat niets my zal beweegen; Schoon Agamemnon zelf, bekommerd en verlegen, 198 Verzeld van 't gansche heir, my aanbadt. neen, myn' ziel 199 Gedenkt noch aan dien hoon, die haar zo pynlyk viel. Wat dank bewyst men my voor myn geduurig stryden? Voor al de moeite, die 'k met vreugd heb willen lyden? Die zich bedekt houdt in den nood, en naauwlyks uit Zyn' tent komt, heeft nochtans zyn deel ook in den buit. De dapperste ziet om een bloodaard zich versmaaden: Sleept stervende den roem van zyne Heldendaaden Met zich in 't graf, terwyl een ander wordt beschreid, Die nimmer blyk gaf van de minste dapperheid. {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat schiet my over, van het geene ik, door gevaaren En duizend moeilykheên, wel eer wist te vergaêren? Niets. Ik ben 't evenwel, die zo lang achter een, Met zulk een iever, voor de Grieken heb gestreên, 212 Die twintig steden rondom Troje heb verslaagen, En uit de zelve zo veel schatten weg gedraagen: Die schatten nochtans, 't loon van myne dapperheid, Heb ik met eerbied voor de voeten neergeleid Van Agamemnon zelf, die, in zyn' tent gebleeven, Het minst gevaar niet hadt geloopen van zyn leeven; Die al den buit kreeg, my en mynen volke een deel, Ten pryz' van onze deugd, vereerde van 't geheel, En d'een en d'ander ook daar na iets heeft geschonken, Wiens vroomheid in den stryd vooral hadt uitgeblonken. 222 Elk heeft den prys noch, dien hy van zyn' hand ontvong. 223 Ik ben 't alleenig, dien de bitse nyd hem dwong 224 't Gegeeven wederom te ontneemen, ja te ontrooven 225 Met schennis en met kracht. Dus is 't, dat hy my boven 226 Alle and'ren heeft gesteld. dus is het, dat hy toont, Hoe hy de dapperen naar hun verdiensten loont. Maar wat is de oorzaak, dat wy Troje dus bestryden? Dat wy het Grieksche volk al hier zo veel doen lyden? Is 't niet, om Helena aan Menelaüs weer 231 Te geeven, hem ontroofd? Vondt hy hier door zyne eer Beledigd, en mag ik me ook niet van hem beklaagen, 233 Dat hy my al myn' vreugd en wellust heeft ontdraagen, 234 Toen hy Brizeïs uit myne armen heeft gerukt? Wordt Troje, om 't schaaken van een' Vrouw, dus onderdrukt 236 Van hem, die my de myne, ô smaad! zelf heeft ontnomen, 237 {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} En hy, die andren straft, heeft die zelf niet te schroomen? Ik acht haar, schoon slechts myn' gevange, als myne Vrouw. Nu heeft hy my van doen; en zendt u vol van rouw, 240 Om my, is 't mooglyk, te beweegen door uw smeeken. Neen, zyn' trouwloosheid is my ééns genoeg gebleeken. Ik ken hem al te wel. het is vergeefsch, dat hy My weer te winnen zoekt door list of veinzery, Dat hy met andren thans de middelen bedenke, En maake, dat de vlam de Grieksche vloot niet krenke. Hadt hy my niet gehoond, hy zou my den Trojaan Zien dryven in de stad, of op het veld verslaan. 'k Zou hem meer dienst doen, als zyn' gracht of muur, verheven, 249 Om weer door Hectors arm ter aard te zyn gedreeven. Maar waar toe zo veel reên? gaat, myne Vrienden, gaat, 251 En zegt hem, dat ik noit myn degen of myn raad Voor hem besteeden zal. Hy heeft my eens bedroogen. De tweedemaal zal 't hem mislukken. 'k sluit myne oogen Voor 't medelyden. Dat hy sterve, en gaa ten grond, Die, my ten spyt, zo groot een gruwelstuk bestondt! ajax Uw' gramschap steunt op reên. Maar kan noch Hectors zegen, 257 Noch 't uiterste gevaar der Grieken u beweegen; Laat hy dan zelve, die uw toorn dus wist te voên, U weer bevredigen, nu hy u wil voldoen. 260 Hy wil zich eindlyk voor de reden nederbuigen; 261 En biedt u aan, voor al het leger te betuigen, Dat gy gehoond zyt, en dat hy u heeft misdaan. Hier by biedt hy u zelf noch veel geschenken aan, Die waard zyn uit de hand van zulk een Vorst te komen, En van Achilles zelf te worden aangenomen. Verscheiden' vaazen, schoon en kostelyk van stof, 267 Maar schooner door de konst des meesters, die zyn lof {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Door zulk een werkstuk deedt tot aan de starren ryzen: Een' gift, die zelf Jupyn niet van de hand zou wyzen: 270 Met twalef paarden, wit als de eerst gevallen sneeuw, In snelheid als een wind, in moed elk als een leeuw, Die honderdmaal de zorg van hunnen Heer betaalden, Wanneer zy in het perk den eersten prys behaalden: Met zeven maagden, schoon van leest en van gezigt, In 't frischste van haar' jeugd, wier oogen, als het licht Der heete middagzon, de fierste harten blaaken: 277 Brizeïs, die uw' ziel voor andren kan vermaaken, 278 Brizeïs, de eedle vrouw, aan wie die bitse hoon Geschied is, u ten spyt, door Atreus fieren zoon, Zal haar geleiden, waar Achilles 't zal begeeren. 281 Maar denk niet, dat de Vorst haar oit bestondt te onteeren: 282 O neen. tot zulk een' smet was noit zijn' ziel bekwaam. 283 Ja zulks zal hy u zelf betuigen, in den naam Van 't gansche Godendom, wiens klaare en alziende oogen Zyn zeggen en zyn doen aanschouwen uit den hoogen. Dit alles, zo hier door uw' gramschap wordt verzacht, Wordt aanstonds, op zyne orde, in uwe tent gebragt. 288 Dit is voor deez' tyd. Na 't veroveren der wallen Van 't moedig Ilium, zal hy u onder allen Noch twintig maagden zelf aanbieden, die alleen In schoonheid zwichten voor de aanminnige Heleen, Uit Vorstelyken bloede, en die haar' schoonheid paaren Met deugden zonder vlek, in 't bloeyen van haar' jaaren. Noch niet vernoegd door deez' voldoening van dien hoon, Biedt hy u zelf noch aan den naam van zynen zoon 296 Te aanvaarden, als wy weer in Argos zullen komen. 297 Wat kan hy meer doen, om uw' gramschap in te toomen? {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Drie schoone maagden, drie Princessen, uit het bloed 299 Van Atreus stam geteeld, en prachtig opgevoed In Agamemnons hof, staan u ten dienste vaardig. Hy geeft u zelf de keur, wie gy van driën waardig Zult achten tot dien staat; maar doelt voor al op de eer, 303 Dat hy een Held, als u, tot schoonzoon kryg', myn Heer. achilles Gy hebt uw last voldaan, ik u gehoord, myn' Heeren. Gy kunt, zo 't u belieft, weêr naar den Dwingland keeren: En zegt hem uit myn naam, dat zyn' geschenken my Noch haatelyker zyn, als zyne dwinglandy. 'k Begeer zyn' Dochters niet, hoe hoog van elk gepreezen. Zyn gansch geslacht kan my niet als verfoeilyk weezen. En eindlyk zegt hem, dat 'k my aanstonds zal beraên, Wanneer ik met myn' vloot weer denke in zee te gaan. Myn' ziel, zo fel gehoond, schynt reeds van spyt te breeken, Dat ik zo lang van dien Tieran moet hooren spreeken. phenix Gy weêr in zee gaan! gy uw Vaderland, uwe eer Aldus met voeten te vertreeden! gy myn Heer! Achilles, die zo vaak zyn vyand heeft verdreeven, Zal in den grootsten nood zich 't eerst ter vlucht begeeven, Het gansche leger van de Grieken doen verslaan, Om Agamemnon, die alleen hem heeft misdaan! O smart! hoe zal ik voor uw Vader wederkeeren, Dien 't my met zulk een' gunst geliefde te vereeren, 322 Toen ik, rampzaalge, tot het uiterste gebrogt, 323-324 Een' schuilplaats by hem vond, die 'k zolang vruchtloos zocht. {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} Versteend en hard gemoed! de klippen zou men breeken Door zulk een' nedrigheid, door zulk een vierig smeeken, Terwyl uw hart, verstaald door wraakzucht en door spyt, Uw Vaderland verlaat in d'allerlaatsten stryd. Wilt gy in deezen nood niet meerder voor ons vechten, 329 Myn arm, hoe oud hoe stram, zal wonderen uitrechten, En vliegen vol van moed den vyand in 't gezigt; En sterven, nu gy dus ontaard zyt van uw' pligt. Moet ik dit hooren! ik dit aanzien! groote Goden! achilles Ik luisterde wel eer, noch jong, naar uw' geboden. De moeite kunt gy nu wel spaaren, naar ik meen. 'k Weet nu wat ik moet doen, en volg myn' zinlykheên. 336 Wilt gy my op de reis naar Phthie niet verzellen, 337 Gy kunt hier blyven, om my namaals te vertellen, Hoe Hectors woênde vuist het Grieksche heir versloeg, En Agamemnon 't staal in 't beevend harte joeg. En gy, myn' Heeren, gaat: uw' moeite is hier verlooren. Gy kwaamt myn' meening straks uit mynen mond te hooren. 342 Ik heb u anders niets te zeggen. 't Is my leed, Dat gy hier uwen tyd zo vruchtloos hebt besteed. ulysses Was 't Agamemnon, die uw' bystand hadt van nooden, Alleen, 'k was 't met u ééns: dat zweer ik by de Goden. Maar nu gy 't Vaderland verlaat in deezen nood, Toont gy... Maar laat ons gaan, eer zyne toorn vergroot. De Hemel midlerwyl geeve u eens beter zinnen, 349 En leere u, hoe gy land en vrienden moet beminnen! Einde van het eerste Bedryf. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Tweede bedryf. Eerste tooneel. patroclus BEnaauwd, bekommerd en verlegen 351 Zucht myne ziel in deezen nood, O Grieken, om uw' droeve dood, O Trojen, om uw blyden zegen. Spant Hemel, Aarde en Zee en al In 't eind dan t' zaam tot onzen val! De gunst der Goden is verdweenen. Wy zenden vruchteloos ons zuchten naar om hoog. Hun harten zyn verkeerd in steenen. 359 Een wolk van gramschap dekt hun oog. Achilles, wreeder in zyn woeden Als hongerige wolf, of leeuw, Verheugt zich in ons bang geschreeuw, En kan, maar wil zulks niet vergoeden. 364 O wraakzucht, gramschap, bittre haat, Wat brouwt gy 't Vaderland al kwaad! Als vrienden zich van vrienden scheiden, Wie zal den vyand in zyn' woede dan weerstaan? Hy gaat in bloedrivieren weiden, En durft zyn' hand aan 't heil'ge slaan. Ik, die van myne kindsche jaaren, 371 Door vriendschap en door broedermin, Eéns van gedachten, ééns van zin, 373 Myn' ziel wist met uw' ziel te paaren; Moet ik ook schuldig zyn, nu gy U wreekt van 's dwinglands tieranny? 376 {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Hier voel ik my op 't felst bespringen, 377-379 377 Om 't Vaderland in nood myn' bystand aan te biên: Hier schynt uw' vriendschap my te dwingen, Met vreugde uws hooners smart te zien. O vriendschap, edelste in dit leeven! Zal ik, tot myne en myner schand, 382 Om u, myn dierbaar Vaderland In deezen jongsten nood begeeven? En aanzien met een stil gemoed, Hoe Troje trapt in 't Grieksche bloed? O eer, ô Vaderland, ô vrinden! Zal ik stilzwygend zien, hoe 't Troische vier u blaakt, 388 Om my aan éénen vriend te binden, Die zich in aller ramp vermaakt, Myn' ziel, geslingerd heene en weder, Ziet dan alleen de vriendschap aan; 392 Wordt weêr genoopt ten stryd te gaan, 393 Om d' uitgelaaten Hector neder 394 Te ploffen in 't bebloede zand, Ten dienste van myn Vaderland. Maar ach! Achilles te verstooren, Zou 't allerlaatste zyn, daar 'k my in nood toe keer: En gaat het Grieksche heir verlooren, Zo sterf ik zonder roem of eer. O vriendschap, wil 't my dan vergeeven. De eer, de eer is my veel meerder waard. 'k Zal zonder eer hier niet op aard, 403 Al moest ik zonder vrienden leeven. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} De vriendschap wankelt in den nood: De eer blyft ons by zelfs na de dood. Deeze is onsterflyk, die kan enden. Ik gaa. maar weigert hy den Griek zyn' hulp; ik zweer, Of hy zal my ten stryde zenden, Of ik, ik ben zyn vriend niet meer. Tweede tooneel. patroclus, alcimus. alcimus AChilles zelf, myn Heer, zal u hier komen vinden. Vertoef noch wat. 412 patroclus Helaas! getrouwste myner vrinden, 413 Weet hy den staat van 't heir, en blyft zyn steenig hart Noch onbeweeglyk? lacht hy noch met onze smart? alcimus De schrand're Ulysses heeft zyn' ziel wel iets bewoogen, Met Ajax: maar helaas! ofschoon het mededogen Dien wreede al eenigszins geraakt hebbe en ontroerd, Hy wordt geduurig door zyn' gramschap weer vervoerd. 418 Dan grypt hy 't bloedig zwaard eens beevende in zijn' handen; 419 Dan zien wy hem van spyt weer knarssen op zyn' tanden, Dat hy, die zich zo zeer verheugt in 't stroomend bloed, Den stryd van verre zien, en zelve rusten moet. Dan schynt het, dat hy wat geraakt is aan 't bedaaren; Dan zweert hy weder, noch Trojaan noch Griek te spaaren, Maar alles te offeren aan zyn' gehoonde deugd; En toont zig om den nood der Grieken gansch verheugd. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Hy roept de Goden aan, om zyne rouw te wreeken; En bidt, dat Hectors hand den veldheer mag doorsteeken: 428 Want zo lang, als die leeft, en 't Grieksche heir gebiedt, Wil hy voor 't Vaderland niet stryden; ja ontziet Zich zelfs niet, naar de dood te wenschen van hun allen, Zo hy den Dwingland slechts mogt aan hun zy zien vallen. Dan wil hy met zyn volk, en uitgeruste hand, 433 De schaê herstellen van 't gemarteld Vaderland; Den zegepraalenden Trojaan ter stad in dryven, En met zyn moedig volk alleen verwinnaar blyven: Op dat geen ander deele in zynen oorlogsroem, En Griekenland alleen hem zyn verlosscher noem. patroclus Zo heeft hy reden, zich in 't korte te verblyden. 439 Want zo hy deezen dag alleen noch wacht met stryden, Is 't al verlooren, en met onze vloot gedaan. Zo dan de vlam eens in de schepen door wil slaan, 442 Waar zal 't rampzalig volk dan eenige uitkomst vinden? Die wreeden zullen ons op hun gemak verslinden, 444 Als tedre lammeren, die weereloos en stil De dood verdraagen, als 't hun overwinnaar wil. alcimus Maar neen; 'k hoop noch op u, dat gy zyn' gramschap neder Zult zetten door uw raad: hy acht, hy mint u teder; Hy heeft den ganschen nacht gesleeten in geklag, 449 En droef gezucht, om dat hy u niet weder zag, Die hem beloofd hadt voor den avond weer te komen. Om uwent wil alleen heb ik dien held zien schroomen. Beschryf hem dan den staat van 't bange Vaderland Op 't allerschrikkelykst: bezweer hem by den band {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} Van vriendschap, die zyn hart aan 't uwe heeft verbonden: Zeg hem, hoe gy de bloem van 't Grieksche heir gewond, en Ter dood toe afgemat, zaagt vluchten naar de vloot. Beschryf hem 't naar geluid der geene, die half dood Noch kermen op het veld, en trachten noch te spreeken, Om hunnen ramp op hem met woorden slechts te wreeken, Wyl zy hem aanzien, als de bron van hunne elend; 461 Hoe gy de traanen, en het bloed, waar gy u wendt, Ziet stroomen langs den grond. Beschryf hem al de naarheid, Die gy bedenken kunt.... patroclus Ach! 'k hoef alleen de waarheid Te zeggen. Maar hy, die Ulysses heeft gehoord, En alles wederstaan, zal die zich op myn woord Bedwingen, en het zwaard weer vatten in de handen? Neen, Alcimus, ô neen, hy kan zich zonder schanden Voor my en mynen raad niet buigen, die zo fier Vorst Agamemnons boode, en zyn' geschenken, wier Gelyken hy zelf naauw gezien heeft van zyn leeven, Te rug gezonden heeft, en smaadelyk verdreeven. alcimus Wat middel dan voor ons, tot troost in deeze elend? patroclus Indien hy voortgaat hier gerust in zyne tent Te blyven zitten, zich niet moeiende met stryden, Zo hoop ik door myn arm de Grieken te bevryden. 476 Niet door myn' dapperheid en vreesselyk geweld, Maar door de wapens van dien onverwinbren Held. My dunkt, wanneer ik die mogt gespen om myn' leden, Gewapend met zyn zwaard mogt in het strydperk treeden, {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik zou Sarpedon, 'k zou AEneas, en de bloem 481 Van Trojes oorlogsmagt, held Hector, die zyn roem Thans door Achilles toorn ziet aan de starren ryzen, Voor my doen vluchten, of den weg ten afgrond wyzen. 484 'k Voel, hoe die eerzucht reeds myn jeugdig hart begint Te streelen. Goden! die volvoert, wat ge onderwindt, 486 Gy, die me aanleiding hebt tot deeze zaak gegeeven, Kroont, kroont myn grootsch besluit, al koste 't ook myn leeven. alcimus Daar komt Achilles zelf. Derde tooneel. achilles, patroclus, alcimus. achilles ZYt welkom, waarde vrind! Zyt driemaal wellekom! dank zy den Hemel! 'k vind U eindelyk dan weer, en, na zo lang te zuchten, Doet uwe wederkomst al myne zorgen vluchten. Gy leeft dan noch! Goôn! wat heb ik voor u gevreesd! Maar 'k zie met vreugd, myn' vrees is zonder, grond geweest. Maar hoe? gy staat en zucht, en houdt uw' droevige oogen Geslaagen op den grond, wat heeft u zo bewoogen? Treurt ge om den slechten staat van 't Grieksche Leger? of 497 Is u uit Griekenland, van Phthie, of elders, stof Tot droefheid aangediend? spreek op, laat ik u hooren. De droefheid, die men in zyn boezem wil versmooren, Groeit daaglyks aan, en slaat in 't eind tot wanhoop uit. Gy zucht, en zwygt! zeg my, waar uwe smart uit spruit. {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} patroclus Goôn! kan Achilles my naar myne droefheid vraagen! Gy zyt 'er de oorzaak van. Ach! dat uwe oogen zagen, Het geen ik heb gezien, uw fier en steenig hart 506 Zou zich haast zien vermurwd door de algemeene smart Van onze Helden, en manmoedige soldaaten; Zo ge eenge menschlykheid slechts over hebt gelaaten In uw verstokt gemoed. achilles Hoe staat het met de vloot? Hoe met de Vorsten? spreek. Hoe na is ons de nood? 510 patroclus Zo na, dat uwe hand alleen ons kan bevryden Van onzen ondergang, zo zy voor ons wil stryden. De Grieksche vloot is tot het uiterste gebragt. De grootste Helden zyn gekwetst; het volk, van kracht, En moed byna geheel beroofd, weerstaat flaauwmoedig De Troische krygsmagt noch. Het slagveld legt gansch bloedig 516 Met Grieksche lyken opgevuld, en, waar men ziet, Men speurt geen' tekens, als van wanhoop en verdriet. De Veldheer heeft den stryd verlaaten, om zyn' wonden In zyne rechte hand. 'k heb Tydeus zoon gevonden, 520 Dien steun van 't Grieksche heir, door 't missen van zyn bloed, Schier leevenloos. ik ben Eurypylus ontmoet, 522 Met eenen scherpen schicht geschooten in zyn' dye. 523 De mindere soldaat valt 's vyands raazernye Ten prooi, door 't woeden en de onwederstaanbre kracht Van Hectors ysre vuist, en Trojes oorlogsmagt. {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} En gy, Achilles, blyft noch even onbewoogen; Ziet ons ten val gaan, en blyft zonder mededogen! Goôn! dat geen' gramschap, zo nadeelig, zo verwoed, My oit vermeestre, noch stal grype in myn gemoed! 530 Wilt gy alleen tot schade en onheil uwer vrinden Beroemd zyn? wie zal troost in uwen bystand vrinden, Voor wien bewaart gy toch de kracht van uwe hand, Na gy die hebt ontzeid zelfs aan uw vaderland? 534 En gy, gy zyt die man, die Troje moest vernielen, Die menig duizenden van vyandlyke zielen Ten afgrond zenden moest; gy zyt die dappre Held, 537 Die ons bewaaren zoudt, gelyk ons is gespeld Door Priester Calchas mond! ô Hemel! kan het weezen? 539 Een ongeluk, waar voor men eerst niet scheen te vreezen, Treft ons veel nader, wen 't ons overkomt, als iet, 541 Dat een voorzigtig oog lang van te vooren ziet. 542 Nu raast, nu knarst het volk van spyt op zyne tanden, Terwyl de Trojers hen van allen zyde aanranden. 544 Zy sneuvlen, een voor een, en verwen met hun bloed Den vyandlyken grond, terwyl de moordlust woedt: En gy, daar al hun hoop wel eertyds op berustte, Dien elk in zyne ziel, als zyn verlosscher, kuste, En streelde vol van liefde en vriendschap, ziet dit aan, En laat uw' vrienden door uw' vyanden verslaan. 550 My dunkt, ik hoor, hoe zy in 't uiterste noch kermen: Achil... Achilles kom, ai wil ons noch beschermen! Zo sterft 'er menig niet uw naam noch in den mond. Een ander, raazende, en verbitterd door zyn' wond, Waar van hy de oorzaak u alleenig toe durft schryven, Zweert, zo hy weer bekomt, u 't staal in 't hart te dryven. 556 {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} achilles En zoude ik zulk een volk myn' hulp noch bieden! patroclus Ach! Ontmenschte! zo uw oog in hunnen boezem zag, Hoe tedre een' vriendschap zoudt gy daar voor u niet vinden! Een onrechtvaarde toorn kon uw gemoed verblinden; 560 En gy keurt kwaad in hun, het geen gy zelve doet. De wanhoop en de spyt verheert ook hun gemoed. 562 Uw toorn is straffens waard; hun gramschap is rechtvaardig. Zy, u altyd getrouw, zien zich van u onwaardig 564 Gehandeld in den nood. gy ziet de Grieksche jeugd 565 Rampzalig sneeven, en toont u daarom verheugd. 566 Wel aan! keer noch ten stryde, en toon uw' medgezellen, Dat hun weêrwaardigheên uwe eed'le ziel noch kwellen; Zo zult gy zien, hoe diep gy in hun boezem staat, En hoe uw' vriendschap hun ook noch ter harte gaat. achilles Patroclus, ach! ik wil 't alleen voor u belyden. Myn' hand, zo lang gerust, verlangt om weer te stryden. 572 Maar 'k wil het uiterste eerst afwachten, eer 'k my weer Ten stryd vervaardige, en in 't bloedig slagveld keer. 574 'k Wil Agamemnon, en gansch Griekenland dus toonen, 575 Dat Held Achilles zich niet straffeloos laat hoonen. Ik wenschte uit al myn hart, dat zulks noit waar geschied, 't Is my eene oorzaak van onlydelyk verdriet. 578 Maar wyl het is gedaan, wil my niet tegenspreeken, Moet ik me op 't allerfelst op dien aarddwingland wreeken. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} Dien trotsen! Neen, dat vry de Trojers woeden, en Den tyd waarneemen, dat ik niet in 't strydperk ben! Zo zal de werreld zien, dat Griekenland moet vlieden, Wanneer Achilles het zyn bystand niet wil bieden. patroclus Noit was een sterveling zo wreed, noch zo verhard. Eene eed'le en braave ziel heeft meêly met de smart Zelfs van zyn vyand, en gy kunt vernoeging vinden 587 In d'onverdienden ramp van uw' getrouwste vrinden. 't Is onbegrypelyk. Of heeft de vrees ook plaats Gekreegen in het hart des moedigsten soldaats? Vergeef 't my; 'k zeg het niet, om u hier door te hoonen. Gy wist uw' dapperheid wel eer zo klaar te toonen, Dat niemand daar aan oit getwyffeld heeft. maar ach! Al uwe roem versterft op deez rampzaalgen dag. 'k Weet, wat men u voorlang te Phthie dorst voorspellen, Dat gy den trotsen wal van Ilium zoudt vellen, De bloem der Troische magt doen sneuvlen door uw' hand, Maar nimmer keeren, na die zege, in Griekenland. Zyt gy hier voor beducht? wil my ten stryde zenden, Met uwe wapenen, met uw' Thessaalsche benden. Ik zal, zo moedig als Achilles niet, maar, met Zyn slagzwaard in de hand, zyn helm op 't hoofd gezet, Veel moediger, als oit, den vyand tegen treeden. De Trojer, lang verschrikt door uwe dapperheden, Zal beevend zich ter vlucht begeeven, als hy waant, Dat gy ons zelf den weg ter overwinning baant. Zo heeft de Griek weer tyd, om zich in staat te stellen. 607 achilles Neen, neen, myn waarde vriend, ik lach met dat voorspellen: 608 Want als ik Troje eens mag zien vallen door myn zwaard, {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} Zo heb ik lang genoeg gezworven hier op aard. Maar zeg my eens, voor wien zoude ik myn leeven waagen? Om Agamemnon, dien ontmenschten, te behaagen? Om weer een' schoone maagd te winnen, die hy my Dan weer ontrooven kon door zyne dwinglandy? Neen, neen. Brizeïs, my op 't smaadelykste ontnomen, Weet myn strydzieken arm en eerzucht in te toomen. De Griek moet zyn gestraft. patroclus Straf Agamemnon dan. Hy is de dwingeland, hy is alleen de man, Die u misdaan heeft, maar dat gy het volk doet sneeven Om zyne schuld, is iets, dat 'k u niet kan vergeeven. achilles Dit is het noodlot van den droeven onderdaan. Zy lyden om het kwaad dat de oversten begaan. patroclus Staa my myn' beê dan toe, en laat ik voor u stryden. achilles Of schoon uw' dapperheid, myn vriend, my kan verblyden, Ik kan niet toestaan, dat ge uw leeven waagen zoudt. Wanneer myn oog u, naast myn' zyde, in 't veld aanschouwt, Ben ik gerust; dan kan ik u myn bystand bieden, Indien gy, by geval, voor sterker magt moest vlieden. patroclus Zo is 't besluit dan vast genomen! Griekenland Wordt, door uw bittren toorn, op 't Frigiaansche strand 630 Veroordeeld tot zyn val! {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} achilles Ja dat de Grieken sterven, Eer ik, om hunnentwil, zo waarden vriend zou derven! Neen, myn Patroclus, neen: gy zyt my al te waard. 't Is beter u alleen, als al het volk, gespaard. Tot zulk een prys wil ik geen Ilium verwinnen. patroclus Dan staat me uw' gunst te duur! ach! denk eens in uw' zinnen, Hoe gy dus zelve uw roem en eer met voeten treedt. 637 Die heerlyke oorlogsdaên, die gy voor deezen deedt, Verdwynen allen, door deez schadelyken tooren. 639 achilles Laat my dien wreeden naam van eer niet meerder hooren. Ik heb geene eer meer te verliezen, na dien dag, Dat 'k door den dwingland my zo fel beledigd zag. patroclus Hy heeft u immers weer voldoening aangeboden. achilles Hy zelve zal my tot zyn' vriendschap komen nooden, En vallen my te voet, en smeeken om genaê, Eer 'k my beweegen laate, en weer ten stryde gaa. patroclus Moet myne dapperheid in 't veld voor de uwe zwichten, Gun my dat 'k in deez' zaak u weer mooge onderrichten. Rampzalig is het volk, wiens Vorst en Opperheer Zyn eigen zelfsbelang, zyn eigen wellust, meer 650 {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} Als 's lands welvaaren acht. Gaa heen, bestorm de wallen Van 't haatlyk Ilium; doe zyne toorens vallen; Verf uwe kling in 't bloed van Hector; bied de vloot Uw bystand weder aan in deezen jongsten nood: Zo hebt ge u in uw pligt voor 't Vaderland gekweeten. Kunt gy dien bittren hoon daar na noch niet vergeeten, Wreek, wreek u dan op hem, niet op 't onschuldig volk, En wisch die smaad uit met den punt van uwen dolk. Zo kunt ge uw Vaderland verlosschen, en met eenen Den Dwingland stervende zyn' misdaad doen beweenen. Vierde tooneel. achilles, patroclus, alcimus, automedon. automedon MYn Heer, vertoeft gy noch de vloot uw' hulp te biên, Gy zult den vyand haast zelfs in uw' schepen zien. 662 Wy zyn in 't uitersten. Ik zelve kwam te aanschouwen, Hoe Ajax, die tot noch den vyand kon weerhouwen, Vermoeid en afgemat door 't stryden zonder end, Verzwakt door wond op wond, zich heeft te rug gewend, Den vyand meester van zyn' schepen heeft gelaaten. De dolle Hector, trots en moedig boven maaten Door zulk een' voorspoed, steekt terstond met eige hand Het vuur in de eerste kiel, die lichter laagen brandt. 670 Het volk, vol wanhoop, smyt de wapens uit de handen. Hun droefheid groeit op 't zien der schepen, die reeds branden. Uw' troepen willen, in uw weerwil, gaan ten stryd. 673 't Is tyd, geduchte Held, dat gy de vloot bevrydt, Ten minsten dat geen, dat noch over is gebleeven: Daar, daar van hangt alleen onze uitkomst, en ons leeven. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} achilles Het is genoeg. Laat ons gaan zien, hoe dat het staat. Indien ik zelf het vuur aanschouwen kan, ik laat U gaan, myn waarde vriend. Daar wilde ik slechts naar wachten. 679 Weerhoud den vyand, die te ver komt, door uw' krachten, En myne wapenen. patroclus Ik zal hem wederstaan, Of sterven op het bed van eere. achilles Laat ons gaan. Einde van het tweede Bedryf. Derde bedryf. Eerste tooneel. achilles, patroclus. achilles IK heb het Troische vuur de Grieksche vloot zien blaaken. Terwyl myn' benden zich ten stryde vaardig maaken, Moet ik u, waarde vriend, tot vordring van myn' wraak, 685 Recht leeren, hoe ge u zult gedraagen in deez' zaak. patroclus Uw wil strekt my een' wet. Wie kan my beter leeren, Als gy, myn vriend, gewoon alom te triompheeren? {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} Uwe onderwyzing geeft een kind ervaarenheid, En zal myn hart voorzien met kennis en beleid. Uw' scherpe kling, gewoon den vyand te doen beeven, 691-692 Uw' wapens zullen my meer kracht en sterkte geeven: Daar by zal de iever voor de glorie van ons Land, 693 En 't naar gezigt der vloot, die reeds aan een' zy brandt, 694 Myn moed verdubbelen. Uw' dappere soldaaten, Die gy zo lang den stryd in stilligheid hebt laaten 696 Aanschouwen, thans verhit op moordlust en op wraak, Die zullen my, in deez' gewigte en groote zaak, 698 Oprechte blyken van hun moed en krachten geeven. De vyand, reeds vermoeid, doch blindelings gedreeven Door zyne voorspoed, en 't geluk, dat hem verzelt, Zal aanstonds vlieden, op 't gezigt van zulk een held, Schoon door inbeeldinge, en een valschen schyn bedroogen. 703 My dunkt, ik zie hem reeds 't veld ruimen voor myne oogen, Wanordelyk de vloot verlaaten, en met haast De poorten winnen van de Stad, die zy voor 't laatst 706 Begeeven hebben. Zyn de troepen noch niet vaardig? 707 Myn' ziel haakt naar den stryd. achilles Gy zyt myn' vriendschap waardig, O edelmoedige! als men u in 't slagveld ziet, Is 't Grieken even, of Achilles strydt, of niet. 710 Maar ach! uw' dapperheid kan myne ziel ontroeren. Verlosch de bange vloot, maar laat u niet vervoeren 712 Door hoop van grooter winst. Helaas! dat ik u drukk' In bei myne armen! 'k vrees, ik vrees voor ongeluk. {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Myn hart, benaauwd, beklemd, ten uitersten verlegen, 715 Voorspelt my niet veel goeds, schoon ik my van den zegen 716 Verzekerd houden durve. Uw' jongheid, niet gewoon, Met paarden, zo gezwind, met wapenen, zo schoon, Te treeden in het veld, zal mogelyk verblind, en Te roekeloos, haar graf in haare zege vinden. Keert, Goden, keert dien slag! of is dit uw besluit, Zo roeit met mynen vriend vry al de Grieken uit! Gy ziet, myn waarde vriend, de traanen langs myn' wangen Neervloeien, door de rouw, die 'k myne ziel voel prangen. 724 Dit is de tweedemaal myns leevens. Toen ik my Door Agamemnon, en zyn' trotse dwinglandy Zo bits beledigd zag, heeft my uw oog zien schreien. Nu wy, helaas! misschien voor eeuwig, moeten scheien, Ziet gy zulks wederom. Dit beide was uit rouw. Maar als ik na den stryd u leevend weer aanschouw, Zult gy ten derdemaal myn oog zien nat van traanen. Dan zal 't van blyschap zyn. patroclus Uw vriendelyk vermaanen 733 Strekt myne ziele een spoor, om myne hevigheid 733-734 En moed te paaren met verstand en goed beleid. achilles Het zy u niet genoeg den vyand te overwinnen. Bewaar 't gedenken aan myn' wraak in uwe zinnen. De Grieken hebben my van doen in deezen staat. 737 Zo gy 't geluk dan hebt, dat gy den vyand slaat, En weer te rugge dryft, zo laat u niet verleiden Door ydle zucht, om in het Troische bloed te weiden. 740 {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} 'k Zend u niet derwaarts, om den juichenden Trojaan Te dryven in de Stad, of ganschlyk te verslaan. Kunt gy de schepen van zyn' woede slechts bevryden, Zo kom my wederzien, en vaar niet voort met stryden. Niet, dat ik u benyd den roem, dien gy verdient. 745 Ik min u, als my zelf. Gy moet my ook als vriend Uw bystand bieden in dit uiterste der zaaken. Want zo gy 't Grieksche heir der stad kost meester maaken, 748 Hoe zou men schimpen met myn' gramschap, als men zag, Dat Troje, zonder my, in puin en assche lag! patroclus Zo groot een werk, waarom wy meer als negen jaaren Gestreeden hebben, zal het lot voor u bewaaren. Maar stel my zelve een perk, hoe ver dat ik mag gaan: 'k Zal u gehoorzaam zyn. 754 achilles Tast eerst de troepen aan, Die 't vyandlyke vuur in Ajax schip ontstaken. Straks zal u Hector, die hun overste is, genaaken; 756 'k Weet, dat hy u terstond zal zoeken, als hy ziet, Dat gy, ô braave, myn' Thessaliers gebiedt. Hy heeft my steeds gezocht: wy hebben dik gestreeden. 759 Moet gy dan met hem slaan, zo doe het, als uw' leden 760 Noch onvermoeid zyn: want ik ken zyn' sterkte en kracht. Gy zyt, om Hector te weerstaan, niet opgebragt. 762 Gy zyt Achilles niet. Doch, kan het mooglyk weezen, Ontvlied zyn oog; maar geef geen blyk, dat gy zoudt vreezen. Jaag dan den vyand door den muur, en door de gracht: 765 Maar gaa daar zelve meê niet over. Uwe magt 766-767 {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Heeft uitgediend, als gy hen zo ver hebt verdreeven, Dat zy zich wederom voorby de gracht begeeven. Dan is de vloot genoeg beveiligd. Want zo gy, Verlokt door uw geluk, en door de vleiery Der weiflende fortuin, hen volgde tot de vesten 771 Der vyandlyke stad, zo zoudt gy u ten lesten Bedroogen vinden, door uwe alte kleine magt: Wanneer het heir, dat voor u vluchtte, nieuwe kracht Zou krygen uit de stad, en u, met frissche leden, U, die vermoeid zoudt zyn, zou komen tegentreeden. Denk ook, voor 't laatste, aan 't geen ik reeds gezeid heb, dat Myne eer u streng verbiedt te nadren aan de stad. Tweede tooneel. achilles, patroclus, automedon. automedon MYn Heer, uw' troepen staan reeds vaardig, en verlangen, Voor 't laatste uwe orde tot den stryd door my te ontvangen. 780 achilles Op 't nadren van den tyd, voel ik myn' vrees in 't hart Aangroeien. Ach! myn vriend, gy ziet met welk een' smart Ik u zie heene gaan. Gedenk aan myne reden. 783 Als gy met voordeel hebt een korten tyd gestreeden, Den vyand door den muur en over onze gracht Gedreeven hebt, zo keer, en maatig uwe magt. En gy, Automedon, die, aan Patroclus zyde, Myn' paarden mennen zult, en voeren hem ten stryde, Beteugel 't moedig paar; gy moet alleen de vloot, En 't overschot van 't heir beschermen in dees nood. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} 'k Verbied u, schoon hy vlucht, den vyand naar te jaagen. 791 Ach! dat myne oogen u reeds weer verwinnaar zagen, Van welk een' bittre zorg waar myne ziel bevryd! Gun dat ik u voor 't laatste omhelzen mag! 't wordt tyd. Vaar wel, vaar wel, myn vriend! myn harte schynt te breeken Van droefheid. Hemel keer, ai keer dit droevig teken! 796 Vaar wel, myn halsvriend! maak, dat gy myn dank verdient. Vaar wel, Automedon! draag zorg voor mynen vriend. patroclus Gy staat my eindlyk toe voor 't Vaderland te stryden. Ik vrees de dood niet van een' Troische hand te lyden: 800 Maar wil het noodlot zulks, 'k beveel u myne wraak; 801 En strekt zulks 't land tot heil, zo sterf ik met vermaak. Vaar wel! Derde tooneel. achilles WAt zegt hy? Goôn! hoe snyden deeze woorden My door het hart! helaas! wilt gy u laaten moorden, Uw leeven offeren, op dat door uwen val De Griek zich meester maak' van Trojes hoogen wal! Patroclus! ach myn vriend! mogt uw Achilles kiezen; Hy wil de zege niet, zo hy u moet verliezen. Maar ach! een doodsche schrik bekruipt myn angstig hart. Zoude ik weer gaan ten stryde, ô doodelyke smart! Na Hectors woende hand myn halsvriend hadt doorsteeken! 811 Zoude ik my waap'nen, om Patroclus dood te wreeken! Neen; uwe dood, myn vriend, sleept, tot ons aller straf, Achilles te gelyk met u in 't naare graf. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} Goôn! laat uw bystand hem beteuglen in zyn woeden! Maar kan ik zelf niet noch dat ongeluk verhoeden? Ja. 'k Zal hem volgen; doch van verre, op dat myn' hand Hem bystand biede, indien de nood hem overmant. Vierde tooneel. achilles, brizeïs, cephize. achilles WAt zien myne oogen? Goôn! is 't mooglyk? kan het weezen? Is 't waarheid? of een spook ten afgrond uitgereezen? Zyt gy het zelve? brizeïs Ik ben 't, en val voor u te voet. achilles Rys op, Mevrouw. Maar zeg, hoe komt gy hier? wat doet, Wat zoekt gy? 'k staa verbaasd. Wie heeft u aangedreeven 823 My hier te zoeken? wie heeft u dien last gegeeven? Heeft Agamemnon u deez' vryheid toegestaan? Wil hy my tegens dank bevredigen? 826 brizeïs Welaan, Wy zyn hier nu alleen. laat ons vrymoedig spreeken. De wyze Ulysses kon uw steenig hart niet breeken, Noch Ajax uwen trots vermurwen. 'k Weet, ik waag Zeer veel, dat ik kom zien, of ik u noch behaag, Als eertyds. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} achilles Hoe, Mevrouw? kunt gy my zelf zulks vraagen? Dit is 't alleen, dat my in u niet kan behaagen. Hebt gy noch geen bewys genoeg van myne min? Om u blyf ik steeds onveranderlyk van zin: En om den bitsen hoon, u aangedaan, te wreeken, Laat ik myn zwaard met ruste, en in de schede steeken. brizeïs Gy mint my alte zeer; of, zo ik 't zeggen mag, Gy mint my recht verkeerd. 838 achilles Sint u myn oog eerst zag, Toen ik, gezonden door de Grieken, om de wallen Van uw Lyrnessus met myn' troepen te overvallen, 840 De Stad vermeesterde, heb ik van uw gezigt 841 Het leevendige beeld in myne ziel gesticht. De dwingland dorst u my weer met geweld ontrooven. Straks heb ik alle zorg van mynen hals geschooven. 844 Ik gaa niet meer ten stryde, ik laat den vyand woên; Hoe zeer hy bidt, dat ik my weer met hem verzoen. brizeïs Moet ik dit aanzien als bewyzen uwer trouwe; Ik moet bekennen, van wat zyde ik die beschouwe, 'k Begryp uw' meening niet. Wanneer ik van u ging, 849 En zelfs van u den last, om meê te gaan, ontving, 850 Stortte ik een ganschen stroom van traanen uit myne oogen. Ik zag uw fier gemoed wel door de spyt bewoogen, 852 Die Agamemnon u dorst aandoen, trots van zin; Maar 'k zag in al uw doen geen' tekenen van min. {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} Gy liet my heene gaan, en kwaamt my zelf niet zeggen 855 Het laatst vaarwel. Hoe kon, hoe moest ik dit uitleggen? In plaats van my zelfs te vertroosten in dien staat, 857 Sloegt gy, ter naauwer nood, in 't heen gaan, uw gelaat Op myn ontsteld gezigt. Goôn! kost gy uit myne oogen 859 Niet zien, hoe zeer ik door uw' droefheid wierd bewoogen! 860 Hoe myne ziel verlangde, om met een kus voor 't laatst Myn afscheid noch van u te neemen! gansch verbaasd, 862 En tot de dood ontsteld, ben ik van u gescheiden. Hoe ging myn treurig oog in zyne traanen weiden, 864 Zo ras ik eenzaam was; en vryheid had, myn' rouw Den teugel zonder maat te vieren! achilles Ach Mevrouw! Herroep dien droeven tyd niet weer in uw' gedachten. De vrouwen uiten zich met woorden en met klagten. Myn' tong was niet bekwaam tot spreeken. neen, myn hart Was al te zeer beklemd door zulk een hoon en smart. Had ik u niet bemind, ik had u zelf gegeeven, En Agamemnon hadt niets tegen my misdreeven. brizeïs En ach! zo gy my noch, gelyk gy zegt, bemint, Hoe kan het mooglyk zyn, dat ge u niets onderwindt, 874 Om my weer in uw' magt te krygen, als voor deezen. Ach! zie het zelve. Is dit geen' reden om te vreezen Voor een' verliefde ziel? Noch doet gy meêr: en schoon My Agamemnon zelve u weer heeft aangeboôn; Het eenigst, dagt ik, daar myn Held naar zal verlangen, Wilt gy me in tegendeel niet weer van hem ontvangen. {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Hy voegt de heerlykste geschenken daar noch by: Doch niets kan uw gemoed veranderen. Daar gy, 882 Om my van uwe liefde op 't zekerst te overtuigen, Geschenken geeven moest, om zyn gemoed te buigen, Om my daar door weer te verkrygen in uw' magt, Zie ik my zelf van u op 't smaadelykst veracht. achilles Maar, 'k bid, hoe komt gy hier? Zyt ge uit u zelf de banden En slaaverny ontvlucht van 't hoofd der dwingelanden? Zondt hy u herwaarts, tot verzoening van myn haat? Of is het op bevel en orde van den Raad? 890 brizeïs Toen Ajax weer kwam met Ulysses, en ons zeide, Hoe gy van hun verwoed en meer vertoorend scheidde, 892 Als oit, zat elk bedrukt. De dwingland zuchtte zelf, Sloeg beevende zyn oog naar 't Hemelsche gewelf, En riep de Goôn om hulp, daar hy zyn' schuld bekende. 895 De droefheid en de rouw was algemeen. In 't ende Sprak dus Laërtes zoon, op listen steeds bedacht. 897 Wy zien, ô Helden, ons in 't uiterste gebragt. Dat fiere hart is door geen' reden te overwinnen. 899 Men moet iets anders, zo men vordren wil, beginnen. Men zend' Brizeïs zelve aan hem. Haar schoon gezigt, Waar voor hy eertyds, in den stryd zelfs, heeft gezwicht, Heeft mooglyk op zyn hart de zelfde kracht behouden, Schoon zy elkandere in veel dagen niet aanschouwden. Als hy haar weder in zyn' tent heeft, zal misschien Zyn toorn verminderen, en wy hem weder zien Ten strydgaan, daar wy hem in al dien tyd niet zagen. 't Is toch met ons gedaan. Wy moeten alles waagen. {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} Elk keurt zyn zeggen goed. men haalt my in den Raet. Men toont me in 't korte den beklaagelyken staat Van 't Grieksche leger; en, om my meer te beweegen, Men stelt my voor het oog, hoe Hector, die zyn zegen 912 Vast voortzette, en verwoed reeds naderde aan uw' vloot, U zelf, myn waarde Held, ook dreigde met de dood. Op die verbeelding wierdt myn' ziel met u bewoogen. 915 My dacht, ik zag u reeds neerstorten voor myne oogen. Ik weigerde nochtans weer naar u toe te gaan, Zo lang ik uwen wil niet zelve had verstaan. Ik vreesde mynen Heer en waarden te verstooren. 919 Tot dat Ulysses zich dus ook voor my liet hooren: 920 Mevrouw, wilt gy uw Held noch eenmaal wederzien, Gy hebt deez dag maar tyd; want morgen gaat hy vliên. Hy maakt zich reeds gereed, om weer in zee te steeken. Dit kost alleen 't ontzag, dat ik u toedraag, breeken. 924 'k Besloot terstond te gaan. ik wou myn lief veel eer Noch ééns verstooren, dan dat ik hem nimmer weêr Aanschouwen zou. Wil my de waarheid toch ontdekken. Is 't waar myn Heer? denkt gy op morgen te vertrekken? Goôn! zo het waar is, laat ik meê gaan, op dat my Geen meerder smaad geschied, door 's dwinglands tieranny. achilles Ulysses heeft, Mevrouw, u niet geheel bedroogen. Ik heb 't gezeid: maar door den brand der vloot bewoogen, En ziende het gevaar te na, om langer stil Te zitten, heb ik, wyl ik zelf niet stryden wil, Patroclus met myn volk en wapenen gezonden, Om 't haatlyk vuur, dat reeds twee schepen hadt verslonden, En Hectors raazerny met moed te wederstaan. Nu weet gy zelf, Mevrouw, dat 'k niet in zee zal gaan, {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Zo lang myn Vriend niet weer is uit het veld gekomen, En ik zyn' dood, of zyn' verwinning heb vernomen. brizeïs Zo is uw volk, voor 't eerst, dan weer gegaan ten stryd! Ach! welk een' vreugd, myn Heer! hoe is myn' ziel verblyd! Ik vreesde alreeds, dat ik, als Helena in Trojen, Het zaad van tweedragt zoude in 't Grieksche leger strooijen, Den droeven ondergang bewerken van den geen, Wiens byzyn 'k vlieden moest, doch om wiens afzyn 'k ween. Der Grieken droeve staat heeft u in 't eind bewoogen! Zo voel ik alle zorg uit myn gemoed vervloogen: Zo zal men my hier na niet wyten, dat door my De Griek gebragt is onder Trojes heerschappy. Want dit is 't noodlot van de onzaligste aller vrouwen. 'k Vrees de overwinning van myn Vaderland te aanschouwen, Ik vrees de nederlaag van hem, die met geweld Myn land verwoest, myn Man en Broedren heeft geveld. Dit droef herdenken parst de traanen uit myne oogen. Helaas! indien uw' deugd myn' ziel niet hadt bewoogen, Hoe zoet waar 't my geweest, te zien, dat myn gezigt 957 Zo fel een vuur van haat hadt in uw hart gesticht! 'k Moest my verheugen, dat 'k de vriendschap had verbroken Der Grieksche Hoofden, dat 'k myn' vrienden had gewroken, De schim verzoend had van myn Broederen en Man. Maar ach! in tegendeel die zelfde Achilles kan Myn' ziel, door zyne deugd, in zyne min doen blaaken. Helaas myn Heer! gy ziet de traanen langs myn' kaaken Neervloeijen. belg u niet; 'k beken u, tot myn' smart, Dat ik u haaten wil, doch minnen moet in 't hart. achilles Gy wilt my haaten! {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} brizeïs Ach! en had ik geene reden, Zo ik myn' pligten niet te buiten waar getreeden? En gy bemint my noch? achilles Zo zeer als oit, Mevrouw. brizeïs Draag zorg dan, dat ik noit dien dwingland weer aanschouw. Ik ben, op zynen last, hier weer by u gekomen. Hy heeft my met geweld eerst uit uw arm genomen. Nu zendt hy my weerom. 't zy gy dan blyft, of gaat, Stel my niet meer ten doel voor zynen wrok en haat. Laat ik hier blyven; wyl de Grieken my aanschouwen, Als de oorzaak van hun ramp. Laat u uw toorn berouwen, En gaa zelf weer ten stryde, op dat ik, tot myn' rouw, Ook 't overblyfsel van myn Land niet weer aanschouw. Hoe zoude een ieder van my spreeken, als zy zagen, Hoe Held Achilles deugd Brizeïs kon behaagen! Want, schoon de schaamte my de tong tot noch toe bondt, Gy, gy zyt de eenigste, in het gansche werrelds rond, Daar ik, in mynen ramp, vernoeging by kan vinden. 983 'k Zie my alom gevloekt van vyanden en vrinden: Doch zo lang, als gy my niet wederom verlaat, Troost ik my noch in deez beklaagelyken staat. achilles Uw afzyn heeft myn' ziel meer, dan de schaê, doen lyden, Die Grieken heeft geleên, zo lang ik niet wou stryden. 988 Maar ach! Mevrouw, ik doe myne achtbaarheid te kort, 989 Indien gy zelve my niet weergegeeven wordt Door Agamemnons hand. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} brizeïs Helaas! achilles Spaar, spaar uw' traanen. 'k Zal met myn' vloot door zee geen weg naar Phthie baanen, 992 Of gy zult met my gaan. dat zweer ik by de Goôn. Stel u gerust, myn Lief. maar om van deezen hoon My op den dwingeland te wreeken, is 't van nooden, Dat gy, een korten tyd, noch hoort naar myn' geboden. Gy spreekt naar uw liefde: ik oordeel naar het geen Myne eer my afvergt, na zo veel weerwaardigheên. 998 Ik moet noch eengen tyd uw vriendlyk byzyn derven. Want zo Achilles geen' voldoening kan verwerven, Is hy Brizeïs gansch onwaardig. Keer, ai keer, Al valt het scheiden hard, dan naar den dwingland weer. Ik pynig my niet min, als u: maar 'k heb gezwooren, 1003 Niet eer naar uwe liefde, en zyn' gebeên, te hooren, Voor hy zich zelf voor my vernedere, en die spyt 1005 Dus wissche uit myne ziel, daar zy zo veel om lydt. 1006 brizeïs Is dit die tedre min, waar meê gy my wilt vleien! Wy zyn by één. gy dwingt my zelve om weer te scheien. Ach! is u myn gezigt zo haatelyk! wel aan, Doorstoot myn borst: wat hoeft ge u langer te beraên? Of vreest dat zwaard, het geen myn' Broederen deedt sneeven, Het geen myn Bedgenoot beroofd heeft van het leeven, Zich in het einde ook te bezoed'len met myn bloed? Te sterven van uw' hand is myne ziel zo zoet, Ja zoeter, als, nu wy by één zyn, weer te scheiden. {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} achilles Hebt ge oit gezien, zelfs daar myn' hand in 't bloed ging weiden, Dat ik my schuldig maakte aan 't moorden van een' vrouw? En zoude ik u, die ik zo teder, zo getrouw Bemin, ontmenschte! 't staal in uwen boezem drukken? Eer stort de Hemel op myn hoofd alle ongelukken, Die oit een sterveling gevoeld heeft en beweend, Eer gy Achilles hart zo wreed ziet, zo versteend. brizeïs Hoe kan uw' wreedheid voor elks oogen klaarer blyken? Omdat Mycenes Vorst u dorst verongelyken, Brengt gy uw Vaderland in d' allergrootsten nood, En dreigt het gansche heir met eene wisse dood. My, die zo teder u bemin, in myne zinnen, En die gy zelve veinst zo trouw weêrom te minnen, Ontzegt ge u byzyn, en toont, met een fier gelaat, Dat myne droefheid u niet meer ter harte gaat. achilles Uw' liefde raakt my. maar ze strek my tot geen hinder, Dat ik, om haarent wil, myn roem en eer verminder. Gaa dan, Mevrouw: 'k verzoek 't, als minnaar; en gebied 't, Als voogd van myn' gevange. 1034 brizeïs Onlydelyk verdriet! 1034 Wyl gy het zo begeert, mag ik niet tegenstreeven: Maar, zo gy zorg hebt voor myn welzyn en myn leeven, Verlosch myn' bange ziel uit deeze slaaverny, Kost ge in myn hart zien, wat ik om uw afzyn ly, Ontmenschte... Maar ik gaa, wyl 'k moet gehoorzaam weezen. {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} achilles 't Staat noch aan my niet, om uw' droefheid te geneezen. 'k Moet zelve afwachten, wat de dwingeland zal doen, Om myn' beledigde eer en glorie te vergoên. brizeïs Vaar wel, myn Lief! helaas! hoe bitter valt dit scheiden! achilles Vaar wel, Mevrouw! 'k zal u in veiligheid geleiden. Einde van het derde Bedryf. Vierde bedryf. Eerste tooneel. achilles IK heb u wederom doen keeren, Hoe zeer 't u smartte, ô schoone vrouw! Uw vriendelyk gezigt te ontbeeren, Strekt myne ziele een' groote rouw. Ik zag, wanneer wy moesten scheien, Uw' minlyke oogen bitter schreien. Ik hield myn' smart in, en ontveinsde myn verdriet. Met droefheid heb ik u den dwingland weer gegeeven: Doch ik kan zonder u wel leeven; Maar zonder eer leeft Held Achilles niet. Patroclus, waardste myner vrinden, Heb ik 't geluk, u na den stryd Verwinnaar wederom te vinden, 1057 Hoe zal myn' ziel dan zyn verblyd! {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar ach! ik vrees, gy zult de krachten Van Hector mogelyk verachten. Betrouw u niet te veel, als gy dien wreeden ziet. Doch kan my uwe dood myne eere wedergeeven, Ik kan ook zonder u wel leeven; Maar zonder eer leeft Held Achilles niet. Brizeïs, wat moet gy niet lyden, Nu 't schynt, dat ik u weer verstoot! Patroclus, ach! ik laat u stryden, Terwyl ik zelf blyf buiten nood. My dunkt, ik hoor u beide klaagen. De een gaat om my zyn leeven waagen; Daar de andre zich om my van elk verstooten ziet. Doch kan uw' droefheid my myne eere wedergeeven. Zo kan ik zonder u wel leeven; Maar zonder eer leeft Held Achilles niet. Gy, Goden, die my woudt voorspellen, Dat myne hand en dapperheid Den muur van Ilium zou vellen, Heeft uwe godspraak my misleid? In plaats, dat elk my eer zou toonen, Zie 'k my van Agamemnon hoonen; Terwyl hem ieder volgde, en myne zy verliet. Dat hy my dan voldoe, of dat zy allen sneeven, Want ik kan zonder hun wel leeven; Maar zonder eer leeft Held Achilles niet. Maar neen; ik zal den uitslag wachten Van deezen allerlaatsten stryd. Ach! dat de vloot zich door uw' krachten, Patroclus, weder zag bevryd! Maar moet gy voor den Trojer vluchten, En laat my Agamemnon zuchten, {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Zo keer ik naar myn land, en laat hem in 't verdriet. Dat dan de Grieken op den Troischen oever sneeven, Want ik kan zonder hun wel leeven; Maar zonder eer leeft Held Achilles niet. Tweede tooneel. achilles, phenix. achilles HOe gaat het? heeft myn vriend van zynen moed reeds blyken Gegeeven? hebt gy reeds den vyand af zien wyken? Verklaart de zege zich voor ons? en is de vloot Door deezen bystand al beveiligd uit den nood? phenix 'k Zal u verhaalen, 't geen 'k gezien heb met myne oogen. Uw moedig volk, al lang met onzen ramp bewoogen, En haakend naar den stryd, ziet uwen halsvriend aan, En wacht zyne orde alleen om verder voort te gaan. 1102 Patroclus toeft niet lang, maar ziende aan alle zyden, Waar 't noodigst was, het eerst den vyand te bestryden, Vliegt naar de schepen straks van Ajax, en van Held 1105 Protezilaüs, half verslonden door 't geweld 1106 Der vyandlyke vlam. Ik zag uw' braave benden, Op zynen last, met vreugd zich aanstonds derwaarts wenden. De vyand ziet uw vriend, en denkt, dat gy het zyt. Hy kent uw' krachten noch, schoon hy in langen tyd Die niet beproefd heeft. Eerst zo moedig en verbolgen, Zie 'k hem straks vluchten voor uw' troepen, die hem volgen. Gelyk een watervloed, al wat hem stuit of keert, Door 't breeken van een dyk, ter neersmyt, overheert, 1114 {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} En dikwils met zich sleept: zo zien wy uwe troepen De Trojers dryven, die vast om genade roepen, 't Geweer weg werpen, en met haast zich naar de stad 1117 Begeeven. Hadt gy zelf het zwaard weer opgevat, Om d'overwinnaar dus op 't vinnigste te treffen, Hoe zou gansch Griekenland uw naam en roem verheffen! achilles Neen Phenix, Griekenland is zelf wel overtuigd, Dat, zo de Troische magt voor myn Patroclus buigt, Myn arm, indien hy weer den vyand wil weerstreeven, Den muur van Ilium den laatsten krak kan geeven. Maar hoe is 't met de vloot? heeft zy veel schaê geleên? phenix Wanneer uw braave vriend den vyand voor zich heen Zag stuiven door het veld, heeft hy straks zorg gedraagen, De vlam te blusschen. toen al de anderen dit zagen, Hoe zeer hun moed ook was verdweenen met hun magt, Voegde elk zich by uw volk, en kreeg weer nieuwe kracht. achilles Maar hebt gy niet gezien, of Hector, onder 't stryden, Myn vriend heeft aangedaan? 1132 phenix Zo ras aan alle zyden De schrik het Troische heir weer naar de stad deedt zien, Zag ik dien grooten Held, zo wel als de and'ren, vliên. 'k Zag, hoe zyn' paarden, die in 't runnen veele helden 1135 Verpletterden, met schrik naar 't beevend Troje snelden; {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} En dacht, is 't mooglyk, dat zo moedig een soldaat, In een zo grooten nood, zo ras het veld verlaat! 'k Verheugde me evenwel: want daar die held gaat vlieden, Wie van het Troische heir zal ons dan weerstand bieden? Veele andren nochtans, reeds tot aan den muur gevlucht, Den schrik van al hun volk aanschouwende, en beducht Voor grooter nederlaag, staan pal, om tyd te winnen, Op d'oever van de gracht. Hier, dacht ik, hier beginnen De Trojers wederom te krygen nieuwen moed. De gracht, reeds half gevuld met lyken en met bloed, Wordt met het vlakke veld vereffend, door de menigt' Van Helden, na hun dood in deeze plaats vereenigd. Geen Griek, die, in dien staat, geen' wonderen bedryft, Die zynen lof in 't zand met 's vyands bloed niet schryft. achilles Goôn! dien ik zien kan, dat myn roem noch gaat ter harte! Ik dank u voor deez' gunst. maar denkt om myne smarte, En 't geen ik heb geleên door een' zo bitse smaad. Geeft, dat myn lieve vriend verwinnaar keer! maar laat Hy niet geheel en al den vyand te onderbrengen, 1155 Zo gy 't herstellen van myne eer oit wilt gehengen. 1156 phenix 'k Heb de eer gehad, dat gy, van uwen eersten tyd, Door my bezorgd, bewaard, en onderweezen zyt; 1158 Zelfs toen ge uw Vaderland, nu negen jaar geleden, Verliet, om, voor den wal van Troje, uw' dapperheden Ter proef te stellen, heeft uw Vader my geboôn, Altyd een waakend oog te houden op zyn Zoon. Heb ik my in myn pligt niet wel genoeg gekweeten? Heb ik oit de eerbied, die 'k u schuldig was, vergeeten? {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} Of kost ge u oit met recht beklaagen van myn raad? Hoor dan noch eens naar my in deez benaauwden staat. 't Is waar, de Trojers, die u niet in 't veld verwachtten, Begaven zich ter vlucht, toen ze u te aanschouwen dachten; Toen uw' Thessaliers in 't veld verscheenen, met Een' woede, daar geen heir, hoe sterk, zich tegen zet. Maar ach! hoe schielyk kan die oorlogs kans verdraaijen! Wy zien op eenen dag verscheiden' winden waaijen, Maar sneller als de wind verkeert het los geluk. Na eene korte vreugd volgt dikwils zwaare druk. Groot is de braafheid van den trouwsten uwer vrinden: 1175 Maar niet zo groot, dat hy geen' sterker hand kan vinden. 't Zyn al geen Parissen, die hy in 't veld ontmoet. 1177 Indien Sarpedon dan, of Hector, heet op bloed; 1178 Indien Anchizes zoon, of andren van hun Helden, 1179 Zich tegen uwen vriend met al hun magt eens stelden; Hy is, ofschoon hy zy voorzien met uw geweer, 1181 Niet onverwinnelyk. bedenk dit wel, myn Heer. Heeft dan een Trojer het geluk van hem te treffen, Hoe ras zal zich de moed weer in hun hart verheffen! Hoe schielyk zou uw volk, indien hy 't onheil hadt Te sneuvlen, zyn gezigt weer wenden van de stad! Gy hebt te veel gewaagd met hem in 't veld te zenden. Wordt hy verwonnen, ach! hoe zie ik uwe benden Verschrikt en hoopeloos weer vluchten naar de vloot, En storten ons al t' zaam in een' gewisse dood! Van éénen Held alleen hangt ons geluk en leeven. Als ik dit overdenk, hoe voel 'k myn' leden beeven! 't Is niet, omdat ik vrees of zorg heb voor de dood, 1193 Maar omdat gy ons stort in een zo grooten nood. Gy, gy Achilles, die de trotse en hooge wallen {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} Van 't magtig Ilium moest door uw' hand doen vallen; Gy, van wiens dapperheid en onverwinlyk staal Het Grieksche leger zich een' blyde zegepraal Beloofde. Gaa dan noch. gy hebt den Goôn gezwooren, Te keeren in het veld, te maatigen uw tooren, Zo ras gy 't Grieksche vuur zoudt zien in onze vloot. 1201 Zulks hebt gy reeds gezien. Maar ach! in deezen nood Zendt gy alleen uw vriend, om voor het land te stryden, En blyft zelf rusten. Ach! kan dit uw' grootsheid lyden? 1204 Zo nu Patroclus uw' vermaaningen vergeet, Of zo een' Troische hand dien Held ter aarde smeet, 1206 Met welk een' magt zoudt gy den vyand weerstand bieden? Gy zoudt uw' troepen zelfs, verbaasd, verschrikt, zien vlieden; 1208 De vyand nadren aan uw' schepen; en uw' hand Geen' vrienden vinden, om hem eengen tegenstand Te bieden in dien nood. Ach laat u toch beweegen! Verlosch uw vriend, en trek voor 't laatst den vyand tegen! achilles Zo had ik vruchteloos zo langen tyd gewacht Met stryden. 'k had vergeefsch ons heir in nood gebragt. 'k Wil dat de dwingeland my zelf zal komen smeeken Om bystand, eer ik weer myn moedig hart wil breeken, 1216 Of stryden nevens hem. phenix 'k Zie Alcimus. Derde tooneel. achilles, phenix, alcimus. achilles WAt hebt Ge ons nieuws te brengen, dat gy u zo schielyk rept? Spreek op. hoe vaart myn vriend? hoe vaaren myne benden? {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} alcimus 't Geliefde uw waarden vriend, my naar u toe te zenden, Zo ras zyn' braave vuist Sarpedon, d'eedlen Held, Ter neer geslaagen, en manmoedig hadt geveld. achilles Gy sterft, ô braave ziel, gelyk men u zag leeven. Noit wenschte ik anders, als voor 't Vaderland, te sneeven. Zulks is my ook voorspeld. maar ach! in deezen staat Wordt my zulks weer ontzeid door Agamemnons haat. Sarpedon, ach! hadt ge oit gedacht, dat, na uw lyden, Achilles u deez' dood noch zelve zou benyden? Gy sneuvelt door de hand van mynen waardsten vriend. Deeze eer heeft uwe deugd al langen tyd verdiend. Goôn! moet ik ook de dood voor Trojes wallen sterven, Laat ik die van de hand van Priams zoon verwerven, Van dappren Hector, die myn' krachten evenaart. Geen ander is deeze eer, van my te treffen, waard. Van eene onwaarde hand den laatsten steek te ontvangen, Is iets, dat myne ziel noch na myn' dood zou prangen. 1236 Maar hoe is 't toegegaan? verhaal my zyne dood. alcimus Patroclus, ziende dat de vyand onze vloot Op zyne komst verliet, vervolgt de vluchtelingen Tot aan de gracht, daar zy terstond weer orde ontvingen, 1240 Ons in te wachten, en met moed te wederstaan. 1241 Uw' troepen, heet op wraak, vervoerd door gramschap, gaan Den vyand moedig na. Hier zien wy hunne Helden, Die tegen ons op nieuw zich in slagorde stelden, De grootste wondren doen, die immer zyn gezien. Sarpedon, die zyn volk weer naar de stad zag vliên, {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} Weerstaat alleen de magt van uw' wraakzieke benden; Tot dat zyn' troepen zich weer tegen de onze wenden, Op 't hooren van zyn' stem. hy springt met frisschen moed Van zynen wagen af, tot de enkels toe in 't bloed, En spreekt Patroclus aan: Achilles, 'k zie, uw tooren Is eindelyk verzoend; aldus liet hy zich hooren, Niet anders denkende, of gy zelve waart bedekt Met uwe wap'nen, wier gezigt elk schrik verwekt; 1254 Staa stil, verwin my, zo gy verder uwen zegen 1255 Vervolgen wilt. Uw vriend springt aanstonds onverlegen Meê van den zynen af, en biedt, met een geweld, Als of gy 't zelve waart geweest, dien grooten Held Den punt van zyn geweer. Men hoort het krygsvolk schreeuwen. 1259 Elk ziet naar dit gevecht. Geen' hongerige leeuwen Staan oit zo onbevreesd, al strydenze om den buit. Na 't vellen van de speer, haalt elk zyn slagzwaard uit. Hun moed verdubbelt op het zien van 's anders oogen. 't Volk staat om beider moed verrukt en opgetoogen. Doch eindelyk uw vriend treft zynen weerparty Met een zo wissen slag, dat hy aan zyne zy Neerstort, gansch leevenloos. Zy, die dees stryd aanschouwden, Die, na dit onheil, zelfs hun kracht niet meer betrouwden, 1268 Begeeven zich ter vlucht. Patroclus, met het bloed Van deezen Held bevlekt, klimt aanstonds weer vol moed Op zynen wagen. Maar helaas! 'k zie ondertusschen Een, die zyn wraakvier, op uw Halsvriend, niet kan blusschen, Zyn' paarden, dol van toorn, bestryden, en hy kwetst Het eene in zynen buik. Automedon, op 't lest Hen niet meer magtig met den teugel te bestieren, Ziet zich genoodzaakt, hun den vollen toom te vieren. Zy vliegen door de gracht. uw' troepen volgen hem, Gemoedigd door zyn vaart, en, hoorende zyn' stem, Die zy door 't krygsgeluid niet konden onderscheiden, Geloofden, dat hy hen tot aan de stad wou leiden. {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} achilles Zo is myn' voorzorg dan geheel onnut geweest! Hoe maakt my deeze maar op nieuw voor u bevreesd, 1282 Patroclus, waardste vriend! de Goden u behoeden! alcimus Geen nood, myn Heer. ik zag den vyand voor het woeden Van uw' Thessaliers straks vluchten, en ontsteld 1285 Ter stad invliegen, om het schrikkelyk geweld Van uwen vriend te ontgaan. Ja zelfs, zo my myne oogen, Die zulks van verre alleen gezien heb, niet bedroogen, Loopt Troje groot gevaar, en ziet zyn hoogen wal Door uwen vriend gedreigd met een gewissen val. achilles Dat wil het noodlot en het Godendom verhoeden! Helaas! wat zal my dan myne oneer weer vergoeden? Zou Troje zonder my zich overwonnen zien! Neen, Alcimus, ô neen: dat ziet gy noit geschiên. phenix Is 't noch geen tyd, myn Heer, Patroclus by te springen? Door zyne paarden, die geen' hand meer kan bedwingen, Vervoerd en weg gerukt, en ver van onze vloot, Sleept hy ons allen met zich zelf in deezen nood. Zo lang hy niet bestondt, die trotse stad te naderen, 1299 Bedekte hy zyn' kruin met groene lauwer bladeren: Maar nu hy uw verzoek en lessen dus veracht, Vervalt hy uit zich zelve in 's vyands woede en magt. Blyft hy in 't slagveld; hoe zult gy zyn' dood beklaagen! Verwint hy Ilium; hoe zal u dat mishaagen! Bezorg uwe eer dan, of het leeven van dien Held. 1305 Zelfs, schoon hy leevende het vyandlyk geweld {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} Thans weêr ontkomen kan, doch evenwel moet vluchten; Ach! zoudt ge om onzen val en nederlaag niet zuchten? Gy zoudt den Frigiaan, als van den morgen, weer 1309 De vloot zien blakeren, ons moedig krygsvolk neer Zien houwen, gansch verwoed, en, doch te laat, aanschouwen, Hoe weinig 's menschen hulp op aarde is te betrouwen. De Goden, langsaam in hun straffen, toonen klaar Door duizend tek'nen, in wat schrikkelyk gevaar Ge ons en u zelven stort: maar willen zy zich wreeken, 't Is vrucht'loos, dat men weer hun gramschap zoek' te breeken. Neem deez' vermaaningen dan eindlyk wel in acht. Zo gy uw pligt, tot heil van 't vaderland, betracht, Uw' gramschap weer verzoent, en voor den Griek wilt stryden, 'k Verzeker u, uw' hand alleen kan ons bevryden. Vierde tooneel. achilles, phenix, alcimus, automedon. achilles DE Hemel hoede ons! hoe? gy hier Automedon? automedon Wy zien den nood op nieuw verdubbelen. Ik kon Uw' paarden, zwaar gekwetst, niet langer wederhouwen. De vluchtelingen, die ons in wanorde aanschouwen, Staan weder pal: terwyl Vorst Priams dappre zoon, 1325 Dien elk dacht, dat terstond de stad was ingevloôn, 1326 Met nieuwen moed weerkeerde, en riep tot zyn' soldaaten, Dat hy hen niet, uit vrees, lafhartig hadt verlaaten, Maar door zyn' paarden weg gevoerd was, toen de hand Van uwen vriend de vloot verloschte van den brand. {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} achilles Ach! leeft myn vriend niet meer? automedon Toen ik hem heb begeeven, 1331 Verdryf uw zorg, myn Heer, heb ik hem noch zien leeven. Den wagen stuitende op een hoogen steen, viel hy 1333 In 't bloedig slagveld neer, en plofte aan myne zy. Wy springen over end, en staan den vyand tegen, Zo veel ons mooglyk is. Maar ach! ik zie den zegen 1336 Straks onze zyde weer verlaaten, en zo ras 1337 De braave Hector weer ten stryd gekomen was, Den vyand, hoe vermoeid, met nieuwe krachten stryden. Zo kan één' dappre hand een' gansche stad bevryden. Hy raast, hy woedt, hy schreeuwt, en denkende dat gy Uw' troepen zelve weer ten stryde voert, heeft hy Uw naam steeds in den mond; wil tegen u zyn' krachten Noch eens beproeven. geen van de uwe durft hem wachten. Uw braave vriend alleen blyft onverzetlyk staan, Wil Hector, door zyn' hand, in 't oog der stad verslaan, Of sterven door de zyne. Ik zag de braafste Helden, Die uwen vriend getrouw in deezen nood verzelden, Op dit gezigte ontroerd. Vorst Menelaüs, dien Ik, voor alle anderen, bekommerd heb gezien Voor 't leeven van dien Held, heeft my naar u gezonden, Om u den slechten staat van 't leger te verkonden. Denk, welk een vriend gy zult verliezen, deezen dag. Ach! dat uw oog de rouw van al de Helden zag! Hy zelve alleen staat pal, en, schoon hy 't medelyden, Van ieder op zich haalt, wil Priams zoon bestryden, Dien zo gevreesden Held doen vallen door zyn zwaard, Of blyven op de plaats. Is hy u dan zo waard, {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} Is hy de trouwste altyd geweest van uwe vrinden, Laat hy dan in uw' hand dees laatsten bystand vinden! Hy niet alleenig, maar wy allen zyn in nood. Denk om u zelf, myn Heer; denk om de bange vloot, En 't droevig Vaderland! achilles O Goôn! die uit den hoogen, Al wat wy doen, beschouwt, hebt gy my ook bedroogen? Patroclus! ach myn vriend! vergeetge dus myn raad! Wat lydt myn' bange ziel een' pyn in deezen staat! Vyfde tooneel. achilles, ulysses, phenix, alcimus, automedon. achilles WAt brengt Ulysses ons? ulysses De droevigste aller maaren, Helaas! achilles Wat bange schrik komt myne ziel bezwaaren! Hoe gaat het met myn vriend? ulysses Helaas! die leeft niet meer. achilles Patroclus leeft niet meer! phenix Zie hier de vrucht, myn Heer, Van uwen haat, en onverzoenelyken tooren. {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} achilles Patroclus leeft niet meer! phenix Laat ons geen' zuchten hooren, Maar gord uw' wapens aan, om, in dees laatsten nood, Ons alle, is 't mooglyk, te verlosschen van de dood! achilles Vervloekte Dwingeland! gy zult zyn' dood betaalen. phenix Ach! wil ons in het kort den droeven staat verhaalen Van 't Grieksche leger. ulysses Held Patroclus, langen tyd Zyn vyand wederstaande in deezen laatsten stryd, Wierdt eindlyk door de hand van Hector zo getroffen, Dat ik hem leevenloos in 't zand zag nederploffen. Het aardryk schudde door den val van zulk een Held. Geen Eikeboom, in 't eind door slag op slag geveld, Veroorzaakt zulk een schrik, in 't hart van die 't aanschouwen, Op 't nadren van zyn val. De Grieken, wier vertrouwen Alleen op hem berustte, en op zyn' dappre hand, Zien alle hoop met hem neerstorten in het zand. De Zoon van Priam, weêr gemoedigd door dien zegen, Verheft zyn' stem, en roept zyn' benden, die verlegen 1388 Het bloedig slagveld reeds verlieten, weer by een. Eerst dreef de vrees hen weg; nu dryft ze ons weder heen. Maar Hector vondt zig zeer in zyne vreugd bedroogen, Toen hy 't gemarteld lyk ontwapende, en, zyne oogen Aanschouwende, met smart en droefheid merkte, dat Hy Peleus grooten Zoon niet overwonnen hadt. {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} Men kon de spyt en toorn uit bei zyne oogen leezen. Hy werpt nochtans, om dus uw volk meer te doen vreezen, 1396 Zyne eigen' wapens weg; neemt de uwe, en vliegt door't veld, Gelyk een raazende, die, wat zich tegenstelt, Ter neer werpt en verwoest. Niets kan hem wederhouwen. Gy zult hem binnen kort weer by de vloot aanschouwen. Uw' troepen zyn verstroit. Gelukkig is de man, Roept elk, die door de vlucht zyn' woede ontkomen kan. achilles Goôn! moest gy my tot zo veel ongeluk bewaaren! Neen; 'k wil in deezen staat my zelf niet langer spaaren. Myn' dapperheid gehoond door Agamemnons haat! Myn Vaderland in nood tot wraak van deeze smaad! Myn halsvriend leevenloos! myn' wapenen, ô Goden! Ten dienst van Hector, tot bescherming van dien snooden, Den wreeden moorder van het waardste dat ik had. O smart! had ik 't geweer noch zelf maar opgevat; 1410 Was ik gesneuveld door het woeden van die handen, Ik zag my leevend niet vol oneere en vol schanden! ulysses De Vorsten smeeken u, dat gy in deezen staat Hen wederom, myn Heer, voor 't laatste niet verlaat! 1414 achilles Ik zal ten stryd gaan; ja. Niet op 't verzoek der Helden, Die zo ondankbaar my en myne deugd vergelden: Niet op de bede van den snoodsten dwingeland. O neen. Uw' dood, myn vriend, uw' dood zal myne hand Weer wapenen ten stryde. ik zal uw onheil wreeken, Uw moorder straffen, of hy zelf zal my doorsteeken. {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar, zo ik winnaar keer, beef, Agamemnon, beef! Gy, gy zult de eerste zyn, dien ik den doodsteek geef, Als Hector legt geveld. Komt, gaanwe, myne vrinden. 't Wordt tyd, dat ik dien wreede in 't eind doe ondervinden, Dat, schoon Patroclus legt verslaagen door zyn' magt, Achilles evenwel met zyn vermogen lacht. 1426 Einde van het vierde Bedryf. Vyfde bedryf. Eerste tooneel. brizeïs, cephize. brizeïs WAar dwaalen wy? Ik zie geen' menschen. Zyn zy allen, Die zo lang rustten, op den vyand uitgevallen? 'k Zie geen' beweeging; ik hoor niet het minst geluid. Barst nu, 'k ben eens alleen, myn' traanen, barst nu uit. 'k Geef u een vryen loop. In welke zwaarigheden Stort zich een stervling niet, die eens het spoor der reden 1432 Verlaat, en, door de drift vervoerd van zynen zin, 1433 Te bits in 't haaten, of te teêr is in zyn' min! Achilles gramschap kost zyn waardsten vriend het leeven. Nu wordt hy weder door een nieuwen toorn gedreeven; Wil alles onderstaan, tot koeling van zyn moed, 1437 Eerst in Held Hectors, dan in Agamemnons bloed. Strydt hy dan voor den Griek, of voor de Frigiaanen? Maar ach! myn' liefde geeft my grooter stof tot traanen. Toen ik myn Vaderland zag vallen, groote Goôn! Waarom moest gy my toen bewaaren? welk een hoon {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} Heb ik in 't Grieksche heir, na dien tyd, niet geleden! Maar 't was eerst een begin van myn' rampzaligheden. Die hand, die mynen Heer, myn waarden Bedgenoot, Die myne vrienden, die myn' Broederen ter dood Gebragt heeft, kus ik zelve, ô schande! en staa verlegen, 1447 Dat zy myn' vyanden weerhoudt in hunnen zegen. 1448 Was 't, al op één tyd te verliezen, niet genoeg Voor een' rampzaalge vrouw! Maar neen, Brizeïs droeg Haar noodlot met geduld, en dacht, door vroome klagten, En een' sneeuwitte deugd, die rampen te verzachten. Maar, ach! die deugd lydt zelve ook schipbreuk in het end. 'k Aanbid den oorsprong van myn' droefheid en elend; 'k Smeek hem, met traanen in 't gezigt, dat hy zich wapen', Om 't overschot myns lands met zyne legerknaapen Te vallen op het lyf, en gansch te roeijen uit; 1447 En 'k zucht, om dat hy 't oor voor myn' gebeden sluit: 1448 Ja noem hem zelve wreed, wyl hy my durft ontzeggen, De stad, op myn verzoek, in puin en asch te leggen. cephize De vroomsten zien zich 't meest door 't los geval bestreên 1461 Gy zyt geene oorzaak van uw' wederwaardigheên. brizeïs Zo noch Achilles my bemint, gelyk voor deezen, 't Is waar, 'k heb reden om myn' droefheid te geneezen. Maar hebt gy niet gezien, noch zelfs van deezen dag, Met welk een trots, met wat verachting hy my zag? Hoe streng hy my geboodt zyn byzyn weer te ontvluchten; En hebt gy hem, zelfs op dat woord, wel eens zien zuchten? Dit smart my 't meest van al, dat 'k my moet zien versmaad Van hem, om wien ik zelf myne eer en pligt verraad. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} cephize 't Was echter, om aan u zyn' trouwe min te toonen, Toen Agamemnon hem bestondt zo fel te hoonen, 1472 Dat hy den stryd verliet, en rustte nacht en dag, Hoe groot de nood ook was, daar hy ons alle in zag. Hy klaagde, dat hy uw gezigt zo lang moest derven. 1475 brizeïs Hy klaagde, dat hy geen' voldoening kon verwerven. Brizeïs niet te zien, was hem een' kleine smart; Maar zo lang zonder wraak te blyven, trof zyn hart. Maar ach! hoe wordt myn' ziel thans tusschen hoop en vreezen Gedreeven! Weet gy niet, wat de oorzaak toch mag weezen, Dat Agamemnon my belast heeft, aanstonds weêr 1481 Te keeren naar de tent van mynen Held? cephize Wanneer Achilles 't sterflot van zyn halsvriend hadt vernomen, Is hy, vervoerd van toorn, terstond in 't veld gekomen, Om weer ten stryd te gaan. Ik weet alleen, dat hy Den Veldheer is ontmoet in deeze raazery, 1486 En hem gesprooken heeft in 't aanzien van de Helden. Het overige zal ons Phenix mooglyk melden. Ik zie hem naderen. brizeïs Ach! hadt Achilles steeds De lessen van dien man gevolgd, van wat al leeds Hadt hy zich zelf bevryd? {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Tweede tooneel. brizeïs, phenix, cephize brizeïs ACh! troost my in myn lyden, Getrouwe Phenix! mag ik me op uw' komst verblyden? Waar is Achilles? waar de Veldheer? Om wat reên Zondt Agamemnon my terstond weer herwaarts heen? 1494 phenix Droog uwe traanen af, Mevrouw; houd op van schreien Het einde nadert van uw' rampen. 'k durf my vleien, Dat, zo Achilles het geluk heeft, dat zyn' hand. Het vreesselyke staal in Hectors boezem plant, Hy, die ons zynen wrok zo bitter deedt beweenen, Zich in het kort weer met den Veldheer zal vereenen. 1500 brizeïs 't Is waar, Achilles hand is dapper: maar de kracht Van braaven Hector wordt niet veiliglyk veracht. Als dit de grond is, daar 'k myn' blyschap op moet bouwen; 'k Beken, dat 'k op die hoop my weinig durf betrouwen. De Zoon van Priam, met de wapens van myn Held, In 't midden van zyn volk, en meester van het veld, Strydt met te groot een moed voor Trojes hooge wallen. En schoon hem 't los geluk al tegen wilde vallen, 1508 Hoe kan Achilles hand hem toch beletten, dat Hy zyne woede ontwyke, en vlucht' tot in de stad? Maar heeft Achilles met den Veldheer reeds gesproken? {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} phenix Toen Hectors woênde hand Patroclus hadt doorstoken, Begaf ons heir zich straks ter vlucht. de Frigiaan 1513 Dorst op een nieuw zyn klaauw aan onze schepen slaan. Hy was reeds bezig, met de vlam daar in te steeken, Wanneer Achilles kwam, om zynen vriend te wreeken. De Vorsten waren reeds vergaderd by de vloot; En pleegden t'zaamen raad, wat hun in deezen nood Te doen stondt. Nestors en Held Tydeus braave zoonen 1519 Staan midden in den kring, schoon zwaar gekwetst, en toonen, Zelfs door hun voorbeeld noch, hoe elk zyn Vaderland Behoort ten dienst te staan. De Veldheer, met zyn' hand In eenen sluyer, zoekt, terwijl hy niet kan stryden, 1523 Door goeden raad, de vloot en 't leger te bevryden. In deezen staat treedt hem Achilles te gemoet. 1525 Zyne oogen schitteren van gramschap; gansch verwoed Toen hy den Veldheer zag, en hem begon te naderen. Het wraakvuur deedt hem 't bloed meer kooken in zyne aderen. Hy vliegt straks naar hem toe, en, slaande zyne hand 1529 Aan 't zwaard, barst hy dus uit: O pest van 't Vaderland! Boet, boet uw lust nu in Achilles heldentraanen! Verheug u in 't geluk der snoode Frigiaanen! Maar gy zult u niet lang verblyden in myn' smart. Verweer u, of ik dryf u 't staal door 't snoode hart. De schim van mynen vriend rust eer niet, voor myn' handen In 't bloed van Hector, en in 't uwe, zyne schanden Weer hebben afgewischt. 1537 brizeïs Helaas! wat gaat my aan! 1538 Weerhield hem niemand dan? Heeft hy het stuk begaan? {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} phenix Vrees niet, Mevrouw. De wyze Ulysses, en de Helden, Een afschrik hebbende van zulk een' wreedheid, stelden Zich voor den Veldheer, die, tot zyn geluk, gewond, Niet magtig was, dat hy dien vyand wederstondt. 1542 Ulysses vat het woord, zoekt voor hem te beweeren, 1543 Hoe hy zyn grooten naam en deugden zoude onteeren, Zo hy hem aantastte, en dorst kwetsen, die zyn' hand Gebragt hadt buiten staat, door 't stryden voor zyn land. Toont hem in 't korte ook, hoe de Veldheer zy genegen, Zich weder met hem te verzoenen; hoe de zegen 1548 Der Trojers zyne hulp vereischte voor de vloot. Vorst Agamemnon zelf, bewoogen door den nood Van 't bange Vaderland, treedt hem stoutmoedig nader, En spreekt hem minlyk aan: Gy scheldt my voor verraader, Achilles; my, die al gedaan heb, wat ik kon, Op hoop, dat ik in 't einde uw' trotsheid eens verwon. Ik deed myn pligt; maar noch zal ik u klaarer blyken Doen zien, hoe min ik dacht, u te verongelyken. 1556 Zo spreekt hy, en beveelt met eenen, dat me u aan Zou zeggen, aanstonds naar Achilles tent te gaan. Straks vliegt Achilles voort, en laat zich, onder 't scheiden, Dus hooren: Groote Goôn! wilt myne hand geleiden! Gunt my 't geluk, dat ik, wanhoopende en verwoed, Myn wraakvuur blusschen moge in Hectors heldenbloed! Of, vaart hy voort, zyn oog op Agamemnon slaande, Is 't sterflot van dien Held voor my noch niet aanstaande, En kan hy myne woede ontvluchten in dien nood, Uw bloed zal mynen vriend verzoenen, na zyn' dood. Gy zult het offer zyn, dat ik voor hem zal slachten. Zo spreekt hy; en begeeft zich, moedig op zyn' krachten, 1568 Straks, met het overschot van zyne benden, naar Het heetste van den stryd, het grootste van 't gevaar. {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} k Verwacht den Veldheer hier, die, knarssende op zyn' tanden, Noch roemt, tot heil van 't land, zo groot een' smaad en schanden 1572 Te lyden. echter doet hy beter, als uw Held, Die 's lands welvaaren min, als eige glorie, telt. brizeïs Helaas! myn vriend; men zal den eersten mensch noch vinden, Die zich door geene drift noch hartstocht laat verblinden. Hoe schoon, hoe heerlyk zoude Achilles heldendeugd Niet blinken door 't heelal; indien hy van zyn' jeugd Wat minder hadt betrouwd op zyn' gevreesde krachten! Nu wil hy, dat hem elk, als zynen Heer, zal achten, Om dat de Godspraak hem voorspeld heeft, dat zyn' hand Het moedig Troje zal doen vallen in het zand. Maar ach! gy weet myn' liefde, en kend zyn aard en zeden. Mag ik staat maaken op zyn' gunste en tederheden? Bemint Achilles my? Heb ik wel 't minste deel In zynen toorn gehad? phenix O ja, Mevrouw; zeer veel. Ik heb hem dikwils, om uw afzyn, hooren klaagen. Gy kunt, geloof me, gy kunt hem alleen behaagen. brizeïs Dit stelt my weer gerust. Ik vreesde in deezen staat, Dat zyne liefde ook was geweeken voor zyn haat. phenix Ik zie den Veldheer van het Grieksche leger komen. brizeïs Goôn! die den trotsen aard der menschen kunt betoomen, En dwingen naar uw zin! behaagt u myn gebed, Bevredigt het gemoed van Held Achilles met 1594 Den Koning van Mycene, op dat ik zelve mede Myn' blyschap eindlyk zie herbloeien door hun vrede! {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} Derde tooneel. agamemnon, met zyn' rechte hand in eenen sluyer,brizeïs, ulysses, phenix, cephize. agamemnon MEvrouw, het lot moet zich verklaaren in het end. 1597 Wy sneuvlen deezen dag in de algemeene elend, Of zien den traagen val van Trojes muuren naderen. Achilles, dien het bloed aan 't kooken raakte in de aderen, Op 't hooren van de dood van zynen waardsten vrind, Recht thans een bloedbad aan, terwyl hy, gansch verblind 1602 Door wanhoop, en door rouw verwoed, en uitgelaaten, 1603 Door 't veld vliegt. Duizend van de dapperste soldaaten Zyn niet bekwaam, hem te weerhouden in zyn vaart. Zo 't gunstig noodlot thans dien grooten Held niet spaart, Zo mogen we ons, bedekt met oneere en met schanden, Begeeven met de vloot naar afgelegen' stranden. 'k Beken het ongelyk, dat ik hem heb gedaan; En mooglyk weet ge, dat, toen hy ten stryd zou gaan, Hy my ontmoette; met wat dolheid, met wat tooren, Hy my zyn fellen haat, en zucht tot wraak deedt hooren; Hoe hy my zelve, hadt Ulysses 't niet belet, Zyn bloedig zwaard alreeds hadt op de borst gezet. 'k Weet, ik heb niet veel goeds van zyne komst te wachten. 'k Zal echter poogen, om zyn' gramschap te verzachten, Hier blyven, tot ik hem zie keeren uit het veld, En niet meêr vreezen voor zyn' woede, noch geweld. Den ramp, dien 't Grieksche volk nu zo lang heeft geleden, Heb ik voortkomen zien uit onze oneenigheden. Dees twist heeft hem en my reeds duur genoeg gestaan. 't Wordt tyd, dat elk van ons zich eenmaal zie voldaan, {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat we ons bevredigen, en 't Grieksche leger toonen, 1623 Hoe zeer wy wenschen, hen in 't einde te verschoonen. 1624 Maar ach! wat kan ik doen, 't geen ik niet heb bezocht? 1625 Wat heeft dien wreeden tot bedaaren oit gebrogt? Dien toomeloozen, die, door ydele gedachten Vervoerd, waant, dat hem elk, gelyk een God, moet achten: Schoon ik van 't algemeen, naar billykheid en eisch, Als Hoofd van 't Grieksche heir benoemd ben op deez' reis. Doch 't gaa, zo 't wil! ik zal myn' vyandschap vergeeten. En, Goden, heb ik my in mynen pligt gekweeten; 1632 Zo is myn' ziel gerust, en zal, zelfs na haar' dood, Vertroosting vinden in uw' goedheid, daar geen nood, Geen' wraakzucht van een mensch my immer zal doen beeven. 'k Voel reeds dien bittren haat uit myn gemoed verdreeven. 'k Voel een' voorspelling van een heerlyker geluk. Dat dan Achilles 't zwaard in Hectors boezem drukk', Op dat de vyanden zich eens voor ons verneêren, En Grieken in het eind.... 1640 cephize 'k Zie Alcimus, myn' Heeren. 1641 't Schynt uit zyn iever, of een' zaak van groot gewigt 1642 Hem aanperst. 'k Lees de vreugd uit zyn vernoegd gezigt. Vierde tooneel. agamemnon, ulysses, brizeïs, phenix, cephize, alcimus. alcimus NOit zaagt gy d'ondergang zo na van Trojes wallen, Myn Heer. De Hemel geef dat zy in 't korte vallen! 1644 {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} agamemnon Wat tyding brengt gy ons? spreek, Alcimus. wel aan: Verhaal my in het kort, hoe alles is gegaan. alcimus Gy zaagt hoe Peleus zoon, verwoed door wraak en tooren, Den vyand viel op 't lyf. Zo ras de Trojers hooren, Dat hy weer in het veld gekeerd is, en hem zien, Zag ik hen gansch verbaasd naar hunne vesten vliên. 1650 De schrik was algemeen. hoe Hector schreeuwde en raasde, 't Was alles vruchteloos. zyn' stem kon die verbaasde Niet wederhouden, noch doen stilstaan in hun vlucht. De Grieken heffen een gejuich aan, dat de lucht Weergalmt aan allen kant, waardoor de vyand meerder Verslaagen wordt. 't Was nu geen stryd meer; 't was veel eerder Een schrikkelyke moord. Geen twintig Grieken zyn Gekwetst, daar duizenden van Trojers, door de pyn, En 't missen van hun bloed, verzwakt, het veld beverven. 1659 Die 't niet ontvluchten kan, mag geen' genaê verwerven. Achilles midd'lerwyl zoekt Hector. Deeze Held, Die niet gewoon was, zonder wederstand, het veld Te ruimen, wykt; maar zo, dat hy, zelfs onder 't wyken, Veel, die hem naderen, doet storten op de lyken. Maar hadt hy minder moed, en meerder vrees, gehad, Licht was hy met zyn volk gekomen in de stad. De Koning Priam zelve, op 't hoogste van zyn' wallen Gestegen, ziet zyn volk, d'een na den and'ren, vallen; Laat straks, om meerder schade en onheil te verhoên, 1669 De poort ontsluiten, om den vluchteling het woên Des Griekschen legerknaaps, is 't mogelyk, te onttrekken. De dappre Hector, die zyn roem niet wil bevlekken, Komt vluchtende achter aan, en strydt noch, daar hy vlucht. Achilles volgt hem na, en doet de ruime lucht 1674-1675 {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} Weergalmen op zyn naam: doch weet het zo te maaken, Dat Hector eindlyk niet weêr by zyn volk kan raaken, Noch nadren aan de poort; snydt hem den toegang af, En wapent zynen arm tot een' gestrenge straf. 't Verbaasde volk, dat reeds 't geweer hadt weg gesmeeten, 1679 Hadt ook 't gevaar van dien beminden Held vergeeten, En, durvende zyn oog niet wenden achter uit, Laat hem Achilles woede en raazerny ten buit. Hy roept vergeefsch om hulp, ontsluit te laat zyne oogen, En ziet zyn' reukloosheid. De Grieken, noch bewoogen 1684 Door 't droevig noodlot van Patroclus, vallen aan, Om alle te gelyk zyn moorder te verslaan. Maar neen: Achilles deugd kan dit geweld niet lyden. Zyn' wraak wil, dat hy zelve alleen met hem zal stryden; Verbiedt zyn' troepen hem te naderen, en treedt Naar zynen vyand toe, den oorsprong van zyn leed. 't Zien van zyn' wapenen, daar Hector mede pronkte, 't Herdenken aan de dood van zynen vriend, ontvonkte Zyn' gramschap meer en meer. in 't eind barst hy dus uit: Gy hebt u lang genoeg gesierd met deezen buit, Ontmenschte moorder van den waardsten myner vrinden! Gy zult in myne hand een' strenge wreekster vinden. Of de uwe zal my zelve op deeze plaats verslaan. Zo spreekt hy, en valt straks op zynen vyand aan. 1698 Maar Hector, gansch verschrikt, en ziende zich begeeven 1699 Van allen bystand, laat zyn oog noch eenmaal zweeven Naar Trojes hoogen wal, of hy in deezen nood Noch eenige uitkomst zag, tot uitstel van zyn' dood. Maar vruchtloos. Hy verweert zich eindlyk; doch zyn' krachten Verflaauwen langs hoe meer. In 't eind barst hy in klagten 1704 En droeve zuchten uit, terwyl Achilles hand Hem wond op wond geeft, en doet storten in het zand. {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} Hy bidt hem stervende, dat hy zyn koud gebeente, Tot troost zyns vaders, en der droevige gemeente, Wil zenden naar de stad. Achilles ziet hem aan; En spreekt: Ontmenschte! eerst moet myn wraakvuur zyn voldaan. Gy hebt Patroclus ook mishandeld, na zyn sterven. Gy zult, zelfs na uw' dood, van my geen' gunst verwerven. Zo spreekt hy, en dryft hem het staal dwars door het hart, En Hector eindigt, met zyn leeven, zyne smart. agamemnon Laat nu Achilles wraak voldaan zyn, groote Goden! Laat hy myn' vriendschap, die ik hem heb aangeboden, Aanvaarden! en dat hy in 't eind bemerke, hoe De twist der Grooten 't volk strekt tot een geesselroe! alcimus Achilles, niet voldaan, dat hy hem van het leeven Beroofd hadt, roept zyn volk by een, die, aangedreeven Door wraakzucht, op het lyk noch woeden in dien staat, Daar hy het zelve geeft ten prooie aan hunnen haat. In 't einde ontwapent hy 't, en bindt het met zyn' voeten Aan zynen wagen vast, om dus den Vorst te ontmoeten, 1724 Die, met Andromaché, de Huisvrouw van dien Held, Dit schouwspel aanzag van de muuren, en 't geweld Van Peleus zoon vervloekte, en Hemel, Zee en Aarde Tot wraak riep over een' zo wreede en zo ontaarde Onmenschlykheid. Ik zag Andromaché, verwoed, 1729 Haar' kleed'ren scheuren, en alreeds met d'eenen voet Op Trojes muur, om dus van boven neer te springen, En Hectors moorder 't staal in 't wreede hart te wringen, Of op het lyk haars mans te sterven. Het geween Weergalmde van den wal, langs veld en oever heen; Terwyl Achilles 't lyk, gebonden aan zyn wagen, {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} Door bloed en etter sleept. Alle oogen, die dit zagen, Betuigen, ik beken 't, een afkeer van zyn doen. Hy stoort zich nergens aan, en vaart steeds voort in 't woen. Hier wordt een geluid van veld muziek gehoord. ulysses Hy nadert reeds. Ik kan het juichen onderscheiden Der troepen. agamemnon Laat ons hier dien grooten Held verbeiden, En toonen hem, in plaats van afgunst en van nyd, Hoe we alle, om zynen roem en glorie, zyn verblyd. ulysses Hy komt. Het heldenvuur straalt hem nog uit zyne oogen. Vyfde tooneel. achilles, agamemnon, ulysses, brizeïs, phenix, alcimus, automedon, cephize. agamemnnon ZYt welkom, braave Held! dank zy uw groot vermogen, 1744 Dat Grieken zich op nieuw in staat ziet, Trojes wal 1745 En poort te nadren, als voor heen, door Hectors val! achilles Vind ik u hier, myn Heer? en u, Mevrouw? {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} agamemnon In 't ende Is myne ziel geraakt door de algemeene elende Van onze troepen; en ik zie dat Griekenland Zyn heil te wachten hebbe alleen van uwe hand. Gekwetst, en magtloos, om my zelven te verweeren, Zag 'k my van u gedreigd. Nu ik u weêr zie keeren, 1752 Vertoon ik my voor u, en stel my zelven bloot Voor uw' wraakgierigheid. Wat toeft gy nog? doorstoot Dit vyandlyke hart; beroof my van het leeven, Indien myn val uw' wraak voldoening weet te geeven. Maar denk, dat zulk een' woede, een' gramschap, zo ontzind, Om hoog een wreeker, in den Raad der Goden, vindt. achilles Geveinsde! die, om 't oog der werreld te misleiden, Uw' valsche goedheid zoekt door 't leger te verspreiden, Uw' vredelievendheid ten hoogsten top ophaalt, En my, als een Tieran, voor ieders oogen maalt! 1762 Was uw gemoed zo vroom, noit hadt gy durven denken, 't Ontzag, dat elk aan my verschuldigd is, te krenken. Gy zyt het Hoofd van 't heir; maar uwe heerschappy Strekt zich zo ver niet uit, dat die ook over my Gebieden zou. Neen; 'k ben gekomen voor deez' wallen, Om hen door myne hand ter neder te doen vallen: Niet, om te luisteren naar Agamemnon; niet, Om uit te voeren, 't geene een ander my gebiedt. Neen: geen Mycener schryft Achilles zyn' geboden. Ik stryd voor 't land; en doe alleen het geen de Goden Van my begeeren. agamemnon Ik beken, 'k heb u gehoond. Maar, heb ik myn berouw niet lang genoeg getoond: {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} En heeft het vaderland nog niet genoeg geleden Om onze vyandschap, en bittre oneenigheden? Wat heb ik in het eind te wachten? spreek myn Heer. Gy zelve ziet; ik heb u reeds Brizeïs weêr Ter hand gesteld; terwyl de giften.... achilles 't Zyn geen' giften, Of gaaven; neen myn Heer, die myn gemoed en driften Bevredigen. agamemnon, zeer hevig Wat wil Achilles dan? of is 't, Na zo veel rampen, tot voldoening van dien twist, Noch niet genoeg, dat Agamemnon u komt smeeken? ulysses Is myn' getrouwheid u, ô Helden, oit gebleeken, En vond ge oit voordeel by myn' redenen en raad, 1785 Hoort my noch eens, en denkt niet meêr om uwen haat: En, schoon Ulysses tot geen Priester zy verkooren, Versmaad de waarheid niet uit zynen mond te hooren. Elk kent, ô Peleus zoon, uw' krachten in het veld. Ook heeft de wyze mond van Calchas u voorspeld, 1790 Dat uwe dapperheid den Troischen wal zou slechten: En gy, gy hebt voor ons niet eerder willen vechten, Voor Priams braafste Zoon Patroclus hadt geveld. De dood van deezen vriend, dien weergaêloozen Held, Kon uw gemoed alleen bewegen; toen wy zagen, Hoe vaak de onnozelen de straffe moeten draagen 1796 Van 't geen een ander doet. Patroclus dappre hand Zoude ook aan uwe zy noch stryden voor het land, Indien de aanbieding van den Veldheer u hadt konnen Vermurwen. maar wat hy, wat wy al t'zaam begonnen, {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Was alles vruchteloos. Het noodlot, en de Goôn, Die gy getergd hebt, door 't onthouden van dien hoon, Bewaarden u, op dat gy Troje zoudt verwinnen; Maar straften u in hem, dien gy met harte en zinnen Beminde. 't Godendom wist, dat zyn' dood alleen U, na zo dol een toorn, weer brengen zou tot reên. 1806 De Veldheer heeft gedaan (zo spreek ik zelf, zo spreeken De troepen nevens my) om uwen toorn te breeken, Al wat hem mooglyk was; en, heeft hy u gehoond, Hy heeft u zyn berouw ook klaar genoeg getoond. Maar toen geen mensch uw trots en fierheid kon verzachten, Heeft u het Godendom in 't eind door sterker krachten Gedwongen. Uwe ziel, geraakt door 't ongeluk Van uwen waardsten vriend, verloschte ons uit den druk. De Trojers die ons zelfs belegerden, zyn weder 1815 Gedreeven in de stad. de dappre Hector, neder Geslaagen door uw arm, vervulde door zyn val Het hart van Priam zelve, en Trojes veegen wal 1818 Met eenen doodschen schrik. Wilt gy u nu bevredigen Met Agamemnon, die wel eer u dorst beledigen; Wilt gy, aan zyne zy, weer stryden in het veld, Wy zien die trotse stad wel haast in ons geweld. 1822 Wel aan, myn Heer, toon, dat uw' ziel naar recht en reden 1823 Noch luistert. ieder heeft zyn' zwakheid hier beneden. Gelukkig, die zich noch verbetert, eer de haat Der Goden hun geduld verwint! Dan is 't te laat. achilles Goôn! die my eindlyk geeft, myn blind gezigt te ontsluiten, 1827 Wilt, met het einde van myn toorn, ook d'uwen stuiten! Ik ben gestraft; en zie dat myne schuld, ô smart! Patroclus, u het staal van Hector dreef door 't hart. {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Helaas! uw dood zal myn gemoed altyd bezwaaren. Moest, door myn' vriendschap, u dit onheil wedervaaren! Kom, Agamemnon, kom! verzoenenwe ons! wel aan! 't Geen eens is uitgevoerd blyft te allen tyd gedaan. Den dooden koenen wy het licht niet wedergeeven: Maar laat ons zorgen voor de geene, die noch leeven. 't Volk heeft om onze schuld al smarts genoeg geleên. Ik buig my eindlyk voor uw' vriendschap, en de reên. 'k Omhels u, als myn vriend, en zweer by 't hoofd der Goden, Dat ik na deezen, meer als eertyds, uw' geboden Betrachten zal. Laat ons een' vriendschap maaken, die Geen jaar, geene eeuw na deeze oit weêr gebroken zie! agamemnon Goôn! spreekt Achilles mond zo vriendelyk een' rede! Zyn wy op nieuw vereend door eene oprechte vrede! Myn' ziel, door zulk een' vreugd verrukt, kan door den mond Zich noch niet uiten. Lees, lees uit myn oog den grond Myns harten. Gy, gy wilt ons wederom beschermen! Gun, dat ik u myn vriend, moog' drukken in myne armen. phenix Nu heb ik lang genoeg, ô Goôn, geleefd op aard. Achilles in het eind toont zich uw' gunst weer waard. En gy, ô Helden, die uw' deugd paart met uw' krachten, Die trotse stad zal u zo lang niet meer verachten. achilles En gy, Mevrouw, die vreesde in dees bedroefden staat, 1853 Dat ge ook te duchten hadt voor mynen toorn en haat; 'k Omhels u, en wil u op nieuw weer welkom heeten In myne tent. wil ook uw' droeve zorg vergeeten. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Achilles mint u, als voor heen. stel u gerust. Myn' liefde groeit weer, nu myn' gramschap is gebluscht. brizeïs De deugd der vroomen kan voor korten tyd wel zwichten, Maar 't vuur der reden zal haar altyd weer verlichten. 1860 Gy keert dan weder tot de vriendschap, en myn' min! Ach! ge eert te gunstig uw' gevange, en uw' slaavin. achilles Laat ons het leger straks deez' vriendschap ook doen weeten. 1863 Het zal van stonden aan zyn ouden ramp vergeeten. En laat ons in het heir een' prachtige offerand Bereiden voor de Goôn, ten teken dat dees band Van liefde en vriendschap door geen' twist weer zy te breeken. De Goden moeten hem, die weer gehoond wordt, wreeken! Patroclus, ach! zag ook uw oog dees zegen aan, Wat zou 't me een' vreugde zyn! Ik heb uw' schim voldaan, Maar ach! noch smart me uw' dood, en doet my droevig zuchten. Gy stierft, gelyk een Held. men heeft u noit zien vluchten. 'k Zal ook eene uitvaart, naar de grootte van uw moed, Voor u bereiden. 'k Zal uw lykvuur met het bloed Van twalef edele Trojaanen, die ik beevend In hunne vlucht gevat, en tot dien einde leevend Bewaard heb, voor het laatst besprengen. In den tyd Van twalef dagen zal geen Griek weer gaan ten stryd. Het gansche leger zal met spelen uwe daaden Verheerlyken; uw graf met groene lauwerbladen Bevlechten. Ik zal zelf, met droefheid en geklag, Het lyk van Hector aan myn wagen, dag aan dag, In 't oog des Troischen muurs, rondom uw houtmyt voeren, 1883 En sleepen langs het veld; om dus het hart te ontroeren 1884 Van Priam zelve. Och of hy 't aanzag van den wal! Zo zuchte uw vyand zelf, Patroclus, om uw' val! {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} agamemnon Verdeeld, verlooren wy veel duizenden van zielen. Vereenigd, zyn we in staat den vyand te vernielen. Onthouden wy dit beide! en, Goôn! geeft dat dees band Van vriendschap noit weêr scheur' tot smart van 't Vaderland! Einde van het vyfde en laatste Bedryf. Opdragt: Mr. Willem Carel van der Muelen: 1658-1739, oom van Balthazar Huydecoper, gehuwd in 1701 met Sophia Huydecoper, 1661-1740. Decan: deken, hoofd van een kapittel van kanunniken; Capittele van Ste Marie: te Utrecht, tijdens de reformatie geprotestantiseerd. benedens dams: ten westen van de dam in de IJssel bij Vreeswijk. 1 Pallas lievelingen: de beoefenaars van wetenschap en kunst. 3 Aloudheid: (dichters van de) klassieke oudheid. 4 keurig brein: kritische geest. 9 Zangnimf: muze, dichterlijke inspiratie. 14 dik: dikwijls; zelfs: zelf. 15 Overheden: leiders; zich verdeelen: onenigheid maken met elkaar. 21 die: nl. de Overheden uit vs. 15. 23 's vyands Hector: de aanvoerder van de vijand; Hector: was de voornaamste aanvoerder van de Trojanen. 34 Peleus grooten zoon: Achilles; Peleus: Thessalische heros, echtgenoot van de nereïde Thetis. 36 trotse zeden: fiere gedragingen. 39 Vermaaken, en met eenen stichten: overeenkomstig het Horatiaanse utile dulci. 46 nyd: afgunst, afbrekende kritiek. 48 pluizen: kleine ongerechtigheden zoeken. 50 Aan 't voorhoofd van Achilles: In de Opdracht van mijn Achilles. 3 opening: verklaring. 5 rechtschaapen: fraai bewerkt, goed geschreven. 11 in het laatste: aan het slot. 18 knoop: verwikkeling, hoogtepunt. 26 verdichten: gefingeerde. De bedoelde brief is de derde uit Ovidius' Heroides. 1 gelegenheid: aanleiding. 3 verzierd: verzonnen, verondersteld. 4 gewrigt van zaaken: situatie. 4-5 bezending van Ajax en Ulysses: het zenden van Ajax en Ulysses naar Achilles om hem te bewegen weer aan de strijd deel te nemen. 15 Phenix: de opvoeder van Achilles. 15 Broeder van Teucer: Ajax, halfbroer van Teucer; Teucer: zoon van Telamon en Hesione, de bekwaamste boogschutter onder de Grieken voor Troje. 16 zin: mening, bedoeling. 17 werkstellig maaken: uitvoeren, in praktijk brengen. 19 haaren persoon: (het optreden van) haar persoon. 19-22 men zou my... van 't geheel doet: men zou mij kunnen verwijten, dat haar persoon - al is deze de enige basis waarop heel deze geschiedenis berust (Achilles wrokt immers, omdat Brizeïs hem ontnomen is) - niet in mijn tragedie thuishoort, omdat haar aanwezigheid in geen enkel opzicht tot de ontknoping bijdraagt. 22-23 deeze wet: de klassieke eis van de concentratie (vgl. punt 6 in de Inleiding). 23 haar gezigt: het zien van haar. 1 woedende: hartstochtelijk. 3 gelyk de Franschen: bij de Fransen vindt men volgens Huydecoper een te zachte, sentimentele liefde. 4 buiten dat: behalve dat. 6 Boileau: Nicolas Despréaux Boileau, 1636-1711, schreef L'Art poétique, werd door de dichtgenootschappen nagevolgd. 8 Thyrsis: naam van een herder in de eerste idylle van Theocritus en de zevende ecloga van Virgilius, veel gebruikt in de latere arcadische poëzie; Philène: herdersnaam. De bedoeling is, dat Achilles minder sentimenteel en zachtaardig moet zijn in zijn liefde. 11 van myne uitvinding: door mij uitgedacht. 14 meesteresse: geliefde. 15 van: door; onteerd: beledigd. 18 Nestor: de oudste van alle vorsten in het leger der Grieken voor Troje, wijze raadsman, koning van Pylus. 19 Pelides: patronymicum voor Achilles, zoon van Peleus; Atrides: patronymicum voor Agamemnon, zoon van Atreus. 22 deeze: nl. de zoon van Atreus, d.w.z. Agamemnon. 23 verbeeldt: beeldt uit. 24 zulks... willen roeren: dit heb ik niet ter sprake willen brengen. 4 halsvriend: boezemvriend. 6 ten eersten: dadelijk; afstondt: afzag. 11 daar: waar. 13 in dien staat: in deze situatie. 15 bevredigd: verzoend. 19 vernietigd en... hebbe: gekleineerd en verwaarloosd heb. 23 redenen: woorden. 28 het Orakel: (Calchas had aan de Grieken voorspeld, dat Troje niet genomen kon worden zonder Achilles.) 29 gehandeld: behandeld. 2 bevredigen: zie vs. 15 p. 26. 5 Ph. Sidnei: Sir Philip Sidney, 1554-1586 (neef van Leicester, begeleidde in 1582 Anjou naar de Nederlanden) schreef in 1580 An Apology for Poetry. 7 J. de Haas: Joan de Haes, 1685-1723, kleinzoon van G. Brandt, vertaalde Ph. Sidney, An Apology for Poetry in 1712 onder de titel Verdediging der poëzy; haast: weldra. 9 regelmaatig: volgens de regels geschreven. 12 Vulkaan: Vulcanus, Romeinse god van het vuur en van de bewerking van de metalen. Bij Homerus heeft Hector Achilles' wapenrusting (door Patroclus gedragen) buit gemaakt (Ilias, XVII); Vulcanus maakte op verzoek van Thetis een nieuwe wapenrusting (Ilias, XVIII), die ten slotte door Thetis aan haar zoon gebracht werd (Ilias, XIX). 14-16 de Goden in het algemeen: o.a. Ilias, IV, VIII, XIII, XIV, XV, XVII, XVIII, XIX; onsterffelyke paarden: Ilias, XVI, XIX. 17 Machines: konst ende vliegwerck; begrypen: verstaan. 18 gevoegelyk: passend. 20 gemeenen: algemene, gewone. 22 ten toon gesteld: uitgebeeld. 25 vereffend: gelijkgemaakt. 1 Thetis: dochter van Nereus en Doris, zeegodin, door Hera opgevoed, door Zeus tegen haar wil aan Peleus ten huwelijk gegeven, dompelde haar zoon Achilles bij zijn geboorte in de Styx om hem onkwetsbaar te maken. 2 aan den Helden als Tooneeldichter: aan de heldendichter (eposdichter) dan aan de toneeldichter. 3 Vgl. J. Racine, Iphigénie, vs. 247-248, waar Achilles zegt: ‘Les Parques à ma mère, il est vrai, l'ont prédit, / Lorsqu'un époux mortel fut reçu dans son lit.’ 6 vervoeren: (uit de strijd) wegvoeren (vgl. vs. 1135-1136 en 1328-1330). 14 schikking: behoorlijke indeling. 20 laffe: flauwe. 28 ampoulé: hoogdravend; solécisme: (syntactische) fout. 2 dus: aldus. 3 naare: onaangename. 8 vryplaats uwes leeds: plaats waar gij vrij zijt van uw leed, nl. uw bed. 11 Patroclus: Huydecoper legt de klemtoon op de tweede lettergreep. Patroclus was door Achilles uitgezonden om de toestand van het leger te verkennen. 12 van: door. 14 Rechtvaarde: gerechtvaardigde. 23 woende: woedende, gewelddaden plegende. 24-25 Bedoeld zijn hier de grachten en wallen van het legerkamp der Grieken. Zij hadden hun vaartuigen op het land getrokken en in vier rijen opgesteld. Daarvóór hadden zij hutten, stallen en schuren gebouwd en het geheel met wallen en grachten omringd. 26 zelfs: zelf. 32 straks: aanstonds, zonder uitstel. 41 't droevig Grieken: het beklagenswaardige Griekenland. 44 afzyn: afwezigheid. 45 slimmer: erger. 49 graag naar: begerig om. 51 Sint: sinds. 52 mishandeld: onrechtvaardig behandeld. 55 reên: woorden, redeneringen. 56 Onteerd: beledigd. 59 En trachten naar geen' wraak: zonder wraak te zoeken. 60 ongeneugt: leed. 63 Grieken: Griekenland. 70 dien wreeden: nl. Agamemnon. 72 zucht: verlangt. 83 randt aan: valt aan. 88 Atreus oudsten Zoon: Agamemnon. 90 ongeveinsden: oprechte. 91 Nestor: oudste vorst en raadsman van de Grieken voor Troje. 94 herroep: herinner u. 97 iever: ijver, vurigheid. 98 kinderliefde: liefde voor zijn kind. 103 Voesterheer: opvoeder. 107 gehegt is aan uw' kling: afhangt van uw zwaard. 112 hateren: haters, vijanden. 113 Ulysses: de listige koning van Ithaca, uitmuntend door schranderheid, welsprekendheid en tegenwoordigheid van geest; Ajax: koning van Salamis, zoon van Telamon, dapperste held na Achilles. 118 reden: woorden. 129 Phthie: Phthia, geboorteplaats van Achilles in Thessalië. 131 reên: woorden. 132 voorzigtigheên: doorzicht. 135 zoon van Telamon: Ajax. 136 begruist: bevuild, bevlekt. 140 bange: benarde. 145 aanschouwde: beschouwde. 152 zelfs: zelf. 154 Noch even: nog maar net. 155 moedig: trots. 157 hem zelfs: hem (de vijand) zelf. 171 zelfs: zelf. 177 de maar: het bericht. 180 den tyd: het ogenblik (de bedoeling is: wij allen erkennen, dat dit een ogenblik is waarop...). 186 't vermogen: de macht. 191 staat: situatie. 193 hem: nl. Agamemnon. 198 verlegen: in verlegenheid. 199 aanbadt: te voet viel. 212 iever: ijver. 222 vroomheid: dapperheid. 223 ontvong: ontving. 224 bitse nyd: vinnige, bittere afgunst. 225 't Gegeeven: nl. Brizeïs. 226 kracht: geweld; Dus: zó, aldus. 231 Helena: zeer schone dochter van Zeus, en gemalin van Menelaüs, door Paris geschaakt en naar Troje gevoerd, wat aanleiding werd tot de Trojaanse oorlog. Als Troje gevallen is, keert zij met Menelaüs naar Sparta terug; Menelaüs: koning van Sparta, broer van Agamemnon, zoon van Atreus. 233 van: over. 234 ontdraagen: ontnomen. 236 dus: aldus. 237 Van: door. 240 van doen: nodig. 249 verheven: (alleen maar) gebouwd. 251 reên: woorden. 257 reên: goede gronden. 260 bevredigen: tot vrede brengen. 261 reden: recht en billijkheid. 267 kostelyk: kostbaar. 270 zelf: zelfs. 277 blaaken: in gloed zetten. 278 voor: boven. 281 haar: d.w.z. de zeven maagden; geleiden: (ook Brizeïs zal dus aan Achilles worden teruggegeven). 282 bestondt: waagde. 283 bekwaam: in staat. 288 orde: bevel. 296 zelf: zelfs; zoon: (versta:) schoonzoon. 297 Argos: stad en landschap in de Peloponnesus. Agamemnon was koning van Mycene in Argos. 299 Drie schoone maagden, drie Princessen: Agamemnons dochters Iphigenia, Elektra en Chrysothemis. 303 staat: positie (nl. van echtgenote); doelt op: beoogt. 322 Dien 't... vereeren: dien het geliefde mij met zulk een gunst te vereren. 323-324 Phenix had nl. als vluchteling bij Achilles' vader Peleus een toevlucht gezocht. 329 meerder: verder. 336 zinlykheên: verlangens, begeerten. 337 Phthie: zie vs. 129. 342 straks: zojuist. 349 zinnen: gezindheid. 351 verlegen: in verlegenheid. 359 verkeerd: veranderd. 364 vergoeden: verhelpen. 371 van: vanaf; kindsche: kinder-. 373 Eéns: één. 376 van: op. 377-379 Hier... Hier: enerzijds... anderzijds. 377 bespringen: (nl. door het in vs. 378 genoemde verlangen). 382 tot myne en myner schand: tot schande voor mijzelf en voor de mijnen (mijn geslacht). 388 vier: vuur. 392 ziet aan: let op, slaat acht op; dan: nu eens. 393 weêr: dan weer. 394 uitgelaaten: tomeloze. 403 (‘leeven’ uit vs. 404 moet ook bij deze regel gedacht worden). 412 Vertoef: wacht. 413 staat: toestand (ook in vs. 453). 418 vervoerd: meegesleept. 419 Dan: nu eens. 428 den veldheer: nl. Agamemnon. 433 Dan: nl. na de dood van Agamemnon. 439 in 't korte: binnenkort, spoedig. 442 (Versta:) als de schepen verbrand worden. 444 Die wreeden: nl. de vijanden. 449 gesleeten: doorgebracht. 461 Wyl: omdat. 476 bevryden: beschermen. 481 Sarpedon, AEneas: Trojaanse helden. 484 ten afgrond: naar het dodenrijk. 486 onderwindt: onderneemt. 497 staat: situatie. 506 haast: weldra, spoedig. 510 na: nabij. 516 legt: ligt. 520 rechte hand: rechterhand; Tydeus zoon: Diomedes. 522 Eurypylus: zoon van Euaemon van Thessalië, een van de aanvoerders der Grieken. 523 schicht: pijl. 530 stal grype: zijn intrek neme. 534 Na: nadat. 537 Ten afgrond: zie vs. 484. 539 Calchas: zoon van Thestor, priester en voornaamste waarzegger der Grieken voor Troje. 541 Treft nader: grijpt meer aan; wen: wanneer; iet: iets. 542 voorzigtig: vooruitziend. 544 aanranden: aanvallen. 550 verslaan: doden. 556 bekomt: herstelt. 560 onrechtvaarde: ongerechtvaardigde. 562 spyt: toorn, wrok; verheert: beheerst. 564 van: door. 565 Gehandeld: behandeld. 566 sneeven: sneuvelen. 572 gerust: rustig, werkeloos. 574 vervaardige: uitruste. 575 dus: aldus. 578 onlydelyk: onduldbaar. 587 vernoeging: genoegen. 607 in staat stellen: herstellen. 608 lach met: lach om. 630 Frigiaansche: Trojaanse. 637 dus: op deze manier. 639 tooren: toorn. 650 wellust: genot, genoegen. 662 haast: spoedig, weldra. 670 lichter laagen: lichter laaie. 673 in uw weerwil: in weerwil van u, tegen uw wil in. 679 naar: op. 685 tot vordring van myn' wraak: om mijn wraak te bevorderen. 691-692 (Patroclus zal in Achilles' wapenrusting en met diens wapens strijden); wapens: (omvat ook de afweerwapens: harnas en schild). 693 iever: ijver. 694 naar gezigt: ellendige aanblik. 696 in stilligheid: werkeloos. 698 gewigte: gewichtige. 703 (de vijand zou nl. menen Achilles tegenover zich te zien). 706 winnen: bereiken. 707 Begeeven: verlaten. 710 Is 't Grieken even: maakt het voor Griekenland geen verschil meer. 712 bange: in het nauw gedreven; vervoeren: meeslepen. 715 verlegen: beangst, in nood. 716 zegen: zege, overwinning. 724 prangen: benauwen. 733 Strekt... een spoor: spoort aan. 733-734 hevigheid en moed: driftige moed. 737 van doen: nodig; staat: toestand. 740 zucht: verlangen; weiden: zich verlustigen. 745 benyd: misgun. 748 der stad kost meester maaken: de stad kon doen vermeesteren. 754 Tast aan: val aan. 756 Straks: spoedig. 759 dik: dikwijls. 760 slaan: slag leveren, strijden. 762 opgebragt: grootgebracht, opgeleid. 765 (vgl. vs. 24-25). 766-767 Uwe magt heeft uitgediend: het uiterste dat gij vermoogt, is bereikt. 771 vesten: vestingwerken. 780 orde: bevel, order. 783 myne reden: wat ik gezegd heb. 791 naar: na. 796 teken: voorteken (nl. Achilles' angstig voorgevoel van Patroclus' dood). 800 van: door. 801 'k beveel u myne wraak: dan vertrouw ik u de taak toe mij te wreken. 811 Na: nadat; woende: woedende; doorsteeken: doorstoken. 823 verbaasd: ontsteld. 826 tegens dank: tegen mijn begeerte; bevredigen: tevreden stellen, tot verzoening brengen. 838 Sint: sinds; eerst: voor het eerst. 840 Lyrnessus: stad in Mysië, woonplaats van Brizeïs. 841 gezigt: aanblik, verschijning. 844 Straks: aanstonds. 849 Wanneer: toen. 850 om meê te gaan: (nl. met degenen die haar in opdracht van Agamemnon kwamen halen). 852 spyt: smaad. 855 zelf: zelfs. 857 zelfs: zelf; staat: toestand, situatie. 859 kost: kon. 860 wierd: werd. 862 verbaasd: verbijsterd. 864 weiden: zich verlustigen. 874 u onderwindt: onderneemt. 882 Daar: terwijl. 890 orde: order. 892 hun: hen. 895 daar: terwijl. 897 Laërtes zoon: Ulysses. 899 reden: woorden. 912 Men stelt my voor het oog: men houdt mij voor; zegen: zege, overwinning. 915 Op die verbeelding: toen ik mij dat indacht. 919 waarden: dierbare, geliefde; verstooren: boos maken. 920 dus: aldus. 924 Dit kost alleen... breeken: dit was het enige wat... kon overwinnen. 957 gezigt: aanblik. 983 vernoeging: troost. 988 Grieken: Griekenland. 989 achtbaarheid: eer. 992 Phthie: Phthia, de vaderstad van Achilles. 998 my afvergt: van mij eist. 1003 my: (met klemtoon) mijzelf (tegenover u). 1005 spyt: smaad. 1006 Dus: aldus. 1034 voogd: gebieder; Onlydelyk: ondraaglijk. 1034 voogd: gebieder; Onlydelyk: ondraaglijk. 1057 Verwinnaar: als overwinnaar. 1102 orde: bevel, order. 1105 straks: aanstonds (ook in vs. 1112 en 1127). 1106 Protezilaüs: aanvoerder van de Thessaliers, eerste Griek die bij Troje aan wal sprong en toen door Hector werd gedood. 1114 overheert: overmeestert. 1117 't Geweer: de wapens. 1132 aangedaan: aangevallen. 1135 runnen: rennen. 1155 te onderbrengen: ten onder brengen. 1156 gehengen: gedogen, toelaten. 1158 bezorgd: verzorgd. 1175 braafheid: dapperheid. 1177 Parissen: Paris, zoon van Priamus, trad in de strijd tegen de Grieken heel weinig op de voorgrond en betoonde zich soms laf. 1178 Sarpedon: vorst van de Lyciërs en bondgenoot der Trojanen. 1179 Anchizes zoon: Aeneas. 1181 geweer: wapenen en wapenrusting. 1193 zorg: angst. 1201 Grieksche: Trojaanse (enallage). 1204 grootsheid: trots. 1206 smeet: zou slaan. 1208 verbaasd: ontsteld. 1216 breeken: bedwingen, zacht stemmen. 1236 prangen: kwellen. 1240 orde: bevel, order. 1241 in te wachten: op te wachten. 1254 wap'nen: wapenrusting. 1255 zegen: zege, overwinning. 1259 geweer: wapen, hier: speer (zie vs. 1262). 1268 zelfs: zelf. 1282 maar: tijding. 1285 straks: aanstonds. 1299 bestondt: het waagde, ondernam. 1305 Bezorg: draag zorg voor. 1309 Frigiaan: Trojaan. 1325 Vorst Priams dappre zoon: Hector. 1326 terstond: zoëven. 1331 begeeven: verlaten. 1333 Den wagen stuitende: (absolute constructie) toen de wagen stuitte. 1336 den zegen: de zege (ook in vs. 1387). 1337 Straks: aanstonds. 1388 verlegen: in verlegenheid, in nood. 1396 dus: aldus. 1410 't geweer: de wapens. 1414 voor 't laatste: in de uiterste nood. 1426 vermogen: macht, kracht. 1432 reden: rede, verstand. 1433 zin: verstand. 1437 onderstaan: ondernemen; moed: hartstocht, drift. 1447 verlegen: beschaamd. 1448 zegen: overwinning. 1447 verlegen: beschaamd. 1448 zegen: overwinning. 1461 't los geval: de grillige Fortuin (ook in vs. 1508). 1472 bestondt: het waagde. 1475 uw gezigt: uw aanblik, u te zien. 1481 belast: opgedragen. 1486 Den Veldheer: Agamemnon. 1494 terstond: zoëven. 1500 in het kort: binnenkort. 1508 hem tegen wilde vallen: zich tegen hem wilde keren. 1513 straks: dadelijk. 1519 Nestors en Tydeus zoonen: Antylochus, de zoon van Nestor, en Diomedes, de zoon van Tydeus, beiden behorende tot de dapperste Griekse helden voor Troje. 1523 sluyer: doek, verband. 1525 staat: toestand. 1529 straks: dadelijk (ook in vs. 1559). 1537 wat gaat my aan!: wat overkomt mijl! 1538 het stuk: de daad. 1542 magtig: in staat. 1543 voor hem te beweeren: tegenover hem staande te houden, hem ervan te overtuigen. 1548 zegen: zege, overwinning. 1556 hoe min ik dacht: hoe weinig het mijn bedoeling was. 1568 moedig op: trots op. 1572 Noch roemt: er zich nog op beroemt, er nog trots op is. 1594 Bevredigt: verzoent. 1597 verklaaren: uitspreken. 1602 Recht aan: richt aan. 1603 uitgelaaten: wild, uitzinnig. 1623 bevredigen: verzoenen. 1624 verschoonen: sparen. 1625 bezocht: beproefd. 1632 in: van. 1640 Grieken: Griekenland. 1641 iever: haast. 1642 aanperst: aandrijft. 1644 in 't korte: binnenkort. 1650 verbaasd: onthutst, verbijsterd; vesten: vestingwerken. 1659 beverven: rood kleuren. 1669 straks: terstond. 1674-1675 doet de lucht weergalmen op zyn naam: (nl. door steeds uitdagend Hectors naam te roepen). 1679 't Verbaasde volk: de verbijsterde (Trojaanse) soldaten. 1684 reukloosheid: roekeloosheid (nl. door te ver achter te blijven). 1698 straks: aanstonds. 1699 begeeven: verlaten. 1704 langs hoe meer: hoe langer hoe meer. 1724 dus: aldus; den Vorst: Priamus. 1729 verwoed: in razernij. 1744 vermogen: kracht, kunnen. 1745 Grieken: Griekenland. 1752 van: door. 1762 maalt: schildert. 1785 redenen: woorden. 1790 Calchas: de priester der Grieken voor Troje. 1796 onnozelen: onschuldigen. 1806 reên: rede. 1815 zelfs: zelf. 1818 veegen: ten ondergang gedoemde. 1822 wel haast: welhaast, spoedig. 1823 reden: rede, redelijkheid. 1827 myn blind gezigt te ontsluiten: weer ziende te worden. 1853 bedroefden staat: droevige toestand. 1860 reden: rede, verstand. 1863 straks: terstond. 1883 houtmyt: brandstapel. 1884 dus: aldus.