Briefwisseling. Deel 2: 1634-1639 Constantijn Huygens editie J.A. Worp GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: S.Ned. 53 9362 ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Briefwisseling. Deel 2: 1634-1639 van Constantijn Huygens in de editie J.A. Worp uit 1913. De reeks bestaat uit zes delen. REDACTIONELE INGREPEN p. 1: de kop ‘Brieven’ is tussen vierkante haken toegevoegd. Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. I, VI, 524, 526 en 552) zijn niet opgenomen in de lopende tekst. [pagina II] RIJKS GESCHIEDKUNDIGE PUBLICATIËN UITGEGEVEN IN OPDRACHT VAN Z. EXC. DEN MINISTER VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN. 19. WORP, DE BRIEFWISSELING VAN CONSTANTIJN HUYGENS. TWEEDE DEEL. 'S-GRAVENHAGE, MARTINUS NIJHOFF 1913. [pagina III] DE BRIEFWISSELING VAN CONSTANTIJN HUYGENS (1608-1687) UITGEGEVEN DOOR DR. J.A. WORP. TWEEDE DEEL. 1634-1639. 'S-GRAVENHAGE, MARTINUS NIJHOFF 1913. [pagina IV] ZUID-HOLL. BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ. [pagina V] INHOUD. Blz. Leven van Constantijn Huygens, 1635-1639 vii Verklaring der Afkortingen en Teekens xvi Brieven 1 Aanvullingen en Verbeteringen 521 Registers 525 2008 dbnl huyg001jawo04_01 grieks yes Constantijn Huygens, Briefwisseling. Deel 2: 1634-1639 (ed. J.A. Worp). Martinus Nijhoff, Den Haag 1913 DBNL-TEI 1 2008-11-04 CB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Constantijn Huygens, Briefwisseling. Deel 2: 1634-1639 (ed. J.A. Worp). Martinus Nijhoff, Den Haag 1913 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/huyg001jawo04_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==VII==} {>>pagina-aanduiding<<} Het leven van Constantijn Huygens 1). 1635-1639. Hoofdstuk V. Al nam ook in de 17de eeuw in beschaafde en geletterde kringen het Latijn niet meer, zooals vroeger, de eerste plaats in - men las ook Fransch, Italiaansch, Spaansch en somtijds Engelsch, nu al zoovele meesterwerken in die talen voor ieder toegankelijk waren - aan de universiteiten was het nog oppermachtig. Professoren van grooten naam, doorkneed in de kennis van Oostersche en classieke talen, konden geen Fransch lezen en vonden hun moedertaal te barbaarsch om er een brief in te schrijven. Niet alleen gaf men college en schreef zijne wetenschappelijke werken in het Latijn - die gewoonte heeft nog een paar eeuwen bestaan - men wisselde ook brieven en maakte verzen in dezelfde taal. Het is zelfs onmogelijk zich een juist beeld van onze zeventiende-eeuwsche maatschappij en van onze letterkunde te vormen, wanneer men den grooten invloed van het Latijn in dien tijd buiten rekening laat. Voor Nederlandsche geleerden was het een groot voorrecht, dat hunne werken toegankelijk werden voor al hunne vakgenooten in de beschaafde wereld, nu zij in eene internationale taal waren geschreven; een voorrecht, dat wij in onzen tijd missen. En de dichters konden roem inoogsten ver buiten de grenzen van hun kleine vaderland. Er zijn door Nederlanders buitengewoon veel Latijnsche verzen geschreven. Bijna ieder philoloog van naam in de Zeven Provinciën was tevens Latijnsch dichter; men denke slechts aan Grotius, de beide Hein siussen, Barlaeus en Broekhuizen. En al heeft niet ieder van hen groote bundels verzen nagelaten, toch maakte bijna elk hoogleeraar in de classieke talen zoo nu en dan Latijnsche verzen, terwijl velen, niet van het vak, hen daarin navolgden; de rechtsgeleerde Rochus van den Honert b.v. heeft een paar Latijnsche drama's geschreven. Niet alleen kon men buiten 's lands roem inoogsten door het dichten van Latijnsche verzen, maar men was ook in de gelegenheid dingen te zeggen, die een deftig man niet geschikt vond voor de ooren van het ‘profanum vulgus’, en elkander op de vermakelijkste wijze te plagen. Zoo deden o.a. Grotius en {==VIII==} {>>pagina-aanduiding<<} Heinsius in hunne jonge jaren 1) en zoo deden vele anderen. Ook Huygens, die van jongs af veel in het Latijn heeft gedicht en, in weerwil van al zijne drukke bezigheden, daarmede steeds is voortgegaan, heeft in menig vers zijn levenslust en zijn geest den teugel gevierd. Vooral vriend Van Baerle werd meermalen duchtig door hem geplaagd. In den zomer van 1634 werd Maastricht door den vijand belegerd; Frederik Hendrik sloeg nu het beleg voor Breda; de Spanjaarden braken toen het beleg van Maastricht op en de Prins trok weg van Breda. Barlaeus had daarop een gedicht geschreven 2), waarin de woorden fugit, horret uterque voorkomen, en wordt daarover in de maling genomen in Huygens' versjes In Barlaei lapsum 3) en In eundem receptui canentem 4), terwijl hij zich verdedigde met het vers, Super ficto lapsu .... responsio 5). - Barlaeus heeft een brief geschreven vol comisch scepticisme; Huygens antwoordt met het vers Sexto Empirico Barlaeo 6) en de ander verdedigt zich op dezelfde wijze met Constantino Hugenio sectae Pyrrhoniorum novo candidato 7). Zoo was er telkens een poëtische strijd tusschen de beide geestige mannen, b.v. naar aanleiding van een portret, dat Huygens van Anna Maria Schurman had gekregen 8), of van een ballet, dat aan het Fransche hof was gedanst, of van een twist, waarin ook Rochus van den Honert werd betrokken 9). Vele gedichten heeft Huygens in 1635 niet geschreven; de belangrijkste zijn wel die op den brand, die in het begin van het jaar op het Binnenhof had gewoed 10). Den 18den Mei verliet Huygens in het gevolg van den Prins den Haag, om deel te nemen aan den veldtocht, die dit jaar op grootsche wijze was voorbereid. Want Lodewijk XIII had Spanje den oorlog verklaard en een Fransch leger onder bevel van de maarschalken de Châtillon en de Brezé vereenigde zich met dat der Staten in de buurt van Luik, om onder het opperbevel van Frederik Hendrik samen te opereeren. De stad Tienen werd ingenomen en, door een toeval, geheel tegen de bedoeling van den Prins, geplunderd en in brand gestoken, wat ééne der redenen werd, dat de veldtocht is mislukt. Niemand toch in de Zuidelijke Nederlanden geloofde nu meer aan de verzekering der aanvallende partij, dat men gekomen was, om hen te bevrijden van het Spaansche juk. Het vereenigde leger trok Leuven voorbij en de voorhoede kwam voor de poorten van Brussel, maar gebrek en ziekte in het Fransche leger deden de maarschalken verlangen naar den terugtocht. Nu werd het beleg voor Leuven geslagen - Huygens richtte toen een versje aan zijn vriend Puteanus 11) - en de stad zou zeker gevallen zijn, wanneer niet de Franschen het beleg hadden willen opbreken. Zoo trok men dan terug naar Limburg, terwijl de vijand Diest, dat bij den opmarsch genomen was, heroverde. En nu kwam op 28 Juli in de legerplaats bij Venlo {==IX==} {>>pagina-aanduiding<<} het bericht, dat het sterke Schenkenschans bij verrassing door den vijand was genomen. Denzelfden nacht nog trok de Prins met eene kleine afdeeling van het leger noordwaarts en spoedig werd het fort ingesloten, terwijl het hoofdkwartier te Panderen werd gevestigd. Een Spaansch leger, versterkt door keizerlijke troepen onder Piccolomini, naderde intusschen en nam verschillende plaatsen dicht bij Schenkenschans in. Toen dit leger door ziekte gedwongen werd terug te keeren, vertrok ook de Prins, en Huygens kwam eerst den 20sten December met hem in den Haag terug, terwijl graaf Willem van Nassau met eenige troepen achterbleef om Schenkenschans te heroveren, wat 30 April 1636 plaats had. In October en in December had Huygens' vrouw hem in het leger een bezoek gebracht. De ongelukkige veldtocht van 1635 maakte, dat Huygens maanden lang kon uitrusten van de vermoeienis, de ontbering en het harde werk, dat het kampleven met zich brengt. Het leger toch trok eerst in het laatst van Augustus 1636 te velde en de secretaris van den Prins kon zich wijden aan zijn gezin en zijne vrienden. Den 14en Juli reisde hij met zijne vrouw naar Amsterdam, om een huwelijk in de familie Van Baerle bij te wonen, en vijf dagen later zeilden beiden met Barlaeus, Vossius, Wicquefort, Baeck en nog een paar anderen naar Muiden, waar een bezoek aan Hooft en zijne vrouw werd gebracht. Het tochtje was heel aardig geweest, maar tegen den avond begon het te stormen en Vossius, Barlaeus en Wicquefort wilden de overige gasten niet vergezellen op den terugtocht over de Zuiderzee. Daarover viel Huygens Van Baerle aan; de Amsterdamsche professor verdedigde zich en nu werd er tusschen beiden eene serie van Latijnsche verzen gewisseld, binnen weinige dagen geschreven. Vergeef het, Flaccus, dicht Huygens, dat aan Hollandsche dichters niet de macht gegeven is om alles te wagen. Barlaeus beantwoordde den aanval in een gedicht, dat op enkele woorden na gelijk is aan dat van den aanvaller. Vanwaar die plotselinge watervrees bij vochtige dichters, vraagt Huygens; ik heb gehoor gegeven aan het verzoek van mijn gastheer en gastvrouw; als ik gevreesd heb, deed ik hun daarmede een genoegen, antwoordt Van Baerle. Gij hadt meer op met wijn dan met water; uw geminacht boek, o Selden! heeft succes; een Hollander zwemt liever in de gesloten dan in de open zee, schertst Huygens. Ik ben het niet alleen, die liever bij den wijn bleef en voor de golven vreesde; werp ook Vossius en Wicquefort uwe beschuldigingen naar het hoofd, antwoordt de aangevallene. Een moedig vrijer van Tesselschade, roept Huygens uit, de pen en de wijnflesch zijn zijne wapenen; als hij water ziet, schrikt hij; hij durft het niet eens drinken. Ik heb niet zooals gij de goden getrotseerd, antwoordt de professor, en ben dus een godvruchtig man; bovendien is het water voor de visschen. Het is beter zich in zijne daden door godsvrucht te laten leiden dan door het blinde toeval. Gij zijt een voorzichtig wijsgeer, meent Huygens; zelfs eene vrouw heeft de reis durven doen. Maar de wijsheid is eene goede geleidster voor de Muzen, die meisjes zijn. Waag gij u op de golven, zegt de aangevallene, wij blijven aan den oever. Er is eene zee naar Icarus genoemd en ook aan anderen is eene dergelijke eer te beurt gevallen. Sommige menschen willen sterven voor den roem, maar zulk een slecht voorbeeld wil ik niet volgen. Nu treedt ook Susanna van Baerle, Huygens' vrouw, in het strijdperk en spreekt als haar oordeel uit, dat mannen en vrouwen thans in de wereld van {==X==} {>>pagina-aanduiding<<} rol moeten verwisselen, en haar echtgenoot meent: gij hebt Jupiter verzoend; nu blijft voor u de moeilijker taak het Juno te doen. Daartoe wendt de professor in vijf verzen pogingen aan. Gij durft meer, Barlaea, dan mannen, gij hebt meer op het spel gezet en bezit, mannelijke moeder, meer moed dan ik. De natuur dwaalde; toen zij u schiep, bedoelde zij mij. Bestijg gij den katheder, en geef mij vrouwenkleeren. Gij vreest het water niet, want gij zijt eene afstammelinge van Venus, die uit de golven geboren is. Maar mij heeft Prometheus uit aarde gemaakt en daarom geef ik aan de aarde de voorkeur. Doe gij nu al uw best, roept hij Huygens toe, om mij met Juno te verzoenen, want dat kunt gij alleen. Dan spreekt Susanna Barlaeus tot Caspar Barlaea: doctores met een baard, Muiden is getuige, dat gij genoeg deedt, den Haag, dat gij genoeg spraakt. En Huygens besluit den twist met een ‘Ohe, iam satis’! Hij, de slechte dichter, heeft, terwijl de golven woedden, zijn leven gewaagd; Barlaeus, de slechte zeeman en goede dichter, heeft zich onder het razen van Bacchus aan de wijnflesch toevertrouwd; laten anderen nu beslissen, aan wien van beiden in dezen poëtischen strijd de palm der overwinning moet worden toegekend 1). In den zomer van 1636 werden er strijdschriften tusschen Jean Louis Guez de Balzac en Daniel Heinsius gewisseld, die aan Huygens werden opgedragen. In 1632 had Heinsius zijn Latijnsch treurspel Herodes Infanticida uitgegeven, dat reeds in 1611 voltooid was. Balzac had het treurspel gelezen en had er vele aanmerkingen op, o.a. dat er Grieksche wraakgodinnen optreden in eene Israëlitische omgeving. Eindelijk had hij al zijne bezwaren neergelegd in een uitvoerig stuk met den titel Discours sur une tragedie de Monsieur Heinsius, intitulée Herodes Infanticida. A Monsieur Huygens 2); deze stelde het op verzoek van Balzac aan Heinsius ter hand. De beroemde Leidsche geleerde voelde zich gekwetst door den toon van den Franschen schrijver, die in zeer beleefde woorden harde dingen zeide en wiens goede trouw hij daarom verdacht. In een zeer geleerd Latijnsch betoog trachtte hij Balzac's aanmerkingen te weerleggen en het was weer Huygens, die dit stuk aan Balzac toezond. Het was een moeilijk geval voor 's Prinsen secretaris. Waarschijnlijk voelde hij wel iets voor Balzac's argumenten, maar wilde natuurlijk zijn ouden vriend niet afvallen. Aan Balzac schrijft hij 3): ‘souvenez-vous, que je n'ay point esté appelé à seoir comme juge de la lice, mais à tenir ferme, comme le faquin, sur qui vous rompiez voz lances de part et d'autre’. En ernstig spoort hij de beide tegenstanders tot zachtheid aan 4). Het hielp natuurlijk niet. Balzac liet in Jan. 1636 zijn Discours uitgeven door Boisrobert en Heinsius' ambtgenoot, M. Zuerius Boxhorn, bezorgde de uitgave van de Epistola, qua dissertationi D. Balsaci ad Herodem Infanticidam respondetur, welke aan Huygens is opgedragen. De Fransche schrijver bedankte Huygens voor de toezending, maar brak daarna de briefwisseling af, die eerst drie jaren later hervat werd. Waarschijnlijk heeft Balzac's critiek er wel toe bijgedragen, om het Latijnsche drama hier te lande uit de mode te brengen; na Heinsius' Herodes is er althans geen enkel meer geschreven. {==XI==} {>>pagina-aanduiding<<} De veldtocht van 1636 was zonder eenige beteekenis; het leger der Staten had door dien van het vorige jaar en door het beleg van Schenkenschans gedurende den geheelen winter te veel geleden. De Prins bepaalde zich er dus toe, om door een verblijf in Brabant den Kardinaal Infant te noodzaken een gedeelte van zijn leger uit Frankrijk terug te trekken. Huygens, die den 21sten Aug. met hem ten velde was getrokken, keerde den 5den Nov. naar den Haag terug. Intusschen was zijn vriend Barlaeus op laaghartige wijze aangevallen, omdat hij een lofdicht geschreven had op een boek van een geleerden Israëliet 1), en alle vrienden van den professor waren zeer vertoornd wegens den aanval. Huygens droeg hem een werkje op, dat hij tijdens zijn verblijf in het leger in enkele dagen had gedicht; het bestond uit eene reeks van gedichtjes, die op het weder betrekking hebben, en die hij Meteorologia peripatetica betitelde 2). Groote gedichten heeft hij in dit jaar niet geschreven. In het najaar kwam Huygens meermalen in aanraking met Nicolaes van Reigersberch, daar de Prins verlangde, dat diens zwager Grotius hem rechtskundig advies zou geven met betrekking tot de Fransche goederen der Oranje's; ook in 1637 is er telkens sprake van stukken over die quaesties in de briefwisseling van Reigersberch met den grooten rechtsgeleerde 3). Intusschen naderde het nieuwe huis van Huygens aan het Plein zijne voltooiing. In Februari 1637 verkocht hij zijn huis in de Houtstraat. Den 13den Maart beviel zijne vrouw van eene dochter, de eerste na vier zoons, die Susanna werd gedoopt, maar den 30sten van die maand werd de moeder ernstig ziek en den 29sten April werd de zieke naar het huis van haar zwager, admiraal Van Dorp, vervoerd, wat de ziekte deed verergeren. Den 1sten Mei bracht Huygens zijne kinderen naar het nieuwe huis over, waarvan de bouw met zoovele illusies was begonnen, maar zijne vrouw heeft het niet bewoond; den 10den Mei stierf zij en zes dagen later stond hij bij het geopende graf, om den volgenden dag zijn nieuwe huis te betrekken. Intro in novas aedes, heu! sine meâ turture, schrijft hij dien dag in zijn Dagboek. Tien jaren was hij in een zeer gelukkigen echt met haar vereenigd geweest en thans bleef de 40-jarige man met vijf kinderen achter. Twee dagen later riep de Prins hem aan zijn werk. Intusschen moest de huishouding in het groote nieuwe huis geregeld worden en Huygens koos als hoofd daarvan zijne nicht Catharina Suerius. Zij was eene dochter van Jacob Suerius en Catharina Hoefnagel, eene zuster van Huygens' moeder, en ongeveer 40 jaren oud, toen zij den moeilijken post op zich nam, dien zij 31 jaren lang bekleed heeft; in 1680 is zij op hoogen leeftijd gestorven. Als gouverneur van de oudste jongens kwam Abraham Mirkinius, een theologisch student uit Leiden, bij Huygens aan huis. Maar nog voordat alles geregeld was, moest hij den Prins [te velde volgen; den 7den Juli verliet hij den Haag, nam deel aan een tocht naar Zeeland en kwam den 23sten van die maand met den Prins voor Breda, om weer ééne {==XII==} {>>pagina-aanduiding<<} der roemrijkste belegeringen van zijn meester bij te wonen. Als vroeger hield hij weer bijna dagelijks de Prinses op de hoogte van alles wat er voorviel in het leger en, toen de stad den 6den October overging, maakte hij dadelijk een Latijnsch opschrift, dat later in de Groote Kerk van Breda prijkte, terwijl hij in dezelfde taal eenige verzen schreef, die op de belegering betrekking hebben 1). Toen hij in November was teruggekeerd, schreef hij eene reeks spotdichten op Nicolaes van Reigersberch, wiens oude-jongeheerenmanieren en eigenaardig heden hij niet kon uitstaan 2). Hoe geheel anders is de toon in zijn aandoenlijk gedicht Cupio dissolvi. Op den dood van Sterre, den 24sten Januari 1638 geschreven 3). En in Juni maakte hij een slot aan zijn Daghwerck, dat onvoltooid was en onvoltooid is gebleven. Al spoedig na zijn huwelijk was hij er mee begonnen, op verzoek van zijne vrouw, en had er nu en dan aan gewerkt; nu zij hem was ontvallen, ontbrak hem de moed het gedicht af te maken. Zijne werkzaamheden waren trouwens nog in aantal toegenomen. Uit den aard der zaak had hij zelf meer toezicht te houden op zijne huishouding en de opvoeding zijner kinderen en bovendien kostte zijn ambt hem nog meer tijd dan vroeger. In December 1637 was Pieter Coenen, een ambtenaar aan de secretarie, die de administratie van de lijsten der compagnieën in de garnizoenen en ook gedurende den veldtocht te bezorgen had, gestorven en Huygens, die meende, dat die administratie veel beter en nauwkeuriger moest zijn, verzocht den Prins haar aan hem op te dragen. Zoo nam hij bij al zijne bezigheden nog een arbeid op zich, die een geheel man eischte, maar hij kon zich dan ook later er op beroemen 4), dat het hem gelukt was ‘d'esclarcir ces confusions, et de reduire les listes à une clarté, justesse et politesse telle, que j'ose dire qu'il n'y a point de grands livres de financiers, qui se gouvernent de plus belle methode et moins subjecte à erreur ou confusion’. Waarschijnlijk is het Huygens zeer aangenaam geweest, dat de Koningin van Boheme en andere vorstelijke personen uit zijn nieuw huis toeschouwers waren van het schitterende caroussel, waarmede op 20 Februari het huwelijk van Joan Wolferd van Brederode met gravin Louise van Solms, de zuster der Prinses van Oranje, gevierd werd 5). In het laatst van Mei verliet Huygens met den Prins den Haag en trok met het leger mee naar Vlaanderen. Het doel was om Antwerpen aan te vallen. Maar graaf Willem van Nassau, die vooruitgezonden was en den dijk van Calloo bezet had, trok den 17den Juni zonder noodzaak plotseling terug; de aftocht werd eene vlucht; 2000 man sneuvelden, waaronder Maurits, graaf Willem's zoon, en al het geschut en een groot deel van de vaartuigen, waarmede men gekomen was, viel den vijand in handen. De aanval op Antwerpen moest natuurlijk worden opgegeven en, nadat het leger weer uit de garnizoenen was aangevuld, trok de Prins in Augustus door Brabant en Gelderland naar {==XIII==} {>>pagina-aanduiding<<} Geldern en sloot het stadje in. Maar ook hier vervolgde hem het ongeluk. Graaf Hendrik van Nassau, die zich bij het hoofdleger moest voegen, werd door den Kardinaal Infant aangevallen en verloor zijn geschut, dat in de klei bleef steken, terwijl vele hoofdofficieren gevangen werden genomen. Den 14en October kwam Huygens in den Haag terug na den ongelukkigsten veldtocht, dien hij ooit had meegemaakt, en waarin zijn vriend kolonel Calvart zoo ernstig gewond was, dat hij enkele maanden later overleed. Had hij uit de legerplaats bij Grave aardige versjes gericht aan zijne beide oudste jongens 1), die al ijverig Latijn leerden van hun nieuwen gouverneur Hendrik Bruno, in December voltooide hij een nog al uitvoerig gedicht met den titel Naeniae ἐπίμικται in morte uxoris dilectissimae 2). Intusschen had Huygens zijne natuurkundige studiën niet op zijde gezet, maar zelfs in de laatste jaren eene drukke briefwisseling gevoerd met Descartes 3). De groote geleerde, die eene verbetering zocht voor microscopen en verrekijkers, had theoretisch den vorm gevonden van oppervlakken, welke in staat zijn evenwijdige of van één punt uitgaande lichtstralen in een enkel punt te vereenigen. De lenzen moesten volgens zulke vlakken afgeslepen worden, en Descartes had daarvoor een werktuig bedacht, nl. een beitel, die, genoodzaakt zich volgens eene hyperbool te bewegen, stalen mallen uitsneed, welke gebruikt werden om den cylindrischen rand van een rad hyperbolisch uit te hollen en telkens de juiste gedaante terug te geven. Tegen dien rand werden de lenzen, op het uiteinde van de as eener draaibank bevestigd, aangedrukt, terwijl het rad langzaam draaide en beneden in een bak met slijppoeder dompelde. Het kwam er echter op aan, dit mechanisch uit te voeren. De pogingen van een draaier waren reeds mislukt, maar Huygens zond nu ‘une hyperbole soigneusement marquée de ma main de quelques 14 poulces pour les points bruslants’ aan de draaier te Amsterdam en had goede verwachting van den uitslag 4). De lens kwam gereed en leek Huygens goed 5), maar Descartes zond haar terug met eene eigenhandig geteekende hyperbool, die Huygens nu naar den draaier zond 6). Ook deze proef is mislukt. Huygens meent, dat de gewone draaibank niet voor dit werk geschikt is, maar men zal te Amsterdam glazen prisma's laten maken, het brekend vermogen zal worden bepaald, de jonge Van Schooten eene nauwkeurige hyperbool teekenen en Huygens zal zorgen, dat de draaier de lens nauwkeurig afwerkt 7). Descartes bezoekt intusschen den draaier en spreekt met hem af, dat er een houten model van de machine zal worden gemaakt. Als het klaar is, moet Huygens hem waarschuwen 8). Van elders blijkt, dat de pogingen niet geslaagd zijn. Wel is de machine om stalen mallen te maken vervaardigd, maar men kon met behulp dier mallen het rad niet zoo juist afwerken, dat men er eene regelmatige lens mede kon slijpen. {==XIV==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook in andere opzichten trachtte Huygens zijn hooggeschatten vriend van nut te zijn; hij geeft hem raad bij het uitgeven van zijn Discours de la Methode 1), biedt aan te helpen bij het corrigeeren der drukproeven 2) en zorgt telkens voor het verzenden van geschriften en boeken, door Descartes naar Frankrijk gezonden of aan hem vandaar geadresseerd. Descartes van zijn kant voldoet aan zijn verzoek, om voor hem op drie bladzijden de grondslagen der mechanica en hunne toepassing op de vier of vijf voornaamste werktuigen uiteen te zetten 3), en Huygens dringt er op aan, dat de ander zijne denkbeelden zal uitwerken en uitgeven 4). Nog eene andere deels wetenschappelijke, deels practische quaestie hield hem in dezen tijd bezig 5). Galilei had zich in 1635 gewend tot de Staten-Generaal, om hun zijne uitvinding van de lengtebepaling met behulp der verduisteringen van de satellieten van Jupiter aan te bieden, en de Staten benoemden 11 Nov. 1636 Willem Jansz. Blaeu, den beroemden aardrijkskundige, Reael en Hortensius, professor in de wis- en sterrenkunde te Amsterdam, tot leden eener commissie, om Galilei's voorstel te onderzoeken. Zij vereerden Galilei wel bij voorbaat met een gouden ketting en penning, maar er bleken nog bezwaren te zijn bij de toepassing der methode en dit gaf aanleiding tot langdurige onderhandelingen. Gedurende deze wendde Elias Diodati, die voor Galilei de briefwisseling voerde, zich tot Huygens en verzocht hem om zijne medewerking en hulp 6). Huygens was bekend met het wetenschappelijke vraagstuk en hield Diodati op de hoogte van hetgeen er hier te lande voor de zaak gedaan werd. Hij wendde zijn invloed aan bij vele gezag hebbende mannen, opdat de Staten op hunne kosten iemand naar Galilei zouden zenden, verkreeg den steun van den Prins en wist Cats te belezen, het voorstel om reisgeld aan Hortensius te verleenen in de Staten te brengen 7). Maar de zaak is niet ten einde gebracht; twee leden der commissie, Reael en Hortensius stierven, de laatste nadat hij het geld voor zijne reis naar Italië had opgemaakt; de pogingen van Huygens, om op nieuw te beginnen, mislukten en Galilei is spoedig gestorven. Geen dichter is misschien zoo geplaagd om lofdichten als Huygens; hij toch leefde in een ruimen kring en had een grooten naam als kunstkenner en Maecenas. Geen wonder dus, dat hij telkens werd aangeklampt voor een lofdicht op het een of ander wetenschappelijk werk. Dikwijls voldeed hij aan zulk een verzoek, zelfs van onbekenden, dikwijls ook schreef hij motu proprio lofdichten voor de boeken van zijne vele geleerde vrienden. Zoo bezong hij o.a. in 1639 de Sacrarum Excercitationum ad Novum Testamentum libri XX 8), het uitvoerige werk van Daniel Heinsius, dat aan hem was opgedragen, J. van Beverwyck's Van de Wtnementheyt des vrouwelicken geslachts 9), Rivet's Vindiciae Mariae matris Domini 10) en de Historia obsidionis Bredae van M. Zuerius Boxhorn 11). Dit zijn de belangrijkste gedichten, door Huygens in het jaar 1639 geschreven. {==XV==} {>>pagina-aanduiding<<} In het vers Genesen van doofheid, tot God 1) stortte hij zijne dankbaarheid uit, dat dit gebrek hem bespaard was. Op zeer jeugdigen leeftijd aan één oor doof geworden 2), maakte hij zich licht angstig voor ‘de rest’. In Februari zond hij het Daghwerck, dat hij van plan was uit te geven, aan Hooft toe, met het verzoek er zijn oordeel over te zeggen en het dan aan de Amsterdamsche vrienden ter hand te stellen 3). Dat geschiedde; Vondel Mostart en Baeck kwamen aan huis bij Van Baerle, die ziek was, en lazen samen het uitvoerige gedicht 4). Van Baerle en Hooft prezen het werk 5) in alle opzichten, Vondel en Mostart brachten hunne aanmerkingen op het papier 6), maar van eene uitgave van het gedicht is vooreerst niets gekomen. De veldtocht van 1639 leverde niets merkwaardigs op; het was een heen en weer trekken naar Vlaanderen en naar de Rijnstreken. Het plan om Hulst te belegeren moest worden opgegeven, en ook Gelder bleef onaangetast. De overwinning op de Spaansche vloot bij Duins maakte echter het mislukken van den veldtocht weer goed. Huygens, die den 3den Mei met den Prins uit den Haag was vertrokken, verlangde meer dan ooit naar huis 7), waar hij al spoedig na zijne terugkomst (12 Oct.) ziek werd 8). In December kocht hij een stuk land bij Voorburg, waar hij ‘een Huysken van Vertreck, in tyde van siekte ende anderssins, soude mogen timmeren ende beplanten’ 9); in de volgende jaren heeft hij die bezitting uitgebreid en er toen eene buitenplaats van gemaakt, waaraan hij den naam Hofwyck heeft gegeven. {==XVI==} {>>pagina-aanduiding<<} Verklaring der afkortingen en teekens. A.B. = Bibliotheek der Amsterdamsche Universiteit. B.M. = Britsch Museum. H.A. = Huisarchief van H.M. de Koningin. K.A. = Bibliotheek der Kon. Akademie, te Amsterdam. K.B. = Kon. Bibliotheek, te 's-Gravenhage. L.B. = Bibliotheek der Leidsche Universiteit. R.A. = Rijksarchief, te 's Gravenhage. Eng. = Engelsch. Fr. = Fransch. It. = Italiaansch. Lat. = Latijn. Ned. = Nederlandsch. Sp. = Spaansch. * Brief zelf van Huygens, in tegenstelling van minuut of kopie. {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} [Brieven] 961. J. Junius 1). (H.A.) Ik ben u zeer dankbaar voor den raad, dien gij mij gegeven hebt in de zaak van mijn zoon 2) en hoop, dat gij zult voortgaan hem uwe welwillendheid te toonen. De Nimmegen, ce 23e Juillet 1634. Ik heb het erg druk, want alle klerken zijn afwezig. 962. Oedylya Junius 3). (H.A.) Mijn man heeft eindelijk tijding van onzen zoon Willem ontvangen; ik zend u den brief, om er gebruik van te maken bij Z.E. Als moeder kan ik niet nalaten mij met de zaak te bemoeien. Zeker zit er ook wel achter, dat de luitenant heel gaarne de plaats van mijn zoon zou krijgen, en ik vermoed ook, dat de hertog een pik op mijn man heeft. Geen mensch wordt tot mijn zoon toegelaten en hij schrijft, dat hij wel 100 rijksdaalders aan de armen zou willen geven, als hij zijn vader maar een half uur mocht spreken. Den 23 Yuly ano 1634. 963. Aan Jhr. Frederik van Nassau 4). (K.A.) Les frequentes enquestes que faict S. Ex.e de ce qui est des avancemens de voz estudes m'obligent à vous prier et exhorter fort serieusement de vouloir vous acquitter en la poursuitte d'icelles de ce que vous debvez non seulement à la consideration de vostre propre bien, mais surtout aux commandemens d'un Prince si gracieux, des bonnes graces duquel vous debvez attendre uniquement tout ce qu'il y a de bien pour vous à esperer dans ce monde. Il n'entend pas de vous retrencher les exercices du corps - c'est à M. de Benjamin à vous en regler les heures - mais son intention est que les années que vous avez maintenant propres aux leçons d'escole, y soyent joinctement employées sans aucune entremise. Et si j'y adjouste, qu'en paroissant peu soigneux des ordres qu'il a pleu à S. Ex.e de vous donner, et mesme de vous faire renouveller par ce mot, vous ne pouvez eviter son indignation, je vous prie de croire que je m'y acquitte pour vostre bien et honneur, comme doibt .... 24 Jull. 1634. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} 964. Aan De Vos van Steenwijck 1). (K.A.) Fr. In bijgaanden brief spreekt graaf Maurits van Nassau van 500 mud kalk; 200 daarvan zijn voor mij, maar wij wilden niet afzonderlijk den markies van Aytona lastig vallen. Ik hoop, dat men deze waar zal laten doorgaan. 24 Jull. 1634. Als men onze verzekering niet mocht gelooven en bezwaar maken de schuiten door Maastricht te laten passeeren, mag men ze gerust onderzoeken. De beide paspoorten, die de trompetter namens u gevraagd heeft, kan ik u tot mijn spijt nog niet zenden, omdat Z.E. het zoo druk heeft. 965. Aan J. Junius 2). (K.A.) De ingesloten brief moet, op bevel van Z.E., veilig en spoedig Maastricht bereiken. Ik heb heden morgen aan Z.E. uw geschrift laten lezen; hij heeft er niets van gezegd. ‘Autant voudroy-je qu'en feissent icy quelques criailleurs publiqs, qui soubs pretexte, ce me semble, de favoriser M. vostre fils et ceux qui le touchent, le desobligent notoirement par des charlataneries publiques dans les rues, sur des imprimez que je fay entendre à tout le monde ne partir pas de voz directions. Au moins ces imprudents couvent et aigrissent à toute heure la playe sans la guérir.’ - Verzoek uwe vrouw mij te verontschuldigen; ik heb waarlijk geen tijd haar te antwoorden. A la Haye, ce 25e Jullet 1634. 966. Aan J. Junius 3). (K.A.) Op mijn brief over uw zoon 4) schrijft de hertog van Bouillon mij terug: ‘Je vous supplie d'asseurer M.r Junius que je me gouverneray tousjours aveq son fils comme je doibs, sans luy tesmoigner jamais aucune rigueur, ni mauvais traictement, n'en prenant à tesmoin que M.r Meteren, qui a veu comme j'y ay procedé et comme je ne me suis jamais pleu à parler de son affaire. Mais les discours de raillerie qu'en faisoyent les enemis et le murmure de la garnison m'ont obligé d'en user comme j'ay faict, remettant le tout à S. Ex.e’. Het is dus beter, dezen edelman niet te verbitteren door zijn gedrag openlijk af te keuren; er wordt al te veel gebabbeld door kwaadwillige menschen. 28 Jull. 1634. 967. J. Junius. (H.A.) ‘La bonne volonté que par vostre derniere il vous a pleu me tesmoigner en ce qui regarde le faut de mon fils, sera conviëe, voire conjurée par les deposi- {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} tions joinctes 1) de se continuer en faveur de mon dit fils, et mesmes du pere envers Monseig.r le Prince, afin d'user de sa bonté a l'endroict d'un jeune soldat, qui pourra et voudra un jour reparer la bresche qu'il peut avoir faicte en sa reputation’. Ik kan zulke zaken niet beoordeelen, maar wilt gij bij den Prins een goed woord doen? Gij zoudt mij daardoor een buitengewoon grooten dienst bewijzen. En grandissime haste, de Nimmegen, ce 30me Juillet 1634. 968. E. Puteanus 2). Hierbij gaat wat ik over de overledene vorstin, die ook gij prijst, heb geschreven 3); mijn vriend Cools zal u het werkje overhandigen. Mijn schoonzoon is gestorven 4). Lovanii, in Arce, Kalendis (1) Augusti CIƆIƆCXXXIV. 969. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Z.E. is heden naar Utrecht, Zuilestein en Rhenen geweest en van avond hier teruggekeerd. De versterkingen bij het kwartier van Mook zijn niet zeer belangrijk. De markies van Aytona is uit het leger bij Maastricht naar Brussel gegaan en heeft vijf regimenten voetvolk en eenige ruiterij, die te Ballaer waren, meegenomen, naar men zegt, om Breda te beschermen. Graaf Herman Otto van Styrum is ernstig ziek en bevindt zich met verlof te Deventer. A Nimmeghe, le 1r d'Aoust 1634. 970. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De hertog van Bouillon meldt uit Maastricht, dat de vijand zijne brug bij Neder-Haren heeft afgebroken en laten vervoeren naar Steffensweert. De beide legers hebben hunne hutten verbrand en trekken weg. Men denkt, dat zij naar Brabant gaan, want een beleg van Roermond zal wel niet in hun plan liggen. A Nimmeghe, ce 2e d'Aoust 1634. 971. A. Rivet 5). (L.B.) De Prinses beveelt mij u te schrijven over Cornelis Libaert, die subsistuut was van den baljuw van Delfland 6), maar nu op onrechtvaardige wijze uit {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn ambt is ontslagen en er zeer slecht aan toe is. Hij zou nu gaarne baljuw willen worden van Monster, als de tegenwoordige titularis, die doodziek is, komt te sterven. De la Haye, le 4 Aoust 1634. 972. Aan den hertog van Bouillon 1). (K.A.) Uw antwoord 2) heb ik overgebracht aan de ouders, ter wille van wie ik mij tot u gewend heb. Zij zijn u zeer dankbaar, evenals hun zoon. - ‘M. le Prince attend avec impatience les adviz de V. Ex.e, ne se pouvant imaginer comme de trois jours il n'en est pas venu’ ..... 4e Aoust 1634. 973. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Les nouvelles qui d'heure en heure debvoyent suivre les dernieres du 31e de Maestricht sont encor à venir, et les attend Son Ex.e aveq la plus grande impatience du monde, ne se pouvant assez estonner de ce que depuis quatre jours en ça ni M. de Buillon, ni personne ne mande ce que l'enemi est devenu, ou ce qu'il faict autour de Maestricht. Car ce qui nous met dans les incertitudes, c'est qu'hier au soir une partie, revenue de Brabant aveq quelque butin, veut affirmer que les trouppes enemies gardent encor leurs postes pres de Maestricht, sans en avoir bougé, et qu'au lieu d'avoir faict descendre le pont de Haren vers Steffensweerd, ils l'auroyent faict monter jusques à Smeernaes, plus proche de la ville, qui est le quartier ou logea M. de Brederode 3) durant nostre siege. Cependant des gens venuz le long de la Meuse tesmoignent pour asseuré qu'ils ont veu descendre le pont vers Steffensweerd. Mais cela mesme n'ose-on dire, si c'est pour remettre le grand pont de Steffensweerd dans la place, ou non. - Enfin tout n'est que nuict et incertitude, hormis des trouppes qui sont envoyées hors de leur armée, lesquelles le 31e Jullet, qui fut Lundi, comme S. Ex.e partit de la Haye, ont marché par Anvers, dessus le pont vers Flandres, et les a on compté fortes de 28 compagnies d'infanterie et de cavallerie 8 seulement. Ce sont les effects des alarmes que donne M. de Hauterive 4) par sa venue sur l'Escaut, ou desjà le bruict a esté parmi l'ennemi, qu'il auroit surprins le fort de la Perle, qui est encor loin de la verité. - On n'a pas encor veu les lettres d'Alemaigne, mais tout ce qui vient de Coloigne parle aveq asseurance du secours de Regensburg succedé, que Dieu vueille ..... A Nimmeghe, ce 5e Aoust 1634. 974. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Van den hertog van Bouillon is nu de volgende brief van 2 Aug. gekomen: ‘Je pensay mander à V.E. quelque chose de certain touchant les enemiz, mais {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} ils sont si irresoluz, qu'ils ne font que tourner ès environs d'icy, ayants rompu leur pont d'embas des avanthier et faict mener à Steffensweerd, et estants partiz la nuict ensuivante par le plus mauvais temps du monde, se sont allez loger à Lonacken. M. le duc de Lerma 1) aveq ses trouppes est logé à Willer et Montenacken, où ilz ont defaict toutes les maisons des païsans pour se hutter. L'on m'a adverti qu'hier au soir un regiment repassa le pont aveq plusieurs chariots pour aller au fort, où ilz ont laissé le baron de Lede 2) aveq son regiment et celuy de Brion. M. le comte Jan 3) passa hier aveq toute sa cavallerie par Meersen et prit son chemin pour passer aujourdhuy au pont, comme l'on croit. Ils attendent dans deux jours M. le marquis d'Aytona en son quartier, ou commande en son absence M. de Balençon 4). Je tiendray soigneusement V.E. advertie de tout ce qui se passera. - Postdate. Le comte Jan ne passe point le pont aujourdhuy et loge à Foron. L'infanterie qui passa hier le pont sont 400 hommes du regiment de Rouveray, qui vont pour la seureté du quartier du comte Jan’. Het heeft dus niet veel van een beleg. Z.E. gaat morgen naar Rijnberk. Uit Wesel wordt bericht dat Arnhem 5) en Bannier 6) eene belangrijke overwinning op de keizerlijken hebben behaald en dat hertog Bernard van Saksen-Weimar 7) daar gesneuveld is. De Landgraaf van Hessen 8) had die tijdingen ontvangen. A Nimmeghe, le 6e d'Aoust 1634. 975. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* ‘L'histoire du voyage de S. Ex.e est fort courte. Il partit d'icy avanthier de grand matin, disna à Rhees et arriva vers le soir à Wesel. Le lendemain à la pointe du jour il passa le Lippe en carosse, et encor ce mesme matin à cheval par Rhijnberck jusqu'à Orsoy, d'où revenu promptement, il disna à Rhynberck, veit les fortifications de ceste ville l'apresdiner et s'en retourna coucher à Wesel, ou ayant faict le tour de grand matin aujourdhuy, et passé le Rhin pour veoir Burick, s'embarqua environ huict heures dans sa jachte, veit le fort de Rhees avant midi, disna au bateau et arriva icy par le calme qu'il feit vers le soir. A Wesel il trouva M. le Landgrave de Hessen, qui a deux fois disné avec luy, prince de tres-bonne façon, et ressemblant parfaictement de visage, de port, de voix au duc Bernard de Weimar.’ {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} De berichten uit Maastricht zijn nog niet duidelijk. De troepen van den vijand liggen in Montenaken en Loenaken, waar zij versterkingen opwerpen. Graaf Jan heeft Valkenburg bezet; de luitenant, die de plaats moest verdedigen, is gevangen genomen en zal zich moeten verdedigen, evenals kapitein Junius - Regensburg heeft zich overgegeven 1). A Nimmeghe, le 9e d'Aoust 1634. 976. A. Ploos. (H.A.) Aan den graaf van Solms 2) heb ik geschreven. Nu de heer Beaumont 3) afwezig is, ben ik president. De vier ‘Raden in den Hove Provinciael van Vrieslandt’ gaan met vacantie weg. De heeren André 4), Schonenburg en Schaffer 5) zijn naar den Prins gegaan. Of er spoedig ‘eenige propositie over t' bekende subject sal gedaen werden’, weet ik niet. ‘De vrouwe van Haultain 6)’ heeft een brief van haar man, waaruit blijkt, dat de markies van Aitona thans te Brugge is, om vandaar naar Gent en Duinkerken te gaan, of om de vestingen te inspecteeren, of om de steden te bewegen tot het geven van geld. Men is hier nieuwsgierig, of de vijand Maastricht heeft verlaten. In 's Gravenhage, den 9en Aug. 1634. 977. A. Ploos. (H.A.) De heeren André en Schonenburg, gedeputeerden van den stadhouder graaf Hendrik van Nassau 7), hebben heden ‘haere propositie mondeling gedaen ende schriftelyck overgegeven’; morgen zal zij gelezen en zal er over beraadslaagd worden. De afgezanten van den Keurvorst van Brandenburg 8) hebben mondeling en schriftelijk kennis gegeven van ‘de residentie, dewelcke den Prince van Brandenburch is commen nemen tot Leyden 9); hebben oock schriftelyck overgegeven de bygaende memorie ende daer benevens my ver- {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} haelt, dat de Churfurst accordeert de begeerde conferentie tot Emmerick by zyne Princelycke Ex.tie en de Heeren van Gelderlandt versocht, om te comen tot voltreckinge vant compromis a.o 1616 opgericht over de Limmers, Nergenna, Goch ende Duffel, by die van Gelderlandt gepretendeert en ten deele aen Hoogf. zyne Princel. Ex.tie, ten deele aen wylen Graef Ernst van Nassau 1) geoffereert ende vereert, mitsgaders over thien partyen by de Cleeffsche gesustineert het landt van Cleve te competeren, hoewel in het territoire van Gelderlandt gelegen’. - Men is zeer nieuwsgierig naar de brieven uit Frankrijk. Ik heb gehoord van het testament van Langerak 2); de oudste zoon krijgt die heerlijkheid en de andere goederen hier te lande, maar zij zijn erg bezwaard. In 's Gravenhage, den XIen Augusti 1634. 978. Aan Don Juan Verdugo 3). (K.A.) Graaf Maurits van Nassau en de ondergeteekende verzoeken u om het verlof, 300 eiken, die wij aan de Roer en de Lippe hebben laten kappen, met de mannen, die ze begeleiden, tot Wesel en verder te laten doorgaan. Le 12e d'Aoust 1634. 979. A. Ploos. (H.A.) Aangaande de propositie der heeren André en Schonenburg is besloten, ‘dat de respective gecommitteerden de copyen des begerende gelevert sal werden ende aen den hogen chrychs-rade geschreven, Haere Ho. Mo. te willen informeren ende bericht geven van de proceduren jegens Polman 4) aengeheven. Die van Vrieslandt ende Groeningen hielden aen op surcheantie van dien, dan te vergeefs.’ Met twee raden van Friesland heb ik gesproken over de militaire jurisdictie aldaer; zij zeggen, dat er zoowel ‘int crimineel’ als ‘int civil’ voor militairen preventieve gevangenis wordt toegepast. Wat onze gezanten in Frankrijk 5) betreft, hoor ik, ‘dat den heere Pau op S.r Heuft 6) nyet wel tevreden en is, dat hy een secrete sake onbekent met den heere van Somersdyck 7) verhandelt, gelyck mede nyet wel tevreden en is van dat de procuratie om het gelt te ontfangen op Euskercken 8) ende Heuft gedepescheert is.’ Het ‘rappel’ van den gezant de Beaugy 9) hebben zij eerst door Euskercken gehoord. ‘Van wegen de Generaliteyt is geen compagnie waertgelders gelicht.’ De Beaugy is van avond weer uit Amsterdam teruggekeerd. Hage, den 12en Aug. 1634. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} 980. A. Rivet. (L.B.) De Prinses beveelt mij u te schrijven over den predikant van Laren 1), die eene aanbeveling van Z.E. wenscht aan den magistraat van Vlissingen. Alle noodige papieren gaan hierbij. De Arnhem, le 15 Aoust 1634. 981. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Z.E. vreesde, dat één zijner brieven aan den hertog van Bouillon onderschept was, maar gisteren kwam de bode terug met een antwoord, dat niets zegt. De bode, die door het kwartier van den heer de Balançon 2) is gegaan, zag nergens iets, dat op een beleg zou wijzen. En van de stad zijn de poorten den heelen dag open. Men bericht, dat de markies van Aytona plotseling van Antwerpen naar Mechelen is vertrokken en de broeder des Konings 3) er gebleven is. Ook dat er uit Antwerpen geld en dertig draagbare bruggen naar Mechelen zijn gestuurd. A Nimmeghe, ce 15e d'Aoust 1634. 982. Aan landgraaf Willem van Hessen 4). (K.A.) M'avançant à rememorer à Monsieur le lieutenant general Melander 5) les tesmoignages que V. Alt.e a daigné me donner de bouche de l'honneur de sa bienvueillance, sur le subject dont j'avoy osé par ci devant faire ouverture par occasion du bastiment que j'entame à la Haye à costé de celuy de Monsieur le comte Maurice de Nassau en certain beau lieu que Monseigneur le Prince m'y a voulu assigner de sa grace, je supplie tres-humblement V. Alt.e qu'en suite de ceste faveur si genereuse et gratuite et non fondée sur aucune consideration qui se puisse faire de moy, laquelle pourtant je mettray peine à meriter par mes tres-humbles services, il vous plaise aggreer, Monseigneur, que ledit Sieur Melander vous en demande la consommation de ma part, qui desjà espris de loin et de longtemps de ces rares parties dont Dieu a beni V. Alt.e et en elle le bien publiq, maintenant que j'ay l'honneur d'en rapporter le tesmoignage oculaire à nostre Estat, n'en souhaitte plus aucun que celuy de pouvoir estre avoué et creu ..... 18 Aoust 1634, Nimmegen. 983. Aan generaal Milander. (K.A.) L'extreme bonté et courtoisie dont j'ai eu l'honneur dernierement de me veoir rencontré par S. Alt.e, Monseigneur le Landgrave, m'a porté à la hardiesse de luy en faire mes tres-humbles submissions par la lettre ci joincte 6). Si vous estimez que ceste temerité soit remissible au serviteur indigne et {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} inutile d'un si grand Prince, je vous supplie tres-humblement de m'y prester la main favorable et d'agg[r]eer en suitte que ces deux hommes, employez par ci devant et encor à present par M. le comte Maurice en matiere de bois à coupper et à descendre vers noz frontieres, puissent recepvoir par vous, Monsieur, les ordres et authorisations dont il plaira à S. Alt.e les faire pourveoir en mon regard. Le plus gros des deux, nommé d'un plaisant nom Jacob Conthamer, est le batelier propremeut, mais qui [s']entend aussi extremement à la couppe et s'y employera aveq d'autant plus de zele, s'il vous plaist le favoriser à l'intercession de M. le comte Maurice et moy, comme nous avons creu avoir subject de n'en point doubter, d'une petite grace, c'est que sa maison à Dorsten puisse estre affranchie de logement, au moyen de l'ordre que vous en pouvez donner, s'il vous plaist, à celuy qui administre les billets dans ladite ville, et nous vous en prions tres humblement. Mons.r le comte Maurice d'ailleurs se louë tant des bons offices, que par ordre de S. Alt.e luy a renduz en pareille affaire de bois que celle cy le capitaine Julius Wolffersdorff, commandant à Werden, que je souhaitte aveq passion qu'il vous plaise faire authoriser le mesme personnage à diriger les ordres qui seront donnez pour ma couppe, laquelle s'il y avoit moyen d'estendre vers les 80 ou 100 arbres, je m'en accommoderoy parfaictement pour toute necessité de bastiment. Mais surtout j'ay à vous supplier, Monsieur, que l'ordre et la licence s'en puisse donner indistinctement, tant pour le Roer que pour la Lippe, parce que ces gens icy m'advisent que dans les boiz où ilz se sont proumenez par le passé pour M. le comte Maurice, il ne reste pas de quoy me satisfaire à la moitié, dont il faudra de necessité qu'ilz en cerchent le supplement de part et d'autre. Apres tant d'articles, Monsieur, il reste le principal, qui est de vous rendre graces tres-humbles de la faveur que vous m'avez departie jusqu'à present en ceste affaire, et aveq les asseurances de mon ressentiment tres-parfaict d'icelle vous conjurer de croire .... 1). 984. Aan A. Rivet. (H.A.) Ce qu'il a pleu à Madame de me faire recommauder en faveur du ministre van Laren 2) a esté depesché à son contentement, et le pacquet mis ès mains de M. de Vosberghe 3), à son instance. De mesme ay-je obtenu lettres de S. Ex.e en faveur d'un ministre du païs de Cuijck, prisonnier à Breda, dont je croy que la requeste a esté parmi les vostres. Sur celles du ministre de Grave je tascheray de procurer ce qui me sera possible, et souhaitteray enfin que les ministres nous laissent un peu respirer. Genius 4) tirera 200 des 500 de Suartenius 5), qui en tiendra 300 de reste pour se sustenter 6). {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Au reste, Monsieur, je ne crains pas que S. Ex.e, qui s'en va vers Arnhem de ce pas, donne subject à Madame de soupçonner ma paresse, par ce recit de quelque nouvelle que ce soit. Car si dans ces deux jours que je me suis teu, j'en eusse peu apprendre le moindre, je ne me fusse pas dispensé de laisser Madame en tant d'attente de mes adviz. C'est de quoy je vous supplie de l'asseurer de ma part, afin que n'ayant peu deservir aucun gré ni remerciment, j'evite au moins le blasme que je n'ay pas merité..... A Nimmeghe, le 18e d'Aoust 1634. 985. Aan C. Barlaeus 1). (L.B.)* Hoezeer gij buiten 's lands bekend zijt, blijkt uit de lofspraak van den Schot Jonston 2); Van der Burgh heeft u die zeker laten zien. Wat voert gij toch uit? Ik heb in lang niets van u gehoord en heb zelf weinig tijd om te schrijven. Neomagi, circa meridiem noctis 18 Aug.ti CIƆIƆXXXIV. Groet Hooft, Vondel en Cats. 986. Aan prins Frederik Hendrik. (K.A.)* A la lettre fermée du Sieur Huyghens 3) qui va ci-joincte j'adjouste la duplicate de sa premiere du 16e, qu'il m'envoye soubs la mesme couverte, croyant que l'originelle n'aura pas encor esté rendue. Les deux deputez de M. le comte Henri 4) arriverent hier au soir en ceste ville aveq les adresses à ces Mess.rs dont Vostre Ex.e a veu les copies par ci devant, mais ils ne les ont encor pas veuz en corps. M. Harsolte 5) a diverti d'abord ceste audience, esperant que V. Ex.e seroit aujourdhuy de retour. En tout evenement il est d'advis que, comme ilz insisteront sur la surcheance des procedures du comte Henry, et que par là on leur remonstre le chemin de la Haye 6). En achevant d'escrire j'ay esté tout estonné de trouver M. de Knuijt dans un coing d'hostellerie, où luy et M. Harsolte m'ont envoyé querir. Il s'en va de ce pas trouver V. Ex.e de laquelle je suis ..... A Nimmeghe, le 19e d'Aoust 1634. 987. Aan prins Frederik Hendrik. (K.A.) Je n'oseroy donner ceste importunité à V. Ex.e si tard, ne fust la presse que m'en donne Monsieur Harsolte, qui venant de recepvoir du drossart de Zallant les adviz ci joints, portants le succes de la negotiation du Sieur d'Echten 7) à l'assemblée du landschap Drente, et les trouvants tout à faict {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} tels qu'il les eust peu desirer, pour aneantir et confondre toute la besoigne de ces deputez du comte Henri, juge que suivant le conseil dudit drossart, il est necessaire que V. Ex.e somme promptement ledit S.r d'Echten, de luy faire entendre si, et quelle resolution peut avoir esté prinse par ceux de Drente, sur les points aveq lesquels il est parti de la Haye, parce qu'une fois ceste resolution ayant esté communiquée à V. Ex.e, il n'y aura plus apparence ni moyen de la faire changer ni retracter, apres quoy il paroist dans ceste lettre qu'on ne cessera de travailler. Si V. Ex.e aggree ceste depesche, comme M. Harsolte l'en supplie aveq passion, s'imaginant que c'est l'unique coup de partie en ceste affaire, la lettre qu'on y pourroit faire servir va quant et cestes, telle que du concert dudit S.r Harsolte je l'ay couchée, aveq la liberté qu'il m'a conseillé d'en prendre, voyant V. Ex.e destituée de personnes qui l'y eussent peu servir, et que cependant la chose ne sçauroit souffrir aucune remise. Le S.r d'Echten n'en parlera dans sa lettre qu'en termes generaulx, mais à la premiere semonce sera prest d'envoyer la resolution en forme et se trouvera authorisé d'en demander l'extraict au secretaîre. De quoy il est à croire qu'il faict scrupule sans le commandement de V. Ex.e que M. Harsolt prie de vouloir mesnager les adviz du drossart .... A Nimmeghe, sur les 7 heures du soir, 19e d'Aoust 1634. 988. A. Ploos. (H.A.) Wij zijn nog bezig met de zaak van den gewezen kapitein Polman 1), waarover heel wat te doen is. Voordat zij beslist is, is er geen sprake van ‘onse overcompste aldaer ten opsien van de fransche affaire’. Er is ook quaestie over de ƒ 31.000 voor den maarschalk de Chastillon 2). Hagae, den 20en Aug. 1634, int huis van Assendelft. 989. Aan generaal Milander. (K.A.) ‘Je vous suis tres-obligé du soin que j'appris qu'il vous a pleu avoir de moy en l'achapt de la chaux faict pour M. le comte Maurice ....’ Wij moeten nu nog een paspoort van den markies van Aytona hebben. Aan wien moet ik het geld toezenden? 21 d'Aoust., Nimmeghen, 1634. 990. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De hertog van Bouillon meldt, dat er sedert zijn laatsten brief niets veranderd is in de houding van den vijand, behalve dat er drie regimenten {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn weggezonden. Den 17den had er eene schermutseling plaats met de troepen van den hertog van Lerma; deze is door een musketschot in de wang gewond. Aan onzen kant zijn enkelen gedood en gewond. De markies van Aytona is nog niet in het leger terug. Het spijt mij, dat ik niets van meer belang te vertellen heb. A Nimmeghe, le 22e d'Aoust, environ minuict 1). 991. C. van der Myle 2). (H.A.) ‘Nous attendrons avec le temps ce que produira la consulte que vont tenir aucuns deputes de cest estat avec Monseigneur sur le sujet de la venue de Monsieur Knuyt. Dieu veuille que le tout soit au bien du public. Si vous en apprenes quelque chose, ou bien d'autres occurrences devant et aux environs de Maestricht, [vous] m'obligeres fort me faisant part de ce qu'est public et que se puisse communiquer. Je seray bien ayse de veoir à son temps ce que l'Escosse a produit en l'honneur du S.r Barleus’. Hij schrijft daar heel aardig over 3). De la Haye, ce 24 d'Aoust 1634. 992. C. Barlaeus 4). (L.B.) Quaeris, clarissime Hugeni, quid rerum agam 5)? Quaerit idem ex Horatio, satyra nona, notus quidem nomine, arreptaque manu vatis rogat: Quid agis, dulcissime, rerum 6)? Quamobrem liceat mihi idem tibi respondere, quod amico suo tunc respondit Flaccus: Suaviter, ut nunc est, inquam, et cupio omnia quae vis 7). Ago, mi Hugeni, ϑρέπτιϰόν τι, ago αἰσϑητιϰόν τι, ago νοητιϰόν τι; ut credas eundem esse operationum et actionum mearum ordinem, qui fuit olim generationis. Aristoteles in libris de Generatione animalium ait, hominem primo vivere vitam plantae, inde hominis. Ego ne a principijs meis dissideam, eodem ordine operor, quo mea me coeco formavit mater in alvo; ϑρεπτιϰὰς illas aut, si mavis, ϕυτιϰὰς actiones valde probo, ut sine quibus nec sentire liceat, nec ratiocinari. Ideo amo dilucidis intervallis caput et stomachum supponere spumanti paterae et cum Wickefortio 8) meo et Mostardio 9) circa quartam pomeridianam, detracta haleci epidermide, devorare membra crudi animalis, ἄνευ ἐλέους. His officijs curo, qua fas est, follem merum - ita Anaxarchus philosophus vocabat corpusculum suum - ne male sit animae meae, quae quandiu istic spirat, sollicite sibi metuat ἀπὸ τοῦ ξηροῦ. Hinc ad sensuum motusque actiones expeditior sum. Video iam et avidissimis oculis lego in Marone invectivas Didonis in Aeneam, in Ovidio orationes adversarias Aiacis et Ulyssis, in Horatio artem poëticam, in {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Catullo epithalamium Pelei et Thetidis, in Claudiano initium poématis in Ruffinum, in I. Secundo Basia, in C. Hugenio porticum umbrosam Hagensium 1), eximia et summa omnia. Illud audio, Ratisbonam cessisse Caesari, famere exercitus Suecorum, Saxonem Praga retrogredi, Improvisum aspris veluti qui sentibus anguem Pressit 2), hostem Trajecto ad Mosam minari, sed arctiorem obsidionem differre in pluvios menses, et dum exercitum suum iunxerit Infans Cardinalis; nos spem in Gallo et copijs Hassicis ponere; domum Austriacam de vindicanda sua incolumitate iam serio cogitare. Illud olfeci et olfacio indies, peius olere his mensibus aquas Amstelodamensium, quam Neomagensium, melius vero hic olere aromatum officinas, quam equorum istic stabula, aut forum piscarium. Non ita pridem ad convivium vocatus, gustavi pastum ficis iecur anseris albi, Et lepori avulsos lumbos 3), etc. Mox cum apponerenter Plutonis ista ambrosia, quam caviaram vocant, necnon encrasicholorum vis muriae foetentium, tetigi singula, ut cum Venusino loquar 4), dente superbo, similis fastidienti. Quoties affectibus indulgeo, praeter coelestia, amo tria in terris, patriam, uxorem cum appendicibus et consectarijs octo, et amicos non ita multos; odi duo potissimum, paupertatem et Hispanum. Laetor, quoties literas tuas, maximi in me affectus indices, contemplor; indignor, quoties male curat Burghius noster quae ipsi mandavisti. Elogium istud Jonstoni 5), quod mihi mitti voluisti, nondum vidi. Et ne me putes ζωόϕυτον esse, aut glebae affixum, ambulo indies gnaviter, ne diutius sedendo et longiore quiete putrescam. Ad haec dormio in utramque aurem securius multo, quam Barbanzonius 6) et Dux Arschotanus 7). Ubi vero hominis partibus defungi libet et ea agere, quae mentis propria sunt, sane hoc feriarum tempore non vacat philosophari, aut in cathedra disquirere: Quae mare compescant causae, guid temperet annum, Stellae sponte sua iussaene vagentur et errent, Empedocles, an Stertinij deliret acumen 8). Verum solutus istis curis studijsque gravioribus, tria iam ago: garrio in officinis et urbanus sum; equito cum Satrapa Muydensi et magnificus sum; regum filijs epithalamium scribo 9) et versificator sum. Cetera, ingenium tuum omnis disciplinae scientiaeque capacissimum, rerum et linguarum cognitionem variam, industriamque indefessam colo et veneror. Non puto labi diem, quo non tui memoria subeat, et humanitatis profusae, quam erga me usque declaras. Huius ne te poeniteat, hoc agam, ut porro tibi probem obsequium meum et spiritum parvae tenuem Camoenae 10). Scis, opinor, quid iam rerum agam, secundum omnes et singulas animae δύναμεις. At te velim duo agere: primum amare me, deinde acriter obiurgare segnem istum Burchium, qui nisi propediem illud elogium Jonstoni miserit, crudeli in ipsum epigrammate saeviam. Vale, vir maxime, et amicis quibus voles exemplaria haec impartire. E musaeo, Amstelod., XXV Augusti CIƆIƆCXXXIV. 993. Aan De Vos van Steenwijck 11). (K.A.) Na mijn vorigen brief van 24 Juli komen graaf Maurits van Nassau en ik u verzoeken ‘la faveur de la descente franchise et exemption de 500 muiz de chaulx ..... C'est le message de ce tambour, qui quant et quant vous delivrera le passeport qu'il vous a pleu me demander pour le chapellan maj.r {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} de Geldre. L'autre n'aura gueres de difficulté pour le sien, s'il se veult donner la patience d'un peu attendre que l'hiver approche, la consideration de guerre vous pouvant assez donner à comprendre, pourquoy le passage depuis Bruxelles dans quelqu'une des places de la Meuse n'est pour encor de trop bonne digestion ici’ ..... 30e d'Aoust 1634, Nimmeghen. ‘Quoyqu'apres nostre chaulx bien visitée il me semble qu'il ne doibve plus rester de serupule en ce qui est du passage par Maestricht, si pourtant on s'en veult asseurer jusqu'au surabondant, je croy que M. le duc de Bouillon ne fera point de difficulté de laisser passer dessous le pont telle personne qu'on voudra, quant et ceste marchandise, pour se rendre tesmoing de nostre sinccerité’. 994. C. Barlaeus 1). (L.B.) De uitdrukkingen, die ik in mijn vers gebruikt heb, zijn niet zoo verkeerd, als gij meent 2), en ik geloof ze te kunnen verdedigen. Amstelod., prid. Cal. Sept. (= 31 Aug.) CIƆIƆCXXXIV. 995. C. van der Myle 3). (H.A.) Uw bevel heb ik overgebracht; de man zal spoedig vertrekken. Daar gij de Venus Cimbrica 4) al gezien hebt, zend ik u ‘ce traité de Rien’; dat zal afleiding geven bij al uwe drukte. De la Haye, le 1 de Septembre 1634. 996. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Z.E. is eergisteren avond scheep gegaan, heeft den volgenden morgen de heele vloot laten uitzeilen en nu liggen wij hier bij Broekhoven op eene goede plek om het leger te ontschepen. Morgen ochtend marcheeren wij naar Dongen. De vaandrig de Bergaigne bracht bericht van den heer van Stakenbroeck 5), dat twee regimenten voetvolk en zes of zeven compagnieën ruiterij op weg zijn van Antwerpen naar Breda. Z.E. gaf bevel hen, zoo het eenigszins mogelijk is, te verhinderen in de stad te komen. Men zegt, dat de gouverneur van Breda de troepen uit Antwerpen te gemoet gegaan is. Au bateau de S. Ex.e contre terre à ¾ heures dessus Heusden, le 3e de Septemb. 1634, vers minuict. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} 997. A. Pauw 1). (H.A.) De depesche, die ick by expressen jegenwoordich aen sijn Ex.cie sende, is van soodanige importantie, dat indien deselve de heere de Knuijt niet aangetroffen heeft 2), de resolutie daerop ons in de meeste diligentie sal dienen nagesonden te worden, ende niet wetende, wat beleijt syn hoochgemelte Ex.cie in de negotiatie van de heere Knuijt sal hebben gebruijckt, ende of deselve vertrocken, ofte daer noch is, hebbe ick te meer noodich gevonden UEd. te versoecken, nevens sijn hoochgemelte Ex.cie te willen contribueren, dat na desselfs hoge wijsheijt dese saecke geexamineert ende gemenagieert ende ons desselfs goede meninge gecommuniceert moge worden, omme ons daernaer te mogen reguleren. Want dit hoff doorgaens in haer actus vaerdich ende voortvarende is, ende als die beginnen te stuijten, is de saecke wel half verloren, behalven dat het saijsoen ende andere occurentien vereijsschen, dat t'gunt men begeert, haest sal moeten geschieden, eer den tijt vorder verloopt, ende alsoo UEd. ongetwijffelt communicatie van mijn depesche sal hebben, sal ick daerbij alleen voegen, dat d'offensie van den ambassadeur van Spagnien aen den Cardinael gegeven 3) soo groot is, dat deselve in dit hof geen vorder dienst sal connen doen. Den extraordinaris, daer men van roept dat comen sal, die sal naer de Spaensche maniere wel twee, drie maenden op de reijse wesen, ende het naeste vermoeden is, dat deselve, alsmede Masariny, vice legaet van Avignon 4), die oock van Romen hier sal comen, voor de Coninginne Moeder 5), Monsieur 6) ende Lotthringen 7) officien sullen soecken te doen, ende men seijt, dat uijt Engelandt oock ijemant daerbij gevoecht sal worden. Het opbreecken voor Nortlingen 8), de defaicte van de 2000 ruijters van de Coningh van Ungarien 9) ende inruijminge van Phillipsburch 10) hebben aen dit hoff groot contentement gegeven, ende is den Cardinal mette voorss. goede tijdinge desen morgen geheel vroech van hier vertrocken. Den ambassadeur van Sijne Ma.t, die in Denemarcken is, heeft mede last omme den Coninck aldaer van sijn voorgenomen interpositie tot bevredinge van het Duijtsche oorloge te dimoveren, ende soo het bij ons can goetgevonden worden, ick sie dese crone mede tot de wapenen te comen. UEd. gelieve den brenger deses, mijn clercq geweest, die wij alhier als ondersecretaris gebruijcken, een brief van sijn Ex.cie aen de admiraliteijt van Zeelandt te doen hebben, omme vandaer met seeckerheijt tot Calais te mogen geraecken. In Paris, den IIII Septemb. XVICXXXIIII. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} 998. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Le quatriesme, de grand matin, l'armée mit pied à terre et marcha en grande diligence jusqu'à Donghen, où on logea. Hier apres disner on arriva icy, et fut donné un quartier à Mons.r le comte de Solms 1) à Teteringen, à Mons.r le comte Maurice 2) à Ter Heiden, et à Mons.r de Brederode 3) à Haghe. Les païsans de ceste baronie de Breda souffrent à l'ordinaire du logement de l'armée, mais la joye qu'ils ont de veoir leur seigneur surpasse tout ennuy, car ils ne veulent tirer en doubte, qu'on n'en vueille à la ville, où il paroist qu'on est merveilleusement surprins, par des lettres que nous interceptames avanthier, bien qu'escrites aveq retenue, comme en danger d'estre veuës. On nous asseure que parmi la bourgeoisie il n'y a aucune provision de vivres en qu'en suitte les bonnes gens se voyants investiz, ne cessent de pleurer et gemir, sachants comme les Bourguignons auront peu de pitié à les secourrir. La garnison consiste en 36 compagnies, qu'on sçait n'arriver qu'à peine au nombre de 2000 hommes. Samedy passé le gouverneur 4) n'eust encor aucun advis de nostre venue, et sorti le matin aveq quelques 200 hommes, s'en retourna le soir mesme sans le comte Jan, qu'il avoit veu en certain village, comme il luy menoit quelque convoy, duquel rien n'est entré en la ville, ni n'y entrera desormais, s'il plaist à Dieu. Ils tirent par boutades hors de la ville, mais ne font gueres ou point de mal. S Ex.e loge derriere le village, dans une tres chetive maisonette de païsan, ou logea aussi le M. Spinola 5), avant que sa grande hutte de bois fust achevée. De l'enemi on n'apprend point qu'il remue pour encor d'aupres Maestricht; ses mouvements nous regleront en partie, et de tout V. Ex.e aura advis de temps en temps. Au quartier de S. Ex.e à Ginneken, le 6e de Septemb. 1634. 999. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* ‘Tout hier, S. Ex.e recevant nouvelles de ce que l'enemi ayant laissé fort peu de gens aupres de Maestricht s'en venoit aveq son armée vers nous, et ce conjoinctement aveq les trouppes qu'il avoit tirées de Flandre, le tout soubs conduitte du marquis d'Aytona, resolution fut prinse le soir de desloger à ce matin, voyant d'un costé que la diversion pretendue estoit comme effectuée - apres quoy la resolution d'Aernem portoit qu'on se retireroit, en cas que l'enemi vinst - et de l'autre, que sans aucun retrenchement, comme nous estions, il n'y avoit pas moyen d'empescher le secours d'hommes ni de vivres, non pas mesme l'affront qui nous eust peu arriver, n'y eust il eu que les 80 compagnies de cavallerie qu'on dit que I'enemi nous menoit sur les bras. Ainsi nous en sommes nous revenuz aujourdhuy en ce quartier à Donghen, pour passer outre demain dans le Langstraet, assez desplaisants de n'avoir peu {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} caresser ceste belle maistresse à nostre aise, qui en partant nous a faict de la fiere, à force coups de canon, mais sans gueres de mal. Ce soudain changement ne pourra moins que donner subject à la causerie du peuple, esgalement amoureux de Breda partout, mais il est certain que les raisons cognues et considerées feront bientost esvanouïr ces fumées. Le malheur en a voulu seulement au cadet de Beringhen 1), blessé dans la cuisse d'un coup de mousquet, apres deux autres coups d'honneur et favorables, comme il faisoit la retraicte aveq trois autres compagnies d'une garde avancée entre le village de Ginneken et la ville, au moulin à eau. Il s'en trouve assez foible, mais n'y ayant point d'os cassé, on espere qu'il n'y aura point de mal. A tout ce que dessus il est certain que M. le Landgrave de Hessen 2) n'a faict que du mal, par la difficulté qu'enfin contre la promesse il a portée à joindre ses trouppes avec celles de M. le comte Guillaume 3), qui par la sans doubte n'aura peu executer ce qui avoit esté resolu pour Maestricht. Si ne sçait on ce qui peut estre arrivé, car, je ne sçay par quel malheur, depuis que nous sommes hors de Nimmeghe, il n'est venu aucun advis de M. de Buillon. Ce que nous avons de plus solide de delà, c'est qu'un tambour que M. le comte Maurice et moy avions envoyé au marquis d'Aytona pour la descente de quelques materiaulx de la Meuse 4), rapporte avoir veu partir de là le marquis en personne, aveq grand nombre d'infanterie Lundi passé, luy mesme n'en estant revenu que Mercredi apres, et y ayant laissé si peu de gens, que c'est, à son dire, chose incroyable, et y croyoit on que, comme nostre cavallerie s'estoit laissée veoir autour de Breda, ce n'estoit que pour les abuser, le dessein tendant contre la Flandre.’ Waarschijnlijk zal ik nu in de volgende dagen wel niet veel te berichten hebben. Au quartier à Dungen, le 8e Septemb. 1634. 1000. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De hertog van Bouillon schrijft: ‘Je n'ay rien autre chose à mander à V. Ex.e sinon que l'enemi a commencé à desloger de tous ses quartiers dès les quatre heures du matin. Et n'ayant rien davantage je vous supplieray tres humblement de me croire etc. J'ay en toute diligence donné le mesme advis à M. le conte Guilleaume et faudroy[t] de faire entrer ici toute la provision qu'il sera possible.’ Z.E. heeft dit belangrijke nieuws terstond aan de Staten-Generaal meegedeeld en den hertog van Bouillon en graaf Willem aangespoord, dadelijk provisies in de stad te brengen. Men zegt, dat graaf Jan van Nassau van nacht in Breda is gekomen. A Drunen, le 9e de Septemb. 1634. 1001. Aan den hertog van Bouillon. (K.A.) Ik had u al lang willen berichten, ‘que S. Ex.e et Mess.rs les deputez {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} se sont trouvez extremement satisfaicts de la grande prudence, soin et diligence qu'ilz vous ont veu porter de temps en temps à la conservation de ce qui vous a esté mis en main’ .... Drunen, le 10 de Sept. 1634. 1002. Aan De Vos van Steenwijck 1). (K.A.) Graaf Maurits zal zeker zelf den markies van Aytona bedanken voor zijne welwillendheid. Ik doe het van mijne zijde en vraag tevens nog eene andere gunst, nl. een paspoort, om met al de mijnen, mijne bedienden en bagage mij op te houden op het eiland van den Bommelerwaard, waar mijn huis van Zuilichem 2) ligt, wanneer ik daar heen wil gaan. ‘Ce n'est pas que je n'aye passé à diverses fois dans ladite terre, située dans noz rivieres, sans aucun passeport, sans mesmes y avoir jamais rencontré personne, tard ni tempre, mais vous sçavez, Monsieur, qu'allant se desennuyer aux champs on ayme bien d'estre hors de toute sollicitude, et partant j'espere, que voudrez encor me donner ceste obligation que d'ayder à me faire jouir de la pleine franchise dont vous cognoissez les intervalles estre assez necessaires aux esprits de nostre mestier.’ Er zijn eenige plaatsen in de buurt bij genoemd 3), waar ik wel eens heen moet, maar ik geef u de verzekering, dat ik geen misbruik zal maken van de mij verleende vrijheid ..... Au camp à Drunen, le 11e de Sept. 1634. 1003. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De vijand is van Maastricht weggetrokken, behalve van het fort Hewaigne. De hertog van Bouillon heeft de kwartieren des vijands bezocht; Valkenburg is door den vijand verlaten. De hertog zal over de kwartieren nog nader berichten; hij is erg uit over den moed van den jongen graaf Pompei 4). Graaf Willem brengt uit Roermond levensmiddelen in Maastricht. De vijand is nog in de buurt van Lier en Herenthals. Au camp à Drunen, l'11e de Sept. 1634. 1004. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De vijand is op weg naar Hoogstraten; het kan wel zijn, dat hij het gemeend heeft op Bergen, Steenbergen of de Klundert; de heer de Hauterive heeft dus bevel gekregen uit Vlaanderen te komen, om op hem te letten. De heer Pauw meldt uit Parijs, dat de Koning een leger van 24000 man {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} naar de grens van Picardië zendt. De gezant van Spanje heeft den Kardinaal beleedigd en wordt dus heel onvriendelijk ontvangen 1). In Spanje worden troepen gelicht voor de herovering van Brazilië 2). Z.E. zendt mij voor eenige dagen naar den Haag voor zaken. Au camp à Drunen, le 12e de Septemb. 1634. 1005. J. de Knuijt 3) (H.A.) Wij hebben onlangs te Nymegen ‘over Syne Ex.cies tafel’ gesproken over de ongezonde lucht van ‘ons eylandt van Walcheren’; wilt gij nu eens de hierbij gaande vruchten aan Z.E. laten zien als een bewijs, dat hier toch wel ‘aengenaeme goede vruchten’ groeien? De heer de Hauterive vertrekt volgens het bevel van Z.E. heden met zijne compagnieën naar Bergen en laat er slechts vijf of zes tot bescherming van den weg te Philippine achter. Middelb., den 14 Septemb. 1634. 1006. Aan prins Frederik Hendrik. (K.A.) Arrivé icy des hier au soir, je fus incontinent cercher le Sieur de Noordwijck 4), qui absent de son logis et en promenade aveq le greffier Musch 5), s'en vint tost apres me trouver et ayant sceu ce qui estoit de mes ordres, premierement sur le faict de Ter Heyden 6), s'en retourna encor devant soupper chez ledit greffier, pour s'y informer de ce qui estoit des contracts de neutralité de ces quartiers là arrestez l'an 1625. Lesquels ayants esté trouvez, il print encor la peine de me venir sommer aujourdhuy de bon matin, de me vouloir rendre à 9 heures dans la Treves-camer, où il avoit jugé à propos de me faire reïterer devant quelques autres de ces deputez au faict de l'armée les ouvertures que je luy avoy faictes des considerations de V.E.e sur ledit subject. Là je trouvay assemblez aveq luy seulement le S.r Oetgens 7), les deux Beaumonts 8) et le greffier Musch, qui apres quelques discours de part et d'autre, m'ayants faict faire lecture desdits contracts de neutralité, il y fut trouvé entre autres en termes formels, qu'entre la ville de Breda et Sevenberghe et la Swaluwe il ne se pourroit bastir aucun fort, ni parties jamais renoncer à ceste neutralité, sur quoy, toute deliberation ulterieure semblant assez inutile, il fut toutefois discourru de quelques equivoques, qui se pourroyent mettre en jeu, quand d'ailleurs la chose se pourroit juger et possible et avantageuse; desquels deux points l'un ni l'autre ne se trouvant assez terminable sur le champ, et cependant la matiere d'assez de poix en ce que {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} toute la neutralité de Sevenberghe et autres places se debvoit risiquer par l'infraction d'un seul article de l'accord, les presents - ne faisants que deux provinces et entre eux bien rudes en la cognoissance des lieux - tesmoignerent aimer mieux d'en partager le bon et mauvaiz gré aveq leur[s] collegues, et fut conclu d'envoyer querir M. le comte de Culemborgh 1) de sa maison et Mons.r Ploos d'Utrecht, pour se trouver icy apres demain et adviser par ensemble à ce qui seroit du service de l'Estat. A quoy il y en a qui pensoyent que le recepveur Ruijs 2) se pourroit joindre, pour estre le mieulx informé des assiettes. Quant et M. Schaffer 3) porta aussi l'advis de ces Mess.rs que j'attendisse l'evenement de cette conference. A quoy j'ay bien osé resoudre soubs le bon plaisir de V. Ex.e, me voyant aussi bien accroché à raison de l'autre affaire, de laquelle je diray en general que j'y trouve les S.rs de Noordwyck, Musch et autres si bien animez, qu'il leur y fault peu d'esperon. La difficulté fut hier au soir pour Amsterdam et s'en debvoit le S.r de Noordwijck user, mais aujourdhuy Oetgens l'a asseurez, qu'il n'y aura point de façons 4) de ce costé là. A Harlem ils veulent faire apprehender entre autres qu'il ne faut pas que ce personnage revienne, s'ils presentent de veoir reüssir leur dessein de balliage de Kenemerland. Pour Delf ilz sçavent plusieurs expedients, qu'ils estiment infaillibles. De Leiden le S.r de Noordwijck en respond et a partout de diverses escrimes selon les foiblesses de l'un ou l'autre, dont il y en a de plaisantes d'Alkmaer, et ensuitte du reste du Nord on disposera par Foreest 5), et c'est la tasche du S.r van der Mijle, outre Bruijninx 6), qu'on fera agir parmi les petites villes à son temps, qui sera peu auparavant l'ouverture de l'affaire, pour entrecoupper toute communication. Or est il, Monseigneur, que le S.r Beaumont, ayant entreprins de faire disposer Dordrecht par lettres, parties aujourdhuy vers M. Terestein 7), n'en peut avoir response categorique que Samedy, et si encor lors il n'en revient de la resolution à son gré, il est obligé de l'aller procurer en personne et d'estre Lundi de retour, pour entamer l'affaire le lendemain. Pendant quoy le S.r de Noordwijck, qui de faict advisé n'a point encor esté en l'assemblée, se retire à deux lieuës d'icy, pour n'y point entrer que comme nouveau, et en y faisant le Mardi rapport sommaire de la negotiation du S.r de Knuijt - dont il sera pressé d'abord - enfiler de mesme suitte ceste ouverture du S.r Pau 8), qui sera chose lors si bien concertée, qu'à l'advis de ceux ci n'y aura subject d'en apprehender autre que bon succes. Sans lequel tous avouënt qu'il vauldroit mieux ne remuer point l'affaire du tout. Je ne m'asseure pas tout à faict que V. Ex.e vueille m'aggreer tant de sejour icy, mais en recolant ce qu'elle m'a faict honneur de m'en dire, j'espere qu'elle {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} n'en improuvera pas le dessein, qui au moins ne tend qu'a tascher de m'acquitter parfaictement de ses commandements, ainsi que le doibt et fera pour jamais .... 14 Sept., à la Haye, 1634. Je trouve ici partout plus de retenue et de discretion sur le dernier employ de l'armée, que je ne m'en estoy figuré. Le succes de Maestricht remet tout à la raison, et auront les ministres ordre d'en faire les actions de grace Dimanche qui vient. Le compliment qu'en font Mess.rs les Estats à V.E.e va quant et cestes. On m'en a faict veoir la minute et voulu sçavoir ce que selon l'humeur de V.E.e j'y trouvay de peu ou trop. Mais je me suis bien gardé de m'y ingerer. 1007. J. de Knuijt. (H.A.) Het stuk van Hunne Ho. Mo. heb ik ontvangen en wacht nu op het bevel van Z.E. Uit Antwerpen wordt bericht, dat de Koning van Hongarije en de Beieren de Zweden ‘by Noortlinge’ geheel hebben verslagen 1), dat o.a. Gustavus Horn gesneuveld is 2) en van de infanterie niet meer dan 300 of 400 man zijn overgebleven. Het zal wel niet waar zijn; weet gij er meer van? Ik verwacht de order van Z.E. aangaande de punten van beschrijving en de acte voor den pensionaris de Witte 3), om mij te vervangen, als ik op reis moet. Middelb., den 17en Septemb. 1634. 1008. Aan prins Frederik Hendrik. (K.A.) Aujourdhuy dans l'assemblée complete de tout ce qu'il y a ici de deputez pour le faict de l'armée, montant au nombre de 10, aveq le S.r Beveren 4) qu'on y avoit assumé, j'ay esté sommé d'encor faire ouverture nouvelle de ma commission sur le subject de Terheide 5). En quoy, apres des discours et deliberations grandement formelles, il a esté conclu de me faire rendre response à V. Ex.e, premierement, qu'à bien considerer le texte des traictez de l'an 1625, il semble n'y avoir aucune apparence de violer la foy donnée, cela estant par trop honteux, et d'ailleurs en ce particulier plein de consequences pernicieuses. Mais en second lieu, si V. Ex.e pouvoit resoudre d'entamer par ce fort une forme de siege de Breda, tel que l'ennemy l'avoit desseignée à Maestricht, qu'en ce cas il n'y auroit rien à redire, ne se pouvant presupposer que des traictez de ceste nature excluent la force ouverte qu'on pretend de faire à quelque place. Le S.r de Ripperda 6), qui pa[r]tira aujourdhuy, representera à V. Ex.e comme il s'en est trouvé parmi ceste deliberation, qui ont voulu adviser en {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} forme de harangue tout au long, comme il seroit expedient d'exhorter V. Ex.e à ce commencement de siege, mais que personne n'en a suivi le discours tresinspiré et lequel, à ce que les plus fins en jugent, a esté fondé sur de la ruse, qui ne regarde que des emulations particulieres, comme j'auroy l'honneur d'en faire entendre toutes les minutez devant V. Ex.e à mon retour, ne faisant que passer cecy devant, à la haste, pour advertir V.E.e que l'autre affaire sera preste aujourdhuy et meure, pour s'entamer et achever demain en l'assemblée de Hollande; qui est le subject pourquoy j'ay osé resoudre de ne partir d'apres demain, esperant d'en rapporter la conclusion au gré de V.E.e, au nom de laquelle cependant je ne m'en descouvre directement qu'aux S.rs de Noordwijck et Ploos, pour des considerations qui me rendent scrupuleux de mettre de la confiance en tout ce qui me faict bonne mine, et desquelles je pense pouvoir rendre assez bon compte. On ne cessera d'encor travailler jusqu'au soir aux preparatifs de la comedie, et j'y contribue cà et là quelque chose, qui me faict esperer que V. Ex.e en excusera plus aisement ma longue demeure et daignera tousjours me croire .... 18 de Sept., à la Haye, 1634. 1009. Aan W. Pijnssen van der Aa 1). (K.A.) Gisteren uit den Haag teruggekeerd vond ik uw brief. Ik ken de acte niet, die gij zegt te hebben voor Mevr. Rosencrans 2); het is het best haar zoo spoedig mogelijk te toonen. 21 de Sept. 1634. 1010. Aan De Vos van Steenwijck 3). (K.A.) ‘Il y a de la confusion dans les tours que nous debvons tenir, et me semble que c'est à moy de vous prier, comme je fay serieusement, de ne recepvoir pas ce que je vous envoye en contreschange de la faveur dont il vous a pleu me faire gratifier par S. Ex.e Monsieur le marquis d'Aytona. C'est chose de laquelle - bien que je n'en puisse esperer beaucoup d'usage - je fay tant d'estime, aussi bien en consideration de la main qui m'en honore, que de celle qui m'en a voulu moyenner l'effect, que je ne sçauroy presumer d'en esgaler la valeur de rien qui jusques ores puisse partir de mon entremise, laquelle donques je vous offre toute fraische et neuve ....’ 22e de Sept. 1634. Ik antwoord nu eerst, omdat ik naar den Haag naar de Staten was gezonden. 1011. Aan A. Pauw 4). (K.A.) Aan den brief van Z.E. voeg ik alleen dit toe, dat gij mij niet behoeft {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} aan te sporen, uwe stukken op te zenden 1). Het is mijn werk en mijne gewoonte goed te zorgen voor de stukken, die mij worden toevertrouwd. Wat de andere zaak betreft, moeten eerst de formeele dingen voorafgaan en dan heeft zeker de heer de Knuyt de beslissing ..... Au camp à Drunen, le 23e de Sept. 1634. 1012. Aan C. Barlaeus 2). (L.B.)* Ne te querare caecis passim convicijs a tergo impeti, ecce, mi Barlaee, archetypas nugas meas, censuram, quam apud Mylium nostrum propere in te strinxi, εἰς τὰ σϰληρὰ, inquam, ista, fugit horret uterque, quae sane nostrûm fugit, horret uterque, in epigrammate praeter ista valde tuo 3)). Expende vim verborum, vide quid dixeris; quid fecerimus, ego opponam et, vel te judice, licentiae poeticae nimium audaculae vitium damnabitur. Vale tamen, et saepius labere, nam ut, paucis correptus, pluribus te defendas, ab honore Principis, quem nos tueri decuit, alter scopus est. Drunae in castris, 24 Sept. CIƆIƆCXXXIV. 1013. A. Ploos. (H.A.) Aangekomen zijn ‘de brieven van syne Ex.tie responsoir op die van haere Ho. Mo., waerby goet gevonden werdt, dat de gecommitteerden totte directie van de fransche affairen op gisteren int leger souden comen, d'welcke daerop geresolveert hebben [sich] op Manendach den anderen t' savonds tot Gorcum te vynden, om voorts te gaen, gelyck alrede den heere grave van Cuylenburg 4) nevens den heere de Knuyt vertrocken, en den heere borgemeester Beaumont 5) op Dordrecht gegaen zyn. Den goeden heere, d'welcke meest oorsake geweest is vant schryvens aen zyne Ex.tie, is nu van ander advis ende wunst, dat de reyse geen voortgang mochte hebben’. Ik blijf hier totdat de vergadering uiteengaat, maar moet dan voor allerlei dingen naar Utrecht. ‘Den hindergelaetenen ambassadeur in Vranckryck 6) applaudeert ende kittelt sich selven in syne negociatie. Den heere van Noortwyck hadde hem geschreven, dat nyet en meende, dat een persoon soude gevonden werden, d'welcke den Coninc tot rupture soude brengen; hy schryft nu, dat de persoon gevonden ende dat hy diegenige is, qui - na luit syn schryvens - summo feriet culmina vertice 7). {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Ick gelove, dat hy noch meent, dat men hem een statuam sal erigeren. Wt synen publicquen blyckt, dat hy een nieuwen voorslach overgesonden soude hebben, soo het door eenige naerder tydinge van de Duitsche nederlage nyet en hadde belet geworden’. Hij schreef ook over de Fransche compagnieën, die spoedig te Calais gereed zullen zijn. Ik begrijp niet, waarom de heer de Knuyt den heer van Noordwijk heeft aangespoord ‘de dispositie vant vacerende bailliuschap van Kennemerland’ uit te stellen. ‘U E. confrater Pau 1) schryft wt Franckfoort van den 18, dat de vergaderinge aldaer gescheyde[n] ende de hooftresolutie genomen, waervan hy de copye ten naesten soude senden 2). Den heere de Fequieres 3) prepareerden sich om te vertrecken. Met den ambassadeur Amstrutel 4) wierde getracteert om secours; hy soude sich noch eenigen tyt aldaer ophouden, gelyck mede den Rycxcancelaer 5) ende het collegium formatum doen souden. De troupen quamen van alle hoecken weder te samen, als de Landtgravische, Lunenborchsche ende andere; oock versamenden sich de gevluchten van de laetste bataille’. Maar vele hoofdofficieren zijn gevangen genomen of gesneuveld. ‘Eenige extraordinarise gecommitteerden wt de vergaderinge van Hollant’ hebben bij monde van den pensionaris Boreel 6) ‘instantie gedaen om den voortgang van de ambassade nae Polen ende Sweden’. Spoedig zal de verkiezing van schepenen in den Bosch plaats hebben; wilt gij eens denken aan mijn neef, den konvooimeester Adriaen Ploos? In 's Gravenhage, den 24 7b. (Sept.) 1634. 1014. A. Ploos 7). (H.A.) ‘De vergaderinge is swack; ick ben alleen van wege de Provincie’; bijna iedereen is weg. Morgen zal worden voorgesteld, ‘dat een petitie van vyfhondertdusent gulden tot de legerlasten aen de Provincien mochte werden gesonden’. De heer Henin 8) zal het niet lang meer maken; ‘zyne {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} papieren, wesende van importantie’ moeten in handen gesteld worden van Z.E. De heer de Beaugy 1) is gisteren uit Hellevoetsluis uitgezeild. De resident Boswell 2) vroeg mij, waarom er geen gezantschap naar zijn Koning wordt gezonden. De agent Van der Veken 3) ‘seyde in confidentie last van den bisschop van Luick 4) ende de notabelste van de regierende te hebben, om te sonderen, of alhyer inclinatie soude wesen tot de neutraliteyt van de stadt Mastricht, indien zy tot Brussel sulcx te wege conde brengen, rememorerende mede dat van Rhynberck, voor desen versocht. Ik hebbe geantwoordt, dat dit een delicate sake was, vol van consideratien, ende dat daerinne sonder advis van zyne Ex.tie in allen gevalle niet en soude werden gedaen’. Hierbij gaat kopie van het schrijven van den gezant Pauw 5). Hage, den 25en 7b (Sept.) 1634. 1015. W. Pynssen van der Aa. (A.B.) Dank voor uw brief, die getuigt van uwe genegenheid voor mij en mijne schoonzuster, de weduwe van Rosencrans 6). Het stuk in quaestie, geteekend door Z.E., ligt bij mijne papieren. Ik hoop, dat Z.E. mijne schoonzuster zal helpen. Bij Venloo, den 26 7bris (Sept.) 1634. 1016. Aan J. Smithius 7). (K.A.) Dat ik in plaats van een versje, zooals ik beloofd had, een lang gedicht heb geschreven 8), komt doordat ik zooveel houd van oudheidkunde. Als er vergissingen in het gedicht zijn op het gebied van uwe wetenschap, beoordeel ze dan zacht; ik had geene boeken, om er iets in na te zien, en ook geen tijd voor studie hier te midden van het krijgsrumoer. Drunae in castris, IV Cal. Octob. (= 28 Sept.) CIƆIƆCXXXIV. 1017. Aan den heer van Druynen 9). (K.A.) De Prins maakt bezwaar u een paspoort te geven, omdat hij gezien heeft, dat gij tijdens het beleg van Maastricht van het paspoort, dat u toen gegeven was, gebruik hebt gemaakt ten nadeele van dezen staat. Le 2e d'Octob. 1634. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} 1018. Aan C. Barlaeus 1). (K.A.)* Quam in te censuram gravi nuper severitate exercui 2), Barlaee clarissime, eandem ultro et vicissim in me invoco. Sed ut rei illa fuit, haec, opinor, intra dictionem consistet. De facto enim, quale hic produco, satis securus sum, rerum apud Smithium bis lustratarum nudus catalogistes 3). In caeteris qua lapsus sim, meo more, qua ferri possim sine rictu, a te scire cupio, etiam irritato, et te valere. Drunae in castris, VI Non. (2) Octob. CIƆIƆCXXXIV 4). At interim recordare, mi censor, aliquid veniae deberi aulico, ut nosti, minime literato, et hic maxime omnium librorum destituto. 1019. Aan De Chalas 5). (K.A.) Uwe brieven en rekeningen heb ik aan Z.E. meegedeeld, die zijn thresorier order gaf de vier door u bij den heer de Beringhen 6) geleende sommen, tot een bedrag van 1016 fr. 14 st., terug te betalen. Als het geld, dat gij thans nog in handen hebt, op is, kunt gij weer bij den heer de Beringhen leenen: wees echter zoo goed, in 't vervolg alles op ééne rekening te zetten. Het doet Z.E. veel genoegen, dat de commandeur weer hersteld is; laat hij nu echter niet alleen zijn lichaam, maar ook zijn geest weer oefenen. De Drunen, le 2e d'Octob. 1634. 1020. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Het leger wordt morgen ontbonden en gaat bij heele regimenten in de grenssteden van deze streek, van Geertruidenberg tot Grave; het grootste gedeelte der ruiterij gaat naar Megen aan de Maas. Het gerucht liep, dat het vijandelijke leger in Brabant was. Maar het is graaf Jan met een regiment Ieren en wat ruiterij, die provisies gebracht heeft in Breda en nu in den omtrek wat rondzwerft. ‘Hier au soir environ les 11 heures il fut veu en ce quartier un assez grand corps de feu en l'air, pleuvant en estincelles, mesmes sur le corps d'un homme qui en a faict le recit à S. Ex.e, disant en avoir les habits bruslez cà et là. Et ce feu se relevant creva, et en partit un bruict comme seroit une salve de force mousquets. J'ai veu moy mesme l'esclat de la lueur contre les {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} vitres, mais ne me suis point avisé d'aucun bruict, diverti peut estre par celuy que faisoit la compagnie où j'estoy’. Wij gaan morgen voor eenige dagen naar Heusden. Au camp à Drunen, le 5e d'Octob. 1634. 1021. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Z.E. besloot gisteren een paar dagen naar Buren te gaan. Graaf Jan is naar Antwerpen vertrokken en heeft ongeveer 1000 man in Breda achtergelaten. Gisteren is uit Heusden een trompetter gezonden aan den graaf van Salazar 1) over de zaak van den graaf van Flodorff 2), maar het rantsoen wordt nog niet betaald. Als de Prins verder reist, zal ik het melden. A Zuijlichem, le 8e d'Octobre 1634. 1022. Aan C. van Aerssen 3). (K.A.). Z.E. kent de klachten van kapitein Nicolai 4), waarover gij schrijft. Maar hij komt spoedig in den Haag en kan u dan mondeling meedeelen ‘ses considerations sur ceste matiere, où les procedez de Mess.rs de Zelande font des reflexions sur des interests de bien plus d'importance que ceux dudit capitaine’. Ik wil het u echter ook wel schrijven..... A Buren, le 10e d'Octob. 1634. De heer Wyts 5) wil uw kleinen koerier wel als schrijver hebben, als zijne ouders het goed vinden. 1023. J. Pineton de Chambrun 6). (L.B.) Met veel schroom bied ik u dit geschrift van mij aan. D'Orange, ce 13e Octob. 1634. 1024. W. Pynssen van der Aa 7). (H.A.) Hoe staat het met de compagnie van mijn overleden zwager Rosencrans 8)? Ik hoop, dat Z.E. medelijden zal hebben met de weduwe en de kinderen. Ik zou gaarne verlof hebben, om naar den Haag en Yselstein te gaan. Nimwegen, den 14en Octob. 1634. {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} 1025. Aan generaal Milander 1). (K.A.) Gij hebt mij groot genoegen gedaan door mij aan te bevelen bij den Landgraaf van Hessen. Er is haast bij de zaak; ik zal aandringen bij den heer Meschede en den heer commandant van Werden; help gij van uwen kant ook een handje. Kan ik bij andere heeren ook nog iets doen? ‘Il est tres-vray que la saison avancée me presse et que pour un assez grand bastiment, que je trouve ici hors de terre, il me fault tout l'hiver et plus à preparer le travail de bois, qui doibt suivre la massonnerie de pied à pied. Outre que Monseigneur mon maistre m'aiguillone chaudement, desirant veoir ma maison sur pied, pour y avoir contribué beaucoup de son ordonnance et pour estre - vous le sçavez mieux que moy - assez nouvellier en bastiments. Voyla, Monsieur, tout ce que je puis produire à vous addoucir les importunitez que recepvez aveq tant de patience de vostre serviteur ..... A la Haye, ce 17e d'Octob. 1634. J'ay chargé ce porteur d'un mot à M. le chancelier Geimbach, lequel j'espere ne me refusera pas l'exemption des licences de Brandenbourg. J'attendray veoir jusques où s'estend la courtoisie d'Emmerick, depuis que le gouverneur de jadis en est dehors.’ 1026. Aan N.N. 2). (K.A.) Bij mijne terugkomst uit het leger vond ik uw pakje en tevens den brief van den heer Milander. Vriendelijk dank voor alles, wat ge mij uit Spanje meedeelt; de heer Van der Burgh 3) zal u zeker al gezegd hebben, hoezeer Z.E. die mededeeling op prijs stelt. Gij zult mij verplichten, als ge mij ook in het vervolg wilt melden, wat voor belangrijks u overkomt. Mijne gedichten verdienen uwe lofspraak niet, al verheugt het mij, dat gij en Barlaeus ze goedkeuren. Barlaeus heeft mijn vers op het cabinet van Smithius 4) nog niet beoordeeld; zelf is hij met belangrijke werken bezig. A la Haye, ce 17e d'Octob. 1634. 1027. P.C. Hooft 5). (A.B.) Gelukkigh moet ick achten ende kan niet ten vollen zeghenen de sterre eener geboorte, die 't waerdste mijner eere niet alleen, maer ook een groot deele mijner fortuine schijnt verknocht te hebben aen de gunst Uwer Ed. Gestr. Wat dezelve in d'eerste vermoghen heeft, ben ik voor dezen gewaer geworden, ende spelle reeds daeruit, wat zij in d'andre vermoghen zal. De geleghenheit, waerin zij mij grootlijx begenaedighen kan, is deze. Mijn' huisvrouw, nae ons verstand - alhoewel andren anders willen drijven - geroepen zijnde, bij uiterste wille van zekeren haeren oom, tot bezit van een majoraet van 6 m. gl. 's jaers hier in Brabandt, nae 't over- {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} lijden van een Don Francisco Hellemans 1), die onlanx in 't gezelschap der granden van Salazar gesneuvelt is, heeft, terwijl zij weduwe was, haere neutraliteit verworven ende genomen tot Zevenberghen, om niet versteken te zijn van die erffenis, in gevalle zij hem moght komen t' overleven. Dit nu gebeurt zijnde, begint d'advocaet fiscael voor te wenden, dat zij, met het huwen aen eenen, die in eedt der Ed. Grootmo. H.H. Staeten van Hollandt is, haere neutraliteit zoude gebrooken hebben. Wij, om dezen slagh te breeken, zien geenen beter raedt dan 't aenroepen van den voorstandt des Prinsen, ende maeken ons sterk dese swarigheit te verwinnen, indien men een bondigh voorschryven verwerven kan van zijne Vorstl. Doorl. aen den H. Abbate Sciaglia 2), dien men gelooft daernae grootlijx te willen luisteren, ende maghtigh genoegh te zijn om door te drijven in dit hof, dat de neutraliteit mijner voorsz. huisvrouwe gelden zal, niettegenstaende t' huwlijk met mij aengegaen. Ik besweere dan U Ed. Gestr. bij myne dienstbaerheit, haer ende den haeren eeuwlijk toegewijdt, maer bovenal by haer edelaerdigh gemoedt ende ingebooren' heusheit, dat haer gelieve zich te pijnen, om de gemelde brieven van zijne Vorstl. Doorl. te verwerven, ende zelf dezelve in te stellen, op 't vierighste des U Ed. Gestr. zal doenlijk ende voeghlijk vinden, in Toscaensche tale, die U Ed. Gestr. niet min dan andre ten dienste staet. De jeghenwoordighe titels van den voorsz. abt zijn mij onbekent, maer hij is eertijds geweest ambassadeur des Hartoghen van Savoyen, ende dunkt mij onder verbetering, dat het opschrift zoude moghen zijn: All' Ill.mo et Rever.mo Signore, il Signor Alessandro Scaglia abbate di ..... 3) Ambasciator di S.A. Serenissima di Savoya. Brusselles. Het dubbelt van den brief, die ik denke gesloten zal zijn, waer mij welkoom daernevens. Ende bid ik U Ed. Gestr. alles op 't spoedighste te richten aen mij, onder omslagh aen S.r Balthazar Bolgaro, koopman tot Antwerpen. 'T welk mij versekrende, kusse in aller nedrigheit de triomflijke handt zijner Vorstlyke Doorluchtigheit zampt die van U Ed. Gestr., ende nijghe mij met d'uiterste eerbiedenis t'haerwaerts, als Uwer Ed. Gestr. ootmoedighe, eighenste dienaer ..... Uit Brussel, 17 Oct. 1634. 1028. Aan W. Pijnssen van der Aa 4). (K.A.) Het is u toegestaan op reis te gaan. Maar toen ik te Buren uw ander verzoek, aangaande uw neef, ter tafel bracht, kreeg ik ten antwoord, dat er geene enkele acte bestond, die noodzaakte, om aan een kind eene compagnie te geven. Gij moet dus andere argumenten zoeken. A la Haye, ce 17e Octob. 1634. 1029. C. Barlaeus 5). (L.B.) Itane vacat, clarissime Hugeni, in castris et virginum meminisse et antiquitatum? In vernantis simul puellae laudes et decrepitae Romae obsoleta sacra diffundere spatiosissimum ingenium? Iam Annam Ultrajectinam e tenebris in lucem vocas 6), iam detrita et semesa Latij monumenta. Modo cum Evandri matre Carmenta loqueris, modo huius seculi divam alloqueris, {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} quae quia nil nisi divinum sapit et scribit, hominibus nubere non vult, et deos amasios exspectat. Debebat viro docto nubere, ut mixtis tantae indolis ingenijque seminibus Apollines nobis alios Palladesque gignat. Carmen tuum, quo domicellam istam invitas, ut solem frequentius adspiciat, ejus genij est, ut notam marginalem optime mereatur. At illa, quam in penum antiquariam doctissimi Smithij scripsisti, elegia 1), uti maioris est operae et laboris, ac argumenti luculentioris, plus me aliosque erudijt. Mirati fuimus - nec enim solus ista lego - te in castris, ubi nulli stant ordine vates, Nec domino monstrat pergula certa librum, ista scripsisse, quae antiquorum nobis ritus, mores ac sacra proprijs nominibus exhibent. Opinor te recentem a privatis Smithij discursibus illam elaboravisse. Maiestati Romanae apta verba conquisivisti. Et visus mihi fui inter veteres Quirites sine pallio ambulare, cum legerem phaleras, phialas, uncias, periammata, cymbala, seniones, lapides, genios, stylos, calices, etc. Verum cum mentionem facias ignis aeterni lampadibus contenti in sepulchris locisque ab humano usu et vita semotis, libet ex te discere causam istius aeterni ignis. An putas daemonum id factum cura et studio, ne ignis exstingueretur, et ideo sepulchris inscriptum fuisse, Diis Manibus? An credis flammulam istam haesisse in lapide asbesto sive inextinguibili, aut lino Carpasio, cuius meminit Pausanias 2)? Aut filis istiusmodi, ex quibus Plinius vidit contextas mappas, quae in ignem conjectae, non absumebantur 3)? ....................... Forte huius rei causas propius nobis aperiet D. Smithius, sedulus et pernox harum rerum scrutator. Gratulor ego rei antiquariae, quod te cultorem sui nacta tandem fuerit. Illam sapientiam non audeo dicere insaniam; ego aliquando insanivi. lam lampades istas et ellychnia, in quibus arserunt ignes aeterni et Vestales trado alijs. Imperiales maioris facio, quibus olus emitur et vini sextarius, quam aeruginosos istos et lividos nummos. Repperi adhuc istius monetae veteris aliquos in meis capsulis et plenis aranearum sacculis, quos tibi mitto, ut tui sint. Si haberem Otthonem aeneum, non mitterem, nam qui genuinus est, aliquot millibus florenorum apud huius artis candidatos aestimari solet. En quo dementia cives Perduxit miseros 4). Cum huc veneris, apud D. Wickefortium non Roman solum omnem et stantes in curribus Imperatores videbis ingenti serie, sed et Graeciam universam, Philippos, Alexandros, Seleucos, Ptolemaeos, Lysimachos pluresque cornigeros duces, quantivis precij nummos. Vale, virorum summe, et me ama. Nobilissimum Mylium, clarissimumque Honerdum 5), ubi feret occasio, a me saluta. Amstelod., XV Cal. Nov. (= 18 Oct.) CIƆIƆXXXIV. 1030. J. Smithius 6). (L.B.) Vriendelijk dank voor uw uitvoerig gedicht 7), dat ik juist op mijn verjaardag heb ontvangen 8). VII Idus VIII bris Jul. (= 9 Oct.) 9) CIƆIƆCXXXIV, Noviomagi. 1031. Aan P.C. Hooft 10). D'eerste bejegening, die my wedervaren is op het voorstellen van U E. begeerte, was een ronde weigering, bevestight met soo grondighe redenen, dat ick se niet en sagh t' overstrijden, {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} sonderling tusschen meester en knecht, daer het aensien veeltijds de gehoorsaemheit te machtigh valt. Den yver nochtans, van U E. in soo gewichtigen noodvall niet verlegen te laten, heeft my soo verre gemoedight, dat ick het bewerp van den bygaenden brief 1) 's anderdaeghs hebbe derven voorhouden ende daerop met wat spertelings des Vorsten teeckening bekomen. Om soo veel te weghe te brengen - 't welck, tegen mijne genegentheit ten dienste van U E. gemeten, altoos weinigh is - hebb ick met veel aendachts tuschen des meesters teere ooren ende U E. heftighe begeerte moeten sweven; endtelick dit is de vrucht van mijn blymoederschap. U E. en store sich daeraen niet, datter het Italiaensche kleedsel af gebleven zy; dien heere ende andere syne landsluyden hebben wy dagelix te beschrijven, maer het aensien, noch het gebruyck van dit hof en lijden niet, dat wy allerhande volckeren sonder tolck te gemoete komen. U E. stelle zich daerop gerust. Ick derve versekeren, dat haer de onroomsche tale tot geenen achterdeele en sal strecken. In de rest hebb ick my gequeten naer vermogen ende alles soo ruym genomen, als my de aengewesen scherpheit van ty en wind gedooght heeft. God geve het U E. te stade kome in de gerechticheit sijner sake, die my, voor soo vele den fiscael aengaet, t'onrecht in 't verwarr gehouden dunckt te werden. Emmers stijft my in dat gevoelen d'oprechte meeninghe, die my U E. doet versekeren, dat ick ben en blyven will ..... 's Graven Haghe, den 23en Octob. 1634. 1032. Aan C. van Aerssen 2). (K.A.) Mon maistre s'est encor plus estonné que moy de l'ombrage où il a veu le Sieur de Sticke 3) par sa lettre du 22e, qui s'en retourne quant et cette, me repetant en substance et à diverses fois, qu'au contraire il a tousjours faict, et faict encor tant d'estime dudit Sieur, qu'en ce qui est proprement de sa derniere negotiation il s'est ouvert à luy aveq plus de privauté et de franchise qu'à personne qui soit. Que bien a il sceu par ci devant et ce en partie de la bouche du S.r de Sticke mesme, qu'il y auroit des personnes qui luy voudroyent peu de bien et auroyent tasché de le mettre mal icy et aveq M. le Duq de Nieuburg 4), mais que, selon ce qu'il s'en souvient, cela regarde quelques interests particuliers, demeurant au reste tousjours plein de bonne volonté pour luy, comme envers une personne dont les vertuz et capacitez le meritent. C'est le tesmoignage que non seulement la verité m'oblige de luy rendre, mais aussi le commandement de S. Ex.e, m'enjoignant de vous en donner des impressions bien fortes, qui suis ..... Le 25e d'Octob. 1634. 1033. Aan den hertog van Bouillon 5). (K.A.) Je rends tres-humbles graces à V. Ex.e du tesmoignage qu'il luy a pleu me faire porter de sa bienvueillance par ce sien lacquais. Et ce puisque {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} telle a esté sa volonté absolue et que contre icelle les protestations que j'en ay faictes par ci devant n'ont rien peu valoir. J'ose dire qu'à m'en laisser le choix, je continueroy de vous rendre, Monseigneur, un service non mercenaire, plustost que de me veoir serré dans de si estroittes obligations, sachant d'ailleurs trop bien ce qui est de mon debvoir à l'endroict de V. Ex.e, sans que tant de schandelles m'y esclairent. Mais comme ce n'est pas aux valets de disputer la livrée qu'on leur veult faire porter, je me retiendray d'examiner par quel endroict il me viendroit mieux à poinct que V. Ex.e m'attachast à soy, et en me soubmettant, comme je doibs, aux arrests de son bon plaisir, luy repeteray tousjours du fonds de mon coeur, qu'ainsi que j'ay tousjours esté, je demeureray ..... A la Haye, ce 27e d'Octobre 1634. 1034. L. de Dieu 1). (L.B.) Ik hoop, dat gij u de aanbeveling van Heinsius 2) en D. de Wilhem 3) zult herinneren, en bied u hierbij mijn laatste boek 4) aan. Lugd. Batav., sexto Cal. Novemb. (= 27 Oct.) 1634. 1035. Aan den rhijngraaf 5). (K.A.) Gisteren avond laat kreeg ik uw brief over den heer Rysenaer en van morgen vóór kerkdienst ben ik dadelijk naar den Prins gegaan. Maar Z.E. had juist het besluit geteekend, waarbij het garnizoen van Wesel aan gezegden kapitein werd toegewezen. Het spijt mij zeer, dat het mij niet gelukt is, u een kleinen dienst te bewijzen. A la Haye, ce 29e d'Octob. 1634. 1036. Aan N.N. 6) (K.A.) Enveloppé en partie de ce qui se trouve de confusion en affaires tant domesticques que publicques au retour de l'armée, je satisfay à l'instance qu'il vous a pleu me faire par voz dernieres, et du sceu de S. Ex.e vous envoye le[s] principales lettres espagnoles que mon bonheur m'a faict deschiffrer. J'en retiens encor bien autant, mais la depesche estant de mesme date, le contenu se trouve presque semblable partout, n'y ayant que ça et là quelque difference de peu de suitte. Aux noms propres, distinguez par marques peculieres, il a fallu emprunter de la conjecture ce que la demonstration infallible n'a peu donner, mais je pense que vous ne me verrez gueres fourvoyer. Le texte au reste vous sera encor plus clair qu'à moy, puisque toute ceste trame {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} a esté filée soubs voz yeulx, et sans doubte vous y trouverez du contentement, comme on faict dans la lecture d'une comedie representée par le passé. La raison veult qu'on ne se vante point d'estre venu à bout de ce chiffre, pour s'en conserver l'utilité à quelque meilleure occasion. C'est ce que vous entendez mieux que moy, qui m'abstiendray partant de vous en paier, si ce n'est pour tascher de prevenir une nouvelle peine qui m'en pourroit arriver. Et vous sçavez, Monsieur, que c'est un travail d'asne, au lieu duquel je dis devant Boisleduq à S. Ex.e que j'aymeroy mieux avoir tourné ses moulins huit jours. Puis toute entreprinse n'y succede pas, nec semper nos aequus amavit Jupiter, et comme ceste sorte de chiffres espagnols m'avoit tousjours esté en horreur, aussi me donne je un peu de vanité d'avoir penetré cestuy-ci. Pardonnez à ma folie le long discours que je vous en tiens et me continuez, s'il vous plaist, la faveur que je tascheray de meriter, de me croire sans reserve ..... A la Haye, le 29e d'Octobre 1634. 1037. P.C. Hooft 1). (A.B) Om een' gelijkenis te gebruiken van 't gewas dezer landouwe, ik hoorde noit van barmhartigheit, die, om eenen vriendt uit het vaeghevier te helpen, zich zelven in de hachlijkheit van den mondt der helle ging waeghen, en door zulken vuir proeve doen, dat de fijnte zijner trouwe meer dan 24 karaten mocht haelen. 'T welk van haer met minder ongerijmtheit geseit kan worden, dan van 't goudt van 25 karaten, 't welk zeker alchijmist zich vermat te kunnen maeken; gemerkt de fijnte van dat metael haer bestek heeft, die van de trouwhartigheit geenszins, gelijk ik kome van te leeren bij de blijken mij getoont door U Ed. Gestr., die 't gelieft heeft den voorstandt van mij en de mijnen te beijveren door haer genaede, op gevaer van de ongenaede des Vorsten. Wat dat in hebbe, kan ik, alhoewel zonder ervaerenheit, t' over bevroeden, ende moet belijden, tot grootmaeking van de haere, dat ik mijner standtvastigheit zooveel goeds niet zouw toevertrouwt hebben. Vinde mij nochtans zulx gesticht door dezen voorgank Uwer Ed. Gestr., dat ik mij darre sterk maeken, zoo mijne geringheit haer emmermeer kan te staede koomen, te beschrijen de naeste trap aen die, waerop zijne voeten gevestight heeft degeene, die alleen ende met uitsluiting van de reste der menschen verdient te draeghen den naam van Constantijn. Maghtige redenen van de weighering des Vorsten - ongewis oft ik 't wit raek - weete mij wel in te beelden, ende schep daeruit te voller 't gewight uws volhardens. Niet bezeft te hebben de kleenigheit, die 't waer voor dat hof, ijder met zijn' tael te gemoete te komen, vergeeve U Ed. Gestrengheit aen eenen onverzochten hoveling, die 't echter wel behoort had te bezeffen, uit redenen op die stoffe hem meermaels voorgekomen. Ook hebben mij hierin vervoert de ijver tot de glorije Uwer Ed. Gestr., daer 't vaederlandt mij dunkt zijn deel aen te eighenen, ende 't gevoelen, dat dezelve van eenigh aenzien en baet moght wezen in 't beweghen des persoons, dien wij van doen hebben. Oolijke zorghvuldigheden van luiden, die 't nauw zoeken, daer 't nauw bij komt. Dies achte met U Ed. Gestr., dat men eeven hoog zeilen zal met den zeker wel bondighen franschen brief, zoo d'achtbaerheit van den teekenaer haere waerde gelden magh. Ik kusse ter knie de zeeghbaere handt zijner Doorl. voor de eere haerder genaede, ook de gelukkighe penvoerster, die mij ten besten doet hoopen van 't geluk, dat voorts te verwachten staet, ende draeghe haer eeuwlijk ende aellijk op .... Brussel, 31 Oct. 1634. {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} 1038. Aan J. Wicquefort 1). (K.A.) Evenals mijne andere vrienden, zult gij er aan moeten gewennen, dat ik weinig tijd heb om te antwoorden. Vriendelijk dank voor het zenden der boeken, die van zoover zijn gekomen; de onkosten zal ik natuurlijk vergoeden. De heer Van der Burgh vergist zich, als hij zegt, dat ik spoedig te Amsterdam zal komen; ik wilde, dat het waar was, maar ik heb volstrekt geen tijd voor zulk een reisje. A la Haye, le 5 de Novemb. 1634. 1039. Aan baron Chr. van Dohna 2). (K.A.) Vriendelijk dank voor het tractaat over de ware vreugde. Gij blijkt niet boos op mij te zijn, omdat ik zoo weinig schrijf. Maar zoowel de heer Le Saige 3) als ik hebben het druk en wij kunnen u weinig nieuws meedeelen. ‘Pour mon interest particulier j'adjouste que la pluspart des ordres concernants le gouvernement de la Principaulté s'administre brevi manu entre S. Ex.e et le greffier, ceux du Conseil ne prenants part qu'aux espines qui s'y rencontrent. Ainsi, Monsieur, n'ayant subject de vous servir que par occasion de rencontre, lorsque de trois, de quatre, et parfoix de six sepmaines ledit greffier en ma presence attrappe une heure de loisir à vuider un morceau d'affaires amassées à la longue, je vous supplie de considerer s'il y va tout à faict de ma faulte, quand voz justes impatiences s'assouvissent si lentement, et pense qu'au contraire vous m'advouerez que les offices, que je suis capable de rendre, se bornent dans les intervalles de quelque bon mot à propos’ ..... A la Haye, le 12e de Novemb. 1634. 1040. J. van der Burgh. (L.B.) ‘Mon maistre 4) vous prie de luy donner vostre advis sur l'apparence qu'il y peut avoir d'obtenir ce qu'un hidalgo luy demande dans la lettre cy joincte. A quoy vous aurez commodité, s'il vous plaist, au retour du capitaine Crock 5)’. - De heer Wicquefort wil mij de gedichten van Maffeo Barberini 6), te Rome gedrukt, schenken, als gij het werk bezit. De Bolducq, ce 18/8 9bre (Nov.) 1634. {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} 1041. Gecommitteerden van het graafschap Buren. (K.A.) Wat de zes paarden aangaat, waarvoor de heer Grobbendonck 1) een paspoort wenscht te hebben, en de zes voor den heer de Rybaucourt 2), willen wij voor de eerstgenoemden wel de licenten betalen, wanneer Z.E. dat verlangt, maar voor de andere niet. Wilt gij over deze zaak nog eens met Z.E. spreken? Vuyt Bueren, den XXIIIIen Novemb. 1634. 1042. A. van Hilten. (H.A.) ‘Les impudences de Marten van Hemert, souz quelque pretendu service faicte à Son Ex.ce, sont tellement accrües qu'il s'est osé entreprendre sur ce qui depend 3) de ma charge en la qualite que je possede, faisant souz main a mon desceu escrire à mes clercqz et mettre sur leurs specifications des papiers importans 4) bonne somme d'argent, et entre aultres un grand registre contenant les biens eeclesiastiques, dont vous avez passé quitance en faveur d'un Attevelt, dont il m'a demanué.’ Wilt gij mij nu met den schipper dadelijk uw register zenden? Dan kan ik er kopie van laten maken. Die van Hemert doet hier allerlei slechte dingen. A Utrecht, le 28e de Novemb. 1634. 1043. Aan C. Barlaeus. (K.A.) Sic fit, Barlaee amplissime, postquam in silentium actus aut occupationibus, quas ambitiose praetexo, aut torpore quodam vel desidia, quam amoliri a me non semper valeo, cessare semel bona fide coepi, et in piscem, ut aliquando ludebamus, verti, erigor pudore tandem et officij me non languide commoneo. Sed opus arduum, labor novus exsurgentem premit. De colore cogitandum est, qui latissimae culpae cum decore praevertatur. Et ecce alteram silendi causam, cogitationum enim, nisi sileas, vix insomnium connexio est. Isto in conatu parturire me puta quae hactenus non produco, peperisse tamen, antequam ad scribendum redij, quae nunc magnifice editurus sum. Vidisse me nimirum, quanta hodie cum laude de nihilo nihil scribant, qui si ad Aliquid se applicent viri magni, mea quidem opinione, minus insaniant, parcius nugentur; punctum autem invidiâ tanti nominis, hactenus cum illis censeri studuisse, et scripsisse nihil. Si praetextum non admittis et hoc dicendo dicere me dicis nihil, dicis tu quidem nihil, amice, et inique me condemnas paria facientem tecum et ad scriptorem nihili respondentem nihil. Scrupulum ipse unum non {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} amoveo, scriptorem utique te nihili, non nihili nuper donatorem fuisse, antiqui aeris nempe praetiosae rubiginis, cuius a nihilo aestimatio recedit, quantum ab incude distat. Sed commentum subito scribenti subit. Quid pro illis opibus exigere a me vel expectare potuisti, nisi vicariam opem? At unde illa mihi suppetere, pertinacissimis vitae vicarijs nihil sedulo curantibus, nisi illud unum, ne fiant nihili? Ergo penes me, quod et hic referrem, nihil fuit et est denique nihil; quoque certus sis in nihilum nil posse reverti, ego nihili manifestum nihil, in nihilum ecce redeo et, ut coepi, reddo nihil quae sunt verba, ago nihil quae sunt gratiae, rogo nihil, quod est frustra, nempe ut me ames, qui porro, an sit nihil quod in me amante tui desideres, apud Caffarellum disputa, amante nimium te ut nihil magis. Hagae Com., 29 Nov. 1634. Humanissimo Wicquefortio, qui me officijs onerat et beneficijs, nihil a me dici cupio, id est salutem gratiasque verbis aulicis, quae in thesibus et antithesibus nihili ignave omisistis maximi mystae nihilistae. 1044. C. Barlaeus 1). (L.B.) Cur me iterum revocas ad sterile illud, exangue et macilentum Nihil, amplissime Hugeni? Disseris de eo multa σϰεπτιϰῶς et σϰωπτιῶϰς ................................... Neque mirare me de Nihilo scribere. Sum nihili possessor. Aula nihil donat. Nihil remitto. Ubi vicaria tua ope impetravero illud Tι, quod nosti, mittam aliquid, tuis oculis et auribus dignum ............ Ipsis Cal. (1) Decemb. CIƆIƆCXXXIV. 1045. A. Ploos 2). (H.A.) Wilt gij van middag den graaf van Solms 3) nog eens gezelschap houden? ‘Gisteren is eenpaerlyck goet gevonden aen den Coninck ende Cardinael te schryven over 't verblyf van den heere Pau. Hebbe de depesches voor myn soon ontfangen’; hartelijk dank voor uwe moeite. Hage, den 3en 10b. (Dec.) 1634. 1046. Aan J. Wicquefort 4). (K.A.) Gij overlaadt mij met weldaden, nu weer met dingen, die op mijn vijfde zintuig betrekking hebben. De beide Portugeesche reukmiddelen ken ik, geloof ik, wel. Maar het is niet de olie, die ik zoek en waarvan maar enkelen het geheim der vervaardiging schijnen te kennen. Wij zullen eens probeeren, wat de Jodin van Vianen er van zegt. A la Haye, le 5e de Decembre 1634. ‘Tout ce que j'ay de loisir de reste s'en va aujourdhuy à l'architecture pour le bastiment que j'ay fondé et doibs achever l'année qui vient, s'il plaist {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} à Dieu Le S.r van Campen, qui m'est venu veoir à ce dessein, m'y assiste en Vitruve tres-parfaict et nous avons conspiré de sçavoir de vostre belle curiosité universelle, si vous ne sçavez si les Espagnolz ont produict quelque chose de ceste matiere, estans la nation du monde qui s'acquit le mieux des sciences qu'elle entreprend. Il a sceu que vous possedez Vilalpandus sur Ezechiel 1) et vous le demandera par emprunt; à son retour icy nous en jouissons d'un aveq ravissement. Mais sachons, s'il vous plaist, qui d'entre eux quatre traicte la matiere de bastir ex professo’. Vele groeten aan Barlaeus, die mij een aardigen brief heeft geschreven. 1047. A. van Hilten. (H.A.) Vriendelijk dank voor uwe moeite; wilt gij ook nog eens voor deze brieven zorgen? ‘Tout de mesme comme vous je considere la personne principale qui meine l'affaire de Madamoiselle van Dorp 2); je ne desire rien plus que de la veoir reprendre à son contentement et finir au vostre; le S.r de Sandenbourgh m'en a declairé ses bonnes intentions. L'absence de quelques uns de Mess.rs les Nobles n'ayant permis, suivant leur ordre, de traicter ceci en absence des interessez, sera cause de le remettre jusques à la prochaine assemblee. Mon opinion seroit que voz lettres de recommandation, escrites de bon encre aulx S.rs van der Haer, de Brakel et de Hardenbrouck, tendroyent pour acheminer ceci tant mieulx à vostre contentement, a quoy je contribueray ce qui me sera possible’. A Utrecht, le 26e de Novemb. 1634, st. vet 3). 1048. E. Puteanus 4). (L.B.) Onlangs heb ik mijn schoonzoon verloren 5) en mijne dochter gaat naar Dordrecht voor de regeling van zaken. Ik wil gaarne mijn oudsten zoon Justus Caecilius met haar meezenden en mijn vriend Joannes Cnobbarus, een Antwerpsch drukker, die al mijne werken gaat uitgeven; hij neemt een paar boeken van mij als geschenk voor u mee. Wilt gij hen voorthelpen? Lovanij, in Arce, Postrid. Non. (6) Decemb. MIƆC.XXXIV. 1049. P.C. Hooft 6). (A.B.) 'T is nu een' wijl geleden, dat ik met woorden erkende mijn woordt door U Ed. Gestr. bij zijn Vorstl. Doorl. ende door haer bij den H. abt Scaglia 7) gehouden. De zonneschijn dier {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} gunste heeft nu begost knoppen uit te broeden, die den bloem in den mondt hebben, doch tot speening noch quaelijk konnen komen, mits de g ..... 1) eener ziekte bij den H. abt uitgestaen, ende eener andre, die den H. markgraef 2) in zijn' kamer bewaert houdt. D'eerbiedenis aen 's Prinsen brief was zoo volslaeghen als ze behoorde, en de plichtpleeghing daerop gevolght zoo vierigh, als men ze wenschen moght. Oft zij krachts genoegh hebben zal om de speen te doen zetten, ende die te volqueecken tot een' rijpe vrucht, de tijdt moet ons des wijs maeken. Ondertussen heeft de H. Sciaglia op mij begeert, dat ik te weghe helpe dengeenen die dezen gelaeden heeft. Van den inhoudt en weet ik niet, maer zoo daer antwoort op vereischt is, wenschte wel dat het gespekt quaeme met eenigh aenroeren van mijn groot genoeghen over de deughd, die mij 't schrijven zijner Vorstl. Doorl. dusverre gedaen heeft, met een taxken(?) van verder prikkeling; gedraegh mij nochtans ter bescheidenheit van U Ed. Gestr., die ik noode te veel zouw verghen. Een' zorghe, die U Ed. Gestr. nimmer behoeft te quellen, als die alle haer vrunden te verre onder heeft, om 't volle ransoen hunner gehoudenisse te kunnen opbrengen, maer vooral ..... Brussel, den 7en van Wintermaent 1634. 1050. H. Suertenius 3). (B.M.) Verleden Dinsdag heb ik aan uw rentmeester van Zuilichem 4) te Bommel eenige planten gegeven, om ze daar vooreerst neer te zetten, totdat ik zelf kom. En hierbij zend ik ‘tonnam pomorum paradisi’, waarvan ook uwe begaafde zuster Constantia de Wilhem 5) zooveel houdt. Het oude huis van Christiaan Huygens, zaliger gedachtenis, schittert meer dan ooit door uw flink kroost. Bij den heer Van der Myle heb ik een verzoekschrift achtergelaten, om voor 21 jaren de vicarie van het altaar van S. Andreas te Utrecht te mogen huren; misschien wilt gij mij daartoe wel evenzeer helpen als de heer de Wilhem. Erichem, 15/5 Decembris Anno 1634. 1051. Aan E. Puteanus. (K.A.) Waarom zijt gij boos op mij? Ik zal waarlijk mijn best doen, dat Cnobbarus een vrijgeleide krijgt, evenals uwe dochter, de weduwe, en I. Caecilius Puteanus, als ik den naam ken van de eersten en de titels van den laatsten; zij moeten in het stuk vermeld worden. Het purper, dat gij mij belooft 6), zal ik niet beschouwen als het Oostenrijksche, maar als het uwe. Gij moet in uw geschrijf niet zoo afgeven op onzen staat; ik doe het niet op den uwen, hield van uwe Eugenia en vrees uw purper niet. Hagae Com., XV Cal. Ian. (= 18 Dec.) CIƆIƆCXXXIV. Ik heb op 't oogenblik geen tijd, den drukker zijn vrijgeleide te zenden. {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} 1052. Aan N.N. 1) (K.A.) Je suis las de vous lasser de paroles qui ne portent aucun effect, et c'est pourquoy il y a longtemps que je ne vous dis mot, mais vous auriez tort de vous croire si esloigné de noz esprits que de nos yeulx. Je ne voy jamais Madame la Princesse que la pitié qu'on a de voz ennuiz ne vienne sur le tapis. Mais là où il n'y a que de la pitié à vous ramentevoir, qu'importe qu'on le taise, ou vous entretienne? Vous n'estes pas si loing, que vous n'ayez sceu les changemens d'humeur que rencontre nostre ambassade en France depuis le Mazarini arrivé 2). De cela quelle conclusion se peut il faire pour vostre particulier? Pire, disent la pluspart de vos amiz, que jamais. Mais j'ose leur disputer la consequence et soustiens, que quand nostre negociation reüssira le moins bien, il y a apparence que l'on taschera de nous gratifier en des petites choses, comme est telle de vostre requeste. Je ne sçay si les affections me trompeut, mais le probleme est probable à mon advis; interposez-y le vostre au loisir que vous en avez, et sachez que toute la consolation que Madame croit vous pouvoir despartir, gist, à son dire, en la seule legereté de la nation qui vous tourmente, capable de faire aujourd'huy ce qui avanthier eust passé pour miracle. Ainsi, Monsieur, osons nous trouver subject de gausser dans voz fascheries, mais le rapport que je vous en fay ne tend qu'à vous divertir. Obligez moy, qui ay toutes les forces de mon ame enclines à vous procurer du contentement, de m'enseigner les moyens de vous servir; je le feray fidelement et d'autant de passion que je desire estre creu à jamais .... A la Haye, le 29e de Decembre 1634. 1053. Aan J. Wicquefort 3). (K.A.) Ik neem van harte deel in uwe droefheid 4). - Wat uw denkbeeld betreft aangaande het dak van mijn nieuw huis 5), moet ik u zeggen, ‘que ne m'estant jamais proposé en mon architecture qu'une simplicité de bonne grace, je trouve le chapeau de castor, que vous me proposez, de trop de prix et d'esclat pour la brique qu'il debvoit couvrir. L'ardoise mesme n'est pas encor de mes resolutions arrestées et peut estre qu'au bout du compte il n'y aura que la bonne tuille qui m'acheve de vuider la pochette. J'ay desjà apprins, Monsieur, que le toict ne doibt trop peser à la maison; comment voulez vous qu'il ne surpose au maistre, si en le couvrant de duytes, il ne peut eschapper qu'il ne se couvre de debtes’. En als ik eens zulke dingen deed, wat zou ik mij dan een aantal puntdichten van Barlaeus op den hals halen! A la Haye, le 30e de Decembre 1634. {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} 1054. J. van der Burgh. (L.B.) Ce ne vous est rien de nouveau que d'estre importuné de la part de mon maistre 1), ny à luy de vous avoir de l'obligation. Mais il ne s'est peu jamais moins passer de vostre aide qu'en la poursuitte du changement du fief de Brederode, qui peut estre sera proposé à l'assemblëe prochaine des Estats de Hollande 2). Il n'attend que l'effect de l'affection que vous portez au bien de sa maison, lorsque vous en serez requis, et m'a commandé de vons faire tenir le memoire cy joinct 3), pour vons faire veoir ce qu'il y a de considerable touchant cet affaire, si d'advanture Son Ex.ce, qui semble favoriser ce dessain, trouvast bon de s'y estendre dessus. Lorsque Sa S.rie a propos de mettre le tout en oeuvre, je me promets l'honneur de vous en aller porter les nouvelles ..... d'Amsterdam, le 2e de l'an 1635. 1055. J.L. Guez de Balzac 4). (R.A.) J'attens de vos nouvelles, et de celles de nostre cher M.r Heinsius. Je ne doute point qu'il ne me donne entiere satisfaction sur les propositions que je luy ay faites 5), et ne me monstre la verité que je cherche. Aussi ne l'ay je interrogé que pour estre instruit, et mes argumens ne sont pas des tentations de pharisien, mais des demandes de cathecumene. Je vous envoye pour luy le poeme de M.r Favereau 6), que j'accompagne d'une lettre que je luy escris. Vous m'obligerés s'il vous plaist, Monsieur, le luy faire rendre le tout, et de le supplier de trouver bon que je traite desormais avec luy comme Aenée avec la Sybille 7), et que mes complimens soient changés en questions, ou de morale, ou de politique, ou d'antiquité. Je ne demande de sa part ny estude, ny meditation. Je sçay que les heures serieuses de sa vie sont destinées a la gloire du public, et il ne faut pas amuser a bouscher des trous, et a rabiller des breches un ouvrier occupé a bastir des temples et des palais. Je me contenteray donc de ses premieres et plus legeres pensées, et ne desire qu'il employe à ses responses que le temps qu'il met a se deshabiller, apres qu'il a pris son bonnet de nuit. Quand il escrit avec pompe et ornement, je suis ravi de son eloquence, mais son Latin a tous les jours ne laisse pas de me plaire fort, et je ne voy point de stile d'enseignement plus noble, ny plus agreable que le sien. Il me semble qu'il fait mention en quelque endroit de ses poemes d'un traité qu'il a fait autrefois de la constitution de la tragedie 8). Mais il ne se trouve point ches les libraires de Paris, où j'avois mandé qu'on me le cherchast. Vous me ferés beaucoup de faveur de me l'envoyer avec les Poemes de Baudius 9) de la derniere edition, et le livre de la Republique des Juifs de Monsieur Cunaeus 10), s'il y en a aussi une edition nouvelle. Je croy, comme je vous ay desja escrit, que l'adresse de Madame Desloges 11) sera la plus seure pour nostre commerce, et Monsieur son {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} fils aura je m'asseure beaucoup de soin de tout ce qui luy sera recommandé de vostre part. Au reste ce M.r Favereau dont j'escris a M.r Heinsius, est un homme de grande consideration parmy nous, estimé du Roy et de M. le Cardinal, et tout puissant en sa compagnie. Il desire fort vostre amitié, et je la luy ay promise. Vous ne m'en desavouerés pas, et me pardonnerés bien les libertés que je prens, puisque je suis ..... A Balzac, le 3 Janvier 1635. 1056. J.C. Puteanus. (B.M.) Ik kom u lastig vallen met een verzoek van Cnobbarus, den uitgever en vriend van mijn vader. Hij drukt thans de Purpura Austriaca van dezen, dat opgedragen is aan onzen Prins Cardinaal. Daarom ben ik nu te Antwerpen. Als ik, in gezelschap van mijne zuster, u zelf eens een exemplaar kwam brengen? En als het ook aan Cnobbarus werd toegestaan, uw land te bezoeken? Zoudt gij dat willen toestaan? Veel heil en zegen in het nieuwe jaar! Antverpiae, Prid. Non. (4) Ianuarij M.IƆC.XXXV. 1057. E. Puteanus 1). (L.B.) Wilt gij Cnobbarus vriendelijk ontvangen? Spoedig komt mijn Purpura Austriaca uit. Het verheugt mij, dat gij mijne kinderen Justus Caecilius en Eugenia wilt helpen. Lovanii, in Arce, IV Eid. (10) Januarij MIƆCXXXV. 1058. Aan L. de Dieu 2). (K.A.) Lat. Hartelijk dank voor het zenden van uw geleerd werk. 11 Jan. 1635. 1059. J.C. Puteanus. (B.M.) Ik zend u hierbij een brief van mijn vader en zijn portret; gij kunt dus zoowel zijn uiterlijk als zijne inborst leeren kennen. ‘Adjungo Purpurae frontispicium, de qua parens mentionem facit, et quod parens in gratiam typographi sui Cnobbari, in gratiam quoque mei sororisque Eugeniae postulat, ego pariter commendo verbo: Videre, quem amamus, sic poterimus’. Antverpiae. Eidibus (13) Ianuarij MIƆCXXXV. ‘Titulos meos an cupis? Puteani sum filius, patricius Romanus, protonotarius apostolicus, arcisque Lovaniensis praefectus’ 3). 1060. Amalia, keurvorstin van Palts-Landsberg 4). (H.A.) Ik kom u lastig vallen, omdat mijn broeder het zoo druk heeft, ‘et vous diray, que n'ignorez pas, comme par l'amour de Monsieur mondit frere j'ay {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} tres volontiers presté mon nom en l'affaire que les Sayves 1) ont à l'encontre de luy, laquelle aultrement ne me touchoit en rien. Et si ladite affaire eust esté droitement jugée et fidelement secondée de vous, comme elle a esté bonne, Monsieur mon frere n'en eust eu que toute sorte de contentement. Mais d'autant qu'on a tout negligé, les ouvriers d'iniquité vous ont aussy jugé, comme ils ont voulu. Depuis ledit jugement, le Sieur Kneut 2) a fait sçavoir aux Sayves, qu'ils eussent à donner pouvoir en la ville de Paris à quelqu'un pour recepvoir les deniers à eux debües par ledit jugement, ce qu'ayants fait les dits Sayves 3), il dit astheur n'en avoir aulcun pouvoir de Monsieur mondit frere. Ayant donc recognu un bruit que ces Mess.rs de longue robbe en sement partout avec des discours desadvantageux, defavorisant la procedure dudit Sieur Kneut, comme laquelle ils imputent à l'ordinaire au maistre, d'autre part qu'ils laisseront courir leur interest, lorsqu'ils auront fait regler celuy des despends - ce qui sera fait, sans doubte, en peu de sepmaines, puisqu'il y a si peu d'ordre de vostre costé - au grand interest et dommage de Monsieur mondit frere, ne pouvant plaçer leur argent en nul lieu qu'il leur rapporte tant de revenu que la rente au denier dix, j'ay creu estre le debvoir d'une fidele soeur d'en advertir Monsieur son bon frere, pour y mettre ordre au plustost, lequel sans doubte aura assez recognu jusques icy de toutes mes actions, comme je desire son bien et celuy de sa Maison. Que s'il arrive cy apres quelque demande du costé de Madame d'Elboeuf 4), j'espere qu'il ne trouvera pas mauvais, que je m'en exempte, sans me mettre plus en peine - ainsy que je ferois autrement d'un zele extraordinaire - de la deffendre, veu si peu d'ordre qu'on y met. Je n'ignore pas comme ce cher frere est possedé et attaché au public, qu'il ne luy reste aussy que fort peu du temps de penser aux affaires de sa Maison, mais cependant se fauldroit il aussy despestrer des broulleries qui sont de tel poids qu'elles n'ont que trop travaillé Messieurs nos freres et Monsieur nostre pere mesme, comme sçavez, pour esclaircir par ainsy t[ou]t et reçevoir desormais tous ses revenus en France sans contestation’. Gij zult over dat alles wel met mijn broeder willen spreken. ‘Vous savez aussy que lorsque je quittay et donay a la Haye toutes mes pretentions tant paternelle que maternelle a Monsieur mon frere, comme l'on m'assura de la continuation des mille escus que sa bonte m'a destinee et octroiee durant nos misseres d'Allemagne, dont j'ay bien eu ma part. Mais d'autant que le S.r Kinschot 5) mande que M.r Brouard 6) en faict difficulte de les payer sans commendement, et la pauvre Allemagne souffre et nous en icelle de nouveau autant que jamais, j'espere que vous osterez la difficulte y survenue et en toucheray un mot 7)’ ..... De Montfort, ce 17 Janvier 1635. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} 1061. P.C. Hooft 1). (A.B.) Wij staen alhier om eenighe vrienden ten eeten te hebben, ende 't spel zouw volmaekt zijn met het bijwezen Uwer Ed. Gestr. Maer haer om zoo een' zaeke van daer te scheuren, waere tegens den staet gezondight. 'T naeste dan is, dat gebrek t' overpleisteren, ende ons verdriet te mompen met inbeelding haerder jeghenwoordigheit. Derhalven, om dezelve te stijven, ende ons te vaster te laeten voorstaen, dat U Ed. Gestr. een van de gasten zij, zeinden haer hiernevens haer taefeldeel. 'T is een arm gerecht, ende 't eenemael vleesselijk. Maer U E. Gestr. op lekkernij van geest te noodighen, waer een' gebedelde maeltijdt toestellen, daer zij meer brengen dan haelen moest. Ende deze spijz, hoe slecht zij is, en zal nocht haer, nocht mij zelven smaekeloos vallen, zoo U Ed. Gestr. daeruit kauwen kan den honger, dien nae haere gunst heeft ..... Amsterdam, 17 van Louwmaent 1635. 1062. Aan C. Saumaise 2). In re vestiaria antiqua, quam adornas, vir nobilissime, velim te juvare possim, ut credidisse visus es. Sed arcus Mariani, et quorum porro apud affinem meum 3) meministi, nihil hactenus nisi fando accepi. Statim vero ut ex literis tuis 4) cognovi, quid earum rerum penes me reperiendum duceres, dedi operam, ut in posterum, quod nunc socordiâ meâ contigit, ne fallaris, et ab illustrissimo Arausij praefecto 5) sedulo petij, si quid ibi rerum antiquarum extet, ocyus transmittat; sin vero ut extaret nemini satis curae fuerit, neque lamellis quidquam ligneis aut aeneis incisum, ut eorum fere quae ad manum incuriosi sumus, avidi exterorum, delineari mandet exactâ manu, et copiam nobis faciat quam primum possit; dum defluit amnis et expectas, tabellam istam, nisi fallor, non aegre inpicies. Lapis est circa Sanctos 6), sive Castra Trajana mavis, in Clivijs effossus nostra aetate, et armaturae veteris ornatum non obscure repraesentat. Quo nomine Principi olim meo oblatus et charus fuit. Tuo usui an conducat, ipse videris, et porro propriam habebis; superest enim exemplar alterum, quo nuper, tanquam novo munere, a Joanne Smithio 7) donatus fui. Ad quem virum, mi Salmasi, si te ablegari pateris - Noviomagi in praeconio verbi divini versatur - faxo non poeniteat. Thesaurum rei antiquariae possidet, atque, ut ἀϰόρεστόν τι χρῆμα τοῦτο, quotidie adauget, effossum, quod mireris, in unius Noviomagi suburbijs, quam urbem olim ipsissimum oppidum Batavorum fuisse, ex Tacito 8), non satis eo loci hactenus intellecto, valide convincit, et tractatu, si me audit, publico - confectum enim aut affectum inter schedas habet - propediem demonstrabit. Penus antiquariae, quam dixi, si compendium vis, dignare levi intuitu elegiam, quam plenus aliquando et humanitate viri et musaeo ab his rebus instructissimo poetaster effudi 9); effudi {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} nimirum inter arma et lituos, [in] castris Bredensibus, quae circa autumnum anni elapsi proxime successisse meministi morae longiusculae, quam cum exercitu Noviomagi feceramus. Tot verbis hoc ago, ut me, cum haec scriberem, destitutum libris, turbis obrutum fuisse credas; credes autum nec jurato, si tanti est ut perlegas. Quod ne rogo quidem, nisi Smithij caussâ et sic meâ, ut et amare discas virum optimum, et ille se amari a Salmasio mihi imputet. Me ut ames, nondum postulo; paullatim hoc audebo, ubi, sicut res est, in animum induxeris, esse me quod diu fui, immensae eruditionis tuae et aeterni nominis ardentissimum cultorem. Vale, vir summe, et quâ dixi lege, aliquando ut me ames, ferre jam nunc incipe. Hagae Com., XV Cal. Feb. (= 18 Jan.) CIƆIƆCXXXV. 1063. A. van Hilten 1). (H.A.) Dank voor het zenden van het register 2); ik zal het u spoedig terugzenden. A Utrecht, le 20/10 de Janvier 1635. 1064. Aan D. Heinsius. (K.A.) ‘Nihil fabulosi fingam; foetum octimestrem ad te mitto, sed, ut vides, validum et vitalem, obstetrice dominâ Desloges 3), matrona celebri inter Gallos et, quod ad rem facit, si illorum linguâ efferas, foemina sapiente. Mitto, inquam, Balzaci binas litteras 15 Maij ad me scriptas, 15 Januarij redditas 4). Obstruxeritne viam casusve deusve, incertus adhuc sum, sed investigabo, ratus perinde tua ac mea interesse, ut ratio constet tardioris responsi apud virum rotundissimae et, in speciem, facillimae elocutionis, sed cuius etiam familiares epistolas multo sudore condiri, probis autoribus comperi. Unde ut in par judicium de te potissimum ne impingat, curabo sciat, quam serus utrique nostrum apparuerit. Et has mihi partes deputo. Telam ipsam tibi detexendam trado; quid vero detexendam? Difflandam fortasse, ut araneae jucundum stamen, sed imbecillum, si vis venti incubuerit supra modicam. Neque adeo magnopere tibi allaborandum censeo, ut certiorem hominem facias, quam impar sit congressus Daretis cum Entello 5). Facies, opinor, ut leonem videmus cum catello ludere, quem infra iram suam dum reponit, ostenso ungue magis quam exserto, strangulat ludibundus tamen, vel debellatum eripi ex arena patitur. Et eripietur iste quidem mea manu, si saevire coeperis eo usque ut irasci te fateare. Quod jam nunc deprecor, mi amice, et si quid asserendae veritatis, aut laxandi etiam animi gratiâ repositurus es, quaeso salvis amicitiae sacris fiat, neque is ego videar, qui commisisse magna ingenia velim, ut oblectando me invicem maledicant, neque is tu, vir maxime, qui censurae justaene an iniquae libertatem animo minus aequo feras, quam perpetuae laudis palpum, quo modestiae tuae {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} quam molesti sint quotidie, qui nec tam facunde quam Balzacus assentantur, nemini aeque ac mihi notum est. Denique, si quod scripturus es, humanitate tua sic temperaveris, ut et nobilis adversarij citra controversiam egregias dotes trans errorem ipsum et calorem, quo subinde abripitur, agnoscere sentiaris, superaveris non Balzacum solum, quod in utique est tua manu, sed praeclarum quoque inter nostros virum, qui ab ipso nuper epistolâ, quam videris, humanissimâ compellatus, imperare sibi non potuit, ut immotà bile responderet, pessimo sane exemplo et ipsi Principi meo nuper, cum de nata praesenti controversia sermo esset, serio improbato. Non me fugit gloriola, quam ex conflictu ipso tecum Aristarchus nimirum noster captat, sed hanc ingenio gentis si condonas, nonne satis aliunde liquet, quam conatu avido amicitiae tuae gratiam affectet? Quantopere te veneretur, ambiat, adoret? Et, quo mihi nomine potissimum charus est, quam unanimi mecum consensu, caeterorum omnium eruditionem tuae posthabeat? Quam id argumentis adstruat veris, validis, frequentibus? Quam inter Gallos illud, qui se praestare somniant caeteris animantibus, magna libertate profiteatur? Non solam amicitiam sic meretur, sed amorem etiam, quem a tuo quidem animo nullo negotio impetrabit, nisi valde fallor. Si tamen est ut fallar, quas ego hic ululas Athenas misi aequi consule, ut profectas ab amico, cuius et affectus tibi et παρρησία non semel innotuit. Vale, vir summe, et has literas, quibus anteriores aliquot et in ijs tuas junxi, ut a primordio rem relegas, ubi commodum erit, remitte.’ Hag. Com., 20 Jan. 1635. Bericht mij, of gij dezen hebt ontvangen. Spoedig zend ik het portret van mijn vader, maar Mierevelt is zoo langzaam 1). 1065. Aan J.C. Puteanus. (K.A.) Lat. Als gij hier komt met een stuk, waarin wij ‘rebellen’ genoemd worden, wordt gij niet toegelaten; kort geleden is dat bevel gegeven .... 1635 2). Datzelfde geldt van Cnobbarus en van uwe zuster. 1066. J.C. Puteanus. (B.M.) Wij zullen komen zonder het woord ‘rebellen’ te gebruiken; mijne zuster en Cnobbarus zullen zich evenzeer in acht nemen als ik. Ik kom tot u als tot een vriend. Mijn vader verwarmt zich bij deze koude aan de genegenheid, die hij voor u heeft. Lovanij, in Arce nostra, V Kal. Februarij (= 28 Jan.) MIƆCXXXV. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} 1067. Aan graaf Hendrik Casimir van Nassau 1). (K.A.) La response que j'ay peu obtenir sur la demande de M. le comte de Salazar 2) a esté telle en termes: Vrayement il l'a bien merité; priez mon cousin, le comte Henry, de luy mander, que quand il sera venu icy, en conformité de la parole qu'il m'en a donnée, je luy permettray la sortie de ses chevaulx. C'est ce que j'avoy assez prognostiqué, Monseigneur, mais la deference que je doibs à l'honneur de voz commandements m'a porté sans peine au debvoir de vous en esclarcir parfaictement .... A la Haye, le 29e Janv. 1635. 1068. P.C. Hooft 3). (A.B.) Om niet al te overkomende te schijnen jegens de behulpzaemheden van den H. abt Scaglia 4), die - zoo ik uit Brussel verstae - noch volhardt in 't bewijs uwer gunstighe geneghenheit, zal ik - mijns bedunkens - niet welgevoeghlijk kunnen langer ledigh staen van hem te verwittighen, dat ik zijne boodschap aen mijnen Heere den Prinsse gedaen heb. Derhalven, dard' ik, ik zoud' het echter gaerne waeghen Uwer Ed. Gestr. heusheit te verghen, dat haer gelieven moghte eens eenen slaghboegh van goede geleghenheit, et quae mollissime fandi Tempora 5), waer te neemen, om te onderstaen, oft zijne Vorstl. Doorl. ook ontdient zoude zijn met mijn schrijven aen den gemelden Heere abt, volghends de forme van 't ontwerp dat hiernevens gaet 6). Indien ook U Ed. Gestr. oft zijne Vorstl. Doorl. oorbaer vindt, hetzelve in 't geheel oft deel te verandren, ik en ben niet zoo onweetende van mijn' onweetenheit, nocht van mijnen plicht, oft en zal mij in aller onderdaenheit daernae richten. Jae, jae, zal mij U Ed. Gestr. geen' geringe eere leenen, met het verhansselen oft liever verwisselen van 't erbarmelijk Italiaensch, opgevischt uit het laeuwe, laffe schoolwater mijner jonkheit. Wijders, Mijn Heere, hoop ik, dat U Ed. Gestr. ontfangen heeft den mijnen van den 15en lestleden, ende haer gelieven zal, bij mijnen swaegher Bartelotti 7), dewelke derwaerts gaende dien last over zich nam, mij toe te laeten komen de brieven berustende onder zijn' Vorstl. Doorl., volghends haere genaede om 't arme maxel mijner Historien met dien rijkdom van stoffe te verheerlijken. Ik stae nu haest te treden in 't jaer 1578; maer alzoo de wandel van Don Johan 8) in den jare 1577 zeer vreemdt geweest, en de waere wortel zijns toelegs swaerlijk nae te delven is, zonder ingestorten zeghen van openbaering van boven, zoo wenscht' ik wel de brieven, ten minsten op dat stuk slaende, van 't selfste jaer 1577 vooreerst te moghen zien. Is 't dat ik daer ijets uit scheppe, zal nochtans daerom niet mij, maer degeenen, van ende door wien ik het scheppe, voor scheppers van dat deel werx houden, ende mij op 't hooghste versiert met de gloorije zulker toelichtinge, gelijk als met eeuwlijk gehouden te worden ..... Van den huise te Muiden, den laesten van Louwmaent 1635. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} 1069. A. Ploos. (H.A.) Het schijnt mij noodig, ‘dat zyne F.D.t aen my een briefken schryve ende daerby voorstelle d'importantie van de fortificatie, waertoe IIC dusent gulden werdt begeert, ende met eenen van my begeert alle debvoiren aen te wenden, ten eynde daerop alhyer vruchtbaerlick mach werden geresolveert ende de quote deser Provincie binnen ..... 1) weken opgebracht in minderinge van de consenten totten fortificatien, alrede gedragen of nog te dragen, welck laetste niet en dient vergeten. Dat geschiedende, vertrouwe alles tot contentement sal wtvallen, hoewel hyer meer ys dan gelt is’. In Utrecht, den laetsten January 1635. 1070. Aan J. Wicquefort 2). (K.A.) Fr. Door het hierbijgaande vers op den brand, dien wij pas hier gehad hebben 3), wil ik ook Barlaeus aan het dichten krijgen. Ook zend ik u de nieuwe werken van Tassin 4), waarin de plans van al de belangrijkste Fransche vestingen. Ultimo (31) Jan. 1635. 1071. Aan C. Barlaeus. (K.A.) Hierbij zend ik u een paar Latijnsche gedichten 5). Hagae Com., Prid. Id. (12) Feb. CIƆIƆCXXXV. 1072. E. Puteanus 6). (L.B.) Hierbij gaat de Purpura Austriaca 7); van Dyck 8) heeft den vorst met kleuren, ik met woorden geschilderd. Lovanij, in Arce, XI Kal. Mart. (= 19 Febr.). M.IƆC.XXXV. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} 1073. L.H. Von Traunstorff. (L.B.) ..... Ik ben van Duitschen adel en om mijn godsdienst uit mijn vaderland verdreven. Ik ben medicus en soldaat en bij den Hertog van Hessen een tijd lang vice-auditeur-generaal geweest; gaarne zou ik weer eene betrekking hebben .... Hagae Comitis, 10 Calend. Martij (= 20 Febr.) Ao supra seculum decimum sextum trigesimo quinto. 1074. C. Barlaeus 1). (L.B.) Aliquando scripsimus sine epistolis, clarissime Hugeni, et obtrusimus alij alijs versus sine praefatione 2). Nec enim opus erat glossemate super moecho priore et posteriore 3), cui allegoriae tu primus occasionem dedisti. Laetor me ista arena subductum, et pertractum tuis iterum uncis in flammas aulicas, ubi cum flamma latius vagari potest poëtarum licentia. Fingunt poëtae Vulcanum - quod nomen collega meus 4) vult profectum a Tubalcain, qui fuit primus malleator et faber in cuncta opera aeris et ferri, ut habet textus Genes. 4 - claudicantem, quia inaequales sunt ignium flammulae. An ob hanc causam elegeris claudicantes iambos, ubi de Vulcano dicendum fuit, nescio. Iidem poëtae fabulantur, Vulcanum ambijsse aliquando nuptias Minervae, sed repulsam passum ob Iovis morositatem. Nunc voti sui compos factus est, postquam tu Minerva esse voluisti, qui sapientiae tuae poëticae vim illi desponsasti. Sed quam initurus sis gratiam apud Venerem zelotypam, ipse videris. Scazontes isti, tum quos mihi, tum quos publicae calamitati inscripsisti 5), gravissimi sunt exactissimique. Cum illos scriberes, calamum non in atramentum, sed in ipsam Aganippen tinxisti. Ego, qui te praeeuntem sequi soleo, a claudo claudicare, ut vides, didici 6). Pro libellis Puteanicis 7) gratis ago maximas. Debitor sum, sed expungam propediem nomina mea oratiunculâ, quam de Αἰῶνος admirandis habui 8). Nobilissimo Mylio velim hunc libellum tradi cures, quem mihi legendum misit. Percurre; invenies epigrammata nonnulla, quae genio et acumine non carent ..... Amstelod., XXI Feb. CIƆIƆCXXXV. 1075. P.C. Hooft 9). (A.B.) Had ik mij letterwijs gewaent in zulke stoffe als die van mijnen laesten, 'k en waer niet ter schoole gekoomen. Wel laet ik mij voorstaen zooveel te weeten, als dat de wightighe dingen {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} beeter van bovenen nae beneden volghends de wet des hemels, dan van ondren opwaerts gaen. Ende als ik in dit stuk een ketter waer, zoo zoud' ik echter een mensch blijven, ende denken tegens de menschlijkheit te zondighen, indien 't bij mijn' schuldt toequaem, dat uit den bron der vorstlijke genaede opborrelde yet weêrsmaekelijx voor de godtheit van den oorspronk deszelven. Geen duizent ponden 's jaers zullen - vertrouw ik - mijn gemoedt met wroeghing zulk eener ondankbaerheit beswaeren. 'T opzoeken der ouwde brieven is geen' onontgaenbaere noodt. Heeft U Ed. Gestr. mij des aengeboden, zij is noit, dat mij gedenkt, daerop beslaeghen. Al had ik haer ook schoon bij 't woordt gevat, zoo zoude mij echter die miltheit verplichten, om uwer Ed. Gestr. moeten en moeite quijt te schelden. De H. van der Myle was laestmaels onleedigh tot aenspraek, ende belemmert met een deel voorspraeken, om raedt te pleghen. Voor een' wijle heb ik, ter vermaeninge van U Ed. Gestr., de zijne gevraeght, oft'er eenighe papieren, dienstigh tot lantaerne onzer historien, onder haer berustende waeren. Zij geliet zich des onweetende, misschien bevonden hebbende, dat dikwijls het t' huisbrengen van uitgeleende haeve vergeten wort. Mij waer leedt van dat volk te zijn. Maer lichtlijk, dat U Ed. Gestr. in zoo quaedt een bladt niet en staet, ende besteedende haer geloof voor mij, yetwes verworv' onder haer borghtoght. Vergiffenis, is het den goeden te veel geverght. Ik kusse op 't nedrighste de handt, handttrekster, ende vervolghends de maelster van d'ingeluisterde tooghen, welker naeboots, zonder aen oft afdoen, is voortsgeveirdight, zijnde 't verbetren nocht voeghlijk, nocht moghelijk ..... Uit Amsterdam, den 21en van Sprokkelmaent 1635. 1076. J. de Knuijt. (H.A.) Op bevel van Z.E. heb ik hier ‘een lichte carosse’ besteld ‘naer 't faetsoen ende lichste modelle hier nu meest geuseert wert’. Daar echter ‘de raderen ende andere gereetschap van houdt daertoe behoorende’ elders lichter worden gemaakt, heb ik hier alleen ‘t corps van de carosse’ besteld. Bevalt het rijtuig niet, dan moet de leverancier het terugnemen 1). 1077. Aiguebere 2). (L.B.) Ik hoop, dat Z.E. mij het ambt zal laten behouden, dat ik in het leger bekleed. Wilt gij daarvoor ook moeite doen? Zoo spoedig mogelijk kom ik terug. Le 26 de Febr. 1635 3). 1078. L.H. von Traunstorff 4). (L.B.) Ik dank u voor uwe vriendelijkheid. Gaarne zou ik secretaris willen worden van het gezantschap naar Polen 5); ik ben daar vroeger ook geweest. En als dat niet kan, wil ik wel eene betrekking hebben op paedagogisch gebied. Hagae Comitis, 3 Calend. Martij (= 27 Febr.) Ao 1635. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} 1079. B. de Witte 1). (H.A.) Gaarne wil ik alles doen voor kapitein Dorp 2). Middelburg, den XXVIIen Februari 1635. 1080. P. Holzapfell de Melander 3). (L.B.) De boomen zullen u wel gezonden worden, maar er is op de grens door de soldaten der Staten zoo gestolen, dat er geen paard meer te vinden is. Te Brussel is onderhandeld over hulp aan het land van Munster. Men schijnt daar ook troepen te willen lichten. Dorsten, le dernier de Feb. 1635. 1081. C. van Stavenisse 4). (L.B.) Wilt gij het hierbij gaande schrijven aan Z.E. geven? Midd(elburg), den XXVIIIen Febr. 1635. 1082. Aan C. Barlaeus. (K.A.) Het verwondert mij, dat gij bij uwe lofspraak op mijne verzen geen enkel woord zegt over het versje Mirantur quibus 5). Hag. Com., prid. Cal. Mart. (= 28 Febr.) CIƆIƆCXXXV. Ik krijg daar juist het hierbij gaande aardige vers van Van den Honert 6). 1083. C. Barlaeus 7). (L.B.) Cum scazontes tuos 8) eruditos et polysyllabos legerem, clarissime Hugeni, correptus fui catalepsi sive catocho. Is morbus est, quo aeger in eodem manet habitu, sive stans, sive {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} sedens; sive clausis, sive apertis oculis. Non aliter in carmen illud praestantissimum intentus obrigui, ut vix alio potuerim flectere oculum. Jam vero ab isto me affectu liberasti acriore literarum tuarum sale, quo negligentiam meam, quam ego morbum interpretor, perfricas. Redij hac frictione ad me, et discusso isto rigore coepi propius expendere epigrammata duo de causis incendij. Allusio ad causas et ϰαῦσιν lepida magis est, quam gravis. At nullius epigrammatis vel a te, vel a me in incendium scripti argumentum convenientius est, magisque poëticum, quam illius, quod ita clauditur: ubi nuda, quod olim, Creditur cum nudo Marte cubare Venus 1). Non mentiar; simile quid mihi primos de incendio versus meditanti incidit. Sed non ausus fui tractare istud commentum ob amphiholiam. Facile conijcies, quid velim; non loquar clarius. Metuebam censuram tuam, memor istius; Fugit horret uterque 2). Secus, non potuit incendij magis poetica causa dari. Ita mecum judicant Hoofdius. Wickefortius, Mostartius 3). Illud quod iam in Principis Guilielmi lapsum lusisti 4), eiusdem est genij, sed falsis principijs subnixum. Quia lacessis philosophum, facile inveniam in scirpo nodum. Dicis Principem non cecidisse in terram, sed hanc insita centri virtute traxisse Principem 5), quasi gravia non moverentur ab intrinseca gravitate, sed ab externa causa traherentur. Negat hoc, nec ignoras, Aristoteles meus, qui motum naturalem dicit fieri a forma et principio interno ..... Amplissimo Honerdo aliquid reposui 6), ut et illum irritem. Quae fusit in incendiarios deos, exactissima sunt, nec decrepitam senectam, sed ipsam Heben spirant. Quid tibi animi sit, nescio. Ego sentio elaboratissimis istis versibus meum caput scalpi et moneri me, ut posthac non cito studeam scribere, sed graviter, sed nervose. Primum et secundum epigramma absolutissimum est. In jambis dicas Senecam tragicum te audire. Non est exhaustus iste senex, sed succulentus et prorsus εὔχυμος. Eum meis verbis peramanter saluta. Valete ambo, et si quando in Parnasso vobis obdormiscere vacabit, sumite quaeso me socium. Fastigium vobis apicemque concedam libens, contentus recubare in vallibus. Amstelod., Ipsis Cal. (1) Martijs CIƆIƆCXXXV. Mostartius noster, uti facetus est, alia paronomasia allusit ad tuam ϰαῦσιν. Vide schedulum insertum autoris. 1084. J. Brouart 7). (B.M.) Mijn oudere broeder 8) heeft mij verdrongen in de gunst, die uw vader mij verworven had bij den Prins van Oranje. Gaarne zou ik door de hulp van u en uw broeder mijne laatste dagen slijten in het vaderland, als ik er eene betrekking kon krijgen. Het leven als dokter wordt hier steeds moeilijker, doordat zeer weinigen alle praktijk hebben. Ik hoop, dat gij beiden mij uwe gunst zult toonen, die ik sedert uwe jeugd meen verworven te hebben. Londres, 3e Martij 1635/6. 1085. Aan Amalia, keurvorstin van Paltslandsberg 9). (K.A.) J'ay obeï aveq ce que je debvoy de promptitude au commandement qu'il a pleu à V. Alt.e me faire, pour le regard de sa pension de mil escuz, au {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} payement de laquelle le S.r Brouart auroit faict difficulté. Ce qui estant venu à cesser, j'espere que les effects prevenants mes paroles auront asseuré V. Alt.e de la tres-humble obeissance que j'ay voué à l'honneur des mandements qu'elle daignera m'envoyer, ou faire notifier de sa part. En ce qui est de la part des saisies, il n'est rien arrivé que Mons.r de Petersdorff 1) n'aye bien prognostiqué, et dont je n'aye eu soin de preadvertir S. Ex.e de sa part de jour à autre. Mais V. Alt.e remarque aveq verité, que la consideration assiduelle du publicq divertit les pensées de ce grand Prince de tout ce qui peut concerner le bien privé de ses affaires. A quoy, Madame, je puis bien adjouster, que pour la pluspart il le faut porter de force à se prevaloir des moyens legitimes à se garantir de la mauvaiseté des iniques en ce qui regarde le bien de sa maison, une perte assez notable n'estant assez puissante, pour esmouvoir la generosité de son courage - qui tous les jours s'employe aux intercessions pour autruy - à requerir personne de son assistence ou support. C'est, Madame, comment il n'y a eu moyen de le persuader à demander les faveurs de Monsieur le Cardinal 2) en la poursuitte de ce proces, et c'est comme enfin nous ne cesserons d'en perdre, tant qu'il y aura assez d'iniquité pour en intenter contre nous. Pour les ministres, V. Alt.e sçait, que par la proposition des choses il[s] satisfont à leur debvoir, et ne leur reste que d'attendre les commandements necessaires. Encor pour ma part en cette affaire je n'ay cessé de les presser et mesmes, au desceu du Maistre, me suis emancipé à quelqu' office dont M. de Petersdorf a cognoissance, mais l'injustice a tenu le dessus et Dieu sçait, si de plus chauds debvoirs l'eussent surmontés. Je le laisse juge entre ces mauvaiz hommes et leurs ames noires. Car jamais, Madame, la justice d'aucune cause ne fust plus violencée. On va cependant donner ordre au payement, que les interests font grossir d'heure à autre, et croy-je que ce sera à l'arrivée de M. de Knuyt, qui s'attend tous les jours .... A la Haye, le 5e de Mars 1635. 1086. Aan N.N. 3) (K.A.) ‘Je viens vous rendre graces tres-humbles du soin que me temoignez daigner prendre de mon interest particulier au malheureux affaire du diguage 4), qui nous exerce pardelà..... Les partizans de pardeça ont trouvé bon d'employer encor un coup les entremises de la Rheine de Boheme envers M. le garde-seaux 5), homme juste, nous dit on, et droitturier à toute espreuve. Et S.M. à mon instance a eu aggreable d'encharger le Sieur Williams 6) de {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} de s'y employer de bouche aveq tels, que nos deputez y commetteront. Je vous supplie tres-humblement, Monsieur, que par occasion ces offices puissent estre recordez des vostres, et que l'assistence de l'ambassadeur ordinaire de cest Estat 1) puisse faire veoir delà, que des personnes assez qualifiées en iceluy patissent de la malice de quelques ouvriers d'iniquité dans un royaume de justice. Je ne vous en prescriray point les formes; le S.r Kuijsten et autres jugeront en quoy il importera de vous importuner. Ma requeste est generale et, s'il vous plaist, leur servira de creance de par beaucoup d'honestes gens icy, qui vous recognoistront à l'envy des obligations tres-estroittes. Seulement ay je, Monsieur, à vous requerir en particulier, que s'il se peut trouver [un] expedient imaginable par où je puisse estre delivré de ceste fascherie par moyen de quelque vente, tant soit peu approchante de la raison, il vous plaise m'y recorder de voz bons advis et offices’. Zulke bezittingen zijn goed voor menschen, die in Engeland wonen; anderen verliezen er bij en ergeren zich ..... A la Haye, le 5e de Mars 1635. 1087. Aan D. Heinsius. (K.A.) Terwijl ik met Vitruvius bezig ben 2), verzamel ik de commentaren op dien schrijver. Kunt gij mij ook dien van Daniel Barbarus 3) bezorgen? En dan zijn er nog die van Joannes Jucundus 4), Cesar Caesariano 5), J. Baptista Caporalius 6) en Bernardinus Baldus 7). Spoedig zend ik u het portret van mijn vader, door Miereveld geschilderd 8). Hierbij gaan eenige verzen op den brand in den Haag 9). Hagae Com., ips. Non. (7) Mart. CIƆIƆCXXXV. De Purpura Austriaca 10) van Puteanus heb ik van hem gekregen, maar ik vind het werkje niet mooi. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} 1088. Aan J. Wicquefort 1). (K.A.) Tout ce que je puis derobber au publicq s'employe à l'architecture antique. C'est l'humeur ou m'a porté ce petit bastiment, que j'iray entamer, s'il plaisoit à ce troisiesme hiver de la saison. J'en suis desjà si avant, que je furette soignensement les choses [les] plus obscures, et prens plaisir à sçavoir en theorie, ce que la prattique ne me demandera jamais. Cela me faict rechercher tous les bons textes de Vitruve et tous les commentateurs ch'egli s'è terato adosso, par un stile dur, scabreux, fantasque et si esloigné de la grace du siecle qu'on luy attribue, que dernierement j'ay osé doubter aveq M. Heinsius, si Auguste l'a jamais ouy parler. Par tant de preface je pretends de vous induire à m'assister de vostre entremise en la recerche de ces livres. Les Italiens m'alleguent un Giovanno Jucundo 2), Cesare Cesariano 2), G. Baptista Caporali 2), Daniele Barbaro, patriarcha d'Aquileia 2), et Bernardino Baldi, abbate di Ganstalla 2), et en parlent aveq bien du faste. De tout cela rien ne se recouvre pardeça les monts. Non pas Leon Baptista Alberti 3), seulement en son Latin original, que je desire tant conferer aux versions. Prestez moy, Monsieur, de grace la faveur de vos habitudes vers ces beaux climats du midy. Je couve quelque dessein, qui aveq le temps se pourroit esclorre au bien de la posterité, et elle vous en aura ce qu'il faudra d'obligation. Je prevoy bien les peines où je vous engage, mais c'est pour le passé, sur les asseurances de la bonne volonté que vous m'avez tesmoignée, et pour l'advenir, à dessein de me tenir tousjours prest de pardecà à vous faire ressentir mes ressentiments ...... 8 Mart. 1635. Hierbij gaat iets voor Barlaeus 4), die moet antwoorden 5). 1089. C. Barlaeus 6). (L.B.) Dum tu ad leges Salicas regem salire dicis ingeniosissime, ego pergo ad leges epicas et metricas salire 7); tamque inverecunda mea est saltatio, ut insiliam in te, qui prior insilijsti in me. Nec enim deprecationem tuam, seram nimis, moror. Quam cuperem in hoc nostrum tripu- {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} dium pertrahi senem Honerdum 1). Nam salva res est, ut habet vetus proverbium, cum saltat senex. Versus tuos eligantissimos, quibus filioli mei manes prosecutus es 2), fui exosculatus. Mitto orationis meae exemplar 3). Titulus speciosus est et quantivis precij. Crede et hoc ab arte esse, ut pelliciamus emptorem et lectorem. Tu phaleras istas non curas. Nec scripsi tibi haec aut ijs, qui Epidaurijs serpentibus acutius vident. Satis fuerit, tetrica Aristotelis dogmata amoeniore phrasi expolijsse. Vale, vir maxime, et si me amas, Wickefortium ama tui meique amantissimum. Amstelod., XI Mart. CIƆIƆCXXXV. 1090. Lucresse van Stakenbroeck de la Risoir 4). (L.B.) Gaarne wil ik een paspoort hebben voor den heer Van Maecke, die indertijd veel gedaan heeft voor het vrijlaten van den heer Damman. Grave, dese 16 Mert 1635. 1091. S. van Haersolte 5). (A.H.) Brenger dezes, schipper van Zwolle, heeft in zijn schip 259 stuk gezaagd ‘cusijnholt’, waaronder van de dubbele lengte en van de dubbele breedte. Gij zult iemand moeten zenden, om bij de ontlading tegenwoordig te zijn en alles aan te teekenen. Den graewen steen verwacht ik dagelijks en zal hem doorzenden. Zwol, den 17en Martij 1635. 1092. Aan J.W. van Brederode 6). Ik kom bij u een goed woord doen voor een soldaat, die een kleinen diefstal heeft bedreven. A la Haye, le 17e de Mars 1635. Uwe brieven zijn geteekend en verzonden. 1093. E. Herckmans 7). (L.B.) Daar ik u niet persoonlijk ken, heb ik het niet eerder durven wagen, {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} u mijne werken aan te bieden. Maar nu de heer de Vogelaer 1) mij daartoe aanspoort, wil ik er niet langer mee talmen. Adij 17 Martij Ao 1635, 's Gravenhage. 1094. Jenne Herle 2). (L.B.) Ik richt mij tot u, die een goed vriend zijt, met het verzoek om te maken, dat mijn man kapitein wordt 3). Hij heeft een aanbevelingsbrief van graaf Willem. Wt het Ensqartijer van Grafwylle, den 21 .... 4) 1635. 1095. B. de Witte 5). (H.A.) Eergisteren avond kwamen hier aan de baron de Charnacé 6) en de heer de Knuyt; de laatste heeft in de vergadering der Staten verslag gedaan van zijne ‘negotiatie’ in Frankrijk. Zaterdag komen zij weer bijeen, om ‘te resolveren op de aggreatie van het tractaet ende secrete artijckelen met Vranckrijck gemaect, welcke aggreatie den heer de Knuijt selfs sal overbrengen’. De heer de Charnacé is gisteren naar Veere gegaan; ik heb last gegeven, hem met een oorlogsschip naar Calais te brengen. Middelburch, den XXIIen Martij 1635. 1096. Graaf Hendrik van Nassau 7). (H.A.) Door mijn broer 8) hebt gij zeker al iets van mij gehoord, maar zelf wil ik u ook bedanken voor al uwe vriendelijkheid en uwe moeite, om mij het verlof te verschaffen. Het gaat mij hier heel goed. Wilt gij mij aanbevelen bij Z.E. en verzoeken een goed woord voor mij te doen bij den heer de Charnacé? De Paris, le 23 de Mars 1635. 1097. C. Barlaeus 9). (L.B.) Aequo animo, mi Hugeni, ferenda sunt fulmina ista, aut potius fulgetra, quae in nostrum caput iaculatus fuit gravissimus senator. Ferenda sunt, inquam, {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} Stantibus a tremulo, fortibus a vielo 1), ut tu canis μάλα λιγέως. Senum ictus tardiores sunt, sed certiores. Nos Daretes sumus, ille Entellus est; quo isti eventu pugnaverint, apud Maronem videre est 2). Nolo ferire ego, ut feriar. Nos dum impetu rem gerimus, consilio et senili prudentia eludimur. Habent occultos feriendi modos decrepiti mirmillones. Metuo mihi a dentibus exercitatis et eruditis. Nec enim senes omnes edentuli sunt. Verba illis et verbera dare, difficile est. Sunt edaces et, cum irascuntur, dicaces. Maxillae illis pro baculo sunt. Ita Graeci aiunt: ἀνδρὸς γέροντος αἱ γνάϑοι βαϰτηρία. Silentij et patientiae tutum praemium. Non valde me offendit suo epigrammate. Ideo contentus fui leviter decoxisse bilem 3). Si te laesit magis, per me licet, ut tibi vapulet magis. Tu feri inclementius, sed tuo periculo. Minore discrimine ad bella instigamus alios, quam pugnamus ipsi. Suave mari in magno est. Quid si vindictae immemores mittamus Faunos, Satyros et Satyras, et pacatis animis gratulemur optimo seni legati honorem, aut propemptico abeuntem prosequamur? In hoc totus inclino. Non bellaturio. Ista iam Gallorum est Sparta. De epigrammatibus, quae in parentis tui effigiem scripsisti 4), quid dicam? Veneris sandalia sunt, et lineae Appelleae, praesertim duo priora. Vale, cordatissime, et amplissimo Honerdo meis verbis legati provinciam gratulare 4). Amstelod., XXIV Mart. CIƆIƆCXXXV. 1098. C. Barlaeus 5). (L.B.) Vix literas tradideram nautae, cum domum reversus incidi in literas nobilissimi Mylij, quibus scribit vacare vicariatum, et se super hac re locutum cum Principe. Videtur Princeps non totum vicariatum in me collaturus, sed partem. Tu iudica, an non pro modulo meo de Illustrissimo Principe bene meritus sim et indies bene mereri studeam. Si integrum impetrare possem, beaverit me Auriacus, et filio meo Caspari Barlaeo 6), annorum XV, praestantis ingenij puero, stimulos addiderit ad doctrinae virtutisque laudem. Tua hic multum poterit intercessio. Mitiorem forte reddes et liberaliorem in me Auriacum. Sin minus, contentus ero ea parte, quam indulgere mihi cupiet Ill. Princeps. Vale praestantissime, et jam fac, ut impetrem Aliquid, postquam de nihilo philosophati fuimus abunde. Raptim, Mart. XXIV, CIƆIƆCXXXV. 1099. Aan C. de Saumaise 7). (K.A.) Hierbij zend ik u voorloopig datgene wat de schrijver mij gestuurd heeft; het overige volgt zoo spoedig mogelijk. Rivet 8) en ik hebben uw plan, om een werk de Militia Romana 9) te schrijven, aan den Prins meegedeeld, die zich daarover zeer verheugde. Hierbij zend ik u een paar gedichten. 26 Mart. 1635. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} 1100. J. van Wijnbergen 1). (H.A.) De Prins heeft mij de bewuste acte toegestaan; wilt gij haar schrijven? Haege, den 26 Martij 1635. 1101. Aan D. Heinsius 2). (K.A.) Schrijf mij, wanneer gij wilt komen, want ik moet spoedig voor een paar dagen naar Amsterdam. 27 Mart. 1635. 1102. J.H. von Traunstorf 3). (B.M.) Nu kolonel Wartenburg 4) een anderen post heeft gekregen, zou ik gaarne auditeur-generaal van het leger worden. Spoedig gaat het op Wesel af. Hagae Comitis, 8 Id. (6) April. A.o 1635. 1103. Hautemont de Larguier 5). (L.B.) De Heer Hautain 6) houdt mij in Aardenburg gevangen. Ik hoop, dat uw schrijven en een bevel van Z.E. daaraan een einde zal maken. D'Ardenbourg, ce 7 Avril 7) 1635. 1104. Aan baron De Charnacé 8). (K.A.) Il eust importé au bureau d'adresse d'avoir intercepté la pertinente gazette qu'il vous a pleu m'envoyer en date du 30e de Mars, et encor y auroit il moyen de m'en obliger estroictement les directeurs, si j'osoy leur communiquer la copie d'un manuscript si authentique. Mais sachant à qui le fruict de ce labeur a esté destiné, je m'en suis deschargé où je debvois et aveq ce que je {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} doibs de promptitude à l'honneur de voz commandemens, qui me gouvernent plus absolument que ne vous sçauroit tout ce qu'il y a de Bennebrouck 1) au monde. S'il y eust eu matiere à vous recompenser de tant de peine en pareille estoffe, j'en eusse receu la charge asseurement, mais cest ordre manquant à faute de subject, aggreez, s'il vous plaist, qu'en vous suivant à la piste par les meilleures parties de l'Europe, je vous die de mon chef et par articles, que 1. d'Espaigne il ne nous vient aucun advis, qui merite d'estre veu à costé du vostre. Sinon qu'il sera temps en bref, qu'ayons l'oeil sur les barres d'argent que la flotte en doibt rapporter à Dunkercke; 2. que d'Italie - où cest Estat n'a rien à considerer que celuy des Venitiens - il ne nous vient sol ni maille, quelque bon office qu'on sache que voz orateurs y ayent contribué, estant chose assez prodigieuse en quel endroiet de Quintilien ces Mess.rs Venitiens trouvent encor de la couleur de replique à tant d'arguments si irrefray[a]-bles et retorquez si souvent aveq tant de force d'eloquence; 3. qu'en Angleterre on entendra bientost parler de nous en un stile assez convenable à la saison et aux humeurs de ceste cour là; 4. que pour l'Alemaigne le malheur de treves offusque grandement les feux de joye de la glorieuse prinse de Spiere, et qu'à Bruxelles on se faict une extreme feste de ce passage de la Mozelle occupé 2), mais qu'à ceux qui en pourroyent avoir besoin, il n'en sauroit manquer assez d'autres qui sont non inviae virtuti viae 3). Pendant quoy il nous tarde assez d'apprendre quelles auront esté les ouvertures de ceste robbe longue armée 4), qui vous vient trouver en poste, devenue son ambassadeur mesme, plustost que d'en envoyer, comme par le passé. Apres ceste proumenade, Monsieur, où vous me voyez dans vostre suitte, je retourne à la Haye, et vous asseure qu'à la presse des officiers de guerre, qui occupent nostre loisir comme nostre logis, il est bien aysé à comprendre sans astrolabe que le soleil approche des cornes du Taureau et que, s'il est vray, comme ou le veut à Bruxelles, que dedans peu les armes du Roy treschrestien se doibvent joindre à celles de cest Estat, il arrivera un effroyable aspect in Geminis, les Hollandoiz souhaittans que la conjunction se fasse sans esclipse. Cependant les astrologues de Brabant ont faict partir le 4e de ce mois quatre regiments espagnolz vers Namur et osent ils y dire que la cavalerie qui passe devant aveq le marq. d'Aytona des le 2e, revient à 5000 chevaulx. Mais cela trouve bien du contraste en nostre incredulité septentrionale. Au chiffre dont vous avez prins la peine, Monsieur, de cacher de voz plus importantes pensées, il s'est trouvé de vray quelque faux pas, mais ceulx que vous avez preveu y debvoir estre appellez se sont imaginez qu'il vous a prins envie d'exercer un peu les facultez rouïllées, dont on vous aura faict croire qu'ils se picquent en ce mestier là et, graces à Dieu, en sont glorieusement venuz à bout, vous suppliants que ce soit pour la derniere fois, et concluants pedantesquement invoquent le feu S.r Nason à vous dire sans soloecisme: nil mihi rescribas, attamen ipse veni 5) ..... A la Haye, le 9e d'Apvril 1635. {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} 1105. Aan P. Melander 1). (K.A.) Van den Keurvorst van Hessen 2) heb ik 100 boomen ten geschenke gekregen, die gekapt zijn in het bosch van Werden. Zij moeten nu vandaar naar de rivier worden gebracht. Zoudt gij aan eenige van uwe onderhoorigen willen bevelen, die boomen daarheen te brengen? Sedert ik u in den Haag heb leeren kennen, durf ik op uwe welwillendheid hopen. De la Haye, le 10e d'Apvril 1635. 1106. C. Barlaeus 3). Ik ben naar Utrecht geweest voor eene bruiloft. ‘Istic cum essem, incidi forte in bibliothecam hospitis mei, ibidemque repperi prosodiam hanc, quam nuper a me poscebas. Non vidi accuratiorem et pleniorem. Autoris nomen est Pantaleo 4), sed non is, qui cum fratre Leone sophismatis a compositione et divisione exemplum fuit. Utuntur illo saepe dialectici. Quae de lumine et coloribus scripsit anonymus iste, placent valde, neque ubique dissentio...... Verum de his coram.’ Vale, 10 April 1635. 1107. Cnobbarus 5). (K.A.) Mijne vrouw is nog niet op reis gegaan en heeft u dus nog niet persoonlijk kunnen bedanken voor het paspoort. Wilt gij mij ook een paspoort bezorgen en mij ‘laten weten, hoeveel deselve moeten costen?’ Hierbij gaat de titel van een boek, ‘gheschreven ende ghemaeckt uijt de archiven van den Hertoghe van Parmen’; over eenige dagen komt het uit 6) en het zal u wel bevallen. In Antwerpen, 12 Aprilis 1635. 1108. S. van Haersolte 7). (H.A.) Den koopman, die op zich genomen heeft, de steenen te vervoeren, heb {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} ik hier bij mij gehad. De steenen zijn in schuiten geladen, die echter door den storm tusschen Noordhorn en hier moesten blijven liggen en ontladen worden. Ik heb nu schepen gehuurd, om ze weer te laden; zij kunnen aanstaanden Dinsdag of Woensdag hier zijn en in het laatst van de volgende week te Delft. Als zij niet in een bepaalden vorm gehouwen waren en ik geweten had, dat gij ‘mett blocksteen vooreerst had kunnen gedient sijn’, had ik u van hier wel een schip vol kunnen zenden. Ik zou nu maar eerst den steen van graaf Maurits gebruiken ..... Zwol, den 14en April 1635. 1109. H. Reneri 1). (L.B.) Hierbij zend ik u 30 pillen van Spa; zij zijn heel goed voor menschen, die een zittend leven leiden. Ik zou u wel eens willen laten zien ‘un eschantillon de certaine mienne invention touchant l'usage de la logicque’, en u gesproken hebben ‘de quelques nouvelles observations assez gentilles touchant la representation des objects en la chambre obscure’. Maar dat moet nu maar wachten tot de zomervacantie. Wilt gij het bijgaande boek aan den heer David de Wilhem geven? 4/14 d'Avril 1635, d'Utrecht. ‘Mons.r Descartes n'a point esté adverti par moy de ces lettres, mais je vous diray bien en un mot, qu'il vous admire extremement en (?) tant des belles et rares parties qu'il trouve en vous’. 1110. Graaf Willem van Nassau 2). (H.A.) Uit den bijgaanden brief van de gravin van Gronsvelt 3) ziet gij de onrechtvaardige wijze, waarop hare zaak onderzocht wordt door het gerechtshof van Cleve, waar allen tegen haar zijn; zij is dan ook de eenige van haar familie in ons land; hare broeders dienen den Keizer en den Koning van Spanje. Wilt gij met mij Z.E. overreden, aan kanselier en raden van dat hof te schrijven, dat er neutrale rechters of scheidsrechters in deze zaak moeten zijn? A Heusden, ce 15e Apvril 1635. Ik hoop, dat gij mijne vrijmoedigheid zult verontschuldigen. 1111. C.B. de Petersdorff 4). (H.A.) Depuis mon voyage que je fis l'année passée au commendement de Mon- {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} seigneur le Prince d'Orange à Paris, je ne vous ay peu escrire, parce que j'ay esté incertain si les miennes escrites dudit Paris estoient tombées es mains de S.E. et les vostres; joinct aussi que j'ay fait depuis un assez penible voyage en Allemagne, pour voir mes masieres et chaumes restantes du naufrage commun, car tant s'en faut qu'on y voye autre chose, que moy Alleman je ne me cognois plus en Allemagne, in natali solo. C'est là ou se practique astheur ce qu'on dit: On sers comme un serf, ou s'enfuis comme un cerf. Et d'autant que ce pauvre pays demeure à la mercy des tempestes, et d'ailleurs on commence à chasser ceux de nostre confession de ce royaume par des artifices et oppressions insupportables, je commence à regarder les pays calmes, ou en seurté on peut prier Dieu, et cela si fixement et avec des desirs si attractifs, que je voudrois que ce fut aujourdhuy, que j'en debvois entrer, pour consumer ainsi le reste de ma vie. Or n'estimez pas, Monsieur, qu'en ceste continuation des malheurs, voire au plus fort de la tempeste, j'aye pourtant oubli[é] ce que je vous ay promis, touchant les papiers au comté, concernants S.E. Pour l'amour desquels, n'y ayant peu aller moy mesme à cause dudit voyage, j'ay tellement pressé Madame la Princesse Palatine, et instruit tres particulierement celuy que madite dame y a envoyé pour ledit subject, qu'il a veu tout ce qui s'y trouve, ainsi qu'apprendrez par la relation que je conseille à madite dame en ce mien retour - ou je me suis donné l'honneur de saluer leurs Altesses icy en passant - de communiquer à mondit Seig.r son frere. - Vous y voyez comme on dépouille a[udit] comté les lieux fameux de ceste illustre Maison, quand aux ornements sumptueux de leur naissance Vous voyez que les tiltres de la comté de Charny ont esté transportez en partie à Mont St. Jean; le reste et ceux qui vous serviront grandement contre Mad.e d'Elboeuf 1) je vous envoyeray par l'adresse de M. d'Euskerken 2), aussitost que j'en auray des copies, pour adviser au premier, et donner quand à la dame d'Elboeuf le feu à la bombarde, durant la disgrace de ladite dame, laquelle venant une fois à se reconcilier, ne manquera pas une minute du temps de le donner contre vous, et sans doubte en une saison, ou vous serez empeschez pour le public ailleurs, pour tirer par ce moyen le mesme advantage de vous que les Saives 3) ont fait par vostre faute. Souvenez vous, s'il vous plaist, qu'il n'y est rien arrivé, que je n'aye bien prognostiqué et sans desguisement, non par l'aspect de quelque constellation comme font nos faiseurs d'almanac, mais par les maximes de la raison, car quand on voit le loup, il ne faut plus cercher ses pas. Voila mon jugement de vostre dernier creancier en France. Vous en userez, et du reste, porté par ladite relation, notamment de M. d'Accoste 4), selon vostre prudence et soin ordinaire, d'autant que les pensées de vostre Maistre n'y peuvent faire aucune reflexion, ayants autre but, sçavoir le bien de toute l'Europe. - Je suis tres aise avoir en ce lieu rencontré une si belle occasion de vous confirmer combien je suis ..... De Montfort, ce 16 Apvril 1635. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} 1112. J. Forant 1). (K.A.) Ten gevolge van mijn plotseling vertrek naar zee heb ik mijne belofte nog niet kunnen vervullen, u iets vreemds te zenden. En het geluk is mij ook nu nog niet erg dienstig geweest. Maar ik stuur u hierbij ‘ceste pierre de bezoart qui n'est pas fort commune en sa grosseur’, en ‘deux dents d'araignee des Indes, qui sont merveilleuses en leur vertu de guerir la douleur des dents’. (Apr. 1635) 2). 1113. Aan Baron de Charnace 3). (K.A.) De heer de Miré 4) is hier aangekomen en gij hebt ons verlaten. Ik had wel gedacht, toen gij op reis gingt, dat gij niet zoudt terugkeeren, en dat spijt mij zeer. Let op het antwoord van Z.E.; het is zeer duidelijk en daarom in cijferschrift. De gezondheid van Z.E. is veel beter. A la Haye, le 23e d'Apvril 1635. 1114. W. Pynssen van der Aa 5). (H.A.) Ik moet u nog eens lastig vallen. ‘Indien den Baes mij hierinne wilde favoriseeren, soude in deesen aenstaenden oorloge so geruster sterven ende beter vechten’. Ik zal mijn zoon bekwamen, om in den oorlog en in de politiek Z.E. te dienen. In IJsselsteijn, den 27en Apr. 1635. 1115. A. Deschamps 6). (A.B.) Ongesteldheid verhindert mij u den bijgaanden brief te brengen over al degenen, die behooren tot het staldepartement. Ce 2 May 1635. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} 1116. E. Herckmans 1). (A.B.) Tot danckbaerheyt voor d'eere, onlangs van mijn Heere my aengedaen, my besoeckende en de moeyten aennemende, enige mijner noch onvolmaeckte gedichten lesende, offerere ick dese by my al voor langh byeengeraepte gedichten, daeraen ick - tensy my het oordeel van mijn oogen in mijn Heer sijn tegenwoordigheijt bedrogen heeft - hem een het aldergrootste voorrecht te hebben toeschrijve. Biddende, mijn Heere mijn al te groote vrypostigheijt gelieve te verontschuldigen, de gedichten, die doch onschuldig zijn, te herbergen ende die by gelegentheijt te overlesen; 't sal my verplichten, my voortaen te betuygen en te schrijven uwer EE van herten geneyghde dienaer ..... Amsterdam, den 4 Maij Ao 1635. 1117. C. van der Myle 2). (H.A.) Hierbij gaat wat Rodrigo schrijft. ‘Je me propose pour voir le galand aussytost qu'un bon amy qui est hors de ce lieu pour six au sept jours sera revenu, afin qu'il me soit non seulement tesmoin, mais m'assiste aussy de son conseil. C'est un duquel je fis ouverture à Monseigneur devant son depart. Avec le temps vous apprendres ce que resultera de nostre entreveue.’ Ik heb niets bijzonders te schrijven; al het nieuws komt uit het leger. De la Haye, ce 4 de May 1635. 1118. Aan J. Golius 3). (K.A.) Vergeef het mij, dat ik u nu eerst bedank; ik heb het zoo druk gehad en moet ook nu weer op reis. Hagae Com., Ips. Non. (7) Maij CIƆIƆCXXXV. 1119. Aan C. Barlaeus. (K.A.) In haast, want ik moet op reis, zend ik u het officieele stuk 4). Groet Vossius. Hagae, Non. (7) Maij CIƆIƆCXXXV. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} 1120. C. Barlaeus 1). (L.B.) Clarissime Hugeni, non morabor tua tempora longo sermone. Scio enim te hoc tempore, quo abitionem parat Princeps, clitellis aulicis et castrensibus plus satis onerari. Intelligentia nunc es peripatetica, quae vastissimos movet orbes, ipsa immobilis. Hybernis undique excis militem, caballos stabulis, et lixas quoque per consequens ac calones e latibulis suis, in aulae angulo positus. Si unquam antehac, iam quoque gratae fuerunt literae tuae 2), quanquam Laconicae, ob insertam Auriacae liberalitatis syngrapham. Aristoteles meus in Categoriarum libello - meministi, opinor - ait: Substantia significat οὐδέ τι. Quod de diplomate isto verissimum est. Superiore aestate de Aliquo disseruimus 3), quae sane velitationes praeludia fuere huius felicitatis, quam pronomine isto designavimus. Non ignoro, quibus post Principem istud beneficium debeam. Sed non attinet semper iterare gratiarum actiones apud illos, qui beneficij in se, quam in alios collati, memores esse malunt. Fruar hoc beneficio quoad vivam, ut habet textus. Sed et me laudatissimus Princeps encomiasten habebit, quoad vivam. Ultra vatem agere non possum. Mortui non laudant Dominum, nec Principes. D. graphiario 4) gratias egi pro beneficae chartae subsignatione. Verum non debebant istae gratiae intra verba stare. Rogo tribus verbis indices, quo honorario redimi soleat istiusmodi diploma. Habebo rationem honoris mei et moris aulici. Si quid a me conferri posse in filium suum putat vir amplissimus, conferam id omne liberalissime. Et iam habeat hos de conscribendo carmine aphorismos. Ubi adoleverit aetate et doctrina instillabo graviora. Cum hic esset clarissimus Honerdus meque prandio suo dignaretur, uti est facetus senex, Nihil habebimus, inquit. Quare domum reversus coëgi ocyus in pedes epigrammata aliquot 5). Et ne laevis me oculis adspicerent legationis socij, etiam illis valedixi 6). Vale, amicorum praestantissime. Proficiscere, abi quo voles, vel ultra Eburones et Tungros, sequar te animo, voto, literis. Quod si hae forte incident in hostium manus, videbunt illi inter arma poëtis otia esse, inter arma nos amare et scribere, nec metuere sibi valde a Cardinalibus Infantibus quatuor virtutum cardinalium inpraesentiarum professorem. Iterum vale et dominam de Zulechem liberosque saluta. Nobilissimo Mylio scribam cras 7). Verburchius hic est. Wickefortius Hamburgi de herciscunda haereditate cogitat 8). Raptim, Amstelod., XII May CIƆIƆCXXXV. Literis meis ad graphiarium datis ceram tuam vel linum commoda; reliqui apertas, ut legeres. 1121. J.C. Puteanus 9). (L.B.) Ik ben nu al eenigen tijd in Holland en zou, nu de zaken mijner zuster in Dordrecht geregeld zijn, gaarne eenige steden en beroemde mannen bezoeken, om dan met mijne zuster terug te keeren. Daarom wilde ik wel, dat mijn paspoort werd verlengd. Ik hoop u nog te zien. Dordraci, III Eid. (13) Maij 1635. In aedibus dominae Corneliae Grijph, viduae Joannis Oem 10). {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} 1122. A. Ploos. (H.A.) Mijne brieven hebt gij zeker ontvangen. ‘De heere Camerarius 1) heeft gisteren publicque audientie gehadt ende datelyck met gecommitteerden een conferentie, by dewelcke hy door expres aenschryvens van den heer cancelaer Oxenstern 2) genotificeert heeft den voortgang vant tractaet van den vrede tusschen den Keyser ende Saxen 3), dat het eerstdaechs soude werden gepubliceert ende geme[in] 4) werden, tot Wenen al gepubliceert was, dat den Phaltsgrave 5) was geexcludeert ende gefrustreert van syne goederen ende electorale digniteyt, ende alleenlyck een jaerlicx onderhoudt soude toegeleyt werden - waervan van hyer notitie door den heere Joachimi 6) aen den Coningh van Groot Brittannie gegeven werdt - waeren mede ge[e]xcludeert alle die de actien van Wallesteyn hadden gecoopereert. Verhalende voorts de heeren Camerarius door ordre als boven, dat den cancelaer vermeenden, dat de aenstaende vergaderinge te Brunswyck de goede sake op de been ende goet soude houden, met versoec, men wilde van hyer sonderling by den Churfurst van Brandenburg 7) goede officien doen, waertoe noch nyet en is geresolveert. Den voorss. vrede sal doen so grooten macht van volck - daer Duytslandt mede beladen is - elders emploiereu. Manheim is belegert, Vranckryck schynt alleene ripam Gallicam te willen mainctineren; nae alle apparentie sal dat ryck geen werck ontbreken. Alsnu begint men op Sweden te queruleren, dat aen Saxen het directorium nyet gelaten 8), dat denselven geweygert ende Banier gegeven het stift Magdeburg, dat de veroverde plaetsen aen de Crone ende Ryck van Sweden heeft doen sweren.’ Aan Pauw 9) is gisteren geschreven, dat hij moest aanhouden; zijne houding werd door Holland geprezen 10). 1123. Th. Brouart 11). (L.B.) Hierbij gaat de gevraagde staat van inkomsten en uitgaven van Z.E. Brieven uit Frankrijk zijn er niet gekomen. Gij zoudt Juffr. Scheel 12) zeer {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} verplichten door eene ordonnantie van ƒ 500, die Z.E. haar voor zijn vertrek beloofd heeft. A la Haye, ce 19 Mey 1635. 1124. C. van der Myle. (H.A.) Zoo even kreeg ik den bijgaanden brief van Rodrigo 1); wilt gij dien aan Z.E. laten lezen en mij zijne bevelen meedeelen? De la Haye, ce 19 de May 2) 1635. 1125. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Z.E. is gisteren avond te Utrecht gekomen, heeft van middag op Zuilestein gegeten, kwam heden te Arnhem aan en vertrekt morgen van hier, om het leger te doen opbreken; de heer de Charnacé meldt toch, dat de Fransche maarschalken 3) teleurgesteld zijn over het uitstel, maar dat de komst van den heer de Miré 4) hen troostte, en zij besloten hebben in de richting van Limburg te trekken. Dit bericht heeft de hertog van Bouillon te Maastricht ontvangen. D'Arnhem, le 19e de May 1635. 1126. J. Sluysken 5). (L.B.) Ik ben den Prins ten zeerste dankbaar voor zijne gunst. Uyt Arnhem, den 11/21 Maij 1635. 1127. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Le masque est enfin levé, et la France y va tout de bon. Il vient d'arriver lettres de M. le mareschal de Chastillon, escrittes à Marche en Famine le 19e de ce mois, par lesquelles il mande qu'apres avoir prins Orcimont et ledit Marche, où il a accordé une capitulation ordinaire à 300 hommes qu'y avoit establiz le comte d'Emden, ils n'ont plus laissé subject de doubter à M. les Estatz, qu'ils n'ayent declaré la guerre au Roy d'Espagne; que dans trois jours il faisoit estat de se trouver à une petite journée d'armée pres de Maestricht; que l'armée françoise est composée de 24000 hommes de pied effectifs et de 5000 chevaulx, sans les carabins, qui font encor 700 chevaulx, et qu'enfin toutes ces trouppes sont les plus belles qu'on puisse veoir. M. de {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} Buïllon, qui a ordre d'aller au devaut d'eux, adjouste d'avoir advis que le prince Thomas 1) va suivant ceste armée aveq 3000 chevaulx et 6000 hommes de pied, qui ne suffisent pas à manger les François en un repas. - On envoye copie de touts ces adviz à M. les Estatz generaulx, d'où V. Ex.e les pourra avoir, s'il luy plaist, en termes originaulx. - Des aujourdhuy matin nostre artillerie a commencé à marcher aveq quelques trouppes de l'avantgarde vers Moock, où S. Ex.e les suivra demain de grand matin, aveq tout le reste.’ - Z.E. is volkomen gezond. ‘M. le comte Guilleaume 2) demeurera aveq des trouppes en ces quartiers d'enhault, et M. de Haulterive 3) en commandera d'autres vers la Zelande et Flandres’. De Nimmeghe, le 22e de May 1635. 1128. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A)* Le capitaine Menten 4) de la garnison de Maestricht, envoyé en extreme diligence par M. de Buïllon, et parti d'aveq luy hier au soir à 8 heures, comme aussi un trompette passé par autre voye, vient de porter nouvelle, qu'avant hier le prince Tomas, ayant tasché, comme il semble, de prevenir l'armée françoise à quelque passage à une demie heure de Huy, en seroit venu au[x] mains, [et] y auroit esté totalement defaict, aveq perte de 36 drapeaux et 17 pieces de canon, ledit Prince mort, ou mortellement blessé et prisonnier, et le comte de Bucquoy 5) mort. Par une petite lettre confirmatoire, qu'apporte ledit trompette, de M. de Buïllon, il paroist que d'autres particularitez en ont esté envoyées par autre voye, mais ne sont encor arrivées. Par avance, ce que dessus se mande à M. les Estatz, et vostre Ex.ce ne l'a deu ignorer, il y en a assez pour se preparer à louër Dieu d'un coup de tant d'importance sur le commencement des affaires, et qui asseurement causera de grandes emotions dans les Provinces enemies. A Nimmeghe, le 22e de May, le soir à 9 heures, 1635. 1129. J. van Dussen. (K.A.) Ik hoop zeer, dat gij mij wilt helpen. Zoodra het contract in orde was, dus 1 Maart 6), vroeg ik den griffier van den Raad om een afschrift. Ik heb dat niet ontvangen, maar wel het plan van een contract, dat geheel iets anders was. Ik heb daartegen geprotesteerd, er mijne tegenwerpingen op aangeteekend en het stuk aan den griffier teruggebracht. Daarna heb ik mij tot {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} den geheelen Raad gericht. En nu ben ik plotseling door den Prins ontslagen uit mijne betrekking, om voor de voeding en het onderwijs der pages te zorgen, en moet op stel en sprong verhuizen. Ik weet niet, waardoor ik den Prins beleedigd heb. A la Haye, le 22 Mai 1635. Ik was gereed, om naar het leger te vertrekken. 1130. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A)* La grande nouvelle d'hier se confirme aujourdhuy par le S.r de Lorme, cornette de la garnison de Maestricht, qui s'estant trouvé aveq 18 cavaliers des nostres au combat, y en a laissé 10 sur la place, ayant attaché l'escarmouche le premier, aveq 40 chevaulx des Francoiz qu'on avoit joints à sa petite trouppe. Il rapporte, conformement à ce qu'en escrit M. de Charnacé, que ces deux armées se sont veuës en campagne rase, à quelques deux lieues de Huy 1), que d'abord les Françoiz ont emporté les 16 pieces de canon de l'enemi, que toute l'infanterie a esté taillée en pieces, et la cavallerie defaicte et dissipée, 40 drapeaux prins et, à ce qu'on disoit, 17 cornettes, mais, comme il partit soudainement apres, le nombre n'en estoit encor supputé; que les morts montent entre 5 et 6 mil hommes, les prisonniers à 6 ou 7 cens. Et parmi ceux ci se trouvent les coronels espagnols Sfondrato et Alonso Ladron 2), le comte de Feria, gouverneur d'Anvers et lieutenant general de l'armée, le comte de Willerval, et presque tous leurs capitaines, avec plusieurs autres personnes de marque qu'on ne cognoissoit point encore. Mais que le prince Thomas et le comte de Bucquoy se seroyent sauvez par la fuitte. Du costé des Françoiz il n'y a pour tout de perte qu'environ 60 ou 80 hommes. - Nostre armée s'est avancée aujourdhuy jusques à aupres de ceste ville, d'où nous passons outre demain du long de la Meuse, aussi avant qu'il sera possible. A Gennep, le 23e May 1635. 1131. Van Ysselstein 3). (B.M.) Ned. Uwe beide brieven heb ik ontvangen en de ingesloten brieven naar Duisburg aan kapitein Berck gezonden. Ik weet niet, hoe het hout vervoerd moet worden, want de Keizerlijken hebben bijna alle paarden weggehaald 4). 1132. Aan prinses Amalia van Oranje 5). (H.A.)* Den 24sten is Z.E. van Gennep naar Well, den 25sten vandaar naar {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} Herringen en van daag naar Hazelroy 1) getrokken. Z.E. voelt zich volkomen wel. De hertog van Bouillon heeft het Fransche leger bezocht en prijst het zeer. Het leger is nu bij Chaignée, dicht bij Luik, en gaat naar Cheratte. Hoe het leger van prins Thomas was samengesteld, heeft de hertog van Bouillon opgegeven. De Prins Kardinaal is met zijn leger gelegerd bij Hakendoren, dicht bij Tirlemont, maar men zegt, dat hij zich verschanst op dezelfde plaats bij St. Truyen als indertijd Prins Maurits 2). Morgen gaan wij naar Maastricht. ‘Escrit en l'herbe et au vent du mieux qu'il est possible’. Au camp à Hazelroy, le 26e de May 1635, à une demie heure de Rurmonde. 1133. M. Snouckaert van Schauburg 3). (L.B.) Wilt gij brenger dezes, den jongen de Nerée 4), voorthelpen? Een zijner voorvaders, Herman Wijnhof, was secretaris van staat in deze provinciën, later raad van de provincie Utrecht 5), een ander, Gerard Biese, syndicus van Delft 6). A Leiden, ce 26me de May 1635. 1134. J. ter Borch 7). (L.B.) Door het overlijden van Andries Schouten is het schoutambt van Buren vacant geworden; wilt gij mij daarvoor bij Z.E. aanbevelen en het bijgaande verzoekschrift overhandigen? Uijt Bueren, den XXVIIIen Maij 1635. 1135. C. van der Myle. (H.A.) Den 22sten hoorde ik het goede nieuws van de nederlaag van prins Thomas; dat is een goed begin. De Staten van Holland zijn reeds uiteengegaan; ik {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} weet dus niet, of Z.E. met hen al heeft gehandeld over de zaak van Rodrigo. Zijne vrouw heeft mij te Rotterdam de twee hierbij gaande kopieën gegeven. De la Haye, ce 28 de May 1635. De heer Barlaeus maakt het goed, maar zijne vrouw is ernstig ziek. 1136. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Van Hazelroy zijn wij naar Flodorp gemarcheerd, vandaar naar Millen en toen naar hier, op een uur afstand van Maastricht. De hertog van Bouillon ontmoette Z.E. te Millen. ‘Deux heures apres Mess.rs les mareschaulx de France 1) envoyerent saluer S. Ex.e par des gentilshommes, et y renvoya-on aussitost, mais avant que recevoir ceste response, ils surprenerent S. Ex.e en personne, et le vindrent saluer, comme il estoit apres a faire entrer les trouppes au quartier. Ils s'en vindrent en carosse, suivi de force gardes, et d'une quantité tres-grande de noblesse, parmi laquelle sont Mess.rs de Beaufort 2) et de Mercure 3), avec un nombre incroyable d'autres personnes de qualité. Firent des profondes reverences à S. Ex.e et tesmoignerent, aveq tout ce qui les suivoit, une extreme joye de veoir Monseigneur le Prince arrivé aveq une si belle armée, dont la premiere veuë les ravist en admiration. Et pour n'y laisser rien manquer, M. de Charnacé 4) se rengea à la teste de son regiment, et le mena vers le quartier de tres-bonne grace’. - Misschien trekken beide legers samen morgen de Maas over. Z.E. is volkomen gezond. De Kardinaal Infant is nog bij Tirlemont. Het aantal vaandels, op prins Thomas veroverd, is bijna 100; alles is naar den Koning van Frankrijk gezonden. Au camp à Meerssen, le 30e de May 1685. 1137. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Wij zijn nog hier, omdat er nog niet genoeg levensmiddelen bijeen zijn, maar morgen trekken beide legers de Maas over. Z.E. heeft nog maar de helft der Fransche infanterie in oogenschouw genomen, nl. de troepen van maarschalk de Brezé 5). Zij zien er bijzonder kranig uit en in het gevecht tegen prins Thomas heeft de helft der musketiers geen gebruik gemaakt van vuurwapens, maar is met den degen op den vijand losgestormd. Dat vertelden mij de graaf van Feria, dien ik een bezoek bracht, en Don Carlos van Oostenrijk, een bastaard-neef van den Keizer. De vader van Don Carlos is de graaf van Benevente, die 15 zonen had, waarvan 13 ‘maistre de camp’ zijn {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} geweest, en van deze zes generaal, en verder twee Jezuiët. Z.E. liet beide heeren gisteren complimenteeren. Prins Thomas schijnt in Namen te zijn. Z.E. en de maarschalken zien elkander telkens. Au camp à Meerssen, le prem.r de Juin 1635. 1138. D. de Wilhem. (L.B.) ‘S. Ex. dient te disponeren op t rentmeesterschap van ter Vere’ 1), anders komen daar moeilijkheden. Men klaagt hier zeer over het reglement van den thresorier. Het tractaat met Frankrijk van 10 Maart 1635 2) is bekend geworden 3). 7 Junij 1635, Hage. 1139. C. van der Myle. (H.A.) Van Rodrigo heb ik niets meer gehoord. Het verheugt mij zeer, dat het den Prins goed gaat. ‘Cependant le gardien des bas verds 4) m'a appris ces jours passes que la femme, passant par la place de la court devant son logis, avoit este veue de luy et par sa clameur appellee à le recognoistre. Ce qu'est chose pas trop à propos, mais irremediable. Je recommanderay et ay recommande audit gardien sa soigneuse garde et de n'admettre personne sans ordre du Prince. Il y a desja des personnes, selon que le gardien me dit, patriotes et papistes, qui scavent ou s'imaginent sa detention. Ce que fait qu'on le doibt plus soigneusement garder, car ayant asteures examine toutes les proces, je vous confesse que, si les desposants estoyent ici, il y auroit à descouvrir un mystere d'iniquité. Il a cose 5) au gardien sur un autre sujet sur lequel je pense le voir, et suis avec le S. Beaumont deputé au college d'Hollande 6), sans que luy sache rien du principal. Vous scaures, s'il plaist à Dieu, ce qu'il en dira. C'est chose qui toucheroit la Zeelande, mais j'en attends pas grand chose, mais ne pouvoit estre negligee ..... De la Haye, ce 7 de Juin 1635. 1140. A. Ploos. (H.A.) Hierbij eene aanbeveling van de Prinses voor Julius Saechgman 7), om schout van Buren te worden. Onze vloot is nog niet in zee. Door de brieven {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} van Joachimi 1) uit Engeland aan Z.E. weet gij alles van daar. Uit Frankrijk geen nieuws. De bediende van Nordingen is nog zoek; men zou hem graag pakken, om te weten, wie ‘de substantie vant tractaet’ bekend heeft gemaakt 2). Er is nog niemand gekozen voor de deputatie naar ‘Mulhuysen’; Aitsma 3) zal het wel worden. Hagae, den VIIIen Juny 1635. 1141. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* ‘L'orage tombé sur ceste miserable ville de Tirlemont, au lieu de diminuer, s'est accreu en sorte depuis hier, que comme desjà incontinent apres la prinse le feu s'estoit mis en quelques maisons, aujourdhuy il s'est veu aux quatre coings de la ville, n'ayant maison de marque, qui n'y eust part, et n'entrainast aveq elle des rues entieres. L'insolence cependant des hommes a encheri sur tout cela, et seroit par trop horrible d'en faire des recits particuliers 4). Il n'y a rien la dedans qui nous puisse consoler que l'esperance d'un reglement severe qui de necessité succedera à tant de desordre, et dès demain on en va veoir les marques à la teste de l'armée’. - De vijand wijkt nog steeds in de richting van Mechelen. Morgen trekken wij in de richting van Leuven. ‘Il y a apparence qu'on se pourra avancer jusques à moitié chemin, et que des le lendemain on pourra faire jugement de la contenance des escoliers de Louvain, qui apparemment auront si bien estudié l'exemple de Tirlemont, qu'ils tesmoigneront d'entendre mieux leurs affaires, que ce petit fol d'Espagnol, l'unique cause du desastre de tant de personnes innocentes’ 5). Au camp à Hillesheim, le 10e de Juin 1635. 1142. J. Bouckaert 6). (L.B.) De Franschen eerbiedigen het paspoort niet, dat wij van Z.E. hebben ontvangen; wat kunnen wij daartegen doen? Uut Scherpenheuvel, den 11 Junij 1635. {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} 1143. Aan prinses Amalia van Orange. (H.A.)* Gisteren hebben wij Tienen rechts laten liggen en de Franschen links en zijn hier gekomen vlak bij het kasteel Bouterssem van graaf Hendrik van den Berg 1). De vijand blijft aan de andere zijde van Leuven bij het klooster Ter Boucke, met de rivier tusschen hen en ons. Men zegt, dat de Kardinaal-Infant daar versterkingen laat opwerpen. De maarschalken zijn steeds vol eerbied voor Z.E...... Au camp à Roosbeeck, à deux lieuës de Louvain, le 12e de Juin 1635. 1144. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Wij zijn nog altijd hier, om levensmiddelen bijeen te brengen. Diest is bezet door sergeant-majoor de Bie 2). De vijand is nog steeds aan de andere zijde van Leuven; hij heeft de Dijl laten afdammen en maakt een kwartier in het dorp Rotselaer in het hertogdom Aerschot. Au camp à Roosbeeck, le 14e de Juin 1635. 1145. A. Ploos. (H.A.) Denkt gij om Saechgman 3)? In 9 of 10 dagen hebben wij niets van het leger gehoord. Hier is geen nieuws. Aan den gezant Pauw heeft men geschreven, dat men hier niet veel geloofde van ‘de beloofde rupture’ 4). Men kan niemand vinden voor de deputatie naar ‘Noorthusen’. De Staten van Holland komen spoedig bijeen. Men hoort nog niet, dat de Keizerschen naar Brabant zullen gaan, ‘tot secours van den vyandt’. Hagae, den 14 Juny 1635. 1146. Lelio Pompei 5). (H.A.) Daar ik vermoed, dat mijn brief verloren is gegaan, schrijf ik nog eens en voeg daarbij eene verklaring van twee doctoren in het Latijn gesteld 6). {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Wilt gij haar aan den Prins laten zien? Hij zal dan begrijpen, dat ik nog niet komen kan. Mijn broeder zal spoedig voldoende hersteld zijn, om den dienst te hervatten. Del Castel d'Illodi, li 16 Giug.o 1635. 1147. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Men denkt zeker in Holland, dat wij al verder zijn dan wij werkelijk zijn, en de Franschen vinden, dat wij ons te lang ophouden met het bijeenbrengen van levensmiddelen. Ook Aerschot is bezet en wij rukken zeker spoedig op. De vijand beweegt zich niet. Au camp à Roosbeeck, le 17e Juin, Dimanche, 1635. 1148. C. van der Myle. (H.A.) ‘La femme des bas verds 1) est venu ici pour la seconde fois, comme je croy qu'en aures este adverti d'ailleurs. Son gardien m'a dit qu'il auroit fort recrie et menacé à cause qu'il ne pouvoit parler à elle n'y à ses enfans. Rodrigo n'a jamais escrit à moy, mais sa femme m'ayant este voir m'a dit qu'il recommande ses affaires à vous cognues et que le[s] bas verds fussent bien gardes. Ses lettres à sadite femme estoyent de Bruxelles du 8 de ce mois, ne faisant mention d'aucune autre chose. En suite de ce que je vous ay advise par une de mes susdites, j'ay visite une fois les bas verds sur l'occasion de ses discours de Zeelande, mais le plus remarquable que j'appris de luy concernoit N.V.P. duquel il parloit avec un mauvais accent, et qu'il ne me cognoissoit pas, ny celuy qui m'accompagna. Il fault bien qu'il tienne cela pour regle de mesdire de luy, afin de prevenir ainsi ce qu'on luy voudroit proposer à l'advenir. Depuis il m'a envoye tout son discours par escrit, dont vous aures copie sitost que j'auray le moyen de le pouvoir envoier. J'ay trouve bon de laisser couler quelque espace de temps entre deux devant que de le revoir et luy mettre à l'improviste au devant ce que j'ay receu depuis vostre depart. Du succes vous seres instruit. Je scay vostre soin et sollicitude au regard de tout ce qui concerne directement ou indirectement Monseigneur le Prince, et pourtant ne fay nulle doute ou prenes et faites prendre exacte garde sur toutes sortes de semblables marchants qui, et singulierement en ses 2) occurrences, viendroyent pour negotier si fausses et descriees estoffes. Les bas verds seront bien gardes; c'est un marchant de tres mechante mine. De la Haye, ce 17 de Juin 1635. 1149. Aan gravin Louise Christina van Solms 3). (K.A.) Het compliment, dat de heer van Beringhen 4) u maakt in dezen inge- {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} sloten brief, is van dien aard, dat ik mij haast u dien brief toe te zenden. Au camp à Roosbeeck, le 17 Juin 1635. 1150. C. van der Myle. (H.A.) Men wacht hier den heer de Knuyt. ‘A mon retour de Rotterdam, ou je fay un voyage, je verray, s'il plaist à Dieu, le prisonnier et vous feray scavoir ce que j'en auray appris. Sa femme ne l'a pas veu. Il sera bon s'il vous plaist de me mander ce qu'on pourra faire pour sa nourriture, car elle insiste fort pour avoir du pain pour ses enfants durant la detention de son mary’..... De la Haye, le 18 de Juin (1635). 1) 1151. A. Ploos 2). (H.A.) Den uwen van den 14 3) is my wel behandicht; bedancke UEd. voor de affectie in regard van Saechgman 4), sed jura vigilantibus scripta. De elende te Thienen voorgevallen 5) bedroeft vele luiden. In de eerste furie was het chrygsgebruick ende en conde niet gestuyt werden; is alleene de opiniastreté van eenen Spaignaert te imputeren; de twede ravage etc. is bedroeffelyck ende nyet excusabel. De Papisten soecken het te exaggereren boven t'gene tot Neerden ende elders voor desen gepleecht is 6), dan en considereren nyet, dat dit niet alleen met adveu, maer voergaende ordre ende last van de officiers des Conincx geschiet is, ende t'andere in weerwille, tegens ordre ende tot leetwesen van de respective generaels, tusschen beyde t'welcke groot onderscheyt te maecken staet, hoewel van harten gewunscht werdt, dat het nyet gebeurt ende geen onderscheyt behoufden gemaeckt te hebben. At quod factum infectum iri nequit. In onse provincie is goet gevonden twe male ter weke des avonts bede-predicatien te laten doen; Haere Ho. Mo. schryven aen allen, eenen te willen ordonneren. Wt Brussel is advis, dat een pincke van Cales was gecomen, gesonden van twee 's Coninx couriers; versoecken een schip van oorloge tot transport. De byeencomste van Hollant was beraempt tegens huiden, sonder dat eenige nieuwe poincten syn beraempt. Ick werdt genecessiteert om t'publiek ende particulier van hyer te gaen. Myn gemoet perst my hyer te blyven, totdat men wat wyders int spiegel van de gemeene sake sal connen sien. Res versantur in summa crisi; men wil my versekeren, dat het alleen hangt aen Brandenburg, off den genan van den administrateur van Magdenburg het tractaet met Saxen {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} mede sullen aennemen, ofte niet. Off by Brandenburg de courage, beleyt ende middelen of macht sal bevonden werden, leert den tyd, alsmede wat L daertoe sal connen contribueren. Velen van de Staten Generael oordeelen op t hoochste nodich t'gene S.E.e aen D:611: voor desen geschreven ende hy alhyer voor anderhalf weke aen Duvenvoorde 1) cum consorten gecommuniceert heeft, ende wtgestelt was door de langsaemheyt in mynen vorigen vermaent. Aen Pau 2) is iterative ende ernstich geschreven opt voorss. subject, ende werdt seer geclaecht, dat de persoon, daerby denselven Pau besoigneert, tot solagement aen d'eene zyde ende diversie aen d'andere, den text ende sin van tgene by hem so hoochlyck is geexaggereert ende voor desen als met trompetten wtgeblasen, niet nacompt. Het is een groot poinct, waerop nacht ende dach peynse, ende waerover in een gestadige inquietude met velen van de Staten Generael ende van Hollant en anderen ben. Men hoopt, men verwacht, men verlangt. Fronte capillata, caet. Het gaet noch al redelyck, so lange het duyrt, met g 4 L. Vele van 9 menen, dat dit den neep sal geven. 103 soeckt de sake cunctando te mainctineren, wachtende midlertyt op hulp, waeraen men nyet twyffelt, t' zy wat vroeger, t'zy wat later. Knuyt, sive ille sit Mercurius Gallicus, sive castrensis, is wel, heeft van den 17en aen Vosbergen 3) geschreven, die het oock aen Duvenvoorde en Noordwyck 4) cum socijs gecommuniceert, ende werdt in alles d'intentie, by hem overgeschreven, voor sulcx, als hy schryft, aengenomen ende nagecomen, hoewel syn schryvens - waerop wat gemurmureert is geweest - nyet en is gemunieert geweest, als men gewoon is Pau ende Joachimi 5) ende diergelycke personen mede te deylen. Vosbergen met den cameraet van Coenders 6) syn desen naernoen naer de hooffstadt van de Veluwen gegaen, om morgen naernoen aldaer te vynden de veldmaerschalck 7), die daer verscheyden is, ende datelyck weder terugge sal gaen. Culemborg 8) is absent, werdt in twee en drie dagen verwacht; alle zyne andere cameraden syn by de handt, wtgesondert den diabolo volanti, so sommige die noemen, ende beducht zyn, dat, so niet toesiet, wel t'eeniger tyt mocht werden diabolo pendenti. Van t secours wt Duytslandt is geen seker advis. Wt Brabandt is geadviseert, dat een groot heer wt ons leger met convoy te Bergen soude syn gecomen, dootlyck gequest. Wyders, myn Heere, den nieuwen ritmeester, mijn landtsman, cousin germain van den heere van Amerongen 9), schryft my op gisteren zyn embarassement ende perplexiteyt, daerinne hy sich tegenwordich bevyndt, aen de eene zyde hem prickelende syn debvoir, om by syne compagnie te wesen, waertoe hy mede groote inclinatie heeft, aen de andere syde werdende opgehouden door syne bekende sake, waervan hy tot geen eynde can geraecken, sulcx dat hy syn matresse, by hem nu eenigen tyt geweest, wel 10) moste medenemen, t'welc periculeus ende niet doenlyck, off later binnen s landts {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} perikel moet lopen van dat die hem weder ontvoert mochte werden, continuerende de opiniatreté van den vader, ende contenderende gerechtelyck den anderen corrivael om haer te hebben, t'welck evenwel geoordelt werdt animo calumniandi te geschieden, hoewel dat hy ample procuratie daertoe heeft gepasseert. Den voorss. ritmeester claecht, zyn verloff wt is, versoeckt myne raet, dien ick niet can geven, ende intercessie tot excuse van continuatie van syne absentie. Hebbe de vrymoedicheyt nyet aen zyne F.D.t daerover te schryven, connende oock dese brieven op een geheel ongelegen tyt opcomen’. Wilt gij er eens over spreken, zoodat ‘syne absentie hem nyet en mochte schadelyck wesen ende tot ongunste opgenomen werden, denckende dat dusdanige saecken van matrimonie maer eens ordinarie int leven geschieden ende iemandt wel of qualyck connen doen’. Wilt gij den graaf van Solms groeten? Ik heb in lang niets van hem gehoord. 19 Juny 1635 1). 1152. O. van Arkel 2). (L.B.) Toen de heer van Langerack stierf, had ik hem gaarne opgevolgd als kastelein van Loevestein 3). En nu de heer de Bye 4) gestorven is, ding ik weder naar dat ambt 5). Wilt gij er met Z.E. over spreken? Ik ben verhinderd om naar het leger te gaan. Bois-le-Ducq, ce 21e de Juin 1635. 1153. Aan prinses Amalia van Oranje 6). (H.A.)* Le 19e j'escrivis de Roosbeeck 7) comme apres 8 jours qu'avions esté obligez d'y arrester, nous partirions le lendemain, ce qui arriva aussi, et ayant marché jusques à Bossuijt y eusmes nouvelle, comme trois regimens de l'enemi gardoyent un passage de la riviere de Dyle à une heure de là. Dont y furent envoyées quelques trouppes des deux armées pour les battre. Sur quoy plusieurs adviz venants qu'on voyoit sur les montagnes marcher tant de monde vers ledit passage, qu'on creut que ce fust toute l'armée de l'enemi, on fit promptement avancer aussi toute nostre armée, dont une petite partie se saisit incontinent d'un autre passage de ladite riviere, à une demie heure de l'autre, par où - comme tousjours nouvelles venoyent que l'enemi approchoit avec beaucoup {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} de gros de cavallerie et d'infanterie - on fit passer en diligence et monter la montagne, qui estoit fort roide de l'autre costé, autant de trouppes qu'il fut possible, chascun croyant que l'apresdinée ne pourroit passer sans rencontre, les trouppes estant si proche l'une de l'autre qu'on s'entendoit parler. Mais enfin celles de l'enemi voyant, ce semble, qu'il y auroit rien à prouffiter, apres ledit passage gaigné - qui fut au cloitre de Florival - commencerent à se retirer au grand pas, une pluye et le soir qui survindrent nous les faisant perdre de veuë. Ceste nuict S. Ex.e demeura coucher sur lesdites montagnes, bien que tentes ni bagage ne peussent arriver que le lendemain. Nous avons sceu depuis que le M. d'Aytona, prince Tomas, comte Jan 1) et autres grands s'estoyent tous trouvez à ceste entreveuë. Le lendemain 21e il estoit midi avant que nos derniers chariots peurent gaigner les montagnes et entrer au quartier, d'où incontinent apres nous partismes, et marchants par Tomberghe allames loger à Overijssche, et fut encor le lendemain bien tard, comme les chariots arriverent par d'extremement mauvais passages, qui nous obligea d'y demeurer tout le 22e. Le 23e nous partismes et vinsmes loger icy à moitié chemin de Bruxelles à Louvain, S. Ex.e s'estant avancé aveq la cavallerie et en ayant envoyé quelques regimens jusques aux portes de Bruxelles, où il leur fut tiré quelques volées de canon, sans aucun domage. Aujourdhuy l'armée françoise a passé soubs M. de Chastillon vers Louvain, ou demain nous la suivrons, l'enemi y ayant quitté touts ses retrenchements, et mis dans la ville le bon viel Grobbendoncq 2) aveq quelques trouppes. Le gros de l'armée enemie s'est retiré derriere Bruxelles, attendant le secours d'Alemagne qui seroit de 16000 hommes et desjà à Andernach’. - Het spijt mij zeer, dat Uwe Ex.tie zich beklaagt over mijne nalatigheid; ik heb in korten tijd 16 brieven geschreven. Maar misschien zijn zij niet allen terecht gekomen; ook sommige brieven aan Z.E. gaan verloren en de boden weten niet, waar zij ze wel moeten verbergen. Au camp à Voss-Capelle, le 24e Juin 1635. 1154. Gravin Louise Christina van Solms 3). (H.A.) Gij hebt mij erg veel genoegen gedaan met uw brief en daarvoor zeg ik u dank in eene taal, die ik niet gemakkelijk schrijf. Zeker heeft de heer ‘de Berincom’ 4) mij dat genoegen verschaft. A la Haye, ce 24 Juni 5). 1155. Eleonore Maurice, prinses van Portugal 6). (B.M.) Ik ben u zeer dankbaar voor uw brief, vooral omdat ik weet, hoe weinig tijd gij hebt. Gij herinnert mij aan mijne belofte; ik zal haar ver- {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} vullen, hoewel ik zeker spijt zou hebben, wanneer ik haar aan een ander had gedaan. Wanneer gij mij wilt zeggen, welke belooning gij verlangt, zal ik die schenken. Haye, le 25eme Jun. 1635. 1156. Burgemeesters en schepenen van Diest 1). (L.B.) Wij hebben drie wagens beschikbaar gesteld, om de bagage van ‘kolonel Bresthon Irlandois’ 2) van hier naar Leuven te brengen, maar deze zijn, in weerwil van het paspoort van den commandant van onze stad, door de Franschen prijs verklaard. De commandant heeft den Prins geschreven, opdat door zijne bemiddeling de paarden aan de voerlui teruggegeven worden. Wilt gij daar ook toe meewerken? Vuyt Diest, den XXVII Juny 1635. 1157. Aan prinses Amalia van Oranje 3). (H.A.)* Den 25sten zijn wij van Voss-Capel opgebroken en 's avonds dicht bij Leuven gekomen. De Franschen zijn vlak bij de stadsgracht en heden sluiten wij de stad in door eene versterking. De Franschen beschieten van daag de stad en heden avond openen ook wij onze loopgraven. Ik zal steeds schrijven, hoewel er zeker maar weinig brieven zullen overkomen. Z.E. is heel wel. Au camp pres de Louvain, le 27 Juin 1635. 1158. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* ..... ‘noz trenchées ont esté ouvertes ceste nuict en deux endroicts, dont l'un sera l'approche des Françoiz et l'autre des Angloiz, bien entendu que les trouppes du païs, comme aussi les escossaises, y ont leur tour et part, n'y ayant qu'une mauvaise coustume qui ayt introduict ces deux noms particuliers. Du costé de l'armée françoise, qui a commencé deux jours devant nous, comme j'ay marqué par de mes precedentes, on s'avance aussi tant qu'on peut. Mais ceux de dedans ont bien le courage de venir travailler au deça de leur fossé, y formants une sorte de chemin couvert et retrenché en dentelles, qui nous exerça bien à Maestricht. - Du gros de l'armée de l'enemy il n'en paroist non plus autour de nous, que si point n'y en avoit, et semble qu'ils se tienent si serrez, en attente de leur secours, qui se dit desjà au païs de Juliers, et tirer vers Steffensweert, fort, à ce qu'on veut dire, au vray, de 12000 hommes. Nous logeons en campagne derriere une montaigne, et patissons assez de ces grandes chaleurs. Le marquis de Varenne, maistre de camp {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} du regiment de Champagne, a esté tué ceste nuict en leurs approches d'un coup de musquet, jeusne gentilhomme et fort regretté, n'ayant eu ledit regiment que peu de moiz au prix de 26 mil escuz. - Au camp devant Louvain, le 28e Juin 1635. 1159. A. de Bye 1). (K.A.) De wagens van deze stad, die ik met een tamboer weggezonden had, zijn, toen zij leeg terugkwamen, tegengehouden door Franschen, die de paarden hebben weggevoerd en den tamboer beroofd en bedreigd. Zij doen dagelijks ‘so groote insolentie’. De magistraat van de stad verzoekt u den Prins te vragen, om ‘enige ordre’ te stellen; hij wil ook gaarne de paarden terug hebben. Diest, den 28 Juny 1635. 1160. C. van der Myle. (H.A.) Ik heb een brief van Rodrigo van den 18den, ‘m'advertissant que N.V. Pellens 2) estoit apprehende dedans l'armee de l'ennemi pres de Louvain et emmene au chateau de Ryxelmonde, mais ne pas pour quel sujet. Rodrigo insiste fort en sa susdite que, cependant que sa principale poursuite au regard de la compagnie à vous cogneue ne peust estre expedie, luy 3) puisse estre assiste de quelques deniers. La femme des bas verds, laquelle, comme je vous ay dit cy devant, estant venue ici pour la seconde fois, a sollicite derechef ..... 4) compagnie afin d'avoir quelque petite subvention pour vivotter avec trois petits enfants, car sans cela elle iroit brimber. Avec occasion s'il vous plaist pourra estre donne ordre contre cest ..... 4) qu'en tout evenement je feray eviter ..... Hier au soir avons veu ici la declaration du Roy tres chrestien touchant sa rupture avec le Roy d'Hespagne 5). De la Haye, ce 29 de Juin 1635. 1161. Aan prinses Amalia van Oranje 6). (H.A.)* Ma derniere fut une couverte à celle qu'escrivit S. Ex.e avant hier. Ce jour là il n'arriva rien icy de consideration. Hier fut tué aux approches le capitaine Cousin d'un coup de canon qui luy emporta le bras droict, la main et la cuisse gauche. Apres midi ceux de la ville firent une grande sortie sur {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} les trenchées ou commandoit Mons.r Morgan 1), qui assez surprins des enemiz, comme ils avoyent coulé derriere des bleds, ne pust si bien faire, qu'il n'y perdit bien 30 hommes de sa seule compagnie outre ce qui fut esmouché(?) d'autres compagnies. Son sergeant major, nommé Cromwel 2), y eut un coup au travers de la jambe, son enseigne et lieutenant furent tuez, aveq d'autres gentilshommes des mieux resoluz, entre autres le Sieur Nelson 3), grand blond gentilhomme en suitte de M. l'Electeur 4), y receut un extreme coup de pertuisane, dont il semble ne pouvoir eschapper, la cervelle estant blessée 5). M. Morgan mesme s'estant accroché de ses esperons au bled tomba par terre et receut d'un officier de l'enemi plusieurs coups de pertuisane, qui ne percerent pas son buffle, et cependant n'en fust point eschappé, sans que son lacquay l'eust delivré, tirant un coup de carabine audit officier, et en blessant encore d'autres d'une picque qu'il ramassa. Donc le bon M. Morgan eschappa miraculeusement, percé de plusieurs coups de mousquet et de pique en ses habits, bottes et gands, sans avoir aucun mal de consequence. Les approches cependant s'avancent bien, mais ceux de dedans font la mine de ne vouloir pas quitter legerement. Le secours qui vient de l'Empereur au Cardinal Infante a passé à Andernach le 23 et 24e et tire par Luxembourg vers Namur, sans qu'on en puisse sçavoir la force au vray, sinon que d'aucuns mandent qu'il y auroit 12 regiments de cavallerie dont les 38 compagnies seroyent Croates, 8 dragons et 40 reitres alemans, et suivroyent encor 16 regimens à pied. Il vient d'arriver un bruict de quelque defaicte de vaisseaux espagnols, dont il tarde bien à S. Ex. d'en sçavoir la verité. Au camp de Louvain, le dernier de Juin 1635. 1162. A. Ploos. (H.A.) Kunt gij ook iets doen voor Nicolaes Schraffert, die gaarne schout van Ermelo zou willen worden? En hoe staat het met de zaak van den ritmeester Oostrum 6)? De declaratie van den Koning van Frankrijk 7) zal ik u maar niet overzenden. Hagae, den laetsten Junij 1635. {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} 1163. Aan A. Puteanus 1). (K.A.) Voor den ouden man zal zorg gedragen worden, maar hij moet zelf ook voorzichtig zijn. Ad Lovanium, Cal. (1) Julij 1635. 1164. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Gisteren heb ik geschreven 2), waarom wij ons kwartier bij Leuven hebben verlaten. De vijand trekt naar Steist, Lier en Ballar, waarschijnlijk om het westelijk gedeelte van Brabant te dekken. Morgen trekken wij in de richting van Diest en Scherpenheuvel. Au camp à Geelroode, pres d'Aerschot, le 6 Jullet (1635) 3). 1165. G. le Saige 4). (K.A.) Les registres des fiefz de Diest, Suchem 5), Meerhout, Vorst 6) sont es mains du greffier des fiefz susdits, resident a Diest. Il a tousjours refusé a Daniel Cools, nostre receveur, de luy donner extraictz des fiefs gisans es dites places soubz contribution. Il me semble qu'il seroit a propos de l'en faire depuiller du tout par le commandeur pour les vous envoyer. Le 8 Juillet 1635. 1166. Aan prinses Amalia van Oranje 7). (H.A.) Sedert den 6den, toen ik het laatst schreef, zijn wij voortdurend op marsch geweest in de richting van Diest, bij welke stad wij gisteren de Dever zijn overgetrokken, de Franschen aan de ééne zijde en wij aan de andere. Wij zijn nu gelegerd dicht bij Beringhen en vertrekken morgen vroeg om 3 uur, om naar Weert te gaan. Vandaar zullen wij naar Roermond trekken, om de legers te doen uitrusten, waaraan vooral het Fransche groote behoefte heeft. Sommigen wilden liever in de buurt van Boxtel blijven, maar dat zou de provincies te veel belasten. De vijand laat zijne troepen terugkeeren naar Breda, Geldern, Steffensweerdt en Gulik. Eindelijk hebben wij brieven uit den Haag gekregen, vier te gelijk. De verbinding is slecht, daardoor zijn ook vele van mijne brieven niet overgekomen. Au camp pres de Peer, le 9e Jullet 1635. {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} 1167. Aan prinses Amalia van Oranje 1). (H.A.)* Sedert den 19den Juni heb ik u zeven brieven geschreven en mijne vrouw meldt mij, dat er den 5den van deze maand nog geen enkele was overgekomen. Toch gebruik ik altijd de veiligste middelen van verzending Wij zijn van Peer hier gekomen en liggen nu bij de Maas, om uit te rusten, wat de soldaten erg noodig hebben na de lange marschen en het gebrek aan brood. De achterhoede der Franschen is door den vijand lastig gevalllen. Z.E. is volkomen wel. Au camp à Neer, vis à vis Rurmonde, l'11e de Jullet 1635. 1168. A. Ploos. (H.A.) Nu de thresorier Brouart 2) gestorven is, wil uw zwager De Wilhem hem wel opvolgen. Ik houd hem daarvoor zeer geschikt, ‘synde boven syne studien geexperimenteert in de traficque ende sonderlinge int stuck van de wissels 3), in welck laetste Hoochf. syne Ex.tie veel tyt, so ten regard van Oraignen als andersints, dienst van doen heeft, ende ick en wete niemandt, die meerder dienst soude connen doen int stuck van de liquidatie van syner Ex.tie gerechticheden in prinsen, so in als buiten Europa becomen, waerinne men syne Hoochf. Ex.tie veeltyts vercloeckt.’ In Utrecht, den XIen July 1635. 1169. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Het is zeer onaangenaam, dat mijne brieven zoo slecht overkomen. Eergisteren verspreidde zich in het leger, dat op marsch was, het gerucht, dat de vijand ons aanviel; Z.E. liet halt houden en front maken, maar het bleek slechts eene schermutseling te zijn bij de achterhoede der Franschen, die aangevallen werd door Croatische ruiterij. Gisteren middag ontstond weer hetzelfde gerucht en van morgen nog eens. Het geheele leger kwam onder de wapenen, maar het waren weer alleen de Croaten, geen infanterie, die, naar men zegt, met graaf Jan nog ver af is. Van middag hebben Fransche soldaten, die een kasteel plunderden, een lesje gehad van de Croaten. De markies van Aytona belegert Diest, waar Z.E. 36 compagnieën onder kolonel Wynbergen 4) heeft achtergelaten. Au camp à Neer, vis à vis de Rurmonde, le 12e de Jullet 1635. {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} 1170. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De Rhijngraaf 1) heeft verlof gekregen. Den 12den heeft Diest zich aan den markies van Aytona overgegeven; Wynbergen kon de stad niet langer verdedigen en is naar den Bosch getrokken met het garnizoen. De Duitsche troepen, die hierheen zouden komen, zijn door den Kardinaal Infant afgecommandeerd. Wij versterken dit kwartier en beschermen Maastricht, Roermond en Venlo. De heer de Charnacé zal u mondeling berichten over de goede gezondheid van Z.E. Au camp à Neer, le 14e de Jullet 1635. 1171. Susanna de Pardo 2). (B.M.) De Fransche ruiters bekommeren zich niet om het vrijgeleide van den Prins; wilt gij ons helpen? Ruremundt, den 16 Juli 1635. 1172. Aan prinses Amalia van Oranje 3). (H.A.)* Z.E. is volkomen wel. Er is van hier niets te berichten, want wij doen niets, maar ‘noz Françoiz se hastant un peu au fourrage par des chemins incognuz, tombent assez souvent entre les mains de noz voisins, les Croates, qui des hier ont passé la riviere, en nombre de quelques cinq regiments. Par où le païs de Juliers ira de pair aveq le miserable Brabant, ou ces diables ont faict du ravage incomparable, pillants jusques à leurs propres gens, quand ils les trouvent chargez de quelque butin. Hier seulement nous avons sceu les particularitez de la rendition de Diest, et comme le coronel Wijnberghe y a esté en danger d'estre assommé par les bourgeois et les femmes mesmes, s'il n'eust rendu la ville 4), apres que desjà lesdits bourgeois eurent faict secretement leur capitulation, et les soldats repoussé deux attaques furieuses, où le capitaine Charles a esté tué. En peu de jours nous jugerons du reste de l'année, suivant les demarches de l'enemi, qu'on dit en vouloir à Maestricht. Au camp à Neer, le 18e Jullet 1635.’ 1173. C. van der Myle 5). (H.A.) Uw brief van den 11den heb ik ontvangen. ‘J'ay bien remarque le juge- {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} ment que faites de l'accusateur et entre facilement en la mesme opinion, mais d'autre coste je tiens le bas vers pour un homme dangereux et double. Son hoste m'en rapporte aucune fois des extravagances.’ Door afwezigheid en ongesteldheid heb ik hem nog niet weer gezien, maar zal hem spoedig bezoeken en daarna schrijven. ‘Pour sa femme, elle a parfois receu quelque chose de M. de Zulechem 1). J'ay dit à [l'hos]te 2) des bas verds qu'il diroit avec occasion à madite dame de ..... esser 2) que ce seroit à son choix de continuer ceste charite ou [au]mosne 2), ou bien de s'en remettre à moy. Rodrigo escrit toutes les semaines avec remonstrance de sa grande necessite. [S]a 2) femme vient quelquefois ici et adjouste que sans quelque secours d'argent ils seront au desespoir; elle dit de le vous avoir cy devant particulierement representees, ayant aussy selon son dire receu response favorable; à mon advis il seroit bon que Rodrigo et sa femme pourroyent scavoir ce qu'ils auront à attendre. J'ay desja dit à sa femme que durant vostre absence rien ne se peust avancer en son affaire, mais famelicus venter non patitur moram. Cependant Rodrigo parle en ces 3) lettres, comme s'il avoit fait quelque[s] despens, desquels il pretendroit remboursement’. Ik zou graag eens met u praten. De la Haye, ce 18 4) de Juillet 1635. 1174. N. van Brederode 5). (A.B.) Brenger dezes komt acte van neutraliteit verzoeken voor het huis Crieckenbeek. Het schijnt mij nuttig toe, dat verzoek in te willigen. Venlo, den 18 Julij 1635. 1175. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* In mijn vorig briefje 6), dat ik hierbij insluit, omdat de boer, die het zou overbrengen, mij bedrogen heeft, heb ik ten onrechte geschreven, dat er vijandelijke troepen bij Steffensweert de rivier waren overgestoken. Wij waren gisteren verkeerd ingelicht. Heden gaan de heeren Herbert 7) en Staeckmans 8) met een geleide naar Nymegen. Au camp à Neer, le 19e de Juillet 1635. {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} 1176. Willem Baron van Gent 1). (H.A.) Ik ben wel weer wat beter, maar kan toch nog niet paardrijden. Als er eene compagnie van mijn regiment vacant wordt, zou ik gaarne zien, dat Leopold van Caerthuijsen, kapitein-luitenant van mijne compagnie te Maastricht en gehuwd met eene natuurlijke dochter van mijn broer, baron van Dieden 2), kapitein werd ..... D'Amersfort, le 20me Juillet 1635. 1177. G.R. Doublet 3). (K.A.) Het overlyden van den heer thresorier Brouart 4) helpt mij aen becommernisse, ende uwe Ed. aen moeyte. Konde mynen ootmoedighen dienst aen zyn Ex.ie in dese gelegenheyt door soo goeden mont als d' uwe aengeboden werden, ick sal niet segghen, wat ick voor soo aengenamen vrientschap soude schuldigh wesen aen uwe Ed., die 't selffs verleenen kan, als wetende wat rustighe genegenheyt ick nu vele jaren lanck heb gedragen, om aen soo groten meester mijn geringhen arbeyt ende wat aen een eerlyck man vast is toe te eygenen. Haghe, desen 20n Julij 1635. 1178. D. de Wilhem. (L.B.) De heer Brouart is den 20sten gestorven en nu dingen Kinschot 5) en Boreel 6), de schoonzoon van Van der Does 7), naar het ambt van thresorier. Vóór zijn vertrek had Z.E. al aan den thresorier en aan ons medelid Beaumont 8) gelast te spreken met de Admiraliteiten en de Oost- en West-Indische Compagnie over zijne inkomsten en ook met de rentmeesters der domeinen, om daardoor te komen tot een duidelijk inzicht daarvan. Ik solliciteer ook naar het ambt van thresorier en ik verzoek u om uwe hulp. Ik geloof eene betere orde van zaken te kunnen invoeren dan er tot nu toe geweest is. In den Raad van Brabant heb ik niet veel te doen. 21 Julij 1635, Hage. {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} 1179. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Twee dagen geleden is de hertog van Bouillon met een groot deel van onze cavalerie en die der Franschen 'savonds naar het kwartier van den vijand getrokken. Maar het schijnt, dat deze er al iets van wist, en er heeft alleen eene schermutseling plaats gehad. Gisteren avond is kolonel Calvart 1) met 500 man naar Maastricht gegaan. Men zegt, dat het leger van den vijand nog door 7000 man voetvolk en 2000 ruiters versterkt zal worden. Maar hunne eerste hulptroepen zijn er al niet best aan toe door de slechte betaling en de duurte van het voedsel. De Prins is volkomen wel. Au camp à Neer, le 22e de Juillet 1635. 1180. Aan prinses Amalia van Oranje 2). (H.A,)* Ik kan moeilijk aan uw bevel voldoen, om langere brieven te schrijven, want er gebeurt op dezen veldtocht zoo weinig. En ook schreef ik om eene andere reden dikwijls kleine briefjes. ‘Ce n'a esté que pour les mieux faire cacher aux parties, qui en ravissent sur les chemins, sans distinction, et puis me laissent dans l'opinion de nonchalance aupres de V. Ex.e qui, j'espere, ne voudra pas me la garder à tousjours. Les Croates ont changé de quartier, et se sont logez plus haut vers Maseick dans une isle, pendant quoy il a esté plus aisé à Monsieur de Calvart de passer aveq son infanterie, qui sans cela eust courru beaucoup de hazard’. De markies van Aytona is nog bij Diest. Men zegt, dat de Kardinaal infanterie en 2000 ruiters gezonden heeft naar Artois, om de Franschen in hun eigen land lastig te vallen. Gebrek aan fourrage doet ons denken aan een ander kwartier; misschien gaan wij naar Venlo. Graaf Willem 3) en kolonel Wynbergen 4) zullen spoedig bij ons komen. De maarschalk de Brezé 5) is ziek en op dit oogenblik te Roermond. Au camp à Neer, le 25e de Juillet 1635. 1181. Aan mevr. Hautain 6). (K.A.) Z.E. wil u gaarne een genoegen doen, wanneer er gelegenheid voor is. ‘Celle du drapeau des gardes pourra escheoir quelque jour, et me semble, que ce seroit vostre faict, plustost que celle d'une compagnie, par où S. Ex.e ne desire pas mesme que ceux de la Maison de Nassau commencent’. Le 25 de Juillet 1635. {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} 1182. M. van Persijn 1). (K.A.) Wilt gij, wanneer de auditeur Buysero 2) tot een ander ambt wordt bevorderd, niet vergeten, dat ik tien dienstjaren heb en tegenwoordig nog hetzelfde ambt als assistent bekleed? Hage, den 25en Julij 1635. 1183. C. van Ulft 3). (A.B.) Z.E. heeft beloofd mij spoedig te laten gaan; wilt ook gij daartoe meewerken? Rosemundt, 25 Julij 1635. 1184. D. de Wilhem. (L.B.) Mijne sollicitatie voor het ambt van thresorier zult gij zeker met omzichtigheid behandelen. De juffrouwen Rivet 4) en du Moulin 5) roepen uwe hulp in voor de bevrijding van haar neef en broeder 6), die te Namen gevangen zit. De heeren de Mory 7) en du Moulin 8) zullen daarvoor ook hun best doen. 27 Juli, Hage. 1185. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Le 27e nous deslogeames de Neer, comme il en estoit temps, pour la grande puanteur qui s'estoit engendrée au camp, passames la Meuse enbas de Rurmonde, et prinsmes quartier à Beselen, village là aupres. Le lendemain nous marchames jusques au bas de Venlo, laissans l'armée françoise par delà la mesme ville, et nous joignit incontinent apres M. le comte Guillaume aveq ses trouppes, à une heure près. Sur le soir arriva la noire nouvelle, que {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} V. Ex.e aura sceuë, de la surprinse du fort de Schenck 1), et ne toucha pas legerement S. Ex.e, qui, considerant le peu de gens qu'il y avoit dans le païs, et l'espouvante qui s'y trouveroit d'un accident de tant de consequence, resolut de se transporter vers icy en personne en toute diligence possible, fit monter en chariot deux mil hommes de pied, et y joignant quelques 20 compagnies de cavallerie partit sur la minuict, saus embaras de bagage, et arriva icy ceste apresdinée environ les quatre heures, à la grande joye de ce peuple, quoyque desjà un peu r'asseuré, voyant que l'enemi en demeure encor là, et qu'ayant sommé en vain le Tolhuijs, qui maintenant a esté pourveu de pres de 100 hommes, il y aura moyen de le couper là, au moins de l'y arrester. Noz deux armées ont marché aujourdhuy à la pointe du jour, et esperons nous que demain au soir, ou au plustard apres demain de grand matin, elles pourront estre icy. - Celle de l'enemy marche aussi sur ce succes vers la Meuse, où on la croid pieça arrivée. - Dedans le fort l'enemi a jetté environ 800 hommes, et y commande Einhouts, qui a conduit l'entreprinse. Nostre gouverneur y est mortellement blessé 2); la bourgeoisie y a esté pillée, sans autre insolence qu'on sache. M. le comte de Stirum 3) y va demain recognoistre aveq 300 chevaulx. Et comme noz armées seront arrivées, on ira deliberer, et tascher d'effectuer ce qui se pourra là dessus de plus avantageux ..... Le gouverneur ne s'est defendu d'un peu plus de 100 hommes, en ayant envoyé 90 à Emmerich, où on jugeoit que se feroit l'attacque de la partie sortie de Geldre. A Nimmeghe, le 29e de Juillet 1635. 1186. Aan prinses Amalia van Oranje 4). (H.A.)* Ik hoop, dat mijn brief, dien ik aan burgemeester Terestein 5) meegaf, u bereikt heeft. Onze beide legers zijn tot Mook opgerukt. Graaf Willem is in de Betuwe, om den vijand te stuiten; er worden heden twee bruggen heengezonden voor de Waal en den Rhijn. Kolonel Wynbergen is naar Emmerik. Wij hopen kwartier te vinden bij de Duffel. Onze cavalerie is gereed, om dadelijk op te trekken. In Schenkenschans zijn gisteren nog 300 man bij het garnizoen gekomen. A Nimmeghe, le dernier de Juillet 1635. 1187. G. van Vosbergen 6). (H.A.) Brenger dezes geeft mij juist een brief van de Staten van Zeeland over troepen van den kolonel d'Hauterive 7), ‘mandees, comme j'apprens, en hault {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} a cause de la surprinse du fort de S gravenweert 1)’. Maar nu Z.E. te Nymegen is, is er zeker een ander bevel noodig. d'Utrecht, le 1 d'Aoust 1635. 1188. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De legers zijn gisteren op weg gegaan naar de Duffel, maar het plan is veranderd; zij zijn de Betuwe ingetrokken en zullen nu van nacht te Panderen blijven. Graaf Willem is druk bezig met het opwerpen van verschansingen tegen het fort. ‘D'enhaut tous les gouverneurs sont en alarme de bien 1000 vierroers qui sont assemblez au delà du Rhin, gens imperiales et autres, tout se bandant à ceste occasion ensemble, et chascun crie au secours. Comme aussi faict on d'embas, se disant la garnison de Breda renforcée de 6000 hommes, qui n'est pas sans dessein’. Moge God helpen in deze moeilijke omstandigheden. ‘Les Crabates sont venu loger à Cleve, et sont l'avantgarde de l'armée qui suit, se sont aussi saisiz de la maison de Spaldorp, proche du fort’. A Nimmeghe, le 2e d'Aoust 1635. 1189. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Graaf Willem heeft een ravelijn genomen tegenover het fort en er 500 man in gelegd; hij hoopt het te behouden. Er is bevel gegeven, ook aan de overzijde van de Waal eene versterking op te werpen, die het den vijand lastig zal maken, en het kwartier van graaf Willem is goed versterkt. Ons leger is nu te Panderen, waar Z.E. morgen heengaat. Sergeant-majoor Cassiopijn 2) is met 13 compagnieën ingescheept, om hulp te brengen aan Heusden, Worcum, St. André, Voren, Crevecoeur, of waar het elders noodig is. Het is niet waar, dat de bezetting van Breda met 6000 man versterkt is. Uit Wesel en Rees wordt bericht, dat het vijandelijk leger zich ophoudt bij Geldern en Goch. A Nimmeghe, le 3e d'Aoust 1635. 1190. Aan De Vos van Steenwijck 3). (K.A.) Nogmaals waag ik het den markies van Aytona lastig te vallen wegens mijn huis, dat nu op twee galerijen na gereed is. Ik zou gaarne vrijheid van doorvoer en van rechten hebben voor drie dingen: ‘80.000 groene schalien 4), 4000 voet blauwen steen en 4000 ℔ nagels oft spijckers.’ Ik hoop, dat gij mij ook hierin zult helpen. De Nimmeghe, le 3e d'Aoust 1635. 1191. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Z.E. vertrekt eerst heden naar het leger; het Fransche leger met zijne oneindig groote bagage zal er dan wel zijn. De Kardinaal Infant is gisteren avond {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} te Geldern aangekomen na geweldige marschen, o.a. in één dag van Diest naar Steffensweerdt. In Maastricht, Roermond en Venlo zijn massa's achterblijvers gevangen. Gisteren kwam bericht, dat Erkelens zich heeft overgegeven, heden van Stralen. De vijand heeft Aerssen aan de Maas genomen en legt er eene brug. ‘Mons.r le comte Guillaume se fortifie aveq toute diligence, plante une grosse baterie sur la demie lune vis-à-vis du fort, qui les battra de fort pres. A cest instant il mande que le comte Jan y estoit arrivé aveq le duc de Lerme. On verra ce qu'ils tascheront de faire. La faim au moins les exercera comme nous devant Louvain, et desjà en murmurent fort les Crabates, qui d'ailleurs en passant chemin, ont faict toutes sortes de cruauté et ravages parmi les povres gens’. Z.E. verwacht morgen de buitengewone gedeputeerden der Staten. A Nimmeghe, le 4e d'Aoust 1635. 1192. C. van der Myle. (H.A.) Ik ben in Willemstad geweest, om mijne dochter te begraven 1). Men mag daar in de buurt wel oppassen en denken aan het ongeluk met Schenkenschans ..... De la Haye, ce 5 d'Aoust 1635. 1193. A. van de Venne 2). Myne schuldige plicht die beweeght my deese mael UEd. eerbiedige te begroeten, daer beneffens te voegen een Belachende Werelt 3) voor U oogenlust, als UEd. eenige overtyt heeft. By ..... onsen loffelycke Hage, daer wy UEd ..... gesonden doen hoopen weder te sien ..... Versoekende altyt UEd. genegentheyt over de konst, die ik alle dagen noch by de hant hebbe, om eyndlyck eens te verkrygen, dat ick mochte de eere hebben wat aerdighs te maecken in de konstkamers van den Doorluchtigen Prince van Orange, gelyck andere hebben gedaen. Daertoe kon UEd. my wel helpen met gelegenheyt, mitsdien dat ick sal danckbaer syn. Blyven UEd. dienstschuldige ..... Hage, den 5 Augusti 1635. 1194. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.) * Gisteren, na het bezoek der gedeputeerden, zijn wij hier gekomen; het is een goed kwartier, een uur van dat van graaf Willem bij het Tolhuis. Z.E. heeft heden al de werken geinspecteerd; het lijkt wel een nieuw Schenkenschans. Te Nymegen zijn twee regimenten van het Fransche leger en te Grave twee andere. Kolonel Pynssen 4) en graaf Hendrik van Nassau 5) zijn {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} met hunne regimenten op karren, een regiment cavalerie en zes kleine stukken geschut, naar Xanten gezonden, omdat men hoorde, dat de vijand daar den Rhijn wilde oversteken. Maar de vijand moet in het bezit zijn van vele schepen. De compagnieën uit Stralen zijn nu in Wesel. De markies van Aytona is boos op den gouverneur van Meurs, omdat deze niet voldoende voor brood gezorgd heeft, en dreigt de neutraliteit niet langer te zullen erkennen. Van onzen kant wordt overal bekend gemaakt, dat men den vijand niet van levensmiddelen mag voorzien. In de benedenstad van Nymegen ligt onze eigen infanterie tot bescherming tegen de Croaten. Au camp à Panderen, le 6e d'Aoust 1635. 1195. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er is weinig nieuws. ‘Seulement il vient advis que le Cardinal logeroit ceste nuict à Cleve, et iroit demain veoir le fort. Que si entretemps noz batteries et noz mortiers sont prests, il y aura moyen de desgouster son Altezze Seren.me d'un sejour si estroict. Et il est bien apparent que dès demain nous commencerons à leur respondre de ce gros langage’. Een brood van zes stuivers is, zegt men, in het leger van den vijand een rijksdaalder waard. De Croaten bedrijven allerlei wreedheden. ‘Demain on entame icy un pont sur le Wael contre nostre quartier, en un endroict que S. Ex.e a esté recognoistre ceste apresdinée aveq des chalouppes’. Au camp à Panderen, le 7e d'Aoust 1635. 1196. S. van Haersolte 1). (H.A.) Uit den bijgaanden brief blijkt, ‘datten oversten Speeruuter den 17 omtrent de graefschap Teckelenborch mettet Sweetse leger geweest is; die boode, verleden sondach na den middach van Lingen gegaen synde, voecht daer bij, datten lutenant generaal Milander 2) mett sijn troupen lestleden vrydach noch was leggende tott Oost ende West-beveren, ende datten gemelten overste Sperrutter begon toe mercheren, om hem mett Milander toe conjungeren. Den richter van Lingen was naer t leger gegaen, denwelcken myn soon 3) mij metten eersten wel sal adviseren, waer Milander is, ende hoe syne troupen gestelt sijn’. Aernhem, den 8 Aug.ti 1635. 1197. J. Smithius 4). (L.B.) Hierbij gaat het gedicht 5), dat drie maanden onder mijne papieren heeft gelegen. Noviomago, Cal. (1) Aug. Jul. A. CIƆIƆCXXXV 6). {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} 1198. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Toutes choses demeurent icy presqu'en mesme posture, ceux du fort travaillans contre nous, et nous les recontrans de mesme diligence. Ceste nuict passée on avoit dessein de leur oster quelque nouvelle traverse, mais prinse qu'elle estoit par deux fois, n'a peu estre maintenue. - Hier S.Ex.e employa tout le jour depuis les 5 heures du matin, à recognoistre ces ouvrages de part et d'autre, et particulierement la ville d'Emmerick. S'en revenant sur la brune il advisa bon nombre de feux du costé de Cleve, d'où aussi nouvelles arriverent que le gros de l'armée enemie y estoit venu loger. Mais M.le Rhingrave 1) envoyé vers delà ceste nuict aveq quelques trouppes, apres avoir passé bien avant vers le Spuij et le viel Rhin, rapporte n'y avoir apperceu aucune infanterie, ni par les marques du feu, ni par le bruict d'aucun tambour à la diane. De sorte qu'on croid tousjours leur gros logé pardelà Cleve, et qu'il n'y a que quelque cavallerie qui descend parfois, mesme qui loge autour de la maison de Halt. - Ceste mesme nuict on receut advis que l'enemi meneroit jusqu'à 70 petits pontons, pour avec cela passer le Rhin entre le fort et Emmerick, et sur ce le coronel Varick 2) y a esté envoyé loger aveq son regiment, et les patrouïlles de cavallerie redoublées partout autour. Mais cest advis mesme varie dans la bouche de plusieurs, et en tout evenement, la riviere estant grande, bordée comme elle est, l'enemi ne doibt faire estat de la passer, non plus qu'au siege de Maestricht il ne pût celle de la Meuse, qui estoit si seche et si petite. - Parfois dedans le fort ils changent quelque artillerie, sans qu'on puisse sçavoir si le Cardinal y a esté. De leur armée au reste on n'apprend gueres de remuement d'importance. Et s'escrit de Coulogne que tant de bateaux qu'ils y avoyent faict achepter, comme j'en ay faict mention dans de mes precedentes, ont esté contremandez, et restituez aux vendeurs. D'où on conclud que les nouvelles d'Allemaigne - qui parlent d'une victoire en Elzace de M. de la Force 3) sur Jan de Weert 4), mort sur la place, et d'une autre du duc Bernhard 5), joinct aveq le cardinal de la Valette 6) sur Gallas 7) - les tienent en cervelle, et qu'au dire de quelques uns ils sont aussi en peine que nous de leurs desseins, la cherté y estant desjà tres-grande, et le mescontentement de ces Crabates assez notoire. - Le petit prince de Landsperg 8), laissé malade {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} de la petite verole dans Nimmeghe, en est aucunement gueri, sans apparence d'en tenir beaucoup de marques, mais une fiebvre continue qui l'agite en faict juger doubteusement par le docteur Romph 1), qui des hier aussi fit mander Madame de Hauthain 2) audit Nimmeghe, pour y veoir son aisné quasi en mesmes termes. Le cadet du S.r de Manmaker 3) fut laissé tres-mal dans Rurmonde, et craint on qu'il ne soit trespassé. Son Ex.e et tous les siens, graces à Dieu, se portent tres-bien tousjours. Au camp à Panderen, le 10e d'Aoust 1635. 1199. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er is niets geen nieuws. ‘Seulement des prisonniers espagnols discourrerent hier, que leur intention seroit, de faire un nouveau fort en deça, devant celuy qu'ils tienent, un autre vis-à-vis sur le bord du Wael, et un troisiesme entre là et Cleve, qui ne seroient pas des desseins de petite haleine, ni de peu de sang, veu les postes que nous tenons, et affermissons de jour à autre. Ils adjousterent que pour cest effect trois regiments espagnols seroyent destinez à ces quartiers icy, quatre italiens, trois yrlandois et un angloiz, pieces à la verité, qui separées de leur armée, n'y lairroyent guere de forces considerables’. Zij zeggen ook, dat de Kardinaal Infant het fort heeft bezocht, maar nu te Goch is. Wij hebben eenige granaten in het fort geworpen, wat in die kleine omgeving zeker veel last geeft. De heer de Charnacé 4) is hier gekomen; de maarschalk de Chastillon 5) en ‘grand maistre’ 6) vertrekken morgen. Au camp à Panderen, le 12e d'Aoust 1635. 1200. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er is heel weinig nieuws. Men is druk bezig met de werken, vooral aan de overzijde van den Rhijn, en werpt vele granaten in het fort. In het leger van den vijand moet de duurte heel erg zijn; te Goch komen de soldaten met den degen in de vuist in de leege bakkerswinkels. Au camp à Panderen, le 12e d'Aoust, sur le soir, 1635. 1201. Aan prinses Amalia van Oranje. (H A.)* De gedeputeerden van den Staat zijn hier geweest. ‘Mons.r Morgan 7), qui eust hier la garde en nos approches, y receut derechef un coup d'arquebuse {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} sur la ceinture de son espée, qui, soustenu de ce gros cuir, et de celuy de son buffle, ne luy a faict qu'une grande tasche noire au costé gauche du ventre, sans qu'il en ayt à craindre autre mal, qu'un peu de douleur que luy faict ceste contusion. - L'enemi attend un grand convoy par le Brabant, pour avictuailler(?) le fort en abondance, et puis se destourner, à ce qu'on croid, ailleurs aveq son armée, qui aussi bien ne sçauroit plus gueres durer en un mesme lieu, par les grandes consumptions qu'elle y cause’. Men hoort van verschillende plannen van den vijand. De heeren de Chastillon en ‘grand maistre’ zijn gisteren vertrokken met 12 kanonnen en 500 ruiters. - De griffier le Saige 1) moet hier komen voor de zaken van Oranje. Au camp à Panderen, le 13e d'Aoust 1635. 1202. C. van der Myle. (H.A.) Eergisteren heb ik den Prins drie brieven van Rodrigo toegezonden. ‘Sur le soir du mesme jour, ayant prie le S.r conseiller Persyn 2) de m'assister, j'ay este veoir les bas verds, luy proposant ce que depuis que vous et M.r le capitayne des gardes 3) l'aviez veu estoit venu à ma cognoissance, et de quoy, quand l'autre fois avec le S.r Beaumont 4) j'estoy pres de luy, je n'avoy fait ouverture, l'entretenant pour lors seulement sur les discours que son hoste m'avoit rapporte qu'il tenoit sur le fait de l'isle de Walcheren et les principales villes y situees, de quoy je vous ay escrit cy devant et aussy alors ay donne part au S.r de Vosbergen. Les bas verds nous ayants ouy parler en conformite et avec le mesme accent que vous l'avies aborde et entretenu, est demeure ferme et resolu en sa pure negative sur tous les points que resultoyent des advis [que] j'avay receu de Rodrigo depuis vostre depart, y joignant des protestations de son innocence contre les calomnies qu'a sa ruine et contre son innocence - qu'il disoit estre devoir trop cognue - on mettoit faussement en avant, en desirant en avoir justice, se plaignant extremement de son arrest, et que par iceluy il estoit empesche de nourrir sa femme et enfants, mesme qu'il ne pouvoit parler à sa femme. Quand à sa conversation avec V. Pellens, il la fonde sur ce que ledit Pellens l'a voulu employer sur des desseins de Zeelande et Berges sur le Zoom, lesquels par luy auroyent este descouvertes et mesnagees avec ordre et cognoissance de son Excellence. Voila tout ce que s'est passe en nostre susditte entreveue, ne voyant pas d'apparence qu'en semblables conferences, comme jugeoit aussy ledit S.r Persyn, en viendra resulter autre chose. Tout le principal, ce qu'est de consideration selon mon petit jugement, est la valeur et fondement qu'on peust ou doibt faire sur les adventures dudit Rodrigo. De la Haye, ce 13 d'Aoust 1635. L'hoste des bas verds m'apporte ces 5) deux papiers d'ont l'un est une requeste a son Excellence, afin de pouvoir avoir acces de sa femme; il y a deux mois qu'elle a este ici sans qu'il l'aye veu. D'autant que j'attendoy tousjours que Rodrigo subministeroit quelque chose sur laquelle on le devroit ouir sans qu'il peult estre preadverti. {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} 1203. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Gisteren kwam het bericht, dat de vijand de rivier trachtte over te steken, maar dat gerucht bleek valsch. Toch werden allerlei voorzorgsmaatregelen genomen. De vijand wacht nog voortdurend op zijn groot konvooi van Diest over Steffensweert. De heer van Stakenbroeck 1) is naar Wesel en Rhijnberk gezonden, om de konvooien van den vijand lastig te vallen. Au camp à Panderen, ce 15e d'Aoust 1635. 1204. A. Rivet. (L.B.) Van de heeren de Raphélis 2) en de Mory 3) hebt gij zeker al gehoord, dat de predikant van Limburg, Cyrus du Moulin 3), te Sedan, waar hij zijn zieken vader 3) bezocht, gevangen is genomen door de boosaardigheid van een waard. De heer de Bouillon ziet geen kans dit te veranderen, tenzij door een represaillemaatregel, en daarvoor heeft hij verlof noodig van de Staten en van Z.E. Wilt gij er met Z.E. over spreken? De la Haye, le 15 Aoust 1635. 1205. G.R. Doublet 4). (L.B.) De getuijghenisse van uwe Ed.s gunste en heeft niet gewacht na mijn verzoucken, ende soo en sal, weet ick wel, het volherden daerinne niet wachten na mijn bedancken, insonderheijt dewijl mijn bedancken in brieven uwe Ed.t nootwendich alsoo moeyelyck moet wesen, als mijn bedancken in 't herte deselve onnutt is ende ondienstich. Evenwel hebbe ick dit enckele woord van plichtighe erkentenisse niet in mijn borst kunnen besloten houden, nadat mijn zwagher Gleser 5) door soo verscheydene brieven niet aff en laet mij te doen verstaen, hoe diep ick by dese lest voorgevallene ende noch duijrende gelegenheyt zij vervallen in uwe Ed.ts schuld, dewelcke geen middel ziende door eenigen dienst immermeer te verminderen, ick hope soo hooch te sien ophopen ende vermeerderen, dat uwe Edt., als groothertighe weldoenders pleghen, zijne betalinghe sal zoucken in een genougen van mij gebracht te hebben tot het uijterste van wanbetalinghe ende onvermogenheijt, door de grootte der schulden, om gene betalinghe te derven dencken ..... Haghe, desen 16en Aug.ti 1635. {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} 1206. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er is heel weinig nieuws. De Croaten gaan vertrekken, zegt men. Van den heer van Stakenbroeck hebben wij nog niets gehoord 1). Wegens den uitval der Duinkerkers heeft Z.E. twee compagnieën naar Rotterdam gezonden en de Staten Generaal verzocht, admiraal van Dorp 2) met zijne vloot te ontbieden. Wegens den marsch van den heer van Stakenbroeck en het overtrekken van ongeveer 300 ruiters onder graaf Frits 3) is de vijand den geheelen nacht in slagorde gebleven. Au camp à Panderen, le 17e d'Aoust 1635. 1207. A. Ploos 4). (H.A.) Ik ben hier terug en zend u verschillende stukken voor Z.H. De zaak van Juffr. van Dorp 5) is nog niet verder. In Frankrijk doet men erg over het verlies van Schenkenschans; ook vindt men het vreemd, dat admiraal van Dorp steeds in de buurt van Engeland blijft, in plaats van bij Calais, zooals was afgesproken door den Kardinaal en den heer van Heemstede 6). Deze hoopt spoedig terug te keeren. In Leiden sterven wekelijks weer 300 menschen aan de pest. De maarschalk de Chastillon is nog hier. Hagae, den 17en Aug.ti 1635. 1208. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De markies van Aytona is gisteren morgen om 8 uur gestorven 7), beklaagd door zijn leger en ook door ons, ‘car, apres la consideration de son merite en general, il a tousjours paru plein de civilité envers un chascun, sans refuser aucune faveur que le respect du parti luy permist d'octroyer sans reproche. Le duq de Lerma, jeune seigneur de 35 ans, et desjà auparavant maistre de camp general, commande en sa place, jusques à ce qu'on voye, si la grandeur d'Espaigne ne requerra pas un personnage de plus d'experience à ceste grande charge, de laquelle certes le defunct s'est {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} acquitté aveq tant de reputation et de bienvueillance de tout le monde, que malaisement trouveront ils un chef qui l'esgale de tout point’. De heer van Stakenbroeck is te Hammeken achter Wesel, waar hij veel kwaad kan doen aan de konvooien. Gisteren heeft hij 100 paarden van de Croaten genomen; nu is hij er op uit, om schepen met levensmiddelen, die den Rhijn afzakken, buit te maken of te verbranden. De groote werken tegen het fort zijn heden begonnen. De markies van Aytona is gestorven aan koorts, die acht of tien dagen geduurd heeft. Au camp à Panderen, ce 18e Aoust 1635. 1209. Aan De Vos van Steenwijk 1). (K.A.). Iedereen voelt hier deelneming bij den dood van den markies van Aytona, want hij heeft bijna ieder aan zich verplicht en mij nog zeer kort geleden. Moet ik weer op nieuw een paspoort aanvragen voor Zuilichem en omstreken, of behoeft dat niet? Au camp à Panderen, le 18e d'Aoust 1635. 1210. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* ‘Les ouvrages du fort et les nostres se sont approchez de si près, qu'on n'y avance plus guere de part ni d'autre. On croid que derriere une grande traverse et haute, qu'on[t] faict les enemiz, ils coupent un canal de quelques 100 pieds, au travers de ceste langue de la Betuwe, et se mettent eux mesmes dans un isle. De quoy les grandes eaux d'hiver les pourroient bien faire repentir. - Hier le comte Jan partit aveq 40 compagnies de cavallerie au devant du grand convoy, qu'il y a si longtemps qu'ils attendent de Steffensweert. - Les entrailles du marquis d'Aytona ont esté enterrées dans l'eglise à Goch, et son corps amené, soubs le passeport de S. Ex.e, vers Bruxelles’. Uit Duitschland komen nog steeds tegenstrijdige berichten. Men zegt, dat de vijand het op Workum en Loevestein voorzien heeft; Cassiopijn 2) heeft met het oog daarop orders gekregen. Au camp à Panderen, le 20e d'Aoust 1635, à minuict. 1211. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Nu het konvooi bij den vijand is aangekomen, schijnt hij te zullen opbreken. De maarschalk de Brezé 3) heeft den gouverneur van Nymegen laten {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} weten, dat gisteren een deel der Croaten Goch voorbij is getrokken, en dat heden Isolani 1), hun generaal, zelf is opgebroken. Nu wordt uit Grave gemeld, dat twee regimenten Croaten hun kwartier hebben verbrand en bij Roeroord de rivier willen oversteken. De heer van Stakenbroeck heeft bevel gekregen, dat te verhinderen. Au camp à Panderen, le 22e d'Aoust 1635. 1212. D. de Wilhem. (L.B.) De zaak van het thresorierschap laat ik geheel aan u over. Mijne vrouw wilde, dat ik er om vragen zou. ‘Dn. Knuijtius heri trajecit in Zelandiam. Is incoepit jus amicitiae violare cum Brouartio 2), palam in consessu nostro professus, se noluisse defuncti sordibus misceri; et id est quod suspectum omne negotium facit. Agebatur autem de jure Admiralitatis, quod Principi competit. Istas rationes subducere e re Principis erit. Hoc negotium commissum erat Dn. Beaumontio 3) et quaestori defuncto’. Later meer daarover. 22 Aug. 1635, Hagae. 1213. Graaf Willem van Nassau 4). (H.A.) De gravin van Gronsvelt 5) kreeg gisteren hier een sauvegarde van Z.E. voor haar huis Hampel bij Rees. Wilt gij dat stuk opmaken en meegeven? Au Tolhuys, ce 22e Aougst 1635. 1214. C. van der Myle. (H.A.) ‘Je suis entierement d'accord avec vous que sans la confrontation avec les deposant[s] il n'y a rien plus a faire avec les bas verds, et pour tant que ce qu'on pourroit, en attendant le retour de Monseigneur, seroit ce que vous dites de presser Rodrigo 6), en luy representant qu'en cas qu'il ne scauroit subministrer autres choses, ou donner moyens de verifications practicables, on 7) ne void pas qu'en droit, ou avec droit, on scauroit passer outre, ce qu'ainsi les bas verds s'en croient a la fin ce que je tiens que Rodrigo apprehend. Et s'il vous plaist en ces termes, en suite de tout ce qu'est passe en vostre presence et depuis en la miene, escrire audit Rodrigo, j'adjousteray alors aussy ces 8) mienes en conformite, si vous le juges a propos ou necessaire, et les feres consigner à sa femme qui est à Rotterdam. Mais il vous plaira d'adviser de luy faire entendre ce qu'il a d'attendre de ses pretensions, desquelles il parle continuellement, et sa femme aussy, allegeants des esperances donnees à cela, sur quoy je luy ay une fois fait responce, et depuis dit a sa femme que, tant que son {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} Ex.ce estoit absent, vous ne venies pas ici, et qu'ainsi n'avoy pas le moyen de scavoir ce qu'en estoit. Mais, comme vous verres par sa lettre cy jointe, Robin se resouvient tousjours de ses flutes. J'attendray doncques, s'il vous plaist, ce que dessus à ce que puissions apprendre ce que ledit Rodrigo nous mettra en avant. L'hoste des bas verds 1) cependant sera charge d'avoir de luy soin, comme jusques à present, et jusques a ce qu'on soit retournee de la campagne’. De aanval der Duinkerkers heeft in de zeeplaatsen groote verslagenheid veroorzaakt. De la Haye, ce 23 2) d'Aoust 1635. 1215. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Wij weten het ware nog niet van den aftocht van het vijandelijk leger en Z.E. is heden zelf naar Emmerik en Rees gegaan. Het laatste bericht is, dat de Kardinaal Infant verblijf houdt te Udem, graaf Jan te Calcar en andere cavalerie te Griet en Hunnepel. De Spanjaarden zouden tusschen Xanten en Wesel zijn; de Croaten en de rest der keizerlijke troepen zouden op weg zijn naar Steffensweerdt. Er zijn allerlei gissingen over hunne plannen; daarom zal een deel van het Fransche leger den vijand volgen. Z.H. is gezond, maar sedert eenigen tijd laat hij zich in eene koets naar de ver verwijderde kwartieren rijden; dat is minder vermoeiend. Au camp à Panderen, le 24e d'Aoust 1635. 1216. Christina Bruins-ther Herenhaeff 3). (L.B.) Gaarne zou ik mijne familieleden te Cleve van eenige drink- en eetwaren voorzien. Wilt gij mij dat mogelijk maken door er met den Prins over te spreken? Emerick, den 25 Augustij 1635. 1217. J. van der Burgh. (L.B.) Fr. De karos van mijn meester 4) zal morgen vroeg, bespanen met zes paarden, bij de tent van den heer van Dorp 5) zijn. Mijn meester heeft veel medelijden met de kwaal van genoemden heer. (25 Aug.ti 1635) 6). 1218. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Wij weten nog niets van de plannen van den vijand. 'S nachts is er dikwijls alarm en worden er wel kanonschoten gelost. De geheele Fransche {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} infanterie is in beweging, behalve drie regimenten, die te Nymegen zijn achtergebleven, maar deze hebben zoovele zieken, dat zij wel de geheele stad kunnen infecteeren. Z.E. heeft nu voor die zieken buiten tenten laten opslaan en laat hen daar verzorgen. Toch is de stad er nog vol van. Aan de werken wordt hard gearbeid. ‘Devant deux jours les chevaliers Harcourt 1) - qui ne faict que d'arriver d'Angleterre - et Gibson 2), viel et brave capitaine angloiz, y furent blessez d'une mesme mousquettade, qui couppa partie de la langue au premier - desjà une autrefois blessé au travers la bouche devant Maestricht - et perça l'espine du dos à l'autre, qui en est mort peu apres. Ceste nuict le coronel IJsselstein 3) et M. de Beringhen 4) ont passé le pont du Wael icy devant, aveq 8 ou 9 compagnies de cavallerie, et y ont attrappé quelques prisonniers et chariots chargez entre la ville de Cleve et le quartier de l'enemy à l'opposite du fort, sans perte que de deux chevaulx.’ Au camp à Panderen, le 27e d'Aoust 1635. 1219. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* ‘Toutes les nouveautez qui nous arrivent, sont les trouppes italienes qui s'enfuyent tous les jours hors de l'armée de l'enemi. J'ose bien les nommer trouppes, parce qu'il nous en vient par 15, 20, 30, et hier par 85 à la fois, la pluspart braves hommes, et bien habillez, mais desgoustez du commandement espagnol, soubs lequel ils ont esté reduits dans le Milanois et royaume de Naples à pure force. Jusques à present ils ont eu peur des Françoiz, le bruict courrant parmi eux, que ceux ci pilloyent et tuoyent tout ce qui arrivoit. Depuis peu de jours ils se sont rasseurez en sorte, qu'on ne faict rien tout le jour, que leur depescher passeports aveq un bon repas, et une ryxdaler par teste, aveq quoy ils tressaillent de joye’. Zij, die uit de buurt van het fort komen, zeggen, dat het daar niet goed is, en begrijpen niet, waarom wij niet aanvallen. De rivier wordt overal bewaakt. Graaf Hendrik van den Bergh 5) heeft Z.E. een paar dagen gezelschap gehouden. De maarschalk de Brezé 6) is nog niet in het kwartier geweest, maar hij heeft iets aan zijn been. Au camp à Panderen, le 30e d'Aoust 1635. 1220. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Gisteren zond ik een brief van Z.E. Heden wordt van den 29sten uit Harderwijk geschreven: ‘Soo datelick komt tijdinge uyt de zee, dat ontrent 30 van onse schepen waren gekomen onder de armade van Duijnkercken, bestaende in een goed getal kloecke schepen, ende dat een klein bootjen daer ontrent wesende heeft gesien, datter dapper werde gevochten, alsoo dat des {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} Duynkerckschen admiraels mast alreede over boord was, soodat men alle uren de victorie was verwachtende’. Moge dat bevestigd worden! De Italianen loopen nog steeds weg. Au camp à Panderen, le dern.r d'Aoust 1635. 1221. C. van der Myle 1). (H.A.) J'attends encores ce qu'il vous plaira m'aviser sur le fait du S.r Rodrigo. Les instances de sa femme sont feminines et pressantes et au defaut de responce elle est, a ce que je voy, [resolue] de vous venir voir sans [se] remettre à ma negotiation. Les bas vers - sans neantmoins me cognoistre distinctement - m'addressa par son hoste ceste adjointe il y a deux jours. Ce jourdhuy il a escrite ceste autre à sondit hoste, qui me l'a communique, et ay trouve bon de la retenir aussy et de la vous envoyer. Il insiste fort, selon que je voy, que par provision sa femme et enfans puissent avoir aucune fois acces vers luy. J'attendray sur tout vostre responce. Nous avons des bonnes nouvelles ici des poursuites que Codde et Quast 2) avec asses de bonheur font contre les Dunquerquois ..... Ce dernier d'Aoust 1635 3). 1222. C. Barlaeus 4). (L.B.) (Lange, rhetorische klacht over den dood zijner vrouw 5). 1223. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er wordt bericht, dat in het laatste zeegevecht zes schepen der Duinkerkers genomen, drie gestrand en twee in den grond zijn geboord, en dat de onze de overige vervolgen. Gisteren kwam bericht, dat de vijand op Gulik terugtrekt, heden, dat de troepen Griet en Calcar verlaten hebben, maar dat de Kardinaal Infant zich nog te Udem bevindt met de cavalerie. A Panderen, le premier de Septemb. 1635. {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} 1224. A. Rivet. (L.B.) De heer du Moulin 1) wordt, wegens den naam van zijn vader, van allerlei dingen beschuldigd door den graaf de la Moterie 2). Het gaat toch niet aan, dat iemand als hij zoo behandeld wordt, ‘tandis que les Jesuites courent ce païs en toute liberté, et ont leur residence dans les principales villes impunément, où ilz font veritablement ce dont ilz accusent faulsement un innocent’. Ik hoor, dat er twee priesters uit het graafschap Namen gevangen zijn te Maastricht; deze zou men kunnen uitleveren tegen den heer du Moulin, als Z.E. het goed vindt. In elk geval moet er iets op gevonden worden. Misschien zijn er ook priesters in de veroverde schepen, waarover gij schrijft. D'Iselstein, le 2 Septemb. 1635. 1225. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Over het zeegevecht komen nog allerlei berichten in. Een lid der admiraliteit van Amsterdam schrijft er over uit het Vlie, dat 22 of 23 van de schepen gisteren (25 Aug.) den vijand hebben ontmoet bij het eiland Schellinck en tot den avond gevochten hebben, dat commandant Codde 3) den mast verloren, maar de vlag aan een hulpmast had geheschen; dat de vice-admiraal Quast 4) met 14 schepen te hulp was gekomen, en de vijand op de vlucht was gegaan, maar door de onzen vervolgd werd. ‘Il fault bien que je pesche dans la mer, en subject à entretenir V. Ex.e, car icy par terre il n'y en a pour tout point’. Men gaat heden de bezetting van het fort beschieten met vier mortieren te gelijk. Au camp à Panderen, le 4e de Sept. 1635. 1226. G. van Vosbergen 5). (H.A.) On me vient de rendre a ceste heure - scavoir a 7 heures du matin - celle qu'il a pleu a son Ex. m'escrire hier soir; je la devoie obeir, mais ceux du quartier de Nimmégen estans appellez icy, et moy deputé avec les Sieurs de Waveren 6) et Ripperda 7) pour leur dire leur leçon, je suis oblige de demeurer icy jusques a unze heures et ne manqueray pas d'aller recepvoir lors les commandemens de son Ex., ce que je vous prie luy dire de ma part. Le 4 de Sept. 1635 8). {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} 1227. D. de Wilhem. (L.B.) Z.E. heeft opgave verlangd ‘van syne in- ende uytschulden’ en van de middelen, om zoo spoedig mogelijk de schuldeischers te voldoen. Wij zijn druk bezig geweest met het regelen der zaken. Z.E. heeft in banco te Amsterdam te goed 251.900 £ en van den overleden tresorier nog te vorderen 18.944 £. Diens zaken zijn niet heelemaal in orde; het blijkt, ‘dat hij met alle de penningen van zeeprisen gespeelt heeft’, en dat hij ‘alle de profyten van de wisselen heeft genooten, of alleen oft met anderen, [en] heeft alle de costen tot laste van S.E. gebracht’. Z.E. mag wel goed toezien, wien hij tot tresorier kiest. Maar de belooning van 2100 £ is ook te klein voor dien ambtenaar. 4 7b (Sept.) 1635, qui tuus natalis anni 39. 1228. Aan D. de Wilhem 1). (K.A.) Er is niets geen vreemds in de zaak, waarvoor gij mijne hulp inroept. Maar de Prins heeft dadelijk gezegd, dat hij verder niemand uit den raad zou toelaten. Uw man houdt wel aan. Onder de mededingers is ook G. Doublet 2), die mij zeer geschikt lijkt. Groet ook mijne zuster, uwe vrouw, hartelijk. Panderae in castris, prid. Non. (4) Sept., natali meo, 1635. 1229. Aan A. Rivet 3). (H.A.)* La lettre qu'il vous a pleu m'escrire d'Ysselstein sur le subject de la delivrance du S.r Cyrus du Moulin, ne me porte pas l'esclaircissement que j'avoy prié le S.r de Rafelis 4) de vous demander, touchant la calomnie que vous soustenez avoir esté imposée au prisonnier par le comte de la Moterie, qui l'accuse de deux chefs principaulx; le premier, d'avoir entré dans la ville de son gouvernement, sans se donner à cognoistre; l'autre, d'y avoir esté trouvé saisy de lettres chiffrées, et dans lesqaelles il y avoit eu des matieres d'intelligences prejudiciables à son Roy, et contraires au debvoir d'une personne neutre. J'ay bien de la peine à croire le dernier crime, et en trouve assez peu dans le premier, qui, à mon advis, se pourroit excuser en une personne de sa vocation; mais ce n'est pas icy la question. M. le Prince demande par où on s'asseure que c'est fausseté, et d'où il paroist de son innocence, jusques à pouvoir decreter represailles contre les subjects du Roy d'Espagne, comme en cas de violence ou justice refusée. Car lesdits deux points estants verifiez, qu'il n'y a point de dispute qu'il ne soit de fort bonne prinse, et qu'en tout evenement pour ne s'estre donné à cognoistre, il a prou merité de se veoir {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} arresté. Je retourne donq encor, Monsieur, à vous demander cest esclarcissement, duquel on ne lairra pas d'avoir besoin, quand ce ne seroit que pour l'eschange que vous proposez. Et pour moy, soit en l'une ou l'autre voye, ou quelque troisiesme expedient qui se puisse imaginer, je vous feray tousjours paroistre, combien c'est que je defere au merite de Monsieur du Moulin le pere 1), combien me touche l'affection de ce malheureux fils, que j'estime en un mauvais labyrinthe, et combien la consideration de vostre entremise, demeurant tousjours .... Au camp à Panderen, le 5e de Sept, 1635. Je n'envoye rien à Madame pour aujourdhuy, à faute de subject, soit par eau ou par terre, et m'est chose assez difficile d'entretenir S. Ex.e par le peu de changement d'affaires qui arrive dorenavant. 1230. Aan D. Heinsius. (K.A.) De man, aan wien ik uw stuk tegen Balzac 2) gegeven had, om over te schrijven, heeft een kind aan de pest verloren; ik heb dadelijk het stuk terug laten halen en, daar ik met den Prins op reis moest, het meegenomen. Maar hier in het leger heb ik niemand gevonden, die geschikt is, om het over te schrijven. Is er niet zoo iemand te Leiden? Onlangs kreeg ik een brief van Balzac, in Januari geschreven 3); ik voeg hem hierbij. Panderae in castris, Non. (5) Sept., postridie natalium, CIƆIƆCXXXV. 1231. Aan C. Barlaeus. (K.A.) Gij moet uw verlies 4) waardig en wijsgeerig dragen. Panderae in castris, postrid. Non. (6) Sept. 1635. Gij moet weer dichten, maar geene kleine verzen; wij eischen groote en vele gedichten van u. 1232. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Altijd komen zich nog Italianen overgeven. Over het zeegevecht zijn nog steeds verschillende berichten, o.a. over de vervolging; 16 of 17 schepen, waarschijnlijk van den vijand, zijn bij Walcheren gezien, maar korten tijd daarna zag men admiraal van Dorp 5) bij Scheveningen; misschien zijn dat dus dezelfde schepen geweest. Van Dorp meldt, dat hij van de acht Fransche schepen er nog maar drie heeft. De hertog van Lerma is van morgen een uur in het fort geweest. Au camp à Pannerden, le 7e de Sept. 1635. {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} 1233. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Uit Zeeland bericht men nu, dat alle Duinkerksche schepen het ontkomen zijn en veilig in hun haven zijn teruggekeerd. De heer Nobel 1) uit Rotterdam schrijft belangrijk nieuws uit West-Indië. De schepen De Zon en Domburg, gisteren in Zeeland teruggekeerd uit Pernambucco, brengen het bericht, dat Cabo S.t Agostin, of fort Nazareth, en ook Araial door de onzen zijn genomen. Later is nog bericht, dat Albuquerque 2), generaal der vijandelijke troepen, zich heeft overgegeven. - Kolonel Pinssen 3), die tusschen Rees en Wesel kwartier heeft, meldt heden, dat de Croaten tegenover hem bij Xanten hun kwartier in brand hebben gestoken en vertrokken zijn. Het loopt nog altijd maar door met Italianen. ‘Monsieur le comte Maurice 4), ayant hier la garde vers le fort aux travaulx, avoit envoyé recognoistre un petit ouvrage de l'enemi par deux sergeants et quelques soldats, qui trouvants l'enemi fort foible la dedans, l'en chasserent, et repoussez aussitost, furent derechef soustenuz et chasserent les enemiz. Mais en fin il n'y avoit rien là qui se peust maintenir contre la gresle des mousquettades, dont il en passa deux par le chapeau dudit Sieur comte, et un troisiesme luy emporta un peu du dessus de l'oreille, sans autre incommodité. Un des sergeants et un soldat y demeurerent morts’. Au camp à Panderen, le 8e de Sept. 1635. 1234. S. van Haersolte. (H.A.) De griffier van Overijsel en ik zouden gaarne zien, dat in plaats van den nu overleden Oostrum, die vaandrig was van kapitein Renesse, werd benoemd Pouwel van Russel, die dient in de compagnie van den heer van Beverweert 5). De compagnie ligt nu voor Schenkenschans 6). 1235. A. van Manmaker 7). (H.A.) De pest heeft mij uit Leiden verdreven en ik zit nu te Wassenaer. Ik {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} houd mij bezig met mijne boeken, maar zou ook wel eens op de jacht willen gaan; wilt gij mij daarvoor het verlof van Z.E. verschaffen? Mijn derde zoon is nog ziek 1) en kan nog niet naar het leger gaan. De Wassenaer, ce 8 de Sept. 1635. 1236. D. de Wilhem. (L.B.) Ik denk niet meer om het thresorierschap. Gij moet nu Doublet 2) maar helpen. Golius 3) is door de pest aangetast. 9 7b (Sept.) 1635, Hagae. 1237. C. van der Myle 4). (H.A.) ‘J'ay bien compris ce que m'aves mande touchant les bas verds, ayant à cest effect seconde vos lettres à Rodrigo des miennes et envoie les unes avec les autres à sa femme, laquelle [est] à Rotterdam aupres de son pere, afin de les luy faire tenir promtement. Nous verrons ce qu'il nous fera entendre la dessus. Si l'hoste des bas verds ou la femme mesme, pour ne perir avec ses enfants, me requiert de quelque charitable assistance, j'en useray selon ce que m'escrives. Quand aux pretensions dudit Rodrigo sur la Compagnie des Indes Orientales, je fay une conclusion par ce que m'en dites, qu'il se mesconte fort; sa bonne femme cependant y met ses esperances et sur la mercede (?) de 5) ses avis concernants les bas verds. L'avanturier n'est pas comparu depuis mes precedentes; j'entend neantmoins que le blesse se guerit, mais devant le neufiesme jour le jugement, selon que ceux qui s'y entendent disent, est malsain’. Dank voor uwe berichten uit het leger. Hierbij gaat eene bestrijding van het werkje van Puteanus. De la Haye, ce 9 de Septembre 1635. 1238. D. de Wilhem. (L.B.) De raadsheer Persijn 6) verzoekt van Z.E. de hoogere, middelste en lagere jurisdictie voor den huize Couwenhoven en Bercken. Dat schijnt mij bedenkelijk, omdat hij de gunst heeft verworven van den Prins van Ligny 7). Daarbij komen nog andere onregelmatigheden. Hij is ook commissaris in de zaak van Wassenaer, waarin Z.E. voorzichtig moet handelen. Als eerste ingeland van Rijnland in naam van den Prins, en als stadhouder en griffier van de leenen van Wassenaer heeft hij Z.E. te kort gedaan. Le Saige 8) kan u daarvan meer {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} vertellen. Ik kan met de heeren van de Rekenkamer maar niet verder komen aangaande de visscherij van Z.E. ‘van den Haeck ofte t Honderlant’. 11 7b (Sept.), Hage. 1239. A. Ploos 1). (H.A.) Gij hebt zeker al gehoord van ‘het bitter pasquil alhyer gestroyt’ en van ‘de tumulten ende beroerten binnen Enckhuysen, alwaer geseyt werdt al twe capiteyns huisen geraseert ende gespolieert [te] syn’. - ‘Den ambassadeur van Venetien 2) houdt noch instantelyck aen, om satisfactie te hebben van de proceduren by Ketting 3) gehouden, ende den ambassadeur Camerarius 4) om subsidie ende sonderling om raet, wat den Rycx-cancelaer 5) by de jegenwoordige constitutie t'sy in t continueren van den oorloge of aengaen van t accord soude hebben te doen. - Desen dient principalicken U Ed. te verwittigen, dat my aangedient, dat een geestelyck persoon, met namen Ens, een eedelman van geslachte ende voor desen biechtvader van de overledene Eertsartoginne, die nu gebruickt soude werden van wegen den Cardinael als ambassadeur aen den Keyser, tot Swol soude sieck leggen, oft den siecken maecken, ende dat hy sulcx al een wyl tyts soude hebben gedaen, dat hy eenich dessein op dese landen soude hebben, t'zy op Swol ofte anders, hetwelck, hoewel met geene indicien werdt becleet, hebbe evenwel geoordeelt by dese tyden in den wyndt nyet behoort geslagen te werden, ende dat in allen gevalle can geinformeert werden, off desen persoon tot Swol is, ende op syne actien gelet’. Hage, den 12 7b (Sept.) 1635. 1240. W. Boreel. (H.A.) In de vergadering der Staten van Zeeland zullen ‘vacante officien’ worden begeven en waarschijnlijk zal de heer van Berchem 6) nu in de Generaliteits rekenkamer komen. De plaats in de rekenkamer van Zeeland namens Z.E. komt dan open; mijn broeder Pieter Boreel zou daarvoor wel geschikt zijn. In den Haghe, desen 13 Sept. 1635. 1241. J. de Knuyt 7). (H.A.) Kunt gij ook iets doen voor luitenant Cabelliau, die zeer verdient voor- {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} uit te komen 1)? Ik heb ‘capiteyn Dorp 2) op geen andere nominatie konnen brengen als neffens den luytenant Wagemans 3) ... neffens de sone van Syne Ex. graeff Willem 4) was geen apparentie, immers soo weynich neffens de luytenant Cats 5), dewyle de voorn. luytenant sich altyt seer loffelick gecomporteert heeft, oock alreede over de elf jaren onder deselve compagnie gedient heeft’. Over enkele dagen worden aan de thresorie van den Prins de 25.000 ℔ toegezonden, die men hem nog schuldig is ‘over de prinsen’ van 1634, en verder 9000 ℔, die gisteren ‘in minderinge van Syne Ex.cies achterstallige tractementen van den ontfanger ontfangen’ zijn. Uyt Middelb., den 15en Septemb. 1635. 1242. O. van Arkel 6). (L.B.) Ik heb het niet verder kunnen brengen dat tot kapitein van eene compagnie voetknechten, die ik zelf heb opgericht en nu slechts met moeite kan onderhouden, en nu laat mijn solliciteur mij ook nog in den steek. Heel gaarne zou ik eene andere betrekking hebben. Gorcum, den 15en September 1635. 1243. C. van der Myle. (H.A.) Je n'entends rien de Rodrigo. Les bas verds insiste tousjours avec supplication afin que sa femme le puisse voir. Il faut que scachies un trait qu'il a fait. Vous aves appris par mes precedentes que je l'ay veu deux diverses fois, la premiere fois de nuit, la derniere de jours. Il s'est mis a faire mon pourtrait par imagination sur une petite piece de bois de la grandeur d'un demy daler, et ayant soubs luy le S.r Henry de Nassau 7), a laisse tomber ledit pourtrait, criant à luy, s'il ne recognoissoit pas un tel, qui luy respondit, que c'estoit moy, sur quoy il a prie son hoste de m'apporter ce dit pourtrait et laisse entrevoir autres [de] ses oeuvres avec renouvelement de sa susdite requeste, addressee specialement et nommement à moy, enfin d'interceder vers son Ex.e. Il n'y a rien depuis la miene d'hier 8) digne d'estre mande. Vous verres en la miene à Monseigneur que l'avanturier et son homme sont gardes. Je vous envoie des rimes flamends qu'apres avoir veus, il plaira que M. Wyts 9) le[s] voye aussy. De la Haye, ce 15 de Sept. 1635. {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} 1244. G. van Vosbergen 1). (H.A.) Je vous ay veu animé a faire la guerre a Monsieur le baron de Charnasse sur le subject de l'adjunction d'un sien amy en ma compagnie; je vous diz maintenant que je ne trouve personne des siens icy et qu'on me dict qu'il est alle vers la Haye, chose que je trouve aussi estrange, comme j'avoie fait sa demande, et dont je vous ay voulu donner part pour vous desabuser, et par vostre moien - s'il vous plaisoit prendre la peine - Monseigneur le Prince d'Orange et mes collegues, qui sont prez de sa personne, qui le croient avec son amy en ceste ville. - J'adjousteray a cecy que le Sieur de Pelhelm, qui est au Lantgrave d'Hessen, m'est venu trouver ce soir sur le subject du siege de Coesvelt 2) et par le renvoy de mondit Seigneur le Prince, me disant que son Ex. luy avoit donne esperance que ce siege se deût lever et que j'alloie pour cela aussi vers l'Electeur de Cologne 3), se plaignant que sadite Ex. n'avoit voulu permettre la journee que les Francois presentoient faire, la ville estant en ceste perplexité qu'elle ne pourroit tenir que cincq ou six jours. Or ne scay je pas si ledit Sieur Electeur est a Bruel ou a Bonne, si je le pourray veoir et.... 4) obtenir ce qu'on m'a donné en charge la dessus, et si entretant 5) la ville se perd, si le blasme ne tombera sur moy et sur sadite Ex., qui avec les Sieurs deputez m'ont chargé de cette commission, laquelle ne croyoie tant pressee. Ce que je vous supplie vouloir communiquer aussi avec mes tres humbles recommandations a sadite Ex. d'Emmerick, le 17 Sept. 1635. 1245. A. Rivet. (L.B.) Je viens de recevoir ce qu'il vous a pleu m'envoyer 6). Si tost que je l'auray parcouru, je ne faudray d'envoyer le latin a mon filz par voye seure, et luy recommander qu'il le copie nettement et correctement. Quoyque c'en soit, je le reverray apres, et s'il y a quelque manquement nous y suppleerons. Cependant j'escriray a mon frere 7), pour sçavoir si Balzac est en Angoulmois en son voisinage, où nous avons aussi de nos proches qui peuvent luy donner en main propre ce qui luy sera envoyé. Je ne vous en puis encore dire mon jugement, n'ayant peu rien lire devant le depart de ce porteur ..... De Arnhem, le XXVIe Septemb. 1635. {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} 1246. D. de Wilhem. (L.B.) Hierbij gaat een stuk van de rekenkamer over de visscherij op de Maas voor het Honderlant. Mijn broeder 1) heeft een huis gekocht te Beverwijk en zou gaarne daar willen jagen. Uw huis vordert langzaam, evenals het onze. 27 Septemb. 1635, Hage. 1247. Ph. Doublet 2). (K.A.) De magistraat heeft er wel over gedacht, een gedeelte van de Pastoors Warande als kerkhof te gebruiken, maar toch nooit dat deel, dat dicht bij het hof van Z.E. is, wiens goedvinden wij ook in elk geval gevraagd zouden hebben. Ook willen de menschen liever op het kerkhof begraven worden, en daar is nog plaats, vooral nu de ‘heete sijecte’ afneemt. De meeste menschen, die er aan gestorven zijn, waren trouwens geen deftige lieden. In 's Gravenhage, den XXVIII Septemb. 1635. 1248. C. van der Myle 3). (H.A.) ‘Il me semble que nous n'avons pas este trompes en nostre jugement touchant Rodrigo. Je vous envoie cy tout ce qu'il escrit, et verres ce qu' il demande et comment, et aussy ce qu'il dit touchant les bas verds, en quoy selon mon jugement ne puis rien remarquer de solide et, si ce n'est que sa presence y apportast quelque chose de plus considerable, on se trouveroit empesche avec les bas verds. Pour ce qu'il desire de la Compagnie des Indes Orientales j'en ay nulle cognoissance. Il vous plaira examiner le tout et communiquer mesme, si le juges à propos, la ou il appartient, afin qu'il puisse entendre ce qu'il doibt esperer. Et me semble, soubs correction, que le meilleur seroit que ce fust par un mot de lettre, dont sachant la teneur et si l'estimes à propos, j'adjousteray aussy autant de ma part. Il me semble que Rodrigo s'approche au desespoir; je plains ses enfants.’ De la Haye, ce 1 d'Octobre 1635. Hebt ge mijn brief, dien ik eenige weken geleden over den groenkous schreef, wel gekregen? Het is het best, dat Rodrigo zoo gauw mogelijk het besluit hoort. {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} 1249. A. Rivet. (L.B.) Ik hoor uit Maastricht, dat één der monniken ontsnapt is 1). En onze man 2) wordt hard behandeld. Kan Z.E. niet aan den heer van Goltstein 3) schrijven, dat deze alles in het werk moet stellen, om du Moulin te bevrijden? Ik hoop daarover met Z.E. te spreken. Het geschrift van Heinsius 4) heb ik door mijn klerk laten afschrijven; ik zal het collationneeren, u dan het origineel terugzenden en de kopie aan mijn zoon sturen. De Arnhem, le 2 Octob. 1635. 1250. D. de Wilhem. (L.B.) Neen, het is niet alles om thresorier te zijn; daarvoor zijn er te veel moeilijkheden. De Provincies betalen niet op tijd, de Oost- en West-Indische Compagnieën knoeien en ook de collegies der admiraliteit betalen den Prins maar een gedeelte van wat hem toekomt, in Zeeland b.v. maar 6/100 in plaats van 10/100. Hagae, 2 Octob. 1635. 1251. J. van Myerop 5). (A.B.) De beek in 't Noordeinde te overwelven, zooals Z.E. verlangt, zal niet mogelijk zijn. Over een steenen muur of een ijzeren hek langs de nieuwe huizen bij den Doelen is men het nog niet eens. De verbouwing van den Doelen zal vooreerst wel niet plaats kunnen hebben. Op het plein van den gewezen Stadhouderstuin wil men nog wel eene rij linden planten, volgens het advies van Z.E. Met het herstellen van den grooten toren van Z.E.'s logies hebben wij vele moeilijkheden gehad. In den Hage, den IIJen Octob. 1635. 1252. C. van der Myle. (H.A.) Il y a deux ou trois mois que j'avoy prie l'avanturier de s'informer un [peu] touchant V. Pellens 6), sans neantmoins luy ouvrir ce que m'esmouvoit à ceste curiosite. Sur quoy il y a quelque temps qu'il me rapporta de non avoir sceu rien apprendre, mais aujourdhuy me venant à parler d'autres choses, m'a raconte avoir appris qu'il estoit prisonnier et adjuge à la torture et qu'on disoit à Bruxelles qu'il avoit correspondence avec son Excellence. Sa torture avoit este remise pour huit jours. Douze jours sont passes que cest advis est donne. Il vous souviendra s'il vous plaist qu'il y a desja passe {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} du temps que Rodrigo a .... 1) aussy de sa prison. Je ne scay me resouvenir que V. Pellens auroit este employe de la part de son Ex.ce; vous me pourres s'il vous plaist en dire la verite. Le Bas Verd[s], lorsque je l'ay veu, ne con- [fessa] pas grande confidence avec V. Pellens. Enfin Rodrigo, Pellens et les Bas, c'est un estrange triumvirat. M. l'ambassadeur de Venise 2) a receu une depesche de la serenissime republique par laquelle on luy tesmoigne le contentement qu'on a de la reparation à luy faite en regard des fonctions ostees. De la Haye, ce 5 d'Octobre 1635. 1253. C. van der Myle. (H.A.) Je veux esperer que celle[s] que j'ay envoiees de Rodrigo seront bien parvenues entre vos mains. En voici des bas verds. Il se fonde sur ce qu'il requiert mon intercssion, afin que sa femme le puisse voir de ce que, quand je le vis la derniere fois avec le [conseiller] 3) P[ersyn] 4), on luy dit pour exciter à la verite que, s'il alloit rondement et ouvertement, que cela nous occasionneroit de luy faire des bons offices pres d'aucuns du gouvernement, car alors il ne scavoit pas envers qui il parloit. Son hoste m'est venu parler en l'absence de M. de Zulichem 5), et je luy ay dit que je suppleray en son defaut et en useroy selon ce qu'elle a accoustume, si ne me le contremandes. L'avanturier, attendant heureuse issue de ses amours et inventions, pour lesquelles il est apres pour avoir octroy de M. les Estats Generaulx, les deputes d'Hollande ayants charge d'y consentir, est par provision recommande et a son recours à Monseigneur. La question est, s'y on attend encores de secours de luy et qu'on le juge capable de le pouvoir faire. En tel cas il me semble qu'il le faut tenir en haleine et hors d'inconveniens. De la Haye, ce 6 d'Octobre 1635. 1254. D. de Wilhem. (L.B.) Uw brief met de bevelen van Z.E. aangaande de parterres heb ik ontvangen; de intendant And. Mollet 6) zal het in orde maken. Maar er moet ook voor waterafvoer worden gezorgd. Catshusen 7) belooft zijn best te zullen doen op Honselaersdijk. 6 8bris (Oct.) 1635. Raptim, Hagae. {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} 1255. C. van der Myle. (H.A.) Ik heb nog al last van Rodrigo en zijns gelijken; hebt gij mijne laatste brieven wel gekregen? Hierbij gaat weer een stuk van hem; wat moet ik hem antwoorden? ‘Le S.r Barlaeus me remet à vostre courtoisie au regard de la communication de certaine lettre qu'il vous auroit escrit sur le sujet du deces de sa femme 1). Je vous envoie ce qu'est passe à la mesme occasion entre luy et le S.r Balt. Boniface 2).’ De la Haye, ce 10 d'Octobre 1635. Morgen gaat de heer van Sommelsdijk naar Z.E. 1256. C. van der Myle 3). (H.A.) Dank voor uw brief; het doet mij genoegen, dat gij het met mij eens zijt aangaande Rodrigo. Wij zullen nu wel niet veel last van hem hebben met betrekking tot den Groenkous. Diens verzoek en dat van den avonturier aan den Prins hebt gij zeker gezien. Als men zulke menschen noodig heeft, moet men hen, naar mijn oordeel, geen gebrek laten lijden. De la Haye, ce 13 d'Octob. 1635. 1257. Aan Placido Velardez 4). (K.A.) Fr. Door uw antwoord op mijn schrijven, aan den tamboer medegegeven, bemerk ik, dat de heer van Wittenhorst 5) u nog niet gesproken heeft over de hernieuwing der beide paspoorten. Wilt gij zoo goed zijn, ze op te zenden, wanneer de heer van Wittenhorst er over spreekt? Mijn naam is niet Junius; zoo heet mijn ambgenoot. 15 Oct. 1635, Panderen. 1258. W. Pynssen van der Aa 6). (H.A.) Dank voor uwe moeite met betrekking tot het verlof. Het is mijn eerste verlof in de 35 jaren van mijn dienst. Bislich, den 15en Oct. 1635. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} 1259. Aan J. Smithius 1). (K.A.) Tot mijn genoegen hoor ik, dat het u goed gaat, en ik dank u voor het toezenden van uwe gedichten. Zelf heb ik geen tijd tot dichten. 16 Octob. 1635, Panderae. 1260. D. de Wilhem. (L.B.) Aangaande den concierge is eene beslissing genomen. Hierbij gaat een brief van den heer Mollet 2) over het perk. Om de besmetting te vermijden, logeeren wij in uw huis, terwijl aan het onze getimmerd wordt. De la Haye, 16 8b (Oct.) 1635. 1261. Amalia, keurvorstin van Palts-Landsberg 3). (H.A.) Nog heb ik de 3000 ‘livre’ niet ontvangen, waarover gij mij in Maart schreeft en waaromtrent wijlen de heer Brouart mij in Febr. meldde, dat hij, zoodra hij het mandaat kreeg, ze zou uitbetalen aan den heer Kinschot 4). En ik zond hem reeds eene quitantie. Wilt gij er met mijn broeder over spreken? Ik wil gaarne het geld voor verleden jaar en voor dit ontvangen; de heer Kinschot kan er dan de schulden van mijn zoon 5) mee betalen. Ook wilde ik gaarne, dat mijn zoon een tijd lang hier kwam. De Montfort, ce 17e d'Octobre 1635. 1262. D. de Wilhem. (L.B.) De besmetting begint hier, maar er zijn dan ook in het geheel geene maatregelen tegen genomen, zooals elders. Er loopen hier geruchten van een wapenstilstand. ‘Omnis hujus negotii invidia ab Ordinibus aversa in Principem derivatur’ .... Raptim, Hagae, 20 8b (Oct.) 1635. 1263. C. van der Myle 6). (H.A.) Ik schreef u gisteren over den Groenkous en zijne vrouw; de man is ziek en de vrouw zeer ongelukkig. Mij dunkt, dat het samenzijn moest worden {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} toegestaan, ‘singulierement l'hoste demeurant enchargé de prendre esgard à tout avec [le] mesme soin comme auparavant, jusques à ce que Rodrigo respondit notamment sur ce qu'on luy a escrit.’ De Staten van Holland blijven nog bijeen, om iets te hooren over de onderhandelingen te Arnhem 1) en ook om over de financies te beraadslagen. De la Haye, ce 20 d'Octobre 1635. De heer van Obdam 2) wacht op den Keurvorst van de Palts 3), om met hem naar Engeland te gaan. 1264. Aan D. de Wilhem. (K.A.) Lat. Het doet mij genoegen, dat gij mijn huis betrokken hebt. Laat zoo weinig mogelijk menschen toe tot de bibliotheek en het pinacotheekje. De pest blijft dus nog maar steeds woeden. Het verwondert mij niet, dat men druk praat over een verdrag. De Prins is er ontevreden over, dat Honselaersdijk van 't jaar nog niet gereed komt. 23 Octo. 35, Panderen. 1265. J. Wijts 4). (H.A.) Wilt gij brenger dezes, den dijkgraaf van het land van Cleve, bij Z.E. introduceeren? Ik kan het zelf niet doen, omdat ik ongesteld ben. Le 25e de Octobre 1635 5). 1266. D. de Wilhem. (L.B.) Catshusen 6) heeft werkelijk zijn best gedaan. De kolommen zijn nog niet aangekomen en daardoor is er vertraging met het werk. ‘Mittimus nunc argentariorum responsorias literas. Ego ver[o dub]ito, an Princeps habeat justam caussam actionis, propter quam ab ipsis exhiberi desideret rationes. An non in proclivi est, viduam quaestoris 7) compellare nobis edere rationes, exhibere rationum codices illarumque documenta? Hoc pacto habebimus, quod hactenus non potuimus obtinere, id est cardinem totius rei, illarum rationum caussas, pondera atque momenta’. Daar kan men meer uit halen dan uit de {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} opgaven van Willem Schuyl, den schoonzoon van Bartolotti 1), en uit die van Wicquefort. De heer van Campen 2) mocht wel eens naar uw huis komen kijken; het gaat niet veel vooruit. 26 8b (Oct.) 1635. Hagae. 1267. D. de Wilhem. (L.B.) Dank voor uw brief en uwe goede wenschen. Heel gaarne wil ik van uwe bibliotheek gebruik maken. De ziekte begint af te nemen. ‘Audimus hic dominum de Heenvliet 3) magnum aulae magistrum destinari. State firmi, aulici, hoc tibicine’. Hagae, 27 Octob. 1635. 1268. J. Smithius 4). (L.B.) Het verwondert mij, dat gij mijn bruiloftsgedicht goed vindt. Ik was op weg naar Arnhem om u te zien, maar stelde mijne reis uit 5). ‘Exteros antiquaria nostra supellex procos, et domesticos invenit aemulos, qui illam elocatam atque protrusam vellent et iidem rationibus non parum utuntur momentosis, quando vasa mihi colligenda erunt. Sed nihil hic in ullam partem te inconsulto statuere animus est. Plura coram’. Hierbij een versje op uw brief en gedicht 6), mij uit Drunen gezonden. 1269. Aan R. Descartes 7). (K.A.) J'auray tousjours Jan Gillot en estime pour avoir veu de sa jeunesse le mystere de vos instructions incomparables, et tousjours l'aymeray pour la bonne nouvelle qu'il m'a portée de la resolution où vous seriez de vous produire à l'ignorance du monde par l'editon de vostre Dioptrique. Je vous supplie de ne point souffrir, qu'aucune consideration imaginaire, de celles qui vous ont tenu en scrupule jusques à present, esbransle plus ce dessein. Il est vray que les Elzeviers 8) vous y eussent peu servir utilement, mais en ce malheur publicq, qui vous en destourne, il y aura quelque bonheur particulier, si vous vous en fiez à Willem Jansz. Blaeu 9). {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} Il est homme industrieux et exact, versé en mathematique selon sa portée, et qui sera capable de gouverner les tailleurs de vos figures. Si j'en estoy creu, ce seroit taille de bois; les planches de cuivre impriment les marques de leurs bords et en embarassent la lettre, ou demandent plus d'espace qu'il n'en sied bien aux livres. Car je presuppose que vous aurez aggreable d'accommoder le lecteur de la suitte des figures le long du texte, au lieu d'amasser plusieurs figures en une fueille qu'il faille cercher au loin, en refueilletant tant de fueilles à toutes lettres, qui est la peine de l'oiseau, qu'on dit travailler à percer les arbres, et en faire tant de fois le tour, pour veoir s'il a passé. Enfin, Monsieur, je ne cesse de songer à ce que je pourroy contribuer à l'avancement de cette oeuvre et aux moyens d'en faciliter l'usage au monde, qu'il est temps de desabuser. Car sachant de combien de candeur vous taschez de vous expliquer aux moins sçavants, il me semble qu'en cest exterieur mesme il ne fault pas que rien se rencontre d'offensif aux plus bizearres. - L'ardeur où vous m'avez veu, de faire jouër le ressort de la machine que vous avez ordonnée pour le polissement de l'hyperbole, ne s'est point attiedie. Mais vous [ne] sçavez pas où mon esprit et mon corps ont roullé depuis. Et certes cette longue campagne et la suitte des occupations que je trouveray au retour, m'en ennuyent au double. Mais cela prendra quelque fin un jour, et pour incapable que je sois de vostre belle theorie, je ne vous demeureray pas tousjours en faulte de l'industrie mechanique. Desjà l'humeur m'a prins d'envoyer au tourneur d'Amsterdam une hyperbole soigneusement marquée de ma main, à la distance de quelques 14 poulces pour les points bruslants. S'il a le jugement dont il s'est vanté, il me taillera sur ceste forme un verre convexe d'un diametre plus ample que ne sont ceux des lunettes ordinaires. Et vous me pardonnerez, j'espere, si je ne puis trouver sensible au tour l'inconvenient dont vous avez faict mention, en ce que les faultes du mousle doivent causer autant de cercles dans les verres. Cela est tres vray à part soy, mais je suis d'opinion, que le mousle se peut tenir hors de faulte perceptible. Au moins nous en verrons cest essay, et vous ordonnerez par apres, selon quoy le petit verre se debvra regler. On me dit que le Sieur Hortensius 1) pretend nous satisfaire en la parfaicte demonstration des verres circulaires, exclusivement à toute autre figure, et ne se chatouïlle de rien moins que de nous faire lire une lettre à la distance d'une lieuë 2). Je le fay animer tant qu'il est possible, et veux essayer d'en tirer quelque chose par escrit, ou bien l'experience d'une premiere lunette que je me fay bien fort de luy faire vendre à bon prix. Voyez, Monsieur, où m'ameine le plaisir de vous entretenir, et l'envie de sçavoir de voz nouvelles. Apres tant de repos, dont vous n'eussiez pas jouy de mon costé sans la tempeste de l'Estat, vous n'en pouviez sortir à meilleur marché. Pardonnez, s'il vous plaist, à la forte impression que vous m'avez laissée de quelque chose de surhumain. Je ne trouve point d'autres termes a m'en expliquer, si ce n'est cestuy-ci tres veritable et juste, que je suis à jamais ..... Au camp à Pauderen, 28 Oct. 1635. 1270. Aan M. Hortensius 3). (K.A.) Grandi gaudio perculere, vir doctissime, qui in re dioptrica, nobilissima {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} parte matheseos, serio te versari nunciavere, et jam omni scopulo superato eo provectum esse, ut polliceri tubum coeperis, quo ad intervallum justi milliarii vulgatae scripturae notas assecuturi simus, sollicitum de eo tantum, quo pacto tibi, re vulgatâ, honoris, operae et impensae ratio constare possit. Ad ista, postquam voluisti, sic me audi commodis tuis, laudique imprimis addictissimum, si probe tibi conscius es, praestare posse quantum spei nostrae ostentas. Primum diversis artificibus, etiam jurejurando obstrictis, poliendas lentes seorsim trade, et praeparato tuborum numero, quem expedire judicabis, interim tot Christiani orbis regibus, principibus, magnatibus - quod est facillimum - indicari cura, suum singulis tubum, talem, tali praetio, pro stipulatu, oblatum iri ad certam diem, ea conditione, ut cum pecunia exhibeatur singulorum diploma, quo et ipsi polliceantur, quamdiu in vivis fueris, neminem se artificem inventi participem facturos, et subditis gravi mulcta interdicant, ne casu in manus suas delatum ullo modo aggrediantur imitari. Tali cautione quis non videt, magna securitate correctum iri, quod ab inventore primo telescopij, Belga nostro 1), quam imprudentissime peccatum fuit, et quocumque res exciderit, praecipuam te laudem et lucellum luculentum tot aemulis - quos utique non evades - praerepturum? Ita equidem, consultus super negotio neutiquam arduo, respondendum censui. Tibi caetera curae sunto, qui, si beare me vis maxime, hominem sane ignarum, sed totius opticae ardentissimum amantem, obsecro te vero, ut, si fas est, aliquid mihi tam pulchrarum demonstrationum palam fiat, quibus inclusisse negotium omne diceris et, hyperbolâ denique, quam Gallus noster 2), et parabolâ, quam alij adstruunt, exclusâ, soli circulo tribuere, quae tam nobilis inventi infinita, meo judicio, potestas et sequela est. Si huc aegre est ut adduci possis, jam pari sorte me cum vulgo habe, et quae propediem expectari a te prima rei experimenta jubeas, ardori meo denuncia. Quocumque loco sim, faxo inter terrae principes uni meâ operâ innotescas, quem si caeteris praetuleris, nunquam poenitebit. Vale, vir clarissime, et ad proposita, mox ut otium scribendi fuit, non illibens respondi paria, ubi integrum erit, facito. Panderae in castris, IV Cal. Novemb. (= 29 Oct.) CIƆIƆCXXXV. 1271. A. Rivet. (L.B.) Hierbij gaat een brief van den heer de la Primaye 3); gij kent zijne trouw en zijne diensten aan de nichten van Z.E. 4). De heer d'Aiguebelle 5) wil de bezorging van het pakket aan den heer de Balzac op zich nemen. De Arnhem, le 29 Octob. 1635. 1272. D. de Wilhem. (L.B.) Wat ik gisteren over den vleier schreef 6), moet natuurlijk geheim blijven. {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} De weduwe van den thresorier 1) moet alle rekeningen en papieren inleveren, dan kan alles nauwkeurig worden nagezien. Zij moet daartoe gedwongen worden. De kolommen zijn naar Honselaersdijk vervoerd 2). ‘Ordines Transisulaniae tibi miserunt dono bovem. Quid tibi in hoc animali animi sit, fac nos certiorem.’ Het dier staat bij die, welke de Prins ten geschenke heeft gekregen. 29 8b (Oct.) 1635, Hagae. 1273. Aan H. Reneri 3). (K.A.) Wilt gij bijgaanden brief 4) overhandigen aan onzen onvergelijkelijken vriend en mij zijn antwoord meedeelen? Gij schreeft mij vroeger dikwijls, als er iets nieuws was gevonden, thans niet meer. Zend mij, wat gij in den laatsten tijd bijeengebracht hebt. 29 Octob., Panderae, 1635. 1274. D. de Wilhem. (L.B.) Hierbij gaat een brief van Catshusen 5); gij zult er uit zien, wat er op Honselaersdijk gebeurt. ‘Vendidimus hodie 4 boves ex illis, quos heri significavi misisse Principi Ordines Transisulaniae, quindecim scilicet libris Flandricis singulos. Tuus est melioris indicaturae’. 30 8b (Oct.), Hagae Comitis. 1275. Johanna Brouart-van Clootwijck 6). (L.B.) Er is quaestie over ‘de capelleris tot St. Mertensdijck’, aan mijn zoontje Henrick Louys Brouart gegeven, en waarop ook aanspraak gemaakt wordt door mijn zwager Godefroy Hache. Wilt gij daarover spreken met Z.H.? Haghe, desen 1 November 7). 1276. C. van der Myle. (H.A.) De heer van Sommelsdijk, door de Staten aangewezen als gezant naar Engeland, heeft van den Prins den raad ontvangen, dien post niet aan te nemen 8). ‘On attend en devotion ce que sera enfin des allees et negotiations {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} dont le S.r Foreest 1) nous fist quelque ouverture; je veux esperer, quod non nascetur ridiculus mus’ 2). De pest neemt in den Haag af. De Rotterdam, ce premier de Novembre 1635. 1277. R. Descartes 3). Vous m'obligés au dela de tout ce que je sçaurois exprimer, et j'admire que parmy tant d'occupations importantes, vous daigniés estendre vos soins jusques aux plus particulieres circonstances qui concernent l'impression de la Dioptrique 4). C'est un exces de courtoisie et une franchise qui vous causera peut estre plus d'importunité que vous ne craignés. Car pour payement de ce que je tascheray de suivre de point en point les instructions que vous m'avés fait la faveur de me donner touchant ces choses exterieures, j'auray l'effronterie de vous demander aussy vos corrections touchant le dedans de mes escrits avant que je les abandonne a un imprimeur, au moins si je vous puis trouver cet hyver en quelque sejour plus accessible que celuy ou vous estes, et ou j'aye moyen d'avoir audience. Trois matinées que j'ay eu l'honneur de converser avec vous 5) m'ont laissé telle impression de l'excellence de vostre esprit et de la solidité de vos jugemens, que sans rien deguiser de la verité, je ne sçache personne au reste du monde a qui je me fie tant qu'a vous, pour bien decouvrir toutes mes fautes, et vostre bienvueillance et la docilité que vous esprouverés en moy me font esperer que vous aymerés mieux que je les sçache et que je les oste, que non pas qu'elles soyent veues par le public. J'ay dessein d'ajouster les Meteores a la Dioptrique, et j'y ay travaillé assés diligemment les deux ou trois premiers mois de cet esté, a cause que j'y trouvois plusieurs difficultés que je n'avois encore jamais examinées, et que je demeslois avec plaisir. Mais il fault que je vous fasse des plaintes de mon humeur; sitost que je n'ay plus esperé d'y rien apprendre, ne restant plus qu'a les mettre au net, il m'a esté impossible d'en prendre la peine, non plus que de faire une preface que j'y veux joindre, ce qui sera cause que j'attendray encore deux ou trois mois avant que de parler au libraire. Il n'appartient qu'a vous d'avoir ensemble de la promptitude et de la patience, et de sçavoir joindre l'adresse de la main a celle de l'esprit. La distance de quatorze poulces pour l'hyperbole que vous avés pris la peine de tracer est extremement bien choisie, car c'est l'une des plus grandes qui se puisse commodement descrire sans machine, et l'une des moindres qui puisse servir pour une lunette un peu meilleure que les communes. Mais je me deffie de l'industrie du tourneur, et pour les cercles de fautes que j'apprehende, j'en ay vù autrefois l'experience en un verre taillé de cette sorte, qui ne laissoit pas de brusler avec beaucoup de force. Que si le vostre reussit, je croy qu'on en pourra faire une lunette, en y adjoustant environ a la distance d'un pied un verre concave taillé a la façon ordinaire; car vous sçavés que plus les verres s'appliquent proche de l'oeil, moins il est necessaire que leur figure soit exacte. Mais {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} l'effect de cette lunette ne sera pas de faire lire une lettre d'une lieue; tout son mieux sera de faire paroistre les objets 15 ou 20 fois plus proches qu'ils ne seront, c'est a dire d'autant que sa longeur surpasse le diametre de nostre oeil. Au reste vostre travail d'avoir tracé vous mesme une hyperbole est bien inutile, puisque la figure circulaire est la meilleure, et il y a bien plus de raison de croyre en cecy l'authorité d'un professeur appuiée de toutes les experiences des artisans, que les imaginations d'un hermite, qui confesse ingenuement qu'il n'a jamais fait aucune espreuve de ce qu'il dit, outre que la theorie de Galilee et de Scheiner, qui apprés Kepler sont les plus celebres en cette matiere 1), ne va point au dela des sections de cercles. Et certes je m'en estonneroîs, si je n'avois vû tout de mesme de bons musiciens qui ne veulent pas encore croire que les consonances se doivent expliquer par des nombres rationaux, ce qui a esté, si je m'en souviens, l'erreur de Stevin 2), qui ne laissoit pas d'estre habile en autre chose. Ainsy on voit bien plus de gens capables d'introduire dans les mathematiques les conjectures des philosophes, que de ceux qui peuvent introduire la certitude et l'evidence des demonstrations mathematiques dans des matieres de philosophie, telles que sont les sons et la lumiere. Je suis ..... D'Utrecht, ce 1 Nov. 1635. 1278. D. de Wilhem. (L.B.) Er wordt nu wat harder aan uw huis gewerkt. De binnenmuren zullen over acht dagen klaar zijn, maar de daklijst is nog lang zoo ver niet. Raptim, Hagae, pmo (1) Novemb. 1635. 1279. Aan D. Heinsius. (K.A.) Ik wacht op uw antwoord aan Balzac en Favereau 3), wier stukken ik u zond in het begin van September. In Leiden kan uw stuk 4) wegens de pest niet worden overgeschreven; ik gaf het aan den klerk van Rivet. Deze heeft de Hebreeuwsche en ik de Grieksche woorden ingevuld. De brieven van beiden moeten er aan worden toegevoegd, en den laatsten brief van Balzac aan mij 3) moet gij nog lezen. Panderae in castris, ipsis Cal. (1) Novemb. CIƆIƆCXXXV. 1280. D. de Wilhem. (L.B.) Over uw huis schreef ik u gisteren. Men kan op de menschen niets aan. De ziekte is weer erger, o.a. is het huis van den raadsheer Crommon 5) besmet. Advokaat van der Eems is gestorven en een dochtertje van Beaumont 6). 2 Novemb. 1635, Hagae. {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} 1281. Aan J.L. Guez de Balzac 1). (K.A.) Je n'iray pas si avant que vous, mais je commenceray de bien plus loin. Car, au pas que nous tenons, il y a plus d'icy en France qu'aux Molucques, et j'ay à vous rendre compte de trois de voz pacquets, qui en ont faict le chemin en un an et beaucoup de moiz. Le premier arriva sans date et muet, mais trois Princes 2) ont parlé pour luy aux Sieurs van der Mijle, Heinsius et moy; suiviz de trois mains vuides de grand papier, comme d'une livrée blanche, hyeroglyphe, dont le mystere me demeure incognu jusqu'à present. Le second supplea largement au default et m'apporta l'ample censure qu'il vous a prins envie de donner à l'Infanticide de nostre ami 3), mais tout cela en aage de sept ou huit moiz. La troisiesme depesche, presque autant vielle que les autres, me fut rendue à l'armée dans deux jours apres la perte du fort de Schenck 4); d'où il est à propos que j'entame la justification de mon silence sur ce que vous pouvez imaginer des occupations de ma charge en des tourbillons d'estat de tant de consideration. Je revins pourtant à moy et de ce degré à vous, Monsieur, dans quelque temps apres, et m'estant esgayé dans la lecture des illustres Poesies de Mons.r Favereau 5), m'en deschargeay, selon la clause fideïcommissaire de vostre derniere volonté, sur Monsieur Heinsius, de qui je receus bien la response dont ce pacquet ne sera que l'enveloppe. Ce fut sept semaines depuis la date de ce que je luy en avoy escrit. A toute periode il fault que je vous ennuye de ce calcul, car il m'importe que vous ayez cognoissance d'une infinité de traverses, que je ne sçay, quel demon, Juif, ou payen, ou neutre, et hors de controverse, va fourrant parmi le peu d'intervalle qu'il y pourroit avoir entre noz conferences. Mais en effect vous trouverez les causes de ceste derniere longueur dans la calamité publique de nostre Academie, d'où la contagion desmesurée ayant enfin faict desloger M. Heinsius, qui s'y estoit par trop hazardé, j'estime que mon pacquet, adressé au lieu de sa demeure ordinaire, y aura croupi un temps soubs la negligence de quelque valet et puis aura cerché le maistre en vain, avant que de sa proumenade il ayt esté establi en ceste retraicte, d'où il vous escrit, et qui vous semblera, comme à moy, nimium vicina Cremonae 6), quand la carte du païs vous dira, qu'il n'est qu'à une grosse heure de la miserable Leiden, où il ne restera tantost que les morts pour enterrer les morts 7). Mais vous attendez, Monsieur, une histoire de plus d'importance sur le subject de vostre discours, et vous tarde asseurement de sçavoir, pourquoy on a tant mis à y respondre. Je vous puis dire là dessus, que si vous sçaviez, combien peu d'heure il y a esté employé, ce seroit le premier subject de vostre estonnement. Et certes, dans les grandes occupations que se donne M. Heinsius et que luy donnent de loin tous les grands personnages de la Chrestienté, c'est chose assez incroyable, comme il a achevé cest escrit, tost apres que je l'avoy encor sceu dans la deliberation, s'il y debvoit mettre la main ou point. Car il a branslé la dessus, et je vous en diray la raison tantost, si mon loisir et vostre patience le souffrent. Icy faut il que je revienne aux embaraz, aux desastres, aux puissances de l'air, que j'ay dit voltiger entre vous et moy. Je prins a charge de faire transcrire la minute de l'amy, qu'une apresdinée nous avions leuë en carosse, comme à ma longue instance il s'estoit venu esgayer quelques jours chez moy. J'eus de la peine à trouver un homme qui s'en peust acquitter à mon gré. Trouvé qu'il fut et en oeuvre, on m'advisa, qu'un enfant luy mouroit de la peste, que l'affliction le destournoit de ma besoigne, pressée, à cause du departement de l'armée que je sçauray estre proche. Aussitost je la luy fay oster et tout en mesme temps nouvelles vienent de la marche effective de l'armée françoise vers le Luxembourg. De là d'autres divertissements et bien esloignez des combats en papier; tout le monde à cheval et moy en presse d'affaires, à l'ordinaire de noz sorties en campagne. Le meilleur expedient me sembla de faire porter quant et moy mon depost, si peut estre au loisir de quelque siege un honest' homme se trouveroit, qui me prestast sa plume assez sçavante à copier ceste diversité de langages. Mais de cela point de nouvelles en tous les coings {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} d'armée que j'ay faict fouïller, et de vray, Monsieur, comment n'avons nous pas roullé l'esté passé? Quelle est la sepmaine de noz gazettes, que vous avez trouvé compatible aveq le seul souvenir des Muses? Quelle furie de Jeruzalem ou de Rome esgale à celles des trois fleaux de Dieu, qui nous exercent jusques à present? Enfin rejetté aveq ces trouppes dans noz terres, apres avoir un peu respiré de la calamité, qui nous a oblige de les veoir ruiner, la plus proche ville du camp m'a fourny à peine la main que vous voyez, n'estant plus resté d'apparence d'en envoyer cercher en Hollande, où dorenavant tout escrivain est en soupçon d'empoisonner son lecteur. C'est le recit, Monsieur, que j'ay pensé debvoir à votre satisfaction, à l'honneur de M. Heinsius et à mon innocence dans ce grand delay, que Mons. d'Aiguebelle 1) me promet d'abreger par la seureté de ses adresses. Pour ce qui est du reste, un personnage plus versé en Hebreu que je ne suis et qu'il semble que vous ne voudriez l'estre, a suppleé le peu de mots de ceste langue que vous trouverez icy. La reveuë du Grec et du Latin, où mon escrivain avoit beaucoup faict de violence à l'exacte curiosité de l'auteur, a esté de ma tasche. Et en somme me voyci à l'entrée de ma lettre, que je debvoy commencer, en vous disant, que voyci la duplique de M. Heinsius sur les doubtes que vous avez meuz d'abord et soustenuz depuis. Si je n'y adjouste rien de mon sentiment, souvenez-vous, que je n'ay point esté appelé à seoir comme juge de la lice, mais à tenir ferme, comme le faquin, sur qui vous rompiez voz lances de part et d'autre. Le reste seera mieux à ces grandes ames de M. l'archevesque de Thoulouse 2) et M. l'evesque de Nantes, dont je revere les portraicts de vostre main, non pas sans doubte toutefois, si, en vostre endroit, leur arrest n'approchera de l'opinion de l'orateur ancien: Eum, qui declamationem parat, scribere non ut vincat, sed ut placeat; cupere enim se approbari, non causam. Car vostre grand adversaire me commande de croire qu'il y a plus de gayeté que de bon escient en vostre plaidoyé. Je me licentieray un peu seulement et la piece de bois parlera, pour vous prier tous deux, que les aigreurs soyent tousjours loing de la dispute. J'en ay fort requis M. Heinsius, mais il s'est plaint d'abord, qu'à son regret extreme on l'agaçoit au contraire et que voz roses piquoyent plus qu'il n'avoit merité, ni les gens du mestier accoustumé de souffrir sans ressentiment, chose que j'ay veu luy desplaire d'autant plus, qu'elle luy rendoit ambigues les offres de vostre amitié. Et c'est de ces reflexions que partoit le doubte, dont j'ay parlé, s'il debvoit respondre ou couper broche à des amertumes, naissants de la douceur de ces exercices. Quoyque c'en soit, Monsieur, vous me pardonnerez bien d'avoir tousjours maintenu la candeur de voz intentions contre ce qu'il a pensé avoir subject d'en imaginer, et trouverez bon, s'il vous plaist, que je persiste à vous tenir uniz, sauve la dissention de lettres, tant que' ne m'en donnerez autre ordre. Je le veux ainsi de mes propres mouvements et seray bien trompé, si vous venez à m'en desadvouër. - Il reste de vous satisfaire sur les questions que vous proposez touchant d'autres circonstances de ce grand personnage. Le catalogue de ses oeuvres, dont je feray joindre la copie à ce pacquet, vuidera le premier article; l'original est de sa main et de là cher aux mienes, qui manient tout ce qui vient de luy avec reverence, ὡς ὑπερϕνὲς τὸ χρῆμα καὶ δαιμόνιον. Je ne sçay quels de ces livres vous aurez veuz. S'il vous en manque en France, j'y suppleeray d'icy, selon la liste que vous m'en envoyerez, esperant qu'en cest intervalle la communication des librairies de Leiden, où maintenant il n'y a point d'acces imaginable, se rouvrira. Pour ce qui est de son aage, s'il n'a passé les 50 ans, il en est à la veille 3). Mais sur de ses effigies et ailleurs cela se trouve plus exactement. Sur l'enqueste de la personne et qualitez de feu le S.r Rutgersius 4), son beaufrere 5), il m'escrivit un jour ces mots: Rutgersium, affinem meum, si e plurimorum scriptis, etiam quae eius nomini inscripta sunt, non didicit, Gustavi Magni regium consiliarium fuisse et in tota fere Germania, Dania ac Belgio ad tempus oratorem, obiter moneri poterit. Tel l'avons nous cognu, personnage celebre et pro- {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} prement magnae ac variae eruditionis, de quoy en sa jeunesse Adversaria 1), qu'il a faict imprimer en assez gros volume, ont faict foy au monde. De la soeur de cestuy ci, tres honeste femme - qui le laissa veuf il y a pres d'un an - il y a un fils, qui reussit grandement aux estudes 2), et je ne sçay quels autres enfants. Les appointements qu'il tire de la Republique sont mediocres, mais plusieurs: en qualité d'historiographe de l'Estat, charge, dont aussi le feu Roy de Suede l'a honoré aveq tiltre de conseiller et quelque emolument. Celuy de chevalier luy a esté porté de Venise, non brigué, ni mendié, mais receu des mains de l'ambassadeur de ceste republique, soubs une jolie protestation en forme de petite harangue, nerveuse et masle, qui se trouve dans quelqu'une de ses oeuvres. Tel est l'exterieur, Monsieur, de ce rare esprit, que je m'asseure que vous estimez. Je vous en depeins l'escorce, parce que l'avez desiré. Sans vostre curiosité tout cela n'est pas digne d'estre nommé en mesme page aveq Heinsius, tant cheri pour autre chose, tant cognu, tant admiré, tant recerché jusqu'à Rome et partout ailleurs, soubs conditions avantageuses et promesse d'entiere liberté de conscience, dans le mesme Vatican. Ay-je pas bonne grace de vous avoir protesté d'entrée, que je n'alloy gueres loing, et de m'estre proumené jusqu'à ce quatriesme fueillet? Mais c'a esté en vous suivant; vous n'y trouverez que ma promptitude à redire, et passe donc pour ce coup; une autre fois vous pourrez m'examiner aveq plus de retenue et ma response en suivra les mesures. Et d'abord je me hasteray vers la fin, comme j'ay bien envie de faire icy, mais apres deux questions que je vous doibs en eschange: où est ce volume de voz discours et cest autre de voz lettres, que vous nous promettez de devant 18 moiz 3), et puis, quelle interpretation nous debvons à ce papier blanc, dont j'ay parlé. S'il a servi à me sommer d'escrire, voyci de quoy le remplir à peu pres. Si à autre intention de vostre service, obligez moy de m'en esclarcir. Je sers mieux que je devine, et ne tiendra jamais qu'à vous que je ne soye trouvé à toute espreuve..... Panderen, le 3 de Novembre 1635. Sur le point de fermer ce pacquet je reçoy de M. Heinsius la belle anatomie que vous luy avez representée de M. Favereau, et ce sçavoir aussi universel que le nom de la vertu me ravit hors de moy, mais non pas sans confusion, de ce que vous l'ayez voulu forcer à descendre de son throne pour recercher mon amitié. Elle luy seroit açquise, s'il y avoit de la relation supportable entre nous. Maintenant tout ce que je luy offre de plus familier que l'admiration, profane la reverence que je luy doibs et defereray tousjours..... 1282. A. van Manmaker. (H.A.) Aan den heer Heinsius heb ik meegedeeld, wat gij mij gevraagd hebt. ‘Je vous puis asseurer que nous avons un mesme sentiment touchant l'affaire dont je vous ay escrit, et si le S.r de Heinvliet 4) eut este pour lors en Hollande, ne vous en eusse point importuné.’ Maar daar ik hier vreemdeling ben, wilde ik niets doen buiten weten van Z.E. Nu heb ik den heer Heenvliet gesproken en alles is in orde. Wassenaer, ce 3 de Novemb. 1635. 1283. A. Rattermont 5). (L.B.) ..... ‘Belangende die modellen ende de kegels, daer U E die fygneren van oversent also te snyden’, dat is wel te doen, ook ‘sonder verlies {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} van de snede ofte dickte van de saech’, o.a. ‘door een form van aerden ofte pleister ende daer wederom pleyster in te gieten, ofte eenige andre supstansye het een in het ander te gieten’, maar het is beter, dat wij die zaak samen eens bespreken dan dat ik er over schrijf. Er moet te Dordrecht een nieuwe muntmeester zijn en ‘de generaels’ verlangen, dat ik om de betrekking vraag. Wilt gij mij bij die sollicitatie helpen? Ady 4 November 1635 1). 1284. C. van der Myle. (H.A.) Hierbij gaat het verhaal van de reis van den Kardinaal Infant 2); Z.E. en gij willen het misschien lezen. ‘De Rodrigue ne me vient rien. Que deviendra enfin ce prisonnier, lequel se plaint qu'on le laisse languir sans aucune procedure.’ De la Haye, ce 4 de Novembre 1635. De heer Wyts is juist teruggekomen; het is te hopen, dat de andere goede vrienden spoedig zullen volgen. 1285. Aan N.N. 3) (K.A.) Hierbij zend ik u het paspoort, waarvan het onderwerp mij evenzeer mishaagt als mijn meester, en vraag u een paspoort voor 80 eiken van mij en 50 van graaf Maurits, die nu te Wesel zijn en voor welke wij de rechten hebben betaald. A Arnhem, ce 6e de Novemb. 1635. 1286. D. de Wilhem. (L.B.) Men is begonnen met dakpannen voor uw huis te koopen; misschien komt het dak dus spoedig klaar. Maar alles gaat langzaam ..... 9 Novemb. 1635, Hagae. 1287. C. van der Myle. (H.A.) Je vous remercie de l'advis qu'il vous a pleu me donner par la vostre du 7 de ce mois de la reception des miennes du 5 en 6. Le voyage 4) [est] memorable et rempli des narrations superstitieuses et rodomontades, mais tout cela ne m'a pas empesche d'y remarquer et apprendre des points concernant[s] le cours du monde ou nous sommes, qui ne sont à mespriser. Et aussy je reviens à nostre vielle conclusion, qu'il n'y a presque livre si impertinent {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} ou il n'y aye quelque chose recompensant la peine de nostre lecture. La prison de la Cour d'Hollande est depuis trois ou quatre jours si pourveüe des capitaines de mer que M. les Estats Generaulx y ont fait loger 1), que les chambres defaillent, de sorte que par leur ordre le capitaine Van der Hapt 2) est devenu camerade des Bas Verds. Je n'entends rien de Rodrigo et si vous n'aves rien aussy ouy de luy, je ne scay comment on se delivrera de cest hoste qui se commence à plaindre de sa detention, protestant de son innocence. J'espere que, puisque Dieu nous fait la grace ici que le mal de la contagion commence à diminuer, que vous et M. le capitaine de la guarde de son Ex.e 3) nous reviendres voir, et qu'alors, si de Rodrigo autre chose ne soit subministre, on pourra plus particulierement communiquer sur son fait. En tout evenement à mon advis les Bas Verds ne nous nuisent pas ici. De la Haye, ce 10 de Novembre 1635. 1288. D. de Wilhem. (L.B.) Voor drie weken heb ik u al over uw raad geschreven. Veel komt het er trouwens niet op aan, als mijne brieven verloren raken; er staat niet veel bijzonders in. Als gij nu maar de ingesloten brieven hebt ontvangen. Kijk het bijgaande stuk eens in. Raptim, 12 Novb. 1635. Hagae. 1289. D. de Wilhem. (L.B.) Ea quotidie in Principem et quosdam Ordines male dicta congeruntur, quae omnium animos permovent, sed meum cum primis. Ipsi scilicet pacis concionatores pro concione lapides et laqueos loquuntur 4). Et indies deterius hoc integrascit. Domini Ordines et Curia dissimulatione remedia potius malorum, quam mala differunt. Atque hinc virulenta - violenta scripseram - illa scripta, quae ubique in Batavis excuduntur atque prostant 5), et famosi isti libelli, quorum speciem heri tibi sub vesperam misi, quod jam commodum, nisi fallor, cum Dedelii 6) et aliorum literis 7) acceperis. Nolo mihi nunc istam provinciam sumere in hac temporis inopia, ut omnia ista mala ominosa, quae scies et admirabere, ad te deferam. Unum esse necessarium indignitas rei extorquet, et e dignitate sit, et usu harum provinciarum, ut in {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} ordinem redigantur, qui tam immaniter aberrant, ne non tantum hic ista licentia se ipsa fiat ferocior, sed magis ne exemplo suo excitet non unum similis libidinis scurram. Nec certius sane est aliudve salutis nostrae principium’...... Sub horam 7 d. 13 Nov. 1635. Hierbij een brief van den gezant Pauw. 1290. Aan D. de Wilhem 1). (K.A.) Gij schrijft mij dikwijls en ik heb meestal geen tijd om te antwoorden. Dring er nog eens op aan, dat men spoed maakt met mijn huis; de gevel is nog al niet gereed. Ik schrijf dit te Zuilestein, waarheen ik gisteren met den Prins en de Prinses gegaan ben, maar wij keeren spoedig naar Arnhem terug. Hodie ipsae Idus (13) sunt Novemb. CIƆIƆCXXXV. Houd den brief aan Rubens, dien ik hierbij zend 2), acht dagen onder u en zend hem dan op. 1291. C. van der Myle. (H.A.) J'ay receu la lettre du S.r Barleus 3) et la garderay à vostre heureux retour ici, ou bien la vous renvoieres 4), selon qu'en ordonneres par vos premieres. Je suis d'accord avec vous que ny les grandes et vrayes douleurs, ny extraordinaires et inopinees joyes ne sont à exprimer et n'ont besoin de tant d'eloquence. La femme du bas verd, aussy bien que luy, parlant pour du feu en cest hyver qui s'approche, elle dit qu'avec ses quatre enfants de patir beaucoup, son mari ne gagnant rien pour elle. Enfin ceste miserable nous donne tous deux de la vexation ..... De la Haye, ce 13 de Nov. 1635. 1292. D. de Wilhem. (L.B.) Hierbij gaat een brief van Carthusen 5). Waarom blijft onze griffier 6) zoo lang bij u? ‘Deus bone, quid audimus de duce Bullionaeo, illum descivisse a nostra religione! Nimirum principibus plerumque religiones imaginariae, atque utinam coelum non esset quoque imaginarium’. Raptim, Hagae, a.d. 14 Novb. 1635. 1293. N. van Brederode 7). (L.B.) Ik heb geen antwoord gekregen op mijn voorstel, om de stad Ercke- {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} lings 1) aan te grijpen. Wilt gij dat nog eens aan Z.E. voorstellen? Het garnizoen daar is nauwelijks 400 à 500 man sterk. Venlo, den 14 Novemb. 1635. Zal ik, nu de vijand vertrokken is, aan burgers en schippers toestaan, weer verschillende dingen uit te voeren? 1294. Aan D. de Wilhem 2). (K.A.) Dat men op den Prins scheldt 3), is erg en er zal een einde aan moeten komen; men kan nu eens niet aan allen behagen. Alleen de brieven naar Oranje moeten geteekend worden. Mijn brief aan Carthusen 4) moet worden opgezonden. Arnhemi, XVI Nov. CIƆIƆCXXXV. De afval van Bouillon 5) wekt groote verontwaardiging. 1295. Aan koningin Elisabeth van Boheme 6). (K.A.) Le doubte que V.M. a daigné mouvoir, si le sieur O Brien se pourroit rendre considerable au service de l'estat 7), a esté resolu dès aussitost que j'ay faict ouverture de ce qu'il vous avoit pleu me faire l'honneur de m'en commander. Il en va porter le tesmoignage aux pieds de V.M., comme redevable à la seule reflexion qu'elle a voulu faire sur son merite. Le peu d'office que peut estre sa courtoisie luy fera dire que j'y aye contribué, ne vault pas l'attention de V.M...... Arnhem, le 17e de Nov. 1635. 1296. C. van der Myle. (H.A.) Vous verres s'il vous plaist par l'adjointe de Rodrigo ou il est et ce qu' il attend. Je luy ay fait escrire que je vous en advertiray, et si son passeport vient à moy, que je l'envoieray à Rotterdam à son beaupere pour le luy addresser. Ce jourdhuy le viceadmiral Quast 8) a este aussy par ordre des juges delegues loge sur la porte de la Cour en mesme chambre des bas verds et van der Hapt 9), tant y est la presse grande des prisonniers. La femme des bas verds fait grande instance, afin de pouvoir avoir plus d'assistance pour elle et ses quatre enfants, afin de resister aux incommodites de l'hyver. Il me semble, sauf meilleur advis, puisque Rodrigo est venu, qu'il seroit à propos {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} d'entendre ce qu'avec fondament il pourroit mettre en avant, et d'examiner le tout, afin de prendre alors une finale resolution d'un ou d'autre coste. De la Haye, ce 17 de Novembre 1635. 1297. A. van Manmaker 1). (H.A.) De oude vriendschap, die tusschen uw vader en den mijnen heeft bestaan, en uwe welwillende gezindheid, doen mij u verzoeken de belangen van mijn zoon Adriaan 2) te behartigen, nu zijn luitenant Gansepoel verhoogd is. Wassenaer, ce 17 de Novemb. 1635. 1298. Aan G. Vossius. (K.A.) Hoe staat het met uwe Ars grammatica 3) en wanneer komt het boek uit? Arnhemi, 17 Nov. 1635. 1299. C. van der Myle. (H.A.) Zoo even ontving ik uw brief. In Rotterdam, Schiedam en Delfshaven heerscht de pest nog al, maar gij gaat toch per schip. Naar Vlaardingen en Maaslandsluis zal ik informeeren. De la Haye, ce 18 de Novembre 1635. 1300. C. van der Myle. (H.A.) Je vous remercie du soin qu'aves eu de m'envoier la lettre de Monseigneur le Prince au S.r president Cromhout 4). Vous m'aves bien escrit cy devant de me vouloir addresser un passeport pour l'accusateur des bas verds en cas qu'il le desiroit, mais jamais il ne m'est parvenu, aussy il n'en a fait instance que par celle que je vous ay fait tenir cy devant. Sitost que trouveres bon de m'en faire avoir un pour luy, je l'envoieray à son beaupere à Rotterdam. Je suis d'accord avec vous que, quand il sera venu ici, ce 5) qu'il nous dira, ce ne sera pas grand chose et refutable au regard des bas verd[s] d'une pure negative et allegation de faussete. Mais je souhaite que vous fussies ici et M. Glezer 6), et qu'aiant ouy Rodrigo et entendu ce que les bas verds {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} diront la dessus, à la fin on sortit d'un ou d'autre façon de ce laberynthe. Le bas verd est a present en compagnie du viceadmiral Quast et capitaine van der Hapt 1). Sa femme me bat les oreilles continuellement de ce qu'on laisse son mary la sans l'ouir, et que luy, lequel elle tient pour innocent, estant detenu, elle est en extreme disette avec ses enfans, à cause qu'il ne peult rien gagner pour elle.’ Hierbij een gedrukt stuk; ik zal er met den president over spreken, of het drukken er van niet straf baar is. De la Haye, ce 20 de Novembre 1635. In Leiden neemt de pest af. 1301. Aan P.P. Rubens 2). (K.A.) Je ne sçay par où s'est proumené vostre lettre du 14e d'Octobre 3), mais il est veritable qu'on ne me l'a rendue que devant deux jours en ceste ville, où Messieurs les Estatz generaulx ne se trouvants plus, le moyen de vous servir aussi m'est osté pour un temps, ne pouvant S. Ex.e estre informée, comme elle desire par le menu, des considerations qui les peuvent avoir induicts à vous difficulter leur passeport 4), mais comme nous voyci sur le depart vers la Haye, où il semble que la contagion s'alentit, il ne faudra gueres de patience à nous en esclarcir, s'il plaist à Dieu. En mon particulier j'ose bien avouër, que ces remises m'incommodent, et que ce n'est pas d'aujourdhuy ou d'hier que je me sens dans l'envie de vostre belle conversation. Nous nous sommes tant veu de loin, que je ne sçay quels demons me destournent vostre presence jusqu'à maintenant. Enfin, Monsieur, je bastis à la Haye, et me seroit chose de beaucoup de contentement d'entendre voz adviz sur mes ordonnances, quoyque desjà executées, à deux petites galeries près, qui doibvent enfermer une bassecour, longue 70 pieds, et s'attacher à un front de logis, qui en a hors d'oeuvre pres de 90 5). Vous ne serez pas marry d'apprendre, que je pretens faire revivre là dessus un peu de l'architecture anciene, que je cheris de passion, mais ce n'est qu'au petit pied, et jusqu'à où le souffrent le climat et mes coffres. Tant y a, au chaud de ces contemplations, je ne doibs guere prendre de peine à vous faire croire le desir que j'auroy de vous gouverner chez moy, qui excellez en la cognoissance de ceste illustre estude, comme en toute autre chose, et m'en pourriez faire des leçons, sed fata obstant. Et pour ceste fois il faudra que je m'en remette aux enquestes que je viens de dire. Selon qu'elles reüssiront, j'auray à faire, ou non, scrupule de vous asseurer en papier ou de bouche, que je suis passionnement ..... Nov. 1635 6). 1302. N. Cromhout 7). (L.B.) Kunt gij er ook iets aan doen, dat de advokaat Heukelum in den magistraat te Nijmegen wordt gekozen? Hage, desen ..... Novemb. 1635 8). {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} 1303. Aan D. de Wilhem. (K.A.) Hartelijk dank voor uwe moeite. De dakpannen kunnen wel van de goedkoopere soort zijn. Het is treurig, dat ook in den Haag de pest toeneemt. Goed, dat men overal in de straten vuren brandt, om de lucht te reinigen. Arnhemi, Novembri 1635 1). 1304. C. van der Myle. (H.A.) De pest neemt hier in de stad af. Het best is met een rijtuig Rotterdam door te rijden en dan op een of ander jacht te gaan en van het jacht weer in een rijtuig. Met president Cromhout heb ik gesproken over het gedrukte stuk. De la Haye, ce 22 de Novembre 1635. 1305. Graaf Johan Maurits van Nassau 2). (H.A.) De brenger van dezen brief verlangt meester metselaar van het hof te worden. De mon quartier aupres de la maison de Bylant, ce 23me de Novemb. 1635, stilo novo. 1306. D. de Wilhem. (L.B.) Ik zal u niet meer zoo dikwijls schrijven, want ik heb toch weinig mee te deelen. Mijn bloedverwant Mich. de Wilhem heeft mij 40 ℔ betaald voor een vrijgeleide, dat gij aan den bisschop van Antwerpen 3) hebt gezonden; ik bewaar het geld voor u. ‘Quod Principis consilium sit, domicellarum Portugalensium fortunam velle concutere, ut eam domum, in cujus possessio ne salus illarum est, relinquere cogantur, non medius fidius reperio 4). In isto genere me judice nimis lentus est atque restrictus, in re nummaria dico; periculum enim est in mora. Et quomodo illi extorquebunt, quod D. Maria Belgia habebit in manibus. Hoc negotium perniciosi exitus sequentur’. 23 Novb. 1635. {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} 1307. C. van der Myle 1). (H.A.) J'espere que ma lettre d'hier vous sera bien parvenue. On parle ici de quelque dilay que le S.r Musch 2) auroit rencontre à l'occasion de la mort du duc de Lerma 3). La verite vous en est cognue, comme aussy si le S.r .... 4) est revenu de Frise, ou aussy sa besongne n'alloit si viste comme on avoit creu. Le capitaine van Santen 5) est trespassé, non sans soupçon de maladie contagieuse. Je vous prie de penser ce que feres de Rodrigo, quand il viendra. De la Haye, ce 23 de Novembre 1635. 1308. N. van Brederode 6). (A.B.) Ik heb u al twee malen geschreven over zeker plan 7); het zou nu de geschikte tijd zijn voor de uitvoering. Venlo, den 24 Novemb. 1635. Zoo juist krijg ik bericht, dat 2000 man van den vijand hier terugkomen. Laat Z.E. toch zeggen, wat hij van mijn ‘dessein’ vindt. 1309. D. de Wilhem. (L.B.) Lat. De Fransche beeldhouwer 8) is naar zijn land teruggekeerd. De architect la Valle 9) kent iemand, die veel beter is. De pest neemt toe; er zijn verscheiden bekenden aan gestorven en anderen zijn ziek. 24 Novb. 1635. 1310. C. van der Myle. (H.A.) Ik hoop niet, dat Z.E. op reis gaat naar de streken, waar de pest heerscht. Wel neemt de ziekte hier af; wij hadden eerst 163 dooden per week, {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} de vorige week 116 en de laatste 65. ‘Je vous envoie un autre imprimé, fait par mesme charite et à mesme intention contre l'estat, comme le precedent contre son Ex.ce 1), cependant que M. les Estats en leur dernier assemble[e], ayant eu lecture d'iceluy et ordonne de leur corps des deputes pour examiner le tout, et mesme le devoir que la Cour avoit fait, et en faire rapport en ceste prochaine assemblee, on n'a pas voulu attendre jusques a la, mais en faire part au peuple et leur faire part des bonnes protestations et foudres 2), comme si sans cela l'estat n'y prenoit convenable esgard pour remedier les exes, lesquels en divers endroits sont grands et intolerables.’ De la Haye, ce 25 de Novembre 1635. 1311. Aan Piochet 3). (K.A.) De heer van Wittenhorst 4), die een paspoort heeft gekregen voor 40 koetspaarden, door Prins Thomas van Savoye gevraagd van den Prins van Oranje, zal u mijn verzoek overbrengen, om van de Maas 4000 voet blauwen steen, 4000 pond spijkers en 80.000 dekleien door te laten, door mij gekocht in het land van Luik. De dood van den markies van Aytona, die mijn verzoek had toegestaan en mij van rechten had vrijgesteld, zal, hoop ik, geen einde maken aan dergelijke wederkeerige beleefdheden. 26 de Nov. 1635. 1312. D. de Wilhem. (L.B.) ‘Officii mei erat, ut, cum Dn. Beaumontius 5) interesset sororis suae nuptiis et alii abessent, ipse praesidem Cromhout 6) atque Dn. Wyngarden 7) compellarem de aliquot hebdomadum prolatione in negotio domicellarum Portugallensium 8), quod profecto feci sedulo, prout id a Principe nobis clementissime demandatum fuit. Atque hoc ut fiat, curae sibi et cordi habebunt, attamen rogant, demus operam, ne longius ducantur’. Later meer over deze zaak. 26 Novb. 1635, Hagae. 1313. D. de Wilhem. (L.B.) Hierbij gaat een brief van de jonge prinses Isabella 9) en nog een andere van {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} freule van Solms 1); Brasset 2) en Tassin 3) zullen er wel voor zorgen. De zaak van graaf Albert 4) zal morgen in orde komen, in weerwil van het uitstellen door de Staten Generaal. Het dak op uw huis is bijna klaar. Hagae, 27 Novb. 1635, raptim. 1314. D. de Wilhem. (L.B.) Non diu praeivit temporis, postquam tectae sunt aedes tuae, et nescio, an abunde satis. Fidem tamen praestarunt operae, rei defuturos 5) se nunquam. Graviter et periculose aegrotante J. Arnoldi 6), a Janssenio res omnis agitur, quae ad testudines atque concamerationes hypogaeorum sit. Hodie mane audio prope fuisse, uti vapularet Janssenius. Coeperant tegere, et ob coeli injurias impediti rem expedire nequivere. Dempta vero fide ab his, cauta astutia, inter se omne consiliorum congerunt, et rem injunctam atque toties tentatam pretio indiem minui noluerunt, ac revera Janssenium oppugnarunt, indignati quod lusos se facere tentarit. Postremo aliorum persuasione perfectum, ut horum expectationi et desiderio satis sit factum. - De marchionatu judices hodie sub horam quintam sententiam diximus, etiamsi ab Ordinibus denuo nobis prohibitio sit facta sub poena nullitatis 7). Quid autem caussae sit, ut litis jam tum instructissimae et ad coronidem perductae decisionem reservare aut differre voluerint, optime assequeris ..... 28 Novb. 1635, Hagae. 1315. N. van Brederode 8). (L.B.) Je vous escrivay hier par la voye de mon enseigne et vous priay entre aultre de vouloir moyener aupres de Son Ex.ce certain ordre pour le gouverneur de Rourmunde, pour faciliter par la l'affaire que vous scavez, et c'est a quoy que je vous reprie par cette, demeurant ..... Venlo, ce 29 de Novemb. 1635. L'occasion se pourra bien maintenant presenter pour expedier le susdit affaire, et donc vous supplie que l'ordre surmentionné me soit envoyé en haste, pour avoir la cavallerie a deux foix...... 1316. C. van der Myle. (H.A.) Ik heb Z.E. gewaarschuwd voor de reis naar Nymegen, Grave en den {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} Bosch. ‘Vostre advis est tres bon touchant ce que concerne Rodrigo et les bas verd[s]. L'hoste du dernier m'est venu remonstrer ce jourdhuy, qu'il devient outrecuidant et insupportable; les deux personnes que je vous ay nomnes cy devant 1) se plaignent aussy de sa conversation et propos, ne tendants à aedification du prochain; enfin c'est une mauvaise marchandise.’ De natuurlijke zuster van den heer van Obdam heeft de pest, maar schijnt beter te worden. ‘J'ay receu une lettre du S.r Barlaeus et quelques vers 2), dont j'espere vous faire part à la prochaine fois, ne pouvants estre copies pour ce courrier. Il desire que je l'informe ou vous estes.’ De la Haye, ce 29 de Novembre 1635. 1317. C. van der Myle 3). (H.A.) Hierbij gaan de verzen van den heer Barlaeus 4). De vergadering der Staten van Holland is nog niet compleet; daardoor is nog geen besluit genomen aangaande het buitengewone gezantschap naar Engeland. De la Haye, ce 1 de Decembre 1635. Mevr. de la Lyere 5) is gestorven. 1318. Aan N.N. 6) (A.B.) Je vay offrir voz livres à S. Ex.e, mais ilz nous sont moins nouveaux que vous n'avez creu. On a leu icy le premier en Espagnol; l'autre a esté cognu de devant quelques moiz. Vous en entendrez noz jugemens de bouche, s'il vous plaist. Car Son Ex.e ne trouve point que vous ayez à vous abstenir de sa presence en ceste ville, d'où les deux ministres, voz amiz, se sont retirez, debvans resider en Hollande ès qualitez que vous sçavez. C'est de quoy il m'a semblé vous debvoir informer par ces trois mots, bien ayse tousjours d'avoir occasion de vous reïterer que je suis absolument .... Arnhem, le 2e de Decemb. 1635. 1319. C. Barlaeus 7). (L.B.) Audio aedificare te; hoc est, metuere, ne scrinia tua et loculos araneae intexant. Quare, si unquam, iam philosophia tibi opus, non speculativa solum, sed et practica. Speculativam missam facio, nam audio te Vitruvium legere, ex quo disces, ubi aedificandum et quomodo, qua partium symmetria, quoque ordine. Ex practica paucula adducam, quae profiteri mearum est partium; potissimum ad virtutum te studia excitabo, magnificentiae puta, mansuetudinis, temperantiae, magnanimitatis, iustitiae et urbanitatis. Magnificentia opus, ut quod moliris opus sumptibus, {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} sumptusque operi respondeant. Mansueludine, ne facile irascaris architectis lentis iuxta et mendacibus. Temperantia, ne nimis ad voluptatem, magnanimitate, ne nimis ad ambitionem aedifices. Iustitia, ne cum aliorum incommodo struas umbraque proximum verberes aut stillicidio. Ad haec prudentia, ne iunctam viae domum sibilet mordax populus. Constantia quoque, ne inchoatam domum vel molestiarum, vel impensarum taedio imperfectam relinquas, et praeteriens aliquis exclamet: pendent opera interrupta minaeque Murorum ingentes 1). Hoc posterius monitum non est meum, sed Hesiodi, ἐν τῶν ἔργων ϰαὶ ἡμερῶν libelio 2): μηδὲ δόμο;ν ποιῶν ἀνεπίξεθτον ϰαταλείπειν, neve domum fabricans linquas mutilamque rudemque. Urbanitatis insuper te memorem esse cupiam et diverticulum aliquod aedificare, in quo cum intimae admissionis amicis rideas effusissime, absque offensa puerperae aut vagientis infantiae. Ubi aedificaveris, hoc cavendum, ne domum tuam nimis ames ac suspicias, uti solent illi, qui nunquam domo sua egrediuntur aut ingrediuntur, nisi cum attenta frontispicii admiratione, ad quod subsistere solent meditabundi, quasi a lapidibus veniam intrandi impetraturi. Ubi eam inhabitabis, noli semper domi desidere, ne οἰϰουρίαν tibi exprobret Plutarchus in libello περί εὐϑυμίας. Verum ab hoc malo minus tibi metus, quamdiu Princeps perget uti iure te evocandi. Sed cur aedificas, mi Hugeni? An ut habites? Non defuit Diogeni, ubi habitaret, nec aedificavit unquam. An ut commode habites? Etiam in conducta domo commode habitabis. An, ne pecuniae situ marceant? At accidet idem lapidibus et trabibus, et quidem multo citius. An, ut intempestive interpellantes repellas hac prophasi: Gellius aedificat? An, ne in ius vocari possis, iuxta illud Caij Pandect., lib. 4, tit. de in ius vocando? Verba sunt: Plerique putaverunt, nullum de domo sua in ius vocari debere; quibus similia habet Paulus, lib. 1 tit. de regulis iuris. At illud ius iam exolevit. Et quantam quaeso qualemque domum aedificabis? Si magnam, bene mereri voles de gliribus et muribus; et habebunt, ubi latitent, fures; ubi garriant et luxurient famulae; si parvam, iniurius eris in virtutes tuas, quae arcte habitare nesciunt. Vis aedifidare validam et perennem, quaeque seculum ferat? Eris ludibrio Chinensibus, qui domos aedificant, quae ad vitam domino sufficiunt, nec quicquam magis mirantur, quam nos posteris, nepotibus et abnepotibus, aedificare. Si invalidam, metuo, ne summa aliquando fiant ima, et tuo damno sentias, gravia moveri deorsum. Ut vero pergam te exercere, dico impossibilem esse, quam ordiris, aedificationem. Aut enim aedificas, quod aedificatum est, aut quod non est aedificatum. Si prius, actum agis, et moveri dicis, quod est in termino. Si posterius, aedificas non ens; nam tale est id, quod non est aedificatum. Insuper aut aedificas in loco, in quo est domus, aut in quo non est. Si in quo est, cur aedificas? Et quomodo sine corporum penetratione aedificabis domum in loco, in quo est domus? Sin aedificas in loco, in quo non est domus, aedificas domum sine domo. Si dicas, te aedificare domum in loco, in quo fit domus, sic insto: aut domus fit, cum est, aut cum non est. Si prius, non fit; nam esse et fieri implicant contradictionem. Non posterius, nam non entis nulla est affectio. Unum adhuc habeo contra Vitruvium tuum, quod adscribam, ne nimis illi fidas. Monet ille, parietes debere esse perpendiculares et, ni areae situs vetet, parallelos. At nego ego, dari posse aequi-distantes. Ratio est, quia gravia feruntur ad centrum et in centro coincidunt; quare necesse est, inferiores partes parietum viciniores sibi mutuo esse, quam superiores, quia illi viciniores centro, in quo tandem concurrerent, si ad centrum usque perducerentur. - Vale, Hugeni doctissime, nec posthac Nihilistis obijce, quod de nihilo operosius philosophati fuerint. Jam enim philosophatus fui de domo. Amstelod., 2 Decemb. 1635. 1320. J. van Santen 3). (L.B.) Wilt gij brenger dezes, die een brief komt overhandigen van den heer van Dohna 4), voorthelpen? Er is alle kans, dat de oorlog naar Provence verplaatst wordt, en dan dient de gouverneur wel vooruit te weten, hoe hij moet handelen. Wt Orangen, den 3 De.ber 1635. {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} 1321. C. van der Myle. (H.A.) Je vous diray seulement à present que vous aves tres grande et suffisante raison de me faire la plainte comprise en la vostre d'avanthier. Je suis apres, afin d'approfondir qui contre promesse faicte m'a occasionné ceste facherie. Ce n'est pas este en un formel college, mais à trois ou quatre deputes sur des affaires d'importance et de consequence, ou apres qu'à diverses fois et au regard des diverses ouvertures qu'il faloit ouir, et en resoudre avec franchise et liberte, on avoit stipule un parfaict silence, que j'ay communique ce que me donnes à entendre qu'a este eliminé. Et afin que puissies juger de la qualité des personnes, je vous nomme les S.rs pensionnaires Cats 1), de Glarges 2), Boreel 3) et le secretaire d'Alcmaer Foreest 4), et puis dire: decepit idoneus autor. Vous m'obligeres fort, s'il vous plaist m'advertir de qui l'advis vous en est venu, car cela m'aideroit a ce de ..... 5) que sans cela je ne desespere d'en venir au bout. Je vous supplie de croire que cet accident m' a extremement trouble, et n'en seray à repos jusques à ce qu'a vostre retour ici je vous aye fait recognoistre qu'en cette sorte tout le monde peut estre attrape. Toutefois jusques à present je ne veux d'aucun presumer rien de malicieux, ce que seroit vray en cas qu'aucun d'eux, en faisant telle faute, se fust en outre oublie tant d'en discourir à vostre desavantage. Je reserve donques le surplus jusques à nostre entreveüe, avec asseurance que j'auray à l'advenir un extreme soin de ne donner ny à vous ny à moy mesme semblable exercice. De la Haye, ce 4 de Decembre 1635. 1322. Aan R. Descartes 6). (K.A.) Le tourneur d'Amsteldam m'a un peu faict languir apres cest essay, mais enfin le voyci à bout de mon hyperbole, non sans hyperbole de vray, car pour le premier coup, il me semble que c'est bien allé, et les faiseurs de lunette, en ayants veu le moule en papier, ont osé dire, que s'il l'achevoit, ils estoyent contents de manger le verre; mais il leur importe de descrier le tour, qui un jour doibt ruiner leur mestier. Encor mon artisan se plaint de n'avoir esté pourveu des instruments qu'il souhaitteroit d'y pouvoir approprier une autre fois, et que par ainsi en tastonant il a cassé plus de trois verres sur l'essay. Quoyqu'il en soit, j'espere que vous ne trouverez point icy aucune apparence des faultes que vous avez apprehendé que le tour debvoit mener en cercle. Au moins il n'y a rien de perceptible au sens exterieur. Dont j'ose conclure, soubs vostre permission, qu'au moyen d'un artisan adroict comme cestuy-ci et bien pourveu d'engins necessaires - en la recherche desquels on pourroit l'assister - il y auroit moyen de se passer du vostre, auquel, sortant de la main du menuisier, je preveoy des incon- {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} veniens de mechanique encor plus importants que ne pourroyent estre ceux du tour. Mon discours vous fera bien sentir que je doibs estre du mestier que je tache de patrociner. Mais je veux humblement plier dessoubs voz censures, puisque je les tiens, comme je doibs, superieures à toute la philosophie naturelle du monde. Nous en verrons les preuves admirables, quand il vous plaira, mais ce sera toujours tard à mon attente. Souvenez vous de la solemnité des promesses, s'il vous plaist, et hastez vous au miracle de rendre la veüe aux aveugles. Mons. Reneri 1) m'a asseuré en haste, que vous en persistez au dessein. C'est de quoy je ne puis cesser de vous conjurer, non plus que d'estre à jamais ..... A vostre commodité j'attendray sçavoir, si ce verre vous aura esté rendu, et comment vous estimez que nous fassions du reste, pour achever nostre essay. Arnhem, le 5e de Decemb. 1635. 1323. D. de Wilhem. (L.B.) Er is van hier niet veel nieuws te melden. ‘Videbis proxime, quas scripsimus Ordinibus Generalibus post secundam illam minacem inhibitionem 2). Nihil rescripserunt hactenus. Nos functi sumus officio nostro. Nequitia advocati nostri fiscalis ad istas tricas devolvimur, ex quibus tamen brevi fore spero, uti nos expediamur. Mendacia obtrudere Ordinibus nitebatur, uti fraudibus suis nubem objiceret [et] nobis crearet invidiam’. Hagae, 5 Xb (Dec.) 1635. 1324. Aan sir J. Colepeper 3). (K.A.) I have heard the best physitians of the armey say, that against the cold of this season there is nothing so warme and wholesome as a wastkote cutt out of a coronels acte, in somertime nothing cooler, nay that in the very spring and harvest it will ease an honest man of many incommodities. So that some dare compare it to the wing of a pertrigge, which they maintaine to be good 13 months in the yeare. There upon I have made bold to present you this morning with so soveraine a receat, hoping, that you will accept of it the more kindly, seeing and beleeving, it is signed not onely with the hand, but also with the heart of ..... 6 Dec. 1635, Arnhem. 1325. D. de Wilhem 4). (L.B.) De heer van Obdam is ernstig ziek; naar men zegt, heeft hij de pest. Ik zend u spoedig ons antwoord aan de Staten-Generaal. De heeren de Brezé 5) en de Charnacé 6) zijn heden ontvangen. 7 Xb (Dec.) 1635, Hagae, raptissime. {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} 1326. C. van der Myle 1). (H.A.) Wilt gij het hierbij gaande pakket aan Z.E. geven? ‘Jusques à present rien ne vient à ma cognoissance de Rodrigo, cependant que les despences et plaintes des bas verd[s] et de sa femme s'augmentent. Son hoste me semble que devient aussy las de luy.’ Van den gezant van Venetië 2) hoor ik, dat de heer Molino 3) ernstig ziek is. De la Haye, ce 8 de Decembre 1635. Ik hoor, dat gij spoedig hier komt. Er zijn in de laatste week 39 menschen aan de pest gestorven; de ziekte neemt dus af. 1327. A. Rattermont 4). (L.B.) Ik heb u al geschreven, dat de muntmeesters te Dordrecht er op aandringen, dat ik naar de opengevallen plaats bij hen zou solliciteeren. Maar ik moet eerst weten, of ‘de banck van Amsterdam tot dese munte soude mogen werden getrocken, omme myn zelven niet te verhinderen ofte ruineren ende de Graeffelijcheyt ondienst te doen.’ Wilt gij eens informeeren, b.v. bij den heer Oetgens van Waveren 5)? 1328. D. de Wilhem. (L.B.) Wij zijn naar ons eigen huis teruggekeerd en danken u zeer voor de gastvrijheid, in uw huis genoten 6). Hagae, 12 Xb. (Dec.) 1635. 1329. R. Descartes 7). Il a fait ce matin un peu de soleil, qui m'a donné moyen d'éprouver vostre verre. Mais vous me pardonnerez, s'il vous plaist, si j'ose assurer que le tourneur ne luy a point donné la figure que vouz avez prescrite, et vous le verrez facilement, si vous prenez la peine de couvrir celuy de ses costez qui est plat de cette carte, où il y a divers petits trous, et que l'exposant au soleil, vous le teniez derriere l'autre carte, où il y a plusieurs cercles et lignes, qui marquent les lieux où les rayons du soleil passant par ces trous doivent donner. Car en l'approchant ou reculant, vous verrez que ceux qui passent par les trous du plus petit cercle, {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} s'assemblent dés la distance de cinq ou six pouces, et ceux du second beaucoup plus loin, lorsque ceux du premier commencent desja derechef à s'escarter, et ceux du troisiesme et quatriesme encore plus loin, lorsque ceux du premier et du second sont desja fort escartez, au lieu qu'ils devoient s'assembler tous à la distance de quatorze pouces. Et je vous dirois bien, que j'ay voulu voir si cela ne procedoit point de ce qu'en traçant l'hyperbole, vous auriez supposé la refraction du verre plus ou moins grande qu'elle n'est, à cause que je n'ay point sceu si vous avez pris la peine auparavant de la mesurer. Mais je trouve que cela ne peut estre, car si vous l'aviez supposée trop petite, et que le tourneur eust bien observé vostre figure, les rayons du milieu s'assembleroient plus prés que quatorze pouces, comme ils font; mais ceux qui passent par les bords, s'assembleroient encore plus prés que ceux du milieu, tout au contraire de ce qu'ils font. Et si vous l'aviez supposée trop grande, il est vray que ceux des bords s'assembleroient plus loin que ceux du milieu, comme ils font; mais ceux-cy mesme s'assembleroient plus loin que quatorze pouces, au lieu qu'ils s'assemblent beaucoup plus prés. Et ainsi ce verre ne peut avoir la figure d'une hyperbole, si ce n'estoit d'une dont le point brulant exterieur fust seulement éloigné de six pouces, et l'interieur de beaucoup plus que six. Car la refraction du reste estant presque de deux à trois, si la distance qui est entre le sommet de l'hyperbole et son poinct brulant exterieur, est de six pouces, celle de l'interieur ne doit estre tout au plus que de 6/5 pouces. Et celle de l'exterieur estant de quatorze, celle de l'interieur doit estre 14/5. Il y a desja huit ou neuf ans que je fis aussi tailler un verre par le moyen du tour, et il reüssit parfaitement bien; car nonobstant que son diametre ne fust pas plus grand que la moitié du vostre, il ne laissoit pas de bruler avec beaucoup de force à la distance de huit pouces, et l'ayant mis à la mesme épreuve d'un morceau de carte avec de petits trous, on voyoit que tous les rayons qui passoient par ces trous, s'approchoient proportionellement jusques à la distance de huit pouces, où ils se trouvoient assemblez en un tres-exactement. Mais je vous diray les précautions dont on usa pour le tailler. Primo, je fis tailler trois petits triangles tous égaux, qui avoient chacun un angle droit et l'autre de trente degrez, en sorte que l'un de leurs costez estoit double de l'autre; et ils estoient l'un de cristal de montagne, l'autre de cristalin ou verre de Venise, et le troisiesme de verre moins fin. Puis je fis faire aussi une regle de cuivre avez deux pinnules, pour y appliquer ces triangles et mesurer les refractions, ainsi que j'ay expliqué en la Dioptrique 1). Et de là j'appris que la refraction du cristal de montagne estoit beaucoup plus grande que celle du cristalin, et celle du cristalin que du verre moins pur; mais je ne me souviens pas particulierement de la grandeur de chacune. Aprés cela M. Mydorge 2), que vous avez peut-estre oüy nommer, et que je tiens pour le plus exact à bien tracer une figure de mathematique qui soit au monde, décrivit l'hyperbole, qui se rapportoit à la refraction du cristal de Venise, sur une grande lame de cuivre bien polie, et avec des compas dont les pointes d'acier estoient aussi fines que des aiguilles; puis il lima exactement cette lame, suivant la figure de l'hyperbole, pour servir de patron, sur lequel un faiseur d'instrumens de mathematiques, nommé Ferrier 3), tailla au tour un moule de cuivre encavé en rond de la grandeur du verre qu'il vouloit tailler; et afin de ne corrompre point le premier modele en l'adjustant souvent sur ce moule, il coupoit seulement dessus des pieces de cartes, dont il se servit en sa place, jusques à ce qu'ayant amené ce moule à sa perfection, il attacha son verre sur le tour, et l'appliquant auprés avec du gres entre deux, il le tailla; mais voulant aprés en tailler un concave en la mesme façon, il luy fust impossible, à cause que le mouvement du tour estant moindre au milieu qu'aux extremitez, le verre s'y nsoit tousjours moins, bien qu'il s'y dust user davantage. Mais si j'eusse alors consideré que les defauts du verre concave ne sont pas de si grande importance que ceux du convexe, ainsi que j'ay fait depuis, {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} je croy que je n'eusse pas laissé de luy faire faire d'assez bonnes lunettes avec le tour. Pardon, Monsieur, si je vous ay ennuyé de ce long et mauvais discours; c'est vous mesme qui avez attiré sur vous cette importunité, et le desir que j'ay de vous témoigner que je suis .... 1). 1330. J. van Wijnbergen 2). (H.A.) Hoe moet ik aan met den gevangen ritmeester der Keizerlijken? De man kan zeker geen rantsoen betalen. Rynberck, den 18 Xcemb. (Dec.) 1635. 1331. A. Baeckx van Baerlandt 3). (A.B.) Ik word hier gevangen gehouden, maar zou gaarne op het Hof gevangen zitten. Toen zoowel de Staten als de Koning ons belasting oplegden, ben ik naar Brussel gereisd, om te verzoeken ons van die laatste belasting vrij te stellen. Zoodra ik terug was, hebben de soldaten mij gevangen gezet in de kamer van eene herberg en spelen in mijn huis op ergerlijke wijze de baas. Uet de herberge de Swaen, 18 Decemb. 1635. 1332. Aan D. Heinsius. (K.A.) ‘Paradoxon Chrysostomi dogma, vir nobilissime, quale inter pocula noster ille Romulida satur citavit, inveni circa finem Homiliae 3 in alteram ad Timotheum.’ Hierbij gaat een brief van Balzac. Hagae Com., VII Cal. Jan. (= 26 Dec.) CIƆIƆCXXXV. 1333. E. Puteanus 4). (L.B.) Mijn vriend, Fredericus Havensius 5), dien ik vroeger in Italië gekend heb en die nu aan het hoofd staat van het Collegium trilingue, zou gaarne een paspoort hebben. Lovanii, in Arce, pridie Kalendas anni novi M.IƆC.XXXVI (= 31 Dec. 1635). {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} 1334. J. van Wijnbergen 1). (H.A.) Ik heb den ambtenaar en den edelman vrij gelaten. De Keurvorst van Keulen 2) heeft over deze zaak aan de Staten-Generaal geschreven 3) en deze hebben zich er mee bemoeid. Maar ik moet mij onderwerpen aan ‘mijns meisters ordre, sive recht, sive crom’. Rynberck, den 1 Janu. 1636. Ik wil liever niet aan den Raad van State schrijven, omdat de zaak al bij de Staten-Generaal is. Nu er vier compagnieën van hier naar Emmerik zijn gegaan, vrees ik, dat het garnizoen niet sterk genoeg is, terwijl de Keizerlijken in de buurt zijn. 1335. Jenne Marie Vico-Dimmer 4). (L.B.) Ik dank u zeer voor het paspoort voor ons goed en hoop u ook eens een dienst te kunnen bewijzen. Wat zou ik veel te vertellen hebben, als ik weer in Holland kwam, ‘want ick sien hier wonder, maer myn dunckt, dat dese nasy onse Hollanders noch in habiliteyt niet en passere, dan in de liefde veer, want dien nevel blyft den meesten deel by soo lanck als den asem’. Mijn man laat u groeten. Wt Venetie, den 3 Jannewary 1636. 1336. C. Barlaeus 5). (L.B.) Qui has tibi literas tradet, Hugeni nobilisssme, vis scire quis sit? nondum dicam. Ubi natus? ubi morimur omnes. Sub quo sidere? Iove opinor. A quibus educatus? Apolline, Musis, Gratijs. Quibus nutricibus? comitate et elegantia. Quo lacte? virtutis, doctrinae, leporum. Quo gymnasio? bonae mentis. Quo seculo? cuius meminit Apocalypsis. Quibus imperatoribus? ignorantia, ambitione, avaritia. Quibus pontificibus? credulitate, superstitione, hypocrisi. Qua aera? anno a Moriae natalibus inobservabili. Ubi habitet? ubi non Vitzliputzli, Mexicanorum deus, sed nummus pro idolo est. Ad quod flumen? ubi delicatuli excrementa sua comedunt in anguillis. Ad quod insigne? aratri, sed cui nullus insudaverit bos. Vis et scire, quid agat? favet bonis. Quid non agat? nulli maledicit. Quid sit? legatus meus a latere? Quid non sit? pater. Quid amet? libertatem. Quid non amet? aulam. Quid calleat? sorte sua esse contentus. Quid nesciat? fallere. Quid optet? pluribus prodesse. Quid metuat? amicorum {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} offensam. Quando doleat? cum gaudent improbi. Quando gaudet? cum non dolent probi. Quot calleat linguas? unam. Quam? simplicitatis et candoris. Quas oderit? adulatoriam et pugillatoriam. Quae illi delitiae? Graecorum et Romanorum reliquiae? Quid novissime amet? antiquissima. Quid in his miretur maxime? artem. Qualis sit in foro? minus credulus. Qualis in templo? cum ratione. In convivijs? officiosissimus. In fundendis poculis? largus. Bibendisque? parcus. In cubili? nescio. Vis et scire, quam mercaturam exerceat? Lucrandi bonos. Quid numeret? humanitatis officia. Quid ponderet? beneficium acceptum. Quid aestimet? virtutes tuas. Quo se pede metiatur? suo. Quo sit vultu? ingenuo. Quo supercilio? nullo. Qua fronte? explicata. Quibus oculis? probis. Quo pectore? aperto. Quali incessu? modesto. Quo habitu? quo ocreati Achivi incedebant. Quid illi dederím in mandatis? ut silentio meo diuturniori impetret apud te veniam, e Brabantia et castris reduci gratuletur, his anni auspicijs tibi familiaeque tuae bene precetur, et denique me tanquam sub hasta venditum, aut si mavis sub iugum missum, aeternis tibi officijs mancipet. Vis scire, quis sit? Iam dicam. Wickefortius 1). Vale ..... Raptim, e musaeo nostro, VII Id. (7) Januar. CIƆIƆXXXVI, in urbe magna. 1337. A. de Verwer 2). Maer is mij langer onmogelick geweest door de aenporringe van myn gemoet ende groote hoope van myn herte den prinse eenygen geringen dienst te konnen geven hiermede. - Ick bedancke oock seer mynheere den prinse van sinne extra goede ende royale betalinge weegen die twee stucken schilderij van Vlissingen ende der Veeren by my gemaeckt, ende houde my oock sonderlynge veroblijgeert aen UE., mynen seer waerden vrint, also ick t daervoor houde, dat mynheer in deselve saake my seer goet syt gedachtich geweest, waerover ick altyts sal blyven ... Amsterdam, den 9 Januarie 1636. 1338. Aan mevr. Desloges 3). (K.A.) Monsieur Desloges, vostre fils 4), a prins la peine de me faire veoir dans une de voz lettres, comme Monsieur de Balzac se trouve tousjours en attente de la response que debvoit Monsieur Heinsius à un sien discours 5). Cela ne m'a point estonné, mais bientost le pourra, si au premier ordinaire il ne vient advis de la reception d'un gros pacquet, que M. d'Aiguebelle 6) a prins à charge de faire tenir aussi seurement qu'il a creu l'honneur de M. Heinsius et la descharge de mon debvoir le requerir. Là dedans, Madame, l'un et l'autre se justifie amplement, et nous suffiroit à tous deux de la satisfaction que sans point de doubte M. de Balzac y voudra trouver. Mais voyant qu'il a jugé à {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} propos de gratifier la cour mesme de la commnnication de ceste piece, digne certes de sa main en toute extremité, et de divertir les pensées de voz plus grands personnages d'estat sur celles de son docte loisir, revestues d'une eloquence si illustre, qu'à les veoir paroistre seules il fault bien de la rigueur de jugement à les oser soupçonner d'abuz, il m'a semblé que devant toutes choses le monde debvoit sçavoir, et vous, Madame, devant tout le monde, à quoy il a tenu que la response de M. Heinsius n'ayt paru dans fort peu de jours apres qu'il en a esté sommé. Mais ceste fascheuse histoire estant de trop de circonstance pour en importuner Mons.r Desloges à la charge de vous en faire le recit, je l'ay supplié d'en veoir le contenu en ce que j'ay esté obligé d'en dire à M. de Balzac par ma derniere lettre 1), dont la copie s'est trouvée de fortune entre les mains d'un amy, qui je pense l'aura voulu garder en faveur de la verité. Que si ceste mesme consideration, Madame, vous porte à jetter l'oeil sur ce papier, je vous supplie tres-humblement d'en vouloir faire comprendre la substance en François, où vous trouverez des impressions naissantes ou desjà nées en prejudice de M. Heinsius à raison du pretendu silence, auquel en tout evenement il n'y auroit que moy de coupable depuis les derniers neuf moiz, les huit d'auparavant ne me pouvants estre imputez. J'ay besoin d'un interprete comme vous, Madame, en un langage estranger, auquel il n'y a peut estre que la bonté Stoïque de M. de Balzac capable de supporter mes begayements. Si vous avez de la peine - et vous en aurez justement - à trouver de la proportion entre l'obligation d'un si grand bienfaict et celuy qu'il semble que vous la debvra avoir 2), considerez-le, s'il vous plaist, au visage de son amy interessé, et je m'asseure que ceste inclination si celebre, qui nourrie et fomentée parmi les plus sçavants hommes du siecle vous a faict recognoistre protrectrice et juge de toute sorte d'erudition, ne souffrira pas que vous estimiez ces premieres faveurs mal employées à l'endroit de M. Heinsius, qui j'ose dire, les merite des premiers, et apres qui ce vous doibt estre chose plus indifferente que rien, que je me mette en debvoir ou non de vous tesmoigner l'extreme envie que j'ay d'estre creu ..... Le 14 de Jan. 1636. 1339. N. van Brederode 3). (R.A). Uw schrijven en dat van Z.E. heb ik ontvangen. Spoedig hoop ik te hooren, wat ik doen moet met het verzoek van den ambtman. Ik hoor, dat men uit den Bosch alles vrij mag uitvoeren; moet het hier dan verboden blijven? Als hier eenige troepen waren, zou de vijand in het fourageeren zeer gehinderd worden .... Venlo, desen 16 Jan. 1636. 1340. Susanna Schaep-de Vogelaer 4). (K.A.) Wilt gij aan de beide burgemeesters schrijven, om mijn man aan te be- {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} velen, ‘alsoo hier een van de Heeren Staten doot is’? Mijn man is op dit oogenblik te Zwolle; ik heb hem dadelijk geschreven en ben al vast eenige heeren gaan spreken. Als hij niet gauw terugkomt, ga ik hem uit Overijsel halen. Wilt gij, waarde neef, ons helpen en ook aan eenige menschen hier schrijven 1)? 1341. Aan G. Vossius. (K.A.) Hartelijk dank voor het zenden van uw boek de Arte grammatica 2), dat ik zeer bewonder, Eén uwer zoons heeft, hoor ik, iets over onze oudste geschiedenis geschreven 3); ik heb het nog niet gezien. Hagae Com., 23 Jan. 1636. 1342. J. de Cormont 4). (K.A.) Ma fascheuse affaire du pais de Juliers m'avoit tellement embarassé, qu'elle m'a empesché jusques icy de tesmoisgner l'obligation que j'ay a ceux qui m'ont fait l'honneur de m'y favoriser, et je rougis d'avoir esté sy longtemps a vous en randre mes tres humbles remersiemens pour l'utille assistance que de vostre grace vous m'y avés donnée .... De Mastricht, ce 23 Janvier 1636. 1343. Aan C. Barlaeus 5). (L.B.)* Ad facetissimam, venustissimam, et veracissimam denique epistolam tuam 6), quam Wicquefortio cum tradideras, ipsi se perferendum ignaro dederas, gestiebam illico rescribere, simili non certe genio - quo talia fando quis hodie ascendat? - sed charactere, neque defuisset ubi rideres, si non fefellit me festivi cuiusdam inventi recens et, ut praeceptor oratoriae illum vocat, nondum refrigeratus amor 7). At enimvero nosti tu, amice, sortis meae sortem, fortuitum illud, inquam, studium, desultorium, interruptum; si fas est studium appellare, cui si quid otij datur, datur fere tunc cum maxime, dum brevi intervallo, quod inter curiam est ac domum meam, meas mihi cogitationes vindico, et salutantibus plerumque sic respondeo, ut fecisse Diogenem arbitror, cum, aliud secum agens, in turba tot mortalium homines vel non videret, vel videri vellet nondum invenisse. Quam non vane ista silentio meo praetexam, si dubitare potes, ipse Wicquefortius testabitur, recens discursuum meorum et vagae vitae inspector; quem porro, quando totum ad te redire passus sum, ecce, mi Barlaee, prototypas tibi elegantias tuas compendio remisi, ut, si quidem facundius, foecundius certe rescribi potuisse non probaveris. Habe igitur pro verbis nihili totum hominem in solutum, et hunc eiusmodi, ut, si faculam {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} tu quidem aut lucernam cynici, de quo dicebam, in ipsius penu antiquaria repereris, non invenias ingenti foro vestro - paulum hic patella dici patere - operculum Barlaeo dignius. Atqui, patella mea, quâ nunquam tam bene pastus fui, quin magis esurirem, quâ se nemo sic explevit, ut non a plena discesserit, quousque conda mihi, non, ut soles, proma es? Ut ex tropo nos expediam, quam diu, Barlaee, nihil scribis; quam diu celare me statuisti, quae quotidie fieri non potest, quin tibi ne volenti quidem, saepe vix scienti, excidant? Ut argumenta non moveam, quae ubique se dant obviam, tu Molinum ἄϰλαυστον, ἀνεπίγραϕον e vivis abire passus es, aut me latere, quae nobilissimis manibus accinuisti 1)? - Nondum te missum facio; pressius instandum est; Sextum Empiricum illum, illam vulpeculam, ut sibi quidem visa est, cuius tu capiti personam scilicet detractum ibas, quando videbimus poenas dantem 2)? Vel denique quid est rerum, quod prae cicada praestas vel luscinia? Audi, amice, et ab ingenuo candore meo in bonam partem cape; omnium te rerum, et sublimissimae cuiusque capacem Deus et natura, gnarum aetas et industria fecere; sed duo haec praecipue, poeta natus es et philosophus; si ad individua descendo, Claudianum 3) orbi et Aristotelem redditurus extitisti. At illius modo partibus probe functus es, et fungeris, ut existimo, non indiligenter. Hunc porro debes; et ne creditores tibi sistam, quos inter ubi me comperias, parum interesse ducas, quam illis prompte, vel sero, vel nunquam satisfiat, amicis insuper habitis, existimatio te tua, et unica illa virtutum magna merces, quâ mortui supersumus, debendi reum habent. Expunge vetus nomen, amice, vetus nomen; et si non saeculi, tui certe hanc rationem habe, ut quae te post cycnaeam cantionem perpetuo canentem omnis posteritas auditura est, etiam serio loquentem secum audiat, post ἀνεμώλια tot illa verba, quae quotidie iuventuti ut inculces, pauci omnium, senes facti, quâ fide oporteat, nemo unus, quâ dignitate, quo lepore, quâ vi Barlaeum deceat, post Barlaeum relaturus est. Haec ego, qui in re aliena video fortasse, quantum noctuae vident mane, videre me tamen arbitratus sum e re tua esse, et compressis labris multum agitata tandem, ubi quid datum otij est, illevi chartae, quam ubi perlegeris, me quidem non invito discerpes, aut τῶν ϑεῶν τῷ σϰάζοντι calide digerendam commendabis, modo quae liberius effutivi ab amicissimo tui pectore profecta statuas, et hunc τῆς παρρησίας, non alias satis decorae, fontem esse. Vale, vir doctissime, et, ne te ad hunc anni ingressum vulgari voto beem, sis ipsa invidiâ favente felix, quae olim verba in argutissimo, quem nosti, veterum cum voluptate legi. Hagae Com., X Cal. Feb. (= 23 Jan.) CIƆIƆCXXXVI. 1344. A. van Hilten 4). (H.A.) De ontvanger Wtenbogaert 5) heeft mij geantwoord, dat hij u binnen 14 dagen de jaarwedde van S.t Catharine 6) zou zenden, en u ook wel die voor de volgende jaren wil sturen. Voor uw neef Schaep 7) wil ik gaarne iets doen. D'Utrecht, le 15/25 de Janvier 1636. {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} 1345. Christina van Erpach 1). (H.A.) De heer Haestrecht, heer van Druynen en drossaard van Breda 2), verzoekt een paspoort. D'Arnhem, 26 Jan. 1636. 1346. Jhr. Frederik van Nassau 3). (H.A.) Ik heb mijne belofte niet gehouden en maar weinig geschreven, en toch ben ik u zooveel dank verschuldigd;..... ‘vous ne serés pas moins mon ami, si je vous confesse que ma plume ne vas pas si viste que mon affection’..... Paris, le 26 Janvier 1636. 1347. Aan E. Puteanus 4). (K.A.) Er bestaat een besluit van de Staten, dat geen katholiek geestelijke in deze Provincies mag komen; de magistraat moet zorg dragen, dat dat niet geschiedt. Tot mijn spijt kan ik dus uw vriend Havens niet helpen. Hagae Com., V Cal. Feb. (= 28 Jan.) 1636. Groet Tuldenus 5) en Wendelinus 6). 1348. J. Torck 7). (K.A.) De heer van Aelst 8) heeft eene klacht tegen mij ingediend bij Z.E., maar weigert mij inzage te geven van dat stuk. Wilt gij Z.E. verzoeken, mij het stuk voor korten tijd af te staan, dan kan ik mij persoonlijk komen verdedigen. Bommel, 20/30 Januarij 1636. Brenger dezes, de majoor van de plaats, is bij het heele geval tegenwoordig geweest en kan u dus inlichten. {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} 1349. C. Musch 1). (H.A.) Onder de paspoorten, welke Don Martin de Axpe 2) mij heeft gezonden, is er geen enkel, dat op uwe zaken betrekking heeft. Ook zijn zij geen van alle uitgebreid genoeg; daarom heb ik ze teruggezonden. Oosterhout, den 4 Feb. 1636. 1350. Rembrandt 3). Mijnheer, mijn goetgunstijge heer Huijgens, hoope, dat UE. gaeren Sijn Excellensij sal aenseggen, dat ick seer naerstich doende ben met die drie passijstucken voorts met bequaemheijt af te maeken, die Sijn excellensij mij selfs heeft geordijneert, een grafleggij ende een verrijsenis en een heemelvaert Chrisstij; deselvijge ackoordeeren met opdoening en afdoeninge van t chruijs Chrisstij 4); van welcken drie voornomde stuckens een van opgemaeckt is, daer Chrisstus ten heemel opvaert, ende die ander twee ruijm half gedaen sijn, en soo Sijn Excellensij dit opgemaeckte stuck vooreerst gelieft te hebben d[an] ofte die drie t seffes, Mijnheer biddende, daervan te laeten weeten, opdat ick Sij Prijns. Excellensij in sij lustten ten besten dienen mach. En ken oock niet naerlaeten volgens mijn dienstwillijgen kunst mijnheer te vereeren van mijn jonsten werck 5), vertrouwende dat my ten bessten sal afgenoomen werden, neffens mijne groeteenissen aen Ue allen Godt in gesondtheyt bevoolen...... 6). ..... woon naest den [pen]syonaeris Boereel ..... Niuwe Doelstraet 7). 1351. J. Vallensis 8). (L.B.) Brenger dezes, mijn neef, heeft ‘eenen schoonen Occidentaelschen bezoarsteen 9), bynae zoo groot als een hooft, wegende ontrent seven pondt, {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} daervan ick het conterfeytsel ghesien hebbe, ende noch van eene zeer groote paerle’; hij zou beide gaarne aan Z.E. willen verkoopen. In Delff, den XIen Febr. XVIC sessendertich. 1352. Aan N.N. 1) (K.A.) La response que vous avez prins la peine de me faire sur les deux mienes du 21e Janvier et 8 de Decembre 2) m'a faict comprendre l'artifice dont on pretend user pardelà à l'endroit de S. Ex.e, en nous faisant esperer des responses, qui enfin peut estre ne porteroyent que des remises et des promesses pour l'avenir, tandis que l'on connive aux desordres presents et ne remue pas seulement pour les inhiber. Les interests de S. Ex.e me pressent de vous dire là dessus, que jusques à maintenant le S.r Van der Veken 3) ne nous produit aucunes lettres, n'en produira peut estre de longtemps, et receües qu'à la fin elles seront, tout ne sera capable de nous donner la satisfaction que nous attendons. Il sera donq besoin et necessaire que vous renouvelliez, s'il vous plaist, voz instances, en concluant, non pas à la depesche de quelque chose par escrit, mais à la reparation effective de ces griefves insolences, qui croissent de jour à autre, et desquelles nous aurions moyen de nous ressentir - comme au long aller on y seroit porté de force - ne fust la douceur et benignité du naturel de S. Ex.e, qui tousjours aime de tenter les voyes d'amitié, premier que de lever plus grande poussiere. Je vous recommande cecy de nouveau, sur la confiance que j'ay de vostre entiere affection au bien de son service, et en attendant des responses plus peremptoires que vous avez occasion de me donner, me signe ..... A la Haye, le 13e de Feb. 1636. 1353. J. Torck 4). (L.B.) De heer van Aelst, die kort geleden bij het uitgaan der kerk mijn bediende heeft doen afranselen, beschuldigt mij bij den Prins, dat ik met soldaten in zijn huis ben gekomen. Dat is niet waar. Maar wel heb ik zijne vrouw, die mij in mijn eigen huis kwam uitschelden, de deur uitgezet. Nu strooit de heer van Aelst rond, dat ik bij den Prins geheel en al in ongenade ben, terwijl toch Z.E. mij bij mijne vorige audientie zeer vriendelijk heeft behandeld. De magistraat hier wil in de quaestie tusschen beide komen; ik zou dus gaarne mijne stukken uit den Haag terug hebben. Bommel, 17 Februarij 1636. 1354. Rembrandt 5). (B.M.) Mijnheer, naer vriendelicke groetenissen soo is t dat ick goet vinde, dat ick corts volgen {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} sal om te besien, hoe dat het stucken 1) met de rest voucht. Ende wat aengaet de prijs van t stuck, soo hebbe ick daer wel 200 pondt aen verdient, maer ick sal mij laeten contenteeren met t geenen sij Excellens. mij toelegt. Mijnheer (hovwt 2)) sal deesen mijne vrijcheij ten goeden houden, ende daer ick t meede reecompenseren ken, zal niet naerlaetich sijn ...... (Feb. 1636) 3). Op de galdeerij van S. Exc.lt 4) sal t best te toonenen sijn, alsoo daer een starck licht is. 1355. Graaf Hendrik Casimir van Nassau. (H.A.) Le porteur de celle cy, ayant par les tromperies de ses faints amis quité ce pays, c'est transporté en Allemagne où il s'est esclaircy de la trahison qu'on luy avoit faitte, comme le pourrez mieux entendre de luy mesme. Estant donc resolu de s'aller justifier a la Haye au regard de ce qui avoit esté suppose a l'encontre de luy, il m'a requis de vous prier de sa part qu'il vous plaise le favoriser en la demande qu'il faira à Son Ex.e; je ne luy a [y] peu refuser cecy, principalement puisque ses merites vous ne sont point incognuz.... Groeningue, ce 24 de Fevrier 1636. 1356. A. van Hilten 5). (H.A.) Kunt gij ook iets doen voor mijn neef Philippe de Chautraines dit Broucqsaut, vaandrig bij kapitein Leon 6), die gaarne luitenant zou worden bij de compagnie van zijn broer Ferdinande de Chautraines en Broucqsaut 7)? Hij heeft in het fort Philippine het bevel gevoerd over 60 man, later over 120. Hij wil militair zijn, evenals zijn grootvader, vader, ooms en neven. Wij zullen u zeer dankbaar zijn voor uwe hulp. D'Utrecht, le 23e de Febvrier 1636, st. vet 8). 1357. O. van Arkel 9). (A.B.) Hebt gij aan Z.E. meegedeeld wat ik u schreef? De heer Pynssen 10) tracht steeds meer macht te krijgen over mijne compagnie en maakt het mij erg lastig. Gorichem, ce 5me de Mars 1636. {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} 1358. C. Barlaeus 1). (L.B.) Ik schrijf weinig, omdat ik zoo weinig belangrijks te melden heb. ‘Ante dies non multos orationem habui de Coelo 2), cum Physicam Aristotelis essem praelecturus. Excitandi interdum sunt et civium et studiosorum animi, ac minus moroso sermone ad sapientiam pellicendi. Mitto exemplaria aliquot, pro more amicis distribuenda; famuli tui operam et pedes ad hoc mihi commoda’. Ik heb het boek van Seldenus 3) gezien en hoor, dat de weerlegging er van aan Cunaeus 4) is opgedragen; het zal hem gemakkelijk vallen de gesloten zee te openen. ‘Fuit hic per aliquot dies Maria Tesselscha, erecti ingenij matrona; vidua est. Noli subridere’. Mart. VI, An. CIƆIƆCXXXVI. Spoedig zend ik de Manes Molini 5) aan den heer Van der Myle. Verzoek den heer de Mory 6) mijne rede in het Fransch te vertalen. 1359. S. Brasser 7). (L.B.) Ick hebbe U Ed. G.t voor desen gecommuniceert brieven van Monsieur d'Espaigne 8), daerbij deselvige versocht gerecommandeert te werden aen sijn Ex.e, Mijnheere den Prince van Oraigne, om als raet in desselfs parlement van Oraigne geimploieert te werden, ende hebbe doenmaels daerbij gevoecht, hoe dat ick beducht sijnde, dat sodanich versoeck sijne hoochstgedachte Ex.e niet aengenaem mochte sijn, ick daeromme 't selvige niet en dorste voordragen; t' sedert hebbe het aen den gedachten d'Espaigne op t beleeffste geexcuseert, die naderhant versocht heeft, dat hij door recommandatie van sijne hoochstgedachte Ex.e mochte werden gepromoveert tot eenige professie in theologie in eene van de nieuwe opgerechte universiteijten tot Utrecht als elders. Indien mijne dispositie mij hadde toegelaten in den Hage te comen, ick soude gelegentheijt gesocht hebben om sijne hoochstgedachte Ex.e dit sijn versoeck voor te dragen, maer mits daerinne verhindert werde, en dat de gedachte d'Espaigne bij sijne jongste missive, hiernevens gaende, noch een versoeck es doende, dat geen uijtstel en lijt, soo is mijn dienstelijck versoeck, {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} dat U Ed. G.t gelieve het eene ende het andere sijne hoochstgedachte Ex.e voor te dragen, ende mij d'eere te doen van met een clein letterken te laten weten, wat hope ick hem soude mogen geven. Ick weet wel, dat U Ed. G.ts menichvuldige ende gewichtige affaires met dese moeielijckheden niet en behoren beswaert te werden, maer als ick considerere, dat ick desen man met goede woorden ende met hope van recompense hebbe beweecht, omme den landen te doen den dienst, U Ed. G.t bekent, ende aenmercke, dat hij daerdoor sijn selven heeft geruineert ende versteken van al emploij in Engelant, jae selffs dat den resident van Spaigne aldaer te wege heeft gebracht, dat hij daerover in versekering is genomen geweest, soo vinde ick mij in mijn gemoet gehouden alle mogelijcke officien aen te wenden, ten eijnde sijne gedane diensten mogen werden gerecognosceert. De professie van philosophie vaceert jegenwoordich in de Universiteijt tot Leijden, daertoe ick achte, hij soo bequaem es als ijemant anders sal connen gevonden werden; doch soo U Ed. G.t oordeelt, dat daertoe niet soude konnen geraecken, ofte wel dat t' selvige langen tijt soude requireren, ende van onseker succes sijn, soo versoucke vrundelijck, dat U Ed. G.t sijne hoochstgedachte Ex.e gelieve voor te dragen, off deselvige soude gelieven te procureren, dat de heeren Beveren 1) ende Joachimi 2) mochten werden gelast ende geauctoriseert, omme naer haere discretie te recognosceren secrete diensten bij twee personen - sijne Ex.e ende de heere Joachimi bekent - in Engelant aen desen staet gedaen, verstaende met den tweeden persoon den cap.tn Gedeon 3), die mij immers soo seer sommeert om recompense als den vorigen, ende daervan de heer ambassadeur Joachimi mij scrijft, dat noch dienst es doende. Mijnheer, indien sijn hoochstgedachte Ex.e door U Ed. G.ts intercessie kan worden gedisponeert, omme sulcx te procureren, ick sal mij selve daerover ten hoochsten houden verobligeert, want ick niet alleen soude bevrijt sijn van hare gestadige aenmaningen, maer soude mij oock te geruster vinden, dat, hebbende, om het landt dienst te doen, een man in soo groten ongelegentheijt gebracht - hoewel buyten mijne intentie - ick wederom tot desselffs soulagement ijets hadde geprocureert, biddende, dat U Ed. G.t dese mijne importuniteijt gelieve de beste interpretatie te geven, ende te geloven, dat, indien oijt occasie verscheen om U Ed. G.t wederom eenigen dienst te konnen doen, ick mij soude betonen te sijn ..... 7 Martij 1636. In Delft. 1360. F. van Aerssen 4). (H.A.) Monsieur de Zulecom est prié de faire souvenir à Son Ex.ce de l'expedition du Sieur Heuft 5), afin qu'il ait moyen de conserver sa creance envers {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} M. le cardinal duc de Richelieu. Comme aussy de commander au capitaine de la galere de n'abandonner point la garde devant la Plate 1), qu'en cas de tres forte gelée, ou de la poursuitte des ennemiz, quand ilz se trouveront sur l'eau, car autrement il n'y peut estre de la seureté pour ceux qui vont et viennent de Zeelande 2). 1361. J. de Knuijt. (H.A.) Uw brief ik ontvangen, nadat de nominatie reeds door de Staten was opgemaakt. Ik heb voor den persoon, waarover gij schrijft, niet veel kunnen doen. Een neef van mij, De Ridder 3), staat op de nominatie van eene compagnie, bij welke zijn vader 48 en hij zelf 11 jaren officier is geweest. Kunt gij hem helpen? Middelb., den 13en Martij 1636. 1362. J.L. Guez de Balzac 4). (R.A.) A mon arrivée en cette ville j'ay trouvé vostre paquet qui m'y attendoit, et Monsieur de Aiguebere 5) prest de s'en retourner en Hollande. Je luy ay descouvert le fonds de mon coeur sur quelques particularités dont j'ay appris que vous desiriés esclaircissement, et l'ay conjuré de vous rendre conte de la conference que nous avons eue. Il m'a promis de me faire cette faveur, et de vous confirmer a loysir ce que je vous escris à la haste. Mais je vous l'escris, Monsieur, avec toute la franchise et toute la sincerité que vous devés attendre d'un homme qui fait particuliere profession et d'estre veritable et d'estre vostre serviteur. Je vous diray donc en premier lieu que je ne sçay que c'est de ce fantosme blanc dont il est parlé dans vostre lettre 6), et que jusques icy m'estant expliqué avec quelque succés en termes intelligibles, je n'ay point sujet d'avoir recours aux enigmes et aux hieroglifiques pour acquerir nouvelle reputation, beaucoup moins pour me faire deviner a mes amys, et exercer mal a propos leur subtilité. Si bien qu'a mon advis il faut que cette multitude d'envelopes 7) soit de l'invention d'un valet trop soigneux et trop prevoyant, qui fit le paquet ches le marchand hollandois, que j'avois prié de s'en charger pour le vous faire tenir. Et ainsi je suis tres innocent de ce costé la, comme je vous supplie de tout mon coeur de ne me point croire coupable du reste. J'aymerois mieux avoir bruslé tous mes livres que d'avoir fasché le moins considerable de mes amys, et Monsieur Heinsius me fait un extreme tort de penser que j'aye voulu le choquer dans les propositions que je luy ay faites. Je vous ay souvent protesté que je ne demandois qu'instruction; maintenant que je l'ay receue, je demeure entierement satisfait, et acquiesce a toutes les responses de l'oracle. Mais de grace, Monsieur, qu'on s'arreste a la destruction de l'ouvrage, et que nostre amitié se conserve dans la ruine de mes opinions. Cela se peut sans beaucoup de peine par l'adoucissement de quelques endrois de l'escrit que j'ay marqués, sur lesquels vous ferés, je m'asseure, consideration pour l'amour de moy, qui vous honore et estime parfaitement, et suis autant qu'homme du monde ..... A Paris, le 23 Mars 1636. Le moment de loysir dans lequel je vous escris ne me permet pas de vous entretenir comme je voudrois, mais Monsieur de Aiguebere me fera l'honneur de suppleer à ce defaut, et vous avés, Monsieur, trop de connoissance de sa haute probité pour pouvoir douter de la verité des choses qu'il vous dira. {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} 1363. Aan mevr. De Beringhen 1). (K.A.) Het doet mij veel genoegen, dat de heer De Beringhen oordeelt, dat ik hem in iets van dienst zou kunnen zijn. U dank ik voor het heerlijke reukwerk. le 23 de Mars 1636. 1364. Aan C. Barlaeus. (K.A.) Dank voor uwe rede ‘de coelo coelesti 2)’. Ik bewonder in alles van u uw poëtischen geest ‘Epigrammata tamen, quibus Tesselam aut de Tessela amicos allocutus es 3), aio me de horum numero excipere; suspicare, quid causae sit. Agnosco novae vestigia flammae 4), neque totus horum neque solus autor es; dictanti Veneris puello manum commodasti. Vatis amatoris Tessela scripta manu est et, nisi valde hallucinor, amice, praeludia sunt hae scintillae majoris incendij’. Spoedig schrijft gij Heroides en daarna de Arte. Uw vers op den dood van Molino 5) heb ik gezien. Hierbij gaan een paar versjes van mij 6). Kent gij het werk van Seb. Basso, Philosophiae naturalis adversus Aristotelem libri XII 7)? Lees het eens en deel mij dan uw oordeel mede. 23a Martij 1636. 1365. C. Barlaeus 8). (L.B.) Quantos tu, mi Hugeni, fluctus in simpulo excitas, quanta fulgura e pelvi das, quia epigramma molliusculum effudi in Tesselam, quia ad Belgicos eius rythmos, praeter meum morem, Belgico idiomate, verba reposui minus severa, credor tibi amare et Dioneae Veneris esse catellus vel puellus. Non sum lapis aut stipes, cum assedeo Tesselae. Nec quoque sum nitrum aut naphta, quae sine contactu inardescit. Videris metuere, ne forte sacer a nostris ignibus aether Concipiat flammas, correptaque regia coeli Ardeat et mundi moles operosa laboret 9). Refrixi non parum, amicissime; πάλαι μὲν ἦσαν ἄλκιμοι Μιλήσιοι 10). Capit cum actate {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} incrementa prudentia, at non illa animae pars inferior, quam Graeci τὸ ἐπιϑνμητικὸν vocant. Legisti, quales se iactitent fuisse Horatius, Naso, Catullus alijque, qui tandem necesse habuerunt canere: nunc arma suspensumque bello Barbiton hic paries habebit 1). Illa vatis amatoris - ut tu quidem ais - Tessela scripta manu magna gravitate praesentem vitae statum tuetur, et pro eo verba facit. Ego, ne videar eruditam simulationem observasse, laudo institutum; sed constantiam me ut plurimum in istiusmodi votis desiderare affirmavi, cum mina nec Capitoli sit saxum, nec mathematicorum cubus, nec ex fatorum ordine, quae immobilia censentur. Commutamus versiculos, sed de amoribus altum silentium. Simulamus ambo communem forte morbum, quem prodere audet nemo. Nempe aliud cupido, mens aliud suadet. Sunt plurima, quae in ista matrona vereor et suspicio. Est aliquid, quod displicet, cuius nota est † 2). Quod si non animo fixum immotumque sederet, Ne cui me vinclo vellem sociare iugati, Huic uni forsan poteram 3), etc. Sed sapiendum, Hugeni, nec temere ad secunda vota transeundum. Terrent novercalia odia, terrent acerrimae Ilieronymi invectivae in secundas nuptias. Et videntur gentiles illas permisisse magis, quam probasse. Ideo Dido culpam vocat. Saepe mihi indignor, quod illud a me impetrare non possim continentiae robur, quod sibi imperant monasticae vitae professores. An aliud ipsis putas esse iecur, quam nobis? An precum assiduitate putas expugnari posse carnis petulentiam? An rarior mulierum conspectus asperat sanctissimos patres? An vigilijs et lucubrationibus arescunt? An fascinum adhibent et herbis alijsque antidotis castigant generosissimos naturae impetus? Cuperem esse frigidus et ligari, ne necesse habeam denuo amare, aut Heroidum, ut vis, epistolis nomen meum inserere. Viverem tranquillius, nec causas darem Hugenio sugillandi et insectandi innoxios ac vixdum vagientes amores. Si unquam, si usquam fui scepticus, nunc et hic sum. Rogas, an amem? οὐ καταλαμβάνω. An Tesselam? οὐδεν ὁρίϑω. An serio? οὐ μᾶλλον ἦ ἐκςῖνο. An ut poëtriam, an ut amasiam? Έπέκω. - Transeo a Tessela ad Pontificem 4). Facile mihi esset epigrammate insectari deletoriam manum Pontificis. Sed vix audeo offendere Pontificem, qui bene de me sentit, et commentis meis dicitur gaudere. Nec S. Marco cupiam displicere, ne recentes Molini manes offendam. Tua vero epigrammata talia sunt, ut aemulari qui velit, vitreo sit daturus nomina ponto 5). Praeripuisti mihi aculeos, sine quibus languet epigramma. Illud ϑεῖον est: Vim meritis, quae dedit, ipsa rapit 6). Et illud natum ultro, non quaesitum: Quod exstruxit PIEtate Roma, VRBanitate destruxit 7). - Progredior ad tertium, quod prudenter in postremum ordinem coniecisti, post Tesselam et Pontificem. Si per biennium me philosophantem audivisset capacissima elegantiarum Tessela, auderem illam cum Sebastiano Bassone componere, qui pluribus iaculis transadigi meruit, quam sanctus ille Sebastianus. Vox est, praeterea nihil; magno conatu magnas nugas agit. Aristotelem non intelligit, cui oppedit verius, quam contradicit. Legi ante annos duodecim, et habeo in bibliotheca mea. Gloriolam quaerit ex adversarij celebritate. Si viveret Aristoteles, Hippocrati curandum mitteret. Petis, ut omissis controversijs theses ipsius ἐλευχτικὰς excerpam. At nullas habet; aut si quas habet, sanae non sunt, aut non contradicunt Peripatetico. Ex Andabatarum est genere, qui adversarium sibi fingunt, qualem nusquam invenias. Aiax est lorarius, qui, dum in sues saevit, putat se Achivos caedere. Omnia in frigidissimos igniculos, qui πρῶτον ipsi sunt ψεῦδος, resolvit. Controversias physicas explicare publice iam occoepi. Sed Sebastianum illum, honoris causa, non nominabo. Sine, ut Tesselam potius laudem, quam Gallum istum eviratum refutem. Illi consentire satius fuerit, quam ab hoc dissentire. Cum multa in illo scriptore legeris, ignorabis multa; post taediosam lectionem discedes e convivio, nec satur, nec {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} famelicus, sed prorsus ἀνόρεκτος. - Vale, vir clarissime et amicissime, et coniugem liberosque saluta. Amstelod., XXVI Mart. CIƆIƆCXXXVI. Quid in tertio epigrammate Latino ad Duartam et Tesselam desideres 1), non video. Perlegi; nihil datum licentiae. In Belgicis rythmis peccavi alicubi: aen u sij haer melodij, lege: Poësij. Non soleo nostrate lingua scribere versus; ideo hallucinor facile et minus adverto ad postremas syllabas. 1366. S. van Haersolte 2). (H.A.) Mijn zoon 3), die naar het graafschap Lingen is teruggekeerd, heeft met den rechter afgesproken, ‘een proeve te doen mettet senden van enighe weinige vivres, om te verneemen, off die Munsterse soldaten int stedeken Bevergern leggende t'selve souden beletten, als ruteren uth die gernisoenen te neemen, om vivres binnen de gemelte plaetsen te convoieren, ende terwijlen die gemelte Munsterse soldaten t'selve sonder enich belett op thuis hebben laten gaen, ende datte selve mette soldaten van sijn Ex.tie in goede neutraliteit leeven, dagelicx metten selve drincken, soe meenen wij, datt sijn Ex.tie aengenaemer sal sijn, datte vivres sonder ruterije op thuis Bevergern gebracht werden, als doer d'selve daerbij gecontinuert sal werden, tott datter tamelicken voorraet sall sijn, t'welck U Ed. believen will sijn Ex.tie kenbaer te maecken’..... Deventer, den 27en Martij 1636. 1367. J. Specx 4). (L.B.) Ik dank u zeer voor de hulp, mijn zwager Buijs bewezen, en zend hierbij ‘een cleijn Indisch manufactuijrken voor Mevrouwe’. Haga, 28en Marti 1636. 1368. F. van Aerssen. (H.A.) Son Ex.ce me dit mardy passé, avoir mandé à Mess.rs de l'amirauté à Rotterdam, sur leur derniere rescription, de commander au capitaine de la galere, d'aller tousjours jetter l'ancre devant la Plate 5), apres que par leur ordre il aura faict quelque voiage, mais comme Mons.r d'Outbrouckhuysen 6), qui est de leur corps, m'a declaré ce matin, n'avoir encor rien appris dudit {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} ordre de Son Ex.ce, je vous supplye de me voulloir esclarcir de ce qui s'en est passé, et sy d'avanture vous ne leur en avez point encor escrit, de le voulloir faire au plustost, car les habitans ont prins sy chaude alarme de la derniere invasion, que s'ilz ne voyent que le publiq les protege, ilz sont pour abandonner le pays. Excuséz, je vous prie, mon importunité, et je vous auray grande obligation de la faveur que me procuréz, pour m'en ressentir aux occasions de vostre service ..... ce 29 Mars 1636. 1369. R. Descartes 1). Je ne manqueray de me trouver demain a vostre logis incontinent apprés vostre disner, puisqu'il vous plaist me faire la faveur de me le permettre, et je porteray avec moy tous ceus de mes papiers qui sont assez au net pour les pouvoir lire, afin que vous en puissiés choisir ceus dont la lecture vous sera le moins ennuieuse, et que j'aye le bonheur de scavoir au vray le jugement que vous en ferés. Car comme je tasche en tout de reigler plustost mes sentimans par la raison que par la coustume, j'ay particulierement cete maxime que je me tiens beaucoup plus redevable a ceus qui me reprenent, qu'a ceus qui me louent. Et affin que je ne semble pas avoir envie de corrompre mon juge par mes complimens, je me contenteray pour cete fois de vous dire que je suis ..... De Leyde, ce Lundy au soir 2). 1370. J. van der Burgh 3). (L.B.) Habeo hoc commune cum clarissimo editore Martialis, Lentulo, quod tarde in lucem prodeant din expectata gravissimi et ingeniosissimi Hoofdij poëmata 4). Nec mirum, me non accelerasse opus, cuius elegantiae semper metui ne ab editore tam ignoto aliquid derogaretur; tantum abest, ut vel tantillum pretij accessurum unquam crediderim. Sed quid potui? Ita placuit S.P.Q. Poetico Amstelodamensi, pictorum scilicet in morem, ut ab homine ignobili et umbratico tanto plus lucis nasceretur ipsi Phoebo. Tuo nomini inscribere volui, ubi cogi me sensi. Verum nomen meum egregio huic operi me tam speciose praefigi curasse, ne id mei pudoris esse credas, rogo sedulo. Vale, vir nobilissime, et me ama. Datum Traiecti ad Rhenum, Calend. (1) April. 1636. 1371. S. van Haersolte. (H.A.) Twee edellieden uit het graafschap Lingen, de een priester, de ander {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} geheel en al Spaanschgezind, zijn van plan aan ‘sijn Ex.tie enighe poincten te proponieren, die tott merckelicken ondienst van syn Ex.tie syn streckende, menende daerop resolutie te becoemen’. Zij willen zich richten tot uw confrater, maar laat de zaak niet in diens handen komen. Zwol, den 2en April Ao 1636. 1372. P.C. Hooft 1). (A.B.) Door zekren doctor Tol, man van hierlandsch hart en geboorte, hoewel hij te Brussel woont, is den heere Scaglia 2), tot verwinning zijner langduirighe weeklijkheit, geraeden te nuttighen Hollandsche boter, 's Graevezandsche kaez en Waterlandsche tweebak. Ook heeft de gemelde heer te mets verzien, door mij, van deze spijzen, zich wonderlijk wel daerbij bevonden. Dies zouden wij denzelven geirne op nieuw eenighen voorraedt toeschikken, in erkentenis zijner behulpzaemheden, hartlijk voorwaer en vuirigh, al en hebben zij niet gebaet; mits nae lang ende kostelijk vervolgh om bevestighing van de neutraliteit mijner huisvrouwe 3), ons endtlijk tot afscheidt gegeven is, dat gunst in deezen geen' plaets heeft, ende 't geen ons goeddunkt in rechte te verzoeken staet; 't welk zooveel is als plat afslaen. Nu hindert ons 't verbodt van lijftoght nae Brabandt te voeren; zulx ik mij gedrongen zie mijn' toevlucht t' uwer Ed. Gestr. te neemen, op hoope, dat zij mij ende mijnen swaegher Bartelotti 4), die ook yetwes te bestellen heeft, zal weeten eenighen wegh te openen, om wat wijns en tweebax, tot enkel behoef van de taefel des voorzeiden heeren, te moghen derwaerts aen zeinden. Op welke moeite ik vertrouw, dat de quistzucht Uwer Ed. gestrengheit, in stoffe van gunst doen, niet zoo heel naeuw en zal zien, Mijnheer, tegens ..... Amsterdam, 5 Apr. 1636. 1373. G.J. Vossius 5). (L.B.) Cum nulli eorum, nobilissime Hugeni, tuas qui virtutes singulares suo sciant pretio aestimare, cedere hac parte sim paratus, plurimum tamen - cur diffitear? - vereor, ne interdum sic de me cogites: O hominem rusticum, qui nec geminis literis meis 6), tam amicis, ab tam longo tempore scriptis, responderit hactenus! Hic si inter homines elegantiores vivere sciret non minutum quid ab studiis vel occupationibus subsecaret, quo non avaris eius temporis leviter saltem satisfaceret? Equidem, si alius sic mecum ageret, vir praestantissime, facile in has cogitationes venirem. Eo justius suspiciones tuas formido. Quas minime extimescerem, si satis me tibi notum arbitrarer. Nosses enim vitae hoc meae genus, quod me, invitum licet, in hos quasi scrupulos crebro illidit, adeo ut mihi prope sollemne sit peccare adversus omnes in epistolari hoc officio. Tam multi mihi hactenus veniam dedere, ut facilem etiam mihi, apud hominem tam intelligentem, veniam fore sperem. Neque alia nunc excusatione utar. Quod labores nostros grammatices sic praedicas, rem magis te dignam, quam meritis nostris facis. Habent commentationes meae, quod se jactent laudibus tuis. Non quidem eas scripseram nudis ab eruditione. Sed vix sperare ausus eram, eius doctrinae et loci hominem se demissurum in haec grammatices senticeta. Et propterea diligentior fueram in annotandis rerum fastigijs, quo doctiores ista saltem lustrarent oculo fugitivo. Cogitabam merum illud Bilbilici vatis 7): Lemmata si quaeris, car sint adscripta, docebo, Ut, si malueris, lemmata sola legas. {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} Sed, ut video, opinione melius mihi apud te labor hic processit. Atque idem de quibusdam alijs, summis viris, dissimulare non possum. Utinam de omnibus, etiam amantibus nostri dicere idem liceat. Nempe argumentum hoc displicet. Nec diffitentur, magnum illum Hipponensem praesulem 1) aliam grammaticen scripsisse. Sciunt et togatorum doctissimum, et ipsum Julium Caesarem, virum bellica laude tam illustrem, de analogia libros reliquisse. Et quicquid de Augusto Claudio, caeteris affero, sibi quoque probe perspectum aiunt. At negant, me, ingravescente hac aetate, eaque de me hominum exspectatione ad minutias hasce, etsi non incuriose tractatas, descendere debuisse. Rem magis me dignam fore, magis etiam utilem Ecclesiae, si animo nulli affectui mancipato eruere adlaborem antiquitates ecclesiasticas, multis adhuc tenebris involutas. Et sane hoc studium fuit a prima adolescentia. Nec quicquam praeter temporum iniquitatem paullum inde abstraxit. Multa quoque in hoc genere vel confecta iam habeo, vel affecta. Eo maiori voluptate redeo nunc ad studia meliora, quae magis placitura confido et tibi, et alijs itidem bonis. Gravioribus istis lassus fortasse iterum revertar ad eruditionis sementiva, ad nuces. Non tamen ex cicure reddar avis fera, ut domum redire obliviscar. Nisi fortasse ante me longus corripiat somnus. Quippe iam annum pulso sexagesimum, ut vitae non ita multum superesse videatur. Sed haec curae erunt imperatori summo, qui ubi e statione hac nostra avocabit, laeti ad meliores sedes avolabimus, pertaesi etiam ineptiarum, quibus sese et alios discruciant erudituli nostri, nihilo saepe amantiores bonae mentis, quam in infrunitum vulgus, cui facilius ignoscas. Pereant studia universa, si nos duntaxat gloria praestant animalia, nec ad solidam pietatem ac prudentiam ducunt. Scio, te juxta mecum sapere, vir nobilissune, eoque lubentius hanc querimoniam apud te deposui, non quasi mihi hic quicquam seratur vel metatur, sed quia miserescat me ordinis nostri. Sed de isto satis, ne in epistola hac videar velle rethoricarí. Vale, nobilissime Hugeni, una cum heroina conjuge, ac familia universa. Amstelodami, CIƆIƆCXXXVI, Idibus (13) Aprilibus. 1374. Graaf Johan Maurits van Nassau. (H.A.) De schipper, die onze boomen zal vervoeren, wil niet vertrekken, voordat hij zekerheid heeft, dat hij dadelijk betaald zal worden. Ik heb den gouverneur van Dorsten geschreven, om hem toch over te halen, en zal hem later wel krijgen. Brynen, ce 14e Ap. 1636. Onze zaak hier gaat goed en wij schieten flink op het fort Schenck. 1375. R. Huijghens 2). (A.B.) Mijn neef zou gaarne de compagnie van kapitein Snel hebben. Brienen, ce 15 d'Avril 1636. 1376. G. de Waulfin 3). (K.A.) Volgens het bevel ben ik zeventien dagen met den commandeur 4) op reis ge- {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} weest. De jonge man heeft veel genoten en is heel geschikt, maar hij moest een goeden gouverneur hebben, den een of anderen ouden edelman. Hij is ontevreden over den heer Chalas 1). De Paris, ce 15e Avril 1636. De heer Nicastre 2) heeft mij geschreven om de Psalmen van Gabriel Bataille 3) voor u. Maar de man is dood en de psalmen zijn niet gedrukt. Toch zal ik ze door bemiddeling van een vriend zien te krijgen. 1377. Graaf Willem van Nassau 4). (H.A.) Ik ontving nog geen antwoord op het verzoek van den gouverneur van Cleve, dat ik u overbracht. Eenige boeren van den huize Hampel van de gravin van Gronsvelt 5) werden door den gouverneur gedwongen, karrenpaarden te leveren; toen zij daarmede munitie vervoerden naar Gennep, zijn zij door ruiterij uit Nymegen gevangen genomen. Men nam hen de paarden af, verkocht ze, houdt hen zelf vast en eischt 1000 rijksdaalders. Dat is wel wat erg. Ik hoop, dat Z.E. zal schrijven aan den heer van Spyck 6). Zoowel de gravin van Gronsvelt als ik zullen u zeer dankbaar zijn voor uwetusschenkomst. A Brynen, ce 17 Ap. 1636. 1378. Aan D. Heinsius. (K.A.) Acceptis tandem literis nostris, quas non oberrasse nunc videbis, sed Lutetiae cum sensu et cura asservatas fuisse, extemplo has Balzacus reposuit perferendasque Aigueberio tradidit 7), viro nobili, docto et, ut olim indicasse me puto, tui studiosissimo, paucorum quidem verborum illo, sed veracium, et in quo minus quotidie haesito, ab animo tam fuci aut malevolentiae vacuo, quam tui prorsus observatissimo candide productionum. Accedit Aigueberij, in amici gratiam, et mandato quidem ipsius, constantissima assertio; accedit altera Dominae Desloges, celeberrimae mulierum, cui cum ante menses duos per epistolam indicassem 8), quam in mora respondendi ad dissertatiunculam Balzaci neutiquam fuisses, sed meo partim infortunio, partim eorum culpâ accidisset, qui perferendo fasciculo se obtulissent, quod serius erroris sui facundus scriptor admoneretur, rescribere illi heroinae visum fuit quae hic videbis 9), neque videres tamen, nisi omnibus mihi modis allaborandum ducerem, ut, quam de Balzaco non aequam suspicionem admiseris, tot praestantissimorum hominum votis et suffragijs certus fias. Immodicas enim laudes, quibus {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} me suffocat illa magis quam extollit, pudor me ut supprimerem adegisse debuit. Nunc alia ratio commovit, neque celari te passa est quae scripta non videntur, nisi quo ad clarissimam tui nominis mentionem citra affectationem perveniretur. Quod superest, Balzaci dissertatio procurantibus amicis et omni, ut refertur aulâ flagitante, typis excusa prodit 1). Ex eo dum se prospicere autumat, rescriptionem item tuam publico non dubie datum iri, excerpsit, quas et hic videbis, duriusculi sermonis periodos, quarum si acetum induci potes, ut suaviore locutione diluatur, optabit ipse, ut orbi innotescat, quantâ felicitate, eruditione et autoritate scrupulos haesitanti summoveris, quibus jam se liberatum fatetur, et publice quidem, si voles, professurum recepit, nam et Aigueberio hoc praecipue in mandatis dedit. Quae hic partes meae sunt, dandam operam censeo, ut sarta inter vos amicitia sit, cuius me quasi proxenetam admisistis. Eo si inclinas, vir humanissime, ut equidem autor sum, et majorem sane in modum te obsecro, confestim atque jusseris, adversaria tua, ἐν ϰειμηλίοις mihi asservata, transmittam, de editione pluribus vel scripto tecum vel coram acturus, si fieri per alterutrius occupationes poterit, ut vel domi tuae vel meae brevi congrediamur. Vale, meum decus, et has chartulas, quibus me respondere par est, ubi otium erit, remitte. Hagae Com., XVII Apr. CIƆIƆCXXXVI. 1379. N. van Hoensbroeck. (L.B.) Vertrouwende op het paspoort van Z.E, heb ik op de markt te Utrecht vier paarden gekocht, maar die wil men nu te Bommel niet doorlaten. Wilt gij nu op de acte schrijven, dat het verlof verlengd is? In den Bosch zal ik eene cautie stellen van 10.000 écu's, dat de paarden niet buiten de Meierij zullen komen. Bommell, ce 18 de Avvril 1636. 1380. Graaf Johan Maurits van Nassau. (H.A.) Onze schurk van een schipper 2) is niet hier gekomen en heeft mij de paspoorten teruggezonden. Ik zal nu een paar andere schippers aannemen, om de vracht naar Dordrecht te brengen, en naar de kosten informeeren. De kopie van het paspoort voor onze kalk moet m.i. naar Brussel worden opgezonden. Brynen, ce 20 Ap. 1636. 1381. Lelio Pompei 3). (H.A.) Na verandering van lucht en het beproeven van allerlei geneesmiddelen gevoel ik mij wat beter en hoop mijn dienst met mijne gewone toewijding te hervatten. Verona, li 26 Aprille 1636. {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} 1382. C. Barlaeus 1). (L.B.) Ad lepidum tuum et argutissimum epigramma 2) vix quicquam audeo reponere. Vereor quippe, ne iterum a te audiam illud Moeche prior 3), aut aliquid huic affine. Annam simul et Annam esse et Annaeum, hunc et hanc, monstro verius et hermaphrodito simile fuerit, quam bene habitae virgini. Si nihil velis tolli, sed aliquid assui, nonne virginem androgynum feceris? Talem si videat deus amorum, pudebit et pigebit spectaculi. Nubat talis Aphrodite sibi, ducat seipsam talis Hermes. Mihi certe pro remedio amoris et refrigerio fuerit, quae est, quod erat, et fiat, quod non erat ante. Per me licet, seipsam ut gignat et sapiat; licet iuxta philosophorum placitum, quicquid fit, ab alio fiat. Votum meum et mens fuit, ut aliquid tolleret Jupiter, aliud assueret, fieretque Anna, quod olim facta fuit apud Nasonem 4) puella Iphis, hoc modo: non candor in ore Permanet, et vires augentur, et acrior ipse est Vultus et incomptis brevior mensura capillis. Plusque vigoris adest, habuit quam femina. Nam quae Femina nuper erat, vir creditur. Cur autem illam velim virum fieri, multae causae sunt. Prima est, quia versus scribit, qui viros non dedecent. Secunda, quia tunc non erit periculum, ne illius amore flagret vir bonus. Nec enim taurum tauri, nec equos amor urit equorum; Urit oves aries, sequitur sua femina cervum. Sic et aves coeunt, interque animalia cuncta nullus mas maris cupidine corripitur 5). Tertia, ut liberior et facilior ad illam pateat aditus; iam quia ab osculis sibi metuit, salutari se sinit et conspici, more Imperatricum Ottomanicarum. Quarto, si vir esset, posset lectiones professorum audire securius, et inter eiusdem sexus studiosos sedere. Nunc pudibunda docentem audit professorem per hiantem fenestellam aut fenestrulam, ut a petulanti iuventute conspici nequeat. Quinto, si vir esset, posset ipsa publice profiteri vel poeticam, qua valet, vel Hebraeorum scripta, quae legit sine punctis, doctore Pedio 6). Sexto, si vir esset, posset admoveri clavo reipublicae, et exemplo suo docere, rempublicam iam interdum melius regi a quondam femina, quam a semper viris. Verum pereant, mi Hugeni, hi ioci inter nos. Nec enim ex honore fuerit gravissimae et honestissimae virginis, plures scire, quam illius venerando nomine utamur familiariter. De dijs nonnisi reverenter loquendum. Nec minus de Vestalibus. Si Mars essem, posset illi accidere, quod accidit Rheae, hac spe, ut Remum ederet et Romulum, conditores magnae urbis et gentis. Nunc, quia vixi maritae nuper idoneus, et militavi non sine septem liberorum gloria, haec arma defunctumque bello barbiton hic paries habebit 7). Sed incidit illud Pindaricum: στρεταί υάρ τε ψρένδρῶν. - Vale clarissime, doctissime, humanissimeque amicorum quot sunt, quotque fuere, quot eruntque. Prid. Cal. Maij (= 30 Apr.) CIƆIƆCXXXVI. 1383. L. Reael 8). (L.B.) Ick hebbe uwer Ed.t op t' hoochste te bedancken over de gunste ende {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} affectie laestmael aen mynen neve Cap.n Jacobum Geerbrantsz bewesen, daerdoor hij tot sijn gewenste wit es gecomen. Op dien selven tyd hadde ick mede gerecommandeert brenger deses, Wilhem Fransz Fido 1), staende op de nominatie om van lieutenant tot capiteyn te geraken, ende hoewel hij sich sonderlinghen es bedanckende over de genegentheden van uwe Ed.t aen hem bewesen, soo heeft hij echter voor die reyse syn begeerte niet kennen erlangen. Nu wederomme d'ere gecregen hebbende, dat hij van t' collegie ter ammiraliteyt op de nominatie ende dupel getal van capiteyn es gebracht, wert hij genootsaeckt de vorighe jonsten aen uwe Ed.t te soecken. Ende alsoo hij het land nu enighe jaeren voor lieutenant heeft gedient, waerinne hij sich t'allen tyden vroom end' eerlycken heeft gequeten, ghelyck daervan mijnhere d'ammirael Dorp, onder wiens bestier hij geduyrende dien tyd geweest es, sal kennen getuijghen, soo verdiende hetselve wel dese mijne versochte recommandatie. Maer vermits hij aen de mynen oock geallieert es, soo hebb' ick hem hetselve niet kennen weygeren, verhopende, dat dat mij oock onschuldighen sal van de stouticheyt door mij gepleecht; versoecke derhalven hem sooveel jonste ende adresse te willen laten toecomen, als de deucht ende weldragentheyt es verdienende ende t'spillen van uwe achtbaerheyt sal kennen lyden. Waerover ick mij, als over alle andere voorgaende weldaden, t'allen tyden verplicht sal houden, omme te blyven .... In Amster., segghe Veenwyck, den 14 Meij 1636. 1384. Aan De Hauterive 2). (K.A.) Tot mijn spijt heb ik weinig voor u kunnen doen. ‘Une bonne partie du jour d'hier vous futes l'argument de noz conferences, et y eut il de la philosophie sur le tapis, en contemplant comme toutes circonstances semblent conspirer à traverser les intentions de ceux, à qui le malheur en veult pour un temps. Quand tout a esté soigneusement concerté, un navire s'est eschappé à vostre lieutenant, qui avoit subject de croire, qu'il luy restoit plus d'un jour entier de loisir; quand on a pensé avoir suppleé à ce default, un second navire s'est mutiné; quand on a mis le sec et le verd à persuader les matelots, les menaces ont perdu leur terreur, et les prieres leurs appas. Enfin le subject mesme de la rebellion, je dis le payement, promis en vostre nom, qui ne le debviez pas, a esté mesprisé. Il en est pourtant question, Monsieur, de faire force à la fortune, et vous ne debvez pas croire que tant de ses refuz nous ayent faict reculer d'un pas de l'intention de vous servir. S. Ex.e seulement propose, si vous ne trouveriez à propos, de faire descendre par avance la personne destinée au rapt jusqu'à bien proche de la coste, soubs pretexte de quelque visite de parents, à ce qu'un navire arrivé, comme par occasion d'autre employ, la peust recevoir, sans perte de temps ni de vent. Le commandement que j'ay eu de vous faire ceste ouverture me faict croire qu'on prevoit l'employ {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} de quelques vaisseaux de guerre, qui ne se pourra excuser. Et desjà vous debvez presumer, que ce sera sur le transport des trouppes françoises, qui vont vuider le païs. Je veux bien joindre ma presumption à la vostre, Monsieur, mais ne vous en debite rien que par conjecture. Si cependant vous prenez la peine de me dire voz sentimens sur cette proposition, ce sera me remettre an train des procedures entamées, dont le dessein est trop bon, pour s'estouffer au berceau ..... A la Haye, le 16e de May 1636. 1385. Aan graaf J.W. van Brederode 1).* Faisant mention à S. Ex.e de ce que vous m'avez faict l'honneur de me commander, sur le subject de la chose cognue, j'ay veu qu'il s'est cabré de ce qu'on la juge remise à sa disposition, protestant au contraire, que c'est celle des Estatz generaulx qui la doibt regler, et que passé deux jours il les en a encor faict semondre. Ce que m'asseurant n'avoir point esté faict à vostre desadvantage, j'estime que vous ne viserez pas, Monsieur, à la distinction des auteurs, pourveu que le benefice vous en revienne tout entier. A cela si vous imaginez probablement que j'aye moyen de contribuer en aucune sorte, je vous supplie de croire qu'à un signe que vous daignerez m'en faire du doigt, je m'y porteray aussi franchement que j'ose me qualifier .... A la Haye, le 16e de May 1636. 1386. Aan M. Zuerius Boxhorn 2). (K.A.) Lat. Hier hebt gij eene opgave van de verzameling van Smithius 3), voor zooverre ik die kon opmaken. 21 Maij 1636. 1387. Aan C. Barlaeus. (K.A.) Het geld is u toegezonden. Dank voor de puntdichten. Het vers tegen Mare clausum van onzen vriend Staeckmans 4) heb ik gezien en ik heb zelf ook iets over dat onderwerp geschreven 5). Het versje op Schenkenschans 6) {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} vind ik heel aardig. Hierbij gaat een vesje van mij 1). Op den geamputeerden arm van Pollotti heb ik indertijd ook gedicht 2). Hagae Com., X Cal. Jun. (= 23 Mei) CIƆIƆCXXXVI. 1388. A. van Hilten 3). (H.A.) Hierbij ingesloten brieven. Kunt gij ook iets doen voor mijn neef Melchior Wijnckelman 4), die in de compagnie van den heer Broucqsaut te Lillo dient en gaarne vaandrig zou worden? Hij heeft in Frankrijk zijne opleiding ontvangen. Zijn vader was kapitein en commandant in het land van Tholen 5), zijne moeder eene dochter van den heer de Rijcke 6), die president der Staten van Zeeland is geweest. A Utrecht, le 13/23e de May 1636. 1389. Aan mevr. Desloges 7). (K.A.) Je feray response à la belle lettre qu'il vous a pleu escrire le ..... 8), quand une eloquence plus forte encor que la vostre m'aura persuadé que c'est à moy que vous avez parlé. Mais voyant aussi peu d'apparence de l'orateur que de la verité de la these, je vous supplie tres-humblement d'aggreer que je tienne ceste illustre depesche pour intercepte, et sache gré à la fortune d'avoir descouvert en quelle sorte vous distribuez ou il appartient la faveur de voz applaudissements. Cette equivoque presupposée, et que parmi une quantité de lettres celly-cy ayt emporté la superscription d'une autre, comme il arrive que la pluye ou la rosée ne tombe pas tousjours a plomb sur les endroits qui les attendent par droict de nature, mais se divertissent dans la presse des meteores, j'ose vous importuner, Madame, d'une seconde requeste et insister, que doncques ma vraye lettre me soit rendue, et qu'il me soit permis de veoir qui je suis dans un mirouer qui ayt de la proportion à mon visage, ou au moins ne double point celle de ses objets. Je m'offre franchement au change, {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} et pourveu qu'il vous plaise me donner ce qui est à moy, je tiens prest à toute heure ce que vous avez mandé à quelqu'autre, qui ne peut avoir prins qu'à injure les veritez que j'estime que vous m'aviez dites. Sortez nous du labyrinthe, Madame. J'en ay le sens commun troublé. Tous les interests de M. de Balzac, que je prends à coeur, ne me scauroyent rappeller à moy, et jusques à ce qu'il vous aura pleu me desestourdir, je ne signeray que d'une main paralytique, bien que tousjours conduitte d'une intention tres-saincte et invariable, que je revere l'eminence de voz vertuz heroiques autant que je doibs cherir l'honneur de voz bonnes graces, et me declare sans reserve ..... le 27e de May 1636. 1390. Aan J.L. Guez de Balzac 1). (K.A.) Vostre ambassadeur tres-extraordinaire 2), qui part d'icy aveq la reputation d'avoir mieux merité ce tiltre que les plus diligens ministres d'aucun estat, me laisse aussi peu de part au rapport de sa negotiation, qu'il m'en a octroyé en la conduitte de voz affaires. En quoy, bien qu'il me pese de me veoir supplanté aux honneurs de vostre employ au Septentrion, que j'avoy presumé ou de posseder ou d'acquerir sans corrival, je ne laisse de recevoir à beaucoup de consolation, de vous veoir mieux servi que par le passé, et mon ambition, quoyque des plus fortes, n'a point honte de se rendre icy à mon extreme affection au bien de vostre service. Monsieur d'Aiguebere donq, sans paraphrase, vous va rendre compte de la chaleur de ses offices à l'endroit de Monsieur Heinsius sur le subject de voz instructions. Que si d'abord, Monsieur, vous le trouvez harassé, prenez-le pour un orateur hors d'haleine, plustost que pour un courrier fatigué de la poste, et vous luy aurez faict une retribution aussi juste qu'estoit celle que defera le Roy d'Espagne à son general d'armée, quand il nous eut persuadé à la trefve. S'il s'oublie, je dis, s'il s'humilie à vous toucher en passant d'un peu de debvoir que j'aye tasché de joindre à l'assiduité de ses peines, pour destourner vostre grand amy et adversaire du stile qu'il soustient que la pointe du vostre avoit aiguisé en sa main, dites que dormitat Homerus 3), et luy passez la beveuë, en consideration du succes de son entremise, que veritablement vous ne dehvez qu'à luy, et duquel sa bonté seule me rendra partisan. Si ce n'est, Monsieur, que la vostre vous induise à recevoir en payement les bonnes intentions de ceux qui vous doibvent du service effectif. Soubs la faveur de cest article je m'avouë de l'ambassade, et certes, si au depart de ce soigneux collegue il reste à vuider icy des minutes dont je soye capable et pour lesquelles il suffise de vous vouloir beaucoup de bien, ce sera moy qui en guetteray les moments et vous feray veoir à tres-bonnes enseignes, que tant qu'il n'y a point de Monsieur d'Aiguebere en Hollande, j'y suis ..... Le 27e de May 1636. N'attendez rien de moy, s'il vous plaist, sur le present de voz oeuvres; j'ay resolu de m'en dispenser jusques à ce que je m'en soye saoulé, ou que vous entendiez ma langue maternelle. En ceste-ci et toute autre je me recognois impuissant à produire les moindres sentiments que j'en ay. 1391. C. van Teresteyn 4). (H.A.) Ik kan den kapitein niet beletten zijn goed te verkoopen, tenzij Zijne Genade hier dadelijk iemand zendt met eene procuratie. Wel kan ik hem ernstig vermanen, zich aan zijn contract te houden. In Dordrecht, 6en Junio 1636. {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} 1392. Aan R. Descartes 1). (K.A.) Je n'entens pas sans ressentiment d'injure le doubte que vous sembbez avoir, si les papiers dont il vous a plu me gratifier autrefois 2) ont esté conservez ou non. Il partiroit bien moins de chose de vostre main et ne se perdroit jamais dans la miene. Les voyci donq en espece ou en individu, si vous avez encor une oreille de reste pour ce beau langage de l'escole que vous alles ruiner. Je souhaitte fort que vous fassiez rencontre d'un graveur tant soit peu philosophe, et qui ayt la conception prompte comme le hurin. S'il manque en l'une ou l'autre qualité, il vous desgoustera et ne soulagera jamais vostre lecteur. Il est vray, Monsieur, que pour cest instrument 3), comme il est des choses plus palpables qui soyent sorties de vostre esprit, ces eschantillons l'y pourront esclairer, mais quand ce viendra aux anguilles de l'eau, aux differences des pluyes et des brouillars, et choses semblables 4), j'apprehende extremement, qu'à moins de subir les mesmes peines que vous avez voulu prendre pour mon subject, vous ne trouverez point d'artisan qui vous satisfasse. Il reste que la necessité vous porte a l'endroit de voz enfans, à l'effort qu'elle fit faire au fils de Croesus pour sauver son pere 5), et que la peur ou l'indignation vous fasse vostre ouvrier. En effect, Monsieur, l'essay que vous venez de m'en envoyer vous servira d'une longue condemnation, s'il se rencontre en voz oeuvres des faultes de la main. Je vous en baise les mains tres-humblement, et apres m'estre congratulé de mon ignorance, qui vous a faict le fils de Croesus, je vay remettre mon tourneur à la seconde espreuve, dans laquelle je suis bien asseuré que ses faultes ne trouveront plus le pretexte dont il m'a payé par le passé. Si cependant vous souffrez que je retourne a vous animer à la production de voz oracles, et à vous supplier de me faire entendre par occasion jusques ou en est vostre imprimeur, que je revere desjà comme on faisoit anciennement les mystes de Delphes, j'oseray presumer que vous me continuez l'honneur de ceste grande bienvueillancc que j'ay aussi peu meritée que je desire la recognoistre aveq passion, en vous tesmoignant que je suis parfaictement ..... A la Haye, le 15e de Juin 1636. 1393. M. Zuerius Boxhorn 6). (A.B.) ‘Redit ad te, amplissime Hugeni, ad dissertationem amici tui haec epistola, quam nobilissimo nomini tuo publice inscribendam existimavi, quia privatim incripta iam est 7). Quae multa ex recondita antiquitate eruebat, quae hominis petulantissimi audaciam merito castigabat, luce mihi dignissima videbatur. Interea non mihi, sed sibi Balsacus irascatur. Non expectaverit forsan hane poenam, sed meritus fuit.’ ..... Uw gedicht op de verzameling van Smithius heb ik ontvangen 8). Heinsius en Scriverius 9) groeten u. Lugd. Bat., CIƆIƆCXXXVI, Jun. XXI. {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} 1394. Aan J.L. Guez de Balzac 1). (K.A.) L'intervalle qu'on me donne entre la presse de l'imprimeur et le partement du premier ordinaire de ceste sepmaine est de si peu d'heures, que pour prevenir tout le monde comme je doibs en la depesche de ceste lettre, qu'on vient de m'escrire pour la seconde fois, et de me dedier pour la troisiesme, force m'est de vous l'envoyer en chemise. De quoy cependant, si l'auteur, nostre amy et vostre adversaire, prend cognoissance, il advouëra que c'est l'habit de la verité, qu'il defend et l'embleme de la liberté permise entre amiz en matiere de controverse, où l'honneur et la conscience sont hors d'interest. Vous jugerez, s'il vous plaist, comme il y a encor appuyé la premiere de nouveaux soustiens et, s'il ne s'est moderé en l'autre, de sorte que vostre apostre n'ayt subject de se plaindre, d'avoir travaillé toute la nuict sans rien prendre. Je ne vous avanceray rien la des us de mes sentimens, n'ayant peù employer ce peu de loisir qu'à tourner le premier fueillet du livre, et à vous r'asseurer par ceste occasion precipitée qu'en toutes celles de vostre service et contentement je seray des premiers à vous tesmoigner que je suis parfaictement ..... Le 22e de Juin 1636. 1395. S. van Haersolte. (H.A.) Ik hoor, dat kapitein Renesse 2), commandant van Coevorden, naar den Haag is gegaan wegens het ‘goet, dat tot Linghen aengehaelt is, twelck hij wil hebben. Is t sulcx, datter enighe wijnen gelorrendraeijt syn, d'welcke binnen Linghen koemende, in arrest syn genoemen. Off nu die soldaten van Coeverden meerder rechts tott dese beut hebben, ofte die offitieren toe Linghen, is de geheele questie, ende behoert emmers niet toegelaten te werden, datte soldaten van Coeverden ende andere de minste jurisdictie hun aenmatighen binnen de stadt Linghen, twelck van sulcken consequentie sal sijn, datt de Vreessche soldaten niet allene uth Coeverden, maer ook uth Bortangnie, Bellingwolde ende andere plaetsen onder sulck pretext die stadt souden ruymen, ende sijn hoechgemelte Ex.tie ontrecken t'gunt d'selve aldaer toebehoert’.... Zwol, den 25en Junij Ao 1636. 1396. Aan M. Zuerius Boxhorn. (K.A.) Ik ben een slecht schrijver, zooals gij van Heinsius kunt hooren, omdat ik weinig tijd heb. Den brief heb ik naar Frankrijk gezonden 3); wij moeten afwachten, hoe hij beantwoord zal worden. Mijn vers op de oudheidkundige verzameling van Smithius prijst gij te zeer. Hagae Com., V Cal. Quintil. (= 27 Juni) CIƆICƆXXXVI. {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} 1397. V. Conrart 1). (L.B.) J'ay receu avec beaucoup de joye la prière que Mr. de Veine 2), secretaire de Monseig.r le duc de Buillon 3), m'a faite, de vous envoyer le livre qui vous sera rendu avec cette lettre, mais j'eusse bien desiré de vous pouvoir rendre quelque service plus considérable, pour meriter l'honneur de vostre connoissance. Je say, Monsieur, qu'elle est recherchée et estimée des premiers hommes de l'Europe, et que c'est estre heureux que d'avoir part en vos bonnes graces. Je say encore que vous aymez les moeurs de nostre nation, et que n'estant pas content d'une médiocre intelligence de nostre langage, vous en avez voulu acquerir une parfaite des plus secrets mysteres de nostre eloquence. Vostre nom se lit tous les jours dans les cabinets où nos princesses tiennent leurs cercles. Les François qui écrivent le mieux aujourd'huy confessent que vous les surpasséz, et si vostre modestie vous empêche d'accepter cette lonänge, au moins ne pouvez-vous refuser justement celle de les égaler. Mais je parle icy inutilement de vous, Monsieur, car il n'y a point d'honnêtes gens à Paris, ni dans nostre cour, qui ignorent ce que je vous viens de dire, et il ne vous est pas aussi fort avantageux que vostre mérite soit publié par un inconnu. Je reviens donc à ce qui m'a obligé de vous écrire et vous supplie de croire que je chériray toute ma vie cette petite occasion que j'ay euë de vous faire savoir que je suis un des admirateurs de vostre vertu. Que si j'avois assez de bonheur pour obtenir par de si foibles effets de mon affection quelques témoignages que vous l'aurez aggréée, et que vous voulez bien m'honnorer de vostre bienveüillance, je croirois avoir acquis à fort bon marché une chose qui n'a point de prix, et ma propre expérience m'apprendroit qu'un petit fondement peut bien soutenir un grand édifice, et que la seule intention a quelquesfois des recompenses qui n'appartiennent qu' à des services effectifs. Je souhaite néantmoins, de vous en pouvoir rendre de cette nature, afin que vous ayïez plus de sujet de croire que je suis veritablement .... Paris, le 28 Juin 1636. Je n'ay point fait relier de Pseaumes avec vostre Nouveau Testament, bien que Monsieur de Veine me l'eut ordonné, parce que le volume eût esté excessivement gros. Si vous en desirez de séparer qui soyent reliez de la même sorte, prenez la peine de me le mander, et j'y feray travailler aussitôt avec tout le soin qui me sera possible, par le même libraire qui a relié le Nouveau Testament. 1398. Aan Anna Maria Schurman. (A.K.) Schedas hasce, praestantissima virginum, quibus vim veteri verbo fieri {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} observabis, neque adeo pictoribus atque poetis quidlibet audendi semper aequam potestatem esse 1), liberandae fidei, quam fratri tuo 2) nuper humanissime ad me visenti dederam, non erudiendae tibi, ne fallaris, mitto. Quantumvis a perita manu sint, atque eo nomine sedulo mihi asservatae, satis constat, tuis nihil praecepturas esse, quod, exemplo si laudari possit, prior non statueris, vel convellere nequeas, si praeter artis genium sit, quem extra te frustra quaeri, tam est certum, quam quo te natura dux evexit nullâ disciplinâ ascendi. De carmine vernaculo homiliae doctissimae summi viri G. Voetij adscripto 3) fecisti gratum quam quod maxime, arbitro tamen harum rerum nimis quam imperito. Etenim si redhostiendo par ipse mihi fuissem visus, non has fortasse tam ἀρρύϑμους gratias tulisses. Nunc eo me dejecisti, ut, siquidem sperare fas sit, tot olim hoc in genere ineptiarum mearum nec numeros te vidisse, nec verba tenere, primae felicitatis loco habiturus sim. Primae, si unam excipis, quam tum experiar, si vel amare me digneris, vel amari a me, ut postulo, benigne feras. Vale diu, patriae huius atque nobile et illustre aevi decus, et insigni viro, quem nominavi, salutem a me plurimam, nisi grave est, dici manda. Hagae Com., Prid. Cal. Quintil. (= 30 Juni) 1636. 1399. Aan A. Sciaglia 4). (K.A.) Z.E. zelf antwoordt u. Ik moet daar alleen aan toevoegen, dat het ons niet noodig schijnt op uw voorstel, om voor de correspondentie cijferschrift te bezigen, in te gaan, en wij dus den gewonen vorm zullen behouden. 2e de Juillet 1636. 1400. Aan Anna Maria Schurman. (K.A.) Sequitur haec, de qua dixi, alteram Athenas noctua. Qualescumque sint, singulis hoc pretij debeo, quod a summis artificibus prodierint. Hoc demo rursum, quod ampliores utrisque regulae typis vulgatae prostent; quod cum hactenus bona fide nesciverim, veniam promissae nuper, nunc inutilis molestiae a te peto, et ut amari velis a ..... 3 Jul. 1636. 1401. Aiguebere. (K.A.) ‘J'ay rendeu les lettres dont il vous avoit pleu me charger, comme coy croy que vous en aves receu tesmoignage par les responses de Madame Desloges et de M. de Balsac 5). M.r Vincent 6) s'est senti tres honoré d'avoir eu occasion de vous rendre ce petit service; il vous envoye ce qu'il vous avoit promis et {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} vous escrist.’ Ik zou u gaarne belangrijker diensten bewijzen. Wilt gij mij bij Z.E. aanbevelen? A Paris, le 3 de Juillet 1636. J'attens la response de M. Hensius. 1402. Vincent 1). (B.M.) Het doet mij veel genoegen, u snaren uit Rome te kunnen zenden; ik hoop, dat zij door de zeereis niet geleden hebben. Gaarne zou ik nog eens naar Holland komen, om van uw gezelschap te genieten, maar mijne bezigheden veroorloven mij dat niet. Ik troost mij er mede, dat ik, hier zijnde, u nog wel eens den één of anderen dienst kan bewijzen. A Paris, ce VIme Iuillet 1636. Gaarne wil ik dikwijls iets van u hooren; ik zal u dan het nieuws uit Frankrijk overzenden. 1403. G. Wendelinus 2). (L.B.) Diligentiam illam tuam, quâ te totum coelo sideribusque probasti, dum Byzantij mihi ἔξαρμα curasti 3), biennium iam et quantum eius excurrit, quanto pensiculatius introspexi, tanto ut mecum veneraretur observantius posteritas conatus sum, et - nisi me fallit Urania - etiam assecutus. Ita mihi, probe iam scio, ductae sunt rationes, quarum Loxias meus 4), denuo propediem multoque auctior proditurus, faciet fidem. Quod dum praestolor, altero interim, nec vero minore bono, publicum - pro eo ac illud etiam hac in parte amas - porrho bea. Inter eos libros, quos magnus Scaliger 5) bibliothecae Lugdunensi legavit, est et Chronicon Samaritanum, linguâ quidem Arabicâ, sed charactere Samaritano conscriptum, mirum ni ex Hebraeo versum. Quae ex illo citat in Emendatione suâ Temporum 6), pauca licet, tanta sunt et talia, ut in illis thesauros videre mihi videar reconditos, ac verum Ariadnae filum, quod nos e labyrintho temporum extricet. Iam dudum ignoratos hactenus annos Iubilaeos Hebraeorum veterum feliciter erui ex varijs - etiam manuscriptis - auctoribus, constituique, ut eos retulerit September horum nostrae epochae annorum, 5, 54, 103, 152, 201, 250, 299, 348, 397, 446, 495, 544, 593, 642, 691, 740, 789, 838, 887, 936, 985, 1034, 1083, 1132, 1181, 1230, 1279, 1328, 1377, 1426, 1475, 1524, 1573; postremus coepit anno 1622, proximus inibit Septembri 1671, atque ad eum modum retro porrhoque continuo. Hanc subductionem meam luculenter confirmat istud Chronicon, pro meo sane intellectu. Quoniam ad Exodum Mosis numerat ab orbe condito annos 2794, hoc est Sabbaticos 399, Iubilaeos vero 57 plenos {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} atque integros, ut sint ad mortem Mosis anni 2834, ad eius denique natalem 2714. At vero a Mose - nato an mortuo? - ad ingressum fanatici - Mahometi - annos numerant 2215, plane ut Mahometes secundum istos coeperit vel anno 4929 vel 5049. Sed enim, ut illi 2215 anni numerentur a nato Mose - non autem morte eius - verius est et cum Eusebio 1) ac Cyrillo 2) in ipsissimum temporis articulum conspirat, praeterquam quod eundem annum Mosaici natalis luculentis atque invictis demonstrationibus aliunde quoque habeo firmatum ac constitutum, etiam de ipsius Samaritani calendarij numeris atque rationibus, Scaligero non intellectis. Quoniam ergo re vera annus Samaritanus epocham figit Mahometicae Hegirae, necesse est, ut numerentur ante nostram epocham anni Samaritani 4307, utque annus noster 5 fuerit Samaritanus 4312. Quem numerum si per 7 et 49 dividas, eruendis Sabbaticis et Iubilaeis, ea supputatio Sabbaticos largietur 616, hoc est Iubilaeos 77 omnino, et - sicut supra monui - anno nostro quinto Iubilaeum repraesentabit pro eo, ac iam constitutum illum dudum habui, apparebitque Samaritanos etiam accuratam servare rationem Iubilaeorum nihil uspiam luxatorum aut hiantium, et calendarium, quod verpi illi obtruserunt Scaligero, nihil ad annum 1584 pertinere. Egi de his superiore anno Traiecti cum doctissimo Maresio 3), deque Chronico Samaritano in lucem suam protrahendo verba magno serio feci. Is arrectus tam reconditarum rerum expectatione tantumque non impatientiâ, scripturum se receperat ad Constantinum l'Empereur 4), magnum illud eruditionis sidus, identidemque aurem vellicaturum, quoad ab illo tandem ederetur. Quid eius actum sit, quid agatur, nescio; unum hoc scio, si tu, literarum genie, hoc agi voles, bonum factum fore. Argumentum est nobile, ac cura unius tua dignum. Unius dico tua, quoniam, postquam per omnes prope orbis angulos sollicitavi eruditos, nemo omnium fuit, qui quantavis diligentia, quantiscumque sumtibus - nam et hoc respondent - Chronici Samaritani alterum exemplar nancisci potuerit hactenus, cum tamen Pentateuchi exemplaria pluscula, libellos precum, dictionaria item sua impetraverint a Samaritanis. Omnes per me oculos conijciunt in unum te; tu tuos, oro, in me et illos. - Interibi ne cessationis meae culpam arguas, habe de me rem a longo silentio te dignam. Problema mihi fecit Mersennius 5) ante biennium de motu gravium, ac quanta sit in singula momenta velocitas cadentium. Putabat ille, lapidem a superficie telluris casurum in centrum spacio sex horarum. Ego multis assiduisque experimentis tandem assecutus sum verum, invenique casum lapidis a superficie in centrum telluris absolvendum minutis {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} horarijs duodecim, nihilo plus, nihilo minus. Eundem lapidem, si e luna cadat, in centrum telluris perventurum minutis 90, hoc est sesquihorio. Denique si cadat e sole, perventurum huc uno die nihil amplius minusve. Si me dignum iudicabis amicitia nobilium illic mathematicorum, quid ad haec respondeant, significabis. Digna res est, quae non ignoretur diutius. Atque adeo dum significo 12 ista minuta terrestria illaque 90 lunacia, facile pronunciabunt, ecquâ proportione crescentem celeritatem casus faciam in momenta. Illa ergo tibi definiant. Sin nequeant, ego proximis literis definiam, et quidem per hunc ipsum, qui hasce meas tibi tradet, Ill. Marcani Comitis aulicum nobilem, a quo hoc impetravi, ut meas apud te N.D. officiorum vices impleret candore quam ostentatione pleniores, quod te amare ac quaerere scio virum. De quâ etiam fiduciâ spondere mihi audeo favorem erga illum, sicut opus erit, tuum, audeo et in cives meos affectum, cum cavillosa interpretatione edictorum vestrorum Traiecti conflictantes, quod per hasce calamitates nimis licentiosae nuperae militiae in publica consternatione et ditionis huius omnis impendente excidio fuga sibi rebusque suis consuluerint in Brabantiam, unde res repeti atque huc referri, unde elatae sunt - in legem vetiti commercij peccasse videntur insimulari - deinceps nequeant. Atque adeo consul noster Traiecti detinetur iam dies aliquot, donec fideiussorem inveniat, qui caveat de rebus ac frumento per tumultum illum in Brabantiam illato. Haec, misera ut sunt, ita per te ut corrigantur, quoad eius fieri potest, orat ..... Hercâ, Nonis (7) Iulijs 1636. 1404. J. Van Wijnbergen 1). (H.A.) ‘Hier comende heb met overgroote verwonderinge gesien de ruine end destructie door bewosten droevigen slach over alle de huijseren, sonder eene wt te sonderen, deeser stadt 2); d'inwoendren seggen ten naesten bij te weeten, hoe t' ten jongsten dach sal gestelt sijn, die se sich inbeelden voor oogen te sijen. Te particulariseren in wat gestalt Godt veele menschen miraculeuselick voor den doodt als andersints bewaert heeft, sol te lanck vallen; de dooden sijn in t' getal bevonden over de 20 end de gequetsten omtrent 60. Van t' casteel, hoe dicke muijren t' gehadt heeft, is niets niet bliven staen als een clein stuck muijrs; onse of de groote kercke is seer gedestruiert end beschaedicht; in somme t' cijeraet van de stadt, t'geene t'magasijn den Langen stall geheeten was, is t'eenemael van dack, solderinge end holtwerck ontbloot end oock ten deele aen t'muyrwerck beschaedicht; d'Heere wille ons verder voor soodanige slaegen bewaeren.’ De bijgaande brief is hier uit Essen gekomen en ook het nieuws, dat er een nieuwe gouverneur van Gelder is benoemd, een oud man, evenals de vorige. Rynberck, den 8 Julij 1636. {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} 1405. M. Zuerius Boxhorn 1). Si Balsaco tuo visum fuisset, nobilissime virorum, intra patrium sermonem, cui exornando totum se impendit, nominis existimationem cohibere, nemo tam praeclaro instituto non faveret. Majoris vero eruditionis famam cum ambiret, ne disertus magis, credo, quam eruditus videretur, summum decus saeculi aggressus est, qui ingenio sublimi, nec judicio minori, tum scientiarum omnium cognitione, et antiquitatis utriusque instructus, nusquam jam haerere potest. Id tentandum interim suscepit, quod, cum omnia sint summa, inter prima ejus monumenta numeramus. Herodem, scilicet, Infanticidam, tragoediam, ut breviter hoc dicam, excitatam et coelestem, quam universus ordo litteratus cum stupore admirationis legit, praedicatque. Quae antiquitatis ita vim omnem geniumque expressit, ut - ne quid dicam amplius - aequarit. Quae leges Aristotelis tam accurate repraesentat, quam certum est non satis perspexisse eas, qui de iis dubitare vult, ut se commendet. Quae decorum in personis singulis tam graviter servavit, quam verum est, amicum tuum quaerere id in ea voluisse, ut non inveniret. Vides, quam temere in arenam hanc descenderit, dum litem ei movet, quem certissimum est tantum scire quam omnes eruditionis hostes pariter ignorant, dum in eo curiosus vult videri, de cujus imitatione alii desperant. Quanquam suum adhuc illi decus constitisset, si privatim, si ingenue cum auctore ipso judicium communicasset. Nunc cum publice legatur, ipse videat atque alii, quo successu aliorum judiciis se exposuerit hic judex. Quod sive ab eo factum est, sive ab amico, factum sane nollent qui Balsaco tuo favent. Interim in manus meas ad eandem amici tui dissertationem haec epistola pervenit. In qua quid praestiterit obtineatque - ut erectos cordatosque habet spiritus quodcunque ab illo principe ingeniorum venit - erudite et cum venustate ostenditur. Editio ejus cum speranda ab auctore non esset, mearum partium existimavi, ut in publicum prodiret. Non Balsaci quidem tui causa, aut ut aegre illi esset, quem vel scripti vel editionis poenitere, ex amicis ejus, viris cordatis, intelligimus - quorum causa, si quae acerbius hic dicta videbantur, cum obnixe id nomine ejus peterent, delevimus expunximusque, frustra renitentibus plerisque, qui ad ea, quae et libere et jam publice effudit, nibil salse satis posse regeri a lacessito judicabant - verum in eorum gratiam, qui quantum nesciant libenter profitentur, ac doceri poscunt. Multa quippe ex ultima antiquitate, qua sacra, qua profana, singulari cum genio hic eruuntur, quae ne modestia authoris perirent, orbis literarii interesse existimabam. Causam interim non dico, cur amplissimum hic nomen tuum compellarim. Tuum enim omne est, quod de argumento hoc in lucem prodit, ex quo Infanticida famae tuae atque aeternitati consecratus est. Nec judicium de controversia exposco tuum, qui, qua es ingenii et doctrinae magnitudine, cum eruditis caeteris, Balsaco quoque ipso, qui id ubique profitetur, quid et quantum debeatur Heinsio, intelligis. Vale ..... Raptim, Lugd. Bat., 1636, Jul. 12. 1406. J. van Beverwijck 2). (K.A.) Nominis tui splendor et inusitata humanitas, quam inter alios saepe praedicanten audivi magnum Heinsium nostrum, in caussa sunt, ut me quoque {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} auderem tollere humo et aditum ad amicitiam tuam patefacere. Audaciam grandem! Nec minorem fortassis, quod nugis meis te interpellem. Sed hae nugae et seria ducunt, elegantissimos scilicet versus equitis Catsij et doctissimas insignium virorum de vitae termino dissertationes 1), quae meis facile hederam suspendere poterunt. Has scriptis medicis, quae partim affecta, partim confecta habeo, praemittendas esse duxi. At de sanitate tuenda 2), quod nunquam cogitaram, Catsio authore, vernacula lingua scripsi. Cum enim vir summus aliquando apud me deploraret, Scholam Salernitanam 3), a medico quodam lingua nostra loqui doctam, intercidisse, retuli facilem jacturam esse, et quam supplere possem, si illi tantum otij aut animi, ut argumentum singulis capitibus ipse versibus praeponeret. Accepit prompte conditionen et, quod unice admiratus sum, tanta facilitate et capitum argumenta expressit, et versus, quos citabam, poetarum vertit, ut mihi eos effundere, non scribere videretur. Ab ingenij et dignitatum tanti viri tecum similitudine sperare incipio et meis aliquam favoris tui auram. Inprimis cum primus Principum, ea inspicere dignatus, sibi eorum lectionem non injucundam esse testatus sit. Nam illustris D. Mylius 4) cum quaedam in ijs legisset, Principi, ut putabat, non incommoda, libellum ad se missum heroi obtulit, postea ab eo - quis credat? - probatum. Equidem non haberem fidem nobilissimo Mylio, nisi esset Mylius. Hoc tamen dubitanti animum addidit, ut haec qualiacunque tibi, viro omnibus ingenij dotibus ad miraculum exornato, mittere et tandem, quod justa verecundia hactenus distuli, cultum et officia per literas interpretes offerre auderem. Ne igitur in ipso limine nimia garrulitate offendam, Extremum, Hugeni, quod te sic alloquor, hoc est: Scribe tui gregis hunc et fortem crede bonumque. Deum veneror, nobilissime domine, thesaurum sanitatis tibi proprium faxit, vitaeque terminum ad Nestoreos annos producat, Principi, patriae, seculo. Dordrechti, XII Jul. CIƆIƆCXXXVI. 1407. A. de Mory 5). (K.A.) Uwe kinderen gaat het goed en ook die van den heer de Wilhem; ‘Mademoiselle Huygens’ 6) is ook wat beter. Ik vond bij u den ingesloten brief, blijkbaar van den heer Descartes 7) ..... De la Haye, ce Mecredy, 16 Juillet 1636. {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} 1408. C. van Aerssen 1). (H.A.) De kwartiermeester van mijne compagnie is gestorven; ik zou gaarne willen, dat mijn korporaal hem opvolgde. De pest heeft erg geheerscht onder onze compagnieën; de soldaten mogen wel eens wat rust hebben. De Buere, ce 17me de Juliet 1636. 1409. Aan prins Frederik Hendrik. (K.A.)* Van Indische waren vind ik hier niets, dat de moeite waard is, en iedereen zegt, dat men moet wachten tot de komst der nieuwe schepen uit Oost-Indië. Van edelgesteenten en schilderijen is hier veel moois. Amsterdam, le 18e de Juillet 1636. ‘Le peintre d'Anvers m'escrit en sa mauvaise lettre: De Prince Cardinal is seffens naer Vranckrijck vertrocken, met sulcken glorie als de Spaensche gewoon zijn; meijnen, dat sij Paris in hebben; all het volck is uijt Vlaenderen gelicht, op het nauwste, soodat de forten maer beset en blijven. Twijffele niet, oft daer sal wat vreemds omgaen, om Conde de Feria wat wacker te maken; soo de Prince van Orange optreckt, sal seer in confusie staen. Want daer is slechte order, sonder resolutie. 13 Julii.’ 1410. Anna Maria van Schurman 2). (K.B.) Quanquam ob eminentiam virtutum tuarum, sive publici, quod sustines, muneris dignitatem, ab omnibus officia exspectare jure debeas, vir amplissime, mavis tamen benefaciendo aliis, quam tibi debita accipiendo magnus haberi. Atqui ut tantum aes alienum conflandi author ego sim, praesertim cum solvendo non sim, haud facile concesserim. Petieram enim a fratre meo, cum Hagam esset profecturus, ut te cum tua familia meis verbis quam studiosissime salutaret 3), attamen non fuit animus, te his ludicris, quae otio gaudentes saltem curant, implicare, negotiis nimirum gravissimis assiduo occupatum. In eo tamen, quod cum artes omnes, tum et pingendi peritia te penes suum habeant domicilium, atque adeo a te quoque earum auxilia esse petenda, fratrem non utique fefellit opinio. Utcunque vero res excidit, non ignoro tibi totum deberi, quod, siquid in nobis requiri poterat, urbanitate suppleveris. Porro laudes, quas in me confers ὑπερβολάδην, admittere, neque ex animi sententia, neque satis verecunde possim. Nec tamen inficias ibo, jucundum mihi fuisse laudari a viro, non tantum summe laudato, sed et laudari ante alios dignissimo. Quanti vero tua semper fecerim, quam nihil tritum aut vulgare sonet quidquid a te proficiscitur, non hic conabor referre, quippe virgini magis decorum esse duxerim ista silendo mirari, quam memorando aliis admirationem excitare. Denique carmen {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} meum, populari inquam idiomate conscriptum 1), quam multis nominibus tibi sit obstrictum, quod censorem tam benignum egeris, plus satis agnosco et, licet in extenuationem culpae, quod scilicet invitis, ut aiunt, gratiis frustra litarim, non pauca afferre queam; acquisco tamen, quia tibi non displicuisse, satis amplum mihi theatrum est. Scimus enim, quid hac in parte olim praestiteris, quam longe supra vulgus poëtarum caput extuleris, velut altus Olympi Vertex, qui spatio ventos nubesque reliquit. Quocirca in ea, quam inter nos instituis, comparatione a te haud leviter dissideo. Vale, virorum humanissime, et aethereo quemadmodum coepisti amore, ut prosequaris virtutum tuarum peramantem, valde exopto. Ultrajecti, 1636, Jul. XXIII. Citius quidem ad binas tuas 2) respondissem, nisi parentis 3) valetudo afflictissima me [ab officio] 4) retinuisset. 1411. P.C. Hooft 5). (A.B.) Zijn die overaerdighe veirzen Uwer Ed. Gestr. ingeblaezen van dien westen windt - gezeghende Zephyr - ik houd' hem voor den alderbraefsten stooker, om poëetsche geesten te heeten 6). Oft weet U Ed. Gestr. zoo lekker een' hartlaeffenis uit het IJ- en Zuiderzeevocht te puiren; 't vlugge paerdt, daer men zooveel af tuireluirt, magh zijn' wieken wel hangen laeten, en zijn' kraemerij opbreeken. Zot en niet zat zou men zich zuipen in dat bekoorlijk nat. Wat Engelsman was 't ook, immers een koninx broeder, die uit veelerleij weghen nae d'andre wereldt de malvazeipijp voor de keur nam? Hadd' hem zulk zap moghen gebeuren, ik zorgh van zijnent weghe - dun van tong is dat volk - dat hij vuirigher om een lange doodt, dan om 't eeuwigh 7) leven zou gebeden hebben. Oft 'er de heer Barlaeus gelijke smaek uit kaeuwen zal, daer slae ik twijfel aen, omdat U Ed. Gestr. zijner E. zoo op de teen treedt. Doch 't quaedst, dat 'er af koomen kan, legg' ik eenen jamber- oft jammerzang te zijn, die al meê zijn' geur heeft. T'mijnent is 't droogh werk, behalven dat mijn zoon 8) schijnt eenighe kitteling van dichten in 't hooft te krijghen. Te middagh sprak men van zijn' zuster een' masker te doen draeghen, om wit te gaêren. Dan - zeid' hij - zouw ze swarter dan nu zijn. Ik konde hem geen ongelijk geeven, ende teekende die kaets, als U Ed. Gestr. zien kan 9). De stof heeft hij verschaft; 't maxel is mijn, plat genoegh zeker, dan altoos een vernieuwing. En de menschen zijn 'er zoo aen, dat hun vaeken bet lust beter om argher te wisselen, dan zich gestaedelijk aen 't beste te houden T'zal ten minsten dienen, om de tijdt te lengen, die Uwer Ed. Gestr. doorgaends te kort valt. Zoo deed z'ook mij, in 't {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} bijwezen Uwer Ed. Gestr., de ooren derwelke, zonder dat, aenstendigher van mij - ducht ik - zouden gepijnight geweest zijn, ter gunste van mijnen swaegher Karel Hellemans 1). De zaek is Uwer Ed. Gestr. bekent, ende zal haer - vertrouw ik - en mijnen heere haeren broeder, den geheimschrijver van staete 2), ter harte gaen, gelijk van harte bidt, met ootmoedighe gebiedenis aen beide, samt aen Mevrouw van Zuilekom, nevens welhooghe dankzegging voor de eere van haer bezoek ..... Van den Huize te Muiden, den 25en in Hooimaent 1636. 1412. Aan P.C. Hooft. (L.B.)* Met de saecke van den H.e Hellemans 3) staet het als in dit briefken staet. Bij gevalle kan 't hem voor een' waerschouwing dienen. Want, gelijck hier eenighsins werdt aengewesen, neutraliteit tot Sevenbergen en geeft geenen vrydom onder contributie, sonder particuliere sauvegarde. Soo de sake self wyders komt geroert te werden, sal ick 't oogh by der hand hebben, als oock mijn broeder, om U.E. ende den sijnen alle hulp ende onderrichtinghe te doen. In 't gedencken van de moeyelickheit, die U.E. onlanx van ons heeft willen verdragen, houde ick mij schandelijck verrast. Eene uytvlucht schiet daer over, soo U.E. belieft te gelooven, dat ick tot noch toe de woorden niet en hebbe t' mijnen gevalle weten uyt te boesemen, die de erkentenisse van soo groote beleeftheden passen konden. Ick gevoel d'er mij noch in blyven steken, en bidde, dat wij noch dese reise met het versleten Danck hebt mogen volstaen, gelyck de monick, die God badd uyt het oplesen van sijn A.B. te willen spellen de gebeden, die hem gevielen. Ick soude tot onse naerdere ontlastinge versoecken, dat U.E. dien moeyelicken dagh uyt den hoofde wilde stellen, en schrappen uijt sijn boeck een' schuld van onverhoopte betaling; maer mijne raserijen 4), korts daerop gevolght, springen ons tegen de schenen, en doen U.E. gestadelick ter maghe opbreken 't gene sij nu overwonnen hadde. Dat zyn de vruchten van 't groot onthael. Getoefde luyden siet men binnens huijs noch wat lydelick. Met dat se in de locht geraken, gaen de druyvedompen in 't gedrang op. Dan volgen de lietjens en 't geraes, totdat sij 's anderendaeghs de walghe van gisteren met de pijne in 't hooft voelen. Die walghe stae ick vast nijt, en schrijve alleen U.E. oneindtelicke beleeftheit toe, dat mijn malle lietjens sijn geduld niet en scheuren. Wat de geleerde luyden aengaet, dien soo weinigh wints den moet ontvoerde, sij hadden door scherper piecken gedanst, hadden mij de hoofsche besigheden niet overrompelt; nu is haer qualyck ijet bejegent, dan dat in 't reisen gebaert heeft konnen werden; de plaustro convicia jeci. Soo haest ick t'huijs was, was ick uyt; uyt mijn selven, segg ick, en tot gansch andere bedenckingen verruckt. Drij mael ben ick 't geweest in 't schrijven van desen. U.E. houde mij het schielyck afbreken te goede. Vix meae sortis est, een blad papiers met stade te vullen. Wij gebieden {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} ons dienstelick aen Mevrouwe Hooft ende haer soet gesinn, ende blyve eewelick ..... Haghe, in al te grooten haest ende verneringhe, den lesten July 1636. De geestighe invall van U.E. sone heeft mij desen nacht een halfv' ure wacker gehouden; soo ben ick sijn oversetter gewerden 1), als U.E. sien sal. Hebb' er oock sonder toemaet de hand niet af konnen trecken. 1413. C. Barlaeus 2). (L.B.) Acquiesco, doctissime Hugeni, et tibi quinto congressu 3) succubuisse, gloriosum arbitror. Solent pueruli vecordes vocare boves, qui ad primum ictum procumbunt. Tu me non primo, sed quinto ictu stravisti et bove fecisti mutiorem. Hoc tamen solatio est, me, si cado, Aeneae et Constantini dextra cadere. O salutares aquas, quae genium summi ingeniorum in me concitaverunt, sine amicitiae. naufragio. O salutarem metum, qui audacem me fecit, ut responsarem viro inexhaustae eruditionis et solidissimorum acuminum. Crescit tibi scribendo carminis vis, et pungis in extremis acrius. Mihi eadem torpet et hebescit. Abrumpendus ergo coeptae contentionis funiculus, nec ferra ultra trahenda per illam lineam. Si tecum non conscendi turbidum et procellosum Yam, conscendi Hippocrenis et Aganippis rivulos. Si horrui Flevum, non horrui Castalios lacus. Si ignominiosum putas, aquas metuere, est metus ille morbi species, cujus meminit Ovidius 4): Tollere nodosam nescit medicina podagram, Nec formidatis auxiliatur aquis. Noluit Pythagoras se aquis credere, ne anima, quam ille igneam fecit, aquis mersa extingueretur et desineret esse ambulatoria. Et cuius quaeso est illa exclamatio? O terque quaterque beatos, Queis ante ora patrum 5), etc. Eius est, qui ab aquis se metuebat, nec minus ob fortitudinem laudatur. Cuius illa? Di maris et coeli ..... Solvere quassatae parcite membra ratis 6). Nasonis est. Ut iam me exemplo philosophorum, et ducum, et vatum tuear. Quare non detrecto vocari amans strenuus 7), modo me non absorbeat mare Thracium; non renuo vocari prudens philosophus, modo credas, me malle in terris vivere, quam in aquis a morte abesse digitis quatuor aut septem. Sim tibi forte vir 7), modo me futura conjux sentiat esse fortem virum, tunc potissimum, cum precium grati nupta laboris erit. Hac scaphula vehi malim, quam ista Argo, quae a sublimi cubiculo nomen habet. Nec enim illa vectores plures habet, cum haec vexerit Cynicos, satyricos, dentatos, qui ὑδροϕοβίαν meam tam false, tam acute, tam docte et copiose perfricuerunt, ut metus mihi non sit a putredine. Quare ut incoepi dicere: accipio responsionem. Praetoriae tuae navi submittit vela lembulus meus; induperatori summo assurgo gregarius, amatori maximo proletarius pater, viro fortissimo et masculorum genitori sequioris sexus pater. Vale, praestantissime, disertissime et amicissime vatum, et jocantem Barlaeum perge perfricare, ubi sinent aula, princeps, castra. Postremum valeat et solveat Zulechemi domina, pelago dux femina facti 7). Amstelod., ipsis Cal. Sextil. (= 1 Aug.) CIƆIƆCXXXVI. 1414. Aan J. van Beverwyck. (K.A.) Hartelijk dank voor uw brief en uw boek 8). Ik ben waarlijk geen ge- {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} leerde, maar stel belang in alle wetenschappen. Hagae Com., IIIo Non. Sext. (= 3 Aug.) CIƆIƆCXXXVI. 1415. G. Brasser 1). (K.A.) ‘De major van Ylem 2), commandeur tot Gorcum, mijn naneve in bloede’, meldt mij, dat de Prins hem in 1625 bij acte tot commandeur binnen Gorcum heeft aangesteld, dat echter de heer Treslong 3), thans gouverneur van Loevestein geworden, meent tevens het commando te mogen voeren over Gorcum. Ik zou er met Z.Ex. over willen spreken, maar weet, dat deze het te druk heeft. Wilt gij de zaak ter sprake brengen? 8 Augusti 1636, tot Nootdorp. 1416. M. Zuerius Boxhorn 4). Hierbij bied ik u een werk van mij aan 5). Raptim, Lugd. Bat., 1636, Aug. 9. 1417. J.A. Bannius 6). (L.B.) Praevenit me D. Justus van der Graft, decessum nob. viri significans et nupera vota musicae allegans, cui dolorem absentiae meae testatus, hac literula et excusationem et affectum breviter expedio. Musicam universam sub manu habeo, quam definio consistere in modulo ..... 7). Sed ad perficiendum opus meum desidero commentarium Latinum Danielis Barbari in Vitruvium 8), ut de novo genera harmoniae ad justum calculum {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} repetam. Italicum a D. Campio 1), individuo meo amico, habui, nunc libet Latinum exemplar inspicere, quod a D.T. avide expectabo, meamque opellam deinceps generosissimae nobilitati ac censurae vestrae - si liceat - subijciam. Harlemi, III Idus Sextiles (= 11 Aug.) CIƆ.IƆC.XXXVI. 1418. Aan J.A. Bannius. (K.A.) Quam immerenti amicitiam secundo offers, vir amplissime, et quidem αἰολόδωρος quasi regem Persam adeas, conabor, omni officio si non mereri, colere certe ac fovere quantum potis. Eius rei primum argumentum liber esset, quem petijsti, si esset meus. Nunc pars melioris bibliothecae, ut ex Heinsiana supellectile, solo usu tuus erit, sed longo et ad satiem, ne te urgeri credas. Tanta illius viri humanitas est et, addere audeo, tam proclivis erga me affectus, ut, si quâ ipsius ope gratificari eruditis amicis valeam, totam prolixe collaturus sit. Instituti tui ad rem musicam praefinita methodo summopere delector, adeoque quod amicis aliquoties mandavi, ipse nunc perquam sedulo te rogo, ne tam praeclara pendeant opera interrupta. Facies rem existimatione tuâ dignam et patriae quidem apprime utilem, in quâ ad nauseam porro et pudorem psittaci sumus, barbari cantores, musici lingua et palato tenus, vox denique, praeterea nihil. De cantionibus, quas misisti, non simplici nomine tibi debeo, sed hoc praecipue, quod et Nennae 2) Phyllida, de qua Virgilij verbis usurpare soleo, Phyllida amo ante alias 3), modulis tuis exornare voluisti. Ubi tantillum otij erit, explebor novis delicijs; nunc procul a Musis avocor, nam in procinctu stamus ..... Hagae Com., postrid. Id. Sext. (= 14 Aug.) 1636. 1419. Jhr. Frederik van Nassau 4). (H.A.) ‘J'ai appris de Monsieur de Chalas qu'on avoit fait des rapports a S. Ex.ce contre son honneur et qu'on me prenoit a tesmoin de ceste accusation 5). Je suis fort estonné de cela et me sens obligé de vous asseurer que je n'ai jamais fait des plaintes de lui. C'est de mon mouvement et sans contrainte que je lui ai offert de vous en escrire, afin qu'il vous plaise me faire la faveur de remontrer a son Excellence, qu'autant que mon age me permet de juger de sa conduite et du soin qu'il a de moi, je voi en lui une grande affection et un soin fort particulier de tout ce qui reguarde son service et ma personne ..... A Paris, le 15 Aoust 1636. {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} 1420. J.A. Bannius 1). (L.B.) Ik ben erg blij met dien Barbarus 2), ook omdat door uwe tusschenkomst mij de gelegenheid wordt gegeven, gebruik te maken van de boekerij van Heinsius. Ik zal u nu mijne meening uitleggen 3) ..... ‘Paro nunc tria diagrammata, quorum primo P. Nennae 4) inventum exhibebo, defectus explicabo. Videtur enim ille, sicut et Venosa 5) alijque, musicam contingentem coluisse, necessariam ignorasse, aut saltem periculum illius nullum fecisse. Altero diagrammate inventum Nennae emendatum ostendam, nonnullis additis, seu mutatis, per musicam necessariam. Tertio tibi conceptum exhibebo, quem nunc explicui, ut collatis singulis aestimes huius rei veritatem. Hoc tamen unum obtestor, ut ea, quae in meis opusculis displicere invenies, liberrime dicas et corrigas. Ante paucos dies vir clariss. D.P. Scriverius 6), amicus meus singularis, suggerebat sub manibus doctorum virorum esse Introductiones in varias scientias, rogabatque, ut in musicam aliquid adderem. Suadebat ille, ego haerebam, et adhuc haereo. Rem tuo judicio remitto, ut, data occasione, quid factum placeat, decernas. Harlemi, XV Kal. Septemb. (= 18 Aug.) CIƆ.IƆC.XXXVI. 1421. Aan M. Zuerius Boxhorn. (K.A.) Nog juist vóór mijn vertrek kan ik u bedanken voor uw boek. Ik zal de Quaestiones Romanae 7) op reis meenemen en lezen. Hagae Com., XIII Cal. Sept. (= 19 Aug.) CIƆIƆCXXXVI. 1422. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De griffier le Saige 8) zal u hebben verteld van de reis van Z.E. tot Gorcum. Wij kwamen daar gisteren morgen aan, zeilden naar het fort St. André en arriveerden heden tusschen 9 en 10 uur bij het leger. Er zijn hier nog al zieken en Z.E. schrijft van daag van den Raad van State om vijf of zes ‘pestmeesters’. De graaf van Feria dacht, dat wij Gennep wilden belegeren, en trok naar de Maas. In Breda vreest men voor eene belegering en voorziet de stad van vee en voedingsmiddelen. Z.H. blijft logeeren in zijn schip. Au camp à Lith, le 23e d'Aoust 1636. 1423. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er is hier niets geen nieuws. ‘Tout le divertissement qu'on y a, provient {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} des nouvelles de France, en date seulement du 15e de ce mois, y ayant dans Paris, à ce qu'on mande aveq beaucoup de circonstance et d'accord, une extreme consternation, des conseils tumultuaires, des levées par touts colleges de justice, par toutes villes, mesmes de 2000 hommes par Madame de Combalet 1). L'Espagnol cependant est en progrez, depuis le passage de la Somme, où tout le regiment de Piemont, parti dernierement d'icy, a esté defaict, et celuy de Champagne, qui aussi a esté des nostres, mal mené, aveq perte de force gens de marque. En sorte que les trouppes de Mons.r le comte 2) et du duc de Chausne 3) s'estant retirées, l'enemi fait des courses jusqu'à St. Denis, qui se fortifie’. Z.E. gaat spoedig naar Buren. Au camp à Lith, le 24e d'Aoust 1636. 1424. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Morgen gaat Z.E. naar Buren en blijft daar één nacht. ‘Jay eu ordre d'y appointer aussi le S.r van Campen 4), qui veut dire, qu'on n'y passera pas le temps à des choses de fascheuse importance’. De jonge Famars 5) en Bronckhorst 6) hebben heden hunne compagnieën gekregen. ‘Les regiments ont eu ordre de brusler les huttes de leurs pestiferez, et d'en transporter les malades pardelà la riviere, dans le païs entre Maes-et-Wael’. Z.E. stijgt juist te paard, om naar Os te rijden, een dorp, dat hier twee uren van daan ligt. Au camp à Lith, le 25e d'Aoust 1636. 1425. C. Specx. (L.B.) Mijn oom Daniel Heinsius heeft mij al bij u aanbevolen. Gaarne zou ik klerk van de griffie van den Prins worden. Hage, 25 Aug. 1636. 1426. J. de Knuijt. (H.A.) Kunt gij ook iets doen voor Sander van Cruyningen 7) en Cornelis {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} Evertsen 1), die met twee anderen op de nominatie staan voor scheepskapitein? ‘Den eersten is geaccompangneert met ontallijcke meriten, het stoutste stuck vleys, naer yders oordeel, dat oyt ter see heeft gevaren; den tweeden is den broeder van den commandeur Jan Evertsen 2), diens diensten ende groote meriten bekent syn, die naer syn jaeren soo vele preuven van synne goede suffisance gegeven heeft, dat een yder oordeelt, Syne Ex.cie ontwijffelick sal gemoveert werden henluyden met de electie ende commissie te begenadigen’.... Middelb., den 26en Augusti 1636. 1427. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* ‘Hier Son Ex.e vint disner icy, accompagné de Mess.rs le comte Henri de Nassau, de Haulterive, de Morgan 3), de Beverweert 4), et de nous deux ou trois seulement. L'apresdisnée, comme on estoit apres la chasse du lievre et de la perdrix, arriva dans la ville Monsieur le Landgrave de Hessen 5), qui obligea S. Ex.e de rompre les passetemps de la campagne, pour s'aller engager dans les ceremonies à la reception de ce Prince, qui reduit de l'offensive à la defensive, vient s'adresser à cest Estat, pour veoir quelles assistances de vivres et ammunitions on voudra faire à la manutention des trouppes qui luy restent, n'ayant encor rien receu des sommes que la France luy a promises, et mesme si pour un temps on n'auroit point envie du service de sa cavallerie qui monte à quelques 2000 chevaulx. Si cela estoit en Picardie, on seroit bien ayse de le souldoyer en ceste pressante necessité. Ainsi nomme le Roy l'estat de ses affaires aux edits qui se publient tous les jours dans Paris, sur le subject de l'employ des lacquaiz et autres belles levées. Tant y a, la tranquillité que S. Ex.e s'estoit promise en ce lieu - ou à present il faict tres-beau et aggreable - est fort interrompue par ceste visite. Mais elle finit en partie demain, Mons.r le Landgrave allant faire un tour à Boisleduq, ou Mons.r le comte Henri le meine disner avec Mons.r de Brederode, pour apres demain encor le ramener à l'armée, quelque peu de commodité qu'il y aye à le loger en bateau.’ - Overmorgen keert Z.E. naar het leger terug; de meeste tijd wordt hier doorgebracht met het inspecteeren van het gebouw samen met den heer van Campen. De trap wordt veranderd, het dak en eenige kruisramen hersteld. Z.E. is zeer wel en vroolijk. ‘A faulte de nouvelles publiques, ces domestiques remplissent le papier.’ A Buren, le 27e d'Aoust 1636. {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} 1428. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De Landgraaf is van morgen vroeg naar den Bosch gegaan, nadat vooraf de Heer en Mevrouw van Brederode 1) gewaarschuwd waren. Morgen gaat hij naar het leger. Z.E. is vandaag bezig geweest met het bouwen en met de jacht. ‘Deux desseins semblent debvoir esclorre de ces grandes deliberations, l'un du degré, qui auroit son ouverture dans la sale de pierre en bas, et seroit fort ample et aisé, l'autre d'une galerie par dessus ladite sale, en rompant deux ou trois petites chambres, qui aboutissent contre la chambre pavée au quartier de Vostre Ex.e, lequel par ce moyen, et quelques autres expediens bien aysez, se joindroit en communication aveq celuy de S. Ex.e, et auroit ladite galerie 78 pieds de long, qui est la longueur de la grande sale de Buren, et de 15 a 16 pieds de large. Quelque chose qui en arrive, son Ex.ce se repaist extremement du passetemps de ces ordonnances.’ A Buren, le 28e d'Aoust 1636. 1429. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Z.E. is gisteren in het leger gekomen. De ziekte heerscht hier nog altijd, maar minder hevig; de jonge kapitein de Bie is er door aangetast en men zegt, dat hij op het schip, dat hem zou vervoeren is gestorven 2). De Landgraaf is hier en is zeer aardig door den heer van Brederode ontvangen. Men zal zijne memorie aan de Staten opzenden. De heer Goltstein 3), gezonden door den hertog van Bouillon, kwam hier met uittreksels uit brieven, den 27sten te Luik geschreven, ‘qui disent qu'on escrit d'Arras, de Cambray, de Mons, et de Valencienes, nou pas que l'armée françoise 4) auroit esté absolument mal menée, mais qu'en toute apparence elle auroit eu du pire, et que repoussée en deçà la Somme en assez de confusion, elle retourneroit en ça, ayant rompu les ponts apres elle, et commençant si fort à se desbander, qu'à peine de trois regiments en pourroit on faire un bon. D'autres veulent specifier, que ceux de S.t Quentin auroyent defaict un convoy de l'enemy et faict butin de 500 chevaulx.’ Au camp à Lith, le 30e d'Aoust 1636. 1430. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er is niets geen nieuws, zooals ik gisteren ook aan freule van Solms 5) zei. {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} De heer van Stakenbroeck 1) is van een verkenningstocht teruggekeerd; tusschen hier en Hoochstraten is geen vijand te zien. De heer de Knuyt is hier. Er loopt een gerucht, dat president Rosa 2) in ongenade is gevallen. Z.E. is heel wel, maar men moest hem niet zooveel mooie perziken zenden. Au camp à Lith, le 2e de Septembre 1636. 1431. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Z.E. heeft gisteren het heele leger in slagorde opgesteld; het maakte een goeden indruk. Morgen vertrekken wij naar den Bosch en Heusden en daarna naar Drunen. Men hoort niets van den vijand. Men zegt, dat hij gelukkig is in Bourgondië, en zeker is hij het in Italië, waar de Franschen uit het Milaneesche terugtrekken. ‘La Reine Mere 3) a donné ordre pour son portraict, sur ce que le Sieur Douchant 4) en avoit faict entendre, mais faict demander par luy, si V. Ex.e la desire debout ou assise. En tout evenement ce sera en son habit royal. A cest effect elle faict tirer copie de la peinture, qui a esté faicte en France, lors de son sacre, son visage d'aujourdhuy ne luy semblant pas trop comparable à celuy là. S'il plaist à V. Ex.e de m'en faire mander ses intentions, j'auray soin d'en faire haster l'execution par ledit sieur d'Ouchant. A mon advis, il conviendra se regler selon le tableau qu'on pourra avoir de la Reine Elizabeth 5), puisqu'il sera à l'opposite.’ Au camp à Lith, le 4e de Septemb. 1636. 1432. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Van morgen heel vroeg zijn wij met de voorhoede afgezeild en kwamen ongeveer op den middag hier aan; de andere schepen volgen. Waarschijnlijk gaan wij in kwartier te Sprang, dicht bij Waalwijk. Uit brieven van Parijs blijkt, dat Dôle werkelijk is ontzet 6) en dat de Franschen steeds voor de Spanjaarden terugtrekken. Uwe Ex. hoort zeker in den Haag meer van dat alles dan wij hier. Au camp dessus Heusden, au Hedijcksche Maes, le 5e de Septemb. 1636. {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} 1433. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Wij zijn hier heden aangekomen; Z.E. en de voornaamste officieren logeeren in het dorp, dat groot en droog is. Het gerucht loopt, dat de Spanjaarden in Frankrijk eene nederlaag hebben geleden, maar men kan het rechte niet te weten komen. Een twist tusschen den heer de Croismare 1), sergeant-majoor van het regiment van de Charnacé, en den heer Rieux, vaandrig van den heer d'Hauterive, is hoog geloopen en de krijgsraad is er bij te pas gekomen. Au camp à Sprang, le 8e de Septemb. 1636. 1434. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Een trompetter, teruggekomen uit het leger van den graaf van Feria, dat steeds bij Geel, Mol en Balem ligt, vertelt, dat men in het Spaansche leger gelooft, dat de Franschen niet hebben gewonnen, maar integendeel eene nederlaag geleden. Uit Antwerpen wordt bericht, dat er 5500 Spanjaarden te Duinkerken zijn aangekomen; anderen daarentegen melden, dat deze lieden de zee niet zullen oversteken vóór den winter, daar de hertog van Veraguas, die hen zou geleiden, gestorven is. Ik schrijf aan den heer Vosbergen 2), of hij van den heer Hautain 3) daarover ook iets gehoord heeft. In elk geval zal het aantal wel niet zoo groot zijn. Au camp à Sprang, le 9e de Sept. 1636. 1435. Aan V. Conrart 4). (K.A.) La dispute a esté forte, mais enfin la joye de me trouver insensiblement au nombre de voz amiz a surmonté le regret de vous sçavoir importuné à mon subject. Jamais le secretaire de Monsieur le duc de Bouïllon 5) ne fit depesche plus utile aux serviteurs de son maistre, que celle par où il a osé se descharger sur vous, Monsieur, des peines qu'il m'avoit promises. Je ne tire point en compte la relieure d'un Testament, qui, en effect tres-belle, m'eust peu estre esté procurée d'ailleurs. Je fiche ma contemplation sur l'honneur de vostre cognoissance, pour en avoir cognu la valeur il y a longtemps, et m'y perds si avant que, s'il est permis de l'advouër, le peché de mon prochain m'edifie, et suis ravi d'avoir trouvé un honest' homme qui ayt voulu si bien mentir pour moy, que vostre prudence mesme, Monsieur, s'en soit laissé surprendre et m'en ayt voulu ouvrir l'entrée de vostre amitié. Promettez-moy, s'il vous plaist, vostre obstination, et que pour beaucoup que vous trouverez à dire à la verité du premier rapporteur, vous ne voudrez jamais haïr ce qu'il vous a faict souffrir une fois. C'est le seul support qui me reste. Promettez-le {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} moy, Monsieur, je vous en reprie, et de quelque mauvaise grace que je m'explique en ceste langue estrangere, croyez que je dis du coeur, que ce sera l'unique fondement de la franchise que j'oseray partout à me publier, et entre vous et moy à me faire paroistre sans reserve ..... Au camp à Sprang, le 9e de Sept. 1636. 1436. Aan D'Aiguebere 1). (K.A.) Vriendelijk dank voor den brief van Mevr. Desloges en het geschenk van den heer Vincent 2). Den brief van den heer de Balzac verwacht ik met spanning. Van mijn kant hoop ik u ook eens een dienst te kunnen bewijzen, misschien wel bij Z.E. Au camp à Sprangh, le 9e de Septembre 1636. 1437. Aan Vincent 3). (K.A.) Het verheugt mij zeer, dat gij na uw verblijf in Holland mij niet vergeten hebt, en ik dank u zeer voor uw zoo schoon en zoo Romeinsch geschenk. ‘Il ne manqueroit que voz mains à animer ces chordes, mais de cela la grace se souhaittant en vain, nous les ferons parler du mieux qu'il nous sera possible, et à chaque touche voz louanges auront leur part en noz divertissements’. - Noem mij eens iets op, waarmee ik u genoegen kan doen. Au camp à Sprangh, le 9e de Septembre 1636. 1438. Aan W. van Liere 4). (K.A.) Nu gij reeds uit Venetië vertrokken zijt 5), zult gij in Frankrijk een brief vinden met het verzoek van Z.E., om in Venetië de twee groote spiegels te laten koopen, waarover gij vroeger schreeft, en ook stukken van 120, 70 en 40 ducaten, die de Prinses wenscht te zien. Au camp à Sprangh, le 9e de Septembre 1636. De boeken, die gij voor mij gekocht hebt, heb ik nog niet ontvangen. 1439. J.L. Guez de Balzac 6). (R.A.) J'ay receu avec vostre lettre la dissertation imprimée de Monsieur Heinsius 7), mais de {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} vous en escrire mon sentiment, ce me seroit une entreprise trop dangereuse. Je n'ay garde d'oser jamais douter de l'infaillibilité de sa doctrine, et me suis trop mal trouvé du commencement de nostre commerce, pour me hazarder d'aller plus avant. Il me suffit de vous avouer, qu'il y a de l'apparence que j'estois perdu sans vostre protection, puisque soubs elle mesme je n'ay pas esté en seureté. C'est un bouclier qui a esté percé en mille endrois, et qui, a vous parler franchement, m'a plûtost servi de parade que de deffence. Mon grand adversaire, ainsi que vous le nommés, a voulu faire un exemple de vostre pauvre suppliant, et a tesmoigné, ou qu'il ne croyoit pas que vous m'aymassiés beaucoup, ou qu'il ne consideroit pas beaucoup ceux que vous aymiés. Neanmoins, Monsieur, si j'avois l'esprit querelleur, l'affaire iroit peut estre plus loin, et on me veut persuader qu'il n'y a que ma personne de blessèe, mes propositions estant encore aussi saines et aussi entieres qu'avant les attaques qu'il leur a faites. Mais que le champ luy demeure, puisqu'il ne peut souffrir de rencontre, pour ne pas dire de resistence, et je luy cede volontiers tous les avantages de cette action. Il a mieux aymé me prendre que me recevoir, et a preferé un trophée a un hommage. Pour cela je ne suis pas resolu de changer de naturel, ny de me dédire de mes premieres civilités. Je m'arreste d'ailleurs sur les mesmes bornes qu'il a franchies, et respecte le mesme caractere qu'il a violé; je parle de vostre affection et de vostre estime, qui me sont plus cheres que mes escrits ny que ma reputation, et que je ne scaurois ne pas honnorer, en quelque lieu que je les rencontre. Il faut, Monsieur, qu'il y ait tousjours dans le monde des injustes et des opprimés, et que je sois un des innocens qui souffre la persecution d'Herodes. Mais il n'est rien de si dur que l'amitié ne digere. Je vous donne de bon coeur mes injures et mes ressentimens, et suis content d'estre mal traité, pourveu que je vous tesmoigne par là que je suis ..... A Balzac, ce 10 Septemb. 1636. 1440. Aan B. Aubery du Maurier 1). (K.A.) Heel gaarne wil ik uw zoon 2) van dienst zijn en, zoodra ik er gelegenheid toe heb, zal ik de familie, die gij u herinnert, niet verloochenen. Au camp à Sprangh, le 10e de Septembre 1636. 1441. Aan gravin Louise Christina van Solms 3). (K.A.) Wilt gij aan Mevrouw zeggen, dat, als ik geweten had, wat ik haar zou schrijven, ik dat zeker hierbij zou hebben ingesloten? Au camp à Sprangh, le 10e de Septembre 1636. Ik weet niet, waardoor ik bij mijn vertrek hare koelheid verdiend heb. 1442. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De heer Hautain 4) meldt, dat hij van Vlaamsche krijgsgevangenen gehoord heeft, dat er inderdaad te Duinkerken 4000 man zijn aangekomen; de {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} Spaansche vloot is den 1sten daar binnengevallen, zonder gehinderd te zijn door admiraal van Dorp 1), die nog het oog hield op de Engelschen wegens de vischvangst en de Spaansche vloot eerst in de helft van deze maand verwachtte. Het is erg jammer. Er gebeurt niets van belang hier in het leger. De beide officieren, waarover ik eenige dagen geleden schreef 2), zijn ontslagen. Tusschen andere Fransche officieren heeft een duel plaats gehad. De gouverneur van Friesland is van avond hier aangekomen. Het gaat hier goed met de ziekte; alleen de troepen van den kleinen Wassenaer hebben er van te lijden. Au camp à Sprang, l'11e de Sept. 1636. 1443. Moyre 3). (K.A.) De Koningin 4) heeft erg veel genoegen gehad op de hertenjacht, hoewel het haar spijt, dat Z.E. er niet bij was. Wij hebben het hert laten opjagen, en toen stuurde ik er twintig honden op los, en toen is het door zes honden verder gejaagd, en toen is het door de honden naar het duin gejaagd, en toen is het in zee gejaagd, en toen is het daar wel een half uur in gebleven, en toen hebben de honden het nagezwommen, en het is zoo vet, zoo vet! ‘et chargé de vennesson plus que cerf que j'aye james veu’..... ‘Messieurs les Landgrave 5) et la frelle de Nassaust et la contesse de Levestin 6) aconpagnerent toujours la renne, mais bien fatigues sur le soir. De la Hayee, ce 11me de Ceptanbre 1636. De jonge landgraaf ging op een oorlogsschip en volgde zoo de jacht en hij wilde het hert vangen met een touw, maar viel zelf in zee. 1444. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Vriendelijk dank voor de moeite, die gij voor mijn neef hebt gedaan. Van den heer van Maesdorp zult gij wel hooren ‘t'gene my bejegent was van seeckere conditie, waertoe den gewesene Raedtpensionaris 7) soude werden gedestineert’. De heer Heinsius heeft twee dagen bij mij gelogeerd. Verleden week zijn in Utrecht 270 menschen gestorven. Hage, den XIIIen 7b. (Sept.) 1636. 1445. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Men meldt, dat de Kardinaal Infant, wiens leger slechts uit 8000 man {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} voetvolk en 15000 ruiters bestaat, het aanbod der Staten van Artois van 8000 man heeft aangenomen, onder voorwaarde, dat hij Dourlans zou aanvallen, waar de Spaansche soldaten allerlei wreedheden hebben bedreven. Drie regimenten onder den graaf van Ysemburg 1) zijn naar Luxemburg gezonden; er heeft daar iets plaats gehad, dat niet in orde is tusschen de Franschen en Cherfontaine, den gouverneur van Trier; deze is gevangen genomen. Drie andere regimenten onder den graaf van Bucquoy 2) zijn naar Henegouwen, om hertog Bernard 3) en den kardinaal de la Valette 4) het binnendringen te beletten. Er zijn 3000 man in Duinkerken gekomen, maar het is een zoodje, jongens en zieken. Uit Brussel meldt men, dat de graaf van Fuentes 5), de bevelhebber van deze vloot, het bevel heeft ontvangen, om in Vlaanderen eene Oostelijke en Westelijke Compagnie op te richten. Uit Parijs zijn verschillende verwarde berichten. Au camp à Sprang, le 13e de Sept. 1636. 1446. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De heer van Stakenbroeck is gisteren tegen middernacht van eene verkenning teruggekeerd; luitenant Crock 6), die de voorhoede had, heeft drie gevangenen gemaakt, den schoonzoon van Grobbendoncq 7), kapitein der cavalerie, den jongen graaf Rijtbergh, zoon van den graaf van Oostfriesland, kolonel 8), en den voortvluchtigen kapitein van Herwaerden 9), die den nieuwen aanslag beraamd heeft op het fort Schenk. De beide eersten hebben bij Z.E. gelogeerd en gegeten, de laatste is in de boeien gesloten. De drie heeren hebben zich met hunne troepen bijna niet verdedigd, toen zij door Crocq met enkele ruiters werden aangevallen. Au camp à Sprang, le 14e de Sept. 1636. 1447. G. van Vosbergen 10). (H.A.) Terwijl ik met mijne vrouw 11) en eenige kinderen in Zeeland ben, krijg ik die nare berichten; het spijt mij vooral voor Z.E. ‘Le nombre des Espagnols arrivez a Dunkercken ne surmonte pas les 3000, tous gens de sac et de corde et tres mal en conche, mais qu'oy qu'il en soit, leur defaite estoit tres asseurée, si le Sieur L. Admiral Dorp les eust rencontrez; le manquement {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} d'un jour en a terny sa gloire et donne matiere au vulgaire, qui ne sceust qu'il avoit commandement d'aller au Nort, de criailler contre luy, et aux plus intelligens, dont j'ay estonné, de drapper sur le nouveau reglement fait n'agueres la Haye’. - Ik bezoek nog al eens de vergaderingen der Staten van Zeeland, maar er valt niet veel bijzonders voor. Het is nog altijd hetzelfde gekuip om de vacante plaatsen. ‘Le plus grand regret que j'ay rencontré icy est que la mer tasche d'achever la ruine de la pauvre ville de la Vere, luy ayant emporté 20 verges de long ez environs la tour de Montfort vers le sud, la nuict de dimanche passe, de la terre et du sable qui munissoit la teste; la perte passe les 2500 livres de gros, laquelle seroit petite, si les 22000 livres de gros qu'ils doivent ne les accabloient ensemble’. De Middelb., le 16 de Sept. 1636. 1448. J. van der Burgh 1). (L.B.) Het is dwaas, dat die mijnheer mij verwijt, dat de vorm van mijn brief niet goed was; wij moeten de Franschen volgen en die kenneu de vormen wel. Uwe Hydrophobia 2) heb ik met genoegen gelezen; uwe verzen zijn beter dan die van Barlaeus, maar die munt ook niet uit in het puntdicht. ‘Si tous les procez estoient de cette estoffe, je me plairois plus à la chicane, que je ne fais’. De ma cabane a Sprang, ce 19e Septemb. 1636. 1449. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Kapitein van Herwaerden 3) is gisteren voor den krijgsraad geweest, heeft bekend, is ter dood veroordeeld en onthoofd. Van den vijand hooren wij niets. Het kwartier hier is bijzonder goed, de lucht gezond en zieken zijn er weinig. Maar de officieren zouden haast ziek worden van het goede leven, dat zij leiden. Z.E. is bijzonder goed en opgewekt. ‘Monsieur le comte Maurice 4), parti d'icy aveq les regrets de toutes les honestes gens, a eu ordre de representer à V. Ex.e ce que Monseigneur le Prince trouve à redire au patron de fueillage, desseigné à la galerie de Rijswijck. En general S. Ex.e voudroit que tout ressemblast à des fleurs et fueilles plustost qu'à de la grottesque, que le fonds fust d'une couleur gaye et vive, et que surtout les armes fussent attachées à l'ouvrage par l'un ou l'autre rapport au lien de bonne grace. Je croy qu'il sera à propos que S. Ex.e en voye encor un essay, si V. Ex.e n'en rencontre quelqu'un qu'elle juge luy debvoir satisfaire asseurement.’ Au camp à Sprang, le 20e de Sept. 1636. {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} 1450. Don Emanuel van Portugal 1). (H.A.) Het antwoord van Z.E. en van u op mijn verzoek heb ik ontvangen. Ik ben u dankbaar voor uwe moeite, maar zou toch gaarne hebben, dat gij aan Z.E. deedt begrijpen ‘la difficulté, voire l'impossibilite, qu'il y a pour moy de faire ce qu'icelle estime tant facile. Je confesse que, si la rente que je presente pour hipoteque de ce que je desire emprunter, estoit sur quelque particulier, j'eusse aisement trouvé ce qu'il me falloit, sans importuner personne, mais ceste opinion commune qui, comme vous scaves, regne a present partout: qu'il ne faut avoir affaire aux grands en matiere d'argent ou de prest, me renvoie sans effect de quelque costé que je me tourne. C'est pourquoy en l'extremité ou je me voy abandonné a la discretion, ou plustost indiscretion de mes crediteurs, je ne puis plus autre chose que de reclamer encor une fois l'assistance de son Ex.ce par une missive icy joincte’ ..... De la Haye, ce 22eme Septembre 1636. 1451. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Z.E. heeft den heelen morgen in den regen inspectie gehouden over de ruiterij en ziet er boven verwachting goed uit. De dag van vertrek is nog niet vastgesteld. Bij Geertruidenberg ligt het water vol schepen. Wat den vijand betreft, hoort men, ‘que les trouppes venues d'Espagne, qu'on avoit nommées gens de sac et de corde, gens mal vestues et chetives 2), sont pour la pluspart vieux soldats, et qui ont autresfois servi au Païs bas, qu'ils sont arrivez bien armez, et ont refusé les habits d'amunition, demandants leur simple solde, et promettans de s'habiller eux mesmes comme il faut. Le duq de Veraguas, qui les debvoit conduire, est mort à Lisbonne; le marquis de Fuentes, qui a eu sa place, est allé trouver le Cardinal Infante, pour sçavoir où on l'employera aveq sa recreutte’. De luitenant van het kasteel van Antwerpen heeft bevel gekregen op zijne hoede te zijn, daar de Prins het oog had op verscheidene plaatsen. De dijken worden overal bewaakt en versterkt. Au camp à Sprang, le 22e de Sept. 1636. 1452. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De graaf van Feria is gisteren gemarcheerd in de richting van Antwerpen, {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} Lier en Mechelen en is nu gelegerd te Duffel. De vijand heeft gehoord, dat Z.E. zich door middel van schepen hier of daar in het land wilde werpen. Hij bluft nu niet meer op zijne krijgsbedrijven tegen de Franschen, maar wel op zijne groote versterkingen achter Corbie 1). Au camp à Sprang, le 24e de Sept. 1636. 1453. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er zijn weer allerlei tegenstrijdige berichten over een slag tusschen de Franschen en de Spanjaarden. En wij hooren over zee niets uit Frankrijk. Er is heden groote monstering. Wij zullen spoedig opbreken, wat velen droevig stemt en anderen boos maakt, o.a. den heer Morgan 2). Z.E. wandelt meestal 's morgens en rijdt 's middags paard. Au camp à Sprang, le 26e de Sept. 1636. 1454. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De monstering is afgeloopen. Wij hooren op dit oogenblik - tusschen 8 en 9 uur - vele kanonschoten aan den kant van Breda; de boeren zeggen, van Geertruidenberg, ‘mais enfin du hault de la tour du village le guet a asseuré que c'est à Breda’. Misschien is het om Dôle, misschien ook om den nieuwen gouverneur. In Frankrijk schijnt het goed te gaan; de Koning heeft, zegt men, nu 50.000 man onder zijne bevelen, die spoedig tot 80.000 zullen zijn aangegroeid. In het Spaansche leger in Vlaanderen schijnen vele zieken te zijn. De heeren van Waveren 3) en Haersolte 4) zijn gisteren hier gekomen en vertrekken overmorgen. Au camp à Sprang, le 28e de Sept. 1636. 1455. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er is heel weinig te berichten, zooals Uwe E. zeker reeds van den hertog van Bouillon 5) en van den Rhijngraaf 6) gehoord zal hebben. ‘Toute la nouvelle qu'ils auront peu apporter aura esté la venue du Sr. Lopez 7), et comme il a bien donné à discourrir, en descendant chez Mons.r de Haulterive 8) et se faisant produire par luy mesme aupres de S. Ex.e. Ceux qu'il a entretenuz aveq plus de privaulté peuvent rendre tesmoignage d'assez nouveaux discours qu'il tient, et d'une resolution qu'il prognostique ouvertement en faveur et desfaveur de quelques personnes de marque. V. Ex.e sçaura cela de meilleure part. S. Ex.e envoye demain son carosse à Heusden, pour en amener Mons.r de Charnacé 9), à qui on a preparé un logis. Ledit S.r de Lopez, au lieu de {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} se joindre en negociation aveq luy, part d'icy demain vers Amsterdam, n'ayant bougé d'aveq Mons.r de Haulterive le temps qu'il a esté icy.’ Twee dagen geleden kreeg Z.E. zeven pakketten te gelijk uit Frankrijk, met berichten van Augustus tot 19 Sept. In den Haag is alles natuurlijk even goed bekend. ‘Le commissaire Aijssema 1) m'escrit du 2e Sept. de Ratisbonne, qu'il m'envoye les portraicts de l'Empereur et Roy d'Hongrie 2) avec leurs femmes, mais il ne m'est rien venu que la lettre, adressée par Bilderbeecke 3) à Coulogne, à qui j'en escris’. De heer de la Primaye 4) is nog altijd hier. Au camp à Sprang, le 2e d'Octob. 1636. 1456. D. de Morlot 5). (K.A.) Ik zal, volgens het bevel van Z.H., er voor zorgen, dat de bestrating van de Pooten in orde komt, en heb gesproken met den heer van Myerop 6), die de zaak heden in de vergadering zal brengen. Vóór den winter is alles klaar. De la Hay, ce 2 Octob.e 1636. 1457. G. van Ylem 7). (K.A.) De heer Treslong is gisteren op Loevestein gekomen en heden naar het leger vertrokken, om bij den Prins zijn best te doen, dat hij volgens zijne acte ook in Gorcum het bevel mag voeren. Hierbij gaat eene kopie van mijne aanstelling als commandant van Gorcum. Mijn neef Brasser schreef u over dezelfde zaak. Gorcum, den 3en October 1636. 1458. A. van Beaumont 8). (L.B.) Uijt Zeelant thuijs comende van de liquidatie over de zeeprinsen, heb ick terstont gaen vernemen, hoe het met [de] langh verwachte advisen van d'advocaten stondt; bevinde deselve als noch niet geformeert te zijn; sij hebben mij toegesecht desen dagh in de besoigne voorts te sullen gaen ende niet aff te scheyden voor die ten einde is gebracht. Hoe qualyck ons Heer tevreden moet sijn over dese inexcusabele traegheijt, can ick wel oordeelen; sal niet naerlaeten haer van dagh tot dagh te berijden, totdat sy mij deselve behandighen. - Tot Middelburgh in de bovengenoemde affreekeninghe besich sijnde, heb ick noch claerder connen sien in de vuijlicheden met syne Ex.ties penninghen gepleecht, ende is de onbeschaemtheijt van den vendumeester Dorper soo groot geweest, dat, doen wij d'affreekeninghe met de reekencamer hadden gesloten over de prinsen van die jaeren 1630 tot 1635 incluijs, waerbij hij debiteur gemaekt was aen sijne Ex.tie van 568678 caroliegulden, welcke {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} ick buijten twijffel stelde, ten minsten nu bij hem aen de tresoriers van Syne Ex.tie al souden voldaen geweest sijn, hebben wij, in t liquideeren van sijne gedaene betaelinghe in minderinghe van de voorss. somme, bevonden, dat hij syne Ex.tie noch schuldich was weinich min als 18000 £, die hij ons noch dorste weigeren te voldoen, sulcx dat wij onse reijse mosten uijtstellen ende t selve 't collegie van de admiraliteijt te kennen geven, t welck hem de betaelinghe expresselyck iniungeerden, sulcx dat de penninghen ten laetsten voor den dagh quamen. Sijne Ex.ties gerechticheyt in de prinsen, vercocht desen loopende jaere 1636, beloopt over de 36000 £, waerop wij mede betaelinghe versochten, 't welck hij mede difficulteerde, ende wij mede t voorss. collegie te kennen gaeven, vertoonende, dat de prinsen al over eenighe maenden waeren vercoght, ende hij vendumeester dienvolgende al over langhe in handen had. Hy excuseerde hem op eenighe restanten, diewelcke by die van t voorss. collegie selve niet gelooft wierden, dat hij hadde, maer wel, gelyck mij bij ijemant uyt het collegie selver geseijdt is, dat de duijven waeren van t kot gevlogen ende noch niet wedergecomen, denoteerende, dat de penninghen op wissel liepen, die noch niet waeren vervallen. Evenwel wij vonden hijerin sulcken promptitude niet bij t voorss. collegie, om hem t iniungeeren de penninghen promptelyck op te brengen. Ick hiel aen, dat sij ons tot onse descharge souden verleenen acte, soo sy verstonden de betaelingh niet behoorde gedaen te werden, t welk sij difficulteerden, sulcx dat ten langen laetsten den vendumeester gelast wierde, datelyck noch te furneeren 10.000 £. - De resolutie van d'admiraeliteijt, waervan U Ed. copie sal sijen by den brieff aen syne Ex.tie, weet ick, dat in toecomende den wandel ende handel van Syne Ex.ties penninghen wel sal beletten. Soo ick die Dorper communiceerde, om hem daernaer te reguleeren, was hij seer ontstelt; vraeghde mij, waer de penninghen, als hy die op syn Ex.ties naem in de bancke inschrijven soude, daernaer blyven souden; ick seyde, hem dat niet aen te gaen; dat sijn Ex.tie daervan naer sijn geliefte disponeeren soude. Om precijselyck geadverteert te worden, off t ghene behoort ingeschreven sal worden, hebbe ick gesprooken met een bouckhouder van de bancke, die successivelijck sal overschrijven aen den Raedt, wat penninghen op syn Ex.ties rekeninghe van tijt tot tijt ingeschreven sullen werden, gelijck mede uyt de reekencamer van Zeelant ons sullen toegesonden werden de slooten van de reekencamer van t provenu van yder prinse, waeruijt men datelyck can syen, wat syn Ex.tie competeert, t welck ick meijne een bride te sullen syn voor de wisselaers. - Den tresorier ende ick schryven aen syne Ex.tie onder anderen noopende de vereeringhen, die wij oordeelen, dat syne Ex.tie aen die van de reekencamer behoort te doen, meer als aen d'admiraliteijt, deselve gemeriteert hebbende over den dienst, die sij syne Ex.tie in t waernemen van syne gerechticheyt getrouwelyck hebben gedaen. Ick hebbe wel sooveel doorsyen, dat, bijaldien t collegie van admiraliteijt de reekeninghen van haere vendumeesters op mochten nemen, sonder dat de reekencamer haer in de pot comt kijken, dat het syn Ex.tie veel soude schaden ende seer veel tusschen de kaije ende t schip soude vallen; sulcx soo syn Ex.tie die vereeringhe gelieft goet te vinden, ick deselve can verseekeren die wel besteedt te sullen sijn. - Vergeeft mijn, Mijnheer, dat ick UE dus langhe heb opgehouden door ijver tot den dienst van onsen Heere, blyvende mede ..... Haghe, den 3 Octob. 1636. {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} 1459. A. Rivet. (L.B.) La vostre m'a esté renduë par Monsieur Pollot 1), de laquelle il y a longtemps que j'ay medité le subjet, et ne seroy pas à present sans avoir contenté le desir de son Excellence, si j'eusse creu le pouvoir faire dignement. Car combien que ce ne soient pas mes estudes, et que ce champ ne soit pas de ma culture, j'eusse neantmoins tasché d'y mettre ma faux. Ce n'est point sans raison qu'y ayant a Paris tant d'interpretes qui ne font autre mestier, et ausquelz rien n'eschape, nul n'a cependant mis la main a cet ouvrage pour le rendre françois. Il faut bien qu'ilz y ayent trouvé de la difficulté, ou qu'ilz ayent creu ne le pouvoir faire que de mauvaise grace. En effect Lipsius 2) s'est accommodé a l'eschole, et a voulu servir a ceux qui en public enseignent l'histoire. Cela luy a faict mesler tant de critique, et d'allegations d'auteurs, que je ne croy pas que son Excellence ne s'en ennuyast, s'il entendoit son latin, et qu'en françois il n'y trouvast plusieurs discours et paroles inutiles a son but. Je laisse les paroles perduës du dialogue, mais y ayant peu de texte, et un long commentaire ou il est question souvent si telz ou telz ont bien traduit ce mot grec, si le texte n'est point corrompu en Polybe, s'il faut changer ce mot en celuy ci. Vous scavéz que ce n'est pas une estude agreable a un prince. J'estimeroy donc plus a son goust, si on luy traduisoit l'abbregé qui a esté faict des cinq livres de la milice Romaine 3), ou tout ce que Lipsïus en dit est fort judicieusement choisi, et les choses superfluës laissées, comme les diverses citations de tant d'auteurs, par lesquelles il monstre sa grande leçon, et les disputes critiques, ou semblables choses. Or ne cognoy-je point d'escholier françois qui puisse bien faire cela, et de l'adresse duquel je voulusse respondre. Je ne l'oseroy mesme de la mienne. Neantmoins si vous jugéz que son Excellence se contente de ce suc, sans rien obmettre de la chose ni de l'ordre, j'y donneray les heures que je pourray, et tascheray de luy en faire veoir au plustost quelque partie, de laquelle il pourra juger du reste, et selon le goust qu'il y prendra, on pourra poursuivre tous les cinq livres. Quant a Mons. de Saumaise 4), j'apprens qu'il est a Dieppe, ou il attend le convoy que les marchands y attendent avec impatience, et que le vent detient a Rotterdam a leur grand dommage. S'il passe bientost, nous l'aurons ici au premier jour. J'en suis bien [d'accord] avec vous qu'il est Asiatique, et qu'il retire difficilement sa main de dessus le tableau, mais j'espere neantmoins qu'il fera quelque chose de plus exact, et qu'a son retour il ne tardera pas longtemps a le faire veoir, comme je l'en solliciteray souvent, si Dieu le nous rameine et nous conserve a ce temps. Je le prie qu'il estende sa protection sur le general et l'armée, et qu'il vous accroisse en toutes benedictions, et suis ..... De la Haye, le 4 Octob. 1636. {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} 1460. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De heer de Charnacé is gisteren hier aangekomen en begroet door vele Fransche officieren. Vier regimenten van het leger van den graaf van Feria zijn naar Frankrijk gezonden voor de belegering van Dourlans. Au camp à Sprang, le 4e d'Octob. 1636. 1461. A. Rivet. (L.B.) Op den brief, dien de heer Pollot mij gaf, heb ik geantwoord 1). Maar nu heeft de heer de Raphelis 2) een man gevonden, die de vertaling op zich wil nemen. Gij kunt hem op de proef stellen door hem een paar capita te laten vertalen. De la Haye, le 5 Octob. 1636. 1462. C. van der Myle. (H.A.) Hierbij gaat wat de heer Van der Straten 3) mij schrijft; hij prijst het middel zeer aan tegen besmetting. In mijn huis wordt het ook gebruikt. Als gewoon middel zou ik het niet durven aanbevelen voor Z.H., hoewel Spinola en aartshertog Albert het altijd gebruikten. De la Haye, ce 5 d'Octobre 1636. Er zijn hier deze week 17 menschen aan de pest gestorven. 1463. De la Martinaye 4). (A.B.) Nu gij een brief van uwe vrouw krijgt, kan ik u weinig vertellen over uw huis. De vier schoorsteenen zijn mooi. Men is nu druk bezig met de straat. Graaf Maurits heeft 's nachts laten werken tegenover de raadkamer van den Hoogen Raad, maar de heeren hebben alles door 50 man in het water laten gooien 5). Het was een heel relletje. A la Haye, ce Merquedy au soir, 1636 6). {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} 1464. D. de Wilhem. (L.B.) Uw zwager, de admiraal wordt beschuldigd in de Staten van Holland 1); ik meende u dat te moeten meedeelen. 6 8b (Oct.) 1636. Hagae. 1465. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Het leger van den graaf van Feria, dat bij Vorselaer gelegerd was, is dichter bij Antwerpen gekomen, nl. te Wijneghem. Het verhaal van de vier regimenten, die naar Frankrijk zouden zijn gezonden, is onjuist. Z.E. is met dit mooie weer op de patrijzenjacht geweest. Au camp à Sprang, le 8e d'Octob. 1636. 1466. D. de Wilhem. (L.B.) Ik zal mijn best doen ten opzichte van het planten der boomen. Maar ik zou liever willen, dat de Prins mij andere dingen opdroeg, b.v. eene regeling van zaken met de Oost- en West-Indische Compagnie. Ik heb van goede vrienden eene opgave gekregen van verschillende inkomsten dier Compagnieeën. De Prins moest niet zoo goed van vertrouwen zijn. 9 8b (Oct.) 1636, Hagae. 1467. A. Rivet. (L.B.) Ik zou geen geschikte vertaler zijn voor het werk. De heer Chabanes, over wien gij spreekt, is niet meer te Oudewater, maar te Maastricht, waar hij weinig leerlingen heeft 2); hij zal dus de taak gaarne op zich nemen. ‘Si vous l'employéz, je seroy d'advis qu'en traduisant la version du fragment de Polybe sur le latin de Lipse 3), il mist en parallele celle de son oncle, qui est beaucoup meilleure, et c'est un ouvrage de peu de feuillets. Pour l'autre duquel vous a parlé Monsieur Raphelis 4), j'ay veu de son style, et ses preparatifs pour la version de Thuanus 5). Je crois aussi qu'il pourroit y reussir. Mais il est bien loin, et l'ouvrage qu'il a entrepris est de longue haleine’. Hierbij gaat de vertaling van het Epitome der Fax Historica van Lipsius 6); gij kunt {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} nu zelf beoordeelen, wat de heer Chabanes er van gemaakt heeft. ‘Le vent qui souffle a present pousse le convoy a Dieppe, lequel, comme j'espere, nous ramenera Monsieur de Saumaise et toutes ses Tactiques vieilles et nouvelles 1). Nous ne le laisserons point en paix, tant qu'il ait escrit tout ce qu'il sçait de de la guerre’ ..... De la Haye, le 9 Octob. 1636. 1468. J. van Myerop 2). (A.B.) Het nieuwe kantoor der klerken van de Staten is bijna gereed. De straten om het plein van den Stadhouderstuin zijn nog niet gelegd uit gebrek aan ‘cassysteenen’. Het werk aan den Doelen 3) zal spoedig worden uitbesteed. In den Haghe, den IXen Octob. 1636. 1469. Aan Juffr. N.N. 4) (K.A.) Door de domheid van den graveur en mijne eigen onachtzaamheid heb ik u een verkeerd cijferteeken doen toekomen voor uw cachet. In den Haag zou ik die fout dadelijk hersteld hebben, maar hier in het leger kan dat niet. Au camp à Sprang, le 10e d'Octobre 1636. 1470. Aan Juffer. N.N. 4) (K.A.) Hierbij bied ik u een klein geschenk aan, dat misschien beter paste voor uw kamermeisje. Maar gij hebt er mij om gevraagd en ik gehoorzaam. Au camp à Sprangh, le 10e d'Octobre 1636. 1471. Aan de Chalas 5). (K.A.) Uwe verdediging heb ik eerst laat ontvangen, maar ik wist niet eens, dat er eene verdediging noodig was. Tegen lasterpraatjes komt men op door ze eenvoudig te loochenen. Als ik hoor, dat men u zwart maakt, zal ik u waarschuwen. Au camp à Sprangh, le 10e d'Octobre 1636. 1472. Aan D. de Wilhem 6). (K.A.) Dank voor uwe hulp aan mijn bloedverwant. Zijne schuld is niet groot, {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} maar men kan er iets ergs van maken. Gij moogt de zaak wel aan zijne zuster meedeelen. Sprangae in castris, VI Id. (10) Oct. CIƆIƆCXXXVI. 1473. Graaf Johan Maurits van Nassau. (H.A.) Dank voor uwe hulp in de zaak van den heer Blommert. Wilt ge een paspoort gereed maken naar Brabant, om aan Prins Thomas 1) een paardentuig en een paar pistolen ten geschenke te zenden? De la Haye, ce 11 d'Octobre 1636. 1474. J. Brasset 2). (L.B.) De heer Le Roy, vaandrig van den heer de Boisgarnier 3), zou zijn verlof gaarne verlengd zien. Hij dient op het oogenblik als kapitein in het regiment van Xaintonge in Picardië. De la Haye, le XI Oct.bre 1636. 1475. Aan D'Aiguebere 4). (K.A.) Z.E. laat u alle vrijheid, nu gij door den Koning geroepen zijt voor zijn dienst; hij wil u de betrekking geven, die gij verlangt, mits gij haar ook werkelijk bekleedt. Mij zou het zeer aangenaam zijn, als gij hier in het land bleeft. Au camp à Sprangh, le 12e d'Octobre 1636. Waarom antwoordt de heer de Balzac mij niet 5)? 1476. Aan R. Honniwood 6). (K.A.) Z.E. bedankt de Koningin 7) voor hare mededeelingen en hoopt, dat deze steeds beter zullen worden voor den Koning 8), haar broeder, en de zijnen. Als ik een raad mocht geven, zou het zijn, om de voorwaarden van Frankrijk aan te nemen ..... Au camp à Sprangh, le 13e Octobre 1636. {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} 1477. C. van der Myle. (H.A.) ‘J'advoue avec vous que le rigoureux jugement que l'avanturier fait contre le theriacque n'est pas admissible si à la legere. Quand à ses estoffes desja inventees et qu'il travaille ensuite de mettre en avant, je m'en remets à ce qu'avec le temps nous en diront ceux qui en useront, tant au regard de la chaleur qu'elles leur apporteront contre les froideurs qui nous menacent, et la defence qu'alternativement [contre] les pluies survenantes elles scauront faire à ceux qui s'en couvriront 1)’. Ik heb in lang niets van den heer Barlaeus gehoord; een gedicht van hem heb ik aan den heer Wyts gezonden. De la Haye, ce 13 d'Octobre 1636. 1478. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De vijand is in het onzekere met betrekking tot onze plannen. De graaf van Feria moet Antwerpen beschermen. Uit Frankrijk zijn weer verschillende berichten. Van hier is niets te melden. Bilderbeeck schrijft, dat hij van Aijssema niets anders gekregen heeft dan een brief en dat het ‘casken’ met de schilderijen zeker te Neurenberg is blijven staan 2). Au camp à Sprang, le 13e d'Octob. 1636. 1479. Aan J. Wicquefort 3). (K.A.) Waarom schrijft Barlaeus mij niet en moet ik van anderen de onaangenaamheden hooren, die hij thans heeft 4)? Ik heb de verdediging van een derde gezien tegen den anonymus, die hem heeft aangevallen. Hij moest mij schrijven, of houdt hij mij soms voor den anonymus? Zijn epigram, waarover de quaestie loopt, ken ik niet, maar de heer van Myerop van de rekenkamer heeft mij een tweede laten zien en ik heb naar aanleiding daarvan het ingesloten versje geschreven 5). Ook zal ik hem een 100 kleine puntdichten zenden 6). Au camp à Sprangh, le 13e d'Octobre 1636. {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} 1480. Chr. Rumph 1). (L.B.) Lat. Uw zoontje Christiaan heeft een paar gezwellen, maar geen koorts 2). 1481. Aan W. Boswell 3). (K.A.) Zeer dank ik u voor uwe moeite, om mij op de hoogte te stellen van die slechte zaak in Engeland 4). Die Engelschen zouden wel ongevoelig zijn, als zij zich door zulke redenen niet wilden laten overtuigen; ik wacht dus ongeduldig den uitslag af. Au camp à Sprangh, le 14e d'Octobre 1636. 1482. A. Rivet. (L.B.) De heer Cabeljauw 5) verzoekt eene aanbeveling aan den aartsbisschop van Bremen 6), opdat hem snel recht moge ten deel vallen. De la Haye, le XV Octob. 1636. 1483. Aan prinses Amalia van Solms. (H.A.)* Er loopt hier een gerucht uit den Bosch, dat Jan de Weerdt 7) eene belangrijk nadeel zou hebben toegebracht aan de troepen van den Koning van Frankrijk. Het gerucht is niet bevestigd, maar toch is de heer de Charnacé ongerust. De heer van Dieden 8) bericht, dat de keizerlijken het beleg van Dorsten hebben opgegeven. Ook wordt eene nederlaag van het Saksische leger gemeld. De heer de Chaumont 9), gezant van Frankrijk, is te Wesel aangekomen. Au camp à Sprang, le 16e d'Octob. 1636. 1484. Don Emanuel van Portugal 10). (H.A.) Met het stuk, dat gij den heer Buysero 11) hebt toegezonden, heb ik niets kunnen uitwerken. ‘J'escrips a son Excellence et le prie de me vouloir faire ceste faveur de vouloir commender a Monsieur Volbergue 12) de m'avancer {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} mille livres sur la rente de ces deux mille livres, pour me pouvoir entretenir si longtemps que Monsieur le Prince sera dehors, car il m'est impossible de pouvoir demeurer a la Haye, tellement je suis importune de mes crediteurs’ .... De la Haye, ce 16eme Octobre 1636. 1485. Aan D. de Wilhem 1). (K.A.) Zorg goed voor het bebouwen van den grond te Honselaerdijk; de Prins vindt het erg, dat er het vorige jaar geen zorg voor is gedragen. Over het andere, dat u opgedragen is, kan ik niet oordeelen. Sprangae in castris, XVI Cal. Nov. (= 17 Oct.) CIƆIƆCXXXVI. 1486. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Hierbij gaat, wat de Gecommitteerden zeggen aangaande de zaken van het leger. Over het adres van zijne F.D.t aangaande de vloot is nog geen besluit genomen. Verleden week zijn te Utrecht 229 menschen gestorven. Mijn neef, kapitein van Synderen, zou gaarne te Zutphen in garnizoen komen. Hage, den XVIII 8b. (Oct.) 1636. 1487. Aan prinses Amalia van Solms. (H.A.)* Het Saksische leger is bij Wistock in Brandenburg verslagen 2); Hatzfeld 3) zou zijn gesneuveld, Marazin gevangen en de Keurvorst 4) gevlucht. Door die nederlaag is veel veranderd; zij is gelukkig voor Frankrijk, Italië en de Nederlanden. De Franschen hopen nu Corbie te herwinnen; de Kardinaal Infant heeft Cambray en Arras moeten verlaten en is op Rijssel teruggetrokken. De pest heerscht erg te Brussel. De hertogin van Aerschot is door haar echtgenoot naar Spanje ontboden 5). De goederen van den graaf van Warfuzé 6) worden, volgens een edict van den Koning van Spanje, publiek verkocht. Au camp à Sprang, le 19e d'Octob. 1636. 1488. S. van Haersolte 7). (H.H.) ‘U Ed.t sal noch wel indachtich sijn, dat voor t openen van de licenten een lutenant mett enighe soldaten van t gernisoen van Coeverden, binnen {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} Linghen sijnde ende aldaer verstaende, datt seeckere oxhoofden brandewijn uth dese landen binnen de gemelte stadt Linghen gebracht weesende, doer de justitie aldaer die oxhoofden brandewijn hebben doen arresteren, daerop den voornoemden lutenant ende soldaten, weder binnen Coeverden gekeert sijnde, hun hebben geaddresseert an de admiraliteit van Doccum, d'welcke, sonder verhoer van de geinteresseerden, d'selve verclaert hebben voor goeden prijse, niet anders alsoff die stadt Linghen onder haere jurisdictie was staende.’ Sedert zijn de krijgsraad van Lingen, Z.E. en de rechter er in gemoeid. Maar Lingen is neutraal en de zaak moet dus door den rechter van Lingen beslist worden. Was het anders, dan zouden de Zwitsersche en Zweedsche soldaten, die nu te Lingen zijn, de stad geheel kunnen ruineeren. S'gravenhage, den 19 Octob. A. 1636. 1489. Aan J. Brasset 1). (K.A.) De Prins was best gehumeurd, toen ik hem de vraag deed, maar hij antwoordde terstond: dat gaat niet; men kan niet te gelijk in twee legers dienen. Ik heb mijn best voor u gedaan, maar kan u verder niet helpen. Au camp à Sprangh, le 20e d'Octob. 1636. 1490. B. Coenders van Helpen 2). (L.B.) Kunt gij ook iets doen voor den jongen Fox, den zoon van den onderstalmeester van den Prins, die zijn vader gaarne zou opvolgen? In groten haeste, in den Hage, desen 21en Octob. 1636. 1491. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er loopt een gerucht, dat de graaf van Arundel 3) met zijn gevolg op den weg van Neurenberg naar Frankfort vermoord is. De heer van Obdam 4) is {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} met 300 ruiters bij Breda geweest, maar de vijand kwam niet naar buiten. Graaf Hendrik van Friesland is hier terug. Uit Frankrijk zijn verschillende berichten van weinig belang. Au camp à Sprang, le 23e d'Octob. 1636. 1492. C. Barlaeus 1). (L.B.) Qui circa focos oberrant magiri, quoties intumescere vident pulticulam, frigidam affundere solent, ut ebulliens liquor subsidat. Idem mihi faciendum, clarissime Hugeni. Observasse mihi videor ex literis tuis ad amplissimum Wickefortium datis 2), commotam tibi nonnihil illam corporis partem, cui leonis particulam Jovem apposuisse, canit Horatius, idque ob diuturnius meum silentium; quare affundam et ego frigidam, ut desaevias. Placatur donis Jupiter ipse datis; placaberis et tu, mi Hugeni, licet a fulminibus tuis minus mihi metuam, quam a Jovis Panomphaei. Corrasi, quam potui celerrime, epigrammata quaedam et versiculos, quos non ita pridem lusi. Illi de turdo ante triduum nati. Videris delectari commentis meis, licet a tuis acuminibus longe recedant. Tua epigrammata in angulos desinunt acutos, mea in obtusos. Quam illud lepidum et petulanti splene dignum, Non tribus illa locis, quatuor aegra fuit 3). Risi pene ad rupturam, uti et cum illud de pistillo et pastillo legerem 4). Omnino silentio involvi oportet hoc remedij genus, ne Omnis in hos medicos aegra puella ruat 4). Illud observo, non multum te, eo quo es loco, ab hoste tibi metuere, ut qui serenissimas voces et festivioris genij ac summae securitatis testes profaris. Nescio qui fiat, ut ingenium humanum in isto argumento felicius se explicet et disertiores omnes simul et ingeniosiores [faciat] 5), cum de Aphrodisijs loquimur. Credo τὸ λογιϰὸν et τὸ ἐπιϑυμητιϰὸν tacite συμφωνɛῖν, et vehementer illa afficere rationis sedem, quae vehementius amamus. Unde colligere solent philosophi, unam esse numero animam in homine, non tres reapse diversas, ut vult Zabarella 6). Vindicias vexati epigrammatis non ausus fui tibi mittere, ne aures tuas placidissimas offenderem inamoeno strepitu. Doleo, cum respondendi mihi necessitatem impositam viderem, ob calumniae momentum, et quorundam credulitatem; alias potuissem levem accusationem a sacro vespertilione profectam contemnere. Iniuriam mihi fecit et verba carminis, praeterquam quod mutaverit, iniquissimis interpretationibus detorsit. Autor Vedelius est, sanctae theologiae apud Daventrienses professor 7). Hoc postmodum rescivi. Mitto libellum ipsius anonymi. Lege, si vacat, et cerebrum tanti theologi mirare. Ego, qui uno carmine me ulcisci non potui, etiam hoc scripsi: Quisquis es, infamis scriptor sine mente libelli 8), caet. Vale, nobilissime, clarissime et amicissime Hugeni, et me tam crede istarum haeresium inimicum, quam sum amicus Deo, Christo, bonis omnibus et tibi 9). Consiliarium Brederodij 10) meis verbis saluta. {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} 1493. D. de Wilhem 1). (L.B.) Catshuijsen 2) verzekert mij, dat er hard gewerkt wordt op Honselaersdijk, maar ik zal er ook op toezien. Hoe moeten de boomen geplant worden? Baron Dohna 3) te Orange beklaagt zich, dat hij niets weet van de ‘ferme generale’. Dat is weer eene fout van den griffier, die eigenlijk zijn werk niet behoorlijk doet. En Fromin beklaagt zich, dat hij voor 100 francs niet zoo snel kan reizen als voor den dienst van Z.E. noodig is. ‘J'estime que M.r Freminet, le faux monoyeur, aura couru la poste, qu'il aura devance de beaucoup ledit Fromin, et procuré de donner la caution, et que M.r le gouverneur se trouve bien empesche et beaucoup d'aultres’. Hij had eerder gewaarschuwd moeten worden. De admiraal 4) wordt beschuldigd, dat door zijne nalatigheid de vijandelijke vloot Duinkerken is binnengevaren, wat hij heel gemakkelijk had kunnen beletten. De stukken zijn Z.E. ter hand gesteld. Hagae, 23 8b. (Oct.) 1636. 1494. N. van den Bouchorst 5). (H.A.) Sans faire le Gascon, il fait bon pour voir que nous sommes si esloignez les uns des autres. Sans cela croyez que la raillerye que vous me faittes se demeleroit aillieurs que sur le papier. J'attendray le temps qu'infailliblement me donnera l'occasion de vous voir quelquefois a table. C'est la que nous vuiderons la querelle avecq des verre. Cependant croyez que j'ay bien de la peine a me defendre icy. Tout le monde m'attacque, et non par pieces, mais en gros. Je pare les coups le mieux que je puis. Dans ma prochaine je vous manderay l'evenement qui ne peut estre qu'a mon advantages, si les bonnes causes ont le mesme succez. Or adieu et a vous et Bachus et a la Muse; je vay dormir. De la Haye, ce 24 d'Octobr. 1636. 1495. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Brieven uit Keulen maken geen melding van het ongeluk van den graaf van Arundel 6); misschien is er dus niets van waar. Bilderbeeck schrijft, dat, volgens een bericht uit Straatsburg, Gallas 7) verslagen is door den hertog van Weimar. Au camp à Sprang, le 24e d'Octob. 1636. {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} 1496. Aan C. Barlaeus 1). (K.A.) Dum te tenebrio male feriatus exercet, Barlaee doctissime, quod cur tam obstinate me celaveris nondum capio - nisi me anonynum illum suspicaris - ego me ad exercitum et, ecce, tecum exerceo. In nova fert animus. Libuit a via divertere, et in majestate sua naturam ludos facere. Iudica, quo successu, nec parce immanibus ausis. Paucorum dierum iste labor et castrensis; quid autem labor? Feriae fuerunt, ambulanti a meridie, pediti vel in equo, succisae, sicut meus est mos. Adverte, si tanti est, an satis ἐπιτηδείως, satis alibi venuste vel acute nugatus sim. Fuit, ubi in specioso paradoxi commento desudavi, nonnullis facile defunctus. Verba utique ad praevisam rem, praecipiti venâ quam copiosissime, et quasi ἐϰ χειμάρρου provoluta sunt. Congruis, Latinis, pressis adeo et nervosis cum cura uti conatus sum, salvo, quantum potui, cuiusque rei charactere. Rogavi ne parceres; parce tu scriptori tamen ab ope hic librorum destituto, aulico et occupato, a quo inter omnes convenire, nullam rem bene exerceri posse, non eloquentiam, non liberales disciplinas, legisti apud philosophum, qui, si Hispanos audias, ad Aebucium Liberalem septem libros scripsit de Veneficijs 2). Nam crudeli populo scilicet veneficium pro beneficio est, et si res postulet, atrocissimum facinus diluitur linguae lapsu. Ama me et vale, cum amicis Vossio, Viquefortio, Vondelio et, si ruri non est, humanissimo Hoofdio. Sprangae in castris, IXo Cal. Nov. (= 24 Oct.) CIƆIƆCXXXVI. 1497. D. de Morlot 3). (L.B.) De heer van Mijerop heeft in alle voornaamste steden van Holland bevel gegeven om naar keien te zoeken, daar die van buiten nog niet zijn aangekomen. Sedert ik uit den Haag ben vertrokken, hoor ik, ‘qu'ils commençent au petit pavé qui se doit faire en forme de croix de Bourgoigne dans la place audit Pote’. Zoodra ik terug ben, zal ik informeeren, waarom het zoo lang duurt. Riswick, ce 25 d'Octob. 1636. 1498. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Dank voor uwe moeite met betrekking tot mijn neef van Synderen 4). Kapitein Heetvelde 5) zou gaarne naar den Bosch terugkeeren. Wat gij schrijft van den graaf van Arundel 6), is al tien dagen geleden. Ik kan wel zoo wat raden wat gij schrijft over het feit, dat geschied is zonder bevel van den Raad. Ja, er gebeuren wel eens dingen, die niet heelemaal in orde zijn. Uit Zeeland {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} hoor ik, dat Collart 1) met vijf schepen naar de West is, ‘om op de vendemievaerders te passen’. Hage, den 27en 8b. (Oct.) 1636. 1499. Burgemeesters en regeerders van Oudewater. (L.B.) Wij zouden gaarne de compagnie van kapitein Gilbert Jarret 2) weer in garnizoen hebben. Oudewater, desen XXVIIen Octob. a.no 1636. 1500. D'Aiguebere 3). (L.B.) Vriendelijk dank voor uw briefje en uwe moeite; ik ben Z.H. zeer dankbaar. Ik kan nog altijd niet weg, omdat de Koning en de Kardinaal mij bevelen te blijven. Du camp devant Corbie, le 30 d'Oct. 1636. 1501. Graaf J.A. Van Solms 4). (H.A.) Wilt gij bij den heer de Charnassé eens uw best doen met betrekking tot ‘meine pension vom jaer Ao: 1635’, die nog niet betaald is, terwijl de heer Heouthein 5) weigert te betalen. Ik hoop, dat gij mij zult willen helpen, ‘undt das so viel desto mehr, weil Mons Charnasse hier seinde selber, als ich niet bezalt wurde, angebotten jimanden anzuweissen, der mir alzeit zu gütter bezahlung sollte verhelfen; als ich nur noch dies jar kan bekommen, wil ich aen die andere nit gedencken, es sey dan besser zeit in Franckreich, da man lieber undt besser das gelt kan missen’ 6). 1502. J. Cabeljauw 7). (L.B.) Ik kom uwe hulp inroepen. ‘Integrum triennium in tractu Bremensi, non sine grandi studiorum jactura, saepe etiam cum vitae periculo, ego et suavissima mea conjux obhaesimus. Unico triduo absolvi posset quicquid litis ibi nobis restet. Sed, quia peregrini sumus, nunc spe, nunc metu, prout solet {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} in judicio, indies trahimur, maceramur indies. Id autem ne iterum fiat, sequestrare placuit verecundiam, teque per nostram rogare amicitiam, ne dedigneris pro me et meis secundo intercedere apud Illustrisimum Principem, Patriae Patrem. Et hoc ipsum quoque meo, ecce, nomine expetit celeberrimus Rivetus .... Qui hosce Excellentiae tuae exhibet, est rerum nostrarum administrator’ .... Ultrajecti, X Novemb. MIƆCXXXVI. 1503. V. Conrart 1). (L.B.) Gij hebt het aan u zelf te wijten, dat ik u nu dikwijls schrijf. A Paris, le 10 Novembre 1636. 1504. J. van Santen 2). (L.B.) Wilt gij brenger dezes, den agent van den ‘fermier general’ van het vorstendom, den heer van Schoor, voorthelpen? Ik zou gaarne naar Holland komen, vooral wegens den dienst van den Prins, ‘car depuis peu nous avons veu naistre ici de choses un peu turbulantes, tant a cause de la ferme nouvelle, que pour d'autres subjects, desquelles choses on ne peut donner une si parfaite connoissance par letteres comme de bouche, de sorte qu'il est quasi necessaire pour le service de son Ex.ce que je fasse ce voyage’... D'Orange, ce 11 N.bre 1636. 1505. C. Barlaeus 3). (L.B.) Hoc non est exercere amicum, sed obruere. Mittis librum epigrammatum 4), qui antehac uno aut altero epigrammate veternum mihi excussisti. Non tot lapidibus obrutus fuit Stephanus, non tot iaculis confossus Sebastianus, quot tu me impetis versibus. Si tua nondum ἐν ἀϰμῇ stat versificandi libido, apud me certe desaevijt iste furor. Subducam me hac arena, in qua tu myrmillonem agis; malo tempestive fugere, quam victima esse nil miserantis aulae, Orci, inquit Horatius 5). Enecas me fumis, nebulis, fulminibus, tonitru, pluvijs, nive, grandine. Totam naturam concitas, ut mihi gravis sis et molestus. Infimi, medij, supremi aëris fluxos et evanidos foetus mihi obijcis, mille meteororum formas, quae vel ϰαπνὸς peperit vel ἀτμίς. De quibus serio nos et magno apparatu philosophamur in scholis, tu rides, et Peripatum omnem et Stoam naso suspendis. Nempe pluvia tibi dearum urina est, fulmina, tonitrua garrulae Junonis murmura ac maledicae voces, venti equorum Solis spiramina, grando deorum pila, pruina sal, maculae solares gutta serena, ros siderum sudor, etc. Vere naturam ludos facis et physicis aperte convitiaris. Possum tamen haec ferre, et quidem patientius multo, quam Daventriensem illum 6) {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} male feriatum, qui ungues suos continere potuisset ab ista prurigine. Epigrammata tua talia sunt, ut gradus comparationis non admittant. Loquar versibus senatoris Honerdi 1): Disparitas non est, nisi quam paritate probamus, Optima sunt et tunc singula, cum bona sunt. Mira tibi est, vir maxime, variae et ingeniosissimae inventionis felicitas. Et si usquam, hic perspicue satis expressisti et non coactis versibus conceptus divinissimos. Scribis, te haec meditatum, modo peditem, modo equitem. Non miror. Nam sunt inter illa, quae eunt leviter, sunt quae assurgunt altius. Sed equus ille tuus fuitne tolutarius, an succussator? Si tolutarius, causam deprehendi numerorum et aequabilitatis in carmine. Si succussator, aut ut Gallice loquar, trotier, qui va le trot et galope dur, causam deprehendi, cur alicubi occurrat pes durior, qualis est ista, contempta freti sors. Non fuit equus tuus strigosus, nam succulenta sunt omnia. Non pavidus, nam audacissime in philosophos incursas. Non suspiriosus vel anhelus, nam valido spiritu effers, quae concepisti. Non pumilus, nam nubes et lunam transcendis. Non conductitius, nam nativa pulchritudine ubique exsurgit oratio. Nec fuit veredus, cheval de postillon, quia demorsos omnia ungues sapiunt et moram. I bone, quo virtus tua te vocat. Ego te aquilam in nubibus non sequar, mi Hugeni, nec eques. Non pedes, ne quis mihi obijciat illud: sequitur non passibus aequis 2). Non eques, ne a sternaci forte equo sternar humi, ut mihi in Normannia olim equitanti accidit ter 3). Cum aquarum mihi formidinem obijceres 4), secutus fui, qua potui, tuam ratem, ut infamiae notam diluerem. Nunc te per altos nubium tractus vagantem spectare e terris malo, quam comitari. Nolo aquis nomen imponere. Nolo curru deijci cum Phaethonte. Pauculos mitto scazontes 5), quibus pro doctissimis tuis et genij plenis epigrammatibus gratias N.T. ago maximas. Haec iam per manus amicorum ambulant et curiositatem multorum exercent. Vale, vir praestantissime, meteoris omnibus sublimior ..... Amstelod., XIV Novemb. CIƆIƆCXXXVI. 1506. Aan C. Barlaeus 6). (A.B.)* Als gij mijne Meteorologia nog niet ontvangen hebt, is het niet erg. Dien anonymus hadt gij niet moeten antwoorden. Hierbij gaan eenige versjes, alle, behalve dat op Reael 7), in het leger of op reis geschreven. Dank voor uwe verzen, maar gij prijst mij te veel. Ik heb het erg druk; in de beide laatste maanden schreef ik niet minder dan 217 particuliere brieven; van mijne versjes is dus niet veel te verwachten. In pistrino meo, aula Principis. Biduo post Id. (15) Nov. CIƆIƆCXXXVI. 1507. Aan P.C. Hooft 8). (L.B.)* Den meesten somer hebb ick te Roomen geweest, ende de tael gesproken, die men daer plagh te verstaen, nu veel min daer, als wel elders verstaet. U.E. heeft er haer deel in geleden, de H.e Barlaeus noch zedert, ende heel onlangs, sijn huijs voll onduijtsicheit af gehadt. Thuijs {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} komende van over 't geberghte, beghinn ick van niews met mijne landsluijden ende moederskinderen te leeren stameren. Hierneffens gaet de eerste proeve in langen van 't aengeboren ambacht 1); de stoffe was te goed; sij soude Croesus kind de tong ontbonden hebben. U.E. werpe een genadigh oogh op den ijver ende de ongewoonte, die dat stuck wercks soo goed ende soo quaed gemaeckt hebben; ende vertrouwe, dat noijt ongewoonte sal meester werden van den ijver, die mij seggen doet in de beste woorden, die ick uyt Italien gebracht hebbe, dat ick oprechtelick ben ..... In 's Gravenhaghe, den 3en December 1636. 1508. E. Herckmans 2). (L.B.) Wy hebben alhier voor sekeren tyd gevanghen gehadt een Neapolitaensch edelman, overste van 500 Neapolitanen; dese, doen wy hem eerst gevangen hadde gekregen, versocht, dat ick hem somwijlen eens in persoon offte met een brieff besoecken wilde, dat ick hem toeseyde. Nu gebeurden 't, dat de menighte van occupatien my dat uijt den sin brochten; dus sondt hy my eenen brieff, dien ick openende niet daerin geschreven vond dan: Promissio est obligatio; doen verstond ick, wat hy seggen wilde, ende ben tot hem gegaen. Dit soude Mijnheer oock met recht aen my mogen schrijven, want ick in mijnen laetsten uijt het Texel aen Mijnheer beloofft hebbe, niet te sullen manqueren sijn E. somwijlen met een beschreven blad pampiers te gedencken, dat ick tot noch toe niet gedaen en hebbe; edoch de veelvoudige besoingies ende niet mijn negligentie hebben de schult alleen. Ick maeck een lanck beginsel, also my tot een aengename missive bequaeme stoffen gebreken, want sal ick spreken van den staet des oorloghs ende welstand deser couquesten, voorwaer die heefft et so slecht - vermids het sober secours, dat ons uit het patria toekomt, dat den vyand vast allom meester van 't veld is - dat ick daermede Mijnheer meer importuneren soude dan soulageren; sal ick oock van de proffijtabele commercien voor de Compaignie spreken, die heefft 'et so slecht - vermids den vryen handel voor yder openstaet - dat die meest daeraff swijght, alderbest seyt. Ick will dan van mijn eygen selffs spreken, maer dit voeght oock den wysen niet wel. Hoe? sal ick my dan selffs onder de wysen rekenen? Neen, ick ben geen philosophus, maer ick sal my voor een kleijn halff uir onder de soldaten gaen tellen, ende Mijnheer een weynigh van mijn geval gaen verhalen, indien slechts mijn vrypostigheijt Mijnheer sijn gedult niet te beswaerlijck valt. Ick hebbe hier nu omtrent een jaer in dit land geweest, welcken tyd ick deurgebrocht hebbe [met], tot dienst van de Compaignie voor een tyd met den gouverneur Schop 3) het leger volgende, leeren krijghen; daerna enighe maenden op 't Reciff de Parnambuco het collegie van den Hoogen Raat van Brasil als een lidt desselfs gefrequenteert hebbende, ben in September lestleden uijt het midden desselffs tot het goeverno ende directie van de capitanien {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} Tamarica en Guiana [gekozen]. Daer omtrent een maent geweest hebbende, vaceert de capitanie van Paraiba en Rio Grande; so heeft men my uijt de voorgaende genomen en in dese gestelt, die wel de voornaemste provintie van allen is, daer ick nu mijn residentie ben houdende. Hier noch geen dry weken geweest hebbende, gebeurt 'et, dat den vyand met 600 man, onder 't commando van eenen rebellinho, achterom door de mattos en bossen van Brasil komende, in dese provintie valt, dat groote swarigheden en verderff onder de inwoonderen veroorsaeckte. Dese tyding my ter ooren komende, ende [ick] wel genegen [synde] om haer te defenderen, konde sulcx niet doen per manquement van volck; ten lesten, also enige schepen op dese reviere laghen, hebbe de matrosen daeruijt gelicht ende enige daervan in de forten geleijt, en de soldaten daeruijt genomen [hebbende], hebbe eenen trop by malkander gebrocht van omtrent vijfhondert man, onder 't commando van eenen sergeant maioor, Johan Godlaed, ende ben daermede den 27sten November uijtgetrocken [tegen] den vyand, die omtrent 3½ mijl van hier lagh in een ingenho, offte suyckermolen, genaemt St. Andries, daer wy quaemen omtrent den avond ten vijff uiren; bleven noch een half uir op dees syde, also enige difficulteerden den vyand met den avond aen te tasten; maer also ick verstond, dat hy hem begonde te begraven ende met den nacht wellicht deur gaen soude, animeerden haer alle den vyand te gaen besoecken, ende marscheerden voort tot onder sijn embuscade, daer hy dapper uijt schoot, maer dede weynigh schade, want wy dronghen lustig deur tot daer hy op den wegh in battalie stond, en chargeerden op 't aenkomen van onsen trop, dien wy met groote coeragie aenvoerden, en brochten den vyand in groote confusie aen 't loopen, weghwerpende haer geweer, en verschoyden in een oogenblick hier en gins, dat me niet sagh, waer iemand van haer allen gebleven was. Den duysteren nacht overviel ons; sonder dat, daer souden meer sijn blijven leggen dan gaen loopen. Dit is den eersten scharmutsel, dien ick gehouden hebbe, ende hebbe daer oock door Gods genade de overwinninge van gedraghen. Ick vervolghden hem 's ander daeghs te landewaert in noch dry daghreysen tot in de deserten van Brasil, daer wy hem niet vindende wederkeerden, ende quamen den tweeden deses alhier in Paraiba wederom t'huys; wy lieten achter vier doden en hadden sestien gequetsten, van dewelcke sedert noch een gestorven is. Den vyand liet achter over de vijffentwintig dooden en vijff a ses gevanghens; sleypten menighte van gequetsten mede. Dese victorie hebbe niet by my alleen verbergen konnen, sonder Mijnheer deselve bekent te maken, verhoopende, Mijnheer sal sich in dese mijne blijdschap hierover met my verheughen, gelijck ick sal doen, een letter van Mijnheer sijn hand siende, die my sijn E. gesondheijt en goede dispositie sal komen aenmelden ..... Frederica de Paraiba, adij 9 Decemb. 1636. 1509. J. de Wicquefort 1). (K.B.) Hierbij gaat uw Villalpando 2), zooals hij uit Rome is gekomen, en verzen van een onbekende, met toespelingen op die van u. d'Amst., ce 11 Xbre (Dec.) 1636. {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} 1510. Barones van Beuninghausen en Dorwardt 1). (L.B.) Ik heb mijn naam veranderd en zou gaarne zien, dat op het paspoort, mij 10 jaren geleden geschonken, die nieuwe naam werd geplaatst. Want ik moet veel heen en weer reizen en heb dan last van de soldaten. Baron van Beuninghausen, die vroeger op de Veluwe en voor Maastricht tegen uwen staat heeft gestreden, vraagt vergiffenis en belooft nooit meer iets tegen Holland te zullen ondernemen; ook hij wil gaarne een paspoort hebben. Couloigne, ce 13 de Decembre 1636. 1511. P.C. Hooft 2). (A.B.) Verhuizende van buiten herwaerts, ben ik bewelkoomt met het banket, dat daerop gewacht had, Uwer Ed. Gestr. gunstigh schrijven, braef sonnet, Latijnsche gedichten, vol vonden van d'andere wereldt, ende dien allersmaeklijksten brief aen den heere Barlaeus 3); lekkernijen, zoo nae mijnen mondt, als haersgelijke mij zelden voor de neuz koomen. Gevoelende mijn' eighen armoê, ende des te min zuchts niet om mede eenighszins den jongen grooten metselaer voor opperman te dienen, heb ik wat steenen bij de buirt geraept, die niet lichtlijk te verwerpen zijn; hoewel mij die van David zonder weêrgaê dunkt 4), ende by dat werk te passen, oft hij daertoe gewassen waer. In 't vorderen van 't mijne ben ik gekoomen tot zekren 's vijands aenslag op Vlissingen, aan het tegenbeleidt deswelken U Ed. Gestr. Heer vaeder, z.g. zijn deel gehadt heeft met schaeken eens gijzelaers tot Londen, uit het huis van den ambassadeur Don Bernardin van Mendoça. Over d'omstandigheden van dat bedrijf, daer zonder twijfel een eunjere behendigheit toe behoort heeft, wort in mijnen zin veel te luchtigh heene gestapt van de schrijvers, die 't aenroeren. Derhalven, indien U Ed. Gestr. mij aen 't juiste bescheidt konde helpen, ik moghte mij belooven, dat de fijnte van zulken diamant de splinters van enkel glas, waarmeè mijn' brabbelingen zich meenen mooij te maeken, ten minsten by geen' heel scherpe kenners voor gladbeeken zouw doen doorgaen. De heer Barlaeus is bezigh met het zoete nieuwe jaer: een kindeken is ons gebooren. 'T en heeft niet weenigh in, tot een deuntjen zoo versleten, dat op duizenderlei wijzen gezongen is, nooten te verzieren, die de ooren knellen. Op Zaterdagh der naeste weeke zal de groote school waeghen van zijn' bandelooze rede, doorspekt met eenighe veirsen 5). Deze drokheit, en de zinnen verzonken in aendacht en ootmoedt, gebieden hem, zijne gebiedenissen t'Uwer Ed. Gestr. te bevelen aen den babbelbek dezer penne, die 't quaedt genoegh met zich zelf heeft, om uit te staemelen 't kleenste deel der onderdaenigheit en eerbiedenis, waermede swanger gaet, ende van dewelke, bij mangel van kracht, vreest nemmer volkomentlijk te zullen geleggen, Mijnheere, 't hart van ..... Uit Amsterdam, 18en van Wintermaent 1636. Mijn ontwerp van 't stuk van Vlissingen voegh ik hierbij, opdat U Ed. Gestr. te lichter speure, wat mij is ontbrekende. 1512. Aan P.C. Hooft 6). (L.B.)* Dewijle het vervolgh onser geschiedenissen U.E. door soo dichten bosch beleidt heeft tot aen den stamm, daer ick een slechte tack af heete, wenschte ick U.E. met soo bondighe onderrichtingen aengaende die bewuste ende, mijns bedunckens, wel denckwaerdighe sake, {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} te konnen by zijn, als men dienaengaende onder ijemand van den onsen behoorden te vinden, wanneer wij ten tyde onses vaders sal. ged. niet te naerlatigh waren geweest, van die ende dergelijcke sijne verhalingen in 's lands voorleden saken, welcker hij seer kundigh was, uijt sijnen mond op 't papier te vergaderen. Dien misslagh verwijte ick mij menighmael met verdriet, ende erdencke des te ernstigher somwijlen, hoeseer de luyden van mijnen tijd beklaghen sullen het onschattelicke versuijm, dat 'er heden werdt gepleeght aen den persoon van graef Henrick van den Bergh 1), een heer, als U.E. bekent is, die, bynaest even oud als onse heetste beroerten, alle deselve - ick en sondere gheene uyt - ofte als soldaet, ofte als overste ende opper-overste, bewandelt heeft; die soo verschen heughenisse van de oudste heeft, soo innerlicken van de geheimste, ende d'eene en d'andere soo geern ende soo mildelick mededeelt. Ick ben getuijghe van menighe treffelicke onderrichtingen, die hij aen S. Ex.e ende andere, selfs aen mij, soo wanneer 't mij gelust heeft, tot uyterste genoeghen heeft weten te doen, in verscheiden voorvallen, van dewelcke men hier de verthooninghe buyten de gaerdijne alleen hadde gesien. Wat waer der dan, Mijnheere, meer aen vast, dan dat ijemand sich ontrent den voornoemden heere - welckers gelijck niet te hopen en staet - voor weinigh tyds onthoudende, op d'eene ende andere geschiedenissen, die men wiste sijner kennisse niet te hebben konnen ontstaen, schriftelicke aenteeckeningen maeckten van 't gene hij met sooveel gemacks ende genoeghens van hem soude hebben vernomen? Ende waermede sullen sij het tegendeel verantwoorden, die heden, ten dienste van de gemeene sake ende om haer eighen eere will, soo hoochelick aen het ondervinden onser waerheden ende anderen onwaerheden is geleghen? U.E. sal twijffelen, dat ick, Gus, seggende, de beste hoenderen met de slechtste meene, ende ick en sal 't niet ontkennen, maer hiermede mijnen ijever stakende, U.E. naecktelick aenbieden all wat sij in mijn vermoghen sal oordeelen om tussen deselve ende gemelte heere soodanighen onderlinghen verstand ende vrundschap te maeckelen, als U.E. ten uijtvoer van sijn deftighe werck nutt ende aengenaem wesen sal. Dus verre mij van mijnen ouden stamm verpraet hebbende, keer ick derwaerts, Mijnheere, et gratias ago; nam video, si celebretur a te, immortalem gloriam esse propositam, et multum perpetuitati eius scriptorum tuorum aeternitatem addituram. Soo sprack de groote man 2), U.E. bekent, tot eenen, dien het maer neffens U.E. en paste. Belangende de saecke hebb ick voor desen de weinighe stucken gevonden, die hier neffens gaen: 1. Mijns vaders last tot in Zeeland toe, ende 2. een beworp - beide van syn eighen hand - van 't werck, in Engeland te beleiden; noch 3. copie van D. Bernandins 3) verbintenisse; 4. pasport by den secretaris Walsijngham 4), doemaels groot dienaer van de Coninghinne ende deser landen vrund, geteeckent naer 't stuck verricht was; ende endtelijk 5. des Princen voorschrijven aen de Staten van Zeeland ten behoeve van den helbaerdier, mij onder andere stucken by gevalle eens ter handen gekomen. Namen ende andere kleine omstandicheden sal U.E. uyt 't een en 't ander konnen trecken. Het meeste beleidt andersins ende den grond daervan, acht ick, Rhedanus 5) wel ten besten verhale op het eindt van syn ..... 6) boeck, twee of drij jaeren naer den dagh, by gevalle van den gewesen greffier Bodimont 7), om welcken tot Amsteldam te doen lichten, ick bevinde mijn vader ettelicke jaeren daernaer bij acte van den Raed van State gelast is geweest. Soodat ick geloove, hij mijn' vader mondeling daerop gehoort sal moghen hebben. Mij heeft dese wel verhaelt gehadt, hoe dat hij, afscheidt van den Prince nemende, ende in 't uytgaen van de stove haperende aen de touw, die de deure met gewicht toehaelde, de Prince lacchende hem waerschouwde: het waer als een voorspoock, hij hadde sich in dit werck van de coorde te wachten. Daer en is niet te twijffelen, oft hij heeft {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} ter wederkomste een daghelix verhael van sijn wedervaren gelevert, maer sulx en hebb ick tot noch toe niet ondervonden. Binnen Londen hebb ick verscheidene reisen in 't selve huijs van den ambassadeur gegeten, by de weduwe van den H.e Winwood 1), die het in eigendom bewoonde, ende wel kennisse van 't feit hadde, soo mij noch onlanghs Mylord Andever van den huijse Howard verhaelt heeft, de geschiedenisse tot den grave van Arondel, synen oom 2) - dien wij desen avond wachten - in schilderije uytgebeeldt te hangen. Ick meene daernaer te talen ende een dobbel daeraf te bekomen, is 't doenlijck. Want den aenslagh, schoon geensins van de grootste zijnde, is daerin wat aensiens waerd, dat hij met vernuft en stilte, en niettemin met spoed moste verricht werden, om de ratten sonder schrick aen de vall te krijgen; sulx doch van elders belett werde. Sonder gevaer en gingh oock alles niet toe. D'ambassadeur - naer veel dreighens ende verspiedens, daertoe een bijgeleghen kerxken seer diende - op eenen naermiddagh wandelen gereden zijnde, vatte men den jongen van onder de dienaers ende kinderen, daer hij mede speelde, paeyden hem in 't schreewen met klein geld, of appelen, of ijet sulx, en ruckten hem in 't huijs, dat daertoe open stonde; vandaer doorstack men hem, soo ick meene de schrijvers wel verhalen, maer daer quam bij, dat de Spaensche knechts, in huijs gevolght zijnde, dewijle de gemeente te hoope quam, mijn vader ende den helbaerdier eenen wenteltrap met den deghen mosten verdedighen, soodat het middel van geweld feilende, ende den ambassadeur daerover thuijs komende, met luyd geschreew over straet: mi hyo, mi hyo, etc. den wegh van 't hof koos; rende flux naer de Coninghinne, maer keerde ongehoort; men wende voor, het was laet, ende de Coninghinne vertoghen in 't gemack. U.E. sal daeraen ende uijt dese stucken oordeelen, dat die Majesteit niet ongewaerschouwt was, hoewel sij in de saecke niet en roerde, als door haere eene hand, Walsijngham, die mijn' vader, noch voor middernacht, met den jongen in een' gedeckte barge by sich onthode, ende hertelick geluck over d'uytkomste wenschte, oock met de voorsz. paspoort sonder melden van eenighe sijne bedieningh in Nederland versagh. D'ambassadeur woedden ende woelden ondertuschen, als te dencken is, en speurde seker den schaecker soo dicht op de hielen, gewapender hand, ende selfs met eenighen schijn van hooger hands wegen, dat 't als niet en scheelde, hij en hadde den jaegher met de proije betrapt in seker scheepken, daer sij versaeckt, oft versteken, oft andersins uijtgeholpen werden; want die omstandicheidt, vele der andere waerdigh, is mij ontgaen. T'huijs werde de saecke ende haer beleidt gelovet, de goede dienaer gedanckt, ende hem te keure gestelt, een stuck ter gedachtenisse daervoor te doen maken. De kennisse van syns meesters ongelegentheid was het snoer van sijn' begeerte, ende het loon een goude penningh met de hoofden van den Prince ende Princesse ten wederzijden, ende op de dickte van 't metael dese woorden, wichtigher dan haer stoffe: Mandati strenue executi monum. Mijn broeder bewaert het κειμήλιον; mij heught de spreucke des te meer, dat ick mijn vader hebbe hooren verhalen, hoe sich de H.e van S.t Aldegonde ende andere tegens het woord executi vergrepen, alsoft het passive onroomsch luijde, tegens 't ghene hij dienaengaende naerder ondersocht hadde, als inderdaed by de suyverste schrijvers soo gebruijckt zijnde; de plaetse in L. 19 A. de Jurisd. hebb ick er mede door onthouden. Hoe dwaele ick wederom van den boom, Mynheere, maer U.E. heeft mij door dese struijckjens heeten wandelen, et potissima excerpet; aliud est enim epistolam, aliud historiam, aliud amico, aliud omnibus scribere 3), seyt noch eens die groote man, die syn' oom niet liever en konde hebben dan ick mijn' vader. Het vermaeck dan van dese sijn' gedachtenisse, ende het ontsich van U.E. bevelen sullen myn' onschuld ten halven doen. Ick scheider uijt, met dese bede; dewijl U.E. doch gelieft, ter oorsaecke van dit verhael, in sijn dapper werck mijner onwaerdicheids te gedencken, ende den nakomelingen een baken te thoonen van de vrundschap, die wij gevoedt hebben, dat het in soodanighe woorden geschiede, by dewelcke niemand oorsaeck en neme van twijffelen, of ick de man was. Ick eische, Mijnheere, eenen hoed, die mij op het hooft passe, ende niet over 't aensicht schiete; nu gae ick ten schouderen toe in die vorm; waer sal men mij vinden? Auguror - nec me fallit augurium - historias tuas immortales futuras 4) - noch eens, en voor 't leste, een goed woord van Plinius sijn neef - quo magis illis, ingenue fatebor, inseri cupio; sed esse nobis curae solet, ut facies nostra ab optimo quoque artifice exprimatur 5); {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} daer wilde ick geen wesen, ende en eische maer 't mijn; quis enim se prudens ob aliena miratur? Nu is 't tyd van scheiden, Mijnheere, of ick geraecke wederom op 't Roomsche pad, daer ick lestmael van daen seide te komen. Tegenwoordigh en dient het 'er mij niet, want in Nederlandsch hebb ick noch voor mijn' gewichtigste boodschap te seggen, dat ick Mevrouwe Hooft ende U E., Mijnheere, eeuwigh blijven sal ..... 's Gravenhaghe, den 22en Dec. 1636. In 't krabbelen van dit lange geschrift, 't welck ick noch lust, noch tyd en hebbe te herlesen, is overgeslagen, dat de gevrydde jonghen 1) naermaels capiteyn te water ten dienste deser landen is geweest, ende 't geluck syner verlossinghe door myn vader veeltyds bevroedt ende erkent heeft, als hebbende op den trapp van geestelicke ende lichamelicke slavernije gestaen. Van den H.e Barlaeus wacht ick wat deeghs op dat voornemen, ende bedancke mij der moeijte van hem gaende gemaeckt te hebben over onsen eersten steen 2); maer U.E. gedencke sich van 't opperampt te ontlasten, daer d'er hier twee naer verlangen. 1513. A. van Hilten 3). (H.A.) Pour replicque sur ce qu'il vous a pleu m'escrire en faveur de Madamoiselle van Dorp 4), j'avouë la comparaison que faictes de sa prebende, vrayement obtenue à tant de façon, et croy que les excuses du payement sont plustost pretextes que essentielles, dont beaucoup d'aultres paçiens se plaignent aussi et avecq peu de prouffit, puisque l'on doibt croire plustost un manquement de bonne volonté ou d'engagement ailleurs, que non pas - pour ce regard - deffault de la boursse debetrice. Je debvrois croire que voz lettres d'intercession pourroyent etre utiles à ladite damoiselle, ne fust que par experience le debiteur se trouve deguiser ses intentions par des bonnes responces à des telz qu'il veut aulcunement respecter, ce que je vous explique en confidence, et que je ne sçay comme de tel bois faire flesche. Au reste je vouldrois me trouver capable pour satisfaire à ce que vous et ladite damoiselle m'en pourroient charger ..... A Utrecht, le 21/31e Decemb. 1636. 1514. A. Vorstius 5). (A.A.) ‘Reversus ad larem meum familiarem, ac tui etiamnum plenus, vir nobilissime praestantissimeque, nihil prius habui, quam ut tuae mox satisfacerem petitioni. Mitto itaque, nullâ interpositâ morâ, musaeum illud calceolarianum, donum magni illius heroïs et senatoris Veneti, Dominici Molini 6), nunc τοῦ μακαρίτον. Utere, fruere, quamdiu lubet, et si quid praeterea in mea est potestate, quod inexplebilem tuam satiare possit curiositatem, pete audacter, meque cum reculis meis omnibus totum tuum esse existimato. Indulge, quaeso, brevi nobis tui gratiosissimam praesentiam, et periculum fac, quanto apud nos sit in pretio nunquam satis laudata virtus tua’ ..... Lugd. Bat., A.o CIƆIƆCXXXVI, ultimo IXbris (Dec.) die. {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} 1515. Aan R. Descartes 1). (K.A.) Vostre pacquet partira aujourdhuy en compagnie de ce que nous serions bien marriz de perdre, et n'y a point de doubte que celuy à qui je le recommande ne m'en rende un compte tres-punctuel. Aussi debvez vous faire estat. qu'en sortant de mes mains, il a passé les plus grands dangers du voyage, tant mes doigts ont esté tentez de le ravir à ceux du P[ere] Mersenne 2). Mais ma convoitise a cedé à vos interests, et me suis-je armé d'une patience Stoique, à attendre que le tout se publie, avant que de mettre le nez dans une des parties. Je mens toutefois et confesse de l'avoir parcourruë, mais ç'a esté dans la presse de tant d'occupations diverses et esloignées de la vraye sagesse, qu'aussi j'avoue n'y avoir presque observé que l'impression et les figures, qui certes me contentent esgalement. A la forme du papier j'eusse sou haitté un peu plus de lustre, et que le quarto, approchant en hauteur du petit folio, eust aussi eu la marge plus ample, mais c'est de tout temps que les imprimeurs y font paroistre leur avarice, pour ne dire pis. Enfin, Monsieur, nous n'apprendrions rien de la forme; la matiere nous occupera si bien que le bon le Maire 3) n'a que faire d'apprehender nostre cholere de ce costé là. Je suis ravi de trouver vostre texte si bien corrigé. Si vous vous lassez de la peine qu'apparemment vous vous y donnez vous mesme, j'iray m'offrir à Leiden pour ce qui reste, plustost que de nous veoir perdre un jour dans la chaulde attente ou nous sommes d'une piece si excellente, mais surtout celuy qui vous supplie de le favoriser tousjours de la continuation de vostre amitié et de le croire inviolablement ..... A la Haye, le 5e jour de l'an 1637, que Dieu vous rende heureux et prospere. 1516. Aan N.N. 4) (K.A.) Dit pakket is mij aanbevolen door een zeer waardig persoon, om het den monnik, aan wien het geadresseerd is, te doen toekomen 5). Wilt gij er voor zorgen? Het antwoord kan ook weer door mijne handen gaan. A la Haye, le 5e de Janvier 1637. 1517. Aan jhr. Frederik van Nassau 6). (K.A.) Ik heb Z.E. nog niet kunnen spreken over uw nieuwen kamerdienaar, maar als de man goed is, zal uwe keus wel worden goedgekeurd. Zend mij nauwkeuriger mededeeling over uwe studies; Z.E. staat er op, dat gij goed Latijn leert. Gij komt nu zelf op den leeftijd, om het nut er van in te zien. Laat de heer de Chalas zijne rekeningen opzenden. A la Haye, le 5e de l'an 1637, qui vous soit heureux. {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} 1518. Aan F. van Aitzema 1). (K A.) De portretten, waarover gij schrijft, zijn er nog niet 2); ik schrijf er Bilderbeeck over, want de Prinses wordt ongeduldig. - ‘Sur ce qui est de l'autre affaire la joincte parle si clair, que j'auroy tort d'y penser rien adjouster. Je vous prie d'avoir bien regard à la postdate. On nous violente tous les jours en ceste miserable comté, et par une indiscretion enorme on se jette sur S. Ex.e dès que la moindre brouillerie publique s'esmeut, comme si la consideration de son particulier le pourroit jamais esbransler en ce qui regarde les interests de l'estat’ ...... A la Haye, le 5e jour de l'an 1637, que Dieu vous fasse prospere. 1519. Aan H. Van Bilderbeeck 3). (K.A.) Baron Ayssema meldt, dat de portretten van Hunne Keizerlijke Majesteiten in September verzonden zijn door Lodewijk Erdringer van Regensburg naar Neurenberg aan de kooplieden Martin Beer en Wolf Loner, die ze over Frankfort naar Keulen hebben gezonden. Zij zijn hier niet aangekomen. Wilt gij eens inlichtingen inwinnen? A la Haye, le 5e de Janv.r 1637. 1520. Aan Larenus 4). (K.A.) Lat. Vriendelijk dank voor uwe geschenken, die ik niet vergelden kan. 7o Jan. 1637. 1521. Aan A. Vorstius. (K.A.) Uw Calceolarius gaat hierbij terug; ik heb maar weinig tijd gehad, om er rustig in te lezen. 29 Dec. 1636 5). 1522. J. von Bodeck 6). (K.A.) Mijn broer Anton is vier weken geleden door die van Gelder bij Kaysers- {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} werth gevangen genomen en wel weer ontslagen, maar zijne koffers heeft men gehouden. Hij heeft de onkosten er voor betaald en kan ze dus terugkrijgen, maar zou gaarne een paspoort hebben voor den man, die ze gaat halen. Wilt gij, waarde neef, daarvoor zorgen? Vuyttrecht, den 10 Januarij Ao 1637. 1523. H. Hondius 1). (L.B.) Hiernevens sende UE een afdrucksel oft twee van UE huijs 2); twijffele niet, oft sal UE wel aenstaen; t is noch wat row, maer, wanneer eenige drucksels sullen opgemaeckt wesen, sal veel soeter schijnen. UE gelieve nu de beeldekens te senden, soo boven op het frontispicium komen sullen, daer ledige plaets is toe gelaten; de namen onder bij de mate sullen dan mede toesnijden, insgelijcx soo eenige namen meer boven ofte onder komen moeten. Soo UE nu gelieft de andere teeckeningen te senden, om mede gemaeckt te worden, sullen goede sorge voor dragen. Het teekeningsken van dese proeven is hier mede bij gedaen. Hierop UEd. andtwoordt verwachtende, bevele UE. in de protectie Godes en blyve ...... 3). 1524. C. Barlaeus 4). (L.B.) Quam longo tempore, praeter morem meum, egi Harpocratem. Ignosce, ignosce. Sylvas mihi epigrammatum misisti facetissimorum et doctissimorum, quibus singulis ut responderem, aut mea apponerem, sensi me imparem. Abripuit me pene in stuporem epistola illa tua, qua totum totus Senecam spiras et loqueris. Non potuerunt ejus lectione saturari amici. Epigrammata tua in sphaeras aedium tuarum fumosis turribus impositas 5) talia sunt, ut mihi materiem omnem meditandi surreptam aut praereptam libens fatear. Non puto in istis tuis sphaeris distinctas esse terrarum aut coeli zonas, cum hominum omnium passim mores confundat fumus, hoc est, eadem vanitas. Debebat illic legi Vorstius redivivus 6), cum mendacia et nugas vendat, hoc est, fumos. Debebat illic habitare Daventriensis 7), qui facto cum alijs syncretismo fumos colligit, quos eructabit propediem. Mihi cum istis bubonibus luctari non vacat. Bacchae bacchanti etc. 8). Satis sit semel sententiam et vitae institutum explicuisse. Mitto homiliam in praesepe 9), sive Natalem Domini et Servatoris nostri Jesu Christi. Inveniet et hic improbitas, quod arrodat. Nempe cavillabitur, me praesepi ligneo attribuere multa, quae ego de praesepi, metonymice {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} sumpto, ex phrasi patrum et veteris ecclesiae intellecta volo. Augustinus praesepe adorandum vocat, hoc est Christum, qui in praesepi iacet; praesepe vocat gratiae et consolationum fontem, hoc est Christum, qui in cunis vagit. Exemplaria quaedam amicis inscripsi; illa velim per famulum distribui. Vale, vir maxime, et quem nobiscum exortus es annum feliciter tibi tuisque decurre. Amstelod., XIII Jan CIƆIƆCXXXVII. 1525. J. van Wijnbergen 1). (H.A.) Mijne brieven aan Z.E. zijn zoek geraakt; ik zal ze in het vervolg aan u adresseeren. Rynberck, den 15 Jan. 1637. De troepen van Hatzfeldt zijn naar de Weser getrokken, gevolgd door die van Piccolomini en Jan de Weert 2); volgens de laatste berichten trekt de Weert naar Trier. 1526. J. Wijts 3). (H.A.) Z.H. heeft mij bevolen bijgaande order te schrijven, om die met een bijzonderen boodschapper naar den heer van Wynbergen te Rynberck te zenden. Wilt gij zorgen voor de verzending? Le 20e de Janvier 1637 4). 1527. P.C. Hooft 5). (A.B.) Wie kan 't geduldt der penne vollooven, over 't afleggen van zulk een' reize t'eener toght? Oft den heuschen ijver haers meesters, die mij ten gevalle zooveel tijds uit den brandt der bezigheden gehaelt heeft? Uit haere aanmelding en de stukken 6), hierbij t'huis keerende, heb ik het werk, waardigh voorwaer van lidt tot lidt verrekent te worden, ontrent zevenmaels zoo lang gerekt als 't eerste, dat ik Uwer Ed. Gestr. toezond 7). Ik wenscht' het afgemaelt met zoo rijzend' een' geest, als het gezight van de schilderije des graeven van Arondel 6) misschien ijemandt zouw inblaezen. Hadd' ik wat veel van gelijke stof, 't waer' om mij hoope te geven, dat de kijkers, zich daeraen vergaepende, weinigh aenstoots vinden zouden in de wanschaepenheit [van 't] maxel. Dit lapken denk ik Uwer Ed. Gestr. te vertoonen 8), opdat zij mij berichte, wat 'er aen te verhanselen stae, voor 't afschrijven. Want de pleiten dreighen mij haest eens derwaerts te daeghen; bij welke geleghenheit ik verzoeken moghte, wat 'er te putten waer uit Die forsse borst tot hoogh bedrijf gebooren - zoo luidt mijn' Hollandsche groet aen den Prinse 9) - graeve Henrik van den Bergh 6). Maer dewijl de veirzen boven koomen, zoo hebbe'r U. Ed. Gestr. hier een koppel, dat uit het bespieghelen der daedt van Uwer Ed. Gestr. heere vader, z.g., gebooren is. Zekerst past men gemeenlijk de voorspooken op de geschiede dingen; ik zoo wislijk op de toekoomende, als op de gebeurde, 't geen hiernae volght, gespelt uit naemsverspelling: {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij, die met doen verheughd', en 't ijder heughen deedt, Is Huighens aen uw naem, of Heughnis best besteedt? Indien 'er nu wat lekkers vast is aen 't rijden in den zaedel eener eerlijke faeme, op de tonge der werelt, ik ontkenne niet, des eenighe bekooring te lijden - neque enim mihi cornea fibra est 1) - maer heb daertoe noit kans gezien, eer U. Ed. Gestr. geliefde mij te paerde te helpen. Die nae 't Spaewaeter van laet leven dorst, moet het uit die bron van Heughnis zuipen. Uit geschrompelde adren, als de mijne, leeken slechts drabbighe droppen, goedt om aerdwormen huns gelijk te fokken; ende zoo wij ons verstouten, de doorluchtighe luiden daermeê te besprengen, 't is uit enkele zucht van onze naemen met hunne vermaertheit te schepen, om voor een' korte wijle den doodt t'ontzeilen. Dies is 't zoo verre van ijets aen Uwe Ed. Gestr. te konnen leenen uit mijn' armoê, dat ik haer noch veel van 't haere onthoude; ende doet zij daerenboven zich zelve te kort, mij aenziende voor den grooten hoedemaeker, daer ik mij op dat ambacht luttel verstae, ende min op 't stofferen. Maer 't lust mij, my te vlaeijen met dezen Uwer Ed. Gestr. misslagh te wijten aen de gunste, die elk draeght tot hetgeen hem eighen is, om daeruit te besluiten t' mijner eere, dat U Ed. Gestr., Mijnheere, zich gewaerdight heeft te aenveirden den, over lang opgedraeghen aen haer, ende eeuwighen eighendom van ..... Uit Amsterdam, in Louwmaent 1637 2). 1528. J. van Bawyr 3). (K.A). De magistraat van deze plaats heeft, naar ik hoor, klachten tegen mij ingebracht. Wilt gij bijgaanden brief aan Z.H. geven? ..... ssen 4), ce 24 de Janvier 37. 1529. Aan H. Grotius 5). (K.A.)* Quod ab affine Reigersberghio 6) in antecessum acceperis, rogat te Princeps meus, ut paulisper hoc sibi vaces et, qua commodo tuo fieri possit, sententiam scripto exponas circa tres quaestiones schedulâ istâ comprehensas 7). Prima, ut intelliges, illustris est et apprime te digna, proposita pridem quoque nonnullis et praecipuis, sed communium et, quales hoc fere forum occupant, trivialium caussarum patronis; quorum solutioni proinde, trepide et παραϕόρως datae, non fuit visum acquiescere. Quae sequitur, ut multifaria sit, neque unius genij, minus nodi habet, inspectis, quae accedunt, testamentis, et quas impetravimus, ut ad singula feuda annotavi, strictius laxiusve testandi licentijs. Adeo hic stabiliendis magis aliorum opinionibus et responsis adhiberis, vir summe, quam ut quasi desperato ulceri archiater invoceris. Tertia, ne fallaris, non iurisconsulti cuiuspiam, sed solius Principis est, qui περὶ τοῦ ἀδυνάτον τοῦ πράγματος non semel monitus, controvertere hoc tamen amat, et in luce meridiana caecutire videri, cum sua {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} interesse sentiat, ne vel haec diem faciat. Quarto capite quid postuletur, vides. Addendum et hic tamen ut, quam operte fieri possit, excutienda quaestio Gallis tradatur. Nosti scrupulum, et quam in illa gente non unius vulturis esset hoc cadaver, nisi caussam, per se validam, etiam armis tueremur. Expectabimus, vir nobilissime, quam mox tantillum gravioribus curis subcidere volueris, qui quasi ludibundus haec tractare vales, et secure feriari inter spinas, unde nec se magna ingenia sine sudore expediant ..... Hagae Com., VII Cal. Feb. (= 26 Jan.)CIƆIƆCXXXVII. Rogaris item, quod omiseram, ut vernaculo sermone nostro, potius quam Latino aut Gallico, respondeas, atque ut haec scripta denique cum consilio remittantur. 1530. Antonie de Hubert 1). (K.A.) Ik hoorde gisteren, dat de griffier van Z.H., de heer Le Saige 2), overleden is, en kom mijn dienst aanbieden. Den laatsten keer, dat ik Z.H. sprak, zeide hij tegen mij: ‘Mons.r Hubert, soo haest daer iet voorvalt, soo begeer ick, dat ghij uwen dienst presenteren sult, ende ick sal alles doen wat mij mogelick is’. Wilt gij, waarde neef, mij helpen? In Leyden, desen 3 Febr. 1637. 1531. Chr. Otnerus 3). (R.A.) Ik bied u hierbij een rekenboekje aan volgens eene nieuwe methode, die eigenlijk van mijn broer is. Over fortificaties zal ik ook nieuwe opmerkingen schrijven. Leiden, Id. (13) Febr. A.o 1637. 1532. G. Wendelinus 4). (L.B.) Reynaerts noster suis ad fratrem, pastorem apud nos Doncanum 5), literis nuperis certiorem me fecit, te Lugdunum octiduo illo, quo scribebat, petiturum, et quae a te petieram impetraturum. Utinam illum diem vivam, quo Chronicon istud Samaritanum 6) et lucem videat et me! Profecto vel moriendi abinde sit lubentia. Omnium per Europam eruditorum exhinc tu anima eris, tu corculum. Atque adeo ut saltem illic salivam movere possim, ecquid spei facias, oro te suggeras. Accepi ante mensem ferme alterum litteras a magno illo Peirescio 7), et eruditionis omnivariae promtuario Gassendo 8) bene longas; illi mihi superiore anno hane operam navarunt, ut Massiliae ἔξαρμα coelo dedu- {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} cerent cum observatione Pytheae 1) ante annos 2000 habitâ contendendum et Loxiâ 2) mea, cuius fidem Massiliae iam depraehensa latitudo grad. 43, min. 21, egregie sane asserit, ut tune fuerit graduum plane 23, min. 54' maxima solis obliquitas, exquisite item mihi repraesentata. Iidem ad me miserunt observationes eclipsium lunarium aliquot praeclaras, cum meis contendendas. Ac nescio, an non etiam edere parem illa omnia; talia scilicet tantaque sunt ac tanti. Prius ergo quam responsionem illis adorno, quid de Chronici istius spe, quid de curis ad illud perscribi nou abnuas, exspectabo, nam de te non item scribere religio mihi fuerit. Etsi vero nullus dubito, iam et fuisse Lugduni te, et dimidium te habere iam facti, quia coepti, tum autem et problema illud meum mathematicos vestros mihi conciliasse, iterum tamen audeo, per amicitiam istam, qua me dignatus es, tuam, idem admonere, atque etiam illorum exposcere nomina, quibus eos, cum scribam, compellem. Si dignum me iudicabunt, quem admittant, vel literulae unius dignatione contesserent, ut de principio isto natâ fiduciâ possim ab ijs nancisci Aristarchum Samium 3)..... Hercâ, 14 Februarij 1637. 1533. J. van Wijnbergen 4). (H.A.) Hierbij gaan vier koppels patrijzen; ‘groff end meerder wiltbraet’ kan ik niet machtig worden. Rynberck, den 17 Feb. 1637. 1534. J. Wtenbogaert 5). Fr. Kunt gij den jongen man, die dezen brief brengt, ook voorthelpen? 18 Febr. 1637 6). 1535. S. van Haersolte. (H.A.) Ick bedancke U Ed. gedienstich, datte selve belieft heft de missyve van de dickmutsen aen mij te senden, d'welcke ick by mij sal houden totte kompste van den rechter van Linghen 7), die ick versocht hebbe hier te willen koemen, om sijn Hoocheit kennisse te kunnen geven van de schandelicke pro- {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} ceduren der Munsterschen ten regarde vant casteel Bevergeern 1), twelck sy met hunne haneveeren houden besloeten, sonder datter ijmant op ofte aff mach gaen, ende die tirannie, die d'selve den ingesetenen van de graefschap Lingen hoe langer hoe meerder doen, daervan de perticulariteiten metten eersten aan U Ed. sullen koemen. Zwol, den 1en Maert 1637. 1536. E. Diodati 2). La fama della virtù e de' gran meriti di V.S. Illustrissima avendomi piû volte fatto desiderare di godere ereditariamente nella sua persona dell' amicizia della quale - essendo io in Olando nell' anno 1612 - l'Illustrissimo Sig. suo padre, di felice memoria, m'aveva onorato, e continuatamela anco di poi mentre ha vissuto; ora, con I'occasione d'un negozio importantissimo, nel quale ricorro alla sua protezionne verso gl'Illustrissimi Signori Stati, dignissimo della loro grandezza e potenza, me le vengo a offerire devotissimo ad onorarla e servirla. Il Sig. Galileo Galilei - il solo nome del quale, senza altra più particolare denotazione, manifesta l'eccellenza del suo merito, come di persona singolare nel nostro secolo, avendolo illustrato per le cose da lui ritrovate nel cielo, inaudite ed incognite a i secoli passati - avendomi scritto da un anno in qua - secondo l'antica amicizia della quale Sua Signoria s'è compiaciuta onorarmi - che oltre le cose da lui ritrovate e pubblicate gliene restava una importantissima, desiderata in universale da tutti, ed alla ricerca della quale tutti i gran principi avevano invitati i mattematici e gli astronomi con promesse d'onoratissime ricompense a chi la trovasse, cioè l'invenzione delle longitudini, nella quale, essendosi affaticati invano fin adesso, gli era felicemente riuscito di venire a capo ed accertarsene per ogni sorta di prove ed esperienze continuate per molt'anni; non restarli se non di trovare un principe potente, al quale dedicando il suo segreto, il negozio sotto tali auspici pigli stabilimento, ed in progresso di tempo ne sia introdotto l'uso per terra e per mare, dove assai più questa invenzione era necessaria par la sicurezza de' naviganti; essendomi rallegrato seco che con questo nuovo trovato potesse, oltre a' precedenti già pubblicati, anco illustrare la sua memoria con un tanto beneficio verso il genere umano, gli scrissi che mi pareva - se per altre considerazioni non ne era ritenuto - che per questo non poteva far migliore elezione che degl' Illustrissimi Signori Stati Generali delle Provincie Belgiche federate, concorrendo in essi tutte le qualità desiderabili per la perfezione di questo, e potendo meglio d'ogn'altro principe, per via delle continue ed universali loro navigazioni, introdurre e stabilirne l'uso, avendo negli stati loro peritissimi astronomi e numero grandissimo di nocchieri e marinari espertissimi ed industriosissimi, e che di più poteva sperare, anzi assicurarsi, che essi, conoscendo per prova l'importanza di questo negozio e l'honore che glie ne riuscirebbe rendendosi pubblico ed all' uso universale del genere umano sotto i loro auspici, non mancherebbono di testificarglielo, rimunerandolo onoratamente secondo la solita loro magnanimità. Avendo dunque esso Sig. Galilei condesceso al mio parere, mi pregò di scriverne al Sig. Ortensio 3) per farne fare la proferta alle loro Eccellenze; la quale essendogli stata fatta dal Sig. {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} Borel, console d'Amsterdam 1), fu ricevuta da loro con molto applauso, avendo nominato i commissari per esamine della proposizione, quando venisse loro presentata; la quale esso Sig. Galilei, essendosi trovato indisposto, non potè mandargli che in capo a quattro o cinque mesi, cioè nel mese di Settembre passato, avendola indirizzata al Sig. Realio 2) e scrittoli in particolare una lettera onoratissima - come feci anch'io, accompagnando quella del Sig. Galilei, per dargli notizia che, pervenendogli per mezzo mio, me ne mandasse la risposta - pregandolo di farne la presentazione in nome di Sua Signoria alle loro Eccellenze - non essendo parso di dover servirsi in ciò del Sig. Ortensio, se bene suo amico, essendo uno de' commissari nominati. Alli 4 di Novembre ebbi avviso dal Sig. Ortensio della presentazione fatta dal Sig. Realio della proposizione, e che dalle loro Eccellenze era stata ricevuta con grande aggradimento e con molto onore, come esso Signor Galilei lo vedrebbe dalla loro risposta, la quale in breve dal Sig. Realio gli sarebbe mandata, secondo la commissione glie n'era stata data da loro; e che intanto detta proposizione era stata data a i commissari per esaminarla e darne relazione. E non essendo fin adesso detta risposta dell' Eccellenze loro stata mandata, avendo il Sig. Ortensio dopo un silenzio continuato di quattro mesi, benchè instantemente da me sollicitato, finalmente scrittomi che il Sig. Realio aveva avuto molte occupazioni, le quali l'avevano impedito di mandare la risposta, e che in breve me la manderebbe per inviarla al Sig. Galilei, e non essendo nè anco seguita la relazione de' commissari, V.S. Illustriss. può da sè facilmente comprendere se il Sig. Galilei, il quale, per la generosa confidenza dimostrata nel suo procedere avendo con ragione dovuto sperarne ogn' altra cosa che una tanta freddezza, ha occasione ora di ritrovarsi perplesso, ed io, per avercelo ridotto, di restar confuso; una tanta dilazione non rispondendo nè alla dignità del negozio, di valore inestimabile, nè al merito incomparabile dell' autore, confidatosi generosamente nella magnanimità dell' Eccellenze loro, e riverito la loro potenza con parole e con fatti nell' aver loro fatto un presente di si gran prezzo, nè finalmente all'onore ed alla gloria immortale che glie ne risulta, dovendo non solo i loro popoli, ma anco tutto il genere umano, ricevere dalle loro mani questo dono del cielo, negato a tutti i secoli passati. Ed acciò V.S. Illusstriss. conosca maggiormente quello avrà da esser fatto per la promozione del negozio, ecco che le mando la copia della proposizione - avendomela esso Sig. Galilei mandata aperta - non solo per informarnela, ma anco per la sua soddisfazione, tenendo che averà molto a caro di vederla, e che, essendo intelligentissima in queste scienze mattematiche, ne riconoscerà facilmente la verità, e discernerà che quanto resta da farsi per facilitarne l'uso in mare e superare l'impedimento che l'agitazione della nave potesse arrecare a far l'osservazioni necessarie, non dee minorare il merito, non derogando ciò alla certezza della cosa, e per quanto spetto alla terra, potendosi senza altro maggior comparamento, per via di questa invenzione, riformare le carte geografiche e marittime ed essere in esse assegnati i veri siti de' luoghi, i quali sin qui non si son posti per lo più che immaginari; il che solo, essendo bene presente ed eccellentissimo per l'aggiustamento della geografia, quando altro non fosse, dee far tenere in grande stima il segreto di questa invenzione. E nondimeno per rispetto anco del mare, oltre che il Sig. Galilei nella sua proposizione dice d'averci trovato qualche opportuno rimedio, non bisogna dubitare, che come universalmente l'arti, principalmente le più nobili, hanno tutte nella loro prima introduzione incontrate delle grandissime difficultà, per le quali in principio si perdeva ogni speranza della loro riuscita, le quali nondimeno dipoi, per l'industria degli nomini - alla quale non è cosa alcuna insuperabile - con ammirazione si son rese facili e praticabili anco da i spiriti volgari, senza dubbio interverrà il medesimo in questo, principalmente se v'aggiungono promesse d'onorati premi a chi lo riduca a perfezione: attesochè - per non uscire della navigazione - moltissime sono l'operazioni che si fanno nel governare le navi, le quali, proposte a i primi naviganti, sariano state riputate del tutto impossibili; e parlando d'una sola, chi avrebbe mai creduto che si potesse fare una mistione dell' uso delle vele e di quello del timone, che, senza scapito alcuno, anzi più presto con qualche guadagno, si podesse contrastare alla forza d'impetuoso vento contrario? Sicchè l'ingegno umano venendo a capo d'ogni cosa a che s'applica con fissa ostinazione, questa difficultà per la fluttuazione della nave sarà anco col tempo facilmente superata, come s'è visto di molte altre assai maggiori ed assai manco necessarie ad esser superate. V.S. Illustrissima vedrà di più per la detta proposizione, come il Sig. {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} Galilei offerendo di dichiarare il modo per la costruzione dell' efemeridi de' moti regolari de' quattro satellitti di Giove, e d'insegnar la fabbrica dell' orologio da lui trovato, esatissimo misuratore del tempo senza errore nè anco d'un minuto secondo d'ora in un giorno nè in un mese - aiuto mirabile in tutte l'astronomiche osservazioni - per venire all' effetto di tutte queste gran cose, le quali non si possono sperare da altri che da lui, non avendo per la sua grave età potuto intraprendere un viaggio di tanta distanza per trattar questo suo negozio di presenza, come sarebbe stato assai più opportuno, anzi necessario, pare che quello s'abbia da fare per supplirci sia che con un trattamento convenevole al suo merito, alla dignità del negozio ed alla grandezza e potenza di cotesti Illustrissimi Signori, testificatogli con gli effetti, senza più lunga dilazione, venga ad essere indotto ed invitato a dichiarar le cose da lui offerte, perchè il continuare nel modo che si è proceduto fino adesso, gli priva giustamente d'ogni speranza e mette il negozio in termine di perderis, frustrandone l'autore dell'onore e del premio dovutogli, il mondo universale del benefizio desiderato, e cotesti Illustriss. Signori della gloria dello stabilimento. Però, con quel maggiore affetto ch'io posso, prego umilmente V.S. Illustrissima di volere abbracciare questo negozio, nel quale non credo poterle essere importuno, anzi, visto dalla sua generosità, spero che lo giudicherà degno oggetto della sua virtù e d'esser appoggiato all'autorità di Sua Altezza, in quanto la gloria di si nobili e si illustri stabilimenti ridonda principalmente nella gloria de' principi sotto gli auspici de' quali si son fatti, notandosi tra le più segnalate imprese loro, come in Cesare la riformazione del calendario, ed in Ferdinando di Castiglia lo scoprimento dell' Indie; onde Sua Altezza, non cedendo in grandezza d'animo ad alcuno de' detti principi, se sarà informata da V.S. Illustrissima del merito di questo negozio, nobilissimo per la sua origine, essendo derivato dal cielo, ed illustrissimo per lo bene universale e perpetuo al genere umano, l'animerà senza dubbio a proteggerlo volentieri con l'autorità sua. Il Sig. Heuskerchen 1), residente in questa Corte per cotesti Illustrissimi Signori, col quale ne ho conferito, è stato di parere che non scrivessi all' Illustrissimo Signor Musch 2), segretario di Stato delle loro Eccellenze, per raccomandargli il negozio, come persona di molta autorità nel Consiglio loro e di gran virtù, al quale ne ho scritto, sebbene più succintamente. Piacerà a V.S. Illustrissima conferirne con lui, e concertare insieme quello che giudicheranno s'abbia da fare, facendomi il favore di avvisarmene. Il zelo del ben pubblico ed il devotissimo affetto mio verso cotesto trionfante Stato, dal quale prima sono stato mosso, me ne fa desiderare il felice successo per la gloria loro, oltre l'interesse dell' autore, persona singolare e d'incomparabil valore, trovandomici in obbligo per suo rispetto, avendo egli in ciò seguito il consiglio che io glie ne ho dato; sicchè gli buoni uffici, che V.S. Illustrissima si compiacerà far per il bene del negozio, mi terranno in obligo strettissimo e perpetuo verso di lei, pregandola ec. Parigi, 20 Marzo 1637. 1537. Aan Chr. baron van Dohna 3). (K.A.) De commies Sauzin 4) keert terug met de bevelen van Z.H. Voor uwe zaak hebben wij weinig kunnen doen, maar gij moet u zelf tot den Prins richten en hem voorrekenen, dat gij, zonder zijne hulp, u te gronde richt in zijn dienst. Gij moet ook geene menschen hierheen zenden, maar alleen schrijven. Degenen hier aan het hof, aan wie gij u gewoonlijk richt, zijn de goede niet; gij moet met ons gezamenlijk in briefwisseling treden, dan kunnen wij wat voor u doen. La Pize 5) is nog steeds hier; hij wil niet terug; het zou {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn dood zijn, zegt hij, omdat hij te veel af weet van al de slechte dingen in Oranje, waar voor hem geen recht te krijgen is, nu men ook u tegen hem heeft ingenomen. Zijne geschiedenis van Oranje 1) is af en zal gedrukt worden. Wat zal er toch van den man worden? Gij moet in de meeste dingen maar met u zelf te rade gaan. A la Haye, le 22e de Mars 1637. Z.H. keurt het goed, dat Van Santen 2) naar hier komt. 1538. R. van Haersolte 3). (H.A). Gij hebt zeker al gehoord van ‘t' gene die Munsterschen onlangs op t' overgeven van seecker gevanghen soldaett tegens het huijs ende officieren van Bevergeern hebben voorgenomen.’ Het zou het best zijn, dat Z.H. antwoordde, dat die officieren in zijn dienst zijn, en dat hij hen zal straffen, als zij schuldig zijn. ‘Dese Munstersche krijgers sustineren, dat men die officieren van t' huijs binnen Rheijne solde gevanghen senden, om metten aenklaeger geconfronteert te werden, die hun oplecht, datt sij solden kennisse gehadt hebben van t' gene die Swedischen op die 25 man, in t' vleck Bevergeern liggende, hebben voorgehatt’. Swol, den 23 Martij 1637. 1539. S. van Haersolte 4). (H.A.) Uit den bijgaanden brief van mijn zoon blijkt, dat vele ongelukkige menschen met den ondergang bedreigd worden. Het zou dus niet kwaad zijn, als Z.H. aan den graaf van Wael 5), die de troepen des Keizers in Westphalen commandeert, schreef, dat het graafschap Lingen neutraal is en dus niet lastig gevallen mag worden. De rechter van Lingen 6) is bij den graaf geweest, die met alle respect over Z.H. spreekt, en dus wel zal willen zorgen, dat het graafschap ‘van foulen ende exactien vant Keiserlicke ende Westphalische crijchsvolck mach werden bevrijt.’ Er mag wel wat gedaan worden voor de onderdanen van Z.H. daar, ‘d'welcke zedert hett jaer 1633 meer hebben opgebracht als de graefschap Linghen in eigendom halff weert is’, zoodat zij nu verarmd zijn. Zwol, den 3 April 1637. 1540. J.I. Pontanus 7). (L.B.) Hierbij zend ik u een werk van mij 8), dat zeker uwe belangstelling {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} zal wekken wegens den inhoud, maar ook uwe bescherming zal behoeven, daar het wel zal worden aangevallen. Hardervici Gelrorum, IV April. 1637. 1541. J. de Knuijt. (H.A.) Soo haest U E. schryven van den XIen deses ontrent de middach my behandicht is, heb ick promptelyck capitein Bastiaen Thijssen - die gereet was om dese naermiddach t seijl te gaen naer S.t Malo - by mij ontboden, ende onder andere discourssen met soo weijnich umbragie mij mogelyck was, hem affgevraecht, wanneer jongst uyt Ingelant hier gearriveert was, wat passagiers hy mede gebracht hadde, ende onder andere oock, off den persoon in U E missive gemelt niet vernomen hadde; daerop mij geantwoort heeft, dat hy den 23en Martij laestleden van Gravesande t seijl was gegaen, den 24en ditto van het Voorlandt ende den 25 ditto, synde Woensdach, hier was gearriveert; dat de voorn. persoon door de heer ambassadeur Beveren 1) hem was gerecommandeert; dat hy selfs te Gravesande syn sturman hadde aengesproken ende geseght, dat hy mede moeste overvaren; dat hy den persoon was, daer d'heer Beveren den capitein van gesproken hadde; dat hy op den tyt wel soude passen, alleen noch een vrundt aldaer aen te spreken hadde; den voorn. capitein, gereet sijnde om 't seyl te gaen, naerdat meer als een uijre op voorn. persoon te vergeeffs gewacht hadde, is den dienaer van den heer ambassadeur comen vraegen, off hy [te] schepe was; hem niet vernemende, hebben hem in alle de herbergen ende genoechsaem door geheel Gravesande gaen soecken, doch nergens konnen opdoen; daeruijt presumerende, dat hij met voordacht absenteerde, is de capitein, sonder yet meer van hem te vernemen, ten daege alsvoren vandaer vertrocken ende hier gearriveert. Dit is al tgene daervan hebbe konnen verstaen. Indien noch yet naerders daerinne dient gedaen, sal daertoe ordre verwachten. Uyt Middelburgh, den 13en Ap. 1637. 1542. Aan E. Diodati 2). (K.A.) Sorti à peine du nuage d'une calamité domestique dont il a pleu à Dieu me menacer seulement 3), comme j'espere que M. Pollotti 4) vous aura faict entendre par avance, j'attrappe ce premier ordinaire, pour vous rendre compte de ce que vous m'avez voulu commander touchant la proposition faicte par le S.r Galilei à cest estat 5). L'histoire en sera courte, parce que n'en ayant conferé encor qu'aveq M. Musch, j'ay trouvé que, pour ce qui est de l'acceptation de {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} l'offre et le ressentiment qui se doibt à la grande bienvueillance d'un personnage si celebre, la chose est icy en aussi bons termes qu'on la puisse desirer et, à ce que ledit S.r Musch m'asseure, le Sr. Reael 1) s'est chargé de par l'estat d'en faire notification tres-ample à vostre amy. Mais ce sera - si desjà ses depesches ne sont parties - en luy demandant un telescope de sa façon, ceux de ces païz ne nous pouvant representer ces quatre satellites, dont il s'agit, sans je ne sçay quelle sorte de scintillation, qui pourroit empescher les observations soudaines et momentanées de leurs congiuntioni, applicationi et eclissi, telles que l'auteur nous les specifie, de sorte, Monsieur, que le rapport de ces commissaires ne s'estant peu faire que provisonel et en partie, sans l'ayde de l'engin principal, je ne voy pas quel subject le S.r Galilei pourroit avoir de se tenir peu satisfaict du delay de noz resolutions. Il restera d'ailleurs l'expedient necessaire contre les agitations de la mer, et l'horologe, de pareille importance à bien effectuer ces operations. Tout cela est de l'essence en tant que la chose regarde la navigation. Si ne le voyons nous qu'en esperance, et qui sçait si ce grand personnage vivra assez pour nous achever d'instruire? Je vous donne à penser la dessus, s'il n'importe pas que vous continuez à l'en presser, et que, si tout ne paroist d'abord au degré de la perfection, nous ne debvons mettre peine et nous haster d'en approcher par son adresse tant que pouvons. J'advouë que. si sibi constat calculus ephemeridum, comme je suis bien content de m'en reposer sur la bonne foy de l'auteur, c'est desjà un grand point gaigné par terre, et d'ou s'ensuivra necessairement la reformation de toute la geographie, mais les interests particuliers nous pressants plus et uniquement, à nous veoir designer en haute mer, ou nous sommes, tant au regard du long que du large, vous pouvez considerer, qu'il n'y a que l'invention marine qui nous chatouïlle principalement, et sans laquelle aucunement reduitte à l'effect de la prattique, que noz peuples auront de la peine à se tenir obligez d'un benefice general et beau, plus qu'avantageux à leurs affaires. Mais ce sera bien moy, Monsieur, qui travailleray à leur donner de plus saines impressions. Je vous prie d'en asseurer ce digne personnage, et que, si tout ce monde a de la passion pour son excellent merite comme moy, il ne manquera pas d'en tirer toute sorte de satisfaction. C'est ce peu, Monsieur, que j'ay eu à vous dire sur ceste illustre matiere, dont je cheris l'occasion au double pour m'en veoir dans l'acquest de vostre amitié, recherchée aveq raison par tous ceux qui estiment la vertu des sciences, et la science des vertuz. Je prendroy plaisir à m'estendre sur ce subject, mais il faut que j'abbrege, en protestant que j'ay esté six fois interrompu dans ces trois pages d'escriture. Ita nos Dij nimirum tanquam pilum habent. C'est la rouë de mon mestier qui ainsi m'agite de matiere en matiere. Aggreez, s'il vous plaist, ce discours tumultuaire, et me faictes la faveur de croire, que j'auray un soin tres-particulier de vous faire veoir à combien je repute l'honneur d'estre creu .... A la Haye, ce 13 d'Apvril 1637. 1543. G.J. Slavata 2). (L.B.) Mijn neef zou gaarne zijn verlof verlengd hebben. Heusden, den 14en April 1637. 1544. Aan D. Heinsius. (K.A.) Lat. Wilt gij de drie hierbij gaande brieven eens inzien en mij zeggen, wat ik Wendelinus moet antwoorden over de uitgave der Samaritaansche kroniek 3)? {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} Mijne vrouw, die bevallen is, is ernstig ziek en ik maak mij zeer ongerust. 18 Apr. 37. 1545. Aan P. Magerus 1). (K.A.) De ziekte van mijne vrouw en mijne drukke bezigheden verhinderen mij u een lofdicht te zenden 2). Hagae Com., XII Cal. Maij (= 20 Apr.). CIƆIƆCXXXVII. 1546. L. de Montmirail 3). (L.B.) Ik wilde, dat ik, evenals mijn broeder de Beauvais, de eer genoot een kennis en vriend van u te zijn. D'Orange, ce XXI Avril 1637. 1547. T. Maurice 4). (L.B.) Craignant de vous donner de l'importunité, si je vous alloy trouver chez vous, puisque j'enten avec beaucoup de regret que Madame vostre femme ne se porte pas bien, je me sers de ces lignes, pour vous ramentevoir le contenu de la lettre que Monsieur de Petersdorf vous a escrite 5), et vous supplie de tenir la bonne main a ce qu'il plaise a son Altesse y prendre une finale resolution et declarer au plustost sa volonté. Il importe grandement a son Altesse, aussi bien qu'a Mesdames ses seurs, que le different dont il s'agit, soit sans autre dilay accommodé a l'amiable, sans passer a leur posterité, car vous sçavez que mesdites dames ont des enfants, lesquels en tous cas se reserveroient leurs pretensions, et ne les quitteroient pas si facilement, ce qui rendroit le procez d'autant plus difficile et prolixe, là où maintenant avec fort peu de chose son Altesse le pouroit terminer a une seule fois, et en exempter sa Maison, au lustre de laquelle ne peuvent aucunement servir les escrits, couchez cy devant soubs le nom du S.r Piere de Luchtemberg 6), pour estre {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} exhibez aux arbitres, ainsi que ledit S.r de Petersdorf l'a assez representé. Tout bien consideré, je proteste en homme de bien et d'honneur, estre entierement persuadé en ma conscience que tous les devoirs qu'il vous plaira contribuer a cest acommodement, qui est si facile a son Altesse, tourneront autant et plus au bien du service de sadite Altesse mesme, qu'au profit de mesdites dames, lesquelles, pour sortir une fois de ces difficultez, ont reduit leur demande a une si petite somme pour chacune d'elles respectivement. Ledit S.r de Petersdorf m'a obligé par trois de ses lettres, escrites sur ce suject, de luy mander en quels termes on en veut demeurer. A cest effect je vous iray trouver, s'il plait a Dieu, au commencement de la sepmaine prochaine, pour entendre ce que vous jugerez à propos de luy mander par les mienes ..... Ce 24 d'Apvril 1637. 1548. Aan J. van Genderen 1). (A.B.)* Ick begeere, dat ghij, desen gesien hebbende, datelick met den schouth naer Gorchum wilt trecken, ende aldaer, met believen van den heere drossart, in de gevanghenisse gaen spreken met seker vrouwe van Zuylichem, die ick hoore aldaer geapprehendeert te zijn, ende in hare confessie voor te geven, dat sij drij brieven van mij aen den gouverneur van Breda soude hebben gebracht, oock een mans kleed ende eenigh geld van mij genoten; dat ick mede aen den selven gouverneur een peerd soude gesonden hebben, met dergelycke dingen meer. Gaet dan van stonden aen by haer; siet wie sij is - men seidt, sij by den schoolmeester soude gewoont hebben - wat kennisse sij aen mij heeft; oft sij boos oft uytsinnigh is; wat brieven het waren, die sij gedraghen heeft; hoe se geschreven, geteeckent, gesloten, gesegelt waeren; hoe sy se heeft gekregen, met dergelycken meer, en laet mij terstond weten, wat dese beuseling in heeft. De schoolmeester, hoor ick, mede te Bommel vast is, ende sich met lorrendraeijerijen soo fraeij weet te geneeren, dat hij in de 40 peerden op sijn stall soude hebben. Is dat de armoede, daer men mij altoos compassie mede heeft doen hebben? Wanneer ghij dan te Gorchum zijt geweest, soo schrijft mij terstond antwoord, ende gaet vandaer naer Bommel, hoorende, oft de schoolmeester oock aen dese droomen vast is, en hoe sij accorderen; oft er staet op haerluyder seggen is te maecken, oft niet. Ick hope, daer sal een galgh oft twee op passen, en sal der toe brengen wat mij mogelick sal wesen. Versuijmt dit niet, maer gaet en schrijft in diligentie. Ick ben .... 's Gravenhaghe, den 26e April 1637. 1549. Aan graaf J.W. van Brederode 2).* Son Alt.e parle si clair en la response qu'il vous faict sur le subject de {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} vostre guerre civile, que je ne trouve autre chose à y joindre, sinon qu'aujourdhuy mesme il escrit à mon beaufrere Van Dorp 1), à ce qu'il ayt à l'informer de l'estat du different, et à veoir si ceux du Lopickerweerd voudroyent entendre à l'arbitrage auquel il n'y a que V.S.rie qui se soubmette. Sa rescription arrivée j'auray peut estre plus de subject de vous entretenir sur ces matieres. Que s'il y en a d'autres, où vous me jugiez capable de l'honneur de vostre service, je vous supplie de m'en octroyer la faveur .... A la Haye, le 27e d'Apvril 1637. 1550. J. Pineton de Chambrun 2). (A.B.) De heer Sauzin 3) heeft mij verteld, dat gij nog aan mij denkt. d'Orange, ce 7 May 1637. 1551. E. DIODATI 4). Con grandissima soddisfazione ho veduto la gratissima di V.S. Illustriss. de'13 del passato 5), responsiva a la mia, la sua prontezza - quale l'aveva sperata dalla sua sapienza e virtù - a voler protegger del suo favore il negozio del Signor Galilei, facendone la debita stima secondo l'infinito suo valore per la riformazione della geografia e per l'uso della navigazione; e siccome, per non perderci tempo alcuno - l'età d'esso Signore rendendocelo carissimo - V.S. Illustrissima m'esorta a procurar con lui l'accelerazione delle cose le quali per la sua proposta agl'Illustrissimi Signori Stati ha inoltre offerto di dichiarar loro, desidererei che si fusse compiaciuta di dar ordine costà e provvedere che l'opera mia potesse riuscire a qualche buono effetto, facendo in modo che dalla parte di cotesti Illustrissimi Signori Stati gli venisse fatta qualche dimostrazione, se non di gratitudine, almeno di gradimento per un si nobile e prezioso presente fatto loro; poichè la lettera loro in risposta della presentazione della detta proposta - la quale il Sig. Realio fin dal mese di Novembre passato ebbe commissione di mandargli, e della quale allora gli fu data speranza - non essendogli sin qui stata mandata, non vedo in che modo io possa persuaderlo ad aprirsi più avanti, avendo per si fatto ritardamento giusta occasione di restare in dubbio se la dedicazione della sua invenzione è stata loro grata o no. Del resto non so comprendere per qual ragione il Sig. Realio abbia tanto negligentato questo negozio 6); e se ben tengo per cosa certissima che non abbia avuta nessuna mala intenzione, nondimeno mi par di poterle dire con ragione, che continuandosi in questo modo, sarebbe al certo la via di perderlo, non potendosi sperare che il Sig. Galilei sia per aprirsi piû avanti nelle cose da lui offerte; nec enim obtruduntur beneficia, solendo le persone savie ed intelligenti il merito delle cose, quale non si può dubitare essere il Sig. Galilei, proceder sempre con circonspezione e riservatezza. Però, per scancellar tutti questi sinistri riscontri, successi in questo principio - come io credo - piuttosto per disgrazia che altrimenti, e per ristorar la fiducia la quale per questo lungo silenzio potesse essere scemata in esso Sig. Galilei, parebbe non solo necessario che la risposta delle loro Eccellenze non fosse più ritardata, ma {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} forse - per corrispondere al merito della persona, alla dignità del negozio ed alla grandezza di cotesti Illustrissimi Signori - saria anco opportuno che essa risposta fosse accompagnata con qualche regalo, per testificargli con gli effetti l'onorata stima fattane da loro, finchè il negozio sendo ridotto a fine, gli sia ordinata da loro la debita ricompensa del suo trovato. V.S. Illustrissima si compiacerà di pensarci e di conferirne con l'llustriss. Signor segretario Musch, e procurare che, quanto più prontamente si potrà, dalle loro Eccellenze sia risoluto quello che giudicheranno doversi fare per il meglio, acciocchè in vita dell'autore questo negozio si riduca alla maggior perfezione che si potrà, avendomi egli per nuove lettere, con termini magnifichi, accertato dell'infallibile verità della sua invenzione. Adoperiamoci dunque, Illustrissimo Signore, per farla metter quanto prima in evidenza, sapendo al certo che tale è il desiderio dell'autore, purchè dall' Eccellenze loro vi sia corrisposto. Gli ho significato l'onorata stima nella quale V.S. Illustrissima lo tiene, secondo che da lei m'è stato ordinato; però, comechè succeda il suo negozio, resterà sempre obbligatissimo alla generosa virtù sua, accertato da me come ella se gli mostra bene affetta e di quanto momento gli abbia da essere la sua protezione, per la grande autorità che tiene appresso S.A. e tutti cotesti Illustrissimi Signori, per merito del suo singolare valore. 8 Maggio 1637. 1552. P.C. Hooft 1). (A.B.) Een jongman alhier, genaemt Simon van Hooren, geraekt zijnde van spelen tot krakkeelen, voorts handtgemeen met eenen anderen jongman van eerlijken huize, ende alzoo tot het ongeval eener neerlaeghe, belooft zich, dat de achtbaerheit van U. Ed. Gestr., zoo 't haer gelieft hem daermede eenighen onderstandt te doen hij mijnen Heer den Prins van Oranje, veel gelden zal tot bemiddeling der vergiffenisse, die hij denkt te verzoeken aen zijn' Hoogheit. Zijn vaed[er] 2) is geweest Jan van Hooren, raedt en fabrijkmeester dezer stede 3); zijn grootmoeder een' dochter van Niclaes Hooft 4), oom mijns vaeders; zijn grootvaeder Jacob Simonszoon de Rijk 5), hopman, die van 't begin onzer oorlooghen af, veel voor 't landt gedaen heeft, den Briel helpen innemen, Vlissingen en Kampveer verzekeren, Sierikzee veroveren, ook niet luttel geleden, als balling sedert d'eerste beroerten, thans gevangen en gevoert nae Vilvoorde, voorts nae Gent, daer verwezen ter doodt, eintlijk ontslae[kt] nevens den heer van Aldegonde, in kracht der voorwaerden, waerop Mondragon uit Middelburgh ging 6). Uwer Ed. Gestr. gelieve te oordeelen, oft deze verbintenissen, zoo van maeghschap in 't bezonder, als van weldaeden genooten in 't gemeen, mij toelaeten, hem ende mijnen neeve Simon de Rijke, zijnen moederlijk[en] oom, oudtschepen en raedt alhier 7), die ook eertijds te voet en te paerde gedient heeft, dit voorschrijven te weigheren, ende te bidden - gelijk ik bidde wel ootmoedelijk - dat U Ed. Gestr. zich gewaerdighe een behulpzaem woordt t'zijner baete te spreeken bij zijn' Hoogheit, in een' zaek, die alle de zijnen, bovenal zijn' ouwde moeder, een' deftighe, ende doch anderszins swaer- {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} moedi[ghe] weduw, zoozeer is drukkende, te meer dewijl eenig[he] des dooden naeste vrienden, hoewel d[ikwijls] aengezocht door verscheide luiden van aenzien, zoo wethouders, als predikanten, [tot geene verzoening kunnen beweeght worden. De verwachte gunst in dezen zal hem] en alle de zijnen eeuwlijk in U. Ed. Gestr. gehouden maeken, ende een knellende knoop zijn aen de verplichting, die in willighe hechtenis hout het hart, Mijnheere, van ..... T' Amsterdam, den .... 1) van Bloeimaent 1637. 1553. E. Diodati 2). Non potendo abbandonar questo negozio per diversi rispetti, e principalmente per il bene che ha da riuscirne all'universale, essendo persuaso della verità e certezza di esso, prego umilmente V.S. Illustriss. ad interpetrare in bene la cura sollecita che ne piglio con scriverne anco agli Illustrissimi Signori Stati; rimettendo nondimeno alla sua prudente censura di presentar loro o di sopprimere la mia lettera, secondo che conoscerà dover farsi per il maggior bene del negozio. Parigi, 15 Maggio 1637. 1554. B. de Witte 3). (A.B.) Den brief van Z.H. aan den luitenant-admiraal Van Dorp 4) heb ik aan den equipagemeester Maerten Thijsz 5) gegeven, om hem te overhandigen; toen deze daarvoor geen gelegenheid had, heb ik hem ter hand gesteld aan den raadsheer Johan de Moor 6), die hem medeneemt naar Vlissingen. Middelb., den 23en Meij 1637. 1555. C. Barlaeus 7). (L.B.) Ik deel zeer in uwe smart bij het verlies van uwe vrouw 8). Amstelod., XXIV Maji CIƆIƆCXXXVII. 1556. D. de Wilhem. (L.B.) Wilt gij mijne belangen aanbevelen bij de heeren van Haersolte 9), van Lintelo 10), Boukhorst 11), Teresteyn 12) en Nobel 13)? Properanter in camera rationum Principis, 28 Maij 1637. {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} 1557. Jhr. Frederik van Nassau 1). (H.A.) Gij schrijft terecht, dat ik mij eerder op het Latijn had moeten toeleggen 2); ik zal het nu ijverig gaan bestudeeren, zoodat Z.E. er voldoening van zal hebben. De heer Baniamein 3) zou het liefst zilveren vaatwerk ten geschenke ontvangen. Ook zou men hem bij mijn vertrek mijne paarden en mijn karos kunnen geven; wapens heeft hij genoeg. Voor zijn oudsten zoon is een ‘monstre d'Hollande’ een geschikt geschenk. A Paris, le 29 Mai 1637. 1558. R. Descartes 4). Encore que je me sois retiré assez loin hors du monde 5), la triste nouvelle de vostre affliction n'a pas laissé le parvenir jusques à moy. Si je vous mesurois au pié des ames vulgaires, la tristesse que vous avez témoignée dès le commencement de la maladie de feu Madame de Z[uilichem] me feroit craindre que son decez ne vous fust du tout insupportable, mais ne doutant point que vous ne vous gouverniez entierement selon la raison, je me persuade qu'il vous est beaucoup plus aisé de vous consoler, et de reprendre vostre tranquillité d'esprit accoutumée, maintenant qu'il n'y a plus du tout de remede, que lorsque vous aviez encore occasion de craindre et d'esperer. Car il est certain que l'esperance estant du tout ostée, le desir cesse, ou du moins se relasche et perd sa force, et quand on n'a que peu ou point de desir de ravoir ce qu'on a perdu, le regret n'en peut estre fort sensible. Il est vray que les esprits foibles ne goustent point du tout cette raison, et que sans sçavoir eux-mesmes ce qu'ils s'imaginent, ils s'imaginent que tout ce qui a autrement esté, peut encore estre, et que Dieu est comme obligè de faire pour l'amour d'eux tout ce qu'ils veulent. Mais une ame forte et genereuse comme la vostre, sçachant la condition de nostre nature, se soumet tousjours à la necessité de sa loy; et bien que ce ne soit pas sans quelque peine, j'estime si fort l'amitié, que je croy que tout ce que l'on souffre à son occasion est agreable, en sorte que ceux mesme qui vont à la mort pour le bien des personnes qu'ils affectionnent, me semblent heureux jusques au dernier moment de leur vie. Et quoyque j'aprehendasse pour vostre santé, pendant que vous perdiez le manger et le repos pour servir vous mesme vostre malade, j'eusse pensé commettre un sacrilege, si j'eusse tasché à vous divertir d'un office si pieux et si doux. Mais maintenant que vostre deüil, ne luy pouvant plus estre utile, ne sçauroit aussi estre si juste qu'auparavant, ny par consequent accompagné de cette joye et satisfaction interieure qui suit les actions vertueuses, et fait que les sages se trouvent heureux en toutes les rencontres de la fortune, si je pensois que vostre raison ne le pûst vaincre, j'irois importunément vous trouver, et tascherois par tous moyens à vous divertir, à cause que je sçache point d'autre remede pour un tel mal. Je ne mets pas icy en ligne de compte la perte que vous avez faite, en tant qu'elle vous regarde et que vous estes privé d'une compagnie que vous cherissiez extremement; car il me semble que les maux qui nous touchent nous mesmes ne sont point comparables à ceux qui touchent nos amis, et qu'au lieu que c'est une vertu d'avoir pitié des moindres afflictions qu'ont les autres, c'est une espece de lascheté de s'affliger pour aucune des disgraces que la fortune nous peut envoyer; outre que vous avez tant de proches qui vous cherissent, que vous ne sçauriez pour cela rien trouver à dire en vostre famille, et que quand vous n'auriez que Madame de V[ilhem] pour soeur 6), je {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} croy qu'elle seule est suffisante pour vous délivrer de la solitude, et des soins d'un ménage, qu'un autre que vous pourroit craindre, apres avoir perdu sa compagnie. Je vous suplie d'excuser la liberté que je prens de mettre icy mes sentimens en philosophe, au mesme moment que je viens de recevoir un pacquet de votre part de Monsieur G[olius] 1), où je ne comprens point le procedé du P[ere] M[ersenne] 2), car il ne m'envoye encore aucun Privilege, et semble vouloir m'obliger, en faisant tout le contraire de ce dont je le prie. Je suis ..... 3). 1559. Ph. van Dorp 4). (L.B.) Den eersten deser woordt ick versoech van den gouverneur van Calles te willen soo naer strangh commen met mijn scheepen, alsoo hij voorhadde het gernison van Grevelinge aen te tasten, t welcke hem quam presenteren op het strang; maer de France te hastich synde en den gesetten tyt niet verwaechtende, dat wy haer met ons geschuyt costen diene, is 5) de vyandt op haer ingevaeren en heeft er ontrendt 200 gevelt, twee capetienen gevangen genomen en veel gemeene soldaten. Naer dat wy costen sien, was de vijandt ongelyc stercker, en sagen thien compange vyand te perden en veel voetvolc, maer de Francen hadden t quad; [t] is door haer gewonne hasticheijt; sy woude, dat ick noch een[s] quam, maer moet op lollaert 6) passen. Monsieur de Mallieng 7) woort met een legher te Calles gewaecht; d'avangarde was twee mallen [van] Calles, soo sij mijn seggen. Hiermede endende, bid ick Godt UE te geven passien[tie] in UE groote afflictie, en sal altyt blyfen.... In t schip Amelie, den 7 Juny 1637, ontrendt de Singels. 1560. Aan D. Nijs 8). (K.A.) Uwe brieven heb ik ontvangen en ik dank u voor uwe woorden van troost. De voorstellen van den monnik uit Genève 9) lijken niet kwaad, maar wij moeten eerst iets meer weten, voordat wij hem kunnen laten overkomen. Zend mij stalen van Italiaansche stoffen, om er mijne galerij mee te bekleeden. A la Haye, ce 7e de Juin 1637. 1561. A. van Hilten 10). (H.A.) Mijne vrouw en ik deelen zeer in het droevig verlies, dat gij en uwe {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} kinderen hebt geleden. Gisteren is hier de douairiere van Brederode overleden 1), die bij iedereen bemind was. A Utrecht, le 2e/12 de Juing 1637. 1562. R. Descartes 2). J'ay enfin receu le Privilege de France que nous attendions 3), et qui a este cause que le libraire a tant tardé à imprimer la derniere feüille du livre que je vous envoye, et que je vous supplie de vouloir presenter à son Altesse, je n'ose dire au nom de l'autheur, à cause que l'autheur n'y est pas nommé et que je ne presume point que mon nom merite d'estre connu d'elle, mais comme ayant esté composé par une personne que vous connoissez, et qui est tres-devote et tres-affectionnée à son service. En effet, je puis dire que dés lors que je me resolu de quitter mon païs, et de m'éloigner de connoissance 4), afin de passer une vie plus douce et plus tranquille que je ne faisois auparavant, je ne me fusse point avisé de me retirer en ces Provinces, et de les preferer à quantité d'autres endroits oû il n'y avoit aucune guerre, et où la pureté et la secheresse de l'air sembloient plus propres aux productions de l'esprit, si la grande opinion que j'avois de son Altesse ne m'eust fait extraordinairement fier à sa protection et à sa conduite. Et depuis ayant joüy parfaitement du loisir et du repos que j'avois esperé trouver à l'ombre de ses armes, je luy en ay tres grande obligation, et pense que ce livre qui ne contient que des fruits de ce repos, luy doit plus particulierement estre offert qu'à personne. C'est pourquoy s'il vous plaist avoir agreable que ce soit par vos mains que je m'acquitte de cette dette, encore que la passion que je sçay que vous avez pour son service, ne me permette pas d'esperer que vous luy voulussiez presenter de mauvaise monnoye pour de bonne, la parfaite intelligence que vous avez de toutes choses, et de tout ce qu'il peut y avoir en mes escrits, m'assure que vostre recommandation augmentera de beaucoup leur valeur, et je seray toute ma vie ..... (De Leyde, ce 14 Juin 1637 5)). 1563. R. Descartes 6). ‘Ayant eu dernierement l'honneur d'aller en vostre compagnie au logis de Monsieur de Charnassé pour luy faire offre de mon service, j'ay pensé que vous n'auriez pas desagreable que je vous priasse de luy presenter l'un des exemplaires que je vous envoye, et ensemble de luy en offrir encore deux autres, l'un pour le Roy, et l'autre pour Monsieur le Cardinal de Richelieu, s'il luy plaist de me tant obliger, que de trouver bon que ce soit par son entremise que je les leur presente, afin de leur témoigner, en tout le peu que je puis, ma tres-humble devotion à leur service’. Wel komt mijn naam niet op den titel voor, maar zonder mijne {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} voorkennis is hij opgenomen in het privilege, dat bijzonder gunstige bepalingen voor mij bevat. En hoewel ik begrijp, dat dat eene gunst is van den kanselier, wensch ik toch daarvoor mijn dank te betuigen aan den Koning en aan den Kardinaal. De heer de Charnacé, die zoo vriendelijk voor mij geweest is, zal zeker niet weigeren aan mijn verzoek te voldoen 1). 1564. H. Hondius 2). Alsoo voorgisteren mijn swager naer den Hage ginck, gaf hem last t' paxke teeckeningen van UEd. af te vorderen, denckende, dat Syne Hoochheyt nu genouch soude hebben gesien, t' welck my nu moeyt, siende uijt UEd. schrijvens, hoe dat de heere Witz 3) deselve heeft om te besien. In gevalle UEd. deselve noch aen mijn swager niet hebt overgelevert, kondt se vryelyck noch eenige dagen behouden. Hiernevens nog een brief van mijn cosyn d'Hondt van Gendt, waerin UEd. sien condt, dat de schrick en vermoeyenis, by hem genomen int aenhouden tot Sluys, meerder is als alle de reden, die hem hebbe connen voorhouden; waerover bedroeft ben, want hij is mij dermaten noodich tot dit werck; heb alles door syn hulpe, hoewel tot mijnen kosten, moeten verkrygen. Ick wete voor mij genoech, hoe vaste het gaet den raet, die UEd. mij beliefde te geven, welck ick hem alles genoechsaem hebbe int breede geschreven, en alles wat hebbe tot borge gepresenteert, maer de schrick beneemt hem alle reden in desen. Ware het mogelyck eenige meerdere verseeckertheyt te hebben, om hem tot de reyse te disponeren, hoewel ick met waerheyt beschaemt ben, sulcx op UEd. te versoecken. Anders is hy geresolveert genoech van selfs, om te komen; ware het niet over Sluys, mochte over Lilloo comen off Bergen; hy is aen geen wech gebonden. Bidde vriendelycken om een letterken andtwoordt door een van UEd. dienaers, sonder te vergeten UEd. te bedancken voor de goede presentatie, doertoe UEd. syne Hoochheijt hebt gedisponeert; ons werck vorder gekomen wesende, sal alsdan tselve procureren en UEd. alles laten sien. Ondertusschen bidde Godt, UEd. persoon lange gesont en welvarende gelieven te bewaren, en blyve naer myne behoorlycke groetenisse ..... In Amsterdam, desen 23en Junij 1637. 1565. Christina van Erpach 4). (H.A.) Celle que j'escripts a S.A.se fera voir une partye de la misere ou ma soeur, la comtesse de Zain, est reduitte, mais pour vous la despeindre plus a S.A., j'adjousteray a celle cy, qu'on luy bouche les voyes de la justice pour s'ayder de celles de la force contre elles; mesmes on en est venu jusques a cette extremite la d'empescher que personne, ny ses propres subjects, l'assistent de vivre dans une maison, ou elle et les siens sont enclos. En sorte que pas un d'eux n'ont mange de pain pendant l'espace de huit jours, et a l'heure qu'elle m'a escript elle n'avoit pour toute provision qu'environ trente boisseaux de bled, qu'on mouloit tellement quellement. Jugez, je vous prie, par ce peu que je vous en diz, la grandeur des maux qu'elle souffre, et la representez a Son Altesse pour l'induire au possible en sa faveur ..... Heusden, ce 29 Juin 1637. {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} 1566. J. Sauzin 1). (L.B.) Alle goede onderdanen van Z.H. zijn zeer bedroefd over den dood van den baron van Dohna 2), in die mate ‘que l'usage des larmes nous devient aussi familier que celluy du pain’. Hij is maar zeven of acht dagen ziek geweest en ongesteld geworden, toen hij de Rhône overstak, ‘pour communiquer avec l'advocat Julien des moyens qu'il s'est faict entendre d'avoir, pour augmenter les revenus du domaine de Son Altesse’. De memorie, die daarover loopt en die ik geschreven heb, heeft hij niet meer kunnen onderteekenen. Men houdt hier veel van de barones Dohna 3), ‘qui est fort particulierement informée de tous les affaires’. D'Orange, 1er Juillet 1637. 1567. L. de Montmirail 4). (B.M.) Baron van Dohna is heden morgen overleden tot algemeene droefheid van de bewoners van het vorstendom. Met mijne ambtgenooten zal ik zorg dragen voor het welzijn van den staat. D'Orange, ce 1 Jullet 1637. 1568. J. van Paffenrode 5). (B.M.) Het ‘vroumens’, waarover gij schrijft 6), is tijdens mijne afwezigheid uit de hechtenis ontslagen, en haar is gelast uit Gorinchem te vertrekken. Hierbij gaat hare bekentenis. Wat zij tot uw nadeel gezegd heeft, houden wij voor ‘een gutery van den overloper Packop, die haer - als zynde een sottinne - daerdoor heeft ghewilt persuaderen ende beweeghen, om zijne brijeffven - door dewelcke hy solliciteert cartier by dye van Breda - te beter te bestellen’. Als zij iets van belang over u gezegd had, zouden wij de zaak nader hebben onderzocht. Nu zij is losgelaten, zend ik u ook uw brief aan den rentmeester van Zuilichem 6) terug, ‘om gheen schoon waetter meer vuyl te maecken’. Gorcom, 1n July 1637. 1569. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Z.H. is gisteren middag van Delfshaven afgezeild, 's avonds Dordrecht gepasseerd en vóór den nacht bij de Kille aangekomen. Het heeft gestormd, {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} maar het schip van Z.H. heeft er weinig last van gehad. De heeren Wijts 1) en Alewijn 2), te Dordt achtergebleven, hebben veel moeite, om schepen te vinden voor de overige troepen. De troepen van Piccolomini 3) schijnen toch minder sterk in aantal te zijn dan eerst gezegd werd; men spreekt nu van 15000 man. De bewoners van 's Gravendeel hebben zich bij Z.H. beklaagd over het schandelijk gedrag der ruiterij, die zich als Croaten heeft aangesteld; Z.H. heeft de officieren duchtig onder handen genomen. Z.H. is zeer gezond en opgewekt. Au bout de la Kille, le 8e de Juïllet (1637), à 11 heures de soir 4). 1570. D. de Wilhem 5). (L.B.) Wilt gij zorgen voor een aanbevelingsbrief van Z.H. voor de heeren Reael 6), Lockhorst 7), van Gal, enz.? ‘Le Sieur van den Broeck m'a envoye une ordonnance sur Mierop 8), pour vous payer quinze cent francs, a la requisition de S.A. du 2 de ce mois, lesquels doibvent estre promptement fournis a une personne a vous cognue. Je tiens ici l'ordonnance et attendray la dessus vos ordres’...... ‘Monsieur de la Pise 9) m'importune incessamment de moyenner son restablissement, et je prevois que la necessite est capable de le precipiter en quelque desespoir. Si S.A. a pour agreable qu'il continue son histoire, il luy faudroit au moins donner quelque chose pour pouvoir subsister. Il y a dix mois qu'il est hors d'Orange. La raison veut qu'on asseure son innocence, salva gubernatoris existimatione. Croyez moy qu'il n'est pas a propos pour le service de S.A. de frustrer sa longue attente’. Le 9 Juillet 1637, a la Haye. 1571. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.) Den 9den zijn wij tot de Plaate gekomen, den 10den tot het Slaak, den 11den tot Goes en nu tot hier, waar wij door kanongebulder van de oorlogsschepen werden verwelkomd. Ook hier wordt geklaagd over het slechte gedrag der cavalerie; de boeren hebben zich gewapend en reeds verscheiden ruiters gedood. Uit Brussel wordt bericht, dat er vele troepen naar Vlaanderen worden gezonden, waar de vijand nu 14000 man infanterie en 2100 ruiters heeft. Men verwacht elken dag de hulptroepen van Piccolomini. A la rade de Rammekens, le 12e de Juillet 1637. {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} 1572. J. Pineton de Chambrun 1). (L.B.) Wij zijn zeer getroffen door den dood van baron van Dohna, maar hopen, dat het ambt in zijne familie zal blijven. D'Orange, ce 13 Julliet 1637. 1573. D. de Wilhem 2). (L.B.) Met dezen boodschapper gaat een brief van den heer van Beveren 3), gezant in Engeland, aan Z.H. De Prinses beveelt mij u te melden, dat zij gaarne dikwijls brieven van u ontvangt. Le 13 de Juillet 1637, de la Haye. 1574. A. Ploos van Amstel. (H.A.) De Keurvorst 4) is ‘voor twe dagen alhyer gearriveert’. Morgen zal de resident Boswell 5) de brieven van den Koning van Groot-Brittannië overhandigen. Gelukkig, dat de storm weinig schade aan onze vloot heeft berokkend. ‘Den cardinaal Genetti 6) weygert de audientie aen Mons.r La Garde 7) ende den agent Bilderbeecq 8) conjoinctement, pretexeert de religie, dewyle hy de separate audientie aenbiet; wete niet, hoe dit pretext can bestaen. Bilderbeecq versoeckt ordre, hoe sich hyerinne te comporteren’. Hage, desen 13en July 1637. 1575. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Het slechte weer verhindert ons iets te ondernemen. De vijand is op zijne hoede en heeft al zijne troepen uit de buurt in het land van Waes bijeengetrokken. De heer de Hauterive is door de stormen verhinderd zich bij ons te voegen met zijne troepen. ‘De France on asseure que M. de Soissons 9), en rejettant toutes offres, a concleu son traicté aveq l'Espagnol, dont on va le declarer criminel de lese majesté.’ Bilderbeeck schrijft mij, dat hij de portretten 10) uit Keulen naar Amsterdam heeft opgezonden. De paarden van onze cavalerie hebben veel te lijden in de schepen. A la rade de Rammekens, le 14e de Juïllet 1637. {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} 1576. J. Sauzin. (K.A.) ‘La consternation dans laquelle le deces de Monsegneur le baron de Dona nous a reduictz, a obligé ceste communaute d'en porter ses gemissementz jusques a Son Altesse, pour implorer avec humillitté et ardeur le secours de sa clemence; les eglises d'Orange et de Courthezon 1) en ont faict autant, et les consuls de ceste ville et consistoire dudit Courthezon m'ont prie d'adresser leurs lettres a quelqu'un qui puisse animer leurs cris et justes supplications.’ En zoo kom ik dan bij u, die Z.H. zoo dikwijls spreekt. D'Orange, ce XIIIJ Juillet 1637. 1577. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Het weer is niet veel beter geworden. Prins Thomas 2) en de graaf de Feria zijn, zegt men, samen in het land van Waes. Te Hulst heeft men aan den gouverneur een Spaanschen luitenant, Salvador de Boyna, gegeven en de soldaten betaald; toch zijn zij oproerig. Z.H. is gezond. Den 11den is graaf Jan 3) met 20 compagnieën cavalerie over de brug bij Antwerpen Vlaanderen binnengetrokken. A la rade de Rammekens, le 16e de Juïllet 1637. 1578. D. de Wilhem 4). (L.B.) Ik heb uw brief niet in persoon aan de Prinses kunnen geven. Daar juist komen uwe brieven. Het zal voor Z.H. moeilijk zijn, den geschikten man te vinden, om naar Oranje te zenden; het is een moeilijke post. Een misverstand met den Koning kan erge gevolgen hebben; eene kleine verandering kan den toestand gevaarlijk maken en eene verzoening met het Huis van Oostenrijk kan aanleiding geven tot nieuwe vervolgingen wegens den godsdienst. Er is een voorzichtig en moedig man noodig. Mij schijnt de heer de Knuijt zeer geschikt. 18 de Juillet 1637, a la Haye. 1579. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De wind blijft maar steeds in den verkeerden hoek. De Kardinaal Infant is uit Brussel vertrokken naar het land van Waes. Er zijn nu in Vlaanderen 16300 man van den vijand, vooral in Waes en bij Hulst. Brussel is bijna geheel van troepen ontbloot en men is er bang voor de Franschen, die pas vlak bij Mons drie compagnieën ruiters verslagen en veel buit gemaakt {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben, die zij brachten naar Barlaymont en Mareul, welke plaatsen zij versterkt hebben. Zij hebben ook een sterk kasteel bij Binche bezet. Het beleg van Landrechies duurt nog voort 1). De vijand gelooft, dat Z.H. het gemunt heeft op Breda, Blokkersdijk, of Hulst; hij wordt ook geacht te denken over eene overrompeling van Geertruidenberg, Willemstad, Axel, het fort van Rees en Ysendijk. ‘Je supplie tres-humblement V. Alt.e de vouloir faire mesnager mes lettres, sans que chascun les voye, et qu'au retour elle me fasse la grace de me les faire restituer 2).’ De troepen van Piccolomini 3) zijn voor een deel teruggeroepen; een ander deel is gezonden tegen den maarschalk de Chastillon 4). Graaf Hendrik van Friesland is uitgetrokken tegen de garnizoenen van Geldern, Stralen en Gennep; er is nog geen bericht. A la rade de Rammekens, le 18e de Juillet 1637. 1580. A. Ploos van Amstel 5). (H.A.) Het is te hopen, dat de Prins gezond blijft. De macht van den vijand wordt nog versterkt door de troepen van Piccolomini. De bevordering van den heer van Leeuwen 6) verheugt mij. De Heeren van Holland hebben ‘gelaudeert de proceduren van die van den gerechte van Amsterdam jegens de drie Admiraliteits-heeren, ende belooft die te sullen mainctineren’. Z.H. zal door den dood van den graaf van Dohna wel ‘gediscommodeert’ wezen. Hage, den 18en July 1637. 1581. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Nog altijd tegenwind. En de cavalerie heeft zoet water zoo noodig. Eenige troepen van den vijand zijn naar Brugge gezonden. De Kardinaal Infant zou naar Brussel terugkeeren voor een kerkelijk feest; in Antwerpen is de burgerij den nacht van den 16den onder de wapenen geweest; geen enkel burger mag in het kasteel. Z.H. is steeds volkomen gezond. In Bergen, Steenbergen, Lillo, den Polder van Namen en Philippine moeten de poorten gesloten zijn, en mag men geen schip naar Vlaanderen en Brabant laten passeeren. Graaf Hendrik 7) meldt, dat de garnizoenen van Geldern, enz. niet zijn uitgetrokken. A la rade de Rammekens, le 19e de Juillet 1637. {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} 1582. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Wij hebben gisteren het anker gelicht en zijn met onze groote massa schepen tegen den middag bij Bergen aangekomen, in goede orde, in weerwil van den storm. Eerst is al het voetvolk aan land gezet, daarna in de haven van de stad de ruiterij. Morgen rukken wij op; Z.H. wil te Ginneken zijn kwartier nemen. De vijand heeft zijne troepen weer over de brug bij Antwerpen doen trekken. Z.H. reed gisteren voor het eerst paard, maar het beviel hem niet. Er worden van de Heeren van Holland een paar duizend boeren gevraagd voor de insluiting met wallen. Au camp à Noordgeest, près de Berghen, le 21e de Juïllet 1637. 1583. C. van der Myle 1). (H.A.) Wilt gij bijgaanden brief aan Z.H. geven? De la Haye, ce 22 de Jullet (1637 2). 1584. A. Ploos van Amstel. (H.A.) ‘Met een generael applaudissement van allen werdt t' voorgenomen beleg opgenomen, doch gehouden, vermits de fortificatie, voor difficil, te meer omdat wat laet in den somer’..... ‘Het is sulcx dat men, sonder versocht wesende, het tractaet tusschen Vranckryck ende Groot Britannien nyet en sal verthonen, hebbende de heere Boswel 3) anders geenen last, t' welck zyne Ed. oock nyet en derft openbaren. Den heere Vosbergen 4) heeft voorgestelt ende door d'inductie van den heere Rusdorf 5) geurgeert, dat haere Ho. Mo. twee ofte drie wilden committeren, om den voorss. resident dat aff te eyschen, t' welc by niemandt en wierde geraden gehouden. Daer synder, die laten verluiden, dat de conferentie, tot Hamburg aenbestempt 6), alhyer wel mochte werden geleyt’. De heer Camerarius 7) dringt aan op het betalen der beloofde subsidies. De Staten Generaal hebben weer eene resolutie genomen aangaande de zaken der Admiraliteit te Amsterdam. Hage, den 23en July 1637. {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} 1585. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Hier, environ les 6 heures du matin, l'armée partit de Noordgeest - d'où j'escrivis ma derniere avanthier - et en arriva la pluspart de bonn'heure à Roosendael. Quelques trouppes de l'arrieregarde seulement ne peurent entrer avant les 11 heures de nuict au quartier, où se trouva aussi le regiment de Mons.r de Charnacé, qu'il mena en personne, plusieurs de ses officiers estants malades et absens. - De Roosendael on est parti à ce matin à la pointe du jour, et par une bien grande marche, qui encor a esté incommodée de la pluye continuelle, on est arrivé d'assez bonn'heure icy, où S. Alt.e a promptement designé, quelle sera la ligne de la circonvallation, et y va faire travailler dès demain par quelques 1500 soldats, à l'endroict des plus considerables avenuës, pour apres amender le tout aveq le temps, et arrester les quartiers. Monsieur le comte Henry 1), qui est icy depuis trois jours, a desjà fort travaillé au sien, sans que ceux de la ville y ayent porté aucun empeschement, ne tirans presque aucun coup de canon. On en veult faire jugement que le gouverneur se trouve peu pourveu de poudre. Chascun asseure au moins, que c'est contre son opinion que ce siege s'entreprend, ne l'ayant voulu croire jusques à hier. - La voix commune est aussi, qu'il y a de deux à trois mil soldats de garnison, et que ledit gouverneur faict courrir le bruict qu'il auroit receu une lettre du Cardinal Infante, qui l'asseureroit en parole de Prince de l'aller secourrir en personne. - Cependant on n'apprend pas, qu'il passe encor aucun homme par Anvers en decà, le monde n'y ayant voulu croire hier au soir, que Breda fust investie. S. Alt.e se porte bien à merveille dans ceste fatigue, et nous est chose estrange, de le veoir tant monter à cheval sans incommodité, pour ne l'avoir faict de si long temps. J'escris cecy d'une mauvaise main dans un chariot, n'y ayant icy ni tente, ni maison, fort qu'une, où S. Alt.e est logée. Selon ce qui arrivera de consideration, j'iray continuant mes histoires, ne sachant bien encor, si la voye d'escrire par Geertrudenbergh est fort seure. Au camp pres de Breda, le 23e de Juillet 1637. 1586. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Depuis ma derniere d'hier noz soldats commandez qui travaillent au retrenchement de l'armée, ont faict tant de diligence, sur la promesse qu'on leur a faict et tenue de dix sols par teste tous les soirs, qu'estans plusieurs milliers en besogne, ils ont desjà reduit le camp à ce point qu'on s'en peut dire fortifié de dix mil hommes. Demain à la poincte du jour on va recommencer, en sorte que dans peu de jours nous nous trouverons ceints et couverts contre qui que ce soit, nommement, si noz païsans de Hollande - dont {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} Mess.rs les Estatz escrivent avoir faict levée jusques au cinquiesme homme - se hastent de venir, comme ceux du quartier de Ter Goude, qui sont arrivez aujourdhuy. - Du costé de l'enemy cependant, qui semble avoir assez d'experience de la promptitude de noz travaulx, on apprend par advis qu'a porté une partie de vierroers de M. le comte Guillaume 1), qu'hier au soir on attendoit à Brecht - qui est à michemin d'Anvers et Breda - 80 compagnies de cavallerie. Si cela est veritable, il ne peut tenir qu'à eux de nous veoir en peu d'heure[s]. - D'ailleurs on faisoit courrir le bruict en Anvers, que S. Alt.e, ayant prins ce chemin icy, auroit laissé M. le comte Guillaume aveq quelques trouppes à Rammekens, et que là dessus le Cardinal Infante est demeuré à S.t Nicolas pres de Hulst. - De dehors la ville il ne vient que peu de coups de canon, mais plusieurs tambours, sur des messages controuvez; on les arreste tous, et ne s'y en est encor retourné aucun. On avoit creu qu'à ce soir, qui est la veille de S.t Jaques, grand patron d'Espagne, ils nous eussent salué de force canonades, mais le silence y est fort esgal et constant. Son Alt.e va demain recognoistre les quartiers de Teteringhe et Terheiden. - Ceux de la ville continuent de brusler toutes les maisons, où ils peuvent arriver. Au camp proche de Breda, le 24e de Juillet 1637. 1587. H. van Essen 2). (R.A.) Ik condoleer u met het door u geleden verlies. Uit de hierbijgaande acte zult gij zien, dat ik dadelijk werk heb gemaakt van de ‘ratificatie van het leenhof van deese provintie over [de door] UE. my toegesonden codicillen’. Gij moet nu daarover ‘eene procuratie passeren’ bij den substituut-griffier van Gelderland en daarna den stadhouder van de leenen hier verzoeken deze goed te keuren 3) ..... Arnhem, den 14/24 Julij 1637. 1588. Graaf Willem van Nassau. (H.A.) Dit is de goede tijd, om in Poederoien te laten werken; daarvoor heb ik den heer van Raamsdonck 4) noodig. Wilt gij Z.H. verzoeken, hem toe te staan, daar 14 dagen te vertoeven? A Haag, ce 25 Juillet 1637. {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} 1589. A. van Hilten 1). (H.A.) Hierbij gaat een pakket voor Z.H. Ik zou gaarne zien, dat mijn neef Wijnckelman 2) luitenant werd in de compagnie van kapitein Dompselaer 3), maar Z.H. schijnt aan een ander de voorkeur te geven. D'Utrecht, le 15/25e de Juillet 1637. Moge het beleg van Breda met succes bekroond worden! 1590. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Les quatrevingt compagnies de cavallerie qu'on disoit que l'enemi faisoit marcher en decà, sont esvanouies jusques au nombre de vingt deux, lesquelles joinctes au regiment d'infanterie de Brion 4), et quelques compagnies walonnes, qu'on y a adjoustées, font environ 2600 hommes en tout. Ainsi portent les advertences secretes d'Anvers d'avanthier, et que le comte Jan 5) a charge de venir mettre ceste infanterie dans Breda, aveq sept ou huit compagnies de cavallerie. Je ne scay quel passage ils se peuvent imaginer, mais en allant du pas que nous allons, ils y trouveront à la fin peu d'ouverture, noz païsans arrivants d'heure à autre, et en beau nombre. - Les advis susdites vienent par eau. Ceux de par terre disent, que le Cardinal Infante auroit faict vuider et accommoder le chasteau de Hochstrate, pour y venir loger en personne. Aussi ceux de Lillo tesmoignent d'avoir veu force feus en Flandre, qui leur font croire, que l'enemy quitte ses principaulx quartiers du païs de Waes, et se vient loger au Brabant, pour nous venir donner de l'inquietude de près, ou de la diversion de loin. - L'alarme toutefois que leur ont imprimé noz bateaux vuides vers Philippine, les a obligés de tenir tousjours quelques forces dans la Flandre, au decà de Bruges. Et sont ils si pleins de jalousie de noz actions, qu'ils envoyent garder les quartiers du Demer par sept ou huit compagnies de cavallerie, qui doibvent, disent-ils, empescher les courses que nous desseignons au petit Brabant, par les garnisons de Maestricht et autres. - Ceux de Breda se tienent coyz et modestes à l'accoustumée, sans incommoder personne d'aucune tirerie. Son Alt.e - qui se porte tousjours bien - va visiter demain les quartiers de M. le comte Guillaume à la Haghe et aux environs. Au camp à Ginneken, le 26e de Juillet 1637. 1591. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Boswell 6) heeft audientie gehad en de Keurvorst van de Palts 7) is {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} namens de vergadering begroet en heeft daarna ook audientie gehad; hij heeft bedankt ‘voor de bewesene weldaden, met versoeck van continuatie’. De agent Bilderbeeck zal door kardinaal Genetti, legaat van den Paus, worden ontvangen 1). Hage, den 26en July 1637. 1592. D. de Wilhem 2). (L.B.) Uw brief heb ik van morgen vroeg aan de Prinses gebracht. Zij zeide mij, ‘qu'elle se trouve mecontee au poinct du pourtraict de l'Empereur 3). Elle m'a commande de m'informer, si on l'avoit pas envoye chez vous. Je suis alle parler a nostre cousine Suerius 4), laquelle m'a dit ne l'avoir pas receu encores’ ..... A la Haye, ce 26 de Juillet 1637, au soir sur les 9 heures. 1593. Aan A. Rivet. (H.A.)* Son Alt.e desire que vous vueillez prendre la peine de faire ouvrir la serrure de la porte de sa bibliotheque, et en retirer l'histoire latine du siege de Breda, escrite par le Jesuite Hermannus Hugo 5). C'est un discours, qui peut servir en ceste occasion, et nommement les cartes et desseins, qui s'y trouvent. Vous obligerez fort S. Alt.e de nous envoyer ce livre en diligence. Nous nous y attendons, s'il vous plaist, et moy à la faveur que je vous prie de me continuer, qui est de me croire ..... Au camp à Ginneken, le 27e de Juïllet 1637. 1594. Eleonore Maurice, prinses van Portugal 6). (B.M.) Hartelijk dank voor het paspoort, dat gij mij gezonden hebt. Ik wilde, dat het lot mij zoo gunstig was, dat ik u mijne dankbaarheid kon toonen. Le 27ieme Julliet 1637. {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} 1595. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Il ne paroist encor personne du costé de l'enemi, à nous empescher de travailler. Mais on est adverti, que dès le 24e ils ont resolu en conseil de guerre d'attaquer le quartier de la Haghe - où est Monsieur le comte Guillaume - aveq quelques 5000 hommes de pied et 2000 chevaulx, le tout mené par le comte Jan 1), et qu'en mesme temps ceux de la ville feroyent une sortie d'importance, pour ainsi y faire entrer le regiment entier de Brion 2) et sept ou huit compagnies de cavallerie, item de l'argent et de l'amunition, les ambassadeurs d'Espagne, qui sont deux, faisants grande instance à ce qu'on ne se laisse point emporter ceste ville si considerable sans se battre. Ceste marche se debvoit faire le 25 ou 26e, et si n'en apercevons encor rien; un lieutenant mesme de l'enemi de ce mesme regiment de Brion que Crock 3) vient de mener prisonnier d'aupres d'Anvers, tesmoignant que personne n'a encor bougé, depuis qu'ils ont passé hors de Flandres. - Demain on va louër les ouvrages de la circonvallation, qui jusques à present n'a esté que provisionelle et legere. Ainsi peu à peu on se niche. S. Alt.e se louë peu des païsans, qui ne passent gueres les 1000, sont negligens et insolents, et s'eschappent de tous costez. On voudroit presque ne les avoir point mandez. - Le Cardinal Infante se trouve en Anvers, et se dict qu'il marchera en personne. On asseure la prinse de Landrechies 4), par où la diversion de la France se renforcera. Son Alt.e se porte tres bien dans ceste fatigue. Au camp à Ginneken, le 28e de Juillet 1637. 1596. A. Rivet. (L.B.) Ik ben dadelijk na de ontvangst van uw brief naar het huis van Z.H. gegaan, maar de concierge en zijne vrouw waren naar de Delftsche kermis, en dus kon ik het boek van Hermannus Hugo 5) niet zenden. Morgen zal ik spreken met den heer Serwouters 6), om het slot weg te laten nemen. ‘Madame a faict achepter la version françoise de Chifflet 7), qu'elle list’. De agent te Calais 8) bericht, dat Landrecies door de Franschen is ingenomen. De la Haye, le 28 Juillet 1637. 1597. Aan prinses Eleonore Maurice van Portugal 9). (K.A.) Met genoegen heb ik uwe opdracht vervuld; het is niet de moeite waard mij er voor te bedanken. 28 Juillet 1637, Ginneken. {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} 1598. D. de Wilhem. (L.B.) De Prinses is zeer blij met uwe goede berichten. ‘Tont le monde croit que S.A. emportera bientost la ville de Breda, pour l'opinion que nostre Prince s'est acquis d'estre fort heureux en ses desseins, quand il agit tout seul et qu'il ne va trop loin. Tout retentist de ses louanges et des benedictions qu'un chascun lui donne, pour avoir si vistement faict la circonvallation contre et en depit de la coustume et de la diligence de dix sept jours que le bon Hermannus 1) loue tant’. 28 Juillet 1637, a la Haye. 1599. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Ik heb den Keurvorst 2) gesproken, ‘dewelcke my seer ernstelicken recommandeerden de propositie van den heere resident Boswel’. Er is geen besluit genomen aangaande de zaak, ‘niettegenstaende die in de volle vergaderinge van Hollant gebracht geweest synde, by deselve verstaen was, dat men van t tractaet geen mentie makende, ofte t'versoec van de communicatie voorbygaende, men soude verclaren, dat men iemandt na Hamburch hadde gedeputeert 3).... Het overgaen van Landresen 4) can veel goets doen; het werdt by verscheyden advisen geconfirmeert, gelyck oock doet het accord met den grave van Soisons 5)..... Aen Heuft 6) werdt geschreven, dat nyets en wil omiteren van de vervallene ende geassigneerde penningen machtich te werden, oock met iemandt daerover met verlies te contracteren, ende voor te geven, dat verscheyden wisselen daerop getogen waren ..... Die van Genua syn gesint een publicq minister aen desen staet te senden’. De geheele Raad van State, behalve de thresorier, gaat naar Friesland 7). Hage, den 29en July 1637. 1600. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Men is erg ingenomen met het beleg, vooral nu men hoort, ‘de circumvallatie genouchsaem gesloten te zyn’; men hoopt, dat de pogingen tot ontzet zullen mislukken, ‘ende dat, als het God gelieven sal, de hoochmoedige inscriptie in de kercke mach werden geexpungeert’. Zeker zullen de Spanjaarden iets beproeven, om het beleg te doen opbreken. In Frankrijk is men blij, dat zoovele Spaansche troepen hierheen gaan. Piccolomini 8) verzocht om 2000 {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} ruiters; zijne macht is nu 6 à 8000 man. De Keurvorst van de Palts wilde absoluut naar het leger; hij beklaagt zich er zeer over, dat men niet eischt het verdrag tusschen Frankrijk en Engeland te zien. Er wordt heden beraadslaagd over verschillende dingen, o.a. over de propositie van den resident Boswell, over het verpachten van ¼ der convoyen en licenten en ook, ‘of voor de op nieus getranslateerde Bybel, die nu gereet is 1), een acte van authorisatie van haere Ho. Mo. ende aenspraecke aen de Kercke ende Gemeente gedruct sal werden, ofte nyet 2)’. Over die laatste quaestie is al veel te doen geweest. Hage, 29en July 1637. 1601. A. Rivet 3). (L.B.) Van morgen hebben de heer Serwouters en ik de bibliotheek van Z.H. geopend en er het werk uit genomen, dat deze verlangt. Ik hoop ten minste, dat het het goede is. Er zijn berichten uit Frankrijk. Du matin, 29 Juillet 1637. Hierbij gaat een exemplaar in het Latijn en in het Fransch; de heer Serwouters kreeg een brief, waarin het eerste verlangd werd. 1602. Jhr. Frederik van Nassau 4). (H.A.) ..... ‘Vous me ferés plaisir de me mander parfois et a vostre commodité des nouvelles de l'armée, et mesmes de suplier son Altesse de me tirer hors de l'accademie, pour l'aller servir au siege qu'il fait. J'y ai desja passé trois années et n'i puis doresennavant apprendre grand chose’. A Paris, le 29 Juil. 1637. 1603. D. de Wilhem 5). (L.B.) ..... ‘Par une lettre d'Orange du 7 Juillet nous sommes advertis que la Cour de Parlement aye donne arrest touchant le gouvernement en faveur de Madame de Dona 6), et que les soldats ont preste serment entre les mains {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} de ladite dame. C'est a S.A. de pourvoir que la cour n'entreprenne d'ordonner du gouvernement. Quelque temps devant vostre depart je vous dirois, comme j'avois remarque en l'histoire de Mons.r la Pise 1) que la Cour du Parlement s'attribue la faculte de declarer la legitime succession de nos Princes en leur advenement. J'ay voulu rayer ceste soustenue. Mais il m'a promis de me faire voir les arrests. Encore que je ne les aye veu jusques a cest heure, si est ce que je le croy, attendu qu'a la veille de recepvoir les ordres de S.A., ils se meslent d'ordonner du gouvernement. Il me semble aussi que le lieutenant van Zanten 2) aye malfait de promettre d'obeir a aultre qu'a S.A.’ .... 30 de Juillet (1637) 3), a la Haye. 1604. A. Ploos van Amstel. (H.A.) De Keurvorst 4) was heden op het punt om naar het leger te vertrekken. Er is lang gedelibereerd over het voorstel van resident Boswell. De provincies zijn verzocht ‘de twee wtgegevene decharges ieder van vyfhondertdusent gulden in baren gelde te willen furneren’, wegens de groote kosten van de belegering. Men zal den Koning van Frankrijk gelukwenschen met de verovering van Landresy. De heer La Garde is uit Keulen terug; hij heeft den legaat gesproken 5). De zaak van het ¼ der convoyen en licenten is nog niet in orde. De Prins van Brandenburg 6) wil gaarne in het land van Cleef blijven; hij heeft ‘antipathie’ ‘om over zee te gaen.’ Men vertelt, ‘dat men syne Hoocheyt aen t Keysers hoff sal willen brengen ende aen een Paepsche Furstinne trouwen, ende mede ten laetsten doen apostateren ..... Hoochf. Prince is hyerdoor seer melancolycq. Tot syn transport sal hyerna een schip of twee begeert werden.’ Vóór zijn vertrek zal hij nog in het leger komen. De extraordinaris gecommitteerden hebben heden een voorstel gedaan aangaande ‘de proceduren van die van Amsterdam, mitsgaders dat geinformeert mochte werden jegens die haere schepen ten dienste van den Coninck van Spaignen in de Middelantsche zee hebben verhuyrt gehadt.’ De admiraal van Dorp wil vertrekken naar de kust; hij heeft zich in de volle vergadering van Holland tegen de directeuren moeten verdedigen. ‘Palacio, vader ende soon 7), hebben audientie gehadt eenige dagen geleden; den brieff des Conincx van Marocco, door den professor Gool 8) getranslateert, contineert d'onschult van den voorss. soon jegens de accusatien van Vranckryck.’ Hij wordt hier erkend als 's konings dienaar. Hage, den 30en July 1637. 1605. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* J'ay ordre d'envoyer toutes les encloses à V. Alt.e et ne puis trouver presqu'aucune chose à y adjouster. Aussi, tant que nous ne ferons que travailler {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} à noz retrenchemens, sans que personne s'approche, pour nous en divertir, les matieres des lettres seront froides, ou ennuyeuses en redites. - Nous avons des adviz assez amples du costé d'Anvers, mais, en un mot, ils portent, que depuis la prinse de Landrechies et le grand progrez de ces ouvrages icy, l'enemi se trouve fort confus et irresolu, les comtadors generaulx hors de credit aupres des marchands, les soldats malvolontaires, et les peuples en consternation, et nommement les ecclesiastiques, qui ont faict remonstrer au Cardinal Infante, par la bouche de l'evesque d'Anvers et l'abbé de S.t Michel, le grand interest qu'ils auroyent en la perte de Breda, le sommants d'y avoir l'oeil, et de le considerer comme une tres-importante piece au service du Roy et à sa reputation. Sur ces instances et autres deliberations, ils auroyent resolu, apres l'espreuve que doibt faire icy le comte Jan de Nassau - comme j'ay marqué par le passé - que, son dessein venant à manquer, le Cardinal Infante marchera vers nous en personne, aveq une armée, qui, à force de desnuer toutes les garnisons, grossiroit au nombre de 16000 hommes de pied, et 5000 chevaulx, y comprenant les 3000 de Piccolomini, qu'on attend tousjours en impatience. Aveq ces forces on se hasteroit de nous attaquer, mesme le premier jour d'Aoust, se faisant en mesme temps force prieres publiques et publications d'indulgence. Nous verrons ce qui arrivera, mais s'ils ne tienent mieux leur jour que le comte Jan en sadite espreuve, qui debvoit estre faicte il y a deux jours 1), nous vivrons encor le 2e d'Aoust. Un bourgeois de la ville, nommé Van den Broeck, a esté apprehendé, et 12000 franqs tirez hors de sa maison hier, à cause d'une lettre qu'on a trouvé qu'il auroit escrite à S. Alt.e - qui n'a point esté delivrée - en luy descouvrant le foible et mauvais estat de la ville. Au camp à Ginneken, le 30e de Juillet 1637. 1606. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* J'ay attendu jusqu'à present qu'il est une heure apres minuict, pour veoir s'il arriveroit des nouvelles plus particulieres de l'enemy, mais les dernieres sont encor d'au soir à sept heures, qui nous asseurent, qu'il marche en effect, et doibt loger ceste nuict à Brecht, qui est un peu au delà de Hoochstraten, et comme la moitié du chemin entre icy et Anvers. Durant ces longues deliberations, qui donnent assez à cognoistre le desordre où ils sont, on a fort employé le temps à reparer et mettre en deffence noz retrenchemens, comme Mons.r de Charnassé aura peu tesmoigner de bouche. Son Alt.e en recommanda fort serieusement une partie hier au soir à Mons.r le comte Henry, gouverneur de Frise, nommée den swarten dijck, et ce seigneur en a tellement prins le soing à coeur, qu'il s'en est fallu comme rien à ce matin, que ceux de la ville ne l'ayent enlevé prisonnier, que s'ils ne se fussent hastez de sortir d'une petite embuscade où ils estoyent, il n'en eust non plus eschappé que sept vierroers qu'il avoit, dont il en est demeuré un ou deux sur la place, le reste prins ou blessé. - A ce matin Monsieur l'Electeur est arrivé avec toute sa cour angloise 2), que S. Alt.e traicte et loge, {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} en s'incommodant, comme il a accoustumé dès qu'une personne de qualité le visite à l'armée. Demain au matin on attend le retour du lieutenant Crock 1), qui asseurement portera des adviz clairs et nets de l'enemy, car il revient rarement sans mener quelque prisonnier, qui en puisse donner de vive voix. Si on en apprend chose d'importance, V. Alt.e en aura promptement advis. Au camp devant Breda, le premier d'Aoust 1637. 1607. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Le lieutenant Crock ne reviendra que demain. Il marche à la queuë de l'enemy, en intention d'y attraper quelque chose. D'autres cavaliers renvoyez rapportent que l'armée de l'enemy loge ceste nuict à Hoochstraten, et la cavallerie à Minderhout un peu en deça. - Tout aujourdhuy on a eu soupçon, et aussi quelque advertence, que leur routte se prendroit vers Etten, qui estant le chemin à donner sur nostre quartier de la Haghe, ou à passer outre vers le derriere de l'isle de Willemstadt, pour prevenir ce dernier dessein, S. Alt.e d'un costé y a envoyé quelques compagnies par eau, et de l'autre, a envoyé le coronel IJsselstein 2) aveq quelques trouppes de cavallerie pour s'informer sur les lieux, comment le passage s'y pourroit empescher à l'enemy, et mesmes, si cela se peut, en ouvrant des escluses, ou rompant des digues, de le faire promptement, en y contraignant les païsans. Ledit IJsselstein viendra faire son rapport demain. - Les listes bien pertinentes que j'ay de toutes les forces et repartitions de l'enemy, portent, qu'il mene en campagne jusqu'à 17000 hommes d'infanterie et environ 4000 chevaux. Tous les adviz d'Anvers portent que le Cardinal Infante - qui marche en personne - nous en veut directement icy sur noz retrenchemens, mais selon que nous aurons travaillé, il semble que la diversion soit plus à craindre, et qu'entre deux ils ne lairront de faire un essay à jetter des gens dans la ville. Nous verrons ce que Dieu leur permettra, et V. Alt.e ne manquera point d'advis de ce qui se passera de considerable. - Il y a ordre parmi l'infanterie de ne sortir point des habits, et toute la cavallerie se tient ceste nuict à cheval, qui sera dorenavant l'exercice de tous les jours. Au camp devant Breda, le 2e d'Aoust 1637. 1608. C. Musch. (H.A.) Jacob Spronssen, vaandrig bij de compagnie van kapitein van Balveren 3), heeft een soldaat gedood en heeft terechtgestaan voor den krijgsraad van Wesel. Hij is een broer van den commies Spronssen 4). Kunt gij bij Z.H. ook iets voor hem doen? In Rotterdam, den 2 Augusti 1637. {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} 1609. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* La nuit passée, devant la vraye poincte du jour, ceux de la ville ont faict sortir de trois à quatre cens hommes pour attaquer une petite redoute entre leurs ouvrages et le village de Ginneken, où nous faisons garde. Ils y sont venuz en effect, mais aussitost repoussez, sur quoy, ayants poincté tout leur canon vers les endroicts où noz gens debvoyent passer, ils ont tiré jusqu'à 15 ou 16 coups de canon, aussi serré[s] que des mousquettades. Il y est demeuré cinq ou six hommes des nostres et davantage des leurs, entre autres un enseigne, qu'ils sont venu redemander aujourdhuy, et a paru par des armes à l'espreuve, qui pourtant avoyent esté forcées vers le hault, et jettées à la retraicte, qu'un capitaine des leurs y a esté griefvement blessé. Ceste retraicte fut fort pressée par la survenue de Mons.r de Beringhen 1) qui, faisant sonner à la charge, les espouvanta extremement, et sautant un fossé aveq son cheval, où pas un de la compagnie ne le peût suivre, il ne laissa pas de se mesler aveq les enemiz tout seul jusqu'à dessus la contrescarpe de la ville. - Je n'eusse pas importuné V.A. d'un recit de si peu de chose, si je n'eusse creu, que le bruict en fust courru, comme d'un grand affaire. Ce ne l'est vrayment pas, et n'y a rien paru que de la sottise des assiegez. - L'armée de l'enemi est tousjours à Hoochstraten, bien qu'à ce soir on ayt voulu dire, qu'il en marchoit quelques trouppes vers Gilse. Le comte Jan 2) dès à ce matin nous est venu recognoistre aveq huit ou dix compagnies de cavallerie de bien près, mais on ne sçait, quel gros il aura en derriere. - Desormais noz nuicts ne sont plus faictes pour dormir. A l'heure que j'escris, qui sont les onze apres souper, S. Alt.e monte à cheval, et va veiller à tout, bien qu'ayant fort peu ou point dormi la nuict passée, il ayt esté levé de grand matin. Dans ces grandes fatigues il se renforce en sorte, que les plus vigoureux se lassent aupres luy à cheval. Devant Breda, le 3e d'Aoust 1637. 1610. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Son Alt.e a esté à cheval toute la nuict passée, l'enemy se trouvant si proche, qu'on a eu de la peine à croire qu'il n'attentast rien. Mais il n'est arrivé aucune alarme, et s'est on venu recoucher sur les six heures du matin. - Aujourdhuy les adviz de leur demarche ont tant varié, qu'on n'a sceu en croire. Par cinq diverses fois on est venu dire et desdire qu'ils tiroyent, tantost vers l'Oost, tantost vers le West. A la fin ils se sont approchez de si près de noz retrenchemens, vers le quartier de M. le comte Guillaume à la Haghe, qu'à veuë d'oeil on a jugé et trouvé qu'ils ont prins la routte de Rijsberghen et Etten, où ils se tienent encor à present. Sur le midy ils ont paru si drù, que S. Alt.e, au sortir du disner, a faict marcher les gardes et autres compagnies au renfort dudit quartier de M. le comte Guillaume, où il sembloit qu'ils estoyent d'intention d'imiter Pappenheim 3), et de nous attaquer {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} en plein midy; mais rien n'est arrivé, que deux ou trois malheureux coups de canon de la ville, qui ont emporté deux ou trois soldats escossois, et quelque chevaulx. Ceste nuict - qui est desjà un peu avancée, et bien claire de la lune - on s'imagine qu'ils doibvent faire quelqu'essay, et S. Alt.e qui dort peu en ces entrefaictes, va tantost remonter à cheval, pour estre presente à tout besoing. - Toute cestre lettre tient de neant, mais il me semble qu'en ces conjunctures icy il importe à V. Alt.e de sçavoir mesme qu'il ne s'est rien passé. Si est-ce que je l'en importune aveq bien de scrupule, et la supplie tres-humblement de me donner à cognoistre, si elle a aggreable que je continue d'escrire, lors mesme qu'il n'y en a point de subject. - Nostre quartier va se renforçant de jour en jour, non seulement par le travail de main, mais mesme par la retenue de ces petits ruisseaux d'icy autour, qui inondent du païs à merveille. Devant Breda, le 4e d'Aoust 1637. 1611. Aan A. Mirkinius 1). (K.A.) Uwe manier van les geven aan mijne jongens vind ik goed; ga daarmede door en gebruik de dingen, die ik voor hen heb opgeschreven. Houd mij goed op de hoogte van hunne vorderingen. Ad Bredam, Prid. Non. Sextil. (= 4 Aug.) CIƆIƆCXXXVII. 1612. L. de Montmirail 2). (K.A.) Eerst nu hoor ik door mijn broeder van het verlies, dat gij geleden hebt; ik condoleer u. Gaarne wil ik alles doen voor Z.H. en voor Mevr. van Dohna, die hier zeer gezien is. Het schijnt echter, dat zij na den laatsten brief van Z.H. zich terug wil trekken, maar wij hebben haar verzocht niets te doen, voordat de nieuwe commandant hier is. Z.H. kan niets beter doen dan haar het bestuur laten, totdat alles geregeld is. ‘Le rang qu'elle tient dans sa maison, les grandes vertus dont elle est ornée et la tres sage et prudente conduitte de Monsieur le baron de Dhona semblent meriter ceste grace, et de plus grandes, si les inclinations universelles des sugets peuvent entrer en consideration au choix du successeur’ ..... D'Orange, ce 5 Aoust 1637. 1613. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* La nuict passée, qui avoit tant donné d'esperance à noz volontaires de quelque belle occasion, s'est passée au mesme silence que les premieres. L'enemi {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} ne nous a pas seulement esveillé d'une alarme, fausse ou veritable. Aujourdhuy on l'a veu remuer si diversement, que les advertences en ont varié tout ainsi qu'hier, mais enfin vers le soir on a remarqué qu'il s'est esloigné de deça vers Sundert, où il loge ceste nuict. D'autres le jugent plus destourné vers Hoochstraten, qui seroit le droict chemin de retour, mais on ne laisse de se doubter de tout. Et dans une demie heure S. Alt.e retourne à sa proumenade de nuict, pour n'en revenir que deux heures apres le soleil levé. Il y a deux moiz, qu'on l'eust jugé bien peu capable de ce travail, mais c'est la main de Dieu qui le fortifie à merveilles. - Le jeune du Mets 1) a eu la fortune d'attrapper bon nombre de chariots de l'enemy, qu'il a ruinez avec les vivres qu'ils portoyent. Mais j'oblie que Martinet 2) se rendra porteur de ceste lettre, instruict mieux que personne de tout ce qui se passe icy, et qui mesmes pourra faire relation de la presente nuict. Je supplie tres-humblement V. Alt.e de me pardonner l'importunité de ce discours superflu, puisqu'elle se peut faire informer au double de ce que je puis mettre par escrit, et qu'il luy plaise me faire cognoistre ses volontez sur la proposition que je luy ay faicte, sçavoir si sans subject je doibs continuer mes gazettes, attendant encor d'apprendre, si V. Alt.e n'a eu à desplaisir les debvoirs que j'y ay renduz jusques à present. - A l'heure que j'escris, ceux de la ville entretienent quatre feux au hault de la tour, dont nous ne pouvons bonnement expliquer le chiffre. Il en parut aussi la nuict d'hier. Devant Breda, le 5e d'Aoust 1637. 1614. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Je retourne aveq scrupule à ne dire rien à V. Alt.e, sinon qu'il n'y a rien à dire, et que la copie de ma lettre d'hier pourroit servir pour aujourdhuy. C'est à sçavoir en somme, que l'enemi continue son logement icy près à Sundert et Rijsberghen, que le remuement qu'on apperceut hier, n'a esté qu'un convoy, que les vivres sont grandement chers en leur armée, qu'ils n'ont rien attenté jusques à present, qu'on ne s'y fie pourtant pas, mais que vers la minuict - qui est proche - on va remonter à cheval, que cependant on se haste de fortifier les plus foibles endroits des ouvrages, que ceux de la ville continuent à faire signal de feux au clocher, et que S. Alt.e qui dort, je ne sçauroy dire quand, va demain disner à Ter Heiden, pour y adviser à toutes necessitez, et faire apparemment le tour des ouvrages. Si quelqu'un debite plus de nouvelles hors d'icy, je pense qu'elles seront peu en nombre ou en valeur, comme ces mienes. Devant Breda, le 6e d'Aoust 1637. 1615. A. Ploos van Amstel. (H.A.) In de vergadering zijn heden behandeld de verpachting van ¼ der convoyen en licenten, het antwoord aan resident Boswell en het verhuren van Nederlandsche schepen ten dienste van den Koning van Spanje 3). Het eerste is door {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} zes Provinciën goed gevonden; alleen Holland was er tegen. Het tweede is uitgesteld; het derde zal door den Raad van State worden onderzocht. De Koning van Zweden heeft zich beklaagd ‘over de insolentien ende excessen van eenige ingesetenen deser landen.’ Kunt gij ook iets doen voor den brenger dezes, den Franschen soldaat Grollé, die in hechtenis is geweest wegens ‘eenige insolente proposten,’ maar ontsnapt is? Hij is te Amersfoort getrouwd en nu vreest men, dat, als hij geen gratie krijgt, hij naar Frankrijk zal vluchten. Hage, den 6en Aug. 1637. 1616. J. de la Pise 1). (R.A.) Vous estes mieux informé de mes affaires et de la cause de ma persecution, et avés plus de credit pour m'y faire pourvoir que nul autre. Vous scavés que cest inique arrest n'a esté pretexté contre moy que sur les escripts que je vous ay remis avec tant de sincerité, pour estre presentés à son Altesse, en quoy mesmes sont intervenues plusieurs asseurances de vostre bouche que je le pouvois faire sans apprehension, lorsque je me plaignois des greffiers qui m'avoient si souvent exposé à mes haineux. Mais quand tout cela ne seroit point, ma conscience et mon devoir m'obligeoient à ne point taire à son Altesse les choses que chacun scait, et qui se verifient d'elles mesmes. Que si, ou par ordre de son Altesse, ou autrement, mes lettres et mes remonstrances ont esté envoyees à ceux que il touche, ils les ont deu recepvoir avec plus de respect, venant de la part de son Altesse, que de conclurre et encor faire instance qu'elles fussent brullees de la main d'un bourreau, car ces pieces la ont cessé d'estre mienes, des qu'elles ont esté entre les mains de son Altesse. Et en tout cas ils s'en devoient justifier, et non pas me faire mon proces la dessus, ou bien faire ordonner que je verifierois ce que j'y advançois, et apres me poursuivre pardevant son Altesse, et non pas me condamner en leur propre fait sur des escripts dressés et presentés au Prince à pres de trois cents lieues d'eux, et par ainsi bien loin de leur jurisdiction. Que si je n'ay dit que toute verité à S.A., comme je le soustien - et non toutes - croyés, Monsieur, que ceux desquels il est parlé dans lesdits escripts auroient bien deservi de plus grandes peines que moy, s'il en faloit juger de la verité, estant adveree. J'aurois autant de raison de demander justice contre eux des fausetés - sauf correction - qu'ils ont advancees contre moy, qu'ils ont eu de pretexte de la haine eux mesmes contre moy, et haine de la verité que je n'ay espargnee. Que s'il plaisoit à son Altesse me permettre de prendre en partie formele tous ceux qui ont donné ce jugement, et me donner des juges pour en cognoistre, je les mettrois en pire estat, qu'ils ne m'ont pas voulu mettre, et aux termes de n'en pouvoir estre rellevés que par grace. Je loue Dieu que mon innocence ne me permet de reclamer que la justice du Prince. Ce n'est icy l'endroit ou je pretends de faire voir le tort qu'ils m'ont fait, mais seulement d'implorer le remede de la bonté de son Altesse par vostre favorable credit et intercession, s'il vous plaist, Monsieur, me le despartir, comme je vous en supplie tres humblement. Je ne doubte point que vos occupations ne soient tres grandes, {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} et au lieu ou vous estes celles du dehors ennuyeuses, mais la consideration de mon honneur et la consternation de toute ma famille et l'interest de tous les miens, auxquels ce remede defaillant, il ne reste autre que celluy d'un juste ressentiment contre les autheurs, me fait insister avec importunité à ma tres humble, mais juste requeste, vous asseurant, Monsieur, que vous ne departirés jamais de vos faveurs à perçonne qui tache de s'en rendre plus digne par toute sorte de services que moy, qui suis veritablement ..... De la Haye, ce 7e Aoust 1637. 1617. D. de Wilhem. (L.B.) De Prinses vroeg gisteren naar brieven van u. ‘J'ay envoye a nostre cousin Daniel de Vogelaer 1) la confession ou le recit du compagnon, pour en tirer la verite, et vous l'envoyeray aussitost que je l'auray receu.’ 7 d'Aoust 1637, a la Haye. 1618. D. de Wilhem. (L.B.) De heer de la Pise heeft die besluiten, waarover ik vroeger schreef 2), niet bij de hand, maar zal ze laten komen. In elk geval hebben zij te Orange geen recht om zoo te doen, als zij gedaan hebben. En dan nog wel, terwijl vele leden van het Parlement onderdanen zijn van den Koning of van den Paus! Alleen Z.H. heeft het recht een gouverneur te benoemen. ‘Le Prince Maurice n'a jamais voulu que Madame, mere de S.A. 3), y allast avec S.A. pour commander cette place, laquelle desiroit autrefois avec grande affection d'y aller. S.A. le scait bien et cognoist assez que ses voisins ont bon soing de son Estat’. In elk geval moeten die heeren van het Parlement worden gewaarschuwd, dat zij geene vreemdelingen meer in het hof opnemen. En de gouverneur moest zich niet bemoeien met het domein en met de administratie. De la Haye, ce 8 d'Aoust 1637. 1619. A. Ploos van Amstel. (H.A.) De Raad van State heeft een advies opgemaakt over het verhuren van schepen aan den vijand. De heer van Beveren 4) schrijft, dat hij spoedig zal terugkomen. ‘De erectie van een West Indische Compagnie en werdt aldaer nu nyet so beyvert als voor desen’. ‘De cancelaer Oxenstern 5) hadde den Engelsch edelman, aen hem gesonden, geantwoort, dat seer verwondert was, dat syne Ma.t hem so dickwils dede verclaren, so seer genegen te wesen totte saecken van Duytslandt ende specialicken om syn neef 6) te herstellen in syn erfflanden {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} ende digniteyten, dat so lange sammelde ende marde, een goede vaste ligue met Vranckryck ende desen Staet te maken, ende d'selve int werck te stellen, eer de saecken in Duytslandt verder verliepen, d'welcke ooc in dien standt waeren, dat geen wtstel van tyt conden lyden, so syne Ma.t voor den Churfurst yet dadelicx begeerden te doen.’ Er wordt bericht, dat te Duinkerken 12 fregatten ‘ende 10 Conincx schepen’ gereed liggen, om uit te zeilen. In 's Gravenhage, den 8 Aug. 1637. 1620. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* En six jours j'ay escrit six lettres consecutives, qui toutes n'en valoyent pas une bonne. C'est ce qui à la fin m'a faict eclipser le jour d'hier et peu s'en est fallu aujourdhuy, que je n'en aye faict autant. Mais je continueray d'importuner V. Alt.e, jusques à ce qu'il luy plaise m'en faire la defense que j'attens, l'un jour se ressemblant si fort à l'autre qu'il fault le desguiser de parolles nouvelles, pour faire croire aujourdhuy qu'on ne parle pas d'hier. - L'enemi donq demeure arresté dans sa poste de Rijsberghen, sans que nous apprenions qu'il se prepare à aucune attaque. Si les attendons nous toutes les nuicts, et voyci comme dans une heure, qu'il sera minuict, S. Alt.e va remonter à cheval, pour ne revenir coucher que vers les cinq du matin, se lever à onze, interrompu vingt fois en dormant, disner, monter à cheval vers les cinq, souper, dormir deux heures, et puis remonter à cheval, qui est un cercle arresté et asseuré, comme le cours du soleil. L'esperance que nous avons d'estre un jour delivrez de ceste fatigue, est fondée en ce que l'enemi nous donne du temps à redoubler noz ouvrages, et qu'apparemment il ne se hastera point d'attaquer en sa perfection, ce qu'il a redouté en sa naissance. A ce propos nous vient d'arriver un extraict de lettre, escrite en Anvers avanthier, dont les paroles s'en suivent: ‘Je viens de parler à un amy, qui fut hier à Rijsberghe en nostre armée, qui me rapporte en confidence, qu'apres la visitation des travaux des enemiz, faicte premierement par le Prince Thomas 1), et apres par le comte de Feria 2) et autres, il ne semble pas que Son Alt.e Royale soit resolue de rien attenter, car ils sont retrenchez como demonios - comme diables - et en est bien apparent que nostre retraicte arrivera dans peu de jours. Hier on fit courrir le bruict dans nostre armée, qu'aujourdhuy on feroit une attaque par deux endroits, mais ce n'est que du vent, et je tiens la retraicte pour asseurée’. Encore d'Anvers du 7e: ‘Il me fut dit hier au soir, que le comte de Feria estoit arrivé icy vers le soleil couché. On veut parler de quelques dissensions dans l'armée et qu'on en entendra parler. Cela me faict presumer que dans peu de jours nostre armée se retirera’. Le S.r de Brouxault 3), qui envoye ces adviz, tesmoigne qu'ils partent d'un homme de qualité et confident. On verra comment ils 'accorderont aveq la verité des evenemens. Cependant V. Alt.e rira, s'il luy plaist, des quarante jours d'indulgence que promet l'evesque d'Anvers dans ceste publication à ceux qui observeront ses ordres, aux jours de priere, contre die boose vijanden voor Breda. {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} Mons.r de Charnacé 1) se trouve atteint d'une forte douleur au ceste, qui n'est pas sans consideration, mais ne se qualifie point du nom de pleuresie par le S.r Vallensis 2). Mons.r de Haulterive 3) patit d'ailleurs d'une extreme colique, et Mons.r de la Force 4) d'une defluxion poignante, qui en descendant du cheval l'a rendu comme perclus et immobile. Devant Breda, le 8e d'Aoust 1637. 1621. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Toutes choses demeurent icy en mesme estat, hormis noz ouvrages, qui s'amendent et fortifient en sorte, que l'apparence des attaques de l'enemi va s'amoindrissant de jour à autre. Ce qui n'empesche pas qu'on ne fasse forte garde toutes les nuicts, à la grande fatigue de noz soldats et chevaulx. Tesmoing six compagnies angloises, que S. Alt.e a trouvé si bien endormies à la pointe du jour, qu'il a faict prendre leurs drapeaux par ses lacquaiz, sans que personne s'en soit apperceu, et les garde tous six dans sa chambre à l'extreme honte et confusion des officiers, qui n'osent pas les venir redemander. - Le prince Thomas a prié par lettre M. le comte Guillaume d'envoyer sçavoir dans la ville, si un certain jeusne seigneur Napolitain, nommé Don Pedro Cantelmo, prince de Pepoly, y estoit entré, parce qu'ils en estoyent en peine, y ayant quelques jours qu'ils n'en avoyent ouy parler. Enfin S. Alt.e ayant permis qu'un tambour s'en allast informer, il se trouve qu'il y est entré travesti, aveq un ingenieur, et a passé par le quartier de S. Alt.e. Au dire du trompette, ce Napolitain auroit ordre de commander la garnison, en cas qu'il vinst faute du gouverneur Fourdin 5). - Le comte Fritz 6) a battu une partie de trente ou quarante hommes de l'enemy, et le lieutenant Crock en a mené prisonniere une pareille. On vient de rendre à S. Alt.e une lettre espagnolle en chriffre du gouverneur de Breda, qui a esté trouvée aux champs abandonnée, ce semble, par quelque femme qu'on pense tenir prisonniere. S. Alt.e a tres-grande envie d'en sçavoir le contenu, et j'y vay passer ceste nuict, pour essayer si j'en pourroy venir à bout. - On avoit creu qu'il y eust quelque remuement en l'armée de l'enemy, mais cela ne continue point. Devant Breda, le 9e d'Aoust 1637. 1622. D. de Wilhem. (L.B.) Hierbij gaat een brief van onzen neef de Vogelaer 7). Uw brief heb ik laten lezen aan de heeren Albert Coenraedsz Verburch 8) en Boreel 9), en hem toen eerst aan neef de Vogelaer gezonden. 9 d'Aoust 1637, a la Haye. {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} 1623. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Het is vreemd, dat de vijand niet aanvalt. ‘De Duynkercksche fregatten hebben gegrasseert onder de buisen’; de burgemeester van Enkhuizen klaagt er over, dat er geen schepen zijn om ze te beschermen. De Staten van Holland hebben de verpachting van het ¼ der convoyen en licenten nog niet goedgekeurd, maar de billetten zijn al verzonden. Van den uitslag der onderhandelingen heb ik niet veel idee; ik geloof niet, dat Spanje Lotharingen aan Frankrijk en West-Indië aan ons zal afstaan. ‘Den orator Haga 1)’ zal terugkomen. ‘Den H. Churfurst Phaltz heeft syne manifeste tegens den Keyser in druck haere Ho. Mo over doen leveren, den Heere Churfurst van Brandenburch 2) insgelycx in druck een deductie van syn recht van successie tot het furstendom van Pomeren.’ Hage, den 10 Aug. 1637. 1624. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Ceste apresdisnée Mons.r le comte de Warwijck 3) a prins congé de ceste cour et s'en est alé vers Geertrudenbergh; ses rapports, joints à ceux que fera pertinemment Mons.r Moire 4), me pourroyent dispenser de la gazette d'aujourdhuy, mais parce que je croy V. Alt.e curieuse de sçavoir ce qui est arrivé de la lettre interceptée du gouverneur de Breda, je luy diray que mon bonheur a esté de la faire entendre à S. Alt.e de mot à mot, portant bien de particularitez touchant le grand besoin qu'a ledit gouverneur d'amunitions et de gens, et en cas qu'on tasche de le secourrir par force ouverte, de l'eudroict qu'il convient choisir pour cest effect, et pour un troisiesme point d'importance la description du signal qu'ils se doibvent faire reciproquement à la reception de leurs lettres, aveq quelqu' autre recit de consideration, de ce qui s'est passé dans la ville. Choses dont la cognoissance estant fort aggreable à S. Alt.e, j'ay un extreme contentement de luy pouvoir servir au besoing. - Pour le bel exploict qu'ont faict pres d'Anvers le lieutenant de M. de Cormont 5) et Coignet, cornette de van Someren 6), ledit S.r Moire en sçait tant de particularitez, que ce seroit chose superflue d'en importuner V. Alt.e par escrit. - Il y a une heure - et nous sommes vers les onze et demie de nuict - que ceux de la ville ont tiré inopinement et tout de suitte jusqu'à sept coups de canon, dont deux bales - les premieres de ce siege - furent jettées dans ce quartier, le reste ailleurs. On ne sçait ce qu'ils en veulent dire. S.A. faict sa conjecture, comme ci c'estoit, qu'ils asseurent le Cardinal Infante d'avoir receu sa lettre du septiesme. Mais ce signal n'est pas dans nostre lettre dechiffrée, ains des feux à allumer sur la tour, de sorte que le mystere nous demeure caché. S'ils pretendent d'en signifier quelqu' attaque, on est fort en posture à les attendre, et S. Alt.e s'en va remonter à cheval environ deux heures de nuict; mais bonne quantité de lettres escriptes à l'armée, et interceptées aujourdhuy, nous font veoir, qu'unanimement ils tienent le temps et Breda perdu. Jusque là {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} mesme, que les soldats en murmurent, voyants qu'on les met à de grandes fatigues, cheretez, et autres inconveniens, sans les employer à quelque chose de genereux ou prouffitable. D'un costé les Françoiz les alarment, de l'autre ils s'imaginent que nous rembarquons quelques trouppes, pour attenter de nouveau en Flandre. Enfin, à ne les veoir que dans ceste faineantise, il paroist que leurs deliberations flottent dans de grandes ambiguïtez. Devant Breda, le 10e d'Aoust 1637. 1625. D. de Wilhem. (L.B.) Mevrouw van Rumme 1) heeft mij gezegd, dat de Prinses het af keurt, dat gij telkens in uwe brieven aan haar vraagt, of deze haar wel aangenaam zijn. Noem vooral Mevr. van Rumme niet. Le 10 d'Aoust 1637 ..... a la Haye. 1626. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Nous n'avons apperceu aucune suitte des coups de canon d'hier au soir, ne nous estant rien arrivé de nouveau depuis, ny du costé de Rijsberghen, ny de celuy de la ville. Ainsi, de peur qu'ils ne s'endormissent, Mons.r de Bouillon 2) fut envoyé la nuict passée avec bon nombre de chevaulx vers le quartier des enemiz, où il poussa les gardes de cavallerie jusqu'à bien avant dans le village, mais y trouva la mousquetterie si bien arrangée, qu'en se retirant il y en eust un peu des siens blessez. - Le bruict va qu'ils parlent de desloger, et mesme de prendre leur poste à Oosterhout. Ce qui arrivant changera la face de noz gardes, mais, puisqu'il fault les faire, n'importe que ce soit vers l'orient ou le ponent. - Son Alt.e va tantost remonter à cheval, pour la proumenade de nuict, et ne paroist point, graces à Dieu, que la fatigue interesse en aucune sorte sa santé. - Ces matieres si steriles ne valent presque point le papier, mais je continue à charger V. Alt.e de mes gazettes, jusques à ce qu'il luy plaise m'honorer de ses ordres, que j'attens, pour sçavoir selon quoy me regler. Devant Breda, le 11e d'Aoust 1637. Son Alt.e est advertie que de Berghen op Zoom seulement il est parti en une fois jusqu'à 200 tant charrettes que chariots, chargez de vivres vers l'armée de l'enemi. Ceste liberté semble si hors de raison à S. Alt.e, qu'il a prié Mess.rs les Estatz de vouloir defendre aux officiers des licentes de ne laisser sortir pour un temps aucunes provisions vers le quartier d'Anvers, et par autres lettres a rigoureusement adverti les villages de Brabant de se garder de rien envoyer à l'armée de l'enemy, sur peine de grands chastimens, qui s'executeront sans connivence 3). {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} 1627. D. de Wilhem. (L B.) De kerkeraad van Monster en dominé Streso 1) verzoeken u te verhinderen, dat Z.H. een papist benoemt tot secretaris van die gemeente. Onze griffier is voor een katholiek, en Catshuysen 2) voor een ander, die zijn neef is. Wassenaer heeft ook al een katholiek secretaris gekregen. 11 d'Aoust 1637, a la Haye. 1628. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Er heeft nog geen vergadering plaats gehad, maar men begint te fluisteren, ‘datter wat op handen is, ende dat men binnen drie dagen wat sonderlings soude horen.’ ‘Ick en can na myn gering oordeel nyet begrypen, dat van deser zyde yets te doen sal wesen, tenzy den Paus, in syn voorslagen continuerende, Spaignen tot resolutie ende de sake tot jae off neen sal hebben gebracht.’ Hierbij gaat het antwoord aan Boswell. Van Beveren 3) is te Dordrecht. Hage, den 11en Aug. 1637. 1629. B. de Witte 4). (H.A.) Brenger dezes, luitenant Baliart, zou gaarne majoor worden van Lillo 5); kunt gij hem ook behulpzaam zijn? In Middelburch, den 11en Augustij anno 1637. 1630. D. de Morlot de Bavoy 6). (A.B.) Hare Hoogheid verlangt, dat gij voortgaat met haar te schrijven, vooral aangaande de gezondheid van Z.H. En nu heeft zij in drie dagen niets gehoord. De la Hay, ce 11 d'Augt. 1637. 1631. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Il y a desjà deux jours, que dans l'armée de l'enemi il court un bruict de leur partement, mais, à ce que veult la pluspart, ce ne seroit que pour changer de quartier icy autour, et comme j'advisay hier, pour nous considerer d'un autre costé. Cela s'ajuste aussi aveq la lettre dechiffrée, qu'hier ils sont venuz recognoistre le quartier d'autour Bavel et Teteringen, par où le gouverneur advise que le secours à force ouverte se pourroit le mieux donner, le {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} terroir y estant sec et ferme, à bien porter l'artillerie. Ils font la mine aussi de recognoistre le passage de la riviere pour cest effect, mais on a de la peine à juger que ce soit leur dessein. En tout cas, on pourveoit aux ouvrages de ce costé là, comme il fault, et outre la circonvallation et le fossé des païsans qui la suit, et qui encor se va renforcer d'un nouveau parapet, on y vient de louër des cornes et autres beaux dehors en tous endroits de consideration. - A deux heures apres minuict S. Alt.e recommence la ronde ordinaire. Dieu vueille qu'il n'en vienne à patir à la longue. Jusques à present tout reüssit de sa personne à souhait et merveille. Devant Breda, le 12e d'Aoust 1637. 1632. D. de Wilhem 1). (L.B.) Mevrouw van Rumme heeft mij door een lakei in haar huis laten roepen, om mij de mededeeling te doen, die ik schreef 2). De Prinses heeft u bevolen haar te schrijven en is boos, als de brieven, door de schuld der boden, lang uitblijven. ‘Sexum et genus nosti’. Denk nog eens aan de zaak van Monster 3). 12 Augusti 1637, Hagae, raptim ..... 1633. Graaf Willem van Nassau 4). (H.A.) Ik ontving uw brief 5) aangaande mijne schoonzuster, de gravin von Zayn 6). Haag, ce 12e d'Aougst 1637. 1634. D. de Wilhem. (L.B.) De brieven van u heb ik ontvangen en aan hun adres bezorgd ..... ‘S.A. avoit a son depart commande a Catshuijsen 7) de faire faire de certains bastimens et ouvrages a Honselerdyck pour environ huit a neuf mille livres. Il croit que cela se fait, et le bonhomme nous vient dire maintenant qu'il attend encores les projects et ordres de S.A. signez. Je ne me puis assez esbahir de la resolution de nostre greffier 8) de demeurer en l'armee tant de temps, sans faire signer les ordres et commissions necessaires desquelles il s'est charge en bon nombre. Je vous prie tant seulement d'accelerer l'expedition de l'affaire de Catshuijsen, puisque le temps presse, si ce n'est que S.A. ayt change de resolution. Il me tarde d'entendre ce que le greffier fait en l'armee, puisque nous ne voyons, ni recevons rien de luy. M. la Pise 9) me veult persuader que la loy fondamentelle contre le partage de la Principaulte se pourroit trouver ici {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} dans les chartres de S.A. Mais vous scavez comme tout cela est mal range et dissipe. Il y a des papiers tout plein a Delft, dans la maison au Noorteynde, en des autres endroits ici a la Haye. Le greffier tient oultre les clefs de la pluspart des armoires, de sorte que sa presence en telle occasion nous seroit necessaire. De plus vous scavez que le Sieur de Knuijt tient une bonne partie des escrits et papiers d'importance qui regardent la Principaute chez soy en Zelande a Middelbourg. Son Altesse ou ses heirs se plaindront un jour de cette nonchalance et regretteront les debvoirs. Vous scavez tout cela mieux que moi’ ..... 13 Aoust 1637, a la Haye. 1635. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Un homme, se disant bourgeois de Breda, qui, ayant servi autrefois dans Boisleduq à l'enemi, a prins depuis quelques quatre moiz sa neutralité à la Haghe, sorti de la ville hier au soir, a esté mené ce matin à M. le comte Guillaume, et d'abord a declaré d'avoir jetté des lettres du gouverneur en certain endroict, où de faict il les est allé reprendre, accompagné d'un peu de convoy qu'on luy a donné. La lettre du gouverneur se trouve encor une duplicate en chiffre de celle qu'avons recouvrée depuis peu, à sçavoir du 5e d'Aoust, mais deux autres, l'une du drossart, et l'autre du pagador 1) de la garnison sont datées d'hier seulement, ne contenants, la premiere qu'une credence pour le porteur, et la seconde quelque advis de la reception d'une lettre de change. Seulement il se trouve en celle du gouverneur une postdate au Cardinal Infante, par où le porteur est nommé alferes 2), homme cognu au païs, et qui luy doibt dire de bouche des particularitez touchant la forme du secours. Pour du message de bouche, il nous en declare assez, mais nie fortement d'avoir jamais esté officier, n'en a pas la mine aussi, et semble que le dessein ayt esté de faire porter le pacquet par un alferes, qui ne l'ayt voulu entreprendre; quant à luy, il avouë que, pour ses peines, on luy a promis douze patacons 3) de pension par mois, et 300 livres comptans, dont il auroit receu la moitié. On ne sçait que croire du galland, mais en tout cas il demeure en garde, protestant de n'y estre allé que pour servir nostre Estat, et qu'à bonnes enseignes il a sa femme et ses enfants dans Boisleduq, les y ayant envoyez dès le lendemain de l'arrivée de noz trouppes icy autour, et enseignant jusques à la rue et la maison où on les trouvera. La principale chose qu'il dit avoir en charge, à rapporter au Cardinal de bouche, c'est que leur intention seroit de mettre le feu dans nostre pont et navires à Terheiden, en mesme temps qu'on nous attaqueroit de dehors et dedans, où il dit que toutes les nuicts 1800 hommes ont ordre de se tenir prests à sortir au premier commandement. Si on osoit s'en fier, comme d'aucuns ne s'en veulent defier, il y auroit moyen de tirer une lettre du Cardinal, où il offre d'encor faire le voyage, pour une fois. Mais qui sçait ce qu'il peut avoir de plus caché? - A ce soir, depuis les sept heures jusques à dix, on a entendu {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} battre force tambours au quartier de l'enemi, comme s'il marchoit, aussi le son de quelques trompettes, et sur la brune des grands feux allumez, qui ne cessent encor de paroistre. On ne sçait si, faisans la mine de partir, ils n'ont point envie de parler à nous d'un autre costé ceste nuict. Le stratageme est assez commun, mais en tout cas, les trouppes sont alertes, et toutes gardes en bon estat. Devant Breda, le 13e d'Aoust 1637. 1636. A. Ploos van Amstel. (H.A.) De vergadering ‘opte bekende sake’ heeft gisteren plaats gehad, maar wij hadden ‘een umbratile besoigne, bestaende alleenlyck in discoursen’; men zal wachten op de komst en het rapport van Van Beveren. Uit Brabant schrijft men, dat de Paus alleen bevolen heeft, ‘om den voorslach tusschen beide de Coningen te moienneren ende tenteren’. Ik dank u voor den goeden raad aan mijn zoon gegeven ‘in regard van den ruijter’. Hage, den 13 ende 14 Augti 1637. 1637. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* La marche de l'enemi, dont j'eus l'honneur d'aviser V.A. hier au soir, se trouve veritable et tout de bon. Il est parti du quartier de Rijsberghen, a marché tout aujourdhuy et loge ceste nuict à Meer, village aux environs de Hoochstrate. Mais les adviz de la routte qu'il doibt tenir sont si divers, l'un portant, qu'il tire vers Anvers, alarmé des Françoiz, et de je ne sçay quelle defaicte de Piccolomini, l'autre, qu'il doibt demain retourner à gauche vers Bavel et Oosterhout, que jusques à present bien tard on ne sçait qu'en croire. Par provision, nous laschons un peu de noz gardes extraordinaires du costé de la Haghe, et les redoublons du costé de Tetheringen, esperans veoir clair demain en ses intentions. - La jalousie qu'a S.A. de quelque notable diversion qu'ils proposent sur l'une ou l'autre de noz frontieres, l'a faict resoudre d'envoyer promptement ceste apresdinée hors du quartier jusques à 27 compagnies d'infanterie et huit de cavallerie soubs les Sieurs Wijnberghen 1), Randwijck 2), Alard 3) et Harcourt 4), qui, joints au coronel Pinssen 5), recevront tous l'ordre de luy, et s'opposeront à ce que l'enemy pourroit entreprendre, selon les instructions qu'on leur en a despeschées. A ce compte là, nous ouvirons en bref noz trenchées, en quoy S.A. fut hier tard recognoistre les endroits d'entre ce sien quartier et la ville, où il y a du terrain ferme et propre aux approches. Les discours qui cependant se font dans l'armée de l'enemy sont notables. Il vient de nous en paroistre par quelques lettres interceptes espagnoles de certains cavaliers de qualité, dont un entre autres entretient son ami de ces paroles: {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Je vous aviseray à toutes occasions de ce qui se passe icy. Jusques à present il n'y a rien, qui soit digne de parvenir aux oreilles de personne. Depuis que nous sommes en ce quartier, nous allons rodants, recognoissants, intentants et discourrans, sans rien executer. S. Alt.e se fortifie à demie lieuë des fortifications de l'enemy. Considerez, quel chemin c'est à secourrir la ville. Il est certain, que nous sommes moins d'un tiers de ce qu'on a dit, et que le povre Infante est plus affligé que ses conseillers, qui ne parlent que de gaiglardises. Je ne sçay, si c'est pour se consoler eux mesmes, ou pour nous encourager. Nous attendons plus de gens, mais à quoy, si celle que nous avons nous est superflue, tandis que n'en faisons rien. Enfin nous perdrons sans jouër. Nous montons toutes les nuicts à cheval, pour faire grandes choses, et puis nous en revenons plein de sommeil. Tout est fort cher icy, et avons beaucoup de malades, sans doubte à cause des eaux, qui encor se vendent. Tout le monde sçait tout, et personne ne sçait rien’. Ceste sorte de mocquerie et murmures se trouve universellement par toutes leurs lettres. Si, apres le serieux, V. Alt.e me permet de luy donner à rire d'un compliment d'amour, que faict un Espagnol, personnage de qualité, ou à sa femme, ou à sa maistresse, voicy, comme il le debite: ‘Je te supplie de mettre dans tes souliers ce ruban, que je t'envoye hors de mon rabat, et qu'en te regardant les pieds, tu te souviennes de celuy, qui te les voudroit baiser eternellement.’ Plus bas, en luy recommandant un enfant qu'il a d'elle, il proteste de l'adorer comme le sang d'un ange. - S. Alt.e dure tousjours esgalement contre les fatigues du bijwacht, et en fera, j'espere, une des dernieres ceste nuict. Devant Breda, le 14e d'Aoust 1637. 1638. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Den resident Boswell is het antwoord van de Staten nog niet ter hand gesteld. Ook is er weer gehandeld over den ‘testis oculatus’. De geheele Raad gaat naar Friesland 1). De admiraal 2) is heden van hier vertrokken. Hage, den 14en Aug.ti 1637. 1639. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Quoyque l'enemy ayt faict assez peu de chemin aujourdhuy, et qu'on ne soit pas du tout asseuré de la marche qu'il pretend tenir, on est jaloux de deux regiments qu'il a envoyé devant, aveq 1000 chevaulx, en diligence, vers le pont de Gennep, à ce qu'on veut dire, et de peur qu'il ne presume de se prevaloir de la foiblesse de la garnison dans Grave, le S.r Pinssen a ordre de s'y acheminer en haste, et ceste nuict M. de Stakenbroeck 3) marche vers ces quartiers là aveq six regiments, faisants 42 compagnies de cavallerie, desquelles nous commençons à nous pouvoir passer, maintenant que nous allons entendre les {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} rodomontades de plus loin. - Hier fut desseignée avant le jour une baterie d'environ dix pieces bien proche de la ville, et s'y travaillera ceste nuict. - Les officiers des villages où l'enemy a logé, nous disent merveilles du grand despit qu'ont eu les Espagnols, de se veoir venuz en vain au secours de Breda, et de la honte qu'ils protestent que ce leur sera en Espagne; du desordre de leurs logements, de la debauche des chefs à jouër, de la jalousie perpetuelle des uns aux autres, et choses semblables, dont les particularitez rempliroyent trop de papier. - Son Alt.e ne sortira point ceste nuict, mais, peut estre, n'en dormira pas davantage, car d'heure à autre les parties qui vienent de suivre la trace de l'enemy l'esveillent. Devant Breda, le 15e d'Aoust 1637. 1640. D. de Wilhem 1). (L.B.) Gij behoeft u nu niet meer tegenover de Prinses te verdedigen. Ik dank u voor uwe hulp in de zaak Monster 2). 16 d'Aoust (1637) 3), a la Haye. Men zegt, dat Gotz 4) zich in dienst van den Keizer wil stellen en een inval doen in Friesland. 1641. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Selon tout ce qu'on peut apprendre de la demarche de l'enemy, il ne sçauroit avoir passé Tilborgh ou Hilverenbeeck, de sorte que [par] la diligence que font noz trouppes, si l'envie le prend d'aller à Grave, il les y trouvera arrivées devant luy, Dieu aydant. S'il passe plus haut, vers Venlo et Rurmonde, ce sera une nouvelle deliberation d'y pourveoir le mieux qu'il sera possible. - Cependant nous adjustons icy tout nostre faict pour les approches, et se travaille en extreme diligence à la baterie, quoyque depuis la poincte du jour ceux de la ville ayent commencé à abboyer à l'encontre. De l'autre costé M. le comte Henry 5) s'est saisy de la pyramide, ou petite maison de plaisance, tout proche de la ville, d'où ses approches se doibvent entamer, et semble qu'apres demain noz trenchées se pourront ouvrir, à quoy M. le comte Guillaume aussi aura sa part de son costé. Ceste besoigne là estant en train, il faudra veoir, aveq combien de liberalité ceux de la ville oseront disposer de leur poudre, et jusques où elle durera, maintenant que toute esperance d'en recouvrer leur est couppée. - Ceste apres-disnée S. Alt.e a esté se proumener jusqu'à Rijsberghen, pour y recognoistre le quartier de l'enemy, qu'on y a trouvé en assez bon ordre, au prix d'autres que nous en avons veuz, mais au reste, beaucoup d'ordures et puanteurs demeurées dans le village, où le Cardinal et les grands avoyent logé {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} assez chetivement pour la grandeur espagnole. Aussi l'Espagnol, dont V.A. a veu une partie de lettre, traduicte, ne s'est pas plaint en vain des maladies qui regnoyent parmi eux, car on mande d'Anvers, que jeudi passé il y arriva de l'armée de huit à neuf cents malades à la fois, suiviz le lendemain d'une autre et grande quantité. Qu'au reste les estonnemens estoyent indicibles dans l'Artois et le Hainault, tout fuyant vers la Flandre et le Brabant, et que pour tout secours le regiment de Don Andrea Cantelmo 1) y avoit esté envoyé se joindre au baron de Balançon 2). Il fault bien dire que ces messieurs les chefs font peu d'estat des armes françoises, puisque, pour toutes leurs invasions, ils se conservent encor icy en un estat capable de nous faire apprehender quelque siege de consideration. Il est vray que M. le Cardinal de Richelieu a faict asseurer tout freschement S.A. que les armées françoises s'attacheront en bref à quelque grand siege, mais les attentes en demeurent vaines jusques à present. - Il y a deux heures que S.A. est couchée dans son lict. La bijwacht est cassée, tout est remis au pied ordinaire, et va-on vivre icy en beaucoup moins d'inquietude que par le passé. - Une entreprinse qu'a eu l'enemy sur le fort de Voorne est faillie, et n'en avons, grace à Dieu, que l'advertissement. Devant Breda, le 16e d'Aoust 1637. 1642. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* La nuict passée l'enemi a logé à Oorschot, Boxtel, et villages d'alentour, a marché de bonn' heure, mais les espions ne peuvent asseurer vers où. Tel le veut encor vers Grave ou Ravestein, tel vers Helmont - qui seroit le chemin de Rurmonde - et tel autre le faict rebrousser vers Diest. De ces doubtes on se verra asseurement esclarci demain. - A ce qu'on peut juger, en conferant les adviz de Brabant et ce qui s'est passé vers le fort de Voorn, ils ont esté pleins de presumption de l'emporter, et la dessùs se sont hastez vers la Meuse. Cela failli, qui n'est pas un succez de peu d'importance, il semble à veoir, qu'ils se trouvent hors de posture, et ne sçavent de quel costé se rendre moins reprochables. A l'entreprinse dudit fort le gouverneur de Gennep s'est trouvé en personne aveq 2000 hommes de pied, trois compagnies de cavallerie et quatre pieces de canon. Mais rien n'a esté attenté, comme ils ont apperceu d'estre descouverts, de sorte que ces trouppes se sont retirées hors de Maes-et-Wael, où elles donnoyent de chaudes alarmes à Tiel et Ravestein. - Le murmure du peuple est grand en Anvers sur toutes ces adversitez, causées, à leur opinion, par la mauvaise direction des chefs. A Bruxelles on en passe jusqu'à la jalousie et defiance de la Reine Mere 3), à qui le Cardinal Infante a deferé l'autorité de donner le mot aux gardes de la bourgeoisie. On y est en ombrage des maisons de plaisance, qu'elle et les Seigneurs françoiz refugiez ont louées en quantité aux environs de la ville; on y soupçonne les chasses et conferences - disent ils - tant de bouche que par lettres, qui s'entretienent soubs ce pretexte au Sonien-Bosch; on faict courrir le bruict, que des armes cachées vers les remparts de {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} la ville auroyent esté descouvertes; enfin on envoye faire instance sur instance au Cardinal Infante, à se veoir delivré de ces hostes, et qu'il est à propos de leur faire bonne chere ailleurs, soit à Anvers ou Gand, où on dit que la Reine mere s'en iroit. - Les Françoiz avoyent pillé Mariemont, mais ces courreurs s'estoyent retirez vers leur quartier à Maubeuge, à la venue de 2500 chevaux et 4000 hommes de pied de Piccolomini 1), desquels le comte de la Moterie 2) en auroit obtenu jusques à 800 dans Namur, où il avoit protesté que la garnison ne montoit pas plus haut qu'à 260 hommes. - En Flandre on disoit, que les Françoiz, s'estants renduz maistres d'un passage important de la riviere de S.t Omer, nommé Watene, auroyent prins Borborg, et enfin, que par toutes les trois armées il se faisoit d'extremes desgasts et ravages aux païs espagnolz. Mais nous attendons tousjours le grand siege que M. le Cardinal a faict promettre à S.A. pour ceste année. - La grande baterie s'espere veoir en estat de servir demain au soir, et ceux de la ville sont si bons à nous y laisser travailler, qu'ils ne sçauroyent mieux exprimer la disette d'amunitions qui les presse. Comme la baterie jouëra, on s'appliquera tout de bon aux approches, qu'on ne faict que minuter, par une quantité de redoutes, traverses et autres pieces, qui s'attacheront tout à coup au besoin. - Son Alt.e se porte tousjours fort bien, graces à Dieu, et revient peu à peu au loisir de mieux reposer, qu'il n'a faict par le passé. - Mons.r de Stakenbroeck arriva hier apres disner à Grave. Devant Breda, le 17e d'Aoust 1637. 1643. A. van Surck 3). (K.A.) Hartelijk dank voor de jachtacte, die ik door bemiddeling van den heer Descartes van u ontvangen heb. d'Amsterdam, le 17 d'Aoust 1637. 1644. S. van Haersolte 4). (H.A.) Ik hoor uit Lingen, dat Melander 5) den 1sten van deze maand met eenige ruiterij voor ‘Vustenow’ 6), op twee mijlen afstand van Lingen, is gekomen, dat de Landgraaf 7) hem gevolgd is met zijn leger en zich met hem zal vereenigen, dat overste Ranzow 8) met zijne overgebleven troepen in Nyenhuis en Ulsen in het Bentheimsche ligt en dat hij ze nu bij die van den Landgraaf zal kunnen voegen. S'gravenhaghe, den 17en Aug.ti 1637. {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} 1645. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Er wordt hier bericht, dat de vijand een aanval zal doen op Tiel en op Grave, maar men gelooft het niet. ‘Ick duchte met U Ed., dat de apostolieque voorslagen 1) eer onlangs wel mochten werden fabula vulgi’. Op dit oogenblik staat de zaak stil. ‘Wt het cabinet van den legaet Genetti 2) heeft Bilderbeecq 3) becomen ende overgesonden een declaratie, by de Keyser in Latynse tale gegeven, waerby wtdruckelyck blyckt, datter geen apparentie en is om van denselven voor de geallieerden van Vranckryck, ingesetenen vant Roomsche Ryck, pasporten te becomen; den voorss. agent sal het apparentelyck mede opt leger gesonden hebben’. De heer van Beveren heeft rapport gedaan van zijne legatie. Er gebeuren hier rare dingen. De heer van Sommelsdijk 4) was door den Raad van State benoemd tot gecommitteerde ‘tot informatie van de verhuyringe der Nederlantsche schepen ten dienste van den Coninc van Spaignen 5); de vergaderinge van Hollant heeft hem ontboden ende verclaert, sulcx niet aengenaem te wesen; hy beroept hem op zyne commissie ende eedt, ende dat den Raedt tot dat werck by haere Ho. Mog. was gelast. Nyettegenstaende t'gerepresenteerde by syne Ed., is by haere Ed. Mog. verstaen, dat de gecommitteerden in den Rade van State van wegen haere Provincie sich nyet en sullen bemoeyen met eenige judicature roerende d'ingesetenen van selvige Provincie, selfs nyet by delegatie’. Hage, den 17en Augti 1637. 1646. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Selon ce que j'eus l'honneur d'adviser à V.A. hier, on est apres à ouvrir noz trenchées en quatre endroits. Les deux se conduisent par coronels hors de ce quartier soubs le nom des Françoiz et Angloiz, la troisiesme hors du quartier de M. le comte Guillaume, et la quatriesme hors de celuy de Mons.r le comte Henry 6). Son Alt.e a souppé de meilleure heure qu'à l'ordinaire, pour y aller donner les premiers ordres, et il n'est encores de retour, bien qu'il soit pres d'onze heures et demie. Ceux de la ville menent peu de bruict de leur costé. A la pointe du jour on verra, comme ils entendront ces quatre nouvelles visites. - On a sceu par lettres du commandant du fort de Voorn, que l'entreprinse de l'enemy a esté descouverte par un soldat de leurs propres trouppes. Sur quoy, ayants esté receuz de coups de canon de loin, ils se sont retirez en assez grande haste, craignans, ce semble, qu'il n'y eust plus d'embusche que de bruict. - Depuis que le Cardinal a bougé de Boxtel, on n'a rien d'asseuré de sa marche. S'il est vray qu'il tire du costé d'Eindhoven, il y a apparence qu'il pourroit rebrousser vers Diest, au moins qu'il eust la teste vers Rurmonde ou Venlo. - Monsieur le Prince Electeur et tout le reste de sa cour angloise 7) ont vuidé la maison et tentes de S.A. depuis hier au soir, de sorte qu'on s'y {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} trouve plus au large, nommement par le nouveau bastiment que S. Alt.e y a faict adjouster d'une belle chambre de bois, aveq un joli cabinet, le tout gazonné au dehors, ou il se plaist à merveilles, et proteste de l'admirer plus que Honselerdijck. Aussi est-ce une superbe structure, et digne que les grands architectes la viennent contempler. Devant Breda, le 18e d'Aoust 1637. 1647. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* La derniere nouvelle qu'on a de l'enemy, c'est qu'il avoit passé jusqu'à Helmont, qui est bien en effect le chemin de Venlo et Rurmonde, mais comme de la mesme il peut tourner teste vers où il luy plaist, on se doubte de tout, et pourveoit on à tous endroits, où il pourroit aller. - Les approches de ce quartier se conduisent de part et d'autre par cinq coronels, tour à tour, bien entendu que dans le nombre des Françoiz se trouve le capitaine des gardes 1), et dans celuy des Angloiz Monsieur le comte de Solms 2); tous lieutenantscoronels demeurent forcloz du commandement de la trenchée, hormis Mons.r Douchant 3), parce qu'il represente son coronel par acte. Les autres s'en trouvent un peu formalisez, mais l'ordre du general le porte ainsi. Les coronels ont leurs tours, selon qu'ils sont anciens en charge. Ainsi ce fut hier, pour la premiere nuict, Mons.r de Haulterive 4) et Mons.r Morgan 5). L'un et l'autre a faict des progrez de plus de 200 pas, quoyque l'enemi n'ayt cessé de tirailler. A Mons.r d'Haulterive ils ont faict l'honneur d'une sortie un peu devant midy, quand 70 hommes, Espagnols et Walons, commandez par deux sergeants, et soustenuz d'un capitaine espagnol aveq 50 hommes, se sont venu jetter sur la ligne, mais y ont esté receuz comme il falloit à beaux coups d'espée, de sorte qu'il en est demeuré jusqu'à dix sur le pré, sans perte des nostres, parmi lesquels le lieutenant de M. de Haulterive et deux ou trois autres se sont grandement bien comportez. Incontinent apres ils ont envoyé demander permission de retirer leurs morts. Ce que S.A. ayant accordé, pour ceux qui se trouveroyent hors de la trenchée, il s'est trouvé un desdits sergeants, blessé de force playes, encor vivant, et disant entre autres ces paroles: ‘Pourquoy nous faisons nous cecy, nous autres Chrestiens?’ Mais il estoit tard de prescher là la guerre contre les Turqs. - Monsieur Morgan de son costé a receu, au haut de la cuisse, une legere blessure d'une bale de mousquet, qui avoit passé au travers de quelqu'un de ses soldats, et fut-ce, dit on, comme s'approchant tout contre la garde avancée de l'enemy, il leur cria, en sa cholere ordinaire, que s'ils ne cessoyent de tirer, il leur iroit rompre la teste. La blessure est de peu d'importance, et ne l'a pas obligé seulement de sortir de sa garde, mais ce n'est pas sans sacrementer, qu'il y a passé le jour. - A ce soir s'y en sont allez Mons.r le comte de Solms et Mons.r de de Maisonneufve. Du costé de Mess.rs les comtes Guillaume et Henri on a avancé tout autant et plus que de cestuy-cy. Devant Breda, le 19e d'Aoust 1637. {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} 1648. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Dans les gardes de Monsieur le comte de Solms et Mons.r de Maisonneufve 1), qui en sont sortiz à ce soir, il n'est arrivé aucune chose de remarque, sinon que les enemiz les ont tenuz tousjours en haleine par des petites alarmes, et parfois de quelques saillies de dix à douze hommes, menants grand bruict, comme pour se jetter sur les travailleurs, qui ont bien accoustumé de lascher le pied aussitost, mais le tout sans suitte d'importance. Le malheur seulement en a voulu, parmi les officiers, au lieutenant du S.r Duijck 2), major du regiment de Monsieur le comte de Solms, qui a eu un coup de mousquet par la teste, d'où il est desjà mort, ou au desespoir. - Cependant les approches s'avancent au grand pas. Pour ceste nuict s'y en sont allez Monsieur de Charnacé et Herbert 3), le premier en personne, aussi bien que les autres, et assistant mesmes aux prieres qu'on a accoustumé de faire aux compagnies assemblées pour entrer aux approches. - Ce sont les maigres nouvelles que nous a fourni ce jourdhuy. - Le coup qu'a eu Mons.r Morgan a faict une meurtrisseure longue de sept ou huit poulces, et l'incommode assez en s'asseant, mais n'a pas enfoncé en sorte, qu'il y ayt rien à craindre. Devant Breda, le 20e d'Aoust 1637. 1649. Aan freulin Roupa 4). (K.A.) Het doet mij erg veel pleizier, dat gij u herinnerdet, dat ik in de wereld was en bereid u te helpen. Gaarne wil ik u een grooteren dienst bewijzen. Uw brief heb ik heden ontvangen. Before Breda, .... 20 of August 1637. 1650. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* La nuict passée il a esté faict grande diligence aux deux approches, et nommement Mons.r de Charnacé s'y est acquitté avec beaucoup de soin et de vigilance, sans y avoir en plus qu'un homme blessé, qui sont choses nouvelles, car la nuict d'auparavant on avoit eu aux mesmes approches françoises jusqu'à trente hommes que blessez, que morts. Ceste nuit y sont en garde le capitaine des gardes 5) et Mons.r Goring 6), et y va on travailler à une baterie, si proche {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} des ouvrages de la ville, qu'elle les travaillera plus que de eoustume. Ce seroit tout ce que j'ay à dire pour aujourdhuy, sans une lettre, arrivée à cest heure mesme, de Mons.r de Stakenbroeck 1), qui mande d'aupres de Nimmeghe en date du 19e sur le soir, qu'ayant envoyé une compagnie de chevaulx dans Rurmonde, pour s'il plaisoit aux enemiz de l'attaquer, il venoit d'apprendre qu'ils avoyent faict passer la Meuse à Gennep quelques 3000 chevaulx et bon nombre d'infanterie, menants quant et eux leur pont et force eschelles; sur quoy il avoit vistement envoyé M. de Randwijck 2) aveq son regiment vers le fort de Schenck, et plus hault, vers Emmerick, Rees et Wezel, en intention de la suivre aveq tout son gros de cavallerie et une bonne partie de l'infanterie de M. Wijnberghen 2), dès le lendemain, à la poincte du jour, pour couvrir le Rhin tant qu'il pourroit. - Ainsi le Cardinal Infante, que l'on dit tousjours aux environs de Weert aveq son armée, songe à nous donner un soufflet d'un costé ou d'autre, et n'y a pas moins de soin à le bien traverser partout, qu'à bien avancer icy les approches. Puisque pour toutes les alarmes des Françoiz il ne bouge non plus, que s'il n'y avoit point d'enemy en Artois ni en Hainault. Aussi des Jesuites avoyent bien dit dernierement au camp à Hoochstraten, que ce que prend le Prince d'Orange, s'estime comme en Enfer, et ce que les Françoiz attrappent, comme en Purgatoire, d'où il y a encor de la ressource. - Son Alt.e n'a pas interrompu sa proumenade ordinaire aux approches pour la chaleur insupportable, et puis un vent et poussiere excessive qu'il a faict aujourd'huy depuis disner, et supporte ces incommoditez au grand estonnement d'un chascun. Devant Breda, le 21e d'Aoust 1637. 1651. A. Ploos van Amstel 3). (H.A.) De vergadering heeft het derde halve millioen toegestaan. De brieven van hare Ho. Mo. over ‘de Amsterdamsche proceduren, als de verpachtinge van een vierde part der convoyen, mitsgaders de informatie van de verhuiringe der Nederlantsche schepen 4) zyn hyer gisteren gelesen’. Aanstaanden Woensdag krijg ik de heeren Heinsius en Barlaeus bij mij. In Utrecht, den 21en Aug. 1637. 1652. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Le capitaine des gardes d'un costé, et le coronel Goring de l'autre, ont si bien travaillé la nuict passée, qu'on estime que dans celle-cy l'une et l'autre approche sera dessus la contrescarpe de la corne de l'enemi, ou peu s'en faudra, et peut on bien dire, que jamais il n'a esté veu si grand progrez en si peu de jours, tant tout le monde y va d'affection et de chaleur. Ceste corne, comme je pense avoir dit par le passé, s'attaquera en partie dans les flanqs, au moyen {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} de quoy, il n'est pas apparent que ceux qui y font si bonne mine jusqu'à maintenant, y durent jusqu'au bout, ou entreprennent de la retrencher par morceaux. On se servit du mesme expedient à Boisleduq à l'endroit du grand fort, qui en fut conquis bien plus vistement. Apres cest ouvrage prins, il restera le fossé de la ville, qui en effect est bien large, mais la prattique de les passer est si seure, que pour un peu de patience on ne lairra pas d'en venir à bout, s'il plaist à Dieu. - Du costé françois nous n'avons eu que cinq hommes morts, de l'auglois aussi il n'est arrivé aucune perte de consideration, bien que ceux de la ville, depuis disner, ayent commencé à nous jetter des grosses grenades, apparemment de celles qu'on y laissa l'an 1625. S'ils y alloyent de plus d'adresse qu'ils ne font, et qu'ils en peussent faire tomber dans quelque corps de garde, cela pourroit faire assez de mal, mais il est à croire que pour tout cela la grande quantité de poudre que cela consume leur en fera passer l'appetit. - De nostre costé il leur sera faict response dans demain d'une recreuë de six demiz canons, et s'accommode la baterie en sorte, qu'elle en portera à la fin douze et davantage, que S.A. a proposé d'y faire jouër à la fois, pour faire taire les leurs, quand il sera temps que nous nous entendions parler de plus près. - A ce soir sont entrez en garde aux approches Mess.rs d'Ouchant 1) et Colpepyr 2). Demain au soir j'auray l'honneur de rendre compte à V.A. de ce qui s'y sera passé d'importance, comme il y a plus de quinze jours que je continue de faire, sans aucune interruption, en quoy je pretends d'exceder l'assiduité de tous les courantiers d'Hollande. Que si les messagers, que j'envoye tout exprès, et dont il en couste tous les jours vingt franqs à l'Estat, me trompent, ne pouvant avoir l'honneur d'estre moy mesme le porteur de mes depesches, je supplie tres-humblement V. Alt.e de ne m'en imputer point la faulte, dont il m'a affligé de me veoir soupçonné quelquefois 3). Le page Jonvilliers vient de m'en porter encor quelque message par ordre de V. Alt.e, mais elle trouvera, s'il luy plaist d'y faire regarder, que je proteste justement du tort que me font ces faulx vilains, qui de jour à autre me promettent de ne mettre que quinze ou seize heures au voyage, comme cela se peut et se faict tous les jours par d'autres. Là dessùs j'ay prié Monsieur de Merlot 4), de faire bien marquer jusqu'à l'heure que mes lettres se rendent, mais je voy que ce n'est pas assez. Dorenavant je marqueray aussi leur date sur la couverte, au moyen de quoy V.A. pourra descouvrir la meschanceté de ces belistres, s'ils osent luy presenter des pacquets de quatre jours, comme ledit page me dit estre arrivé. Bien entendu que, comme j'escris toujours vers minuict ou apres, pour sçavoir tout ce qui s'est passé jusqu'à la fin des dernieres vingt quatre heures, et les lettres ne sçauroyent partir que le lendemain, on ne leur impute cest intervalle là pour un jour entier, qui bien souvent n'est que de peu d'heures. - En escrivant, j'entens une tirerie extraordinaire aux approches. C'est que ceux de dedans commencent à se piquer de ce qu'on les va joindre de trop près, et apparemment se mettent en debvoir de quelque forme de sortie sur nos sappeurs. Nous voyons qu'ils continuent de nous jetter des grenades. Devant Breda, le 22e d'Aoust 1637. {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} 1653. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Les approches vont à l'accoustumée et se trouvent si avancées la nuict passée d'un costé et d'autre, que ceux de dedans s'advisent de nous commencer à jetter des grenades à main, mais la distance est encor un peu trop grande pour ce jeu là. Parfois ils s'esgayent encor à jetter quelque grosse grenade hors du mortier, mais peu et, jusqu'à present, sans routte ni effect. Tout aujourdhuy ils se sont exercez contre cinq demi-canons que nous leur avons mis en teste, mais il s'y en joindra encor cinq autres demain, et dix autres apres demain, qui feront le concert à vingt parties, et par là on faict estat de si bien foudroyer leur corne, que ce leur deviendra une piece difficile que de la beaucoup maintenir. - Pour l'armée de l'enemy, il nous en va quasi comme on en parle à Bruxelles, ou l'on dit qu'à peine sçavent ils qu'est devenu le Cardinal Infante. Ceste apresdisnée S.A. a eu lettres de Grave, ou il y a, que la pluspart de ladite armée auroit passé le 19e le pont à Gennep, et que ledit pont auroit esté transporté et couché sur la Meuse à Aerssen, par où le bruict va, que le 20e ils auroyent investi Venlo. Mais un païsan, sorti de leur armée hier au matin entre Rurmonde et Steffensweert, tesmoigne, que pour lors il n'y avoit encor rien d'entreprins. Le commandant de Rurmonde advise qu'ils menacent Rurmonde et Venlo tout ensemble et à la fois. Quoy qu'il en soit, ils font paroistre le peu de compte qu'ils font des armées françoises, dont en effect nous n'apprenons comme rien. - Si je passe imprudemment sur quelque particularité d'importance de pardeça, ce que j'ose dire ne m'arriver souvent, le greffier Buseroo, porteur de ceste, y pourra suppleer, soubs le bon plaisir de V. Alt.e - On faict tout ce qu'on peut, et si l'a on faict depuis quelques jours, à pourveoir Venlo et Rurmonde de quelques compagnies hors des trouppes de M. de Stakenbroeck et Wijnberghen. Devant Breda, le 23e d'Aoust 1637. 1654. Aan D. Nijs 1). (K.A.) Dank voor uw brief en uw woord van troost. - ‘Pour les deux propositions du moine Genevois, j'en ay envoyé par ordre de S.A. la copie à quelqu'un des Estatz generaulx, pour la communiquer à ses collegues, et veoir comme les ouvertures leur en plairont, mais je prevoy d'abord, que la forme des recompenses ne sera pas goustée. Quand on seroit d'accord de la chose, il fauldroit aviser à d'autres expediens pour le salaire, qui ne manqueroit point. Mais beaucoup de circonstances pourroyent faire faillir l'effect de l'espreuve. Les fonds, ou peut estre nous pretendrions de nous en prevaloir, seroyent tout autres qu'il ne se les imagine, les courrants des rivieres tout autres, et tout autre l'impetuosité de la mer, etc. Mais surtout, ce sont choses - je parle tousjours du premier point - dont l'espreuve ne se sçauroit prendre qu'à la longue, et peut estre, s'il y a gens qui ayent estudié ceste matiere là, ce som- {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} mes bien nous, par avarice et par necessité; que si doncques des gens experts pouvoyent tesmoigner d'en avoir veu un essay pardelà, ce seroit, aveq le temps, le moyen de nous le faire desirer; autrement j'y prevoy de la froideur. Quant à la seconde proposition, on n'a que faire d'en prendre la peine d'un voyage exprès. Il n'y a rien de si aysé que de faire bander à la viz deux cables de diverse faicture, et de veoir, quel des deux durera le plus, mais prenez bien garde, s'il vous plaist, que tout cela ne voudra encor rien dire pour la marine. Car il est à noter, que la force du vent ne faict pas crever noz cables, en les bandant par trop, mais qu'ils vont s'usants à la tempeste dans le trou ou ils passent, là où le bois du vaisseau les auroit vistement couppez et comme sciez d'une scie, si on ne s'advisoit de les lascher de temps en temps, pour changer l'endroict qui souffre; or de quelque façon que se torde le cable, il demeure tousjours subject à cest inconvenient auquel, peut estre, nostre moine n'a jamais pensé. En tout evenement, comme j'ay desjà dit, l'espreuve de l'une et l'autre proposition se peut fort bien prendre pardelà, et qui ne l'a jamais faicte, est peu croyable en un mestier tel que cestuy là’. De stalen heb ik ontvangen; wees zoo goed van het hierbijgaande 272 Hollandsche el voor mij te doen koopen. Ook heb ik franje noodig en groen damast. Au camp devant Breda ..... 24e d'Aoust 1637. 1655. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Ce fut hier la garde de Mons.r Morgan aux approches angloises - par ou V.A. voit que sa blessure 1) n'est pas de grande consequence - et aux françoises de M. de Buat 2), qui enfin a obtenu de commander aux trenchées à son tour, comme feroit son coronel. D'un ni d'autre costé il n'est rien arrivé de considerable, sinon que les Anglois, à la pointe de leur sappe, ont rencontré un petit lieu marescageux, sur lequel on a raisonné, sçavoir s'il le falloit combler, pour apres travailler dedans, ou bien passer à l'entour. La derniere opinion a prevalu, parce qu'il eust fallu prendre le sable de fort loin en arrière, n'y en ayant point sur les costez, et desjà on en est venu à bout, de maniere qu'on est tout contre la contrescarpe. - Ceux de dedans ontencor faict jouër de leurs grosses grenades, mais sans domage de nostre costé, sinon qu'hier deux soldats, en voyants tomber une, et croyants que ce fust une bale de canon, qu'ils amassent volontiers, pour les revendre au commis des amunitions, furent attrapez de son coup inopiné, et fracassez touts deux d'une façon espouvantable. - A ce soir environ les six heures, il a pleu au gouverneur de Breda d'envoyer quelques 150 ou 200 hommes, soustenuz de plus grand nombre, à faire une attaque aux approches de Mons.r le comte Guillaume, sur certain petit ouvrage moitié faict, où il n'y avoit encor point de garde. Mais ils ont esté repoussez promptement par M. le comte Henri 3), qui estoit de garde aux trenchées, et {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} sur la retraicte leur en a esté tué assez bon nombre, qui pourtant est encor incognu, parce que, le soir survenant, il n'a esté possible de les nombrer ni recognoistre; un officier italien, à ce qu'on dit, et fort blessé à coups de picque, est demeuré prisonnier; le reste se sçaura demain. De nostre costé y a jusqu'à quinze morts, entre autres un capitaine nommé Schuring, et quelques blessez. Aussi l'escarmouche ne fut pas courte, mais dura une petite demie heure. S. Alt.e qui vint de sortir des mesmes approches, eut le divertissement de tout veoir de dessus une redoutte entre icy et le quartier de mondit S.r le comte Guillaume. Dans cestuyci, je dis dans le nostre, le malheur en a voulu ce matin au quartiermaistre general Perceval 1), qui a esté frappé d'un coup de mousquet au travers du bras, vers l'espaule, en quoy aucuns chirurgiens trouvent du danger, et d'autres moins. Mais S. Alt.e cependant s'en va trouver incommodée aux progrez de l'approche, et seroit grande perte que ce jeusne bon officier vinst à manquer. Apres qu'on a bien eu attendu nouvelles de l'enemy, enfin lettres sont arrivées du gouverneur de Venlo 2), qui mande du 20e que ce jour là mesmes il s'est trouvé soudainement investi par des trouppes de l'enemi, que le marquis de Lede s'en venoit montant aveq quelques trouppes à gauche de la Meuse, et que le gros de l'armée passoit au haut du Peel, le Cardinal Infante ayant logé la nuict d'auparavant à Nederweert. Que pour luy, bien que la meilleure moitié de sa garnison luy ayt esté ostée, il ne manquera de faict aveq le reste, ce qui appartient à un homme d'honneur. Celuy qui porta la petite lettre, adjouste, que le pont a esté mis sur la Meuze entre Venlo et Aerssen, et enfin, que c'est le commencement d'un siege tout formel. Ceste nouvelle fasche fort S. Alt.e en ce que M. de Stakenbroeck 3), ayant eu ordre, il y a longtemps, d'aviser à mettre des compagnies dans Venlo, en cas que l'enemy fist la mine d'y aller, semble s'estre laissé abuser par les espions, qui ont ven passer ledit marquis de Lede dessus le pont à Gennep, aveq trois à quatre mil hommes, et luy ont rapporté que c'estoit toute l'armée. Sur quoy il s'est hasté aussitost aveq son gros vers le Rhin, et a laissé le temps à l'enemi de se jetter devant ladite ville d'un costé et d'autre de la riviere, avant qu'il en ayt peu cognoistre le dessein. On attend sçavoir d'heure à autre ce qui s'y passe, et y avons nous escrit en bons termes au gouverneur, aveq promesse de secours asseuré, pourveu qu'on puisse avoir le loisir de venir à bout de ceste place. M. de Charnacé, voyant toutes ces entrefaictes, et l'enemi ne bransler non plus à la diversion pretendue des armées françoises, que si elles n'estoyent qu'imaginaires, en demeure exterieurement tout confus, protestant n'avoir, non plus que nous, aucune nouvelle du costé de la France, de quoy il y en a pourtant qui doubtent. Le coronel Sandilands 4), qui est du costé de M. le comte Guillaume, y fut blessé, il y a quelques jours, d'une mousquettade vers le poignet, mais, à ce qu'on dit, n'en sera pas estroppié. Devant Breda, le 24e d'Aoust 1637. {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} 1656. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Maintenant que nous commençons à joindre les enemiz de plus près, les progrez des approches en sont moindres en distance de lieux, mais de temps en temps plus considerables. Messieurs le comte de Solms en de Haulterive, qui eurent la garde d'hier, y ont faict de tres-bons debvoirs, mais, comme je viens de dire, cela ne marche plus qu'au petit pied à la sappe, et soubs la faveur de chandeliers et autres engins à se couvrir. - A ce soir y sont entrez Mess.rs de Maisonneufve 1) et Herbert 2). Tant qu'il faict nuict, on ne s'y escarmouche qu'à coups de mousquet, mais depuis la pointe du jour jusqu'au soir le tintamarre du canon est esmerveillable. Et ceux de dedans toutefois ne s'en taisent point. - A la sortie d'hier on trouve qu'ils ont perdu un peu plus que vingt hommes, qui est trop de perte à une garnison assiegée pour si peu d'effect. - Le mal du coronel Sandilands se trouve assez grief par le docteur Vallensis 3), à cause des fiebvres que luy cause la grande douleur de sa blessure. - Son Alt.e - qui, graces à Dieu, se porte tousjours bien, et a esté aujourdhuy en gaste chez les deputez des Estatz - a permis au maistre d'hostel, de s'en aller faire traitter à la Haye d'une maladie qui l'a alitté icy. - On n'apprend chose aucune de Venlo, ni de Mons.r de Stakenbroeck, qui est bien estrange. Devant Breda, le 25e d'Aoust 1637. 1657. D. de Wilhem. (L.B.) Nostre greffier 4) recoit tout a cest heure une depesche d'Orange. Il faut que je vous die mon advis sur la donation que S.A. a faict au feu gouverneur d'Orange 5) des arrerages des lods. Nous n'avons pas sceu ce que e'estoit. Mais je comprene bien maintenant, que cela montera librement douze mille livres, sans y comprendre la donation du reliquat des bleds. S.A. a este surprins en ceci par Sauzin 6), et croit on que c'est luy qui jouira de ce benefice par une convention, faicte auparavant avec le feu baron de Dona. Comme que ce soit, S.A. pourra souffrir grand dommage en son droit des lods, si on fait payer rigoureusement tous les arrerages. Car il y en a de telle nature que, si on les fait payer au proufit de la maison de Dona, tous les aultres qui ont soustenu d'en estre exempts en certains cas, se prevauldront de cette action contre S.A. Pour donc ne prejudicier a son droict et eluder en quelque facon la surprinse manifeste, il seroit bien d'accorder la somme que le baron de Dona disoit que montroient les arrerages, qui sont environ trois ou quatre mille livres, si j'ay bien retenu. 25 d'Aoust 1637. 1658. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Il n'y a plus de terre entre l'enemi et nostre approche françoise, que {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} pour tenir un gabion ou grande fascine, qui se dispute a tous moments à coups de picques et de grenades à main, de sorte qu'apres ceste nuict il n'est plus apparent qu'il dure de leurs sentinelles dans la contrescarpe, apres laquelle il ne restera que le fossé de la corne, que nostre artillerie bat à outrance, et se verra dans peu envahie par deux endroits du costé françois, et par deux autres de l'anglois. - La nouvelle qui a courru icy depuis le matin - sur ce que Monsieur le comte Guillaume en avoit faict communiquer à S. Alt.e par une lettre du commandeur de Heusden, informé par un sien amy de Grave - comme l'armée enemie le 20e jour du mois auroit quitté Venlo, pour aller secourrir Namur, assiegé par les Françoiz, ne se verifie pas. Au contraire, on vient de presenter à S.A. un acte signé par le Cardinal Infante le 21e du courrant, au camp à Blerick, proche de Venlo, par où il ordonne à l'amptman du païs de Cuijck, de mener promptement 800 païsans de son quartier, aveq pailes 1) et hoyaux, pour travailler au quartier du comte Jan de Nassau à Baerle là aupres; qui estant une sotte copie de l'employ que nous avons donné à noz païsans de l'Hollande, attendu que les autres, estants soubs contribution, sont obligez de se tenir neutres et hors de parti, S. Alt.e a faict aussitost expedier un acte contraire, par où lesdits païsans de Cuijck ont ordre, de n'obeïr en aucune sorte à ladite semonce, sur peine d'execution militaire sans connivence, tout subjects qu'ils sont de S. Alt.e, qui est bien d'intention d'en commander demain autant à ceux de Hoochstraten et Turnhout, par forme de retorsion. - Le siege donq de Venlo dure tousjours, mais M. de Buïllon a quelque advis plus apparent de ce que l'enemi auroit destaché bon nombre de cavallerie et aussi d'infanterie hors du camp, qui auroit marché à la veuë de Maestricht vers Namur susdit, où pourtant il n'y a aucun siege qu'on sache, le monde s'estonnant, mesmes dans Bruxelles, comme il est possible que les Françoiz n'attentent rien par ces belles occasions, depuis ce grand siege de Landrechy, d'où enfin il est sorti 250 hommes. Il est vray qu'ils courrent jusqu'à Binche et Trasigny, à six et sept heures de Bruxelles, mais ce ne sont que courses, dont il ne vault pas la peine de parler. - Cependant on s'est chatouïllé trois jours de suitte par toute la Flandre et Brabant de ce que le fort de Knodsenburg, Nimmeghen et Tiel avoyent esté prins, le siege de Breda levé, 500 Françoiz battus icy au quartier, et tout nostre faict en desordre, jusques à designer dans quelles maisons logeoyent le Cardinal Infante, le president Rosa 2) et autres grands à Nimmeghe, comme le Te deum y avoit esté chanté et choses semblables, qu'on a tant prins plaisir de veoir imprimées, non pas en forme de gazette, mais en gros characteres, à Bruges, que par occasion d'un tambour, allant aujourdhuy dans Breda, S. Alt.e y en a faict porter un exemplaire, à ce qu'ils voulussent prendre la peine de nous informer de ce qu'ils en sçavoyent, et s'il estoit vray que nous fussions partiz. Là dessus ils ont respondu que, puisque leurs gens l'avoyent publié, il falloit le porter à leur armée, afin qu'ils en verifiassent le contenu par effect, autrement qu'ils en avoyent menti. Comme ils ont, graces à Dieu, ne paroissant par tout cela que l'estat asseuré, qu'ils avoyent faict de leurs entreprinses sur le Wael, qui nous servent de belle advertence. - A ce soir Mons.r de Charnacé et Mons.r Goring 3) sont entrez en garde aux approches, où il n'est rien arrivé de con- {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} siderable depuis hier, outre ce que j'en ay touché au commencement. - La lettre de V. Alt.e, envoyée par le greffier hier, a esté bien rendue ceste apresdisnée. Devant Breda, le 26e d'Aoust 1637. 1659. D. de Wilhem. (L.B.) Wij zijn bezorgd wegens het beleg van Venlo; de bevolking kan hare wapens tegen ons keeren. De heer de Knuijt is hier. Onze buurman wil gaarne eene betrekking hebben als wiskundige of ingenieur; kunt gij hem ook helpen? Het opstel van Galilaei de motu 1) is nog niet afgedrukt. Wil ik u alle politieke brochures zenden, die uitkomen? 26 d'Aoust (1637) 2), a la Haye. 1660. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Les approches s'avancent de mesme ardeur tousjours que du premier commencement. Celle de Mons.r de Charnacé entre autres y est fort remarquable, et est à craindre, que du pied qu'il y va, il n'en pourra eschapper que par miracle, s'opiniastrant des nuicts entieres à la pointe de la sappe, et ailleurs, où ce seroit assez faict d'envoyer le moindre des soldats. Aussi la nuict passée un coup de mousquet luy a frisé le cordon du chappeau, et sur le matin un morceau de grenade à main luy a donné une telle secousse contre la teste qu'elle l'a estourdi et mesme luy a causé quelque vomissement, mais comme il n'a pas tombé, le signe n'en est pas reputé du tout mauvais. Aussi n'en a il pas bougé de la trenchée qu'à ce soir, à l'heure deuë, que le capitaine des gardes 3) l'a esté relever. Le plus grand mal qu'il y ayt souffert, c'est d'avoir veu griefvement blessé le S.r Remond 4), lieutenant dans son regiment, tresvaillant homme, qui aveq le petit S.r Sire et quelques autres officiers y a faict des merveilles à coups de pique contre ceux de dedans, disputans encor le chemin couvert de leur contrescarpe, qu'à present ils ont vuidée, en sorte que leurs palissades ont changé de parti, et servent dorenavant à couvrir et asseurer noz soldats. On va donq coulant à droicte et gauche de la corne, qu'on dit bien qu'ils auroyent coupée en plus d'un endroict, mais ce ne sçauroit estre grande chose; au moins en les allant visiter ainsi par le derriere, il ne sera possible à la fin qu'ils s'y maintiennent. Mais le contentement de ces diligences et bons progrez s'attrempe par des mauvais bruicts qui courrent de la perte de Venlo, d'aucuns y adjoustants que la moitié de la ville auroit esté bruslée, d'autres, qui en ont approché à deux ou trois lieuës, niants d'y avoir peu remarquer aucune apparence d'un si {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} grand embrasement, dont au moins il eust paru quelque reflexion dans l'air. Tant y a, tout est obscur et ambigu. Il ne vient aucun mot du gouverneur 1), et si la place auroit esté rendue le 24e, n'ayant esté investie que le 20e, que si cela est, on a bien pen de subject de se fier en fortifications. On ne sçauroit manquer d'en avoir l'une ou l'autre nouvelle dans demain. - Aujourdhuy un tambour de la ville a esté envoyé demander un passeport pour la femme du S.r de Drunen, drossart de la ville 2), desirant s'en retirer aveq ses enfants, pour prendre l'air des champs - ce mande ledit S.r de Drunen - audit village. Mais j'estime que le grand nombre des bales de canon qui, en manquant les ouvrages, se proumenent aveq des tintamarres estranges au travers des maisons de la ville, la rend desgoustée de ce sejour. Le passeport luy a esté accordé aussitost. Et le tambour, apres quelques contradictions, a confessé enfin, que ce jeusne Seign.r italien, dont j'ay faict mention par le passé 3), a esté tué en la derniere sortie au quartier de M. le comte Guillaume, s'estant avancé des fins premiers, contre le gré du gouverneur, qui l'en avoit dissuadé à force, et mesmes à cinq fois l'avoit empesché de sortir. - J'espere que desormais mes lettres se rendent à temps; au moins il ne se passe jour, que je ne me donne l'honneur d'en escrire à V. Alt.e. Devant Breda, le 27e d'Aoust 1637. 1661. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* On travaille tousjours à la sappe le long de la corne de l'enemi, qui a faict peu de resistence toute la nuict passée, et apparemment ne pourra maintenir beaucoup d'heures la traverse qu'il defend encor dans le chemin couvert de la contrescarpe, parce que, la sappe avançant comme elle faict, on verra tantost dans le dos le peu de gens qu'il y ose tenir. - Apres les bruicts fort divers sur le subject de la ville de Venlo, nouvelles enfin sont arrivées de Grave, comme Mardi passé la garnison auroit capitulé, et en seroit sortie avanthier 4). Du gouverneur cependant, ni d'aucune ame vivante de ce costé là il ne vient lettre, ni message 5), de sorte qu'on ne sçait, ni comment, ni pourquoy la ville a esté rendue, ni vers où s'est retirée la garnison, laquelle estant de quinze compagnies qui, à le prendre au pis, ont peu faire dix ou douze cens hommes, S. Alt.e en apprend ceste nouvelle aveq le plus grand estonnement du monde, et s'en fasche, comme on peut juger qu'il en a du subject. - On rapporte, qu'en mesme temps le comte Jan 6) s'est acheminé aveq la cavallerie vers Rurmonde, moins defensible, à la verité, que Venlo, pour plusieurs considerations. On advise cependant, autant qu'il est possible, à la conservation de Maestricht, qui, s'il plaist à Dieu, ne s'avallera pas comme ces premiers morceaux. Mons.r le duq de Buïllon s'y va jetter en personne, et part à cest effect encor de ceste nuict aveq peu de chevaulx au travers du Brabant. J'eusse bien voulu me pouvoir passer d'entretenir V.A. de si desplai- {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} santes nouvelles, mais mon debvoir m'a empesché de m'en taire. - Son Alt.e, graces a Dieu, se porte tres-bien, et luy voyons nous le visage plus frais tous les jours. Devant Breda, le 28e d'Aoust 1637. 1662. D. de Wilhem 1). (L.B.) Ik moet nog eens spreken over ‘la donation des arrerages des lods et tresains et le reliquat du ble, faite par S.A. au feu gouverneur d'Orange 2), dont j'ay fait mention en mes deux precedentes. Le droict de lods et tresains pour les ventes, qui sont faites dans la Principaute, est divers selon les villes et la qualite des personnes habitantes ou estrangeres. Il y a plus, c'est que comme ces droicts avoyent este grandement pervertis par l'injure des temps, lorsqu'ils furent restablis sur l'usage ancien, il n'y eut manque de contestations, sur lesquelles finalement on est tombe d'accord. Et le Prince Philippe Guillaume 3), par le renouvellement des libertez d'Orange de l'an 1607, que nous avons ici imprimees, explique la nature desdits droicts, mais non en telle sorte, qu'il n'y aye eu de la difficulte souvent en plusieurs points, d'ou sont en partie aussi este causez lesdits arrerages. A raison de quoi le feu Prince Guillaume, je dis Philippe G[uillaume] d'heureuse memoire, a trouve expedient de l'expliquer par un edict de reunion du domaine de ladite annee, lequel semble contraire en quelques cas aux dites libertez. Et la cour de Parlement λΒ 4) en la verification a ordonne, qu'il auroit lieu sans prejudice d'icelles. Ce neantmoins il semble que M.rs de la Pise, pere et fils 5), s'y soyent portez en telle facon, qu'ils ont accommode ce differend aux conditions du pristin estat et usage, a l'advantage du droict du Prince. Comme la, ou dans les libertez il est dit, que des ventes faites par un estranger a un habitant des fonds, se mouvans du fief esclave ou servile de S.A., l'estranger vendant doibt un tresain, toute action de lods cessant. Toutesfois l'usage a este aultrement gardé, et a on tousjours fait payer lods et tresain, qu'est le sixieme denier de la vente. Ce cas n'a pas este expressement decide par l'edict. Sur quoi je vous diray ce qui s'est passe en un fait semblable il y a fort pen de temps. Le Sieur de Grommele, estranger, gentilhomme d'Avignon, qui a herite une belle chevanche a Orange, avoit vendu a Andre Correge, citoyen d'Orange, une grange pour le prix de six mille livres, partie de laquelle releve de la directe de S.A. Comme on a voulu demander payement du lods, outre le tresain de la partie servile, il a exhibé la liberte, qui y semble formelle. On soustient pour le droict du Prince, qu'il le debvoit, et est on venu en conference avec son advocat, qui a soustenu ne le devoir point, par la liberte qu'il a oppose. On luy a respondu, que la qualite du vendeur estranger, pour laquelle il doibt le tresain ratione personae, ne peut prejudicier au droit du lods, qui est deu au Prince ratione rei. Il a reparti, qu'il se tient aux termes precis de la liberte, disant que le tresain est deu par l'estranger, au cas dont est question, toute {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} exaction de lods cessant, et que la liberte est stricti juris, nec patitur intentionem aut remissionem. La dessus il demande l'intervention des consuls pour la conservation des libertez, lesquels ont donne sur ce requeste a la cour du Parlement. Or notez, que ce Correge est un de ceux qu'on a expulse de la ferme generale, comme par force, dont il est fort mescontent, et bien qu'il ne s'agisse 1) que de trois ou quatre cent livres. Toutesfois c'est un cas qui arrive assez souvent. Et je suis tres asseure qu'il le plaidera, et que le Parlement ne regardera point a l'usage, ains a la donation, et ainsi cela porteroit diminution des droicts a S.A., et remboursement de semblables. Car ceux qui auroient mal paye, seroient releves sans doubte. C'est pourquoi je vous dis encores qu'il est plus expedient, que S.A. donne a la maison de Dona la somme, que le feu gouverneur d'Orange a requis pour ayata de costa, voire davantage que les dix mille livres qui estoient en reserve entre ses mains, que de permettre que ces arrerages soyent exigez en vertu de la donation faite au feu baron de Dona, principalement a cest heure que le baron de Dona est mort, et qu'on doubte que le benefice vient au profit de Sauzin 2), et que c'est une vraye surprinse dudit Sauzin, qui a induit le gouverneur a faire cette demande a S.A. Il est bien vray, que ce Correge avoit donne esperance de s'accommoder au payement du droict de S.A. Mais alors il estoit associe en la ferme generale avec Messieurs van Schore, et c'eust este pour faire valoir leur ferme en ce poinct. Mais a cest heure que les Orangeois ont este expulsez de la ferme, je vous laisse a penser, comme ils se roidiront contre le payement de ce droict. Il ne peut estre, que vous n'ayez veu communes opiniones contra communes, et en icelles, an domicilium originis amittatur? Et considerez la dessus les beaux gardiens de justice, qu'il y a en ce Parlement. Liquet hoc vel ex sola sententia in miserum Pisonem 3) lata. Is non satis habuit mentem explicasse in ejusmodi controversiis, sed ἐϰϑυμότερον τοῦ δέοντος jus Principis ursit. Atque hinc illae lachrymae’. Want waarlijk het vonnis tegen hem gewezen is onbillijk; wij moeten hem helpen, en de Prins moet inzien, dat hij onschuldig is. 28 Aug. 1637, Hagae. 1663. J. Hoeuft 4). (H.A.) Men verheugt zich hier zeer over den aanstaanden val van Breda en over de gevolgen, die deze zal hebben voor de algemeene politiek. Het is zoo kwaad niet, zich aan Frankrijk te houden. A Paris, du 28e Aoust 1637. 1664. D. de Wilhem. (L.B.) Fr. De heer de la Pise kan zeker in Frankrijk gemakkelijk een ‘arrest de rehabilitation’ krijgen en dan geplaatst worden in de rekenkamer van Dauphiné; hij heeft daar verwanten. ‘Si S.A. n'entend pas qu'il soit remis en {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} sa charge, qu'au moins il luy permette de pouvoir disposer de ses offices. Car il n'a pas forfait sa charge. Et a dire le vray, S.A. devoit faire casser l'arrest que le Parlement a donne contre luy. Cela se prattique en France en tel cas’. De man is werkelijk onschuldig en Z.H. moet hem dus helpen. En Dohna is in deze zaak niet zonder hartstocht geweest. Ik kom u verzoeken, hem bij te staan; als uwe vrouw nog leefde, zou zij u dat verzoek doen. In het pakket uit Orange zijn brieven voor u van de heer de Montmirail 1). 28 Aug. 1637, Hagae Comitis, raptim. 1665. A. Ploos van Amstel 2). (H.A.) Dank voor uwe berichten uit het leger; wij hooren hier allerlei geruchten, o.a. dat Venlo door den vijand genomen is. In den Haag heb ik er een gesprek over gehad, dat gij niet eens bedankt zijt voor het ontcijferen van dien lastigen brief uit Breda..... ‘Ooc hadde vergeten, dat den pastor aldaer aen Dno Moteto geschreven hadde de goede apparentie van den voortgang der vredehandelinge tot Ceulen, ende dat het alleenlyck maer aenquaem op een cleyn redres in de paspoorten voor de respective gedeputeerden. Het schynt, hy yets geroken 3) heeft gehadt vant besoigne, dat over de pasporten int leger is gevallen. - Dat van den Genueesche monnick 4) en sal de traficq niet connen lyden; so de inventie practicabel, soude het wat groots syn; als in den Hage sal wesen gecomen, sal tenteren, wat smaeck het heeft’. Barlaeus komt niet; hij wacht zijn broeder 5), die in zeven jaar niet bij hem is geweest. Op den Huise ende Slothe vant Geyn, desen 29/19 Augusti 1637. 1666. G. Honthorst 6). Alsoo toonder deesse, Johan van Bronckhorst 7), is een fraey tekenaer ende een seer goet etser, heeft hem de lust gedwongen, om Breda wt te laete gaen met belegering van dien 8), so in profiel als in platteform, ende alsoo hy dit niet doen en kan sonder behullep van imant, die volkome kennes daervan heft, so is deesse myn vrundelyck versoeck, dat UE. syn goet oordeel in de konst hier eens belieft over te laette gaen ende hem eenich behullep te doen, opdat het warck wel mochte voltroke wordde, tot eer van zyn Hooghhayt. Vorder heb den doeck al gereedt gemaeckt, daer ick zyn Hoochhayt en Myn Vrow voor UE. op schildere sal, dan sal {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} noch wat moette verloope, eer ick het beginne kan, doordien ick besich ben met eeniche konterfaijtsel voor myn vrow de princesse er galaery, die int laest van Ocktober moette gereedt syn; dan sal niet naerlaette so spoedich af te maecke ast mijn mogelyck sal sijn; blijve ondertusche ..... In Wtrecht, den 29 Augusti 1637. 1667. D. de Wilhem 1). (L.B.) Men schrijft mij, dat Venlo zich heeft overgegeven; zeker zal de stad het niet lang kunnen houden. Ook voor Roermond en Maastricht maakt men zich bezorgd. Uit Antwerpen is te Lillo eene kist aangekomen, aan u geadresseerd, waarschijnlijk met eene schilderij voor den Prins of voor de Prinses. 29 Aug. 1637. 1668. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Encor ne vient il que des bruicts et rapports differents de Venlo, sans que jusques à present on puisse sçavoir vers où la garnison a esté envoyée, ni autre particularité. Bien vient il des gens qui comptent que quinze ou seize maisons ayant esté embrasées avec quelques granges, la bourgeoisie auroit courru sus au gouverneur, l'auroit voulu massacrer, et choses semblables, mais nulle nouvelle de luy mesme, non plus que s'ils estoyent tous abismez. Et enfin fortes asseurances de ce que Rurmonde est investie, parce qu'un chasseur, qui avoit entreprins d'y porter quelques lettres, s'en revient sans effect, et tesmoigne qu'il est impossible d'y entrer, et au reste, qu'il avoit veu que les nostres tiroyent extremement hors de la ville, et qu'à ce qu'il avoit peu apprendre, la garnison de Venlo avoit esté envoyée à Rhinberck. Dans noz approches tout va de mesme pied; Mons.r le comte de Solms y est ceste nuict du costé anglois, et de l'autre le Sieur de Buat 2), qui a faict dessein de traverser le chemin couvert, s'il est aucunement possible, et de se loger sur le bord du fossé de la corne, qui n'estant pas large, se pourra combler de fascines. Et cela surmonté, ceste corne s'en trouvera aux aboiz, bien qu'il faille imaginer, qu'ils y ont des mines en provision, car dans le chemin couvert mesme on en a descouvert jusques à deux, mais comme on en est dessùs ses gardes, ces peines s'en vont pour la pluspart perdues. Devant Breda, le 29e d'Aoust 1637. 1669. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Le commandant de Grave mande enfin, que la garnison sortie de Venlo est arrivée dans icelle ville, d'où S.A. la va repartissant en divers lieux, envoyant dire à tous les capitaines qu'ils ayent à se rendre icy au premier {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} jour, pour faire rapport de ce qui s'est passé, ensemble aveq le gouverneur 1); mais cestuy-ci - au dire du trompette, qui a porté la lettre de Grave - ne paroist point et seroit disparu, en sortant aveq les trouppes hors de la ville. Chose bien estrange, et peu consonante aveq ce que dit d'ailleurs le mesme trompette, d'avoir ouy dire aux officiers, qu'ils avoyent à se plaindre des soldats seulement, mais que le gouverneur s'y seroit comporté comme il debvoit. S'il se vient defendre, ce que plusieurs ont de la peine à croire, et se trouve hors de faulte, à tout le moins il est malheureux en toute extremité. Mais ses amiz apprehendent et sa coulpe et son malheur. - De Maestricht on mande que l'enemi s'est campé devant Rurmonde le 26e, qui fut mercredi, au soir, et que desjà les assiegez par une sortie avoyent tué plus de cent hommes sur la place. S'ils ont le coeur faict comme cela, c'est domage que Venlo ne leur ayt esté commis, et que la place qu'ils defendent n'est si bonne que la perdue. - Dans noz approches, et particulieremet dans les françoises - car les angloises n'ont peu estre si bien avancées pour plusieurs causes - le dessein, dont j'eus l'honneur d'advertir V.A. hier, a esté effectué, de sorte que, comme on se trouve jusques sur le bord du fossé de la corne, on espere, que ceste nuict il sera rempli de terre et de fascine, pour aller veoir ce qu'il y a dans la corne mesme, où plusieurs estiment qu'il n'y auroit que peu de gens de reste, faisants conclusion de ce que l'on n'y a remarqué aucun cri, comme une grosse grenade y a esté jettée. Une autre grenade a esté tirée si justement à ce matin, que tombant sur le bastion, elle y a mis le feu dans la provision de la poudre, et ensemble dans deux pieces de canon, qui ont tiré vers nous en mesme temps. Ceste apresdisnée le capitaine Meteren 2), faisant la charge du major du regiment des gardes, a esté malheureusement blessé, en montant à cheval, d'un coup de faulconneau au haut de la cuisse, la playe estant fort large, mais comme l'os n'a pas esté rompu, on espere qu'il en pourra guerir; comme encor le frere et major du coronel Erentreiter 3), blessé devant deux jours d'un coup de mousquet, qui luy a emporté quasi toute une machoire, mais sans faire que friser la langue. Du reste, il se blesse peu de personnes de consideration. Devant Breda, le 30e d'Aoust 1637. 1670. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* La nuict passée il s'est trouvé de la difficulté, plus qu'on ne s'estoit figuré, à combler le fossé de la corne. De douze travailleurs qu'on y mit en besoigne, il en fut tué quatre d'abord, et blessé jusqu'à sept; ce qui espouvanta si fort ceux qui debvoyent succeder au travail, qu'il n'y eust pas moyen d'en poursuivre le dessein sur ce pied là; ceux de la ville, qui s'y trouvoyent au besoin en nombre competant, mettans continuellement le feu à de la paille, pour {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} nous esclairer, en despit qu'en eussions. C'est ce qui a obligé S.A. de s'y trouver aujourdhuy d'assez bonn'heure, pour adviser à ce qui estoit à faire de plus expedient, et enfin ledit fossé a esté entreprins à remplir pour 2500 livres. A l'heure que j'escris ils sont apres, soubs la conduitte de M. de Maisonneufve 1), mais comme le temps est clair de la lune et calme, j'apperçois d'icy, qu'on les exerce de mousquettades assez drues. - Quelques prisonniers sortiz de la ville, par eschange contre d'autres, tesmoignent qu'il y a peu de gens la dedans, mais soldats, resoluz à se maintenir à toute extremité, estonnez un peu pourtant d'avoir veu ce merveilleux progrez de nos approches en si peu de jours, tesmoignant d'ailleurs, et c'est chose remarquable, qu'ils n'y ont de la poudre que du jour au lendemain, soit qu'ils en fassent de la nouvelle par la provision du salpetre qu'ils ont, ou qu'ils ne fassent que raccommoder la vielle, à mesure qu'ils sont obligez d'en consumer. Tant y a, que ces dits tesmoings estiment, qu'ils se trouveroyent grandement incommodez, si pour quelques jours ils venoyent à manquer la chaleur du soleil au raccommodement de ladite poudre. - On commence à marchander par provision la grande galerie, et se trouve des insolents, qui en osent demander jusqu'à 14000 livres. Mais S. Alt.e leur a faict replique d'un compliment qu'ils meritent, c'est, qu'ils ne sont pas dignes que le diable les emporte. - La pluspart de noz blessez semble appeller de l'arrest de la mort, graces à Dieu, qui aussi accompagne S. Alt.e de ses faveurs accoustumées, et luy continue veritablement une santé gaiglarde et vigoureuse. Devant Breda, ce dernier d'Aoust 1637. 1671. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Toute la nuict passée n'a peu suffire à combler le fossé, dont j'eus l'honneur de specifier quelque chose hier à V. Alt.e. On y a employé encor toute la matinée, et les heures y ont esté louées aux travailleurs à cinquante livres. Enfin, peu avant midi, tout a esté rempli jusqu'à l'autre bord, bien entendu, tant du costé des Angloiz que des Françoiz. Et peu apres les mineurs y ont passé leurs sacramentshuijskens, qui sont certains couverts de bois, dont ils ont accoustumé de se garentir en ces occasions là. Desjà ont ils le nez dans la terre, pour y miner, et cela se pourra fort avancer la nuict qui vient. Car nostre canon va tousjours approchant de plus près, et force furieusement celuy de dedans à se taire. - Mais entretemps l'enemy ne laisse de nous incommoder de quelques petites pieces, qu'il affuste soudainement dans sa corne, et en donne vertement dans noz ouvrages. Ceste meschante prattique vient de leur reüssir, au grand domage du povre coronel Goring 2), qui en a eu le pied rompu, aveq ses grandes joinctures, en sorte mesmes que l'os de la jambe en est crevé, et se trouve la playe disposée de telle façon, qu'enfin les medecins et chirurgiens sont apres à deliberer en quel endroict il convient luy couper la jambe, au bas, ou vers le genouïl. Comme il fut rapporté au quartier, en rencontrant S. Alt.e, il luy dit entre autres choses d'encor fort bon visage, qu'il le voyoit reduict à ne pouvoir plus faire que demander l'aumosne. Tout le monde a un extreme regret du grand malheur arrivé à ce galand cavallier dans son jeusne aage, mais on espere, que si la vie luy pent estre sauvée, la jambe luy estant couppée un {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} peu embas du genouïl, il y en pourra appliquer une de bois, et s'en servir honestement, comme faict encor le Cap.ne Hankinson et autres officiers blessez de mesme. - Si V. Alt.e daigne prendre cognoissance de la lasche reddition de Venlo, elle s'en pourra faire lire, s'il luy plaist, les conditions dans la copie que je joins à cestes, aveq celle de certaine attestation, departie par le magistrat au gouverneur 1), duquel on parle encor si doubteusement, qu'il y en a qui le croyent et asseurent dans Venlo mesmes, comme un homme perdu dans une ville perdue. - Mons.r de Charnacé se trouve si peu incommodé de ses petites atteintes qu'il a euës 2), qu'il s'en est retourné presentement commander aux approches, en intention d'y faire quelque bon progrez. J'avoy osté la main de ce papier sur les huit heures de ce soir, comme voyci, que sur les dix on vient de rapporter à S. Alt.e hors de la trenchée, que Mons.r de Charnacé y a esté tué d'un coup de mousquet par la teste. Qui n'a pas donné peu d'emotion par tout le quartier. Je viens donq presentement de son logis, où je l'ay veu aux aboiz, respirant encor assez fort, et le poulx luy battant tout au bas du bras, mais du reste hors d'espoir, comme hors de sentiment, la bale luy ayant percé la cervelle en sorte, qu'on y passe le doigt de l'une à l'autre ouverture. Son dessein estoit de tenter absolument de prendre la corne ceste nuict, et estoit en l'action de monstrer au capitaine Pollotti 3) ce qu'il avoit resolu de faire, et comment, comme le coup l'a terrassé dans le fossé mesme sur la fascine. Un bon pot, comme on souloit porter à ces occasions là, et comme y portent encor tous les vieulx soldats, l'eust peu sauver. Mais ce n'en est plus la mode, qui est bien chose à enrager. Je ne dis pas, comme S. Alt.e et un chascun regrette ce personnage. V.A. en peut juger à par soy, comme en ayant cognu les qualitez, et le zele au bien commun. Mons.r de Buïllon mande du 30e de Maestricht, d'y estre entré heureusement, et promet à S. Alt.e de luy rendre bon compte de ceste place, si l'enemy s'y frotte, la trouvant fort pourveuë de toutes necessitez, fors que d'un peu d'hommes d'avantage, qu'on pense luy pouvoir envoyer par de bons endroits. - Les chirurgiens ont encor resolu d'attendre comme se trouve demain la playe de Mons.r Goring, avant que de passer outre à l'extirpation. - Si V. Alt.e est resolue de partir en bref hors de la Haye, comme nous croyons, je la supplie tres-humblement de me faire advertir, quand je debvray cesser d'y envoyer de mes lettres. Devant Breda, le prem. de Septembre 1637. 1672. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* La derniere que j'eus l'honneur d'escrire à V.A. fut d'hier au soir à dix heures. J'espere que le messager aura eu l'esprit de se mettre à bord du vaisseau de V.A. pour s'en descharger, si le vent et la marée ont permis qu'il la rencontrast. Je n'en continue pas l'histoire à faute de matiere, et principalement parce que Mons.r Ayala 4) s'en va instruict beaucoup mieux {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} que moy, et comme tesmoing oculaire de ce qui se passe icy aux approches, qui estant la sorte de fraiz rapports, dont je pense que dorenavant V. Alt.e aura aggreable de se faire informer tous les jours, j'ay prié ledit S.r Ayala d'apprendre discretement les ordres qu'il plaira à V.A. de me donner pour l'advenir, afin de m'y conformer ..... Devant Breda, le 2e de Septemb. 1637. Le mauvais comportement de plusieurs capitaines, qui seront examinez icy en rigueur de justice 1), met beaucoup d'honestes gens aux escouttes de ce que deviendront leurs compagnies. Ce porteur est du nombre, S.A. l'ayant employé et regardé de bon oeil toute ceste campagne, aveq des asseurances mesmes bien expresses de le favoriser aux occasions. S'il en eschet, je supplie tres humblement V.A. de permettre que j'ayde à luy obtenir Sa faveur et intercession, puisqu'il paroist qu'il s'en rend digne, et de faict en a besoing, pour se maintenir selon sa naissance. 1673. A. Ploos van Amstel 2). (H.A.) Heinsius en zijne familie zijn bij mij. De Prinses was in de stad en heeft Ds. Voetius 3) en juff. Schuermans bezocht. Men spreekt hier vreemd over den gouverneur van Venlo en hoopt, dat het met Roermond beter zal gaan. Ik hoop, dat gij eens iets zult kunnen doen voor de bevordering van mijn zoon 4). Op den Huise ende Slothe vant Geijn, desen 2en 7b(Sept.) 1637. 1674. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Il vient d'arriver lettres de M. de Buïllon, qui mande comme Rurmonde estoit asseurement rendu, et que la garnison en debvoit sortir hier à dix heures, que le comte Jan 5) marchoit avec la pluspart de la cavallerie, le bruict courrant, que c'estoit vers Karpen, mais M. de Buïllon apprehendoit, que l'enemi eust advis de quelque infanterie destinée pour Maestricht, et qu'il alloit se mettre en posture de l'empescher d'y entrer. L'infanterie enemie n'avoit bougé de ses quartiers, hormis les regimens du comte d'Isembourg 6), marquis de Lede, et Rouveroy 7), qui avoyent passé audecà la Meuse, et s'estoyent logez entre Rurmonde et Stevensweert; les uns disants que c'estoit pour aller faire un fort sur le chemin de Tongren, les autres pour prendre un quartier pres de la ville de Maestricht; de quoy on pourra juger, en voyant ce que fera le comte Jan. Finalement, qu'Avesnes seroit pour certain assiegé par le cardinal de la Valette 8), et une autre armée destinée à asseurer la frontiere contre Piccolomini 9); qui est donques toute la sauce que nous avons à attendre pour ceste fois du costé de la France. {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} Quand parfois il nous viendra comme cela quelqu'advis de consideration, je ne manqueray de continuer d'en faire part à V. Alt.e, selon qu'il luy a pleu me le faire commander. Car pour les approches, je sçais bien, que les officiers de guerre qui frequentent tous les jours le chemin de Geertrudenbergh, pour avoir l'honneur de veoir V.A., et sont mieux informez que je ne sçauroy estre, de ce qui s'y passe, en tiendront V.A. dans une perpetuelle suitte d'informations veritables. Aux occurrences de marque toutefois j'auroy soin d'y adjouster promptement ce qui en viendra à ma cognoissance, et me semblera digne de celle de V. Alt.e. Ceste nuict Mess.rs le comte de Solms et du Buat 1) n'ont peu gaigner grand avantage sur la corne, l'enemy en ayant sur nous, en ce qu'il tient le haut, et un espace large, et nous le bas, dans un destroict d'ouvrage de peu de pieds, où à force de grenades à main et autres engins, ils nous incommodent et blessent assez de monde. Cependant M. le comte Guillaume mande d'avoir tant gaigné, qu'il pretend aussi de commencer à remplir son fossé. Par où S.A. croid que nous appercevrons de la diversion de ce costé icy, où jusques à present les principales forces nous demeurent sur les bras. - S.A. a mis aujourdhuy M. le marquis de S.t Chaumont 2) entre les mains de M. le comte Henry de Frise, qui le meine veoir tous les ouvrages, et le traicte à midy en poissons. Devant Breda, le 5e de Septemb. 1637. 1675. W. Pynssen van der Aa 3). (H.A.) De zaak van Brederode 4) van mijn regiment is mij zeer onaangenaam. Mocht hij, wat ik niet hoop, in ongenade vallen, wilt gij dan een goed woord doen voor kapitein Cornelis Dimmer 5)? Nimwegen, den 5en Sept. 1637. 1676. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Il ne s'est faict gueres de progrez à nostre corne depuis hier, l'enemy s'opiniastrant tousjours de mesme vigueur contre ce que nous y pretendons, et abatant noz paniers aussi viste que nous avons le courage de les planter, ce qui porte S.A. à resoudre aux essayz des mines que nous avons prestes depuis deux jours, et s'en va adviser et resoudre ceste apresdisnée, s'il sera bon de les faire jouër promptement l'une apres l'autre, à sçavoir du costé françois et anglois, ou bien d'y donner autre ordre. - Monsieur le comte Guillaume va tousjours se preparant à passer le fossé, et mande, qu'il ne le commencera que la nuict qui vient. - Devant midi un trompette de l'enemy est arrivé, aveq lettres du comte de Feria, demandant passeport pour Monsieur le prince Thomas 6), atteint d'une fiebvre continue, et desirant se faire transporter de Weert à Bruxelles, ou autre ville de l'obëissance du Roy d'Espagne, ce qu'on {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} va luy depescher. - Le coronel Sandilands 1) guerit de sa griefve playe, mais le povre Perceval 2) est hors de l'esperance des medecins, un artere putrifié soubs l'aisselle, par la contusion du coup, se rouvrant à chasque fois, et luy faisant perdre la vie aveq le sang. Devant Breda, le 6e de Septemb. 1637. 1677. D. de Wilhem. (L.B.) Deze brieven bereiken u laat, omdat ik hier ben als afgevaardigde op de synode. Men spreekt hier veel over het overgaan van Venlo en keurt het af, dat de hertog van Bouillon, die katholiek is, gouverneur van Maastricht blijft. 6 Septemb., Amsterodami, 1637. 1678. N. van den Bouckhorst 3). (H.A.) Ayant eu l'honneur de recevoir la vostre du 3 aujourdhuy, je me fis apporter les traictes de France et vous envoye des estrax qui pourront servir d'esclarcissement sur ce subject. Au traicté de l'an 1624 il est dit qu'aux charges des etc. il sera usé a la voye accoustumee. Par le 9 article du traicté de l'an 1630 il est parlé de mesme, c'est que Monseigneur le Prince d'Orange a donné les charges vacantes, mais d'autant que le Roy fournissoit d'argent, on mit le voile pour couvrir ses desirs en apparence, mais en effect la disposition a este tousjours a Mons.gr le feu Prince, comme aussy apres a Mons.gr le Prince a present. - Insertion du 3 article, allegué par le Sieur Brasset 4), ne sert de rien, d'autant que cest article est relatif et vient a evanesser par le 5 article. Car puisque le Roy donnoit, outre les deux millions, encores trois cents mille livres, le Roy retenoit la disposition de charges si longtemps qu'il donneroit ces trois cents mille livres, mais venant a rompre, il n'estoit plus tenu de fournir ny les deux millions, ny les trois cents mille livres. Et le Sieur de Charnassé, praevoyant la rupture, a tres bien stipulé que les Seigneurs Estats ne pourroyent licentier ledit regiment, ny la compaignie cavallerie, mais que le Roy donneroit les charges et que les Seigneurs Estats payeroyent ledict regiment et compaignie cavallerie, le Sieur Charnassé n'a jamais songé, de sorte qu'il me semble que le Sieur Brasset allegue le troi[si]esme article des insertions fort impudemment, si tant y a qu'il a leu les precedentes et suivvantes articles 5). Et ne tient qu'a bon plaisir de Son Altesse de y disposer absolument; toutesfois si Son Altesse desire une resolution sur ce subject de Mess.rs les Estats Generaux, en un matin je la fera despecer 6) en termes nettes et claires. Voila ce que je peus respondre a la vostre du 3. Si vous daignez me faire naistre des occasions de vous servir, je demonstreray que je suis a jamais..... Le Lantgrave veut entrer dans la comte de Oostfrise 7), le gouverneur {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} de Lier luy a donné tel quel empeschement. S'il y entre par force, il voudra retenir l'Oostfrise comme un pays gaigne a main armee et comme, ut reus agi possit acie victoris 1); c'est ainsi qu'il parlera au comte d'Emden 2). Tant y [a] qu'il n'est rien plus a craindre qu'un prince né haut, courageux et armé, en qui est le principal despouillé. A la Haye, le 7 Sept. (1637) 3). 1679. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Wilt gij den heer Eemskerck, griffier van de Kamer van justitie, bij den graaf van Brederode aanbevelen voor het ‘greffierschap van lenen’? Men bericht uit den Haag, dat Venlo op schandelijke wijze is overgegeven ‘by den poltron Brederode’, en dat Roermond gevaar loopt. Op den Huise ende Slothe vant Geijn, desen 7en Septembris 1637. De heer Heinsius is met de zijnen weer afgereisd 4). 1680. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Je fay un office superflu, en advertissant V.A. de la prinse de nostre corne, apres tant d'informations de bouche qu'elle en pourra avoir euës, mais la chose est trop bonne, et l'action trop glorieuse, pour n'en confirmer pas la nouvelle. Enfin ceste prinse ne couste gueres moins que 300 des meilleurs hommes au gouverneur. Don Giuseppe, le capitaine qui a commandé à la poste, me le confesse ainsy, comme encor un alferes reformé, tous deux Espagnols et braves gens, mais assez griefvement blessez. Le dernier, plus vigoureux que l'autre, ne cesse de jurer contre le gouverneur, et de blasmer sa conduitte, son peu d'ordre, sa paresse et sa negligence, car quand je luy ay demandé où le gouverneur estoit durant ceste attaque, il a respondu en colere, dans son lict à dormir, aveq choses semblables. Dit aussi que Don Juan de Monroy, son camarade, qui est le seul capitaine espagnol qui reste dans la ville, est atteint de la peste, outre des blessures de coups de grenade, qui l'avoyent alicté. Au reste ils louënt extremement nostre procedé, en ce que faisants saulter une mine et attirans vers là toutes leurs forces, soudainement l'autre mine a joué, de sorte qu'on les a surprins doublement, et combattuz aveq beaucoup de vigueur. Un enseigne bourguignon du regiment du comte de S.t Amour vient d'estre amené presentement à S.A., ayant paru de dessous la terre esboullée par la mine, où il dit avoir resolu de se tenir caché jusques à la nuict, ne s'estant descouvert que comme il a entendu battre le tambour à faire la trefve, qui vient d'expirer, de sorte qu'on s'en retourne aux armes et aux canonades. {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} Noz officiers et volontaires, tant françoiz qu'angloiz, ont faict rage en ceste occasion. Parmi les gens de marque le petit Croft 1) est demeuré sur la place. Apseley 2) y a receu un mauvais coup par la bouche et la machoire, Rieux un autre au travers du poignet gauche, S.t Christofle 3) un autre ailleurs, nostre grand Constantin dans un pied, et semblables marques d'honneur s'en sont emportées, mais sans gueres de mortalité. Le bon S.r de la Ferandiere 3) y a esté veu faire tres-bien, et mesme y a receu quelqu'incommodité, mais legere, à ce qu'on me dit, qui ne l'ay pas encor veu. - Apres ceste prinse, qui a esté plus absolue qu'on ne l'avoit esperé, on se trouve tout contre le fossé de la ville, qui est large en effect, mais ne sçauroit tant couster de sang ni de peine que ces malheureuses cornes, qui pour estre basses, sont plus capables de se defendre que ces grands bastions eslevez. Toutes les nuicts nous guettons un certain galant qu'on est bien adverti de se tenir proche d'icy, aveq des lettres qu'il a entreprins de porter dans la ville. Ces Espagnols me disent qu'ils en reçoivent tous les jours assez, mais je doubte qu'ils s'en vantent faussement, ou n'en soyent pas informez au vray. Devant Breda, le 7e de Septemb. 1637. 1681. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.).* Monsieur de Brederode 4) se mocquera de moy, de ce que je pretends encherir sur les advis qu'il aura peu donner de bouche à V. Alt.e, mais ne sachant pas, si avant son depart il aura eu cognoissance de la venue du lieutenant Crock 5), je hazarde d'advertir V.A. que cest heureux homme, s'estant faict informer d'une compagnie de cavallerie de l'enemi logée à Rimenant, proche de Malines, s'y est acheminé, et a si bien conduict son affaire, qu'il l'a surprinse dans son quartier, l'a toute ruïnée hier au matin, amené trente trois chevaulx, et entre autres prisonniers le lieutenant et le cornette. Mais ce dernier s'estoit eschappé sur la retraicte. L'alarme en fut prinse dans Malines et Lier, et des coups de canon tirez par advertence. La fortune de ce cavalier est remarquable, car au dire du lieutenant prisonnier, il ne pouvoit avoir attendu un quart d'heure davantage, qu'il n'eust esté attrapé et enfermé par des trouppes qui arrivoyent au mesme quartier, où il s'est jetté par des passages estroits et non soupçonnez aucunement. De France on mande du 28e d'Aoust, comme les armées du Roy se vont renforçant, et que le duq de Longueville 6), depuis la prinse de S.t Laurens la la Roche, assiege Bletterans en Bourgogne, Mons.r de Chastillon 7) Montmedy en Luxembourg, et le cardinal de la Vallette 8) avoit investi Avennes, qui {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} semble place d'importance. En sorte que mesme ledit lieutenant prisonnier tesmoigne de quelques regimens qu'on disoit s'en aller vers les Françoiz. Tesmoigne aussi, que le Cardinal Infante se trouveroit aujourdhuy à Scherpenheuvel et, à ce qu'on croyoit, l'armée s'escarteroit de la Meuze, le bruict courrant tousjours qu'on tascheroit de mettre du secours dans Breda, ce que nous ne mesprisons, ni ne craignons trop icy. On mande encor de France, que la Reine continuoit de garder le lict, depuis l'alteration qui luy estoit arrivée dernierement, sur ce qu'on faisoit recerche de quelqu'intelligence entre elle et le Cardinal Infante 1). Et y en a qui disent, qu'elle auroit esté obligée d'en demander pardon au Roy, qui enfin auroit commandé qu'il n'en fust plus parlé. Devant Breda, le 8e de Sept. 1637. 1682. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Mijn zoon 2) vindt het goed nog een jaar op promotie te wachten. ‘Den brenger van desen 3) heeft envie een teyckeninge te maken ende wt te geven vant beleg; hy wordt gehouden voor een expert constenaer, waervan de brieven van Monsr. Honthorst 4) wijder getuygenisse sullen geven; hebbe op syn versoec hem dit letterken van addres mede gegeven’. Op den Huise vant Geyn, desen 9en 7b (Sept.) 1637. 1683. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Je regarde tout autour de moy, et ne trouve rien qui vaille la cognoissance de V. Alt.e, si ce n'est qu'elle daigne prendre en gré ces trois paroles, par où je luy diroy, que la garnison de Rurmonde, ayant esté envoyée à Grave, on la va repartissant en diverses garnisons; qu'hier on commença à citer au son du tambour les capitaines et gouverneur de Venlo, pour achever ceste formalité en trois diverses fois, de quatre en quatre jours, et proceder alencontre des defaillants, comme de droict et justice; que noz deux galeries se trouvant louëes depuis hier, les quatre premiers pilliers en sont desjà posez au declin de la contrescarpe du costé françois, et que les bateries qui la doibvent favoriser, s'acheveront apparemment dans demain, tout sur le bord du fossé; et finalement, que M. le comte Guillaume, apres une de ses mines esventée, en a refaict une seconde, apres l'effect de laquelle - qui sera peut estre dans une heure - il va faire donner l'assaut à sa corne. S'il y arrive chose de consideration, je ne manqueroy d'en advertir V.A., qui me pardonnera, j'espere, ceste briefveté, puisque c'est à faulte de matiere que j'en use contre ma coustume. Devant Breda, le 10e de Sept. 1637. 1684. Sauzin 5). (L.B.) Uw brief van 16 Juli heb ik ontvangen en gij hebt zeker de brieven {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} gekregen, waarin de ‘communauté d'Orange et le consistoire de Courthezon’ aan Z.H verzoeken de barones van Dohna tot opvolgster van haar echtgenoot te benoemen 1). - Ik condoleer u met het overlijden van uwe vrouw. - Men tracht mij hier uit mijne betrekking te dringen; ik hoop, dat gij bij den Raad van Z.H. mijne voorspraak zult zijn. D'Orange, ce Xme Septembre 1637. 1685. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* En suitte de ce que j'ay eu l'honneur de preadvertir V.A. ceste apresdisnée, entre les cinq et six heures du soir le feu a esté mis à la mine de Monsieur le comte Guillaume, qui ayant faict une operation mediocre, environ cinquante arquebuses à rouët y ont faict la premiere attaque, et repoussez assez promptement qu'ils furent par les enemiz, prests et affustez en bon ordre, pour attendre l'assaut, des trouppes escossoises, qui avoyent la garde, conduittes par d'excellens officiers, ont succedé aveq beaucoup de vigueur, et d'abord se sont renduz maistre du costé droict de la corne, où les enemiz avoyent un retrenchement en escharpe, ou de biais, de mesme qu'en celle qui a esté prinse icy, mais ne s'avisants pas d'en faire autant du costé gauche, où l'enemy s'estoit pourveu de mesme, apres de la dispute d'une grosse demie heure, tant de main à main à la pique et au fleau, qu'à une infinité de coups de mousquet, ont esté repoussez si bien, que mesmes il n'a esté possible de faire aucun petit logement sur la bresche, par faulte, dit on, des travailleurs, qui n'auroyent pas suivi et diligenté comme il falloit. Ce que j'en dis, part du rapport d'un gentilhomme, que S. Alt.e y avoit envoyé incontinent apres la mine sautée, qui est venu confirmer ce que j'en avoy soustenu, en tant que j'en avoy peu juger à quelque distance, contre les asseurances que tout en mesme temps un principal officier en estoit venu donner à S. Alt.e, disant avoir consideré le tout à costé de M. le comte Guillaume, et n'avoir bougé de la trenchée, que l'on n'eust cessé de tirer et gaigné le tout, par où on void, comme il est aysé que les nouvelles de loin s'escartent de la verité, puisque les rapports de si près sont si incertains. On parle de quelques officiers escossoiz tuez, et entre autres du jeusne Henderson 2), le cadet, qui n'y estoit que comme volontaire, mais le soir estant survenu soudainement, aveq des grosses pluyes, il n'a esté possible d'en sçavoir gueres de particularité. S'il en vient encor entre icy et minuict, j'acheveray d'en remplir ceste page. Si non, je corrigeray demain, par une nouvelle lettre, les faussetez que je puis avoir dites icy à mon desceu. Quoy qu'il en soit, il n'y a rien de faict, et n'est pas tousjours le succes des armes esgal, ni heureux partout, comme en la presence du general, et ne se peut qu'il n'y ayt eu bien du sang versé, car le feu qui y a esté faict n'est pas imaginable. Devant Breda, le 10e de Sept. 1637, apres soupper. {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} 1686. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Les recits qui se font aujourdhuy de l'action d'hier s'accordent mediocrement en gros, mais les particularitez varient assez dans les diverses bouches des rapporteurs. Par tout ce qu'on peut conclure de plus apparent il paroist que les ordres donnez, en ce qui regardoit le travail à faire pour loger la mousquetterie, n'a pas esté ensuivi. Car tandis que les soldats poussoyent les enemiz, bien au delà de plusieurs de leurs traverses, et les tenoyent battans une demie heure, les travailleurs pouvoyent avoir eu tout loisir à faire un bon logement au front de la corne, mais il n'y eust point de paile employée, et s'allegue en faveur des travailleurs que des deux passages, dont l'un avoit esté ordonné pour eux, à sçavoir un pont de jongs, cestuy-ci fut rompu et enfoncé par la terre qu'avoit jetté dessus la mine, faisant son operation assez au rebours, et l'autre destiné pour les soldats se trouva si plein d'hommes, que blessez que debout, qu'il n'y eust pas moyen d'y passer. En somme, il semble que l'enemi, mieux avisé par la perte de sa premiere corne, a eu tellement pourveu à cestecy par traverses sur traverses, qui ne furent attaquées que par le front - au contraire de ce que d'aucuns soustienent qu'on eust peu faire, en envoyant couler quelques gens vers la poincte gauche, qui les fussent venuz surprendre en flanc et par derriere - qu'il a fallu en resortir sans victoire et aveq perte d'assez de monde. Au moins des Escossoiz il a esté tué un capitaine nommé Williamson 1), et cinq autres officiers, outre le jeusne Henderson, volontaire, l'enseigne de M. de Beverweert 2), aussi volontaire en ceste occasion là, et sorti exprès de sa garde, pour se venir faire tuer; gentil garçon au reste, et plein de courage, nourry son page par ci devant, et enfin bon nombre de soldats, dont l'enemy seulement à ce matin nous en a porté de quarante à ciquante sur la campagne, durant une trefve faicte expres, sans ce qui a esté tué de deça. Mais en eschange, leur victoire leur a aussi assez cousté, bien que nous ayons de la peine à sçavoir de combien d'hommes, parce que tout est demeuré dans leur corne, d'où ils les emportent par un petit pont dans la ville. - En ce quartier icy le capitaine Beauchesne 3) a esté blessé fort griefvement dans l'espaule, dont on craint qu'il aura de la peine à reschapper. Nostre galerie va s'avançant et s'y trouve dix ou onze potences mises. - Noz prisonniers espagnols 4) guerissent. Aussi commence-on à esperer du pauvre Perceval 5), qui ne sçauroit quasi estre sauvé que par miracle. Devant Breda, le 11e de Septemb. 1637. 1687. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Comme la nuict passée Monsieur le comte Guillaume faisoit diligenter sa sappe autour de la corne, malheureusement disputée avanthier, on y a apperceu si pen ou point de bruict, qu'enfin des gens montants pour veoir ce {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} qui s'y faisoit, ont trouvé que l'enemy l'avoit abandonnée tout a faict, n'y ayant laissé qu'un nombre de picques - dont peut estre les porteurs ont esté tuez - quelque poudre et autres nippes de neant. Ceste victoire, obtenue sans incommodité, avance fort noz affaires, et va on travailler aussi de ce costé là à la galerie, noz gens logeans tout à couvert sur le bord du fossé de la ville. De son costé Monsieur le comte Henry est aussi apres à passer le fossé de la corne, et reste à veoir, quand tant d'attaques les vont joindre de si près, si le gouverneur resoudra à attendre la mine dans ses bastions. Plusieurs en doubtent, mais le capitaine espagnol prisonnier, Don Giuseppe de Vergara, nous veult asseurer qu'ouy, et bien plus, que le gouverneur qui est homme, dit il, assez temeraire, soustiendra jusqu'à trois et quatre assaults, si on les luy porte, l'ayant asseuré souvent que l'Infante Cardinal ne le verroit pas sortir vivant hors de Breda, que son heure estoit venue, enfin qu'il y pretend mourir et se battre à l'extremité. On verra s'il a le coeur aussi fort que la bouche. Devant Breda, le 12e de Sept. 1637. 1688. J. van Beverwijck 1). (L.B.) Heri ad me portatae literae a Puteano nostro, cum Bissexto 2), ad intimos amicorum. Inter quos cum primas tibi merito deferat, ut et ingenij sui foetum inter primos haberes, curavi. Quod ut gratum habeas, meque, qui te veneror, amare pergas, rogo. Dordrechti, XII Sept. CIƆIƆCXXXVII. 1689. D. de Wilhem. (L.B.) ..... ‘Estant a Amsterdam, Monsieur Vickevoort 3) m'a demande, s'il feroit bien d'aller au camp, puisque nostre greffier 4) estoit party de la Haye, pour entendre plus particulierement l'intention de S.A. touchant la personne qu'elle vouldroit envoyer vers l'Empereur. Je n'ay peu bonnement decider ses doubtes et j'en parlay selon que je jugeay a l'oeil estre de ma bienseance, sans vouloir confesser ou dire que j'en sceusse rien. Il a este en branle de vouloir faire offre de son service. Mais mon frere 5) l'a dissuadé, avant que je vinsse. Si l'interest de S.A. le requiert, on pourra prendre l'occasion de l'engager a la resolution requise. D'aultant que le greffier avoit tant seulement desire de conferer avec luy et deliberer sur la personne qu'on pourroit employer, sans specifier l'affaire, les conditions, le temps, etc. et qu'il s'en est alle sans l'aller trouver ou attendre ici, il a trouve expedient d'attendre quelque aultre ordre’. Ik hoop, dat Z.H. la Pise 6) recht zal laten wedervaren. Z.H. moest zich niet telkens zoo aan gevaar blootstellen; de rede van den heer Rivet schijnt niet geholpen te hebben. 12 7b (Sept.) 1637, a la Haye. {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} 1690. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Tout le progrez qu'ont peu faire les Françoiz dans leurs approches la nuict passée, c'est d'avoir raccommodé deux ou trois piliers de leur galerie, que ceux de la ville avoyent ruinez de leur canon, ce qui ayant porté les ingenieurs à redoubler leur terre, il faut esperer, que dorenavant on sera moins subject à ces inconveniens là, et que cela s'avancera à plus grands pas. L'un des principaulx et plus adroicts de ces ingenieurs, qui autrefois a servi de lacquay à S. Alt.e, gentil garçon et fort vaillant, y fut blessé hier apresdisner d'une mousquettade dans la jambe, dont on sera incommodé, mais l'os n'estant point rompu, il est apparent d'en eschapper sans se trouver estroppié. - Les Angloiz, quoyqu'ils ayent marché au petit pas, ont si bien faict, qu'ils ne se trouvent aucunement arriere des François, et Monsieur le comte Guillaume commence à dresser sa galerie ceste nuict. - Aujourdhuy le S.r d'Ouchant 1) a esté faict par acte de S., Alt.e coronel du regiment de feu Monsieur de Charnacé, le S.r de la Capelle 2) lieutenant-coronel, et le S.r de la Ferté 3), lieutenant de sa compagnie de cavallerie, en a esté faict capitaine. Devant Breda, le 13e de Sept 1637. 1691. D. de Wilhem 4). (L.B.) De synode der Fransche kerken hier te lande heeft zich tot Z.H. gericht met het verzoek, om als Breda is ingenomen, Lazare Bajard 5) daar als predikant aan te stellen. Maar de man is daarvoor niet geschikt. 13 de 7b (Sept.) ..... 1637, a la Haye. 1692. Aan graaf J.W. van Brederode 6). Si vous estes resolu, comme mon maistre, d'aller demain om een luchtje à G[eertruiden] Berghe, j'espere que vous aggreerez l'impudence dont j'ose vous demander un coing dans vostre carosse, puisque vous m'avez de longtemps permis et pardonné celle de me dire plus que tout autre ..... 13 Sept. 1637. {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} 1693. J. Van der Burgh 1). (L.B.) Fr. Mijn meester 2) zal in elk geval zijn karos zenden naar het logies van Z.H.; als gij dezen op de reis gezelschap houdt, kunt gij van den karos gebruik maken voor den tocht naar Geertruidenberg. 13 Sept. 1637. 1694. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* La relation que faict le gouverneur de Breda au Cardinal par sa lettre du 12e, interceptée hier, comme V.A. a sceu, se trouve fausse à forte de vanitez, particulierement en ce qui regarde l'attaque donnée à la corne de M. le comte Guillaume, où il dit, que nous avons perdu plus de 200 hommes, et autant de blessez, laissants seulement 70 morts dans la corne mesme, et parmi ceux 42 officiers. Sur quoy il est à noter qu'en tout il n'est demeuré dans la corne que quarante morts et, de six officiers, un mort, et le reste blessé. Il adjouste, que le Prince d'Orange, se ressentant fort de ceste perte, auroit envoyé trois mil hommes hors de son quartier vers celuy du comte Guillaume, pour se venger de ce premier affront, de sorte - dit il - qu'à ce matin nous avons esté forcez de nous retirer. Or pas un homme n'avoit marché hors d'icy, ni aucune force ne leur avoit esté faicte, mais leur retraicte [estoit] volontaire et secrete, de peur de nous veoir retourner. Il dit que le fossé de la corne vers le chasteau est comblé, qui n'est pas veritable seulement aujourdhuy. En ce qu'il parle de ses foiblesses, je pense qu'il doibt estre plus croyable; c'est ce qui s'ensuit: Qu'il juge le quartier du costé du chasteau le plus foible, parce qu'il n'y a point de place à tant coupper, comme l'on faict, dit il, vers le quartier de S. Alt.e, et ce pour donner loisir au Cardinal Infante de le secourrir; ce qu'il prie qu'on fasse promptement, parce que l'enemi, ce semble, apres les galeries achevées, leur veult donner l'assault general de tous costez. Contre quoy S. Alt.e Royale peut considerer combien peu de gens ils tienent, apres tant de morts et de blessez, le nombre des soldats effectifs ne montant pas à 1500. Outre que la necessité de la poudre est grande, pour avoir esté obligez d'en consumer si grande quantité, et plus encores à present qu'à cause des galeries, qu'il fault abattre, on ne s'en sçauroit excuser. Enfin, qu'ils font et feront tout ce qui se peut humainement, tant qu'on n'en pourra plus. Mais que, les hommes et les amunitions defaillant, ce que je crains - dit il - qui sera bientost, selon les calculations qui en ont esté faictes, leurs courages serviront de peu. Insistant encore la dessùs qu'on se haste de les secourrir, et ce par les mesmes endroits qu'il a enseignez par ci devant, ce qu'il croit plus faisable, maintenant que l'enemi est engagé et espars en tant de postes et fortifications de trenchée. C'est la substance du contenu de ceste lettre, que nous prenons pour tres bonne nouvelle, appercevants que ce fier gouverneur commence d'avoir un peu mal au coeur. {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} Noz galeries s'avancent de bon ordre et asseuré, en sorte que sans perte de gueres de gens on faict estat d'y gaigner de jour à autre de douze à quinze pieds, qui n'est pas pour mettre beaucoup de moiz à ce voyage par eau. - M. le duq de Buïllon envoye force instructions et lettres prinses aveq le marquis de Ville 1), premier gentilhomme de la chambre du duq Charles de Lorraine 2), envoyé au Cardinal Infante et les prinsesses ses soeurs, ores prisonnier à Maestricht. Mais cela ne regardant que son particulier et en partie les armées d'Alemaigne, où on l'avoit voulu obliger de se joindre, il importe, me semble, assez peu d'en entretenir V. Alt.e. - Nostre petit Prince 3) est ravy d'entendre le canon de si près, de veoir arriver des tambours de l'enemy, et choses semblables. Je m'asseure qu'il donnera de fort bons adviz à V.A. de ce qui se passe, et m'a desjà demandé quand il y auroit moyen d'envoyer ses depesches, mais ce porteur icy luy sembloit debvoir partir de trop bonn'heure, pour se lever et rendre compte à V. Alt.e de son arrivée. Je pense qu'il le fera demain à midy, et je luy fourniray tous les jours des messages. - L'enemy passe son armée effectivement à Diest, et semble vouloir faire l'honneur aux Françoiz de considerer qu'ils sont sur sa frontiere. Devant Breda, le 15e de Septemb., apres souper, 1637. 1695. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Je n'ay chose aucune dont je puisse honestement remplir ce papier, sinon que l'on se haste à pousser les galeries aveq toute la diligence possible, chascun s'estudiant à de nouveaux moyens pour avancer ce penible ouvrage, et parleon de couvrir certaines petites barques à l'espreuve du mousquet, dans quoy deux ou trois hommes à couvert, et le dos tourné à la ville, puissent travailler à reculons, comme ceux qui pavent les rues, et agencer ainsi plus proprement les fascines dedans l'eau, à mesure que ceux de dedans la galerie la leur jetteront, ce qui se faict a present n'allant qu'en confusion, aveq perte parfois, et tousjours grande crainte des travailleurs. - Monsieur le petit Prince me commande de tenir ce pacquet ouvert, pour y mettre une siene lettre, par où il rendra compte à V.A. comme il a faict visite aujourdhuy chez Mons.r Goring 4), et chez noz prisonniers espagnols 5), qui l'ont consideré comme un ange. Devant Breda, le 16e de Sept. 1637. 1696. Im. van Zuijdlandt ende Moermont 6). (K.A.) Brenger dezes, Jhr. Davidt van Boschusen 7), die twaalf jaren gediend heeft en o.a. kapitein van de waardgelders is geweest, komt in aanmerking om {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} kapitein Jhr. Rogier van Borssele 1) als commandeur van Axel op te volgen. Kunt gij, waarde neef, hem ook voorthelpen? Vuyt Z[ierik]zee, den XVI Septemb. 1637. 1697. D. de Wilhem 2). (L.B.) Het boek De remediis utriusque fortunae 3) van Petrarcha heb ik voor u laten inbinden. Eene betere uitgave dan deze kon ik niet krijgen; het is erg, zoo slecht als er tegenwoordig te Genève gedrukt wordt. La verité des sciences 4) heb ik nog niet kunnen vinden. De boeken en meubelen van den heer de Charnacé zullen verkocht worden. Mijn neef, de advokaat Paul de Lingne 5), zou gaarne secretaris van Breda worden. Hagae, XVI Septemb. 1637. 1698. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Ik heb brieven gekregen van den agent Bilderbeeck 6), ‘met een panegyricque oratie van den proost van Xanthen’; ik zend u die over. Op den Huise ende Slothe vant Geyn, den 16/6 7b. (Sept.) 1637. 1699. A. Rivet. (L.B.) Gij hebt zeker veel last van menschen, die om betrekkingen vragen, als Breda is ingenomen. En nu doe ik ook mee ter wille van Jan van Raesvelt 7), {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} commies bij de griffie der Staten-Generaal, die gaarne secretaris wil worden, of een dergelijk ambt bekleeden. Gij kent hem zelf en weet, dat hij een trouw dienaar is. De la Haye, le .. Septemb. 1) 1637. 1700. A. Ploos van Amstel 2). (H.A.) Uwe brieven heb ik ontvangen; een ander is dus ritmeester geworden. Mijn zoon 3) zal niets doen zonder uw raad en dien van den graaf van Solms. Misschien krijgt hij nu de plaats van luitenant. Op den Huise vant Geyn, desen 17/7 7b. (Sept.) 1637. 1701. Aan A. Mirkinius 4). (K.A.) Houd mij goed op de hoogte van alles, wat mijne jongens betreft, ook van hunne vorderingen. Leer hen vele Latijnsche woorden met hunne beteekenis, en laten zij ze zelf opschrijven bij hunne eigen afdeeling, substantiva, adjectiva, enz. Aan zulke kleine woordenboeken, door hen zelf verzameld, gewennen zij spoedig en binnen enkele maanden kunnen zij de kleinere grammaticale regels en de syntaxis leeren bij het lezen der fabels, waardoor zij zich weldra een zekeren woordenschat eigen maken. In castris ad Bredam, 17 Sept. 1637. 1702. J. Liefhebber 5). (H.A.) Alsoo UE uijt het leger aen mij geschreven hadde, om mijn wedervaren aen UE te laten weten, soo is desen, hoe dat ick den 12 deser mijn afscheijt van mijne Heeren de Staten becomen hebbe, waervan ick UE ten hoochsten bedancke, ende wil hetselve aen UE wederomme verschuldigen, ende alsoo t'hoonder deses, den commandeur Witte 6), aen sijne Hoocheyt versouct mijn plaetse als vijce-admirael te becleeden, gelieve denselven aen sijne Hoocheyt voor gerecommandeert te houden, want hij een persoon is, daer UE danck mede begaen sult, want d'heer admirael Dorp heeft hem voor desen gere- {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} commandeert, om de plaetse van den vijce-admirael Quast 1), ende is een persoon, die tweemael in Oost-Indien geweest is, waervan eens met Lermijte 2) door de Suijtsee, ende is als vijce-commandeur wederom thuijs gecomen, ende daernaer capiteyn geweest met d'heer admirael Pieter Heijn, doen hij de silvervlote nam, ende is daernaer capiteyn van t lant geweest, ende anno 1632, 1633, 1634 commandeur van de groote visscherij geweest, en op het leste capiteyn bij d'heer admirael Dorp, doen wij voor Rochel waren, soodat d'heer admirael hem selver aen mij voorgeslagen heeft, bijaldien dat ick ontslagen conde werden, ende is een man, die de gunste van de gemeente heeft, soodat ick vertrouwe, dat het lant goeden dienst van hem soude genieten, want hy een man is, die een goet stierman ende goet soldaet is. UE gelieve mijn vrijmoedich schrijven te excuseren, want alhoewel dat ick door quaetnijdige menschen mijnen dienst hebbe moeten quijten, en sal evenwel niet manqueren een eerlick Liefhebber van mijn vaderlant te sijn, ende sal altijt blijven ..... [Amst]erdam 3), den 18 September 1637. 1703. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Son Alt.e employa tout le jour d'hier à faire la visite generale et particuliere de noz ouvrages, tant vers la ville qu'au dehors, où les eaux arrestées, qui sont la force de ce quartier, augmentées par tant de pluyes, nous causent souvent de grands alarmes, et menacent de se rendre maistres des digues et traverses qui les retienent, d'où il naistroit des inconveniens si grands, que c'est des principales inquietudes de S. Alt.e d'y pourveoir à tout heure. - Aux galeries on se haste tant qu'on peut. C'est un affaire de longue haleine, mais qui ores ne couste plus tant de gens, qu'ont faict les cornes, ouvrages bas, et plus capables de se defendre que les haults bastions. - L'enemy cependant va rodant partout, pour espier où il pourroit nous donner quelqu'escheq, tandis que nous avons icy les mains liées à une besoigne qu'il ne fault pas quitter. Et vienent advertences de Brabant, qu'il pourroit avoir l'oeil sur quelqu'une de noz places à l'Escault, soit forts ou villes, ayant faict descendre de Bruxelles vers Anvers une certaine invention de nouveaux flots, ponts et eschelles, accommodées à la surprinse. On en donne advis à Mess.rs de Zelande, à Berghe, Steenberghe, et partout ailleurs, aveq des ordres fort exprès, de se tenir sur leurs gardes, et toutes les nuicts en armes, pour le moins aveq la moitié de leurs garnisons. On envoye aussi quatre compagnies qui se tiendront à l'ancre devant Berghe, pour accourrir promptement, ou la necessité le pourroit requerir. - La maladie dont se trouve atteint M. de Houthain 4), gouverneur à l'Escluse, se rengrege tellement, que j'ay veu lettres d'un ministre, qui dit de venir d'y faire la priere, et l'avoir laissé en pleine disposition de mourir 5). Devant Breda, le 18e de Sept. 1637. {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} 1704. Aan R. Descartes 1). (K.A.) Je ne suis pas si loing de vous qu'il y a d'icy à Alckmaer 2), ni que vous le debviez souhaitter pour estre exempt de mes importunitez. L'intervalle depuis Breda jusqu'à voz espaces imaginaires ne me semble qu'imaginaire aussi, et je vous entretiens tous les jours, soit par l'entremise de vostre livre 3) que j'estudie à tous les momens qui me restent de l'occupation de ma charge, ou par la communication du jeusne Schooten 4), dont vous estes le principal subject, et en voyci un eschantillon. C'est que j'ay envoyé tailler à Amsterdam un triangle de bon verre, pour en examiner icy la refraction, apres quoy Schooten se mettra en debvoir de nous marquer une hyperbole tres-exacte, et mearum partium erit de la faire tailler par ce mesme tourneur qui autrefois y a mis la main, mais y procedera d'une autre sorte a ceste fois icy, ayant fort bien consideré les inconveniens que le simple tour y doibt apporter, comme aussi dans vostre livre les moyens que vous avez enseigné de les prevenir ou lever. Mais comme il est homme industrieux en matiere de mouvements mechaniques, il presume de venir à bout de vostre invention à beaucoup moins de façon. En effect il produit des choses si estranges par des petites machines de deux liards, que si ce n'estoit vous, Monsieur, j'espereroy qu'il abregeroit de quelque chose ce que vous avez desseigné pour arriver à la perfection de ces verres; nous verrons ce qui arrivera, et vous en rendrons compte. Si cependant vous estes en peine de quelque divertissement parmi la profonde estude que je m'imagine vous occuper maintenant, je vous prie de sçavoir qu'il y a longtemps que je suis jaloux de cest honeste homme, en faveur duquel vous avez autresfois escrit le Traicté de la musique 5), et peut-estre ne vous lairray point en repos, donec paria mecum feceris, et m'aurez favorisé d'un traicté de trois fueillets sur le subject des fondements de la mechanique, et les quatre ou cinq engins qu'on y demontre, libra, vectis, trochleon 6), etc. 7) J'ay veu autrefois ce que Guido Ubaldo en a escrit 8), et depuis Galilaeo, traduict par le pere Mersenne 9); mais l'un et l'autre a peu de satisfaction, m'imaginant que ces gens là ne font qu'envelopper de superfluitez obscures une chose que je m'asseure que vous comprendrez en deux ou trois propositions, n'y ayant rien, à mon advis, qui se tienne d'une si claire et necessaire. Vous voyez, Monsieur, que c'est de s'allier à des amiz ignorans et impudens, mais souvenez vous, s'il vous plaist, que je ne vous convie qu'à un peu de divertissement. S'il debvoit vous troubler en aucune sorte ou causer de l'interruption en ces meilleures contemplations que vous allez avançant pour le bien et la conservation du genre humain, Dieu sçait que je me chastieroy de mon impertinence le premier; mais il m'est advis que je ne vous propose rien de plus difficile qu'une page de l'Amadis de Gaule 10), ou on m'a dit que vous souliez jetter les yeulx. Enfin, Monsieur, exaucez moy, {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} ou me rejettez, selon que l'humeur vous en prendra; j'aimeroy mieux n'estre point, que de vous estre à charge et vous avoir donné subject de croire que je ne fusse absolument et sans reserve ..... Devant Breda, vostre anciene garnison 1), ou nous faisons tout ce qui est possible à vous y rendre l'entrée aussi franche qu'autrefois. Le 18e de Sept. 1637. 1705. A. van Manmaker 2). (H.A.) Kunt gij iets doen voor mijn zoon, die gaarne vaandrig wil worden 3)? Hij staat op de nominatie. De Berges, ce 18 de Sept. 1637. 1706. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Hartelijk dank voor uwe moeite, om mijn zoon de plaats van luitenant te bezorgen 4). Men is hier bezig met het drukken van Radelandt's Decisiones Curiae Ultrajectinae 5). De heer Heinsius zal u zeker zijne gedichten ter eere van Juff. Schuermans zenden. Er zijn allerlei engagementen te berichten. Op den Huise vant Geyn, den 19/9 7b (Sept.) 1637. 1707. D. de Wilhem 6). (L.B.) De griffier Buysero zorgt slecht voor het bezorgen der brieven. De heer de Nicastre 7) heeft eerder berichten uit het leger dan de Prinses uwe brieven. Buysero heeft geknoeid in de zaak van den secretaris van Monster 8). Denk toch aan La Pise 9). De Staten Generaal mochten u wel eene goede belooning geven, maar gij zijt tevreden met de goedkeuring van den Prins. In 's Hertogenbosch hebben de katholieken grooten invloed. 19 7b (Sept.) 1637, Hagae, properanter. 1708. D. de Wilhem 10). (L.B.) De heer Elzevier 11) heeft al de boeken van den heer de Charnacé voor 800 francs gekocht; morgen zend ik u den catalogus. Denk aan uwe jongens, als Breda genomen is; er zijn daar prebenden. 20 7b (Sept.) 1637, Hagae. {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} 1709. J. Sandilands 1). (H.A.) Nu kapitein Williamson 2) dood is, zou ik gaarne zien, dat mijn neef 3), die nu mijne compagnie commandeert, hem opvolgde, en dat de heer Hume 4) in plaats van mijn neef kwam. From the Hague, this morning 5). 1710. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* L'heureux lieutenant Crock 6) amena hier cinquante harquebusiers à rouët prisonniers aveq celuy qu'ils debvoyent convoyer, qui est le capitaine Pol 7), auteur et conducteur de toutes les entreprinses sur le fort du Voorn, et autres places en Gueldre, où il a tué un gentilhomme du païs, et ensuitte a quitté le service de cest Estat devant Boisleduq. On va l'envoyer à Geertrudenberghe par provision; car comme il ne sçauroit exhiber aucun passeport de son capitaine, qui estoit Cressy 8), auquel on en escrit presentement, il semble qu'il y aura bien de la dispute à desmesler sur sa personne, nommement le quartier estant brouïllé comme il est, et ceux de l'autre costé demeurans en faulte de comparoistre à l'assemblée destinée pour en vuider les differents. - On se donne bien de la peine et de la presse à pousser noz galeries et, comme à des playes d'importance, autant de chirurgiens que de spectateurs, mais l'enemy de qui tout le rempart est baterie, et sans son danger, nous y traverse grandement, nous ayant abatu la nuict passée jusqu'à sept piliers à la fois. Cela se peut et doibt remedier seulement à force de contrebateries, qui fassent taire celles de l'enemy à mesmes qu'elles s'ouvrent, ce qui se faict en un instant, et on y va donnant les meilleurs ordres qu'il est possible. - Je n'ay que faire de protester à V.A. du peu d'estoffe nouvelle qu'il y a icy à l'entretenir; elle le void à l'oeil dans ces lignes de si petit subject, et qui cependant ne peut avoir esté ravi par des honestes gens, qui ont l'honneur de faire des rapports tous les jours de bouche à V.A., mais elle excusera mes impertinences, puisque je pesche par son commandement. Devant Breda, le 20e de Sept. 1637. {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} 1711. Aan J. Raesfeld 1). (K.A.) Z.H. duldt nooit, dat men hem spreekt over ambten in eene stad, die nog de zijne niet is. Ik kan u dus vooreerst niet helpen. Devant Breda, le 22e de Sept. 1637. 1712. D. de Wilhem 2). (L.B.) Ik zou wel gaarne eens een beleg willen zien. - Er is een aardig slaapkamerameublement te krijgen voor 500 francs en een ander voor 1000. Hierbij gaat een brief van La Pise 3), geschikt om door Z.H. gelezen te worden. 22 7b. (Sept.) 1637, Hagae. 1713. Aan prinses Amalia van Oranje. (H. A)* J'apprehende que V. Alt.e ne se lasse de m'entendre tant parler de nostre galerie, sans que je luy puisse mander qu'elle avance autrement qu'elle ne faict. De vray Son Alt.e s'en fasche et crie tous les jours, de n'avoir jamais veu si mal travailler qu'on faict icy. La nuict d'hier on avoit assez bien restabli ce que l'enemy en avoit ruiné, mais ceste derniere nuict ceux de la ville s'estants advisez d'allumer de certains grands feux d'un costé et d'autre de la pointe du bastion, on n'a rien peu avancer, au prix qu'il appartenoit de faire, dans une clarté, claire comme le midy. Mais aussi on trouve, que Mess.rs noz canoniers endormiz sont demeurez en faulte d'estouffer lesdits feux à coups de canon, qui estoit chose bien aysée. A cela on va donner ordre, et qu'au reste toutes choses puissent aller à plus grand pas qu'elles ne font. Dans le quartier de M. le comte Guillaume au contraire on advance extremement les galeries par des six pilliers toutes les nuicts, qui est une belle diligence. Du costé de l'enemy nous sçavons qu'on persevere tousjours au dessein et en l'esperance de jetter des gens dans Breda, et particulierement, qu'ils en veulent aux digues, qui arrestent une immense quantité d'eau contre ce quartier, s'imaginants - et non sans fondement - que par occasion d'un percement d'une de ces digues, qui ne pourroit moins qu'inonder la pluspart du quartier, et rendre noz approches infructueuses, il y auroit moyen d'en effectuer quelque chose. - Les trouppes destinées à cest exploict, seront tirées de six regimens que le Cardinal Infante, en partant vers Hainault, aveq le reste, le 17e de ce mois, a laissez au Demer, soubs le marquis de Lede, non sans grande contradiction de plusieurs des coronels, anciens en charge plus que luy. Des hier au {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} soir on a faict sortir des parties de cavallerie vers ces quartiers là, pour apprendre s'il s'y faict quelqu' assemblée à semblable effect. - Le Cardinal Infante a faict entrée solennelle dans Bruxelles, depuis ses deux victoires, et au sortir de l'eglise, s'en est aller trouver la Reine Mere 1) - que les Espagnols pardelà appellent La Rouïna madre, à cause de la grande despense qu'il y faut mettre - et ayant renvoyé tous ses chevaulx de selle, n'en est parti qu'en carosse sur le tard. - Enfin toute la grande armée qu'il mene vers le Hainault, au secours de Piccolomini 2) et Balançon 3), à Mons, ne monte qu'à 2300 hommes de pied, et 43 compagnies de cavallerie, faisants quelques 2000 chevaulx. Il reste à veoir quelle mine leur feront les Françoiz, qui par avance ont perdu en un instant leur bonne conqueste de la ville d'Ivois et Lutzenbourg, que M. de Chastillon 4) avoit forcé par le siege formel de quinze jours, et maintenant a esté reprinse en une nuict, par escalade, conduitte par Don Andrea Cantelmo 5), colonel italien, qui le 14e de ce mois y a mené 1000 que mousquettaires qu'arquebusiers à rouët, a surpris le gouverneur et faict main basse à 450 hommes de la garnison, outre les deux compagnies de cavallerie, canon, drapeaux, estandarts et tout prins, aveq ce qui arrive d'insolence en semblables occasions. Devant Breda, le 22e de Sept. 1637. 1714. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* On persiste tousjours dans la mesme diligence aux galeries, qui est hormais le poinct principal au dedans, comme la garde et conduicte des grandes eaux au dehors. C'est tout ce que j'en puis dire, car pour d'extremement grands progrez, on ne sçauroit s'en vanter. Toutefois comme une tortue feroit à la fin le tour du monde, nous approchons aussi peu à peu du bout de ce fascheux travail, qui l'est d'autant plus, que l'envie de veoir ce fier gouverneur demander à parler, va croissant d'heure à autre. - Deux de Mess.rs les Estatz se sont trouvez à ce matin aveq Mons.r le comte Guillaume dans sa galerie, et à peine s'en estoyent retirez, qu'une grosse grenade, tombée tout contre l'ouverture de dedans, y a emporté trois bons hommes et blessé quatre autres, le lieu estant si estroict, que ces messieurs n'y eussent aucunement peu eviter les esclats, si Dieu n'eust eu soin d'eux. - Mons.r le comte Guillaume a enfin abatu deux moulins de dessùs le rempart, d'où on tiroit perpetuellement dans ses approches à sa grande incommodité. Ceste apresdisnée le coronel Wijnberghen 6) a esté touché d'une bale perdue de mousquet à la teste, en sorte qu'il a tombé de son cheval, mais marché depuis. D'abord on n'a peu juger que c'est, mais tout au moins on croit qu'il n'eschappera point la trepane. La bale a deux fois percé le chapeau, mais il n'a seigné que d'une playe. La depesche de France n'est pas encore arrivée, mais par une couverte on me mande que l'affaire de la Reine n'est pas encor accommodée 7), quelque {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} bonne mine que luy fasse le Roy. Que ceux de la Capelle, assiegez par les Françoiz, ont faict une sortie si rude, qu'avec 500 hommes ils ont chassé le regiment des gardes hors de leurs approches 1), à quoy les deux mareschaulx de camp, les S.rs de Rambure 2) et Bussy-Lamet, taschans de remedier, en ramenant les fuyards, y ont laissé la vie, extremement regrettez à la cour, aveq quantité d'autres. Que dans icelle cour il y a de si sots discourreurs, qu'ils osent soustenir - encor gens de qualité - que nous ayons consenti soubs main à la prinse de Venlo. Et enfin que madame de Chastillon 3) a demandé au Roy le regiment de M. de Charnacé pour son fils cadet 4). La comtesse de la Suze 5) et la duchesse de Longueville 6) sont mortes à Paris dans ce mois icy. Devant Breda, le 23e de Sept. au soir, 1637. 1715. Th. Maurice 7). (A.B.) De Koningin van Boheme heeft een aanbevelingsbrief gegeven aan mijn schoonzoon, Gerard Alting, Dr. Jur. 8), zoon van Hendrik Alting, professor in de theologie te Groningen 9). Als Breda wordt ingenomen, wil hij daar gaarne eene betrekking hebben. Hij woont nu te Emden, waar hij geboren is. De la Haye, le 23/13 de Septembre 1637. 1716. Aan J. Beverwijck 10). (K.A.) Elk geschenk van Puteanus stel ik op prijs, omdat ik van hem houd. Het boekje, dat gij mij zondt, vind ik anders niet bijzonder mooi. Maar wilt {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} gij nu Puteanus bedanken en ook aan Wendelinus 1) schrijven? Ad Bredam, XXIII Sept. CICIƆCXXXVII. 1717. D. de Wilhem. (L.B.) Uw buurman, de heer Casembroot 2), maakt eene hooge schutting voor de ramen van uw trap; Dedel 3) heeft er u zeker al over geschreven. Van avond is het ding al klaar; als ik het eerder geweten had, zou ik het door de justitie hebben laten verhinderen. Nu zal ik er morgen met Dedel en uw broer over spreken. De la Haye, ce 24 7b (Sept.) 1637. 1718. Aan N. van den Bouckhorst 4). (K.A.) Uwe woorden heb ik aan Z.H. overgebracht, die zich echter wel verwondert, dat gij door het dralen van één man misschien uwe geheele zaak laat bederven. - Men schiet hier goed op met de belegeringswerken, maar Breda is beter versterkt dan eenige andere stad. De markies van Leda schijnt met zijn leger iets op het oog te hebben, maar wij zijn op onze hoede. Devant Breda, le 26e de Septemb. 1637. 1719. D. de Wilhem. (L.B.) Het kamertje in uw huis, waar uw klerk zit, is door de schutting zoo donker geworden, dat hij er niet meer kan schrijven zonder kaars. 26 7b (Sept.) 1637, en haste, de la Haye. 1720. D. de Wilhem 5). (L.B.) De heer Graswinckel 6) wil zijn neef Brederode, gouverneur van Venlo 7), helpen; dat is een wanhopig werk. En hij wil u over die zaak spreken. 26 7b (Sept.) 1637, desubito, Hagae. {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} 1721. A. Ploos van Amstel 1). (H.A.) Kunt gij iets doen voor brenger dezes, ‘genomineert tot het vacerende maerschalck-ampt van Montfoort?’ Wij hopen u spoedig in den Haag te zien, want Breda zal het nu wel niet lang meer houden. De heer de Wilhem wenschte twee exemplaren van La Verité des sciences van pater Mersenne 2), maar dat boek is hier niet te krijgen. In Utrecht, den 26/16 7b (Sept.) 1637. 1722. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* A mesure que Breda devient malade, il semble que l'enemi se met en peine de nous porter encor quelque mauvais coup de diversion. Et y a diverses places menacées, entre autre le Cadsant, où on a envoyé en extreme diligence les quatre compagnies qui avoyent ordre de se tenir à la teste de Berghe, et de là avoyent passé au fort de S.t Anne, au Poldre de Namur, sur des adviz venuz, que l'enemi avoit faict passer une bonne trouppe de gens, par le pont d'Anvers, de Brabant en Flandre. Depuis on est adverti qu'au contraire le marquis de Lede doibt recevoir du renfort hors de Flandres en Brabant, et attenter quelque chose d'importance audecà de l'Escault, de sorte qu'on n'a que faire tous les jours, que de transplanter des compagnies de tous costez, comme les pieces du jeu d'eschecs. Le secretaire Brasset 3) a mandé avanthier - ce que je croy que V.A. aura sceu - que la place de M. de Charnacé va estre remplie par le S.r d'Estampes-Valancay, president du grand conseil 4), frere de feu M. d'Estiaux, qui se rendra icy au premier jour, pour faire venir sa femme et famille à plus de loisir. Ledit Brasset advise encor, par communication du comte de Charost, gouverneur de Calais 5), que pour asseuré le Duq de Savoye 6) auroit defaict le marquis de Leganez 7) en bataille, où l'Espagnol auroit perdu 7000 hommes et treize pieces de canon. Nous sommes quasi hors de coustume de pouvoir adjouster foy à de si grandes nouvelles. Mande encor, que sans doubte le duq de Weimar 8) a defaict Jan de Weert 9), et qu'il n'y avoit que la nuict survenue, qui eust borné sa victoire. - De Bruxelles on mande, que les Françoiz se retrenchent contre la venue du Cardinal. De sorte qu'il n'est pas apparent que les deux armées fassent autre chose que se morguer. Je me promeine au loin, parce que d'icy je ne trouve point d'estoffe {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} digne de l'attention de V.A., qui hormais pourra avoir sceu par des tesmoings oculaires le progrez que M. le comte Henry a faict ceste nuict en ses approches. Les nostres vont à l'accoustumée, et moins viste que celles de M. le comte Guillaume. Mais je fais scrupule de toucher à ces matieres, sachant que V.A. en est informée tous les jours trop mieux que je ne le sçauroy faire. - Nostre capitaine espagnol 1) disne aujourdhuy aveq S. Alt.e qui se plaist à son entretien, le trouvant homme conversable, et plein d'experience. Devant Breda, le 27e de Septemb. 1637. 1723. C. van Teresteyn 2). (H.A.) Wij hooren hier, dat Breda zich spoedig zal moeten overgeven. Wilt gij brenger dezes, Mons.r Raesvelt 3), aanbevelen bij Z.H. voor secretaris van de stad? Ook de heer Rivet is op zijne hand. In Middelborch, den 27n Septemb. 1637. 1724. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Quoyque noz galeries cheminent tousjours au petit pas, et que telle soit la nature de l'ouvrage, nous ne laissons pas de gaigner quelque chose tous les jours, et y en a des mieux entenduz, qui osent esperer que de ceste sepmaine on pourroit avoir le nez dans le rempart. - Le coronel Wijnberghen 4), apres avoir resvé une nuict entiere, fut trepané hier, et s'est trouvé force sang entre les deux peaux, qui couvrent le cerveau; que s'il n'y en a point dessoubs la plus delicate, qui touche au cerveau mesme, il pourra eschapper; s'il y en a, on en desespere des apresent. De France il y a nouvelle asseurée, que Madame de Chevreuse 5), partie de Monbazon, s'est embarquée à la Rochelle en un navire hollandois, travestie en garçon, et accompagnée seulement de deux hommes - d'autres y adjoustent une femme ou deux - a passé la mer et, à ce qu'un chascun croid, s'est faict transporter en Angleterre, apprehendant l'arrest de sa personne, et ce, comme il semble, sur le subject des affaires de la Reine 6). - Dans le Poictou on dit que toute la province se souslevoit, à cause de quelqu'emprunt d'argent dont on pretendoit la charger; de sorte que madame de Combalet 7) s'en retourne de la moictié de son voyage de Richelieu, où les soubslevez menaçoyent de ruiner le chasteau. Ladite dame s'est faict adjuger depuis peu, par decret, le duché et pairie d'Aiguillon, pour la somme de quatre cents mil livres, et en portera desormais le nom et les armes. {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} Les Espagnolz, soubs le duq de Cardona, ont faict une descente en Languedocq, vers Narbonne, aveq 8000 hommes de pied, et 2000 chevaulx, et desjà avoyent investi ou, peut-estre, prins Leucatte, de sorte que toute la noblesse est en armes de ce costé là. - On croyoit encor en France le 18e du courrant la defaicte du marquis de Leganez, dont j'ay parlé ci devant, comme aussi une rude atteinte qu'auroit eu Jan de Weert du duq de Weimar 1). Devant Breda, le 29e de Septemb. 1637. 1725. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* A ce matin ceux de Breda ont faict du ravage dans la galerie des Angloiz, et y ont abatu huit piliers ou potences, à coups de quelques pieces de canon, plantées dans des nouveaux endroits inopinement; et c'est la grande tirerie que peut estre on aura fort entendue à Geertrudenbergh; mais tout a esté promptement reparé, et demain à l'aube du jour ce sera nostre tour de tirer force coups, pour favoriser certain travail de nouvelle sorte à pousser la galerie aveq plus d'expedition. - On confirme de Bruxelles la prinse de la Capelle, rendue aux Françoiz le 21e du courrant, apres de rudes attaques. Il en est sorti huit compagnies faisant au nombre de 460 hommes. On adjouste aussi, que les chasteaux de Berlamont et Emmery ont esté prins sur les Espagnolz, et que dans leur armée en Hainault il y avoit desjà grande cherté, tout le païs estant gasté. La livre de bure y coustoit dixhuit et vingt solz, la chair de mesme, la coupple de poulets un ducaton, la biere huit sols, le vin trente, le fromage quatorze, et ainsi du reste. Le fourrage aussi de la cavallerie y estoit reduit à tel point, qu'il ne sembloit pas possible que les armées y pûssent subsister longtemps. La mesme cherté se communique par contagion à Bruxelles, toute la povre noblesse du Hainault s'y enfuyant. - Le 22e de ce mois il arriva dans Bruxelles trois soldats, sortiz de Breda, au travers des eaux derriere le chasteau, portants chascun une lettre du gouverneur de mesme teneur, qui marque bien de la presse, et de la peur, que leur necessité ne parvienne aux oreilles du Cardinal. Ils ont dit, entre autres choses, que le gouverneur auroit faict certain retrenchement au jardin de Valckenbergh, pour y disputer, ce semble, le chasteau, apres la ville forcée, qui semble chose de peu d'apparence. - D'ailleurs nous avons advis, qu'un certain capitaine van Alphen, qui a sa compagnie dans la ville, et s'est pené en vain autrefois d'y entrer, s'en est encor remis en debvoir, mesmes qu'il pretendroit y jetter quelque trouppe d'arquebusiers à rouët, mais il y a ordre à tout. Le marquis de Lede aussi brasse tousjours quelque chose aveq ce qu'on luy a laissé de trouppes, et semble feindre plusieurs atteints, pour nous en surprendre d'une subitement, que Dieu ne vueille. On dit que du costé de Hulst ils avoyent projecté quelqu'invasion dans le païs de Ter Goes, et que cela est demeuré en suspens à cause de 1500 hommes, arrivez à la teste de Berghes, qui en effect n'estoyent que les quatre compagnies dont j'ay parlé par le passé. Devant Breda, le dern.r de Sept. 1637, au soir. {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} 1726. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Le grand vent qu'il a faict tout aujourdhuy, a empesché qu'on n'a peu effectuer ce qui avoit esté desseigné pour l'avancement de la galerie, qui pourtant ne laisse pas d'avancer tousjours, et semble que ceste nuict on se mettra en debvoir encor de quelque chose d'extraordinaire, de sorte que la ville va devenir malade de pis en pis, et au grand pas; car mesme nostre prisonnier espagnol 1), ayant veu, entre autres, sur la carte, quels avantages a eu M. le comte Henry derriere le chasteau, qui est leur foible, commence a en avoir fort mauvaise opinion. - Le commandeur de Berghe op Zoom escrit d'hier, qu'il venoit de parler à un honest'homme de sa bonne cognoissance, declarant sur son honneur, d'avoir leu en Anvers avanthier au soir, une lettre de Valenciene, en date du 27e de Septembre, par où il estoit porté, que de sept à huit mil Françoiz, ayants esté recognoistre l'armée espagnole, auroyent esté attrappez hors d'une embuscade par le comte Jan 2), et que s'estants retirez jusques dans Maubeuge aveq perte, le Cardinal Infante se seroit campé devant icelle ville aveq toutes ses forces, et auroit commencé à la canonner, quand soudainement le gros des Françoiz, venant de prendre la Chapelle, se seroit jetté sur luy et l'auroit faict retirer jusqu'à Valencienne - je croy qu'il y avoit Mons, plustost - en tres grand desordre. Dont il y avoit grande consternation en Anvers. C'est une grande nouvelle, et pour laquelle il fault attendre plus de verification, mais je la debite par avance comme elle vient à S. Alt.e de par ledit commandeur, qui au moins ne veult pas qu'on en doubte. - Le Sieur Wilmot, capitaine de cavallerie 3), a payé à ce matin sa curiosité dans les approches, par un coup de mousquet qui luy entre dessoubs l'oeil et sort par derriere, mais au bas de la cervelle. Le S.r Wijnberghen 4) n'est nullement au desespoir des medecins, depuis qu'on l'a eu deschargé de beaucoup de sang caillé par la trepane. Devant Breda, le prem.r d'Octob. 1637. 1727. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Le mauvais temps qu'il a faict ceste nuict n'a point empesché, qu'on ne soit venu à bout d'un bon dessein, qui estoit de prendre un certain ravelin à droicte de la galerie des Françoiz, qui nuisoit beaucoup, et dans lequel, mesme quand on eust travaillé à la mine dans le bastion, les assiegez eussent peu se prevaloir de quelque canon, comme il nous en alloit à Boisleduq. Ceste execution a esté faicte sans resistence, par le moyen du pont qui debvoit servir à Hulst, et dont la prattique aggrée tant à S.A. qu'il parle mesme d'en faire un essay au fossé du chasteau, maintenant que ceste nuict aussi M. le comte Henri s'y est emparé de la corne, sans perte notable de gens. De decà nostre galerie françoise est si avancée, qu'on ne fera presque, pour l'achever, que jetter de la fascine, et S.A. faict estat qu'on aura passé à ce soir ou demain au matin. {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} Vers M. le comte Guillaume ils tienent aussi les deux tiers du fossé, de sorte qu'il y en a qui estiment, que le gouverneur n'attendroit peut estre pas la mine, si S.A. l'envoyoit sommer dès a present. - Geertrudenbergh est si proche, que sans doubte j'entretiens V.A. de vielles nouvelles, mais elle se souviendra, j'espere, de ses commandements, qui me rendent si importun. Devant Breda, le 2e d'Octob. 1637. 1728. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Je retourne encor, à compter à V.A. des exploicts qu'asseurement elle aura sceuz deux heures apres leur execution. L'un est, qu'à ce matin M. le comte Henry s'est rendu absolument maistre de sa corne, apres y avoir faict jouër une mine, mais qui n'a esté suivie d'aucun combat, par la tirerie toutefois de loing, le capitaine Rochette 1) y ayant esté tué, et peu de soldats aveq luy. L'autre succes est, qu'en plein jour et sur le midi, on a percé la blinde dans la galerie françoise, où commandoit le capitaine des gardes 2), et a on rempli de fascines les deux verges d'estendue, qui restoyent à la galerie, en peu d'heure, tout contre le pied du bastion; et ce à la faveur d'une extreme et continuelle salve de canon et mousquets, de sorte que tout le quartier s'en est alarmé, et a prins imagination qu'on donnoit l'assault à la ville. Ce passage a cousté quelques morts et blessez, mais il vault cela. Et enfin nous voyci où il falloit aboutir, et va le S.r d'Ouchant 3), qui commande ceste nuict, faire travailler à une petite sappe qu'a ordonnée S.A. pour donner logement aux mineurs, mais ceux qui y vont travailler et n'ont proprement autre defense que la haye d'espines contre les pierres et grenades d'enhault, d'où il en pleut, y passeront assez chaudement leur temps. Mess.rs les Estatz de Zelande advisent à S.A. que le comte Fontaine 4), gouverneur de Bruges, s'est trouvé aveq 3000 hommes, force chalouppes, petites barques, eschelles, et autres engins entre Ardenbourg et l'Escluse, où on dit qu'il en auroit voulu au Crabbeschans; mais cela ne valant point la peine de tant d'attirail, on ne doubte point que le dessein n'ayt butté à l'Escluse, comme desjà de l'autre costé de la ville ils avoyent donné l'alarme au païs, pour y attirer des gens hors de la ville audelà du havre, et puis faire leur affaire de decà. Mais la marée survenant aveq le jour, ils s'en sont retournez sans rien attenter, Dieu mercy, qui nous preserve de tels desastres. - Des demain les Angloiz sont en estat de faire, ce qui s'est faict aujourd'huy au quartier françois. On vient de me confirmer par lettres de Venise du 18e de Septemb. la grande victoire qu'a eu le mareschal de Crequy 5) sur le marquis de Leganez en Italie, et qu'il y est demeuré cinq mil hommes, aveq bagage et canon 6). Devant Breda, le 3e d'Octob. 1637. {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} 1729. D. de Wilhem 1). (L.B.) Wij hebben het ameublement van 500 francs voor u gekocht. Van de boeken van den heer de Charnacé ben ik ook enkele machtig geworden. Men zegt, dat deze heer 450.000 francs in de bank van Amsterdam heeft, maar dat zal wel grootendeels geld van den Koning zijn. Te Willemstad heb ik gezien, hoeveel schade het water aan den dam heeft toegebracht; het zal veel geld kosten. De griffier heeft ook in deze zaak zijn plicht niet geheel vervuld. 3 8b (Oct.), Hagae Comitis. Te Willemstad heb ik de gemeene middelen verpacht voor het winterseizoen voor ƒ 158 minder dan vroeger, dus voor ƒ 4418. De plaats gaat achteruit. - Het is niet goed, dat men burgers, in plaats van soldaten, in de compagnieën opneemt. 1730. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Les Angloiz se sont penséz mettre en debvoir audjourdhuy de passer le fossé à fascine, comme il fut faict hier à la galerie des Françoiz, mais je ne sçay par quelle espouvante d'un danger tant soit peu plus grand que l'autre, les travailleurs n'ont peu estre persuadez pour 100 francs par teste, à ce que les autres firent volontiers à 25. En mesme temps aussi leur galerie s'est trouvée percée d'outre en outre d'un coup de canon bien ajusté, qui leur a emporté deux piliers, et par tout cela leur affaire se trouve un peu retardée, au grand desplaisir de Mons.r Morgan 2) qui se trouve presentement en garde. - Du costé de M. le comte Guillaume on vient de faire demander des mineurs à S. Alt.e, car, à ce que me dit un des coronels de ce quartier là, il ne tient plus qu'à eux, qu'ils ne soyent tout à faict passez dans une demie heure. - Les nouvelles d'une defaicte, ou retraicte confuse du Cardinal Infante, commencent à se confirmer de divers endroits, de sorte que nous vivons dans l'espoir de les veoir verifiées en peu de temps, de quoy je ne faudray, en ce cas, de me donner l'honneur d'advertir V. Alt.e Il y a deux heures, qu'un soldat françois a monté l'espée à la main au haut du bastion que nous attaquons, et y a descouvert une sorte de retrenchement palissadée et gardée, à son opinion, de quelques 200 ou 250 soldats, outre une petite garde avancée de dix ou douze hommes, dont il a trouvé la sentinelle à genoux, et l'a faict crier Jesus-Maria, par deux grands coups d'estramaçon, qu'il luy a donné sur la teste, avec un petit, d'estoq. La dessùs un coup de pique luy a esté porté, mais ne luy a faict que frizer l'habit, dont il s'en est revenu sauf et sain. Devant Breda, le 4e d'Octob. 1637. {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} 1731. R. Descartes 1). (L.B.) ‘En quelque occupation que vos lettres me rencontrent, elles me sont tousjours tres cheres et tres agreables, principalement puisqu'elles m'apprenent que vous me faites la faveur de penser en 2) moy, et que vous avez dessein d'employer encore vostre tourneur pour nos lunettes. Mais puisqu'il vous plaist en scavoir mon opinion, je vous diray franchement que tant s'en faut que j'espere qu'il en viene a bout avec des machines qui ayent moins de façon que la miene, qu'au contraire je me persuade qu'on y doit encore adjouster diverses choses, que j'ay omises, mais que je croy n'estre point si difficiles a inventer que l'usage ne les enseigne.’ Vooreerst is de keuze van het glas zeer moeilijk. Dan is het niet genoeg, een glas van twee of drie duim diameter te laten slijpen; er zijn tegenwoordig veel grootere en die moet men hebben. Om iets bijzonders te bereiken, moet de hyperbool ten minste vier voet afstand hebben tusschen de beide brandpunten en het glas vier of vijf duim diameter. ‘Pour ce que vous desirez des Mechaniques, il est vray que je ne fus jamais moins en humeur d'escrire que maintenant, et non seulement je n'ay plus ce grand loysir que j'avois autrefois, estant a Breda, mais mesme je regrete tous les jours le tems que ce que le Maire 3) a imprimé pour moy m'a fait perdre. Les poils blancs qui se hastent de me venir m'avertissent que je ne dois plus estudier a autre chose qu'aux moyens de les retarder. C'est maintenant a quoy je m'occupe, et je tasche a suppleer par industrie le defaut des experiences qui me manquent, a quoy j'ay tant de besoin de tout mon tems que j'ay pris resolution de l'y employer tout, et que j'ay mesme relegué mon Monde 4) bien loin d'icy, affin de n'estre point tenté d'achever a le mettre au net. Mais je ne veux pas laisser pour cela de vous envoyer l'escrit que vous demandez, vû principalement que vous ne le demandez que de trois feuillets, car je suis bien ayse de vous tesmoigner que vous pouvez sur moy quelque chose de plus que mes propres resolutions, et que je suis’ .... Du 5 Oct. 1637 5). 1732. A. Rivet 6). (L.B.) Mevr. de Chastillon kent zeker al door uw toedoen de gunstige beschikking van Z.H. 7); toch heb ik haar ook geschreven. Het is te hopen, dat de jonge edelman te laat komt, om de overgave van Breda te zien. Hij kan reizen met den nieuwen gezant 8). Hierbij zend ik u de Statera Renati Verdaei, die ik hoor, dat gij gaarne wilt inzien. De la Haye, le 5 Octob. 1637. 1733. Gravin Louise Christina van Solms. (K.A.) Mevrouw beveelt mij u te schrijven, dat, wanneer de portretten van den Keizer en den Koning van Hongarije 9), die te Keulen worden geschilderd, {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} misschien naar het leger worden gezonden, zij dadelijk naar hier moeten worden gestuurd. Le 6 October 1). 1734. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Les capitaines sortiz hors de la ville environ les 11 heures sont Metard, Bourguignon, et Everwijn, Flamen de nation, le premier bien plus brave et habil homme que l'autre. Apres avoir parlé à S.A. un quart d'heure, ils sont venuz dans ma hutte escrire une lettre au gouverneur, luy donnants adviz de ce qu'ils avoyent rencontré icy, et que les deux points pretenduz, l'un en faveur des ecclesiastiques, et l'autre de pouvoir envoyer parler au Cardinal Infante, avoyent esté rejettez bien loin, dont il falloit resoudre à traicter sur l'ancien modelle du marquis Spinola. La dessùs ils attendent encor response et cependant ont disné avec S.A., laquelle ils ont asseurée qu'il sortira encor 2000 hommes de la ville, et qu'il s'y en est trouvé d'abord 3500. Disent au reste, que ce qu'ils ont couppé au dedans, est pour estre bien defendu un temps, mais enfin qu'une chose les presse, qu'ils ne veulent pas avouër; mais, à ce que j'en ay peu tirer, ce sera l'amunition de guerre, et nommement la poudre. Disent encor, que le gouverneur est alicté de sa maladie ordinaire, la gravelle, ce qui semble avoir un peu avancé la capitulation, les ecclesiastiques s'estants trouvez aveq persuasions devant son lict. On estime qu'il leur sera porté ordre d'entamer le traicté. Et cependant on ne laisse d'entrer en garde à l'accoustumée. Devant Breda, le 6e d'Octob., apres midy, 1637. 1735. D. de Wilhem 2). (L.B.) De leden van den Raad van Brabant vliegen allen naar Breda, natuurlijk omdat er voordeel te behalen zal zijn. Wilt gij nog eens denken aan mijn neef Paul de Ligne 3)? Raptim, Hagae, 6 8b (Oct.) 1637. 1736. N. van den Bouchorst 4). (H.A.) Voicy les quatres pelerins arrivez a Getrudenberge sans coquilles et bourdons et en chemise, bien ameublés toutesfois de reliques dont on se peut servir vers le premier filz d'eglise. Si eux n'ont grand pouvoir de faire du bien, pour le moins ilz ne feront point du mal, et ayants accomplis leurs veux pourront apres leur retour faire ..... 5), ce que par une revelation leur aura esté apparu. Ce chevalier qui se tient sur le chemin fourchu ne bouge point; nescio, an Augustus illi Mitilense secretum concesscrit 6). A la verité, suave, mari {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} magno turbantibus aethera ventis 1), etc. Nous avons en bien de la peine a appaiser les premiers emotions contre le lieutenant admiral Dorp 2); ses gens sont bien deliberez de peu en point de retourner en mer, mais il faut d'argent. Le defaut du bewinthebber d'Enchusen l'excuse, et quand a la presentation du gouverneur de Calis, j'entens de bonne main qu'il le nie. Soit qui soit, le nenny de l'un est autant que l'ouy de l'autre ..... Getrudenberg, le 7e Octobre 1637. 1737. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Kan de compagnie van baron de la Ferté 3) nog één winter in Amersfoort blijven, ‘tot soulagement van de borgerye, contentement van de regeerders ende redres van deselve compagnie, t'welc myn soon in regard van syne L. Houtvesterschap 4) mede wel te passe soude comen’? Hage, den 8en 8b. (Oct.) 1637. 1738. J. Foreest 5). (L.B.) Ik deel volkomen in de algemeene vreugde wegens het innemen van Breda en heb een paar gedichtjes geschreven op den Prins. Wilt gij hem die aanbieden? Uyt den Hage, den 9en Octobris 1637. 1739. D. De Wilhem. (L.B.) De heer Dimmer van IJselstein 6) is erg ziek; de heer van Tienhoven 7) zal zeker het ambt vragen voor zijn zoon, als de ontvanger komt te sterven. Gij weet zeker, dat de heer Musch, drost van Maartensdijk, gestorven is. X 8b (Oct.) 1637, a la Haye. 1740. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Z.H. heeft in de vergadering van Holland door den heer Cats 8) laten {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} voorstellen, dat de gecommitteerden tot de legerzaken bij hem in het leger zouden komen, en gevraagd, of men niet drie of vier meer aan hen wilde toevoegen, maar daar was men tegen, want zeer belangrijke zaken moeten hier behandeld worden. Men doet ook weer over de instructie van de gecommitteerden ter Generaliteit. Hage, op St. Victorsdach (10 Oct.) 1637. 1741. J. Foreest (L.B.) Na het Augurium raptae Bredae 1) volgt nu Breda rapta 2). Wilt gij het vers aan Z.H. aanbieden? ‘Het is mijn wieroock ende t'offer alleen, dat ick syn hoochstgedachte Hooch.t tot een teycken van de grote danckbaerheyt, die ick voor myn deel voor desen uytnemende weldaet, dien syn Hooch.t door desen victorie bewesen heeft, haer schuldich ben, wete te offeren; het syn de pectonnen van myn vrolyckheijt in dit hoge feest’. Wij moeten God en den Prins dankbaar zijn. Uyt den Hage, den XIIen Octobris 1637. 1742. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Mijn zoon en zijn ritmeester hebben nog hun patent niet. Dat is den heer Vosbergen 3) maar mooi gelukt; de griffier had het baantje ook wel willen hebben. ‘Gisteren heeft men alhyer de danckpredicatien over de signalee victorie van Breda gedaen ende getriumpheert met het luyden van clocken ende vieren. Den commissaris Spiering 4) spande de croon, als op twe masten gehadt hebbende by de 80 pecktonnen ende een yeder den wyn schenckende. Daerna volchden een smith opt Butenhoff naest Bylandt 5), die gentilicken een peert van yserdraet gemaeckt hadde, t'welck doorluchtich ende als lampen eenige uren lang brandden. Spectacula vulgi. - In myn sin heeft de admirael wat te precipitant gedaen int quiteren van syn charge’ 6). - Om drie uur zal de nieuwe ambassadeur van Venetië, Justiniani 7), worden ingehaald. De pensionaris W. Boreel wil liever geen ambassadeur te Venetië worden, maar zijn broeder 8) wel. Hage, den XVen 8b (Oct.) 1637. {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} 1743. D. de Wilhem 1). (L.B.) Het is toch maar goed, dat ik in den Haag ben gebleven. Voor u heb ik verscheidene boeken uit de verzameling van den heer de Charnacé bij Elzevier gekocht. 15 d'8b (Oct.) 1637. 1744. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Heden is een brief ingekomen van den agent de Glarges 2) met de kopie van een brief van admiraal van Dorp te Calais geschreven; die brief is niet in overeenstemming met zijne mondelinge mededeelingen. Sommigen schijnen nog niet voldaan te zijn met het ontslag. - Er zijn hier vele dingen te beslissen en ‘Zyne Hooch.t en sal hyer comende geen min werck vynden als voor Breda gehadt heeft’. Hierbij gaan brieven van den heer Heuft 3) uit Parijs. De heer Michaeli 4) heeft afscheid genomen en Justiniani voorgesteld. Hage, 17 8b (Oct.) 1637. 1745. J. van Aerssen 5). (A.B.) J'ay incontinent après la reception de vostre lettre envoyé querir le marguillier pour m'informer touchant le tableau dont m'avez escrit, duquel ayant entendu qu'il avoit esté osté du temple par l'ordre des kerckmeesters, je luy ay commandé de le remettre ce matin en son lieu, ce que desjà il a faict, comme il vient de me le dire, et auray soin qu'il y soit conservé, jusques à ce que S.A. en aura autrement ordonné 6)..... De Breda, ce 18 d'Oct. 1637. 1746. P.C. Hooft 7). (A.B.) Mijn' hoope had haeren mondt gemaeckt op het genot der eere van Uwer Ed. Gestr. aenspraek in 't legher, maer wert door krankheit mijns gelux teleurgestelt. De boodschap was, {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} te verstaen, oft U Ed. Gestr. ontfangen hadde mijne jongste afmaeling van den aenslagh op Vlissingen en de verlossing van des hopmans zoontjen door Uwer Ed. Gestr. Heer vaeder z.g. tot Londen 1). Welk deel mijner brabbelingen ik, ten daeghe van onze laeste verzaeming in den Haeghe, aen U Ed. Gestr. zond, om geschouwen en beschouwt te werden. Hebbende des geen afschrift, verlangt mij te weeten, oft het behouden zij; ende zoo Uwer Ed. Gestr. geleghenheit des lijdt, ik wenschte wel 't zelve, verbetert nae haer juist oordeel, eerstdaeghs t'mijwaerts te zien keeren, om het te moghen doen dubbelen. 'T nevensgaende gedicht, overgewaeit van Alkmaer 2), heb ik te min geschreumt voorts te veirdighen, in toeverlaet, dat het, onder 't vroolijk zeghegeschal der trompetten en trommen, Uwer Ed. Gestr. ooren te min quetsen zal, en te min haer gemoedt, onder die meenighte van gepeinsbreekende bezigheden. Dat ik ze steuren dar, wijte U Ed. Gestr. haer' eighe heusheit, die de stoutheid om er op te zondighen geeft, Mijnheere, aen ..... Van den Huize te Muide, 19en van Wijnmaend 1637. 1747. Susanna de Pardo 3). (K.A.) Meermalen heb ik en ook mijne abdij uwe welwillendheid en die van den Prins ondervonden; daarom verzoek ik u de sauvegarde nog eens te bevestigen, want onze welvaart hangt daarvan af. Ik zend hierbij ‘eene zeer kleine cloisterlicke ghedenckenisse voor de Joffrouwe’. Tot Ruremunde, den XX Octob. 1637. 1748. D. de Wilhem. (L.B.) De heer van Tienhoven doet zijn best, om de betrekking van ontvanger te IJselstein 4) of die van drost Pinsen voor zijn zoon te krijgen. ‘Au reste je suis marri qu'on vous a pas oste van der Lee 5), l'epine qui vous poigne. Procurez par voye du drossart et du magistrat de la ville de Breda qu'il obtienne la charge du servicemeester, puisqu'il a si bien sceu faire le maistre des requestes, qu'on employe l'intercession de S.A. pour en estre delivre’ .... 23 8b (Oct.) 1637, Hagae. 1749. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Dank voor uwe moeite ten opzichte van mijn zoon. Gisteren zijn er door de Staten verschillende ambten vergeven; van der Lee is niet geslaagd. De gewezen generaal van Indië, Reael 6), is overleden. Michaeli 7) vertrekt over {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} Keulen en ook de gezant d'Estampes 1) zal afreizen van Calais, zoodra er gelegenheid is voor zijn transport. De Poolsche gezant heeft in Engeland geen audientie kunnen krijgen. De magistraat te Wijk moet veranderd worden; wat is dat daar verleden jaar eene herrie geweest! En ook nu nog zijn er allerlei onaangenaamheden. Het schijnt mij het best, dat Z.H. de beide burgemeesters continueert. Blijft er echter maar één, dan hoop ik, dat het Isendoorn 2) zal zijn, die getrouwd is met eene nicht van mijne vrouw. Ik hoor, dat kolonel Pinsen 3) plotseling is gestorven. Hage, den 23en 8b (Oct.) 1637. 1750. A. Ploos van Amstel. (H.A.) De tijding, dat Pinsen gestorven is, wordt bevestigd. Ik schreef aan Z.H. ‘om de vacerende plaetse voor een van myne twee outste sonen te hebben’; wilt gij mij helpen? Hage, den 24 8b (Oct.) 1637. 1751. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Het is te hopen, dat de Prins spoedig zal beteren. Van Marten Harpertz 4) is verder nog niets gebleken. Den admiraal Dorp schijnt men het lastig te willen maken. In Amsterdam was men even blij over het ontslag van Dorp als over het innemen van Breda; ‘de actien’ waren 2% gestegen. Ik zou gaarne zien, dat één mijner twee oudste zonen het ‘beneficie’ van Pinsen kreeg; kunt gij daarvoor iets doen? De heer Michaeli is gisteren vertrokken. Hage, den 26en Octob. 1637. Van uw zwager 5) hoor ik van ‘de poursuite van den heere hooffmeester 6)’. Men zal Z.H. verzoeken, spoedig naar den Haag terug te keeren. Hage, den 27 8b (Oct.) 1637. 1752. D. de Wilhem 7). (L.B.) ‘Hem! quid audio? Monsieur le maistre 8), ‘vouldroit il estre drossart d'Isselstein, et quitter ses charges? Am[bi]tiosum nomen est praetoris, et liberalis credulitas.’ En het geeft maar ƒ 200! Wil hij daarvoor het hof verlaten? Hagae, properanter, 28 8b (Oct). 1637. {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} 1753. A. Ploos van Amstel 1). (H.A.) De ‘heere hooffmeester’ heeft dus de betrekking gekregen. Nu, wij hebben ook al veel gekregen en mijne zoons zijn nog jong. ‘Alhyer en was noch gene tydinge van de commissie op Marten Herpertz. Ick hebbe verhaelt, wat den admirael op syn versouck volgens zyn oudt voornemen aldaer geobtineert hadde, alsmede de provisionele commissie op den voorss. Herpertz, die ongeluckich is, omdat men van hem al te grote opinie heeft. Den tyt van een jaer sal ons wyser maken. God geve de opinie die effecten mogen volgen’. De secretaris Euskercken 2) is gevaarlijk ziek geweest. De heer Brasset 3) heeft namens zijn Koning hunne Ho. Mo. aangezegd, dat de conferentie te Hamburg behoort plaats te hebben en niet in den Haag. Hage, den 29en Octob. 1637. 1754. Aan D. Heinsius. (K.A.) Gij hebt mij vele kleinere verzen en ook een uitvoerig gedicht toegezonden 4), dat onder het groote aantal gedichten op hetzelfde onderwerp bijzonder uitmunt. De Prins is u zeer dankbaar. Ik zelf heb het te druk om te dichten, daar ik bij al mijn ander werk maandelijks 100 à 120 particuliere brieven te schrijven heb. Ik kan nauwelijks alles voor mijne vrienden doen, wat zij mij vragen. 29 Octob., ad Bredam, 1637. 1755. D. de Wilhem. (L.B.) Fr. Onze neef van Dorp 5) denkt, dat de drost Pinsen ƒ 1500 inkomen had. Maar het is slechts ƒ 200. Dat is dus geene betrekking, waarvoor men al het andere opgeeft. 29 8b (Oct.) 1637, Hagae. 1756. D. Graswinckel 6). (L.B.) Orantem quum vides, quin exorari te passurus sis, nullus dubito. Omnia utut abessent, preces meas ille favor, quem pro laborantibus naturalem esse praedicat Hipponensis antistes 7), humanitati tuae commendaret. Sat scio, tuam toti orbi testatissimam, mihi privatim compertissimam illam, qualiacumque {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} haec sunt, aspernari; gnaram quippe hac via coelum peti, hac potissimum ad coelo receptas mentes nos accedere, ipsi quin imo numini e propinquo conciliari, aequari; sed enimvero res dura, et vel hosti miseranda conditio etiam in demississimas preces, omni caeteroquin parario destitutam pietatem propellunt. Ilico ut e castro me recepi, ad Brederodium 1) scripsi. Calamitas calamitatem, ut unda undam, protrudens, nostras ei invidit; totos viginti dies - at quos illos, bone Deus! - in via haesere. E vestigio vicissim quae rescribat mitto. Metum, qui in constantissimum cadat, obtendit, communicata cum centurionibus consilia; nihil a se privatim actum, ijsve quorum intererat inconscijs. Perfidiae crimen longe habet, sicque adeo a se amolitur, ut, si qua ipsum istius labes collutulet fuscetve, omni favore ac gratia indignum ultro edicat. Stare sibi, ut divino cultui, ita et Sereniss.mo Principi indelibatam reverentiam, asseverat. Quae si vera, ut credi aequum, iudicet, non acerbam de mortalitate sententiam laturus, ea blandam, quod ajebat ille, gratiarum faciem non horrere. Praesertim si, quem nulla circumlocutione usus excitaverim 2), vel perculsum et tantum non de gradu dejectum, attendere digneris, et ad ingenui responsi non fucatum candorem animum atque oculos vel quantillum advertere. Utrumque mitto, ut, si usui possit esse, captato molliori articulo, tuam erga miserum pietatem, quam cupis quamque suetus es, explicare possis apud Sereniss.m Principem, nobis vel hoc nomine summum, quod ejus exemplo atque auctoramento doceamur, quanta veneratione tuas virtutes venerari nos ac suspicere fas aequumque sit. Ergo te per genium tuum, per illos, quos in pientissima matre unquam deveneratus es affectus, per quaecumque chara tibi atque accepta voluit benignus Deus, rogo quaesoque meis, at matris praesertim viduae, orbae, destitutae, senio, moerore, ac luctu confectae precibus accedas propitius. Me tuo illustriss.mo nomini dicatissimum atque ex asse semper tuum habebis, ei vero, qui, proh dolor! inter tantas aerumnas, non vitam, sed vitae tormentum trahit, hoc dabis, post optimum maximum Deum, ut, quem natura reposcit spiritum, quietior reddat, et citra opprobrij - cujus nullum penes ipsam meritum - notam, canos suos ad tumulum deducat. Sic te divina benignitas tuis, Principi, Patriae diu servet, a charissimorum liberorum tuorum capitibus omne malum clementer avertat, suae porro clementiae radijs decoros, patri atque avo similes reddat foveatque. Faxit ipse, ut tam ego sim tibi commendatissimus, quam fausta prosperaque ae supra votum fluentia cuncta tibi apprecatur ..... 3). 1757. Aan D. Graswinckel. (H.A.) Dum in integro Brederodij nostri, τοῦ ταλαιπώρου res fuere, dedi operam tacite quam potui, ne se ab amico ἐν ἡμέρᾳ κακώσεως temere desertum cum causa quereretur. Postquam spes ultima decolavit, et latae sunt, quot homines, tot sententiae, quarum non dubie funestus rumor Hagam impleverit, rogo te, {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} qui antehac silere jussus fui, quid interloquendo deinceps profecturum autumes? Superest, quantum video, ut, quem facundiae patrocinio servare nequijsti, mascula consolatione et prorsus melioris philosophiae monitis arrigere contendas, atque ab egregiae existimationis culmine gravi lapsu dejectum virum - cui illud certe vitio verti potest, quod non satis Nicolaus fuerit, ab ipso populo praepostere victus - in eo saltem generosi animi instituto firmare studeas, ne hactenus invidiae gratificetur, ut sacra fidemque patriae quavis conditione commutet. Quae nimirum ἔσχατα χείρονα τῶν πρώτων fore, non dubie mecum judicas ..... In castris ad Bredam, Ips. Cal. (1) Nov. CIƆIƆCXXXVII. Ik schreef dezen dadelijk, nadat ik den uwen ontving. 1758. Aan P.C. Hooft 1). (L.B.)* Ick hebbe den H.e Wicquefort vertrouwt, dat hij U.E. getuijghenisse soude geven van mijn heftigh leedwesen over het vermissen van U.E. ontmoetinghe, doe Holland hier was, ende wij het legher in 't gedrangh sochten. Sonder de hope van dien vrundelicken dienst hadd'er sich mijn' eighen hand voor desen van gequeten; nu sal haer werck zijn U.E. te verwittigen, hoe dat ick 't vereischte stuck sijner Historiën 's daeghs voor mijn vertreck uyt den Haghe in seer gewisse handen hebbe gelaten; maer soo gewisse, sie ick nu met verwonderingh, dat sij van geen komaf en weten. Dit tijghe ick neffens desen mijnen swagher J. van Baerle 2) aen, en geloove vastelick, hij is de man; want het gedenckt mij mistigh, als van huijs gescheiden zijnde in een' verdwelmde duijselingh van honderden huysgescheften, die mij - nu mij alleen - neffens den hofdienst in aller ijl te verrichten ende vast te stellen stonden, dopo lei ch'è salita A tanta pace, e m'ha lasciato in guerra. Dwael ick in mijn' inbeelding voor dese reise, de man sal echter uytgemaeckt werden. U.E. gelieve des onbekommert te wesen, ende te gelooven, dat ick dus veeltyds door te veel sorghs vaere, berghende de kostelicke dinghen soo sekerlick, dat [ick] se met onsekerheit moet naervorschen; peccant securae nimium sollicitaeque manus 3). Het leger scheidt korts naer aenstaenden middernacht; soo en kan 't niet aenstaen, oft ick sal U.E. rationem pretiosissimi depositi geven. Boecken vol gelucks, meer als voll wijsheids, overvallen ons dagelix, op de verovering deser stadt, maer een bladt van den H.e Heinsius 4) overweeght se. Een gerucht belooft ons veel van den H.e Barlaeus ende andere. U.E. en staet niet vrij te swijghen, want Breda is den Bosch waerd 5). Tesselschade is noijt soo hoogh boven haer self gesteghen als met eenen reghel onder de gesamentlicke goede, die U.E. de moeyte genomen heeft van mij te senden: En stell' syn leed te boeck, soo hoeft hij 't niet t'onthouden 6). Alle mans ende manshoiren 7) hiernaermaels moeten 't haer benijden. Ick sal haer, te beter tyd, mijn gevoelen van haer geleerde beleeftheid doen sien, ende aen U.E. altoos van d'onendelicke, daermede U.E. my verplicht mondelick te blijven ..... In 't leger by Breda, den 2en Novemb. 1637. 1759. Elisabeth Roovers, wed. J. van Ceters. (L.B.) Ik schrijf u ‘om den armen cappucin, die in de gevanckenis geraeckt {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} is ende wort bewaert van de santenelle[n], die op sijnnen kost sitten en terren, omdat hij naer Brabant gewest heeft ende, gelijck Mijnheer wel wet hunnen staet ende gelegentheijt, soo bidde ick ootmoedelijck ons daerin te helpen; ick sal t wederom verdien met gelegentheijt, dat Mijnheer hem van mij sal bedancken. Want den comandeur is wat onbeleeft in 't regaert van den gevangen. Ick heb gaen bidden om bermherticheijt, maer en can niet verhoort woorden, dat hij op borge van sijnen persoon in sijn clooster moecht gaen, om de costen te schouwen, maer de comandeur, die en wil t niet, maer wilt 6 duijsent gulden borgen hebben, ende nu wilt hij niet min als 3 duijsent gulden hebben, ofte sal hem op den toren setten. Ick en wete niet, oft hij daer sitten sal te water ende te broode, ofte hoe dat en wete ick niet. Den gouverneur van Bergen, Morgan 1), die heeft de gevangen cappucinen in de borgers huijs laeten gaen, om den cost te schouwen, totter tijt toe, dat sijn Hoocheijt de cappucinen los gewesen heeft. Daerom, Mijnheer, U Edelheijt heeft al groot crediet bij sijn Hoocheijt, soo bidde ick Mijnheer ootmoedelijck, omdat de saeck soo onnoosel syn, ons te helpen 2) ..... 1760. M. Zuerius Boxhorn 3). Et ego quoque inter tot omnium applausus ac gratulationes tacere non debebam. Quippe in Brabantia natus, transactis pueritiae annis eâ in urbe, quam tam feliciter expugnatam publico gratulamur. Mitto Panegyricae orationis meae 4) exemplaria duo, alterum celsissimo Principi offerendum, si ita tibi videatur, alterum vero tibi. Caeterum totus jam sum in consignanda Bredanae obsidionis historia 5). Ad quam accurate persequendam multa requiri, satis intelligo. Omnis autem fiducia mihi reposita est in singulari tua humanitate, a quo facile impetraturum me confido, quodcunque ad maximi Principis adeoque totius hujus Reipublicae decus ac aeternitatem facturum existimabis. Scribo haec raptim et in Bredani itineris procinctu. Proximis diebus, volente Deo, reversus, ipse ad te excurram. Vale ..... Raptim, Lugd. Bat., 1637, Novemb. X. 1761. J.A. graaf van Solms 6). (R.A.) Ik hoop spoedig het paspoort voor twaalf of veertien paarden te krijgen, dan kan ik mijne koetspaarden kwijt raken. Utrecht, den 12/2 Novemb. Ao 1637. {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} 1762. J.I. Pontanus 1). (L.B.) Ook ik kan niet zwijgen, nu Breda is ingenomen 2). Hebt gij indertijd mijn boek tegen Selden ontvangen 3)? Nu en dan wil ik u gaarne schrijven; ook uw vader heb ik goed gekend. Raptim, Hardervici, XIV Novemb. 1637. Wilt gij de familie Zuerius, die aan mij verwant is, van mij groeten? 1763. Aan graaf Johan Maurits van Nassau 4). (K.A.) Ik zal u niet schrijven over het ongeluk, dat mij heeft getroffen. Het verheugt mij, dat gij uw ambt 5) hebt aanvaard. De heer van Campen en ik beklagen het, dat de schoone stad Olinda verwoest is, maar wij verwachten met spanning de schoone materialen, die gij belooft te zenden en die zouden kunnen dienen voor een kleinen tempel van Salomo. Uw huis ziet er nu statig uit en ook het mijne versiert de Pooten en de Plaats. Het bevalt mij goed, maar ik mis nu het voornaamste. Mijne kinderen nemen veel van mijn tijd in beslag. Van mijn huis zal ik prenten laten maken door Pieter Post 6).... le 17e de Novemb. 1637. 1764. C. Barlaeus 7). (L.B.) Ik verheug mij zeer over het innemen van Breda. Welk een verschil bestaat er tusschen de belegering van die stad door Spinola eenige jaren geleden, en nu door den Prins! Ik heb eene rede geschreven over deze zegepraal 8); wilt gij haar den Prins aanbieden? Amstelod., XIX Nov. 1637. Ik lijd weer aan zwaarmoedigheid. 1765. Aan N.N. 9) (K.A.) Ik stel het zeer op prijs, een brief van u ontvangen te hebben, want oude vriendschap gaat boven alles. De dood van mijne vrouw is een heel erge {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} slag; ik voed nu mijne kinderen op met een gouverneur. Zij mogen geen andere grammatica leeren dan die, welke ik zelf opschrijf. Ik heb een huis laten bouwen, laat er platen van maken en zal u die zenden; Inigo Johns 1) zal inzien, dat zijne manier niet zooveel van deze verschilt .... A la Haye, ce 11/21 de Novemb. 1637. Mijn bloedverwant Snoeckaert 2) brengt mijn antwoord over aan Mevr. Stafford 3). 1766. Aan R. Descartes 4). (K.A.) Le pretexte ne seroit pas controuvé, si je disoy m'estre teu jusqu'à present, pour avoir loisir à mediter de quelles parolles vous remercier dignement de la faveur speciale dont il vous a pleu m'obliger, en vous laissant destourner de l'illustre chemin où vous marchez, pour gratifier mon ignorance d'une instruction de sa portée; mais j'allegueray sans ceremonie et veritablement que vostre pacquet avoit mis 18 jours à faire le chemin depuis vos espaces imaginaires à Breda, où le partement de l'armée me surprenant, je resolus de sortir de la confusion militaire pour vous rendre graces de sens rassis. C'est à quoy plusieurs affaires domestiques ne m'ont encore laissé parvenir, et ne me trouvé-je que de fiebvre en chaud mal; mais il s'en alloit dard(?), s'il ne l'est de longtemps, Monsieur; ce que je vous prie tres humblement d'excuser, et de croire que vous me tenez de nouveau dans une obligation si estroicte, qu'il n'y a sorte de service de mon pouvoir que je ne pense vous debvoir, tant que je debvray ceste vie à Dieu, que je prie de vous inspirer à faire continuellement part au monde de voz escrits, puisqu'à vuë d'oeil ils sont destinez à le nettoyer d'un deluge universel d'erreurs et d'ignorance. Au reste, Monsieur, je prevoy qu'en ne pouvant me taire de ce que je possede de si precieux de vostre main, on m'en fera chaudement l'amour de touts costez. Il reste qu'il vous plaise me commander comment j'auray a m'y comporter, car j'advouë qu'il me faict mal, non seulement de faire part à un chascun de ce que je cheris plus que toute autre chose, mais aussi de veoir comme le monde a accoustumé de se jetter soudainement dans les imprimeries, aveq ce qui, partant de la main de l'autheur en bonne forme, ne passe par la leur que difforme et diffiguré. Il est vray que j'incline à la defense de toute communication par la jalousie que je viens de vous confesser, mais voz interests y ont beaucoup de part. Aussi seront ils tousjours les miens. C'est tout ce que j'ay de compliment en vostre endroit, mais il perdra ce nom aux occasions et s'accomplira d'effect partout où j'auray moyen de vous faire cognoistre que je suis plus que personne ..... A la Haye, ce 23e de Novemb. 1637. Je pense vous avoir promis, ou bien je promets encore, de ne vous interrompre plus en ces haultes et immortelles pensées, que vous allez filant de jour à autre, pour le bien de l'univers; mais apres vous avoir osé demander trois fueillets, j'ay bien le coeur encor à vous prier de me dire quelque jour en trois lignes à quoy vous en estes, si la plume accompagne le raisonnement, et si vous lairrez vivre apres vous le moyen de vivre plus que nous ne faisons et ne debvons pour bien estudier vos leçons. 1767. Aan J. van Aerssen 5). (K.A.) Z.H. heeft in de kerk van Breda al de opschriften gelezen, die de vijand er heeft achtergelaten, en heeft mij een opschrift gedicteerd, dat de stad {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} alleen door de hulp van God in zooveel dagen in 't gezicht van den vijand is ingenomen. Ik heb dat in enkele Latijnsche woorden vertaald en deze moeten in de kerk worden aangebracht, maar Z.H. wil de opschriften van den vijand niet verwijderen; wij willen niet doen als hij, die ons beroemd schip verbrand heeft. Op dat feit gaat hierbij een versje 1). A la Haye, le..... de Novemb. 2) 1637. De schilder moet geene verandering maken in de spelling van het opschrift. 1768. J. van Aerssen 3). (K.A.) Hartelijk dank voor uw gedicht; er zijn reeds verschillende afschriften van genomen. ‘J'ay donné ordre pour faire accommoder le tableau dans lequel vous desirez que je fasse escrire en grosses lettres ce que m'avez addressé sur la prise de Breda 4); j'auray soin que le peintre prendra bien garde à l'ortographe, et feray apres, suivant l'ordre de S.A., que le susdit tableau soit miz en un lieu eminent en ceste eglise, ou il sera commodement ven et leu de tous ceux qui s'y trouveront, et lairray ceux de l'ennemi en leur place, ou nous les avons trouvé.’ Het doet mij veel genoegen, dat gij met Z.H. gesproken hebt over dominé Streso 5); wij willen hem gaarne hier hebben en ik zal hem in alles voorthelpen. De Breda, ce 6 Decemb. 1637. 1769. G. Croesse 6). (K.A.) Mijn broeder 7) is heden morgen overleden. 8 (?) 8) Dec. st. no. 1637. 1770. J. van Bronckhorst 9). (B.M.) Also U E myn heeft behandicht het caertien van Breda, en ick U E beloofden hetselve verleden woensdach weder te senden met den Haechsche schipper, dan alsoo daer veel werck in was, en ick het soo haest niet en conde copieren, heb oversulckx die stouticheyt getoont en heb het tot saeterdach gehouden. Bidde U E myn het niet qualich en sal gelieven of te neemen, en sal ter oorsaecken van dien alle danckbaerheyt bewysen, en sende U E in het caertgen drie {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} printkens, die U E noch resteeren aen het werck van S.r Poelenburch 1), die ick geest heb; zyn van cleynder importante. Bidde U E hetselfde gelieve in danck aen te nemen, en sal vorder U E, mynheere, in de protexie van de Almogende bevelen en blyven ..... Actum Utrecht, desen 9 2) Desember 1637. 1771. Aan C. Barlaeus 3). (A.B.)* Facio ad hanc triumphalem orationem tuam 4), quod ad funebrem illam feci, quam, recenti meo luctu, tam erudite mihi concinnaveras 5); sileo nempe, propter morem et decorum, si manum spectas animi interpretem; si, quid intus agam, ingenue profitenti credis, procul a silentio sum, et tacitâ quâdam garrulitate mecum laudo, quod pari te affectu et facundiâ, nunc patriae gaudijs, nunc amicorum calamitati, summus utrobique orator, impendis. Sed, ne quod dicere coepi, facere desinam, sileo atque, ut laudibus, quas publice amplissimas mereris, et gratijs, quas a me perpetuas, intentius vacem, in me redeo et, quem ibi virtutis tuae individuum charactera circumfero, tacitus amplexatum eo. Caeterum, ut maximus iste atque utilissimus patriae successus complurium oratorum - praeter tot corvos et poetrias picas - ingenia stimulavit, et pro virili nemo non aliquid ad augustos victoris pedes deponere conatus est, expectant plerique, me proxenetâ, quid retribuet dominus. Inter eos ut revera non sis, apud me sic censeris, ut cui ultro, nec opinauti, offerendum sit, quod miselli quidam putidique assentatores, quasi bene meriti, tribus manibus prensitare gestiunt. Quid his futurum sit, secure laboro. Tui, quam oportet rationem haberi, uti habeatur, mihi impono. Sed intueri te valetudinem Principis rogo, et hanc morae non affectatae causam in benignam partem accipere. Cum vocabulo valetudinis, tuae recordor, quam dolenti sane mihi ϰαὶ συμπάσχοντι vacillantem nuncias. Erige vero te, mi amice, et atram illam hypochondrij nomenclaturam, si potis est, ex animo dele. Fortasse nimium anatomiae peritus per momenta mali sollicitus ambulas, quae ignari obiter patiuntur, et leviori suo vel damno, vel terriculo. Summa est, ridendi et jocandi argumenta conquirenda sunt. Haec in Wicquefortij et aliorum hospitalitate non dubie invenies; ad illa si quid me conferre pateris, inspice, quos hic addo, insipidae venae meae, sed, nescio quo fato, aliquo hic in pretio foetus, et ride, nisi indignaris, stolidi anseris audaciam inter vos olores. Latet aliquid penes me festivioris argumenti, et quod pertinacissimas obstructiones domet. Sed ad producendum - quod pene vovi non committere - toto deliberativo genere adducendus sum. Experire, an hic valeas, quod in demonstrativo. An valeas autem, hoc primum significa, et me ama de te serio sollicitum. Hagae, 3 Id. (11) Dec. 1637. {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} 1772. Aan N.N 1). (K.A.) Z.H. is zeer verwonderd, dat de Koning van Denemarken het patent, toegestaan aan zijn valkenier de Ghier, heeft herroepen, omdat het zou zijn gegeven door een valsch rapport. Die meening is geheel onjuist: er is geen sprake van een valsch rapport, en wij zouden dus gaarne opheldering ontvangen. Wilt gij uw broeder helpen, om die zaak in het reine te brengen? A la Haye, le 15e de Decemb. 1637. 1773. Aan F. D'Ayala 2). (K.A.) Je me descharge par ce porteur de tout ce qui s'est trouvé au pacquet de don Jusepe 3) pour vostre compte. Le reste, qui estoit un pennache d'oyseau de paradis, s'adressoit à nostre petit maistre 4), et le luy ay presenté aveq autant de harangue qu'il m'a semblé que le subject meritoit. Excusez moy, s'il vous plaist, de ce que j'aye tardé à vous mettre en possession des largesses de Castille. Ce n'est pas qu'il m'ayt prins envie d'avaller ceste derniere douzaine de Lope de Vega Carpio 5), avant que vous la goustassiez. J'en trouve par trop d'autres dans ma bibliotheque qui doibvent passer devant par ordre de naissance, mais la faulte des adresses m'a retenu ..... 6) ce 16e de Decemb. 1637. 1774. E. Puteanus 7). (L.B.) Ecce a Puteano tandem litterae; a tuo, et nonne gratae? Non me sinit profecto incredidibilis humanitas tua dubitare; faciet prudentia, ne peccasse silentio videar. Miseram vero nuper De Bissexto librum 8) et Coronam radiatam, sive simplici titulo, Dierum apud Indos Diorthosin 9). Alia sciebam pervenisse, sed ab aliis. In Epistolarum editione pergo 10), ad tuum quoque venturus nomen 11), quo, velut unione, Mercurius meus splendebit. Notaveris, ordinem {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} hic temporis servari, [a] Plinio aliquando repudiatum 1). Pluscula parata sunt, sed difficultas cum typographis, ne alios accusem. De operibus simul omnibus etiam cogitabam; praemittam tamen, si licebit, Nundinas Romanas 2), et quae Circulum spectant Urbinianum 3). Michalori petulantia ad novas me Vindicias coëgit 4). Ludere volui, quia nihil quod ad rem faceret ille scripsit, quae pleraque apocrisi meâ jam erant confutata. Interdum, ut me oblectem, Otia tua inspicio. Hae deliciae meae sunt. Interdum et amicis ostendo, ne solus suavissimam divini ingenii tui felicitatem venerer. Vale, et me litterarum affatu bea. Lovanii, in Arce, XV Kal. Ianuarias (= 18 Dec.) M.IƆC.XXXVII. 1775. J. van Beverwijck 5). (L.B.) Quod salute salute epius dicta, et epistola e castris missa 6) mei meminisse dignatus sis, vir nobilissime, multum tibi debeo. Scripseram jam Puteano, antequam tuam acciperem, praestitisse me, quod mandarat. Postea a filio mihi literae [missae sunt] 7), quibus iterum requiritur iudicium meum de Bissexto. Non aliud certe habeo, nisi ut tecum et cum Heinsio nostro respondeam, ad maiora natum videri sublime ingenium. In coelestibus animis non ferimus vulgaria, quae in illis, qui humi serpunt, non adeo solemus contemnere. Utrumque cum in literis tuis, vir nobilissime, animadvertam, iterum te nugis meis adire audeo 8). Quod si, ut non parum vereor, hoc argumentum minus ad palatum tibi sit, saltem ut tanquam cultus mei argumentum accipere ne graveris, rogo. Heinsius heros hic nuper fuit, publice a magistratu exceptus, qui discedens summum omnibus sui desiderium reliquit, mihi hoc etiam carmen honori consulis scriptum, quod cum tetrasticho meo excusum simul habeto. Misit et dignissimus tanto parente filius Bredam expugnatam, poëma dignum 9), quod illustre nomen tuum praeferret, et cui divinis versibus - o beatum juvenem! - honorem adderes ..... Dordrechti, XIX Dec. CIƆIƆCXXXVII. 1776. Aan H. Reneri 10). (K.A). Peto a te, vir doctissime, ut clepsydrae, sive horologij, cuius aliquando mihi formam rudi calamo designasti, aliam denuo, sive tuâ, sive peritioris manu expressam, transmittere velis. Prior enim illa, inter schedas, nimiâ meâ vel incuriâ, vel curâ disparuit, ut peccant Securae nimium sollicitaeque manus 11)..... 19 Dec. 1637 12). {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} 1777. I. van Bronckhorst 1). (B.M.) Alsoo ick menheer van Thienhoven 2) hadde versocht, dat zyn E den heere Hensij 3) soude willen versoecken, om die dedicatie met het veersken te willen maecken, en hetselfde heeft gexcuseert, alsmede Barlei te Amsterdam, op nieuws daertoe versocht zynde van eenen zynen goeden vrunt, menheer Buchel 4), en nu niet anders hebbende dan het veersken, dat ick U E hebbe laeten zien, sal hetselfde daeronder doen snyden en die dedicatie, die U E gesien hebt. Alsoo U E die niet wel en geviel, wilde wel, dat U E de moeyten soude gelieven te nemen, om die eens in te stellen, opdat ick dies te seeker mocht gaen en niet qualyck doen. Bidde U E myn gelieve te verxcuseeren, dat ick de stouticheyt toon aen U E daerom te schryven. Ofte soo U E goet dunckt, dat ick die sal gebruycken, die ick alrede heb, soo sal U E aen brenger desen, Sr van der Lis, maer gelieven mondeling bescheyt te seggen, en sal vorders ter oorsaeck van dien zyn en blyven ..... Actum Utrecht, desen 22 Desemb. 1637. 1778. H. Reneri 5). (L.B.) Je vous envoye le pourtraict que demandes. Il y a quelque chose que je n'ay point assez expliqué, et qu'il vous plaise m'en advertir; puisqu' avons maintenant vacances, je me transporteray tres volontiers à la Haye, pour vous en donner plus d'esclaircissement par vive voix. J'aye descouvert des belles choses en l'optique que je reserve au temps que j'auray l'honneur de vous presenter mes tres humbles services et tout ce que je pourray avoir de plus rare, si touttesfois il y a quelque chose que vostre esprit, le plus net et clairvoyant qui soit, n'ay point apperceu ou preveu. Ce qui ne se peult faire, sinon par les plus importantes occupations de vostre charge, qui vous font penser à des choses plus importantes. Je scay trois moyens de voir les figures droittes en la chambre obscure. Et je pense me pouvoir vanter de faire faire à son Alteze une peinture de mon invention, qui surpasseroit tout ce qui a jamais esté veu, en perfection, si j'avois ordre de la faire faire par quelque peintre qui fusse assez bon maistre. Voir je pourroy par le moyen de laditte peinture faire, que ceux quy ne seroyent point preoccupez, jureroyent de voir la chose mesme, et point une peinture. Mais ces choses requierrent la vive voix pour les faire croire, et une reelle demonstration pour les faire sentir et comme taster. Remettant donc ces choses et aultres à d'aultres occasions, je me recommanderay à vos bonnes graces, qui suis ..... En haste d'Utrecht, ce 1 de Janvier 6), stilo novo, quem tibi faustissimum ..... precor. 1779. D. de Wilhem 7). (L.B.) De zoon van den overleden ontvanger van Yselstein is dezen dus toch opgevolgd 8), hoewel Z.H. van plan was geen katholiek te benoemen. Als {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} M. le maistre drost is geworden 1), zou het goed zijn, wanneer de heer de la Primaye 2) ‘maistre d'hostel’ werd; zijne familie is zeer aanzienlijk. Die van Geldern hebben te vergeefs getracht Rhijnberk te verrassen ..... 3). 1780. J. van Wijnbergen 4). (H.A.) Ik was met verlof op reis en bevond mij tusschen Wesel en Rees, toen ik een brief van Z.H. kreeg, waaruit bleek, dat men een aanslag op Rijnberk beraamde 5). Terstond ben ik teruggekeerd. Als het echter volle maan is en ik op alles orde heb gesteld, zou ik gaarne op reis gaan. Duiren, Grevenbroeck, Glabbeeck en andere plaatsen zijn door vier regimenten van Piccolomini bezet. Rynberck, den 4 Jan. 1638. Ik hoor, dat die vier regimenten nu bij Cakerken en Breil staan. 1781. J. Pineton de Chambrun 6). (L.B.) Mijne vrienden hebben er bij mij op aangedrongen, het hierbij gaande opschrift 7) niet verborgen te houden. Wilt gij er critiek op uitoefenen? D'Orange, ce 4e Janvier 1638. 1782. Aan J. van Beverwijck 8). (K.A.) Lat. Het doet mij genoegen, dat gij en Heinsius het eens zijt met mijn oordeel over het werk de Bissexto 9) van Puteanus. Hartelijk dank voor het zenden van uw boek over den steen 10); met genoegen heb ik er een deel van gelezen. Zeer terecht ziet gij in, dat zij, die vóór ons waren, veel hebben gedaan, maar dat het laatste woord nog niet gesproken is in zaken als deze. 5 Jan. 1638. 1783. C. Barlaeus 11). (L.B.) Ik voel mij nog niet goed, hoewel ik weet, dat er bij mijne ziekte ook veel inbeelding is. Wicquefort komt mij dikwijls opzoeken. Ik dank u voor uwe tusschenkomst bij den Prins, die mij een geschenk heeft gegeven 12). De lust om te schertsen ontbreekt mij geheel. Amstelod., 5 Jan. 1638. {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} 1784. Jhr. Frederik van Nassau 1). (H.A.) Dat is goed nieuws, wat gij schrijft, en ik verheug mij reeds op het einde van den winter. Volgens het verlangen van Z.H. heb ik den heer van Vosbergen 2) een bezoek gebracht. Met het Latijn gaat het nog niet best 3). A Paris, ce 9 (Jan.) de l'an 1638. 1785. A. Rattermont 4). (L.B.) Ik moest plotseling uit den Haag naar Dordt, omdat de gecommitteerden mij opdroegen 500 penningen te maken. Op die reis heb ik mijn been bezeerd. Het ‘schrift van Oost ende West’, dat gij mij hebt meegegeven 5), heb ik met belangstelling gelezen. ‘Vooreerst aengaende van de abusen, die te wachten staen door de kleyne distansye van de maen, welcke peylynge door de eklipsen soude geschieden, hy verwerpt, twelcke my niet vreempt en dunck, maer aengaende van de vier planeetkens Jupiter achte naer myn verstant een saecke te syn, daervan die sake wegen veel goets soude konen wtspruten, sooveer deselve door de Hooch Mo.en mocht gehanthaeft werden’ ..... Maar er moeten m.i. groote veranderingen in gebracht worden, want er is een verschil van meer dan tien graden ..... Ady 15 Janwary 1638 6). 1786. Johan Maurits van Nassau. (H.A.) Ik condoleer u zeer met het verlies van uwe vrouw. Aan Z.H. schreef ik over de zaken hier en ik voeg hierbij de specifieke opgave van den buit, dien wij hier in het eerste jaar na mijne komst hebben gemaakt 7), opdat {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} gij de rechten van Z.H. kunt beschermen. D'Antoniovaz, ce 16me de Janv[i]er, anno 1638. Schiet het wat op met mijn huis? Ik heb daartoe order gegeven aan den heer Hoogenhouck. Groet uwe zwagers. 1787. O. Pynssen van der Aa 1). (H.A.) Heeft Z.H. in mijn verzoek toegestemd? Ysselsteijn, den 17 Jan. 1638. 1788. Anna van Maubus 2). (L.B.) Gaarne zou ik het bevelschrift ontvangen tot betaling van mijne pretenties, ‘eerstelyck van weegen de montcosten van den heer comandeur van Buren 3), alsmeede van een declarasie van verschoten penningen voor het onderhouden ende reijnigen van 't huis, ende oock van eenige persoonen, die ick onderhouden hebbe gehadt in 't overgaen van de stadt, dewelcke al te samen al ontrent sesthienhondert gulden bedragen’. Ik hoop, dat gij mij wilt helpen, zoodat ik het geld kan krijgen, of althans voorloopig een deel er van 4). 1789. Aan M. Hortensius 5). (K.A.) Districtus tot negotijs, Hortensi doctissime, quot nobis nosti in frusta diem discerpere, securius eo distuli ad binas tuas 6) rescribere, quod, cum separatis comitijs ad vos rediret amplissimus Borelius 7), ab illo te certiorem fore sciebam omnium eorum, quae hic Hagae circa negotium Galilaeium administrata essent. Quod a me porro petijsti, ut celsissimo Principi ad rem favendam atque pro- {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} pellendam autor essem, tanto impetu a me procuratum est, ut praesens facile judicasses nihil calcari opus esse equo tam sua sponte currenti. Neque dubium est, si consulatur, operae meae fructum persensuros, qui hoc in mandatis habituri sunt. Passim denique et ubicumque cum profectu fieri videtur, maximae rei ineffabile momentum et nimis quam paucis perspectam utilitatem totis viribus inculcatum eo. Catsium postremo ante paucos dies tam incitato sermone coucussi, ut se receperit, quam primum ullo pacto fieri possit, Hollandiae de profectione tua vel deliberationem, vel decretum ad Ordines Generales perlaturum, ut grave scilicet negotium, quia ad aerarij angustias pertinet, senatusconsulto tandem sanciatur. Haec apud clarissimum Deodatum 1), si quando ad eum scribis, ut commemores, a te peto. Cum tot amicis enim, mi Hortensi, qui ad me singuli multum quotidie literarum dant, ut paria factitem, plane potis non est, atque adeo molestus aliquando nonnullis esse cogor, ut plurimis fiat satis. Ex dissertatione tua, gloriari audeo, parum esse quod didicerim, non utique rei astronomiae tam rudis tiro, ut hoc nomine docenti debeam, quantum equidem debituros credo - quo et collimasti - procerum pleroque, qui ad ista fere fortiter caecutiunt atque, ut hodie vivitur, adeo terrenis implicantur, ut in mentem vix coacti illud revocent, cur mundi melioris origo os homini sublime ..... 2), neque cum sideribus vel hoc tantillum instituere commercij dignentur, quod ne negligatur, etiam huius, quo in terris occupantur, quam maxime interest. Proinde, ne me absolute rigidum censorem agere doctoris mei censeas, aio te, qua potissimum facili et perspicua ratione debuisti, imperitos aggressum esse, nisi quod in explicanda latitudine et elevationis investigandae modis plusculum obhaesisse videris, et produxisse tractatulum aliquot capitibus non tam necessarijs, quin pro instituto pauculis perstringi potuissent. Ecce vero ut in culpam garrulus incurro, quam tibi, vir amice, objicere ausus sum. Ignosce prono et propenso erga te affectui et me ama, qui te diligo; ut quidem praesente saepe multumque frui optem, nunc vero quam remotissimum et trans saeva Alpium juga vectum velim, ut ne sero Florentiam adeas, et extinctum - quod cum Principe metuo - nebulosum illud sidus 3) reperias, sine quo parum est, quod de luce Iovis et satellitum orbi terrarum polliceamur. Vale. Hagae Com., IIX Cal. Feb. (= 25 Jan.) CIƆIƆCXXXIIX. 1790. M. Zuerius Boxhorn 4). Door ongesteldheid was ik verhinderd u te bezoeken. ‘Nec interea dubito, quin parata sint ea, quae pro incomparabili tua humanitate offerre non es dedignatus. Quaeso ne aegra tibi sit audacia hujus hominis, qui, quo accuratius respondeat temporum ac magni Principis gloriae, nec non rerum gestarum veritati, comitatis tuae genium totiens sollicitare non erubescit. Indies alia atque alia in destinatum opus conferuntur 5); unum tamen illud deest quod nosti. In tua {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} autem manu est, ut honesto desiderio nostro satisfiat. Ego, quemadmodum in eo opere jam sum, in quo locum sibi vendicat illustre tuum nomen, ita in cujusvis obsequii fidem aeternam me tibi obstringo. Quod celsissimi Principis beneficio mihi in me ac alios liberali esse licuerit, curae tuae potissimum debere intelligimus 1)’ ..... Raptim, Lugd. Bat., 1638, Jan. 28. 1791. Jhr. Frederik van Nassau. (H.A.) Ik bemerk, dat men, ook in Holland, allerlei kwaad spreekt van den heer de Chalas 2). ‘Mais je vous puis jurer que je n'ai pas veu entre les gouverneurs de l'accademie plus capable de sa charge, ni plus civil que lui est, et qu'il m'a tousjours bien conseillé et fait faire mon devoir aux compagnies et partout’. Alle heeren, die hier gezant zijn geweest, en vele anderen kennen hem; bij hen kan Z.H. informaties inwinnen. Ik houd erg veel van hem en zou waarlijk nu niet gaarne naar eene andere inrichting gaan. Verdedig hem bij Z.H.; als ik in Holland terugkom, zal ik het ook doen. A Paris, ce 29 Janvier 1638. 1792. A. de Pollot 3). (L.B.) Vous trouverez icy jointes les obections que Fromondus 4) fait au livre de Mons.r Descartes et les reparties, et vous aurois une singuliere obligation, si en eschange vous me vouliez faire la faveur de me communiquer le traicté des mecaniques que vous avez tiré du mesme M.r Des Cartez 5), et ne devez pas craindre de lui desplaire, sçachant combien il est liberal de son sçavoir à ces 6) amis, et au contraire combien il est avare du temps, ou vous ne devriez point lui en oster, l'obligeant de lire et de respondre a mes lettres pour tel suject. Je lui en escriray nea[nt]moins en peu de jours, si vous ne m'en empeschez par l'octroy de telle faveur, laquelle je voudrois reçevoir entierement de vous et non d'ailleurs ..... 7). 1793. Aan R. Descartes 8). (K.A.) Il m'est arrivé par la faveur de M. Alphonse Polotti 9) de veoir une copie vicieuse de ce qui s'est passé entre vous et le philosophe de Louvain 4), maladvisé lecteur de vostre livre. Je ne sçay si je vous pardonneray qu'il m'ayt fallu mendier ce pain d'autre main que de la vostre, mais pour à present je ne suis pas resolu d'en interrompre mon discours, qui tend à vous sig- {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} nifier que, ne trouvant pas la courtoisie gratuite partout, force m'a esté de vous acheter pour vostre argent et de promettre en recompense voz Mechaniques audit S.r Pollotti, qui me les demande aveq reproche de perfidie, si j'y manque. La chose donq, comme vous voyez, est en son entier, et m'est loisible encor de vous obeïr, à la charge de passer pour fourbe. A cela ne tienne. Mais en me tesmoignant, s'il vous plaist, ce qui est de vostre inclination absolue et sans reserve, je vous supplie d'y adjouster si vous trouvez hors de propos l'ouverture que je fay, de veoir ces Mechaniques achevez de tout point, avant que leur ouvrir la carriere du monde, et ne laisser rien à dire aux sçavants, ni à souhaitter aux apprentifs de ceste jolie estude journaliere, que vous aurez illustré le premier, et sorti de l'embarassante obscurité des Italiens, qui faciunt non intelligendo, etc. Je n'entens pas vous importuner; d'abord je vous ay limité l'espace de trois fueillets; icy vous aurez celuy de trois années, s'il en est besoin; mais qu'il nous soit permis d'esperer qu'un jour vous mettrez la derniere main au traicté. Car à ne faire point de consideration de mes interests, qui sont ceux du publiq, d'autres plus importants, qui sont les vostres, me font juger qu'il ne doibt rien sortir d'imparfaict de chez vous. Mais j'attens vostre loy et tiens mon prejugé en suspens. Pardonnez moy, Monsieur, si le goust que vous m'avez donné d'encor quelques points de consideration, demeurez à vuider par faulte de place dans mes trois fueillets, m'ont esmeu cette salive et porté mon avarice à vous les demander à loisir. Peut estre que dans les trois ans que je determine, vous n'y perdrez que trois jours en somme, et vous voyez quelle minute c'est du siecle que vous avez resolu de vivre, outre que vous n'en avez pas refusé davantage à l'impertinence de Louvain, ainsi fault-il que je baptize leur foiblesse en passant. Car, sans flatterie, Monsieur, jamais la sagesse que vous avez estudiée n'a paru à plus vives enseignes, que quand vous avez commandé à vostre indignation tres-juste de confondre tant d'ignorance aveq tant de retenue. Je ne sçay si la philosophie aveugle du S.r Fromondus 1) ne l'aura pas conduict au precipice d'une replique, ubi amplius poenarum exigat; mais quoy qu'il en soit, je vous supplie que la communication ne me soit desniée de ce dont vous me tiendrez pour juge competent et capable. Je suis ravi de veoir quels soufflets je meriteroy, si je m'emancipoye à vous donner la question si rude et mal fondée, et comme vous vous en ressentiriez aveq des longanimitez incomparables, mais le seray bien plus, si un jour la patience vous eschappe, et qu'éveillé à l'abboy de tant de lourds mastins, vous resoudiez à les foüetter de vostre philosophie toute accomplie, pour gaigner enfin le repos qui, tant que cela n'arrive, ne vous demeurera jamais entier. Et en effect, Monsieur, à quel propos nous cachez vous la chandelle sub modio, qui dans ces tenebres d'erreur ne cessons de nous choquer de contradictions infinies? Je dis, quand voudrez vous avoir pitié du monde esgaré? Si cela vous peut toucher, on m'escrase dans la presse des opinions; les nouveaux phaenomenes m'accablent de jour à autre. Quelle justice vous faict resoudre de vivre heureux tant d'années et de ne subvenir pas à l'indigence de vostre prochain, pour ce peu d'aage qu'il peut esperer? Voulez vous veoir le pain noir dont il se nourrit? Voyez comme il en va cercher jusque chez les moines, et apprenez à regretter, s'il vous plaist, que si vous tenez tousjours la verité en sequestre, tantost nous serons aussi heretiques que le Campanella 2) dont je vous envoye le sommaire en cholere, et pour peine de voz rigueurs, vous condamnant, s'il vous est nouveau, à y jetter la veuë, pour me dire au moins si, en attente du flambeau de voz verités, il m'est permis de courrir un peu apres ce feu follet, et où c'est que je pourroy aboutir en ne cessant de le suivre. Enfin, pour achever de vous demander des solutions, il fault que ceste lettre se conclue, car je sens qu'il m'en naist dans la plume. Je me l'arrache donq par force, et quoyque bien ayse de vous avoir donné subject de parler, je proteste de veoir aveq honte et regret jusqu'à ma quatriesme page remplie, à vous destourner d'avec vous, qui est la meilleure compagnie du monde; mais apres Fromondus il n'y a pas d'offence considerable. Lisez-moy tousjours apres luy, s'il vous plaist, et me croyez devant tout ..... A la Haye, ce 2e de Febvr. 1638. {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} 1794. A. van Hilten 1). (H.A.) ‘Puisque j'ay remarqué par la responce qu'il a pleu à Son Alt.e de faire à Mess.rs les deputez des Estatz de ceste province, qu'elle desire d'estre advertie du succes de ce qui se traictera pour accommoder les differens survenuz ici en matiere de justice et de jurisdiction, je me suis enhardi entretant 2) de faire voir à Son Alt.e tres humblement par ce pacquet comme quoy on a besoigné sur ce subject hier et aujourd'huy’. Wilt gij hem dus dat pakket overhandigen? A Utrecht, le 24e de Janvier 1638, st. veter. 3) 1795. M. en J.A. Sypenesse 4). (L.B.) Cornelis Evertsz heeft elf jaren geleden bij ongeluk een manslag begaan en heeft, na verzoening met de familie van den verslagene, de helft der boete betaald, maar is nu te arm om ook de andere helft te voldoen. Zou Z.H. hem daarvan niet willen vrijstellen? Vijt Utrecht, den 3en February 1638. 1796. A. Scaglia 5). (K.A.) De heer Galante zal u zeker bedanken voor zijn paspoort en ook ik dank u voor uwe moeite. Anvers, ce 4e Febvrier 1638. 1797. Jhr. Frederik van Nassau. (H.A.) Ik verheug mij op de reis en wacht de bevelen van Z.H. en uwe raadgevingen. ‘Avant mon depart j'yrai saluer le Roi et M.r le Cardinal; Monsieur le marquis de Gevere 6), qui m'a tousjours monstré ici beaucoup d'affection, me fera la faveur de me presenter a sa Majesté. Je croi que je le dois aussi a Monsieur 7), de qui j'ai l'honneur d'estre cognu, et à Monsieur le Prince 8), que j'ai salué et entretenu plusieurs fois en l'accademie. Passant par Poitiers je ne manqurai pas non plus aux devoirs que j'ay a Madame de Sainte Croix que je n'eusse point oubliés’. De 1200 pond zijn goed, om er een servies voor te koopen als geschenk. A Paris, le 5 Fevrier 1638. {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} 1798. L. Verssen 1). (L.B.) Als consul schrijf ik nog al eens aan den griffier Musch 2). Vele Hollandsche kooplui, gevestigd te Bordeaux, La Rochelle en Nantes, klagen over de duurte van het graan, als de beperkende bepalingen in Frankrijk niet worden opgeheven. Kunnen de Staten-General den Koning niet verzoeken om een aantal paspoorten voor het vervoeren van 16 of 20.000 ton graan? Misschien zou de Prins daaraan ook iets kunnen doen. Ook zouden brieven aan de gouverneurs hier niet kwaad zijn. A Bayonne de France, ce 6e Febvrier 1638. 1799. P. van den Bergh 3). (K.A.) Toen wij na de inneming van Breda kennis maakten, beloofde ik u, als ik iets nieuws had, dat te zenden. Hierbij gaan nu eenige gedichten. Gaarne zou ik een vrijgeleide van u ontvangen voor pater Andreas, ‘praepositus Societatis Jesu’, met drie anderen, om naar een buitenverblijf te gaan, dicht bij de stad; ik zou daar gaarne hard studeeren. Ook zou ik wel voor mijne zaken nu en dan naar Breda willen gaan. Antverpiae, 8 Id. (6) Feb. CIƆIƆCXXXVIII. 1800. R. Descartes 4). J'ay esté bien aise de voir le tourneur, car j'ay jugé à ses discours qu'il sera tres-capable de faire que les lunettes reüssissent, et je suis encore plus aise d'apprendre par vostre derniere qu'il travaille avec affection. Il me dit qu'il feroit premierement un modelle de bois de toute la machine; je croy que c'est par là qu'il doit commencer, et si-tost qu'il l'aura fait, j'iray tresvolontiers à Amsterdam exprés pour la voir, et lors il luy sera aisé de comprendre, tant les choses qui doivent y estre observées, que celles auxquelles il n'est pas besoin de s'astraindre. Comme, pour la distance qu'il mettra entre les piliers A et B, elle est entierement indifferente, et l'espace qui doit estre entre les deux planches aussi. Mesme il n'est pas necessaire que le rouleau touche ces planches, comme j'ay décrit 5); car estant bien joint aux deux pieces cubiques Y et Z, qui doivent estre à ses deux bouts, il suffit que ces deux pieces les touchent exactement de part et d'autre; et à cét effet les planches n'ont pas besoin d'estre toutes polies, ny toutes de cuivre, mais seulement je voudrois que leurs bouts fussent garnis de cuivre par dedans, afin que ces deux pieces Y et Z coulassent dessus. Et je croy que ces pieces devroient pour cét effet estre de fer, ou garnies de plaques de fer, au dessus et au dessous, car l'experience enseigne que le cuivre et le fer se joignent beaucoup mieux ensemble, que le fer avec le fer, ou le cuivre avec le cuivre. Je croy aussi qu'il suffira, pour le commencement, qu'il prenne la distance, depuis le haut de la machine A B jusques au rouleau Q R, de deux piez ou un peu plus; ce n'est pas qu'en la prenant de trois piez, les lunettes n'en doivent estre meilleures, pourveu qu'il puisse faire les verres d'autant plus grands, mais je crains qu'il n'en puisse pas si aisement venir à bout. Je me reserve à dire le reste, lorsque son modelle sera fait, et qu'il {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} vous plaira m'ordonner de l'aller voir; car je ne voudrois pas qu'il travaillast tout de bon à la machine avant cela. Le Pere Mersenne 1) m'a mandé qu'on vouloit convier Monsieur le Cardinal à faire travailler aux lunettes suivant la Dioptrique, mais je crains qu'ils ne reüssissent pas aisement sans moy, et si vostre tourneur en vient à bout le premier, je m'offre de faire mon mieux pour luy faire avoir octroy qu'il n'y aura que luy qui en puisse vendre en France. Les trois feüillets que je vous avois envoyez 2) ne valent pas la moindre des honnestes paroles qui sont en la lettre qu'il vous a plù de m'écrire. Je vous assure que j'ay eu plus de honte de vous avoir envoyé si peu de chose, que je n'ay pretendu de remerciment, car en effet la crainte que j'avois de m'engager dans un traitté qui fust beaucoup plus long que vous n'aviez demandé, a esté cause que j'ay obmis le plus beau de mon sujet, comme entr'autres choses la consideration de la vitesse, les difficultez de la balance, et plusieurs moyens qu'on peut avoir pour augmenter la force des mouvements, qui different de ceux que j'ay expliquez. Mais afin que vous ne pensiez pas que je fasse mention de ces choses, pour vous donner occasion de me convier à les y adjouster, je satisferay ici au dernier point de vostre lettre, en vous disant à quoy je m'occupe. Je n'ay jamais eu tant de soin de me conserver que maintenant, et au lieu que je pensois autresfois que la mort ne me pût oster que trente ou quarante ans tout au plus, elle ne sçauroit desormais me surprendre, qu'elle ne m'oste l'esperance de plus d'un siecle; car il me semble voir tres-evidemment, que si nous nous gardions seulement de certaines fautes, que nous avons coustume de commettre au regime de nostre vie, nous pourrions sans autres inventions parvenir à une vieillesse beaucoup plus longue et plus heureuse que nous ne faisons; mais pour ce que j'ay besoin de beaucoup de temps et d'experiences pour examiner tout ce qui sert à ce sujet, je travaille maintenant à composer un abregé de medecine, que je tire en partie des livres, et en partie de mes raisonnemens, duquel j'espere me pouvoir servir par provision à obtenir quelque delay de la nature, et ainsi poursuivre mieux cy-apres en mon dessein. Je ne répons point à ce que vostre courtoisie a voulu me demander touchant la communication des trois feüillets que vous avez; car outre que j'aurois mauvaise grace de vouloir disposer d'une chose qui est toute à vous, puisque je vous l'ay cy-devant envoyée sans m'y reserver aucun droit, l'inclination que vous témoignez avoir à ne le point communiquer, et l'affection dont vous m'obligez, m'assurent assez que vous ne ferez rien en cela qui tourne à mon prejudice, et quoy que vous fassiez, il n'y a rien qui m'empesche d'estre toute ma vie ..... 3). 1801. R. Descartes 4). Veu que vous m'avez fait cy-devant la faveur de m'avertir de l'employ que vous donniez au tourneur d'Amsterdam, pour faire quelque essay des lunettes, je pense estre obligé de vous mander ce qui s'est passé depuis peu entre luy et moy. Il s'est resolu de suivre tout au long la pratique de la Dioptrique, et j'estois Jeudy dernier à Amsterdam, où je vis un modelle de bois qu'il avoit fait, lequel me servit à luy faire entendre toutes les mesures et circonstances qui me semblent devoir estre observées en la machine, ce qu'il témoigne comprendre si bien, et je l'ay laissé si plein d'esperance et de desir d'en venir à bout, que pourveu qu'il continuë, je ne sçaurois ancunement douter que la chose ne reüssisse. Toutesfois ce ne pourra estre si-tost, tant à cause qu'il luy faudra du temps pour preparer ses machines, lesquelles il veut faire toutes de cuivre et d'acier, que pour ce que n'ayant pas encore l'usage de polir les verres, je crains qu'il luy faudra un peu d'exercice pour l'acquerir. Mais il dit avoir appris que quelques autres ont mesme dessein que luy, et qu'ayant desja taillé quelque verre, qui leur donne de l'esperance, ils se proposent de demander un octroy de Messieurs les Estats, de quoy je luy ay promis de vous écrire, et de vous prier, si vous en entendez quelque chose, d'empescher {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} autant qu'il se pourra civilement, qu'ils n'obtiennent rien à son prejudice. En quoy je m'assure que vous le favoriserez plus qu'aucun autre, tant pour ce que l'ayant employé cy-devant à tailler quelques verres, c'est vous qui luy avez fait venir l'envie de les mettre à perfection, qu'à cause que je vous en prie, et que je suis ..... (12 Février 1638) 1). 1802. Aan E. Diodati 2). (K.A.) Fr. Drie dagen geleden is besloten den heer Hortensius 3) te zenden; hij zal over enkele weken vertrekken. Gij moogt ons terecht het lange uitstel verwijten, maar bij de inrichting van onzen staat is het erg moeilijk eene zaak als deze er door te krijgen, omdat men zoovele personen moet overreden. Het is te hopen, dat Galilei weer gezond is 4) en hij ons over verschillende zaken zal kunnen inlichten. 13 Febvr. 1638. 1803. W. Boreel 1). (A.A.) Terwijl men verwacht het vermaeck van d' aenstaende feest op 16en deser 5), ende dat ick sien eenighe perioden vant cartel, soo hebbe een register getrocken van eenige preuven, daerbij blijct, dat de Hollandsche clouckmoedicheyt over de geheele weerelt haer niet alleen vertoont heeft, maer oock hoochweerdige kenteeckenen overal in possessie houdt en mainteneert, die bij vertooninge van de titulen alleen connen strecken tot eere van dese regering. Off sij geproportionneert sijn tot dese pompe, stelle tot Uw Ed.ts goed oirdeel. Indien men die wil gebruijcken, met cleine costen: De 12 zee-feiten connen gerepresenteert werden 12 coronis navalibus, yder cum epigrapho suo. De possessien in Asia, Africa en America - exceptis regnis - te representeren yder apart solis epigraphis. De 6 regna Asiae, Brasil en Nieuw-Nederlandt met 8 coronis regijs vicem coniunctis, en dese na de representatie, geplant sijnde rontom het champ, sullen by de chevaliers gedefendeert en gemainteneert werden. {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} Als men meer oncosten wil doen, soude yder teecken gedragen connen werden by eenen man, gecleedt na de maniere vant landt, daervan hij het opschrift draegt. 1804. Johanna en Pieternelle van der Houve. (L.B.) Onze vader, Jhr. Matthijs van der Houve, heer in Campen, heeft zijn heele leven verzameld ‘veel ende gedenckweerdige geschiedenissen, die van ouden tijden, soo in dese Nederlanden sijn gevallen, als oock ten deele daer buijten’. Het tweede deel werd gedrukt onder den titel: Handvest ofte Charte Cronijck van de landen van oudt Batavien, oudt Vrieslandt, oudt Franckenlant 1), enz., maar de schrijver is intusschen gestorven. Wij hebben het werk verder laten afdrukken en, daar gij een groot vriend van mijn vader waart, bieden wij u vijf exemplaren aan, met het verzoek één daarvan aan Z.H. ter hand te stellen 2). 1805. L. de Montmirail 3). (L.B.) Er is van hier niets te berichten behalve ‘la poursuitte que fait la dame abesse de S.t Pierre Dupui sur le suject de l'union que les superieurs de son ordre veulent faire de son monastere a cellui de Bagniols’. Gij zult daarvan reeds gehoord hebben uit de brieven van de gouvernante 4) aan Z.H. en uit eene memorie, door mij op haar last opgesteld. ‘Nous attandons avec impatience le fruit des soins que Mons.r de Vosberghen 5) a pris en cour de France pour affermisement du peage a sel de S.A. et les resolutions d'icelles sur ceste negosiation, affin d'esviter les difficultes donc le S.r de Feron nous fait tant menaser au prochain passage des voitures a sel 6)’. Er is kort geleden twist ontstaan tusschen de kommiezen der algemeene pachters van Z.H. en den kommies van den heer Ferron over den verkoop van het zout; ik heb die zaak toen geregeld. D'Orange, ce 17e Fevr. 1638. 1806. Gravin Elis. van Lewenstein 7). Drie Engelsche heeren zouden gaarne het zeldzame gevecht 8) uit uw huis zien; brenger dezes zal u zeggen, wie zij zijn 9). {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} 1807. Jhr. Frederik van Nassau. (H.A.) Ik ken nu de inzichten van Z.H. over mijne reis. De heer de Chalas zal uw brief punt voor punt beantwoorden. Het spijt mij, dat Z.H. vindt, dat er voor mij te veel geld is uitgegeven; ik zal heusch oppassen. De zaak met den heer Baniamein 1) zal ik in orde brengen. A Paris, le 27 Fevri. 1638. 1808. J.A. Sypenesse 2). (A.B.) De vrouw van den man, die den manslag heeft begaan, klaagt dikwijls bij ons over hare armoede. Wilt gij nog eens denken aan het pardon voor hem? Uijt Utrecht, den 3en Martij 1638. 1809. Aan Steven Becquer 3). (K.A.) Vriendelijk dank voor het zenden der Indische stokken. 6 Mars 1638. 1810. Aan N. Sohier 4). (K.A.) Ik weet, dat gij veel Italiaansche muziek hebt. Mijne oudste kinderen zijn bijzonder muziekaal en voor hen laat ik wel eens muziek uit Venetië komen. Maar wilt gij mij eens de namen van eenige componisten noemen, die nu in de mode zijn, vooral die madrigalen zonder bas hebben geschreven? Het muziekgezelschap, dat elke week bij mij bijeenkomt, is zeer nieuwsgierig naar die muziek. A la Haye, le 6e de Mars 1638. 1811. R. Descartes 5). Vous avez sujet de trouver estrange que vostre Campanella 6) ait tant tardé à retourner vers vous, mais il est desja vieil, et ne peut plus aller fort viste. En effet, bien que je ne sois {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} pas éloigné de la Haye de cent lieuës, il a neantmoins esté plus de trois semaines à venir jusques ici, où m'ayant trouvé occupé à répondre à quelques objections qui m'estoient venuës de diverses parts, j'avouë que son langage, et celuy de l'Allemand qui a fait sa longue preface, m'a empesché d'oser converser avec eux avant que j'eusse achevé les dépesches que j'avois à faire, [par] crainte de prendre quelque chose de leur stile. Pour la doctrine, il y a quinze ans que j'ay vû le livre de Sensu rerum 1) du mesme autheur, avec quelques autres traittez, et peutestre que celuy-cy en estoit du nombre, mais j'avois trouvé dés-lors si peu de solidité en ses escrits, que je n'en avois rien du tout gardé en ma memoire, et maintenant je ne sçaurois en dire autre chose, sinon que ceux qui s'égarent en affectant de suivre des chemins extraordinaires, me semblent bien moins excusables que ceux qui ne faillent qu'en compagnie, et en suivant les traces de beaucoup d'autres. Pour mon livre, je ne sçay quelle opinion auront de luy les gens du monde; mais pour ceux de l'ecole, j'entens qu'ils se taisent, et que faschez de n'y trouver pas assez de prise pour exercer leurs argumens, ils se contentent de dire que, si ce qu'il contient estoit vray, il faudroit que toute leur philosophie fust fausse. Pour M. Fromondus 2), le petit different qui a esté entre luy et moy ne meritoit pas que vous en eussiez connoissance, et il ne peut y avoir eu si peu de fautes dans la copie que vous en avez veuë, que ce n'ait esté assez pour défigurer entierement ce que vous y eussiez pû trouver de moins desagreable. Au reste, cette dispute s'est passée entre luy et moy comme un jeu d'échets; nous sommes demeurez bons amis aprés la partie achevée, et ne nous renvoyons plus l'un et l'autre que des complimens. Le docteur Plempius, professeur en medecine à Louvain 3), m'a fait aussi quelques objections contre le mouvement du coeur, mais comme amy, afin de mieux découvrir la verité, et je tâche à répondre à un chascun du mesme stile qu'il m'écrit 4). Il y a un conseiller de Thoulouse qui a un peu disputé contre ma Dioptrique et ma Geometrie 5); puis quelques geometres de Paris luy ont voulu servir de seconds 6), mais je me trompe fort, ou ny luy, ny eux ne sçauroient se dégager de ce combat, qu'en confessant que tout ce qu'ils ont dit contre moy sont des paralogismes. Je n'oserois vous rien envoyer de ces écrits; car bien qu'ils me semblent valoir bien la peine que vous les lisiez, il en faudroit neantmoins trop prendre pour les copier, et peut-estre qu'ils seront tous imprimez dans peu de temps. En effet je souhaitte que plusieurs m'attaquent de cette façon, et je ne plaindray pas le temps que j'employeray à leur répondre, jusques à ce que j'aye de quoy en remplir un volume entier; car je me persuade que c'est un assez bon moyen pour faire voir si les choses que j'ay écrites peuvent estre refutées, ou non. J'eusse surtout desiré que les RR. PP. Jesuites eussent voulu estre du nombre des opposans, et ils me l'avoient fait esperer par lettres de la Fleche, de Louvain et de l'Isle 7); mais j'ay receu depuis peu une lettre d'un de ceux de la Fleche 8), où je trouve autant d'approbation que j'en sçaurois desirer de personne; jusques-là qu'il dit ne rien desirer en ce que j'ay voulu expliquer, mais seulement en ce que je n'ay pas voulu écrire; d'où il prend occasion de me demander ma Physique et ma Metaphysique avec grande instance. Et pour ce que je sçay la correspondance et l'union qui est entre ceux de cét ordre, le témoignage d'un seul est suffisant pour me faire esperer que je les auray tous de mon costé; mais pour tout cela, je ne voy encore aucune apparence que je puisse donner au moins de longtemps {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} mon Monde au monde, et sans cela, je ne sçaurois aussi achever les Mechaniques dont vous m'écrivez, car elles en dépendent entierement, principalement en ce qui concerne la vitesse des mouvemens. Et il faut avoir expliqué quelles sont les loix de la nature, et comment elle agit à son ordinaire, avant qu'on puisse bien enseigner comment elle peut estre appliquée à des effets ausquels elle n'est pas accoustumée. - Je n'ay rien à répondre touchant le desir qu'a M. de Pollot de voir les trois feüillets qu'il vous a demandez, et comme c'est en vous un excez de courtoisie, de me vouloir laisser quelque droit sur une chose qui vous appartient, c'est en luy un témoignage qu'il fait plus d'estat de moy que de ce que j'ay écrit, que d'avoir envie de le voir. Mais c'est sans doute le favorable jugement qu'il vous en aura vû faire, qui luy aura donné cette envie. Je vous remercie tres-affectueusement des nouvelles et du livre 1) dont il vous a plù me faire part; j'en suis aussi tres obligé à M. de Saumaise, puisque c'est de luy qu'elles me viennent, et je l'estime à tel point, que je tiens à beaucoup de bonheur, si j'ay quelque part en ses bonnes graces. Pour ce que l'autheur de ce livre dit de ma philosophie, qu'elle suit celle de Democrite, je ne sçaurois dire s'il a raison ou non; car je ne croy pas que ce qu'on nous rapporte de cét ancien, qui vraysemblablement a esté un homme de tres bon esprit, soit veritable, ny qu'il ait eu des opinions si peu raisonnables qu'on luy fait accroire; mais je vous avouë que j'ay participé en quelque façon à son humeur, lorsque j'ay jetté les yeux sur le livre que vous m'avez envoyé, car tombant par hazard sur l'endroit où il dit que Lux est medium proportionale inter substantiam et accidens 2), je me suis quasi mis a rire, et n'en aurois pas lù davantage, n'estoit l'estime que je fais de son autheur, et de tous ceux qui comme luy travaillent, autant qu'ils peuvent, à la recherche des choses naturelles, et qui, tentans des routes nouvelles, s'écartent pour le moins du grand chemin, qui ne conduit nulle part et qui ne sert qu'à fatiguer et égarer ceux qui le suivent. Je suis ..... (Mars 1638) 3). 1812. Jhr. Frederik van Nassau. (K.B.) Ik dank u voor mijne bevrijding uit de ‘academie’ en stel mij veel voor van de reis, die Z.H. mij laat doen. Ik hoop er veel van te leeren en zal mij goed gedragen onder de hoede van den heer de Chalas. De heer de Baniamein 4) is zeer tevreden met zijne geschenken. A Paris, le 12 Mars 1638. 1813. N. Sohier 5). (B.M.) Ik zend u hierbij het madrigal, waarover ik u schreef. Onze vergadering vond het volstrekt niet mooi, waarschijnlijk wegens den ouderdom van den dichter. Gij zult de liefde van een vader wel begrijpen. Amsteldam, 13 Mars 1638. 1814. D. van Weerdenburch 6). (L.B.) Ik richt mij tot den Prins met het verzoek, om te schrijven aan den heer de {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} Bullion 1), surintendant der financiën in Frankrijk, dat ik nog 2000 livres moet hebben van de 18000, die de Koning mij toestond, toen ik in Parijs was voor de uitrusting van het regiment, dat ik voor zijn dienst heb gelicht 2). Wilt gij daarover eens met Z.H. spreken? De Groeningen, ce 17 Mars 1638. 1815. C. Streso 3). (L.B.) Ik moet een besluit nemen, maar wil eerst het verlangen van Z.H. kennen. Daarom zend ik den ingesloten brief. Monasterij Batavorum, 17 Martij 1638. 1816. J. Brasset 4). (L.B.) Hierbij gaan twee stukken, die behooren bij mijn vorigen brief 5) en die ‘pourront vous donner lumiere du fondement de la pretention de noz capitaines et de la difficulté des conseillers du regime de Cleves.’ Le 19 Mars 1638. 1817. N. Sohier. (L.B.) Ik heb al mijn best gedaan u Biseghini toe te zenden, maar het is nergens te koop. Een vriend van mij bezit wel een werk van hem, maar kan het niet missen. Pomponio Nenna 6) overtreft hem, evenals vele anderen. Dank voor uwe inlichting over de wijze, om mijn zoon muziek te leeren. d'Amsterdam, 26 Mars 1638. 1818. S. van Haersolte 7). (H.A.) Wilt gij uw invloed aanwenden, dat, nu Wickersheim 8) gestorven is, luitenant-kolonel Brienen 9) in zijne plaats tot gouverneur van Rees wordt benoemd? ‘Hij is een seer eerlick edelman, die sijne goederen daer omtrent heft, ende mijn nae bloedverwante.’ Zwol, den 27en Maert 1638. {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} 1819. P.C. Hooft 1). Hierby komt Henrik de Groote 2), iets verandert en gemeerdert; oft ook gebeetert, waere my konst te weeten, die wel gehoort heb dat de Tatiaen, waenende in zijn' ouwde daeghen eenige schilderyen, te vooren gewracht, fraeyer te maeken, dezelve met groove kladden verleelijkte. Dies zeind ik dit stuk, om het te strijken aen den toetsteen van Uwer Ed. Gestr. oordeel, 't welk, daerover gestreken, my een slotvonnis verstrekken zal, waernae ik my hoope in andre te richten. Twee gaen 'er nevens, voor de heeren Doublet 3) en van der Burg 4). Ik bidde U Ed. Gestr., dezelve aen hunne E.E. te doen houden, neevens mijne wel ootmoedige gebiedenissen, ende te houden in haere beste gunste ..... Uit Amsterdam, den naestlesten (30) van Lentemaent 1638. 1820. Aan graaf Johan Maurits van Nassau 5). (K.A.) Het verheugt mij, dat ik dikwijls iets van u hoor of door een brief van u aan mij, of door brieven aan uw broeder 6). Ik heb Bodecher 7) weinig gezien, maar hij houdt zijne betrekking te Leiden, is een knappe jonge man en schrijft goed. Uw huis hier zal dezen zomer wel tot dicht bij het dak zijn opgetrokken; mijn tuin zal wel wat onvrij worden door de hooge vensters, maar dat is niet erg. Mijne kinderen groeien flink op. A la Haye, le prem.r d'Apvril 1638. 1821. P. Perponcher de Maisonneuve 8). (A.B.) Wilt gij maken, dat het paspoort voor Mevr. van Camppen, wier man in dienst van den Koning van Spanje is, wordt verlengd? A Rotterdam, ce 3me d'Avril 1638. 1822. C. Stavenisse 9). (L.B.) Hierbij gaat de lijst der compagnieën, die staan ter repartitie van Zeeland. Midd(elburg), den VIIen Aprilis 1638. {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} 1823. M. Snouckaert van Schauburg 1). (L.B.) De heer de Peyrarede 2), die hier is gekomen met den Franschen gezant de Bellievre 3), verzoekt mij een aanbevelingsschrijven aan u. Mijn zwager, de heer de Mayerne 4), recommandeert hem ook. De heer Dedel schreef mij over eenige boekjes van Farnabius 5) voor zijne en uwe kinderen; ik zend ze hierbij. De Londres, en grand' haste, ce 30me de Mars, st. vet. 6), 1638. In het pakket zijn al de boeken, waarom gij vraagt, behalve Petronius en Aristoteles; deze zijn nog niet door Farnabius uitgegeven. Mijn schoonvader de gezant 7), laat u en de uwen groeten. 1824. Graaf Hendrik Casimir van Nassau 8). (H.A.) Hierbij gaat eene nieuwe lijst van mijn regiment. Door het verrekenen van Z.H. heeft de provincie Friesland eene compagnie geprofiteerd. A Lewarden, ce 17/7 d'Avril 1638. 1825. E. Puteanus 9). (L.B.) Librum de Bissexto 10) nuper miseram; ecce schedarum Lipsianarum reliquias quasdam. Interpellavit me sane Coolsius 11) noster, vir ad humanitatis officia factus. Et amici caussâ, et ut desiderio tuo satisfacerem, aliquid a manu Lipsii 12) videre cupientis, haec folia, ad obscoenum etiam usum aliquando abjecta, et a me servata, collegi. Gratiora erunt, quia partem aliquam sive umbram operis non editi repraesentant. Quemadmodum principium deest, ita confusa sunt reliqua. Sed vas fractum, puta, in fragmentis etiam aurum aestimari. Audeo vero et haec epigrammata Belgica adjungere, ut, si prorsus vilia non sint, scias hominem, Belgicâ linguâ bal- {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} butientem 1), divino exemplo tuo voluisse loqui. Hem, quantum a terra caelum distat! Otia 2) tua incomparabilis genij sunt, quae cum quotidie legerem, incitari potui, ut aliquid agendo nihil agerem. Quia Belga sum, infelicitatem meam excusabis. Vale, et me amare perge. Lovanii, in Arce, X Kal. Majas (= 22 Apr.) M.IƆC.XXXVIII. Hac occasione, ut Coolsium quoque ames, rogo. 1826. J. Junius 3). (A.B.) Z.H. verlangt, dat gij eene memorie zult achterlaten en hier komen, als de bekende persoon hier is. De la Haye, ce 23e d'Apvril 1638. 1827. J. Smithius 4). (L.B.) Diu nunc est, vir spectatissime, ex quo mihi aliunde de magno Inscriptionum opere prospexi, tuoque adeo beneficio, quo ante prolixe usus eram, exinde etiam abusus sum, dum exspecto, per quem tuum exemplar tibi in manus tuto reddam, dumque gustum aliquem eius commentarioli tibi destino, in cuius adornatione Inscriptionum mihi usus est. Nunc etiam tardum me Bockhoviana haec curatio tam ex improviso opprimit, ut destinato isthoc officio hoc tempore apud te defungi non possim; nolui tamen committere, ut diutius insigni opere mea tarditate careas. Gratias tibi usurae nomine ingentes et habeo et ago ..... Raptim, Noviomagi, XIII Cal. Maji (= 19 Apr.) Jul. 5) Ao CIƆIƆCXXXVIII. 1828. Graaf Willem van Nassau 6). (H.A.) Nu François de Very 7) de compagnie van wijlen mijn sergeant-majoor heeft gekregen, zou ik gaarne zien, dat de vaandrig dierzelfde compagnie luitenant werd en Johannes Piscator vaandrig. Ook zou ik gaarne willen, dat kapitein Jan van Lauwick 8), nu commandant te Sluis, den veldtocht meemaakte. De Heusden, ce 30e d'April 1638. {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} 1829. Aan mevr. Van Dohna 1). (K.A.) De heer de Chambrun verzocht mij mijn oordeel te zeggen over een grafschrift, dat hij ontworpen heeft voor baron van Dohna 2); ik wilde mij daar niet mee bemoeien, maar nu vraagt gij mij hetzelfde, en op uw verzoek heb ik er enkele veranderingen in aangebracht. Mijn opschrift voor het graf van Prins Willem te Delft 3) werd indertijd zeer geprezen; ik zou het thans anders maken. Wilt gij mijn oordeel meedeelen aan den heer de Chambrun? le 2e de May 1638. 1830. J. Bouckaert 4). (L.B.) Lat. Brenger dezes komt den Prins namens ons om een sauvegarde verzoeken; wilt gij hem voorthelpen? Aspricolle, 2 May 1638. 1831. Graaf Willem van Nassau 5). (H.A.) Z.H. heeft al eenigen tijd bij de heeren der admiraliteit te Rotterdam aangedrongen op het voltooien van het jacht, dat zij voor mij moesten maken. Maar het komt maar niet klaar. Wilt gij er eens met Z.H. over spreken? D'Heusden, le 3 May 1638. 1832. G. D'Estrades 6). Ik heb met genoegen kennis gemaakt met uw vriend pater Mersenne 7). Paris, ce 8e de May 1638. 1833. J. Brill 8). (K.A.) Wilt gij bijgaanden brief aan Z.H. overhandigen? Ik vertrek heden, {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} nadat ik gisteren den heer van Groeningen en den heer van Spijck 1) ‘aen mijn taeffel’ heb gehad; ik heb hun goeden dag gezegd. Ik beveel mij aan in uwe ‘goede gratien [en] jonsten’ en hoop, dat het u goed zal gaan. Sghraven Haege, desen 14de May 1638. 1834. A. van Hilten 2). (H.A.) Ik maak het u erg lastig met al mijne papieren, maar het is op bevel van Z.H. Ik zou niet gaarne willen, dat mijne correspondentie met Z.H. bekend werd; wilt gij dus buitengewoon voorzichtig zijn met mijne brieven? Nu de Staten vergaderd zijn en gij u in het leger bevindt, zend ik mijne brieven aan uw adres in den Haag. A Utrecht, le 9/19e de May 1638. ‘J'avois envoyé passé presque deux mois à Madame de Dorp 3) les deulx ordonnances de pension pour Madam. sa fille 4), dont je n'ay encore appris la recepte, combien que je le doibs esperer, les ayant envoyé par le battelier ordinaire dans une lettre enclose’. 1835. J. van Bronckhorst 5). (B.M.) Ick heb U E schryvens van den 20 Meert ontvangen, om in de Hage te coomen, alsoo U E de teyckeningen hadt ontfangen; dan alsoo ick was geresolveert om te coomen, soo is mijn merckelyck belet voorcoomen, waerdoor ick myn reys hebbe moeten naelaeten. Dan wilde wel, dat U E myn de teyckeningen oversondt; U E can myn U E sin en meyningh met de memorie laeten weeten. Sal vorders blyven...... Actum desen 12 Mey, ouden styl 6), 1638. Soo U E myn de teyckeningen gelieft te senden, sult gelieven het opschryft te schryven als volcht; ofte Sr Honthorst 7) is tegenwoordich in den Hage en die compt binnen 4 ofte 5 dagen wederom te Utrecht. U E can hem de teyckeningen medegeven en alle bescheyt laeten. 1836. A. van Manmaker 8). (H.A.) Het spijt mij, dat ik u niet hebben kunnen vaarwel zeggen. Denkt gij aan mijn zoon Maurits 9)? De la Haye, ce 24 de May 1638. {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} 1837. J. Loenius 1). (B.M.) De raden der admiraliteit van Amsterdam hopen, dat Z.H. Jacob Thomasz, die het land 29 jaren ter zee gediend heeft, tot kapitein zal benoemen. In Amsterdam, den XXVIII May 1638. 1838. C. Barlaeus 2). (L.B.) Kunt gij bij den Prins ook iets doen voor Cornelis Toelast, door de heeren van de admiraliteit alhier ‘gedenomineert tot capiteijn ter zee’? Den 29 Meij 1638. 1839. A. Crocq 3). (L.B.) Sedert mijne bevordering ben ik steeds te Breda geweest bij mijne compagnie en heb slechts éénmaal een tocht gemaakt, om den vijand afbreuk te doen. Gaarne zou ik dikwijls uittrekken; wilt gij daarom Z.H. vragen, ‘dat ick mocht een acte genieten, om te ryden met 150 ofte met 200 peerden min ofte meer, om den vijant afbruyck te doen’? Ik kan het nauwelijks uithouden, om hier nog langer stil te zitten. Breda, den 3 Junes 1638. Ik wilde, dat ik in het leger was. 1840. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Uit Antwerpen wordt bericht, dat prins Thomas en graaf Jan van Nassau uit Brussel naar West-Vlaanderen zijn getrokken tegen de Franschen, die daar erg huis houden, de troepen van graaf de Fontaine 4) hebben verdreven, vele kasteelen en dorpen verbrand en grooten buit hebben gemaakt in Iperen en Veurne. Daarna hebben de Spanjaarden geweigerd hun bevelhebber, graaf de Fontaine, te gehoorzamen en zijn ook aan het plunderen gegaan. De Staten van Vlaanderen hebben zich beklaagd bij den Kardinaal Infant, want dergelijke dingen komen tegenwoordig telkens voor, en er is in Vlaanderen en Brabant groote ontsteltenis bij de bevolking. Au fort de Voorne, 5e de Juin 1638. 1841. D. de Wilhem. (L.B.) Hierbij gaat een brief van Descartes 5). Hagae, 5 Junij 1638. {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} 1842. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De graaf de Fontaine schijnt eene nog al ernstige nederlaag geleden te hebben in het gevecht tegen de Franschen, waarbij velen zijn gesneuveld. Men bericht, dat prins Thomas en graaf Jan van Nassau tusschen Grevelingen en Duinkerken staan en dat Piccolomini 1) met 7 of 8000 man zich met hen zal vereenigen. Het is te hopen, dat de heer de Chastillon zich bij S.t Omer zal kunnen versterken. Het plunderen van Poperingen door de Spanjaarden schijnt niet te worden gestraft, en dat wekt ontevredenheid. Er wordt bericht, dat het leger van den heer de Chastillon voor S.t Omer zich in zeer goeden toestand bevindt en volop levensmiddelen heeft. Volgens onderschepte brieven ziet graaf de Fontaine geen kans de stad te ontzetten. - Hierbij gaat het antwoord van den heer Joachimi 2); de heer de Mayerne 3) zal de zaak voorzichtig behandelen. - Ook de heer de Strade 4) brengt goede berichten over het Fransche leger bij S.t Omer. Au fort de Voorn, le 9e de Juin 1638. 1843. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Graaf Willem is met gunstigen wind vertrokken en heeft nu zeker al bijna zijn doel bereikt. Z.H. is hem gisteren met de overige troepen gevolgd en is voor anker gekomen te ‘Worcum’ 5); vandaar is hij heden uitgezeild, begroet door den magistraat van Dordrecht met de gewone geschenken van wijn en levende zalmen, de Kil doorgevaren en hier voor anker gekomen, waar wij op de overige schepen wachten. De heer Boswell 6) meldt mij uit Brussel, dat de Franschen Cassel in Vlaanderen hebben ingenomen, dat de baron van Wesemael, zoon van Grobbendonq 7), een goed deel van zijn regiment heeft verloren en dat de graaf de Fontaine in de buurt van S.t Omer geslagen is. - De vijand heeft bijna al zijne troepen teruggetrokken uit het land van Waes en alleen drie compagnieën in de buurt van Hulst achtergelaten. Z.H. is volkomen gezond. Au bateau de S. Alt.e, devant Willemstadt, 11e de Juin 1638, à 7 heures du soir. 1844. A. Ploos van Amstel. (K.A.) Ik heb de vergadering der Staten van Utrecht bijgewoond en ben toen hier gekomen. Gisteren hebben de graaf van Culemborg 8) en de gecommitteerden hunne laatste conferentie gehad en zijn toen vertrokken, om rapport {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} te doen. Kapitein d'Estrades zal de berichten over 't beleg van S.t Omer wel reeds in het leger gebracht hebben. De gezant van Frankrijk geeft aan de Heeren Staten de verzekering ‘van de goede intentie ende resolutien des Conincx, nyettegenstaende alle practicquen van den Spaignaert gepleecht, so tot separatie van Sweden met de offre van een alliancie van huwelick van den Cardinael Infante ende de dochter van Sweden 1), als van desen staet door presentatie van handelinge ende vrede; versochte een notabile attacque van deser zyden, reitererende zyn voorige propositien ten regarde van de gevanghene geestelicken tot Mastricht’. Daarop is ‘in generale terminis’ geantwoord en dat antwoord in handen gesteld van Z.H., die het zal verzenden aan den Koning. Z.H. weet zeker, dat de Franschen sterk zijn 12000 man te voet en 5000 te paard, dat zij in vier kwartieren zijn gelogeerd en twaalf stukken geschut en twee mortieren bij zich hebben. Te Utrecht besloot men tot ‘de continuatie vant subsidie voor de Crone Sweden voor drie maenden’, terwijl de president Spiering 2) een jaar voorstelde. Het Zweedsche ‘renfort’ is gereed, maar wordt door tegenwind verhinderd over te komen; Gallas 3) is nog bij Bremen, om die troepen aan te vallen, of ons leger te hinderen ..... Hage, den 11 Juny 1638. 1845. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Gisteren avond om tien uur zijn wij voor anker gekomen in het Slaak; van daag zijn wij door windstilte niet verder kunnen komen dan bij den ingang van de Mossèlkreek. Z.H. heeft Perceval 4) vooruitgezonden in eene sloep, om orders over te brengen aan de troepen, die reeds bij Bergen zijn. Au bateau de S. Alt.e, le 12e de Juin 1638, à 11 heures du matin, au Mosselkreeck. 1846. G. van Schendel 5). (L.B.) Ned. Ik zou gaarne klerk van de thesaurieren dezer stad worden; er wordt niet veel voor vereischt, maar ik ben geen Hollander. Wilt gij mij aanbevelen? Amst., 13 Junnio 1638. 1847. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Z.H. is gisteren met eene sloep naar Maartensdijk gevaren; na zijne terugkomst zijn wij, daar de wind opstak, den heelen nacht verder doorgezeild. Hier bij Geertruidenberg zijn al vele troepen. Graaf Willem heeft Z.H. bezocht; hij is nog niet zoover als wij dachten, maar heden is hij uitgezeild. De vijand {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft blijkbaar met kanonnen geschoten op de vloot, toen deze Santvliet voorbijkwam. - Z.H. voelt zich heel goed. - In de laatste dagen hebben wij niets gehoord van het land van Waes. - Het beleg van S.t Omer duurt nog voort, maar de Franschen loopen meer het land af dan dat zij de stad belegeren. Men zegt, dat de maarschalk de la Force 1) het leger van den heer de Chastillon steeds meer en meer nadert. Te Maastricht is pater Vinck 2) ook geëxecuteerd en zal de zaak van den rector der Jezuïeten, die hersteld is 3), op nieuw onderzocht worden. Au camp à Noordgeest, proche de Berghe, le 13e de Juin 1638. 1848. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Een scheepskapitein, teruggezonden door graaf Willem, rapporteert, ‘qu'ayant commencé à marcher aveq ses trouppes environ les dix heures hier au soir de Liefkenshoeck, environ les deux apres minuict il a passé le marais aupres le fort de la Perle, sans gueres de resistance - n'y ayant que des païsans armez pour la pluspart, et iceux encor divertiz par une feinte ailleurs - que de la bouë qui en d'aucuns endroits y estoit si profonde, qu'à grand peine pouvoit on retirer les jambes enfoncées jusques aux genoux et plus hault. Mais cela n'a pas empesché qu'on n'y ayt trainé mesmes quelques petites pieces de canon, et n'est demeuré qu' environ vingt hommes derriere. Devenuz donq maistres de la digue, nommée de Cruijsdijck, ou y a le fort de Verebroeck et quelques redoutes, il reste de les prendre, ce qui est apparemment leur occupation à present, car, comme toute la nuict, encor à toute heure on entend les coups de canon de ce costé là.’ - Zoodra het vloed is, hooren wij zeker nader bericht. A Noordgeest, le 14e de Juin 1638. 1849. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Gisteren heb ik een tweeden brief van den heer Joachimi 4) gekregen, die hierbij gaat. Juffrouw Lucie, naar wie gezocht is, is dood, maar men spreekt van eene juffrouw Vaaz, die even bekend is; men zal naar haar informeeren. - Eerst tegen den nacht kunnen wij iets hooren van graaf Willem. - Nu, om zeven uur, komt bericht van graaf Willem, die meldt, ‘comme aveq grande promptitude il s'est rendu maistre des forts de Verrebroeck, Calloo, Steeland, et un retrenchement sur la digue, où l'enemi avoit porté deux petites pieces, qu'on a prinses, aveq deux ou trois capitaines, de dixhuit qu'il y en avoit aveq leurs compagnies, et grand nombre de païsans, les uns s'estants rendu à quartier, les autres prenants la fuitte vers Beveren. Par ce moyen on est maistre de toute la digue et, quand on ne gaigneroit que cela, on a obtenu un pied {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} ferme dans ce païs là, d'où on menace Anvers et Hulst d'esgalement près, mais l'intention n'est pas d'en demeurer là, M. le comte Guillaume attendant quelques informations de l'estat des enemiz au Blockersdijck et pardelà, pour se regler à l'advenant.’ - Waarschijnlijk krijgen wij van nacht nog nader bericht. A Noordgeest, le 14e de Juin 1638, apres disner. 1850. Aan Prinses Amalia Van Oranje. (H.A.)* Geen nieuws uit het land van Waes. De vijand heeft er zijne cavalerie in geworpen en kan er veel geschut heenvoeren, maar de forten zijn sterk; wij zenden er kanonnen en levensmiddelen heen. De tocht moet heel lastig geweest zijn door eene vergissing van de gidsen, de duisternis en het slijk; als de soldaten graaf Willem, toen hij in den modder vast zat, niet in een schuitje hadden getild, was er van de heele onderneming niets terecht gekomen. De vijand is dadelijk op den loop gegaan. De heer van Beverweert 1) is naar graaf Willem gaan kijken en Jan van den Bosch 2) is er door Z.H. heengezonden. - De Kardinaal Infant is te Antwerpen, waar men zeer ongerust is. De Koningin Moeder 3) wil naar Spa en heeft den Kardinaal om 70000 pond gevraagd. - Chastillon is nog altijd bij S.t Omer, maar heeft twee regimenten verloren, die zich lafhartig aan de Spanjaarden hebben overgegeven. Deze hebben 1500 man en veel kruit in de stad weten te brengen. - Wij liggen hier nog steeds te wachten. Z.H. is gezond en vroolijk. A Noordgeest, le 16e de Juin 1638. 1851. Aan Prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er is nog geen nieuws. Graaf Willem moet zich staande trachten te houden. Als wij dadelijk na het eerste succes hadden kunnen optrekken en ons meester maken van den dijk tegenover Antwerpen, zouden wij veel gewonnen hebben, maar de soldaten zijn te vermoeid. En de vijand begint zich te herstellen van den schrik, terwijl de Kardinaal Infant van Antwerpen naar het land van Waes is vertrokken, waarheen ook troepen worden gezonden, om de dijken te beschermen, onzen opmarsch te verhinderen en de forten Marie en la Perle te verdedigen - De maarschalk de la Force 4) heeft zich, hoort men, met Chastillon vereenigd; dat zal nieuwe angst in Vlaanderen veroorzaken. - ‘J'attens le plus que je puis à compter à V. Alt.e le desastre arrivé à M. le comte Guillaume, en la perte de M. le comte Maurice son fils. Dont voyci les particularitez, ès propres mots de M. de Calvart 5) escrits à S. Alt.e, en date d'à ce matin: ‘Nostre heureux commencement n'ayant peu continuer sans meslange de malheur, j'ay creu estre de mon debvoir de faire sçavoir à V.A. les particula- {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} ritez de la mort du fils de Monsieur le comte Guillaume. Hier l'apresdisnée une legere escarmouche s'estant attaché vers les ouvrages qu'on faict sur la digue de Beveren, au quartier des Escossoiz, qui insensiblement s'augmentoit jusqu'à faire avancer du secours des quartiers, ce jeune Seigneur s'est mis à la teste des mousquetaires et harquebusiers, qui d'abord s'avançant trop, et puis, comme la cavallerie enemie les poussoit, abandonnant et leurs chefs et leur debvoir, il s'est trouvé seul, accablé de toutes sortes de coups, qui luy ont avancé ses jours, et nous laissent le regret de la perte d'une jeunesse pleine de courage, et qui donnoit beaucoup à esperer pour l'advenir.’ Er wordt beraadslaagd over hetgeen het leger nu zal doen. A Noordgeest, le 18e de Juin 1638. 1852. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er kan nog niets besloten worden, omdat eerst Beverweert en kapitein van den Bosch teruggekeerd moeten zijn 1). Z.H. heeft den heer Pollotti 2) brieven en eene betuiging van rouwbeklag aan graaf Willem doen overbrengen. Het ruwe weer zal zeker hunne terugkomst eenigszins vertragen. A Noordgeest, le 18e de Juin 1638, apres souper. 1853. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er is nog geen nieuws. De heeren, die naar graaf Willem gezonden waren, vertellen, dat deze hier en daar versterkingen opwerpt, hoewel de vijand niet schijnt te zullen overgaan tot een offensief optreden; wel brengt hij steeds meer troepen in het land van Waes en ontbloot daardoor vele steden van hun garnizoen. Maar het gaat dan ook om het behoud van Antwerpen. - Uit Frankrijk wordt de nederlaag der twee regimenten bevestigd. In Italië is het Spaansche leger onder den markies de Leganez veel sterker dan het Fransche en men vreest aan het Fransche hof voor de stad Vercelli. - Het tractaat met de Landgravin van Hessen is eindelijk te Parijs gesloten 3); zij krijgt een millioen pond, maar houdt een leger van 12000 man op de been. A Noordgeest, le 20e de Juin 1638. 1854. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* V. Alt.e aura veu dans celle que j'eus l'honneur de luy escrire hier, comme la contenance de l'enemy au païs de Waes avoit faict juger qu'il ne songeoit principalement qu'à la defensive, mais il a fort paru du contraire, par les {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} nouvelles qui nous sont venues à ce matin. A sçavoir, que depuis ceste nuict à douze heures il a commencé a donner une bien forte et serieuse alarme du costé de la Marie, et une seconde du costé de Beveren sur le quartier de M. le comte Guillaume à Calloo, mais d'une troisiesme et plus furieuse attaque s'est jetté sur le quartier du S.r Eerenreiter 1) à Verrebroeck, où le combat a esté grand, opiniastre et sanglant, et ne cessoit pas encor à dix heures du matin, quand noz derniers courriers en sont partiz. Par tant de contestations Dieu n'a pas permis que les nostres ayent perdu aucune piece de grande importance ou qui ne se puisse recouvrer, mais V.A. peut considerer ce qu'il en peut avoir cousté de part et d'autre. Encor de nostre costé l'estat provisionel qui se peut faire des morts n'est pas grand - on le tient au bas de la centaine - mais des enemiz, van der Straten 2), tesmoing de tout, veult asseurer qu'il en seroit demeuré au moins trois mille, et sembloit à veoir touts ces corps morts, dit il, comme une armée dormante. Je nomme l'auteur, afin que V.A. puisse regler sa croyance à discretion. Les mieux advisez font leur conjecture du tiers, mais enfin, tout nous est incertain pour encore. - Le nombre des blessez cependant est bien grand mesme parmi nous, et comme l'on s'y est comporté avec ce qu'il falloit de valeur contre tant de rudes assaults, que l'enemi a redoublé coup sur coup, en poussant son infanterie par force cavallerie au dos, qui est leur coustume, nous n'en avons pas eschappé sans perte de fort bons officiers, parmi lesquels se comptent, au regret d'un chascun, le lieutenant coronel Hinderson 3), le major Levingstone 4) et un capitaine du mesme nom 4). Le lieutenant coronel Boshuijsen 5) se dit griefvement blessé, mais l'on sçait plus de particularitez du povre Mons.r de Calvart 6), qui vient d'estre transporté dans Berghe, chargé de dix ou onze playes, seulement d'espée et de pique, comme luttant et roullant par terre aveq un des enemiz, qui se sauva, il en fut accablé à outrance. Mais de tant de coups il n'y en a qu'un d'estramaçon sur la teste qui mette les chirurgiens en peine, pour avoir bien enfoncé les tables du crane, à quoy il faudra pourveoir apparemment par la trepane, comme desjà on a preparé l'ouverture. Il a le coeur bon, et tout le monde le guerit de souhaits, mais on ne peut encor juger de l'issue. Du costé de l'enemy il y aura bien eu autre carnage entre les officiers, car en effect on avouë qu'il ne s'est jamais veu de plus rude combat. Vers Monsieur le comte Guillaume - car on a combattu à tous les trois endroits à bon escient - un lieutenant coronel a esté faict prisonnier. A Verrebroeck deux capitaines espagnols, l'un blessé et l'autre non, aveq d'autres officiers et soldats. C'est en gros le sommaire de ceste dure rencontre; demain on en pourra sçavoir des particularitez. {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} M. le comte Guillaume se doubtant, que le jeu pourra n'en demeurer pas là, a renouvellé ses instances envers S.A. pour du secours, que M. le comte Henry son frere 1) luy mene presentement jusqu'au nombre de 27 compagnies, qui animeront grandement le reste de leur arrivée. Nous souhaittons que la tempeste, qu'il faict, cesse tant soit peu, pour faciliter leur passage à la marée d'à ce soir. Pour nostre gros, la distribution des bateaux vient d'estre faicte, et sera temps que nous paroissions en quelqu'endroit à divertir tant de mauvaises humeurs de dessùs noz amiz. Bien pourroit-ce estre dans demain, ou le jour d'apres, mais il n'y a rien d'arresté pour encor. En toutes ces entrefaictes la cavallerie de Berghe qui se trouve aveq M. le comte Guillaume n'a presque rien peu faire que veoir beau jeu et se laisser canoner sur le hault d'une digue droitte et estroitte, mais eneor a elle rendu bon service, en apportant de l'amunition de tous costez, car de chariots on n'y est non plus pourveu que de plusieurs autres commoditez. Demain, s'il plaist à Dieu, nous sçaurons ce qui est de la suitte de cest affaire, et je ne perdray aucune occasion à tenir V.A. advertie de tout. - S. Alt.e se porte esgalement bien tousjours. A Noordgeest, le 21e du Juin 1638. 1855. S. van Haersolte. (H.A.) Uit Lingen hoor ik, ‘datte Zweetsen een Keiserlick quartier, leggende an de Weeser, hebben overvallen, twe regementen geruineert, een colnel mett twe offitieren ende bagagie mett acht standarden binnen Minden gebracht.’ Nu ‘hebben de Keiserischen hierdoor hun quartier an de Weser gequiteert.’ S'gravenhaghe, den 21en Junij 1638. 1856. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Ma derniere fut d'hier, mais depeschée apres minuict, d'où il sera arrivé, que Monsieur de Brederode y en aura adjousté une de plus fraische date en apparence, mais non plus fraische que d'une heure ou deux. Trois heures apres, à sçavoir aujourdhuy d'assez bon matin, nous avons esté esveillez d'une nouvelle, portant que Monsieur le comte Guillaume s'estoit soudainement resolu à la retraicte 2), qui commença hier au soir environ les huit heures, et fut executée aveq tant de desordre, que l'enemy s'en prevalant, en avoit tiré d'assez grands avantages, en pressant les derniers en sorte que le canon qu'on y avoit, les chevaux des cavaliers et trop d'honestes gens y ont payé l'escot. Le vent est si contraire jusques à present apres midi, qu'on n'en peut apprendre toutes les particularitez. Seulement sçait on, que M. le comte Guillaume se trouve dans Lillo, et quelques autres officiers dans Liefkenshoeck et ailleurs, où il arrive continuellement grande quantité de gens sauvez, qui à pied, qui dans des bateaux ou chalouppes. - Monsieur de Brede- {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} rode et moy avions resolu d'en attendre plus de circonstance, avant que depescher personne vers Buren, mais comme S.A. me commande de faire passer promptement l'enclose, M. de Brederode a voulu que ce fust par ce sien lacquais. Dans demain nous en sçaurons plus, et V.A. en sera servie, à mon regret, qui voudroye avoir de la matiere plus aggreable à l'entretenir, quoyque, graces à Dieu, il n'y a point de païs du nostre perdu, et les premiers bruicts augmentent tousjours les choses. A Noordgeest, le 22e de Juin 1638. 1857. J. van Dorp 1). (A.B.) ‘Het particulier van onse retrette wt het landt van Waes aen U E te schrijven, acht ic onnoodich, wel wetende, dat U E niet dan al te wel daervan onderrecht bent; het is verdrietich, datter sooveel brave mannen gebleven sijn in t slick steecken; daer is noch geen seeckerheijt, of sij gevangen, ofte doot sijn. Ic ben, Godt loff, door schepen en schuijten, water en slick gisteren morgen op Liefkenshoeck geraeckt, heb ontrent negenenvijftich man van mijne compagnie hier, daer twee gewapende onder sijn, en bijcans de helft sonder, of met stucken van cleeren, alsoo sich vele met swemmen salveren mosten. Mijnen lieutenant wort gemist; indien hij doot is, wou ick wel, dat U E mij aen een goet officier conde helpen, en tot dien eijnde met neef Gleser 2) eens daervan spraeckt; soodra ick eenige seeckerheijt heb, sal U E dat adverteren’. - Als wij naar eene andere plaats in garnizoen worden gezonden, hoop ik, dat het Bommel zal zijn. Liefkenshoeck, den 23 Junij 1638. 1858. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Il nous arriva si peu de nouvelle hier, que M. de Brederode et moy trouvasmes à propos d'attendre jusqu'à aujourdhuy à escrire, nommement, parce que S.A., ayant receu les encloses de M.rs Joachimi et Mayerne 3), me dit, comme il luy a pleu me le reïterer encor aujourdhuy, qu'il desiroit les accompagner à ce matin de ses propres lettres. - Le depit de nostre malheur est grand, et ne deviendra jamais moindre, mais pour ce qui est de la perte des gens, elle devient plus petite d'heure à autre. M. le comte Guillaume vient d'envoyer à S.A. une liste de ce qui se trouve arrivé à Liefkenshoeck, qui monte au delà des 3000 hommes. Par devers l'enemy on asseure qu'il y a tousjours plus de 2200 hommes prisonniers. Outre cela un bon nombre s'est jetté dans des bateaux au Poldre van Namen et ailleurs et s'en est courru vers les garnisons. En tout, nous n'y avons pas eu 6000 hommes effectifs. V.A. jugera donq, s'il luy plaist, qu'en chair humaine la perte de l'enemy doibt exceder la nostre de beaucoup. Car, à leur propre confession, desjà nous {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} sçavons, qu'ils ont laissé sur la place plus de 800 Espagnolz seulement. Du reste on en pourra avoir cognoissance peu à peu. - S.A. est apres à renvoyer aveq patentes ces povres compagnies devalisées chascune vers leur garnison, et parce qu'à Boisleduq il y a plus de commodité de s'habiller et armer, les compagnies du regiment de M. de Brederode, qui est demeuré le plus fort, s'y en retournent toutes, hormis celle du drossard Vermerthen qui s'en va à Vijanen. Dont M. de Brederode m'a dit qu'en passant il envoyera son dit drossard faire la reverence à V.A. qui en pourra sçavoir au vray toute l'histoire, aveq ce qui en depend, à quoy ceste plume ne touschera pas. - D'entre les officiers qui ont l'honneur d'estre le plus cognuz de V.A. nous trouvons encor à dire le coronel Sandilandis 1), et les capitaines de Villers 2) et Pollotti 3), mais on espere et croid qu'ils sont prisonniers. Le coronel Eerenreiter 4) - qui a acquis une extreme gloire en toutes ces entrefaictes - et de la conservation duquel tout le monde a esté le plus en peine aveq S.A., arriva hier, sauvé à grand' peine, la pluspart à la nage, comme, venant marcher le long de la digue aveq ses trois regimens, et n'y trouvant plus personne du reste des troupes, qui debvoyent attendre sa venue, tout ayant fuï, il eust encor faict deux fois teste à l'enemy, le forçant de quitter une redoutte qu'il avoit occupée. - Mons.r le comte Henry 5), tout proche desjà du quartier aveq le secours de vingt sept compagnies, voyant ceste estrange resolution, fut obligé de s'en retourner vers Liefkenshoeck, ayant perdu aux bateaux de bagage tout ce qu'il avoit d'habits au monde, item sa bague d'Angleterre, etc. S.A. l'a aussitost pourveu de deux de ses habits, qu'il se faict ajuster au corps, de linge, chapeaux, espées et autres choses, aveq 2000 franqs dans sa boursse espuisée, pour se raccommander en aucune sorte. - Le genereux courage et la bonne disposition du corps de S.A. surmonte toutes ces fascheries, et ne luy paroist pas seulement au visage. Au camp à Noordgeest, le 24e de Juin 1631. 1859. D. de Wilhem. (L.B.) Hierbij gaan stukken over de visscherij van Honderlant; wilt gij ze aan Z.H. laten zien? ‘Le Sieur Ant. Piscatoris, qui depuis longtemps prend soin de mes affaires, m'a communique comme en Italie on y fabrique soubs l'adveu de trois divers princes certains dalders portant le mesme coin de ceux de ce pays, lesquels different tant seulement en l'inscription et sont receus au Levant pour les mesmes que ceux d'ici, qui depuis longtems y ont cours avec quelque advantage sur les aultres especes, en ayant porte un avec soy de la fabrique du duc Tassaroli de Genes, laquelle piece je vous envoye pour entendre vostre advis, s'il y auroit moyen d'avoir l'adveu et octroy de S.A. pour cette espece de monnoye en la principaulte d'Orange, ce qui me reviendroit a quelque avantage pour estre monnoye recherchee a Marseille pour le negoce du Levant. {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} Cet octroy ne peut en rien prejudicier aux fermiers d'Orange, estant monnaye toute particuliere et dont la fabrique leur apporteroit plustost de profit, ayant les droits du Prince, qu'aulcun desavantage.’ De Hertog van Mirandola, die van Masse en de republiek Genua laten die munten slaan ..... De la Haye, ce 25 de Juin 1638. 1860. Aan E. Puteanus. (K.A.) Ik kom er rond voor uit, dat ik uw boekje de Bissexto 1) niet bijzonder mooi vind. Gij moet andere onderwerpen behandelen. En nu verrast gij ons met een werkje in het Hollandsch geschreven, gij, de meest Latijnsche der Romeinen! Hierbij gaat een lofdicht 2). Ook ik heb een gedicht in de moedertaal geschreven, dat lang op het getouw heeft gestaan, maar door mijne droevige huiselijke omstandigheden niet voltooid werd 3). Nu hoop ik het spoedig uit te geven. Van mijn nieuw huis zal ik prenten laten maken en u die zenden. In castris ad Bergopzomiam, VII Cal. Quintil. (= 25 Juni) CIƆIƆCXXXIIX. Sommige uwer ambtgenooten vallen de wijsbegeerte van mijn vriend Descartes aan 4). Schrijf gij mij eens uw oordeel over dien strijd. Groet Tuldenus 5) en Wendelinus 6). 1861. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Tout le principal entretien d'icy, c'est l'enqueste de noz prisonniers, dont le nombre croit si fort, qu'enfin il ne s'en trouvera que fort peu, ou point de morts à ceste malheureuse retraicte, tant l'enemy a faict bon quartier à petit et à grand, tout au contraire de ce qu'on en avoit craint et imaginé. Pour leur delivrance, Monsieur le comte Guillaume - qui est tousjours à Liefkenshoeck et, peut estre, de là ira se refraischir à Heusden - y avoit envoyé jusqu'à quatre tambours de suitte, qu'on avoit touts retenuz; tant qu'à la fin on les a renvoyez, aveq response, qu'on estoit apres à faire la liste des prisonniers, et qu'icelle veuë par le Prince Cardinal, on la nous envoyeroit. Cependant un tambour du coronel Ottavio Guasco arriva hier icy sur le soir, aveq un passeport portant, que les amiz des prisonniers eussent à donner ordre à leur rançon. Là dessùs on a envoyé force lettres de change à Anvers, mais l'apprehension est, que tout ne se vuidera pas si promptement, depuis qu'on croid que l'enemy a sceu, comme un capitaine espagnol, amené prisonnier par la bouë jusques sur la contrescarpe du fort de Liefkenshoeck, y a esté vilainement hony et tué par de noz gens, et qu'un autre officier, pensant se {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} sauver, en sautant du pont au fossé, y a esté depesché à coups de mousquet. Chose si capable d'aigrir, et justement, le courage des Espagnols, qu'il est fort à craindre, qu'il n'en arrive mal à quelqu' honest' homme, s'ils en sont bien informez. Son Alt.e l'a voulu estre et vient d'en escrire serieusement au commandeur du fort, pour veoir quelle satisfaction on en pourroit faire, en cas que la chose esclattast’. De heer de Chastillon belegert nog altijd S.t Omer. Bij de aanvallen in het land van Waes hebben Don Andrea Cantelmo en de markies van Leda het bevel gevoerd. ‘Des relations tres-particulieres qui aujourdhuy nous en sont venues d'Anvers, augmentent le depit et la honte du desastre, se voyant à clair l'extreme peine où l'enemy s'est trouvé, et comme entrants dans les beaux ouvrages que noz fuyards avoyent vuidez - ce disent ils unanimement - sans subject de crainte, ils ont prins pour miracle, de se veoir depestrez de si bonnes trouppes, si bien logées, et qui pouvoyent leur porter tant d'incommodité.’ De heer Goringh 1) heeft aan Z.H. de portretten van den Koning en de Koningin door Van Dijck aangeboden; zij zijn heel mooi. Ik heb ze aan Serwouters 2) gezonden, om ze op hunne plaats in Rijswijk op te hangen. De heeren Brederode, Solms, graaf Hendrik en eenige gedeputeerden hebben een tochtje gemaakt bij Goes. - ‘Les relations d'Anvers, que j'ay mentionnées cy dessùs, tesmoignent que les enemiz en leur attaque ont eu plus de mille morts, la pluspart Espagnols ou Italiens, aveq quelques 150 Walons, sans compter dans ce nombre un sergeant major, huit capitaines, dix huit alferez, trois lieutenants, vingt six sergeants, un chapellain et deux ou trois canoniers. De blessez ils en avouënt quelques 700 ..... Si on eust peu tenir bon sur de si grands avantages, que ne fust-il pas arrivé? Mais Dieu ne l'a pas voulu.’ A Noordgeest, le 26e de Juin 1638. 1862. J.F. van Zevender 3). (L.B.) Gaarne zou ik de compagnie ruiters van graaf Maurits 4) hebben. Door de ziekte van den heer van Schagen kan ik zelf niet komen. Tot Leiden, den 27 Juni 1638. 1863. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Het heet, dat de vijand naar Maastricht oprukt; dat zou voor ons hier verandering kunnen geven, ‘où nous ne faisons autre chose, que d'adviser à {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} la rançon de noz prisonniers, qui sont en si grand nombre, qu'il ne se trouve aucun officier à dire, de sorte que, tout bien compté, nous n'aurons perdu que fort peu de gens. Et en va, disons nous, comme de douze moines, qui estants noyez, en les cerchant on les trouva à treize’. De vijand weet af van het gebeurde met den Spaanschen kapitein te Liefkenshoek en dat kan moeilijkheden geven. In Frankrijk heeft de Kardinaal Jan van Weert 1) en andere gevangenen ten eten gehad. De Hertogin van Savoye 2) heeft zich aan het hoofd van haar leger geplaatst en dit toen vereenigd met de Fransche troepen; ook heeft zij de Koningin laten complimenteeren. Au camp à Noordgeest, le 28e de Juin 1638. 1864. Aan sir J. Sandilands 3). (K.A.) Z.H. beveelt mij u te melden, dat uwe vrienden uw losgeld reeds naar Antwerpen hebben gezonden. Wij wachten nog de lijst der gevangen officieren met de sommen, als losgeld gevraagd; dan wordt het geld uitbetaald. Au camp de Noordgeest, le 28e de Juin 1638. Commissaris Ruysch 4) gaat naar Antwerpen, om alles te regelen. 1865. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* ..... ‘Il nous vient des lettres de quelques uns de noz prizonniers, qui mandent que les officiers sont aucunement bien traictez, mais les soldats fort mal, mesmes qu'on les affame exprès, et par ce moyen les force de prendre parti parmi les enemiz. Mais d'autres advisent, qu'on va envoyer les prisonniers à Malines et ailleurs, tout enchaisnez, tant officiers que soldats. Cette aigreur nous vient clairement du crime commis à Liefkenshoeck’. Graaf Willem had voor iemand een paspoort gevraagd aan den gouverneur van het kasteel van Antwerpen, en deze antwoordde vol verontwaardiging over het dooden van dien Spaanschen kapitein. Het zal ons worden nagehouden, tenzij wij de schuldigen kunnen straffen. Au camp à Noordgeest, le 29e de Juin 1638. 1866. Aan J.A. Bannius 5). (K.A.) Deze brief van pater Mersenne 6) is eenige weken tusschen mijne papieren blijven liggen; dat komt van mijne vele bezigheden. In castris ad B(erg) op Zomam, prid. Cal. Quintil. (= 30 Juni) CIƆIƆCXXXIIX. {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} 1867. Aan D. Heinsius 1). (K.A.) Lat. De heer Descartes, met wien ik zeer bevriend ben, verzoekt mij bij u, die bibliothecaris zijt te Leiden, er op aan te dringen, dat aan een paar Fransche geleerden de Arabische boeken Heronis Barulcon en Ptolemaei Coelum, die Golius indertijd heeft meegebracht, voor eenige maanden worden toegezonden. Zij bieden eene borgstelling in geld aan. Noordgeest, 30 Junij 1638. De nederlaag, die wij geleden hebben, is toe te schrijven aan het slechte bestuur van hen, aan wie de onderneming was toevertrouwd. Zeg dit aan niemand. 1868. A. van Hilten 2). (H.A.) Ik maak het u wel erg lastig, maar wilt gij de ingesloten brieven nog eens overhandigen? De tegenspoed, door onze troepen in het land van Waes ondervonden, bedroeft ons zeer, want wij zien er de hand van God in, opgeheven tegen onze groote zonden. A Utrecht, le 20/30e de Juing 1638. 1869. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De brief van Uwe H. aan den Prins heeft dezen eerst heden bereikt, doordat het schip, dat hem overbrengen moest, schipbreuk heeft geleden en de bemanning zich slechts met moeite gered heeft. Het is vreeselijk slecht weer, waardoor de troepen te lijden hebben. De gevangenen zijn nu allen naar Mechelen gevoerd en worden nog niet losgelaten. Don Josepho, de Spaansche kapitein, die bij Breda gevangen werd genomen 3), is gesneuveld. Piccolomini 4) trekt op naar Vlaanderen tegen de Franschen met bijna 10000 man; wij hebben den heer de Chastillon gewaarschuwd, die nog altijd S.t Omer belegert. Bij Brissac, dat in het nauw wordt gebracht door den hertog van Weimar 5), wordt een veldslag verwacht. De Keurvorst 6) is hier juist aangekomen, blijkbaar om met Z.H. te overleggen ‘touchant l'entretenement provisionnel de ses levées au service de l'Estat’. A Noordgeest, le prem.r de Juillet 1638. {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} 1870. Aan J.I. Pontanus 1). (K.A.) Toen ik onlangs Zevecote 2) sprak, heb ik hem verzocht, mij bij u te verontschuldigen wegens mijn stilzwijgen; ik doe dat nu nogmaals. Hartelijk dank voor het zenden van uw boek 3). In castris ad B(erg) op Zomiam, Ips. Cal. Quint. (= 1 Juli) CIƆIƆCXXXIIX. 1871. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Men zoekt steeds uitvluchten met betrekking tot de gevangenen, blijkbaar om te maken, dat wij hen dezen zomer niet meer zullen kunnen gebruiken. Er zijn berichten, dat graaf Jan 4) voordeelen op de Franschen heeft behaald in de buurt van S.t Omer. Ook vertelt iemand ‘que le marquis de Lede mesme, en comptant la grande faulte de noz gens au païs de Waes, luy avoit dit, que si on en fust venu à un traicté, le Cardinal Infante eust esté bien ayse de nous donner Rurmonde, Venlo et Gennep en eschange pour le poste de Calloo, en specifiant par le menu les abuz qu'on y avoit commiz, et les avantages indubitables qu'on y peut gaigner.’ Graaf Maurits 5) moet met veertig schepen in Brazilië zijn aangekomen en zal Bahia zeker spoedig veroveren. De Staten van Vlaanderen hebben den Kardinaal Infant 100000, die van Brabant 50000 pond geschonken. Ook schrijft men, dat den 22sten Juni te Brussel de prins van Portugal 6) is gestorven aan het graveel en den volgenden dag in het kleed van een Benedictijner monnik is begraven; ik schrijf daarover aan Mad.le de Portugal 7). Au camp à Noordgeest, le 2e de Juillet, apres souper, 1638. 1872. J. Basius 8). (L.B.) De quaestie tusschen het college van Rhijnland en de drie steden is voor het Hof geweest, dat bevolen heeft ‘de respective gedetineerde personen wt de detentie t' ontslaen’. De steden waren daarmede tevreden; de dijkgraaf wilde eerst in hooger beroep gaan, maar heeft nu toch in het vonnis berust. Den 2en July 1638. {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} 1873. Elisabeth Roovers, wed. J. van Ceters 1). (L.B.) T is mij leet, dat ick U Edelheijt wederom moet moeijelijck vallen; ick hoepe, dat U E ten besten sal nemen. Den brenger van desen coomt om sijn Hoocheijt requeste te presenteren voor vier arme cappellanen, die hier altijt gewoont hebben ende sijn blijven woonen volgende de capitulatie, gelijck honne voorsaten voor den jaeren 1625 oock alhier gewoont hebben, die sonder eenige reden gevangen genomen sijn ende met musketiers in een herberge geleijt, ende daerop grootelijck geteert ende nu op den toren sitten ende sonder eenich proces bij den crijsraet prijs gewesen; soo bidde ick U Edelheijt om de liefde godts, soo vrindelijck als ick can, dat U E. gelieve den brenger van desen alle behulp te doen, ten eijnde de voorgenoemde cappellanen, die geene middelen ter werelt en sijn hebbende, maer moetten van de borgerije onderhouden worden, mogen los gaen ende in de stadt stillekens op en neer gaen volgende de cappitelatie. U Edelheijt sal mij daermede seer verobligeren ende oock allen de borgerije, die dat ongelijck seer leet is’ ..... Wt Breda, den 3 Julius 1638. 1874. Agnes Ploos van Amstel-van Byler 2). (L.B.) Juffr. ‘Kuep’ schrijft mij, dat het zoo lang duurt, dat het vonnis wordt gewezen. Toch heeft Z.H. mijn man beloofd, dat de zaak spoedig in orde zou komen, als de fiskaal van den krijgsraad met het vonnis gereed was. En hij is er mee klaar. Wilt gij dus bij Z.H. nog eens aandringen? De broer van de juffrouw is professor te Harderwijk 3); mijn zoon heeft onder hem gestudeerd. In Utrecht, den 3 Julie 1638. 1875. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Een ontsnapt gevangene vertelt, dat de krijgsgevangenen worden mishandeld en men hen tracht te dwingen om dienst te nemen; vijf à zeshonderd moeten daaraan gehoor hebben gegeven; zij krijgen vier rijksdaalders vooruit. De gezant van Frankrijk 4) is gisteren te Geertruidenberg aangekomen; heden komt hij hier eten. - De vijand is vol moed en zal het zeker de Franschen bij S.t Omer lastig maken. ‘On dit encor de France, que Madame la comtesse de Soissons 5) s'en alloit dans peu de jours veoir Mons.r le comte 6) à Sedan, et {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} qu'on ne parle que de huict cens mil escus comptant, et de deux millions en pierreries, s'il se veult marier’. Z.H. gaat misschien deze week een tocht doen naar het fort Phillippine in Vlaanderen. Au camp à Noordgeest, le 4e de Juillet 1638. 1876. De la Martinaye 1). (B.M.) Ik heb mijne belofte vervuld en ook antwoord gekregen. In den Haag is het erg saai. Ik wilde uwe kinderen gaan bezoeken, maar zij waren bij den heer Van Baerle 2). Toen heb ik uw tuin maar eens rondgewandeld; mollen waren er niet meer; daar had ik vroeger eene groote slachting onder aangericht. En ik heb maar wat kersen gegeten. A la Haye, demeure des mal assignez, ce Lundy, 5e Juillet 1638. 1877. E. Puchler 3). (L.B.) Ik zou graag willen, dat mijne compagnie te Arnhem en niet in Schenkenschans in garnizoen kwam. Ik zal u de reden zeggen, als ik weer vrij zal zijn. Mechelen, den 5 Jullij 1638. 1878. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De gevangenen worden slecht behandeld. ‘Selon une lettre escrite de Malines par le coronel Sandilandis 4) au coronel Balfour 5), depuis qu'ils sont en ceste ville la, on les a tous retirez de leurs hoteleries, et les a on mis dans les prisons publiques, de sorte, dit il, qu'on nous traicte, non pas selon le quartier, ni comme gens d'honneur, mais comme des malfaiteurs’. Zelfs spreekt men van een kapitein, die gedood zou zijn. In elk geval wil men zich wreken over het geval bij Lief kenshoek. - Z.H. gaat morgen naar Philippine. A Noordgeest, le 5e de Juillet 1638. 1879. D. de Wilhem. (L.B.) De bedoeling van mijn voorstel over het slaan van zulke daalders 6) is natuurlijk, dat Z.H., de pachters en de onderdanen er geen schade bij lijden. {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat heb ik toch geschreven en daarom verwonder ik mij over uw verwijt ..... De la Haye, ce 7 de Juillet 1638. 1880. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Z.H. heeft aan den Kardinaal Infant geschreven over de gevangenen en tot antwoord gekregen, ‘que noz gens ayants esté prins en païs, qui n'est de contribution, ni neutre, ne peuvent estre comprins au quartier’. Dat ziet er gek uit. Uit Brussel wordt bericht, dat de ruiterij van Piccolomini zich vereenigd heeft met prins Thomas 1) en dat de infanterie spoedig zal volgen; zij zullen het zeker de Franschen bij S.t Omer erg lastig maken. Van Brisac is nog niets met zekerheid bekend. - ‘De Bruxelles nous sommes encor advertiz que certain Hollandois y a inventé et faict bastir certaines petites chalouppes de cuir, ne portants que de quatre à six hommes l'une, aveq vingt quatre autres pontons fort bas et plats, apparemment aveq dessein de quelque surprinse. Contre quoy il nous convient de veiller extreemement, car ces gens là ne cessent de guetter noz frontieres’. In Brabant wordt een leger gevormd van 1800 ruiters en 5000 man voetvolk. De Kardinaal Infant keert den 17den uit Antwerpen naar Brussel terug. Z.H. is twee dagen bezig geweest met het bezoeken der steden en forten van Vlaanderen. De heer Calvart 2) is wat beter; er bestaat nu eenige hoop op herstel. Au camp à Noordgeest, le 8e de Juïllet 1638. 1881. M. Snouckaert van Schauburg 3). (L.B.) Sir Robert Honywood 4) brengt de zes paar handschoenen mee. Op uw verzoek heb ik een goed musicus verzocht navraag te doen naar een goed instrument. Wij waren zeer getroffen door de nederlaag na den voorspoed van graaf Willem van Nassau in het land van Waes. Over drie maanden hoop ik in Holland te komen. De Londres, ce 8me de Juillet 1638. 1882. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er zijn goede berichten van Calais en S.t Omer. Waarschijnlijk zal Z.H. vele compagnieën uit de garnizoenen nemen, om het leger weer op sterkte te brengen. De graaf van Solms 5) gaat met eene aanbeveling van Z.H. naar de Staten-Generaal. ‘S.A. m'a faict l'honneur de me dire comme V.A. a resolu de faire veoir la petite Princesse au medecin de Viane. Je la supplie tres-humblement là dessùs de considerer que sa methode est assez brusque et rude, et que comme M. de Mayerne 6) mande de la bouche de la damoiselle en Angleterre 7), {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} ce pourroit estre chose dangereuse, d'employer force cuirasses et autres engins, propres à supprimer la nature, mais non pas à la soulager et rameiner doucement à son debvoir’. - De brieven uit Keulen maken geen melding van Brisac, maar wel van eene overwinning, die de troepen van den hertog van Weimar zouden hebben behaald op de Croaten van Göts 1). A Noordgeest, le 10e de Juillet 1638. 1883. Prinses Amalia van Oranje. (H.A.) Monsieur Heuggens, Vous me faites d'excusce de me mander si lieberement vostre obienigon touschant la peite Isabelle 2). Croyes que vous m'avies fort obllée et je peu connoistre par la, comme par toutes voz aections, que vous souhaites de bein a moy et a tous que me tousche, et vous conjoure de croyre que je scheresera toute les ocaections qui se peufet rencontrer de vous tesmoygner par les effais le resentement que j'ay de vostre affection et de la peine que vous prenes de me mander si souvant de nouvelles de Monsieur le Prince. C'est la schosce du monde qui m'est le plus agerable et a coy vous m'obliges le plus, n'estant rien o monde qui me peut rejouer en son abesensce de savoir qui 3) se porte bein, ce que je prie dieu puis estre tousjour come je le souhaicte, et que je le puis voir retourner avec la victoir et le contentement qui 3) peut desirer luy mesme. J'espere que vous ores encor sujet de me mander de bonne nouvelles. C'est este ce que je vous prie de ne vous lasce point de me mander souvant de nouvelles de l'arme, et croyes veritablement que vostre peine est pour yne persone qui est et ne sera jamais autre que ..... De Beuren, le 12 de Juillet 1638. 1884. Don Emanuel van Portugal 4). (H.A.) Wilt gij Z.H. verzoeken, ‘que je puisse avoir une ordonnance de son Altesse sur Monsieur Wolbergue 5) de deux mille florins, et ce en avance, a celle fin que je me puisse bientost venir rendre a mon devoir; se n'est point mon honneur de demeurer absant de ma compagnie, voiant qu'elle est en campagne’ ..... De Delft, ce 12eme Jullet 1638. 1885. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er komen berichten, dat Piccolomini en prins Thomas bij S.t Omer {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} eene belangrijke overwinning hebben behaald op de Franschen. - ‘Le bonheur cependant a voulu que la nuict passée une lettre est tombée entre les mains d'une partie de Berghes, escrite par le gouverneur de Stralen, qui promet au Cardinal par Don Estevan de Gamarra 1), à qui il escrit, d'executer entre les 15 et 16e de ce mois certaine entreprinse, qu'on a de la peine à imaginer, parce qu'il parle de dix ou quinze barques, qu'il y doibt employer, et specifie 300 hommes seulement qui seroyent dans la place’. Z.H. heeft de bevelhebbers langs de rivieren laten waarschuwen en den heer van Randwijck 2) met zes compagnieën cavalerie naar Grave gezonden. Au camp à Noordgeest, le 12e de Juïllet 1638. 1886. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er zijn berichten van hevige gevechten bij S.t Omer, maar het juiste is nog niet bekend; de Spanjaarden schijnen echter voordeelen te hebben behaald. Daarentegen heeft de maarschalk de la Force 3) de Spaansche cavalerie groot nadeel toegebracht. In Parijs schimpt men op onzen veldtocht. - ‘Je joins à cestes la derniere lettre qu'escrit le bon M. Joachimi sur le subject de la petite princesse Isabelle, afin que V.A. voye comme tout le monde conspire à procurer le service de sa maison’. Z.H. is volkomen gezond. A Noordgeest, le 14e de Juïllet 1638. 1887. A. Ploos van Amstel. (H.A.) ‘Ick hebbe geraden gevonden seeckere hoge ende ooc lage jurisdictien aen zyne Hoocheyt als grave van Buren in zynen leenhove op te dragen ende weder te leen te ontfangen. Ende hoewel des leenheers handen - gelyck men seydt - altyt openstaen, om lenen te ontfangen, so hebbe evenwel tot meerder bundicheyt dienstich geoordelt, daerop te versoecken zyne Hoocheyts acte van acceptatie van de opdrachte, ende approbatie van de wtgevinge te leen. Te meer omdat Madame de Parma, de drostinne, difficil was t' segel - nyettegenstaende drie leenmannen daerop hadden gestaen, gelyck by absentie van den drost nodich ende in alleen leenhoven gebruyckelyck, in sulcken cas den derden leenman te nemen - daeraen te hangen, sustinerende, datter acte van zyne Hoocheyt moste wesen. Ten desen eynde dan zal zyne G[enade], den heere grave van Solms, behandigen de copye autenticq van den leenbrieff, met een concept, t'welck gerne in dorso van dien sage gestelt, t'welck U Ed. ben recommanderende’. - De lasten van deze provincie worden zwaar. - ‘Hadde byna vergeten, dat de voorss. jurisdictie hebbe becomen van de Staten, op beschryvinge vergadert wegens affstandt van gelycke jurisdictien elders gelegen’. In Utrecht, den 15/5 July 1638. {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} 1888. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Prins Thomas is in S.t Omer kunnen doordringen en het Fransche leger schijnt te zijn teruggetrokken. Dat moet den 12den gebeurd zijn. De gunstige uitslag van het ruitergevecht is dus ook twijfelachtig. ‘En somme, il semble qu'en- l'année de 1638 toutes les mauvaises nouvelles devienent veritables, ou le sont’. A Noordgeest, le 15e de Juïllet 1638. 1889. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Het nieuws van S.t Omer wordt bevestigd; de Fransche wapenen zijn ongelukkig ten gevolge van de ijverzucht der beide maarschalken, de Chastillon en de la Force 1), waardoor hun kwartier du Bacq verloren is gegaan. - De Kardinaal Infant stelt Z.H. voor, eenige personen te zenden, om te onderhandelen over de gevangenen. Nu en dan komen hier soldaten aan, die door den vijand gedwongen waren, bij hem dienst te nemen. - ‘Une grande partie de la Hollande se trouve icy, à la poursuitte de deux charges vacantes au Grand Conseil, et deux autres au Conseil Provincial 2), aveq la charge du feu receveur Luchtenburg, et aura S.A. bien de la peine à satisfaire à tant d'honestes gens, qui sont des denominez, ou de leurs amiz.’ - De heer van Brederode is gisteren met zijne compagnie uit Buren teruggekeerd en ook de graaf van Solms is weer hier; hij is geslaagd bij de Staten Generaal voor zijne zaak in de provincie Utrecht. Au camp à Noordgeest, le 18e de Juïllet 1638. 1890. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Heden is hier de chirurgijn van het regiment van den heer Herbert 3) geëxecuteerd, omdat hij dezen winter verraad heeft willen plegen, zeven regimenten Engelschen en Schotten naar den vijand wilde doen overgaan en de eene of andere stad verraden. Au camp à Noordgeest, le 19e de Juïllet 1638. 1891. W. van Dorth 4). (K.A.) Ik heb heden ‘patent’ van Z.H. gekregen, om met mijne compagnie naar Emmerik te marcheeren, en zal overmorgen vroeg gaan, maar burge- {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} meester Schimmelpenninck, majoor van Zutphen 1), heeft de geweeren, die hij had, uitgedeeld aan het regiment van Erentreiter 2); ik zal dus den gouverneur van Emmerik dadelijk ‘om geweer anspreecken’. Den 19/9 Julij 1638. 1892. Aan A. Joachimi 3). (K.A.) ‘S.A. a eu communication d'un memoire de plusieurs points, tirez de voz lettres, apostillé d'autant de resolutions, vel quasi, de Messieurs les Estatz. Par où, comme j'apperçoy, que vous vous trouverez esclarci d'une quantité d'articles, que de temps à autre vous avez recommandez à S.A., j'ay creu que vous n'auriez point à deplaisir de me marquer dans un billet, quelles sont les choses qui, encor demeurées indecises, vous semblent avoir besoin de son intercession’. Het leger heeft niet veel geluk, maar toch is de nederlaag lang zoo erg niet, als men zegt; wij hebben weinig dooden, de vijand vele. Er is meer kwartier gegeven dan anders, ten gevolge der bevelen van den markies van Leda. Over de krijgsgevangenen zal worden onderhandeld. Au camp a Noordgeest, le 20e de Julliet 1638. 1893. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De cavalerie, die op verkenning uit is geweest, heeft geen nieuws meegebracht. Er is eene kleine schermutseling geweest, en ook daarin waren wij ongelukkig. - ‘Pour comble il arrive aujourdhuy nouvelle, que des trouppes imperiales, soubs un coronel Luttersheim, se qualifiant toutefois lieutenant de mareschal du camp du duq de Loraine 4), a attaqué et prins de force la villette et chasteau de Bevergeeren, piece, comme V.A. sçait, en controverse entre S. Alt.e et Monsieur l'Electeur de Coloigne 5). Mais ce n'est pas chose, grace à Dieu, qui nous interesse grandement.’ - Nu het in het Oosten van Frankrijk niet goed gaat, publiceert men gunstige berichten uit het Westen, nl. dat de prins 6) eene overwinning heeft behaald, de plaatsen Iron en Tour de Passage ingenomen heeft, en nu Fontarabie belegert. Aan het hof is een misverstand tusschen den Koning en Mad.e de Hautefort 7), maar de Kardinaal heeft het weer in orde gebracht. Z.H. houdt zich goed onder de geweldige hitte. Au camp à Noordgeest, le 21e de Juïllet 1638. {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} 1894. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Alles blijft hier bij het oude; de tijd voor handelen is nog niet gekomen. Misschien moeten wij echter spoedig vertrekken, omdat er geen voedsel genoeg is voor de paarden. ‘Et comme cela ne se peut presque qu'en costoyant des villes où V.A. a moyen de se rendre en peu d'heures à son aise, il me semble que la proposition qu'il luy a pleu me faire communiquer par M. de Brederode est d'une execution tres-facile, et ne manquerons nous de servir V.A. des adviz à ce requis, quand le temps en commencera à naistre. - Je voy que S.A. incline à confier Mad.le la petite Princesse au medecin de Vyane 1), sur les jugements que V.A. advise qu'il en a faicts, sans presumer de luy rien faire prendre par la bouche, ains de surmonter ses defaults aveq choses adoucissantes et à la longue’ ..... A Noordgeest, le 23e de Juïllet 1638. 1895. Aan prinses Louise van Boheme 2). (K.A.) Ik ben er trotsch op, dat gij uwe brieven voor Z.H. aan mij adresseert, en hoop, dat gij dat zult blijven doen. ‘Car encor que, selon voz reproches d'autrefois, je soye grandement amoureux de Mad.le Dorp 3), et que l'extremité de cest amour m'empesche le repas et le repos, je ne trouve pas, Mad.le, qu'il me donne si fort dans la cervelle que j'en devienne tout à faict incapable de vous rendre le tres-humble service que je vous doibs. Que si vous estes tousjours dans la belle humeur d'aymer à descoudre les gants de voz valets, j'en envoyeray plustost par douzaines d'icy à Buren, que de perdre l'honneur de vostre souvenir’ ..... Noordgeest, 23 Jull. 1638. 1896. Aan prinses Amalia van Oranje 4). (H.A.)* Uit Frankrijk wordt bericht, dat het beleg van S.t Omer is opgeheven, dat men boos is op den maarschalk de Chastillon, dat de Koning naar Calais gaat, om zijn leger te versterken, en ..... dat men kwaad is op ons, daar wij zoo weinig uitvoeren! Aan den kant van Italië is de stad Verceil op de Franschen veroverd door den markies de Leganez 5). Wij zijn nog steeds in het jaar 1638. Als het nieuws uit West-Indië bevestigd wordt, is echter Bahia genomen. En de hertog van Weimar heeft een voordeel behaald op Göts 6). En met Bevergern is het niet zoo erg, als eerst bericht werd 7). Uit Oranje wordt gemeld, dat Mevrouw van Dohna 8) herstelt van eene ernstige ziekte. De Koning {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} van Groot-Brittannië doet zijn best voor de Engelsche krijgsgevangenen 1). De redeneering van den dokter uit Vianen schijnt mij zeer juist. Den 20sten dezer zijn de rector der Jezuïeten 2) en pater Pasman 3) te Maastricht ter dood gebracht. Au camp à Noordgeest, le 25e de Juïllet 1638. 1897. Don Emanuel van Portugal 4). (H.A.) Het bevelschrift van den Prins voor den heer Volbergen 5) heeft mij niet geholpen, want deze kon er mij geen geld op geven, ‘pour ce qu'il s'est obligé envers mes crediteurs pour quatre annees, jusques a ce que mes deptes soient paiez’. Dat duurt dus tot 15 Juli 1642. Maar kan Z.H. nu geen bevelschrift teekenen, waardoor ik thans krijg, wat ik in 't jaar 1642 moet ontvangen? Zonder geld kan ik niet weg en kan ik mijn plicht niet doen. Waar ligt mijne compagnie? Help mij toch; het geldt mijne eer. De Delft, ce 26eme Jullet 1638. 1898. J. van Foreest 6). (L.B.) ‘Quam misera res est ambitus! Malum illud me mihi surripuit. Cum ingenio et memoriam, dum cum eo conflictor, perdidisse videor, quamvis enim diu de eadem causa aures tuas obtuderim et longum grandeque negotium tibi exhibuerim, oblitus sum, quasi prae nimia festinatione, tibi nomine civitatis nostrae commendare captivos nostros in Sardinia, quorum quaeso ut memineris, dum civis eorum parum meminerit. Ut publici, ita et privati officij eodem animi morbo oblitus sum. Quid foedius tantis beneficiis acceptis et expectatis a patrono insalutato discedere? Humanitatem tuam obtestor, ut mihi ignoscas et non ingratitudini, sed letheae oblivioni eidem facinus hoc imputes.’ Ik ben nu te Dordrecht voor de verpachting der belasting. Spreek met den Prins nog eens over mijn zoon 7). Dordraci, VIIo Calend. Sext. (= 26 Juli) CIƆIƆCXXXVIII. 1899. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* A ce matin, à l'aube, comme S.A. se preparoit au voyage de Lillo, elle a esté advertie que l'on entendoit de la tirerie au quartier de la cavallerie à Wouw. Ce qui ayant esté jugé pour quelqu' attaque, on a apprins incontinent apres que l'enemi a donné dans ledit quartier, aveq quelques 600 chevaulx, et {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} 200 hommes de pied, le reste de son gros s'arrestant dans la bruyere, fort d'environ 2000 chevaulx ou plus, et 2000 fantassins. L'effect a esté qu'ils ont amené quelques prisonniers des nostres, parmi lesquels il ne se trouve encor d'officiers que le Sieur de Beaumont 1), et y en ont laissé bien jusqu'à 200, et assez grand nombre de morts, mesmes quelques capitaines de cavallerie et autres officiers. De sorte que nous estimons nostre perte beaucoup moindre que celle de l'enemi, qui s'est retiré sur son gros, et en escarmouchant aveq les nostres, a faict sa retraicte de bonne façon. Parmi noz morts, qui sont peu, nous regrettons fort le jeune comte de Waldeck 2). Parmi les blessez y a le S.r de Sommelsdijck 3), mais legerement, et le fils de Mons.r d'Ameronghe 4), qui a deux coups d'espée au corps. M. le Rhingrave 5) s'est sauvé des mains des enemiz qui desjà le tenoyent, comme aussi M. de Vernueil 6) et autres. L'attaque s'est faicte par quatre quartiers, celuy du Rhingrave, IJsselstein 7), la Force 8) et un autre. Les officiers s'y sont bien comportez, mais se plaignent de leurs cavalliers. On apprend des prisonniers que le dessein estoit proprement sur la maison du S.r de Stakenbroeck 9), logé près de l'eglise, et qu'apres l'exploict faict ils debvoyent se rallier au cimetiere; mais ledit S.r de Stakenbroeck estant venu à cheval, assisté de quinze ou dix sept cavalliers, en arresta un gros d'abord, qui s'en retourna, de matiere que leur butin mesme ne vaudra pas ni leur perte, ni leur peine. - J'escris cecy chez M. Morgan 10) en haste, S.A. y attendant l'heure de disner, que luy donneront les deputez des Estatz, pour incontinent se rendre au voyage de Lillo. A Berghe op Zoom, le 27e de Juïllet 1638. 1900. T. Livius 11). (B.M.) Gaarne zou ik rentmeester worden van Zuilichem, nu die betrekking vacant is 12). Hagae, 27 Julij 1638. {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} 1901. S. van Haersolte. (K.A.) Ik moet u lastig vallen naar aanleiding van de heerlijkheid Bevergern 1). De graaf van Styrum 2) heeft schriftelijk aan Veelen 3) en aan Luttersum gevraagd, waarom zij Bevergern hebben aangetast, dat nooit iets tegen de neutraliteit heeft gedaan; hun antwoord gaat hierbij en verder een brief van Lamboy 4) en een afschrift van de acte, die Luttersum gaf aan zijn oversteluitenant en aan den Munsterschen drost. Z.H. zou op die wijze de heerlijkheid Bevergern kunnen verliezen; hij moet dus maatregelen nemen en b.v. mijn zoon 5) bevelen aan Veelen te melden, wat hij van plan is. Want Z.H. heeft, toen hij Bevergern in zijn bezit kreeg, aan den Keurvorst 6) en aan de regeering van Munster bericht, dat aan de bewoners van Bevergern ‘geen hostiliteit gescheden solde’. De soldaten hebben daarnaar gehandeld. Laat Z.H. over deze zaak aan mijn zoon schrijven. Luttersum is verlegen met het geval en beschuldigt ten onrechte zijn sergeant, het eerst geschoten te hebben. Moet de plaats ‘werden gemaintenert, ofte verlaten, ofte getracteert om te demolieren’? 'S gravenhaghe, den 28 Julij A.o 1638. 1902. R. van Haersolte. (A.B.) Gij hebt zeker al gehoord, wat Luttersum bij Bevergern heeft willen doen. Hij heeft echter zijn dreigement niet vervuld. Doordat gij de zaak aan Z.H. hebt medegedeeld, heeft deze maatregelen kunnen nemen. Zwol, den 18/28 Julij 1631. 1903. Aan Prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Avant hier, sur le depart de S.A. vers Lillo, j'eus l'honneur d'adviser V.A. de ce qui s'estoit passé au quartier de la cavallerie 7). Aujourdhuy je ne puis que confirmer la mesme nouvelle, mais en augmentant la perte de l'enemy, qui y a perdu toute l'infanterie qui s'estoit avancée dans le quartier, et nous a laissé pres de 300 prisonniers, dont les 113 sont cavalliers, et pour officiers y a deux capitaines de cavallerie, deux d'infanterie et quelques autres personnes de consideration. De nostre costé il se trouve que nous avons perdu fort peu de chevaulx, et que l'enemy s'est trouvé obligé de lascher la pluspart du butin qu'il avoit commencé à faire, en sorte qu'à Anvers on est fort peu satisfaict de la rencontre, selon ce que nous disent les lettres qui en vienent. Monsieur le Rhingrave toutefois et Mons.r de Vernueil 8), qui y ont bien perdu de leurs {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} chevaulx, et notamment le dernier de son argent et equippage, s'en louent fort peu, et se fussent bien passez de la feste. Tout le mal est, que comme d'abord la frayeur s'estoit mise dans noz cavaliers, l'enemy en a veu la foiblesse, à ne dire lascheté, de sorte qu'apres bien des regiments mis en desordre, en despit des officiers, sans le regiment de M. de Stakenbroeck, et quelques autres qui firent ferme, nous estions en estat de veoir toute nostre cavallerie en fuitte hors de la bruyere au quartier, au lieu que, si noz gens eussent eu le courage present, une grande partie de la cavallerie enemie estoit à nous, et n'en eust peu eschapper sans grande perte. Mais comme le S.r de Spijck 1), qui desjà estoit blessé de deux bales - quoyque favorablement - demanda à M. de Stakenbroeck s'il ne vouloit pas prendre une nouvelle espreuve de l'enemy, cestuy ci se trouva obligé de luy dire, que non, et qu'il en avoit desjà trop veu de noz gens, comme en effect, au premier essay dans la bruyere, ils abandonnerent honteusement leurs officiers, et fut ce où le S.r de Beaumont 2) fut faict prisonnier.’ De heer de Chastillon heeft aan Z.H. uitvoerig geschreven over S.t Omer en de redenen vermeld, waarom het beleg moest worden opgegeven. De Fransche legers zijn nu voortgerukt tot Monthulin; als de troepen van den Koning zich daarbij hebben aangesloten, zal de sterkte zijn 30000 man voetvolk en 10 à 12000 man ruiterij. De Koning gaat naar Calais. - Z.H. is gisteren uit Lillo hier teruggekeerd. - Uit Frankrijk wordt gemeld, dat de Kardinaal 3) woedend is op den maarschalk de Chastillon en zijn brief in het vuur wierp; er wordt zelfs gezegd, dat men hem gevangen zal nemen. Au camp à Noordgeest, le 29e de Juillet 1638. 1904. Aan juffr. Sluchar 4). (K.A.) Juffr. van Dorp 5) heb ik reeds verzocht, u mijn dank te betuigen voor uw brief, maar misschien heeft zij dat door den schrik in het rijtuig, waar gij samen inzat, vergeten. Heel gaarne wil ik nog eens een brief van u ontvangen. 29 Jull. 1638, Noordg(eest). 1905. Graaf Willem van Nassau. (H.A.) De Staten van Zeeland hebben Z.H. verzocht, in Sluis een anderen commandant te plaatsen. Ik heb Z.H. voorgesteld, daarvoor kapitein Berendrecht 6) te benoemen, en heb dezen reeds van Isendijk naar Sluis verplaatst. Wilt gij er nog eens met Z.H. over spreken? Ook zou de compagnie van wijlen den heer van Hemert 7) bij mijn regiment komen. Heusden, ce 29e de Juillet 1638. {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} 1906. Aan R. Descartes 1). (K.A.) Il y a aujourdhuy un mois, que je me mis en debvoir d'executer ce qu'il vous avoit pleu me commander à l'endroict de M. Heinsius 2), par une vostre lettre sans date 3), et ne me fut possible de m'y employer plus promptement, accablé que j'estoy d'affaires, au premier remuement de ceste armée. Depuis j'ay roulé dans le tonnerre, que vous n'avez ouy que de loing, mais il n'y a point eu de temps perdu par ma faulte. L'extrait de la response de M. Heinsius, datée du 18e, que je viens de recevoir presentement, vous en fera foy. Vous y trouverez d'abondant l'abus où il s'enlasse, s'imaginant que c'est encore le professeur Scionita 4) qui luy demande ce prest. Quoy qu'il en soit, vous appercevrez, j'espere, qu'en eclarcissant le docteur redoutable, il y aura moyen d'obtenir ce que demande M. Hardy 5), pourvu qu'il luy plaise d'y contribuer ce qu'on propose, nempe ut obiler id manu propriâ testetur, qui est, à mon advis, la forme de caution que les gens d'honneur ont à rendre en ces occurrences. En ce qui est de la querelle passée entre Mess.rs Heinsius en Balzac, je suis fort pour le dernier, mais ne donne pas tout le tort au premier. Iliacos intra muros et extra peccatum fuit 6). Il y en a cependant qui regrettent d'avoir veu si tost terminé le different. M. de Charnacé 7) estoit de ce nombre, et soustenoit qu'il importoit au bien des lettres de les agacer de plus en plus, pour ne cesser d'en veoir tous les jours de plus belles pieces. Mais dans ceste moderation je ne sçay comment j'apprehende d'avoir descendu de quelques degrés du siege que M. de Balzac m'avoit donné en son amitié. Peut estre que mes apprehensions soyent vaines, mais un grand argument m'inquiete, c'est de l'avoir veu se taire sur le subject de ma grande affliction domestique, qu'il n'a pas ignorée. Si vous trouvez ma crainte fondée et ma disgrace injuste, je vous demande le pouvoir de vostre entremise à me restablir d'où j'ose dire n'avoir jamais merité d'estre debouté. Vous voyez, Monsieur, par la prolixité dont je m'avance à vous entretenir, combien j'ay l'impression forte de ce que vous ayez pieça reussi dans l'invention de la vie alongée 8). Et pour m'en mettre donques hors de peine, je vous supplie de me dire serieusement à quoy vous en estes; si voz contemplations voltigent encor, ou bien si vous en avez reduit quelque chose en art et par escrit, et quand viendra le temps que vous nous enseignerez le temps à vivre que nous doibt la nature moyennant voz adresses. Pour comble de ceste importunité je vous prie de sçavoir, de par le S.r van der Straten 9), philosophe extravagant dont vous aurez ouy parler, qu'il s'offre, à toutes les fois qu'il me plaira, de faire fondre dans la paulme de ma main un diamant oriental ou bien de l'or - qu'il dit se reduire en une sorte d'argent - vif jaune - ou quelqu' autre metal, hormis le plomb et le cuivre, si je ne me trompe, et ce dans l'espace qu'il fault à prononcer bien peu de patrenostres, au moyen d'une chose tres-facile à recouvrer et si peu corrosive qu' insensiblement on en supporte sur la langue. Il y a longtemps qu'il me presse de vous en asseurer, en ayant, ce dit-il, par deux fois faict espreuve dans la main du marquis Spinola, en presence du P. Scribanius 10) et autres Jesuites, qui s'imaginoyent que la chose tendroit à quelqu' autre invention avantageuse, au contraire de ce que luy-mesme en suppose, desireux seulement d'entendre s'il vous plairoit l'instruire par raisons, de ce qu'il y peut avoir dans la nature de capable à ouvrir si aisement les compositions les plus solides et serrées. Je ne suis pas encore tesmoing de l'experience, mais {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} tascheray de l'estre. Cela puis-je averer, qu'il a coupé en un quart d'heure une barre de fin acier, forgée exprès, d'une trenche si subtile qu'à peine un poil de cheval y eust entré, et dit que nous ne sommes jamais sans porter sur nous ce de quoy il faict ce miracle, au moyen duquel on sçait qu'il s'est souvent sauvé des plus fortes prisons des Archiduqs. Obligez-moy, s'il vous plaist, de m'en dire un peu vostre advis, au moins si vous estes en train de vivre plus que tous les hommes. A moins de ceste science j'abuse impudemment de voz heures precieuses et en tout cas vous en demande pardon, demeurant .....Au camp près de Berg op Zoom, le 30e de Juillet 1638. 1907. Eleonore Maurice van Portugal 1). (H.A.) Ik had u al eerder moeten bedanken voor de wijze, waarop gij mij den dood van mijn vader hebt meegedeeld 2). Die dood was zeer onverwacht en heeft mij zeer getroffen, want ik hield veel van hem. Beure, le 30me Juliet 1638. 1908. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Uit Antwerpen wordt bericht, dat graaf Jan van Nassau 3) gestorven is. In de vijandelijke steden loopt het gerucht, dat de Spaanschen door de Franschen geslagen zijn. Maar het zal wel niet waar zijn; wij zijn in het jaar 1638. - Het is schande, dat onze cavalerie zich bij Wouw zoo gedragen heeft; wij hadden eene groote overwinning kunnen behalen. De getuigenissen over het gebeurde zijn steeds in tegenspraak met elkaar. - De Koning van Frankrijk is naar het leger vertrokken en ook de Kardinaal met een groot gevolg. - Wij zullen wel spoedig van kwartier veranderen. Z.H. zal 26 compagnieën infanterie naar Nymegen zenden. - Leuven, Brussel en Antwerpen hebben den Kardinaal Infant de 500000 francs toegestaan, die hij vroeg. De Koningin-Moeder 4) gaat naar Spa. Prins Thomas 5) is twee dagen te Brussel geweest en toen teruggekeerd naar S.t Omer, waar Piccolomini 6) zich ook bevindt. Au camp à Noordgeest, le dern.r de Juïllet 1638. 1909. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Z.H. beveelt mij aan u een bode te zenden ‘pour porter ceste boitte, et deux plans du jardin à Rijswijck, pour lequel M. van Campen 7) avoit encor formé un autre dessein, qui me plaisoit assez, mais S.A. a preferé ceux-ci, qui sont de sa propre ordonnance’. - De vijand bedreigt verschillende punten, o.a. het land van Goes, ‘d'où il y a quatre jours, qu'un païsan, s'estant rendu à {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} l'enemy au village de Waerden, s'y en est retourné aveq une chalouppe de quarante hommes, et en a amené le ministre, griefvement blessé, aveq quelqu'autre habitant’. Ook voelt men zich te Heusden niet zeker, en te Breda en te Emmerik is verstandhouding met den vijand ontdekt. Z.H. is zeer ontevreden over de onvoorzichtige wijze, waarop de vestingwerken te Lillo worden hersteld. - De groote brug en eenig geschut zijn naar Nymegen gezonden. ‘J'espere que V.A. aura continué d'aggreer la liberté que j'ay prinse à dire de mes sentiments sur le subject de la petite Princesse 1), et ceste confiance me porte à y adjouster, que comme V.A., deliberant d'envoyer cest enfant en Angleterre, me fit l'honneur de me parler de la vefue du capitaine Dorp 2), je m'informay dès lors si bien des bonnes et vertueuses qualitez de ceste damoiselle, qu'encor à present, si la cure du medecin de Viane doibt beaucoup durer, je pense que V.A. luy faisant proposer cest employ, en pourroit tirer du service’. - De vrouw van kolonel Balfour 3), dochter van den gouverneur Paul Bax 4), is hier gisteren gestorven. De heer van Sommelsdijk, zijne vrouw en dochter 5) zijn hier aangekomen wegens de wonde van den zoon 6). Au camp à Noordgeest, le 2e d'Aoust 1638. 1910. D. de Wilhem. (L.B.) Puisqu'il vous a pleu parler a S.A. de nos fantomes, nous mettrons peine de vous faire escrire demain par Monsieur van Campen sur ce subject; ce soir il estoit trop tard pour consulter et concerter avec l'oracle ..... 4 Aug. 1638. 1911. Graaf Wilhem van Nassau 7). (H.A.) Met Z.H. heb ik er reeds eenige keeren over gesproken, dat de Heeren van Zeeland niet tevreden zijn over den heer van Lawick 8). Zelf heb ik niets op hem aan te merken, maar velen hebben geen ontzag voor hem en hij heeft niet de geschiktheid om met de Heeren van Zeeland om te gaan. Beter is het dus een ander in zijne plaats te stellen, waarvoor ik den heer Berendrecht aanbeveel. Wat de compagnie van den heer van Hemert betreft, daaromtrent wacht ik de bevelen van Z.H. De l'Escluse, ce 4e d'Augh. (1638) 9). {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} 1912. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er heeft hier een dwaas gerucht geloopen, dat Nymegen bijna verrast was. Zeker zal de vijand wel iets beproeven. - In den krijgsraad, in Frankrijk te houden, zal worden nagegaan, wie der beide maarschalken de schuld heeft aan het mislukken van 't beleg van S.t Omer. Men zeide, dat de heer de Chastillon naar Holland zou uitwijken. De prins van Condé 1) is nog niet gelukkig met het beleg van Fontarabie. ‘La femme de Grotius 2), ayant esté veoir Jan de Weert 3) au bois de Vincennes, il la receut si bien aveq quelques gentilshommes de ce païs, qu'il s'enyvra luy mesme extremement. Au sortir, comme ceste compagnie entra en carosse, il monta sur un de leurs chevaulx de selle, en sortit par la porte desjà ouverte, et estoit en estat de se sauver, sans qu'il eust trop beu, pour aviser à ce qu'il pouvoit faire, mais par bonnes paroles on regaigna la bride du cheval, et fut ainsi ramené dans sa cage’. - Z.H. is gezond, maar eet, vrees ik, te veel perziken en abrikozen. Kolonel Beaumont 4) komt terug uit Bergen; hij is goed behandeld, maar de andere gevangenen klagen allen. De heer van Spijk is veel beter, maar Calvart 5) gaat achteruit. Au camp à Noordgeest, le 5e d'Aoust 1638. 1913. E. Herckmans 6). (K.A.) By occasie over gebreck aen materie, alsmede door de veelvoudige occupatien, waermede dagelijcx my bevinde geimportuneert, ist dat U E E in lange niet een letter van mijn hand gesien heeft, ende weet alsnoch over sake van staet weynig te schrijven, ter oorsaken dat my daer weynig ofte niet van te voren komt, sodat my referere in saken, desen tegenwoordigen toestand van staet betreffende, aen de heer Jan Cornelisz Lichthart 7) sijn mondelijcke rapporten, die niet en twijffele, aen sijn Hoogheijt gedaen wordende, U E E sullen bekent worden. Hierneffens sende een kleijn tonueken confituren van de raerste verscheijdene sorten van vruchten so alhier gemaeckt worden; bidde, sijn E E gelieve 't selve dancklijck ter erkentenis van een recht vriendtlievent herte aen te nemen; ick sal my daerdoor te meer verplicht vinden, Edle Heer, U E E in de beschuttinge des Alderhooghsten bevolen hebbende, mij verders te betonen, dat ick ben ..... Fredericia, den 5 Augusti 1638. {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} 1914. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Ik hoop spoedig naar den Haag te gaan. Z.H. is hier heden doorgereisd op weg naar Amsterdam. Naar Brazilië gaan 2700 man als versterking; misschien gaat kolonel Artischosci 1) mee. In Utr(echt), den 27 July 1638, st. vet 2). 1915. H.G. von Stein Callenfels 3). (L.B.) Onder de compagnieën, die van hier zijn getrokken, behoort die van kapitein Falkenhaen 4); ik zou den man gaarne hier houden. Breda, ce 7 d'Aoust 1638. 1916. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Madame de Chastillon 5) heeft met den Kardinaal gesproken en bewerkt, dat haar echtgenoot zijne ambten zal behouden. Uit Amiens wordt bericht, dat er eene botsing heeft plaats gehad tusschen de Fransche en Spaansche legers, waarin de Franschen zouden hebben overwonnen. Nadere berichten ontbreken. - ‘J'adjouste à ce pacquet, par ordre de S.A., le dessein du plantage à Buren, que S.A. approuve ainsi selon le nouveau project. Car encor que sa longue allée luy eust semblé plus belle, puisqu'elle debvroit passer par tant de terre d'autruy, et ces autres non, il prefere le menage à une partie du plaisir, et desire que Saghemans 6) soit commandé d'apprester toutes choses, à planter ces nouvelles allées en doubles rangs, ainsi que les autres, vers Octobre ou Novembre.’ - Morgen is er algemeene monstering, tot schrik van vele officieren. Au camp à Noordgeest, le 8e d'Aoust 1638. 1917. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Kolonel Sandilandis 7), luit.-kol. Balfour 8) en twee andere Schotsche {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} kapiteins zijn uit de gevangenis ontslagen door tusschenkomst van den Koning van Groot-Brittannië en naar Engeland gegaan. - De Franschen zijn gelukkig geweest tegenover de Spanjaarden. Vooreerst is het de laatsten niet gelukt het fort de Passage terug te krijgen, en verder hebben zij ter zee voor Fontarabie vele Spaansche schepen op de vlucht gedreven. - Te Brussel zegt men, dat de graaf van Isemburg 1) graaf Jan zal opvolgen als bevelhebber der cavalerie, maar ook de markies de Fuentes 2), Don Philippe de Silva 3) en de markies de Sfondrato 4) worden genoemd. Morgen moet de Kardinaal Infant te Gent met de burgers naar den papegaai schieten. - Ons leger breekt morgen vroeg op. Au camp à Noordgeest, le 10e d'Aoust 1638, à minuict. 1918. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Gisteren zijn wij van Noordgeest getrokken naar Ruckveen en vandaar, na drie uren rusten, naar Sprundel. Van morgen, vóór zonsopgang, trokken wij naar Breda, waar de burgerij zich verheugde over de komst van Z.H., die de nieuwe werken bezichtigde, op het kasteel middagmaalde met de gedeputeerden der Staten en daarna het heele gebouw nauwkeurig bezichtigde. Later zijn wij hier gekomen. De gezant van Frankrijk 5), die eerst met het leger meetrok met al zijne bagage, heeft ons gelukkig verlaten en is naar den Haag teruggekeerd. Au camp à Teteringen, le 12e d'Aoust 1638, vers minuict. 1919. D. de Wilhem. (L.B.) ‘Je vous envoye le project de l'octroy dont je vous ay parle, lequel je desirerois fort de pouvoir obtenir de S.A. par vostre moyen en faveur du S.r Ant. Piscatoris 6). Ce n'est pas qu'on vueille changer la monnoye, augmenter son prix, ou l'empirer par foiblage de poids ou par exarcete (?) d'alloy, sed quia non licet monetam publicam fusim cusimve assimilare citra Principis consensum, idcirco requiritur ejusdem diploma.’ Doe uw best dit gedaan te krijgen ..... Raptim, Hagae, 12 Augusti 1638. 1920. W.M. Bacx 7). (L.B.) Wilt gij brenger dezes, mijn kornet, helpen? Hij is ongelukkig geweest en nu door Z.H. zwaar gestraft. 1638, Meer, den 12 Augusto. {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} 1921. R. Descartes 1). Je n'ay jamais l'honneur de recevoir de vos lettres que je ne trouve occasion de commencer ma réponse par des remercimens, mais j'ay peur de vous ennuyer de ce stile, et pour ce que toutes les Muses de France auront part à la faveur que vous m'avez faite, d'interceder pour elles envers celles de Leyde, touchant les livres Arabes que M. Hardy desire voir 2), je leur veux laisser le soin des paroles pour vous en rendre graces, et me contenter de ressentir en effet que c'est moy qui vous en ay l'obligation. Je trouverois étrange que M. de Balzac ne vous eust point écrit sur la perte qui vous arriva l'année passée, s'il avoit sceu qu'elle vous touchast au point qu'elle faisoit; mais estant, comme il est, si amateur de la liberté que mesme ses jartieres et ses aiguillettes luy pesent, il n'aura pû sans doute se persuader qu'il y ait des liens au monde qui soient si doux, qu'on ne sçauroit en estre délivré sans les regretter. Et je puis d'ailleurs répondre qu'il est des plus constans en ses amitiez, bien qu'il ne soit pas tousjours des plus diligens à le témoigner par ses lettres. Je ne sçaurois vous répondre de ce que j'ay fait tout cét esté, à cause que je n'ay presque rien fait qui merite d'estre mis en conte. Il y a eu certaines gens qui se piquent extremement de geometrie, lesquels ne pouvant entendre la mienne, et ayant, je croy, peur que ceux qui l'entendront, ne leur ostent l'avantage que ce qu'ils sçavent de l'analyse de Viete 3) leur donne sur le commun, ont cherché toutes sortes de moyens pour la decrediter per fas et nefas, en sorte qu'on m'a rendu le moins de justice, en ce où je pensois qu'il fust le moins possible de me la nier. Mais pour ce qu'ils n'ont rien sceu trouver en particulier à y reprendre, et que sitost qu'ils l'ont entrepris, j'ai pû par un mot de réponse faire voir qu'ils n'entendoient rien en ce qu'ils disoient, ils ont trouvé une autre invention pour m'attaquer, à sçavoir en me proposant des questions touchant les matieres où ils ont crù que je me serois le moins exercé, et bien qu'ils n'ayent pas eu de quoy me fort travailler, cela n'a pas laissé de me divertir, en mesme façon que deux ou trois mouches qui volent autour du visage d'un homme qui s'est couché à l'ombre dans un bois pour y reposer, sont quelquesfois capables de l'en empescher. Mais j'espere qu'ils y mettront bientost fin, ou s'ils y manquent, je l'y mettray; car je croy les avoir desja tant de fois desarmez, que je ne seray pas mal fondé à leur refuser le combat. Pour la philosophie de M. van der Scotten 4), je la trouve fort rare, et ne la juge pas neantmoins impossible. Les eaux fortes communes dissolvent les metaux, bien que la cire leur resiste. Mesme elles dissolvent plus aisément le fer ou l'acier que le plomb; et le vif argent resoud l'or, l'étain et le plomb, bien qu'il ne se puisse presque pas attacher aux autres metaux, et encore moins aux cors qui ne sont point metalliques. De quoy les raisons sont assez faciles à imaginer, pour ceux qui sçavent que tous les cors sont composez de petites parties diversement jointes, et de diverses grosseurs et figures. Car tout de mesme que, frappant à coups de baston sur un tas de verres ou de pots de terre, on les peut briser en mille pieces, au lieu que, frappant du mesme baston sur un tas de foin ou de laine, on n'y fera aucun changement; et au contraire, avec des ciseaux ou des couteaux, qui ne sçauroient mordre sur le verre ny sur cette terre, on peut aisement coupper cette laine; il n'est pas difficile d'imaginer quelque cors, dont les parties soient telles, et tellement muës, qu'elles puissent agir contre celles de l'or, plustost que contre celles des autres cors. Mais je trouve étrange qu'une mesme matiere {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} serve à dissoudre de l'or et des diamans, et puisqu'il vous en offre l'épreuve, je croy que, sans faire la dépense d'un fin diamant, s'il peut seulement dissoudre une piece de gros verre de vitre, ce sera beaucoup. Je dis de gros verre, à cause qu'il y a quelquesfois tant de salicos(?) dans le cristalin, que la seule humidité de l'air le peut fondre. Et quoy que s'en soit, s'il est vray, comme je n'en doute point, puisque vous l'assurez, qu'il a coupé en un quart-d'heure une barre de fin acier assez grosse, le secret qu'il a pour cela est fort rare, et vaut bien la peine que vous tâchiez d'en avoir la communication. Je suis ..... 1). 1922. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Gisteren zijn wij met het leger van den Bosch opgebroken en naar Beek gemarcheerd. Van morgen zijn wij bij Grave de Maas overgetrokken en nu bij Nymegen gekomen, waar Z.H. logeert in het huis van den molenaar. Morgen gaan wij naar Cranenburg, overmorgen Cleef voorbij en den volgenden dag naar Capelle, een dorp in de buurt van Geldern, waar de vijand een beleg schijnt te verwachten, want hij heeft het water over het lage land laten loopen. Graaf Hendrik, gouverneur van Friesland, heeft zijne troepen te Rijnberk met pontons over de rivier gebracht en is nu in de buurt van Geldern. Z.H. kan voortreffelijk tegen de vermoeienis. Au camp proche de Nimmeghe, le 17e d'Aoust 1638. 1923. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Wij zijn gisteren langs Cranenburg hier gekomen, op een uur afstand van Cleef, en hopen vandaag Sonsbeek te bereiken. Er zijn nog al soldaten ziek door die lange marschen. Morgen komen wij bij Geldern, waar graaf Hendrik al is. De vijand zal ons zeker volgen, maar misschien zal graaf Willem hem hinderen. ‘D'Angleterre on escrit assez pertinemment du traicté secret qui s'est entretenu entre ces Majestez et la Reine Mere, sur sa venue pardelà, où il semble qu'elle sera la bienvenue, et qu'on y travaille ardemment à la remettre bien en France. - Des Angloiz particuliers, ayants obtenu lettres de represaille sur des subjects de cest Estat, les vont executants de jour à autre, et desjà nous ont prins un bon navire chargé, et ont tiré le feu dans un autre’. - Men maakt ernstige toebereidselen tot een oorlog tegen Schotland. Au camp à Claerbeeck, le 19e d'Aoust 1638, à trois heures de matin. 1924. Aan prinses Amalia van Oranje 2). (H.A.)* Wij zijn gisteren gekomen op een uur afstand van Sonsbeek en hebben wegens moerassen een langen omweg moeten maken naar hier. Van middag is graaf Hendrik Z.H. komen begroeten; hij heeft zich reeds goed {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} versterkt. Velen houden echter een beleg van Geldern voor onmogelijk, tenzij de vijand door de Franschen wordt bezig gehouden. Maar wij hooren, dat hij reeds bij Venlo is. Morgen zullen wij Geldern van dichtbij zien. Au camp pres d'Yssem, à deux heures de Gelder, à minuict, 1638 1). 1925. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Z.H. heeft van morgen eene schipbrug laten leggen over de Grift, het kanaal, dat de vijand heeft gegraven van Rijnberk naar Venlo, en er het leger over doen trekken. Graaf Hendrik heeft al een heel goed kwartier en de graaf van Solms begint morgen met een ander. Z.H. is druk bezig geweest met alles te bezichtigen en bevelen te geven. De heer de Beringhen is heden met eenige ruiterij vlak bij de stad geweest, waar door geweerschoten de graaf de Rocas 2) en de heer Constantini 3) gewond werden. - De heer de Strade 4) is eindelijk aangekomen en bericht het innemen van het kasteel van Renti en het plan om Hesdin te belegeren. - ‘Il m'a donné en garde les pendants d'oreille que le Roy envoye à V.A., où y a deux grands diamants ovals en facettes et à jour, comme est tout le reste des pierres moindres, pieces belles, à la verité, et nettes, et mises en oeuvre d'une curiosité ravissante. Il les taxe à douze mil escuz, et peut estre se trouvera qu'ils en valent bien dix au moins. - On confirme la totale defaicte de Göts par le duc de Weimar 5). Au camp aupres de Gelder, le 21e d'Aoust 1638. 1926. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er wordt hard gewerkt aan onze kwartieren, die van avond al redelijk wel te verdedigen zullen zijn. ‘Incontinent apres il sera question de joindre ces quartiers par une ligne commune, et puis encor faudra deliberer bien meurement s'il sera expedient d'attaquer la place, où les plus advisez ne cessent de trouver des difficultez tres-grandes’. Veel zal ook af hangen van de houding van den vijand, die naar de Maas optrekt. ‘On vient d'ordonner au tresorier Volberghe de payer 21115 franqs, pour la vaisselle qu'enfin envoye Lopes 6), somme grande et excessive, et bien audelà de ce qu'on en avoit projetté!’ Au camp pres de Gelder, le 22e d'Aoust 1638. 1927. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Men werkt nu aan de verbindingslijn tusschen de kwartieren. - ‘Le {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} Cardinal Infante, s'imaginant qu'on en vueille à la ville de Gelder, n'a point voulu perdre du temps à y accourrir. Hier au soir plusieurs volées de canon nous firent appercevoir, qu'il arriva à Venlo, où on advise qu'il a faict passer aujourdhuy ses trouppes la Meuse, et que, joinctes à sept regiments imperiaulx, elles tiroyent du costé de Stralen et Wachtendonq; ce qui nous tient sur noz gardes, quoyqu'ils ne soyent encor en estat, de nous faire desloger plustost qu'il ne nous plaise’. - Wij krijgen onze levensmiddelen uit Rijnberk. Gisteren nacht zijn er nog 300 man in Geldern gekomen, dat van alles goed voorzien is. - Uit Keulen wordt de groote nederlaag van Göts en Savelli door den hertog van Weimar bevestigd 1). Ook de zaken van Frankrijk tegen Spanje staan goed. Tot gouvernante van het kind der Koningin 2) is Mevrouw de Lansac gekozen. - Z.H. maakt het best. Au camp pres de Gelder, le 24e d'Aoust 1638. 1928. C.U. van Hoensbroch 3). (K.A.) Dank voor uwe belangstelling tijdens mijne langdurige ongesteldheid en voor het paspoort; maar kan het niet voor een paar maanden verlengd worden? Le 24me d'Aoust 1638 4). 1929. M. Snouckaert van Schauburg 5). (L.B.) De musicus, waarover ik vroeger schreef 6), één der eersten onder die van H.H.M.M., heeft gevonden ‘un accord de six violes vieilles, mais des plus excellentes que l'on puisse trouver, dont il taschera d'empescher ou retarder la vente, qu'on en veut faire, jusques à mon retour pardelà, qui sera, s'il plaist à Dieu, dans quinze jours’. Maar men vraagt er een hoogen prijs voor, nl. 30 £. Schrijf daarover aan mijn schoonvader 7). De Bruges, ce 24me d'Aougst 1638. 1930. Aan prinses Amalia van Oranje 8). (H.A.)* Comme hier vers le soir on eut advis que l'enemi s'approchoit en diligence, et mesme qu'il commençoit à travailler à faire un pont sur le Niers, {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} S.A. trouva bon, que M. le comte Henri, gouverneur de Frize, et M. le comte de Solms se retirassent hors de leurs quartiers vers nous. Ce que M. le comte de Solms a executé ceste nuict à son aise, et sans rencontre, ni encombre. Mais M. le comte Henri se trouvant obligé d'arrester plus de trois heures en chemin, à cause de la difficulté qui s'est trouvée a passer ses six pieces de canon par un chemin prins mal à propos, en lieu d'un autre qui avoit esté assigné à ceux qui en avoyent la conduitte, l'enemi tant de la ville que de dehors, a trouvé loisir de l'inquiéter, en sorte que ledit canon demeurant embourbé, on a faict la retraicte aveq le seul bagage et les regiments. A quoy le S.r de Randwijck aveq quelques compagnies de cavallerie a rendu fort bon service. Mais nous regrettons, que c'est aveq perte de M. le prince de Portugal 1), prisonnier et blessé, à ce qui l'on croid, et de M. le comte Frits 2), plus apparemment mort que prisonnier. Incontinent apres le Cardinal Infante est arrivé aveq toute son armée dans et autour Gelder, où on vient de le recevoir à force salves de canon et bruict de clocher. Il reste à veoir quelle contenance il nous fera, qui avons icy maintenant toutes noz forces ensemble, et ne servons plus de grand chose en ce quartier icy. Outre ceux que dessus, Bourmania 3), sergeant major frison, a esté tué, et encor quelques chevaulx. Quelques autres bruicts qu'on fasse courrir, V.A. croye que ce sommaire est veritable, et que S.A., graces à Dieu, se porte bien. Si je puis, je feray passer ceste lettre par Rhinberghe, mais auray de la peine à trouver qui la porte. Au camp pres de Gelder, le 26e d'Aoust 1638. 1931. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Ik hoop, dat mijn brief van gisteren terecht is gekomen; de gouverneur van Rijnberk beloofde er voor te zorgen. Z.H. heeft besloten op te breken. De trompetters, naar Geldern gezonden, om te vragen naar den prins van Portugal en graaf Frits, zijn nog niet terug. ‘La perte de noz six pieces est fascheuse, mais si on eust mis tant soit pen de temps davantage à les desengager, comme M. le c[omte] Henri, par son grand zele au service de l'Estat, avoit commencé à s'y opiniastrer, les regimens eussent esté couppez, et n'en fust pas reschappé un homme. Ainsi se console-on d'un petit malheur, par la consideration d'un fort grand qu'on a evité. Au camp pres de Rhijnberghe, le 27e d'Aoust 1638. 1932. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Sedert onze troepen zich vereenigd hebben, is er niets bijzonders gebeurd. Wij maken ons gereed om op te breken, en iedereen wil de achterhoede commandeeren. De vijand heeft geweigerd, den prins van Portugal na het betalen van losgeld vrij te laten; Z.H. heeft er nu voor de tweede maal heen- {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} gezonden. ‘Mais il est à doubter, qu'ils persisteront dans le premier discours, qui est, que S.A. Royale ne s'en sçauroit mesler, la chose estant purement ecclesiastique, dont desjà les officiers et grands de pardelà disent ouvertement qu'on le ramenera dans le mesme couvent, d'où il est sorti sans congé 1).’ Graaf Frits is terug; zijne wond heeft zoo weinig te beteekenen, dat hij den weg te paard heeft afgelegd. De chirurgijns hebben hem anders een kogel uit den buik gehaald. Hij prijst zeer de behandeling, die hij van den Kardinaal Infant heeft ondervonden, daar deze hem zijne eigen medici en zijn eigen voedsel zond, ‘et enfin luy a faict present d'un cheval, qui ne semble pas grand' chose, non plus que la selle et les pistolets, pieces de meubles fort chetives.’ - Z.H. heeft een weinig jicht in de knie, maar is toch te paard gestegen. Au camp proche de Gelder, ce 29e d'Aoust 1638. 1933. J. van der Burgh 2). (L.B.) Later zal ik u een uitvoerig verhaal doen van de reis der Koningin Moeder sedert haar vertrek uit den Bosch 3). De la Haie, ce 29 Aougst 1638. 1934. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* ‘Le trompette de S.A., renvoyé pour la seconde fois à demander l'eslargissement de M. le prince de Portugal, vient de porter une response par escrit du Cardinal Infante, qui mande, qu'il ne le sçauroyt renvoyer, pour deux raisons, la premiere, qu' estant ecclesiastique, il ne sçauroit estre comprins aux regles du quartier, et l'autre, que ledit S.r Prince l'auroit envoyé supplier de le renvoyer à son premier couvent, ce qu'il ne peut luy desnier. Ainsi le trompette luy ayant faict demander, s'il vouloit luy commander quelque chose au retour, on est venu dire que non, sans que pourtant le trompette en ayt approché. De quoy il y a diverses conclusions à faire.’ De vijand is er trotsch op, dat er spoedig nog een Spaansch regiment zal komen, hetwelk prins Thomas 4) beweert in Vlaanderen niet noodig te hebben. - Z.H. is van zes tot elf uur te paard geweest; de jicht is dus niet erg. Au camp pres de Gelder, le 30e d'Aoust 1638. 1935. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Gisteren avond tusschen negen en tien uur zijn wij plotseling opgebroken, maar de vijand scheen het te bemerken en ons te willen vervolgen. Z.H. be- {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} val, dat al de karren zouden doortrekken, en ontbood al de kolonels, om hen te vermanen, zich dapper en hunner waardig te gedragen, als het tot een gevecht mocht komen. Toen de karren weg waren, trokken de troepen op in drie colonnes, op ongeveer 6 à 800 schreden van elkander. Maar het bleek al spoedig, dat de vijand niet aan vervolgen dacht. Naar Grave zijn gisteren zes, en heden nog zeven compagnieën ter versterking gezonden. Z.H. hoorde tot zijn spijt op marsch, dat de aardige graaf de Rocas 1) plotseling gestorven is aan de wonde aan zijn arm. De jicht is weer over. Au camp proche de Rhijnberck, le premier de Septemb. 1638. 1936. J.J. Leewarder. (R.A.) Moet ik het binnenste van den wekker, dien gij mij hebt laten maken, met de raderen vergulden, of alleen de kast? Voor het eerste is veel goud noodig. In Haerlem, den 2 September Anno 1638. 1937. D. Balfour 2). (L.B.) Ned. Ik zend u hierbij de lijst der vacante plaatsen in mijn regiment; wilt gij haar aan Z.H. geven? Bergen op ten Zoom, II Septemb. 1638. 1938. T. van Volbergen 3). (L.B.) De heeren van den Raad van Z.H. hebben mij op de hoogte gesteld van de transactie, die Z.H. in Mei heeft aangegaan met de dochters der weduwe Nassau-Bourbon 4), waarvoor ƒ 80000 gevorderd wordt. Ik lever hierbij een staat in van de thresorie, ‘opdat ick mach becomen ordre ende middel, omme deselve 80000, alsmede de penningen totte argenterie, tot Paris [te] doen maken 5), te connen betaelen.’ Door de slechte betaling der Staten van Holland kan deze vordering niet voldaan worden, zooals behoort. Hage, IIe Septemb. 1638. 1939. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Er valt niets te berichten, Morgen gaan wij van hier naar het land van Burick, tegenover Wesel, eene goede plek om te kampeeren, hoewel de soldaten moeite zullen hebben, er stroo en hout te vinden. De Prins Keurvorst 6) is steeds te Wesel. De Kardinaal Infant is, zegt men, op weg naar de Maas, om die bij Venlo of Roermond over te steken. Z.H. wil eenige troepen naar Zeeland zenden en andere hier in de buurt laten, want men weet niet, wat de vijand {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} van plan is. - ‘Le valet de chambre du povre prince de Portugal 1), ayant esté obligé d'abandonner son maistre dans la prison, d'où on l'a faict partir à minuict pour Bruxelles, donne bien à entendre par toutes circonstances, combien est veritable la declaration du Cardinal Infante, portant qu'il l'auroit faict supplier d'estre renvoyé dans son couvent. Mais à cela il n'y a remede, et se peut apprehender, qu'ils useront de discipline bien rude à l'encontre de ce malheureux patient’. - Z.H. doet den tocht te paard en slaapt in eene tent, maar eet gewoonlijk in de stad. Au camp proche de Rhijnberck, le 3e de Septemb. 1638. 1940. A. Ploos van Amstel. (H.A.) ‘Wy zyn hyer vol Majesteyts; de eene is nae Amsterdam 2), alwaer groote preparaten gemaeckt zyn tot haere receptie; derselver wedercompste sal wtwysen, off het ingebeelde contentement sal hebben ontfangen; t'is vreempt, dat den heer Joachimi sich laet wys maecken, dat men haer in Engelandt begeert, ende daertoe al bereits een schip ende conducteur soude wesen ge[sonden] 3). Onsen complimentairen president heeft my huiden gecommuniceert van op morgen ter vergaderinge te willen versoecken eenige gecommitteert te werden tot een secrete sake, t'welck was, off soude wesen, om den heere van Oosterwyck 4) te lasten onder de handt alle debvoiren te doen, ten eynde de Coninginne haer douarie mochte volgen.’ Aan de gecommitteerden te velde is geschreven over de wagens en schepen. De Kamer van Amsterdam heeft een project gemaakt ‘tot het beneficeren van Nieu-Nederlandt’. Van Voorst, die er vele jaren gewoond heeft, is gestorven. De tijdingen uit Brazilië zijn minder goed. De vijand zal wel erg bluffen over ‘d'attaque opt quartier van grave Hendrick’ 5). Die van Holland willen een gezant naar Polen zenden en dan tevens naar Denemarken. De zaak met Engeland over het visschen is nog niet in orde. In s'Gravenhage, den IIIen 7b (Sept.) 1638. 1941. Alicia Sticke, ghenaemt Houffysers 6). (L.B.) Kunt gij ook iets doen voor Ewout Jeroensz 7), die ongeveer dertig jaren {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘de zee gefrequenteert’ heeft en nu luitenant is, dat hij zijn vader Jeroen Ewouts de Moeije 1) als kapitein zal opvolgen? Brengster dezes is zijne moeder. Amsterdam, den 4en Sept. 1638. 1942. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Z.H. is van plan veranderd; wij gaan niet naar Burick, maar zijn naar Xanten gemarcheerd en trekken morgen naar de buurt van Cleef. De vijand is met de Spaansche troepen de Maas overgestoken bij Venlo en heeft de keizerlijken hier in de buurt gelaten. De Keurvorst 2) heeft Z.H. te Rijnberk een bezoek gebracht en afscheid genomen; hij trekt aanstaanden Dinsdag met zijne troepen weg, bij welke die van den heer Kingh 3) zich zullen aansluiten. - De Fransche legers schijnen geen beleg van beteekenis te zullen ondernemen. De Kardinaal, vertrokken uit Abbeville met het plan om te Pont Remi te middagmalen, vond dit kasteel geheel en al verbrand; hij moest een paar dagen van den schrik bekomen te Picquigny en is toen naar Amiens teruggekeerd. Au camp proche de Santen, le 5e de Septemb. 1638. 1943. A. Ploos van Amstel. (H.A.) ‘Wat belangt de betalinge van de vruchten der prebende voor Joffer van Dorp 4), haere Ed. geschiet ongelyck; het manquement werdt veroorsaeckt dat zy, zynde int convent ten Dael ende t' selvige te cort comende, geassigneert werdt op een ander convent, waervan tresorier de heer van Hermelen 5), d'welcke my geseydt heeft sodanige assignatien nyet te connen toestaen, t'welc hy niet de joffer, maer zyn confraters behoort te imputeren ende by deselve doen dresseren.’ Ik hoop u spoedig te spreken. ‘Haere Hoocheyt sal eerst Vrydach met de Coninginne 6) van Honselerdyck wederkeeren.’ Frans van de Pol wil gaarne in de vroedschap; kunt gij hem ook helpen? In s'Gravenhage, den 6 en 7b (Sept.) 1638. 1944. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Van Xanten zijn wij getrokken een uur voorbij Cleef, waar Z.H. in een groot vernield klooster, Bedber genaamd, heeft gelogeerd, vandaar gisteren naar Cranenburg, en nu zijn wij met alle troepen hier. Maar wij zullen wel {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} niet lang blijven. ‘Car desjà les deputez de ce quartier et ceux de la ville de Nimmeghe recommandent leurs terres en telle sorte, qu'il paroist qu'ils ont grande envie de nous solliciter hors d'icy. Cela arrivant, il y a apparence que nous nous pourrions jetter sur les poules du païs de Ravestein audelà de la Meuse, et en effect S.A. a commandé qu'on y visitast l'assiette de quelque quartier avantageux, en cas qu'il vienne à passer la Meuse.’ - De vijand is nog bij de Maas in de buurt van Gennep. - Z.H. is heel goed; ‘en marchant il met souvent pied à terre, et se proumeine vigoureusement de bonnes traictes de chemin. - En France la Reine avoit commencé une nuict à se trouver mal, et on attendoit qu'elle se deust accoucher, mais cela passa, et les astrologues asseuroyent que ce debvoit estre dans dix jours apres le 28e d'Aoust, qui seroit hier. S. Maj.té avoit esté seigné.’ Au camp à Neerbosch, proche de Nimmeghe, le 8e de Sept. 1638. 1945. J. van der Burgh 1). (L.B.) (Beschrijving van de ontvangst van Maria de Medicis te Amsterdam in de eerste dagen van September; van der Burgh had die feesten meegemaakt in het gevolg van Joan Wolfert van Brederode.) De la Haie, ce 8e Septb. 1638. 1946. D. de Wilhem. (L.B.) Ik heb geen antwoord gekregen op mijn verzoek om een paspoort voor Madame de Chalon 2); haar brief aan Z.H. is zeker verloren gegaan. ‘Nous avons commence de traitter avec M.r le coadjuteur d'Orange pour le serment a faire 3). Il nous a voulu faire cette declaration, disant qu'il ne pouvoit ni debvroit faire serment d'aultant qu'il n'estoit point evesque d'Orange et qu'il ne jouissoit d'aucun revenu encores.’ Wij moeten dus daartegen opkomen. 9 Septemb. 1638, a la Haye. 1947. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Overmorgen gaan wij naar Velp in de buurt van Grave aan de andere zijde van de Maas. De vijand blijft nog bij Venlo. Le Castelet in Frankrijk wordt belegerd 4) door een leger onder du Hallier en den heer de S.t Prueil. De beide andere legers onder de la Force 5) en de Chastillon zijn tusschen die plaats en Kamerrijk. Au camp près de Nimmeghe, le 9e de Septemb. 1638. {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} 1948. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Wij gaan morgen naar Grave. ‘A ce soir une grosse male a esté portée à S.A. chargée de lettres interceptes de l'enemi, la pluspart de Bruxelles, autres des armées du prince Thomas et Piccolomini, desquels il s'y trouve des lettres au Cardinal Infante, grandes, arraisonnées, et de beaucoup de consideration. Parmi les particuliers il y a la comtesse Geneviefve de Tassis, marquise de Sfondrato 1), qui escrit à son mary touchant le povre prince de Portugal 2) en ces termes: ‘Pour don Emanuel de Portugal, il est arrivé avanthier soir comme les Carmelites estoyent au souper, et l'on le menoit au refectoire aupres d'eux, afin de le faire souper, et comme il veit tous ces peres, il leur fit une grande reverence, et leur dit, que c'estoit Dieu qui avoit permis qu'il avoit esté prins, pour afin qu'il retournast au cloistre; mais tout le long du souper il fut fort melancholique et apres le souper les peres le menerent dans une chambre, où il est encore, parce qu'ils attendent leur provincial, qui est en Anvers, pour veoir s'ils le tiendront tousjours en ceste chambre, sans le laisser parler à personne’. - Un austre prestre en escrit au marquis d'Este, grand escuyer du Cardinal Infante, en ceste sorte: ‘Hier - qui fut le 4e de Septembre - on amena le Carme de Portugal dans son ancien couvent, où il est logé dans une chambre sur la porterie. L'abjuration que ce malheureux a faicte, non seulement de son habit, mais de la foy catholique merite bien qu'on le garde estroictement. A l'ouïr, c'est l'homme le plus heureux du monde, de se reveoir parmi ses freres, mais quand il tenoit la clef des champs, il n'estoit pas si resigné, qu'il se faict, à la volonté de Dieu, qui veritablement luy faict une grace de laquelle il s'estoit rendu indigne.’ Au camp pres de Nimmeghe, le 10e de Sept. 1638. 1949. J. Smithius 3). (L.B.) Ik heb nog altijd koorts. De Historia Gelrica 4) van Pontanus is bijna afgedrukt; ik zend u hierbij het lofdicht, dat ik er op geschreven heb. Noviomagi, Calendis (1) Septembris Jul. 5) Ao CIƆIƆCXXXVIII. 1950. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Gisteren vóór den middag zijn wij in dit kwartier aangekomen. Maar het water in de rivier is hoog, zoodat alles uit Nymegen met konvooien moet {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} worden overgebracht. Ook de brieven moeten op die wijze beschermd worden. Z.H. schrijft aan de gedeputeerden te velde en deelt hun iets mede uit de in beslag genomen brieven. Au camp à Velp, proche de Grave, ce 12e de Sept. 1638. 1951. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Er is nog geen bericht, dat de Koningin van Frankrijk bevallen is. De secretaris der Koningin Moeder, de heer Fabroni 1), ‘fabriceert ons werck ... recommandeert acceleratie, discretie ende secretesse. Hoc opus, hic labor est’. Hij heeft, terwijl de gecommitteerden het eens zijn, ‘wt den name van haere Ma.t de ouverture eerst gedaen van de intentie van haere Ma.t. Diversche conferentien syn daerop tusschen de gecommitteerden gevallen ende de opinien [syn] diversch opte forme, off de deputatie extraor[dinari]sche soude geschieden, dan off het gerequireerde officie gepresteert soude werden by den ordinarisen. Oock heeft den h[eer] de Knuyt de intentie van zyne Hooch.t verclaert. Dit dus staende, is het by die wt Hollant in de vergaderinge van de heeren Gecommitteerde Raden gebracht, alvorens in de authorisatie te consenteren. Midlertyt is haere Hoocheyt van de Coninginne - haerer Hoocheyts directie in desen gebruyckende - nyet ongemolesteert gebleven, om te hebben spoedige ende gedesidereerde resolutie, waerover met haere Hooch.t twe malen geconfereert, totdat gisteren na de voormiddachsche predicatie de heere Fabroni, audientie by de geauthoriseerde heeren hebbende ende dese affaires urgerende, geobstineert heeft resolutie van dat de versochte deputatie wierde toegestaen’ 2). Maar een vast besluit is nog niet genomen. ‘Wat consideratien by de H.H. wt Hollant gemoveert sullen werden, weete nyet; eenige van hunlieden vermenen, datter oock Hollanders zyn bequaem tot dit employ’. Van avond is er weer vergadering. ‘Le Mercure Selandois 3), nuncius Heroum, jam erit nuncius Deorum - masculino continente foemininum - God geve, dat het officium boni viri niet en zy damneus, maer van eenige operatie, ten minsten sovele de appenage aengaet, boven t'welcke yetwes meer my nyet en derve promitteren, ofte imagineren, ten waere datter van langer handt geheymenissen inne waeren, d'welcke voor my nyet en can penetreren. Praedictus nuncius urget ende maeckt staet voor syn vertreck noch int leger een keer te doen. Non ex quovis ligno Mercurius’. De Fransche vloot heeft onder den aartsbisschop van Bordeaux 4) een belangrijk voordeel op de Spanjaarden behaald in de golf van Biscaye. ‘Fontarabia houdt noch, dan loopt perickel’. Graaf Maurits heeft in Brazilie geen succes. De troepen van den Keurvorst van de {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} Palts hebben zich met de Zweden vereenigd. Luitenant-kolonel Asteley 1) zou gaarne verlof hebben en de heer Boswell 2) dringt daar ook op aan. In s' Gravenhage, den XIIIen 7b. (Sept.) 1638. 1952. D. De Wilhem 3). (L.B.) Hierbij gaat de eed, zooals wij dien hadden opgesteld voor den coadjutor 4), maar hij heeft er de veranderingen in voorgesteld, die er naast staan opgegeven. Eindelijk is hij dan vastgesteld, zooals uit het andere stuk blijkt 5). 14 de 7b (Sept.) 1638. 1953. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* De gezondheid van Z.H. wordt steeds beter. - De vijand zal wel blijven, waar hij is, maar de Kardinaal Infant gaat, zegt men, naar Brussel, ‘pour y estre receu comme ils imaginent qu'il a merité par de grands exploits imaginaires.’ Wij blijven hier, om te verhinderen, dat men le Castelet te hulp komt, dat zich wel spoedig zal moeten overgeven. Uit de onderschepte brieven blijkt, dat men den hertog van Weimar zeer vreest. De Franschen hebben onder den aartsbisschop van Bordeaux eene belangrijke overwinning ter zee behaald in de haven van Gatary 6). Zoo is er toch nog iets goeds in het jaar 1638. - ‘Le traicté de Rosendael s'est accroché, sur ce que le S.r de Ribaucourt 7), un des deputez de l'enemy, s'en est retourné malade à Bruxelles, et un autre est venu a mourir, de sorte qu'en tout evenement l'enemi se verra largement au dessus du dessein qu'il a eu, de nous rendre tant de bonnes gens infructueuses de ceste année.’ Au camp proche de Grave, le 15e de Sept. 1638. 1954. C. van der Myle 8). (H.A.) C'est le Sieur Barlaeus qui me donne occasion pour interrompre avec quelque pretexte les occupations tres serieuses que je scay vous laisser peu de loisir, afin de les employer à lire les compliments de vos amis. Toutefois j'ay {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} estime que ce que ledit S.r Barlaeus vous envoie 1) seroit aggreable et aisement dispense de la diversion que la lecture vous en causeroit 2). De la Haye, ce 16 de Septembre 1638. 1955. D. de Wilhem. (L.B.) Hierbij gaat het verbaal van onzen griffier Buysero van onze conferenties met den coadjutor. Gisteren is Buysero's vrouw gestorven 3). De thresorier Volbergen klaagt zeer over het slechte betalen der Staten van Holland 4). Men vertelt, dat er te weinig fondsen zijn, om de gewone dingen te betalen. Heeft Z.H. bevel gegeven, om op te komen tegen het vonnis van den Raad van Brabant over de verbeurdverklaring der goederen van Groenevelt in het land van Prinsland? Ik zou die zaak wel eens voor Z.H. in orde willen maken. De la Haye, ce 17 de Septemb. 1638. 1956. Eleonore Maurice, prinses van Portugal 5). (B.M.) Hartelijk dank voor uw brief. Gij hebt mij beloofd, mij op de hoogte te houden van de zaak van mijn armen broeder 6); wilt gij daarover iets melden? Als ik geen vertrouwen had op den goeden God en op Z.H., zou ik wanhopig zijn, want dit is wel het ergste, dat ik in mijn leven heb ondervonden. Wilt ook gij er uw best voor doen, dat ik mijn broeder in vrijheid kan zien? la Haye, ce 18me Sepbre 1638. 1957. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Le Castelet wordt nog altijd belegerd, maar de belegeraars gaan vooruit. De hertog van Bouillon en zijne vrouw zijn terug in Maastricht. Misschien moeten wij nog eens met het leger verhuizen. De Koning van Frankrijk is ziek. Van de zaak van den heer van Brederode weet Uwe H. meer dan ik. ‘S.A. pense avoir laissé ordre à Sherwouters 7), de quelle sorte se doibvent tapisser les deux nouveaux cabinets de Honselerdijck; si cela n'est, il a charge de s'en gouverner à l'appetit de V.A. - M. de Strade 8) faict parade publique icy du {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} beau present de V.A. qui veritablement est d'une gratitude royale, pour ce peu qu'il est allé du sien en ce qu'il a eu charge de porter à V.A.’ Au camp près de Grave, le 20e de Sept. 1638. 1958. A. Ploos van Amstel. (H.A.) ‘Wy hebben hyer gisteren avond over de geboorte van den Daulphyn getriompheert 1); la Royne mere 2) heeft XXXVI pecktonnen voor haer hoff gehadt, den ambassadeur d'Estampes 3) vierwercken doen spelen ende den wyn geschoncken’. ‘De ongeluckige ruyters doen hyer rycke huwelicken. Dort trout de vrouwe van St. Aldegonde 4). Joffrou van Lockhorst is met Mons.r Ha[r]taing 5) na Marquet verreyst, by de vrunden vervolcht, die haer nyet weder mede hebben connen brengen, tot antwoordt becomende, dat se hem ende niemandt anders en begeerden, twelck sonderling de momboir tot Amsterdam soeckt te beletten; buiten vrunden raedt trouwende is zy by testamente gepriveert van XXV m.g. Den heere raetsheer en heeft nyet connen naerlaten zyne vreuchde by de andere te voegen ende de bygaende versus te maecken’ 6). Hage, den 20 7b. (Sept.) 1638. 1959. D. van Halewijn 7). (A.B.) Mijne vrouw ligt op het uiterste; ik zou dus gaarne verlof hebben, om haar te kunnen opzoeken. 21 Sept. 1638, Nimmeghen. 1960. A. van Bilant 8). (K.A.) Ik wil gaarne mijn goed terug hebben. Veertig jaar lang ben ik neutraal gebleven en niemand had iets op mij te zeggen. Maar nu ben ik, ‘umb myne {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} processen toe bevorderen’, 's morgens uit Wachtendonck weggereden en heb te Stralen ‘par cortosie’ den pastoor opgenomen, daar het erg warm weer was. Uit Stralen zijn mij soldaten gevolgd, die mijn goed verbeurd verklaard hebben, omdat de pastoor bij mij was, en ik wil het gaarne terughebben. Wachtendonck, d. 22 7bris (Sept.) A. 1638. Het is schandelijk, zooals de soldaten mij, ouden man, behandeld hebben. Vooral ben ik gesteld op het terugkrijgen van mijn zegelring en mijn paard. 1961. Regeering van Zaltbommel. (L.B.) Wij willen gaarne de compagnie van kapitein Johan van Dorp 1), tegenwoordig in den Bosch, weer in garnizoen hebben. En wij verzoeken Z.H., in plaats van den heer van Nederhemert 2), een nieuwen commandeur over het garnizoen aan te stellen; de heer van Dorp zou commandeur kunnen worden. Boemel, den 22 7bris (Sept.) 1638. 1962. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Alles is hier nog bij het oude gebleven; ook de vijand is nog op dezelfde plaats. Le Castelet zal nu toch wel ingenomen zijn. De maarschalk de Chastillon is in ongenade gevallen, waarvoor verschillende redenen worden opgegeven. Er is ook verder nog al nieuws van het Fransche hof. - ‘Le ritmaistre Crocq 3) a enlevé encor quelques 150 chevaulx à l'enemy, par une attaque tres-hardie à sa façon, mais judicieusement conduitte’. Au camp près de Grave, le 24e de Sept. 1638. 1963. A. Ploos van Amstel 4). (H.A.) Er is in de vergadering der Staten-Generaal veel te doen geweest over de vraag, of men een buitengewoon gezant naar Frankrijk zou zenden, om geluk te wenschen met de geboorte van den dauphin 5). Hage, den 24en 7b (Sept.) 1638. De heer de Knuyt 6) is Woensdag uitgezeild en nu zeker al te Parijs. Den 25en 7b (Sept.) 1638. {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} 1964. Guil. Calandrini 1). (L.B.) Onze oude vriend, de heer Appelman, neemt dezen brief mee. Ik ben nu zes jaren buiten Engeland en hoop er spoedig terug te keeren. Hoe gaarne zou ik nog eens muziek hooren in het huis van Duarte 2) te Antwerpen; te Venetië heb ik het bij Monteverde 3) niet beter gehoord. Houd mij in vriendelijk aandenken. 25 7re (Sept.) 1638, Parigi. 1965. Aiguebere 4). (L.B.) Uit verscheidene brieven van den heer Brasset 5) hoor ik, dat gij steeds mijne belangen behartigt, terwijl ik u toch geen wederdienst kan bewijzen. De Koning en mijn meester, de Kardinaal, zullen niet toestaan, dat ik het ambt opgeef, waarmede zij mij hebben vereerd, en ik kan dus niet dadelijk mijne plaats weer innemen in het regiment van den heer du Buat 6) in het leger van Z.H. Ik schrijf hem nu, dat hij over mijne betrekking kan beschikken, en hoop, dat mijn luitenant, die familie van mij is, mij zal opvolgen. Ik zal er altijd trotsch op zijn, onder Z.H. gediend te hebben, en hoop, dat gij mij niet zult vergeten 7). 1966. Routart 8). (K.A.) Den 10den van deze maand is een koerier in de buurt van Weert door Hollandsche cavalerie gevangen genomen 9) en wordt nu gevangen gehouden in Grave. Hij had papieren bij zich van den Kardinaal Infant, maar er zijn in dat pakket ook particuliere brieven aan mij, waarvan de lijst hierbij gaat. Wilt gij mij die terugzenden? Toen ik in dienst was van den markies Spinola, heb ik dat ook wel gedaan. De Bruxelles, le 26 de 7bre (Sept.) 1638. {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} 1967. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Op bevel der Staten-Generaal heb ik ‘aen den heere van Chavigny 1) voorgehouden, dat de Ho. Mo. ende Mynheere den Prince van Oraigne int onthaelen van de Coninginne Moeder, onverwacht in haere landen gecomen synde, alle mogelicke beleeftheyt, eer ende respect hadden bethoont ten aensien van haere hoge qualiteyten ende meriten, niet twyfelende, off t'selve soude aen den Coninck aengenaem zyn, waerop syne Ed. niet dienstelyck en antwoordede, maer seyde, dat den Coninc so goetaerdich was, dat zyne Mat. alle t'gepasseerde wel op een syde soude stellen, maer dat d'selve t'zedert het vertreck van de Coninginne syn Moeder na de landen van syne vyanden geen tydinge van haer en hadde gehadt, ende dat de hoochf. Coninginne, uyt haer eygen mouvement agerende, niet anders als wel en soude doen, maer dat by haere Mat. te veel vermochten drie personen, te weeten de heeren Fabroni ende Sigot, ende boven alle de president Coigneux 2), synde eenen quaden raetsman ende autheur van vele gepasseerde onheylen, daerby vougende, dat de Ho. Mo. waerschouwen soude wel op haer hoede te wesen tegen hunne menees’. Over de bijzondere ambassade en den daarvoor aangewezen persoon later mondeling. De heer Sixtinus 3), raad der Landgravin van Hessen, zal hierheen worden gezonden. Aan de admiraliteiten wordt gelast te zorgen voor de acht schepen, die tegen 1 Oct. beloofd zijn 4). De Koningin gaat morgen met hare Hoogheid naar Honselaardijk. In s'Gravenhage, den 27en 7b (Sept.) 1638. ‘Den raetsheer Wyngaerden 5), by den Hove gecommitteert, om u Ed. buyrvryster vant huis te Marquette 6) met goetheyt oft de stercke handt te lichten, quam te laet; sy was anderhalff ure te voren vertrocken ende, so men secht, houdt haer tot Culenburch.’ Haar zuster gaat scheiden van haar man 7). 1968. Aan prins Willem van Oranje. (K.A.) ..... Je m'avance à vous supplier tres-humblement de me faire la grace d'un mot de vostre noble main, par où je puisse rendre compte de ceste enclose à M. de comte Henry de Nassau ..... 28 7b. (Sept.) 1638, pres de Grave. {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} 1969. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)*. Wij moeten hier misschien nog weken blijven op verzoek van den Franschen gezant. Chastelet is ingenomen, maar het beleg van Fontarabie op schandelijke wijze opgegeven; het is nog erger dan Calloo. Er zijn 16000 man gevlucht, zonder dat er een aanval op hen werd gedaan. ‘Tout de mesme - ce dit encor S.A. tantost - comme quand l'enemy donna dans le quartier de nostre cavallerie à Wouw, toute l'armée à pied se fust jettée dans la mer devant Berghes.’ De heer van Brederode is gisteren avond teruggekeerd; Z.H. geeft hem een brief mee aan den pensionaris Cats, waarin hij aandringt op een buitengewoon gezantschap naar aanleiding der geboorte van den Dauphin. Au camp proche de Grave, le 28e de Sept. 1638. 1970. Schout, burgemeesters en regeerders van Geertruidenberg. (K.A.) Onze stad is in den laatsten tijd zeer achteruitgegaan door het kleine garnizoen en doordat vele inwoners naar Breda zijn verhuisd. Vele huizen en stallen staan leeg en de verponding is zwaar. Wij zouden dus gaarne zien, dat Z.H. hier eene compagnie ruiters en ‘een goet getal van voetknechten’ in garnizoen legde. Geertruijdenberge, den XXVIIJen September 1638. 1971. A. Ploos van Amstel 1). (H.A.) De zaak in quaestie zal misschien heden middag beslist worden in de vergadering. Er is nog geen bericht, dat graaf Hendrik van Nassau en de heer de Knuijt zijn aangekomen. De Raad van State heeft de subsidie van Frankrijk over het jaar 1637 besteed aan de betaling der gerepartitieerde troepen, waarvoor ook andere gelden zijn aangewezen. Haege, den laetsten (30) 7b. (Sept.) 1638. 1972. G. van Schendel 2). (K.A.) ‘Joan van Wickevoort, coopman alhier ter stede’, heeft aan Hans Witmaker verkocht ‘zeekere goude en zijde lakenen’, ter waarde van ƒ 1000. Die som is niet betaald; Witmaker is naar Riga en daarna naar de ‘stadt van der Wilda’ vertrokken. Wickevoort heeft hem zijn dienaar Joan van der Duijck nagestuurd; deze heeft echter geene betaling gekregen en wordt nu nog bedreigd door Witmaker, die beweert ‘eenich faveur te hebben bij den prinsse Radsevill 3).’ Wij hebben extract doen maken door twee notarissen uit de boeken van {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} Witmaker en uit die van Wickevoort, waaruit blijkt, dat de som niet betaald is. Zou nu Z.H. niet aan den prins willen schrijven, dat van der Duijck zijn steun verdient? Amst., p.mo (1) Octob. 1638. 1973. D. de Wilhem. (L.B.) De heer Cyriaci 1), raad en agent van den Hertog van Neuburg, heeft met mij gesproken over de zaak van de heeren Hanxeler met den heer en Mevr. Hardenbroeck 2). Hij gaat Z.H. opzoeken. Het was misschien niet kwaad met dezen agent te spreken over het teruggeven der stukken en papieren van Herstal 3), die de heer Hanxeler in handen heeft, terwijl hij beschermd wordt door den Hertog van Neuburg. Aan de zusters van Z.H. moet haar erfdeel worden uitbetaald 4). En haste, ce premier d' 8b (Oct.) 1638, a la Haye. 1974. C. van der Myle. (H.A.) Door een brief uit Bajonne hoorde ik heden, dat de Franschen zijn teruggetrokken van Fontarabie 5), terwijl zij gehoopt hadden de stad in twee uren te nemen. Gij weet er waarschijnlijk wel meer van. Ook hebt gij zeker wel gehoord van het ongelukkig uiteinde van den patriarch Cyrillus, die geworgd is, omdat hij in betrekking stond met den Moscoviet. De heer Haga 6) schreef er over. De la Haye, ce 2 d'Octobre 1638. 1975. A. van der Myle 7). (H.A.) Suivant l'advis que vous m'aviez donné pour r'avoir la garde d'un navire de guerre devant le Stouversgat, j'ay faict faire remonstrance a Messeigneurs les Estats Generaulx, qui a la fin ont resolu d'en demander advis a son Altesse par la joincte lettre que je vous prie d'addresser ..... De la Haye, ce 4 d'Octobre 1638. 1976. A. Ploos van Amstel 8). (H.A.) ‘Brieven van Venetien confirmeren, dat den orator Haga in ongelegent- {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} heyt is geraeckt; de vyanden van de gewesene patriarch Cyrillus hebben desseinen tegens hem. Den baicilo 1) van Venetien is nyet sonder groot perickel van gemassacreert te werden’. De Prinses is met de Koningin nog te Honselaardijk. ‘Men seydt - doch incerto authore - dat de secretaris Fabroni ende president Coigneux 2) preparaten maecken, sich naer Luick te begeven, doordien wt Vranckryck perticuliere advisen souden gecomen zyn, dat men haer als crimineel van gequetste Majesteit soude versoecken by haere Ho. Mo. geremitteert te werden. Can den heere de Knuyt yets effectueren totte alimentatie van de Coninginne 3), t'sal veel gedaen wesen, anders sal zyne E. met een slechte bejegeninge teruggekeeren’. Kan de compagnie ruiters van baron de la Ferté 4), waarbij mijn zoon dient, weer te Amersfoort in garnizoen komen? Hage, den 4en 8b (Oct.) 1638. 1977. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Ik heb in lang niet geschreven, maar er is ook niets te melden. Waarschijnlijk zullen wij spoedig opbreken, wat zeer te wenschen is voor de arme soldaten. Men zegt, dat de vijand terugtrekt in de richting van Demer; zijn leger in Henegouwen blijft tusschen Bouchain en Quesnoy tegenover het Fransche onder maarschalk de la Force 5). Bij beide legers zijn vele zieken. ‘Des ministres aussi y 6) doubtent grandement du succes de l'interposition de nostre Estat en faveur de la Reine Mere, celle de l'Angleterre ayant desjà par ci devant esté rejettée sans faict. Et y en a qui discourrent, que le vray moyen de tirer les pensions et douaires de S.M.té seroit sa retraicte à Florence.’ - De brieven van onzen agent te Calais 7) maken nog geen melding van graaf Hendrik 8) en van den heer de Knuyt. - Bij Fontarabie heeft de prins 9) eene cassette met kostbaarheden en geheime brieven verloren. Er schijnen zeer vele menschen bij den terugtocht te zijn omgekomen; wel 6000 zouden er verdronken zijn door het instorten van eene brug. De prins en de heer de la Vallette 10) geven elkander de schuld van het ongeluk. - Z.H. is gezond. Au camp près de Grave, le 5e d'Octob. 1638. 1978. J. van Santen 11). (K.A.) Wilt gij nog eens denken aan mijn verzoek, om mij op de hoogte te houden van de mutaties, die er in het leger plaats hebben? Ik ben zoo ver weg en hoor niets. De bateaux aupres le fort de Hoorn, ce 8 d'Octobre 1638. {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} 1979. D. de Wilhem 1). (L.B.) Het tapijtwerk van den heer de Charnacé had mijne vrouw wel willen hebben, maar zij weet, dat het nu toch in goede handen is. Uwe jongens zijn druk bezig en zingen uwe versjes, die zij van buiten geleerd hebben. Over de aanwezigheid van de Koningin Moeder zult gij meer hooren dan wij. Iedereen is verwonderd over haar handelwijze. Zeker heeft zij zich in veiligheid willen stellen, zonder den uitslag der onderhandelingen van den heer de Knuyt af te wachten. 8 8b (Oct.) 1638, Hagae. 1980. Graaf Hendrik van Nassau-Siegen 2). (H.A.) Ik schrijf nauwgezet aan Z.H. over alles, wat ik aan dit hof beleef, over de audientie, die ik bij den Kardinaal heb gehad, en die, welke ik over een paar dagen bij den Koning zal hebben. Wilt gij mij nog eens meedeelen, op welke wijze Z.H. verlangt, dat ik zijne bevelen hier volbreng? De Paris, le 9 d'Octo. 1638. 1981. Aan prinses Amalia van Oranje 3). (H.A.)* De Maas heeft meer water en wij zullen dus met schepen van hier gaan. De heer de Strade heeft aan Z.H. een brief getoond van den graaf de Chavigny 4), den staatssecretaris, waarin deze schrijft, dat het hof zich er over verheugt, dat Uwe H. het geschenk zoo vriendelijk heeft aanvaard 5). Verder wordt in dien brief gehandeld over de Koningin Moeder, van wie men het zeer afkeurt, dat zij naar Holland is gegaan, zonder er den Koning kennis van te geven, en dat zij en haar aanhang in verstandhouding staan tot Spanje. Maar men vertrouwt, dat Z.H. hunne slechte plannen zal weten te verhinderen. Au camp pres de Grave, le 9e d'Octobre 1638. 1982. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.A.)* Gisteren zijn de patenten voor het grootste deel van het leger geteekend; morgen gebeurt dat met de Friesche compagnieën en met die uit Zwol, en overmorgen wordt het kamp opgebroken. De compagnieën van 's Hertogenbosch, Heusden, Breda en Geertruidenberg gaan onder geleide van den heer van {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} Brederode, die van Wesel, Rhees en Rijnberk onder kolonel Huygen 1), die van Arnhem, Utrecht, Zutphen, enz. onder den heer de la Chapelle 2), die van Nymegen onder luitenant-kolonel Lex 3). Z.H. zal zich in het een of ander schip inschepen, daar zijne eigen schepen hier niet konden komen; misschien houdt hij zich onderweg nog ergens op. Au camp près de Grave, le XIe d'Octob. 1638. 1983. A. Ploos van Amstel. (H.A.) De Koningin is op het jacht gegaan, dat bij Vlaardingen lag, maar, toen de wind tegen was, gaf zij de voorkeur aan ‘een slecht huismans huys’, en heeft daarna gelogeerd op het huis te Heenvliet. De heer Boswell is niets gesticht over dat haastige vertrek. De hofmeester Mortaigne 4) heeft bevel gekregen voor de provisie van het schip te zorgen, en er gaan een paar heeren, om haar te complimenteeren en den raad te geven, liever van Zeeland uit de reis te doen. ‘Indien wt Engelandt tydingen comen van onaengenaemheyt, houde ick seecker, dat dit landt d'eere sal hebben van haere presentie ende verblyff. Multa fieri prohibentur, quae tamen facta tenent. God gave, den wyndt haere Mat.s dessein vier ende twyntich uren mochte favoriseren’. De heer van Oosterwyck klaagt er over, dat er een buitengewoon gezant is gezonden; hij had het werk toch ook kunnen doen. Bovendien doet de heer de Knuyt alles, zonder er hem in te kennen. Hem is geschreven, dat de heer de Knuyt alleen gezonden is ‘ter requisitie van de Coninginne’. Gisteren hebben wij Mevrouw Vosbergen 5) begraven, heden den commissaris van de schepen Alewyn, wiens vrouw de vorige week ter aarde is besteld 6). Hage, 12 8b (Oct.) 1638. 1984. A. Ploos van Amstel. (H.A.) Door den dood van den heer Halewijn zijn er verschillende ambten opengevallen, waarvoor vele sollicitanten zijn. Bilderbeecq 7) schrijft, dat hertog Bernard gestorven is, maar spreekt het in een postscriptum weer tegen. Hage, 13en 8b (Oct.) 1638. 1985. J. van Wassenaer 8). (H.A.) Ik heb ‘veel spuls met Braeckel 9), commandeur op de Voorn’; op mijn {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} laatsten brief antwoordt hij zelfs niet. Die zaak van de forten moet in orde komen; laat nu Braeckel niet Z.H. op zijne zijde krijgen, voordat ik over de quaestie gesproken heb. Ik zou al afgereisd zijn, maar heden komen hier de gedeputeerden der Gecommitteerde Raden, die ik ‘de deffecten, die op veel plaetsen groot syn’, wil laten zien. Men zegt, dat de vijand van Aken is opgebroken. Heusden, desen 19 Octobris 1638. 1986. Routart 1). (K.A.) Ik hoor, dat mijne papieren in uwe handen zijn, en dat ik ze spoedig terug zal krijgen. Vriendelijk dank. Gaarne wil ik een paspoort hebben, om over Keulen naar de Palts te reizen. De Bruxelles, le 21 d'Octobre 1638. 1987. J. van Wijnbergen 2). (H.A.) Z.H. heeft mij indertijd gelast, geene veranderingen te maken in kerkelijke zaken zonder zijn medeweten; op dat bevel kan ik mij beroepen, nu er quaestie is van het uitvoeren van het reglement der kerkelijke geboden. Mijne wond is weer open gegaan en doet mij veel pijn; ik zou gaarne een tijd lang verlof hebben. Rijnberck, den 23 8tob. (Oct.) 1638. ‘Verdugo 3), den geweesenen gouverneur van Guelder, is als gouverneur van de Pals vertrocken. T'is buijten fatsoen om olde stammen te verplanten. Geloof, hij sal gaen vinden de reliquien van wijlen syn broeder Guilielmo 4), die oock gouverneur van de Pals geweest ende gestorven is’. 1988. S. van Haersolte. (H.A.) Uit Lingen hoor ik, ‘datt d'heer Chuerfurst Pfalts 5), bij Lemgow geslagen hebbende 6) vijffhondert peerden, ende willende verwachten t'leger ondert commendement van Haetfelt 7), sterck tiendusent, soe ruteren als soldaten, nae een furieus gevecht, daerin int eerste syne Chuerf. D.t aventage had, dan daernae niet kunnende resisteren sulcken groeten leger, die vlucht hebben moeten neemen doer de Weser, sijnde d'heer Chuerfurst ende Kingh 8) {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} geeshappeert, veel volcx op de plaetse gebleven, d'ammunitie ende bagagie verloren, ende datt prince Robert 1) ende Ferents 2) gevangen souden sijn’. Misschien is het zoo erg wel niet, maar ik wil het u toch melden. Zwol, den 24en Octob. 1638. ‘U Ed. believe doch te gedencken ende toe behertighen t'gunt tegen Luttersum 3) dient gedaen, opdatte remedie niet te laet mach koemen, ende soe an den Chuerfurst van Cuelen wordt geschreven, datt daerin niet genoemt mach werden den naem van mijn soen, ten einde Luttersum daerdoer niet meerder quaets koemt voer te nemen’. 1989. Jhr. Frederik van Nassau. (H.A.) Na mijne terugkomst uit Piemont heb ik hier op orders van Z.H. gewacht. De heer de Chalas 4) houdt u op de hoogte van de wegen, die wij langs reizen en de steden, die wij doortrekken. In 't begin van 't volgende jaar denk ik te Parijs terug te zijn. De heer de Bragard zou gaarne kapitein-kastelein worden van Orpierre 5), welk ambt 70 jaren in zijne familie is geweest; de menschen in die plaats houden ook veel van hem. A Orenge, le 27 Octobre 1638. 1990. H. van Essen 6). (A.B.) Mijn zoon wil graag luitenant worden; wilt gij hem aanbevelen? Uyt Arnem, den 19/29 Octob. 1638. 1991. J. Cabeljauw 7). (L.B.) Wilt gij nog eens aan mijn bloedverwant denken? 8). 1992. Aan Routart 9) (K.A.) Fr. Hierbij zend ik u uwe papieren terug, die in onze handen waren gevallen; uwe particuliere brieven bleven ongeopend. Andere brieven wil ik wel aan de geadresseerden toezenden. Is het paspoort voor den Bommelerwaard, dat ik indertijd van den markies van Aytona kreeg, nu nog van kracht? Ultima Octob. 1638. {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} 1993. R. Descartes 1). Je visite mes livres si peu souvent, qu'encore que je n'en aye que demi douzaine, il y en a neanmoins un des vostres qui s'est caché parmy eux plus de six mois, sans que je m'en sois apperçu; c'est Henriotti 2) que je pensois que Gillot 3) eust emporté avec luy, dés le mesme temps qu'il me l'apporta, qui fut avant la campaigne derniere. J'avois eu desir de voir ce livre, a cause qu'on m'avoit dit qu'il contenoit un calcul pour la geometrie, qui estoit fort semblable au mien; ce que j'ay trouvé estre veritable, mais il entre si peu en matiere et enseigne si peu de choses en beaucoup de feuilles, que je n'ay aucun sujet de vouloir mal a ses pensées de ce qu'elles ont prevenu les mienes. Et je ne me souvenois plus du tout de luy, lorsque, cherchant quelque autre livre, je l'ay rencontré par hasard, bien ayse de m'en pouvoir servir pour pretexte de vous escrire; car parmy les occupations que vous avez, il me semble ne devoir pas vous importuner, sauf quelque pretexte, et l'égalité de ma vie ne m'en fournit point. Et cependant je craindrois que mon silence ne vous donnast sujet d'oublier enfin le nom d'une personne, qui vous honore extremement et qui sera toute sa vie ..... 4). Je croy que vous aurez vu le tourneur d'Amsterdam. Je ne sçay quelle opinion vous avez de ses verres; pour moy, je n'y trouve autre defaut, sinon que leur figure n'est pas encore assez exacte et qu'ils ne sont pas assez polis; car c'est un ouvrage ou il faut observer bien plus de justesse qu'a tailler des roses sur de l'yvoire. Mais je ne desespere pas qu'il en viene a bout avec le tems. On m'a mandé que quelqu'un de Naples avoit desja mis la chose en execution, mais je n'en sçay encore rien de certain. 1994. Graaf Hendrik van Nassau 5). (H.A.) ‘Les lettres que de sepmaine en sepmaine j'ay eu l'honneur d'escrire à son Altesse et principalement celle dont M.r Knuyt aura esté le porteur, vous auront relevé de toute doubte au regard des choses qui sont passées devant et en mon audience de leurs Maj.tes, et pourtant j'estime qu'il seroit hors de propos de poursuivre un acte là dessus. Je ne doubte point que Monsieur Eusckerke 6) n'ayt desja adverti son Altesse qu'un nouveau reiglement a esté fait pardeca, qu'apres le premier jour de Janvier prochains aucuns gentilshommes envoyez - mesmes des testes couronnées - ne seront plus conduits en leurs audiances dans les carosses de leur Maj.te, et que cette prescription de temps a esté limitée, afin que celuy sur lequel le sort tombera le premier n'ait subject de s'en formaliser’. Wat de beelden betreft, die gij van hier wilt hebben, daarvoor zal ik zorgen. Ik ga naar Fontainebleau, om kopie te laten nemen van allen, die er zijn, en zal u eene lijst zenden met de grootte er bij, zoodat gij kunt uitzoeken. Ook de ‘tablettes’ zal ik niet vergeten. De Paris, le 5 No: 1638. {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} 1995. J. van Wassenaer. (H.A.) Er zal op fort St. Andries nog eene goede compagnie gelegd moeten worden, want er is er nu maar ééne. Eveneens op fort Crevecoeur, dat door de twee compagnieën, die er nu zijn, niet verdedigd kan worden. De bezetting van het huis te Hemert is ook te klein en in Heusden zijn thans maar dertien ‘compagnykens’, ‘waeronder niet eene oude, hierlansche compagnie, maer al Franse, Engelse, Scotten en Waelen en twee comp[agnien] van het regiment van Ferents 1) en Ernruyter 2), die oock al niet beter syn als de rest, maer eer slimmer’. Er zijn vier of vijf ‘goede, oude, hierlantsche comp[agnien] tot verstercking van het swacke garnisoen der stadt Heusden’ noodig. Hage, desen 6 9bris (Nov.) 1638. 1996. Aan N.N. 3) (K.A.) Uit eene uitdrukking in een brief van den heer Euskercke maak ik op, dat gij mijne briefwisseling met hem afkeurt. Zij heeft echter plaats op bevel van Z.H., die gebruik maakt van de diensten van Euskercke, zoowel in Oranje als voor Chasteau Regnard en andere bezittingen. Euskercke doet mij dus somtijds mededeelingen en zendt mij dikwijls gedrukte dingen over. Er is voor u geen reden, om die briefwisseling af te keuren. A la Haye, le 8e de Novemb. 1638. 1997. S. van Haersolte. (H.A.) Ik hoor uit Lingen, ‘dattet gernisoen van Osenbrugghe, versterckt sijnde mett enigh volck uit Minden, lestleden Donnerdach de keiserschen int stift Osenbrugge waren ingevallen, ende ses compagnien peerden mett enighe compagnien te voet ten eenemael hebben geruineert, ende datten generael veltmarschalck graeff van Hatsfelt 4), die Vechte heft belegert, daerdoer, alsmede datte keiserschen verre verspreidt leggen, d'ingesetenen van de graefschap Linghen ten enemael ende soe bedorven werden 5), datte geheele graefschap eerlangh sal sijn geruineert, t'welck sijn Hoecheit wel kan voorcoemen, als d'selve genadichlick believen wil te schrijven an den gemelten generael veltmarschalck, den graeff van Haetsfelt, ten einde d'selve die graefschap Linghen, sijnde d'eigene landt van syn Hoecheit, van doertochten, logeeringhe ende veelvoldighe foulen te verschoenen, t welck als wesende neutrael, syn Hoecheit hem recom- {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} mandeert.’ Hatzfelt, ‘dat een seer courtois end discreet man is,’ zal zeker aan dat verzoek voldoen. Zwol, den 9en Novemb. A.o 1638. Een paar jaren geleden is ook aan een dergelijk verzoek gehoor gegeven. 1998. J. Smithius 1). (L.B.) Gij hebt mij door uw brief 2) genezen. Een paar officieren hebben mij gedwongen hun een aanbevelingsschrijven aan u mee te geven. IV Nonas (2) Novemb. Jul. 3) A. CIƆIƆCXXXVIII, Noviomagi. 1999. E. Puteanus 4). (L.B.) Ik kom uwe hulp inroepen voor Joannes du Pierzy, den schoonvader van mijn zoon Justus Caecilius 5). De man heeft tien jaren lang gewoond op zijn goed te Uthem, dicht bij Balen en Aerschot, en had een vrijgeleide van de Staten. Nu is hij echter door soldaten uit Bergen op Zoom gevangen genomen; zijne vrouw heeft hem doen beloven, dat hij ƒ 1000 als losgeld zal betalen. En nu wordt er buitendien nog ƒ 300 van hem gevorderd voor onkosten door Van der Mast, den militairen rechter, en een zekeren Sanders. Hij heeft nu het landgoed aan mijn zoon als bruidschat gegeven en deze gaat er wonen, maar zou er gaarne zeker van zijn, dat hij geen last van de soldaten zal hebben. Wilt gij zorgen voor de daartoe noodige papieren? Hierbij gaan mijne Gnomae Belgicae; ik dank u voor uw vers 6). Lovanii, in Arce, XVI Kal. Decemb. (= 16 Nov.) MIƆCXXXVIII. 2000. J. van Santen 7). (L.B.) De heer Van Schoor 8), die naar Holland gaat, om met Z.H. te spreken over eene vermeerdering der inkomsten van het vorstendom, verlangde van mij een aanbevelingsschrijven aan u, en ik heb dat niet willen weigeren. Au chasteau d'Orange, le 20 de N.bre 1638. {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} 2001. Jhr. Frederik van Nassau. (H.A.) Ik kom spoedig te Parijs en wacht daar de orders van Z.H. Gaarne zou ik naar Holland terugkeeren. A la Roschelle, le 23 Nove. 1638. 2002. S. van Haersolte. (H.A.) Den brief van Z.H. aan den veldmaarschalk 1) heb ik aan mijn zoon te Lingen gestuurd 2), die mij schrijft, dat Hatzfelt sauvegarde heeft gezonden voor het graafschap en dat de rechter ‘met enighe vereringe van bier ende haver int leger voort stedeken Vechte geweest’ is. In den nacht tusschen 18 en 19 dezer hebben de belegeraars eene halve maan vóór de poort veroverd, maar ten koste van meer dan 100 man, waaronder verscheidene officieren. Later is daar nog majoor Westerholt, heer van Limbeeck, gedood. Vechte zal het niet lang meer kunnen houden. De bewoners van Lingen hebben veel schade door die belegering, maar nog meer door overste Luttersum 3), die te Rheine het bevel voert. Het is te hopen, dat hij, na den brief van Z.H. aan den Keurvorst van Keulen, zal weggaan. Zwol, den 24en Novemb. 1638. 2003. Chr. Gravio 4). (R.A.) It. Daar mijne ouders mij ten gevolge van verliezen in den oorlog niet kunnen helpen, wil ik trachten elders vooruit te komen. Wilt gij mij brieven van aanbeveling meegeven 5)? 2004. Graaf Hendrik van Nassau. (H.A.) Hartelijk dank voor al uwe vriendschap. Over enkele dagen keer ik terug naar Dieppe; ik zou daar of ergens in de buurt wel gaarne een oorlogsschip vinden voor mijn veiligen overtocht, maar het zal zonder dat ook wel gaan. Over de beelden 6) mondeling. De Paris, le 27 No: 1638. 2005. S. van Haersolte. (H.A.) Vechte heeft zich overgegeven, nadat de gouverneur en zijn majoor gesneuveld waren. Men zegt, dat Hatzfelt naar Witlage is getrokken, om het te belegeren. Zwol, den 30 Novemb. 1638. {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} 2006. J. de Knuijt. (H.A.) Op bevel van Z.H. heb ik van morgen het zilver, dat in vijf pakken voor Z.H. uit Frankrijk was gekomen 1), in een vrachtschip, dat heden naar Rotterdam vaart, doen laden. Brenger dezes en nog een ander houden het toezicht er op. Ik denk wel aan de andere zaak, waarover gij schrijft, maar ik heb nog geen gelegenheid gehad, haar verder te brengen. Graaf Willem mag wel eens aangemaand worden naar aanleiding van de gevangenen in de garnizoenen van Vlaanderen. Uyt Middelb., de laesten (30) November 1638. 2007. J. van Santen. (L.B.) Tijdens het verblijf van den commandeur van Buren alhier heb ik alle zorg voor hem gedragen, toen de heer de Chalas ziek was, volgens het bevel van de gouvernante en ook van Z.H. Later, als mijne ongesteldheid over is, schrijf ik uitvoeriger over het verblijf van den commandeur. Au chasteau d'Orange, ce 30 de N.bre 1638. 2008. S. van Haersolte. (H.A.) Hierbij het antwoord van den graaf van Hatzfelt aan Z.H. Mijn zoon schrijft mij, dat hij met zijn heele leger de brug bij Meppen is overgetrokken, ‘om Linghen toe verschoenen’. Zwol, den 3en Decemb. 1638. 2009. E. Puteanus 2). (L.B.) Wilt gij een vrijgeleide in orde maken voor mijn zoon Justus Caecilius en zijn schoonvader Joannes Piercy 3)? Onze verwant Oem uit Dort 4) zal u papieren toonen van den laatst genoemden. Mijn zoon is reeds te Uthem. Descartes bewonder ik niet. Lovanii, in Arce, Postrid. Eid. (14) Decemb. M.IƆC.XXXVIII. Spoedig zend ik u mijne Auspicia Bibliothecae Lovaniensis 5) en nieuwe Centuriae Epistolarum 6). {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} 2010. D'Ouchant 1). (L.B.) Toen ik afscheid van de Koningin Moeder 2) wilde nemen, om naar Holland terug te keeren, beval H.M. mij nog te blijven, waarschijnlijk, omdat zij nog bericht uit Frankrijk wachtte. Het zal dus noodig zijn, dat men met Z.M. duidelijker spreekt dan tot nu toe geschied is. De Koning is zeer ingenomen met den gezant. Ik hoop, dat mijne ‘compagnye colonnelle’ te Delft zal blijven. De Londres, ce 17 Decambre 1638, stille nouveau. 2011. Aan Ditleff Raevenklaw 3). (K.A.) Z.H. zou gaarne zien, dat het verbod aan den valkenier de Ghier, om valken te vangen in Noorwegen, nadat eerst de toestemming was gegeven 4), weer werd ingetrokken. Noorwegen is immers groot genoeg, om er twee valkeniers heen te zenden met dat doel. A la Haye, ce 18e de Decemb. 1638. 2012. Jhr. Frederik van Nassau. (H.A.) Wij zijn te Parijs terug. Moet ik weggaan, of blijven? In 't laatste geval zal ik een karos noodig hebben, want te paard kan men geene visites maken zonder zijne kleeren te bederven, zoo vuil is het hier. Ook zal ik dan geld moeten hebben, want ik ben nu niet meer aan de academie, maar ben grooter geworden en moet meer gezelschappen bezoeken. A Paris, le 18 Decembre 1638. 2013. A. Oem 5). (R.A.) De papieren van Justus Puteanus en de stukken in de zaak van zijn schoonvader heb ik u toegezonden. Gaarne zou ik iets voor Puteanus doen, want reeds tien jaren ken ik hem goed en heb veel van hem geleerd. Dordr[aci], XII Kal. Jan. (= 21 Dec.) CIƆIƆCXXXVIII. 2014. Aan E. Puteanus. (K.A.) Lat. Het spijt mij, dat gij een vijand zijt van mijn vriend Descartes 6). Hierbij gaat een vrijgeleide voor uw zoon Justus. Groet Tuldenus 7). 23 Decemb. 1638. {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} 2015. Th. van Staeckenbroeck 1). (H.A.) Men wordt hier slecht bediend door de boden, omdat zij zoo slecht betaald worden. Kunt gij daar niets aan doen? Graeve, ce 3e de Janvier 1639. 2016. J. van Wassenaer. (H.A.) Zij zingen hier nog ‘haer oude liet’, nl. ‘dat sy myn met gewelt een compagnie te voet over den hals willen dringen’. ‘Der syn twee van U Ed. vassalen hier geweest, in myn absentie, die versochten dienst onder myn compagnie te voet te hebben, die, God betert, noch niet in rerum natura is’, en ik durf er niet over spreken, omdat Z.H. mij dan misschien voor ondankbaar zou houden. Ik wacht den brief van Z.H. ‘aen den rebellen commandeur van de Voorn’ 2). Hierbij een koppel kapoenen. Heusden, desen 4 Jan. 1639. 2017. J. van Wassenaer 3). (H.A.) Kapitein Sanders 4) te Crevecoeur dringt zeer ernstig aan op het zenden van nog eene compagnie. En hier is het garnizoen ook veel te zwak, niet meer dan 1000 man. De officieren van den overleden kapitein de Fontaine 5) heb ik niet kunnen veroorloven in den Haag te gaan solliciteeren, omdat ik steeds bevel van den heer Staeckenbroeck verwacht, om op te rukken. Het zou goed zijn, dat kapitein de Fontaine door zijn luitenant werd opgevolgd en de luitenant door den vaandrig. Heusden, desen 5 Jan. 1639. 2018. R. van OS 6). (L.B) Hierbij gaan een haas en eenige ‘kieckenen brabants aertsoen(?). Al hebbe ick tot Mechelen gevangen geseten, wy en hebben ze noch niet al opgeten’. Bergen op ten Zoom, desen 7 Jannevaryus 1639. 2019. C. Boeij 7). (L.B.) Kunt gij bij Z.H. ook iets doen voor mijn vriend Pieter Boschkenblij, die gaarne ‘een acte van survivance op sijn deurwaerderschap van den Hove {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} van Hollandt’ zou hebben, ‘welck ampt hij voor desen heeft moeten coopen’? En nu is op dit oogenblik de man ernstig ziek, zoodat, als hij sterft, zijne weduwe geheel onverzorgd achterblijft. In Dordrecht, den 10 Jan. 1639. ‘Alle de epigrammata in amplissimi Beverovicii Excellentiam sexus foemineei 1), die vele sijn ende nu alle geabsolveert, sal ick U Edt metten eersten doen hebben. Vale.’ 2020. Rembrandt 2). (H.A.) Door die grooten lust ende geneegenheijt, die ick gepleecght hebbe in t wel wtvoeren van die twe stuckens, die sijn Hoocheijt mijn heeft doen maeken, weesende het een, daer dat doode lichaem Chrisstij in den graeve gelecht wert, ende dat ander, daer Chrisstus van den doode opstaet 3), dat met groote verschrickinge des wachters, dees selvij twe stuckens sijn door stuijdiose vlijt nu meede afgedaen, soodat ick nu oock geneegen ben om dieselvijge te leeveren, om syn Hoocheijt daermeede te vermaeken, want deese twe sijn t, daer die meeste ende die naetuereelste beweechgelickheijt in geopserveert is, dat oock de grooste oorsaeck is, dat dieselvijge soo lang onder handen sij geweest. - Derhalven soo versouck ick, ofte mijnheer Sijn Hoocheijt daervan gelieft te seggen, ende oft mijnheer soude gelieven, dat men die twe stuckens eerst tot uwent ten huijsen bestellen sal, gelijck als voormaels is geschiet. Hiervan ick eerst een letterken tot antwoort verwachten sal. Ende omdat mijnheer in deesen saeken voor die 2de maels bemoijt wert, sal oock tot een eerkentenisse een stuck bijgedaen werden 4), weesende 10 voeten lanck ende 8 voeten hooch; dat sal mijnheer vereer werden in sijnen huijse 5). Ende meteen wensschende u alle geluck ende heijl ter saelicheijt, Amen ..... Deese 12 Januwarij 1639. Mynheer, ick woon op die binnen Emster 6); t huijs is genaemt die Suijkerbackerrij. 2021. J. van Beverwijck 7). (L.B.) Qui me in amicitiam tuam iampridem admittere, meaeque nuper de Calculo opellae calculos Pario marmore candidiores ex ipso Parnasso adijcere dignatus es 8), nullus dubitare cogor, quin, quae tua est in immerentem comitas, et meum dolorem doliturus sis, quem nuper coepi ex praematura filij morte. Optimae indolis et spei puer, iam πατροδίδαϰτος, cum literarum studijs primo {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} vere uberius esset admovendus, vota patris frustratus ad plures abijt 1). Non ignara mali, inquit illa, miseris succurrere disco 2). Tibi idem aliquando fatum contigisse, ex Heinsij nostri τοῦ πάνυ versibus 3) cognovi. Parentavit et meo, ut vidisti, eleganter insignis poëta Boyus 4). Qui et eodem metro argumenta - brevi ad te mittenda - singulis capitibus praefixit libri mei de Excellentia non iam sequioris, quamvis foeminei, sexus 5), quem auspice Schurmana conscripsi, et brevi in lucem edere decrevi. Ut et tomum alterum de Vitae termino, cui nobilissima virginum fastigium imponit διοπετές 6). Mox ad medica iterum - unde me divinis literis revocarat hoc sexus et seculi sui miraculum - quae non pauca affecta habeo, accingi animus est, nisi forte alio trahant distrahantque amici. Praeter enim libellum de calculo, Italis, Gallis, Anglis, et Belgis non omnino - ut auctior ostendet editio - improbatum, reliqua non ex arbitrio meo, sed impulsu aliorum scripsi. Quare ut laudem non sum meritus, ita culpa caruisse arbitror, veniam saltem ab aequo lectore impetraturum spero. Quod si tu mihi hic propitius sis Jupiter, facile minutos deos flocci fecerim. Sed manum de tabula. Sentio enim, quam nimis agam tecum familiariter. Quin tamen te gravissimarum rerum saturum, etiam ad has nugas demissurus sis, sperare me facit incredibilis naturae tuae benignitas, qua magnitudinis tuae oblitus me meaque complecti soleas...... Dordrechti, XV Jan. CIƆIƆCXXXIX. Se tibi quam officiosissime commendat noster Boyus. 2022. Jhr. Frederik van Nassau. (H.A.) Vriendelijk dank voor uwe moeite, waardoor het verblijf hier voor mij dragelijker is geworden; ik zal nu met minder ongeduld op een schip wachten, mijne oefeningen hervatten en gezelschap zoeken. De Paris, le 15 Janvier 1639. 2023. J. van Wijnbergen 7). (H.A.) Hartelijk dank voor uwe zorg, om mij het verlof te verschaffen. Rynberck, den 18 Jan. 1639. 2024. Bern. Coenders van Helpen 8). (L.B.) Dit paspoort zal zoo niet gebruikt kunnen worden; zes weken moet in {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} zes maanden worden veranderd. Wilt gij daarover met Z.H. spreken? Hage, desen 18en Jan. 1638. 2025. J. van Wassenaer. (H.A.) Ik zou gaarne een paspoort hebben, om hier een uur of vijf, zes in de rondte te mogen jagen; dat is tevens eene goede gelegenheid, om te weten te komen, ‘wat vyants partyen der int lant syn, die tegenwoordich, omdat ick geen vuyrroers en heb, hier omtrent seer sterck loopen, en myn van verre seer drygen, dat sy myn eersdaeghs naer Lier off Herentaels willen brengen; doch ick sal oock wat toesien.’ Jan van Gorckum is verleden met 21 man uitgetrokken en te Beek geslagen; hij zelf is gevangen genomen. Denk aan de versterking van het garnizoen. Heusde, desen 19 Jan. 1639. 2026. C. Barlaeus 1). (L.B.) Gij hebt mij veel genoegen gedaan door het zenden van uwe gedichten; dat op het boek van Heinsius is het grootsche werk van den grooten geleerde waardig 2). Amstelod., XX Jan. 1639. 2027. Rembrandt 3). Soo is t dan dat ick met lijcensij u e dese 2 stucken toesende 4), die ick meen, dat soodaenich sullen bevonden werden, dat sijn Hoocheijt nu selfs mij niet met min als dusent guldens voor ider toeleggen sal. Doch soo sijn Hoocheijt dunckt, dat sij t niet en meerijteeren, sal naer sijn eijgen believen minder geeven, mij verlaetende op Sijn Hoocheijts kennis en discreesij. Sal s mij danckbaerlick daermet laeten contenteeren, ende blyvende neffens mijne groetenissen ..... 5). Hettghene ick aen de lijsten en de kas verschooten hebb, is 44 guldens in alles. {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} 2028. Barbe de Brimeu 1). (K.A.) Ik durf u lastig vallen, omdat gij een vriend van mijn zwager waart. Mijn leeftijd veroorlooft mij niet, u persoonlijk te komen bezoeken, en mijn zoon zit in Zeeland. Mijn broer heeft mij land nagelaten, maar nu heeft de heer Aleman mij daarvan in twee jaren geen rente betaald. Wilt gij over deze zaak eens schrijven aan den heer de Knuijt? De Bergues, se 23 de Janvier 1639. Hierbij gaat een brief van den heer Morgan. 2029. Aan J.I. Pontanus 2). (K.A.) Lat. Ik antwoord dadelijk op uw brief. Als gij wilt, dat een exemplaar van uwe Geschiedenis van Gelderland 3) den Prins wordt aangeboden, zend het mij dan dadelijk en ik zal er voor zorgen. 26 Jan. 1639. 2030. J. van Bawyr Franckenbergh 4). (L.B.) Mijn neef Frideric de Bawir, op het oogenblik kolonel in Zweedschen dienst 5), heeft bevel gekregen om terug te keeren naar het leger van generaal Banir 6), maar heeft geen paspoort, om met zijne paarden onze grenzen te passeeren. Kunt gij hem dat paspoort bezorgen? Le 26 de Janviay 1639. 2031. C. Boeij. (L.B.) Hierbij gaan de puntdichten 7). Ik heb er weinig tijd aan besteed, om ze te schrijven, en gij behoeft er maar weinig tijd voor te gebruiken, om ze te lezen. Morgen middag wil ik u gaarne even spreken. Hagae-Com., 26 Januar. 1639. 2032. Rembrandt 8). Met een sonderling vermaeck hebbe ick U E. aengenaemen missyve van den 14 deses doorleesen, bevinden daer U E. goeden gunst ende geneegentheijt, soodat ick van harten {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} geneegen verobblijsier blijven U E. rekumpensyve dienst ende vrienschap te doen. Soo is t door geneegentheijt tot sulx, tegens mijns heeren begeeren, dees bijgaenden douck toesenden 1), hoopende, dat u myner in deesen niet versmaeden sult, want het is die eerste gedachtenis, die ick aen mijnheer laet. Mynheer den ontfanger Wttenboogaert 2) is by mij geweest, so