Bloemen-sprookjes Ernst Kreidolf Vertaling Johanna Wildvanck Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de eerste druk van Bloemen-sprookjes van Ernst Kreidolf, in een vertaling van Johanna Wildvanck uit 1903. 48 krei004bloe01_01 DBNL-TEI 1 2010 dbnl scans Koninklijke Bibliotheek Den Haag, exemplaar Gemeentebibliotheek Rotterdam Ernst Kreidolf, Bloemen-sprookjes (vert. Johanna Wildvanck). C.A.J. van Dishoeck, Bussum 1903 Wijze van coderen: standaard Nederlands Bloemen-sprookjes Ernst Kreidolf Vertaling Johanna Wildvanck Bloemen-sprookjes Ernst Kreidolf Vertaling Johanna Wildvanck 2011-02-18 AD colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Ernst Kreidolf, Bloemen-sprookjes (vert. Johanna Wildvanck). C.A.J. van Dishoeck, Bussum 1903 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/krei004bloe01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} Bloemen-Sprookjes {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Door Ernst Kreidolf Vitgave van CAJ van Dishoeck te Bussum {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} De versjes van deze Nederlandsche uitgave zijn naar den Duitschen tekst, van den teekenaar zelve, vrij bewerkt door Johanna Wildvanck. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} De eerste bloemen. Als in de lente Het sneeuwkleed smelt Dan komen weder In bosch en veld, De zoete bloemen De vlinders teer. Sneeuwklokjes benglen Dan heen en weer, En Anemonen Staan vroolijk op, En wilgenkatjes Met donzen kop Gaan langs de twijgen Zacht naar omlaag, En snorren blijde: 't Is feest vandaag! 't Is lente, lente! De zon ontwaakt! Nu wordt de wereld Weer mooi gemaakt. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} De sleutelbloementuin. Als de gouden sleutelbloemen Weer in 't zonnig tuintje zijn Als ze om 't lenteweer te roemen Geuren geven rijk en fijn, Ziet men door de bloemenlaan Weldra hoog gezelschap gaan. Jaap, de tuinman haast zich zienlijk Met zijn spade scherp en breed, Zie, nu groet hij uiterst vriendlijk Want er ruischt een zijden kleed: 't Is heer Sleutelbloem, en vrouw Gentiana hemelblauw! Met hun kindje frisch en vroolijk Gaat Margrietje lustig mee. Jaap, de tuinman, lacht eens oolijk: O, wat zijn ze weer tevree! Zoo in 't bloemenboschje shift Man en vrouw hun blijdste tijd. Daaglijks gaan ze er vele malen Dankbaar prijzend op en neer Tot het najaar weg komt halen Al die bloemen lief en teer. Ook heer Sleutelbloem, en vrouw Gentiana hemelblauw. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Madeliefjes-feest. Tantes Koekoeksbloem, wonend aan weidezoom Houden theesalet onder den kervelboom. Alleen Madeliefjes maar komen op 't feest: Van die kleine dreumissen houden ze 't meest. Eén blijft er wat uit. Tante Lien zit in 't nauw, Omdat tante Mien wel graag inschenken wou Gelukkig, daar is 't kind. ‘Wel liefje zoo laat!’ ‘“Ja tante, ik heb onderweg wat gepraat!”’ ‘Nu, gauw dan maar zitten, en lekker gesmuld;’ ‘De anderen trapplen al van ongeduld.’ De knecht plukt nu koekjes: voor ieder wel vier, En allen tezaam hebben dol veel plezier. Ze lachen en praten en schaatren dooreen, En blijven zoolang het maar licht is bijeen. En danken recht hartlijk als dauw hen verjaagt, En roepen dan: worden we gauw wéér gevraagd! {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} Dotterbloempjes tweespan. Dotterbloempje, geel als goud Riep haar klein koetsiertje: ‘Ik wil rijden in het woud,’ ‘Krekeltje, mijn diertje!’ ‘Span Citroentje en Zwaluwstaart’ ‘Voor mijn lichtsten wagen:’ ‘Ik wil rijden volle vaart’ ‘Over hek en hagen!’ ‘'t Kindje neem ik met me mee.’ ‘Zag je ooit mooier weertje?’ ‘Ik wil rijden langs de zee,’ ‘Luchtig als een veertje.’ Hopsa, hop! in volle vlucht, Vliegt ze met haar kindje, Door de zachte zomerlucht, Door het zuidewindje. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Zijde winden. Pief Klokje blauw,’ ‘Kom, help me gauw,’ ‘Daar 'k winden wou’ ‘Deez' witte zij,’ Zei Kalketrip. ‘Kom, zet geen lip!’ ‘'t Duurt maar 'n wip!’ ‘'t Is zoo voorbij!’ Wit Hondje waakt. Groen Kikker kwaakt, Een zelfgemaakt Heel leelijk lied. Wit Hondje gromt! Een Juffer komt En zit verstomd In 't oeverriet. ‘Ei, Klokje klein,’ ‘Dat doe je fijn!’ ‘Wij beiden zijn’ ‘Heel nuttig nu.’ ‘Van zijde spint’ ‘Men 't mooiste lint’ ‘Voor 't zoetste kind’ ‘En 't eerst voor u.’ {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} In de Mei. Hemelblauw en zonneblond Bloempjes dansen in het rond, Bloempjes zingen in de mei, Wie daar koninginne zij. Lieflijk rood en geurig; Altijd even keurig; Mooi; maar nooit hoovaardig: Voor de goeden aardig; Lief en zacht; maar doornig: Voor de boozen toornig. Is de zoete Rooze Door ons uitgekozen. Dus zal Roeze-rozelijn Onze koninginne zijn. {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} Vrouw Zonnebloem en Vrouw Dahlia. Vrouw Zonnebloem kreeg door het zonnelicht, Een donkerbruin negerinnengezicht. Toch is zij wel lief om te ontmoeten. Vrouw Dahlia is met haar kinderschat - Ze heeft er al zes - heel vroeg op 't pad, En leert hun haar vriendlijk te groeten. ‘Och heer, wat een schatjes,’ zegt Zonnebloem. ‘Vrouw Dahlia, die ik het liefste noem,’ ‘Die roode, die moest je mij geven.’ ‘“Vrouw Zonnebloem, o, 't is een snoes! alleen”’ ‘“Zijn hartje trekt héél erg naar moeder heen;”’ ‘“Bij u zou hij niet kunnen leven.”’ ‘Dan wensch ik je 't beste, vrouw Dahlia!’ ‘k Zal zien dat ik nu maar eens verder ga!’ Blij groeten haar al de kinder. ‘“De kleinste is verlegen, zoals u ziet,”’ Zegt Dahlia, ‘“maar dat hindert niet:”’ ‘“Dat wordt door de jaren wel minder.”’ {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Een Marktgeschiedenis. Op de markt staan vrouw Boon en vrouw Erwt te verkoopen. Daar komen de koopers al aangeloopen! Vrouw Sprinkhaan, met groene parasol, Met een groene japon en een groene bol. Zij bijt, of 't zoo niks is, een boon kapot. En zegt dan zoowaar op een toon vol spot: ‘Wat kost nu dat boontje?’ - ‘“Maar ééne cent,”’ Zoo antwoordt vrouw Boon, ‘'k Ben lang niet content’ ‘Wat betreft de smaak: een cent is te duur!’ ‘“Hoe zegt u? En 't weer is zoo vreeslijk guur!”’ ‘“Geen boon wil er groeien.”’ - ‘Nou 'k wil nog eens zien.’ ‘Die andere smaken me beter misschien.’ Maar vrouw Boon zegt: ‘“Nee, waar u in bijt moet u houen!”’ ‘“U zou ze wel allemaal stuk kunnen knauwen!”’ Dan schreeuwt weer vrouw Sprinkhaan: ‘Dat is een schandaal!’ ‘U ziet hier heusch voor de laatste maal!”’ Daarop komt vrouw Rups naar vrouw Erwt haar kant - Vrouw Rups is ook ijselijk bij de hand - Ze kletst over allerlei groene groente, En heeft een verschrikkelijk druk gedoente, Over vrouw Sprinkhaan haar groene japon. Dan begint ze, al net als vrouw Sprinkhaan begon, Maar zonder te bijten, te vragen naar prijzen Van suikererwten en andere spijzen. ‘“Eén erwt,”’ zegt vrouw Erwt, ‘“Kost ééne cent.”’ ‘Dan erken ik dat u heel billijk bent,’ Zegt vrouw Rups. ‘Ze lijken me uiterst fijn!’ Geeft u me maar als't u belieft een dozijn.’ Nu komen al dra bij groote hoopen Sprinkhanen en Rupsen de groente koopen. Dié koopt er een massa en géne een frut. Zoolang tot de vooraad is uitgeput. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoete en stoute Klaverkinderen. Vrouw Distel met spitse stekels bezet Voert kevers en Vlinders aan honig vet; Dus hebben haar gasten altijd pret. De Klavertjeskinderen groot en klein, Dien deelt ze veel speelgoed mooi en fijn, Wanneer ze maar lief en gehoorzaam zijn. Maar 't Geeltje dat reden tot klagen gaf Daar stuurt zij een grooten hommel op af Die bromt, en die prikt hem tot zijn straf. Vrouw Brem, die het ziet, zucht ach en wee! Met zulke kindren daar zit je mee! Maar Roodjen en Paarsje zijn heel tevree. {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Een wilde Jacht. Dat is me een spektakel in 't korenveld, De Herder achter de Hond aan snelt. De Hond jaagt de Kat na, de Kat de Muis, Dat de Kevers vluchten van al 't gedruisch. De bloemen beven en schrikken zeer. Dik Klaproosje zucht: Och heer! och heer! Een Meikever, bang dat de Muis hem pakt, Valt plof! op de klaver die aaklig knakt. Het Torretje vlucht bij Vergeet-mij-niet, Die meelijden heeft met zijn groot verdriet. De Korenaar gilt het uit van angst Maar rose Malve is het allerbangst. De Korenbloem troost: geen nood, geen nood! Ze zijn zoo voorbij, en het veld is groot. Naar Klaproos vlucht nu de Bolderik. Twee aren breken van louter schrik. Zoo jaagt het door 't veld in wilde galop. In 't eind eet de Muis de Kevers op. De Kat pakt de Muis; en geloof het vrij: De Hond krijgt slaag, en de jacht is voorbij. {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} De dieven. Een Heks en een Gek gaan te zaam alleen In den nacht, Naar het boschje van doove netels heen: Heel zacht Hoepel op! Pak je weg! wat 'k je zeg! De Heks trekt de Paardebloem pelshuid uit, Zet die op. De Gek steelt een mutsje dat netjes sluit Om zijn kop. Hoepel op! Pak je weg! wat 'k je zeg! De Netels die schreeuwen: ‘Veel meer dan moord’ ‘Jullie doen!’ ‘Je gebruikt onze bloesems, 't is ongehoord!’ ‘Als een schoen!’ Hou je bek! zei de heks en de gek. De Paardebloem roept met verschrikt gezicht: ‘'t is toch wat!’ ‘Mij rooft men mijn kaarsjes en draagt die als licht’ ‘Langs het pad!’ Hou je bek! zei de Heks en de Gek. Maar Slakjen en Kikvorsch al wakker zijn. Haast je nou! De dieven ontvluchten bij kaarsenschijn Drommels gauw. Hoepel op! Pak je weg! wat 'k je zeg! {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} De bruiloftspartij van heer Monnikskap. Heer Monnikskap geeft een bruiloftspartij Aan vrienden en van verwanten. Zijn broeders en zusters zijn allen er bij Ook neven en nichten en tanten. Heer Monnikskap met zijn lieve vrouw Die weten hen vriendlijk te ontvangen. Zij reikt hun een kelk vol honigdauw. Hij spreekt van zijn hartlijk verlangen. De gasten zijn voorlijk; het weder is zacht. Heer Leeuwenbek met juffrouw Rooze Die komen zoo juist. Tante Bilzenkruid lacht: ‘Neef Vingerhoedskruid, in hoe 'n pooze’ ‘Heb 'k jou niet gezin!’ Oom Aaronskelk biedt Zijn hand hem. De Berb'risfamielje Begroet heel beleefd mijnheer Hulst, zoo je ziet. Wel, 'k wed zoo'n gezelschap beviel je. De dames Viool zijn wat moe. ‘Wel juffrouw,’ Zegt Salie, ‘hoe lijkt u dit bloempje?’ ‘“Ik vind het heel mooi; maar ik houd niet van blauw”’ Nu vraagt Maagdepalm om een roempje. ‘Bevalt u dit beter?’ ‘“Och, weet u mijnheer,”’ ‘“De blaadjes zijn mij wel wat kleintjes;”’ ‘“Ook glimmen ze zoo.” “Maar juffrouw, op mijn eer, Juist daarom noem ik ze zoo fijntjes!”’ Nu schalt de muziek, en het bruidspaar verschijnt: Tra, tra! onder luide fanfare. De gasten zijn vroolijk, het zonnetje schijnt, En lang blijft bijeen nog de schare. {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} De Bruiloft. Ridder Wolfswortel, dapper en rijk. Jonkvrouw Roza, de liefste der vrouwen, Bei verwant aan de grootsten van 't rijk. Zullen hier met elkander gaan trouwen. Zie, het bruidspaar wordt hooglijk gevierd Allen prijken in rijke gewaden, En de kerk is met bloemen versierd, En de lucht is met geuren beladen. En een lofzang klinkt ver en klinkt luid, Dat de straten weergalmen van tonen: Leef de bruidegom, leve de bruid: Jonkvrouw Roza, de schoonste der schoonen. Mint elkander, o, bruigom en bruid, Mint elkander in vreugd en in lijden, Mint elkander jaar in en jaar uit, Dat de dood u alleen maar kan scheiden. {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Kampspel. Ridder Meidoorn en Sleedoorn zijn goede vrinden. Zij kunnen het best met elkander vinden. En vechten alleen maar voor hun plezier En voor dat van hun gasten, verzameld hier. Ridder Turksche Lelie en Berenklauw, Met zijn mooie, lieve, jonge vrouw, Zien gespannen op de vechtenden toe, Die rennen zich warm en stooten zich moe. Vrouw Papaver, vrouw Koekoeks- en Boter-bloem Geven ridder Meidoom den hoogsten roem. Kamperfoelie, Margrietjen en Bitterzoet, Vinden echter dat Sleedoorn zijn best meer doet. En zoo blijven de ridders aan 't kampen Tot ze hijgen en blazen en dampen. En als één, overwonnen, ligt neer in 't zand, Krijgt de winner een bloem uit de liefste hand. {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Bal. Glimwormpjes lichten zoo mooi en hel, Komt nu gij bloempjes en paart u snell Glimwormpjes geven een nachtlijk feest, Zooals nog nimmer is geweest. Krekeltje op zijn viooltje krast; Sprinkhaan probeert zijn fluitje vast; Hommeltjes brommen de baspartij; Kikvorschjes kwaken er vroolijk bij. Slakjes die neuren een melodie, Juffertjes zoemen een fantazie; Vliegjes die snorren en gonzen zeer Vlindertjes zingen heel zoet en teer. Paartjes nu draaien in drukken dans; Lachen en kozen in glimwormglans; Heertjes die buigen en zijn galant Kussen de dames beleeft de hand. Tot aan den hemel de morgen blinkt, 't Haantje zijn helderen waakzang zingt. Floep!... dan verdwijnen de paartjes snel: Dag lieve bloempjes! vaarwel! vaarwel!