Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid K. ter Laan GEBRUIKT EXEMPLAAR eigen exemplaar dbnl ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de tweede druk van het Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid van K. ter Laan uit 1952. De eerste druk verscheen in 1941. Voor zover mogelijk zijn verwijzingen in de lopende tekst via hyperlinks gekoppeld aan het bijbehorende lemma. REDACTIONELE INGREPEN p. 38: '-sGravenhage → 's-Gravenhage, ‘Hs. ter Kon. Bibl. te 's-Gravenhage. Uitgegeven door’ p. 48: porzawerken → prozawerken, ‘dichten prozawerken van de 15e-19e eeuw, opgericht’ p. 54: Biiagraphisch → Biographisch, ‘Biographisch Woordenboek der Nederlanden,’ p. 160: 1605 → 1505, ‘Fraet, Frans -, 1505-'58, factor van’ p. 174: -s'Gravenhage → 's-Gravenhage, ‘Geus, W. de -, ps. van W.P.L. Spruyt, geb. 1899 te 's-Gravenhage; prozaschrijver.’ p. 191: 1845 → 1945, ‘Gijssels, Willem -, 1875-1945, dichter van talrijke cantaten, die zeer in de smaak van het volk vielen.’ p. 264: Anrhemsche → Arnhemsche, ‘Arnhemsche Courant. Novellenschrijver.’ p. 313: Anrhemsche → Arnhemsche, ‘Zijn schetsen in de Arnhemsche Courant van 1850-'53 werden uitgegeven ...’ p. 358: Mulier H.H.J. → Mulier, H.H.J., ‘Moulijn-Haitsma Mulier, H.H.J. -, geb. 1877 ’ p. 376: L.M. → L.W., ‘leerdicht van L.W. v. Merken, 1762, toegeëigend’ p. 400: psud. → pseud., ‘Peeters, Edward -, pseud. Paul Kiroul.’ p. 549: bsechouwd → beschouwd, ‘veepest, bsechouwd als straf van God, was’ p. 549: Dordrceht → Dordrecht, ‘uit Dordrecht, dichteres van De Geestelyke Nachtegaal’ Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina (p. II) is niet opgenomen in de lopende tekst. [pagina I] LETTERKUNDIG WOORDENBOEK VOOR NOORD EN ZUID door K. TER LAAN Schrijver van het Nieuw Groninger Woordenboek, de Beknopte Nederlandse Encyclopedie, het Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland, het Folkloristisch Woordenboek van Nederland en Vlaams België, en Nederlandse Spreekwoorden, Spreuken en Zegswijzen. Tweede, vermeerderde druk met medewerking voor België van L. Roelandt. 's-Gravenhage - 1952 - Djakarta G.B. van Goor zonen's Uitgeversmaatschappij N.V. 2004 dbnl / erven K. ter Laan & erven Lode Roelandt laan005lett01_01 K. ter Laan, Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid. G.B. van Goor Zonen's Uitgeversmaatschappij, Den Haag / Djakarta 1952 (tweede druk) DBNL-TEI 1 2004-04-02 MG colofon toegevoegd 2005-04-19 MG conversie van het bestand naar teixlite 2009-02-17 MG aangepast volgens richtlijnen februari 2009 Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: K. ter Laan, Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid. G.B. van Goor Zonen's Uitgeversmaatschappij, Den Haag / Djakarta 1952 (tweede druk) Zie: https://www.dbnl.org/tekst/laan005lett01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==II==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorbericht. In dit Woordenboek vindt men al het voornaamste bijeen, dat betrekking heeft op de Nederlandse letteren in de ruime zin van het woord. Zo goed als de Nederlandse en de Indische schrijvers, dichters en letterkundigen zijn die uit Vlaams België en uit Zuid-Afrika opgenomen, en naast de beoefenaren van onze algemene landstaal ook de beste vertegenwoordigers van het Fries en van onze dialekten. Het blijkt telkens weer, dat nevens de grote encyclopedieën een woordenboek over één bepaald gebied zijn goede diensten bewijst. En dit vooral, als het onderwerp zo rijk is als de Nederlandse letterkunde en de geschiedenis daarvan. In dit boek worden de schrijvers vermeld met hun voornaamste werken, maar ook afzonderlijk de geschriften zelf, die van betekenis geweest zijn in hun tijd of dat nog zijn. Verder de letterkundige stromingen, zoals die in de loop der eeuwen optreden: ridderromans en mystiek, de abele spelen en sotternieën, rederijkerskamers, Hervormingsliteratuur, Renaissance, dichtgenootschappen, de Patriottentijd, de Romantiek, de Beweging van '80, enz. Aandacht is geschonken aan de volksboeken en de liedboekjes, evenzeer als aan de grote mannen uit onze geschiedenis, die schrijvers en dichters aanleiding gaven tot verheerlijking of felle bestrijding; de figuur van Prins Willem in onze letteren, Jan de Witt bij onze schrijvers, en zo velen meer. Men vindt er het voornaamste over de Muiderkring zowel als over de Dordtse school, over de Arcadia's, over de Vrijheidspoëzie en over de Citadelpoëzie. Het verloop van de Vlaamse Beweging, de Taal- en Letterkundige congressen, de Muzenalmanakken en al wat daarbij hoort, geen enkel onderwerp mocht ontbreken, dat in zijn tijd zin en invloed had of nog heeft. Zo is het mijn bedoeling geweest, om een werk samen te stellen, dat de aandachtige lezers van boek, tijdschrift en krant de nadere inlichting geeft, die ze verlangen, een boek echter ook dat bij de studie van de letteren van groot gemak kan zijn. De overstelpende rijkdom maakte de keuze niet altijd licht. Voor welwillende opmerkingen en aanvullingen zal ik zeer erkentelijk zijn. Wassenaar, Najaar 1941. Voorwoord bij de tweede druk. Met grote erkentelijkheid heb ik hierbij te vermelden, dat de bekende Vlaamse schrijver L. Roelandt zijn medewerking heeft verleend. Hij heeft niet alleen alles nagegaan, wat op de Zuidnederlandse dichters, schrijvers en letterkundigen betrekking heeft, doch tevens gezorgd voor zeer talrijke aanvullingen en verbeteringen, voornamelijk ten aanzien van de moderne letterkundige geschiedenis. In de tweede plaats zij het mij veroorloofd mee te delen, dat de titels van de in dit boek genoemde werken zoveel mogelijk zijn opgenomen, zoals de schrijvers zelf die hebben laten drukken. Wassenaar, Najaar 1951. {==III==} {>>pagina-aanduiding<<} Afkortingen. a. = aan Ags. = Angelsaksisch Br. = Brits C., Chr. = Christus, Christelijk d. = de, den D. = Duits, Duitsland d.i. = dat is E. = Engels e.a. = en anderen F. = Frankrijk, Frans Fr. = Fries geb. = geboren G.G. = gouverneur-generaal Gr. = Grieks Gron. = Groningen H. = heilig h. = het hs., meervoud hss. = handschrift. hst. = hoofdstuk Ind. = Indonesië It. = Italiaans kl. = klein L. = Latijn m. = met Mal. = Maleis M.E. = Middeleeuwen Mgr. = monseigneur Mhd. = Middelhoogduits Mnl. = Middelnederlands N. = Noord N.B. = Noord-Brabant Ned. = Nederlands N.T. = Nieuwe Testament N.v.d.D. = Nieuws van den Dag. Nw. = nieuw o. = op o. = onzijdig Ohd. = Oudhoogduits O.I. = Oost-Indië O.L.V. = Onze Lieve Vrouwe O.T. = Oude Testament Oudg. = Oudgermaans ps. = pseudoniem R.K. = Rooms-Katholiek Rom. = Romeins soc. = socialistisch Sp. = Spaans ts. = tijdschrift v. = van, voor ver. = vereniging Vl. = Vlaams V.O.C. = Verenigde Oostindische Compagnie W. = West W.B. = Wereldbibliotheek wdb. = woordenboek Z. = Zuid † = overleden {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} A. [Abr. Jac. v.d. Aa] Aa, Abr. Jac. v.d. -, 1792-1857, boekverkoper, schrijver van 't Aardr. Wdb. der Ned., 13 delen; van 't Biographisch Wdb. der Ned., 21 delen, en van vele andere werken. Letterkundige te Gorkum. Redacteur v.d. N. en Z. Hollandsche Volksalmanak, 1845. [Mr. Christianus P.E. Robidé van der Aa] Aa, Mr. Christianus P.E. Robidé van der -, 1791-1851, rechter te Arnhem, bezong 1827 de Dood van Lord Byron, in 1832 die van Van Speyck. Was 1837 met Potgieter de eerste redacteur v.d. Gids. Won de zilveren medaille van de Mij. t. Nut van 't Alg., (zie daar), voor 4 volksliedjes. Trad reeds 1838 uit de Gids-redactie. Naamloos was reeds in 1837 een hekeldicht tegen hem verschenen: Lofzang aan den gelauwerden Poëet omnis homo, van A.N. v. Pellecom. [Cornelis van der Aa] Aa, Cornelis van der -, 1749-1815, uit Leiden, Prinsgezind schrijver en uitgever te Haarlem. In 1795 schreef hij Mijne politicque denkwijze, waarvoor hij veroordeeld werd tot 5 jaar tuchthuis. In 1799 ontslagen, vestigde hij zich in Utrecht; in 1807 kwam hij naar Amsterdam en schreef er, vooral geschiedkundige, werken. De Politicque Denkwijze beleefde in 6 maanden 4 drukken. [M. v.d. Aa] Aa, M. v.d. -, zie Henry v. Meerbeke. [P.J.B.C. Robidé van der Aa] Aa, P.J.B.C. Robidé van der -, 1832-'87, deed met Gerard Keller een reis naar Spanje; schreef veel over aardr. en geschiedk. onderwerpen; medeoprichter v.d. Ned. Spectator. Gaf een Catalogus van Geschriften over den Belgischen opstand uit; zie Citadelpoëzie. Schreef onder ps. Robrecht van Peene, naar de naam van zijn grootmoeder. [Bertus Aafjes] Aafjes, Bertus -, geb. 1914 te Amsterdam, dichter van Een Voetreis naar Rome, 1946. Daarna Maria Sibylla Merian, planten- en dierenschilderes in Suriname, † 1717. In 1948: Het Konings-graf; 101 sonnetten. In 1949 De lyrische Schoolmeester en In den Beginne, het verhaal der Schepping. Prozaschrijver: De Zeemeerminnen, novellen, 1946. Aantekeningen bij zijn Poëzie, door G. Achterberg. [Nieuwsgierig Aagje] Aagje, Nieuwsgierig -, zie Aegje. [Aan de Belgen] Aan de Belgen, zie Aen de Belgen. [Aan de Belgische dichters] Aan de Belgische dichters, zie Maria van Ackere. [Aan de Griekenzangers] Aan de Griekenzangers, 1827, parodie van A. Boxman op de Griekenpoëzie; zie daar. [Aan de Jonckvrouwen van Hollandt] Aan de Jonckvrouwen van Hollandt, inleidend gedicht bij de Emblemata Amatoria of Emblemata van Minne van Theocritus a Ganda, d.i. Daniël Heinsius. [Aan mijnen Geest] Aan mijnen Geest, hekeldicht van Betje Wolff, met haar inzicht in zaken van godsdienst, wijsbegeerte en letteren, 1774. [Aan Nederland in de Lente van 1844] Aan Nederland in de Lente van 1844, tijdvers van Da Costa, toen de vrijwillige lening van minister Floris Adriaan van Hall geslaagd was. zie Politieke Poëzie. Met een hymne aan het slot, Beckers Duitse Rijnlied nagevolgd: Zij zullen het niet hebben Ons oude Nederland! Het bleef bij alle ellenden Gods en der vadren pand. [Aan Neêrland] Aan Neêrland, een der Zangen des Tijds van Ten Kate 1840. De achteruitgang kan alleen worden tegengegaan door terugkeer tot het ware geloof. [Aan d'oever van een snelle vliet] Aan d'oever van een snelle vliet, vertaling van een lied van Lossius, 1781; is door zijn sentimentaliteit een Ned. volkslied geworden en gebleven. (K.F. Lossius, 1753-1817, D. dichter en schrijver van stichtelijk werk). [Aan den Rijn] Aan den Rijn, in de lente van 1820, de bekende ode van Borger. Voorgedragen bij alle gelegenheden, o.a. op het avondje van de Familie Stastok door Mw. Dorbeen. Geparodiëerd, o.a. door Hekkarpi, d.i. H.J. Prakke, in de Almanak voor Holl. blijgeestigen, 1861. Deze parodie werd weldra meer voorgedragen dan de Ode zelf. Zoo rust dan eindlijk 't lastig vrouwtje, Van razen en van kijven moê, En sloot de god des slaaps mijn boutje Haar kleine ligtgrijze oogjes toe. [Aan de Stad Parijs] Aan de Stad Parijs, 1815, ‘vloekpsalm’ van Staring; zie daar. [Aan Twenthe] Aan Twenthe, tijdzang van Potgieter, met hulde aan Thorbecke, de man van 1848: Toen de ure der hervorming sloeg, Toen 't nieuwe leven leiding vroeg, Toen vragen voor den vroedste rezen, Was Tweede Willem groot genoeg Te kiezen wien de tijden wezen..... [Aan het Vaderland] Aan het Vaderland, 1o de oorspronkelijke titel van De Geuzen van Onno Zwier van Haren, 1769. Studie daarover van Jorissen, 1872; beantwoord door H.J. Polak in zijn Studiën, 1888. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} 2o Gedicht van Zelandus in de Vaderlandsche Gezangen: Vaderland, mijn aardsche hemel! u zij mijn gezang gewijd! Troon der vrijheid, wieg der helden, groot geworden in den strijd..... In Maart 1782 gevolgd door een tweede gedicht onder dezelfde titel. [Aan de Vaderlandsche Jongelingen] Aan de Vaderlandsche Jongelingen, dichterlijke oproep van Zelandus tot de strijd met de wapenen; 4 dagen na de verschijning in Feb. 1782 overgenomen door de Patriottische Diemermeersche Courant: Gordt nu de wapens aan, gij fiere jongelingen! Met een klacht, dat het de dichter niet vergund is, het staal aan de heup te hangen. [Aan eenen Verrader des Vaderlands] Aan eenen Verrader des Vaderlands, gedicht van Zelandus, verschenen in de Post van den Neder-Rhijn, later in de Vaderlandsche Gezangen. Met de aanhef: 't Was nagt, toen u uw moeder baarde, Een nagt, zoo zwart als nimmer was. [Aan het Volk van Nederland] Aan het Volk van Nederland, het Patriottische geschrift van Van der Capellen, 1781, dat de diepste indruk maakte; werd over 't ganse land verspreid; fel pamflet van 76 blz. tegen Oranje en vooral tegen Willem V, ‘die ons tans ongelukkig maakt’, die beschuldigd werd van heulen met Engeland, en die voor alles verantwoordelijk gesteld werd, hij zelf en niet de Hertog van Brunswijk. Verder werd aangedrongen op algemene volkswapening. Het pamflet werd verboden; er kwamen dan ook 12 drukken. Een beloning van ƒ14.000 werd uitgeloofd voor het ontdekken van de auteur. Daarover A. Loosjes, Een krachtig libel. Haarl. 1886. De schrijver werd pas honderd jaar later bekend. Zie Van der Capellen tot den Poll. [Aanhangzel op de Historie van Willem Leevend] Aanhangzel op de Historie van Willem Leevend, verscheen 1786 zonder naam van de schrijver; werd verboden. Het begint met een brief van Ds. Heftig, die verklaart de roman niet gelezen te hebben, maar die evenwel heftig te keer gaat tegen de schrijfsters, de dames Wolff en Deken, in 't bijzonder tegen Betje Wolff. Het boek bevat verder Het Leven van Willem de Redenaar of ‘Proeve eener Theologische Roman’, N.B. Niet vertaald. Voor de schrijver hield men W. v. Ollefen. [Aanslag op Amsterdam] Aanslag op Amsterdam, 1650, op bevel van Willem II uitgevoerd door Willem Frederik, mislukte; doch uit vrees voor de handel gaf de stad toe, ontving de stadhouder en ontsloeg de burgemeesters Cornelis en Andries Bicker. De woede over de aanslag gaf zich lucht o.a. bij Vondel. Geen adel, maar een schelm, heeft lust de Kroon der steden Te trappen met den hoef: zij wert te zuur gehaelt Met honderd jaeren krijgs; men heeft te lang gestreden: Bewaert dit Lantjuweel, dat over 't aerdrijk straelt. Deze regels zijn uit het gedicht Aen de Blokhuizen van Amsterdam. Verdere felle hekeldichten van Vondel: Grafschrift op een Musch en de bijschriften op de Bickers. [Aarde] Aarde, bundel gedichten van Albert Verwey, 1896; de eerste na de Verzamelde Gedichten van 1889; er blijkt uit dat Verwey zich losgemaakt heeft van het individualisme van de Tachtigers, waartoe hij zelf had behoord. De titel duidt aan, dat hij ‘met volle blijheid tot het Leven keerde’. [Twee Aardenburgers] Aardenburgers, Twee -, zie G.P. de Roos. [Aardige Snaakse en niet min geestige Vertellingen] Aardige Snaakse en niet min geestige Vertellingen, bundel verhalen van 1757-'58; getuigen van talent, maar vertonen een bedenkelijke inhoud: ‘een weinig Morale met zeer veel boert vermengd’. [H.P. van den Aardweg] Aardweg, H.P. van den -, geb. te Hoorn 1899; dichter van de bundel Van Leven, Liefde en Dood, 1925; criticus; romanschrijver: Menschen, 1941; Een Hollander trok uit...., 1941. Journalist. Red. v. Persoonlijkheden in het Kon. der Nederlanden, 1938. Incidentele Begeleiding, verzenbundel, 1950. De Overwintering op Nova-Zembla, 1944; Walging, roman, 1950. [R. van Aart] Aart, R. van -, dichter uit de Forum-groep. [Aarnout en Adolf van Egmont] Aarnout en Adolf van Egmont, treurspel van Claes Bruin, zie daar; 1716. Aernoud van Egmond, treurspel van Wiselius, 1819, met Snoek in de rol van Karel de Stoute. [de groote bandiet Aballino] Aballino, de groote bandiet, toneelspel van Zschokke 1796, vol boosheid en geestesadel, rovers en jonkvrouwen, het toonbeeld der romantiek, vertaald en opgevoerd. [Mr. Bartholomeus Abba] Abba, Mr. Bartholomeus -, 1641-'84, te Amsterdam, geprezen door Vondel volgens Jan Zoet, die aan hem 1669 de Parnassus aan 't Y opdroeg, maar die met zijn ‘Dightschool’ al spoedig vijandig tegenover hem stond. Abba beantwoordde niet aan de hoge verwachtingen; de gelegenheidsdichter eindigde als dronkaard. Ook politiek stond hij tegenover Zoet; hij maakte gedichten ter ere van de De Witten. [Justine Abbing] Abbing, Justine -, ps. van Carry van Bruggen. [J.J. Abbink] Abbink, J.J. -, 1802-'70, translateur te Amsterdam, schrijver o.a. van het zangspel W. van Teisterkoord of de Gebroken Domper, door Ceratinus, 1826; een onbenullige satire op Willem van Teisterband. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} [Vaderlandsch A-B-boek voor de Ned. jeugd] A-B-boek voor de Ned. jeugd, Vaderlandsch -, 1781, leerboekje van Patriottische beginselen, naar het D. voorbeeld van Weisze opgesteld door J.H. Swildens; zie daar. [H.J. Abbring] Abbring, H.J. -, 1787-1874, uit Groningen, kapitein bij de genie. Schreef: Maurits van Werdenberg of de Vrijgeest, 1832. Van 1815-'25 diende hij op Curaçao; hij beschreef zijn verblijf aldaar: Weemoedstoonen uit de geschiedenis van mijn Leven. [Historisch A.B.C.] A.B.C., Historisch -, zie Ridderus. [Het Slot van Abcou] Abcou, Het Slot van -, historisch drama van Schimmel, 1869, getrokken uit zijn roman Sinjeur Semeins; behandelt de inval der Fransen in 1672. [Abd-el-Kader] Abd-el-Kader, romantisch verhalend gedicht van Ter Haar, 1849, algemeen bekend toen juist de Fransen zich meester gemaakt hadden van Algerië. (Abd-el-Kader, d.i. Knecht des Machtigen, de ‘Schrik der Woestijnen’, Kabielenaanvoerder, die van 1832-'47 de strijd der Moren tegen de Fransen geleid had; 1852 vrijgelaten door Napoleon III; † 1883 te Damascus). [Albijn van den Abeele] Abeele, Albijn van den -, 1835-1905, landbouwer en burgemeester te St. Martens-Laathem bij Gent, schreef verhalen uit het dorpsleven. [Een abel dinc ende een edel leere] abel dinc ende een edel leere, Een -, zie Vander Zielen ende van den Lechame. [abele spelen] abele spelen, d.i. ernstige spelen; 3 kleine volledige drama's, tweede helft der 14e eeuw; dichters en spelers onbekend; 1o Esmoreit; 2o Lanseloet van Denemarken; 3o Gloriant. Telkens wordt in de proloog alvast de inhoud van het stuk vermeld, die steeds van allerlei toevalligheden afhangt. De handelende figuren zijn òf heel goed òf heel slecht: Robbrecht, de oom van Esmoreit, en Floerant uit Gloriant zijn verraders; Lanseloets moeder is een boze vrouw, maar Esmoreit en Damiet, Sandrijn en de ridder zijn goede karakters. In alle drie stukken staan adeltrots, geloof en liefde op de voorgrond. De stukken werden gespeeld op een solre, d.i. een beun of plankier, een verhoogde houten vloer; men ging er met een graet (trap) op en af; daar zat ook het publiek of een deel er van. Na afloop van het abele spel volgde een sotternie. Begin van het wereldlijk drama. [Abelkrombeen en Zijn Doorluchtige Hoogheid aan de Helder] Abelkrombeen en Zijn Doorluchtige Hoogheid aan de Helder, klucht ter bespotting van de Erfprins en Abercromby na de Inval der Engelsen, 1799. Zie ook Engelsen en Russen, en Feest. [J. v. Abkoude] Abkoude, J. v. -, Naamregister van de bekendste Nederlandse boeken, welke sedert het jaar 1600 tot 1761 zijn uitgekomen (waar, wanneer en bij wie; formaat, aantal delen en prijs). Verb. druk door R. Arrenberg en vermeerderd tot 1772. [Rudolf d'Ablaing van Giessenburg] Ablaing van Giessenburg, Rudolf d' -, 1826-1904, boekhandelaar te Amsterdam 1850, vriend van Multatuli, uitgever van zijn Ideën (als R.C. Meijer); liberale vrijdenker. Bij zijn dood verschenen Persoonlijke Herinneringen, waarbij d'Ablaings omgang met Multatuli in 1860-'66, geschetst uit brieven en bescheiden. Behalve de Ideën I en II gaf hij uit de Minnebrieven, Over Vrijen Arbeid, Japanse Gesprekken, De Bruid. [de Aartsvader Abraham] Abraham, de Aartsvader, bijbels ‘heldendicht’ in 12 zangen van Arnold Hoogvliet, zie daar. Opgedragen aan Mr. Johan van der Heim, burgemeester van Schiedam, 1727. In Parnastaal; in zijn goede gedeelten navolging van Vondel. Beleefde 1780 de tiende druk. Hij verheugde zich, toen het werk af was: Nu is mijn taak volbrocht; mijn dichtwebbe afgeweven. 'k Heb twalef boekjes van Helt Abraham geschreven. [Abraham Blankaart] Abraham Blankaart, de oude vrijer uit de roman van Sara Burgerhart, een der mooiste figuren uit het werk, 1782. In 1787-'89 gaven Wolff en Deken Brieven van Abraham Blankaart uit, maar dan is hij met zijn betogen over alles en nog wat dezelfde niet meer; 't is een opvoedkundig werk in romanvorm. In de roman is Abraham de eerlijke, ronde koopman, die met zijn ruime opvatting bezwaren uit de weg ruimt. Hij zegt ongezouten de waarheid, komt op tegen onrecht en helpt met de daad. In de Brieven keren de personen uit de roman terug: Mw. Willis, Stijntje Doorzicht, Henderik Redelijk enz., doch zij ontvangen enkel de brieven. [Abraham à Sancta-Clara] Abraham à Sancta-Clara, zie S. [Abraham de Haan] Abraham de Haan, zie Galenus. [Abrahams Offerhande] Abrahams Offerhande, 1o toneelspel van Claes Bruin, zie daar; 2o verhalend gedicht van Vondel; zie De Vaderen. [Abrahams Uutganck] Abrahams Uutganck, bijbels zinnespel van Coornhert, geschreven in zijn ballingschap te Kleef, ± 1570; allegorie op zijn eigen vlucht uit de Nederlanden. Op het titelblad: Hoe sich die ghelovige tot Godt moet dragen, 't Wijf totten Man, en die beyde tot svyants laghen, Sal dese wtganc Abrahams schriftuerlyc gewagen, Coopt, leest, verstaet, en doet, tsal Gode behaghen. [Dr. Swart Abrahamsz] Abrahamsz, Dr. Swart -, zie S. [Mr. Mattheus Abrugge] Abrugge, Mr. Mattheus -, d.i. à Brugge, geb. 1645 te Leiden, dichtte 1665 een son- {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} net tegen de Engelsen en een Welvaert aen de Zeyl-gaende Hollandsche Vloot; droeg zijn dichtbundel Mengelmoes op aan Westerbaen, 1669. [Absaloms Treurspel] Absaloms Treurspel, van G. Smit; zie daar. [Absalon] Absalon, treurspel van A. Heems; zie daar. [Absdal] Absdal, bij Sint-Janssteen, plaats genoemd in Reinaert, met andere plaatsen in Oost-Vlaanderen: Elmare, Besele (Basel bij Rupelmonde), Hyfte (bij Oostakker), Hulsterloo. [Cornelis Abts] Abts, Cornelis -, zie Kiliaen. [Abtswoude] Abtswoude, gezegd Papsou = Paapswoude, streek tussen Delft en Ketel. De Abtswouder Boer = de dichter Poot. [De Abydeense Verloofde] Abydeense Verloofde, De -, vertaling van Byron's Bride of Abydos door J. v. Lennep. Met een motto, van Burns vertaald: Hadden wij nimmer zoo teeder bemind, Had ons de liefde zoo fel niet verblind, Waren wij nimmer vereend of gescheiden, Hartzeer en rouw waar' gespaard voor onsbeiden. [d'Amsterdamsche Academi] Academi, d'Amsterdamsche -, zie Amst. [academie] academie, zie hogeschool. [Eerste Nederduytsche Academie] Academie, Eerste Nederduytsche -, zie N. [Academie van Wetenschappen] Academie van Wetenschappen, gesticht te Brussel door Maria Theresia, afgeschaft tijdens de Franse overheersing, in 1816 door Willem I hersteld. In 1808 had koning Lodewijk het Instituut ingesteld; dit bleef in Noord-Nederland bestaan tot 1851; zie daar. Toen vervangen door de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, eerst voor wis- en natuurkunde, 1855 ook voor taal, letteren, geschiedenis, wijsbegeerte; dient nog altijd de Regering van advies. Daarnaast in 1904 de R.K. Vereniging tot beoefening der Wetenschap. In 1908 kwam de Zuidafrikaanse Academie voor taal, letteren en kunst; in 1938 de Friese en ook de Vlaamse Academie. [Academische Idyllen] Academische Idyllen, gedichten van Jacob van Lennep, 1826, opgedragen aan Bilderdijk; zie studenten. Berijmde schetsen uit het studentenleven. [Achab] Achab, een der eerste treurspelen van De Koningh; zie daar. [Achilles] Achilles, treurspel van Balthazar Huydecoper, 1719, volgens de tekst van de Ilias, in Frans-klassieke vorm. Het beste van alle treurspelen der 18e eeuw. Het 4e bedrijf begint met 5 coupletten; het laatste vers is telkens de bekend geworden regel: Maar zonder eer leeft Held Achilles niet. [Achilles] Achilles, rederijkerskamer te Amsterdam, 1844, waarvan J. v. Lennep de ziel was. Men speelde er Lucifer in zwarte rok met witte das; daar trok van Lennep één lijn met De Gids, die ook Vondel vereerde. De naam naar Huydecopers stuk, een der eerstgespeelde. Pas in 1855 een ‘voordracht in costuum’. [Achilles en Polyxena] Achilles en Polyxena, klassiek treurspel in navolging van Seneca, het eerste drama van Hooft, 1597; klassieke stof, maar nog behandeld op de wijze der rederijkers, geschreven voor In Liefde Bloeyende. In 1614 buiten zijn weten uitgegeven te Rotterdam, met grove vergissingen. Toch heeft Hooft zelf er nooit een betere druk van bezorgd. Uitgegeven 1943 als proefschrift van Th. H. d'Angremond. [Toonneel der Mannelicke Achtbaerheyt] Achtbaerheyt, Toonneel der Mannelicke -, leerdicht van Cats, waarin hij, evenals in Het Houwelyck, met klem van redenen betoogt, dat de vrouw minder is dan de man. Haar plaats is in huis, haar zinnebeeld is de wingerdslak, gedoken in haar schulp. zie Mannelicke Achtbaerheyt. De inhoud is zo rijk, dat er uitgebreide registers op gemaakt werden. [Achte Persone Wenschen] Achte Persone Wenschen, zie Wensliederen. [G. Achterberg] Achterberg, G. -, geb. te Langbroek 1905, dichter uit de groep der Jong-Protestanten. Vele bundels poëzie, sedert Afvaart, 1931. Daarbij Eiland der Ziel, 1939. Studie over hem van Ed. Hoornik. In 1946 verwierf hij de Pinksterprijs van Amsterdamse poëzie-minnaars. Commentaar op Achterberg, met bijdragen van talrijke medewerkers, 1947. In 1950 de P.C. Hooftprijs. M. v. Loggem, Oorsprong en noodzaak. Het werk van G.A. 1951. [XVIII Waerachtige Geschiedenissen] XVIII Waerachtige Geschiedenissen, de vertaling van Bandello, zie daar, van Isaac de Bert, 1650. Zie ook Tragedische Historiën. [1848] 1848, het Revolutiejaar; daarover Mw. Toussaint in de Gids: Een doorluchtige Val. Ten Kate dichtte een lied Parijs en Nog een zang des Tijds. Bernard ter Haar droeg op 't Letterkundig Congres te Gent een gedicht voor over Parijs op één der Junydagen. Boxman kwam ook met een gedicht: Blik op Europa. Maar de hoofdmannen waren: Da Costa, met zijn tijdzang 1648 en 1848; zie daar; Potgieter met kritiek op die zang in zijn Hollandsche Politieke Poëzij in De Gids. Over Onze Dichters en Schrijvers in 1848 een rede van Dr. J.C. Brandt Corstius in 't Utrechts Genootschap, opgenomen in het Verslag van 1948. [August van Acker] Acker, August van -, 1827-'97, werkman, notarisklerk, 1859 secretaris van Eekloo, zijn geboorteplaats, schrijver van novellen. [Maria van Ackere, geb. Doolaeghe] Ackere, geb. Doolaeghe, Maria van -, 1803-'84, Vlaamse dichteres, geb. en † te Diksmuiden. Haar man dokter te Kortrijk. Zij is bekend om haar geestdriftige oproep Aen de Belgische dichters, 1834; opgenomen in de Nederduitsche Letteroefeningen als eerste artikel. zie Vlaamse Beweging. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} [J.M. Acket] Acket, J.M. -, 1862-1933, leraar in 't Ned. te Breda 1887, voorstander van de moderne richting van het onderwijs in taal en letterkunde; schreef over Lodewijk van Deyssel (Gids, 1896); over de Navolging Christi, 1898. Verzamelde Opstellen, 1920. Studie over Jacques Perk, 1926. [Acolastus] Acolastus (L. = onmatig), de naam van de Verloren Zoon in het L. schooldrama van Gnapheus, 1529, in de stijl van Terentius. [De Blauwe Acoleyen] Acoleyen, De Blauwe -, zie B. [De Witte Acoleyen] Acoleyen, De Witte -, zie W. [Dr. J.G.R. Acquoy] Acquoy, Dr. J.G.R. -, 1829-'96, Hervormd geschiedschrijver op kerkelijk gebied; predikant, 1878 hoogleraar te Leiden. Kerstliederen en Leisen, 1886. Het Geestelijk Lied vóór de Hervorming, '87. Het Klooster te Windesheim, 1875-'80. met goud bekroond. Middeleeuwsche geestelijke liederen en Leisen, met een klavierbegeleiding, 1888. [acrostichon] acrostichon = naamdicht, d.i. een gedicht waarvan de eerste letters van de regels een naam vormen; b.v. het slot van Dirc Potters der Minnen Loep; ook de beginletters van de strofen van het Wilhelmus. [Acta viros probant] Acta viros probant (L. = aan de daden herkent men de mannen), dichtgenootschap te Antwerpen, gaf 1682 het blij-eindende treurspel Mindate uit, in hoogdravende taal, met kunst- en vliegwerk. [Acte van Stilstand] Acte van Stilstand, verklaring te tekenen door de Remonstrantse predikanten, dat ze zich van preken zouden onthouden, volgens besluit der Synode van Dordrecht 1619, op straffe van verbanning. Camphuyzen weigerde en werd verbannen. [actiehandel] actiehandel, dolzinnige handel in allerlei vreemde aandelen, begonnen in 1716 met die van John Law, het ergst in 1720 met de Zuidzee-Compagnie; zie daar. De actionisten gokten ook met aandelen der W.I.C. (van 40%-600%, 1719) en der V.O.C. (van 400%-1200%). Utrecht wilde havenstad worden, Woerden fabrieksstad. Tot diep in de nacht duurde de handel op straat. Snelle val. Twee toneelstukken van Langendijk: Arlequin Actionist en Quincampoix of de Windhandelaars, 1720. Verder Het Dolhuis der Actionisten van G. v. Maater; Nederland in Gekheit door Jacob Cleiburg. Jan Goeree dichtte een Windzang op de windhandel. Robert Hennebo won er zijn buiten Actiehoven mee; Roeland van Leuven berijmt in zijn Leevensloop, dat hij er zijn zijdehandel bij verspeelde. Over de actiehandel verscheen reeds in 1720 een werk in folio, Het Groote Tafereel der Dwaasheid. [Actiehoven] Actiehoven, zie Hennebo. [Ada en Rynoud] Ada en Rynoud, romance van Staring, reeds opgenomen in de Eerste Proeven, het verhaal van Ada's avontuurlijke tocht, om Rijnoud, de aanvankelijk versmade minnaar te zoeken. Met goede raad aan de ‘Meisjes, de sier van onzen tijd’: Houdt vast, wanneer een Rijnoud komt, Houdt vast zoo duur een vrind! Te menig, die met Ada zoekt, En niet met Ada vindt. [Ada van Holland] Ada van Holland, bezongen door Beets, 1839. Onderwerp van een historisch-literaire studie van Busken Huet, uitgegeven als ‘prijs der Kunstkronijk’, 1866. Zij is de hoofdpersoon van Bilderdijks treurspel Willem van Holland. Staring schreef een romance tot haar eer. Reeds in 1754 verscheen Ada, treurspel van Frans van Steenwijk. (Ada, dochter van graaf Dirk VII, trouwde 1203 te Dordrecht met Lodewijk van Loon, toen het lijk van haar vader nog boven aarde stond. Haar oom Willem I zette haar gevangen op Tessel, 1203-'4; vandaar werd zij naar Londen gevoerd, 1204-'8; toen keerde zij terug naar haar man. Zij leefde nog in 1226; werd begraven in de voormalige abdij van Herkenrade in Z. Limburg) [Adagia] Adagia (L. = Spreekwoorden), werk van Erasmus vol wijsheid, naar aanleiding van gevleugelde woorden van antieke schrijvers. Bij zijn leven verschenen 62 drukken. [Adam ende Eva uyt het Lust-Paradijs gejaegt] Adam ende Eva uyt het Lust-Paradijs gejaegt, treurspel van J.F. Cammaert te Brussel. 1746, overgeschreven uit Vondels Adam in Ballingschap. [Adam in Ballingschap] Adam in Ballingschap, treurspel van Vondel, schoon van poëzie, maar uit de aard zonder handeling en verwikkeling; 1664. Vondel noemde het aller treurspeelen treurspel: Adam en Eva in het paradijs, bekleed met witte zijde, ten val gebracht door Lucifer, de zaligheid verkeert in wanhoop. Het stuk werd opgedragen aan de Vaders van het Oudemannenhuis en Weeshuis. De bouw van het stuk naar Adamus Exul van Hugo de Groot en die had op zijn beurt Seneca gevolgd. Het stuk werd in de 17e eeuw niet opgevoerd. Jacob van Steendam schreef er een satire tegen, de beeldhouwer Jan Pietersz Adams Antwoordt in toneelvorm. Het stuk werd voor 't eerst vertoond in 1909 door W. Royaards; Mw. Royaards speelde de rol van Eva. [Carel Steven Adama van Scheltema] Adama van Scheltema, Carel Steven -, 1815-'97, predikant, sedert 1849 te Amsterdam, dichter van godsdienstige liederen; drankbestrijder; heeft heel veel geschreven op kerkelijk en maatschappelijk gebied. Grootvader v.d. volgende. [Carel Steven Adama van Scheltema] Adama van Scheltema, Carel Steven -, 1877-1924, s.d. dichter; verfoeide het in- {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} dividualisme van de Tachtigers. Dichtbundels: Een weg van verzen, 1900; Uit den Dool, 1901; Van Zon en Zomer, 1902 enz. Grote gedichten: Londen, 1903; Dusseldorp, 1903; Amsterdam, 1904. De keerende Kudde is ‘een smartelijke belijdenis van teleurstelling’ na de Oorlog van 1914. Van 1925 De Tors. In 1907 verscheen zijn werk tegen de Tachtigers: Grondslagen ener nieuwe Poëzie. Van 1911 is de vertaling van Faust I met inleiding en toelichting. Vertaalde ook Peer Gynt van Ibsen. In 1930 verscheen Poëzie en Proza uit zijn werken, ingeleid door Arn. Saalborn. H. Bolkestein schreef zijn Levensbericht voor de Mij. van Letterkunde, 1927-'28. A.M. de Jong, Margot Vos, J.F. Ankersmit en D. de Jong Jr. schreven In Memoriam, 1924. In 1929 verscheen een herdenkingsbundel van H. Bolkestein, W.A. Bonger, Aart v.d. Leeuw e.a. Van 1924 is de studie van A. van Lottum. J.F. Ankersmit werkte in 1929 ook aan Ter Herdenking mee, evenals H.P.L. Wiessing. [Maria Hendrika Adams] Adams, Maria Hendrika -, de vrouw van Andries Snoek, een der beste toneelspeelsters uit het begin v.d. 19e eeuw. [Joseph Addison] Addison, Joseph -, 1672-1719, de voornaamste medewerker aan The Tatler (Praatvaar), het weekblad van Richard Steele, in 1709 opgericht. Voorbeeld van Van Effen; zie daar. [Adegild] Adegild, koning der Friezen, hoofdpersoon van een der Ned. Legenden van J. van Lennep; strijd met de Franken. Hij was de zoon van Radboud; gaat scheep om gevangenen te maken voor 't offerfeest. Tjetske, de wichelares, roept de bescherming in van Wodans wolf, van Thors arend en van de Maan als heerseres der zee. [Adeka en Afron] Adeka en Afron, episode in de 4e zang van Helmers' Hollandsche Natie; Adeka, prinses van Banda en haar beminde, Afran, door verraad der Portugezen omgebracht. Misschien het voorbeeld van Multatuli's Saïdjah en Adinda. [De Adel] Adel, De -, beschreven als de ‘wanstaltelijkste hersenschim’ in de geest van Rousseau, 1786, door Anonymus Belga. zie daar. [Adel en Mathilda] Adel en Mathilda, 1815, treurspel van Wiselius; zie daar. Zijn beste werk. [Adele en Theodoor] Adele en Theodoor, brieven over opvoeding, 1350 blz., vertaald door Betje Wolff; zie daar. [Den Langen Adieu] Adieu, Den Langen -, zie Eduwaert de Dene. [Adieu-Liedt] Adieu-Liedt, een van de mooiste zangen van Bredero, gewijd aan Margriete Keyzer; zie daar. Vaertwel mijn Lief, mijn Leven: Hoe kranck is; laes! 't vermoghen by de Menschen, In Godt bestaet het geven Van 't luck en heil; dat wy den andren wenschen. [Adinda] Adinda, zie Saïdjah. [Ad interim] Ad interim (In afwachting), tijdschrift in 1944 te Utrecht opgericht onder redactie van Aafjes, Kelk, Emmy van Lokhorst, Jaap Romijn en Gabriel Smit. Ging op in De Gids. [Aart Admiraal] Admiraal, Aart -, 1833-'78, geb. te Goeree, directeur v.h. telegraafkantoor te Schoonhoven, schrijver over vragen van de dag. Dageraadsman en verdediger van Multatuli. Schrijver van Flakkeesche Vertellingen in Eigen Haard. Ook onder ps. Aramaldi. [Adolf en Emma] Adolf en Emma, romance van Staring uit zijn eerste tijd, vol romantische gruwelijkheden. Adolf keerde ‘van roem verzaad’ terug naar zijn erfgoed in de Betuwe en naar zijn bruid. Maar die blijkt geschaakt door Folpert van Arkel. Adolf snelt naar 't kasteel van Folpert, dat verlaten blijkt; dwaalt door gangen en grafspelonken en vindt ‘een Maagdenlijk’. Hij staart het aan, met scheemrende oogen. Herkent zijn Bruid! En ademt, op haar koude lippen, Het leven uit. [Adolf van Gelre] Adolf van Gelre, onderwerp van een historische roman van Huf van Buren, Hertog Adolf, 1887; en van een drama van Marcellus Emants, 1888; in verzen. [Adonias] Adonias, koning Davids oudste zoon, kroonzuchtig, stond met de aartspriester Abjathar en met de veldheer Joab naar het Rijk, maar verloor de strijd tegen Salomo, die hem liet ter dood brengen. Hoofdpersoon in Vondels drama Adionas of Rampzalige Kroonzucht, opgedragen aan Jacob de Graeff, Jongkheere van Zuidpolsbroek, burgemeester van Amsterdam, 1661. [Adriaan de Mérival] Adriaan de Mérival, roman van Allard Pierson; zie daar. [Adriaantjes] Adriaantjes, realistische schetsen van Van Deyssel, in Kind-Leven, sedert 1904. [Cornelis Adriaensen] Adriaensen, Cornelis -, Broer Cornelis, 1521-'81, Franciscaan, berucht om zijn sermoenen tegen de ketters, ook bij de Roomsgezinden. Over hem het volksboek: Historie van B. Cornelis Adriaensen van Dordrecht, Minrebroeder binnen die Stadt van Brugghe inde welcke warachtelick verhaelt wert de discipline en secrete penitentie of geesselinge die hij gebruyckte, oock veel bloetstortige sermoonen teghen de Calvinisten, Lutherianen ende Doopers vol leelike lueghenen en abominabile woorden, etc. Amst. C. Claesz. 1592. m. houtsn. op de titel. [Heynsoon Adriaensen] Adriaensen, Heynsoon -, zie Rethorycke. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} [J.B.C. Adriaensen] Adriaensen, J.B.C. -, 1847-1917, onderwijzer te Leuven, 1880 schoolopziener te Lier, Vlaams schrijver en dichter, ook voor toneel. Stelde de bloemlezing Vlaamsche Poëzy samen. Schreef ook onder ps. Jan Jans. [Xaveer Adriaensens] Adriaensens, Xaveer, pseud. Arie Sanden, uit Turnhout, 1867-1935, schreef een dichtbundel ‘Licht en Leven’, humoristische prozawerken en sociale studies. [M.J. Adriani] Adriani, M.J. (1771-1845), predikant te Oude-Pekela, Nuts-schrijver, hield de feestrede bij 't eerste monument van Heiligerlee, 1826. [Advocaat der Vaderlandsche Kerk] Advocaat der Vaderlandsche Kerk, schreef 1770 een reeks Brieven tot afweer van de aanvallen op de heersende kerk; reeds in 1771 was een tweede druk nodig. Fel aangevallen door Betje Wolff in haar gedicht Aan mijnen Geest. Zie Barueth. [De geleerde Advocaat] Advocaat, De geleerde -, d.i. de advokaat op de ladder, blijspel van J. Hoogstraten. 1707, naar Den Vermakelyken Avanturier, van Heinsius. [De Advocaat in de Caricatuur] Advocaat in de Caricatuur, De -, studie van Corn. Veth, 1925. [Adwaïta] Adwaïta, ps. van J.H. dèr Mouw. (Adwaïta is de eenheid van de gehele bezielde schepping volgens de Indische wijsbegeerte). [Van Sente Aechte] Aechte, Van Sente -, zie Sint-Aechte. [Aëddon] Aëddon, gedicht van Hofdijk; zie daar. Liefdesgeschiedenis van Olwene en de Kelt Aëddon, als lijst voor de beschrijving van Oud-Germaanse zeden; 1852. Het zou een echt nationaal heldendicht der natie worden. Bij al zijn Ossiaanse rhetorica de eerste poging om de oud-Germaanse wereld te doen herleven. [Aefgen Jansdr.] Aefgen Jansdr., werd 1583 de vrouw van Roemer Visscher, de moeder van Anna en Tesselschade en nog 4 andere kinderen; de gastvrouw in het Roemershuis. [Nieuwsgierig Aegje] Aegje, Nieuwsgierig -, klucht van Bormeester, 1662, met haar avonturen te Antwerpen; zelfde stof als Tryntje Cornelis van Huygens. Opnieuw bewerkt door A. van Bogaert, 1679. 't Kluchtigh avontuurtje van Aeghje van Enkhuyzen komt voor in De gaven van de Milde St. Marten, 1654. [Vanden Sacramente van Aemsterdam] Aemsterdam, Vanden Sacramente van -, gedicht van Willem van Hildegaersberch over het ‘Mirakel van Amsterdam’, 1345, waarbij het H. Sacrament allerlei wonderen verrichtte. Ter ere van het Sacrament werd de Nieuwe Zijds-Kapel gebouwd, waar ook verder vele wonderen geschiedden: Sulc die quam met swaren pande, (Menigeen kwam met zwaar ongemak) Ende brocht twee crucken in sijn hande, Ende ghinc te huus mit sonden leden. [Aendachtigh Liedt-Boeck] Aendachtigh Liedt-Boeck, de bundel stichtelijke verzen van Bredero. [Aen de Belgen] Aen de Belgen, beroemd gedicht van Jan Frans Willems, 1818, verdediging van taal en vaderland, aansporing aan de Z. Ned. dichters tot samenwerking met de N. Nederlandse; inleiding tot zijn Verhandeling over de nederduytsche Tael- en letterkunde. Het voegt u, Belgen, niet voor anderen te wijken. Uw tael draagt van uw' aert onloochenbare blijken. [Aeneas] Aeneas, Trojaans held, zoon van Aphrodite, vader van Ascanius, stichter van Alba Longa in Italië en dus van Rome. Zijn omzwervingen zijn door de L. dichter Vergilius bezongen in de Aeneïde, 24 v.C. De eerste Ned. Aeneïde is van Heinric van Veldeke, 1175-'90. Dan komt die van Cornelis van Ghistele, 1556. In 1552 was het spel van Eneas ende Dido gedicht door De Mol van De Goudsbloem te Antwerpen, met twee zinnekens: ‘Ongeleerd Begrijpen’ (Berispen) en ‘Onwetende Schimpen’; zie Handel der Amoreusheyt. Vondel bouwde zijn treurspel Gysbrecht op naar het verhaal van de ondergang van Troje in de Aeneïs, 1637. In 1646 vertaalde hij al de werken van Vergilius, ook Eneas, in proza; in 1660 in verzen. Westerbaen vertaalde de Aeneïs; met lofdichten van Constanter, J. de Decker, Blasius, 1662. Focquenbroch maakte het oude heldendicht nieuw in zijn burleske navolgnig De Eneas in zijn Zondaagspak naar Scarron. Hij voltooide echter slechts het 1e en 2e boek; daar voegde Langendijk in 1715 het 4e bij. Een navolging van Aeneas bedoelde Lambert van den Bos met zijn Batavias of Bataafsche Aeneas; zie daar. In Bodecheer Benninghs treurspel Dido, 1634, is het 2e en 4e boek der Aeneïs verwerkt; Didoos Doot, treurspel van Andries Pels, is van 1668; Eneas of Vader des Vaderlands van J. Neuye, 1667; het treurspel Eneas of Ondergang van Troje van J. v. Hoogstraten, 1710. Eneas en Turnus is een treurspel van Rotgans; zie Eneas. De 1e-4e zang van de Eneas vertaald door Pieter van Winter, 1804-'6. zie daar. In 1828 verscheen de vertaling van Aeneas van A.W. Engelen; in 1862 de metrische vertaling van S.J.E. Rau. Van 1929 is de vertaling der Aeneïs van J.J. Terwen. [Aeneïde of Aeneïs] Aeneïde of Aeneïs = het verhaal van Aeneas. [Aen het Vlaemsche Volk] Aen het Vlaemsche Volk, vlugschrift voor de Vlaamse taalrechten van Lodewijk Gerrits, 1850 uitgegeven door de Olijftijk; zie daar. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} [Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunste] Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunste, 1650, van Vondel, handleiding voor jonge dichters; prijst aan het oprichten van een ‘Parnas’ als in Italië, een dichtgenootschap. Volgt Horatius, doch heeft daarbij veel eigen inzicht; verdedigt de moedertaal. Van Horatius is zijn stelling: ‘Natuur baert den Dichter, de Kunst voedt hem op’. En onder de hoogste kunst, die van het treurspel, verstond hij aandoening, weergegeven in verheven taal. Een nieuwe Aenleiding werd opgenomen in de eerste jaargang van de Bydragen van Minima Crescunt, 1759. Vondels Aenleidinge werd 1750 berijmd door Jan van Gerwen. [Aernout] Aernout, blijkens het hs. van Dyck een van de beide dichters van Reinaert; zie daar. De aanhef luidt daar: Willam die Madocke makede, Daer hi dicke omme wakede, Hem vernoyde so harde Dat ene avonture van Reynarde In dietsche was onvolmaket bleven, Die Aernout niet en hadde bescreven..... Volgens Dr. Van Mierlo is alleen Willem de dichter. [Aernoutsgezellen] Aernoutsgezellen, in de M.E. de naam van landlopers, bedelaars, zwervers en doorbrengers. Zij doen een pelgrimstocht naar Sinte Heb-niet langs Smachtenburgh, Droevendael, Krancken troost door Hongherije naar Zober Convent. Zij komen voor in verzamelingen als de Veelderhande Genuechlijcke Dichten, 1600. Studie van Dr. J.W. Muller in Ts. Ned. T. en Lett. 38 en 39. Onder deze Aernoutsgesellen vond men muzikanten, zangers en dichters. [Huib Aerts] Aerts, Huib -, 1908, Vlaams romanschrijver. Heimwee 1941. [José Aerts] Aerts, José, pseud. Albert Westerlinck. [Aertzney der Sielen] Aertzney der Sielen, satire op de onderscheiden sekten, van Coornhert, geschreven in 1570 tijdens zijn ballingschap te Xanten. [Aesopus] Aesopus, zie Esopus. [Aesthetica] Aesthetica, de leer der Schoonheid, kwam op in de 18e eeuw. Grote invloed ook te onzent oefende Laokoon van Lessing, 1766, over de grenzen van schilder- en dichtkunst. Evenzeer werd Winckelmann, de kunsthistoricus, hier bekend en vooral ook Sulzer, Theorie der Schönen Künste und Wissenschaften, vertaald door H. v. Alphen 1778. [Korte Afbeeldinge eenes rechten Huys-vaders] Afbeeldinge eenes rechten Huys-vaders, Korte -, gedicht van Cats, dat aan Het Houwelijck voorafgaat: mannen mogen hun vrouwen niet slaan; zij moeten geen brompotten zijn in huis en daarbuiten vrolijke Fransjes, enz. [Afdrukken van Indrukken] Afdrukken van Indrukken, bundel schetsen van Lodewijk Mulder en de Oude Heer Smits, 1854; humoristische copieerders van het dagelijks leven. [Willem van Afflighem] Afflighem, Willem van -, 1210-'97, geb. te Mechelen, prior van het beroemde Benedictijnerklooster te Afflighem, Brabantse abdij bij Aalst. Hij dichtte tussen 1250 en '63 het Leven van St. Lutgart. Gestorven als abt van Sint-Truyen. Van het Leven zijn het tweede en derde boek over, samen 20 000 verzen. Daarin een beeld van de mystieke minne. Van hem bleef ook een L. leven van Beatrijs van Nazareth bewaard. Verder wordt het Dietse Leven van Jezus, uit het L., de oudste Ned. bijbelvertaling wel aan hem toegeschreven. [Affodillen] Affodillen, bij Homerus de bloemen, geplant bij de ‘toegang des doods’; grafbloemen. Titel van een bundel gedichten van Bilderdijk, 1814. [Afrikaans] Afrikaans, het Nederlands, dat in Zuid-Afrika gesproken wordt; heeft zich tot schrijftaal ontwikkeld, 't Eerste stuk, in 't Afrikaans gedrukt, is te vinden in de Reize over Kaap de Goede Hoop van M.D. Teenstra, 1830. In 1916 erkend als taal der kerk naast het Nederlands. Nu de taal van schrijvers, dichters, kranten, bijbelvertaling; als officiële taal erkend naast het Engels, 1925. Kaapstad de zetel der wetgevende macht, Pretoria van de regering, Bloemfontein van het Hof van Appèl. In 1933 kwam de Afrikaanse bijbelvertaling gereed. Bibliografie van Afrikaanse boeke (1861-1943) door P.J. Nienaber te Johannesburg. Over Herkomst en Groei van 't Afrikaans een werk van Dr. G.G. Kloeke, 1950. Zie ook J. Kamp. [d'Afrikaanse Sofonisba] Afrikaanse Sofonisba, d' -, roman in 1661 uit het F. vertaald van François de Soucy; navolging van een Amadis-roman. [Eerste Afrikaanse Taalbeweging] Afrikaanse Taalbeweging, Eerste -, sedert de oprichting van het Genootschap van Regte Afrikaners, 1875; onder de leuze Skrijf soos jij praat; onder leiding van S.J. du Toit. Liep dood in de Tweede Boerenoorlog, 1899-1902. De eerste Afrikaansche taalbeweging en zijn letterkundige voortbrengselen, proefschrift van Lydia v. Niekerk, Amsterdam 1916. Reeds in 1880 verscheen Geskiedenis van die Afrikaanse Taalbeweging door een ‘Lid van die Genootskap van Regte Afrikaners’, d.i. S.J. du Toit, die ook Suid-Afrikaanse Volkspoëzie uitgaf. Een overzicht in De Zuidafrikaanse Letterkunde, vlugschrift van A. Coetzee, Brussel 1938. [Tweede Afrikaanse Taalbeweging] Afrikaanse Taalbeweging, Tweede -, na de Vrijheidsoorlog, veel meer dan Taalbeweging alleen; strekte zich uit over alle kunsten en wetenschappen, over de gehele ontwikkeling en beschaving. Eerste man {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Eugène Marais, met het gedicht Winternag, 1904. Eerste Driemanschap: Jan Celliers, Dr. J.D. du Toit (Totius) en Dr. C.L. Leipoldt. Tweede Driemanschap: C.J. Langenhoven, D.F. Malherbe en Dr. A.G. Visser. De grote overwinningen: toelating van het Afrikaans op de scholen, 1914; erkenning door de Kerk 1916-'19, door de Universiteit 1918, door de Staat 1918, volledig 1925. G.S. Nienaber gaf 1931 zijn studie uit over Die Afr. Beweging. Reeds in 1920 verscheen Taal en Poëzie van de Tweede Afr. Beweging van E.C. Pienaar. In 1927 kwam Die Prosa v.d. Tweede Afr. Beweging van P.C. Schoonees; in 1937 Die Hollandse Taalbeweging van A.J.D. de Villiers; van 1939 is De Nieuwere Afrikaanse Poëzie van W.E.G. Louw. Zie ook Bosman. Overzicht bij S.P.E. Boshoff, Volk en Taal van Suid-Afrika, 1921. In 1938 De Afrikaanse roman-tematologie van P.J. Nienaber; in 1940 Dr. F.E.J. Malherbe Aspecte van Afrikaanse literatuur. Van 1941 is Die Geskiedenis van die Afrikaanse Beweging door P.J. en G.S. Nienaber. In 1947 verscheen Ontwikkelingsgang der Z. Afrikaanse Letterkunde, met bloemlezing, door Dr. Rob Antonissen te Antwerpen; geprezen door Greshoff. Van 1946 Stiebeuel (Stijgbeugel), bloemlezing van D.J. Opperman en F.J. le Roux te Kaapstad. De 4e druk der Afrikaanse Literatuurgeskiedenis is van 1947, van Dr. G. Dekker. [Afrikaens Thalia] Afrikaens Thalia, zie T. [Afrikaner Bond] Afrikaner Bond, in de Kaapkolonie, gesticht 1880 door Ds. J.S. du Toit, om een verenigd Z.-Afrika tot stand te brengen; in 1883 werd er onder invloed van Hofmeyr bijgevoegd: onder Britse vlag. Voorman in Transvaal Generaal P.J. Joubert. De Inval van Jameson, Dec. '95, bracht Hofmeyr en vele anderen tot bezinning; de Bond verloor zijn betekenis tijdens de Boerenoorlog; bij de stichting der Unie in 1910 is hij verdwenen. Opgegaan in de Nationale Partij. [Afrikaners] Afrikaners, de afstammelingen van Nederlanders in Zuid-Afrika, die Afrikaans, d.i. Boeren-Hollands, spreken. [Genootschap van Regte Afrikaners] Afrikaners, Genootschap van Regte -, tot bevordering van de Afrikaanse taal, gesticht 1875 door S.J. du Toit te Paarl en Arnoldus Pannevis, een Nederlander, leraar te Paarl. Begon met een krant Die Patriot, die in 1880 reeds 3000 intekenaren telde. Nog voor het jaar 1900 waren 100 000 Nederl. en 60 000 Afrikaanse boeken en werkjes gedrukt. Daarbij het volkslied van C.P. Hoogenhout en Du Toit; zie daar. Gedenkboek uitgegeven door de Afr. Studentebond; 1926. In 1880 ging het Genootschap over in de Afrikaner Bond. [Afscheid] Afscheid, lyrisch gedicht van Bilderdijk, Januari 1811 voorgedragen te Amsterdam in de Mij. v. Fraaie Kunsten; de aanhef een somber gedicht op zijn aanstaand afscheid van de wereld; het slot met de voorspelling van Hollands verlossing. Dit werd bij de uitgave door de F. censuur geschrapt. [De Aftogt der Engelschen en Russen] Aftogt der Engelschen en Russen, De -, 1799, staatkundig toneelstuk; zie E. [Agatha] Agatha, ps. van Reintje de Goeje. (Agatha, Gr. = de Goede). [Agatha Welhoek] Agatha Welhoek, zie W. [Agon Ageng] Ageng, Agon, sultan van Bantam, d.i. de Grote, 1651-'83, streefde naar herstel van de oude macht van Bantam; oorlog met de V.O.C. 1656-'59; lokte behalve de Engelsen ook Fransen, Denen en Portugezen in zijn gebied. Tijdens de opstand van Troenodjojo werd de hulp van Aroe Palakka tegen Ageng ingeroepen, 1678. Ageng deed 1680 afstand ten behoeve van zijn zoon Sultan Hadji, doch daar deze in onderhandeling trad met de V.O.C., liet Ageng zich opnieuw als sultan uitroepen. Maar hij viel in handen van zijn zoon, die hem naar Batavia zond, waar hij † 1692. Zijn naam was Abdoe'lfatah; hij was een van de merkwaardigste Indische vorsten en bracht Bantam tot grote bloei. Hoofdpersoon in het treurspel van Van Haren; zie Agon. [Agent van Nationale opvoeding] Agent van Nationale opvoeding, titel van de minister van onderwijs tijdens de Bataafse Republiek. De eerste was Theodorus van Kooten, Feb. 1798-April '99, toen vervangen door J.H. v.d. Palm, 1799-1805. Deze stelde Ds. Weiland aan voor 't opstellen van een spraakkunst en Siegenbeek voor de regeling der spelling. [Agis] Agis of de Republiek Sparta, treurspel door Gerrit Paape, te Antwerpen 1788, ‘met broederlijke toegenegenheid opgedraagen aan de Hollandsche Emigranten, door hunnen Lotgenoot’. In proza; 5 bedrijven. [Agnes] Agnes, gravin van Loon, spoorde Heinric van Veldeke, haar leenman, aan tot de berijming van de legende van Sint-Servaes. [Agnes de Castro] Agnes de Castro, zie Ines de Castro. [Agnietenberg] Agnietenberg, klooster des Gemenen Levens bij Zwolle. Thomas à Kempis verbleef er 17 jaar. Afgebroken 1581. [Agnietjes] Agnietjes, de schetsen van de ‘burgervrijage’ tussen Kobus en Agnietje in Van Effens Spectator. [Sultan Agon van Bantam] Agon van Bantam, Sultan -, treurspel van Onno Zwier van Haren, 1768. In Frans-klassieke vorm, veroordeeld door de kunst- {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} rechters van zijn tijd: ‘het verzenmaken is 's mans zaak niet’ (Vad. Letteroefeningen). En op de Schouwburg van Amsterdam werd het stuk niet opgevoerd; Corver probeerde het, maar slaagde niet. Het drama verklaart de haat der inlanders uit de dwingelandij van de Nederlanders. In Taal en Letteren IV verscheen een artikel van Van Heeckeren over Agon: ‘Een voorganger van Multatuli’. Bestreden door W.M.F. Mansvelt in De Gids van 1920. zie Ageng. [Johann Agricola] Agricola, Johann -, 1494-1566, uit Eisleben, gaf de eerste verzameling Duitse spreekwoorden uit, 1529. zie Spreekwoorden en vergelijk Erasmus' Adagia. [Rudolf Agricola] Agricola, Rudolf -, d.i. Roelf Huisman uit Baflo, 1442-'85, een der grootste Humanisten, kenner van het Latijn, was in Italië geweest, werd hoogleraar te Heidelberg ‘De pionier van West-Europa’. [Agrippine] Agrippine = Keulen. Aan Agrippine droeg Vondel zijn treurspel Maeghden op, dat in Keulen speelt. [De Agrippijnse Zwaan] Agrippijnse Zwaan, De -, de Agrippiner, naam voor Vondel, die in Colonia Agrippina, d.i. Keulen, geboren was. [Agulant] Agulant, koning der Saracenen, die zich van Frankrijk meester maken wil. Stelt aan Karel de Grote voor, dat van weerszijden 12 ridders tegen elkaar strijden, dan 100, dan 1000 ridders. Dan volgt de bloedige strijd, verhaald in De Lorreinen. zie daar. [Ahacha] Ahacha, Guinese romance van Bilderdijk, 1788. Een negerin beschreit haar jeugdige echtgenoot Ahacha, die vermoord ligt. [Ahasverus] Ahasverus, I. de Wandelende Jood. Ten Kate schreef 1837 het berijmde verhaal De dood van Ahasverus, in 1839 gevolgd door Ahasverus op den Grimsel, bewonderd door de tijdgenoten. De geschiedenis van De Wandelende Jood opnieuw bewerkt door August Vermeylen, René de Clercq en v. Moerkerken. In 1947 een spel van Ahasverus, Ik zoek Christenen van Anthonie Donker. Ahasverus van Vermeylen is buitengewoon schoon van taal en rijk van inhoud. Hij is de geboren opstandige, vasthoudende dadenmens. II. toneelspel van Heyermans over de Jodenvervolging in Rusland; mystificatie na de val van Dora Cremer; zie daar. [Aimonskinderen] Aimonskinderen, zie Heemskinderen. [Aiol] Aiol, een van de F. Karelromans; een ridder, die voor zijn vaders recht opkomt. Tweemaal in 't Mnl. overgezet; fragment bewaard. Uitgegeven door J. Verdam, 1881. [Lieuwe van Aitzema] Aitzema, Lieuwe van -, 1600-'69, uit Dokkum, resident der Hanze in Den Haag; schrijver van Saeken van Staet en Oorlogh, 15 delen, van 1621-'68. Bij hem het bekende versje in 't kerkezakje te Amsterdam bij de plotselinge dood van Willem II: De Prins is doodt, Mijn gaef vergroot, Geen blyder maer In tachtig jaer. [A. J] A. J, schuilnaam van K.J.L. Alb. Thijm, dat is Alberdingk Junior, als schrijver van een letterkundig levensoverzicht van zijn vader en later van Multatuli. [Ajax] Ajax, legeraanvoerder voor Troje; in Vondels treurspel Palamedes = prins Frederik Hendrik. [Akademie] Akademie, zie Academie, Amsterdamsche en Nederduytsche A. [Akbar] Akbar, de grote sultan (1556-1605) in Voor-Indië; titel van een roman, 1872, van Limburg Brouwer Jr., zie daar. [Heinric van Aken] Aken, Heinric van -, geb. te Brussel, pastoor van Corbeke bij Leuven, † vóór 1330. Hij dichtte de berijmde ridderroman van Heinric ende Margriete van Limborch; Heinric zoekt zijn verloren zuster, beiden hebben veel avonturen. Verder vertaalde Van Aken de Roman van de Roos, het uitvoerige F. gedicht over de liefde, ± 1280-1300. Dan Hugo van Tabarie, een strofisch verhaal, hoe deze ridder, gevangen genomen door sultan Saladin, deze sultan tot ridder sloeg; voltooid 1299. Vertaald uit het F.: De l'Ordene de Chevalerie, uiteenzetting van het ridderwezen; uitgegeven door J.F. Willems in Belg. Museum VI. In 1950 gaf P. de Keyser het gedicht Van den Coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen opnieuw uit. [Piet van Aken] Aken, Piet van -, geb. 1920 te Terhagen, Vlaamse romanschrijver. Schreef een novelle ‘De falende God’ en twee zeer verdienstelijke romans, ‘Het Hart en de Klok’ en ‘De duivel vaart in ons’. [Op de Vrede van Aken] Aken, Op de Vrede van -, lofzang van Sara Maria van der Wilp, 1748. [W. v.d. Aker] Aker, W. v.d. -, geb. 1901 te Antwerpen, dichter, navolger van Wies Moens. [De Akerboom] Akerboom, De -, Kamer van Rethorycke te Vlaardingen, met de zinspreuk ‘Aensiet Liefde’, gesticht 1433, in verval geraakt, opnieuw bevestigd, riep 1616 de Hollandse Kamers op tot het vertonen van een spel. zie Vlaerdings Redenryckbergh. [Akkerleven] Akkerleven, beroemd geworden gedicht van Poot; tegenstelling tussen land en stad. Hoe genoeglijk rolt het leven Des gerusten landmans heen, Die zijn zalig lot, hoe kleen, Om geen koningskroon zou geven. [Broeder Alaerd] Alaerd, Broeder -, en andere Franciscanen uit Utrecht verzochten Maerlant Het Leven {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} van Sinte Franciscus te dichten; Maerlant gaf een vertaling van het L. van Bonaventura en Vulcanius. [De Hertog van Alba in Spanje] Alba in Spanje, De Hertog van -, novelle van Mej. Toussaint, 1842. Een van haar ‘drie novellen uit Spanje’. [Albe] Albe, pseud. van Renaat Joostens, geboren te Mechelen in 1902. Mystiek dichter. Praeludium, Cherubijn en Mensch. Schreef ook katholieke toneelstukjes voor de jeugd en een bundel symbolische schetsen: Miniaturen. [Catharina Alberdingk Thijm] Alberdingk Thijm, Catharina -, 1849-1908, dochter van Jos. Alb., romanschrijfster. Schreef ook J.A. Alb. Thijm in zijne Brieven, 1896. [Jan Karel Alberdingk Thijm] Alberdingk Thijm, Jan Karel -, S.J., 1847-1926, zoon van de volgende, schrijver van novellen en gedichten; † te Mariëndaal. [Josephus Albertus Alberdingk Thijm] Alberdingk Thijm, Josephus Albertus -, 1820-'89, vestigde in zijn Volks-Almanak voor Katholieken de aandacht weer op Stalpaert van der Wiele, 1853, '54, '56. Gaf 1852 een bundel Oude en Nieuwere Kerstliederen uit. Zijn zinspreuk was Nil nisi per Christum = niets dan door Christus. Hij werd 1876 hoogleraar aan de Academie voor beeldende kunsten te Amsterdam, letterkundige en geschiedschrijver, een der grote voorvechters voor de R.K. zaak in Nederland, vooral ook als redacteur, 1855-'86, van zijn tijdschrift De Dietsche Warande. Schreef ook onder ps. Pauwels Foreestier, Buikslooter. Als dichter stond hij sterk onder de invloed van Bilderdijk: U min ik, Oude! met uw stroefgeplooide trekken! heet het in zijn gedicht Bij Royers Borstbeeld van Bilderdijk. Met zijn broer Lambert en zijn vriend J.W. Cramer gaf hij het critische en historische kunstblad De Spectator uit; zie daar; vooral voor toneel; 1843-'50. In deze jaren kwamen Thijms eerste dichtbundels en berijmde verhalen, o.a. De Klok van Delft, 1846. Gedichten tegen de verlichting en tegen de liberalen; verering van M.E. kunst, die immers de Christelijke kunst was. Hij dichtte het wonderverhaal van Huibert de Smid; hij bracht Beatrijs en Van Sinte Gheertruden min in nieuw-Nederlands over. In proza De Organist van den Dom, 1849. Van 1860 is zijn Claeghende Vraeghliedt, tegen liberalen en modernen, beantwoord in een Suverlic Liedeken door Vosmaer. Een ander strijdstuk is Het Voorgeborchte (de plaats, waar de zielen der rechtvaardigen de komst van Christus afwachten), 1853. Overgedrukt uit de Muzenalmanak van 1851. Thijm had een handel in verduurzaamde levensmiddelen; in 1869 zette hij een uitgevers-zaak op. Van 1850-'52 was zijn Bloemlezing van Ned. Gedichten; van 1851 zijn de vier Karolingische Verhalen; in 1852 begon hij met Van Nouhuys de Volksalmanak voor Ned. Katholieken. Zijn werk De heilige linie, 1858, is een studie over kerkbouw. En dan zijn er nog een 15-tal historisch-letterkundige novellen, b.v. Joannes Stalpaert van der Wiele, en andere R.K. Nederlanders, in de stijl van Meerhuyzen van Drost. In 1872 kwam hij op tegen de feesten ter gedachtenis van de Inneming van Den Briel; aan de hulde aan Mw. Bosboom en aan de Hooft- en Bredero-feesten nam hij deel. De ‘Dinsdagse Vriendenkring’, die ten huize van Prof. Thijm vergaderde, bestond volstrekt niet alleen uit R.K. Daar bracht W.W. van Lennep b.v. zijn vertaling van Keats' Hyperion; daar kwamen ook Jacques Perk en Albert Verwey. Toch bleef Thijm de uitgesproken R.K. voorvechter; hij is de R.K. vertegenwoordiger van de Ned. Romantiek; hij vormde met Brouwers en Cuypers het Amsterdams ‘R.K. Abc’. Aan Vondel wijdde hij zijn kracht: Portretten van Joost van den Vondel, 1876, als ‘laatste aflevering tot het werk van Van Lennep’. Ten slotte zette hij zelf een nieuwe uitgaaf van Vondel op touw, doch hiervan verschenen maar twee delen. Bij Thijms dood verscheen een studie over hem door C.J.B. v.d. Duys. Zijn leven beschreven door zijn zoon onder ps. A.J., 1893; Brieven uitgegeven door zijn dochter Catharina, 1896; al zijn werken door Sterck. - F.A. Verkammen schreef Thijm en Vlaanderen, 1932; H.L.M. Can gaf 1936 uit: Alb. Thijm; zijn dichterlijke periode. Poelhekke schreef Een Pionier, d.i. Thijm van 1840-'53. Alberdingk Thijm schreef ook in De Gids, o.a. Baertien Hooft, 1873; Johanna Koerten, 1878; Twee Pieters, 1888. En in Nederland: Mejufvrouw Leclerc, 1849; Magdalena van Vaernewijk, 1851; Gerard de Lairesse, 1879. [Karel Johan Lodewijk Alberdingk Thijm] Alberdingk Thijm, Karel Johan Lodewijk -, geb. 1864, zoon v.d. voorgaande, leerling van het gymnasium te Rolduc, later te Katwijk-Binnen. Van 1885-'94 redacteur v.d. Nw. Gids, daarna van het Tweemaandelijksch Tijdschrift en de XXste Eeuw, in 1909 weer van de Nw. Gids. In zijn eerste kritieken, Nieuw Holland, 1884 en Over Literatuur, 1886 (vooral tegen Frans Netscher), toonde hij zich de hartstochtelijke vereerder van het proza. Hij schold de letterkundigen, de schrijvers en {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} dichters van vóór 1880 uit voor liefdelozen, hatelozen, hersen- en hartelozen. Het geschrift was in hoofdstukken verdeeld en bij ieder hoofdstuk stond de stemmingskleur aangegeven: Inleiding, licht-paars; Herinnering, bruin-geel; deze aanduiding werd bij de latere drukken weggelaten. Onder ps. Lodewijk van Deyssel verscheen zijn eerste roman Een Liefde, 1887, impressionistisch en naturalistisch, onder invloed van Zola en De Goncourt. Gedrukt in 500 ex., in enkele maanden uitverkocht. Het boek bevatte ‘schildering van zekere toestanden’, die in de volgende drukken geschrapt werden. In 1888 kwam de tweede naturalistische roman De Kleine Republiek, alweer l'art pour 'art, zonder enige strekking. Na 1890 verminderde de bewondering voor het naturalisme; De Dood van het Naturalisme, 1891; toen kwam de tijd van het impressionistisch proza, waarbij het doel is de ‘sensatie weer te geven, die 't gevolg is van nauwkeurige observatie’. Daarnaast onder ps. A.J. de levensbeschrijving van zijn vader en een studie over Multatuli. Deel IV van de Verzamelde Werken bevat de kritieken: Nieuw Holland, Over Literatuur, Lidewyde, Eline Vere, Zola, Dr. Schaepman, Multatuli. Vooral zijn opstellen over de grote werken van Zola, in 't bijzonder over La Terre, zijn uitbundig. Toen Van Deyssel tot de overtuiging kwam, dat het naturalisme dood was, werd zijn houding tegenover Zola geheel anders; Zola was toen geen schrijver van betekenis meer. Van Deyssel beoefende ook de parodie, b.v. in zijn artikel Vondel, Hooft en Rembrandt, lotgenoten van Bilderdijk en Multatuli, antwoord in de Nw. Gids op de beschouwingen van Prof. Jan te Winkel. In zijn jonge tijd stelde hij Zola ver boven Homerus, Shakespeare en Balzac. Het was de tijd van Nieuw-Holland met de geweldige vervloeking van de schrijvers der oude school. Wel geheel anders treedt hij op in de tweede helft van zijn leven. Reeds in 1895 verscheen zijn studie Van Zola tot Maeterlinck; hij was nu een bewonderaar van deze Franse Vlaamse dichter ‘van tere mysterieuze toneelspelen’. In 1911 verscheen een dagboek, Uit het leven van Frank Rozelaar; het bleek, dat uit de aanbidder van het naturalisme, die om fatsoen niet gaf, een bedaarde, hoffelijke man gegroeid was. Ook is zijn verdienste erkend door een benoeming tot doctor honoris causa te Amsterdam 1935, heeft hij een ridderorde aanvaard en werd hij de voorzitter van de Vereniging van Letterkundigen. In 1950 verschenen zijn Aantekeningen bij lectuur, over A. Roland Holst, E. du Perron, M. ter Braak e.a. Studie van Dr. P.H. Ritter: Lodewijk van Deyssel, 1913. Een bibliographie betreffende Thijm is te vinden achter zijn Multatuli door A.J., 2e druk, 1922, van Benno J. Stokvis. Van J.M. Acket een studie van 1896; in 1934 van A. den Doolder. De Nieuwe Gids van October 1939 was ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag aan Van Deyssel gewijd, met een hoofdartikel van Dr. Haighton: Dukdalf der Persoonlijkheidsidee, met felle aanvallen tegen Greshoff, Menno ter Braak en Garmt Stuiveling. Verder met artikelen van Louis Knuvelder, J.F.M. Sterck, K.H. de Raaf, e.a. In 1942 proefschrift van F. Jansonius Over woord en zin in het proza van Van Deyssel. Van 1947 is de 2e druk van de Gedenkschriften, 1864-1924. [Lambert Joh. Alberdingk Thijm] Alberdingk Thijm, Lambert Joh. -, broer van J.A. 1823-'54, medewerker a.d. Spectator, 1843-'50, en aan de Kerstliederen. [Dr. Petrus Paulus Alberdingk Thijm] Alberdingk Thijm, Dr. Petrus Paulus -, 1827-1904, broer van J.A., 1870 hoogleraar te Leuven, geschiedschrijver en letterkundige; redacteur v.d. Dietsche Warande 1887-1900. Stelde een Spiegel van Ned. Letteren samen, geschiedenis en bloemlezing, 1877. [Albericus Trium Fontium] Albericus Trium Fontium, Cirsterciënser monnik, die een L. kroniek schreef, lopende tot 1241. Hierin komen de voornaamste punten voor van de roman Carel ende Elegast, die verder geheel zelfstandig bewerkt is. [Robertus Alberthoma] Alberthoma, Robertus -, 1690-1772, uit Groningen, predikant aldaar. Dichter van Bijbelpoëzie, 1730; Liederen, 1754; Mengeldichten, 1754. [J.C.P. Alberts] Alberts, J.C.P. -, geb. 1893, dichter van 6 delen Feestelijke Ommegang, 1921-28. [Albertus Magnus] Albertus Magnus, Der vrouwen heimelijkheid. Dichtwerk der 14e eeuw, aan Albertus toegeschreven; uitgegeven door Ph. Blommaert, Gent 1860. [Albrecht van Beyeren] Albrecht van Beyeren, 1841, drama van A. Ruysch; zie daar en Aleid van Poelgeest en Liefdadigheidspoëzie. [Albrecht, heer van Voorne] Albrecht, heer van Voorne, beschermer van Maerlant, aan wie deze zijn Graalroman opdroeg, 1261. Hij was burggraaf van Zeeland en raadsman van Floris V, die zijn jeugd op Voorne doorbracht. [J.H. Albregt] Albregt, J.H. -, 1829-'79, toneelspeler te Amsterdam sedert zijn 14e jaar, directeur te Rotterdam met Van Ollefen 1867 -'76; van 1876-'79 bij het Ned. Toneel te Amsterdam. Ook zijn vrouw W.J. Albregt-Engelman was aan het toneel; zij was bekend om haar schitterend spel; 1834-1902. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} [Alckmaerder Liet-boexken] Alckmaerder Liet-boexken, mopsje (z.d.) derde druk 1667. [Aldegonde] Aldegonde, zie Marnix, Sint-Aldegonde en Psalmen. [Kasteel Aldegonde] Aldegonde, Kasteel -, te West-Souburg, verkreeg die naam door 't verblijf van Marnix van St. Aldegonde, Maximiliaan ontving er 1478, Karel V in 1515, de hulde van Zeeland. [aldicht] aldicht, bij de Rederijkers, als al de woorden van een volgende regel rijmen op die uit de voorgaande: Voort, syt niet moe, wilt nu gaen versinnen, Hoort, swyt, siet toe: stildt, wi gaen beginnen. [Aleid] Aleid, onafgewerkt blijspel van Multatuli, uitgegeven in 1891 door zijn weduwe. [Aleid van Poelgeest] Aleid van Poelgeest, jonge en schone beminde van Hertog Albrecht, uit een Kabeljauws geslacht. Vermoord op het Buitenhof met de hofmeester Willem Cuser, door de Hoeksen, 1392. Hoofdpersoon in een treurspel van W. Haverkorn de Jonge, 1778. En van een ‘romantisch tafereel’ van J.E. Schut, 1836. Doch vooral bekend door het romantisch verhaal Willem Cuser van Beets. Opnieuw ten tonele gevoerd in een spel van G.H. Betz. [Mateo Aleman] Aleman, Mateo -, ± 1550-± 1620, Sp. romanschrijver, o.a. van Guzman de Alfarache, schelmenroman, ook in het Ned. vertaald, en van zeer grote invloed op ons proza. zie Guzman. [Dr. Arnold Aletrino] Aletrino, Dr. Arnold -, 1858-1916, te Amsterdam, gemeentegeneesheer, medewerker a.d. Nw. Gids. Joods letterkundige. Novellen; impressionist en pessimist in zijn romans Zuster Bertha, 1891; Martha, 1895; Stille Uren, 1906. [Mr. Abraham Alewijn] Alewijn, Mr. Abraham -, 1664-1721, uit Amsterdam, vertrok 1707 naar Indië, † te Batavia. Dichter en toneelschrijver, o.a. van de klucht De Puiterveense Helleveeg of Beslikte Swaantje aan den Tap, 1720. Herhaaldelijk gedrukt. Voor hij naar Indië vertrok, leidde hij het leven van een patriciër op zijn buiten te 's-Graveland, wijdde zich aan muziek, studie en dichtkunst. Van 1694 is zijn bundel Zede- en Harpzangen. Hij is ook een van de eersten, die opera's schreven: Orpheus Hellevaart om Euridice, Muziekspel. Bekend was ook zijn blijspel Philippijn Mr. Koppelaar, 1707. Hij plaatste zich tegenover de opvatting van Nil Volentibus door eigen werk hoger te stellen dan navolging en wenste bij navolging deze niet te verzwijgen. Van 1702 is reeds zijn Bedrooge Woekeraar, vrijage-spel. Jan Los of den bedroogen Oostindies Vaêr, is een stuk over een doordraaier, die naar Indië ging, 1721. Als advocaat-fiscaal der V.O.C. zal hij dit slag van volk gekend hebben. Drooge Fobert of de Boere Rechtbank, 1715, geeft tonelen uit het boerenleven; De Puiterveense Helleveeg is 't vervolg er op. Dan is er nog Latona of de verandering der Boeren in Kikvorschen uit Alewijns eerste tijd, een burleske operette in dialekt met zang en dans, een platte parodie op het herdersspel. [Mr. Z.H. Alewijn] Alewijn, Mr. Z.H. -, heer van Mijnden, 1742-'88, lid v.d. regering van Amsterdam, richtte 1766 de Mij. v. Letterkunde mee op, letterkundige; schreef een parodie op Vondels Geuse-Vesper, zie daar. Daar mede stelde hij zich partij voor de Advocaat der Vaderlandsche Kerk, in diens strijd tegen Burman en de Santhorstianen. [Alexander de Groote op het Poëetemaal] Alexander de Groote op het Poëetemaal, ‘kluchtig blijspel’ van Langendijk, 1715. zie daar en Krelis Louwen, de eerste titel van het stuk. [Alexanders Geesten] Alexanders Geesten, berijmde roman over de daden van Alexander de Grote, van Jacob van Maerlant, tussen 1257 en '60; een der Mnl. klassieke romans; naar het nieuw-Latijn van Gautier de Châtillon's Alexandreïs, welk werk buitengewoon hoog in aanzien stond. Het verhaal is vol wondergeschiedenissen; 14000 verzen, in een half jaar verdietst, d.i. tamelijk vrij bewerkt naar het verhaal van ‘Wouter van Castellioen’. Voor Maerlant was het historie, ‘die waerheit, meer no min’, al was het maar van heidenen. Verder vindt men ook daar al bij Maerlant verwijten jegens papen en klerken over hun simonie. Uitgegeven door Snellaert, 1860-'61; geheel wetenschappelijk door Franck, 1882. In de 14e eeuw twee prozabewerkingen. van Alexander, de ene uit het L., de andere naar Maerlants Spieghel Historiael; beide vol wonderen. Uitgegeven door S.S. Hoogstra, 1898. In de M.E. werd Alexander beschouwd als gelijkwaardig aan de bijbelse figuren; Daniël de profeet had zijn heerschappij voorspeld. Maerlant heeft later zijn Geesten veroordeeld als niet historisch, en in zijn Spieghel Historiael gestreefd naar een juister voorstelling. [alexandrijn] alexandrijn = zesvoetige jambische versregel, veelvuldig bijv. bij Cats, en in alle drama's van Vondel, behalve Jeptha. De dichtvorm bij uitstek van de F. Pléiade, met afwisseling van staand en slepend rijm; hoofdman Ronsard, hier het eerst nagevolgd door Van der Noot. Aldus genoemd, omdat hij bekend werd door een F. Middeleeuwse roman over Alexander. Behield de heerschappij tot de Romantiek, bij ons tot ± {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} 1840. En opnieuw bij Geerten Gossaert. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [A.L.F.] A.L.F., zie Th. v. Snakenburg. [Guzman de Alfarache] Alfarache, Guzman de -, zie G. [Algemeen Dagblad voor Ned. Indië] Algemeen Dagblad voor Ned. Indië, opgericht door Busken Huet, 1872, waarin hij letterkundige kritieken en overzichten schreef, ook nog toen hij zich in 1876 te Parijs gevestigd had. [Algemeene Konst- en Letterbode] Algemeene Konst- en Letterbode, zie K. [De Algemeene Spectator] Algemeene Spectator, De -, 1742-'46, vervolg op de Holl. Spectator van Van Effen; van onbekende redactie. [Algemeen Letterlievend Maandschrift] Algemeen Letterlievend Maandschrift, 1816, spoedig ‘leuterlievend’ gescholden. [Algemeen Nederlandsch Verbond] Algemeen Nederlandsch Verbond (A.N.V.), tot versterking van de volkskracht van de Ned. stam, gesticht door Hippoliet Meert, leraar te Brussel, 1896, met het maandblad Neerlandia. Aansluiting van Noord-Nederland op het Taal- en Letterkundig Congres te Dordrecht, 1897, onder leiding van Dr. H.J. Kiewiet de Jonge. Statuten goedgekeurd 1898. Verdeeld in de groepen Nederland, Oost- en West-Indië, Suriname, Vlaanderen; zelfstandige afdelingen in Z. Afrika en New-York. [Al in de plantage] Al in de plantage, een van de volksliederen tegen drankmisbruik van Heije; zie daar. [Alianora] Alianora, Engelse prinses, 1332 vrouw van Reinald II van Gelre, verstoten, bij Reinalds dood in 1343 voogdes; koos Eduards partij in de strijd tussen haar zonen; † 1355. Haar huwelijk behandeld in een lyrisch spel in M.E. taal door Boutens, 1909, opgevoerd bij het Leidse lustrum, 1910. [Cornelis van Alkemade] Alkemade, Cornelis van -, 1654-1737, notaris te Leiden 1677, stelde belang in de oude kloosters en adellijke huizen; werd om tijd voor studie te hebben 1687 ambtenaar bij de Admiraliteit te Rotterdam, en legde een grote verzameling van afbeeldingen aan. Schreef over het aloude Kampregt, 1699; bezorgde in het zelfde jaar de 3e druk van Melis Stoke; schreef over Het ceremoniëel der begraavenissen, 1713. Met zijn schoonzoon P. v.d. Schelling schreef hij Nederlands displegtigheden, 1732-'35. Gaf de Muntspiegel der Graven van Holland uit. [Heinric van Alkmaar] Alkmaar, Heinric van -, de schrijver van een nieuwe bewerking van den Vos Reinaerde, 1487; was Raad van bisschop David van Boergondië van Utrecht. 1477 verbannen en naar 't Gelderse hof uitgeweken. Oudste volledige druk van zijn Vos 1498 te Lübeck in nederduitse vertaling; herhaaldelijk gedrukt en in geheel Europa vertaald. Het is Reinaert II in verzen, afgedeeld in hoofdstukken met zedekundige verklaringen in proza. [Hilarius Alleays] Alleays, Hilarius, 1873-1934, Vlaams regionalistisch schrijver, vooral bekend om zijn ‘'t Onzent in 't Westland’. Pseud.: Herwin Eeckel en Jan van de Woestijne. [Alledaagsche bokken in het gesprek] Alledaagsche bokken in het gesprek, in de vorm van een gesprek van Ds. Bol met vier knapen, door Jacob van Lennep. [allegorie] allegorie = een beeldende voorstelling, waardoor een abstract begrip als een realiteit wordt voorgesteld, zo, dat men de verborgen betekenis in het voorgestelde herkent. Scheepspraet van Huygens; Aan de Beurs van Amsterdam door Vondel; 's Levens Kaartspel van Tollens; Niet en gaet voor d'eerste trou door Cats. In de M.E. de grote allegorie van de Roman van de Roos; in de nieuwe tijd Jan, Jannetje en hun jongste kind, van Potgieter, over verleden, heden en toekomst van Holland. Rouw om het jaar van Verwey. De kleine Johannes van Fr. v. Eeden. De allegorie was bij de Rederijkers zeer in aanzien, en ook nog in Coornherts toneelwerk; zie Abrahams Uutganck. Verder in zijn Comedie van Israel, 1576, ‘een klare spieghele der teghenwoordighen tyden’, enz. Zo ook bij Vondels spelen: Pascha, Palamedes. Van Lennep en Jonckbloet legden, onafhankelijk van elkaar, ook Vondels Lucifer uit als een staatkundige allegorie: Lucifer zou Prins Willem zijn in zijn strijd tegen Philips II. Deze opvatting bestreden door Beets, Ten Brink, Doorenbos en Te Winkel. [allegorische personen] allegorische personen, traden op in de drama's sedert de 14e eeuw; (allegorie = zinnebeeld). Zo Nijt, Ontfermicheit, Gerechticheit. In de Eerste Bliscap ook Bitter Elende en Innich Gebet. Ook de Vroede en Dwaze Maagden zijn allegorieën; zo de beide duivels in het Spel van den Sacramente. In de moraliteiten zijn vaak alle personen allegorieën. 't Bekendste voorbeeld van een allegorisch spel is Den Spyeghel der Salicheyt van Elckerlyc. De Renaissance bracht de mensen zelf op het toneel in plaats van de allegorische personen. [Een allgemeen Poëet] allgemeen Poëet, Een -, zedeprint van Huygens; zie huispoëet. [Het Alliantie-Feest op het Dorp] Alliantie-Feest op het Dorp, Het -, klucht met zang van 1797, ter viering van de alliantie met ‘de braave Franschen’. [allitteratie] allitteratie, voorletterrijm, de oud-Germaanse versvorm, stafrijm; in 't Duits en Angelsaksisch tot in de 9e eeuw. Bilderdijk geeft er een schets van: Geef, Genadig God, Geef my steeds Goeden moed, Hoe de Hel ook Huil' En Heel de aard beroer'! Zie ook rijmstaven. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} [Almagro] Almagro, de geschiedenis van een zeerover, de eerste novelle van Mw. Toussaint, 1837. Verscheen in het Magazijn van Romantische Verhalen van de uitgever G.J.A. Beyerinck te Amsterdam, onder redactie van C.P.E. Robidé van der Aa. Onder invloed van Walter Scott. De woesteling wordt tot inkeer gebracht door de prediker Selmer, de voorloper van Paul van Mansfeld in Het Huis Lauernesse en van Gideon Florensz in de Leicester-romans. [almanak] almanak, zie Muzenalmanak, Volksalmanak, Holland, Tesselschade en Juno. [Almanak voor Blijgeestigen] Almanak voor Blijgeestigen, 1826 te Brussel; van 1831-'80 in Noord-Nederland als Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen. Daarin o.a. 1861 Prakke's parodie op Borgers Aan den Rhijn; zie daar. In de voorrede van 1831 schrijft de uitgever Brest van Kempen, dat hij ‘als gezeten burger en boekverkooper in het befaamde Brussel door de schendige muitzucht der Belgische vrijgeestigheid uit zijn eerlijk bestaan verdreven is’. En hij verzekert, dat ‘al wat naar Belgische vrijgeestigheid zweemt’ aan deze nieuwe almanak te enemale vreemd zal zijn. Wat er wel in stond: een prent van het vertrek der Schutterij uit Amsterdam in 1830 en een brief uit Brussel over de gebeurtenissen van Juli-September. Verder Dichtstukjes van H.H. Klijn, Withuys, Brester e.a. In later jaren waren Gerard Keller, Van Zeggelen en Dercksen de voornaamste medewerkers. [Almanak voor de Jeugd] Almanak voor de Jeugd, 1828-'65. Van 1835-'47 door A.B. v. Meerten-Schilperoort en C.P.E. Robidé v.d. Aa; 1850-'51 door C. v. Schaick; 1855-'65 van A.L.H. Ising. [den Opregten Maestrichteren Almanak] Almanak, den Opregten Maestrichteren -, zie Citadelpoëzie. [Almanak voor Ned. Katholieken] Almanak voor Ned. Katholieken, van Alberdingk Thijm, 1852. [Almanak voor reizigers in het Koningrijk der Nederlanden] Almanak voor reizigers in het Koningrijk der Nederlanden, 1819-'21. [Almanak voor het Schoone en Goede] Almanak voor het Schoone en Goede, 1822-'60. De jaargang 1834 bevatte de novelle Meerhuyzen van Aernout Drost. Medewerkers o.a. Tollens, C.P.E. Robidé van der Aa, Van Walré, J.W. Yntema, J.J.F. Wap, Spandaw, Staring (Jaromir, 1829), Potgieter. Mej. Toussaint was redactrice van 1849-'58; haar medewerkers waren o.a. Heije, Mr. H.J. Koenen, S.J. v.d. Bergh, Da Costa, Ten Kate, Van Zeggelen, De Genestet, Kneppelhout, J. v. Lennep, De Bull, Tollens en J.A. Alberdingk Thijm. [Almanak voor het Verstand en Hart] Almanak voor het Verstand en Hart, 1798-1826; zie Muzenalmanak. [Almanak door en voor Vrouwen] Almanak door en voor Vrouwen, 1800-'11, met medewerking van Aagje Deken; in 1801 haar lofdicht op L.W. van Merken. Daarin ook 3 plaatjes met taferelen uit Willem Leevend. [Aloëtte] Aloëtte (de leeuwerik), gedicht van een onbekende, in het ‘Haagsche handschrift’, van een spreker uit de tijd van Albrecht van Beieren: Aloëtte, voghel clein! Dyn nature es zoete ende rein, So es dyn edel sanc; Daer dienstu met den here allein Te love om sinen danc. [Alonzo en Cora] Alonzo en Cora, zie Cora. Dezelfde stof ook bij Kotzebue, Die Sonnenjungfrau, 1791. [Alpha ende Omega] Alpha ende Omega, kamer van Rethorycke te Yperen; speelde mee in 't Landjuweel van Gent, 1539. Een der oudste; bestond reeds in de 14e eeuw. [Beschrijving van Alphen] Alphen, Beschrijving van -, door P. Plemper, 1714. zie Guy de Vlaming. [Mr. Hieronymus van Alphen] Alphen, Mr. Hieronymus van -, uit Utrecht, 1746-1803, in 1793 thesaurier-generaal der Unie, welk ambt hij 1795 neerlegde. Als Ned. dichter volgde hij niet meer de F. voorgangers, doch Klopstock en Wieland, ook in het sentimentele. Met P.L. v.d. Kasteele gaf hij in 1772 Stichtelijke Mengelpoezij uit. Van 1778-'80 is zijn Theorie der Schoone Kunsten en Wetenschappen, waarbij hij de D. schrijver Riedel volgde. Beroemd werd hij door zijn Kleine Gedigten voor Kinderen, 1778-'82, en door zijn cantaten De Doggersbank en De Starrenhemel. Van zijn Proeve van Liederen voor den Openbaren Godsdienst zijn verscheidene opgenomen in de Evangelische Gezangen. Hij kwam op tegen de zichzelf bewonderende dichterbent, waarvan hij de gebreken aanwees. Hij was een der eerste leden v.d. Maatschappij van Letterkunde. Zijn Nederlandsche Gezangen droeg hij op aan Willem V, 1779, ter ere van de Unie van Utrecht. Deze bundel draagt, ter onderscheiding van Van Harens Geuzen, een zuiver historisch karakter. De liederen waren bestemd voor de zang, b.v. de Zegezang der Matrozen na de verovering der Zilvervloot. In 1772 was Van Alphen getrouwd met Johanna Maria van Goens, een zuster van Rijklof, die hem reeds in 1775 ontviel. Zijn rouwzangen, Gedichten en Overdenkingen, droeg hij op aan zijn drie kindertjes, 1777. In 1781 trouwde Van Alphen opnieuw, nu met Catharina Geertruid van Valkenburg uit Haarlem; zo zijn er minnezangen, doch om deugd en wijsheid te eren, in zijn Mengelingen van 1783. In proza kwamen nu de Fragmenten uit het Dagboek van E.C.W., d.i. Een Christen Wijsgeer. Dagboeken waren op voorbeeld van {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Gellert in de mode. Bij de komst der Pruisen in 1787 bood hij Prins Willem V een Advijs aan, waarbij alle vervolging werd ontraden. Maar het advies werd niet opgevolgd en zo nam hij ontslag als procureur-generaal van Utrecht, welk ambt hij sedert 1780 bekleedde, en aanvaardde hij in 1789 dat van pensionaris van Leiden. In 1793 kwam zijn werk over De waare Volksverlichting, waarin hij zich keert tegen Rousseau. Na 1795 woonde hij op Oostbroek aan de Loosduinse Weg bij Den Haag, waar hij zich wijdde ‘aan den opbouw van het Rijk van waarheid en deugd’. Daar behoorde zijn vroegere boezemvriend Van de Kasteele, die Patriot geworden was, niet meer toe. Hij dichtte nu Liederen voor den openbaaren Godsdienst, 1801-'2: Zwijgen, bukken, God verbeiden; Volgen, waar Hij ons wil leiden. Voor de letterkundige kritiek was Van Alphens Theorie van 1778 van grote betekenis; tot ergernis van de Dichtgenootschappen en zelfs van Van Haren en Feith wees hij op de achterlijkheid van onze dichtkunde; met De Perponcher wisselde hij er in 1780 gedrukte Brieven over. Daarna kwamen zijn Digtkundige Verhandelingen, 1782, als vervolg op zijn Theorie. Hij was de eerste, die ook prozawerken als poëzie erkende, b.v. Télémaque van Fénélon, Rousseau en vooral Richardson; de invloed van Winckelmann is heel duidelijk te merken. Ook hij achtte het rijm geen ‘noodzakelijke eigenschap der poezij’. Op zijn beurt oefende Van Alphen invloed op Bellamy. Deze prees de Theorie, doch beschuldigde Van Alphen van plagiaat in de Mengelingen, zowel uit de Oden van Kleyn als uit zijn eigen Gezangen myner Jeugd; onder ps. L.D.E.D., 1783. Van Alphens kinderdichten nagevolgd door Riemsnijder, Pieter 't Hoen en Le Francq van Berkhey; zie kinderdichten. Van Alphen als Kinderdichter, proefschrift van Pomes, 1908. Van Alphens literairaesthetische theorieën, door A.C.S. de Koe, 1910. Reeds in 1836 schreef Clarisse: Van Alphen als dichter en kinderdichter. Van Alphen werd uitgeluid door zijn leerling en vriend Kleyn en door Antoinette Ockerse. Zijn Dichtwerken met levensbericht herdrukt door Mr. J.I.D. Nepveu, 1839. H.J. Koenen had in 1844 in 't licht gegeven: Van Alphen als Christen, als Letterkundige en Staatsman. De Kindergedichtjes ‘nauwkeurig nagedrukt’ naar de eerste uitgave, 1939. [Alphonsus de Eerste] Alphonsus de Eerste, treurspel van Da Costa; van geen betekenis. [Alpin] Alpin, samenspraak in het gezwollen proza van Gessner tussen Alpin en de geest van zijn gestorven beminde Minona, ‘uit een oud handschrift’, door Rhijnvis Feith, uitgegeven achter Julia, 1783. Tafereel van de uiterste droefheid bij opkomende maan. [Alrik en Aspasia] Alrik en Aspasia, romance van Feith, bespot in een parodie door Bilderdijk en Kinker, die niets anders deden dan in elk couplet een regel bij te voegen en er ‘ophelderende’ noten bij te schrijven. Onze eerste letterkundige parodie, 1789. Alrik was de eerste romance van Feith, door hemzelf een prulletje genoemd, geschreven in de hoop, ‘dat er iets beters in dit vak voor den dag kome’. Aspasia is ‘een goêlijk Maagdske’; zij treurt om haar minnaar, die vier jaar geleden naar 't H. Land trok. Maar 't loopt goed af, in tegenstelling met Moncriff; zie daar. Alrik komt terug, ‘hemelt’ in haar arm, legt de lans voor altijd af, Om nu, met kalme zinnen, Ter zege van het heilig graf, Weêr ridders aan te winnen. [Als een visch op het drooge] Als een visch op het drooge, satirische novelle van Potgieter, 1841; de geschiedenis van 3 proponenten zonder een plaats; de een wordt gouverneur, de ander gaat naar Indië; de derde, huichelaar, krijgt een beroep. [Al siet men de luy men kensse niet] Al siet men de luy men kensse niet, spreuk op het titelblad van de Spaansche Brabander. [Als men 't niet verwagt] Als men 't niet verwagt of de Gewaande Prins, blijspel van H. v. Halmael onder ps. Purgat et Ornat, 1713. Het was zijn 25ste toneelspel; gevolgd naar 't Spaans, doch: ‘ik hebbe ook niets van den Spangiaard als de Naamen ontleend’. Ramiro, een boerenzoon, wordt voor de Prins van Athene gehouden en hij moet trouwen met Phenicia, de dochter van de koning van Tracien, maar hij ontkomt nog net op tijd aan het dreigende gevaar. Dit blijspel is een klucht en de platheid ontbreekt er niet aan. [Al stond er de galg op] Al stond er de galg op, hekeling van het liefhebberijtoneel in de vorm van een blijspel, van O.C.F. Hoffham; zie daar. [Alst past, bi apetite] Alst past, bi apetite, de zinspreuk van de Gentse Kamer van Rethorycke De Fonteine. [Altaergeheimenissen] Altaergeheimenissen, verheerlijking van het Sacrament des Altaars door Vondel, 1645. Gewijd aan de aartsbisschop van Mechelen. Beantwoord door Westerbaen in zijn Kracht des Geloofs. Vondels leerdicht is verdeeld in Offerspyze, Offereere en Offerhande. Op het titelblad stond Te Keulen, In de Nieuwe Drukkerye. [Ds. Jan Althuysen] Althuysen, Ds. Jan -, 1715-'63, predikant te Hiaure en Bornwerd bij Dokkum, {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} gaf in zijn Friesche Rymlery, 1755, ook de psalmen in 't Fries uit in de maat van Datheen; 52 van Gysbert Japiks, de overige van hem zelf. [De Alvoorder] Alvoorder, De -, Vlaams letterkundig ts. uit het begin dezer eeuw. [Alwart] Alwart, de eerste novelle uit Onze Voorouders van J. v. Lennep, 1813; handelt over de strijd der Bataven met de Romeinen. zie Brinio. [Alwin en Alwina] Alwin en Alwina, overmatig sentimenteel dichterlijk verhaal van Tollens. Alwin is de wereld ingetrokken en zo lang weggebleven, dat zijn ouders, zijn zuster en zijn beminde Alwina allemaal dood zijn: Hij laat een zucht ten hemel varen En plompt zich in het hart der baren. [F. Amadas] Amadas, F. roman, genoemd door Maerlant en Hein van Aken; de Ned. bewerking is niet bewaard. Hieruit de naam Amadis. Het was een Keltische ridderroman; vandaar de bijvoeging Amadis de Gaula = van Wales. [Amadis] Amadis, held van een Sp. roman van Montalvo, 1465-'74, voortzetting v.d. Arturromans, vol avonturen, vol hoofse gesprekken, in voorname kringen en aan het hof. Gaf de toon aan in Europa. In 1546 verscheen het eerste deel der Ned. vertaling. De verhalen van Amadis van Gaule, d.i. van Gallië (Wales), waren zo algemeen bekend, dat b.v. Prins Willem bij zijn huwelijk met Anna van Saksen aanried, dat zij Amadis van Gaula ‘en andere boeken van kortswijl’ zou lezen. Frans I las de Amadisromans in zijn gevangenis te Madrid. Op de boeken van Montalvo volgden allerlei fantastische verhalen van de zoon en de kleinzoons van Amadis en van zijn verwanten als Palmerijn van Olijven. Cervantes heeft ze bespottelijk gemaakt door zijn Don Quichotte. Stoffen uit de Amadisromans voor het toneel bewerkt door Bredero, Starter, K. Elzevier, Sal. Questiers, 1633; T. Arendsz, 1687, ‘treurspel in maatzang’ naar Quinault. Het stuk van Questiers heet Den Griecxsen Amadis, tragicomedie gespeeld ter Academie. Amadis van Griecken was een achterkleinzoon van Amadis van Gaule. Rechtstreekse Ned. navolgingen van de Amadisromans zijn er niet; wel van de heroïsch-galante F. romans, die in Frankrijk ontstonden onder invloed van Amadis. [Amandus] Amandus, 594-676, predikte het evangelie onder de Friezen, gesteund door Dagobert, koning der Franken (628-'39). Hij werd de apostel van Vlaanderen; stichtte het klooster St. Pieter op de Blandinusberg te Gent en ook St. Baafs aldaar; de eerste Ned. kloosters. Was bisschop van Maastricht 647-'49. Heilig. Zijn Leven uitgegeven door Blommaert, 1843; het is geschreven door Gillis de Wevel, 1366. [Amazone] Amazone, roman van Vosmaer over reis-indrukken in Italië, 1880. Geeft een beeld van de kunst van Italië en de Klassieken; wekt belangstelling en eerbied voor hun schoonheidsidealen. Huet zei er van, dat het een schoolboek was, doch het heeft een zeer goede werking geoefend. Het oordeel van Van Deyssel luidde: samenbaksel van uit allerlei Duitse theoristen en Franse popularizatoren opgeviste denkbeelden over kunst. In vijf weken uitverkocht, schreef Vosmaer aan Multatuli. [Het Ambacht van Cupido] Ambacht van Cupido, Het -, bundeltje emblemata van D. Heinsius; 24 plaatjes met L., Ned. en F. bijschriften, geschreven onder ps. Theocritus à Ganda, 1595, uitgegeven 1615. [De Muze van het Ambacht] Ambacht, De Muze van het -, bloemlezing van gedichten over het ambacht van Han Hoekstra en Victor van Vriesland, 1949. [Ambiorix] Ambiorix, ‘Sanerdammer’ die bijna alleen het woord voert in de V Boeken vande Saanlandsche Arcadia van Soeteboom, 1658, over de geschiedenis van de streek. [Th. van Ameide] Ameide, Th. van -, ps. van J.H. Labberton. [Francoys Amelry] Amelry, Francoys -, ‘Carmelyt binnen der stadt van Ypre’, schreef een zinnespel tegen de dwalingen in de Kerk; op de Index van 1558. [Mr. J.P. Amersfoordt] Amersfoordt, Mr. J.P. -, 1817-'85, burgemeester van Haarlemmermeer 1863-'69, stichter van een modelboerderij. Beschreef 1857 de gesch. v.d. Haarlemmermeer. Van hem in 1858 Willem Bardes, toneelspel in 5 bedrijven; poging tot verheffing v.h. historisch drama. [Het Mislukt Verraad op Amersfoort] Amersfoort, Het Mislukt Verraad op -, treurspel van Pypers; zie daar. [Amida of de verloste Afrikaansche Slaaf] Amida of de verloste Afrikaansche Slaaf, toneelspel van Simon Rivier, 1779; een der stukken uit de tijd der Verlichting tegen de Slavernij; zie daar. [Vrede van Amiens] Amiens, Vrede van -, 2 Juni 1802, bezongen door Bernardus Bosch: Op het Algemeen Vredefeest; door Loots: De Vrede op het Vaste Land. [Aminta] Aminta, herdersspel van Tasso, nagevolgd door Hooft in zijn Granida; oefende invloed op Vondels Leeuwendalers en op Daphne van Johan Beets. Vertaald in 1660 door M.S. en 1710 door Wellekens. [Amiot] Amiot, zie Amyot. [De Twee Amiralen] Amiralen, De Twee -, schets van J. v. Lennep over de verzoening van De Ruyter en Tromp. [Jo van Ammers-Küller] Ammers-Küller, Jo van -, geb. 1884, romanschrijfster; De Opstandigen, 1925; Heeren, Knechten en vrouwen, in 3 delen verschenen sedert 1934, familie-roman uit {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} de Franse Tijd. In 1941 opnieuw uitgegeven als De Tavelincks. Zij schreef in 1921 Een Pionierster, d.i. Mina Kruseman; zie daar. Verder de biografie van Twintig interessante Vrouwen, 1933. Dan toneelstukken. Roeping, 1916; met A. Defresne De Opstandigen, 1929; Tantalus, 1930. Elzelina, historische roman, 1940. Ma, familieroman uit 1871-1901; 1943. In 1940 trad zij met een reeks voordrachten op voor het werk van de Duitse Volksontwikkeling en- werd haar door de Nationalsozialistische Partei-Korrespondenz dank gebracht voor haar trouw aan Duitsland. Verschillende van haar werken werden in het Duits vertaald. Uitgesloten tot 1 Juni 1951. [Amnon en Thamar] Amnon en Thamar, toneelspel van de Kamer ‘de Roode Roos’ te Hasselt, 1610; bijbelse geschiedenis behandeld als een wereldlijk drama. Daarover Van Veerdeghem en Van den Daele in De Roode Roos, 1899. [Jan Amoers] Amoers, Jan -, Cisterciënser monnik uit de abdij van Vlierbeek bij Leuven, schreef het rederijkersspel Van Onze Lieve Vrouwen miraculen, 1443 op verzoek van de overheid van Leuven. [amoreus] amoreus, zie ook amoureus. [Den Amoreusen Colijn] Amoreusen Colijn, Den -, zie Colijn van Rijssele. [Boeck der Amoreusheyt] Amoreusheyt, Boeck der -, liedboek van 1580. In 1589 gevolgd door het Amsterdamsch Amoreus Lietboeck; in 1602 door de Druyven-Tros der Amoreusheyt van P.L. v.d. Goes, in 1605 door het Nieuwe Amoureus Liedt-boek in 2 delen (met het lied van Graaf Floris en Geraert van Velsen). zie liedboeken. [Handel der Amoreusheyt] Amoreusheyt, Handel der -, 1o bundel met ‘dry excellente Poetische spelen van sinnen van Jupiter en Yo, van Houwaert, 1583; 2o bundel met 4 spelen van 1621; Aeneas ende Dido van Jacob de Mol; Narcissus ende Echo van Colijn Keyaert; Mars ende Venus van Smeecken; Leander ende Hero, ongetekend. Alle vier werden ook op naam van Houwaert gesteld; Knuttel trachtte te bewijzen, dat ze alle vier van Colijn Keyaert, d.i. Colijn van Rijssele zijn. [Amsterdamsch Amoreus Liedtboeck] Amoreus Liedtboeck, Amsterdamsch -, zie Boeck der Amoreusheyt. [Abraham des Amorie van der Hoeven] Amorie van der Hoeven, Abraham des -, 1798-1855, secretaris van de Tweede Klasse v.h. Kon. Ned. Instituut. Uit Rotterdam. Rem. predikant, 1827 hoogleraar bij de kweekschool. In 1831 schreef hij een verhandeling over het Schouwtoneel, waarbij hij Kotzebue's stukken een sluipend vergif noemde. Hij was de redenaar bij de onthulling van 't standbeeld van De Ruyter, 1841 en bij dat van Prins Willem, 1845. [Dr. Abraham des Amorie van der Hoeven Jr.] Amorie van der Hoeven, Jr., Dr. Abraham des -, zoon van de voorgaande, 1821-'48; Remonstrants predikant, 1844 te Boskoop, 1845 te Utrecht. Romantisch dichter van stichtelijke verzen; schrijver van de Academie-reis in 1843. Van hem ook de O-sprook, Colholmsroos, 1841, zie daar en A-saga. In de Gids van 1845 Aphorismen over het eigenaardig goede in de R.K. Afdeeling der Christenkerk, in vrijzinnige geest. Zijn vader gaf in 1850 zijn Proza en Poëzy uit. Daarbij de Maasstroom, 1842, stroomdicht, hulde a.z. geboortestad R'dam. [Amosis] Amosis (koning van Egypte), treurspel van Jan Nomsz, zie daar. Hij had eerst Cortez en Titus uit het F. vertaald; dit was het eerste stuk van eigen vinding, 1767. Maar in 1768 kwam zijn Noodige Onderrichting, een verdediging tegen de beschuldiging van plagiaat; in 1769 gevolgd door Bescheidene Aanmerkingen naar aanleiding van de kritiek in de Letteroefeningen. [Amoureuse] Amoureuse, veel voorkomende figuur in de stukken der Rederijkers; b.v. in Spiegel der Minnen van Colijn van Rijssele; in Pyramus en Thisbe; in Leander en Hero; in Jupiter ende Yo van Houwaert. [Refereinen int Amoureuse] Amoureuse, Refereinen int -, beoefend door de Kamers van Rethorycke naast die in 't Vroede en in 't Sotte. Op het Gentse Landjuweel van 1539 moesten de 19 Kamers er een dichten en voordragen op den stoc: Och moghticse spreken, ic ware ghepaeyt. [Amoureusheyt] Amoureusheyt, zie Amoreusheyt. [Amoureusje] Amoureusje, figuur in Bredero's Stommen Ridder, die de rol van de toeschouwers vervult met zijn parodie van de verheven liefdedichten der hoofdpersonen. [Amours] Amours, zie Amoers. [amphibrachys] amphibrachys (Gr. = aan beide zijden kort), versvoet, {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ; geeft opgewektheid aan een vers, b.v. Het land van Kokanje in De Genestets St. Nicolaasavond: De wijzen alleen bleven stilletjes thuis En hielden zich af van het vroolijk gedruis. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [Ampie] Ampie, roman in 't Afrikaans van J. v. Bruggen, zie daar. Beschrijft het leven van de arme blanken. Bekroond in Z. Afrika; 6e druk, Amsterdam 1934, met inleiding en aantekeningen van Prof. M. Bokhorst. [Ampt der Jonck-vrouwen] Ampt der Jonck-vrouwen, de tweede titel van de Maeghden-Plicht van Cats. [Samuel Ampzing] Ampzing, Samuel -, 1590-1632, predikant, gaf 1628 Lof der Stad Haerlem uit. Vertaalde de Saturnalia van Scriverius als Gebruyk ende misbruyk vanden Tabak, {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} 1639. Voorstander van zuiver Nederlands: Taelbericht der Ned. Spellinge. Toen Vondel een Eerdicht schreef op het vertrek van de heftige Contra-Remonstrant Boogaert uit Amsterdam, beantwoordde 1629 Ampzing het stuk met een felle Eer-verdedinge tegen de ‘Arminiaensche grimmigheyd’. Voor Frederik Hendrik vlocht hij de Naszousche Lauren-Kranze, 1629, scherp tegen Spanje en Rome, in vloeiende alexandrijnen. In dezelfde geest schreef hij 1632 een vlugschrift tegen de Klopjes, de ‘Vrouwen-Jesuwijten’. Zijn Eer-verdediginge was gericht ‘tegens verscheyde onbekende Amsterdamsche Pasquildichters’; hij wees er op, dat ‘Palamedes’ nog altijd binnen Amsterdam woonde. Hij maakte een chronologicon, d.i. een tijdvers op de Zilvervloot en bezong de overwinning van Piet Heyn. Ook maakte hij een bijschrift bij de afbeeldinge van de admiraal Heynrick Kornelisz. Lonk, die in 1630 Olinda veroverde. [Gijsbrecht IV van Amstel] Amstel, Gijsbrecht IV van -, 1235-1303, in 1257 verslagen door bisschop Hendrik van Vianden van Utrecht, die hem aan zijn paard gebonden meevoerde; hij moest met 500 aanhangers in de Domkerk, barrevoets en in 't hemd, genade vragen. In 1279 gevangen, tot 1285. Moest zijn Utrechtse lenen, o.a. Muiden, afstaan aan Floris V. Samenzweerder tegen Floris V. Gevlucht; de heerlijkheid Amstel aan Holland. Het treurspel van Vondel, waarmee 1 Jan. 1638 de Amsterdamse stadsschouwburg geopend werd, is dus niet historisch. zie Jan van Amstel. [Jan van Amstel] Amstel, Jan van -, zoon van Gijsbrecht, vestigde zich weer te Amsterdam ter gelegenheid van de inval der Vlamingen, 1303. Verjaagd door de Haarlemmers 1304, die zijn kasteel begonnen te slopen. Deze Jan is Vondels ‘Gijsbrecht’. [d'Amsteldamsche Schouwburg] Amsteldamsche Schouwburg, D' -, liedboek van 1775, 6e druk. [Amsteldams Wellekomst aan Frederick Hendrick] Amsteldams Wellekomst aan Frederick Hendrick, gedicht van Vondel, 1628. [Amstelredams eer ende opcomen] Amstelredams eer ende opcomen, zie L. Marius. [Amstelsche Linde ofte 't Hof der Nymphen] Amstelsche Linde ofte 't Hof der Nymphen, 1627, liedboek van Jan Krul; zie daar. [Amstels Schouwtooneel] Amstels Schouwtooneel, toneelblad van A.L. Barbaz, 1808 en '9, prees Snoek en zijn zuster; prees het F. klassieke drama; zie Barbaz. [De Amstelstroom] Amstelstroom, De -, zie Amsterdam. [Amsterdam] Amsterdam, voor 't eerst bezongen in een loflied van Spieghel. Het ware onderwerp van Vondels Gysbreght. Vondel verheerlijkte zijn stad: Aen d'Aemstel en aen 't Y, daer doet sich heerlyck ope Zij die als Keizerin de kroon draegt van Europe. (1631). Hij bezong alle belangrijke en vele bijzondere gebeurtenissen. Het begon al met de Hymnus over de Scheepsvaert van 1613. Verder: Lof der Zeevaert, 1623; Amsteldams Wellekomst aen Frederick Henrick, 1628; Op Amstelredam; Inwying der doorluchtige Schoole, 1632; Gysbreght van Aemstel, 1637; Op de blyde incomste van Maria de Medicis, 1638; Op het Oostindisch Huis, 1638; Henriette Maria t'Amsterdam, 1642; Aen de Beurs van Amsterdam, 1643; Aen de Blokhuizen van Amsterdam, 1650; Inwydinge van 't Stadthuis, 1655, een groots gedicht; Vrye Zeevaert naar Oosten, 1658; Zeemagazyn, 1658; De bruiloft van den Teems en Aemstel, 1660; De Ridderschap Van Amsterdam, 1660; Ter blyde maeltyt voor Maximiliaen Henrik, 1662; De zee-triomf der vrye Nederlanden, 1666 en alle andere gedichten op de grote zeeslagen en zeehelden in de Engelse oorlogen; gedichten ook op veel Amsterdammers. In 1671 kwam de uitvoerigste verheerlijking der stad van de hand van Vondels leerling Antonides: De Ystroom. Toen stond Amsterdam op het toppunt van zijn macht; Antonides uitte zijn bewondering in vier boeken in statige alexandrijnen; Romeyn de Hooghe tekende er zijn overladen prenten bij. En ander stroomdicht is de Roemster van den Aemstel door Campanus of Van Velden, ± 1627. Ook Huygens bezong Amsterdam in zijn Stedestemmen, waar de Stedemaagd sprekend optreedt, 1624: Roemt Roomen, prijst Parijs, kraeyt Cairos heerlickheit: Die schricklickst 1) van mij swijght, heeft aller best geseit. Een hooggestemd loflied is Het Gekroonde Amsterdam, 1648, van Reyer Anslo; zie daar. In de 17e eeuw is de stad met liefde en bewondering vijfmaal beschreven: Pontanus, Fokkens, Dapper, Van Domselaar en de Duitser Von Zesen. In 1709 verscheen Jan de Regts gedicht Lof van Amsteldam. Zie ook Thomas Arendsz. De schoonheid van Amsterdam en omgeving bezongen door Daniël Willink, 1676-1722, schrijver ook van de Amstellandsche Arcadia, pas 1737 uitgegeven. Van 1755 is het stroomdicht De Amstelstroom van N.S. van Winter. Amsterdam, bezongen in de dagen der ver- {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} nedering van de Franse Tijd door Helmers. In zijn gedichten Aen het Vaderland, 1799, en Amsterdam stelt hij zich voor dat de roemrijke stad onder water bedolven is. In de 19e eeuw vooral Potgieter met zijn Rijksmuseum, en in gedichten: Halveeeuws-wake, Haesje Claesdochter, 't Uurwerk van 't Metalen Kruis, 't Nieuwe Tolhuis enz. Het Amsterdamse leven uit de moderne tijd beschreven in Diamantstad van Heijermans en in Querido's Jordaan; in het Geslacht der Santellano's van Joost Mendes; in De Klop op de Deur van Ina Boudier-Bakker. Amsterdam bezongen, bloemlezing van H. v.d. Bijll, Han Hoekstra en Jac. v. Hattum, 1948. [Amsterdam] Amsterdam, een wijsgerig leerdicht van Adama van Scheltema, 1904. [Literatuur en Tooneel te Amsterdam] Amsterdam, Literatuur en Tooneel te -, van Dr. G. Kalff, 1895. Over de rederijkers, de Renaissance, over Bredero, Starter, Hooft, Vondel en de overige dichters, over het proza, de kritiek en het drama. [Mijmeringen in en over Amsterdam] Amsterdam, Mijmeringen in en over -, verhalen over de stad en over Amsterdammers uit de oude en de nieuwe tijd van Jacob van Lennep, uit de almanak Holland. [De Amsterdammer] Amsterdammer, De -, ‘De Groene’, het weekblad, dat open stond voor de kritiek der Mannen van Tachtig, voor de Nw. Gids werd opgericht; 1877-1940 en na 1945. [Amsterdammers Winter] Amsterdammers Winter, ijstaferelen van Six van Chandelier; zie daar. [Amsterdams Amoreus Lietboeck] Amsterdams Amoreus Lietboeck, 1589; zie liedboeken en Boeck der Amoreusheyt. [Amsterdamsch Dicht- en Letteroefenend Genootschap] Amsterdamsch Dicht- en Letteroefenend Genootschap, 1785 opgericht door Bernardus Bosch en Brender à Brandis, waar de vergaderingen op rijm geopend en gesloten werden. Schonk de gouden erepenning aan Petronella Moens, 1785. Cornelis van Lennep sprak er 1791 de Feestgroet uit. Met 3 andere genootschappen in 1800 verenigd tot de Bataafsche Maatschappij, later de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen. [d'Amsterdamsche Academie] Amsterdamsche Academie, D' -, ‘aen alle Poëten en Dichters der vereenigde Nederlanden, Liefhebbers van de goude vrijheyt’, 1630, de ‘prijsvraag’ van Vondel: Of huizeplondren vesten sticht? Of d'eedt geen burgery verplicht? En of zich Leeraers niet verloopen, Wanneer ze dezen bandt ontknoopen? 't Beste antwoord zou met een ‘Princenroemer’ bekroond worden. Meer dan 50 antwoorden verschenen. Vondels gedicht en de antwoorden door de Regering verboden. (Zie M.M. Kleerkooper over deze Prijsvraag in Taal en Letteren van 1902; en Dr. P.H. Schröder, Parodieën). 't Bekendste antwoord was een hatelijk schimpdicht D'Amsterdamse Kakademie ofte Guitschool, waarop Vondels Amsterdamsche Kakastorie of Muitschool in even grove woorden volgde. Vondel dacht, dat Cats de schrijver was, doch waarschijnlijk is het stuk van Ds. Trigland. Deze wordt in het stuk de aerts-bacchant genoemd; Cats heet er Japik Priaep. Zie ook Maria Tesselschade Visscher en Nederduytsche Academie. [Amsterdamsche Arcadia en Amsterdamsche Buitensingel] Amsterdamsche Arcadia, 1737, en Amsterdamsche Buitensingel, 1738; verheerlijking van Amsterdam en omgeving door Daniël Willink; zie daar. [De Amsterdamsche Hecuba] Amsterdamsche Hecuba, De -, vertaling van Seneca's Troades door Vondel, 1625. Opgedragen aan Antonie de Huybert. Het drama was gericht tegen gruwelen, begaan ‘onder godsdienstschijn’. Waarschijnlijk niet vertoond, doch herhaaldelijk gedrukt. [Amsterdamsche Kamer] Amsterdamsche Kamer, de vereniging van Egelantier en Academie van Coster; zie daar. Speelde in het gebouw der Nederduytsche Academie. [Amsterdamse letterkunde-prijzen] Amsterdamse letterkunde-prijzen, 1947: B. en W. van Amsterdam hebben Fokke Sierksma bekroond met de prijs voor het beste essay (ƒ1000) voor ‘Poëzie als ernst’. De prijs voor poëzie (ƒ1000) kreeg Gerard den Brabander met ‘De stenen minnaar’; die voor roman of novelle (ƒ2000) Dola de Jong met ‘En de akker is de wereld’. Op verzoek van de jury voor de toneelprijs is besloten deze te verdelen onder drie inzenders: Manuel van Loghem (De Chinese Fluitspeler), V. Sirols (De aanslag op de z.g. graaf van Ferdam) en L. Treves (De Ring en de Kelim). Over de poëzie-prijs schreef Hendrik De Vries: ‘De S.M. bevatte, behalve volslagen wartaal, ook onzinnige zelfverheffingen’. De eerste toneelprijs 1948 werd toegekend aan Jef Heydendael voor zijn volksstuk ‘Licht Geval’, de tweede prijs aan Antoon Kern voor ‘Spiegel ener verdraaide wereld’ en de derde prijs aan L. Treves (pseudoniem van Margreet Roselaar) voor ‘Winterwake’. Gerrit Achterberg verwierf de prijs voor 1949 met zijn gedicht Afreis. [De Amsterdamse Mengel-Moez] Amsterdamse Mengel-Moez, De -, liedboek van 1658. Zo d'Amsteldamsche Minnezuchjens, 1643; Amsterdams Minnebeeckje, 1645. 7e druk; Amsterdamsche Vreughdestroom, 2 delen, 2e druk 1655; Amsterdamse Vrolikheyt, 1647. [De Nieuwe Amsterdamse Mercurius] Amsterdamse Mercurius, De Nieuwe -, met zijn Amoreuse Gesangen, liedboek, 1743. [De Amsterdamsche Pegasus] Amsterdamsche Pegasus, De -, 1627, lied- {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} boek van vier ‘liefhebbers’, o.a. Matthijs van Velden. [Amsterdamsche Tempe] Amsterdamsche Tempe of de Nieuwe Plantagie van Daniël Willink, verheerlijking van Amsterdam, 1721. [Het Amsterdamsche Tooneel van 1617-'72] Amsterdamsche Tooneel van 1617-'72, Het -, zie C.N. Wybrands. [Edward Amter] Amter, Edward, 1898, uit Leuven. Katholiek toneelschrijver. [Amurath-Effendi] Amurath-Effendi, zie Pieter van Woensel; Hekim-Bachi, d.i. dokter der marine. [Jacques Amyot] Amyot, Jacques -, 1519-'93, vertaalde de roman van Heliodorus, Aethiopica of Theagenes en Chariclea, 1549. Dit boek werd in F. en weldra in geheel Europa beroemd. Amyot verdiende er de bisschopszetel van Auxerre mee, 1571. Zijn bewerking van een oud-Griekse roman van Longus werd uit het F. vertaald door J. Brouwer als De treffelijke historie van Daphnis ende Chloë. [Amijs en Amelijs] Amijs en Amelijs, vriendschapsnovelle, bewerkt in deel II van Die Brabantse Yeeste van Boendale. [anagram] anagram, het vormen van een nieuw woord door verplaatsing van de letters van het oude. B.v. Sotje vol van Sonden, anagram door Cats bedacht voor Joost van Vondelen. Lucas de Heere bedacht zelf Schade leer u; Carel Mander Elc man rader. [Anakreon] Anakreon, 563-478, Gr. lierdichter van Teos, de verheerlijker van de liefde en de wijn. In het L. nagevolgd door Horatius; van Anakreons eigen werk zijn slechts fragmenten over. De Anakreontische poëzie verheerlijkt de wijn en de vrouwen. Gleim was er in 1744 weer mee begonnen, twee jaar vóór Uz en Götz Anakreon in het D. vertaalden. In 't Ned. vertalingen van G. Dorn Seiffen, 1809, Hoeufft, 1816; later Ten Kate en v.d. Bergh. Bellamy volgde Gleim na in zijn lichte en bevallige gedichtjes; dat kleine en liefelijke ook in de minnepoëzie van Bilderdijk. Reeds voor de D. dichters optraden, was Anakreon in 't Ned. vertaald door Kempher, praeceptor te Alkmaar, 1726. Doch deze vertaling heeft blijkbaar geen indruk nagelaten. Die kwam pas door de Duitsers; het eerst trad J.H. Swildens op met zijn Bardietjes; dan H. Riemsnijder. Verder J.P. Kleyn met zijn Anacreontische Offerhanden. Maar de voornaamste was Bellamy. Ook Hoffhams Slaapliedjes zijn Anacreontisch, zomede verzen van Kinker in zijn Minderjaarige Zangster, gewijd aan de liefde; ook de Minnedichten van Wiselius. [analekta] analekta (Gr.) = bloemlezing. [anapest] anapest, versvoet, {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} . [Adel Anckersmit] Anckersmit, Adel -, ps. van Hendrik Mulder, geb. 1884. [H.M. van Andel] Andel, H.M. van -, beantwoordde in 1883 Van Vlotens Onkruid onder de Tarwe van 1875 met Een Onkruidzaaier. [Marie Anderson] Anderson, Marie -, 1842-1912, schrijfster van romans en brochures, behoorde tot de kring van Multatuli in Den Haag na 1862. Na zijn dood schreef zij allerlei anecdoten onder de titel Uit Multatuli's Leven, en Multatuli-Wespen, 1888; ps. Veritas. [Andrea de Piere, Peerdekooper] Andrea de Piere, Peerdekooper, klucht van W.D. Hooft; zie daar. [Valerius Andreas] Andreas, Valerius -, 1588-1655, hoogleraar te Leuven, begon in 1623 met een woordenboek over de Nederlanden en beroemde Nederlanders, Bibliotheca Belgica. Hierin ook de levens van letterkundigen. [Andria] Andria, zie V.d. Enden en Terentius. [Andreas Andriessen] Andriessen, Andreas -, 1699-1768, uit Schoondijke, predikant te Vere, schreef Aanmerkingen op de Psalmberijming van P. Dathenus, 1756. Hij en Guépin waren de mannen, die de psalmbundel van 1775 wisten te doen aannemen. [Pieter Jacob Andriessen] Andriessen, Pieter Jacob -, 1815-'77, hoofd van een school te Amsterdam, schrijver voor de jeugd, vaak over onderwerpen uit de Vad. Gesch. Richtte 1875 het maandblad Voor 't jonge Volkje op. [Suze Andriessen] Andriessen, Suze -, 1850-1924, dochter v.d. voorgaande, schrijfster van veel meisjesboeken. [Seerp Anema] Anema, Seerp -, geb. Minnertsga 1875, leraar, 1924 schoolopziener te Amsterdam, letterkundige, dichter (Van Hollands kusten), en romanschrijver. Calvinistische en Impressionistische Aesthetiek, 1935, en Eerherstel voor Schaepmans Aya Sophia, 1936; strijdschriften tegen de Nieuwe-Gidsbeweging bij 't halve-eeuwfeest. Schreef 1921 over Een vergeten Dichteres (Clara Feyona van Sytzama). Hij is een van de eerste Calvinistische dichters, die onder invloed kwam van de Beweging van Tachtig. Poëzie, 1903. Romanschrijver: In 's Levens opgang, 1907; De Sjoenemietische, 1932; De Egyptische (het huwelijk van Salomo met een Egyptische prinses), 1939. [J. Teissèdre l' Ange] Ange, J. Teissèdre l' -, zie T. [Hermanus Angelkot] Angelkot, Hermanus -, apotheker te Amsterdam, vriend, leermeester, ‘huiswaerdt’ en executeur-testamentair van Broekhuysen; † 1726. Dichter en toneelschrijver; hij vertaalde o.a. Molière's Misanthrope. Van hemzelf is de klucht Vechter, 1679, een schoenmaker, die van zijn vechtlust genezen wordt door pakken slaag. Schreef een Lijk-klacht voor Isaac Sweers, die bij Kijkduin sneuvelde, 1673. [Angeniet] Angeniet, vrijage-spel, een pastorale van Bredero, na zijn dood door Jan Starter voltooid en voorzien van een Praeludium ofte Voor-spel, waarin de maagd ‘In Liefd' {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Bloeyende’ de 9 Muzen toespreekt en de toneelspelers ‘besprengt’. Later verschijnt de geest van Bredero, om een toespraak te houden: hulde aan de dichter. A. v. Mildert schreef er een rouwdicht bij: De Faem roept over al, Al is ons Breedro doodt, hy nimmer sterven sal. [angier] angier, oude naam voor anjelier. De Witte Angieren, oude Rederijkerskamer te Haarlem. zie Witte Angieren. [Reijnsburchs Angierhof] Angierhof, Reijnsburchs -, verzameling van de stukken, gespeeld op 't Landjuweel van 1641 te Rijnsburg. [Anjello] Anjello, zie Mas Anjello. [J.H. Ankersmit Wzn.] Ankersmit Wzn., J.H. -, 1825-'76, koopman te Deventer, vriend van Van Vloten, door hem verdedigd in zijn Deventer Ketterjacht, 1867. Hij schreef o.a. een historisch drama Pseudo-Demetrius, 1871. [Anna] Anna, zie Sinte-Annen. [Anna] Anna, ‘Schets uit den Spaanschen tijd’, de eerste novelle van Potgieter, geplaatst in de Almanak voor het Schoone en Goede voor 1836. [Samenspraak tusschen Anna en Phyllis] Anna en Phyllis, Samenspraak tusschen -, in Houwelycks Eerste Deel, Maeght, Inleydinge, van Cats, meer dan 2000 regels. Phyllis heeft raad nodig: Daer is eylaes! een vreemd gewoel, Dat ick ontrent mijn herte voel. De ervaren Anna weet de raad: Ons net moet vangen sonder schijn, De vogel moet de vanger zijn. Een andere T Samenspraeck tussen Anna en Phyllis gaat vooraf aan de Maeghdenplicht; daaruit blijkt dat de wijze Anna Roemers bedoeld wordt: Al spreekt ook Phyllis met bescheyt, Het is u best dat Anna seyt. [Anna Bijns] Anna Bijns, zie Bijns. [Anna-Marie] Anna-Marie, romantisch verhaal van Felix Timmermans uit het oude Lier van omstreeks 1830, over mijnheer Pirroen, de notaris, die zich doodschieten wil uit teleurgestelde liefde, maar eerst nog de vrienden uitnodigt op zijn begrafenismaal, waar alles terecht komt. En over zijn nichtje Anna-Marie, een heel droevige geschiedenis; 1921. Mijnheer Pirroen is dan ook een echte held voor het Vlaams toneel. [Anna Roemers] Anna Roemers, zie Visscher. [Anna Rooze] Anna Rooze, roman van Cremer, zie daar. Maakte bij zijn verschijnen, 1867, zeer grote opgang. [Frans Anneesens] Anneesens, Frans -, 1660-1719, stoelenmaker, opperdeken der natiën (gilden) van Brussel, verdedigde de vrijheid der gemeente tegen de Oostenrijkse overheersing; † op het schavot. Verheerlijkt als martelaar in een gedicht van Prudens van Duyse, 1830. Standbeeld te Brussel. [Guldene Annotatien] Annotatien, Guldene -, zie Heerman. [anoniem] anoniem = naamloos. Zie pseudoniem, Van Doorninck en De Kempenaer. [Anonymus Belga] Anonymus Belga (Naamloze Nederlander), ps. van P. de Wacker van Zon als schrijver van een vlugschrift tegen De Adel, 1786. [Eduard Anseele] Anseele, Eduard -, 1856-1938, letterzetter te Gent, opsteller van het dagblad Vooruit, leider van de s.d. beweging in Vlaanderen, 1918-'21 minister van Arbeid. Schreef Voor het Volk geofferd, roman, 1880; De Omwenteling van 1830, 1882. [Reyer Anslo] Anslo, Reyer, d.i. Reinier -, 1626-'69, van Amsterdam, navolger van Vondel als dichter; werd ook van Doopsgezind Rooms, en trok naar Rome, 1649; † te Perugia. Afscheit van Amsterdam, 1650. Zijn Poezy uitgegeven door J. de Haes, 1713. Hij schreef een treurspel over de Parijsche Bruiloft, 1649. In zijn lijkdicht op Hooft: Muiden in rou, gaf hij een beschouwing van het letterkundig werk van de vereerde dichter. Zijn vader was afkomstig uit Oslo; (Anslo is de oude naam van Oslo). Maar hij werd een goed Amsterdammer, blijkens zijn lofdicht op Het gekroonde Amsterdam bij de eerste steenlegging van 't nieuwe stadhuis in 1648: Was Nederland een ring, Gij zoudt, o stadt, de diamantsteen wezen! Daar kreeg hij een zilveren schaal voor. H.H. Knippenberg schreef 1913: Reyer Anslo, zijn leven en werk. [Mevrouw Von Antal] Antal, Mevrouw Von -, zie Wallis en Opzoomer. [G.Th. Antheunis] Antheunis, G.Th. -, 1840-1907, geb. te Audenaarde, 1868 vrederechter, later te Brussel, Vlaams dichter. Hij was leraar en werd de schoonzoon van Conscience. Dichter ook van liedjes; componist. Zijn vrouw voltooide 't laatste werk van haar vader en schreef diens levensbericht. [anthologie] anthologie (Gr) = bloemlezing. Witsen Geysbeek gaf in 1821 zijn Epigrammatische Anthologie uit of Keur van Puntdichten. Anthologie is ook de titel van een prozabundel uit de 17e eeuw, verzameld door Dr. J. Knuttel. [Anthoni Janszen van Tergoes] Anthoni Janszen van Tergoes, ook Antheunis Jansz. zie Jansen. De vader van Antonides. [Het Antichrist-spel] Antichrist-spel, Het -, mysterie-spel in Limburgs dialekt, 15e eeuw. [Antidotum] Antidotum (Tegengif), ‘tegen het Vergift der Geestdryvers’, 1626, gedicht van Vondel tegen het drijven van Hans de Ries, een leraar der Waterlandse Doopsgezinden. Deze betoogde, dat men naast het beschreven, ook het onbeschreven Woord Gods {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft, namelijk de werking van de geest van Christus. Vondel stond op zij van zijn tegenstander Nittert Obbesz. [Antieke Verhalen] Antieke Verhalen, bundel vertellingen van Louis Couperus, o.a. over de dichter Ovidius, balling te Tomi (aan de Zwarte Zee ten Z. v.d. Donaumond). [Antigonus] Antigonus, of de Volksklagten, gedicht van Th. v. Rijswijck, 1841. Antigonus, de reus van Antwerpen, door Brabo overwonnen, stelt Napoleon voor; Brabo = Koning Willem I, dankbaar door de dichter herdacht. [Margo Antink] Antink, Margo -, geb. te Zutfen 1869, nu Mw. Scharten-Antink. Schreef de novelle Sprotje, 1905, en werkte samen met haar man in Italië, waar bijna al hun werken spelen. Het eerste was Een Huis vol menschen, 1908; van 1934 is De gave gulden, Zij staat vooraan onder de romanschrijfsters. Reeds aanstonds uit Sprotje bleek haar liefde voor de zwakken en onaanzienlijken en bleek tevens haar kunst van vertellen. Die toont zich ook weer in het voornaamste van de werken van de beide Schartens: Het Geluk hangt als een druiventros, 1918. Naast al hun romantische werk de historische studie van Julie Simon; zie daar. In Het Leven van Francesco Campana, 1924-'26, een studie over kinderleven. Hun laatste romans spelen in het fascistische Italië en vertonen grote ingenomenheid met Mussolini. [Anti-Pamela] Anti-Pamela, zie Pamela. [Anti-Schund] Anti-Schund, zie Nu en Vrije Bladen. [Joannes Antonides] Antonides, Joannes - van der Goes, d.i. Jan Antheunisz uit Goes, 1647-'84, verhuisde op 4-jarige leeftijd naar Amsterdam, studeerde voor apotheker en werd 1674 doctor te Utrecht. In 1667 schreef hij zijn treurspel Trazil of overrompelt Sina; in 1671 gaf hij de Ystroom, zijn grote lofdicht op Amsterdam, uit; in 1673 bezong hij de gruwelen der Fransen, gepleegd te Zwammerdam en Bodegraven. In 1674 vestigde hij zich te Rotterdam, onder bescherming van Mr. Diderick Buysero, lid van de Admiraliteit van de Maas. Als dichter is Antonides de navolger van Vondel. Hij begon met twee gedichten op de grote oorlog ter zee: De Teems in Brant en Bellone aen Bant, 1667. Daarna vertaling van oden van Horatius. In 1670 onderwierp hij de Ystroom aan de goedkeuring van zijn medeleden van Nil Volentibus; Pels, Meyer en anderen zouden het stuk nazien. 't Gevolg was, dat 1671 Antonides 't Genootschap verliet. Daarop volgde zijn satire Marsyas tegen Pels, Meijer en Bouwmeester. Beroemd werd hij door de Ystroom; hij kwam in kennis met Buysero, Joan Six, Mr. Laurens Bake, Joan van Broekhuysen en Joan Pluimer. De oude Vondel zocht hem bijna dagelijks op. In 1672 vertolkte hij de verslagenheid van 't land in zijn Oorspronk van 's Lands ongevallen, gewijd aan Oudaen; de Franse invloed krijgt de schuld. Herneemt den ouden moet, gy vrygevoghte steden. Verjaegt den vyant, maer verjaegt eerst zijne zeden. Men koopt den Franschen zwier te duur voor lijf en goet. Nu wascht die smetten af in 's vyants dartel bloet. Verder bezong hij de grote zeeslagen van 1673. In 1671 had hij een gedicht gewijd, alweer in Vondels geest, aan de Nederlaeg der Turken; in 1676 vierde hij de Uitvaert van De Ruyter. Hij maakte een gedicht ter ere van Nikolaes Witsen naar aanleiding van diens beroemd boek over scheepsbouw. Vondels dood bezong hij in een Uitvaert. Hijzelf werd uitgeluid door Pluimer, G. Brandt en Broekhuysen, Constanter, Buysero, J. Vollenhove, J. Oudaen, Laurens Bake, Kasper Brandt, D. v. Hoogstraten, P. Rabus, F. de Haes, T. Arends, J. van Hoogstraten en K. Verlove. Lofdichten op zijn werk van Katryne Lescailje, Geraert Brandt, Broekhuysen, Pluimer, e.a. Zo werd hij bij zijn leven bewonderd, deze ‘Zoon van Vondel’ en bij zijn dood op jeugdige leeftijd oprecht betreurd, zij het met al te grote uitbundigheid. Zijn Gedichten werden door zijn vader in 1685 uitgegeven met een levensbeschrijving. Zijn Leven beschreven door David van Hoogstraten, 1714. Zijn Ystroom verlucht met prenten van Romeyn de Hooghe met heel de Griekse godenwereld in weelderige vormen. Bilderdijk gaf een herdruk van Antonides' werken uit. [Antwerpen] Antwerpen, bezongen en verheerlijkt in De Drie Zustersteden. Beschreven door Sleeckx in De Straten van Antwerpen; folklore. Het Antwerpse leven in Wintertijd van Jef van Overloop, 1905; doch vooral in de verhalen van Lode Baekelmans: De Dolaar en de Weidsche Stad, 1904 en in 't bijzonder in zijn meesterwerk Tille, 1912. Verder Lode Zielens. [Landjuweel van Antwerpen] Antwerpen, Landjuweel van -, I. 1496, waarop ook Noordnederl. Kamers vertegenwoordigd waren: Amsterdam, Reimerswaal. II, 1561. zie Landjuweel. Antwerpen was in dit jaar ‘één lovertente en toverpaleis’. Het Mariakransken van Brussel kwam met 340 ruiters, 7 praalwagens en 78 reiswagens. Het landjuweel werd onmiddellijk gevolgd door een haagspel tussen de Kamers van Lier, Turnhout, Ber- {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} chem en de Korenbloem van Brussel. ['t Antwerps Liedboek] Antwerps Liedboek, 't -, 1544. Kwam op de Index. Nog ontoegankelijk voor Willems bij de uitgave van zijn Oude Vlaemsche Liederen, 1848. Uitgegeven door Hoffmann von Fallersleben, 1855; met 200 wereldlijke en enkele geestelijke liederen. Nieuwe uitgave Een Schoon Liedekens-Boeck, met toelichting van Dr. W.G. Hellinga, 1941. Over 't Antwerper Liedboek het proefschrift van Dr. Selma Hirsch, 1923. Alleen getypt. In 1654 verscheen Eenen Nieuwen Antwerpschen Liekensboeck, van de Kamer ‘de Goudt-Blom’, in tegenstelling met het eerste geheel zonder betekenis. [Dirc van Apolda] Apolda, Dirc van -, zie Griselde en Sint-Elizabet. [Apoll Den Lachenden] Apoll Den Lachenden -, uytbarstende in Drollige Rymen, Amsterdams liedboek, 1667; 2e deel 1669. [Apollinisch] Apollinisch = wat op Apollo betrekking heeft. Het Apollinische in de kunst = de bewust bouwende Rede, tegenover het Dionysische, de onbewuste, innerlijke Drang, die de kunstenaar beheerst; ‘de lyrische roes’ van Dyonisos, in tegenstelling met de ‘rustig wijsgerig in schoonheid bouwende ernst’ van Apollo. [Apollo] Apollo, in de Gr. Mythologie de zoon van Zeus; de god van zang en snarenspel, uitvinder van de lier, aanvoerder der Muzen. De god der dichtkunst. zie Apollinisch. [Apollo of Ghesangh der Musen] Apollo of Ghesangh der Musen, dichtbundel van 1615 met 12 sonnetten van Bredero; misschien gaf hij de bundel zelf uit. Deze sonnetten zijn niet opgenomen door Van der Plasse in het Liedtboeck van 1622. Sonnettencyclus, gewijd aan ‘Margriete’. Ook Hooft stond er enkele gedichten voor af. [Apollo] Apollo, zie Sixtinus. De Muzen verschijnen ten tonele, om het ‘constlievend’ volk van Amsterdam te danken voor de goede ontvangst. [Apollo] Apollo, ts. van Van Lennep en v.d. Hoop, 1827; zij vestigden de aandacht op de buitenlandse dichters: Scott en Byron, Lamartine en Victor Hugo; hielden het geen jaar vol; 39 nummers. zie Ned. Mercurius. [Apollo] Apollo, maatschappij ten bate van hulpbehoevende tonelisten en van weduwen en wezen, gesticht 1849. [Apollo] Apollo, maandschrift voor literatuur en beeldende kunsten, van Tielrooy en Van Thienen, 1946-'48. [De Haagsche Apollo] Apollo, De Haagsche -, zie H. [Apollo en Pan] Apollo en Pan, toneelspel van Willem van Haecht; zie daar; 1561. [Speelstrijt van Apollo en Pan] Apollo en Pan, Speelstrijt van -, vrolijk hekeldicht van Vondel, 1654, na 't verbod van de opvoering van Lucifer. (In de wedstrijd tussen Apollo en Pan, wie het mooiste zong, was Midas de rechter; hij gaf Pan de prijs en kreeg tot zijn straf ezelsoren). [Apollo's Harp] Apollo's Harp, bloemlezing uit de gedichten van C. Huygens, Vondel, Westerbaen, J. v.d. Burgh, Anslo, De Decker, Jan Vos e.a., door N.H.A.I.M., d.i. Gerard Brandt, die van zich zelf 37 verzen opnam; 1658. Vergelijk Verscheyde Ned. Gedichten. [Apollo's Kermis-Gift] Apollo's Kermis-Gift, 3 delen, Apollo's Nieuwe-jaers-gift en Apollo's Vastenavond-gift, zie liedboeken op het jaar 1740. [Apollo's Lusthof] Apollo's Lusthof, Amsterdams liedboek, 1673. [Apollo's Marsdrager] Apollo's Marsdrager, zie Tysens. Liedboek met platte en vuile stukjes. [Apollo's Minnezangen] Apollo's Minnezangen, Amsterdams liedboekje van 1663. Gevolgd door Apolloos Snaaren, 1668. [Schoone ende suverlicke historie van Apollonius van Thyro] Apollonius van Thyro, Schoone ende suverlicke historie van -, een verhaal uit de Gesta Romanorum, 1493 afzonderlijk gedrukt. Uitgegeven in Penon's Bijdragen. Voor toneel bewerkt door Bor; zie daar. De roman werd in 't Gr. geschreven en in 't L. vertaald. Er is ook nog een treurspel Appolonius van Tyrus van 1662 met een voorbericht van D. Lingelbach, doch dit heeft met de roman alleen de naam gemeen. [apologie] apologie = verdedigingsschrift. 't Meest bekend is de Apologie van Prins Willem, 1580. In de letteren b.v. Apologie van Julia door Rhijnvis Feith; Apologie van Ds. Wolff voor zijn vrouw, 1772; Apologie en Tweede A. tegen de lasterende nieuwspapieren van Petrus Hofstede, 1785 en '86. [Apologie for Poetrie] Apologie for Poetrie (Verdediging der Dichtkunst), beroemd geschrift van Sir Philip Sidney, 1595. Rodenburgs Eglentiers Poëten Borstweringh was er grotendeels een vertaling van. Albert Verwey gaf een nieuwe vertaling: Dichters Verdediging, 1895. [Spel van Sinnen op dwerck der Apostelen] Apostelen, Spel van Sinnen op dwerck der -, eerste helft der 16e eeuw, beeld van de geloofsvervolging onder de schijn van een bewerking der Handelingen. [Apostelen en Profeten] Apostelen en Profeten, verzamelwerk 1851-'52, met gedichten van Da Costa, Ter Haar, Hasebroek, Ten Kate, Beets, Van Lennep en Bennink Janssonius. [Gheraert Appelmans] Appelmans, Gheraert -, schreef ± 1325 een glose op het Vaderons; scholastiek en mystiek schrijver. [Appolonius] Appolonius, zie Apollonius. [approbatie] approbatie = (kerkelijke) goedkeuring van {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} een boek, gewoon bij de R.K. Doch in de 17e eeuw ook wel bij de Gereformeerden. Zo werd Het Christelyck Overlijden van Prince Mauritius, geschreven door Bogerman, van approbatie voorzien door de Theologische Faculteit te Leiden; ook de Psalmen van Sluyter, 1659, en zijn Lofzang der H. Maegd, 1669, verschenen met approbatie. [Aprilbeweging] Aprilbeweging, 1853, gaf aanleiding tot vele, meest anonieme gedichten. Daarbij Beets, Nederlandsch Lied; Constanter, d.i. J. v. Lennep Volksgezang; Jan Tideman De Verguizing van het Voorgeslacht; Alberdingk Thijm, Huldegroet aan den Koning. [Aquarellen] Aquarellen, (waterverftekeningen), eerste bundel gedichten van Marie Boddaert, 1887, onder invloed v.d. Nw. Gids. [Aquiria] Aquiria, zie Sint-Lutgert. [Aran en Titus] Aran en Titus, treurspel onder invloed van Hooft en van Vondel, 1641, van Jan Vos; behandelt hetzelfde onderwerp als Titus Andronicus van Shakespeare. In 5 bedrijven, de 4 eerste met een rei besloten. De vorm was dus klassiek, maar de inhoud is vol van vertoonde en vertelde gruwelstukken. Het drama maakte grote opgang; Van Baerle bewonderde het, ondanks of van wege een gebraden prins, een gebakken Moor en geestverschijningen. Vos volgde hier Rodenburg na; hij wist, wat het publiek pakt. Aran is de minnaar van de gevangen koningin Thamera. Met haar beide zonen vermoordt hij twee zonen van Titus, des keizers veldheer; twee andere zonen van Titus krijgen de schuld. De beide zonen van Thamera, verliefd op Rozelijna, dochter van Titus, vermoorden ook haar verloofde en bovendien nog des keizers broeder. Zij maken zich meester van Rozelijna en om hun schelmstuk te bedekken, rukken ze haar de tong uit en kappen ze haar handen af. Dit is nog maar het begin. Alles naar de zinspreuk: ‘het zien gaat voor het zeggen’. Aran en Titus of Wraak en Weerwraak werd gespeeld door 12 personen, waarvan 10 op het toneel omkomen; Casper van Baerle ging er 7 maal heen en dichtte: Die noyt gezeten heeft aan Grieks of Roomsche disch, Wijst nu de wereld aan, wat dat een Treurspel is. Travestie van het stuk door J. Rosseau, 1716. Een andere door Salomon van Rustingh. In zijn Boertige Beschrijving van den Amsterdamschen Schouwburg geeft Langendijk een komisch verhaal van de vertoning van Aran en Titus. Van het stuk zelf verschenen 23 drukken; het spel van Wraak en Weerwraak behaagde aan het publiek. Het stuk was opgedragen aan Barlaeus. Vos had volgens Moltzer en Worp waarschijlnijk Shakespeare's Titus Andronicus door E. spelers zien opvoeren. De scherpste kritiek op Aran en Titus kwam van Lucas Rotgans in zijn Boerekermis; hij laat het klassiek treurspel daar opvoeren d.e. boerenrederijkerskamer. [Aran Burfs] Aran Burfs, ps. van Frank Baur. [Arantus] Arantus, de minnaar uit het volksboek van Boekholt; zie daar. [arbeiders in de moderne roman] arbeiders in de moderne roman, voor 't eerst in Hanna de Freule van Cremer en in Gederailleerd van Gerard Keller, beide oppervlakkig, doch het laatstgenoemde al heel bijzonder. [d'Arbez] Arbez, D' -, ps. van J.F. v. Oordt. [Arbo] Arbo, d.i. Alg. Romanbibliotheek Ontwikkeling, de uitgeverij van de Arbeiderspers, opgericht 1925, gaf een groot aantal werken uit van buitenlandse en Ned. schrijvers. [Arcadia] Arcadia, landstreek op de Peloponnesos in Oud-Griekenland; door de Italiaanse dichter Sannazaro (1456-1530) beschreven als het liefelijke land der herders in zijn roman Arcadia. Vandaar is A. de naam van een herdersverhaal. Te onzent moest de A. dienen als lijst voor allerlei wetenswaardigheden op 't gebied van oudheidkunde, folklore en geschiedenis. De eerst Ned. was Batavische Arcadia van Heemskerck, 1637; de eerste druk was een perkamenten bandje. De herders en herderinnen zijn Haagse heren en dames: Reynhert en Rosemond, Diederick en Radegond enz. Zij doen een speelreisje naar Katwijk, eten daar gezellig en keren over Wassenaar terug. De drie eerste drukken, 1637, '47 en '57 naamloos; pas de 4e druk verscheen met de naam van de schrijver: 1662. Reeds in 1639-'40 verscheen D'Engelsche Arcadia te Amsterdam, een bewerking van Sidney. Nederlandse Arcadia's: H. Soeteboom, De Zaanlants Arkadia, 1658; L. van den Bos, Dordrechtsche Arcadia, 1663, en Zuyt-Hollantsche Thessalia, 1663; Mattheus Gargon, Walchersche Arkadia, 2 delen, 1715-'17; Claas Bruin, Kleefsche en Zuid-Hollandsche Arkadia, 1716. Dit zijn berijmde reisverhalen van een tochtje van 9 Amsterdammers en Haarlemmers door Utrecht, Gelderland en Kleef in 1713 en '14; zij genoten van het vette der aarde en waren van oordeel, dat de Nederlanders alle andere volken overtroffen. Claas Bruin, Noord-Hollandsche Arcadia, 1723, ook op rijm; Daniël Willink, Amsterdamsche Tempe of nieuwe Plantaadje, 1721, op rijm. Amsterdamsche Buitensingel, 1738, op rijm. Amstellandsche Arkadia, 2 delen, 1737. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Mr. W. den Elger, Rotterdamsche Arcadia, 1726; uitgegeven na zijn dood; K. Elzevier, Arkadia of vermakelijke uitspanningen, Rotterdam, 1739, in dicht en ondicht. Jac. van der Valck, Noordwyckse Arcadia, in dichtmaat, 1748. Betje Wolff, Walcheren, 1769. T.D. Moor, Schoonhovensche Arcadia, ene dichtmatige beschrijving, 1783. A. Loosjes, Hollandsche Arcadia, wandeling in de omstreken van Haarlem, 1804; Katwijks Zomertogtje, 1805. Geldersche Arcadia of wandeling over Bilioen en Beekhuizen, 1820, door J.A. Nijhoff. Van ander karakter is de Hollandsche Arkadia van A. Rademaker, C. Pronk, D. Stoopendaal; beschreven door Gysbert Tysens; 1730-'72. Dit zijn ‘afbeeldingen van 576 gezichten’ op Amsterdam, Rijnland, Alkmaar, ‘de Zeegepraalende Vecht’ enz. Fraai uitgevoerd was ook Eemlands Tempe of Clio op Puntenburgh, 1803, van Pieter Pijpers, die zwaarmoedig werd tengevolge van de kritiek en in 1805 op zijn buiten bij Amersfoort overleed. Tot de Arcadia's behoren verder: Roosendaalsche Vermaaklykheden van Joh. d'Outrein, 1700, toen predikant te Arnhem; 't Bataafsche Athene, in drie herderskouten van Le Francq van Berkhey te Leiden 1760. De eerste Arcadia was van Boccaccio: Ninfale d'Ameto. Zeven nimfen schilderen voor de jager Ameto de lotgevallen van haar liefde en elk zingt een ecloge. De tweede en voornaamste was Sannazaro's Arcadia van 1502; in een eeuw 60 drukken. Daarop volgde o.a. de Diana van Montemayor. De Arcadia van Sydney was het voorbeeld in Engeland, 1590. In 1610 volgde Astrée van d'Urfé in Frankrijk in 5 dikke delen; herdersroman. De Arcadia van Sannazaro verscheen in 1730 in vertaling van P. Vlaming. Sydney's werk vertaald door J. de Haas, 1742. De Batavische Arcadia opnieuw uitgegeven door W.P. Wolters en H.C. Rogge, met inleiding. Beoordeling der Arcadia's met Vervolg, 1832, door G.D.J. Schotel. [archaïsme] archaïsme in de taal, het opzettelijk gebruik van verouderde woorden, als middel om de kleur van het beschreven tijdvak aan te duiden, b.v. bij Mw. Toussaint en bij Drost, Pestilentie. [Archief voor Ned. Taalkunde] Archief voor Ned. Taalkunde, tijdschrift van A. de Jager, 1847-'56. [Arctoa Tempe] Arctoa Tempe (het Noordelijke Tempe), titel van Westerbaens hofdicht op Ockenburg. zie daar en Tempe. [Dr. J.P. Arend] Arend, Dr. J.P. -, 1796-1855, leraar, taalgeleerde, schrijver van een Alg. Gesch. des Vaderlands, verschenen sedert 1840. In 1845 verscheen van hem Fingal, naar het Gaelisch van Ossian, met een onderzoek naar de echtheid. [Thomas Arendsz] Arendsz, Thomas -, 1652-1701, makelaar te Amsterdam, vriend van Andries Pels, beschermeling van burgemeester Johannes Hudde. Vertaalde van Racine, Molière en Corneille. Ook bewerkte hij zijn opera Roeland naar een stuk van Quinault, 1686. Een andere opera van hem is Amadis, Treurspel in maatzang. Van hem zelf zijn De Krooningen van Willem III en Maria, 1689 en Ter Lijkstaatsie van Koningin Maria, 1695, stukken met vertoningen. Dan schreef hij nog een uiteenzetting, wat een opera is en hoe er in Amsterdam een opera gevestigd worden kan. Hij schreef in 1687 de tekst van de opera Cadmus en Hermione, ‘treurspel in maatzang’; deze opera werd vertoond door Franse ‘Academisten’, en was...... een verheerlijking van Lodewijk XIV, die de Verenigde Provinciën zou bedwingen! Van 1691 Ter Gedachtenisse, rouwzang bij de dood van Cornelis Tromp. Verheerlykt Amsterdam en andere gedichten ter ere van de stad, 1690. Verwelkominge van den Heer Admiraal W.B. Schepers. Arents werd lid van N.V.A.; het kunstgenootschap gaf zijn tweede toneelstuk uit, Ifigenie, vertaling van Racine; Pels had er aan meegewerkt. In 1673 bezong hij de overwinning bij Schoneveld en de verovering van Naarden door Willem III; in 1678 de Vrede van Nijmegen. Verder geen gedichten ter ere van Willem III; wel een lofdicht op Fleurus in 1690, maar daar voerde Georg van Waldeck bevel. [Arent Pieter Gysen] Arent Pieter Gysen, de vechtersbaas uit Bredero's Kluchtigh Boeren Geselschap, uit het Boertigh Lied-boeck, 1622: Arent Pieter Gysen, met Mieuwes, Jaep en Leen, En Klaesjen en Kloentjen, die trocken t'samen heen Na 't dorp van Vinckeveen..... [Prosper Arents] Arents, Prosper -, geb. 1889 te Borgerhout; schrijver van regionalistische romans en bibliographische werken, namelijk ‘De Vlaamse schrijvers in vertaling’. Verder o.a. Het batisten Zakdoekje, Pantoffel en 't Geheimzinnig Kastje. [Argus] Argus, letterkundig tijdschrift van 1828-'29; waarschijnlijk van J.J.F. Wap. Aanmatigend schendblad; schold op H. v. Loghem, Warnsinck, Klijn, Ten Hoet en Vincent Loosjes. Begon met een gedicht van Bilderdijk. [Ariadne] Ariadne, 1o toneelspel van P.C. Hooft; {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} zie daar; 1602; 2o de eerste opera van Govert Bidlo; zie opera. (Ariadne, dochter van Minos, koning van Kreta; zij redde Theseus, prins van Athene, uit het Labyrinth; werd op Naxos door hem verlaten; trouwde met Dionysos, de wijngod, Lat. Bacchus). [Arion] Arion, Gr. dichter en luitspeler uit Lesbos, 7e eeuw v. Chr. Door schippers bedreigd ontkwam hij op de rug van een dolfijn Korinthe. Arions Vingertuig, Haarlems liedboek met minnedichten, 1645. Zie ook Spieghel en Hartspieghel. [Ariosto] Ariosto, 1474-1533, beroemd vertegenwoordiger van de Renaissance in Italië; schrijver van Orlando furioso (Razende Roland), waarin hij de oude ridderromans bespottelijk maakt. [Aristarchus] Aristarchus, 216-144, Gr. taalgeleerde uit Samothrake; verklaarde critisch de gedichten van Homerus. Vandaar is Aristarch = kunstrechter, en vooral de verbeteraar van een dichtwerk. Zo trad Huydecoper op als de Aristarch van Willem van Harens Friso, 1741. [Aristo] Aristo, ‘algemeen cultureel en litterair Maandblad’, opgericht 1930 door Wouter Lutkie, priester; 10 jaargangen. [Aristoteles] Aristoteles, 384-'22, een der grootste wijsgeren van Griekenland, leerling van Plato; 343 leermeester van Alexander van Macedonië; stichtte 331 in de wandelgangen van het lyceum bij Athene zijn school. Op zijn naam staat een Poetica, in 1610 door Heinsius bewerkt. De eenheden van plaats en tijd in het drama, aan Aristoteles toegeschreven, voor 't Ned. toneel tot wet gemaakt door Heinsius en Vossius. Ook de F. klassieken hielden zich daar streng aan op voorschrift van l'Art poétique van Boileau. Met de derde eenheid, die van handeling, is het geheel anders gesteld; elk drama behoort van één leidende gedachte uit te gaan; de handeling moet noodzakelijk uit de omstandigheden en de karakters voortvloeien. [Aristoteles en Phyllis] Aristoteles en Phyllis, vertelling van Indische afkomst, algemeen verspreid in de M.E.; Aristoteles laat zich als rijpaard gebruiken door een jonge dame, die zich aldus op hem wreekt, omdat hij koning Alexander berispt had, die verliefd op haar was. Monografie van Dr. Borgeld, 1902. [Aug. Ark] Ark, Aug. -, pseud. van Luc van Brabant. [Arkadia] Arkadia, zie Arcadia. [Gedenkschriften van Frank Floriszoon van Arkel] Arkel, Gedenkschriften van Frank Floriszoon van -, van M.C. van Hall, 1832 naamloos verschenen; schildering van Amsterdamse ‘bedrijven, gesprekken en omstandigheden’, van ‘opgewonden jonge politici en verwaande rijmelaars’, in de vorm van de geschiedenis van een denkbeeldige Van Arkel. Uit de Recensent der Recensenten, 1829-'32. [het Huis van Arkel] Arkel, het Huis van -, onderwerp van de historische roman van J. Huf van Buren, De Laatste der Arkels, 1885. En van een treurspel van Van Paffenrode Onder-gang van Jonkheer Willem van Arkel, 1662. Deze was de zoon van Jan XIII, sneuvelde 1417 binnen Gorkum; de laatste der Arkels, bestemd als opvolger van Reinald IV van Gelre. Roman van A.D. v. Buren Schele, 1837: Grootheid en Val der Heeren van Arkel. De stof is ontleend aan het Leven der Doorluchtige Heeren van Arkel door Abraham Kemp, 1656. Daarop berust ook Van Lenneps ‘legende’ Jacoba en Bertha: de liefde van gravin Jacoba voor de Heer van Arkel. In veel vroeger tijd spelen Van Lenneps 13 vertellingen in De Reisgenooten, dat is de terugkeer der Ned. kruisvaarders onder jonker Jan van Arkel uit Acre (Akkaron) in 1272. [De Arke Noachs] Arke Noachs, De -, 1799, Spectatoriaal weekblad (54 nummers) van A.R. Falck, D.J. van Lennep, R.H. Arntzenius, Jeronimo de Vries en C. Loots; later kwamen Helmers en Jac. Scheltema er bij. Gevolgd door Sem, Cham en Japhet, 1800, van Kinker, Helmers en Loots (21 nummers); ook dit weer in Patriotse geest. Over de Amsterdamse schouwburg en de letteren, maar ook over staatkundige en maatschappelijke vraagstukken, over Verlichting, Vrijheid enz. Ps. van Van Lennep Zwaaneveder; van Kinker Schouwgraag. Van D.J. van Lennep de raad aan een Schouwburgdirecteur: Zo gij wilt voldoen door deugd en zedelessen, Dan vrees ik, dat gij arm gelijk de mieren wordt: Volg nu eens dezen raad: Zoek jonge danseressen, Maak uw balletten lang en hare rokken kort. [Arlekijn] Arlekijn, zie Harlekijn. Van 1720 is Langendijks Arlequin Actionist; van 1759 De verliefde Arlekijn door J. Bouhon. Arlequin Tovenaar en Barbier is van 1730; Arlequin Jansenist of de berisping van de Geleerde Vrouw van G. Tijsens, 1732. [De Armada] Armada, De -, De Onoverwinnelijke Vloot van 1588, bezongen door Spieghel in zijn Danklied over de Ondergang. En in liederen van onbekenden: Ick meyn g'u veeren Vrij vind gekort, Hoogmoedigh Spaensch tyran, So sal m'u scheeren, Als u wat schort, Comt weder eens maer an. {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} [De Arme Edelman] Arme Edelman, De -, roman van Conscience, 1851. [Arme Visschers] Arme Visschers, gedicht van De Genestet, vertaling van Pauvres Gens van Victor Hugo. [Beschermer der Duytsche Vrijheid Arminius] Arminius, Beschermer der Duytsche Vrijheid, treurspel van Asselijn, 1686. [Armoede] Armoede, naturalistische familieroman, zie Boudier-Bakker. Beschrijving van de lotgevallen van een Amsterdamse familie, die niet in stoffelijke, doch in geestelijke armoede verging; zeer veel gelezen. Tegenhanger van de Roman van een Gezin van Robbers. [Lof van de Armoede] Armoede, Lof van de -, zie Lof van den Ryckdom. [Arm Vlaanderen] Arm Vlaanderen, I. roman van Teirlinck en Stijns over de schoolstrijd in Vlaanderen, 1892. 't Zelfde onderwerp was reeds in 1885 behandeld door Virginie Loveling in haar roman Sophie, eveneens anti-clericaal. II. de werkelijke toestanden van het arbeidende volk beschreven door August de Winne, redacteur van Le Peuple, met een brief van Ed. Anseele, 1911. [Arnold Geesteranus aan Maria van Reigers-bergen] Arnold Geesteranus aan Maria van Reigers-bergen, 1775, rijmbrief van Betje Wolff, zie daar. [Arnout] Arnout, zie Aernout. [Mr. R.H. Arntzenius] Arntzenius, Mr. R.H. -, 1778-1823, vriend van Falck en D.J. v. Lennep, gaf 1801 zijn Dichtlievende Uitspanningen uit; verklaarde zich een tegenstander van de sentimentele poëzie. zie Arke. [Jan van Arp] Arp, Jan van -, lid van In Liefd' bloeyende, toneelschrijver. Chimon, 1639; Droncken Goosen, 1640; Claes Klick, 2e druk 1640; Tolimond, Prince van Rodes, 1640. Droncke Goosen was een ‘singende klucht’, op de regel: Selden raeckt men in de ly, Of men isser selver by. [Jozef Arras] Arras, Jozef -, geboren en gestorven te Lier (1890-1919); is bekend om zijn ‘Gekke Sprookjes’, en vooral om zijn ‘Begijnensprookjes’. [Reinier Arrenberg] Arrenberg, Reinier -, 1733-1812, uit Rotterdam, boekhandelaar, uitgever en sedert 1765 redacteur v d. Rotterd. Ct. Hij stelde samen een Naamregister van de Ned. boeken, sedert 1600 uitgegeven. Daarin ook de namen der Dichtgenootschappen. [Arria] Arria, heldhaftige Rom. vrouw, gemalin van Paetus, doodde zich zelf (42 n. Chr.), om aan haar man, die ter dood veroordeeld was, het voorbeeld te geven. De Haarlemse Arria = de vrouw van Pieter Kies, novelle van Mw. Bosboom. [Ars amandi] Ars amandi (L. = de kunst der liefde), gedicht van Ovidius, vrij bewerkt door Westerbaen, als Avond-school voor vryers en vrysters. De eerste Ned. vertolker was Cornelis van Ghistele, op rederijkersmanier, zonder smaak en gevoel. Zie ook Heemskerk. [Ars superat Fortunam] Ars superat Fortunam (De Kunst gaat de Fortuin te boven), Haags dichtgenootschap; Schaaf was er lid van. [Arsenaal] Arsenaal (Gent), tijdschrift ter bevordering van het kort verhaal, onder redactie van E. Van Ruysbeek, Rik Lancrock e.a. Sedert 1945. [arsis] arsis, beklemde lettergreep in een versregel, aangeduid met -, tegenover de thesis, de onbeklemde lettergreep, aangeduid met {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} . Bv. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Daar was laatst een meisje loos. [Jacob van Artevelde] Artevelde, Jacob van -, 1287-1345, uit een aanzienlijk Gents geslacht, lakenhandelaar, 1338 heer en meester van Gent met zijn schoonvader Zeger van Kortrijk; sloot met Engeland een verbond tegen Frankrijk en de Fransgezinde graaf van Vlaanderen; de wijze leider van het volk. Werd door hetzelfde volk vermoord onder aanvoering van Geeraert Denijs, deken der wevers. Standbeeld op de Vrijdagmarkt. Epos van Van Duyse, 1859. Gedicht van P.F. van Kerckhoven, 1845; bekroond. Hoofdpersoon in de roman van Conscience, 1849; grootse huldiging van de schrijver bij zijn komst te Gent; dankbewijs van de stad Gent..... in het Frans! Drama van Van Peene, 1841; ook van Verschaeve, 1912. Cantate bij de onthulling van 't standbeeld in 1863, van De Stanberg; zie daar. Door de eeuwen heen had Jacob van Artevelde een slechte naam door de kroniek van Froissart. Pas in 1812 kwam de Gentenaar Ph. Lesbroussart in het F. voor Artevelde op. Van Duyse volgde met een gedicht in 1838; een borstbeeld werd onthuld in 1845; in 1844 was het gedicht van P.F. van Kerckhoven bekroond. In 1845 kwamen ook G.J. Dodd en Mw. Van Ackere-Doolaeghe, in 1862 Frans de Potter, die in 1863 ook een volkslied dichtte, muziek van Karel Miry. In 1863 verschenen de toneelstukken van F. van Geurt, E. v. Driessche, E. v. Assche en H. Aelvoet. Uitvoerige studie in Oostvlaamsche Zanten van 1938. zie daar. [Philips van Artevelde] Artevelde, Philips van -, verschijnt 1830 in een werk van Von Tromlitz in 't D.; 1834 bij Sir Henry Taylor in Engeland; in 1839 in Frankrijk bij V.T. Dinoncourt. Pas in 1842 in een gedicht van Rens; daarna bij Van Duyse, Karel Boogaerd en Jan Bouchery. 't Best is het gedicht van Vuylsteke, getoonzet door Gevaert en het drama van Cyriel Verschaeve, 1912. [L' Art poétique] Art poétique, L'-, F = de Dichtkunst, {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} het wetboek van de kunst, vooral van de toneelkunst; rijmwerk van Boileau, dat als hoogste gezag gevolgd werd door de F. klassieken en bij ons door de mannen van Nil Volentibus en hun volgelingen in de 18e eeuw. [l' art pour l'art] art pour l'art, l' -, zie l'art. [Artur] Artur, de koning aan het hof te Carduel, met Ginovere, de koningin, het middelpunt der Arturromans, de Britse of Keltische ridder-verhalen. Omringd door zijn beroemde ridders Walewein, Lancelot, Ywein en de gehele tafelronde. Van de Ned. bewerkingen der F. Arturromans zijn Lancelot, Percevael, Walewein, Ferguut, Torec en Merlijn geheel of gedeeltelijk bewaard. Dan is er een afzonderlijk Boec van koning Artur van Velthem; zie daar. De Ridders van de Tafelronde van Artur zijn te vergelijken met de 12 pairs van Karel de Grote, zoals duidelijk blijkt uit Van Velthems grote verzamelwerk Lancelot. gedeeltelijk bewaard, waarin ook de Graalqueste (het zoeken naar de Graal) en Arturs Dood. Volgens de overlevering was Artur een Keltische koning; deze Historia werd in het F. vertaald en zo kwamen in de 12e en 13e eeuw de F. dichters aan de stof voor hun ridderromans. Artur zelf wordt door zijn neef Mordred gewond en overgebracht naar het feeën-eiland Avalon. De Artur-romans dragen een hoofs karakter. De voornaamste F. schrijvers waren Robert de Borron en Chrétien de Troyes. Van Frankrijk uit werden de verhalen in alle talen van W. Europa overgebracht. Arturs Dood telt bij Van Velthem meer dan 13000 verzen, steunende op de verhalen van Godfried van Monmouth; het werk behelst de verdere liefdesavonturen van Lancelot en Genovere. [Arzaces of Edelmoedig Verraad] Arzaces of Edelmoedig Verraad, 1722, treurspel van Balthazar Huydecoper; zie daar. [G.G. van As] As, G.G. van -, 1876-1927, journalist, inspecteur v.h. L.O., romanschrijver onder ps. G. Schrijver, criticus in het Christelijk orgaan Ons Tijdschrift, later redacteur. Van 1908-'21 een der hoofdredacteuren v.h. dagblad De Nederlander. Schrijver van jongensboeken. [A-saga] A-saga, verhaal met geen andere klinker er in dan de a, van Prof. Bosscha, 1841. Zo schreef Jacob van Lennep een E-legende, en Des Amorie van der Hoeven Jr. een O-sprook. Van Ds. Jongeneel van Rotterdam, 1837-'87, kwam later nog een I-dicht. Volgens Braga ontbrak alleen het U-prul. In 't Duits verscheen een preek van Ds. J. Müllner over De Naam Jezus, zonder de letter r; vertaald door J. Scharp, predikant te Rotterdam 1795; derde druk 1834. In Van Lenneps jaarboekje Holland van 1855 nog een verhaal met alleen de klinker a; Gastmaal aan 't Strand, Abacadabra. [Asmodée] Asmodée, zie Jan de Vries en A. van Brussel. Ook in 1858 was er een almanak Asmodee. [Asmus] Asmus, zie Matthias Claudius. [Koningklycke Harderin Aspasia] Aspasia, Koningklycke Harderin, blijspel Jacob Cats; zie daar. Vertoond te Amsterdam 1655. Het verhaal van Cyrus en Aspasia in de Trou-Ringh behandelt hetzelfde trouwgeval. [Piet van Assche] Assche, Piet van -, 1868-1950, uit Burcht; schreef drama's en naturalistische romans. [Hermanus Asschenberg] Asschenberg, Hermanus -, 1726-'92, dichter te Amsterdam. Puntdichter; vertalingen. Vriend van Lutkeman, Pater en Bernardus de Bosch. Bekend om zijn rijmbrieven, o.a. Anna Boleyn aan Hendrik VIII. Gaf een herdersspel uit, Silvaan, 1783, vertaling van Marmontel. Voorstander van het klassieke treurspel; ontleende aan Gellert het toneelspel De Deugdzame Zoon. Zijn Poezy uitgegeven door Uylenbroek 1793. [Dr. Willem Asselbergs] Asselbergs, Dr. Willem -, geb. 1903 te Bergen-op-Zoom, R.K. letterkundige en dichter onder ps. Anton van Duinkerken. Onder zijn bundels gedichten Lyrisch Labyrinth, met een afdeling Protest, hekeldichten tegen Molkenboer, Van Ginneken, A.M. de Jong e.a., 1930; Het Wereldorgel, kleine wereldgeschiedenis op rijm, 1931, en Hart van Brabant, 1936. Onder zijn essays: Hedendaagsche Ketterijen, 1929 en Katholiek Verzet, 1932, tegen Marsman, Ter Braak en Coster. In zijn Welaan dan, beminde geloovigen maakt hij Hadewych, Maerlant, Anna Bijns, Vondel, Thijm, Van Eeden en Gerard Bruning tot ‘getuigen voor de Katholieke levenswil van het heden’. In 1941 Ned. vromen v.d. nieuwen tijd, gebundelde krantenartikelen. Van 1942 Ascese der Schoonheid, commentaar op de poëzie van A. Roland Holst. Hij gaf een bloemlezing De Katholieke Poëzie uit in 3 delen. I. Middeleeuwen; II. Dichters der Contra-Reformatie, 1932, met inleiding, bekroond met de Van der Hoogtprijs en met een Leuvens ere-doctoraat; III Dichters der Emancipatie, 1700-1938. Studies over Twintig Tijdgenooten, 1934. Medewerker aan de nieuwe Gesch. v.d. Letterkunde voor de tijd na 1880. Hij was bijna van 't begin af de leider van De Gemeenschap; ook redacteur van het R.K. dagblad De Tijd en sedert 1934 mederedacteur van De Gids, de eerste Katholiek. Bijzonder hoogleraar te Leiden, in de Vondelstudie, 1940. Dichters om Oranje, met P.J.G. Huincks, 1946. [Thomas Asselijn] Asselijn, Thomas -, 1620-1701, toneel- {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} dichter, de voornaamste navolger van Jan Vos. Zijn eerste stuk is Den Grooten Kurieen, 1657, een nabootsing van Aran en Titus. Verder Mas Anjello, 1668; De Moordt tot Luyk, 1671, weer allebei vol beweging en moord. Hij kantte zich tegen Nil Volentibus; het Genootschap prees vertalingen aan. Asselijn kwam op voor eigen werk. Dr. Lodewijk Meyer antwoordde met een ongunstige beoordeling van Asselijns stukken. Deze liet dit niet op zich zitten. De strijd werd geschorst, omdat de Schouwburg in 1672 gesloten werd, tot 1677. Asselijn had de gedichten geschreven, waarmee Vondel verheerlijkt werd op het Sint-Lucasfeest van 1653. Zijn betekenis ligt in zijn kluchten en blijspelen. Hij was te Dieppe geboren, doch kwam reeds jong hier en werd geheel een Nederlander. Boekbinder te Amsterdam. Schreef eerst treurspelen; in 1685 nog Egmond en Hoorne; in 1691 Juliaansche Medicis; in 1692 Belegering van Samaria. In deze tijd komen ook de blijspelen: Jan Klaaz of gewaande Dienstmaagt, 1682 vertoond; Kraam-bedt of Kandeel-Maal van Zaartje Jans, Vrouw van Jan Klaazen, 1684; Echtscheiding van Jan Klaaz en Saartje Jans, 1685; een trilogie, het beste werk van Asselijn. Jan Klaaz bracht heel veel opschudding, omdat het stuk speelt onder de Mennisten. Saartje is de dochter van de makelaar Jan Jaspersen in 't Kattegat te Amsterdam; Jan Klaaz is een ‘ligtvink’, die zich, als dienstbode verkleed, als meid verhuurt bij Jan Jaspersen en Dieuwertje. Als Jan Klaaz en Saartje eenmaal getrouwd zijn, doet hij zich zeer vroom en stemmig voor, maar hij verleidt Hillegond, een ‘collegie-suster’; deze wordt nu in een bakermat binnengebracht op 't kandeelmaal van Saartje, en Jan Klaaz krijgt in elke arm een kind. Hij int voor eigen rekening de vorderingen van Jan Jaspersen en gaat naar de gijzeling; Saartje trekt met dokter Gardenier naar een hofstee op Vreeland. Deze drie stukken werden de ganse 18e eeuw gespeeld en gelezen; Cornelis Troost schilderde de aquarellen, die nu in 't Mauritshuis hangen. 't Allereerste gevolg was een aantal schotschriften en het verbod van opvoering der ‘paskwilleuze klucht’, het eerste blijspel, dat verboden werd. Men beschuldigde Asselijn, dat hij het stuk voor geld gemaakt had; hij was karmozijnverver geworden en in 1678 bankroet gegaan. Maar of de beschuldiging waar is, of dat Jan Klaaz geschreven is uit persoonlijke verbittering, is nooit uitgemaakt; in ieder geval waren er ook onder de vromen wel schijnheiligen. De karakters in het stuk zijn buitengewoon goed getekend. De bekeerde ‘domenateur’ is waard, naast Molière's Tartuffe te staan, de F. schijnheilige. De Nederlandse schijnvrome kwam op het toneel met geschoren hoofd, toegeregen wambuis en ongesteven linnen. Het publiek hoorde hem zedig spreken: ‘wel, wel, dat is goed, dat is goed’, tot hij naar de gijzeling gebracht wordt met een troep volk achter zich, dat nu ook roept, maar op andere toon: ‘wel,wel, dat is goed, dat is goed!’ Maar Jan Jaspersen en Dieuwertje blijven achter, eenzaam, verarmd en verbitterd. Van 1684 is Asselijns klucht De Stiefmoêr, de eerste stiefmoeder, die op het toneel komt, een Moffin, getekend als feeks; de vroegere dienstbode, die de baas speelt, tot de man zich verzet. Drie hannekemaaiers, haar verwanten, worden rijk onthaald; zo toont zij haar macht. Maar ten slotte moet zij vergiffenis vragen in de plunje, die zij aanhad, toen zij uit haar land kwam. In 1690 kwam De Stiefvaêr, in 1691 De Schynheilige Vrouw; daarna De Spilpenning, een verkwistende vrouw, die tot inkeer gebracht wordt; Melchior, baron de Ossekop, 1691; De Kwakzalver, 1692 en De Schoorsteenveger door Liefde, ook van 1692; de 3 laatste zijn kluchtspelen; Dan is er nog het blijspel Gusman de Alfarache of de doorsleepene Bedelaars, naar Alemans Sp. schelmenroman. Hoeveel goeds er ook nog in de laatste stukken is, zij lijden aan de ‘deftigheid’, die toen zo sterk opkwam. Asselijn is naast Hooft en Brederode de komische dichter der 17e eeuw. A. de Jager gaf in 1878 deel I van zijn werken uit. Het enige stuk, dat Asselijn niet uitgaf, is De Dobbelaar, blijspel in 3 bedrijven; Van Vloten nam er een paar fragmenten van op in zijn Ned. Kluchtspel; het werd afgedrukt in het Ts. voor Taal en Lett., XXVIII. [Diederic van Assenede] Assenede, Diederic van -, ± 1230-± 1293, de dichter van Floris ende Blancefloer; zie daar. (Assenede, dorp in Oost-Vlaanderen, bij Sas van Gent. Diederic was er ‘clerc’). [assonantie] assonantie of halfrijm is aanwezig, wanneer alleen de klinkers rijmen: Het waren twee coninghskinderen, Sy hadden malcander so lief, Sy conden bi malcander niet comen, Het water was veel te diep. [Jan Janssen van Asten] Asten, Jan Janssen van -, dichter van liedjes in de volkstoon, opgenomen in liedboekjes als de Haerlemsche Winterbloempjes, 1645-'51. Daarin o.a. een Kermisdeun, bij 't ontwaken: D'een zijnde wacker, geeuwt als een koe, {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} D'ander, zijn macker, siet wonder toe: Hoe duycker, kom ick dus op een bank? Wat drommel, droom ick? 't Is door den dranck. [Astrea] Astrea, letterkundig maandschrift onder leiding van Dr. Wap, gesticht 1851. Nam 1881 en '82 Duitse en Nederlandse sonnetten van Kloos op. [Astrée] Astrée, roman van D'Urfé, 1610; de F herdefsroman, ontstaan onder invloed van Diana, de Sp. pastorale van Montemayor. [Atalante in het Hof van Kalidon] Atalante in het Hof van Kalidon, 1711, treurspel van Schermer, evenals Meleager en Atalante van 't zelfde jaar. (Meleager, prins van Kalidoniën, is verliefd op Atalante, prinses van Arkadië, die hem helpt bij de jacht op het vervaarlijke everzwijn. Zijn ouders hebben hem evenwel bestemd voor de prinses Alkmene; na veel wederwaardigheden wordt het huwelijk van Meleager en Atalante gevierd). [Athenaeum Illustre] Athenaeum Illustre van Amsterdam, 1632, de oefenschool die door Costers Academie bedoeld was; Vondel schreef de Inwying der Doorluchtige Schoole: O goude lettereeuw! o wyse lent! O lucht vol geurs, na 's onweers dreygement! Uit deze school kwam 1876 de Universiteit voort. (Athenaeum = tempel, gewijd aan Athene, de godin der wijsheid). [De Atlas] Atlas, De -, Amsterdamsche Zondagskronijk, tijdschrift van Withuys, 1831. Van Potgieter daarin Wilhelms reize. [Ats Bonninga] Ats Bonninga, treurspel van Mr. A. van Halmael Jr., 1830. Ats was de vrouw van Jelmer Sytzama, Fries edelman te Warns; zij speelde met haar man een grote rol in de oorlogen van 1494 in Friesland. De dichter koos dan ook als motto twee regels van Vondel: Heldinnen stonden eer als onbeweeghde posten. De faem van vrouwen roemt, die stadt en volk verlosten. Het treurspel opgedragen aan Baron van Sytzama, generaal en provinciaal Commandant van Friesland, een afstammeling uit hetzelfde geslacht. [Auberi le Bourgoing] Auberi le Bourgoing, F, ridderroman over een Bourgondische ridder; slechts enkele regels bewaard van de Ned. vertaling; 13e eeuw; Aubri de Borgengoen = de Bourgondiër. Strijd met de Saracenen. De beide fragmenten gevonden 1838 door Dr. J.T. Bergman in een boekhandel te Leiden; uitgegeven door Mr. v.d. Bergh 1852; opnieuw in de Epische Fragmenten van Kalff, 1886. [Auctor] Auctor, pseud. van Jan Bruylants. [Lucie d'Audretsch] Audretsch, Lucie d' -, ps. van Mw. Pierson-Franssen. [Aufklärung] Aufklärung, de D. naam voor de Verlichting; zie daar. [De Augustusdagen] Augustusdagen, De -, uitvoerige schildering van 't jaar 1830 van Drost. [Augustijnken van Dordt] Augustijnken van Dordt, sprookspreker. Zijn gedicht Van (den) Sceepkene is een allegorie over de Hoekse en Kabeljauwse Twisten: de dichter laat zich drijven in een bootje op de Merwede. Hij was de voorganger van Hildegaerdsberch; sprookspreker aan de hoven van Albrecht van Beieren en Jan van Blois, o.a. 1358 en '68. Zeven allegorische gedichten zijn bewaard gebleven, uitgegeven door Blommaert in Oud-Vlaemsche Gedichten, III. [Aulularia] Aulularia (Spel van de Pot), blijspel van Plautus, ‘nae 's Lants gelegenheit verduytst’ door Hooft tot zijn blijspel Warenar, 1616. [Aurea Legenda] Aurea Legenda = Gulden Legende; zie Passionael. [Auriacus] Auriacus (Oranje), L. treurspel van Daniël Heinsius; zie daar. [Aurora] Aurora, een van de voornaamste mystieke werken van Jacob Böhme; zie daar en bij Jan Luyken. [Aurora] Aurora, jaarboekje uitgegeven door Nepveu, S.J. v.d. Bergh en Hofdijk, 1840-'76. Met bijdragen van J.A. Alberdingk Thijm, Tollens, Ten Kate, Van Koetsveld, De Genestet, Mw. Bosboom, Busken Huet, Schaepman e.a. zie Muzenalmanak. In zijn Gidsartikel van Dec. 1864 Een Avond aan het Hof (zie daar) veroordeeld door Busken Huet. Het ‘jaarboekjen’ was namelijk al die jaren opgedragen aan koningin Sophie. [autobiografie] autobiografie, de beschrijving van eigen leven; Huygens, in het L., vertaald door Worp, maar ook in zijn gedichten Cluyswerck, Dagwerck en Hofwijck. Cats, Tachtigjarig Leven. Poot, Algemeene Brief. Van Looy, Jaapje. Bergmann, Ernest Staes. Bosboom-Toussaint, in De Gids van 1886; ook opgenomen in de uitgave van De Prinses Orsini in de W.B. Amand de Vos, een Vlaamsche Jongen, 1878. Conscience, Geschiedenis mijner jeugd, 1888. [Avallon] Avallon, het eiland der feeën in de Keltische verhalen; zie Godfried van Monmouth en Artur. [De Vermakelijke Avanturesse] Avanturesse, De Vermakelijke -, zie V. [Den Vermakelyken Avanturier] Avanturier, Den Vermakelyken -, ofte de Wispelturige Levensloop van Mirandor, de schelmenroman van Dr. Nic. Heinsius Jr., 1695. zie V. [Roger Avermaete] Avermaete, Roger -, geboren te Antwer- {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} pen in 1893, schreef romans en essays in de beide landstalen. [Een Avond aan het Hof] Avond aan het Hof, Een -, Gidsartikel van Busken Huet, verschenen Dec. 1864. Veroordeling van Aurora, ‘jaarboekjen voor 1865’ van S.J. v.d. Bergh: ‘uitschot uit den portefeuille van poëten zonder talent en zonder roeping’. Dit artikel zette kwaad bloed. Maar veel erger nog was het met een ander artikel in het zelfde Gidsnummer: De Tweede Kamer en de Staatsbegrooting voor 1865, insgelijks van de hand van Busken Huet met een beoordeling van de parlementaire welsprekendheid; dit wekte de toorn van alle liberale kopstukken. Maar Multatuli stuurde Huet zijn portret en ook Van Vloten koos zijn zijde. Het Hof vroeg eerst, of er een zeker blad bestond, dat De Gids heette; de Koningin schreef een brief, zonder het stuk over haar gelezen te hebben. Veth, Vissering en Buys eisten, dat Huet hen als mederedacteuren in 't openbaar ontlasten zou. Huet en Potgieter traden uit de redactie en gingen samen naar de Dante-feesten te Florence. De andere redacteuren hadden aangeboden, dat zij zouden opstaan en dat Potgieter zou blijven. De beide stukken afgedrukt in Huets Nalezing op de Litt. Fantasiën. [Een Avond bij de Baronesse de Stael] Avond bij de Baronesse de Stael, Een -, novelle van Schimmel in De Gids van 1851, gevolgd door Het Directoire en in 1852 door Achttien Brumaire. Te zamen uitgegeven als Bonaparte en zijn tijd, 1853; episch-dramatisch werk. [Avondschemering] Avondschemering, dichtbundel van Bilderdijk, uitgegeven te Brussel 1828, op ‘aanzoek uit de Zuidelijker gewesten van ons Rijk gedaan’. [Avondt-school voor Vryers en Vrijsters] Avondt-school voor Vryers en Vrijsters, zie Jacob Westerbaen. [Avonturen van Telemachus] Avonturen van Telemachus, zie T. [Avontuur] Avontuur, tijdschrift van P. v. Ostayen, E. du Perron, G. Burssens e.a. Beleefde slechts 3 afleveringen. [Jacob Awijts] Awijts, Jacob -, dichter van een zinnespel, Een Meyspel van sinnen van menschelijcke broosheit de met zwerlts ghenuechte triumpheert inden ghemeynen beyart; dit werd 1551 opgevoerd door de Kamer In Liefde Bloeiende. [Aya Sofia] Aya Sofia, 1886, het grote gedicht van Schaepman over de kerk van de H. Sophia te Konstantinopel, wegens zijn gezwollen rethorische verzen bespot door Willem Kloos; zie Schaepman. [Vrouw Aye] Aye, Vrouw -, de moeder van de Vier Heemskinderen. [Aymijn] Aymijn, d.i. Heem, de vader van de vier Heemskinderen. [Aywières] Aywières, zie Sint-Lutgert. Volgens Van Veerdeghem ligt A. drie uur van Luik in de richting van Hoei op de linker Maasoever; nu Awirs of Les Awirs; klooster gesticht 1202, overgebracht 1217 naar Brabant tussen Waver en Nijvel. Ook dit heette Awirs, L. Aquiria = Aywières. In 1796 door de F. verwoest. Lutgert verbleef daar van 1206-'46; Hadewych was haar abdis. B. [Dr. B.] B., Dr. -, ps. van Buitenrust Hettema als samensteller van Een Pic-nic in Proza en van Humoristen in de XIXe eeuw. [Baak] Baak, zie Baeck. [Francina Baane] Baane, Francina -, de beminde ‘Fillis’ van Bellamy, 1757-1837. Dochter van een koopvaardijkapitein te Vlissingen. [Pieter Baardt] Baardt, Pieter -, uit Stavoren, dokter te Leeuwarden, bewerkte 1634 L. emblemata als Deugden-Spoor. [Theo van Baaren] Baaren, Theo van -, geb. 1912, gaf in 1939 zijn Gedichten uit. [Cornelia Baars] Baars, Cornelia -, trouwde met Ds. Havius; later de huisbestierster van Cats op Zorgvliet: Sy die mijn Huys besorght, die kan een deuntjen quelen, Haer soon, een jongh Student, die kan op snaren spelen, Haer dochter doetter by een aerdigh Frans gesanck. [Elize Baart] Baart, Elize -, 1854-'79, uit Middelburg, hield voorlezingen met Mina Kruseman en alleen; trad 1875 op als Hanna bij de eerste opvoering van Vorstenschool. Trouwde met B.F. Korteweg, vroeger leraar a.d. Mil. Ac. te Breda, daarna effectenhandelaar te Groningen, en stierf met hem een tragische dood. Zij schreef novellen. Brieven van en aan haar in Mijn Leven van Mina Kruseman. [Lucie Baart] Baart, Lucie -, 1850-1932, geb. te Middelburg, schrijfster, begonnen als volgelinge van Multatuli en Mina Kruseman. [Baas Gansendonck] Baas Gansendonck, de waard van St. Sebastiaan in de Kempen, novelle van Conscience, 1851; de gestrafte hoogmoed. [Het Gezin van Baas van Ommeren] Baas van Ommeren, Het Gezin van -, 1870, burgerlijke roman van Schimmel: de opkomst der bourgeoisie; het verhaal speelt in 1839; de hogere standen en de volksklasse komen slecht weg. [Baboe Dalima] Baboe Dalima, opium-roman van M.Th.H. Perelaer, 1886; gericht tegen de opiumpacht. [Herman Baccaert] Baccaert, Herman -, 1888-1921, uit Mechelen, schreef bibliographische studies {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} over Peter Benoit, Emm. Hiel enz., alsmede novellen. [Hymnus van Bacchus] Bacchus, Hymnus van -, ‘waerin 't gebruyck ende misbruyck van de Wijn beschreven wort’ van Daniël Heinsuis: Wat kan men beter doen des avonts voor de Vasten, Als dat men Bacchus prijst in 't midden van sijn gasten Aen eenen goeden dis? Met Uytlegginghen van de dichter. [Franz de Backer] Backer, Franz de -, geb. 1891, Vlaams romanschrijver: Het Dochterken van Rubens, 1922. In 1934 kwam zijn oorlogsroman: Longinus, de Romein, die Christus' zijde doorboorde, telkens herboren om moorden te begaan, tot de maat vol wordt in de Wereldoorlog. Hij schreef ook oorlogsverzen: Van wee en Glorie, 1923; alsmede een studie in het Engels over de Vlaamse letterkunde. [Jan Aukes Backer] Backer, Jan Aukes -, koopman te Harlingen; zijn zaak verliep en nu moest hij van zijn pen leven; dichter, toneelschrijver. Allardus of de Zelfmoord door liefde, treurspel 1786, d.i. Die Leiden des jungen Werthers van Goethe op het toneel. Ook zijn Agnes de Castro, in 5 bedrijven en alexandrijnen, behoort tot de sentimentele richting, 1775. Ontleend aan Marmohtel De beloonde Deugd, 1785. [Badeloch] Badeloch, de vrouw van Gijsbrecht van Aemstel, in Vondels treurspel. [Francesco Badens] Badens, Francesco -, 1571-1618, uit Antwerpen, sedert 1576 te Amsterdam, ‘Italiaans’ schilder, de leermeester van Bredero. [Otto Badius] Badius, Otto -, 1594-1664, uit Aken, 1620 predikant te Amsterdam, eerst bij de Duitsers, 1626 bij de Ned. Gereformeerden, fel tegen de Academie van Coster, vooral toen in 1630 Costers Iphigenia weer werd opgevoerd. Zijn preken beantwoord door Vondel in zijn spotdicht Een Otter in 't Bolwerck. [Joannes Badon] Badon, Joannes -, 1706-'80, uit Leiden, raad en burgemeester en ontvanger der convooien te Vlaardingen; trouwde met Klara Ghijben uit Dordrecht, 1708-'47. Samen met het ‘zangkundig Klaartjen’ beoefende hij de poëzie. [Dr. Jan Karel Badon Ghijben] Badon Ghijben, Dr. Jan Karel -, 1805-'43, achterkleinzoon van Joannes Badon, 1829 conrector te Hoorn, 1839 rector te Arnhem. Citadelpoëet: Chassé. [Joost Baeck] Baeck, Joost -, koopman, zwager van P.C. Hooft, tweede zoon van de heer van Scheybeeck, hield Hooft op de hoogte van de buitenlandse staatkunde; schreef Hoofts proza in het net. Zie ook Laurens Baeck. [Laurens Joosten Baeck] Baeck, Laurens Joosten -, heer van Scheybeeck te Beverwijk, wiens huis ‘een Parnas van wetenschappen’ was, ‘ontfing, bergde en bezorgde’ Vondel, toen deze wegens zijn Palamedes vervolgd werd. Vondel was er altijd erkentelijk voor en dichtte voor Jakob Baake, de zoon: Doen ik vervloeckte waerheyd sprack, Verstreckte my uw vaders dack Een toevlught, als zelf magen weecken... Vondels hartelijke genegenheid voor de beide dochters Katharina en Dianira gaf aanleiding tot een prachtige Renaissancelierzang Stryd of Kamp tusschen Kuyscheyd en Geylheyd, 1624, en tot Wyckzangh. Voor Kataryntje waren het Christelyck Vryagielied op de wijze van Angenietje en de Beeckzang. Ook Casper van Baerle schreef een Lofgedicht op het eeuwigstromende beekje van L.J. Baeck. [Mr. Laurens Baeck of Bake] Baeck of Bake, Mr. Laurens -, heer van Wulvenhorst, zoon van Joost Baeck, de zwager van Hooft; 1650-1702. Bijbelsche Gezangen, 1682. Bibelstof, 1685. Lijkklagt op zijn vriend Antonides. Scherp gedicht tegen de Betoverde Wereld, beantwoord door een van zijn vijanden met een scheldpartij op ‘het kreupel, links, faamroovend duyveltje’. Bake antwoordde, dat Bekkers ‘trony slechts bestaat uit neus en ooren’. Mr. Abraham Alewyn vergeleek Bake bij Vondel. (Wulvenhorst, riddermatige hofstede bij Linschoten). Bake's Mengel-Poëzy werd pas in 1737 uitgegeven door Lambert van den Broek. Daarin o.a. bruiloftsdichten voor Antonides en voor Koenraad van Beuningen en voor Jacob Hop. De strijd- en scheldpoëzie van en tegen hem is opgenomen in de Nederduitse en Latynse Keurdigten, 1740. Hij was lid van Nil Volentibus. [Lodewijk Baekelant] Baekelant, Lodewijk -, geb. te Lendelede, hoofd van een roversbende in West-Vlaanderen, onthoofd te Brugge 1803. Beschreven door P.D. Cracco en opnieuw door A. Denijs, ‘geschiedschrijver’, 1895. Nog spreekwoordelijk in Vlaanderen. Denijs breidde het oude werk uit door volksoverleveringen in te lassen; hij had ook kunnen putten uit het werk van pastoor Victor Huys; zie daar. [Lode Baekelmans] Baekelmans, Lode -, geb. 1879 te Antwerpen, schreef romans en verhalen over het havenkwartier, o.a. Tille, het leven van een verlopen vrouw; 1912. Stadsbibliothecaris. Met Victor de Meyere: Het Boek der Rabauwen en Naaktridders. Hij is de bestuurder van het Vlaams Letterk. Museum te Antwerpen. Ter gelegenheid van zijn 60ste verjaardag Pleisteren, een bundel verhalen, 1939. Hij schreef ook een studie De {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} Vlaamsche Realisten, over Sleecx, Loveling en R. Stijns; 1916. En het leutig verhaal Mijnheer Snepvangers. In 1945 verscheen Lode Baekelmans ter eere, een groot boek in 2 delen, met tal van medewerkers, o.a. K.C. Peeters over Sociale Folklore; II, 233. In 1941 In den ouden spiegel, keus uit zijn werken, door Lode Monteyne. Willemsfonds. [Hendrik Desideer Baelden] Baelden, Hendrik Desideer -, uit Bulscamp bij Veurne, ingenieur bij de spoorwegen te Antwerpen, 1851-1921, schrijver van toneelwerk, o.a. van Christina Borluut, drama in verzen in 5 bedrijven, uit de strijd tegen Spanje, 1886. [Camille van Baelen] Baelen, Camille van -, 1915-'45. Deze veelbelovende Vlaamse romanschrijver - ‘De oude Symfonie van ons Hart’, ‘Een Mensch op den Weg’ en ‘Gebroken Melodie’ - stierf in het concentratiekamp van Dachau. [Casper van Baerle] Baerle, Casper van -, Barlaeus, 1584-1648, uit Antwerpen met zijn ouders naar Leiden gekomen, opgeleid aan het Staten-College; trouwde 1609 met Barbara Sayon uit Brugge, werd 1608 predikant van Oude Tonge, 1612 mede-regent van het Staten-College, 1619 afgezet als Remonstrant, 1631 hoogleraar aan het Athenaeum te Amsterdam; redenaar in het L., dichter in het L. van stukken voor de S.G. of voor de Stadhouder, die veel geld inbrachten in het grote gezin. Gezwollen van stijl. Zijn Ned. Poezy, uitgegeven door Mr. P.S. Schull, 1835, bevat slechts een 20-tal stukken. Van Baerle is vooral een belangrijke figuur door zijn omgang met vele grote tijdgenoten, de Muiderkring en Hooft vooral. Vondel schreef op zijn graf, aan het slot van zijn Lyckzang: Hier sluimert Baerle nevens Hooft, Geen zark hun glans noch vriendschap dooft. [Suzanna van Baerle] Baerle, Suzanna van -, nicht van Huygens, met wie hij trouwde in 1627; de Sterre in zijn gedichten; 1599-1637. Bij haar dood dichtte Vondel een rouwzang: Het treuren weckt den doode niet, En voed des levenden verdriet. [Suzanna van Baerle] Baerle, Suzanna van -, 1622-'74, dochter van Casper, trouwde met Geraert Brandt. [Joris Baers] Baers, Joris -, geb. te Antwerpen 1888, priester, diocesaan bibliotheek-opziener, hoofdred. v.d. Kath. Boekengids, redacteur v.h. Lectuur-Repertorium. Van hem ook toneelstukken; Europa-Hotel. [Baerte metten breden voeten] Baerte metten breden voeten, vertaalde ridderroman uit de 14e eeuw, waarvan slechts een klein fragment over is. Zij is de dochter van Floris en Blancefleur; trouwt met koning Pepijn van Frankrijk, wordt vals beschuldigd, doch in eer hersteld; moeder van Karel de Grote. Avonturenroman van Adenet le Roi, ± 1275. [Baeto oft Oorsprong der Hollanderen] Baeto oft Oorsprong der Hollanderen, treurspel van P.C. Hooft. Baeto, prins der Catten, vervolgd door Penta, zijn stiefmoeder, verlaat zijn land en sticht het rijk der ‘Baetauwers’, d.i. Batavieren. Hij is voorgesteld als een vrome Aeneas; het stuk is geheel in de trant van Seneca; zelfs een geestverschijning ontbreekt niet. Het is van 1617, gedrukt in 1626. In 1786 in Patriotse geest omgewerkt door Simon Rivier; zie daar. Baeto is bij Hooft de ideale vorst: De vree, de vree, de vreede is, Vorsten, u bevoelen, Te waeren ongeschent, voor 't sterfelycke saet. Wie vree te buiten gaat, Tenzij om vreedes wil, set buijten 't spoor sijn soolen. De godsdienst is ‘in voorspoedt 's menschen toom, in onspoedt 's menschen troost’, maar de priesterschap is ondergeschikt aan de vorst. [La Bagatelle] Bagatelle, La -, weekblad van Justus van Effen, in het F., 1718; verkondigde de beginselen van de Rede, kwam op tegen titel-zucht, verwaandheid enz. [Het Bagijnken van Parijs] Bagijnken van Parijs, Het -, geestelijke romance, 15e eeuw: van een jongedochter die de rijkdom en de wereld vaarwel zegt. [Bake] Bake, zie Baeck. [Mr. Constantinus Bake] Bake, Mr. Constantinus -, 1856-1936, secretaris v.d. Raad van State, letterkundige; schreef veel artikelen in allerlei tijdschriften, ook onder ps. Mr. Constantijn. [Baker- en kinderrijmen] Baker- en kinderrijmen, verzameld door Dr. J. v. Vloten, 1873. In 1874 de 3e druk. Met melodieën, bijeengebracht door M. Brandts Buys. [Bakerpreek] Bakerpreek, parodie op preken, zoals ze vroeger gehouden werden, in de Woutergeschiedenis van Multatuli, Idee 394. [M.G. Bakhoven-Michels] Bakhoven-Michels, M.G. -, ps. Joh. Breevoort; zie daar. [R.C. Bakhuizen van den Brink] Bakhuizen van den Brink, R.C. -, 1810-'65, ging in 1831 als student naar Leiden, bij dag het schandaal van de stad en 's nachts het luidruchtigst. Aan de theologie deed hij niet veel, doch des te meer aan de wijsbegeerte, aan de klassieke en moderne letteren; vriend van Drost, bij wie hij in 1833 kennis maakte met Potgieter. zie De Muzen. Daarin plaatste Bakhuizen zijn eerste werk, dadelijk een meesterstuk, een verhandeling over Hemsterhuis. In 1838 trad hij toe tot de Gidsredactie. In 1843 ging hij voor zijn schuldeisers op de vlucht en vestigde hij zich te Luik. Hij was verloofd met Truitje Toussaint, maar hij trouwde in 1847 met de dochter van {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn huisheer, Julie Simon. In 1852 werd hij Rijksarchivaris; in het buitenland had hij zijn levenstaak gevonden; hij werd onze grote, moderne geschiedschrijver. Op het gebied der letterkundige kritiek b.v. de beoordeling van De Roos van Dekama, van Onderzoek en Phantasie en de beroemd geworden studie Vondel met Roskam en Rommelpot, 1837, in de Gids. Zeer uitvoerige levensbeschrijving door Potgieter, bleef onvoltooid; 1870. In 1843 had M. de Vries Warenar uitgegeven; hij stelde daarbij Costers Teeuwis beneden Polyxena; hij stelde Bredero's Moortje en Sp. Brabander beneden Griane en Rodderick, vanwege het fatsoen. Daartegen kwam Bakhuizen als onze eerste moderne criticus krachtig op. Van hetzelfde jaar nog is zijn eigen novelle Trudeman en zijn wijf. In 1860, toen hij reeds bekend was als onze grote geschiedschrijver, nam hij de leiding op zich van de Ned. Spectator, met Huet, Campbell e.a. C. en M. Scharten schreven 1914 Julie Simon, de levensroman van B. v.d. Brink. G. Colmjon gaf in 1950 zijn levensgeschiedenis uit. [Bert Bakker] Bakker, Bert -, geb. 1912 te Huizum bij Leeuwarden, dichter, romanschrijver en letterkundige, was vertegenwoordiger van de Jong-Protestanten, medewerker aan Opwaartsche Wegen. Nu mede-directeur van Daamens uitgeverij in Den Haag. [Ina Bakker] Bakker, Ina -, zie Boudier-Bakker. [J.A. Bakker] Bakker, J.A. -, 1796-1876, schilder en tekenleraar te Rotterdam; schreef o.a. een Verhandeling over de Socratische Gesprekken, 1831. zie Geel. Medewerker aan de Letteroefeningen. [Piet Bakker] Bakker, Piet -, geb. 1897 te Rotterdam, prozaschrijver. Ciske de Rat, 3 delen, 1941-'47. De Slag, 1951. Eerst onderwijzer; redacteur v. Het Volk 1921-'40, v. Elseviers Weekblad sinds 1945. [Pieter Bakker] Bakker, Pieter -, 1713-1801, uit Groningen, koopman te Amsterdam, noemde zich naar zijn moeder P. Huisinga Bakker. Beschreef in proza het leven van zijn zwager Jan Wagenaar, 1776. Van 1781 zijn verhandeling over de Ned. versbouw. Dichter, o.a. van De Morgenstond, vertaling van een gedicht van Von Haller. [Bakkes] Bakkes, de naam van Bakhuizen onder zijn vrienden. [Henrick Bal] Bal, Henrick -, rethorycker uit Mechelen, vertoonde 1442 te Lier met zijn gezellen op de Grote Markt zijn Sinte Gommares Spel. Op het landjuweel van Lier, 1466, werden nog drie van zijn spelen opgevoerd. [J. Hendrik van Balen] Balen, J. Hendrik van -, 1851-1921, geb. te Kralingen, ambtenaar b.d. Waterstaat, uitgever in Den Helder. Schrijver van jongensboeken met reisavonturen. [Mathilde van Balen] Balen, Mathilde van -, 1898-1928, schrijfster van de roman Het Eiland der Vergetelheid, 1926. [ballade] ballade, eenvoudig verhalend gedicht in strofen, lett. = danslied; nu = romance. Reeds in het Mnl. en in 't Antwerpsch Liedtboek van 1544. Opnieuw beoefend door Feith (Alrik en Aspasia), Staring (Adolf en Emma), Bilderdijk (Graaf Floris IV), Vrouwe Bilderdijk (Leonore), Tollens (Kenau Hasselaar), Bogaers (Het Leidsche Wonder), en vooral Hofdijk met zijn grote bundel Kennemer Balladen. Dan Potgieter: De Meermin van het huis te Muiden. Verder Dautzenberg, Hélène Swarth, J.F. Werumeus Buning (De Vliegende Hollander), A. den Doolaard. Wie wil hooren een goed nieuw lied? Balladen en romancen over allerlei blijde en droeve zaken uit verleden en heden. Verzorgd door M.G. Schenk en J.B.Th. Spaan. Zie ook Politieke Balladen. [Franchoys van Ballaer] Ballaer, Franchoys van -, factor van de Brusselse Kamer van Rethorycke Het Korenbloemken, dichter van de 7 Bliscappen van Maria, 1444-'59. [Jaak Ballings] Ballings, Jaak -, geboren te Gorcum en overleden te Brussel, 1881-1941, schreef volkse toneelstukken en verhalen die zeer in de smaak vielen. [Martinus Ballings] Ballings, Martinus -, S.J., geb. 1865 te Hamont, hoofdredacteur v.h. maandschrift De Bode van het H. Hart. [N.C. Balsem] Balsem, N.C. -, 1835-'84, predikant te Langezwaag, redacteur van Mannen van Beteekenis. Schreef Dichterleven en levenspoëzie, 4 lezingen 1884, o.a. over Da Costa en over Bilderdijk. [De Balsembloem] Balsembloem, De -, de Vlaamse Kamer van Rethorycke te Gouda. [Honoré de Balzac] Balzac, Honoré de -, 1799-1850, beroemd F. romanschrijver, van grote invloed op het Ned. proza na 1880. [Dr. Jan Albert Ban] Ban, Dr. Jan Albert -, 1597-1644, uit Haarlem, priester, componist en schrijver over muziek, in letterkundig verkeer met Hooft en Huygens. [Mr. John Eric Banck] Banck, Mr. John Eric -, 1833-1902, kocht 1859 het eiland Schiermonnikoog; dichter, o.a. van de Cantate van Heiligerlee, 1868; Vondel herdacht, 1879; Voor de Transvaal, 1881. Banck was rechter in Den Haag. Hij schreef Vlugmaren in de Spectator, 1879. [Bancket-Werck van Goede Gedagten] Bancket-Werck van Goede Gedagten, hoofdwerk van Joan de Brune Sr., zie daar. Opgedragen aan de ‘Raad van Zeeland’. Met opmerkingen onder titels als: Elck zy met sijn staet te vreden, Beloften, By tijts op zijn Hoede. Soms met spreuken op rijm: {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Men moet gheen win-lied dichten, Eer de vyand gaet zwichten. of De reys en is noch niet gedaen, Al ziet ghy kerck en torens staen. [Matteo Bandello] Bandello, Matteo -, 1480-1562, Dominicaan te Milaan, schrijver van een novellen-bundel, Tragedische of Klaechlycke Historien; zie daar. Hij werd in 1550 bisschop van Agen aan de Garonne. [J.J. Bange] Bange, J.J. -, 1785-1859, Luthers predikant te Sappemeer, schrijver en rijmer, o.a. tegen het dragen van het oorijzer, 1856. Zijn zoon J.J.H. Bange, 1816-'96, insgelijks predikant te Sappemeer, maakte ook gedichten; schreef over De Komeet van 1858 en over De Luchtscheepvaart, 1874. [De Banier] Banier, De -, ts. van Marcellus Emants, Smit Kleine en Van Santen Kolff, 1875-'80. Volgde op Spar en Hulst. Blaadje van de voorhoede van de Beweging van Tachtig. Met Emants schreven M. Coens = W. Penning en Frederik Hemkes er in. [H.A. Banning] Banning, H.A. -, 1818-1909, hoofdredacteur v.d. Kath. Illustratie, 1867; schrijver van novellen, in 17 delen uitgegeven, en van romans. Hij was ook de hoofdredacteur van Het Dompertje van den Ouden Valentijn, R.K. strijdschrift, en medewerker aan het Huisgezin. [Jan Bara] Bara, Jan -, toneelschrijver, b.v. Galteno en Alimene of Verdoemde ontrouw, 1656, tragi-comedie. In de voorrede verdedigde hij de geestverschijningen, al zijn die in strijd met de F. toneelopvattingen. Dichtte verzen ter ere van onze grote zeehelden, b.v. een Treurzang op het sneuvelen van M.H. Tromp, 1653. [Barbarossa] Barbarossa, ps. van J.C. Schröder. [Abraham Louis Barbaz] Barbaz, Abraham Louis -, 1770-1833, boekhouder. Schreef 1795 het blijspel De Gelykheid. Hij was de mentor van Tollens bij diens eerste optreden. Begon zelf met fabelen in de Dichterlijke Handschriften. Schreef sedert 1806 Amstels Schouwtooneel, weekblad met toneelcritiek. Van dat jaar ook La Campagne des trois Empereurs, lofdicht op Napoleon. Toneelschrijver: de treurspelen op rijm, de ‘toneelspelen’ in proza. In 1826 dichtte hij het treurspel Willem van Nassau, naar het F. van Arnault. [Bardenzangen] Bardenzangen, tot opwekking en versterking van de volksgeest, begonnen onder invloed van Ossian in Duitsland met Gerstenbergs Gedicht eines Skalden, 1766. Daarna kwamen de z.g. Keltische Oden van Klopstock en diens dramatisch gedicht Hermannsschlacht, 1769; daar ook voor 't eerst de naam bardiet = bardenzang. Terzelfder tijd de lyrische Hermannstrilogie van Rhingulph, dat is de bardennaam van Kretschman. Bij ons kwamen het eerst de Bardietjes van J.H. Swildens; zie daar; 1779. 't Bekendst werd het Vaderlandsch Lied voor de Patriotsche Juffer, naar Klopstock bewerkt: Ik ben een Neerlandsch maagdje! Mijn oog ziet vrij en zoet zijn blik. Ik heb een hart, Een edel hart! en fier en goed! Ook J.P. Kleyn en Ockerse dichtten bardietjes. Van Warnsinck nog een Bardenzang in 1831. 't Meest bekend werd de Bardenzang in de aanhef van De Hollandsche Natie. Ook nog Bardenzangen in Helmers' Nagelaten Gedichten. De barden waren de dichters en zangers bij de Kelten; in de voorstelling van deze D. en Ned. dichters waren het Germanen. [Willem Barendsz] Barendsz, Willem -, de beroemde zeevaarder, die in 1594, '95 en '96 deel had aan de drie tochten om de Noord; de hoofdpersoon bij Gerrit de Veer en bij Tollens in zijn Overwintering op Nova-Zembla. Barendsz stierf op de terugreis, 1597. [Van Barlaam ende Josaphat] Barlaam ende Josaphat, Van -, volksboek der 15e eeuw, beroemde legende van de Indische prins Josaphat of Joasaf, die door de kluizenaar Barlaam wordt bekeerd. De legende werd toegeschreven aan Johannes Damescenus; bij ons bewaard in de Spieghel Historiael, II, 7. Het is Boeddha's leven, omgewerkt tot een Christelijk verhaal. [Barlaeus] Barlaeus, zie Van Baerle. [W. Barnard] Barnard, W. -, geb. te Rotterdam 1920, predikant te Nijmegen, dichter onder ps. Guillaume van der Graft, verwierf 1950 de literatuurprijs der Gelderse dichters van de gemeente Arnhem. [Dr. A.J. Barnouw] Barnouw, Dr. A.J. -, geb. 1877 te Amsterdam, 1921 hoogleraar in 't Ned. te New-York. Schreef 1925 een werk over Vondel; vertaalde de Canterbury Tales, 1930-'32. [Barok] Barok, o., het tijdperk dat volgde op de Renaissance en tot in de 18e eeuw duurde; streeft naar grote stijl. In de bouwkunst pracht tot overlading toe; 't slot Schönbrunn bij Wenen en 't kasteel van Versailles. Vandaar barok = grillig, zonderling, terwijl in wezen het Barok, juist op de klassieke stijl berust, immers voortkwam uit de Renaissance. 't Barok beheerste 't gehele leven. In de schilderkunst zijn Rembrandt en Rubens de voornaamste; als vorst is Lodewijk XIV het toonbeeld. De Barok-poëzie is verheven of hoogdravend: Corneille, Racine; bij ons Huygens en om zijn gevoeligheid en om de weelderigheid van voorstelling en zijn verheven beelden vooral Vondel. Prof. van Es gaf uit: Barokke lyriek van protestantsche dichters in de {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} zeventiende eeuw. Rede. Groningen 1946. Barokstijl in de bouwkunst: kerken, o.a. te Antwerpen, Leuven en Brussel; de gildehuizen van Brussel; Rubens' huis te Antwerpen; 't Mauritshuis te 's-Gravenhage, stadhuis van Amsterdam. In de muziek de opera. [Joh. Zacharias Baron] Baron, Joh. Zacharias -, letterzetter te Leiden. Klucht van Lichthart, 1653, met liedjes van Bredero en Starter. Klucht van Kees Louwen, 1667; deze ‘geschoren boer’ behandelt hetzelfde onderwerp als de klucht van een Huysman en een Barbier, die toen op Bredero's naam stond. Dichtte een vers op de dood van M.H. Tromp, 1653. [Guillaume de Saluste, seigneur du Bartas] Bartas, Guillaume de Saluste, seigneur du -, Hervormd F. edelman, gewond voor Ivry, 1544-1590. Beroemd als dichter van La Semaine, ou la Création en sept journées (De Week, of de Schepping in zeven dagen). Ook in de Nederlanden veel gelezen. Vertaald o.a. door Zacharias Heyns, 1621-'23, ‘De Scheppinghe des Werelts’. De Eerste Dag was ook reeds door Jan Moretus vertaald. Ook Vondel vertaalde een gedeelte; hij had zijn eerste letterkundige vorming voor een groot deel aan Du Bartas te danken, die zijn stof uit de Bijbel putt. De eerste Weke der Scheppinge was reeds in 1609 vertaald door T. v. Liefveld, heer van Osdorp en te Brussel uitgegeven. De Eerste Week ook vertaald door Wessel van Boetzelaer, 1622. Ds. A. Hendriks schreef in 1892 zijn proefschrift over Vondel en Du Bartas. A. Beekman schreef 1912 Influence de Du Bartas sur la littérature néerlandaise. [Jan Bartelink] Bartelink, Jan -, geb. te Enkhuizen 1729, dichtte in Rotgans' trant. De Beemster Kermis, 1774. zie Kermisparnas. [Weduwe Bartelotti] Bartelotti, Weduwe -, d.i. Heleonora Hellemans de tweede vrouw van Hooft; zie Hellemans. [Jan Bartoen] Bartoen, Jan -, ook Britoen, rederijker te Brugge, de eerste boekdrukker aldaar; tegen het eind der 15e eeuw. [Johannes Barueth] Barueth, Johannes -, 1708-'82, predikant te Dordrecht 1745, met grote aanhang, streng gereformeerd en vurig Oranjeman, door de Patriotten met pamfletten bestookt. Gaf een reeks van 88 vervolgpreken uit; nam deel aan de Sokratische Oorlog, schreef ook veel onder ps. Paulus Dortsma, o.a. het echt karakter van een Tolerant, spottend antwoord op de Santhorstsche Geloofsbelijdenis van Betje Wolff; 1772. [Basia] Basia, zie Everaerts. [Frans Bastiaanse] Bastiaanse, Frans -, 1868-1947, geb. te Utrecht, leraar, schreef een Overzicht van de Ontwikkeling der Ned. Letterkunde, 4 delen, 1921-'27. Zelf lyrisch dichter, over liefde en over de natuur, uit de nabloei van de Mannen van Tachtig. Natuur en Leven, 1900; Zomerdroom, 1919. Schreef ook De Techniek der Poëzie. Hij leverde het overzicht over Taal en Letteren in het verzamelwerk Ned. in de twintigste Eeuw. [Adriaan Bastiaansz] Bastiaansz, Adriaan -, zie A.B. de Leeuw. [Philip Clodius Basuel] Basuel, Philip Clodius -, priester en organist te Mechelen, liet door de Peoene in 1680 vertonen het Bly-eyndend Treurspel van den H. Rombout; daarin een ‘gemen gelde clucht’ bestaande in komische tonelen. [Bataafsche Maatschappij van Taal- en Dichtkunst] Bataafsche Maatschappij van Taal- en Dichtkunst, zie Amsterdamsch Dichtgenootschap. [Batava Tempe] Batava Tempe (L. = 't Bataafse Tempe), d.i. het Voorhout te 's-Gravenhage in Huygens' gedicht daarop van 1621, dat het Voorhout schildert in de vier jaargetijden en op de morgen, de middag en de avond van een zomerdag, met alles wat er zo al in dit Tempe gebeurt. [Batavia] Batavia, bezongen in een Lofdicht door Jacob Steendam, uitgegeven in de Oost-Indische Reis van Nieuhof. Beschreven in een roman van Conscience 1858; de eerste jaren van de vestiging der Nederlanders. [Batavias] Batavias, berijmd verhaal van Lambertus v.d. Bos, 1648; 2e titel Batavische Aeneas; hij landt aan de kust van Friesland, wordt er door Medea ontvangen en komt terecht in de Betuwe. [Beschrijvinghe van Out Batavien] Batavien, Beschrijvinghe van Out -, een Vaderlandse geschiedenis van Scriverius. [De Batavieren ten tijde van Julius Caesar] Batavieren ten tijde van Julius Caesar, De -, vrijheidsgedicht van Cornelis Loots; zie daar; 1805. Tegenhanger van De Hollandsche Natie van Helmers, zijn zwager. [Batavierse Vrijagie-spel] Batavierse Vrijagie-spel, herdersspel van Rodenburg, 1616. Gevolgd door Den Trouwen Batavier, 1617. [Batavische Arcadia] Batavische Arcadia, de eerste Ned. herdersroman, 1637, van Johan van Heemskerk. De eerste druk een perkamenten bandje, om in de zak te dragen; de 2e druk, 1647, heeft reeds meer geleerde aantekeningen dan verhalen. In 1708 kwam de 6e druk. De herders en herderinnen zijn Haagse jongelui op een pleizierrit naar Wassenaar en Katwijk, die zich bezighouden met ‘liefkooserytjes’ en met de geschiedenis van Holland. De schrijver vindt gelegenheid voor bestrijding van 't geloof aan tovenarij en houdt een pleidooi tegen de pijnbank; 8ste druk 1765. zie Arcadia en Heemskerk. Het werk opnieuw uitgegeven door W.P. Wolters en H.C. Rogge. Door zijn benoeming tot lid van de Hoge Raad, 1645, kon Heemskerk zelf niet zorgen voor de 2e druk; dit deed Barlaeus, die de geleerde aantekeningen van Heemskerk bewerkte over ‘Vrye Zee, Zeevonden, {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} verborgen schatten, verbeurten van goederen’ enz. De gesprekken van de jongelui lopen over heksen en kollen, pijnbanken, de naam Katwijk, Batavieren en Romeinen; over Geertruyd van Saksen, Ada, Margareta van Henegouwen. De eerste navolger was Soeteboom. [Batavische Gebroeders] Batavische Gebroeders of Onderdruckte Vryheit, treurspel van Vondel, 1663. Opgedragen aan burgemeester Simon van Hoorn. De geschiedenis van Julius Paulus en zijn broer Nikolaes Burgerhart, d.d. Claudius Civilis. [Batavus] Batavus, zie Bern. Bosch. [Bato] Bato, zie Baeto. [Batrachomyomachia] Batrachomyomachia, lett. = kikvorsmuizenkrijg, parodie op de Ilias van Homerus, nagevolgd door Bilderdijk in zijn Muisen Kikvorsch-krijg. [Wouter van Battel] Battel, Wouter van -, rederijker te Lier, schreef een St. Gomarusspel, 1446. [battement] battement, zie esbattement. [Dr. Frank Baur] Baur, Dr. Frank -, geb. 1887, hoogleraar in de letteren te Gent, hoofdredacteur van de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, waarvan het 1e deel 1939 verscheen. Behandelt daarin ook de Z. Ned. letteren van de 18e en 19e eeuw. Deel II: Van Mierlo, Middeleeuwen; III. Overdiep e.a. De Renaissance tot Roemer Visscher; IV. Van Es e.a. De Renaissance in de 17e eeuw; VII. De Vooys, 19e eeuw. Bezorgde 1930-'32 de jubileum-uitgave van Guido Gezelle. Ps. Aran Burfs, zie daar. Ter gelegenheid van zijn 60ste verjaardag stelden zijn vereerders een Feestbundel samen in 2 delen, die in 1948 verschenen. Daarin P. de Smaele over Leven en streven van Baur. [Evarist Bauwens] Bauwens, Evarist -, 1853-1937, uit Aalst, Jezuïetenpater aldaar, stelde een bloemlezing, Zuid en Noord, samen in 4 delen. Schreef een literatuurgeschiedenis: Modernen. [Isidoor Bauwens] Bauwens, Isidoor -, geboren en gestorven te Aalst, 1855-1918, schreef toneelspelen en een lyrisch-historisch stuk Iwein van Aalst. [H. Bavinck] Bavinck, H. -, 1854-1921, uit Hogeveen. Chr. Ger. predikant, 1882 hoogleraar te Kampen, 1902 aan de Vrije Universiteit; 1911 ook lid der Ie Kamer. Schreef o.a. Bilderdijk als denker en dichter, 1906. [Dr. D. Bax] Bax, Dr. D. -, letterkundige, nu te Pretoria; gaf in 1944 met B. Veurman Liederen en Dansen van West-Friesland uit. Zijn proefschrift Ontcijfering van Jeroen Bosch is van 1949. [Pierre Bayle] Bayle, Pierre -, 1647-1706, geb. in Foix, graafschap bij Carcassonne in Z. Frankrijk, om 't geloof gevlucht, 1681 leraar aan de L. school te Rotterdam, 1693 als onrechtzinnig afgezet; hij was een volgeling van Descartes, medestander van Balthasar Bekker in zijn F. geschrift over de komeet van 1682. Hij is de geleerde samensteller van de Dictionnaire historique et critique. Ook in zijn maandblad Nouvelles de la république des lettres had hij zich doen kennen als de eerste moderne criticus, 1684-'87, al liep dit tijdschrift vooral over geloof geschiedenis en natuurkunde. Hij moest dit werk opgeven wegens ziekte; het werd overgenomen door Jean le Clerc en in 1692 nagevolgd in het Ned. door de Boekzaal van Europe van Petrus Rabus. Bayle was te Rotterdam gekomen onder bescherming van de regent Adriaan Paets. [It Beaken] Beaken, It - (De Baak), tijdschrift van de Fryske Akademy. [Beatrijs] Beatrijs, dichterlijke Marialegende. Het is het verhaal van een jonge non, die uit liefde het klooster verlaat, na zeven jaar door haar man verlaten wordt en dan zeven jaar van schande leeft; bij haar terugkomst blijkt dat Maria in haar gedaante al die jaren de dienst heeft waargenomen. Hs. ter Kon. Bibl. te 's-Gravenhage. Uitgegeven door Jonckbloet 1841 en opnieuw 1859; door Kaakebeen en Ligthart 1902. Het verhaal komt voor in de Dialogus Miraculorum van Caesarius van Heisterbach, 1222. De Mnl. bewerking is mee van het allerbeste uit de Ned. letteren. Uiting van de M.E. Mariaverering: Die met trouwen Dient onser Vrouwen, Si loent 't hem wale. Herdicht door Boutens, 1908; door Felix Rutten, 1918. Eerste reproductie van het hs. van J.A.C. Verhofstede, met bijdragen van J. v. Mierlo, 1947, Antwerpen. Stracke S.J. gaf in 1930 te Brussel uit Beatrijs in de Wereldletterkunde. [Beatrijs van Nazareth] Beatrijs van Nazareth, ± 1200-'68, uit Tienen, stichtte 3 Trappistenkloosters, † als priores van 't klooster Nazareth bij Lier. Zij schreef Van Zeven manieren van Minnen, in proza, ± 1235; het opstijgen der goddelijke minne langs 7 trappen. Opgenomen in de Limburgsche Sermoenen. [Mr. W.H. de Beaufort] Beaufort, Mr. W.H. de -, 1845-1920, lid der Tweede Kamer; 1897-1901 min. v. Buitenl. Zaken; redacteur v.d. Gids. Geschiedschrijver. [Mr. Simon van Beaumont] Beaumont, Mr. Simon van -, 1574-1654, uit Dordrecht, sinds 1601 te Middelburg, medewerker aan de Zeeuwsche Nachtegael. In 1623 werd hij pensionaris van Middelburg; van 1634-'49 was hij dit te Rotter- {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} dam. Hij hield de zijde van Oldenbarnevelt; stond in betrekking tot Barlaeus, Hooft en Reael. Maar ook met Cats: dichtte een Epithalamium bij diens huwelijk. Hij was in 1595 al begonnen met sonnetten; hij bewerkte epigrammen van Martialis, vertaalde een Ecloga van Vergilius. Behalve een gedichtje op de Zilvervloot heeft hij geen poëzie over de grote gebeurtenissen van zijn tijd; voor hem was de dichtkunst enkel uitspanning. Rymspreuken. Tyts-snipperingen. De bundel boertige gedichtjes, die hij aan Scriverius opdroeg, noemde hij Grillen. Daarnaast berijmde gebeden en psalmen. J. Tideman gaf in 1845 de Gedichten van Beaumont uit. [Vincent van Beauvais] Beauvais, Vincent van -, zie Speculum en Vincentius. [Becanus] Becanus, zie Van Gorp. [Frans de Beck] Beck, Frans de -, 1810-'79, uit Gerardsbergen in O. Vlaanderen, journalist, 1840 vrederechter te Zottegem, 1843 schoolopziener, lid v.d. Provinciale Raad van O. Vlaanderen; dichter. [Frans Beckers] Beckers, Frans -, ps. Frans Demers, geb. in 1905, schreef drama's en koloniale treurspelen als Eva, alsmede novellen en dichtbundels. Vlaams schrijver. [Bedelbrief] Bedelbrief in de lange winter van 1844-'45; zie Tollens. Wij gaan met schaal en bussen rond En kloppen aan in al de wijken. De nood is klimmende in de stad: Geeft, burgerlui! geeft allen wat, En geeft wat veel, gij rijken! [De Bedevaartganger] Bedevaartganger, De -, een van de verhalen in Onze Voorouders van Van Lennep; graaf Robert de Vries als pelgrim vermomd op weg naar Egmond, 1090. [Die Bediedenisse der Missen] Bediedenisse der Missen, Die -, leerdicht der 14e eeuw, uitgegeven door A.C. Oudemans, vanwege ‘Letterkunde’, 1852. [Joseph Bédier] Bédier, Joseph -, geb. 1864, professor aan het Collège de France te Parijs, verklaarde het ontstaan der chansons de geste uit kloosterkronieken, waaruit de jongleurs, de rondtrekkende zangers, hun stof putten voor boeiende verhalen. Zo ontstonden de Karelromans pas ten tijde van de Kruistochten: Légendes épiques, 4 delen. [Bedrieger erfgenaam bedrogen] Bedrieger erfgenaam bedrogen, 1714, blijspel van H. v. Halmael; zie daar. [Nic van Beeck] Beeck, Nic van -, geboren te Turnhout in 1923. Dichter van De blanke Tuin. [Beeckzangh] Beeckzangh, gedicht van Vondel aan Katharine Baeck; zie daar. [Setske Beek-de Haan] Beek-de Haan, Setske -, zie Cissy van Marxveldt. [H. Beeke] Beeke, H. -, zie Krede ben Heik. [Adrianus Beeloo] Beeloo, Adrianus -, 1798-1878, uit Den Haag, lector a. h. Marine-instituut te Medemblik, 1857 inspecteur v.h. L.O. in N. Holland. Schreef Maria Tesselschade op 't slot te Muiden, blijspel, 1819; toneeldichter; citadelpoëet. Bekend werd zijn berijmd verhaal 's-Gravenhage, 1843. Verder zijn gedicht Gods-oordeelen, 1848. [De Beemster] Beemster, De -, ingepolderd 1612 onder leiding van Jan Leeghwater; 't eerste jaar 1000 zak koolzaad! De Windvorst, om den rouw van Hollands maag te paaien, Vermits door storm op storm zij schade en inbreuk lee, Schoot molenwieken aan en maakte na lang draaien Den Beemster tot een beemd en loosde 't meer in zee. (Vondel). Woonplaats van Ds. Wolff en 1759-'77 van Betje Wolff-Bekker. Haar Beemster Winter-Buitenleven is van 1778. Jan Bartelink dichtte De Beemster Kermis, 1774. [Joh. H. Been] Been, Joh. H. -, 1859-1930, archivaris van Den Briel en onderwijzer aldaar; schrijver van geschiedverhalen. [Taco de Beer] Beer, Taco de -, 1838-1923, geb. te Maarseveen, leraar a.d. H.B.S. te Amsterdam, redacteur van Noord en Zuid, 1877-1907. Samen met Laurillard Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen, 1893-'99. Schreef een overzicht van de letteren van 1880-'90. Vertaalde stukken van Molière en van Lessing. Hij was in 1877 een van de oprichters van het weekblad De Amsterdammer. In 1868 had hij een brochure geschreven, Madame Bovary in Holland tegen Huets roman Lidewyde. zie Willem Paap. [Adolf August Beernaert] Beernaert, Adolf August -, 1825-1883, schreef een zestal goede Vlaamse dichtbundels. [Mr. J.C.C. den Beer Poortugaal] Beer Poortugaal, Mr. J.C.C. den -, 1775-1813, Patriot, vrijwillig kapitein in de slag bij Bergen, 1799, lid der regering van Gouda. Sentimenteel dichter, bestreden in De Arke Noachs. [Jan van Beers] Beers, Jan van -, 1821-'88, leraar te Lier, 1861 te Antwerpen, de dichter van Jongelingsdroomen, 1853, en in 1858 van Levensbeelden; Rijzende Bladen, 1884, bekroond met de 5-jaarlijkse Staatsprijs. Sentimentele poëzie eerst. De zieke jongeling, 1846, geparodieerd door Piet Paaltjens: De bleeke jongeling. In zijn jeugd was hij lid van de kring van De Klok, waar ouderen als Conscience en Sleeckx samenkwamen met jongeren als De Geyter en Frans de Cort; te Antwerpen, zijn geboorteplaats. Ook deed hij mee aan het Heilig Verbond. Naast zijn romantische gedichten schildering van het Vlaamse volksleven: De Bestedeling. Na de dood van Ledeganck en Prudens van Duyse werd {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} hij de bekendste Vlaamse dichter. Was ook als voordrager in N. en Z. Nederland beroemd. In zijn Lijkkrans voor Tollens erkende hij: En 't was bij 't luistren naar uw vollen toon, Dat 'k mij tot Neerlands taal, mijn taal, bekeerde. Hij werd bekend door de voordracht van zijn gedicht De Blinde op het Taal- en Letterkundig Congres te Utrecht in 1855. [Catharina Beersmans] Beersmans, Catharina -, geb. 1845 te Turnhout, † '99 te Rotterdam, toneelspeelster. Koningin Louise in de Vorstenschool. [Beerte] Beerte, zie Baerte. [Dr. A. Beets] Beets, Dr. A. -, zoon van Nicolaas, 1860-1937, geb. te Utrecht; 1890-1932 redacteur van het Ned. Woordenboek; gaf de Disticha Catonis uit in 1885 in de Bibl. van Mnl. Letterkunde. [Dorothea Petronella Beets] Beets, Dorothea Petronella -, 1812-'46, zuster van Nicolaas, zijn ‘Serena’; trouwde met F.H. Bohn, uitgever te Haarlem. Haar enig boek Onze Buurt verscheen naamloos in 1861. [Mr. Johan Beets] Beets, Mr. Johan -, 1606-'68, neef van Hoogerbeets, advokaat der admiraliteit te Hoorn. Hij schreef 1626 het blij-eindigend spel Melissa. Verder gedichten. Volgeling van Rodenburg. Hij schreef een pastorale in de trant van Aminta en Pastor fido, onder de titel: Daphne of boschvryagie. In een Vyer-werck bejubelde hij de overwinning op het Slaak, 1631. [Dr. Nicolaas Beets] Beets, Dr. Nicolaas -, 1814-1903, geb. te Haarlem, student te Leiden, 1833-'38, predikant te Heemstede, 1854 te Utrecht, 1874 hoogleraar aldaar. Zijn eerste werk was een treurdicht bij de dood van Mw. Bilderdijk, 1830. Hij was een vereerder van Bilderdijk, doch die nog meer Scott, Sterne en Byron bewonderde. Hij kwam in kennis van de E. letteren door zijn vriend John Ingram Lockhart, zoon van een E. leraar te Haarlem. Hij gaf in 1834 een bloemlezing uit van vertalingen van Scott en Byron; zie daar. In 1834 kwam hij met zijn berijmd verhaal Jose, dat in Spanje speelt, en in zijn sombere romantiek Byrons Lara tracht na te volgen. Dan komen Kuser, 1835, en Gwy de Vlaming, 1836; onder invloed van Scott; maar beide weer vol opgeschroefde romantiek, die bij Beets nooit meer dan een aangeleerde les was. Zijn Maskerade, geschreven tussen die beide stukken in, is veel eenvoudiger en natuurlijker. Hij was de grote vriend van Hasebroek. Werkte mee aan De Muzen en aan De Gids, maar zijn Vooruitgang toonde in 1837 reeds, dat hij een man des behouds was. In 1841 weigerde De Gids zijn Lied in groote droogte; sedert werkte hij niet meer mee. Ook in zijn gedichten toonde hij zich de gematigde volgeling van Bilderdijk en Da Costa. In 1839 was hij genezen van zijn voorkeur voor Byron, zijn ‘zwarte tijd’ was voorbij. Van dat jaar was nog zijn laatste berijmde verhaal Ada van Holland, maar is ook reeds zijn Rijmbijbel. Doch eerst kwam nog in 1839 de Camera Obscura, schetsen uit zijn studententijd; hij moest nog bevestigd worden; in 1840 werd hij predikant te Heemstede. De Camera is het beste van de werken, die ontstonden door de ‘kopiëerlust des dagelijkschen levens’. Hildebrands 12 karakterschetsen, eerst opgenomen in het verzamelwerk De Nederlanden, De Markense Visser, de Schippersknecht, De Veerschipper enz., staan veel hoger dan de 12 typen in Waarheid en Droomen, De maatschappij van zijn tijd heeft Hildebrand afgebeeld, met alle kleinburgerlijke deftigheid, met braafheid en benepenheid, en er is humor in het werk; hij had ‘onze taal het zondagspak uitgetrokken’. Hij laat de boeren spreken in dialect; hij geeft de volkstaal van het Diakenhuismannetje en de deftige spreekwijze van de Keggen en Stastokken. Vele typen in de Camera zijn afgekeken van Lamb en ook te vinden in de Sketches van Dickens. Beets trouwde in 1840 met Aleida van Foreest; als gematigd orthodox predikant kwam hij in nauwe aanraking met Da Costa, De Clercq en Koenen. Hij vertaalde uit het D. een Leven van Jezus en schreef 1842 zijn boek over Van der Palm. Van de wereldse poëzie nam hij afscheid. Een dozijn liedjes van 1839 op de droogmaking van het Haarlemmermeer, het Putje van Heilo, het Boertje van Heemstee enz. waren de laatste. Ze waren geschreven voor de Volksalmanak van het Nut. Voortaan werd de bijbelse en stichtelijke poëzie de hoofdzaak; Beets werd de Christelijke volksdichter en de maker van huiselijke verzen. Reeds in 1843 kreeg hij de Ned. Leeuw, in 1859 werd hij lid der Kon. Academie. Hij was de gevierde spreker op congressen, hield letterkundige voordrachten; gaf Starings Gedichten uit. Zijn eigen gedichten verschenen in Korenbloemen, 1853, en vele volgende bundels. Daarin een groot aantal puntdichten. Hij was de spreker bij het Oranjefeest te Utrecht 1863, bij het Waterloofeest van 1865, te Heiligerlee 1868; hij schreef de Feest-Cantate bij de onthulling van het Gedenkteken voor 1813 op het Plein 1813 te 's-Gravenhage, 1869. Zo was hij de grote man. Maar hij was ook een goed letterkundig criticus: Friso; over Vondel, Poot en Bilderdijk; uitgegeven als Verpoozingen, 1856. Ge- {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} volgd door de Verscheidenheden, 1851-'73: Tollens, De Paradijsgeschiedenis, Walter Scott. In 1885 nog de Nieuwe Verscheidenheden; motto: non coquis sed convivis, niet voor de koks, maar voor de gasten. Het waren voordrachten, zo als in 1861 het Gesprek met Vondel, met de bekende regels: Dankt allen God en weest verblijd, Omdat gij Nederlanders zijt! In 1887 gaf Beets een toelichting bij de Camera onder de titel Na Vijftig jaar. Verder kwamen er tot 1899 nog verscheiden dichtbundels; de dichter werd oud en kon met de ontwikkeling van zijn tijd niet mee. Maar ook in zijn jeugd al twijfelde hij aan Vooruitgang (Gids, 1837). De grote massa bewonderden hem; de Mannen van Tachtig noemden hem een rijmelaar; zij ontbraken op het huldefeest van 1884. Beets gaf Alle de Gedichten van Anna Roemers uit, 1881. Met zijn Stichtelijke Uren wilde hij de opbouw van het godsdienstig gemoedsleven bevorderen. Beets-tentoonstelling 1903. Portret, geschilderd door Therèse Schwartze, 1881. Zijn leven beschreven door Ds. Joh. Dyserinck, 1903, en door Chantepie de la Saussaye, 1904. In 1910-'19 verschenen de 3 delen van Nic. Beets door G. v. Rijn en J.J. Deetman. P.H. Ritter Jr. gaf 1939 uit Een kapper over een Professor, met een bespreking van de Camera. zie daar. Van H.Ph. 't Hooft De Student Beets, 1914; met inleiding over humor. [Begga] Begga, dichterlijk verhaal van Jan van Beers, in hexameters geschreven, van het kantwerkstertje, dat als Assepoester behandeld werd en die na lijden en laster ook haar prins vindt. Met ‘de besteek’, het naamfeest, gevierd ten huize van de kuiper, zeldzaam geslaagde idylle uit het Antwerpse volksleven. [De Spieghel der menseliker Behoudenisse] Behoudenisse, De Spieghel der menseliker -, uitgegeven door L.M.F. Daniels naar het hs. in 't Brits Museum, 1950. [De Beiaard] Beiaard, De -, maandschrift voor R.K. van Ger. Brom, F. v. Cauwelaert, J. Hoogveld, B. Molkenboer en L.J.M. Feber; 1916-'25. [Balthasar Bekker] Bekker, Balthasar -, 1634-'98, rationalist; zoon van een predikant, geb. te Metslawier, zelf predikant te Franeker, Weesp en Amsterdam. Streed tegen het bijgeloof en voor de Verlichting; volgeling van Descartes. Schreef eerst een boekje over de kometen en daarna zijn hoofdwerk De Betooverde weereld, 1691-'93, waarin hij de strijd opnam tegen het geloof aan een persoonlijke Duivel. Om dat boek is hij te Amsterdam als predikant afgezet, 1692, doch beschermd door de Stadsregering. Over Bekker een uitvoerig boek van Dr. W.P.C. Knuttel, 1906. Over de Betoverde Weereld verschenen 230 boeken. Bekker is te Jelsum overleden. Betje Wolff schreef in 1775 haar satire De Bekkeriaansche dooling wederlegd, waarin zij de orthodoxen te lijf ging. [Elisabeth Bekker] Bekker, Elisabeth -, zie Betje Wolff. [De Belachchelijke Jonker] Belachchelijke Jonker, De -, een van de bekendste kluchten van Dr. Pieter Bernagie. Eduard, de opsnijder, vrijer van Johanna, moet het ten slotte afleggen tegen Karel, de jonge koopman. Het stuk werd weer uitgegeven door G. Velderman. [Belcampo] Belcampo, ps. van H. Schönveld Wichers, geb. 1899, schrijver van verhalen, 1935-'43, en van Zwerftocht, 1938. [Eb. van de Beld] Beld, Eb. van de -, geb. 1919 te Delft, een van de dichters van Het Jonge Hart. [J.L. de Belder] Belder, J.L. de -, geb. 1912 te Lier. Begaafd Vlaams dichter, die enige verwantschap vertoont met Rilke. Stilte, De gesloten Kamer, Uit de Herfst. [Belgische Muzenalmanak] Belgische Muzenalmanak, 1826-'30; zie M. [Belgische Opstand] Belgische Opstand, zie Citadelpoëzie. [Belgisch Museum] Belgisch Museum, het tijdschrift voor Nederduitse Taal- en Letterkunde van J.F. Willems te Gent, 1837-'46. [Belisarius] Belisarius, 490-565, veldheer in dienst van keizer Justinianus, bestreed de Vandalen in Afrika en de Goten in Italië, bracht 540 hun koning Witigis gevangen naar Konstantinopel; streed 547 tegen de Gotenkoning Totila en veroverde Rome. Stond aan nijd en wangunst bloot en verloor al zijn waardigheden, maar werd ten slotte in zijn eer hersteld. Naar hem genoemd een boek van de F. deïst Marmontel, dat 1768 in het Ned. verscheen. Daarin wordt een deugdzame heiden op één lijn gesteld met de Christen. 't Boek werd heftig aangevallen. [Jacobus Bellamy] Bellamy, Jacobus -, 1757-'86, uit Vlissingen; zijn vader was een Zwitser, lijf-knecht bij Hurgronje, raadsheer. Later werd de vader kommies en trouwde hij met Suzanna Hoefnagel, een Walcherse boerin. Hij stierf vroeg, zodat Jacobus verder opgevoed werd door zijn grootvader Bellami, die ook lijfknecht geweest was. Jacobus werd 1772 bakkersknecht. Hij maakte ook verzen, die de aandacht trokken van Ds. Te Water. Die stelde hem in staat, zoveel te leren, dat hij in 1782 naar Utrecht kon gaan als student. Twintig heren verbonden zich tot een jaarlijkse bijdrage van 2 tot 8 Zeeuwse rijksdaalders; daarbij kreeg hij een beurs van ƒ300. In Maart 1782 vertrok hij naar Utrecht; hij had niet eens afscheid kunnen nemen van Fillis. Nu was hij dus student in de godgeleerdheid. Hij {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} was er de krijgszanger, die aldaar tot zijn volle ontwikkeling kwam: Wij dragen aan de sterke heup Een scherp en blinkend zwaard..... Hij werd er ook de minnezanger; zijn beminde was Francina Baane: Mijn Fillis' aangezicht is rond, Haar voorhoofd glad en hoog verheven; De wellust schijnt op haren mond, De min in haar gezicht te leven.... In Utrecht kwam hij in de kring van Dulces ante omnia Musae, de dichters Hinlópen, Rau, Ockerse, Carp en J.P. Kleyn, die hem in kennis brachten met de Engelse en Duitse geschriften, o.a. met Richardson. Zij leerden hem beter de dichterswereld kennen; uit zichzelf was Bellamy reeds te Vlissingen vervuld met liefde voor de natuur in stille nachten en alle andere tedere gevoelens. Zij wijdden hem verder in in de schoonheid van Sterne en Ossian, van Gessner en Gleim, van Bürger en Hölty. Zo kwamen in 1782 reeds zijn Vaderlandsche Gezangen en de Gezangen mijner Jeugd, onder ps. Zelandus, minneliederen. Bellamy kwam ook bij Ds. Van der Palm te Maartensdijk, bij Ondaatje vooral, en bij andere Patriotten. Hij schreef dicht- en prozastukken in de Poëtische Spectator, aan de kritiek gewijd, 1784-'86. Bellamy, onder invloed van Jung Stilling, streek er het vonnis over de dichtgenootschappen. Hij leerde beseffen, dat ‘losheid, waarheid, natuur’ de vereisten zijn voor de dichtkunst. Reeds voor zijn komst te Utrecht had hij de aandacht op zich gevestigd door gedichten in de Post van den Neder-Rhijn, ook onder ps. Zelandus. Nu werd vooral Kleyn zijn raadsman. Hij beoefende het rijmloze vers, ook om de dichtgenootschappen te laten zien, dat de welluidendheid van een gedicht niet afhangt van het rijm. Met geestdrift dacht Bellamy aan een gewapend en geoefend volk; hij maakte een vers op de gewapende burgerij en zond het aan De Post van den Neder-Rhijn. Zijn Vaderlandsche Gezangen richtten zich tegen de Britten en tegen de Nederlanders, die vrede met Engeland wilden. Hij verheerlijkte Het Vaderlandsche Meisje en De Vaderlandsche Jongeling; in 1785 kwam de 2e druk. Van 1783 is zijn Brief aan Van Alphen, waarin hij opkomt tegen de ‘poetische gasthuizen’, de dichtgenootschappen. Hij nam met zijn vrienden zelf de kritiek ter hand in het tijdschrift: Proeven voor het verstand, den smaak en het hart, 1784-'85, een verzameling van stukken in allerlei vakken van studie als voorbeelden; in proza en in poëzie, voor een groot deel van Ockerse, wat het proza betreft, de gedichten van Bellamy, enkele van Antoinette Ockerse, Kleyn en Rau; van de laatste de romance Ewald en Elize, van Bellamy de vertelling Roosje. De verzen meest rijmloos en Anacreontisch. Zo ook in zijn laatste bundel Gezangen, 1785. Bellamy was de leiding gevende criticus geworden. Sedert 1784 liet de gedachte aan de dood Bellamy niet meer los; op 11 Maart 1786 is hij in Hinlopens armen ontslapen; op 15 Maart werd hij bij fakkellicht begraven in de Nicolaaskerk te Utrecht. Diepe droefheid heerste in de kring der vrienden: Der Barden liev'ling was hij, Een zonnestraal zijn lied. (Kleyn). Aagje Deken schreef een groot rouwdicht: ‘Traanen gestort bij het Overlyden van den Uitmuntendsten Dichter’. Hij had inderdaad de onnatuur en de deftigheid in de poëzie naar vermogen bestreden; bezieling was van hem uitgegaan; zijn gedichten en zijn kritiek waren een voorbeeld. De leden van de kunstenaarskring van Bellamy komen alle voor in het Dichter-Album van J.P. Kleyn; zie daar. Uitgegeven 1890 door Hasebroek. Tot zijn navolgers behoren Van der Woordt, Heron, Van Sonsbeeck, Gerrit van Lennep; ook is Bellamy's invloed in de Minderjaarige Zangster van Kinker, 1785 en in de Gedichten van Clarisse, 1792. Van der Palm schreef Herinneringen aan Bellamy; Van Vloten gaf Nagelaten Brieven en Papieren uit. In 1822 gaven W.A. Ockerse en zijn vrouw een overzicht van zijn leven en werken uit als een Gedenkzuil op zijn graf; het boek werd opgedragen aan Francina Baane. Vier Zeeuwse studenten plaatsten in 1825 een gedenksteen in de Nicolaaskerk te Utrecht; in 1881 werd een gedenksteen onthuld in zijn geboortehuis te Vlissingen en schreef Johs, Dyserinck Ter Nagedachtenis. Het proefschrift van Dr. J. Hoeksma over Bellamy is van 1903. Van 1917 Leven en Werken van Bellamy van Dr. J. Aleida Nijland. [Joachim du Bellay] Bellay, Joachim du -, 1524-'60, F. taalvernieuwer. Défense de la langue française, 1549. Een der voornaamste dichters uit de school van Ronsard. Nagevolgd door de Ned. Renaissance-dichters. [Jan van Belle] Belle, Jan van -, 1690-1754, onderwijzer te Haarlem, kwam op een reis uit Frankrijk aan de Moerdijk, toen daar Jan Willem Friso ‘met zijn geliefde Moor’ verdronken was. Berijmde Psalmen, 1733; stelde een Korte Wegwyzer ter Spel-, Spraak- en Dichtkunde in Nederduitse Dichtmate op. 100 Bladzyden, 1748. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Neederduits, der Batavieren Taal, Der Taalen pronk, hoe zeer van Mof en Waal Bezoedeld, steunt op onverwrikbre gronden, Niet nieuw gezogt, maar in 't gebruik gevonden. [Daniël Bellemans] Bellemans, Daniël -, 1640-'74, pastoor te Horsen, dichter van de liederbundel Den lieffelycken Paradys-vogel, 1680, in de vrome trant der M.E. Daarin o.a. Jezus als bruidegom. In 1724 verscheen te Antwerpen de 7e druk. Van Bellemans ook: Het citherken van Jesus, spelende sestigh nieuwe liedekens op het Groot Jubilé van het H. Sacrament van Mirakel tot Brussel. [Bellerophon] Bellerophon, dichtbundel van Pers; zie daar. [Bellettrie] Bellettrie = de fraaie letteren; zuiver letterkundige werken; ontspanningslectuur. [Thomas van Bellingen] Bellingen, Thomas van -, zie Thomas van Cantimpré. [Bellingeweer] Bellingeweer, burcht bij Winsum (Gron.). zie Clara Feyona van Sytzama. [Bellone aen bant] Bellone aen bant, gedicht van Antonides ter ere van de Vrede van Breda, 1667. ‘Het is zoo schoon, dat ik er mynen naem wel onder zetten wil’, Vondel. (Bellona, de godin van de oorlog). [M.E. Belpaire] Belpaire, M.E. -, 1853-1948, R.K. schrijfster uit Antwerpen. Het landleven in de Letterkunde, 1902. Letterkundige; medewerkster aan Dietsche Warande en Belfort. [C.J. v. Bemmel Suijck] Bemmel Suijck, C.J. v. -, 1839-1900, predikant te Keppel, schreef verzen voor Aurora en andere almanakken; romanschrijver. [Benningh] Benningh, zie Bodecheer. [Roelof Bennink Janssonius] Bennink Janssonius, Roelof -, 1817-'72, gaf met zijn vrienden Hecker en Lesturgeon het Dichterlijk Mengelwerk uit, in 1838 door De Gids niet vriendelijk ontvangen. Het waren vertalingen van klassieken en modernen naast eigen werk. Van 1844 zijn zijn Lentebladen, een bundel vrome gedichten. Predikant-letterkundige, schrijver van kerkgeschiedenis. Medewerker a.d. Gron. Volksalmanak. Van hem zijn 23 liederen opgenomen in de Vervolgbundel op de Evangelische Gezangen, 1866. Sedert 1850 in Den Haag. [Bénoit de St. More] Bénoit de St. More, schreef ± 1160 de F. roman van Troje, die, 1264, door Maerlant vertaald werd en voor Maerlant reeds gedeeltelijk door Segher Dieregotgaf. Bénoit, uit Touraine, had zijn gedicht opgedragen aan Aliénor de Poitiers, koningin van Engeland. Hij kende Homerus niet, doch putte uit L. werken, die op naam gesteld werden van Dares Phrygius en Dictys Cretensis, zogenaamde Griekse schrijvers. De figuren, die in zijn Troje optreden, waren verwant aan die in de Westerse Britse romans. [De Letterkundige Bentgenooten te Parijs] Bentgenooten te Parijs, De Letterkundige -, studie van Potgieter, 1837, over de Franse letteren, met telkens een terugblik op de Nederlandse, en met een overzicht van de Ned. ‘bentgenooten’, die van Hooft, Cats, van de Sentimentelen, van Jeronimo en Bernardus de Bosch, die van het Koninklijk Instituut vooral, het ‘overdeftige’ genootschap, dan die van Helmers en die van Tollens, ‘de huisselijke bent’, om te eindigen met die van de allermodernsten van toen. [Beowulf] Beowulf, Oud-Engels heldendicht, 8ste eeuw; 't oudste epos in de letteren van West-Europa. [Berchmans] Berchmans, zie Courtmans. [H.C. Berckenhoff] Berckenhoff, H.C. -, 1850-1920, uit Purmerend, journalist, toneelschrijver en schrijver over toneel. [Mr. Joris Berckmans] Berckmans, Mr. Joris -, notaris en schepen van Lier, prins der Kamer ‘De Ongeleerden’, die van 1636-'88 veertig stukken van hem opvoerde, o.a. Jephta ende syne dochter; † 1694. [Van den Bere Wisselau] Bere Wisselau, Van den -, zie W. [Cornelis van Beresteyn] Beresteyn, Cornelis van -, zie Guevara. [Ahasuerus van den Berg] Berg, Ahasuerus van den -, 1733-1807, predikant te Arnhem, dichter; lid der commissie voor de Psalmen 1772, voor de Gezangen 1803. Vriend van E.M. Post; schreef het voorwoord voor haar roman Het Land en stelde daarin de sentimentaliteit van Feith aan de kaak, 1788. [Dr. Joh. Berg] Berg, Dr. Joh. -, geb. te Sappemeer 1887, schreef 1919 zijn proefschrift over de Invloed der It. Letterk. op de Ned. gedurende de 19e eeuw. Bibliothecaris der U.B. van Amsterdam 1936-'41. [Wilhelm Berg] Berg, Wilhelm -, ps. van Lina Schneider. [Jan van den Berge] Berge, Jan van den -, de schrijver van het esbatement van Hanneken Leckertant; hij was factor van De Violieren te Antwerpen en won met zijn stuk de ereprijs op het haagfeest van Diest, 1541. Uitgave v. C. Kruyskamp 1950. [Willem ten Berge] Berge, Willem ten -, geb. 1903 te Leens; R.K. dichter. [Eduard van Bergen] Bergen, Eduard van -, geb. 1853, Vlaams letterkundige, schrijver over De Vlaamsche Beweging, over Catharina Beersmans enz. [Bergen-op-Zoom] Bergen-op-Zoom, belegerd door de Spanjaarden, 1622, bezongen in een der mooiste gedichten van Valerius. Het ontzet van B.o.Z. bezongen door Starter en door Revius. In Valerius' Gedenckclanck: Berg op Zoom Hout u vroom, Stut de Spaensche scharen; Laet 's Lands boom End sijn stroom Trouwlijck toch bewaren! {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} Geen wonder, dat een tijdvers werd gedicht, toen de stad ontzet was door Maurits: ICk, Berghen, ben ontzet, besChVt Voor SpaansChe banden, ICk ben door Godes MaCht tot Voordeel Van de Landen. In de Oude Kamer te Amsterdam werd 1624 ten tonele gevoerd D'ontsettinghe van Berg-op-Zoom. Hetzelfde onderwerp was de inhoud van het zinnespel, dat in 1622 gespeeld werd door de Blauwe Acoleyen van Rotterdam bij de terugkomst van Prins Maurits. [Adr. v.d. Bergh] Bergh, Adr. v.d. -, rederijker te Utrecht, vertaalde uit het E. een nu verloren toneelstuk, Andronicus. Waarschijnlijk putte Jan Vos hier de stof uit voor zijn Aran en Titus. - V.d. Bergh schreef verder Jeronimo, 1621 vertoond en gedrukt, naar het E. van Thomas Kyd. In 1622 werd zijn Polydoor gedrukt. In 1638 speelde hij in de Amsterdamse schouwbrug; in 1639 was hij bij een Engelse troep. [P.T. Helvetius van den Bergh] Bergh, P.T. Helvetius van den -, 1799-1873, trad 1837 op met De Neven, ons laatste oorspronkelijke blijspel in verzen. Grote opgang. In 1841 kwam het blijspel De Nichten, 5 bedrijven in proza. Dit is gevallen, niet omdat het een slecht stuk was, maar omdat er een schijnvrome juffrouw en een onbeschaafde luitenant in voorkomen. Zo kreeg de schrijver de officieren en de vromen tegen zich. Ook de nieuwigheid je en jij gaf aanstoot, zelfs bij De Gids. Er verscheen een schotschrift, vol onbeschoftheden. Van den Bergh antwoordde in 1842 met een Gesprek over de Nichten; hij betuigde dat hij noch personen, noch een stand heeft willen kwetsen. Maar hij besloot ook, geen blijspel meer te laten drukken of spelen. Bakhuizen leverde in de Gids van 1842 een ernstige kritiek op De Nichten. Van den Bergh gaf 1853 nog een bundel Proza en Poëzij uit; daarbij de tijdzange Jan de Droomer en Achttienhonderdachtenveertig. Proefschrift over Helvetius v.d. Bergh van A.C. v. Waveren, 1925. [Herman van den Bergh] Bergh, Herman van den -, geb. 1897, dichter, 1918 oprichter van Het Getij, waaruit 1924 De Vrije Bladen en 1932 Forum voortgekomen zijn; de eerste vitalist; zie daar. Zijn gedichten verzameld uitgegeven in Vrije Bladen van 1925, als De Spiegel; zijn opstellen gebundeld als Nieuwe Tucht, 1928. Nu redacteur van Elseviers Weekblad. [Mr. L.Ph.C. v.d. Bergh] Bergh, Mr. L.Ph.C. v.d. -, 1805-'87, leerling van Adam Simons, trok 1830 uit met de Utrechtse jagers; letterkundige, geschiedschrijver en een van onze eerste folkloristen. Schreef 1836 over Ned. Volksoverleveringen, in 1846 zijn Critisch Wdb. der Ned. Mythologie. Hij gaf 1847 de roman van Heinric en Margriete van Limborch uit. In 1852 verscheen zijn Handboek der Mnl. Geographie. Eindelijk werd hij in 1854 adjunct-Rijksarchivaris en in 1865 volgde hij Bakhuizen van den Brink op als archivaris. Van 1864-'73 werkte hij aan het Oorkondenboek voor Holland en Zeeland. Van bijzonder belang was zijn uitgave De Nederl. Volksromans in 1837, waarmee hij de aandacht vestigde op de oude volksboeken als ‘Tijl Uilenspiegel’. Ook was Van den Bergh een der eersten, die weer de aandacht vestigden op Shakespeare; hij bracht een bloemlezing uit diens Dramatische Werken in dichtmaat over, 1834. Verder schreef hij: 's-Gravenhaagsche Bijzonderheden, 1847-'49, en Nijmeegsche Bijzonderheden, 1881. Zie ook Claes Willemsz. [Samuel J. van den Bergh] Bergh, Samuel J. van den -, 1814-'68, drogist in Den Haag, gaf 1861 Geest en Hart uit, liederen ‘Duitschlands dichters nagezongen’, opgedragen aan C.G. Withuys. Volgeling van A. v.d. Hoop Jr., vriend van Van Zeggelen. In zijn huis kwamen ook Bennink Janssonius en De Kanter. Hij richtte met Van Zeggelen en W.P. van Stockum Oefening Kweekt Kennis op. In zijn gedichten volgde hij Helmers en Tollens; van Byron vertaalde hij Corsair, 1843, en Lara, 1845. Van 1844-'48 zijn de Zangen des Tijds. Redacteur v.d. almanak Aurora. [Dr. H.W.Ph.E. van den Bergh van Eysinga] Bergh van Eysinga, Dr. H.W.Ph.E. van den -, 1868-1820, socialistisch predikant te Zutfen, schrijver van De Ziel der Menschheid, overzicht van de klassieke en moderne letterkunde der wereld, 5 delen; 1914. [Mw. Dr. J. van den Bergh van Eysinga-Elias] Bergh van Eysinga-Elias, Mw. Dr. J. van den -, geb. te Amsterdam 1880, medeoprichtster v.d. School voor wijsbegeerte te Amersfoort, leidster v.d. Volksuniversiteit te Haarlem. Schrijfster over godsdienstige, wijsgerige en historische onderwerpen, ook van Multatuli's Leven en Werken, 1920 en van een bloemlezing uit die werken. Zij trouwde in 1906 met prof. Dr. G.A. v.d. B. v. Eysinga, predikant en bijz. hoogleraar te Utrecht. [Jan van den Berghe] Berghe, Jan van den -, zie Berge. [Jan van den Berghe] Berghe, Jan van den -, gestorven in 1439, schreef Een Tractaat van den Caetspele, waarvan een moderne bewerking het licht zag. [René Berghen] Berghen, René -, geb. te Antwerpen, 1901, Vlaamse verteller: De kleine Isa. Schreef {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} verscheidene romans en een essai over Schopenhauer. [Antonie Bergmann] Bergmann, Antonie -, 1835-'74. Vlaams schrijver uit Lier, pseudoniem Tony. Hij begon met novellen in de Gentse studenten-almanak van 't Zal wel gaan en met Reisverhalen van den Rijn, 1870. Maakte naam met Ernest Staas, Advokaat; Schetsen en Beelden, 1874; humoristisch werk met realistische beschrijving van het volksleven; de Vlaamse Kopiëerlust, tevens autobiografie. Schreef ook een geschiedenis van Lier en een Leven van Marnix. Tony's Afstamming en Levensloop geschetst door Omer van Audenhage, leraar te Diest, 1936. Borstbeeld te Lier. [Berg-op-Zoom] Berg-op-Zoom, zie Bergen. [Dr. J. Bergsma] Bergsma, Dr. J. -, 1854-1935, geb. in de gem. Slochteren, leraar in 't Ned. te Groningen; schreef over St. Brandaen, 1887; redacteur v.d. Driemaandelijksche Bladen voor Taal en Volksleven van 't Oosten van Nederland, sedert 1901. Gaf Karel ende Elegast uit. [De Berg van Licht] Berg van Licht, De -, historische roman van Louis Couperus, het verhaal van de zonden van keizer Helegabalus in Rome. [Berispdichten] Berispdichten, de hekeldichten van Jacob Zeeus. [J. Berkel] Berkel, J. -, ps. v. J. v. 't Lindenhout. [Tine van Berken] Berken, Tine van -, 1870-'99, ps. van Anna Witmond-Berkhout; tot 1895 onderwijzeres te Amsterdam, schrijfster van kinderboeken. Schreef onder ps. Anna Koubert schetsen voor volwassenen. [Paul Berkenman] Berkenman, Paul -, ps. van Roger Thienpont, geb. te Gent 1926, dichter. Hij verwierf de prijs voor poëzie van de stad Gent. [Berkhey] Berkhey, zie Le Francq van Berkhey. [Anna Berkhout] Berkhout, Anna -, zie Tine van Berken. [Maria van Berlaer] Berlaer, Maria van -, edelvrouw te Antwerpen, belastte Lodewijk van Velthem met de voortzetting van Maerlants Spieghel Historiael. [Zeven spelen van die wercken der Bermherticheyd] Bermherticheyd, Zeven spelen van die wercken der -, ‘in rijm ghemaeckt’ gespeeld te Amsterdam 1591. [Pieter Bernagie] Bernagie, Pieter -, 1656-'99, uit een voorname familie te Breda, bekend als de schrijver van de kluchtspelen Studente-Leven 1684 en Goê Vrouw, 1686, beide uitgegeven door W.L. v. Helten, 1871. Dokter te Amsterdam. Bernagie werd 1692 hoogleraar in de geneeskunde te Amsterdam. Hij zat sedert 1688 in het bestuur v.d. Schouwburg. Zijn Goê Vrouw geeft een aardige schets van een theepartij; zulk een schets ook in de Belachchelijke Jonker. Hij was 1684 opgetreden met 4 kluchten en met het treurspel Constantinus de Groote; in 1685 kwamen twee kluchten, een blijspel en het treurspel Paris en Helene; in 1686 kwamen nogmaals 4 stukken. Dan pas in 1698 nog het zinnespel De Mode. Zijn Belachchelyke Jonker, 1684, behandelt hetzelfde onderwerp als De Hollandsche Franschman van Pels. Als uitbeelder staat Bernagie ver achter bij zijn tijdgenoot Asselijn; wat de vorm betreft, volgt hij het F. toneel; wat de inhoud betreft, de professor heeft zelfs in de kluchten al te veel geleerdheid te pas gebracht. Ondanks dit alles is er veel goeds, vooral in de blijspelen en kluchten, b.v. de schets van een bedorven kind in Het Betaald Bedrog, 1684. En Bernagies werk geeft een goed beeld van het leven der burgerij tegen het eind der 17e eeuw. Zo beeldt hij in zijn Romanzieke Juffer, 1685, de zwetsende Hans naar het leven uit. In zijn blijspel Debauchant (Doordraaier) van 1686 is de F. invloed duidelijk in de ‘Franse Danssers’ Arlequin en Politionelle. Zijn bedoeling was ‘vorderinge van de Deugd en goede zeden, bestraffing der Fouten’. [Bernlef] Bernlef, blinde zanger, bezong de daden van het voorgeslacht in harpzangen, die niet bewaard zijn. De apostel Liudger trof hem te Helwerd bij 't dorp Rottum, genas hem van zijn blindheid en leerde hem psalmen; ± 785. [Beroepen in de Letteren] Beroepen in de Letteren: Geneesheer: J. Geerlinck: Vandaag geen spreekuur. - Tj. Franken: Tusschen leven en dood. Tandarts: H. van Uden: Ivoren parade. Vrouwenarts: J. van Arkel Zegwaard: Vrouwenarts. Vroedvrouw: Martha Brouwer: Als het kindje komt.... Verpleegster: Zuster Sonja: Waar geleden en gelachen wordt. Dierenarts: J. Gajentaan: Volgende ‘patiënt!’ A. Roothaert: Dr. Vlimmen. Hoogleraar: Net Houwink: Herfst in Juni. Pastoor: Jac. Schreurs: Kroniek eener parochie. De kraai op de kruisbalk. Predikant: H.J. de Groot: Schaap en bok in één hok. - Van een oud stadspompje. - P.H. Ritter Jr.: De goede herder. Rechter: Fr. Pauwels: Rechter Thomas. - Joh. Luger: De kleine misdaad. - Jan Mens: Hellend vlak of De misdaad in miniatuur. Zijnde de zittingen van de Amsterdamse politierechter. Anke Servaes: Wie volgt? Burgemeester: F. le Maire: Magistraat in miniatuur. - G. le Maire: Groote man in kleine stad. Gemeentesecretaris: Rimpels en gol- {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} ven. Belevenissen van een dorpssecretaris. Reclame-adviseur: Dieuke Boissevain: Façade. Beroepsmusicus: Leo Ott: Muzikale confectie. Journalist: Johan Luger: Naar wij vernemen..... Roman uit de krantenwereld. Onderwijzer: A. Pleysier: De kostelooze school. - Theo Thijssen: Barend Wels. Schoolland. De gelukkige klas. Bloemist: P.H. Ritter Jr.: Vredenhof. Tuinder: P.J. Risseeuw: Geleend goed. Familieroman uit het Westland. Mijnwerker: E.M. Bunge: In het schijnsel van de mijnlamp. Zeeman: Karel van der Geest: Thuisreis. - Willem de Geus: Wilde vaart. - Jan de Hartog: Hollands glorie. Roman van de zeesleepvaart. - J. Gerhard Toonder: Uitvaart. Vlieger: W. van Veenendaal: Cockpit. - A. Viruly: ‘Voor vrij?..... contact!’ Van de Soesterbergse vlieghei. - In de schroefwind. - We vlogen naar Indië. - Logboek. [P.J. Beronicius] Beronicius, P.J. -, schoorsteenveger, taalgeleerde, kenner van Gr. en L. en dichter; dichtte in het L.o.a. Georgarchontomachia, d.i. Boeren- en Overheidsstrijd, n.l. de bestorming van Middelburg door de Walcherse boeren, 21 Juli 1672. Dit gedicht vertaald door Petrus Rabus, 1691; daarna nog herhaaldelijk, o.a. door J.B., 1766. Beronicius werd 1673 dood gevonden in een sloot bij Middelburg, waarschijnlijk in dronkenschap gestikt. Dirc Buysero maakte dit grafschrift: Hier ligt een wonderlyke Geest, Die leefde en stierf gelijk een Beest. Hy was een misselyke Sater: Hij leefde in Wyn en stierf in Water. Hij bracht Antonides' Lijkdicht op de kapitein ter zee De Haze voetstoots in L. verzen over en daarna in het Grieks. Zijn Georgarchontomachia is een navolging van de Batrachomyomachia, de Kikvors- en muizenkrijg, het bekendste stuk burleske poëzie der Oudheid. [Petrus Bertius] Bertius, Petrus -, d.i. Pieter de Bert, 1565-1629, geb, te Beveren, in 1593 te Leiden als onder-regent v.h. Staten-College, 1606 regent; hield de lijk-oratie over Arminius, 1609. Was een der felste Arminianen; koning Jacobus I wilde, dat hij verbrand werd. In 1614 was hij hoogleraar geworden; na de Synode van Dordrecht afgezet en naar Frankrijk, waar hij 1620 Rooms werd en prof. in de geschiedenis. Jan van Hout had hem belast met zijn letterkundige nalatenschap; zie daar. [Suster Bertken] Bertken, Suster -, geb. 1427, kluizenares die van 1457-1514 leefde aan de Buurtkerk te Utrecht; dichteres van een bundeltje proza en 8 gedichten, uitgegeven 1518. Zij wendt zich daarin tot Jezus om uitredding uit de benauwdheid van haar hart. Haar poëzie verheerlijkt ‘de minne’, de liefde van Jezus tot de ziel. Ook Bertha Jakobs. Haar boexken opnieuw uitgegeven door Johanna Snellen, 1924. [Esbatement van de Bervoete Broers] Bervoete Broers, Esbatement van de -, gespeeld 1559 door De Corenbloem te Brussel; Hans moet levensmiddelen brengen naar het Minderbroedersklooster, maar hij brengt ze naar zijn kinderen, die immers ook ‘barrevoeters’ zijn. De Brusselse Minderbroeders beklaagden zich over 't stuk bij de procureur-generaal, maar de Kamerbroeders wisten zich vrij te pleiten. Uitgegeven door K. Stallaert, Antwerpen 1891. [berijmde roman] berijmde roman, zie Mw. Horsting. [berijmde verhalen] berijmde verhalen, een van de vormen, waarin zich de romantiek uitte: Van Lennep, Legenden; Hofdijk, Kennemer balladen; Meijer, De Boekanier; Beets, Jose, Guy de Vlaming, Ada van Holland; Ter Haar, Huibert en Klaartje; Alberdingk Thijm, De Klok van Delft; A. v.d. Hoop Jr., Het Slot van Ysselmonde, 1834; Prudens van Duyse, Gedichten, 1831; W.R. Veder, Berijmde Verhalen, 1858; Tollens, Jan van Schaffelaar, Albrecht Beiling, Kenau Hasselaar, Herman de Ruiter; Staring, Wichard van Pont, Arnhem verrast, Het schip van Bommel enz.; Bilderdijk, Willem Tell, De twee broeders voor Bommel, Het Wiel van Heusden; Schimmel, Margaretha van Henegouwen, 1849; A.J. de Bull, Eduard III voor Calais; De Genestet, Sint-Nikolaasavond, Fantasio, Mailbrief; Jan van Beers, Begga. De nieuwe tijd werd zichtbaar in Lilith en Godenschemering van Emants. [Beslikte Swaantje en drooge Fobert] Beslikte Swaantje en drooge Fobert of de Boerenrechtbank, 1715, in Indië gedicht; gevolgd door De Puiterveensche Helleveeg of het beslikt Swaantje aan den tap, 1720; de bekendste kluchten van A. Alewijn; zie daar. [Albert Besnard] Besnard, Albert -, geb. 1887, journalist, hoofdred. v.d. Sumatra-Post, dichter. Zijn werk uitgegeven als Opstand en Wroeging, 1925, met een voorrede van Mr. Bloem. [Bespiegelingen over het Genoegen] Bespiegelingen over het Genoegen, de eerste bundel van Betje Wolff, 1763, leerdicht: het ware genoegen geeft allen de deugd. [Bespiegelingen van Godt en Godsdienst] Bespiegelingen van Godt en Godsdienst, 1662, leerdicht van Vondel, dat het bewijs wilde brengen van het bestaan van God, met als vervolg De Heerlijckheit der {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Kercke, 1663, in 3 boeken, de geschiedenis van de kerk in de eerste 10 eeuwen. [Prof. Dr. G. Besselaar] Besselaar, Prof. Dr. G. -, geb. te Rotterdam 1874, lector a.d. Universiteit van Pretoria en prof. te Pieter Maritzburg 1910-'30, bijzonder hoogleraar in het Afrikaans te Amsterdam 1933. Schreef in 1913 zijn proefschrift Zuid-Afrika in de Letterkunde. Medewerker aan Dichterschap en Werkelijkheid, 1938. Schreef o.a. Holl. Rijmlust in de 17e Eeuw en Geuzenpoëzie en Eerste Afr. Bewegingskunst. [Herman Besselaar] Besselaar, Herman -, geb. 1904, journalist bij 't Rott.-Nwsbl. 1922; schreef 1936 zijn roman Reis naar de volwassenheid. [Ad. den Besten] Besten, Ad. den -, geb. 1923, dichter. Dubbel Leven, 1946. [bestiaris] bestiaris (F. bestiaire = beestenboek), M.E. dierkunde op rijm, zinnebeeldig toegepast: de leeuw = Christus; de krokodil = de duivel enz. Willem Utenhove, priester te Aardenburg, had er een uit het F. bewerkt. Er was ook een bestiaris van minnen, toegepast op de liefde. Van die van Utenhove is niets tot ons gekomen. De beschrijving van de ‘viervoete’ beesten, de vogels, zeemonsters, vissen en insekten in Maerlants Naturen Bloeme is eveneens een bestiaris. [Betoverde Weereld] Betoverde Weereld, 1691, het grote werk van Balthasar Bekker; zie daar. [Betuwsche en Overbetuwsche Novellen] Betuwsche en Overbetuwsche Novellen, 1852-'66, van Cremer, die ze voordroeg en waarmee hij grote opgang maakte, omdat men de karakters der dorpelingen voor echt hield en men dacht, dat men werkelijk de taal der Betuwe hoorde. [Mr. G.H. Betz] Betz, Mr. G.H. -, 1850-1900, zoon van de minister G.H. Betz, 1880-'93 commies-griffier der Ie Kamer, schrijver van romans en toneelstukken, maar vooral van Het Haagsche Leven in de tweede helft der zeventiende eeuw, 1900. Zijn historische stukken zijn: Jan van Leiden, Karel de Stoute en Aleid van Poelgeest. [Dr. H.J. Betz] Betz, Dr. H.J. -, 1842-1905, geneeskundige, werkte mee aan De Levensbode van Van Vloten en aan de Ned. Spectator. Schreef vooral over wijsgerige onderwerpen. Levensschets van Spinoza, 1876. [Isidoor van Beugem] Beugem, Isidoor van -, ps. van Is. Verdoodt. [Dr. W.H. Beuken] Beuken, Dr. W.H. -, geb. 1898 te Valkenburg (L.), schreef 1928 zijn proefschrift over Vanden Levene ons Heren; gaf 1931 Mariken van Nieumeghen uit. Dichters der Middeleeuwen, 1936. Leraar a.d. R.K. Hogere Burgerschool te Helmond. [H.E. Beunke] Beunke, H.E. -, 1851-1921, ingenieur bij de S.S., schrijver van Walchersche Schetsen onder ps. Heins; 1875. [Beurs van Amsterdam] Beurs van Amsterdam, tot stand gekomen 1845 naar het plan van Zocher volgens prijsvraag van 1836; gehekeld door Potgieter in zijn Een Wonder is de nieuwe Beurs! .....geen bezielende gedachte, Die van geslacht spreekt tot geslachte, In onze bouwkunst trad aan 't licht. De nieuwe beurs van Berlage, voltooid 1903, geprezen door Alex. Gutteling in Potgieters Eeuwfeest, 1908. Hij laat Potgieter zeggen: Een ras dat zoo kan bouwen Dee 't zuilental dat mij deed grouwen Terecht verzinken. [Martien Beversluis] Beversluis, Martien -, d.i. M.B. Versluis, geb. 1894, dichter: Zwerversweelde, 1920. Gaf 1926 een maandschrift voor jongeren, De Sikkel, uit. In 1928 adviseur van de Vara; in 1937 adviseur van de uitgeverij Bosch en Keuning en Christelijk dichter; Chimera's. In 1939 redacteur v.d. Nw. Gids, onder leiding van Dr. A.A. Haighton. In de oorlog N.S.B.-burgemeester van Veere. Zijn vrouw, Joh. Verstraate, is de schrijfster van de Zeeuwse roman Jikkemien. [Johan van Beverwijck] Beverwijck, Johan van -, 1594-1647, uit Dordrecht, dokter en lid der Staten; schrijver van De uytnementheyt des Vrouwelijken Geslaghts, doch vooral bekend om zijn Schat der Gezontheyt, 1636. Op aandrang en met hulp van Cats in 't Hollands uitgegeven. Huygens zond hem in 1639 een Toe-maet op het ‘Lof der Vrouwen’. Maar Daniël Jonctys handhaafde Der Mannen Opperwaerdigheid tegens de vrouwelijke Lofredenen. Proefschrift over hem van E.D. Baumann, 1910. [De Beweging] Beweging, De -, maandschrift voor letteren en kunst, van Albert Verwey, 1905-'19. Tot de ‘Groep van De Beweging’ behoorden Is. P. de Vooys, Nico v. Suchtelen, Nine v.d. Schaaf, P.N. v. Eyck, A. v.d. Leeuw, G. Gossaert, Jan Prins, J.I. de Haan, A. Roland Holst, Alex Gutteling, F. Pauwels, J.C. Bloem, Maurits Uyldert. zie Verwey. Ook nu bleef de poëzie ‘een gave van weinigen voor weinigen’ bij deze generatie van 1910. Medewerking van Berlage, bouwmeester, en van Is. P. de Vooys, inspecteur van de arbeid. Bloemlezing uit de poëzie in De Beweging, samengesteld door A. Gutteling en Maurits Uyldert: Bloemlezing uit de nieuwste Ned. dichtkunst, 1905-'10. [Bewys van den waren Godsdienst] Bewys van den waren Godsdienst, ‘in ses boecken gestelt by Hugo de Groot’, 1622; zie daar. Stichtelijk leerdicht; overgezet in het L. en daaruit in de meeste talen van Europa. [Beyaert] Beyaert, zie ros. [G.J.A. Beyerinck] Beyerinck, G.J.A. -, uitgever te Amster- {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} dam, gaf 1836 drie prachtwerken uit met E. staalgravures: Zwitserland door Van Kampen; Bijbelsche Landschappen door Des Amorie van der Hoeven; De Rijn door Robidé van der Aa; afgekeurd in de Vad. Letteroefeningen. Dit was de aanleiding tot de oprichting van De Gids, 1837. [Mr. Hugo Beyerman] Beyerman, Mr. Hugo -, 1791-1870, uit Rotterdam, leraar aan het Instituut voor de Marine te Medemblik, dat hij in 1829 opende met een rede over de betekenis van de Marine; in 1831 hoogleraar in de Ned. taal en letterkunde te Deventer, in 1839 te Amsterdam met voorbijgang van Jacob van Lennep, opvolger van Van Kampen; Nutsvoorzitter. [Hugo Beijerman] Beijerman, Hugo -, 1836-1913, officier, schreef als Glanor het toneelstuk Uitgaan, 1873, lof van de huiselijkheid; greep uit het Haagse leven. Verder Zijn Geheim, 1874, en De ware Joseph, 1883. [Albrecht Beylinc] Beylinc, Albrecht -, aanvoerder der Kabeljauwsen tegen Jacoba van Beieren; volgens de overlevering 1425 te Schoonhoven levend begraven; hij had het kasteel verdedigd tegen Floris van Kijfhoek. zie Sifflé. J.A. Binger schreef 1917: Albr. Beylinc in de gesch. en in de literatuur. [Bezetting door de Duitsers] Bezetting door de Duitsers, gedichten van Van Randwijk, Muus Jacobse en Jan H. de Groot, die ook de Geuzenliedboeken verzorgden. Verder van W.A.P. Smit en Bert Bakker, Jan Campert, Yge Foppema, Gerard Diels, Fedde Schurer, Fokke Sierksma en zeer vele anderen. Over de bezetting verschenen een aantal romans: Johan van der Woude, Arnhem, betwiste Stad; Willy Corsari, Die van ons; Ed. de Neve, Glorieuzen; Maurits Dekker, De laars op de nek; Theun de Vries, De Laars; Focke Sierksma, Grensconflict; B. Schierbeek, Terreur tegen Terreur. Verder Nico Rost, Goethe in Dachau. [De Bezige Bij] Bezige Bij, De -, bracht ƒ800 000 op in de jaren der bezetting. Uitgeverij, door samenwerking van schrijvers en drukkers; 't geld was voor ‘bijzondere noden’. Na de oorlog voortgezet als coöperatie van schrijvers. [Bezwaren tegen den geest der eeuw] Bezwaren tegen den geest der eeuw, 1823, geschrift van Da Costa als leerling van Bilderdijk; felle uitbarsting van de bekeerling tegen vrijheid van drukpers, tegen afschaffing der slavernij, tegen de Grondwet. Beantwoord door N.G. v. Kampen met Het Goede der 19e eeuw, 1823. [Biblia] Biblia (Gr. lett. = boeken), de Bijbel. Van Gr. byblos = papyrusmerg. [Biblia Pauperum] Biblia Pauperum = Bijbel der Armen. M.E. verzameling platen met bijbelse taferelen, meest met de geschiedenis der Verlossing. [Ned. Bibliografie] Bibliografie, Ned. -, Maandblad voor Boekenvrienden, 1857 tot heden. Nu onder redactie van D. de Jong, bij Sijthoff te Leiden. [Bibliographisch Woordenboek] Bibliographisch Woordenboek, over de werken in N. en Z. Nederland van 1900-'29, door J. Verschueren; Turnhout 1933. [Bibliophilen] Bibliophilen (boekliefhebbers), Vlaamsche -, zie V. [De Bibliotheek] Bibliotheek, De -, letterkundig bijblad van Noord en Zuid, 1883-'86; medewerkers Dr. J. te Winkel, Dr. J. ten Brink, J.H. Rössing, J.B. Meerkerk, J.H.W. Unger, W.G. Brill e.a. [Bibliotheek voor Middelned. Letterkunde] Bibliotheek voor Middelned. Letterkunde, reeks van uitgaven van Mnl. schrijvers onder redactie van Dr. Jan te Winkel en Dr. H.E. Moltzer; bij Wolters te Groningen; in 't begin in 1869 onder leiding van Moltzer alleen. Weldra met medewerking van W.G. Brill, J.F.J. Heremans, Jonckbloet, Verdam en M. de Vries. [Bibliotheek der Ned. letteren] Bibliotheek der Ned. letteren, uitgegeven door de Vlaamse Akademie te Gent en door de Maatsch. der Nederlandse Letterkunde onder red. van A.H. Cornette, P.N. v. Eyck, J. v. Mierlo, B.H. Molkenboer, R. Verdeyen, J. de Vries en J. Wille, 1939-'43. 18 dln.: P. v. Limburg Brouwer, Leesgezelschap van Diepenbeek. Vondel, Toneelspelen, 2 dln. A. Drost, Hermingard v.d. Eikenterpen. Geestelijke Epiek der Middeleeuwen. Coornhert, De dolinge van Ulysse. Busken Huet, Vijf portretten van Nederlanders. Ridderverhalen uit de Middeleeuwen. Vijf geestelijke toneelspelen der Middeleeuwen. Protestantse poëzie 16e en 17e eeuw. Limburg Brouwer, Akbar. Staring, Gedichten. Gorter, Mei. Noordnederl. rederijkersspelen. Vermeylen, Proza. Bredero, Toneelspelen. Bilderdijk, Gedichten. Langendonck, Gedichten. Hegenscheidt, Starkadd. In 1950 weer voortgezet. Het gehele plan omvat 100 delen. Daarvan zijn nu verschenen: Hadewych, Bloemlezing (v. Mierlo), Protestantse poëzie der 16e en 17e eeuw II (Heeroma), H. Teirlinck, Mijnheer Serjanszoon, Johan Doxa, R.C. Bakhuizen v.d. Brink, Studiën en schetsen, Zuid-Afrikaanse letteren I (Bax); Een beeld van Tachtig (Donkersloot). [Bibliotheek van Ned. Letterkunde] Bibliotheek van Ned. Letterkunde, dichten prozawerken van de 15e-19e eeuw, opgericht door T. Terwey, voortgezet door J. Koopmans en Dr. de Vooys; begonnen met Vondels Jephta; verder Hooft, Potgieter, Bredero enz. [Andries Bicker] Bicker, Andries -, heer van Engeleburgh, 1586-1652, en Cornelis, 1592-1654, heer van Swieten, de eerste oud-burgemeester, de tweede regerend burgemeester van {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam tijdens de Aanslag van Willem II, in 1650, leiders van de politiek van vrede met Spanje, hoofden van het verzet tegen Willem II, 3 Aug. 1650 voor altijd uit de regering gezet. Bezongen door Vondel: Men kroon' die Vaders van hun stadt Met haer cieraet, de Wapenkroon; En setze op Beurs of Dam ten toon In Marmer...... [Govard Bidloo] Bidloo, Govard -, 1649-1713, in 1701 lijfarts van Willem III, 1694 hoogleraar te Leiden. Navolger van Vondel, aan wie hij raad vroeg bij zijn gedichten. Vijand van Balthasar Bekker, die hij ‘Helhond’ noemde in zijn gedicht De Christekerk. Schreef een treurspel over Karel, erfprins van Spanje, 1679, en een Vertooningsspel op de Vrede van 1678, De Krooninge van Willem Hendrik en Maria Stuart, 1689, en De Vrede Hersteld, 1697. Zijn zinnespel De Muitery en Nederlaag van Midas is gericht tegen de opkomende critiek. Van 1684 is zijn opera Ariadne, de allereerste of een der eerste, die opgevoerd werden. [Lambert Bidloo] Bidloo, Lambert -, 1633-1724, broer van Govard; geletterde apotheker. Zijn bekendste werk is Panpoeticon Batavum of ‘Kabinet, waarin de afbeeldingen van voorname Nederl. dichteren, verzamelt en konstig geschildert door Arnold van Halen’; 1720. [Cornelis de Bie] Bie, Cornelis de -, 1627-na 1711, uit Lier in Brabant, zoon van een schilder, notaris te Lier, toneelschrijver, samensteller van een schilderboek: Het gulden cabinet van de edele vry schilder-const, dichter van stichtelijke geschriften. Onder zijn meer dan 30 toneelstukken zijn kluchten en heiligenspelen, maar ook Spaanse navolgingen. Hij verheerlijkt de R.K. kerk en stelt de ‘Geusen-Predicant’ voor als een laatdunkende botterik, die niet lezen en schrijven kan. Toch blijkt, dat hij met dichters als Vondel en Cats bekend was, al heeft ‘Cornelio de clapper’ niets dichterlijks met hen gemeen. Van hem is ook een verhandeling over de Antiquiteiten der stadt Lier, tot 1699. En een boek met zinnebeelden: Faems weergalm der Nederduytsche Poësie, 1670. [Aertholf Biekens] Biekens, Aertholf -, ps. van Marcel Breyne. [Biekorf] Biekorf, blaadje van Guido Gezelle, 1889. [Bienboec] Bienboec, d.i. Bijenboek, de Mnl. vertaling van het Liber apum, van Thomas van Cantimpré, stichtelijk prozaboek vol verhalen; uitgegeven 1488 bij Peter van Os te Zwolle. Thomas heeft het geschreven tussen 1256 en '61, een vergelijking tussen het leven der bijen en dat der mensen. In de 15e eeuw vertaald, 't oudste hs. is geschreven tussen 1450 en '58. 't Boek was in de M.E. algemeen bekend om zijn exempelen. Over dit werk een uitvoerige studie van W.A. v.d. Vet, 1902. De titel is volledig Bonum universale de apibus = ‘dat gemeen goet van den Byen’. Uit het Bienboec zijn talrijke exempelen overgenomen door Jan Matthijsen, Gerard van Vliederhoven, Arnold Geilhoven, Johannes Pauli (Schimpf und Ernst) en vele andere schrijvers in binnen- en buitenland. Ze lopen over Maria, Jezus, de Duivel, de Joden, het Sakrament, boete en biecht, de Vier Utersten, de geestelijkheid. [Biënkorf der H. Roomscher Kercke] Biënkorf der H. Roomscher Kercke, zie Marnix. [C.P. Biens] Biens, C.P. -, te Enkhuizen, schreef 1623 het Treurspel van Piramus en Thisbe, 1623, tweede druk 1640. Verder stichtelijke en andere liederen. Volgeling van Rodenburg. [C. Biestkens] Biestkens, C. -, d.i. Nicolaes Jr., 1577-1638, geb. te Emden, boekdrukker te Amsterdam, dichter van de klucht van Claas Kloet in 3 delen, gespeeld 1617, gedrukt 1619. Hij is de drukker van Costers Iphigenia en Ithys, van de Sp. Brabander en van Warenar. Ook van werken van Rodenburgh en Abr. de Koningh. Claas Kloet is een hovaardige smid, die tenslotte trouwt met een vrouw, die hem bedriegt; die doet of zij zich verdrinken wil, maar hem dan buiten de deur sluit en van ontrouw beschuldigt. Het is een verhaal uit de Decamerone; door Molière bewerkt als George Dandin. [Nicolaas Biestkens] Biestkens, Nicolaas -, van Diest, gaf 1560 te Emden een Doopsgezinde bijbel uit; † 1585. Vader van de voorgaande. [Maurits Bilcke] Bilcke, Maurits -, Vlaams dichter, geboren in 1913. Verzen, Zegen der Stilte. [Dr. Isaak Bilderdijk] Bilderdijk, Dr. Isaak -, 1720-'98, in 1745 dokter te Amsterdam, 1757 ‘opziender over de hoofd- en ondergaarders’ der belastingen. Schreef een navolging van een F. toneelstuk: Arria en Paetus. Vader v.d. dichter. [Louise Sibille Bilderdijk] Bilderdijk, Louise Sibille -, 1785-1832, dochter van de dichter, trouwde 1808 met Dr. Burckhardt. [Mr. Willem Bilderdijk] Bilderdijk, Mr. Willem -, 1756-1831, geb. te Amsterdam, zoon van Isaak B. en Sibilla Duyzenddaalders, Orthodox-Christelijk van opvatting. Zijn vader was dokter; zijn praktijk verliep, maar hij kreeg een goedbezoldigd ambt bij de belastingen met een druk kantoor tot ergernis van moeder Sibilla. In huis was 't niet prettig en de jonge Willem zat er door een ongeluk aan zijn voet van zijn 6e tot 16e jaar als gevangen. In die jaren studeerde hij L. en Gr., moderne talen, wiskunde enz. enz. Het waren {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} bittre stonden In mymrend zelfgevoel of twisten met mijn lot. Maar in die jaren wijdde hij ook zijn aandacht aan de dichtkunst. In 1776 werd hij boekhouder bij zijn vader. Maar in dit zelfde jaar kreeg hij ook de gouden erepenning voor zijn gedicht De invloed der Dichtkunst op het Staetsbestuur van 't Leidse dichtgenootschap Kunst wordt door Arbeid verkregen. En in 1777 voor De waere liefde tot het Vaderland, wederom met gedachten, ‘aan de Ouden ontleend’; het woord Patriot is nog een erenaam. Cornelis van Hoogeveen nam met zijn dichtgenootschappers het werk onder handen; zij ‘verbeterden’ tal van plaatsen in het gedicht; Bilderdijk moest toegeven, maar werd nu nòg meer bewonderd. Hij kwam in kennis met De Lannoy, Uylenbroek, Feith e.a. Zijn portret werd opgenomen in het Panpoëticon Batavum; hij werd lid van ‘Letterkunde’; hij bezong de dood van Pater. In 1779 won hij de prijs over Het Verband van Dichtkunst en Welsprekendheid met de Wijsbegeerte en ging hij daarbij Van Alphen te boven. Dan vertaalde hij Oedipus Tyrannus van Sophokles in alexandrijnen. In 1781 kwam een bundel minnepoëzie zonder naam Mijn Verlustiging, van hartstochtelijke zinnelijkheid, voor 't merendeel vertalingen of bewerkingen van klassieke voorbeelden, gewijd aan ‘Cinthia’, met een beroep op ‘'t heilig zilverblank der reine deugd’. Zie ook Galante Dichtluimen. In Mei 1780 werd hij student in de rechten te Leiden. In 1781 werd hij wederom bekroond met een prijsvers op Onze Voorvaders en kwam de tweede, wederom naamloze druk van de Verlustiging. Feith werd zijn grote dichterlijke vriend; tot 1785; zie Feith. Bij zijn promotiefeest in 1782 werd op de Prins gedronken, ‘aan wien onze vrijheid hangt’. In November was hij advocaat in Den Haag. Weldra was hij er, naar zijn eigen mening afstammeling van de graven van Kleef en de heren van Teisterbant, de pleitbezorger voor vervolgde Prinsgezinden; bekend werd hij als de verdediger van de Rotterdamse visvrouw Kaat Mossel, 1785. Bilderdijk had een liefdesbetrekking met Anne Luzac uit Leiden, verheerlijkt als Chloë. Maar Catharina Rebecca Woesthoven, Odilde, uit Den Haag werd zijn vrouw; het huwelijk werd 21 Juni 1785 in de Oude Kerk te Amsterdam ‘in alle stilligheid'’ gesloten. Zijn vader, Berkhey en Kumpel maakten bruiloftsdichten. Maar het huwelijk bleek een mislukking. Bilderdijk kwam tot de overtuiging, dat hij van vorstelijke afkomst was. Als heer van Teisterbant dichtte hij in 1789: Verdrukte onnoozelheid, in hut en troongewelven, zie daar, waarvoor dit bloed sints zes paar eeuwen vloeit. Bij de inval der Pruisen in 1787 vergezelde hij als afgevaardigde van Willem V de aanvoerder, de hertog van Brunswijk. Op Mijn Verlustiging was in 1785 een nieuwe bundel minnepoëzie zonder naam gevolgd, Bloemtjens. Daarnaast waren de romancen gekomen: Olinde en Theodoor, 1785, d.i. Catharina Rebecca en Bilderdijk; Elius, ± 1786, d.i. de Zwaanridder, de voorvader van Bilderdijk, die de bedreigde erfdochter van Teisterbant, belegerd te Nijmegen, ontzet; de stamvader van de Nassau's en van Bilderdijk. Van Alrik en Aspasia, romance van Feith, maakte hij een parodie; van Ridder Sox, boertige romance van Voltaire, leverde hij een vrije navolging, 1793. Daarnaast hield hij zich bezig met vertalingen van de klassieken: Theokritus, Tyrtéus, de Ilias, De Dood van Edipus van Sophokles. Na de komst der Fransen in 1795 weigerde Bilderdijk de eed van trouw aan 't nieuwe bewind; hij moest binnen 24 uur Den Haag verlaten. Hij trok per schuit over Leiden naar Amsterdam, vandaar naar Groningen; op 3 April kwam hij er aan, op 6 Mei moest hij de stad verlaten en trok hij uit het land, vooreerst naar Hamburg. Zijn verbanning was meteen een verlossing: het ging niet langer met Catharina Rebecca en ook niet met de schuldeisers; bij zijn vlucht liet Bilderdijk een schuld achter van ƒ18000. In zijn gedichten is hij de ongelukkige balling; die stemming is in de Treurzang van Ibn Doreid, uit het Arabisch vertaald, ‘zij het niet rechtstreeks’. Van Hamburg trok Bilderdijk naar Londen. Zijn vrouw moest haar inboedel verkopen en kleiner wonen. Maar reeds had Bilderdijk te Londen kennis gemaakt met Katharina Wilhelmina Schweickhardt, de dochter van een D. schilder, die tot 1786 ook op de Prinsegracht in Den Haag gewoond had; op 18 Mei 1797 tekende hij in zijn bijbel aan: uxorem accepi, d.i.: ik heb tot vrouw genomen...... Met die vrouw woonde hij sedert 1797 te Brunswijk, waar hij het nodige verdiende met lesgeven. Zij was nu Mevrouw van Heusden. Nu diende de eerste vrouw een eis tot echtscheiding in; M.C. van Hall was haar advocaat, Kinker die van Bilderdijk. De eis werd 1802 inge- {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} willigd wegens kwaadwillige verlating. De zoon Elius bleef bij de moeder, de dochter Louise bij de vader. Sedert 1798 woonde de tweede vrouw bij hem in en is zij met onuitputtelijke liefde alles voor hem geweest. Het waren zeer moeilijke jaren in Brunswijk. Maar er kwam een eind aan. Jeronimo de Vries en Van Hall stelden voor, dat Bilderdijk voordrachten zou houden voor de ‘Bataafsche Maatschappij’; zij werden in commissie benoemd met Helmers, Kinker en Mr. Abraham Verheul. Bilderdijk kwam aan boord van de tjalk ‘De Hoop’ in 1806 in 't Vaderland terug: 'k Heb dan met mijn strammen voet Uit den ongestuimen vloed Hollands vasten wal betreden; 'k Heb mijn kromgesloofde leden Op zijn bodem uitgestrekt...... Hij ging te Leiden wonen; Pieter van Winter schonk ƒ1000; enkele leden der Bataafsche Mij. samen ƒ875. Bilderdijk wees het lectoraat voor de Bataafsche Maatschappij van de hand; Siegenbeek weigerde voor hem op te staan als secretaris van ‘Letterkunde’; als professor wilde men hem niet. Zo was het een uitkomst, dat hij leermeester in 't Ned. werd van koning Lodewijk op een wedde van ƒ3000, later ƒ6000. Lodewijk werd door Bilderdijk in gedichten Hollands Tuinleeuw genoemd, ja zelfs Hollands Heiland. Ook droeg Bilderdijk aan hem het treurspel Floris V meer dan onderdanig op. Bij de Ramp van Leiden bood Bilderdijk de Ziekte der Geleerden aan als zijn aandeel in de steun; 't gedicht bracht ƒ1400 op. In 1811 moest de Desolate-Boedelkamer zijn zaken regelen; De Vries, Tydeman, Bussingh en Wiselius moesten weer bijspringen. In 1813 werd hij auditeurmilitair; hij nam weldra ontslag, maar kreeg een pensioen van ƒ1800, dat hij levenslang behield. Door voordrachten en werken trachtte hij door de moeilijke tijd te komen. Hij had tijdens de regering van koning Lodewijk de Ode aan Napoleon gedicht, 1806; bij de intocht van Napoleon te Amsterdam kwamen huldeverzen. Maar in 1811 was Napoleon ‘'s warelds beul’. Met Steenwinkel gaf Bilderdijk in 1811 de derde Partie van Maerlants Spieghel Historiael uit, maar zijn grote Geschiedenis des Vaderlands werd door de Censuur verboden. In 1813 stierf zijn zoon Elius, geprest als F. fuselier, in Beieren. In hetzelfde jaar kwam Da Costa voor 't eerst in zijn huis. In de jaren van zijn ballingschap en in de Franse tijd werd Bilderdijk de dichter van het geloof in de Goddelijke Openbaring en de strijder tegen de Verlichting. Met Feith knoopte hij 1812 de vriendschapsbanden weer aan. Doch met ‘de geest der eeuw’ kon hij het niet vinden, niet in Nederland, noch bij ‘Duitschlands domheid’, noch bij ‘het schaamteloos Albion’, noch bij ‘het Fransche helgespuis’. Overal zag hij achteruitgang en verval, overal vijanden om hem heen. In 1810 maakte hij zelfs een gedicht Op mijn vervolgers. Van zijn werk in de Franse tijd is het voornaamste: Urzyn en Valentyn, 1795, romance, tegenhanger van Elius; Aristus en Ismeene, 1795, idem, over Bilderdijk en zijn eerste vrouw; Graaf Floris de Vierde, idem; bewerking van Zangen van Ossian, 1795-1805; Mengelpoezy, 1798, met navolgingen van Ossian, ‘uit het oorspronkelijke zelf bewerkt’. In de voorrede reeds dan de verwachting: ‘Waarschijnlijk zullen deze bundels wel de laatste snik mijner Poëzij wezen’. Hierin de romance Urzyn en Valentyn. De Ondergang der Eerste Wareld, 1809-'10, uitgegeven 1820. De verhandeling van Van der Palm Over de Reuzen der Oude Wereld hielp hem aan de stof; 5 zangen waren weldra voltooid; toen kon Bilderdijk niet verder. Het werk is Ossiaans: ‘een Nevelheim vol schimmen’, met een ‘grootspraak die aan Jan Vos doet denken’. In 1808 schreef Bilderdijk in 3 dagen zijn treurspel Floris de Vijfde, dat vertoond zou worden bij de komst van koning Lodewijk te Amsterdam. Een week later was Willem van Holland gereed. Kort daarna kwam Kormak, dat de terugkomst van Odysseus behandelt. In 1808 verscheen ook de verhandeling over Het Treurspel, waarin het Griekse en het Franse klassieke drama bovenaan gesteld worden. Op verzoek van koning Lodewijk vertaalde Bilderdijk in 1809 Cinna van Corneille. Beter dan in epos en drama slaagde Bilderdijk als didactisch dichter, in de geest van Cats: Het Buitenleven, 1800-'2, navolging van l'Homme des Champs van Delille van 1800; De Mensch, 1804-'5, navolging van de Essay on Man van Pope; De Ziekte der Geleerden, 1806, leerdicht over pijn, spijsvertering, denkvermogen enz. Op het gebied der lyrische poëzie vertoont Bilderdijk zich van zijn beste zijde. Leidens Ramp, 1808. In 1813 begroette Bilderdijk de terugkomst van Oranje met geestdrift; de Souvereine Vorst zond hem in 1814 en 1815 geschenken voor zijn gedichten. Reeds in 1811 had hij zijn Afscheid (van het leven) voorgedragen in de Mij. van Wetenschappen; daarin de beroemde regels: {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} Ach, de dagen Onzer plagen, Lieve broeders, gaan voorby. Uit dit duister Rijst de luister Van een nieuwe heerschappy. Het was, toen zijn poging tot toenadering tot Napoleon mislukt was. Toen deze ‘heldraak’ ‘opnieuw ten afgrond uitgebroken’ was, wekte Bilderdijk op tot de strijd met Krijgsdans en Wapenkreet. Maar hij was tegen de Grondwet, daar deze een herinnering was aan de F. omwenteling. In 1815 werd J.P. van Capelle tot hoogleraar benoemd; Bilderdijk gevoelde zich ten zeerste verongelijkt. En toen zijn leerling Da Costa in 1816 naar Leiden ging, volgde Bilderdijk hem in 1817. Daar waren nog zijn vrienden onder de professoren: Tydeman, vader en zoon, V.d. Palm, Siegenbeek, Kemper. Daar begon hij een privaat-college over Vad. Gesch. voor Da Costa, Capadose, Willem en Dirk van Hogendorp, Carbasius en Bodel Nyenhuis. Tot 1827 namen een 40-tal aan dit privatissimum deel: Groen van Prinsterer, Rau, Jacob van Lennep, Elout. Daar toornde Bilderdijk tegen de Grondwet, de Verlichting, de nieuwe wijsbegeerte, de rede, de volkswil; tegen Lamartine en Chateaubriand; tegen de Liberalen en vrijmetselaars; tegen de afschaffing der slavernij. De Liberalen kwamen tegen hem op, Kemper vooraan. Bilderdijk schreef de voorrede van de Eerezuil ter gedachtenis aan de Synode van Dordrecht van Ds. Schotsman. Hij verdedigde de Bezwaren tegen den geest der eeuw van Da Costa, 1823. In zijn geschrift Aan de R.K. dezer dagen, ook van 1823, wekte hij hen op om met de gelovige Hervormden te strijden tegen de ‘Deïsten’. Wiselius en Tydeman Jr., Van der Palm, Kinker, Siegenbeek kwamen tegenover hem te staan; pamfletten, spotverzen en parodieën verschenen tegen hem: zie Juriaan Moulin. In 1827 verhuisde Bilderdijk naar Haarlem. In zijn Leidse tijd gaf hij een aantal versbundels uit. Dat was al begonnen met de Winterbloemen, 1811, en de Affodillen (Doodsbloemen) in 1814. Van 1817 zijn de Nieuwe Uitspruitsels; van 1818 de 2 delen Wit en Rood (te zamen met zijn vrouw); van 1819 de Nieuwe Dichtschakeering; van 1820 Perzius Hekeldichten en Zedelijke Gispingen; van 1821 de Muis- en Kikvorschkrijg en een bundel Sprokkelingen; van 1822-'23 drie delen Krekelzangen; van 1824 twee bundels Rotsgalmen; van 1826 Navonkeling en Oprakeling; van 1827 Nieuwe Oprakeling en De Voet in 't Graf; van 1828 Avondschemering en Vermaking (d.i. testament); van 1829 Schemerschijn. Daarnaast kwam in 1817 het leerdicht De Dieren, waarin de geschiedenis van Adam en Eva uitvoerig verteld wordt en hoe de dieren hen dienden. Van 1817-'25 veel strijdpoëzie tegen de Liberalen; daarbij spotverzen op Van der Palm, Kinker, Borger en Van Kampen. Op Klyns treurspel Montigny kwam almede een spotvers: Ja, goede Klyn, gij meent het wel, Maar verzen maken is geen spel; Blijf liever aan het suikerkoken..... En toen Feith in 1820 de oude Prinses Wilhelmina uitgeluid had, dichtte Bilderdijk een spotdicht op die Lijktranen: Ja, schrei, mijn goede Feith, schrei door! Geen traantjen gaat er van te loor.... Maar er was in al die bundels ook veel ander werk, zo als de beroemde Uitvaart van 1827. Van grote betekenis is het politieke werk van Bilderdijk geworden; de ‘Christelijke’ staatspartijen leefden bij zijn beginsel. En op godsdienstig gebied is hij de man, die de stoot gaf aan het Réveil. Scherp is zijn oordeel over andersdenkenden: de laffe en altijd onkiese pen van Juffrouw Wolff; Richardson ‘de gevaarlijkste aller vergiftmengeren’; Jan Wagenaar. 1789: Een schrijver van beroep, die, aangespoord door 't voordeel, Slechts schaars de stof zijns werks, en nooit zijn taal verstond. Van der Palm is ‘tijdslaaf zonder eer, steeds draaiend naar den wind’; Kinker heeft een ‘verdorven hart en dom vooroordeel’; Borger is ‘slecht en domkoppig’; N.G. van Kampen heeft een ‘varkenssnuit’ en ‘Judaswenkbraauw’; Loots is een ‘gemeene karel zonder geboorte of opvoeding’; de Letteroefeningen heten ‘Lasteroefeningen’. Van zijn eigen moeder getuigde Bilderdijk, dat zij hem het leven tot een vloek maakte. Siegenbeek was een ‘taalbederver’. Pitt is ‘een ellendig verstand en bijna zoo'n wurm als Van der Spiegel plag te wezen’. Schiller heet ‘een Dweeper, wiens beste bladzijden hem een plaats in het dolhuis verdienen’. Op taalkundig gebied schreef Bilderdijk: Verhandeling over het letterschrift; Taalen Dichtkundige Verscheidenheden, in 8 delen; Geslachtlijst der naamwoorden, 1822; Nederduitsche Spraakleer, 1826. Hij gaf Hooft, Huygens en Antonides uit. Zijn aantekeningen voor het Leidse privatissimum werden later uitgegeven als de Geschiedenis des Vaderlands, een groot werk in sterk Anti-Patriotse zin, met verheerlijking der grote Oranjes, met minachting voor de kooplieden, die de Staten {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} vormden; Prins Willem is ‘de grondlegger der ware gezuiverde Kerk’; Oldenbarnevelt is een misdadiger; Willem II is van een ‘waarachtig edele inborst’; Jan de Witt is een ‘hals’. Bilderdijk gaf in 1785 De Geuzen van Onno Zwier van Haren ‘verbeterd’ uit, en droeg dit Vaderlandsch Dichtstuk op aan Prins Willem V. Bijdragen tot de Tooneelpoëzy, 1823; opstellen over Aran en Titus van Jan Vos; over de Cid; over Pietjen en Angenietjen en over de Tyranny van Eigenbaat. Met Mw. Bilderdijk te zamen: Wit en Rood, bundel gedichten in twee delen, 1818, na de Vaderlandsche Uitboezemingen van 1815, opgedragen aan den koning, nu Willem I, door twee hartlijke Onderdanen, Wier ziel, geheel aan U verpand, Voor de eer van Uwen scepter brandt. De Rouwzangen ‘ter Nagedachtenis van Julius Willem Bilderdijk, op zijn zeetocht overleden 1818’, werden te Amsterdam uitgegeven in 1837. In 1835 verschenen zes luimige brieven aan zijn enige zuster, geschreven in 1788 en '89, als Dichterlijke Uitspanning. Zo waren ook reeds in 1832 afzonderlijk uitgegeven Het Nicotiaansche kruid (1827) en Uitzicht op mijn Dood (1828), voorafgegaan door een Levensbericht ‘van een oud vriend’. Brieven van Bilderdijk, in 5 delen, in 1836 en '37 door W. Messchert te Amsterdam met behulp van zijn vrienden Da Costa en De Clercq. Zijn gericht aan Ds. Outhuys, Rhijnvis Feith, Baronesse de Lannoy, P.J. Uylenbroek en vele anderen. Deel IV bevat alleen brieven aan Da Costa. Deel II bevat vooral de brieven aan Jeronimo de Vries, die ook de inleiding tot dit deel opstelde. Bilderdijks zegel vertoonde de letters HKTOB, d.i. Heusden, Kleef, Teisterbant, Orsini en Bilderdijk. In de opdracht van Urzyn en Valentyn staat de verzekering, dat zijn geslacht van de eerste dezer helden en dat het geslacht van Katharina Rebecca Woesthoven van de ander afstamt, 1795. Rechtstreekse volgelingen waren Mw. Bilderdijk en Da Costa; onder zijn sterke invloed stonden Wiselius, Beets, Hasebroek, Kneppelhout, Ter Haar, Ten Kate, Hecker, v.d. Hoop, Alberdingk Thijm en Engelen. - Drost en Heije, Hofdijk en Meijer, Oltmans en Potgieter stoorden zich niet aan hem; Bakhuizen viel hem aan. Hij werd bovenmatig vereerd door de orthodoxie en scherp aangevallen door Vosmaer, Huet en Multatuli. Na 1850 nam zijn invloed af ook bij zijn geestverwanten, die Vondel, bij anderen, die Da Costa hoger stelden. Gedichten op Bilderdijk: Beets, Lijkzang op Mw. Bilderdijk; Hasebroek; Da Costa; Alberdingk Thijm; Lesturgeon. Lulofs dichtte een sonnet op Bilderdijks dood: Een zon verdween aan Neerlands hemeltransen; 't Herdenken slechts blijft ons van hare stralen. En duister heerscht daar, waar zij eens mogt pralen.... A. de Jager gaf in 1847 uit: Invloed van Bilderdijks dichtwerken op onze taal; Mr. A. Bogaers in 1878 het Woordenboek op Bilderdijks dichtwerken. Overzicht van het Leven en de Werken van Bilderdijk, door Da Costa, 1844. In 1859 gevolgd door De Mensch en de Dichter, bij de uitgave van De Dichtwerken in 15 delen. De Brieven aan M. en H.W. Tydeman verschenen 1866. Ds. ten Brummeler Andriessen gaf de brieven uit aan de eerste vrouw in Bilderdijks Eerste Huwelijk, 1873. Da Costa schreef Bilderdijk herdacht, 1856; Wap gaf zijn werk over Bilderdijk in 1874; Dr. Kollewijn zijn standaardwerk in 1891. Van groot belang waren verder de artikelen van Huet in de Litt. Fant. en Kritieken, van Multatuli in de Ideën en die van Vosmaer in de Vogels van Diverse Pluimage. Verder H. Bavinck, Bilderdijk als denker en dichter, 1906. Dan Gust. v. Elring Een Dichterstudie, 1908. In het Stedelijk Museum van Amsterdam werd 1906 een Bilderdijktentoonstelling gehouden; Willem Kloos en Gust. v. Elring gaven bloemlezingen uit. In de Universiteitsboekerij van Amsterdam werd een Bilderdijkmuseum ingericht. Verder schreef Kollewijn 2 deeltjes Zwolsche Herdrukken en bezorgde Kat een bloemlezing uit de Gewijde Poëzy. In 1906 kwam een grote Bilderdijkcommissie tot stand, om de dichter te huldigen, samengesteld uit leden van Christelijk-Orthodoxe, R.K. en Liberale richting. Deze gaf een grote bundel verhandelingen uit, het Gedenkboek, waarin: Dr. H.C. Muller, J. Postmus, Prof. M.C. Nieuwbarn, Jan te Winkel, Dr. J.C. Breen, Mr. Th. à Th. v.d. Hoop, A. Brummelkamp en C.W. Wormser hem beschouwen als dichter, Calvinist, wijsgeer, taalgeleerde, geschiedkundige, advokaat, profeet en humorist. Bilderdijks familie wordt er in behandeld door Mr. M.W.L.S. Bilderdijk. In 1943 Bilderdijk, dichterlijke zelfbeschrijving, keuze uit zijn korte gedichten, door J. Wille. - Van 1929 J. Smit, Bilderdijk et la France; van 1933 R. Schokker, Bilderdijk en Duitschland. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} [Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt] Bilderdijk-Schweickhardt, Katharina Wilhelmina -, 1776-1830, Bilderdijks tweede vrouw, 1796. Zij volgde in haar groot gedicht over Rodrigo de Goth het Engels van Southey; het behandelt de ondergang der Westgoten in Spanje, 711. Verscheen 1823. In 1820 verscheen van haar afzonderlijk een bundel Poëzy. zie Bilderdijk. Treurdicht bij haar dood, van Beets. In haar jeugd had zij te Londen reeds een E. treurspel gedicht, Fatal Love; het verscheen als Elfriede in het Ned. [A.G. Bilders] Bilders, A.G. -, 1838-'65 uit Utrecht, opgegroeid te Oosterbeek, waar Kneppelhout hem voorthielp; schilder, met letterkundige aanleg, gelijk blijkt uit zijn Brieven en Dagboek, in 2 delen, 1876 uitgegeven door Kneppelhout. [De Binckhorst] Binckhorst, De -, buiten tussen Den Haag en Voorburg, aangekocht door de gemeente Den Haag. Bezongen door Philibert van Borselen; zie daar. [Ward Bingley] Bingley, Ward -, 1757-1818, toneelspeler, eerst te Rotterdam, later te Amsterdam, vormde 1795 een reizende troep; bespeelde de schouwburgen van Den Haag en Leiden. Te Amsterdam verdiende hij ƒ900, later verhoogd tot ƒ1200. [D.A.M. Binnendijk] Binnendijk, D.A.M. -, geb. 1902 te Leiden. leraar te Amsterdam, 1926-'31 mederedacteur van Erts en Balans en van De Vrije Bladen; sinds '45 administrateur van de afd. Kunstzaken v. Amsterdam; dichter, letterkundige en prozaschrijver. Schreef 1925 een studie over Herman v.d. Bergh; in 1930 Prisma, bloemlezing uit de poëzie na 1918. Van 1942-'46 drie bundels essays: Tekst en Uitleg, d.i. verzen van Bloem, Roland Holst, Werumeus Buning e.a. met de verklaring. Hij bezorgde in 1941 ook een aanvulling van de 13e druk van Dichters van dezen tijd (zie Van Hall); deze 13e druk, 1939, was van J. Greshoff; zie daar. Binnendijk voegde er aan toe: Dichters van dezen tijd, Oogst 1940; bloemlezing van de poëzie van dat jaar. Van 1942 Gewikt, gewogen, beschouwingen over moderne poëzie. [A.M.J.I. Binnenwiertz] Binnenwiertz, A.M.J.I. -, 1870-1915, pastoor te Scheveningen, R.K. dichter in de trant der Tachtigers. [biografie] biografie = levensbeschrijving, b.v. Leeven van De Ruyter door Brandt; Leven van Jan Punt door Simon Stijl. Van belang als kunstwerk in proza op zichzelf; van belang ook voor de kennis van schrijvers en dichters als: Leeven van Hooft, 1677 en Leeven van Vondel, 1682, beide van Brandt; Het Leven van Geeraert Brandt door een van zijn kleinzoons Joan de Haes, 1712, gedrukt 1740; de levens van Broekhuysen, 1712, Oudaen, 1712, Antonides, 1714 en Heiman Dullaert, 1719, alle van David van Hoogstraten. [Biografische Aantekeningen] Biografische Aantekeningen, over levenden, in Nederland en Indië, in Wie is dat? 5e druk 1948. [Biographisch Handwoordenboek] Biographisch Handwoordenboek, 2 delen, van G. Engelberts Gerrits, 1840-'50. [Biographisch Woordenboek der Nederlanden] Biographisch Woordenboek der Nederlanden, 1o door J.A. de Chalmot, 1788- '99, loopt van A-Dr, niet verder verschenen; 2o door A.J. v.d. Aa, 21 delen. Voortgezet door K.J.R. v. Harderwijk en G.D.J. Schotel, 1851-'78, 27 banden. [Nieuw Ned. Biografisch Woordenboek] Biografisch Woordenboek, Nieuw Ned. -, eerste deel verschenen 1911 onder redactie van P.C. Molthuysen en P.J. Blok, met medewerking van vele geleerden. Met het 10e deel, onder redactie van Dr. Molhuysen en Dr. F.K.H. Kossmann, 1937, is de uitgave van het grote werk gestaakt. [Biographisch Woordenboek der N. en Z. Ned. Letterkunde] Biographisch Woordenboek der N. en Z. Ned. Letterkunde, door J.G. Frederiks en voor België F. Jos. v.d. Branden, tweede druk 1891. [Dr. Willem Bisschop] Bisschop, Dr. Willem -, 1827-'97, directeur der H.B.S. te Delft, schreef over Justus van Effen en gaf 1870 met Verwijs de Gedichten van Hildegaersberch uit. Zijn studie over Van Effen was het antwoord op een prijsvraag van 't Prov. Utr. Genootschap, met de gouden ereprijs bekroond 1857, uitgegeven 1859. [Dr. Joan Blaeu] Blaeu, Dr. Joan -, 1596-1673, zoon van Willem, maakte diens drukkerij tot de beste van Europa; cartograaf der V.O.C.; uitgever van atlassen, o.a. van de elfdelige reuzenatlas van 1662. Schepen van Amsterdam, 1672 afgezet door Willem III. [Willem Jansz. Blaeu] Blaeu, Willem Jansz. -, 1571-1638, neef van P.C. Hooft, uitgever, drukker en boekverkoper te Amsterdam; zijn catalogus voor de Frankforter mis telde 300 blz. Globemaker en uitgever van wereldberoemde kaarten en atlassen. Gaf de werken uit van Guicciardini, 1612; J. Sems, 1612; S.H. Cardinael, 1617; W.Cz. Schouten, 1618; W. Snellius, 1622; Adr. Metius, 1631; M. Vossius, 1635; P.C. Hooft, Roemer Visscher e.a. [Anna Blaman] Blaman, Anna -, ps. van Mw. J.F. Vrugt, geb. 1906 te Rotterdam, was in 1949 voorgedragen voor de aanmoedigingsprijs van Letterkunde, doch zodanig dat zij er voor bedankte, eer het tot stemming kwam over haar Eenzaam Avontuur, 1e druk 1948, 3e druk 1949. Lerares in 't Frans. Van haar verscheen Vrouw en Vriend, 1942; Ontmoeting met Selma, 1943. Voor haar ‘Eenzaam Avontuur’ ontving zij de literatuurprijs-Amsterdam 1949. Ook verwierf {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} zij de reisbeurs voor letterkundigen van de Regering voor haar novelle Avond bij Rosnak. [Abraham Blankaart] Blankaart, Abraham -, zie A. [blanke verzen] blanke verzen, naam uit het E. overgenomen voor rijmloze verzen. [Geert Blas] Blas, Geert -, ps. van B.H. de Graaff. [Mr. Joan Blasius] Blasius, Mr. Joan -, 1639-'72, inplaats van Dr. Lodewijk Meyer tot regent van de Schouwburg verkozen, 1669, en daardoor het mikpunt van Nil. Hij was in Leiden geboren, werkzaam als advocaat te Amsterdam. Dichter van gering talent: minneliederen en toneelwerk. Over hem een studie van Dr. J. te Winkel in diens Bladzijden, 1881. Hij vertaalde Orondates en Statira van Magnon, 1670; Nil Volentibus bracht hem aan 't verstand, dat zijn werk niet veel zaaks was. Het antwoord bleef niet uit. Mr. Hendrik de Graef, Blasius zelf en vooral Asselijn trokken tegen Nil Volentibus van leer. Verder gaf hij in 1670 Dubbel en Enkkel, Jok-en-Ernst-Spel uit, naar de Menaechmi van Plautus. Nog in 't zelfde jaar gaf N.V.A. een bewerking van hetzelfde blijspel uit als De Gelyke Twelingen. Blasius vertegenwoordigde de romantische richting in onze letteren. Bewaard bleef een Album amicorum van Blasius met gedichtjes van Vondel, Huygens, Antonides, Jan Vos, Westerbaen enz. Zijn oudste stuk was van 1659; De Edelmoedige Vijanden, een vertaling van L'escolier de Salamanque ou les généreux ennemis van Scarron, die zijn drama ontleend had aan het Spaans van De Rojas. Een graaf ontrooft de eer aan een juffer, doch wraak blijft uit wegens belofte van trouw; vandaar het motto: De Trouw verwint de spijt en wraecklust wordt verdreven. 't Is beeter sonder Wraeck, dan sonder Trouw te leven. [De Blauwe Acoleyen] Blauwe Acoleyen, De -, I. de Rotterdamse Kamer van Rethorycke, met de zinspreuk ‘Met minnen versaemt’. Schreef 1561 een groot landjuweel uit. Men moest ‘schimp, vileynie, abuys en heresie met alder manieren schouwen’. Elke kamer kreeg een ton bier van regeringswege; de ‘chaerte’ beloofde de komst van vele zotten: Want men sal daer nu op veel Sotten passen, Die daer in sesthien iaren niet hebben gheweest. De Bl. Acoleyen nodigden in 1599 de Kamers, maar ook de ‘constliefhebbers’ uit tot een refereinwedstrijd. II. de Kamer te Vlissingen met de spreuk: ‘Den geest ondersoeckt al’. Gaf 1597 een bundel gedichten uit. Schreef 1641 een landjuweel uit, waaraan 17 Kamers deelnamen. De vraag luidde: Wat oeff'ningh is elck best en noodigst voor 't gemeen? [De Blauwe Beul] Blauwe Beul, De -, in zijn eerste jaren de bijnaam van De Gids, die in een blauw omslag verscheen. [Blauwe Bloemen] Blauwe Bloemen, bundel gedichten van Hélène Swarth, 1884; opgedragen aan de nagedachtenis van Jacques Perk. [Vander Blauwen Scute] Blauwen Scute, Vander -, zie Jacop van Oestvoren. Uitgegeven door Eelco Verwijs in Van Vrouwen ende van Minne, 1871. [Blauwvoeterij] Blauwvoeterij, de Vlaamse studentenbeweging onder leiding van Rodenbach, 1876. Blauwvoet = zeemeeuw, het zinnebeeld van de beweging, naar aanleiding van Rodenbachs vers: Vliegt de blauwvoet, storm op zee! En dit weer uit De Kerels van Vlaanderen van Conscience. [blazoen] blazoen, het wapenbord van een ridder, overgenomen door de Kamers van Rethorycke, die een afbeelding van Christus, Maria of een heilige aannamen, doch nog vaker een bloem of plant. Daaronder een devies of zinspreuk. Op 't blazoen b.v. van de Egelantier hing Christus aan een wilde-rozenstruik in kruisvorm; het devies in In Liefde Bloeyende duidde op de bloeiende boom en tevens op ‘Christus bloedende’. [blazoenfeesten] blazoenfeesten, Rederijkerswedstrijden, waarbij prijzen werden gegeven voor het ‘ter Cameren brenghen’ van het schoonst uitgevoerde blazoen. Bekend blazoenfeest te Mechelen, 1620. [Mr. A.S. de Blécourt] Blécourt, Mr. A.S. de -, geb. te Appingedam 1873, schreef als student in Damster dialect Fivelgoër Landleven; 1917-'39 prof. te Leiden in oud-vaderlands recht. Beklemrecht, 1920, en andere rechtsgeleerde werken, † 1940. [De Bleeke Jongeling] Bleeke Jongeling, De -, parodie van Piet Paaltjens op De Zieke Jongeling van Van Beers. [Bles, Dop] Bles, Dop, d.i. Adolf -, 1883-1940, schreef Mijn Dagboek onder ps. Ida de Wilde, 1906, en een bundel parodieën, Schrijven zooals..... onder ps. R. Brevier. Hij was toneelbeoordelaar in De Stem; dichter van Parijsche Verzen, 1923. [François le Bleu] Bleu, François le -, geb. 1621 te Leiden, droeg aan Cats en Huygens zijn Minnevlam op; zie Thyrsis. [Frans Joseph Blieck] Blieck, Frans Joseph -, 1805-'80, uit Wervik, notaris, vriend van Prudens van Duyse, schreef romantische balladen als De Heilige Dympna en verdere Mengelpoëzy, {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} 1839-'59, waaronder verzen tegen de revolutiegeest van 1848. [Blinde Rosa] Blinde Rosa, novelle van Conscience, 1850; een soldaat van Napoleon komt na 34 jaar in zijn dorp terug; zijn Rosa is hem trouw gebleven. [de Eerste Bliscap van Maria] Bliscap van Maria, de Eerste -, het eerste van 7 mysteriespelen, ± 1444 vertoond door Het Korenbloemken te Brussel. Het tweede was een Kerstspel, het derde liep over de Drie Koningen, het vierde over Jezus in den Tempel; het vijfde behandelt de verrijzenis, het zesde de uitstorting van de H. Geest, het zevende Maria's Hemelvaart. Alleen het 1e en het 7e bleven bewaard. De Eerste Bliscap omvat de geschiedenis van het mensdom tot op Christus' geboorte, n.l. tot de boodschap van Gabriël. In de Eerste Bliscap het pleit om de ziel tussen Ontfermicheit en Gerechticheit, echter zonder de figuur van Maskeroen. In de proloog roept de dichter Maria's zegen in voor de hertog en de hertogin en voor de jonge hertog Karel. Uitgegeven door Moltzer, 1875, W. de Vreese, 1931; J.J. Mak, 1949. De Zevende Bliscap behandelt de laatste levensdagen van Maria, haar dood en begrafenis en hemelvaart. De apostelen begeven zich naar het graf, maar vinden het ledig. Maria's sterfbed was omringd door de apostelen en werd belaagd door de duivelen. Kern v.d. oude tekst volg. uitg. v. Stallaert met zijn aantekeningen herdicht d. V. Delille. Met inl. over Middeleeuws tooneel d. L. v. Puyvelde. Maldeghem 1909. (No. 77 Duimpjes-uitg.) De Zevende Bliscap is het enige rederijkersspel zonder zinnebeeldige personen; dit stuk opgevoerd te 's-Hertogenbosch 1913 en toen uitgegeven door W. Smulders, met een inleiding van Moller. [Agnes Block] Block, Agnes -, 1629-1704, geb. te Emmerik, aangetrouwde nicht van Vondel, die hem verzorgde na de dood van zijn dochter Anna in 1675. Zij was getrouwd in 1649 met Vondels neef Joan de Wolf en hertrouwde 1674 met Sybrant de Flines, koopman te Amsterdam. Zij liet het buiten Vijverhof te Loenen aanleggen, 1670. Over haar een studie van Mw. Dr. v.d. Graft, 1943. [Bruno Block] Block, Bruno -, 1828-'99, uit Gent, onderwijzer, leraar, schoolopziener; schreef 1849 het historische drama Jan Hyoens en verder nog zeer veel toneelstukken. [Mr. J.C. Bloem] Bloem, Mr. J.C. -, geb. 1887, dichter o.a. van een bundel verzen, Het Verlangen, 1921. Schreef de voorrede bij de gedichten van Besnard. Red. v.d. Nw. Rott. Ct., 1920-'27; criticus. Ambtenaar aan Sociale Zaken, 1934-'42. In 1942 Over poëzie. En Enkele Gedichten. Van 1942-'46 griffier te Zutfen. Dichtbundel Sintels, 1945. Constantijn-Huygensprijs 1949. In 1950 werden zijn Verzamelde Gedichten uitgegeven en ook zijn Verzamelde Beschouwingen, o.a. over Verweij, Van Ameide en Van Eyck. [Heilwig Bloemaerdinne] Bloemaerdinne, Heilwig -, zie Heilwig en Hadewych. Schrijfster over ‘hemelse minne’, uit het begin der 14e eeuw. Paul Frédéric schreef over de ketterin Hadewych; Pater van Mierlo houdt Bloemaerdinne voor een slechtbefaamde ketterse vrouw, een ander dan Hadewych. [Hendrick Bloemaert] Bloemaert, Hendrick -, 1601-'72, schilder, leverde 1650 de eerste rechtstreekse vertaling van Guarini's Pastor fido; door Vondel geprezen. [De Bloemendaler Minnezangster] Bloemendaler Minnezangster, De -, ‘zingende Huwlijks-Zangen’, liedboekje dat nog altijd verschijnt; 3e druk ± 1900. [F.G. van Bloemen Waanders] Bloemen Waanders, F.G. van -, 1825-'92, resident sedert 1864, directeur van Binnenl. Bestuur 1867, min. v. Koloniën van April-Nov. 1883, toen zijn begroting verworpen werd. Behalve verschillende politiek-economische geschriften verschenen van hem Indische Schetsen. [Bloemhof van de Nederlandsche Jeught] Bloemhof van de Nederlandsche Jeught, verzameling gedichten van 1608, o.a. met sonnetten van Hooft; door Pers uitgegeven. [Het Bloemken Jesse] Bloemken Jesse, Het -, De Kamer van Rethorycke te Middelburg; sedert 1430; zinspreuk ‘In minnen groeijende’. Speelde 1539 Den Boom der schriftueren; zie daar. Begroette Prins Willem en later Prins Maurits bij hun komst. [Bloemkrans van verscheiden gedichten] Bloemkrans van verscheiden gedichten, Amsterdam 1659, met verzen van Anslo, Asselijn, v. Baerle, Jonctys, Vondel enz. [Een Bloemkrans] Bloemkrans, Een -, zie J.P. de Keyser. [Bloemlezingen] Bloemlezingen van de nieuwere dichters, zie Van Hall en D. Coster. Voor 't Afrikaans E.C. Pienaar: Patriot-digters en Digters, 14e druk 1947. Stille opmars, door F.W. van Heerikhuizen. Twee recht twee averecht, door A. Bosman en C. Buddingh. Moderne Nederlandsche religieuze lyriek, door Jan H. Eekhout en A.J.D. van Oosten. [Bloemtjens] Bloemtjens, bundel minnepoëzie van Bilderdijk; zie daar. Zonder naam uitgegeven 1785; met naam herdrukt na Bilderdijks dood, 1836. Uw stem, uw' keur, uw hart, uw' voorkeur weg te dragen, zie daar mijn' wensch, Odilde, en heel mijn' wensch alleen! [Bloetbeuling] Bloetbeuling, zie Teeling. [Dr. P.J. Blok] Blok, Dr. P.J. -, 1855-1929, uit Den Helder, hoogleraar in de Geschiedenis {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} te Leiden, 1884. Gesch. v.h. Ned. Volk. [Jan Gelinde van Blom] Blom, Jan Gelinde van -, 1796-1871, notaris te Drachten, Fries dichter en schrijver, o.a. over Drachten. [Blome der Doechden] Blome der Doechden, d.i. Bloem der Deugden, het tweede werk van Dirc Potter; zie daar. ‘Dit werk is eerst onlangs ontdekt en, op uiterst gebrekkige wijze, uitgegeven door Fr. Stephanus Schoutens; minderbroeder, onder de titel Dat Bouck der Bloemen, te Hoogstraten, 1904’. (Dr. G. Kalff). [Jhr. Mr. Philippus Blommaert] Blommaert, Jhr. Mr. Philippus -, 1809-'71, Gents letterkundige, voorman der Vlaamse Beweging. Gaf 1836 Theophilus uit, en van 1838-'51 drie delen Oud-Vlaamse Gedichten; Het Leven van St. Amand, 1842-'43; Grimbergsche Oorlog, 1852-'54 en veel geschiedkundige werken. Daaronder De Nederduitsche Schrijvers van Gent, 1861, en Politieke balladen en refereinen der XVIe Eeuw. Reeds in 1832 verschenen zijn Aenmerkingen over de verwaerloozing der Nederduytsche tael. In 1834 begon hij met Serrure het Vlaamse ts. Nederduitsche Letteroefeningen. zie daar. [Blommardinne] Blommardinne, zie Bloemaerdinne. [blijspel] blijspel, dramatisch werk, waarbij niet zo als in het treurspel de hoofdpersoon strijdend ondergaat, doch waarvan de stof genomen wordt uit het dagelijks leven. Klassieke voorbeelden Aristophanes en Plautus. Bij ons pas sedert de 17e eeuw: Bredero, Hooft, Asselijn; Huygens, Trijntje Cornelis. 18e eeuw: Langendijk; 19e eeuw Helvetius v.d. Bergh, Lodewijk Mulder, De Koo, Justus van Maurik, van Eeden; 20ste eeuw Mw. Simons-Mees. Tot het blijspel behoren ook de sotternieën der 14e eeuw, gevolgd door de cluten of cluyten der 15e eeuw, de esbatementen der Rederijkers en de kluchten sedert de 17e eeuw, die alle vrolijke of hekelende taferelen uit het dagelijks volksleven op het toneel brengen. Zie op deze woorden. [R. Blijstra] Blijstra, R. -, geb. 1901 te Harlingen; chef van de kunstredactie van Het Vrije Volk; redacteur van het Critisch Bulletin. Prozaschrijver. Evenwijdige lijnen, 1950. [B.N.M.] B.N.M. = Bibliotheca Neerlandica Manuscripta, de nalatenschap van Prof. W. de Vreese, bij de U.B. te Leiden. [Leonard Lodewijk de Bo] Bo, Leonard Lodewijk de -, van Beveren aan de Leie in W. Vlaanderen, 1826-'85, deken te Poperinge, schrijver van 't W. Vlaamse Idioticon, 1870-'74, heruitgegeven door J. Samyn 1892. Van 1887 is Schatten uit de Volkstaal, over Vlaamse spreekwoorden. Hij was vriend van Guido Gezelle. Na zijn dood verscheen zijn Kruidwoordenboek, 1888. [Boccaccio] Boccaccio, 1313-'75, beroemd Italiaans humanist, tijdgenoot van Petrarca; schreef de bundel novellen Il Decamerone, d.i. de Tien Dagen, in alle talen overgezet. Bij ons herhaaldelijk. Het eerst verschenen 50 Lustighe Historien ‘van nieus overgheset’ door Dirick Coornhert, secretaris van Haarlem, 1562; de overige 50 werden in 1605 uitgegeven door Gerrit Hendricksz van Breughel. In 1903 gaf Dr. G.A. Nauta 20 van de 50 Historien van Coornhert opnieuw uit. Verschillende novellen van Boccacio werden voor het toneel bewerkt; b.v. F. Duym, Het Leven verwekt in den Doode, 1745; Chimon van Van Arp, 1639. [Eugène de Bock] Bock, Eugène de -, geb. 1889, stichter en directeur v.d. uitgeverij De Sikkel te Antwerpen, Vlaams prozaschrijver. Overzicht der Vlaamsche Letterkunde; Hendrik Conscience. Lode Baekelmans. [Jnkv. Marie Boddaert] Boddaert, Jnkv. Marie -, 1844-1916, later Mw. Gelderman, dichteres, begon met een bundel Aquarellen, 1887, onder invloed van de Nw. Gids. Haar man, officier der infanterie overleed reeds in 1877. [Mr. Pieter Boddaert] Boddaert, Mr. Pieter -, 1694-1759, schrijver van Stichtelyke Gedichten, 1726-'38, fel tegen Rome en Spinoza. Hij was uit Middelburg en werd er president van 't Gerechtshof. [Mr. Pieter Boddaert Junior] Boddaert Junior, Mr. Pieter -, 1766-1805, kleinzoon v.d. voorgaande, geb. te Utrecht, gaf 1790 een Verzameling van Gedichten uit van buitengewoon erotische aard; volgde Pope na in zijn Geroofde Haarlok, 1791; schreef een treurspel De Dood van Abel. Werd spreekwoordelijk berucht, zodat in zijn Nagelaten Portefeuille van alles op zijn naam gesteld werd; 1805, 2e druk 1827. Bespot in de Post van den Helicon. [Johan Bodecheer Benningh] Bodecheer Benningh, Johan -, geb. 1606 te Loosdrecht, vriend van Van der Burgh en Brosterhuysen, 1630 hoogleraar te Leiden, trok 1638 voor onderzoek naar Brazilië, keerde terug en † 1642. Gaf in 1630 Leydsche Oorlofdaghen uit, een bundel gedichten onder invloed van Huygens. En in 1634 het treurspel Dido oft Heylloose Minnetocht, in 5 bedrijven en alexandrijnen, in de trant van Seneca. In zijn Goude Muntgodin maalde hij de geldzucht af. [Dat Boec der Minnen] Boec der Minnen, Dat -, uitgegeven als proefschrift van Dr. J.M. Willeumier-Schalij, 1946. [Remi Boeckaert] Boeckaert, Remi -, geb. te Aarsele 1918, medestichter van Arsenaal, dichter. Het Verzuurde Hart. [Bertelmeus Boeckx] Boeckx, Bertelmeus -, 1570-1611, prins van ‘De ongeleerden’ te Lier, dichter van liederen in een hs. ter Kon. Bibl. te Brus- {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} sel. Smit rekent hem tot de dichters der Reformatie; Van Duinkerken tot die der Contra-reformatie. In de Geuzentijd was hij om 't geloof vervolgd; in 1611 was hij prins van de Rederijkers te Lier. Zijn spreuk: In lijden verduldich. [Boehme] Boehme, zie Böhme. [boekanier] boekanier, flibustier, zeerover uit de 17e eeuw in de Sp. Koloniën. (Van F. boucan = vleesrooster, want ze waren oorspr. buffeljagers). Titel van een berijmd verhaal van H.A. Meijer, 1840; zijn Boekanier is een romantische held naar 't voorbeeld van Rokeby van Walter Scott, 1813; vol Byroniaanse woeste hartstocht; de laatste van zijn stam. [Boekdrukkunst] Boekdrukkunst, maakte in de 15e eeuw het afschrijven van hss. overbodig. De eerste drukken zijn ridderromans: Karel ende Elegast, Seghelijn; geestelijke werken: Dboec van den Houte, Tondalus; leerdichten: Wapene Martijn, Melibeus, Dietsche Catoen; het abel spel: Lansloet en Sandrijn. Naast deze oude stoffen nieuwe geestelijke en stichtelijke werken; ook de proza-bewerkingen van de oude ridderromans. Maar vooral de prozageschriften der moderne devotie uit de kring van Geert Grote en zijn volgelingen. Uitgevonden door Gutenberg te Mainz of door Laurens Jansz. Coster te Haarlem; zie daar. [Dr. Hendrik Jan Boeken] Boeken, Dr. Hendrik Jan -, 1861-1933, doctor in de klassieke letteren, uit Amsterdam, dichter uit de school van Kloos. Redacteur v.d. Nw. Gids. Sonnetten in de bundel Goden en Mensen, 1895. Prozavertaling van Dante. In 1936 verscheen een bundel Proza en Poëzie, oud en nieuw werk. [Dr. G.J. Boekenoogen] Boekenoogen, Dr. G.J. -, van Wormerveer, 1868-1930, schrijver van 't Zaanse woordenboek, mederedacteur van 't Groot Ned. Wdb. Gaf de Ned. Volksboeken uit. Zijn Verspreide Geschriften uitgegeven door A.A. v. Rijnbach, 1949. [Boekenschouw] Boekenschouw, R.K. bibliografisch maandblad, 1906-1939. Sedert 1928 onder redactie van J. v. Heugten S.J. [Boekenwurm] Boekenwurm, ps. van Dr. Jan Walch als schrijver van artikelen in 't Vaderland, in 1928 uitgegeven als Uit de Geschiedenis van Woorden. [Rinse Koopmans van Boekeren] Boekeren, Rinse Koopmans van -, zie K. [Baltus Boekholt] Boekholt, Baltus -, van 1659-'89 boekhandelaar te Amsterdam, schreef De wonderlijke Vryagiën en Rampzaalige, doch blijeindige Trouwgevallen van Arantus en Rosemondt, Granadus en Cielinde, 1668. Herhaaldelijk gedrukt en nagevolgd. Deze oorspronkelijk roman was een navolging van de F. heroïsch-galante romans; hij bevat 5 liefdesgeschiedenissen vol sentimentaliteit en avonturen. Nog in 't zelfde jaar een vervolg van hemzelf: Nobelaer en Lauw'ra: in 1678 weer een vervolg: Hollandsche Trouwgevallen van Timotheus ten Hoorn. Boekholt vertelde ware geschiedenissen onder verdichte namen, o.a. de mingevallen van Cornelis Tromp. Hij kwam met een derde deel in 1684: De Edelmoedige Mintriomphe. [boekhouder] boekhouder, de naam voor de souffleur tot in de 17e eeuw. [Leo Boekraad] Boekraad, Leo -, geb. 1914 te Boskoop, journalist bij De Tijd. Dichter. [Het Boek van Nu] Boek van Nu, Het -, maandblad voor boekenvrienden, 1948, onder redactie van Gerard van Eckeren, Dr. P.H. Ritter, Dr. G. Stuiveling en P.J.G. Huincks. [De Boekzaal van Europa] Boekzaal van Europa, De -, letterkundig tijdschrift, gesticht door Petrus Rabus. [Boekzaal der Geleerde Wereld] Boekzaal der Geleerde Wereld, 2-maandelijks critisch tijdschrift, gesticht 1692 door Petrus Rabus, leraar te Rotterdam; bestond in verschillende gedaanten tot 1865. Vooral gezocht om zijn academie- en kerknieuws. In 1867 vervangen door Stemmen voor Waarheid en Vrede. [P.A.M. Boele van Hensbroek] Boele van Hensbroek, P.A.M. -, 1853-1912, boekhandelaar en uitgever, letterkundige en dichter. Hij was lid van de firma Martinus Nijhoff; redacteur van de Ned. Spectator. Schrijver van een Wereld-letterkunde. [H.Th. Boelen] Boelen, H.Th. -, geb. 1825, cargadoor te Amsterdam, dichter, roman- en toneelschrijver, meest onder ps. N. Donker; werk zonder betekenis. In de trant van Schimmel; Maria van Utrecht, historisch drama, 1873. [Adrianus Boelens] Boelens, Adrianus -, 1840-1921, ambtenaar bij de Ned. Bank, verhuisde op zijn oude dag naar Den Haag en werd daar de Paradijsdichter; hij vertolkte de gevoelens van het Schellinkje in de Schouwburg. [Mr. W.B.S. Boeles] Boeles, Mr. W.B.S. -, 1832-1902, geb. te Noorddijk bij Groningen, president van 't gerechtshof te Leeuwarden. Schreef 1860 De geestelijke goederen in de provincie Groningen en vele andere werken op kerkelijk en historisch gebied, o.a. Frieslands hoogeschool, 1878-'89; De patriot J.H. Swildens, 1884; De uitvinder van de boekdrukkunst, 1897. [Jan Boendale] Boendale, Jan -, 1280-1365, uit Tervuren, schepenklerk van Antwerpen, schrijver van de Lekenspieghel en van het andere leerdict Jans Teestije (overtuiging) met de stelling: Die best leeft, best es, en met scherpe aanklacht tegen de ‘papen’, de geestelijken van zijn tijd. Hij is de navolger van Jacob van Maerlant, doch hij staat aan de zijde der patricische geslachten in de steden tegenover de gilden. De {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} voornaamste leerdichten der 14e eeuw. Schrijver ook van de Brabantsche Yeesten en Vanden derden Edewaert, Eduard III van Engeland en zijn tocht tegen Frankrijk. Der Leken Spieghel, zijn hoofdwerk, is van 1325-'30; een leerboek voor het volk, dat spreekt van God en van de mensen; 22000 verzen. Boendale bestrijdt de zinnelijkheid en andere ondeugden. Zijn Teestije keert zich scherp tegen de vrouwen, al is er ook een hoofdstuk ‘vanden goeden wiven’. Ook dit gedicht werd opgedragen aan Rogier van Leefdale, kanselier van Brabant en burggraaf van Brussel. Voor de vorm beginnen de hoofdstukken met een vraag van Wouter, die dan uitvoerig door Jan beantwoord wordt. Uitgegeven door Snellaert in Ned. Ged. uit de 14e eeuw. In der Leken Spieghel komt reeds een uiteenzetting voor van wat een goed dichter nodig heeft, en dat is in de eerste plaats liefde voor de waarheid: Dichten moet uut herten vri Comen ende uut claren zinne, Daer God behoude inne Elken dichter die waerheit mint, aldus de oudste Ned. poëtiek, misschien de eerste Europese in de volkstaal. Boendale verkondigt, dat de ware poëzie alleen geboren wordt uit aandoening. Bij hem ook een opsomming van de namen onzer dichters, onze eerste geschiedenis der letteren, met lof voor Maerlant: Noit men ooc en ondervant, Dat Jacob van Maerlant Loghene dichte of voort brochte, Hoe nouwe dat ment ondersochte. Boendale heet ook Jan Deckers en Jan de Clerc. (Boendale, gehucht bij Tervuren, bij Brussel). [Daan Boens] Boens, Daan -, geb. 1893 te Oostende, frontsoldaat, 1925 lid der Belgische Kamer voor de Werkliedenpartij; directeur van het Gentse s.d. dagblad Vooruit; dichter van opstandige oorlogsverzen: Van Glorie en Lijden, 1917, sonnetten uit de loopgraven, uitgegeven te Harderwijk. Zijn latere bundels zijn expressionistisch en getuigen van veel fantasie. [De Lof van den Boer] Boer, De Lof van den -, bloemlezing van P.J. Meertens en Jan H. de Groot, loopt van de M.E. tot heden; 1942; zie Landleven. [Boer die in een calfsvel benaeyt was] Boer die in een calfsvel benaeyt was, ‘lacchelijke cluchte’ uit het begin der 17e eeuw: dronken boer, wordt in een kalfsvel genaaid, aan een slager verkocht; deze haalt er een ‘duyvelbeleser’ bij; Joep, ontnuchterd, wordt al door zijn vrouw gezocht en in genade weer aangenomen. De stof is bewerkt naar een L. schooldrama. [Jan Boer] Boer, Jan -, geb. 1899 te Rottum, onderwijzer te Groningen, schrijver in dialekt. Twee bundels Groninger gedichten Nunerkes (schelpjes) en Vonken van 't Verleden (balladen en overleveringen). [J.W. de Boer] Boer, J.W. de -, geb. 1893 te Goor, 1921 redacteur v.h. Rott. Nieuwsblad, 1945 van Het Parool; romanschrijver; leverde ook bijdragen in Erts. [Jo Boer] Boer, Jo -, geb. 1907 te Soerabaja, schilderes en romanschrijfster. Catharina en de Magnolia's, 1938. In 1949 verwierf zij de Jan. Campertprijs met haar Haagse roman Kruis of Munt, een verhaal uit haar jeugd over Duinoord en Zorgvliet. Zij woont nu al 10 jaar in Frankrijk. In 1949 ook haar romans Beeld en Spiegelbeeld en Een Zachtmoedige. [Esther de Boer-van-Rijk] Boer-van-Rijk, Esther de -, 1853-1937, uit Rotterdam, Joodse toneelspeelster, de beroemdste uit de nieuwe tijd, vooral door de rol van Kniertje in Heyermans' Op Hoop van Zegen. [goede boerden] boerden, goede -, 1o M.E. berijmde komische verhalen. Eelco Verwijs gaf X goede boerden uit, 1860. De boerden uit mondelinge overlevering of naar F. fabliaux. Zie ook Jan Splinter. 2o de naam van de sotternieën, kluchten uit de boerden ontstaan. Zo heet Drie daghe here ‘ene zotte boerde’. [Boerekermis] Boerekermis, 't enige gedicht van Rotgans dat niet in Parnastaal is geschreven, en ook het enige van blijvende waarde. Beschrijft taal en zeden, voorkomen, vermaak en ruzie van 't boerenvolk in een gezang van 1300 regels, 1708: Gins klonk een dorpsmuziek van meer dan dartig keelen, Een wiltzang zonder zin, verminkt in alle deelen. Maar loome Lammert zat op radde Wyburgs schoot, En zong van Venzens wraak, en landtheer Floris doodt. 't Is een parodie op het heldendicht. [Boereklucht van Teeuwis de Boer] Boereklucht van Teeuwis de Boer, zie T. [Dr. P.C. Boeren] Boeren, Dr. P.C. -, geb. 1909 te Etten, 1946 red. van De Linie; geschiedschrijver, dichter van verzenbundels. [De Boeren Categismus] Boeren Categismus, De -, satire van Vondel, 1628, in de vorm van een gesprek tussen boer en student. De schutters van Amsterdam weigerden Jan Claesz. Vlooswyck als kapitein te erkennen, omdat hij Remonstrant was; Frederik Hendrik stuurde soldaten onder aanvoering van Jacob Witz. De voornaamste van de aanstokers was Ds. Kloppenborch, waarvan de Boer zegt: {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Al was 't ondanckbaar kreng gestroopt, Gebraden en met Smout gedroopt, 'k Wedt sich geen hont om 't aes verloopt. Smout was de andere felle drijver. [Boeren- en Overheidsstrijd] Boeren- en Overheidsstrijd, zie Beronicius. [Kluchtigh Boeren Geselschap] Boeren Geselschap, Kluchtigh -, een van de gedichten uit Bredero's Boertigh Liedboeck, 1622, weldra door heel Amsterdam gezongen. De geschiedenis van een ganskopaftrekkerij met gevecht op 't mes als gevolg: Sy gingen in 't selschip; daer worden soo eschrangst, Gedroncken, gesongen, gedruemelt en gedangst, Gedobbelt en gekangst! [De Boerenkrijg] Boerenkrijg, De -, de Brabantse boeren in strijd met de Franse heerschappij, 1789; beschreven in een roman van Conscience, 1853. Op het toneel gebracht door Peeters, 1886; zie daar. [Boeren Lieties] Boeren Lieties, zie L. [Boerenoorlog] Boerenoorlog, 1899-1902, gaf aanleiding tot een zeer groot aantal volksliedjes. Zo Lafhartige Wraak der Engelsen, over de ellendige concentratiekampen. 't Refrein alom gezongen: Arme vrouw en kinderen Stuurt men naar de moordenaarskampen henen, o Wat een schande, Lage wraak van Engeland. Verzameld door D. Wouters, 1940, die daar ook bijvoegde gedichten van Kloos, Boutens, Verweij, Van Looy, Beets, Koster, L. Penning, W. Zuidema, J.H. Been, Jeanne Reyneke van Stuwe, Van Eeden, Schaepman en Laurillard, alle over de oorlog. [Het Boere Opera] Boere Opera, Het -, herderszangspel van 1688; Kloris is er de herder, Roosje komt er nog niet in voor. In 1700 omgewerkt tot Kloris en Roosje; in 1707 nogmaals omgewerkt tot zijn tegenwoordige vorm. [Amoreus en Aendachtigh Groot Liedt-boeck Boertigh] Boertigh, Amoreus en Aendachtigh Groot Liedt-boeck, van Bredero, eerst 1622 verschenen. Daarin o.a. het Kluchtigh Boeren Geselschap, Een oudt Bestevaertje met een jongh Meysjen, Haarlemsche drooge harten nu. [Boëthius] Boëthius, 480-525, Romeins wijsgeer, die de Grieken vertaalde en zelf schreef Over de Troost der Wijsbegeerte. Onder Theodorik de Grote belasterd en onthoofd te Pavia. In 1585 gaf Coornhert zijn boek Van de Vertroosting der wijsheyd uit, opgedragen aan de broeders van ‘In Liefde Bloeyende’. Proefschrift van J.M. Hoek over de Mnl. vertalingen, 1943. [Boëtius à Bolswert] Boëtius à Bolswert, zie Bolswert. [August van Boexel] Boexel, August van -, geb. in 1888, Vlaams dichter. [Eugenie Boeye] Boeye, Eugenie -, geb. in 1903, Vlaamse dichteres en prozaschrijfster. [Alfred Bogaerd] Bogaerd, Alfred -, 1870-1938, Vlaams toneeldichter en romanschrijver, o.a. In en om het arresthuis, roman uit het Meetjesland. [Karel Bogaerd] Bogaerd, Karel, 1834-1906, stationschef; werktuigkundige a.d. Nijverheidsschool te Brussel; ambtenaar aan 't Ministerie van Openbare Werken, 1880. Vlaams dichter: Bloemen in het wilde gegroeid, 1861; Vooruitgang, 1879; Wilde Rozen, 1899. Redevoeringen voor het Willemsfonds. [Henric vanden Bogaerde] Bogaerde, Henric vanden -, zie Pomerius. [Mr. Adrianus Bogaers] Bogaers, Mr. Adrianus -, 1795-1870, advocaat te Rotterdam, dichter uit de school van Tollens, won 1836 de ereprijs van de Hollandsche Mij. v. Fraaie Kunsten met De Togt van Heemskerk naar Gibraltar in 1607, navolging van De Togt naar Nova-Zembla van Tollens in 1819. Van 1842 is zijn dichtstuk Jochébed, het verhaal van de moeder van Mozes, in alexandrijnen. Zijn werken uitgegeven met een Levensbericht door Nicolaas Beets, 1871. Van hem een Verhandeling over de Uiterlijke Welsprekendheid, 1840. Bogaers werd vice-president der rechtbank te Rotterdam. Voorstander van verdraagzaamheid. Hij dichtte tal van verhalen en beschrijvingen: Teunis Ruwhart, Het Leidsche Wonder, Winterkermis op de Maas, Otto Clant. In zijn Dichtbloemen uit den vreemde, 1852, o.a. balladen van Schiller: De Duiker en De Kamp met den Draak. Hij is ook de dichter van de Feestcantate bij de onthulling van Tollens' standbeeld, 1860; muziek van Verhulst. Mr. J.G. Gleichman schreef Bogaers' Leven, 1875. [Abraham Bógaert] Bógaert, Abraham -, 1653-1727, apotheker te Amsterdam, scheepsdokter, opperchirurgijn te Batavia, reisde door Bengalen, Ceylon en Indië als koopman, 1706 terug in 't land. Schreef toneelspelen, vertalingen, gedichten. Gaf 1696 Alle de Werken van Focquenbroch uit. Schreef Reizen door de Oostersche deelen van Asia, 1711. Gaf ook de werken van Paffenrode uit en schreef 2 boeken over munten en penningen. Verder een hofdicht in alexandrijnen over Geuzevelt bij Sloten. [Anthony van Bogaert] Bogaert, Anthony van -, schreef een klucht over Het nieuwsgierig Aegje van Enkhuizen, 1679. [Theo Bogaerts] Bogaerts, Theo -, geb. 1893, te St. Niklaas-Waas, schreef fantastische verhalen en reisbeschrijvingen. [Piet Bogcheljoen] Bogcheljoen, Piet -, ps. van Heije als dichter van ontboezemingen, opgenomen in De Gids. {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} [Johannes Bogerman] Bogerman, Johannes -, 1576-1637, rechtzinnig predikant te Leeuwarden, voorzitter van de Synode van Dordrecht, 1618. Maakte het voortbestaan van Starters Kamer van Rethorycke Och, mocht het rijsen! onmogelijk. [Bogor] Bogor = Buitzenzorg. zie IJzerman-Junius. [Mr. Joan Bohl] Bohl, Mr. Joan -, advokaat te Amsterdam, 1836-1908, heeft heel veel geschreven en vertaald; belangrijk is zijn vertaling van Dante, 1876-'83. Dichtte zelf Canzonen in terzinen van Dante, 1886. Werkte eerst met Schaepman samen, doch lag weldra met hem overhoop; hij behield het tijdschrift De Wachter bij rechterlijk vonnis; zodat Schaepman sedert 1875 zijn orgaan Onze Wachter moest noemen. Beide dichters afgemaakt door Willem Kloos; van Bohl heette het: ‘Ieder woord is ridicuul’. [Franz M. Böhme] Böhme, Franz M. -, gaf 1877 zijn beroemd geworden Altdeutsches Liederbuch uit, aanleiding tot de studie van Dr. Kalff Het Lied in de M.E., 1883. [Jacob Böhme] Böhme, Jacob -, 1575-1624, uit de buurt van Görlitz, schoenmaker aldaar, beroemd mystiek wijsgeer, bijgenaamd Philosophus teutonicus; oefende grote invloed op de Nederl. reformateurs, vooral op Jan Luyken, die waarschijnlijk Böhme's Aurora vertaalde. [Erven F. Bohn] Bohn, Erven F. -, uitgeverij te Haarlem, gesticht 1752. Gaf o.a. de Camera en Waarheid en Droomen uit. [D.P. Bohn-Beets] Bohn-Beets, D.P. -, zie Dorothea Beets. [Madeleine Böhtlingk] Böhtlingk, Madeleine -, geb. 1885 te Arnhem, schrijfster van twee drama's: Astrid, 1919; Delila's Verraad, 1922. [Nicolas Despréaux Boileau] Boileau, Nicolas Despréaux -, 1636-1711, de grote F. kunstrechter. Zijn voorschriften over de dichtkunst, L'Art poétique, werden ook het wetboek der Dichtgenootschappen. [Charles Boissevain] Boissevain, Charles -, 1842-1927, redacteur v.h. Handelsblad en sedert 1872 van De Gids, letterkundige. Bekend om zijn Van Dag tot Dag, zijn artikelen als hoofdredacteur. [Reinier Boitet] Boitet, Reinier -, uitgever te Delft, drukte 1722 de derde druk van de Gedichten van Hubert Korneliszoon Poot ‘voor den Autheur’, omdat de eerste druk van de Mengeldichten ‘zoo ruw en ongevylt’ was en de twede druk ‘geheel zonder toezigt’ gemaakt werd. De uitgave verscheen met platen van François Bleiswijk. De voornaamste uitgave van Boitet is de Beschrijvinge der stad Delft, 1729, naar het werk van Bleyswijk. Boitet werd de vriend van Poot, de uitgever voor wie Poot verder werkte; hij beschreef ook Poots Leven. [Bokkenrijders] Bokkenrijders, bende dieven en moordenaars in 't Land van Overmaas, vooral te Kerkrade, nog spreekwoordelijk: volgens de overlevering reden ze op bokken door de lucht. Van 1773-'78 werden er 180 opgehangen. Beschreven door S.I.P. Sleinada, d.i. A.Daniels, pastoor te Schaasberg, 1779. Het verhaal opnieuw verteld door Mr. L.H.J. Lamberts Hurrelbrinck, Jozef Kerkhoffs, hoofdman der Bokkenrijders, 1895. Reeds van 1845 is het verhaal van Ecrevisse: De Bokkenrijders in het land van Valkenburg, 1854 en '64 herdrukt. Van Eeden schreef in 1917 zijn toneelwerk De Bokkenrijders. Verder behandeld door Jongeneel en Rutten. W. Gierlichs schreef de Gesch. der Bokkenrijders. In 1949 verscheen Kapitein der Bokkerijders, door B. Bekman. [Sjoukje Bokma de Boer] Bokma de Boer, Sjoukje -, zie N. v. Hichtum. [W.L. Boldingh-Goemans] Boldingh-Goemans, W.L. -, geb. 1875, houdt letterkundige voordrachten; gaf bloemlezingen uit, o.a. De Moeder, 1933. [E.G. van Bolhuis] Bolhuis, E.G. van -, geb. te Blankenham 1887, schrijver van romans en toneelwerk (Ada van Holland) en van De Gabbertaal, woordenlijst van het Bargoens, 1937. Secr. v.h. Genootschap W. Bilderdijk. [Jan Bolland] Bolland, Jan -, 1596-1665, geleerde Jezuïet te Antwerpen ten tijde van Albertus en Isabella, legde 1643 de grondslagen van de beroemde verzameling der Acta Sanctorum, de Levens der Heiligen. De Bollandisten zijn Jezuïeten, die dit werk voortzetten; nu reeds meer dan 50 delen gereed. [Jan Bols] Bols, Jan -, 1842-1921, pastoor van Alsemberg bij Waterloo, gaf 1897 Honderd Oude Vlaamsche Liederen uit, waarvan 37 alleen uit zijn geboortedorp Werchter bij Leuven. Voorvechter van 't Vlaams: Over volksspraak en boeketaal. [Boëtius à Bolswert] Bolswert, Boëtius à -, d.i. Boete Adams, van Bolsward, ± 1550-1633, Noord-Nederlander, die zich in het Zuiden gevestigd had, plaatsnijder, schreef een prozawerkje: Duyfkens en Willemynkens Pelgrimagie tot haren Beminden binnen Jerusalem, de voorstelling van het leven als een pelgrimstocht. Duyfken is de goede zuster, die niet ophoudt Willemynken te vermanen; deze woont ook in ‘Sparendam in Holland’ en komt tot ‘uterste elende’. Eerste druk 1628. Meer dan 20 maal herdrukt. Opnieuw uitgegeven door Dr. H.J.A. Ruys, 1910. Pas 1678 verscheen de beroemde Pelgrimsreis van Bunyan. [Dr. Johannes Bolte] Bolte, Dr. Johannes -, 1858-1937, uit Berlijn, de grote folklorist, leraar aan een gymnasium aldaar; grondlegger van het {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} sprookjesonderzoek; medewerker aan Het oude Ned. Lied van Florimond van Duyse. Heeft ook heel veel geschreven over andere Ned. onderwerpen; Alte flämische Lieder, 1917; Ein Antwerpener Cluchtboek von 1576, 1891; Zu Hoofts Granida, 1891. [Emmanuel de Bom] Bom, Emmanuel de -, geb. te Antwerpen 1868, medeoprichter van Van Nu en Straks, Vlaams schrijver. Bibliothecaris te Antwerpen, journalist, romanschrijver: Wrakken, 1898, verhaal van het havenkwartier. Portretten en studies in Het Levende Vlaanderen, 1917, en Dagwerk voor Vlaanderen, 1928; dit zijn gebundelde dagbladkronieken. Hij is de redacteur van Vlaanderen, o Welig Huis, ‘zoo als 19 Vlaamsche schrijvers hun land zien’, een bundel schetsen, van Verschaeve en Demedts over de Yserstreek enz., 1939. Bibliografie van De Bom door P. v. Tichelen, 1947. [Godfried Bomans] Bomans, Godfried -, geb. 1913 te 's-Gravenhage, journalist, redacteur van Elseviers Weekblad; schrijver o.a. van Erik of het klein insectenboek, humoristische wijsheid over de mensenmaatschappij, 1940. [Bonaparte en zijn Tijd] Bonaparte en zijn Tijd, zie Avond bij de Baronesse de Staël. [Reynier en Willem de Bondt] Bondt, Reynier en Willem de -, zie Bontius en Bont. [boneliederen] boneliederen, minnedichten vol zinnelijke levenslust, sedert de 15e eeuw; de bloeiende bonen maakten volgens het volksgeloof de jongelui verliefd. [Bonifacius] Bonifacius, schuilnaam van Bakhuizen als toneelbeoordelaar. [S. Bonn] Bonn, S. -, 1881-1930, Joods dichter uit Amsterdam. Wat Zang en Melody, 1910; Gewijde Liederen, 1926. [Mr. Willem de Bont] Bont, Mr. Willem de -, zoon van Reinier, prof. in de rechten te Leiden, 1619 schout aldaar, vervolger der Remonstranten, door Vondel beschimpt; † 1646. zie Bondt en Bontius. [Willem Ysbrantz Bontekoe] Bontekoe, Willem Ysbrantz -, 1587-16.., uit Hoorn, voer 1618 Tessel uit op de Nieuw-Hoorn, bekend door zijn ongelukkige reis, waarop het schip in de lucht vloog in de buurt van Sumatra. Zijn eigen Journael van 1618-'25 gaf hij uit in 1646. Opnieuw uitgegeven door Dr. G.J. Hoogewerff voor de Mij. v. Letterkunde. Meer dan 50 maal gedrukt. [Liedekens van Bontekoe] Bontekoe, Liedekens van -, gedichten van Potgieter, 1840; de voorstelling is, dat Bontekoe ze zingt, gezeten in een boot, om zich daardoor de wilden van 't lijf te houden. Het zijn 10 liedjes in volkstrant naar Bredero, Starter en Hooft. [Reynerus Bontius] Bontius, Reynerus -, d.i. Reynier de Bondt, 1576-1623, schreef het ‘Treur-, bly, eindespel’ Belegering ende Ontset der Stadt Leyden, 2e druk 1646, 3e druk van 1659. Hij was hoogleraar in de geneeskunde en lijfarts van Prins Maurits. zie Bondt en Bont. [Alex Booleman] Booleman, Alex. -, geb. 1873, dichter en schrijver van Amsterdams-Joodse romans. [Harm Boom] Boom, Harm -, 1810-'85, dagbladschrijver te Assen; zie Lesturgeon. [Den Boom der Schriftueren] Boom der Schriftueren, Den -, zinnespel, opgevoerd te Middelburg, 1539; veroordeelt de zedeloosheid der geestelijken, is Hervormd van opvatting. Opnieuw uitgegeven door G.D.J. Schotel. Het stuk werd opgevoerd door ‘St. Anna's kinderen’ van Vere. Christus is er de ‘Medicijn der Sielen’ voor ‘Elck bysonder’, d.i. voor ieder; dit wordt bestreden door ‘Menschelycke Leeringhe’, de leer van de Kerk, die ‘den Boom der Schriftueren’ vellen wil. [De Boomgaard] Boomgaard, De -, vrijzinnig tijdschrift van Vlaamse schrijvers vóór de Oorlog: P.G. van Hecke, G. v. Roosbroec, André de Ridder; 1909-'11. [Jan Filip Boon] Boon, Jan Filip -, geb. 1898 te Halle bij Brussel, hoofdred. v. De Standaard, R.K. Belgisch dagblad, secretaris van het Vlaamsche Volkstoneel; schrijver van toneelwerk en van de reisroman Per boot tot Spitsbergen. [Jozef Boon] Boon, Jozef -, geb. 1900 te Halle bij Brussel, Redemptorist, leraar te Esschen, schrijver van R.K. spreekkoren en toneelwerken. [Louis-Paul Boon] Boon, Louis-Paul -, geboren in 1912, schreef Vlaamse romans als De Voorstad groeit, Abel Gholaerts en De vergeten Straat, die zeer de aandacht trokken. [Kornelis Boon van Engelant] Boon van Engelant, Kornelis -, 1680-1750, uit Rotterdam, dichter van Herderszangen, Helden- en Mengeldichten, waarin de Zeetriomf voor Vigos. Verder Tooneelpoëzij, 1730. Hij was baljuw van Heenvliet; Engelant was daar in de buurt een kleine ‘heerlijkheid’. [Jaak Boonen] Boonen, Jaak -, geboren in 1876, Vlaams regionalistisch schrijver, die veel vertalingen verzorgde uit het Frans, het Engels en het Duits. [Mr. Dr. J.C.G. Boot] Boot, Mr. Dr. J.C.G. -, 1811-1901, trok mee uit tegen de Belgen, 1851 hoogleraar in de klassieke talen te Amsterdam, sedert 1863 secretaris v.d. Academie v. Wetenschappen; schreef in het Latijn. Vond de hss. van Huygens terug en rangschikte ze. [Mr. Dominicus Booth van Wesel] Booth van Wesel, Mr. Dominicus -, geb. 1584, trouwde in 1624 met Anna Visscher. Zijn vader was dijkgraaf van de Wieringerwaard, waar Roemer Visscher ingeland was. Zijn gelijknamige zoon, 1625-'93, advocaat en dichter. [Henri van Booven] Booven, Henri van -, geb. 1877, uitgezonden naar Midden-Afrika, 1898-'99. Jour- {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} nalist en schrijver; Tropenwee, 1904; 17e druk 1936. Leven van Couperus, 1933. [Pieter Christiaensz Bor] Bor, Pieter Christiaensz -, 1559-1635, zoon van een apotheker uit Utrecht, geschiedschrijver, schreef ook Twee Tragicomedien in Prosa, van Apollonius Prince van Tyre ende van den selven ende van Tharsia syn dochter, verschenen 1617. Rederijkersdrama. Hij was eerst notaris, werd rentmeester van N. Holland; schreef de Nederlandsche Oorlogen. Ook: ‘in liedekens vervaet’, 1617; ‘in dicht beschreven'’, 2e druk 1747; 3e druk 1762. [Ds. Meent Borcherds] Borcherds, Ds. Meent -, 1762-1832, geb. te Jemmingen in Oost-Friesland, 1786-1830 predikant te Stellenbosch, schrijver van het eerste boek dat in Z. Afrika gedrukt is: De Maan, een leerdigt, 1802. [P.J. de Borchgrave] Borchgrave, P.J. de -, 1751-1819, uit Wacker in W. Vlaanderen, ontvanger aldaar, toneelspeler in rederijkersstukken; vaderlands dichter: Ode aan de Vrijheid, 1790; De Belgen, 1810. [Vanden Borchgrave van Couchi] Borchgrave van Couchi, Vanden -, oorspronkelijke ridderroman der 14e eeuw; hij is een vazal van Karel de Kale en voert strijd om de Ardennen; liefde en avonturen. Uitgegeven door M. de Vries in het Tijdschr. voor Ned. T. en L. VII, in 1887; twaalf perkamenten bladen met 3284 regels waren toen gevonden in de abdij van Berne te Heeswijk. [Borchgravinne van Vergy] Borchgravinne van Vergy, vertaalde F. ridderroman, 1315; in zijn geheel bewaard. Zij is de beminde van een Bourgondisch ridder; wordt tot zelfmoord gedreven door de ijverzuchtige hertogin. Het gedicht uitgegeven door Stoett in 't Klassiek Lett. Pantheon, 1892. Nieuwe uitgave van Paul de Keyser, 1947. In de 15e eeuw verwerkt als volksboek in proza, met een waarschuwing tegen overspel en een gebed om rustig slapen in de lange ‘nacht der doot’. Nog weer herdrukt te Amsterdam, 1648. [Willem vander Borcht] Borcht, Willem vander -, zie Borght. [Border-minstrelsy] Border-minstrelsy, oude volksliederen van de Schotse grens, van Walter Scott; zie daar. [Mr. F. Bordewijk] Bordewijk, Mr. F. -, geb. te Amsterdam 1884, advokaat; romanschrijver. Fantastische Vertellingen, 3 bundels, 1918-'23. Karakter, 1938; Eiken van Dodona, 1946. Novellenbundel De Wingerdrank, 1937. Over hem een studie van V.E. van Vriesland met een keuze uit zijn werk, 1949. [Henri Borel] Borel, Henri -, 1869-1933, uit Dordrecht; bracht 2 jaar in China en lange tijd in Indië door. Wijsheid en Schoonheid in China; Kwam Yin, ‘een boek van de Goden en de Hel’. Indische verhalen; Een droom uit Tosari; Het Recht der Liefde. Haagse romans: Het Jongetje, 1899; Het Zusje, 1902; Vlindertje. Uit Indië terug 1913 werd hij criticus aan Het Vaderland. [De Borger] Borger, De -, spectatoriaal geschrift 1778-'79, kweekte vaderlandsliefde aan: ‘De Borger’ is volgens Betje Wolff, de voornaamste medewerkster, zoveel als het F. citoyen, de burger die naar ontvoogding streefde. [Elias Annes Borger] Borger, Elias Annes -, 1784-1820, uit Joure, 1815 prof. in de godgeleerdheid te Leiden, ‘in minder dan één jaar man, vader en weduwnaar’, dichtte Iets voor mijn Kind, 1815. Bekend gebleven door zijn Ode aan den Rijn. Vriend van v.d. Palm, geleerde en kanselredenaar. Van der Palm en Tollens vierden De nagedachtenis van Borger. Borger dichtte ook in 't Fries en zijn Ode aan den Rijn werd in 't Fries vertaald door R. Posthumus. Behalve van Tollens rouwdichten o.a. van Spandaw, Lulofs en P. Moens. [Jan Frans van der Borght] Borght, Jan Frans van der -, schoolmeester te Lier, deken van de Kamer ‘De ongeleerden’, toneelschrijver van geestelijke stukken. Zijn Urbina, 1738, bleef een eeuw lang op het toneel. [Willem van der Borght] Borght, Willem van der -, Guilielmus à Castro, 1622-na 1657, uit Brussel, gaf 1641 Den Brusselschen Blomhof van Cupido uit, minneklachten, herderszangen en boertige liedjes. [Guilliaume Borluut] Borluut, Guilliaume -, 1535-'80, edelman uit Gent, gaf in 1557 Ovidius' Metamorphosen uit in houtsneden met bijschriften. In 't zelfde jaar uitgeweken naar Lyon; later secretaris van Damme. Hij had ook houtsneden met bijschriften gemaakt uit het O. en N. Testament. [J.H. Bormans] Bormans, J.H. -, 1801-'78, Vlaams letterkundige, 1837 hoogleraar te Luik, uitgever van verscheiden M.E. werken, o.a. Leven van Sinte Christina de Wonderbare, 1850; Der Naturen Bloeme, 1852; Sinte-Lutgardis, 1857; Sint-Servatius, 1858; Karel ende Elegast, 1873. [Abraham Bormeester] Bormeester, Abraham -, schrijver van 4 kluchten; Doeden, 1643, over echtbreuk; 1662 't Nieuwsgierig Aegje; Infidelitas of Ontrouwe Dienstmaagt, 1644, over de meid thuis, als zij daar alleen de baas is, met de prachtige figuur van de loszinnige Bely. Dan nog Zytje Fobers, 1643, met een duivelsverschijning. [Honorius van den Born] Born, Honorius van den -, 1574-1646, ook Henrik van den Putte of Erycius Puteanus, uit Venlo, leerling en, 1606, opvolger van Lipsius te Leuven. Schreef zeer veel in het L., doch in het Ned. een gedicht Sedigh Leven, ‘met Spreuckbeelden’. [Willem van Bornecolve] Bornecolve, Willem van -, schout van Antwerpen, spoorde Jan van Boendale aan {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} tot het schrijven van de Brabantsche Yeesten; 1e deel 1317; 2e deel 1347. [Nicolaas Borremans] Borremans, Nicolaas -, uit Amsterdam, 1649 Remonstrants predikant, gaf 1649 de eerste Gedichten van Geeraardt Brandt uit onder ps. N.B.A. Zelf ook dichter. Vertaalde uit het L. van Matthaeus Vossius de Historische Jaarboecken van Holland en Zeeland, 1677. [Robert de Borron] Borron, Robert de -, ± 1200, schrijver van een F. roman in proza, door Maerlant vertaald als Historie van den Grale en Merlijns Boeck. Hij stelde de avondmaalschotel van Christus gelijk met de Graal uit de oude Britse verhalen, op voorbeeld van Chrétien de Troyes. [Jhr. Philibert van Borselen] Borselen, Jhr. Philibert van -, ± 1575-1627, burgemeester van Tholen, dichter van het hofdicht den Binckhorst, 1613. Zijn naam wordt vermeld op het titelblad van De Zeeusche Nachtegaal, maar de bundel bevat van hem geen bijdrage. Zijn eerste werk was Strande oft ghedichte van de schelpen, 1611 uitgegeven. Hij was een afstammeling van een der bastaarden van het adellijke geslacht van Borselen, werd geb. te Goes, studeerde te Leiden. In zijn gedichten blijkt van medeleven met de grote gebeurtenissen van zijn tijd. Het buitenleven verheerlijkt hij bijv. in Den Binckhorst ofte het Lof des Gelucsalighen ende Gherustmoedighen Land-Levens, opgedragen aan Jhr. Jacob Snouckaert, de heer van de Binkhorst (kasteeltje tussen Den Haag en Voorburg). De beschrijving van het landleven gaat gepaard met stichtelijke bespiegelingen. Maar hij is ook de dichter van het gevoel voor de schone natuur. Facsimile-uitgave van Dr. P.E. Muller van Strande en Binckhorst, in zijn proefschrift over Van Borsselen; 1937. Strande werd gemaakt op verzoek van zijn zwager, Cornelis van Blyenburch, die een verzameling schelpen bezat. [Wolferd van Borssele] Borssele, Wolferd van -, treurspel van J. Bosscha, 1865; behandelt zijn strijd tegen de opkomende macht der burgerij. [G.H. van Borssum Waalkes] Borssum Waalkes, G.H. van -, 1829-1907, predikant te Huizum bij Leeuwarden, gaf godsdienstige en geschiedkundige werken in het licht; bezorgde de uitgave van Dat boeck van den Oerspronck, 1882. [Eglentiers Poëten Borstweringh] Borstweringh, Eglentiers Poëten -, zie Rodenburg en Egelantier en Poëtiek. [Balthazar Bort] Bort, Balthazar -, zie Matthijs Cramer. [Jan Bos] Bos, Jan -, zie W.E. Keuning. [Lambert van (den) Bos] Bos, Lambert van (den) -, Sylvius, 1610-'98, conrector te Dordrecht, wegens dronkenschap ontslagen, dichter van Batavias of Batavische Eneas, een verhaal van Bato, 1648, en van Britannias of Herstelde Majesteyt over Karel II 1660. Hij dichtte 1661 zijn treurspel Wilhem of Gequetste Vryheyt, navolging van Hooft en Vondel. Van 1648 was zijn zinnespel Lingua ofte Strijd tusschen de Tong en de vyf zinnen, uit 't Engels. Schrijver van Dordrechtsche Arcadia en van Zuydt-Hollandtsche Thessalia, 1662-'63. Hij zette Aitzema's Saken van Staet en Oorlogh voort van 1669-'79, met hartstochtelijke vijandschap tegen de De Witten. Ook schreef hij Tooneel des oorlogs (sedert 1669) en Leven en Bedrijf van Willem III, 1694. In 1692 Het Toneel der Ongevallen, daarna Treurtoneel der Doorluchtige Mannen. Ook gaf hij een vertaling van Don Quichote en nog zeer veel ander werk, o.a een grafschrift op Jan en Cornelis Evertsen, 1666 en andere gedichten op onze zeehelden; ook veel geschiedkundige studiën. Daarbij De reysende Mercurius van 1674 over de oorlog van 1672 met beschuldigingen tegen de De Witten; het was Cornelis de Witt, die hem ontslagen had! Oudaen kwam hevig tegen die beschuldigingen op: het ware beter geweest, een tweede Arcadia ‘toe te stellen’, ‘vol zenuwlooze vertellingen’; dan had hij alleen de jeugd maar wat ontsticht. [Nicolaas Bosboom] Bosboom, Nicolaas -, 1849-1941, ambtenaar der telegrafie, bezorgde de uitgave van de briefwisseling van Mw. Bosboom met Potgieter. [Mevrouw Bosboom-Toussaint] Bosboom-Toussaint, Mevrouw -, zie T. [Bernardus Bosch] Bosch, Bernardus -, 1747-1803, uit Deventer, predikant, sedert 1782 te Diemen, Patriot; in 1784 verscheen onder ps. Batavus ‘de kinderagtige daden van een Admiraal Generaal’, in 6 zangen. Hij vluchtte 1787 bij de inval der Pruisen, 1795 representant te Amsterdam, afgezet bij de Staatsgreep van 1798. Leefde voortaan van zijn letterarbeid aan de Scheveningse Weg in een optrekje in armoe. Schreef een Lofzang op de nieuwe psalmberijming, 1775; een Lijkzang op Bellamy, 1786, en vele andere gedichten. Richtte 1783 het Amsterdams Dicht- en Letteroefenend Genootschap op, waar de vergaderingen op rijm geopend en gesloten werden. Van 1785 is zijn gedicht De Eigenbaat in verheven alexandrijnen, in sterk Patriottische geest; nog in hetzelfde jaar beantwoord door Kinker met een boertige parodie onder dezelfde titel, naamloos verschenen. IJverig lid van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Na de komst der Pruisen gaf hij met Nieuwenhuizen het weekblad De Menschenvriend uit en met Van Hamelsveld, gewezen hoogleraar, De Godsdienstvriend; in 1790 begon hij met een derde weekblad De leerzame Praatal, tot November 1792. Toen kwam, met Mw. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Moens, De Vaderlandsche Praatal, bij 't eerste nummer al dadelijk verboden, en vervangen door beider Mengelingen. Daarop volgde met de Zaanse Menistenleraar P. Beets zijn Algemeen Letterkundig Magazijn, waarvan 13 nummers verschenen. Vervangen door De Wereldbeschouwer, tot de Omwenteling van 1795. Hij begroette de ‘Nationale Conventie’ met een triomflied, 1795: Die maar klinkt door mijn vaderland, De Stichtsche Unie ligt in 't zand. Het monster, met zijn zeven koppen, Is door een enklen slag geveld. Ook na 1798 heeft hij nog veel geschreven. Zo gaf hij in 1800 De Burger Politieke Blixem uit, zeer fel tegen de opkomende reactie. [Bernardus de Bosch] Bosch, Bernardus de -, dichtgenootschapper en kunstbeschermer te Amsterdam, 1709-'86. Verklaart van zijn Dichtlievende Verlustigingen, 1741, dat men ze wel zou kunnen missen, doch de poëzie was nu eenmaal ‘eene allervermaakelykste verpoozing’. Vriend van Lucas Pater en Lutkeman; medelid van ‘Oefening beschaaft de kunsten’, de Maecenas van Pieter Nieuwland. [Jeronimo de Bosch] Bosch, Jeronimo de -, 1740-1811, apotheker te Amsterdam, in 1773 eerste klerk ter secretarie, opvolger van Wagenaar, voorganger van zijn neef Jeronimo de Vries. Behalve zijn L. en zijn geleerde werken schreef hij over de Invloed der Dichtkunst op de beschaving, 1788. Leerling en geestverwant van Petrus Burmannus. Verheerlijkte 1797 Bonaparte als bedwinger van de omwenteling en als brenger van de vrede. In 1781 werd zijn antwoord op de prijsvraag van Teylers Genootschap over de Regelen der Dichtkunst bekroond; hij beroept zich zowel op de klassieken als Plato als op de modernen, b.v. Addison en Van Alphen, doch vóór alles wenst hij nog de navolging der Ouden. Ook schreef hij de eerste Gesch. der Ned. Dichtkunde. Hij gaf Latijnse les aan Nieuwland. [Lambertus van den Bosch] Bosch, Lambertus van den -, zie Bos. [M. v. Heyningen Bosch] Bosch, M. v. Heyningen -, zie H. [Maria Bosch] Bosch, Maria -, 1741-'73, dichteres te Amsterdam, werd in haar ziekte verzorgd door Aagje Deken, die haar vriendin werd en in 1775 haar Stichtelijke Gedichten uitgaf. [J.H. v.d. Bosch] Bosch, J.H. v.d. -, 1862-1941, leraar te Gouda; maakte zich zeer verdienstelijk voor 't onderwijs in 't Nederlands. In 1943 verscheen te Brussel een In memoriam J.H. v.d. Bosch, van Dr. H.J. de Vos. [Pieter van den Bosch] Bosch, Pieter van den -, uit Amsterdam, Remonstrants predikant te Zoetermeer-Zegwaard, 1757, te Leiden 1769-'83, lid van ‘Kunst wordt door Arbeid verkregen’, dichter en schrijver. Om zijn zwakke gezondheid ging hij weer in Zoetermeer wonen; daar werd hij in 1787 door de Oranjeklanten mishandeld en ellendig om 't leven gebracht. In 1769 was hij in een Lierzang aan den heer P. Hofstede tegen deze heftige drijver opgekomen. [F.R. Boschvogel] Boschvogel, F.R. -, Vlaams schrijver. Historische romans, volksromans, biographieën en jongensboeken. Pseud. v. F. Ramon; geb. 1902. [Boschwijk] Boschwijk, het buiten van Rhijnvis Feith, nu raadhuis van Zwollerkerspel. [S.P.E. Boshof] Boshof, S.P.E. -, Z. Afr. schrijver van historische boeken. [Het Bosken] Bosken, Het -, bundel gedichten van ± 1567 van Van der Noot; zie daar. De eerste Renaissance-gedichten, oden en sonnetten in jamben. Daarin ook de ode aan den Heere Van der Noot, Heere van Carloo: Wat de mensen bedryven Wat loffelycke daden In stryden oft in raden, Het moet vergheten blyven, Den tyt verwinnet al. Maar het werk van dichters is onsterfelijk. [Elise Bosman] Bosman, Elise -, ps. van Marie Linde. [F.C.L. Bosman] Bosman, F.C.L. -, schreef Drama en tooneel in Suid-Afrika; deel I, 1652-1855, verscheen te Kaapstad 1928. [M. Boss] Boss, M. -, 1898-1937, Chr. romanschrijver onder ps. P.K. v. Eerbeek; Strooschippers, 1935. Lichting '18; Gesloten grenzen; Beumer & Co. [Johannes Bosscha] Bosscha, Johannes -, 1797-1874, broer van Petrus, preceptor in Den Haag, waar hij bevriend werd met Willem de Clercq; 1828 hoogleraar aan de Mil. Academie, 1838 te Amsterdam; 1853-'58 lid der Tweede Kamer; 1858-'61 min. v. Hervormde Eredienst. Schreef: Neerlands Heldendaden te Land, 1836-'56 in 8 delen; Leven van Willem II, 1852; Pruissen en Nederland, 1866, beantwoord door Multatuli. Verder: Willem de Clercq herdacht. Van hem is de A-saga. Naamloos in 1865 het treurspel Wolferd van Borssele, historisch drama. [Mr. Petrus Bosscha] Bosscha, Mr. Petrus -, 1789-1871, hoogleraar in de Oude Letteren te Deventer 1815. Schreef een lierzang bij de Inlijving, 1810; Vad. Zegepraal, 1815; Intocht van Napoleon, 1811. [Eugeen Bosschaerts] Bosschaerts, Eugeen -, geboren in 1901, schreef verzen en novellen; onderging de invloed van Elsschot. [Albrecht van den Bossche] Bossche, Albrecht van den -, ps. van Sleeckx als schrijver van toneelstukjes, 1841. {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} [Bossu] Bossu, de aanvoerder van de Spaanse vloot op de Zuiderzee, 1573, bezongen in de Geuzenliederen; 1o Slag op de Zuiderzee: Bossu heeft ghenade ghebeden Onsen Ammirael triumphant, Zijn Signet streeck hy van zijn hant...   2o Een claegh-Liedeken: Maximilianus de Bossu Ben ick een Graef geheeten, Duc d'Alba diend' ick seer getrou, Die heeft my nu vergeten..... [Boterbloempjes] Boterbloempjes, door Jantje Paradijs Corneliszoon (zie L.M. Hermans), satire op Frederik van Eeden en parodie op diens Grassprietjes; zie daar. [A.J. Botermans] Botermans, A.J. -, 1870-1944, schreef in 1898 zijn proefschrift over de Seven Wijse mannen van Romen en gaf de volksroman van 1479 in facsimile uit. Dir. der H.B.S. te Zwolle. [Herman Bouber] Bouber, Herman -, toneelspeler en regisseur, bewerkte v.h. toneel Frank van Wezels roemruchte jaren van A.M. de Jong (500 opvoeringen); De Jordaan van Querido en 1939 Kriebeltjes Hoogtepunt van W. v. Iependael. Schrijver van 18 stukken voor het volkstoneel: Bleeke Bet, 1917; De Jantjes, 1921; De Commensaal. [Jan Bouchery] Bouchery, Jan -, 1846-1911, uit Gent, leraar en boekhandelaar te Antwerpen; dichtte cantaten: Philips van Artevelde, 1872; De Zee, 1873. Schreef o.a. de levensschets van J.F. Willems, 1876, en van Snellaert, 1877. [J. Bouckart] Bouckart, J. -, ontleende zijn treurspel De Nederlaag van Hannibal (1653) aan Livius. Het maakte grote opgang; 5e druk 1702. Merkwaardig om de éénpersoons rei. [Boudewijn] Boudewijn, ps. van Van der Vliet. [Boudewijn van der Loren] Boudewijn van der Loren, zie L. [Katherina Boudewijns] Boudewijns, Katherina -, 1520-1603, uit Brugge, dichteres van Het prieelken der gheestelijker wellusten, ‘dochter van goeden huize’, verhief zich tegen de leer van Calvijn. Trouwde met Nicolaas de Zoete, griffier van de Geheime Raad van Brabant, Vlaams edelman. Zij droeg haar werk op aan de gravin van Aremberghe, geb. Van der Marck. Verhuyst ghy Calvinisten, Vol muyteryen ende twisten, Ghy hebt te Brussel te langhe ghewoont..... Haar werk opnieuw uitgegeven door Dr. H. van Belle, Antw. 1927. [Ina Boudier-Bakker] Boudier-Bakker, Ina -, geb. 1875 te Amsterdam, getrouwd met de directeur v.h. postkantoor te Utrecht. Zij schreef toneelwerk: Het Hoogste Recht. Maar vooral werd zij bekend als romanschrijfster: Kinderen, 1905, schetsen uit het kinderleven; Armoede, 1909, naturalistische Amsterdamse familieroman; 13e druk 1949; Het Spiegeltje, 1917; De Klop op de deur, 1930, de geschiedenis van een voornaam kunstminnend geslacht in Amsterdam van af 1850, 15e druk 1949. Vrouw Jacob; historische roman, 1934. Deze roman toonde de schrijfster niet in haar kracht; bovendien werd zij op ernstige wijze van plagiaat beschuldigd, waartegen zij zich vruchteloos verweerde. In 1939 opnieuw een grote roman Aan de Grote Weg. De Straat, meesterlijke beschrijving van de kermis in Vianen, 1924. Dr. P.H. Ritter Jr. schreef over haar Leven en Werken: De Vertelster weerspiegeld, 1931. Zij zelf trachtte een overzicht te geven in De Moderne Vrouw en haar Tekort, 1921, van de uitkomsten der vrouwenbeweging; de moderne vrouw moet kiezen tussen haar gezin en een werkkring; het moederschap is haar roeping en tevens haar beste beroep. Ook gaf zij, met anderen, een bundel Kerstvertellingen uit, onder de titel Het Licht daalt neder, 1940. Haar roman Goud uit Stro speelt in de tijd van de Belgische Opstand; 1950. [Cornelia Bouhon] Bouhon, Cornelia -, ‘de oude’, bijgenaamd juffr. Panhaaring, toneelspeelster te Amsterdam, 1730-?. Zij was de dochter van Elizabeth Ghyben; zie daar. Haar debuut was in 1752 in het treurspel Scilla van Rotgans. Zij trouwde 1756 met Jean Bouhon, een Brabander, die in 1755 als ‘danzer’ aan de Schouwburg aangesteld was. Bij de opening van de nieuwe schouwburg in 1774 kreeg zij een jaarwedde van ƒ1200. ‘In hare oogen stak eene Romeinin’, hoogste lof van Simon Styl. [Mies Bouhuys] Bouhuys, Mies -, geb. 1927, bekroond met de Reina Prinsen-Geerligsprijs voor haar dichtbundel Ariadne op Naxos. [Klaas Harms Bouman] Bouman, Klaas Harms -, 1785-1870, boerenknecht te Noorddijk, gaf 1810 een Proeve van Gedichten uit, aangemoedigd door Ds. Driessen, Spandaw en Ds. Sannes. In 1820 kwamen zijn Heidespruitjes, later nog Verspreide Gedichten en Herfstvruchten. Bouman werd kruidenier en dan deurwaarder in de Stad. Sedert 1854 ambteloos te Beerta, waar zijn zoon Herman, de hervormer van het leesonderwijs, toen hoofd der school was. zie W. v. Palmar. [Mr. Louis de Bourbon] Bourbon, Mr. Louis de -, geb. 1908, te Renkum, als afstammeling van Karl Wilhelm Naundorf, die zich vereenzelvigde met Koning Lodewijk XVII van Frankrijk. R.K. dichter en prozaschrijver; journalist; 1941-'46 burgemeester van Os. Zwerving, {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} 1932, poëzie. Onder zijn proza: Het Licht achter Golgotha, 1934. Moest onderduiken. [Dr. P.C. Boutens] Boutens, Dr. P.C. -, geb. te Middelburg 1870, † 1943, dichter en vertaler uit het Gr. Schreef 1908 voor de Delftse studenten het Spel van Platoons Leven. Leraar in de klassieke talen. Zijn bundel Verzen van 1894 en 1898 verscheen met een voorwoord van Lodewijk van Deyssel. Verder o.a. Praeludiën, 1902, Sonnetten, 1907, tot Tusschenspelen, 1939. Zijn bundel Zomerwolken van 1922 werd in 1925 bekroond met de prijs voor meesterschap van ‘Letterkunde’, 1925. Bewerking van de sproke van Beatrijs, 1908. Zijn spel Middelburgs overgang in 1574 werd in 1924 op de Markt vóór het Stadhuis opgevoerd. Zie ook Alianora. Naar zijn opvattingen is hij ‘de Helleen in de Ned. letteren’. In 1937 Homeros' Odyssea. Bibliografie van zijn gehele werk door A.A.M. Stols, 1926-'30. Bloemlezing met Inleiding door W. Kramer, 1926; door J.W.F. Werumeus Buning, 1930. J.A. Reichling schreef 1926 Het Platonisch denken bij Boutens. Over Boutens schreef D.A.M. Binnendijk Een Protest tegen den Tijd 1945. Boutens vertaalde werk van Plato, Aischylos, Sophokles, Goethe, Oscar Wilde. In 1939 verscheen het eerste boek van zijn vertaling van de Ilias in hexameters. [Bouwen Langh-lijf] Bouwen Langh-lijf en zijn wijf Sinnelijcke Nel van Gooswegen, oprechte Hollandse huislieden, melkboeren bij Amsterdam, verschijnen als een kluchtig tussenspel in de wereld van de Byzantijnse Amadisridders in Bredero's spel van Griane. [Frits Bouwmeester] Bouwmeester, Frits -, geb. 1885, toneelspeler, was leider v.h. Nieuw-Schouw-toneel; nu aan het radio-toneel en leraar aan de Toneelschool. [Louis Bouwmeester] Bouwmeester, Louis -, geb. 1842 te Middelharnis, beroemd toneelspeler, † 1925. Shylock. Zijn zuster is de eveneens beroemde toneelspeelster Mw. Theo Mann-Bouwmeester, geb. 1850, de Sarah Bernhardt van Nederland, † 1939. Zijn broer Frits, 1846-1906, toneelspeler vooral van klassieke drama's. In 1901 verscheen van A.A. van Raalte een overzicht van de Veertigjarige tooneelloopbaan van Louis Bouwmeester; in 1910 J.H. v.d. Hoeven, studie over Bouwmeester. Theo Mann-Bouwmeester schreef zelf Mijn Jeugd en Tooneelherinneringen, 1916. In 1942 verscheen een studie over Louis van C. Dommelshuizen Jr. [Marcus Zuërius van Boxhorn] Boxhorn, Marcus Zuërius van -, 1612-'53, reeds in 1633 hoogleraar te Leiden, schreef meer dan 60 werken, waarvan veel in 't L. Verder Cronyck van Zeelandt, 1644; over het weer opgedolven beeld van Nehalennia, 1647, '48. Ook twee boekjes over de dracht van lang haar (de oude mode) en van kort haar (de nieuwe mode), 1644. Schreef een gedichtje op Huygens' Hofwijck. [Mr. Abraham Boxman] Boxman, Mr. Abraham -, 1796-1856, burgemeester van Gorkum, lid der Tweede Kamer, dichter. Ten Kate gaf 1861 zijn Nalatenschap uit. Vriend van vaderland, vrijheid, verlichting. [Dr. Menno ter Braak] Braak, Dr. Menno ter -, 1902-'40, geb. te Eibergen, letterkundige; sedert 1934 redacteur van Het Vaderland. Criticus: In gesprek met de vorigen, gebundelde opstellen, 1939. Romanschrijver. Redacteur van het ts. Forum met Du Perron en Roelants, 1932-'35. Zijn proefschrift had De laatste der Ottonen tot onderwerp. zie Vitalisten. In zijn Afscheid van Domineesland, een bundel kritieken van 1931, richt hij zich tegen de preektoon, tegen de vrees voor het gewone woord. Zijn bundel essays Man tegen Man, ook van 1931, komt op voor het individualisme. Van 1937 zijn studie Douwes Dekker en Multatuli. Over hem een studie van Marsman, 1939. Mw. ter Braak-Faber gaf in 1946 zijn In Gesprek met de onzen uit, artikelen uit Het Vaderland en Groot Nederland van 1934-'39. Over Ter Braak en Du Perron schreef S. Tas Een critische Periode, 1946. [L.P.J. Braat] Braat, L.P.J. -, geb. 1908 te Arnhem, beeldhouwer en letterkundige. Droomboek, 1931. [Gerard den Brabander] Brabander, Gerard den -, ps. van G.J. Jofriet, geb. in Den Haag in 1900, ambtenaar der Posterijen, gaf verschillende dichtbundels uit, met Van Hattum en Hoornik Drie op een perron, 1938-'41. ‘Toen enige jaren geleden de critici Den Brabander, Van Hattum en Hoornik gingen beschouwen als Du-Perronnisten, hebben zij gemeenschappelijk in een bundel “Drie op één perron” bewezen, hoezeer een dergelijke opvatting ernaast was’. (Goudriaan.) zie Amsterdamse letterkundeprijzen. [Brabanders] Brabanders, op het toneel gebracht als pochhanzen met een wonderlijk dialect; in Hoofts Warenar en vooral in De Spaansche Brabander van Bredero. Verder veel in de kluchten: Jan Saly van Willem Hooft, 1622; Giertje Wouters door Jan Franssoon, 1623. Dan in de Overzeesche Zege- en Bruyloft-zangen van Jan van der Veen, uit Deventer. [Brabant] Brabant, zie Noord-Brabant. [Luc van Brabant] Brabant, Luc van -, pseud. Aug. Ark, geboren te Lokeren in 1909. Schreef verscheidene bundels schalkse, tedere gedichten. Op de Hielen van mijn Leven, Brieven zonder Zegel, Zeven Ellen Liefde. Hij re- {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} digeerde Klaverendrie, met Coole en Daisne. [Brabantse Kamer] Brabantse Kamer, te Amsterdam, de rederijkerskamer Het Wit Lavendel, opgericht door uitwijkelingen, bloeide reeds 1585 naast In Liefde Bloeiende. [Brabantsche Yeesten] Brabantsche Yeesten, rijmkroniek van Jan van Boendale, gedicht in opdracht van heer Willem Bornecolve uit Antwerpen; ± 1350. Uitgegeven door J.F. Willems, vervolgd door Bormans, 1839-'69. [Brabbelingh] Brabbelingh, (beuzelingen), de naam die Roemer Visscher gaf aan zijn poëzie: 1o Quicken, 7 ‘schock’ (60-tal) puntdichten; 2o Rommelsoo (kleinigheden); 3o Raedtselen; 4o Tuyters (klinkdichten); 5o Jammertjens (klaagdichten); 6o Tepelwercken (knutselarij; dit woord leeft nog volop in het Gronings; vergelijk Tiepelwaark van G. Teis). Van Vloten deed een keuze: Uitgelezen Brabbeling, 1851. Dr. N. van der Laan schreef er zijn proefschrift over, 1918, en gaf het werk uit 1918, '23. De Brabbelingh bestaat voor een deel uit vertalingen of navolgingen naar 't Gr., L. en F., vooral van Petrarca, Marot en Ronsard. [Jan van den Bracken Vloedt] Bracken Vloedt, Jan van den -, ps. van Jan Weiland, geb. 1894 te Vlaardingen, kunstschilder te Lunteren. Gaf in 1944 een verzenbundel Gevlekte Sater uit, die ‘in het verborgene werd gedrukt’. [Braga] Braga, ‘dichterlijke mengelingen, uitgegeven door een Dichtlievend Gezelschap onder de nooit gebruikte zinspreuk: ‘Utile Dulci’. Tijdschrift heel in rijm, verschenen in 't eind van 1842; beleefde 2 jaargangen. De onbekende redactie kwam op tegen De Gids en wenste felle kritiek te oefenen op de almanakkenrijmelaars en de romantische akeligheden van Beets en Hasebroek. De redactie bestond eerst uit Ten Kate en Winkler Prins, met medewerking van Dronrijp Uges, Van der Vliet, Leendertz en Kretzer, die het grootste aandeel leverde aan de tweede jaargang; De Hoop Scheffer was daar de redacteur van. In 1854 verscheen een bloemlezing uit beide jaargangen, Bragiana; bezorgd door Ds. G.T. Kits van Heyningen. In 1875 gaf Servaas van Rooijen, archivaris van 's-Gravenhage, zijn Bragastudiën uit. Bovendien werd in 1863 de gehele Braga herdrukt onder leiding van Ten Kate en nogmaals in 1883 door Winkler Prins. En dan is er nog een dichtbundel Bragiaantjes, ‘aan de schim van Braga gewijd’ door ‘een beunhaas in bijschriften’, d.i. Ten Kate, 1859. In 1890 verscheen Braga redivivus, nieuwe mengelingen door ongenoemden, tijdschrift tegen de Nw. Gids, waarvan slechts 2 afleveringen verschenen; in boekvorm uitgegeven. De voornaamste schrijvers waren Winkler Prins, Coster en H.C. Muller. Braga of Bragi, de Germaanse god v.d. dichtkunst, zoon van Odin en Freya; het was een teken des tijds, dat geen naam gekozen werd uit de klassieke godenleer. [Bragi] Bragi, in de Noorse mythologie de god der dichtkunst. Naar hem genoemd een epos van Schepers. [Jan van Brakel] Brakel, Jan van -, 1618-'90, de zeeheld die zich onderscheidde in de Vierdaagse Zeeslag, bij Chatham, Solebay en Schoneveld, vocht tegen de Algerijnen en sneuvelde bij Bevesier. Gehuldigd door Antonides, Sylvius, A. v. Ackren, K. Brandt en J. Pluymer. [branches] branches (F. = takken), in de M.E. afzonderlijke verhalen, die te zamen één groot onderwerp behandelden. B.v. de branches van de F. roman van Reinaert. [Mr. Jean Brand van Cabauw] Brand van Cabauw, Mr. Jean -, 1785-1847, verwierf in 1815 de 2e prijs voor een volkslied met ‘Wij leven vrij’ tegen Tollens, die met ‘Wien Neerlands bloed’ de 1e kreeg. [Brandaen] Brandaen, zie Sint-Brandaen. [Geeraard van den Brande] Brande, Geeraard van den -, rederijker uit Antwerpen, lid van de Olijftak, schreef spelen onder invloed van het Sp. drama, o.a. La Gitanella, het Spaens Heidinneken, 1649. [F.J. van den Branden] Branden, F.J. van den -, 1837-1922, uit Antwerpen, archivaris aldaar sedert 1865. Toneelschrijver; bewerkte o.a. Baas Gansendonck, 1868; schreef historische drama's. Met Huberts 1878 en 2e druk met Frederiks de samensteller v.h. Biographisch Wdb. der Ned. Letterkunde. Schreef een studie over Anna Bijns, 1911. [Walter Brandligt] Brandligt, Walter -, 1901-'43, prozaschrijver. Door de Duitsers om hals gebracht. [Dr. G.A. Brands] Brands, Dr. G.A. -, geb. 1883 te Zutfen, schreef zijn proefschrift over Tspel van de Cristenkerkcke; gaf Max Havelaar verkort uit met inleiding; bezorgde met R.W. Lieve Gouden Aren, leesboek voor middelbare scholen in 5 delen, met Overzicht der Ned. Letteren. Ook gaven zij de Gedichten van De Genestet uit. [Cornielie Brandt] Brandt, Cornielie -, soldaat uit het Staatse leger; dichtte 1595 een Himne oft Lofsanck van Hollandt, op hoop van zegen opgedragen aan de Staten. Vermoedelijk heeft hij het Beleg van Groningen in 1594 meegemaakt. [Geraert Brandt] Brandt, Geraert -, 1626-'85, klokkenmaker, later Remonstrants predikant te Hoorn en 1667 Amsterdam, vriend van Hooft en Van Baerle, bewonderaar van Vondel; zelf ook dichter. Hij volgde Hooft na in zijn {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Historie der Reformatie, 1668 en '74, tegen Baudart gericht. Hij werd over dit werk heftig aangevallen, vooral door Ds. Hendrik Ruyl of Rulaeus, Amsterdam, en hij schreef een Verantwoording tegen diens beschuldigingen, 1675. Maar hij kreeg genoeg van kerkelijke geschiedenis en theologie en wijdde zich aan de letteren. (Zie het proefschrift, 1864, van Dr. Loeff over Brandt als Kerkgeschiedschrijver.) Zo vond hij gelegenheid voor de uitgave van Hoofts Historiën en Vondels Poëzy, 1683, voor het Leven van Hooft, 1677, van Vondel, 1682, en van Michiel de Ruyter, ter perse bij zijn dood; in de stijl van Hooft. Reeds in 1643 werd Brandt bekend door zijn treurspel De veinzende Torquatus; zo kwam hij in kennis met zijn Maecenas Caspar van Baerle, wiens dochter hij trouwde. In 1647 sprak Van Germez in de Schouwburg de lijkrede op Hooft uit, door Brandt geschreven; Van Germez was een toneelspeler; zie daar. Brandts rede was een vertaling van de lijkrede van Du Perron op Ronsard, die hij voor eigen werk liet doorgaan. Een fel verwijt trof hem in een geschrift Aen den onbeschaemden letter-dief. Six van Chandelier beproefde een verdediging. In deze rede was Hooft ‘d'eenige Poëet, die d'Amstel had voortgebracht’, een volledige en opzettelijke miskenning van Vondel; zie daar. Zijn eigen eerste Gedichten verschenen 1649. Brandt liet zijn vak van uurwerkmaker varen, om Suzanna van Baerle tot vrouw te krijgen; hij leerde Latijn en studeerde vlug af. Als dichter munt hij uit in zijn Puntdichten. Een van zijn eerste werken is de Historie van Enkhuizen. Het meest bekend van zijn bij- en grafschriften zijn die op Prins Willem, Kortenaar en De Ruyter en andere grote mannen van zijn tijd: Dit 's Vader Willems beelt. Verlosser van ons landt, Wat hebt gy staals gekeert op 't punt van uw verstandt! Met zijn Stichtelijke Gedichten, 1664, wilde hij weer goed maken, wat hij in zijn jeugd voor minder stichtelijke rijmen uitgegeven had. Voor zijn gedicht op de verovering van Hulst in 1645 kreeg hij ƒ100 van Frederik Hendrik. Hij is de samensteller van de Verscheyde Ned. Gedichten, 1651 en '53. Uitvoerige studie daarover met brieven van en aan Brandt in de Bijdragen van Dr. Penon. Daaruit blijkt ook, dat Brandt zich liet gebruiken door de F. gezant D'Avaux, om Amsterdam tegen de Stadhouder op te zetten, 1678-'80. Het Leven van Vondel opnieuw uitgegeven door J. Hoeksma, 1905; Het Leven van Hooft en de Lijkreede door J.C. Matthes, 1874; Het Leven van De Ruyter door Kalff. Brandts eigen Leven werd beschreven door Joan de Haas, 1740. [Geraert Brandt Jr.] Brandt, Jr., Geraert -, 1657-'83, predidikant, vervolgde over 1674 en '75 Het Ontroerde Nederland van Domselaer. [Joannes Brandt] Brandt, Joannes -, 1660-1708, jongste zoon van Geraert, geb. te Nieuwkoop, Remonstrants predikant, het laatst te Amsterdam. Schreef o.a. Leven van Maria Stuart, koninginne van Engeland, met de Lijkreden, 1695; Vredezang, 1691; Mengeldichten, 1701. [Kaspar Brandt] Brandt, Kaspar -, ps. van J. Winkler Prins als romanschrijver. [Kasper Brandt] Brandt, Kasper -, 1653-'96, oudste zoon van Geraert, geb. te Nieuwkoop, Remonstrants predikant, het laatst te Amsterdam. Dichter. Schreef het Leven van Huig de Groot, vervolgd door A. v. Cattenburgh; 1727-'30. In 't L. het Leven van Arminius. In zijn Poëzy vindt men Bespiegelingen op 's Menschen Leven, ‘door zinryke gedachten in de Getyden des Jaars verbeeld’. [Willem Brandt] Brandt, Willem -, pseudoniem van W.S.B. Klooster, schrijver van Indische romans: De Gele Terreur; Indonesische Nachten; De Aarde van Deli, 1948. [Jhr. H.F. van den Brandt] Brandt, Jhr. H.F. van den -, uit Antwerpen, toneeldichter naar F. klassiek model. Bela, prins van Hongarijen. Verweirde Sothuys van Antwerpen, 1678. [Brandt van Doorn] Brandt van Doorn, ps. van J.A. Heuff. [C.P. Brandt van Doorne] Brandt van Doorne, C.P. -, ps. van R.A. Kollewijn als romanschrijver. [Die Brandwag] Brandwag, Die -, tydskrif voor Huisgesin, in 't Afrikaans, 1910-'22. Medewerker Celliers. Gevolgd door Die Nuwe Brandwag, ‘tydskrif vir Kuns en Lettere’, 1928-'33. [de Heer van Brandwyck] Brandwyck, de Heer van -, zie Westerbaen. Hij trouwde in 1625 met Anna Weytsen, de weduwe van Reinier van Oldenbarnevelt, geb. 1588. Zij was ambachtsvrouw van het dorpje Brandwijk bij Sliedrecht en bewoonde het ‘Huis te Brandtwyck’ in het Noordeinde te 's-Gravenhage, nu koninklijk paleis. [J.M. Brans] Brans, J.M. -, 1853-1940, leerling van Sleeckx, vriend van Hiel, medeoprichter v.h. Vlaams Toneelverbond en van het ts. Land en Volk. Geb. te Asch in Belgisch Limburg; dichter; schrijver van Limburgsche Schetsen, 1873; vertaler van de Nibelungen; leraar. [Sebastian Brant] Brant, Sebastian -, 1475-1521, syndicus van Straatsburg, schrijver van Narrenschiff, 1494; vertaald in de 15e eeuw. Alle zotten varen op één schip naar Narragonië; de schrijver vindt gelegenheid, alle dwaashe- {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} den te bespotten; de vertaling gedrukt in 1500. [Brata Yoeda] Brata Yoeda, ps. van Courier dit Dubekart. [pater M. Brauns] Brauns, pater M. -, geb. 1913, Vlaams dichter. Zangen van Onmacht. [Gerbrand Adriaensen Bredero] Bredero, Gerbrand Adriaensen -, 1585-1618, zoon van een schoenmaker in de Nes te Amsterdam, ‘slecht-recht Amsterdammer’, eerst leerling van de ‘Italiaanse’ schilder Francisco Badens. In 1613 lid van de Eglantier en vaandrig bij de schutterij. Zocht zijn vermaak bij Wijntje en Trijntje. Minnedichter, daarnaast dichter van stichtelijke liederen en van 't Boertigh Liedt-Boeck. Hij dichtte 3 tragi-comediën, ontleend aan de Amadisroman Palmerijn van Olijven: Roddrick ende Alphonus, 1611; Griane, 1612 en Den Stommen Ridder. Dan is er van hem het begin van een vrijagespel Het daghet uyt den Oosten, voltooid door Van Velden of Campanus. Hetzelfde pastorale karakter heeft een ander vrijagespel Angeniet, door Starter na zijn dood bewerkt. Verder heeft Bredero een F. toneelspel Lucelle nagevolgd, 1616; opgedragen aan Tesselschade. Kenmerkend zijn in de tragi-comediën de kluchtige tussenspelen tussen knecht en meid, boer en vrouw enz. in kleurige volkstaal. Zo is de taal ook van zijn Boertigh Liedt-Boeck, b.v. in Boeren Geselschap. Bredero's kracht ligt juist in de tekening van 't maatschappelijk en huiselijk leven van het gewone en het lagere volk: Klucht van de Koe, 1612; van den Molenaar, 1613; Symen sonder Soeticheyt, gedrukt 1619. Veel meer betekenis hebben de beide blijspelen Moortje, 1615, en Spaensche Brabander, 1617. Moortje is een levensbeeld uit de middenstand, naar het model van Eunuchus van Terentius. Het dagelijks leven in Amsterdam wordt geschilderd in de Sp. Br., die opgebouwd was naar het verhaal van Lazarillo de Tormes, de bedeljongen uit de Sp. schelmenroman. Beide stukken, hoe vrolijk ook, missen hun stichtelijke strekking niet. Deze komt nog veel sterker uit in Bredero's Aendachtigh Liedt-Boeck, een werk naar de levensopvatting van Spieghel, neergelegd in de Wellevensconste. Daarnaast staan zijn amoureuze en boertige liederen, die veel groter verdienste hebben dan de tragi-comediën. Voortreffelijk is zijn werk in de schildering van figuren als Leckerbeetje in Lucelle en van die der kluchten; in de tekening van 't Amsterdamse volksleven in de beide blijspelen, in de portretten van de Sp. Brabander en van zijn knecht Robbeknol wel het allermeest. In de Opdracht van zijn Sp. Brabander heeft Bredero de poëzie verheerlijkt, ‘die als een goddelicke sonne hemel en aarde verheugt en verciert’. Achter de 2e druk van het Schilderboek staat het Leven van Van Mander, van Bredero, 1618. Hij dichtte ook de versjes bij de Emblemata Horatiana en bij de 2e druk van Thronus Cupidinis. zie Emblemata. In 1622 verschenen G.A. Brederoos Nederduytsche Rijmen, ‘als is: verscheyden Brieven; ook het Lof van Riickdom en Armoede’, met zijn zinspreuk ‘'t kan verkeeren’. Onder de lijkdichten dat van Vondel: Hier herbercht 't lijf, wiens geest in schertsen munten uyt, En met veel boertery steeds swanger ging van herssen, Wien Charon willig voert om sunst in d'oude schuyt, Vermits de zieltjens droef noch lachten om zijn farcen. Hij had Vondel geprezen met een lofdicht bij Het Pascha, 1612. ‘Alle de wercken, soo spelen, gedichten, brieven en kluchten’ van Bredero werden opnieuw uitgegeven in 1644, opgedragen aan Albrecht Koenraad, burgemeester van Amsterdam en bewindhebber der W.I.C. Bezorger van deze nieuwe uitgave was de uitgever Cornelis Luidewijck van der Plasse. Deze voegde er bij het nooit gedrukte spel Het daghet uyt den Oosten, dat Bredero onvoltooid achterliet en dat nu ‘van andere liefhebberen voltoit werdt’. De uitgave werd ingeluid met sonnetten en verder met een ode van J. Colevelt. In 1678 kwam er weer een uitgave; sedert begon men hem te vergeten. Nieuwe volledige uitgave van Bredero, 1890, van Jan ten Brink, Moltzer, Kalff, Kollewijn, Unger en Te Winkel. Dr. Jan ten Brink zette een grote studie over Bredero op touw; 2e omgewerkte druk 1888. Een Bredero-tentoonstelling werd gehouden te Amsterdam, 1885. C.H. den Hertog schreef Over de bronnen van Bredero's romantische spelen in De Gids van 1887. Dr. F. Buitenrust Hettema gaf in de Zwolsche Herdrukken een bundeltje Liederen van Bredero uit. De Dramatische Werken opnieuw uitgegeven door Dr. J.A.N. Knuttel. In 1943 verzorgde A.A. v. Rijnbach Bredero's Toneelwerk; in 1944 kwam zijn nieuwe uitgave van 't Groot Liedboek. De naam Bredero naar het uithangbord van zijn vader. Woordenboek op zijn gedichten van A.C. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Oudemans Sr., 1857. Dr. J.B. Schepers gaf in 1918 minnedichten van Bredero uit, met muziek. Reeds eerder twee belangrijke studies van J.B. Schepers: Bredero's Liefde voor Margriete en B.'s invloed op tijdgenoten, N. Gids 1913 en '14. Studie over Bredero van Dr. Prinsen, 1919. In het Leidse Tijdschrift van 1895 heeft H.J. Eymael aangetoond, dat de berijming van Schynheiligh van Bredero is, en aannemelijk gemaakt, dat deze daarbij de beschikking had over de prozavertaling van Lo Ipocrito van Aretino; het stuk 1624 uitgegeven. Bibliografie van Bredero door J.H.W. Unger, 1884. [Matthijs van Bree] Bree, Matthijs van -, 1773-1831, de schilder, geb. te Antwerpen, schreef o.a. Albrecht Beiling, treurspel in 5 bedrijven. zie Sifflé. [Daniël de Breen] Breen, Daniël de -, 1594-1664, van Haarlem, leerde in zijn proponentstijd Grieks aan Vondel. [Joost van Breen] Breen, Joost van -, leraar aan de zeevaartschool te Amsterdam, kluchtspeldichter: De Swarte Minnaers; Bedroge Jalouzy, 1659; Klucht van 't Kalf, 1656; Jean de la Roy of d'ingebeelde Rijke, 1665, het bedrog met een ton met waardeloze inhoud; De ziende Blindeman met een minnaar als speelman, 1660. [Leo van Breen] Breen, Leo van -, geb. te Goes, 1906; journalist; dichter en romanschrijver. [Johanna Breevoort] Breevoort, Johanna -, ps. van M.G. Bakhoven-Michels, 1869-1942, Chr. romanschrijfster. Vrouwenweelde en Vrouwensmart, 1901. Over schuimende golven, 1925. [De Breideldief] Breideldief, De -, de kapelaan van Sint-Brandaan, die een zilveren toom wegneemt uit de pronkzaal van een kasteel in de nabijheid van het Paradijs. Duivels grijpen hem, doch Brandaan verlost hem door zijn gebed. Bekende episode uit de roman van Sint-Brandaan. [Gerrit Brender à Brandis] Brender à Brandis, Gerrit -, 1752-1802, van Duitse afkomst, onderwijzer en wijnroeier te Amsterdam, 1795 secretaris der Municipaliteit; secretaris van het Nut; schrijver van heel wat werken. Daaronder Het waare doel der Mij. tot Nut van 't Algemeen, 1788. In zijn Taal-, Dicht- en Letterkundig Kabinet, 1781-'84, nam hij anakreontische stukjes van Bellamy en vertaalde verhandelingen op, b.v. van Schlegel en Marmontel. Hij was 1785 de oprichter van het Amsterdamsch Dicht- en Letterlievend Genootschap. Reeds in 1780 gaf hij De Schilderkunst in Drie Zangen uit; in de voorrede blijkt, dat hij bekend was met Winckelmann en Riedel en Van Alphens Theorie. Ook maakte hij hier Lessing bekend; zie daar. Van 1785-'87 verscheen zijn Taal-, Dicht- en Letterkundig Magazijn. Als Patriots dichter maakte hij 1779 een Lierzang aan de Britten, d.i. tegen Engeland, wegens de aanranding van het convooi onder Van Bylandt: Zo sticht ons Nederland Een Tweeden Chattams brand, En jaagt uw Vloot op 't Strand. Beeft, trotsche Britten! beeft: of volgt 't verbond der Vreeden. Van 1793-'95 gaf hij een Almanak tot Nut van 't algemeen uit. In 1797 zijn Welkomstgroet aan Jan Willem de Winter, bevelhebber der vloot bij Kamperduin. [C.P. Brest van Kempen] Brest van Kempen, C.P. -, 1815-'65, resident van Bantam 1855-'57, leeft voort als Slijmering, zoals hij afgebeeld is in Max Havelaar. [Jan Brester] Brester, Jan -, 1805-'62, koopman te Amsterdam, dichter van grappige stukjes in de almanakken en van ijsliedjes. [Gerrit Hendrik van Breughel] Breughel, Gerrit Hendrik van -, boekverkoper te Amsterdam, lid v.d. Brabantse Kamer, gaf 1612 en '13 zijn Boertighe Cluchten uit. Daarbij Van een droncken sleper met zijn nuchteren peert, 't eerste pleidooi voor dierenbescherming. Als kluchtdichter beoefent hij nog het ouderwetse refrein; zijn stukken beginnen met een rondeel; 't zijn tafelspelen. B.v. Van een droncken Boer, die door droomen nuchteren wordt, en die dan preekt over zijn, eigen zonden. Hij vertaalde de 50 Lustighe Historien van Boccaccio, die Coornhert overgelaten had, 1605. [H.R. de Breuk] Breuk, H.R. de -, 1814-'62, dichter. [Henk Breuker] Breuker, Henk -, geb. 1918 te Amsterdam, ging in de Bezettingstijd naar Frankrijk, wist 1943 uit een kamp te Bordeaux te ontvluchten. Prozaschrijver. [Het Breviarium (Overzicht) der Vlaamse Lyriek] Breviarium (Overzicht) der Vlaamse Lyriek, Het -, Vlaamse gedichten, ingeleid door Marnix Gijsen. Daarin o.a. Een Gracie (danklied) van Cornelis Crul; zie daar. [brevier] brevier (L. breviarium = kort overzicht), 1o getijdenboek, gebedenboek voor priesters en kloosterlingen naar de getijden van de dag. Uit de M.E. kostbare hss. bewaard met L. of Ned. gebeden, psalmen, liederen, heiligenlevens. 2o voorschriften omtrent het gedrag, als lekenbrevier, vrouwenbrevier. [Jan Breydel] Breydel, Jan -, en Pieter de Coninck, de beide aanvoerders der Bruggelingen in de Guldensporenslag van 1302, verheerlijkt in De Leeuw van Vlaanderen van Conscience. Standbeeld op de Grote Markt van Brugge, 1887. {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} [Marcel Breyne] Breyne, Marcel -, pseud. Aertholf Biekens, geboren te Roubaix in 1890. Schrijver van een bijbels toneelstuk Samuel en talrijke dichtbundels, o.a. Uit mijn Ballingschap. [brieven] brieven, als kunstproza, reeds bij Cicero en Plinius; daarna bij de Humanisten, vooral bij Erasmus, in het Latijn. In de landstaal te onzent het eerst bij Hooft. Als letterkundige vorm kwamen de brieven op in de 18e eeuw. Brieven over onderscheiden onderwerpen, 3 delen, van Wolff en Deken, 1780; Brieven van Abraham Blankaart, 3 delen, 1788; Vertrouwde Brieven, 1800. [brieven] brieven, van bekende landgenoten, o.a. van Hooft, Bilderdijk, Multatuli, Busken Huet, Potgieter, Vincent van Gogh. In 1941 verscheen Het hart op de tong, 101 brieven van Nederlanders, door W.G. Hellinga. [roman in brieven] brieven, roman in -, kwam op in Engeland met die van Richardson; zie daar. Daarna in Frankrijk Rousseau en in Duitsland Goethe met Die Leiden des jungen Werthers. Bij ons nagevolgd in de roman Sara Burgerhart en later in Willem Leevend en Cornelia Wildschut van de dames Wolff en Deken. Daarna Rhijnvis Feith, Mw. v.d. Weyde, Mw. Post, De Witte Jr., A. Loosjes Pzn. en Mw. De Neufville. Later Majoor Frans van Mw. Bosboom. In Vlaanderen nog in 1928: De Leemen Torens van Teirlinck en V.d. Woestijne; zie daar. Dr. J. ten Brink schreef een uitvoerige studie over de roman in brieven, 1889. [Brieven van Abraham Blankaart] Brieven van Abraham Blankaart, van Wolff en Deken, 1787-'89; zie daar en Abraham. Samen 59 brieven van meer dan 1000 blz., ‘zo lang als een lynbaan’; over opvoeding, over de verhouding van ouders en kinderen, over erfelijkheid. [Brieven der Heilige Maeghden] Brieven der Heilige Maeghden, martelaressen, 1642 door Vondel uitgegeven met een opdracht aan de Heilige Maagd; herdrukt in 1687, 1702 en '21. Beschrijving van de geschiedenis der Martelaressen in briefvorm naar het model van Ovidius' Heldinnebrieven; zie daar. Van S. Aeght, aan Makaria, hare speelgenoot; S. Barber aan Dioscorus, haren vader; S. Agnes aan Esmerens, hare zuighgenoot, enz. Vondel gaf in deze brieven zijn eigen gedachten weer en leverde aldus een Roomse tegenhanger van De Helden Godes uit zijn jonge jaren. Geestelijke epiek met verheerlijking van de H. Maagd. [Brieven over verscheidene Onderwerpen] Brieven over verscheidene Onderwerpen, 1780-'81, van Wolff en Deken, het eerste gemeenschappelijke werk, in de geest van de Spectatoriale Geschriften, met opvoedend karakter. [Dr. W.G. Brill] Brill, Dr. W.G. -, 1811-'96, hoogleraar in het Ned. te Utrecht, 1859-'81, taalgeleerde. Spraakleer, 1846; Rijmkroniek van Melis Stoke, 1885. Hij was de man, die de studie van Goethe opvatte en aanprees; hij gaf een verklaring van Faust II in het licht. Zijn studie over Stoke is een gericht over de uitgave van Huydecoper. [Ernst Brinck] Brinck, Ernst -, Geldersman, 1612 de secretaris van het eerste gezantschap naar Konstantinopel, bezocht voor zijn vertrek Roemer Visscher en tekende in zijn Memorabilia bijzonderheden aan over Visscher en zijn dochters. Later werd hij burgemeester van Harderwijk. [Johannes Brinckerinck] Brinckerinck, Johannes -, geb. 1359 te Zutfen; 1393 rector van het Meester-Geertshuis te Deventer; 1408 stichter van het vrouwenklooster te Diepenveen; † 1419. Schreef collatiën, d.i. preken, in de geest van zijn leermeester Geert Grote. [Brinio] Brinio, historisch verhaal van Jacob van Lennep, opgenomen in Onze Voorouders. Hij volgde daarbij Drost, die zijn schets De Kaninefaat onvoltooid had moeten laten. [Melt J. Brink] Brink, Melt J. -, de Afrikaanse volksdichter in de trant van Van Zeggelen. Grappige Stories en andere Versies, 7e bundel 1909. Schreef ook een groot aantal blijspelen voor 't liefhebberijtoneel. [Barend ten Brink] Brink, Barend ten -, 1803-'75, uit Harderwijk, 1828-'54 rector te Appingedam, daarna praeceptor te Utrecht. Levensbeschrijving van R.M. van Goens, 1869. Vader van Prof. Jan ten Brink. [Jan ten Brink] Brink, Jan ten -, 1771-1839, ijverig Patriot, 1796 praeceptor, 1804 hoogleraar te Harderwijk, 1815 te Groningen in de Oude Letteren. Grootvader van de bekende schrijver, zijn naamgenoot. Behalve door zijn klassieke werken is hij bekend als Vrijheidspoëet; naamloos verscheen in 1812 een gedicht aan Napoleon; gevolgd door Napoleons Straf, 1815. Hij bezorgde de nagelaten gedichten van Helmers, 1814, en van Van Heyningen Bosch, 1824. Tegen de Belgen een gedicht in 1830. [Dr. Jan ten Brink] Brink, Dr. Jan ten -, 1834-1901, geb. te Appingedam, promoveerde 1860 te Utrecht in de godgeleerdheid, belastte zich 1860- '62 te Batavia met de opvoeding van enkele jongelui, 1862 leraar te 's-Gravenhage, 1884 hoogleraar in 't Ned. te Leiden. Hij schreef reeds in 1859 zijn studie van het Ned. blijspel G.A. Bredero, opgedragen aan Van Lennep, de uitgever van Vondels werken. Zijn werk was het bekroond antwoord op een prijsvraag van de Groninger Akademie. Tweede, geheel omgewerkte druk, 1888. In 1860 volgde Dirck Volckertsen Coornhert. Verder: Oost-Indische Dames en Heeren, 1866, opgedragen aan J.D. Fransen {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} van de Putte, minister van Koloniën; Vier Bladzijden uit de Gesch. der F. Revolutie, 1868; Vondel bekroond, 1868; Het Vuur dat niet wordt uit gebluscht, 1868 en andere novellen uit het provincieleven (Appingedam); Nederlandsche Dames en Heeren, 1873, opgedragen aan Henri Havard; Letterkundige Schetsen, 1874-'75; Drie Volksliederen, 1874; Slachtoffers en Helden der Fransche Revolutie, 1875; De Opstand der Proletariërs (Commune van Parijs), 1876; Emile Zola, 1879; Onze Hedendaagsche Letterkundigen, 1882-'87; Litterarische Schetsen en Kritieken, 1882-'88, in 17 delen; de rede, waarbij hij het hoogleraarsambt aanvaardde over De Gesch. der Ned. Letterk., 1884; een studie over de Holl. Schelmenroman, Dr. Nic. Heinsius, 1885, opgedragen aan Busken Huet; De Roman in Brieven, 1889; Jan Starter, 1890, en Brechtje Spieghels, 1898, twee letterkundige novellen; De Oude Garde en de Jongste School, ‘studiën over de letterkundige geschiedenis van den dag’, deel I. 1891. Over Vosmaer, Hofdijk, Zimmerman, Schimmel, Thijm, Goeverneur, Huet, Virginie Loveling e.a. Deel II, over Couperus, Jac. van Looy enz. met een overzicht der buitenlandse letteren. Ten Brink werd fel bestookt door de Mannen van Tachtig. Tot zijn laatste werken behoren: De oorsprong van de Graal, 1897; een grote studie over de Prozaromans, 1899; niet voltooid; Geïllustreerde Gesch. der Ned. Letterkunde, vooral voor het grote publiek bestemd, 1899. De Gesch. der N. Ned. Letteren in de XIXe Eeuw, 1888-'89, is een omwerking en aanvulling van de Hedendaagsche Letterkundigen; daarin een overzicht over Jan ten Brink zelf van Smit Kleine; 2e druk van Taco de Beer. De betekenis van Ten Brink als de geschiedschrijver van onze letteren ligt daarin, dat hij voortdurend verband legt tussen de onze en de buitenlandse literatuur. In 1873 was hij redacteur geworden van het maandblad Nederland, waarin hij Zola bij ons bekend maakte. Deze artikelen verschenen in 1879 in boekvorm. Het oordeel van Brom over Ten Brink in Geschiedschrijvers van onze Letterkunde is zeer ongunstig. [Bakhuizen van den Brink] Brink, Bakhuizen van den -, zie Bakhuizen. [C.L. Brinkman] Brinkman, C.L. -, 1820-'81, boekhandelaar en uitgever te Amsterdam, begon de bibliografie van Ned. schrijvers, waaraan nog steeds wordt voortgewerkt. [Naatje Brinkman] Brinkman, Naatje -, 1760-1828, trouwde 1784 met Coenraad van Streek, berijmde een vertaling van De Fransche Catechismus; was in 1800 redactrice van de Constitutioneele opregte Woensd. Bataafsche Courant. Gaf 1804 een roman in 2 delen uit: Charakters en Lotgevallen van Adelson, Heloïse en Elius, nabootsing van La Nouvelle Heloïse van Rousseau en van de romans van Wolff en Deken. Zij dichtte op de ramp van Leiden 1807 en begroette koning Lodewijk met een Welkomstgroet na de watersnood van 1809 en in 1813 de Souvereine Vorst enz. [Gezine Brit] Brit, Gezine -, uit Blokzijl, huisvrouw van Jacob van Gaveren, dichteres van stichtelijke poëzie. zie A. Houbraken. [Britse romans] Britse romans, de M.E. Arturromans, over de Ridders van de Ronde Tafel. Ook Keltische romans genoemd. zie Artur. Studie over de vrouw in de Britse romans van B.M. v.d. Stempel, 1910. [brochures] brochures, volgden in de 19e eeuw de pamfletten van vroeger op. Na 1848 Groen van Prinsterer, na 1870 Dr. Kuyper; van liberale zijde Fruin en Vreede; op kerkelijk gebied de voor- en tegenstanders der moderne theologie; daarna maakten anderen er ruim gebruik van. Alleen over de April-beweging 1853 meer dan 300. [Herman Broeckaert] Broeckaert, Herman -, 1874-1930, uit Wetteren, Vlaams schilder van de Scheldestreek, dichter. Liederenbundels Van den Minnestreel en Uit het Scheldeland, met 't Maseurken, door Emile Hullebroeck alom bekend geworden. Oorlogsgedichten, 1919. Zoon van Jan. [Broeckaert Jan] Broeckaert Jan -, 1837-1911, griffier van het vredegerecht in zijn geboorteplaats Wetteren in O. Vlaanderen; dichter; gaf een bundel Rederijkersgedichten der 16e eeuw uit, 1893; schreef met Fr. de Potter de Gesch. der Gemeenten van Oost-Vlaanderen (46 delen) en met Th. Coopman de Biographie v.d. Vlaamse Taalstrijd (10 dln.). [Karel Broeckaert] Broeckaert, Karel -, 1787-1826, Vlaams Voltairiaans schrijver. Borgers in de Estaminé en Den jongen Tobias. [Mattheus van den Broecke] Broecke, Mattheus van den -, opperkoopman, admiraal der retourvloot van 1670, bewindhebber der V.O.C. en burgemeester van Dordrecht, † 1685. Bezongen door J. Oudaen en D. v. Hoogstraten. [Pieter van den Broecke] Broecke, Pieter van den -, 1575-1640, uit Antwerpen, kwam 1597 naar Amsterdam, deed 4 reizen naar Afrika, ging 1613 met de G.G. Reynst naar Indië, werd directeur van de handel te Soerate in Voor-Indië; 1618 bevelhebber van het fort te Jakatra bij Coens afwezigheid, verraderlijk gevangen genomen door de vorst Widjaja Krama, door Coen verlost en aan 't hoofd der vloot geplaatst; ging terug naar Nederland als bevelhebber der retourvloot. Zijn Reisjournael werd 1634 uitgegeven en herhaaldelijk gedrukt. Keerde terug naar In- {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} dië en † gedurende het beleg van Malakka. [Johan Wouter Broedelet] Broedelet, Johan Wouter -, 1877-1946, geb. te Batavia, eerst toneelspeler; schrijver van romans en toneelstukken. Toneelbeoordelaar van De Haagsche Post. Verwierf 1941 de V. de Viesprijs. [Lucie Broedelet] Broedelet, Lucie -, geb. te 's-Gravenhage 1875, dichteres, medewerkster a.d. Nw. Gids. Schreef ook onder ps. Stella Violantilla. [Broeder Benjamin] Broeder Benjamin, de gewezen slagers-knecht, die oefenaar was geworden en optrad als ‘herder en leraar’, in de roman van Saartje Burgerhart; geschilderd als afschrikwekkend voorbeeld van huichelarij. [Broeder Gheraert] Broeder Gheraert, zie Geraert. [Broedermin en Taelyver] Broedermin en Taelyver, rederijkerskamer te Gent gesticht 1840 door Karel Ondereet; zie daar. Voor deze Kamer werd in 1847 de Minard-Schouwburg geopend, genoemd naar de eigenaar en bouwmeester. [De Broeders] Broeders, De -, naar de vorm een drama, De Tragedie van het Recht van Frederik van Eeden, 1894. Het drama, in 15 bedrijven, moet bewijzen, dat het recht een ‘voetveeg van het lot’ is. Het stuk stelt een zwerftocht van Psyche voor; een aantal tonelen spelen op aarde tussen een czaar Peter en zijn halfbroer Iwan, andere in de hemel tussen Jahwè en Satan. Tweede druk heet Broederveete. [Broeders des Gemenen Levens] Broeders des Gemenen Levens, d.i. van het in-gemeenschap-leven, 1381; zie Geert Groote en Radewijnsz. Zij waren aan geen regel gebonden, maar hielden die van gehoorzaamheid, kuisheid, en armoede in ere. Wegens hun ijver in het preken heten ze ook collatie-broeders. Zij liepen in broek en rok van grof, grijs laken met een grijze kap op het hoofd en trippen of muilen aan de voeten. In hun preken tastten zij ook de misbruiken van monniken en geestelijken aan. Zo verwekten zij daaronder vijanden, die ook tegen hen opkwamen wegens hun preken in de volkstaal. zie Moderne Devotie. Ze gaven onderwijs aan de stads-of aan de kapittelscholen. Geert Groote gaf de raad, dat ze opgenomen werden in de orde der Reguliere Kanunniken, om ze te vrijwaren tegen de beschuldiging van vrijgeesterij, die ook niet lang uitbleef. Velen volgden Geert Groote's raad en zo ontstond het Klooster Windesheim, weldra gevolgd door vele andere; in 1475 waren er 84 kloosters, waarvan 13 voor vrouwen. De Broeders vormden een Ned. godsdienstig genootschap tegen het einde der M.E. van zeer grote betekenis voor de volksontwikkeling. Fraterhuizen o.a. op de Agnietenberg bij Zwolle, te Windesheim en in de stad Groningen, in het tegenwoordige Prinsenhof. De Broeders des Gemenen Levens hebben zich verdienstelijk gemaakt door het schrijven van en vooral door het afschrijven van prozawerken. De librarius had het opzicht over de boekerij van het klooster, de rubricator zorgde voor de verluchting, de ligator voor de band. [Broeders gevangenisse] Broeders gevangenisse, zie W. de Groot. [Lambertus van den Broek] Broek, Lambertus van den -, zie Paludanus. [Lambrecht van den Broek] Broek, Lambrecht van den -, 1805-'63, uit Rotterdam, schreef 1824 zijn eerste gedicht in de Muzenalmanak en werd verder voortgeholpen door de redacteur Immerzeel. Hij had niet veel onderwijs gehad, maar wist zich te ontwikkelen. Zijn eerste bundel Gedichten van 1828 bevatte een afdeling Oostersche Poëzy, iets nieuws in onze letteren. Van 1832 is zijn Reis naar Java in dichterlijke taferelen; van 1836 het dichtstuk De Ondergang van Jeruzalem. Van den Broek moest van zijn pen leven en heeft veel gedichten, ook voor kinderen, gemaakt. [B.H. Broekema] Broekema, B.H. -, 1901-'44, slager te Warfum, die zich opwerkte tot schrijver in Gron. dialekt, vooral van toneelwerk. Weggevoerd naar Duitsland. [Johan van Broekhuizen] Broekhuizen, Johan van -, 1649-1707, uit Amsterdam, diende als luitenant in de Holl. Waterlinie 1672, op de vloot van De Ruyter 1674, kreeg als hopman zijn ontslag bij de vrede van Rijswijk. Hij stond 1686 in ondertrouw met de weduwe van Antonides, weigerde te trouwen en kreeg een proces, dat 7 jaar duurde. Van 1697-1707 woonde hij te Amstelveen en wijdde hij zich aan de L. en Ned. letteren. Zijn Ned. Gedichten werden 1712 uitgegeven door D. van Hoogstraten, met lijkdichten van A. Moonen, Ludolph Smids, H. Angelkot, F. Halma, Wellekens, J. de Haas, P. Vlaming, L. Schermer, D. Willink e.a. Hijzelf maakte een lijkdicht op Antonides. Ook van Pluimer was hij een vriend. Hij was meer geleerde dan kunstenaar of krijgsman; hij was een klassiek filoloog; hij volgde Propertius en Tibullus na. Verder schreef hij herderszangen, minnedichten, en L. gedichten op de Derde Engelse Oorlog. Te Amstelveen werd hij bedlegerig, begon hij te peinzen over ‘den toekomenden staet des eeuwigen levens’; zijn vrienden, waaronder David van Hoogstraten, verpleegden hem. David beschreef ook zijn leven, 1712. Een nieuwe uitgaaf van zijn werken kwam in 1883 van Dr. R.A. Kollewijn. [G. Broens Jr.] Broens Jr., G. -, 1813-'80, journalist te Amsterdam, schreef onder ps. Hagiosimander in 1861 Max Havelaar! Een beroep op {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} de Ned. vrouwen. Hij was redacteur van het Effectenblad en verzamelde zijn artikelen daarin als Papillotten van Oom Geurt, 1863. [Cornelis Broere] Broere, Cornelis -, 1803-'60, uit Amsterdam, priester, hoogleraar a.h. Seminarie Hageveld, destijds te Velzen en te Voorhout. Schreef: De terugkeer van Hugo de Groot tot het Kath. geloof, 1856. Dithyrambe op het Allerheiligste, 1845. [Wilhelm Broes] Broes, Wilhelm -, 1766-1858, uit Amsterdam, predikant aldaar sedert 1804. Leerredenen en kerkelijke geschriften. [Reinder Brolsma] Brolsma, Reinder -, zie Friese dichters. [E.Th.J. Brom] Brom, E.Th.J. -, geb. 1864 te Amsterdam, directeur van een verzekeringskantoor; R.K. dichter; † 1935. Onder invloed der Beweging van Tachtig. Bloemlezing uit zijn werken door Anton van Duinkerken, 1932. [Dr. Gerard Brom] Brom, Dr. Gerard -, geb. 1882 te Utrecht, R.K. letterkundige, 1923 prof. te Nijmegen in Ndl. en alg. letterk. Holl. schilders en schrijvers in de vorige eeuw, 1927. Zijn proefschrift liep over: Vondels bekering, 1907. Verder o.a. Barok en Romantiek, 1923; Romantiek en Katholicisme, 1926; De Dominee in onze literatuur, 1924; Vondels Geloof, 1935: Schaepman, 1936; Java in onze kunst, 1931; Geschiedschrijvers van onze Letterkunde, 1944. zie Max Havelaar en Potgieter, slot. Was van 1916-'26 redacteur-secretaris van De Beiaard. [Bronbeek] Bronbeek, invalidenhuis voor Indische militairen bij Arnhem, schenking van Willem III, 1863. Bezongen door Potgieter, 1864. De aanhef is een hulde aan de vaderlandse vlag: Gij, die wat hemelen u omvingen, Eens in die alle een beeld van macht, Ons prikkelt door de erinneringen.... [Grooten Bron der Minnen] Bron der Minnen, Grooten -, het amoureus liedboek van Bredero. [Henri Brondgeest] Brondgeest, Henri -, 1867-1928, toneelspeler, geb. te Tjeribon, † te Batavia. [Titia Brongersma] Brongersma, Titia -, dichteres van de bundel mengeldichten De Bron-swaan, 1686. In 1685 stelde zij een onderzoek in naar het hunebed te Borger; in haar bundel is opgenomen Lof op 't Hunnebed. [Dr. A.W. Bronsveld] Bronsveld, Dr. A.W. -, 1839-1924, uit Harderwijk, predikant, schreef 1864 Rijmpjes, lekedichtjes, De Genestet nagevolgd, om De Genestet, Busken Huet, Dr. Pierson en andere Modernen te bestrijden. Hij verzamelde een bloemlezing uit Lodenstein, 1867. Schreef veel op kerkelijk gebied, b.v. De Evangelische Gezangen, historisch-letterkundig onderzoek, 1917. Sedert 1868 redacteur van de Stemmen voor Waarheid en Vrede. Hij was de stichter van de Chr. Historische Unie. [De Bron-swaan] Bron-swaan, De -, zie Brongersma. [Mr. P. Brooshooft] Brooshooft, Mr. P. -, 1845-1921, tot 1904 hoofdred. v.d. Locomotief te Semarang; schreef de roman Plicht, premie van het Nieuws van den Dag, 1886. Zijn toneelstuk Zijn meisje komt uit! geeft een beeld van Indisch leven; 1883. Hij was ook de schrijver van een Gesch. v.d. Atjeh-oorlog, 1887. En van Multatuli, de Natie en Thorbecke. [Van der siecten der Broosscer Naturen] Broosscer Naturen, Van der siecten der -, moraliteit uit het begin der 15e eeuw. De Broze Natuur is ziek, vraagt Maria om hulp; deze wendt zich tot Jezus. Jezus schrijft voor, dat Kennisse, Vreeze en Inspiracie een ‘purgacie’ moeten gereed maken van berouw, biecht en hete tranen. Gedrukt te Brussel, ± 1510. [Johan van Brosterhuysen] Brosterhuysen, Johan van -, 1596-1650, uit Leiden, hield zich bezig met muziek en tekenen, lid v.d. Muiderkring, 1639 secretaris bij de Kastelein van Heusden, 1646 prof. aan de nieuwe Illustre School te Breda. Zijn verdienste ligt niet in zijn gedichten of geschriften, maar in zijn vriendschap en belangstelling voor Hooft, Vondel en Huygens. Hij spoorde zijn vriend Joh. v. Heemskerck aan, zijn Raat voor de Liefde uit te geven. Van hem zelf Grol verovert, opgenomen in Bloemkrans van verscheiden Gedichten, 1659. Hij vertaalde uit het E. van Francis Godwin De Man in de Maan ‘oft Verhael van een reize derwaerts, gedaen door Domingo Gonzales, de spoedige bode’. [Mr. Mattheus Brouërius van Nidek] Brouërius van Nidek, Mr. Mattheus -, 1677-1743, uit Amsterdam, vermogend en letterlievend, gaf 1726 de Rym-Oeffeningen van Jeremias de Decker uit. Schreef teksten bij plaatwerken als Het Zegepralende Kennemerlant en de Zegepralende Vecht, 1719. Gaf oude kronieken uit als Analecta Medii aevi, b.v. die van Sikke Beninga, 1725. Verder Kleefsche Oudheden, 1727-'33. [A. Brouwer] Brouwer, A. -, ps. van Jac. v. Looy, in de 1e jaargang v.d. Nw. Gids. [Abe Brouwer] Brouwer, Abe -, Fries dichter en romanschrijver, schrijver voor 't Friese toneel. In 1949 werd zijn novelle Trou voor de Friese boekenweek bekroond. [Dr. Jelle H. Brouwer] Brouwer, Dr. Jelle H. -, geb. 1900 te Beetsterzwaag, Fries letterkundige en dichter; secretaris v.d. Fryske Akademy. De Gouden Ure, een verzenbundel van 1930. Gaf Gysbert Japicx Wirken uit met J. Haantjes en P. Sipma, 1936. Studie over Starter, 1940; over Joost Hiddes Halbertsma, 1941. In 1941 hoogleraar in 't Fries en 't Gotisch te Groningen. {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} [Dr. Joh. Brouwer] Brouwer, Dr. Joh. -, 1898-1943, doodgeschoten. Schrijver van Johanna de Waanzinnige, van Philips Willem en van Montigny. Onder ps. J. Geerlinck schreef hij een doktersroman Vandaag geen spreekuur, onder ps. V.d. Meer De Schatten van Medina-Sidonia, 1939. [Reind Brouwer] Brouwer, Reind -, geb. 1910 te Siddeburen, onderwijzer te Assen, schreef 1941 de streekroman Dauw over dorstig land, die de aanmoedigingsprijs van de Regering ontving. Met 2 vervolgen. [Van Limburg Brouwer] Brouwer, Van Limburg -, zie L. [Jan Willem Brouwers] Brouwers, Jan Willem -, geb. 1831 te Margraten, hoofdredacteur van De Tijd, 1863-'72; daarna pastoor. Schrijver en spreker; een van de drie van 't R.K. Amsterdamse ABC (Alberdingk, Brouwers, Cuypers) † 1893. [P.J.H. Brouwers] Brouwers, P.J.H. -, 1831-?, uit Stokheim a.d. Maas in Belgisch Limburg; onderwijzer, leraar, hoofdopziener van het onderwijs in W. Vlaanderen te Ieperen. Schreef schoolboeken en gedichten; bestuurder van het Davidsfonds. Schrijversnaam J. Brouwers. [Van de Hel van het Brouwersgild] Brouwersgild, Van de Hel van het -, ‘spel van sinnen’, 1545, in 't archief van Trou moet blycken, hekeling van de rijkdom en van de hebzucht; Lucifer laat al de ‘uitzuigers’ alvast opschrijven voor de hel. [Henry Brown] Brown, Henry -, E. graveur, die de tekeningen maakte voor het verzamelwerk De Nederlanden. zie daar. [Van Bruer Willeken] Bruer Willeken, Van -, zinnespel in 1565 te Hasselt gespeeld, een verdediging van de R.K. kerk. Een kloosterbroeder hangt de kap op de tuin, maar keert terug. [De Brug] Brug, De -, ts. van 't verbond van Christelijke Letterkundige Kringen, 1921-'41; organisatie van lezers en schrijvers tezamen. [Brugge] Brugge, beschreven in de verhalen van Maurits Sabbe. Verheerlijkt in De Drie Zustersteden van Ledeganck, om de grootheid van zijn verleden; beklaagd om het droeve heden, 1846. En met de wens: Dan moge ons nakroost Brugge eens niet slechts schoon hervinden, Maar schoon en levend als weleer. [Carry van Bruggen] Bruggen, Carry van -, 1881-1932, uit Zaandam, dochter van de rabbi De Haan, romanschrijfster. Beschreef het leven van haar jeugd in Het Huisje aan de Sloot, 1921. Zij was getrouwd met Kees van Bruggen, zie daar. Later met Dr. Pit, kunsthistoricus. Haar Prometheus is ‘een bijdrage tot het begrip der ontwikkeling van het Individualisme in de Literatuur’. Heleen, met autobiografisch karakter, is een bijdrage tot het vrouwenvraagstuk. De Verlatene, 1909, is een realistische roman uit het Joodse leven. Schreef ook onder ps. Justine Abbing. [Jochem van Bruggen] Bruggen, Jochem van -, geboren te Groede 1881, Afrikaans prozaschrijver van 't maatschappelijk leven, over de arme blanken, de ‘bijwoners’. Roman Ampie, realistisch-humoristisch, 1924-'28. Booia, de roman van de Kaffer. - Nu te Steenkoppies in Transvaal. [Dr. J.R.L. van Bruggen] Bruggen, Dr. J.R.L. van -, 1895-1948 geb. te Johannesburg, promoveerde 1922 te Amsterdam, leraar te Potchefstroom 1927, Afrikaans dichter en romanschrijver; ps. Kleinjan. [Kees van Bruggen] Bruggen, Kees van -, geb. 1874, journalist, redacteur v.d. Deli-Courant, daarna letterkundig criticus voor het Handelsblad. Romans: Het verstoorde mierennest, 1916. zie Carry van Bruggen. [Johannes Brugman] Brugman, Johannes -, 1399-1473, uit Kempen in de Rijnprovincie, leidde in zijn jeugd een lichtzinnig leven, maar kreeg een ‘inslag’, gelijk blijkt uit zijn twee liederen. Hij kwam onder invloed van Dionysius de Karthuizer en trok 20 jaar lang predikend door deze landen. Een aantal sermoenen of collatiën zijn bewaard in het Diets, dat hij volkomen beheerste. Ook zijn Leven van Jezus zal in het openbaar zijn voorgedragen. Hij is de eerste in onze geschiedenis, die bekend bleef van wege de macht van zijn woord, die spreekwoordelijk gebleven is. Hij maakte zich verdienstelijk als vredestichter in Friesland, stelde 1455 het nieuwe stadsrecht van Bolsward samen. IJverig voorvechter der Observantie, de hervorming der Franciscaner kloosters, waarvan hij de strenge geest had leren kennen in het broederklooster van St. Omer. Toen dichtte hij: Hadieu der werelt minnen, Hadieu, tis al ghedaen! Ic heb in minen sinnen Wat niewes aen te gaen. Ic wil gaen avonturen Te gaen enen anderen ganc, Al solt mi werden sure: Och ewelijc is so lanc! Van hem is ook het L. Leven van de H. Lidwina. Hij † te Nijmegen. De betekenis van de mystiek in 't licht gesteld door Moll's boek over Brugman, 1854. In 1925 zijn 20 preken van Brugman weergevonden. Uitgegeven door P. Nootens, 1949. In 1948 gaf A. van Dijk Verspreide Sermoenen uit. [De Bruid daarboven] Bruid daarboven, De -, toneelspel van Multatuli; gedicht in de tijd van zijn schorsing te Natal als De Eerlooze, 1843. Sentimenteel, zo als de romans van de Duitse schrijver Lafontaine, die hij navolgde. {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} Holm, de arme muziekmeester, verliefd op freule Caroline van Wachler, eerloos door de laster van een schurk, blijkt een edelmoedige graaf te zijn. Uitgegeven 1864. [Anna Maria de Bruin] Bruin, Anna Maria de -, kwam 1730 als toneelspeelster aan de schouwburg te Amsterdam; trouwde 1733 met Jan Punt; † 1744. Wordt geprezen door Simon Styl. [Claes Bruin] Bruin, Claes -, 1670-1732, boekhouder te Amsterdam, schrijver van toneelspelen, o.a. De deugdzaame hoveling, 1720; De Dood van Willem I, 1721; verder Zedelijke Mengeldichten 1707 en Aandachtige Bespiegelingen 1708; Kleefsche en Zuid-Holl. Arcadia, 1716; Zededichten, 1715, 3e druk 1741, met lofdichten van J.B. Wellekens en Ludolf Smids. Hij nam voor zijn spelen ook bijbelse onderwerpen: Abrahams Offerhande; Sauls Dood; Davids gestrafte Hoogmoed, 1735. Uit de vaderlandse geschiedenis: Aarnout en Adolf van Egmond, 1716. Uit de Alg. Gesch. De Dood van Johan en Garcias of de onzydige regtspleeging van Cosmos de Medicis, 1715. Zijn gedichten zijn in de trant van Jan Luiken; van hem ook 40 Samenspraken, met prenten van Jan Luiken. Een Arcadia is zijn Speelreis langs de Vechtstroom, 1719; zie Vecht. Verder de Noordhollandsche Arcadia, 1732. En De lustplaats Soelen in dichtmaat uitgebreid, 1723; dit was de plaats van de koopman-dichter Ch. Beudeker bij Sloterdijk. [H. de Bruin] Bruin, H. de -, 1899-1947, uit IJlst, 1932-'40 red. van Opwaartse Wegen, Chr. dichter en romanschrijver: Wat blijft, 1934; Schalm en scharnier, 1936. 't Rad der Geboorte. [Servaas de Bruin] Bruin, Servaas de -, 1821-1901, romanschrijver en vertaler. [Raymond Brulez] Brulez, Raymond -, geb. 1895, Vlaams romanschrijver. André Terval, oorlogsherinneringen. Ook toneelschrijver. In zijn symbolische verhalenbundel Sheherazade of de Literatuur als Losprijs hekelt hij de instellingen en opvattingen van onze tijd. De roman Huis ter Borgen (d.i. Blankenberge) is een autobiografie; gevolgd door Mijn Woningen. Brulez is directeur der Vlaamse uitzendingen te Brussel. [Dr. L. Brummel] Brummel, Dr. L. -, geb. 1897 te Arnhem, sedert 1937 directeur v.d. Kon. Bibliotheek, waarvan hij de geschiedenis schreef; 1939. Zijn proefschrift handelt over Frans Hemsterhuis, 1925. In 1950 gaf hij Roemer Visscher's Sinnepoppen uit. [Ds. J.C. ten Brummeler Andriesse] Brummeler Andriesse, Ds. J.C. ten -, 1809-'92, aangehuwde kleinzoon van Bilderdijk, gaf in 1873 diens Briefwisseling met vrouw en dochter uit, 1784-1807. [Ds. J.F.G. Brumund] Brumund, Ds. J.F.G. -, 1814-'63, uit Amsterdam, predikant te Soerakarta, schreef over Indië, over evangelisatie, onderwijs enz. Dan Schetsen eener mailreize, 1862. [Victor J. Brunclair] Brunclair, Victor J. -, 1899-1945, Vlaams expressionistisch dichter: Omhelzen wij absurditeit, de groote konkubine, heet het aan 't slot van De Dwaze Rond schouw. Verdedigt zijn kunstbegrip in een groot aantal kritische opstellen. Volgeling van Ostayen. Hij stierf in het Duitse concentratiekamp bij Dachau. [Joan de Brune] Brune, Joan de -, 1589-1658, Middelburger, medewerker aan de Zeeuwsche Nachtegaal, maar vooral prozaschrijver: Nieuwe Wyn in oude Leer-zacken. Reeds in zijn Emblemata van 1624 nam het proza een ruime plaats in. De Nieuwe Wyn bevat spreekwoorden op rijm, met hun toepassing, 1636. In 1649 werd hij raadpensionaris van Zeeland; in 1657 droeg hij aan ‘den Raed van Zeeland’ het eerste deel van zijn hoofdwerk op: Banket-werk van Goede Gedagten; 2e deel 1658. In 1647 had hij een bewerking van Salomons Hoogh-lied uitgegeven. Overal toont hij zijn vreugde over de rijkdom van de Ned. taal: die behoeft voor geen andere taal te wijken. Hij is de beste prozaschrijver der eeuw, na Hooft. Dreef de spot met de Parnastaal. C.H. v. Winning schreef 1921 over Joh. de Brune de Oude, ‘Een Zeeuwsche Christenmoralist en humanist’. [Mr. Joan de Brune de Jonge] Brune de Jonge, Mr. Joan de -, 1616-'49, neef van de raadpensionaris, leerling van zijn oom Franciscus Junius en van Vossius; advocaat in Den Haag. Hij gaf in 1643 het 1e deel uit van zijn prozawerk Wetsteen der Vernuften, opgedragen aan Jacob Cats; het 2e deel verscheen 1659. Anecdoten, novellen met redenering over allerlei onderwerpen. Zo ook in zijn bundel Jok en Ernst, 1643, met ‘kortswillige’ verhalen. Bewonderde Vondel, Hooft en Huygens, doch bracht in zijn werken heel veel kennis van buitenlandse letteren onder de aandacht. [Gerard Bruning] Bruning, Gerard -, 1898-1926, R.K. dichter, door de jongeren als hun voorbeeld beschouwd. Henri Bruning en Marsman gaven 1927 zijn Nagelaten Werk uit. [Henri Bruning] Bruning, Henri -, geb. 1900 te Nijmegen, R.K. dichter en schrijver. Essays: Verworpen Christendom. Ging over tot de N.S.B. In 1944 Gelaat der dichters, ‘hedendaagsche revolutionaire poëzie’. [P.F. Brunings] Brunings, P.F. -, 1820-99, geb. te Antwerpen, Ned. militair, 1880 gepensioneerd als overste, romanschrijver. [Alida Bruno] Bruno, Alida -, zuster van Hendrik, vriendin van Tesselschade. Gedichten van haar {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} opgenomen in Klioos Kraam, 1657; Bloemkrans van Verscheiden Gedichten, 1659 en Hollantsche Parnas, 1660. [Hendrik Bruno] Bruno, Hendrik -, 1617-'64, uit Middelie bij Edam, kwam 1634 in het Statencollege; werd onderwijzer bij de kinderen van Huygens, maar voldeed niet; conrector te Hoorn, voldeed ook niet. Gaf een psalmvertaling 1656. Onder zijn vele dichtwerken is 't meest bekend zijn Mengel-Moes, 1666. Zie ook Ramp van Delft. [Brunswijk] Brunswijk, zie Bruunswyc. [Lodewijk Ernst, hertog van Brunswijk-Wolffenbuttel] Brunswijk-Wolffenbuttel, Lodewijk Ernst, hertog van -, 1717-'88, Oostenrijks veldmaarschalk, sedert 1750 in de Nederlanden, raadsman van Willem IV, voogd en later raadsman van Willem V, bij de Patriotten de gehate man; moest 1784 zijn ambt neerleggen. Tegen hem verschenen ontelbare pamfletten. In dramatische vorm: Jurjen Lankbein of de Mof Commis; De door Patricius verlichte Vaderlanders, 1779; Jaloursen Joseph; De Mof Meesterknegt, 1781; De Aristokraten, 1785; De Hertog van Wolffenbuttel; Het Politicq en Staatkundig Marionetten-Spel. [M.J. Brusse] Brusse, M.J. -, geb. te Amsterdam 1873, † 1941; schrijver van Boefje; maakte grote opgang, 18de druk in 1938. Omgewerkt als toneelstuk, 800 opvoeringen. Journalist, sedert 1893 verbonden aan de Nw. Rott. Ct. Schreef Van Af- tot Aanmonsteren, 1899; Landlooperij, 1906. Slavernij voor mooie kleeren, 1909. Onder de menschen. Het rosse leven en sterven van de Zandstraat (te Rotterdam). [A.A. van Brussel] Brussel, A.A. van -, ps. van A.A.Th. Visscher; zie daar. [Het abel spel en edel dinc van den hertog van Bruunswyc] Bruunswyc, Het abel spel en edel dinc van den hertog van -, zie Gloriant. [Jan Bruylants] Bruylants, Jan -, 1834-'76, onderwijzer, dan redacteur van De Koophandel, Vlaams schrijver van volksdrama's als Mina de Zinnelooze. Zijn zoon Jan, 1871-1928, was schrijver van blijspelen. Jan, geboren en gestorven te Antwerpen, schreef ook volksromans. De Reis rond de Wereld door twee Vlaamsche jongens. Pseudoniem Auctor. [Schriftuerlyck Bruylofts Reffereyn] Bruylofts Reffereyn, Schriftuerlyck -, ‘op 't houwelyck van Jacob Haesbaert met Clara van Tongerlo’, van Vondel, 1605. De bruidegom was uit Keulen, de bruid woonde in de Warmoesstraat. Misschien is dit gedicht het oudste, dat van Vondel bewaard bleef. [Anna Maria de Bruyn] Bruyn, Anna Maria de -, zie Bruin. [Cor Bruyn] Bruyn, Cor -, geb. 1883 te Wormerveer; schoolhoofd te Hilversum, schrijver voor de jeugd, o.a. van: Sil de Strandjutter, streekroman. Koentje van Kattenburg. Strijd om den Eenhoorn, d.i. de ondergang der Zaanse windmolens; 1943. Zijn Zaadsjouwers is een proletarische roman uit de tijd toen het socialisme opkwam. [P.M.L. de Bruyn Prince] Bruyn, P.M.L. de - Prince, 1851-1934, vice-president v.d. Raad v. Indië, verzamelde de Officiële Bescheiden betreffende Multatuli. Beantwoord door de Wed. Douwes Dekker, 1901. Tweede, vermeerderde druk 1910. [Jan de Bruyne] Bruyne, Jan de -, te Antwerpen, schreef 1579-'83 een verzameling van 144 refereinen over, van Anna Bijns, Willem van Haecht, Frans Fraet, Jan Fruytiers, Pieter Heyns e.a. Uitgegeven door K. Ruelens, 1879-'81, in 3 delen. [A. Brijs] Brijs, A. -, leraar in 't F. te 's-Gravenhage, folklorist. De Vlaamsche Schrijvers, † 1949. [James Buchanan] Buchanan, James -, 1506-'82, Schotse humanist, leermeester van Murray. Hij schreef van Franciscanus, een scherpe satire tegen de Franciscanen, waarvoor hij in 1539 naar Frankrijk moest vluchten. Dit stuk vertaald door Jan van Hout; zie daar. [Arend van Buchel] Buchel, Arend van -, 1565-1641, bereisde Duitsland, Frankrijk en Italië, advocaat te Utrecht; oudheidkundige, humanist, R.K. opgevoed, Hervormd geworden; schrijver van een L. Diarium = Dagboek, van groot belang voor de kennis van personen en toestanden. Arend of Aernout was de zoon van een kanunnik te Utrecht. [Dr. H. de Buck] Buck, Dr. H. de -, geb. 1893 te Oostkapelle, sedert 1929 directeur van de U.B. te Groningen. De studie van het Middelnederlands, proefschrift, 1930. [Pieter Buckinx] Buckinx, Pieter -, geboren in 1903, Vlaams individualistisch dichter: Wachtvuren, De Dans der Kristallen en Droomvuur e.a., waarin hij een droomwereld oproept. [bucolische poëzie] bucolische poëzie = het herdersdicht. [C. Buddingh] Buddingh, C. -, geb. 1918 te Dordrecht, dichter van balladen. [Derk Buddingh] Buddingh, Derk -, 1800-'74, geb. te Driel, onderwijzer, later bibliothecaris aan de Kon. Ac. te Delft, een van de stichters van het Ned. Ond. Genootschap. Heeft zeer veel geschreven, ook op het gebied der folklore, o.a. Verhandeling over het Westland, 1844; Drinkplegtigheden, 1842. [J.B. Buelens] Buelens, J.B. -, 1788-1868, uit Antwerpen, R.K. priester te Mechelen, trad op tegen J.F. Willems, omdat deze de roem verkondigd had van Marnix en andere Hervormde schrijvers. Buelens wenste ook een afzonderlijke spelling voor het Vlaams. Behalve zuiver kerkelijke geschriften gaf hij werken tegen het ‘eerloos toneelbe- {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} roep’ uit en tegen het ‘zondige bywonen der hedendaagsche schouwspelen’. [Buevijne van Austoen] Buevijne van Austoen, volksboek vertaald uit het F. Oudst bekende druk 1504. [Constant van Buggenhaut] Buggenhaut, Constant van -, geb. 1879 te Koekelberg. Vlaams romanschrijver. Wondernacht, 1907. [F.A. Buis] Buis, F.A. -, ps. van A.N.J. Fabius. [Buisero] Buisero, zie Buysero. [Het Buitenleven] Buitenleven, Het -, vertaling van L'Homme des Champs van Delille door Bilderdijk; zie daar en natuurgevoel. Beschrijving van de vier jaargetijden, 1800-'2. [F. Buitenrust Hettema] Buitenrust Hettema, F. -, geb. 1862 te Harlingen, † 1922; taalgeleerde van moderne richting; ps. Dr. B. Redacteur van Taal en Letteren, 1891-1907. [bulderdicht] bulderdicht, zie Swaanenburg. [De Bulgaarsche Letterkunde] Bulgaarsche Letterkunde, De -, bespotting van de Ned. letteren tussen 1870 en '80 door Lodewijk van Deyssel. Opgenomen in deel I van de Verzamelde Opstellen. [A.J. de Bull] Bull, A.J. de -, 1823-'88, dichter van berijmde verhalen, vriend van Van Lennep en Schimmel. Met Van Lennep richtte hij de rederijkerskamer Achilles op. Hij was redacteur v.d. conservatieve Amsterdamsche Courant. Vooral zijn gedicht De Ledige Stoel, 1842, werd overal voorgedragen; ook Eduard III voor Calais. Levensbericht van Dr. H.C. Rogge. Schreef 1869 een Levensschets van Jacob v. Lennep. Als dichter wilde hij in plaats van de Roomse ‘Petruskerk’ en van de Hervormde ‘Pauluskerk’ een algemene ‘Johanneskerk’. [Rico Bulthuis] Bulthuis, Rico -, geb. 1911, ‘tekenaar, fotograaf, cineast, ambtenaar, poppenspeler en journalist’; schrijver van sprookjes, novellen en romans. Het andere verleden, 1948. [Johannes Buma] Buma, Johannes -, 1694-1756, uit Leeuwarden, schilder en schrijver. Boerebruiloft of het Huwelijk van Moddeworst, 1767. [Werumeus Buning] Buning, Werumeus -, zie W. [John Bunyan] Bunyan, John -, 1628-'88, E. volksprediker, schreef Holy war, 1682, reeds in 1685 vertaald als Den Heyligen Oorlogh. Zijn hoofdwerk A Pilgrim's Progress, 1678-'84, is een van de meest gelezen boeken van de wereld. Vertaald als Een Pelgrimsreis naar de Eeuwigheid, ook in Nederland tot op heden van grote invloed. Dr. J.H. Gunning J. Hzn. gaf er een bloemlezing uit, Blikken in Bunyan's Pelgrimsreize. [Jacob van der Burch] Burch, Jacob van der -, zie Burgh. [A.D. van Buren Schele] Buren Schele, A.D. van -, 1801-'74, schrijver van talrijke historische romans: Magdalena Moons, 1835; Grootheid en Val der Heeren van Arkel, 1837. In 1851 gaf hij onder ps. Veritas uit: De Waarheidsvrienden te Hoogenbeek, tegenhanger van Het Leesgezelschap te Diepenbeek. zie Van Limburg Brouwer. [Aran Burfs] Burfs, Aran -, gaf 1909 een bloemlezing uit 25 Dichters uit Vlaanderen, opgedragen aan pater Lod. Adriaensen; vol Vlaamse stamtrots. Ps. van Baur; zie daar. [Hermanus van den Burg] Burg, Hermanus van den -, 1682-1752, uit Amsterdam, gelegenheidsdichter en toneelschrijver. De gehorende Schout, klucht van echtbreuk, 1712. [C.P. Burger] Burger, C.P. -, 1858-1936; bibliothecaris van de U.B. te Amsterdam, bibliograaf, redacteur van Het Boek. [burgerlijke kunst] burgerlijke kunst, de uitingen der burgerij tegenover die van adel en geestelijkheid; het werk van Maerlant, Boendale, Jan de Weert, Melis Stoke; dan Vanden Vos Reinaerde. [burgerlijk toneelspel] burgerlijk toneelspel, zie drama. [Prof. Dr. L.A.J. Burgersdijk] Burgersdijk, Prof. Dr. L.A.J. -, 1828-1900, uit Alfen a.d. Rijn, 1852 hoogleraar a.d. Mil. Akademie, 1864 leraar aan de H.B.S. te Deventer in de natuurkunde, 1866 directeur; voltooide de metrische vertaling van Shakespeare, 1884-'89. Bracht daarna nog alle stukken van Aeschylus en Sophokles in 't Ned. over. [Hollandsche Burgervryagie] Burgervryagie, Hollandsche -, zie Kobus en Agnietje. [Albert Koenraadtsz. Burgh] Burgh, Albert Koenraadtsz. -, sedert 1618 in de regering van Amsterdam, schepen, zocht Vondel aan om een treurspel te maken op de dood van Oldenbarnevelt. [Mr. Jacob van der Burgh] Burgh, Mr. Jacob van der -, 1599-1659, uit Leiden, vriend van Brosterhuysen, lid van de Muiderkring, vriend van Huygens, op wiens huwelijk met Suzanna van Baerle hij een bruiloftsdicht schreef, 1627. Hij was toen juist secretaris geworden van kolonel Johan Wolfert van Brederode; in 1628 werd hij secretaris van Ernst Casimir; in 1634 was hij weer bij Brederode. Zijn grote verdienste is de uitgave van de volledige Gedichten van Hooft, 1638. In 1642 werd hij agent der Staten te Luik; in 1646 secretaris van de gezanten te Munster; daarna moest hij weer naar Luik. Waarschijnlijk was hij sedert 1651 ambteloos te Amsterdam. In 1658 schreef hij een lofdicht voor Huygens' Korenbloemen. Zijn betekenis ligt niet in zijn eigen gedichten, maar in de omgang met zijn grote tijdgenoten. Zo was hij ook reeds van 1621-'24 op reis geweest door Europa met Johan van Heemskerk en Doublet. [Isaac Burghoorn] Burghoorn, Isaac -, uitgever te Leiden, later te 's-Gravenhage, gaf 1651 den Uytheemsen Oorlog van Van der Merwede uit. Zelf ook dichter van allerlei grappige stukken: Swarten Duyvel, verthoonende wonderlycke grillen, 1635; Overwinninge van {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Breda, 1637; Nieuwe Werelt vol gecken, 1641; Klugthoofdige snorrepijpen, quacken en quinckslagen, 1644. [Mr. J.H. Burlage] Burlage, Mr. J.H. -, 1806-'73, dichter, o.a. van Academische Tafereelen, 1836. [burleske poëzie] burleske poëzie, plat-boertige verzen met koddigheid in plaats van geestigheid; werd een letterkundig genre in de 2e helft der 17e eeuw, op voorbeeld van Scarron in Frankrijk. zie Focquenbroch, Van Overbeke, Beronicius, die pathos en ernst in tegenstelling brengen met hun opzettelijke platheid. Verder Dr. Salomon van Rusting en Dirk Schelte, Jan Pook, Jan van Gysen, Jan Goeree, Robert Hennebo en de prozaschrijver Jakob Campo Weyerman, allen uit de eerste helft der 18e eeuw. [Dr. Pieter Burman] Burman, Dr. Pieter -, 1668-1741, uit Utrecht, ontvanger der tienden aldaar, 1696 hoogleraar in de geschiedenis, vriend van Joan van Broekhuysen, schrijver van L. werken op het gebied der klassieke letteren; van 1708-'15 in hevige strijd met Jean le Clerc e.a., 1715 prof. te Leiden in de klassieke talen; de grote filoloog. Gaf in 1713 in zijn Geleerde Vrouwen een zeer goede bewerking van Molière's blijspel. Hij hield 1711 een openbare rede Pro Comoedia, die aanleiding gaf tot fel en langdurig twistgeschrijf, toen de rede vertaald werd uitgegeven. De Utrechtse predikanten schreven een Kortbondig Vertoog tegen de comediën, waarop een Wederlegging volgde enz. Zie ook De Gewaande Weuwenaar. [Pieter Burman] Burman, Pieter -, Petrus Burmannus junior, 1713-'78, hoogleraar in welsprekendheid en geschiedenis te Franeker 1736, te Amsterdam 1742; dichter en redenaar; de Nieuwe Kerk was te klein, om de toehoorders te bevatten. Maar vooral is hij de man van Santhorst, het buiten bij Wassenaar, dat hij in 1749 gekocht had, het hoofdkwartier der vrijheidsbeweging op kerkelijk en godsdienstig gebied, voor vrijheid, vroomheid, vriendschap, vrede en verdraagzaamheid. Daar werd Paoli feestelijk ontvangen en de Wittenoorlog ontketend. Maar hij wilde toch niet voor antistadhouderlijk doorgaan en hij verloochende Betje Wolff, toen deze al te hard gevallen werd over de berijmde Santhorstsche Geloofsbelijdenis. zie daar. Hij had Hendrik van Brederode, de Grote Geus, in een L. gedicht als vrijheidsheld vereerd, 1766; had hulde gebracht aan de De Witten en aan Oldenbarnevelt, 1767; hij had Vondels stukken over Oldenbarnevelt in het L. vertaald. Hij gaf ook L. schrijvers uit. [Gaston Burssens] Burssens, Gaston -, geb. 1896, Vlaams dichter, de enige die door Ostayen als zodanig erkend werd. Hij schreef een studie over Paul van Ostayen, en gaf ook een studie uit over de Vlaamse schilder Floris Jespers. [De Buskenblazer] Buskenblazer, De -, een der sotternieën uit de 14e eeuw; een oude man, die weer jong wil worden en daartoe in een bus moet blazen, wat hem alleen een pak slaag van zijn vrouw oplevert. [Conrad Busken Huet] Busken Huet, Conrad -, 1826-'86, geb. te 's-Gravenhage uit een Nederlands geslacht. De refugié Gédéon Huet had zich in 1689 in ons land gevestigd. Conrad studeerde in de godgeleerdheid onder prof. J.H. Scholten, de Moderne hoogleraar. Huet werd 1851 predikant bij de Waalse kerk te Haarlem; nam ontslag 1862 met een Afscheidsrede, die in druk werd uitgegeven. Nu kwam hij aan de redactie van de Opregte Haarl. Ct. In 1863 werd hij lid van de redactie van De Gids, die hij met Potgieter verliet in 1865, naar aanleiding van 2 artikelen van Huet in het Decembernummer van 1864. zie Avond aan het Hof. Van 1866 is zijn Ongevraagd Advies, een geschrift tegen de Moderne Richting. Van 1868-'72 was Huet redacteur van de Java-Bode, sedert 1871 op een traktement van ƒ24000. In 1873 stichtte hij zijn eigen Algemeen Dagblad van Ned. Indië; hoofdredacteur 1872-'76; Europees correspondent te Parijs, 1876-'86, onder ps. Fantasio. De overtocht naar Indië in 1868 was bekostigd door de toen conservatieve Ned. Regering; de liberaal Busken Huet aanvaardde de opdracht tot het samenstellen van een verslag over de breideling van de drukpersvrijheid. Zelfs zijn grote vriend Potgieter wist niet wat er gaande was. Als schrijver werd hij de grote prozaïst en criticus, die Sainte-Beuve en Taine als voorbeeld nam. Zijn voornaamste werken zijn: Litterarische Fantasiën en Kritieken, 25 delen; Het Land van Rembrand, Het Land van Rubens, Parijs en Omstreken, 1878, Van Napels naar Amsterdam, 1877; dit zijn beschavingsgeschiedenissen van grote betekenis; Lidewijde, roman; Brieven over den Bijbel, de inleiding tot de moderne theologie, 1858, voor ontwikkelde leken; Ada van Holland, 1866. Hij was begonnen als Thrasybulus (Gr. = Koenraad) met een bundeltje schetsen Groen en Rijp, 1854. Daarop volgden in 1858 de Overdrukjes onder eigen naam. De Brieven over den Bijbel werden gewisseld tussen Machteld en haar verloofde Reinout; de rechtzinnigen achtten ze god- {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} deloos. In deze tijd begonnen ook de letterkundige kritieken; de eerste was over Vosmaers Studie van het Schoone, 1857. Van 1860 op '61 hield hij 9 voordrachten over de Letteren tijdens de Bataafse Republiek; een er van was Daags na het Feest. Zijn beoordeling van Bilderdijk verscheen in de Ned. Spectator, 1860. Als redacteur van De Gids kreeg Huet een letterkundige afdeling onder de titel Kroniek en Kritiek. Nu werd hij de grote vriend van Potgieter, die meer en meer de kritiek aan hem overliet. De Gids werd weer ‘de Blauwe Beul’: Withuys, Bogaers, Ter Haar, Van Lennep moesten Huets scherp oordeel ondergaan. Ook lichtte hij voor in het veld der buitenlandse letteren; Uhland, George Eliot, George Sand. Alles in het beste proza, dat tot toen geschreven was. Tevens hield Huet zijn wekelijkse toespraken in de Haarlemse Concertzaal tot de leden van zijn vroegere gemeente. In 1864 gaf hij een bloemlezing uit Potgieters Proza. Huet getuigde er van, dat Potgieter geloofde aan de wedergeboorte van Jan Salie; hij zelf was dit vertrouwen kwijt. Toen reeds bleek zijn geringschatting van de Hollandse natie, die zich in Het Land van Rembrand nog veel sterker toonde. Na het afscheid van De Gids wijdde Huet zich geheel aan de letteren: Poot, 1865, Multatuli, 1867; Klaasje Zevenster, 1866, onder de titel Ernst of Kortswijl. In 1868 kwam zijn eigen roman, een navolging van Feuillet en Dumas, Lidewyde; zie daar. In 1868 ging hij naar Indië; Huet verwachtte niets meer van de Ned. liberalen en wenste vrijheid, om eindelijk vrijuit zijn mening te zeggen. Hij schreef de romans Robert Bruce's Leerjaren en Jozefine, 1875; een bloemlezing uit zijn hoofdartikelen waren de Nationale Vertoogen. Vooral daarin tastte hij de tekortkomingen der Liberalen aan; alleen in een betere kieswet zag hij heil. In 1876 trok hij over Italië en Nederland naar Parijs. In 1877 verscheen zijn reisverhaal Van Napels naar Amsterdam. Te Parijs ging hij voort met zijn kritieken, geschreven voor zijn Indische krant onder ps. Fantasio, en voor De Gids. In die Europeesche Brieven voor zijn Indisch blad schreef hij in 1885 een artikel, beledigend voor koningin Emma. De redacteur, Joost L'Ange Huet ging voor deze majesteitschennis een jaar de gevangenis in. Ook schreef hij zijn Persoonlijke Herinneringen aan Potgieter, 1877; Parijs en Omstreken en Het Land van Rubens, 1879 en ten slotte Het Land van Rembrand, 1882-'84. Toch is Huet het belangrijkst als de grote criticus van Ned., maar ook van F., E. en D. werken, en van Vergilius. Hij prees Geel en Potgieter, Beets en Mw. Bosboom. Zijn opvatting van de kritiek is doorgaans hoog en zijn levendige stijl boeiend. Het Land van Rembrand ook is een schitterend werk, maar er is geen geestdrift in voor het verleden. Ook voor het heden voelde Busken Huet niet; hij vond meer geest in De Lantaarn dan in De Nieuwe Gids. Toch hebben de mannen van Tachtig hem gewaardeerd. Huet kwam niet in Nederland terug; hij ligt begraven op Mont-Parnasse te Parijs. De Brieven van Busken Huet aan Potgieter zijn uitgegeven 1890; die van Potgieter aan hem verschenen in 1901-'2. Verder: Huet, Brieven aan Potgieter, uitgegeven door Albert Verwey, 1925. Studie over Busken Huet van J.B. Meerkerk, 1911; door Dr. A.G. v. Hamel in Mannen van beteekenis, 1886; door J. Saks, Potgieter en Huet, 1927; door Gerben Colmjan 1944; door De Vooys, 1949. [Gideon Busken Huet] Busken Huet, Gideon -, 1860-1921, letterkundige en folklorist. Zoon van Conrad. Gaf in 1903 de Litt. Fantasiën opnieuw uit met een Nalezing, waarin de beide Gids-artikelen van Dec. 1864, die aanleiding gaven tot de breuk met de overige redactie-leden. [Anna Dorothea Busken Huet-Van der Tholl] Busken Huet-Van der Tholl, Anna Dorothea -, 1827-'98, de Machteld in de Brieven over den Bijbel van Conrad Busken Huet, met wie zij in 1859 trouwde. Zij hielp hem voortdurend bij zijn werk voor de krant en stelde in alle stilte een studie over hem samen, uitgegeven in De Gids van 1880 als Een Schrijversleven door C. Hasselaar. In 1890 gaf zij de Brieven van Huet uit. Verder verschillende vertalingen. [Emiel Buskens] Buskens, Emiel -, geb. 1879 te Mechelen, dichter. Vertaalde Monna Vanna van Maeterlinck; schreef toneelspelen. [Mr. Jeroen of Hiëronymus Busleyden] Busleyden, Mr. Jeroen of Hiëronymus -, 1470-1517, lid v.d. Grote Raad van Mechelen, 1503; vriend van Erasmus, stichtte onder diens invloed het Collegium Trilingue, d.i. de School der Drie Talen, Gr., L. en Hebreeuws, ook C. Buslidianum genoemd, verbonden aan de Hogeschool van Leuven. Kweekplaats van nieuw leven in wetenschap en kunst; er waren toenmaals 5000 studenten in Leuven. Busleyden had in Italië gestudeerd. Te Mechelen leidde hij in zijn prachtig huis het leven van een Maecenas; humanist. Ook Thomas Morus was zijn vriend; diens Utopia in 1516 te Leuven verschenen. [J.W. Bussingh] Bussingh, J.W. -, 1761-1828, predikant {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} te Gouda, afgezet 1795, hersteld 1802. Zijn Brief over de Remotie aan zijn zwager Van der Palm werd in 1795 driemaal herdrukt. Dichter van vrome gezangen en redenaar. Trachtte een Gedenkzuil op te richten voor Van Alphen, doch vond onvoldoende medewerking. [Mr. J. van Buttingha Wichers] Buttingha Wichers, Mr. J. van -, 1858-'91, uit Leiden, secretaris v.d. Ned. Schaatsenbond, gaf 1888 uit Schaatsenrijden, waarin een overzicht van de Ned. ijsgedichten. [Frans Buyle] Buyle, Frans -, geboren in 1913 te St. Niklaas, Vlaams dichter. Zijn beste werk is Breuk met het Verleden. Verder Soldatenliedjes, 1940. [Huibrecht Buyle] Buyle, Huibrecht -, ps. Gery Helderenberg, geb. in 1891 te Nieuwkerken-Waas. Vlaams lyrisch dichter. De Smeltkroes. Schreef ook godsdienstige toneelstukken. Spel van het Lam Gods; Pastorale voor Maria. [H.J. Buyse] Buyse, H.J. -, 1886-1941, journalist te Brussel, schrijver van Faust in Vlaanderen. [Dirck Buysero] Buysero, Dirck -, heer van Heeraertsheiningen, 1644-1708, uit 's-Gravenhage, secretaris van Vlissingen, 1674 lid der Admiraliteit van de Maas te Rotterdam. Beschermer van dichters; Vondel droeg de Herscheppingen aan hem op; Antonides werd door hem voortgeholpen. Van 1662-1721 verschenen van hemzelf 17 blijspelen en kluchten, o.a. De Schoonste of het Ontzet van Schevening, 1717, 't verhaal van de dappere strijd van Constantijn van Sterrevelt tegen een zeemonster; gedeeltelijk in Schevenings dialect. Hij was lid van Nil Volentibus, maar scheidde zich af evenals Antonides. Van hem is het grafschrift op Beronicius. Hij is de eerste, die teksten leverde voor een opera; zijn Triomfeerende Min is een Vredesspel van 1678, ‘gemengt met zang en snaarenspel, Vliegwerken en Balletten’. Dan de Vrijadje van Cloris en Roosje, 1688, en de Bruiloft van Kloris en Roosje, 1707, ‘Het Boere Opera’. Zijn treurspel Astrate, koning van Tyrus, 1670, is een vertaling van Quinault; zie daar. In 1662 had hij verzen gemaakt, Selfsqueller, naar een prozavertaling door Zwaerdecroon van Heautontimoroumenos van Terentius. In 1675 bezong hij de dood van Amalia van Solms; in 1678 schreef hij ter ere van de Vrede van Nijmegen; dit gedicht is De Triomfeerende Min. In 't laatst van zijn leven volgde hij Molière na, zij het ook met minder geest; zijn blijspel De Gezusters of bewoge Huwelykshaatsters is een bewerking van Les Précieuses ridicules; een van de gezusters houdt het met boeken, de andere met de krijgskunst. Verschenen 1716. De Italiaanse Pantalone komt voor in de klucht Arlekyn, versierde Erfgenaam, gedrukt 1719. [Cyriel Buysse] Buysse, Cyriel -, 1859-1932, geb. te Nevele bij Gent, neef van de dames Loveling. Medeoprichter van Van Nu en Straks, 1893, maar uit de school van het F. naturalisme, zodat hij niet voelde voor de Vlaamse Beweging. Hij schilderde geen zachtaardige boeren en beminnelijke boerinnen als Conscience; hij tekende ze ‘met een onthutsende waarachtigheid’. In zijn werk is de sociale nood van Vlaanderen; de maatschappelijke toestanden blijken duidelijk in zijn 20 romans en in zijn boerentoneelstuk Het Gezin van Paemel. Romans: 'n Leeuw van Vlaanderen; Sursum Cordal; Rozeke van Dalen enz. Bij Van Nu en Straks hield hij het niet lang uit; in 1903 richtte hij Groot Nederland mee op. In 1890 was hij begonnen met De Biezenstekker, opgenomen in de Nw. Gids. Zijn eerste roman Het Recht van den Sterkste, 1893, toonde de invloed van Zola; reeds daarin toont hij zich de grote verteller van het landleven. Zijn werken zijn ‘het volledigste open-luchtmuseum’ van Vlaanderen. Zijn Vlaanderen is nog altijd het Arm Vlaanderen van Teirlinck en Stijns en van De Winne: ‘het land met de rijke grond en de schamele gezichten’. Over hemzelf schreven Ach. Mussche 1929 en ook H. v. Puymbrouck Cyriel Buysse en zijn Land, 1929. [Emile Buysse] Buysse, Emile -, geb. te Sluis 1910, letterkundige te Brugge, mederedacteur van Nederland; gaf in 1938 een bundel opstellen over Vlaanderen uit onder de titel Vlaanderen roept. [Leonard Buyst] Buyst, Leonard -, 1847-1918, gevoelvol Vlaams dichter. [Buytenleven op Zorgvliet] Buytenleven op Zorgvliet, de tweede titel van Cats' Ouderdom en Buytenleven; deze titel met de afbeelding van Zorgvliet op de titelbladzijde, en met als inleiding Lof van Sorgh-Vliet van I.v. Vliet en dan een lange berijmde inleiding van Cats zelf; dan als 2e deel Beschrijvingh van het Buyten-leven; als 3e deel 't Beleyt van een goeden ouderdom. Daarop volgen als afzonderlijk gedicht de Hofgedachten, invallen op 't gesichte van boomen, planten, bloemen enz. [Bijbel] Bijbel, bewerkt als Rijmbijbel door Jacob van Maerlant. Eerste vertaling van het O.T., 1361. De vertaler ging tot zijn werk over, omdat hij zich ergert aan leken, die op feestdagen in de taveerne spelen en dansen, en aan priesters, die een kwaad voorbeeld zijn, en die hij aantast met dezelfde vrijmoedigheid als Ruusbroec en Jan van Leeuwen. Ruim 30 afschriften zijn over, doch alle uit de 15e eeuw. Proefschrift daarover van Ebbinge Wubben, 1903. {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} De Delftse Bijbel, van 1477. Tussen 1522 en '30 verschenen vier verschillende bijbelvertalingen. De beste is van Liesvelt, 1526; 6e druk 1542. Hij volgde Luther, voor zover die voltooid was; Luther kwam er 1534 mee gereed. Jan Utenhoves Nieuwe Testament is van 1556. Zijn medewerker Ds. Van Wingen schreef de Bijbel van Deux Aes, 1562; gewijzigd 1565, steeds herdrukt tot 1635. zie Deux Aes. Daarna verdrongen door de Statenvertaling, op last der Staten-Generaal, volgens besluit der Synode van Dordrecht, 1619. Het geweldige werk werd tussen 1626 en '36 voltooid; 1637 uitgegeven. Sedert 1929 verschijnt de Katholieke uitgave van de Peterus-Canisiusvereniging. De Bijbel, opnieuw uit de grondtekst overgezet, het O.T. door Prof. Dr. H.Th. Obbink, het N.T. door Prof. Dr. A.M. Brouwer, doch deze nieuwe vertaling heeft evenmin de Statenbijbel verdrongen als daarvoor de z.g. Leidse vertaling. De nieuwste vertaling is van het Ned. Bijbelgenootschap met samenwerking van geleerden van verschillende richting; het Nw. Testament gereed 1939. In één dag uitverkocht. C.C. de Bruin schreef De Statenbijbel en zijn voorgangers, 1937; K.F. Proost, De Bijbel in de Ned. Letterkunde, 3 delen, 1932-'35; H. v. Druten, Gesch. der Ned. Bijbelvertaling, 1895-1905 in 3 delen. In 1943 verscheen de volledige Friese bijbelvertaling van Dr. Wumkes; vóór de verschijning uitverkocht; 2e druk 1946. [Bijbel voor de Jeugd] Bijbel voor de Jeugd, uitvoerige verhalen van Van der Palm, begonnen in 1811; herdrukt in 24 deeltjes, 1825-'34; in 3 delen, 1855-'57. [Bijbelsche Vrouwen] Bijbelsche Vrouwen, dichterlijk album door A.C. Kruseman in 't licht gegeven, 1847-'53. Deel I gedichten over ‘Vrouwen des Ouden Verbonds’, van Beets, Da Costa, S.J. v.d. Bergh e.a. over Eva, Hagar, Rebekka enz. Zo Deel II over De Samaritaansche, De Overspelige, De Dochter van Herodias enz. door J.P. Hasebroek, Tollens, Ter Haar e.a. [Bijbelse drama's] Bijbelse drama's, vooral bij Vondel: Gebroeders, Jeptha, Jozef; verder bij De Koningh, Heinsius, Coster, Revius; G. Smit, Absaloms Treurspel, 1620. Afgeraden door Mr. Andries Pels; dat was het gebied van de ‘Leeraar’. [Bijbelse gedichten] Bijbelse gedichten, zeer talrijk sedert de opkomst der Hervorming. De bekendste bundel bevat Veelderhande Liedekens ghemaect ut den Ouden ende nieuwen Testamente. Zie ook Hans de Ries en Schriftuurlijke Liedekens. [Bijbelse heldendichten] Bijbelse heldendichten, berijmde levensgeschiedenissen van bijbelse figuren. Johannes de Boetgezant van Vondel; Abraham van Arnold Hoogvliet. [Bijbelse Spreuken] Bijbelse Spreuken, zie Laurillard en Herderschee. [bijbelstof op het toneel] bijbelstof op het toneel, zeer gewoon bij de rederijkers; zie misteriespelen en bijbelse drama's. Voortzetting in de 17e eeuw, vooral bij Vondel: Lucifer, Adam in ballingschap, Hierusalem Verwoest, Joseph, Jeptha, Noah. [Taalkundige Bijdragen] Bijdragen, Taalkundige -, van Cosijn, Kern, Verdam en Verwijs, verschenen 1877-'79. zie Taal- en Letterbode. [Tael- en Dichtkundige Bydragen] Bydragen, Tael- en Dichtkundige -, maandblad van het Leidse studentendicht-genootschap Minima Crescunt; zie daar; 1758-'62. het eerste Ned. letterkundigcritische ts. Gevolgd door Nieuwe Bydragen tot opbouw der Vaderlandsche Letterkunde, 1763-'66. Voornaamste leden F. v. Lelyveld, H. v. Wyn en Paludanus; medewerkers Sara v.d. Wilp, A. Kluit, Le Francq van Berkhey, N.S. v. Winter, Bruining en Hinlopen. 't Eerste deel opgedragen aan Huydecoper, het tweede aan Lucas Trip. [Bijenboek] Bijenboek, zie Bienboec. [Byenkorf der H. Roomsche Kercke] Byenkorf der H. Roomsche Kercke, boek van Marnix, geschreven 1568-'69 op 't kasteel Lützborg van Unico Manninga bij Norden, fel Calvinistisch geschrift tegen de R.K. kerk, opgedragen aan.... bisschop Sonnius. zie Marnix. [Dr. H. v.d. Bijll] Bijll, Dr. H. v.d. -, 1898-1948, conservator aan de U.B. te Amsterdam, schreef o.a. Gesch. v.h. Amst. Studentenleven, 1932; Amsterdam Bezongen, 1947. [Anna Bijns] Bijns, Anna -, 1494-1575, schoolmeesteres te Antwerpen; gaf 1528 haar eerste bundel refereinen uit, tegen de vermaledijde Lutherse sekte. Deze werden in 't L. vertaald en in 't Ned. herhaaldelijk gedrukt in de 16e eeuw. In 1548 en '67 verschenen haar 2e en 3e bundel. Alle drie weer uitgegeven door Van Helten, 1875. In hs. bewaard bleven een 100-tal refereinen ‘int vroede, int amoureuze, int sotte’, waarvan enkele in de Refereinen van Jan de Bruyne, uitgegeven door Ch. Ruelens. Vlak daarop werden nog 2 hss. gevonden te Brugge en te Brussel; uitgegeven door Jonckbloet en Van Helten 1880 en verder door de Vlaamsche Bibliophilen, 1886. Meer suers dan soets, was haar spreuk; zij bleef in de school, tot ze tachtig jaar was. Begraven op O.L.V. kerkhof, ‘zo eenvoudig mogelijk’. Bijzonder fel was zij tegen Maarten Luther, die zij in een hekeldicht als erger uitschildert dan Maarten van Rossum: {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} Al heeft de duvel dees twee Mertens by der kelen, Noch schijnt Merten van Rossom de beste van tween..... Al en is der keuze niet weert een platte peere, Noch schijnt Merten van Rossom de beste van tween. Zij staat op één rij met Hadewych en Zuster Bertken, maar zij staat veel meer midden in het leven; het was geen tijd en in de drukste koopstad ook geen plaats voor een overgave aan de hemelse ‘minne’; er is kracht en hartstocht in de volkstaal, waarvan zij zich bedient. Naast de stichtelijke poëzie beoefende zij ook het minnedicht, zo in het referein: Totter doot blijf ik u, lief, getrouwe. Daarnaast: Ongebonden best, weeldig wijf sonder man. Van de geestelijke refreinen: Och hoe schoon moet hij zijn, die 't al heeft geschapen! De Refereinen uitgegeven door M.A. Bogaers en Dr. W. v. Helten; verder door Dr. E. Soens in Leuvensche Bijdragen IV en in 1949 door Lode Roose. J. v.d. Branden gaf uit Anne Bijns, leven, werken en tijd, Antw. 1911. [Lord George Noel Gordon Byron] Byron, Lord George Noel Gordon -, 1788-1824, uit Dover, de beroemde E. dichter, hoofdman van de Romantiek, trok de jongelingschap in heel West-Europa aan door zijn fantazie, zijn bezielende taal, zijn natuurbeschrijvingen, zijn opstandigheid en zijn sombere wereldhaat. De eerste canto's van zijn Childe Harold (Ridder H.) verschenen 1812. Hij trouwde in 1815; het huwelijk werd reeds 1816 ontbonden. Sedert woonde hij te Venetië en op een eiland in de Gr. Archipel. In 1821 nam hij deel aan een opstand in Italië; in 1823 deed hij mee aan de Gr. vrijheidsoorlog tegen de Turken. Hij ondersteunde de Gr. regering met 12000 pond sterling en met een eigen brigade van 300 man. Zijn dood te Missolonghi wekte allerwegen bewondering bij de romantische jeugd. De eerste Ned. vertaling was Caïn van Da Costa, maar deze voegde reien in de vertolking, om de verderfelijke invloed van de onchristelijke dichter te keren. Ook De Clercq roemde Byrons meesterschap. Loots vertaalde Fare thee well (Vaarwel!); Vinkeles o.a. Siege of Corinth (Beleg van Corinthe). Maar de grote dwepers met Byron waren: 1. Jacob van Lennep. Deze vertaalde in dichtmaat Marino Falieri, 1832; De Abydeensche Verloofde; Het Beleg van Corinthe, Beppo. De aanhef van Het Huis Ter Leede en 't Lied der zeelieden in Adegild zijn aan Byron ontleend. 2. Nicolaas Beets; vertalingen: De Gevangene van Chillon, Mazeppa; Parisina; 1835-'37. Navolgelingen, de berijmde verhalen José, 1843, Kuser en Guy de Vlaming. Bespot door Braga: Neem een heks of anderhalf Met een dozis tooverzalf En een paddestoel of veertien. Smeer ze op Hem en 't Maagdelijn, Tot ze broer en zuster zijn. 3. H. Meijer, die in zijn Boekanier Byron trachtte na te bootsen. 4. Ten Kate: Parisina, 1837; Giaour, 1840. Alle vier zijn op tijd bekeerd van hun verering voor de revolutionnaire dichter; hun ‘zwarte tijd’ was weldra over. Ten Kate deed hard mee aan de spot van Braga. Verder S.J. v.d. Bergh, die 1843 Corsair en 1845 Lara vertaalde. A.W. Engelen bracht een deel van Caïn over en wijdde een groot gedicht Aan Byron. Dr. T. Popma schreef Byron in de Ned. Lett., 1928; U. Schults Jr. Het Byronianisme in Nederland, 1929. Byrons invloed maakte een eind aan de leerdichten en bracht een groot aantal berijmde verhalen, doch niet meer in alexandrijnen. [Dr. W.G.C. Byvanck] Byvanck, Dr. W.G.C. -, 1848-1925, sedert 1896 directeur der Kon. Bibl.; geschiedschrijver. De Jeugd van Isaäc Da Costa, 1894-'96; Poëzie en Leven in de 19e eeuw; Dorus Droefheid, studie over Van Kooten, onze eerste minister van onderwijs, 1901, opnieuw uitgegeven als Bataafsch Verleden, 1920. Byvancks Levensbericht in Letterkunde van de hand van F.J.W. Drion. C. [Mr. Jonas Cabeljau] Cabeljau, Mr. Jonas -, 1623-'80, uit Den Haag, advocaat van den Hove van Holland. Schreef L. rechtsgeleerde werken en vertaalde Heldinnenbrieven; zie daar. [Caerte] Caerte, zie chaerte. [Caesarius van Heisterbach] Caesarius van Heisterbach, 1170-1240, monnik, beroemd geworden door zijn Dialogus Miraculorum, Tweegesprek over de wonderen, een grote verzameling wonderverhalen, waarvan sommige ook in de Nederlanden spelen, b.v. dat van Beatrijs; bij hem de oudste mededeling van deze legende, ± 1223. Schreef een levensbericht v.d.H. Engelbertus. (Heisterbach, klooster a.d. voet v.h. Zevengebergte bij Königswinter). {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} [caesuur] caesuur (L. = snijding), de rust midden in een versregel. [Dat Caetspeel] Caetspeel, Dat -, ghemoraliseert door Jan van den Berghe van Brugge, 1431, behandeld door Van Veerdighem 1895. Prozawerk, navolging van het Schaakspel, afgewisseld door verhalen, o.a. Griselde. Het kaatsspel wordt er ‘ghemoraliseert in gheesteliken ende waerliken justiciën’; de schrijver behandelt het geestelijk en wereldlijk recht. Van meer belang voor de kennis van het oudvaderlands recht dan voor de letteren. Nieuwe uitgave in de Bibl. v. Mnl. Lett. door J.A. Roetert Frederikse, 1915. [Joris Caeymaex] Caeymaex, Joris -, geboren te Antwerpen in 1885. Gedichten, reisindrukken, lyrisch proza en critische essays; vooral bekend om zijn moderne bewerking van Beatrijs van Nazareth's Zeven manieren van Minne. [A.A. Caignan de l'Ami] Caignan de l'Ami, A.A. -, schreef 1793 een treurspel op De Dood van Maria Antoinetta, opgedragen aan Willem V en prinses Wilhelmina. [Collijn Caillieu] Caillieu, Collijn -, rederijker te Brussel, Stadsdichter 1474, waarschijnlijk † 1481. Dichter van het zinnespel Pas der Doot. [Elise van Calcar] Calcar, Elise van -, geb. Schiotling, 1822-1904; romanschrijfster, in 1853 Een Star in de nacht, historische roman over Savonarola; in 1873 de spiritistische roman Kinderen der Eeuw. Zij werd 1845 onderwijzeres, trouwde 1853 met H.C. v. Calcar, burgemeester van Sommelsdijk, 1853 van Wassenaar. Zij woonde sedert 1873 in Den Haag, ijverde voor Fröbelonderwijs en opvoeding der vrouw. Als spiritiste gaf zij sedert 1877 haar tijdschrift Op de grenzen van twee werelden uit. Levensschets, uitgegeven door M. Beversluis, 1922. Een andere studie over haar, van J.H. Sikemeier, verscheen 1921. [Calchas] Calchas, Gr. priester in de Trojaanse oorlog; tegenstander van Palamedes. In Vondels treurspel is met Calchas Bogerman bedoeld. [Calfstaf en Noydekin] Calfstaf en Noydekin, in Maerlants Spieghel Hist. genoemd als de vertalers van Esopus. [Boer die in een Calfsvel benaeyt was] Calfsvel benaeyt was, Boer die in een -, zie B. [E.M. Calisch] Calisch, E.M. -, 1806-1880, onderwijzer, later chef der administratie bij Enthoven in Den Haag; dichter en vertaler. [I.M. Calisch] Calisch, I.M. -, geb. 1808 te Amsterdam, onderwijzer en woordenboekschrijver, voorganger van Van Dale; † 1884. [S.M.N. Calisch] Calisch, S.M.N. -, 1847-1917, medewerker aan Het Noorden en Het Vaderland, 1872 aan 't Handelsblad; schreef 1870-'72 over Mannen van Beteekenis; in 1872 Een zesdaagsch Internationaal Debat, de ondergang van de Eerste Internationale te 's-Gravenhage. [Alexis Callant] Callant, Alexis -, geboren en gestorven te Gent 1858-1931, schrijver van het vermakelijke jongensboek Fliek. [pater Julius Callewaert] Callewaert, pater Julius -, geboren in 1886, schreef talrijke werken over de opvoeding van de jeugd. Gloedvol redenaar. [Calvinisme] Calvinisme, zie Dr. A. Kuyper. - W.J.C. Buitendijk behandelde in zijn proefschrift Het Calvinisme in de spiegel van de Zuidnederlandse Literatuur, 1942. [M.G. de Cambon-Van de Werken] Cambon-Van de Werken, M.G. de -, Prinsgezinde gelegenheidsdichteres te Amsterdam. Heldendicht op Willem IV, 1756; Inhuldiging van Willem V; Dichtoffer aan Willem den Geduldigen, 1787. Zij vertaalde toneelwerk uit het F., o.a. Hamlet van Shakespeare; zie Ducis, 1778; zij verdedigde dit stuk tegen de Letteroefeningen. In 1786 volgde Koning Lear. Zij vertaalde uit het F. De bevredigde Vyanden in proza; uit het E. van Richardson De jonge Grandisson of de gehoorzame zoon; 2e druk 1798. ['t Spel van den Smid van Cambroen] Cambroen, 't Spel van den Smid van -, mirakelspel uit de 15e eeuw, verloren gegaan. De inhoud bewaard in de Kroniek van den clerc uten laghen landen bider see, 1316. Cambroen was een klooster in Henegouwen, waar een jood in 't jaar 1316 een Mariabeeld doorstak; de H. Maagd openbaarde zich aan een smid, die nu als kampvechter optrad tegen de jood en hem overwon, ofschoon hij ‘oud en traag’ was. De baljuw nam de jood en hing hem aan een galg. [Camera Obscura] Camera Obscura (L. = donkere kamer, het toestel van de fotograaf), de beroemde bundel schetsen van Hildebrand, d.i. Nicolaas Beets, eerste druk 1839; fotografie van het leven, in navolging van Dickens; Potgieter sprak van de ‘kopiëerlust des dagelijkschen levens’. Met een narede toegewijd aan Dr. Abraham Scholl van Egmond, Hildebrands oudste academievriend. In 1939 de 40ste druk met 200 tekeningen van Jo Spier als jubileum-uitgaaf. Tentoonst. 1940. De tweede druk verscheen in 1840; de 3e in 1851, vermeerderd, de 4e in 1854, nogmaals vermeerderd; daarna kwamen er geen nieuwe stukken meer bij. De Camera werd onvriendelijk beoordeeld in de Vad. Letteroefeningen, en ook door Geel en Potgieter. Het motto op de titel luidt: Nec lusisse pudet, sed non incidere ludum, een spreuk van Horatius; men schaamt zich niet gespeeld te hebben, maar wel dat men met het spel niet ophoudt. Zulk werk heeft Beets dan nadien ook niet meer geleverd; het werden nu preken en predikantenliederen. In 1882 schreef J. Dyserinck Hildebrands {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Camera Obscura. Schregel leverde Stilistische en Syntactische beschouwingen over de C.O. De Camera voorzien van ‘nodige en overbodige’ toelichting in Hildebrands Na Vijftig Jaar. Uitgegeven met aantekeningen door J.M. Acket. Over Het Tijdperk van de Camera Obscura H.E. van Gelder e.a. [camerspeelders] camerspeelders, (reizende) beroepstoneelspelers, tegenover de Rethoryckers; 16e eeuw. Zij trokken ook wel over de grens, b.v. in 1594 en 1602 naar Ulm. Engelse camerspelers kwamen hier in 1591 en volgende jaren. [Jan Frans Cammaert] Cammaert, Jan Frans -, 1710-'80, uit Brussel, schrijver en vertaler van zeer talrijke toneelwerken. In zijn Adam ende Eva schreef hij Vondel na, 1746. Esther en Athalie van Racine gaf hij voor eigen werk uit! Zijn stukken werden vertoond in de schouwburg te Brussel voor de aartshertogin Maria Elisabeth. [Camp vander doot] Camp vander doot, Ned. vertaling van Le chevalier dilibéré van Olivier de la Marche, 1426-1502, de aanhanger van het Bourgondische Huis. Zijn allegorisch gedicht is een herdenking van de dood van Philips van Bourgondië, Karel de Stoute en Maria en een terugblik op zijn eigen leven; 1488 gedrukt. De vertaling is gedrukt in 1503. Dr. Bolte vond het werk in de Stadsbibliotheek van Hamburg. De vertaling is van Jan Steenmaer, alias Pertcheval, rederijker te Brussel. Nieuwe uitg. in 1948, met inl. van Gilbert Degroote. Facsimile van 1503. [Matthijs Campanus] Campanus, Matthijs -, zie M. van Velden. [J.W. Campbell] Campbell, J.W. -, zie Kumpel. [Dr. M.F.A.G. Campbell] Campbell, Dr. M.F.A.G. -, 1819-'90, uit Kampen, sedert 1868 directeur der Kon. Bibliotheek. Bekend door zijn boek over de wiegedrukken: Annales de la typographie néerlandaise au XVe siècle, 1874-'84. Hij gaf uit Vanden vaghevier, dat Sente Patricius vertoghet was, 1848, het vervolg en slot van Beka; Reynardus Vulpes van 1473. Medewerker a.d. Ned. Spectator, vriend van Vosmaer. Oprichter v.d. Ver. voor Lijkverbranding, 1874. [C.J. van Campen] Campen, C.J. van -, zie Kampen. [M.H. van Campen] Campen, M.H. van -, geb. te Amsterdam 1874, letterk. criticus. Schreef o.a. Ned. romancières van onzen tijd, 1921. Begon als diamantbewerker. Sedert 1912 critisch medewerker aan De Gids. Over Literatuur, 1915. [Dr. Petrus Camper] Camper, Dr. Petrus -, 1797-1852, naamgenoot en kleinzoon van de beroemde professor, schreef 1817 zijn proefschrift over Vondel als Treurspeldichter. In 1823 schreef hij De Fenicische Vrouwen, vertaling van Euripides; in 1834 Antigone, vertaling van Sophokles. Hij was conrector te Zutfen, werd 1838 Katholiek en nam zijn ontslag. [Camper Steurtje] Camper Steurtje, een van de befaamde tractaten van Paschier de Fijne, toen ‘men tot Campen wederom Arminiaensche Predicanten begon te vangen.’ [J.R.Th. Campert] Campert, J.R.Th. -, 1902-'43, geb. te Spijkenisse, journalist, letterkundige en dichter, gaf 1922 met Hendrik Scholte Refereinen uit; 1931 met Ben van Eysselsteyn de roman Het Chineesche Mysterie; in 1932 met Willy Corsari de roman Klokslag Twaalf, twee detective-romans. Wier, een Zeeuwse roman, 1935. Alsem. Critieken in de Nw. Rott. Ct. Zijn gedicht Achttien Dooden was de eerste rijmprent van De Bezige Bij; 1941. Hij is bezweken in een concentratiekamp. zie Jan Campertstichting. Studie over hem door Han S. Hoekstra, 1948. [Dirk Rafaelsz. Camphuysen] Camphuysen, Dirk Rafaelsz. -, 1586-1627, zoon van een heelmeester uit Gorkum van adellijke afkomst, vroeg wees, opgeleid voor schilder, maar huisonderwijzer en secretaris bij de heer Van Boetzelaer, waar hij zijn beminde, Anna Alen-dorp, binnensmokkelt als ‘gouvernant’, d.i. huishoudster. Weldra werden ze weggestuurd en werd Camphuysen leraar aan de Hiëronymusschool te Utrecht. Daar studeerde hij in de godgeleerdheid. Van 1617-'19 was hij predikant te Vleuten en ook uit Utrecht stroomde het volk zijn kerk binnen. Maar hij werd als Arminiaan afgezet bij besluit der Synode van Dordrecht en trok naar Norden in Oost-Friesland. Mansfelts benden dreven hem met vrouw en kinderen vandaar. Hij vestigde zich in het vrijzinnige Dokkum en vond er een bestaan in de handel in vlas; hij werd de dichter van de Stichtelyke Rymen in zuivere taal, 1625. Eenvoudig en innig is zijn Maysche Morgenstond, die bekend bleef onder het volk, evenals zijn versje: Daar moet veel strijds gestreden zijn, Veel kruys en leeds geleden zijn,... Zoolang wij hier beneden zijn, Zoo zal 't hierna in vreden zijn. In zijn kracht is hij ook in de Uytbreyding over de psalmen Davids, zijn zwanenzang. De Stichtelyke Rymen beleefden in de 17e eeuw 50 drukken. Ook zijn 30 preken werden veel gelezen. Bloemlezing van J. Kops, 1839, en in het Pantheon van Van Vloten. Proefschrift over Camphuysen van L.A. Rademaker, 1898. Camphuysen's Rymen veroordeelden het werk van Starter, waardoor deze twee eeuwen lang een slechte naam had. zie Starter. [Jakob Campo Weyerman] Campo Weyerman, Jakob -, zie W. {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} [De Candidatuur van Bommel] Candidatuur van Bommel, De -, blijspel van J. de Koo, 1898. [H.G. Cannegieter] Cannegieter, H.G. -, 1880-1951, geb. te Tzum, predikant van 1906-'19, red. v. Eigen Haard 1919-'22, van De Holl. Revue; 1933-'36. Schreef o.a. Van het wondere ambt, 1909; De Friesche Beweging, 1917. [cantate] cantate = dichtwerk, bestemd voor de zang, bestaande uit een verhaal, het recitatief, met aria's en koren. Van Alphen, De Sterrenhemel. Staring, Ariadne en De Zee. Hiel, De Schelde. Feith, Het Onweder en De Menschlievendheid. Julius de Geyter, De wereld in. Schimmel, Bij de onthulling van Thorbecke's standbeeld. Jan Bouchery, Bij de onthulling van het standbeeld van Ledeganck, muziek van Benoit, 1897. [Cantecleer] Cantecleer = de haan in 't epos van de Vos Reinaerde. [Lode Cantens] Cantens, Lode -, geboren te Antwerpen in 1911; schreef verscheidene romans en toneelstukken, publiceerde ook twee bundels gedichten. [Bernard Canter] Canter, Bernard -, geb. 1871, journalist en schrijver van schetsen, romans en verzen. Een droomer ter haringvangst, 1894. Kalverstraat, 1903, realistische roman. Twee weken bedelaar. [Cantimpré] Cantimpré, zie Thomas. [canto] canto = gezang, lied. [Robbert Robbertsz. le Canu] Canu, Robbert Robbertsz. le -, 1563-1630, uit Amersfoort, ‘schoolmeester der grooter zeevaert’ te Amsterdam, 1586; hekelde in pamfletten en liederen de onderlinge onverdraagzaamheid der Doopsgezinden. [canzone] canzone (It.), vorm van het minnelied bij de troubadours met begeleiding van instrumenten. Later: lied in de volkstoon, al of niet met begeleiding, veelal in kunstige vorm. Joan Bohl dichtte canzonen; Willem Kloos stelde tegenover die ‘bombastische’ verzen de ‘fijn-beeldende’ poëzie van Winkler Prins. [Abraham Capadose] Capadose, Abraham -, 1795-1874, vriend van Da Costa en 1822 met hem tot het Christendom overgegaan onder invloed van Bilderdijk; dokter in Den Haag; schreef godgeleerde werken; ijverde tegen de vaccinatie en andere uitingen van het liberalisme; bevorderde de inwendige zending; aanhanger van het Réveil. [Johan Derck, baron v.d. Capellen tot den Poll] Capellen tot den Poll, Johan Derck, baron v.d. -, 1741-'84, democratisch lid der Staten van Overijsel, schreef 1781 zijn pamflet Aan het Volk van Nederland (zie daar); onder invloed van de opstand der Amerikaanse koloniën; wekt op tot volkswapening, scheldt Prins Willem V uit als een tiran; leider der Patriotten. Wist 1783 afschaffing der drostendiensten door te zetten. Hij werd verheerlijkt in een toneelwerk Jonkheer Dirk de Braave, in tal van dicht- en prozastukken na zijn dood en op verschillende gedenkpenningen. Maar zijn graf in 't open veld te Gorsel werd in September 1787 door de Oranjeklanten geschonden en in Aug. 1788 met buskruit vernield. [Johannes Pieter van Capelle] Capelle, Johannes Pieter van -, 1783-1831, hoogleraar te Amsterdam in 't Ned. 1815, tot grote teleurstelling van Bilderdijk. Schreef o.a. Bijdragen tot de Gesch. der Wetenschappen en Letteren, 1821. Daarin Simon Stevin, Invloed der Holl. Letterk. op de Hoogduitsche, Daniël Heinsius, Bredero, allen 17e eeuw. Van Cappelle was wis- en natuurkundige; in 1819 werd hij bovendien nog hoogleraar in de geschiedenis. [Mr. Nicolaas Carbasius] Carbasius, Mr. Nicolaas -, 1795-1834, uit Hoorn, rechter te 's-Gravenhage. Schreef over Jan van Heelu. Van hem ook Levens-overzicht en afbeeldsel van Vrouwe Bilderdijk in de Muzenalmanak van 1831. [Carel ende Elegast] Carel ende Elegast, Mnl. Karolingisch ridderdicht, waarin Karel de Grote met de ridder Elegast op stelen uitgaat. zie Karel. [Fie Carelsen] Carelsen, Fie -, geb. te Amsterdam 1891, toneelspeelster. Over haar een studie van B.v. Eysselsteyn, 1946. [Geertruida Carelsen] Carelsen, Geertruida -, ps. van G. de Leeuw. [Adam Carelsz] Carelsz, Adam -, zie Van Germez. [Simon Carmiggelt] Carmiggelt, Simon -, geb. 1913 te 's-Gravenhage, journalist bij Vooruit in Den Haag 1932-'40, nu kunstcriticus bij Het Parool. Dichter. In 1947 Ieder kent ze, ‘geïll. Parade van Prominenten’, o.a. over H. de Greeve, G. Bomans, W. Corsari, Corry Vonk en Heintje Davids. [Carolus] Carolus, de voorganger van Douwes Dekker als assistent-resident, had reeds de bouwstoffen verzameld voor een aanklacht tegen de regent, doch overleed plotseling, 1855. [Dr. Willem Carp] Carp, Dr. Willem -, 1763-1821, behoorde als student te Utrecht tot de vriendenkring van Bellamy; werd 1788 predikant. [Charles Carton] Carton, Charles -, 1802-'63, directeur van een doofstommen-instituut, Vlaams geschiedschrijver. Gaf Oud-Vlaamsche liederen uit. [Het Leven van Cartouche] Cartouche, Het Leven van -, gezochte boevenroman in de 18e eeuw, vertaald uit het F. In 1756 kwam daarbij De Vrouwelyke Cartouche of de doorsleepene Landen Zeeroofster, die op een eenzaam eiland tot bekering komt; schrijver was Petrus Lievens Kersteman. (Cartouche, 1693-1721, berucht misdadiger te Parijs.) [Rommert Casimir] Casimir, Rommert -, geb. 1877, onderwij- {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} zer, 1909-'30 rector van 't Ned. Lyceum te 's-Gravenhage, sedert 1918 hoogleraar in de opvoedkunde te Leiden; met Jan Ligthart redacteur van School en Leven. Bekend spreker en schrijver. Lessen in Letterkunde, 1909. Humor in Holland, verzameling geestige schetsen; 1940. [Cassamus] Cassamus, vertaalde F. ridderroman uit de 14e eeuw, waarvan een groot fragment over is; behoort tot de Alexander-romans. Uitgegeven 1869 door Verwijs. 't F. gedicht is van ± 1312, van Jacques de Longuyon. 't Fragment bleef bewaard in het Amsterdamse hs. van Die Rose. [Jacob Cassiere] Cassiere, Jacob -, schrijver van een zinnespel uit de 16e eeuw, met de personen Jonste, Vriendschap en Trouwe, die op Nieuwjaar als present ontvangen: een fles wijn, een vat honig en een bus zalf, waaronder de bijbel verstaan moet worden. Dr. W. van Eeghem, Het Raadsel der vier Cassieres, Gent 1938, denkt dat dit presentspel propaganda moest maken voor de Leuvense Bijbel, die kerkelijk goedgekeurd was en die het Protestantisme tegen moest gaan. Jacob was uit 's-Hertogenbosch. [Castalia] Castalia, bron der Muzen aan de voet van de Parnassus; vandaar de naam van een der Muzenalmanakken; zie daar. Verscheen 1867-'75. [Matthys de Casteleyn] Casteleyn, Matthys de -, 1485-1550, uit Oudenaarde, geestelijke, apostolisch notaris van Pamele, een voorstadje van Oudenaarde in 1530; factor der kamer Pax Vobis. Hij schreef 36 esbatementen, 38 tafelspelen, 12 spelen van sinne en 30 wagenspelen; alleen Pyramus en Thisbe is over. Dan nog 30 Liedekens en vooral zijn Const van Rhetoriken, het leerboek der rederijkers van 1548, gedrukt 1555; naar het F. van Molinet. Proefschrift van J. v. Leeuwen, 1894. Van De Casteleyn is er een dansliedje bij de geboorte van Philips II, 1527. De Baladen van Doornycke verheerlijken de verovering van Doornik door Karel V, 1521; uitgegeven 1571. Zijn zinspreuk was: Wacht wel 't slot. [Wouter van Castelioen] Castelioen, Wouter van -, zie Chastelioen. [Leonce du Castillon] Castillon, Leonce du -, pseud. van Max van Vijve, 1869-1941, Vlaams toneelschrijver en dichter. [Guilielmus à Castro] Castro, Guilielmus à -, zie Willem van der Borght. [Herman de Cat] Cat, Herman de -, geb. 1914 te Antwerpen, een van dichters van de Waterkluisgroep. Schreef eenvoudige verzen, klassiek naar inhoud en vorm. [catastrophe] catastrophe, zie K. [Disputatie over den Catechismus van Heydelbergh] Catechismus van Heydelbergh, Disputatie over den -, ‘openbaerlyck voor den volcke gehouden op 't Hof van 's-Graven-Haghe’, door Coornhert tegen Saravia van 27 October tot 30 November 1582, eerst 7 dagen en later nog een rede van Saravia van 4 dagen. Uit vrees voor een even lang antwoord werd de zaak schriftelijk verder behandeld. Coornherts ‘disputatie’ verscheen 1583. [Catechismus der Natuur] Catechismus der Natuur, zie Martinet. [Van sente Caterine] Caterine, Van sente -, zie Sint-Caterine. [Dietsche Catoen] Catoen, Dietsche -, zie Disticha Catonis. [Jacob Cats] Cats, Jacob -, 1577-1660, uit Brouwershaven, 1588 op school bij rector Kemp te Zieriksee, student te Leiden en te Orleans, 1603 advocaat te Middelburg en weldra pensionaris. Hij trouwde 1605 met Elisabeth van Valkenburg; kocht de hofstede Munnikenhof bij Grijpskerke; verdiende veel geld aan inpolderingen in Engeland en Zeeland. Maar zijn 3 jongens verloor hij door de dood; twee dochters bleven hem over. Bij een verblijf te Cambridge kwam hij onder invloed van prof. William Perkins, de vader van het piëtisme en van diens geestverwant Hall. Zo werd Cats bevriend met Willem Teellinck, predikant te Middelburg van 1613-'19, en met Godfried Udemans, dominee te Zieriksee. Hij werkte nu de ‘ydele Minnebeelden’ van zijn jeugd om tot Sinnebeelden ‘van stichtelycker bedenckinghen’. Deze Sinne- en Minnebeelden waren versjes bij prenten van Adriaan van de Venne, daarbij bijschriften in proza; dan proza en poëzie naarnaast in F. en L. Met allerlei raad voor de Liefde. Dan volgen te Middelburg Maechdenplicht, 1618; Selfstrijt, samenspraak tussen Jozef en Potiphars huisvrouw, 1620; Tooneel van de Mannelycke Achtbaerheyt, 1622. In 1623 werd Cats pensionaris van Dordrecht. Daar verschenen Houwelijck, 1625; Galathee ofte harder minneklachte, een pastorale, 1629; Klagende Maeghden, 1633; Spieghel van den ouden en Nieuwen Tydt, berijmde spreekwoorden, 1632; alle met prenten van Van der Venne en Matham. Cats werd daardoor de meest gelezen dichter, de grote leerdichter. In 1630 stierf zijn vrouw; in 1632 begon hij met de aanleg van Zorgvliet aan de Scheveningse Weg; in 1636 werd hij raadpensionaris van Holland en vestigde hij zich in Den Haag. Hij bleef dit tot 1652; poëzie van hem uit dit tijdperk is niet bekend. Zijn grote werk 's Werelts begin, midden, eynde, besloten in den Trouringh, 1637, is nog uit Dordrecht. Na 1652 bewoonde hij zijn huis op Zorgvliet; de ‘eerbare’ juffrouw Cornelia Baers, weduwe van Ds. Matthias Havius, ging mee als ‘gouvernante’. Daar beschreef hij zijn {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} leven in Tachtigjarig Leven en in Twee-en-tachtigjarig Leven. Verder verschenen Ouderdom, Buytenleven en Hofgedachten, 1656 en Gedachten op slapelooze Nachten. Hij werd bij zijn vrouw in de Kloosterkerk begraven; hij liet 2 1/4 mill. gulden na. Cats is de dichter van de burgerlijke samenleving; vooral op het huwelijk richt hij de aandacht. Hij vereert de vrouwen, al behoorden zij ook onder de man te staan, zo als Cats betoogt in het Toonneel der Mannelicke Achtbaerheyt en in het Houwelyck. Hij verdiept zich in het huiselijk leven; leidt de vrouw op tot de Christelijke moeder. Hij onderwijst ook de mannen; aan het Houwelyck gaat vooraf Korte afbeeldinge eens rechten Huys-vaders. En hij vergeet de kinderen niet: ze moeten godsdienstig worden opgevoed, waarheid en gehoorzaamheid leren, maar niet met slaag. Cats heeft ook nog een herdersspel geschreven, Aspasia, Koningklycke Harderin, vertoond op de Amsterdamse Schouwburg, 1655. Aspasia, een bevallige herderin, afkerig van de aanzoeken der jonge herders, wordt naar 't hof gevoerd van koning Cyrus, die haar stelt boven alle hoofse jonkvrouwen en haar tot vrouw neemt: Langh leve 't edel Paer, en tele jonge Vorsten, Waer na dit machtigh Rijck en alle menschen dorsten. De Spiegel van den ouden en nieuwen tyt bevat voorschriften voor de gezondheid; de Tachtighjarige Bedenckingen vormen een levenskunst met toepasselijke verhalen, een vervolg op Coornhert. Zo werd Cats de grote zedenvormer in piëtistisch-Calvinistische zin. Slechts enkele malen bezingt hij de grote gebeurtenissen van zijn tijd; gedicht op de Synode, op Karel I, op Maerten Harpertszoon Tromp. Zijn poëzie is alledaags, maar zijn taal is zuiver. Meer dan in zijn beschouwingen is Cats toch een dichter in tal van zijn verhalen, b.v. in het Houwelyck en veel meer nog in de Trou-ringh. Daar o.a. het Spaens Heydinnetjen. Door al die verhalen is Cats de nieuwe dichter van sproken en boerden en de opvolger van Dirc Potter. Hij was het voorbeeld van veel andere dichters, o.a. van Huygens in diens eerste werken. Cats bezorgde 1621 de eerste druk van Costelick Mal; Huygens schreef een lijkdicht bij de dood van Cats, 1660. Hun vriendschap werd versterkt door verwantschap van geloof. Maar Cats is de volksdichter bij uitstek, Huygens zoekt het ongewone en schrijft voor geletterden; Cats vond lezers en bewonderaars onder alle standen. Maar Hooft en Vondel zwijgen over hem, behalve dat Vondel hem uitscheldt in een van zijn hekeldichten. Cats werd ook in 't buitenland beroemd; zijn volledige werken zijn ± 1700 in 't Duits vertaald. Doch reeds Van Effen schreef in 1732, dat Cats algemeen geminacht werd, en Bilderdijk in 1776, dat Cats alleen gelezen werd door ‘'t plompe gemeen’. Kalff komt tot de slotsom, dat het voorbeeld van Cats neerdrukkend gewerkt heeft op onze ganse dichtkunst. Dit onder de invloed van de critiek van Busken Huet. Westerbaen daarentegen zegt in zijn grafschrift op Cats: Sijn gladde Rijm-pen en zijn klaeren heldren int, Die hebben hem gemaeckt by duysenden bemint. Huygens schreef ook een paar grafdichten en dit korte grafschrift: Hier light Cats: waer 's de mann die een Cats-waerdigh Dicht Sal konnen singen op dit Lyck, nu Cats hier light? Van zijn werken werden bij zijn leven 25000, ja soms 50000 exx. verkocht. ‘Vader Cats’ was zijn erenaam. Busken Huet daarentegen noemde hem langdradig en eentonig, smakeloos en zelfs vaak onkies. Het geslacht der 17e eeuw waardeerde zijn rustig vertellen, zijn vroomheid en zijn humor. Hij is door zijn romantische verhalen zonder twijfel de dichterlijke verteller bij uitnemendheid. Twee eeuwen lang bleven zijn gedichten de tweede huisbijbel. In zijn gedichtenbundels bevindt zich ook uitstekend proza. Zie verder Steertsterre en Jaer-beschryver. Tot de school van Cats behoren Pers, Anna Visscher, Poirters, Krul, Sluyters: de Dordtse School. Zie verder Dordtse poëten en Zeeusche Nachtegael. Over Cats zie G. Kalff, Studiën over Ned. dichters der 17e eeuw, 1901 en Dr. A. Kuyper, Het Calvinisme en de Kunst, 1888. Van Vloten gaf in 1862 Alle de Werken uit in twee zware delen met ruim 400 platen. W.C.M. de Jonge van Ellemeet beschreef zijn Museum Catsianum; 1870. Over Cats in Dordrecht het proefschrift van H. Smilde, 1938. Van Roel Houwink in 1941 een bloemlezing Gedichten en Spreuken. Het leven van Cats tot 1623 is behandeld door Dr. P.J. Meertens in zijn proefschrift Letterkundig Leven in Zeeland, 1943. [Nicolaes van Cats] Cats, Nicolaes van -, Zeeuws edelman, aan wie Maerlant zijn boek Der Natueren Bloeme opdroeg. (Zie De Lange van Wijngaarden, Heeren en Stede van der Goude.) Nicolaes was tot zijn dood in 1283 raadsman van Floris V. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} [W. Caudron] Caudron, W. -, 1607-'92, de ‘Aalsterse gelaurierde poëet’, trachtte Hooft na te volgen in zijn Leven der grote Catharina van Alexandria; pas 1771 uitgegeven. [Peter Cautereels] Cautereels, Peter -, 1833-1885, Vlaams Katholiek schrijver. [August van Cauwelaert] Cauwelaert, August van -, 1885-1945, R.K. Vlaams dichter. Liederen voor Maria, 1924. Rechter te Antwerpen; broer v.d. burgemeester; directeur v.h. R.K. maandblad Dietsche Warande en Belfort; romanschrijver. Schreef De Vlaamsche Jongeren van gisteren en heden, 1910-'27, bedoeld als een aanvulling van de Nieuwe Geluiden van Dirk Coster. [César Cauwenbergh] Cauwenbergh, César -, geboren en gestorven te Kortrijk, 1870-1926, schreef zeer conventionele toneelstukken. [Cedo nulli] Cedo nulli (L. = ik wijk voor niemand), de leus door Vondel geplaatst boven zijn Tooneelschilt; zie daar. [Celadon] Celadon, de mode-herder in de pastorale; zie daar en d'Urfé. Bij Cats: Celadon en Galathee; zie G. [Dr. Vital Celen] Celen, Dr. Vital -, ps. V. van Hulst, geb. 1887 te Hulsthout, leraar te Antwerpen. Gaf met Huysmans en Sabbe Werken van Michiel de Swaen uit, 6 delen. [Celestina] Celestina, Spaanse roman van 1499, van een koppelaarster, met voor het eerst uitbeelding van 't maatschappelijk en huiselijk leven met zedenschildering en geregelde ontwikkeling. Vertaald in 't Ned. 1550, als ‘Tragi-Comedie van Calisto en Melibea’; van grote invloed op onze Renaissance-dichters. [Celestine] Celestine, ps. van Cath. v. Rees. [J.F.E. Celliers] Celliers, J.F.E. -, 1865-1940, Afrikaans dichter van huiselijke poëzie, maar ook natuurdichter. Hij was hoofd v.d. Staatsbibliotheek te Pretoria; vocht mee in de Boerenoorlog. Prof. te Stellenbosch 1919; voorman van de Tweede Afrikaanse Beweging. Zijn gedicht Die Vlakte, 1906, was gedurende zijn ballingschap in Zwitserland geschreven. Verder drama's, verhalen, vertalingen. In 1909 de 2e bundel gedichten Die Revier; in 1910 de Unie-Kantate, de gesch. van Z. Afrika. In 1918 Die Saaier, met vaderlandse gedichten. Mede-oprichter van Die Brandwag, 1910. Over hem schreef Dr. Pienaar in Taal- en poësie van die Tweede Afrikaanse Taalbeweging. [Jacobus Celosse] Celosse, Jacobus -, rederijker te Leiden, schreef een Spel van Sinne voor de inkomst der Vlaamse Kamer van Leiden, de Orangie Lelie, te Haarlem, 1617. Hij had in 1610 zijn ‘Vreughteyndigh spel, hoe de Konst van Redenrycke misbruyckt wordt’ laten opnemen in de Nederduytsche Helicon. Daarin verdedigt hij nog de opvattingen van Casteleyn en de oude vormen van ketendicht, referein, retrograden enz. Hij was tot zijn dood in 1631 factor der Kamer. [cenaculum] cenaculum, o. = 1o eetzaal; 2o groep van schrijvers of dichters. [Franse censuur] censuur, Franse -, besnoeide o.a. De Laatste Zeetogt van de Ruiter van Loosjes. Had nog veel meer aanmerkingen op De Hollandsche Natie; in Feb. 1813 kwam het bevel tot inhechtenisneming van Helmers, juist toen de dichter overleden was. Over de censuur schreef A.C. Kruseman De F. wetten op de Holl. Drukpers, 1889. De censor in het Dep. v.d. Zuiderzee was Duterrage; zijn handlanger Van Ray; zie daar. Zie ook Index; Sepp; drukpersvrijheid. [Centaur] Centaur, internationaal cultureel Maandblad van Binnendijk, Vestdijk e.a. verscheen van Oct. 1945 tot Maart 1947. [cento] cento, gedicht samengesteld uit dichtregels van verschillende schrijvers, b.v. de Keesiade. [Miguel de Cervantes Saavedra] Cervantes Saavedra, Miguel de -, 1547-1616, geb. te Alcala de Henares, studeerde te Salamanca; trad in dienst van kardinaal Aquaviva; daarna soldaat, gewond in de slag bij Lepanto; vijf jaar gevangen in Algiers. Hij werd de schrijver van de herdersroman Galatea, 1584, doch zijn roem dankt hij aan de roman van Don Quichote; zie daar. Ondanks die roem is hij arm gestorven. Onder zijn novellen La Gitanella de Madrid, d.i. het Spaans Heidinnetje. Deze novellen zijn de Novelas exemplares van 1612, gedeeltelijk vertaald door F. v. Sambix, 1643. [Cesar] Cesar, ridderroman uit de 14e eeuw, door N. de Pauw uitgegeven in zijn Mnl. Gedichten III. [Chaerte van Rethorycke De] Chaerte van Rethorycke De -, bevatte de uitnodiging van de ontvangende Kamer aan de andere ‘cameren’; op rijm. [Dr. A.N.E. Changuion] Changuion, Dr. A.N.E. -, 1803-'81, prof. in de letteren te Kaapstad 1831, 1842 hoofd van een eigen instituut, leermeester van Hofmeyr, Brand, Burgers e.a., strijder voor het Nederlands. Belette 1849-'50, dat de Kaap een strafkolonie werd. [Chansons de geste] Chansons de geste (F. = liederen van heldendaden), de Franse Karelromans, die in de elfde eeuw opkwamen, over Roland en de andere helden rondom Karel de Grote. Ook in de Nederlanden vertaald: Roland, Lorreinen, Aiol, Willem van Oringen. Daarna wendden de F. dichters zich ook tot andere onderwerpen dan de nationale poëzie; toen kwamen de Klassieke en de Keltische of Britse berijmde ridderromans, de Arturromans. Ook deze vertaald en nagevolgd in de Nederlanden. De oudste {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlandse bewerking is juist een klassieke roman: Aeneas van Veldeke. [Dr. Daniël Chantepie de la Saussaye] Chantepie de la Saussaye, Dr. Daniël -, 1818-'74, Waals predikant sedert 1842, kwam onder invloed van 't Réveil, werd de hoofdman der ethische richting, trad in 't krijt met de modernen Prof. Scholten en Allard Pierson. Predikant bij de Ned. Hervormden te Rotterdam, 1862; prof. te Groningen 1872. [P.D. Chantepie de la Saussaye] Chantepie de la Saussaye, P.D. -, zoon van de voorgaande, 1848-1920, hoogleraar in de godgeleerdheid te Leiden, Ned. schrijver over godsdienstgeschiedenis. Leven van Nicolaas Beets, 1904. Portretten en Kritieken, 1909. Redacteur van Onze Eeuw. [De Chaos en het Licht] Chaos en het Licht, De -, zesde en laatste Tijdzang van Da Costa, 1850. [Suze la Chapelle-Roobol] Chapelle-Roobol, Suze la -, 1855-1923, romanschrijfster en toneelschrijfster. Een Boete. [H.Th. Chappuis] Chappuis, H.Th. -, 1844-1906, officier; romanschrijver en schrijver van geschiedkundig werk. Napoleon. Schetsen uit N. Brabant. [Charicles en Euphorion] Charicles en Euphorion, roman van Limburg Brouwer; uiteenzetting van de Platonische wijsbegeerte. [Chariëtto] Chariëtto, een Frank, te Trier gevestigd, in Rom. dienst met de verdediging van de Rijngrens belast, joeg de Chamaven terug, sneuvelde tegen de Alemannen, 366. Wordt beschreven als een reus. Hoofdpersoon in een van de verhalen in Onze Voorouders van J. v. Lennep. [Charivarius] Charivarius, ps. van Dr. G. Nolst Trenité. [J.B. Charles] Charles, J.B. -, zie W.H. Nagel. [Charon de helsche Schipper] Charon de helsche Schipper, spel van Sinne van 1551, uitgegeven door Dr. W. de Vreese, 1896. [Mevrouw de Charrière] Charrière, Mevrouw de -, zie Belle van Zuylen. [charter] charter = officiëel stuk; Regerings- of Raadsbesluit; vrijheidsbrief; privilege. 't Oudste Ned. charter is van schepenen van Bouchoute, 1249; in de 14e eeuw is de moedertaal algemeen in de stukken. In 1290 werd voor Vlaanderen bepaald, dat de burgerlijke rechtsgedingen in 't Vlaams behandeld moesten worden. [Chartres] Chartres, stadje a.d. Eure ten Z.W. v. Parijs. Het Wilhelmus ontstond ± 1569; werd gedicht naar een bekend F. lied, het lied van Chartres. [Frederik Chasalle] Chasalle, Frederik -, ps. van C. v. Wessem. [Wouter van Chastelioen] Chastelioen, Wouter van -, d.i. Gautier de Châtillon of de Lille, de F. dichter, die tussen 1170 en '81 in het L. zijn Alexandreïs schreef, waarnaar Maerlant Alexanders Geesten bewerkte tussen 1257 en '60. De F. dichter verzette zich tegen de fantastische verhalen, die de trouvères van Alexander gedicht hadden; hij putte zijn stof uit de L. geschiedenis van Quintus Curtius. Hij was kanunnik te Amiens. [Chavonnes Vrugt] Chavonnes Vrugt, tenorzanger, maakte Wien Neerlandsch bloed door heel Nederland bekend door zijn voordrachten tijdens de Belgische Opstand. [Cheops] Cheops, groot episch gedicht van J.H. Leopold: de gestorven pharao treedt uit zijn mummie, zwerft door heel de wereld en keert eindelijk terug naar de grafkamer in de grote piramide. [Die Chierheit der geesteleker Brulocht] Chierheit der geesteleker Brulocht, Die -, (de schoonheid v.d. geestelijke bruiloft), het meest geprezen prozawerk van Ruusbroec, zie daar. Op het bijbelwoord: ‘Ziet de Bruidegom komt.’ In nieuw Nederlands overgebracht door Mr. Frans Erens. [Chiliasme] Chiliasme, o. - 't geloof aan het Duizendjarig Rijk; zie D. [Chimon] Chimon, toneelspel van Van Arp, ziedaar. Ontleend aan de Decamerone, 1639. [China] China, in de Ned. letterkunde, 't eerst genoemd in Tresoor der Zeevaart van Lucas Waghenaer van Enkhuizen, 1592. 't Eerste stuk over China is het treurspel Trazil van Antonides, vereerd met een vers van Vondel, die vlak daarna hetzelfde onderwerp behandelde in zijn drama Zungchin, 1667. De rijmelaar Matthijs Cramer ‘bezong’ in 1670 Bort's voyagie naar de kuste van China. Nicolaas Witsen schreef zijn groot werk Noord- en Oost-Tartarije in 1692. In de 18e eeuw is er geen oorspronkelijk werk meer. In 1765 verscheen De Vorstelijke Wees of het veroverd China, vertaling van een toneelstuk van Voltaire: nog eens vertaald door Nomsz als Het Weeskind van China, 1782. Uit het Engels werd een Chinese roman vertaald: Chineesche Geschiedenis, 1767. Pas in onze tijd herleefde de belangstelling voor China; zie Henri Borel. Prof. Dr. Duyvendak's rede over China in de Letterkunde is opgenomen in het Jaarboek van ‘Letterkunde’, 1937-'38. De vertaalde romans van Pearl Buck over Chinees leven vonden in de laatste jaren veel belangstelling. [Op den Moord gepleegd aan de Chineesen te Batavia] Chineesen te Batavia, Op den Moord gepleegd aan de -, verontwaardigd gedicht van Jhr. W. v. Haren, 1740. [Chloë] Chloë, 1o ongenoemde Leidse jongedame uit de Briefwisseling van Bilderdijk, die de vlag moest strijken voor Odilde. Haar klassieke afscheidsbrief is van Febr. 1785. 2o naam, gegeven aan Katharina Wilhelmina Schweickhardt in de Ode van 1796; zij was de opvolgster van Odilde. [Chonia] Chonia, ps. van J.C. Kindermann. [chrestomathie] chrestomathie (Gr.) = bloemlezing. {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} [Chrétien de Troyes] Chrétien de Troyes, ± 1140-'90, F. dichter aan het hof van Filips van de Elzas in Vlaanderen; grootmeester van de hoofse dichtkunst. Arthur; Parcival. zie Monmouth. Chrétien is de eerste dichter, die de wonderschotel de H. Graal noemt, naar het L. woord gradalis, de schotel die in de Britse verhalen zulk een grote rol speelt. [Chrispijn] Chrispijn, zie Krispijn. [L.H. Chrispijn] Chrispijn, L.H. -, 1854-1926, toneelspeler en regisseur. [Christelijke dichters der] Christelijke dichters der 20ste eeuw. Aan Verzeild Bestek, ter gelegenheid van het tweede lustrum van de Christelijke Auteurskring, werkten mee: G. Kamphuis, H. Kuyper-van Oordt, C. Rijndorp en P.J. Risseeuw als redacteuren. Verder: Jo Kalmijn, J.K. v. Eerbeek, Spierenburg, Totius, Anne de Vries, Willem de Mérode, Ignatia Lubeley, Roel Houwink, Jan Eekhout, Rie van Rossum, Muus Jacobse, Joh. v. Hulzen, A. Wapenaar, J.H. de Groot, Mary Pos, Fedde Schurer e.a. Zie Anema, Gossaert, Rispens, Joh. Breevoort, L. Bückmann, Willem de Mérode, Jacqueline v.d. Waals; voor de Jong-Protestanten zie Derde Réveil. [Christelyck Vryagielied] Christelyck Vryagielied, de liefde van Christus voor de ziel, gedicht van Vondel, opgenomen in Minne-plicht en Kuysheytskamp van 1626. [J.B. Christemeijer] Christemeijer, J.B. -, 1795-1872, streed bij Waterloo, ambtenaar te Utrecht, schreef o.a. over Lijfstraffelijke Rechtspleging. [Tspel van de Christenkercke] Christenkercke, Tspel van de -, met aantekeningen uitgegeven door G.A. Brands, 1921. De schrijver was Reynnier Pouwelsz, boekbinder en rederijker te Utrecht. Het was een strijdstuk voor de R.K. Kerk, 16e eeuw. [Op den Bou van den Christen Tempel] Christen Tempel, Op den Bou van den -, gedicht van Vondel op de bouw van de Remonstrantse Kerk te Amsterdam, 1630. Gevolgd door een lofzang op de Inwying, door Episcopius, in September. [A.G. Christiaens] Christiaens, A.G. -, geb. 1905 te Beveren aan de Leie, schreef onder ps. N.A. Drojina ironische en melancholische dichtbundels als De algemene Regel, 1934, Irrequietum en Uit de Toren. [Christina de Wonderbare] Christina de Wonderbare, Christina van Sint-Truyen, 1150-1224, uit Brustem bij Sint-Truyen, wonderdoende heilige. Haar leven in het L. beschreven door Thomas van Cantimpré en Jacob van Vitry, in 't Mnl. vertaald. [Christo Sacrum] Christo Sacrum te Delft, zie Van Haastert. [Chronogram] Chronogram, o. = Tijdvers; zie daar. [Cies van Gent] Cies van Gent, ps. van Napoleon Destanberg. [Cinna] Cinna, gunsteling van Augustus en minnaar van Augustus' pleegdochter, held van een treurspel van Corneille, nagevolgd door Bilderdijk, die zijn werk opdroeg ‘aan den Koning’, d.i. koning Lodewijk, van wie hij zingt in de opdracht: De lauwer bloeit in schaduw van Uw' kroon; De kunst heraâmt waar heen Uw oogen stralen. [de Toverés Circe] Circe, de Toverés, treurspel mét Kunst én Vliegwérken, Nieuw Muzyk én Balletten, door A. Leeuw, zie daar. In de voorrede staat vermeld, dat Leeuw dit stuk van Calderon bewerkte wegens ‘de gelukkige uitslag, die Medea van Jan Vos, voor eenige maanden gehàd heeft’, het moet dus van 1660 zijn. De kunst- en vliegwerken en de toverijen waren zodanig, dat een lofdicht van Leeuw kon getuigen, dat hij ‘Circe doet: Ter Schouwburg daveren en donderen, Dat zich een ieder moet verwonderen: Want de aarde siddert op haar wenk.’ [Citadelpoëzie] Citadelpoëzie, de gedichten ter verheerlijking van Nederland in de strijd tegen België, 1830 en volgende jaren. Genoemd naar de dappere verdediging in 1832 van de Citadel van Antwerpen door Chassé. B.v. De Jager op Verlof, ‘toegezongen aan het Utrechtsche jagerkorps’ door Mr. S.H. Vernede; Aan Neerlands Krygslieden in Nov., 1830, door G.H. v. Senden, predikant te Middelbert; De Roemvolle Dood van Van Speyk, door Petronella Moens, 1831; A. v. Halmael, Ter Nagedachtenis aan Van Speyk, 1831. Van 1831 ook De Heldendood van Van Speyk van H.H. Klijn. Tollens dichtte Avondbede in Dec. 1830, 's Konings Verjaardag, De algemeene bededag, De val der Citadel, Aan Chassé; Christemeyer, Vad. Uitboezemingen; Van Eelde, Krijgszang voor mijne wapenbroeders; Thouars, Londen en Parijs of de hel op aarde; Zimmerman, Installatie van den Belgischen regent, Erasmus II; A. Beeloo, Zelfopoffering van Van Speyk, 1831; A. v.d. Hoop, De Tiendaagsche Veldtocht, 3 drukken 1831; Aan generaal Chassé, 1833. Een Noord-Nederlander aan de oproerige Zuid-Nederlanders, door Jan ten Brink, 1830. C. Loots, Bij de heldendood van Van Speyk, 1831. En in 1832: Chassé op het puin der Citadel. A.W. Engelen gaf in dit jaar zijn Dichtstukjens uit. Zie ook Immerzeel. Van Lenneps toneelstukje Het Dorp aan de Grenzen bezorgde hem de orde van de Ned. Leeuw; zijn Dorp over de Grenzen maakte minder opgang, maar de dichter werd toch in 1832 lid van het Kon. Ned. Instituut. Hasebroek, Gewin, Van de Linde, de beide Veders, Heije en Goeverneur namen deel aan de Tiendaagse Veldtocht. Prof. N.G. van Kampen gaf 1834 een Gedenkboek van {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Neerlands moed en trouw uit. Reeds dadelijk in 1830 verscheen het Tafereel van de Belgische onlusten, in dichtmaat, van D. Valkenburg: De beste keus, die u ter redding over is, Is deze: toont berouw en vraagt vergiffenis! Zo dichtte J. Olivier Merkwaardigheden uit den Tiendaagschen veldtogt, 1834: Tot leering, Vorsten van Euroop'! Bid ik u, komt en ziet: Getrouwer, braver Vorst en Volk Vindt gij op aarde niet! Tot de Citadelpoëzie behoort ook Het Slot Loevestein in 1570 door J.F. Oltmans, 1833; zie daar. In 1833 ook Welkomstgroet aan de verdedigers der Citadel van W. Kraan. Verder E.W. van Dam van Isselt en kapitein J.Th. Buser, Mr. J.H. Burlage, A.P. van Groningen, Van Hall, v.d. Hoop, Bogaers, Loots, Mr. A.F. Sifflé, Joh. Hilman, J. van Oosterwyk Bruyn, Mr. B.W.A.E. baron Sloet tot Oldhuis, L. v.d. Broek en Dr. J.F. Wap. De uitbundigste van allen was C.G. Withuys in Het Bombardement van Antwerpen, 1831. Hij had op dezelfde wijze ook reeds in 1815 De Slag bij Quatre-Bras verheerlijkt. In 1831 kwam ook nog zijn lierzang op De Prins van Oranje. Staring dichtte zijn Lied aan de Jongelingschap: Minerva greep haar oorlogsspeer; Ten strijde! was haar kreet. De laatste Citadelpoëet was W.J. Hofdijk, din in 1857 een Schetsboek uit de drie-en-twintig dagen schreef, een ‘lyriesch-dramatiesch gedicht’. (De Citadel werd pas na 23 dagen, in puin geschoten, overgegeven aan de Fransen.) Van Belgische zijde De dulle Griete, ‘Vlaemsche Liedekens op den tyd’, van Pierre Lebrocqui, leerling van Kinker, pas uitgegeven 1839. Tegen de Walen en de leiders van de opstand. Tegen de Hollanders werden in België liederen gezongen. Een er van is te vinden in Den Opregten Maestrichteren Almanak van 1831, gedrukt te Hasselt. Daarin staat het Liedeken op de Vreede Tiranie begaen door de Hollanders: Zij randen de twee meiskens aen D'een tien en d'ander negen jaeren Hebben zeven steken ontfaen Van de hollandsche barbaren. Is de vreedheyd ooyd gehoord Honderd zestig pencionaren Hebben zij in een school vermoord Naer dat zij tot hun lusten waren. (bis.) [citaten] citaten, aanhalingen uit dichters en schrijvers. Van Lennep legde er een verzameling van aan, Iets over Citaten. [Jhr. Mr. J. de Witte van Citters] Citters, Jhr. Mr. J. de Witte van -, zie W. [J.W. van Cittert] Cittert, J.W. van -, 1888-1945, dichter en toneelschrijver; Witte van Haemstede. Schrijver van een toneelgeschiedenis. [Claegh- ende Vraeghliedt] Claegh- ende Vraeghliedt, ‘in de heylighe Vrijheyd der Knoedelpoësye ghemaekt’ door J.A. Alberdingk Thijm; kritiek op De Gids, 1860. In de Dietsche Warande. Kritiek ook op de Leekedichtjes van De Genestet; aanval op de Modernen. Beantwoord door Vosmaer. [Joost Claerbout] Claerbout, Joost -, uit Vlissingen, schreef een ‘droefbly-eyndig vertoog’ op 't Overgaen van Middelburg in 1575, 1661; vertoningen, waarbij gesproken werd. [Désiré Claes] Claes, Désiré -, 1836-1910, uit Neerlinter, onderwijzer te Antwerpen, daarna leraar in 't Ned. te Tienen, Hasselt en Namen. Schrijver van gedichten en van toneelwerk. [Dr. Ernest Claes] Claes, Dr. Ernest -, geb. te Zichem 1885, Vlaams schrijver. De Witte, avonturen van een jongen uit zijn geboorteplaats, 1920; de 65ste druk in 1950. De vulgaire geschiedenis van Charelke Dop, satire op een O.W.-er, 1923. Oorlogsnovellen. Echt Vlaamse verteller. Hoofd v.d. vertaaldienst bij de Belgische Kamer. Herman Coene, boerenroman, 1925 en '30. Sichemsche Novellen, 1921. Reisverhaal, 1939. [Claes Kloet] Claes Kloet, klucht van C. Biestkens; zie daar. [Claes van Haerlem] Claes van Haerlem, Ver Brechten sone, zie Willem van Oranje. zie Clays. [Stephanie Claes-Vetter] Claes-Vetter, Stephanie -, geboren te Zutfen in 1885, echtgenote van Ernest Claes. Novellen en romans. Verscheidene harer gedichten werden getoonzet door Edgard Tinel. [Haesje Claesdochter] Claesdochter, Haesje -, ook Haesje Claes, stichtte volgens overlevering 1523 een groot weeshuis te Amsterdam. Naar haar noemde Potgieter 1855 een van zijn gedichten, haar voorstellende als de Stedemaagd: Haesje Claes, die 's werelds hulde Plag te ontvangen in haar bloei, Wijl de zee geen schepen duldde, Daar haar wimpel niet van woei... Zij klaagt over haar verbanning uit het beroemde Stadhuis, sedert koning Lodewijk als paleis in gebruik. [Wendelmoed Claesdochter] Claesdochter, Wendelmoed -, Weyntjen Claes, weduwe uit Monnikendam, 1527 te 's-Gravenhage als ketter verbrand. Bekend door een van de aandoenlijkste martelaarsliederen: De beul tradt aen om worgen, Doen sloot sy haer oogen fijn, Hebbende in 't hert verborgen Een trooster, niet om sorghen, Verlanghende thuys te zijn. {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} [Désiré Claeys] Claeys, Désiré -, geboren en gestorven te Brussel, 1876-1937, toneelschrijver. [Dr. Hendrik Claeys] Claeys, Dr. Hendrik -, 1838-1908, pastoor te Oostakker bij Gent; dichter; sprak de lijkrede op Conscience uit in O.L.V. kerk van Antwerpen, 1883. Schreef over Jan van Ruusbroecs Taal en Stijl, 1894. [Clagende Maeghden] Clagende Maeghden, zie K. [Der Kerken Claghe] Claghe, Der Kerken -, zie K. [Clais] Clais, zie Claes. [Don Clarazel de Gontarnos] Clarazel de Gontarnos, Don -, ofte den buitenspoorigen dolenden ridder, 1697, met platen van Caspar Luyken; zie Nic. Heinsius Jr. [Clarissa Harlowe] Clarissa Harlowe, 1748, de tweede roman van Richardson, door Feith geprezen, door Betje Wolff een meesterstuk genoemd. Clarissa, een meisje van 18 jaar, ontvlucht met Lovelace het ouderlijk huis, doch zij verlaat hem, als het haar blijkt dat hij een lichtmis is, maar zij bezwijkt onder al haar wederwaardigheden. zie Lovelace. Deze roman van grote invloed o.a. op Wolff en Deken. L. v. Ollefen maakte een toneelspel Clarissa of de mislukte Boosheid, 1781. [Dr. J. Clarisse] Clarisse, Dr. J. -, 1770-1846, hoogleraar in de godgeleerdheid te Leiden, van ethische richting; kwam op tegen het rationalisme der 18e eeuw. Schreef over fragmenten van de Spieghel Historiael en over Stoke, 1818; over Van Alphen, 1836; gaf 1847 de Natuurkunde van 't Geheel-al uit van broeder Gheraert, een leerdicht van ± 1300. In zijn jonge jaren dichtte hij een ode ter ere van Schiller. In 1792 werd hij predikant te Doorn; toen verschenen zijn Gedichten met rijmloze oden en een vers tegen De Weelde en verder liederen ter ere van het voorgeslacht. Deze bundel was tevens zijn afscheid van de poëzie. [Classicisme] Classicisme in de letteren, de navolging van de Klassieken, de Gr. en Rom. schrijvers, begon in 't eind der 16e eeuw; daarna Vondel, Hooft. Verder de invloed der F. letteren, tot en met Bilderdijk. zie Frans klassiek treurspel. Daarna de Romantiek. [classiek] classiek is de naam voor alle grote kunst der Grieken en Romeinen; fig. voor alle grote kunst. [Matthias Claudius] Claudius, Matthias -, 1740-1815, de vrome D. huiselijke dichter, gaf 1771 zijn Wandsbecker Bote uit; van grote invloed op Feith, Bellamy, Staring; doch vooral op Tollens. Schreef onder ps. Asmus; woonde te Wandsbeck bij Hamburg. Tollens vertaalde een hele bundel Liedjes van Claudius, waarbij de bekende Reize van Jurriaan rondom de wereld. [Claudius Civilis] Claudius Civilis, de vrijheidsheld in treurspelen van Le Francq van Berkhey en Haverkorn; zie daar en Batavische Gebroeders. [Claus van Euskerken] Claus van Euskerken, zie E. [clausule] clausule (lett. = slot), de M.E. naam van een strofe of couplet van 13 regels, dat sloot met 2 op elkaar rijmende regels. Bij Maerlant b.v. Die Clausule van der Bible, een verheerlijking van Maria door de gelijkenissen van het O.T. Zie ook Wapene Rogier! [Aug. Clavareau] Clavareau, Aug. -, 1787-1864, uit Luxemburg, zette gedichten van Tollens, Bilderdijk en Spandau en ook de kindergedichten van Van Alphen over in F. verzen. [Clayes Hendrik] Clayes Hendrik -, 1838-1910, talentvol Vlaams redenaar en dichter. Verscheidene zijner gedichten werden getoonzet door Edgard Tinel. [Ver Brechten Sone Clays] Clays, Ver Brechten Sone, zie Willem van Oranje en Claes van Haerlem. [Vincent Cleerdin] Cleerdin, Vincent -, uit 's-Hertogenbosch, 1888-1946, griffier der Brabantse Staten, letterkundige. Brabantse Sagen, 1929. Gesprekken met Erasmus, 1936. [Jacob Cleiburg] Cleiburg, Jacob -, zie Clyburg. [Clein notabel verskine] Clein notabel verskine, reeks spreuken over de minnedienst, over ‘niders’ en ‘wroegers’, opgenomen in het Hulthemse handschrift, uitgegeven door Willems in Belgisch Museum, 1837 en door Dr. Verdam in het Ts. voor T. en Lett., 1883. Uit de 13e eeuw. [clerc] clerc, de Mnl. naam van wie lezen en schrijven kon; 1o lagere geestelijke; 2o geleerde; 3o dichter en dan vaak hetzelfde als menestreel; 4o student; 5o geheimschrijver, b.v. de scepenclerc, de stadssecretaris. zie daar. [Clerc uten lagen landen] Clerc uten lagen landen, schrijver van een Mnl. kroniek in proza, ± 1300. Uitgegeven door Scriverius, weer door Frans van Mieris, 1740, en opnieuw voor 't Historisch Genootschap, 1867, door Mr. B.J. Lintelo de Geer van Jutphaas. [Jan de Clerc] Clerc, Jan de -, d.i. Jan Boendale, omdat hij scepenclerc van Antwerpen was; zo noemt hij zichzelf ook in Jans Teestije. [Claude de Clerck] Clerck, Claude de -, 1587-1645, rederijker te Yperen, bierkruier van zijn vak, factor van De Koornbloem op een jaarwedde van f 60, waarvoor hij ieder jaar een treurspel en een esbatement moest vervaardigen. R.K. dichter; schrijver van het toneelspel Het Guese ghejanck. Vereerder van Cats, Zonne van de dichters, Die bewonen 't water-landt. Volgens de overlevering heeft Cats hem te Yperen bezocht en hebben de beide dichtrs drie dagen lang elkander op rijm toegesproken. Zijn gedichten uitgegeven door de ‘Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen.’ [Mr. Gerrit de Clercq] Clercq, Mr. Gerrit de -, 1821-'57, in 1848 referendaris aan Financiën, 1852 secretaris der Handelmij., zoon van Wil- {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} lem; redacteur v.d. Gids, 1843-'49. Vrijzinnig journalist. Op zijn aandrang werd De Gids sedert 1847 een algemeen, inzonderheid een politiek tijdschrift. Over De Jeugd van G. de Clercq een studie van Dr. P.J. Meertens. [Izaak de Clercq Hz.] Clercq Hz., Izaak de -, vertaalde het treurspel Eduard en Eleonora van Thomson, 1787, en Saint Valori van R. Cumberland, 1791. Dichter der Verlichting, † 1794 te Amsterdam. [Pieter le Clercq] Clercq, Pieter le -, 1692-1759, uit Naarden, commissaris der uitheemse dépêches van de S.G., vertaalde o.a. De Engelse Spectator van R. Steele, 9 delen, 1725; 2e druk 1742. In 1743 vertaalde hij het F. weekblad van Justus van Effen, Le Misantrope, 1711-'23, insgelijks een Spectatoriaal Geschrift. Schreef zelf De Mensch dwazer dan het dier, satire, 1712. Ook vertaalde hij The tale of a tub van Swift als Vertelsel van de ton, 1735; dan Tom Jones van Fielding als De Vondeling Thomas Jones, 1749. Dichter en schrijver, o.a. van Gesch. der Ver. Nederlanden. Zijn geschrift over Jan de Witt gaf aanleiding tot de De-Wittenoorlog. Van hem ook het leerdicht Huwelijks Mintafereel, 1722, derde druk 1773. [Dr. René de Clercq] Clercq, Dr. René de -, 1877-1932, geb. te Deerlijk bij Kortrijk, Vlaams dichter van lyrische poëzie en van drie ‘drama's der opstandigheid’: Kaïn, Saul en David, Absalom. De Clercq ging 1891 naar 't priestercollege te Thielt; in 1896 werd hij weggezonden. Daarna studeerde hij te Gent in de letteren en werd hij leraar te Nijvel. In Harmen Riels heeft hij zijn eigen leven beschreven, 1926. Hij kwam in 1914 naar Amsterdam met zijn gezin, werd er leraar aan de Belgische school en redacteur van 't dagblad De Vlaamsche Stem. Afgezet door de Belgische regering, omdat hij activist was geworden. Sedert 1916 verschenen zijn Noodhoornliederen. In 1917 werd hij met medewerking van de Duitsers conservator van het museum Wiertz te Brussel; in Nov. 1918 week hij opnieuw uit naar Nederland. Hij werd ter dood veroordeeld; zijn beeltenis op de Grote Markt te Brussel verbrand. In 1919 opende De Clercq een kunsthandel te Bussum. Hij trad op met voordrachten en concerten; sedert 1924 woonde hij te Amsterdam met Ria, aan wie hij zoveel liederen heeft gewijd. In 1929 keerde hij, na afkondiging van de amnestie, naar België terug. Verschillende van zijn liedjes zijn op muziek gezet en bekend geworden door de kunstavonden van Emiel Hullebroek. De Clercq bewerkte de vertaling van Don Quichote naar die van Schuller tot Peursum, 1930. Uitgegeven met platen van A. Hahn Jr. Gedenkteken op zijn graf te Lage Vuursche. Zijn proefschrift liep over Guido Gezelle. Over hem zelf een studie van Mr. J.J. Wijnstroom, 1938. [Willem de Clercq] Clercq, Willem de -, 1795-1844, beantwoordde 1824 de prijsvraag van het Kon. Ned. Instituut: Welken invloed heeft vreemde letterkunde gehad op de Nederlandsche? Bekroond met de gouden erepenning. Hij had L. en Gr. geleerd door privaatles, doch gevoelde zich meer aangetrokken tot de nieuwere letteren. Hij bewonderde de Frans-klassieke werken en genoot van Talma, toen deze Achilles voorstelde in Iphigénie van Racine. Maar ook Bilderdijk trok hem aan. Hij zelf was zich bewust geworden van zijn gave, om te improviseren; het was in het jaar 1815, toen hij verloofd werd met Caroline Boissevain. Hij dichtte voor de vuist verzen op een onderwerp, hem door anderen opgegeven. Na 1821 trad hij ook voor gezelschappen op. Hij was in 1820 bevriend geworden met Da Costa, die hem in 1822 bij Bilderdijk bracht. De Clercq begon als korenkoper te Amsterdam. In 1820 schreef hij zijn Verhandeling over de Vrijheid van Handel voor de Mij. van Letterkunde. In 1822 werkte hij mee aan de Memorie over de Graanhandel, door de kooplieden gericht tot de Koning. In 1824 werd hij secretaris van de Handelmaatschappij; tot 1831 woonde hij dus in Den Haag. In die 7 jaren vindt men 150 improvisaties vermeld, hoe langer hoe meer evangelie-verkondiging in de geest van het Réveil; in 1828 had hij voor 't eerst een ‘oefening’ bijgewoond. Het proza van De Clercq wint het van zijn gedichtjes. Dit blijkt ook uit zijn verhandeling over De Cid, voorgesteld als het Ideaal van den held der Middeleeuwen. Deze verhandeling vertolkt de gevoelens van de Romantiek in de Nederlanden. Willem de Clercq naar zijn dagboek, 1888, door Prof. Dr. Allard Pierson; 1811-'44. Deze schreef over hem in zijn Oudere Tijdgenoten. Van 1938 W. de Clercq, de mensch en zijn strijd door E.E. te Lintum. [Mr. J.A. Clignett] Clignett, Mr. J.A. -, 1756-1827, uit Leiden, 1813 raadsheer te 's-Gravenhage bij het Hoog Gerechtshof. Gaf 1804 de Teuthonista uit. En met Steenwinckel Maerlants Spiegel Historiael, 1784-'85. In 1819 Esopet. Lid v.h. Instituut, 1809. Taalkundige. Zie ook Claes Willemsz. [J.P.J.H. Clinge Doorenbos] Clinge Doorenbos, J.P.J.H. -, geb. 1884, journalist, maker en zanger van het ‘levenslied’. [Leenaert Clock] Clock, Leenaert -, zie Klock. [Stuart Cloete] Cloete, Stuart -, schrijver van de Zuid- {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} afrikaanse roman Wentelende Wielen, een verhaal van de Grote Trek, 1938. In 1939 volgde Eens komt een nieuwe dag, de geschiedenis van Slagtersnek in romantisch kleed. [Clopinel] Clopinel, zie Jean de Meung en Rose. [Johannes Cloppenburch] Cloppenburch, Johannes -, geb. 1592 te Amsterdam, 1621 predikant aldaar; fel tegen de Remonstranten; door Vondel gehekeld; moest 1629 bedanken en werd dominee in Den Briel; 1641 prof. te Harderwijk; 1644 te Franeker; † 1652. [Cloris en Roosje] Cloris en Roosje, zie Buysero. [Fr. Closset] Closset, Fr. -, schreef Die van 't Fonteintje, inleiding, aantekeningen en bibliografie. Verder een studie over Raymond Herreman, de dichter en de criticus. [clute, cluyt] clute, cluyt, sotte kluit, in de 15e en 16e eeuw de naam voor de klucht, de sotternie van de 14e eeuw. Opgevoerd na de abele spelen; zie daar. [Cluyswerck] Cluyswerck, beschrijvend gedicht van Huygens, over het werk, dat hem in zijn ‘kluis’ bezig hield, een van die gedichten, waarin hij van alles meedeelt over zijn openbaar, huiselijk, dichterlijk en gezellig leven, zo als ook in Dagh-Werck en Hofwyck. Beschrijft zijn leven in de stad, in het grote huis aan 't Plein, waar nu 't Departement van Justitie staat; 1680-'83. Pas in 1841 gedrukt door Jonckbloet. [Cluyte van Playerwater] Cluyte van Playerwater, ± 1450. De vrouw van heer Werrenbracht veinst zich ziek en zendt haar man van huis, om playerwater voor haar te halen uit Tonvreen int Oestlant; nauwelijks is hij weg, of zij nodigt een priester bij zich. Een koopman licht hem in en brengt hem binnen in een hoenderkorf. 't Verhaal is ook te vinden bij Ludolf Gockinga, 1699. De Cluyte werd 1838 uitgegeven door F.H. Mertens naar een Antwerps hs. En opnieuw in de Mnl. Dram. Poëzie van Moltzer, 1875. Het stuk richt zich tegen de overspelige vrouwen. Werrenbracht zegt zelf: Wij willen alle eerbaer vroukens eren, Die gherne sijn bij hueren eyghen man. [Jacob Clyburg] Clyburg, Jacob -, gaf in 1727 zijn Poëzy uit. Verder vier treur- en kluchtspelen, waaronder Nederland in gekheid, ‘Staaten zinnespel op de Windnegotie.’ Waarschijnlijk zijn verscheiden andere van zijn toneelstukken anoniem uitgegeven. Hij schreef zijn naam ook als Cleyburg, Cleiburg en Kleiburg. [Vanden Cnape van Dordrecht] Cnape van Dordrecht, Vanden -, ene sotte boerde, van een jonge man die tegen betaling bezoeken aflegde bij dames tot in het huis van de baljuw. Algemeen verspreid in Europa; komt o.a. voor bij Poggio in zijn Facetiae. [Richard de Cneudt] Cneudt, Richard de -, geb. 1887 te Gent; onderwijzer aldaar; dichter en schrijver. [Alfons de Cock] Cock, Alfons de -, 1850-1921, hoofdonderwijzer te Denderleeuw, de Vlaamse folklorist. Stichtte met Pol de Mont het ts. Volkskunde; samen gaven ze de Vlaamsche Wondersprookjes uit, 1896; en de Vlaamsche Vertellingen, 1898. Met I. Teirlinck gaf hij het Brabantsche Sagenboek uit en ook Kinderspel en Kinderlust, 8 delen, 1902-'10. Dan van hem alleen: Spreekwoorden over Vrouwen, en Spreekwoorden, afkomstig van oude volksgebruiken, 1905. Vlaamsche sagen. Volksgeneeskunde in Vlaanderen, 1891. Studiën over oude vertelsels, 1920. [Jef de Cock] Cock, Jef de -, geb. 1877 te Herdersem, humoristisch Vlaams schrijver over Leuvens leven; hij was hoogleraar te Leuven. [Symon Cock] Cock, Symon -, uitgever te Antwerpen, drukte 1539 Een devoot ende profitelyck Boecxken en in 1540 de Souterliedekens. [Dr. P.A. Codde] Codde, Dr. P.A. -, 1605-'67, dokter, uit de R.K. tak van het geslacht, dat ‘de codde in den gevel’ had. Hij maakte een treurspel van de Herdoopers Anslagh op Amsterdam (op 10 Mei 1535), in 5 bedrijven met reien, 1641, in de trant van Gysbreght van Aemstel. [Dirc Coelde van Munster] Coelde van Munster, Dirc -, zie D. [Rudolph Coenders] Coenders, Rudolph -, 1638-'66, vice-admiraal van Groningen, sneuvelde bij het gevecht op de Vlaamse banken. Als een der grote helden van de Vierdaagse Zeeslag bezongen door Johan Schoyerus, gelegenheidsdichter te Groningen, in zijn Droeve Lycktraenen. Verder door Egbertus Tuydema, candidaat tot de Heilige Dienst, in Tritons Rampsnicken. [Mr. Frans Coenen Jr.] Coenen Jr., Mr. Frans -, geb. te Amsterdam 1866, † 1936. Sedert 1895 conservator v.h. museum Willet-Holthuysen te Amsterdam. Redacteur van Groot-Nederland. Studiën van de Tachtiger Beweging, 1924, een van de beste werken over dit verschijnsel. Criticus. Zijn romans zijn beelden uit het kleinburgerlijke leven: Bleeke Levens, 1899; Zondagsrust, 1902; In Duisternis, 1903. Van 1936 Onpersoonlijke Herinneringen, de geschiedenis van het oude huis op de Keizersgracht. Studie over Dickens. - Mr. B. de Goede deed een keuze uit de kleine geschriften: F. Coenen, 40 jaar commentaar, 1947. [Eduard Coenraads] Coenraads, Eduard -, ps. van Pieter Endt. [Jan Coens] Coens, Jan -, 1585 pastoor te Kortrijk, de steller van het tweede strijdschrift tegen de Bienkorf van Marnix, 1598, onder de titel Confutatie ofte wederlegginghe; † 1604. [M. Coens] Coens, M. -, ps. van W.L. Penning. [F.R. Coers] Coers, F.R. -, 1867-1938, gaf het Lie- {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} derboek van Groot-Nederland uit, 1903. Propagandist van het Ned. lied; verzamelde 7000 oude liederen. Zijn eerste werk was het Studenten-Liederboek van Groot-Nederland, 1896. Hij bleef 43 jaar student te Utrecht. [Josef Cohen] Cohen, Josef -, geb. te Deventer 1886, oud-directeur der Openbare Leeszaal te Groningen. In de stijl van de Tachtigers bewerkte hij Ned. Sagen, 1917-'19. Poelhekke veroordeelde in Van onzen Tijd 1918 deze ‘dekadente precieusigheid’. ‘Zonder eenvoud en oprechtheid is de levende volkssage niet weer te geven’. - In 1950 verwierf Cohen de Amsterdamse prijs met zijn novelle De Tocht van de Dronken Man. Een Overijselse boerenroman is Het vervloekte Geslacht. Verder romans en gedichten. [Cola Rienzi] Cola Rienzi, zie R. [Rosiana Coleners] Coleners, Rosiana -, geb. te Dendermonde, vriendin van Anna Bijns. Lucas d'Heere richtte een gedicht tot ‘d'excellente Rosiane’; zij antwoordde er op: Ghy schrijft tot een die simpel is in de Practicque, Onwijs, aerme gheboren, en noch niet riicke. Haar gedicht bleef bewaard in Den Hof en Boomgaert der Poësyen van De Heere. Zij † 1560. Zij kon niet lezen of schrijven. [Jacob Jansz. Colevelt] Colevelt, Jacob Jansz. -, heelmeester en toneeldichter te Amsterdam; Graaf Floris en Gerrit van Velzen, 1628; navolging van Hooft; gespeeld op de Brabantse Kamer. Niet in bedrijven verdeeld; veel beweging op het toneel, met komische elementen; tragicomedie. Zijn Hartoginne van Savoyen, blij-eindend spel, 1634, is ontleend aan de Tragedische Historiën, een novellenbundel, waarvan in 1649 en '50 negen deeltjes verschenen, door het F. ontleend aan Bandello, volgeling van Boccaccio. Hij schreef een Ode of Gesangh bij de uitgave van Bredero's gezamenlijke werken in 1644: Hoe Bredero leeft in minnery, Hoe Bredero sweeft in vryery, In 't end als in 't beginnen. [Ph. Colinet] Colinet, Ph. -, 1853-1917, geb. te Aalst, hoogleraar te Leuven. Vlaams taalgeleerde, stichter v.d. Leuvensche Bijdragen. [Mevrouw Collaer-Feytmans] Collaer-Feytmans, Mevrouw -, Dina Demers, geboren in 1886 en gestorven te Brussel. Schreef meisjesboeken. [Collegianten] Collegianten, leden van een college, samenkomst van vromen, waar ieder het woord kon voeren tot stichting. 't Bekendst werden de Rijnsburger Collegianten onder leiding van de gebroeders Van der Kodde. Camphuysen behoorde tot hun geestverwanten; Frans Oudaen werd een der voormannen. [Collegium trilingue] Collegium trilingue, collegium trium linguarum, de school der drie talen (Latijn, Gr. en Hebr.), beroemde stichting van Busleyden te Leuven, 1518. Erasmus had groot aandeel in de regeling van het onderwijs en de benoeming der hoogleraren. [Abraham Eliazer van Collem] Collem, Abraham Eliazer van -, 1859-1933, te Amsterdam; Communistisch dichter. Liederen van Huisvlijt, 1917; Liederen der Gemeenschap, 1918-'22; Opstandige Liederen, 1918, enz. Bloemlezing uit zijn werk door E. Vos-Van Collem, met inleiding van Mw. Roland Holst, 1932. [P. Collet] Collet, P. -, ps. Maxim Krojer. [Colloquia] Colloquia (L. = Samenspraken), beroemd werk van Erasmus, oorspronkelijk bestemd als een leerboek voor goed Latijn. Doch ze richten zich tot de volwassenen, bespotten titelzucht, speelzucht, dronkenschap, losbandigheid; 1516. Vertaald als Gemeenzame t'samenspraken, 1610 en daarna herhaaldelijk, o.a. door Scriverius en in 1684 door Petrus Rabus; in 1840 door B.H. Lulofs. [Mr. Hendrik Baron Collot d'Escury] Collot d'Escury, Mr. Hendrik Baron -, 1773-1845, schrijver van Hollands Roem in Kunsten en Wetenschappen, in 7 delen, het eerste deel kwam in 1824. Hij was na 1815 lid v.d. Tweede Kamer, later v.d. Raad van State. [Jan Sieuwertsen Colm] Colm, Jan Sieuwertsen -, 1575-1637, kunstschilder, later bode op Antwerpen, uit Antwerpen, 1613 lid van 't Wit Lavendel te Amsterdam, treurspeldichter. Ook de klucht van Malle Jan Tots boertige vryery, 1633. Zijn Battaefsche Vrienden-Spieghel, treurspel, is opgedragen aan Rodenburg, 1615; het leert deugd verkiezen boven schoonheid, maar dichterlijk is het niet. In zijn Nederlants Treurspel behandelt hij ‘den oorspronck der Ned. beroerten’, ook alweer met ‘onbegaefde hant’. In dit stuk 't sterven der Graven v. Egmond, Hoorn ende der Batenborgers. Vertoond bij de Brabantsche Camer Uyt levender jonst, 1616. Beter is de klucht, waarin het dagelijks leven uitgebeeld is. [Gerben Colmjon] Colmjon, Gerben -, 1828-'84 uit Leeuwarden, Fries schrijver, dichter, voordrager. In 1868 provinciaal-, in 1871 Rijksarchivaris. Reeds in 1871 toonde hij aan, dat het Oera Linda Bok onecht was. Studie over hem van Ds. J.J. Kalma, 1946. [Gerben Colmjon] Colmjon, Gerben -, geb. 1899 te Leeuwarden, schreef De oorsprongen van de Renaissance der litteratuur in Nederland in het laatste kwart der 19e eeuw, 1947. In 1941 was de eerste druk van deze studie verschenen als De Renaissance der Cultuur. {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} Colmjon toont met de stukken aan, dat aan de beweging der Tachtigers heel veel nieuw leven in Nederland voorafging en dat de Ned. letteren ook toen zeer sterk onder de invloed stonden van het buitenland, vooral van de Engelse dichters en de Franse naturalistische prozaschrijvers. Colmjon schreef ook een studie over Busken Huet, een groot Nederlander, 1944; en over Bakhuizen van den Brink, 1950. Ook verscheen van hem De blauwe Wereld, Twentse streekroman; verder Onze Zeevaart, 1951, over 40 scheepvaartmaatschappijen. Van 1926-'40 was hij red. van de Litteraire Gids. [Jacob Aertsz Colom] Colom, Jacob Aertsz -, ook Kalom of Calom, 1599-1673, uit Dordrecht, 1616 drukker, uitgever en boekverkoper te Amsterdam. Onder zijn talrijke uitgaven: Vondel, Strijd of Kamp, 1624; Amst. Hecuba, 1625; Palamedes, 1625, 8 drukken; Camphuysen; Coornhert; Sal. de Bray, Minnesughjes, 1627; Jer. de Decker, 1656; Meerman, Comoedia Vetus, 1663. En voor alles zijn beroemde zeekaarten. [colophon] colophon, de vermelding van de naam van schrijver en drukker, van jaartal en plaats en andere bijzonderheden achter in een incunabel; deze had namelijk geen titelblad. Ook nog wel of weer in gebruik. [Colijn de dichtere] Colijn de dichtere, Colin Caillieu van Brussel, dichter van mysteriespelen, 1474 benoemd tot prince de rhétorique. [Colijn Keyaert] Colijn Keyaert, zie Colijn van Rijssele. [Colijn van Rijssele] Colijn van Rijssele, misschien dezelfde als de Amoreuse Colijn Keyaert, dichter van de Spiegel der Minnen, 6 aaneensluitende batementen uit het begin der 16e eeuw. Liefdesgeschiedenis van een jonge Middelburger en een naaister. Nederlandse stof, maar onder leiding van Saturnus, Phoebus en Venus; het eerste burgerlijke drama. Dierick den Hollander is een koopmanszoon, te voornaam voor Catharina Steermertens volgens zijn ouders, die hem naar Dordrecht sturen. Ziek van liefde komt hij terug, maar het is te laat; beiden sterven. Naast de hoofdpersonen ook allegorische als ‘Begheerte van hoocheden’ en ‘Vreese voor Schande’. Catharine is de tragische figuur. Uitgegeven door M.W. Immink, 1913. Dan is er nog een spel van Narcissus ende Echo, waarvan het hs. getekend is met Colijn Keyaert. zie Handel der Amoreusheyt. [Comburg, Komburg] Comburg, Komburg, slot a.d. Cocher in 't N. v. Wurtemberg; klooster van 1079. Het Comburgse handschrift bevat o.a. het gedicht Vanden Vos Reinaerde, een van de beide Brandaenteksten, een bewerking van Die Rose en Den Bouc van Seden. Bij de ontdekking werden verschillende stukken uitgegeven door Kausler; sedert 1840. Het hs. telt 347 bladen perkament en bevat 40 Mnl. stukken. In 1805 werd het klooster opgeheven en het hs. overgebracht naar Stuttgart. [comedie] comedie, zie blijspel. [comédie larmoyante] comédie larmoyante, (F.) = een aandoenlijk blijspel, zo als dit in de mode kwam door de stukken van Diderot. [Remonstrantie noopende de Comedien ende Dansseryen] Comedien ende Dansseryen, Remonstrantie noopende de -, door de synodes van Zuid- en N. Holland gericht aan de Staten, 1654. [Petrus Comestor] Comestor, Petrus -, zie P. [Cometen-werck] Cometen-werck, gedicht van Huygens op de geweldige staartster van 15 Nov. 1680-6 Feb. '81. Vrees ick se? neen. Veracht ick se? noch min: De vrees waer Goddeloos, 't verachten sonder sin! Over deze zelfde komeet schreef Balthasar Bekker heel wat stelliger. [comische intermezzo's] comische intermezzo's = kluchtige tussenspelen; zie daar en komische gedeelten. [Commedia dell' arte] Commedia dell' arte, toneelspel waarin de spelers gedeelten moesten spreken voor de vuist. In Bredero's Moortje wordt vermeld, dat de Engelse toneelspelers ‘spreecken uyt haer geest’. Soms aangewend als kluchtig tussenspel, ook te onzent. Afkomstig uit het It. drama der 16e eeuw. De Hanssop, die Rodenburg op het toneel bespottelijk maakte, zal aldus ‘uyt syn geest’ gesproken hebben. [Johannes Kasparsz. Commelin] Commelin, Johannes Kasparsz. -, 1662-1715, notaris te Amsterdam 1685, schreef voor Nil Volentibus een blijspel Jodelet of de knecht meester en de meester knecht, naar Scarron, 1682. Opgedragen aan zijn neef Wouter Valckenier, secretaris van Amsterdam. [Comoedia Vetus] Comoedia Vetus (de oude comedie) of anders ghenoemt Het Bootsmans praetgen, 1612, van Willem Meerman, zoon van de burgemeester van Delft, fel tegen de godsdiensttwisten tijdens het Bestand en even fel tegen de Roomsen. ‘'t Oude klugtspel’, omdat er bij die twisten geen beterschap te bespeuren viel. [concordantie] concordantie, woordenboek op een beroemd werk of op een schrijver. Beroemd werd de Concordantie op de Bijbel van Trommius; zie daar. [Concordia et Libertate] Concordia et Libertate (In eendracht en vrijheid). Amsterdams genootschap met als leden Corn. v. Lennep, Jeronimo de Bosch, Messchert van Vollenhoven, P. v. Winter, Lublink de Jonge; ijverde voor gelijkheid, vrijheid en broederschap. [Conders] Conders, zie Coenders. [Jhr. Frederico Cornelio de Coninck] Coninck, Jhr. Frederico Cornelio de -, {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} 1606-'49, te Antwerpen, reisde in Spanje en Duitsland, lid der Violieren, schepen van Aalst, † te Sevilla. Schrijver van rederijkerstoneelspelen, tragi-comediën onder invloed van de Sp. mantel- en degenstukken van Lope de Vega. Bedwonghen liefde baert veel onrust, leet en pijn; Maer vry verkoren trouw is heyl en medecijn. [S.M. Coninckx] Coninckx, S.M. -, 1750-1839, Limburgs fabeldichter. [Des Conincs Summe] Conincs Summe, Des -, zie Somme le Roi. Uitgegeven door Dr. D.C. Tinbergen in de Bib. v. Mnl. Lett., 1900. [Thomas de Coningh] Coningh, Thomas de -, deurwaarder in Den Haag, droeg 1635 zijn treurspel Den Onderganck van de Monarchye der Persen op aan de Hoven van Holland, Zeeland en W. Friesland. [Dr. Elizabeth Möller Conradie] Conradie, Dr. Elizabeth Möller -, 1903-1939, geb. te Tulbagh in de Kaapprovincie, schreef 1933 te Amsterdam haar proefschrift over Hollandse Skrywers uit Zuid-Afrika. In 1938 haar voorwoord bij Verschaeves Voortrekkerspad. Zij nam de colleges in 't Afrikaans van Prof. Besselaar sedert 1938 waar. [Hendrik Conscience] Conscience, Hendrik -, 1812-'83, geb. te Antwerpen, zoon van een F. soldaat en een vrouw uit het volk; nam dienst als vrijwilliger in het Belgische leger 1830 en werd foerier; 1835 gedegradeerd wegens ongeschiktheid, 1836 ontslagen. Toen schreef hij zijn eerste roman Het Wonderjaar (1566) en las het voor in de kunstenaarskring van Wappers en andere jonge schilders en dichters; zie Het Zwart Paerdeken. De schilders tekenden er plaatjes bij. De Laet was vol bewondering voor deze eerste proeve van een Vlaamse roman. Daarop verscheen Phantazy, proza en poëzie, o.a. het verhaal Godsgenade met de folkloristische figuur van De Lange Wapper. Toen kwam een reisje door West-Vlaanderen met De Laet naar het slagveld der Gulden Sporen. In 1838 had hij zijn grote roman voltooid, de beroemde Leeuw van Vlaanderen; hij deed wakker mee aan de strijd der Flaminganten. In 1841 gedwongen Het Wonderjaar te wijzigen naar de zin der geestelijkheid. In 1849 ziek naar de Kempen, waar hij De Loteling schreef. Langzamerhand werd hij bekend: in 1857 werd hij ‘arrondissements-commissaris’ te Kortrijk, in 1868 conservator van 't Museum Wiertz te Brussel; in 1883 gestorven ‘omringd van glorie’. Hij was de opvoeder van zijn volk door middel van goede prozawerken, die liepen over het Vlaamse verleden, doch ook over het heden. Hij beeldde in deze laatste de werkelijkheid uit, doch schuwde het realisme, omdat hij de zedelijke en geestelijke ontwikkeling van het volk wilde bevorderen. Schreef meer dan 100 boeken; ‘hij leerde 't Vlaamse volk lezen’. Daarbij 1849 Jacob van Artevelde; in 1853 De Boerenkrijg; in 1854 Hlodwig en Clotildis; 1858 Batavia; 1870 De Kerels van Vlaanderen. Daarnaast romans uit het heden: De Arme edelman, 1851; Een uitvinding des Duivels, verhaal tegen de drankzucht, 1864. Verder vertellingen uit het dorpsleven; De Loteling, 1849; Baes Gansendonck, 1850, zijn beste werk. Met al dit werk werd Conscience de gevierde schrijver, ook in N. Nederland. In 1881 verscheen het honderdste werk en werd hij op grootse wijze gehuldigd. Nog bij zijn leven richtte Antwerpen voor hem een standbeeld op, 1883. Zijn Geschiedenis mijner jeugd werd uitgegeven in 1888. Zelf gaf hij in 1858 uit De Omwenteling van 1830. Een nagelaten dorpsverhaal De Duivel uit het Slangenbosch werd uitgegeven door Mw. Antheunis-Conscience. Zijn leven beschreven door Max Rooses, 1872, door Pol de Mont, 1883 en opnieuw door Eug. de Bock, 1920. Grootse eeuwfeesten te Antwerpen 1912, met De Loteling en Gansendonck als toneelspelen. zie Pol de Mont. Bij die gelegenheid ook een studie van A. Hans. Mijne herinneringen aan Conscience, 1905, van zijn vriend A.C. v.d. Cruycen. [Const(e) der Minnen] Const(e) der Minnen, zie Corn. v. Ghistele. [Const van Rhetoriken] Const van Rhetoriken, de verhandeling over dichters en de dichtkunst van Matthys de Casteleyn, 1548. De dichter moet zich oefenen met balladen, rondelen en liedjes, tot hij een zinnespel kan samenstellen. Zijn regels zijn met voorbeelden toegelicht. Van de invloed der Renaissance is nog weinig te bespeuren, evenmin als in zijn voorbeeld L'art de réthoricque van Jean Molinet. Als rederijker plaatste hij zich tegenover de ‘straetdichters’, de dichters van beroep. Zijn Const is opgesteld in balladen, coupletten van 9 regels; gedrukt te Gent, 1555. [Constanter] Constanter, ps. van Constantijn Huygens, naam door zijn vader gegeven ter ere van de standvastigheid van Breda; constanter = standvastig. [Constantia et Labore] Constantia et Labore (door volharding en arbeid), Amsterdams dichtgenootschap; zie P.A. De Huybert en Willink en Poëten-Oorlog. [Constantinade] Constantinade, heldendicht met Constantijn de Grote als hoofdpersoon, door Vondel ontworpen 1632-'35, doch niet voltooid en weer vernietigd. Deze studie bracht de {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} dichter in aanraking met de vroegste geschiedenis van de R.K. kerk. Bedoeling was een Christelijk epos in de trant van Tasso, die hij voor dit doel reeds vertaald had. In Aug. 1632 zond hij het 1e deel van zijn Constantijn aan Hugo de Groot; in 1634 bood hij Hooft aan, het 5de deel te komen voorlezen op 't Muiderslot. Na de dood van Maria kreeg hij er weerzin in. [Constantijn] Constantijn, zoontje van Vondel, zeer jong gestorven; het ‘zaligh kyntje’ uit het rouwdicht Kinder-Lijck. Geboren, toen Vondel bezig was met zijn heldendicht over Constantijn de Grote; 1632. zie Constantinade. [Constantijn] Constantijn, ps. van Mw. Storm-Van der Chijs. [Constantijn-Huygensprijs] Constantijn-Huygensprijs, prijs om 't meesterschap van de Jan-Campertstichting, 1947 toegekend aan P.N. van Eyck, 1948 aan A. Roland Holst, 1949 aan J.C. Bloem. [De Conste van Rethorycken] Conste van Rethorycken, De -, zie Matthys de Casteleyn en Const. [Const-riick Beroep] Const-riick Beroep, zie Leiden. [Const-thoonende Juweel] Const-thoonende Juweel, bundel van de 12 spelen van sinne, intreden, refereinen en liedekens van het landjuweel van Trou moet blycken te Haarlem, 1607. zie Witte Acolijen. Dit is het mooiste boek, ooit door rederijkers uitgegeven, met prachtige platen van de intreden, blazoenen en optochten. [Lode Conté] Conté, Lode -, geboren te Antwerpen in 1907, schrijver van boeken voor de jeugd. [Contra-Reformatie] Contra-Reformatie, Het Calvinisme in de spiegel van de Zuidned. literatuur der -, door W.J.C. Buitendijk, 1942. Beschouwing van Calvinistisch standpunt. Vroeger verschenen van Katholieke zijde de studiën van Van Duinkerken, Rombouts en Vercammen over de Contra-Reformatie; in de tijd van de strijd over 't Belgisch Verdrag schreef Sabbe er over, 1927. [Conviva] Conviva (d.i. Gast), ps. van Gerard Keller als schrijver van Het Servetje, 1878. Zie Oefening kweekt Kennis. [Pieter de Conync] Conync, Pieter de -, deken der Brugse lakenwevers en Jan Breydel, deken der slagers, hoofden van de Clauwaerts, de Vlaamse volkspartij, die zich eerst in Damme nestelden, 1301. In 1302 de aanvoerders der Bruggelingen in de Guldensporenslag. Verheerlijkt in de Leeuw van Vlaanderen van Conscience, 1838. Standbeeld op de Gr. Markt te Brugge. [Marcel Coole] Coole, Marcel -, geb. 1913 te Kortrijk, Vlaams dichter die de liefde en het huwelijksleven bezingt; zijn epische gedichten zijn minder goed. Hartstocht, Moederschap, Het Gevecht met het Hart. Zoeklichten, 1933, in samenwerking met Desmedt. Lid van de Waterkluisgroep; zie Van Brabant. [Antoon Coolen] Coolen, Antoon -, geb. 1897 te Wijlre, eerst journalist; romanschrijver van het Limburgse en Brabantse leven; Peelromans en novellen. Oude legenden opnieuw verteld in Zegen der Goedheid, 1936. Verwierf 1930 de Vander Hoogt-prijs. In 1938 Herberg in 't misverstand. Schreef ook 3 toneelspelen. Over hem een studie van Van Duinkerken, 1949. [Frans Cools] Cools, Frans -, geboren te Wuustwezel in 1923. Redacteur van Arsenaal. Behandelt in de roman De grote Tijd het probleem der oorlogsjaren. [Johanna Coomans] Coomans, Johanna, ‘weerde huysvrouw’ van Johan van der Meerschen, rentmeester van de Staten van Zeeland, de enige vrouw naast Anna Roemers, die meewerkte aan de Zeeusche Nachtegael. Geprezen door Abraham v.d. Mijle en door Cats. [Benjamin Cooper] Cooper, Benjamin -, trad in 1939 op met twee bloemlezingen; De Zingende Walvisch; zie Werumeus Buning; In het Doolhof der Liefde, verzameling van Ned., Vlaamse en Afrikaanse minneliederen. [A.J. Cooplandt] Cooplandt, A.J. -, ps. van Ary Prins. [Esbatement van den Coopman die vyf pondt grooten vercuste] Coopman die vyf pondt grooten vercuste, Esbatement van den -, 1513, van Cornelis Everaert; zie daar. Een koopman komt om zijn geld, maar de schuldenaresse, de waardin, betaalt met kussen. En als de koopman weer nuchter is, eindigt het spel met een waarschuwing aan het publiek: ....hebbic so vyf pondt groote vercust? Ic salsme voort wachten, in elcken wycke. Elc zie voor hem, es hy aerm of rycke. Dronkescip maect menich meinsche berut. [Hendrik Coopman Thzn] Coopman Thzn, Hendrik -, 1876-1950, geboren te Brussel, schreef drama's, novellen en monographieën, en tezamen met Maurits Sabbe en Lode Monteyne, een geschiedenis van het Vlaamse toneel. [Theophiel Coopman] Coopman, Theophiel -, 1852-1915, uit Gent, bureeloverste in 't Ministerie van Spoorwegen te Brussel, dichter; stichtte met Victor de la Montagne in 1877 De Ned. Dicht- en Kunsthalle. Schreef met Scharpé een Gesch. der Vlaamsche Letterkunde, 1910. Met Jan Broeckaert een Bibliographie v.d. Vl. Taalstrijd, in 10 delen, 1904-'14. [O.J. Coopmans] Coopmans, O.J. -, Zee-Clio, of Gedichten in 's Lants Vloot gemaeckt, 1672 en 1673. Begrepen in drie deelen. Behels. in helden mengel-dichten, en liedekens het gebeurde in de vier segenrijcke zeeslagen...., met aenteeckeningen.... 1673. [Valère Coopmans] Coopmans, Valère -, geb. 1921 te Hoepertingen in Belgisch Limburg, sedert 1944 leraar te Maaseik. Gaf Vlaamse verzen uit: Cirkels en Spiralen in Arsenaal, 1949. Medewerker aan 't Nw. Vlaams Tijdschrift, De Vlaamse Gids en Arsenaal. [Dirck Volckertszoon Coornhert] Coornhert, Dirck Volckertszoon -, 1522-'90, zoon van een lakenkoopman te Amster- {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} dam, deed een reis naar Spanje en Portugal; trouwde daarna tegen de zin van zijn ouders en werd concierge op Brederodes Kasteel Batenburg (Batestein) te Vianen, maar verhuisde ± 1542 reeds naar Haarlem en werd er plaatsnijder. Om de kerkvaders te verstaan, leerde hij L. op 30-jarige leeftijd. Uit zijn eerste geschriften blijkt reeds zijn strijd tegen misbruiken in de R.K. kerk, maar ook dat zijn vrijheids-liefde zich niet verenigen kan met het Calvinisme. Bewondering der Klassieken bracht hem tot vertalingen, o.a. van D'eerste twaelf boecken Odysseae, 1561, en van 50 novellen uit de Decamerone. In 1561 werd Coornhert notaris, in 1562 secretaris van Haarlem. Hij kantte zich in 1566 tegen de Beeldenstormers en tegen Hendrik van Brederode, maar in 1567 werd hij evengoed gevangen gezet op de Voorpoort. Vrijgesproken, maar balling, van 1568-'72 te Kleef en Xanten. Dan secretaris der Staten van Holland op aanbeveling van de Prins, maar nu opnieuw uitgeweken voor Lumey en weer te Xanten, 1572-'77. Dan weer notaris te Haarlem. In al deze jaren schreef hij stichtelijke verhandelingen, zinnespelen en een stichtelijk liedboek, 1575. Verder zijn Comedie van Israel, ‘vertoonende Israels sonden ende verlossinge’, bedoeld als waarschuwing voor de Nederlanders; 1575. Na 1577 werkte hij onverdroten door met pen en woord: hij hield twistgesprekken met Calvinistische predikanten, o.a. in 't Groot Auditorium te Leiden. Maar vooral werkte hij aan een groot aantal betogen en strijdschriften als een Christelijk-Stoïcijns wijsgeer. Zo vertaalde hij in 1585 De Consolatione Philosophiae, Van de Troost der Wijsbegeerte, het beroemde geschrift van Boëthius; zijn vrouw was in 1584 gestorven. Nu ook schreef hij zijn hoofdwerk Zedekunst, dat is Wellevenskunste, 1586, ‘de eerste zedeleer in enige nieuwere taal’ (Verwey), ‘in een bewonderenswaardig Nederlandsch’. Toegewijd aan Spieghel. In 1587 wilde hij zich te Delft vestigen, maar de burgemeesters lieten hem niet toe en zo trok hij naar Gouda. Daar werkte de dichterlijke godgeleerde leek voort aan zijn werk der verdraagzaamheid. De spreuk van deze humanist was Weet of rust. Met Marnix was hij de grondlegger van het Nieuw-Nederlandse proza. Maar hoofdzaak voor hem bleef zijn ganse leven lang het geloof; bij al zijn strijd heeft hij zich nooit van de R.K. kerk losgemaakt, al veroordeelde hij nog zo zeer de kettervervolging en gewetensdwang, al stond hij dichter bij het nieuwe dan bij het oude geloof. Tegenover Calvijn was hij overtuigd, dat de mens bekwaam is tot alle goed. En in zijn Zedekunst wordt Christus niet genoemd, maar wel Seneca en andere wijsgeren. Maar in zijn Hert-Spieghel Godtlijcker Schrifturen wordt Christus ‘de Waerheit selve’ genoemd en is de Bijbel het boek, ‘claer ende duydelyck’. In zijn gedichten hield Coornhert zich aan het oude maatloze rederijkersvers. In een zeer lange reeks van geschriften heeft hij zijn eigen opvatting verdedigd tegen ieder en vrijheid van gedachte geëist voor ieder. Luthersen, Doopsgezinden, Gereformeerden, Roomsen, veroordeelden hem allen als iemand, die God noch kerk had. Tegen het Wonderboeck van David Joris schreef Coornhert zijn Kleyn Munster; beantwoord met een Verantwoordinghe van David Joris. Spieghel schreef zijn grafschrift: Hier rust Diens lust en vreught was deught en 't waer, hoe swaer 't oock viel. (St. Janskerk, Gouda.) Coornhert gaf ook een bundel emblemata uit: Recht Ghebruyck ende Misbruyck van tijdlicke Have; de bijschriften zijn sonnetten, maar met de oude rederijkersverzen; 1585. Studie over Coornhert en zijn Wellevenskunste door Dr. J. ten Brink, 1860; opgedragen aan Potgieter. Geeraerdt Brandt getuigde van hem: Twee pesten hebt gy met uw pen te rug gedreven: Het noodlot van Kalvijn, den mutsaart van Geneven. Maar de orthodoxe tegenstanders scholden op voorbeeld van Calvijn zelf hem uit voor ‘Hollantsche Boeve, Rasenden Hondt, Onbesneden Goliath en Judas’. Zijn staatkundige, godsdienstige en zedekundige traktaten en pamfletten (kijfboecken) vullen 3 folianten, 7000 kolommen druks. Spieghel schreef bij 't verschijnen van Coornherts Recht Ghebruyck een naamdicht: Die rijk en milt is, laat sich hier merken. Vol kaarsen der kennis, die opentlick lichten, Koorn, wijn en voetzel, tot 's gheest versterken Hertelijk uytdeelende, om elck een te stichten. Coornherts Odysseia in 1939 opnieuw uitgegeven in de Bibl. der Ned. Letteren als De Dolinge van Ulysse, boek I-XVIII. In 1941 verscheen ook Coornherts spel van De Rijke Man in de Noordned. Rederijkersspelen van N. v.d. Laan. In 1941 kwam een studie over Coornhert van H. Bonger; in 1942 ook een nieuwe uitgave van Zedekunst, met aantekeningen {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} van Dr. Becker. In 1946 De comedies, proefschrift van P. v.d. Meulen. F.D.J. Moorrees schreef 1887 Coornhert de Libertijn; Prof. B. Becker gaf in 's Rijks geschiedkundige Publicatiën uit Bronnen tot de kennis van het leven van Coornhert, 1928. Van 1941 is het proefschrift van Dr. G. Kuiper over de Bronnen van Coornhert, Cornelius Valerius en S.B. Morzillus. [A.M.C. van Cooth] Cooth, A.M.C. van -, 1840-1913, priester, redacteur van De Katholiek, leraar aan het seminarie Hageveld, letterkundige. Prof. Molkenboer gaf een bundel van zijn geschriften uit. [copiëerlust] copiëerlust, zie K. [Copla's] Copla's, zie Hendrik de Vries. In zijn bundel Voor twee stuivers anjelieren gaf Werumeus Buning ook oorspronkelijke copla's. [Cora of de Peruanen] Cora of de Peruanen, treurspel van Jan Nomsz, 1784, onder invloed van Marmontels roman Les Incas. Cora is de zonnemaagd, die ter dood veroordeeld wordt, omdat zij liefde geschonken heeft aan Alonzo, een edelmoedige Spanjaard. Alonzo spreekt zo roerend voor het recht op liefde en tegen gewetensdwang, dat de Peruaanse vorst haar vrijspreekt. Nomsz heeft van het geval een nu nog leesbaar drama geschapen, veel beter dan de bewerking van Jan Verveer, Cora of de zegepraal der liefde op het bijgeloof, 1790: Kotzebue heeft in 1791 dezelfde stof behandeld in zijn Sonnenjungfrau. (De naam Cora is uit de Gr. mythologie; daar is zij dezelfde als Persephone.) [Eduard Coremans] Coremans, Eduard -, van Antwerpen, 1835-1912, leider der Vlaamsgezinde Katholieken in de Belgische Kamer. Hield 1868 de eerste Ned. redevoering in de Kamer; ijverde voor de Vlaamse Taalwetten. [Van 't Coren] Coren, Van 't -, spel van de factor Lauris Jansz. van de Haarlemse Wijngaertrancken tegen de kwade praktijken van de korenkopers; 1565. Uitgegeven in Trou moet blycken door Dr. Kalff, 1889. De korenkopers heten Onversaedige Begeerte en Nimmermeer Genoch! [Pierre Corneille] Corneille, Pierre -, 1606-'84, uit Rouaan, F. dichter van klassieke drama's, veel vertaald en nagevolgd; hij was de schepper van het F. klassieke treurspel. Le Cid. [Cornelia Slimpslamp] Cornelia Slimpslamp en broeder Benjamin, de huichelende oefenaars in de roman van Sara Burgerhart. [Cornelia Wildschut] Cornelia Wildschut of de Gevolgen der Opvoeding, roman in brieven van Wolff en Deken, 6 delen, 1793-'96. Onder invloed van Clarisse Harlowe van Richardson. Richt zich vooral tot de jongelui. [Cornelio de Clapper] Cornelio de Clapper, zie Cornelis de Bie. [Jozef Cornelissen] Cornelissen, Jozef -, 1866-1942, folklorist, schrijver van het Antwerps Idioticon, 1899-1906, en van Ned. Volkshumor op Stad en Dorp, 1930-'33. [Pieter Cornelisz.] Cornelisz., Pieter -, uit Alkmaar, 1564 voorganger der Hervormden, weldra verbannen, 1572 predikant. Hij begroette Prins Maurits na de Verovering van Groningen in 1594 met een Refreyn ende Liedt. Hij bleef predikant tot 1610. [Prof. Dr. Arthur Cornette] Cornette, Prof. Dr. Arthur -, 1880-1945, uit Antwerpen, conservator aan het Museum voor schone kunsten, leraar in de letterkunde, schrijver over schilderkunst, doch ook over Vondels Leeuwendaelers, 1936. [Dr. S.R. Coronel] Coronel, Dr. S.R. -, schreef 1862 Schetsen uit het Markensche Volksleven. [Willy Corsari] Corsari, Willy -, ps. van S. Schmidt, geb. te Jette St. Pieters 1900, zangeres en letterkundige. Krontjong, Indisch toneelspel. Meisjesboeken en romans. Over haar Henriette van Eyk, met bijdragen van Jan van Zutphen, Vestdijk, Kommer Kleyn, Den Doolaard, Bomans e.a., 1949. [Aimé de Cort] Cort, Aimé de -, 1883-1943, schreef Vlaamse boeken voor de jeugd. [Frans de Cort] Cort, Frans de -, 1834-'78, uit Antwerpen, in 1861 secretaris v.d. auditeur-militair te Brussel. Dichter van Liederen, van Zingzang, vertolker van de liederen van Burns. Schoonzoon van Dautzenberg. Zijn gedichten in 1912 opnieuw uitgegeven door Maurits Sabbe, met Inleiding van Paul Frédéricq. [Cort Rosijn] Cort Rosijn, Cortrosijn, zie Historie-liederen. [Bert de Corte] Corte, Bert de -, geb. 1915 te Retie in Z. Brabant, dichter. Germinal, 1937. [Martinus Corver] Corver, Martinus -, 1727-'94, beroemd toneelspeler; gaf 1777 een vertaling uit van Tartuffe van Molière. Hij is de toneelhervormer, die lette op de kledij van de spelers en de historische costuums invoerde. Schreef Toneel-Aantekeningen, 1786. Hij werd de grote tegenstander en mededinger van zijn leermeester Jan Punt. Tot 1763 bleef hij te Amsterdam; vormde toen een eigen gezelschap en trad op in Leiden en Den Haag; daarna directeur te Rotterdam. De Toneel-Aantekeningen waren een antwoord op Het Leven van Jan Punt van Simon Styl; deze antwoordde met Vier samenspraken tusschen Oom en Neef. Daarop Corver weer: Iets voor Oom en Neef, 1787. Corver volgde de F. toneelspeler Lekain na, keerde zich af van de onnatuurlijke ‘heldentoon’, wendde zich tot natuurlijkheid. De scheiding tussen hem en Jan Punt kwam 1762. Toen hij daarop zelf directeur werd, bracht hij zijn jongeren zijn begrippen bij. Zo brak hij met de ‘toneelrang’, d.i. de vaste schikking der spelers op het toneel. Corvers opvatting kon Simon {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} Styl evenmin bekoren als het gehele burgerlijke toneelspel. Ook de Tooneelspel-Beöordeelaar van 1784 noemde hem ‘Poëzy-bederver’. Passé echter hield het met Corver; v.d. Palm prees hem en de E. beroemde speler Garrick hield hem voor de ‘grootste acteur’. [Gustaaf Corijn] Corijn, Gustaaf -, 1830-'85, uit Gent, bracht de armoede van Vlaanderen op het toneel, o.a. in zijn drama De Fabriekwerkers, 1858. [Cosinus] Cosinus, ps. van J.A. Heuff als schrijver van Kippeveer; zie daar. [Mr. H. Cosman] Cosman, Mr. H. -, 1862 geb. te Amsterdam, dir. van naamloze vennootschappen te Amsterdam; trad als dichter op met Wilde Halmen, 1884; Nosca, 1886. [Mr. Isaäc da Costa] Costa, Mr. Isaäc da -, 1798-1860, uit Amsterdam, kwam in 1813 als jong Joods dichter in aanraking met Bilderdijk, kreeg 1815-'16 les van hem, 1816 student te Leiden, waar Bilderdijk zich in 1817 ook vestigde. Deze gaf sedert September een college in Vaderl. Gesch. aan Willem van Hogendorp, Da Costa, Abraham Capadose, Nicolaas Carbasius en Joh. Tiberius Bodel Nijenhuis. In 1818 promoveerde Da Costa in de rechten; in 1821 ook in de letteren. Kort daarop trouwde hij met zijn nicht Hanna Belmonte. In 1822 werden zij gedoopt door Ds. Lucas Egeling in de St. Pieterskerk te Leiden, tegelijk met Dr. Abraham Capadose. Hij werd de verdediger van de leer van Bilderdijk, in proza en poëzie; als dichter de man van ‘eene lier met ééne snaar’ (Busken Huet), waarmee hij zijn orthodox-Gereformeerde beginselen bezong. Hij stamde af van een adellijk Portugees-Joods geslacht. David Jacob van Lennep leerde hem de schoonheid der Klassieken kennen, die hij huldigde in zijn eerste gedicht Lof der Dichtkunst, 1812. In 1818 gaf Da Costa een romantisch treurspel uit, Alfonsus I, koning in Spanje in de 11e eeuw. Zijn volgende stukken verschenen in 1821 en '22 als twee bundels Poëzy met de verheerlijking van ‘gevoel, verbeelding, heldenmoed’, moed vooral om te strijden tegen de vrijheidsbegrippen van de Liberalen en tegen de ‘rampzaal'ge volksverlichting’. Daarbij ook vertalingen van Aeschylus. En bewerkingen van Lord Byron en Lamartine. Daarnaast eigen werk in de geest van Bilderdijk, b.v. de Vijf Bijschriften aan Willem van Hogendorp, gedichten over de stadhouders. Verder een romance, Eurydice in 74 vierregelige verzen. Dan gedichten aan Abraham Capadose, Willem de Clercq, aan Bilderdijk. En vooral de Inleiding tot de hymne Voorzienigheid, waarvan Kinker zei: jammer, dat zoveel talent aan het obscurantisme gewijd wordt. In Aug. 1823 verschenen Bezwaren tegen den Geest der Eeuw, proza-geschrift tegen de Verlichting, de verdraagzaamheid, de wijsbegeerte van Kant, de vrijheid van drukpers. Dominees preekten, kranten schreven er tegen. Da Costa begon in 1823 met zijn lezingen; deze voordrachten wekten zelfs de argwaan der Regering, die reeds in 1824 liet nagaan, wie er kwamen. Daaronder burgemeester Huydecoper, Abraham des Amorie van der Hoeven, D.J. van Lennep. Da Costa werd de verkondiger van de denkbeelden van Bilderdijk; hij werd de dichter van de hymne God met ons, 1826, en van de Geestelijke Wapenkreet, 1825. Daarop volgde het proza-vlugschrift Aan Nederland. Toen de verdedigers van de Citadel terugkwamen, werd te Gorkum wierook gebrand op Griekse drievoeten; Da Costa uitte zijn ergernis over dit Gorkumsche Heidendom. Maar overigens kwam er in de jaren tussen 1823 en '40 van hem niet veel poëzie. Sinds 1826 hield hij 's Zondagsavonds bijbeluitleg; daarmee begon hij onder invloed van de Zwitserse predikant Chavannes, die toen in Holland vertoefde. Ook werd hij met H.J. Koenen, De Clercq en A.M.C. van Hall redacteur van De Nederlandsche Stemmen, 1834-'40, van 1839 af Stemmen en Beschouwingen geheten. Toen kwam het gedicht Vijf en twintig Jaren. Hij was in 1839 benoemd tot lid van het Instituut op aandrang van De Clercq, D.J. van Lennep en Wiselius; in de eerste vergadering trad hij op met het dichterlijk overzicht van de gebeurtenissen van 1815-'40. Daarna kwamen nog drie andere grote politieke gedichten: Aan Nederland in de lente van 1844; Wachter, wat is er van den nacht? (1847) en 1648 en 1848. Alle vier zijn opnieuw Bezwaren tegen den geest der Eeuw, nu op maat en rijm. Daar tussen in Hagar, 1847. In 1853 nog De Chaos en het Licht, onder het motto ‘Hereeniging met God!’ Verder hield hij bijbellezingen en schreef hij bijbelse gedichten en gelegenheidspoëzie. In 1844 wilden D.J. van Lennep en M.C. van Hall hem benoemd zien als buitengewoon hoogleraar in 't L. en Gr., maar B. en W. weigerden. In 1855 werd hij niet benoemd tot lid der nieuwe Academie van Wetenschappen, evenmin als... Thorbecke. Sedert 1854 hield hij zich bezig met de uitgaaf der Dichtwerken van Bilderdijk; in 1856 was hij de feestredenaar bij de herdenking van Bilderdijks geboorte in 1756. Van De Ondergang der Eerste Wareld stelde hij een ontwerp op, later verbeterd door Rau. Da Costa schreef in 1844 een Overzicht van het Leven en de Werken {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} van Bilderdijk; in 1859 omgewerkt tot De Mensch en de Dichter, onder het motto ‘Indien ik U vergete....’ (Ps. 137:5). In 1859 kwam zijn zwanenzang De Slag bij Nieuwpoort. De boekhandelaar Van Brederode te Haarlem had om een gedicht gevraagd bij een plaat van De Keyzer, die de slag voorstelde. De dichter deed meer: hij schilderde de slag in de grote lijst der Hervorming en verheerlijkte de Nederlandse Opstand. Op 14 Januari 1859, zijn 61ste verjaardag, droeg hij het werk voor op de gewone Vrijdagse samenkomst. Weldra hield Hasebroek zijn lijkrede. Zijn leven kent drie tijdperken: 1o Verering (van Bilderdijk) en bekering, tot 1822; 2o Belijden en strijden, tot 1840; 3o Dichten en stichten. Begraven in de Nieuwe Kerk te Amsterdam; uitgeluid door Potgieter in De Gids. ‘Kompleete Dichtwerken’ uitgegeven door J.P. Hasebroek, 1861. Over Da Costa 1865 een Gedenkrede van Pierson; zie ook diens Oudere Tijdgenooten. Byvanck schreef over De Jeugd van Da Costa; Jakob Meijer een proefschrift over Da Costa's weg naar het Christendom, 1946; O.N. Oosterhof, Da Costa als polemist, 1913. [Costelyck Mal] Costelyck Mal, satire op de weelde, van Huygens, 1622. Ds. Teellinck te Middelburg had hetzelfde onderwerp behandeld in zijn preken; Huygens tekent de pronker uit en de zeer werelds geklede dame, die... naar de kerk gaat. Hij tekent ze met grimmige spot. Opgedragen aan Cats, die antwoordde: Hier komt een nieuwe swaen met ongemeene pennen, Hier komt een hooger geest door onse landen rennen. De tweede titel van de satire luidt Korcyreïsche Roede; op Corcyra, het Noordelijkste der Ionische Eilanden, werden geselroeden van bijzondere kracht vervaardigd. Het werk werd door Cats tegelijk uitgegeven met het Voorhout, terwijl Huygens als secretaris van het gezantschap in Engeland was. [Charles de Coster] Coster, Charles de -, 1827-'79, geb. te München als zoon van de intendant van de ‘aartsbisschop van Tyrus’ aldaar. Charles studeerde aan de hogeschool te Brussel, maar hij was enkel kunstenaar. Onder de armelijkste omstandigheden verwierf hij zich naam in de F. letteren. In 1863 werd hij lid van de ‘Vrije Gedachte’ te Brussel. Zijn naam werd beroemd door zijn groot F. werk, vertaald als Uilenspiegel en Lamme Goedzak in Vlaanderen. Maar hij bleef arm tot zijn dood. Hij † te Elsene (Ixelles) bij Brussel, waar in 1927 een gedenkteken is opgericht voor Tijl en Nele en een beeld op zijn graf is geplaatst. [Dirk Coster] Coster, Dirk -, geb. 1887 te Delft, letterkundige en criticus, die de kunst en de ethica als een geheel beschouwt. Zo kwam hij in 1912 in felle polemiek met Kloos. In 1919 verschenen zijn Marginalia (kanttekeningen), die getuigen van zijn levensopvatting, 2e deel 1939. Zijn studie over Dostojewski volgde in 1920; in het zelfde jaar nog De nieuwe Europeesche geest in kunst en letteren en met Just Havelaar de oprichting van het ts. De Stem, het orgaan der humanistische en vrij-religieuze jongeren. Zijn Verzameld proza, 1925-'27, is een tegenhanger van de Literatuurgeschiedenis van Kloos. In 1925 kwamen ook de Nieuwe Geluiden, een bloemlezing uit de jongere dichters met een belangrijke Inleiding; 5e uitgebreide druk 1941. Gevolgd door De Ned. Poëzie in 100 verzen, 1927, over de oudere dichters. In 1926 had hij de Van der Hoogtprijs verworven. Van 1935 is Het Kind in de Poëzie, van 1939 zijn drama over Prins Willem; in 1942 verscheen de bundel Menschen, Tijden en Boeken. Aangevallen door Du Perron in diens Uren met Dirk Coster. [Franciscus Coster] Coster, Franciscus -, 1532-1619, uit Mechelen, S.J., provinciaal der Orde te Brussel, ‘de hamer der ketters’; schreef Bewijs der ouder Katholijker Leeringe, 1595. [Laurens Janszoon Coster] Coster, Laurens Janszoon -, 1436-'83, van Haarlem, wellicht de uitvinder van de boekdrukkunst; zie Costeriana. Er is heel veel over gestreden. In zijn Gidsartikel van 1888 kwam Prof. Fruin tot de slotsom, dat de kans veel gunstiger stond voor Gutenberg te Mainz; maar Enschedé heeft het weer voor Coster opgenomen. Waarschijnlijk heeft Coster voor het eerst gegoten loden letters gebruikt. Het verhaal van de kuierende grootvader in de Haarlemmerhout, die letters uit de beukenstam sneed, voor 't eerst bij Junius, 1568. Het standbeeld op de Markt te Haarlem, 1856. Van 1947 is Jan Poortenaar, Coster - niet Gutenberg. Bij het eeuwfeest van 1823 verschenen XII Liedekens ‘ter vervrolijking’, door Democriet. [Dr. Samuel Coster] Coster, Dr. Samuel -, 1579-1665, lid der Oude Kamer te Amsterdam, stichter van de Eerste Nederduitsche Academie, 1617, voor hoger onderwijs en toneel, vijand van Rodenburg, die daar niet van weten wilde. Hij schreef een toneelstukje tegen Rodenburg en bestreed hem opnieuw in de voorrede van zijn Isabella. Hij kocht grond {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} aan de Keizersgracht en bouwde er een loods op; een deel van de opbrengst der spelen kwam ten goede aan het Weeshuis. Maar reeds in 1619 werd de beoefening der wetenschap verboden en in 1621 werd hij ter verantwoording geroepen over zijn treurspel Iphigenia; hij kreeg een vermaning en beloofde beterschap, misschien uit vrees voor ontslag als dokter van 't Gasthuis. Costers vader Adriaen Lenaertsz was koster van de Oude Kerk te Amsterdam sedert zijn terugkeer uit Emden, 1578; ook de zoon was een Geus. Zijn eerste stuk Teeuwis de Boer werd 1612 in de Eglantier vertoond; in 1613 werd hij dokter aan het Gasthuis. Toen kwam ook zijn spel van Tiisken vander Schilden, eveneens een klucht, getrokken uit een oude romance. Daarna zijn treurspel Ithys, ontleend aan Ovidius' Metamorphosen, behandeld naar de voorbeelden van de Romeinse treurspeldichter Seneca. In 1617 kwam zijn Iphigenia, treurspel naar de vorm, in wezen strijdschrift tegen de Calvinistische predikanten. In 1618 Isabella, waarmee Prins Maurits zou verwelkomd worden, uit Orlando Furioso van Ariosto. Polyxena volgde 1619; afgewisseld met zang. Ds. Trigland, Fabritius en vooral Smout wisten in 1621 te bewerken, dat Coster voortaan de mond gesnoerd werd; in 1622 moest hij zijn Academie aan het Weeshuis verkopen. Maar in 1630, toen Smout uit de Stad verbannen was, werd de geest weer vaardig over hem en schreef hij een pamflet Schets van Duc d'Alva, d.i. tegen François van Aerssen, de Brabander, die zo fel was opgetreden tegen Oldenbarnevelt: Ondankbre Vreemdeling, gy stichter van de brand, Gy voeder van de twist in onze Vader-Land. In dit jaar 1630 werd ook Iphigenia ‘vermeerderd’ weer opgevoerd. Coster eiste vrijheid van geloof. Nieuwe stukken heeft hij niet meer gedicht, maar hij werkte mee aan de ontvangst van Maria de Medicis in 1638 en van de koningin van Engeland in 1642. Vondel dichtte zijn grafschrift. zie De Droes in 't War-gaern. Costers werken uitgegeven door Dr. Kollewijn, waarop J.H.W. Unger een uitvoerige kritiek schreef in de Ned. Spectator van 1883. Bij zijn leven werd Coster geprezen door Johan van Heemskerk, Barlaeus, Jan Vos en Vondel: Den Hollantschen Parnas heeft hy aen 't Y gebouwt. Zijn zinspreuk was: ‘Overal Thuys’. Hij was ook thuis in de rederijkerspoëzie; zijn Rijcke Man is een zinnespel. Toch is de Academie opgericht tegen de oude rederijkerij; de Klassieken werden vereerd. Uit Costers Eerste Duytsche Academie de Byekorf is 1632 het Athenaeum illustre en in 1876 de Universiteit van Amsterdam voortgekomen. In 1648 maakte hij Ses Vertooningen op de Eeuwige Vrede; in 1653 een lofdicht Op het verkiezen van Jacob van Wassenaer. [Costeriana] Costeriana, de drukwerken die men aan Laurens Jz. Coster toeschrijft. J.H. Hessels noemt ze in zijn werk Haarlem, geboorteplaats der boekdrukkunst, 1888. Ch. Enschedé kwam op voor Coster in zijn Technisch onderzoek, 1901, en in L.J. Coster, 1904. Bewijsstukken in 't Frans Halsmuseum. Een oudere voorvechter was Dr. A. v.d. Linde; De Haarlemsche Costerlegende wetenschappelijk onderzocht, 1870. [A.J. Cosyn] Cosyn, A.J. -, 1844-'81, uit Somergem, leraar te Antwerpen; stichtte in 1870 De Vlaamsche Kunstbode, die onder zijn leiding bleef tot zijn dood. Dichter. [Dr. P.J. Cosijn] Cosijn, Dr. P.J. -, 1840-'99, hoogleraar in het Ned. te Leiden 1879. Red. v.d. Taal- en Letterbode en van Taalkundige Bijdragen. [Adrianus Cosijns] Cosijns, Adrianus -, 1658-1711, uit Antwerpen, Jezuïet, in Friesland werkzaam, verbannen, † te Kortrijk. Dichter in de manier van Cats. [Couchi] Couchi, zie Borchgrave. [Louis Couperus] Couperus, Louis -, 1863-1923, uit Den Haag, begon met Een Lent van Vaerzen, 1884, en met Orchideeën, een bundel poëzie en proza. In de Nw. Gids bespot. Doch in 1890 verscheen zijn opzienbarende roman Eline Vere, de ondergang van een jonge Haagse vrouw, waaraan zij niet ontkomen kon, omdat het haar noodlot was. Hetzelfde beginsel ook in het volgende werk, dat Noodlot heet. In zijn studie Noodlottig Determinisme kwam C.H. den Hertog er tegen op. Maar ook in later werk van Couperus is ditzelfde fataliteitsgevoel, b.v. in Langs lijnen van geleidelijkheid en in de grote romans Een berg van licht, 1906, en Iskander, 1920. zie Fatalisme. Na 1890 kwamen een groot aantal romans: Majesteit, 1893; Wereldvrede, 1895; Extaze, Een Illuzie, enz. Ook Reisimpressies. Couperus werd een van de grote prozaschrijvers. Een psycholoog is hij in De Boeken der Kleine Zielen, weer een Haagse roman, met meesterlijke karakteruitbeelding, 1901-'3. Couperus schreef samen 70 delen! Van zeer verschillende aard; Majesteit en Wereldvrede zijn grote verhalen {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} vol fantazie; Psyche, 1898, en Fidessa, 1899, zijn sprookjes; Xerxes, 1919 en Iskander, 1920, zijn historische romans. Dan is er nog Het zwevende schaakbord, 1917, een fantasie uit de Tafelronde van koning Artur. Alles met onmatig gebruik van vreemde woorden. Van Couperus' romans over de klassieke oudheid is De Berg van Licht de oudste, grootste en geweldigste (Dr. Byvanck). Hij behandelt de geschiedenis van keizer Elagabalus, doch is niet historisch getrouw. Verder De Komedianten, 1917 en Iskander (koning Alexander). Op zijn 60ste verjaardag boden zijn vereerders hem een landhuis aan in De Steeg, maar nog geen maand later kwam het einde van de grote romanschrijver, voortgekomen uit de Beweging van Tachtig. In 1903 werd hij met Nouhuys en Buysse red. v. Groot-Nederland. De Indische roman De stille kracht is van 1900. Henri van Booven schreef Leven en Werken van Couperus, 1933. Van 1921 een studie van J.L. Walch In 1947 proefschrift te Leuven van Theo Bogaerts: Couperus en de Grieks-Romeinse Oudheid. Dr. A.J. de Jong en Jacob Hiegentlich verzorgden een bloemlezing. De uitgevers L.J. Veen te Amsterdam en Nijgh en Van Ditmar te Rotterdam zullen de oorspronkelijke werken van Louis Couperus uitgeven. Daarvoor is een commissie benoemd, bestaande uit mevr. Top v. Rhijn-Naeff, Mr. F. Bordewijk, Victor E. van Vriesland, Johan van der Woude, A.A.M. Stols en G.H. 's-Gravesande. De omvang wordt geschat op 15 delen van 800 bladzijden. Het werk zal in chronologische volgorde worden geplaatst, onderverdeeld in drie groepen, nl. romans, kleine prozastukken en gedichten. Albert Helman heeft de opdracht aanvaard, om een biographische inleiding te schrijven. In dat deel wordt ook een bibliographie opgenomen. Werk van Louis Couperus uit tijdschriften, weeken dagbladen zal tevens opgenomen worden. [Jan Courage] Courage, Jan -, ps. van A.A. van den Stempel, schrijver van kluchten en voordrachten. Stotteraars in soorten, 1887. [Agathon Courier dit Dubekart] Courier dit Dubekart, Agathon -, 1839-'85, uit Kloetinge, schreef 1869 Feiten van Brata Yoeda of Ned. Indische Toestanden. Veroordeeld tot 6 maanden gevangenis wegens laster. Multatuli betoogde in de 4de Bundel Ideën, dat de schrijver gelijk had, doch veroordeeld is, omdat hij de authentieke bewijsstukken niet overleggen kon, daar men hem die onthield. [Pieter de la Court] Court, Pieter de la -, 1618-'85, uit Leiden, de grote staathuishoudkundige, vriend van Jan de Witt, schreef niet alleen over Het Welvaren der stadt Leyden en Interest van Holland, 1662, doch ook Sinrycke Fabulen, ‘toegepast op allerley zeedelessen’. [Mw. J.D. Courtmans-Berchmans] Courtmans-Berchmans, Mw. J.D. -, 1811-'90, geb. te Oudegem bij Dendermonde trouwde 1836 met de Gentse onderwijzer Courtmans; weduwe 1856; kostschoolhoudster te Maldegem; schrijfster van novellen. Het Geschenk van den Jager, zie daar; bekroond in 1864. Studie over haar van Dr. Julius Pée, 1933. Zij vertelde een aantal Vlaamse sprookjes aan Dr. J.W. Wolf voor zijn Niederländische Sagen, 1842. Eerst laat begon zij zelf te schrijven; haar novellen staan onder invloed van Conscience. Zij had het in Maldegem niet gemakkelijk; al was zij goed katholiek, zij kwam op voor het openbaar onderwijs; zij verzette zich tegen de uitbuiting van de kinderen op de kantwerkscholen, zo als er ook een te Maldegem was; daarbij tekende zij het arme Vlaanderen uit in haar geschriften. En toen zij de 5-jaarlijkse prijs kreeg, mochten de klokken niet geluid worden; 1865. Bij haar graf sprak Karel Bogaerd van het Willemsfonds van ‘fanatieke misdadigers, die haar laatste levensjaren vergalden.’ Het aantal geslaagde novellen is zeer groot; tot de nietgeslaagde behoort Nicolette, een navolging van Klaasje Zevenster. Haar gezamenlijke werken uitgegeven door De Seyn-Verhoogstraete, 1883-'90 en opnieuw door Lodewijk Opdebeek, 1921. Bij de viering van haar eeuwfeest in 1911 boden haar vereerders bij monde van Karel Lybaert, hoofdredacteur van het Katholieke Fondsenblad, een borstbeeld aan; de gemeente aanvaardde het, maar in 1936 bleek, dat het beeld in een ‘rommelkot’ weggestopt was. En het staat nog altijd niet opgesteld. Bij 't 50-jarig overlijden verschenen Maldegemsche Momenten, met bijdragen van Julius Pée, Jan Schepens e.a., 1941. [Ch. E.H. de Coussemaker] Coussemaker, Ch. E.H. de -, 1805-'76, gaf 1856 de Chants populaires des Flamands de France uit, de volksliederen van F. Vlaanderen, uit de volksmond opgetekend. Hij was uit Bailleul of Belle; rechter; schrijver van muziekgeschiedenis. [Arthur Coussens] Coussens, Arthur -, 1883-1925, Vlaams schrijver van reisindrukken en essays. Verzorgde ook goede vertalingen van Auerbach, Jörgensen, Newman en Mark Twain. [Floris Couteele] Couteele, Floris -, geboren en gestorven te Antwerpen, 1897-1931, ps. Willem Meyboom. Zijn Dagboek van een Arrivist is merkwaardig. [Ds. D.J. Couvée] Couvée, Ds. D.J. -, geb. 1889 te Rotter- {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} dam, predikant te Ridderkerk, Meppel, Brussel, Rotterdam en sedert 1946 te Ak-sel; romanschrijver onder ps. C. v. Maardinck. Als de Tarwe, 1937. De Onwaardige, 1946. Redacteur van Herleving, 1934-'41; toen verboden evenals zijn studie over de Bergrede. [Joos van Coye] Coye, Joos van -, retorisien van Oudenaarde, ontving van schepenen een som gelds, om hem voor de stad te behouden, 1513. [Jacobus Craandijk] Craandijk, Jacobus -, 1834-1912, dominee te Rotterdam, schreef Wandelingen door Nederland, met de schilder Schipperus; 1874. [Domien Cracco] Cracco, Domien -, 1791-1860, Vlaams dichter uit Roeselare. [Hendrik Jansz. Craen] Craen, Hendrik Jansz. -, schrijver van het dagboek van de reis van 1603-'6, naar Goa op de kust van Malabar en naar Tidore, uitgegeven door De Jonge, ‘De Opkomst van het Ned. Gezag in O. Indië’. [pastoor Basiel de Craene] Craene, pastoor Basiel de -, geb. 1880, Vlaams dichter van landelijke verzen. Inrichter van de ‘Vlaamse Poëziedagen van Merendree’. [Dr. J.W. Cramer] Cramer, Dr. J.W. -, 1817-'84, dokter te Amsterdam, vriend van Alberdingk Thijm, sedert 1846 tot 1857 mederedacteur v.h.R.K. dagblad De Tijd; richtte met Thijm, Brester, G. de Clercq, Mr. S. Vissering, Heije e.a. de bekend geworden ‘Vrijdagse Vereniging’ op. Schreef in 't Fr. en Ned. over R.K. kerkgeschiedenis. [Matthijs Cramer] Cramer, Matthijs -, vergezelde 1662-'68 Balthazar Bort, directeur-generaal, naar China. Berijmde Bort's Voyagie, 1670. Woonde toen in Zaandam. Gaf 1670 ook een liedboek uit: d'Indiaensche Tyfferboom, ‘met heylsame, nuttige en ziel bedenckende rymen’; de tijferboom levert de palmwijn; vergelijk De Indische Theeboom. [Rie Cramer] Cramer, Rie -, geb. te Soekaboemi 1887, schrijfster van kinderboeken, door haar zelf geïllustreerd. Verzen van Verzet, 1945. Toneelspelen. [Dr. J.W. de Crane] Crane, Dr. J.W. de -, 1758-1842, hoogleraar te Franeker, schreef o.a. Bijzonderheden over de familie Hemsterhuis, 1827. [H. Frederik Reyniersz van Cranenburgh] Cranenburgh, H. Frederik Reyniersz van -, dichter van Drie Vraeghliedekens, vragen van Katholieken, die de Gereformeerde predikanten niet konden beantwoorden, in 1643 te Antwerpen uitgegeven, maar van veel vroeger tijd. [Mr. H.C. Cras] Cras, Mr. H.C. -, 1739-1820, hoogleraar te Amsterdam 1770, afgezet 1798, doch later hersteld. Letterkundige en verhandelaar; keurmeester bij de prijs van Van Kinsbergen over de verlossing van Nederland in 1813; zie v.d. Palm. [J.J. Cremer] Cremer, J.J. -, 1827-'80, bekend door zijn Over-Betuwsche en Betuwsche Novellen, die hij ook overal in het land voordroeg: de zeven hoofdzonden, gelijk die zich vertonen in een boer. Cremer leverde verder in Wouter Linge een pleidooi voor de Maatschappij van Weldadigheid, 1860; in Fabriekskinderen een protest tegen kinderarbeid, 1863; bekroond door de wet van Van Houten, 1874. De roman Anna Rooze, 1867, keert zich fel tegen de voorlopige hechtenis en in zijn Tooneelspelers, 1875, kwam Cremer op tegen de vooroordelen tegen hun stand. Hij behoorde tot de kring van de Ned. Spectator met zijn vriend Keller. Eerst was hij schilder, toen schrijver van een historische roman, De Lelie van 's-Gravenhage, 1851; pas daarna werd hij de verhaler der novellen; hij is de bekendste Ned. schrijver van de dorpsnovelle in dialect; bewonderd door de tijdgenoten, behalve door Huet, die schreef over Cremers ‘banketbakkersgaven’. Het dialect van de boeren is heel fatsoenlijk gemaakt. Van 1853-'71 schreef Cremer een aantal sentimentele Ned. novellen: Kees Springer, Arme Samuel. Cremers kracht lag in de novellen, niet in de romans: Daniël Sils, 1856, Anna Rooze, 1867; Dokter Helmond, 1869. Sedert 1857 woonde Cremer in Den Haag; in 1878 schreef hij zijn laatste Betuwse novelle: 't Hart op de Vêluw. In zijn roman 1873: Hanna de Freule treden voor 't eerst werklieden op tegen de patroons, maar dit werk is een mislukking. Cremers toneelspelen, Emma Berthold en Boer en edelman zijn herhaaldelijk gespeeld. Emma verscheen 1869 in het Geïllustreerd Stuiversmagazijn; het is een strijd tegen laster, met een scherpe verdeling van het mensdom in deugdzamen en ellendigen. In 1874 kwam ook nog Titulair, klucht of geen klucht. Cremers laatste novelle Monte-Carlo, 1880 uitgegeven door Gerard Keller. Navolgers Justus van Maurik en A. Werumeus Buning. [Marie Cremers] Cremers, Marie -, geb. 1874 te Amsterdam, schilderes en dichteres, behoorde tot de Noordwijker Kamer. [Crestien de Troyes] Crestien de Troyes, zie T. [Pieter-Huibrecht Creten] Creten, Pieter-Huibrecht -, 1823-1894, Vlaams volksverteller; onderging de invloed van Dickens. [Jozef Crets] Crets, Jozef -, geb. 1871, Vlaams dichter; De Leeuw van Vlaanderen, lyrisch drama, 1903; Kaïn, 1923. [Jef Crick] Crick, Jef -, geb. 1890, uit Aalst; dichter van Sonnetten; romanschrijver, criticus, journalist. [Crispyn] Crispyn, zie Krispijn. Crispyn bedrieger of de gewaande baron, blijspel van A. van {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Halmael, 1705. Van hem ook Crispyn, Boek- en Kashouwer, 1706, Crispyn en Chrispiaan bedriegers, 1708, en Chrispyn, weezenplaag en bloedverzaker, zedenspel, 1708. Alles onder de spreuk Purgat et Ornat. Merkwaardig is ook Crispyn of de geremoveerde Staatsman, kluchtspel van J.A. Schasz, d.i. P. 't Hoen, 1798. zie P. de la Croix. [Tspel van de Cristenkerke] Cristenkerke, Tspel van de -, van Reijnier Pouwelsz., uitgegeven als proefschrift van Dr. G.A. Brands, 1921. [Criterium] Criterium, letterkundig maandblad onder leiding van Cola Debrot, Han Hoekstra en Ed. Hoornik, orgaan der jongeren, 1940. In 1945 traden Morrien, Van der Veen en Hermans in de redactie. Het blad ging in 1949 op in Libertinage. [critiek] critiek, zie kritiek. [Critisch Bulletin] Critisch Bulletin, behorende bij De Stem, in 1930 opgericht door Anthonie Donker, ‘voortgekomen uit een sterke onvoldaanheid’ over de critiek van toen; poging om de critiek samen te brengen, doch Ter Braak en Du Perron verleenden geen medewerking. In 1948 zijn naast R. Blijstra en Anthonie Donker tot de redactie toegetreden de Vlaming Karel Jonckheere en de Afrikaan N.P. v. Wijk Louw. [Pieter de la Croix] Croix, Pieter de la -, toneelschrijver te Amsterdam, bewerkte naar Molière De Ingebeelde zieke, 1686, en in 't zelfde jaar naar Molière's Tartuffe het blijspel De Schynheilige; daar had hij De Labadie op het oog. Van 1685 was zijn vertaling van De belachchelyke Hoofsche Juffers. Van hem het eerste Krispijnspel: Krispijn Medicijn. Zie ook Crispijn. [Frans Crols] Crols, Frans -, 1882, uit Turnhout. Bekend om zijn paedagogische causerieën in briefvorm, Heeroom en zijn nichtje, in verscheidene delen. [Allard Jansz. Crombalch] Crombalch, Allard Jansz. -, zeeofficier, Hervormd, trouwde 1623 met Tesselschade; bruiloftsgedichten van Vondel, Hooft en Huygens. Hij schijnt verder ambteloos geleefd te hebben; in 1634 overleed zijn dochtertje aan de pokken en hij zelf één dag later aan bloedspuwing; Tesselschade bleef tot haar dood in 1649 te Alkmaar wonen. [C.C.S. Crone] Crone, C.C.S. -, geb. 1914 te Utrecht, dichter en prozaschrijver. Het feestelijk leven; Muziek over 't water, 1940. In 1947 De Schuiftrompet, verzameld proza. † 1951. [Cronike van Brabant] Cronike van Brabant, berijmde kroniek ± 1414, van Hennen, d.i. Jan van Mechtenen. [P. Croon] Croon, P. -, 1634-'82, kloosterling te Leuven, navolger van Poirters. Cocus bonus ofte geestelyke zinnebeelden op al de gereedschappen van den kok, 1661. Moy-al, ‘vermaeckelycke beschryvinge op verscheyde ambachten, 1666. Almanach voor heden en morghen, 1663. [Cornelis Crul] Crul, Cornelis -, rethorycker uit de eerste helft der 16e eeuw te Antwerpen, schreef de schoone ende gheneuchlicke Historie oft cluchte van Heynken de Luyere: het leven van een beroepsdichter. Opnieuw uitgegeven door Lode Baekelmans, 1920. Hij maakte een gedicht op de brand van O.L.V. kerk in 1533; gaf 1543 Eenen gheestelijcken A.B. uit, verder refereinen. Door Dr. Smit wordt hij gerekend tot de ‘dichters der Reformatie’, terwijl Anton van Duinkerken hem opnam onder zijn Dichters der Contra-Reformatie! Zijn vertaling van Sommighe Schoone Colloquien ofte Tezamensprekingen, uut Erasmo Rotterdamo werd pas 1611 gedrukt. [Karel Cruysberghs] Cruysberghs, Karel -, geb. 1891 te Meerhout, R.K.-priester, proost v.d. Belgische Boerenbond, gaf voordrachten en preken uit; schreef theologische en moraliserende essais. ['t Spel vande Crych] Crych, 't Spel vande -, toneelspel van Everaert, over de hebzucht die alle standen regeert; verboden te spelen. [Johannes Cunaeus] Cunaeus, Johannes -, 1617-'73, Raad van Indië, bekend door zijn reis als gezant naar Perzië, 1651-'52 voor de V.O.C., waarvan Cornelis Speelman als secretaris het Journaal opstelde. [Cunera] Cunera, volgens de legende op reis naar Rome te Keulen gevangen, 337. De koning van de Rijn, Radboud, voerde haar mee naar Rhenen, waar zij aan tafel bediende. Door de koningin vermoord en in een paardestal begraven. Naar haar is de Cunera-toren van Rhenen genoemd. Haar Leven werd uitgegeven door Nap. de Pauw naar een legende uit de 14e eeuw. Van St. Cunera (8e eeuw) is weinig bekend. Volksboek van Sinte Kunera, 1515; in facsimile herdrukt 1902. [Cupido] Cupido, de gevleugelde minnegod der Romeinen, die met zijn pijlen op de harten mikt. Titel van liedboekjes: De vermakelyke Cupido of de verliefde Minnares; Cupido's Lusthof, Amsterdam 1662, met bijdragen van Vondel, Blasius, Bruno, Jan Zoet, e.a.; Delfs Cupidoos Schighje, bij Arnold Bon, 1656; 2 delen; mopsjes. 't Lof van Cupido, door E.P. de Jonge, Amsterdams liedboekje in 12mo, langwerpig, in perkamenten omslag. [Plockhaertje met Cupido] Cupido, Plockhaertje met -, gedicht van Anna Visscher in de Zeeusche Nachtegael van 1623. Gevolgd door Muytery tegen Cupido: {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} Neen, neen, ick acht soo veel geen lichaem schoon en fris Als een oprecht gemoet daer deucht gewortelt is. Een jaar later was de dichteres getrouwd. [Aug. Cuppens] Cuppens, Aug. -, 1862-1924, priesterdichter uit Belgisch Limburg (Beeringen). Volgeling van Gezelle: Jaarkrans van geestelijke liederen. Vertellingen uit Limburg, 1923. ‘Pastoorke Cuppens’ te Loksbergen in het Hageland bij Diest maakte een gedicht op De Slag der Zilvere Helmen, daar in de buurt geleverd door Belgische soldaten tegen de Duitsers in 1914. [Willem Cuser] Cuser, Willem -, hofmeester van Graaf Albrecht, tegelijk met Aleid van Poelgeest vermoord door de Hoekse edelen op het Buitenhof, 21 Sept. 1392. Hij was door graaf Albrecht verheven tot baljuw van Amstelland, Waterland en Rijnland. Beets maakte in zijn ‘zwarte tijd’ van de moord een zwaar romantisch en somber berijmd verhaal. En dit gaf Ruysch in 1841 weer aanleiding tot zijn drama Albrecht van Beyeren. [Cuwaert] Cuwaert, de naam van de haas bij Reinaert. [Julia Cuypers] Cuypers, Julia -, geb. 1871, toneelspeelster, uit St. Jans Molenbeek, trad eerst op te Brussel, later te Amsterdam. [De Parabelen van Cyrillus] Cyrillus, De Parabelen van -, uitgegeven door C.M. Lely, 1930. D. [Een Daad van eenvoudige rechtvaardigheid] Daad van eenvoudige rechtvaardigheid, Een -, zie Willem Kloos. [Daags na het Feest] Daags na het Feest, zie Feest over de Aftocht der Russen. [Bruno Daalberg] Daalberg, Bruno -, ps. van De Wacker van Zon. [Daar was eens een meisje loos] Daar was eens een meisje loos, voorval uit de werkelijkheid, verwerkt tot het bekende romantische volkslied der 17e eeuw, nog altijd gezongen. [Da Costa] Da Costa, zie C. [dactylus] dactylus (Gr. = vinger), versvoet, bestaande uit één geaccentueerde en twee niet geaccentueerde lettergrepen. [dadaïsme] dadaïsme, richting in de letterkunde, genoemd naar dada, het eerste kindergestamel, opgekomen in Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog. zie Paul van Ostayen. Woorden zonder verband, uitingen van ‘de waanzin der Muzen’. Bij ons zonder betekenis. Halbo Kool gaf een overzicht in Den Gulden Winckel van 1940. [F.D. van Daele] Daele, F.D. van -, 1737-1818, uit Ieperen, dokter aldaar, gaf 1805-'6 zijn weekblad in dicht en proza uit Tydverdryf; vooral ook over de spelling. Gaf een nieuwe bewerking uit van Boileau's Dichtkunde, 1810. [Siska van Daelen] Daelen, Siska van -, pseud. van mevrouw Fanny Resseler, geboren in 1879, Vlaamse dichteres van opgeruimde Lentevooizekens en Uit Dagen van Nood. [Servaas Domien Daems] Daems, Servaas Domien -, 1838-1903, kanunnik, hoogleraar in de godgeleerdheid en bibliothecaris der abdij van Tongerlo, schreef liederen en gedichten en drama's, o.a. Sinte Dimphna's Marteldood, 1874, in verzen, een nieuw heiligenspel, met muziek. Schreef ook een bundel Mnl. liederen: Dit syn suverlike liedekens. [Petrus Daeten] Daeten, Petrus -, zie Dathenus. [dagbladzegel] dagbladzegel, zie zegel. [Dagboek mijner goede werken] Dagboek mijner goede werken, van Feith, 1785, geen gewoon dagboek, doch op Lavaters voorbeeld een biecht, met bespiegelingen over deugd en God. [Dagboek van Jacob van Lennep] Dagboek van Jacob van Lennep, van een reis door Noord-Nederland van 28 Mei-2 Sept. 1823, met verzen over Purmerend, Hoorn, Gaasterland, Bolsward, de Ontmoeting te Groningen, de Noord-Polder, Drente, het Oranje-Woud en Bentheim. Hij deed die voetreis met de jonge Dirk Van Hogendorp. [Dagboek van Multatuli] Dagboek van Multatuli, aangehouden toen hij secretaris van Menado was; artikel daarover en aanhalingen daaruit in Huets Litterarische Fantasiën, deel XXII. Ook reeds in 1843 had Multatuli Losse bladen uit het Dagboek van een oud man ontworpen. [Dagboek van Gerrit Verbeet] Dagboek van Gerrit Verbeet, zie V. [dagboeken] dagboeken, als letterkundig verschijnsel, 18e eeuw: Van Alphen, Feith, van Loo. [dageliederen] dageliederen, wachterliederen, minneliederen sedert de 13e eeuw, waarbij de wachter van het kasteel de minnaar waarschuwt, dat de dag aanbreekt: Ic sie den dach opdringhen Al door die wolcken claer. Er zijn een twaalftal over, uit het D. vertaald voor 't merendeel. Ook bij Hooft een dagelied in de vorm van een tweespraak tussen Minnaar en Galathea: Galathea, siet den dach comt aen. Zij antwoordt: Neen mijn lief wilt noch wat marren, 't sijn de starren, Neen mijn lief wilt noch wat marren, 't is de maen. [De Dageraad] Dageraad, De -, tijdschrift voor vrijdenkers, gesticht door R. Ch. d'Ablaing van Giessenburg, 1855. In 1857 werd de vereniging De Dageraad opgericht. Gaf in 1892 Ter Gedachtenis aan Multatuli uit met verschillende bijzonderheden uit zijn leven en met verspreide brieven. Opnieuw een gedenkschrift in 1910 Een Zaaier ging uit om te zaaien met een rede {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} van Mr. J.N. v. Hall en bijdragen van Dr. W. Meyer, A.H. Gerhard en A.E. Mendell. [Dagh-werck] Dagh-werck, gedicht van Huygens over zijn eigen leven, 1627-'38; onvoltooid; hij werkte er niet verder aan na de dood van ‘Sterre’, zijn vrouw. Het gedicht is bespiegelend en duister van voorstelling. Met lofdichten van Hooft, G.R. Doublet, Westerbaen, Daniel Mostart, Franc Le Bleu, en in 't L. van Barlaeus, Boyus en Boxhornius. [Daifilo] Daifilo, de naam van de herder in Hoofts Granida. [Johan Daisne] Daisne, Johan -, ps. van Dr. Herman Thiery. [Jan van den Dale] Dale, Jan van den -, ‘vermaard Retoricien’ tijdens Philips de Schone. Zijn gedicht De Stove ('t badhuis) is van 1528, een gesprek van twee vrouwen over 't huwelijk. Zijn Ure vanden Doot is voor 't eerst gedrukt in 1543; met dit stichtelijk werk hoopte hij de zonde van battementen en refereinen weer goed te maken. De coupletten van 14 regels zijn Middeleeuwse teksten bij een schilderij als ‘Het Laatste Oordeel’ van Lucas van Leyden: Ist u lief of leet, wilt of en wilt: Want tegen de Doot en is geen schilt. G. Degroote gaf in 1944 de ‘gekende werken’ uit met inleidende bronnenstudie en aantekeningen; Antwerpen. [J.H. van Dale] Dale, J.H. van -, 1828-'72, hoofd der school te Sluis, geschiedkundige; schrijver van het Woordenboek der Ned. taal. [Jan van Dalen] Dalen, Jan van -, kluchtschrijver. D'aardige Colicoquelle, 1654, De jalourse Jonker, 1654; De Kale Edelman, 1657. Toneelspeler 1648-'80. Schreef gedichten voor liedboekjes en in dichtbundels. [Albert van Dalsum] Dalsum, Albert van -, geb. te Nieuwer-Amstel 1889, toneelspeler. [Dr. C.F.A. van Dam] Dam, Dr. C.F.A. van -, geb. 1899, hoogleraar in 't Spaans te Utrecht 1927; vertaalde met J.W.J. Werumeus Buning Don Quichot, 1943. [E.W. van Dam van Isselt] Dam van Isselt, E.W. van -, 1796-1860, tweede luitenant in 1813, hoofd van de door hemzelf uitgeruste ‘Jagers van Van Dam’ in de Tiendaagse Veldtocht, sedert 1829 lid der Tweede Kamer; dichter van krijgsliederen; vertaler van het gedicht Hassar uit het F., tegen de slavenhandel. Vrijmetselaar; in 1837 grootredenaar bij het Groot Oosten; een der Negenmannen van 1844. zie Uurwerk van 't Metalen Kruis. [Damas] Damas, ps. v. Frederik van Hogendorp. [De Damastbloem] Damastbloem, De -, Kamer van Rethorycke te Antwerpen; zie Jacob van Middeldonck. [Damiate] Damiate, aan de Nijlmond, ingenomen op de 5e Kruistocht door Friezen en Hollanders, onder graaf Willem I, 1218-'19. In 1221 weer in handen v.d. Egyptenaren Volgens de overlevering zijn de Damiaatjes opgehangen in de oude St. Bavo-toren van Haarlem, om te luiden tot een eeuwige herinnering. De Tocht naar Damiate, groot berijmd verhaal van Tollens; zie daar. [Damme] Damme, ontstaan in 1181, toen graaf Philips van Vlaanderen een dam liet leggen tot Aardenburg toe door Hollandse arbeiders. Werd de voorhaven van Brugge. Geboortepl. van Jacob van Maerlant; in 1860 standbeeld. Nu nog 1200 inw. [Danckdicht aan Boreas] Danckdicht aan Boreas (de Noordenwind die Hugo de Groot dwong, nog een tijd in Amsterdam te blijven op zijn reis van Frankrijk naar koningin Christina van Zweden, 1645), een van de lofdichten van Vondel op ‘den grooten Huigen’. [Dander Martijn] Dander Martijn = d'andere M., de tweede M., zie Martijnsdichten. Dit werk voltooid te Damme; 26 strofen of clausulen. [Heer Daniëlken] Daniëlken, Heer -, heeft zeven jaar een zondig leven geleid in de Venusberg en streeft nu naar vergiffenis van zonden; ridderromance der 15e eeuw: Wanneer desen stock rosen draecht, Dan zyn u sonden vergheven, dit zegt de Paus. Maar na 3 dagen draagt zijn dorre stok rozen! De dichter heeft een D. lied nagevolgd. [J.A. Daniels] Daniels, J.A. -, 1738-'99, pastoor te Scheydt (Schaasberg), beschreef onder ps. Sleinada de geschiedenis der Bokkenrijders. zie daar. [Mr. Johan van Dans] Dans, Mr. Johan van -, zie Thirsis Minnewit. Uit zijn nalatenschap werd nog een tweede deeltje vergaderd: Aerdige en Soetvloeyende Minnerijmtjes. [Joh. Gustaaf Danser] Danser, Joh. Gustaaf -, 1894-1920, dichter. Zijn Gedichten na zijn dood bezorgd door Greshoff. [Dante Alighieri] Dante Alighieri, 1265-1321, de grootste It. dichter, geb. te Florence, bezong in Vita Nuova (Nieuw Leven) zijn liefde voor Beatrice Portinari, een buurmeisje. Daarna kwam zijn grote werk, de Comedia, des dichters tocht door Hel, Louteringsberg en Paradijs, Comedia genoemd, omdat het droevig begint en blij eindigt, Divina Comedia genoemd door het bewonderend nageslacht. Zie de studie over Dante van B. Molkenboer. Dante werd vertaald door A.S. Kok, 1863-'64; door J.C. Hacke van Mijnden, 1867-'73; door U.W. Thoden van Velzen, 1864-'75 en door Mr. Joan Bohl, 1880-'85; J.K. Rensburg, 1906-'8; A.J.H. v. Delft, 1920-'21; door P.F.C. Kops O.F.M., 1923-'24; door A. Verwey, {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} 1923; De Hel, in proza overgebracht door Dr. H.J. Boeken. Bilderdijk dichtte 1826 Ugolijn, 100 alexandrijnen uit De Hel. Ten Kate vertaalde Inferno, De Hel. Studie over Dante in de Ned. letterk. van J.L. Cohen, 1929. [Daphne of boschvryagie] Daphne of boschvryagie, pastorale van Mr. Johan Beets; zie daar. [Daphnis] Daphnis, de naam van de herder in de pastorale, sedert Amyot de oud-Griekse roman van Longus in het F. overzette. Nieuwe Nederl. uitgave van Daphnis ende Chloë in vertaling van J. Brouwer, 1947. [Daraide] Daraide, tragi-comedie van Jan Starter, uit een van de Amadisromans, voor 't eerst vertoond 1618. Op de regel: Seght niet, dit wil ick dus, o Mensch! Want God schickt alles na syn wensch. Met het tussenspel van Jan Soetekauw. De eerste vertoning was in de Kamer Och mocht het rysen! te Leeuwarden; in 1621 werd het stuk opgevoerd in de Academie te Amsterdam. Daraide is de held Agesilas van Colchos, die zich vermomt als amazone, om de prinses Diana van nabij te bewonderen aan het hof van koningin Sidonia van Guindaye. [Dares Phrygius] Dares Phrygius, d.i. Dares de Phrygiër, zou ooggetuige geweest zijn van de Trojaanse Oorlog. Het L. werk, dat op zijn naam staat, is uit de 5e eeuw n. Chr. Op dit werk en op dat van Dictys Cretensis berusten de M.E. romans van Troje. zie Troyen. [Petrus Dathenus] Dathenus, Petrus -, 1531-'90, uit Berg-Cassel bij Hazebroek, monnik bij Yperen, kwam in Sept. 1566 als Calvinistisch predikant uit de Palts; deed het voorstel aan de Consistoriën om ƒ3 000 000 bijeen te brengen, z.g. om er godsdienstvrijheid van de Koning mee te kopen. De steden waagden het echter niet, om dit plan aan de landsregering voor te leggen. In 1567 verzamelde Dathenus een legertje tot ontzet van Valenciennes; te Lannoy door Noircarmes uiteengejaagd. In 1578 werd hij de leider van het Calvinistisch verzet tegen Prins Willem te Gent; weigerde godsdienstvrijheid aan de Katholieken. Hij vertrok 1584 uit Gent, toen Parma er baas werd, en trok naar Sleeswijk; † te Elbing. Graftombe. Zijn psalmberijming, van 1566, zeer veel gebruikt..... ...daer is de wereld sot na; Hoe soo? - 't is 't oudste kind en daerom goet en soet; De vroome zijnder mee te vreen in haer gemoed. 't Magh wesen; maer ick vrees, 't is all te vreen op God na. (Wegens de zeer gebrekkige berijming. Puntdicht van Const. Huygens). Hij is ook de vertaler van de Heidelbergse Cathechismus. De psalmvertaling volgt de F. vertaling van Marot en De Bèze, op de wijze van Louis Bourgeois; was de eerste volledige overzetting, verscheen juist vóór de Hagepreken en de Beeldenstorm, kreeg door de invloed der Calvinisten de voorrang en werd in 1578 voor alle gewesten aangenomen. Revius leverde een verbeterde uitgave. Bleef de alleenheerschappij voeren gedurende bijna 200 jaar. Het eerst kwam Ds. A. Andriessen te Vere er tegen op, 1756; dan Jean Guepin, zie daar. Studie over Petrus Dathenus van Th. Ruys, 1919. [Paul Adriaan Daum] Daum, Paul Adriaan -, 1849-'98, eerst spoorwegambtenaar, toen journalist aan Het Vaderland, dan oprichter en hoofdredacteur v.h. Bataviaasch Nieuwsblad; schrijver van toneelwerk en van 10 Indische romans over de werkelijkheid in 't Indische leven: Uit de suiker in de tabak; Hoe hij Raad van Indië werd enz. Volgeling van Zola. Ps. Maurits. Zijn roman Goena-Goena over de ‘stille kracht’, 1889, is door de Wereld-Bibliotheek herdrukt, 1936. Van Ups en downs in het Indische leven verscheen in 1947 de 5e druk. [J.M. Dautzenberg] Dautzenberg, J.M. -, 1808-'69, volgeling van P. van Duyse; gaf 1850 zijn Gedichten uit; kwam op voor 't behoud van du inplaats van jij. Zijn schoonzoon Frans de Cort gaf bij zijn dood zijn Verspreide Gedichten uit. Zijn Loverkens zijn een navolging van Hoffmann von Fallersleben: Ic wil eene keurighe, rijcke, Ic wil eene guldene tael. Hij was geb. te Heerlen, was er eerst onderwijzer; vestigde zich in Brussel, in een administratieve betrekking. Maar steeds dacht hij in zijn dicht aan Heerlen terug. Ijverig Flamingant; † te Elsene. [Koning David in ballingschap] David in ballingschap, Koning -, 1660, treurspel van Vondel. Met herinnering aan het leed, dat de dichter trof in zijn zoon: Tusschen bloet en bloetverwant Is een bant Van natuur, niet licht te breecken. Van een boom scheurt nimmer tack Zonder krack, Zonder zucht en jammerteecken. Nog in 't zelfde jaar gevolgd door Koning David herstelt. Het eerste stuk opgedragen aan Andries de Graef, burgemeester van Amsterdam; het tweede aan Kornelis van Vlooswyck. [Jan David] David, Jan -, 1546-1613, Jezuïet uit Kortrijk, gaf in 1600 een geschrift uit tegen de Bienkorf van Marnix, onder de titel Den Christelijcken Bie-corf. Verder schreef hij Kettersche Spinnecoppe, 1595, {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} en veel ander polemisch werk. Zijn laatste was: Historie van de kettersche Kercke, gehenaemt de Vuyle Bruydt, 1611. Van hem ook Lot van wysheyt, berijming van 300 spreekwoorden, onder ps. Donaes Idinau, ‘liefhebber der dichten, die stichten’, 1606. [Jan Baptist David] David, Jan Baptist -, 1801-'66, uit Lier, strijder voor 't Vlaams onder invloed van Willems; 1823 priester; 1834 hoogleraar te Leuven. Naar hem is het Katholieke Davidsfonds genoemd 1875, ter bevordering van Vlaamse ontwikkeling naast het liberale Willemsfonds van 1851. Onder zijn talrijke uitgaven zijn van belang die der werken van Ruusbroec, 1858-'68. Ook gaf hij het maandblad De Middelaer uit en begon hij met een Vaderlandsche Historie, waarvan 11 delen verschenen. Van 1840-'66 was hij de voorzitter van het studentengenootschap ‘Met Tijd en Vlijt’. Hij schreef studiën over Bilderdijks Geestenwareld, 1842, en gaf diens Ziekte der Geleerden uit, 1848. Standbeeld te Lier. In 1897 verscheen het Gedenkboek van de Davidsfeesten te Lier. [L.F. David] David, L.F. -, 1818-'83, uit Harelbeke, onderwijzer te Aaltre in O. Vlaanderen, dichter en schrijver. In 1852 getrouwd met de dichteres Mathilda van Peene. [David Jorisz.] David Jorisz., zie J. [Louis Davids] Davids, Louis -, 1883-1939, cabaretzanger, dichtte zijn eigen liedjes en schreef de wijzen er bij. [Het Davidsfonds] Davidsfonds, Het -, zie J.B. David. Richt ook voordrachten in, voert toneelspelen op, houdt feestavonden en leergangen; 80 000 leden; zetel te Leuven. Maandblad Leiding met 3-maandelijks De Belleman. Looft letterkundige prijzen uit: nl. 1. de prof. Em. Vlieberghprijs (50 000 fr.) voor een roman; 2. de prof. A. Boonprijs (20 000 fr.) voor een essay of studie over een religieus, cultureel, artistiek, literair of historisch onderwerp. 3. de Kan. Am. Joosprijs (12 000 fr.) voor een verhaal voor de jeugd (11-16 jaar). Jaarlijks. [Debauchant] Debauchant (doordraaier), blijspel van Bernagie. zie Lichtmis. [De Bo] De Bo, zie Bo. [Mr. Cola Debrot] Debrot, Mr. Cola -, geb. 1912, arts, Curaçaose dichter en romanschrijver; een der redacteuren van Criterium, met Hoekstra en Hoornik. Novellen; Mijn Zuster de Negerin, 1935. In 1948 de grote roman Bewolkt Bestaan. [De Decamerone] Decamerone, De -, d.i. Tien Dagen, naam van de beroemde novellenbundel van Boccaccio, ± 1350: om de pest te ontvluchten, begeven tien jongelui uit Florence zich naar buiten; 10 dagen lang vertelt ieder van hen één verhaal. Coornhert vertaalde er 50 van; zie Boccaccio. Bron van veel kluchten en blijspelen in de 17e eeuw, b.v. Chimon door Van Arp, 1639; Andrea de Piere, Peerdekooper, van Willem Dirksz. Hooft, 1628, d.i. Andruccio van Perugia; hier voorgesteld als de zoon van een rijke Antwerpse koopman, die naar Amsterdam komt met 500 dukaten; Doeden door A. Bormeester, 1643; Hans van Tonghen door Jillis Noozeman, 1644. De Decamerone is tot op onze tijd altijd weer opnieuw vertaald en nagevolgd. Moderne Decamerones noemt Carel Scharten: 1o Daadlooze Droomen van Ada Gerlo, 2o Van J.L. Walch: Vertellingen in den donkeren winter, 1920. Bij Ada Gerlo komen de vertellers samen door een tram-ongeluk; bij Walch zo maar in een villa in de oorlogswinter van 1917. [Jeremias de Decker] Decker, Jeremias de -, 1610-'66, Ned. lierdichter. Al zijn Rym-Oeffeningen werden 1726 uitgegeven door M. Brouërius van Nidek, met het Leven des Schrijvers vermeerderd, en met de lofdichten van Westerbaen, J. Oudaan en H. Sweerds. De Decker was afkomstig uit Antwerpen; zijn ouders vestigden zich eerst in Dordrecht, waar Jeremias geboren werd en daarna te Amsterdam. Er werd hard gewerkt in het gezin, maar Jeremias vond gelegenheid om zonder meester L., It., E. en F. te leren. Hij begon met vertalingen: de Psalmen, de Klaagliederen, Horatius en het L. treurspel Baptistes (De Doper) van Buchanan, 1652. Een reeks godsdienstige gedichten heet Goede Vrydagh; zijn Lof der Geldzucht is een ironisch hekeldicht. Hij is een van de eerste beoefenaren van de huiselijke poëzie. Zo zacht als hij zich daarin toont, zo fel is hij in zijn afschuw van Rome, geestverwant van Westerbaen. De Decker is een volgeling van Huygens en Cats. Maar hij was een arme kruidenier en kon zijn vleugels niet uitslaan. Hij bleef ongetrouwd. In zijn Puntdichten volgt hij Huygens; zijn Lof der Geldzucht is ontleend aan Lof der Zotheid van Erasmus. Rembrandt schilderde zijn portret; Vondel prees zijn ‘cierlyke netheit’; Jeronimo de Vries beschreef zijn leven, 1807; J. Karsemeijer gaf in 1935 een studie over hem uit. Jeremias de Decker zelf prees Cats en zei: Dat Cats alleen door zijn gedicht Meer blinde zielen brogt tot licht, Meer dartelen tot schamen, Als al ons' Dichters samen. [Joh. Decker Zimmerman] Decker Zimmerman, Joh. -, 1785-1867, predikant te Utrecht, dichter, gaf 1814-'29 het ts. Euphonia uit; daaruit 5 delen Kinderen der Vergetelheid, 1825-'28. [Jan Deckers] Deckers, Jan -, de naam van Jan van Boen- {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} dale in de uitgave van Der Leken Spieghel door M. de Vries in 1845, en van de ten onrechte aan hem toegeschreven Dietsche Doctrinael door Jonckbloet, 1842. Ook Jan de Clerc. [Frans De Cort] De Cort, Frans -, zie C. [Bert Decorte] Decorte, Bert -, Vlaams dichter, geb. 1915 te Retie bij Turnhout. Verwierf in 1946 de driejaarlijkse Staatsprijs voor poëzie (1941-'43). Dichtbundel Antiforen. (Antifo = tegen fascisme en oorlog). Zijn voornaamste werk is Refreinen. [Charles De Coster] De Coster, Charles -, zie C. [Decretum horribile] Decretum horribile (L. = verschrikkelijk besluit), Gods raadsbesluit omtrent de Voorbeschikking. Vondels Decretum Horribile is een hekeldicht vol hartstocht tegen deze Calvinistische opvatting, 1631; met de ondertitel Gruwel der Verwoestinge. De naam Decretum horribile is van Calvijn zelf afkomstig. [Vier Deductiën] Deductiën, Vier -, van Onno Zwier van Haren ten betoge van zijn onschuld, waarin hij zich beriep op zijn 30 jaren dienst aan den Lande. [A.M.J. Deelman] Deelman, A.M.J. -, geb. 1894 te Stadskanaal, referendaris van de Prov. Waterstaat te 's-Gravenhage, dichter en toneelschrijver in Groninger dialekt. [Eduwaert de Deene] Deene, Eduwaert de -, zie Dene. [Daniel Defoe] Defoe, Daniel -, 1661-1731, de beroemde E. verteller, de schrijver van Robinson, 1719-'20. zie daar. Vertaalde ook het Leven van Cartouche en schreef boevenromans als Moll Flanders, d.i. Vlaamse Mie. Zijn Robinson vertaald in heel de wereld. [M.A.A.A. Defresne] Defresne, M.A.A.A. -, geb. te Maastricht 1893, schrijver van romans en drama's, o.a. van de bewerking van Opstandigen van Jo van Ammers-Küller, 1929. Letterkundige en regisseur. Hij schreef De Psychologie van den Vos Reynaerde, 1923. [Dekama] Dekama, oude state bij Jelsum, in de 16e en 17e eeuw in het bezit van het oud-Fries adellijk geslacht van die naam. De Roos van Dekama (dochter uit dit geslacht), historische roman van Van Lennep, die de tocht van graaf Willem IV naar Friesland in 1345, behandelt. [Aagje Deken] Deken, Aagje -, 1741-1804, uit Amstelveen, opgevoed in ‘de Oranje-appel’, het weeshuis der Collegianten te Amsterdam; gezelschapsjuffrouw bij Mw. Bosch en verpleegster van haar zieke dochter Maria. Toen deze in 1773 gestorven was, gaf Aagje haar gemeenschappelijk werk uit als Stichtelyke Gedichten, 1775. Sedert 1777 woonde en werkte zij samen met Betje Wolff. Zij leefde in bekrompen omstandigheden, toen zij bij Betje kwam inwonen, doch in 1783 erfde zij ± ƒ20 000. De dames Wolff en Deken leefden daardoor en door de opbrengst van haar werken in welstand, ook in de 10 jaren van haar verblijf in Bourgondië. Toen verspeelden zij haar fortuin door 't bankroet van haar zaakwaarnemer; zie Betje Wolff. In de Haagse jaren leverden zij vooral vertaalwerk. Aagje schreef o.a. nog haar opvoedkundige Liederen voor den Boerenstand, 1804; het zijn boeren, die naar de ‘Philomeelen’ luisteren. Nog in het zelfde jaar werd zij, negen dagen na Betje, uit het leven verlost. Aagje Deken schreef een groot rouwdicht bij de dood van Bellamy. In haar droevige laatste jaren kwam nog haar boekje Iets voor Ouderen en Kinderen; zij betoogde daarin reeds, dat Van Alphens Gedichtjes niet kinderlijk genoeg en dat diens godsdienstige versjes helemaal niet kinderlijk waren, en zij gaf als haar laatste werk een geestig bundeltje kinderverhaaltjes. Verdere werken, zie Betje Wolff. Archivalia betreffende Aagje Deken en Betje Wolff, uitgegeven door H.A. Höweler, 1949. [Dirk Dekker] Dekker, Dirk -, 1822-'98, geb. op Tessel, hoofd van een school te Den Helder; schreef 1867 Texelsche Vertellingen, en veel andere verhalen. [Eduard Douwes Dekker] Dekker, Eduard Douwes -, zie Douwes. [Maurits Dekker] Dekker, Maurits -, geb. te Amsterdam 1896, romanschrijver. Oranje en de Opstand, 1935; Oranje en Alva's tyranniek bewind, 1937; Oranje en de geboorte der Nederlanden, 1938. Hij was in 1923 begonnen met Doodenstad, schetsen uit de gevangenis. Daarna kwamen zijn revolutionnaire romans, o.a. Brood, 1932. Onderwijl psychologische werken als: Waarom ik niet krankzinnig ben, 1929. De Laars op de nek, roman uit de bezettingstijd, 1945. Over hem een studie van David de Jong, 1947. Toneelwerk: Willem van Oranje, 1937. In 1949 zijn drama over de atoombom: De Wereld heeft geen wachtkamer. [Henri Dekking] Dekking, Henri -, geb. te Rotterdam, 1871-1939, journalist, letterkundige, voordrager, romanschrijver, toneelschrijver; 1937 voorzitter v.d. Journalistenkring. Sedert 1892 was hij de verzorger van de afdeling Kunst in het Rott. Nieuwsblad. In 1909 Van de Rotte tot de Schelde, zwerftochten over de eilanden. [J. Delang] Delang, J. -, ps. van Jan Hofker; zie daar. [Frans Delbeke] Delbeke, Frans -, 1890, schreef tezamen met Walschap Lente, en alleen een roman en toneelstukken. [Desideer Delcroix] Delcroix, Desideer -, 1823-'87, uit Deinze, onderwijzer te Brussel, later afdelingsoverste aan Binnenl. Zaken; schrijver van {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} romans en historische drama's. Philippine van Vlaanderen, 1875; bekroond. [Hubert Delecourt] Delecourt, Hubert -, 1806-'53, rechter te Brussel, een der eerste Vlaamsgezinden na 1830, geb. te Bergen, de Nederlandse Waal, die zich zelf Vandenhoven noemde. Medewerker aan De Broederhand en andere bladen; voorman der Vlaamse Beweging met Dautzenberg, Stallaert, Dodd. [Arie Delen] Delen, Arie -, geboren te Leuven in 1883, schreef regionalistische werken als Prinskensdag, doch is vooral bekend om zijn essays en zijn kunsthistorisch of folkloristisch getinte studiën als Het Poppenspel in Vlaanderen en Het Huis van P.P. Rubens. [Dirc van Delf] Delf, Dirc van -, Dominicaan, hofprediker van hertog Albrecht, bevond zich 1401 en '2 te Erfurt; was 1404 weer in Holland. Hij schreef Die Tafel vanden Kersten Ghelove, 1399-1404, een groot werk in de geest van de Lekenspiegel: de wetenschap samengevat voor leken, opdat zij ontzag verwerven voor geloof, kerk en priesters. In schoon proza, dat herinnert aan Hadewych, Ruusbroec en Mande. Een kerkelijk, maar tevens een maatschappelijk handboek, opgedragen aan ‘hartoch Albert’, die Dirc had laten studeren in de godgeleerdheid. Over Meester Dirc van Delf een studie van F.A.M. Daniëls, O.P. 1932. [Willem van Delf] Delf, Willem van -, sprookspreker, kreeg in 1331 een beloning van 8 pond van Willem III; in 1337 had hij een vast inkomen van ‘een paer cledere mitten voeder’ en 5 pond Hollands. [Delfs Cupidoos Schighje] Delfs Cupidoos Schighje, liedboek met minnezangen, bij Aernold Bon en gedeeltelijk van hem zelf, 1653; 2e deel 1656. [Delfsen Helicon] Delfsen Helicon ofte Grooten Hollandschen Nachtegael, liedboek; van 1720 is de 44ste druk. [Delft] Delft, verzameling proza en poëzie, ingeleid door Dirk Coster, 1948. Uitgave van de Delftse studenten. [Ramp van Delft] Delft, Ramp van -, 12 Oct. 1654 door het springen van het kruitmagazijn. Bezongen door Vondel: Op het Onweder van 's Landts bussekruit. Ds. P. de Witte preekte er over met een ‘korte aanspraecke’, gedrukt 93 blz., getiteld Delftsche Donderslagh. Daarachter een gedicht van Henrick Bruno, conrector te Hoorn: Godt trof u Raedhuys oock, omdat daer vele komen (ick spreeck niet van de vromen) vol staetsucht, eygenbaet, vol haet, vol nydt, bedrog, vol goddeloose raet. Een van die ‘vele’ antwoordde met Tegengift op het lasterrijm, waarin staat, dat God juist de kerk sloeg en het Raadhuis maar weinig schade had. De overheid verbood Bruno's gedicht en nu kwamen zijn aanhangers met een Aenspraeck aen de verkeerde ijveraers enz. [Delftse Bijbel] Delftse Bijbel, eerste volledige Ned. vertaling v.d. Bijbel, 1477 gedrukt. [Delftse Wonderdokter] Delftse Wonderdokter, zie Graswinckel. [Abbé Jacques Delille] Delille, Abbé Jacques -, 1738-1813, De F. dichter van l'Homme des Champs, 1800; door Bilderdijk nagevolgd in Het Buitenleven, 1802. [Victor Delille] Delille, Victor -, zie De Lille. [Fiora della Neve] della Neve, Fiora -, zie van Loghem. [Dr. G.H.M. Delprat] Delprat, Dr. G.H.M. -, 1791-1871, Waals predikant te Rotterdam, schreef over de Broederschap van Geert Groote en verder veel over kerkgeschiedenis. [Emiel Delrue] Delrue, Emiel -, pseud. E. Vander Straeten. [André Demedts] Demedts, André -, geb. 1906, schrijver van Vlaamse romans en novellen; dichter. Het Leven drijft, 1936, prozaverhaal. De Vlaamsche Poëzie sinds 1918, 2e druk 1945. [Gabrielle Demedts] Demedts, Gabrielle -, geboren in 1909, zuster van André, zeer gevoelige dichteres. Morgen is alles uit. [Dina Demers] Demers, Dina -, pseud. van mevrouw Collaer-Feytmans. [Frans Demers] Demers, Frans -, pseud. van Frans Beckers, geb. 1905, Vlaams schrijver van koloniale toneelstukken. [Demokriet] Demokriet, letterkundige vriendenkring van 1789, met A. Loosjes Pzn. en Van Walré als leiders. [Eugène Demolder] Demolder, Eugène -, 1862-1913, Belgisch schrijver; schreef in het F. [Max Dendermonde] Dendermonde, Max -, geb. 1919 te Winschoten, journalist, daarna aan de radio. Dichter. Water en brood, 1942. [Eduwaert de Dene] Dene, Eduwaert de -, 1505-'79, uit Brugge, R.K. dichter. Leidde eerst een losbandig leven; zat 1545 voor schuld in de gevangenis. In 1562 gaf hij de werken van Anthonis de Roovere uit. In 1567 schreef hij berijmde bijschriften bij de fraaie afbeeldingen van dieren door Marcus Gheraerts: Warachtighe Fabulen der Dieren. Zijn moraliteiten zijn niet bewaard; zijn Testament Rhetoricael is niet gedrukt. Bij de prentjes voor de Fabulen dichtte Vondel later zijn Warande der Dieren. De Dene was de opvolger van Everaert als factor van De Drie Santinnen. Hij schreef Den Langen Adieu, d.i. Vaarwel bij de dood: Adieu, Poorters van Brugge, Adieu, Heeren van Gendt, Adieu, Kindren van Ipre, {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} wijdt verre bekent, Adieu, Daryncbarners van den Vrije mede, Adieu, Schotters van Douay, ende daeromtrent, en zo aan de Speerebrekers van Rijssel, de Ledichghanghers van Oudenaerde, de Pasteyeters van Curtrijcke enz. [Dengotgaf] Dengotgaf, zie Dieregotgaf. [De Denker] Denker, De -, Spectatoriaal Geschrift van 1763-'75, van Van Engelen, met medewerking o.a. van Martinet, Nomsz, P. Loosjes, Dr. Simon de Vries en Hoffham. [Denkmäler alt-niederländischer Sprache] Denkmäler alt-niederländischer Sprache, zie Kausler. [Dr. J. Denucé] Denucé, Dr. J. -, 1878-1944, archivaris van Antwerpen, schrijver over geschiedenis en kunstgeschiedenis, o.a. over de Antwerpsche Kunstkamers, en Vlaanderen door de eeuwen heen. [Valère Depauw] Depauw, Valère -, geboren te Ronse, schrijver van veelgelezen volksboeken. [J.M.E. Dercksen] Dercksen, J.M.E. -, 1825-'84, notaris te Leiden, schreef 1858 een drama Leiden in 1574; verder Het Leven van een groot man, d.i. Tollens en zijn tijd, 1861; Een Poortersdochter uit de 17e Eeuw, roman over de moord van Jan de Witt, 1871; Uit drie Eeuwen, historische novellen, 1878, en veel meer. Alles nu reeds vergeten. [Der Minnen Loep] Der Minnen Loep, d.i. de Loop der Min, leerdicht over de liefde van Dirc Potter van der Loo. zie daar. [Dr. J.A. Dèr Mouw] Dèr Mouw, Dr. J.A. -, 1862-1919, doctor in de klassieke letteren, wijsgeer, schreef twee mystieke bundels gedichten: Brahman, onder ps. Adwaîta. Na zijn dood uitgegeven. Sonnetten. Oosterse mystiek in Westerse vormen; vijandig aan het Christendom: zo als de Brahman de wereld heeft geschapen, schiep de dichter zich zijn eigen wereld. [Der Naturen Bloeme] Der Naturen Bloeme (= de bloem der natuur), berijmde natuurlijke historie, leerdicht van Maerlant. [Marie van Dessel-Poot] Dessel-Poot, Marie van -, geb. 1895 te Vlaardingen, Protestantse romanschrijfster. [Napoleon Destanberg] Destanberg, Napoleon -, zie Stanberg. [Destructie van Jherusalem] Destructie van Jherusalem = Wrake van J., zie daar. [detective-romans] detective-romans, zie speurder-romans. [deterministische romans] deterministische romans, romans waarin de handelende personen de slachtoffers zijn van het noodlot. Noodlot en Eline Vere van Couperus; studie daarover van C.H. den Hertog. zie Fatalisme. [Deughd verheucht] Deughd verheucht, spreuk van Spieghel. [Willem Deurhoff] Deurhoff, Willem -, 1660-1717, mandemaker en Spinozist. Schreef over Waarheid en Deugd. Rationalist. Tegen zijn verklaring van 't boek Job werd een strafvervolging ingesteld; Noordkerk verdedigde de uitgever. Amsterdammer; trad op als godgeleerde en stichtelijk schrijver; had heel wat volgelingen. Stichtelyke Gezangen, 1713. Alle gedichten voor en tegen hem werden 1717 verzameld uitgegeven. [Deus ex machina] Deus ex machina (L. = een god uit de machine), de ontknoping van een drama, niet door de natuurlijke ontwikkeling der karakters van de hoofdpersonen, doch door het plotseling optreden van een persoon, die buiten de handeling staat. (In de klassieke treurspelen kwam het voor, dat plotseling een god met een machine op het toneel neergelaten werd.) Zo wordt de ontknoping van Vondels treurspel Gijsbrecht gebracht door de verschijning van de engel Rafaël. Eveneens de Stroomgod van de Vecht in Hoofts Geeraert van Velsen. [deux aes] deux aes, in de M.E. de beide enen in 't dobbelspel. Vandaar: een man van deux aes = een geringe man. De Bijbel van Deux aes, gedrukt 1562 te Emden; aldus naar een aantekening bij Nehemia 3: 5, aan het spel ontleend: Deux aes en heeft niet, six cinq en geeft niet, quater dry die helpen vry. [Charles M. van Deventer] Deventer, Charles M. van -, 1860-1931, gaf uit: Hollandsche Bellettrie van den Dag, zijn letterkundige kronieken uit de Locomotief, 1901 en '4. Hij bracht in Indië de kennis van de Nieuwe-Gidsbeweging. Schreef ook Platonische Studiën. [Mr. Conrad Th. van Deventer] Deventer, Mr. Conrad Th. van -, 1857-1915, vrijzinnig-democratisch lid der Tweede Kamer 1905-'9 en 1913-'15, voorstander van de ethische koloniale politiek. Sedert 1897 medewerker aan De Gids: Een eereschuld. Hij plaatste in De Gids van 1910 de beide brieven Multatuli aan den Koning van 1860, vóórdat de Havelaar verschenen was, en gaf die ook afzonderlijk uit. [Dr. J. Chr. van Deventer] Deventer, Dr. J. Chr. van -, 1824-'92, conrector en in 1865 directeur der H.B.S. te Dordrecht, vertaalde de blijspelen van Terentius, de Wandsbecker Bode van Claudius, de Abderieten van Wieland, Debet en Credit van Gustav Freytag, enz. [L.W. van Deventer] Deventer, L.W. van -, 1828-'98, leraar aan 't gymnasium te Zetten, schreef o.a. onder ps. Wamba De Jasoniade, ‘een eposje’, 1855: In 't oude Iolcus was voor lang vorst Aeson aan 't regeren. De lezer moet vooral hem niet met Ezau confunderen...... [devies] devies, de zinspreuk van de Kamers van Rethorycke, geborduurd op de banier bij het {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} blazoen. B.v. In liefde bloeyende bij 't blazoen de egelantier; Ut levender Jonsten bij dat van 't Wit Lavendel. [Devilliers-Duterrage] Devilliers-Duterrage, directeur-generaal der politie in de tijd der Inlijving, had vergunning te geven voor het opvoeren van een toneelstuk. [Devoet sermoen] Devoet sermoen, nieuwjaarspreek voor de religieuse jonkvrouwen van Mariëndael binnen Diest, 1514; een moralisatie van het Spinrocken. zie daar. [De Graaf van Devonshire] Devonshire, De Graaf van -, zie G. [Een Devoot ende Profitelyck Boecxken] Devoot ende Profitelyck Boecxken, Een -, verzameling geestelijke liederen en leisen uit de 15e en 16e eeuw; daarbij liederen ter ere van heiligen. Uitgegeven door D.F. Scheurleer, 1889, naar de druk van 1539 bij Simon Cock te Antwerpen. De bundel was gericht tegen de ‘ontamelike, weerlike liedekens’. Niet meer dan 2 exx. van deze ene druk zijn over; deze bundel vertegenwoordigde het oude geloof tegenover de Souterliedekens. De inquisiteurs Petrus Titelman en Mathias Wensen noemden hem vroom en nuttig. 't Boecxken bevat 259 liederen, veel Kerstliederen en Marialiederen, verder liederen der minnende ziel; ook zeer veel vergeestelijkingen van wereldlijke liederen; dan een 7-tal oude L. Kerkhymnen. Het boek is even belangrijk wegens de zangwijzen als wegens de teksten. [Moderne Devotie] Devotie, Moderne -, zie M. [Richard Dewachter] Dewachter, Richard -, 1897, uit Puurs, schreef Christelijke verzen als Bottende verzen, en romans als Levensvlam. [Lodewijk van Deyssel] Deyssel, Lodewijk van -, ps. van K.J.L. Alberdingk Thijm; zie daar. Hij nam die schuilnaam aan, toen hij op 16-jarige leeftijd een artikel plaatste in De Dietsche Warande van zijn vader tegen Dr. Schaepman, om Victor Hugo te verdedigen. [Eduwaert de Dhene] Dhene, Eduwaert de -, zie Dene. [Keesje het Diakenhuismannetje] Diakenhuismannetje, Keesje, het -, de sentimentele figuur in De Familie Stastok in de Camera. [dialogus, dyalogus] dialogus, dyalogus, zie disputacie, samenspraac, tweespraac. [Dialogus Creaturarum] Dialogus Creaturarum (L. = Tweegesprek over de Schepselen), bundel verhalen met zedelijke strekking, waaronder dierfabelen; 1488 ‘overgheset in goeden duytsche’ en gedrukt te Delft. [Diana] Diana, verhaal van Mw. Toussaint, 1847; geeft een schildering van Bossuet. [De Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle] Dicht- en Kunsthalle, De Nederlandsche -, 1878-'84, opgericht door De la Montagne en Th. Coopman, het voornaamste Vlaamse tijdschrift vóór Van Nu en Straks. Ook Van Langendonck werkte er aan mee. [Een Dichter aan de Bank van Leening] Dichter aan de Bank van Leening, Een -, drama van J. v. Lennep, ter gelegenheid van de onthulling van Vondels standbeeld, 1867. [Dichter-Album] Dichter-Album, aangelegd door J.P. Kleyn in zijn Utrechtse studententijd, met een handschrift en een portret van zijn vrienden, onder het motto Der Vriendschap heilig. Onder de titel: Een Dichter-Album van voor honderd jaar gaf J.P. Hasebroek er 12 van uit, en wel uit de kring van Bellamy, met een beknopte levensbeschrijving, 1890. Het zijn J.P. Kleyn en Mw. Kleyn-Ockerse, W.A. Ockerse, Bellamy, Francina Baane, Hinlópen, Rau, Clarisse, Staring, M. Tydeman, Van Alphen en Jung Stilling. [Kleine Dichterlijke Handschriften] Dichterlijke Handschriften, Kleine -, verzameld door P.J. Uylenbroek, 1788-1809, werk van toen levende dichters, o.a. van Van Alphen, Fokke, Helmers, Kinker, Van Lennep, Bilderdijk, Boddaert, Moens. Elk jaar een nieuwe ‘Schakeering’; 't laatste deel van Witsen Geysbeek. Herdrukt 1923-'27. [dichterlijke vertellingen] dichterlijke vertellingen, zie berijmde verhalen. [I. Dichterschap en Werkelijkheid] Dichterschap en Werkelijkheid, I. opstel in De Beweging van 1909 door Albert Verwey; zie daar. II. Daarnaar genoemd een geïllustreerde literatuurgeschiedenis onder redactie van W.L.M.E. van Leeuwen, met medewerking van Moller, Karsemeyer, Staverman, Besselaar en Goris. 1937. [Dichters van dezen tijd] Dichters van dezen tijd, bloemlezing van J.N. van Hall; zie daar en Binnendijk. [Dichters van het jaar] Dichters van het jaar, bloemlezing onder red. van Anton van Duinkerken, Roel Houwink en Victor van Vriesland, verscheen in 1937 en '38. [Dichters Verdediging] Dichters Verdediging, de vertaling van A defence of Poetry van Shelley en van An apologie for Poetrie van Sidney door Albert Verwey, 1891. [dichtgenootschappen] dichtgenootschappen, verenigingen van dichters ter toetsing van elkanders werk; aanbevolen door Vondel in zijn Aenleidinge, 1650. In praktijk gebracht door de Dight-Schoole van Jan Zoet; daarna 1668 het belangrijkste genootschap Nil Volentibus Arduum, dat de poëzie aan vaste, Franse regels bond. De Eeuw der Dichtgenootschappen, de 18e eeuw; er waren er ongeveer 40. Streefden naar sierlijke netheid, gladheid van vorm, zoetvloeiendheid; kenden geen hartstocht, waren er bang voor. Zij legden allen de nadruk op oefening en vlijt, waardoor de kunst verkregen wordt. Ze waren de opvolgers van de oude Kamers van Rethorycke. Volgelingen van Pels en Feitama. Mr. W. Sieuwertsz van Reesema gaf een Redevoering over de Dichtgenootschappen uit. {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} Verzet openbaarde zich het eerst bij Le Francq van Berkhey, 1776; zie daar. Doch vooral bij Bellamy en zijn kring. Opnieuw bij Geel, want de genootschappen bleven nog lang bestaan; in 1828 verschenen 114 dichtbundels, waarvan vele van de genootschappers. Vandaar, dat Geel de Lof der Proza verkondigde. Potgieter gaf een beschouwing over onze dichtgenootschappen in De Letterkundige Bentgenooten te Parijs. Van Lennep tekende er een uit in Ferdinand Huyck. [Geschiedenis der Nederduitsche Dichtkunde] Dichtkunde, Geschiedenis der Nederduitsche -, van Jeronimo de Vries, 1810; de eerste Ned. letterkundige geschiedenis. Uitgegeven door de Mij. van taal- en dichtkunde en reeds in 1805 met de gouden erepenning bekroond. zie Letterkunde. [Dichtkundig Praal-Tooneel van Neerlands Wonderen] Dichtkundig Praal-Tooneel van Neerlands Wonderen, in 6 delen te Emden verschenen, 1748-'54, groot boek met politieke satiren en caricaturen; o.a. met de plaat der Patriottenvergadering in De Doelen te Amsterdam, 1748. Door E. Luzac, N. de Pesters, J. Tijken e.a. [Charles Dickens] Dickens, Charles -, 1812-'70, de beroemde E. schrijver, o.a. van Pickwick, was ook in Nederland algemeen bekend. De Camera bevat veel navolgingen, o.a. van de Sketches, 1839; Vlerks Polsbroekerwoud van 1840 is een langwijlige navolging van Pickwick. De Sketches waren van 1833-'37. Verdere navolgers: Klikspaan en de Oude Heer Smits. Over Dickens en de Romantiek een studie van F. Coenen. [Dictys Cretensis] Dictys Cretensis, d.i. Dictys de Cretenser, zou het beleg van Troje aanschouwd hebben; het boek dat zijn naam draagt is een werk uit de eerste eeuwen na Chr., in het L. geschreven; met het verhaal van Dares Phrygius de bron van de M.E. verhalen over Troje, ook van Maerlants Roman van Troyen; zie daar. [didactische poëzie] didactische poëzie, zie leerdicht; heeft lering tot doel. [didactisch-dramatische poëzie] didactisch-dramatische poëzie is die der Spelen van Sinne van de Rederijkers. Ook De Broeders van Frederik van Eeden, ‘de tragedie van het recht’ is er een voorbeeld van. [Jan Dideriksz] Dideriksz, Jan -, ps. van Ds. J. Jac. Thomson. [Denis Diderot] Diderot, Denis -, 1713-'84, uit Langres, wijsgeer. Zijn eerste boek kwam op de brandstapel; voor het tweede kwam hij in de gevangenis, 1749. Voltooide met D'Alembert 1751-'72 de geweldige arbeid van de Encyclopédie. Romanschrijver. Hij is ook de voorman van het burgerlijk toneelspel. Fils naturel, 1757, vertaald door Betje Wolff als De Natuurlijke Zoon, 1774; Père de famille, 1758. [Dido] Dido, koningsdochter uit Phoenicië, vluchtte met haar dienaren en schatten, stichtte Carthago; pleegde zelfmoord, toen Aeneas haar verliet. Treurspel van Andries Pels, begroet door Vondel, 1668: De geest van Pels herbaert verstorve minne. Elk spiegle zich aan zijne Koninginne. [Didymus] Didymus, ps. van Th.J. Werndly. [Diederic van Assenede] Diederic van Assenede, zie A. [Gerard Diels] Diels, Gerard -, geb. 1897 te Amsterdam, de leider van Het Woord. Schrijver van essays. Dichter van verzetsverzen: Het Doornen Zeel, 1946. [Joris Diels] Diels, Joris -, geb. 1903, Vlaams toneeldirecteur. [dienstbodenromans] dienstbodenromans, Geertje van Johan de Meester, 1906. In 't zelfde jaar Sprotje van Margo Scharten-Antink. [dienstmeid] dienstmeid op het toneel, 't eerst de ‘maerte’ in de sotternie der Truwanten, in twist met de meesteres, 13e eeuw. Dan in de cluyt van Tielebuys. Veelvuldig sedert de 17e eeuw: Reym in Hoofts Warenar; Angeniet en Klaartje Klonters bij Bredero; Bely in Costers spel van Teeuwis de Boer. zie Bormeester. Asselyns Jan Klaaz begint met een kijfpartij tussen Dieuwertje en de dienstbode; ook in zijn andere stukken en bij Bernagie. [Leesgezelschap van Diepenbeek] Diepenbeek, Leesgezelschap van -, zie L. [Alphons Diepenbrock] Diepenbrock, Alphons -, 1862-1921, componist van R.K. kerkmuziek en liederen, schrijver onder invloed der Tachtigers: Melodie en Gedachte. [W. van Diependaal] Diependaal, W. van -, pseud. van Arthur Roltiers. [Andreas Diepenheim] Diepenheim, Andreas -, werd 1521 uit het klooster Albergen ontboden naar Windesheim, om onderricht te geven in het verluchten van handschriften. [klooster te Diepenveen] Diepenveen, klooster te -, kwam voort uit het Meester-Geertszusterhuis te Deventer, op dezelfde wijze als het klooster te Windesheim uit het fraterhuis; 12 zusters maakten het begin, eerst in arme hutten. Weldra kwamen er meer, zo als Zwedera van Rechteren en de Vrouwe van Vreden, van de hoogste adel, die nu het vuilste en zwaarste werk deden. Daarbij adellijke meisjes uit Holland: Katharina van Naaldwijk, Lysbeth van Heenvliet; zo sterk was de drang naar onthouding en zelfverloochening, zo als Geert Grote zelf een stijf, hard, haren kleed gedragen had. Zwijgende werkten ze in spinhuis en ziekenhuis; zwijgen was het voorschrift in reefter en dormter. Zusters der ‘Moderne Devotie’. In de Bibl. v. Mnl. Lett. is opgenomen; Van den doechden der vuriger en stichtiger susteren van Diepenveen. [Roelof Dier van Muden] Dier, van Muden, Roelof -, 1384-1458, {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} trad in 't Fraterhuis te Deventer, schreef een L. geschiedenis van Geert Groote en de stichting tot 1450. [Dier-al] Dier-al, dit is Klaegliet over den droevighen toestand der eeuwe, in de 8-regelige coupletten van Huygens' Voorhout, gedicht door Ds. F. Martinius; zie daar. [dierdicht] dierdicht, = dierfabel en dieren-epos. Van ± 1140 is de uitvoerigste en belangrijkste bundel Vlaamse dierenverhalen, Ysengrimus, in het L. geschreven. Veel hoger staat het epos Vanden Vos Reinaerde, ± 1260. [Segher Dieregotgaf] Dieregotgaf, Segher -, zie Troyen. De naam is de vertaling van L. Deodatus. [De Dieren] Dieren, De -, groot leerdicht van Bilderdijk, 1817. Dieren zijn gevallen engelen, opmerkelijk in hun verhouding tot Adam en Eva. De geschiedenis van het eerste mensenpaar en van de slang beslaat een ruime plaats in het gedicht. Adam wandelt door het Paradijs en onderricht de dieren. [dierenboeken] dierenboeken, van Maerlant tot Leeuwenhoek en Swammerdam, behandeld in de Schouwburg der Dieren van Dr. A. Schierbeek, privaat-docent in de geschiedenis der biologie, 1944. [dierenepos] dierenepos, verhalend gedicht waarin dieren optreden, handelend als mensen: Vanden Vos Reinaerde. [Dies est laetitiae] Dies est laetitiae (L. = dit is de dag der vreugde), kersthymne, in de 15e eeuw vertaald; 4 redacties zijn er van over. [Jan van Diest] Diest, Jan van -, factor van de Violieren te Antwerpen, dichter van Het Leenhof der Ghilden, een luimig hekeldicht over de gildekens, de loszinnige meisjes; in refereinen; gedrukt 1564, toen de schrijver al overleden was. [Petrus van Diest] Diest, Petrus van -, zie Pieter Dorland. [Diets] Diets, de M.E. Vlaamse vorm voor Duits, dat tot in de 16e eeuw de betekenis had van Nederlands; zie het Wilhelmus. In de 19e eeuw kwam de oude naam weer op; zie Dietsche Warande. In Z. Nederl. is Diets = Vlaams, tegenover Waals. (Diets, lett. = taal van het diet = het volk.) [Dietsche Catoen] Dietsche Catoen (de Dietse Cato) = Disticha Catonis; zie daar. [Dietsche Doctrinael] Dietsche Doctrinael, over deugden en ondeugden, leerdicht van 1345 uit Antwerpen. Ook over de ‘caritate’, de liefde van God tot de mens, doch meer over het werkende dan over het schouwende leven. Door Jonckbloet bij zijn uitgave van 1848 toegeschreven aan Jan Deckers, d.i. Jan Boendale, een onderstelling die niet meer aanvaard wordt; de dichter is onbekend. [Dietsche Warande] Dietsche Warande, ts. van J.A. Alberdingk Thijm gedurende 1855-'84. Daarna onder leiding van zijn broer Paul, hoogleraar te Leuven, van 1887-'99; verschijnt nog heden, 1900 verenigd met Het Belfort, onder leiding van August van Cauwelaert, Mw. Belpaire, Ernest Claes e.a. [Kleine Dietse Keur] Dietse Keur, Kleine -, nieuwe reeks van herdrukken onder leiding van H. Godthelp en A.J. Schneiders, 1941. I. De legende van St. Christoffel, 1490; II. De verheerlijcte schoenlappers van De Swaen; III. Goede Vrydagh van De Decker. [Dietse rime] Dietse rime, geestelijke gedichten uit de 13e-15e eeuw, naar een hs. uit de 15e eeuw uitgegeven door K. de Gheldere, Brugge 1896. [H.C. Differee] Differee, H.C. -, 1874-1936, conservator aan de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam, geschied- en letterkundige. Uitgave van Vondel. Gedenkboek 1813. [Dight-Schoole] Dight-Schoole, van Jan Zoet; zie daar; het eerste dichtgenootschap. [Ine van Dillen] Dillen, Ine van -, 1896-1943, dichteres uit Amsterdam, Brekende luchten. [Geert Dils] Dils, Geert -, de Ned. minstreel, bracht het Middelnederlandse lied weer in ere; geb. 1876 te Roermond; herbergvader op slot Assumburg; † 1945. [Dinsdagse Kring] Dinsdagse Kring, ten huize van Prof. Alberdingk Thijm; zie daar. Daar werden de Grieken en Vergilius, maar ook de Ned. dichters van Vondel tot Potgieter gelezen. [Joh. van Dinter] Dinter, Joh. van -, S.J., geb. 1887 te 's-Gravenhage, schrijver van schetsen in De Heraut en andere R.K. bladen. [Diogenes] Diogenes, de Atheense wijsgeer, bezongen door Focquenbroch, zie daar. Drinklied: Diogenes, den wyse, Die woonden in een vat; Hier uyt kan men bewysen, Dat wysheydt woont by 't nat. [Dionysisch] Dionysisch = wat op Dionysus betrekking heeft; zie Apollinisch. (Dionysos, de Gr. naam van Bacchus, zoon van Zeus; god van de wijn en van levenskracht en -vreugde.) [Diophanes] Diophanes, van Van Limburg Brouwer Sr., 1838; historische roman, die een trouw beeld geeft van zeden, gewoonten en toestanden in Oud-Griekenland, doch op de toon van goedmoedige Hollandse gezelligheid. Het is de levensgeschiedenis van een Kretenzer, die Sparta, Thebe en Athene bezocht, die zijn vermogen verliest en ook weer terugkrijgt. [Mr. Dirc van Delf] Dirc van Delf, Mr. -, zie Delf. [Dirc van Munster] Dirc van Munster, Dirc Coelde, 1435-1515, een der dichters van de Moderne Devotie. Bewaard bleef een gesprek tussen Jezus en de ziel. Franciscaan, gardiaan te Leuven. Zijn Kerstenspieghel werd 20 maal herdrukt. [Joost Jozef Diricksens] Diricksens, Joost Jozef -, zie Zetternam. [disputacie] disputacie, tweespraak als dichtvorm der 13e en 14e eeuw; ook debat. 't Bekendst zijn {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} de Martijn-gedichten. Verder b.v. Jans Teestije, samenspraak tussen Jan en Wouter buiten Antwerpen, van Boendale, o.a. over de vrouwen. Zie ook Seneka leren, Lucidarius, Scalc ende Clerc en Vander Zielen ende vanden Lechame. Disputacies of dialogen zijn leerdichten. Deze dichtvorm weer in ere bij Cats: Tsamensprake tussen de Doot en een Out Man en T'Samenspraeck tusschen Ziel en Lichaem. [Disputacie tusschen eenen Clerc ende sinen Meester] Disputacie tusschen eenen Clerc ende sinen Meester, loopt over de vraag wat het beste is: geld of geluk: 't Gelt en es niet dan gierechede Boven 't Geluc en es dinc negheen. Opgenomen in Vad. Museum II. [Disputacie vanden Cruce] Disputacie vanden Cruce, zie Strofische Gedichten van Maerlant. [Disputacie van Rogiere ende van Janne] Disputacie van Rogiere ende van Janne, zie R. Navolging van Maerlant door Jan de Weert, ± 1350. [Disticha Catonis] Disticha Catonis, d.i. Spreuken van (een onbekende) Cato, L. verzameling van zedelessen uit de eerste eeuwen der Chr. jaartelling, in alle talen overgebracht, als bouc van seden als schoolboek gebruikt, reeds 1253 te Yperen. In 't Mnl. vertaald in vierregelige spreukjes, als: Ne merke 1) niemens quade daet, Dat vele merken dat es quaet, Want en es no man no wijf Die sonder sonde leet zijn lijf. 2) De Ned. vertaling, de Dietsche Catoen uitgegeven door Jonckbloet in 1845 en opnieuw door Dr. A. Beets, 1885. In de Spieghel Historiael van Maerlant leest men reeds: Cato screef een boec van seden, Dien vint men in vele steden In dietse ghemaect. Het Comburger handschrift heeft er een afschrift van; in 't geheel zijn er 9 hss. en incunabelen bewaard. Vroeger schreef men het werk toe aan Porcius Cato, de censor; Scaliger noemde Dionysius Cato als schrijver. [distichon] distichon, o. (Gr.) = tweeregelig couplet, bestaande uit een hexameter en een pentameter. Later elke tweeregelige strofe; b.v. Het Lied van de Zee van Hélène Swarth. [dithyrambe] dithyrambe, oorspr. lied ter ere van Dionysos, d.i. Bacchus; nu algemeen: hartstochtelijke ode vol dichterlijke verrukking. Bij Bilderdijk: Vreugdezang, bij de geboorte van de zoon van koning Lodewijk Bonaparte, en later, toen de Bonapartes weg waren Wapenkreet. De Genestet: Epicurisch Feestgezang. Jan van Beers, Licht, bij 't genezen van zijn blindheid. Herman Gorter, de blijde Intocht van Mei. [Divagatiën over zeker soort van Liberalismus] Divagatiën over zeker soort van Liberalismus, studie van Multatuli voor het ts. Nederland, 1870. Niet voltooid. Opgenomen bij de Verspreide Stukken. (Divageren = afdwalen van het onderwerp.) [Divisiekroniek] Divisiekroniek, 1517, samenhangend verhaal van de Noord-Nederlandse geschiedenis; eerste Vaderlandse geschiedenis in de landstaal. De naam ziet op de indeling in afdelingen. De stof gedeeltelijk ontleend aan Jan Gerbrandsz. Tot Wagenaar het gewone boek. [Olivier van Dixmuide] Dixmuide, Olivier van -, 15e eeuw, burgemeester van Ieper, schreef een geschiedenis van zijn tijd. [Mevr. Soewarsih Djojopoespito] Djojopoespito, Mevr. Soewarsih -, Buiten het gareel, Indonesische roman. Geschreven 1938, 1940 gepubliceerd met inleiding van Du Perron; geeft scherpe kijk op de Indonesische samenleving en op wat er daar leefde onder de intellectuelen. [Ferdinand Dobbrauski] Dobbrauski, Ferdinand -, een Rus die in Nederland woonde, lid van ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’ te 's-Gravenhage en van ‘Kunst wordt door arbeid verkregen’, vriend van Bilderdijk, die aan hem gedichten gaf, welke hij zelf niet wilde uitgeven. Zo goed als zeker dezelfde als Hendrik Riemsnijder; zie daar, en Galante Dichtluimen. [Van der Dochtere van Syon] Dochtere van Syon, Van der -, wiegedruk van Gerard Leeu, 1492; in facsimile uitgegeven door de Antwerpse Bibliophilen, 1941; met inleiding van Prof. Van Mierlo. De ‘dochtere’ is de minnende ziel. [Doctor Juris] Doctor Juris, ps. van J. de Koo als schrijver van het blijspel De Candidatuur Van Bommel, 1910. [doctrinael] doctrinael (Mnl.) = leerboek der zedekunde. 1o zie Dietsche Doctrinael. 2o Nieuwe Doctrinael, van Jan de Weert, heelmeester te Yperen, ± 1351; over de 7 doodzonden en de 10 geboden, over beeldenverering enz. Ook Spieghel der Zonden genoemd. Uitgegeven door Blommaert in zijn Oudvlaamsche Ged. der 12e-14e eeuwen. Het werk gispt heftig de gebreken van de maatschappij, zowel van geestelijkheid en adel als van de burgerij. Opnieuw uitgegeven door Jacobs, 1915. [Doctrinael des tijts] Doctrinael des tijts, behandeld in het proefschrift van Dr. W.J. Schuijt, 1946. [Doctrinael Savage] Doctrinael Savage, leerdicht uit de 14e eeuw, vertaald uit het F. van de rijmer Savage. Uitgegeven door Kausler in de Denkmäler, 1866, uit het Comburger hs. Slechts 130 regels groot. [Geeraert Jan Dodd] Dodd, Geeraert Jan -, 1821-'88, uit Antwerpen, kwam onder invloed van Conscience's Wonderjaar, werd 1844 mederedacteur van het dagblad Vlaemsch België; 1854 archivaris der Brusselse gasthuizen. Dichter, novellen- en toneelschrijver. {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} [Dodendans] Dodendans, de voorstelling van de dood als ‘de lustige broeder, die met trom of fluit, rinkelbom of hakkebord’ alle mensen tot hun laatste dans geleidt. M.E. voorstellingen, daarvan geschilderd, bewaard te Bazel, Bern en Lübeck; ook Holbein heeft er een getekend. Anthonis de Roovere van Brugge, † 1482, schreef er een gedicht over, Van der Mollenfeeste: Legaten, bisschoppen, dekens, officialen, Prochiepape, Predicare, Jacopijn, Freermineuren, Vrouwenbruers ende Augustijn, Piresters, Clercken ende Meesters wijs Trecken ter feesten te mollengijs. In de hal van het stadhuis te Haarlem vindt men de afbeeldingen van de graven van Holland; de rij wordt gesloten door de dood: Ghij hollantsche graven hier al ghemeene, Ghij gravinnen, ghij voochden die syt voorleden, daer en isser ghebleeven thants uwer gheene, Maer syt an mijnnen dans getreden.... Ook waren er getijboeken met dodendansen als randversiering, soms met gedichtjes er bij. Zo zijn er ook gedrukt bij Thielman Kerver te Parijs. Zijn uitgave van 1509 heeft 66 afbeeldingen met Ned. bijschriften. Zo de Hertoginne: Het si edel of oeck buer, Wi moeten al in ene scuer. Onder de talrijke geschriften over de Dodendans: - Abraham van Sta. Clara, De kapelle der dooden, of de algemeene doodenspiegel.... 2e dr. 1741. 68 fraaie kopergrav. - Lydius, J., Vrolcke uren, ofte der wysen vermaeck. (in dicht). Dordr., 1640. - - Hetz. werk. 2e dr. ond. d. tit.: Vrolicke uren des doodts, enz. Met 11 fraaie grav. d.S. Savry. - Rusting, S. v., Het schouw-toneel des doods; waar op na 't leeven vertoont wort de doot op den throon des aard-bodems, heerschende over alle staatten en volkeren (in dicht). Verçiert met dertig zinnebeelden. Amst., 1707. m. titelpr. en 30 grav. - Wolschaten, G. v., De doodt vermaskert met des weerelts ydelheyt. (Het masker van de doodt.) Verciert met de constighe belden van den vermaerden schilder Hans Holbeen. Antw., 1654. Een geheel andere betekenis heeft Starings berijmd sprookje De Doodendans; dit is de oude overlevering: De Kerkhof roert zich; graf bij graf, Wier diep zich openspert: 't Is Uitgaansnacht voor elken Doô, Die tot Geraamte werd. [Robertus Dodonaeus] Dodonaeus, Robertus -, d.i. Rembert Dodoens, 1517-'85, de kruidkundige, was ook prof. in de sterrenkunde. Hij was uit Mechelen, lijfarts van Maximiliaan II, 1582 hoogleraar te Leiden. Zijn Cruydtboek verscheen 1644. [Jen Jensen Dodt] Dodt, Jen Jensen -, van Flensburg (in Sleeswijk), 1800-'47, amanuensis a.d. Utrechtse U.B., stelde de catalogus samen. Schreef veel over oude Vad. Gesch. Zijn voornaamste werk is Archief voor kerkelijke en wereldlijke Gesch., 1838-'48, 7 delen. [Van den Doechden] Doechden, Van den -, der vuriger ende stichtiger susteren van Diepenveen, door D.A. Brinkerink, zie Diepenveen. [De Doedelzak] Doedelzak, De -, jaarboek van jongere Vlaamse dichters, 1929. [Doeden] Doeden, bekende klucht van Bormeester; zie daar. Klucht van echtbreuk; een man, verkleed als priester, neemt zijn eigen vrouw de biecht af, wat niet belet, dat zij hem bedriegt; 1643. De stof is uit de Decamerone. [Simon Doekes] Doekes, Simon -, geb. te Emden 1672, gaf 1738 de Gedichten van Scriverius uit; schreef 1748 Eeuwgetyde der Ned. Vryheid. [Mr. Frank van der Does] Does, Mr. Frank van der -, Vranck Verdoes, 1569-1645, adelborst, schrijver van het Cort Verhael van de navigatie gedaen bij oosten de cabo Bona Spey, met 4 schepen, 1595-'97. Het verhaal van deze eerste tocht naar Indië onder Cornelis de Houtman mist het slot, vermoedelijk wegens ziekte. In 1598 ging Van der Does opnieuw uit met de eerste tocht van Van Neck; 1603 terug. [Jacob van der Does] Does, Jacob van der -, 1641-'80, door Willem III in 1672 benoemd tot thesaurier van Den Haag, schreef Mengeldichten, 1661; Aeneas ende Lavinia, 1663; Tragedie van Dido, 1662. Bekend bleef hij door zijn berijming van het Haagse leven in zijn 's Graven-Haghe, met de voornaemste plaetsen en Vermaecklyckheden, 1668. [Jonker Jan van der Does] Does, Jonker Jan van der -, 1545-1604, Janus Douza, Hollands edelman, studeerde te Leuven en Douay, maakte te Parijs kennis met Dorat en Baïf, leden der Pléiade, 1566; lid v.h. Verbond der Edelen. Gaf 1569 een bundel L. poëzie uit, was 1572 gezant in Engeland, 1574 een der verdedigers van Leiden, 1575 curator der Universiteit; gaf in 1576 zijn Nova Poemata uit. Hij was de eerste bibliothecaris der Universiteit. In 1584 en '85 gezant naar Engeland; in 1591 werd hij lid v.d. Hoge {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} Raad in Den Haag. In 1599 gaf hij zijn Annales uit. Begraven in zijn heerlijkheid Noordwijk. Hij was bij uitstek L. dichter, gelijk hij zelf te kennen geeft in de berijmde Voorreden van Stokes Rijmkroniek, die hij in 1591 uitgaf. Toch vertaalde hij de Basia van Janus Secundus in bekoorlijke jambische maat. Ook dichtte hij een 40-tal 4-regelige versjes bij de dood van zijn twee zoons in 't Ned., maar met de L. titel Elegia Belgica. Zo is hij een van de eerste Hollandse Renaissance-dichters. In 1585 werd hij de opvolger van Junius als de geschiedschrijver van Holland. Zijn gedicht Den Lof der Vrouwen verscheen 1662 naamloos te Gorinchem. [Jan van Doesborch] Doesborch, Jan van -, drukker uit het begin der 16e eeuw, gaf een bundel refreinen uit int vroede, int amoureuze, int sotte, d.i. geestelijke en wereldlijke. Met houtsneden. Uitgegeven door Kruyskamp, 1939 en '40. Drukte 1528 ook de IX quaesten. [Neel Doff] Doff, Neel -, 1858-1942, geb. te Buggenum bij Roermond, dochter van een Friese vader en een Luikse moeder; sleet haar jeugd te Amsterdam; vestigde zich later in Antwerpen; schreef op haar 50ste jaar haar eerste werk (in 't F.), vertaald als Dagen van Honger en Ellende, door Mevr. van Gogh. Woonde na de Wereldoorlog te Brussel als Mw. Sérigiers. [De Doggen van Floris] Doggen van Floris, De -, bekende romance van J. v. Lennep, ingevoegd in De Strijd met Vlaanderen. [Zegezang op de overwinning bij Doggersbank] Doggersbank, Zegezang op de overwinning bij -, gedicht van Rhijnvis Feith. Zie ook Vierde Engelse Oorlog, Le Francq van Berkhey en Nomsz. Dan verscheen er nog een liedboekje A la Zoutmans Victorie bij S. en W. Koene te Amsterdam; 8e druk 1783. [dokter] dokter, figuur in 't kluchtspel der 17e eeuw, afkomstig uit het It. blijspel, die zijn geleerdheid lucht. Hooft schetst dokter Lambert Loscop in zijn Schynheiligh naar 't voorbeeld van Aretino; hij was de eerste. Vele anderen volgden. Studie van J.H.F. v. Gils, De dokter in de tooneelliteratuur, 1917. [doktersromans] doktersromans, litteratuur uit de 20ste eeuw. In 1950 A.H. v.d. Feen, De Redder; Max van Amstel, Dr. Jacob de Leeuw; A. Keijer-de Jongste, Vroedvrouwenschool. [dominee-dichter] dominee-dichter, zie Hondius, Revius, Camphuysen, Vollenhove, Sluyter. Verder in de 17e eeuw Ampzing, Paschier de Fyne, Goddaeus, Martinius, Geeraert Brandt en zijn beide zoons, Lodensteyn en Moonen. Bij de R.K. de priesters Stalpert van der Wiele en pater Poirters. In de 18e eeuw Johan Verschuir, Rutger Schutte, Schortinghuis. In de 19e eeuw o.a. J.P. Hasebroek, De Genestet, Haverschmidt, Van Koetsveld, Ten Kate, Ter Haar en Beets. De laatste drie vooral bespot in het Predikantenlied in de Grassprietjes. [Carolina van Dommelen] Dommelen, Carolina van -, geb. 1874, toneelspeelster, voordraagster en schrijfster. [Fré Dommisse] Dommisse, Fré -, geb. 1900 te Ophemert in de Betuwe, romanschrijfster. Krankzinnigen, 1929. Waren wij kinderen? 1933. [Tobias van Domselaer] Domselaer, Tobias van -, regent van de Amsterdamse schouwburg, vriend van Jan Vos, tegenstander van Dr. Lodewijk Meijer. Van hem is de geschiedenis van de Doorluchtige Heeren van Aemstel, 1664; de Beschrijvinge van Amsterdam, 1665; en Het Ontroerde Nederland, waarvan het vervolg over 1674 en '75 geschreven werd door Geeraert Brandt Jr. In 1680 werd Domselaer herbenoemd aan de schouwburg. Hij werkte mee aan de Verscheyde Ned. Ged. en gaf in 1660 zelf ook zulk een bloemlezing uit als Hollandtsche Parnas. [Martinus Donckanus] Donckanus, Martinus -, 1505-'90, uit Kempen in de Rijnprovincie, 1541-'58 pastoor te Wormer, daarna te Delft, van 1572-'78 pastoor te Amsterdam, gaf 1578 zijn Wederlegginghe van den Biën-corff van Marnix uit. [M. de Doncker] Doncker, M. de -, geb. 1903 te Gent. Vlaams dichter met sociale strekking. Menschelijk Inzicht, Het schoon Bedrog. [Don Clarazel de Gontarnos] Don Clarazel de Gontarnos, de tweede schelmenroman van Nic. Heinsius, 1697, met kopergravures van Caspar Luyken. De tweede titel luidt Den buyten-spoorigen Dolenden Ridder. Het was een bewerking van Le Chevalier Hipochondriaque van Du Verdier; geschreven te Kuilenburg. Navolging van Don Quichote. [De Zeven Donderslagen] Donderslagen, De Zeven -, zie Z. [Delfschen Donder-slagh] Donder-slagh, Delfschen -, zie Ramp van Delft. [N. Donker] Donker, N. -, ps. v. H.Th. Boelen. [Anthonie Donker] Donker, Anthonie -, geb. 1902 te Rotterdam, letterkundige, dichter, romanschrijver, vertaler; ps. van Dr. N.A. Donkersloot. Hij schreef zijn proefschrift over De episode van de vernieuwing onzer poëzie, 1880-'94 in 1929. Verder Gestalten van Tachtig, bloemlezing. Sedert 1930 red. van 't Critisch Bulletin bij De Stem, en leraar a.h. Lyceum te Zuoz in Engadin. In 1936 hoogleraar in 't Ned. te Amsterdam. Zijn roman Schaduw der Bergen, 1935, handelt over het leven in 't sanatorium van Davos. Hij vertaalde Faust I. Redacteur van De Stem, 1937. In 1940 Hannibal over de Helicon?, een studie over een nieuwe dichtgeneratie. Sedert 1945 weer red. v. 't Critisch Bulletin en van De Nieuwe Stem. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} Karaktertrekken der Vaderlandsche letterkunde, 1946. Ik zoek Christenen, spel van Ahasverus, 1947. Donkersloot is sedert 1945 lid der Eerste Kamer; P.v.d.A. [Boudewijn Donker Curtius] Donker Curtius, Boudewijn -, 1746-1832, nam van zijn moeder de naam Curtius aan. Hij schreef 1784 het Legaat van Gillis Blasius Stern, navolging van Sterne's Sentimental Journey, een levensgeschiedenis met allerlei overdenkingen. In 1795 werd hij secretaris v.h. Comité van Algemene Zaken, bedankte 1798. Hij werd president van het Hooggerechtshof en in 1813 lid van de commissie, die de notabelen moest kiezen. [Dr. N.A. Donkersloot] Donkersloot, Dr. N.A. -, zie Donker. [De Domkop] Domkop, De -, of Nationaal Volksboek, spectatoriaal politiek tijdschrift, 1795; 140 nummers. [John Donne] Donne, John -, 1573-1631, uit Londen, de E. dichter, die het voorbeeld van Huygens werd. Hij was predikant en werd 1621 deken van de St. Paulskerk. [Don Quichote] Don Quichote, meesterwerk van Cervantes, parodie op de romans van Amadis en Palmerijn, tevens het grote epos van de naar waarheid en recht strevende mens. Don Quichote maakte een eind aan de Amadisromans. Vertaald door Lambert van den Bos. In 1746 verschenen De voornaamste gevallen van den wonderlyken Don Quichot van J.C. Weyerman. Don Quichot met Sancho op de boerenbruiloft van Kamacho, onderwerp van een blijspel van Langendijk, ± 1700. De verzierde ontvoering van de gravin Trifaldi, klucht van J. Soolmans, 1681. Het gouvernement van Sanche Panche, blijspel van S. v.d. Kruyssen, 1681. Den grooten en onverwinlycken Don Quichot, door Cornelia Wils, 1682. Don Quichots verlossinghe, door J. v. Hoven, 1723. In de 19e eeuw vertaald door Mr. C.L. Schuller tot Peursum; in de 20ste door René de Clercq, en d.J. Wer. Buning en C.F.A. v. Dam (1941-'43). Betje Wolff vertaalde De geestelyke Don Quichot uit het Engels van Smollett, 1798-'99. [De Dichter en de Dood] Dood, De Dichter en de -, een bundel dodenlyriek, door C. Leeflang, 1946. [De Doodsgedachte] Doodsgedachte, De - in de moderne poëzie, door Adriaan de Roover, Antwerpen 1947. [A. den Doolaard] Doolaard, A. den -, ps. v. C. Spoelstra, geb. 1901 te Zwolle, tot zijn 26ste jaar boekhouder, ‘sindsdien zwervend’. Letterkundige, romanschrijver. Het verjaagde water, 1947; roman van de drooglegging van Walcheren. [Maria Doolaeghe] Doolaeghe, Maria -, zie Van Ackere. [Dool-hof van Socia] Dool-hof van Socia, 1643 en '46, eerste Ned. navolging van de heroïsch-galante F. roman. Socia is een aanzienlijke jonkvrouw uit Leeuwarden, verliefd op Philidan, Fries edelman. [Doon de Mayence] Doon de Mayence, Karolingisch epos uit de 13e eeuw; drie ridders bevechten drie Saraceense vorsten; fragment bewaard. [Doopsgezinde Kerkliederen] Doopsgezinde Kerkliederen, eerst van Menno Simons, Obbe Philips, Hans de Ries, De Lusthof der Zielen van Pieter Jansz Twisk. In 1897 gaven Sepp en Boetje de Leidse Bundel uit. [Den Door] Door, Den -, de volksnaam van Theodoor van Ryswyck. [Door Een is 't nu voldaan] Door Een is 't nu voldaan, spreuk van Vondel. Zie Justus. [Dr. W. Doorenbos] Doorenbos, Dr. W. -, 1820-1906, uit Rauwerd, van 1862-'84 leraar in de geschiedenis te Amsterdam, letterkundige, met grote invloed op de Beweging van '80. Schreef een Alg. Gesch. der Letterkunde, 1869-'73. F. v. der Goes, Verwey, Perk en Kloos behoorden tot zijn leerlingen. Medewerker a.d. Spectator. Studie over hem van Eliza A. Haighton, 1906. Verwey dichtte hem ter ere een sonnet, uitgegeven in Persephone, 1885: Ik was een kind en wist niet wat ik wilde, Maar zocht naar één ziel onder al die velen..... En gij waart mij de goede, rijke, milde, Die mij begreep en mijn verlangen stilde. Colmjon deelt mee, dat Verwey dit gedicht in 1889 niet opnam in zijn Verzamelde Gedichten. Proefschrift over Doorenbos van C.G.L. Apeldoorn, 1948. [Inwying der Doorluchtige Schoole] Doorluchtige Schoole, Inwying der -, gedicht van Vondel bij de opening van het Athenaeum te Amsterdam; 8 Jan. 1632, met een rede van Prof. Vossius. Op 5 April dichtte Hooft een vers Aen den Heere Huigh de Groot; hij spoorde het ‘hooghgerezen Amsterdam’ aan, hem als hoogleraar te benoemen: Een aerdekloot versiert en drukt Het spansel uwer kroone. Rukt Die blaeuwe perel van haer' top En zet er t'oog der wijsheit op, Den overgrooten Huigh de Groot, Apolloos dierbaerste kleinoodt. [Christine Doorman] Doorman, Christine -, geb. te Utrecht 1858, † 1941; kinderschrijfster. Uren met Andersen, 1924. Leven van Selma Lagerlöf, 1928. Bij haar 80ste verjaardag verscheen een bundel uit haar werk: Waarvan de Nixen bij hun gouden harpen zongen; inleiding van Jan Walch. [Dr. W. van Doorn] Doorn, Dr. W. van -, geb. te Arnhem {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} 1875, 1903-'40 leraar in het E. te Zaandam, letterkundige, privaat-docent te Amsterdam; dichter: 'n Tuin op 't Noorden, 1917. Zaansche Spitsbroeders, verhaal voor jongens, 1928. In 1940 gaf H.J. Wielink een keurbundel uit zijn werk uit als Facetten. [Jan Gerard Doornik] Doornik, Jan Gerard -, Kantiaan, vertaler van F. toneelwerk; vertaalde 1794 De gelijkheid der menschen uit het L. van Jeronimo de Bosch; vriend van Kinker en H.H. Klyn; ± 1765-1807. [Mr. J.I. van Doorninck] Doorninck, Mr. J.I. van -, 1840-'89, uit Deventer, 1869 archivaris van Overijsel. Hij gaf uit een lijst van Vermomde en Naamlooze Schrijvers, 1881-'85. Zijn talrijke werken zijn meest geschiedkundig. Zijn werk over de Anonymen en Pseudonymen vervolgd door De Kempenaer. 1928. [De Doorzichtige Heremyt] Doorzichtige Heremyt, De -, zie Weyerman. [Doot-kiste voor de Levendige] Doot-kiste voor de Levendige of Sinnebeelden uyt Godes Woort, aenwijsende de kortwijligheyt, ydelheyt en onsekerheyt van 't menschelyck bedryf, 1647, uitvoerig gedicht van Cats. Het Leven vergeleken met een spin, met een schip met fruit, met een weg enz. Hierin ook het gedicht Op een vallende bijl, n.l. de guillotine: Daer is een seker tuygh in ouden tijt gevonden, Waer door al menigh mensch ter aerden is gesonden. [Dr. Moesman Dop] Dop, Dr. Moesman -, 1647-?, ijverig lid van Nil volentibus arduum; zie daar; werkte met Dr. Lodewijk Meyer mee aan het Onderwijs in de Tooneel-poezy. Plaatste een lofdicht voor de Ystroom van Antonides. [Dora Cremer] Dora Cremer, eerste toneelwerk van Heijermans, werd uitgefloten. Toen herhaalde zich de Julia-geschiedenis: hij schreef een stuk Ahasverus, spel van de Jodenvervolging, zette dat op naam van de Rus Janckowitz, en.... Rössing, de toneelcriticus vloog er in met een uitbundige verheerlijking. Daarop kwam Het Ghetto. Zie Heijermans. [Didericus Dorbeck] Dorbeck, Didericus -, 1815-'88, dokter te Alkmaar, dichter. [Dordrechtsche Arcadia] Dordrechtsche Arcadia, bevattende oude en nieuwe, soo binnen- als buyten-lantsche Geschiedenissen, van Lambert van den Bos, 1663. Opgedragen aan Anna Cornelia de Castillegos, dochter van een Sp. officier in Staatse dienst. Deze Arcadia is een roman à tiroirs, d.i. een verzameling van novellen, verteld door twee Napolitaanse edellieden, die bij Zwijndrecht in een karos over de Merwe komen en daar een tweegevecht houden op een stuk weiland. De een wordt gekwetst; de ander vertelt in een novelle de oorzaak der vete, enz. Daarbij de beroemde novelle van de Onzichtbare Minnares. [Dordrechts Lijstertje] Dordrechts Lijstertje, ‘liedt-boecxken’ door A.A. Plater, 1624. [Dordtse poëten] Dordtse poëten, zie Cats. Verder Jongtys, Jacobus Lydius, predikant, 1610-'79; Lambert van den Bos of Sylvius, 1610-'98; J. van Someren; Cornelius à Staeyen à Colibrant; Pieter van Godewyck en zijn geleerde dochter Margaretha; Adriaan van Nispen. Buiten hun kring M. v.d. Merwede. [Doris oft Herder-Clachte] Doris oft Herder-Clachte, gedicht van 1618 van Huygens aan Dorothea van Dorp: Doris, 't proeffstuck van naturen, D'allerliefste van ons bueren. Het kwam niet tot een huwelijk, al bleven ze nog lang in briefwisseling. Zie D. v. Dorp. [Pieter Dorland] Dorland, Pieter -, 1454-1507, uit Diest, dichter van de Spiegel der Salicheit van Elckerlyc; een rechtzinnig gelovige, die de biecht verheerlijkt en de priesters eert; vrij zeker zelf een geestelijke. Ook Pieter van Diest. Hij behaalde met zijn moraliteit de eerste prijs op het Antwerpse Landjuweel van 1496. [Mr. G. Dorn Seiffen] Dorn Seiffen, Mr. G. -, 1774-1858, uit Den Haag, rector te Utrecht, vertaler van klassieken, o.a. van de Ilias, 1855. zie Homerus en Anakreon. [Dorothea van Dorp] Dorp, Dorothea van -, buurmeisje van Constantijn Huygens in het Voorhout. Zij wees hem af; zie Doris. Maar ze bleven levenslang vrienden. Huygens wijdde gedichten aan haar en schreef brieven. Van haar brieven uit 1624 zijn er 5 afgedrukt door J.A. Alberdingk Thijm en 1 door Jorissen. Aan haar droeg Huygens zijn gedichten op De Dorpen op. [Maarten van Dorp, Martinus Dorpius] Dorp, Maarten van -, Dorpius, Martinus -, vriend van Erasmus te Leuven, deed 1508 Aulularia van Plautus vertonen door zijn leerlingen, later Miles Gloriosus. [Het Dorp aan de Grenzen] Dorp aan de Grenzen, Het -, gelegenheidsstuk van J. v. Lennep tijdens de Belgische onlusten, Dec. 1830. In 1831 gevolgd door Het Dorp over de Grenzen. Het eerste stuk werd in 5 maanden 5 maal gedrukt; van het tweede was geen nieuwe druk nodig. Het Dorp aan de Grenzen werd op uitnodiging van Commissarissen van de Schouwburg in 14 dagen geschreven, op muziek gezet en gespeeld, 20 maal achtereen. Blijspel met zang, maakte de Belgen bespottelijk. [De Dorpen] Dorpen, De -, gedichtjes van Huygens op verschillende Z. Holl. dorpen, 1624. Op Valkenburg, Loosduinen, Scheveningen, Rijswijk, 's-Gravezande, 's-Gravenhage: {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} Het Dorp der Dorpen geen daer yeder Steeg een pad is, Maer Dorp der Steden een daer yeder Straet een Stadt is. [dorpsnovellen] dorpsnovellen, bij ons begonnen met Meester Maarten Vroeg van Vosmaer, 1826; dan Schetsen uit de Pastory van Mastland van Van Koetsveld, 1844. Ook in de Camera Obscura, 1851, komen dorpsvertellingen voor: Teun de Jager. Het meest bekend werden de Overbetuwsche Novellen van J.J. Cremer. Conscience is de grote man voor Z. Nederland: De Loteling. In het buitenland Fritz Reuter, Klaus Groth en Jeremias Gotthelf, d.i. Ds. Albert Bitzius uit Bern; verder in 't F. de Elzassers Erckmann en Chatrian. Onder de talrijke navolgers van Cremer: Dr. S.R. Coronel, 't Markensche Volksleven, 1862; D. Dekker, Texel, 1864-'71; Ds. Van Schaick, Geert, een Drentse schets, reeds van 1847; L.H.J. Lamberts Hurrelbrinck, over Limburg. Zie verder Beunke, Hollidee, Seipgens, Maaldrink, Heering, Thineus; in 't Gronings De Blécourt, Mw. de Haas-Okken, B.H. de Graaff, Mw. S. Jensema. In Z. Nederland na Conscience ook Snieders, Sleeckx, Zetternam, de Lovelingen, Streuvels. In Indië schetsen in Indisch Leven van Van Hoëvell. Multatuli: Saïdjah en Adinda. De opkomst van de dorpsnovelle is een uiting van verzet tegen de Romantiek. [Seger van Dort] Dort, Seger van -, gaf 1550 Den Metamorphosis van Ovidius uit, de eerste vertaling op rijm. Van 1551, insgelijks te Antwerpen; 't Vonnis der Dieren oft Spieghel der Archlisticheit, een volksboek op rijm van Reinaert; zie daar. [Paulus Dortsma] Dortsma, Paulus -, ps. van Johannes Barueth; zie daar. Betje Wolff koos hem als mikpunt in haar zeer vrijzinnige Brieven van Constantia Paulina Dortsma, oudste dochter van wylen den Heere Paulus Dortsma, 1776, die Betje uitgaf onder de naam van Mr. Paulus Dortsma Secundus, ‘zoon van den Ouden’. [Mr. Lodewijk Dosfel] Dosfel, Mr. Lodewijk -, 1881-1925, uit Dendermonde, advokaat, dichter, letterkundige; ps. Godfried Hermans. Activist; hoogleraar te Gent tijdens de oorlog; kreeg na de oorlog genade. Schreef o.a. een Gesch. der Vlaamsche Studentenbeweging. [Dothan] Dothan, landstreek in Palestina ten N. van Samaria, waar de kuil was, waarin de broeders Jozef wierpen; Genesis 37:17. Daarnaar noemde Vondel zijn treurspel Jozef in Dothan. [Mr. George Rataller Doubleth] Doubleth, Mr. George Rataller -, 1600-'55, uit Den Haag, 1640 lid van de Hoge Raad, vriend van Hooft, Huygens, Hugo de Groot, Vossius en Nic. Heinsius; 1653 lid der Chambre-Mipartie. Schreef toen zijn Journael van de Mechelsche Reyse, ‘secreet memoriael’. [Janus Dousa] Dousa, Janus -, zie Jan van der Does. [Eduard Douwes Dekker] Douwes Dekker, Eduard -, 1820-'87, uit Amsterdam, zoon van een koopvaardijkapitein; ging 1837 naar Indië en begon er 1838 zijn loopbaan als ambtenaar. Hij raakte er al heel spoedig in kennis met Caroline Versteegh te Batavia, werd om haar R.K., doch er kwam niets van een huwelijk. Tot de schrijvers, die in zijn jeugd hem bekoorden, behoorde in de eerste plaats de D. romanschrijver Lafontaine. In 1842 werd hij controleur te Natal; geschorst door generaal Michiels, de gouverneur van Sumatra's Westkust, wegens slordigheid in zijn administratie, hoewel Dekker trachtte aan te tonen, dat die buiten zijn schuld was ontstaan. In zijn ergernis en droefheid dichtte hij nu zijn toneelstuk De Eerloze, 1843, later uitgegeven als De Bruid daarboven; zie daar. Van 1844-'48 was hij weer werkzaam op Java. In 1846 trouwde hij met Everdine Hubertine barones van Wijnbergen. In 1848 werd hij secretaris van Menado, in 1851 assistent-resident van Ambon. Van 1852-'55 was hij met verlof in Nederland; in 1856 werd hij assistent-resident van Lebak. Daar trok hij op tegen de knevelarijen van de Regent; de resident van Bantam, Brest van Kempen, stond niet aan zijn zijde; gevolg was overplaatsing naar Ngawi door de G.G. Duymaer van Twist. Maar Dekker zei: Anders dienen kan ik niet, en hij nam zijn ontslag. In Indië vond hij geen werk; zo trok hij naar Europa, waar hij ook niets vond. In 1858 schreef hij de bekende brief Aan den G.G. in ruste om hulp; hij kreeg geen antwoord. Zo schreef hij in de uiterste nood in een kroegje in Brussel zijn beroemde werk Max Havelaar of de koffieveilingen der Ned. Handelmaatschappij, onder ps. Multatuli, pleidooi voor de bevolking van Indië en voor hemzelf, 1860 uitgegeven door bemiddeling van Jacob van Lennep. Een prozawerk als de Ned. letteren nog nooit hadden gekend; in zijn strijd tegen het gouvernement toonde hij zich ‘de virtuoos van het sarcasme’; in zijn strijd tegen de Nederlandse verhoudingen schiep hij Droogstoppel. Zijn eersteling was een meesterstuk en maakte hem tot een beroemd man; de dure oplaag van 1300 exx. moest nog in 't najaar van 1860 herdrukt worden. Maar hij werd niet weer in zijn eer en ambt hersteld en hij beklaagde zich bitter over Van Lennep, die door de hoge prijs van het boek en door de trage {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} verspreiding hem tegenwerkte; Van Lennep had het boek mooi gevonden, maar wilde van een beroep op het volk niet weten. De roem bracht hem vereerders en vereersters, Marie Anderson; Sietske Abrahamsz, zijn nicht; Mimi Hamminck Schepel. Sietske is zijn ‘Fancy’ in zijn tweede werk, Minnebrieven, 1861, geschreven ten bate van een ander, evenals zijn stuk Wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb, gedrukt werd ten bate van de slachtoffers van watersnood in Indië, 1861. Nog in 1861 schreef hij Over vryen Arbeid, de liberale leus van de dag; voor Multatuli ‘lood om oud ijzer’, of de inlander wordt uitgezogen door het Gouvernement of door particulieren. In 1862 begonnen de Ideën en tevens zijn voordrachten in het land; hij gaf zelfs toe aan het droombeeld, dat hij gekozen zou worden als lid van de Kamer. Met dat al leed hij te Amsterdam en zijn gezin te Brussel armoe. Totdat Tine met de kinderen hulp zocht in Italië, terwijl Dekker uitweek naar Duitsland, waar Mimi zich bij hem voegde en voortaan bij hem bleef. Huet verschafte hem werk voor de Opregte Haarlemsche Ct. Pogingen tot herstel bij de G.G. Mijer in 1866, bij minister Rochussen in 1868 liepen op niets uit. Tijdelijk kwamen in 1869 Tine en de kinderen weer bij hem in Den Haag, doch reeds in Mei trokken ze weer naar Italië. Het was voor beide partijen onmogelijk geworden. Multatuli schreef, behalve de Idëen: Japansche Gesprekken, 1862; De Zegen Gods door Waterloo, een satire, 1865; Een en ander naar aanleiding van J. Bosscha's Pruissen en Nederland, 1867; Divagatiën over zeker soort liberalisme, 1870; Nog eens Vrije-Arbeid, 1870. Hier kwam hij op voor de Javanen tegen de liberalen, die niet naar hun beginsel handelden; tegen het geloof. Een geniale hervormer, ook in de letteren: Woutertje Pieterse, Telasco en Kusco, Saïdja en Adinda, Toespraak tot de hoofden van Lebak, De Kruissprook. Doch een arme man, een berooide zwerver. De Multatuli-Commissie van 1870 zou hem helpen, doch Douwes Dekker verzocht, gekwetst door de wijze waarop, het werk te staken. Vosmaer schreef in 1874 zijn bewonderende studie Een zaaier; Van Vloten kwam daartegen op in zijn Onkruid onder de tarwe, 1875. In 1879 schonken vereerders een zilveren beker met 100 gouden tientjes; in 1882 bracht een tweede commissie ƒ20000 bijeen. Van 1870-'77 verschenen nog 5 bundels Ideën, waarin het drama Vorstenschool, 1872. Verder Millioenenstudiën, 1870-'73; Specialiteiten, 1871. In 1880 hield hij nog 37 voordrachten in Nederland. Maar hij bleef wonen te Wiesbaden, 1870-'82; sedert 1882 in een eigen huis te Nieder-Ingelheim. Maar altijd bleef zijn hart in Holland. Hij kwam op voor beter leven voor de arbeider, hij streed voor de rechten van de rechteloze massa en van de vrouw; hij ijverde voor wat hij eerlijkheid en waarheid achtte en tastte daarom Bilderdijk aan in zijn kritiek op diens Floris V, opgenomen in de Ideën. Daarin ook de geschiedenis van Woutertje Pieterse, met een fijne schildering van het leven der kleine burgerij in het Amsterdam van zijn jeugd. Grote invloed oefende Multatuli op de Beweging van Tachtig. Hij is de laatste grote vertegenwoordiger van de Romantiek. De weduwe van Douwes Dekker gaf 1890-'96 tien delen Brieven van hem uit en in 1907 nog de Briefwisseling tussen hem en Roorda van Eysinga. Bij de dood van Douwes Dekker verscheen Eene ziektegeschiedenis van zijn neef Dr. Swart Abrahamsz, 1888; beantwoord door F. v.d. Goes. Beide werken behandeld in de Multatuli-studiën van Van Deyssel, die tot de slotsom komt, dat M. noch een groot kunstenaar, noch een groot denker geweest is. Bovendien schreef Van Deyssel 1891 een afzonderlijke studie Multatuli, als 2e druk Multatuli en V. Lennep en M. en de Vrouwen; onder pseudoniem A.J.; 1922. In 1903 Multatuliana van Dr. A.S. Kok en Louis D. Petit, met opgave van de werken van en over Multatuli; van 1909 Dr. De Vooys, De invloed van Multatuli's werk, van dat jaar ook Dr. Prinsen Multatuli en de Romantiek. Reeds in 1904 verschenen de Multatuli-Opstellen van S. Kalff. Verder onder de buitengewoon talrijke geschriften over Multatuli: G. Jonckbloet, Multatuli, 1894; J.B. Meerkerk, Eduard Douwes Dekker, 1900; H. Padberg, S.J., Multatuli, 1920; De Bruyn Prince, Officiëele Bescheiden, 1900, beantwoord door Mevr. Douwes Dekker-Hamminck Schepel, 1901; tweede druk 1910; D'Ablaing van Giessenburg, Persoonlijke Herinneringen, 1904; Dr. H.J. Polak, In Memoriam, 1887; Dr. Te Winkel, Bilderdijk, lotgenoot van Multatuli, 1890; J. Versluys, Een en ander over Multatuli, 1888; L.G. Gerhard, Multatuli, 1889; ‘De Dageraad’, Ter Gedachtenis, 1892, en Een zaaier ging uit om te zaaien, 1910; R.A. van Sandick, Leed en Lief in Bantam, 1892; Jhr. de Kock, Lebak en de Havelaar, 1926; Joost van Vollenhoven, Multatuli en congé, 1909; A. Klaver, Harmonische en onharmonische levens, 1913; 2e druk 1920. 't Comité voor de Multatuli-herdenking in 1920 droeg aan Mw. V.d. Bergh v. {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} Eysinga op, een bloemlezing uit de werken samen te stellen; bovendien schreef zij toen Multatuli's Leven en Werken. Bij de herdenking van het overlijden van Multatuli, in 1937, verscheen van J. Saks E. Douwes Dekker, zijn Jeugd en Indische jaren, een bundel opstellen tegen Multatuli. Beantwoord door E. du Perron in De Man van Lebak, 1937, en in Tweede Pleidooi, 1938. Van 1937 ook het werk van Dr. Julius Pée, Multatuli en de Zijnen, verdediging van Multatuli. En van Menno ter Braak, Multatuli en zijn Zoon, 1938. Dit alles beantwoord in De waarheid over Multatuli en zijn gezin door zijn schoondochter, de weduwe van Eduard Jr., geb. Post van Leggelo; 1939; Daarop weer Multatuli en de luizen van Du Perron, wiens laatste werk De Bewijzen uit het pak van Sjaalman bracht; 1941. In 1942 gaf Dr. Pée de Reisbrieven van Multatuli uit. Nog steeds vloeit de stroom van nieuwe werken over Multatuli. Daarbij: Dr. Julius Pée, Brieven aan Vosmaer e.a., 1942; Dr. G.L. Funke, Briefwisseling tusschen M. en Funke, 1947; Henri Ett, De beteekenis van M., 1947; Brieven aan Waltman, 1947; L. Roelandt, Batavus Droogstoppel, 1947; A.J. de Mare, Lijst der Geschriften van en over Douwes Dekker, 1948; meer dan 2000 titels; K. ter Laan M., Mansholt en De Raaf, 1949; Dr. H. de Leeuwe, Het Drama en het Toneel bij M., het eerste proefschrift over M., 1949; Dr. G. Stuiveling, Max Havelaar, voor 't eerst uitgegeven naar het authentieke handschrift, 1949; Mr. Josine Meyer, M. en Tine, 1950. Zie ook J.H. van Droogenbroeck. In 1950 verscheen het eerste deel van het Volledig Werk van Multatuli, onder leiding van Dr. G. Stuiveling. De uitgever G.A. v. Oorschot te Amsterdam gaf bij die gelegenheid een bundel essays over Multatuli uit, van Menno ter Braak, Busken Huet, Van Duinkerken, Du Perron, Vosmaer e.a. In 1950 verscheen ook een zeer uitvoerig werk van Dr. G. Schmook te Antwerpen: Multatuli in Vlaanderen. Henri Ett gaf Twee Brieven uit Menado met een inleiding in het licht, 1948. Multatulianen: Willem Paap, Aart Admiraal, Roorda van Eysinga, Feringa, Vitus Bruinsma, Jan Versluys; vrienden waren Vosmaer en de uitgever Funke. Vertalingen, o.a. in 't Duits door Wilhelm Spohr, 1900-1906; in 't Frans Batavus Droogstoppel en Pages Choisies door Lode Roelandt te Mere bij Aalst, 1938 en 1949; Max Havelaar door dezelfde, 1942. Nic. Steelinck, Once more free Labor, New York, 1948. In 1910 herdenking van de verschijning van Max Havelaar en stichting van het Multatuli-Museum in de U.B. van Amsterdam; in 1920 herdenking van de geboorte van Multatuli. [Ernest F.G. Douwes Dekker] Douwes Dekker, Ernest F.G. -, geb. te Pasoeroean 1879, ging 1900 naar Z. Afrika en vocht voor de Boeren; 1902 terug in Indië en journalist, richtte 1912 te Bandoeng het dagblad De Expres op, revolutionair-nationalistisch; promoveerde 1915 te Zurich in de staatswetenschappen; in 1919 terug in de Indische politiek. Sedert 1922 leider van Indische scholen. Schreef o.a. Een merkwaardig Regeringsbesluit, 1909, over Multatuli; Het Boek van Siman den Javaan, roman van rijst, dividend en menselijkheid, 1908; verschillende toneelstukken. In 1945 voorman van de Republiek Indonesia. [Annette Douwes Dekker-Post van Leggelo] Douwes Dekker-Post van Leggelo, Annette -, geb. 1870 te Foxham bij Hogezand, weduwe van Eduard D.D. Jr., schreef 1939 De Waarheid over Multatuli, antwoord aan Julius Pée, Menno ter Braak e.a. [Janus Douza] Douza, Janus -, zie Jan van der Does. [Antonie Doyer Tz.] Doyer Tz., Antonie -, 1787-1853, Doopsgezind predikant te Leiden, schreef o.a. zijn Redevoering over Iphigenia in Tauris van Euripides en die van Göthe. [J.I. Doyer] Doyer, J.I. -, 1817-'87, uit Zwolle, gaf in 1847 Gedichten en Vertellingen van Hebel uit. [Dr. G.J. Dozy] Dozy, Dr. G.J. -, 1841-1911, directeur van het Instituut Schreuders te Noordwijk, gaf na de invoering der Wet op 't Middelbaar Onderwijs met F. de Stoppelaar een Ned. leesboek uit, Proza en Poëzie. Schreef veel over aardrijkskunde en geschiedenis. [W. Draaijer] Draaijer, W. -, 1847-1933, schreef 1896 't Woordenboekje van 't Deventer Dialekt. [Albertine Draayer-de Haas] Draayer-de Haas, Albertine -, geb. 1876 te Middelburg, medewerkster aan de N. Rott. C., schrijfster: Vrouwen, 1915; De Gelukzoeker, 1920, enz. In 1932 In den Stroom, 't verhaal van een gezin van een Haagse schilder. [drama] drama, eerst kerkelijk; evangelische verhalen en heiligenlegenden werden in de kerk dramatisch voorgesteld, aanvankelijk door priesters, met hulp van akolythen en andere klerken, later ook met medewerking van leken, verenigd in geestelijke gilden. Van deze liturgische en geestelijke drama's is niets over bij ons; in de F. letteren zijn 40 gedramatizeerde Maria-mirakelen be- {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} waard. Van het wereldlijk drama zijn de oudste stukken uit de 14e eeuw: één spel van den Winter ende van den Somer, 3 abele spelen en 6 kluchten. Uit de 15e eeuw de geestelijke drama's, de mirakelspelen en de moraliteiten; van het wereldlijk drama is niets over dan 2 Tafelspeelkens en de beide kluchten van Playerwater en Nu noch! Het toneel werd opgeslagen op de markt; men speelde 's namiddags. De plaatsen van de handeling waren naast elkaar in een ‘huseken’ of ‘camere’, de hemel, het paradijs. Jeruzalem enz. De hemel kon door gordijnen worden afgesloten; zo ook de hel. De ‘husekens’ werden ook gebruikt voor de wagenspelen. De voorstelling werd met een proloog geopend. De vrouwenrollen werden vaak door vrouwen gespeeld. De ‘boekhouder’ vervulde de rol van souffleur. Wanneer de dichter wenste, dat een bepaald gedeelte der voorstelling langer te zien bleef, dan kwam er een tooch: de optocht bleef stilstaan; Maria, biddende, Maria op haar doodbed, de open hemel, telkens het meest spannende of het mooist uitgedoste, bleef langer zichtbaar. De indruk van de tooch werd versterkt door zang of muziek. In de mysteriespelen zong men kerkliederen; in de kluchten vrolijke deuntjes. De Rhetoryckers speelden dikwijls hun stukken ook in andere steden. De spelen werden besloten met een ‘naeprologhe’. De vertoners waren geen beroepsspelers, doch burgers, leden van de Kamers van Rhetorycke. In de 17e eeuw komt naar 't klassieke voorbeeld van Sophokles de grote verandering; zie verder Heynsz, Kolm, De Koningh, Rodenburg, Coster, Bredero, Starter, Hooft en Vondel. Komen ook de kluchtspeldichters. Dan Nil volentibus arduum en de dichtgenootschappen. De blijspeldichters Asselijn, Alewijn, Langendijk. In de tweede helft der 18e eeuw is het drama van minder belang: zie Feith, Styl, Bilderdijk, Kinker, Helmers en Tollens. Het aantal uit het F. vertaalde stukken was nog altijd zeer groot, maar het nieuw-klassieke drama maakte onder de invloed der Verlichting plaats voor het burgerlijk toneel; Diderot had het voorbeeld gegeven; Betje Wolff vertaalde zijn Natuurlijke Zoon, 1774. Een groot aantal stukken volgden nu in proza, over het leven niet meer van koningen en helden, maar van gewone mensen. Nu ook veel spelen uit het D. van Gellert, Cronegk, Gessner, enz. Lessing vertaald sedert 1774, Schiller sedert 1789; Don Karlos van M.E. Post, 1800 van M. Westerman; Maagd van Orleans en Maria Stuart van Kinker, 1807. Goethe werd overgebracht sedert 1781. Inzinking van het toneel in de eerste helft van de 19e eeuw; gezwollen vertalingen, platte kluchten, zangspelen en draken als Lazaro de Veehoeder of Misdaad en Wraak. Ernstig streven naar verbetering van Wiselius en Van Halmael; scherpe kritiek van Potgieter en Kneppelhout; wederopleving met Schimmel. Ook in het midden der eeuw enkele goede spelers: Anton Peters, Mw. Kleine-Gartman, daarna Willem van Zuylen, Dirk en Jaap Haspels, Cath. Beersmans en de Bouwmeesters. J. v. Lennep wist 1851 de belangstelling van de Koning te winnen voor toneelhervorming; een commissie werd ingesteld met Van Lennep, Schimmel en De Bull als medeleden. Deze kwam met plannen, die voorlopig onuitgevoerd bleven. In 1869 kwam Mr. J.N. v. Hall op het Letterk. Congres te Leuven op die plannen terug. zie Tooneelverbond. Na 1880 een groot aantal toneelschrijvers: Jo van Ammers-Küller, Joh. Broedelet, Bernard Canter, Suze la Chapelle-Roobol, H. Dekking, Van Eeden, Emants, Feber, Heijermans, Mw. Roland Holst, Kelk, Mijnssen, H. Martin, Top Naeff, Inte Onstman, Querido, Mw. B. Ranucci-Beckman, H. Roelvink, C.P. v. Rossum, F. Rutten, N. v.d. Schaaf, W. Schürmann, Mw. Simons-Mees, N. v. Suchtelen, B. Verhagen, A. Verwey, Jan Walch, A. den Hertog. Het drama verdeeld in treurspel, toneelspel, blijspel, klucht. Bij elk drama in het verloop der handeling de expositie of uiteenzetting, de intrigue of verwikkeling, de peripetie of plotselinge ommekeer, de beslissende wending en de catastrophe of ontknoping. In elk drama is eenheid van handeling nodig; volgens de z.g. wetten van Aristoteles ook eenheid van plaats en tijd; zie A. Standaardwerken: Drama en Tooneel door Dr. J.A. Worp; Het drama en tooneel in hun ontwikkeling door Dr. L. Simons, in 5 delen, 1921-'32; Het decoratief en de opvoering van het Mnl. drama, proefschrift van Dr. Endepols. C.N. Wybrands, Het Amsterdamsch Tooneel van 1617-1772. Verder Vondels Dramatiek van L. Simons; Tooneel en Gemeenschap van J.B. Ubink, 1927; Tooneelherinneringen, 3 delen over de laatste helft der 19e eeuw, door Dr. M.B. Mendes da Costa, 1900-'29; J.H. Gallée, Dramatische Vertooningen gedurende de M.E., 1873. Drama en tooneel in Suid-Afrika, door F.C.L. Bosman, deel I, 1928. Dramaturgie, door Balthazar Verhagen. Inleiding tot de dramatologie, door H. van Wagenvoorde, 1948; eerst verschenen in Tooneelschild {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} van 1946. Het Drama en het Toneel bij Multatuli, door Dr. H. de Leeuwe, 1949. [Hollandsche Dramatische Poëzy] Dramatische Poëzy, Hollandsche -, ernstige kritiek van Potgieter, die de stoot gaf aan de wederopleving van het toneel, 1850. [Middelned. Dramatische Poëzie] Dramatische Poëzie, Middelned. -, zie M. [Ivo Draulens] Draulens, Ivo -, pseud. van Jozef Simons. [Een Drentsch Gemeente-assessor] Drentsch Gemeente-assessor, Een -, met zijn twee neven op reis naar Amsterdam in 1843; 1844-'53 naamloos uitgegeven door Lesturgeon; zie daar. [Drie daghe here] Drie daghe here, sotternie, 14e eeuw: voor een kostbare pels mag een man drie dagen lang in huis de baas zijn; nu vraagt hij zijn buurman met zijn vrouw te eten en laat zijn eigen vrouw draven. ‘Ene zotte boerde’, het eerste blijspel in onze taal, doch slechts gedeeltelijk bewaard. [Femme Gerbrandtsz Drieduym] Drieduym, Femme Gerbrandtsz -, onderwijzer te Enkhuizen: Drie-Duym die kent de jeught haer ongestadigheden, Midts hij sijn meeste tijdt moet onder haer besteden. Dichter van minneliedjes en matrozenliederen; ook van een gedicht op de Wreede daedt van de Engels-man in het Vlie, 19 Aug. 1666. Hij was de samensteller van het liedboek d'Enchuyser Ybocken en medewerker aan het Medenblicker Scharrezoodtje, 1650. [Van de Drie ruitertjes] Drie ruitertjes, Van de -, de romance: Ic stont op hoghen berghen. [De Drie Santinnen] Drie Santinnen, De -, kamer van rhetorycke te Brugge; Cornelis Everaert was er factor van. [Drie seylagien] Drie seylagien, zie Gerrit de Veer. [Van den Heilighen Drien Coninghen] Drien Coninghen, Van den Heilighen -, uitgegeven als proefschrift van Dr. T.J.A. Scheepstra, 1914. [Albert van Driessche] Driessche, Albert van -, pseud. Berto van Kalderkerke, geboren te Grembergen in 1885, schreef verdienstelijke verhalen en een roman Rietvelde. [Victor Driessens] Driessens, Victor -, 1820-'85, stichtte ‘Het Vlaamse Toneel’ te Antwerpen. Tot zijn gezelschap behoorden N. Destanberg en Cath. Beersmans. Hij was geboortig uit Rijssel, leider van de Kamer ‘De Lustige Vrienden’, maar ging van 1842-'45 naar Parijs, om zich als toneelspeler te bekwamen. Hij werd de beroemdste Vlaamse speler. Schreef en vertaalde veel toneelwerk. [Drie Studentjes] Drie Studentjes, weemoedig-dichterlijk humoristisch verhaal van Piet Paaltjens van 1853: Daar waren eens drie Studentjes, Drie vrienden in lust en in nood; Ze sprongen zoo moedig de wereld in En de wereld - trapte ze dood. Twee gingen onder in de strijd, maar met de derde liep het erger af; die kocht een stel witte dassen. [Van der Drievoudichede] Drievoudichede, Van der -, strofisch gedicht van Maerlant in de vorm van een tweespraak, over de H. Drievuldigheid; 39 clausulen van 13 regels, in de vorm der Martijnszangen. Wordt ook Derde Martijn genoemd. [De Drie Zustersteden] Drie Zustersteden, De -, zie Z. [drinkliederen] drinkliederen en gedichten over drank, verzameld in een bundel Hoog het glas! van Gustaaf van Elring, 1926, reclame voor de wijnhandel, ‘de Muze als kroegmeid’ volgens Dr. G. Stuiveling. Een nieuwe dergelijke bundel van Han G. Hoekstra. De dorstige dichter, 1939. Zie ook J.W.F. Werumeus Buning. [Den Droefliken Strijt van Roncevale] Droefliken Strijt van Roncevale, Den -, zie R. [De Droes in 't Warr-gaern] Droes in 't Warr-gaern, De -, felle aanval op Dr. Samuel Coster na de opvoering van Iphigenia en na de Prijsvraag van 1630: Coster is een bankroetier; bij snollen heeft hij de pokken opgelopen en zijn ‘Meyt’ heeft een kind gekregen. [Drogon] Drogon, neo-romantische historische roman van Arthur van Schendel. [N.A. Drojina] Drojina, N.A. -, ps. van A.G. Christiaens. [Dronke Jaap de Boer op het Concert] Dronke Jaap de Boer op het Concert, ruwe dramatische parodie van J. v. Elsland; zie daar. [H.C.C. Dronrijp Uges] Dronrijp Uges, H.C.C. -, 1817-'56, Doopsgezind student te Amsterdam, richtte in 1838 N.E.K. op; zie daar. Hij was geboren te Winschoten, werd predikant te Uithuizen. Van hem zelf Allerlei, rijm en onrijm, 1853. [Jan van Droogenbroeck] Droogenbroeck, Jan van -, 1835-1902, onderwijzer te Schaarbeek, volgeling van Dautzenberg, Vlaams dichter, die voorkeur had voor kunstige vormen: Makamen en Ghazelen, onder ps. Jan Ferguut, 1866. Navolging van Rückerts navolging van het oorspronkelijke van Abu Zaid, Arabisch dichter. [J.H. van Droogenbroeck] Droogenbroeck, J.H. van -, geb. 1902 te Mere bij Aalst in Oostvlaanderen, medewerker aan Ned. en F. bladen en tijdschriften. Vertaalde werken van Barbusse, Romain Rolland e.a. F. schrijvers, en bracht werk van Henriette Roland Holst, Sam Goudsmit, Noto Soeroto e.a. in 't F. over. Gaf met Julius Pée Keur uit Multatuli uit, alsmede een studie Multatuli de Beeldenbreker. Ook gaf hij Max Havelaar uit met vertaling van alle vreemde woorden; dit werk was in enkele weken uitverkocht. Zijn schrijversnaam is L. Roelandt. [Mw. M. Droogleever Fortuyn-Leenmans] Droogleever Fortuyn-Leenmans, Mw. M. -, zie M. Vasalis. {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} [Batavus Droogstoppel] Droogstoppel, Batavus -, de makelaar in koffie uit Max Havelaar, de satirische voorvoorstelling van de brave, vrome, bekrompen Ned. burgerman. [Aernout Drost] Drost, Aernout -, 1810-'34, Amsterdammer, een der eersten van het nieuwe letterkundig geslacht der 19e eeuw; voorganger der Ned. romantiek. Zijn roman Hermingard van de Eikenterpen is van 1832, bezield door Walter Scott en D.J. van Lenneps Verhandeling. Zijn stof koos hij uit de dagen, dat het Christendom het heidendom verdreef; de hoofdpersonen Ermingard en Siegbert zijn door 't geloof verdeeld; het verleden herleefde in een romantisch kunstwerk. Drost was student in de godgeleerdheid aan het Athenaeum te Amsterdam. Hij was met Heije redacteur v.d. Vriend des Vaderlands; zie Heije. Vriend van Bakhuizen; mede-oprichter van De Muzen; zie daar. Potgieter en Bakhuizen gaven uit zijn nalatenschap de Schetsen en Verhalen uit, 1835. Daarbij Meerhuyzen en De Pestilentie te Katwijk uit de 17e eeuw; De Augustusdagen uit 1830. Zijn werk was van invloed op Van Lennep en nog veel meer op Potgieter. Deze voltooide 1838 de ‘nauwelijks aangelegde schets’ Het Christenleger van Drost, uit de laatste dagen van Bonifacius. Studie over Drost door Mw. J.M. de Waal; proefschrift, 1918; De Pestilentie uitgegeven met Inleiding van Verwey en met aantekeningen van De Vooys. Opnieuw in de Bibl. der Ned. Letteren, 1939; zie daar. [De Drost van Muiden] Drost van Muiden, De -, zie P.C. Hooft. [Coenraet Droste] Droste, Coenraet -, 1642-1734, uit Dordrecht, kapitein bij de Tocht naar Chatham; streed ook bij Solebay en 1676 in de Slag bij Senef. Woonde daarna ambteloos in Den Haag. Schreef De Haegsche Schouwburg, een verzameling van 16 toneelstukken, waaronder De Haegsche kermis en Vrouw Jacoba van Beijeren, 1710-'14; berijmde de Odyssea, 1719-'22, en de Ilias, 1721. Bleef alleen bekend door zijn Overblijfsels van geheughenis, 1728, uitgegeven door Prof. Fruin, 1879. [De Drukkunst] Drukkunst, De -, bezongen en verheerlijkt door Helmers, 1804. [drukpersvrijheid] drukpersvrijheid, beperkt door 't Plakkaat van 1723, toch altijd zeer groot ten tijde van de Republiek. Censuur onder Napoleon; zie daar. Vrijheid van drukpers zeer beperkt onder Willem I; zie Van der Straeten. Drukpersvervolgingen ± 1820, opnieuw 1828. Nog in 't zelfde jaar moest de Regering de intrekking van de Perswet voorstellen; afgekondigd 16 Mei 1829. Nieuwe drukperswetten voorgesteld 11 Dec. 1829, begeleid door een uitvoerige Koninklijke boodschap, in het Noorden toegejuicht als mannelijke daad tegen de ‘Jezuïeten’ en ‘Jacobijnen’ van het Z. Toegezonden aan de rechters en de andere ambtenaren, die binnen 48 uur hun instemming betuigen moesten. De wet, zij het ontdaan van de scherpste bepaling, aangenomen met 93-12 stemmen; 1830. A.J. Servaas van Rooyen schreef 1896 over Verboden boeken in de 18e eeuw, 2 delen. W.G.C. Knuttel gaf een beredeneerde catalogus uit van Verboden boeken in de Republiek, 1914. In 1947 Vrijheid en onvrijheid in de Republiek, door H.A.E. van Gelder. Daarop volgde Mw. M.E. Kronenberg met Verboden Boeken in de Hervormingstijd in de Patria-reeks. [Druyven-tros] Druyven-tros, door Cats aangenomen als zinnebeeld der maagdelijkheid; een gedicht over dit Wapen-schilt gaat vooraf aan de Maeghdeplicht, 1618; zie daar. Wij leven in een tijdt, dat yder een syn Wapen Weet, na syn eyghen sin, van hier of daer te rapen. Cats koos voor de maagden geen ‘vreemde beesten’, doch een druyf-tack; in zijn gedicht eindigt hij met de raad: En ghy, ô teere Maeght, voelt ghy u Trosjen rijpen, So laetet op sijn tijdt, en by sijn Steeltjen grijpen. [Druyventros der Amoureusheyt] Druyventros der Amoureusheyt, zie P.L. v.d. Goes. [Esbatement van den Dryakelprouver] Dryakelprouver, Esbatement van den -, spel van Everaert over een wonderdokter, die zijn kwakzalverspoeiers en kruiden aanbeveelt. 't Zelfde onderwerp behandeld in het tafelspel van Meester Kackadoris. [Ds. F.W. Drijver] Drijver, Ds. F.W. -, geb. 1860 te Utrecht, folklorist. Mozaïek, 1892; Schetsen en Beelden, 1925. [Francisca Duarte] Duarte, Francisca -, uit een Portugees Joods geslacht te Antwerpen, de Franse nachtegaal van de Muiderkring, vriendin van Tesselschade; getrouwd te Alkmaar; 1638 als weduwe weer naar Antwerpen; hertrouwd 1644. [Dubbel en Enkkel] Dubbel en Enkkel, blijspel van Blasius; zie daar. Een vertaling van Plautus, ‘verbeterd’ door Nil Volentibus; bleef meer dan een halve eeuw op het Amsterdamse toneel. [Agathon Courier Dubekart] Dubekart, Agathon Courier, dit -, † te Soerabaja. zie Courier. [Pierre Dubois] Dubois, Pierre -, geb. 1917 te Amsterdam, journalist bij De Tijd; prozaschrijver en dichter. In den vreemde, 1941. [Jan Jacob Ducaju] Ducaju, Jan Jacob -, 1826-'83, boekdrukker te Antwerpen, schrijver van vrolijke {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} kluchten en van een drama De hand Gods. [Jean François Ducis] Ducis, Jean François -, 1733-1816, F. dichter, leerling van Voltaire, kende Shakespeare slechts uit vertalingen, bewerkte de treurspelen zodat het gehele wezen er uit verdween. Zijn stukken werden vertaald opgevoerd; het begin in 1778 met Hamlet, vertaald door Mw. Cambon-v.d. Werken. De vertaling van Othello, 1802, van P.J. Uylenbroek, werd geparodieerd door Barbaz, die evenmin iets van Shakespeare begreep. [Duclari] Duclari, de eerste luitenant te Rangkas Betoeng uit Max Havelaar, d.i. Collard, later opgeklommen tot overste. [A.J. Duclos] Duclos, A.J. -, 1841-1925, uit Brugge, priester, medewerker aan en na Guido Gezelle 25 jaar lang redacteur van Rond den Heerd, schrijver van geschiedwerken: Veurnes beschermheiligen; Jan Breidel. [Dueghd verhuecht] Dueghd verhuecht, spreuk van H.L. Spieghel: Dien dueghd verhuecht, Genuecht en vrueghd Is staagh zijn lot: Zijn rust staat vast, In lust of last, Door hulp van God. [Joannes Duikerius] Duikerius, Joannes -, d.i. Duker, uit Amsterdam, proponent, die geen beroep kreeg om zijn stotteren; schrijver van rechtzinnige werken, die Holland in beroering brachten; de aanvaller van Deurhoff; schrijver van Voorbeeldsels der oude wijzen, 1700. [Frederik Duim] Duim, Frederik -, zie Duym. [Izaak Duim] Duim, Izaak -, 1696-1782, beroemd toneelspeler. [Jacob Duim] Duim, Jacob -, zie Duym. [Duimtjesuitgave] Duimtjesuitgave, ‘volksuitgave onzer beste schrijvers’, bij Victor de Lille te Maldeghem in Oost-Vlaanderen (bij Aardenburg), in kleine deeltjes, 1895-1914. Daarin o.a. De Oude Belgen van Lodewijk Gerrits; Drie bekroonde Verhalen van August van Acker. [T. van Duinen] Duinen, T. van -, geb. te Groningen 1817, dichter van verzen in de Gron. Volksalmanak; schreef als Thineus ‘Ons Dorp’, de Groninger Camera Obscura, 1846. Hij was predikant en † te Mantgum 1857. [Jacob Duinglo, d.i. Dwinglo] Duinglo, d.i. Dwinglo, Jacob -, factor van de ‘Roo Rosen’ te Schiedam, regelde de dichtwedstrijd voor die kamer in 1603; behaalde de prijs met een lied in 1606 te Haarlem. zie Const-thoonende Juweel. [Anton van Duinkerken] Duinkerken, Anton van -, ps. van Asselbergs. [Slag bij Duins] Duins, Slag bij -, 1639; zie Triomfliederen. [Hollandsche Duinzang] Duinzang, Hollandsche -, van D.J. van Lennep, 1826 voorgelezen in het Instituut. Deze zang diende Da Costa tot voorbeeld van zijn Voorzang der Vijf en twintig Jaren, 1840. [G. Andries Duirkant] Duirkant, G. Andries -, navolger van Bredero in zijn tragi-comedie Sistiliaen, 1628 vertoond ter Brabantse Kamer Uit levender Jonste. Met komische intermezzo's. Van 1632 is zijn klucht Lichthartighe Joosje, over het kroegleven. [Jan van Duisberg] Duisberg, Jan van -, boekverkoper te Amsterdam, gaf 1658 ‘De Dichtkunst van Jan Vos’ uit. Hij berijmde 85 Lutherse psalmen, 1680. In zijn jeugd schreef hij liedjes, opgenomen in Calliope of Vermakelijke Zanggodin, door hem zelf uitgegeven. Vertaalde uit het D. Den Perssiaenschen Rosengaerd, een novellenbundel, 1654. [Duits] Duits, naar de betekenis van het woord hetzelfde als Diets, n.l. = wat tot het volk (diet) behoort. Nog tot in de 17e eeuw = Nederlands. Zo in 't Wilhelmus ‘van duytschen bloet’. En Dr. S. Coster noemde 1617 zijn Nederl. oefenschool te Amsterdam de Duytsche Academie. Maar sedert de 18e eeuw uitsluitend - wat op Duitsland betrekking heeft. [Duitse invloed] Duitse invloed op de Ned. letteren vertoont zich al dadelijk bij 't begin, in de vertaling van de Nibelungen, in de bewerking van Sinte-Brandaen en Vanden bere Wisselau; 13de eeuw. Dan de Mystiek; zie daar. In de 14e eeuw D. getinte liederen, b.v. in het hs. van Gruythuyse, en D. sprooksprekers in het Beierse Tijdperk. Onder de liederen ook de wachterliederen en de ruiterliedjes; zie daar. In de 16e eeuw de invloed der Hervorming. Op letterkundig gebied is de D. invloed pas in de 18e eeuw van zeer grote betekenis; dan vertaling en navolging van Von Haller, Gellert, Schlegel en weldra ook van Klopstock. Daarnaast Gleim, Gessner, Kleist, Lavater, Wieland, Herder, Nicolaï. Klopstock vooral werd bewonderd, vooral als de Christelijke dichter. Van de Kasteele vertaalde 1798 zijn Oden. Vooral de Messias van Klopstock maakte diepe indruk; alleen Le Francq van Berkhey wilde er niets van weten. Tussen 1776 en 1805 verschenen vier vertalingen, o.a. van Johan Meerman. David van Lennep stelde hem hoger dan Milton. Johannes Lublink de Jonge vertaalde 1781-'5 de beroemde Fabelen van Gellert en de Zedekundige Lessen; Van Alphen vertaalde zijn liederen. De gezamenlijke werken van ‘den Wandsbecker Bode’, Matthias Claudius, verschenen vertaald, met platen; hoofdman was Feith. Later oefende dit werk grote invloed op Tollens. In 1778 verscheen de ‘Theorie der Schone Kunsten’ naar het Duits van J.F. {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} Riedel, met bijvoegselen, door Hieronymus van Alphen. Onder Duitse invloed de sentimentaliteit en de romance. In 1788 vertaalde Feith de romance Agnes van Stolberg: Rudolf, de vader, Agnes en haar beide aanbidders sterven alle vier! Op het gebied van de roman talrijke vertalingen van de Duitser Lafontaine. Veel groter nog was de invloed van D. wijsgeren als Leibniz, Wolf, Kant; op kerkelijk gebied die van de ‘abt’ Jerusalem, die de oorzaak werd van het ‘afdrijven der kerk met de stroom der eeuw’, zo als bleek bij Betje Wolff. Van de drama's van Schiller werden vertaald: De Rovers, 1789; Don Karlos door E.M. Post, 1789 en door Westerman, 1800; Maria Stuart en De Maagd van Orleans door Kinker, 1807. Deze vertaalde ook de ode An die Freude, 1805, en Das Lied von der Glocke. Clarisse schreef een Ode aan Schiller. Goethe trok ook dadelijk de aandacht. Die Leiden des jungen Werthers, 1774, werd in 1776 tweemaal vertaald; verder nagevolgd, o.a. door Rhijnvis Feith. Hinlopen dichtte een lierzang ter ere van Goethe. Lessings dramaturgie, zie Spectatoriale schouwburg. Kotzebue en Iffland beheersten het Ned. toneel gedurende lange tijd. In 't begin der 19e eeuw vertalingen van Hölty, Bürger, Uhland, Körner, Jean Paul, Matthison, Claudius. Lulofs, vertaler van Luise an Voss in proza, 1811; C. ten Hoet Jr. idem van Hermann und Dorothea. Door Jean Paul leerde men de humor kennen: vertaling door Weiland, 1818. Van geweldige betekenis was de Tübinger School op kerkelijk Hervormd gebied, die in 1835 gevolgd werd door de Groninger Richting van Hofstede de Groot, waaruit het Modernisme voortkwam: Leekedichtjes van De Genestet. Tollens volgde Schiller na in zijn balladen. Verder werden in de 19e eeuw tal van romans vertaald: Zschokke, Hoffmann, Spindler, Tieck; daarnaast toneelwerk. Duitsers als Hoffmann von Fallersleben wekten de liefde voor het Middel-Nederlands. Over de Invloed der Duitsche Letteren op de Nederlandsche schreef G.G. Kaakebeen. Over die invloed in de 2e helft der 18e eeuw H.C.A. Spoelstra, 1931. [Duitse Lier] Duitse Lier, zie Duytse L. [De Duivel] Duivel, De -, treedt op in de mysterie-, heiligen- en mirakelspelen, vaak in een komische rol, b.v. in de Bliscappen en in de Vroede en Dwaze Maagden. In het Sacramentsspel vervullen de twee duivels zelfs de hoofdrol. zie duvelrye. De duivel verscheen op het toneel, afzichtelijk toegetakeld, met vreselijke bedreigingen. De indruk was groot op het volk: Wy sijn verveert als de duvelen komen ende sprecken, Zy sijn so vervaerlycke van aenzigt en hebben soo groote becken. Studie over De Duivel in het drama der M.E. van E.J. Haslinghuis, 1912. [Duizend en een Avond] Duizend en een Avond, verhalen van vreemde en Ned. schrijvers, onder redactie van E. van Lokhorst en C.J. Kelk, 6 delen, 1945. [Geloof aan het Duizendjarig Rijk] Duizendjarig Rijk, Geloof aan het -, bij de dichters onder de Reformateurs, vooral bij Jan Zoet, en onder de Collegianten, b.v. bij Joachim Oudaen voorspeld in zijn Voorschaduwing, 1666. Dit Chiliasme opnieuw bij Da Costa. [Joannes Duker] Duker, Joannes -, zie Duikerius. [Dulces ante omnia Musae] Dulces ante omnia Musae (Liefelijk boven alle dingen zijn de Muzen), Utrechts dichtgenootschap, 1759, waarvan in 1765 Van Alphen lid was; in Bellamy's studententijd befaamde letterkundige kring. Gaf Proeven van Oudheid-, Taal- en Dichtkunde uit, 1775 en 1782. Leden waren M. Tydeman, A. v.d. Berg, Van Alphen, Van de Kasteele, Rhijnvis Feith; dan de eigenlijke kring van Bellamy: Hinlopen, Kleyn, Ockerse, Carp en Rau. [Heiman Dullaert] Dullaert, Heiman -, 1636-'84, uit Rotterdam, 7 jaar leerling van Rembrandt, vriend van Joachim Oudaen, van Samuel en Frans van Hoogstraten, de boekhandelaar, wiens zoon David het leven van Dullaert beschreef en zijn gedichten uitgaf, 1719. Tot zijn werken behoren mooie psalmberijmingen. Verder Minnezuchten en andere gedichten, die aan Vondel doen denken, o.a. zijn Passie-sonnetten. Maar zijn werk werd onverdiend vergeten; Bellamy kende hem; Verwey vestigde opnieuw de aandacht op hem in het Tweemaandelijksche Tijdschrift, 1898. Dullaert was ziekelijk; hij bleef ongetrouwd. Oudaen schreef zijn lijkdicht. Hij was Prinsgezind en ouderling bij de Waalse kerk. Hij was zwak en lange jaren lijdend; de dood was hem een verlossing: Ik ga door de dood uit mijne duisternissen Naar 't onuitbluslijk licht, dat in den Hemel schijnt. Studie over hem door J. Wille, 1926. Behalve zijn oorspronkelijk werk gaf Dullaert een vertaling van de gedichten van Joachim du Bellay. [Joan Dullaert] Dullaert, Joan -, toneelschrijver, vergeleek de mannen van Nil Volentibus bij razende leeuwen. Zijn treurspel Karel Stuart of Rampzalige Majesteit, van 1652, is een navolging van Vondel. Jan van Leiden en Barent Knipperdolling, 1653; derde druk {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} 1669. Daarna nog veel andere stukken, o.a. de vertaling van Mithridate van Racine; Alexander de Medicis of 't Bedrooge Betrouwen, 1653 opgedragen aan Joan Hulft, bewindhebber der V.O.C., ‘Raet van Amsterdam’. Hij vertaalde 't Verloste Jeruzalem van Tasso in proza, 1658. [Inez van Dullemen] Dullemen, Inez van -, geb. 1926, dochter van de volgende, schreef haar roman Ontmoeting met de ander, 1949. [Jo van Dullemen-de Wit] Dullemen-de Wit, Jo van -, zie Jo de Wit. [Mr. Joan Duncan] Duncan, Mr. Joan -, van Schotse afkomst, 1690-1753, raadsman van Willem IV, rekenmeester der domeinen, 1732 gezant naar Berlijn over de erfenis van Willem III. Hij verzamelde 20 000 pamfletten, die hij aan het Land vermaakte; nu in de Kon. Bibl. [Duncanus] Duncanus, zie Donckanus. [Gaston Duribeux] Duribeux, Gaston -, geboren te Oostende in 1903, bekend om zijn romans Bruun, De Laatste Visschen, De Roeschaerd e.a. [Durkerdammer Kramer] Durkerdammer Kramer, zie Overtoomsche Marktschipper. [Du Toit] Du Toit, zie Toit. [Die Duutsce loy] Duutsce loy, Die -, de Duitse wet, namelijk de Saksenspiegel van Eike von Repkow, schout in Anhalt, die ± 1220 het Saksische landrecht optekende. Op hem beroept Maerlant zich in zijn Wapene Martijn: Martijn, die Duutsce loy vertelt, Dat van onrechter gewelt Eygendoem es comen. [duvelrye] duvelrye, toneeltje in de rederijkersspelen, waarin duivels optreden, b.v. in het spel van St. Trudo en vooral in het Sacramentsspel, waar b.v. Lucifer, sittend in de helle, zijn trawanten oproept: Bor, waer sy dy, allen der hellen ghespuys gruys? Duyvels, hoe sidt ghy dus stille als een muys t'huys? Als die trawanten verschijnen Sondich Becoren en Belet van dueghden. zie Duivel. [Constant-Amandus Duvilliers] Duvilliers, Constant-Amandus -, 1803-1885, schrijver van De Fransquillonade of dichtproef op de verbasterde Belgen, de fransquiljons en Co. [Duyfkens en Willemynkens Pelgrimagie] Duyfkens en Willemynkens Pelgrimagie, zie Bolswert. Opnieuw uitgegeven door Hilletje Ruys, 1910. Zie ook De Vynck. [Louisa Duykers] Duykers, Louisa -, geboren te Antwerpen in 1869, schreef Katholiek getinte romans en novellen. [Frederk Duym] Duym, Frederik -, geb. 1674 te Amsterdam, toneelspeler en toneelschrijver; leefde nog in 1751. De Gemartelde Deugt binnen Thorn, 1728, de geschiedenis van burgemeester Rösner, die door de Jezuïeten op het schavot is gebracht; het stuk is een pleit voor vrijheid van godsdienst. De vlugt van Huig de Groot, blijspel, 1742, en in 't zelfde jaar nog 3 stukken over Hugo de Groot. In 1743 Menalippe, treurspel, door de ‘Heeren Visitators’ verworpen, door Duym verdedigd met opmerkingen van Corneille. De stof van een novelle van Boccaccio verwerkte hij in zijn blijspel Het Leven verwekt in den Doode, 1745. In zijn Zaire, bekeerde Turkinne ‘verbeterde’ hij Voltaire. Van 1745 is ook zijn treurspel De broedermoord van Kornelis en Joan de Witt. [Jonkheer Jacob Duym] Duym, Jonkheer Jacob -, 1547- vóór 1624, uit Leuven, kapitein in 't leger van de Prins, vestigde zich 1588 te Leiden en werd er hoofd van de Vlaamse Kamer D'oraigne Lelie; in 1608 ging hij naar Brabant. Schreef 12 toneelstukken, uitgegeven in het Spiegelboeck, 1600, en het Ghedenckboeck, 1606. Het eerste bevat 6 ‘spiegels’ van deugden; het tweede 6 spelen ter gedachtenis aan de moedwil der Spanjaarden: de moord op Prins Willem, 't beleg van Leiden, de inneming van Breda enz. Zijn stukken zijn verdeeld in 5 bedrijven en gedicht in ‘de Fransoische maet’, ook heeft hij komische tussenspelen. Toch is het nog in hoofdzaak rederijkerswerk. Maar hij heeft ook al een figuur als de Spaanse Brabander en hij is de voornaamste toneelschrijver van 't eind der 16e eeuw. Proefschrift van K. Poll, 1898. Door zijn kunst- en vliegwerk is hij de voorloper van Jan Vos; zie Nassausche Perseus. [Mr. Albertus Jacobus Duymaer van Twist] Duymaer van Twist, Mr. Albertus Jacobus -, 1809-'87, trok uit met de Leidse studenten; advocaat te Deventer, 1843 lid v.d. Tweede Kamer, middenman, maakte een ontwerp voor de Grondwetsherziening gereed zonder rechtstreekse verkiezingen, 1847. G.G. van Indië 1851-'56; verbeterde het muntwezen, regelde de vrije handel in de Molukken, voerde het Regeringsreglement van 1854 in, raakte niet aan het Cultuurstelsel; verleende ontslag aan Eduard Douwes Dekker en weigerde hem te ontvangen. Minister van Staat 1857; lid v.d. Tweede Kamer 1858-'62, van de Eerste 1865-'81. Proefschrift over hem van Dr. J. Zwart, 1939; beantwoord in Groot Nederland van 1940 door Du Perron: Van Twist geeft Multatuli gelijk. [Mr. Florimond van Duyse] Duyse, Mr. Florimond van -, 1843-1910, zoon van Prudens, Vlaams musicus; auditeur-militair van Oost-Vlaanderen te Gent, bekend door zijn verzamelwerk Het oude Ned. Lied, 1903-'8. Daarin een overzicht van de schrijvers over het Wilhelmus. Afzonderlijk: Wilh. v. Nassouwe, teksten, vertalingen en melodie. {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} Hij gaf 1882 de Nagelaten Gedichten van zijn vader uit. Verder Het ierste en het tweetste musijckboexken van Susato, van 1551. [Dr. Prudens van Duyse] Duyse, Dr. Prudens van -, 1804-'59, uit Dendermonde, Vlaams dichter, Vaderlandsche Poëzy, 1840; Godjried of de Godsdienst op 't Veld, dichtstuk van 1842; De Spellingsoorlog, luimig heldendicht in vier zangen, 1842. zie Spelling. In 1851 werd zijn Verhandeling over den Versbouw door het Kon. Ned. Instituut bekroond, op voordracht van Van 's-Gravenweert, van Lennep en Da Costa. Van 1849 is De Zang des Germaenschen Slaefs, een geestdriftig lied van Rotholf, strijdmakker van Ambiorix, krijgsgevangen te Rome. Zijn Jacob van Artevelde is een episch verhaal in 8 zangen, 1859; het was zijn laatste grote werk. Tijdens de Belgische Opstand week hij naar het Noorden uit; in 1836 werd hij leraar, in 1838 archivaris te Gent en de grote voorvechter van de Vlaamse Beweging. ‘De laatste rederijker’. Hij schreef ook de geschiedenis der Rederijkkamers in Nederland, uitgegeven door F. de Potter en F. v. Duyse, 1900-1902. J. Micheels gaf in 1893 te Gent een uitvoerige studie over hem uit. Zijn Nagelaten Gedichten in 10 delen uitgegeven door zijn zoon Florimond. Standbeeld te Dendermonde, 1894; gedenkteken op zijn graf te St. Amandsberg. [Duytsche Academie] Duytsche Academie, van Coster, zie A. [Duytse Lier] Duytse Lier, 1671, bundel minnedichten van Jan Luyken; zie daar. Opnieuw uitgegeven door Dr. Maurits Sabbe in het Pantheon. Opgedragen aan Antonides, gewijd ‘Aan de Juffrouws’. Antonides had Mars de bepluimde helm opgezet, nu zou Luyken ‘de schoone Venus met een geschakeerde rozekrans kronen.’ Hij zong voor de ‘allerschoonste voorwerpzels der aarden’. Boven de gedichtjes staat de zang-wijze aangegeven. Gedicht voor zijn aanstaande, Maria de Oudens. 't Boekje heeft 10 afdelingen, elk met een emblema, liederen, verhaaltjes. In 't eerste deel al dadelijk Lucella met de verheerlijking van de liefde: Liefdens-hof braveert het al, Laat 'et haaglen, laat 'et waajen, Laat den Hemel blixems swaayen, Met een sware donder val. Andere liederen verheerlijken de natuur: De dageraat begint te blinken, De Roosjes zijn aan 't open gaan; De Nuchtre Zon komt peerlen drinken, De zuyde wind speelt met de blaan. Daarnaast andere gedichten: De bloemenkrans braveert de gouden kroon, Die 's konings zorg bij nacht doet waken: Geruster zit men onder daken Van riet geboud, als op den hoogen troon. Toen Luyken tot bekering kwam, kocht hij alle exemplaren van De Duytsche Lier op. Hij kocht er meer op dan er verschenen waren: men had ze al nagedrukt. [Sibilla Duyzenddaalders] Duyzenddaalders, Sibilla -, 1731-'89, trouwde 1753 met Dr. Izaak Bilderdijk; moeder van Willem; door de dichter in geen enkel vers bezongen of herdacht. Zij had hem, volgens Herinnering aan mijne Kindsheid, het leven tot een vloek gemaakt van zijn 5e jaar af. [W.A. Dwars] Dwars, W.A. -, 1793-1855, uit Amsterdam, opgeleid voor predikant, doch te zwak voor het ambt. Letterkundige en dichter; zie Vervolgbundel. Zijn ps. W. D-s werd door Potgieter overgenomen. [Jacob Dwinglo] Dwinglo, Jacob -, zie Duinglo. [Dyalogus (Dat)] Dyalogus (Dat) of twisprake tusschen den wisen coninck Salomon ende Marcolphus. Naar de Antwerpse druk van Henrick Eckert van Homberch in 1501 uitgegeven door Willem de Vreese en Jan de Vries. 1941. [Jacob van Dijck] Dijck, Jacob van -, 1567-1631, gezant van Zweden bij de S.G., vriend van Prof. Daniël Heinsius, die hem zijn Lof-sanck op Jesus Christus voorlas. Bredero droeg hem Moortje en Sp. Brabander op. Scriverius wijdde hem de Nederd. Poëmata van Heinsius en getuigde: Al sijn hem wel bewust de spraecken altemael, Soo is de meeste lust tot zijne moeders tael. [J.C. van Dijk] Dijk, J.C. van -, geb. 1882 te Arnhem, predikant te Bloemendaal; schrijver van letterkundige opstellen in Onze Eeuw en in Stemmen des Tijds. [Jelte Dijkstra] Dijkstra, Jelte -, geb. 1879 te Grijpskerk, schrijver van novellen en gedichten in Groot-Nederland, De Gids enz., dichter van schoolliederen, koorliederen en met Frieso Molenaar van cantates; bekend schrijver in het Gron. dialect, ook onder ps. Nikl. Griep; vertaalde o.a. Van den Vos Reinaerde in 't dialect van 't Oldambt; redacteur van het maandblad Groningen; schreef teksten voor Gron. liederen en zangspelen. Was hoofd van een school te Groningen. [Tiede Roels Dijkstra] Dijkstra, Tiede Roels -, 1821-'62, mede- {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} stichter v.h. Selskip for Fryske Tael en Schriftenkennisse in 1844; 1858 archivaris van Friesland. Medewerker aan het ts. Iduna. Dichter; verzamelde Friese sagen en sprookjes; vertaalde de Mhd. Kudrun. [Waling Dijkstra] Dijkstra, Waling -, 1821-1914, Fries schrijver en voordrager; De Frîske Thîl Ulespegel, 1860. Novellen, dichtstukjes, toneelwerk. Fries Woordenboek, 1910-'11. De Friese volkskunde behandeld in zijn werk Uit Frieslands Volksleven, 2 delen, 1895. Gedenkteken te Leeuwarden voor Waling-om. Hij was eerst bakker, dan boekverkoper; droeg voor op winterjounenochten; de Friese Redacteur van Sljucht en Rjucht; schrijver van romans en van 33 toneelstukken. Over zijn Leven en Werk een beschrijving door zijn zoon J.W. Dijkstra, 1949. [Ds. Dr. Johs Dyserinck] Dyserinck, Ds. Dr. Johs. -, 1835-1912, uit Haarlem, beschreef 1903 het leven van Nicolaas Beets. Zo had hij in 1881 een Ter Nagedachtenis gewijd aan Jacobus Bellamy bij de onthulling van de gedenksteen te Vlissingen. Hij schreef 1884 Hulde aan Wolff en Deken en gaf in 1904 haar Brieven uit. Van 1908 is zijn boek over Haverschmidt; van 1907 Ver Huell; van 1908 ook Het Studentenleven in de Litteratuur. (‘De Medewerkers van Klikspaan’.) Doopsgezind predikant. E. [Dr. C.H. Ebbinge Wubben] Ebbinge Wubben, Dr. C.H. -, geb. 1874 te Staphorst, onder-bibliothecaris van de Kon. Bibl. Schreef 1903 zijn proefschrift over Mnl. Vertalingen van het O.T. Bewerkte 1932 het slot van Verdams Handwoordenboek van 't Mnl. [Ecbasis Captivi] Ecbasis Captivi (L. = de ontsnapping van de gevangene), het eerste dierdicht, ± 940, van een monnik uit Saint-Evre bij Toul, in het L. geschreven. In 1834 te Brussel gevonden door Jacob Grimm, uitgegeven door hemzelf in 1838, door E. Voigt 1875. De schrijver verwerkte fabels van Esopus, maar ook Arabische vertellingen. Zie ook Ysengrinus. [echo-dicht] echo-dicht, bestaat uit vragen, door een zogenaamde echo beantwoord. Zo die van Heynsoon Adriaensen; zie Rethorica. Hij zong de vraag; zijn zoon gaf het antwoord: Wat sijn nu Papen en Moniken, die songen als een lijster? Bijster. Wat sullen sij nu moeten doen, dese geleerde clercken? Wercken. Van Roomse zijde daartegenover echodichten over de nieuwe predicanten: Wat sijn 't dan voer lieden, trotsich en vermeten? Valsche profeten. Wat hebben sy onder hun schaepscleet ghedolven? Grijpende wolven. Een echo-dicht is ook Vondels Gesprek op het Graf van Oldenbarnevelt, 1619. In de vorm van een echo-dicht het toneel tussen Velzen's schildknaap en Timon de Tovenaar, die geraadpleegd wordt over de uitslag van de onderneming tegen Floris V in Hooft's treurspel Geeraert van Velsen. [De Echtscheiding] Echtscheiding, De -, een van de bekendste gedichten van Tollens, met nawerking van Feith: de rechter, die de zaak voor zich krijgt, schreit mee. Veel voorgedragen. [Echtscheiding van Jan Klaaz en Saartje Jans] Echtscheiding van Jan Klaaz en Saartje Jans, zie Asselijn en Jan Klaaz. [Eckart] Eckart, 1260-1327, Dominicaan; ‘de vader der Duitse mystiek’, te Keulen. Zijn leer na zijn dood veroordeeld, 1329. zie mystiek. Zijn tractaten, sermoenen en exempelen zijn herhaaldelijk vertaald; 14e eeuw. En ook bestreden, o.a. door Jan van Leeuwen, de kok van 't klooster Groenendael van Ruusbroec; vóór 1355. Over Meister Eckart en de Ned. mystiek een artikel van De Vooys in 't Ned. Arch. v. Kerkgesch. Zie ook Ruusbroec. Gustav Landauer's bloemlezing uit Meester Eckhardt's mystieke geschriften werd in 't Ned. vertaald. H. Aalbers verzamelde een nieuwe bloemlezing en schreef er een Inleiding bij, 1939. [Gerard van Eckeren] Eckeren, Gerard van -, ps. van Maurits Esser. [Meester Eckhardt] Eckhardt, Meester -, zie Eckart. [F.R. Eckmar] Eckmar, F.R. -, ps. van Jan de Hartog als schrijver van detective-verhalen. [eclogae] eclogae (uitgezochte gedichten), de naam van een 10-tal idyllen van Vergilius, ± 40 v. Chr. Geleidelijk verkreeg ecloga de betekenis van idylle. [Economische Liedjes] Economische Liedjes, van Betje Wolff, tot opvoeding van het volk, tot verlichting en verzachting van zeden ‘van de mindere man’, en tot verbetering van de volkszang, 1781; eerste werk met Aagje Deken samen. De 3 deeltjes bevatten samen 120 liedjes bij 120 plaatjes; er kwamen tot 1792 acht drukken van, ofschoon de prijs niet gering was. Gezongen op bekende wijzen. Opwekking tot braafheid, vroomheid en vooral tot tevredenheid, dankbaarheid en plichtsvervulling: De vrolijke kindermeid, De dankbare dienstmeid. De Economische Liedjes waren zo in trek, dat een Amsterdamse uitgever in 1781 reeds Matrooze Liedjes uitgaf als een ‘vervolg’ er op, ofschoon ze in 't geheel niet van Betje of Aagje waren. {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} [Mr. Peter Ecrévisse] Ecrévisse, Mr. Peter -, 1804-'79, geb. te Obbicht bij Sittard, 1839 vrederechter te Eeklo, schrijver, o.a. van De Bokkenrijders, 1845, en van veel verhalen. De Nicht uit de Kempen, 1864. De Teuten, 1844; 2e druk De drossaert Clercx, 1846. [edele conste] edele conste, de edele kunst, n.l. die der Kamers van Rethorycke volgens hun eigen hoge opvatting; gering geschat door de Renaissance-dichters, te beginnen met Jan van Hout, die de klassieken volgden. Bij hem was nòg meer verheerlijking der poëzie, maar het was andere poëzie. zie poëtiek. [Een Edelman onder de ploerten] Edelman onder de ploerten, Een -, pleidooi van Van Vloten voor Onno Zwier van Haren; zie daar. [Vanden derden Edewaert] Edewaert, Vanden derden -, geschiedwerk van Jan van Boendale over de strijd van Eduard III van Engeland tegen Frankrijk, 1338-'40, die van Antwerpen uit gevoerd werd. Fragment van 2000 regels bewaard; 1347. Uitgegeven door J.F. Willems, 1840. [Koning Edipus] Edipus, Koning -, treurspel van Sofokles, I. door Vondel vertaald, 1660. Opgedragen aan Joan Huydecoper, heere van Maerseveen, burgemeester van Amsterdam. De stukken van Sophokles voeren helden ten tonele, die vruchteloos tegen het noodlot strijden. Zo Oedipus, als vondeling opgevoed, die zijn vader, de koning van Thebe, doodt; met zijn moeder trouwt; dit vernemende zich van het licht der ogen berooft en als balling zijn rijk verlaat. II. vertaling van Bilderdijk, 1779, Edipus, koning van Thebe, in 1789 gevolgd door De dood van Edipus, de vertaling van Oedipus op Colonus. [Editha] Editha, zie E.J. Hasebroek. [Eduard van Gelre] Eduard van Gelre, 1336-'71, zoon van Reinoud II en Eleonora van Engeland, zette 1361 zijn broer Reinoud III (de Dikke) gevangen op 't kasteel Nijenbeek en regeerde voortaan als hertog. Sneuvelde tegen de hertog van Brabant. Zijn tragisch einde gaf Jacob van Lennep aanleiding tot het dichten van de ‘legende’ E. v. Gelre; 1847. Van Lennep had verklaard, geen verhalende dichten meer te schrijven na het optreden van Beets. Nu antwoordde deze: Van Lennep, mooi is 't niet, Dat gij mij hebt bedrogen, Maar mooi en meer dan mooi is 't lied, Waardoor gij 't deedt. Hetzelfde onderwerp in treurspelvorm door Van Oordt, 1902, uitgegeven 1909. [Herwin Eeckel] Eeckel, Herwin -, pseud. van Hilarius Alleays. [Constant Eeckels] Eeckels, Constant -, geb. 1879 te Antwerpen, R.K. schrijver en dichter. Medeoprichter van het ts. Vlaamsche Arbeid. Hij was eerst drukkersgezel, toen klerk, daarna ambtenaar aan 't min. v. Landbouw te Brussel; † 1934. [Joris Eeckhout] Eeckhout, Joris -, geb. te Deinze 1887, aalmoezenier te Gent, Vlaams schrijver en criticus. Een inleiding tot Karel v.d. Woestijne, 1936. Onze Priester-dichters, 1922. Proza van Vlaamsche priesters, 1923-'27. [Eeclo] Eeclo, stad in O. Vlaanderen, ten Z. van Aardenburg. Standbeeld van Ledeganck, onthuld 1897 met de eerste Vlaamse rede van kroonprins Albert. [Dr. Frederik van Eeden] Eeden, Dr. Frederik van -, 1860-1932, geb. te Haarlem; schreef als student toneelstukjes: Het Sonnet; Frans Hals; Het Poortje, 1884; De student thuis, 1886; Don Torribio, 1887. Van betekenis zijn pas De Kleine Johannes en Johannes Viator, 1892. Als socioloog kwam hij tot zijn coöperatieve communistische hoeve Walden te Bussum, die weldra te niet ging. De naam Walden is de titel van een boek van de Am. schrijver H.D. Thoreau, 1886, vertaald in 1902 door Suze de Jongh van Damwoude. In 1903 verscheen een scherpe kritiek, Braga op Walden door N.N. (d.i. J.H. de Veer). Henriëtte Holst Hendrix, een journaliste, had reeds in 1901 uitgegeven: Een week in de Kolonie der Internationale Broederschap. Als criticus is Van Eeden vooral de dichter van Grassprietjes of Liederen op het gebied van Deugd, Godsvrucht en Vaderland, door Cornelis Paradijs, oud-makelaar in granen, onder het motto: Dankt allen God en weest verblijd, Omdat gij Nederlanders zijt! Twee regels ontleend aan Beets, die met Ter Haar en vooral Ten Kate scherp aangevallen werd, 1885. De huiselijke poëzie werd geparodieerd: Ach hemel, wat moet ik beginnen! Dat God zich nu mijner erbarm! De dokter ging flusjens naar binnen, En reeds is de luiermand warm. ‘Verse lauwerblaadjes’ werden gevlochten om de hoofden van Neerlands ‘Dichterhelden’; het Predikantenlied was een ‘hulde’ aan onze geestelijke stand: Ten Kate! Ten Kate! Hoe glanst gij in uw state Van ethisch en irenisch licht! Beheerscher van 't godsdienstig dicht! Van Eeden was een van de voornaamsten in de Beweging van Tachtig, medeoprichter van De nieuwe Gids, 1885. Trad uit de redactie 1894, omdat ‘de ethische schoonheid meer moest worden gehandhaafd.’ De eerste jaargang van de Nw. Gids begon met het eerste hoofdstuk van {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} De Kleine Johannes. In 1905-'6 schreef Van Eeden er een twede en derde deel bij, met een scharenslijper Marcus Vis als Christusfiguur; vergeleken bij het zeldzaam mooiste eerste deel van geen waarde. Daarover een ‘studiebeeld’ van P. Landsberg, 1924. Verder schreef Van E. zijn Studies, 1890-1908; dan gedichten als Van de Passielooze Lelie; Ellen, een Lied van de Smart, 1891; het wijsgerig gedicht Het Lied van Schijn en Wezen, 1895; vertalingen van Rabindranath Tagore, een Hindoe-wijsgeer. Van 1902 is zijn geschrift Over Woordkunst, een felle aanval op de Nw. Gids, waarin hij betoogde dat de volgelingen van Perk en Kloos door hun rethoriek weer vervallen zijn in dezelfde fouten, door Kloos zo heftig bestreden. Dit werd ook betoogd door Van Deyssel: Over Wankunst. Verder Langs de Weg, verspreide opstellen. Ook de Brieven aan Henri Borel zijn uitgegeven. In 1922 ging Van Eeden tot de R.K. Kerk over. Zijn toneelwerk is weinig gespeeld: De broeders, tragedie van het recht, 1894, in verzen; Lioba, drama van trouw, 1897, ook in verzen; Minnestral, 1907, over het communisme; IJsbrand, 1908, de miskende profeet; Het Beloofde Land, 1909, spot met zijn eigen mislukte kolonie Walden; De Heks van Haarlem, 1915, historisch toneelspel. Van de koele meren des doods, 1901, is een psychologische roman over een zenuwlijderes. Een romantisch toneelwerk leverde Van Eeden in zijn Bokkenrijders, van 1917. Over hem schreef Dr. G. Kalff Jr., De Psychologie van den Tachtiger, 1927; ‘niets meer dan een zwaarlijvig schotschrift’, schreef Greshoff. Dr. W.H. v. Tricht wijdde 1934 zijn proefschrift aan Van Eeden, Denker en Strijder. Feber schreef over zijn Ontwikkelingsgang, 1922. In 1939 verscheen uit de nalatenschap van Verwey F. v. Eeden, aan de hand van brieven, beoordeling van Van Eedens werken. Zie ook Lieven Nijland en H. Padberg. Van Eeden was getrouwd met Martha van Vloten, een dochter van Dr. Johannes; hij was de zwager van Albert Verwey. Het huwelijk werd ontbonden. De studie van Verwey is een vernietigend vonnis (M. ten Braak). Van Eeden's Dagboek is uitgegeven. Het 9e (laatste) deel verscheen in 1946. In de U.B. te Amsterdam bevindt zich het Van-Eedenmuseum. Liber Amicorum, 1930, aangeboden door Van Deyssel, Verwey e.a. Monument te Bussum, 1950. [Jakob van Eeghen] Eeghen, Jakob van -, 1818-'34, te Amsterdam. Een Keuze uit zijn Nagelaten Gedichtjes werd uitgegeven 1835. [Wopke Eekhoff] Eekhoff, Wopke -, 1809-'80, archivaris van en uitgever te Leeuwarden, schreef heel veel over de geschiedenis en aardrijkskunde van Friesland; over Friese spreekwoorden; Bijzonderheden omtrent Borger, 1842; Bloemlezing uit Starter, 1862. Levensschetsen van Friezen. Levensbeschouwing van Dr. Eeltje Halbertsma. [J.H. Eekhout] Eekhout, J.H. -, geb. te Sluis in 1900, journalist, dichter en romanschrijver: De Boer zonder God, 1933; Patriciërs, 1934, met beschrijving van het prachtige land van W. Zeeuws-Vlaanderen; Warden, een koning, 1937. Gilgamesj, 1934; Tijl Uilenspiegel. In 1939 gaf hij een dichterlijke vertaling uit van het Finse heldendicht Kalevala naar het Duits van Schiefner. In 1942 een bloemlezing, De betoverde pelgrim, uit Eekhouts werk, door R. Houwink. - Zijn Hart van Holland, ‘keur uit onze historische zee-lyriek’, 1941, lokte ernstig verzet uit van de uitgever Nijhoff, daar alle verzen voorkomen in Varen en Vechten; zie daar. Van 1941 is ook de roman Pastoor Poncke van Damme. [Jan Eelen] Eelen, Jan -, geboren te Antwerpen in 1877, schreef gevoelige gedichten en vertaalde verscheidene werken van Maeterlinck. [Govert van der Eembd] Eembd, Govert van der -, rederijker te Haarlem, volgde Hooft na in Haerlemse Belegeringhs Treur-Blij-eynde-Spel, 1619 gespeeld door de Wyngaerd-ranken, en in het treurspel Sophonisba, 1620, gebouwd naar Seneca's model. Hij vertaalde 1618 Den getrouwen Herder van Guarini. [Een en dertig uit of beurt om beurt] Een en dertig uit, of beurt om beurt, dat is zooveel klinkkerts, bestaende in lof, verwyt, aanmoediging en eersporen: opgezongen voor en na de bevochte zegen tegens d'Engelsche vloot. Amst., 1666. Gedichten op de Ruyter, de stad Amsterdam, Duke of York, Corn. Tromp, de Oost Ind. Comp., v.d. Hulst, e.a. Door D.J.V.P. [eenheid van handeling, plaats en tijd] eenheid van handeling, plaats en tijd, zie Aristoteles. [Een is noodigh] Een is noodigh, lijfspreuk van Carel van Mander. [Eens Meien morgens vroe] Eens Meien morgens vroe, een van de minnedichten van hertog Jan I van Brabant. [De Eenzaamheid] Eenzaamheid, De -, uitvoerig gedicht van Rhijnvis Feith, met dezelfde sombere stemming als De Wereld, welk stuk in dezelfde band uitgegeven werd in 1821. [J.K. v. Eerbeek] Eerbeek, J.K. v. -, ps. van M. Boss. [Eerekrans van Rethorica] Eerekrans van Rethorica, verzameling van stukken, voorgedragen op het ‘Kerkmis-Feest’ van Noordwijk-Binnen, 1709. Deelnemers waren de Kamers van Noordwijk, {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} Wassenaar, Schiplui, Schiedam, Scheveningen en Katwijk. [pater Dr. B.C.J.M. van den Eerenbeemt] Eerenbeemt, pater Dr. B.C.J.M. van den -, leraar; in 1935 Het Kind in onze Middeleeuwsche Literatuur (diss.); Vondel en Engeland (Vondelkroniek, 1935); Joseph in Dothan (id., 1939). [Herman van den Eerenbeemt] Eerenbeemt, Herman van den -, 1890-1951, letterkundige, red. v. het R.K. weekblad Opgang; uitgever. Dichter van toneelspelen: Judith, 1916; Samson, 1918; heldenspelen in verzen. [Eerloos] Eerloos, drama van W.G. van Nouhuys, waarin de kas van de Rijksontvanger bestolen wordt door zijn zoon; veel opgevoerd, ook vooral door rederijkerskamers. [De Eerlooze] Eerlooze, De -, toneelstuk van Multatuli, 1843; later omgedoopt als De Bruid daarboven. zie daar. [Eerste Bliscap] Eerste Bliscap, zie Bliscap. [De Eerste Dag eens nieuwen Levens] Eerste Dag eens nieuwen Levens, De -, de eerste historische roman van Schimmel, 1855; de overgang van Enkhuizen naar de Prins in 1572. [Anny van Ees] Ees, Anny van -, geb. te Leiden 1896, zie v.d. Lugt Melsert. [J.C. van Ees] Ees, J.C. van -, geb. te Leiden 1896, toneelspeler; leider van de hoorspelen van de A.V.R.O. [Twaalfde Eeuw] Eeuw, Twaalfde -, oudste overblijfselen der Ned. letteren; Van Veldeke. [Dertiende Eeuw] Eeuw, Dertiende -, tijd van de vertaalde en nagevolgde ridderromans. Vanden Vos Reinaerde. Dichterlijke werken van Hadewych. Didactisch en lyrisch werk van Maerlant, 1235-1300. [Veertiende Eeuw] Eeuw, Veertiende -; school van Maerlant: Jan van Boendale. Mystiek van Jan van Ruusbroec. Sprooksprekers: Willem van Hildegaersberch. Abele spelen en sotternieën. Verval der ridderromans. Vervolg op Reinaert. Marialegenden als Theophilus en Beatrijs. [Vijftiende Eeuw] Eeuw, Vijftiende -, Dirc Potter, Der Minnen Loep; opkomst der Kamers van Rethorycke; heiligen- en mirakelspelen; Eerste Bliscap; Mariken van Nimwegen; Sacramentsspel. Uitvinding der Boekdrukkunst. Ridderromans verwerkt tot volksboeken. Geestelijk en wereldlijk lied. Stichtelijk proza van de moderne devotie. [Zestiende Eeuw] Eeuw, Zestiende -, bloei der Rederijkers: Cornelis Everaert; Matthijs de Casteleyn. Zinnespelen: Elckerlijc. Opkomst der Hervorming: 1o. in de Rederijkersstukken; 2o. in de Souterliedekens; 3o. Psalmberijmingen; 4o. Geuzenliederen. Daartegen Anna Bijns. Opkomst der Renaissance; zie daar. Twespraeck der Nederduitsche Letterkunst: taalzuivering onder leiding van de Egelantier. Proza: Biencorf van Marnix. Wilhelmus. Coornhert, Spieghel en R. Visscher. [Zeventiende Eeuw] Eeuw, Zeventiende -, bloeitijd der Renaissance: Hooft, Bredero, Coster, Cats, Huygens, Starter. Eerste Duytsche Academie. Vondel. De Gouden Eeuw. 't Nieuwklassieke drama. Het Houwelyck van Cats. Proza: Statenvertaling en de geschiedwerken van Hooft. Schouwburg van Amsterdam. Stukken met kunst- en vliegwerken; Jan Vos. Kluchten. De blijspelen van Michiel de Swaen, Willem Ogier, Bernagie, Alewijn en van Asselijn; Jan Klaaz. Godsdienstige werken van Van der Wielen, Revius, Jan Luyken, Camphuysen, Poirters. [Achttiende Eeuw] Eeuw, Achttiende -, Tijd der Dichtgenootschappen, maar ook van Poot, Langendijk en de Van Harens. Proza van Van Effen en Stijl. In het laatste vierde deel opgewekt leven: de Verlichting: Bellamy, Feith, Van Alphen. Proza van Wolff en Deken. [Negetiende Eeuw] Eeuw, Negentiende -; Vrijheidsdichters: Helmers, Loots. Liberalen en hun bestrijders, de anti-revolutionnairen Bilderdijk en Da Costa. Sedert ± 1830 de Romantiek: Potgieter, Van Lennep, Mw. Toussaint, Oltmans. Copiëerlust des Dagelijkschen Levens. Humoristen. Opkomst der Vlaamse Beweging: Jan Frans Willems, Conscience, Ledeganck, Van Duyse. Begin der Vernieuwing: Multatuli, Vosmaer. Kritiek: Busken Huet. Beweging van Tachtig: Jacques Perk, Kloos, Nw. Gids. In Vlaanderen: Gezelle; Van Nu en Straks; Pol de Mont; De Geyter. [Twintigste Eeuw] Eeuw, Twintigste -, Verwey en de Beweging; Van Eeden. Socialistische kunst: Gorter, Mw. Roland Holst, Adama van Scheltema, Heyermans. De moderne roman: De Meester, Robbers, A.M. de Jong. Kritiek: Dirk Coster; E. du Perron. Ontplooiing in velerlei richting: Chr. en R.K. dichters en schrijvers; grote ontwikkeling in Vlaanderen; opkomst van het Afrikaans. Dialectliteratuur. [Eeuwgetij der Heilige Stede te Amsterdam] Eeuwgetij der Heilige Stede te Amsterdam, gedicht van Vondel ter ere van het Mirakel van Amsterdam van 1345, toen een wonderdoende H. Ouwel werd ontdekt, die sedert in de Kapel der Heilige Stede bewaard werd tot de dagen der Hervorming; 1645. Zie ook Marius. [Nederlands Eeuwgetij] Eeuwgetij, Nederlands -, bundel klinkdichten van Izaäk van Nuyssenburg, 1772. [Mr. Justus van Effen] Effen, Mr. Justus van -, 1684-1735, tijdgenoot en vriend van Swift. Hij bleef bekend door zijn Hollandsche Spectator, een weekblad. In 't begin schreef hij in het F. Hij was geb. te Utrecht als zoon van een officier, werd huisonderwijzer bij voorname familiën, en gezantschapssecretaris. Maar hij keerde zich af van het F. en schreef 1731-'35 voor zijn Spectator zijn 400 vertogen, aanschouwelijke schetsen over het {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} Hollandse leven, geschreven door iemand die het buitenland gezien had. Hij was in Engeland en Zweden geweest; van 1724-'27 woonde hij met zijn leerling Huysman te Leiden en promoveerde er zelf ook. Daarop ging hij met een andere vroegere leerling, graaf van Welderen, als gezantschapssecretaris naar Londen. Door diens bemiddeling is hij in 1732 commies geworden van 's Lands oorlogsmagazijnen te 's-Hertogenbosch, zodat hij sedert tijd had voor zijn letterkundig werk. Zijn bekendste schets is Kobus en Agnietje, een burgervrijage. Het Frans was Van Effens tweede moedertaal. In 1711 was hij lid van een letterkundige kring, waar alles in het F. behandeld werd. Deze Haagse kring gaf van 1713-'36 een tweemaandelijks tijdschrift uit Journal de la Haye. Hierin werd ook in sterke mate de aandacht gevestigd op het werk van de Engelse wijsgeren, dichters en schrijvers. Van Effen waardeerde in het bijzonder het weekblad The Tatler (De Praatvaar) van Richard Steele, 1709, met Joseph Addison als voornaamste medewerker, dat over allerlei vraagstukken handelde. Van Effen gaf van Mei 1711-Dec. 1712 het weekblad Le Misantrope (Mensenhater) uit; werkte daarna 1713-'21 aan Le Journal Littéraire; stichtte 1718 het weekblad La Bagatelle en in 1724 Le Nouveau Spectateur Français. Van Effen had in E. kennis gemaakt met Newton, Swift en Pope; was er lid geworden van de Royal Society. Hij vertaalde 1710 werk van Shaftesbury, een pleidooi voor verdraagzaamheid van Swift, 1721; de vrije gedachten over godsdienst van Mandeville, 1722. In 1731 begon hij met zijn weekblad De Hollandsche Spectator; hij had nu vrijmoedigheid genoeg, om voor zijn eigen volk als mentor en moralist op te treden. Maar hij vermeldde zijn naam niet, ook nog niet, toen zijn blad tweemaal in de week verscheen. Nu keerde hij zich tegen het gebruik van F. woorden in 't Nederlands en tegen de navolging van F. zeden en gebruiken in het algemeen. Hij was de eerste, die Robinson Crusoe van Defoe vertaalde. Zijn blad maakte opgang, toen hij in het 6e Vertoog de mildheid en in het 8e de kloekmoedigheid der Hollanders geprezen had. Maar meer was er te laken: het provincialisme, de onverdraagzaamheid, de schijnvroomheid, de bekrompenheid, de gulzigheid, de malle moeders, de petitsmaîtres (fatten). Medewerkers waren P.A. Verwer, Snakenburg, Mr. J. Elias, Jan van Rijsen, W. Suderman en Lucas Pater, die echter samen nog niet het tiende leverden van de vertogen. N.G. v. Kampen schreef een studie over Justus van Effen en de prozastijl. De Brieven en Uitboezemingen van de Oude Heer Smits zijn geheel in de geest en in de stijl van Van Effen. Van Effen geschetst in Leven en Werken door Dr. W. Bisschop, 1859. Zijn vertrouwdste gegevens zijn uit de levensbeschrijving door P.A. Verwer in de 2e druk v.d. Spectator. Proefschrift over Van Effen van Dr. W. Zuydam, 1922. Van Effen als criticus in de Spectator volgde Horatius en Boileau; zie Kritiek; ook prijst hij Telemachus van Feitama; hij veroordeelde de dichtgenootschappen in hun eigendunkelijkheid. Van Vloten gaf een bloemlezing uit Van Effen in het Pantheon; Koopmans bezorgde een bloemlezing met Inleiding in de Bibl. v. Ned. Lett. In 1889 had Stellwagen ook al een Bloemlezing uitgegeven met Inleiding. [Egelantier] Egelantier, zie Eglantier. [Clara Eggink] Eggink, Clara -, geb. 1906 te Utrecht, nu Mw. Bloem, verwierf in 1940 de Van der Hoogt prijs met haar dichtbundel Het Schiereiland. Schreef ook kritieken in Den Gulden Winckel en 't Critisch Bulletin. [Egidius] Egidius, reizende zanger uit de 14e eeuw, alleen bekend door twee klaagliederen van zijn gezel bij zijn dood: Egidius, waer bestu bleven? [De Eglantier] Eglantier (wilde roos), De -, zie In Liefde Bloeiende. [Eglentiers Poëtens Borstweringh] Eglentiers Poëtens Borstweringh, leer der dichtkunst van Rodenburg, 1619. zie daar, en ook Poëtiek. Bevat ook 80 Liefds-zinnebeelden, 3 tafelspelen, 11 bruiloftsdichten en 200 klinkdichten. [Klooster van Egmond] Egmond, Klooster van -, gesticht door graaf Dirk I; stenen gebouw onder Dirk II, 977; bekend om zijn boekerij, aanvankelijk alleen, later vooral L. boeken. De boekenlijst van broeder Baldewinus werd uitgegeven door Van Wijn in zijn Huiszittend Leven en opnieuw door Dr. H.G. Kleijn, 1887. [De Dood van de Graaven Egmond en Hoorne] Egmond en Hoorne, De Dood van de Graaven -, treurspel van Asselyn, 1685; de kerkeraad van Amsterdam kwam er tegen op, omdat Alva in dit stuk de Hervorming scherp veroordeelt. [De Eiber van Egmond] Eiber van Egmond, De -, berijmde overlevering van Jacob van Lennep, ingevoegd in de ‘legende’ van Jacoba en Bertha; de ooievaar, die tot dank een gouden ring meebrengt. [P.F.L. von Eichstorff] Eichstorff, P.F.L. von -, 1799-1848, uit Oldenburg, 1816 kadet der artillerie in {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} Ned. dienst, sedert 1827 ontvanger. Vertaalde de Frithjofs Saga van Tegner, 1851. Bracht Ned. gedichten in 't D. over. [De Eigenbaat] Eigenbaat, De -, deftig gedicht in alexandrijnen van Bernardus Bosch, in 1785 geparodieerd door Kinker in een paar honderd trippelverzen. [Tieranny van Eigenbaat] Eigenbaat, Tieranny van -, zie T. [Eigen Haard] Eigen Haard, geïllustreerd weekblad, opgericht 1875. In 't begin was Jeronimo de Vries de voornaamste medewerker; redacteur in 1886. [Jan Eigenhuis] Eigenhuis, Jan -, 1866-1944, uit Aalsmeer, hoofd van een school te 's-Gravenhage 1902-'22. Beschreef in zijn verhalen het leven in Waterkerk (Aalsmeer) en de Vlaspolder, d.i. de Haarlemmermeer. De De roman Groei is uit de onderwijzerswereld. [Eigen Volk] Eigen Volk, tijdschrift voor volkskunde onder redactie van J. Rasch, 1929. zie Volkskunde. [Het Eiland van Verwarring] Eiland van Verwarring, Het -, blijspel van Elvervelt; zie daar. Bewerking van de Menaechmi van Plautus. [J. Eilkema de Roo] Eilkema de Roo, J. -, zie Joh. Tersteeg. [Dr. C. Ekama] Ekama, Dr. C. -, 1824-'91, stadsgeneesheer te Haarlem, bibliothecaris van Teyler's Stichting, Keizer van de Wijngaertrancken tot de opheffing 1874, bekend om zijn kostbare verzameling boeken en platen; schreef veel over geschiedenis, vooral van Haarlem. [Elisabeth Elbers] Elbers, Elisabeth -, Afrikaanse dichteres. [W.A. Elberts] Elberts, W.A. -, 1820-1903, kostschoolhouder te Leiden 1850, schoolhoofd te Zwolle 1857, leraar a.d. Rijks H.B.S. aldaar, 1867. Schreef behalve veel werken voor de school en over geschiedenis Chronologische Handleiding van de Ned. Letterkunde, 1843. Bewerkte 1878 voor Noord-Nederland de eerste druk van het Biografisch Wdb. der Letterkunde; 2e druk door Frederiks en Van der Branden. [Jan G. Elburg] Elburg, Jan G. -, geb. 1919, dichter van Klein T(er)reurspel, 1946 en van Door de Nacht, 1948. [Spiegel der Salicheit van Elckerlyc] Elckerlyc, Spiegel der Salicheit van -, moraliteit uit de 2e helft der 15e eeuw. Elckerlyc is het mensdom; dit stuk herinnert aan het uur van de dood. De Dood daagt Elckerlyc voor Gods rechterstoel; Elckerlyc die zonder zorgen geleefd heeft! Gezelschap, Vrienden, Magen, Het Goed en Kracht weigeren hem te vergezellen, maar Deugd en Kennis gaan mee en helpen hem in de hemel. Het stuk is van Pieter Dorland van Diest, die de priesters in hoge ere houdt, vrij zeker zelf een priester. Volgens Th. de Jager in het ts. Roeping van 1943 moet daarom Anthonis de Roovere de dichter geweest zijn. Hij begint het stuk met God zelf, in verhevenheid ten troon gezeten, die de verschrikkelijke Dood afvaardigt, om de zorgeloze Elckerlyc in zijn schitterend gewaad te halen. Het stuk werd ± 1485 op een Landjuweel te Antwerpen bekroond. Het is niet geheel zeker, dat het stuk geen vertaling is van het E. zinnespel van Every Man; waarschijnlijk is het Ned. spel in het E. overgebracht evenals Marieken van Nimwegen. Uitgeg. d. Logeman te Gent 1892 en 1902; Dr. K.H. de Raaf, 1897; ook door H. Endepols. Prof. Dr. J. v. Mierlo schreef: De prioriteit van Elckerlijc tegenover Everyman gehandhaafd, 1948. Dan Nieuwe bijdragen met een geëmendeerde uitgave, 1949. Het Ned. stuk werd door de humanist Christianus Ischyrius omgewerkt tot een L. drama Homulus, 1536. De uitgever was een Keulse drukker Jasper van Gennep. Deze gaf in 1540 een D. drama Homulus uit, dat in 1556 weer in 't Ned. vertaald werd. Uitgegeven door J.W. v. Bart, 1904. Bovendien behandelde de Ned. humanist Macropedius dezelfde stof in zijn drama Hecastus, 1538, in Hervormde zin. Elckerlyc werd vertoond door Willem Royaards in 1909; Dr. P.H. v. Moerkerken schreef daar een inleiding bij. In Salzburg werd de D. bewerking Jedermann als openluchtspel opgevoerd. In 1951 opvoering van Elckerlyc op de Markt van Delft. Elckerlyc-studiën van L. Willems, 1934; over Elckerlyc van J.W. Muller, 1935. De stof werd bewerkt door Isaäc Vos; zie daar. [Elck wat wils] Elck wat wils, zinspreuk van Roemer Visscher; ook wel elck syn tydt. [Gerard van Elden] Elden, Gerard van -, is de schuilnaam van een in 1923 geboren Vlaams dichter. Gaf met Frank Meyland en Luc van Geertsom Podium uit. Werkte mede aan De Faun en aan Nieuw Gewas. [Karel Elebaers] Elebaers, Karel -, geboren te Antwerpen in 1880, schreef gedichten, verhalen en essays, o.a. een studie over Walschap. [Elegast] Elegast, roofridder uit nood; zie Karel ende Elegast. Elegast = Elvegast, de Elfenkoning; D. Alberich, verfranst tot Aubry, Auberon, Oberon. In de Mnl. roman heeft Elegast nog heel wat van de elfennatuur: hij kan sloten laten openspringen, met toverwoorden iemand doen inslapen en de taal der dieren verstaan. zie Oberon. [E-legende] E-legende, van J. van Lennep; zie A-saga. [elegie] elegie = klaaglied; weemoedig gedicht ter uitdrukking van verloren geluk of verdriet. 't Menschelijk Leven van Willem van Haren; Ode aan den Rijn van Borger; Ada {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} van Holland door Staring; De Ledige Stoel van De Bull; Lijkzang op mijn Dochtertje en Vertroostinge aan Geeraart Vossius van Vondel; Brugge van Ledeganck. [Elektra] Elektra, dochter van Agamemnon en Klytemnestra, vrouw van Pylades, spoorde haar broeder Orestes aan, de dood van Agamemnon op Klytemnestra te wreken. Treurspel van Sophokles, vertaald door Vondel, 1639, opgedragen aan Tesselschade. [Mr. Willem den Elger] Elger, Mr. Willem den -, 1677-1703, uit Den Haag, schrijver van uit het F. vertaald toneelwerk, o.a. Wagt me voor dat Laantje, klucht, 1698. Zijn Rotterdamsche Arcadia verscheen 1699 en opnieuw 1726. Verder Zinnebeelden der Liefde, 1732. [Elias] Elias = Elius, de Zwaanridder. [Mr. Jacob Elias Michielsz.] Elias Michielsz., Mr. Jacob -, 1698-1750, uit Amsterdam, gedeputeerde ter Generaliteitsrekenkamer voor Utrecht, dichter van kluchten, medewerker aan Van Effens Spectator; zie Snakenburg. [Michel Elias] Elias, Michel -, 1650-1702, toneelschrijver te Amsterdam, schreef 1693 en '94 Waerschouwingen aan de E.E. Heren Regenten van de godshuizen over de directie van de Schouwburg. Daarin o.a. dat er te weinig kleren zijn, zodat verschillende natiën met hetzelfde gewaad op het toneel verschijnen. Zelf dichtte hij de klucht De ontvoogde vrouw, 1688; De bekerde dronkaart, 1691. [Eline Vere] Eline Vere, roman van Louis Couperus, 1889, waarmee hij plotseling naam maakte. Naturalistische psychologische noodlots-roman uit aristocratische Haagse kringen; uitbeelding van het leven zonder geestkracht in een decadente weelderige omgeving. [Elisabeth Musch] Elisabeth Musch is de hoofdpersoon in een roman van J. v. Lennep. De geschiedenis leert haar kennen als zedelijk minderwaardig; Van Lennep stelt haar voor als een zachte, liefhebbende, reine vrouw. Daardoor was hij genoodzaakt een ‘misdadig verwrongen’ voorstelling te geven van Jan de Witt. (Zij was de dochter van de griffier Musch; in 1664 getrouwd met de F. ritmeester Buat, die in het Staatse leger diende en 1666 ter dood gebracht werd wegens landverraad.) [Elise] Elise, ps. van Mw. E. van Calcar-Schiotling. [Elius] Elius, de zwaanridder, die volgens de overlevering de Rijn afvoer en de vorstin Beatrix of Heile van Kleef en Teisterbant verloste van haar vijanden en met haar trouwde, in 713 of daaromtrent volgens Bilderdijk, die de stof bewerkte in een romance. Hij deelt mee, dat hij een afstammeling is van gemelde Elius van Grail, een beroemd Overste in het Griekse keizerrijk. Een van diens nakomelingen was Robert I, heer van Heusden, ‘uit wien ik dale’, schrijft Bilderdijk. Deze was dus niet alleen heer van Kleef en Teisterband, maar ook van Heusden. Zijn ega, de eerste mevrouw Bilderdijk, was met de romance zeer ingenomen. Bilderdijk schreef aan Uylenbroek, dat haar voorouders Bergse edelen waren en dus vazallen van zijn eigen voorouders, en dat zij haar kind, als het een zoon werd, Elius zou noemen. Zie Helias. Volgens Bilderdijk stamden alle vorsten van Europa af van Beatrix of ze waren er mee verwant. In 1812 deelde hij mee aan H.W. Tydeman, dat de papieren van een overgrootmoeder weg waren, evenals de grafstenen in de Oude en de Nieuwe Kerk te Amsterdam en in de St. Sofiakerk te Konstantinopel. [Elius] Elius, de zoon van Bilderdijk uit zijn eerste huwelijk, geb. 1789, geprest als fuselier in het leger van Napoleon, stierf in Beieren in het begin van 1813. [Eliza's Vlucht] Eliza's Vlucht, berijmde vertelling van Ter Haar, uit het leven der negerslaven in Noord-Amerika, maakte grote opgang, ook als voordrachtsstuk; 1853. Geschreven onder invloed van De Negerhut van Oom Tom van Mw. Beecher-Stowe. [Ellen] Ellen, ‘een lied van de Smart’, van Van Eeden, 1891. Verwey schreef een brochure met een ongunstige beoordeling van dit gedicht en mede van Van Eedens Johannes Viator. [Ellen Forest] Ellen Forest, zie Pierson-Franssen. [G.H.J. Elliot Boswell] Elliot Boswell, G.H.J. -, 1830-'74, ambtenaar in Den Haag, dichter, vriend van Vosmaer. [Gustaaf van Elring] Elring, Gustaaf van -, ps. van Heyting. [H. van Elro] Elro, H. van -, ps. v. Roel Houwink. [J.W. Elsensohn] Elsensohn, J.W. -, geb. te Amsterdam 1884, toneelspeler, schrijver van veel toneelwerk. [Kornelis Elsevier] Elsevier, Kornelis -, 1717-.'61, uit Rotterdam, apotheker te Gouda en dichter o.a. van Lierzangen en een Arkadia, 1739. Deze Vermakelijke Uitspanning is een zwakke navolging van Sannazaro. [Lodewijk Elsevier] Elsevier, Lodewijk -, 1540-1617, uit Leuven, werd drukker bij Plantijn 1560; vluchtte 1567 naar Luik, Wezel en Douai; vestigde zich in 1580 te Leiden. Zijn kleinzoon Isaac, 1596-1651, werd 1620 de drukker der Hogeschool en van dit ogenblik af begon de opgang der beroemde drukkerij. Hij was de eerste Elsevier, die zelf een drukkerij had; vader en grootvader waren boekverkopers. Maar die drukkerij deed hij over aan een oom en een broer, 1626. Hij ging in 's Lands dienst en werd 1632 kapitein. In 1648 was hij deelgenoot in een brouwerij te Delft. De door hem in 1617 gestichte drukkerij had huizen te 's-Gravenhage, Amsterdam, Utrecht, Kopenhage; hier werden de klassieke werken ge- {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} drukt, door heel de wereld geprezen. De Elseviers deden zaken in Engeland, Frankrijk en Italië. Zij drukten Mare Liberum van Hugo de Groot, doch ook Mare Clausum van Selden. Zij drukten de werken van Spaansgezinde schrijvers als Bentivoglio en Strada, doch zonder vermelding van de uitgever; deze kwam ook niet voor op de Imitatio van Thomas à Kempis, noch op de Confessiones van Augustinus. In 1681 overleed Daniel Elsevier, waarmee de zaak eindigde. De tegenwoordige uitgeversmaatschappij Elsevier te Amsterdam heeft in de 19e eeuw de naam overgenomen. Deze geeft uit o.a. de Encyclopedie van Winkler Prins en vroeger Elseviers Maandschrift. [Mr. Pieter Elsevier] Elsevier, Mr. Pieter -, 1643-'96, uit Rotterdam, boekverkoper te Utrecht, 1678-'84 schepen. Schrijver van 4 kluchtspelen: De Springende doctor, 1666, vertaling van Molière en in het zelfde jaar De broek-dragende Vrouw, een nieuwe bewerking van Moorkensvel. Van 1662 Scheele Griet of Gestrafte Wellust. [Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, gesticht door Schimmel en Jan ten Brink, 1890; van 1905-'37 het ts. van Robbers; tot 1940 onder red. van Top Naeff, A.M. Hammacher en Dr. J.G. v. Gelder; dan onder leiding van Prof. Dr. J. Tielrooy; gestaakt in 1940. Nu Elsevier's Weekblad. [Jan van Elsland] Elsland, Jan van -, 1671-1736, dichter en toneelschrijver te Haarlem. Schreef o.a. Gezangen, of het vrolijk gezelschap der negen Zanggodinnen, met muziek en platen, 1717; een der talrijke liedeboekjes. Dronke Brechtje, klucht, ± 1710. Dronke Jaap de Boer op het Concert, dramatische parodie in burleske stijl. [Elsryk] Elsryk, buiten van Mr. v.d. Noot, aan de Amstel, Juist daar de mijlpaal staat, uit blaauw arduin gehouwen, Die 't Land- en Halsrecht scheid, de beeken en landsdouwen Van 't prachtig Amsteldam en 't nedrig Amstelveen. Bezongen in 5 Gezangen door Wellekens. [Willem Elsschot] Elsschot, Willem -, geb. te Antwerpen 1882, ps. van Alfons de Ridder, romanschrijver en dichter. Het Huwelijk. Zijn roman Villa des Roses, 1913, is het verhaal van het leven van de kostgangers in een pension te Parijs, een sarcastische, realistische roman. Zijn latere werken getuigen zijn onbetwistbaar meesterschap. In 1923 verscheen de roman Lijmen, die de schrijver eerst recht bekend maakte om de bekrompenheid van de wereld, door hem beschreven. Van 1933 is de volgende grote roman Kaas. Op zijn 60ste jaardag verwierf hij een Vlaamse prijs voor zijn letterkundig werk. Hij kreeg in 1948 de driejaarlijkse prijs voor verhalend proza voor Het Dwaallicht, te Brussel; Staatsprijs. [Willem van der Elst] Elst, Willem van der -, pastoor te Boekhoute, gaf 1621 zijn Gheestelijcke Dichten uit. [Maria Petronella Elter-Woesthoven] Elter-Woesthoven, Maria Petronella -, 1760-1830, zuster van Bilderdijks eerste vrouw, trouwde 1785 met Samuel Elter, notaris te Amsterdam. Werkte mee aan de Kleine Dichterlijke Handschriften. [Henrik van Elvervelt] Elvervelt, Henrik van -, ± 1700-'81, heelmeester te Amsterdam, schrijver van heel veel toneelwerk. Het eiland van Verwarring, 1765, een bewerking van de stof der Menaechmi van Plautus. Veel vertalingen van F. kluchten en blijspelen. ‘Kamerspelen’ [Elzevier] Elzevier, zie Elsevier. [Emancipatie der Katholieken] Emancipatie der Katholieken, zie J.A. Alberdingk Thijm, Schaepman; Asselbergs schreef een bloemlezing Dichters der Emancipatie, 1939. [Emancipatie der vrouw] Emancipatie der vrouw, zie Mina Kruseman, Betsy Perk, Elise van Calcar, Mw. Goekoop, Mw. Romein en Vrouwen. [Marcellus Emants] Emants, Marcellus -, 1848-1923, stichtte 1872 het ts. Spar en Hulst; leidde 1875-'80 De Banier met Smit Kleine en Van Santen Kolff, om kritische leiding te geven. Hij werd bekend door twee gedichten: Lilith, in 3 zangen 1879; zie daar; Godenschemering, 1883, in 1906 uitgegeven als Loki. Door dit werk werd Emants de voorloper van de Beweging van Tachtig. Ook al zijn eerste roman Jong Holland, 1881, deed hem kennen als een man van de nieuwe tijd. In zijn romans is hij de beschrijver van het Haagse leven in gedegenereerde kringen met onbevredigde, overgevoelige vrouwen en willoze, slappe mannen; Inwijding, Haagsch Leven, 1901, in één jaar 2 drukken; het beste werk misschien was Juffrouw Lina, 1888, of wel Een nagelaten bekentenis, 1894. Verder reisverhalen: Monaco, 1878; Langs den Nijl, 1884; Uit Spanje, 1886; Drama's: Adolf van Gelre, in verzen, 1886; bekendste stuk: Domheidsmacht, 1904; Juliaan de Afvallige, 1874, in verzen. Proefschrift over De Levensbeschouwing van Emants door F. Boerwinkel, 1943. [emblemata] emblemata (zinnebeelden), plaatjes met bijschriften, mode-litteratuur in de 16e en 17e eeuw. 't Eerste voorbeeld is een incunabel van 1480 Dyalogus creaturarum (Tweegesprek der Schepselen), in 1488 vertaald als: Een genoechlick boeck gheheten dyalogus der creaturen. {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} De voornaamste zijn: Der Sotten Schip, Brussel, 1548. De waerachtighe Fabulen der dieren, Ed. de Dene, 1567; Marcus Gheeraerts tekende er 107 prenten bij. Recht Ghebruyck ende Misbruyck van tydlycke Have, 1585, van Coornhert, gedrukt bij Plantijn te Leiden, 2e druk 1610 bij Pers. Emblemata Amatoria, door Theocritus a Ganda, d.i. Daniël Heinsius, 1608. Het Ambacht van Cupido, ook van Heinsius, 1615. Verderf-traps Beeld-Schrift ofte Heilighe Letteren, van H.L. Spieghel. Emblemata Horatiana, met 103 platen met versjes van Bredero, 1607; de platen van Vaenius. Herhaaldelijk uitgegeven ook met andere gedichtjes, o.a. in 1608 als Amorum emblemata, met gedichtjes van Hugo de Groot, Daniël Heinsius e.a. in L., It. en Frans. In de emblemata van Vaenius van 1618 zijn 70 platen met bijschriften van Anna Roemers; in die van 1683 zijn de versjes van Anthoni Jansen. Emblemata Amatoria, 1611, van Hooft. Cupido's Lusthof, door G.H. v. Breughel. Den Gulden Winckel, door Vondel, 1613. Sinnepoppen, door Roemer Visscher, 1614. Bellerophon, door D. Pz. Pers, 1614. Vorsteliicke Warande der Dieren, 1617, met de meeste prenten van Eduard de Dene, en Fabulen der Dieren, met veel van dezelfde prenten, naar het Frans van E. Perret, 1617; door Vondel. Jacob Cats, Sinne- en Minnebeelden, 1618; Maeghdenplicht, 1618; Silenus Alcibiadis of Proteus, 1619. De Maechdenplicht opgedragen aan Anna Roemers. Rodenburg, in zijn Borstweringh. Johan de Brune, Emblemata of Zinne-werck, 1624. Zacharias Heijns, Emblemata, 1625. Zevecote, Emblemata, 1626. Anna Roemers Visscher vertaalde de Emblemata van Georgette de Montenay, schreef de bijschriften bij de Sinnepoppen van haar vader en bij de platen van Otto Vaenius. Bredero schreef 1618 versjes bij de 2e druk van Thronus Cupidinis; zie daar. Vondel, Helden Godes, 1620. J. Moorman, De Cleyn Werelt, 1608. Adriaan van de Venne, Sinne-Mal, 1623; Hollandtsche Turf 1634, Belacchende Werelt, 1635; Woudt van Sinne-Fabulen der Dieren, 1632. Zacharias Heyns, Wegwyser ter Salicheyt, 1629, een Christenreize naar de eeuwigheid in proza, met versjes. J. Cats, Spiegel van den Ouden ende Nieuwen Tijdt, spreekwoorden en zinspreuken, 1632; 122 zinnebeelden; bijzonder bekend geworden. Zo ook zijn Dootkiste voor de Levendige of Sinnebeelden uit Godes Woordt. J. Krul, Minne-Beelden, 1634; Minne-Spiegel, 1639. Adrianus Hofferus, Nederduytsche Poëmata, 1635. Jan van der Veen, Zinne-beelden oft Adams Appel, 1642. Guil. v.d. Borcht, Sedighe Sinne-beelden, 1642, te Brussel. Adrianus Poirters, Ydelheyt des Werelts, 1645; te Antwerpen. Ook in Het Masker vande Wereldt afgetrocken komen 20 emblemata voor. Verder zijn Heyligh Herte, 1659, en zijn Heyligh Hof vanden keyser Theodosius, pas 1698 uitgegeven. Pieter Baardt, Deugden-Spoor, 1634. C. Udemans, Het geestelijck gebouw, 1659 Jan Luyken, Voncken der Liefde Jesu, 1687, en volgende bundels etsen met bijschriften. Anthony Jansen van Tergoes, Zinnebeelden uit Horatius, 1683. A. Spinniker, Leerzaame Zinnebeelden berijmd, 1714. Fedrus, Ezopische fabelen. Vert. d. D. v. Hoogstraten, Amst. 1704. M. fraaie portr. v .V. Hoogstraten en 105 gravures. Moons, Iacobus, Sedelyck vermaeck tonneel Antw. 1675. Met 27 embl. v .G. Bouttats. Vaenius O., Emblemata horatiana. Amst. 1684. Verryke, E., Zederyke zinnebeelden. Amst. 1713. Bloemhof der doorluchtige Voorbeelden, door Maria Heyns, 1649. El. Jocelyn-Brook, Uyterste wille van een moeder, 1698. Verzameling van Zinspreuken, door order van zijn Czaarsche Majesteit Peter Alexio, 1741. Abr. a Sancta Clara, De Kapelle der Dooden, 1737. Houbraken, Stichtelyke Zinnebeelden, 1723. Lassenius, De Hemelsche Morgendauw, 1737. Proefschrift van Dr. A.G.C. de Vries, 1899, maakt melding van 245 verschillende uitgaven. Zie verder Zinnebeelden en W. den Elgerr. Van A.E. Drijfhout 24 Emblemata, 1932. J. Hoefnagel gaf uit Patientia, 24 politieke emblemata, 1935. [Emblemata amatoria] Emblemata amatoria, ‘afbeeldingen van Minne', I. van Theocritus à Ganda, 1608; II. het eerste gedrukte werk van Hooft, 1611, 30 tweeregelige versjes bij platen; deze bovendien vertaald in het L. door C.G. Plemp en in het F. door De Nerée. In de bundel bovendien een dichterlijke inleiding Tot de jeucht; verder 45 zangen en sonnetten, het tafelspel De Mommerij en 6 velddeuntjes. [van Cats Emblemata moralia] Emblemata moralia, van Cats 1627, versjes bij de prentjes, die ook al in de Maeghden-plicht van 1618 voorkomen. {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} [Emden] Emden, wijkplaats der Hervormden bij de komst van Alva. De Biencorf van Marnix werd er 1569 gedrukt. [Jan Emerix] Emerix, Jan -, uit Bilsen; zie misteriespelen. [Ubbo Emmius] Emmius, Ubbo -, d.i. Ubbo, zoon van Emmo, 1547-1625, in 1614 eerste rectormagnificus v.d. Groninger hogeschool, streng rechtzinnig; benoemde 1615 Gomarus tot hoogleraar. Schreef zijn geschiedwerken (Oost-Friesland; Willem Lodewijk) nog in 't L. Geb. te Greetsiel in O. Friesland; kwam 1594 in Groningen. Emmius was een van de herzieners van de Statenbijbel. [Enchiridion] Enchiridion, (Gr.) = handboekje, in het bijzonder een ethisch geschrift van Epictetus, vertaald door H.M.R. Leopold; ook door D.F. Scheurleer, Zedekundig Handboekje, 4e druk, 1939. Erasmus schreef Enchiridion militis christiani, handboek voor moraal, vertaald als Christen Krijgsman. [Enckhuyser Botschuytjen] Enckhuyser Botschuytjen, liedboek der 17e eeuw; zo ook d'Encchuyser Ybocken van F.G. Drieduim. [Encomium] Encomium (Gr.) = lofdicht. Encomium moriae = Lof der Zotheid, van Erasmus. [Encyclopedie] Encyclopedie, een woord dat samengesteld is uit Gr. woorden = volledige kring der kennis, overzicht van de gehele wetenschap. In de M.E. verschenen L. werken onder de titel Speculum = Spiegel, of Summa = de som. De eerste Ned. werd in de nieuwere vorm gedrukt te Haarlem: Dat Boeck van den Proprieteyten der Dinghen, uit het L. vertaald. Dan o.a. Bayle, 1702; Chomel, 1778; Fokke, 1794; Witsen Geysbeek, 1836. De grote Winkler Prins verscheen 1869, Sijhoff 1890; Vivat in 1899, verschijnt nu als Oosthoek; Het Zoeklicht, van de nieuwe druk verscheen in 1948 het 5e deel; De Kath. Enc., 1933-'38, K. ter Laan, Enc. Wdb., 1937, 4e druk 1949. [Encyclopedisten] Encyclopedisten, de mannen die in de 18e eeuw de grote F. Encyclopédie in vele delen samenstelden, met de denkbeelden der ‘Verlichting’ over koningschap, adel, kerk en gezag, op rationalistische grondslag. Hoofdman Voltaire; verder Diderot, d'Alembert en vele anderen. Van geweldige invloed in geheel Europa, de voorbereiders van de Grote Franse Omwenteling. [Endeldijk] Endeldijk, hofdicht van W. v.d. Pot; zie daar. [Dr. Franciscus van den Enden] Enden, Dr. Franciscus van den -, 1602-'74, uit Antwerpen, medicus en letterkundige, 1645 te Amsterdam als boekhandelaar, 1652 rector van een Latijnse school, liet zijn leerlingen klassieke stukken opvoeren, vooral van Terentius, in 't Ned. vertaald. In 1657 kwam de kerkeraad op tegen de opvoering van Andria door ‘de paapse schoolmeester’. Vondel behoorde tot zijn kring; Spinoza tot zijn leerlingen. In 1671 vestigde hij zich te Parijs, waar hij weer een L. school hield. In 1674 werd hij opgehangen als samenzweerder tegen Lodewijk XIV. [Enden-hout] Enden-hout, buiten bij Haarlem; hofdicht, 1709, van Wellekens. De naam = einde van de Hout, tegenover de Spanjaardslaan. In 1719 werd dit landhuis beschreven door Mr. Mattheus Brouerius van Nidek in Het Zegepralend Kennemerland. [Dr. H.J.E. Endepols] Endepols, Dr. H.J.E. -, geb. te Maastricht 1877, schreef over Het Decoratief en de Opvoering van het Mnl. Drama in 1903 zijn proefschrift. Verder over Sunte Patricius' Vegevuer, 1919. Gaf Den Spieghel der Salicheyt van Elckerlijc opnieuw uit, 1925. Met Dr. Van Ginneken: De Regenboogkleuren van Ned. taal en met Dr. Verdeyen: Tondalus' Visioen. Rector te Maastricht, 1929. [Dr. Pieter Endt] Endt, Dr. Pieter -, 1883-1936, staathuishoudkundige; een tijdlang directeur v.d. Wereldbibliotheek; romanschrijver onder ps. Eduard Coenraads. Fakkeldragers, roman over de Radenrepubliek Beieren. Eiland van geluk, kunstenaarsroman, aan en van de Italiaanse meren. [Eneas en Turnus] Eneas en Turnus, treurspel van Rotgans; de stof is uit de Aeneïde. Aeneas landt in Italië; hij vecht met Turnus, de verloofde van Lavinia, de dochter van koning Latinus. Deze is verliefd op Aeneas en Aeneas verslaat zijn tegenstander en houdt een schitterende bruiloft. Het drama opgedragen aan Josef Huydecoper, heer van Maarseveen, raadt der Stadt Amsterdam, neef van Rotgans. De Ridderlijke Strijd tusschen Enéas en Turnus om Lavinia, boertig berijmd verhaal van J. v. Walré, 1826. In deze trant, aan het slot: Zoo sprekend duwt hij 't flikkrend lemmer Diep in zijn pens, met éénen stoot; Baas Turnus bloedt een ganschen emmer, Maar is toen ook inéénen dood! - [Eneïde] Eneïde, zie Aeneas. [G. Engelberg] Engelberg, G. -, pseud. van Eliza Jozef Vercammen. [E.M. Engelberts] Engelberts, E.M. -, 1731-1807, uit Noordlaren, sedert 1763 predikant te Hoorn, schreef 1763 Verdediging van de eer der Hollandsche Natie, n.l. tegen aanvallen van E. geschiedschrijvers. Hij volgde {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} Thomson's Seasons na in zijn Bespiegelingen over de vier Getijden des Jaars, 1769, en maakte er werk van vol vervelend gepreek, 500 blz. dik. [F.J.G.W.C. Engelberts] Engelberts, F.J.G.W.C. -, 1880-1929, uit Vorden, schrijfster van historische verhalen, o.a. Silhouetten, 1906; De Sterkste, over Clant en Van der Borch op de Burcht Nittersum bij Stedum; Een Vergeten Proces, (dat van Willem, een zoon van Onno Zwier van Haren), 1925; Anna Maria de Sandra, 1927. Zij schreef onder ps. L.E. Ook haar tweelingzuster J.J.D.A.J. Engelberts, ps. Ignatia Lubeley is schrijfster, o.a. van Novellen. [Gerrit Engelberts Gerrits] Engelberts Gerrits, Gerrit -, 1795-1881, hoofd van een onderwijsinrichting te Amsterdam, later te 's-Graveland. Heeft zeer veel geschreven op school- en geschiedkundig gebied. Daarbij een Biographisch Handwoordenboek in 2 delen, 1848-'50. [Simon Engelbrecht] Engelbrecht, Simon -, 1606-'71, uit Aken. Vandaar in Vondels schimpdicht: Wie vroet des Amstels schouwburg om? Een Akervarken, bot en dom. Hij had zich namelijk als regent van de Schouwburg verzet tegen de vertoning van Gijsbrecht, 1637. [Mr. A.W. Engelen] Engelen, Mr. A.W. -, 1804-'90, trok 1830 met de Groninger flankeurs uit, kantonrechter te Tiel, 1848-'53 lid der Tweede Kamer. Vertaalde de Aeneïs, 1828; gaf een bundel Poezy uit in 1829, de Kusjens in 1830, Roosjens, een verzameling minnedichten in 1832. In dit jaar ook Dichtstukjens aan Godsdienst en Vaderland gewijd, met hulde aan Van Speyk, een ‘Vaderlandsche Feestdronk’ enz. In 1845 klonken hem uitdrukkingen als ‘Belgisch roofgedrocht’ wat vreemd in de oren, maar wees hij toch in zijn Staatshervormen de Grondwetsherziening af. Later schreef hij nog heel wat ‘Wandelingen’, Geschiedkundige werken en Gedenkschriften; Herinneringen, 1884. [Dr. Cornelis van Engelen] Engelen, Dr. Cornelis van -, 1722-'93, Doopsgezind predikant, beantwoordde de prijsvraag van de Mij. v. Letterkunde over de Oogmerken van een dichter, 1779. Wegens zijn zwakke gezondheid moest hij zijn ambt neerleggen en werd hij schrijver, vooral in de Spectatoriale Geschriften. Hij was redacteur van De Denker 1763-'65 en van De Philosooph 1766-'69. Ook van de Spectatoriale Schouwburg; maakte daarin Lessing bekend; zie daar. Na 1771 schreef hij in De Rhapsodist. [Jan Engelman] Engelman, Jan -, geb. 1900, te Utrecht; journalist; R.K. dichter, medeoprichter van De Gemeenschap, 1925. Zijn bundel De Tuin van Eros werd 1934 bekroond. Letterkundige kritiek in Parnassus en Empyreum, 1931. (Empyreum = verblijfplaats der zaligen.) Schreef ook 2 spelen voor een studentenlustrum. Van 1942 Noodweer, gedichten. Van 1946 Vrijheid, een bundel oorlogspoëzie. In 1947 belast met de vertaling van de tekst van de Matthäus-Passion. [Reinier Engelman] Engelman, Reinier -, 1795-1845, toneelspeler te Amsterdam. [Wilhelmina Engelman] Engelman, Wilhelmina -, 1834-1902, toneelspeelster te Amsterdam; trouwde 1852 met Jan Hendrik Albregt, 1829-'79, toneelspeler. [Jan Engels] Engels, Jan -, geb. 1920 te Roermond, dichter. [Engelse Invloed] Engelse Invloed, openbaart zich in het begin der 17e eeuw in het Ned. drama, toen hier te lande E. toneelspelers optraden. Rodenburgs Wraeck-gierigers Treurspel is een E. vertaling; de eerste 45 blz. van zijn Egelentiers Poëtens Borstweringh, 1619, zijn een vertaling van Sidney's Apologie for Poetry, die in 1595 verschenen was. Misschien is Aran en Titus van Jan Vos, 1641, ontstaan onder invloed van Titus Andronicus van Shakespeare; Dr. Worp denkt, dat Shakespeare en Vos uit dezelfde bron geput hebben; Burgersdijk verwijst naar Englische Komödien und Tragödien, een uitgave van 1620. Zie verder Shakespeare en Abraham Sybant. De Engelse jigs werden nagevolgd door Jan Starters zangspelen, door Krul en door Isaäc Vos met zijn klucht Pekelharing in de kist, 1640. Starter vertaalde ook E. liedjes; ook zijn Menniste Vrijagie is naar een E. voorbeeld. Eerst Justus van Effen vestigde stelselmatig de aandacht op E. schrijvers; hij zelf volgde Addison en Steele na. Huisinga Bakker bewerkte een deel van Milton's Paradise lost. Miltons epos werd vertaald door L. Paludanus en door Van Zanten. Zo ging het met Bunyan, Pope, Thomson, Swift en vooral ook met Defoe's Robinson. Maar de grote betekenis van de invloed der Engelsen ging uit van Young, Ossian en Richardson; zie daar. Verder Sterne. Ook Shakespeare kwam weer in ere. En Sheridan, 't eerst vertaald 1793. In de 19e eeuw de invloed van Walter Scott op de historische roman en op Legenden als die van Van Lennep. Dan de navolging van Lord Byron; zie daar. Onder de mannen van de Romantiek werd ook vooral Thomas Moore beroemd en bemind. Vooral zijn Paradijs en Peri was bij ieder bekend. Zijn bewonderaar S.J. v.d. Bergh bracht zijn Godgewijde Zangen over; Bakhuizen stelde Lolla Rookh zelfs boven de Orientales van Victor Hugo; J.P. Ha- {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} sebroek gaf 1836 zijn Proeven van Vertaling. Potgieter bewonderde de E. schrijvers. Hij vertaalde werk van Lamb; Rienzi van Bulwer; Midshipman Easy van Marryat (Stuurman Flink); Table Talk van Hazlitt; verder stukken van Leigh Hunt, Coleridge en Longfellow. Te gelijk kwam in onze letteren de ‘Kopiëerlust des dagelijkschen levens,’ zie daar; navolging van Dickens e.a. Bovendien gaf Bernard Gewin in zijn Reisontmoetingen een langdradige navolging van Dickens' Pickwick. Keats en Shelly waren de bewonderde voorbeelden van de dichters van Tachtig. N.G. v. Kampen schreef een Verhandeling over den invloed der Engelsche letterkunde, 1832. [Engelsen en Russen; Inval der] Engelsen en Russen; Inval der -, bezongen door A. Loosjes Pzn. in Het Vaderland aangevallen en verlost in 6 zangen, 1799. Zie ook Abelkrombeen en Feest. De aanhef van Loosjes luidt: Zou dit Bataafsche hart niet gloeijen, Geen lofzang van deez' lippen vloeijen, Daar Brit en Rus, bedekt met schand', Den bodem ruimt van 't Vaderland! Ook kwamen er nog een toneelstuk De Aftogt, 1799 en een blijspel De Vaderlandsche Boer, 1800. [Engelschen te Rome] Engelschen te Rome, verhaal over Paus Sixtus V, 1587, geschreven door Mw. Toussaint, 1839. [Eerste Engelse Oorlog] Engelse Oorlog, Eerste -, 1652-'54, bezongen door Jan Zoet, met een schimpdicht op Den Afgrijsselikken Staartman Kromwel. Door Jan Vos: Zeekrijgh. Zie verder M.H. Tromp en Van Galen. [Tweede Engelse Oorlog] Engelse Oorlog, Tweede -, 1665-1667, 1o. Klinck-dicht van Westerbaen met aansporing om de tanden te laten zien, 1665; 2o. De Bedroogen Hoop, gedicht aan de Vredelievende Hollanders; van Jan Zoet; 3o. Aan den Hollandschen Leeuw, van Antonides; 4o. Welvaart aen de zeyl-gaende Vloot, door Abrugge; ook: Verlies van de eerste zee-slagh. 5o. Op het gezegent voorspel, van Vondel. 6o. Aan alle de Kapiteinen, in de slag bij Lowestoff doodgebleven, van Dullaert. Zie verder Wassenaar en Kortenaer. Vondel bezong de Havenschenderij te Bergen in Noorwegen, 1665; Oudaen het optreden van Johan de Witt, die de vloot bij Tessel in zee bracht 1665; W. v. Focquenbroch de verovering van vier Engelse schepen door kapitein Pruyst, 1665; Drieduym de Wreede Daedt van de Engelsman in het Vlie, 1666. De Zeetriomf der Vrije Nederlanden van Vondel is een triomflied op de Vierdaagse Zeeslag, 1666. zie De Ruyter en Cornelis Tromp en Rudolph Coenders. Cornelis Evertsen bezongen door Joan Blasius en C. Udemans; Abraham van der Hulst door Vondel; kapitein Simon Blok door Antonides. J. Westerbaen maakte een gedicht Op het Victory-Branden van de Engelsen; er was namelijk eerst het gerucht verspreid, dat zij de Vierdaagse Zeeslag gewonnen hadden. Daarop ook een gedicht van Huygens, 1666: Twee vochten lijf om lijf, en die 't krackeel begon Geraeckt' in 't onderspit, en roemde dat hij 't won. Van 1666 ook een gedicht van Jan Vos over de Zeetocht van Johan de Witt en van 1667 een gedicht van J. Oudaen over de Tocht naar Chattam ter ere van Cornelis de Witt. Doch vooral Zegevier der Vrije Nederlanden en De zeeleeuw op de Teems van Vondel en De Teems in Brant van Antonides. Verder de Victory-Vreught van A. van Overbeke. De Vrede van Breda, 1667, bezongen door Vondel. Uit later tijd o.a. Tafereel van den Vierdaagschen Zeeslag van Tollens. [Derde Engelse Oorlog] Engelse Oorlog, Derde -, 1672-'74. Vondel wenste Behouden reis aan Mr. Johan Bergh, die in 1672 met door hem geworven zeelui deelnam aan de Slag bij Solebay. K. Lescailje vierde Hollands zege ter zee bij Schoneveld, 1673; zo ook J. Wybrants, Antonides, D. Schelte; K. Lescailje bezong ook Nederlands darde zeetriomf, de Slag bij Kijkduin, 1673; van haar ook een lofdicht bij de beeltenis van Cornelis Tromp. Vondel en Oudaen en O.J. Coopman herdachten De Liefde, die bij Kijkduin sneuvelde. Ook Isaac Sweers liet daar het leven; uitgeluid door O.J. Coopman en H. Angelkot. Zie ook De Ruyter en Tromp. De Vrede van Westminster burlesk bezongen door Focquenbroch. Over de Oorspronk van 's Lands ongevallen, zie Antonides. [Vierde Engelse Oorlog] Engelse Oorlog, Vierde -, 1780-'84. Lierzang aan de Britten, 1779, van Brender à Brandis; zie daar. In 1780 Matroozelied, Zang en Tegenzang op de Gewapende Neutraliteit, voorafgaande aan de Oorlog, van Betje Wolff: Batavieren! weest te vreeden! {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Is met Engeland ras gedaan, Die u op het hart durft treeden Ziet ge eerlang ter neder slaan; Want de Neuteraliteit Is voor u ten strijd bereid! Toen de oorlog verklaard was, een groot aantal volksliedjes: Buurpraatjes; Werfliedje van Betje Wolff en van haar nog een drietal Matroozeliederen, een opwekking na de verovering van Sint Eustatius door de Engelsen en een Klaaglied Op het sneuvelen van den wakkeren admiraal Krul, die 1781 bij Sint-Eustatius viel. Ook Le Francq van Berkhey luidde hem uit. Betje Wolff dichtte ook een lied Op het afsteken in zee van de 7 schepen van Zoutman, 1781. Toen kwam de Slag bij Doggersbank met een zegezang van Feith en een groot aantal victorieliedjes, o.a. van Lucas Trip, Kleyn, Betje Wolff, W. v. Ollefen, Le Francq van Berkhey en Bellamy. Pieter Vreede dichtte een Lyk-sang voor baron Bentinck, die aan zijn wonden overleed; Betje Wolff kwam met een loflied voor hem; R. Schutte met een grafdicht. Onder de talrijke hekelschriften op het vastzeilen van 's Lands schip Prins Willem, 14 Sept. 1781, ook een gedicht van Betje Wolff: Wy zyn uit Goeree gevaaren, Om voor 't Land ten strijd te gaan, En wy moeten door de baaren 't Schip hier zien aan splinters slaan. In 1782 overvloed van schotschriften op de werkloosheid van de vloot; daarbij weer een gedicht in 't kerkezakje, toen er een bidstond uitgeschreven werd: Bedestonden, stomme honden! Dooden geenen Engelschman, Maar een vloot in zee gezonden, Stomme honden! Dat is 't wat ons redden kan. [Vijfde Engelse Oorlog] Engelse Oorlog, Vijfde -, 1795-1802; zangen van C.H. Spijkerman, 1797; van Karel de Pecker, 1796; van C. v.d. Reijden, 1796; Krijgsliederen van Winter Tromp; een Scheeps-Lied van G.J. Loncq, 1797; Aan Neerlands Matroozen en Soldaten, van Dibbetz, 1797; Bij het uittrekken der Bataafsche Troupen, 1797, door A. v.d. Willigen. Wraaklied van Pieter Vreede 1797; Welkomstgroet aan admiraal De Winter, 1797, door G. Brender à Brandis. Zie verder Engelsen en Russen. Loflied Op het algemeen Vredefeest, 2 Juni 1802, van Bernardus Bosch. [Engelse Oorlog tegen Transvaal en Oranje-Vrijstaat] Engelse Oorlog tegen Transvaal en Oranje-Vrijstaat, zie Boerenoorlog. [Die Enighe Sprake ende vereneghinge] Enighe Sprake ende vereneghinge, Die -, die Sunte Augustinus hadde met God, Mnl. bewerking 'uit de tijd van Brugman van een L. werk, dat ten onrechte aan Sint-Augustinus toegeschreven werd. De 19 hst., die bewaard bleven, uitgegeven door Dr. Moltzer in de Bibl. v. Mnl. Lett., 1890. [enjambement] enjambement (F. = overstappen) = het doorlopen van een zin in een volgende versregel. [Enschedé] Enschedé, Haarlem, Ned. drukkerij van grote betekenis, gesticht door Izaak Enschedé, 1681-1761. Uitgever ook, sedert 1737, van de Opr. Haarl. Ct., de oudste krant der wereld, in 1656 opgericht. [epiek] epiek, zie epische poëzie. [Geestelijke Epiek der Middeleeuwen] Epiek der Middeleeuwen, Geestelijke -, verzorgd door J. v. Mierlo, uitgegeven in de Bibl. der Ned. Letteren, 1939. [epigoon] epigoon = navolger, in de letteren: schrijver, die geen tijdperk opent, doch die werkt in de geest van een voorganger. [epigram] epigram (Gr. = opschrift), puntdicht. Bekend zijn: Brabbelingh van Roemer Visscher; Sneldicht van Huygens; Puntdichten van Jan Vos, Jeremias de Decker en Geeraerdt Brandt; in de 19e eeuw van Staring; de Leekedichtjes van De Genestet. Verhandeling over het Puntdicht van Witsen Geysbeek, 1834. zie Anthologie. In 1946 een verzameling van Punt- en Sneldichten onder de titel Hamertjes door J.B.Th. Spaan. [epiloog] epiloog = narede; zie proloog. [Middelnederlandsche Epische fragmenten] Epische fragmenten, Middelnederlandsche, -, uitgegeven door Dr. G. Kalff, 1885; de overgebleven brokken van Mnl. verhalende gedichten, nl. van de Nevelingen, Bere Wisselau, Roeland, Willem van Oringen, Lorreinen, Aubri de Borgengoen, Geraert van Viane, Gwidekijn van Sassen, Doon de Mayence, Flovent, Valentijn en Nameloos, Huge van Bordeeus, Ridder metten Zwane, Loyhier. [epische poëzie] epische poëzie = verhalende dichtkunst; zie epos. (Gr. epos = woord.) Verder: mythen, overleveringen, legenden, sprookjes, dichterlijke verhalen, novellen, idyllen, romans; episché volksliederen, balladen, romancen. [episoden] episoden (Gr. lett. = een tocht begeleidend), tussengevoegde verhalen in een epos. [epitasis] epitasis = de verwikkeling in een drama. [epithalamium] epithalamium, o. = bruiloftslied. [Dr. Petrus Epkema] Epkema, Dr. Petrus -, 1799-1871, praeceptor te Haarlem en leermeester van Beets, later te Amsterdam hoofd van een eigen inrichting. Schreef o.a. over Vergilius en Sophokles. [epos] epos = heldendicht, het dichterlijk verhaal van belangwekkende gebeurtenissen. Model zijn de beide epen van Homerus, de Iliade en de Odyssee. Nagevolgd door Vergilius in het L. met {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} de Aeneïde. Daarna in alle Europese talen: Tasso, Jeruzalem Verlost; Milton, 't Verloren Paradijs. Tot het epos behoren ook de ridderromans der M.E. Bilderdijk's Ondergang der Eerste Wareld bracht het maar tot 5 van de bedoelde 20 zangen. In het dierenepos spant Reinaert de Vos de kroon. Tot de ‘heldenpoëzie’ van onze 18e eeuw behoren Abraham de Aartsvader van Hoogvliet; Friso van Willem van Haren; De Geuzen van Onno Zwier; David van L.W. v. Merken; Willem III van Rotgans. Voorbeeld van de bijbelse heldendichten was Johannes de Boetgezant van Vondel. Johannes (1662) en Willem III (1698-1700) waren het eerste Ned. bijbelse en wereldlijke heldendicht naar het voorbeeld van Virgilius. Beide voldeden aan alle eisen, die men toen aan het epos stelde. In 1741 kwam de eerste navolging: Friso. [Desiderius Erasmus] Erasmus, Desiderius -, 1467-1536, uit Rotterdam, de grote Humanist. Hij was te Deventer op de school van de Broeders des Gemenen Levens onder leiding van Hegius; daarna werd hij tegen zijn zin opgenomen in het klooster Steyn bij Gouda, 1486-'93. In 1492 werd hij priester. Een tijd lang was hij secretaris van de bisschop van Kamerijk, maar eindelijk verkreeg hij zijn wens: hij studeerde te Parijs. Daarna leefde hij een leven van reizen en trekken, in de Nederlanden, in Engeland, langs de Rijn, in Italië, altijd onder de mensen, wereldburger en niet de burger van één land. Korte tijd vertoefde hij te Kortgene bij Anna van Borselen; daarna was hij te Parijs, in Engeland en te Rome. Hij was de vriend van More en Wolsey; in Engeland schreef hij 1509 De Lof der Zotheid. De Bazelse uitgever Frobenius bezorgde 1516 zijn uitgave van het Griekse N. Testament. Daarop volgde een vrij langdurig verblijf te Leuven, dat hij in 1521 voorgoed verliet uit vrees voor de pauselijke nuntius Alexander. Hij vestigde zich te Bazel en gaf daar zijn beroemde Colloquia (Samenspraken) uit. De Hervorming dreef hem naar Freiburg. In 1534 was hij in Bazel terug, waar hij † 1536 na een onrustig leven vol theologische strijd. Hij verhief zijn stem tegen de gebreken der Kerk, maar trok geen partij voor Luther; hij schrikte terug voor de heftigheid der Hervormers. Aan Maria van Hongarije droeg hij zijn Vidua Christiana Christelijke Weduwe) op, ook Viglius en Hopperus waren zijn geesteskinderen. Voor hem was het Latijn de enige schrijftaal; door het Latijn werd hij de leermeester van tijdgenoot en nageslacht en was hij de eerste Nederlander, die nog bij zijn leven in de hele wereld beroemd werd. Tot zijn werken behoren Laus Stultitiae, de Lof der Zotheid, 1509, en zijn Colloquia, 1522, (Samenspraken). Beide vol van het maatschappelijk en geestelijk leven van zijn tijd en vol van een nieuwe levensbeschouwing: de oorlogen ontstaan door de heerszucht der vorsten; de vorst is er om het volk. In de Laus Stultitiae worden de monniken aan de kaak gesteld en de priesters niet gespaard. Ook de wetenschappen krijgen een beurt, de verouderde juristerij, de wijsbegeerte, alle bekrompen geleerdheid. Erasmus moet ook van de mystiek en het ascetisme niets hebben; hij spot met bedevaarten, aflaat en reliquieën; hij acht vasten en biechten niet nodig; alleen het gezag der Kerk en de gewoonte weerhouden hem van openlijk verzet. Van geweldige betekenis was zijn Griekse uitgave van het Nieuwe Testament; alleen in Frankrijk werden in korte tijd 100000 ex. verkocht. De Adagia (Spreekwoorden) beleefden 62 drukken bij het leven van Erasmus; Laus Stultitiae 43 drukken. Daarnaast kwamen de vertalingen, het eerst Van die Kerstelycke Ridder, 1523. Erasmus' werk heeft de Hervorming voorbereid en bevorderd. Zijn werken 1559 op de eerste klasse van de Index geplaatst, die der ergste ketters. Alexander Hegius, Gosewinus van Halen, de Groninger rector, Gnapheus te 's-Gravenhage en zovele anderen in de Nederlanden waren zijn volgelingen; zij wensten hervorming in de Kerk. Zijn portret geschilderd door Holbein. In 1549 werd voor Erasmus een houten beeld opgericht te Rotterdam, 1557 ver vangen door een van arduin, dit door de Spanjaarden vernield 1572. Nieuw standbeeld, 1622, van De Keyser. Klinkdicht van Vondel: Die onlangs was van steen, nu glinstert van metaal. En zo den Nijd zich steurt aan deze pracht of praal, Zo giet men licht van goud den Rotterdamschen Heilig. Een ander gedicht ter Gedachtenis van Desideer Erasmus droeg Vondel op aan Scriverius. Over Erasmus studiën van J. Huizinga, 1924; van G. Stuiveling, van B. de Ligt, 1936; H.J.J. Wachters, van R.K. standpunt, 1936. Erasmus in de spiegel zijner brieven, door Dr. O. Noordenbos en T. v. Leeuwen. [Ere-doctoraten] Ere-doctoraten aan dichters en schrijvers: Mw. Roland Holst, Asselbergs, Teirlinck, {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Kloos, Verwey, Van Deyssel, Van Eyck, Van Wijk Louw, Totius. [Emile Erens] Erens, Emile -, geb. 1865, schrijver van heiligenlevens. [Frans Erens] Erens, Frans -, 1857-1935, geb. te Schaesberg (bij Heerlen), R.K. schrijver onder de invloed van de Tachtigers; Literaire Wandelingen, 1906, ‘fragmenten en aantekeningen’, over Flaubert, Dostojewski enz. Literaire Meeningen, 1929. Mederedacteur v.d. Nw. Gids. Dansen en Rhytmen, 1893. Vertaalde Augustinus, Thomas à Kempis en Ruusbroec. In 1938 verschenen zijn herinneringen onder de titel Vervlogen Jaren, bezorgd door Bern. Verhoeven met inleiding van Van Duinkerken. [Ereraad] Ereraad, De ereraad voor de letterkunde, bestaande uit Mr. F. Bordewijk, Prof. Tielrooy, Mr. M. Nijhoff, A.E.J.B. ter Gast, Mevr. A. Romein-Verschoor, Prof. W. Hellinga en A. Defresne, heeft (Nov. 1946) een brief aan de minister van O., K. en W. gezonden, waarin hij ontslag vraagt. Deze houding vindt haar oorzaak in de ontstemming over de beslissingen van de Centrale Ereraad, waardoor vrijwel alle uitspraken van de ereraden teniet worden gedaan. [Ermanarich] Ermanarich, Ermenrike, koning der Oostgoten. Misschien is zijn schat de schat van Ermelync bij de Kriekeputte; (Reinaert.) [advocaat Ernest Staes] Ernest Staes, advocaat, de eigen levensbeschrijving van Anton Bergmann uit Lier, de Vlaamse Camera Obscura, 1874, ‘vol waarheid en leven, geest en gevoel.’ Bekroond met de vijfjaarlijkse prijs. [Ernst en Boert voor de XIXe eeuw] Ernst en Boert voor de XIXe eeuw, van Arend Fokke, 1799; zie Muzenalmanak. [Ernst of kortswijl] Ernst of kortswijl? de fel afkeurende beoordeling van Klaasje Zevenster door Busken Huet; opgenomen in De Dietsche Warande van Thijm; wekte veel opzien. [Eros op den Parnassus] Eros op den Parnassus, minnepoëzie uit alle tijden, verzameld door V.E. van Vriesland. [erotische liederen] erotische liederen, verheerlijken de liefde. (Eros = de god der liefde bij de Grieken; Amor of Cupido bij de Romeinen.) Hooft, minneliederen; Bredero, Amoureus Liedtboek; Starter, Friesche Lusthof; Vondel, Maydeuntjes; Jan Luyken, Duytse Lier; Jonctijs, Roozelijns oogjes; Poot; Bilderdijk. [Christina van Erp] Erp, Christina van -, 1591-1624, de eerste vrouw van P.C. Hooft, 1610. In Hoofts sonnetten vereeuwigd; ook in haar grafschrift: Cristina, de Drostin van Muiden, eert dit graf. Nooit vrouw meer gunst verdiende, en min zich diende eraf. [Erts] Erts, almanak van 1926, met verzen en proza van de jongere dichters en schrijvers als Beversluis, Menno ter Braak, Dirk Coster. Verscheen ook 1927-'30. [Dr. G.A. van Es] Es, Dr. G.A. van -, geb. te Leeuwarden 1904, hoogleraar in 't Ned. te Groningen 1946; taal- en letterkundige. [esbatement] esbatement, in de tijd der Rederijkers de naam van een klucht; in de 14e eeuw sotternie; in de 15e clute of cluyte. Bv. Hanneken Leckertant. In 1936 gaf M. de Jong Drie 16e eeuwse Esbatementen uit, nl. De blinde die 't gelt begroef, De luystervink en Tielebuys. Zie ook Everaert en Rode Lelye. [Wolfram von Eschenbach] Eschenbach, Wolfram von -, zie W. [Johannes Nicolaas Esgers] Esgers, Johannes Nicolaas -, dichter en toneelschrijver. Zacharias of de ontaarde vader, blijspel, 's-Gravenhage 1781; in proza. [Esmoreit] Esmoreit, ‘'s conincs sone van Sicilië,’ wordt door zijn valse oom Robbrecht verkocht aan de koning van Damascus. Volwassen geworden gaat hij op zoek naar zijn ouders; hij wordt herkend door zijn moeder, die in de gevangenis zit; de koningin wordt bevrijd. Daar is Damiët al, de koningsdochter van Damascus, die haar beminde is nagereisd als pelgrim. Nu doet de oude koning afstand; Esmoreit en Damiet worden koning en koningin van Sicilië; ‘Robbrecht hangt men hier’. Bekoorlijk abel spel, 2e helft der 14e eeuw, met als slot van de epiloog: Al dus eest menichwerf ghesciet: Quade werken comen te quaden loene. Het stuk bleef bewaard in het Hulthemse hs. Uitgegeven in de Horae Belgicae, 1838, en in de Mnl. Dram. Poëzie van Moltzer, 1868-'75. Opnieuw door Kaakebeen en Ligthart, 1901. Het spel werd weer opgevoerd ter gelegenheid van het Taal- en Letterkundig Congres te Dordrecht, 1897, en sedert 1900 door het Rott. Onderwijzerstoneelgezelschap onder leiding van C. Regoor. Later door die ghesellen vanden spele van Alex de Haas telken jare te Utrecht. [Esopet] Esopet, zie Esopus. De Nieuwe Esopet, bundel aforismen van Van de Woestijne. [Esopus] Esopus, Gr. fabeldichter, 6e eeuw voor Chr. De fabelen, in L. vertaling, verdietst door Calstaf en Noydekijn, bekend als Esopet; 13e eeuw. Uitgegeven door Clignet, 1819; Huydecoper was de eerste, die er weer de aandacht op vestigde. Opnieuw in de Bibl. v. Mnl. Lett. door Jan te Winkel, 1881. Er bestaat maar één hs. van, waarin ook Ferguut, Floris ende Blanchefloer, Ystorien Bloeme, Bediedenis der Misse en Dietsche Doctrinael, nu in 't bezit der Mij. v. Letterkunde. Te Winkel wijst als bron van de Esopet aan een L. verzameling van fabels uit de 10e eeuw, Romulus geheten, omdat die in {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} de M.E. toegeschreven werd aan keizer Romulus Augustulus. [Gedruckt na de Romeinsche copy Esopus in Europa ] Esopus in Europa, Gedruckt na de Romeinsche copy, Amsterdam 1701-'02. Verzam. Pamphletten, met titelpl. v. Romein de Hooghe. [Esopus-ezel op 't Toonneel] Esopus-ezel op 't Toonneel, parodie op Vondels Prijsvraag van de Amsterdamsche Academi, beantwoord door een voorstander der Academi met Esopus-ezels op de stoel, d.i. op de preekstoel. [Espriaen] Espriaen, de koning der reuzen in de speelmanspoëzie Vanden Bere Wisselau. [essai, essay] essai (F.), essay (E.) = opstel, korte verhandeling, letterkundige schets, b.v. bij de Oude Heer Smits; bij Simon Gorter: Een jaar levens; bij Beets: Verscheidenheden en Verpoozingen. De Studies van Van Eeden, 1890-1908, zijn essays over letteren, zielkunde, spiritisme enz. Bij ons het eerst in de Spectator van Van Effen. Veelvuldige letterkundige essays bij de nieuwere schrijvers: Van Deyssel, Van der Goes, Verwey, Coster, Havelaar, Matthijs Vermeulen, Gerard Bruning, Vestdijk, Jan Engelman, Van Duinkerken, Stuiveling. Uit Chr. kringen, Dr. J. v. Ham, Dr. J. Haantjes, H. v.d. Leek, B. v. Noort. In België wordt een Staatsprijs om de 5 jaar toegekend voor critiek en essay; in 1941 aan Jozef Muls voor zijn studie over Memlinc. zie Meulenhoff. [Is. Esser Jr.] Esser, Jr., Is. -, 1845-1920, uit Buitenzorg, ps. C. Terburch, ps. Soera Rana, dichter. Hij was 1878-1910 leraar a.h. gymnasium te Haarlem en daarnaast red. v.d. Haarl. Courant. Schreef in Nederland 1885 tegen de Mannen van Tachtig, o.a. een sonnet als parodie op die van Perk: Klinkt eindloos voort, ééndeunige Sonnetten! Gij dichterzenuw tergend marteltuig; Met Rede en Zin maakt vrij de kortste metten; Dat voor uw macht Natuur en Taal zich buig... Studie over Soera Rana van G. Kalff, 1921. [Maurits Esser] Esser, Maurits -, geb. 1876, zoon van de voorgaande, schrijft onder ps. Gerard van Eckeren romans en novellen. Directeur v.d. Hollandia-Drukkerij van 1904-'29; 1906 red. v. Den Gulden Winckel. Criticus. † 1951. [Henri Ett] Ett, Henri -, geb. 1909, schreef over De beteekenis van Multatuli, 1947 en over Balthasar Huydecoper. Ook gaf hij Multatuli's Brieven aan Waltman uit; 1947. [Stefanie Etzerodt] Etzerodt, Stefanie -, zie Omboni. [Eufrasia of Oogen-troost] Eufrasia of Oogen-troost, gedicht van Huygens voor zijn vriendin Lucretia van Trello, die een oog verloor. Troostdicht: er zijn zoveel mensen blind, die beide ogen nog hebben; 1647. (Euphrasia of ogentroost is een wildgroeiend bloempje, aangewend bij oogziekten, reeds bij Dodonaeus en nu nog.) [Euphonia] Euphonia, ts. onder leiding van Dekker Zimmerman, predikant te Utrecht, verscheen 1814-'29. In dit ts. schreef Lublink Weddik stukken in de geest van Jean Paul. Sedert 1826 nam het ts. ook prozavertalingen van Byron, Washington Irving en Moore op. [Euphuïsme] Euphuïsme, gekunstelde stijl en gezochte woordkeus, toonbeeld van valse smaak aan het hof van Elisabeth, genoemd naar Euphues, een werk van John Lylie, 1581; vertaald door J.H. Glazemaker, 1668. [Euripides] Euripides, 480-406, beroemd Gr. treurspeldichter. Zijn Iphigenia vertaald door Vondel, 1666, en bewerkt door Samuel Coster; zijn Medea bewerkt door Jan Vos. In 1668 vertaalde Vondel nog de Feniciaensche of Gebroeders van Thebe. [Europesche Brieven] Europesche Brieven, geschreven door C. Busken Huet te Parijs voor zijn Algemeen Dagblad van Ned. Indië, 1876-'78; uitgegeven onder ps. Fantasio. [Eusebia] Eusebia = de Vrome, de naam waarmee Vondel in zijn opdracht van Peter en Pauwels Tesselschade aanspreekt, 1641. Zij had zich zelf de Alkmaarse Eusebia genoemd. [Claus van Euskerken] Euskerken, Claus van -, een van de mannen der Moderne Devotie, frater van Heer Florens' Huis, † 1521, schrijver van collatiën (preken) met tal van beelden uit het dagelijks leven. [Euterpe] Euterpe, ‘tijdschrift ter bevordering van fraaije kunsten en wetenschappen’, van Jacobus Kantelaar en M. Siegenbeek, 1810. Vervangen door Siegenbeeks ‘Museum’, 1812-'17. (Euterpe is de Muze der muziek.) [Die Evangelien vanden Spinrocken] Evangelien vanden Spinrocken, Die -, zie S. [Evangelische Gezangen] Evangelische Gezangen, 1807, voorgesteld in de provinciale synode van N. Holland; de Gezangencommissie was in 1805 gereed, ingevoerd in de Ned. Hervormde Kerk naast de Psalmen, heftig bestreden door de Orthodoxen en Gereformeerden. Ds. H. de Cock van Ulrum noemde ze sirenische minneliederen. zie Vervolgbundel. In 1941 een nieuwe gezangenbundel; deze werd in de Nw. Taalgids van 1942 veroordeeld als onbeholpen en onbehouwen door R. Kuitert. [Evangelische Kerkbode] Evangelische Kerkbode, fel anti-papistisch predikantenweekblad 1841. In 1842 daartegen de oprichting van De Katholiek. [Eduard van Even] Even, Eduard van -, 1821-1905, archivaris van Leuven, letterkundige, toonde 1856 aan, dat Jan van Boendale in 1365 over- {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} leden was. Geschiedschrijver van Leuven; ook van het Landjuweel van Antwerpen, 1861. [Eddy Evenhuis] Evenhuis, Eddy -, geb. 1920 te Groningen, was redacteur van 't Gron. Dagblad. Gaf een drietal dichtbundels uit. [Cornelis Everaert] Everaert, Cornelis -, 1480-1556, verver en volder te Brugge, clerc van den Aerdchiers, d.i. secretaris van de boogschutters, Katholiek dichter uit het volk, schrijver van 35 toneelwerken tussen 1509 en '38; tien geestelijke spelen, tien moraliteiten over maatschappelijke toestanden; zeven esbatementen. Zijn eerste stuk is Tspel van Maria Hoedeken, d.i. Maria's Rozenkrans, de bekering van een clerc, die zijn goed verdobbelde. Van 1526 is 't Spel van Ghewillich Labuer (de boer) ende Volc van neeringhe (de ambachtsman), ter gelegenheid van de Vrede van Madrid. Het Spel van den Wynghaert keert zich tegen de ‘Lazarussche sonde der Ketterye’, 1533; het stuk is een bewerking van de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard. Maar meer dan het geloof trekt de wereld hem aan; het Spel van den Zoeten Reyn behandelt de overwinning bij Pavia, 1525; de Zoete Reyn (zachte Regen) slaat de Hooge Wynt neer. Het Spel van den Crych, d.i. van de Hebzucht, werd verboden omdat hij er ‘te veel de waarheid in noopte’; zo ook het Spel van d'Ongelycke Munte. In de kluchten toont Everaert zijn talent. Hij heeft het vooral op de vrouwen gemunt. Vigelie; Coopman; Stout ende Onbescaemt; zie daar. In 't Esbatement van den Visscher biecht de vrouw in nood aan haar eigen man op, dat van de drie zonen alleen de oudste van hem is. 't Bekendste spel evenwel was het Esbatement van Scamel Gemeente ende Tribulasie. Scamel Gemeente (de kleine luyden) begeert weelde; Tribulacie (de beroerelijke tijden) bewaart hem voor dit verderf. Everaert was factor van de Dry Sanctinnen te Brugge. De Spelen uitgegeven door Dr. J.W. Muller en Dr. L. Scharpé, 1898-1900. Muller schreef ook: Everaert's Spelen als spiegel van de maatschappelijke toestanden; Gent 1907. [Jan Everaerts] Everaerts, Jan -, 1511-'36, Joannes Everardi, uit Den Haag, verwierf als Nieuw-Latijns dichter Janus Secundus grote roem met zijn Basia (Kusjes), een bundel minnedichten, 1535. Hij was een humanist, zoon van de president van het Hof van Holland, vertrok 1528 naar Mechelen en vandaar naar Bourges; was 1534 secretaris v.d. bisschop van Toledo. De Latijnse Basia zijn nog geen 20 in getal; ze werden bewonderd en nagevolgd. Het was ‘hartstocht, gebreideld door schoonheid.’ Eerste volledige uitgave 1619 met 22 Basia. Vertaald door Jan van Hout, Douza en Westerbaen; in 1830 door Engelen, en opnieuw in 1902 door J.H. Scheltema. Ook 1899 door G. Ellinger, Berlijn. Een navolging waren de Ocelli van Lernutius, bewerkt door Jongtys als Roseliins Oochies. Janus heette Secundus, omdat hij de tweede zoon was, die Janus heette. Zijn vader was Nicolaas Everardi en zo heet hij ook Joannes Nicolaï. Hij won de gunst van Karel V en zou mee naar Tunis, maar werd ziek en keerde naar Nederland terug. Werd geheimschrijver van George van Egmond, bisschop van Utrecht, die zich te Doornik bevond. Joannes stierf daar reeds op de 4e dag na zijn aankomst. Hij werd in de kerk van St. Amand begraven; gedenkteken vernield in de Beeldenstorm, later hersteld. Levensbijzonderheden, vertalingen ook in 't F., D. en E., en navolgingen bij J.H. Scheltema, Het Boek der Kusjes. [Merten Everaerts] Everaerts, Merten -, uit Antwerpen, gaf in 1598 Tragische of klachlijcke Historiën uit, uit het F. van de Histoires Tragiques van Boistuau, die Bandello vertaald had. Verhalen zonder het moralizerend karakter der M.E. legenden en exempelen. [Joannes Everardi] Everardi, Joannes -, zie Jan Everaerts. [Johannes Everts Jr.] Everts Jr., Johannes -, geb. 1878 te Kralingen, prozaschrijver. Werkte een jaar in Indië op een suikerfabriek, toen een jaar in Rotterdam op een kantoor, werd daarna schrijver, voortgeholpen door Brusse. Uit het leven van een hypochonder, 1907. [Willem Everts] Everts, Willem -, 1827-1900, priester, directeur van Rolduc 1868-'93, toen lid der Tweede Kamer. Gesch. der Ned. Letteren. [Every Man] Every Man, zie Elckerlyc. [Ewald en Elize] Ewald en Elize, romance van Rau. Hij en Bellamy maakten de afspraak, dat ieder er een zou dichten. Rau kwam voor den dag met een onnatuurlijk romantisch verhaal; Bellamy had geen verstand van ridderhistories en dichtte zijn vertelling Roosje; beide opgenomen in de Proeven. [Ewich is so lanc! Och] Ewich is so lanc! Och -! lied van de prediker Johannes Brugman; zie daar. [Philip Exel] Exel, Philip -, 1886-1946, onderwijzer te Amsterdam, schrijver van een hele reeks jongensboeken en romans. Timon en het Leven, 1946. [exempelen] exempelen, ware of verdichte verhalen waaruit iets te leren viel, zeer talrijk in de M.E. letteren. Studie over de Mnl. exempelen van Prof. Dr. C. de Vooys. Ze komen talrijk voor in het Vaderboec, in de Dialogus miraculorum van Caesarius van Heister- {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} bach, het Biënboec van Thomas van Cantimpré, in de Spieghel Historiael van Vincentius van Beauvais en in de Aurea Legenda, d.i. het Passionael. De exempelen zijn dikwijls ontleend aan klassieke schrijvers als Cicero en Seneca. Beroemd was o.a. Een suverlijc exempel van een Soudaensdochter. [Exemplaer] Exemplaer, een werk van de dichter der Dietsche Doctrinael, over de IIII. doeghden cardinale, de 4 hoofddeugden. Het is verloren gegaan. [expositie] expositie (lett. = tentoonstelling), de uiteenzetting in het begin van elk drama, waardoor de toeschouwer inzicht krijgt in de omstandigheden; zie drama. [expressionisme] expressionisme, kunstrichting, die streeft naar de expressie, de uiting van gevoelens, zonder acht te slaan op de weergave der werkelijkheid. [Elisabeth Eybers] Eybers, Elisabeth -, geb. 1915 te Klerksdorp in Transvaal, Afrikaanse dichteres; Belijdenis in die Skemering, 1936. Die Stil Avontuur, 1939. Die Vrou, 1945. Die ander Dors, 1947. [Dr. P.N. van Eyck] Eyck, Dr. P.N. van -, geb. 1887 te Breukelen, dichter, schrijver, letterkundige uit de groep van De Beweging. Beschouwingen over Leopold, Nijhoff, Verwey, Marsman, Bloem. Zijn eigen opvatting van het wezen der poëzie zette hij uiteen in zijn essay: Leven en Dood in de Dichtkunst, 1945. Zijn eigen tijdschrift Leiding bestond maar één jaar (1930-'31); daarin kwam hij op tegen naturalisme en ook tegen individualisme. Zijn oudste bundel gedichten De Getooide Doolhof is van 1909: het leven een doolhof, die zich tooit met schoonheid. Verder Getijden, 1910; De Sterren, 1911; Voorbereiding, 1926. Van 1921 is zijn studie over De Iersche Kwestie, waarin hij de vrijheid van Ierland verdedigt. Ook vertaalde en verklaarde hij Plato: Uren met Platoon. Hoogleraar in 't Ned. te Leiden; opvolger van Verwey, 1935. Als redacteur van Leiding, werkte hij een tijd samen met Gerretson en Geyl. Van 1927 een bundel gedichten, Inkeer; van 1939 een nieuwe bundel, Herwaarts; van 1940 Verzen. Studie over hem van Cl. Bittremieux, 1946. Van hem zelf Medousa, de verheerlijking van Medusa in 4 grote zangen, 1947. Hij werd eershalve tot Dr. bevorderd. [Henriette van Eyk] Eyk, Henriette van -, geb. te Amsterdam 1897; schrijfster o.m. van De Kleine Parade, 1932, en van Gabriël, een modern sprookje, 1935; Hobbelkeipleintje, 1941. Humoristisch prozawerk. Bedelarmband, 1948. [Jan van Eyk] Eyk, Jan van -, 1757-1822, uit Amsterdam, predikant, sedert 1788 te Loosduinen; dichter van 3 deeltjes Liederen van den Landman, 1794-'96, en van 3 bundeltjes Liederen voor Dorp- en Stedelingen, 1798-1818. Ter verdediging van de godsdienst. Daarin Melkliederen, liederen over De Moestuin, De Bloemhof en De Rups. [W.B.J. van Eyk] Eyk, W.B.J. van -, 1826-'99, modern predikant, sedert 1856 te Deventer, 1864-'75 redacteur v.d. Vaderl. Letteroefeningen, was in 1867 de tegenstander van Van Vloten; zie daar. In 1877 schoolopziener, 1886 inspecteur van het Middelb. Onderwijs. [H.J. Eymael] Eymael, H.J. -, geb. 1848 te Heerlen, leraar te Amsterdam. Studiën over Huygens. [Marie van Eysden-Vink] Eysden-Vink, Marie van -, geb. 1864 te 's-Gravenhage, toneelspeelster 1879-1924. Schreef Mijn Tooneelleven. Trouwde 1890 met P.D. van Eysden, toneelspeler, eerst bij Le Gras en Haspels, later dir. v.h. Rott. Toneelgezelschap; 1864-1934. [Ben van Eysselsteyn] Eysselsteyn, Ben van -, geb. te Hellevoetsluis 1898, redacteur v.d. Haagsche Courant en de Haagsche Post; dichter, schrijver van novellen, romans en toneelwerk, ook van detective-romans. Nieuwe bundel gedichten Momento Grazioso, 1951. Voorzitter van Oefening kweekt kennis. Onder zijn romans: Tussen Zuiderkruis en Poolster, ‘epos van de zee’; Dorre Grond, Drents verhaal. [Lidy van Eysselsteyn] Eysselsteyn, Lidy van -, geb. 1904 te Nw. Pekela, zuster van Ben; dichteres. Tristan en Isolde, 1948; Kyrieleis, 1950. [Een Ezel] Ezel, Een -, verhaal van Limburg Brouwer van de man, die in een ezel veranderd werd, doch die zijn menselijke gedaante herkreeg. De stof ontleend aan Lucianus van Samosata in Syrië en aan Apulejus van Madaura in Afrika. Opnieuw uitgegeven voor de Wereldbibliotheek door Dr. P.H. Damsté. Dergelijke verhalen verzameld door K. Weinhold: Das Märchen vom Eselmenschen, 1893. De stof ook verwerkt in Starings Marco. [Lou Ezerman] Ezerman, Lou -, 1892-1940, toneelspeler. F. [Alexander Faassen] Faassen, Alexander -, 1839-1931, toneelspeler te Rotterdam. Zijn zoon Alexander Jr., 1873-1911, bekend toneelspeler in de stukken van Heijermans. Zijn dochter Marie, geb. 1872, toneelspeelster te Amsterdam. [Rosier Faassen] Faassen, Rosier -, 1833-1907, toneelspeler te Rotterdam, toneelschrijver van 23 {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} volksstukken: Zwarte Griet, 1882; Hannes, 1883; Manus de Snorder, 1878. Hij was opgetreden in 1872 met De Werkstaking, een waarschuwing voor de arbeiders. Zijn laatste stuk was De Amsterdamsche kaartlegster, 1894. De hoofdrollen met glans gespeeld door Catharina Beersmans. Hij gaf een eigen levensbeschrijving uit. [fabel] fabel, van een drama, de korte inhoud; verdeeld in de expositie of uiteenzetting; de epitasis of verwikkeling en de katastrophe of ontknoping. [fabels] fabels, in de M.E. Esopet; zie daar. In de 17e eeuw De Vorstelijke Warande der Dieren van Vondel. Ook bij Cats en weer bij Bilderdijk. Over de fabel, ‘ontwikkeling van een literatuursoort’, J.F. Heybroek, 1941. [A.N.J. Fabius] Fabius, A.N.J. -, 1855-1921, kapitein der artillerie, klom op tot generaal; archivaris van Naarden; schrijver onder ps. F.A. Buis, van romans en toneelstukken. Onder eigen naam Het Leven van Willem III, 1912; Johan Maurits, 1914. [Dr. Henricus Fabius] Fabius, Dr. Henricus -, 1827-'97, dokter te Amsterdam; schreef als student een parodie op Van Alphen: Kleine Gedichten voor de lieve jeugd aan de hoogere scholen, 1846. 7e druk 1858. Sedert 1858 redacteur van De Goede Raadgever, het orgaan van de Ned. Ver. tot Afschaffing van Alkoholhoudende Dranken. [fabliaux] fabliaux (F.) = boerden. [Jan Fabricius] Fabricius, Jan -, geb. te Assen, 1871, toneelschrijver; o.a. De Rechte Lijn, 1910; Dolle Hans, 1916; Eenzaam, 1907, de ondergang van een mensenziel in de Tropen. Onder één dak, 1914. Over Fabricius en zijn werken proefschrift van Dr. Karel Loos te Antwerpen, 1923. Fabricius was letterzetter, werd 1892 chef van een drukkerij te Batavia, kwam 1902 terug; werkte 1910-'14 opnieuw in Indië; hoofdredacteur v.h. Bataviaas Handelsblad. In 1947 gaf hij zijn Jeugdherinneringen uit. [Johan Fabricius] Fabricius, Johan -, geb. 1899, te Bandoeng, eerst schilder, dan romanschrijver; trilogie: Komedianten trokken voorbij, 1931; Melodie der Verten en De Dans om de Galg, 1934. Dan Leeuwen hongeren in Napels, 1934. Ook kinderboeken en toneelwerk. In 1947 de Indische roman Halfbloed. In 1949 De Grote Geus, roman van het leven van Hendrik van Brederode. [Fabriekskinderen] Fabriekskinderen, schets van J.J. Cremer tegen de kinderarbeid, 1863. Werkte krachtig mee tot de aanneming van de wet Van Houten op de Kinderarbeid, 1874. [Leersame Fabulen] Fabulen, Leersame -, dichtbundel van Cats, deel van de Mengeldichten, die na de Sinne- en Minne-Beelden verschenen: de leeuw en de muis, de muis en de kikvors, de pompoen en de eik enz. [Leidsche Facsimile-Uitgaven] Facsimile-Uitgaven, Leidsche -, No. 1 Een Klein Cronyxken, Waer in vertoont wordt/ hoe over eenige hondert Jaren veel Steden en Dorpen by en om Wieringen waren/ en met een oock vande Wieringer-waerts bedijckingh/ en veel oude Geschiedenisse die op verscheyden Plaetsen zijn voorgevallen. Door Dirck Burgher van Schoorel, Chyrurgijn. t'Enchuysen. No. 2. Beschrijvinghe der stadt Rotterdam, hare oudtheyt, ende hare grootheyt ende oock hare ghelegentheydt. 1623. No. 3. Ordonnantie van de bedelarije waer in begrepen is/ hoese haer hebben te dragen/ die in de voorsz. faculteyt begeeren te studeeren. Mitsgaders, een Reglement om de meeste Aelmoessen te bekomen ± 1750. No. 4. Cupidoos Post-ryder, voorzien met geheime en bedekte Brieven. Gedrukt voor de Nieuwsgierigen. ± 1750. No. 3 en 4 zijn Nederlandse volksboekjes. [factie] factie, (komisch) toneelspel dat uit samenspraken bestond, vertoond bij bruiloften of andere feesten of na een zinnespel; 16e eeuw. [factor] factor, de dichter-secretaris van een Kamer van Rethorycke. [Jan Faessen] Faessen, Jan -, matroos die de samenzwering tegen Maurits aan 't licht bracht, 1623. Roman van Lodewijk Mulder. [Faëton] Faëton, zoon Phoebus, de zonnegod, verkrijgt vergunning, de zonnewagen één dag te regeren, bederft de wereld en wordt door Zeus neergebliksemd in de Eridanus (de Po). Stof bewerkt tot een treurspel door Vondel: Faëton of Reuckeloze Stoutheit, 1663, een van zijn zwakste stukken. Met herinnering aan zijn eigen zoon, in de woorden van Juno tot Phoebus: Hoe menig vader lijdt in zijnen zone alleen. Faëton kreeg 1685 een voorspel met zang van Govert Bidlo, die verder ook decoraties en verlichte vertoningen aanbracht en zang en dans. Dit ‘verbeterde’ stuk nog 1761 zevenmaal opgevoerd. [Adv. H.A. Fagan] Fagan, Adv. H.A. -, geb. 1889, Afrikaans prozaschrijver. [F.A.K.] F.A.K. = Federasie van Afrikaanse Kultuurverenigingen, 1929, met de spreuk ‘Handhaaf en bou’. [Samuel Falkland] Falkland, Samuel -, ps. van Herm. Heijermans, als schrijver v. schetsen in het Handelsblad. Van de Falklandjes verscheen in 1912 de 16e bundel. [Fallersleben] Fallersleben, zie Hoffmann. [Mr. Gideon Fallet] Fallet, Mr. Gideon -, 1544-1615, uit Mechelen, 1587 secretaris van Amsterdam. Vriend van Van Mander, die aan hem zijn {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} Uytleggingh op den Metamorphosis opdroeg, 1604. Lid van In Liefde Bloeyend, taalzuiveraar. zie Twe-spraack. [Familie en Kennissen] Familie en Kennissen, 1876, bundel novellen van Haverschmidt, in de geest van de Camera. [De Familie Stastok] Familie Stastok, De -, een van de drie grotere schetsen van het huiselijk en maatschappelijk leven in de Camera Obscura, met de beroemd geworden geschiedenis van het Diakenhuismannetje en met het Thee-avondje. De beide andere schetsen zijn De Familie Kegge en Gerrit Witse, die pas opgenomen zijn in de 3e druk, 1851. [Familie van Ons] Familie van Ons, bundeltje humoristische schetsen van Den Ouden Heer Smits, 1856: Moeders, Vaders, Kinderen, Broeders en Zusters, Grootouders, Ooms en Tantes, Neven en Nichten. zie Lindo. [Famke] Famke, zie Veen-Brons. [Fancy] Fancy - de Verbeelding, de Fantasie, in de Minnebrieven van Multatuli. [Fantasio] Fantasio, ‘gedicht der jeugd’ van De Genestet, 1847; geestig verhaal van een jongeman, die bij 't balspel een briefje voor ‘freule Mary’ bij vergissing werpt in de kamer van de gouvernante, en hoe alles terechtkomt. Evenals in de latere gedichten De S. Nikolaasavond en De Mailbrief speelt de humor, en vaak het komische, een grote rol. Het gedicht werd pas bij de Nalezing uitgegeven; naar de vorm is het evenals De S. Nicolaasavond een nabootsing van Don Juan en Beppo van Byron. [Fantasio] Fantasio, zie Europese Brieven. [Christiaen Fastraets] Fastraets, Christiaen -, zie Sint-Trudo. [Fatalisme] Fatalisme = geloof aan 't Noodlot. Louis Couperus schreef de fatalistische romans Eline Vere en Noodlot. Fatum (L.) = noodlot. Ds. van Loenen Martinet hield een inleiding over het Fatalisme, veroordeelde de boeken van Couperus en betoogde, dat alleen de godsdienst de wereld verlossen kan van het determinisme. In zijn rede voor de Bond van Ned. Onderwijzers te Amsterdam in Feb. 1891 beoordeelde C.H. den Hertog de werken van Couperus geheel anders: alleen het oppervlakkig determinisme acht hij noodlottig. [Waarachtighe Historie van Doctor Johannes Faust] Faust, Waarachtighe Historie van Doctor Johannes -, 1592, uit het D.; volksboek over bijgeloof en tovenarij, een waarschuwing voor Christenen. Bewerkt als toneelstuk De Hellevaart van Dr. Faustus door Floris Groen, omgewerkt door Jac. v. Rijndorp, uitgegeven 1731. Herdrukt in 1910 door E.F. Kossmann. De inhoud komt overeen met het E. stuk van Chr. Marlowe. De geschiedenis, dat Faust zijn ziel verkoopt; dus ver voor Goethe. Zie ook Wagenaer. In 1926 verscheen de studie van B.H. van 't Hooft, Das holl. Volksbuch vom Doktor Faust. [Hendrick Fayd'herbe] Fayd'herbe, Hendrick -, 1574-1629, beeldhouwer, factor van De Peoene van Mechelen bij het Refereinfeest, 1620. Besloot het feest met een Esbatement van vier personagiën. [Ir. L.J.M. Feber] Feber, Ir. L.J.M. -, geb. 1885 te Bergenop-Zoom, ingenieur in Indië 1909-'20; lid der IIe Kamer 1922-'36, R.K.; 1933 wethouder van 's-Gravenhage; journalist en letterkundige; romanschrijver: In de schaduw der waringins, 1921; De gordel der aarde, 1922; De strijd om de stilte, 1923; Het uur van Azië, 1937. Schreef ook Frederik van Eeden's Ontwikkelingsgang, 1922. Van 1923 is zijn letterkundige studie Opgaande Wegen met een verhandeling Van Ary Prins tot Claudel. Feber schreef 2 bijbelse drama's David en Holofernes, uitgegeven 1924. Ondergronds verscheen in 1941 zijn Strijd om de Persoonlijkheid. In 1946 Van Herren en Herrenkultur; in 1947 Mensch en Humanisme. [Fedrus] Fedrus, ‘Ezopische fabelen’, vertaald door D. van Hoogstraten, met gravures van Jan van Vianen, 1703. [A.H. van der Feen] Feen, A.H. van der -, geb. 1873 te Heinkenszand, Rijksontvanger te Amsterdam tot 1938, schreef onder ps. F. de Sinclair allerlei humoristische verhalen. De Tante van Aardenburg. Van hem ook Prijsvraag in de Hel, een geschiedenis door de schrijver verteld in de stijl van Couperus, dan in die van Querido, Speenhoff, Jeanne Kloos enz., 1919; parodieën. Ook toneelwerk. Onder eigen naam o.a. Herfstleugen, Middelburgse roman, 1927. [M.G.S. van der Feen] Feen, M.G.S. van der -, 1850-?, schrijfster van novellen en romans onder ps. M. v. Walcheren. Sedert 1886 Mw. Hoyer. Zij begon 1874 met haar novelle Penserosa, die zeer veel gelezen werd. Van kind tot vrouw, 1876. Zij vertaalde 1885 Aurora Leigh, het laatste dichtwerk van Elisabeth Browning-Barrett, de leerlinge van Shelley, in rijmloze verzen. [Feest over de Aftocht der Russen en Engelsen] Feest over de Aftocht der Russen en Engelsen, 19 Dec. 1799. Daags na het Feest, een van Huets Litterarische Fantasiën; er was toen een feestje bij de secretaris van Den Haag, Arnolds, in het Westeinde, voor de vrienden van Wolff en Deken. Daar waren o.a. M.C. van Hall, representant, Lublink de Jonge, idem; Kinker. zie Kalfskop. [Het Feest der Gedachtenis] Feest der Gedachtenis, Het -, reeks verhalende gedichten van Mw. Roland Holst, verheerlijking van strijdende vrouwen als Katharine Bresjkofsky, balling in Siberië, de grootmoeder der revolutie; Louise Mi- {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} chel, aanvoerster bij de Commune van Parijs; Mary Wollstonecraft, de Engelse pionierster van de vrouwenemancipatie: o Zusters, gezellinnen die ik groet, Licht is de aarde en het leven zoet... [Van der Feesten] Feesten, Van der -, 14e eeuws gedicht over de leer der min en de voortreffelijkheid van de vrouw; een Mnl. ars amandi: Als twee herte ende twee moede, Die verre verscheden waren, Eens zijn worden, joncfrouwe goede, Dats minne ende el niet; (en anders niet). Uitgegeven door Eelco Verwijs in Van Vrouwen ende van minne, 1871. Ook door Blommaert in zijn Theophilus, 1858. [Sybrand Feitama] Feitama, Sybrand -, 1694-1758, uit Amsterdam, vriend van Hoogvliet; dichter bij zijn leven hemelhoog geprezen. Hij vertaalde 11 F. treurspelen en maakte twee zelf; alles volgens onze begrippen zonder enige betekenis. Hij berijmde Les Aventures de Télémaque van Fénélon, 1733; de Henriade van Voltaire, 1753. Men prees hem, omdat hij de voorschriften van Pels opvolgde over het verschaven en hersmeden der verzen. Zijn Hendrik de Groote was 20 jaar oud, toen hij het gedicht uitgaf; zijn Telemachus had hij 25 jaar onderhanden. Van hem ook een zinnespel De Schadelijke Eigenliefde, 1738. Met hem bereikte de verering van het F. Classicisme het hoogtepunt. Door zijn fortuin kon hij zich geheel wijden aan de letteren. Hij was de ‘hoofdpoëet’, de kunstrechter, de kampioen voor ‘cierlijkheid’ en zuiverheid van taal. Van hem een gedicht Ter uitgeleide van Hendrik Grave, die in 1744 admiraal was geworden op 74 jarige leeftijd en met 8 schepen uitvoer. De Lijkzangen ter gedachtenis van Feitama werden in een bundel uitgegeven. Daarin gedichten van Sara Maria v.d. Wilp, L.W. v. Merken, Lucas Pater, Bernardus de Bosch, N.S. v. Winter, Hermanus Asschenbergh, Joh. Lublink de Jonge e.a. Swaanenburg kreeg van hem de naam van ‘aartspauker’. [Jhr. Jan Feith] Feith, Jhr. Jan -, 1874-1944, geb. te Amsterdam, journalist; toneelschrijver; schrijver van jongensboeken, novellen en romans. Oud-hoofdredacteur v. De Kampioen. [Mr. Rhijnvis Feith] Feith, Mr. Rhijnvis -, 1753-1824, bij zijn leven bewonderd en bemind; evenals Van Alphen en de dames Wolff en Deken een opvoeder van zijn volk. Geboren te Zwolle, gepromoveerd op zijn 17e, getrouwd op zijn 20ste jaar, 1780-'87 burgemeester van Zwolle, des zomers op Boschwijk in de buurt. Daarna werd hij ontvanger der convooien en licenten, zodat hij zo goed als geheel vrij zich wijden kon aan de letteren en de poëzie. Hij begon met een Verhandeling over het Heldendicht, 1781. Vriend van Bilderdijk, volgeling van Klopstock: poëzie en natuurgevoel en godsdienst; volgeling van Young: overpeinzing van dood, graf en onsterfelijkheid, ofschoon hij rijk, geëerd en gelukkig echtgenoot en vader was. Eerst kwam Fanny, 10 elegieën over de liefde van Eduard en Fanny en over Eduards dood; 1783. Maar Feith was ook Patriot. Dit was gebleken in de redevoering op rijm Karel de vijfde aan zijn zoon Philips, in zijn vers op Doggersbank, in zijn oden De Ruiter en Aan de Vrijheid, 1783: Wie nog één droppel bloeds kan plengen, En 't juk eens dwinglands wil gehengen, Is de afkeer van het menschdom waard! Zo kwam de breuk met Bilderdijk. Die werd openbaar bij Bilderdijks uitgave van De Geuzen van Onno Zwier van Haren, 1785, met een dankbetuiging aan Feith voor zijn medewerking in de voorrede, en met... anti-Patriotse noten bij de tekst. Feith eiste een openlijke uiteenzetting, die geweigerd werd. Bilderdijk koos de zijde van Oranje; Feith beoefende de vrijheidspoëzie, b.v. Volkslied in den smaak van Tyrtaeus, 1785. Daarnaast kwam de roman Julia, onder de sterke invloed van Goethe's Werther: tafereel van twee gevoelige harten, 1783. Eduard bemint Julia, maar de vader weigert; nu doolt hij door de wereld, totdat de vader toegeeft, maar dan is Julia dood. Eduard holt een den op haar graf uit voor zijn doodkist. En dan volgt er nog een hoofdstuk Aan de Maan, ‘heilige kuische vriendin van mijn hart’; Feith behoorde tot de toen zo talrijke maanaanbidders. De invloed van Millers Siegwart is dan ook veel groter dan die van Goethe's Werther. Eerst had hij de dichtgenootschappen gewaardeerd, maar weldra scheidde hij zich er van af. In zijn Brieven, 1784-'93, gaf hij zijn inzicht weer over de dichtkunst, bv. Over het sentimenteele, Over het bevallige, Over de Romance, Over het Minnedicht, Over de waarde der zinnelijkheid, Over de navolging der Natuur. In brieven is de roman van Ferdinand en Constantia, 1785, vol genoegelijke droefgeestigheid; geschreven om aan het verzoek van vele lezers van Julia te voldoen. Opnieuw vol gevoel en tranen in de stijl van Gessner en Siegwart van Miller. Van dit jaar is ook het Dagboek mijner {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} goede werken, bespiegelingen over deugd en geloof. Van Cats bezorgde Feith in 1790 een nieuwe druk; hij was in 1787 bij de komst der Pruisen ambteloos geworden. zie Vriend van 't Vaderland. Hij schreef de treurspelen Thirsa of de Zegepraal van de Godsdienst, 1784; Johanna Gray, 1791; Ines de Castro, 1793; Mucius Cordus, 1795 en De Patriotten. Daarnaast Het Graf, leerdicht in vier zangen, opgedragen aan zijn mede-Patriot Jacubus Kantelaar, 1792. En in 1788-'89 een paar bundels Zedelijke Verhaalen, eveneens vol sentimentaliteit. Maar vooral in Het Graf gaf de dichter uiting aan de zwaarmoedigheid, onder invloed van Young en van de Rêveries van Rousseau van 1778: o Heilloos jammerdal, o beuzelachtig leven, Ware ons geen uitzicht op de onsterfelijkheid gegeven. Overigens moest Feith van Rousseau en de moderne wijsgeren niets hebben; vooral tegen Kant stelde hij zich te weer. In zijn Brieven aan Sophie, 1806, verdedigde hij het openbaringsgeloof tegen de godsdienst der Rede. Beantwoord door Kinker met Brieven van Sophie. In de Oden en Gedichten van 1797 is geen verheerlijking meer van de Patriotse helden: wat baten Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, als ze slechts een klank zijn? Bij de inlijving in 1810 een gezang Aan het Vaderland en een ander Aan Napoleon, ‘de Geweldnaar’. Zijn autobiografisch leerdicht De Ouderdom in 6 zangen is van 1802, in de trant van Cats. Dan nog een paar cantaten, Het Onweder en De Menschlievendheid. In 1813 De Val van Napoleon. Met Kantelaar gaf Feith 1793-'96 de Bijdragen ter bevordering der Schoone Kunsten uit. Zij schreven over het Treurspel, over het Rijm, over de Sakontala. In 1818 kwam nog Verlustiging van mijnen Ouderdom. Met Bilderdijk had hij zich in 1809 verzoend. Gellert, de gemoedelijke vrome D. dichter, bleef zijn voorbeeld. De sentimentaliteit werd grof geparodieerd door De Wacker van Son in De Steenbergsche Famille en in Jan Perfect. Het was een verschijnsel, dat voorbijging. Wat er van Feith overbleef is o.a. zijn Evangelisch Gezang: Uuren, dagen, maanden, jaren, Vliegen als een schaduw heen... Het Levensberigt door N.G. van Kampen, geplaatst voor de uitgave der Dicht- en Prozaïsche Werken, 1824. Warnsinck gaf een schets van Feith: uit zijne gemeenzame Brieven. Ook voor hem werd een Gedenkzuil opgericht; Van Hall, Loots, Tollens, Staring, Klyn, Warnsinck, Nierstrasz werkten er aan mee; 1825. Duizenden tekenden in op zijn werken. Van Hall hield de Lof-en Lijkrede. Nieuwe studie over Feith van H.G. ten Bruggencate, 1911, die ook een Bloemlezing verzorgde voor het Pantheon. Kloos gaf een bloemlezing uit voor de W. Bibl. [Sake K. Feitsma] Feitsma, Sake K. -, 1858-1918, onderwijzer, Fries schrijver van sprookjes: Der wier ris, 1893. Schetsen in realistische stijl over de armoede: Ut e modder fen e maetskippij. [Jan Fekkes] Fekkes, Jan -, geb. 1923 te Groningen, journalist, nu werkzaam bij de Akademie van Wetenschappen te Amsterdam; dichter. [Felix meritis] Felix meritis (gelukkig door verdiensten), maatschappij voor kunsten en wetenschappen, te Amsterdam gesticht in 1717; in de Patriottentijd het middelpunt der vrijzinnigen. Loots en Helmers droegen er hun gedichten voor. [Femke] Femke, het blekersmeisje uit het verhaal van Multatuli's Woutertje Pieterse; ‘hun liefde is een bekoorlijke idylle geworden’ (Te Winkel). [François Fénélon] Fénélon, François, 1651-1715, priester, leermeester van de kleinzoons van Lodewijk XIV, 1695 aartsbisschop van Kamerijk; schrijver van Les aventures de Télémaque, bedoeld als leerboek, uitgegeven 1717. Vertaald door Feitama, 1733; in proza reeds in 1720 door Isaac Verburg. [De Feniciaensche] Feniciaensche, De -, of Gebroeders van Thebe, treurspel van Euripides, vertaald door Vondel, opgedragen aan Burgemeesteren van Amsterdam, 1668. De Feniciaensche is koningin Jokaste, uit Phoenicië afkomstig, de moeder van de beide strijdige gebroeders, die in een tweegevecht omkomen, waarop Jokaste zich met eigen hand het leven beneemt. [Ferdinand en Constantia] Ferdinand en Constantia, roman in brieven van Feith, zie daar; 1785. Zie ook Hainbund. De held van 't verhaal dweept met Young, Ossian en Von Kleist. [Ferdinand Huyck] Ferdinand Huyck, historische roman van Jacob van Lennep, 1840; beschrijving van het leven der 18e eeuw; leven der patriciërs; justitie; dichtgenootschappen; hofsteden en buitenplaatsen. Met een stevige romantische inslag: de Vliesridder en zijn dochter, Zwarte Piet en Andries. Navolging van Walter Scott, maar meer van Van Effen en van de dames Wolff en Deken. Suzanna Huyck is een tweede Saartje Burgerhart. Uitstekend is ook de schets van Lucas Helding als huisdichter en van kapitein Pulver. [Roman van Ferguut] Ferguut, Roman van -, een der Arturverhalen; Ferguut, een boerenzoon, trekt op {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} avonturen uit, tot hij de ridderslag ontvangt van koning Artur. Het Ned. werk uit de 13e eeuw werd bewerkt naar de F. roman van Fergus van ± 1200 van Guillaume li Clerc. Uitgegeven door L.G. Visscher, hoogleraar te Utrecht, 1836; opnieuw door J. Verdam uit de nalatenschap van Eelco Verwijs, 1882; 't laatst door G.S. Overdiep, 1939. [Jan Ferguut] Ferguut, Jan -, ps. van J. v. Droogenbroeck. [Dr. Frederik Feringa] Feringa, Dr. Frederik -, geb. 1840 te Groningen, doctor in de wis- en natuurkunde, radikaal vrijdenker: Democratie en Wetenschap, 1871-'73; redacteur van De Vrije Gedachte, 6 delen 1872-'74; Multatuliaan. Leefde nog in 1890. [Festus Hommius] Festus Hommius, 1576-1642, leerling van Gomarus, bijbelvertaler; predikant te Leiden; 1618 secretaris van de Dordtse Synode. Geb. te Jelsum bij Leeuwarden; Fries Fetse Homminga. Over hem 't Proefschrift van Dr. Wasscher. [J.K. Feylbrief] Feylbrief, J.K. -, geb. 1876 te 's-Gravenhage, directeur v.d. Kanselarij van 't gezantschap te Berlijn tot 1933, † 1951. Prozaïst onder ps. J. v. Oudshoorn. Hij verhaalt van geestelijke en lichamelijke ondergang in zijn roman Willem Mertens' Levensspiegel, 1914. Achter groene horren, 1943. Doolhof der Zinnen. [J.M.E. Feys] Feys, J.M.E. -, 1819-1901, gaf in 1868 met Adolf Lootens uit: Oude Kindervertelsels, in de Brugse tongval. Gaf ook De Keure van Oudenburg uit. [Fidaments kusjes, Minnewysen en Byrijmen] Fidaments kusjes, Minnewysen en Byrijmen, bundel gedichten van Mr. Joan Blasius, 1663. [Fierabras] Fierabras, F. ridderroman vol van de strijd tegen de Sarracenen; fragment van de Ned. vertaling uit de 13e eeuw bewaard. Fierabras is een heidense reus, die bekeerd wordt na een gevecht met Olivier, Rolands vriend. [Juul Filliaert] Filliaert, Juul -, geboren en gestorven te Nieuwpoort (1891-1949), schreef volksromans als De laatste Vlaamse IJslandvaarders en Jan Bart. [Fillis] Fillis, de beminde van Bellamy in de Gezangen mijner Jeugd, zie Francina Baane. [filologie] filologie = de wetenschap der taal- en letterkunde. Nederland voerde de scepter der filologie van de stichting der Leidse hogeschool in 1575 tot de Vrede van Utrecht, 1713. (Busken Huet.) Voormannen Justus Lipsius, Josephus Justus Scaliger, Salmasius, Grenovius, Graevius, Gerard Vossius met zijn zoons Dionysius, Matthaeus en Isaäc, Gruterus, Daniel Heinsius, Barlaeus, Meursius, Erpenius, Golius. De aandacht was toen nog gericht op de klassieke talen. [Fingal] Fingal, koning der Caledoniërs op de N.W. kust van Schotland uit de 3e eeuw na Chr. volgens de Gedichten van Ossian. Een van deze gedichten is naar hem genoemd. Vertaald door Bilderdijk, in 6 zangen 1805. [Fiore della Neve] Fiore della Neve (It. = bloem der sneeuw), ps. van Mr. M.G.L. van Loghem, als dichter van Eene Liefde in het Zuiden, 1881, Liana, 1882, en Van eene Sultane, 1884. De Liefde in het Zuiden heette voor Kloos en Verwey het bespottelijk voorbeeld van hun Julia; zij hebben dit echter ontkend. Het is ‘een reeks van dichterlijkromantische taferelen, die met elkaar een liefdesgeschiedenis voorstellen.’ Het verhaal van de schone Rosaura, die haar beminde in de steek heeft gelaten en met een picador (stierenbevechter) uit Valencia is gevlucht; die nu door die picaro wordt verlaten en in ellende sterft. Nabloei der Romantiek, onder invloed van Victor Hugo. In enkele jaren 5 drukken. Liana daarentegen is een gedicht van trouw. De Sultane is een verzameling van afzonderlijke gedichten. In 1892 kwam er nog een dichtwerk, Walter, de geschiedenis van een onechte zoon van een D. hertogin; wederom een hoog-romantisch stuk met veel avonturen en wraaktonelen. [Dr. F.H. Fischer] Fischer, Dr. F.H. -, 1876-1945, geb. te Amsterdam, schreef 1910 zijn proefschrift Het Individualisme in Nederland in de 19e eeuw. Sedert 1933 privaat-docent in cultuurgeschiedenis te Amsterdam. Schreef o.a. De Romantiek in Duitschland, en Schets der Cultuurgeschiedenis van W. Europa. [Flaminganten] Flaminganten, ijveraars voor de Vlaamse Beweging; zie daar. [Flandrijs] Flandrijs, Vlaams ridderverhaal uit het begin der 14e eeuw, met talloze ontleningen aan de andere Britse en klassieke romans, gevechten met reuzen, verloste jonkvrouwen. Uitgegeven door J. Franck, Straatsburg, 1876; vijf fragmenten, bijna 1800 regels. [Flanor] Flanor, ps. van Gerard Keller als de schrijver van de Vlugmaren in de Ned. Spectator. Toen hij in 1864 redacteur van de Arnhemsche Courant werd, nam Vosmaer de rubriek van hem over. Na diens dood in 1888 werd Boele van Hensbroek zijn opvolger. [Flanor] Flanor, op voorstel van Jan C. de Vos de naam van de letterlievende vereniging te Amsterdam, opgericht in 1881 door F. v.d. Goes, Dr. H.C. Muller en Dr. M.B. Mendes da Costa. De naam was een hulde aan Vosmaer. Leden waren o.a. Aletrino, Boeken, Van Deventer, Van Deyssel, Van Eeden, Erens, Kloos, Van Looy, De Meester, Paap en Verwey. Vijf jaar lang ver- {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} gaderde men op Dinsdagavond in ‘De Karseboom’. Mendes da Costa haalde Flanorherinneringen op in de N. Gids van 1925. [Gustave Flaubert] Flaubert, Gustave -, 1821-'80, uit Rouaan, beroemd F. romanschrijver. Zijn roman Madame Bovary (1853) was het model zowel van Een Liefde van Van Deyssel als van Eline Vere van Couperus. Zie ook De Beer. [Emiel Fleerackers] Fleerackers, Emiel -, S.J., 1877-1948, Vlaamse Jezuiet, schreef eenvoudige, humoristische en schilderachtige prozastukjes, alsook geestige gedichtjes. [Gilbert de Flines] Flines, Gilbert de -, 1690-1739, uit Amsterdam, oorspr. uit Doornik; het geslacht als Doopsgezind uitgeweken; zijdehandelaars in de Warmoesstraat. Schreef 1719 de roman De ontrouwe Voedster, ‘tegelijk aangenaam en leerzaam’. [Mr. Quirijn de Flines] Flines, Mr. Quirijn de -, 1771-1847, uit Amsterdam, schrijver van taal- en geschiedkundige werken; medewerker aan de Kleine Dichterlijke Handschriften; dichter van romances. [Floovent] Floovent, zie Flovent. [Florence] Florence, groot gedicht van Potgieter, ontstaan na zijn bezoek aan Florence, ter gelegenheid van de Dante-feesten in 1865, in gezelschap van Busken Huet, aan wie het werk bij voltooiing in 1868 werd opgedragen. Zo rijk van inhoud en moeilijk van vorm, dat de verklarende aantekeningen groter omvang hebben dan 't gehele dichtstuk. Proefschrift over Florence, zie Potgieter, slot. [Florens of Floris Radewijnsz] Florens of Floris Radewijnsz, zie R. [Johannes Florianus] Florianus, Johannes -, 1522-'85, uit Antwerpen, predikant te Brussel, als ketter verdronken. Vertaalde voor 't eerst de Metamorphose van Ovidius, in proza, 1522. [Floris en Blancefloer] Floris en Blancefloer, F. liefdesgeschiedenis, ± 1170 bewerkt in Limburgs dialect; fragmenten bewaard. Een tweede bewerking uit de 13e eeuw van Diederik van Assenede is geheel bewaard; na veel avonturen wordt Floris Christen en trouwt hij met Blancefloer; zij worden de grootouders van Karel de Grote. Deze roman eerst uitgegeven door Hoffmann von Fallersleben in de Horae Belgicae, 1836. De ridderlijke Oosterse roman van Arabische oorsprong opnieuw uitgegeven door Dr. Moltzer, 1879, opgedragen aan Matthias de Vries; en weer door P. Leendertz Jr., 1912. In de 15e eeuw werd de berijmde ridderroman van Diederic van Assenede omgewerkt tot een volksboek in proza, in meer burgerlijke zin, al staan er stukken rederijkerspoëzie tussen. Floris is de zoon van een Moorse koning Fenus; Blanchefloer de dochter van een Frankische gravin. Deze wordt gevangen genomen en zo groeien de kinderen samen op aan Fenus' hof. Floris wordt van het hof weggezonden, als het blijkt dat hij met Blanchefloer trouwen wil; zij wordt als slavin verkocht aan de emir van Babylon. In een bloemenmand wordt Floris in haar kamer gebracht; de emir laat hen naar hun land terugkeren. Oudste druk 1508. Een van de bekoorlijkste verhalen uit de M.E., naar onze opvatting; volgens Witsen Geysbeek in zijn Woordenboek van 1821 een ‘allerellendigst voortbrengsel en walgelijk wanschepsel’. Het volk dacht er anders over; nog in 1750 verscheen te Utrecht het volksboek opnieuw. Ook Alberdingk Thijm, die de roman bewerkte in zijn Karolingische Volksverhalen van 1851. en H.C. Rogge die het volksboek in nieuw Nederlands oververtelde. Het volksboek zelf werd naar de druk van 1642 opnieuw uitgegeven door Boekenoogen, 1903. Opnieuw door Paul de Keyser, 1946. In de toelichting is opgenomen het, uit het volksboek getrokken, lied van Floris en Blancifleur; dit lied werd door De Coussemaker nog opgetekend bij Duinkerken en is volgens Boekenoogen nog in N. Holland bekend. Met het slot: Den Keyser heeft haar doen pardon gegeven, En liet haar trouwen samen in de kerk, Dat Floris met zijn Blancifleur sou leven, In vrolijkheid al tot een Zalig werk... Ook is er nog een spel geweest van Florijsse ende van Blanchefloere, 1483 gespeeld te Deinze. De stof is ontleend aan de Duizend en één nacht. [Graaf Floris de Vierde] Floris de Vierde, Graaf -, romance van Bilderdijk over de dood van de Hollandse graaf op het steekspel te Clermont 1234. Ook 't onderwerp van een romance van L. v.d. Broek, 1827, en nog weer van een dichterlijk verhaal van Robidé van der Aa, 1836; beide in de Muzenalmanak. [Floris de Vijfde] Floris de Vijfde, treurspel van Mr. W. Bilderdijk, 1808, opgedragen aan koning Lodewijk, om te worden gespeeld in de Amsterdamse Schouwburg bij diens intrede, 't Stuk was in 3 maal 24 uur ontworpen en opgesteld, maar in drie weken waren de tonelisten er nog niet mee gereed, zodat het plan mislukte. De opdracht is in 't Frans: je suis avec le plus profond respect, Sire, de Votre Majesté le très-humble, très-obéissant, trèsfidèle et très-devoué serviteur et sujet. {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} In de Ideën bracht Multatuli zeer veel bewijzen voor zijn stelling: de taal, de versificatie, de ontwikkeling der karakters zijn slecht; de strekking is.... infaam. Floris is ook de hoofdpersoon in Hoofts treurspel Geraert van Velsen en in Colevelts Droef-Eyndend Spel tussen Graef Floris en Gerrit van Velsen, 1628. Weer in een treurspel van Adriaan van Oordt, 1902. [K.F.I. de Flou] Flou, K.F.I. de -, 1853-1931, uit Brugge, provinciaal ambtenaar aldaar, medeopsteller v.h. maandblad De Halletoren, schrijver over De Straten van Brugge en andere historische onderwerpen. Werd lid der Vlaamse Academie en Dr. h.c. Zijn hoofdwerk is het Wdb. der Toponymie van W. Vlaanderen, Vlaams Artesië, het Land van den Hoek, Guines en Boulogne, Ponthieu, 1914-'30. [Flovent] Flovent, de held van een der Frankische ridderromans, in fragment bestaande, 13e eeuw. Zoon van koning Clovis, in oorlog met de Sarracenen. Eerste uitgave door Karl Bartsch in Pfeiffer's Germania, 1864; daarna in de Epische Fragmenten van Kalff. [Mr. J.J. Fock] Fock, Mr. J.J. -, geb. te Batavia 1889, schreef onder pseud. Jan van Lumey: Sardapalus (treurspel); De Toverbron (sprookjesspel); Politieke Vrouwen (fantastische comedie); Een Vrouw van de Wereld (5 dialogen), 1937; Italiaanse Impressies (reisherinneringen), 1925; Op de Kentering (essays); De Roman van een Schilder, 1930. [Meester Fock] Fock, Meester -, veel gebruikte naam voor Focqenbroch. [Melchior Fockens] Fockens, Melchior -, Groninger, trok naar Amsterdam, schreef een drietal kluchten. Dronkken Hansje, 1657, het spel van de genezen dronkaard; Verliefde Grijsert, 1659; Italiaanschen schoorsteenveger, 1662, dezelfde stof als in Les précieuses ridicules van Molière: een vrijer wordt aangenomen, die een schoorsteenveger blijkt te zijn. Hij gaf ook een Beschrijving van Amstelredam uit, 1662, en een Beschrijvinge van Marokko. [W.G. v. Focquenbroch] Focquenbroch, W.G. v. -, ± 1630-'75, schreef het kluchtspel Verwarde Jalouzij, 1663, vertaling van Molière. Hij leefde als student in Leiden losbandig en maakte het als dokter in Amsterdam niet beter, zodat hij in 1666 als fiskaal in dienst der W.I.C. naar de kust van Guinea ging en geplaatst werd te St. George del Mina. Daar dichtte hij de bundel Afrikaansche Thalia en het blijspel De Min in het Lazarushuys, 1674. Hij keerde niet in het vaderland terug. In 1696 gaf Abraham Bogaert al zijn ‘nagelaten volgeestige werken’ uit als Thalia of Geurige Zanggodin; herdrukt 1723 en '76. Hij is de eerste Ned. burleske dichter op voorbeeld van Scarron. Hij vertaalde uit het F. van Scarron Typhon of de Reuzenstrijd en De Eneas van Virgilius in zijn Zondagspak. Vooral in zijn bruilofts-, verjaars- en minnedichten is een buitengewone zinnelijkheid, platheid en vuilheid; in een eeuw verschenen er 8 drukken. Bogaert vergeleek hem bij Hooft en Vondel; nu is nog alleen zijn drinkliedje bekend van: Diogenes de wijze Die woonden in een vat, Daeruit kan men bewijze Dat wysheyt woont bij 't nat. Toch verschenen zijn werken met lofdichten van Ludolf Smids, T. Asselijn en A. v. Halmael. Asselijn werkte in 1692 ook zijn Klucht van de Quacksalver om. In 1911 gaf Lode Baekelmans een keus uit zijn werk uit met een Inleiding. Hij schreef ook gedichten op de grote gebeurtenissen van zijn tijd, o.a. Op 't verwoeste van de Zweedsche Vlood door Cornelis Tromp, een ‘verdubbeld rondeel’, door Scheurleer op 1676 gesteld in zijn Varen en Vechten. Bloemlezing uit de lyriek door W.F. Hermans. [Leo de Foere] Foere, Leo de -, 1787-1851, uit Tielt in W. Vlaanderen, priester te Brugge, 1817 veroordeeld wegens zijn felle bestrijding van koning Willem I; 1830 lid van het Belgisch Nationaal Congres, 1831-'48 Volksvertegenwoordiger; schold in de Kamer de voorstanders van een verbeterde spelling van het Vlaams uit voor intriganten en oproermakers, die het Hollands in België wilden binnensmokkelen, om de taal der Vlamingen te onderdrukken. Hij schreef daarover Eenige Vlaemsche samenspraeken, door eenen waeren Belg, 1844. zie Spelling. [Arend Fokke Simonsz.] Fokke, Arend - Simonsz., 1755-1812, uitgever te Amsterdam 1783-'99, daarna onderwijzer, schrijver en voordrager in boertige trant. Was 1795 red. v.h. Dagblad der Municipaliteit en zelfs representant, maar die rijkdom duurde slechts kort. Fokke leefde doorgaans in moeilijke omstandigheden. Hij heeft veel geschreven; zijn naam bleef bekend door zijn Boertige Reis door Europa, 7 delen, 1794 en ander ‘boertig’ werk, bv. De Vad. Historie vermakelijk voorgesteld, 1809; Verzameling van Spreekwoorden, ‘op een vrolijke wijze verklaard’, met caricatuurplaten, 1810; De Vrouw is de Baas, 1807, 2e deel, 1810; Proeve van een ironiesch comiesch woordenboek, 1797-'98, derde druk 1821. Dit boertige werk viel in de smaak; van 1833 {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} -'35 verschenen de verzamelde werken van Fokke in 12 delen. Nu zijn ze niet meer te lezen. Fokke is vooral de encyclopedist: Cathechismus der Weetenschappen, 1804; hij schreef over Rousseau, Helvetius, Leibniz, Winckelmann, over wijsbegeerte, sentimentaliteit, toneel, over de duivel, over de letteren (Moderne Helicon, 1802; Antieke Helicon, 1803). Hij streefde naar verlichting en volksopvoeding. Studie over hem door H. Frijlink, 1884. Bekend om zijn boeken met boertige, smakeloze grappen, was hij veel meer gezocht dan de dames Wolff en Deken. Hij is ook de dichter van een Nieuw Volksgezang-boekje ‘tot gezellige vreugde’, dat in 1833 nog een tweede druk beleefde. [Jan Fokke] Fokke, Jan -, 1745-1812, broer van Arend, schreef toneelspelen en over de Vad. Geschiedenis; zette van het 20ste deel het Vad. Woordenboek van J. Kok voort. Dichter van romancen. [Fokkens] Fokkens, zie Fockens. [De Foliobijbel] Foliobijbel, De -, letterkundige novelle van Potgieter: Poot kreeg voor zijn Mengeldichten geen ander honorarium van de uitgever Arnold Willes, 1716, dan een grootmediaanbijbel: de gevraagde foliobijbel van 4 dukaten was te duur. Potgieter laat, in de boekwinkel van Willis, Poot samenkomen met prof. Frederik Ruysch en de gevierde kunstschilder Adriaen van der Werf, de man ‘van de gladde gemanierdheid zijner eeuw’ met al zijn ‘nymphen en satyrs in plaats van inheemsche natuur’. [Folium] Folium, tijdschrift voor boekenverzamelaars, onder redactie van H.L. Gumbert, 1951. [Eeltsje Boates Folkertsma] Folkertsma, Eeltsje Boates -, geb. 1893, onderwijzer, voorman van de Christelijke Friese taalbeweging. Trok zich 1920 terug uit de Jong-fryske Mienskip en stichtte het ts. Tsjugenïs. Hij werd redacteur van Yn us eigen Tael en van het weekblad De Stim fen Fryslân. Vertaalde de Bekentenissen van Augustinus; revisor bij de Friese Bijbelvertaling. In 1934 verscheen een keurbundel uit zijn werk Toer en Tsjirke (Toren en Kerk); in 1939 weer een bundeltje Swier Lok. [De Fonteine] Fonteine, De -, beroemde oude Rederijkerskamer te Gent. Schreef 1539 het bekende landjuweel uit met de vraag: Welc den mensch stervende meesten troost es. Vierde 1848 met grote luister het 400-jarig bestaan. Toen gaf P. Blommaert de geschiedenis van De Fonteine uit. Sedert 1943 verschijnt een Jaarboek van De Fonteine. Zinspreuk: Als 't past bi appetite. ['t Fonteintje] Fonteintje, 't -, Vlaams tijdschriftje te Gent, 1921-'24. Dichters van 't Fonteintje zijn Karel Leroux, M. Roelants, Reimond Herreman en Richard Minne. In 1924 stelde Van Nijlen een bundel samen uit hun werk. Zij kwamen op tegen de moderne expressionistische dichters; zij wilden het werk van Van Nu en Straks voortzetten; zij vereerden Karel v.d. Woestijne; ze heetten schertsend: de dichters van het Woestijntje. Zij waren de conservatieven; ze hadden alle pathos afgezworen. Stonden tegenover de groep van Ruimte. zie Closset. [Dr. Bernard Fonteyn] Fonteyn, Dr. Bernard -, 1602-'49, dokter te Amsterdam 1631, Doopsgezind, regent van de Schouwburg 1642-'45. Toneeldichter. Fortunatus Beurs en Fortunatus Soonen, 1643; met komisch tussenspel. Sullemans soete vriagie, 1633, zingende klucht, naar een Engelse jig. [Johan Fonteyn] Fonteyn, Johan -, 1574-1628, dokter te Amsterdam, factor der Oude Kamer, vader van Bernard en Nicolaas. Vondel droeg aan hem zijn Helden Godes op. Hij was de aanvoerder der oppositie in De Eglantier tegen Van Campen, Hooft en Coster, 1615; Bredero viel hem aan als ‘Jan de Voorlooper’. [Dr. Nicolaas Fonteyn] Fonteyn, Dr. Nicolaas -, dokter te Amsterdam 1631, lijfarts v.d. aartsbisschop van Keulen 1644; schrijver van geneeskundige en van toneelwerken. Aristobulus, 1638, ontleend aan Flavius Josephus. Casta ofte Spieghel der Kuysheid, 1637, met stichtelijke strekking, evenals Esther ofte 't Beeldt der Ghehoorsaamheid, 1638. Tengnagel verhaalt van hem: Klaes dee my so vaakmael zwijmen, Als ik in zijn huys moest treên, Door het lezen van zijn rijmen; Was ik niet, hij was te vreên. [N.E. Fonteyne] Fonteyne, N.E. -, 1904-'38, schrijver van Vlaamse romans en van het fantastisch verhaal van een kruistocht Toen de Vlamingen te laat kwamen. De Polder, realistische roman over de tijd van de Duitse bezetting, 1937. Nagelaten werk: Kinderjaren, 1939, Brugs verhaal, evenals de roman Pension Vivès, 1936. [Annie Foore] Foore, Annie -, ps. van Mw. IJzerman-Junius. [H.J. Foppe] Foppe, H.J. -, 1796-1836, vruchtennatmaker te Amsterdam, toneeldichter; dichter ook van ‘'t Wordt duister, mijn Roosje.’ [Yge Foppema] Foppema, Yge -, geb. te Dedemsvaart 1901, redacteur-secretaris van De Groene Amsterdammer, verwierf 1945 voor zijn Verzets-poëzie ƒ1000 van de Regering: Spijkerschrift, uitgave van ‘De Bezige Bij’. In 1946 Oude en Nieuwe Geuzenliederen. [Pauwels Foreestier] Foreestier, Pauwels -, ps. van J. Alberdingk Thijm voor zijn polemische bijdragen in de Dietsche Warande. [Ellen Forest] Forest, Ellen -, ps. van Mw. Pierson-Franssen. {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} [Forjit my net] Forjit my net (Vergeet mij niet), het tijdschrift van het Selskip for fryske tael, het Ald Selskip. [Alex. van Fornenberch] Fornenberch, Alex. van -, ± 1600- ±1675, schilder, bewonderaar van Quinten Matsijs, wiens leven hij 1658 beschreef; lid der Violieren te Antwerpen, dichter. [Jan Baptist van Fornenbergh] Fornenbergh, Jan Baptist van -, 1624-'97, reizend toneeldirecteur, vestigde zich 1678 te 's-Gravenhage. Hij schreef 1680 de klucht Duifje en Snaphaan, een minnaar als dokter vermomd, gelijk in l'Amour médecin van Molière. Sedert 1665 wordt hij vermeld met zijn gezelschap te Hamburg, Stockholm, Riga en Kopenhagen. Reeds in 1648 stond hij met Gilles Nooseman aan 't hoofd van een reizende troep; ook heeft hij Vondels Gebroeders te Amsterdam vertoond. In 1682 ging hij stil leven. [Historie van Fortunatus] Fortunatus, Historie van -, half sprookje half volksroman; een jongeling uit Cyprus heeft een onuitputtelijke beurs en een wenshoedje. Vertaling van 't D. verhaal van 1509; uitgegeven in Nieuw-Nederl. door H.C. Rogge. Als drama bewerkt in 2 stukken van Bernard Fonteyn; zie daar. [Fortunio] Fortunio, ps. van J.N. v. Hall als schrijver van parodieën in De Gids van 1885-'87 tegen de Tachtigers en tegen hun dichtvorm, het sonnet. [Forum] Forum, letterkundig ts., opgericht 1932 door E. du Perron, Menno ter Braak en Maurice Roelants. Kwam onder redactie van Ter Braak, Vestdijk en Victor van Vriesland voor Nederland, van Marnix Gijsen, Raymond Herreman, Maurice Roelants en Gerard Walschap voor Vlaanderen. Scheidde zich af van de Vrije Bladen, hield het vol tot 1935. Du Perron zegt er van, dat Forum bedoelde: strijd tegen de halfzachtheid, het symbool van de zelfverheffing zonder reden. Het was dan ook een polemisch ts. [Frans Fraet] Fraet, Frans -, 1505-'58, factor van De Violieren te Antwerpen, zie Rethorycke. Op 30 Dec. 1557 gepijnigd, 4 Jan. 1558 onthoofd. Schreef Morale figuren, uitleggingen bij houtsneden. [Mnl. Epische Fragmenten] Fragmenten, Mnl. Epische -, zie E. [Het Leven van Francesco Campana] Francesco Campana, Het Leven van -, 1924-'26, trilogie van Scharten-Antink, de roman van de ontwikkeling van een jongen: I. De Jeugd; II. De duistere Waarheid; III. Het Eeuwige Licht. [Franciscaender] Franciscaender, 't eerste Ned. gedicht in alexandrijnen, ± 1580, van Jan van Hout; zie daar. [Mr. Petrus Franciscus] Franciscus, Mr. Petrus -, 1645-1704, uit Amsterdam, 1674 hoogleraar in geschiedenis en welsprekendheid aldaar, 1687 ook in 't Grieks. Behalve zijn L. en Gr. werken schreef hij o.a. een Lijkzang op De Ruyter, 1677, en op Antonides, en een lijkrede op Maria Stuart, de gemalin van Willem III, 1697. Hij was een leerling van Adam van Germez. [Dr. Joh. Franck] Franck, Dr. Joh. -, 1854-1914, geb. te Bendorf bij Coblenz, hoogleraar in 't Ned. te Bonn, 1886. Hij gaf 1882 Alexanders Geesten van Maerlant uit en 1883 zijn Mnl. Grammatik. Etymologisch Wdb., 1884. [Mr. Louis Franck] Franck, Mr. Louis -, geb. 1868 te Antwerpen, hoogleraar te Brussel in 't zeerecht; 1906 liberaal Kamerlid, werkte tijdens de bezetting voor de belangen van Antwerpen, 1918 geïnterneerd; min. v. Koloniën 1918-'24; gouverneur van de Nationale Belgische Bank; stabiliseerde de franc; 1926. Ijverde voor de Vlaamse taalwetten: de wet Franck-Seghers op 't M.O., 1910; voorstel tot vervlaamsing der Gentse hogeschool met Van Cauwelaert en Anseele, 1912. De drie ‘kraaiende hanen’. [A. Francken] Francken, A. -, Z. Afrikaans schrijver, die 't Dagverhaal van Van Riebeek in 1908 als toneelstuk bewerkte: Susanna Reiniers. [Fritz Francken] Francken, Fritz -, pseud. van Frederik Clijnman, geboren te Antwerpen in 1893. Prozaschrijver en dichter. Munt uit in korte verhaaltjes. [W. Francken Azn.] Francken Azn., W. -, 1822-'94, uit Doetinchem, predikant te Rotterdam, schreef veel op kerkelijk gebied, vooral in zijn ts. Geloof en Vrijheid; bestreed prof. Opzoomer. Als directeur van het Zendingsgesticht te Rotterdam schreef hij een brief aan Multatuli, waarin hij opkwam tegen de voorstelling van Ds. Wawelaar als type van de zendingsvrienden. In de Brief aan Ds. Francken, opgenomen in de Verspreide Stukken, erkende Multatuli dit, maar vroeg hij meteen, waarom Ds. Francken de enige was, die hem rekenschap vergde. [Dr. Johannes le Francq van Berkhey] Francq van Berkhey, Dr. Johannes le -, 1729-1812, Prinsgezind schrijver, lid van een Leids dichtgenootschap, werd evenwel weldra tegenstander van de ‘hedendaagsche Dichter-Cabale’, 1776. Hij was dokter te Leiden en 1773 lector in de natuurlijke historie, 1795 ontslagen; verloor zijn huis bij de ramp van 1807. Onder zijn zeer talrijke werken Eerbare proefkusjes van Vaderlandsch naïf in de Arkadische vrijerijen van Dichtlief en Gloorroos, 1782, een navolging van Heemskerks Arcadia. In de voorrede een heftige aanval op de dichtgenootschappen. Berkhey had een moeilijk bestaan; de poëzie diende hem ook als wapen in de strijd en als broodwinning. In 1769 begon hij met een groot werk, Natuurlijke Historie van Holland, 1779. Van 1760 was 't Bataafsch Atheene, d.i. Leiden, zijn vaderstad, die hij {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} met liefde ‘bezong’ in deze drie ‘Herders-Kouten.’ Behalve de stad Leiden vereerde hij Prins Willem V; toen deze 1766 te Leiden kwam, dichtte hij Het Rhijnlandsch Wedspel. Onder zijn strijdverzen is het Hekeldicht tegen Jan Nomsz, 1769. Bij het 2e Eeuwfeest van Leidens Ontzet droeg hij in de Pieterskerk zijn groot gedicht voor Het verheerlijkt Leyden, beantwoord met een lofdicht van Jan de Kruyff: Berkhey! uw Heldenpreek drong door tot in 't gebeente Der braafste Burgerij, der mindere Stadsgemeente. Maar de vrijzinnigen noemden hem ‘Jan Vlegel’, om zijn ‘dollen ijver voor Oranje’ en zijn ‘haat tegen de Remonstranten’. Reeds voor Van Alphen dichtte hij een Kinderzang; in 1779 kwam zijn bundel De vaderlandsche Kindervreugd. Zijn voornaamste werk is zijn vaderlandse poëzie, b.v. Zeetriumph der Bataafsche Vrijheid op Doggersbank, 1782, in 2 delen. Daarnaast de geschriften tegen de Patriotten, b.v. Snerpende Hekelroede tegen de ‘Logen-Courantiers’. Zie ook Praatmoer. In 1793 dichtte hij nog Het feestvierend Leyden, ter ere van de herovering van Maastricht. Reeds van 1764 is zijn vrijheidsdrama Claudius Civilis. Hij is een van de voorstanders van het ontwakend nationaal bewustzijn; in politiek en godsdienst de man der reactie tegen de Deïsten, tegen de Santhorstianen, tegen Spinoza. Bewonderaar van Bilderdijk. Toen hij in 1812 stierf, schreef Bilderdijk een lijkdicht: Geen hand, hoe dier verplicht aan zijn Bataafsche zangen, Bracht bloem, of telgj' of loof, op 's Grijzaarts grafgesteent. Maar in 1842 kwam er een gedenksteen in de Hooglandse kerk. In 1813 schreef A. Loosjes Pzn. over De Geest der Geschriften van Berkhey. [Julia Frank] Frank, Julia -, zie Tersteeg. [Simon Franke] Franke, Simon -, geb. 1880 te Middelie, eerst werkzaam in Ned. Oost-Indië, dan agent van de Raad van Arbeid te Amsterdam, schrijver van 30 kinderboeken en folkloristische verhalen. Sagen rond de Zuiderzee. Indische romans. [Frankische ridderpoëzie] Frankische ridderpoëzie, de Karelromans. [Uit het Leven van Frank Rozelaar] Frank Rozelaar, Uit het Leven van -, 1911, ‘dagboek’ uitgegeven door Van Deyssel; zie daar. ‘Gemoedsverhaal van een gevoelg mens.... zó, dat hij zich min of meer bewust mag worden van de schoonheid, waarin we leven’. [Mr. G.D.L. Franquinet] Franquinet, Mr. G.D.L. -, 1826-1902, uit Maastricht, archivaris aldaar, schrijver van geschied- en letterkundige werken. [Robert Franquinet] Franquinet, Robert -, geb. 1915 te Amby bij Maastricht; journalist, dichter en romanschrijver. Tijdens bezetting opgesloten in Buchenwald. [Cornelis Fransen van Eck] Fransen van Eck, Cornelis -, 1764-1830, uit Amsterdam, predikant, hoogleraar te Deventer, 1816 ook in Ned. Taal en Letteren. Leerredenen en redevoeringen. [Franse taal en letteren] Franse taal en letteren oefenden steeds een grote invloed op de Nederlandse. Dit begint reeds met de Chansons de geste, 13e eeuw, en met de Roman du Renart uit dezelfde tijd; zie Karel-romans en ridderromans. Verder in de 13e eeuw Die Rose van Heinric van Aken. Wat de lyrische poëzie aangaat, Veldekes minneliederen staan al dadelijk onder invloed der F. lyriek. Grote invloed ging van F. uit op de vorming der Kamers van Rethorycke, vooral van het Bourgondische Hof. De taal der 15e eeuw werd geheel verfranst en ook in de 16e eeuw komen in de zinnespelen zeer veel F. woorden voor. De Renaissance beheerste in de 16e eeuw de F. letteren. Zeven dichters, de Pléiade, vertegenwoordigen het nieuwe tijdperk; zij kwamen met nieuwe lyrische vormen en met een nieuwe maat. Hun onmiddellijke voorgangers, Marot e.a. hadden ze ingevoerd, de Pléiade heeft ze verbreid, vooral de alexandrijn, het vers van 12 lettergrepen. Ronsard, de hoofdman, bracht er de afwisseling van staand en slepend rijm in. Bij ons in de 2e helft der 16e eeuw de navolgers: Lucas de Heere, Jan van der Noot, Karel van Mander, Jan van der Does, Van Hout, Coornhert, Spieghel. Dan komt de tijd van de grote invloed van Du Bartas, vooral op Vondel in zijn eerste jaren, b.v. in de Helden Godes, Pascha en Hierusalem. Daarnaast oefende Garnier grote invloed op Vondel. Zie Camille Looten, Etude sur Vondel, en 't proefschrift van Dr. A. Hendriks over Du Bartas, 1892. Scarron was de grote man van het burleske in Frankrijk; het zinnelijke, het ruwe en het vuile werd voor komisch gehouden. Zijn eerste Nederl. navolger is Focquenbroch; zie daar. De romans van liefde en avonturen nagevolgd in Dool-hof van Socia, Leeuwarden 1643-'46; in de beide romans van Samuel van Hoogstraten, schilder te Dordrecht: Schone Roseliin, 1650, en De gestrafte ontschaking of ‘zeeghafte herstelling van den jongen Haegaenveld’, 1669; Hier leeren losse en wufte zinnen De Hofkunst van een loflijk minnen. (Dullaert.) {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} Heemskerks vertaling van het treurspel Le Cid van Corneille is van ± 1640; die van Horace door Jan de Witt van 1647; Meyndert Voskuyl ontleende zijn Fiameta, 1460, aan de Heptaméron. De eerste waarschuwing tegen de invloed van Frankrijk is te vinden in de IJstroom en andere gedichten van Antonides. Doch voorlopig zonder baat. Nil Volentibus leerde met nadruk dat het F. toneel tot voorbeeld moest genomen worden; dit was ook reeds gedaan door Jan Vos in zijn Medea. Daarbij kwam de navolging van het F. blijspel, vooral dat van Molière, Pierre Corneille en Quinault, en de F. mode van de opera. Naar Molière's L'amour Médecin is b.v. het kluchtspel De Liefdendokter van A. Leeuw, 1666. En vele andere. Nog veel meer in de 18e eeuw. zie Molière, Frans klassiek treurspel en Poëtenstrijd. In de 2e helft der 18e eeuw wijkt de F. invloed voor die van D. en E. Toch bleef de betekenis van verschillende schrijvers heel groot: Fénélon, Fontenelle, Voltaire en vooral Rousseau. Betje Wolff noemde Voltaire nog de grootste dichter van Europa, 1770; vooral prees zij de Henriade. Maar in 1776 is Rousseau de volmaakte dichter en Voltaire ‘veragtelijk’. Van grote betekenis bleef de gehele 18e eeuw door de invloed van het F. drama. De letterkundige kritiek begint met Pierre Bayle; zie daar. Hij gaf 1684-'87 zijn Nouvelles de la république des lettres uit, vooral over godsdienst, geschiedenis en natuurkunde. In de 19e eeuw volgde het realisme in Frankrijk de Romantiek op; de grote prozaschrijvers zijn Honoré de Balzac, 1799-1850; Gustave Flaubert, 1821-'80; Emile Zola, 1840-1902. Hun volgeling is Van Deyssel. Verder Netscher, Cooplandt, Aletrino. Onder hun invloed staan Emants, Couperus, Robbers, De Meester. [Tijd Franse] Franse Tijd in onze letteren, zie Feith. Bilderdijk en Kinker. Verder als prozaschrijvers Arend Fokke Simonsz., Bruno Daalberg, Adriaan Loosjes, van der Palm; als dichters Helmers en Loots. zie Vrijheidspoëzie. Over de Franse Tijd hield Busken Huet in 1860 zijn bekend geworden voordrachten: Daags na het Feest; Een borstbeeld van De Ruyter. [Franskiljon] Franskiljon, scheldnaam door de Flaminganten gegeven aan de voorstanders van 't Frans in Vlaanderen. Spotlied op de Franskiljons van Theodoor van Ryswyck in zijn Politieke Refereinen: Er naderde ons van Frankrijks grens Een troep. Zij eischten voor hun mager pens la soup', En vonden nergens goesting in: 't Ging alles beter naer hun zin Chez nous. [het Frans klassiek treurspel] Frans klassiek treurspel, het -, hoofdmannen Corneille en Racine, in de 18e eeuw Voltaire, komt overeen met het Nederlandse, b.v. van Vondel. Maar zonder reien en in strenger vorm: de bedrijven even lang, ieder van ten hoogste 8 tonelen. Als model genomen door Nil Volentibus; zie daar. Tientallen van hun stukken in de 18e eeuw vertaald; ontelbare navolgingen. Boileau met zijn Art poétique werd het hoogste gezag. Onderwerp moest zijn een grootse gebeurtenis uit de klassieke geschiedenis of mythologie. Navolgers: Huydecoper, Feitama, F. Duim, Van Merken, Juliana Cornelia de Lannoy, Stijl, Rotgans, Onno Zwier van Haren. Het Frans-klassieke treurspel handhaafde zich in de 19e eeuw; zie Wiselius. Ook H.H. Klijn hield het in ere en vooral Hilman met zijn Karel de Stoute en Karel van Anjou, 1861. Doch in 1847 trad de Romantiek ten tonele met de Twee Tudors van Schimmel. Navolging der klassiek-Franse tragedie, studie van Ch. Van Schooneveldt, 1906. [Jan Franssoon] Franssoon, Jan -, schreef de klucht Giertje Wouters, 1623, naar een verhaal van de Decamerone. Giertje weet zich te ontslaan van drie onwelkome vrijers. [G.H. Frantz] Frantz, G.H. -, Afrikaans prozaschrijver. [frater- en zusterhuizen] frater- en zusterhuizen, van de broeders en zusters des gemenen levens, verrezen in de Noordnederl. steden, naar het voorbeeld van Radewijnsz., eerst onder tegenstand der bedelmonniken. Maar het Concilie van Constanz erkende hun bestaansrecht, 1418. [Paul Frédéricq] Frédéricq, Paul -, 1850-1920, Vlaams geschiedschrijver, hoogleraar te Gent. Geschiedenis der Inquisitie, 1897; De Nederlanden onder Keizer Karel, 1885. In zijn artikel over De Geheimzinnige Ketterin Bloemaerdinne trachtte hij aan te tonen, dat deze de dichteres Hadewych was. Gaf 1894 Onze historische Volksliederen uit; verder Marnix en zijne Ned. geschriften, 1881; Gesch. der Vlaamsche Beweging, 1906-'9, in 3 delen. Werd 1916 naar Duitsland weggevoerd. Flamingant; leider van het Willemsfonds. [Frederik III en Karel de Stoute te Trier] Frederik III en Karel de Stoute te Trier in 1473, beschreven in een Mnl. gedicht door een ooggetuige; fragment van 540 regels bewaard; uitgegeven door Moltzer in de Bibl. v. Mnl. Lett., 1890. Hetzelfde onderwerp behandeld in een roman van Mw. {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} Bosboom. Een kroon voor Karel den Stoute. [Van Heer Frederik van Genua] Frederik van Genua, Van Heer -, novelle uit de 16e eeuw, een Griseldis-verhaal uit de Decamerone. [Hendrik Frederik] Frederik Hendrik, bezongen door Vondel in zijn lierzang Begroetenis en in zijn Princelied, beide 1625; in de Geboortclock ter gelegenheid van de geboorte van Willem II, 1626; De Verovering van Grol, 1627. Opnieuw heeft Vondel de stadhouder in 1628 begroet met Amsteldams Wellekomst; verheerlijkt in een Zegesang, Sept. 1629, en met een sonnet voor de Triomfeerende Aemelia; in 1632 gevolgd door de Stedekroon. Ook Hooft had hem in 1629 geprezen in zijn Hollandsche Groet, en opnieuw in de Klachte der Princesse van Oranjen; hij droeg hem zijn Ned. Historiën op. ‘Maar vermoedelijk begreep de prins zo min de verzen van Vondel als het proza van Hooft. De schilder- en de bouwkunst waren zijn uitspanning’. (Huet.) Pieter Nootman(s) verdedigde hem na de vergeefse belegering van Leuven in 1635 in zijn gedicht Orangens-Leliens-Blijf-Faem. J. v.d. Veen dichtte Zegezangen; Anslo bouwde een Zegetempel. Geraert Brandt dichtte bij de uitvaart Het Klaghende Hollandt. Ook Westerbaen dichtte een Uytvaert, vertaling van het L. van Barlaeus. Loots dichtte een Lofzang op Frederik Hendrik. Onderwerp van een dramatisch stuk van J. Huf van Buren, De Stedendwinger, geschreven voor de kroningsfeesten van 1898, maar niet aanvaard. [J.G. Frederiks] Frederiks, J.G. -, 1828-1896, onderwijzer, daarna leraar in 't Ned. te Zutfen en Amsterdam, schreef met Van den Branden het Biographisch Wdb. der N. en Z. Ned. Letterkunde, 1891. [Freidank] Freidank, Mhd. Vridanc, d.i. vrij denkend, Zwabisch dichter van Bescheidenheit (Levenswijsheid), een sprookspreker, die met Keizer Frederik II naar 't Heilige Land ging, 1229. Zijn werk bevat berijmde spreuken, ook in 't Ned. vertaald. zie Rijmspreuken. Zijn naam was Bernhard; † 1230. De Ned. vertaling uit de 14e eeuw uitgegeven door M. de Vries, 1847; door Verwijs en Bisschop, 1870; door Suringar 1887. [Frick in 't Veur-huys] Frick in 't Veur-huys, bekende klucht van Tengnagel, 1642; een losbol, die de bruigom wordt, aangesproken door 2 meisjes, die welbewezen rechten hebben. [De Friesche Bouwmeester] Friesche Bouwmeester, De -, een der verhalen van Van Lennep in Onze Voorouders. De bisschop van Utrecht, Koenraad, wilde de Dom laten bouwen en ontfutselde aan de bouwmeester zijn geheim, dat de toren op ossehuiden moest staan, 1082. Volgens de overlevering nam de bouwmeester in 1099 bloedige wraak op de bisschop. [Friese culturele prijzen] Friese culturele prijzen, 1o de Gysbert Japicx-prijs; 2o de Dr. J.H. Halbertsma-prijs. [Friese dichters en schrijvers] Friese dichters en schrijvers, zie Starter, Gijsbert Japiks, Sytstra, Halbertsma, Van der Meulen, Jan Hof, Troelstra, Waling Dijkstra, Schuitmaker, Simke Kloosterman, Kalma, Schurer, Wumkes, Piebenga, De Zee. Verder noemen wij Liuwe Brolsma, Abe Brouwer, Dr. Obe Postma, B. Folkertsma, R.P. Sybesma, D.H. Kiestra, G.N. Visser, D.A. Tamminga, Anne Wadman. In 1941 werd de Harmen Sytstraprijs voor Friese letteren ingesteld van wege het Dept. v. Volksvoorlichting; toegekend aan Reinder Brolsma. De Gysbert Japiksprijs (1948) toegekend aan Nycle J. Haisma, voor zijn in de interneringskampen Bandoeng en Tjilatjap - in dit laatste kamp overleed de schrijver - geschreven novelle ‘Simmer.’ In 1949 verscheen er een bloemlezing Frieslands Dichters uit de lyriek na 1880, met vertalingen in het Nederlands, van Drs. Anne Wadman. [Friesche Lusthof] Friesche Lusthof, dichtbundel van Starter, 1621; geprezen door Scriverius en Rodenburg. Minneliedjes, gedichten en kluchten; met platen; met muziek van Jaques Vredeman. Uitgegeven door Van Vloten, 1864. De Lusthof maakte grote opgang: drukken van 1621, '23, '24, '26, '27, '28, '34. [Friese Spreekwoorden] Friese Spreekwoorden, zie S. [het Fries Friese taal] Friese taal, het Fries, gesproken in Friesland, verder nog door ± 15 000 inwoners van Noord-Friesland (Sleeswijk) en 2500 in Saterland (Oost-Friesland). In de 17e eeuw allereerst Jan Starter in het tussenspel van Timbre de Cardone. Dan de dichter Gijsbert Japicx; in de 19e eeuw opleving der Friese letteren: Gebr. Halbertsma; 1844 Selskip for Fryske Tael. Nu beweging van grote betekenis op velerlei gebied: 1908 oprichting van het Kristlik Frysk Selskip; stichter en leider Ds. S. Huismans. In 1915 de Jongfriese Beweging onder aanvoering van Douwe Kalma; in 1917 het Roomsk Frysk Boun; 1938 stichting van de Fryske Akademy; 1939 de Fryske Folkshogeskoalle. Het Selskip for Fryske Tael en Skriftenkennisse stichtte het ts. Iduna, 1845-'61, onder leiding van Sytstra; zie daar. Jac. van Loon en M. de Boer gaven 1876 het Frysk Lieteboek uit. Schrijvers voor het volk waren Waling Dijkstra en T.G. v.d. Meulen; zie daar. In 1860 begon het volkstoneel; nu zijn er reeds over de 1000 gedrukte stukken. Pieter Jelles Troelstra {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} gaf met O. Sytstra en S. Koldijk een bundel stukken uit, It jonge Fryslan, 1881; met Tj. E. Halbertsma het Ny Frysk Lieteboek, 1886; hij was van 1888-'95 redacteur v.h. tijdschrift For Hûs en Hiem. Het Fries Woordenboek, begonnen door J.H. Halbertsma en G. Colmjon, werd 1911 voltooid door Waling Dijkstra, op last van Ged. Staten. In 1933 kwam de vertaling van het Nieuwe Testament van Dr. Wumkes gereed; aan het Oude Testament is nu ook de laatste hand gelegd. De psalmen en gezangen werden vertaald door A.M. Wijbenga en F. Schurer. Friese colleges worden gegeven te Groningen, Amsterdam en Utrecht. Een nieuw groot Fries Wdb. wordt op last der Fryske Akademy voorbereid door Y. Poortinga. Wumkes schreef in 1926 zijn groot werk over de Bodders yn de Fryske Striid, de Zwoegers in de Friese strijd. Van J. Piebenga Koarte Skiednis fen de Fryske Skriftekennisse, 1939. Zie verder Friese dichters en schrijvers. [Provinciaal Friesch Genootschap] Friesch Genootschap, Provinciaal -, ter beoefening van Fr. Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, 1827; zie Wassenbergh. Stichtte het Fries Museum te Leeuwarden. [Fries volkslied] Fries volkslied, zie Schnoor. [Friezen te Rome] Friezen te Rome, een van de verhalen in Onze Voorouders van Van Lennep. Zij veroverden Rome voor Karel de Grote en verwierven daarmee volgens de overlevering het privilege, dat zij aan geen vorst onderworpen waren behalve aan de Keizer. Hetzelfde onderwerp ook behandeld door Maerlant in zijn Spieghel Historiael, 3e partie, 8ste boek, en door Melis Stoke; beiden spotten met het privilege. zie Vriesen. [Dr. Victor Fris] Fris, Dr. Victor -, 1877-1925, uit Gerardsbergen, archivaris van Gent. Schreef o.a. over De Bronnen van Conscience. [Frisia] Frisia, Fries maandblad, opgericht 1918. Zie ook Pompeblêdden. [De Frîske Thîl Ulespegel] Frîske Thîl Ulespegel, De -, 1860, verhaal in 't Fries van Waling Dijkstra. [Friso] Friso, koning der Gangariden en Prasiaten, de legendarische held uit Voor-Indië, die de Vliestroom inzeilde ten tijde van Alexander de Grote, ‘den Persiaanschen Godsdienst toegedaan,’ stichter van het rijk der Friezen. In een boek van 12 zangen verheerlijkt door Willem van Haren, 1741, met dankbetuiging aan Balthasar Huydecoper, die de gebreken in het werk verbeterde. Het ‘heldendicht’ omgewerkt te Brussel 1754-'58 naar de smaak van ‘kunstrechters’, d.i. in de stijl van Télémaque van Fénélon. Van Haren had in zijn hoofdwerk de bloei van het volk op het oog, maar hij slaagde er niet in, een onderhoudend gedicht te maken. Toch rekende in 1824 Jeronimo de Vries ‘zonder aarzeling’ Friso voor 't beste heldendicht ter wereld na de Ilias en de Aeneïs. Maar Feith had er in zijn Verhandeling over het Heldendicht van 1781 slechts met een enkele ongunstige aantekening gewag van gemaakt. Van Haren heeft getracht de stijl der grote heldendichten na te volgen. De aanhef van de Gevallen van Friso luidt: Mijne onderneming is om van dien Prins te spreken, Die, voor Agrammes woede, uit Gangaris geweken, Veel volkeren doorkruiste, en grote mannen zag, Wier voorbeeld hem een baak verstrekte in zijn gedrag. [Dr. Robert Fruin] Fruin, Dr. Robert -, 1823-'99, hoogleraar in de Geschiedenis te Leiden 1860; geschiedschrijver. Tien Jaren uit de 80-jarige oorlog. [Jan Fruytiers] Fruytiers, Jan -, 1559 in Leiden gevestigd, moest uitwijken, in 1574 Commissaris der Requesten bij Prins Willem, was in Leiden tijdens het beleg; † vóór 1582. In 1567 vertaalde hij uit het F. Den Standt der Religiën in Frankrijk; in 1572 Den Francoysen ende huerder nagebueren Morghenwecker; hierin beschrijft hij, hoe een volk zich verzetten moet tegen een tiran. Twee liederen zijn van hem opgenomen in 't Geuzenliedboek: de slag bij Heiligerlee en de belegeringen van Haarlem en Alkmaar. 't Bekendst is zijn verhaal van het Beleg van Leiden, 1577. Dan vertaalde hij nog een F. schimpschrift op de hostie: Warachtige Legende van Jan de Witte. Het F. stuk is van 1575. Fruytiers was factor der Rode Angieren te Rijnsburg. Zijn spreuk was: Weest die ghy syt. Zijn bijbelse poëzie bestaat uit de bewerking van de Ecclesiasticus (De spreuken van Jezus Sirach), 1565; uitgegeven door D.F. Scheurleer, 1898. Verder Schriftmetige Gebeden of deerste Boeck Moysi, 1573; en de Sendtbrief Pauli tot de Romeynen op stichtsanghen gheset, 1582. [Hendrik Frijlink] Frijlink, Hendrik -, 1800-'86, werd van loopjongen een uitgever van naam te Amsterdam, die zelf ook zeer veel schreef en vertaalde, o.a. kinder- en leerboeken. Zette in 1834 naast de 3 bestaande tijdschriften Het Leeskabinet op ‘tot gezellig onderhoud’; het had in 1847 40 000 lezers. Gaf 1831-'38 een Volksalmanak en van 1839-'42 de almanak Tesselschade uit. Hij schreef o.a. over Wolff en Deken, 1862; over Arend Fokke, 1884. Uit dit jaar is ook zijn Rijmwoordenboek. Hij vertaalde {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} liederen van Bürger, Schiller en Goethe, 1859, en Goethe's Faust. Van hem is ook de vertaling van de Jobsiade van Kortum, 1872. [Roomsk Frysk Boun] Frysk Boun, Roomsk -, de Roomse Friese Bond, opgericht 1917. [Fryske Librije] Fryske Librije, reeks van Friese geschriften voor het volk. [Selskip for Fryske tael en skriftekennisse] Fryske tael en skriftekennisse, Selskip for -, opgericht 1844 naast het Prov. Fries Genootschap, voor de Friese taal en letteren. Hoofdmannen Waling Dijkstra en Tsjibbe Gearts van der Meulen. [Fryske Winterjounenochten] Fryske Winterjounenochten (Friese winteravondgenoegens), voordrachten in het Fries in de dorpsherbergen. [Anna Fuchs] Fuchs, Anna -, 1844-1916, toneelspeelster te Rotterdam. [G.L. Funke] Funke, G.L. -, uitgever te Amsterdam van de werken van Multatuli, stichtte 1870 het Nieuws v.d. Dag; 1836-1885. De Briefwisseling tussen Multatuli en Funke is in 1947 uitgegeven in de W.B. door zijn gelijknamige kleinzoon. [Afbeeldinge van het huwelyck onder de gedaente van een Fuyck] Fuyck, Afbeeldinge van het huwelyck onder de gedaente van een -, voorstelling die bij Cats reeds voorkomt in Maeghdenplicht; later uitgewerkt als afzonderlijk gedicht. [Leonard de Fuyter] Fuyter, Leonard de -, 1622-'55, toneelspeler, dichtte zijn vertaalde toneelstuk, het treurspel Bedekten Verrader, 1646; opgedragen aan Van Germes. Hij is een bewerker van Sp. drama's. [Paschier de Fijne] Fijne, Paschier de -, zie P. G. [Simon Abbes Gabbema] Gabbema, Simon Abbes -, 1628-'88, uit Leeuwarden, 1659 historieschrijver der Staten, werkte mee aan Klioos Kraam, 1656 en aan Den Hollantschen Parnas, 1660. Hij berijmde het Hooglied en gaf de 2e druk van Gijsbert Japiks zeer slordig uit, 1681. [Jan fen 'e Gaestmar] Gaestmar, Jan fen 'e -, ps. van J.J. Hof. [Hendrik van de Gaete] Gaete, Hendrik van de -, 1682-1719, uit Deventer, boekverkoper te Amsterdam, dichter en toneelschrijver: De Brassende Dienstmeiden, 1709; De ontmantelde Apotheker met de gefopte Hoorndrager, blijspel van echtbreuk. [Gaidoen] Gaidoen, de naam door Willems in 1843 gegeven aan het door hem uitgegeven fragment der Lorreinen. [Edward Gaillard] Gaillard, Edward -, 1841-1922, drukker te Brugge, archivaris te Brugge en te Antwerpen. Gaf Maerlants Istorie van Troyen en De Keure van Hazebrouck uit. [Galaäd] Galaäd, zoon van Lancelot; hij wordt om zijn kuisheid de winnaar van de Graal en Graalkoning; zie Graalqueste. Bij zijn dood werd ook de Graal ten hemel gevoerd. [Hero Galama] Galama, Hero -, boekdrukker te Harlingen, uit een adellijk geslacht; gaf Jan de Brune's Wetsteen der Vernuften uit, 1661. Vriend van Gijsbert Japiks. Werkte mee aan Klioos Kraam, 1656. Ligt begraven voor de toren te Harlingen: De drukker Galama tot rust koos deze sté, Hij minde vrijheid, kunst, gerechtigheid en vré. [Galante Dichtluimen] Galante Dichtluimen, bundeltje sterk-erotische versjes, 1780 naamloos verschenen, toegeschreven aan Hendrik Riemsnijder; zie daar. Opnieuw uitgegeven 1859, en door Dr. J. van Vloten in 1869. Voorafgegaan door het facsimile van een brief van Tollens, die zegt dat hij weet, boven alle bedenking verheven, dat de versjes van Bilderdijk zijn. Dat Riemsnijder de dichter was, is een bewering van zijn vriend Marron, Waals predikant, herhaald door De Jager. In de Inleiding van Van Vloten vermeldt deze, dat Bilderdijk verzen, die hij zelf niet wilde uitgeven, afstond aan Dobbrauski en dat deze zo goed als zeker dezelfde is als Hendrik Riemsnijder. De Gal. Dichtl. zijn dan van Bilderdijk en Riemsnijder te zamen. Daartegenover een studie van Bosch in het Bilderdijkmuseum van 1940. [Het Galante Leven der Amsterdamsche en Rotterdamsche actrices] Galante Leven der Amsterdamsche en Rotterdamsche actrices, Het -, schotschrift uit de tijd der Familie Bouhon met mededelingen over het toneelleven. [Galatea] Galatea, herdersroman van Cervantes, 1584. In de herdersroman Astrée van D'Urfé, 1610, is Galathée de koningin der nimfen. (De naam is uit de Gr. fabelleer: Galatea was een zeenimf, dochter van Nereus en Doris, beminde van de cycloop Polyphemus.) Sedert de naam van de beminde in de herderspoëzie. Zo in Hoofts dagelied: Galathea, ziet de dagh komt aan. - Neen, mijn lief, wilt noch wat marren, 't zijn de starren. Neen, mijn lief, wilt noch wat marren, 't is de maan. En in de pastorale van Cats: Galathee of Harderminneklacht, 1629. Een andere Galathee treedt op in Cats' Houwelyck, vierde hoofdstuk, Vrouwe. Zeerovers maken zich meester van Galathee; haar man, de herder Celadon, wil haar niet verlaten en begeeft zich vrijwillig in gevangenschap. De koning van Tunis, geroerd door zoveel liefde, maakt hem tot zijn hoftrawant. {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} [Christof Bernart van Galen] Galen, Christof Bernart van -, bisschop van Munster, 1650, door Vondel met een lofdicht begroet. Dezelfde, die in 1665 en 1672 een inval deed in de Nederlanden! [Jan van Galen] Galen, Jan van -, 1604-'53, de beroemde zeeheld, die voor Livorno sneuvelde en begraven werd in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Bezongen door T. Asselyn, J. de Decker, J. Six, Jan Vos, Vondel, M. Keusers, J. Bara, G. Styls. Grafschrift: Hier leidt in 't graf van eer de dappere Van Gaalen, Die eerst ging buit op buit Castilien afhaalen, En met een Leeuwen hart, bij 't Toskaaner strandt, De Britten heeft verjaagt, verovert en verbrandt. [Abraham Galenus] Galenus, Abraham -, ook Galenus Abrahamsz de Haan, 1622-1706, dokter en leraar der Doopsgezinden te Amsterdam, leider der Galenisten, de nieuwlichters. Werkte mee aan het geestelijk liedboek Der Zielen Lusthof. [Galiene] Galiene, de dochter van een ridder, gastheer van Ferguut; zij verklaart hem in bedekte woorden haar liefde, maar hij antwoordt: Joncfrouwe, omme ander dinc ben ic uut Dan omme dusdane saken comen: Ene battaelgie hebbic genomen ... Maar als zij in radeloosheid vlucht, dan trekt hij de wereld rond, om haar te zoeken. [Mr. Dr. R.H.J. Gallandat Huet] Gallandat Huet, Mr. Dr. R.H.J. -, 1836-1902, leraar in 't Ned. te Zutfen 1864, te Rotterdam 1866; erfde van zijn schoonvader een builgaasfabriek te Haarlem 1870; wijdde zich sedert 1880 aan de studie der letteren. Schreef Van en over Betje Wolff, 1884. [Francisca Jacoba Gallé] Gallé, Francisca Jacoba -, 1840-'90, leerling van Busken Huet; zij was geb. te Amersfoort en opgeleid voor het onderwijs, maar wijdde zich aan de letteren en schreef romans. [Dr. J.H. Gallée] Gallée, Dr. J.H. -, 1847-1908, geb. te Vorden, 1882 hoogleraar in 't Oud-Germaans te Utrecht. Gesch. der dramatische vertooningen, 1873. Woordenboek v.h. Geldersch-Overijselsch dialect, 1896. Het Boerenhuis in Nederland, 1907. Gallée richtte met G.J. Klokman de ‘Ver. tot onderzoek van taal en volksleven in het O. v. Nederland’ op, 1901, die de Driemaandelijksche Bladen uitgaf. Hij ijverde voor een museum voor volkskunde. [Theocritus a Ganda] Ganda, Theocritus a -, d.i. van Gent, ps. van Dan. Heinsius, die daar geboren was, als schrijver van Het Ambacht van Cupido en van de tweede bundel Emblemata Amatoria, zinnebeelden van Minne, opgedragen ‘aen de Ionckvrouwen van Hollandt’: Ghy liefelick geslacht, dat Venus heeft gegeven Te voeren in haer hart den sleutel van ons leven. 24 prentjes met L., Ned. en F. versjes. De derde bundel emblemata heet Spiegel van de Doorluchtige Vrouwen, ‘genomen uyt Gr. ende L. schrijvers’, 8 plaatjes met alleen Ned. versjes. [A.A. Ganderheyden] Ganderheyden, A.A. -, 1859-1935, uit Groningen, 1893 ambtenaar aan de U.B. te Amsterdam, schreef o.a. Groningana, aanvulling op Molema's Gron. Wdb., 1897; gaf de gedichten van Ds. G. Bakker uit in de Driemaandelijksche Bladen, 1910 en '11. [Hrotsvitha van Gandersheim] Gandersheim, Hrotsvitha van -, Leesdrama's. Vert., ingeleid en van aanteken. voorzien door H.J.E. Endepols. (Monumenta Christiana. Bibliotheek van Christelijke klassieken.) [Ganelon] Ganelon, de verrader in het Rolandslied; hij legt de Sarracenen uit haat tegen Roland in hinderlaag in het dal van Roncevaux, om een deel van Karels leger met Roland en andere pairs te vernietigen. [Jacques Gans] Gans, Jacques -, geb. 1907, schrijver van de roman Liefde en Goudvisschen, 1940. [Baes Gansendonck] Gansendonck, Baes -, novelle van Conscience, 1850, waarin de hoogmoed aan de kaak gesteld wordt. Een van Conscience's bekendste werken; als toneelstuk opgevoerd in 1912 te Antwerpen bij de herdenking van zijn geboortedag. [Johan Wessel Gansfort] Gansfort, Johan Wessel -, 1419-'89, van Groningen, kwekeling van de Broeders des Gemenen Levens te Zwolle, een der eerste Ned. Humanisten, bezocht Italië, vriend van paus Sixtus IV, professor te Heidelberg, lux mundi, het licht der wereld, en Magister Contradictionis = meester in Twistgesprek. Moest uitwijken voor de Dominicanen en ging naar Groningen, 1479. Ofschoon leek, schreef hij bijna uitsluitend over godsdienstige vraagstukken, waarbij hij veel stellingen verdedigde, die later door het Protestantisme overgenomen zouden worden. Lijfarts van bisschop David van Bourgondië, waar hij bescherming vond tegen de Inquisitie. Na 1482 verbleef hij veel in de abdij van Aduard bij de abt Hendrik van Rees; na diens dood in ‘'t oldeconvent’ van Clarissen te Groningen. zijn Leven uitgegeven 1614 door Albert Hardenberg. Studie over Gansfort van P. Hofstede de Groot 1871, en van M. van Rhijn, 1917. [Zuster van Gansoirde] Gansoirde, Zuster van -, onbekende dichteres uit een Amsterdams klooster, 15e eeuw. Zie Van Duinkerken, Dichters der M.E. en Van Mierlo, Gesch. der Letterk. [Ds. Mattheus Gargon] Gargon, Ds. Mattheus -, 1661-1728, geb. {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} te Haarlem uit ouders, die uit Doornik uitgeweken waren; 1707 predikant en rector te Vlissingen. Psalmberijmer. Gaf 1715 zijn Walchersche Arcadia uit met nasporingen over de heerlijkheden, ambachten, vliedbergen enz. Met beschrijving van het smeltsteken, een vismaal, een rijtoer enz. [Robert Garnier] Garnier, Robert -, 1545-1601, staatsraad van Hendrik IV, schrijver van 8 F. treurspelen in de stijl van Seneca. Daarbij Les Juifves (de Jodinnen), welk stuk nagevolgd werd door Vondel in zijn Hierusalem Verwoest. Hij was de man, die met Jodelle het F. toneel hervormde door vertaling en navolging van de Grieken; de voorganger van Corneille en volgens Busken Huet en Looten de eerste wegbereider voor Vondel. Zie Camille Looten, Etude sur Vondel. [Garoeda-prijsvraag] Garoeda-prijsvraag, voor boeken voor de Indische jeugd. In 1946 eerste prijs aan Mw. L. v. Suchtelen-Leembruggen; tweede prijs aan W. v.d. Bogaard. [garrulus] garrulus (L. = de snapper), de naam van de vlaamse gaai, in Maerlants Naturen Bloeme. De dichter vergelijkt er de menestrelen bij, de ijdele vleiers aan de hoven en op de kastelen: Garrulus dit dinct mi vele Bedieden some menestrele, Die altoes sijn onghestade Ende callende vroe ende spade.... Daer si scone sijn omme gheplumet. zie menestreel. [Het Gastmaal] Gastmaal, Het -, satire van Juliana de Lannoy, op het leven van de aanzienlijken; beschrijving van een feestmaal bij Mw. v. Langenstijl; 1776. [De Gast-Vertellers] Gast-Vertellers, De -, ‘een serie pogingen tot een eenigszins fatsoenlijk Cabaret’, boekje van de schilder Chris Beekman en de schrijver Sam. Goudsmit, 1924. [Gauthier de Chatillon] Gauthier de Chatillon, de schrijver van de F. roman van Alexander, door Maerlant vertaald als Alexanders Geesten. [Marnix van Gavere] Gavere, Marnix van -, pseud. van Fernand Pauwels, geb. 1897 uit Deinze. Schreef verscheidene bundels zeer melodieuze gedichten (Het eeuwig Rijk), alsmede een essay Kleine Schrifturen. [Gawein] Gawein, de beroemde neef van koning Artur, een der hoofdpersonen uit de Britse ridderromans van de Ronde Tafel. [Het Gebed van den Onwetende] Gebed van den Onwetende, Het -, van Multatuli, ‘een afscheidskreet van het geloof’. Opgenomen in de Verspreide stukken, 1861. [Geboorteclock van Willem van Nassau] Geboorteclock van Willem van Nassau, in 1626 door Vondel gedicht bij de geboorte van prins Willem II. [Gebroeders] Gebroeders, treurspel van Vondel over de 7 zonen van Saul, door David ter dood veroordeeld op raad van de hogepriester Abjathar; 1639. Opgedragen aan Vossius. Hetzelfde onderwerp was ook behandeld door Jean de la Taille, 1540-1608, in zijn treurspel Gabaonites, 1573. [Gebruik en Misbruik des Tooneels] Gebruik en Misbruik des Tooneels, handleiding van Pels; zie daar. Met de opvatting: Die dan verdiende lof in 't stichten van de Jeugd Behaalen wil, geef straf aan Ondeugd, loon aan Deugd. Verkondigde de denkbeelden van Nil; zie daar. [Ghebruyck en onghebruyck van 't orgel] Ghebruyck en onghebruyck van 't orgel, werkje van Huygens, 1641. Beantwoord door Jan Jansz. Calckman uit Den Haag, 1641, met zijn Antidotum, Tegen-gift. In 1660 een nieuw geschrift van Huygens: Orgelgebruyck. De Provinciale Synode van Dordrecht, 1574, had het orgelspel verboden; zo ook de synode van Edam, 1574 en de Nationale Synode van 1578. [Recht Ghebruyck ende Misbruyck van tydlicke Have] Ghebruyck ende Misbruyck van tydlicke Have, Recht -, zie R. [Gedachten op slaepelose nachten] Gedachten op slaepelose nachten, gedicht van Cats, 1656-'60, met autobiografisch karakter. Tot een gedachtenis aan Jan Lambrechts te Brugge gezonden; aldaar voor 't eerst in 't licht gegeven in 1689. [Een Ghedenck-boeck] Ghedenck-boeck, Een -, met 6 spelen over de strijd tegen Spanje, van Jacob Duym; zie daar. De 6 stukken zijn: 1o Nassausche Perseus; 2o Balthasar Gerards; 3o Beleg van Leiden; 4o Beleg van Antwerpen; 5o Inneming van Breda; 6o Bewijs dat beter is eenen goeden Crijgh dan eenen gheveynsden Peys. [Gedenck-clanck] Gedenck-clanck, zie Valerius. [Gedenklied voor de Bataaven] Gedenklied voor de Bataaven, hekeldicht van 1799. [Geschied- en Redekonstig Gedenkschrift] Gedenkschrift, Geschied- en Redekonstig -, zie v. Kinsbergen en V.d. Palm. Opnieuw uitgegeven in het Pantheon. [Gedenkzuil] Gedenkzuil, verzameling van stukken ter ere van een overleden dichter. Zo voor Bellamy, 1822, zie Ockerse; voor Feith, 1825; voor Bilderdijk, 1833; voor J.F. Willems 1847; zie daar. [Gederailleerd] Gederailleerd, novelle van Gerard Keller, waarin arbeiders voorgesteld worden in staking, 1873, in hetzelfde jaar als Cremers Hanna de Freule. Als roman en als beeld van stakende arbeiders mislukt. [Gedroomd Paardrijden] Gedroomd Paardrijden, zie Potgieter. Het grote werk opgenomen in de bundel Nalatenschap van den Landjonker, d.i. van de schrijver zelf; hem overhandigd op zijn laatste ziekbed. Gedichten over 19 onderwerpen: in Frankrijk Hendrik IV, Mazarin, Lodewijk XIV; hier Frederik Hendrik, Amalia van Solms, Huygens, Vondel, Jan {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} de Witt, Willem III. Uitgegeven door Verwey, 1912. [Dr. Jacob Geel] Geel, Dr. Jacob -, 1789-1862, leerling van D.J. v. Lennep, 1810-'23, huisonderwijzer bij Dedel te 's-Graveland; 1823 onder-bibliothecaris te Leiden, 1833 bibliothecaris. Bewonderde Walter Scott, ofschoon klassiek opgevoed. Sprak in 1826 voor ‘Letterkunde’ over Romantiek en klassiek in een rede Over den Smaak; hij had daarmee zelf zijn kunstvorm gevonden, de verhandeling, waarvan hij de inhoud verrijkte en afwisseling aanbracht. In 1838 kwamen 8 prozastukken uit als Onderzoek en Phantasie, verhandelingen vol humor en spot, o.a. met de deftige verhandelaars. Afzonderlijk verschenen Lof der Proza, 1830, en Gesprek op den Drachenfels, 1835. Geel kwam op tegen de talrijke bundels der dichtgenootschappen; de verzenmaker prof. Simons nam het tegen hem op. Zie ook Tweegevecht. Over de eisen van het proza handelde ook Geels voordracht van 1837 Nieuwe Karakterverdeeling van den stijl; deze was gericht tegen prof. Van Kampen en anderen, die voorschriften over stijl hadden gemaakt. Zijn Gesprek op een Leidschen buitensingel, 1834, leerde dat poëzie een moeilijke arbeid was. Over klassiek en romantiek - Bilderdijk tegenover Schiller - loopt zijn rede: Iets opgewondens over het eenvoudige, 1832. Hetzelfde onderwerp behandelde Geel in zijn beroemd Gesprek op den Drachenfels, tussen Diocles, de classicus, Charinus, de romanticus, en de schrijver zelf. Opnieuw tegen zijn geleerde vriend Van Kampen en diens Verhandeling over den historischen stijl, 1830, en over de Klassieke Poëzy van 1823. De Platonische dialoog was Geels voorbeeld; ook de Drachenfels is een Socratisch gesprek, Geels meesterstuk. Als prozaschrijver toonde hij verder zijn kracht in de vertaling van de Sentimental Journey van Sterne. zie V. de Hey. Zo werd Geel de voorganger op 't gebied van 't moderne proza, voorganger vooral ook van Leidse studenten als Bakhuizen, Beets en Hasebroek. In 1835 gaf hij een gunstige beoordeling van José en Maskerade van Beets, in 1838 van Gwy de Vlaming. Doch toen kwam zijn veroordeling van Vooruitgang, naamloos verschenen in De Gids van 1838, later opgenomen in de Camera Obscura. Geel, de man der Verlichting, kon die bezwaren tegen de geest der eeuw niet verdragen; met deze kritiek begon de eerste druk van Onderzoek en Phantasie. Beets was er zeer boos over en antwoordde met Humoristen en Genoegens smaken, beide ook later opgenomen in de Camera, beide gericht tegen Geel. Deze weigerde in 1840 de werken van Beets en Hasebroek in De Gids te beoordelen. Hij kwam op voor vrijheid van overtuiging in de letteren en tegen de verouderde kunstvormen; ondersteunde de redactie van De Gids. Had grote invloed als Ned. letterkundige, maar nog veel meer is hij de klassieke filoloog; met Bake en Cobet vestigde hij de studie der klassieken op wetenschappelijke grondslag. Hij is de schoonheid beminnende wijsgeer; hij verhief het proza tot dezelfde hoge rang als de poëzie. De uitgave van Geels Onderzoek en Phantasie van 1886 bevat een levensschets van de schrijver door W.P. Wolters. Opnieuw uitgegeven door Dr. De Vooys met een inleiding in de Wereldbibliotheek, 1911. Jacob Geel, naar zijn brieven en geschriften geschetst door Mw. Dr. M.J. Hamaker, 1907; proefschrift. [C.J. van Geel] Geel, C.J. van -, geb. 1865 te Dubbeldam, journalist; gaf in 1941 zijn verzenbundel Bij de kruising uit. [Joost van Geel] Geel, Joost van -, 1631-'98, Collegiant, vriend van Joachim Oudaen, schilder en dichter van stichtelijke gelegenheidspoëzie. Uitgegeven door K. v. Arkel, 1724. [Geeraerdt van Velsen] Geeraerdt van Velsen, een der moordenaars van Floris V, leefde voort in een volkslied, waarin Floris wordt voorgesteld als dwingeland. Dit werd gedrukt achter Melis Stoke, uitgegeven door Spieghel. Zo werd dit lied de aanleiding tot het dichten van Hoofts treurspel Geraerdt van Velsen, ons eerste nationale drama, 1613. Met een voorspelling van de grootheid der Nederlanders en van Amsterdam: Dan sullen zy voorby seylen en overtreffen Al wat er is van volck dat haven heeft oft ree: En bruisen door het blaeuw als Vorsten van de Zee. De ideale figuur in Hooft's stuk is Gijsbrecht van Amstel, die opkomt tegen de dwingelandij van graaf Floris. In het stuk komen nog op rederijkerswijze allegorische personen voor: Eendracht, Trouw, Onnooselheydt, Geweldt, Bedroch, Twist en de Vecht. Deze spreekt de voorspelling uit. Wat de bouw van het stuk betreft, het staat onder invloed van Seneca. Hooft werd nagevolgd door de Kamer De Sonnebloem te Ketel (bij Schiedam), welk stuk voorkomt in Vlaerdings Rederyck-berg, 1617. Ook door Suffridus Sixtinus, 1628, en in datzelfde jaar door Colevelt in zijn Spel tusschen Graef Floris en Gerrit van Velsen. {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} Mr. A. v. Halmael schreef zijn treurspel Gerard van Velsen in 1817. [Johannes Geerlinck] Geerlinck, Johannes -, ps. van Joh. Brouwer, schrijver van Vandaag geen spreekuur, het verborgen leven van een oude stad, 1942. [Frans van Geert] Geert, Frans van -, 1786-1873, overste, Belgisch toneelschrijver; Montigny, 1855; Jacob van Artevelde, 1863, bewerkt naar Conscience's roman. [Geert Groote] Geert Groote, 1340-'84, uit Deventer, zoon van aanzienlijke ouders, studeerde te Parijs en Keulen, kwam tot bekering 1374 door Hendrik van Kalkar, prior van Monnik-huizen te Arnhem, waar hij drie jaar bij de Karthuizers bleef op Klarenbeek. Daarna trok hij als prediker de wereld in. Met zijn vriend Johannes Cele, rector te Zwolle, bezocht hij Ruusbroec in het Soniënbos en ook daarna kwam hij er herhaaldelijk. Hij legde met zijn vriend Floris Radewijnsz. de grondslag van de broederschap des gemenen levens. Hij stierf aan de pest, eer hij zijn plannen kon uitvoeren, maar Floris zette ze door; als Geert Groote was blijven leven, dan was hij gekomen tot de stichting van een klooster voor regulieren, zo als dat na zijn dood te Windesheim verrees. Wel stichtte hij het eerste zusterhuis te Deventer, naast het Broeder- of Fraterhuis. Tot dit doel stond hij in 1374 zijn ruime woning af aan de Stadsoverheid als een verblijf voor vrome arme maagden of weduwen. Ook de zusters gingen eenvoudig gekleed; zij hielden zich bezig met handenarbeid, ziekenbezoek en onderwijs. Geert Groote had zijn kamer in het zusterhuis; later stond Johannes Brinckerinck aan het hoofd van 't Meester-Geertshuis. Geert Groote vertaalde psalmen en litanieën en van Suso: Des ewighen wijsheits ghetiden. Zijn Dietsche Vertalingen toegelicht door W. Moll, 1880. Geert Groote spoorde de Broeders des Gemenen Levens aan tot het afschrijven van boeken, om in het bezit te komen van stichtelijke werken en om de inkomsten der gemeenschap te vermeerderen. Ook Gerrit of Gerijt de Groote, Gerardus Magnus; zijn leven beschreven door Thomas à Kempis. Hij kwam fel op tegen de misbruiken in de kerk, maar evenzeer tegen de ketters; de kerken waren te klein, als hij preekte, in Holland, het Sticht en Gelre. Daar hij geen priester was, werd hem wegens zijn fel optreden in 1383 het preken verboden. Over hem: Dr. G.H.M. Delprat en in 1875 Dr. J.G.R. Acquoy, Het Klooster te Windesheim. Zijn Leven was beschreven in het L. door Rudolf Dier van Muiden. N. van Wijk gaf in 1940 Het Getijdenboek van G.G. uit. Prof. Van Ginneken betoogde, dat Geert Groote de schrijver is van de Navolging van Christus; hij gaf over hem zes boeken uit. [Geertje] Geertje, het hoofdwerk van Johan de Meester; zie daar. Realistische roman, 1906; de geschiedenis van een dorpsmeisje en haar liefde in een grote stad. [Geertruid van Oosten] Geertruid van Oosten, zie O. [Wilhelm Geest] Geest, Wilhelm -, boekverkoper te Leeuwarden, schreef in ‘Parnas’-taal zijn ‘Droef Bly eindent spel’ Aldegonda en Barsime, 1663. [Wybrandus de Geest] Geest, Wybrandus de -, schilder en toneelspeler te Amsterdam; schreef o.a. het kluchtspel De wederspannige zoon, 1702; tekening van een lichtmis. En De Manzieke Vrijster, 1700. Hij liet een herdersspel na, Philander en Kaliste, 1716. [K. v.d. Geest] Geest, K. v.d. -, geb. 1903 op Schiermonnikoog, stuurman op de grote vaart; prozaschrijver. [geestelijke broederschappen] geestelijke broederschappen, volbrachten gezamenlijk hun godsdienstplichten en zorgden voor elkaars begrafenis; zij werkten sedert ± 1400 mee aan de vertoning van de kerkelijke drama's en werden misschien geleidelijk de eerste Kamers van Rethorycke op het voorbeeld van F. steden. [Geestelijke Liederen] Geestelijke Liederen, bloemlezing van Willem de Merode; 2e druk van A. Teunis, 1949. [De Geestelijke Lustwarande] Geestelijke Lustwarande, De -, poëzie op het gebied van Kerk en Staat, door P. van Os Jr., met portret en levensberigt, 1867; mystificatie naar aanleiding van het protest van de orthodoxe Nw. Goessche Courant tegen de bijzondere biddag van 1866. Dr. J. Rutgers en Jhr. Mr. J. de Witte van Citters te Den Haag lieten toen parodieën van orthodoxe poëzie opnemen in de Nw. G. Ct. onder ps. Pieter van Os Jr. In deze stijl: Neerland, ontwaak! dat de Koning regeere! 't richtsnoer zijns doens zij het woord van den Heere! 't Levende Woord en geen wet van papier! De bundel was reeds afzonderlijk ter perse te Goes, toen de mystificatie werd ontdekt en de Lustwarande in Den Haag werd uitgegeven. Zij deden het voorkomen, dat Van Os in 1799 geboren was te Antwerpen en dat hij van 1830-'65 een zaak gedreven had in Rotterdam; daarna had hij zich aan de dichtkunst gewijd en verdedigde hij zogenaamd de rechten des Konings. Uiting van de toenmaals zo felle strijd tussen de Liberalen en de Kerkelijken; de zaak zette bij velen kwaad bloed en kostte {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} aan Mr. P.A.S. van Limburg Brouwer zijn Kamerzetel. [geestelijke poëzie] geestelijke poëzie, kwam in de 13e eeuw op tegen de ridderromans. Heiligenlevens, zo als dat van Sinte-Lutgart van Willem van Afflighem. Vanden levene ons Heren. Rinclus. De Mystiek; zie daar. De werken van Hadewych. In de 15e eeuw tal van liederen en leisen; vaak wordt de ziel voorgesteld als bruid en Jezus als de bruidegom, b.v. in de romance van het Soudaens dochterkijn. Zie ook geestelijk lied. [vijf Geestelijke toneelspelen] Geestelijke toneelspelen, vijf -, uit de M.E., uitgegeven door H.J.E. Endepols, zie Toneelspelen. [Geestelijke Voorouders] Geestelijke Voorouders, d.i. Israel en Hellas; zie Allard Pierson. Deze voltooide 4 van de 6 delen; in het Hellenisme bleef hij steken. Dit hoofdstuk is verder bewerkt door prof. K. Kuiper, terwijl prof. D. Hesseling het grote werk besloot met zijn studie over Byzantium. [Geestelick Kruydt-hofken] Geestelick Kruydt-hofken, veel gebruikt stichtelijk zangboek der 17e eeuw; gevolgd door 't Groot Achterhofken. [geestelijk lied] geestelijk lied, kwam tot grote ontwikkeling in de 15e eeuw, zie leis. Verder kerst-, nieuwjaar-, driekoningenliederen enz. Vooral ook liederen ter ere van Jezus, Maria en de heiligen. Dan vertalingen van L. Kerkliederen als Stabat mater en Dies est laetitiae. Het Geestelijk lied vóór de Hervorming, behandeld door Prof. Acquoy, en daarna in het uitvoerig proefschrift van Dr. J.A.N. Knuttel, 1906. Dr. C. Lecoutere gaf 1899 een studie over Mnl. geest. Liederen uit, te Lier. zie liedboeken. Menig geestelijk lied is herdicht uit een wereldlijk lied, b.v. Tis goed in Gods taveerne te gaen, Betalen is daer off gedaen ... [geesten] geesten, zie yeesten. [geesten] geesten, in de 17e eeuw de naam voor de beoefenaars der letteren, de leden der Kamers, de toneelspelers. [De Geestenwareld] Geestenwareld, De -, uitvoerig gedicht van Bilderdijk, 1811, over de gemeenschap met de wereld der geesten: Wel hem, die...... Zijn maagschap boven 't zwerk, in lucht en firmament, En 't stofloos Geestendom als wachters om zich kent. [geestverschijningen] geestverschijningen op het toneel der 17e eeuw, navolgingen van Seneca, zeer talrijk; zo in Hoofts Baeto; verder bij N. Fonteyn, H. Moor, J. v. Arp, Rodenburgh, Struys, Van Velde. [Overblijfsels van Geheughenis] Geheughenis, Overblijfsels van -, herinneringen uit het leven, van Coenraet Droste; zie daar. [Arn. van Geilhoven] Geilhoven, Arn. van -, eerste helft van de 17e eeuw. Vlaams jurist en bibliograat. Onderging de invloed van de Renaissance. [Pieter Geiregat] Geiregat, Pieter -, 1828-1902, uit Gent, kaarsenmaker, die hoofdredacteur van de Gazette van Gent werd; roman- en toneelschrijver; Volksverhalen. De Lotelingen onder Napoleon, 1856. [Gekortwiekte Faam] Gekortwiekte Faam, Utrechts studentenblad 1825-'27, in de geest van De Arke Noachs; zie daar; uitgegeven door Falck, Hora Siccama e.a. [De Gekroonde na haar dood] Gekroonde na haar dood, De -, zie Ines de Castro. [Geld en Adel] Geld en Adel, de 100ste roman van Conscience, 1881, waarop een grootse huldiging volgde. [Gerardus Geldenhauer] Geldenhauer, Gerardus -, Noviomagus, 1482-1542, uit Nijmegen, vriend van Van Dorp en Paludanus, hoogleraar te Leuven, later humanist-hoveling bij bisschop Philips van Bourgondië; schreef L. satiren en gedichten en werd in het openbaar als dichter gekroond te Tienen. Bewijs hoezeer de wijsheid en de schoonheid van het Heidendom geëerd werden naast of tegenover de waarheid van het Christendom. Geldenhauer is het onderwerp van het proefschrift van Dr. J. Prinsen, 1898, die in 1901 ook zijn Collectanea uitgaf. Noviomagus werd te Wittenberg Hervormd, hoogleraar te Marburg, vermoord op reis naar Wittenberg. Beschreef het leven van bisschop Philips. Leerling van de Deventer fraterschool. [G. van Gelder] Gelder, G. van -, geb. 1912 te Middelharnis; dichter en prozaschrijver. [Dr. Hendrik Enno van Gelder] Gelder, Dr. Hendrik Enno van -, geb. te Amsterdam 1876, directeur v.d. Gem. Dienst van Kunsten en Wetenschappen te 's-Gravenhage 1912-1941. Schreef o.a. een Kunstgesch. der Ned., 1936. [Dr. Herman Arend Enno van Gelder] Gelder, Dr. Herman Arend Enno van -, geb. te Gouda 1889, schreef 1918 zijn proefschrift over De levensbeschouwing van C.P. Hooft, 1547-1626; leraar in de geschiedenis te 's-Gravenhage; 1938 hoogleraar te Amsterdam. [Jan van Gelder] Gelder, Jan van -, geb. 1912, dichter van Droom en Werkelijkheid, 1946. [Den Gelderschen Playsier-Hoff] Gelderschen Playsier-Hoff, Den -, koddig liedboek van Fidament de Bedarides, 1670. [Gelderse dichters en schrijvers] Gelderse dichters, en schrijvers: 17e eeuw, Willem Sluyter; 18e eeuw, H.K. Arkstee, E.M. Post; 19e eeuw, Staring, J.J. Cremer, D.M. Maaldrink, G.W. Lovendaal, pater Van Meurs; 20ste eeuw; L.E. = Lete Engelberts, H.J. Krebbers, Kerst Zwart, H.W. Heuvel, Jan van Riemsdijk, G. v.d. Wall Perné, K. Lantermans, Mw. v. Osselen-Van Delden. [De Geleerde Advokaat] Geleerde Advokaat, De -, zie A. [gelegenheidsgedichten] gelegenheidsgedichten, veelal van geen be- {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} tekenis als gedichten bij geboorte, huwelijk of overlijden, doch ook vaak van algemeen belang of van bijzondere waarde: Hooft, gedichten aan Christina van Erp en Suzanna Bartelotti; Klaghte der Prinsesse van Oranje; Vondel: Gysbreght van Aemstel; Triomf-torts over de neerlaagh der koninglycke vloote op het Slaeck; Kinderlijck; Olijftack aan Gustaaf Adolf; hekeldichten; Leeuwendalers; Huygens: Scheepspraet; Dood van Sterre; Poot: Op de doot van myn dochtertje; Da Costa: Vijf en Twintig Jaren; Tijdzangen; Bilderdijk: Ode aan Napoleon; Willem van Haren: Leonidas; Staring; Tuchtiging der Algerijnen; Tollens: Bedelbrief; J. v. Lennep: Dorp aan de Grenzen; Potgieter: Aan Nederland in 1844; Zangen des Tijds; Jan van Beers: Licht!; Helmers: Lijkzang op het Graf van Nederland, 1795; Adam Simons: Aan Nederland, 1810; Vuylsteke: Optocht der Fabrieksarbeiders, 1855; Antonides: Theems in Brant; Onno Zwier van Haren: Pietje en Agnietje. [Het Gele huis te huur] Gele huis te huur, Het -, bundel stukken over hetzelfde onderwerp, van Bordewijk, Zernike, Sweding, Walschap, Van Eyk, Last, Coolen e.a. [Christian Fürchtegott Gellert] Gellert, Christian Fürchtegott -, 1715-'69, prof. te Leipzig 1751; dichter van fabelen en liederen. Zijn werken vertaald; hij had ‘Een naam die met gejuich weergalmt in 's Hemels hof.’ Hij zelf stond onder invloed van Richardson. [Geloofsbelijdenis] Geloofsbelijdenis, het verhaal van Lijstermannetje, het eerste gedrukte werk van Douwes Dekker, opgenomen in De Dageraad, nog vóór Max Havelaar voltooid was. Nu in de Verspreide Stukken. [Gelre] Gelre, een heraut uit de 14e eeuw; bewaard bleven 14 gedichtjes op het wapen van aanzienlijke ridders, o.a. 1332 het wapen-dicht Van den Ever voor Jan III van Brabant; verder 13 lijk- en lofdichten. Leefde nog 1370. [Het Geluk hangt als een druiventros] Geluk hangt als een druiventros, Het -, verhaal van 1918 van Scharten-Antink uit de omgeving van Florence. De titel is een regel uit een drinklied bij het oogstfeest; de geschiedenis is die van een landheer, die nog juist uit de handen van een woekeraar verlost wordt. [De Gelukkige Familie] Gelukkige Familie, De -, het voornaamste romanwerk v. Herm. Robbers, met ‘alle vormen en verschijningen van de liefde’, het leven van alle dag geschilderd in figuren, die alle te gronde gaan; de titel is ironisch. [De Gemeenschap] Gemeenschap, De -, tijdschrift der R.K. jongere schrijvers, 1925-'41; Van Duinkerken, Engelman, Coolen, Van Oosten. Zij maakten zich los van Roeping. [R. van Genderen Stort] Genderen Stort, R. van -, geb. 1886, letterkundige en romanschrijver: De kleine Inez, 1925. Sedert zijn 30ste jaar blind. In 1938 Het Goede Leven, in 1939 Rondom een balling. † 1942. [Generatie van '80] Generatie van '80, zie Tachtig. [Generatie van 1910] Generatie van 1910: de dichters met Verwey als leider en De Beweging als tijdschrift. zie daar; Jan Prins, Aart van der Leeuw, P.N. v. Eyck, Bloem, A. Roland Holst, Keuls, Jacob de Haan, Geerten Gossaert, Adwaita, Adama van Scheltema, Van Collem, Speenhoff, Seerp Anema, De Mérode, Eduard Brom. Verder de prozaschrijvers: Johan de Meester, Top Naeff, Ina Boudier-Bakker, P.H. v. Moerkerken, Van Oudshoorn, Scharten-Antink, Carry van Bruggen, Brusse, Querido, Gerard Brom. Toneel: Mw. Simons-Mees, Schürmann. [Generatie van 1920] Generatie van 1920: de Vlamingen Wies Moens, Mussche, Van Ostayen. In Nederland: J.C. v. Schagen, Anton van Duinkerken, Dop Bles, Marsman, Slauerhoff. De schrijvers: P.H. Ritter, Dr. Bierens de Haan, Just Havelaar, Dirk Coster; P.H. v. Moerkerken, Van Genderen Stort, Mw. Zoomers-Vermeer; Antoon Coolen, Herman de Man, Theun de Vries, A.M. de Jong, Ina Boudier-Bakker, Top Naeff; Werumeus Buning. [Generatie van 1930] Generatie van 1930; dichters: Jan Greshoff, E. du Perron; Jan Engelman, Van Oosten. Schrijvers: M. ter Braak, S. Vestdijk (de Forum-groep), Anthonie Donker. Over de allerjongsten K. Lekkerkerker in zijn bloemlezing In Aanbouw, 1939. [Petrus Augustus de Genestet] Genestet, Petrus Augustus de -, 1829-'61, dichter van vrijzinnig-godsdienstige poëzie, in zijn Leekedichtjes de vertegenwoordiger van de Moderne Richting. Zijn eerste gedicht is gewijd Aan de Hollandsche jongens van Hildebrand. Hij vereerde Van Lennep in Morgen is mijn dichter jarig, 1846. Hij was leerling van A. des Amorie van der Hoeven aan het Remonstrants seminarie. De Clercq's jongste zoon Gideon was zijn boezemvriend. In 1851 verschenen zijn Eerste Gedichten zonder de dichterlijke verhalen Fantasio, 1848, en De Sint-Nikolaasavond, 1849; dit laatste een bespotting van de jacht op de Ned. Leeuw. In 1852 werd hij Rem. predikant te Delft; in 1857 kwamen Huets Brieven over den Bijbel, in 1860 de Leekedichtjes van De Genestet, in 1861 zijn tweede bundel Laatste der Eerste met Het Haantje van den Toren. De Leekedichtjes gveen een heldere voorstelling van de strijd {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} der Modernen in de Ned. Herv. Kerk. Naast de godsdienstige poëzie in zijn gedichten ook de huiselijke. De Genestet verloor vrouw en kind en moest als gebroken man zijn ambt neerleggen; hij vestigde zich 1859 te Amsterdam en was des zomers te Bloemendaal; in 1861 stierf hij te Rozendaal. Busken Huet was de spreker bij de onthulling van 't gedenkteken, 1862. Als dichter vereerde hij Beets en Victor Hugo: Arme Visschers. De Genestet werd vooral om zijn huiselijke poëzie en om de Leekedichtjes bemind bij het volk; toch waren de Eerste Gedichten van 1851 ongunstig beoordeeld door Zimmerman in De Gids. Maar de Leekedichtjes werden in De Gids van 1859-'60 opgenomen. Onder de huiselijke poëzie: Jong Hollandsch Binnenhuisje; Benjamin af. Toen hij gestorven was, dichtte Ter Haar de rouwzang Op het Kerkhof te Roozendaal; hij werd er later zelf ook begraven evenals Hofdijk. De Dichtwerken verzameld en uitgegeven door C.P. Tiele. De Genestet hield een voorlezing over Kinderpoëzy te Rotterdam in de ‘Holl. Mij. van Fraaye kunsten,’ opgenomen in Nederland, 1858, afzonderlijk uitgegeven 1865. Hij noemde Van Alphen verouderd, prees Goeverneur en Heije. Levensschets door Tiele; Levensbericht van A. Pierson. Studie over hem door Dr. J.B. Schepers. De Gedichten uitgegeven door Dr. H.L. Oort, nu alweer de 9e druk. [Madame F.C. Comtesse de Genlis] Genlis, Madame F.C. Comtesse de -, 1746-1830, trouwde met de Graaf de Genlis, die in 1793 te Parijs onthoofd werd; zij werd toen gouvernante; schrijfster. Van haar 80 boeken lopen er verscheidene over opvoedkunde; haar Adèle en Theodoor, haar blijspelen voor jongelui vertaald door Betje Wolff; zie daar. [Jasper van Gennep] Gennep, Jasper van -, zie Elckerlyc. [Ginevra Genovere] Genovere, Ginevra, de koningin in de Arturromans, de beminde van Lancelot. In de M.E. zijn Genovere en Lancelot het hoofse voorbeeld van een minnend paar, en is Genovere het toonbeeld van schoonheid: Si hadde enen hals scoen ende ront Entie scoenste vlechten mede Die hare sloegen, daer ter stede, Toten gordele nederwaert.... Si en was te mager no te vet, Maer tuscen den beiden, dat best set. (Merlijn, ± 1261.) Genovere wordt tot de brandstapel veroordeeld, doch Lancelot schaakt haar. Door bemiddeling van de Paus keert zij tot Artur terug. Deze belegert Lancelot, die naar zijn stad Benoyc in Gaule was teruggekeerd. Onderwijl dwingt de boze Mordred haar tot een huwelijk, maar zij vlucht en eindigt haar leven in een klooster. Zo wordt verhaald in Arturs Dood, het laatste deel van de roman van Lancelot. [Genoveva] Genoveva, de heldin van een volksboek, hertogin van Brabant, ± 750; gemalin van Siegfried, paltsgraaf aan de Rijn, volgens de overlevering te Mayen in de Eifel. 't Volksboek in goedkope druk nog tot heden gelezen. Een zeer merkwaardige uitgave verscheen in 1743 te Antwerpen: Het leven van de heylige Ned. Susanna of Genoveva, huysvrouwe van den doorluchtigen palatyn Sifridus, uit het F. vertaald door P.C. v.d. Houke. De stof bewerkt in een historische roman van Stijn Streuvels, 1918. [Gent] Gent, bezongen door Ledeganck als een van De Drie Zustersteden: Gij zijt niet meer Gelijk weleer De trotsche wereldstad, die koningen deed beven; Gij zijt niet meer dat leeuwennest, Dat wijdgeducht gemeenebest.... P. de Keyser gaf in 1935 uit Gent in de Literatuur en in de Folklore. [Hogeschool van Gent] Gent, Hogeschool van -, gesticht door Kon. Willem I, 1817, na 1830 geheel verfranst. In 1854 kwamen er 2 leerstoelen voor het Nederlands, bezet door de hoogleraren C. Serrure en J.F.J. Heremans. Tijdens de D. bezetting vervlaamst; 1918 weer verfranst; 1923 gedeeltelijk vervlaamst, 1930 Vlaams. [Landjuweel van Gent] Gent, Landjuweel van -, 1539; duurde 23 dagen. zie L. ['t Gentse Onze-Vader] Gentse Onze-Vader, 't -, paskwil, 15 Maart 1572 aangeplakt tegen Alva: Helse duvel, die tot Bruyssel sijt, Uwen naem ende faem sij vermaledijt, U rijck vergae sonder respijt, Want heeft geduyrt te langen tijd. Nagevolgd als schimpdicht tegen de Marquis van Sante-Croce, opvolger van Spinola, 1633. [Gentse Toneelprijskamp van 1841-'42] Gentse Toneelprijskamp van 1841-'42, grote wedstrijd, een teken van herleving na een lange tijd van verval. [Gentse Zinnespelen] Gentse Zinnespelen van 1539, onder de invloed der Hervorming; zie Landjuweel. De Spelen van Zinnen van 't Landjuweel van Gent opnieuw uitgegeven door Dr. L.M. v. Dis en Dr. B.H. Erné, 1939. [Georgarchontomachia] Georgarchontomachia, zie Beronicius. [Mijn Gepasseerd Leven] Gepasseerd Leven, Mijn -, gedicht van Onno Zwier van Haren op zijn oude dag over al de teleurstellingen, die het leven hem bracht als mens, staatsman en dichter. Zo over zijn Geusen: ‘Een stokoud Man’ zei tot hem: {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} Bespaar uw Moeyte en uwen Gloed. De Geusen waren Inboorlingen, 't Is thans de tijd der Vreemdelingen: Men zoekt niet meer naar 't Geusenbloed. Zinspeling op de Hertog van Brunswijk, die hem ten val bracht. [Broeder Geraert] Geraert, Broeder -, 1o Franciscaan, vertaalde ± 1400 het Leven van Sinte Kerstinen uit het L. van Thomas van Cantimpré op rijm en insgelijks dat van St. Lutgardis; 2o M.E. berijmer van Natuurkunde van het Heelal, uitgegeven door Clarisse, 1847. [Geraert van Velsen] Geraert van Velsen, zie Geeraerdt. [Geraert van Viane] Geraert van Viane, Karelroman waarvan slechts 192 regels zijn bewaard; bewerkt naar het F. Girard de Vienne van de jongleur Bertrand de Bar-sur-Aube. Uitgegeven door Bilderdijk, 1823, en opnieuw in de Epische Fragmenten van Kalff. [Gerardus Magnus] Gerardus Magnus (L.) = Geert Grote. [Jan Gerbrandsz.] Gerbrandsz., Jan -, uit Leiden, Karmeliet te Haarlem, schreef ± 1480 zijn Chronicon Hollandiae. Bewerkte ook een Chronicon Egmundanum tot 1524 en een kroniek der Brederodes tot 1486. Hij leverde de stof voor de Divisie-kroniek. [G.B.A. Gerdener] Gerdener, G.B.A. -, Zuid-Afrikaans dichter, die aan het Hoog-Hollands vasthoudt. Uit mijn Jonkheid, 1911; volgeling van Bilderdijk en Beets. [Eduard Gerdes] Gerdes, Eduard -, 1821-1898, uit Kleef, schrijver voor kinderen. [L.G. Gerhard] Gerhard, L.G. -, leraar aan de H.B.S. te Batavia, schreef 1889 Multatuli, tegen het geschrift van Dr. Swart Abrahamsz. [Ida Gerhardt] Gerhardt, Ida -, geb. te Gorkum 1905, lerares te Kampen, dichteres. Kosmos, dichtbundel. V.d. Hoogtprijs 1945 met 't Veerhuis. Buiten Schot, gedichten, 1947. [Truus Gerhardt] Gerhardt, Truus -, geb. 1899, dichteres. De Engel met de Zonnewijzer, 1935. Laagland, 1937. Nu Mw. Niehorster. [Joh. Gerlacus] Gerlacus, Joh. -, schreef Tleven van Liedwy die maghet van Scyedam, zijn bloedverwante, gedrukt 1487. Door Brugman 3 maal in het L. bewerkt. [Ada Gerlo] Gerlo, Ada -, ps. v. Annie Salomons. [Adam Carelsz. van Germez] Germez, Adam Carelsz. van -, 1610-'67, van Zjermes, geb. te Amsterdam, toneelspeler, sprak 1647 de lijkrede op Hooft uit, opgesteld door G. Brandt. Ook toneeldichter. Prof. Francius was zijn leerling. Verder barbier. Als toneelspeler verdiende hij de hoogste bezoldiging, ƒ5 per avond. Zijn stukken zijn vertalingen van Jean de Rotrou: Vervolgde Laura, 1654; Klaagende Kleazjenor en doolende Doristee, 1647; Eduard, anders stantvastige weduwe, 1660, opgedragen aan Joan Huydekooper. Trad zelf op in ernstige rollen, b.v. als de Cid, als Aran, als Daifilo, Herman van Woerden enz. Maar ook als Frederick in Het Moortje, als Ritsaert in Warenar en als een der patriotten in de Sp. Brabander. Volgens verhaal was zijn vader een edelman uit Doornik, Charles de Vangermez; de zoon bracht het van barbier tot ‘den vermaarden Toneel-speelder ende Poët’, aan wie L. de Fuyter in 1646 zijn Bedekten Verrader opdroeg. [Fred Germonprez] Germonprez, Fred -, Vlaams prozaschrijver, geboren in 1914. [Dr. Frederik Carel Gerretson] Gerretson, Dr. Frederik Carel -, geb. 1884 te Rotterdam, 1920 secr. v.d. directie der Kon. Petroleum-Mij., 1925 bijzonder hoogleraar te Utrecht in de Koloniale geschiedenis. Werkte mee aan de uitgave van de Schriftelijke Nalatenschap van Groen van Prinsterer, 1925 en 1947, en aan die van de Briefwisseling van Willem Bentinck, 1934. Hij schreef ook de geschiedenis van de ‘Koninklijke’. In zijn Essays van 1947 een studie over Bilderdijk. Schreef gedichten onder ps. Geerten Gossaert; zie daar. Was medewerker aan De Beweging. [Lodewijk Gerrits] Gerrits, Lodewijk -, 1827-'73, Vlaams prozaschrijver: De Oude Belgen, 1854. Flamingant; zie Olijftack. Schreef ook 2 drama's, 1850. Lid v.d. Raad van Antwerpen en van de Kamer. [Soetjen Gerrits] Gerrits, Soetjen -, ook Vrou Gerrits, uit Rotterdam, † 1572 te Hoorn, van haar geboorte af blind, dichtte of verzamelde Een nieuw Gheestelijk Liedt-boecxken; gedrukt 1592 en herhaaldelijk herdrukt. [Dr. P.A.J.H. Gerversman] Gerversman, Dr. P.A.J.H. -, geb. te Sittard, 1892, leraar te Rotterdam; dichter, en toneelschrijver. Walter Rathenau, de tragedie van den tijd, 1929. [Jan van Gerwen] Gerwen, Jan van -, boekverkoper te Dordrecht, berijmde Vondels Aenleydinge, 1750. [Het Geschenk van den Jager] Geschenk van den Jager, Het -, romantisch verhaal van Mw. Courtmans-Berchmans; 't geschenk is een ring van graaf Lodewijk van Male, die 500 jaar later arme, brave mensen uit de nood helpt. Verscheen in de Gazette van Gent, 1864; werd met de 5-jaarlijkse Staatsprijs bekroond en opgenomen in het Willemsfonds; het werk bevat beschrijving van het arbeidersbestaan in Gent, maar evenzeer van het leven en de natuur buiten. In 1933 de 14e druk. [Geschiedbijbels] Geschiedbijbels, de beide Ned. vertalingen van de historische boeken van het O.T., met het leven van Alexander de Grote; de een van 1358, de tweede veelal gesteld op 1361; in veel hss. bewaard. Zie Vranke Callaert. De tweede lag ten grondslag aan de Delftse Bijbel van 1477, het eerste gedrukte Ned. boek. {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} [Geschied- en Redekonstig Gedenkschrift] Geschied- en Redekonstig Gedenkschrift over de verlossing van 1813, door J.H. v.d. Palm, 1816; zie Kinsbergen. [Geschiedenis der Letterkunde] Geschiedenis der Letterkunde, zie L. [Geschiedkundige Bloemlezing uit de Letteren] Geschiedkundige Bloemlezing uit de Letteren, door E.F. v.d. Bilt, W.G.T.A. Jacob en H.C.M. Wijffels, 1931. [Geschiedschrijvers van onze Letterkunde] Geschiedschrijvers van onze Letterkunde, door Gerard Brom, 1944. (De Gids, Jonckbloet, Busken Huet, J. ten Brink, J. te Winkel, Kalff en Verwey.) [Ned. Geschiedzangen] Geschiedzangen, Ned. -, verzameld door Van Vloten; eerste bundel 863-1572; tweede deel 1572-1609. Eerste druk 1852; 2e druk 1864. Een proefschrift over dit onderwerp van Dr. C. v.d. Graft onder de titel Historieliederen; zie daar en Paul Fredericq. [gesellen vanden spele] gesellen vanden spele, zie geestelijke broederschappen. Later de naam van de leden der Kamers van Rethorica. [Geslachtboom der goden en godinnen] Geslachtboom der goden en godinnen, handboekje voor de Gr. fabelleer van Mr. Joan Blasius, 1661. Op diens eigen bruiloft in 1662 keurde Joachim Oudaen al zulk ‘arm bedelaars-gesmuk’ af. Daartegen kwam Antonides weer op in de voorrede van De IJstroom, 1671. [Gespreck op het graf van Joan van Oldenbarnevelt] Gespreck op het graf van Joan van Oldenbarnevelt, hekeldicht van Vondel: de bezoeker vraagt, de galm der hofkerk antwoordt. [Gesprek op den Drachenfels] Gesprek op den Drachenfels, 1835; zie Geel. [Gesta Romanorum] Gesta Romanorum (L. = Daden der Romeinen), beroemde bundel L. verhalen met geestelijke uitleg, ontstaan in Engeland en in talloze hss. over Europa verbreid; 't oudste E. handschrift 1342. Bron van veel Mnl. exempelen. Nieuwe D. uitgave van Grässe, 1905. [Gesten of gheschienissen van Romen] Gesten of gheschienissen van Romen, de Ned. vertaling der Gesta Romanorum, 1481 Gouda, 1483 Delft, 1484 Zwolle. Hierin het volksboek van Apollonius. Vergelijk geesten en gesta. [De Gestoorde Bruiloft] Gestoorde Bruiloft, De -, volgens een der verhalen in Onze Voorouders van Van Lennep die van graaf Dirk III en Withilde van Saksen in 't jaar 1000; gestoord door de Noormannen; gered door Sicco, 's graven broeder, die de eerste heer van Brederode werd. [De Getemde Mars] Getemde Mars, De -, een van Vondels gedichten, 1647, ter ere van de Vrede van Munster; zie daar. Opgedragen aan de Burgemeesters van Amsterdam. [De Getrouwe Hollander] Getrouwe Hollander, De -, de aanduiding van Hugo de Groot in Vondels opdracht van Hippolytus; zie daar. [Het Getij] Getij, Het -, letterkundig ts., 1916-'24, van die jongeren, die niet behoorden tot de socialisten, noch tot de Chr. en R.K. schrijvers en dichters; onder redactie van Ernst Groenevelt. In 1924 vervangen door De Vrije Bladen; zie daar. De voornaamste dichters waren Herman v.d. Bergh en Hendrik de Vries; verder C.J. Kelk en Johan Theunisz. Leider was Constant van Wessem. Verder Marsman, Slauerhoff, ter Braak, Du Perron. [getijboek] getijboek, zie brevier. [J.J. van Geuns] Geuns, J.J. van -, geb. 1893, dichter. [Josef Geurt] Geurt, Jozef -, geboren te Antwerpen in 1871, schreef een ‘Nederlandsche Metriek’, een Geschiedenis van het Rijm in de Nederlandsche Poëzie, en nog veel andere studies. [W. de Geus] Geus, W. de -, ps. van W.P.L. Spruyt, geb. 1899 te 's-Gravenhage; prozaschrijver. [Geuse-Vesper] Geuse-Vesper of Zieke-Troost van de 24 rechters van Oldenbarnevelt, een van de scherpste hekeldichten van Vondel; ± 1625. In zijn goed Vond men nooit de Pistoletten Van 't verraad, Uitgestrooid om scharp te wetten 'sVolleks haat! Vondel stelt het voor, alsof de rechters berouw hebben over hun vonnis, en hij neemt nu de rol van ziekentrooster op zich, maar hij doet het zo, dat ze hun vergrijp nog dieper moeten gevoelen; hij luidt voor hen de vesperklok, om hun geweten wakker te schudden, en hij waarschuwt alle anderen: Spiegelt, spiegelt u dan echter, Wie ghy zyt; Vreest den worm, die desen Rechter 't Hart af-bijt. Beantwoord door Mr. Z.H. Alewijn met Parodia Vondeliana of Kranke-troost voor de vijanden van de Nationale Synode. Het gedicht is te zingen op de wijze van Brande Partinice; (brande = danswijze; in de 17e eeuw schreef men meer ernstige stukken op vrolijke wijzen). [Geuzen] Geuzen, eerst de naam der verbonden edelen. Zij droegen een grijs kleed met een bedelnap als herkenningsteken en een penning met het randschrift: fidèles au roy jusques à la besace, d.i. getrouw aan de koning tot de bedelzak. Reeds in 1566 werd Geuzen de naam voor de Calvinisten, gedragen als ere- en strijdnaam. [De Geuzen] Geuzen, De -, ‘Vaderlandsche Dichtstuk’ van Onno Zwier van Haren. Van Haren had in 1769 een deel van zijn gedicht in 't licht gebracht onder de titel Aan het Vaderland; in 1772 verscheen het voltooide werk. In 24 zangen verhaalt de dichter de heldendaden der Watergeuzen, van de inneming van Den Briel tot de {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} komst van Prins Willem te Enkhuizen; in 3 hoofddelen: 1o. de inneming van Den Briel; 2o. de reis van De Rijk naar Engeland; 3o. de ondernemingen van de Geuzen uit de havens van Vlissingen en Vere. Aan het slot treedt ‘De Hoop’ op, die aan Prins Willem in een reeks van beelden de toekomst van Nederland laat zien tot en met de verheffing van Willem IV. Van Haren had mede het oog op zijn eigen tijd; hij herdacht Fagel, 's-Gravesande en Leeuwenhoek, Bynkershoek en Boerhave; hij maakte melding van Voltaire. Het gedicht werd ‘beschaafd en opgesierd’ door Bilderdijk, met een opdracht aan Prins Willem V, Dec. 1784. En met dank aan Feith, die hem geholpen had ‘aan de volmaking van dit werk.’ Van Haren had altijd Frans gesproken; eerst op zijn 55ste jaar begon hij, na studie van Bor, Van Meteren, Hooft en Vondel, met Ned. verzen. Zijn grote gedicht is een verheerlijking van de Prins van Oranje in een reeks van ontboezemingen over de grootse daden bij de strijd tegen Spanje. De Geuzen, opnieuw uitgegeven in het Pantheon en in 1943 door Arnold Stakenburg. [Het Geuzengejank] Geuzengejank, Het -, Guese ghejanck, toneelspel van Claude de Clerck uit Yperen, gericht tegen de Hervorming. [Geuzenliederen] Geuzenliederen weerklonken dadelijk na de aanbieding van het Smeekschrift der Edelen, 1566: Ick hope dat den tijdt noch comen sal Dat men sal roepen overal, Eendrachtich voor een leus, Als Brederode met blijden gheschal: Vive, vive le Geus! En al dra klonk de Geuzenmars van Arent Vos: Slaet opten trommele, van dirre dom deyne, Slaet opten trommele, van dirre dom deus, Slaet opten trommele, van dirredom deyne, Vive le Geus is nu de leus! Verscheiden Geuzenliederen zijn berijmde nieuwstijdingen over Heiligerlee, Egmond en Hoorne, Bossu enz. zie Tiende Penning en het Wilhelmus. De Geuzenliederen zijn in bundels uitgegeven, o.a in 1581, 1588 en 1603; daardoor bleven ze bewaard. Ze waren een bezielende kracht in de strijd tegen Spanje; de tegenpartij hoopte op de koning: Die coninck compt ut Spaengiën, Dan sal hy se straffen alle ghelijck.... Laet varen de Guesen met hunne luesen, Godt bringhe den coninck te lande. Enkele dichters van geuzenliederen zijn bekend: Joris Sylvanis, predikant te Antwerpen; Jan Cooman van Delft; Pieter Sterlinckx van Heenvliet; Jan Fruytiers; Willem van Haecht; Laurens Jacobsz. Reael, † 1601. Het Geuzenliedboek uitgegeven door H.J. van Lummel, 1872-'74, en opnieuw uit de nalatenschap van E.T. Kuiper door P. Leendertz Jr., 1924-'25. Aanvankelijk werden de Geuzenliederen op losse blaadjes uitgegeven en langs de huizen gevent. Verschillende van deze liederen waren ook reeds opgenomen in Van Vlotens Geschiedzangen, 1852-'64. In 1941 een nieuw Geuzenliedboek, gedichten uit de Oorlogsdagen, met in 1944 het derde vervolg, verzorgd door Van Randwijk, Muus Jacobse en Jan H. de Groot. In 1947 Oude en Nieuwe Geuzenliederen, van Yge Foppema. Er is een studie over Het Nieuwe Geuzenlied opgenomen in de Steekproeven van Stuiveling, 1950. ‘Bij de schrijvers van verzetswerk treft men enkele begaafde dichters aan en onder dat verzetswerk zelfs enkele geslaagde gedichten.’ [Geuzen-Vesper] Geuzen-Vesper, zie Geuse-vesper. [De Gewaande Prins] Gewaande Prins, De -, ‘blijspel’ van H. v. Halmael, 1713, onder de titel Als men 't niet verwagt. zie daar en Halmael. [De Gewaande Weuwenaar] Gewaande Weuwenaar, De -, kluchtspel van ± 1700 in 3 delen, ieder van 5 bedrijven, beschimpt de minnarijen van P. Burman. [Bernard Gewin] Gewin, Bernard -, 1812-'73, student te Leiden, 1830, predikant. Schreef onder ps. Vlerk Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud, 1840, met de humor van zijn tijdgenoten Hildebrand, Jonathan en Klikspaan, maar veel minder geslaagd. Navolging van Pickwick. In 1902 herdrukt. Verscheen in 12 afleveringen bij H. Frijlink. [E.E. Gewin] Gewin, E.E. -, geb. te Abcoude 1879, schreef 1920 In den Réveilkring; 1930 Studiën over Volksgeloof. [J. Chr. Gewin] Gewin, J. Chr. -, 1808-'87, schrijver van een aantal opgeschroefde romans en novellen. [P.G. Witsen Geysbeek] Geysbeek, P.G. Witsen -, zie W. [Jan de Geyter] Geyter, Jan de -, noemde zich steeds Julius de Geyter. [Julius de Geyter] Geyter, Julius de -, 1830-1904, uit Lede bij Aalst, nam ijverig deel aan de Vlaamse beweging. Hij was onderwijzer, ambtenaar en sedert 1874 bestuurder van de bank van lening te Antwerpen. Onder zijn vele gedichten: Ode aan Vlaenderen, 1847. Reinaert de Vos in Nieuw-Nederlands, 1874; doch vooral zijn epos in Mnl. dichtvorm Keizer Karel en het Rijk der Nederlanden, 1888. In plaats van dit dichterlijke werk {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} verwierf Hilda Ram de vijfjaarlijkse Staatsprijs. De Geyter was de vriend van Multatuli. Sedert 1877 was hij de grote medewerker van Benoit, o.a. met zijn lied In Transvaal over de eerste Boerenoorlog van 1881. Zijn gedichten De Wereld in, 1878, Vlaanderens kunstroem, '77 en De Zee op muziek gezet door Peter Benoit. Zijn Geuzenlied van 1872 werd het strijdlied van de liberalen op de muziek van Alexander Fernan: ‘de goedendag der Vlaamse keerlen’. De Geyter was een hartstochtelijke vijand van clericalen en aristocraten: Drie menschen van de wieg tot aan het graf, 1861. In zijn ouderdom stond hij door zijn ziekelijke zwaarmoedigheid geheel buiten de maatschappij. [Geschiedenissen van Gezag] Gezag, Geschiedenissen van -, komen voor in de Minnebrieven van Multatuli, negen allegorieën. zie Thugater. [Evangelische Gezangen] Gezangen, Evangelische -, zie E. [Op het Gezegent Voorspel van den zeestrijt] Gezegent Voorspel van den zeestrijt, Op het -, gedicht van Vondel, gewoonlijk gesteld op 't jaar 1665; door Te Winkel gehouden voor een gedicht op de Eerste Engelse oorlog. [Caesar Gezelle] Gezelle, Caesar -, geb. 1876 te Brugge, † 1939, priester. Als dichter volgeling van zijn oom Guido, van wie hij in 1918 een levensbeschrijving in 't licht gaf. [Guido Gezelle] Gezelle, Guido -, 1830-'99, uit Brugge, priester 1854, Vlaams dichter, bemind bij zijn leerlingen als ‘leraar van Poësis’ aan 't seminarie van Roeselare, 1857. Afgezet 1859 en aan hetzelfde seminarie aangesteld als ‘surveillant du pensionnat,’ opzichter over de inwonende jongelui. In 1860 overgeplaatst naar Brugge; 1872 ‘onderpaster’ te Kortrijk, waar hij werkzaam bleef tot 1899. In April van dat jaar werd hij bestuurder van het klooster van de Engelse Augustijner kanunnikessen te Brugge. Na de moeilijkheden te Roeselare zweeg Gezelle als dichter volle dertig jaar, schreef zijn leerling en vereerder Hugo Verriest. Die moeilijkheden worden toegeschreven aan de tegenwerking der kerkelijke overheid, die de Vlaamse Beweging ongezind was. In zijn studie van 1926 wees Urbain van de Voorde op een andere mogelijkheid. zie daar. De liefde voor het Vlaams bracht Gezelle in 1865 tot de stichting van het volkstijdschrift Rond den Heerd, 1865-'71. Met De Bo werkte hij aan de samenstelling van het Westvlaams Idioticon, 1873. Met Dr. Karel de Gheldere in briefwisseling ontstond het ‘wisselgedicht’ De Nachtegale, van elk der beide dichters bij beurten een couplet, 1881. Maar verder leefde hij eenzaam te Kortrijk, tot de geest weer vaardig over hem werd: Tijdkrans, 1893; Rijmsnoer 1896. Daarin toont Gezelle zich de grootste der Vlaamse lyrische dichters, de Westvlaamse ‘particularist.’ Toen pas werd hij bekend. Zijn Vlaamsche Dichtoefeningen en Kerkhofblommen zijn reeds van 1858. Hij verheerlijkt in zijn gedichten zijn geloof en daarnaast de schoonheid van het land en de taal van Vlaanderen: De Vlaamsche tale is wonderzoet, Voor die heur geen geweld en doet, Maar rusten laat in 't herte, alwaar Ze onmondig leefde en sliep te gaar, Totdat ze, eens wakker, vrij en vrank, Te monde uitgaat heur vrijen gank. (Kleengedichtjes.) Uit Rond den Heerd afzonderlijk uitgegeven Uitstap in de Warande, beschrijving van dieren; Ring van het Kerkelijk Jaar, de godsdienstige feesten. In zijn Gedichten, Gezangen en Gebeden vindt men de uiting van zijn leed in de dagen van miskenning, 1862, uitgegeven door Hugo Verriest en andere leerlingen. Zijn vader was boomkweker bij een van de Brugse poorten; het huis nu ingericht als Museum. Voor alles is Gezelle de natuurdichter: Het schrijverke, 1856, Het ruischen van het ranke riet, 1857, in een Westvlaams, vaak op eigen hand. Zijn liefde voor taal en volksleven toonde zich in een paar kleine tijdschriften: Loquela, 1881-'95, en Biekorf, 1890. En met die Westvlaamse taal tovert hij ook weer in de laatste bundels: Bonte abeelen. Maar daarnaast ook heel wat gerijmel. De dichter stierf te Brugge, waar ook zijn standbeeld staat. Gezelle werd in Nederland bekend door een Gidsartikel van Pol de Mont in 1897; in België door Hugo Verriest en zijn broer Prof. Dr. G. Verriest. Aleida Nijland gaf in 1904 een bloemlezing uit, in 2 maanden uitverkocht. Zie ook Walgrave. In Z. Nederland werd hem pas in 1896 de eerste hulde gebracht in Van Nu en Straks. Van zijn leerlingen hield Dr. Verriest de ‘aansprake’ op zijn ‘eredag’ te Kortrijk, 1902. Over Gezelle een studie van A. Walgrave, 1923-'24 en van Bernard Verhoeven, 1930; verder van Mw. Roland Holst, 1931; van Ab Visser, 1949. Zijn eigen werk verscheen van 1903-'5 te Amsterdam in 13 delen; van 1930-'35 kwam er een Jubileumuitgave in 18 delen, met onuitgegeven verzen en brieven. F. Bauer kwam in 1931 met Uit Gezelles Leven en Werk. Zie ook Zantekoorn. Over Gezelle's Eros (de leraarstijd te Roeselare) {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} Urbain v.d. Voorde. Gezelle's Prozawerken verschenen in 1943. Gezelle vertaalde o.a. van Longfellow Hiawatha in verzen en De Doolaards in proza. In 1949 een studie van Ab. Visser over Gezelle, mens en dichter. Navolgers: K. de Gheldere, E. van Oye, Hugo Verriest, Rodenbach, Lod. Mercelis, Jac. Lenaerts, Aug. Cuppens, J.M. Winters, Caesar Gezelle, René de Clercq, Alice Nahon en Omer de Laey. In 1860 verschenen Alcune Poesie de' poeti celesti, Rollario, d.i. te Roeselare. Het was een verzameling Latijnse, Italiaanse en Spaanse gedichten met vertaling, door Alois Walgrave, Gezelle en Eug. v. Oye. [ghazelen] ghazelen (Ar.), Perzische dichtvorm in tweeregelige strofen, nagevolgd door Bodenstedt in het D. en daarna door Van Droogenbroeck op voorbeeld van Rückert en Von Platen. Gedichten gewijd aan wijn en liefde, doch ook andere onderwerpen: Ontwaak! ten einde is ons geduld! - Vlaanderen. - Boeien knellen, al zijn ze verguld - Vlaanderen! zie Makamen. [Ghebruyck] Ghebruyck, zie Gebruyck. [Ghedenck-boeck] Ghedenck-boeck, zie Gedenckboeck. [Jan van Gheelen] Gheelen, Jan van -, uitgever te Antwerpen, gaf in 1600 de Veelderhande geneuchlyke Dichten in het licht. [Dr. Karel de Gheldere] Gheldere, Dr. Karel de -, 1839-1913, uit Torhout, dokter te Koekelare; leerling en vriend van Gezelle. zie daar. In zijn Landliederen, 1883, komt het wisselgedicht van beide dichters op de nachtegaal voor: Nachtegale Schuifelare Meester van het machtig lied, dat uw gorgel levende orgel, uit de groene takken giet.... [Broeder Gheraert] Gheraert, Broeder -, zie Geraert. [Gheraert van Velsen] Gheraert van Velsen, zie Geeraerdt. [Jan van Gherwen] Gherwen, Jan van -, zie Gerwen. [Petrus Gheschier] Gheschier, Petrus -, pastoor te Brugge, dichter van Des Wereldts proefsteen, 1643, een bundel emblemata. [ghesellen van den spele] ghesellen van den spele, aanvankelijk de gehesellen van den choere, de koorzangers of akolythen. Deze gezellen traden later ook zelfstandig op buiten de kerk; zo in Den Haag 1393 en '95; in 1396 te Arnhem; in 1399 in Den Haag. zie gesellen. [Ghetto] Ghetto, burgerlijk treurspel in 3 bedrijven, 1897, het eerste van de geslaagde toneelspelen van Heijermans. Schildert een Joodse omgeving, predikt de bevrijding uit het geestelijke en zedelijke ghetto. ['t spel van Ghewillich Labuer ende Volc van neeringhe] Ghewillich Labuer ende Volc van neeringhe, 't spel van -, zie Everaert. [Cornelis van Ghistele] Ghistele, Cornelis van -, factor v.d. Goudsbloem van Antwerpen, vertaalde de Heroïdes van Ovidius, 1553; de Aeneïs, 1556; Terentius' Comediën; De Arte Amandi van Ovidius, vertaald als De Conste der Minnen, vóór 1570; Satiren van Horatius. Hij trad zelf ook als L. dichter op. [Joos van Ghistele] Ghistele, Joos van -, geb. te Gent, 1446-1516, erfschout van Axel en Hulst, 1492-'94 hoofdbaljuw te Gent, deed van 1481-'85 een reis over Rome naar Syrië, Palestina en de Nijl. Zijn reisverhaal werd in de 17e eeuw nog veel gelezen. [Ghulde Vlies] Ghulde Vlies, spektakelstuk van Dr. Lodewijk Meijer, 1667, naar La Toison d'or van Corneille, 1660. Zie Kunst- en vliegwerken. Reeds in 1669 door hemzelf veroordeeld; zie Nil. [Elizabeth Ghyben] Ghyben, Elizabeth -, geb. Moor, 1710-'59, beroemd toneelspeelster te Amsterdam, uitmuntende in vorstinnenrollen. Zij werd de moeder van Cornelia Bouhon. [Klara Ghijben] Ghijben, Klara -, zie Joannes Badon. [Antonius Ghyselers] Ghyselers, Antonius -, stelde tussen 1505 en '18 een aantal gedichten samen. o.a. over de strijd tegen Karel van Gelre, die hem 1507 te Tienen gevangen nam, en over de Lever-eters, de ambtenaren die de bevolking uitzogen, 1512. Ook berijmde hij Griselde. [Hendrik Ghijzen] Ghijzen, Hendrik -, nam uit 17 psalmberijmingen de beste regels en gaf die in 1686 uit als Honing-raat der Psalmgedichten. Hij was voorzanger te Amsterdam en goudsmid van zijn vak. De verbeterde psalmberijming van 1773 nam heel wat van hem over. † 1693. [Gideon Florensz.] Gideon Florensz., hoofdpersoon van een roman van Mw. Bosboom, die hem ten tonele voert als Leycesters geestelijke leider. De roman opgedragen aan de Raad der stad Alkmaar, 1854. [De Gids] Gids, De -, opgericht 1837, mogelijk geworden ten gevolge van een twist tussen Yntema, redacteur der Letteroefeningen en de uitgever Beyerinck. zie Blauwe Beul. Potgieter, de redacteur, wenste het schone te huldigen, wars van partijdigheid. Er kwamen dadelijk 220 intekenaren. Robidé van der Aa trok zich terug; in 1838 kwamen Bakhuizen en J. v. Hasselt in de redactie; met nog 2 dokters, Van Geuns en Schneevoogt. De namen van de redacteuren bleven voorlopig onbekend. Geel beval 1837 het nieuwe ts. aan, maar wenste niet toe te treden, omdat hij niet wist wie meer werden uitgenodigd. Dat waren in 1840 Dr. H. Pol en J.F. Oltmans; in 1843 Ter Haar, die echter maar een jaar bleef. Erger was verschil van gevoelen tussen Potgieter en Bakhuizen, doch deze laatste moest in 1843 het land verlaten. In zijn plaats kwa- {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} men Gerrit de Clercq, 1843-'49, en Mr. Vissering, 1843-'51; er waren toen 400 intekenaren. Sedert 1845 kwamen ook de beoordelingen van zaken van godsdienst, staatkunde en wetenschap; nu kwamen er geleidelijk 700 intekenaren. Zo werd De Gids het liberale tijdschrift, dat Thorbecke verdedigde tegenover Da Costa, Willem de Clercq en Groen van Prinsterer. In 1849 traden Dr. Riehm en Miquel in de redactie; in 1851 Schimmel. Sedert 1860 de staatkundige artikelen van de liberale professoren Vissering en Buys; in 1860 het bekende artikel van Prof. Veth over Max Havelaar. Over het vertrek van Potgieter en Busken Huet, zie Een Avondje aan het Hof, 1865. In 1885 tegenover De Gids opgericht De Nieuwe Gids. Desondanks is De Gids ook nu nog altijd een der belangrijkste tijdschriften. In 1886 schreef F. v.d. Goes van De Gids: ‘In het literaire uitgepraat, verdeeld in het staatkundige, in beide zonder idealen, beginselen of zelfs voornemens’. Doch De Gids kwam door de moeilijkheden heen onder leiding van de secretaris J.N. v. Hall. Reeds in 1890 schreef Couperus in De Gids; weldra ook Van Eeden en Van Deyssel en vooral Van Nouhuys en De Meester. In 1950 verenigd met het ts. Ad Interim. Tegenwoordige redactie: E.J. Dijksterhuis en Jaap Romijn. Redactieraad: Anton van Duinkerken, B.A. van Groningen, C.J. Kelk, K. Kuypers, Ferdinand Langen, Emmy van Lokhorst, A.N. Molenaar, Gabriël Smit, Bert Voeten en J.W.F. Werumeus Buning. Studie van Albert Verwey, 1897, Toen de Gids werd opgericht. [De Jonge Gids] Gids, De Jonge -, maandblad van Herman Heijermans, 1897-1901. Van hem zelf b.v. De Machien, volksdrama in één bedrijf, 1899. Medewerking van Is. Querido (Meditaties over Literatuur en Leven); L.H.A. Drabbe, Henri Polak (vertaling van Droevig Engeland van Blatchford), Jan de Roode, J.F. Ankersmit, Frans Mijnssen, L.M. Hermans, A. v. Collem, Alb. Plasschaert, J. v.d. Tempel e.a. Met studies over wijsbegeerte, recht, maatschappelijke vraagstukken, militarisme, socialisme enz. Heijermans stelde in zijn tijdschrift de gemeenschap tegenover het individualisme van de Tachtigers; hij zelf plaatste het naturalisme op de voorgrond. [De Nieuwe Gids] Gids, De Nieuwe -, het maandblad ‘voor letteren, kunst, politiek en wetenschap’ van de Mannen van Tachtig, opgericht 1885 onder redactie van Van Eeden, Van der Goes, Kloos, Paap en Verwey. Paap ging reeds heen in 1886, Verwey in '90. In 1890 kwam P.L. Tak, die met Van der Goes en Van Eeden ontslag nam in 1894. Toen verenigde Kloos zich met Tideman en Boeken. In 1909 nam de Nw. Gids het ts. XXste Eeuw in zich op. In den beginne was ieder nummer ‘een verrassing en een verheugenis’. Met 1890 was de grote tijd voorbij; de ‘scheldverzen’ van Kloos bewijzen het. Het Octobernummer van 1925 werd ingericht als Historische Aflevering, toen onder redactie van Boeken, Van Deyssel, Erens, Kloos en Van Looy. Daarin opgenomen De Onbevoegdheid der Holl. Lit. Kritiek. zie Julia. Na de dood van Kloos werd het tijdschrift verkocht aan een nieuwe uitgever, die een fascistische redacteur benoemde, waarop 28 medewerkers bezwaar maakten verder mee te doen; 1938. Sedert 1939 onder redactie van Lodewijk van Deyssel, Martien Beversluis, Dr. A.A. Haighton, Louis Knuvelder, H.G. Schmitz en Jeanne Kloos als secretaresse. Na de dood van Haighton vond het ts. een roemloos einde. In 1896 Het Kunstbegrip der N. Gidsschool van Moltzer; zie daar. Moltzer is van oordeel, dat de kunst van de mannen van Tachtig een vruchtbare slib zal achterlaten op de akker van onze belletrie en kritiek. Een bloemlezing uit de Nw. Gids werd als Een Pic-nic in Proza uitgegeven door Dr. B. = Buitenrust Hettema. Register op de jaargangen 1-50, door D. de Jong, 1936. [De Vlaamsche Gids] Gids, De Vlaamsche -, zie V. [Dr. J.J. Gielen] Gielen, Dr. J.J. -, geb. te Rucphen 1898, dir. v.d. R.K. middelbare school te Hulst; van 1938-'46 inspecteur L.O.; 1946 min. v. Onderwijs tot 1948; daarna hoogleraar te Nijmegen. Schreef 1931 zijn proefschrift over de Wandelende Jood. Verder Letterkundige Opstellen, 1925; De Dichter Verwey, 1946. [Gielijs van Molhem ] Gielijs van Molhem (bij Afflighem), de bewerker van Rinclus; 13e eeuw. zie daar. [Giganten] Giganten, in de Gr. mythologie de Reuzen, tenslotte door de Goden overwonnen in de Gigantomachie (Reuzenstrijd) en begraven onder de vulkanen. [De Gilde viert] Gilde viert, De -, feestliedje van René de Clercq, opgenomen in Uit Zonnige Jeugd; overal gezongen, met het refrein: Het beste biertje lust hem niet; Het liefste liedje sust hem niet; Het mooiste meisje kust hem niet. Hoog het glas, hoog het hart, hoog het lied! (De gilde is hier het studentengenootschap.) [ghilden gildekens] gildekens, ghilden, in de M.E. en de 16e {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} eeuw de naam voor lichte meisjes en zwierbollen, die naar ‘Bijsterveldt’ gaan; komen veel voor in de liederen der 15e eeuw, o.a. in Veelderhande Genuechlycke Dichten. [Genoechlycke History vanden reus Gilias] Gilias, Genoechlycke History vanden reus -, zie Reus Gilias. [Eugène Gilliams] Gilliams, Eugène -, geb. te Antwerpen, 1889; dichter; schrijft onder ps. Frans de Wilde. [Maurice Gilliams] Gilliams, Maurice -, geb. 1900, Vlaams dichter en romanschrijver. Elias of het Gevecht met de Nachtegalen, 1936. [J.H.F. van Gils] Gils, J.H.F. van -, zie dokter. [Louis Gimberg] Gimberg, Louis -, toneelspeler, geb. 1880. Over hem een studie van Cor Dommelshuizen, 1947. [Ginevra] Ginevra, zie Genovere. [Dr. Jac. v. Ginneken] Ginneken, Dr. Jac. v. -, 1877-1945, uit Oudenbosch, Jezuïet, 1923 prof. in de taalwetenschap te Nijmegen. Red. v. 't Maandblad Onze Taaltuin. Schreef o.a. De Regenboogkleuren van Nederlands taal, 1917, een overzicht der dialekten, (met Dr. Endepols). Hij gaf in 1929 uit: De navolging van Christus ‘of het dagboek van Geert Groote in den oorspronkelijken Ned. tekst hersteld en met de oudste L. vertaling vergeleken’. Verder veel taalgeleerde artikelen en werken. Bij zijn 60ste verjaardag werd hem een bundel bijdragen voor taalen letterkunde aangeboden. [Ginovra Ginovere] Ginovere, Ginovra, zie Genovere. [Giovanni di Procida] Giovanni di Procida, toneelstuk van Schimmel, 1849, over de Siciliaanse edelman, de leider van het onderdrukte volk in de opstand tegen Karel van Anjou. De koele ontvangst was oorzaak, dat Schimmel zijn volgend drama, Napoleon Bonaparte, van 1851, pas 1866 ter vertoning afstond. [Gitje] Gitje, vertelling van Busken Huet, 1857, met herinneringen aan zijn jongensleeftijd. Gitje is nl. Brigitta, de huisnaaister. [August Gittée] Gittée, August -, 1858-1909, uit Gent, leraar, folklorist. [Frans Gittens] Gittens, Frans -, 1841-1911, uit Antwerpen; toneelschrijver. Hoofdbibliothecaris in zijn geboortestad, 1903; eerst scheeps-bevrachter. Melusina, sprookje van een lentedroom met muziek van Emiel Wambach; Karel van Gelderland met muziek van Benoit, 1882; Parisina, muziek van Edward Keurvels, 1877. [Glanor] Glanor, zie Hugo Beijerman. [Glaucomastix] Glaucomastix, zie Guepin. [J.H. Glazenmaker] Glazenmaker, J.H. -, te Amsterdam, treurspeldichter; vertaler uit L., F. en It. Zo De Deugdelijke Vrou, 1643, een bundel verhalen als handleiding voor meisjes. Ook vertaalde hij de ‘onvertaalbare’ roman Euphues or the anatomy of wit van John Lily als De vermaakelijke Historie, Zee- en Landt-Reyze van Euphues, 1668. Van John Reynolds vertaalde hij de novellenbundel Tonneel der wereldtse rampsaligheden, 1667, 30 gruwelverhalen. Van 1674 is zijn vertaling van de Essais van Montaigne. Ook bracht hij de Alkoran van Mahomet uit het F. in 't Ned. over. [J.G. Gleichman] Gleichman, J.G. -, 1834-1906, schreef 1875 het Leven van Mr. Bogaers. Hij was directeur der Ned. Bank, 1871; minister van Fin. 1877-'79, liberaal. Lid der IIe Kamer 1880; voorzitter 1891-1901. [J.W.L. Gleim] Gleim, J.W.L. -, 1719-1803, uit Ermsleben bij Halberstadt, bekend D. dichter. Hij begon in 1744 met zijn Anakreontische poëzie; Bellamy was een van zijn navolgers. In 1756 gaf hij een drietal romancen uit en voerde die naam bij de Duitsers in. Voor de tweede maal gaf hij de stoot aan een nieuwe beweging door zijn Preussische Grenadierlieder, godsdienstige liederen ter ere van koning Frederik II. Ook weer te onzent de navolging in de vaderlandse gezangen, b.v. van Bellamy. [Dr. Willem Gleuns Jr.] Gleuns Jr., Dr. Willem -, 1808-'81, uit Groningen, leraar aldaar, 1842 schoolopziener; medewerker a.d. Gron. Volksalmanak, dichter van schoolliederen en andere verzen, schrijver van reisverhalen en leerboeken. [Gloriant] Gloriant, hertog van Brunswijk, versmaadt alle liefde, tot Florentijn, dochter van Rodelioen van Abelant, hem haar beeltenis zendt; nu trekt hij er op uit en voert hij haar naar zijn land. Een Christenedelman, die verliefd wordt op een heidense prinses. Een der abele spelen. Deze spelen bekommeren zich niet om eenheid van plaats of tijd, maar de eenheid van handeling wordt streng in acht genomen. Gloriant, overwonnen door de liefde, dat is de wraak van Venus, omdat hij eerst kwaad van de vrouwen gesproken had. Nu roept hij uit, bijna met Maerlants woorden: O minne, du best een edel cruut, Du best dat aldersoetse fruut, Dat god op eerde nie wassen dede! Nieuwe uitgave van H. Godthelp en J. Verjaal, 1941. Van Jef Notermans, 1948. [Glorioso] Glorioso, roverroman in de stijl van Rinaldino, 1805 en '6, 3 delen; het boek van Woutertje Pieterse. Nog in 1838 herdrukt. [glossarium] glossarium = verklarende woordenlijst. 't Glossarium Belgicum van Hoffmann von Fallersleben is het 7e deel van zijn Horae Belgicae, 1845. Opgedragen aan Arie de Jager, Wilhelm Müller te Göttingen, M. de Vries, Wilhelm Wackernagel te Bazel, Karel Weigand te Giessen en L.A. te Winkel. [glossenliederen] glossenliederen, verklaarden de woorden van een L. kerkelijke tekst. (Glosse = uitleg- {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} ging.) B.v. op het Te Deum. Sedert de 14e eeuw. Bewaard bleven ook twee van Jan van Hulst, uitgegeven in de Oudvlaemsche Liederen van C. Carton, 1849. [Willem Gnapheus] Gnapheus, Willem -, ook Fullonius, d.i. De Volder, een der eerste Hervormden, uit 's-Gravenhage, vluchtte en werd Raad van Albert van Brandenburg, hertog van Pruisen; 1493-1568. Hij was rector in Den Haag; 1523 gevangen gezet te Delft en in 1525 weer met Jan de Backer op de Gevangenpoort; 1535-'43 rector te Elbing, toen hoogleraar te Koningsbergen; 1547 als anabaptist in de ban; vluchtte naar Oost-Friesland; † te Norden. Humanist; schrijver van grote invloed. Van hem is het verhaal over het martelaarschap van zijn vriend Jan de Backer, 1525. Hij schreef 1529 het eerste L. bijbelse schooldrama over de Verloren Zoon, onder de titel Acolastus (= onmatig); 47ste druk 1585. En in de volkstaal: Een Troost ende Spiegel der Siecken, 1531, een samenvatting van de nieuwe leer in de vorm van een tweegesprek bij het ziekbed van de arme man Lazarus. [Ludolf Gockinga] Gockinga, Ludolf -, 1671-?, uit Groningen, gaf 1699 Groningaasch adelaar uit, proza en poëzie, en nog in 't zelfde jaar Zegezang, aan den Grootmachtigsten Koning William III, in welke bundel ook 2 toneelstukjes voorkomen en verder mengelpoëzie en proza; daarin o.a. de Cluyte van Playerwater, zie daar. Hij behoorde tot de regentengeslachten van de Stad. [Conradus Goddaeus] Goddaeus, Conradus -, 1612-'58, predikant te Vaassen, gaf in 1656 uit Nieuwe Gedichten sonder rym. Noit voor desen in Neder-duits gesien. Christelijke verzen in Griekse en Latijnse maten; opgedragen aan de Gelderse Staten. Daarbij 24 psalmen. Eerste bundel zonder rijm. [Constant-Jan Godelaine] Godelaine, Constant-Jan -, 1888-1942. Deze Vlaming schreef talrijke essays over kunst en dramatische literatuur. [Godenschemering] Godenschemering, het tweede verhalende gedicht van Marcellus Emants; zie Lilith. De listige Loki, Alvaders zoon bij de wijze reuzin Laufeja, doodt de geliefde god Balder en veroorzaakt de ondergang der goden. Dit stuk, al had het nog zulke goede eigenschappen, bevredigde de jonge dichters van Tachtig niet, zo als Lilith gedaan had, die gevoel en verbeelding veel meer in werking bracht. Loki was veel te verstandelijk. (Godenschemering, volgens de Edda de ondergang der goden.) zie Loki. [Godevaerts kintshede] Godevaerts kintshede, Mnl. berijmde roman over Godfried van Bouillon; slechts 123 regels bewaard. [Margaretha van Godewyck] Godewyck, Margaretha van -, 1627-'77, dochter van Pieter, dichteres, zangeres, schilderes. Haar devies luidde: Tot Gode is ons wyck. [Pieter van Godewyck] Godewyck, Pieter van -, 1593-1660, conrector te Delft, dichter van verzen en van een schooldrama. Hij schreef een Segenkrans op het innemen van Breda, 1637; een Zegenvlag op de overwinninge van Tromp, 1639; een Lijk-klagt over Henrik Kasimir, 1640. 't Bekendst is zijn blijspel Witte-Broodskinderen of Bedorven Jongelingen, 1641, het eerste Ned. blijspel in 5 bedrijven en alexandrijnen; een schooldrama: een paar jongens, die van school weglopen en van de galg gered worden door de rector. Navolging van Cats, opnieuw uitgegeven door Dr. G.D.J. Schotel, 1867. [Frans Godin] Godin, Frans -, Brussels rederijker; bij hem het eerst het woord Franskiljon. Hij schreef o.a. een allegorisch drama, De krooningh des Keysers, toen Leopold I gekozen werd, 1657. Hetzelfde onderwerp in Vondels gedicht Op het kroonen van Leopoldus; zie Leopoldus. [God met ons] God met ons, hymne van Da Costa, 1826: Ik zag Hem, ik gaf mij! De hel is geweken, de hemel ging op met Uw woord in mijn ziel! [Godsdienstige Liederen] Godsdienstige Liederen, de gezangen in gebruik bij de Protestantenbond, met de Vervolgbundel van 1920. [Mr. Barend de Goede] Goede, Mr. Barend de -, geb. 1915, gaf in 1946 een studie uit over Willem Paap, het Paard van Troje, over de eerste tijd van de Nw. Gids. Van hem ook Kort dag, keur uit de poëzie van jong gestorven dichters na 1880; 1946. zie Scheefhals. [De Goede Vrydagh] Goede Vrydagh, De -, groot stichtelijk rijmwerk, 1651, van De Decker, zie Passie. [Goedroen] Goedroen, koningsdochter, hoofdpersoon van een overlevering, in 't Ned. niet bewaard, doch bekend uit het Mhd. verhalend gedicht Kudrun. De stof weer bewerkt in een drama van Rodenbach Gudrun, in verzen, 1878; uitgegeven na zijn dood in 1882, een liefdesgeschiedenis verwikkeld in de bevrijding van Moerland uit de macht der Romeinen. Bekroond. Voorstelling in allegorische vorm van de bevrijding van Vlaanderen; in verkorte vorm opgevoerd te Antwerpen, 1876; als drama mislukt. 't Plan was opgezet door Pol de Mont. [Reintje de Goeje] Goeje, Reintje de -, 1833-1903, uit Lippenhuizen, redactrice van Voor 't Jonge Volkje, kinderschrijfster onder ps. Agatha. [C. Goekoop-de Jong van Beek en Donk] Goekoop-de Jong van Beek en Donk, C. -, schrijfster van de feministische roman Hilda van Suylenburg, 1898. In 1898 verschenen 4 drukken. Verder: Pater familias. Een man over Hilda v. Suylenburg. 2e dr. Haarl. 1898. - J.B. Meerkerk, Hilde van {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} Suylenburg na haar succes. 1898. - D.S. van Embden, De vrouw en de wet naar aanleiding v. Hilda v. Suylenburg. Utr. 1898. De schrijfster hertrouwde met een Fransman te Parijs en werd R.K. [Dr. L. Goemans] Goemans, Dr. L. -, geb. 1869 te Leuven, taalgeleerde, medestichter van de Leuvense Bijdragen, 1896. Secretaris v.d. Kon. Vlaamse Academie, 1923. [Rijklof Cornelis van Goens] Goens, Rijklof Cornelis van -, 1753-1803, toneeldichter, commissaris van de Amst. Schouwburg. [Rijklof Michaël van Goens] Goens, Rijklof Michaël van -, 1748-1810, hoogleraar in 't Grieks en de geschiedenis te Utrecht 1766, de vernieuwer der vaderlandse letterkunde, medewerker aan de Nieuwe Bijdragen van ‘Minima Crescunt.’ Hij vestigde de aandacht op Lessing, Gellert, Sterne en Rousseau; wees op de gebreken der Ned. letteren, bijna alleen vertalen en navolgen, al bewonderde ook hij Feitama. Hij schreef een verhandeling Over de vergelijking der oude dichters met de hedendaegsche en gaf Proeven uit den dichtkundigen ligger en een verhandeling over de kanselwelsprekendheid, de briefstijl en de novellen. In 1769 vertaalde hij naar Mendelssohn de Verhandeling over het Verhevene en Naïve; daarin de vertaling van De stervende Godloochenaar van Klopstock en de alleenspraak van Hamlet. In Utrecht moest hij zijn professoraat opgeven als Oranjeman; hij vestigde zich 1782 in Den Haag. In 1781 verscheen zijn strijdschrift Zeeven dorpen in brand, ‘gedrukt op het Casteel te Batavia’, onder ps. C.P.L.P. Zijn weekblad De Ouderwetse Ned. Patriot was te hoog voor de gewone burger en legde het af tegen de Patriotse Post van den Neder-Rhijn, 1783. Ziek en verbitterd verliet Van Goens in 1786 ons land; hij vestigde zich in Duitsland en hield omgang met Lavater, Gleim, Jung Stilling, Wieland en Riedel; † te Wernigerode. Hij was de leider geweest van de jonge Maatschappij van Letterkunde. Over Van Goens de studie van J. Wille, 1924, en van P.J.C. de Boer, 1938. Tegen Van Goens verschenen dramatische pamfletten: Het vroolijke Ochtendgezelschap; Den ouderwetschen Patriot ontmaskerd; De mislukte Begrafenis van den ouderwetschen Patriot, 1782. Hij was de zwager van Van Alphen. Na 1795 werd hij door jicht hulpbehoevend. W.H. de Beaufort gaf 3 delen Brieven aan Van Goens en stukken over hem uit; 1884-'90. [Jan Goeree] Goeree, Jan -, 1670-1731, schilder, leerling van Lairesse, tekende de zolderbeschildering van de burgerzaal in 't stadhuis van Amsterdam; burlesk dichter, die zich niet stoorde aan de regels der dichtgenootschappen. Hij trad in zijn Mengeldicht op naar het voorbeeld van Abraham a Santa Clara, zo in zijn Wind-Zang op de Kommerlyke Commercie van 1720. Zie Scarron. [Willem Goeree] Goeree, Willem -, 1635-1711, schreef veel over Joodse Oudheden; boekhandelaar te Amsterdam. Vader van Jan. [Antonides van der Goes] Goes, Antonides van der -, zie A. ‘De Goesche zwaan’. [Frank van der Goes] Goes, Frank van der -, 1859-1939, uit Amsterdam, medeoprichter van De Nieuwe Gids, 1885, schrijver over toneel en letteren. Schreef 1886 Majesteitsschennis, naar aanleiding van het vonnis waarbij Domela Nieuwenhuis tot een jaar werd veroordeeld; werd daarop ‘van de beurs gedrongen’, waar hij als verzekeraar zijn bestaan had; werd 1889 socialist, in 1894 ‘de geestelijke vader der S.D.A.P.’ In 1933 bij de O.S.P. In 1888 kwam hij op tegen Dr. Swart Abrahamsz., die Multatuli's optreden had gekenschetst als een ziektegeschiedenis. In 1896 schreef hij in De Nieuwe Tijd een artikel Multatuli en het Socialisme, waarin hij aantoonde, dat Multatuli volgens zijn brieven geen socialist was, doch als anarchist moest worden beschouwd, die de grootsheid der proletarische beweging niet heeft beseft. Van 1931 zijn Literaire Herinneringen, over de Nw. Gids. Nog verder terug ligt de oprichting van de letterlievende vereniging Flanor. zie daar. In 1878 schreef hij in Het Tooneel een artikel over de Familie Bouhon, toneelspelers der 18e eeuw. Op zijn 80ste verjaardag boden zijn vereerders een bloemlezing Uit het Werk van Van der Goes aan, met een voorrede van Henriette Roland Holst, 1939. [P. van der Goes] Goes, P. van der -, zie Pieter van der Veer. [Pieter Lenaertsz. van der Goes] Goes, Pieter Lenaertsz. van der -, gaf 1602 het liedboek Den Druyventros der Amourensheyt uit. Opnieuw uitgegeven in de Liederen van Groot-Nederland van Coers, door P.J. Meertens, 1929. De liederen met veel mythologische overlading, nog in de stijl van ± 1500. [Johann Wolfgang von Goethe] Goethe, Johann Wolfgang von -, 1749-1832, uit Frankfort a/d Main, wordt beschouwd als Duitslands grootste dichter. Werd het middelpunt van een beroemde letterkundige kring in Weimar. Herder, Schiller. Van overwegende betekenis voor het gehele Europese geestesleven. Die Leiden des Jungen Werthers, Goethe's beroemde boek, verscheen 1774; reeds in 1776 tweemaal vertaald; door Feith gepre- {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} zen. Hinlopen wijdde aan Goethe een lierzang; Feith, H.C. v. Hall, v.d. Palm kwamen onder zijn invloed. Feith volgde Werther na in zijn roman Julia, 1783. Proefschrift over Goethe in de Ned. Lett. van J.E. v.d. Laan, 1933. En Uren met Goethe, door G.H. Streurman. [Emiel van Goethem] Goethem, Emiel van -, 1847-1907, uit Gent, boekdrukker, schrijver van veel toneelwerk, o.a. Vriend Kobus, in proza, bekroond, 1874. [Lambertus Goetman] Goetman, Lambertus -, schrijver van Den Spyeghel der Jonghers, Antwerpen 1488; putte uit Die Dietsche Catoen. Uitgegeven door Serrure, 1860. [J.J.A. Goeverneur] Goeverneur, J.J.A. -, 1809-'89, kwam in 1816 te Groningen, trok als student mee uit; hij schreef in 1833 een spotdicht op het Rijmwoordenboek van Witsen Geysbeek; gaf in 1837 zijn Fabelen en Gedichtjes voor kinderen uit. In 1843 richtte hij De Huisvriend op, die hij 40 jaar lang verzorgde. Vriend van Hecker, die zijn Levensbericht schreef. Van 1878 De Keesiade, spotdicht tegen een Groninger hoogleraar. Als kinderdichter zeer geprezen in de verhandeling van De Genestet. Hij is ook de bewerker van Prikkebeen en van de Jobsiade van C.A. Kortum, 1848. Ps. Jan de Rijmer. [Anna van Gogh-Kaulbach] Gogh-Kaulbach, Anna van -, geb. 1869, romanschrijfster; in 1927 verscheen haar 25ste boek, Het Brandende Hart. Nu samen 36. Ter gelegenheid van haar 70ste verjaardag de 17e druk van Moeder. Ook vertaalde zij de levensgeschiedenis van Neel Doff, die zelf in het F. haar werk schreef, als Dagen van Honger en Ellende. Verder vier toneelstukken. [goliarden] goliarden, reizende ‘klerken’, 11e-13e eeuw; traden op als menestrelen, ook met zang en muziek. [H.A. Gomperts] Gomperts, H.A. -, geb. 1915, schrijver in de geest van Ter Braak en Du Perron, redacteur van Libertinage 1948. Reeds in 1940 was hij in zijn essay Catastrophe der Scholastiek opgetreden tegen Van Duinkerken. Studie over Du Perron, 1949. [Cornelis van der Gon] Gon, Cornelis van der -, te Amsterdam, schrijver van treurspelen en van het blijspel Het Scheeps-Leven, 1714, met een uitbeelding van het ellendige matrozenbestaan. Bij de dood van Willem III dichtte hij Herders Klagten. [Gondebald] Gondebald, dramatisch gedicht voor rederijkers, door Schimmel opgedragen aan de Kamer Achilles, 1848. Gondebald is een zoon van koning Radboud, door Klotilde tot het Christendom bekeerd; onderwerp: de moord op Bonifacius 754. [G. Gonggrijp] Gonggrijp, G. -, won 1946 de toneelprijs van Amsterdam met Hier is Londen. [Henrik van Gooyen] Gooyen, Henrik van -, ps. van Jan Veth. [G.B. van Goor Zonen's Uitgeversmaatschappij] Goor Zonen's Uitgeversmaatschappij, G.B. van -, gesticht 1839 te Gouda door Gerard Benjamin van Goor, geb. 1816 te Buren (Geld.), † 1871 te Wildungen; 1906 Naaml. Vennootschap; 1929 verplaatst naar 's-Gravenhage. [Korneel Goossens] Goossens, Korneel -, geb. 1900 te Mechelen, Vlaams regionalistisch schrijver, richtte zich naar Toussaint van Boelaere. Judokus, 1928. [Dr. J. Albert Goris] Goris, Dr. J. Albert -, schrijft onder ps. Marnix Gijsen. [Dr. Gerrit van Gorkum] Gorkum, Dr. Gerrit van -, 1833-1905, Remonstrants predikant te Amsterdam, redacteur van Los en Vast, 1864-'74, met De Veer. Beiden waren leerlingen van Prof. Opzoomer; Van Gorkum was 1868 predikant geworden bij de Ned. Herv. kerk te Amsterdam, maar hij ging 1875 tot de Remonstranten over. [Van Gorp] Gorp, Van -, uit Hilvarenbeek, vandaar Goropius Becanus, dokter te Antwerpen, vriend van Plantijn, professor in de heelkunde; taalgeleerde, die betoogde dat het Nederlands de oudste taal was; vluchtte 1567 voor Alva naar bisschop Geraard van Groesbeeck te Luik, waar hij † 1573. [Herman Gorter] Gorter, Herman -, 1864-1927, zoon van Simon; de vertaler van Ethica, het hoofdwerk van Spinoza; kwam met zijn grote gedicht Mei in 1889, de grootse hymne aan de natuur; invloed van Keats. In 1892 volgden Verzen, wederom verheerlijking van de natuur en van de liefde; sensitivisme, d.i. wel zeer in 't bijzonder ‘de individuele expressie van individuele emotie’, zo als de leer der Tachtigers van een dichter eiste. De Verzen werden in 1897 opnieuw uitgegeven als De School der Poëzie. Daarin ook zijn sonnetten. Deze zijn in 1948 opnieuw uitgegeven door Garmt Stuiveling. Daarna wendde Gorter zich naar het socialisme; hij schreef 1897 een Kritiek op de Litteraire Beweging van '80 en socialistische gedichten. Een Klein Heldendicht, 1899. Pan, 1912, is een groot episch-dramatisch gedicht, het ideaal van een nieuwe mensheid, met Dante als voorbeeld, volgens Dr. v. Ravesteyn zijn beste werk. Na zijn dood verscheen een literatuurbeschouwing onder de titel De Groote Dichters, 1935. Hij zelf is een van de dichters, die uit de Beweging van Tachtig voortkwamen. Met Henriëtte Roland Holst was hij 20 jaar lang redacteur van De Nieuwe Tijd, s.d. tijdschrift. Bracht zijn laatste jaren eenzaam door te Bergen. Over Gorter een studie van Dr. W. v. Ravesteyn 1928, en een werk van Mw. Roland Holst, 1934; idem van J.C. Brandt Corstius, De mens en dichter, 1934. T.J. {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} Langeveld-Bakker schreef 1934 over H. Gorters dichterlijke ontwikkeling; H. Marsman gaf in 1937 zijn Aanteekeningen bij de poëzie van Gorter uit. Zie ook Mussche. Van 1946 ook Rob Antonissen, Herman Gorter en Henr. Roland Holst, met portretten en bibliografieën. In 1942 het Kaapse proefschrift van Dr. E.G. Louw, De invloed van Gorter op Leopold. In 1947 J. de Kadt, Herman Gorter, Neen en ja; in 1950 een studie van Dr. G. Stuiveling over de Kenteringssonnetten in de Steekproeven. De Verzamelde Werken worden uitgegeven in 8 delen. [Simon Gorter] Gorter, Simon -, 1838-'71, predikant te Wormerveer 1863; de tering dreef hem naar Arcachon, 1864. Daar werd hij een van de beste medewerkers van De Gids. Hij schreef over Lodensteyn, 1868; over Anna Rooze en Lidewijde, 1869; ook over Bilderdijk. Hij stichtte Het Nieuws van den Dag; zijn opvolger als hoofdredacteur, Hendrik de Veer, gaf na zijn dood zijn artikelen uit als Een jaar levens voor de Dagbladpers. Brieven van S. Gorter, uitgegeven door G. Stuiveling, 1940. In de Volksalmanak van 1870 schreef Gorter Over Beeldspraak. Daarin komt hij op tegen de valse en versleten beeldspraak; de voorloper van de ‘Mannen van Tachtig’, ook in zijn letterkundige kritiek. [Willem de Gorter] Gorter, Willem de -, geb. 1585 te Mechelen, dichter met de spreuk Na 't suer het soet, week uit naar het Noorden; dichter van refereinen, balladen en liederen. In Den Nieuwen Lusthof van 1602 zijn 8 opgenomen. Bewonderaar van Prins Maurits. [W. Gosler] Gosler, W. -, geb. 1858, sedert 1883 uitgever te Haarlem. Schrijver en vertaler. Stichtte 1881 het ts. Astrea, in 1884 De Leeswijzer; sedert 1881 ook redacteur van Europa. Uitgever van Guido's Julia, zie daar. Vloog er in als beoordelaar: ‘gij zijt een beetje zoetsappig, een beetje valsch, een beetje vermakelijk, maar niets helemaal’. [Geerten Gossaert] Gossaert, Geerten -, ps. van Prof. Dr. F.C. Gerretson als dichter. Verdedigde tegenover de opvatting van Kloos het ‘welbegrepen en zuiver gebruik van klassieke beelden’ in de poëzie. Hij gaf maar één bundel uit; de gedichten van zijn jeugd: Experimenten, 1911. Schreef een verhandeling over Swinburne en verder essays over letteren en staatkunde, gebundeld in 1947; o.a. over Vondel en Bilderdijk. zie Gerretson. Neo-Calvinist. [Dr. G. Gosses] Gosses, Dr. G. -, geb. 1877, onderwijzer, leraar, 1934 hoogleraar in het Fries te Amsterdam. Schreef 1935 Friesland en de Wereld en Het Friesch nationaal besef. [Göthe] Göthe, zie Goethe. [Göttinger Dichterbond] Göttinger Dichterbond, zie Hainbund. [Marianne Goudeket-Philips] Goudeket-Philips, Marianne -, zie Philips. [De Gouden Bruiloft] Gouden Bruiloft, De -, gedicht van Willem Messchert, 1825. [Gouden eeuw] Gouden eeuw, de tijd van bloei van de Ver. Ned., in 't bijzonder de tijd van Frederik Hendrik. [Gouden Legende] Gouden Legende, Aurea legenda, bekende verzameling van heiligenverhalen in het L. van Jacobus de Voragine, kloosterling uit de 13e eeuw. zie Passionael. [Goudestein] Goudestein, luisterrijk buiten aan de Vecht, van Joan Huydecoper, te Maarseveen, in een hofdicht bezongen door Lucas Rotgans. [Wouter van Goudhoeven] Goudhoeven, Wouter van -, 1577-1628, uit Dordrecht, verbeterde 1620 de oude Hollandse Divisie-kroniek. [Gouds Chronycxken] Gouds Chronycxken, dorre opsomming, 863-1437, met vervolgen tot 1477, de eerste gedrukte Hollandse kroniek, opnieuw uitgegeven door Scriverius. Verscheen 1663. [Sam Goudsmit] Goudsmit, Sam -, geb. te Kampen 1884, prozaschr. Jankef's jongste, 1929. Simcha. de knaap uit Worms, 1936. [Het Goudvischje] Goudvischje, Het -, veel gespeeld toneelwerk van W.G. v. Nouhuys; zie daar. ['t Gouts-bloemken] Gouts-bloemken, 't -, de Goudse Kamer van rethorycke. [Jan ter Gouw] Gouw, Jan ter -, 1814-'94, hoofd van een school te Amsterdam, 1843; beschreef de Gesch. van Amsterdam. Verder: De Gilden, 1886. Met J. v. Lennep De Uithangteekens, 1868. Volksvermaken, 1870. [G.R.A.] G.R.A. = Genootschap van Regte Afrikaners. [Graadt Jonckers] Graadt Jonckers, zie J. [Willem Graadt van Roggen] Graadt van Roggen, Willem -, 1879-1945, geb. te Nijmegen, journalist, sedert 1916 secretaris-generaal v.d. Jaarbeurs, letterkundige en dichter. Hij schreef Een Stichtsche Sleutelroman, waarin Von Zesen een hoofdrol speelt. [Graaf Pepoli] Graaf Pepoli, roman van Mw. Bosboom (1860) over graaf Pepoli, hertog van Bologna, die in 1585 het slachtoffer werd van de politiek en de inquisitie van paus Sixtus V. Door Huet geprezen. [De Graaf van Devonshire] Graaf van Devonshire, De -, na de novelle Almagro de eerste historische roman van Mej. Toussaint; een verhaal uit de jeugd van koningin Elisabeth, 1838; Koningin Maria en Elisabeth zijn beiden op hem verliefd. De roman door Potgieter geprezen in De Gids, maar met de raad er bij, een Nederlands onderwerp te kiezen. [D.A. de Graaf] Graaf, D.A. de -, geb. 1906 te Utrecht, schrijver. De Hedendaagsche jeugd, 1938. [J. de Graaf] Graaf, J. de -, geb. 1882 te Garrelsweer, Groninger dialectschrijver van korte verhalen. Grunneger Beelden, 1946. {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} [Nicolaus de Graaf] Graaf, Nicolaus de -, uit Egmond, heelmeester bij de V.O.C., daarna schout in zijn geboorteplaats. Schreef Reysen na Asia, waarbij gevoegd Oost-Indische Spiegel, beschrijving van Batavia en wijze van leven der Hollandse vrouwen, 1701. Hij was ± 1625 geboren en † in of vóór 1701. [Chr. de Graaff] Graaff, Chr. de -, geb. 1890, R.K. dichter en romanschrijver. [B.H. de Graaff] Graaff; B.H. de -, 1861-1941, schrijver in voortreffelijk Groninger dialekt; proza en toneel. Ps. Geert Blas. Dörpsstried, blijspel. [De Heilige Graal] Graal, De Heilige -, in de oude Keltische verhalen een tovervaatwerk met kostelijke spijzen. Volgens Oosterse overlevering een meteoorsteen met toverkracht. In 1175-'90 werkte Chrétien de Troye aan zijn Conte del Graal, het eerste F. Graalverhaal; bij hem is niet duidelijk wat hij onder de Graal verstaat; zijn werk is niet voltooid. In Wolfram von Eschenbach's Parzival is de Graal weer de toversteen volgens de Oosterse voorstelling. Pas tegen 1200 kwam Robert de Borron met de opvatting, dat de Graal de beker was, waarvan Christus gebruik maakte bij het Laatste Avondmaal. Deze beker werd door Pilatus geschonken aan Jozef van Arimathea, die er het bloed van Christus in opving bij de kruisiging. Later kwam hij terecht in de Graalburg, waar hij bewaakt werd door de Graalkoning Amfortas. Dit is de beker, waarnaar in de Arturromans de Graalridders zoeken en die eindelijk gevonden werd, niet door de grote helden Lancelot of Walewein, doch door Galaäd, de zoon van Lancelot. Maerlants Historie van den Grale is een berijmde vertaling van de F. prozaroman van Robert le Borron; hij droeg 1261 zijn werk op aan Albrecht van Voorne. Bij Maerlant volgt er het verhaal van Merlijn op, evenals bij De Borron. Beide werken uitgegeven door Van Vloten als Maerlants Merlijn, 1880-'82. Andere Mnl. graalromans zijn Lancelot en Moriaen; zie daar. [Graalqueste] Graalqueste (het zoeken naar de Graal), berijmde Keltische roman van 11160 verzen, die bij Van Velthem volgt op Lancelot; het verhaal, dat Lancelot niet vermocht de Graal te winnen wegens zijn liefde voor Genovere, doch dat dit voorbehouden bleef aan zijn zoon Galaäd wegens zijn volmaakte kuisheid. Deze kon dan ook plaats nemen op het ‘vreselike sitten’ aan Arturs tafel; zie Tafelronde. [Gradus ad Parnassum] Gradus ad Parnassum (L.) = trap tot de Parnassus, d.i. een hulpboek voor het maken van (klassieke) verzen. Het eerste was van Paul Adler, een Jezuïet, 1702. [Mr. Hendrick de Graef] Graef, Mr. Hendrick de -, vertaalde 1669 Agrippa van Quinault; Nil leverde daarop een betere overzetting. De Graef viel dan weer de ‘Tooneelkrijters’ aan in de opdracht van Den Dullen Admiraal, 1670, waarin hij Vondel tegenover hen verheerlijkt. Van 1671 is zijn Alcinea of stantvastige Kuysheydt, in dezelfde ‘Parnas-taal met uytgekipte woorden’: Zijt gy in het barbaersch gewest Bij 't ondier opgevoet? [Mr. Jacob de Graeff] Graeff, Mr. Jacob de -, 1642-'90, in 1672 met zijn oom Andries en zijn broer Pieter uit de regering van Amsterdam gezet; trok te velde met Willem III bij Senef en Bonn. Vondel had hem in 1661 zijn Adonias opgedragen. [Het Graf] Graf, Het -, leerdicht van Rhijnvis Feith, opgedragen aan zijn vriend J. Kantelaar, 1792. Robert Blair was begonnen met The Grave, onder invloed van Young; Betje Wollf had in 1765 dit Graf vertaald. Feith stond het meest onder invloed van Klopstock, met zijn verering van graftomben, zerken en urnen, 4 zangen vol. [Grafhoulik] Grafhoulik of Leven uyten doot, het huwelijk met een vrouw, die als schijndode begraven was, een der verhalen uit de Trou-Ringh van Cats. Komt ook weer voor in de Pestilentie van Katwijk door Drost. [Grafnaelt van 's Konings Stadthouder in Yrlandt] Grafnaelt van 's Konings Stadthouder in Yrlandt, hekeldicht van Vondel op de terechtstelling van graaf Strafford op last van het Lange Parlement, 2 Mei 1641. Deze was de trouwste en bekwaamste dienaar van koning Karel I, die hem uit lafhartigheid in de steek liet. [Grafschriften op Thorbecke] Grafschriften op Thorbecke, meer dan 100, van Multatuli, opgenomen in de Ideën als antwoord op de hulde, aan de minister gebracht bij zijn overlijden. [Dr. C.C. van de Graft] Graft, Dr. C.C. van de -, geb. 1874, uit Tolen; Mnl. Historieliederen, 1904. Gaf 1918 een bundel Marialegenden uit. Folkloriste. Was lerares te Utrecht. Verzen van Vondel, 1929. Studie over Agnes Block, Vondels nicht, 1943. Dodenbezorging, 1947. [Guillaume van der Graft] Graft, Guillaume van der -, geb. 1920, ps. van W. Barnard, dichter van In Exilio en Achterstand, beide in 1946. [Historie vanden Grale] Grale, Historie vanden -, zie Graal. [Johan Gram] Gram, Johan -, 1833-1914, stenograaf bij de S.G., 1866, schrijver van novellen. Als toneeldichter zonder betekenis. Van waarde is zijn 's-Gravenhage in onzen tijd, 1893, met bijzonderheden over Oefening. Was 1891-1903 redacteur v.h. Leeskabinet. Van 1903 zijn Schets eener Kunstgeschiedenis. [Joh. Bapt. Gramaye] Gramaye, Joh. Bapt. -, zie Nassousche Perseus. {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} [J.S.G. Gramberg] Gramberg, J.S.G. -, 1823-'88, uit Maastricht, dokter in Indië, schreef Indische schetsen, o.a. Madjapahit, ‘historisch-romantisch tafereel,’ 1868. [Matthijs Gramsbergen] Gramsbergen, Matthijs -, schrijver van kluchten te Amsterdam: Kluchtighe Tragoedie of den Hartoog van Pierlepon, 1650; in 1700 uitgegeven als het spel van Pyramus en Thisbe, uit de Midzomernachtsdroom van Shakespeare. Klucht van de Levendighe Doot of Bedrogen Kassier, 1648. [Sir Charles Grandison] Grandison, Sir Charles -, de derde grote roman in brieven van Samuel Richardson, zie daar; 6 delen, 1753-'54. [Granida] Granida, herdersspel van Hooft, gedicht na zijn Italiaanse reis naar Den Getrouwen Herder van Guarini. Granida is de erfprinses van Perzië; haar herder is Daifilo, aan wie zij de voorkeur geeft boven de beide vorsten Ostrobas en Tissaphernes. Beiden afgebeeld op een schilderij van Johan Mytens in het Rijksmuseum. Granida verkondigt: 'K en acht geen beuseling van onderscheidt der stammen, De deucht maeckt edel. De dichter acht de Liefde de leidsvrouw der deugd en de kracht om te streven naar het hoogste. Naast Guarini heeft allicht ook een Engels drama Mucedorus, aan Sidney's Arcadia ontleend, invloed op Hooft geoefend. Uitgegeven door Van den Bosch in de Zwolsche Herdrukken met een gedegen Inleiding. [Grassprietjes] Grassprietjes of Liederen op het gebied van Deugd, Godsvrucht en Vaderland, 1887, door Cornelis Paradijs, makelaar in granen, d.i. Frederik van Eeden, satirische gedichtjes tegen Beets, Ten Kate, Tollens, Ter Haar enz. Met een open brief van P.A. Saaije Azn. en een voorrede van Sebastiaan Slaap. Onder het motto van Nic. Beets: Dankt allen God, en weest verblijd, Omdat gij Nederlanders zijt! Saaije verheerlijkt in zijn open brief Tollens, Borger en Helmers, ‘groot door vreeze Gods en roem van 80-jarigen krijg.’ Het felst is de dichter tegen Ten Kate: Zing op! zing op! Ten Kate! (Gij kunt het toch niet laten) Laaf onze ziel aan Harmonie, Al wat gij zingt is Poëzie! [Jacob Graswinckel] Graswinckel, Jacob -, 1536-1624, werd in zijn jeugd reeds bekeerd tot een ‘innig’ of ‘stichtig’ mens, die zich als dokter wijdde aan het heil, vooral het zieleheil der medemensen. Beschreven als De Delftsche Wonderdokter in een van de romans van Bosboom-Toussaint, ‘een nieuwe incarnatie van Gideon Florensz.’, 1870; de roman bevat een aantal bekeringsgeschiedenissen. Graswinckel is begraven in de Oude Kerk te Delft. [Armand Grauls] Grauls, Armand -, 1889, Vlaams expressionistisch dichter. [Jan Everhard Grave] Grave, Jan Everhard -, suikerraffinadeur en dichter te Amsterdam, medeoprichter van Felix Meritis, verbeterde het Lutherse kerkgezang; vriend van Wolff en Deken; 1729-'81. Vertaalde de liederen van Gellert. Te zijnen huize had de eerste ontmoeting plaats tussen Betje Wolft en Aagje Deken. ['s- Graven-Haghe] Graven-Haghe, 's- -, gedicht van Jac. v.d. Does, zie daar. In de vorm van een wandeling door Den Haag, Scheveningen en Rijswijk; 1668. Zie verder Den Haag. [Mr. Jan van 's Gravenweert] Gravenweert, Mr. Jan van 's -, 1790-1870, ontvanger te Amsterdam 1811, referendaris bij Buitenl. Zaken 1831; deed grote reizen. Schreef o.a. toneelspelen; vertaalde de Ilias, 1818-'19 en de Odyssea, 1823. Ook Vrijheidsdichter: Vad. Uitboezeming, 1815. Vriend van Willem de Clercq, leerling van D.J. v. Lennep en Uylenbroek; klassiek dichter. Zijn reisverhaal Het Noorden en het Oosten, 1840-'41, telt meer dan 1000 blz. Hij schreef ook een F. schets van de Gesch. der Ned. Letterkunde, 1830. [G.H. 's Gravesande Pannekoek] Gravesande Pannekoek, G.H. 's -, geb. 1882 te Buitenzorg, journalist, dichter, letterkundige medewerker aan Het Vaderland. Schreef o.a. journalistieke herinneringen over Du Perron, 1942. Verder: Onze Letterkunde in Bezettingstijd, 1945. Aan 't slot er van een reeks van 96 pseudoniemen! Van 1935 zijn de gesprekken met letterkundigen: Sprekende schrijvers. In 1947 Het Leven van Du Perron, en ook Het conflict tussen Kloos en Van Eeden. In 1948 De Lieven Nijlandkwestie. In 1950 Inleiding tot de Bibliografie van Jan Greshoff. [F.H. Greb] Greb, F.H. -, 1813-'68, mislukt als toneelspeler te Amsterdam, boekhouder en schouwburgdichter bij het toneelgezelschap van J.E. de Vries, vertaalde o.a. Ruy Blas van Victor Hugo, 1838, in 1854. Bij de verbouwing van de Rotterdamse schouwburg in 1853 dichtte hij het zinnespel Het feestvierend Rotterdam. [Frans Greenwood] Greenwood, Frans -, 1680-1760, uit Rotterdam, werkzaam bij de belastingen te Dordrecht, dichter o.a. van De boere Pinxtervreugt, 1733. zie Kermisparnas. [Henri de Greeve] Greeve, Henri de -, geb. te Amsterdam 1892, R.K. priester; prozaschrijver. Het vierde beest, toneelstuk, geschreven tijdens de gijzeling, na de Bevrijding door de schrijver voorgedragen. [Jan Greshoff] Greshoff, Jan -, geb. 1888 te Nw. Hel- {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} voet, dichter van bundels, die pas bekend werden bij de verzamelde uitgave Gedichten in 1934, met hekeldichten tegen de duffe burgerlijkheid; herdrukt in '36 en '37. Hij schreef met Prof. Dr. Jan de Vries een Gesch. der Ned. Letterkunde, 1925; was met Gerard van Eckeren red. v.d. Gulden Winckel. Werd 1935 mederedacteur van Groot-Nederland, dat hij tot het tijdschrift der allerjongsten maakte na de opheffing van Forum. Was tot 1939 ook redacteur van het Holl. Weekblad. Toen vestigde hij zich in Zuid-Afrika. Zie ook J.N. v. Hall. Zijn eerste bundel kritieken, Het Gefoelied glas, is van 1911. Zijn bundel Steenen voor brood, 1939, bevat een brief aan Menno ter Braak, invallende gedachten en overpeinzingen, met de herdenking van Penning, Aart v.d. Leeuw, K. v.d. Woestijne, Frans Coenen en Slauerhoff. Van 1934 een studie over Arthur van Schendel. Onder ps. Otto P. Reys schreef hij in 1925 Dichters in het koffiehuis, Herinneringen, (J.C. Bloem, J. v. Nijlen, R. Herreman, v. Schendel e.a.). Zijn gedichten zijn uitgegeven met een voorrede van J.C. Bloem en een bibliografie van 's-Gravesande; 1934. Verder: In de Verstrooiing, bijdragen van schrijvers buiten Nederland, 1940-'45. Zeer groot is zijn betekenis als gangmaker voor beter drukwerk. Hij is de man van De Zilverdistel, 1909, de uitgeverij van het schone boek, en van De Witte Mier. Zijn Verzameld Werk wordt in 5 delen uitgegeven. [Dr. H.E. Greve] Greve, Dr. H.E. -, geb. te Ambarawa, 1878; 1918-'49 dir. v.d. Openb. Leeszaal te 's-Gravenhage. Schreef o.a. over De Bronnen van Carel van Mander, 1903. [H. van Grevelingen] Grevelingen, H. van -, 1910-'47, ps. van J.W.C. Verhage, romanschrijver. Het onverbreekbaar zegel, 1946; Spel zonder inzet, 1948; Stilte om een paleis (Catharina de Grote), 1949. [Griane] Griane, tragi-comedie van Bredero, bewerkt naar de Amadisroman Palmerijn van Olijven, 1612. [Claude de Grieck] Grieck, Claude de -, boekdrukker te Brussel, toneelschrijver, b.v. van Don Japhet van Armeniën, blijspel naar Scarron, 1657, opgevoerd te Amsterdam. Ulysses in 't eylandt Circe, 1668. [Joan de Grieck] Grieck, Joan de -, boekverkoper en toneelschrijver te Brussel, gaf sedert 1675 een aantal stukken uit, in 1700 verzameld in de bundel Het Brussels Klucht-Tooneel, stukken met zedelijke strekking. Zinnespelen, als tegengif tegen het ‘zielvenijn’ der ‘oneerlijke Comediën’. Bekend waren De Gedempte Hoogmoedt en De gedwonghe Griet. In zijn Dolenden Pelgrim van 1670 zijn de 7 hoofdzonden als personen voorgesteld. P. de Keyser gaf drie van zijn Brusselsche Kluchten uit; Antwerpen, 1924. [Griekenpoëzie] Griekenpoëzie, de gedichten naar aanleiding van de Griekse Vrijheidsoorlog tegen de Turken. De Holl. Mij. v. Kunsten en Wetenschappen schreef 1827 een prijsdicht uit over Missolonghi, de plaats waar Lord Byron bezweek in 1824. Er kwam geen antwoord in; alleen leverde C.P.E. Robidé van der Aa een gedicht op De Dood van Lord Byron. De beste Griekenpoëzie was van Loots: Bij 't verbranden van het Turkse admiraalschip voor Scio, 1822. Verder Vinkeles: Marco Bozzaris (een der edelste Gr. helden, gevallen 1823); Willem de Clercq: Bij het afloopen van het schip Marco Bozzaris op de werf van Staring en Booij, 1824. A. Boxman, de burgemeester van Gorkum en ook dichter, kwam met zijn parodie Aan de Griekenzangers, 1827. Ernstig nam N.G. van Kampen de zaak op in zijn geschrift Aan de Nederlanders bij den Kampstrijd der Grieken, 1827. [De Griekse Antigone] Griekse Antigone, De -, treurspel uit het F. van Rotrou, door de schouwburgregenten uitgegeven 1670, met een nabericht tegen Nil Volentibus, getekend E.B.I.S.K.A. Voor de schrijver hield men Blasius, tegen wie een pamflet verscheen. [Griekse tragedie] Griekse tragedie, van invloed op het Ned. toneel, sedert Vondel er mee in kennis kwam door Vossius, ± 1637. Toen kwam Vondel tot het inzicht, dat de vereerde Seneca zelf maar een onvolmaakte navolger was. Hij begon met de vertaling van Elektra van Sophokles. [Klucht van de Quae Grieten] Grieten, Klucht van de Quae -, gespeeld op de Amsterdamse Schouwburg, 1644. [Julius Grietens] Grietens, Julius -, 1884-1936, Vlaams prozaschrijver die ook verscheidene letterkundige studies in het licht zond, o.a. over Snieders. [Sibylle van Griethuysen] Griethuysen, Sibylle van -, 1620-?, geb. te Buren in Friesland, trouwde 1644 met Upke Wytzema, apotheker te Appingedam; in 1654 verhuisden ze naar Groningen. Zij werd de in haar tijd zo beroemde, geleerde Groninger dichteres. Reeds in 1645 verschenen te Emden haar berijmde Claeglieden Jeremiae. Van 1651 is haar Hemelsche Troost-Borne, ‘teghen de banghste aen-vechtinghe’. Toen Willem II in 1648 de Stad bezocht, dichtte zij een vers op zijn Triumphante Inkomst. Dit en nog 11 andere gedichtjes van haar zijn opgenomen in Klioos Kraam, 1656, '57. Veel andere van de ‘Damster Sappho’ staan in de werken van Johan van Nyenborch, tot wiens Paddepoelster Kring zij behoorde. Lofdich- {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} ten van haar vindt men in werken van Blasius; zij zelf werd bezongen door Jan Vos, Hendrik Bruno en Joan de Brune Jr. [Joos Griettens] Griettens, Joos -, advocaat en schout te Ieperen, schreef Lusthof van de doorluchtige Vrouwen, 1633, ook Spiegel der Vrouwen geheten. [Grievencommissie] Grievencommissie, zie Vlaamse Beweging. [Ger Griever] Griever, Ger -, geb. 1900, handelaar te Appingedam, in de bezettingstijd bestuursraad van Groningen; romanschrijver. Zorg om den jongen. Toneelwerk in dialekt. [Grimbergsche Oorlog] Grimbergsche Oorlog, tussen de heren van Grimbergen en de hertogen van Brabant; het rijmwerk uitgegeven door Serrure en Blommaert 1852-'4; bijna 13000 verzen. (De heren van Grimbergen, bij Brussel aan de Willebroekse Vaart, waren uit het geslacht Berthout.) [Van Griselde] Griselde, Van -, novelle uit de 15e eeuw, als volksboek vertaald uit het L. van Petrarca. Een der bewerkers, broeder Dirc van Apolda, een Dominicaan uit Thuringen, maar die goed ‘Duyts’ schreef, maakte er een stichtelijk verhaal van. Griselde is de vrouw, die door haar man aldoor op het allerdiepst vernederd wordt, doch die onveranderlijk trouw en onderworpen blijft. De sproke in 1500 als volksboek uitgegeven in de Vrouwenpeerle; zie daar. Het verhaal komt het eerst voor in de Decamerone. In dichtmaat bewerkt door Potter in Der Minnen Loep; zij heet dan Lympiose. Bewerkt door de rederijker Antonius Ghyselers, 1517. Door Coornhert uit het F. vertaald. 't Oudste afzonderlijke volksboek is van Antwerpen, 1622; het jongste bij D. Koene te Amsterdam, 1810. [J.J. Griss] Griss, J.J. -, 1870-1945, leraar in 't Ned. te Rotterdam, stelde met Dr. de Raaf de grote bloemlezing Zeven Eeuwen samen. [Floris Groen] Groen, Floris -, toneelspeler 1662-'81 te Amsterdam; reisde '81-84 met de ‘Rode Tent’; daarna bij Rijndorp; † 1689. Hij schreef veel toneelstukken, o.a. De hellevaart van Dr. Faustus, omgewerkt door Rijndorp, uitgegeven door Jan van Hoven, 1731. [P. Groen] Groen, P. -, 1878-1946, geb. te Noordbroek, inspecteur van 't L.O. te Delft tot 1938, samensteller van het Groninger Liedeboek, 1930, over de 100 oude en moderne liederen met historische aantekeningen. [Guillaume Groen van Prinsterer] Groen van Prinsterer, Guillaume -, 1801-'76, uit Voorburg, geschiedschrijver, voorman van het Réveil als volgeling van Bilderdijk, voorvechter voor de bijzondere school, anti-revolutionnair lid der Tweede Kamer sedert 1849, de grote tegenstander van Thorbecke. Gaf een patriotse bloemlezing Vaderlandsche Gezangen uit, ‘nuttig voor de jeugd’, met gedichten van Bilderdijk, Da Costa, Van Alphen enz., 1842. [De Groene] Groene, De -, zie Amsterdammer. [Groenendaal] Groenendaal, het klooster van Ruusbroec in het Soniënbos bij Brussel. [Ernst Groenevelt] Groenevelt, Ernst -, geb. 1887 te Amsterdam, de oprichter van Het Getij, 1914; kunstbeoordelaar van De Avondpost; dichter en schrijver. [Dr. C.F. Groenewald] Groenewald, Dr. C.F. -, gaf 1919 te Groningen zijn Afrikaanse Rijmpies en Raaisels uit. [J.H. Groenewegen] Groenewegen, J.H. -, schreef een bibliografie van en studiën over Potgieter. [Abraham Groenewoud] Groenewoud, Abraham -, 1690-1762, heelmeester te Broek, dichter en toneelschrijver; De Verkwistende theedrinkster, klucht, 1719, en nog een stuk tegen de thee, De verloore Diamantring, 1719. [Groeninge-Cantate] Groeninge-Cantate, getoonzet door Karel Mestdagh, hulde aan de Vlamingen op het Kouter van Groeninghe, d.i. het bouwland buiten Kortrijk, waar in 1302 de Guldensporenslag gewonnen werd. [Aug. P. van Groeningen] Groeningen, Aug. P. van -, 1866-'94, uit Utrecht, naturalistisch schrijver van novellen en van de roman Martha de Bruin, 1889. Onderwijzer te Rotterdam. Werkte mee aan de Nieuwe Gids, 1888-'89. Zijn novellen zijn in 1895 uitgegeven als Een nest menschen. [Verovering van Grol] Grol, Verovering van -, door Frederik Hendrik, 1627, bezongen door Vondel in een groot lofdicht. Verder door Reael en Brosterhuysen, en in het L. door Barlaeus en Huygens. Hooft schreef 3 klinkdichten. Van G.J. Quintijn, boekverkoper in Den Haag, Oraeniens Grolsgewin; tot dank verloste Frederik Hendrik hem uit de gijzeling. [De inneming van Groningen] Groningen, De inneming van -, rhetorijkelijk verheerlijkt, opstel van Jan te Winkel in het Gedenkboek der Reductie van 1894, over de gedichten ter ere van Prins Maurits. [Op de doorluchtige zege van Groningen] Groningen, Op de doorluchtige zege van -, lofdicht op de verdediging van 1672 en danklied, van Vondel: O Groninge, uit het puin en as en stof verrezen, Vergeet de weldaat niet, die Godt u heeft bewezen. Het zelfde onderwerp behandeld in een drama van Ruyl, Groningen Ontzet, 1832 en in een drama van Meeter, 1839; zie daar. Van een tijdgenoot C.H. een ‘Tragi-Comedie’: De Bisschop voor Groningen, met spot voor Barend van Galen en met een scheldpartij tussen de burgers en de Munstersen. In 1772 kwam de Eeuwzang op het Verlaten Beleg van Lucas Trip: {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} Geen Groninger, met mannenmoed gebooren, Liet zich van Vorst of Bisschop ringelooren. [Ontmoeting te Groningen] Groningen, Ontmoeting te -, vers in het Dagboek van Van Lenneps voetreis, hoe Van Hogendorp en hij door studenten op een feestpartij werden lastig gevallen, omdat Van Hogendorp Jr. zich eens verklaard had met de denkbeelden van Bilderdijk. [Opkomst v.h. Tooneel te Groningen] Groningen, Opkomst v.h. Tooneel te -, studie van K.R. Velthuis, 1883. [A.P. van Groningen] Groningen, A.P. van -, 1798-1861, dichter van vaderlandse en godsdienstige verzen, bewonderaar van Bilderdijk, predikant te Ridderkerk. [Groninger dichters] Groninger dichters, zie Sibylle van Griethuysen, Johan van Nyenborch, Brongersma, Ludolf Smids, Lucas Trip, M. Fokkens, L. Gockinga; Hecker en zijn kring: Goeverneur, Bennink Janssonius en Lesturgeon; verder K.H. Bouman en Spandaw. In 1915 verscheen een studie van Aug. Heyting over Gron. Dichtkunst, over Johan Borgman, M.H. Werkman en David Moolenaar. Van 1934 is de bundel verzen van Groninger dichters, opgenomen in De Vrije Bladen, van dichters geboren of wonende te Groningen: Jan Eekhout, H. de Vries, H. Kool e.a. En in 1941 verscheen een dergelijke bundel Gron. Poëzie van P. Dorrius Kleine. Dichters in 't Groningers: zie Geert Teis, J. Dijkstra, Jan Boer; uit de tijd van het eerste begin: Reynders. Prozaschrijvers in dialect: zie W. v. Palmar, Mr. A.S. de Blécourt, J. Rietema, Geert Teis, Sien Jensema, Geert Blas, Mw. de Haas-Okken, J. de Graaf en Ger Griever. zie Gron. Overleveringen. [Groninger Paasliedje] Groninger Paasliedje, zie Kyrie eleison. [Groninger Passie] Groninger Passie, Fries kreupelrijm op de nederlaag der Groningers voor Franeker, 1496, waardoor Westergo ontkwam aan de overheersing van Groningen, de stad der ‘westfaelsche gecken’. [J.H.F. Grönloh] Grönloh, J.H.F. -, geb. 1882 te Amsterdam, directeur van een handelsvereniging aldaar, schreef onder ps. Nescio (ik weet niet) prozaschetsen: De Uitvreter, 1911; Dichtertje, 1918; Titaantjes, 1915, vol ironie en galgenhumor. En dan in 1946 Mene Tekel. [Gront-houwelick] Gront-houwelick, d.i. de bruiloft van Adam en Eva in het Paradijs; het eerste verhaal in Cats' Trou-ringh. [Dirk de Groot] Groot, Dirk de -, 1825-'95, uit Meppel, onderwijzer, leraar, 1880 schoolopziener in het district Utrecht; schreef een Ned. spraakkunst en stelde met L. Leopold en R. Rijkens een zeer veel gebruikte bloemlezing uit de voornaamste schrijvers der 4 laatste eeuwen samen. [Gerijt de Groot] Groot, Gerijt de -, zie Geert Groote. [Hugo de Groot] Groot, Hugo de -, 1584-1645, uit Delft, humanist, het Delfts Orakel, grondlegger van het volkenrecht; 1613 pensionaris van Rotterdam. Gevangen genomen 1618; veroordeeld tot eeuwige gevangenis 1619; ontvlucht uit Loevestein, 1621, in een boekenkist met behulp van zijn vrouw Maria van Reigersbergh, met wie hij 1608 getrouwd was. Schreef zijn beroemde rechtsgeleerde werken in het L. Maar weldra en met trots ook in de moedertaal: Inleidinge tot de Hollandsche Rechts-geleerdheid, 1621. In 1622 zijn stichtelijk leerdicht Bewijs van de ware Godsdienst, opgedragen aan Holland: ....des aerdbodems merkt, o bloem der Nederlanden, Schoon Holland: laat dit sijn in plaets van my by u, Mijn koningin! Dit stuk, met de ‘overige Nederduitsche gedichten’ in 1844 uitgegeven door Jeronimo de Vries. Dit zijn bijna uitsluitend godsdienstige en bijbelse verzen. Een paar uitzonderingen: Op den Zeylwagen van Prins Maurits en de allermerkwaardigste Klachte der Vrouwe van Mechlen over de Min des Princen van Oranje (Maurits): Verslagen droevigh hart, dat in uw jonge jeught Soo langh genooten hebt met lust des werelts vreught, Begint, want het is tijdt, u daervan af te wennen En uwen staet te kennen. Hugo de Groot heeft dit gedicht nooit uitgegeven, ‘en het is dus welligt buiten hem bekend geworden’. Toen hij in December 1631 waagde naar Amsterdam te komen, begroette Vondel hem met zijn Wellekoomste van den Heere Huygh de Groot. Bij zijn dood dichtte Vondel zijn Uitvaert, opgedragen aan ‘de Wethouders’ van Delft: Daer d'afgunst, entlijk afgeronnen, Zijn dood gebeente rust moet gonnen. In 1628 had Vondel zijn Hippolytus opgedragen aan ‘den getrouwen Hollander’: Ick bid, neemt u in schut en scherm mijn Hippolyt: Sijn kuyscheyt heb ick u getrouwicheyt gewijdt, Die 't Vaderlandt, en alle onnoselen, verdedicht. Op 8 Jan. 1632 had De Groot de inwijding der Doorluchtige School bijgewoond, zie daar. Hij dichtte in het L. Sophompaneas, d.i. Jozef; vertolkt door Vondel {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} 1635. Reeds van 1603 is De Groots L. treurspel Adamus Exul, d.i. Adam in Ballingschap. En toen hij zelf balling was, droeg Vondel hem zijn Gijsbreght op: Ick offer dan uwe Exc. in zijne ballingschap mijnen Gijsbreght, den godvruchtigen en dapperen balling,’ 1637. En na de dood van Hugo wees Vondel de aanvallen van de Leidse hoogleraar Andreas Rivetus af in zijn gedicht Aen den Lasteraer van wijlen den koningklycken Gezant. Ook schreef hij nog Grotius Testament of Hooftpunten getrocken wt sijn jongste antwoort, uitgegeven ‘in Vredestadt bij Gerusthart de Wit’, 1645, proza-aantekeningen bij het L. antwoord van De Groot aan Rivetus, om aan te tonen dat Grotius sterk overhelde tot de R.K. kerk. Geraert Brandt dichtte een rouwzang. Zie ook Willem de Groot en F. Duym. De Groots Leven beschreven door Caspar Brandt, vervolgd door Adr. v. Cattenburgh, 1727. Zeer merkwaardig is de Delftse uitgave van A. Voorstad, 1722: Oovergebleeve rymstukken of vervolg der versen van en op Jan, Huyg, Willem en Pieter de Groot; nu wel zeer zeldzaam geworden. Over de invloed van Hugo de Groot op Vondel een studie van R.K. standpunt in Grotius in ‘Peter en Pauwels’ door W.M. Frijns, 1938. De Groots Lijdende Christus werd in 1941 ‘rhytmisch verklankt’ door Dr. J. Vandervelden. [Jan H. de Groot] Groot, Jan H. de -, geb. te Alkmaar 1901, telegrafist; dichter van de richting der Jong-Protestanten, 1931 redacteur v.h. tijdschrift Het Korenland. Zie ook Poëtisch Appèl. Sedert 1937 werkzaam aan de bibliotheek v.d. Ac. van Wetenschappen. Ook prozaschrijver. Won 1946 de poëzie-prijs van Amsterdam met zijn bundel verzetspoëzie Moederkoren. Omhoog, omlaag, keus uit zijn gedichten, 1945; met inleiding van Muus Jacobse. Na de oorlog redacteur van 't Vrije Volk. Sedert 1941 ook van Vrij Nederland. [Mr. Pieter de Groot] Groot, Mr. Pieter de -, 1615-'78, geb. te Rotterdam als zoon van Hugo, 1660-'67 pensionaris van Amsterdam, 1669 gezant bij Lodewijk XIV, 1672 onderhandelaar bij deze vorst te Laag-Keppel. Ook bekend als dichter, bv. in de Verscheyde Nederduytsche Gedichten, 1651, en in Apollo's Harp, 1658. Zijn Stichtelijke Gedichten droeg hij op aan Geeraerdt Brandt, 1665. Ook schreef hij politieke gedichten, waaronder misschien Hollants Venezoen, zie V. Zijn hoofdwerk Uitbreiding der Psalmen pas 1724 uitgegeven. Bij zijn vrijspraak van landverraad dichtte Oudaen Blydschap en Zegenwensch; bij zijn dood vertaalde hij het L. gedicht van Cornelis Dankerts als De zegepralende Deugd. Geeraerdt Brandt maakte zijn grafschrift: Gevlucht, gekeert, beticht, maar loflyk vry gesproken. Over hem J.P. Cornets de Groot, 1847, en M. v. Leeuwen, 1917. [Willem de Groot] Groot, Willem de -, 1597-1662, broer van Hugo, 1618 advokaat te 's-Gravenhage, schreef behalve rechtsgeleerd werk een Dagboek, betreffende het verblijf van sijnen broeder op Loevestein, uitgegeven door Mr. H. Vollenhoven 1842, onder de titel Broeders gevangenisse. [Groot Nederland] Groot Nederland, letterkundig maandschrift voor de Ned. stam, van C. Buysse, L. Couperus en W.G. v. Nouhuys, 1903. Vóór de Oorlog onder leiding van J. Greshoff, Jan van Nijlen en S. Vestdijk. Na de Oorlog niet meer verschenen. [Dr. J.F.W. Grosskopf] Grosskopf, Dr. J.F.W. -, 1885-1948, Afrikaans prozaschrijver en schrijver van toneelwerk. Hij was hoofd van de afdeling Ekonomie en Markten te Kaapstad. [Geert Grote] Grote, Geert -, zie Geert. [Grotius] Grotius = zie H. de Groot. [Gruuthuse] Gruuthuse, zie Gruythuyse. [J. de Gruyter] Gruyter, J. de -, 1859-1932, geb. te Lekkerland, s.d. schrijver van Het Leven en de Werken van Multatuli, 1920. Hij was ambtenaar geweest in Oost-Indië. [Dr. Jan Oscar de Gruyter] Gruyter, Dr. Jan Oscar de -, 1885-1929, Gents toneelkunstenaar, regisseur, grondlegger van het moderne Vlaamse toneel. 1922 directeur v.d. Ned. Schouwburg te Gent; stichter v.h. Vlaamse Volkstoneel, 1919. Voerde de klassieke, F. en onze eigen 17de eeuwse stukken weer op; beproefde zijn krachten ook aan Shakespeare. Reisde met het ‘Vlaamsche Volkstoneel’ door het land. Zijn opvolger, Johan de Meester Jr., probeerde het met allerlei expressionistische stukken en een zeer moderne regie. [Gruythuyse] Gruythuyse, aanzienlijk geslacht in Brugge; het paleis nog in wezen, nu museum. Het handschrift van Gruythuyse, ‘Rhetorycke ende Ghebedenboek van Mher Loys van den Gruthuse’, 14e eeuw, bevat 150 minneliederen, voor een groot deel van D. afkomst. Die altflämischen Lieder daaruit vormen het onderwerp van het proefschrift van Dr. N. Geerts; Zürich 1909. zie Jan v. Hulst. [Andreas Gryphius] Gryphius, Andreas -, geb. 1616 in Silezië; studeerde 1638 te Leiden; leerling van Heinsius, Hooft en Vondel als dramadichter; † 1664. [De Grysaard] Grysaard, De -, spectatoriaal geschrift 1768-'69, grotendeels van Betje Wolff; 2 delen, samen 52 vertogen. Haar ps. was Silviana. {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} [Dr. Edward de Gryse] Gryse, Dr. Edward de -, 1848-1909, uit Roeselare, pastoor-deken te Kortrijk. Ons roemrijk 1302. [Giovanni Battista Guarini] Guarini, Giovanni Battista -, 1537-1612, uit Ferrara, de dichter van het beroemde herdersspel Il Pastor fido, De Getrouwe Herder, 1585, vertaald en bewerkt in alle Europese talen. Bij ons het eerst in Den Trouwen Batavier van Rodenburg, 1601, maar mislukt. Beter in Hoofts Granida. [Sylvain van der Gucht] Gucht, Sylvain van der -, geboren en gestorven te Aalst. Schreef volksromans als Gaston Blanckaert en De eerste Binders in Vlaanderen. [Gudrun] Gudrun, zie Goedroen. [Jean Guepin] Guepin, Jean -, 1715-'66, uit een geslacht afkomstig van Dieppe, schepen van Vlissingen. Schrijver van een satire, die de psalmen van Datheen onmogelijk maakte, onder ps. Juvenalis Glaucomastix, 1758; de titel was Datheeniana, de vorm een lofdicht met woorden en regels uit de psalmen zelf. [Antonio de Guevara] Guevara, Antonio de -, † 1545, als bisschop, Sp. schrijver, hofprediker van Karel V; schrijver van Relox de principes, d.i. Het Uurwerk der Vorsten, een vorstenschool voor Karel V, getrokken uit de geschiedenis van keizer Marcus Aurelius. In 1562 in 't Ned. vertaald. In 1586 verscheen een andere vertaling van Cornelis van Beresteyn te Antwerpen als T Gulde-boeck van den loflijken Keyser ende welsprekenden Oratoor Marcus Aurelius. [Guido] Guido, zie Julia. [Guido-Gezelle-prijs] Guido-Gezelle-prijs; aanvangende met het jaar 1946 wordt de Guido-Gezelle-prijs der Kon. Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde iedere vijf jaar toegekend aan de Belgische schrijver, die de beste, in het Nederlands gestelde verzenbundel zal hebben geschreven. zie Gezelle. [Guitschool] Guitschool, zie Amst. Academie. [T Gulde-boeck van Marcus Aurelius] Gulde-boeck van Marcus Aurelius, T -, zie Guevara. [Guldene Annotatien] Guldene Annotatien, zie F. Heerman. [Gulden Harpe] Gulden Harpe, bundel geestelijke liederen, 1599, van Van Mander, zie daar. [Gulden Legende] Gulden Legende, Gouden Legende, zie Passionael. [Gulden Legende van den Nieuwen St. Jan] Gulden Legende van den Nieuwen St. Jan, pamflet tegen de gevangen Oldenbarnevelt, een vuilaardig stuk, zo erg, dat de Staten van Holland het 6 Nov. 1618 deden ophalen. Vermoedelijk van François van Aerssen. [Den Gulden Passer] Gulden Passer, Den -, de naam van de drukkerij van Plantijn te Antwerpen; zie daar. Nu de naam van het ‘Bulletin der Antwerpsche Bibliophilen’. [Guldens-Editie] Guldens-Editie, reeks van werken met de bedoeling, om ze verkrijgbaar te stellen voor het volk, 1858-'82, van de Oude Heer Smits, Lod. Mulder, Ger. Keller, Koopmans van Boekeren e.a. Bij D.A. Thieme te Arnhem; zie daar. [Boec des Gulden throens] Gulden throens, Boec des -, zie Ouden. [Gulden Vlies] Gulden Vlies, zie Ghulde Vlies. [Den Gulden Winckel] Gulden Winckel, Den -, bijschriften van Vondel, in de ‘Fransche dichtmaet’ bij prenten, ter vervanging van de verouderde verzen van Mr. Jan Moerman; 1613, bij Pers. Opgedragen aan Vondels zwager Abraham de Wolf. Verhalen over goden, helden en wijsgeren bij platen, waarschijnlijk van de Vlaming Gerard de Jode. Tienmaal herdrukt. zie Moerman. [Den Gulden Winckel] Gulden Winckel, Den -, maandschrift voor de Boekenvrienden in Groot-Nederland, 1902 opgericht, onder redactie van F. Smit Kleine. In 1925 onder leiding van Gerard van Eckeren en Jan Greshoff; na 1945 niet meer verschenen. [Dr. J.H. Gunning J. Hzn.] Gunning, J. Hzn., Dr. J.H. -, geb. te Hilversum, 1858-1940; predikant, redacteur v.h. weekblad Pniël. Bracht 1880 het Hooglied in dichtmaat over als Het Lied der Liefde. Schreef 100 boeken op godsdienstig gebied. Over hem Gunning tragicus, door Prof. Dr. de Vrijer. [Dr. Frans Christiaan Günst] Günst, Dr. Frans Christiaan -, 1823-'86, geb. te Amsterdam, eerst bestemd voor R.K. geestelijke, studeerde te Bern, als revolutionnair uit Zwitserland gebannen, uitgever te Amsterdam; gaf 1854 Licht- en Schaduwbeelden van Junghuhn uit, 1855-'67 het tijdschrift De Dageraad. Voorzitter van de onafhankelijke demokratische vrijmetselaarsloge Post nubila lux. Als Dageraadsman ontslagen als secretaris van de Schouwburg. Werkte 1879 mee aan Recht voor Allen. Bestreed de Katholieken in zijn brochures. [Gusman] Gusman, zie Guzman. [Alex Gutteling] Gutteling, Alex -, 1884-1910, dichter. Gaf met Uyldert een Bloemlezing uit de nieuwste dichtkunst uit; beiden behoorden tot de kring van De Beweging. Hij vertaalde Prometheus ontboeid van Shelley en Het Paradijs verloren van Milton. [Guy de Vlaming] Guy de Vlaming, dichterlijk verhaal uit ‘de zwarte tijd’ van Beets, 1837. De stof vond hij in de Beschrijving van Alphen, 1714, door P. Plemper. In het slot Poelgeest was een zaal met zwart fluweel behangen, herinnering aan Guy de Vlaming en zijn vrouw Machteld, die er in liefde leefden, tot zij ontdekten dat ze broeder en zuster waren; het Noodlot had het aan de heidin Mara ‘aan de blauwe lucht in heldre starren’ voorspeld. 't Meest Byroniaanse gedicht van Beets en tevens zijn laatste in deze trant; zijn Ada van Holland, 1840, is reeds in geheel andere toon. Guy werd opgedragen {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} aan Beets' toekomstige zwager Jhr. Corn. van Foreest. Het stuk werd voorgedragen in de Mij. van Fraaije Kunsten. In de afdruk voor zijn vrienden plaatste Beets 13 verzen over het oud-adellijk geslacht van dezelfde naam. [Guzman de Alfarache] Guzman de Alfarache, Sp. schelmenroman van Mateo Aleman; vertaald in 1655 als Het Leven van Gusman d'Alfarache, Spaenschen landtlooper en bedelaer. Op het toneel gebracht door Asselyn, 1693. [Gwidekijn van Sassen] Gwidekijn van Sassen (Saksen), Ned. bewerking van een Karelroman, 13e eeuw; fragment over, uitgegeven door Kalff in de Mnl. Epische fragmenten (1885). Gwidekijn = Wittekind; zie daar. [Ring van Gyges] Gyges, Ring van -, Verlichtingsroman van Willem Kist, 1805. zie daar. (Gyges had een onzichtbaarmakende ring gevonden, toen hij als herder in een grot kwam. Zo kreeg hij toegang tot de koningin van Lydië, bracht de koning om het leven en werd zelf heerser. Dit zou in 687 vòor Chr. geschied zijn.) [Gysbert Japiks] Gysbert Japiks, zie J. [Gysbert Japicx-prijs] Gysbert Japicx-prijs, ingesteld door de Staten van Friesland, in 1949 toegekend aan Fedde Schurer voor zijn lyrisch-dramatisch werk Simson en zijn Friese psalmberijming. In 1950 aan Dr. Y. Poortinga voor de historische roman Elbrich. [Gijsbrecht van Aemstel] Gijsbrecht van Aemstel, treurspel van Vondel, eerst vertoond op 3 Jan. 1638 bij de opening van de Amsterdamse Schouwburg. Vondel had de kroniek van Beka geraadpleegd. Dit is zijn eerste stuk, dat niet meer onder de invloed staat van Seneca; Vondel had kennis gemaakt met de Gr. treurspeldichters. Het stuk had de bedoeling een verheerlijking te zijn van Amsterdam. Het moest Amsterdams ondergang schilderen in de trant van de ondergang van Troje in de Aeneïs van Vergilius; vandaar dat de hoofdpersoon Gijsbrecht geen Middeleeuwse ridder is, doch een nabootsing van de vrome en brave Aeneas, terwijl de eigen scheppingen van Vondel, vooral de spion, de geestelijken en met name vrouw Badeloch vol leven zijn. Er zijn 4 verschillende reien in het stuk, waarvan de inhoud zich aansluit bij het bedrijf, dat zij besluiten. Uit het stuk viel op te merken, dat Vondel overhelde tot de Roomse kerk. Nieuwe uitgave in de Zwolse herdrukken door Hoogstra. Ook van De Vooys. Het stuk heeft een Voorspel, d.i. een opdracht aan Schout, Burghemeesters, Schepens en Raed van Amsterdam. Het verhaal is niet geschiedkundig, gelijk Wagenaar en Van Spaan hebben aangetoond; zie Amstel, Gijsbrecht en Jan van -, Bovendien stelt Vondel het voor, alsof het dorpje van Gijsbrechts tijd de stad was, gelijk die getekend is op de platte grond van Gornelis Anthonisz van 1544. Op de wijze van M.E. misteriespelen verschijnt aan het slot de engel Rafaël op de wolken, om als Deus ex machina een oplossing te brengen van de moeilijkheden van Vrouw Badeloch. Het drama is opgedragen aan Hugo de Groot. Studie over Gijsbreght van Dr. Th. Jorissen, 1879. B. Albach schreef Drie Eeuwen Gijsbrecht, kroniek van de opvoeringen, 1937. [Blanka Gijselen] Gijselen, Blanka -, geb. 1909 te Antwerpen, Vlaamse dichteres, schreef eerst brandende liefdesgedichten. Haar later werk is bezadigder. [Jan van Gysen] Gysen, Jan van -, 1668-1722, wever te Amsterdam; daarna burlesk dichter, ‘broodpoeet’ zegt hij zelf; trad op in de rol van ‘Harlequin reyzende met zijn Rarekiek’; leverde liedjes voor de talrijke liedboekjes van zijn tijd. Zijn toneelspelen De Varkemarkt en De Ossemarkt zijn taferelen van maatschappelijk leven, maar... vol dubbelzinnige gezegden. Gaf 1711-'25 het weekblad Amsterdamsche Mercurius uit, met berijming van nieuws en van schandalen. Een van zijn liedboekjes is De vermaaklijke Haarlemmerhout; dit beleefde ten minste 3 drukken. Ook dichtte hij op de Vrede van Utrecht, 1713. [Marie Gijsen] Gijsen, Marie -, geb. 1856 te Gouda, romanschrijfster van 't N. Brabantse platteland; onder invloed van Streuvels. [Marnix Gijsen] Gijsen, Marnix -, geb. 1899 te Antwerpen, R.K. letterkundige, dichter, criticus. Schreef over Bredero, over Karel van de Woestijne 1921, over Karel van den Oever. Ps. van Dr. J. Albert Goris. Schreef ook reisindrukken: Ontdek Amerika, 1927. In 1927 hoogleraar te Leuven in de economische gesch. Breviarium der Vlaamsche Lyriek. Medewerker aan Dichterschap en Werkelijkheid, 1938. Met Herreman Vlaamsche Verzen van nu. Zie ook Ruimte. Van Bredero gaf hij uit De 12 Sonnetten van de Schoonheyt, 1919. Ging in 1940 naar Nw. York als directeur van de Belgische Voorlichtingsdienst. In 1940 verscheen De Literatuur in Z. Nederland sedert 1830. In 1947 de roman Joachim van Babylon, over de Kuise Suzanna; in 1948 Telemachus in het Dorp, vrij zeker autobiografisch. Ook zijn In Paradisium is een meesterlijke roman. Goed en kwaad, 1950. [Willem Gijssels] Gijssels, Willem -, 1875-1945, dichter van talrijke cantaten, die zeer in de smaak van het volk vielen. {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} H. [Jacob Godfried Haafner] Haafner, Jacob Godfried -, 1755-1809, geb. te Halle, werkte voor de V.O.C. op de kust van Coromandel. Reisbeschrijver. Reize door Ceylon, 1810. [Den Haag] Haag, Den -, getekend door Huygens in zijn Voorhout, 1621. Van 1651 is Hofwyck, van 1667 De Zeestraat. Cats beschreef het leven op Sorgh-vliet, b.v. in zijn Ouderdom, Buitenleven en Hof-gedachten; Westerbaen bezong zijn buiten Ockenburgh, 1653. Jacob van der Does maakte 1668 een gedicht op 's-Gravenhage; C. Droste op De Haegsche Kermis, 1710, naamloos; J.C. v.d. Kasteele op Het 's-Gravenhaagsche Bosch, 1821. Het Haagse Bos ook bezongen door Jacob van Lennep, in de 4e zang van Jacoba en Bertha, 1827. Potgieter wijdde er twee gedichten aan, Aan d'Ingang en Aan d'Uitgang. Van Jonckbloet was de naamloze Physiologie van Den Haag, 1843, gevolgd door de Physiologie door een Buitenman (E.W. v. Dam van Isselt), 1844. Arnold Ising gaf Haagsche Schetsen uit, 3 delen, 1877-'88. De Haagsche Omtrekken van Damas, d.i. F. Hogendorp, zijn van 1886-'87. Piet Vluchtig gaf in 1883 zijn Haagsche hopjes uit. Gerard Kellers Neteldoekjes, 1854, openbaren de fatsoenlijke armoede van een Haags ambtenaarsgezin; zijn Geschiedenis van een dubbeltje schetst bureaucratische kleingeestigheid. Mr. G.H. Betz schreef een studie over Het Haagsche Leven in de 2e helft der 17e eeuw. Zie de volgende artikelen. [Haaghlopers] Haaghlopers, zie 't Malle Ventje. [De Haagsche Apollo] Haagsche Apollo, De -, spotnaam voor P.A. de Huybert, die groot rumoer verwekte door zijn stelling, dat Vondels spelen niet zo goed zijn als die van Corneille en Racine. Een hele bundel Gedichten voor en tegen de Haagse Apollo volgde; het eerste van Jan Haverkamp; beantwoord met een Keerdicht en dit weer met een Wederkaats met als ondertitel Smeerdicht. zie Poëten-Oorlog III. [Het Haagsche Bosch vol vrolyke zangers] Haagsche Bosch vol vrolyke zangers, Het -, liedboekje ± 1850 met gedichten o.a. op Napoleons ondergang, op Koning Willem I en zijn gemalin, ‘Neerlands Moeder’, op de dood van Willem II, op de Zilvervloot (van Heije), op Het Metalen Kruis, op Chassé en op De Klagende Minnares enz. Heeft zich tot heden gehandhaafd. [Haagsche Broeder-moord of Dolle blijdschap] Haagsche Broeder-moord of Dolle blijdschap, treurspel van Joachim Oudaen, met als handelende personen Nassau-Odijck, de onechte zoon van Maurits; Nassau-Zuylestein, natuurlijke zoon van Frederik Hendrik; verder Verhoeff, Tichelaar, de predikanten Simonides en Landman, die te zamen de moord op de Witten voorbereidden. [Een Haagsche Joffer] Haagsche Joffer, Een -, 1856, novelle van Schimmel; zie daar. Beoordeeld door Bakhuizen in de Spectator. Zie ook Tserclaes. [Haagse Liederhandschrift] Haagse Liederhandschrift, met facsimile van 't oorspronkelijke, inleiding en bewerking uitgegeven door E.F. Kossmann, 1940. Perkamenten hs. der K.B. uit het midden der 15e eeuw. [De Nieuwe Haagsche Nachtegaal] Haagsche Nachtegaal, De Nieuwe -, liedboek van 1659. [Haagse romans en verhalen] Haagse romans en verhalen: Gerard Keller, Novellen; Frans Netscher, Egoïsme, 1893. Mw. Jeanne Reyneke van Stuwe. Henri Borel, Vlindertje, 1901; Het Jongetje; Het Zusje. Marcellus Emants, Inwijding, 1901. Louis Couperus, Eline Vere, Noodlot, Extaze; doch vooral de beschrijving van het alledaagse leven in voorname kringen in De Boeken der Kleine Zielen, 6 delen. Mw. Goekoop, Hilda van Suylenburgh. Du Perron, Schandaal in Holland. [haagspel] haagspel, landjuweel op kleine schaal, b.v. te Diest 1541. Oorspronkelijk een landjuweel, dat omging buiten het bondgenootschap der Brabantse Kamers in 't begin der 16e eeuw. Zo werd het grote Landjuweel van Antwerpen van 3 Aug. 1561 gevolgd door een haagspel op 24 Aug., waaraan de kamers van Lier, Turnhout, Berchem en een uit Brussel deelnamen. De spelen afgedrukt achter die van 't Landjuweel: Spelen van sinne waer inne alle oirboirlijcke ende eerlijcke handwercken ghepresen ende verhaelt worden.... Ghespeelt.... binnen de stadt van Antwerpen op thaeck-spel naer dlandt-juweel, by die vier cameren van rhetorycke ... 24 Aug. 1561. Op de questie: VVelck handtvverck, oirboirlijcste is van doene, en eerlycste, nochtans seer cleyn gheacht? Antw., W. Silvius, 1562. Met houtsn. Later rederijkerswedstrijd te plattenlande; ook de naam voor landjuweel in 't algemeen. Ook de naam van spelen tijdens de kermis op de dorpen: 1676 Naaldwijk, 1684 Zoetermeer, 1709 Bleiswijk. [Cissy Beek, geb. de Haan] Haan, Cissy Beek, geb. de -, geb. te Oranjewoud, 1889, schrijfster van meisjes-boeken onder ps. Cissy van Marxveldt, waarbij vooral bekend werd De H.B.S.-tijd van Joop ter Heul, met de vervolgen. [Dr. Galenus Abrahamsz. de Haan] Haan, Dr. Galenus Abrahamsz. de -, 1622-1706, uit Zieriksee, dokter en leraar bij de Vlaamse Doopsgezinden van Het Lam te Amsterdam. Fel bestreden door Sam. Apostool en andere Doopsgezinden van De Zon, 1660. Deze Lammerenkrijg aanleiding {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} tot pamfletten op rijm. De Haan zelf schreef stichtelijke gedichten. [Dr. Jan Carel de Haan] Haan, Dr. Jan Carel de -, 1884-1942, schreef in 1923 zijn proefschrift Studiën over de Romeinsche elementen in Hooft's niet-dramatische poëzie. Leraar in Indië; geschiedschrijver en letterkundige. [Mr. Jacob Israel de Haan] Haan, Mr. Jacob Israel de -, 1881-1924, geb. te Smilde, opgegroeid te Zaandam, schr. van Pijpelijntjes, 1904 e.a. realistisch werk, o.a. van een bundel schetsen Kanalje, 1904. Dichter. Orthodoxe Jood, ging voor 't Handelsblad in 1919 naar Palestina, werd er lector in 1921; raakte er in strijd met de moderne Zionisten en werd vermoord. Libertijnsche Liederen, 1914; Het Joodse Lied, 1915 en '21. Zijn zuster Carolina = Carry van Bruggen, later Carry Pit. [Dr. Tj. W.R. de Haan] Haan, Dr. Tj. W.R. de -, geb. 1919, schreef 1950 zijn proefschrift over Volk en Dichterschap. [Haan Kalkoen] Haan Kalkoen, zie Haantje en Haen. [Haantje Dikkop] Haantje Dikkop van de Maze, de scheldnaam van Smout in Vondels Rommelpot van 't Hanekot, 1627. ['t Kalkoensche Haantje] Haantje, 't Kalkoensche -, spotnaam van Trigland in de Rommelpot. 't Kalkoensche Haantje, Dat zoo bloost om zijne kam, En de jongens na de Dam Op leert trekken met een vaantje, Of na 't brouwers Haantje, 1) dat Hem bestoven zag van 't nat. Een ander schimpdicht van Vondel heet Op Haan Kalkoen; het was nadat Trigland geijverd had voor de terugroeping van Smout. 't Gedicht geeft een duidelijke naamsverklaring: Kalkoentje is wat root van vel En suyver geus, Om dat de Rijnsche muskadel Met al het suyver nat Van 't Heydelbergsche vat Treckt in sijn neus. [Het Haantje van den Toren] Haantje van den Toren, Het -, gedicht van De Genestet over het lijden en sterven van de vrouw van Daniel de Clercq, vriend van de dichter; motto: fiat voluntas = Uw wil geschiede. Opgenomen in Aurora, 1859. 't Bekendste gedicht van De Genestet. [Bernard ter Haar] Haar, Bernard ter -, 1806-'80, domineedichter uit de school van Tollens. Maakte naam met een berijmd verhaal Joannes en Theagenes, 1838; Theagenes, de leerling van de apostel, wordt rover, doch ook weer bekeerd. Christelijke romantiek. Daarop volgden een groot aantal godsdienstige en huiselijke gedichten. Fel is zijn gedicht Aan een Apostel des Ongeloofs, 1841, d.i. aan Strauss, de man van de moderne bijbelkritiek, die voor een verleider wordt uitgemaakt. Het meest bekend werd zijn dichterlijk verhaal Huibert en Klaartje, 1843. Ter Haar was nu predikant te Amsterdam en werd lid v.d. redactie van De Gids, maar reeds in 1847 nam hij ontslag uit die liberale kring. In 1846 kwam n.l. het grote verhaal van de schipbreuk op de Sint-Paulusrots, navolging van Tollens, vol rhetoriek. Potgieter kwam in De Gids tegen Ter Haar op; Alberdingk Thijm verdedigde hem, en.... er volgden 7 herdrukken in de loop der jaren. Ter Haar was de opsteller van het verzoekschrift, dat aan de Koning met 53000 handtekeningen werd aangeboden tijdens de Aprilbeweging van 1853. In 1850 had hij een gedicht geschreven tegen Het Communisme onzer dagen; in 1866 kwamen er verzen tegen Ernest Renan. Hij was in 1854 hoogleraar geworden te Utrecht. Van datzelfde jaar is Eliza's Vlucht; de Negerhut was van 1851. Een ander, zeer geprezen romantisch berijmd verhaal is: Abd-el-Kader, 1849. Hij werd begraven op het kerkhof te Rozendaal, dat hijzelf bezongen had bij de vroege dood van De Genestet. Als prozaschrijver: Gesch. der Kerkhervorming, 1845, door 't Haags Genootschap met goud bekroond. Levensbericht door Nic. Beets. [Haarlem] Haarlem, zie Haerlem. [Beschrijvinge ende Lof der Stad Haarlem] Haarlem, Beschrijvinge ende Lof der Stad -, lofdicht van Samuel Ampzing, 1616. Daarbij Laurekranz voor Laurens Koster. Zie ook G. v.d. Eembd. Haarlems beleg op het toneel: De herstelde hongersdwang, door S.T. v.d. Lust; zie daar. [Het Haarlemmerhout en Sparen] Haarlemmerhout en Sparen, Het -, lofdicht op Haarlem van Schermer, vertaald uit het L. van Mr. Jan de Witt, secretaris van Amsterdam. [Een onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout] Haarlemmerhout, Een onaangenaam mensch in den -, de schets van Robertus Nurks in de Camera Obscura. [Mw. T.K.E. de Haas-Okken] Haas-Okken, Mw. T.K.E. de -, 1853-1928, dochter van Ds. Okken te Solwerd bij Appingedam, vrouw van Ds. De Haas te Wirdum in Friesland, schreef 1906 haar eerste bundel verhalen Olle Vrunden in Grönnegerland; gevolgd door vele andere schetsen en vertellingen in 't dialekt van Appingedam. [H.G. Haasloop Werner] Haasloop Werner, H.G. -, geb. te Kleef 1792, moest mee naar Rusland 1812, liep naar de Russen over, kapitein, vestigde zich 1842 te Elburg. Met O.G. Heidring Wandelingen over de Veluwe, 1845. {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} [Hella S. Haasse] Haasse, Hella S. -, geb. 1919 te Batavia, plaatste gedichten in het ts. Werk; trad 1943 op als toneelspeelster in Mariken van Nieumegen, werkte in 't cabaret van Wim Sonneveld. Bundel gedichten: Stroomversnelling, 1945. Haar novelle Oeroeg, de geschiedenis van een Javaanse jongen, werd in 1948 bekroond als geschenk in de boekenweek. Haar Balladen en Legenden verwierven een eervolle vermelding bij de poëzieprijs van Amsterdam, 1948. De roman Het Woud der Verwachting, 1949, behandelt het leven van Charles van Orléans, Frans dichter der 15e eeuw. De verborgen bron, roman 1951. [Isaak van Haastert] Haastert, Isaak van -, 1753-1834, schilder en tekenaar te Delft, dichter van stichtelijke verzen in de richting van Feith. Maakte 1813 een verheugde parodie op Simons gedicht Aan mijne Landgenooten van 1810. Van Haastert was jaren lang leraar aan 't Delftse genootschap Christo Sacrum, gesticht 1797 als een poging tot hereniging van het gescheurde Christendom; het eigen gebouw werd 1802 ingewijd met gezangen van Van Haastert; in '38 werd het verkocht. [Dr. Johannes Habbema] Habbema, Dr. Johannes -, 1732-1800, uit Leeuwarden, predikant, sedert 1767 te Rotterdam, gaf 1774 met Ds. Petrus Hofstede De Ned. Bibliotheek uit tegen de liberale Denker (Betje Wolff) en Vad. Letteroefeningen. [Koos Habbema] Habbema, Koos -, ps. van Herman Heijermans als schrijver van Kamertjeszonde. [Jos. Habets] Habets, Jos. -, 1829-'93, uit Oirsbeek bij Sittard, 1856 kapelaan, 1881 Rijksarchivaris te Maastricht. Schreef een groot aantal geschiedkundige studiën; gaf uit: De Echtverbintenis van Maria, een Limburgs Misteriespel, 1876; de Legende van S. Servatius, Mnl. prozahandschrift, 1881. [Hack van Oudheusden] Hack van Oudheusden, ps. van Frank van der Goes. [Mr. J.C. Hacke van Mijnden] Hacke van Mijnden, Mr. J.C. -, 1814-'73, vertaalde Dante, 1867-'73; platen van Doré. Hij was heer van Eikenrode bij Loosdrecht. [Hadewych] Hadewych, abdis van Aywières (Acquiria), die Thomas van Cantimpré bewoog tot het schrijven van zijn L. Leven van Sinte-Lutgart, 1246; † 1248. Waarschijnlijk is zij de mystieke schrijfster en dichteres van 14 vizioenen, 31 brieven, liederen en gedichten; soms is zij dagen achtereen ‘opgenomen van geest’. De Vizioenen staan onder invloed van de Openbaring van Johannes; haar gedichten onder die van het Hooglied. Het hs. van Hadewych bleef bewaard in 't Rode Klooster in het Soniënbos; het bevat het oudste proza van onze letteren, en gedichten, die op een hoge trap van ontwikkeling staan. Zo van de Lente: Tsaermeer 1) sal in corten tide Tsap van den wortelen opwaert slaen! Daerbi sal, verre ende wide, Beemt ende cruut sijn loof ontfaen. Zij is ten onrechte aangezien voor de ketterin Bloemaerdinne; zie Paul Frédéricq. Zij is de dichteres van de hemelse minne, ‘de troubadour der geestelijke minne’: Bi wilen lief, bi wilen leet, Bi wilen verre, bi wilen gereet, 2) Die dit met trouwen 3) van minnen versteet, Dat is jubileren: 4) Hoe minne verslaet Ende ommevaet 5) In één hanteren. 6) De Brieven, 1908-'12, uitgegeven door Dr. J. v. Mierlo S.J.; de Werken door J.F.J. Heremans, C.J.K. Ledeganck, J. Vercoullie en K. Ruelens, in 3 delen, 1875-1905; de Liederen door Johanna Snellen, 1907 en in 1931 diplomatisch door Van Mierlo. Deze betoogt, dat Hadewych aan 't hoofd stond van een bagijnenbeweging te Nijvel. In 1938 kwam er in het Pantheon een bloemlezing van Hadewych met inleiding van H.G. 't Hooft. Studie van M.H. v.d. Zeyde over Hadewych, 1934; deze gaf ook haar Brieven uit met een nieuw Ned. overzetting er naast, 1936. Ook Joh. Snellen bezorgde een bloemlezing, uit poëzie en proza, 1932. De Visioenen uitgegeven door J. v. Mierlo, 1924 (Leuven). [haechspel] haechspel, zie haagspel. [Laurens van Haecht] Haecht, Laurens van -, schreef een bundel L. emblemata, Mikrokosmos, 1579, letterlijk vertaald als De Cleyn Werelt door Jan Moerman of Jan van der Kiele, 1584; bewerkt door Vondel in 1613 als Den Gulden Winckel. zie emblemata. [Willem van Haecht] Haecht, Willem van -, 1558 factor der Violieren te Antwerpen, dichtte een spel van Apollo en Pan, dat in 1561 werd vertoond vóór het begin van het Landjuweel. Het was een toepasselijk stuk: de scheidsrechters werden herinnerd aan Midas, die oordelen moest tussen de zang van Apollo en van Pan. Deze dichter gaf 1579 de CL Psalmen Davids uit, verder een Spel van de Bekeeringe Pauli en 1578 De vijf claechliederen Jeremie. Van hem zijn twee liederen opgenomen in 't Geuzenliedboek. Hij was de ziel van 't grote Landjuweel van Antwerpen in 1561; de zinnespelen en {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} andere dichtwerken verschenen in 1562 met een voorrede van hem. Zijn eigen Spel van Sinnen op dwerck der Apostelen werd 1564 in de ban geslagen; hij week uit naar Aken en vandaar naar Noord-Nederland en stierf ± 1600. Zijn psalmberijming bleef tot 1688 bij de Luthersen in gebruik; toen kwam de bundel van Jan van Duisburg. [Herman Haeck] Haeck, Herman -, S.J., geb. 1888 te Mechelen, prozaschrijver. [haeckspel] haeckspel, zie haagspel. [Haec libertatis ergo] Haec libertatis ergo (L. = dit is voor de vrijheid), devies op de Leidse noodmunt tijdens het beleg van 1574. Titel van een hekeldicht van Vondel, 1630, daaraan ontleend. Gericht tegen de dwang der Calvinistische predikanten, vooral tegen Smout en Kloppenburgh: Geen paep, geen stokebrant, Magh hier den wervel draeyen. De toghtschuyt leydt gereed Voor all' die oproer kraeyen. Vondel laat de Hollandse Leeuw sprekend optreden: Sijn munt roept dat hy heeft Voor 't Vaderland gevochten, En niet sijn tuyn alleen voor Bogerman gevlochten, Voor Wael of Vlaming, die 's lands ingeboren terght. [Benedictus van Haeften] Haeften, Benedictus van -, 1588-1648, uit Utrecht, 1616 proost van Afflighem, dichter van Den Lusthof der Christelijcke Leeringhe, Antwerpen 1622, R.K. liedjes, om de ketterse liederen te bestrijden. [Haegaenveld] Haegaenveld, zie Samuel van Hoogstraten. [Haegse Mercurius] Haegse Mercurius, 1699, tijdschrift met schandaaltjes over bepaalde personen, in de geest van de latere geschriften van Weyerman, uitgegeven door Mr. Hendrik Doedijns; herdrukt 1736. [E.J. d'Haene] Haene, E.J. d' -, 1808-'82, uit Kortrijk, pastoor, Vlaams dichter. [Huibrecht Haenen] Haenen, Huibrecht -, geboren te Hasselt in 1908. Melancholische natuurdichter. [Haen Kalkoen] Haen Kalkoen, spotnaam van Ds. Trigland te Amsterdam, wegens zijn al te blozende kleur en zijn geestelijke hoogmoed. zie Haantje. [Lofkrans van de Stadt Haerlem] Haerlem, Lofkrans van de Stadt -, gedicht van Langendijk, 1720. [Haerlemsche Somer-Bloempjes] Haerlemsche Somer-Bloempjes, liedboek, 2 delen, 1646. Gevolgd door de H. Meybloempjes, 1649 en de Haerlemsche Winter-Bloempjes, 1645-'51. Daarnaast Sparens Vreughden-Bron, 2 delen, 1646. En later Het Haerlems Minne-Duyfje, 1671. Het Haerlems Oudt Liedt-boeck beleefde zijn 27ste druk in 1716. Dan was er ook nog Het Haerlems Leeuwerckje, 1672. [Frans de Haes] Haes, Frans de -, 1708-'61, zoon van Joan, vriend van Dirk Smits, bewonderaar van Poot, neef van L.W. v. Merken, uit Rotterdam, maakte Stichtelijke Gedichten, 1746, o.a. Op het Bekkeneel van D.R. Kamphuizen. Naar aanleiding van de aardbeving, die Lissabon verwoestte, dichtte hij Het verheerlijkte en vernederde Portugal, 1758. Lid van Natura et Arte, door hemzelf mee opgericht 1726. [J. de Haes] Haes, J. de -, geboren te Haacht in 1920. Dichter van ‘Aanhef’. Werkte mede aan Vormen en Podium. [Joan de Haes] Haes, Joan de -, 1685-1723, kleinzoon van Geeraert Brandt, beschreef het Leven van Geeraert Brandt, 1712; uitgegeven 1740. Koopman te Rotterdam. Dichter. Hij vertaalde ook het werk van Sidney, 1712. Hij roemt Vondel als de ‘grootmeester’ en hij komt krachtig op tegen de navolging van al wat Frans is: Zoo blijkt, dat alles Fransch in Nederland moet zijn, In Vrankrijk is alleen de gout- en zilvermijn... Poot gaf 1724 zijn gedichten uit. [Jacob Haesbaert] Haesbaert, Jacob -, zie Bruylofts Reffereyn. [Jan d'Haese] Haese, Jan d' -, geb. 1922 te Aalst in Vlaanderen; aristocratisch, klassiek dichter. Verzen. [Haesje Claesdochter] Haesje Claesdochter, zie C. [Haet en Nydt] Haet en Nydt, een van de Seven Hooft-Sonden van Ogier; ziedaar. De schoenmaker Teeuwen is lui en lasterlijk, hij brouwt allerlei ellende, haalt dieven in het huis van zijn buurman, doch vindt er zelf zijn dood bij. [Hagar] Hagar, gedicht van Da Costa, 1847; schildering van Hagar en haar zoon Ismael, stamvader der Arabieren; de geschiedenis der Arabieren en van Mohammed, van de Kruistochten; strijd tussen Christendom en Islam. Het grote dichtwerk verscheen in de bundel van Kruseman, Bijbelsche Vrouwen; zie daar. Opnieuw uitgegeven door J.H. v.d. Bosch. [J. v.d. Hage] Hage, J. v.d. -, ps. van Oltmans. [Eliza van Hagendoren] Hagendoren, Eliza van -, geboren in 1904, uit Gembloers. Schreef voor de jeugd, hoofdzakelijk dierenverhaaltjes. [hagespel] hagespel, zie haagspel. [Steven van der Haghen] Haghen, Steven van der -, 1563-1624, uit Amersfoort, trok 1599 als admiraal van 3 schepen naar Indië; voer 1602 voor de V.O.C. met 13 schepen uit, kwam 1606 met rijke lading terug. Voer weer uit in 1613, kwam 1620 terug. Vestigde zich te Utrecht; begraven in de Jacobikerk. Heel wat van zijn reisverhalen is overgebleven. Uitgegeven door Tiele; verder in de Opkomst van De Jonge. [hagiograaf] hagiograaf = beschrijver van 't leven van {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} heiligen, zoals Thomas van Cantimpré. Over de zeer talrijke hagiografieën zie heiligenlevens. [Hagiosimander] Hagiosimander (alarmtoestel der Grieken in de oorlog tegen de Turken om hun vrijheid), ps. van Broens. [Dr. Alfred A. Haighton] Haighton, Dr. Alfred A. -, 1897-1943, sedert 1939 de nationaal-socialistische redacteur van De Nieuwe Gids. [Elise Haighton] Haighton, Elise -, 1841-1911, uit Amsterdam, gouvernante; schreef onder ps. Brunehilde en Hroswitha. Zij was een van de leerlingen van Dr. Willem Doorenbos en gaf in 1872-'75 diens Voorlezingen over Geschiedenis uit in 4 delen. [Paul Haiman] Haiman, Paul -, ps. van L.C.W. Laugs, geb. in 1913 in Ohé en Laak, secretaris van de redactie van 't Limburgse maandblad Zuidenwind en redacteur van Roeping. Dichter. [Haimonskinderen] Haimonskinderen, de 4 zonen van graaf Haimon of Haymijn van Dordogne; zie Heemskinderen. [Hainbund] Hainbund, d.i. Woudbond, nl. voor de dichters der natuur, verbond van dichters als Hölty, J.H. Voss en Johann Martin Miller, allen volgelingen en vereerders van Klopstock, en dus van godsdienst, deugd en gevoel. Gesticht te Göttingen 1772. Stonden onder Engelse invloed; oefenden op hun beurt weer grote invloed op de Ned. letteren. Millers roman Siegwart, eine Klostergeschichte, in brieven, dagboeken en verzen, 1777, maakte de diepste indruk op Rhijnvis Feith. Ook Van Alphen stond onder invloed der D. dichters. [Joost Hiddes Halbertsma] Halbertsma, Joost Hiddes -, 1789-1869, en zijn broer Dr. Eeltje, 1797-1858, uit Grouw, gaven in 1822 in de vorm van een almanak de Lapekoer fen Gabe Skroar uit, d.i. de Lappekorf van Gabe de snijder, rijmpjes en vertellingen; Rimen en Teltsjes heette het boek later, vermeerderd. Joost werd 1813 leraar bij de Doopsgezinden te Bolsward; hij wijdde 1823 het beeld van Gijsbert Japiks in. Eeltje was dokter te Grouw; Joost stond te Deventer van 1822-'56. Proefschrift van P.A. Jongsma over Dr. J. Halbertsma, 1933; Herm. Hylkema schreef over hem een studie in 1919. Proefschrift in 't Fries over Eeltje van G. Dijkstra, 1946. Over Eeltje ook reeds een gedenkschrift van J. Hepkema, 1898. [Arnoud van Halen] Halen, Arnoud van -, † 1732, schilder en dichter; bracht een kabinet bijeen van door hem zelf geschilderde portretten van geleerden en dichters; Lambert Bidloo bezong en beschreef het als Panpoëticon Batavum, 1720, ‘schatkist met 200 Duytse Digters’. Later nog sterk uitgebreid door M. de Roode; zie daar. [Heer Halewijn] Halewijn, Heer -, Mnl. ballade van een ridder, die meisjes meevoert en doodt; 15e eeuw. Heer Halewijn sanc een liedekijn, Al wie dat hoorde wou bi hem sijn. Totdat hij zelf door een koningsdochter gedood wordt: En eer sijn kleet getogen was, Sijn hooft al voor sijn voeten lach. Met dat hoofd keert zij zegevierend terug: En toen si aen haer vaders poorte quam, Si stac den horen als een man. Pas opgetekend door Willems van een los blaadje, als volksliedje gedrukt. In nieuw Nederlands oververteld door Joh. Vorrink. Gezongen door Dils. [halfrijm] halfrijm of assonantie, bv. Het waren twee conincskinderen, Si hadden malcander so lief, si conden bi malcander niet comen, het water was veel te diep. [Mr. J.N. van Hall] Hall, Mr. J.N. van -, 1840-1918, letterkundige, zond Iris aan Jacques Perk terug; zie Fortunio; maar hij gaf in 1894 een bloemlezing uit: Dichters van dezen tijd, waardoor de mannen van Tachtig algemeen bekend werden; bezorgde 10 drukken; daarna prof. Prinsen; in 1939 kwam de 13e druk van J. Greshoff, doch zo dat er van de oude opzet niet veel meer over is. Zie echter Binnendijk. Op Van Halls voorstel op 't Letterk. Congres te Leuven 1869 werd het Toneelverbond opgericht; hij werd er secretaris van en 1870-'78 redacteur van het ts. Het Ned. Tooneel. Van 1883-1916 was hij redacteur v.d. Gids. Hij was ambtenaar ter secretarie; 1895-1907 wethouder van onderwijs te Amsterdam. Was reeds in 1868 begonnen met XX kleine liederen. Vertaalde 1876 De Viool van Cremona van François Coppée; gaf met C.N. Wijbrands Tooneelstudiën uit. [Mr. Maurits Cornelis van Hall] Hall, Mr. Maurits Cornelis van -, 1768-1858, zoon van de substituut-drossaard van Vianen, moest voor de Pruisen vluchten 1787. Advocaat in Amsterdam, lid van het Kezengezelschap Concordia et Libertate. In 1795 procureur der gemeente, d.i. hoofdschout, 1798 afgezet om zijn gematigdheid; lid en voorzitter van het Wetgevend Lichaam, tot 1803 in Den Haag, vriend van Wolff en Deken, Loots, Helmers, Bilderdijk en Feith. Napoleon dienen wilde hij niet en hij bedankte in 1815 ook nog voor 't lidmaatschap der Eerste Kamer. Maar met de jaren werd de republikein conservatief. Hij werd voorzitter v.d. rechtbank te Amsterdam; in 1842 nam hij het lidmaatschap der Eerste Kamer aan. Onder zijn talrijke geschriften een Verhan- {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} deling over het Hekeldicht. Verder lijkdichten op Nieuwland 1794; op Wolff en Deken, 1805, op Helmers 1814, op Cornelis Loots, 1834; lijkredenen voor B. Klijn, 1822; J. Kantelaar, 1829; R. Feith, 1825. Dan is er nog een afscheidsdicht In de laatste vergadering van de Eerste Kamer, 20 Dec. 1848. En een hulde Aan David Jacob van Lennep bij zijn 50-jarig hoogleraarsambt, 1849. In 1850 gaf hij de Levensbeschrijving van Kinker uit. Zijn eigen gedichten hebben niet veel betekenis. Bekend werd De Gevallen Eik, treurdicht in 1810; zie Vrijheidspoëzie. Van meer betekenis zijn twee letterkundige klassieke romans, over Plinius Secundus, 1808 en Valerius Messala Corvinus, 1813. H.J. Koenen gaf zijn Levensbericht. Zie ook Frank van Arkel. Hij was de vader van Floris Adriaan, de bekende minister. Proefschrift over Van Hall als letterkundige door Emile Cohen, 1928. [E. van der Hallen] Hallen, E. van der -, geb. te Lier 1898, journalist, Vlaams schrijver van verhalen en over schilderkunst; † 1948. [Oskar van der Hallen] Hallen, Oskar van der -, geb. 1904, Vlaams schrijver. [François Halma] Halma, François -, 1653-1722, levensbeschrijver van Rotgans, drukker en uitgever te Utrecht, zelf ook dichter. Dankbaar vermeldt hij zijn bezoeken op Kromwijk, het buiten van zijn vereerde vriend Rotgans, de gastheer, die de wijn niet spaarde, als Ds. Moonen en andere dichtvrienden er waren. Bij Rotgans' dood in 1710 dichtte hij Rouklagten en in 1715 gaf hij, inmiddels naar Leeuwarden verhuisd, diens gezamenlijke werken uit. Daar verschenen ook zijn eigen Bijbelsche Mengelzangen, 1718. Ook stelde hij er zijn woordenboeken samen. Hij dichtte een Zang op de Vrede van Utrecht, 1713. [Mr. A. van Halmael] Halmael, Mr. A. van -, 1788-1850, auditeur-militair te Leeuwarden en Amsterdam; schreef 1817 Gerard van Velzen, treurspel; Reinier en Willem v. Oldenbarnevelt, 1825, mede een treurspel; 1830 Ats Bonninga, treurspel; Ter Nagedachtenis van Van Speyk, 1831; Mathilde en Struensee, 1837; Bijdrage tot de Gesch. v.h. Toneel, 1840; De Twist om Bolsward, 1841, historiespel ‘in den trant van Shakespeare.’ Chauvinisme is er in zijn blijspel Henri Picard of de Ned. Zanger te Parijs, 1846. [Hendrik van Halmael] Halmael, Hendrik van -, 1654-vóór 1720, toneeldichter te Amsterdam meest van kluchten en blijspelen; Als men 't niet verwagt of de Gewaande Prins, 1713, onder ps. Purgat et Ornat. Maar ook van het treurspel Hoop en Vrees of Roemruchtige Overtocht van Willem III, 1709. Hij bewerkte Mostellaria van Plautus als De herstelde Zoon, 1711; Trinumnus als De edelmoedige vrienden; Adelphi van Terentius als D'ongelijke Broeders, 1709. Zijn blijspel De gestrafte Pasquyn, 1713, voert een Sp. Brabander ten tonele. Hij staat onder invloed van Plautus, maar ook van Asselijn. Zo in zijn Geveinsde Kwaaker, blijspel geschreven na Jan Klaaz en opgevoerd, uitgegeven 1708; Schijnheilig of de Vermomde Bedrieger, 1708; Vervolg van de Geveinsde Kwaaker, 1708; De Bedrieger Erfgenaam bedrogen, 1714; hierin komen zelfs de namen Reinier Adriaensz., Saartje Jans en Jan Jasperse voor, regelrecht overgenomen uit Jan Klaaz. Verder nog De Fijne bedriegerijen ontdekt, 1713, en De Prins van Platte Mary of de Schijnheilige Bedrieger, 1713. De stof is dezelfde, maar het talent van Asselijn ontbreekt. Dan is er nog een zinnespel van hem, Overdaad en Gierigheid. Stukken genoeg, maar het werk was er naar. Hein Halfmal, zei Langendijk. Als men 't niet verwagt was zijn 25ste toneelspel, gevolgd naar het Spaans. Maar in de voorrede zei Halmael: ‘wij zullen met vertaalingen ons niet meer vergrijpen,.... 't getal van onse eigen vindingen zal dit gebrek haast vervullen.’ De eigen vindingen kwamen telkens weer uit op een stuk met bedriegerijen. zie Crispyn. [Eene Halve Eeuw] Halve Eeuw, Eene -, verzamelwerk in 1898 uitgegeven bij de komst van Koningin Wilhelmina, 36 overzichten over de geschiedenis sedert 1848, ook over de letteren. Van het Nieuws v.d. Dag; onder redactie van Dr. P.H. Ritter. Domela Nieuwenhuis voegde er ongevraagd zijn Vergeten Hoofdstuk (over de arbeidersklasse) aan toe. Het overzicht over Letteren en Taal is van Dr. J. te Winkel. [Eene Halve-eeuws-wake] Halve-eeuws-wake, Eene -, gedicht van Potgieter, 1851, waarin de Hollandse Muze gericht houdt; zij geeft lauweren en cypressen aan Bredero en Vondel tot aan Bilderdijk en Staring, doch dan niet meer. [Salomon Herman Hamburger] Hamburger, Salomon Herman -, 1898-1946, uit Woerden, koopman, dagbladschrijver van Joodse afkomst, 1927 R.K. geworden. Schrijver onder ps. Herman de Man. Zijn roman Het Wassende water, 1927 bekroond door ‘Letterkunde’, 14e druk 1934, Roman van het boerenleven in Z. Holland bij Lek en IJsel. In 1924 verscheen Rijshout en Rozen; rijshout is nuttig, maar rozen zijn zonde. Nog eerder Weideweelde. Van 1932 is Maria en haar Timmerman. [Dr. A.G. van Hamel] Hamel, Dr. A.G. van -, 1842-1907, predikant bij de Waalse gemeente tot 1879, {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} hoogleraar in het F. te Groningen, de eerste in ons land. Redacteur van Los en Vast, 1880-'84; sedert 1887 van De Gids. Schreef de levens van Hamerling, Alph. Daudet en Busken Huet voor de Mannen van Beteekenis. Bestuurslid v.h. Toneelverbond. [Hendrick Hamel] Hamel, Hendrick -, 1630-'92, uit Gorkum, boekhouder aan boord van de Sperwer, die strandde op ‘'t Quel-paarts Eylant,’ 1653; de bemanning 13 jaar in slavernij op Korea; 8 man ontkwamen 1666; terug in 't vaderland 1668. Journael van Hamel nog in 't zelfde jaar gedrukt. [Mr. H.A.L. Hamelberg] Hamelberg, Mr. H.A.L. -, 1826-'96, ging 1855 naar Z. Afrika, 1857-'71 secretaris v.d. Volksraad van Oranje-Vrijstaat, daarna vertegenwoordiger in Europa. Dichter v.h. Volkslied. [Paul Hamelius] Hamelius, Paul -, 1868-1922, hoogleraar te Luik 1904, maakte door zijn geschriften de Vlaamse Beweging bekend onder de Walen. [IJsbrand van Hamelsveld] Hamelsveld, IJsbrand van -, 1743-1812, uit Utrecht, predikant, 1784 hoogleraar te Utrecht, 1787 als Patriot afgezet; 1796 lid der Nationale Vergadering, voorzitter; bij de Staatsgreep van 1798 gevangen, doch weldra ontslagen; verder ambteloos. Onder zijn zeer talrijke en omvangrijke werken: De zedelijke toestand der Nederl. Natie, 1791, een doorlopende aanklacht; overal ziet hij bederf en verval. Hij klaagde vooral over de verwaarlozing van opvoeding en onderwijs. [Thomas Hamerken, Hemerken] Hamerken, Hemerken, Thomas -, zie Th. à Kempis. [Jan Hammenecker] Hammenecker, Jan -, 1878-1932, Vlaams priester-dichter, de zanger van de Schelde. Ook prozaschrijver. [Mimi Hamminck-Schepel] Hamminck-Schepel, Mimi -, zie M. [Handel der Amoreusheyt] Handel der Amoreusheyt, zie A. [Kleine Dichterlijke Handschriften] Handschriften, Kleine Dichterlijke -, zie D. Ongeveer 100 dichters in de 20 jaarlijkse ‘schakeeringen.’ [Cornelis Hanekop] Hanekop, Cornelis -, 1577-1655, uit Breda, sedert 1616 predikant aldaar, vluchtte 1625 voor Spinola en werd predikant te Amsterdam. Daar trad hij op als een verdraagzaam man, zodat hij fel bestookt werd door Trigland en Smout en in 1627 zijn ontslag kreeg ‘om gezondheidsredenen’, maar burgemeesteren lieten hem zijn ‘gaadje’ behouden. Vondel nam het voor hem op in zijn Rommelpot. ['t Hanekot] Hanekot, 't -, spotnaam voor de Gereformeerde predikanten van Amsterdam in Vondels Rommelpot, 1627. Zie ook Haantje. [Hanna de Freule] Hanna de Freule, roman van Cremer, waarin voor 't eerst arbeiders tegen de werkgever optreden; de fabriek wordt vernield; 1873. Als uiting van meegevoel met het droevig lot der fabrieksarbeiders eerbiedwaardig; als roman mislukt. Voortzetting van de veel betere schets Fabriekskinderen, 1863. [Esbatement van Hanneken Leckertant] Hanneken Leckertant, Esbatement van -, de geschiedenis van een verwend kind, van Jan van den Berge, factor der Violieren, die er in 1541 op het haagspel van Diest de hoogste prijs mee behaalden. Uitgegeven in Trou moet blycken van Kalff, 1889; en door Joh. Vorrink in Nederlandsche Schrifturen. [Adriaan Hanneman] Hanneman, Adriaan -, 1601-'69, portretschilder in Den Haag; schilderde Huygens. [J. Hanou Jzn.] Hanou Jzn., J. -, 1810-'82, liet Krijgsherinneringen van een N. Holl. jager, uit het jaar 1831, na. Hij was de scheepsdokter van de Jan Hendrik, die in 1845 schipbreuk leed op de S. Paulusrots. Zijn dagverhaal stelde hij in handen van Bernard ter Haar, die het als bijlage bij zijn gedicht op de St. Paulusrots uitgaf. [A. Hans] Hans, A. -, 1882-1937, Vlaams journalist en letterkundige, feuilletons in 't Laatste Nieuws; schreef een buitengewoon groot aantal verhalen voor de jeugd. [D. Hans] Hans, D. -, 1882-1945, voorzitter van de Nederlandse Journalistenkring 1920-'37; oud-hoofdredacteur van De Avondpost. [Constant Jacob Hansen] Hansen, Constant Jacob -, 1833-1910, hoofdbibliothecaris van Antwerpen, leider van de ‘Aldietsche Beweging’, Vlaams romantisch dichter, geb. te Vlissingen, Deen van afkomst. Hij bracht in 1868 de vertelling van zijn vriend Klaus Groth uit Ditmarschen, Rothgeter meester Lamp un sin dochder, in verzen over. [Hanssop] Hanssop, d.i. Hans Soep, de Ned. grappenmaker op het toneel; zie Pantalone. Door zulk een ‘boertige parsonage’ werd Rodenburg op het toneel bespottelijk gemaakt. [Han van IJsland] Han van IJsland, ‘dramatisch tafereel’ van Van der Hoop, 1838, naar Victor Hugo's roman Han d'Islande van 1823. [Pieter Willem van Haps] Haps, Pieter Willem van -, toneeldichter. Sophonisba, treurspel 1698; keurt vertalingen af, wenst onze eigen grootste vernuften na te treden. Hij schreef 1694 het blijspel Huwelijk door list, waarin Liefdes Vossevel van Cats op het toneel gebracht werd. Van 1691 is De Mansmôer, een der eerste schoonmoeders op het toneel. Van 1700 Verliefde Brechje, kluchtspel tegen de ‘fijnen.’ [Jan van Harderwijk] Harderwijk, Jan van -, 1790-1858, uit Huizum, koffie- en theehandelaar te Rotterdam, een van de rijmelaars, waarmee Hecker afrekende in Quos Ego. [Hard Labeur] Hard Labeur, 1904, de naturalistische Vlaamse boerenroman van Reimond Steins. [Justus de Harduyn] Harduyn, Justus de -, 1582-1640, uit Gent, pastoor van Oudegem bij Dender- {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} monde, 1607; dichter van Goddelijcke wenschen, 1629, en van Goddelijcke Lofsangen, 1620; berijmer van psalmen. Schreef ook Den Val ende Op-stand van David, ‘met By-voegh van de seven Leed-tuygende Psalmen’, 1620. Voor zijn priesterwijding schreef hij sonnetten: De Weerlijcke Liefde tot Roosemond, naamloos verschenen in 1613. Over hem een studie van O. Dambre, 1926, die ook Koning David opnieuw in 't licht gaf, 1928. De weerliicke Liefden uitgegeven door Dr. Robert Foncke; ze bevatten ook een aantal vertaalde gedichten van Du Bellay en Belleau. De Goddelijcke Lofsangen zijn deels omdichtingen van de Weerliicke Liefden. [Adrianus Hardy] Hardy, Adrianus -, predikant te Waardenburg 1747-'56, verdedigde de poëzie en de rijmelaars in zijn Schets der Gepreze Dichtkunde, 1759. [Onno Zwier van Haren] Haren, Onno Zwier van -, 1713-'79, broer van Willem, studeerde te Franeker en te Utrecht, volgde zijn oom Duco in 1742 op als grietman van Weststellingwerf te Wolvega. Toen was hij al lid der S.G. en sedert 1739 lid van de R.v.S. In 1738 was hij getrouwd met Sara Aleida van Huls uit Delft; hij werd de vader van een groot gezin. Hij trad op als Oranjeman, was vriend van Willem IV en speelde een grote rol aan het hof van prinses-gouvernante Anna. Maar in 1760 werd hij door zijn politieke tegenstanders ten val gebracht: zijn eigen schoonzoons Van Sandick en Van Hogendorp beschuldigden hem van onzedelijke handelingen; hij erkende schuld in een geschrift, dat hij later in een 4-tal deductiën herriep. Maar de Hertog van Brunswijk en zijn aanhang sloten hem uit van de S.G. en zijn staatkundige loopbaan was voorgoed uit. Hij woonde voortaan des zomers op Lindenoord te Wolvega en des winters te Leeuwarden, zich wijdende aan de dichtkunst. Zijn treurspel Agon, Sultan van Bantam, zag 1769 het licht; hij was de eerste, die een stuk Indisch leven op het toneel bracht. In 1769 verscheen ook Aan 't Vaderland in 20 lierzangen, over de daden der Geuzen, over Oranje in het verleden en Oranje in het heden, over de grote dagen der Nederlanders; eindigend met de komst van Willem IV te Amsterdam. Verder dan deze 20 zangen kwam de dichter niet wegens een moordaanslag, op hem gepleegd buiten Wolvega. De Letteroefeningen vonden, dat rijm en maat ‘volstrekt zijne zaak’ niet waren. Toch was het een eerste poging, om twee eeuwen van vaderlands verleden als één geheel dichterlijk te overzien. Al stond Van Haren buiten de Dichtgenootschappen, hij werkte telkens zijn groot werk weer om; vier maal gaf hij het gewijzigd voor eigen rekening uit, het laatst in 1776 onder de titel De Geuzen, zie daar. Onderwijl had hij zang X bewerkt als Het Leven van Joannes Camphuys, 1772. Van 1773 is zijn treurspel Willem de Eerste, in 3 bedrijven in alexandrijnen, een nieuwe poging om de gunst van Willem V te winnen. Dan kwam in 1775 het prozawerk Japan met betrekking tot de Hollandsche Natie en in 1779 de Proeve van eene Nationaal zedelijke Leerrede ter herdenking van de Unie van Utrecht. Dit werk op voorbeeld van Ds. Engelberts; zie daar. Het is een doorlopende verheerlijking van de Nederlandse natie. Bovendien maakte Van Haren nog een gelegenheidsstuk ter ere van de Unie van Utrecht: Pietje en Agnietje of De Doos van Pandora, Dan schreef hij nog 10 lierzangen. Alles te zamen een dichter, die in de tijd van inzinking de eer van het Ned. volk trachtte hoog te houden. Maar hij stierf vergeten en onbetreurd te Wolvega. Hij was in 1748 afgevaardigde geweest bij de Vrede van Aken; hij had zijn oude glorie niet kunnen missen en was 1761 weer in de Staten-Generaal verschenen tegen de afspraak. Daarmee begon zijn ellende. De stukken betreffende het rechtsgeding, 1761-'62, in folio uitgegeven, bevatten de deducties van Van Haren, de verdediging van Van Sandick en Van Hogendorp; samen 40 geschriften. Reeds in 1761 verscheen van L.P. van Ganzenoort de Extra-ordinaire Letter-courant, dat is: Zonderlinge naamlijst van schriften, raakende de zaak O.Z. v. Haaren. Een onpartijdig verslag komt voor in de Ned. Jaarboeken van 1762. Het gehele geval wordt behandeld in Tijdwinst van Lucas Trip; zie daar. Van Vloten verzamelde Onno's prozaschriften, gaf een studie uit over de beide broers en verdedigde Onno, 1874. Ook J. Halbertsma had zich in 1829 en '40 met de zaak bezig gehouden. Dan Beets in zijn Verpoozingen. Nu stelde Busken Huet een onderzoek in naar de beschuldigingen en hij kwam tot de slotsom: geen onpartijdig rechter kan Onno Zwier geheel en al vrijspreken, 1875. Daarop volgden de Hareniana van Moltzer, 1876, en een studie van Dr. H.J. Polak; in 1907 schreef Koopmans zijn artikel in De Beweging. De geschiedenis werd opnieuw behandeld in Een Vergeten Proces van L. Engelberts, 1925. En weer door E. du Perron, Schandaal in Holland, 1939. In 1943 verscheen het proefschrift van Dr. A. Starkenburg over De Geuzen. Onno zelf schreef een hekeldicht: Mijn {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} gepasseerd leven. Van Willem V heet het daar: De moeder werd naar 't graf gedragen, De zoon deed, of hij mij niet kend'! En van zijn verwanten: Daarop maakt elk een reverentie, Neemt afscheid van mijne Excellentie. Het lot vervolgde Van Haren tot het einde; in 1776 verbrandde zijn buiten te Wolvega met zijn kostbare boekerij. [Willem van Haren] Haren, Willem van -, 1710-'68, uit een Z. Ned. adellijk geslacht, sedert de Geuzentijd in Friesland gevestigd, zoon van de grietman van 't Bildt, als kind speelnoot van prins Willem IV, student te Franeker en te Groningen, op 18jarige leeftijd zelf grietman, zetelend te Sint-Anna-Parochie. Hij trouwde 1737 met Marianne Charles, kamerjuffer van prinses Anna, elf jaar ouder dan hij. Maar toen had hij al een vrouw in onwettig huwelijk, de dochter van een hellebaardier, die nu verstoten werd, maar die hij met haar familie moest onderhouden. Als dichter trad Willem op met een epos over Friso, koning der Gangariden en Prasiaten, dat in 1741 verscheen. Als lid der S.G. voor Friesland woonde hij 1740-'47 in Den Haag. Daar dichtte hij zijn lierzang Leonidas uit verontwaardiging over de slappe houding der Republiek bij 't begin van de Oostenrijkse Successie-Oorlog; 1742. Ondanks zijn voorname betrekkingen raakte hij in schulden, ook al door de eisen van de eerste vrouw; brand vernielde zijn boekerij; hij werd van oneerlijkheid beschuldigd als ontvanger-generaal van Friesland. Een nieuw huwelijk, met Mw. Natalis uit Luik, kostte hem de gunst van de Prinses-Gouvernante, 1758. Friso moest een nationaal Fries heldendicht worden en meteen zou het werk een spiegel zijn voor de bedorven, hebzuchtige, onrechtvaardige regenten van zijn tijd. Zo is Friso niet alleen het reisverhaal van de held, uit Indië over Perzië en Rome naar Friesland, maar het is tevens een handboek voor regeerders en onderdanen. Het slot van het gedicht is een vizioen van het herstel van de macht van Oranje. Het werk heeft veel goeds, doch de dichter was vrijwel altijd gewoon geweest, Frans te spreken; zo verzocht hij Balthazar Huydecoper zijn werk na te gaan; voor ons heeft het alleen historische waarde. Na de Vrede van Aken was Van Haren ambassadeur te Brussel geworden; daar werkte hij onder leiding van ‘kunstrechters’ van 1754-'58 aan een nieuwe uitgave van zijn hoofdwerk, die geen verbetering is. Hij had intussen nog andere gedichten geschreven, o.a. een jubelzang Op de Verheffing van Willem IV, 1747. Op aandrang van de griffier Fagel berijmde hij enkele Psalmen. Hij raakte hoe langer hoe meer in moeilijkheden, ja zelfs in behoeftige omstandigheden: Nu vlood de slaap reeds in den vroegen morgen Jaa, somtijds had de nagt voor hem geheel geen rust. Deze regels zijn uit zijn ode Het Menschelijk Leven, 1760, zijn laatste en zijn beste werk, een weemoedige lierzang, alsof de dichter toen reeds afscheid nam van zijn eigen leven. Hij nam in zijn radeloosheid vergif in op zijn buiten Henkenshage te Sint-Oedenrode; de S.G. lieten hem op 's Lands kosten begraven. Hij was ook Gedeputeerde te Velde geweest en was b.v. aanwezig bij 't beleg van Bergen-op-Zoom 1747. Van Vloten gaf de volledige werken van de beide Van Harens uit. Naar aanleiding van Leonidas kwam een hele reeks van lof en blaam; alles te zamen uitgegeven in één Verzameling van Gedichten van, voor en tegen Jr. W. v. Haren; 130 stuks in 7 banden, 1741-'45. De eerste uitgever van de volledige werken der Van Harens was Jeronimo de Vries, in 6 delen, 1824, opgedragen aan zijn broer Abraham. Van Vloten beschreef het Leven en Werken van de beide Van Harens. J.H. Halbertsma gaf in 1829 Het geslacht der Van Harens uit. In 1922 verscheen een studie over Friso van H.J.L. van Haselen. [Hareniana] Hareniana, Brieven van W. en O.Z. v. Haren, uitgegeven door H.E. Moltzer, 1876. Ze waren gericht aan G.D. Heerkens te Groningen. [Haringlied] Haringlied, zie Spandaw. [Harlekijn] Harlekijn, zie Pantalone; ook Buysero. Treedt vaak als de grappige knecht op in de kluchten der 17e en 18e eeuw. [De nieuwe Harleveensche Doedel-sack] Harleveensche Doedel-sack, De nieuwe -, ‘kweelende boere-deunen, minne-klagten, harders-zangen’, liedboekje van K. v. Regten, 1721. (Harleveen = Aarlanderveen.) [Hein Harm] Harm, Hein -, pseud. van Maurits de Praetere. [Harmen Sytstra] Harmen Sytstra, zie S. [Tonis Harmansz.] Harmansz., Tonis - van Wervershoef, vroom R.K. dichter, 2e helft der 16e eeuw. Zijn toon is zacht; hij bidt voor zijn tegenstanders. Maar ook bij hem scherpe aanvallen op de nieuwe leer, vooral in zijn Echodichten: Wat sijnt dan voer lieden, trotsich en vermeten? {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} Valsche propheten. Wat hebben sy onder hun schaepscleet ghedolven? Grijpende wolven. Het liedboek gedrukt 1600 als Een suyverlick Boecxken, met geestelijke liederen; daarin ook de geestelijke romance van Des Soudaens Dochterkijn. [Harmodius Friso] Harmodius Friso, pseudoniem van P. Vreede als schrijver van een dramatisch pamflet tegen Willem V: De Bloedraad of de gevloekte Zaamensweering op 't Loo, 1786. [Harpoen] Harpoen, hekeldicht van Vondel, 1630, tegen de heerszuchtige predikanten. Tegenover Wolfaerd, de Calvinistische dwingeland, wordt de vredelievende Godefried gesteld. Opgedragen aan ‘Jonkheer Landeslot, heer van Vryburgh’; 1631, d.i. aan de wettige Overheid. [Koning-Davids Harpzangen] Harpzangen, Koning-Davids -, de psalmvertaling van Vondel, 1657, met overstelpende rijkdom van maat en rijm en strofen-bouw. Opgedragen aan koningin Christina van Zweden. [Pieter Jacob Harrebomee] Harrebomee, Pieter Jacob -, geb. 1809 te Heemstede, schoolhoofd te Utrecht; † 1880. Spreekwoordenboek. [Harten Zeven] Harten Zeven, bundel verzen van zeven dichters uit het N. van 't land: Marja, Ale Brouwer, Eddy Evenhuis, A. v. Pelt, Hendrik de Vries, Koos Schuur en Albert Redeker, 1945. [Dr. A.H. de Hartog] Hartog, Dr. A.H. de -, 1869-1938, hoogleraar in de wijsbegeerte van de godsdienst te Amsterdam. Onder zijn talrijke werken in 1915 Uren met Jacob Böhme; zie daar. [Henri Hartog] Hartog, Henri -, 1869-1904, schrijver van Sjofelen, een bundel schetsen, uitgegeven met een voorrede van Lodewijk van Deyssel, in naturalistisch proza. Onderwijzer te Schiedam. Zijn geschrift Een eigenwijs schrijfster is gericht tegen Anna de Savornin Lohman en verdedigt het impressionisme van Van Deyssel. [Dr. Jan Hartog] Hartog, Dr. Jan -, 1829-1904, uit Westzaan, Doopsgezind predikant, 1854 te Zaandam, 1871 te Utrecht. De Spectatoriale Geschriften van 1741-1800, bekroond antwoord op een prijsvraag, 1872. De patriotten en Oranje van 1747-'87, 1882. [Jan de Hartog] Hartog, Jan de -, geb. 1914, schrijver van toneel- en filmwerk, novellen, detectiveromans en van de roman over de zeeslepers, Hollands glorie, 1940. Gods Geuzen, roman, 1947, over het Heilsleger in Indië. Schreef ook onder ps. F.R. Eckmar. [Herman Harts] Harts, Herman -, 1625-'85, uit Aarschot, deken aldaar. Gaf Het gheestelycke Bieken uit, liedboekje, 1674. [Anthony Hartsen] Hartsen, Anthony -, 1719-'82, koopman te Amsterdam, Doopsgezind dichter, lid van Oefening beschaaft de kunsten, vertaalde het D. blijspel De Adelijke Landman van Nesselrode, 1779. Als lid van Laus Deo gaf hij 1779 zijn vertaalde Tooneelpoëzy uit. [Hartspieghel] Hartspieghel, het uitvoerigst gedicht van H.L. Spieghel, tegenhanger van de Zedekunst van Coornhert; ingedeeld naar de Muzen in 9 boeken, waarvan 7 voltooid werden. Opwekking tot deugd, niet op Christelijke grondslag, doch door op stoïcijnse wijze te streven naar zelfkennis. Dit verhinderde niet dat het boek kerkelijk goedgekeurd werd; de Leuvense hoogleraren begrepen de al te kernachtige tekst niet en hadden dus geen bezwaar. De uitgave kwam 2 jaar na Spieghels dood met op de titel een tekening van Corn. van Haarlem, Arion op de dolfijn, en een versje met toespeling op Spieghels zinspreuk: In 't midden van de zee, en schrylings op een vis, Daer 't naeste schip ten vyand, gheen lyfberging is, Gherust en heel vernoecht, vrolyck te zingen meugen, Die moet vast van ghemoed, in God, in deughd verheuge. Nieuwe uitgave van 't eerste gedeelte door A.C. de Jong, 1930. Zie ook Hertspiegel. [Elisabeth Johanna Hasebroek] Hasebroek, Elisabeth Johanna -, 1811-'87, zuster van de volgende, de Editha in de Pastorie van Heilo van Jonathan, schrijfster van sentimentele romans: Te laat, 1838; Elize, 1839. Van haar De Vrouwen der Hervorming, 1859. [Johannes Petrus Hasebroek] Hasebroek, Johannes Petrus -, 1812-'96, zoon van een apotheker te Leiden, kleinzoon van Kleyn; trok uit met de Leidse studenten, romantisch dichter. Zijn eerste gedicht was Bilderdijks dood, 1833. Hij vertaalde gedichten van Thomas Moore, 1836; van 1837 is zijn eerste bundel Poëzy. De Tiendaagse Veldtocht had hij meegemaakt met Gewin, Van der Linde, de beide Veders, Heije. Kneppelhout, Beynen en Beets behoorden met hem tot de in 1833 opgerichte studentenrederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid, opgericht als daad van verzet tegen Prof. Siegenbeek. Zo werd 1836-'43 de pastorie van Heilo de verzamelplaats van een letterkundige kring. Gastvrouw was zijn zuster Betsy; gasten waren Beets in de eerste plaats, maar ook Potgieter en Bakhuizen, Van Lennep en Willem de Clercq, Gewin, Kneppelhout en Brill, Geertruida Toussaint, Beijnen, Koenen, Da Costa en Hofdijk. Reeds in 1837 sprak hij van de ‘zwarte verbeelding van Byron,’ nog vóór Beets gewaagde van zijn zwarte tijd. Aan de sentimentaliteit heeft hij even goed zijn deel als Hildebrand; hij {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} geeft in zijn boek overpeinzingen en stemmingen weer. Dit boek was Waarheid en Droomen, schetsen verschenen onder ps. Jonathan; een van de werken, geschreven uit Kopiëerkunst des dagelijkschen levens. In zijn boek komen 12 typen voor, uit de lagere standen: Zeeuwse arbeider, Rotterdamse sleper, haringkoper enz. Zo ook bij Hildebrand, doch daar veel meer levend. Beiden staan onder invloed van Lamb en Dickens; Hasebroek heeft zelfs zijn schuilnaam Jonathan aan Lamb te danken. Een andere naam kreeg hij van Hecker in Quos Ego, 1844: ‘de waterlandsche kwezel.’ Als dichter gaf Hasebroek in 1859 zijn Windekelken uit en in 1864 de Nieuwe Winde-kelken, vroom en zachtzinnig. Hij bezorgde in 1861 de Kompleete dichtwerken van Da Costa. In 1890 kwam Een Dichter-Album, zie daar; een letterkundige studie over het vriendenalbum van zijn grootvader Kleyn. Hasebroek was van 1840-'49 predikant te Breda, van 1849-'51 te Middelburg, daarna te Amsterdam; man van het Réveil. Studie over hem en Brieven van hem aan Potgieter en aan De Gids over 1836-'40 uitgegeven door J.H.J. Willems, 1939, die zijn proefschrift aan Hasebroek wijdde, over de jaren 1830-'40. [Dr. E.J. Haslinghuis] Haslinghuis, Dr. E.J. -, geb. te Rotterdam 1881, schreef 1912 zijn proefschrift over De Duivel in het Drama der M.E.; 1918 onderdirecteur v.h. Rijksbureau voor Monumentenzorg; 1923-'33 red. v.h. Gildeboek, orgaan voor R.K. kerkelijke kunst. [Dirk Haspels] Haspels, Dirk -, 1837-1903, en zijn broer [Jacob] Jacob, 1829-'98, Rotterdamse toneelspelers; zie Le Gras. [G.F. Haspels] Haspels, G.F. -, 1864-1916, predikant, schrijver van schetsen: Vreugden van Holland 1900, Onder den Brandaris enz. Redacteur van Onze Eeuw, tijdschrift door hem opgericht in 1900 met Blok, Chantepie de la Saussaye en Van der Wijck. Zijn David en Jonathan is een roman uit het zakenleven te Rotterdam. [C. Hasselaar] Hasselaar, C. -, ps. van Mw. Busken-Huet; zie daar. [Nicolaes Hasselaer] Hasselaer, Nicolaes -, de majoor die optrad, toen de Gomaristen een godsdienstoefening verstoorden van de Arminianen te Amsterdam, 1627. Leeft voort in De Rommelpot van 't Hanekot en in Vondels Amsteldams Wellekomst aan Frederik Hendrik, 1628. [Johannes Hasselman] Hasselman, Johannes -, 1815-'95, assist.-resident in Pandeglang, 1847; res. van Djokjakarta 1851, min. v. Koloniën 1867-'68; lid der Tweede Kamer 1869-'71; lid v.d. R.v.S. 1874-'80. Conservatief. Droeg aan Busken Huet een verslag op over de toestand van de drukpers in Indië en stelde hem daardoor in staat, naar Indië te gaan. zie Koorders. [L.F.J. Hassels] Hassels, L.F.J. -, 1824-'84, uit Rijnsburg, boekverkoper te Amsterdam, schreef als Slessah een navolging van de Schoolmeester: Mensch en Dier, 1859; gaf met Hofdijk De Keurgarve uit, 2 bundels om uit voor te dragen, 1870. [Andries Hendrik van Hasselt] Hasselt, Andries Hendrik van -, 1806-'74, uit Maastricht, Vlaams dichter. [Mr. Gerard van Hasselt] Hasselt, Mr. Gerard van -, 1751-1825, uit Arnhem, 1789 burgemeester aldaar, historieschrijver van Gelderland, lid der S.G., in 1795 afgezet; van 1803-'10 chartermeester van Gelderland; woonde daarna op Daalhuizen bij Velp. Geschiedschrijver. Schreef ook Over de Eerste Vad. Klugtspelen, 1780, en gaf Kiliaans Woordenboek uit, 1777. [Jan van Hasselt] Hasselt, Jan van -, pseud. van Lambrecht Lambrechts. [Mr. W.J.C. van Hasselt] Hasselt, Mr. W.J.C. van -, 1795-1864, rechter te Amsterdam, 1838-'45 mederedacteur van De Gids. [Jac. van Hattum] Hattum, Jac. van -, geb. 1900 te Wommels in Friesland, onderwijzer te Amsterdam, Ned. dichter. De Pothoojdplant, 1936. Bilzenkruid, 1939; Een Zomer, 1946. Met Den Brabander en Hoornik Drie op één perron. Van hun ook de roman Dancing El Dorado. [Jef Haugen] Haugen, Jef -, 1861-1941, dramaschrijver uit de school van Nestor de Tière, behandelt vooral sociale onderwerpen. [Delfien van Haute] Haute, Delfien van -, geb. 1866 te Ardooie, pastoor-dichter; Parcifal. Een der Twintig Vlaamse Koppen van Hugo Verriest. [Dr. Daniel Havart] Havart, Dr. Daniel -, ± 1650-na 1702, ging als dokter naar Indië, werd kassier der pakhuizen te Golconda. Vertaalde Den Persiaenschen Bogaerd, een verzameling Perzische geschiedenissen, ook wel toegeschreven aan Daniël Heinsius Jr., 1688. Ook schreef hij de geschiedenis van Coromandel. [Just Havelaar] Havelaar, Just -, 1880-1930, richtte in 1920 met Dirk Coster het ts. De Stem op. Zijn beginsel was, dat de kunst ethische waarde brengen moest: studies over Van Gogh, Rousseau en Van Deyssel, 1910-'12; Humanisme, 1920; Democratie, 1921, De Nieuwe Mensch, 1928. Streefde naar ‘nieuw humanisme.’ Hij was eerst schilder, sinds 1910 schrijver over letteren, schilder- en beeldhouwkunst. Sinds 1915 kunstbeoordelaar van de Groene Amsterdammer, sinds 1919 van Het Vaderland. [Max Havelaar] Havelaar, Max -, zie M. [Havenschenderij te Bergen in Noorwegen] Havenschenderij te Bergen in Noorwegen, {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} gedicht van Vondel tegen de Engelsen, die de Indische retourvloot aantastten op onzijdig gebied; de vloot door de Ruyter gered, 1665. [Jan Haverkamp] Haverkamp, Jan -, schreef het treurspel De Dood van Nero naar het F., 1709. Verder nog veel toneelwerk, gedichten, Bijbelpoëzij, 22 deeltjes geschiedenis van Europa en in 1753 nog 's Landts verijdelde hoope, de geschiedenis van Willem IV. Hij was lid van Constantia et Labore en deed mee aan de Poëten-Oorlog tegen de Haagse Apollo; zie daar. [P. Haverkorn van Rijsewijk] Haverkorn van Rijsewijk, P. -, gaf in 1882 in het licht De oude Rotterdamsche Schouwburg. [Willem Haverkorn Willemsz.] Haverkorn Willemsz., Willem -, 1753-1826, commissaris van de Amsterdamse schouwburg, schrijver van treurspelen, o.a. Robbert de Vries, 1778; Claudius Civilis, 1779; Aleid van Poelgeest, 1778. [F. Haverschmidt] Haverschmidt, F. -, 1835-'94, studeerde te Leiden onder Scholten en Kuenen, werd onder hun leiding modern predikant, ook door Huets Brieven over den Bijbel. Reeds als student school onder zijn vrolijke dwaasheden een droefgeestige aandoenlijkheid. Zijn vader was apotheker te Leeuwarden; zijn grootvader predikant te Dantumawoude; de triestigheid was erfelijk. Hij trachtte zich er van te verlossen, door de sentimentaliteit bespottelijk te maken in zijn gedichten; daarin treedt hij op als Piet Paaltjens. (Leidse studentenalmanak 1856-'59; gebundeld als Snikken en Grimlachjes, 1867.) Soms is de weemoed heel echt, zo als in de Drie Studentjes; ook in dit opzicht kwam hij overeen met De Schoolmeester. In 1859 werd Haverschmidt predikant, sedert 1864 te Schiedam. De zwaarmoedigheid bleef hem bij. In 1876 gaf hij nog een bundel novellen uit: Familie en Kennissen. In 1894 werd het leven hem te zwaar. Reeds in 1888 schreef hij aan Adrianus Arena, d.i. Adriaan van Wessem te Tiel: 't Gaat al voorbij. De dag zal komen, Janus, Dat het met u en mij Voorgoed gedaan is. Studie over Haverschmidt van Dyserinck, 1908. [Mr. Jac. Havius] Havius, Mr. Jac. -, 1637-'80, genoemd naar Jacob Cats, bij wie zijn ouders in dienst waren, droeg 1658 aan Elisabeth Cats zijn drama op: Zariades en Odates ofte geluckige Droomliefde, bewerkt naar een verhaal uit de Trou-ringh. [Joffer Havius] Havius, Joffer -, zie Cornelia Baars. [Haymijn] Haymijn, de vader der Vier Heemskinderen, zelf ook een van de hoofdpersonen in de Karelromans, vazal van koning Karel, doch met zijn vorst in strijd. [Cornelius Hazart] Hazart, Cornelius -, 1617-'88, van Oudenaarde, S.J., schreef een Kerkelijke Historie en meer dan 70 strijdschriften tegen Calvinisten en Jansenisten. [Joh. Hazeu] Hazeu, Joh. -, 1754-1835, boekdrukker, dichter van veel gezongen stichtelijke liederen, de Hazeuse Gezangen. [Firmin van Hecke] Hecke, Firmin van -, geb. 1884, Vlaams dichter. Zijn Gedichten verwierven 1925 de vijfjaarlijkse Staatsprijs. [Paul Gustaaf Hecke] Hecke, Paul Gustaaf -, pseud. John Meylander, geboren te Gent in 1887, criticus, essayist en toneelschrijver. Schreef verscheidene dichtbundels in het Frans. [Dr. Willem Hecker] Hecker, Dr. Willem -, 1817-1909, verzamelde als student te Groningen een letterkundige kring om zich heen: Goeverneur, Bennink Janssonius, Lesturgeon. Die kwam op tegen de rijmelarij en vooral ook tegen de romantiek van Beets en Hasebroek. Daartegen schreef Hecker twee vlugschriften op rijm: Hippokreen-ontzwaveling, 1838, en Quos ego! (Ik zal je!), 1844. In 1846 verscheen zijn uitgave van Hoofts Historiën. Toen in 1854 Van Lennep meende geestig te zijn met zijn Vermakelijke Vad. Gesch., trad Hecker op met een Strafdicht. Hij was sedert 1855 hoogleraar in de geschiedenis te Groningen; verontwaardigd riep hij uit: Dat dacht uw vader niet, toen hij van geestdrift gloeide En Hollands dal en duin weergalmen deed van 't lied.... Van Lennep antwoordde, dat hij graag zijn hulp aanbood, opdat de verzen van Hecker ‘in ronding en kracht nog zullen winnen’. Hecker vertaalde Hecuba van Euripides, 1841; Agamemnon, 1888 en Prometheus, 1890, van Aeschylus. [De Amsterdamsche Hecuba] Hecuba, De Amsterdamsche -, 1620, vertaling van Vondel van Troades, treurspel van Seneca. (Hecuba, koningin van Troje, in Amsterdam ten tonele gevoerd.) [Wilhelmus Heda] Heda, Wilhelmus -, proost van Arnhem, kanunnik van Utrecht, geschiedschrijver van de bisschoppen tot 1524, prijst David van Bourgondië als humanistische beschermer van kunsten en wetenschappen. Hij was geb. te Alphen a.d. Rijn en werd geheimschrijver van Maximiliaan; vervolgde de Kroniek van Beka; † te Antwerpen 1525. [Hedendaaghsche Mantel-eer] Hedendaaghsche Mantel-eer, 1636, hekeldichten van Jan Zoet tegen de macht van het geld: Is 't oneerlijk, broeds of mal, Moye Mantels dekken 't al. {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} [Hedensdaegse Venus en Minerva] Hedensdaegse Venus en Minerva, zie Jonctijs. [Alfons van Hee] Hee, Alfons van -, 1846-1903, pastoor van Moere, schrijver van humoristische vertellingen, volgeling van Gezelle; een der 20 Vlaamse Koppen van Verriest. [E.C. baron van Heeckeren van Waliën] Heeckeren van Waliën, E.C. baron van -, geb. 1894 te Breda, directeur van verzekeringsmaatschappijen, schrijver van blijspelen, onder ps. Ernst. [Jan van Heelu] Heelu, Jan van -, ook Jan van Leeuwe, de Brabantse dichter van de Slag van Woeronc, 1288, en waarschijnlijk ook van de Grimbergsche Oorlog. Hij leefde aan het hof van Jan I van Brabant; hij wordt door een afschrijver ‘broeder’ genoemd. Hij schreef ook de geschiedenis van Brabant van 1261-'88. Uit de school van Maerlant. Uitgegeven door Jan Frans Willems, 1836. H. van Wijn schreef: Letter- en geschiedk. aanteekeningen op de Rijmkronyk van Jan van Heelu, betreff. den slag van Woeringen in 1288. Uitgeg. d. Jonckbloet en Kroon. 1840. [Abraham Heems] Heems, Abraham -, wever te Haarlem ± 1725, dichter en toneelschrijver. Absalon of gestrafte Heerschzucht, treurspel. Verder Bijbelpoëzy. [Femina Heems] Heems, Femina -, 1724-'81, dochter van Abraham, Doopsgezind dichteres. Trouwde 1745 met Gerard Hugart. [Heemse] Heemse, zie Clara van Sytzama. [Jacob van Heemskerk] Heemskerk, Jacob van -, 1567-1607, voer 1596 voor de Amsterdamse regering uit met Jan Cornelisz. de Rijp, om de N. zeeweg naar Indië te vinden: de beroemde Tocht naar Nova Zembla, beschreven door Gerrit de Veer. Van hemzelf bleef een journael bewaard van zijn tocht van 1598-1600. In 1598 voer hij uit met Van Neck, werd 1599 vice-admiraal, zeilde van Jacatra naar Toeban, Grissee, Ambon en weer naar Bantam; 1600 in Nederland terug. Sneuvelde voor Gibraltar. Zijn tocht naar Nova Zembla bezongen door Tollens in de Overwintering; Bogaers behandelde zijn Tocht naar Gibraltar; H.A. Meijer vereerde hem in zijn groot romantisch dichtverhaal Heemskerk, zijn laatste gedicht. De slag bij Gibraltar werd verheerlijkt in een Triumphe-lied op de wijs van Ps. 68, in een Liedeken op de wijze van Maximiliaan de Bossu, en in nog een Victoryliet. D. Heinsius schreef een lijkdicht, Scriverius een grafdicht; Hooft dichtte een bijschrift bij de glasschilderij in de Zuiderkerk en maakte Heemskerks grafschrift in de Oude Kerk van Amsterdam: Heemskerck die dwers door 't ijs, en 't ijser dorste streven, Liet d'Eer aen 't landt, hier 't lijf voor Gibraltar het leven. En dan is er nog een gedicht op de kogel, die Heemskerk het leven nam en die in Velzen gebruikt werd, om mosterd mee te malen. (Varen en Vechten.) [Mr. Johan van Heemskerk] Heemskerk, Mr. Johan van -, 1597-1656, vriend van Verburgh en Brosterhuysen, 1640-'45 schepen van Amsterdam, daarna lid v.d. Hoge Raad te 's-Gravenhage. Schreef de eerste Ned. herdersroman, Batavische Arcadia, 1637. Maar een herdersroman, die tevens diende als les in de vaderlandse geschiedenis. Sidney's Arcadia bevat een reeks van avonturen; Astrée is vol van herders, rovers en tovenaars; bij Heemskerk is degelijke nationale wetenschap als een stevige lijst voor de minnekout. Deze vaak in de ‘hoge stijl’ van Lyly's Euphues. Heemskerk was de eerste, die onder de invloed kwam van de nieuw-klassieke Franse tragedie; hij vertaalde Corneille's Cid 1641. Omstreeks 1626 had hij Ars Amandi, de Minnekunst, van Ovidius naar 's lands gelegenheid verdietst. In 1622 verscheen zijn Minnekunst, minnebaet, mengeldichten; in 1625 zijn Minneplicht, ‘tentoongesteld in de vrijagie van Diana en Flandre’, uit Astrée. In de Batavische Arcadia bestreed hij de heksenvervolging. Hij is in onze letteren de voorname heer, die, evenals Huygens, Hooft en Cats, liefde gevoelt voor dichtkunst en proza en beide kunstvormen beoefende, doch die zijn naam niet gezet had onder zijn Mingedichten, omdat die geen ‘achtbaerheid bijsetten.’ Zonder naam gaf Heemskerk uit de roman van Den ongestadigen Hylas, ‘verduytst’ naar H. d'Urfé. Mr. Jac. Scheltema gaf in 1811 een Redevoering over Heemskerk uit. Van 1933 is het proefschrift van D.H. Smit. [Willem Jacobsz. van Heemskerk] Heemskerk, Willem Jacobsz. van -, 1613-'92, glasschrijver, lakenbereider en 1674 staalmeester te Leiden; vriend van Oudaen. Koning Konradijn, treurspel, 1649. Zijn treurspel Hebreeuwsche Heldinne, 1647, is ontleend aan het Aprocriefe boek Judith; met reien op Vondels voorbeeld. Triomflied op de Slag bij Duins, 1639. [De Vier Heemskinderen] Heemskinderen, De Vier -, d.i. de vier zonen van Haymijn, gezeten op het ros Beyaert, de hoofdpersonen in een van de Karelromans; het gedicht in Ned. vertaling is alleen in fragment over. zie Renout van Montalbaen. In de 15e eeuw bewerkt als volksboek; uitgegeven 1872 door Matthes. Met het volledige verhaal van Reinout, Ritsaert, Writsaert en Adelaert in hun strijd tegen Karel {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} de Grote, tot het Ros Beyaert verdronken wordt in de Maas bij Dinant. Nieuwe uitgave naar de druk van 1508 door G.S. Overdiep, 1931. Van het Volksboek zijn uitgaven bewaard van 1718 en 1767. Dan is er nog het grote volksboek Malegijs, de geschiedenis van de oom der Vier Heemskinderen, een tovenaar. [Van Heer Daniëlken] Heer Daniëlken, Van -, M.E. Ned. lied van Tannhäuser, die 7 jaar met Vrouw Venus verkeerde in de berg, en die vergiffenis van zonden zou verkrijgen, indien een dorre stok rozen zou voortbrengen. Troosteloos keert D. in de Venusberg terug en nu baat het niet meer, dat na drie dagen rozen aan de stok bloeien en de paus boden zendt om D. dit wonder te vertellen. Bewaard in het Antwerps Liedtboek. [Lucas de Heere] Heere, Lucas de -, 1534-'84, uit Gent, psalmdichter, 1565, op de wijzen van Marot. Van zijn vak was hij schilder; de leermeester van Karel van Mander, zelf leerling van Frans Floris. Zijn eerste bundel gedichten, ook van 1565, is Den Hof en Boomgaerd der Poësiën; daarin zijn minnedichten aan Eleonora Carboniers, dochter van de burgemeester van Vere. Opgedragen aan heer Adolf van Bourgondië. De Heere komt op voor zuiver Nederlands in zijn Renaissance-poëzie: oden, epigrammen, sonnetten in de trant van Marot. Daarnaast echter nog ouderwetse refereinen. De Heere was toen nog Katholiek; zijn 37 psalmen zijn kerkelijk goedgekeurd. Maar toen Alva in het land kwam, week hij naar Londen uit. Tot 1577 werkte hij als schilder in Engeland; toen keerde hij naar Gent terug, werd griffier der Rekenkamer en pensionaris van de Prins. Na de moord op Prins Willem week hij uit naar Parijs, waar hij is overleden. Hij was in Gent lid v.d. Kamer Jesus metter Balsembloeme. Tijdens zijn ballingschap, 1567-'77, schreef de Heere over Engeland. Deze Beschrijving der Britsche Eilanden werd naar het hs. uitgegeven door Dr. Th.M. Chotzen en Dr. A.M.E. Draak. Als anagram van zijn eigen naam koos hij Schade leer u. [F.W. van Heerikhuizen] Heerikhuizen, F.W. van -, geb. 1910 te Enschede, dichter. De nieuwe Elckerlyc, symbolisch spel, 1945; Verzen: De poort, 1941; In Afwachting, 1944; boek over Rilke, 1946; Overzicht v.d. Wereldletterkunde, 1947; Spiegel der eeuwen (Ndl. Lett.), 1949; Gestalte der tijden (de wereldletterkunde in hoofdtrekken); Ziel en gedachte (bloemlezing), 1951. zie Stille Opmars. [Pieter Heering] Heering, Pieter -, 1838-1921, geb. te Enkhuizen, predikant te Steenwijkerwold 1862-'69, in Indië 1869-'81, daarna in Den Haag. Gaf 1883 zijn Overijselsche Vertellingen uit. [Dr. Gerardus Nicolaas Heerkens] Heerkens, Dr. Gerardus Nicolaas -, 1726-1801, uit Kleinemeer (bij Sappemeer), waar hij zich aan de wetenschap en de letteren wijdde, Ned. en L. gedichten maakte en een pennestrijd voerde met de Groninger dichter Lucas Trip. [Het Heerlick bewijs van des Menschen ellende] Heerlick bewijs van des Menschen ellende, Het -, zie J. v.d. Voort. [De Heerlyckheit der Kerke] Heerlyckheit der Kerke, De -, van Vondel, Roomse Kerkgeschiedenis in de vorm van een groot leerdicht, 1663. Opgedragen aan Paus Alexander II. Opnieuw uitgegeven door Moller, 1897. [De Heerlyckheyd van Salomon] Heerlyckheyd van Salomon, De -, ‘of het tweede deel van de vierde dagh der tweeder weeke, gedicht bij wijlen Guilliaume de Saluste, Heere van Bartas, vertaald door Vondel, 1620. [Mr. Franciscus Heerman] Heerman, Mr. Franciscus -, 1610-na 1670, vriend van Tesselschade, advocaat te Amsterdam. Guldene Annotatien, de daden en deugden van koningen en andere ‘heroique Personen’, 1634, 29ste druk 1699; 30ste druk 1715. In de vorm van uitspraken van Plato, Thomas More enz. [Dr. K. Heeroma] Heeroma, Dr. K. -, geb. 1909 te Hoorn op Terschelling, mederedacteur van Opwaartsche Wegen, 1932, van De Werkplaats, 1936. Gaf 1934 Het Derde Réveil uit, een jong-Protestantse bloemlezing; in 1935 een bloemlezing uit Camphuysen. Promoveerde 1935 op Dialektstudies. Nieuwe dichtbundel Het bescheiden deel, 32 sonnetten, 1941. zie Pro Patria. Verzorgt het Handwoordenboek van M.J. Koenen. Dichter van de Verzetsbeweging, verwierf 1945 de Van der Hoogtprijs met Vuur en Wind. Redacteur van het grote Ned. Woordenboek, 1936. In 1949 naar Batavia als hoogleraar in het Nederlands. Chr. dichter onder ps. Muus Jacobse. [Prof. C.M. v.d. Heever] Heever, Prof. C.M. v.d. -, geb. 1902, Afrikaans schrijver: Die Grootpad; Die Droogte; Somer. Schreef een studie over Die Afrikaanse Gedagte, 1935. Behalve 6 romans, twee bundels verhalen en een aantal kritieken, ook nog 4 boeken met gedichten. Zijn romans schilderen het leven op de Afrikaanse boerderijen. [Toon van den Heever] Heever, Toon van den -, geb. 1894, Afrikaans dichter. [Alfred Hegenscheidt] Hegenscheidt, Alfred -, geb. 1866 te Sint-Jans-Molenbeek, leraar te St. Gilles. Medewerker van Van nu en Straks. Drama Starkadd, 1898, in rijmloze 5 voetige jamben. Dichter van Sonnetten. Starkadd is een skald naar de oude overlevering; het stuk behandelt de strijdvragen van zijn tijd. Het bleef zijn enigste toneelwerk; Hegenscheidt was lange jaren ziekelijk. Het stuk opge- {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} nomen in de Bibl. v. Ned. Lett., 1939, verzorgd door Maurice Gilliams en Dr. M. Rutten. [Alexander Hegius] Hegius, Alexander -, 1433-'98, een der eerste Ned. Humanisten, van zeer grote invloed; rector van de fraterschool te Deventer, waar de eerste Humanistische beginselen werden onderwezen; 2000 leerlingen. [Jacob Heiblocq] Heiblocq, Jacob -, 1620-'90, rector te Amsterdam; gaf uit Farrago Latino-Belgica of Mengelmoes van Latijnsche en Duitsche gedichten; 1662. [De Heiden-priester van Harrago] Heiden-priester van Harrago, De -, roman van M.P. Rosmade, d.i. E. Masdorp, 1858. Over de strijd van de Franken tegen de Friezen en Saksen in de 6e eeuw. De hoofdpersoon is Fredegonde, minnares, later vrouw van koning Chilperik. [Heile van Berseele] Heile van Berseele, hoofdpersoon in een van de M.E. boerden: haar minnaar, opgehesen in een bak, snijdt het touw door uit vrees voor zondvloed, waarvan de pastoor met levendige kleuren vertelt. [Heilighe Daghen] Heilighe Daghen, bundeltje van 9 sonnetten van Huygens op 's Heeren Avondmaal, Nieuwe Jaer, Drij Coninghen Avond enz., door Barlaeus uitgegeven 1645, in 14 dagen uitverkocht. Opgedragen aan Leonora Hellemans. Huygens zond het toe met een vers aan Dorothée van Dorp, Anne Marie Schurman, Lucretia van Trello en met een uitvoerig gedicht aan Tesselschade: Komt, Tessel, uyt de Miss en uyt het misverstand. Ick weet een rechter pad naer het beloofde Land. Jan Zoet schreef er tegen in zijn Geestelikke Door-zichten, ± 1646. Huygens antwoordde, dat er in Jan Zoets naam een e te veel was. [De Heilige Geest] Heilige Geest, De -, de oude Kamer van Rethorica te Brugge. zie De Roovere. [Brieven der Heilige Maeghden] Heilige Maeghden, Brieven der -, zie B. [heiligenlevens] heiligenlevens of hagiografieën behoren tot de geestelijke poëzie der 13e en 14e eeuw. Tot de oudste stukken in het Ned. behoren berijmde heiligenlevens: Sint-Servaes van Veldeke; Sinte-Brandaen; nog in de 12e eeuw. Maerlant dichtte een leven van Sinte Franciscus, de woordelijke vertaling van het L. van Bonaventura van 1261. Onbekend is de schrijver van het Leven van Sinte Lutgarde. In één hs. zijn bewaard Van sente Marie-Egyptiake, 1290; sente Eustaesse; sente Aechte, 1286; sente Caterine; sente Waerneer, 1287; dit is het hs. van Martijn van Thorout, in fragment over. Sint-Amand, 1366; zie verder ook St. Lutgart, St. Christina, St. Kunera. In de 14e eeuw ook heiligenlevens in proza, b.v. Sinte Kunera; in de 15e nog meer. [heiligenliederen] heiligenliederen, veelvuldig in de M.E., b.v. op St. Agniete, Cecilia, Jan, Lebuinus, Margriet, Catharina, Ursula, Barbara, Hieronymus en Franciscus. Stalpaert v.d. Wiele dichtte 3 bundels: 't Hemelrijck, 1621, (St. Adrianus), de Evangelische Schat, 1621, (St. Laurens en St. Hippolytus); Vrouwelick Cieraet van Sint-Agnes versmaedt, 1622. [heiligenspelen] heiligenspelen, werden sedert de M.E. opgevoerd; 't oudst vermelde, De Passie van Sente Aechte, 1409 te Tiel; 't oudst bewaarde is Sint-Trudo; zie daar. Ze handhaafden zich nog in de 18e eeuw in de Z. Nederlanden: bisschop Audas, 1727; Crispinus en Crispinianus, 1739; Amandus, 1742; Barbara, 1780. [De Heilige Tocht] Heilige Tocht, De -, 1913, de roman van een kruistocht van Ary Prins; neo-romantiek. Herman Robbers bezorgde een nieuwe druk. [Heilige Venus] Heilige Venus, de eerste van de Zangen van Hooft, ook reeds opgenomen in Minneplicht ende Kuysheitskamp van 1625: Heilige Venus, die 't roer houdt aller harten, Hoe komt mijn Nimfjes hart zoo ongevoelijk, Daar z'is zoo goelijk? [Het Heilig Verbond] Heilig Verbond, Het -, ‘de eerste graad’ van het genootschap De Toekomst, geheim verbond met romantische vrijmetselaarsplechtigheden, de vorm waarin Wolf de Vlaamse Beweging in 1845 tot macht wilde brengen; Jan van Beers was een der leden. [de Kring van Heilo] Heilo, de Kring van -, zie J.P. Hasebroek. [Heilwig] Heilwig, dochter van Willem Bloemaert, schepen van Brussel, † vóór 1310, Heilwych Bloemaerdinne genoemd. Zij had vaste goederen bij de kerk van St. Goedele, klaarblijkelijk ingericht tot begijnhof, waarin ze zelf ook woonde tot haar † in 1335. Zij werd gehouden voor dezelfde als Hadewych. [Eduard Heimans] Heimans, Eduard -, 1861-1914, gaf met J.P. Thijsse het ts. De Levende Natuur uit. Samen schreven zij ook een reeks boeken over de levende natuur: Langs dijken en wegen; In Sloot en Plas; Hei en Dennen enz. [Heimelicheit der Heimelicheden] Heimelicheit der Heimelicheden van Maerlant, schets van een handleiding voor vorsten; gevolgd naar Liber de Secretis Secretorum, dat toen aan niemand minder dan Aristoteles werd toegeschreven. Uitgegeven door J. Clarisse en opnieuw in 1917 door A.A. Verdenius. Werk van ± 1266, misschien bestemd voor Floris V. [Der Mannen ende Vrouwen Heimelijcheit] Heimelijcheit, Der Mannen ende Vrouwen -, zie M. [Der vrouwen Heimelykheit] Heimelykheit, Der vrouwen -, zie V. [Heinrich Heine] Heine, Heinrich -, 1797-1856, D. lyrisch dichter. Van grote invloed op Vosmaer en {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli. In andere zin op de Snikken en Grimlachjes van Piet Paaltjens. [Heinken de Luyere] Heinken de Luyere, zie Heynken. [Heinrec van Hollant] Heinrec van Hollant, zie Mane. [Heins] Heins, zie Beunke. [Daniël Heinsius] Heinsius, Daniël -, 1580-1655, de beroemde Leidse hoogleraar, het lichtend voorbeeld van Martin Opitz in zijn Buch der deutschen Poeterei, L. en Ned. dichter. Hij was te Gent geboren, maar kwam al vroeg naar Zeeland; studeerde te Leiden; 1603 hoogleraar in de dichtkunst, later ook in het Grieks, en bibliothecaris. Behalve zijn L. lyrische gedichten schreef hij twee L. treurspelen: Auriacus (Willem van Oranje), 1602, en Herodes, 1632; in de trant van Seneca; het laatste een schooldrama, opgedragen aan Huygens. In zijn jeugd had hij onder ps. Theocritus a Ganda drie bundels emblemata gedicht: Het Ambacht van Cupido, Emblemata Amatoria en Spiegel der Doorluchtige Vrouwen; zie daar. In 't Holl. dichtte hij verder: Hymnus oft Lofsanck van Bacchus, ‘'t gebruyck ende misbruyck van de wijn.’ Deze zang droeg hij op Vastenavond 1614 voor aan zijn vriend Scriverius. Deze gaf in 1616 zijn Nederduytsche Poemata uit. Daarin een lijkdicht op Jacob van Heemskerk en een gedicht op 't Belech van Oostende. Van 1616 is ook Lofsanck van Jesus Christus, opgedragen aan Jacob van Dijck, gezant van Zweden bij de S.G. Ook deze Lofzang was in alexandrijnen. Een Uytlegginge was er bij ter verklaring van de mythologische opsmuk. Soms is er ook poëzie i.d. verzen van de hooggeleerde, b.v. in het lijkdicht op Heemskerck. Zijn voornaamste betekenis is de grote invloed op zijn oudere en jongere tijdgenoten. Huygens vereerde hem; Revius droeg hem in 1630 zijn poëzie op; Rodenburg prijst hem hogelijk; hij zelf schreef een lofdicht voor Zacharias Heyns; Bredero bewonderde hem; Hooft schreef een lofdicht op Auriacus. Heinsius was niet van plan zijn Ned. gedichten in het licht te geven; Scriverius had ze hem ‘door eene soete dievery afhandich gemaeckt’; hij zette voorin een voorrede in proza en daarna nog een ‘in Rijm’, ter ere van de Heere Ambassadeur’ Jacob van Dijck. In 1627 werd Heinsius historieschrijver van Holland. Oever hem een studie van D.J.H. ter Horst, 1934. [Daniël Heinsius] Heinsius, Daniël -, 1652-na 1700, zoon van Nicolaas Sr., Raad van Indië, zie D. Havart. [Dr. Jacobus Heinsius] Heinsius, Dr. Jacobus -, geb. te Amsterdam, 1872-1947; redacteur v.h. Woordenboek, 1906-'37; gaf gedichten van Huygens uit en de Resolutiën betreffende de taal van den Statenbijbel, waarover hij in 1897 zijn proefschrift schreef. [Nicolaas Heinsius] Heinsius, Nicolaas -, 1620-'81, geb. te Leiden; L. dichter, uitgever van L. teksten; gezant van koningin Christina van Zweden; resident der S.G. te Stockholm, belast met zendingen naar Pruisen, Denemarken, Rusland. Zoon van Daniël, vader van Nicolaas Jr. zie daar. Schreef geen Ned. gedichten. Hoogleraar te Leiden, taalgeleerde; verklaarde de L. schrijvers. Hij had 2 kinderen bij Margaretha Wullen en werd bij proces gedwongen, met haar te trouwen, 1665. [Dr. Nicolaes Heinsius Jr.] Heinsius Jr., Dr. Nicolaes -, 1656-1718, zoon v. Nicolaes Sr. en Margaretha Wullen. Werd 1677 wegens manslag verbannen en leidde verder een zwervend leven. Tot 1687 was hij de lijfarts van Christina van Zweden; daarna v.d. keurvorst van Brandenburg; in 1695 trok hij naar Kuilenburg; in 1707 verzocht hij aan de S.G. om opheffing van zijn banvonnis. Schreef 1695 Den Vermakelijken Avanturier en 1697 Don Clarazel de Gontarnos, schelmenromans. Hij staat onder invloed van Lazarillo; verder van Aleman, Quevedo en Scarron. De romans bieden een reeks van avonturen; zij keren zich doorlopend tegen de heroïschgalante boeken. Iets nieuws is het gebruik van veel Franse woorden, maar overigens is het verhaal alleronderhoudendst verteld en tintelt het van geest en leven. 't Portret van zijn moeder getekend in Mirandor, den Vermakelijken Avanturier. Ook vertaalde hij Le romant comique van Scarron, almede een schelmenroman, in 1678, als De Kluchtige romant of de edelmoedige comedianten. Te Kleef, bij de keurvorst, schreef hij zijn werken over de geneeskunde, o.a. De Kwynende Venus, 1697; over 't Podagra, 1698; over 't Kwikzilver, 1704; Over de Venusziekte; over de Melk-cuur, 1693. Studie over Heinsius door Dr. J. ten Brink, 1885. Over Heinsius in dienst van Christina van Zweden het proefschrift van Dr. F.F. Blok, 1949. [Heisterbach] Heisterbach, ber. M.E. klooster ten N. van het Zevengebergte; bouwvallen nog aanwezig. Zie Caesarius. [It Heitelân] Heitelân, It -, Fries = het Vaderland, orgaan van de Jong-Fryske Mienskip, opgericht 1919, onder hoofdredactie van P. Sipma. Eerst weekblad, later maandblad, ‘waarin het gehele Friese leven zich uit.’ Tegenwoordige redactie: J. Winkelman, S.J. v.d. Molen en J. Piebenga; een van de belangrijkste Friese geschriften. [hekeldicht] hekeldicht, zie satire. [Vondels Hekeldichten] Hekeldichten, Vondels -, I. over de strijd {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} tussen de Remonstranten tegen de Contra-Remonstranten, waarbij Weeghschael van Hollandt, 1618; Gesprek tusschen een wandelaer en den galm der hofkerke, echodicht; Het Stockske van Oldenbarnevelt; Geusevesper; Jaargetijde van Oldenbarnevelt; Rommelpot; Reintje de Vos, 1627; d'Amsterdamsche Akademie, aen alle Poëten en Dichters, 1630; Amsterdamsche Kakastorie; Roskam, 1631; Harpoen, 1631; Otter in 't Bolwerk; Op Haen Kalkoen; Decretum Horrible; Wellekomste van Huygh de Groot; samen 46; II. de strijd van Karel I tegen de Puriteinen; Vondel verdedigde het goddelijk recht der vorsten en keurde dus de opstand der Engelsen af. Morgenwekker; Het Rat van Avonturen; Op den Vadermoordt; De Pinksterbloem van Schotlant; Protecteur Weerwolf; III. de strijd van Amsterdam tegen Willem II: Aan de Blokhuizen van Amsterdam; Grafschrift op een Musch; IV. het verbod van 't spelen van Lucifer: Uitvaert van Orfeus; Speelstrijt van Apollo en Pan; V. de moord der De Witten; VI. toestanden te Leiden: Haec libertatis ergo; Hondeslagers. De z.g. Amerfoortse uitgave, 1705, met aantekeningen van Geraerdt Brandt, was gericht tegen de Prinsgezinden; 11 herdrukken! De uitgever was Pieter van der Veer, ps. P. v.d. Goes, te Rotterdam; hij gaf de Hekeldichten uit als P. Brakman. Opnieuw uitgegeven door Dr. J. Bergsma in het Pantheon. [Hekelzang] Hekelzang, van Onno Zwier van Haren tegen zijn wederpartijders op staat- en letterkundig gebied, waarin hij zijn ‘Gepasseerd Leven’ overziet. zie daar. [Hekkarpi] Hekkarpi, ps. van H.J. Prakke. [De Heks van Haarlem] Heks van Haarlem, De -, ‘treurspel der onzekerheid’ van Frederik van Eeden. De heks is de visvrouw Hille Babbe, de boze demon voor Arent van Byland, koopman te Amsterdam, die kruit en lood levert aan de Spanjaarden te Antwerpen; geschiedenis uit de tijd van Frederik Hendrik. [Enno Hektor] Hektor, Enno -, 1820-'74, Oostfries dichter en toneelschrijver, overgebracht in 't Groninger dialekt: Harm op 'n bal; Harm op Vrijersvouten; Harm op Weddermaark. [De Hel] Hel, De -, een van de drie delen van Dante's Commedia Divina, vertaald door Ten Kate, 1876. [Twee zestiende-eeuwsche spelen van de Hel] Hel, Twee zestiende-eeuwsche spelen van de -, uitgegeven door B.H. Erné, 1934. [heldendicht] heldendicht, zie epos. Het eerste Wilhem de Derde van Rotgans, 1698-1700. Verhandeling over het Heldendicht, 1781, van Rhijnvis Feith; zie daar. Maakte van Willem van Harens Friso alleen gewag in een ongunstige aantekening. Parodie van het heldendicht is de Proeve van dichterlijke vlucht van De Schoolmeester. [Bijbelse heldendichten] heldendichten, Bijbelse -, Vondel, Johannes de Boetgezant, 1662; Petrus Rabus, De Kruis-held, d.i. Paulus, 1681; Jan van Hoogstraten, hetzelfde onderwerp, 1712; Coenraet Droste, David, 1767; Dirk Smout, Jesus Christus, 1721; Joan de Haes, Judas, 1714, en Jonas, de Boetgezant, 1723; Laurens Steversloot, Jona, de Profeet, 1730; Govert Klinkhamer, De Kruisgezant, d.i. Petrus, 1725; Arnold Hoogvliet, Abraham, 1727; F. v. Steenwijk, Gideon, 1748; F. Duym, Jacob; Jan Maan, Daniël, 1753; W.H. Sels, Salomon. [De Helden Godes] Helden Godes, De -, de derde bundel emblemata van Vondel, gedichten bij 38 afbeeldingen van personen uit het O.T. en de Aprokriefen, 1620. De prenten zijn van Johan Sadeler naar Crispijn van den Broeck; de gedichten staan onder invloed van Du Bartas. [heldensagen] heldensagen verhalen de grootste daden van een held; zie sage. Bij de Germanen vóór alles Siegfried en Diederik. Verder Frankische, Karelsagen. Diederik v. Bern is het middelpunt van de overleveringen, die op de Volksverhuizing betrekking hebben (de Bourgondiërs, Goten, Hunnen onder Attila). Van de Noordzeekust is waarschijnlijk de Goedroensage afkomstig. Karel de Grote is de grote koning van het gevestigde Frankische Rijk. In onze eigen letteren geen oorspronkelijke heldensagen; alleen vertalingen en navolgingen. [Gery Helderenberg] Helderenberg, Gery -, zie Hubert Buyk. [Lucas Helding] Helding, Lucas -, zie huispoëet. [Ovidius' Heldinnebrieven] Heldinnebrieven, Ovidius' -, de vertaling in proza van de Heroïdes door Vondel, ter voorbereiding van zijn Brieven der Heilige Maeghden, 1641. Pas uitgegeven in 1716 door David van Hoogstraten. Het zijn brieven van beroemde vrouwen der Oudheid aan haar man of beminde: Penelope aan Ulysses; Phyllis, prinses in Thracië, aan Demophoon, zoon van Theseus; Briseïs aan Achilles; Phaedra aan Hippolytus; Sappho aan Phaon, enz. zie heroïdes. In rijm werden de Minnebrieven der vorsten en vorstinnen van Ovidius èn van Aulus Sabinus overgezet door Mr. Jonas Cabeljau, 1657. Dit was ook al geschied op rederijkerswijze door Cornelis van Ghistele, 1553: Der Griecxser Princerssen clachtige Sentbrieven; dit werk beleefde 10 drukken. Twaalf van de Treurbrieven der blakende vorstinnen beantwoord met de hulp van Christoffel Pierson; zie daar. Een Nederlandse navolging is Jacoba van Beieren aan Frank van Borselen door E. Bekker. Zie ook Pieter van Schelle. {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} [Otto Gerhard Heldring] Heldring, Otto Gerhard -, 1804-'76, predikant te Hemmen 1827-'67, waar hij zich wijdde aan zijn stichtingen van liefdadigheid. Man van 't Réveil. Daarnaast schreef hij o.a. Wandelingen ter opsporing van Bataafsche en Romeinsche Oudheden, 1838, '48; ook was hij redacteur v.d. Geldersche Volksalmanak. Proefschrift over hem van A. v.d. Hoeven, 1942. [De Verduldighe Helena van Constantinopel] Helena van Constantinopel, De Verduldighe -, novelle gedrukt als volksboek sedert de 16e eeuw. Helena trouwt met de koning van Engeland, moet 27 jaar in ellende rondzwerven en komt weer tot ere. [De Ontschaakte Helena] Helena, De Ontschaakte -, ‘behelzende de wonderlijke avonturen, die een voorname juffer van Amsterdam overgekomen zijn,’ 1768. [Hel en Hemel] Hel en Hemel, ‘Poëtische Vertooningen van de Spaansze en Fransze Oorlogen, eindigende met het huwelijk van Lodewijk XIV met Maria Tereza’, door Jan Zoet. Personen zijn Pluto, Staatzugt, Eigenbaat, Geweld, Moord enz. [Heliand] Heliand (Heiland) Oudsaksische berijming van het Nieuwe Testament, in stafrijm; 9e eeuws. [Helias] Helias, ‘ridder van aventueren, genaemd den ridder met de Zwaen’, volksboek, 15e eeuw. Zie ook Elius. Het volksboek naverteld door Jon. Vorrink. De inhoud is, dat Oriant, koning van Lillefort (Rijsel), bij zijn vrouw Beatrijs 7 kinderen krijgt, zes zonen en een dochter; een boze vrouw legt er 7 hondjes voor in de plaats; de kinderen moeten worden omgebracht; Helias, een kluizenaar, redt ze. Een van de kinderen heet nu Helias; hij brengt later alles aan het licht. Het 2e deel der overlevering speelt te Nijmegen op de Rijksdag van keizer Otto I. Daar wordt een hertogin van Bouillon vals beschuldigd. Helias, getrokken door een zwaan in een bootje, komt te rechter tijd en treedt als haar kampvechter op. Hij trouwt met de dochter der hertogin en wordt de grootvader van Godfried van Bouillon. Zo stammen de hertogen van Brabant af van wonderlijke, goddelijke helden. Nog in 1763 verscheen het volksboek bij Kannewet te Amsterdam, met een kerkelijke approbatie van 1547. [Helicon] Helicon, bergtop in Beotië in Griekenland, ten N. van Corinthe, bij de Ouden verheerlijkt als de woonplaats der Muzen, de Zangberg. Men zag er de Hippokrene, d.i. de Hengstebron. [De Moderne Helicon] Helicon, De Moderne -, van A. Fokke Simonsz., maakte voorgoed een einde aan het misbruik van de namen uit de Gr. godenwereld; 1802. In dit boertige werk bezoekt de schrijver de Helicon in een droom; de Helicon is een magazijn van poëzie van de koopman Mr. Phoebus Apollo. De sentimentelen worden bespot. Deze droom voorgelezen in en opgedragen aan ‘Felix Meritis’. [De Nederduytsche Helicon] Helicon, De Nederduytsche -, zie N. [Post van den Helicon] Helicon, Post van den -, zie Kinker. [De Redenrijcke Rhijnsche Helicon] Helicon, De Redenrijcke Rhijnsche -, de stukken van de dichtwedstrijd, 1616 uitgeschreven door De Patientiebloem te Leiderdorp. [Helikon] Helikon, ts. voor poëzie, opgericht 1931. Onder redactie van A.A.M. Stols, daarna van Jo Landheer; later van Ed. Hoornik. In elk nummer van de latere jaargangen slechts verzen van één dichter. [Heliodorus] Heliodorus, een Phoeniciër, ± 300 na Chr., schrijver van een Gr. roman Aethiopica, of Theagenes en Chariclea. Deze roman werd in 1549 vertaald door Jacques Amyot, zie daar. In 1610 volgde een Ned. vertaling van het werk van Amyot door C.K., d.i. Charles Quina. Theagenes was een voorname Thessaliër; Chariclea een Aethiopische prinses. [Hellas] Hellas = Griekenland. Hellas is ook de titel van de tweede afdeling der Geestelijke Voorouders van Allard Pierson. Het daarop volgend deel Hellenisme, de invloed en betekenis van de latere Griekse beschaving van Athene, Alexandrië, Antiochië en Pergamum, de invloed ook van de Grieken op de beschaving van Rome, bleef door Piersons dood onafgewerkt; Prof. K. Kuiper voltooide dit deel en prof. D. Hesseling voegde er Byzantium aan toe. [Eleonora Hellemans] Hellemans, Eleonora -, geb. 1596, in 1627 de tweede vrouw van P.C. Hooft, de gastvrouw van de Muiderkring. Aan haar was Hoofts gedicht: Leonor, mijn lieve licht, Voor uw oogh de zonne zwight Met haer blonde straelen, Die gansch niet, in myn gezicht, Bij zijn gloory haelen. Zij was de weduwe van Jan Baptist Bartolotti van den Heuvel, bij wie zij twee dochters had van 14 en 3 jaar. Zij was uit Antwerpen en woonde als weduwe te Zevenbergen. Maakte eerst bezwaar, omdat Hooft tot geen kerk behoorde, doch ten slotte zegende Ds. Adriaen Smout het huwelijk in. Daaruit werden een zoon en een dochter geboren. [Hellenisme] Hellenisme, zie Hellas. [De Hellevaart van dokter Faustus] Hellevaart van dokter Faustus, De -, zie Faust. [W.G. Hellinga] Hellinga, W.G. -, geb. te Haarlem 1908, sedert 1946 hoogleraar te Amsterdam, gaf in 1941 uit: Het Hart op de tong, 101 brieven van Nederlanders: Maurits, Frederik Hendrik, Corn. de Witt enz. In dit {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} jaar ook Een schoon Liedekens Boeck, d.i. een nieuwe uitgave van het beroemde Antwerpse liedboek, zie daar. Van 1944 is de uitgave Van den Vos Reynaerde. [Ferdinand von Hellwald] Hellwald, Ferdinand von -, 1843-'84, uit Wenen, secretaris v.d. Maltheser ridderorde te Rome, 1874. Hij ontdekte in de bibliotheek te Wenen de IIe Partie van Jacob van Maerlants Spieghel Historiael, die hij mee uitgaf, 1873. Hij schreef Gesch. des holländischen Theaters, 1874. Zijn Gesch. der niederländischen Litteratur werd 1887 uitgegeven door Frau Lina Schneider. [Albert Helman] Helman, Albert -, ps. van Lou Lichtveld, geb. 1903 te Paramaribo, prozaschrijver en componist. Met Albert Kuyle reisbeschrijvingen: Van Pij en Burnous, 1927. Zuid-Zuid-West, herinneringen aan zijn geboorteland, 1926. In De Dolle Dictator, 1935, en Aansluiting gemist, 1936, verzet tegen de wereld van het groot-kapitaal. Een historisch toneelstuk: Overwintering, 1931. In 1939 Het Vergeten Gezicht, roman over Mexico, over een vrouw, die uit liefde voor haar overleden man tracht zijn leven voort te zetten. Onder eigen naam: Het Sesam der kunst, 1942. Hij kwam in 1922 aan de Maasbode en daarna aan De Telegraaf; was ook redacteur van De Gemeenschap. Met Joris Ivens maakte hij de eerste Ned. geluidsfilm. Tot de verzetspoëzie behoort zijn Diepzeeduiker, een bundel verzen. In 1946 als reis-redacteur van Het Vrije Volk naar West-Indië. In 1947 verscheen Omnibus, 50 verhalen. Over hem een studie van M. Nord, 1949. Van 1949 tot '50 was hij min. v. onderwijs in Suriname. [Jan Frederik Helmers] Helmers, Jan Frederik -, 1767-1813, de vrijheidsdichter, lofdichter van De Drukkunst, van Socrates, 1790. Hij was metselaar en makelaar te Amsterdam; trad als dichter op met uitingen tegen de ‘sentimenteele wartaal’, en vóór verlichting en verdraagzaamheid. Zo vereerde hij Sokrates om zijn deugd, om zijn dood voor de waarheid. Het stuk was in de geest van Germanicus van Lucretia Wilhelmina van Merken, die hij ook prees in een rede in het genootschap Concordia et Libertate, 1792. Reeds in zijn Socrates vertoont de dichter zich in zijn vurig verlangen, om het Nederlandse volk te verheffen tot zijn oude roem en grootheid. Dit zelfde streven in Nederland in 1672 en 1678 van 1793. Daarnaast de gedachte, dat ‘heel 't aardsch geslacht’ één huisgezin is, in Het Wereldburgerschap, 1805. Van 1795 Lijkzang op het graf van Nederland; van 1799 zijn Vaderlandsche Lierzang; van 1804 De Drukkunst, in naam der Verlichting. Aldoor is Helmers vervuld van droefheid over het lot van het vaderland. Dit blijkt ook weer uit zijn gedicht op Amsterdam en uit zijn oproep Aan de Vaderlandsche Dichters: de dichters hebben tot taak het volk weer op te voeren. Dit deed hij zelf vooral in zijn voornaamste werk De Hollandsche Natie, 1812. zie daar. Reeds in de aanhef van De Wereldburger had hij geklaagd over Neerlands droevig lot: Onze onafhankelijkheid is slechts een waterbel, Het Vaderland een naam, de vrijheidsliefde een spel. Met Loots en Uylenbroek gaf hij het ts. De Amsterdamsche Nationale Schouwburg uit ter bevordering van het toneel. Lofzang op Helmers, geplaatst achter de verzamelde werken, van M.C. v. Hall. Aldaar ook de lofrede van H.H. Klijn en de zangen, gewijd aan Helmers, van B. Klijn Bzn. Deze zangen met muziek van J.W. Wilms uitgevoerd in Felix Meritis, 25 Nov. 1814. Zijn Nagelaten Gedichten uitgegeven door M.C. v. Hall, C. Loots en H.H. Klijn, 1815. [Héloïse] Héloïse, ps. van Mimi Hamminck Schepel als de uitgeefster van de eerste Bloemlezing uit Multatuli. [Helpt nu u selfs] Helpt nu u selfs, schimpdicht op de Tiende Penning; zie daar. Helpt den herder, die voor u strijdt, Of helpt den wolf, die u verbijt, Weest niet meer neutralisten! Vernielt den tyran, 't is meer dan tijt, Met al sijn tyrannisten. [Dr. W.L. van Helten] Helten, Dr. W.L. van -, geb. te Hedel 1849; 1882 hoogleraar in 't Ned. te Groningen; † 1917. Mnl. Versbouw en Spraakkunst, 1884 en '86. Hij gaf de nalatenschap van Bogaers en de Refereinen van Anna Bijns uit, 1876; bezorgde een uitgave van den Vos Reynaerde, 1887; opgedragen aan M. de Vries. [Helu] Helu, zie Heelu. [P.Th. Helvetius van den Bergh] Helvetius van den Bergh, P.Th. -, zie B. [Helwerd] Helwerd, Helewyret in de levensbeschrijving van Liudger, bij Rottum in de gemeente Kantens, de plaats waar Liudger de blinde Bernlef vond, de zanger der oude heldenliederen. [Emiel van Hemeldonck] Hemeldonck, Emiel van -, 1897, Vlaa