L. Meijers Woordenschat In drie deelen ghescheiden, van welke het I. Bastaardtwoorden, II. Konstwoorden, III. Verouderde woorden beghrijpt Lodewijk Meyer Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van L. Meijers Woordenschat. In drie deelen ghescheiden, van welke het I. Bastaardtwoorden, II. Konstwoorden, III. Verouderde woorden beghrijpt van Lodewijk Meyer in de vijfde druk uit 1669. De eerste druk van de Woorden-Schat, samengesteld door Johan Hofman, verscheen anoniem in 1650. De tweede druk van 1654 met dezelfde titel, was een bewerking door Lodewijk Meyer. De derde druk en vierde druk verschenen onder de titel Nederlandsche Woordenschat in 1658 en 1663. Gedigitaliseerd door medewerkers van de Stichting Vrijwilligersnetwerk Nederlandse Taal. Zie voor editorische ingrepen het eerste hoofdstuk, de Verantwoording. 22 meij001lmei01_01 DBNL-TEI 1 2013 dbnl exemplaar persoonlijke collectie Lodewijk Meyer, L. Meijers Woordenschat. In drie deelen ghescheiden, van welke het I. Bastaardtwoorden, II. Konstwoorden, III. Verouderde woorden beghrijpt. De Weduwe van Jan Hendricksz. Boom, Amsterdam 1669 (vijfde druk) Wijze van coderen: standaard Nederlands L. Meijers Woordenschat In drie deelen ghescheiden, van welke het I. Bastaardtwoorden, II. Konstwoorden, III. Verouderde woorden beghrijpt Lodewijk Meyer L. Meijers Woordenschat In drie deelen ghescheiden, van welke het I. Bastaardtwoorden, II. Konstwoorden, III. Verouderde woorden beghrijpt Lodewijk Meyer 2013-05-22 CB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Lodewijk Meyer, L. Meijers Woordenschat. In drie deelen ghescheiden, van welke het I. Bastaardtwoorden, II. Konstwoorden, III. Verouderde woorden beghrijpt. De Weduwe van Jan Hendricksz. Boom, Amsterdam 1669 (vijfde druk) Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} Verantwoording digitale uitgave van L. Meijers Woordenschat, 5e druk, Amsterdam 1669 Gedigitaliseerd door medewerkers van de Stichting Vrijwilligersnetwerk Nederlandse Taal Coördinatie prof. dr. Nicoline van der Sijs, Leiden Medewerkers dr. Ingrid Biesheuvel, Rijswijk (correctie) dr. Ike van Hardeveld, Goirle (ook correctie) Bram Laport, Middelburg Bartel van ’t Lindenhout, Groningen dr. Rogier Nieuweboer, Helsinki Ans van Nifterick Post, Rijswijk Martin Pruimers, Spijkenisse Sonja Rink, Zoetermeer drs. Dagmar Stiebral, Den Haag Gerrit Vos, ’s-Gravenzande drs. Joke van der Wey, Amsterdam Jan Dirk Wiegman, Alphen a.d. Rijn Herman Wiltink, Krimpen a/d IJssel (correctie) Editorische ingrepen In de tekst wordt regelmatig gebruikgemaakt van accolades, waarbij bepaalde tekstgedeeltes weggelaten zijn. Soms staan er bijvoorbeeld twee lemma's boven elkaar, daarachter een accolade met één keer de betekenissen. Om praktische redenen maar ook om de tekst gemakkelijker leesbaar te maken en digitaal doorzoekbaar, hebben wij de accolades genegeerd en in plaats daarvan de weggelaten woorden volledig uitgetypt. In het origineel staat bijvoorbeeld: Döuagiere,} Döuariere, vruchttrekkende weduw. Dat is in de digitale uitgave weergegeven als: Döuagiere, Döuariere, vruchttrekkende weduw. Ook accolades in de betekenisomschrijvingen van het tweede gedeelte zijn genegeerd en in plaats daarvan is de bedoelde tekst ingetypt. Bovendien zijn weggelaten woorden, die in het origineel zijn vervangen door inspringen, in de digitale uitgave aangevuld. In het origineel staat bijvoorbeeld: Linea, lijn. Fiducialis, zichtry. Horaria, uur-}lijn. Horizontalis, zichteinder- Linea, lijn. Linea Fiducialis, zichtry. Linea Horaria, uurlijn. Linea Horizontalis, zichteinderlijn. Zetfouten Zetfouten zijn niet gecorrigeerd. Wel is in de digitale uitgave aangegeven waar er in het origineel zetfouten zijn gemaakt in de paginering, omdat dit het nazoeken bemoeilijkt. In de digitale uitgave wordt zowel het onjuiste als het bedoelde paginanummer vermeld. Het gaat om de volgende paginanummers: 90(na 90)91 205(na 206)207 213(na 214)215 420(na 239)240 232(na 331)332 233(na 332)333 236(na 335)336 242(na 341)342 256(na 355)356 457(na 256, lees: 356)357 308(na 407)408 336(na 435)436 444(na 461)462 445(na 503)504 531(na 550)551 955(na 944)945 {==I==} {>>pagina-aanduiding<<} L. MEIJERS Woordenschat, In drie Deelen ghescheiden, Van welke het I. Bastaardtwoorden, II. Konstwoorden, III. Verouderde woorden beghrijpt. De Vijfde Druk, verbeeterdt, en vermeerderdt met het heele laatste Deel, en zeer veele woorden in de voorghaande. [afbeelding] t’ AMSTERDAM, By de Weduwe van Jan Hendricksz. Boom, op de Singel, by Jan-Roon-poorts Tooren. 1669. Met Privilegie. {==II==} {>>pagina-aanduiding<<} Extract uit de Privilegie. DE Staten van Hollandt, en West-Frieslandt, hebben aan de wed. van Jan Hendriksz. Boom, Boekverkoopster tot Amsterdam, op haar versoek gheoctroyeert en toeghestaan, ghelijk sy octroyeeren en toestaan, dat zy alleen in onze Provintie zal moghen drukken, en doen drukken, uitgheeven en verkoopen, L. MEIJERS Woordenschat, in drie Deelen ghescheiden, &c. Voor de tijdt van vijftien eerstkomende Jaaren: verbiedende alle en een ieghelijk Inghezeeten van deezen Lande het voornoemde Boek binnen de voorsz. tijt van vijftien Jaaren na te drukken, of elders naghedrukt binnen de voornoemde onze Landen te brengen, te verhandelen ofte te verkoopen, op verbeurte van alle de naghedrukte Exemplaren, en daar en boven een boete van drie hondert Caroli gulden, als breeder by de Origineele brieven daar af te zien is. Ghegheeven in den Hage onder ons ghroot Zeghel, den 19. September 1668. Was gheteekent, Joan de Wit. Ter Ordonnantie van de zelve Staten. Herb. van Beaumont. {==III==} {>>pagina-aanduiding<<} Den Neederduitschen Taallieveren gheluk en voorspoedt. GHelijk door de in- en uitwendighe Reeden, van de Beesten verscheelt het heerelijk schepsel de Mensch; alzo overtreft zijne meedemenschen zulk een, in welken die twee volmaaktheeden der reedelijke ziele wijdtluchtigh uitschitteren. Hierom is ’t, dat na ’t genót deezer ghaaven ghestreeft hebben de uitsteekendste verstanden van alle eeuwen, en om daar toe hunne tijdt- en landtsghenooten den wegh te baanen ghedoelt hebben zo niet alle, ten minsten de meeste, die ooit penne op pampier zetteden: van welke zommighe de herssenen, zommighe de tonge, zommighe deeze beide hebben toegheleght te beschaaven; en yder ten voordeele zijns Vaderlandts, en ’s menschelyken gheslachts ghearbeidt, na dat hem ófte zijne gheneeghenheidt trok, ófte de gheleeghenheidt van zijn byzonder, ófte ’t alghemeene nut aanporde. In ’t opbouwen en optooyen der Spraake, die by de Gheleerden onder den naam van de uitwendighe reeden verstaan wordt, hebben zy den gheenen, die daar {==IV==} {>>pagina-aanduiding<<} in voorheeft uit te munten, twee klippen, die zijner kiele te mijden staan, aangheweezen. De eene is het wanghebruik der uitheemsche woorden (by den Latijnen Barbarismus) dat men Ontaal; de andere het zondighen teeghen de Letterkonstighe Reeghelen, (by de zelfde Soloecismus) het welk men, met den naam van Wanspraak, in ’t Duitsch zoude mooghen doopen. Twee Ghebreeken daar van meest alle Taalen eene dappere inbreuke, en krak in haare luister lijden, en haarer natuurlijke schoonheidt eene afzichtighe smette van wanghestalte aanghewreeven wordt. Eeven zeer byna ghaat overal het laatste: meer en min in de eene, als andere, taale, en, indien erghens, t’ onzent met uitghelaaten toom het eerste in zwange: Ja zo zelfs, dat het weelighe Onkruidt de Echte spruiten verre over het hoofdt wast, en de zelve uit hunnen erffelijken bezitte dringende, zich daar met gheweldt onbeschaamdelijk in wringt. De springader, uit de welke deeze Kanker, die het inghewandt onzer Moedertaale reets doorbeeten had, en na ’t harte stak, om het de uiterste doodtneep te gheeven, haaren oorsprong trekt, zijn tweederhande slagh van menschen. {==V==} {>>pagina-aanduiding<<} Het eerste is der gheener, welke met de lieffelijkste bloemen der welspreekendheidt hunne reedenen meenen op te pronken: wanneer met uitheemsche woorden, die onze taal nooit voor haare kinderen erkent heeft, zy de zelve doorspekken, en zo wonderspreekers schijnen, by het onkundigh ghraauw, welke hunne scheeve ghangen scheevelijk nakuyerende, die altemets hen zo krom en kreupel nabaauwt, dat het de verstandighen tót lacchen doet uytbarsten. Ja zo verre hólt die verdoolde en blinde yver vaak buiten ’s baans, dat veele, opdat zy meede eene dróp uit welspreekendheidts vlessche gheslorpt te hebben, moghten schijnen, die hól over ból, zonder ze te verstaan, en onweetende, of zy te passe ófte t’onpasse koomen, in hunne reedenen uitwerpen. Maar verre van de haven der welspreekendheidt verzeilen deeze Stuurluiden. Want de eerste trap der zelve, na ’t ghetuighenisse der Reedenrijkkonstenaars, is een zuivere en van bastaardtwoorden gheschuimde taal. En eevenalleens ghelijk een, die op een aanghezicht, daar aan de Natuur, om het tót een puikstaal der volmaaktheidt op te richten, alle haare konst en kóstelijkheidt te {==VI==} {>>pagina-aanduiding<<} kóste gheleght had, tót meerder sieraadt, morssighe verwen, en kladderighe vernissen leide, de aartighe trekken, en bekoorlijke zwieren deezer schoonheidt niet verlichten, maar verdonkeren zoude: zo wordt ook de heerlijkheidt eener taale door uitheemsch, en van buiten ghehaaldt blanketsel niet ghesierdt; maar in teeghendeel mismaakt, en wanschapen. Dat meêr is; de tólk des ghemoedts is de spraak; en deezes einde en inzicht verstaan te worden: en (lieve!) hoe zullen van Duitschen verstaan worden, die gheen duitsch spreeken: en voorneemelijk die, welke zich zelf niet verstaan? Het tweede slagh is van zulke, die, om hunne meininge, en beghrippen te uiten, (o hoon!) hunne eighene moederlijke taale, welke in rijkdom voor gheenighe andere de vlagghe behoeft te stryken, te arm schatten, en te ghebrekkigh. Dóch deeze doolwegh hoopen wy nu niet meêr bewandeldt te worden: sints de ervaarenheidt, welke voor der zótten leermeesteresse ghehouden wordt, haare konst aan hen, te kóste gheleght, en doen zien heeft dingen, tót welker mooghelijkheidt zelfs hun verstandt niet konde toelangen. Zo veele uitheemsche woorden, krachtelijk overghezet, zo veele konstwoorden naauwkeurighlijk vertaaldt, zijn t’ over {==VII==} {>>pagina-aanduiding<<} maghtigh de aller weêrbarstighste ghemoederen t’overtuighen. Vrankrijk, Italien, Spanjen slooven ’t mergh hunner herssenen uit, om hunne taalen, die te ghelijk met hunne nekken, onder het ondraaghlijk juk der Roomsche slavernije hebben moeten bukken, te beschaaven; en, ghelijk de beer zijne jongen met lekken, eene bekoorelijke ghestalte, en sierlijkheidt by te zetten: En wy Neederlanderen, die, in kunde van letteren en wapenen, niemandt toegheeven, zullen onze Moedertaale, welke wy ten kóste van zo veel bloedts, manmoedighlijk in aaloude tyden verghooten, beneevens onze vryheidt, voor de inbreuk der werreldtdwingende Romeinen, onghekreukt verdaadighdt hebben, nu teeghenwoordighlijk, lafhartigh en met de armen over elkanderen, van uitlandighe niet alleen laaten bezoetelen:maar zo verre van het roemruchtigh spoor van onzer manhafter voorouderen heldendeughdt vervallen, dat’er onder ons ghevonden zullen worden, welke ze, daar zyze, schoon zy schuldigh waare, behoorden te ontschuldighen, met de smette van onvolmaaktheidt te brandtmerken, zullen onderstaan! Zoo ongelukkigh is eevenwel ons Neederlandt niet gheweest, dat niemandt, onder zo veele uitsteekende, en {==VIII==} {>>pagina-aanduiding<<} doorluchtighe Gheesten, als’er uit haare schoot voortghesprooten zijn, haars onghevals zich ghekreunt hebbe: Dóch ieder heeft aan de bouwvallighe timmeraadje van onze Moedertaale op zijne wijs de hulpelijke handt gheslaghen. Veele hebben, ófte in, ófte buiten dicht, ghetracht in louter Neederlandsch, buiten hulp van bastaardtwoorden, hunne ghedachten heerelijk op het pampier te schilderen, als H. L. Spieghel, D. V. Koornhart, P C. Hoofdt, H. de Ghroot, C. Huighens, J. v. Vondel, J. de Dekker, en andere: Zommighe hebben de Konsten, en Weetenschappen, duitsch leeren spreeken, ghelijk de Kamer in Liefd bloeyende, S. Stevijn, I. A. Ban, V. F. Plemp, de Vertaaler van Kekkerman, Ramus, en Molijn, en A. L. Kók, die alhoewel in tijdt, in konst nóchtans van vertaalen, en vindinge van ghevoeghlijke woorden, de laatste geensins te achten is. Andere hebben alle uitheemsche woorden ghepooght te verzamelen in een beknópt bondel, hunne beteekenissen in duitsch daar aan knoopende, opdat de Bastaarden uit; en de Echte in het ghebruik moghten ghevoert worden. Dit hebben onderwonden, in de voorghaande eeuwe, Jr. Ian van der Werve, in zijne Schat der Duitsche Taale, en Joan Hófman, in de teeghenwoordighe, in zijne konstrijke Nee- {==IX==} {>>pagina-aanduiding<<} derlandsche Woordenschat, waar door hy allen den gheenen, daar reeden en oordeel weeghen onze taal vat op hebben, t’over heeft doen zien, dat hy onder de opbouwers der zelve gheensins de verschoovenste plaats verdient te bekleeden. Deeze ons (nu ontrent zestien jaaren gheleeden) eerst by ghevalle ter handt gheraakt, en, t’onzen byzonderen ghebruike, met veele Konstwoorden, van A. L. Kók ghesmeedt, ófte uit anderen byeengheraapt, verrijkt, en namaals beneevens onze vermeerderinge in het licht ghekoomen, is doorghaans, met zo ghroot eene ghraaghte by den Neederduitschen ontfangen gheweest, dat (zy meermaalen uitverkócht zijnde) meermaalen in my ontstaan is eene lust en gheneeghenheidt, om eenighe mijner uuren, en in de Drukker moedt en gheleeghenheidt, om zijnen inkt en pampier, t’haarer verbeeteringe te kóste te legghen. En alhoewel deezer mijner gheneeghenheidt, van de moeyelijkheidt, en verdrietelijkheidt, de welke ’t verbeeteren en vermeerderen der zelve met zich sleepten, meenighe harde teeghenstoot ghemoetede, zo dat zy meermaals after de bank hebbe moeten ligghen, en met zeer overtraaghe stappen voortkruipen: hebben echter de vrucht, die onzen Landtsghe- {==X==} {>>pagina-aanduiding<<} nooten daar uit te plukken stondt, en de zucht, waar door ik ter opbouwinge onzer taale ghedreeven wordt, zo veel op my vermoght, dat ik, somtijdts met lust, somtijdts met last en weêrzin, de handen aan ’t werk gheslaghen hebbe, en het ten lange lesten ghebraght in die ghestalte, en órde, in de welke het teeghenwoordighlijk, voor de vijfde maale, zich onder uw ghezicht komt vertoonen. En opdat niemandt zich voor laate staan, dat ik van weelde klaaghe, en van eene roerschoot eene donderslagh maake, dunkt het my niet onoorbaar, nóchte wanvoeghlijk, hier in ’t korte, wat wy daar in uitgherecht hebben, voor ooghen te stellen: te meer, dewyle daar door met eenen eene reeghel, en richtsnoer, waar na, die ’t voordeel en ghemak wil ghebruiken, zich te schikken heeft, verschaft zal worden. Het gheheele werk, in welkers tweede druk, de Bastaardt- en Kónstwoorden, ghelijk als eene mengelklomp, en verwarden bayerdt, onder en door elkanderen ghedommelt laghen, heb ik eerst in twee deelen gheschift, en ghescheiden; en in het eerste alle de Bastaardtwoorden, en in het tweede alle de Konstwoorden gheschókkeerdt, en op hunne órde gheplaatst, opdat, en ’t werk meerder schik, en de Leezer in ’t zoeken minder moeyte zoude hebben. {==XI==} {>>pagina-aanduiding<<} Daarna, tót zuiveringe der misstellingen, die in de zelve druk niet weinighe inghesloopen waaren, heb ik het, van den beghinne tót den einde toe, moeten doorloopen; uitschrabbende, het gheen overtólligh was; byvoeghende, het gheen’er ghebrak; te rechte brengende, het gheen misplaatst stondt; verhelpende , het gheen mank ghing; en met eenen, om de verwardheidt der spellinge, waar op het voor deezen ghedrukt was, tót eenpaarigheidt te brengen, alles na een eenighe, die wy voor de voeghlijkste houden, schryvende. Voorders, tót verghrootinge van het Eerste deel, heb ik, gheduurende alle den tijdt, dat het in ’t licht gheweest is, de Bastaardtwoorden, welke my in ’t leezen, ófte spreeken ghemoeteden, ófte van anderen meedeghedeeldt wierden, naghezócht, en die’er niet in ghevonden wierden, op hunne behoorlijke steede, tusschen de voorighe, inghevlydt. En, tót vermeerderinge van het tweede, vooreerst de Konstwoorden van overal uit de weetenschappen, en onderwyzingen, te hoope gheraapt en gheschraapt, vertaalende, die onvertaaldt voorquaamen; en namaals, die ik noch vond, en vergheeten ófte overgheslaaghen waaren daar by ghevoeght: zo dat’er dies, mijns vertrouwens, zeer luttel, ’t zy Bastaardt, ’t zy Konstwoorden {==XII==} {>>pagina-aanduiding<<} iemandt zullen ghemoeten, welke hier niet opgheteldt, en te vinden zullen zijn. Wy willen wel niet ontkennen, dat die deeze laatste Druk met de voorghaande wil verghelijken, in des zelfs Tweede Deel niet luttel zal verneemen, het welk hier uitghelaaten is. Dóch het is daarom niet van ghebrek te beschuldighen; alzo al het uitghelaatene elders volkoomendlijk ghevonden wordt, en het derhalven niet dan van zijne onnutte overtólligheidt besnoeit is: waar toe ons ghedrongen heeft de overghroote bykomst van woorden in deeze Druk, zo wel in het eerste, als tweede deel, welke, zonder onze verkortinge, het boek zo overmaatigh zouden hebben doen uitdijghen, dat het die beknóptheidt, waar meede het, t’uwen nutte, en ’s Drukkers voordeel, nu te voorschijne komt, gheweighert zoude hebben. Hier en boven, overmits zommighe Konstwoorden in verscheidene Onderwijzingen, en Weetenschappen van de Wijsghieren ghebeezight worden, en dat wel in de eene, met een andere beteekenisse, als in de andere, staan de zelve, tót duidelijker verstandt des Leezers, onderscheidelijk ghedrukt, met byghevoeghde aanwijzinge, tót welke Onderwijzingen zy behooren, en wat zy in elke zegghen willen. {==XIII==} {>>pagina-aanduiding<<} Wijders, dewijle onze taal, ghelijk ook veele andere, een I en U, welke klinkletters (vocales) en een J en V, welke Meêklinkletters (consonantes) zijn, heeft, heb ik het niet voor ongheschikt gheschat, dit onderscheidt, schoon het in alle Woordtboeken, die ons ooit te vooren ghekomen zijn, verzuimdt is, hier waar te neemen, en de woorden, die maar onder eene letter I ófte U gheschikt waaren, onder twee te verplaatsen, als I en J, ófte U en V, der Klinkletter, als der voornaamste, voor de Meêklinkletter de voortóght gheevende. Eindelijk, de vertaaling der Bastaardtwoorden is ten ghrooten deele van J. Hófman, en veeler Konstwoorden, die ’er na de tweede Druk byghekomen zijn, van my verdacht en ghesmeedt, en alhoewel vaak voor de vuist, en met der haast, efter vólghens de aart, betekening, en ghelijkvórmigheidt onzer Taale. De overighe, zo Bastaardt- als Konstwoorden, zijn uit de voortreffelijkste Taalkundighen onzer Eeuwe, wier roemrijke en onsterffelijke naamen op ’t voorhoofdt van ieder deel uitgheprent staan, verzameldt, en somtijdts veelvoudighlijk vertaaldt, omdat, ófte het vertaalde woordt zeer dub- {==XIV==} {>>pagina-aanduiding<<} belzinnigh zijnde, veele beteekenissen hadde, die alle byzonderlijk uitghedrukt zijn, ófte onze taal veele woorden, die eene beteekenisse verscheidendlijk uitbeeldeden: uit welk verschiet ieder, die, welke t’zyner zaake ghevoeghliikst dienen, en zijnen oordeele allerbest aanstaan, vry staat uit te kippen. En, schoon’er niet luttel onderloopen, die my vry wat onbehouwen en onbequaam scheenen, heb ikze eevenwel hunne plaatse niet willen weigheren: eensdeels, omdat zy op ’t anbeeldt van uitsteekende, en vermaarde verstanden ghesmeedt waaren, andersdeels, omdat, ghelijk ik my aan niemandts oordeel, niemandt ook aan ’t mijne wil verbinden, wel weetende, dat, eevenalleens als my alle vertaalingen niet aanstaan, zo ook de mijne allen niet zullen aanstaan. Niemandt beelde zich ook in, dat de myne, ófte die ik voor de beste oordeel, de voorste plaatse bekleeden; ófte zifte en toetse te kieschelijk en naawkeurighlijk, óf alle de woorden, die in ’t schók van de Konstwoorden staan, ook al van dat slagh zijn, óft vonnisse te vaerdigh, dat eenigh woordt de beteekeninge, waar in hy ’t hier vertaaldt vindt, niet voor de zijne erkent. Yder heeft de plaatse, die ’t bezit, zonder onderscheidt, en by gheval ghekreeghen. En hier en daar is wel eenigh {==XV==} {>>pagina-aanduiding<<} woordt, dat moeyelijk om te vertaalen viel, ten besten van de Overzetters, onder de Konstwoorden inghesloopen, behalven dat’er zommighe zijn, die in beide de schókken plaats willen hebben. Dikwijls ook zal de beteekening, die wy den woorden schynen opghedicht te hebben; schoon zy in ’t eerste aanzien vry wat dwars in de ooren klinkt, met der tijdt, en door de ervaarenheidt, niet onwettigh te zijn, bevonden worden: want alle de beteekenissen van eenigh dubbelzinnigh woordt speelen den Leezer niet ghestaadigh in ’t ghedachte, en te veeler steede is onze vertólking niet zo zeer na de letter, als wel na de kracht en bediedinge des woordts, waar door iemandt misleidt zoude konnen worden. Zeer veele Uitheemsche woorden ook, die van andere afspruiten, zijn met andere Neederduitsche woorden, als die, waar van zy afspruiten, overghezet: niet omdat hen eene en de zelfde beteekening niet toequam; maar opdat de verdrietigheidt in ’t leezen van de zelfde woorden gheweerdt, en de onnoodtwendighe dyghing van ’t Boek vermijdt mochte worden: De Verstandighe zullen die zelf weeten aan te merken, en t’hunnen voordeele te passen. By deeze meêrmaals ghemelde twee {==XVI==} {>>pagina-aanduiding<<} Deelen, is nu eindelijk een Derde, welk wy zo lange belooft hadden, ghekomen, behelzende Verouderde en Onghewoone woorden, zo in Oude Neederduitsche Schriften, als by nieuwe voortreffelijk Schrijvers, en opbouwers onzer taale ghebruikelijk, welke wy onder ’t leezen uit de zelve opgheteekendt, en daarna in órde ghebraght hebben. Wy willen gheensins verzeekeren, dat zy daar in alle opgheteldt staan, alzo ’t niet onmooghelijk is, dat ik’er eenighe over ’t hoofdt ghezien hebbe, en veele andere my niet voorghekoomen zijn, ófte ook wel niet onghewoon ghescheenen hebben. Alzo zullen ’er in teeghendeele mooghelijk eenighe in zijn, die veelen niet onghewoon zullen schijnen, en my eevenwel zodaanigh ghescheenen hebben:ghelijk by zommighen, en in zommighe plaatsen eenighe woorden ghemeen zijn, welke by anderen ófte in andere plaatsen byna nimmer, ófte immers zeer zelden ghebruikt worden. En schoon dit Deel, met de twee voorghaande vergheleeken, in grootte zeer afvalt, zo zouden wy ’t efter by de zelve wel nader hebben doen ghelijken, ghelijk wy ’t ook al ontworpen hadden, hadde de ghestalte van ’t boek, welk daar door tót eene onmaatighe dikte zoude uitghegroeydt zijn, dat niet verbóden: zo dat wy ghenoodzaakt {==XVII==} {>>pagina-aanduiding<<} gheweest zijn veel van weinighen belange voorby te ghaan, en veele andere dingen korter in te krimpen. Wy hebben eevenwel de onghewoone woorden niet overal alleen met verstaanbaarer en bekender vertaaldt, en uitgheleghdt: Maar zelfs, hier en daar, ook eenighe taalkundighe aanmerkingen en wijdloopige verklaaringen in ghelascht, tót een proef, óf die den Leezer ook monden moghten, om in toekoomende, ófte de zelfde streeke te houden, ófte die klippen, en banken ghewaarschouwdt zijnde te mijden. Zie daar, ghoedtwillighe Leezer, de moeyten, en hoofdtbreekinge, die my ghekóst heeft de verbeetering, en vermeerdering van deeze Woordenschat, die ik met yver en vlijt by der handt ghenomen heb, niet met inzicht om eenighen lóf en roem daar meede by den tijdtghenooten, en naneeven in te legghen; want verwaandt en verdwaaldt waare de gheene, die, omze door middel van duske gheringheeden te verkrijghen, toeleide; en zo averechtsch staat ons ’t verstandt nóch niet, noch zo verblindt worden wy van eighen liefde ghedreeven, dat wy ’t onze door verghrootghlazen beschouwen, en zijne behoorlijke waardye niet weeten toe te meeten: Maar om den Landtsghenooten, die beneevens my nóch eene trek ter verheerlijkinge van {==XVIII==} {>>pagina-aanduiding<<} onze rijke Moedertaale in hunnen boezem queeken, de hulpzaame handt te bieden, en den Vaderlande, daar yder in ghehouden is, eenighen (hoewel misschien kleenen, doch indienz’ in ’t werk ghesteldt wierdt, ghrooten) dienst en voordeel te doen: want door deeze vertaaling een der Bastaardtwoorden, en der Konstwoorden konnen die beide bekomen worden. Door het eerste, zullen de vlekken en kladden, daar ’t deftigh en luisterrijk anschijn onzer Taale, van de meeste Reedenaars, en Schryvers meê bezoetelt en bezwalkt wordt; voorghekomen en weghghenomen, en by den ghemeenen vólke de boeken en gheschriften, in zonderheidt van de Rechten en Rechtszaaken, daar zy nu byna blindt in zijn, verstaanlijker ghemaakt konnen worden. Het welk voorwaar den Ghemeenenbeste, gheen gheringe welstandt zoude baaren. Waar van ontallijke voorbeelden het my niet onmooghelijk zoude zijn op te tellen, waar van zo kleen een boek de voorreeden reedts niet al ghroot ghenoegh. Door het tweede, naamelijk de vertaalinge der Konstwoorden, zullen veele, hoevende gheen nieuwe te smeeden en verdichten, dat slechts verwarringe baart; maar die ghebruikende, welke reedts by den Konstlieveren in zwange zijn, meede {==XIX==} {>>pagina-aanduiding<<} de handen konnen slaan, om de Konsten en Weetenschappen den Landtsghenooten in hunne moedertaale bekendt te maaken. Het welk, wat nuttigheidt, wat vrucht en voordeel het den gheheelen Vaderlande zoude verschaffen, zal ieder, wiens ooghen wat verder, als zijn neus, reiken, lichtelijk bezeffen konnen. Want weinighe der voornaamste boeken, die de Konsten en Weetenschappen vervaten (vermits de overighe, als niet dan ’t zelfde beghrijpende, overtólligh zijn, tót ballast strekken, en verwarringe en hindernisse baaren) neederduitsch spreekende, zoude een lange reeks van jaaren, moeyten, en onkósten, die men ghewoon is te hangen aan het leeren der Latijnsche taale (waar toe tót nóch den Neederduitschen, nóchte bequaame letterkonst, en onderwyzing, nóchte behoorlijke Woordenboeken verschaft zijn, daar wy, wilt de Heemel, t’eenigher tijdt, na ons vermooghen, in hoopen te voorzien) ghespaart, en te kóste gheleght konnen worden, in ’t navórschen van nóch onbekende zaaken, niet alleen ter verghrootinge en opbouwinge der bloote kennisse: maar ook ten ghebruike der Artsenyen en ’t ghemeen leeven dienende. Der Jonkheidt zoude het niet noodtzaakelijk zijn, neeghen ófte tien jaaren om de kennis der taa- {==XX==} {>>pagina-aanduiding<<} len te bejaaghen, te verslijten, maar straks de Beghinselen der Wiskunde, daar die ouderdom zich ’t best na zetten kan, inghescherpt konnen worden, en daar door een bequaamheidt anghebraght, om in de overighe Onderwijzingen met gheen ghemeene stappen voort te loopen. En, daar de schaarsheidt der tijdt nu slechts ghehengt, zich byzonderlijk op eene weetenschap te legghen, zoude men ze dan alle doorsnuffelen, en over al t’huis zijn konnen. Zo heeft Ghrieken uit Eghipten, Romen en Arabien uit Ghrieken de Wijsheit tót haarent overghescheept, en deezer voeghe uit hunne schoot gheteeldt verstanden, die de laatere Eeuwen, als wonderen, roemen en beschouwen. Dóch zo heerelijk en zeldzaam een gheluk moghen wy verbeiden, niet verhoopen: Want die verouderde waan, dat het Kuiken nooit wijzer is, als ’t Hoen, en dat wel niet verbeetert kan worden, is den menschen niet uit den hoofde te praaten, en Een inghewortelde ghewoonte wordt niet licht Versmeeten, en de mensch zeer noô zich verder brengen En leiden laat, als kan toelangen zijn ghezicht. By alle deeze veelvoudighe nuttigheeden voeght zich ook nóch eenighe hoop, {==XXI==} {>>pagina-aanduiding<<} dat die ontaarde Duitschen, en reedenlooze Schempers, die onze Taale t’haarer onschuldt met het lidtteeken van ghebrek en armoede zoeken te mismaaken, hier, daar vaak een Uitheemsch met vier, vijf eighene Duitsche woorden vertaaldt wordt, de rijkdom der zelve speurende, daar van voortaan met meerder eerbiedigheidt spreeken zullen. Wat daar af werde, Ghonstighe landtsghenooten, duit mijnen arbeidt ten ghoeden, ghebruiktze t’uwen besten, en vaart wel. L. MEIJER. {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} ’t Eerste DEEL der Woordenschat, Waar in meest alle de Basterdtwoorden, In de Wanduitsche Schryvers voorkomende, Van H. L. Spiegel, D. V. Koornhart, P. C. Hooft, H. de Groot, C. Huighens, G. A. Brederode, S. Kóster, I. v. Vondel, en andere voortreffelijke Taalkundige, Naauwkeurighlijk, en met kraft vertaalt, verghadert zijn. A B. ABaliënatie, ontvreemding, vervreemding. Abalienabel, ontvreemdtbaar, vervreemdtbaar. Abaliëneren, ontvreemden, vervreemden. Abandon, verlaating. Abandonneren, verlaaten, opgeeven, begheeven, laaten vaaren. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} Abbrege, verkortsel, kortbegrijp. Abbregeren, verkorten, inkorten. Abbreviatie, afkorting, verkorting. Abbreviature, verkortsel. Abbrevieren, verkorten. Abderen, verberghen, berghen, schuilen, verschuilen. Abdiceren, ontzegghen, afzegghen, opzegghen. Abdije, klooster. Abdisse, kloostermoeder, kloostervooghdes. Abduceren, afleiden, aftrekken, afvoeren. Abductie, afleiding, afvoering. Aberratie, afdwaaling. Aberreren, afdwaalen, verdoolen. Abhorreren, afshrikken. Abigeren, weghdrijven, ontvoeren, verstouwen. Abject, verworpen, veracht. Abjectie, verwerping, weghwerping. Abjiciëren, weghwerpen, verwerpen. Abjudicatie, afwijzing, ontwijzing. Abjudiceren, afwijzen, ontwijzen. Abjunctie, afvoeghingh, afscheiding. Abjungeren, afvoeghen, afscheiden, afdeelen, scheiden. Abjuratie, afzweering. Abjureren, afzweeren, ontzweeren. Ablactatie, speening. Ablacteren, speenen, spaanen. Ablatie, ontneeming, weghneeming, afdraaghing. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} Ablegatie, zending, afzending. Ablegeren, afzenden, weghstieren. Abluëren, afwasschen, reinighen. Ablutie, afwaschsing. Abmissie, verzending. Abmitteren, weghschikken, verzenden. Abnegatie, verloochening. Abnegeren, loochenen, ontzegghen, verzaaken. Abnorm, ongheschikt, ongherijmdt. Abnuëren, afwenken, ontzegghen. Abnunciatie, afkunding. Abnunciëren, afkundighen. Aboleren, verdelghen, vernielen, vernietighen, te niet doen. Abolitie, vernietighing, verdelghing. Abolitie-brieven, verniet-brieven. Abominabel, ghruwelijk, yslijk, verfoeylijk. Abominatie, ghruwel, afschrik, verfoeying. Abomineren, verfoeyen, afschrik hebben. Abondant, overvloedigh. Abondantie, overvloedigheydt. Abonderen, overvloeyen. Abord, aanspraak, anrading, anboordtlegging, ankomst. Aborderen, anranden, anboordtlegghen. Aborsie, anrantsing. Abortie, misbaaring, misval, miskraam. Abortiëren, misdraght baaren, misbaaren, misdraaghen, misvallen, miskraam hebben. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} Abortif, misdraght, doode vrucht, storting, stortgheboorte. Aboucheren, toespreeken. Abraderen, afschrabben, afknaaghen, afschaaven. Abrasie, afschrabbing, afknaaging. Abregé, verkortsel, kort begrijp. Abregeren, verkorten. Abrenuntiatie, afzweering. Abrenuntiëren, afzweeren. Abreptie, weghrukking, afrukking. Abripiëren, weghrukken, ontrukken, schaaken. Abrogatie, afschaffing. Abrogeren, afschaffen. Abrumperen, afbreeken. Abrupt, plotselijk, afghebroken. Abruptie, afbreeking. Abscederen, afscheiden, afwijken, ontwijken. Absces, ettergheswel. Abscessie, weghgaaning. Abscinderen, afsnijden, afhouwen. Abscissie, afsnijding. Absconderen, weghduiken, ontschuilen, verberghen. Absconsie, verberging, verschuiling. Absent, afweezende, afweezigh, niet tegenwoordigh. Absenteren, af zijn, afterblijven, zich t’zoek maaken, verborgen houden. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} Absentie, afweezendheidt, afweezigheidt, af zijn, afweezen. Absolut, onbepaalt, platuit, voluit, volstrekt, ronduit, volkomen. Absolutelijk, volkomentlijk, volstrektlijk. Absolutie, afdoening, vrykenning, lossing, ontslaaning, vryspreeking. Absolveren, volvoeren, voltrekken, vry kennen, afdoen, ontslaan, lossen, vryspreken. Absorberen, opslokken, inslorpen, verslinden. Abstergeren, afvaaghen, afwissen, dwaën. Absterreren, afschrikken. Abstersif, afvaagheyt, afwisschend. Abstersie, afwissching, afvaaghing. Abstinentie, onthouding, ofhouding. Abstineren, onthouden, spaanen. Abstract, afghetrokken. Abstractie, aftrekking. Abstraheren, ontrekken, aftrekken. Abstruderen, verstooten, afstooten. Abstrusie, afstooting. Absumeren, verdoen, verteeren. Absumtie, verdoening, verteering. Absurd, ongherijmt, wanschiklijk. Absurditeit, ongherijmdheidt. Abt, klooster-vader, kloostervoogdt. Abundant, ziet abondant. Abundantie, ziet, abondatie. Abunderen, ziet abonderen. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} Abus, misbruik, mislagh, verzinning, wanghebruik, misbruiking. Abuseren, misbruiken, misleiden, verzinnen, verghrijpen, verghissen. Abusif, Abusivelijk, door misbruik, by misbruiking, tegen ’t gebruik, oneigentlijck. A C. Academie, opperschool, landtschool, hoogheschool, hoofdtschool, schouwburg. Accablement, overstelping, overvalling. Accableren, verdrukken, overstolpen. Accederen, bykomen, ankomen, ghenaaken. Acceleratie, haasting, spoedingh. Accelereren, spoeden, haasten. Accenderen, ontsteeken, ansteeken. Accenseren, byreekenen, byachten, byhouden, schatten. Accensie, ansteeking, ontsteeking. Accent, woordtklank, ghalm, toezang, byklank, byghalm. Acceptant, anvaarder, anneemer. Acceptatie, anvaerding, anneeming. Accepteren, anvaerden, anneemen, t’zijnen voordeele anvaerden. Accepteur, anvaerder. Acceptie, ontfanging, anneeming. Acceptilatie, ontfanghbrief, quijtbrief, quijtschelding, byschenking. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Accerseren, daghvaarden, daagen, haalen. Acces, toeghang, anghang. Accesseur, bykomer in ’t vonnissen, byrechter. Accessibel, Accessoir, toeghankelijk, bykomelijk. bykoomende, bykomstig. Accessie, bykoming, byval, bykomst. Accident, toeval, voorval, byval, ankleef. Accidenteel, toevalligh, ghevalligh. Accideren, toevallen, voorvallen, byvallen, ghebeuren. Accijs, tol. Accijsener, tollener. Accinctie, anghording. Accingeren, anghorden, omghorden. Accipiëren, ontfangen, anvaarden. Acclamatie, toeroeping, toejuyching. Acclameren, toeroepen. Accoinctantie, ghemeenzaamheidt. Accollade, omhelzing. Accolladeren, omhelsen. Accomberen, anligghen, anzitten, gheligghen. Accommodaat, ghevoeglijck. Accommodabel, behulpzaam, gherievelijk, ghemakkelijk. Accommodabiliteit, behulpsaamheydt. Accommodatie, gherieving, toepassing, schikking, byvoeging. Accommoderen, voegen, gevoeghen, gerieven, toepassen, behulpzaam zijn, schikken. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} Accompagneren, verzelschappen. Accompleren, volbrengen, nakomen. Accomplissement, volbrenging, voltrekking, vervulling. Accord, verdragh, overeenstemming, vereeniging, overeenkomst. Accordabel, verdraagbaar, gezeggelijk. Accordatie, overeenkoming, verdraaging, vereenighing. Accorderen, verdraagen, overeenkomen, toestemmen, vereenighen, toestaan. Accoutrement, toerusting. Accoutreren, toestellen, optooyen. Accrescentie, angroeying. Accresceren, angroeyen, toeneemen. Accretie, angroeying, anwassing. Accumberen, anzitten, anliggen, geliggen. Accumulatie, ophooping. Accumulatif, ophoopend, verzaamelend. Accumuleren, ophoopen, vergaderen. Accuraat, naauwkeurigh, welgeschikt. Accurreren, toeloopen. Accursie, toeloop. Accusateur, beschuldiger, anklaager. Accusatie, anklaght, beschuldighing. Accuseren, betichten, anklaaghen, beschuldighen, betijghen, antijghen. Acerbe, wrang, zuur. Acerberen, zuurmaaken, scherpen. Acerbiteyt, wrangheydt. Aceteus, zuurachtigh. {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Acqueste, verkrijging, anwinning. Acquesteren, verkrijgen, winnen. Acquiëscement, berusting, toestaaning. Acquiëscentie, berustendheidt. Acquiësceren, berusten, gherust zijn, zich gherust stellen. Acquireren, verkrijghen, bekomen. Acquisiteur, verkrijger. Acquisitie, verkrijging. Acquiteren, quijten, quijtschelden. Acre, scherp, bits. Acrimonie, scherpte, scherpigheydt. Acte, blijk, bescheidt, kennis, kennisschrift, bezeegeldt vonnis, daadt, doening, handeling, bedrijf, besluyt. Acte Notariaal, bescheidt van een beampt schrijver. Acten en Actitaten, handelingen en overhandelingen. Acteur, bedrijver, bewerker, speeler, pleiter. Actie, handeling, wercking, opspraak, op te spreeken hebben, doening, bedrijf, gherechtigheidt, daadt, aantaal, recht. Actif, werkelijk, vernuftelijk, gheestigh, levendigh. Activiteit, bedrijvigheidt, ghaawigheidt, vlugheidt. Actrice, dingscherse, dingtaalvoerster, bedrijfster, bewerkster, speelster. Actueel, Actueux, werkelijk. Actum, ghedaan, ghemaakt. Acuëren, wetten, spitsen, scherpen. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Acut, scherp. A D. Adaptatie, toepassing. Adapteren, anvoeghen, byschikken, toepassen. Adderen, toedoen, byvoeghen, anlappen. Addiceren, toekennen, toezeggen, toestaan. Addictie, toekennen, toesegghing. Additie, toedoening, verghaadering, optelling, bydoening. Addubitatie, halftwijffeling. Addubiteren, in twijffel hangen. Adduceren, anleiden, byleiden. Adductie, byleiding, toeleiding. Adduplicatie, verdobbeling. Addupliceren, verdobbelen. Ademptie, beneeming, ontneeming. Adequaat, evenmaatig. Adequatie, evenmaatighing. Adequeren, evenmaatighen. Adfriseren, anwrijven, ankrauwen. Adgredieren, toetreeden, antreeden, anvatten, angrijpen, antasten, anranden. Adgresseur, anvaller, angrijper, anvatter, antaster, anrander. Adgressie, anvatting, angrijping, anvalling, antasting, anranding. Adherent, anhangend. Adherenten, anhanghelinghen. Adherentie, anhanging, anhangendheidt. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Adhereren, anhangen. Adheritatie, erving, byerving. Adheriteren, erven, byerven. Adhiberen, byhouden, bybrengen, anwenden, beezighen. Adhibitie, toebrenging, bybrenging. Adhortatie, anmaaning. Adhorteren, anmaanen, anstouwen, ophitsen. Adhorteur, anmaaner. Ady, heeden, van daagh. Adieren, anghaan. Adieu, vaar wel, Godt geleide u. Adigeren, andrijven, voortstouwen. Adimeren, benemen. Adimpleren, voldoen, volbrengen, nakomen. Adimpletie, vervulling. Adimpliëren, vervullen, voldoen, volbrenghen. Adipisceren, bekomen, verkrijghen. Aditie, toegang, toegaaning, toetreeding, der herediteit, erfanvaerding. Adjectie, toewerping, bywerping. Adjectijf, toewerpigh, byvoeghlijk. Adjiciëren, toewerpen, bywerpen. Adjoint, byghevoeght, metghezel. Adjointeren, byvoeghen. Adjourneren, daghvaarden, daghen. Adjouteren, byvoeghen, bydoen. Adjudicatie, toewijzing. Adjudleeren, Adjugeren, toewijzen, anwijzen. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} Adjument, hulp, bystandt. Adjunct, byghevoeghd, byvoegh, ankleef, byvoegsel. Adjunctie, byvoeghing. Adjungeren, byvoeghen. Adjuratie, bezweering. Adjureren, zweeren, bezweeren. Adjusteren, ghelijkmaaken, vereffenen, afpassen. Adjuteur, helper. Adjuvatie, helping. Adjuveren, helpen. Adminicul, onderstunsel, stutsel, hulp. Adminiculeren, ondersteuning, helping. Adminiculeren, ondersteunen, helpen, stutten. Administrateur, bediener, bewindthebber. Administratie, bewindt, bediening, bewinthebbing. Administreren, bewindt hebben, bedienen. Admiraal, zee-vooght, vlootheer, opperzeehoofdtman. Admiraalschap, zeevoogdijschap, vlootheerschap. Admiraliteit, zeevooghdy, zeebewint. Admirabel, wonderbaar. Admiratie, verwondering, bewondering. Admireren, verwonderen, bewonderen. Admisceren, vermengen, bymengen. Admissie, toelaating, toestaaning. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Admitteren, toestaan, inwillighen. Admixtie, bymenging, vermenging. Admoliëren, pooghen, trachten. Admolitie, pooghing. Admoneren, vermaanen, anmaanen. Admoniteur, vermaaner. Admonitie, vermaaning, anmaaning Admorderen, toebijten, anbijten. Admorsie, anbijting, toebijting. Admotie, toebeweeghing, anvoering. Admoveren, anvoeren, anbrengen, anstuwen, toewenden, ankeeren. Adnavigabel, anvaarlijk. Adnavigatie, aanvaring. Adnavigeren, anscheepen, anvaaren. Adnecteren, anknopen, anbinden. Adnectie, anknooping. Adoleren, reukofferen, anwassen. Adopteren, annemen tot kindschap. Adoptie, anneeming tot kindschap. Adoptatie, kinderanneming, zoonanneeming. Adoptif, angenoomen kindt, anneemeling. Adorateur, aanbidder. Adoratie, anbidding. Adoreren, anbidden. Adornatie, opproncking, opsmukking. Adorneren, versieren, opschikken, tooyen, opproncken. Adquireren, verkrijgen. Adquisitie, verkrijghing. {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} Adquisiteur, verkrijger. Adresse, bestelling, beschikking, toevoeghingh. Adresseren, schikken, bestellen, beschikken, anwijzen, toestieren, toevoeghen, vervoeghen. Adscriberen, toeschrijven. Adscriptie, toeschrijving, byschrijving. Adsimilateur, vergelijker. Adsimilatie, vergelijking, gelijkmaaking. Adsimileren, verghelijken. Adsimuleren, veinzen. Adsimilateur, veinzer. Adsimilatie, veinzing. Adsoneren, toeluiden, toestemmen, toeghalmen. Adstipulatie, verwillighing, toestaaning. Adstipuleren, toestemmen, toezegghen, toestaan, verwillighen. Adstrictie, t’zamentrekking. Adstringent, samentrekkend. Adstringeren, toevoeghen, verbinden, samentrekken, toebrengen. Adstructie, vastmaaking. Adstrueren, vast maken. Adulateur, pluimstrijker. Adulatie, pluymstrijkking, pluimstrijkery. Aduleren, pluimstrijken, vleyen. Adultere, overspel, egtbreeking, egtbreuk. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Adulteratie, vervalsching. Adultereren, overspel bedrijven, vervalschen. Adumbratie, ontwerp, beworp, afschaduwing, afschetsing. Adumbreren, afschaduwen, bewerpen, afbeelden. Aduneren, Adunieren, vereenighen. Adunie, Adunitie, vereening. Advancement, voorderingh, bevoorderingh. Advanceren, voorderen. Advans, voordeel. Advenant, overeenkomst, by ghevolgh, ghevoeghlijk. Adveniëren, toekomen, ankomen. Advent, Adventie, toekomst, toekooming. Advers, teghenstrijdigh, teghenparty. Adversarie, party, teghenparty. Adversatie, wederstreeving, teghendeel, wederdeel. Adverseren, teghenstreeven, teghenstaan. Adversie, toekeer. Adversiteyt, teghenspoedt. Advertentie, waarschuwing, verneeming, ghewaarwording. Adverteren, toekeeren, waarschouwen, bootschappen, verwittighen. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Advertissement, waersehouwing, vermaaning, bekendmaaking. Advigilatie, bevlijtighing, oppassing. Advigileren, bevlijtighen, benaerstigen. Advijs, goetdunken, waarschouwing, meining, bericht, bescheidt. Adviseren, beraaden, bezinnen, raaden te kennen geven, oordeelen, laaten weeten, verwittighen. Advocaat, voorspraak, voorspreeker. Advocaat Fiscaal, voorspraak van der Heeren geldtkist. Advoceren, voorspreeken, toeroepen, by zich roepen. Advouëren, ghestandt doen, toestemmen, bevestighen. Advoyeren, toestemmen, bevestigen, van waarden houden. Advolutie, toerolling, toewenteling. Advolveren, toerollen, anrollen, toewentelen, anwentelen. Advoy, toestemming. Advoyement, ghestandtdoening, vasthouding, toestemming. A F. Afcirkulen, kringen, bekringen, afkringen, met kringen aftekenen. Afconterfeyten, afbeelden, afmaalen, uytschilderen. Affabel, ghespraakzaam, spraakzaam, spreekvaerdigh. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Affabiliteit, ghespraaksaamheidt, spreekvaardigheidt. Affaire, handel, koopmanschap, bekommering. Affameren, verhongeren, uythongeren. Affectatie, begheerte, ghraaghte, nastaaning, ghreetigheidt, beyvering. Affecteren, beyveren, behartigen, zoeken, vereischen, dikwils doen, benaerstigen, opvlammen. Affectie, hartstoght, toeneighing, ontroering, andoening, gheneghenheidt. Affectioneren, toeneighen, beminnnen. Affectueux, gheneeghen, toegeneighdt. Afficiëren, andoen. Affigeren, anhechten. Affineren, zuiveren. Affiniteyt, maaghschap, zwagerschap, verwantschap, zwagery, vermaaghschap. Affirmatie, bevestighing, betuighing. Affirmatif, bevestighend. Affirmeren, bevestighen, beja’en, verzeekeren. Affix, anghehecht. Affixie, anhechting. Afflictie, quelling. Affligeren, neerslaan, quellen. Affluëren, toevloeyen, overvloeyen, anvloeyen. Affluxie, anvloeying, toevloeying. Affrictie, anwryving. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} Affriceren, anwryven. Affront, verkorting, hoon, eerrooving, eerquetsing. Affronteren, verkorten, veronghelijken, hoonen. Affuit, rolpaardt. Affunderen, begieten, bestorten, bespatten. Affusie, begieting. A G. Agent, ghezant, hofghezant, zaakvoerder. Ageren, doen, bedrijven, verhandelen, bewerken, aangaan. Aggravatie, bezwaaring, overlaading. Aggraveren, bezwaaren, overlaaden. Aggreabel, angenaam, behaaghlijk. Aggreatie, behaaging, toestemming. goedtkenning, beangenaaming. Aggrediëren, anvallen, angaan, toetreeden, antasten, angrijpen, anranden. Aggreëren, behaagen, believen, bewilligen, angenaamen, toestemmen, beangenaamen. Aggregatie, verzameling, toegadering. Aggregeren, toegaderen, verzamelen. Aggresseren, anvatten, anvallen, angrijpen, anranden. Aggresseur, antaster, anvatter, anrander. {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Aggressie, anval, angrijping, antasting, anranding. Agil, snel, behendigh, gezwindt, rap. Agiliteyt, behendigheit, rapheidt, gezwintheidt. Agitatie, drijving, beroering, anstooking. Agiteren, drijven, beroeren. Agnitie, kennis, erkenning. Agnosceren, erkennen. Agonisatie, strijding, zieltooging. Agoniseren, strijden, kampen, zieltoogen. Agreabel, zoekt, Aggreabel. Agriculteren, landtbouwen. Agriculture, landtbouw, landtbouwing, landtbouwery, landtwinning. Agrimonie, bitterheydt. A I. Aisement, gemaklijk, lichtdoenlijk. A L. Alarm, wapenroep, wapen, ter wapen. Alchimie, stofscheydkunde, aardkookery, smeltkonst. Alchimist, stofscheyder, metaalbrander. Alchimistery, ziet, alchimie. Algebra, stelreeghel. Alienabel, vervreemdtbaar. Aliënatie, vervreemding. Aliëneren, vervreemden. Aliment, Alimonie, onderhoudt, voedtsel. {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} Alimentatie, voeding, opvoeding. Alimenteren, voeden, opvoeden, onderhouden. Allatratie, anbassing. Allatreren, anbassen, Alléë, gank. Allegatie, bybrenging, antrekking. Allegeren, verlichten, ontlasten. Allegorie, byspraak, byspreuk, ghelijkspreuk. Allegre, lustigh, ras, gezwindt. Allegueren, bybrenging, voorthaalen, antrekken, antoogen, Allevatie, bybeuring, opheffing. Alleveren, verlichten, heffen, bybeuren. Alliantie, verbondt, bondtghenootschap. Alliceren, anlokken. Allideren, anstooten, stuiten. Alliëren, verbondtmaaken, verbinden. Alligatie, anbinding. Alligeren, anbinden, anverbinden. Allisie, anstooting, anhorting. Allocutie, anspraak. Allodiale-goederen, onleengoederen, oncijnsbaar goedt. Allongatie, verlenging. Allongeren, verlengen, Alloqueren, anspreeken. Alloy, muntstof. Alluderen, opspeelen, ’t ooge op hebben. Allueren, anvloeyen, anspoelen. {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} Allumeren, ontsteeken. Allusie, speeling, insicht op iets, anspel, schuilzin, schuilreden, zinspeeling. Alluvie, anvloeying, anspoeling. Almanak, maandtwijzer, tijdtwijzer. Alteratie, verandering, ontsteldtheidt, ontzetting, ontsteltenis. Altercatie, gekijf, kibbeling. Alterceren, kijven, twisten, kibbelen. Altereren, veranderen, zich ontzetten, ontstellen. Altern, overbeurtigh, overhandts. Alternatie, wisseling, beurthouding. Alternatif, by beurten, beurtwijs, over ’s handts. Alterneren, beurthouden, overhandts doen A M. Amabel, minbaar, minwaardigh, liefwaardigh. Amaritude, bitterheidt. Amasseren, ophoopen. Amateur, liefhebber, minnaar. Ambassaadt, Ambassadeur, ghezant, hof ghezant. Ambassaadtschaap, ghezantschap. Ambidextre, slinx en rechtsch, evenhandig. Ambieren, na hengelen, om hengelen, vryen, begheeren, omgaan. Ambigeren, twijffelen. Ambiguiteyt, dubbelzinnigheit, dubbelduidigheit, twijffelzinnigheit. {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} Ambitie, eerzught, eergierigheyt. Ambitieux, eerzuchtigh, eerghierigh. Ambulatie, wandeling. Ambuleren, wandelen. Ameen, vermaakelijk, lustigh. Amende, boete, breuke, verbeurte. Ameniteit, vermaaklijkheidt. Amiable, Amicabel, lieflijck, minzaaam, vriendelijk. Amiabiliteit, minzaamheydt, vriendelijckheyt. Amice, vriendt. Amicitie, vriendschap. Ami, vriendinne. Amict, kleedt, hoofdtdeksel. Amissie, verlies. Amitteren, verliezen. Ammunitie, toerusting, oorloghsghereedtschap, krijgstuig. Amnestie, vergheeting, ghemeene vergeeting. Amoderatie, bemiddeling. Amodereren, middelen, bemiddelen. Amoliëren, weghdrijven, verdrijven, afwenden, uitrooyen. Amolitie, uytrooying. Amortificatie, doode handstelling. Amortificeren, ’t goedt in dooder hantstellen. Amoureus, minnend verliefd. Ampel, wijdt, breedt. Amphibologie, dubbelzin, twijffelreden. {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} Amphitheater, schouwburgh, rondenburgh, toneel rondt. Ample, breedt, ruym, wijdluchtigh. Amplecteren, omhelzen, omvangen. Amplexie, omhelzing. Ampliatie, uytbreiding. Ampliëren, verbreeden, vermeeren, uitbreiden. Amplificatie, uitbreiding, breedmaaking. Amplificeren, breedmaaken, uitbreeden, vermeeren. Ampulle, kan, kruik, pul. Amputatie, afsnijding. Amputeren, besnoeyen, afsnoeyen, knotten. A N. Anabaptist, herdooper, wederdooper, doopsghezinde. Analogie, evenredenheidt, ghelijkvormigheidt. Anathema, vloek, vloekbesluit. Anathematiseren, vervloeken. Anatomie, ontleeding, opsnijding, ontleedkunde, ontleedplaats. Androgynen, manwijven. Angust, naauw, eng. Angusteren, benaauwen, engen. Angustie, engte, bangigheidt. Animadversie, anmerking, waarschouwing. Animadvertentie, anmerkendheidt, waarschouwendheidt. {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Animadverteren, waarschouwen, behartigen, bevroeden, anmerken. Animeren, moedighen, moet geven. Animeux, moedigh. Animositeyt, moedigheydt. Annalen, jaarboeken. Annecteren, anknoopen, anhechten. Annectie, anknooping. Annex, anghehecht, bygebonden, angevoeght. Annihilatie, vernieting. Annicheleren, Annihileren, vernietighen, te niet doen. Anniversarien, jaarboeken. Annonceren, boodtschappen, verwittigen. Annonciatie, verwittiging. Annone, jaarkost, jaarnootdruft. Annotatie, anteikening. Annoteren, anteikenen. Annueren, toewenken, toeknikken, toestaan. Annullatie, vernieting. Annulleren, vernietigen, te niet doen. Annumeratie, toetelling. Annumereren, toetellen. Annunciatie, verkonding, verwittighing. Annuncieren, verkondighen. Antecederen, voorgaan, overtreffen. Antecelleren, uitmunten, overtreffen. Antecesseur, voorzaat, voorganger. Antecessie, voorgaaning. Antedateren, te vooren anteikenen. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Antemuraille, voorvest, voorburght. Anteponeren, voorstellen, voorzetten. Antepositie, voorstelling, voorzetting. Antichrist, teeghenchrist. Anticipantie, voorinneeming, vooringhenomenheidt. Anticipatie, voorkoming, vooringhenomenheidt, vervroeghing. Anticiperen, voorkomen, verrassen, verhaasten, vervroeghen. Antidateren, teeghenteekenen, den dagh vervroeghen. Antidot, teghenghift. Antijk, Antijks, oudt, snaaks. Antimonie, spitsghlas, spiesglas. Antipathie, afkeer, weerzin, teeghenzin, teeghenzucht. Antipoden, teeghenvoetelingen. Antiqueren, oudtmaaken, weghdoen, afschaffen, uitdrijven. Antiquiteyt, oudheidt, aaloudheidt. Anxiëteyt, Anxiëtude, angst, benaauwdheidt, angstvalligheidt. A P. Apart, byzonderlijk, afzonderlijk, ter zijden, verdeeldt, byzonder, afgedeeldt. Aperitif, openend, dat maght van openen heeft. Apert, open, openbaar, bekendt. Apertie, opening. Apocrijph, verborghen, onghelijst, on- {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} ghereegheldt, buitenreegheligh. Apologie, verantwoording, naamscherm, verdeedighing, verweerschrift, schermschrift. Apothegme, bondighe spreuk. Apoplexie, popelsy, beroerdheidt. Apostaat, afvallighe, verloochenaar. Apostasie, afval. Apostel, Ghódts ghezant, Ghódts bode, zendtbode. Aposteme, Apostumatie, zwelling, ghezwel, zweer. Apostil, bescheidt, randtteekening, byteekening, af vaerding. Apostilleren, kantteekenen. Apoteek, artsenywinkel, dróghbereidery. Apoteeker, artsenymaker, artsenymenger, drógbereider, kruidtmenger. Apozeme, kruydtdrank, kooksel, ziedsel. Appaiseren, bevreedighen. Appareil, bereidsel, toerusting. Apparent, ooghschijnlijk, schijnbaarlijk, schijnend, waarschijnelijk, Apparentie, schijnbaarheidt, schijn. Appareren, bereiden, verschijnen. Appart, afghezonderdt, afghedeeldt. Appast, aas, vetmaakende spijs. Appel, beroep. Appellant, beroeper. Appellatie, beroeping, betrek van ’t von- {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} nis, hoogher betrek, benoeming. Appelleren, beroepen, weder ghehoor verzoeken, voor recht roepen. Appenderen, anhangen. Appendix, anhangsel, anhang, byvoegsel. Appensement, dagh van beraadt, bedenking. Appeteren, begheeren, ghraagh zijn. Appetibel, begheerlijk. Appetijt, ghraagheidt, begheerte, trek. Appingeren, anvoeghen, bymaalen, anschilderen, opdighten. Applauderen, vervrolijken, prijzen, toejuichen. Applicatie, toepassing, toeeighening. Appliceren, toepassen, toeeighenen, byvoeghen, toebegheeven, tót verklaaring te passe brengen. Appointement, beslechting, uitting, afvaerding. Appointeren, spitsen, bestemmen, verghelijken, daghvaerden. Apponeren, byzetten. Apportatie, bybrenging. Apporteren, bybrengen, toebrengen. Apposeren, byzetten, bystellen. Appositie, byzetting, toezet. Apposteren, africhten. Apprecatie, toebidding. Appreceren, toebidden, toewenschen. Appreciëren, waerdeeren, schatten. {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} Apprehenderen, vatten, bevatten, vangen, vasthouden, beghrijpen, verstaan. Apprehensie, vatting, beghrijping, hechtenis, vangenis, antasting, schroom. Approbatie, ghoedtkenning, toestemming. Approberen, ghoedtkennen, ghoedtachten, anneemen, looven, van waerde houden. Approche, naadering, loopghracht, ghenaakschans. Approcheren, naaderen, Appropinquatie, ghenaaking. Appropinqueren, ghenaaken, naaderen. Appropriëren, toeeighenen. Appropriatie, toeeighening. Appuy, leuning, steunsel. Appuyeren, leunen, steunen, stutten. April, ghrasmaandt. Apteek, drogbereidery, artsenywinkel. Apteker, drogbereyder, drankmenger, kruidtmenger, artsenymenger. Apteren, voeghen, vleyen, passen. Aptitude, bequaamheidt, bequaamlijkheidt. A R. Arbiter, scheidsman, zeghsman, bemiddeler, ghoêman, ghekooren rechter. Arbitraal, beraadzaam, wilkeurlijk, ghoedtdunkende. Arbritrale uitspraak, ghoêmannen uitspraak. Arbritrage, bemiddeling, ghoedtdunken. {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} Arbitrateur, vreedemaker, ghoede man. Arbitreren, bemiddelen, raadtslaan, beraadtslaghen. Arcenal, wapenhuys. Arceren, weeren, afweeren, beletten, indrijven. Archangel, aartsengel, opperengel. Archier, schutter. Architect, bouwmeester. Architecture, bouwkonst. Architrave, overbalk, opperbalk. Archiven, handtvesten, staatschriften. Arctatie, beklemming, benaauwing. Arctè, eng, naauw. Arcteren, beklemmen, benaauwen. Ardent, vuurigh, brandigh. Arderen, branden. Ardeur, vuurigheidt. Argine, afdaking. Arguatie, bewyzing, kibbeling. Arguëren, bewyzen, knibbelen. Arguërer, bewyzer, kibbeler, twister. Arguëring, bewyzing, kibbeling, twisting. Argument, bewijs, bewijsreeden, kort beghrijp, inhoudt, strijdtreden. Argumentatie, twistreedening. Argumenteren, twistreedenen. Argut, loos, scherpzinnigh. Ariditeyt, drooghte, dorheidt. Aristocratie, besterheersching, der bester regheering, adelregheering. {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} Arithmetica, telkonst, reekenkonst, tal- óft telkunde. Armade, Armee, krijghsrusting, krijghsheir, heirkracht, heirleeger. Armaris, wapenhuis. Armature, wapening. Armeren, wapenen. Aromatiseren, welriekend maaken. Aromatijk, welriekend. Arquebuse, vuurroer, handtbus. Arquebuseren, busschieten. Arquebusier, handtbusschieter. Arrangeren, op een ry stellen, in órde zetten. Arrectie, opstrekking, oprechting. Arrementen, pleitervingen, pleitvernieuwingen, pleitverdaadingen, pleitgronden, pleithervattingen. Arreptie, anghrijping. Arres, Ghódtspenning. Arrest, beslagh, besluit, bekommering. Arrestant, handtopleggher, beslagher. Arresteren, besluiten, bekommeren, beslaan, vaststellen, voorneemen. Arrideren, toelacchen. Arrieregarde, achterhoede. Arrigeren, opstrekken, oprechten. Arripiëren, opvatten, anghrijpen, anneemen. Arriveren, ankomen, anlanden. Arrivement, landing, ankoming. {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Arroderen, inbijten, knaaghen, beknabbelen. Arrogant, laatdunkend, verwaaten, trots, vermeeten. Arrogeren, beroemen, vermeeten, toeeighenen, anmaatighen. Arrosie, inbijting, knaaging. Arrouseren, besproeyen. Arsenaal, wapenhuis. Arterie, polsader, hartader, slaghader. Articulatie, beleeding, leedenschikking, leedenstelling. Articule, lidt. Articuleren, beleeden, ontleeden. Artifice, konsthandel, konstghreep, konst, konstenery, behendigheidt. Artificiaal, Artificieel, konstigh. Artykel, lidt, deel. Artillerie, gheschut. Artillery-huis, gheschuthuis. Artillerymeester, gheschutmeester. Artisaan, Artist, konstmeester, konstenaar. A S. Ascenderen, klimmen, opghaan, opklimmen. Ascendent, opghaande, opklimmende. Ascensie, klimming, opvaart, opstyghing. Asijl, vryplaats, schuilplaats. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} Aspect, anschouw, starghezicht. Aspergeren, besprengen, besproeyen. Asperiteyt, scherpheidt, wrangheidt. Asperneren, versmaaden, verachten. Aspersie, besprenging. Aspiciëren, anschouwen. Aspiratie, toeblaazing, anblaazing. Aspireren, na snakken, na trachten, bejaaghen, op vlammen, anblaazen. Assay, proef. Assaijeren, beproeven. Assaijeur, muntproever. Assaisonneren, bereiden, smaak gheven. Assassin, moordenaar. Assassinaat, moordt, moordery. Assaut, anval. Asscriberen, toeschrijven. Asscriptie, toeschrijving, byschrijving. Assecteren, navolghen, najaaghen. Assecuratie, verzeekering, veilighing. Assecureren, verzeekeren. Assemblee, verghadering, samenkomst. Assembleren, verghaaderen. Assentatie, pluymstryking, vleying, toestemming. Assenteren, falievouwen, vleyen, toestemmen. Assentiëren, meedehouden, toestemmen. Assequeren, bekomen, verkrijghen. Assequutie, verkrijghing. Asserateur, verzeekerer ter zee. {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Assereren, verdaadighen, ghestandt doen, bevestighen, verzeekeren. Asserteur, verdaadigher, verzeekeraar. Assertie, verdaadighing. Asservatie, bewaaring. Asserveren, behoeden, bewaaren. Assesseren, byzitten. Assesseur, byzitter, bygevoeghde. Asseurantie, verzeekering, verzeekerdheidt. Asseurateur, verzeekerer, zee verzeekerer. Asseureren, verzeekeren. Asseveratie, verzeekering. Assevereren, verzeekeren, vastelijk toezegghen, voor de waarheidt verklaaren. Assiduiteyt, gheduurigheidt. Assignatie, anwyzing, bewijs, overwyzing, schuldtoverwijs. Assigneren, anwijzen, overwijzen, schuldtoverwijzen, toeeighenen, toeschrijven. Assimilatie, verghelijking, ghelijkmaaking. Assimileren, verghelijken. Assimulatie, meedeveinzing. Assimuleren, meedeveinzen. Assises, pleitdaghen, dinghdaghen, zitdagen. Assistent, mtedehulper, bystander. Assistentie, onderstandt, hulp, bystandt. Assisteren, bystaan, raadtgheeven, ondersteunen, helpen. Associatie, verzelling, verzelschapping. {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} Associëren, verzelschappen. Assommeren, doodt slaan, knellen, optellen. Assopiëren, stillen, in slaep wieghen, sussen. Assumeren, byneemen, annemen, toeneemen. Assumtie, byneeming, anneeming, toeneeming. Assurantie, verzeekering. Assurateur, verzeekeraar. Assureren, verzeekeren. Astrict, verbonden. Astrictie, verbinding. Astringent, samentrekkend. Astringeren, toeprangen, stoppen, vastmaaken, anknoopen, antrekken, toedringen, samentrekken. Astrologie, starrekrachtkunde, starrekijkkunde, starrewaan, starrekijking. Astrologist, Astrologijn, starrekijker, starrekrachtkenner. Astronomie, starrekunde, starreloopkunde. Astronomist, starrekonstener. Astructie, anbouwing, antimmering, vastmaaking, bevestighing. Astruëren, anbouwen, antimmeren, vastmaaken, bevestighen. Astutie, schalkheidt, list, doortraptheidt. A T. Atheist, Ghódtverlaater, Ghódtverghee- {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} ter, Ghódtverloochener, onghódist, ghódtlooze, Ghódtverzaaker. Atome, ondeelbaar, stófken, veezelken. Atreux, fel, vinnigh, bits, ghrimmigh, wreedt. Atrociteyt, strafheidt, felligheidt, vinnigheidt, wreedheidt. Attache, anhechtsel. Attacheren, anhechten. Attaqueren, anranden, anrantsen. Attedieux, verdrietelijk. Attempereren, narichten, vólghen. Attenderen, toeluisteren, ophooren, waarneemen, opletten. Attent, andachtigh, opmerkend, oplettend. Attentaat, pooghing, bestaan, bedrijf, daadelijkheidt. Attenteren, onderstaan, pooghen, onderwinden, bedrijven, onderneemen. Attentie, toeluistering, andacht, opmerk. Attentif, andachtigh, opmerkend, oplettend. Attereren, anwrijven, verslijten, vermaalen. Atterminatie, uitstelling, tijdtghunning. Attermineren, uitstellen. Attenuëren, verdunnen, verkleinen. Attestatie, ghetuighschrift, betuighing. Attesteren, betuighen, tót ghetuighe neemen, ghetuyghenis gheeven. Attexeren, anweeven, anvoeghen. {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Attingeren, bereiken, anraaken. Attractie, natrekking. Attraheren, natrekken. Attrapperen, betrappen, achterhaalen. Attribuëren, toegheven, toeeighenen, toeschikken, toeschrijven, toevoeghen. Attristeren, bedroeven. A U. Aubade, uchtendtzang, morghenspel, eerghezang, eerghespel, wekghezang, lauweit. Aucteur, maaker, vinder, stichter, schrijver, anraader, vermeerderer, ziet Autheur, enz. Auctie, vermeerdering, verhooging, verkooping by opslag. Auctioneeren, by opslag verkoopen. Audacie, stoutheidt. Audacieux, stout, onvertzaaghdt. Audi, hoor. Audientie, ghehoor. Auditeur, anhoorer, toehoorer. Auditie, verhooring, hooring, toehooring, anhooring. Auditorie, ghehoorplaats. Aufereren, weghdraaghen, ontdraaghen. Aufugeren, ontvlieden. Augment, Augmentatie, vermeerdering. Augmenteren, vermeerderen. {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} Augustus, Oegstmaandt, arnmaandt. Autheur, stichter, vinder, schrijver, anraader, vermeerderer, maaker. Authorisatie, maghtighing, maghtighmaaking. Authoriseren, ghezagh gheeven, maghtighen, achtbaar maaken, volmaghten, maghtighmaaken. Authoriteyt, ghezagh, gheloofwaerdigheidt, anzienlijkheidt, magthebbing, anzien, achtbaarheidt, overstaan, maght, vermooghen, waerdigheidt. Auroor, dagheraadt. Auscultatie, toeluistering. Ausculteren, luisteren, ghehoor gheven, toeluisteren. Austeriteyt, wrangheidt, stuursheidt, barsheidt. Autentijk, gheloofwaerdigh, achtbaar door zich, eighengheloofwaerdigh. Autentiseren, gheloofwaerdighen, achtbaar maaken. Auxiliateur, helper. Auxiliatie, hulp, bystandt. Auxiliëren, helpen, behulpigh zijn. A V. Avance, winst, gewin, voordeel. Avancement, voordering, bevoordering. Avanceren, voorderen, voortzetten, voordeel. Avantageux, voordeeligh. Avantagie, voordeel doen. {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Avantgarde, voorhoede, spits van’t leegher. Avarye, schadedraaghing. Avaritie, ghierigheidt, heblust, hebzucht, vrekheidt. Avelleren, uitrukken, ontrukken. Aventuur, gheval. Averye, schadedraaghing. Aversatie, afkeer, wêerzin. Averseren, versmaaden, een afkeer hebben. Averteren, afwenden, omkeeren, ontwenden. Avijs, ghoedtdunken. Aviseren, waarschouwen, verwittighen. Avoceren, afstemmen, ontraaden, afroepen. Avoyeren, Avoueren, toestemmen, bevestighen. Avoy, Avoyement, toestemming. Avontuur, gheval, gheluk. Avontuuren, waaghen. Avontuurier, waaghhals. B A. BAcchanalien, slempdaghen, vastenavondt, bacchusdaghen. Bacularius, roedraagher, stókkedraagher. Bagagie, reistuigh, ghepak. Bague, kleinoodt, juweel. {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Baillu, landtvooghdt, landtdróst. Bal, jongspel, huppelspel. Balade, rijmghedicht, referein. Balance, waaghe, weeghschaal, eevenaar. Balanceren, weeghen, verghelijken. Balcon, uitstek, juk, aarkel, erkel, arkener. Ballet, dansspel. Balloen, windtbal, bal. Balsem, smout, heelsmeer. Balsemen, smouten, inlegghen. Bandijt, balling. Banderolle, vlagh, vaan. Bandonneren, vervreemden. Baniere, vaan. Banqueroutier, bankbreeker, achteruit-vaarer. Banquet, suikerghebak, lekkerny, nagherecht. Banqueteren, brassen. Baptisatie, dooping. Baptiseren, doopen, kerstenen, naamgheeven. Baptisme, doop. Barbaar, woest, rouw, uitheemsch. Barbier, baerdtscheerer. Baricade, Baricave, walghracht, ghracht. Baron, vryheer, baanderheer. Baronny, vryheerlijkheidt. Barriëre, scheiboom, draaiboom. {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Base, ghrondt. Baselesmanos, quinkslagh, ghroetzwier oft streek, ghroeting met handtghekus. Basement, voetstukken, ghrondtstukken. Basconter, teeghenghrondtstem. Bassus, ghrondtstem. Bastard, onechteling, speelkindt, aterling. Bastillie, slót, blókhuis. Bastonade, stókslagh. Bastoneren, met stókken slaan. Bataille, slagh, veldtslagh, scheepsstrijdt, slaghórde. Batailleren, oorloghen, veldtslaghen slaan. Batement, kluchtspel, klucht. Baterye, stórmkat, schietschans. B E. Beatifieren, ghelukzaligh maaken, zalighen. Beatitude, ghelukzaligheidt. Befaamt, vermaardt, berucht. Befaamen, vermaardt, berucht maaken. Befaaming, beruchtmaaking. Beffroy, Belfort, slót, landthuis, bespietooren. Belliqueux, strijdbaar. Benediceren, zeeghenen. Benedictie, zeeghen, zeeghening. Beneficeren, weldoen, verbeeteren, ghoedtdoen. Beneficie, weldaadt, voordeel, prove. Benevolent, ghoedtwilligh. {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} Benevolentie, ghoedtwilligheidt. Benigniteyt, ghoedertierenheidt, gulhartigheidt. Bercane, inham. Besoigne, werk, beezigheidt. Besoigneren, arbeiden, werken. Bestiaal, vee, dierlijk, beestelijk. B I. Bibliotheque, boekkamer, boekery, boekkas, boekschat, boekvertrek, boekzaal. Bienvenu, welkom. Bienvenue, welkomst, welkomstmaal. Bigamie, dubbelhuwelijk, tweewijfschap. Bigarè, ghesprinkeldt. Bigareren, onderscheiden, schakkeeren, weerschijnen, tweeschiften. Bybel, verbondtboek, ghodtsdienstboek. Billet, briefken. Billion, afghekeurdt. Bisschop, opziener. B L. Blame, naamschending, eervlek, schandtvlek. Blamatie, eerroovingh, naamschending. Blameren, eerrooven, naamschenden. Blandiatie, ghevley, vleying, liefkoozing. Blandiëren, vleyen, liefkoozen, flikflooyen. Blasoen, veldtteiken, wapenschildt, zinstaal. {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Blasphemateur, Ghódtslasterer. Blaspematie, Ghódtslastering. Blasphemeren, lasteren, verlasteren. Blasphemie, laster, lastering, Ghódtslastering. Blocquade, beschanssing. Blocqueren, beschanssen, omringelen. B O. Bombarde, ghróf gheschut. Bombardiëren, busschieten, beschieten. Bombardarius, busschieter. Bonjour, ghoeden dagh. Bonnet, muts. Bordeel, hoerhuis. Borduren, naaldwerken, stikken. Bottelier, schafmeester. Bottelerie, spijskamer, spinde. Boucheren, stóppen, sluiten. Bouffon, potsemaaker, ghek, nar, speelghek. Bougiet, maal, leederen zak. Boulevert, bólwerk. Bouteille, flessche. B R. Brageren, pronken, praalen over straat. Braselet, armkeeten, armring. Bravade, trótseering, windtbreekery. Braveren, trótsen. Breche, muurbreuk. Bresse, breuk, schaart, stórmghat, stormbreuk. {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} Breviatuur, verkortsel. Brevier, verkortsel, kortbeghrijp, uittreksel, ghetyboek. Breviteit, kortheidt. Brigade, bende. Brigantijn, roofjacht, roofschip. Brigueren, bekuipen, pracchen. Brigue, kuipery. Brouilleren, verwerren. Brusque, stuurs, bars, haastigh, wildt, wuft. Brutaal, onbeschóft, beestachtigh. Brutaliteyt, beestachtigheidt, onbeschóftheidt. B U. Buffet, rechtbank, richtdisch, anrechttafel. Buffon, bootsemaaker, speelghek. C A. CAap, roof. Cabaret, bradery, herbergh, kroegh. Cabinet, gheheimschat, juweelkamer, vertrek, gheheimvertrek. Cachet, zeeghel. Cacheteren, zeeghelen. Cachette, schuilhoek, schuilplaats. Cadentie, nederghank, stemvalling, welluiding. {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} Cadet, jonger zoon, laastghebooren. Caduc, needervalligh, verghanklijk, bouwvalligh. Cajoleren, snappen, snateren, snakken. Cajoleur, snapper, stoeyer. Calamair, pennekoker. Calamiteyt, elendigheidt, ghequel, teeghenspoedt. Calamiteux, elendigh, rampzaligh. Calandrier, daghról, daghreekening. Calangie, verklaaghing, optijghing, betichting. Calangieren, verklaaghen, optijghen, betichten. Calant, koopvriendt. Calcinatie, verkalking. Calcineren, stóf branden, uitbranden, tót kalk branden, verkalken. Calcitratie, afteruitslaaning. Calcitreren, afteruitslaan. Calculatie, reekening, overreekening. Calculeren, reekenen, overslagh maaken, nareekenen, overreekenen. Calefaciëren, koesteren, verwarmen, bakeren. Calefactie, verwarming. Calengeren, verklaaghen, optijghen, betichten. Calfatren, lappen, verhandtselen, klutsen. Calliditeyt, doortraptheidt, loosheidt. {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Calotte, mutse, leere mutse. Calumniateur, lasteraar, eerdief, eerroover. Calumnie, laster, lastering, schandtvlek. Calumnieren, lasteren, eerrooven, schandtvlekken, faamrooven. Calumnieux, lasterachtigh. Camin, oven, schouw, schoorsteen. Cammeraat, metgesel, spitsbroêr, makker. Campagne, veldt, veldtleegher. Camperen, veldtleegheren, leegheren. Campioen, vechter, voorvechter. Camuys, platneuzigh. Canaal, waterloop, ghoot, buys, ghroef. Canaille, jan rap en zijn maat, ghespuys, ’t ghraauw, samenróttend vólk. Cancelleren, te niet doen, uitschrabben, vernietighen, doorschrabben, doorhaalen. Cancellery, stadtsboekkamer, briefkamer, schrijfzaal, schrijfboekzaal. Cancellier, opperschrijver, verzoekmeester, schriftheer. Candeur, oprechtigheidt. Canon, reeghel, richtsnoer, reeghelmaat, wet, regelstuk, ghróf gheschut. Canonneren, schieten, beschieten. Canonniere, bosgat, schietgat. Canonijk, reeghelmaatigh, domheer. Canonisatie, heilighing, wying. Canoniseren, toeheilighen, inwyen, heylighen. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Canons, Canjons, scheenkoussen, halfkoussen. Canter, voorzinger, zanger. Cantus, bovenzang. Capabel, vatbaar, ontfangbaar, bevattelijk, beghrijpigh. Capaciteyt, vatbaarheidt, beghrijp. Capeau, Capelijne, hoedt. Capelet, kroon. Capellaan, kapbroeder, bypreediker. Capen, zeerooven. Caper, zeeroofschip, roofschip, ghrijper, roover. Capitaal, hoofdtsom, hoofdtzaak, hoofdtschuldt, hoofdtpenningen. Capitaal, en Capitaalletter, hoofdtletter, ghroote letter. Capitaal linie, hoofdtlijn. Capiteel, hoofdtstuk. Capiteyn, hoofdtman, hópman, bendhoofdt. Capittel, hoofdtstuk, Ghódtshuis. Capitulatie, verdraghstukken, hoofdtstukdeeling. Capituleren, verhoofdtstukken, verdeelen. Capricie, hoofdigheidt. Capricieux, hoofdigh, kóppigh. Capriol, kruldans, krulsprong. Captatie, bejagh, vatting, achterhaaling. Capteren, bejaaghen, vatten, achterhaalen. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Captie, Captiuncle, vatting, ghrijping. Captieux, ghrijpigh, vangachtigh, beghrijpelijk. Captif, ghevangen. Captiveren, vatten, ghrijpen, vangen. Caput, hoofdt, hoofdtstuk. Carabijn, lichtghewapendt ruiter. Caracter, letter, merkteeken, aart, ghesteltenis, merkletter, zinteiken, schrijfbeeldt, print, druksel, boekstaaf, uitghedrukt beeldt. Carbonade, roosterghebraadt, roosting, koolghebraadt. Careren, missen, ontbeeren. Caresse, liefkoozing, onthaal, ghestreel. Caresseren, liefkoozen, onthaalen, streelen. Cargo, laading, vracht. Cargesoen, bevrachting, meedelaading, vrachtwaar, vrachtlaading. Cariteyt, duurheidt. Carmen, vaers, rijm, ghezang, dicht. Carneus, vleischigh. Carnier, vleeschhal. Carnificeren, scherprichten. Carnificine, vleesbank, richtplaats, pijnbank. Carongje, pry, kreng. Carperen, berispen, bestraffen. Carquant, halsbandt, halskeeten, halsghewaadt. Carquois, pijlkoker. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Cartel, uitdaaghbrief, uitdaaghing. Carveel, boeyer. Cas, geval, gheleeghenheidt. Casematte, stórmkat, moordtkuil. Casquet, stórmhoedt, helm. Cassatie, afschaffing, zakgheeving. Casseren, afschaffen, afdanken, breeken, te niet doen. Casteel, burgh, slót, vesting, sterkte. Castellanus, Casteleyn, slótvooghdt. Castigatie, tuchting, tuchtighing. Castigeren, tuchtighen. Castiteyt, kuischeidt. Castrametatie, leeghermeeting. Castratie, lubbing. Castreren, lubben. Casuël, toevalligh, by gheval. Casus, gheval. Catalogus, naamtafel, naamseel, naamlijst. Catarrhe, zinking, dróp, zijping, snof. Catechiseren, in ’t gheloof onderwijzen. Catechismus, mondtleer, gheloofsonderwijzing. Categorische antwoordt, antwoordt zonder omweeghen, antwoordt van ja, ófte neen. Cathedra, stoel, ghestoelte. Cathedraalkerk, hoofdtkerk. Catholijk, alghemeyn. Catijf, veracht, vervuildt. Causae, hoofdtzaaken. {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} Cause, oorzaak, reeden. Causeren, veroorzaaken. Cauteleux, schalk, leep. Cauterie, brandtyzer. Cauteriseren, inbranden, brandtmerken, brandtteekenen. Cautie, hoede, ghoedtzeeker, borgh, zeekering, bórghtócht, verghoeding. Cautionaris, bórgh. Cavagliere, katte. Caval, paerdt. Cavallerye, ruytery. Cavallier, ruyter. Cavallotier, paerdetuisscher. Caveren, verghoeden, zeeker doen, wachten. Cavillateur, kaakelaar, knibbelaar, berisper, spótter, schimper, haerkloover. Cavillatie, kaakelery, knibbeling, haerkloovery. Cavilleren, kaakelen, betatelen, vitsen, knibbelen, snappen, haer klooven. C E. Cedent, afstaaner. Cederen, wijken, afwijken, afstaan. Cedule, brief, schrift. Celatie, verberghing. Celebratie, ghedenkpleeging, viering, ghrootmaaking. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Celebreren, ghedenkpleeghen, vieren, onderhouden. Celeren, verberghen. Celeriteyt, haastigheidt, snelheidt. Celsitude, hooghte, hoogheidt. Cement, steenkalk. Censeren, schatten, achten. Censeur, bestraffer, tuchtmeester, schatmeester, waerdeerer. Censure, bestraffing, toets. Censureren, bestraffen. Centaurus, paerdtmensch. Cent, honderdt. Centener, honderdt pondt. Centrum, middelpunt, aspunt. Cerebryn, hoofdigh, kóppigh. Ceremonie, dienstpleeghing, kerkdienst, kerkghebaar, kerkzeede, kerkghebruik, kerkghewoonte. Ceremonieux, dienstplichtigh, kerkghewoonlijk, kerkzeedigh, kerkghebruikigh, kerkghebruikelijk, kerghewoontigh. Cerneren, zien, onderscheiden, ziften. Ceroon, smeerzalf. Certatie, wedstrijdt, wedding, kamp. Certein, zeeker, ghewis. Certeren, wedstrijden, wedden. Certificatie, verzeekering, verzeekerbrief. Certificeren, zeeker maaken, verzeekeren, voor de waarheidt verklaaren. {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} Certifiëren, verzeekeren. Certitude, zeekerheidt, ghewisheidt. Ceruis, loodtverf, blanketsel, loodtwit. Cessatie, aflaating, ophouding. Cesseren, aflaaten, ophouden, eindighen. Cessie, afstandt, overgheeving. Cessionaris, afstandthouder, die daar ’t bescheidt van afstandt op houdt. C H. Changeren, wisselen, verwisselen, verruilen. Chapeau, hoedt. Chaos, verwarde klomp, verwartsel, bayerdt. Character, letter, zinteiken, merkletter, schrijfbeeldt, print, merkteeken, druksel, uytghedrukt beeldt, boekstaaf, aart, ghesteltenis. Chargeren, laaden, oplegghen. Chargie, anval, last, ampt. Charitabel, goedt arms, meêwaarigh, meêdooghende. Chariteit, liefde. Charlatan, quakzalver. Charmeren, betoveren, verlókken. Chef, hoofdt, opperhoofdt. Chemin couvert, bedekte wegh, loopgraaf. Chicaneren, war zoeken, krakkeelen. Chicaneur, warrevoghel, haerman, pleiter, krakkeeler, schrobber. Chimicus, stófscheider, stófbrander. {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} Chimie, stófscheidery, stófbrandery, vuurkonst. Chimere, verdichtsel. Chirographe, handtschrift. Chiromantie, handtkijking, handtkijkkunde, handtkijkery. Chiromantis, handtbekijker. Chirurgie, wondtheeling, gheneeskonst. Chirurgijn, wondtheeler, handtmeester, heelmeester. Chocqueren, stooten, omstooten, anstooten. Cholera, ghalle, toorn, ghramschap, gheele ghal, ghalzucht, heetbloedigheidt, oploopendheidt. Cholerisch, haastigh, ghram, oploopend. Choor, rey. Chorde, koorde, pees. Chronijk, jaarboek, tijdtboek, tijdtschrift. C I. Ciborie, ouwelkas. Cicatrice, lidtteeken, wondtteeken, quetsteeken, quetsuurmerk. Cijfer, talletter, telletter, talmerk. Cijferen, reekenen met talletters. Cilinder, ziet Cylinder. Ciment, steenkalk. Cpier, ghevangenhoeder, stókwaarder, stókwachter. Circüyt, omtrek, ronde omloop, omghang. {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} Circul, ring, rondt, kring. Circulatie, omghang, omheining, omloop. Circuleren, omzwieren, rondomghaan. Circumcideren, besnoeyen, rondomsnijden, besnijden. Circumcisie, besnoeying, besnijding, besnijdenis. Circumdatie, omringing, omheining. Circumderen, omringen, omvangen. Circumduceren, omleiden, rondomleiden, misleiden, bedrieghen. Circumductie, omleiding, misleiding, bedrógh. Circumfereren, omdraaghen, omvoeren. Circumferentie, omghank, omtrek, rondomloop, rondomtrek, kreits, buitenrondt. Circumflecteren, ombuighen, rondtom buighen. Circumflectie, ombuighing. Circumfluctie, rondomvloeying. Circumflueren, omvloeyen, rondomvloeyen. Circumjacentie, omligghing. Circumjaceren, rondomligghen. Circumjectie, rondomwerping. Circumjiciëren, rondomwerpen. Circumligatie, rondombinding. Circumligeren, rondombinden. Circumlocutie, omspraak. Circumloqueren, omspreeken, omspraak gebruiken. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} Circummuniëren, toerusten, omwallen, omvesten. Circummunitie, omwalling, omvesting. Circumponeren, omzetten, omstellen, rondomzetten. Circumpositie, rondomzetting. Circumraderen, omschaaven, rondomschaaven. Circumrasie, rondomschaaving. Circumscriberen, omschrijven. Circumscript, omschreeven. Circumscriptie, omschrijving. Circumspect, omzightigh. Circumspectie, omzicht, voorzicht, toezicht, omzichtigheidt. Circumspiciëren, omherzien, rondomzien. Circumstantie, omstandigheidt. Circumvallatie, omwalling, omschanssing. Circumvalleren, omschanssen. Circumvideren, omherzien, rondomzien. Circumveniëren, onderghaan, verstrikken. Circumventie, onderghaaning, bedrógh, verstrikking. Cisterne, reeghenbak. Citadelle, burght, slót, stadtssterkte. Citatie, daaghing, roeping, daghvaarding, voor recht roeping, bybrenging, antrekking. Citatie Edictaal, daaghing by afkondighing. {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} Citatie Reëel, daaghing by antasting, handtdaadighe daaghing, vangenis, antasting. Citatie Verbaal, daaghing by monde, mondelinge daghvaarding. Citatiebrief, daaghbrief. Citeerde, ghedaaghde, gheroepene, ghedaghvaarde. Citeerer, daagher, daghvaarder. Citeren, daaghen, daghvaerden, roepen, antrekken, bybrengen. Civil, burgherlijk, heusch, beleefdt. Civiliseren, heuschmaaken, beleefdt maaken. Civiliteit, borgherlijkheidt, heuscheidt, beleefdheidt. C L. Clamatie, roeping, schreeuwing. Clameren, schreeuwen, roepen. Clameur, gheschreeuw, gheroep, ghekrijsch. Clamiteren, zeer schreeuwen, zeer roepen, krijsschen. Clandestin, heimelijk, verhoolen, verborghen. Clarette, Claroen, hoorn, blaashoorn, trompethoorn, toethoorn. Clareren, verlichten, helderen. Clarificatie, klaarmaaking. Clarificeren, klaar maken, helder maken. {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} Classis, vloot, scheepsvloot, hoop, bende, rót, schók, verghadering, kerkelijke verghadering, kerkghadering. Claudicatie, hinking. Claudiceren, hinken, mankghaan. Clause, slótreeden, reeden, Clausule, slót, besluit, bezwachteling, byvoeghsel, besluitsel, slótreeden. Cleresy, klerkschap, klerkdom, gheestelijkheidt. Clerk, schrijver, schrijfknecht, schrijfjonghen, een gheestelijke, een kerkelijke. Clementie, zachtmoedigheydt. Cliens, schutsghenoot, leenman. Cliëntele, bescherming, manschap, ghetrouwigheidt. Climaat, luchtstreek, ghewest, streek. Clisteeren, spuiten, spuitingzetten. Clisteerer, spuiter, spuitzetter. Clisterie, spuitartseny, spuiting, spuitgeneesmiddel. Clisteerster, spuitster, spuitzelster. C O. Coacervatie, ophooping. Coacerveren, ophoopen, t’zamenophoopen. Coactie, dwang, t’zamendringing, bedwang, byeendringing, verghadering. Coadjuteur, meedehelper. {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} Coadjuvatie, meedehelping. Coadjuteren, Coadjuveren, meedehelpen. Coagulatie, stremming, running, samenrunning. Coaguleren, runnen, stremmen, doen stremmen. Coarctatie, verenging, inkrimping. Coarcteren, verengen, inkrimpen doen, engmaaken, vernaauwen. Coquin, boef, rabauwdt. Codicil, erfdeelmaaking, namaaking, openbrief, bespreekseel, maakbescheidt, onvolkomen uiterste wil. Coërceren, bedwinghen. Coërcitie, bedwinghing, bedwang. Coers, enz. ziet Cours, enz. Cogitatie, peinzing, bezinning, betrachting, ghedachte, denking. Cogiteren, peinzen, bezinnen, betrachten, denken. Cognitie, kundschap, kennis. Cognoscement, bekenbrief. Cognosceren, kennen. Cohabitatie, bywooning. Cohabiteren, bywoonen. Coherent, samenhangend. Cohereren, t’zamenhanghen. Coherentie, Cohesie, t’zamenhanging. Cohiberen, bedwingen. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Cohibitie, bedwinging. Cohier, schatseel, uitleghbrief, schattingbrief. Cohortatie, anmaaning, opstutsing. Cohorteren, anmaanen. Coincideren, op ’t zelfde uitkomen, op een uitkoomen. Colere, haastigheidt, oploopendheidt. Colerijc, heetbloedigh, ghalachtigh, gheelghalligh, oploopende. Coleur, verw. Cólijc, Colicompas, krimpsel, buikpijn, darmsteeking, darmjicht, darmpijn. Collaboratie, meedewerking. Collaboreren, meedewerken. Collateraal, zijdeling, van ghelijken trap, eevenhoogh, meêzijdigh. Collaterale successie, zijdelingsche erving, zijdelingsche navólghing. Collatie, verghadering, t’zamenspraak, verghelijking, bypassing, toebrenging, samendraaghing. Collation, avendt ontbijt. Collationeren, t’zamenbrengen, t’zamendoen, bypassen, teeghen den anderen overzien, verghelijken, avendt ontbijt doen. Collaudatie, t’zamenlooving. Collauderen, t’zamenlooven. Collecte, gheldtghadering, verghaarsel. Collecteren, verzamelen, verghaderen. {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} Collecteur, inmaaner, verzameler, verghaderer. Collectie, verzaming, verpachting. Collega, amtghezel, amtghenoot. Collegialiter, ghezamendlijk. Collegie, verzameling, byeenkomst, ghildt, ghezelschap, ghenootschap, verghadering, vennootschap; ’slandts leerlinghuis. Collegiant, Collegist, ghenoot, verghaderingghenoot, lidt der verghadering. Collegist, landtsleerling, landtsvoedeling. Collette, borstlap, halsdoek. Collideren, t’zamenbótsen, schókken, t’zamenstooten. Colliere, borstlap, halsdoek, halsbandt. Colligeren, t’zamenbinden, t’zamenghaderen, t’zamenraapen, besluiten, by een raapen, verzamelen. Collisie, t’zamenhorting, t’zamenbótzing. Collitigateur, meedepleiter. Collitigeren, samendingen, samenpleiten, meededingen. Collocatie, t’zamenplaatzing. Colloceren, t’zamenplaatsen. Colloquie, t’zamenspraak. Colluctatie, t’zamenworsteling. Collucteren, t’zamenworstelen. Colluderen, toekaatsen, t’zamenspeelen, den bal toekaatsen, besteeken, meê- {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} speelen, heimelijck verstandt te zamen hebben. Colluëren, spoelen, anspoelen. Collusie, toekaatsing, t’zamenspeeling, meedespeeling, heimelijk verstandt, t’zamenheuling, speeling, zinspeeling, toespeeling. Colluvie, t’zamenvloeying. Colom, pylaar, stijl, zuil. Colonel, bendoverste. Colonie, bewooning, vólkplanting, leenhóf. Coloquint, bitterappel, quintappel. Coloreren, beverwen. Combat, ghevecht. Combinagie, Combinatie, t’zamenvoeghing. Combureren, verbranden. Combineren, t’zamenvoeghen. Combustibel, verbrandbaar. Combustie, onsteekendheydt, ontsteeking, brandt, verbranding. Comediant, kamerspeeler, tooneelspeeler. Comedie, schouwspel, blyspel. Comeet, staertster, ghehaerde ster. Comitie, landtdagh, rijksdagh, daghvaart. Commanderen, ghebieden, beveelen. Commandement, ghebódt, bevel. Commandeur, bevelhebber, beveeler. Commandeurschap, bevelhebberschap. {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} Commemorabel, verhaalenswaerdigh, herdenkenswaerdigh, herdenkbaar, overdenkbaar, vertelbaar. Commemoratie, herdenking, herhaaling. Commemoreren, herdenken, herhaalen, vertellen. Commendabel, anprijsbaar, prijswaerdigh, anprijzenswaerdigh. Commendatie, anprijzing, anbeveeling. Commenderen, anprijzen, anbeveelen. Commensaal, disghenoot, tafelghast, tafelier. Commensurabel, t’zamenmeetelijk. Commensureren, t’zamenmeeten, bemeeten. Commentarie, bedenking, overlegghing, verklaaring, anteekening, uitlegghing, gheheughboek, ghedachtenisboek. Commentateur, uitleggher, verklaarer. Commentatie, verklaaring, verziersel. Commenteren, verklaaren, anteekening maaken. Commercie, koophandel, verhandeling, handteering, ghemeenschap. Commere, ghemoeder, doopheffer. Commessatie, brassery. Commesseren, brassen, banketten, smetsen, slempen, smullen, ghasthouden. Commigratie, verhuizing. Commigreren, verhuizen, zich neederzetten. Comminatie, dreighing. {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Commineren, dreighen. Comminuëren, kneuzen, vermorzelen. Comminutie, verkleining, verbrijzeling. Commijs, bevelhebber. Commisceren, vermengen. Commiseratie, erberming, deernis, meêdooghen, meedelijden. Commisereren, erbarmen, deernis hebben. Commissariaal, ghemachtighdlijk. Commissaris, bevelhebber, ghemachtighde, haaghezette rechter, ghezette rechter. Commissie, bevel, last. Commitigatie, vermurwing, verzafting. Commitigeren, vermorwen. Committeerde, bevelhebber, ghemachtighde, volmaght. Committent, bevelgheever. Committeren, bevel gheeven, beveelen, lasten, bedrijven, teeghenstellen, pleegen, beghaan, by een voeghen, verzamelen, te bewaaren gheeven. Commixtie, vermenging. Commodatie, leening. Commoderen, leenen. Commodieux, ghemakkelijk, gherijffelijk. Commoditeyt, bequaamheidt, ghemak, gheleeghenheidt, gherijf, ghevoegh, ghedienstigheydt. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} Commonitie, vermaaning, waarschouwing, erinnering. Commotie, beroerte, beroering, ontroering, oploop. Commovement, beweeghing, beroering. Commoveren, beweeghen, roeren, verroeren. Commun, ghemeen. Communicabel, meededeelbaar. Communicabiliteyt, ghemeenbaarheidt, meededeelbaarheidt. Communicatie, ghemeynschap, ghemeynmaaking, beraading, beraadslaghing, meededeeling. Communicatoir, meededeelbaar, ghemeenmaakbaar. Communiceren, meededeelen, te raade neemen, ghemeen maaken, deelachtigh maken. Communie, ghemeynschap. Commutatie, verwisseling, omstel, mangeling. Commuteren, mangelen, wisselen, veranderen. Compact, verbondt, verding, verdragh. Compagnon, ghezel, makker, maat, meedeghenoot, meedestander, vennoot. Compagnie, ghezelschap, maatschap, krijghsbende, maatschappy, makkerschap, vennootschap. Comparaison, ghelijkenis, verghelijking. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} Comparant, verschijner. Comparatie, verghelijking. Compareren, ’t zamenkomen, verschijnen, verghelijken, vertoonen. Comparitie, t’zamenkomst, byeenkomst, verschijning. Compas, passer, streekwijzer. Compassie, meedelijden, meêdooghen, deernis. Compateren, meededooghen, meedelijden. Compatibel, meedelijdigh, lijdelijk, ghedooghzaam. Compatriot, landtsman. Compeer, ghevader, doopheffer. Compelleren, toedrijven, anklaaghen, anspreeken, dwingen, benoemen. Compendie, verkortsel, kort beleedt. Compendieux, beknópt, behendigh, inghedrongen, in een verkort. Compensatie, ’t zamenghelding, verlijking, verghelding, vereevening. Compenseren, t’zamenghelden, verghelden, vereevenen, verghelijken. Compesceren, bedwingen, beteughelen, betoomen. Competent, behoorlijk, onderhoorigh. Competentie, behoorlijkheidt, behoorte. Competeren, behooren, anghaan, schuldigh zijn, toebehooren, ankomen, toekomen, voeghen, meedebegheeren. Complaceren, ghelieven, believen. Complacentie, believing, behaaghing. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Complainte, beklagh, klaghte. Complecteren, omhelzen, omvanghen, behelzen. Compleet, volkomen, voltooidt, vol. Complexie, aart, ghesteltheidt, omtóght, omhelzing, behelzing. Complice, makker, meedepleegher. Complimenten, eerdienstigheeden, dienstbiedingen, dienstreeden, ghedienstigheeden, plichtpleeghingen, plichtreeden. Complimenteren, plichtpleeghen, dienstbieden. Complot, t’zamenspanning, anslagh, opstel. Complotteren, t’zamenspannen. Complottery, t’zamenspanning. Complotteur, t’zamenspanner. Componeren, ‘tzamenstellen, toestellen, omstellen, verdraaghen, dichten, verzoenen, in min overkomen. Componist, zangmaaker, maaker. Comportement, voere, wandel, handel en wandel, ghedraaghing. Comporteren, ghedraaghen, aanstellen, t’zamendraaghen, byeendraaghen. Composant, Composeur, t’zamensteller, verzoener, afmaaker. Composeren, verdraaghen, overeenkomen, ghevoeghen, t’zamenvoeghen, afmaaken, zoenen, t’zamenstellen, t’zamenzetten, toestellen, maaken. {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} Compositie, t’zamenstelling, toestelling, verdragh, menging, schiklijkheidt, t’zamenzetting, afmaaking, verzoening. Compost, zultespijs, sierkóst, lekkerny, mengelspijs, zulting, zultsel. Compoteur, drinkbroer, meededrinker, drinkmakker, drinkghezel, ghelaghmaat, ghelaghghenoot, laghghenoot. Comprehenderen, bevatten, beghrijpen, vervangen, verstaan, omvatten. Comprehensie, bevatting, beghrijping, verstaaning, omvanging, omgrijphing. Compres, ghedrongen, gheperst, druksel. Compressie, toepassing, toedrukking, drang. Comprimeren, toeparssen, toedrukken, bedwingen. Comprobatie, ghoedtkenning, ghoedtvinding, ghestaading. Comproberen, ghoedtkeuren, ghoedtvinden, gestadighen. Compromis, toezegghing, verblijfbelófte. Compromittent, verblijver. Compromitteren, toezegghen, verblijven, belooven, t’zamenbelooven. Comptant, in ghereeden ghelde. Comptoir, reekenkamer, reekentafel, schrijfkamer, banke, wissel. Compulsie, t’zamendrift, toedrijving. Compulsorien, dwangbrieven. {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Computatie, reekening, t’zamenreekening. Computeren, reekenen, anreekenen, achten, schatten. Concederen, toestaan, bewillighen, toelaaten, verleenen, ghunnen. Concept, beghrijp, ontwerp. Conceptacle, verblijfplaats, beghrijpplaats. Concerneren, betreffen, behooren, anghaan. Concert, overeenkomst, onderhandeling. Concertatie, strijding, t’zamenstrijding. Concerteren, strijden, reedenkavelen, handelen. Concessie, toestaaning, toelaating, bewillighing. Concideren, neêrvallen, verghaan, verderven. Cociërge, hófwachter, Stadthuyshavenaar, hófhouder. Conciliatie, bevreedighing, verzoening. Concilie, raadtsverghadering, landtdagh, landtraadt, kerkverghadering, kerklijke verghadering, kerkghadering. Concilieren, bevreedighen, verzoenen. Concinneren, sieren, t’zamenveeghen, toestellen, toerusten, t’zamenvoegen. Concinniteyt, welschikkelijkheydt, welgheschiktheidt. Concipiëren, beghrijpen, ontwerpen, opneemen, ontfangen. {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} Concisie, doorsnijding. Concitatie, verwekking, anmaaning. Conciteren, anporren, oprooyen, anprikkelen, anmaanen. Conclave, kamer, vertrek. Concluderen, besluyten. Conclusie, slót, besluyt. Concoctie, kooking, verdouwing, verteering. Concomitantie, verzelling. Concomiteren, verzellen. Concoqueren, verduwen, verteeren. Concordaat, verdragh, overeenkomst. Concordantie,’t zamenstemming, overeenstemming. Concorderen, overeenstemmen, eens zijn, overeenkomen. Concordie, eenstemmigheydt, eendraght, eendraghtigheydt. Concorporatie, belyving, belicchaaming. Concorporeren, belicchaamen, belijven. Concreatie, meedeschepping, t’zamenschepping. Concreëren, t’zamenscheppen, meêscheppen. Concreperen, uytbersten. Concubine, byzit, boel, bywijf. Conculcatie, vertreeding, vertrappeling. Conculceren, vertreeden, vertrappelen. Concupiscentie, begheerlijkheydt. Concupisceren, begheeren. {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Concurrentie, t’zamendeeling, meededeeling, t’zamenloop, t’zamenkooming. Concurreren, ’tzamenloopen, meededeelen. Concursie, t’zamenloop. Concussie, slaaning, schókking, samenhorting, gheldtafeissching, gheldtafparssing, kneevelery. Condemnatie, verdoeming. Condemneren, doemen, verdoemen, veroordeelen, verwijzen. Condensatie, verdikking. Condenseren, verdikken. Condependent, meedeafhangend, samenafhangend. Condependentie, t’zamenafhang, meedeafhanging. Condependeren, t’zamenhangen, t’zamenafhangen, meêafhangen. Condescendentie, inwillighing, toestemming. Condescenderen, aftreeden, inwillighen, toestemmen. Condiceren, belooven, toezegghen, ontbieden, anzegghen, voor recht daaghen, weedereisschen, intrekken. Condictie, wedereissching, ontbieding, toezegghing, anzegghing, daaghing, intrekking. Condiscipel, schoolghezel, leerghezel, meedeleerling. Conditeur, schepper, maaker, stichter. {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} Conditie, beding, voorwaarde, besprek, staat, aart, gheleeghenheidt. Conditioneel, met voorwaarde, met beding, voorwaardigh. Conditioneren, bespreeken, voorwaardighen, bedingen, bevoorwaarden. Condoleantie, leedt, beklaaghing, rouw-klaght, rouwbeklaaghing. Condoleren, leedt beklaaghen, rouw beklaaghen, meededroevigh zijn. Condonatie, vergheeving. Condoneren, vergheeven, toegheeven, schenken. Conducteur, leidtsman, huurman. Conductie, huur, verhuuring. Conduite, gheley, beleidt. Conduplicatie, weêrhaaling, verdubbeling. Condupliceren, verdubbelen. Confabulatie, t’zamenpraating, klapping. Confabuleren, praaten, t’zaamenpraaten. Confectie, suikerkóst, suikerwerk, doorsuikering, toemaaking, opmaaking, volbrenging, volmaaking, toebereidsel, toemaaksel. Confederatie, verbondtmaaking, bondtghenootschap. Confedereren, verbondt maaken. Conferentie, t’zamenspraak, t’zamendraght, reeden wisseling. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Confereren, inbrengen, reeden wisselen, opdraaghen, verghelijken, toebrengen, samenbrengen. Confessant, belyder, bekenner. Confesseren, belijden, bekennen, bieghten. Confesseur, bieghtvader, bieghteling. Confessie, belijdenis, bieght, bekentenis. Confessoir, bekennende, belijdende. Conficeren, volmaaken, afvaerdighen. Conficiëren, voleinden, ten einde brengen. Confident, vertrouweling, vrymoedigh. Confidentie, vrymoedigheidt, vertrouwelijkheidt, onbeteuterdheidt, onvertzaaghdheidt. Confideren, Confiëren, betrouwen. Configeren, doorrijghen, t’zamenhechten. Configuratie, t’zamenstaltighing, ghelijkstaltighing. Configureren, ghelijkstaltighen. Confijt, suikerooft, suikerzult. Confijten, inzulten, zulten, doorsuikeren. Confineren, bepaalen. Confirmatie, bevestighing, versterking, ghestadighing. Confirmeren, bevestighen, versterken, ghestadighen. Confiscatie, verbeurdtmaaking, anslaaning. Confisqueren, verbeurdt maaken, anslaan. {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} Confiteren, belijden, bekennen, bieghten. Confiture, suikerwerk, suikerghebak, inzulting, ghesuikerdt ooft, suikerooft. Conflagratie, verbarning. Conflagreren, verbarnen. Confleren, t’zamenrukken, t’zamenblaazen. Conflict, t’zamenstrijdt, kamp, ghevecht, slagh. Confligeren, kampen, t’zamenstrijden. Confluentie, t’zamenvloeying. Conflueren, t’zamenvloeyen. Confoir, verwarmtest, tafeltest. Confonderen, verwarren, beschaamen. Conform, ghelijkvórmig. Conformatie, ghelijkvórming. Conformeren, verghelijken, ghelijkvórmen, ghelijkstellen, na schikken. Conformiteyt, ghelijkvórmigheydt. Confort, versterking, troost, verfrissching. Conforteren, versterken, moedighen, troosten. Confrater, spitsbroeder, meedebroeder, ghebroeder. Confringeren, verbreeken. Confrontatie, overeenbrenging, teeghen elkaâr stelling, bevoorhoofding. Confronteren, samenverghelijken, teeghen elkaâr stellen, overeenbrengen. Confugeren, toevlucht hebben, toevluchten, toevlucht neemen. {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} Con ugie, toevlucht. Confunderen, vermengen, verwarren, beschaamen. Confuus, verwardt, beschaamdt, ontsteldt. Confusie, verwarring, beschaaming, vermenging. Confutatie, weederlegghing. Confuteren, weederlegghen. Congé, verlóf, oorlóf. Congelatie, bevriezing. Congeleren, stremmen, bevriezen, stóllen. Congereren, t’zamendraaghen, t’zamenbrengen, t’zamenhoopen. Congerie, stapel, tróppel. Congessie, t’zamenhooping, t’zamenbrenging. Congratulatie, beghroeting. Congratuleren, beghroeten, ghelukwenschen. Congregatie, verzameling. Congregeren, verzamelen, verghaderen. Congruëren, ghevoeghen, overeenkomen. Congruent, ghevoeghlijk. Congruentie, Congruiteit, ghevoeghlijkheydt, overeenkoming. Conjecture, ghissing, raadtsel, raming. Conjectureren, ghissen, raamen. Conjugeren, Conjungeren, ’t zamenvoeghen. Conjunct, byghevoeghdt. Conjunctie, t’zamenvoeghing. {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} Conjunctif, ghezamendlijk. Conjuncture, t’zamenvoeghing, ghesteldheydt, loop des tijdts. Conjurateur, t’zamenzweerer, vloekghenoot, eedtverwant, eedtghenoot, vloekverwant. Conjuratie, t’zamenzweering, bezweering, eedtghespan, vloekghenootschap, vloekverwantschap. Conjureren, t’zamenzweeren, bezweeren, bemaanen. Connecteren, t’zamenknoopen, ’t zamenhechten. Connexie, t’zamenknooping, verknochting, aneenbinding. Conniventie, ooghluyking. Conniveren, ooghluyken, door de vingeren zien. Connotatie, meedebeteekening. Connoteren, meêbeteekenen. Conquadratie, vierkanting. Conquadreren, vierkanten. Conquereren, beklaaghen, klaaghen. Conquest, verovering, overwinst. Conquesteren, veroveren, verkrijghen, winnen. Conquesteur, veroveraar, overwinnaar, verkrijgher. Conrector, meêschoolvooghdt, onderschoolvooghdt. Consacratie, toeheilighing. {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} Consacreren, toeheilighen, heylighen, wyen, toewyen. Consalutatie, meêghroeting. Consaluteren, beghroeten, meedeghroeten. Consanguiniteyt, bloedtvriendtschap, maaghschap, bloedtverwantschap. Conscenderen, klimmen. Conscientie, gheweeten, ghewisse. Conscientieux, Ghódtsdienstigh, vroom, oprecht, naauwghezet. Conscinderen, doorsnijden, doorhouwen, doorhakken. Conscriberen, schrijven, beschrijven. Conscriptie, t’zamenschrijving, gheschrift, beschrijving. Consecratie, Consecreren, ziet Consacratie, enz. Consectateur, anhanger, navólgher. Consecutie, vervólgh. Consent, bewillighing, toestemming, oorlóf, verlóf. Consentement, overeenstemming. Consenteren, bewillighen, toestemmen, inwillighen, toestaan, verlóf gheeven. Consentieren, samen stemmen, overeenstemmen. Consequent, vólghende, dies vólghends. Consequentie, ghevólgh. Consequeren, vervólghen, verkrijghen, erlangen, achtervólghen, achterhaalen. {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} Conservatie, bewaaring, onderhouding, behouding, behoeding, ghoedthouding. Conserve, inzulting. Conserveren, bewaaren, behouden, beschutten, ghoedthouden, behoeden, onderhouden. Considerabel, anmerkelijk, nadenkelijk. Consideratie, inzicht, anmerking. Considereren, inzien, bezinnen, anmerken. Consignatie, onder recht legghing, verzeegheling. Consigneren, onder recht legghing, verzeeghelen, verzeekeren. Consiliatie, raadtpleeghing. Consilie, raadtslagh, raadt, opzet, raadtbesluit. Consiliëren, raadtslaan, raadtpleegen. Consistentie, bestendigheidt, t’zamenbestaanlijkheidt, ghestandigheidt. Consisteren, bestaan. Consistorie, kerkenraadt, raadtkamer. Consolatie, vertroosting, troost. Consoleren, vertroosten. Consolidatie, heeling, wondtheeling, vermenging van twee gherechtigheden, verstijving, verdichting, t’zamendichting. Consolideren, t’zamenhechten, gheneezen, heelen, t’zamenheelen. Consommatie, voleinding, vervulling. Consommeren, voleinden, voltrekken. {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} Consonant, meedeklinker, meêklinkletter, meêluidende. Consonantie, meêklank, t’zamenklank, eenstemmigheidt. Consoneren, meedeklinken, meêluiden, toestemmen. Consort, meedestander, makker, meedeghenoot. Conspectie, anschouwing, beschouwing. Conspiciëren, anschouwen, zien. Conspicue, klaarblijkend. Conspirateur, t’zamenzweerer, anspanner, vloekverwant, eedtghenoot, eedtverwant. Conspiratie, t’zamenspanning, anspanning, t’zamenzweering, vloekverwantschap, eedtghespan, vloekghenootschap. Conspireren, t’zamenspannen, anspannen. Constant, standtvastigh, bestendigh. Constantie, standtvastigheydt, volharding. Constapel, busschieter. Constellatie, ghesternte, t’zamensterring. Consteren, bestaan, blijken, standthouden. Constituant, beleggher, insteller, maghtgheever, lastgheever; inkomstoverdraagher. Constituante, beleghster, instelster, lastgheefster; inkomstoverdraaghster. Constituëren, stellen, instellen, belegghen, {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} machtigh maaken, inzetten, in zijn plaats stellen. Constitutie, stelling, instelling, ghesteltenis. Constrictie, bedwang. Constringeren, bedwingen, prangen, praamen, verstrikken. Constringibel, bedwingelijk. Constructie, bouwing, beleydt, t’zamenstelling. Construëren, bouwen, belegghen, t’zamenstellen. Consuetude, wennis, ghewoonte. Consul, raadtsheer, borghermeester. Consulant, raadtgheever. Consuleren, beraaden, raaden, raadt gheeven, raadtpleeghen. Consult, wijs, welberaaden. Consultatie, raadtgheeving, raadtpleeghingh, beraadtslaghing. Consulteren, raadtpleeghen, beraaden, raadtslaaghen, raadt begheeren, raadt vraaghen. Consumeren, verdoen, verslijten, verteeren, doorbrengen. Consummatie, voleinding, vervulling, voltrekking. Consummeren, voleinden, voltrekken, vervullen. Consumtie, verdoening, verslijting, doorbrenging. Contabel, anspreekelijk, telbaar. {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} Contagie, besmetting. Contagieux, besmettelijk. Contaminatie, besmetting, bevlekking. Contamineren, besmetten, besmeuzelen. Contant, gereedt, loopend, in gereedt geldt. Contemneren, versmaaden, verachten. Contemplatie, overpeynzing, bespiegheling, beschouwing, opghetrokkenheydt, opmerking, anmerking, anschouwing. Contempleren, overpeynzen, beschouwen, anschouwen, bespieghelen, overdenken, opmerken. Contemptie, versmaading, verachting. Contenantie, ghelaat. Contendent, twister, kijver, krakeeler, haderer, haderman, dinger, ghedingsanleggher. Contenderen, invaaren, twisten, krakkeelen, kijven, pleytanlegghen, eyschmaaken. Content, te vreeden, vernoeghdt. Contentement, vernoeghing, ghenoeghing. Contenteren, vernoeghen, te vreeden stellen. Contentie, twist, krakkeel, strijdtreeden, warre, betwisting. Contentieux, krakkeeligh, twistigh, twistgeerigh, twistziek, twistachtigh. Contenu, inhoudt. Contereren, vermorzelen. Conterfeitsel, afbeeldsel, nabeeldsel. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Conterfeiten, namaalen, namaaken, uitschilderen, afbeelden. Contestatie, betuighing, meêghetuighing. Contesteren, betuighen, meedeghetuighen. Conthoralen, bedtghenooten, echtghenooten. Contigue, gheraaklijk, anstootende. Contiguiteit, raaklijkheidt, raakendheidt. Continent, onthoudende, maatigh, inghetooghen. Continentie, inhouding, inghebondenheidt, onthouding, inghetooghenheidt. Contineren, bevatten, beghrijpen, vatten, inhouden, onthouden. Contingent, ghebeurlijk. Contingentie, ghebeurlijkheidt. Contingeren, ghebeuren, betreffen, raaken, anroeren. Continuaat, gheduurigh. Continuatie, anhouding, volherding, vervólgh, verknóchting, achtervólghing. Continueel, Continue, verknócht, gheduurigh. Continuëren, anhouden, volherden, vervólghen, achtervolghen. Contorqueren, wringen, omwringen, in een wringhen, omdraayen. Contorsie, omwringing. Contra, teeghen. {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} Contrabalance, teeghenwicht. Contrabalanceren, teeghenweeghen, teeghen opweeghen. Contrabande ghoederen, verboodene ghoederen. Contrabanderen, teeghenanspannen. Contract, overeenkoming, verdragh, overkooming, verkort, eng. Contract nuptiaal, houwlijks voorwaarde. Contractant, onderhandelaar. Contracteren, overeenkomen, verdraaghen, onderhandelen, handelen. Contractie, samentrekking. Contradebat, teeghenbestrijding, teeghen weederlegghing. Contradiceren, teeghenzegghen, teeghenspreeken, weederspreeken. Contradictie, teeghenspraak, teeghenzegghing, teeghenspreeking. Contraheren, overeenkomen, t’zamenhandelen, verkorten, intrekken, t’zamentrekken. Contraineren, dwingen. Contrainte, dwang. Conträinterrogatorien, teeghenondervraaghingen. Contramandaat, teeghenghebódt, teeghenghebieding. Contramanderen, teeghenghebieden, afzegghen. Contramine, teeghenghracht, teeghenmijn. {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} Contrapresentatie, teeghenanbieding. Contrapresenteren, teeghenanbieden. Contrapunct, teeghenspits. Contraremonstrant, teeghenbetooner. Contrarie, teeghendeeligh, strijdigh, teeghenstrijdigh, teeghenstrijdende. Contrariëren, teeghenstreeven, weederstreeven. Contariëteit, teeghenheidt, strijdigheidt, ongheluk, rechtstrijdigheidt, teeghenstrijdt. Contra-schedul, teeghenbrief. Contratenor, teeghenmiddelstem, teeghenneurie. Contratestatie, teeghenbetuighing. Contratesteren, teeghenghetuighen, beroepen, opghetuigen. Contraveniëren, teeghenkomen, overtreeden, teeghenghaan, teeghendoen. Contraventie, overtreeding, teeghenkomst. Contraventeur, teeghenstreever, overtreeder. Contrebalance, ziet Contrabalance, enz. Contrebande, ziet Contrabande. Contrebrief, teeghenbrief. Contreborg, teeghenbórgh. Contrecarreren, teeghenstreeven, teeghenghaan, teeghenstaan. Contrefort, steunstijl, teeghensterkte. Contrefosse, middelghracht, teeghenghracht. Contrey, landtstreek, ghewest. {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} Contreman, teeghenman, teeghenstander, weederstaaner, teeghenstreever. Contremine, teeghengracht, teeghenghraaving, teeghenmuur. Contremineren, teeghenmijnen, teeghenwroeten, teeghenanghraaven. Contrepoint, teeghenspits, teeghenpunt, teeghengheluidt. Contrepois, teeghenwight. Contrequarteren, Contrequarreren, teeghenstaan, teeghenghaan, teeghenstreeven. Contrerol, teeghenboek. Contrerolleren, weederschrijven, teeghenboekhouden, teeghenspreeken. Contrerolleur, teeghenrólhouder, teeghenboekhouder. Contrescharp, bólwerk, teeghenschoepsel, halvemaan, binnenschans. Contrezeeghel, teeghenzeeghel, teeghenmerk. Contreventeur, ziet Contraventeur, enz. Contribuabel, opbrengelijk. Contribueren, opbrengen, toebrengen, meêdeelen. Contributie, opbrenging, schatting, meêdeeling, meêgheeving, verponding, lasten. Contristatie, bedroeving. Contristeren, bedroeven. Controvers, verschillende. {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} Controversie, reedenstrijdt, gheschil, twist, verschil, gheding, twistzaak. Controverteren, twisten, in gheschil trekken. Contubernaal, woonghenoot, huysghenoot. Contumaceren, weederspannigh zijn, velligh zijn. Contumacie, wreevel, halssterkheydt, wreevelmoedigheydt, hardtnekkigheydt, weederspannigheydt, versmaaheydt, verachting, onghehoorzaamding, gherichts verachting, velligheydt. Contumax, weederspannig, halssterk, velligh. Contumelie, schamperheydt, laster, smaadt, versmaadheydt, schimp, lasteringh. Contumelieux, schamperachtigh, spijtigh. Contunderen, kneuzen. Conturbatie, verwarring, ontroering. Conturberen, beroeren, verwerren. Contusie, kneuzing. Convalescentie, ghezondtwording, ghezondheydt. Convalesceren, ghezondt worden, kraft houden, bestaan. Convalideren, standt houden. Convelleren, t’zamenrukken, weghrukken, needervallen, needervellen. Convenant, verdragh. {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} Convenibel, daghvaardelijk, voor recht betrekkelijk, anspraakelijk. Convenient, overeenkomende, ghevoeghlijk. Convenientie, overkomst, anspraak, overeenkomst, verding, voorwaarde. Conveniëren, overkomen, overeenkomen, passen, voeghen, voor recht daaghen, eysschen, daaghvaarden. Convent, klooster, t’zamenwooning. Conventicule, verghaaringsken, t’zamenrótting, sluipverghadering, smuikverghadering. Conventie, t’zamenkomst, overeenkomst, verdragh, eisch, voor recht daaghing, voor recht betrekking, anspraak. Conventioneel, besprooken, bedongen. Convers, omghekeerdt. Conversatie, ommeghang, hanteering, verkeering, ghemeinzaamheydt. Converseren, ommeghaan. Conversie, bekeering, omkeer, omstel, naverhaal. Converteren, omkeeren, verkeeren. Convex, ból. Convicie, schelding, toenaam, schamperheydt, verwijt. Convictie, overwinning, byleeving. Conviëren, noodighen. Convinceren, overwinnen, overtuyghen. Conviva, ghast, ghenoode. {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} Conviveren, t’zameneeten, ghastmaalen, byleeven. Covocatie, t’zamenroeping. Convoceren, t’zamenroepen. Convolveren, omwentelen, t’zamenwinden, inwikkelen, bewinden. Convolutie, omwenteling. Convoy, gheley, vrygheley, gheleygheldt, leiding, gheleytól. Convoyer, gheleyschip. Convoyeren, gheleiden. Convooy-gheldt, verlófgheldt, gheleygheldt. Convooy-schip, gheleyschip. Convoqueren, t’zamenroepen. Convulsie, kramp, t’zamenrukking. Coöperatie, meedewerking. Coöpereren, meedewerken, samenwerken. Coor, ziet Choor. Coördinaat, t’zamengheschikt. Coördinatie, t’zamenórdening, ghelijkschikking. Coördineren, t’zamenschikken. Copie, afschrift, uitschrift, naschrift. Copiëren, uitschrijven, afschrijven. Copieux, ruim, rijklijk, overvloedigh, breedt. Copist, afschrijver, naschrijver, uitschrijver. Copulatie, kóppeling. Copuleren, kóppelen, t’zamenvoeghen, verghaderen. {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} Cordaat, rechtschapen, moedigh. Cordegarde, ziet Corps de garde. Cordiaal, hartelijk, openhartigh, ghulhartigh, hartsterkende. Cordialiteyt, openhartigheidt. Cornel, ritmeester. Cornet, vaandrigh te paerdt, kromme hoorn, kromme fluit. Coniculair, hoornachtigh. Corporaal, rótmeester, wachtmeester. Corporeel, licchaamelijk. Corps de garde, krijgswacht, wachthuis. Corpulent, lijvigh, dik, ghróf. Corpulentie, lijvigheidt, zwaarlijvigheidt. Corpus, lijf, licchaam. Corpus Juris, wetboek, rechtbock. Corraderen, t’zamenschrabben. Corrasie, t’zamenschrabbing. Correctie, verbeetering. Correct, ghoedt, volkoomen, verbeeterdt. Corrector, verbeeterer. Correctie, berisping, toerukking, happing. Correspondent, overeenkomer, onderhandelaar, samenhandelaar. Correspondentie, overeenkomst, onderhandelaar, samenhandelaar. Correspondentie, overeenkomst, t’zamenverstandt, onderlinge t’zamenhandeling, onderhandeling. Corresponderen, overeenkomen, t’zamenverstaan, onderhandelen, t’zamenhandelen. {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} Corridor, bedekte wegh. Corrigeren, verbeeteren, rechten. Corripiëren, rukken, toerukken, berispen, beghrijpen, happen. Corrival, meedeminnaar, meedevryer, meedeboel. Corroboratie, versterking. Corroboreren, versterken. Corroderen, beknaaghen, beknabbelen. Corrogeren, alsins bidden en begheeren. Corromperen, verderven, schenden. Corrosie, beknaaghing, beknabbeling, ineeting. Corrosijf, bijtend, scherp, ineetende. Corruëren, neêrstorten, instorten, omvallen, vervallen, neêrvallen, vallen. Corrumperen, verderven, met ghiften verleiden, omkoopen. Corruptelen, verdervingen, verderfselen, omkoopingen. Corruptie, verderving, omkooping. Corruptibel, verderffelijk, omkoopelijk. Corselet, borstharnas, borstwapen. Cortelas, houwer, sabel. Cortine, ghórdijn. Cosmographie, weereldtbeschrijving, aardrijksbeschrijving, weereldtkunde. Costumen, ghewoonten, oude herkomen. Cotteren, randen, beranden, kantschrijven. Coucheren, neederstellen, stellen, ligghen. {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} Couleren, vlieten. Couleur, verw. Couleuren, verwen, verfgheeven. Coupabel, schuldigh, misdaadigh. Coupel, paar, twee. Cour, hóf. Courage, moedt, moedigheidt. Courageren, moedt gheeven, moedighen. Couragieux, moedigh. Courant, ghereedt, loopend, tijdingbrief. Courrier, looper, loopboode. Cours, loop, ghangstreek, trant, ghebruik. Coursier, looppaerdt, oorlóghspaerdt. Courtagie, maakelaardy. Courtier, maakelaar. Courtisan, hoveling, hófjonker. Courtisane, hoere, hófjoffer. Courtiseren, onderhouden, vroolijk praaten, vryerspeelen, liefkoozen. Courtois, hoofsch, heusch, beleefdt. Courtoisie, beleefdheidt. Cousin, Cousijn, neef. Cousinage, neefschap, maaghschap. Coutelas, korte houwer, kort zwaerdt. Couvert, overdekt, ghedekt. Couverture, Couvert, deksel, verdek, omslagh. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} C R. Creancie, gheloofbaarheidt, inschuldt. Creancier, schuldteischer. Createur, schepper. Creatie, schepping. Creature, schepsel. Credentie, gheloofbaarheidt. Credents-brieven, gheloofbrieven, eerbrieven. Credentzer, voorproever, proever. Credit, gheloof, inschuldt, schuldteischende. Crediteren, ghelooven, bórghen, vertrouwen, leenen. Crediteur, gheloover, uitbórgher, schuldeischer, vertrouwer, inschulder. Creditrice, schuldteischerse, uitbórghster, vertrouwster, gheloofster. Creduliteyt, lichtgheloovigheidt. Creëren, scheppen. Crepuscul, scheemering, tweelicht. Crimen, misdaadt, lasterstuk, schuldt. Crimen Laesae Majestatis, Crimen De lese Majesté, misdaadt van ghequetste hoogheidt. Criminaliter, halszaakelijk, misdaadighlijk, lijfzaakelijk. Criminatie, betichting, schelding, beschuldighing, anklaaghing. Crimineel, misdaadigh, strafwaerdigh, strafschuldigh, strafbaar, lijfzaakigh. {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} 91 Crimineren, betichten, schelden, beschuldighen, anklaaghen. Cronijk, tijdtschrift, tijdtboek, jaarboek. Crotse, bisschopsstaf, opzieners staf. Croupier, staertriem, paerdestaertriem. Crucifigeren, an ’t kruis hechten. Crucifixie, kruishechting. Crudeliteyt, wreedtheidt. Crudeel, Cruël, wreedt. Cruent, bebloedt, bloedigh. Crustatie, pleystering, bekorting. C U. Cubiculair, kamerling. Cubitus, elleboogh, elle, anderhalf voet. Cubicq, taerling. Cuirasse, pantsier, bórstharnas. Culpabel, strafbaar, bestraffelijk, schuldigh. Culpatie, betichting, beschuldighing, berisping. Culpe, schuldt. Culperen, betighten, beschuldighen, berispen. Cultiveren, bouwen. Cumulatie, ophooping, samenhooping. Cumuleren, ’t zamenhoopen, ophoopen. Cunctatie, vertoeving, marring, draaling. {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} Cuncteren, vertoeven, marren, verbeiden. Cupiditeyt, begheerlijkheydt. Curabel, gheneesbaar, gheneeslijk. Curassier, een zwaarghewaapendt ruiter, wapenruiter. Curatele, bezórghing, redding, toezicht, bewindt, vooghdye. Curateur, verzórgher, bezórgher, voorstander, overstander, redder. Curatie, bezórghing. Cure, zórgh, gheneezing, heeling, póts, bewindt, vooghdije. Cureren, verzórghen, gheneezen, heelen. Curieux, nauwkeurigh, nieuwsghierigh, zinnelijk, zórghvuldigh. Currier, looper, renner. Custodie, bewaaring, wacht, hoede. Custos, kóster, opziender, hoeder, wachter. C Y Cylindre, ronde pylaar, zuil, rólsteen. Cynosure, leydster, noordster. D A DAme, vrouwe, joffrouw. Damnabel, verdoemelijk. Damnatie, verdoeming. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Damneren, doemen, veroordeelen, verdoemen. Damnificatie, schadedoening. Damoiselle, joffrouw, eedel joffer. Danger, ghevaar. Dangereux, ghevaarlijk. Dateren, daghstellen, daghteikenen. Datum, daghstelling, tijdtstelling, verleendt, gheegheven, daghteekening, ghedaan. D E De rato caveren, zeeker doen, zeeker stellen. Deambulatie, wandeling. Deambuleren, wandelen. Debanderen, ontspannen, lós laaten, ontslaan, ontbinden. Debarqueren, ontlaaden. Debat, bestrijding, weederlegghing, twist, teeghenreeden, teeghenwerping. Debattant, weederspreeker, teeghenspreeker, weederleggher. Debatteren, bestrijden, bevechten, weederspreeken, bereedenen, bepleiten. Debauchant, slampamper, slemper, optrekker, spilpenning, opsnapper. Debauche, verwildering, slampamping, optrekking. Debaucheren, optrekken, mooy weer speelen, oprókkenen, verleiden, slempen, {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} slampampen, verwilderen. Debet, is schuldigh. Debil, zwak, krank, amachtigh. Debiliteit, zwakheidt, krankheidt. Debiliteren, verzwakken, krenken. Debit, schuldt, schuldigh. Debiteur, schuldenaar, schuldtplichtighe. Debitersse, Debitrice, schuldenersse. Debonnaire, ghoedertier. Deborderen, overvloeyen. Debrouilleren, ontwarren. Decadentie, vervalling. Decantatie, beroeming, lófroeming. Decanteren, beroemen, lófroemen. Decapiteren, onthoofden, onthalzen. Decederen, afghaan, weghghaan. Decent, betaamelijk, ghevoeghlijk, hebbelijk. Decentie, betaamelijkheidt, ghevoeghlijkheidt, gheschiktheidt. December, wintermaandt. Deceptie, bedrieghing. Deceren, betaamen, voeghen. Decerneren, onderscheiden, bestemmen, besluiten, keuren, voorneemen. Decessie, afghaaning, weghghaaning, wyking. Dechargeren, ontlasten, ontlaaden, afschieten. Decideren, beslechten, vonnissen, slissen, {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} wijzen, uitspreeken. Decifreren, afsijfferen, afschilderen. Decipiëren, bedrieghen, uitstrijken. Decisie, beslechting, vonnis, uytspraak. ghewijsde. Decisijf, beslechtelijk, beslisselijk, uitspraakelijk. Declaratie, verklaaring, reekening. Declaratif, verklaarende. Declareren, verklaaren, uitlegghen. Declinatie, buighing, afwijking, afhelling, schuwing, ontvlieding, afwending, afkeering. Declineren, buighen, afneighen, afwijken, daalen, vermijden, afbuighen, schuwen, vlieden, afwenden, afkeeren. Decoctie, kooking. Decollatie, onthalzing, onthoofding. Decolleren, onthoofden, onthalzen. Decoqueren, kooken. Decor, eerluister. Decoratie, versiering, oppronking, optooying. Decoreren, versieren, oppronken, optooyen. Decret, besluit, last, ghebódt, voorneemen, rechtsghebódt. Decreteren, besluiten, ghoedtkeuren. Decretatie, ghoedtkeuring, besluiting. Decresceren, afghroeyen, afghaan. Decrescent, afghroeyende, afghaande. Decrieren, uitkryten. Dedecoratie, ontsiering. {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Dedecoreren, ontsieren, onteeren. Dedicatie, toewying, toeeighening, opdraght, opdraaghing. Dediceren, toeeighenen, toewijen. Dedignatie, verontwaerdighing, versmaading. Dedigneren, verontwaerdighen, versmaaden. Deditie, opgheeving. Dedommagement, schaadeloosheidt. Deduceren, beleiden, verhaalen, onderwijzen, berichten, verhandelen, afkorten, voortbrengen, inbrengen, voordraaghen, verklaaren, te kennen gheeven, bewijzen, leiden, afleiden, onttrekken. Deductie, verhaal, beleiding, bericht, verhandeling, zaaksvoordraaghing, verklaaring, bewijzing, leiding, gheleiding, afleiding. Defailliance, ontbreeking, mangel. Defailliant, verzuimer, bankeroetier, bankbreeker. Defailliëren, missen, ontbreeken, bankroet speelen, in ghebreeke zijn, in ghebreeke blijven. Defalcatie, aftrekking, afkorting. Defalqueren, aftrekken, afkorten. Defarroucheren, bezadighen, temmen. Defatigatie, vermoeying. Defatigeren, vermoeyen, afmatten. {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} Defaveur, wanghunst, onghunst. Defavoriseren, in onghunst brengen, onghunst toonen. Default, Defect, ontbreeking, ghebrek, missing, mangel, verzuim, rechtsversuim. Defectie, afval, afstandt: ontbreeking, missing. Defect, Defectijf, Defectueus, ghebrekkelijk. Defenderen, verweeren, verdaadighen, beschermen, beschutten, verantwoorden, handthaven. Defense, beweering. Defenseur, beschermer, beschutter, verweerder, verantwoorder, verdaadigher. Defensie, beweering, bescherming, beschutting, afkeering, verdaadighing. Defensif, beschermende, verdaadighende. Deffensif en offensif, beschuttende en beschaadighende; verdadighende, en beschadighende. Deferentie, anbrenging, verklikking, ghedraaghing. Defereren, anbrengen, opdraaghen, ghedraaghen, verklikken, bedraaghen, overdraaghen, voortbrengen, beklappen. Deficiëren, ontbreecken, missen, afvallen. Defiëren, wantrouwen, mistrouwen, in ghebreeke blijven, afvallen, ver- {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} laaten, afwijken. Defiguratie, mismaaking. Defigureren, mismaaken. Definibel, uitbeeldelijk, bepaalbaar. Definiëren, bepaalen, uitbeelden, uitspreeken, afschetsen, ontwerpen, afpaalen. Definitie, bepaaling, uitbeelding, afschetsing. Definitif, bepaaldt, uitghesprooken. Deflecteren, afwijken, afwenden. Deflectie, afbuighing, helling. Defloratie, schóffeering, onteering, ontbloeming. Defloreren, schóffeeren, schenden, onteeren. Deflueren, afvloeyen. Defluxie, afvloeying, zinking. Deform, leelik, mismaakt, afzichtigh. Deformeren, leelijk maaken, ontsieren, mismaaken. Defrayeren, kóstvry houden, kóstvryen, vryhouden. Defraudatie, verkorting, bedrógh. Defrauderen, bedrieghen, verkórten, vervoordeelen. Degasteren, verderven. Degeneratie, ontaarding. Degenereren, ontaarden. Degouteren, onsmaakelijk maaken, wansmaaken, walghen. Degoutteren, afdruppen, afleeken. Degradatie, aftredt, verneedering. {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} Degraderen, afzetten, verneederen. Deguiseren, vermommen. Dehortatie, afmaaning. Dehorteren, afmaanen. Deité, Ghódtheidt. Dejectie, afwerping, neederwerping, afghank, stoelghank. Dejicieren, afwerpen. Delaberen, afzijghen, zakken, vallen, vervallen, ontvallen. Delay, uitstel, vertrek, verachtering. Delayeren, vertrekken, uitstellen. Delateur, overdraagher, anbrenger, verklikker. Delatie, overdraght, opdraaghing, anbrenging, verklikking, beklapping. Delectabel, vermaakelijk. Delectatie, verlustighing, vermaak. Delecteren, verlustighen. Delectie, verkiezing. Delegatie, beveeling, overzetting, ontmaaking, onthiet, lastgheeving, bevelgheeving, bezending, gezantschap, schuldtoverwijzing. Delegeren, bevel gheeven, onthieten, afzenden, schuldtoverwijzen, ontmaaken. Deliberatie, beraading, bezinning, opzet, overlegh. Delibereren, beraaden, raadtslaan, bezinnen, overweeghen. Delicaat, teer, zacht, lekker. {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} Delicatesse, teederheidt, tengerheidt, lekkerny. Delicieux, wellustigh. Delict, misdaadt, ondaadt, overtreeding. Deliëren, ontbinden. Deligeren, verkiezen, uitleezen. Delineatie, betrek, bewerp, ontwerp, aflijning. Deliniëren, afpaalen, afmeeten, afteikenen, aflijnen. Delinquant, misdoener, misdaadighe, overtreeder. Delinqueren, misdoen, overtreeden. Deliratie, raaskalling, mijmering, buitenspoorigheydt. Delireren, raaskallen, zinneloos zijn, reevelen, suffen, mijmeren. Delivrancie, bevrijding. Delivreren, bevrijden. Delogeren, verhuizen, verplaatsen. Deloyal, trouweloos, ontrouw, ongetrouw. Deluvie, zondvloedt. Demandatie, beveeling. Demandement, bevel. Demanderen, beveelen. Demanteleren, ontmantelen, ontwallen, ontvesten. Demanúeren, voortvlieten, vervloeyen, uitlekken. Demeleren, ontwarren, ontmengen. Demembreren, ontleeden. {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} Dementy, loghenverwijt. Demigratie, verhuizing. Demigreren, verhuizen. Demissie, verneedering, afzetting, afdank. Demitteren, afzenden, afzetten, afdanken. Democratie, vólksregheering, vólksheersching, vólkheerschappy. Demolieren, verdelghen, afbreeken, uitrooyen. Demolitie, verdelghing, uitrooying. Demoniaak, bezeetene. Demonstratie, betooning, vertoogh, betooghing, bewijs. Demonstratif, betooghlijk, anwijzend. Demonstreren, betoonen, bewijzen. Demoveren, verplaatsen, afkeeren, ontwenden, beweeghen, verzetten, vervoeren. Denieren, ontzegghen, lochenen. Denombreren, tellen, optellen. Denominatie, noeming, naamnoeming, afnoeming. Denominatif, afnoemigh, naamachtigh, naamstammigh. Denomineren, afnoemen, benoemen. Denonceren, verkondighen, verwittighen. Denonciatie, verkondighing, verwittighing. Denotatie, beteekening. Denoteren, beduiden, beteekenen. Densiteit, dikheidt. {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} Densitude, dichtheidt, ghedrongenheidt. Dentitie, tanding. Denumerabel, aftelbaar. Denumeratie, aftelling. Denumereren, afreekenen, aftellen. Denunciatie, ankonding, anzegghing, verkonding, ontbieding, waarschuwing. Denunciëren, ankondighen, anzegghen. Depecheren, afvaerdighen, opmaaken, uitgheeven. Depeches, afvaerdighingen. Depelleren, verdrijven. Dependent, afhangende. Dependentie, afhangendheidt, afhanging. Dependeren, afhangen, anhangen, ankleeven. Depictie, afschildering. Depingeren, afschilderen, afmaalen. Deplaisant, onvermaakelijk, wanbehaaglijk, onbehaaghlijk. Deplaisir, onvermaak, wanbehaaghen, onbehaaghen. Deplorabel, beschreyelijk. Deploratie, beweening, beschreying. Deploreren, beweenen, beschreyen. Deponent, ghetuigh, neêrstellende. Deponeren, ter getrouwer handt stellen, aflegghen, uitzetten, afstellen, neêrzetten, in recht verklaaren, te bewaaren gheeven, onder recht legghen, ghetuighen. {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} Deportatie, afzetting, verdraaghing, wegbanning. Deportement, afzetting, draaghing, verdraaghing. Deporteren, afzetten, draaghen, verdraaghen, uitbannen, weghbannen. Deposant, betuigher, verklaarer. Deposante, betuighster, verklaarster. Deposeren, betuighen, daar stellen, overstellen, uitzetten, in recht verklaaren. Depositaris, bewaaranneemer. Depositie, betuighing, aflegghing, uitzetting, ghetuighenis, onderrechtlegghing, bewaargheeving. Depositum, uitghezet, bewaarstelling. Deposito, uitghezet op gheldtwinst. Depossideren, uit het bezit stooten, weeren, uit bezit zetten. Depost, afghelegt, afgheleghtheidt. Depravatie, verslimmering, verarghering. Depraveren, verargheren, verslimmeren, bederven. Deprecateur, middeler, tusschenspreeker, afbidder, verbidder Deprecatie, afbidding. Depreceren, afbidden, verbidden. Depredatie, rooving, plondering. Deprederen, rooven, plonderen. Deprehenderen, vatten, ghewaar worden, {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} vangen, ghrijpen. Deprehensie, vatting, ghewaar wording: vanging, ghrijping. Depressie, verdrukking, onderdrukking. Deprimeren, verdrukken, onderdrukken. Deputati, ghezondene, afghezondene, bevelhebbers, afghezanten. Deputatie, afzending. Deputeren, afzenden, afzonderen. De rato caveren, zeeker doen, zeeker stellen. Derideren, uitlacchen. Derisie, uitlacching. Derivatie, afleiding, afspruiting, aftrekking. Deriveren, afleiden, aftrekken. Derogatie, afkeuring, afschaffing: onttrekking, aftrekking. Derogeren, afbreeken, ontrekken, weeren, afschaffen, te niet doen, afkeuren. Desabuseren, weeder te recht brengen, uit den dut helpen. Desadvoy, afstemming, loochening. Desadvoyeren, afstemmen, lochenen, ontkennen, van gheener waerde houden. Desanimeren, ontmoedighen. Desarmatie, ontwapening. Desarmeren, ontwapenen. Desastre, rampspoedt, onheil. Desbanderen, ontspannen, lós laaten, ontslaan, ontbinden. Desbarqueren, ontlaaden. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Desbauchant, optrekker, slampamper, spilpenning, opsnapper. Desbauche, verwildering, slampamping, optrekking. Desbaucheren, optrekken, slempen, slampampen, opsnappen, mooy weer speelen, verwildering, oprókkenen, verleiden. Desborderen, overvloeyen. Desbrouilleren, ontwarren. Descapiteren, onthoofden, onthalzen. Descendent, afkomeling, maaghschap, afghaande. Descendentie, neederdaaling. Descenderen, neêrdaalen, afkomen. Descensie, neêrdaaling. Deschargeren, ontlasten, ontlaaden, afschieten. Descolleren, onthoofden, onthalzen. Descollatie, onthoofding, onthalzing. Desconsolatie, wantroosting. Desconsoleren, wantroosten. Descourageren, vertzaagen, ontmoedighen. Describeren, afschrijven, beschrijven, uitschrijven. Descriptie, beschrijving, uitschrijving, opschrijving. Desdommagement, schadeloosheidt. Desereren, verlaaten. Desert, verlaaten, eenlijk, ghruwelijk, wildernis, woestijn. {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Desertie, verlaating. Desesperatie, wanhooping. Desespereren, wanhoopen. Desfaveur, ongunst, wangunst. Desfavoriseren, in ongunst brengen, onghunst toonen. Desfieren, wantrouwen. Desfiguratie, mismaaking. Desfigureren, mismaaken. Desfloratie, schóffeering, onteering, ontmaaghding. Desfloreren, schóffeeren, onteeren, ontmaaghden, schenden. Desgousteren, smaakloos maaken. Desgradatie, aftreedt, verneedering. Desgraderen, verneederen, afzetten. Desguiseren, vermommen. Deshabilleren, ontkleeden. Desheredatie, onterving. Desherederen, onterven. Deshortatie, afmaaning. Deshorteren, afmaanen. Desidereren, begheeren, vereisschen, ghemist worden. Designatie, afteikening, beduiding, toewijzing. Designeren, afteikenen, beduiden, anwijzen. Desireren, begheeren, vereisschen. Desireux, begheerigh. Desisteren, afstaan, aflaaten, ophouden. {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} Deslogeren, verhuyzen. Desloyal, trouweloos, ontrouw, onghetrouw. Desmanteleren, ontmantelen, ontwallen. Desmeleren, ontwarren, scheyden, ontmengen. Desmembreren, ontleeden. Dementi, looghenverwijt. Desmoveren, beweeghen, verzetten, vervoeren, verplaatsen, afkeeren, ontwenden. Desobligeren, ontslaan. Desobservatie, naalaating, onghebruik. Desobserveren, nalaaten, quaalijk waarneemen, verzuimen, verwaarloozen. Desolaat, verlaaten, mistroostigh, troosteloos, verwoest. Desolatie, verlaatenheyt, verwoestheyt, troosteloosheidt. Desordre, wanschik, wanstal, wanórde, onórde. Despage, zeerechtvonnis. Despageren, zeerechtvonnis gheeven. Despeche, afvaerdighing. Despecheren, afvaerdighen, opmaaken, uitgheeven. Despect, verachting, afzicht, smaadt. Despenderen, ziet dependeren. Despenderen, bekóstighen, verspillen. Despensier, schafmeester. Desperaat, twijffelmoedigh, wanhoopigh. Desperatie, twijffelmoedigheidt, wanhoop. {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} Despereren, wanhoopen, twijffelen, vertwijffelen. Despiciëren, versmaaden, verachten, afzien. Desplaisant, onvermaakelijk, onbehaaghlijk, wanbehaaghlijk. Desplaisir, onvermaak, wanbehaaghen, onbehaaghen. Despravatie, verslimmering. Despraveren, verslimmeren. Despoticaal, overheerdt. Dessacratie, ontheylighing. Dessacreren, ontheilighen. Dessaiseren, ontblooten, ontneemen. Dessein, opzet, voorneemen, toelegh. Dessert, nagherecht. Destacheren, lósmaaken, afhechten. Destinatie, schikking, bestemming, bestelling. Destineren, schikken, bestellen. Destituëren, ontzetten, verlaaten, verstellen, versteeken. Destituut, versteeken. Destitutie, verlaating. Destour, dray, omwegh. Destourneren, afwenden. Destructie, verdelghing, vernieling, verwoesting. Destructijf, verdelghelijk, vernielijk, verwoestelijk. Destruëren, verdelghen, vernielen, ver- {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} woesten. Desunieren, onteenighen, van een scheiden. Delacheren, lósmaaken, afbinden, afhechten, Detectie, ontdekking. Detegeren, ontdekken. Detenteren, onthouden, ophouden, houden. Detentie, ophouding, vasthouding, ghevangenhouding, bekommering, beslagh, handtoplegghing. Deterioratie, verarghering, verslimming. Deterioreren, verslimmen, verargheren. Determinatie, afpaaling, besluit, bepaaling, afsteeksel. Determineren, afpaalen, besluiten, bepaalen. Detestatie, afschrik, verfoeying, afzweering, vloek. Detesteren, afzweeren, afghruwen. Detineren, ophouden, onthouden, vasthouden, bekommeren, handtoplegghen, beslaan. Detorqueren, omwenden, omkeeren, verdraayen. Detorsie, omkeering. Detractie, aftrekking, onttrekking, achterklap, opspraak, eerrooving, korting. Detracteren, Detraheren, aftrekken, onttrekken, achterklappen. Deturbatie, beroering, verwarring, afwerping, afbonzing. {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} Deturberen, beroeren, verwarren, afwerpen, afbonzen. Devaliseren, struikrooven, stroopen. Devalleren, neêrlaaten, afzinken, zakken. Devanceren, voorghaan, voorkoomen. Devancier, voorghanger, voorzaat. Devastatie, verwoesting. Devasteren, verwoesten, vernielen. Deviatie, afweeghing, afdwaaling. Devijs, zinspreuk. Deviseren, kouten, praaten, ghesprek houden. Devoir, plicht, plichtschuldt, naerstigheidt, vlijt. Devolatie, afvlieghing. Devoleren, afvlieghen. Devolveren, afwentelen, afróllen, ontwinden, afwinden. Devolutie, ontwinding, afkoming. Devoot, andachtigh, eerbiedigh. Devoratie, opslokking, verslinding. Devoreren, verslinden, opslokken, verzwelghen. Devotie, andaght. Devotieus, andachtigh, Ghódtsdienstigh. Devouëren, verlaaten, vervloeken. Devoveren, toewenschen, toewyen. Dexteriteyt, behendigheidt, ghezwindheidt. {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} D I. Diabel, duivel: lasteraar, beschuldigher, anklaagher. Diademe, koningskroon, winsel, hoofdtsiersel. Diaken, armenverzórgher, kerkendienaar, dienaar. Diacony, dienaarschap, armenverzórgherschap. Dialect, wijze van uitspraak, taaluitspraak. Dialectica, reedenkonst, reedenkaveling. Dialogus, tweespraak, samenspraak. Diameter, middellijn, midstreep. Diaphragma, middelschót, afschutsel, middelrift. Dictamen, voorspelling, voordichting. Dictateur, hooghghezaghhebber, oppervooghdt, opperbevelhebber. Dicteren, bewoorden, voorstellen, voordichten, dichten, voorzegghen. Dictionaris, woordtboek, woordtschat. Dictum, spreuk, zeghwoordt, spreekwoordt, ’t ghewijsde, ’t gheweezene, vonnis. Diëte, eertreeghel, eetghemak, leefmaat. Dieteren, eetreeghel houden. Diffamateur, naamschender, eerroover. Diffamatie, eerrooving, naamschennis. Diffameren, eerrooven, onteeren, achter- {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} klappen, faamrooven. Different, verschilligh: verschil. Differentie, verschil, onderscheidt, verscheidenheidt. Differeren, uitstellen, verscheelen, verschillen. Difficil, zwaar, moeyelijk, zwaar om doen. Difficulteit, zwaarigheidt, zwaardoenlijkheidt. Difficulteren, zwaarigheidt maaken. iffident, wantrouwigh. Diffidentie, wantrouw, ongheloof. Diffideren, wantrouwen. Diffinitie, bepaaling, uitbeelding. Diffinieren, binden, bepaalen, uitbeelden. Diffinitif, bepaaldelijk. Difform, leelijk, mismaakt. Difformiteit, leelijkheyt, mismaaktheidt. Diffringeren, verbreeken. Diffugeren, afvlieden, ontvluchten. Diffunderen, verghieten, verplengen, uitspreiden. Diffusie, verplenging, uitspreiding, vergieting. Diffúús, wijdtloopigh, wijdtuitghespreidt. Digereren, verdouwen, verteeren. Digestie, verdouwing. Digniteit, waerdigheidt, waerdy, anzien, staat. Digressie, buitentredt, uitspanning, uitstapping, aftreeding, buitenslagh, zijdghang, uitloop, uitweiding, buitenree- {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} den, uittreeding, uitwandeling. Dijudicatie, achting, onderscheiding, onderkenning. Dijudiceren, onderscheiden, oordeelen. Dilaberen, verghaan, vervallen. Dilay, uitstel, sleeping, vertoef. Dilaijeren, uitstellen, sleepende houden. Dilapidatie, verslemping. Dilapideren, verquisten, doorbrengen, verslempen. Dilatatie, uitspanning, wijdtmaaking. Dilateren, uitspannen, wijdtmaaken. Dilatie, uitstel, uitstelling, opschorting. Dilatoor, uitstelligh. Dilectie, liefde, keure, verkiezing, lieving. Diligent, naerstigh, vlijtigh, ghaauw. Diligentie, naerstigheidt, vlijt. Diligenteren, benaerstighen. Diligeren, liefhebben, lieven. Diliratie, raaskalling. Dilireren, raaskallen. Diluëren, afspoelen, overspoelen: oplóssen. Diluvie, overwatering, overspoeling, ondervloeying, zondvloedt, watervloedt. Dimembreren, ontleeden, afsnijden. Dimensie, afmeeting, meeting. Diminuëren, verkleinen, verminderen. Diminutie, vermindering, aftrekking. Diminutif, verkleinwoordt, verkleinnaam: verkleinende. Dimissie, ontslaaghing, vrylaating. {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} Dimitteren, vrylaaten, vrystellen, ontslaan, verlaaten, laaten ghaan, aflegghen. Dimotie, verdrijving, afwending. Dimoveren, verdrijven, afwenden. Diphthong, tweeklank. Direct, rechtsweeghs, reeghelrecht, rechtuit, recht toe, rechtsch, rechtstreeks, lijnrecht. Directeur, bestierer, bewindthebber. Directie, bestiering, beleidt, richting. Directelijk, richtelijk, rechtelijk, reeghelrecht. Direptie, ontrukking, plondering, rooving. Dirigeren, bestieren, stieren, beleiden, richten, bevoeghen. Dirimeren, scheiden, afscheiden, ontdoen. Diripiëren, ontrukken, plonderen, berooven, steelen. Disaffectie, onghunst, ongheneeghenheidt. Disavantage, nadeel. Disavoueren, afstemmen, teeghenstemmen. Discant, boven-zang. Discanter, bovenzangzinger. Disceptatie, krakkeel, reedenkaveling. Discepteren, krakkeelen, twisten. Discerneren, onderscheiden, onderkennen. Discerperen, verscheuren. Discinderen, doorsnijden, ontleeden. {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} Discipline, leering, tucht, onderwijs, oeffening, onderwijzing. Discipul, leerling, schoolier. Discommodatie, ontrieving. Discommoderen, ontrieven. Discontinuatie, afbreeking, uitscheiding. Discontinueren, afbreeken, uitscheiden. Discoord, tweedraght, oneenigheidt, tweespalt, verschil. Discordantie, twiststemming, wanstemming, verscheel. Discorderen, verscheelen, twisten. Discourageren, moedt beneemen, ontmoedighen. Discouragie, onmoedigheidt. Discoureren, reedeneeren, reedenvoeren. Discours, reedenvoering, reedeneering, reeden, praatjen. Discourtois, onheusch, onbeleefdt, boersch. Discourtoisie, onheuscheidt, onbeleefdtheidt, boerscheidt. Discredit, wangheloof, wanvertrouwen. Discreet, bescheiden. Discretelijk, bescheidelijk, wijslijk, voorzichtighlijk. Discretie, bescheidenheidt, onderscheiding, verstandigheidt. Discretif, scheidende. Discrepantie, verschil, verscheeling, verscheidenheidt. Discreperen, verscheelen. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} Dicussie, uytdrijving, verdrijving. Discutieren, uytdrijven, verdrijven, verstooten. Disert, bespraakt, welspreekende, openbaar. Disgratie, onghunst, onghenade. Disjunct, verdeeldt, ghedeeldt, lós. Disjunctie, scheiding, verdeeling. Disjunctif, schiftigh. Disjungeren, ontkóppelen, schiften, scheiden. Dislocatie, ontplaatsing, verstuiking. Disloqueren, verplaatsen, ontplaatsen, ontleeden. Disordre, wanórdre, verschil, verwerring. Dispareren, verdwijnen. Dispariteit, onghelijkheidt, onpaarigheidt. Dispensatie, uitdeeling, bedeiling, ontslagh, vrygheeving. Dispenseren, vrygheeven, uitdeelen, schikken, ontslaan. Dispensier, schafmeester, uitdeeler. Dispergeren, verspreiden. Dispersie, verspreiding. Dispiciëren, afschouwen. Displiceren, mishaaghen. Dispoliatie, plondering. Dispoliëren, plonderen, berooven. Disponeren, schikken, beschikken, stellen, voorbereiden, bestellen, bevoeghen. Dispoost, wel ghesteldt, ghezondt, wel te pas. {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} Dispositie, schik, schikking, bestel, beschik, ghesteltenis, beschikking, beleeding, órdening, stelling. Dispositijf, beschikkelijk, bestellighlijk. Disproportie, onghelijkheidt, oneevenreedenheidt, wanschapenheyt, wanstelligheidt. Disputatie, reedenweeghing, reedenstrijdt, twistreeden, kibbeling. Disputeren, reedenweeghen, reedenstrijden, twist-reedenen, zintwisten. Disreputatie, Disrespect, verachting, wanaanzien. Dissensie, verscheel, strijdt, oneenigheidt. Dissentie, tweedraght, oneenigheidt. Dissentiëren, oneens zijn, verscheelen. Dissereren, reedeneeren, praaten, reedenkavelen. Dissertatie, reedeneering. Dissidie, tweedraght, twist, tweespalt, oneenigheydt, krakkeel. Dissimil, onghelijk. Dissimilitude, onghelijkheydt. Dissimileren, ongelijk maaken. Dissimulateur, ontveinzer. Dissimulatie, ontveinzing, veinzing. Dissimuleren, ontveinzen, verbloemen. Dissipatie, verstrooying. Dissiperen, verstrooyen, verspreyen. Dissoluyt, onghebonden, lós. Dissolutie, onghebondenheidt, lóssigheidt, {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} ontbinding, ontknooping. Dissolveren, ontbinden, lós maaken, ontknoopen. Dissonant, wanluidende. Dissonantie, wangheluidt, onklank, wanklank. Dissoneren, wanluiden, wanklinken. Dissuaderen, ontraaden, afmaanen. Dissuasie, ontraading. Distantie, tusschenheidt, wijdte, afstandt, tusschenwijdte. Distenderen, uitspannen, uitrekken. Distentie, uitspansel, uitspanning. Distemperantie, onghemaatighdheidt. Disteren, afstaan. Distillateur, waterbrander, ghebrandtwatermaaker. Distillatie, afzijping, waterbranding. Distilleren, afdruipen, afzijpen, waterbernen. Distinct, onderscheiden. Distinctie, onderscheiding. Distinguêren, onderscheiden. Distorqueren, ombuighen, verdraayen. Distorsie, verdraaying. Distort, verdraaidt, ghebooghen. Distract, afghetrokken, van een ghetrokken. Distractie, aftrekking, van een trekking, verkooping, scheiding. Distraheren, aftrekken, van een trekken, verkoopen. {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} Distribuant, omdeeler. Distribueren, omdeelen, verspreiden, verdeelen. Distrubuteur, omdeeler, uitdeeler. Distributie, verspreiding, omdeiling, verdeeling, uitdeeling. District, beghrip, rechtsmacht, bestek. Disturbatie, verstooring, ontroering. Disturberen, verstooren. Ditto, die selve, dat selve, op de zelvighe dagh; ghezeidt. Divers, onghelijk, onderscheiden, verscheiden. Diverselijk, verscheiden maalen, veelvoudelijk, verscheidenlijk. Diversie, afwending, verandering. Diversiteit, verscheidenheidt. Diversificeren, veranderen, verscheiden maaken. Diverteren, afwenden, ontwenden, verleiden, afleiden, ter zijde afghaan. Divideren, scheiden, verdeelen, schiften. Divin, ghódlijk. Diviniteyt, ghódlijkheidt. Divinatie, waarzegghing. Divineren, waarzegghen, ghissen, raaden. Diviseren, reedeneeren, kouten, snakken. Diviseur, deeler. Divisie, deeling, schifting, scheiding, verdeelteeken, onderscheiding. {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} Divortie, echtscheiding. Divulgatie, ruchtbaarmaaking, voortzegghing, ghemeenmaaking. Divulgeren, ghemeen maaken, ruchtbaar maaken, verspreiden, verbreiden. D O. Doceren, leeren, leeraaren, onderwijzen, doen blijken. Docile, leerzaam. Dociliteit, leerzaamheidt. Doctor, leeraar, onderwijzer, arts, artzenygheleerde. Doctoral, leeraarlijk, meesterlijk. Doctrine, leere, leering, tucht, onderwijzing. Document, leerstuk, bewijzing, betoogh. Dodane, steene beer. Dogma, leerstuk. Dogmatiseren, voortleeren, leerlingen maaken. Doleancier, beklaagher. Doleantie, treuring, bedroefdheidt, weeklaght, beklagh. Dolent, droevigh, treurigh. Doleren, treuren, klaaghen, klaght inbrengen, beklaaghen. Doleur, droefheidt, smerte, pijn. Doleus, loos, listigh. Domage, schade, nadeel. Domeinen, landts inkomsten, heerlijkhee- {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} Domeinen, landts inkomsten, heerlijkheeden, heeren inkomsten. Domestijk, huisghenoot, behuist, huisluk, inheemsch. Domicilie, woonsteede, woonplaats, wooning, maalsteede. Dominateur, doorbrenger, slampamper, quistghoedt: heeerscher. Dominatie, heerschappy, heersching, heerschapping. Domine, heer, preekheer. Domineren, heerschen, beheeren, heerschappen. Dominie, heersching, ghebiedt, heerschappy: eygendom. Donatie, ghifte, gheschenk, schenking. Doneren, schenken, beschenken. Dorseren, achteropschrijven. Dos, dote, douarie, bruidtschat, mórghenghaaf, bruylófsghaaf, huwlijks ghoedt. Dose, artzenymaat, artzenyghift. Dosseren, achteropschrijven. Doteren, beghaaven, beghiften, ten huwlijk gheeven, bruidtschat gheeven. Döuarie, weeduwbezit, weeduwghift. Döuagiere, Döuariere, vruchttrekkende weduw. Döuagieren, lijftóchtenaaren, weeduwvrucht trekken. Doubleren, verdubbelen. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} Douleur, pijn, smert. Dousain, twaalf, twaalftal. D R. Dragant, boksdoorn. Dragee, zuikerghebak. Dragon, slangkruidt. Dragma, vierendeel loots. Draperye, lakenhandel, lakenwerk, lakenmaakery. Drapier, wolleweever, lakenweever. Drapieren, lakenmaaken, wolleweeven. Dresseren, toerechten, opstellen, toestellen, oprichten, afrechten. Dressoir, anrichtbank. D U. Dubitabel, twijffelbaar. Dubitatie, twijffeling, dubbing. Dubiteren, twijffelen, dubben. Duc, hertógh. Duël, kamp, tweestrijdt, tweeghevecht, tweekamp. Duo, twee, tweezang. Duplicatie, verdubbeling, dubbeling. Dupliceren, dubbelen, tweevoudt maaken, dubbel antwoorden, ten tweeden antwoorden. Duplijk, weederantwoord, tweevoudt, dobbelantwoordt, tweede antwoordt, naweer. Durabel, duurzaam. {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} Duratie, duuring, Duwarien, mórghenghaaven. D Y. Dysenterie, doorloop, roode loop, bloedtghang. E B. EBrieteit, dronkenschap. Ebullitie, uitborteling, overkooking, uitzieding, opkooking. Ebullieren, uitkooken, uitzieden, opkooken, overkooken. E C. Ecclesiastijk, kerkelijk, gheestelijk. Ecclesie, kerk, ghemeente. Ecclypseren, verduysterdt worden, taanen. Ecclypsis, verduistering, mangel, ghebrek, taaning, lichtghebrek, zonduister, maanduister. Echo, weêrghalm, weêrklank, weêrgheluidt. Ecouleren, vloeyen, vlieten, uitvloeyen, weghvloeyen. E D. Ederen, uitgheeven, openbaaren, voortbrengen, ghemeinmaaken, verkondighen, verklaaren. Edict, ghebódt, ban, weetghebódt, afkon- {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} ding, bevel. Edificant, bouwer. Edificatie, bouwing, stichting. Edificeren, timmeren, huis bouwen. Edificie, ghebouw, timmering, ghesticht. Editie, uytgheeving, druk, afschrift gheeving, ghemeinmaaking, verkondighing. Educatie, opvoeding. Educeren, uitleiden. Eductie, uitleiding. E F. Effaceren, uitveeghen, uitwissen. Effaroucheren, verwilderen, verbijsteren. Effect, daadt, werk, ghewrócht, volmaaking, volbrenging, voleinding, uitwerksel, werkvrucht, maaksel. Effect sorteren, standt ghrijpen. Effectie, uitwerking. Effectif, werklijk, werkighlijk, uitwerkigh. Effectivement, uitwerkelijk. Effectueel, uitwerkelijk. Effectuëren, te weegh brengen, uitwerken. Effeminatie, verwijving. Effemineren, verwijven. Efficacie, kracht, werking, werkelijkheidt, uitwerking, uitwerklijkheidt. Efficientie, uitwerkendheidt, uitwerking. {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} Efficiëren, te weegh brengen, maaken, uitwerken. Effictie, verdichting, verziering. Effigie, afbeeldsel, nabootsing, uitbeeldsel. Effingeren, verdichten, verzieren. Efforceren, onderwinden, pooghen. Effort, pooghing. Effractie, breeking. Effringeren, uitbreeken, doorbreeken, breeken. Effrayeren, Effroyeren, verschrikken, verbaazen. Effugeren, ontvlieden, ontvluchten, ontloopen. Effugie, uitvlucht. Effunderen, uitghieten, plengen. Effusie, uitstorting, plenging, uitghieting. E G. Egaal, eevenghelijk. Egayement, vervrolijking. Egayëren, vervrolijken, verblijden. Egaleren, eevenghelijk maaken, eevenen, eevenaaren. Egaliseren, Egeren, ghebreeken, behoeven. Egaliteit, eevenghelijkheidt. Egredieren, uitghaan, buiten ghaan. Egressie, uitghang. E J. Ejaculatie, uitwerping, uitschieting. {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} Ejaculeren, uitwerpen, uitschieten. Ejectie, uitwerping. Ejicieren, uitwerpen, verwerpen. E L. Elaboratie, uitwerking, bearbeiding. Elaboreren, uitwerken, bearbeiden. Elaberen, doorslippen, ontslippen. Elatie, verheffing. Electie, verkiezing. Electuarie, slikking, lekkerny, likking, slikgheneesmiddel, slikartzeny. Elegant, aartigh, uitneemend, uitsteekend. Elegantie, aartigheidt, fraaiheidt. Elegie, treurzang, treurliedt, klaght. Element, hoofdtstóf, beghinsel. Elementair, hoofdtstóffigh. Elevatie, verheffing. Eleveren, verheffen, oplichten. Eliceren, uitlókken, uitvinden, haalen, uittrekken. Elideren, uitdrijven, uitstooten. Eligeren, uitkiezen, verkiezen, uitleezen. Elisie, uitdrijving. Elocatie, verhuuring, uitbesteeding. Eloceren, verhuuren, uitbesteeden. Elocutie, uitspraak, bewoording. Eloquent, welspreekend, taalvaerdigh. Eloquentie, welspreekendheidt. Eloqueren, uitspreeken. {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} Elucidatie, verklaaring. Elucideren, verlichten, verklaaren, helderen. Eluderen, bespótten, uitstrijken, te loor stellen. Eluëren, afspoelen, uitwasschen. Elusie, bespótting, uitstrijking. Elutie, afwassching, afspoeling. E M. Email, Emailjeersel, doorvlamsel, brandtverw. Emailleren, doorvlammen, brandtschilderen. Emanatie, uitvloeying. Emancipatie, handtlichting, vrystelling. Emanciperen, overgheeven, vryeighenen, vrymaaken, vrystellen, handtlichten, uit de macht laaten. Emaneren, uitgheeven, uitkomen, uitvloeyen. Emballeren, inpakken. Embarasseren, inmengen, indringen, verwarren, inwikkelen. Embarquement, inscheeping. Embarqueren, inscheepen. Embarreren, doorrijghen, doorsteeken. Embleme, beeldtwerk, zinspreuk. Embraseren, ontsteeken, ontfonken, in brandt steeken. Embrasseren, omarmen, omhelzen. {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} Embrouilleren, verwarren, belemmeren, beslommeren, Embuscade, verspieding, laaghlegghing, belaaghing. Emendatie, verbeetering. Emenderen, verbeeteren. Emergentie, opwelling. Emergeren, opwellen, opzwemmen. Emersie, opzwemming, opwelling. Emigratie, verhuizing. Emigreren, verhuizen. Eminent, uitsteekende, verheeven. Eminentie, uytsteekendheidt, voortreffelijkheidt. Emineren, uitsteeken, overtreffen. Emissaris, uytghezondene. Emissie, afvaerding, uitlaating, afzending. Emitteren, afzenden, uytgheeven, afvaerdighen. Emollieren, verzaghten, weeken. Emollitie, verzaghting, weeking. Emologatie, voor ghoedt kenning. Emologeren, voor ghoedt achten, voor ghoedt kennen. Emolument, ghenót, ghewin, baat, nut, vrucht, voordeel. Empareren, bemaghtighen. Empeschement, beletsel, verhindering. Empescheren, beletten, verhinderen. Empescheur, beletter Emphase, nadruk, kraft. {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} Empieteren, inklaauwen, inneemen. Employ, besteeding, anlegghing, beezigheidt, anwending, dienstghebruik. Employeren, besteeden, anlegghen, beezighen, anwenden. Emportatie, ontvoering, weghbrenging. Emporteren, ontvoeren. Emptie, koop, kooping. Emulateur, naayveraar. Emulatie, afghonst, onderghaaning, vólghzucht, vólghyver, naaryver. Emuleren, onderghaan, op de voet vólghen, naaryveren, wanghunnen. Emundatie, reinighing, zuivering. Emunderen, reinighen, zuiveren. E N. Enarratie, vertelling. Enarreren, vertellen, verhaalen. Enclaveren, bepaalen, insluyten, inspijkeren. Encourageren, anmoedighen. Endorsement, Endossement, afteropschrijving. Endosseren, achteropschrijven, achteropstellen, op de rugh teikenen. Endureren, verdraaghen, dulden, lijden. Energie, kraft. Enervatie, ontzeenuwing. Enerveren, ontzeenuwen, krachteloos maaken. Enfantery, voetvólk. En fin, eindelijk. {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} Enfreinte, verbreeking. Engageren, verpanden, inwikkelen. Engien, werktuigh, ghereedtschap; bólwerk, vest. Engienieur, vestbouwer, sterktebouwer, bólwerkmaker, vernufteling. Enleveren, opheffen, optillen, opbeuren, schaaken. Ennuyeren, verdrietigh maaken. Ennuyeux, verdrietigh. Enodatie, ontknooping. Enoderen, ontknoopen. Enorm, wanstalligh, ongeschikt, onmaatigh. Enqueste, onderzoek. Enquesteren, onderzoeken, ondervraaghen. Enrolleren, opteekenen, op de ról zetten. Entameren, ontghinnen, beghinnen, anvangen. Entenaille, inwendighe strijkhoek. Enterinement, gestaading, ghoedtkeuring. Enterineren, ghestaaden, ghoedtkeuren. Enthusiasme, gheestdrijvery. Enthusiast, gheestdrijver. Entrecours, tusschenhandel, onderhandeling, tusschenloop. Entree, intreede. Entremets, tusschen gherecht. Entrepreneren, by de handt neemen, onderneemen, onderwinden. Entreprinse, anslagh, voorneemen, verrassing. {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} Enudatie, ontblooten. Enuderen, ontdekken, ontblooten. Enumeratie, optelling. Enumereren, antellen, optellen, toetellen. Enuntiatie, uitspraak, uitspreeking. Enunciëren, openbaaren, uitspreeken, uitten. Envelopperen, inwenden, inwikkelen. Envie, nijdt, wanghunst. Envoy, bezending. Envoyé, ghezondene. Envoyeren, toezenden, zenden. E P. Epigramma, Epigraphe, opschrift, overschrift, puntdicht, byschrift. Epilepsie, vallende ziekte. Epiphanie, drykoningendagh, verschijning. Epistel, zendbrief. Epitaphe, grafschrift. Epitome, verkortsel, kort beghrijp. Epulatie, ghastmaaling. Epuleeren, brassen, ghastmaalen. E Q. Equaal, eevenghelijk. Equaliteyt, eevengelijkheidt, ghelijkheidt, eevenheydt, billikheidt. Equanim, ghelijkmoedigh. Equanimiteyt, ghelijkmoedigheidt. {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} Equatie, eevenghelijking, vereevening, eevening. Equeren, effenen, ghelijkmaaken. Equinoctiaal, nachteeveningskring. Equinoctie, nachteevening. Equipage, uitrusting, ghewandt, uitreeding. Equipage-meester, uitrustmeester. Equiparatie, verghelijking. Equipareren, verghelijken. Equiperen, uitrusten, uitreeden. Equipollent, ghelijkmaghtigh. Equipollentie, ghelijkmaghtigheidt. Equipolleren, ghelijkmaghtigh zijn. Equitabel, billijk. Equitatie, te paerdt rijding. Equiteren, te paerdt rijden. Equiteit, billikheidt. Equivalent, ghelijkwaerdigh, eevenwaerdigh. Equilentie, ghelijckwaerdigheidt. Equivaleren, ghelijk ghelden, eevenwaerdigh zijn. Equivocq, dubbelzinnigh. Equivocatie, woordtspeeling, ghelijke benaaming. Equivoceren, woordtspeelen. E R. Eradicatie, uitrooying. Eradiceren, uitrooyen, ontwortelen. {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} Erect, opghericht, recht. Erectie, oprechting. Ereptie, ontrukking. Ergo, derhalven, zodan. Erigeren, opreghten, opheffen. Eripiëren, uitrukken, ontrukken, ontneemen. Eroderen, uitknaaghen, etsen. Erogatie, uitdeeling, uitgheeving. Erogeren, uitdeelen, uitgheeven, besteeden. Erosie, uitknaaghing. Erraten, misslaghen. Erreren, missen, dwaalen. Erreur, dooling, missing, dwaaling. Erroneus, dwaaligh, doolende. Erudieren, onderwijzen. Eruditeyt, beschaafdheidt, gheleerdheidt. Erueren, opdelven. Eruptie, uitbreuk, uitval, uittóght. E S. Escadron, krijghsbende, krijghshoop. Escalade, ladderanslagh, beklimming. Escarpe, beschoeying, beschoeysel, sluyer, veltteiken. Eschappade, ontsnapping. Eschapperen, ontsnappen, ontkomen. Eschaufferen, verwarmen, verhitten. Esclaircissement, verklaaring. Esclandre, oneer, eerquets. Esclatteren, schetteren, uytblikken. {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} Escorte, gheley. Escorteren, gheleiden. Esgal, ghelijk, eeven. Esgaleren, eeveenen. Eslargeren, verwijden, uitbreiden. Eslevatie, opheffing, optilling, opbeuring. Esleveren, opheffen, optillen, opbeuren. Esloigneren, verwijderen, vervreemden. Esmotie, beroering, beroerte. Esnervatie, ontzeenuwing. Esnerveren, ontzeenuwen. Espargne, Espergne, verspaaring, zuinigheidt, spaarpót. Espaule, schouderdoek; schouder. Esplucheren, uitpluizen. Esquadre, Esquadron, hooftghedeelte, wijk, slaghórde. Esquiperen, zoekt Equiperen, enz. Esquinantie, keelziekte, ghórghelziekte. Essay, proef. Essayeren, proeven, bezoeken. Essayeur, proever, bezoeker. Esse, weezen. Essentie, weezen, weezendheidt. Essentieel, weezendlijk. Essue, zoekt Erve. Estim, achting, waerde. Estimatie, achting, waerdeering. Estimeren, achten, waerdeeren, schatten. Estrapade, wipping, wipstraffe. {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} E T. Eterniseren, vereeuwighen, eeuwighmaaking. Eterniteyt, eeuwigheidt. Etiopie, moorenlandt. E U. Euangelie, enz. zoekt Evangelie, enz. Eucharistie, dankmaal, dankzegghing, dankóffer, avondtmaal, nachtmaal. Euphonie, zoetluidendheidt, welluidendheidt. E V. Evacuatie, leedighing, uitvaaring, uitruiming, ontruiming. Evacuëren, leedighen, ontleedighen, ontruimen. Evaderen, ontghaan, ontsnappen. Evagatie, uitwijking, uitweiding. Evageren, uitwijken, zwerven, uitzwerven, uitweiden. Evaluatie, waerdeering. Evaluëren, waerdeeren. Evanesceren, verdwijnen. Evangelier, blijtijdingzinger, blijdeboodschapzinger. Evangelist, blijdetijdingschrijver. Evangelium, blijtijding, blijde boodtschap. Evangelizeren, blijde boodtschap brengen. Evaporatie, opdamping, uitwaasseming. Evaporeren, uitwaassemen, uitdampen, opdampen. Evasie, ontsnapping, ontkoming, ontvluchting. {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} Evelleren, uittrekken, uitplukken. Evenement, gheschieding, voorval, ghebeuring, uitkomst. Eveniëren, geschieden, ghebeuren, overkomen, voorvallen. Eventilatie, uitwanning. Eventileren, uitwannen, uitsnuffelen. Eversie, uitrooying, verwoesting. Everteren, verkeeren, omkeeren, uitrooijen. Evertuëren, pooghen, zijn best doen. Evident, opentlijk, schijnbaarlijk, blijkelijk, klaar, ooghschijnlijk, openbaarlijk. Evictie, uitwinning, afwinning, bewijzing. Evidentie, schijnbaarheidt, klaarblijklijkheidt Evinceren, afwinnen, uitwinnen, overtuigen, bewijzen. Evitatie, schuwing, mijding. Eviteren, mijden, schuwen, vermijden. Evocatie, uitroeping, verdaaghing, overdaaghing, voor hoogher recht trekking. Evoceren, uitroepen, beroepen, ontbieden, voor hoogher recht trekken. Evolveren, ontróllen, ontwinden, doorleezen. Evolutie, ontvouwing, ontwinding, ontrólling. {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} Evomeren, uitspouwen, uitbraaken. Evomitie, uitbraaking. Evulsie, uitrukking, uyttrekking. E X. Exact, doorwrócht, naauwkeurighlijk. Exacteur, schatter, schattingeyscher, gheldt afpersser. Exactie, afeisching, schatting, onrechtmaatighe schatting, gheldt afperssing, eisch, afeissching, uitvoering, verjaaghing. Exactioneren, schatten, afeisschen, afperssen, overschatten. Exaggerateur, verghrooter. Exaggeratie, verghrooting, ophooping. Exaggereren, verghrooten, ophoopen. Exagitatie, oeffening, quelling. Exagiteren, oeffenen, omleiden, quellen. Exaltatie, verhooghing, verheffing. Exalteren, verhoogen, verheffen, prijzen. Examen, Examinatie, uitvórsching, proef, ondervraaghing, onderzoek, toets. Examinateur, onderzoeker, ondervraagher, navórscher, toetser. Examineren, uitvórschen, ondertasten, toetsen, onderzoeken, beproeven, ondervraaghen. Exasperatie, verbittering, verghramming, ontsteeking, ophitsing, scherpmaaking, zuurmaaking. {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} Exaspereren, verghrammen, verghrimmen, verbitteren, ontsteeken, noopen, ophitsen; scherp maaken, rouw maaken. Exauceren, Exaudieren, uithooren, verhooren. Exauditie, verhooring, uythooring. Excandescentie, vergramming, ghloeying. Excandesceren, toornigh worden, zich verghrammen, ontsteeken; ghloeyend worden. Excederen, te boven ghaan. Excellent, uitneemend, uitsteekend, voortreffelijk. Excellentie, voortreffelijkheidt, uitsteekendheidt. Excelleren, uitsteeken, overtreffen, uitmunten. Except, uitghenomen, uitghezonderdt. Exceptie, uitneeming, verzet, uitzondering, uitreegheling, uitvlucht. Excerneren, uitziften, uitdoen, ziften, teemsen. Excerperen, uitneemen, uitplukken, uittrekken, uitleezen. Exces, overdaadt, overmaat, verschil, uitwijk. Excessif, overdaadigh, overstalligh, onmaatigh. Excideren, uithouwen, uitsnijen, uitvallen, te buiten ghaan. {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} Excys, zoekt Accys. Excysenaar, zoekt Accysener. Excipient, uitvluchtneemende, verzetter. Excipiëren, uitneemen, uitzonderen, uitvlucht neemen, verzet voorwenden. Excitatie, opwekking, prikkeling. Exciteren, anporren, anritsen, opwekken. Exclamatie, uitschreeuwing, uitbarsting. Exclameren, uitschreeuwen, schreeuwen. Excluderen, uitsluiten, uitweeren. Exclus, uitgheweerdt, uitghesloten, onbeghreepen. Exclusie, uitsluiting, verstek. Excogitabel, uitdenkelijk. Excogitatie, uitdenking. Excogiteren, bezinnen, verzinnen, uitdenken. Excoleren, oeffenen, opmaaken, hermaaken, opboetsen, vertieren. Excommunicatie, ban, kerkban, uitsluiting uit de Ghemeente, verwaating. Excommuniceren, bannen, uitsluiten, verwaaten. Excoriatie, villing, schending. Excorieren, villen, de huidtaftrekken. Excrement, uitwerpsel, vuiligheidt. Excrescentie, uitwas, quabbe. Excretie, uitwerping. Exculperen, ontschuldigen, verschoonen. Excurreren, uitloopen. Excursie, uitlooping, uitval. {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} Excusabel, verschoonbaar, verantwoordelijk, verschoonelijk. Excusant, verschooner, ontschuldigher. Excusatie, Excuse, ontschuldighing, verantwoordighing, verschooning. Excuseren, ontschuldighen, verschoonen. Excuseur, ontschuldigher, verschooner. Excussie, afdwinging, afperssing. Excuteren, afdwingen, afpersen, uitschudden, uitslaan. Execrabel, afghrijsselijk, vervloekelijk. Execratie, afghrijzing, vervloeking. Execreren, afghrijsen, vervloeken. Executabel, verrichtelijk, uitrichtelijk, uytvoerelijk. Executeren, uitrechten, uitvoeren, panden. Executeur, uitrechter, uitvoerer, volbrenger, pander. Executie, uitrechting, uitvoering, vordering, panding, volvoering. Executoriaal, verrichtelijk, uitrichtelijk, uitvoerelijk. Exempel, voorbeeldt, voorschrift, bybeeldt, byspel, staal, afschrift. Exemplaar, afschrift, afdruksel, naschrift. Exemplair, voorbeeldelijk, ten voorbeeldt strekkende. Exempt, bevrijdt, vry, uitghenomen. Exempteren, bevryen, uitzonderen. Exemptie, bevryding, vrydom, uitneeming, uitzondering. {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} Exequeren, volbrengen, verrichten, uytvoeren, uitrichten, volvoeren, uitwerken. Exerceren, Exerciteren, oeffenen, handthaaven, onderhouden, handelen. Exercitatie, Exercitie, oeffening. Exhalatie, uitwaasseming, damp. Exhaleren, uitwaassemen. Exhaurieren, uitputten, uitmerghelen, uitzuipen, uitscheppen. Exhausie, uitputting. Exheredatie, onterving. Exherederen, onterven. Exhiberen, daar stellen, opwijzen, uitleeveren, bybrengen, voordraaghen, vertoonen, te voorschijn brengen, voor den dagh brengen, overleeveren. Exhibitie, daar stelling, opwijzing, voordraaghing, vertooning, te voorschijn brenging. Exhortatie, anmaaning. Exhorteren, anmaaning, aanporren. Exigentie, vereisching, eisch. Exigeren, afeischen, afvórderen: uitjaaghen, volmaaken, volbrengen. Exigue, ghering, klein. Exileren, balling zijn. Exilie, ban, uitbanning. Exilieren, uitspringen. Eximeren, uitkoopen, vrykoopen, bevryen, uitzonderen, uitneemen, uitbedingen. {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} Existeren, daar zijn, in weezen zijn, daadlijk zijn. Existentie, daarweezing, weezendlijkheidt, zijnlijkheidt. Exitie, einding, onderghang, uitghang. Exitiaal, doodelijk, verdervend. Exodus, uittóght. Exondatie, overvloeying, uytvloeying. Exonderen, overvloeyen, uytvloeyen. Exoneratie, ontlasting, ontlaading. Exonereren, ontlasten, ontlaaden, lóssen. Exorabel, verbiddelijk Exoratie, verbidding. Exorbitant, uitspoorigh, buitenspoorigh. Exorbitantie, uitspoorigheidt. Exorbiteren, ’t spoor bijster zijn, buiten ’t spoor ghaan. Exorcisme, duivelban, duivelbanning, bezweering. Exorcist, bezweerder, uitbanner, duiveljaagher. Exorde, beghin, anvang, voorreeden, inleiding. Exorderen, beghinnen, anheffen. Exordie, anvang, inleiding, voorreden. Exoreren, verbidden. Exornatie, versiering, oppronking. Exorneren, oppronken, uitrusten. Expanderen, uitspannen, uitspreiden, ontvouwen. Expansie, uitspanning. {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} Expectatie, verwachting, ontbeiding. Expecteren, verwachten, verbeiden. Expectoratie, uitboezeming. Expectoreren, uitboezemen, uitbraaken. Expedient, afgherecht, vaerdigh, voordeeligh, ghevaarlijk, uitkomst, reddering. Expedientie, vervaerdighing, afvaerdighing. Expediëren, redden, afvaerdighen, voldoen, ontwarren, verlichten, afhandelen, afdoen, ontlóssen, lós maaken. Expeditie, redding, afvaerding, krijghstócht, verrichting, afhandeling. Expelleren, uitdrijven, uitbóssen, uitstooten, verstooten. Expenderen, overweeghen, betaalen, bekóstighen. Expense, kósten, uitghift. Experientie, ondervinding, uitvinding, ervaarenheidt. Experiëren, uitvinden, ervaaren. Experiment, ondervindsel, beproefsel. Experimenteren, ondervinden, verzoeken. Expert, ervaaren, onderzócht. Expiateur, verzoener. Expiatie, verzoening. Expiëren, verzoening, herwyen. Expilatie, plondering. {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} Expileren, uitrooven, plonderen. Expiratie, einding, uitghang, uitaasseming. Expireren, eindighen, uitaassemen, den gheest gheeven: verstreeken zijn. Explicatie, ontvouwing, uitlegghing. Expliceren, ontvouwen, uitlegghen, verklaaren. Exploict, uitwerking, te werk legghing, verrichting, tóght. Exploicteren, uitwerken, uitvoeren. Exploicteur, uitvoerer, uitwerker, verrichter. Explorateur, beproever, onderzoeker, navórsscher, ondersnuffeler. Exploratie, onderzoeking, beproeving. Exploreren, beproeven, onderzoeken, navórschen. Exponeren, uitlegghen, verklaaren, voordoen. Exportatie, uitdraaghing. Exporteren, uitdraaghen. Exposeren, uitlegghen, verklaaren, voordoen, te vondeling legghen. Expositie, uitlegghing, verbreeding. Expostulatie, beklaaghing. Expostuleren, beklagh doen, zich beklaaghen, doorneemen, doorstrijken. Expres, uitdrukkelijk. Expresseren, uitdrukken. Expressibel, uitdrukbaar. {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} Expresselijk, uitdrukkelijk. Expressie, uitdrukking. Exprimeren, uitdrukken, uitdouwen. Exprobratie, verachting, verwijt. Exprobreren, verwijten. Ex professo, opentlijk, met voordacht, openbaarlijk. Expugnabel, winnelijk, winbaar, inneemelijk. Expugnateur, winner, ontweldigher, inneemer. Expugnatie, bevechting, ontweldighing. Expugneren, afwinnen, afstórmen, ontweldighen, bevechten. Expulseren, uitstooten, uitdrijven. Expulsie, uytdrijving. Expurgatie, uitzuivering, zuivering, reinighing. Expurgeren, uitzuiveren, reinighen, zuiveren. Exquireren, doorzoeken. Exquis, Exquisit, uitgheleezen, naauwkeurigh. Exquisitie, doorzoeking. Exsereren, voortdoen. Extase, Extasie, verrukking van zinnen. Ex tempore, voor de vuist, op staande voet. Extemporaal, intijdts, ghezwindt. Extenderen, uitspannen, rekken, uitrek- {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} ken, uitstrekken, uitbreiden. Extensibel, uitspannelijk. Extensie, rekking, uitstrekking, uitspanning, uitbreiding, uitghebreidheidt. Extensif, uitghespannen, uitghebreidt. Extenuatie, verkleining, vermindering. Extenueren, verkleenen, verminderen. Exteren, voor handen zijn, uitstaan, te vinden zijn. Extereren, uitwrijven, uitslijten. Extergeren, uitwisschen. Exterieur, uitwendigh. Exterminateur, uitrooyer, verdelgher, uitdrijver. Exterminatie, uitrooying. Extermineren, uitrooyen, uitdrijven. Extersie, uitwissching. Extern, uitwendigh. Extimateur, achter. Extimatie, achting. Extime, achting. Extimeren, achten. Extinctie, uitblussching. Extingueren, uitblusschen, dooven. Extirpateur, uitrooyer. Extirpatie, uitrooying. Extirperen, uitrooyen, afzetten, ontwortelen. Extolleren, verheffen, verhooghen. {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} Extorqueren, afperssen, ontwringen, uitwringen. Extorsie, afperssing, ontwringing, afdwinging. Extract, uittreksel, kort beghrijp. Extractie, uittrekking, uitbreiding; afkomst, gheslacht. Extraderen, uitgheeven. Extraditie, uitgheeving, overleevering. Extraheren, uittrekken, uitrekken, verlangen, uitbreiden. Extrajudicieel, buiten rechte. Extraordinaris, onghewoon, onghemeen, buiten ghewoonte, buitenghewoon, buitenghewoontigh. Extravagant, uitspoorigh, hooghloopend, uitbondigh, uitheemsch, hooghghaande. Extravagantie, uitspoorigheidt. Extravageren, uit het spoor slaan, te buiten ghaan, uitspatten, uitspoorigh zijn. Extreem, uitneemende, uitterste, uit der maaten, boven maaten. Extremiteit, uitterste, uitterstheidt, uiteindigheidt, aalheidt, aaleinde. Extriceren, ontwarren, redden. Extruderen, uitstooten. Extructie, opbouwing. Extrueren, timmeren, opbouwen. Extrusie, uitstooting. {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} Exue, uitghang, uittóght. Exul, balling, banneling. Exuleren, balling zijn. Exulceratie, uitzweering. Exulcereren, verzweeren, uitzweeren. Exultatie, opspringing. Exulteren, opspringen, huppelen. Exundatie, overvloeying. Exunderen, overvloeyen, uitloopen. F A. FAam, gherucht. Fabel, vertelling, praatreeden, verdichtsel, klucht, verzierzel, sprookje, quak. Fabrica, timmering, bouwing, ghebouw. Fabricatie, timmering, verziering, verdichting, bedenking. Fabriceren, timmeren, verzieren, verdichten. Fabrijk, werkmeester, bouwheer, rooymeester, ghebouwdichter, bouwmeester. Fabuleus, beuzelachtigh, verdicht. Face, ghezicht, anschijn, anghezicht. Facetieux, boertigh. Facil, lichtdoenelijk, daadtvaerdigh. Facilitatie, lichtmaaking. Faciliteyt, daadtvaerdigheidt, lichtdoenlijkheidt. Faciliteren, verlichten, licht maaken. Facit, maakt, uitkomst. Facteur, zaakvoerer, bewindthebber, ghe- {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} maghtigde, koopmans handeldrijver. Factie, rótting, t’zamenrótting. Factieux, rótachtigh, oproerigh. Factoor, ziet Facteur. Factum, uitkomst, daadt, ghedaan. Faculteit, vermoghen, vermoghenheidt, maght, kracht. Faculteren, maght gheeven. Facunde, welspreekendheidt; welspreekende. Facundie, welspreekendheidt. Failleren, ontbreeken, missen, bankrót speelen, achteruitvaaren, bankbreeken. Faillissement, ontbreeking, vermissing, bankroet, bankroetspeeling, achteruitvaaring. Fallacie, valscheidt, bedrieghlijkheidt. Fallentie, bedrieghing. Falsaris, valschaart, bedriegher, vervalscher. Falsificatie, vervalsching. Falcificeren, Falcifieren, vervalschen. Fameux, berucht, naamschendigh, bekendt, ruchtbaar. Fameux libel, eerroovend schrift, naamschendend schrift. Familiaar, huisghemeen, ghemeenzaam. Familiariteyt, ghemeenschap, ghemeenzaamheidt. Familie, ghezin, huizghezin. {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} Fantaseren, verbeelden, denken. Fantasie, verbeelding, inbeelding, eighenzinnigheidt, zwerfghedachte. Fantasme, Fantosme, schim, inbeelding, molik, bullebak, bijtebaauw, spook. Fantastijk, byzinnigh, eighenzinnigh, vies. Farce, klucht. Farous, woest, dulkóppigh, baloorigh. Fascheren, quellen, verdriet andoen. Fascheux, verdrietigh. Fascinatie, betovering. Fascineren, betoveren. Fastidie, walghing, zatheidt. Fastidiëren, walghen, zat maaken. Fastidieux, walghachtigh, verdrietigh, moeyelijk. Fataal, noodtschik, noodtschikkelijk, doodelijk. Fatalien, dingdaghen, pleitdaghen, paaltijden, rechtdaghen. Fataliteit, noodtschikking, noodtschikkelijk. Fatigatie, vermoeying. Fatigue, vermoeidheidt. Fatigueren, vermoeyen. Fagitabel, vermoeybaar. Fatras, brabbeling. Fatsoen, ghestalte, vórm, ghedaante, leest. Fatsoeneren, vórmen, ghestalte gheeven. {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} Fatum, noodtlót, noodtdwangh, noodtgheheim. Faulte, faute, ghebrek, feil, verzuim. Fausbourg, voorstadt. Fausebreye, walghang, walvoet, laeghewal. Fauseporte, heimelijke uitghang, sluipdeur. Fausset, ghemaakte stem, veranderde stem. Fauteur, ghunner, ghunstdraagher. Faveren, beghunstighen. Faveur, ghunst, hulp. Favorabel, ghunstigh, ghoedtghunstigh. Favorijt, ghunsteling. Favoriseren, beghunstighen, ghunstigh zijn. Favoriseur, beghunstigher. F E. Febre, koorts. Febricitant, koortzigh. Febriciteren, koortsigh zijn, de koorts hebben. Februarius, sprókkelmaandt, blijde maandt, sprókkel. Fecialen, Koninghs boden, Krijghs boden, Krijghverkondighers. Fecond, vruchtbaar. Feconditeit, vruchtbaarheidt. Feconderen, vruchtbaar maaken. Feit, daadt. {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} Feliciteit, welvaart, voorspoedt, gheluk. Felonie, leenstraf, leenschuldt, leen, ontrouw, leensmaadt, leenboete. Felonnie, felheidt, wreedheidt. Feminijn, wijflijk, vrouwelijk. Fenalia, allerzielendagh. Fenderen, splijten. Fenijn, verghift, doodtspijs. Feodaal, leenghoedigh. Feodaal-ghoedt, leenghoedt. Feodaale materien, leenzaaken. Feriën, vierdaghen, oorlófdaghen. Ferme, vast, bondigh. Ferment, deessem, zuurdeegh, heef, ghist. Fermenteren, gisten, opghisten, heevelen. Fermeren, sluiten. Ferociteyt, dulkóppigheidt, verwaatenheidt. Feroos, dulkóppigh, verwaaten, verbólghen, wreedt. Fertil, vruchtbaar. Fertiliteit, vruchtbaarheidt. Ferveur, hette, hitte. Festinatie, haasting, spoeying Festineren, haasten, spoeyen. Festoen, loofwerk. Festoyeren, onthaalen, kóstvryhouden. Feudaal, leenghoedigh, leenroerigh. Feudaal-ghoedt, leen, leenghoedt. Feudáale materien, leenzaaken. {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} Fiantie, betrouwelijkheidt. Fiat, het gheschiede, ’t is ghoedt. Fictie, verziering, verdichting. Fidecommis, erfbeveeling, erfbetrouwing, trouwverlaat, over de handt maaking, erffenis over de handt, erflaating over de handt. Fidecommissaris, erfghenaam over de handt: erfgenaam met last van overghifte. Fidejussie, borghtóght, borghblijving. Fidejussor, bórgh. Fidel, ghetrouw. Fideliteit, ghetrouwigheidt. Fiducie, vertrouwing, vertrouwen. Fiëren, betrouwen. Figeren, hechten. Figment, verziersel. Figuraat, beeldtwijs. Figure, ghestalte, afbeeldsel, verbeelding, prent, spreekwijs, gheschapenheidt. Figureren, afbeelden, verbeelden. Fileren, spinnen. Fin, eind. Finaal, eindigh: uitslagh. Finalijk, eindelijk. Financier, schatmeester, penningmeester, rentemeester. Finantie, inkomsten, schat. {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} Finesse, loosheidt, list. Fingeren, verzieren, bootsen, verdichten. Finieren, eindighen. Finite, eindighing, bepaaling. Fiole; ronde vles. Firmament, starrenhemel, uitspansel, heemelwelf, heemelsvastigheidt. Firmeren, vestighen, ghestaadighen. Fiscaal, ghraaflijkheidts verzórger, ’slands voorspraak, ’s landtsrechtsvoorderaar, ’s landtsschatbewaarer. Fisce, landtkist. Fistel, loopend ghat, buis, etterghoot, verlaatpijp, zijpghoot, leeking. Fix, vast, ghehecht. Fix Domicilie, vaste woonplaats, maalsteede. F L. Flagellatie, gheesseling. Flagelleren, gheesselen, met roeden slaan. Flagitieux, schelmachtigh. Flambeau, fakkel, toorts. Flancq, strijk, strijkhoek. Flanqueren, strijkhoeken maaken, van ter zijden stórmen, óft vechten. Flankeering, zijdelingsborstweering. Flatteren, pluimstrijken, vleyen. Flatterie, vleyery, pluimstrykery. Flatteur, vleyer. Flebotomie, aderlaating, aderopening. {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} Flectie, buighing. Flecteren, buighen. Flegma, snót, nattigheidt, slijm. Flegmatijk, koudtvochtigh, snótterigh, slijmerigh. Flerecijn, leedeneuvel, jicht, leedenwee, leedenzucht. Fleur, bloem, bloeysel. Flexibel, buighzaam, buighelijk. Floreren, bloeyen. Floryn, ghulden. Florissant, bloeyend. Fluctuatie, drijving, vloeying. Fluctuëren, vloeyen, vervloeyen, zwerven, zwalpen,drijven. Fluctueux, vloeyigh. Fluide, vloeyend, vloeyigh. F O. Foecund, vruchtbaar. Foecunditeit, vruchtbaarheydt. Foencunderen, vruchtbaar maaken. Foeminin, vrouwelijk, wijflijk. Foy, gheloof, betrouwen. Foire, jaarmarkt, markt. Foly, bladt. Folye, malligheydt, zóttigheidt. Foment, stoofsel. Fomentatie, stooving. Fomenteren, koesteren, stooven. Fondament, ghrondtvest. {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Fondamenteel, bondigh, ghrondigh. Fondateur, ghrondtleggher, stichter. Fondatie, ghrondtlegghing, grondtvesting. Fonderen, grondvesten, vestighen, bouwen. Fonds, grondt. Fontanel, verlaat, zijpghat, zijptap. Fontein, bron, wel, springader. Force, gheweldt, maght. Forceren, bemaghtighen, overweldighen, krachtkneuzen. Forcluis, uitgheslooten. Forclusie, verstooting, uitsluiting, verstek. Foreest, bosch, woudt. Forfaict, ondaadt, euveldaadt. Formaliteit, ghedaante, ghestalte, vórmelijkheidt, aanstelling, teeghenaankanting. Formalijk, ghestaltelijk, ghedaantelijk. Formalisatie, teeghenkanting, teeghenaankanting. Formaliseren, teeghenankanten, teeghenkanten, opmaaken, anstellen, zykiezen, anspannen. Forme, vórm, ghedaante. Formeel, ghanschelijck, voltooydt, ghedaantigh, ghestaltigh. Formeren, maaken, toestellen, ghedaante gheeven, vórmen. Formidabel, vreeslijk, ontzichlijk. Formoir, ghroefyzer. {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} ormule, ontwerp, bewerp, voorschrift. Formulier, leest, voorschrift. Fornicatie, hoerery: booghing, omwelving, smuikmin. Forniceren, hoerejaaghen: welven. Fort, sterkte, slót: sterk. Forticifatie, sterkmaaking, sterktebouwing. Fortificeren, versterken, vesten. Fortitude, sterkheidt. Fortresse, sterkte, slót, schans. Fortuit, avendtuurlijk, ghevallijk. Fortune, gheluk, kans, avendtuur, lukstaat, haave. Fosse, ghracht. Fossette, middelghracht. Foule, ghedrang. Fouleren, vertreeden. Fournais, vuuroven, schouw, stookoven. Fournieren, Fourneren, stófferen, opbrengen, verschaffen, leeveren. Fournissement, verschaffing, leevering. Fourrage, voeder. Fourragier, Fourrier, huisbestelder, bestelmeester. Foveren, koesteren, bakeren, stooven. F R. Fractie, breeking, breuk. Fracture, breuk. Fragiliteyt, broosheidt, breekelijkheidt. {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} Fragment, breeksel, afbreeksel, stuk. Frayeur, schrik. Frange, zoom, boordtsel. Frangeren, breeken. Fraudatie, bedrieghing. Fraude, bedrógh, arghlist. Frauderen, bedrieghen. Fraudulent, bedrieghlijk. Fraudulentie, bedrieghlijkheidt. Fregat, jacht, roofjacht, jaghtschip. Frenesie, krankzinnigheidt. Frenetijk, krankzinnigh. Frequent, veelvuldigh, veelvoudigh, vaak, dikwils, dikwijligh. Frequentatie, bewandeling, doorwandeling, handel en wandel. Frequenteren, bewandelen, doorwandelen, bywoonen. Frere, broeder. Fricasseren, fruiten. Friseren, krullen. Frivool, leurachtigh, slecht, beuzelachtigh, quakkigh. Frontieren, grenzen, kusten, paalsteden. Frontispis, voorgheevel. Fructueux, vruchtbaar. Frugaal, zuinigh, spaarzaam. Frugaliteyt, zuinigheidt, spaarzaamheidt. Fruitie, ghenieting. Frustratie, misleiding, ontwending, te loor stelling. {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} Frustre, te vergheefs, vruchteloos. Frustreren, misleiden, ontwenden, te loor stellen. F U. Fuge, vlucht. Fugeren, vluchten, vlieden. Fugitijf, vluchtigh, vluchteling. Fulmineren, bliksemen, weêrlichten. Fumeren, rooken. Fumeux, rookigh. Functie, ampt, bediening. Fundament, ghrondtvest, ghrondt. Fundamenteel, ghrondelijk. Fundatie, vastzetting, ghrondtlegghing. Fundateur, ghrondtleggher. Funderen, vestighen, vast stellen, ghrondtlegghen, ghrondtvesten, stichten, timmeren. Fungeren, ampt bedienen. Fureur, Furie, uitzinnigheidt, razerny, woede, doldriftigheidt, verwoedheidt. Furieux, dul, raazende, uitzinnigh, woedigh. Furneren, verschaffen, opbrengen, te bórde brengen, leeveren. Fuseye, vuurpijl. Futuur, toekomstigh. {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} G A. GAbe, boert. Gabelle, tól, ongheldt, waaghgheldt. Gabion, schanskórf. Gage, wedde, huurloon, huurwinst, bezólding, loongheldt, huurgheldt. Gageren, bezólden, beloonen; wedden. Gaillard, kluchtige dans. Gaillardise, vrolijkheidt, blijschap, lustigheidt. Galand, rechtschapen, gheestigh, hupsch: vryer, oppasser. Galey, roeyschip. Galery, wandelghang, wandeldreef. Galjoen, oorlóghs-schip, koninksschip, hoofdtschip, de voorsteeven. Galjoot, zeejacht. Galop, ren, tredt, draf. Galoperen, rennen, draaven. Gangrene, koudtvuur, vuil vleesch. Gangreneren, ineeten, inkankeren, inrótten. Garandatie, vrywaaring, bevrying. Garanderen, waaren, waarbórghen, ontheffen, vrywaaren, bevryen. Garant, waarschap, waarborgh, bevrying, vrywaaring, verhaal. Garbeleren, uitzonderen, ziften. {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} Garbeleur, uitzonderer, uitzifter. Garboille, gherucht, ghetier. Garde, bewaaring, wacht, lijfschutbende, lijfwaght. Garderen, bewaaren, in acht neemen. Garderobbe, kleêrkas, kleêrkist. Gardiaan, bewaarer, wachter, opziener, kloosterbewaarer, kloosterwachter. Garnieren, stóffeeren, toerusten, voeren. Garnisoen, bezetting. Gauderen, verblijden. Gauge, vatmaat, eiking, vateiking. Gaugeren, de vaten meeten, ófte eiken. G E. Geaffecteert, ghemaakt, ghepronkt. Geexipieert, uitreegheligh, uitghenomen. Geassisteert, byghestaan. Gecorrigeert, verbeeterdt. Gelatine, lil. Geleren, vriezen. Geminatie, verdubbeling. Gemineren, verdubbelen. Gendarme, krijghsman, oorlóghsman, sóldaat. Gendarmerie, krijghsvólk, oorlóghsvólk. Genealogie, gheslachttafel, afkomst, gheslachtboom, gheslaghtreekening. Generaal, ghemein, alghemein, overste. Generabel, telbaar. Generaliteit, alghemeinheidt. {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} Generatie, teeling. Genereren, teelen. Genereux, ghrootmoedigh, eedelmoedigh. Generositeit, eedelmoedigheidt. Genitoires, teelleeden. Geniture, teelsel, zaadt. Gentil, hupsch, fraay, abel, gheestigh, aartigh. Gentilesse, abelheidt, fraayheidt. Genuin, anghebooren, natuurlijk. Geographie, aardbeschrijving, aardklootkunde. Geomantie, stipwaarzegghery. Geometrie, aardmeeting, meetkonst, meetkunde. Gepassioneert, zuchtigh, zijdigh. Gereformeert, hervórmdt. Germanien, duytschlandt. Gesten, ghebaerden. Gesticulatie, bootsing, ghebaerding, ghelaatbootsing. Gesticuleren, bootsemaaken. Gestie, ghebaer. G L. Gladie, zwaerdt. Gladiateur, schermer. Globe, kloot, ból. Gloriatie, beroeming, pocching. Glorie, lóf, roem, heerlijkheidt, luister. Gloriëren, roemen, brallen, brommen, praalen. {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} Glorieux, lóflijk, lófrijk, beroemdt, heerlijk, laatdunkende, fier. Glorificatie, verheerlijking, heerlijkmaaking. Glorificeren, roemen, heerlijk maaken, brallen, verheerlijken. Glosse, uitlegghing, verklaaring. Glosseren, uitlegghen, verklaaren. G O. Gobelet, beeker, kroes, kelk. Gonfleren, zwellen. Gourmanderen, vreeten, ghulzigh zijn, opslokken. Gourmandise, vraatigheidt, ghulzigheidt. Gouvernante, heerscherse, landtvooghdesse, bestierster. Gouvernement, bestiering, plaatsvooghdy. Gouverneren, bestieren, beheerschen. Gouverneur, vooghdt, landtvooght, stadtvooghdt, rijksvooghdt, ruwaardt, bewindtsman, bestierer. G R. Graad, trap, waerdigheidt, staat, achting, lidt in maaghschap, maaghtal. Gradatie, overstapping, ghang van trap tót trap, trapopklimming, klimming. Grammatica, letterkonst, spraakkonst. Grammatist, lettermeester, schrijfmeester. {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} Grammatistica, schrijfkonst. Grandesse, Grandeur, ghrootheidt, ghrootsheidt. Grandiloquentie, prachtreedening, ghrootspreeking, pronkreeden. Grandmercy, ghrooten dank. Grassatie, straatschendery. Grasseren, straatschenden, woeden, rooven, in zwang ghaan, ghaan weiden. Gratie, ghoedtghunstigheidt, ghenade, dankzegghing, quijtschel, verghunning, ghunstigheeving, strafvergiffenis, misdaadts verghiffenis, aart, zwier, fraayigheidt. Gratieux, ghoedtghunstigh, lieftaaligh, bevallijk. Gratificatie, ghenadebewijs, weldaadtbewijzing, dienstbewijs. Gratitude, dankbaarheidt. Gratulatie, bedanking. Gratuleren, dankzegghen, gheluk wenschen, zich wel belooven. Gravamen, bezwaaring, bezwaarnis. Gravatie, bezwaaring. Graveren, bezwaaren, belaaden; etsen, inetsen, insnijden; quetsen, beleedighen. Graviteit, deftigheidt, staatigheidt. Griffie, ghedingstukkamer, leypen, schrijfkamer. Griffier, hófschrijver. Grisons, zwitsers, ghraubonders. {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} Grosseren, in ’t net schrijven, uitschrijven; ruw spreeken. Grossier, ghroothandelaar, ghrófhandelaar. Grotte, hól, aardtkuil. G U. Guarand, zoekt Garand. Guaranderen, zoekt Garanderen. Gubernatie, bestiering. Gubernateur, bestierer. Guberneren, bestieren. Guide, leidtsman. Guidon, vaanken, oorlóghsteeken. Guirlande, bloemkrans, roozenhoedt, bovenkrans. Guisarme, pijl, werpspiets, steekspiets. Gurgitatie, slokking. Gurgiteren, slokken, slikken. Gustatie, proeving. Gusteren, proeven, smaaken. H A. HAbijl, afgherecht, bequaam, gheschikt, behendigh, heblijk. Habijt, kleedt, kleeding. Habiliteit, behendigheidt, bequaamheidt, ghaauwdaadigheidt. Habiliteren, bequaam maaken. Habitabel, bewoonlijk, bewoonbaar. {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Habitatie, woonsteede, wooning. Habiteren, verblijven, woonen. Habituatie, kleeding, bekleeding, ghewenning. Habitude, bequaamheidt, hebbing. Habituëren, bekleeden, ghewennen. Hacheé, kapsel, snysel. Hacqueney, telle. Hallucinatie, dwaaling, feiling. Hallucineren, dwaalen, misslaan. Hamay, voorpoorte. Harangue, beweeghreeden, vertoogh, reeden. Harangueren, een reeden doen, reedenvoeren. Harangeur, reedenaar. Harasseren, uitslooven, afslaan, afmennen. Harcederen, krakkeelen. Harmonie, welluiding, eenstemmigheidt, overeenstemming, t’zamenstemming, zoetluidigheidt. Harniceurs, waghensmeerders. Harquebuse, vuurroer, handtbus. Harquebuseren, schieten, doorschieten. Harquebusier, roerruiter, handtbusschieter. Haurieren, putten, haalen. Havarye, schadedraaghing. Hazard, lót, ghevaar, avendtuur, kans. Hazarderen, waaghen. {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} Hemisphere, halfrondt, halfkloot. Hepaticq, leeverzuchtigh. Heraut, wapenvooghdt, wapendraagher, wapenheer, schildtvoerder, krijghsbode, krijghsverkondigher, oorlóghs aanzeggher. Herbarist, kruidtleezer, plukker, kruidenier, kruidtkenner. Herbarius, kruidtboek, kruidtschat. Herbarizeren, kruidtleezen, kruidtplukken. Herederen, Herediteren, erven. Hereditair, erffelijk. Herediteit, erfghoedt, erfdeel. Herediteur, erfghenaam. Heremyt, kluizenaar, woudtbroeder. Heremitage, kluizenaarschap. Heresie, kettery, ongheloof, wangheloof. Hereticq, kettersch, ketter. Heritage, erfghoedt, erfdeel. Heriteren, erven. Hermaphrodit, manwijf. Heroicq, heldigh, heerlijk, braaf, dapper. Hesitatie, twijffeling, dubbing, hapering. Hesiteren, steeken blijven, twijffelen, dubben, haperen. Heureux, ghelukkigh. {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} H I. Hideux, ghrouwzaam. Hiërarch, kerkvooghdt. Hiërarchye, kerkvooghdy. Hiëroglyphisch, beeldtspraakelijk, heiligh verbeeldelijk. Hilariteit, vrolijkheidt. Hipocras, kruidtwijn, kaneelwijn. Hipocryt, schijnheiligh, gheveinsde. Hipocrisie, schijnheiligheidt, gheveinstheidt. Historie, gheschiedenis, verhaal, ghedenkschrift, gheschicht, gheschichtschrift, verhaaling, gheschichtboek. H O. Homicide, doodtslagher. Homicidie, doodtslagh. Homilie, ghesprek, redeneering. Homologatie, bekentenis, belijdenis, toestandt, ghoedtkenning, ghoedtkeuring. Homage, manschap, hulde, hulding, onderdanigheidt. Homologeren, ghoedtkennen, ghoedtkeuren. Honneur, eer. Honorabel, eerlijk, eerbaar. Honorarie, vereering. Honoreren, eeren. {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} Horizon, ghezichteinder, kim, ghezichtring. Horologe, uurwerk, zonnenwijzer, uurwijzer. Horreren, verschrikken, afghrijzen. Horreur, afschrik, schrik. Horribel, schrikkelijk, ghrouwelijk. Hortatie, vermaaning. Horteren, vermaanen, anporren, anmoedighen, anmaanen. Hospes, waardt, ghasthouder, ghast. Hospitaal, herbergh, ghasthouding, ghasthuis, ghastvry. Hospitaliteit, huisvesting, ghastvryheidt, herberghzaamheidt, waardschap. Hostage, pandt, ghijzeling. Hostel, herbergh. Hostie, zeeghóffer, óffer, ófferhande. Hostiliteyt, vyandschap. H U. Humain, menschlijk, beleefdt, heusch. Humaniteyt, heuscheidt, beleefdheidt, menschheidt. Humble, needrigh, deemoedigh. Humectatie, bevochtighing. Humecteren, bevochtighen. Humefactie, bevochtighing, vochtmaaking. Humeren, inzuighen, slurpen. Humeur, vocht, eighen aart, zinlijkheidt, {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} vochtigheidt. Humide, vochtigh. Humiditeyt, vochtigheidt. Humiliatie, verneedering. Humiliëren, verneederen. Humiliteyt, needrigheidt, ootmoedigheidt. H Y. Hybernie, Ierlandt. Hydre, waterslang. Hydropisie, waterzucht, waterziekte. Hymne, lófzang. Hypocras, kruidtwijn, kanneelwijn. Hypocrisie, veinzing, schijnheiligheidt. Hypocrijt, huichelaar, gheveinsde, schijnheiligh. Hypoteek, onderpandt, teeghenpandt, ghrondtpandt, pandt. Hypoteekeren, onderpandt stellen, voor pandt verbinden. J A. Ziet de vólghende Letter. I D. IDeen, voorbeeldtsels, bewerpsels, ontwerpsels, beeldtsels, schetsen, denkbeelden. Idioot, ongheleerde, leek, ongheletterde, ghemeen mensch, weetniet. Idole, afghódt, beeldt. {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} Idololatrie, afghódery, beeldendienst. Idoon, hupsch, bequaam, fraay, bevoeghdt. I G. Ignobel, oneedel. Ignominie, naamschending, schandtvlek, schandt, oneer, eerschending, versmaadheidt. Ignominieux, schandelijk, smaadelijk, naamschendigh, eerloos. Ignorant, weetniet, weetloos, onkundigh. Ignorantie, onkunde, onweetenheidt. Ignoreren, onkundigh zijn, niet weeten. I L. Illaberen, insluipen, invallen. Illachrimeren, beweenen. Illatie, inbrenging, invoering, besluit. Illatif, inbrengelijk, inbrengbaar. Illegaliteit, onwettelijkheidt. Illegitime, onwettelijk, bastaardt, onwettigh. Illiberaliteit, onmildaadigheidt, wrekheidt. Illicite, ongheoorlófdt. Illideren, instooten, teeghenstooten. Illiquide, onklaar, oneffen, onafghereekendt. Illisie, teeghenhorting, teeghenanstooting. Illuderen, bespótten, beguychelen. Illuminatie, verlichting. Illumineren, verlichten. {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} Illusie, bespótting, beguycheling, scherts. Illusoir, bespóttelijk, belacchelijk. Illustratie, verlichting, doorschijning. Illustre, doorluchtigh, eedel, vermaardt. Illustreren, doorlichten, doorhelderen, doorluchtigen, verklaaren. Illuvie, invloeying. I M. Image, beeldt, ghelijkenis. Imaginabel, Imaginair, inbeeldelijk. Imaginatie, inbeelding. Imagineren, inbeelden. Imbecil, zwak. Imbecilliteit, zwakheidt, onsterkheidt. Imbueren, instorten, andoen. Imbutie, instorting. Imitabel, navólghelijk, navólghbaar. Imititateur, navólgher, nabootser. Imitatie, navólghing, nabootsing. Imiteren, navólghen, nadoen, namaaken. Immanent, inblijvend. Immateriaal, onstóflijk, stóffeloos. Immatriculatie, inschrijving, opteekening. Immatriculeren, inschrijven, opteikenen. Immatuur, onrijp. Immaturiteit, onrijpheidt. Immediaat, onmiddeligh. Immediatelijk, eensklaps, zonder middel, onmiddelijk. {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} Immedicabel, ongheneeslijk. Immemoriaal, onghedenkbaar, boven gheheughen. Immense, onmeetelijk. Immensiteit, onmeetelijkheidt. Immeuble, ontilbaar, onbeweeghlijk. Imminentie, boven ’t hoofdt hanging. Immineren, boven ’t hoofdt hangen, ghenaaken. Imminueren, verkleinen, verminderen, kneuzen. Imminutie, vermindering. Immisceren, inmengen, ondermengen. Immiscibel, onmengelijk. Immissie, inzending, inlaating. Immitteren, inzenden, toezenden, inlaaten. Immobil, ontilbaar, onbeweeghlijk, onroerlijk. Immoderatie, onmaatigheidt. Immodest, onzeedigh, ongheschikt, ontughtigh. Immodestie, onzeedigheidt, ontucht, ontughtigheidt. Immolatie, opóffering, slachting. Immoleren, opófferen. Immondiciteit, onzuiverheidt, onreinigheidt. Immortaliseren, onsterflijk maaken. Immortaliteit, onsterffelijkheidt. Immortel, onsterffelijk. {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} Immuabel, Immutabel,onwisselbaar, onveranderlijk. Immun, vry, onbelast. Immuniteit, onbelastheidt. Immutabiliteit, onveranderlijkheidt. Impalpabel, ontastbaar. Impar, oneeven, onghelijk, onpaar. Impariteit, oneevenheidt. Impartibel, ondeelijk, ondeelbaar. Impartiëren, meededeelen. Impassibel, onlijdelijk. Impatibel, onghedooghzaam, onlijdelijk, onverdraaghelijk. Impatient, onlijdzaam, onverduldigh. Impatientie, onlijdzaamheidt, onverduldigheidt, ongheduldt. Impediëren, verhinderen, beletten. Impediment, belet, hindering. Impelleren, anstouwen, drijven, voortstooten. Impenetrabel, ondoordringelijk. Impenitent, onboetvaerdigh. Impenitentie, onboetvaerdigheidt. Imperateur, keizer, veldtheer, ghebieder. Imperceptibel, onbegrijpelijk, onbevattelijk. Impereren, ghebieden, beveelen, heerschappen. Imperfect, onvolmaakt, onvolkomen. Imperfectie, onvolmaaktheidt, onvolkomenheidt. {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} Imperiaal, keizerlijk, heerschelijk. Imperieux, ghebiedelijk, heerschzuchtigh. Impersoneel, onpersoonlijk. Impersuasibiliteit, onghezeghlijkheidt. Impertinent, ongherijmdt, slordigh, onhebbelijk, onbehoorlijk. Impertinentie, onhebbelijkheidt, ongherijmdheidt. Impetitie, eisch, eissching. Impetrant, verwerver, verkrijgher, verzoeker. Impetrantie, verkrijghster, verwerfster. Impetratie, verkrijghing, verwerving. Impetreren, verwerven, verkrijgen. Impetueux, onghestuimigh, heftigh. Impetueusiteit, onghestuimigheidt, heevigheidt. Impiëteit, ghódtloosheidt, onghódtvruchtigheidt. Impiëteren, zondighen, ghödtloos maaken. Impingeren, anwrijven, anstooten, oplegghen, anhorten. Impitoyabel, onbarmhartigh. Implacabel, onverzoenlijk. Impleren, vervullen. Implicatie, invouwing, inwikkeling, inwinding. Impliceren, Impliqueren, invouwen, inwikkelen, bevangen. Imployabel, onbuighelijk. Imploratie, anroeping. {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} Imploratie, anroeping. Imploreren, anroepen. Imponeren, oplegghen, inlegghen, inzetten. Importabel, onverdraaghlijk, onlijdelijk. Important, ghewightigh. Importantie, ghewichtigheidt, belang. Importeren, belangen, bedraaghen. Importuin, overlastigh, onbeschóft, moeyelijk. Importuneren, overlasten, lastigh zijn, dringen, moeyelijk vallen. Importuniteit, overlast, moeyelijkheidt, overdringing. Imposeren, oplegghen, te last legghen. Impositie, oplegghing, oplaghe, schatting, inlegghing, belasting. Impossibil, onmooghelijk. Impossibiliteit, onmooghelijkheidt. Impost, tól, schatting, inzetting. Imposteur, bedriegher. Imposture, bedrógh. Impotent, onmaghtigh, onvermooghend. Impotentie, onmaghtigheidt, onmaght, onvermoghenheidt. Imprecatie, toewensching, vloek, quaadtwensching. Impreceren, vloeken, toewenschen. Impregnatie, bevruchting, bezwangering. Impregneren, bevruchten, bezwangeren. Imprenabel, onverkrijghelijk, onwinbaar. {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} Impressie, indrukking, druksel, print, drukking, indruksel, inbeelding. Imprimeren, indrukken, inprenten. Improbabel, onbewijslijk, onbewijsbaar. Improberen, quaadt keuren, quaadt achten, wraaken. Improbiteit, onvroomheidt, ondeughdt. Improprie, oneighen, onvoeghlijk. Imprudent, onwijs, onvoorzightigh. Imprudentie, onwijsheidt, onvoorzightigheidt. Impudent, onbeschaamdt. Impudentie, onbeschaamdheidt. Impudicq, onkuisch, onschaamel, oneerbaar. Impudiciteit, onkuyscheidt, oneerbaarheidt. Impugnateur, bestrijder, bevechter. Impugnatie, bevechting, teeghenstrijding. Impugneren, bevechten, bestrijden. Impuissant, onmaghtigh, kraghteloos. Impulseur, anstooker, andrijver. Impulsie, opstooking, andrijving. Impunibel, onstrafbaar. Impuniteit, onghestraftheidt, strafvryheydt. Imputatie, wijting, antijghing, toemeeting, toereekening. Imputeren, wijten, antijghen, toemeeten, toereekenen, te last legghen, oplegghen. {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} I N. In cas, in ghevalle. In specie, in ’t byzonder, afzonderlijk. Inaccessibel, ontoeghankelijk, onbeghankelijk, onbykomelijk, onghenaaklijk. Inadequaat, oneevenmaatigh. Inadvertentie, onbedaghtzaamheidt, reukeloosheidt, achteloosheidt, onverwittigdheidt. Inalienabel, onvervreemdbaar. Inanitie, ydelheidt, leedigheidt, ontleedighing. Inartificiaal, onkonstigh. Inauguratie, inheilighing, inwying, inhulding. Inaugureren, inheilighen, inwyen, inhulden. Incapabel, onvatbaar, beghrijpeloos, onbevattelijk. Incapaciteit, onvatbaarheidt. Incarceratie, ghevankenis, ghevangen zetting. Incarcereren, kerkeren, vangen, ghevangen zetten. Incarnaat, roodt, hooghroodt. Incarnatie, vleeschwording, menschwording, bevleisching, invleisching, tijdtschrift, talschrift. Incarneren, vleeschworden, bevleeschen. {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} In cas, in ghevalle. Incenderen, ansteeken. Incensie, ansteeking. Incentif, anstooksel. Inceptie, beghinning, anvang. Incerteyn, onzeeker. Incertitude, onzeekerheidt. Incessament, onophoudelijk. Inceste, bloedtschande. Incesteren, bloedtschande beghaan. Incident, inval, voorval, toeval, tusschenval. Incidentie, invalling, toevalling, tusschenvalling. Incideren, insnijden, opsnijden, voorvallen, tusschenvallen, etsen. Incipieren, beghinnen, aanvangen. Incisie, insnijding, doorsnijding, opsnijding. Incitateur, anporrer, anhitzer. Incitatie, anporring, ophitzing. Inciteren, anporren, opstooken, anritsen, antlókken. Incivil, onburgherlijk, onheusch, onbeleefdt. Inciviliteit, onburgherlijkheidt, onheuscheidt, onbeleefdheidt. Inclement, onghenadigh, straf. Inclementie, onghenade, straffigheidt. Inclinatie, toeneighing, neighing. Inclineren, toeneighen, neighen. {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} Includeren, insluiten. Incluys, inghesloten, binnen, in beghrepen. Inclusie, insluiting. Inclusif, insluitighlijk, binnen ghesloten. Incogitabel, onbedenkelijk. Incolumiteit, ongheschondenheidt, welstandt, ghezondheit, welvaarendheidt. Incomiteren, verzelschappen. Incommensurabel, onmeetlijk, onmeedemeetlijk, onghemeeten. Incommodatie, ontrijving. Incommode, onghemakkelijk. Incommoderen, ontrieven, ongheleeghenheidt maaken, veronghemakken. Incommoditeit, ongheleeghenheidt, onghemak, ongherijf. Incommunicabel, onmeededeelbaar. Incomparabel, onverghelijklijk. Incompatibel, onverdraaghlijk, onlijdelijk. Incompetent, onbehoorlijk, ononderhoorigh. Incompetentie, ononderhoorigheidt, ontoebehoortigheidt. Incompleet, onvolkomen, ghebrekkigh, onvervuldt. Incomprehensibel, onbeghrijpelijk. Incomprehensibiliteit, onbeghrijpelijkheidt. Incongruiteit, wanschikkelijkheidt, onovereenkoming, onghevoeghlijkheidt. {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} Inconsiderant, onbedachtsaam, reukeloos. Inconsiderantie, onopmerking, onbedachtzaamheidt, reukeloosheidt. Inconsideratie, onbezindheidt, reukeloosheidt. Inconstant, onstandtvastigh, wispeltuurigh, ongestaadigh. Inconstantie, onstandtvastigheidt, wispeltuurigheidt, onghestaadigheidt. Incontinentie, lustvólghing, onghetoomdheidt, wulpsheidt, onghemaatighdheidt, oninghetooghenheidt. Inconvenient, ongheval, misval, ongheluk, onovereenkomstigh. Inconvenientie, onovereenkomst, ongheleeghenheidt. Incorporatie, inlijving. Incorporeel, onlicchaamelijk. Incorporeren, inlijven, inneemen. Incorrect, onverbeeterdt, ghebreklijk. Incorrectie, onverbeeterdheidt, ghebrekkelijkheidt. Incorrigibel, overbeeterlijk. Incorruptibel, onverderffelijk: onomkoopelijk, onomzettelijk. Incoupabel, onstraffelijk, onstrafbaar. Incredibel, onghelooflijk. Incredibiliteit, onghelooflijkheidt. Incredul, ongheloovigh. Increduliteit, ongheloof, ongheloovigheidt. {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} Increment, rijzing, anwassing, aanghroeying. Increpatie, bekijving. Increperen, bekijven, bulderen, bestraffen. Inculcatie, inscherping. Inculpabel, onstraffelijk, onstrafbaar onschuldighbaar. Inculqueren, instampen, inscherpen. Incumberen, opligghen, opsteunen, anvorderen, voorhebben. Incurabel, ongheheeslijk. Incurreren, anloopen, inloopen. Incursie, anloop, optóght, anval. Incusatie, beschuldighing, anklaaghing, anklaght. Incuseren, beschuldighen, anklaaghen. Indagatie, navórsching, opspooring, onderzoeking. Indageren, navórsschen, opspooren. Indecent, onbetaamelijk. Indecentie, onbetaamelijkheydt. Indeclinabel, onbuighelijk, onontwijkelijk. Indemneren, schadeloos houden, vryhouden, anheffen. Indemniteyt, schadeloosheidt, vryhouding, schade verghoeding, schadeloos houding. Indemonstrabel, onbetooghlijk. Independent, onverbonden, onafhangigh, van niemandt afhangende. Independentie, onafhangelijkheidt, on- {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} verbondenheidt. Index, anwijzer. Indice, kenteiken, bewijsteeken. Indiceren, anzegghen, ghebieden. Indicibel, onuitspreekelijk, onzegghelijk, onbediedelijk. Indictie, anzegghing, tijdtghebódt. Indifferent, eenderley, onverscheidelijk, even eens, ononderscheidelijk, onverscheeligh. Indifferentie, onverscheel, onverscheeligheidt. Indigene, inghebooren, inboorling. Indigent, behoeftigh. Indigentie, behoeftigheidt, schorting. Indigeren, behoeven. Indigestie, onverdouwing, onverteerdheidt, rauwheidt, teermachtloosheidt, onschikking, verwarring, wanschikking. Indigiteren, te kennen gheeven, met duim en vingeren induwen, anwijzen. Indignatie, verontwaerding, onwaerdigheidt, euvelneeming, weederwaerdigheidt. Indigneren, verontwaerdighen, quaalijk neemen. Indirect, kromsweeghs, averrechtsch, door omweeghen. Indiscreet, onbescheiden. Indiscretie, onbescheidenheydt. Indisert, onbespraakt, wantaaligh, wan- {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} spraakelijk. Indispoost, onghesteldt, onghezondt. Indispositie, onghesteldheidt, onghezondheidt. Indissolubel, onlósselijk. Indissolubiliteit, onlósselijkheidt. Indistinct, ononderscheiden, verwardt. Indistinctie, ononderscheidenheidt. Indivisibel, ondeellijk, ondeelbaar. Indocile, onleerzaam Indociliteyt, onleerlijkheidt, onleerzaamheidt. Indole, inborst, aart. Indomptabel, onbetemmelijk, ontembaar. Indubitabel, ontwijffelbaar. Induceren, invoeren, inleiden, anraaden, wijsmaaken, onderwijzen, anlókken. Inductie, anraading, invoering, invoeghing, ’t zamenleyding, optelling. Indulgent, ghedooghzaam, toelaatende, toegheevende. Indulgentie, ghedooghing, toelaating, vrygheeving, verwillighing, aflaat. Indulgeren, ghedooghen, toelaaten, toegheeven. Induratie, verharding. Indureren, verharden. Industrie, ghaauwigheidt, wakkerheidt, kloekheidt, naerstigheidt, vernuftigheidt. {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} Industrieux, vernuftigh, ghaauw, sneedigh. Ineffabel, onuitspreekelijk. Ineffabiliteit, onuitspreeklijkheidt. Inefficax, krachteloos, onkrachtigh. Inegaal, oneffen, onghelijk. Inegaliteyt, oneffenheidt, onghelijkheidt. Inept, ongherijmdt, onbequaam, onheblijk. Ineptie, ongherijmdheidt, onbequaamheidt. Inequaal, onghelijk, oneffen. Inequaliteit, onghelijkheidt, oneffenheidt. Inertie, vadsigheidt, luyheidt. Inestimabel, onschattelijk, onwaerdeerlijk. Inëvitabel, onvermijdelijk. Inexcusabel, schuldbaar, onverschoonlijk. Inexecutie, onuitgherechtheidt, onuitrechting. Inexisteren, in zijn. Inexorabel, onverbiddelijk. Inexorabiliteit, onverbiddelijkheidt. Inexpert, ongheoeffendt, onverzócht. Inexplicabel, onuitlegghelijk. Inexpugnabel, onwinbaar, onverwinnelijk. Inextricabel, onuitwikkelijk, onuitreddelijk. Infaam, eerloos. Infallibel, onbedrieghlijk. {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} Infallibiliteyt, onbedrieghlijkheidt. Infameren, eerrooven, schandtvlekken. Infamie, schandtvlek, eerrooving. Infantie, kindsheidt, onmondigheidt. Infanterie, voetvólk. Infecond, onvruchtbaar. Infeconditeit, onvruchtbaarheidt. Infect, stinkende, besmet. Infecteren, besmetten. Infectie, besmetting. Infereren, invoeren, inbrengen. Inferieur, minder, laagher, onderdaan, onderbeurtigh. Inferioriteit, laagherheidt. Infernaal, helsch. Infertil, onvruchtbaar. Infestatie, quelling. Infesteren, beleedighen, bekommeren, quellen. Infidel, ontrouw, trouwloos, ongeloovigh. Infideliteit, ontrouwigheidt, trouwloosheidt, ongheloovigheidt, ongheloof. Infirm, onsterk, zwak. Infirmeren, onsterken, verzwakken. Infirmerie, ziekhuys, ghasthuis. Infirmiteit, onsterkheidt, zwakheidt, lósheidt. Inflammatie, ontsteeking. Inflammeren, ontsteeken. Inflatie, opblaazing, zwelling. {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} Infleren, opblaazen. Inflecteren, ombuighen, buighen. Inflectie, ombuighing. Inflexibel, onbuighelijk. Infligatie, anslaaning, inslaaning. Infligeren, anslaan, slaan, smijten. Influentie, invloeying. Influeren, invloeyen. Influx, invloedt, invloeying. Inform, onghedaantigh, ghestalteloos, vórmeloos. Informatie, kundschap, berichting, bescheidt, kennis, invórming, bevórming, verneemschrift, onderrichting. Informeren, kennis neemen, kundschap doen, berichten, onderwijzen, bevórmen. Infortuin, rampspoedt, ongheluk. Infracteur, overtreeder, inbreeker. Infractie, inbreuk. Infrangibel, onbreekelijk. Infrequent, zelden. Infringeren, breeken, omstooten, overtreeden. Infructueux, onvruchtbaar. Infunderen, instorten, inghieten. Infusie, instorting, doorghieting, inghieting. Ingenerabel, onteelbaar. Ingenieur, bólwerker, vestbouwer, vernufteling, sterktbouwer. Ingenieux, zinrijk, verstandelijk, verstandigh. {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} Ingenuiteyt, vrymoedigheydt, openhartigheyt, oprechtigheidt. Ingereren, indringen, indraaghen. Ingratitude, ondankbaarheidt. Ingredient, inmengsel. Ingrediëren, intreeden. Ingressie, intreeding, inghang. Inhabil, onbequaam, onabel. Inhabiliteit, onbequaamheidt. Inhabitabel, onbewoonlijk. Inherentie, inhanging. Inhereren, inhangen, inblijven. Inhesie, inhanging. Inhiberen, verbieden, hinderen, opschorten, beletten. Inhibitie, verbódt, behindering, opschorting. Inhonest, eerloos, oneerbaar. Inhospitaliteit, onherberghing, ongastvryheidt, onherberghzaamheidt. Inhumain, onbeleefdt, onmenschlijk, onheusch. Inhumaniteyt, onbeleefdheidt. Inimicitie, vyandschap. Inimitabel, onnavólghelijk. Iniquitiet, ongherechtigheidt, onbillijkheidt. Initiatie, inwying, inheilighing. Injectie, inworping. Injunctie, invoeghing, toevoeghing, beveeling. {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} Injungeren, toevoeghen. Injurie, onghelijk, onrecht, hoon, laster. Injuriëren, veronghelijken, hoonen, lasteren. Injurieux, smaadelijk, lasterlijk. Injuste, onrechtvaerdigh. Injustitie, onrechtvaerdigheidt, ongerechtigheidt. Innavigabel, onbevaarlijk, onbezeilbaar. Innocent, onnozel, schuldeloos. Innocentie, onnozelheidt. Innovatie, vernieuwing. Innoveren, vernieuwen. Innueren, te kennen gheeven, anwijzen. Innumerabel, ontelbaar, ontallijk. Innumerabiliteit, ontelbaarheidt. Inobedient, onghehoorzaam. Inobedientie, onghehoorzaamheidt. Inondatie, overvloeying, oplooping. Inonderen, overvloeyen, overloopen. Inopinabel, onmeinlijk, onwaanbaar. Inornaat, onghesterdt. Inprovise, onvoorziens. Inquiëteren, ontrusten. Inquiëtatie, Inquiëtude, ontrusting, onrust. Inquinatie, besmetting. Inquineren, besmetten. Inquireren, onderzoeken, doorsnuffelen, navórschen. {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} Inquisiteur, onderzoeker, onderzoekmeester, kettermeester, gheloofs onderzoeker. Inquisitie, onderzoek, naspeuring, geloofsonderzoek, ondervraaghing. In salvô, in behoudenis, in behouden haven, behouden. Insanabel, ongheneeslijk. Insanie, dolligheidt. Insatiabel, onverzaadelijk. Inscriberen, inschrijven, toeschrijven, opschrijven. Inscript, ingeschreeven. Inscriptie, opschrift, inschrijving. Inscrutabel, ondoorghrondelijk, ondoorzoekelijk. Insecteren, vervólghen. Insensibel, onghevoelijk. Inseparabel, onscheidelijk, onafscheidelijk. Insereren, inzetten, invoeghen, inlijven, tusschenvoeghen, tusschenstellen. Insertie, invoeghing, inlijving, tusschenvoeghing. Inserveren, bedienen, dienen. Insidie, belaaghing, schuylhoek, list. Insigne, merkteiken, kenteiken. Insimulatie, betichting, beschuldighing. Insimuleren, betichten, anklaaghen. Insinuant, waarschuwer, verkondigher, verwittigher: indringer, invlyer, inschuiver. {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} Insinuatie, inschuiving, te kennen gheeving, anmelding, waarschuwing, bekendtmaaking. Insinuëren, indringen, invlyen, inschuiven: te kennen gheeven, anmelden, verwittighen, verkundighen, bekent maaken. Insipient, onvroedt, zót, dwaas. Insipientie, zótheidt, dwaasheidt. Insisteren, anstaan, volharden, anhouden, daar by blijven. Insociabel, ongezelschappigh. Insolent, moedtwilligh, onghewoon, overdaadigh, onghereegheldt. Insolentie, moedtwilligheidt, moedtwil, dertelheidt, baldaadigheidt, onghewoonlijkheidt. Insolide, ondicht. Insolubel, onlósselijck, ontbindbaar. Insolvent, onbetaalijk, onbetaalbaar. Insolventie, onvermoghenheidt tót betaalen, onbetaalbaarheidt. In specie, in ’t byzonder, afzonderlijk. Inspectie, beschouwing, anschouwing, bezichting. Inspectie Oculaire, ooghbeschouwing. Inspicieren, inzien, beschouwen. Inspiratie, inblaazing, anblaazing, ingheeving. Inspireren, inblaazen, anblaazen. Instabel, wankelbaar, onbestandigh. {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} Instabiliteit, onbestandigheidt, wankelbaarheidt. Instantie, anhouding, volstandigheidt, gheduurigheidt, rechtvervólgh. Instauratie, herstelling, oprechting, vernieuwing, weêroprechting. Instaureren, oprechten, vernieuwen, herstellen. Insteren, anhouden, volharden, naaken. Instigateur, opstooker, anstouwer. Instigatie, anstouwing, aanhitsing. Instigeren, opstooken, anstuwen, drijven, ophitsen. Instillatie, indrupping. Instilleren, indruppen. Instinct, drift, ingheeven, inblaazing. Instituëren, inzetten, onderwijzen, instellen. Institutie, inzetting, onderwijzing, instelling. Instruct, toegherust. Instructie, onderrichting, toerechting, bericht, narichting, onderwijs, toerusting. Instruëren, onderrichten, toerechten, berichten, onderwijzen, toerusten. Instrument, tuigh, werktuigh, handeltuigh, ghereedschap. Insufficient, onghenoeghzaam. Isufficientie, onghenoeghzaamheidt. Insultatie, beschimpingh, schamperheidt: opspringing. {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} Insulteren, beschimpen; opspringen. Insuperabel, onverwinlijk, onovertrefbaar. Insupportabel, onverdraaghlijk. Integreren, heelen, heel maaken. Integriteyt, deeghelijkheidt, oprechtigheidt, louterheidt, onghekreuktheidt, gheheelheidt. Intellect, vernuft, verstandt, kennis. Intellectie, verstaaning, kenning. Intelligentie, kundschap, verstandt, kennis. Intelligibel, verstaanlijk, verstaanbaar. Intemperant, onghemaatighdt. Intemperantie, onghemaatighdheidt. Intenderen, beooghen, voorhebben, natrachten: verstijven, inspannen. Intendit, eischschrift, eischbewijsschrift. Intensie, verstijving, inspanning. Intenteren, onderstaan, anlegghen, anwenden, onderneemen: dreigen. Intentie, ooghwit, ooghmerk, opzet, voorneemen, opzetting, meening, eisch, begheerte. Intentatie, anlegghing, anwending. Intercalatie, tusschentelling, tijdtvoeghing, jaarsleutel. Intercapedo, tusschenbeghrijping, tusschenbeidenheidt, tusschenbeghrip. Intercederen, tusschenspreeken, bemiddelen. Intercesseur, bemiddelaar, tusschenspree- {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} ker, tusscheninkoomer. Intercessie, bemiddeling, tusschenkomst, tusschenspreeking, tusscheninkomst. Intercideren, vervallen, te niete ghaan. Intercipiëren, onderscheppen. Interdicent, verbieder. Interdicente, verbiedster. Interdiceren, verbieden, verbódt doen. Interdict, verbódt. Interdictie, verbieding. Interesseren, beschadighen, vernadeelen, verkorten. Interest, schade, nadeel, belang, gheldtghewin, missing, gheldtderving, rente, verloop. Interficieren, dooden, ombrengen. Interjectie, inworp, inwerpsel, tusschenstelling, inwerping, inbrenging. Interjecteren, Interjicieren, inwerpen, tusschenwerpen, inbrengen. Interieur, inwendigh, innerlijk. Interinement, ghestandtdoening, gestadighing. Interineren, ghestaaden, voor ghoedt kennen. Interlocutie, tusschenspraak, tusschenspreeking. Interlocutoir, tusschenspreekigh. Interlocutoire sententie, tusschenoordeel, tusschengewijsde. Interloqueren, tusschenspreeken. {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} Intermissie, aflaating, verpoozing, tusschenkomst. Intermitteren, ophouden, aflaaten, verpoozen. Interpellatie, inspraak, tusschenspraak, te hulp roeping, anspraak. Interpelleren, inspreeken, tusschenspreeken, verzoeken, behinderen, verghen. Interponeren, Interposeren, tusschenstellen. Interpositie, tusschenstelling. Interpretatie, uitlegghing, bediedt, vertaaling, verklaaring, vertólking. Interpreteren, uitlegghen, verklaaren. Interpunctatie, tusschenpunting. Interpuncteren, tusschenpunten. Interrogatie, ondervraaghing. Interrogatorien, vraaghstukken. Interrogeren, ondervraaghen. Interrumperen, tusscheninvallen. Interrupt, afghebroken. Interruptie, afbreeking, tusschenvalling. Interturberen, ondertusschen beroeren. Interval, tusschenheidt, tusschenwijdte, tusschenruimte, tusschenval, wijdte, tusschenplaats, tusschentijdt. Intervenient, tusschenkoomer, ghedingoverneemer. Invervenieren, tusschenkomen, tusscheninkoomen: ’t gheding overneemen. Interventie, tusschenkomst, tusschenin- {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} komst: ghedings overneeming. Intestin, darm, ingewandt; inwendigh. Intimatie, ankunding, ontbieding, te kennen gheeving; ontbieding, ankundighing, rechtdaghslegghing. Intime, binnenst. Intimeren, ontbieden, ankundighen, rechtdaghlegghen. Intimideren, vertzaaghen, vrees anjaaghen. Intitulatie, naamgheeving. Intituleren, naamnoemen, benaamen. Intolerabel, onverdraaghlijk Intolerantie, onverdraaghlijkheidt. Intoneren, voorzingen. Intractabel, onhandelbaar, bars, onrekkelijk. Intrepiditeyt, onvertzaaghdheidt. Intricaat, verwardt, verstrikt. Intricatie, verwarring, verstrikking Intriceren, Intriqueren, verstrikken, inwikkelen. Intrinseque, innerlijk, inwendighlijk. Introduceren, invoeren, inleiden, inbrengen, binnenleiden. Introductie, inleiding. Intromitteren, inlaaten, inzenden. Intruderen, instooten. Intrusie, instooting. Inundatie, overvloeying, waterovervloey- {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} ing, watervloedt, wateroploop. Intuit, opzicht, anblik, inzicht. Inunderen, overvloeyen. Inutil, onnut. Inutiliteit, onnuttigheidt. Invaderen, anvallen, invaaren, anrantsen. Invalide, onsterk, onkrachtigh. Invalideren, onkraghtigh maaken. Invaliditeit, onsterkheidt, onkrachtigheidt. Invariabel, onveranderlijk. Invasie, anval, inval. Invectif, lastering, beschelding, doorstrijking. Inveheren, invoeren, inbrengen, uitvaaren. Inventarient, boedelschriftgheever. Inventariente, boedelschriftgheefster. Inventariëren, beschrijven, boedelschrijven. Inventaris, inhoudt, lijste, beschrijving van ghoederen, staatbeschrijving, boelschrift, staatantekening, bewindtschrift, boelbevinding, boedelopschrijving. Inventeren, vinden, uitvinden. Inventeur, vinder. Inventie, vinding, vondt, ervinding. Inventif, vondtrijk, vindzaam, vernuftigh. Inversie, omkeering, omdraay, omkeer. Inverteren, omkeeren, omwenden. Investieren, bezit neemen, verlyden, leenhulding doen. Investigatie, navórsching. {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} Investigeren, opspeuren, navórschen. Investiture, instelling, verly, ghoedenis, inneeming, anvaerding, leenghiftbrief. Inveteratie, verouding. Invetereren, verouden. Invincibel, onwinbaar. Inviolabel, onschendbaar. Invisibel, onzightbaar. Invitatie, noodighing. Inviteren, anporren, noodighen. Involveren, inwikkelen, inwinden, inwentelen. Involuntair, onwilligh. Involutie, inwikkeling, inwinding, inwenteling, bestrikking. Invoceren, anroepen. Invocatie, anroeping. J O. Ziet de vólghende Letter. I R. Iracundie, ghramschap, ghrammoedigheidt, toorn. Ironie, schimpreeden, schars, spótspreuk, scharssing. Ironisch, schimpigh, spóttigh, schertsend. Irradiatie, instraaling. Irradieren, instraalen, inschijnen. Irraisonnabel, onreedelijk, onbillijk. Irrationaal, onreedelijk. {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} Irreceptibel, onontfankelijk. Inrreceptibiliteit, onontfankelijkheidt. Irreconciliabel, onverzoenlijk. Irrecuperabel, onweederkrijghelijk. Irrefragabel, onverwerpelijk, onweederspreekelijk. Irregulier, onghemeen, ongeschikt. Irrelevabel, onheffelijk, onherstellijk. Irrelevant, onherstellende. Irremissibel, overgheeflijk. Irreparabel, onverbeeterlijk, onverghoedelijk. Irreprehensibel, onberispelijk. Irresolubel, onlósbaar, onoplósselijk. Irresolutie, wankelmoedigheidt. Irreverentie, oneerbieding, oneerbiedigheidt. Irrevocabel, onweederroepelijk. Irrideren, beghekken, belacchen, bespótten, beschimpen. Irrisie, belacching, bespótting, beschimping, beghekking. Irritatie, terghing. Irriteren, terghen. I S. Issue, uitghank, uittóght, uitghangrecht, verplaats gheldt. I T. Item, desghelijks, insghelijks, zo ook. {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} Iteratie, hervatting. Iteratif, meermaals. Itereren, hervatten, herhaalen. J A. JAceren, ligghen. Jactatie, Jactantie, beroeming. Jacteren, Jactiteren, beroemen. Jacture, verlies, weghwerping, hinder. Jaculeren, werpen. Jalours, belghziek, belghzuchtigh, minyverigh, nayverigh. Jalousie, belghzucht, minnenijdt, nayver, minyver, erghwaan. Januarius, louwmaandt. Javelijn, spiesken, werpschicht. J O. Jolijt, gheestigh, fraay. Joncture, voeghing, ghelidt, ghewricht. Journaal, daghelijks, daghboek. J U Jubilee, luidtjaar, juichjaar. Jubileren, verheughen, juicchen. Judicature, vonnis, rechtspleeghing, rechterschap, rechterampt. Judiceren, oordeelen, rechten, wijzen. {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} Judiciaal, gherechtelijk, rechtspreekelijk, rechterlijk. Juge, rechter, oordeeler. Jugement, oordeel, recht, gherichte. Jugeren, rechten, oordeelen. Julep, drankje. Julius, hooymaant. Juncture, voeghing, ghelidt, ghewricht. Jungeren, voeghen, byvoeghen. Junius, zomermaandt, weymaandt, wiedemaandt, braakmaandt. Jurament, eedt, eedtzweering. Juratie, zweering. Juratorie, by eede, onder eede. Jureren, zweeren. Jurisconsulte, Jurist, rechtsgheleerde. Jurisdictie, rechtspreeking, rechtsdwang, rechtsghebiedt, rechtsmacht, rechtsban. Jurisprudentie, rechtskunde, rechtsgheleerdheidt. Justicier, gherechtsdienaar, richter, wethouder, schout. Justificateur, rechtvaerdigher, rechtvaerdighmaaker. Justificatie, rechtvaerdighmaaking, rechtvaerdighing. Justificeren, Justifieren, rechtvaerdighen. Justitie, gherecht, gherechtigheidt, recht- {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} vaerdigheidt, recht. Justitieren, recht doen. Juvatie, helping. Juveren, helpen. Juweelen, kleynoodjen. L A. LAbefacteren, verzwakken. Labeur, arbeidt. Labil, zwak. Laboureren, arbeiden, werken. Labourieux, arbeidigh, arbeidzaam. Labyrint, doolhóf. Laceratie, verscheuring. Lacereren, verscheuren. Lachrymatie, weening, schreying, huiling. Lachrymeren, weenen, schreyen. Lakey, navólgher, loopjongen, vólghknecht. Lambris, welfsel, beschót. Lambrisseren, bewelven, beschieten, met schót bekleeden. Lamentatie, ghekarm, jammerklaght, weeklaaghing. Lamenteren, karmen, jammeren, weeklaaghen. Lampet, waschvat, handtwaschvat. Lancet, vliem, laatvlijm. Laps, val, missing, verloop. Larderen, doorspekken. {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} Lardeer-priem, spekpriem. Large, rijkelijk, breedt. Lasche, laf. Lascif, gheil, wulpsch, broodtdronken, dartel. Lasciviteyt, gheilheidt, broodtdronkenheidt. Lastagie, ballast. Latitatie, verschuiling, verberghing. Latiteren, wechschuilen, zich t’zoek maaken, schuilen. Latitude, wijdte, breedte. Lattoen, koper. Laudatie, looving, prijzing. Laudemia, heerghewaaden, leenghiften, leengheschenken. Lauderen, looven, prijzen. Lavoir, waschvat, bekken. Lazuur, blaauw, heemelsblaauw. Laxatie, loozing, lóssing, slaaking, opening. Laxeren, loozen, lóssen, openen. L E. Lacteur, leezer, voorleezer. Lectie, leezing, les. Lecture, leezing. Ledikant, lit de camp, veldtbedde, veldtbedsteede, leegherbedstede. Lederen, quetsen. Legaal, wettigh, wettelijk. Legaat, afghezant, erfmaaking, maaking: {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} heerenbode, hófghezant, erfghaaf, erfghift, maakgheschenk. Legaliteyt, wettigheidt, wettelijkheidt. Legataris, erfghemaakte, maakingbeurder. Legateren, maaken, bespreeken, erfspreeken, maaken by uiterste wil. Legateur, erfdeeler, erfuitdeeler, bespreeker, erfbespeeker. Legatie, afzending, bezending, erfmaaking, ghezantschap. Legende, verhaal, vertelling. Legioen, krijghsheir, krijghshoop. Legislateur, wetgheever, wetsteller. Legitimatie, bewettighing, wettighmaaking. Legitime, wettigh. Legitime portie, wettigh ghedeelte, rechtelijk deel. Legitimeren, bewettighen, wettighmaaken. Legumes, plukvruchten. Leniteit, zaftheidt, ghedweeghzaamheidt, slapheidt, rekkelijkheidt. Lenitif, verzachtende. Lenitude, langzaamheidt, slapheidt. Lepreux, melaatsch, lazarisch, zeerigh, zweerigh, schurft. Lesie, quetsing. Letaal, doodelijk. Letargie, slaapzucht, slaapkoorts, koortsigh, slaapziekte. {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} Letitie, blyschap. Levant, oosten. Levee, afdaking. Leviteit, lichtvaerdigheidt, lichtheidt. L I. Lias, snoer, rijghsnoer. Liasseren, snoeren. Libel, gheschrift, aanschrift, ghedingschrift, boek, eysch. Libella, richtsnoer. Libelleren, anschrijven, schrijven, te boek schrijven. Liber, vry, vrank. Liberaal, mildt, ghulhartigh, vrymoedigh, openhartigh. Liberaliteit, mildheidt, ghulhartigheidt, mildaadigheidt. Liberateur, verlósser. Liberatie, verlóssing, bevryding. Libereren, verlóssen, bevrijden. Liberteit, vryheidt. Libery, boekwinkel, boekkas, boekkamer, boekzaal. Libertijn, vrygheest, vrygemaakte knecht, ontslaafde, vryghelaatene. Libidineren, wellust pleeghen. Libidineux, wellustigh, wulpsch, dertel. Libre, vry, vrank, lós. Licent, verlófgheldt, gheoorlófdt, toeghelaaten. {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} Licentiaat, ghehengde, toeghelaatene. Licentie, verlóf, toelaating, vrygheeving, vryspraak, oorlóf. Licentiëren, toelaaten, vrygheeven, ghehengen, afdanken. Licentieux, vry, vrypóstigh. Lieutenant, stedehouder, stadthouder: onderhópman. Ligament, Ligature, bindsel, bandt. Ligue, verbinding, eedtghespan. Limitatie, bepaaling, afpaaling. Limite, paal. Limiten, landtpaalen, landtsscheidingen. Limiteren, bepaalen. Linage, afkomst, stam. Linager, afkomeling, ghemaaghschapte: erfghenaam. Lingiere, lijnwaatierster, linnenwinkelierster. Linie, lijn, streep. Linieren, lijnen, aflijnen, afstreepen. Liquidatie, afreekening, effening. Liquide, week, effen, klaar, bloot, platuit, afghereekendt, blijkelijk. Liquideren, week maaken, afreekenen, effenen. Lit de repos, rustbedde. Lit de champ, veldtbedde, veldtbedsteede, leedekant. Literateur, lettermeester, taalgheleerde. {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} 207 Litiere, draaghbedde. Litigatie, twist, twisting, krakkeel, ghekijf, kijving. Litigeren, krakkeelen, pleitten, twisten. Litigieux, krakkeeligh, dingtaaligh. Litiscontestatie, rechtspleeghing, ghedingbevesting, voldinging. Litiscontesteren, rechtspleegen, voldingen. Litisfinitie, ghedingseinde, pleiteindighing. Litispendentie, twisthanging, ghedinghanging. L O. Locaal, plaatselijk. Locatie, verhuuring, pacht. Loceren, verhuuren. Locupletatie, verrijking. Locupleteren, verrijken. Locus, plaats, steede. Locutie, woordt, spreeking. Loge, kamertje, huisje. Logement, herbergh, herberghing, huysvesting. Logeren, huisvesten, herberghen, t’huis legghen. Logica, reedenkonst, bewijskonst. Logicaal, reedenkonstelijk, bewijskonstelijk. Logijs, huisvesting, herberghing. {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} Logomachie, woordenstrijdt, woordenkibbeling. Loy, wet. Loyaal, wettelijk, ghetrouw, trouw, oprecht. Lombard, bank van leening. Lombardier, leentafelhouder, tafelhouder, pandtbeleener. Longeur, lankheidt, langwijligheidt. Longitude, lengte. Loquaciteyt, klapachtigheidt. L U. Lubricq, slibberigh, ghladt. Lubriciteit, ghladdigheidt, slibberachtigheidt. Lucratif, winzuchtigh. Luctueux, rouwigh, droevigh. Luitenant, stadthouder, onderhópman. Luiteren, worstelen. Lumineux, lichtende, verlichtende. Lunatijc, maanzuchtigh, byzinnigh. Lustratie, reinighing, wying, zuivering. Lustreren, reinighen, wyen, verlichten, bezien, onderzoeken, navórsschen. Luteren, toesmeeren, toestrijken. Luxurie, gheilheidt, onkuischeidt. Luxurieux, gheil, wellustigh, ghulzigh, ritsigh, weeldrigh. {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} M A. MAchinatie, quaadtstooking, quaadtbrouwing. Machinateur, quaadtstooker. Machine, konstwerk. Machineren, quaadtstooken, quaadtbrouwen, berókkenen. Maculatie, bekladding. Maculature, kladtpappier, scheurpappier, omslagh, kladdebladt. Maculatuur, vuilpappier, kladdebladt. Maculeren, bevlekken, bekladden. Madame, mêvrouw. Magazijn, voorraadtschuur, pakhuis. Magie, toverkonst, gheesthandel, toverkunde, wijsheidt. Magister, meester. Magistraal, meesterlijk. Magisterialiter, meesterlijk. Magisterie, meesterschap. Magistraat, overheidt, overheer. Magistrature, overheidtsampt. Magnanime, ghrootmoedigh, ghroothartigh, eedelmoedigh. Magnanimiteyt, ghrootmoedigheidt. Magneet, noordtsteen, zeilsteen. Magnificentie, heerlijkheidt, pracht, ghrootdaadigheidt. Magnificq, heerlijk, ghrootdaadigh, hoogstaatigh, ghrootsch. {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} Magnitude, ghrootheidt. Mainteneren, handthaaven, beschermen. Maintenuë, handthaaving, bescherming. Maistre, meester. Maistresse, meestres. Majesteit, hoogheidt, hooghmaghtigheidt, ghrootmaghtigheidt, moghenheidt, oppermoghenheidt, ghrootmoghenheidt, opperheerlijkheidt, opperontzaghlijkheidt, ghrootachtbaarheidt, hooghachtbaarheidt. Majestueux, heerlijk, hooghachtbaar, hooghdraavende. Majoor, opperhópman, wachtmeester. Majores, voorouders. Mayus, bloeymaandt. Malcontent, onghenoeghdt, t’onvreeden. Malcontentement, onghenoeghing, t’onvreedenheidt. Malediceren, vloeken, quaadtspreeken. Maledictie, vloek, quaadtspreeking, lastering, vervloeking. Malevolent, quaadtwilligh. Malevolentie, quaadtwilligheidt. Malheur, ongheval, ramp. Malheureux, rampspoedigh, onghelukkigh. Malitie, boosheidt, quaadheidt, quaadtwilligheidt. Malitieux, quaadtwilligh, boosaartigh. Maligniteyt, boosaartigheidt. {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} Malplaisant, onvermaakelijk, wanvermaakelijk. Mancipatie, vereighening, overleevering, eighenheidts overgheeving. Manciperen, eighen gheeven, vereighenen, weêrleeveren, overgheeven in eighendomme. Mandaat, bevel, onthiet, beheet, ghebódt, lastgheeving, lastanvaerding. Mandataris, bevelhebber, lastanvaerder, lastanneemer. Mandateur, bevelgheever, lastgheever. Mandement, bevel, beveeling, daaghbrief: verlóf. Manducatie, eeting, kaauwing. Maniabel, handelbaar. Maniement, handeling. Manie, dulligheidt, raazerny. Manier, wijs, zeede. Maniëren, handelen. Manifacture, handtwerksel. Manifest, openbaar, verklaarschrift. Manifestatie, openbaaring. Manifesteren, openbaaren. Manna, man, heemelsbroodt. Manquement, ontbreeking. Manqueren, ontbreeken, schorten. Mansueet, zachtmoedigh, tam. Mansuetude, zachtmoedigheidt. Manuaal, handtboek, handtdoek. Manufacture, handtwerksel. {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} Manumissie, uit der handt lóslaating, ontslaaning, vrylaating, vrymaaking. Manumitteren, vrylaaten, vrymaaken, ontslaan van slaaverny. Manuscript, met de handt gheschreeven, handtgheschrift. Maquerelle, kóppeleres, kóppelaarster. Marchand, koopman. Marchandise, koopmanschap. Marchandeeren, koopen, koopmanschappen, dingen. Marche, tóght, optóght, antóght. Marcheren, antrekken, antreeden, streeven, trekken. Marescage, moeras, modderlandt, slijklandt, broeklandt. Mareschal, veldtoverste. Marge, kant, bladtrandt, boordt. Margineel, an de kant staande. Mariage, huwelijk. Marjolijne, moederkruidt, kranskruidt. Marmelade, doorzuikerde queepeeren. Marque, teeken, merk. Marqueren, teekenen, merken. Martagon, roode leeliebloem. Marquis, markghraaf. Martiaal, krijghsmannelijk. Martius, lentemaandt. Martyrie, ghetuigenis, bloedtghetuighenis, mishandeling om ’t gheloof. Masculin, mannelijk. {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} Maseur, mijn zuster. Masque, momanzicht, ghrijns. Masquerade, mommendans. Masqueren, vermommen, mommen. Massacre, moordt, moordery. Massacreren, vermoorden, moorden. Masse, klomp. Massif, dicht, hecht, vast, louter. Massiveté, dichtheidt. Materiaal, stóffelijk. Materie, stóf, zaak: etter. Maternel, moederlijk. Mathematica, wiskunde, wiskonst. Mathematicus, wiskonstenaar. Matinade, ughtendzang, mórghenghespeel, ughtendteerghezang, eerghespeel, wekghezang, lauweit. Matrice, baarmoeder, lijfmoeder. Matriculatie, schrijving, opschrijving, naamschrijving. Matriculeren, opschrijven, naam opschrijven. Matrimoniaal, moederlijk. Matrimonie, houwelijk, echt: moeders ghoedt. Matrone, huis moeder, huishouwster, eerlijke vrouw. Matureren, rijp worden, rijpmaaken. Maturiteit, rijpheidt. Matutin, mórghenstondigh, ughtendtstondigh. {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} Matuur, rijp. Maxime, ghrondtreeghel, ghrondt. M E. Mechanicq, ambachtsman, handtwerker: karigh, vrek, hoetelachtigh. Mechaniseren, hoetelen, handtwerken. Medaille, pronkpenning, pótstuk. Mediaan, middelader. Mediateur, middelaar. Mediatie, bemiddeling. Medicament, gheneeskruidt, gheneesmiddel, artseny, gheneesdrank. Medicijn, arts, gheneesmeester. Medicijne, gheneesmiddel, gheneeskunde, artseny. Medicinaal, heelzaam. Medicineren, gheneesmiddelen ghebruiken, gheneezen, heelen. Mediëren, middelen, halveeren, bemiddelen. Mediocre, middelmaatigh, middelbaar. Mediocriteyt, middelbaarheidt, maatigheidt, middelmaatigheidt. Meditatie, betrachting, bezinning, overlegh, bedenking, overdenking. Mediteren, betrachten, overweeghen, bezinnen, bedenken, overdenken. Melancolie, zwaarbloedigheidt, zwaarmoedigheidt, zwartgalligheidt, zwart- {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} 215 bloedt, zwartteghal. Melancolijcq, zwaarmoedigh, zwartghalligh, treurigh, zwartbloedigh. Meliorament, ghedaane kósten, verbeteering. Melioratie, verbeetering. Melioreren, verbeeteren. Melodie, zoet gheluidt, zoetluidigheidt, zangghequeel. Melodieux, zoetluidigh. Membrane, vlies. Membrum, lidt. Memorabel, ghedenkwaerdigh. Memoriaal, kladtboek, ghedenkboek, ghedenkteeken, onthoudtboek. Memorie, gheheughnis, onthouding, ghedachtenis, ghedenkenis. Memorie briefken, ghedenkbriefken. Menace, dreighement. Menaceren, dreighen. Menage, huisraadt, huishouding, huisghezin, raalijkheidt, huislijkheidt, zuinigheidt, huiszórgh. Menager, huishouder, huisbezórgher. Menageren, huishouden, met omzicht en maat ghebruiken, zuinigh zijn, te raade houden, verspaaren. Mendicant, beedelaar. Meneen, treeken. Menstrue, maanstondt. {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} Mensureren, meeten. Mentie, melding, ghewagh. Montioneren, melden, ghewaghen, ghewaghmaaken. Mercantie, koopmanschap. Mercature, koopmanschap, koophandel. Mercantist, Mercateur, koopman. Mercenair, dienstbaar, huurknechtelijk. Meridiaan, middaghs, middaghlijn, middaghrondt, middaghkring. Meridie, middagh, ’t zuidt. Meridionaal, zuider. Merite, verdienst. Mertiteren, verdienen. Merlone, tandt. Merveille, wonder. Merveilleux, wonderlijk, wonderbaar. Meschant, snoodt, ergh, quaadt. Mescontent, onvernoeghdt, misnoeghdt. Mescontentement, ongenoeghzaamheidt, misnoeghing. Mescontenteren, misnoeghen. Mesnage, ziet Menage, Message, boodschap. Messagier, boode. Messias, zalighmaaker, ghezalfde. Mesusen, misslaghen, misbruiken. Mesuseren, misbruiken. Metaal, berghwerk, berghstóf. Metamorphose, ghestaltverwisseling, vervórming. {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} Metamorphoseren, vervórmen, ghestaldt verwisselen. Metaphysica, overnatuurkunde. Methode, leerwijs, beleeding, leerwegh, schriklijk beleet, ordre. Metropool, hoofdtstadt. Metropolitaan, hoofdtstadts bisschop. Meubelen, tilbaare ghoederen, inboel, roerende ghoederen. M I Mignardise, liefkoozing, anminnigheidt. Mignon, troetelkindt. Migratie, verhuizing. Migreren, verhuizen. Militair, oorlooghsch. Militeren, strijden, bevechten, bestrijden, oorloghen. Militie, oorlógh, krijghsvólk. Millioen, tien honderdt duizendt, tien honderdt duizentigh. Mine, ghelaat, ghelaerde. Mineraal, mijnstóf, berghwerk, berghstóf. Mineren, mijnen, ondermijnen. Mineur, mijnmeester, mijner, ondermijner. Ministriaal, dienstknechtelijk. Miniter, dienaar. Ministerie, bediening, dienst. Minoriteit, minderjaargheidt, onmondigheidt. Minueren, verminderen. {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} Minute, bewerp, kladde, minderling. Minuteren, ontwerpen. Mirakel, wonderwerk, wonderdaadt. Miraculeux, wonderbaarlijk. Miscontent, onvernoeghdt, t’onvreeden. Miscontentement, onghenoeghen, misnoeghing. Miscontenteren, misnoeghen Mise, onkóste, uitghift. Miserabel, ellendigh, deerlijk, jammerlijk. Miseratie, erbarming, deernis, ontferming. Misericorde, barmhartigheidt. Misericordieux, barmhartigh, meededooghzaam. Miserie, ellende, jammer, deerlijkheidt, jammerlijkheidt, ellendigheidt. Missive, zendtbrief. Misterie, verborghenheidt, gheheim. Misticq, verborghen. Mitigatie, verzafting. Mitigatif, verzaftende. Mitigueren, verzaften. Mixte, ghemenghdt. Mixtie, Mixture, mengsel, menging, vermenging. M O. Mobil, Mobilair, roerlijk, beweeghlijk. Mobiliteit, beweeghlijkheidt. {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} Mode, wijs, zeede. Model, voorbeeldt, bewerp, schets, ontwerp, toonbeeldt. Moderateur, middelaar, tusschenspraak. Moderatie, bemiddeling, maatighing. Modereren, middelen, maatighen. Moderne, hedendaaghsch, van deeze tijdt. Modest, zeedigh. Modestie, zeedigheidt. Modificatie, maatighing, bemiddeling. Modificeren, maatighen. Modulatie, op maat zinging. Moduleren, op de maat zingen. Mol, zacht, murw. Molest, overlastigh, verveelende, overlast. Molestatie, overlasting, verveeling, quelling. Molesteren, overlasten, lastigh zijn, moeylijk vallen. Molestie, overlast, lastigheidt, verveeling, quelling. Moliëren, besteeken, wroeten, betrachten Moment, ooghenblik, yet gherings. Momus, spótter, nijdigher. Monachus, munnik, eenzitter, eenwooner. Monarch, eenighvórst, eenheerscher, alleenheerscher. Monarchie, eensregheering, eenighvórstheidt, alleenheersching. Mundatie, zuivering. Monderen, zuiveren, reinighen. {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} Mondificatie, zuivering. Mondificeren, zuiveren. Moneren, vermaanen. Monfreer, mijn broeder. Monitie, vermaaning. Monodie, lijkghezang. Monogram, bewerp, ontwerp. Monomachie, eenghevecht. Monopolie, voorkoop, opkoop, inkoop, alleenkoop. Monseur, mijn heer. Monsterheer, heirschouwer, wapenschouwer. Monstering, wapenschouwing, heirschouwing. Monster, ondier, misgheboorte, wanschepsel, staal, toonsel, proef, schrikdier, ghedrócht. Monsteren, toonen, wapenschouwen, heirschouwing doen. Monstreux, wanschapigh, wanschapen. Monteren, opklimmen, bedraaghen, toerusten, stijghen. Monture, opklimming. Monument, ghedenkteiken, ghraf. Moraal, zeedelijk, zeedigh. Morion, helm, stórmhoedt. Morisque, moorinne. Morositeit, korselheidt, gheemelijkheidt. Mort, doodt. Mortaliteit, sterffelijkheidt. {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} Mortel, doodlijk, sterflijk. Mortier, steenvyzel. Mortificatie, dooding, afsterving. Mortifiëren, dooden. Mosquet, roer, bus. Mosquetier, busschieter, busdraagher, schutter, roerschutter. Mostache, kneevel. Moteur, beweegher. Motie, roering, beweeghing. Motijf, beweeghsel, beweeghreeden. Movement, roering, beweeghing. Moveren, roeren, beweeghen. M U. Mulcte, boete, gheldtboete, breuke. Mulcteren, boeten, gheldtboeten, met gheldt boete straffen. Multiplicatie, veelvoudighing, vermeenighvuldighing. Multipliceren, vermeenighvuldighen, vermeerderen. Multitude, meenighte, veelheidt. Mumie, ghebalsemdt menschevleesch. Mundatie, reinighing. Munderen, reinighen, zuiveren. Mundificatie, reinmaaking, zuivermaaking. Mundificeren, reinmaaken. Municipaal, steederecht, stadtsrecht, stadts. Municiperen, bórgherrecht gheeven. {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} Munieren, bevesten, versterken. Muniment, bevesting, beweering, bewijsstuk. Munificentie, mildtdaadigheidt. Munitie, rusting, versterking, bevesting. Munnik, eenwooner, eenzitter. Munus, ampt. Murmuratie, morring. Murmureren, knorren, morren. Musette, ruispijpe. Muscule, spier, muis, zeenuwknuist. Musculeux, spierigh, spierrijk. Musicant, Musicijn, zanger, zinger, zangkonstenaar. Musiceren, zingen, op de maat zingen. Musijcq, maatzang, zangkonst, zangkunde, nootzang. Musquet, roer, bus. Musquetier, schutter, roerschutter, busschietter. Musqueton, zijderoer, reisroer. Mustache, kneevel, kneevelbaerdt. Mutatie, verandering, wisseling. Muteren, wisselen, veranderen. Mutilatie, verminking. Mutileren, verminken. Mutin, oproermaaker, muiter, muitemaaker. Mutinatie, oproer, muitery. Mutineren, oproermaaken, muiten. Mutuatie, ruiling, mangeling. {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} Mutuel, onderling. Mutueren, ruilen, wisselen, mangelen, ontleenen. M Y. Mysticq, verholen, verborghen, Ghódtgheheim, gheheim. Mysterie, verholenheidt, verborghenheidt, gheheimenis. N A. NAmptisatie, te borde brenging, in bewaarder handt stelling. Namptiseren, te bordt brengen, in bewaarder handt stellen. Namptissement, handtvulling, te bórdt brenging, opbrenging. Narrateur, verteller. Narratie, vertelling. Narreren, vertellen, verhaalen. Natie, vólk, landtsvólk, inboorlingen. Natif, ghebooren. Nationaal, landtschaps. Nativiteyt, gheboorte. Naturalist, natuurkundighe, natuurkenner. Naturel, natuurlijk. Natureren, naäarten. {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} Naufrage, schipbreuk. Navaal, scheepsch. Navigabel, bezeilbaar, bevaarbaar. Navigatie, schipvaart, zeevaart. Navigeren, schipvaaren, vaaren. N E. Nebuleux, neevelachtigh, duisterachtigh, mistigh. Necessaire, noodigh, noodtwendigh, noodtzaakelijk. Necessiteit, noodtwendigheidt, noodtzaakelijkheidt. Necessiteren, noodtzaaken. Necromantie, tovery, doodtwaarzegghery, zwartekonst. Necteren, hechten, knoopen. Negatie, lochening, ontkenning, beneening. Negatif, Negatoir, beneenigh, ontkennigh. Neger, zwart. Negeren, lochenen, ontkennen, beneenen. Negligent, verzuimigh, onachtzaam, achteloos, nalaatigh. Negligentie, verzuim, verwaarloozing, achteloosheidt, onachtzaamheidt, nalaatigheidt. Negligeren, verzuimen, verwaarloozen, veronachtzaamen, verachteloozen. Negotiant, Negotiateur, handelaar, koopman. {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} Negotiatie, Negotie, handeling, beslagh, omslagh, onderwind, koophandel. Negotiëren, handelen, handel drijven, verhandelen, koophandelen. Negromantie, ziet Necromantie. Nequitie, fieltery, ghuytery. Nerveux, zeenuwachtigh, krachtigh. Netto, net, effen. Neuter, Neutraal, onzijdigh, gheenerley. Neutraliseren, onzijdigh stellen. Neutraliteyt, onzijdigheidt. N I. Nigromantie, toverkonst, zwarte konst, lijkkijkkonst, doodenwaarzegghery. Nihil, niets, niet met al. Nihilipenderen, versmaaden, niet achten. N O. Nobel, eedel, braaf. Nobiliteren, vereedelen, eedel maaken. Nobiliteit, Noblesse, eedeldom, adel. Nomber, ghetal. Nombreren, met talletters merken, talmerken. Nombreux, ghetalligh, veel in ghetal. Nomenclator, benaamer, naamstemmer, naamnoemer. Nominatie, noeming. {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} Nominatijf, noemende, noemer. Nomineren, noemen, benaamen. Nompareil, onverghelijklijk, zonder weêrghade. Nonchalant, onachtzaam. Norme, maat, voorbeeldt, reeghel. Nota, merk, let. Nota bene, merk wel, let wel. Notabel, merkelijk, anzienlijk. Notaris, beamptschrijver, bondtschrijver. Notarischap, bondtschrijverschap, schrijverschap. Notatie, beteekening, naamduiding. Note, teiken, merk, kenteeken. Noteren, anteikenen, letten. Notificeren, doen weeten, te kennen geeven, verwittighen. Notifieren, kundigh maaken. Notificatie, verwittighing, bekendtmaaking. Notionaal, kenlijk. Notitie, anteikening, kundschap. Notoir, kenlijk, kenbaar, merkelijk, blijkelijk. Notule, merkseel, teikenschrift. Nourriture, voedsel. Nouvelles, nieuwigheeden, nieuwe tijdingen. Novalien, drieslanden, nieuwaanghewonnen landen. Novateur, nieuwghezinde, nieuwmaaker, {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} vernieuwer. Novatie, vernieuwing. November, slaghtmaandt. N U. Nubileux, wolkachtigh, neevelachtigh. Nuditeit, naaktheidt, blootheidt. Nugatie, boerting, alving, beuzeling. Nugeren, beuzelen, boerten, alven. Nul, niets. Nulliteit, nietigheidt. Numeratie, telling. Nunciatie, verkondighing, anzegghing, boodschap. Nuncieren, verkondighen, anzegghen, boodschappen. Nuncupatie, noeming. Nuncuperen, noemen. Nundine, markt, jaarmarkt. Nundineren, markten, jaarmarkt houden. Nutatie, wankeling, schudding, overhelling, knikking. Nuteren, wankelen, knikken, wenken. Nutritie, voeding. N Y. Nymph, maaghdt, halve ghódin. {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} O B. OBambulatie, omwandeling. Obambuleren, omwandelen. Obedient, ghehoorzaam, onderdaanigh. Obedientie, onderdaanigheidt, ghehoorzaamheidt. Obedieren, ghehoorzaamen, onderdaanigh zijn. Obfirmatie, verstokking. Obfirmeren, verstókken, vast houden. Obiter, ter loop, in ’t voorbyghaan. Object, voorwerp, ghrondt, stóf, inzicht. Objecteren, voorwerpen, opwerpen, teeghenwerpen. Objectie, teeghenwerping. Objicieren, teeghenwerpen. Objurgatie, bekijving. Objurgeren, bekijven. Oblatie, ófferhande, óffer, anbieding, opdraght. Oblectatie, verlustighing, vermaak, verheughing. Oblecteren, verlustighen. Obligatie, verbandt, verbinding, schuldtkennis, schuldtbrief, verbintenis, handtschrift, bondtschrift, verplichtschrift, schuldtverwandt. Obligeren, verbinden, verplichten. Oblique, scheef, schuin. Obliquiteit, scheefheidt. {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} Oblivieux, vergheetelijk. Obmissie, ziet Omissie. Obnubilatie, beneeveling. Obnubileren, beneevelen. Obombreren, zoekt Obumbreren, Oborieren, ontstaan. Obreptie, insluiping. Obreptijf, ter sluip. Obrogatie, teeghenzegghing, teeghenspreeking, weederspreeking. Obrogeren, teeghenzegghen, teeghenspreeken. Obsceen, slordigh, onkuisch, ongheschikt. Obscuur, duister, donker. Obscuratie, verdonkering. Obscureren, verdonkeren, verduisteren. Obscurityt, duisterheidt, donkerheidt. Obsecratie, smeeking. Obsecreren, smeeken, bidden. Obsequeren, onderdaanigh zijn, ghehoorzaamen, ghedienstigh zijn. Obsequentie, onderdaanigheidt, dienstbieding, ghedienstigheidt, dienstvaerdigheidt. Observabel, onderhoudelijk. Observantie, Observatie, waarneeming, ghebruik, gewoonte, ghadeslaghing, opmerking, eerbiedigheidt. Observeren, waarneemen, ghadeslaan, anmerken, onderhouden. Obsidie, beleeghering, belegh. {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} Obsignatie, verzeegheling. Obsigneren, verzeeghelen. Obsisteren, weederstaan, teeghenstaan. Obstacule, hinderpaal, hinder. Obsteren, in den weeghe staan, verhinderen, teeghenstaan. Obstinaat, hardtnekkigh, stijfzinnigh, wreevelmoedigh. Obstinatie, halstarkheidt, hardtnekkigheidt, krijghelheidt. Obstructie, verstópping. Obstrueren, stóppen, verstóppen, toesluiten. Obtemperatie, ghehoorzaaming, nakoming. Obtempereren, ghehoorzamen, nakomen. Obtentie, verwerving. Obtestatie, betuighing. Obtesteren, betuighen. Obtineren, verwerven, behouden, verkrijghen, bekoomen. Obtingeren, verkreeghen werden, te beurt vallen, ghebeuren. Obtrectatie, lastering. Obtrecteren, lasteren, schelden. Obtruderen, opwerpen, opdringen. Obtrusie, opdringing. Obumbratie, beschaduwing. Obumbreren, beschaduwen, overschaduwen. Obvenieren, teeghenkomen, te ghemoet komen, ghemoeten, overkomen, toekomen, ghebeuren, gheschieden. {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} Obventie, teeghenkomst, ghemoeting. O C. Occasie, gheleeghenheidt, voorval. Occasioneren, gheleeghenheidt gheeven. Occident, west, onderghang. Occidentaal, westwaarts, westersch. Occluderen, toesluiten. Occlusie, toesluiting. Occultatie, verberghing. Occulte, verborghen. Occulteren, verberghen. Occupatie, inneeming, voorkoming, ontleediging, beezigheidt, bekommering. Occuperen, inneemen, ontleedighen, voorkoomen. Occurrentie, ontmoeting. Occurreren, voorkomen, ghemoeten, bejeeghenen, teeghenkoomen. October, wijnmaaadt, braakmaandt, aarzelmaandt, zaaymaandt. Octroy, verleening, verghunning, ghunst, verlóf, ghunstbrief. Octroyeren, verleenen, verghunnen. Oculair, ooghschijnlijk, schijnbaarlijk, ooghzienlijk. O D. Ode, eerdight, lófzang. Odeur, reuk. Odieux, haatelijk. {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} O E. Oeconomie, huishouding, huishouwkunde. O F. Offenceren, leedt doen, quetsen, beschadighen, veronghelijken, beleedighen. Offenderen, stooten; misdoen. Offendicule, arghernis, anstoot. Offensie, leedt, quetsing, anstooting, versteuring, belghing, zonde, misdaadt. Offensif, en Defensif, beschadighende en beschuttende, anlegghende en verweerende. Offereren, anbieden, toedienen, opdraaghen. Officie, ampt, plight. Officier, amptman, amptenaar: schout. Officieux, plightigh, plightelijk, ghedienstigh. O L. Olipodrigo, mengelspijs, mengelmoes. O M. Ombrage, Ombre, schaduw, achterdenken, arghwaan. Ombrageren, beschaduwen, overschaduwen. {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} Ombrageux, schaduwigh, achterdóchtigh. Omineux, rampzaligh. Omissie, overslaaning, nalaating. Omitteren, overslaan, nalaaten. Omnipotent, almooghende, almaghtigh. Omnipotentie, almooghendheidt, almachtigheidt. Omnipresentie, overalteeghenwoordigheidt. Omniscientie, alweetenheidt. O N. Onctie, zalving. Onctueux, zalfachtigh. Onderen, ghólven. Oneratie, belaading, belasting. Onereren, belaaden, belasten. Onereux, lastigh, bezwaarlijk, ghewichtigh. Ongecivilizeert, onbeleefdt, onbehouden, ruw, onbezeedighdt. Ongecorrigeert, onverbeeterdt. Onguent, zalf. O P. Opaac, duister, schaduwrijk. Operateur, werkmeester. Operatie, werking. Opereren, werken, arbeiden. Opereux, arbeidtzaam, werkelijk. Opificie, handtbacht, ambacht, handtwerk. Opinatie, waaning. {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} Opinabel, waanlijk. Opiniatre, stijfzinnigh, krighel. Opinie, waan, meining, drift, ghoedtdunken. Opiniëren, waanen, meinen. Opinieux, verwaandt. Opituleren, helpen, bystandt doen. Oppignoratie, verpanding. Oppignoreren, verpanden. Oppilatie, verstópping. Oppileren, verstóppen, stóppen. Opportuun, gheleeghen, bequaam. Opportuniteit, bequaamheidt, gheleeghenheidt. Opponent, Opposant, teeghenstreever, teeghenwerper, teeghendinger. Opponeren, Opposeren, teeghenstellen, teeghenzetten, weederstaan. Oppositie, teeghenstelling, weederstandt, teeghenweer, teeghenstel. Oppresseren, verdrukken, onderdrukken. Oppresseur, onderdrukker, verdrukker. Oppressie, verdrukking. Opprimeren, onderdrukken, verdrukken. Opprobre, schande. Oppugnateur, bevechter, bestrijder. Oppugnatie, bevechting. Oppugneren, bevechten, bestrijden. Optatie, wensching. {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} Opteren, begheeren, wenschen. Optica, schouwkonst, zichtkunde. Optie, keur, kiezing. Opulent, rijk. Opulentie, rijkheidt, rijkdom, overvloedt. Opuscule, werksken. O R. Oracul, heemelspraak, hoedspraak, Ghódtspraak, vraaghbaak. Orage, stórm, onweeder. Orageux, stórmachtigh. Orateur, reedenaar, reedenvoerer. Oratie, reeden, vertoogh, reedeneering, reedening, ghebedt. Orbiculair, rondt. Ordinaal, zoekt Urinaal. Ordinaris, ghewoonlijk. Ordinantie, Ordinatie, gheschiktheidt, schikking, verórdening, órdening, schik, beleidt. Ordineren, beschikken, bestellen. Ordoyeren, vuilmaaken. Ordonnantie, inzetting, keur, schikking, bevel, willekeur. Ordonneren, schikken, instellen, willekeuren, beveelen, stellen. Ordre, schikking, órde, stel, bestel. Ordure, vuiligheidt. Oreillon, schutsel. {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} Oreren, reedenvoeren, reedeneeren, bidden. Orgueilleux, hoovaerdigh, tróts, hooghmoedigh. Orient, oost, opgank. Orientaal, oostwaarts, ooster, iet byzonders, byzonderling. Orifice, mondtghat. Origineel, oorspronkeiijk. Oriren, spruiten, rijzen, ontspruiten. Orizon, zoekt Horizon. Ornamant, versiering, ghesmijde. Orneren, versieren, smukken, optooyen. Orthodox, rechtgheloovigh, rechtzinnig, rechtleerigh. Orthodoxie, rechtgheloovigheidt, rechtzinnigheidt. Orthographie, spelling, rechtschrijving: standtteekening, platte lijfbeelding. O S. Ostage, pandt, ghijzeling. Ostagier, ghijzelaar. Ostenderen, vertoonen, toonen. Ostensie, tooning, vertooning. Ostentatie, beroeming, pocching, snorking. Ostenteren, brallen, pocchen, beroemen, stoffen. O T. Otieux, leedigh, ydel. {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} O U. Oubliant, vergheetigh. Oubliantie, vergheetenis, vergheetenheidt. Oublieren, vergheeten. Ouy, ja. Outrage, leedt, spijt, overlast. Outrageren, leedt doen. Outrageur, overlastigh. Ouverture, opening. Ouvrage, werk. O V. Ovaal, eytrek, eyrondt. P A. PAcificatie, bevreedighing. Pacificeren, verdraaghen, bevreedighen, overeendraaghen. Pacificq, vreedigh, vreedzaam. Pacquet, bondel, pak. Pactie, verdragh, verbondt, overeenkooming. Pactionneren, verdraaghen, overeenkoomen. Pagadoor, betaalsheer, penningmeester. Pagie, zijde, zydienaar, vólghdienaar, zijdghanger, eedelknaap, eedelknecht, hófdienaar. Payement, brókkelgheldt, kleen gheldt, betaaling. {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} Payeren, betaalen. Pair, ghenoot. Paisibel, vreedzaam. Paix, vreede. Palais, prinsenhóf, vórstenhóf, vórstenwoonhóf, koningshóf. Palfrenier, stalknecht. Palinodie, weederroeping, aftócht. Palissade, bórstweering, paalwerk, stórmpaal. Palleren, Palliëren, oppronken, opsmukken. Palloen, bal, windtbal. Palmenteren, van overgheeving spreeken. Palpabel, tastbaar, tastelijk. Palustre, broeklandt. Panurge, loos, doortrapt, albeschik, moeyal. Parabel, ghelijkenis, zinnenbeeldt, ghelijkspreuk. Parade, optooisel, oppronking, ghlimp, vertooning, optrek. Paradox, wonderspreuk, wonderreeden, onghemeen, wonderstuk. Paragon, puik, voorbeeldt, staal. Parragonneren, verghelijken, ghelijkmaaken, effenen. Paragraphe, beschrijving, onderschrijving, afdeiling, kantteekening. Parallel, eevenwijdt, teeghen elkander staande. Paralysie, lammigheidt, beroerdheidt. {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} Paraliticq, beroerdt, gheraakt. Parapet, vórstweer. Paraphe, merk, anwijzing. Paraphernale ghoederen, buitenhuwlijksgoederen. Paraphrase, uitbreiding, omschrijving. Parate executie, haastighe rechtsvordering, daadlijke uitvoering. Pardon, verghiffenis. Pardonnabel, vergheevelijk. Pardonnement, vergheeving, verghiffenis. Pardonneren, vergheeven. Pareil, ghelijk, eevenghelijk, dierghelijk. Parenthese, inworp, tusschenreeden, inreeding, tusschenstelling, invlying, inzetting. Parenteren, bemaaghschappen. Pareren, sieren, oppronken, tooyen, ghehoorzaamen. Pareersel, siersel, tooysel. Paresse, luyheidt, traagheidt. Parfum, reukwerk. Parfumeren, berooken, doorluchten. Parfumeur, reukmenger, reukmaaker. Pariteit, eevenheidt. Parlement, raadthóf, pleithóf, gherechtshóf, raadtsverghaadering. Parlementen, bulderen, tieren. Parlementeren, van overgheeving spreeken. {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} 240 Parochiaan, karspelpaap, kerstpelpriester. Parochie, karspel, kerspel, buurt. Parquet, perk. Parsimonie, spaarzaamheidt. Partage, deeling. Partageren, deelen. Partenier, Partisaan, meedestander, ghenoot, deelghenoot, deelhebber, makker. Partiaal, zijdigh, eenzijdigh. Partialiteit, eenzijdigheidt. Participant, deelhebber, deelachtighe, deelghenoot. Participatie, meededeeling, meedeghenieting, deelachtigheidt, deelhebbing, deelghenootschap. Participeren, meededeelen, deelachtighen. Particulariseren, byzonder maaken. Particulariteit, byzonderheidt, nader bericht. Particulier, byzonder, afghedeeldt, enkeligh, stukswijs. Partie, deel, ghedeelte, teeghendeel. Party advers, teeghendinger. Partyschap, zijdigheidt. Partitie, verdeeling, deeling. Patuur, ghade, weerghade. Pature, bekleeding. Pas, stap, schreede. Paspoort, ziet passeport. Pasquil, schimpschrift, steekschrift, schót- {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} schrift, schimpdicht. Passabel, lijdelijk. Passade, reisgheldt. Passage, wegh, doorghang, doorwegh: spreuk, reeden. Passagier, reizer, voortreizer, doorreizer, reizigher. Passant, voorbyghanger, voorbyghaande. Passato, verloopen, voorleeden, verghangen, voorghaand. Passement, lint, boortsel. Passemese, anderhalve stap. Passeport, vrybrief, vrye reisbrief, vrygheleybrief. Passeren, doorghaan, verbyghaan, overtreffen, te boven ghaan, gheschieden. Passetemps, tijdtverdrijf. Passie, lijding, zucht, drift, verrukking, inghenomenheidt, zijdigheidt, hartstocht. Passijf, lijdend. Passioneren, verrukken, inneemen, verslingeren. Pastoor, harder, kerkheer, preeker. Pastorel, harderlijk, harderwerk, harderspel, harderstooneelspel. Pastorye, harderstaat, kerkmeesterschap, karspel. Patas, jacht. Patent, openbrief, plakkaat, bevel, bul: open, openstaande. {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} Paternel, vaderlijk. Paternoster, ghebeedeketting: ’t vaderons; handtboeye. Patheticq, beweeghlijk. Patient, lijder, ziekte. Patienteren, lijden, dulden, ghedooghen. Patientie, gheduldt, lijdtzaamheidt, ghedooghzaamheidt: hófzuuring, zaayzuuring. Patientigh, gheduldig, lijdzaam, ghedooghzaam. Patientighlijk, lijdtzaamelijk, geduldiglijk. Patres, oudtvaders. Patria, vaderlandt. Patriarch, oppervader, aartsvader. Patrimoniaal, vaderlijk, vadererffelijk. Patrimonie, vaders erf, vaders ghoedt. Patriot, vaderlander, liefhebber van ’t vaderlandt. Patrocineren, voorstaan, verdaadighen, voorspreeken. Patronage, Patroonaatschap, voorstanderschap, huisvaderschap. Patroon, voorstander, huisvader, voorbeeldt, voorvader. Pause, verpoos. Pauseren, verpoozen, rusten. Paveljoen, tente, veldttente. {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} P E. Pecceren, zondighen, misdoen, Pecunieel, gheldelijk. Pedagoge, tuchtmeester, leermeester, huislijk leermeester. Pedant, kindermeester. Pedanterie, kinderwerk, leurery. Pedestal, de voet van een stijl, zuilvoet. Peine, breuke, straffe, verbeurte, boete. Peletier, bondtwerker. Pellegrim, beedevaartreizer. Pellegrimagie, beedevaart. Penaal, strafwaerdigh. Pendanten, oorhangsels. Pene, straf, boete. Penetrabel, doordringbaar. Penetrant, Penetratif, doordringend. Penetratie, doordringing. Penetreren, doordringen. Penitentie, berouw, leedtschap, leedtweezen. Peniteren, berouw hebben. Pensif, vol ghedachten, peinzende. Pensioen, loon, wedde, belooning, bezólding, dienstghaaf, vereering, eerghift, schenkloon, betaaling, landthuurs betaaling. Pensionaris, loontrekker, stadts raadtghever, raadtsman, loontrekend raadts- {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} man, stadts óft landts raadtsheer, beloondt raadtsheer Peragratie, reizing. Peragreren, reizen, doorreizen. Perceptie, beghrijping, ontfanging, ghenieting, bevatting. Perceren, doorbooren. Percipiëren, ontfangen, vatten, beghrijpen, ghenieten. Percolatie, doorkleinsing. Percoleren, doorklensen. Perditie, verlies, quisting, verderf. Perdurabel, gheduurigh, duurzaam. Peregrinatie, reize, landtreize, uitlandigheidt. Peregrineren, reizen, landtreizen. Peremptie, vernietighing, te niet doening. Peremptoir, uiteindigh, uitvoerlijk, vernietighlijk. Perfect, volmaakt, volkoomen. Perfectie, volmaaktheidt. Perfectioneren, volkomen maaken. Perfidie, ontrouw, trouweloosheidt. Perforatie, doorbooring. Perforeren, doorbooren. Perfum, reukwerk, ruikend ghoedt. Perfumeren, met reuk vervullen, doorrooken. Perfumeur, reukmaaker, reukmenger. Perfunderen, overstorten, doorghieten. Perfusie, overstorting, overghieting. {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} Pericliteren, waaghen, in ghevaar stellen. Periculeux, ghevaarlijk. Perijkel, ghevaar, noodt. Perimeren, verghaan, dooden, vernietighen. Periode, punt, stip, omloop, volzin, uitghang, lidt, vollooping. Peripherie, ommetrek. Periphrase, omspraak. Periphraseren, met omspraak voorstellen. Perissabel, verghankelijk. Perjure, eedtbreeking, meineedt. Perjureren, meineedt doen. Permanent, vast, bestandigh, blijvende. Permanentie, verblijvendheidt. Permaneren, verblijven. Permissie, toelaatigh, verlóf. Permissif, toelaatighlijk. Permitteren, toelaaten. Permotie, beroering, beweeghing. Permoveren, beroeren. Permutatie, wisseling, mangeling, ruiling. Permuteren, wisselen, mangelen, verwisselen. Pernitieux, schaadelijk, verderffelijk. Peroratie, besluiting. Peroreren, sluitreedenen, reeden sluiten. Perpendiculair, rechtstandigh, lootrecht, waterpas. {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} Perpetrant, bedrijver. Perpetratie, bedrijving. Perpetreren, bedrijven, volbrengen. Perpetuel, altijdtduurend, gheduurigh. Perpetuiteit, gheduurigheidt, altijdtduurendheidt. Perplex, verbaast, raadeloos, bedremmelt, beteuterdt. Perplexiteit, verbaastheidt, raadeloosheidt, bedremmeltheidt. Perquireren, doorzoeken, doorsnuffelen. Perquisitie, doorzoeking. Perruque, hairtooisel, hairkap, ghemaakthoofdthaer. Persecuteren, vervólghen. Persecutie, vervólghing. Persequeren, vervólghen. Perseverant, volhardend, volstandigh. Perseverantie, volharding, volstanding. Persevereren, volharden. Persistentie, volharding, anhouding. Persisteren, anhouden, volharden, by blijven. Personeel, hoofdt voor hoofdt, persoonlijk, in eigen hoofde. Persoonen, lieden, luiden. Perspectie, doorziening, doorkijking. Perspective, doorschouwigh, doorzichtigh. Perspicieren, doorzien, doorkijken. Perspicuiteit, duidlijkheidt, doorzichtigheidt, klaarheidt. {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} Perstringeren, bedwingen, overhaalen, doorstrijken. Persuaderen, vroedtmaaken, anraaden, overreeden. Persuasibel, anraadelijk. Persuasie, vroedmaaking, anraading, overreeding. Pertenderen, voorgheeven. Pertinacie, herdtnekkigheidt, halssterkheidt. Pertinent, behoorlijk, na den eisch. Pertinentie, geschicktheidt, schiklijkheidt. Pertineren, behooren, toebehooren, aanbehooren. Perturbateur, ontroerer, verstoorer. Perturbatie, beroering, verstooring, ontsteltenis. Perturberen, beroeren, verstooren. Pervers, verkeerdt. Perversie, omkeering. Perversiteit, verkeerdtheid. Perverteren, verkeeren, omkeeren. Pesant, zwaar, ghewightigh. Petard, stormstuk, klapper, muurbreeker. Peter, doopheffer. Petit, klein. Petitie, begheerte, eisch, bidding, verzoek. Petitoir, eischelijk, eischend. Petulant, dartel, broodtdronken. Petulantie, dartelheidt. Peupel, vólk, ghespuis, ’t ghraauw. {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} P H Phanthasie, inbeelding. Panthasme, Phantosme, voorbeeldtsel, spook, ghedroght. Philosooph, wijsgheerighe, wijszuchtighe, wijsghier, weereltwijze, wijze, wijsman, wijsheidts beminner, liefhebber der wijsheidt, wijsbegheerighe. Philosopheren, wijsgheeren, wijsheidtzoeken. Philosophie, wijsgheerigheidt, wijsheidt, wijsghierigheidt, wijsheidtzucht, wijsgheerte, wijsbegheerte, wijsheidts lieving, wijsheits beminning. Phiole, fles. Phisionomie, ghedaantkunst, ghedaantkunde, anzichtkunde. Phlebotomie, aderlaating, aderopening. Phelgma, slijm, fluim, snót. Phlegmatijk, slijmigh, fluimigh, snóttigh. Physica, natuurkunde, natuurweet, natuurkennis. Physicq, natuurkundigh. Physicus, natuurkundighe. Piano, zacht, langzaam. Piccadille, kleinigheidt, voddery. Picant, steekeligh, scherp, spits, steekachtigh, neeteligh. {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} Picantigh, nijdigh, bits. Picqueeren, steeken, nopen, paerdtberijden. Picqueur, paardeberijder. Pieteit, ghódtvruchtigheidt. Pigmeën, ellemannekens. Pilaaar, zuil. Pillage, roof, buit. Pillen, ballekens, klootkens, artsenyballekens. Pilleren, plonderen, rooven, stroopen. Pinas, spieghelschip. Pinnant, muurstijl, tusschenmuur. Pionier, schansghraaver, leegherwerker. Piquant, steekachtigh, scherp. Piqueren, steeken, noopen. Piqueur, steeker, nooper, paerdeberijder. Piraat, zeeroover. Piramide, naaldt, ghrafnaaldt. Pistool, zinkroer, ryroer, handtbus. Pituite, slijm, fluim, snót. P L. Placcaat, plakseel, plakschrift, bevel, angheslaghen bevel. Placcaten, beveelen. Plain, effen, ghelijck. Plainte, klaght. Plaisancie, ghenoeghlijkheidt, vermaakelijkheidt. Plaisant, lustigh, vrolijk, ghenoeghlijk, vermaakelijk. {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} Playsier, lust, vrolijkheidt, vreughdt, vermaak. Plaisieren, vermaak neemen, zich verlustighen. Planeet, zweefster, dwaalstar. Planeren, schaaven, effenen, slechten, vlakmaaken. Plauderen, handtklappen. Plausibel, prijsselijk. Plaveyen, vloeren. Pleydoy, gheding, dingtaal. Plenipotentiaris, volmaghtighe, volmaghtighde. Plenipotentie, volmacht. Plenitude, volheidt. Pleuris, zijdwee, steekkende zijdpijn, zijdpijn, zijdtziekte. Plurariteit, meerderheidt. P N. Pneumatica, gheestkunde. P O. Podegra, voeteuvel, voetjicht. Poeder, stóf, fijn stóf. Poedre de Simpathie, stóf van onderlinge trek, stóf van samenlijding. Poëme, ghedicht. Poenaal, straffelijk, strafwaerdigh. Poene, straf. {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} Poenitent, boetvaerdighe. Poenitentie, berouw, leedtweezen, bekeering, boetvaerdigheidt, boete. Poeniteren, berouw hebben. Poësie, dichtkonst. Poët, dichter, rijmer, rijmdichter. Poëtiseren, dichten, rijmdichten. Poinson, haerpriem, haerkruller. Point, punt, stip, spits, scherpte. Police van Assurantie, verzeekerbrief. Poliëren, schaaven, effenen. Poligamie, veelwijfschap, veelerhuwelijk. Polysten, slijpen, ghladtmaaken. Polijt, net, gladt, ghesleepen, beschaafdt. Polis, verzeekerbrief. Politica, burgherkunde, burgherheersching, borgherheerschkunde, staatkunde. Politijc, burgherlijk, borgherheerschigh, staatkundighe: arg, listigh. Politie, burgherschap, burgherlijke regheering, borgherheerschappy, burgherstandt, burgherheersching, landtbestiering, staatsbestiering. Pollicitatie, belófte. Polliciteren, belooven. Polluëren, besmetten, bevelkken. Pollutie, besmetting, bevlekking. Pols, klóp, slagh, klópping: aderslagh. Poltron, fielt, ghuit, bloodhart, ghuit. Pompe, pracht, praal. {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} Pompeux, prachtigh. Ponderatie, weeghing, overweeghing. Pondereren, overweeghen, weeghen. Pondereux, gewightigh. Poneren, stellen, zetten. Pontificaal, pauselijk, priesterlijk, kerkhoofdelijk. Popelsy, gheraaktheidt. Populair, ghemeenzaam, slechtachtigh, vólkigh. Populeren, bevólken. Populeux, vólkrijk. Port, haven, brengloon. Portant, schraaghbeeldt, draaghbeeldt. Portatijf, draaghelijk, draaghbaar. Porteren, draaghen, brengen. Portie, deel, ghedeelte, andeel. Portier, deurwachter. Poseren, zetten, stellen. Positie, stelling, standt. Positif, ghesteldt, stelligh, klein órghel, windtspeeltuigh. Possederen, bezitten. Possesseur, bezitter. Possessie, bezit, bezitting. Possessijf, bezittend. Possessoir, bezittelijk. Possibel, mooghelijk. Possibiliteit, mooghelijkheidt. Possideren, bezitten. Posteriteit, nakomelingschap, afkomst. {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} Postille, korte uitlegghing, verklaaring. Póstmis, nabooreling, boezemweeze. Postponeren, nastellen, achterstellen. Postpositie, nastelling, achterstelling. Postulatie, afeissching, afvordering, verzoek. Postulant, eisscher, afeisscher, verzoeker, voorspraak in rechte. Postuleren, afeischen, eischen, afvorderen, begheeren, anklaaghen, beschuldighen. Postuur, stal, ghestalte. Potage, potspijs. Potent, machtigh, vermoghende. Potentaat, gheweldtheer, machthebber, machtighe. Potentie, vermoghen, maght. Pouder, stóf, fijn stóf. Poudre de Sympathie, stóf van samenlijding, stóf van onderlinge trek. Poursuite, vervólgh, navólghing, vervólging. Pourtraict, afbeeldtsel, schilderye. Pousseren, anstouwen, aandrijven. Pover, arm, ghebrekkigh. P R. Practijck, bewerking, handelghreep, uitwerking, onderwind, oeffening, list, aartigheidt. Practiseren, in ’t werk stellen, uitwerken, {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} bewerken, onderwinden, doen. Practizijn, bewerker, uitwerker: rechtsvoorderaar, rechtsoeffener. Pragma, werking, handeling, werk. Pragmaticus, rechtspleegher, bewerker. Prealable, voor al, eerst, voorheenghaande. Prealablement, eerstelijk, voor al, voor af. Prebende, prove, inkomste. Preberen, verschaffen, uitreiken. Prebitie, uitreiking. Precarie, ter bede, by verghunning, by toestaaning. Precatie, bidding. Precautie, voorhoede. Precaveren, voorhoeden. Precedent, voorghaande. Precederen, voorghaan. Precelleren, te boven ghaan, uitmunten, overtreffen. Precept, ghebódt, leer, leerstuk. Precepteur, meester, leermeester. Preceptie, bevel, onderwijzing, ghebódt. Precesseur, voorghanger, voorzaat. Precieux, kóstelijk, dierbaar. Precijs, juist, stip, naauwghezet. Precipice, steilte, steilheidt. Precipieren, ghebieden, beveelen. Precipitant, haastigh, voorbaarigh. Precipitantie, voorbaarigheidt. Precipitatie, overyling, verhaasting. Precipiteren, overylen, neederstorten, van {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} boven needer werpen. Precognitie, voorkennis. Predecesseur, voorghanger, voorzaat. Predefinieren, voorbepaalen. Predefinitie, voorbepaaling. Predemnatie, voorverdoeming, voorveroordeeling. Predemneren, voorveroordeelen, voorverdoemen. Predestinatie, voorschikking, voorbestemming, voorbeschikking. Predestineren, voorschikken. Predicant, voorleeraar, leeraar, preeker: voorzeggher, verkondiger, uitroeper. Predicatie, voorleering, leerreeden, preek: verkondiging, uitroeping. Prediceren, voorzegghen, verkondighen. Predictie, voorzegghing. Preëminent, uitsteekende, vooruitsteekende. Preëminente, uitsteekendheidt, voortreffelijkheidt, uitsteek. Preëmineren; vooruitsteeken, uitsteeken, overtreffen. Prefatie, voorreeden. Prefect, overheer, Drost, oppervooghdt. Prefecture, dróstschap, oppervooghdschap. Preferentie, voordeel, voordeeling, voortrekking, voortóght, voorghang. Prefereren, voordeelen, voortrekken, meêr achten, voorstellen. Preficiëren, overstellen. {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} Preficiëren, overstellen. Prefigeren, voorhechten, voorbepaalen, voorbestemmen. Prefinitie, voorbepaaling. Prefix, voorghehecht, voorbestemdt. Prefixie, voorhechting. Pregnant, dringende, wightigh. Prehenderen, ghrijpen, vangen, vatten, antasten. Prehensie, ghrijping, vatting, vanging, antasting, vangenis. Prejudiciabel, schadelijck, hinderlijk. Prejuditie, nadeel, vooroordeeling, vooroordeel, achterdeel. Prejudiceren, beschaadigen, vooroordeelen. Prelaat, kerkvooghdt. Prelatie, voorstellen, bovenstelling, voorzetting. Prelature, kerckvooghdy. Prelegaat, vooruitmaaking, voorerf. Prelegateren, vooruitmaaken. Preliminair, vooruitghesteldt. Preludium, voorspel. Prematuur, onrijp, ontijdigh, zeer vroegh. Premediatie, voorbedenking, voorbepeinzing. Premediteren, voorbedenken, voorbepeinzen. Premie, wedde, loon, prijs, vereering, verzeekergheldt. Premiëren, beloonen, vereeren, beghiften. {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} Premissen, voorzendingen, voorafzendingen. Premitteren, voorzenden, voorheenzenden, voorafzenden, voorstellen. Premoneren, te vooren vermaanen Premonitie, voorvermaaning, waarschouwing. Prenotie, voorkennis. Prenunciatie, voorboodtschapping, voorspelling. Prenunciëren, voorboodtschappen, voorspellen, voorzegghen. Preoccupatie, voorkoming, vooropneeming. Preoccuperen, voorkomen, voorinneemen, voorbezitten. Preordinatie, voorbeschikking, voorschikking. Preordineren, voorbeschikken, voorschikken. Preparatie, toereeding, voorbereiding, ghereedtschap, bereidtsel. Preparatoir, toereedelijk, by voorraadt. Prepareren, toereeden, voorbereiden. Preposeren, voorstellen. Prepositie, voorstelling, voorzetting. Prerogatijf, voordeel, voorrecht, voortreffelijkheid. Presbyter, ouderling. Presbyteriaal, ouderlingachtigh, ouderling betaamelijk. Prescientie, voorweetenschap, voorweetenheidt. {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} Prescriberen, voorschrijven, beveelen. Prescript, voorschrift, verjaardt. Prescripte, bevel, voorschrijving, verjaaring. Present, teeghenwoordigh: gheschenk. Presentabel, aanzienlijk. Presentatie, anbieding, overboding. Presenteren, anbieden, overbodigh zijn. Presentie, teeghenwoordigheidt, byzijn. Preservatie, behoeding, verhoeding, bewaaring. Preservatijf, verhoedigh, bewaarende. Preserveren, behoeden, behouden, beschutten, bewaaren. Preses, President, voorzitter, voorzittende, opperste voorzitter, raadtshooftman: opperste, voorste. Presidentie, voorzitting. Presideren, voorzitten. Presidiaal, voorzittigh, opperhoofdigh. Presomptie, ziet Presumptie. Pressant, dringend. Presseren, drukken, dringen, voortdrijven. Prestantie, overtreffing. Prestatie, volvoering, volbrenging. Presteren, betoonen, te weegh brengen, volvoeren, bewijzen, volbrengen, nakomen. Presumeren, vermoeden, waanen. Presumptie, vermoeden, waan, laatdunk- {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} kendheidt, waanvermoeding. Presumtueux, verwaand, vermeetend, laatdunkend. Presupponeren, vast stellen, voor heen bedingen, vooronderstellen. Presuppositie, vaststelling, voorbeeding, vooronderstelling. Pretenderen, vereischen, voorwenden, vorderen, voorgheeven, afvorderen, voorspannen, voorhangen, voorstrekken. Pretensie, vereissching, voorwending, vordering, eisch, voorgheeving. Preteritie, voorbyghaaning. Preteriëren, voorbyghaan. Pretermissie, achterlaating, vergheeting, verzuiming. Pretext, deksel, voorwending, voorgheeving, schijn. Pretieux, kóstelijk, dierbaar. Preuve, proef, bewijs. Prevaleren, overtreffen, te boven ghaan, bovendrijven, van meerder waerde zijn, sterker zijn. Prevaricateur, overtreeder, verghrijper: tweezijdighe bediener. Prevaricatie, overtreeding, te buiten ghaaning, verghrijping. Prevariceren, te buiten ghaan, verghrijpen. Preveniëren, voorkomen. {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} Preventie, voorkoming. Previderen, voorzien. Previsie, voorziening. Prevoost, zedestraffer, tughtvooghdt, tuchtmeester, bode, dróst, gheweldighe. Primaat, opperkerkvooghdt: eerstheidt, opperhoofdigheidt. Primitif, eerste, eersteling, oorspronkelijk. Primo, den eersten, ten eersten. Primogeniture, eerstgheboorenschap, eerstgeboorte. Prieur, Principiant, beghinner. Prins, vórst, landtvooghdt. Principaal, voorneemst, voornaamst, zaakweldighe, voornaamste schuldener, hoofdtschuldener. Principie, beghinsel. Prioor, eerste, overste. Prisatie, waerdeering, op prijs stelling. Priseeren, waerdeeren, schatten. Privaat, afghezonderdt, byzonder: kakhuis. Privatie, ontneeming, ontbeering, berooving. Privatif, beroofdelijck. Privé, byzonder, slecht, ghemeen. Priveren, ontneemen, ontzetten, berooven. Privilegie, voorrecht, handtvest. {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} Priviligeren, voorrecht gheeven. Pro rato, naghelande, nagheraaden, nabehoorte, na aandeel. Probabel, bewijslijk, waarschijnlijk. Probabiliteit, bewijslijkheidt. Probatie, beproeving, bewijzing, proef, proeving. Proberen, beproeven, voorghoedtkennen, bewijzen. Probleme, leerbeeldt, vraaghstuk, werkstuk, vertoogh, voorstel. Procederen, voortghaan, voortvaaren, dingen, pleitten, bevorderen, voortkomen, dingtaalvoeren. Procederende personen, dingluiden. Procedure, voortghang, dingtaal, pleithandel, bepleiting. Proces, ghedingh, twistzaak, rechtspleeghing. Processie, ommegang, voortkomst. Proclamatie, uitroep, afkondighing. Proclameren, uitroepen, omroepen. Procreatie, teeling, voortteeling, voorbrenging. Procreëren, teelen, voortteelen, voortbrengen. Procuratie, voorzórg, volmaght, last. Procurator, ghemaghtighde, pleitbezórgher, volmaght, ghedingbezorgher. Procureren, verzórghen, voorzórghen. {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} Procureur, verzórgher, pleitverzórgher, taalman, ghevolmachtighde, voorzórgher, ghedingbezórgher, pleit bezórgher. Procureur Generaal, alghemeen verzórgher, ’s landts ghedingverzórgher. Procureur Van Justitie, gherechts verzórger. Prodigaal, quistigh. Prodigaliteit, quisting. Prodige, deurbrenger, quistghoedt: wonderteeken. Prodigeren, verquisten, verdoen, doorbrengen. Prodigieux, wanschapen, wonderbaarlijk Produceren, voortbrengen, verlengen, uitrekken. Product, uitkomst, ’t voorghebraghte. Productie, voortbrenging, uytrekking. Produisant, voorbrenger. Profaan, onheiligh, weereldtsch, ghódtloos, onghódsdienstigh. Profanatie, ontheilighing. Profaneren, ontheilighen, ontwijen. Profeet, ziet Propheet. Profecije, ziet Prophetie. Profereren, uitspreeken, uitten, voortbrengen. Professie, belijdenis, voorgheeving, betrachting. Professor, hoofdtleeraar, opperleeraar, {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} hoogheschoolmeester, hooghleermeester, landtsleeraar, oppermeester, opperleermeester. Profeteren, ziet Propheteren. Profetesse, ziet Prophetesse. Profetie, ziet Prophetie. Profijt, voordeel, winst. Profitabel, voordeeligh. Profiteren, vorderen, winning doen, winnen, belijden. Profligatie, neederslaaning, neederwerping. Profligeren, neederslaan, neederwerpen. Profluctie, voortvloeying. Proflueren, voortvloeyen. Profuge, toevlucht, voorvlucht. Profugieren, toevluchten, toevluchtneemen Profund, diep. Profunderen, uitghieten, verplengen. Profusie, quisting, verplenging. Progeneratie, voortteeling. Progenereren, voortteelen. Progenie, gheslacht, afkomst. Prognosticatie, voorkenning, voorduiding, voorzegghing, voorspelling. Prognostiqueur, voorzeggher. Prognostiqueren, voorkennen, voorduiden, voorkundighen. Progredieren, voortghaan. {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} Progres, Progressie, voortghang. Prohiberen, verbieden. Prohibitie, verbódt, verbieding. Proye, buit, roof. Project, voorwerp, ontwerp. Projecteren, Projicieren, voorwerpen, ontwerpen, weghwerpen. Projectie, weghwerping. Prolatie, voortbrenging. Prolix, wijdtloopigh. Prologe, voorreeden. Prolongatie, verlenging. Prolongeren, verlengen. Promissie, belófte, toezegghing. Promittent, beloover. Promitteren, toezegghen, belooven. Promotie, bevordering, voortzetting. Promoteur, andrijver, bevorderaar. Promoveren, bevorderen, voortzetten. Prompt, vaerdigh, ghezwindt. Promptitude, vaerdigheidt. Promulgateur, verkondigher. Promulgatie, verkondighing. Promulgeren, verkondighen. Prononciatie, uitspraak, uitspreeking. Prononciëren, uitspreeken. Pronosticqueren, ziet Prognostiqueren, etc. Propagatie, voortplanting, uitbreiding, voorspruyting, verbreiding. {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} Propageren, voortplanten, voortzetten. Proper, klein, dun. Propheet, ghódts tólk, voorbode, voorzeggher, verkondigher, voorspeller. Propheteren, voorzegghen, waarzegghen, preeken, voorboodschappen. Prophetesse, voorzeggheresse, voorzeghster. Prophetie, voorzegghing, openbaaring, voorbooding. Propice, ghoedtghunstigh, toeghedaan. Propinquiteit, nabyheidt. Proponent, voorsteller. Proponeren, voorstellen, voorhouden, voorzetten. Propoost, voorneemen, voorhebbing, ghesprek. Proportie, eevenreedenheidt, ghelijkmaatigheidt, eevenbedeeling, eevenmaatigheidt. Proportioneel, eevenreedenigh, ghelijkmaatigh. Proportioneren, eevenreedighen, verghelijken. Proposeren, voorstellen. Propositie, voorstel, voorstelling. Proprietaris, eighenaar. Proprieteit, eighenschap, eighendom. Propugnateur, voorvechter, voorstander. Propugnatie, voorvechting, bescherming, voorstaaning. {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} Propugneren, voorvechten, voorstaan. Propulseren, voortdrijven, te rugh drijven. Propulsie, voortdrijving. Pro rato, na ghelande, na gheraaden, na behoorte, na aandeel. Prorogatie, uitstel, verlanging, uitstrekking. Prorogeren, verlangen, uitstellen, uitstrekken. Proscinderen, afsnijden. Proscriberen, verbannen. Proscriptie, ban, verbanning. Prose, rijmloos, onberijmdt, onrijm. Prosecutie, vervólghing. Prosequeren, vervólghen. Prospect, uitzicht. Prospectie, uitziening. Prospectif, uitzichtigh. Prospereren, welvaaren, veroveren. Prosperiteit, voorspoedt, welvaart, voorspoedigheidt. Prospicieren, voorzien uitzien. Prosternatie, neederwerping. Prosterneren, neederwerpen. Prostitueren, verontschaamelen. Prostitutie, verontschaameling, ghemeinmaaking. Prostratie, neederwerping. Protectie, schut, beschut, bescherming. Protecteur, beschutter, beschermer, schuts- {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} heer. Protegeren, beschermen, beschutten. Protest, voorbetuighing, weederspraak, antuighing, afwijzing, verwerving, teeghenghetuighing; beklagh; rechtbewaaring, rechthoudings voorbeding. Protestant, teeghenspreeker, teeghenbetuigher, vrybetuigher. Protestatie, teeghenspraak, ontschuldttuighing, betuighkennis, vrybetuighing, rechthouders voorbeding. Protesteren, voortuighen, weederspreeken, verwerpen, antuighen, ankondighen, betuighen, rechtbewaaren, afwijzen. Protexie, schut, beschut, bescherming. Protocol, schrijfboek, kladtboek, schrijfról. Protocolleren, te boek stellen. Prouffit, zoekt Proffijt. Provent, inkomst. Proverbe, spreekwoordt, spreekwijs, spreuk, byspreuk. Proviande, voorraadt. Provident, voorziennigh. Providentie, voorzienigheidt, voorziening. Provideren, voorzien. Provinciale Raadt, landtzaatighen raadt, landtschaps raadt, landtraadt. Provincie, landtschap, verheerdt landtschap. {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} Provisie, voorziening, voorraadt. Provisioneel, by voorraadt, midderwijl, ondertusschen. Provocatie, uitdaaghing, porring, beroep, hoogher betrek. Provoqueren, Provoceren, uitdaaghen, porren, beroepen, uiteisschen, voorhoogher recht roepen. Prudent, voorzichtigh. Prudentie, voorzichtigheidt, bedachtheidt. P S. Psalm, zangliedt, snaarghezang. P U. Publicatie, afkondighing, verbeurtmaaking, openbaarmaaking. Publiceren, afkondighen, afleezen, openbaar maaken, verkondighen, verbeurtmaaken. Publijcq, openbaar, ghemeen. Pudicq, schaamtelijk, schaamachtigh, eerbaar. Pudicitie, schaamte, kuischeidt, eerbaarheidt. Pueril, kinderlijck. Pueritie, kindtsheidt. Pulluleren, opschieten, uytspruiten. Pulpit, lessenaar. Pulver, stóf: buskruidt. Pulveriseren, vermorzelen, stóf maaken. {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} Punct, stip, hoofdtdeel. Punctie, steeking. Punctuatie, afteikening. Punctueel, gheschiktelijk, net. Punctueelijk, van stuk tot stuk, strikt, juist, bestiptelijk. Punctuëren, afteikenen, afstippen. Punieren, straffen. Punitie, straffing. Pupil, wees. Pupillariteit, onmondigheidt, minderjaarigheidt. Puriteit, zuiverheidt. Puritein, zuiver, zuivergheest. Purgatie, Purge, zuivering, ontschuldighing: buikzuivering, zuiverdrankje. Purgeren, zuiveren, loozen, reinighen, ontschuldighen, verschoonen. Purificatie, reinmaaking, zuivering. Purificeren, zuiveren. Pusillanimiteit, kleenmoedigheidt, slaphartigheidt. Putatijf, achtender wijs, vermeinelijk. Putrefactie, verrótting. Putrifieren, verrótten. Puur, zuiver, helder, rein; onschuldigh. {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} Qu A. QUadraat, vierkant, vierhoek. Quadragesima, vasten, veertighdaaghsche vasten. Quadrant, vierde deel. Quadrature, vierkanting. Quadreren, vierkant maaken, voeghen, passen. Quadruplicatie, vierdubbeling, vierdubbeldtmaking, viervoudigh maaking. Quadrupliceren, viervoudigh maaken; tweede naweer doen. Quadruple, vierdubbeldt, viervoudigh. Quadruplicq, naweers bevestighing, tweede naweer. Qualificatie, hoedaanighing, hoedaanigh maaking, eernaamgheeving. Qualificeren, hoedaanigh maaken, tijtelgheeven, bevoeghen. Qualiteit, anzien, hoedaanigheidt, ghedaante, staat. Quantiteit, ghrootheidt, meenighvuldigheid, meenighte, hoeghrootheidt. Quaranteine, veertighdaaghsche vasting, afzonderingtijdt. Quart, vier de deel. Quartein, derdendaaghsche koorts. Quartier, vierdedeel; wijk, ghewest; lijfsghenaade. {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} Quartier-meester, wijkmeester. Quatertemper, vierghety. Qu E. Querelle, krakkeel. Querelleren, krakkeelen. Querelleux, krakkeeligh, twistigh. Querele, gheklagh, beklagh. Quereren, beklaaghen, klaaghen. Questeren, verzoeken, opzoeken. Questie, gheschil, vraaghstuk, voorstel. Questioneren, ondervraaghen. Qu I. Quidam, quant, vent. Quid pro quo, ’t een voor ’t ander, wat voor dat. Quiësceren, berusten, rusten. Quiëtude, gherustheidt. Quinquanelle, vijfjaarigh uitstel. Quintessentie, hooghste kraft. Quitantie, quijting, quijtbrief, quijtschelding, quijtingbrief. Quiteren, quijten, verlaaten, ontslaan, quijtschelden. Qu O. Quote, andeel, maal, werf. Quoteren, anteekenen, teekenen. Quotisatie, schatting. Quotiseren, schatten, andeel eisschen, andeelen. {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} R A. RAar, zelden, yl, dun, zeldtzaam, onghemeen. Rabat, afkorting, afslagh. Rabatteren, afkorten, afslaan. Race, afkomst. Racine, wortel. Raccoutreren, vermaaken, verstellen, vernieuwen. Raconteren, vertellen. Radiatie, straaling. Radicaal, worteligh, ghewortelt, oorspronkelijk. Radiceren, wortelen, inwortelen. Raffineren, zuiveren. Rayeren, uitschrabben, uitdoen, doorkrabben, doorhaalen. Raillerie, ghekkerny, boert. Railleren, ghekken, boerten. Raison, reeden, recht, ghelijk. Raisonnabel, reedelijk. Raisonnement, reedeneering. Raisonneren, reedeneeren. Ramasseren, verghaderen. Rampart, wal. Rang, ry, orde, rijgh, slagh, standt. Rangeren, in orde schikken, vlyen. Rantzoen, verlóssing, verzoening. Rantzoeneren, lossen. {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} Rapaciteit, roofachtigheidt. Rapiamus, mengelmoes. Rappel, herroep, weederroeping. Rappelleren, weederroepen. Rapport, anbrenging, overdraght, verslagh, bescheidt. Rapporteren, anbrengen, overdraaghen, verslagh doen, andraaghen, overbrengen, bescheidt brengen. Rapporteur, overbrenger, overdraagher, verhaaler. Rapsodie, mengelmoes. Rapt, schaaking, roof. Rarefactie, veryling, verdunning. Rareficeren, verylen, verdunnen. Rariteit, zeldzaamheidt. Raseren, vernielen, afschrabben, scheeren. Rate, behoorte, andeel. Ratificatie, bekrachtighing, ghestaadighing, van waerde houding. Ratificeren, bekrachtighen, ghestaadighen, van waerde houden. Ratiocinatie, reedeneering. Ratiocineren, reedeneeren. Rationaal, reedelijk. Ravage, rooving, vernieling, gheweldt. Ravalleren, slinken, zakken. Ravelijn, bólwerk, halve maan. Ravissant, verrukkend, wonderlijk. Ravisseur, roover, weghneemer. Ravissement, verrukking. {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} R E Reaccusatie, teeghenbeschuldighing, weederklaghte. Reaccuseren, teeghenbeschuldighen, weederbeschuldighen. Realiseren, bestaan, in weezen zijn. Realiteit, zaaklijkheidt, daadlijkheidt. Reaudieren, herhooren, op nieuw hooren, weederhooren. Reauditie, weederhooring, herhooring, overhooring, weederoverhooring. Rebel, weederspannigh, weederhoorigh. Rebelleren, weederspannigh zijn, teeghenspannen, muiten. Rebellie, weederspannigheidt, muitery. Rebours, averechts, verkeerdt. Recapitulatie, hoofdtdeeling, weederhaaling der hoofdtstukken, vertelling. Recapituleren, hooftdeelen, weederhaalen de hooftstukken, vervellen. Recederen, aarzelen, afwijken. Recenseren, overreekenen, optellen, nareekenen. Recensie, optelling, nareekening, overreekening. Recepisse, ontfang, ontfangseel, quijtbrief, ontfangbekentenis. Recept, ontfanging, inneemsel, inneembrief, artsenybrief. Receptacle, beghrijpplaats, vertrek, vertrekplaats, verblijfplaats, schuilplaats. Receptie, ontfanging, inneeming, wee- {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} derkrijghing, weederneeming. Reces, afscheidt, uitstel, weederkomst. Recesseren, in recht voordraaghen. Recessie, afwijking, aarzeeling, afstaaning, weghghaaning, afscheiding, deinsing. Recevabel, ontfangelijk. Recherche, onderzoek. Rechercheren, onderzoeken, opzoeken. Recidive, weedervallend, weêrinstortend. Recipe, neemt, ontfangt: inneembriefje, artsenybrief; ontfanging. Recipiëren, ontfangen, anneemen, weederkrijghen. Reciprocatie, weêrkeering. Reciproceren, weêrkeeren. Reciproque, weederzijdts, onderling, weêrkeerig, heen en weêr, over en weer. Recisie, afsnijding. Recit, verhaal. Recitatie, verhaaling, opleezing. Reciteren, verhaalen, opleezen, opzegghen. Reclamabel, weederroepelijck, weederspraakelijk. Reclamant, weederspreeker, teeghenroeper. Reclamatie, teeghenroep, weederspraak, weederroeping. Reclameren, teeghenroepen, weederspreeken. Reclinabel, afbuighelijk. Reclinatie, afbuighing, afwijking, neederligghing, neederbuighing, nederhelling. {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} Reclineren, afbuighen, afwijken, nederbuighen. Recogneren, Recognosceren, erkennen, herkennen, weederoverzien, bekennen, belijden. Recognitie, Recognoissance, erkentenis, erkenning, herkentenis, herkenning, weederoverziening: belijdenis. Recollatie, weederverghelijking. Recolement, overhooring, weederhooring, weederoverziening. Recoleren, overhooren, herhooren. Recommandabel, prijzelijk, anprijzelijk. Recommandatie, anbeveeling, anprijzing, voorschrijving, ghebiedenis. Recommanderen, anbeveelen, anprijzen. Recompens, verghelding. Recompensabel, vergheldelijk. Recompensatie, verghelding. Recompenseren, verghelden. Reconciliabel, verzoenbaar. Reconciliatie, verzoening, vereenighing, vreedemaaking. Reconciliëren, verzoenen, vereenighen. Reconfortatie, vertroosting, versterking. Reconforteren, versterken, vertroosten. Reconvenieren, weederzaamenkoomen, weederteegenkomen: weederanspreeken, weedereyschen, teegheneisch doen, teegheneisschen, weederomeisschen, {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} met reght weederanspreeken, weederomspreeken. Reconventie, weederzaamenkomst, teeghenkomst: weederanspraak, weedereissching, teegheneisch, weeder-rechtvordering. Recordatie, herdenking. Recorderen, herdenken, gheheughen. Recours, toevlucht, herghang, weederloop. Recouvrement, verovering, weêrkrijghing, verhaaling. Recouvreren, veroveren, weederkrijghen, verhaalen. Recreantie, weedervertrouwing, toevertrouwing. Recreatie, vermaak, verlusting, ververssching. Recreatif, vermaakelijk. Recredentie, toevertrouwing, vertrouwing, weedervertrouwing. Recreëren, vermaaken, verlustighen, verfraayen. Rectificatie, rechtmaaking, loutering, zuivering. Rectificeren, louteren, rechtmaaken. Rectitude, rechtheidt. Rectoor, schoolvooghdt, opperschoolmeester: bestierder. Recueil, verzaam, kort verhaal, verzaameling. Reculeren, aarzelen. {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} Recuperatie, verovering, weederkrijghing. Recupereren, veroveren, weederkrijghen. Recuperabel, weederkrijghelijk. Recusant, onwilligh, weigherend. Recusatie, weighering, wraaking. Recuseren, weigheren, afslaan, wraaken. Redargueren, weederlegghen, overtuigen, bewijzen, overreeden. Redargutie, weederlegghing. Redemtie, verlóssing, vrykoop, aflóssing. Redempteur, verlósser. Redevabel, schuldigh, schuldbaar. Redhiberen, weedergheeven, weederomgheeven. Redhibitie, weedergheeving, weederoverneeming. Redhibitoir, weedergheevelijk. Redigeren, maaken, stellen, schikken. Redijt, herzegghing, weêrzegghing, herhaaling. Redimeren, verlóssen, vry kopen, aflóssen. Redintegratie, weeder in ’t gheheel brenging, herstelling. Redintegreren, weeder in ’t gheheel brengen, hervatten, herstellen, hermaaken. Reditus, weederkomst, inkomst. Redondatie, overvloeying. Redonderen, overvloeyen, hervloeyen, te rugh vloeyen. Redonneren, weedergheeven. Redoublement, verdubbeling. {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} Redoubleren, verdubbelen. Redres, herstelling. Redresseren, herstellen, herschaffen. Redresseur, hersteller, herschikker. Reducent, beroeper, die yemandt van een uitspraak van ghoede mannen voor ’t recht trekt: herleider, weêromleider, afkorter, aftrekker. Reduceren, weederleiden, herleiden, te recht brengen, herbrengen, afkorten, aftrekken, van een uitspraak beroepen. Reductie, herbrenging, herleiding. Redundatie, overvloeying. Redundabel, overvloeyelijk. Reduplicatie, verdubbeling. Redupliceren, verdubbelen, dubbelmaaken, tweevoudigh maaken. Reël, daadelijk, waarlijk, zaaklijk. Refactie, herdoening. Refectie, voeding, verfrissching, verstelling, vermaaking. Referendarien, overbrengers, verhaalers. Refereren, verhaalen, bybrengen, anghedraaghen, betrekken. Reficieren, hermaaken, vermaaken, verstellen, verversschen, verheughen, verblijden. Reflecteren, verbuighen, ombuighen. Reflexie, verbuighing, weêrslagh, weêrbuighing, afkeering. Reformant, beroeper, beroeper van klaaring. {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} Reformateur, hervórmer, hermaaker. Reformatie, hervórming, zuivering, klaaring, beroep van klaaring. Reformeren, hervórmen, zuiveren, herstellen. Refractair, breukvalligh, overtreeder. Refractie, wanschaauwing, verbreeking. Refrenabel, betoomelijk. Refrenatie, betooming. Refreneren, betoomen, beteughelen, breidelen. Refresche, ververssching. Refrescheren, vervarsschen. Refriceren, weeder op wrijven, weeder op wrijven, weeder op krabben: hervatten. Refrigeratie, verkoeling. Refrigereren, verkoelen. Refringeren, verbreeken. Refriqueren, hervatten, op nieuws by de handt neemen, weeder opwrijven. Refuge, toevlucht. Refugeren, toevlucht neemen. Refulgeren, weederschijnen. Refunderen, verghelden, opbrengen, weederverschaffen, ghieten, storten. Refus, weighering. Refuseren, weigheren, afslaan. Refutabel, weederlegghelijk. Refutatie, weederlegh, weederlegghing. Refuteren, weederlegghen. Regaal, koninklijk. {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} Regalien, koningsrechten, vooghdtrechten, heerschaps voorrechten, koninghsghoederen. Regard, opzicht, anzien, anschouw. Regarderen, anzien, anschouwen. Regeneratie, weederbaaring, weedergheboorte. Regenereren, weederbaaren. Regent, bestierder, vooghdt. Regente, Regentinne, bestierster, vooghdesse. Regime, Regiment, beheersching, bestier. Regiment, hoop krijghsvólk, krijgsbende. Register, tafel, ról, blatwijzer, blaffert, schriftwarande, lijste. Registratie, opschrijving. Registreren, opschrijven. Reglement, schikking, richting, narichting. Regleren, schikken, voeghen. Regneren, heerschen, bestieren. Regredieren, te rugh treeden, afterwaarts ghaan. Regres, verhaal, te rugh tredt. Regret, berouw. Regretteren, leedtdraghen, berouw hebben. Regulair, Regulier, ghereegheldt, gheschikt. Reguleren, schikken, reeghelen, stieren. Rehabiliteren, weeder bequaam maaken. {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} Reine, koningin. Reine Mere, koninginne moeder. Reiteratie, herhaaling. Reitereren, herhaalen, hervatten. Rejecteren, verwerpen. Rejectie, verwerping. Rejicieren, verwerpen. Relacheren, verslappen, laaten slippen, lós laaten. Relaas, verhaal, vertelling. Relateren, vertellen, verhaalen. Relatie, vertelling, verhaal, onderling opzicht, betrekking. Relatif, betrekkelijk, opzichtelijk, verhaalijk, vertelbaar. Relaxatie, lóssing, ontslaghing, ontlóssing, verspreiding, slaaking. Relaxeren, lóssen, ontslaan, ontspannen. Relegaat, banneling, balling. Relegateren, weedermaaken, weederbespreeken. Relegatie, banning: weederbespreeking, weedermaaking. Relegeren, bannen, uitbannen, verbannen. Relevabel, weederopheffelijk. Relevatie, opheffing, weederopheffing. Releveren, opheffen, opbeuren, verheffen, ontheffen, herstellen. Relictie, afterlaating. Relief, opheve, opheffing, verlichting, herstelling, herstelbrief, in ’t geheel stelling. {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} Reliëvement, ontheffing, herheffing. Religie, ghódtsdienst, ghódtsdienstigheit. Religieux, ghódtsdienstigh, ghódtspleghtigh; gheestelijke. Reliqua, overblijfsel, overschót, oplegghing, van ’t schuldighblijfsel. Reliquatie, schuldighblijving. Reliquien, overblijfselen. Remarque, anmerking. Remarqueren, anmerken. Rembourseren, weêr uitgheeven, weêrbetaalen, verschieten, uittellen. Remedie, helpmiddel, heelmiddel, teeghenmiddel. Remedieren, heelen, gheneezen, weeder te recht brengen. Rememorieren, herdenken, weederverhaalen, erinneren. Reminiscentie, herdenking. Remis, Remisse, overzetting, overmaaking. Remissibel, vergheevelijk. Remissie, verghiffenis, vergheeving, verslapping, quijtschelding, overwijzing. Remittent, wisselbriefs verwerper, wisselbriefs te rugghe zender. Remitteren, overzetten, overmaaken, quijtschelden, weederzenden, vergheeven. Remonstrant, vertoogher, vertooner, aanwijzer. {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} Remonstrantie, vertoogh, vertooning. Remonstreren, vertoonen, vertooghen. Remors, knaaghing, wroeghing. Remotie, weghdoening. Removeren, weeren, afwenden, weghneemen, verschuiven, afweeren. Rempart, wal, bólwerk. Remueren, verroeren, beweeghen, roeren. Remunerateur, belooner. Remuneratie, belooning, weederschenking. Remunereren, beloonen, verghelden, weederschenken. Rencontre, ontmoeting, bejeghening, weedervaaring. Rencontreren, ontmoeten, bejeghenen. Rendant, reekening-houder. Rendevous, verghaderplaets. Renfort, versterking. Renforteren, versterken. Renieren, loochenen, ontkennen, verzaaken. Renommée, vermaardheidt. Renommeren, vermaardt maaken, vermaaren. Renonceren, ontzegghen, opzegghen, verzaaken, afstaan, weederboodschappen, verkondighen, verklaaren. Renonciatie, ontzegghing, opzegghing, afstaaning, verkondighing, verklaaring, weederboodschapping. {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} Renovatie, vernieuwing. Renoveren, Renouvelleren, vernieuwen. Renunciatie, ziet Renonciatie. Renvers, omkeer, ontkrachtighing. Renversaal brieven, ontkrachtingbrieven, teeghenblijkbrieven, weederbrieven. Renverseren, verkeeren, omkeeren. Renversie, omkeering. Renvoy, verzending, weederzending. Renvoyeren, verzenden, weederzenden. Reparabel, herstelbaar, verghoedtbaar. Reparateur, vermaaker, versteller. Reparatie, vermaaking, verghoedingh, hermaaking, herstelling. Repareren, vermaaken, verghoeden. Repartiëren, verdeelen. Repartitie, bedeelingh, andeel, verdeeling. Repelleren, verdrijven, te rugh drijven, afkeeren. Repeteren, herhaalen, weederhaalen, weedereisschen. Repetitie, herhaaling, verhaaling. Repignoratie, pandtlóssing. Repignoreren, pandtlóssen. Repletie, vervulling. Repleren, vervullen. Replicate, antwoordelijk, weêrvouwighlijk. Replicatie, ontvouwing, hervouwing, {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} herhaaling, teeghendeel, teeghenweer, weederantwoordt. Repliceren, weederzegghen, weederantwoorden, teeghenweeren, teeghenweer doen, weederzegghen: ontvouwen, vervouwen. Replijcq, weederzegghing, weederantwoordt, verantwoording, teeghenweer. Reponeren, herstellen, weederstellen, teeghenstellen. Repoos, rust. Reposeren, rusten, verpoozen. Reprehenderen, berispen, bestraffen. Reprehensibel, berispelijk. Reprehensie, berisping, bestraffing. Represalie, weederneeming. Representatie, vertooning, plaatsvulling. Representeren, vertoonen, plaatsvullen, verbeelden, afbeelden. Reprimende, bedwang, bestraffing. Reprimeren, verdrukken, bedwingen. Reprinse, hervatting. Repriseren, herschatten. Reprobatie, verwerping, wraaking, verspuwing. Reproberen, verwerpen, wraaken. Reprochabel, verwijtelijk. Reprochant, verwyter: ghetuighen wraaker. {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} Reproche, berisping, verwijting: ghetuighen wraaking. Reprocheren, berispen, verwijten: ghetuighen wraaken. Reproductie, weedervoortbrenging. Reproduceren, weedervoortbrengen. Repromissie, weederbelófte, teeghenbelófte. Repromitteren, weeder, ófte teeghenbelooven. Reprouveren, wraaken. Republijcque, ghemeenbest, ghemeintenstaat. Repudiatie, verlaating, verstooting, echtbreeking. Repudie, verstooting, echtscheiding, echtbreek, trouwbelofts breeking. Repudiëren, verstooten, verlaaten, echtbreeken. Repugnant, teeghenstrijdigh. Repugnantie, teeghenheidt, teeghenstreevigheidt ófte weêrstreevigheidt. Repugneren, bevechten, teeghenstrijden. Repulsie, verdrijving, afweering. Reputabel, achtbaar. Reputatie, achting, achtbaarheidt. Reputatieus, achtbaar. Reputeren, achten, weederopdenken, herachten. Requerant, verzoeker. Request, verzoek, verzoekschrift. Request civil, heusch verzoek. {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} Requesteren, verzoeken. Requirant, eischer, verzoeker, begheerer. Requireren, verzoeken, eischen, vereischen, naerstelijkzoeken. Requisit, vereisch, ’t verzochte, ’t begheerde. Requisitie, verzoek. Requisitoriaal, verzoekigh, verzoekende. Requisitorien, verzoekbrieven, verzoekingen. Rescinderen, afsnijden, afbreeken, vernietighen. Rescissie, afsnyding. Rescontre, ontmoeting, weedervaaring, bejegening. Rescontreren, ontmoeten, weedervaaren. Rescriberen, antwoorden, weederschrijven. Rescript, rechtsverzoek, antwoordt. Rescriptie, schrift, weederschrijving, antwoordt. Reseceren, afsnijden. Resentieren, ghevoelen, betaalt zetten. Resentiment, ghevoelen, bevoeligheidt. Reservatie, behouding. Reserveren, behouden, voorhouden, voorbehouden, bewaaren. Resico, ghevaar. Resident, verblijver, plaatshouder. Residentie, verblijf, verhouding, zitting, wooning. Resideren, verblijven, verhouden, zitten. Resignatie, overwijzing. {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} Resigneren, overwyzen, overlaaten. Refiliëren, te rugh springen. Resipiscentie, boetvaerdigheidt, bekeering. Resistentie, weederstandt, teeghenstandt. Resisteren, weederstaan, teeghenstaan. Resistibel, weêrstaanlijk. Resolubel, ontlósselijk. Resolut, onbeteutert, lustigh, vrypóstigh. Resolutie, voorneeming, opzet, besluit: ontlóssing, ontbinding, ontknooping: vervlieting, versmelting. Resolveren, voorneemen, besluiten; ontlóssen, ontbinden. Resonantie, klank luiding, weêrklank. Resort, bestek, kaveling, strekking, onderhooring, rechtsban. Resorteren, ghehooren, onderhooren. Respect, ontzagh, ghezagh, anzien, opzicht. Respecteren, eerbieden, ontzien, eerbewijzen. Respectijf, onderling, opzichtigh, byzonder, byzonderlijk. Respijt, uitstel, tijdtghunning. Respireren, aassemhaalen, ademscheppen. Respiratie, aassemhaaling. Respondant, antwoorder. Responderen, antwoorden, verantwoorden: anpassen, ghelijk zijn, overeenkomen. Responsabel, verantwoordelijk. {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} Responsie, antwoordt. Ressentieren, ghevoelen, betaalt zetten. Ressentiment, ghevoelen, bevoeligheidt. Restabiliëren, weederoprechten, herstellen. Restablissement, weederoprechting, herstelling. Restauratie, oprechting, weederoprechting, vernieuwing. Restaureren, oprechten, weederoprechten. Reste, overblijfsel, overschót. Resteren, overblijven, overschieten. Restipulatie, weederbelooving. Restipuleren, weederbelooven, teeghenbelooven. Restitueren, herstellen, weedergheeven. Restitutie, herstelling, weedergheeving, verghoeding. Restoir, overschót, overblijfsel, verghoeding, weedergheeving. Restrict, verknócht. Restrictie, vervang, inbinding. Restrictien, inbanden. Restringeren, inprangen, intrekken. Resultatie, weêrspringing, opsprong, opstandt, ontstaaning. Resulteren, weêrspringen, opspringen, ontstaan, ontspringen. Resumeren, herhaalen, hervatten, her- {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} neemen. Resumtie, herhaaling, hervatting, herneeming. Resurgeren, weederopstaan, verrijzen. Resurrectie, verrijzenis, weederopstanding. Resuscitatie, weederopwekking. Resusciteren, verwekken, weederopwekken. Retardatie, vertoeving, verachtering. Retarderen, vertoeven, ophouden, verachteren, wachten. Retardement, vertoeving, ophouding. Retentie, onthouding, anhouding, vasthouding. Retenue, weêrhouding. Reticentie, verzwijghing. Reticeren, zwijghen, verzwijghen. Retineren, onthouden, behouden, weêrhouden, anhouden, vasthouden. Retireren, aarzeelen, vertrekken. Retorica, enz. zoekt Rhetorica, enz. Retorqueren, verdraayen, verkeeren, te rugh drijven. Retorsie, omdraaying, omwending, te rugh drijving. Retour, weêrkeer, keer, weederomkeer. Retouren, weederoverghezondene koopmanschappen. Retourneren, weêrkeeren, keeren. Retract, naasting, benaadering. {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} Retractabel, herroepelijck, weederroelijk, herdoenelijk. Retractatie, herhandeling, herroeping, herdoening. Retracteren, herroepen, herdoen. Retraict, vertrek, wijk, vertrekwal. Retrenchement, besnijding, afsnijding, vertrekwal. Retrencheren, afsnijden, besnoeyen. Retroacte, voorghedaane verhandeling, verhandelde onderhandeling, neederghaande dingtaal, te vooren ghehoudene dingtaal. Retrogradatie, achterwaarts ghaaning. Reumatijcq, koudtvochtigh, nat. Reüsseren, ghelukken, uitvallen. Revalescentie, weederghezondtwording. Reveille, opwekking, optoght, ontwaaking. Reveilleren, opwekken, ontwaaken. Revelatie, openbaaring, ontdekking. Reveleren, openbaaren. Revenge, wraak, weerwraak. Revengeren, wreeken. Revenue, inkomste. Reverberatie, weêrslaaning, weederomslaaning. Reverbereren, weederslaan. Reverentie, eerbieding, eerbiedigheidt, eerbewijs. Revereren, ontzien, eeren, eerbewijzen. {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} Revideren, Reviseren, overzien, herzien, weederoverzien. Reviseur, overziener. Revisie, herziening, weederoverziening. Revocabel, herroepelijk. Revocatie, herroeping, intrekking. Revoceren, weederroepen, herroepen. Revolte, oploop, afval. Revolteren, afvallen, omwenden, omkeeren. Revolutie, omwinding, omwenteling, omloop, omrólling, omdraaying. Revolveren, ontwinden, omwenden, omloopen, omwentelen, omrollen. Revoqueren, herroepen, weederroepen. R H. Rhetorica, reedenrijkkonst, welspreekendheidts konst. Rhetorijker, Rhetorizijn, reedenrijker. Rhetorizeren, reedenrijken. R I. Ribaudt, boef. Ridicule, Ridiculeux, belacchelijk. Rigeur, strafheidt, strengheidt. Rigoureux, streng. Riole, ghoot, verlaat Rival, meêvryer, minnemaat, teeghenvryer. {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} R O. Roboratie, sterking, versterking. Roboreren, sterken. Robust, sterk. Royeren, uitdoen, uitschrabben. Royaal, koninglijk. Roturier, onedel. Route, verstrooying. R U. Rubrijk, afteikening: roodtschrift: roode aarde. Rude, hardt, rouw, onbeschaaft, onervaaren. Rudiment, beghinlesse, ontwerp, schets. Ruine, vernieling, neederstorting. Ruineren, vernielen, neederslaan, te ghronde werpen, verwoesten. Ruineux, bouwvalligh. Ruminatie, herkaauwing, herhaaling. Rumineren, herkaauwen. Rumoer, gherucht, ghetier. Rumperen, breeken. Ruptie, breeking. Rupture, breuk. Ruse, loosheidt, list. Rustier, boer, landtbouwer. Rusticq, boersch. {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} S A. SAbbath, rustdagh. Sabbatharis, rustdaghsonderhouder, rustdaghdrijver. Saccage, plondering. Saccageren, plonderen, rooven, stroopen. Sacerdotaal, priesterlijk. Sacrament, heilteiken, eedtbondt, heilduitsel, heilvertooning, heilmerk, verbondtsteeken. Sacramenteel, heilteekenigh, eedtbondigh. Sacratie, heilighing, wying. Sacreren, heilighen, wyen. Sacrificateur, ófferaar, ófferpriester, ófferman. Sacrificeren, ófferen, toeheilighen. Sacrificie, toeheilighing, heilighing, ófferhande. Sacrilegie, kerkroof, kerkdievery. Sacristie, heilighdom. Saiseren, vatten, antasten, anvaerden. Saisie, genieting, bezit, antasting. Saysoen, ghety. Salderen, effenen, reekening sluiten. Saldo, slót, slót van afreekening. Salariëren, bezóldighen, loonen. Salaris, wedde, loon, bezólding, werkloon, huurloon. {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} Saluatie, beghroeting. Saluëren, beghroeten. Salut, heil, zaaligheidt, ghroetenis, welvaaren. Salutair, heilzaam, zaalighmaakend. Salutatie, ghroetenis, ghroeting, beghroeting, heilwensching. Saluteren, ghroeten, beghroeten. Salvatie, bewaaring, beschut, behouding. Salveconduit, vrygheleyseel, vrygheleybrief. Salveren, berghen, in veiligheit brengen, veilighen, behouden, bewaaren. Salvo-schieten, ghoêreis-scheut doen. Sanctimonie, Sanctiteit, heiligheidt. Sanctificatie, heilighmaaking. Sanctificeren, heylighmaaken. Sanglant, bloedigh. Sanguijn, bloedrijk. Sapientie, wijsheidt. Sapperen, onderghraaven. Satira, steekdicht. Satisdatie, genoeghgheeving, bórghstelling. Satisfactie, voldoening, ghenoeghdoening, ghemoedhebbing, leesting. Saufconduit, vrygheley. Sauvegarde, bescherming, beschutting, vrye waarnis, hoede; vrygheleyde, vrygheleybrief. {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} S C. Scabel, bank, voetbank. Scabreux, rouw, ruigh, schrabbigh, schurft. Scandaal, anstoot, erghernis. Scandaleux, ergherlijk, anstootelijk. Scandalisatie, anstoot gheeving, schending. Scandaliseren, ergheren, anstoot gheeven, schenden. Scarificatie, scherving. Scarifiëren, scherven. Scedule, handtschrift, seel, briefken, rolleken. Scelereux, schelmachtigh. Scene, tooneel, uitkomst: raduis. Scepter, koninksstaf, rijkstaf. Scholarch, schoolvooghdt, schoolopziener, schoolhoofdt. Scholasticq, schoolsch; leerjongenachtigh. Scholasticque Doctoren, schoolgheleerde. Sciatica, heuppijn, hupjicht. Scientie, weetenschap. Scismatijcq, scheurmaaker, scheurzuchtigh. Scisme, scheuring, tweespalt. Scintillatie, ghlinstering, tinteling, vonking. Scintilleren, tintelen. Scortatie, hoereering, hoerery. Scorteren, hoereeren. Scriptie, schrijving. {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} Scrupule, angst, ghewicht, steentje van twintigh ghreinen, bekommering, schroom. Scrupuleux, angstigh, achterkoussigh, schroomigh. Scrupulositeit, naauwghezetheidt. Scrutatie, naezoeking, doorghronding. Scruteren, doorsnuffelen, nazoeken, doorghronden, onderzoeken. Scurril, fieltachtigh, ghuitachtigh. Scurrilliteit, fieltery, rabauwery, deughnietery. S E. Secederen, afwijken, ter zyden wijken. Secessie, afwijking. Secluderen, afsluiten, uitsluiten, buitensluiten. Secluis, uitgheslooten. Seclusie, afsluiting, uitsluiting. Second flancq, strijkplat. Seconde, tweede. Seconderen, bystaan, ondervangen, helpen. Secourabel, behulpigh, behulpzaam. Secoureren, te hulp komen. Secours, bystandt, hulp. Secreet, gheheim, verborghen. Secretaris, raadtschrijver, gheheimschrijver, schriftheer, gherechtschrijver, stadtschrijver. Secretary, gheheimschrijfkamer, stadts- {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} schrijfkamer. Secreetelijk, heymelijk. Secreteren, verberghen, verhoolen houden, verzwijghen, stil houden, gheheim houden. Secte, anhang, ghedeeltheidt, ghezindtheidt. Sectaris, anhanger, navólgher. Sectie, snijding. Seculier, weereldlijk. Securiteit, veiligheidt, onbekommerdheidt, onbeschroomdheidt, gherustheidt, zórghloosheidt, zeekerheidt. Secuur, zórgheloos, onbekommerdt, veiligh. Seditie, oproer. Seditieux, oproerigh. Seduceren, verleiden, afleiden. Seducteur, verleider. Seductie, verleiding, afleiding. Segment, afsnijdtsel. Segregatie, afscheiding. Segregeren, afscheiden. Seigneur, heer. Seigneurie, heerschappy, heerlijkheidt. Sejour, verblijf, verblijfplaats. Sejourneren, verblijven, woonen. Sejunctie, onderscheiding, afzondering. Sejungeren, afzonderen, scheiden. Selectie, uitkiezing, verkiezing. Seligeren, verkiezen. {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} Semblant, ghelaat, schijn. Senaat, raadt, vroedschap, raadtsverghadering. Senateur, raadtsheer. Senior, ouderling. Sensibel, ghevoeligh. Sensibiliteit, ghevoeligheidt. Sententie, vonnis, oordeel, ’t ghewijsde, zinspreuk, spreuk, gevoelen. Sententie diffinitif, eindoordeel. Sententie Interlocutoir, byoordeel, tusschenghewijsde. Sententie Provisioneel, middelerwijs, ghewijsde. Sententiëren, vonnissen, oordeel vellen, wijzen. Sententieux, zinspreukigh. Sentiment, ghevoeligheidt, ghevoelen. Sentinel, schildtwacht. Separatie, scheiding. Separabel, onderscheidelijk, scheibaar. Separeren, scheiden. Sepiment, tuin, tuining, heining, schutting. Seponeren, weghlegghen, ter zijden legghen. Sepositie, weghlegghing. September, herfstmaandt, speltemaandt, gharstemaandt. Septentie, noordt. Septentrionaal, noordelijk, noordsch. Sepulchre, ghraf. Sepulture, beghraffenis, ghraf. {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} Sequele, ghevólgh. Sequeren, vólghen, navólghen. Sequestratie, bylegghing, overghift, verschilgoedtbewaaring, inbewaarderhandtstelling. Sequestre, scheidsman, krakkeelghoedtverzórgher, ófte bewaarer. zeghsman. Sequestreren, overgheeven, in bewaaring stellen, verblijven. Serenade, avendtzang, avendtliedt, avendtspel, avendteerzang. Sereniteit, helderheidt. Sergeant, bediener, rechtsbode: ghelidtsluiter. Serieux, ernstigh. Sermocinatie, reedeeneering. Sermocineren, reedeneeren, reedenvoeren. Sermoen, leerreeden, vermaaning, reeden, spraak. Serpent, slang. Servateur, behoeder, behouder. Servil, slaafsch, slaafachtigh. Serviteur, dienaar. Servituit, dienstbaarheidt. Serviet, handtdoek, voorlaken. Sessie, zitting. Seurete, en Seurete de Corps, vrygheleide, vrygheleibrief. Seureteit, veiligheidt. Seveer, ghestreng. {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} Severiteit, hardigheidt, strengheidt. Sexe, gheslacht, kunne. S I. Sicaneren, moorden. Sicanerie, moorderye. Sicaneur, moorder. Signaal, teiken. Signaleren, bekent maaken, teikenen. Signature, teikening, onderteikening. Signeren, teikenen, onderteikenen. Signet, zeeghelring, merkring. Significant, duidelijk. Significatie, beteikening. Signifiëren, beteikenen. Silentie, stilzwijghing. Sileren, zwijghen. Simonie, amptkooping, gheestelijke amptkooping. Simpel, enkel, eenvoudigh, slecht, onnoozel. Simpliciteit, eenvoudigheidt, slechtigheidt, eenvuldigheidt. Simulateur, veinzer. Simulatie, veinzing, bewimpeling. Simuleren, veinzen, bewimpelen. Sinceer, oprecht, eenvoudigh. Sinceriteit, oprechtigheidt. Singulariteit, byzonderheidt. Singulier, byzonder, zonderling. Sinister, slinksch, valsch. {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} Sinisterlijk, valschelijk, met bedrógh. Sisteren, instaan, instellen, stuiten, ophouden, stil doen staan: in recht stellen. Situatie, standt, gheleeghenheidt. S O. Sober, nuchter, zuinigh, spaarzaam, schaars, schraal. Sobereren, spaaren. Sobriëteit, nuchterheidt, spaarzaamheidt, ghemaatighdtheidt. Sociaal, ghezelschappigh, ghezelligh. Sociëteit, ghezelschap, maatschap, ghemeinschap, ghenootschap, vennootschap, maatschappy. Solaas, troost. Solemneel, feestelijk, pleghtelijk, ghewoonlijk, plechtigh. Solemniseren, vieren, feestvieren, hooghtijdthouden, plechtighen. Solemniteit, hooghtijdt, hooghtijdtviering, feest, plechtigheidt. Sollicitant, verzoeker, anzoeker. Sollicitatie, benaerstighing, verzoek. Solliciteur, anzoeker, verzoeker. Solliciteren, benaerstighen, verzoeken, aanzoeken. Solide, louter, hecht, hardt, vast, lichaamlijk, rechtschaapen, volkomen, ganschelijk, bondigh. Soliditeit, louterheidt, dichtigheidt, va- {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} stigheidt, lichaamlijkheidt. Solitair, eenzaam. Solitude, eenzaamheidt. Solstitie, zonnestandt, zonnekeer, zonnewending. Solutie, oplóssing, lóssing, betaaling, ontbinding. Solvabel, Solvent, betaalbaar. Solveren, oplóssen, lóssen, betaalen. Sombre, beschaduwt, bedekt, treurachtigh, akeligh. Somma, kortbeghrijp, inhoudt, t’zamen, gheheel. Sommarie, inhoudt, kortbeghrip. Sommatie, opeisching, optelling, maaning, vermaaning. Sommeren, afeischen, afvorderen, uiteisschen, opeischen, optellen, maanen, vermaanen. Sommier, ontwerp, kortbeghrijp. Sommierlijk, by kort overslagh. Somtueux, kóstelijk. Somtueusiteit, kóstelijkheidt. Sonderen, ghrondeeren, peilen. Sonnet, klinkdicht, klinkert, klinkrijm. Sophist, mugghezifter, neuswijse, betweeter, haarkloover, woordtvitter. Sophistery, muggheziftery, haarkloovery, woordtvittery. Sophistiseren, muggheziften, betweeten. {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} Sortabel, ghevoeghlijk, voeghzaam. Sorteren, uitzonderen. Effect sorteren, standtghrijpen. Sortie, uitval. Soulaas, troost. Soulagement, troost, troosting, vertroosting. Soulageren, vertroosten. Souverain, opperhoofdt, opperste, oppermaghtigh, hoofdtvooghdt. Souverainiteit, oppermaght, opperhoofdigheidt, hoofdtvooghdy. S P. Spanceren, ghaan wandelen. Spargeren, verspreiden, strooyen. Spasme, kramp, zeenuwkrimping. Spatie, wijdte, ruimte, leeghe plaats. Spatieux, ruim, wijdt. Speceryen, drooghery, kruiden, dróggen. Speciaal, zonderling, byzonder. Speciale procuratie, zonderlinge last. Specialijk, inzonderheidt, byzonderlijk. Specialiteit, byzonderheidt. Specie, ghedaante, byzonder, slagh, soort. Specieux, zonderlijk, zonderling: schoon. Specificatie, zondering, benoeming, uitdrukking, reekening, ghedaantgheeving. Specificeren, Specifiëren, zonderen, uitzonderen. {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} Spectabel, anzienlijk. Spectakel, schouwspel, beschouwspel. Spectateur, anschouwer, kijker. Spectatie, anschouwing, kijking. Specteren, anschouwen, bekijken. Speculatie, opmerking, bespeuring, bespieding, beschouwing, zinlijkheidt, zinnewerk, spiegheling, bespiegheling, bezinning, bespieding. Speculatijf, opmerkend, beschouwigh. Speculeren, bezinnen, bespeuren, bespieden, bezeffen, beschouwen, spieghelen. Spelonk, aardkuil, kuil, hól. Sphere, kloot, koghel, ból. Spineux, doornachtigh, steekelachtigh. Spirituël, gheestelijk, gheestigh, aartigh. Splenderen, ghlinsteren, blinken. Splendeur, klaarheidt, ghlans, schijnsel. Splendide, wijdtluftigh, blinkend, heerlijk. Splenitijk, miltzuchtigh, miltziek. Spoliatie, berooving, plondering. Spolie, roof, gherooft ghoedt. Spoliëren, berooven, plonderen, stroopen, afzetten. Spongieux, schuimachtigh, zwamachtigh, sponsachtigh. {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} S Q. Squinantie, wurgh, wurgheuvel, wurgh in de keel, keelontsteeking, keelghezwel, keelziekte. S T. Stabilieren, vaststellen, bevesten. Standart, veldt vlagh. Stateren, doen staan blijven, houden staan, opschorten. Statue, beeldt, stókbeeldt. Statuëren, instellen, vast zetten, willekeuren. Statuiten, instellingen, slótvonnissen, órdeningen, inzettingen, landtwetten, steedewetten, keuren, willekeuren. Stature, lijfs ghroote, lijfstal. Steriliteit, onvruchtbaarheidt. Stilo novo, na de nieuwe tijdtreekening. Stimulatie, anporringh, anprikkeling. Stimuleren, anporren. Stipulatie, toezegghing, woordtgheeving, handtbelófte, belófte, eisch, maaning, beding, vraagh. Stipuleren, toezegghen, belooven, eisschen, bedingen, vraaghen; vestighen. Strangulatie, worghing. Stranguleren, worghen. Stratageme, arghlistigheidt, looze trek, loosheidt, krijghslist. {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} Structure, timmering, ghebouw. Student, leerling, boekoeffenaar, oeffeling. gheleerdheidts oeffenaar. Studeren, vlijten, oeffenen, benaerstighen, leeren, gheleerdtheidt oeffenen. Studie, leeroeffening, vlijt, oeffening, gheleerdtheidts oeffening. Studieux, naerstigh, vlijtigh, leerzuchtigh. Studoor, oeffenkamer, leerkamer. Stupide, plomp, bot, dom. Stupiditeit, plompigheidt, bottigheidt. S U. Suaderen, raaden, anraaden, overreeden. Suasie, anraading, overreeding. Subaltern, onderbeurtigh. Subalternatie, onderbeurtigheidt. Subalterneren, onder elkanderen stellen. Subdivideren, onderschiften, onderdeilen. Subdivisie, onderdeeling. Subduceren, aftrekken, onderuittrekken. Subductie, aftrekking. Subhastatie, stókverkooping, stókveyling, verkooping by uitroep. Subhasteren; by stók veilen, opveilen. Subjaceren, onderligghen. Subject, onderwerp, onderworpen, ghrondzaak, ghrondt. Subjectie, onderwerping, onderdaanigheidt. {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} Subjiciëren, onderwerpen. Subijt, snel, terstondt, ghezwind, schielijk. Subjugatie, t’onderbrenging. Subjugeren, onderbrengen, onderdaanigh maaken. Subjunctie, ondervoeghing. Subjungeren, onderwerpen, ondervoeghen. Sublevatie, opheffing. Subleveren, opheffen, opbeuren, ophelpen. Sublim, hoogh. Sublimeren, verhooghen, verheffen. Sublimiteit, hoogheidt. Sublunair, ondermaanigh. Submergeren, verdrinken. Submersie, verdrinking. Subministratie, voortbrenging. Subministreren, voortbrengen. Submissie, onderstelling, verblijf; verneedering. Submitteren, onderstellen, verblijven. Subordonneren, onderschikken. Subornatie, besteeking. Suborneren, besteeken, uitmaaken. Suborneur, besteeker, uitmaaker. Subrept, steelswijs, ter sluip. Subreptie, ontrekking, onderkruiping, ontfutseling. Supreptif, onderkroopen, ter sluip, steelsche wijze. Subrideren, meesmuillen. {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} Subrisie, meesmuiling. Subrogatie, plaatsvulling. Subrogeren, in de plaats van een ander stellen, plaats vullen. Subscriberen, onderschrijven, onderteekenen. Subscript, ondergheschreeven, onderteekent. Subscriptie, onderteekening. Subsequent, navólghende. Subsequentie, navólghing. Subsidie, onderstandt. Subsignatie, onderteekening. Subsigneren, onderteekenen. Subsistentie, onderstandigheidt, bestaanlijkheidt, bestandigheidt. Subsisteren, bestaan, standthouden. Substantie, weezendlijkheidt, zelfstandigheidt, onderstaanlijkheidt, onderstandigheidt. Substantieel, Substantieux, bondigh, zelfstandigh, eighenkrachtigh, onderstandigh. Substeren, onderstaan, bestaan, standthouden. Substituëren, in de plaats stellen, onderstellen, erfstellen, vervangen. Substituit, inde plaats ghestelde, onderghestelde, onderschout. Substitutie, in de plaats stelling, onderstelling, erfmaaking, vervanging, erfonderstelling. {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} Substractie, aftrekking. Substraheren, aftrekken, ontrekken. Subtenderen, onderspannen. Subtensie, onderspanning. Subterfugie, ontvluchting. Subterfugieren, ontvluchten. Subtijl, spitsvindigh, scharpzinnigh, fijn, sneedigh, spits, schrander, dun, kleen. Subtiliseren, haerklooven, fijn maaken. Subtiliteit, spitsvindigheidt, scharpzinnigheidt. Subtractie, aftrekking, ontrekking. Subtraheren, aftrekken, ontrekken. Subvenieren, voorkomen, te hulp komen. Subventie, onderstandt, helping. Subversie, omkeering. Subverteren, omkeeren, verwoesten, vernielen. Subvirguleren, onderstreepen. Succederen, invólghen, navólghen, ghelukken, nakomen. Succes, Successie, invólghing, navólghing, ghelukking, stoelbezitting, aftervólghing. Successeur, navólgher, nazaat, erfghenaam, nakomer. Successif, aftervólghend. Succinct, beknópt. Succumberen, onderligghen, de neederlaagh hebben. Succurrentie, te hulp koming. {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} Succurreren, te hulp komen. Sufficient, ghenoeghzaam. Sufficientie, ghenoeghzaamheidt. Suffisant, ghenoeghzaam. Suffocatie, verstikking, worghing. Suffoceren, verstikken. Suffragie, keur, stem, keurstem, toestemming. Suggereren, ingheeven, inluisteren. Suggestie, ingheeving. Sugillatie, besmetting, sthandtvlek, eerrooving. Sugilleren, een blaauwe vlak slaan, lasteren, eerrooven. Suite, stoet, ghevólgh, vólghing, sleep. Sujet, onderdaan, onderwerp, inhoudt. Summa, kortbeghrijp, inhoudt, te zamen. Summarie, kort inhoudt, kort ontwerp. Sumtueux, kóstelijk. Sumtueusiteit, kóstelijkheidt. Superabondant, overvloedigh. Superabondantie, overvloedt, overvloedigheidt. Superabonderen, overvloeyen. Superarbiter, overman, oppermiddelaar, opperghoedeman. Superatie, overtreffing. Superb, hooghmoedigh, tróts, hoovaerdigh. Superbiteit, hooghmoedigheidt, trótsheidt, hoovaerdy. {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} Supereren, overtreffen, te boven ghaan. Superficie, oppervlak, vlak, vlakte. Superficieel, boven op. Superflu, overvloedigh, overtólligh. Superflueren, overvloeyen. Superfluiteit, overvloedigheidt. Superintendent, oppervooghdt. Superioriteit, overheidt. Superius, bovenzang. Supernatureel, bovennatuurlijk. Superscriberen, opschrijven, bovenopschrijven. Superscript, opgheschreeven, bovenopgheschreeven. Superscriptie, opschrift. Supersederen, aflaaten, nalaaten, stilzitten. Supersolutie, overbetaaling. Superstitie, overstalligheidt, bygheloof, afgheloof, wangheloof, waanghelooving, overgheloof, keurheiligheidt, bygheloovigheidt. Superstitieux, overstalligh, bygheloovigh. Superstruct, bovenopghebouwt. Superstuctie, bovenopbouwing. Superstrueren, bovenopbouwen. Suppeditatie, verschaffing. Suppediteren, toereiken, verschaffen. Suppleëren, vullen, vervullen. Supplement, Suppletie, vulling, vulsel. Suppliant, smeekeling, verzoeker. {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} Suppliante, verzoekster, smeekster. Supplicatie, smeeking, smeekschrift, ootmoedigh verzoek. Supplice, straf, lijfstraf. Suppliceren, Suppliëren, smeeken, te voet vallen, ootmoedigh verzoeken. Supponeren, onderstellen, onderzetten, neêrstellen. Suppoost, onderghestelde, onderhoorighe. Support, steunsel, stut, stutsel. Supportabel, verdraaghlijk. Supporteren, verdraaghen, onderstutten, onderschraaghen, draaghen. Supposeren, ondersteeken, onderstellen, uitmaaken, toestellen, verzieren. Suppositie, uitmaaking, toestelling, onderstelling. Suppressie, verdrukking, onderdrukking. Supprimeren, verdrukken, onderdrukken, onderhouden, dempen. Suppuratie, verzweering, verettering. Suppureren, veretteren, verzweeren. Supputatie, overtelling. Supputeren, overreekenen. Surabondant, overvloeyende, overvloedigh. Surabondantie, overvloedigheidt. Surabonderen, overvloeyen, overvloedigh zijn. Surannueren, overjaaren, verjaaren. Surcharge, overlasting. Surface, vlakte, bovenvlakte. {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} Surmonteren, Surpasseren, te boven ghaan, overtreffen. Surplus, overschót, overblijfsel. Surprenant, verrassende, schichtigh. Surpreneren, betrappen, verrassen. Surpreneur, betrapper. Surrept, ter sluip, steelswijs. Surreptie, aftrooning, ontfutseling, onderkruiping, onttrekking, weghneeming. Surreptif, onderkroopen. Surripieren, ontneemen, aftroonen. Surrogatie, in de plaats stelling. Surrogeren, in de plaats stellen, plaatsvullen. Sursaut, bespringing, opspringing. Surseance, schorssing, opschorting, uitstel. Survivant, overleevende. Survivantie, overleeving. Susceptibel, vatbaar. Susceptie, opneeming, by der handt vatting. Suscipieren, by der handt neemen, opneemen. Suscitatie, opwekking. Susciteren, opwekken, verwekken. Suspect, verdacht. Suspecteren, verdenken, nadenken, achterdenken. Suspectie, verdenking. Suspenderen, opschorten, afstellen, uitstel- {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} len: hangen, ophangen. Suspens, opgheschórt, in twijffel. Suspensie, opschorting, schorssing, twijfel, onzeekerheidt. Suspicie, achterdacht, arghwaan, nadenken, achterdenken, vermoeden, afterkouzigheidt. Sustentatie, onderhoudt, onderhouding. Sustenteren, staande houden, onderhouden, onderstutten, gheduldelijk lijden, verdraaghen. Sustenue, staande houding, drijving. Sustineren, onderhouden, ophouden, staande houden, drijven, beweeren, onderstutten, gheduldelijk lijden, verdraaghen. S Y. Syllabe, woordtghreep, letterghreep, bevatsel. Symbole, waarteeken, veldtteeken, ghelagh, gheloofs beghrip, gheloofsteeken. Symmetrie, ghelijkmeeting, eevenmeeting. Sympatie, meedeneighing, onderlinge trek, meedelijding, zamenlijding. Symphonie, t’zamenluiding. Synagoge, school, verghaderplaats, verghadering, byeenkoomst. Syndic, Syndicaal, rechtsghezant, raadtsheer; zeindscheepen, gemaghtigde. {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} Synodaal, kerkverghaderlijk. Synode, kerkemaandtraadt, kerkelijke verghadering, verghadering, kerkverghadering, opperkerkenraadt. T A. TAbellaris, TAbellioen, beamptschrijver, bontschrijver, openbaarschrijver. Tabernakel, tent, hut, veldthutte. Tabiditeit, teering, uitdrooghing. Tablet, tafelboekjen. Tacite, stil, heimelijk, stilzwijghende. Tactie, raaking. Taille, gestalte, stal. Tailloor, snybórdt, dischbórdt, tafelbórdt. Talud, beschoeysel. Tangeren, raaken. Tangibel, tastbaar, gheraaklijk. Taliter Qualiter, zo wat heen. Tapijt, pel, pronkkleedt, ghestikt kleedt. Tardatie, vertoeving, marring. Tarderen, vertoeven, beiden. Tardijf, traag, langzaam. Tarra, onrein, onzuiver. Tautologie, hatering, verhaaling van ’t zelfde. Taverne, herbergh, kroegh. Tavernier, waardt, herberghier. {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} Taxatie, schatting, waerdeering. Taxeerster, schatster, waerdeerster. Taxeren, schatten, waerdeeren, op gheldt zetten. T E. Tedieux, verdrietigh. Teinture, verwing. Telle quelle, zo wat heen. Temerair, reukeloos, stout, vermeeten. Temeriteit, lichtvaerdigheidt, reukloosheidt. Tempeest, onweêr, stórm. Tempel, kerk. Temperantie, maatigheidt. Temperature, maatighing. Temperen, Tempereren, maatighen. Tempestif, tijdigh. Tempestueux, stórmachtigh. Temporeel, tijdelijk. Temptatie, quelling, anvechting. Tempteren, quellen. Tenderen, strekken, na toe strekken. Tenebreux, duister, donker. Teneur, inhoudt, schik, vervólgh. Tenor, laaghstem, neurie, middelstem. Tentatie, beproeving, verzoeking, bekooring, anvechting. Tenteren, beproeven, verzoeken, bekooren. Tergiversatie, aerzeling, uitvlucht, achter- {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} uitdeizing. Tergiverseren, aerzelen, achteruitdeizen. Term, woordt. Termen, hoofsche woorden, vreemde woorden. Termijn, bepaaling, paalteeken, merkteeken, talwortel, paal, ghezette tijdt. Terminatie, einde, uiteinde, bepaaling, uitghang. Termineren, eindighen, bepaalen, slechten. Terribel, schrikkelijk, vervaerlijk. Territorien, landtpaalen, rechtsghebieden. Testament, uitterste wil, verbondt, nalaatenschap, erfstelling, laatste begheerte. Testamenteur, uitterstewiluitvoerder. Testateur, uitterstewilmaaker, willer. Testatrice, uitterstewilmaakster. Testeren, erfmaaken, betuighen. Testificatie, betuighing. Testificeren, Testifieren, betuighen. Testimonie, ghetuighenis. Text, inhoudt, zin, stelzel: weefzel. Texture, weefsel, weeving. T H. Theatre, schouwburgh, tooneel. Theologant, ghódtgheleerde, schriftgheleerde. Theologie, ghódtgheleerdheidt, ghódtsdienstkunde, schriftgheleerdheidt. {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} Thesaurie, schatkamer, schatkist. Thesaurier, schatmeester. Theorie, beschouwing, bespiegheling, kennis. Thresoor, schat. Thresorier, ontfanger, schatmeester, penningmeester. T I. Tiare, koninkshoedt. Timide, bloode, vreesachtigh, beschroomdt. Timiditeit, blooheidt, vrees, vreesachtigheidt, beschroomdheidt. Tincture, verwing, uittreksel. Tiran, dwingelandt, gheweldenaar. Tirannye, dwingelandy, gheweldenaary. Tiranniseren, wreedelijk handelen, gheweldtplegen, dwinglandy oeffenen. Titillatie, kitteling. Tittilleren, kittelen. Titule, opschrift, bynaam, van, benaaming, eernaam, bezitnaam, ankomst Tituleren, bynoemen, opschrijven, eernaam gheeven. T O. Tolerabel, verdraaghlijk, verdraaghzaam. Tolerantie, verdraaghzaamheidt. Tolereren, verdraaghen. Tolleren, opheffen, weghneemen, weeren. Tombe, ghraf. {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} Tome, boekdeel. Torment, pijn, pijnighing. Tormenteren, pijnighen. Torqueren, wenden, draayen, keeren, wringen. Torture, pijning, pijnbank. Tortureren, pijnigen. Totaal, gheel, al, ghansch. Toucheren, raaken, anraaken. Tourment, ziet Torment, enz. Tournoy, steekspel, spieghelghevecht. Tournooyen, spieghelvechten. T R. Tractaar, handeling, verhandeling. Tractaat van Trevis, bestanthandeling. Tractabel, handelbaar, rekkelijk. Tractatie, verhandeling. Tracteren, handelen, onthaalen, dienen. Traditie, overlevering levering, opdraght. Traduceren, overzetten, overhaalen, bekladden, doorstrijken, voordraaghen. Traductie overzetting, bekladding. Trafijcq, koophandel. Traficqueren, koophandel drijven, koophandelen. Tragedie, treurspel. Tragicomedie, treurblyspel, blyeindend treurspel. Train, sleep, nasleep, ghevólgh. Traineren, sleepen, sleepende houden. Traiter, verrader. {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} Trancheen, afsnijdsels. Tranquil, gherust. Tranquilliteit, stilligheidt, gherustheidt. Transactie, overgheeving, afhandeling, daading, overkomst, verdragh, willigh verdragh, vriendelijke scheiding. Transcenderen, overklimmen. Transcensie, overklimming. Transcriberen, overschrijven, uitschrijven, afschrijven. Transcriptie, uitschrijving, afschrijving. Transfereren, overdraaghen, overvoeren, overzetten. Transfigeren, doorrijghen, doorhechten. Transfiguratie, verstaltighing. Transfigureren, verstaltighen. Transformatie, ghedaantverandering, vervórming. Transformeren, ghedaantveranderen, vervórmen. Transgres, overtredt. Transgresseren, overtreeden. Transgresseur, overtreeder. Transgressie, overtreeding. Transiëren, overghaan, doorghaan, voorbyghaan. Transigeren, overkomen, overzetten, verdraaghen, daadighen, willigh verdraagheu, voleinden, volbrengen, volvoeren. Transitie, overtredt, aftredt, overghaaning. Translateren, overzetten, overdraaghen, {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} vertaalen. Translateur, overzetter; overdraagher, overgheever. Translatie, overzetting, overdraght, overvoering. Translucide, doorschijning. Transmigratie, verhuizing. Transmigreren, verhuizen. Transmissie, overzending, overvoering, overdraghte, achterlaating. Transmitteren, overzenden, overvoeren, doorlaaten, overdraaghen, achterweeghelaaten, achterlaaten. Transmutatie, verwisseling, overwisseling. Transmuteren, verwisselen, veranderen. Transponeren, Transposeren, overstellen, verzetten. Transport, overdraght, overghift, opdraght. Transportatie, overdraaghing, overvoering. Transporteren, overdraaghen, overleeveren, overvoeren. Transporteur, overdraagher. Transpositie, overstelling, verstelling, verzetting. Transscriberen, ziet Transcriberen, enz. Transsumeren, overneemen. Transsumptie, overneeming. Transsubstantiatie, overzelfstandighing, verzelfstandighing. Transsubstantieren, verzelfstandighen. Travail, arbeidt. {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} Travailleren, arbeiden, quellen, moeiten andoen. Travers, dwars, kruisweeghs. Traverseren, kruissen, dwarssen, dwars drijven. Tregie, naghericht, zuikerghebak. Trenchee, loopghrave, voorschans, afsnijding. Trepaan, hoofdtscheelboor. Trepaneren, de hoofdtpan doorbooren. Trepidatie, schudding, waggheling, beeving. Tresoor, ziet Thresoor. Tresorie, ziet Thresorie. Tresorier, ziet Thresorier. Trevis, bestandt, stilstandt van wapenen. Triangel, driehoek. Triangulair, driehoekigh. Tribueren, toeschrijven, verleenen. Tribulatie, verdriet, ghequel, weederwaerdigheidt. Tribuit, tól, schatting. Tribunal, dingstoel, rechterstoel. Triniteit, dryeenheidt, dryheidt, dryvuldigheidt. Triomph, ziet Triumphe. Triplicq, naweers weederlegghing, tweede teeghenweer. Triplicatie, drydubbeling, dryvoudighmaaking. Tripliceren, drydubbelen: tweede teeghen- {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} weerdoen, de naweer weederlegghen. Triste, treurigh, droevigh. Tristitie, treurigheidt, droevigheidt. Triumphant, zeeghepraalende, zeeghepraaler. Triumphe, zeeghepraal, zeeghepracht. Triumpheren, zeeghenpraalen. Triviaal, ghemeen, slecht. Tropheen, zeegheteikenen, zeeghenstichten. Trotteren, draaven. Troubel, beroert, onklaar. Trouble, beroerte, onsteldtheidt. Troubleren, beroeren. Troup, kudde, hoop, bende, krijghshoop. T U. Tumult, oproer, oploop, gheraas. Tumultueren, muiten, oproerigh zijn. Tumultueux, oproerigh. Turbatie, beroering, verwarring, stooring. Turbe, bende, meenighte, schaar. Turberen, beroeren, verwarren, stooren. Turbulent, onstuimigh, beroerdt. Turpe, leelijk, oneerlijk, schandelijk. Tutele, vooghdy, momberschap. Tuteur, vooghdt, momber. T Y. Tyran, dwingelandt, gheweldenaar. Tyranny, dwingelandy, gheweldenaary, {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} gheweldtpleeghing. Tyranniseren, wreedelijk handelen, dwingelandy oeffenen, gheweldt bedrijven, gheweldt pleeghen. V A. V E. VI. Ziet de vólghende Letter. U L. ULceratie, zweer, zweering. Ulcere, ghezweer. Ulcereren, zweeren. U M. Umbrage, schaduw. Umbrageren, beschaduwen. U N. Unanim, eenmoedigh, eendrachtigh. Unanimiteit, eenmoedigheidt, eendraght. Unctie, zalving, smeering. Ungeren, zalven, smeeren. Unguent, zalf, smeersel. Unicq, eenigh. Unie, eenigheidt, vereenighing. Uniëren, vereenighen. Uniform, eenvórmigh. Uniformiteit, eenvórmigheidt. Uniteit, eenheidt. Unitie, vereenighing. {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} Universeel, alghemeen. Universiteit, landtschool, hoogheschool, ghemeeneschool, alghemeenheidt. V O. Ziet de vólghende Letter. U R. Urbaan, deftigh, burgherachtigh, beleefdt, steedsch. Urbaniteit, deftigheidt, borgherlijkheidt. Urgeren, dringen, dwingen, voorwenden, andringen, opanstaan. Urgent, dringende. Urinaal, pisghlas. Urine, pis. U S. Usantie, Usage, ghebruik. Useren, ghebruiken, verslijten. Usucaptie, ghebruikneeming, eighening, bekooming door ghebruik, ófte bezit. Usufruct, lijftóght, vruchtghebruik, blading, vruchttrekking. Usufructaris, vruchtghebruiker, lijftóghtener, vruchttrekker. Usure, woeker, ghebruik, ghenieting, ghewin, gheldtghewin, gheldtwinst, winpenning. Usurier, woekenaar. Usurpateur, bezitter teeghen recht. {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} Usurpatie, ghebruik, bezitneeming, inneeming, ghebruiking, dwangghebruik. Usurperen, bezit neemen, ghebruiken, inneemen, misbruiken, verweldighen. U T. Uteren, ghebruiken, beezighen. Util, nut, voordeeligh. Utiliteit, nut, nuttigheidt. V U. ziet de vólgende Letter. V A. VAcant, leedigh. Vacantie, leedigheidt, viertijdt, gherechtsstilstandt. Vacatie, ontleedighing, onleedigheidt. Vaceren, beleedighen, verleedighen, ontleedighen; gheleeghen zijn, beezigh zijn, leedigh zijn. Vacillatie, waggheling, wispeltuurigheidt, wankeling, schudding. Vacilleren, wagghelen, wankelen, schudden. Vacuatie, leedighing. Vacuëren, leedighen. Vacuiteidt, leedigheidt. Vagabond, landtlooper. Vageren, zwerven, zwermen. {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} Vaillant, kloek. Vaillantie, Vaillantise, kloekheidt, koenheidt. Valabel, waerdigh. Valey, dal. Valetudinair, ziekelijk, zwak. Valeur, waerdy, prijs. Valeureux, kloek, dapper. Valide, sterk, krachtigh. Valideren, ghelden. Valise, maal, reiszak. Valitude, ghezondtheidt. Valuätie, waerdeering, ghelding. Valvasseur, onderleenman, leensleenman, achterleenman. Vangeren, wreeken. Vaniteyt, ydelheidt. Vanteren, beroemen. Vanterie, beroeming, snoeving, pocching. Vanteur, beroemer, poccher. Vapeur, waassem, damp, domp. Vaporeren, waassem maaken, waassemen. Vaporeux, dampigh, waassemigh. Vaqueren, bezigh zijn. ziet Vaceren. Variabel, veranderlijk, wisselbaar. Variatie, verandering. Variëren, veranderen, verscheiden zijn. Variëteit, verandering, veranderlijkheidt. Vassaal, leenman, smalheer, leenghoedtontfangher. Vassalage, leenmanschap, smalheerschap. {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} Vaticinatie, voorzegghing. Vaticineren, waarzegghen, voorzegghen. V E. Vehement, heevigh, heftigh, gheweldigh. Vehementie, heevigheidt. Velociteit, rasheidt, snelheidt, ghezwindheidt. Venaal, veyl. Venaisoen, wildtbraadt, wildtghebak. Vendange, wijnoeghst. Vendeur, verkooper. Vendicatie, toeeighening, vrymaaking. Vendiceren, toeeighenen, toeschrijven, bevryen, eisschen. Venditie, Vendu, verkooping. Vendu-meester, verkoopmeester. Venerabel, eerwaerdigh. Veneratie, eering, eerbieding, eerbiedigheidt, eerbewijzing. Venereren, vereeren, eerbiedigheidt betoonen. Vengeance, wraake. Vengeren, wreeken. Veniël, vergheevelijk. Vente, verkoop. Venten, verlóf, te koop stellen. Ventilatie, wanning. Ventileren, wannen, reedenziften, windelen. {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} Veraciteit, waarachtigheidt, waarwoordigheidt. Verbaal, vertelling, verhaal. Verbaalijk, woordelijk, verhaalijk. Verbaliseren, mondeling verhaalen. Verecundie, eerbaarheidt schaamte. Vergier, ghroene hóf, ghroene tuin. Verificatie, waarmaaking. Verifiëren, Verificeren, waarmaaken, waartuighen. Verisimil, waarschijnelijk. Verisimilitude, waarschijnlijkheidt. Veritabel, waarachtigh. Vermiljoen, berghroodt. Verseren, verkeeren, oeffenen. Versië, overzetting, vertaaling: omzetting, draaying, wending. Verteren, keeren, omkeeren; overzetten, vertaalen. Vertige, dwerling, duizeling, zuizeling. Vertueux, deughdigh, deughdtzaam. Vesper, avendtstondt, avendtzang, avendtdienst, avendtghety. Vesper-broodt, avendtbroodt. Vespertin, avendtstondigh. Vestige, spoor, voetstap. Vesture, kleeding. Vexatie, quelling, moeiten. Vexeren. quellen, plaaghen. {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} 332 V I. Vicarie, stadthouderschap, steedehouderschap. Vicaris, plaatshouder, stadthouder. Vice, mangel, ghebrek, ondeughdt. Vice admiraal, ondervlootheer, onderzeeoverste, onderzeevooghdt. Vice admiraalschap, ondervlootheerschap. Viceroy, onderkoning. Vicieux, ondeughend, ghebrekkigh. Vicin, naby: ghebuur, nabuur. Viciniteit, ghebuurschap. Vicissitude, verandering, beurtwisseling. Vicomte, onderghraaf, borghghraaf. Victime, slachtóffer. Victorie, overhandt, overwinning, zeeghe. Victorieux, zeegherijk, overwinnigh. Victualie, voedtsel, leeftóght. Victualier, zoetelaar. Victualieren, voeden, spijzen. Vigeren, kraft hebben, bloeyen. Vigeur, sterkte, kraft. Vigilant, wakker. Vigilantie, wakkerheidt. Vigileren, wakker zijn, waaken. Vigilie, waak. Vigoreux, sterk, kraftigh, frisch. Viil, sleght, ghering, onachtbaar, onwaerdt. {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} 333 Vilain, ghuitachtigh, schandigh, ghuit. Vilainie, ghuitery. Vilipendie, verachting, kleinachting. Vilipenderen, verachten, versmaaden. Vindemie, wijntijdt, wijnoegst. Vindicatie, wreeking: eighening, antaal, bevrying, vrymaaking, eisching. Vindicatif, wraakghierigh, wraakzuchtig. Vindiceren, vrymaaken, verlóssen, bevryen, vry vechten, redden, eighenen, wreken, straffen. Vindicte, wraak, straffing. Vinolent, dronken, wijnigh. Vinolentie, dronkenschap. Vinositeit, wijnigheydt. Violateur, schender, verkrachter, schóffeerder. Violatie, schóffeering, schending. Violent, geweldigh. Violentie, gheweldt, schóffeering. Violeren, schóffeeren, verkrachten, schenden, verbreeken, verderven, gheweldt doen. Viool, veedel. Viool de Gamba, knieveedel. Virginiteit, maaghdom. Viril, mannelijk. Viriliteit, mannelijkheidt. Virtueux, deughdzaam. Virtuit, deughdt, kraft. Visage, anzicht. {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} Visibel, zichtbaar, zienlijk. Visie, ziening. Visir, doorzicht. Visioen, ghezicht, ghezichtspook, toonghezicht, verschijning. Visitatie, bezoeking. Visite, bezoek. Visiteren, bezoeken. Vitaal, leevendigh. Vitie, ondeughdt, mangel, ghebrek. Viteren, verslimmen, verargheren, slimmaaken, bederven. Vitieux, ghebrekkigh, ghebreklijk, ondeughdzaam, ondeughdigh. Vitriol, koperroodt. Vituperabel, versmaadelijk, verachtbaar. Vituperatie, versmaading. Vitupereren, lasteren, verachten, versmaaden. Vivaciteit, leevendigheidt, langleevendheidt. Vivandier, zoetelaar. Vivificant, leevendmaakende. Vivificatie, leevendmaaking. Vivificeren, leevendmaaken. Vivres, lijftóght, leeftóght. U L. U N. Ziet de voorghaánde Letter. {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} V O. Vocaal, klinker, klinkletter. Vocabel, woordt. Vocabulaar, vertaalboek, woordtboek. Vocatie, beroep. Voceren, roepen, beroepen. Vociferatie, krijting, schreeuwing. Vocifereren, krijten, schreeuwen. Vogue, zwier, zwang, voortóght. Voyage, reys. Voix, stem, wijze. Voyageren, reizen. Volage, lichtvaerdigh. Voleren, berooven. Voleur, roover. Voltigeren, paerdtspringen. Volumen, boekdeel, rólboek, boekbandt. Voluntaris, vrywillighe, ghewillighe, willighe. Voluptueux, wellustigh, dartel. Vomeren, braaken. Vomitif, braakende, braakendoende. Vimotorie, spouwdrank, braakdrank. Voraciteit, ghulzigheidt. Voreren, opslokken, verslinden, inzwelghen. Vouëren, verlooven. U R. U S. U T. Ziet de voorghaánde Letter. {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} 336 V U. Vuideren, ontleedighen, beslechten. Vulgair, ghemeen, slecht. Vulgatie, ghemeenmaaking. Vulgeren, ghemeen maaken, verbreiden. Z E. ZElateur, yveraar. Zele, yverzucht, yver. Zephyr, weste windt. Z O. Zodiak, taanrondt, teekenkring. Zone, riem, ghordel. Einde des eersten Deels. II. DEEL der Woordenschat, beghrijpende KONSTWOORDEN, en der zelver Vertaalinge. {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} ’t Tweede DEEL der Woordenschat, Waar in meest alle de Konstwoorden, uit de Wijsgheerte, Wiskunde, Ontleedkun de, Kruidtkunde, Gheneeskunde, Rechtsghe leerdheidt, en Ghódtgheleerdheidt; va S. Stevijn, de Kamer in Liefd’ bloeyende, H. de Ghroot, J. A. Ban, V. F. Plemp, de Vertaalers van Kekkerman, Ramus, en Molijn, A. L. Kók, T. Staffard, en andere Duitsche wijsghieren, Naauwkeurighlijk, en met kraft vertaaldt, verghaderdt zijn. A. A Parte ante, van de kant van vooren. A Parte Post, van de kant van afteren. A Parte Rei, van de kant der zaak. A Parte Dei, van de kant van Ghódt. {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} A Priori, van vooren. A Posteriori, van afteren. A B. Abactor, veedief. Ab altera statione, van een andere kant, van eene andere reekening. Ab Intestatô, by versterf, zonder uiterste wil te maaken, buiten uiterste wil. Abacus Multiplicationis, tafel van vermeenighvuldighing. Abamita, oudtoverghrootvaders zuster, outoverghrootmoeye. Abannatio, jaarballingschap. Abavia, oudtoverghrootmoeder. Abavunculus, oudtoverghrootmoeders broeder, oudtoverghrootoom. Abavus, outoverghrootvader, overane. Abba, vader. Abbas, kloostervader, kloostervooghdt. Abbatissa, kloostermoeder, kloostervooghdes. Abditamentum, aftrekking. Abdomen, onderbuik. Abies, witte denneboom, mastenboom. Abiga, veldtsipres, hoe langer hoe liever. Abigeatus, veediefstal, veedievery, beestendievery. Abigere, vee steelen, beesten steelen. {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} Abigeus, veedief. Ab intestato, door versterf, zonder maaking, buiten uiterste wil. Abjudicatio, afwijzing, ontwyzing. Ablactatio, speening, spaaning. Ablativus, Ablatorius, weghneemende, afneemende, ontneemende. Ablativus, afneemer, afneemend gheval. Abmatertera, overghrootmoeders zuster, overghrootmoeye. Abnepos, afternaneef, näafterkindts zoon. Abnepotes, Abneptes, näafterkindts kinderen. Abneptis, afternanicht, näafterkindts dóchter. Aborsus, Abortio, Abortivum, Abortus, mis kraam, misdraght, misval. Abpatruus, overghrootoom. Abrotonum, averuit, averoone. Abscessus, rijp ghezwel, etterghezwel, ghezweer. Absinthium, alst, alssem. Absinthium Romanum, Absinthium Ponticum, roomsche alssem. Absinthium Marinum, Absinthium Seriphium, wormkruidt alssem, zeealssem. Absinthium Santonicum, santonjesche alssem. {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} Absis, radtsrondt, bykring. Absoluté, volstrektelijk. Absoluté Spectatus, volstrektelijk anghemerkt. Absolutio, ontslaaning, vrylaating, vryspreeking. Absolutio Instantiae, ontslaaning van rechtsvervólgh. Absolutus, (Vulgó) voleindighdt, volbraght, volkoomen. Absolutus, (Phil.) onbepaaldt, volstrekt. Absolutus a Termino, Vry van paalteeken. Absolutus a Cause, Vry van oorzaak. Absolutus a Subjecto, Vry van onderwerp. Absolutus a Modo externo, Vry van uitwendighe wijs. Absolutus a Materia, Vry van stóf. Absolutus a Relatione, Vry van betrekking. Absolutus Secundum quid, Vry na iet. Absolutus, (Jurid.) ontslaaghen. Absonus, wangheluidigh, misluidende, ongherijmdt. Abstentio, erfghoedts onthouding, weederhouding van ’t anghaan eener erffenisse. Abstentus, weederhoudene van een erffenis an te ghaan. Abstinentia, onthoudendheidt. Abstractio, aftrekking. Abstractivus, aftrekkigh. Abstractus, afghetrokken. Abstractus Secundum rem, afghetrokken na de zaak. {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} Abstractus Definitionem, afghetrokken na de uitbeelding. Abstractus Esse, afghetrokken na zijn. Abstractus Per existentiam, afghetrokken door de weezendlijkheidt. Abstractus Per Indifferentiam, afghetrokken door de onverscheeligheidt. Absurdum, ongherijmdt, ongherijmdheidt. Abusio, misbruiking. Abusivè, oueighendlijk, teeghen ’t ghebruik. A C. Acanthium, witte weghdistel. Acanthus, beerenklaauw. Accentus, ghalm, woordtklank, toezang, byklank, byghalm. Accentus Acutus, scherpe toezang. Accentus Gravis, zwaare toezang. Accentus Circumflexus, omghebooghen. toezang. Acceptans, Acceptator, anneemer. Acceptilatio, quijtschelding by gheschenk, plechtighe quytschelding. Acceptio, neeming, beteekenis. Acceptio Personarum, persoonanneeming. Accessorius, bykomstigh, bykomende. Accessus, & Recessus maris, eb en vloedt. Accidens, toeval, ankleef, byval. Accidentalis, Accidentarius, toevalligh, by toeval. {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} 342 Accidentëitas, toevalligheidt. Accipitrina, havikskruidt. Accrementum, ghroeysel, anghroeysel. Accrementum Notum, bastaardtghroeysel. Accretio, anghroeying, anwassing. Accumulativè, ophoopender wijze, by opstaapeling. Accusatio, beschuldighing, anklaaghing, anklaght. Accusatio Internecini, anklaaghing van ombrenging, ófte doodtslagh om erffenis te bekoomen. Accusativus, anklaagher, anklaaghend gheval. Accusator, beschuldigher, anklaagher, betichter. Acedia, walghing, veuygheidt, arbeidtzaamloosheidt. Aceptialis, hoofdeloos. Acer, ahórn, erleboom, halderboom, maashoudt, maashoutenboom. Acer Major, luitenhout. Acer Minor, booghhout. Acetabulum, (Vulgó) busje, kópje, panneken. Acetabulum, (Botanic.) navelkruidt. Acetosa, zuuring, zurkel. Acetosella, schaepezuuring, schaepezurkel. Acetum mulsum, hoonighazijn, hoonigheek. {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} Achimilla, zynnauw, onzer vrouwen mantel. Achores, haerwurm, dauwwurm. Acmasticus, stildstaande, op zijn hoogst zijnde. Acme, stilstandt, tóp, ’t hooghst. Acoluthus, toortsdraagher, navólgher. Aconitum, wolfswortel, monnukskapkens. Acopum, verfrischzalf, zalf voor vermoeidtheidt. Acorum, Acorus, welriekend lisch, kalmus. Acquisitivus, verkrijghigh, verkrijgende. Acraepalum, dronkertsdrankjen. Acrochordon, een wrat, hangwrat. Acroamaticus, toeluistrigh. Acromion, uitsteeksel, schoudertóp. Acromphalon, midnavel. Acronychus, tijdtloos, ontijdigh. Acta, (Vulgó) daaden, handelingen. Acta, (Jurid.) pleitstukken, dingschriften. Actio, (Philosop.) doening, werking. Actio, (Juridic.) rechtsmiddel, pleitstuk, dingtaal, recht, eisch, antaal, anspreeking. Actio Cessa, afghestaan recht, overghegheeven-recht. Actio Empti, kooprecht. Actio Venditi, verkooprecht. Actio Forensis, dingrecht. Actio Funeraria, lijkrecht. {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} Actio Hypothecaria, onderpandtrecht. Actio Institoria, koophandelrecht. Actio Interrogatoria, ondervraaghrecht. Actio Noxalis, schaaderecht. Actio In personam, Actio Personalis, persoonrecht. Actio Calumniae, recht van lastering. Actio Cautionis, recht van bórghtóght. Actio Condictionis, Actio Condictitia, recht van weedereissching. Actio Ex constituto, recht by opstelling. Actio Ex stipulatu, recht uit beding, ófte belófte. Actio Depositi, recht uit bewaarnisgheeving. Actio AEstimatoria, Actio De aestimato, recht tot de waerdy. Actio Ingrati, recht des ondankbaaren. Actio Internecini, recht van doodtslagh. Actio Iudicij, recht van’t ghewijsde. Actio Iuris jurandi, recht van eedtzweeren. Actio De communi dividundo, recht om de ghemeenschap te deelen. Actio De constitutâ pecuniâ, recht uit beloofde betaaling. Actio Decreti, recht teeghen de voorgheevers van antaal op eenigh ghoedt te hebben. Actio De damno infecto, anspreeking van ghevreesde, en nóch niet ghedaane schade. {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} Actio De dejecto, aut effuso, recht teeghen die iets afwerpen, ófte uitghieten. Actio De in rem verso, anspraak om weêr te hebben, ’t gheen ten nutte an iemandts ghoedt besteedt is. Actio De paraphernis, recht van een vrouw op de ghoederen, die zy vry heeft. Actio De praescriptis verbis, recht uit voorgheschreeven woorden. Actio Ex lege Aquiliâ, anspraak tót verghoedinge van t’ onrecht anghedaane schade. Actio Ex lege diffamari, anspraak om iemandt zijne opspraak te doen instellen. Actio Ex lege Rhodia, anspraak uit scheeps-schadedraaghing. Actio Familiae erciscundae, recht ter erfdeeling. Actio Finium regundorum, recht ter landtscheiding. Actio Feudalis, Actio Ex feudo, anspraak uit leenrecht. Actio Funeraria, anspraak om de lijkonkosten, ófte dootschulden. Actio In factum, anspraak over ’t bedreevene. Actio Pauliana, ófte paulina revocatoria, recht op het weghghegheeven ghoedt des schuldenaars. Actio Pignoratitia, recht tót pandtlóssing. Actio Quanti minoris, recht tót het gheen te veel betaaldt is. {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} Actio Quanti plurimi, recht tót het gheen te luttel betaaldt is. Actio Retractionis feudi ex felonia, recht tót weederintrekking des leens uit ontrouw en versmaadheidt. Actio Instantiae, anspraak van rechtsvervólgh. Actio Ad aversionem damni, ex assecuratione, recht tot schaadafweering, uit verzeekering. Actio Ad commissum, recht tót erfpachtbetaaling. Actio Ad dotem, recht tót huwlijksghoedt. Actio Ad edendum, recht om afschrift te hebben. Actio Ad falcidiam, recht van den erfghenaam op de maakingbeurders, tót het vierde deel der erffenis. Actio Ad ratiocinia, recht tót reekening. Actio Ad solutionem canonis, recht tót betaaling der jaarlijksche erfpacht. Actio Ad solutionem Census, recht tót betaaling der jaarlijksche inkomst. Actio Ad solutionem Reditum, recht tót betaaling der jaarlijksche winpenningen. Actio Ad trebellianicam, recht van den erfghenaam uit de handt, op den erfghenaam over de handt, tót het vierde deel der erffenis. Actio Ad usuras in stipulatum deductas, recht tót besprooken gheldtwinst. {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} Actio Tutelae, anspraak over vooghdyschap. Actio Petitoria, eischrecht. Actio Pignoratitia, pandtrecht. Actio Poenalis, Actio Poenaria, strafrecht. Actio Popularis, vólkrecht. Actio Possessoria, bezitrecht. Actio Proetoria, schoutenrecht. Actio In rem, Actio Realis, zaakrecht. Actio Redhibitoria, weederschaffingrecht. Actio Receptitia, ontfangrecht. Actio Serviana, verpandtrecht. Actio Triticiaria, landtvruchtrecht. Actio Vectigalis, vrachtrecht, huurrecht. Actio Pro socio, recht teeghen een metghezel. Actio Ex sponso, recht uyt het beloofde. Activè, bedrijvendlijk. Activitas, bedrijvigheidt, werkelijkheidt. Activus, bedrijvigh, bedrijvende. Actor, anklaagher, eisscher, daagher, anleggher, daghvaerder. Actrix, eidschersse, anleghster, anklaaghster, daaghster. Actu, in der daadt. Actualis, bedrijvelijk, daadlijk. Actualitas, bedrijvelijkheidt, daadelijkheidt, werkelijkheidt. Actualiter, daadelijken, bedrijvelijken. Actuare, daadighen, in der daadt brengen. {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} Actuarius, schrijver, bondtschrijver, openbaar schrijver. Actuosus, werkigh, beezigh. Actus, (Philosoph.) bedrijf, daadt. Actus Signatus, gheteekend bedrijf. Actus Exercitus, gheoeffend bedrijf. Actus Elicitus, uitghelókt bedrijf. Actus Imperatus, gheboden bedrijf. Actus Examinis, de daadt der beproeving. Actus Consecrationis, de daadt der inwying. Actus Ordinationis, de daadt der órdening. Actus, (Iuridic.) handeling, daadt, dryving. Actus Forensis, gherechts handeling, dinghandeling. Actus Extraneus, buitenhandeling. Acurologia, oneighenspraak, oneighenreeden. Acutangulus, scherphoekigh. Acutella, stalkruidt, prangwortel. A D. Ad extra, na buiten. Ad intra, na binnen. Adaequatè, eevenmaatighlijk. Adaequatio, eevenmaatighing. Adaequatus, eevenmaatigh. Additamentum, byvoeghsel, ’t bykoomende. Additio, optelling, toetelling, bydoening. {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} Additionalis, byvoeghbaar. Additamenta, Additionales, Juridic. byvoeghselen van rechts-middelen. Adductivus, bybrengigh, bybrengende. Adeps, smeer. Adessentia, byweezendheidt. Adhaerentia, anhangendheidt. Adhaesivè, anhangendlijk. Adhaesivus, anhangigh, anhangende. Adiabrochia, bloedtsonmaat. Adiametrus, onmiddellijnigh, onghelijkmiddellijnigh. Adiantum, steenruit, vrouwenhaer. Adiaphorus, onverscheeligh. Adiapneustia, onuitwaasseming. Adistasia, onafstandigheidt, onafstaaning. Adiposus, smeerachtigh, vetachtigh. Adipsia, dorsteloosheidt, ondorstigheidt. Aditio haereditatis, erffenisanghaaning, erfghoedtanvaerding. Adjacentia, byligghendheidt, byligghing. Adjectivus, byvoeghlijk, bywerpigh. Adjectorius, bydoende, byvoeghende, bywerpende. Adjicialis, bewerpelijk. Adjudicialis, toewijzigh. Adjunctum, byvoegh, byvoeghsel, ankleef, ankleefsel. Adjutorium, behulpschrift, behulpmiddel. {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} Admirationis Signum, wonderteeken. Admissionalis, kamerling, deurwaarder. Adoptatitius, anghenomen kindtzoon. Adoptatio, Adoptio, kinderanneeming. Adoptitius, Adoptatus, Adoptivus, anneemeling, tót kindt anghenomen. Ador, Adoreum, spelt. Adpromissor, bórgh, beloover, toezeggher. Adscititius, ankomstigh. Adrogatio, kinderanneeming. Adrogator, kindtanneeming. Adrogatus, tót kindt anghenomen, anneemeling. Adscriptitius, angheschreevene, anschrijveling, bygheschreevene. Adessor, (Vulgó) byzitter. Adsessor, (Iurid.) byghevoeghde raadtsheer. Adsessor Glebae, landteighen slaaf, een landtvaste. Adsignificans, meêbeteekenende. Adsignificatio, meêbeteekening. Adstipulativè, meêwillende. Adstrictoria Medicamenta, stóppende gheneesmiddelen. Adventitius, ankomstigh. {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} Adverbialis, bywoordigh. Adverbium, bywoordt. Adverbium Primitivum, eerstelingbywoordt. Adverbium Derivativum, spruitelingbywoordt. Adversativus, weêrstreevigh, weêrstreevende. Advocatus, voorspraak, rechtsvoorderaar, voorspreeker. Advocatus Fisci, ’s landts voorspraak, voorspraak van der heeren gheldtkist. Adynatos, onmooghelijk. A E. AEdificatoria, bouwkonst, bouwkunde. AEdilis cerealis, lijftóghtbezórgher. AEdilis Curulis, ghebouwmeester, wijkmeester, buurtmester, brandtmeester. AEditimus, AEdituus, kerkmeester. AEgilops, (Medic.) ooghezweer. AEgilops, (Botanic.) ghebaarde eevene, dravigh. AEnigmatographia, raadtselbeschrijving, raadtselschrijfkunde. AEnobarbus, roodtbaerdt, róssebaerdt. AEquabilis, vereffenbaar. AEqualis, eeven, eevenghroot. AEqualis aetate, eevenoudt. AEqualitas, eevenheidt, eevenghrootheidt. AEquanimitas, ghelijkmoedigheidt. {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} AEquatio, verghelijking, vereevening, eevening. AEquator circulus, AEquidialis circulus, AEquinoctialis circulus, eevenaar. AEquiangulus, eevenhoekigh, ghelijkhoekigh. AEquicruris, eevenbeenigh. AEquidialis, dagheevenigh. AEquidicus, ghelijkzegghende. AEquidistans, eevenwijdigh. AEquidistantia, eevenverheidt. AEquilatatio, eevenveruitrekking. AEquilaterus, eevenzijdigh, ghelijkzijdigh, eevenghelijkzijdigh. AEquilibris, eevenzwaarwightigh, eevenwichtigh. AEquilibrium, eevenzwaarwightigheidt, eevenwight. AEquimanus, eevenhandigh, rechtsch en slinksch. AEquimultiplex, eevenveelvoudigh. AEquinoctialis, nachteevenigh. AEquinoctium, nachteevening, ghelijkdagh. AEquiparantia, eevenghelijkheidt. AEquiparare, eevenmaatighen. AEquipollens, ghelijkmaghtigh. AEquipollentia, ghelijkmaghtigheidt. AEquiponderantia, eevenwight, eevenwightigheidt. {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} AEquiterminus, eevenpaaligh. AEquivalens, eevenwaerdigh. AEquivoca, AEquivocalia, ghelijknaamighe. AEquivocantia, ghelijknoemende. AEquivocata, ghelijkghenoemde. AEquivocè, ghelijknaamighlijk. AEquivocus, ghelijknaamigh. AEquivocus Casu, ghelijknaamigh by gheval. AEquivocus Consilio, ghelijknaamigh by beraadt. AEquivocatio, dubbelzinnigheidt, woordtspeeling. AEra, anvangtijdt, tijdtwortel, tijdtbeghrijp. Aërologium, luchtwijzer. Aëromeli, heemelhonigh, luchthonigh. AErugo aeris, spaansch ghroen, koperghroen. AEs alienum, uitschuldt, schuldt. AEs Nostrum, inschuldt. AEschylus, mispelboom. AEstimativus, achtende. AEstuosus, klóppende. AEtema, vereisching. AEternitas, eeuwigheidt. A F. Affabilitas, ghespraakzaamheidt. Affectio, andoening. Affectio coeliaca, afghank van onvolkookte ghijl. {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} Affectio Hypochondriaca, mildtzucht, mildtziekte. Affectio Hysterica, opstyghing. Affectus, (Medic.) ziekte. Affectus Colicus, kronkeldarmpijn. Affectus Nephriticus, nierpijn, nierziekte. Affectus, (Ethic.) hartstóght, gheneeghenheidt. Affirmatio, bevestighing. Affirmativus, bevestighigh. A G. Agalactia, zóghs onvruchtbaarheidt, zógloosheidt. Agallochum, paradijshoudt, alöeshout. Agens, doener. Ager novalis, drieslandt, dreslandt. Aggregatio, t’zamenhooping. Aggregatum, ’t verzaamde. Agibilis, doenlijk, doenende. Aglaophotis, Peonie. Agma, breuk, bryzeling. Agnata, bloedtvrindin van vaders zijde. Agnatio, maaghschap van vaders zijde. Agnatus, maagh, ófte bloedtvriendt van vaders zijde. Agnus castus, kuischboom, Abrahams-boom, zeewilghe, kuischlam, schaepsmuil. Agonia, zaadeloosheidt. Agonothesia, strijdtinstelling. {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} Agonotheta, strijdtinsteller. Agraphus, onschriftmaatigh. Agresta, verjuis. Agricultura, landtbouw, landtbouwing, landtbouwery, landtwinning, landtneering. Agrifolium, hulst, steekpalm. Agriocastanum, wilde kastanjen, aardtnooten, aardtakers. Agrimonia, agrimonie, leeverkruidt. Agrimonia Silvestris, zilverkruidt, blik. Agrion, Agriophyllum, verkens venkel. Agrioselinum, haanevoet. Agrostis, ledtghras, peen, hontstandt, knópghras. Agrypnia, slaapeloosheidt. A I. Aimodia, tandendoofheidt. Aitema, vereissching. Aitiologia, oorzaakzegghing, oorzaakkunde. A J. Ajuga, veldtcypres, hoe langer hoe liever. A L. Alabastri, bloemknóppen, ghroene bloembladen Alae, kneevels. Alae narium, neuswiekskens, neusblaaskens. {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} 356 Alalia, spraakeloosheidt, stomheidt. Alantöides, des vruchts buitenvlies. Albergaria, maaltijdtschattingen. Albucum, affodille. Albugo, ooghenwit. Alcea, zigmaarts kruidt. Alcibiacum, wilde óssetong, slangenhoofdt. Alchimilla, synnauw, onzer vrouwen mantel. Alchymia, stófscheidkunde. Alcohol, fijn stóf. Alembicus, afzyphelm, helm. Alepsia, zinneloosheidt. Alexipharmacum, Alexiterium, teeghenghift. Alga, wier. Algebra, stelreeghel. Algebräicus, stelreegheligh. Algorithmus, reekenkunde. Alica, ghórt. Alidada, wijsreeghel. Alietas, anderheidt. Aliformis, vleughelwijzigh, vleughelachtigh. Alimentarius, dien iets tót lijftóght ghemaakt is, lijftóghtenaar. Alipasma, zweetstóppulver. Alipta, zalver, smeerer, worstelaars smeerer. Aliquantus, zoghroote. Aliquotus, zoveelde. {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} 357 Alkekengi, krieken over zee, winterkarssen. Allantöides, worstghelijke vlies. Allaudium, vry ghoedt, onleenghoedt. Allegoria, byspraak, byspreuk, ghelijkspreuk. Allegoricus, byspreukigh. Allegoricè, byspreukelijk. Alleluia, koekkoeksbroodt, zuure klaveren. Alleluchia, samenhanging. Alliaria, Alliaris, look zonder look. Allii caput, Allii Nucleus, kluifken, bólleken looks. Allium, look, knóflook, knooplook, knoeflook. Allium Ursinum, beerlook, daslook. Allium Anguinum, berghlook. Allodium, vryghoedt, onleenghoedt. Alloiosis, verandering. Almagestum, ghroot t’zamenstel. Alogistes, reedenloos reedenaar. Alogus, reedenloos, buitenreeden. Alopecia, hooftzucht, uitval des haers, haeruitvalling, haereloosheidt. Alopecurus, vóssestaert. Almucantharath, hooghtkringen, ghewestkringen, tópkringen. Alnus, elzenboom, elst. Alnus Nigra, sporkelhout, pijlhout, hondtsboom. {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} Alsine, muur. Alterabilis, veranderlijk. Alteratio, verandering. Altercum, bilsenkruidt, dolkruidt. Alternatio, overbeurtighing. Alternus, overbeurtigh, overhandts. Alterutumbres, een van beide schaduwighe. Althaea, heimstwortel, witte maluwe. Altisonus, hooghdraavende, hooghklinkkende, hooghluidende. Altus, hoogh, bovenzang, hooghstem. Alus gallica, waalwortel. Alvi retentio, hardtlijvigheidt. Alvi Fluxus, buikloop. Alvi Lientericus, afghank der ongheteerde spijs en drank. Alvi Coeliacus, afghank der onvolkookte ghijl. Alvi Criticus, afscheidighe buikloop. Alvi Symptomaticus, toevallighe buikloop. Alvi Sanguineus, bloedtloop, roode loop. Alvi Chylosus, ghylloop, ghylafghank. Alvi Colliquativus, smeltighe buikloop. Alvi Hepaticus, leeverbuikloop. A M. Amalgama, vermengsel van eenigh metaal met quikzilver. Amalgamatio, doorbijting met quikzilver, verkalking door quikzilver. {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} Amanuensis, handtschrijver. Amantilla, speerkruidt, St. Ioriskruidt. Amaracus, majorein, maricleus, moederkruidt, mater. Amaradulcis, Amarodulcis, alfsranke. Amaranthus, fluweelbloemen. Amaurosis, steekeblindheidt, ooghenduisterheidt. Ambages, omweeghen, omreeden. Ambarvalia, kruisdaghen. Ambasiator, ghezant. Ambidexter, eevenhandigh, rechtsch en slinksch. Ambiguitas, dubbelzinnigheidt. Ambiguus, dobbelzinnigh, twijffelachtigh, twijffelzinnigh, dubbelduidigh. Ambitio, eerzucht, staatzucht, eerghierigheidt. Ambitus, omtrek, bevang, omghang, omvang. Amblygonius, plomphoekigh. Amblyopia, ooghenscheemering, quaadtzienigheidt, botzienigheidt, zwakghezicht. Ambubeia, paerdenbloem, kankerbloem. Ambulatorius, wandelende, zwervende, verghaande. Amellum, confilie de grein, byenbladt. {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} Amellis flos, sterrekruidt. Ametria, wanghemengdheidt. Amicitia, vriendschap. Amita, vaders zuster, moeye. Amita Magna, oudtmoeye, ghrootvaders zuster. Amita Major, overoudtmoeye, overghrootvaders zuster. Amita Maxima, betoveroudtmoeye, oudtoverghrootvaders zuster. Amitini, broeders en zusters kinderen, neeven en nichten. Ammiraldus, zeevooghdt, vlootheer. Amnestia, onghelijks vergheeting. Amnios, des vruchts binnenvlies. Amor, liefde. Amor Unionis, liefde der vereening. Amor Complacentiae, liefde des welbehaaghens. Amor Benevolentiae, liefde der ghoedtwilligheidt. Amor Amicitiae, liefde der vriendschap. Amor Concupiscentiae, liefde der begheerlijkheidt. Amor Beneficentiae, liefde der weldaadigheidt. Ampeloleuce, witte wijnghaardt, alfpaape, quartelbeyen. Ampeloprassum, wildt look. Amphiblestroïdes, nettevórmigh, nettachtigh. Amphibolia, dubbelzin. Amphibologia, twijffelreeden, twijffelzin, dubbelzinnigheidt, dubbelspraak, dubbelzin. {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} Amphidaeum, ’t hoofdt van de mondt des lijfmoeders. Aphiscij, tweezijdschaduwighe. Amphitheatrum, schouwburgh, ronde burgh. Amphitheton, omstel, rondtomstel. Amphoteroplon, heen- en weêrreis verzeekering. Ampotis, eb. Amuletum, an den hals hangend gheneesmiddel. Amussis, richtsnoer, reeghel, richtloodt. Amusus, zanglooze, ongheleerdt in ’t zingen. Amygdalus, amandelboom. Amylum, ameldonk, stijfsel. Amygdala, keelamandel, amandelklierken, keelklier. A N. Ana, evenveel. Anabaptista, herdooper, weederdooper, doopsghezinde. Anabasis, anghroeying, toeneeming. Anabrochismus, afbinding, afbindsel. Anacatharsis, (Medic.) zuivering, afdrijving. Anacatharsis, (Theolog.) byspreukuitlegghing, verklaaring van oneighentlijke reedenen. Anachoreta, kluizenaar. Anacoinosis, beraading, beraadtslaaghing. {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} Anacollema, lijmsel; voor ’t voorhoofdt ghebonden gheneesmiddel. Anacrisis, vraaghonderzoek. Anadiplosis, verdubbeling. Anadoche, bórghtóght, bórghblijving. Anadosis, overvoering. Anadochus, ghevader, bórghe. Anaemia, bloedeloosheidt. Anaesthesia, ghevoelloosheidt. Anagallis, ghuichelkruidt, ghuichelheil. Anagallis Aquatica, waterpungen, beekpungen. Anagallis Silvestris, kalfsmuil, kalfsneus. Anaglyptes, beeldtsnyder, beeldthouwer. Anagoge, verbórghenheidt, diepzinnigheidt. Anagogicus, verbórghenzinnigh, beschouwigh. Anagramma, evenletterspreuk, letterkeering, naamsletterkeer. Anagraphe, ghoedtopschrijving. Anakephalaiosis, hertelling, herhaaling der hoofdtpunten. Analoga, ghelijkvórmighe. Analogatus, ghelijkghevórmdt, ghelijkghevórmighdt. Analogia, eevenreedenheidt, ghelijkvórmigheidt. Analogicus, Analogus, ghelijkvórmigh. Analogicè, Analogoos, ghelijkvórmighlijk. {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} Analogismus, ghelijkvórming. Analogistae, vooghden die gheen reekening hoeven te doen. Analogistica, ghelijkvormigheidts kunde. Analysis, ontbinding, ontknooping, ontleeding. Analyticus, ontknoopigh. Anamnesticus, indachtighmaakende, erinnerende. Anaphora, voorverhaal, zelfwoordigheidt. Anapologesia, Anapologia, onverschoonbaarheidt. Anarchia, onheersching, heerschloosheidt. Anasarca, waterzucht, slijmzucht over ’t gheheele lichaam. Anastoicheiosis, herhoofdtstóffing, ontlóssing. Anastomosis, (Anatom) vereening. Anastomosis (Medic.) wying, verwying. Anastomaticus, ontstóppende, openende. Anastrophe, omdraay. Anathema, vloek, vloekslót, vloekbesluit, ban, vervloeking. Anathymiasis, uitwaasseming, waasseming. Anaticus, eevenghelijk, eevenzwaar. Anatrope, omkeering. Anatocismus, winpennings winpenningen, winstbeding van de winpenningen der hoofdtsomme. Anatomasis, invoeghing. Anatomia, ontleeding, opsnijding, ontleedkunde. {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} Anatomicè, ontleedkundighlijk. Anatomici, ontleeders, ontleedkundighe. Anatomicus, ontleedkundigh. Anaudia, spraakeloosheidt. Anblatum, anbladt. Anceps, tweesnydig, twijffelachtigh. Anchusa, óssetong, wilde óssetong. Anchyloblepharum, ooghscheelsamenghroeying. Anchyroides, Ancoriformis, ankervórmigh, ankerachtigh, ankerghelijk. Ancon, elleboogh. Ancyloglassum, spanader. Ancyloglossus, van den tongriem niet ghesneeden, met den tongriem belemmerdt. Androsace, zeenavelkruidt. Ancylosis, tongriem. Androgynus, manwijf, wijfman. Androsaemon, mansbloedt. Aneclogisti, vooghden die gheen reekening hoeven te doen. Anecoïa, hooreloosheidt. Anemia, bloedstwindigheidt, winderigheidt. Anemone, klapperroozen. Anethum, dille. Anethum Silvestre, Anetum Tortuosum, beerwortel. {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} Aneurisma, slaghaderghezwel, slaghaderbreuk. Angelographia, engelbeschrijving, engelkunde. Angelus, gheest, engel, ghódtsbode. Angina, halsghezweer, keelziekte, keelghezwel, keelzwelling, ontsteeking in de keel, keelontsteeking, halsstreng. Angina lini, wrange, schorfte. Anguitenens, slangedrigh. Angulus, hoek, winkel. Angulus Incidentiae, Angulus Contactus, Angulus Tactionis, raakhoek. Angulus Decussationis, kruishoek, hoek der kruissing. Angulus Opticus, Angulus Visionis, hoek der ziening, ghezichthoek. Angulus Sectionis, snyhoek. Angulus Obtusus, botte hoek, stompe hoek, plompe hoek. Angulus Acutus, scherpe hoek. Angulus Complementi, verscheel. hoek. Anguria, sitrullen, kircheren. Angustifolius, smalblaadigh. Animalis, zielijk, dierlijk. Animasticè, zielswijs, zielijken. Animatus, ghezieldt. Anti procidentia, uitschieting des lijfs, uitzakking der aarsdarm. Aniscalptor, aarskrabber. Anisum, anys. {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} Annihilatio, vernietighing. Annona, jaarkóst. Annus, jaar. Annus Sabbathi, ’t jaar der rustdagh. Annus Jubilaeus, jubeljaar. Annus Solaris, zonnejaar. Annus Lunaris, maanejaar. Annus Bissextilis, schrikkeljaar. Annus Climactericus, trapjaar, klimjaar. Anodmia, reukontbeering, reukeloosheidt. Anodynus, pijnstillende, smertverdrijvende. Anoiconometon, misplaatsing. Anomalia, onghelijkvórmigheidt. Anomalus, onghelijkvórmigh, onórdendlijk, uitreegheligh. Anomia, onwettelijkheidt, overtreeding der wet. Anomoiomeres, onghelijkaartigh. Anonis, prangwortel, stalkruidt. Anorexia, hongerloosheidt, walghing, eetens onlust. Anormesis, bloedtdriftigheidt. Anserina, zilverkruidt, blik. Atoeci, teeghenoverwooners. Antanaclasis, weêrslagh, dubbelwoordt. Antarcticus, zuider, teeghennoorder. Antebrachium, de voorarm. Antecedens, voorghaande, voorstuk. Antecedenter, voorghankelijk, voorghaandelijk. Antepenultimus, voor de naastlaatste, {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} naastvoorlaatste. Anthelix, teeghenslangtrek. Anthemis, kamille, kamillebloemen. Anthera, bloem: óppen, bloemmiddelspitsen. Anthologia, bloemkunde. Anthrax, neeghenoogh, kool, pestkool. Anthriscum, kervel. Anthropographia, Anthropologia, menschkunde, menschbeschrijving. Anthropomorphitae, menschvórmers. Anthropopathia, menschghelijkvórmigheidt, menschlijding. Anthropopathoos, menschghelijkvórmighlijk. Anthropophagia, menscheeting. Anthyllis, bastaardtveldtsipres. Anthypophora, teeghenbrenging, teeghenstel. Antiae, voorhaer, bres. Anticategoria, weederbeschuldighing, teeghen beschuldighing. Antichresis, teeghenghebruik, vruchttrekking van veronderpandt ghoedt, in plaatse der winpenningen van ’t geldt, daar ’t ghoedt voor verpandt is. Anticipatio, voorkoming, vervroeghing. Anticopa, teeghenkerf. Antidicus, teeghenspreeker, teeghenparty. Antidorum, weederghaaf, teeghenghaaf, teeghengheschenk. Antidotum, teeghenghift, teeghenverghift. Antigraphaeus, teghenboekhouder. {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} Antigraphus, teeghen de schrift strijdigh schriftstrijdigh. ntinomia, teeghenwettigheidt, wettenstrijdigheidt. Antimeria, deel voor deel stelling. Antimetabole, omstel, verwisseling. Antipathia, afkeer, weêrzin, teeghenzin. Antipelargia, oudervoeding. Antiperistasis, teeghendrang. Antipherna, teeghenhuwelijksghoedt, bruideghomsschat. Antiphora, teeghenverhaal, teegheninbreng. Antiphrasis, teeghenwoordigh, teeghenzeghwijs. Antipocha, verbindtschrift, handtschrift. Antipodes, teeghenvoetelingen. Antipraxia, Antipraxis, teeghenwerking. Antiptosis, val voor val stelling. Antirrhinum, orant, kalfsmuil, kalfsneus, knaptandekens kruidt. Antistropha, teeghenlist. Antithesis, teeghenstelling. Antitheton, teeghenstel. Antitragus auris, oors teeghenoverbok. Antitypus, teeghenbeeldt. Antonomasia, vernoeming, teeghenbenaaming. Anumbres, schaduwlooze. {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} A O. orta, ghroote slaghader. A P. Aparine, kleefkruidt, klis, toghekruidt. Apella, besneedene. Apepsia, onverteering, verteereloosheidt. Aphace, kankerbloem, paerdebloem. Aphaeresis, vooraanaflaat. Aphelium, verste zonnepunt. Aphonia, stemmeloosheidt, spraakeloosheidt. Aphoria, teelschorting, ontfangings opschorting. Aphorismus, scheireghel, kortbondighe spreuk. Aphorme, voorbeweeghing, eerste beweeghing. Aphthae, mondtghezweer, sprouw. Apiastellum, haanevoet, waterhaanevoet. Apiastrum, confilie de ghrein, byenbladt. Apios, knobbelachtighe wolfsmelk. Apium, eppe, juffrouwmerk. Apium Risus, haanevoet. Apium Palustre, waterhaanevoet, broekeppe, juffrouwmerk, boereneppe. Apium Hortense, hófeppe, pieterselie. Apium Haemorrhoïdarum, speenkruidt. {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} Apnoea, aassemloosheidt. Apocalypsis, openbaaring. Apocha, (Chronolog.) anvangtijdt, tijdtwortel. Apocha, (Iuridic.) quijtschelding. Apocrisia, Apocrisis, schifting, bloedtschifting. Apocrisiarius, bisschops steedehouder. Apocrusticus, te rugh drijvende, weederom drijvende. Apocryphus, verborghen, onghelijst, buitenreegheligh. Apocope, nalaat, snoeying, afsnijding. Apodecta, vrachtrechter. Apodeixis, betooghing. Apodemica, reyskunde. Apodicticus, betooghigh. Apodioxis, verwerping. Apodosis, toepassing. Apogaeum, afaardigh, verdstepunt. Apogonus, nakomeling, naneef. Apographa, ghoedtopschrijving. Apographum, afschrift, uitschrift, naschrift. Apolecti, de heimelijkste raadt, gheheimraadt, heeren van den gheheimen raadt. Apolis, balling. Apollinaris, bilzenkruidt. Apologia, verantwoording, naamscherm, verdeedighing, verweerschrift, schermschrift. {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} Apologistica, kluchtvertelkunde: verweerschriftkunde. Apologus, klucht, byspel. Apophlegmatismus, mondtspoelsel, quijlartseny. Apophlegmatizans, slijm aftrekkende. Apophtegma, ghedenkspreuk. Apophysis, uitsteeksel, uitwas, anwas, afwas. Apophysis Pterygöides, Apophysis Alaria, vleughelwijze uitsteeksel. Apophysis Mammillaris, teepelachtigh afwas. Apophysis Stylöides, priemachtigh afwas. Apoplecticus, beroerde, gheraakte, die met beroerdtheidt ghequeldt is. Apoplexia, lichaamsberoerdheidt, gheraaktheidt. Apopsychia, ommacht, flaauwte, van zich zelf valling, flaauwigheidt. Aporia, twijffeling. Aposcema, overzetting, verplaatsing. Apositia, afkeer van eeten, hongerloosheidt. Aposioposis, verzwijghing. Apospasma, van een scheuring. Apostasia, afval. Apostasion, verstootbrief. Apostasis, uitzweering. Apostata, afvallighe. Apostema, etterghezwel, ghezweer. Apostolus, ghódtsghezant. Apostrophe, afwending, afkeer. {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} Apostrophus, uitlaating, letteruitlaat. Apotelesma, (Theolog.) ghódtmenschlijk werk, uitwerking. Apotelesma, (Mathem.) gheboortstarrekraft. Apotelesmaticus, uitwerkelijk, vervulligh. Apotome, afsnijding, ’t overighe. Apotychia, te loor stelling. Apozema, afziedsel, afkooksel. Apparentia, verschijnsel, schijnbaarheidt. Apparentia Caelestis, heemelsch verschijnsel. Apparentia Aëria, luchtigh verschijnsel. Apparitor, gherechtsbode, hófsbode, steebode, deurwaarder. Apparitura, deurwaarderschap, steêbooschap. Appellatio, beroeping tót hoogher recht. Appellans, Appellator, beroeper. Appellatus, beroepene tót hoogher recht. Appendix, anhanksel, byvoeghsel. Appendicula, anhanksel, anhangseltje. Appendicula Vermiformis, wormachtigh anhanksel, wormghelijk anhanksel. Appendicula Styloides, Appendicula Belenoides, Appendicula Graphioides, priemghelijk anhanksel. Appetentia, begheerte. Appetentia Canina, hondtshonger, onnatuurlijke honger. Appetibilis, begheerbaar, begheerlijk. {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} Appetibilitas, begheerbaarheidt. Appetitio, begheering. Appetitivus, begheerende. Appetitus, begheerte. Appetitus Caninus, hondtshonger. Applicatio, toeeighing, toepassing. Apprehensio, (Phys.) bevatting. Apprehensio, (Jurid.) vangenis, antasting. Apprehensivus, bevattigh, beghrijpigh. Appretiativè, waerdeerendlijk. Appromissor, bybeloover. Aptitudinalis, bequaamheidigh. Apyrexia, buitenkoortsigheidt, koortsontbeering. A Q. Aqua mulsa, meede. Aqua vitae, brandewijn. Aquagium, waterdrift, waterloop, waterghoot, waterloozing. Aqualiculus, de onderste buik, onderbuik. Aquariolis, hoerendóp. Aquifolia, Aquilenta, hulst, steekpalm. Aquilegia, Aquileia, Aquilina, akeley. Aquilex, waterleider, watermeester. Aquula, waterblaasje, waterpuist. {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} A R. Arabarches, pachtmeester, tóllenaar. Arachus, krók. Aracus, kleene platte erwten. Araeosyncritus, helder van licchaam. Araeoticus, ylmaakende, verijlende. Araiosis, uitwaasseming, veryling. Arbiter, ghekoozen rechter. Arbitramentum, ghoedemannen uitspraak. Arbitrarius, ghoedtdunkigh. Arbitrator, ghoedeman, zeghsman. Arbitrium, believen, ghoedtdunken. Arbitrium Liberum, vye wil. Arbitrium Servum, knechtelijke wil. Arbor Iudae, Iudasboom. Arbos Iovis, eikenboom. Arbor Sapiens, moerbeezieboom. Arbutus, haaghappelboom. Arca foederis, bondtkist, kist des verbondts. Arcarius, ’s landtsgheldtbewaarer, opziener van ’s landts gheldtkas. Archaismus, verouderde spreeking. Archangelus, aartsengel, opperengel. Archelogia, beghinselkunde. Archetypus, opperbeeldigh, oppervoorbeeldigh, eerste voorbeeldt, oorspronkelijk. Archiater, opperarts, oppergheneesmeester, vórstenarts. Archicapellanus, opperkapellaan. {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} Archidiaconus, opperarmverzórgher. Archididascalus, oppermeester. Archidux, aartshertógh. Archiepiscopus, aartsbisschop, opperbisschop. Archieunuchus, opperkamerling. Archigeroon, opperouderling. Archigrammateus, kanselier. Archigubernius, vlootheer, vlootvooghdt. Archimagister, oppermeester, aartsmeester. Archimagisterica, oppermeesterkonst. Archimandrita, aartsharder, opperharder. Archimimus, oppernabootser. Archiphilosophus, aartswijsghier, opperwijsghier, hoofdtwijsghier. Architectonica, Architectura, bouwkonst. Architectonica Militaris, Architectura Militaris, krijghsbouwkonst. Architectus, bouwmeester. Archiva, pappierghaarde, schriftghaarde. Archoenochus, opperschenker. Arcitenens, schutter, booghedrigh. Arcium, ghroot klissenkruidt. Arcticus, noorder. Arcubalis, booghwijzigh, booghachtigh. Arcus, boogh. Arcus Complementi, verschilboogh. Arcus Verticalis, Arcus Zenitalis, tópboogh. Area, (Vulgó) plaats; dórschvloer. {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} Area, (Mathem.) binneruim, bouwghrondt, inhoudt. Area, (Medic.) haeruitvalling. Area, (Geom.) inhoudt, binneruim. Area, (Jurid.) leegherf, bouwghrondt. Area horti, kruidtbedde, tuinbedde. Arenifodina, zandtmijn. Areola papillaris, teepelkring. Aretalogus, wijsból, schoonspreeker. Aretologia, deughdtkunde. Argallicum, waalwortel. Argemone, zilverkruidt, blik. Argentarius, Argurologus, zilveropziener. Argentarius, wisselaar, zilversmidt. Argentilla, Argentina, ghanserik, ghenserik, zilverkruidt, blik. Arguitivè, besluitighlijk, door besluit. Argumentativus, bewijsreedenigh. Argumentum, bewijsreeden, bewijs, inhoudt, kort beghrip. Aries, ram, muurbreeker, stórmkat. Arilli, korlen. Arinca, amelkoren, roomsche tarw. Aristocratia, der besten regheering, adelregheering, besterheersching. Aristocraticè, besterheerschighlijk. Aristocraticus, besterheerschigh. Aristolochia, hoolwortel, oosterlusie. Aristolochia Sarasenica, zarazijnskruidt. Arithmetica, telkonst, reekenkonst, talkunde, óft telkunde. {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} Arithmetica Elementaris, beghinseltelkunde. Arithmetica Regularis, reegheltelkunde. Arithmologia, ghetalkunde. Armamentarium, Armarium, wapenhuis, krijghspakhuis, tuyghhuis. Arma Defensionis, beschermwapenen. Arma Offensionis, hinderwapenen. Armeria, hoepelbloem. Armilustrum, wapenschouwing. Arnoglossa, Arnoglossum, lamstong, hondtsrib, kleine weeghbree. Arquatus, gheelzuchtigh. Aromatarius, Aromatopola, kruidenier, drooghist, drooghenverkooper. Arrha, welkoomgheldt, ghódtspenning. Arrhabo, onderpandt, ghyzelaar. Arresta bovis, prangwortel, stalkruidt. Arrestans, beslagher, handtopleggher. Arrestare, bekommeren, beslaan. Arrestatus, beslaghen. Arrestatio, Arrestum, beslagh, handtopleeghing. Arrogare, tót kindt anneemen. Arrogatio, kindtanneemer. Arrogator, kindtanneeming. Arrogatus, tót kindt anghenomen. Ars, konst. Ars Liberalis, vrye konst. Ars Saltoria, danskonst. Ars Scriptoria, schrijfkonst. Ars Piscatoria, vischvangkonst. {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} Ars Venatoria, jaaghkonst. Ars Typographica, drukkonst. Ars Cantoria, zingkonst. Ars AEdificatoria, Ars Arhitectonica, huisbouwkonst. Ars Coelatoria, ghraveerkonst. Ars Sculptoria, snijdkonst. Ars Fusoria, ghietkonst. Ars Pictoria, schilderkonst. Ars Ponderaria, weeghkonst. Ars Mechanica, handtwerkkonst. Ars Nautica, zeilkonst. Ars Histrionica, ghuichelkonst. Ars Militaris, krijghskonst. Artantia, verkensbroodt, aardappel. Artemisia, byvoet, St. Ians kruidt. Artemon, kraan. Arteria, slaghader, hartader, ademader. Arteria Aspera, lóchtpijp, strót, stróttepijp, lóchtader, aassemader, ademghat. Arteria Coeliaca, des buiks slaghader. Arteria Mammaria, mamslaghader. Arteria Epigastrica, opperbuikslaghader. Arteria Umbilicalis, navelslaghader. Arteria Haemorrhoidalis, speenslaghader. Arteria Mesenterica, scheelslaghader. Arteria Splenica, miltslaghader. Arteria Spermatica, zaadtslaghader. Arteria Hypogastrica, onderbuikslaghader. Arteria Phrenica, middelriftsslaghader. Arteria Carotis, króp-, ófte slaapslaghader. {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} Arteria Soporalis, slaapslaghader. Arteria Axillaris, ókselslaghader. Arteria Coronaria, Arteria Coronalis, kroonslaghader, kransslaghader. Arteria Venosa, aderlijke slaghader, aderachtighe slaghader. Arteria Subclavia, onder ’t sleutelbeen gheleeghen slaghader. Arteria Intercostalis, tusschenribbighe slaghader. Arteria Pulmonalus, longslaghader. Arteria Cervicalis, halsslaghader. Arteria Humeraria, Arteria Humeralis, schouderslaghader. Arteria Jugularis, keelslaghader. Arteria Thoracica, borstslaghader. Arteria Gastrica, maaghslaghader. Arteria Vertebralis, wervelslaghader. Arteria Scapularis, schouderbladts slaghader. Arteria Muscula, spierslaghader. Arteria Gastrepiploica, des maaghs en nets slaghader. Arteria Epiploica, netslaghader. Arteria Lumbaris, der lenden slaghader. Arteria Iliaca, heupslaghader ófte eechenisslaghader. Arteria Sacra, heilighe slaghader. Arteria Cruralis, beenslaghader. Arteria Pudenda, des schamelheidts slaghader. Arteria Poplitaea, knieschijfs slaghader. Arteria Suralis, kuitslaghader. Arteriosus, slaghaderlijk. Arteriotomia, slaghadersnijding, slagh- {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} aderopening, slaghaderlaating. Arthanita, verkensbroodt. Artheticus, zeenuwsterkende. Arthriticus, leedensterkende, leedenzuchtighe, jichtighe. Arthritis, leedenkrankheidt, leedenzucht, jicht. Arthrosis, Articulatio, gheleeding. Articularis, hófbloemen, sleutelbloemen. Articularis morbus, Articularius morbus, jicht, fleresijn. Articulaté, bescheidelijk, onderscheidelijk, van lidt tót lidt. Articulatus, gheleedt, met leeden onderscheiden. Articuli fidei, gheloofsstukken. Articulus, lidt, leedeken, ghelidt. Artificialis, Artificiosus, konstigh. Artus, leedemaaten. Arum, kalfsvoet, paapenkullekens. Arundo, riet, ziet Harundo. Arythenoides, trechterswijze, tuitigh, trechterachtigh. Arythmus, onghereegheldt, ongherijmdt. A S. Asarum, mans oor, hazelwortel. Ascarides, aars-wurmpjes. Ascensio in coelum, heemelvaart. {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} Ascensorius, opklimmende. Asceterium, klooster. Ascetria, nonne. Aschematistos, ghestalteloos. Ascites, waterzucht, waterziekte, ’t water. Asciticus, waterzuchtighe. Asclepias, zwaluwwortel. Ascyron, hartshooy. Asemos, teekenloos. Asitia, hongerloosheidt. Aspalathus, wilde ghalighaan. Asparagus, aspersie, koraalkruidt. Aspectus, anschouw, anziening, sterghezichte. Aspergula, Asperula, kleefkruidt, klis. Asperula Odorata, Asperula Odorata, leeverkruidt, walmeester. Asperugo, kleefkruidt. Asphodelus, affodille. Asphyxia, aderslaghs ontbeering, weghblijving, zwijmeling, hartvang. Aspiratio, gheblaas. Aspiratio Aspera, hardt gheblaas. Aspiratio Lenis, zaft gheblaas. Asplenium, steenvaaren, mildtkruidt. Asprella, rouwkruidt, ghroote paerdestaert. Assa dulcis, bensuyn. Assa foetida, fonfa, duivels drek. Assecurare, verzeekeren van koopmanschap. {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} Assecuratio, verzeekeringh van koopmanschap. Assecurator, verzeekeraar van koopmanschap. Assecuratoriae literae, verzeekerbrief. Assecuratorius, verzeekerend. Assensus, toestemming. Assimilatio, ghelijkmaaking. Assis, pondt. Assumtibilitas, anneemelijkheidt. Assumtio, anneeming. Asteismus, boerding. Aster atticus, sterrekruidt. Asterias, hazelhaye. Asterisma, ghesternte, heemelteeken. Asterition, meesterwortel. Asthma, amborstigheidt, kortaamdheidt, engborstigheidt, kich. Asthmaticus, engborstigh, amborstigh. Astrabismus, ooghenkramp. Astragalus, de koot. Astrantia, meesterwortel. Astrolabium, platkloot, sterreplatkloot, sterrehooghtenmeeter. Astrologia, starrekijkkunde, sterrekraftkunde, starrevoorzeghkunde. Astrologus, starrekijker, starrekraftkenner. Astronomia, sterloopkunde, hemelloopkunde. Astronomicus, sterrekundigh, sterreloopkundigh. {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} Astronomus, sterreloopkenner. Asyla, vóghelkruidt. Asylia, kerkvrydom, outervrydom. Asyllepsia, onontfanging, onvruchtbaarheidt. Asymbolus, onverwant. Asymmeter, oneevenmaatigh, oneevenmeetbaar, niet samenmeetbaar. Asymmetria, oneevenmaatigheidt, oneevenmeetbaarheidt. Asymptotus, nooit samenkomende. Asyndeton, ontkóppeling. A T Atavia, betoudtoverghrootmoeder. Atavus, betoudtoverghrootvader, oudtoverane. Atecnia, onvruchtbaarheidt, zaadtghebrek. Atheismus, ghódtloochening. Atheologus, onghódtgheleerdt. Athera, meelpap, moes, zuipen. Atheroma, een brypuist, bryghezwel. Atheus, ghódtloochener, ghódtverzaaker, ghódlooze. Athmosphaera, dampghewest. Atnepos, betafternaneef, betnaächterkindtszoon. Atneptis, betafternanicht, betnaächterkindts dóchter. Atnepotes, Atneptes, betnaafterkindtskinderen. Atocia, baareloosheidt. {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} Atomus, ondeeligh, veezeltje. Atonia, machteloosheidt. Atrabilarius, zwartghalligh. Atractylis, wildt bastaardtsaffraan. Atractylis Hirsuta, kardobenedict. Atriplex, Atriplexum, melde, milde. Atrophia, voedeloosheidt. Atta, die de schroomt te raaken. Attentata, daadelijkheden. Attingentia, anraakendheidt. Attractio, antrekking. Attributio, toeeighening. Attributum, eighenschap, toeeighening. A U. Auctio, (Iuridic.) verkooping by opslagh. Auctio, (Philosop.) vermeerdering. Auctio Per juxta positionem, vermeerdering door bystelling. Auctio Per intus sumptionem, vermeerdering door inneeming. Auctor latinae linguae, een schrijver der latijnsche taal. Auctor Ecclesiasticus, kerklijk schrijver. Auctoramentum, huurloon. Auctorisatus, ghemaghtighdt, maghtigh ghemaackt. Auditorium os, hoorbeen. Auctorisatio, maghtighing, maghtighmaaking. Auditorius nervus, hoorzeenuw. Auditus, ’t ghehoor. {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} Auricomum, haanevoet. Auricula, oorken. Auricula Ursi, beerenoor. Auricula Muris, muizenoor. Auriginosus, gheelzuchtigh. Auris, ’t oor. Auris Tympanum, des oors trommelvlies. Auris Labyrinthus, des oors doolhóf. Auris Cochlea, des oors slakkenhuis. Auris Malleus, des oors hamer. Auris Incus, des oors anbeldt. Auris Stapes, des oors steeghelreep. Auris Concha, des oors schulp. Auris Ansa, Auris Fibra,’t oorlapje. Auris Pinna, d’oorentóp. Auris Meatus, oorghat. Auris Vermiculans, Auris Verminosa, een oor vol wormen. Aurium tarditas, doofachtigheidt. Aurium Tinnitus, Aurium Sibilus, oorruisching, oortniting, oorzuizing. Autarkia, vernoeghing, ghenoeghing, zelfsghenoeghzaamheidt. Authenticus, eighengheloofwaerdigh, uit zich zelf gheloofwaerdigh, ghoedtghekeurdt. Autocheiros, eighemoorder, eighenzelfmoorder. Autoghraphum, handtschrift, schrift van eighener handt, eighenschrift, eighen- {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} handtschrift, grondttext. Automaton, zelfbeweeghsel, zelfroersel. Automatopoëtica, zelfbeweeghselmaakkunde. Autonomia, eyghenwettigheidt, zelfwettigheidt. Autopsia, zelfziening, eighenziening. Autosophus, eighenwijs. Aux, bykrings afaardigh, inrondts verste punt. Auxesis, verghrooting, anghroeying, toeneeming. A V. Avancia, naghelkruidt. Avellana, hazelnoot. Avena, haver. Aversorius, afwendende. Avia, grootmoeder, bestemoeder. Avunculus, oom, moeders broeder. Avunculus Magnus, oudtoom, ghrootmoeders broeder. Avunculus Major, overoudtoom, overghrootmoeders broeder. Avunculus Maximus, betoveroudtoom, oudt-overghrootmoeders broeder. Avus, ghrootvader, bestevader. A X. Axilla, óksel. {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} Axillaris, ókseligh. Axillaris Arteria, ókselslaghader. Axillaris Vena, ókselader. Axioma, gheloofspreuk, ghemeene kennis, zinreeden. Axiomaticus, geloofspeukigh. Axis, as, spil. Axis Opticus, zichtkundighe as, ghezichtas. A Z. Azemena, verzwaktrappen. Azimuth, tópboogh, streek. Azygus, onghepaardt, ghadeloos. Azymus, onghezuurdt, onghedeessemdt, onghereezen. B A. BAcca, beye, beezie. Bacchabudus, bezeeten. Baculum Jacobi, Iakóbs staf, ghraadboogh. Balanus, (Botanic.) aker, eekel. Balanus, (Med.) zetpil. Balbus, stamelaar, stamerbout, tateraar. Balbuties, stamering. Baleuca, onghezuiverdt ghoudt. Balivus, landtvooghdt. {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} Ballote, zwarte malrove, stinkende andoren. Balneum, badt, badtstoof. Balneum Maris, Balneum Mariae, waterstoof. Balneum Vaporis, Balneum Vaporosum, dampstoof. Balneum Vacuum, leeghe badtstoof. Balneum Siccum, drooghe badtstoof. Balsamina, balssemappel, ghekrulde balsem. Balsamita, balssem, kóst. Bannum, ban, ballingschap. Baphe, verwsel. Bapheus, verwer. Baphia, verwery. Baptismus, doop. Baptisocula, koorenbloem, rógghebloem. Barba-aron, kalfsvoet. Barbara, bastertwoorden. Barbara lexis, basterdtwoordt. Barbarismus, taalwoestheidt, ontaal. Barbarum seculum, leekentijdt, rouwe eeuw. Barbarus, taalwoest, ontaaligh. Barbicapra, kamerkruidt. Bardiana, klissen, ghroote klissen. Baro, vryheer. Barycöia, doofachtigheidt, quaadthoorigheidt, hardthoorendheidt. Baryodmia, moeyelijkheidt in ’t ruiken. {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} Baryphonia, zwaarbespraaktheidt, zwaarspreeking, ghrófstemmigheidt. Basiglossum, ghrondttongespier, ghrondttong. Basilica, leeverader. Basilicum, handekenskruidt. Basillare os, ghrondtbeen. Basis, ghrondt, ghrondtvest. Bassus, ghrondtstem. Bastagiarius, pakkevoerer, reistuighvoerer. Baticula, zeevenkel. Batrachium, haanevoet. Batrochiöides, bótterbloemachtigh. B E. Becabunga, waterpungen, beekpungen, beekeboon. Bechicus, hoeststillende. Bechium, hoefbladeren, paardsklaauwen, brandtlattouw, St. Katrijns kruidt, St. Quirijns kruidt. Belenöides, priemghelijk, priemachtigh. Benedicta, naghelkruidt. Bellis, madelief, kerssouw, marghriete. Bellum offensivum, beschaadighende oorlógh. Bellum Defensivum, beschuttende oorlógh. Beneficiarius, weldaadigh. Beneficium, weldaadt, voordeel, verghunning, ghunste van de overigheidt. {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} Beneficium ordinis, voordeel van aanspreekórde. Beneficium Excussionis, voordeel van goedtverkooping, voordeel van uytschudding. Beneficium Divisionis, voordeel van schuldtsplissing. Beneficium Cedendarum actionem, voordeel van schuldtsplissing. Beneficium Inventarii, voordeel van boedelbeschryving. Bera, bier. Berberis, sausseboom, zuurboom. Berula, waterpungen, beekpungen. Beta, biete. Beta Silvestris, winterghroen, pirola. Betonica, betonie. Betonica Pauli, eerenprijs. Betonica Altilis, angelieren. Betonica Superba, kleene angelieren, pluimkens. Betula, berkenboom. B I. Biarchus, Biarceus, lijftóghtkooper, lijftóghtverzórgher. Bibenella, steenbreeke, bevernaart, bevernelle. Bibitorius musculus, drinkspier. Bibliotheca, boekkamer, boekery, boekvertrek, boektaal. Biceps, tweehoofdigh. Bicornus, tweehoornigh. Bicubus, teerlings teerling. Bidellus, schoolwaarer, hoogheschoolwaarer. Bifolium, tweebladt, basterdtstandelkruidt. {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} Biformis, tweevórmigh. Bigamia, tweewijfschap. Bigamus, tweewyvigh. Biliositas, ghalachtigheidt, ghalligheidt. Biliosus, ghalligh, ghalachtigh. Bilis, ghal. Bilis Vitellina, doorachtighe ghal. Bilis Porracea, bislookachtighe ghal. Bilis AEruginosa, kooperroestachtighe ghal. Bilis Isatodes, meedachtighe ghal. Bimembris, tweeleedigh. Binomius, tweenaamigh. Biographia, levenskunde, levens beschryving. Bipartitus, tweeleedigh, in tween gedeeldt. Bipennula, steenbreeke, bevernaart, bevernelle. Biquadratus, vierkants vierkant. Bislingua, tongebladt, keelkruidt, tapkenskruidt. Bismalva, witte maluw, witte heumst. Bismalva Silvestris, zigmaarts kruidt. Bisolidus, lichaams lichaam. Bissectio, tweesnyding. Bislextilis, schrikkeljaar. Biumbris, tweeschaduwigh. Bissyllabus, tweeletterghreepigh. Bistorta, hertstong. Bitumen, Iooden lijm. B L. Blaesitas, brying, lisping. {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} Blaesus, lisper, lispelaar. Blattaria, móttekruidt. Blaveolus, koorenbloem, rógghebloem. Blenna, snót. Blepharides, ooghhaertjes. Blitum, maier. B O. Boa, roodtvonk, roodthondt, mazelen. Bocia, afzijpghlas. Bolus, brók. Bombax, boomwol, kattoen. Bona, ghoederen, boedelghoederen. Bona Allodialia, onleenghoederen. Bona Immobilia, ontilbaare ghoederen, onroerende ghoederen. Bona Mobilia, tilbaare ghoederen, roerende ghoederen. Bona Usufructuaria, betóghtegoederen. Bonifacia, tongebladt. Bonorum separatio, boedelscheiding. Bonorum Descriptio, boedelopschrijving. Bonus Henricus, alghoede, lammetjes kruidt, ghoede hendrik. Boötes, ossedrijver, roeper. Borago, bernasie. Borborygmus, rommeling. Botanica, kruydtkunde. Botanicus, kruidtkenner. Bothor, ooghblaartjes, ooghpuisjes, ghezwel. Botium, speine, speene, keelghezwel, keel- {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} scheursel. Botrys, druyvenkruidt, piment. B R. Brabduta, insteller, anwijzer. Brabium, zeegheprijs, prijs, zeegheloon. Brachiaeus, armigh, armpijpigh. Brachiale, voorhandt. Brachylogia, afbreuk, kortspreeking. Brachypnia, kortslaaperigheidt. Bradypepsia, traaghe verteering, langzaame verteering. Branca ursina, beerenklaauw. Branchus, heerscheidt. Brassica, kool. Brassica Vulgaris, Brassica Sativa, Brassica Rubra, Brassica Laevis, Brassica Cumana, ghroote rookool. Brassica Rubra capitata, roode sluitkool. Brassica Ponpejana, bloemkool. Brassica Apiana, Brassica Sabellica, Brassica Crispa, ghekronkkelde kool, krulkool. Brassica Selinöides, ghehakkelde kool. Brassica Capitata, Brassica Imperialis, Brassica Tritiana, kabuiskool. Brassica Sabauda, Brassica Lacuturia, savooykool. {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} Brassica Cauliflora, bloemkool. Brassica Caule rapum gerens, raapkool. Brassica Nigra, bruine kool. Brassica Silvestris, Brassica Rustica, boerekool. Brassica Marina, zeewinde, zeekool, meerkool. Bregma, ’t opperhoofdt. Brephotrophium, vondelinghuis. Breviarium, kort beghrijp, ghetyboek. Breviculum sententiae, kort beghrijp van ’t ghewijsde, ófte vonnis. Bicitannica, leepelkruidt, leepelbladen. Bromus herba, ydel haver. Bronchia, longepijpjes. Bronchocele, keelghezwel, speine, speene, keelscheursel. Bronchus, longepijp. Broncus, tuitmuil. Brunella, bruinelle. Bruneo, de bruin. Bruscus, steekpalm, misdoorn, stikpalmboom, keerbessen. Brya silvestris, heide. Bryonia, witte wijnghaardt, alffpape, quartels beyen. Bryonia Nigra, zwarte alffpape. B U. Bubo, klierontsteeking, lieschontsteeking, lieschklierontsteeking. Bubo Pestilens, pestkool. {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} Bubo Venerus, klapoor. Bubonium, sterrekruidt. Bubonocele, darmlachscheursel, lieschbreuk. Bucca, de kinnebak, de kaak. Buccinator, de kinnebakspier. Bucco, Bucculentus, wijdtbek, ghrootmuil. Buccula, de onderkin. Buglossum, bernasie, óssetong. Bugula, seneghroen, inghroen. Bulbocastanum, aardtnooten, wildekastanjen, aardtakers. Bulbonac, penningbloemen, paaschbloemen. Bulbus, knoeflook, knooplook, knoflook. Bulbus leucanthemus, veldtajuin. Bulbus Vomitorius, braakwortel, narcisse. Bulbus Agrestis, tijdelooze. Buleuta, raadtsheer. Bulimia, Bulimus, raazende honger, hondtshonger, vreetzucht. Buphthalmum, koedille, koeooghe, rundtsoogh. Bursa pastoris, beursjeskruidt, tasjeskruidt. Butomon, rietghras. Buxus, buksboom. B Y. Byne, mout. {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} C A. CAbala, verborghen konst, gheheimkunde. Cabalistae, gheheimkundighers. Cachecticus, wanghedaane. Cachexia, wanghedaanheidt, wanstal, wanghedaante. Cacocholia, quaadtgalligheidt. Cacochylia, wanghestalte in ’t ghijl, wanghyligheidt, quaadtghyligheidt. Cacochymia, quaadtvoedtzaamheidt, quaadtvochtigheidt, onreinigheidt des bloedts, quaadtbloedigheidt. Cacodoxus, onrechtzinnigh, quaadtleerende. Cacöethes, quaadtaartigh ghezweer. Cacöethia, quaadtaartigheidt, quaadtwilligheidt. Cacöidria, quaadtweyigheidt. Cacomelancholia, quaadtzwartghalligheidt. Cacopnoea, wanaasseming, quaade aasseming. Cacosphyxia, wanaderslagh, quaade aderslagh. Cacotocia, quaade baaring, wanbaaring. Cacotrophia, wanvoeding, quaade voeding. Cadentia, stemvalling, welluiding. Caduceator, vreedeghezant. {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} Caducus morbus, de vallende ziekte, St. Ians evel. Caelatoria, snykonst, ghraveerkonst. Caenotaphium, nieuw ghraf. Caesius, katooghigh. Calabrina, ghrachtvaeren. Calamagrostis, rietghras. Calamentum, Calamintha, kalament, schoone munt. Calamus, riet. Calamus aromaticus, welriekend lisch, kalmus. Calcaneum, de hiel, ’t hielbeen. Calceolus sacerdotis, Calceolus Divae mariae, Calceolus Marianus, paapeschoen. Calcifraga, steenvaaren. Calcinatio, kalkmaaking, verkalking. Calculus, (Arithmet.) leghpenning, reekenpenning. Calculus, (Medic.) de steen. Calendarium, (Chronolog.) maandtwijzer, daghlist. Calendarium, (Iuridic.) woekerboek, reekenboek. Calendula, ghoudtsbloem. Calidum nativum, Calidum Innatum, Calidum Insitum, inghebooren warm. Caligo, ooghenduisterheidt. Callitrichon, vrouwenhaer. {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} Callion, krieken over zee. Callosus, eeltachtigh. Callus, een weer, eelt. Calor, warmte. Calor Vitalis, leevendighe warmte. Calor Insitus, ingheboore warmte. Calor Putredinalis, róttighe warmte. Caltha, ghoudtsbloem. Caltha Palustris, dotterbloem. Calva, Calvaria, de pan van t’ hoofdt, herssenschaal, ’t bekkneel, herssebekken, herssenvat, hoofdtschotel. Calvities, kaalhoofdigheidt, kaalkóppigheidt. Cambium, wisseling, wisselbrief, gheldtwisseling. Campana lazura, lazuure klókjes. Campana Caerulea, blaauwe klókjes. Campanella, Campanula, klokblom, klókkruidt, windenklókjes. Campanella Arvensis, Campanula Arvensis, vrouwenspieghel. Campanella Autumalis, Campanula Autumalis, duizendtschoon, blaauw lelietje. Campanella Silvestris, Campanula Silvestris, vingerhoede. Campsor, wisselaar. Canabis, kennip, kemp. Canalis, ghoot, pijp. Canalis Cysticus, des ghalleblaasen uitloop. Canalis Bilarius, de ghalpijp. Cancellaria, ’s rijks schrijfkamer, kanselery, ’s landts briefkamer, schriftzaal, schrijfboekzaal. {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} Cancellarius, kanselier, opperlandtschrijver, wetbeschermer, wethouder, verzoekmeester, schriftheer. Cancer, ’t koudtvuur, de kanker. Cancri chela, Cancri Forficula, waterruiters kruidt, krabbenklaauw. Candela regia, Candelaria, wollekruidt, wolbladt, tórtsenkruidt. Candidatus, amptverzoeker. Candisatio, Canna, riet. Canna major, de ghroote pijp. Canna Minor, de kleine pijp. Cannabis, kennip, kemp. Canon, (Philos.) reeghel, wet. Canon, (Juridic.) Canon Emphiteuticus, erfpachthuur, erfpachtgeldt, jaarlijksche erfpacht. Canonica, sive Musica, zangkunde. Canonica, sive Didactica onderwijskunde. Canonicus, (Substant.) reeghelbroeder. Canonicus, (Philos.) ghereegheldt. Canonicus, (Theolog.) reeghelmaatigh. Canonicus, (Jurid.) gheestelijk. Canonicus, (Mathem.) zangkundigh. Cantharis, ghoudtghroene boomwurm, spaansche vliegh. Cantherium, zwarte andoren. Canthus, een hoek. Canthus Oculi, de ooghhoek. Cantilena figuralis, ghedraaidt liedt. Cantilena Choralis, koorliedt. {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} Cantoria, zangkonst. Cantus, bovenzang. Capacitas, beghrijpigheidt. Capella, kapel. Capellanus, kapellaan, beurtpreeker, des preekers steedehouder. Caphura, kamfer. Capillaris vena, eindelader. Capillaris, Capillus Veneris, Capillus Terrae, vrouwenhaer, venushaer. Capitaneus, hoofdtman. Capitatio, hoofdtgheldt. Capitellum, helm. Capito, ghroothoofdt. Capitulum martis, kruisdistel, eindeloos, meerwortel. Capnomantia, rookwaarzegghery. Capparis, kappers. Caprificus, wilde vijghenboom. Caprifolium, memmetjes kruidt, gheitebladt. Caprizans, springende, huppelende. Capsicum, brasiliepeeper. Capsulae atrabilariae, zwarte ghalblaasjes. Captatorius, ghunstzoekende. Caput mortuum, doode overschót. Caracter, ziet Character. Carbo, Carbunculus, vuurighe puist, neeghenoogh, bloedtvin, bloedtzweer. {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} Carbo Pestilens, Carbunculus Pestilens, pestkool. Carcinoma, de kanker, het koudt vuur. Cardia, de króp van de maagh. Cardiaca, hartsghespan. Cardiacus, hartsterkende. Cardialgia, hartepijn, pijn voor ’t hart, hartenwee, hartzeer, hartzweer, hartghespan. Cardiogmus, hartghesteek. Cardinalis, voorneem. Cardinalis Numerus, hoofdttal. Cardo, windtwijk. Cardopatium, eeverwortel. Carduus, distel Carduus Altilis, aartisjókken. Carduus Mariae, onzer vrouwendistel. Carduus Lacteus, melkdistel. Carduus Sphaerocephalus, bólhoofdighe distel. Carduus Eriocephalus, wolhoofdighe distel. Carduus Chrysanthemus, ghulde distel, ghoudtsbloemighe distel. Carduus Stellatus, starredistel. Carduus Onopordon, Carduus Aconos, slavoensche witte weghdistel. Carduus Leo, Carduus Ferox, leeuwedistel. Carduus Asininus, eezelsdistel. Carduus Fullonum, Carduus Veneris, kaarden, kaardenkruidt, volderskaarden, drooghscheerders kaarden. Carduus Benedictus, kardebenedikt, ghezeeghen- {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} de distel, bórnwortel, bronwortel. Carentia, dervendheidt, derving. Careum, witte komyn, karwi. Carex, helm, duinhelm, duinkruidt. Carica, knobbelachtighe wolfsmelk. Caries, opeeting door de mijt, vermijting. Carlina, Carolina, eeverwortel. Carlina Silvestris, Carolina Silvestris, drydistel, wildtveldtsaffraan. Carminativus, windtbreekende, windtlóssende. Carnosus, vleeschich. Carotis arteria, slaapslaghader, ófte krópslaghader. Carpesium, bastaardtpeeper. Carpus, voorhandt, ghewerf van de handt. Carthamus, wilde saffraan, bastaardt-saffraan. Cartilagineus, kraakbeenigh, kraakbeenachtigh, knarsbeenigh. Cartilago, knarsbeen, kraakbeen. Cartilago Ensiformis, Cartilago Xyphoides, Cartilago Mucronata, hartendeksel kraakbeen, hartebladt kraakbeen: zwaerdtghelijk kraakbeen, zwaerdtachtigh kraakbeen, spitskraakbeen. Cartilago Scutiformis, Cartilago Scutalis, Cartilago Clypealis, Cartilago Peltalis, Cartilago Thyroides, schildtghelijk kraakbeen. Cartilago Annularis, Cartilago Cricroides, ringswijze kraakbeen. {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} Cartilago Arythenoides, Cartilago Guttalis, trechterwijze kraakbeen, tuitghelijke kraakbeen, afterste krop-kraakbeen. Carvi, karwi, witte komijn. Caruncula, vleeschken, vleeschklompje, vleeschklontertje, vleeschheuveltje, vleeschigh uitwas, kliertje. Caruncula Papillaris, tepelwijs vleeschken, tepelachtigh vleeschken. Caruncula Myrtiformis, mirtghelijk vleeschken. Caruncula Lachrymalis, traanvleeschken. Carum, karwi, witte komijn. Carus, onghevoelighe slaapzucht. Caryophyllata, naghelkruidt. Caryophyllaea, Caryophyllus, ghenóffelnaghel, naghel. Cayrophylleus flos, ghenoffelbloemen. Caryophyllon Coronarium, hoepelbloem. Caryophyllon Cassia, kaneel. Caryophyllon Fistularis, pijpkaneel. Castanea, kastanjeboom. Castanea aquatilis, waternoot, minkyzer. Cassutha, Cassythe, wrange, vildtkruidt, dooderkruidt, schorfte, zijdkruidt, silkruidt, duivels naayghaaren. Castoreum, bevergheel, beversijn. Castrametatio, leeghermeeting, leeghermeetkunde. Casuisticus, gheweetens ghevalligh. Casus, gheval. Casus Nominativus, noemend gheval. Casus Genitivus, baarend gheval. Casus Dativus, gheevend gheval. {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} Casus Accusativus, anklaaghend gheval. Casus Vocativus, roepend gheval. Casus Ablativus, afneemend gheval. Casus Rectus, recht gheval. Casus Obliquus, ghebooghen gheval. Catachresis, misbruiking. Catadromus, loopplaats, renperk. Catagma, breuk, bryzeling. Catagmaticus, beenbreukheelende. Catalepsis, leedenverstijving, slaapende verstijving, slaapzucht. Catalogus, naamtafel, naamseel, naamlijst. Cataphora, slaapzucht. Cataplasma, pap, papsel. Catapotium, pille. Cataputia major, wonderboom, mollekruidt, kruisboom. Cataputia Minor, springkruidt, sporie, spurgie. Cataracta, de schemering. Catarrhus, zinking, tandtzucht. Catasta, de slaavemarkt. Catechesis, Catechismus, gheloofsonderwijzing. Catecheticus, onderwijzigh, gheloofsonderwijzigh, kortonderwijzigh. Catechista, gheloofsonderwijzer. Catechumeni, gheloofsleerlingen. Categorema, bediedsel, uitspreeksel, ghezegh. Categorematicus, bediedigh, bediedende. {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} Categoria, zeghwoordt, vraaghwoordt. Categoricus, zeghwoordigh, bediedigh. Cathaereticus, wegheetende, doorbytende, vuilvleesch weghneemende. Catharsis, zuivering, afdrijving. Catharticus, zuiverende, afdrijvende, afzettende, afjaaghende. Cathecus, Cathetium, een lijn ghetrokken uit het middelpundt tót an ’t midden eener zijde. Catheter, uitghehólde onderzoeker. Catholicus, alghemeen, alzins waar. Cathypnia, vastslaapendheidt. Catoche, leedenverstijving. Catochus, slaapende verstijfdheidt. Catoptrica, spieghelschouwkunde, spieghelkunde, spieghelzichtkunde. Cattaria, kattekruidt, nippe. Cauda Draconis, draakestaert. Cauda murina, kleene donderbaerdt. Cauda Muris, muizenstaert. Cauda Vulpina, vóssenstaert. Cauda Pecorina, steenzaadt, paerlenkruidt. Causa, (Philos) oorzaak, reeden. Causa Per se, oorzaak door zich. Causa Per accidens, oorzaak door toeval. Causa Sine qua non, oorzaak zonder welke niet. Causa Cognoscendi, oorzaak van kennen. Causa Essendi, oorzaak van zijn. Causa In potentia, oorzaak in vermooghen. Causa In actu, oorzaak in bedrijf. {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} Causa, (Iuridic.) hoofdtzaak, pleit, gherichtzaak, gheding, zaak. Causae compositio, afmaaking van gheding. Causalis, oorzaakelijk. Causalitas, oorzaakelijkheidt. Causaliter, oorzaakelijken. Causare, veroorzaaken. Causatio, veroorzaaking. Causatum, ’t veroorzaakte. Causidicus, voorspraak, voorpleiter. Causticus, brandende. Causus, brandende koorts. Cauterium, branding, brandartseny. Cauterizans, brandende. Cautio, bórgtóght, zeekering. Cautio de dolo, zeekering van niet ter quaader trouwe te handelen. Cautio Damni infecti, zeekering van gheen schade an te doen. Cautio Legatorum, zeekering van betaaling der maakingen. Cautio Rem salvam fore pupillo, zeekering van dat een vooghdt zijn weeze zal onbeschadight houden. Cautio Rem ratam haberi, zeekering van ghestaadighing. Cautio Judicatum solvi, zeekering van ’t ghewijsde te voldoen. Cautio Defensum iri, zeekering van t’verantwoording in eens anders plaats. {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} Cautio De restituendo, zeekering van wederleeveren. Cautio De demoliendo, zeekering van een ghetimmer af te werpen. Cautio De non offendendo, zeekering van den ghedreighden niet te beschaadigden. Cautio De judicio sisti, zeekering van in rechte te zullen verschijnen. Cautio Sufficiens, ghenoeghzaame zeekering. Cautio Juratoria, zeekering onder eede. Cautor, bórgh, hoeder, zeekersteller. Cavitas, hólligheidt. C E. Cedrus, cederboom. Celeusma, scheepzang, schippersdeuntje. Cementare, met stóf verkalken. Cementatio, verkalking door bytend stóf. Cementatorius, Cementum, verkalkstóf. Cenatophium, ghedenkghraf, ydel ghraf. Census, schatting, schattingrecht, oudteighen, ghrondtrente, ghrondtinkomste. Centangularis, honderdthoekigh. Centaurium, Centourea, santorie. Centaurus, paerdtmensch. {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} 408 Centrobarica, middelpunts zwaarheidtkunde. Centrum, middelpunt. Centrum Gravitatis, zwaarheidts middelpunt. Centrum Magnitudinis, ghrootheidts middelpunt. Centumcapita, kruisdistel, meerwortel, eindeloos. Centumnodia, varkensghras, kreupelghras, duizendtknoop. Centumviralis, honderdtmannigh. Centunculus, roodtmelizoenkruidt. Centuria, honderdthoop. Centurio, hondertleider, hópman. Cepa, ajuin. Cepaea, waterpungen, beekeboon. Cephalalgia, Cephalaea, hoofdtwee, hoofdtzweer, hoofdtpijn. Cephalicus, hoofdtsterkende. Cephalopharingaeus, hoofdtkeelspier. Cerasus, karsseboom. Cerathoglossum, hoorntongespier. Ceratöis, hoornigh, hoornachtigh. Ceratonia, St. Iansbroodtboom. Ceratum, waszalf, smeerzalf, ceroon. Cerebellum, afterbrein, minder brein, byherssenen, bybrein. Cerebri pelvis, herssenbekkentje. Cerebri Ventriculi, herssenghroefjens. Cerebri Torcular, herssenparsbak. Cerebri Choane, herssentrechter. Cerebrum, brein, herssenen, herssenmergh. {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} Cerefolium, kervel. Ceremonia, kerkghewoonte, kerkghebruik, kerkzeede. Ceremonialis, kerkghewoontigh, kerkzeedigh, kerkghebruiklijk, kerkghebruikigh. Ceritus, dul, ontzinnigh. Cernuus, neêrzichtig, luimoor, hanghoofdt. Certiorare, verzeekeren, zeekerder maaken, bekendt maaken, verwittighen. Cerva, wonderboom, kruisboom, móllekruidtboom. Cervi boletus, herts zwamme. Cervicalis, halzigh, nekkigh. Cervicalis Arteria, halsslaghader. Cervicalis Vena, halsader, nekader. Cessatio, ophouding. Cessatio Negativa, beneenighe ophouding. Cessatio Per Contrarietatem, ophouding door strijdigheidt. Cessio, afstandt, overlaating. Cessio Forô, bankeroetspeeling. Cessio Bonorum, afstandt van ghoederen, boedelafstandt. Cessionarius, afstaaner, rechtverkrijgher, rechtsanneemer. Ceterachus, steenvaaren, mildtkruidt. Cetus, walvisch. {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} C H. Chaerephyllum, Chaerephylum, Choerophyllum, kerverl. Chalasticus, verdunnende. Calcographia, plaatdrukkery, plaatsnydery. Chamaeacte, adik, adikboom. Chamaebalanus, aardtaker, aardtnoot. Chamaedaphne, inghroen, vinkoorde, maaghdepalm. Chamaedrys, kruipende bathengel, laeghe eike, ghamanderlijn. Chamaedrys Assurgens, staande bathengel. Chamaeiris, laegh lisch. Chamaelea, laeghe olijfboom. Chamaemelium, eisschenkruidt. Chamaemelum, kamille, kamillebloemen. Chamaepytis, veldtsipres, hoe langer hoe liever. Chamaesyce, laeghe duivelsmelk. Chaos, verwarde klomp, bayaardt. Character, zinteiken, merkletter, schrijfbeeldt, print, merkteeken, druksel, uitghedrukt beeldt, boekstaaf. Character dicendi, wijs van spreeken, speekwijs, wijs van zegghen, zeghwijs. Characteristicè, als een afdruksel. Characteristicus, afprentigh, afbeeldigh, {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} verbeeldigh. Charantia, balsemappel. Charientismus, ghekscheering. Charisma, ghenadeghift. Charistia, ghenade. Charisticon, ghenadeloon. Charta Geographica, weereldtkaart. Chartophylacium, pampierghaarde, pampierwaarplaats. Chartularius, boekhouder. Chasma, kloof, spleet. Cheirembolum, handtoplegghing. Chelidonium, helmkruidt. Chelidonium majus, stinkende ghouw, ghroote ghouw, ghoudtwortel, schelkruidt. Chelidonium Minus, speenkruidt, kleene ghouw. Chemosis, zwaare ooghontsteeking, ooghghaaping, ooghkloove. Cherefolium, Cherephyllum, kervel. Chervillum, suikerwortel. Chiliarcha, duizendtleider, hópman over duizendt. Chiliarchia, hópmanschap over duizendt. Chilias, duizendthoop. Chiliogonalis, duizendthoekigh. Chiliogonum, duizendthoek. Chilo, diklip, ghrootlip. Chiragra, handteuvel, handtjight, handtfleresijn. {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} Chirographarius, handtschriftgheever, handtschriftigh. Chirographarius Debitor, handtschriftgheever, schuldenaar door handtschrift. Chirographarius Creditor, handtschriftneemer, schuldteisscher door handtschrift. Chirographum, handtschrift. Chiromantia, handtkijkkunde, handtwaarzegghery. Chiramantis, handtkijker, handtwaarzeggher. Chironius, quaadtgheneeslijk. Chironomia, ghoochlery. Chironomus, ghoochelaar. Chirosophus, handtgheleerde, handtwijze. Chirothesia, handtoplegghing. Chirotonia, handttoezegghing. Chiropalaestrica, handtschermkonst, handtworstelkunst. Chirurgia, Chirurgica, wondtheelkonst, handtmeestery. Chirurgicè, heelkonstelijk, heelkundighlijk. Chirurgicus, wondtheelkonstigh, wondtheelkundigh. Chirurgus, wondtheeler, handtmeester. Choana, de trechter. Choeras, krópzweer, klierghezwel. Cholagogus, ghalloozende, ghalafzettende. Choazium, ooghscheelhaghel. Cholera, Cholerica passio, gheele ghal, verbrande ghijlzwerving, ’t bort, de boorts. {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} Cholericus, gheelghalligh. Choledochus, ’t ghalblaasje. Chondrilla, chondrille. Chorda, snaar, pees, koordt. Choreuma, dansliedt. Chorion, des vruchts buitenvlies. Chorographia, landtschaps beschrijving. Coröides, nettevórmigh, netghelijk. Chraeopia, gheverwdt ghezicht. Chrisma, olysel, olybalsem, balsemoly. Chistophoriana, St. Kristoffels kruidt. Christus, ghezalfde. Chronicum, tijdtboek, tijdtschrift. Chronicus, (Med.) langduurigh. Chronicus ortus, avendtopghang. Chronicus Occasus, avendtonderghang. Chronologia, tijdtreekening, tijdtreekenkunde. Chrysanthemum, vokelaar, gheele ghansebloemen, hondtsroozen. Chrysanthemum Latifolium, woudtbloem, breêbladighe vokelaar. Chrysanthemum Peruvianum, zonnebloem. Chrysanthemus, ghoudtsbloemigh. Chrysulia, starkwater, scheidwater, ghoudscheidwater. Chylificatio, Chylosis, ghylmaaking. Chylositas, ghylachtigheidt. Chylosus, ghylachtigh. Chylus, ghyl, maaghzap. {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} Chymia, metaalkookkunde, stófscheidkunde, scheikonst. Chymiatria, metaalgheneeskunde. hymicus, metaalkooker, stófscheider. Chymificatio, zapmaaking, ghylmaaking, voedtzapmaaking. Chymositas, zappigheidt, ghylachtigheidt, voedzaamheidt. Chymus, zap, voedsel, voedsap. C I. Cibarius, spijzigh. Cicatrizans, lidtteekenende. Cicer, kleene platte erwten. Cicerbita, ghansedistel, haazestruik, dauwdistel, konijnkruidt, melkweye, haazekool. Cicercula, platte erwten. Cichorium, suikery, sichorie. Cicuta, scheerlink, dulle kervel, dulle pieterselie, winterlink, pijpkruidt, harderspijpen. Cicutaria, wilde kervel. Cilia, ooghhaertjes, ooghscheelhaertjes. Cilo, spitskóp. Cimeliarcha, schatbewaarder, schatopziener, bewaarder der Godtsdienstighe ghiften. Cimeliarchium, schatbewaarplaats, bewaarplaats der gheheilighde gheschenken. Cimelium, schat, gheschenk, ghódtdien- {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} stighe ghift. Cinara, aartiesjókken. Cincinnalis, vrouwenhaer, yzerhardt, yzerkruidt. Cinefactio, aschmaaking, verassching. Cinefactio, aschmaaking, verassching. Cineralia, aschdagh, asschenwoensdagh. Cineraria, aschkruidt. Cinnabar, vermiljoen, berghroodt. Cinnamomum, Cinnamum, kaneel. Ciphra, talletter, telletter, talmerk. Circinus, passer. Circinus Proportionalis, eevenreedenighe passer. Circitores, ronde. Circularis, rondt, kringrondt, kringachtigh, omringende. Circulatio, (Anatom.) omloop, rondtomloop. Circulatio Sanguinis, bloedtomloop. Circulatio, (Chymic.) rondtomdrijving. Circulatorius, omvoerende. Circulatorium, omdrijfglas. Circulus, ring, rondt, kring. Circulus Meridianus, middaghkring. Circulus Horizontalis, zichteinderkring. Circulus Lacteus, de melkwegh. Circulus Musicus, zangkreits. Circulus Verticalis, tópboogh, tópkring. Circumductio, omleiding. ircumferentia, omtrek, ronde omloop. Circumincessio, rondtomghang. {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} Circumlocutio, omspraak. Circumnutans, rondtomknikkende. Circumscriptio, omschrijving. Circumscriptivus, omschrijvigh. Circumstantia, omstandigheidt. Circumstantialis, omstandigheidigh. Circumstantionatus, gheomstandighdt. Circumcisio, besnijding. Circumumbres, rondtomschaduwighe. Cirsocele, klootaderghezwel. Cistophorus, kasdraagher. Cistus, hondtsroos. Citago, reeghelbloemen, koorenroozen. Citatio, daaghing, daaghing voor recht, daghvaerding. Citatio Edictalis, inluiding, daghvaerding by klókluiding, ófte by afkondighing. Citatio Realis, handtdaadighe daaghing. Citatio Verbalis, mondelijke daaghing. Citator, daagher, daghvaerder. Citatus, ghedaaghde, ghedaghvaerde. Citöis, schulptrek, klimtrek. Citrago, confilie de ghrein. Citrullus, kircher, kigherappel, ghroene aardappel. Cives adscriptitus, anghenomen borgher. C L. Claretum, Ipokras, kruidtwijn, kaneelwijn. Clarificatio, klaarmaking. {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} Clasmatica, snijkunde. Clasmaticus, breekbaar, snijkundigh. Classis, schók, hoop, rót, vloot. Clausula, byvoeghsel, besluitsel, slótreeden. Clausula Codicillaris, byvoeghsel van onvolkomene uiterstewil. Clausula Derogatoria, byvoeghsel van te niet doening, ófte vernietighing. Clausula Arresti, byvoeghsel van beslagh. Clausula Autorisationis, byvoeghsel van maghtighing. Clausula Edictalis, byvoeghsel van buitenlandsche daghvaerding. Clausula Justificatoria, byvoeghsel van rechtvaerdighing. Clausula Poenalis, byvoeghsel van straffe, ófte boete. Clausula Salutaris, byvoeghsel van voordeel. Clausula Suspensiva, Clausula Inhibitionis, byvoeghsel van opschorssing. Clava Herculis, plompen, zeebloem, waterroos, meerbladeren. Claviculae, krópbeenderen, sleutelbeenderen. Clavus, lekdoorn, exteroogh. Clematis, klim. Clematis Daphnöides, maaghdepalm, maaghdekruidt, vinkoorde, inghroen. Clepsydra, wateruurghlas. Clericus, klerk, geestelijk amtghenoot. Clerus, klerkschap, klerkdom, kleresy. Cliens, meester daar de voorspraak voor {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} pleit, beschermeling. Cliens Fiduciarius, leenman, smalheer. Clientela, bescherming, hoede. Clientelae literae, beschermbrief, hoedbrief. Climactericus, trapachtigh, klimmende. Climax, trapspreuk, opklimming. Clitoris, kittelaar. Clonicus, roerigh, beweeghlijk. Clonus, leedenpijn: beroering, beweeghing. Clysma, spuitartseny. Clyster, spuitartseny, spuit. C N. Cnicus, wilde saffraan, basterdtsaffraan. Cnissoregmia, spijsverbranding in de maagh. C O. Coactivus, dwingende. Coagulatio, t’zamenstremming, verdikking. Coalescentia, t’zamenghroeying, t’zamenlooping. Coaeternus, ghelijkeeuwigh, t’zameneeuwigh. Coaequatio, t’zameneevening. Coaevus, eentijdigh, tijdtghenoot, ghelijktijdigh. Coccyx, het staertbeen. {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} Cochlea, slakkenhuisken, slakkenhuis-ghelijke hól. Cochlearia, leepelkruidt, leepelbladen. Cochlearis, schroefswijzigh, wendeltrapachtigh. Cochlostatica, schroefkunde. Cocles, eenoogh. Codicillus, erfdeelmaaking, namaaking, openebrief, onvolkomen uiterste wil, stukswijze uiterste wil. Coctio, kooking, zieding. Coecum intestinum, de slopdarm. Coeliaca affectio, raauwe ghylvloedt, afghank van raauwe ghijl. Coeliaca arteria, buikslaghader. Coeliacus, buiksch, buikigh. Coeliacus Alvi flurus, afgank der onvolkookte ghijl. Coeliacus Coelibatus, echteloosheidt, echtelooze staat. Coeliros, hemelsdauwghras. Coelophthalmus, hólooghigh, hólooghdt. Coena, avondtmaal, nachtmaal. Coena Domini, s’heeren avondtmaal. Coenans, avondtmaalende. Coenotaphium, ghemeen ghraf. Coërcio, intooming, bedwinging. Coërcitio, kastijding, straffing, lijfstraf. Coëxistens, te ghelijk zijnde, te ghelijk weezende. {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} Coëxistentia, t’zamenweezendlijkheidt, meêweezendlijkheidt, teghelijkweezendlijkheidt, het t’zamen zijn. Coggygria, verwloof. Cogitativus, denkigh, denkende. Cogitatum, inval, bedenking. Cognata, verwante, bloetvriendinne. Cognatio, verwantschap, maaghschap, bloetvriendschap. Cognatus, bloedtvriendt, neef. Cognominis, ghelijknaamigh. Cognoscitivus, kennende, kennigh. Cohaeres, meed’erfghenaam. Cohaerentia, t’zamenhangendheidt. Cohaesio, t’zamenhanging. Cohobatio, weederafzijping, weederoverhaaling, weederaftrekking, weederopghieting en aftrekking. Cöinexistens, sameninzijnde Coinexistentia, sameninzijning, samenweezendlijkheidt. Colatio, kleinzing. Colatorium, kleinstuigh. Colatura, ’t ghekleinsde, kleinsel. Coleus, klós, kloot. Colchicum, tijdelooze, herfstbloem. Colica passio, Colicus dolor, kolijk, kronkeldarmpijn. Colicus, kronkeldarmigh. Collactaneus, zuighghenoot. Collaterales, zijdemaaghen. {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} Collectarius, verzaameler. Collectivè, verzaamendlijk. Collega, amptghenoot. Collegatarius, meedemaakingbeurder, meedemaakeling, maakingghenoot. Collibertus, meêghevrijde slaaf. Colliquatitius, Colliquativus, smeltigh, smeltende. Collybista, wisselaar. Colleticus, heelende, samenhechtende, samenlijmende. Colligantia, samenbinding, samenbindendheidt. Collybistica, wisselbrief. Collybus, wisseling. Collyrium, ooghwatertje, ooghartsenije. Collum, de hals. Coloboma, oorverminktheidt. Colocasia, eghiptische boonwortel. Colocyntha, kauwoorde. Colocynthis, koloquint, quintappel, bitterappel. Colon, lidt. Colonarius, versch gheplante. Colonia, vólkplanting, vólksuitzetting. Colonus, hoevenier, landtman, landtbouwer. Colonus Partiarius, vruchttrekkend landtman, half win, halvenaar. {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} Colonus Adscriptitius, landtvaste boer, landtdienstschuldighe boer. Colophonia, dikke harst. Color, verw. Color Apparens, schijnverw. Coloratus, gheverwdt, ghedraaydt. Coloutea, Colutea, lombaarsche linsen, senyboom. Colubrina, witte wijnghaardt, alfpape, quartelbeijen. Colum, klensdoek. Columella, de huigh, ’t aassemtongsken. Colum intestinum, de kronkeldarm. Columnatio, pijlaaring. Colurus, kruiskring. Colus, kleinzer. Coma, slaapzucht. Comatosus, slaapzuchtigh. Combinatio, t’zamenvoeghing, verdubbeling. Comitativus, verzelschappigh, verzelschappende. Comitialis morbus, de vallende ziekte, St. Ians euvel. Comoedia, blyspel. Comoedus, blyspeeler. Comma, sneede, streep, snipsel. Commansum, kaauwartseny. Commater, heefmoeder, ghemoeder. Commensurabilis, t’zamenmeetelijk, t’zamenmeetbaar. Commensurabilitas, t’zamenmeetelijkheidt. {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} Commensuratio, samenmeeting, meedemeeting. Commentariensis, reekenmeester, handtopschrijver, stókbewaarer, ghevangenhoeder. Commentarius, verklaaring, gheheughboek. Commentator, verklaarer, uitleggher. Commissarius, ghemachtighde. Commissum, erfpachtverstek, erfpachtverval. Commissura, t’zamenvoeghsel, t’zamenvoeghing, uitlegghing. Commodare, bruikleenen. Commodatio, Commodatum, bruikleening, uitleening. Commodatus, bruikgheleendt. Commodatarius, bruikleenanneemer. Communicabilis, meededeelbaar. Communicabilis Ut quod, meededeelbaar als welk. Communicabilis Ut quo, meededeelbaar door welk. Communicabilitas, meêdeelbaarheidt, ghemeenbaarheidt. Communicans, deelghenoot, meededeelende. Communicatio, meedeeling. Communicatio Praedicationis, meededeeling der uitspreeking. Communicatio Essentiae, meededeeling der weezenheidt. Communicatio Naturae, meededeeling der natuur. Communicatio Assumtibilitatis, meededeeling der anneemelijkheidt. Communicatio Superioris ad inferius, meededeeling van ’t hoogher an ’t laegher. Communicatio Subjecti ad formam, meededeeling van ’t ontwerp an de vórm. Communicatio Formae ad subjectum, meededeeling van de vórm an ’t onderwerp. Communicatio Partis ad totum, meededeeling van ’t deel an ’t heel. {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} Communicativus, meededeeligh. Communicare, meededeelen, ghemeen maaken, deelachtigh zijn. Communio, ghemeenschap. Communio Bonorum, ghoederghemeenschap. Communis dividuus minimus, d’allerkleinste ghemeene deelbaare. Communis divisor maximus, d’allerghrootste ghemeene deeler. Communitas, ghemeenheidt. Commutativus, verwisselende. Comparatio, verghelijking. Comparativus, verghelijkigh. Comparativè, verghelijkighlijk. Comparens, Comparitor, verschijner. Comparitio, byeenkomst, samenkomst, verschijning. Comparitio Personalis, persoonelijke verschijning, zelfverschijning, verschijning in eighenen hoofde. Compascuus, weideghenoot. Compassus nauticus, zeekompas. Compater, heefvader, ghevader. Compendiosus, kortbeghrijpigh. Compensatio, verghelijkingh, vereevening. Compensatio Expensarum litis, vereevening van de onkósten des ghedings. Compensativus, vergheldigh, verwisseligh. Comperendinatio, daghvaerding op overmorghen. {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} Compernis, scheefbeen. Competens, onderhoorigh, behoorlijk. Competenter, behoorlijk. Competentia, behooren, behoorlijkheidt. Competitor, meêbegheerer. Complacentia, welbehaaghen. Complementalis, Completivus, vervulligh. Complementum, vulsel. Completus, volkoomen, volmaakt. Complexio, (Log.) t’zamenvoeghing. Complexio, (Med) aart, ghesteldheidt. Complexionaliter, Complexivè, ’t zaamghevoeghdelijk. Complexus, t’zaamghezet, t’zaamghevoeghdt, t’zaamghevlochten. Complicativè, t’zamenvoudighlijk. Componista, zangmaaker. Compositio, t’zamenstelling, t’zaamenzetting. Compositores, ghoede mannen, zoenmaakers. Compositum, het t’zaamghezette. Compositus, t’zamghezet. Compossibilis, t’zamenmooghlijk. Compossibilitas, t’zamenmooghlijkheidt. Comprehensivus, beghrijpighe. Compromissio, verblijving. Compromissum, samenbelófte, verblijf. Compromittens, verblijver. {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} Compulsivus, Compulsorialis, Compulsorius, andrijvigh, andrijvende. Computator, reekener. Computus, tijdtreekening. Conarium, ’t pijnappelkliertje. Concameratio, welving, ghewelfde kamer. Concavus, hól. Concentrare, by een parssen, in een middelpunt te zamen drijven. Concentratio, t’zamenmiddelpuntigh. Concentricus, eevenmiddelpuntigh, eenmiddelpuntigh. Concentus, t’zamenzang. Conceptio, ontfanging. Conceptus, beghrip, ontwerp. Concessivus, toelaatigh, toelaatende. Conchis, onghepelde ghekookte boonen. Conchöis, schulptrek, klimtrek. Concilium, kerklijke verghadering, kerkverghadering, kerkghadering, landtverghadering, vólkverghadering. Concilium Oecumenicum, alghemeene kerkverghadering. Concilium Provinciale, kerklijke landtghadering. Conclavatio, spijkerwijze invoeghing. Conclusio, slót, besluit. Concomitans, verzellende, meedeverzellende. Concomitantia, verzelling, meedeverzelling. {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} Concordia, agrimonie, leeverkruidt. Concorporare, inlijven. Concreatus, meêgheschapen, t’zaamgheschapen. Concretio, t’zamenghroeying. Concretum, t’zaamgheghroeyde. Concretus, t’zamengheghroeidt. Concubina, byzit, bywijf. Concubinatus, byzitschap, bywijfschap. Concupiscentia, begheerte, begheerlijkheidt. Concupiscibilis, begheerigh, begheerlijk. Concursus, t’zamenloop, t’zamenkomst, samenlooping. Condensatio, verdikking. Condictio, toezegghing, intrekking, weedereissching, ontbieding, anzegghing, daaghing, daghvaerding, antaal. Condictio Certi, weedereissching van iets zeekers. Condictio Dati causa non secuta, weedereissching van ’t ghegheevene, de oorzaak niet ghevólght zijnde. Condictio Furtiva, weedereissching van ghestoole ghoedt. Condictio Indebiti, weedereissching van onrechte betaaling. Condictio Promissi sine causa, intrekking van belófte zonder oorzaak. Condictio Dati sine causa, weedereissching van ’t ghegheeve zonder oorzaak. Condictio Triticaria, antaal op iets, dit in gheen gheldt bestaat. Condictitius, weedereisschende. {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} Conditio, voorwaarde, beding, gheleeghenheidt, staat, voorslagh. Conditio Sine qua non, voorwaarde zonder welke niet. Conditio Facti, gheleeghenheidt der daadt. Conditio Juris, gheleeghenheidt des rechts. Conditionalis, met voorwaarde, met beding, voorwaardigh. Conditionaliter, voorwaardighlijk, onder voorwaarde, met beding. Conditionatus, ghevoorwaardighdt. Condyloma, pijnlijk ghezwel, pijnlijk uitwas, brandtghezwel, speene. Conditura, inlegghing. Conditum, inlegsel, inmaaksel. Conductio, huuring. Conductum, ’t ghehuurde. Conductor, huurer. Conductor Navis, scheeps bevrachter. Conduplicatio, weêrhaaling, verdubbeling. Cofarratio, trouwóffer. Confectio, Confectum, doorsuikering, omzuikering. Confessio, belijdenis, biecht, bekentenis. Confessio Augustana, Aughsburghsche belijdenis. Confessio Auricularis, oorbieght. Confessio Plenaria, volkomene bekentenis. Confessio Minus plena, minvolkomene bekentenis. Confessorius, belijdende, bekennende. Confidejussor, meedebórgh. {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} Configuratio, t’zamenstaltighing, ghelijkstaltighing. Confirma major, waalwortel. Confirmatio, bevestighing. Confoedasti, bondtghenooten. Conformabílis, ghelijkvórmbaar. Conformabilitas, ghelijkvórmbaarheidt. Conformare, ghelijkvórmighen, ghelijkvórmigh maaken. Conformatio, gheschapenheidt, maaksel, vórming. Conformis, ghelijkvórmigh. Conformitas, ghelijkvórmigheidt. Confortativus, versterkende. Confutatio, weederlegghing. Congenitus, meedeghebooren, meêgheboortigh. Congregativus, verzameligh. Congruentia, overeenkomendheidt. Congruitas, overeenkomst. Conicus, keeghelachtigh. Conisectio, keeghelsnijding. Conjecturalis, ghissigh, ghissende. Conjugatio, (Gram.) vervoeghing. Conjugatio, (Log.) eenaartigheidt. Conjugata, (Log.) eenaartighe. Conjugatus, (Geom.) t’zaamghejukt. Conjunctio, (Gramm.) kóppelwoordt. Conjunctio, (Philos.) t’zamenvoeghing. Conjunctivè, ghezamendlijk. Connexum, het t’zamghehechte. {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} Connotare, meêbeteekenen, t’zamenbeteekenen. Connotatio, meêbeteekening. Connotativus, meêbeteekenigh. Connotatus, meêbeteekendt. Conöis, keeghelsnede, keeghelsch. Conöis Parabolica, brander, brandtsneê. Consanguinei, bloedtvrienden, maaghen, bloedtverwanten. Consanguinitas, bloedtverwantschap, maaghschap, bloedtvriendschap. Consectanea, Consectaria, uitvólghende, ghevólghselen. Consecutio existendi, navólghing van in weezen te zijn. Consecutivè, navólghendlijk, navólghighlijk. Consecutivus, navólghigh. Consensus, ghemeenschap, overeenstemming, toestemming, bewillighing. Consentaneus, ghelijkvórmigh, overeenstemmigh, ghevoeghlijk. Consequens, ’t navólghende. Consequentia, ghevólgh. Consequenter, navólghendlijk. Conserva, zuikersel. Conservativus, onderhoudigh, bewaarende. Conservisatio, maaking van zuikersel. Consignificare, meêbeteekenen. Consignificatio, meêbeteekening. Consignificativus, meêbeteekenigh. {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} Consiliarius, raadtsman, raadtsheer, raadtgheever. Consiliarius Curiae praesidialis, raadtsheer van ’t Hóf. Consiliarius Curiae supremae, raadtsheer van den hooghen raadt. Consiligo, vierkruidt, wrangekruidt. Consistentia, bestaaning. Consobrina, nicht, zusterling. Consobrinus, zusterling, moeders zusters kindt, neef. Consoceri, meedeschoonvaders. Consolida major, waalwortel, smeerwortel. Consolida Saracenica, heidensch wondenkruidt. Consolida Regalis, ridderspooren. Consonans, meedeklinker, meedeklinkletter, meêluidende. Consonantia, meêklank, t’zamenklank, eenstemmigheidt. Conspiratio, vloekverwantschap, ’t zamenzweering, eedtghenootschap. Consponsor, meedebórgh. Constellatio, ghesternte, t’zamensterring. Constitutio, instelling. Constitutivè, stellighlijk. Constituens, maghtgheever, lastgheever. Constitutiones politicae, landtwetten, inzettingen. Constitutio reditus, inkomstverschrijving. Constitutivus, stelligh, t’zamenstelligh. Constitutus, ghemaghtighde. Constitutor redituum, inkomstverschrijver. {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} Constructio, (Mathem.) bewerking. Constructio, (Gramm.) samenvoeghing, samenstelling. Consubstantialis, meedezelfstandigh. Consubstantiatio, meedezelfstandighing. Consultatio, raadtpleeghing. Consultum, raadtslót. Consummans, voleindighende. Comsummatus, voleindighdt. Contactus, raaking, t’zamenraaking, anroering. Contactus Suppositi, raaking des onderstels. Contactus Virtutis, raaking der kraft. Contactus Molis, raaking der klomp. Contages, Contagio, Contagium, haalende ziekte, smetziekte. Contemporaneus, eentijdigh, eeventijdigh, tijdtghenoot. Contentatio, vernoeghing. Contentio, betwisting. Contentum, ’t beghreepene. Contestatio, samenghetuighing, meêghetuighing, betuighing. Conticinium, voornacht, nanacht. Continentia, (Ethic.) inghetooghenheidt. Continentia, (Log. & Metaph.) beghrijpendheidt. Continens, beghrijpende. Contingens, ghebeurlijk. Contingentia, ghebeurlijkheidt. {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} Continuans, verknóchtende. Continuare, gheduurighmaaken. Continuatio, gheduurighmaaking, verknóchting. Continuativus, verknóchtende, volherdende. Continuitas, verknóchtheidt. Continuum, ’t verknóchte. Contorsio, verdraaying, verstuyking. Contractus, overeenkoming, verdragh. Contractus Pignoris, pandtanvaarding, verpanding. Contractus Colonarius, erfpachtverdragh. Contractus Emptionis, verdragh van koop. Contractus Venditionis, verdragh van verkoop. Contractus Feudalis, leenghift, leenverdragh. Contractus Fiduciarius, vertrouwelijk verdragh. Contractus Emphyteuticarius, Contractus Emphyteuticus, erfpachtverdragh, erfpachtghunning. Contractus Antenuptialis, huwelijksche voorwaarden. Contradicens, teeghenzegghende, teeghenzeghlijk, teeghenspreeker, weederlegghende. Contradicentia, teeghenzegghing, teeghenzegghendheidt. Contradictio, teeghenzeghlijkheidt, teeghenzegghing, teeghenspreuk, teeghenspreeking, weederlegghing. Contradictorius, teeghenzeghlijk. Contradistinctus, teeghenonderscheiden. {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} Contradistinguere, teeghenonderscheyden. Contrafissura, teeghenscheur, teeghenkloof. Contrainterrogatio, teeghenvraaghing. Contrapassio, ghelijklijding, teeghenlijding. Contrapositio, teeghenstelling, teeghenoverstelling. Contraria, rechtstrijdighe. Contrariëtas, strijdigheidt, rechtstrijdigheidt, teeghenstrijdt, teeghenstrijdigheidt. Contrarius, rechtstrijdigh, teeghenstrijdigh. Controversia, gheschil, verschil, reedenstrijdt, twistzaak. Contumacia, verachting, versmaading, verschijnverachting, weederspannigheidt, velligheidt, gherichts verachting. Contusio, blutsing, kneuzing. Contutor, meedevooghdt. Conus, keeghel. Conus Opticus, zichtkundighe keeghel. Convalescentia, ghezondtwording. Convena, samenkoomeling. Convenibilis, anspraakelijk, daaghbaar, voor recht betrekkelijk. Convenientia, overeenkomst. Conventiculum, sluipghadering. Conventio, samenkomst, overeenkoming, vereening, anspraak. Conventionalis, besprooken, bedongen, samenkomstigh. {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} Conventus imperii, rijksverghadering. Convenientia, overeenkomst. Conversio, (Philos.) omkeering, verkeering, verandering. Conversio, (Log.) omkeer. Conversio, (Theol.) bekeering. Convertibilis, omkeerlijk. Convertibilitas, omkeerlijkheidt. Convolvulus, (Botan.) winde, wrange, klókjes winde, klókbloem, klókkruidt. Convolvulus Marinus, zeewinde. Convolvulus Niger, zwarte winde. Convolvulus Coeruleus, blaauwe klókjes winde. Convolvulus, (Medic.) darmkink, darmslinger, vuiligheidtspuwing. Convoti, belóftghenooten. Convulsio, t’zamentrekking der zenuwen, kramp, stuipen. Convulsio Tonica, stijve leeden t’zaamentrekking. Convulsio Clonica, roerlijke leeden t’zaamentrekking. Coöperatio, meedewerking. Coördinatio, t’zamenórdening, t’zamenschikking. Coördinatus, t’zaamgheschikt, t’zaamgheórdendt. Cophosis, doofheidt. Coprophoria, ghedwonge vuilmaaking. Coprostasia, hardtlijvigheidt. Copula, ’t kóppelwoordt, ’t kóppel. Copulativus, kóppeligh, kóppelende, bindende. {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} 436 Copulatum, ’t ghekóppelde. Coracohyoïdes musculus, ravensbekghelijke tongebeenspier. Coracoïdes, ravensbekkigh, ravensbekachtigh. Coralina, Coraline, koraalkruidt. Corallöides, koraalswyzigh. Corchorus, ghuichelheil. Cordialis, leverkruidt, walmeester. Cordis Basis, de ghrondt van ’t hart. Cordis Radix, de wortel van ’t hart. Cordis Caput, het hoofdt van ’t hart. Cordis Vertex, de tóp van ’t hart. Cordis Mucro, Cordis Cuspis, Cordis Apex,’t spits van ’t hart. Cordis Ventriculus, de hólligheidt van ’t hart. Cordis Systole, opening, uitbreiding van ’t hart. Cordis Diastole, toesluting van ’t hart, t’zamentrekking. van ’t hart. Cordis Perisystole, stilstandt van ’t hart. Cordis Fovea, Cordis Scrobiculus, ’t harteputje, de klók van ’t hart. Cornicularis, hoornigh, hoornachtigh. Cornu cervi, herts hoorn, ghravinnekruidt. Cornus, kornoeljeboom, wielboom, wijlboom. Cornuta, (Chym.) omghedraide kólf. Corollarium, toeghift, toe maat. {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} Corona terrae, onderhave, aardtveil, laeghe veil, hondtsdraf. Corona Regia, doornappel, malloot. Coronarius, Coronalis, kroonigh, kranssigh. Coronarius Arteria, Coronalis Arteria, kroonslaghader. Coronarius Vena, Coronalis Vena, kroonader. Corone, spits, punt. Coronis, anhangsel. Coronopus, kraayenvoet, hartshooren, voghelnest. Corporare, belicchaamen. Corporatura, belicchaaming. Corporeitas, licchaamlijkheidt. Corpus juris, wetboek, rechtboek. Corpus juris Canonici, gheestelijk wetboek. Corpus juris Civilis, burgherwetboek, weereldlijk wetboek. Corpus juris Romanorum, Roomsburgherwetboek. Corrago, óssetong, bernasie, bruinasie. Correlatio, meêbetrekking. Correlativus, meêbetreklijk. Correlatum, meêbetrekkigh. Corrigiola, varkens gras, duizendtknoop, kreupelghras. Correus, meedeschuldighe, schuldtghenoot, meêzaakweldighe, meêhandtdaadighe. Correus Criminis, meedeschuldighe an een misdaadt. Correus Debendi, meedeschuldighe in gheldt, ófte ander ghóedt. {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} Corrogatus, afgheparst. Corrosio, doorbijting, dooreeting. Corrosivus, wegheetende, doorbijtende. Corruptivus, verdervigh, verdervende. Corruda, aspersie, koraalkruidt. Corrudago, wilde asperste. Corylus, haazelaar, hazelnootenboom. Coryphe, vingertip. Coryza, verkoudheidt. Cosmicus, weereldtsch. Cosmicus Ortus, mórghenopghang. Cosmicus Occasus, mórghenonderghang. Cosmographia, weereldtbeschrijving, aardrijksbeschrijving, weereldtkunde. Cossa, stelreeghel. Cossicus, stelreegheligh. Cossus, vol rimpelen. Costa, ribbe Costae nothae, Costae Spuriae, Costae Adulterinae, Costae Illegitimae, korte ribben, bastaardtribben, onechte ribben. Costae Verae, Costae Genuinae, Costae Legitimae, echte ribben. Costae Retortae, verdraayde ribben. Costae Solidae, harde ribben, vaste ribben. Costae Pectorales, borstribben. Costus hortensis, balsem, kóste. Cotinus, verwloof. Cotula foetida, paddebloemen, stinkende {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} kamille. Cotula Non foetida, Cotula Alba, koedille, koeooghe. Cotyle, (Geom) vierling. Cotyle, (Anatom.) diepte, kuil. Cotyledon, (Botanic.) navelkruidt. Cotyledones, (Antomic.) busjes, knópjens, byvoeghsels. Coxa, Coxendix, (Anatom.) heup. Coxendix, (Med.) Coxarius morbus, heupjicht, schiatika. C R. Cracca, krók. Cranium, bekkeneel, de pan, herssenpan. Crapula, verbuistheidt. Crama, Crasis, t’zamentrek, vermenging. Crassula, smeerwortel, heemelsleutel. Creatio, schepping. Creativus, scheppigh, scheppende. Credentia, gheloofsbrief. Credentiarius, proever, voorproever. Creditativus, gheloovigh, gheloovende. Creditor, schuldteisscher, inschulder. Creditrin, schuldteisschersse, schuldteischter, inschuldster. Creditum, inschuldt. Cremaster, opschorter, ophanger, klósaderken. Cremor, room, ghijl. {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} Crepusculum, scheemering, tweelicht. Crepusculum Matutinum, dagheraadt, mórghenkriek, mórghenstondt. Crepusculum Vespertinum, scheemering, avondtkriek, avondtstondt. Creta marina, zeevenkel. Cretio, erfanvaerdingsberaadtijdt. Cribratio, zifting. Cribriformis, Cribrosus, zeefachtigh, zeefvórmigh. Cricoarythenoïdes, ringtrechterachtigh. Cricoïdes, rings wijs. Cicothyroides, ring en schildtghelijk. Cribrum benedictum, ghezeeghende zeef. Crimen laesae Majestatis, misdaadt van ghequetste hoogheidt. Crimen Perduellionis, misdaadt van landtverraderye. Criminalis, misdaadigh, halszaakigh, lijfstrafwaerdigh. Criminaliter, halszaakelijk, lijfzaakelijk, lijfstrafwaerdighlijk. Crimones, wurmen. Crisis, (Gramm.) taaloordeel, spraakzifting. Crisis, (Medic.) afscheiding, schielijke ziektverandering. Crithe, gharstekoorn. Crithamus, Crithamum, zeevenkel. Critica, oordeelkunde, oordeelkonst. Criticus, (Pilosoph.) spraak oordeeligh. {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} Criticus, (Medic.) af scheidende. Criterium, kenteeken. Crocus, saffraan, saffraankruidt. Crocus Hortensis, Crocus Saracenicus, wilde saffraan, bastaardtsaffraan. Crotaphites, hoofdtslaapigh. Croton, wonderboom, wollekruidt. Cruciata, kruiswortel, kruizette. Crucibulum, smeltkroes. Cruralis, beenigh, schenkeligh. Cruralis Arteria, beenslaghader. Cruralis Vena, schenkelader. Crureus, beenigh, dybeenigh, schenkeligh. Crus, de schenkel. Crusta lactea, schurft op ’t hoofdt. Crypsis, bedekking, verberghing. Crystallisatio, kristalmaaking. Crystalloïdes, kristalachtigh, kristallijnachtigh. C U. Cubare, teerlingen, teerlingmaaken. Cubatura, teerlingmaaking. Cubebae, basterdtpeeper. Cubicubus, teerlingsteerling. Cubicus, teerlingsch. Cubiformis, Cuboides, teerlingvórmigh, teerlingachtigh. Cubitus, (Geom.) elle, anderhalfvoet. Cubitus, (Anato.) elleboogh, de ghroote armpijp, de meerder ellepijp. {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} Cubus, teerling. Cubus Cubi, teerlings teerling. Cucullaris, monnikskapwijze. Cucumer, Cucumis, komkommer. Cucumer Erraticus, Cucumis Erraticus, Cucumer Anguinus, Cucumis Anguinus, Cucumer Asininus, Cucumis Asininus, Cucumer Silvestris, Cucumis Silvestris, Cucumer Agrestis, Cucumis Agrestis, wilde ezelskomkommer. Cucupha, kruidtmutsje. Cucurbita, (Botanic.) kauwoorde. Cucurbita Silvatica, coloquint, quintappel, bitterappel. Cucurbita Anguina, lange kauwoorde. Cucurbita, (Chymic.) kólf, zijpghlas. Cucurbita Incurva, kromme kólf. Cucurbita Retorta, omghedraayde kólf. Cucurbitularis, veldtsipres, hoe langer hoe liever. Culmus, korenhalm, stóppel. Culpa, schuldt, misdaadt, verzuimschuldt. Cuminum, komijn. Cuminum Silvestre, ridderspooren. Cupressus, cypressenboom. Cuneiformis, beitelvórmigh, wigghewyzigh, wighaghtigh. Cunila, hófkunne, keule. Curatio, gheneezing. Curativus, Curatorius, gheneezigh, gheneezende. {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} Curia praesidealis, het hóf. Curia Suprema, de hooghe raadt. Curiales, hófsamptelingen, rechtsamptenaaren, hófraadtsheeren. Curvilineus, kromlijnigh. Cuticula, opperste velleken, opperhuideken, opperhuidt. Cuscuta, vrange, schorfte, duivelsnaayghaaren, silkruidt, zijdkruidt, vildkruidt, wringkruidt. C Y. Cyanus, koorenbloem, rógghebloem. Cyclamen, Cyclaminus, verkensbroodt, aardbroodt, aardappel. Cyclometria, kringmeeting, kringmeetkunde, rondtmeeting. Cyclotrigonometria, rondedriehoekmeeting, kringdryhoekmeetkunde. Cyclus, kring. Cyclus Solaris, zonnekring. Cyclus Lunaris, maanekring. Cydonomely, queehonigh, queehonighwijn. Cylindrus, (Medic) rólle. Cylindrus, (Geomet.) ronde pylaar, zuil, rólsteen. Cynanthemus, paddebloemen. Cynocephalus, knaptandekens kruidt. Cynoglossa, Cynoglossum, hondtstong. {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} Cynorexia, vraatzucht, hondtshonger. Cynosorchis, hondtskullekens. Cynosura, leydster, noordster. Cyperus, Cypirus, wilde ghalighaan. Cystica vena, ghalleblaasader. Cysticus ductus, ghalleblaaspijp. Cystus fellis, ’t ghalblaasje. D A. DActyliotheca, ringekooker, ringekas. Dactylus, dryling, daadel. Damnatorius, verdoemigh, verdoemende. Daphnoïdes, kelderhals. Dardanarius, woekeraar, koornbuiter. Dartos, vleeschich vlies. Datarius, ghiftanneemer. Dativus, gheever: gheevend gheval: ghegheeven. Daucus, voghelnest, kroontjes kruidt, karoote. D AE. Daemonolatria, duiveldienst. Daemonologia, duivelbeschrijving, duivelkunde. Daemonomania, bezeetenheidt. {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} D E. De demoliendo, van een ghetimmer af te breeken. De Dolo, van niet ter quaader trouwe te handelen. De Facto, op der daadt. De Non offendendo, van niet te beleedighen. De Quota litis, van een ghedeelte des ghedings. De Rato cavere, zeekeren, zeeker stellen. De Restituendo, van te herstellen. Deastri, zetghoden. Debitor, schuldenaar, schuldtplichtighe. Debitor Principalis, zaakweldighe, hooftschuldener, zelfschuldenaar. Debitor Forensis, uitheemsch schuldenaar, buiteschuldenaar. Debitum, schuldt, uitschuldt. Debitum Liquidum, klaare schuldt. Debitum Illiquidum, onklaare schuldt. Debitum Individuum, onsplisbaare schuldt. Debitrix, schuldenaares. Decachordus, tiensnaarigh. Decadicus, tientalligh. Decagonum, tienhoek. Decalogus, de tien ghebóden. Decanatus, deekenschap, rótmeesterschap. Decantatio, (Chym.) afghieting. Decanus, deeken, tiendeman, rótmeester. Decaproti, tien eerste, ontfangers der {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} schattingen. Decas, Decennarius, tienling. Decemprimi, de tien eerste. Decemprimatus, ontfangerschap der schattingen. Decem viri, de tienmannen. Decem viratus, tienmanschap. Decempeda, tienvoetighe maatstók. Decima, tiende. Decima Personalis, persoontiende. Decima Proedialis, landttiende. Declinatio, (Astron) afwijking, afhelling. Declinatio, (Gram.) buighing. Decretum, besluit, rechtsbesluit. Decuria, tienhoop. Decurio, tienleider. Deditio, overgheeving. Dedititij, overgheevelingen. Defectus, onmaat, ghebrek, verzuim, mangel, rechtsverzuim. Definitio, bepaaling, uitbeelding. Definitum, ’t bepaalde, ’t uitghebeelde. Defioculus, eenooghigh, eenoogh. Deipara Virgo, Ghódtsmoeder, Ghódtbaarende maaghdt, Ghódtbaarstermaaghdt. Delachrymatio, dracht in de ooghen. Delegatus, ghemachtighde, afghezondene, lastghegheevene, afghezant. Deleteria, dooddelijke verghiften. Deliberativus, beraadende, beraadtslaaghigh. Diliquium, afdruiping. {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} Delphinium, ridderspooren. Deltöides, dryhoekigh. Demagogus, vólkvleyer, vólkstreeler. Democratia, vólkreeghering, vólksheersching, vólkheersching. Demonstratio, (Iurid.) naam, anwijzing. Demonstratio Falsa, verkeerde anwijzing. Demonstratio, (Phil) betooghing, bewijs. Demonstratio A priori, betooghing van ’t eerdere, ófte van vooren. Demonstratio A posteriori, betooghing van ’t laater ófte van afteren. Demonstratio A causâ, betooghing van de oorzaak. Demonstratio Ab effectu, betooghing van ’t ghewrócht. Demonstratio Quod res sit, betooghing dat een zaak zy. Demonstratio Cur res sit, betooghing waarom een zaak zy. Demonstrativus, betooghlijk, anwijzende, betooghende, betooghzaam, betooghigh. Denominans, afnoemende. Denominatio, afnoeming. Denominatitius, afnoemende. Denominativa, afnoemighe, naamachtighe, naamstammighe woorden, naamwoordighe. Denominativè, afnoemighlijk. Denominativus, afneemigh. Denominatum, spruiteling. Denominatus, afghenoemdt. Denominatom, benoemer, noemer. Dens, tandt. Dens Tomicus, Dens Incisor, voorste tandt, botertandt, voortandt. {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} Dens Caninus, Dens Ocularis, Dens Columellaris, ooghtandt, hondtstandt, hórntandt. Dens Molaris, Dens Maxillaris, kies tandt, baktandt, maaltandt. Dens Gnomon, wijzende tandt. Dens Sapientiae, des wijsheidts tandt. Dens Exertus, slaghtandt. Dens Genuinus, Dens Intimus, achterste tandt. Dens Leonis, paapenkruidt, kankerbloemen, hondtsroozen, schorftbloemen, paerdebloemen. Dentaria, haanevoet. Dentifricium, tandtwrijfsel. Dento, hangtandt. Denunciativus, boodtschappende. Dentitio, tandtkrijghing. Deoppitulans, ontstoppende, zuiverende, zuivermaakende. Depectio, schandelijkverbondtmaaking. Depector, schandelijkverbondtmaaker. Depectum, schandelijkverbondt. Dependenter, afhangendlijk. Dependentia, afhangendheidt. Dependentia In essendo, afhangendheidt in zijn. Dependentia In causando, afhangendheidt in veroorzaaken. Dependentia In conservando, afhangendheidt in onderhouden. Deperditivus, verliezigh, verliezende. Dephlegmatio, ontslijming, slijm afscheiding. {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} Depilatorius, haarloosmaakende, kaalmaakende. Deportati, afzettelingen, afghezette. Deportatio, weghbanning. Depositarius, bewaaranneemer. Depositio, ghetuighnisgheeving. Depositio Pecuniae in judicio, onder rechtlegghing van gheldt. Depositor, bewaargheever. Depositum, bewaargheeving, bewaaranneeming, het te bewaaren ghegheevene. Deputatus, afghezant, afghezondene, bevelhebber. Depygis, smalbil, die gheen billen heeft. De rato cavere, zeeker doen, zeeker stellen. Derivatio, afleiding, afspruiting, aftrekking. Derivativa, spruitwoorden, afkomstighe woorden, spruitelingen. Derivativus, afkomstigh. Derivatorius, afleidende. Derogatio, afschaffing ten deele, stukswijse afschaffing. Derma, de huidt. Descendentes, afkomelingen. Descensorius, neederdalende. Descriptio, beschrijving, uitschrijving, afschrijving. Descriptio Bonorum, boedelbeschrijving, ghoedt- {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} opschrijving. Descriptivus, beschrijvigh. Descriptum, uitschrift, afschrift. Descriptum Authenticum, gheloofwaerdigh, eighenloofwaerdigh, ófte uit zich zelfs gheloofwaerdigh afschrift. Despumatio, schuiming, afschuiming. Destillatio, (Chymic.) afzyping, afdrupping, aftrekking. Destillatio Descensoria, neederdaalende aftrekking. Destillatio Ascensoria, opklimmende aftrekking. Destillatio Ad latus, zydelingsche aftrekking. Destillatio Proflatoria, voortblaazende aftrekking. Destillatio, (Medic.) zinking, ooghdruiping. Destilllatoria, afzijpkonst, afkookkonst, aftrekkonst. Destinatio, bestemming. Destinatum, ’t bestemde. Detentio, bekommering, beslagh, handtoplegghing, handtsluiting, vasthouding. Detentio Personae, persoons beslagh. Detentio Rei, zaaks beslagh. Detentio Renovata, nieuw beslagh, nieuw bezwaaring. Detentor, vasthouder. Detentus, vastghehoudene. Deteriorare, verslimmeren. Deterioratio, verslimmering, verarghering. Determinabilis, bepaalbaar. Determinatio, bepaaling. {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} Determinativus, bepaaligh, bepaalende. Detestatio, afzweering. Detonatio, knappende kalking, kraakende kalking. Detractio, aftrekking, afkorting. Detractio Falcidiae, maakingkorting van’t vierde ghedeelte der erffenis. Detractio Trebellianicae, overhandtsche erffenis korting, erfkorting van het vierde ghedeelte eener overhandtsche erffenis. Detractorius, aftrekkende. Deuteropathia, nalijding, tweede lijding. Devirginatus, ontmaaghdt, gheschonden. D I. Diabetes, pisvloedt. Diaclysma, mondtspoeling, mondtspoelsel. Diadoche, overneeming, navólghing. Diadochus, nazaat, navólgher. Diadosis, overvoering, mededeeling. Diaeresis, (Gram.) scheyteeken, spalking, spouwing. Diaeresis, (Med.) scheuring, snying, uitscheuring. Diaetetica, eetreeghelkonst. Diaeteticè, eetreeghelkonstighlijk, eetreeghelkundelijk. Diaeteticus, eetreeghelkunstigh, eetreeghelkundigh. Diagnosticus, onderkennende. {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} Diagramma, tafeltuur, voorschrift, afbeelding, vórm. Diakinema, verdraaying. Dialectica, reedenkonst, reedenkaveling. Dialecticus, reedenkaveligh, reedenkaveler. Dialectus, wijs van spreeken, spraakwijs. Dialogus, tweespraak. Dialysis, spouwing, spalking. Dialyton, ontkóppeling. Diameter, middellijn, midstreep. Diameter Visualis, ghrijphoek. Dianoëticus, verstandigh, reedeneerigh. Dianoia, vólghreeden, meening. Diapason, achttoon, achtling. Diapedesis, doorzijping. Diapensia, sanikel. Diapente, vijftoon, vijfling. Diaphanus, doorschijnigh, doorluchtigh, doorzichtigh. Diaphoreticus, luchtmaakende, ontlóssende, zweetverwekkende. Diaphragma, middelschót, middelrift. Diaphthora, bloedtrótting. Diaphysis, kloove, spleet, tusschenscheiding. Diaplasis, ghestalte, ghedaante. Diapyiticus, ettermaakende. Diaria Febris, koorts van een dagh. Diarius, daghsch, eenen dagh duurende. Diarium, daghboek. {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} Diastole, verlanging, uittrekking, opening, uitbreiding. Diatessaron, viertoon, vierling. Diatonicus, Diatribe, verhandeling. Diatyposis, voorbeelding, effening, samenspraak, byeenkomst, tijdtkorting, ommeghang. Diarrhoea, buikvloedt, afgang van de de uitwerpelijke vóchtigheeden, buikloop. Diarthosis, afgheleeding. Diathesis, schik. Dicaeocrisia, rechtoordeeling. Dicaeocritica, rechtoordeelkunde. Dicaeodocia, rechtgheeving, rechtspreeking. Dicaeodotica, rechtstpreekkunde, rechtgheefkunde. Dicaeologia, pleitkunde. Dicaeologus, pleitkundighe voorspraak, rechtsvorderaar. Dichotomia, tweescheiding, tweespalting, tweedeeling, tweespreiding, halveering. Dicrotus, tweemaal slaande. Dictamnus, Dictamnus Creticus, Dictamnum, diptam. Dictator, opperheer, hooghghezaghhebber, opperghezaghhebber, opperbevelhebber. {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} Dictatorius, opperheerlijk, opperbevelhebberlijk. Dictatura, opperheerschappy, opperbevelhebberschap. Dictionarium, woordtboek, woordtschat. Dictum, spreuk, zeghwoordt, spreekwoordt. Dictus simpliciter, eenvoudighlijk ghezeidt. Dictus Secundum quid, na iet ghezeidt. Didactica, onderwijskunde. Didacticus, Didascalicus, onderwijzigh. Didascalus, onderwijzer. Didymopia, dubbelzienigheidt. Dies sacri, heilighe daghen. Dies Festi, vierdaghen. Dies Dominicus, de dagh des Heeren. Dies Coenae dominicae institutae, de dagh van des Heeren inghesteldt avondtmaal. Dies Critici, oordeeldaghen. Dies Indices, anwijzende daghen. Dies Intercidentes, Dies Intercalares, tusschenvallende daghen. Dies Vacui, leedighe daghen. Dies Praestitutus, ghezette, ghestelde, ófte bestemde dagh, ófte tijdt. Dies Fastus, rechtsdagh, ghedingsdagh. Diësis Harmonica, minste halve toon. Diexodicus, wijdtloopigh. Differentia, verschil, onderscheidt, ver- {==455==} {>>pagina-aanduiding<<} scheidenheidt. Diffidatio, uitdaaghing. Diffinitio, bepaaling, uitbeelding. Difformis, onghlijkvórmigh. Difformitas, onghelijkvórmigheidt. Difformiter, onghelijkvormighlijk. Diffusio, verspreiding. Digamia, tweewijfschap. Digamus, tweewijvigh. Digastricus, tweebuikigh. Digestio, (Chymic.) weiking. Digestio, (Medic.) verteering. Digitalis, vingerhoedtkruidt. Digitus, een vinger. Digitus Pollex, de duim. Digitus Salutaris, Digitus Index, Digitus Demonstrator, de wijzer. Digitus Medius, Digitus Impudicus, Digitus Infamis, Digitus Verpus, Digitus Famosus, de middelste vinger de onreine, vinger. Digitus Annularis, Digitus Medicus, de ringvinger, hertvinger. Digitus Auricularis, Digitus Minimus, de pink, oor,vinger, de kleine. vinger. Digitus Pedis, een toon. Dilatorius, uitstelligh. Dilemma, strikreeden, verstrikbesluit. Diluculum, mórghenkriek, mórghen- {==456==} {>>pagina-aanduiding<<} stondt, dagheraadt, uchtendt. Dimensio, afmeeting, meeting. Dimensivus, afmeetigh. Dimetiens, midlijn. Dimidiatio, halveering. Dimidiatus, ghehelft. Diminutiva, verkleinnaamen, verkleinde woorden, verkleinnaamwoorden. Diminutio, vermindering, achtering. Diminutio Vocis, talbreeking. Diminutio Capitis, staatverandering, staatverkleening. Diminutivus, verkleinende. Diaecesis, bisdom. Diaecetes, bisschop, opziener. Dionysia, vastenavondt. Dioptra, hooght- en wijdtmeeter. Dioptrica, verdkijkkunde. Dioptron, zichtghaatken, zichtspleetken. Diphthongus, tweeklank. Diploma, (Iuridic.) bulle, brief, maghtbrief. Diploma, (Cyhmic.) dubbeldt vat, maryen badtstoof. Dipsacöides, kaardtachtigh, kaardenkruidtachtigh. Dipsacus, (Botanic.) kaarden, kaardenkruidt, volderskaarden, drooghscheerderskaarden. Dipsacus, (Med.) drinklust, zuiplust, raazende dorst. {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} Directivus, bestuurende, bestierighe, richtende. Disamor, onliefde. Dischiligonalis, tweeduizendthoekigh. Disciplina, (Philos.) leering, onderwijs, oeffening, onderwijzing. Disciplina, (Theol) tucht. Disciplina Ecclesiastica, kerkelijke tucht. Discontinuus, onverknócht. Disconvenientia, onovereenkomst. Discretio, bescheiding, bescheidenheidt. Discretivus, scheidende. Discretus, verdeeldt, onderscheiden. Discursivus, reedeneerigh, reedeneerende. Discursus, reedeneering, reedenkaveling. Disdiapason, zestientoon, zestienling. Disjunctivè, verscheidendlijk. Disjunctivus, schiftig, schiftende. Disjunctus, verdeeldt, gheschift. Disparatio, verschilligheidt. Disparatus, verschilligh, verschillende. Dispensatio, (Pharm.) toebereiding, reedtmaaking. Dispensator, kóstverzórgher. Displicentia, wanbehaaghen. Dispnoea, wanaasseming, benaaudheidt in ’t ademen. Dispositio, schikking, schik. Dispositio Secundum potentiam, schikking na ’t vermooghen. Dispositio Secundum Speciem, schikking na de ghedaante. {==458==} {>>pagina-aanduiding<<} Dispositio Secundum Locum, schikking na de plaats. Dispositivus, schikkigh, schikkende. Disquiparantia, oneevenghelijkheidt. Dissentaneus, verschilligh, strijdigh. Dissepimentum Thoracis, middelschót. Dissimilaris, onghelijkaartigh, onghelijkslachtigh, meêrslachtigh. Dissimilitudo, onghelijkheidt. Dissolutio, ontlóssing. Dissonantia, wanluiding. Distantia, tusschenruimte, tusschenwijdte, afstandt. Distillatio, ziet Destillatio. Distinctio, onderscheiding. Distinctio Realis, zaakelijke onderscheiding. Distinctio Rationis, onderscheiding der reden. Distinctio Ratiocinantis, Distinctio Ratiocinatae, onderscheiding der reedenende reeden onderscheiding der ghereedende reeden. Distinctivus, onderscheidigh, onderscheidende. Distributivus, uitdeeligh, uitdeelende, verdeelende. Districhiasis, dubbele winkbraauwenomkrulling. Ditonus, tweetoonigh, tweetoon, dubbeltoonigh. Distortio oris, mondtkramp, mondtverdraaying, mondtscheefheidt. Diureticus, afzettende, waterlózende. Diurnum, daghboek. Diversiformis, verschilghedaantigh. {==459==} {>>pagina-aanduiding<<} Diversitas, verscheidenheidt. Diversivocus, verschilnaamigh. Dividendus, te deelene. Dividuus, deeligh. Divisibilitas, deelbaarheidt. Divisio, (Gram.) verdeelteeken. Divisio, (Log.) deeling, schifting, scheiding. Divisivus, verdeeligh, verdeelende, schiftigh. Divisor, deeler, schifter. Divortium, echtscheiding. D O. Docides, balk. Doctrinalis, onderwijzigh. Dodecaëdrum, twaalfghrondigh licchaam, twaalfvijfhoekghrondt. Dodecagonalis, twaalfhoekigh. Dogma, leerstuk, ghrondtleer. Dogmatici, Dogmatistae, onderwijsschrijvers, onderwijzers. Dolichus, roomsche boone. Dolor, pijn, wee. Dolor Colicus, kronkeldarmpijn, kolijk. Dolor Iliacus, dunnedarmpijn. Dolor Ventriculi, maaghpijn, pijn voor ’t hart. Dolor Nephriticus, nierpijn. Dominium, eighendom. Dominium Plenum, volkomene eighendom. Dominium Minus plenum, onvolkomene eighendom. Dominium Utile, tóght, nuttrekkende eighendom. {==460==} {>>pagina-aanduiding<<} Dominus, heer, eighenaar. Dominus Feudi, leenheer. Dominus Directus, rechte eighenaar, volkoomene eighenaar. Dominus Utilis, tóghtenaar, nuttrekkende. eighenaar. Donarium, Donativum, gheschenk, ghift. Donatarius, schenkeling, gheschenkanneemen. Donatio, schenking, ghifte, gheschenk. Donatio Inter vivos, schenking by leevenden lijve. Donatio Causa mortis, ghifte ter zaake des doodts. Donatio Causa Honoris, ghifte van eerverkrijghing. Donatio Ante nuptias, ghifte voor de bruilóft. Donatio Post nuptias, ghifte na de bruilóft. Donatio Propter nuptias, ghifte om de bruilóft, mórghenghaaf. Donatio Sponsalitia, bruidtschat, houwlijksghifte. Donatio Onerosa, bruidtschat, houwlijksghifte. Donativus, schenkende. Donator, schenker. Dosis, artzenymaat, artzenyghift. Dotalitium, Dotarium, weeduwghifte, leefghifte. D R. Draco, draak. Draco herba, draghon. Draco arbor, draakeboom. Dracontia, Dracontium, Dracunculus, speerwortel, slangenkruidt. {==461==} {>>pagina-aanduiding<<} Dracontia Hortensis, Dracontium Hortensis, Dracunculus Hortensis, draghon. Dracontia Acetariorum, Dracontium Acetariorum, Dracunculus Acetariorum, draghon. Dragma, vierdedeelloots. Dropax, haerpleister, kleefplaester. Drosomeli, honighdauw. D U. Dualis, tweevoudt, tweevoudigh. Dualitas, tweeheidt, tweevoudigheidt. Dubellet, Dubellatum, etterghezwel. Ductus, wegh, ghang, pijp. Ductus Felleus, de ghalpijp. Ductus Bilarius, wegh der ghal. Ductus Bilarius Cysticus, wegh der ghal na buiten. Ductus Bilarius Hepaticus, wegh der ghal van de leever. Ductus Communis, ghemeene wegh, ghemeene doorghang. Ductus Naturalis, natuurlijke wegh, natuurlijke doorghang. Ductus Praeternaturalis, buitennatuurlijke wegh, buitennatuurlijke doorghang. Duelli provocans, uitdaagher der tweestrijdt. Duelli Acceptans, anvaerder der tweestrijdt. Duellum, tweeghevecht, tweekamp, tweestrijdt. Dulcamara, alfsranke. Dulciarius panis, zoete koek. Dulcichinum, zoete ghalighaan. Dunamis, vermooghen. Dunaton, mooghlijk. Duodenum, maaghdarm, twaalfvingerdarm. {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} 462 Duplicatio, weederantwoordt, dubbelantwoordt, tweede antwoordt, naverweer. Duplicatio Interdicti, teeghenverbódtdoening. Duumviratus, tweemanschap. Duumviri, tweemannen. Duumviri Capitales, halsrechterlijke mannen. Duumviri Curatores viaruum, dijkghraaven. Duumviri Municipales, onderrechters, stadtoverheeren. Duumviri Navales, scheepsuitrustmeesters. D Y. Dyacosiogonalis, tweehonderdthoekigh. Dyasyrmus, beschimping. Dydimus, tweeling. Dyscrasia, onghemaatigheidt, wanmenging. Dysecöia, quaadthoorigheidt, doofachtigheidt, oorzuizing. Dysenteria, roodeloop, bloedtghang, roodtmelizoen. Dysentericus, die de roodeloop heeft. Dysepuloticus, quaadtgheneeslijk. Dysodmia, wanruiking, quaade ruiking. Dysorexia, verminderde honger. Dyspepsia, wanteering, quaade verteering. Dysphonia, quaadtstemmigheidt. Dysphoria, onverdraaglijkheidt, onlijdelijkheidt. Dyspnoea, wanaasseming, moeyelijke {==463==} {>>pagina-aanduiding<<} aasseming, kich. Dytocia, moeyelijke baaring. Dysuria, moeyelijke waterloozing. Dysypnia, zwaarslaaperigheidt. E B. EBulus, hadigh, adik, adikboom, wilde vlier. E C. Ecbolius, vruchtafdrijvende, nagheboorte afdrijvende. Eccatarcticus, zuiverende, zuivermaakende. Ecceitas, ziedaarheidt. Eccentricus, oneevenmiddelpuntigh, oneenmiddelpuntigh, uitmiddelpuntigh, andermiddelpuntigh. Ecchymoma, Ecchymosis, bloedtrunsel, bloedtrunning. Ecclesia, kerk, ghemeente. Ecclesia Visibilis, zienlijke kerk. Ecclesia Invisibilis, onzienlijke kerk. Ecclesia Militans, strijdende kerk. Ecclesia Triumphans, zeeghepraalende kerk. Ecclesia Catholica, Ecclesia Universalis, alghemeene kerk. Ecclesia Particularis, byzondere kerk. Ecclesia Orientalis, oostersche kerk. Ecclesia Occidentalis, westersche kerk. {==464==} {>>pagina-aanduiding<<} Ecclesiastica plebs, het kerklijk ghemeenvólk. Ecclesiasticus, kerkelijk. Ecclipsis, verduistering, taaning, lichtghebrek. Ecclipsis Solis, zonduister. Ecclipsis Lunae, maanduister. Eccliptica, teekenkring, zonnewegh. Eccoproticus, openlijfmaakende. Eccrisis, uitwerping, loozing. Echium, slangenhoofdt, slangenkruidt, wilde óssetong. Echus, oorzuizing. Ecligma, liksel, slikpótje, slikartseny. Eclysis, flaauwte. Ecnephias, een valwindt. Ecphracticus, afveeghende, zweetghaatkens ontsluitende. Ecpyeticus, ettermaakende. Ecsarcoma, Ecsarcosis, vleischigh uitwas. Ecstasis, verrukking. Ecthlipsis, uitbótzing, weghworp. Ecthyma, uitslaaning. Ecthymata, kinderpókjens. Ectyloticum, exterooghzalf, nijnnaghelzalf. Ecptoma, Ecptosis, uitschieting, uitleeding. Ectylosis, vereelding, uiteelding. Ectypus, afbeeldigh, meêghedeeldt, naghe- {==465==} {>>pagina-aanduiding<<} bootst, afghedrukt. Ectropyum, een blaaroog, omghestelpte ooghscheel. Eczesma, blaartje, puisje. E D. Edeatra, voorproever, hófmeester. Edentulus, tandeloos. E diametro, reeghelrecht. Edictalis, gheboodigh, beveeligh. Edictio, Edictum, afkonding, bevel, ghebódt. Eductio, uitleiding, uitlókking. E F. Effatum, gheloofspreuk. Effatum Realis, zaaklijke uitwerking. Effectivus, werklijk, werkigh, uitwerkigh. Effectus, Effectum, ghewrócht. Efficacia, kracht, werking, werklijkheidt, uitwerking, uitwerklijkheidt. Efficax, krachtigh. Efficiens, werkende, werker, (ziet causa.) Efficienter, werkendlijk, uitwerkendlijk. Efficientia, uitwerkendheidt, uitwerking. Effractarius, Effractor, huisbreeker. Effractura, huisbraak, huisbreeking. {==466==} {>>pagina-aanduiding<<} E I. Eicotum, schijnteeken. E J. Ejaculatorius, uitschietende. E L. Elaeemporia, oliekoop. Elaeomeli, oliehoonigh. Elaterium, zap van wilde komkommers. Elatine, eerenprijs wijfjen. Electicus, antrekkende, na zich trekkende. Electio, verkiezing. Electivus, verkiezigh, verkiezende. Electuarium, slikking, slikartseny, slikgheneesmiddel. Electuarisatio, slikartsenymaaking. Elementaris, hoofdtstóffigh, beghinseligh. Elementum, hoofdtstóffe, beghinsel. Elementa musica, zangplaatsen. Elementa Essendi, beghinsels van zijn. Elmenta Cognoscendi, beghinsels van kennen. Elenchus, weêrlegghing. Elenchus Sophisticus, neuswijze weêrlegghing. Elencticus, weêrlegghigh. Eleosaccharum, zuikerolie, oliezuiker. Elephas, Elephantiasis, melaatsheidt, lazaruszeer, laazery, akkerziekte, veldtziekte. {==467==} {>>pagina-aanduiding<<} Elevatio, verheffing. Elevatio Poli, verheffing des aspunts. Elicitivè, uitlókkighlijk. Elicitivus, uitlókkigh. Elicitus, uitghelókt. Elixatio, zieding, kooking. Elixiviare, uitlooghen, looghuittrekken. Elixyr, verwzel, uittreksel. Elleborus, nieskruidt. Ellipsis, (Geom.) hooghkeeghelsneê, langrondt, langwerpigh rondt, eytrek. Ellipsis, (Geom) woordtuitlaating. Elocutio, uitspraak, bewoording. Eloquium, uitspraak. Elytröides, ’t klootvlies. E M. Emanatio, uitvloeying. Emanativus, uitvloeyigh. Emancipatio, vrystelling, ontslaaning. Embadometria, Embadometrica, vlaktmeetkunde. Embrocha, druipstooving, dropstoofsel. Emendativus, verbeeterende, verbeeterigh. Emeticus, braaken doende. Eminenter, uitsteekendlijk. Eminentialis, uitsteekendlijk. Emmenagogus, maandtstondtverwekkende. Empedometria, platmeetkunde, vlaktmeetkunde. {==468==} {>>pagina-aanduiding<<} Empedotheoria, platbeschouwing, vlaktbeschouwing. Emphasis, byzin, nadruk. Emphaticus, uitdrukkende, nadrukkigh. Emphiteusis, erfpaght, erfpachtrecht. Emphyteuta, Emphyteuticarius, Emphyteutes, erfpachter. Emphyteuticarius, Emphyteuticus, erfpachtigh. Emphracticus, verstóppende. Emphraxis, verstópping. Emphysema, windtgheswel, ooghscheelzwelling. Empirici, artsen by ervaarendheidt. Emplasticus, toeplakkende, ankleevende, kleeverigh, toestóppende. Empneumatoses, winden in de buik, opstijghing van de long. Emponema, verbeetering. Emprosthotonus, voorovertrekking, voorkramp. Empyema, bórstverzweering. Empyreuna, anbranding, verbranding. Emulsio, amandelmelk. Emtio, koop, kooping. Emunctorium, uitsnuiter, ontlaster. E N. Enaemus, bloedtstillende. Enaeorema, ’t opschortsel, ’t ophangsel. {==469==} {>>pagina-aanduiding<<} Enallage, verwisseling. Enantiosis, teeghenstreeving. Enargia, baarblijkelijkheidt. Enarthrosis, ingheleeding. Encanthis, ooghhoeks uitwas. Enchiridium, handtboeksken. Encomium, eernaam, lófreeden. Encycoplaedia, weetkring, leerkring. Enema, spuitartzeny. Endemius, landteighen. Endivia, andivie. Energia, kraft, werking. Ένεργατικός, uitwerklijk. ὁ Ένεργῶν, de werker. τό Ένεργατικόν, het werkend. ἡ Ένεργεία, de werking. τό Ένέργαμα, het werk. Engyopia, byzienigheid. Enneagonalis, neeghenhoekkigh. Ens, weezend. Ens Rationis, weezend der reeden. Ens Reale, zaaklijk weezend. Ensiformis, zwaerdtvórmigh, zwaerdtghelijk, zwaerdachtigh. Entelechia, volkomen hebbing, bedrijf, vórm. Enterepiplocele, net- en darmbreuk. Enterocele, darmbreuk, darmscheursel. Entheca, schatkamer. Enthymema, denkreeden, slechtbesluit. Enthysiastes, gheestdrijver. {==470==} {>>pagina-aanduiding<<} Entitas, weezigheidt, weezendheidt. Entitativus, weezendlijk, weezigh, weezendheidigh, weezighende. Enula, Enula campana, ghalantwortel, alantswortel. Enunciatio, uitspraak, uitspreeking. Enunciatio De omni, uitspraak van allen. Enunciatio De secundo adjacente, uitspraak van het tweede byligghend. Enunciatio De tertio adjacente, uitspraak van het derde byligghend. Enunciatio De simplici extremo, van ’t eenvoudigh uiterst. Enunciatio De conjuncto extremo, van ’t saamghevoeghdt uiterst. Enunxiativè, uitspreekighlijk. Enunciativus, uitspreekigh, uitspraakigh. Enunciatum, uitspraak, voorstel. Enuresis, machteloosheidt in ’t inhouden van ’t water, waterontlooping, lekheidt. E P. Epacta, invoering, indringing, jaarsleutel. Epacmasticus, na het tóp klimmende, opklimmende, toeneemende. Epanalepsis, afternaverhaal. Epanodos, weêrkeering. Epanorthosis, verbeetering. Epar, de leever. {==471==} {>>pagina-aanduiding<<} Epaticus, leeversterkende. Epeisodium, byverdichtsel, byvoeghsel. Epenthesis, inzet, tusschenstelling. Ephedreuon, navólghende. Ephelis, zomerbrandt, zonverbranding. Ephemera, daghkoorts, koorts van een dagh. Ephemeris, daghtafel, daghboek. Ephialtes, de nachtmerry. Ephodos, bekruiping. Ephracticus, zuiverende, zuivermaakende. Epiala, maatlijkwarme koorts. Epibatae, scheepskrijghsvólk. Epicopi, scheepsvólk. Epicrasis, maatighing. Epicyclus, bykring, inrondt, opperkringsken. Epidemicus, alghemeen. Epidemius, gheslachteighen. Epidermis, ’t opperhuideken, de opperhuidt, oppervelleken. Epididymus, klootmutsje, ófte deksel, ófte kapje. Epidosis, byzetting, anghroeying, toeneeming. Epieusis, verghrooting, ophooping. Epigastricus, opperbuiksch, opperbuikigh. Epigastrica arteria, opperbuiksslaghader. Epigastrica Vena, opperbuiksader. {==472==} {>>pagina-aanduiding<<} Epigastrium, het voorst des buiks, de voorbuik. Epigenesis, ziektbykoming, nateeling. Epiginomenus, overkomende, nagheteeldt. Epiglottis, ademtongsken, strótklapje, keelklapje. Epigoni, afkoomelingen, nakoomelinghen. Epigonus, nazoon, nakindt. Epilepsia, vallende ziekte. Epilepticus, die de vallende ziekte heeft. Epilogus, sluitreeden, besluit, nareeden, besluiting, afreeden. Epinicium, zeeghezang. Epinyctis, nachtpuisje, zwartblaauw puisje. Epipedometria, vlaktmeetkunde. Epiphaenomenus, naverschijnende. Epiphonema, toejuiching. Epiphora, (Rhetor.) naverhaal. Epiphora, (Med.) ooghzijping, leepooghigheidt. Epiphysis, anwas, bywas. Epiplocele, een netbreuk, nettescheursel. Epiplöicus, nettigh. Epiploica arteria, netslaghader. Epiploica Vena, netader. Epiploon, het net. Episcopus, opziener. Episodium, byverdichtsel, byvoeghsel, inentsel. {==473==} {>>pagina-aanduiding<<} Epispasticus, antrekkende, na zich trekkende. Epistilium, stijlbandt. Epistolographia, briefbeschrijving, briefschrijfkunde. Epistrophe, weêrkeering. Epitasis, byzetsel, bystel. Epithema, opleghsel, bystelsel. Epithesis, bystelling, byteekening. Epitheca, huwlijksghóedt, bruidtschat. Epitheton, bynaam. Epithymum, kleene wrange, thijmwranghe. Epitimia, ghoede naam. Epitrachasmos, heefvraagh. Epitrope, toelaating. Epitome, verkortsel, kortbeghrijp. Epitonia, snaarsleutelen. Epizeuxis, t’zamenvoeghing. Epocha, tijdtwortel. Eporexia, ghroote honger. Epulis, vuil tandtvleesch, vleeschigh uitwas an de kiezen. Epuloticus, lidtteekensmaakende, lidtteekenende. E Q. Equapium, róseppe, paerdts eppe, ghroote eppe. Equisalis, Equisetum, paerdestaert, kattestaert. Equisalis Minus, Equisetum Minus, kattestaert. {==474==} {>>pagina-aanduiding<<} E R. Eranthemum, bruinetteke. Eremodicium, vonnis by afterblijving, alleenpleiting, alleenvoorstelling des ghedings. Erica, heide. Erigeron, kuiswortel, kruizette. Eriocephalus, wolhoofdighe. Erotema, vraaghing, vraaghstuk. Erotematica, ondervraaghkunde. Erotomania, minnedolheidt, minnerazerny. Errhinus, snuitbartseny, snótartseny. Eruangina, smeerkruidt. Eruca, raket, rokkel. Ervilia, erwten. Ervilia Silvestria, wilde erwten. Eryngium, kruisdistel, eindeloos, meerwortel. Erysimum, eedel raket, witte mostaardt. Erysipelas, roos, ghalghezwel, St. Anthonis vuur. Erysipelas Phlegmonodes, bloedigh ghalghezwel. Erysipelas OEdematodes, belroos, slijmigh ghalghezwel. Erysipelatodes, Erysipelatosus, ghalachtigh, roosachtigh, ghalghezwelligh. Erythrodanum, krap, meede. Erythröides, roodtjonk, roodthondt, roodtvonk. {==475==} {>>pagina-aanduiding<<} E S. Escharoticus, bleinmaakende, blaarmaakende. Essare, weezighen. Essatum, ’t gheweezighdt. Essentia, weezendheidt. Essentialis, weezendlijk. Essentiare, weezenheidt stellen, weezenheidt gheeven. Essentiator, weezener, weezengheever. Esula rotunda, duivelsmelk. E T. Etesiae, jaarwinden. Eterosis, verandering. Ethica, zeedekunde, zeedevórming, zeedekonst, welleevenskonst. Ethicus, zeedekundigh. Ethmöides, zeefachtigh, zeefvórmigh. Ethologi, Ethopaei, zeedennaäaping, zeedennabootsing. Ethopäia, zeedennabootsing. Ethnicus, heiden. Etymologia, Etymon, oorspronkelijkheidt, oorspronkskennis. E U. Euangelium, blytying, blijde boodschap. Eubulia, welberaading. Eucharistia, dankmaal, dankzegghing, {==476==} {>>pagina-aanduiding<<} dankóffer, avondtmaal. Eucharisticum Sacrificium, dankóffer. Eucrasia, welghemaatighdheidt. Eulogia, zeeghening, lófreeden. Eunomia, wettelijkheidt. Euphonia, ghoede klank, welluidendheidt. Euphoria, lichtdraaghlijkheidt, lijdelijkheidt. Euonymus, paapenhout. Eupatorium, boelkens kruidt, leeverkruidt, agrimonie. Euphorbium, nieskruidt. Euphrasia, ooghentroost, klaarooghe. Eunuchus, lubbeling, onman. Eusemos, ghoedtspellende, ghoedtbeteekenende. Eurythmia, welgheschiktheidt, rijmswelschiktheidt, welgherijmdtheidt. Eurythmicus, Eurythmus, welgheschikt, welghereeheldt, welgherijmdt. Euthymetria, Euthymetrica, lijnmeetkunde, lengtmeetkunde. Eutuglyceia, zoet hout. Eutrapelia, weljókking. E V. Evacuatorius, leedighende, leedighmaakende, aftrekkende. Evaporatio, uitdamping. {==477==} {>>pagina-aanduiding<<} Eventualiter, uitkomstighlijk. Evictio, uitwinning, vrywaaring, schadelooshouding. Evictionis protestatio, uitwinnings bevryding, benaderings bevrying, ontheffing, vrywaaring, schadelooshouding. Evidentia, klaarblijklijkheidt. E X. Ex aequo, eevenmaatighlijk. Ex Parte rei, van de kant der zaak. Ex Parte Dei, van de kant van Ghódt. Exabbas, gheweezen abt, oudtabt. Exactio, schatting, onrechtmaatighe schatting, gheldtafparssing, eisch, vereisch. Exactor, schattingontfanger, schattingeisscher, schattingmeester, onrechtmaatighe schattingeisscher, gheldtafpersser. Exangelus, buitenboode. Exanthema, uitslaaning. Exarthrosis, uitleeding, uit het lidt schieting. Exceptio, uitreegheling, uitneeming, uitzondering, uitvlucht, verzet. Exceptio Peremptoria, te niet doenende uitvlucht. Exceptio Qualificata, bevoeghlijke uitvlucht, rechtverwachtelijke uitvlucht. Exceptio Praefestinationis, uitvlucht der verhaasting. {==478==} {>>pagina-aanduiding<<} Exceptio Praeposterationis, der vooraftering. Exceptio Praejudicialis, der vooraftering. Exceptio Compromissionis, verzet uit verblijf an ghewillekeurde rechters. Exceptio Declinatoria, verzet van ontghaaning zijns onderhoorighe rechters. Exceptio Dilatoria, verzet van uitstel. Exceptio De non numeratâ pecuniâ, verzet van niet ghetelden ghelde. Exceptio De non petendo ante aliquod tempus, verzet van niet te eisschen voor zeekeren tijdt. Exceptio Iurisjurandi, verzet uit ghedaanen eedt. Exceptio Litis contestatae, verzet uit beghonnen rechtspleeghing, verzet uit voldinging. Exceptio Litis Finitael, verzet uitgheeindighde rechtspleeghing. Exceptio Litis Pendentis, verzet uit hangende rechtpleeghing. Exceptio Non competentis Iudicis, verzet van ononderhoorigheidt des rechters. Exceptio Rei Iudicatae, verzet uit ghewijsde zaake. Exceptio Transactionis, verzet van daading, òfte willigh verdragh. Exceptio Praejudicij, verzet van hinder, ófte nadeel. Exceptivus, uitneemigh. Excessus, overmaat. Excitativus, oprokkigh. Exclusivè, uitsluitighlijk. Exclusivus, uitsluitigh. {==479==} {>>pagina-aanduiding<<} Exconsul, oudtborghermeester. Excrementitius, uitwerpelijk. Excrementum, uitwerpsel, vuiligheidt, onreinigheidt, uitschót. Excrementum Melancholicum, zwaargheestigh uitwerpsel. Excrementum Biliosum, ghalligh uitwerpsel. Excrementum Sanguineum, bloedigh uitwerpsel. Excrementum Cholericum, gheelghalligh uitwerpsel. Excrementum Phlegmaticum, Excrementum Pituitosum, slijmigh uitwerpsel. Excrescentia, uitwas. Executio, uitvoering, volvoering, uitrechting, panding. Executio Parata, daadlijke uitvoering. Executio Sententiae, uitvoering der uitspraak. Executivus, uitvoerigh. Executores, uitvoerers. Executores Testamentarij, uitwerkers, verrichters, ófte volbrengers van een uiterste wille. Executorialis, Executorius, uitvoerende, verrichtende. Exegetica, uitleghkunde, verklaarkunde. Exemplaris, voorbeeldigh. Exemplum, voorbeeldt, afschrift, naschrift. Exemplum Authenticum, oorspronkelijk afschrift, gheloofwaerdigh afschrift. Exemplum Mandati, afschrift van de daaghbrief. {==480==} {>>pagina-aanduiding<<} Exemplum Procuratorij, afschrift van de last des volmaghtighden, ófte ghedingbezórghers. Exercitor, reeder, meedereeder, scheepsreeder. Exercitorius, reederyigh. Exergasia, uitwerking. Exhaeredatio, onterving, ontghoeding. Exhaeredatus, onterfdt, ontghoedt. Exhaeres, onerfghenaam. Exhalatio, uitwaasseming. Exhibitorius, verschaffende, te berde brengende. Existendi consecutio, ghevólgh van in weezen zijn. Existentia, weezendlijkheidt, zijnlijkheidt. Existentialis, weezendlijkheidigh. Exitura, etterghezwel. Exomphalus, die de navel uitghaat. Exophthalmus, puiloogh. Exorbitantia, uitspoorigheidt. Exorcismus, duivelban. Exorcizatio, duivelbanning. Exordium, inleiding. Exormesis, bloedtdrift. Exortus, de maan in de naghelen. Exostosis, beens overtólligheidt. Exotericus, slecht, ruw, ruigh. Exoticus, uitlandigh. Expectorans, borstzuiverende. Experientia, ondervinding, uitvinding, ervaarenheidt. {==481==} {>>pagina-aanduiding<<} Experimentalis, ervaarendlijk, ondervindelijk. Expiatorius, verzoenende. Explanatè, duidlijk. Expletivus, vervulligh, vervullende. Explicatus, voltrokken, ruim. Explicitè, uitwikkelijk, uitdrukkelijk, opentlijk. Exponibilis, uitleghbaar. Expositorius, uitlegghigh, verklaarende. Expromissor, belóftoverneemer, schuldtoverneemer, bevrybórgh. Expulsivus, uitdrijvigh, uitdrijvende. Expressio, uitparssing, uitdrukking. Exsiccatio, drooghing, uitdrooghing. Exsiccativus, uitdrooghende. Exspiratio, uitaasseming. Extasis, Extasia, verruktheidt, verrukking. Extensio, uitstrekking, uitspanning. Extensivé, uitstrekkighlijk, uitspannighlijk. Extensivus, uitspannigh, uitstrekkigh. Extra, buiten. Extra Separativum, afscheidigh buiten. Extra Privativum, beroovigh buiten. Extra Distinctivum, onderscheidigh buiten. Extra Negativum, beneenigh buiten. Extrajudicialis, Extrajudicialiter, buiten rechte. Extractio Radicis, worteltrekking. {==482==} {>>pagina-aanduiding<<} Extractum, uittreksel. Extra prodiens, te voorschijn koomende. Extuberantia, verheevendheidt, uitpuilendheidt. Exturbatorius, Exturbativus, uitbonzende. Exufflatio, snuiving. Exuperantia, overtólligheidt. F A. FAba, boon. FAba Aegyptiaca, egiptische boon. FAba Suilla, FAba Jovis, FAba Lupina, FAba Symphoniaca, bilsenkruidt, dolkruidt. Fabulum, bilsenkruidt, dolkruidt. Fabulum Marinum, gheele heul. Factivus, maakigh, doenigh. Facultas, vermooghen, vermooghenheidt, kracht, macht. Facultas Aestimativa, achtvermooghen. Facultas Nutrix, Facultas Altrix, voedvermooghen. Facultas Auctrix, vermeervermooghen. Facultas Generatrix, teelvermooghen. Facultas Attractrix, antrekkend vermooghen. Facultas Retentrix, behoudend vermooghen. Facultas Alteratrix, veranderend vermooghen. Facultas Concoctrix, kookend vermooghen. Facultas Formatrix, vórmend vermooghen. {==483==} {>>pagina-aanduiding<<} Facultas Expultrix, uitdrijvend vermooghen. Facultas Motrix, beweeghvermooghen. Facultates, ghoederen, rijkdommen. Fagopyrum, Fagotriticum, bokweit, boekweit, beukenweit. Fagus, beukeboom, boekeboom. Falcidia pars, het vierde ghedeelte der erffenis. Fallacia, bedrieghspreuk, bedrieghbesluit. Fallacia Compositionis, bedrógh der menging. Fallacia Divisionis, bedrógh der schifting. Ziet Sophisma. Fallonia, leenstraf, leenschuldt, leenboete. Falsarius, vervalscher, bedriegher. Falsitas, valscheidt. Falx, de zeissem. Familiae erciscundae, erffenisdeeling, erfdeeling. Famosus libellus, eerroovend schrift, naamschendend gheschrift. Fanaticus, bezeeten. Far, spelt, ghórt. Far Halicastrum, Far Trimestre, zomerspelt, spelt van dry maanden. Farfara, hoefbladen, paardtsklaauw, brandtlattouw, St.Quiryns kruidt. Farrago, mistelluin. Farfarus, abeelboom. Fascialis, windseligh, windselachtigh. Fastigiatus, ghespitst, ghetópt. Fastus dies, rechtsdagh, ghedingsdagh, zitdagh. {==484==} {>>pagina-aanduiding<<} Faselus, boon. Fatalia, paaltijden, bepaaltijden, rechtspaaltijden. Fatalia Appellationis, paaltijdt des beroeps. Fatalia Appellationis Introducendae, paaltijdt om ’t beroep an te teikenen. Fatalia Appellationis Prosequendae, paaltijdt om ’t beroep te bevorderen. Fatum, noodlót. Fauces, de strót, de rachen. Favi, haerwurm, douwwurm. F E. Febricula, koortsje. Febris, koorts Febris Putrida, róttighe koorts. Febris Quotidiana, daghelijksche koorts. Febris Diaria, Febris Ephemera, daghkoorts. Febris Maligna, quaadtaartighe koorts. Febris Pestilens, pestachtighe koorts. Febris Tertiana, anderendaaghsche koorts. Febris Quartana, derdendaaghsche koorts. Febris Hectica, taaye koorts. Febris Ardens, brandende koorts. Febris Erratica, dwaalende koorts. Febris Symptomatica, toevallighe koorts. Febris Periodica, rondtomloopende koorts. Febris Synochus, veeldaaghsche koorts. Febris Causus, brandende koorts. Febris Hemitritaeus, Febris Semitertiana, halfanderdaaghsche koorts. {==485==} {>>pagina-aanduiding<<} Febris Lipyria, binnenwarme en buitenkoude koorts. Febris Epiala, maatelijk warme koorts. Febris Anomala, onórdentlijke koorts. Febris Acmastica, stilstaande koorts. Febris Epacmastica, opklimmende koorts. Febris Paracmastica, afklimmende koorts. Febris Phlegmonodes, ontsteeken koorts. Febris Typhodes, raazende koorts. Febris Continua, gheduurighe koorts. Febris Intermittens, aflaatende, afghaande koorts. Feciales, oorlóghanzegghers, krijghverkondighers, krijghsbooden. Felonia, leenstraf, leenschuldt, leenontrouw, leensmaadt. Femen, Femur, de dye. Fermentatio, rijzing, ghesting. Fermentatus, ghereezen, ghedeessemdt, ghezuurdt. Fermentum, heefdeegh, zuurdeessem. Ferrum Equinum, paerdtsyzer. Festuca, dravigh, ghebaarde eevene. Festum, feest. Festum Paschatis, paaschfeest. Festum Pentecostes, pinxterfeest. Festum Septimanarum, het feest der weeken. Festum Tabernaculorum; het feest der looverhutten. Festum Clangoris, het feest des gheklanks. Festum Expiationis, het feest des zoenóffers. {==486==} {>>pagina-aanduiding<<} Festum Nativitatis, Domini, het feest van des Heeren gheboorte. Festum Passionis, Domini, het feest van des Heeren lijden. Festum Resurrectionis, Domini, het feest van des Heeren opstanding. Festum Ascensionis, Domini, het feest van des Heeren heemelvaart. Feudalis, leenachtigh, leenghoedtachtigh. Feudatarius, leenman, leenghoedtontfanger. Feudista, leenrechtbeschrijver, leenrechtuitleggher. Feudum, leenghoedt, leen. Feudum Non integrum, ghespleeten leen. Feudum Conditionatum, ghevoorwaardight leenghoedt. Feudum Degenerans, bastaardt ontaartendleenghoedt. Feudum Ecclesiasticum, kerkelijk leenghoedt. Feudum Antiquum, oudt, leenghoedt. Feudum Episcopale, gheestelijk, leenghoedt. Feudum Personale, onovererffelijk leenghoedt. Feudum Faemininum, vrouwlijk leenghoedt. Feudum Ignobile, onadelijk leenghoedt. Fibra, een veezel. Fibula, ’t kuitbeen, de kleene pijp. Ficaria, speenkruidt. Ficus, vijghenboom. Ficus indica, indiaansche vijgheboom. Fideicomissaria haereditas, erflaating over de handt, erffenis over de handt. Fideicommissarius, erfghenaam over de handt. Fideicommissum, erfmaaking over de handt, maaking over de handt, erffenis over de handt, verbonde erffenis. {==487==} {>>pagina-aanduiding<<} Fidejubere, bórgh zijn, bórgh blijven. Fidejussio, bórghblijving, borghtóght, bórghschap. Fidejussor, bórgh. Fides, gheloof. Fiduciarius, ghoedertrouwsch, ter ghoeder trouwe. Fiens, wordende. Figura, (Geom.) ghestalte, afbeeldsel. Figura, (Log.) ghestalte. Figura Syllogistica, sluitreedenighe ghestalte. Figura, (Rhetor.) spreekwijs, ghestalte. Figuratum, ’t ghestaltighde, ’t beeldtwijze. Figuratus, ghestaltighdt. Filago, ruurkruidt, roodtmelisoenkruidt. Filëitas, zoonlijkheidt. Filiaster, heefzoon. Filiastra, heefdóchter. Filicastrum, wildt vaaren, watervaaren. Filicula, weederdoodt, eikenvaaren, boomvaaren. Filipendula, roode steenbreeke. Filius, zoon. Filius Abdicatus, onterfde zoon, verstoote zoon. Filius Adoptivus, anghenomen zoon. Filius Legitimus, wettighe zoon. Filius Naturalis, natuurlijke zoon. Filius ante patrem, hoefbladen, paerdtsklaauw, brandtlattouw, St.Quirynskruidt. Filix, vaaren. {==488==} {>>pagina-aanduiding<<} Filix Palustris, watervaaren. Filix Aquatilis, wildt vaaren. Filix Latifolia, breebladigh vaaren. Filix Querna, eikenvaaren. Filtratio, klensing door pappier. Filtrum, klenspappier. Finalis, eindigh, eindighende. Finalizare, als een eindt veroorzaaken. Finis, einde. Finis Intentionis, einde der opzetting. Finis Fruitionis, einde der ghenieting. Finis Executionis, einde der uitvoering. Finis Ultimus, oppereinde, laatste einde, aeleinde. Finis Subordinatus, ondereinde, onderschikt einde. Finis Cujus, het einde wiens. Finis Cui, het einde wien. Finitas, eindigheidt, bepaaldheidt. Finitivus, eindighende, bepaaligh. Finitor, zichteinder, kim. Finitus, eindigh, bepaaldt. Fiscus, gheldtkist, ’s landts schatkist, de ghemeene zaake. Fissura, kloof, splyting. Fisticus, pimpernoote. Fistula, naauwe lange etterhólte. Fistula pulmonum, de longepijp. Fistula Sacra, heilighe pijp. Fistula Lachrymalis, de traanpijp. Fistularia, roode ratelen. Fistulosus, etterpijpigh. {==489==} {>>pagina-aanduiding<<} Fixatio, ontvluchtighing, vastmaaking. F L. Flaccus, hangoor. Flammula, heete klim, vuurkruidt, vlamkruidt. Flos, bloem. Flos Armerius, keikens, kraayebloem, tuilkensbloem, hoepelbloem. Flos Constantinopolitanus, Flos Hierysalomitanus, Flos Creticus, bloem van Konstantinopolen. Flos Solis, heidenyzop, zonnebloem. Flos Regius, Flos Equestris, ridderspooren. Flos Ambarvalis, kruisbloem, kruisdaghbloem. Flos Africanus, tunisbloem. Flos Cuculi, koekkoeksbloem. Flos Tinctorius, akkerbrem. Flos Zachariae, koorenbloem, rógghebloem. Fluor muliebris, moedervloedt, moederloop. Fluxio, zinking, toeschieting. Fluxus alvi, buikloop. Fluxus Lientericus, Fluxus Coeliacus, afghank der onverteerde spijs. Fluxus Sanguineus, bloedtloop, roode loop. Fluxus Chylosus, ghijlloop, ghijlafghank. Fluxus Colliquatitius, uitteerende buikloop. Fluxus Hepaticus, leeverloop, leeverbuikloop, leevervloedt. {==490==} {>>pagina-aanduiding<<} Fluxus Symptomaticus, byvallighe buikloop. Fluxus Criticus, oordeelighe buikloop. Fluxus Haemorrhoidalis, speenvloedt, ambeijenvloedt. F O. Foeciales, oorlóghanzegghers, krijghverkonders, krijghsbooden. Foemininus, vrouwelijk, wijflijk. Foeneratores usurarij, tafelhouders, leenbankhouders. Foeniculum, venkel. Foeniculum Porcinum, varkensvenkel, beerwortel. Foenum graecum, fenighriek. Foenus trapesiticum, tafelhoudery, leenbankwinst. Foetus, vrucht. Focile minus, de kleine pijp. Focile Majus, de ghroote pijp. Folliculus fellis, ghalzakje, ghalblaasje. Fomentare, stooven. Fomentatio, stoóving. Fomentum, stoofsel. Fontanella, Fonticulus, draght. Fontinalis, fonteinkruidt, bórnkruidt, zwemkruidt. Forensis, (Substant.) een buitenman, vreemling. Forensis, (Adject.) dingtaaligh, vierschaarlijk. Foriolis, die de buikloop heeft. {==491==} {>>pagina-aanduiding<<} Forma, vórm, ghedaante. Formalis, vórmelijk. Formalitas, vórmelijkheidt. Formaliter, vórmelijk. Formalizare, vórmelijkheidt gheeven. Formula, ontwerp, voorschrift. Fornax, een oven. Fornax Anemia, windtoven. Fornax Rotunda, ronde oven. Fornax Quadrata, vierkante oven. Fornax Turrita, toornachtighe oven. Fornax Testudinea, ghewelfde oven. Fornax Strata, gheplaveide oven. Fornax Probatoria, proefoven. Fornax Reverberatoria, weêrslaande oven. Fornax Destillatoria, aftrekoven. Fornix cerebri, ghewelfsel des breins. Fossa navicularis, schipghelijke hól. F R. Fractura, een breuk. Fragaria, Fragum, aardbessenkruidt. Frangula, sporkelhout, pijlhout, hontsboom. Frater, broeder. Frater Germanus, heele broeder, volle broeder, broeder van vollen bedde. Frater Consanguineus, broeder van vaders zijde. Frater Uterinus, broeder van moeders zijde. Fratria, snaar, broeders wijf. {==492==} {>>pagina-aanduiding<<} Fraudator Creditorum, bankeroetier, bankbreeker, achteruitvaarer. Fraudatorius, bedrieghlijk, bedrieghende. Fraxinella, esschenkruidt. Fraxinus, esschenboom. Fraxinus Bibula, haveressche. Frenulum linguae, tongeriem. Frequentissimus conventus, een zeer vólkrijke verghadering. Fribusculum, huiskrakkeel, huisverschil. Fritillaria, kievits eyeren. Frontale, voorhoofdtleghsel, voorhoofdtartseny. Fronto, ghroot van voorhoofdt. Fructuarius, vruchttrekker, vruchtghebruiker. Fruitio, ghenieting. Frumen, de strót, de rachen, keelknobbel. Frumentatores, koornmeesters. Frumentum, koorn. Frumentum Saracenicum, heidekoorn. Frumentum D. Petri, Frumentum Monococcon, eenkoorn. Frumentum Amyleum, amelkoorn. Frumentum Turcicum, turksch koorn. Frustratio, te loor stelling. F U. Fucus marinus, wier, wiert. {==493==} {>>pagina-aanduiding<<} Fugae, Fusae, vluchtelingen, zestienendeelnooten. Fugitivarius, vluchtelingvanger. Fullonica, voldery, volderskonst. Fumus terrae, Fumaria, duivekervel, ghrijzekom, aardrook. Fumaria Bulbosa, hólwortel. Fumatio, verkalking door rook. Fumigatio, doorbijting door rook, rooking, doorrooking. Functio, bediening, werking. Fundamentaliter, ghrondelijk. Fundus, ghrondt, erf, stuklandts, hoeve, hófsteede. Fundus Vectigalis, erfpachtghrondt. Fungus, duivelsbroodt, paddestoel, kampernoelje. Fungus Praecox, vroegh duivelsbroodt. Fungus Suillus, zwijns duivelsbroodt. Fungus Serotinus, spaad duivelsbroodt. Fungus Autumnalis, herfstduivelsbroodt. Fungus Venenosus, verghiftigh duivelsbroodt. Fungus Semiorbicularis, halfrondt duivelsbroodt. Fungus Marinus, zeeduivelsbroodt, eunjers eyeren. Fungus Orbicularis, balachtigh duivelsbroodt, wolfsveest. Fungus Corallöides Cancellatus, koraalsghewijs ghetraliede kampernoelle. Fungus Arboreus, boomkampernoelje. Fungus Quercinus dipsacöides, eike kampernoel- {==494==} {>>pagina-aanduiding<<} je met bladeren, als volders kaarten. Funis, de streng. Funis Arborum, winde, wrange. Furfuratio, schilfer op ’t hoofdt. Furnus Chymicus, kookoven, scheidoven, stófscheidoven. Furor uterinus, manziekte, mannedolheidt. Furunculus, bloedtvin, bloedtzweer, knobbel, fijk, hartebuil. Fusio, smelting. Fusoria, ghietkonst, ghietkunde. Fustuarium, stókslagh. Futuritio, toekomstigheidt. G A. GAbella, tól. Galanga, welriekend lisch. Galega Silvestris, wilde vitsen. Galeus stellatus, hazelhaije. Galla, ghalnoot. Gallinae morsus, muur. Galli centrum, Gallitricum, scharley. Gallium, walstroo. Galreda, lil. Ganglium, bórstklier, zeenuwknoop. Gangraena, vuur, kanker, vuilvleesch. Garasmus, stinkende melde. Gangaraeon, stróttenhoofdts lelleken, de huigh. {==495==} {>>pagina-aanduiding<<} Gargarismus, ghórghelwater, ghórgheldrank. Gastrepiploïcus, buiknettigh. Gastrepiploica arteria, buikslaghader, en nets slaghader. Gastrepiploica Vena, buik- en netader. Gastrepliplöis, buiknet. Gastricus, buikigh. Gastrica arteria, maahslaghader. Gastrica Vena, buikader. Gastrocnemicus, kuitigh. Gazophylacium, schat kist, schat waarplaats. G E. Gelatina, lil. Genealogia, gheslachttafel, gheslachtboom, gheslachtreekening. Gener, schoonzoon. Genera singulorum, de gheslaghten der byzonderen. Generalis, ghemein, alghemein, onbepaaldt. Generalissimus, alghemeenst. Generaliter, alghemeinlijk, onbepaaldelijk. Generatio, teeling. Genericus, gheslachtigh. Genesis, gheboorte, teeling. Genethliacus, gheslachtboortigh, ghelukzeggher, gheboortghelukzeggher. Geneticus, teelende. {==496==} {>>pagina-aanduiding<<} Genicularis, speerkruidt, St. Ioriskruidt. Genicularis Spinosa, ghaspeldooren. Genicularis Tinctoria, akkerbrem. Genioglossum, des kins tongespier. Genista, brem, ghenst. Genistclla, steekende brem. Genitalia, teelleeden. Genitivus, baarer, baarend gheval. Gentiana, ghentiaan, ghensiaan. Gentilia, vólknaamen, vólknaamwoorden. Gentilia Nomina, gheslachtnaamen, stamnaamen. Gentilia Insignia, gheslachtwapenen, stamwapenen. Genus, gheslacht, ghemeen gheslacht. Genus Dicendi, wijze van spreeken. Genyophyoides musculus, des kints tongebeenspier. Geographia, aardbeschrijving, aardklootkunde, landtbeschrijving. Geographus, aardrijksbeschrijver. Geodaesia, Geodaetica, landtmeetkunde. Geodaetes, meetkonstenaar, landtmeeter. Geodaeticus, landtmeetkundigh. Geomantia, aardkunst, stipreekenkonst, stipwaarzegghery. Geomantis, stipwaarzeggher. Geometra, landtmeeter, meetkundighe. Geometria, meetkunst, meetkunde. {==497==} {>>pagina-aanduiding<<} Geometricè, meetkonstelijk. Geometricus, meetkundigh, meetkonstigh. Geostatica, aardweeghing, aardweeghkunde. Geostaticus, aardweeghkundigh. Geranium, ooyevaarsbek, kraanenbek. Geranium Columbinum, duivenvoet. Geranium Robertianum, Róbbertskruidt. Geranium Supinum, ligghende ooyevaarsbek. Geranium Batrochioïdes, bótterbloemachtighe ooyevaarsbek. Geranium Gruinale, kraanenhals. Geranium Montanum, berghooyevaasbek, bloedtwortel, bloedtkruidt. Gerontocomium, oudemanhuis. Geropia, oudtghezicht, brilghezicht. Gerundium, Gerundivum, draaghwoordt. Gerusia, de raadt. Gesse, moeyelijke ooghscheelbeweeghing. Gestatorium, draaghstoel. Gestor, bewindtvoeder, bewindthebber. Geum, naghelkruidt. G I. Gibbositas, boccheligheidt, bultigheidt. Gibbosus, Gibbus, bultenaar, ghebult. Gingiber, ghember. Gingiber Hortense, diptam, wilde poley. {==498==} {>>pagina-aanduiding<<} Gingiva, tandtvleesch. Ginglymus, onderlinge ontfanging, ófte inschieting. Gith, narduszaadt, nighelle. Githago, koornroozen, neeghelbloemen. G L. Gladiolus aquatilis, Gladiolus Palustris, waterlisch, kandelaars. Glans, zitpil. Glastum, weede, pastel. Glaucoma, ooghenghroenheidt, ghroenzienigheidt, ghroenghezicht, ghraauwoogh. Glaux, witte klaver. Glandula, klier, klierken. Glandula Prostates, voorstaande klier. Glandula Renalis, nierachtighe klier. Glandula Pinealis, pijnappelklier. Glandula Pituitaria, fluimlekklier, herssenlekklier. Glandula Lachrymalis, traanklier. Globus, kloot. Globus Terrestris, aardkloot. Globus Coelestis, heemelkloot. Glorificatio, verheerlijking, heerlijkmaaking. Glos, zwagherin, zwaghersse. Glossema, vertaalsel, verklaarsel. Glottalis, tongigh. Glutaeus, billigh. {==499==} {>>pagina-aanduiding<<} Gluten, kleefpap. Glycyrrhiza, zoet hout. G N. Gnaphalium, roodtmeelizoenkruidt. Gnome, zinspreuk. Gnomologia, spreukkunde. Gnomologicus, spreukkundigh. Gnomonica, zonenwijzerkunde, zonuurwijzerkunde. Gnomonicus, winkelhoekigh. Gnomon, winkelhaak. G O. Goëtia, toverkunde. Gomphaena, ghelesy, paapeghaaiskruidt. Gomphosis, spijkerwijze invoeghing, ófte inschieting. Gonagra, kniejicht. Gonorrhaea, zaadtvloedt. Gonorrhaea Virulenta, verghiftighe druipert. Gonorrhaea Venerea, druipert. Gossipium, boomwol, kattoen. G R. Gradatio, trapspreuk. Gradualitas, trappelijkheidt. Gradus, (Iurid.) achting, waerdigheidt, staat, lidt in maaghschap. Gradus, (Philos.) trap. Gradus Comparationis, trappen der verghelij- {==500==} {>>pagina-aanduiding<<} king. Gradus Positivus, stellende trap. Gradus Comparativus, verghelijkende trap. Gradus Superlativus, overtreffende trap. Gradus Vocis, stemtrap. Gramen, ghras, ledtghras, peen, hondtsghras. Gramen Canarium, Gramen Medicatum, hondtsghras. Gramen Sorgi Effigie, pipghras ófte zórghzaadghras. Gramen Phalaröides, lieffelijk ghras. Gramen Tremulum, vlidderghras. Gramen Tiphynum, lisch-dodde ghras. Gramen Eriophoron, wolleghras ófte mótteghras. Gramen Junceum, biesghras. Gramen Segetum, koorenghras. Gramen Striatum, ghestreept ghras. Gramen Plumosum, pluimghras ófte veederghras. Gramen Hordeaceum, gherstghras. Gramen Alopecuröides, vóssestaertenghras. Gramen Cyperöides, wilde ghalighaanghras. Gramen Aquaticum, vlótghras. Gramen Palustre, waterrietghras. Gramen Panici effigie; panikkoorenghras. Gramen Nemorosum, bóschghras. Gramen Equinum, paerdeghras. Gramen Spicatum, gheaarendtghras. Gramen Montanum, berghghras. Gramen Nodosum, knoopghras ófte knópghras. Gramen Aculeatum, steekeligh ghras. {==501==} {>>pagina-aanduiding<<} Gramen Dystachyophoron, dubbeldtaartigh ghras. Gramen Miliaceum, hirsghras, ófte zaadtghras. Gramen Mannae, hemelsdauwghras. Gramen Sanguinarium, bloedtghras. Gramen Leucanthemum, ooghentroostghras. Gramen Polyanthemum, veelbloemigh ghras. Gramen Arundinaceum, rietghras. Gramen Crucis, kruisghras. Gramen Pratensè, beemdtghras. Grammatica, letterkonst, spraakkonst, taalkonst. Grammaticus, letterkonstenaar, letterkonstleeraar: letterkonstigh. Grammatista, lettermeester, schrijfmeester, schoolmeester. Grammatistica, schrijfkonst. Grammatophylacium, briefbewaardery, pampierbewaardery. Grandebalae, ’t haer onder d’ókselen. Granulatio, verkórling. Graphiarius, hófschrijver, hófrechtschrijver. Graphioïdes, priemghelijk, priemachtigh, penachtigh. Graphis, beschrijving, belijning. Gratia, ghenade, strafs vergiffenis. Gratia Gratis dans, om niet gheevende ghenade. Gratia Gratis data, om niet ghegheevene ghenade. Gratia Gratum faciens, anghenaammaakende ghenade. {==502==} {>>pagina-aanduiding<<} Gratia Dei, heydenyzop. Gratiola, ghódtsghenade. Grossularia, steekelbessen, kruisbessen. Gravativus, bezwaarende. Gravedinosus, hoofdtzweerigh. Gravedo, hoofdvloedt, zwaarhoofdigheidt, verkoudheidt, snof. Groma, leeghermeeting. Gruinaria, oyevaars bek, kraanenbek. Grypus, havikneus. G U. Guajacum, pókhout. Guardia, bewaarnis. Guardianus, bewaarer. Gubernatio, bestuuring. Gubernator, bestierer, heerscher, landtvooghdt, ruwaardt. Guidagium, gheleytól, gheleygheldt. Gula, de keel, de maaghenhals. Gummi, ghom, klibber. Gumma, knobbel. Gurgulio, ’t stróttenhoofdts lelleken, de huigh. Gurgulionis laxatio, neerschieting van de huigh. Gustatorius nervus, de smaakzeenuw. Gustus, de smaak. Gutta serena, de zwarte star. Gutternium, keelklapje, keelslót. Gutturosus, króppaardt. {==503==} {>>pagina-aanduiding<<} G Y. Gymnasiarcha, schoolheer, schoolvooghdt. Gymnasium, oeffenplaats, school. Gymnasta, schermer, naaktworsteler. Gymnastica, schermkonst. Gymnicus, oeffenaar, oeffeling. Gymnosophista, schoolwijze. Gynaeciarius, wijveman, verwijfde. Gynaecocratia, wijvenheersching, vrouwenreegheering. Gynaecocratumenus, wijvenonderdaan. Gypseus, pleisterigh, pleisterachtigh. Gyrativus, krultrekkigh, slangtrekkigh. H A. HAbitualis, heblijk, heblijkheidigh. Habitualiter, heblijkheidighlijk. Habituatus, heblijk, gheschikt. Habitudo, bequaamheidt, hebbing. Habitus, daadtvaerdigheidt, heblijkheidt, vasthebbing. Haemoptoïcus, die bloedt spouwt. Halicacabus, krieken over zee, joodenkrieken, winterkarssen. Halimus, zeeporselein. Halographia, Hapsicoria, schielijke zatheidt. Harmonia, samenstemming, eenstemmigheidt, overeenstemming, wel- {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} 504 luiding, zoetluidigheidt. Harmonica, samenstemkunde, welluidingkonst. Harmonicè, samenstemmighlijk. Harmonicus, samenstemmende, welluidende, zangkundigh. Harundo, riet. Harundo Vallatoria, Harundo Phragmites, dekriet, ófte tuinriet. Harundo Tibialis, pijpriet, ófte fluitriet. Harundo Zeugitis, jaaghers riet. Harundo Toxice, booghriet. Harundo Sagittaria, pijlriet. Harundo Lithospermus, St. Ióbs traanen. Hastula regia, affodille. H AE. Haecceitas, Haeccitas, ditheidt. Haematosis, vloedtmaaking. Haemialops, ooghbloedigheidt, ooghenroodtheidt. Haemocryphia, bloedtschorting. Haemodia, tandendoofheidt, tandenegghigheidt. Haemoptöe, Haemoptysis, bloedtspuwing. Haemorrhagia, bloedtloozing. Haemorrocryphia, ambeyenopschorting. Haemorrhöidalis, ambeyigh, speenigh. Haemorrhöidalis Arteria, speenslaghader. {==505==} {>>pagina-aanduiding<<} Haemorrhöidalis Vena, speenader. Haemorrhöides, ambeyen, speenen. Haemostasia, bloedtstandt. Haemosepsia, Haemotexia, bloedtsetterigheidt. Haeredis institutio, erfghenaamstelling. Haereditarius, erffelijk. Haereditas, erffenis. Haereditas Directa, erffenis uit derhant, onmiddelijke erffenis. Haereditas Fideicommissaria, erffenis over de handt, middelijke erffenis. Haereditatis acquisitio, erfbeuring, erfbekooming. Haereditatis Aditio, erfanvaerding, erfantasting. Haereditatis Petitio, erfeissching. Haereditatis Repudiatio, erfverwerping, erfverstooting. Haereditatis Relictio, erflaating. Haereditatis Relictio Directa, erflaating uit de handt. Haereditatis Relictio Fideicommissaria, erflaating over de handt. Haeres, erfghenaam, oir. Haeres Singulariter nominatus, byzonderlijk ghenoemde erfghenaam. Haeres Feudalis, leenerfghenaam. Haeres Ex asse, eenigh erfghenaam. Haeres Legatarius, ghifterfghenaam. Haeres Extraneus, van buiten ankomende erfghenaam. Haeres Suus, eighen erfghenaam. Haeres Fiduciarius, ghoedertrouwsche erfghenaam. Haeres Ex transverso, zijdelinksche erfghenaam. {==506==} {>>pagina-aanduiding<<} Haeres Lineae descendentis, erfghenaam in neederklimmend maaghschap. Haeres Lineae Ascendentis, erfghenaam in opklimmend maaghschap. Haeres Ab intestato, erfghenaam by versterf. Haeres Scriptus,Haeres Ex testamento, Haeres Testamentarius, erfghenaam by uiterste wil. Haeres Fideicommissarius, erfghenaam over de handt. Haeresiarcha, hoofdtketter, opperketter, aartsketter. Haeresis, kettery, ongheloof, wangheloof. Haereticus, ketter, kettersch. H E. Hecateïs, wólfswortel, monnikskapkens. Hecatogonalis, honderdthoekigh. Hecticus, taay, vastzittende, diepzittende, ingheworteldt. Hedera, veil, klimop, kleever, kleeverboom, klemmerboom. Hedera Terrestris, Hedera Pluviatica, onderhave, aardveil, laeghe veil, hondtsdraf. Hedera Cilicia, Hedera Cilissa, Hedera Spinosa, steekende winde. Hedera Arborea, boomveil. Hedera Muralis, muurveil, ófte wandtveil. Hedra, Hedrum, ghrondt. {==507==} {>>pagina-aanduiding<<} Hedypnoïs, gheele cichorey. Hedysarum, bijlkenskruidt. Helcticus, antrekkende, na zich trekkende. Helenium, alantswortel, ghalantwortel. Heliacus, beerigh. Helianthemum, heidenyzóp. Heliotropium, zonnewende, zonnebloem, kankerkruidt. Heliotropium Majus, kreeftkruidt. Helix, slangomtrek, slangtrek. Helix Auris, des oors slangtrek, des oors buitenste kromme omloop. Helleborine, wildt wit nieskruidt. Helleborus, nieskruidt, nieswortel. Hellenismus, ghrieksche spreeking. Helus, lekdoorn, exteroogh. Helxine, bilsenkruidt, ghlaskruidt, klókbloem, klókkruidt. Helxine Cissampelos, winde. Hemeralopia, daghghezicht. Hemerocallis, lelie van eene dagh. Hemicrania, scheele hoofdtpijn. Hemiolia proportio, halfheele eevenreedenheidt. Hemionitus, maankruidt. Homiphonia, zaftstemmigheidt, halfspreeking. Hemiplegia, halfberoedheidt, zijdtsberoerdheidt. Hemisphaera, halfrondt, halfkloot. Hemitritaeus, halfanderdaaghsche koorts. {==508==} {>>pagina-aanduiding<<} Hendecagonalis, elfhoekigh. Hepanitis, leeverontsteeking. Hepar, leever. Hepar Uterinum, lijfmoeders leever. Hepatica, leeverkruidt, walmeester. Hepaticus, leeverzuchtigh. Hepatorium, boelkenskruidt. Hepatorium Aquaticum, waterboelkenskruidt. Heptadecagonalis, zeeventienhoekigh. Heptagonus, zeevenhoekigh. Heptakischiliogonalis, zeevenduizendthoekigh. Heptaphyllum, zeevenbladt. Herba, kruidt. Herba Judaica, ghildtkruidt. Herba Comitissae, Herba Stella, ghravinnekruidt, hartshooren. Herba Pulicaris, vlooykruidt. Herba Gerardi, Gheeraats kruidt, ófte jichtkruidt. Herba Benedicta, speerkruidt ófte St. Ioris kruidt. Herba Sancti Christophori, St. Kristoffels kruidt. Herba Sancti Jacobi, St. Iakóbs kruidt, ófte ghroot kruiskruidt. Herba Trinitatis, eedel leeverkruidt. Herba Paralysis, sleutelbloemen, hófbloemen. Herba Sancti Petri, St. Peters kruidt, sleutelbloemen, heemelsleutel, witte betonie. Herba Trinitatis, Herba Clavellata, pensëen. {==509==} {>>pagina-aanduiding<<} Herba Scelerata, Herba Sardonia, haanevoet. Herba Paris, wolfs besse, spinnekóppen. Herba Sancta, tabak. Herba Ulticana, slaapmaakende nachtschade. Herba Muralis, ghlaskruidt. Herba Leporina, haazepootjens. Herba Salutaris, roozemarijn. Herba Stataria, verkensvenkel, sólferwortel. Herba Pedicularis, luiskruidt. Herba Lucernalis, wollebladt, wollekruidt, tortsenkruidt. Herba Coxendicum, navelkruidt. Herba Geniculata, Herba Geniculati caulis, knoopghras, knópghras, lidtghras. Herba Simeonis, zigmaarskruidt. Herba Solaris, zonnebloem, zonnewende, kankerkruidt. Herbaria, kruidtkunde. Herbarista, kruidtkenner. Herbarius, kruidtboek, kruidtschat, kruidtkenner. Hermaphroditus, manwijf. Hermeneuticus, bediedigh, uitlegghende, verklaarende. Hermodactylus, tijdeloos, herfstbloem. Hernia, scheursel, breuk. Hernia Varicosa, aderghezwelscheursel. Hernia Zirbalis, Hernia Omentalis, netscheursel. {==510==} {>>pagina-aanduiding<<} Hernia Umbilicalis, navelscheursel. Hernia Inguinalis laschscheursel. Herma Intestinalis, darmscheursel. Hernia Aquosa, waterscheursel. Hernia Ventosa, Hernia Flatuosa, windtscheursel. Hernia Uterina, baarmoeders scheursel. Hernia Gutturis, speine, speene, keelscheursel. Herniaria, Herniola, duizendtghrein, duizendkoorn. Herpacantha, beerenklaauw. Herpes, haerworm, ghalghezwel, sprenkvuur. Herpes Miliaris, Herpes Pustulosus, springend vuur. Herpes Exedens, Herpes Esthiomenos, de wólf, ineetende haerworm. Hesperus, avondt, avondtstar. Heteroclytus, anders ghebooghen. Heterodoxia, onrechtzinnigheidt. Heterodoxus, valschzinnigh, valschghevoeligh, valschleerigh, onrechtzinnigh. Heterodromus, buitenloop, byloop. Heterogeneus, anderslachtigh, anderaartigh, verscheelgheslachtigh, schilslachtigh, meêrslachtigh. Heteronymia, andernaamigheidt. Heteronymus, andernaamigh. Heteroplon, heenreisverzeekering. {==511==} {>>pagina-aanduiding<<} Heteroscii, eevenzyschaduwighe. Hexachordon, zesseling. Hexacontogonalis, zestighhoekigh. Hexaëdrum, zesghrondigh licchaam. Hexagonus, zeskantigh, zeshoekigh. Hexastichon, zeeslingvaers. Hexilogia, heblijkheidt kunde. H I. Hibiscus, witte heumst. Hiera picra, heylighbitter, bitterheiligh. Hieracites, haviksteen. Hieracium, havikskruidt. Hierarchia, kerkvooghdy, kerkoverigheidt. Hierodulia, kerkendienst, kerkdienstbaarheidt. Hieroglyphica, beeldtspraak, zinnebeelden, beeldtschrift. Hieroglyphicus, beeldtspraakigh. Hierophylax, heiligheidtbewaarder. Hierosiarchus, kerkmeester, kerkvooghdt. Hippagius, wapendraagher. Hippagrostis, paerdeghras. Hippoglossum, Hippoglottion, tonghebladt, keelkruidt, tapkenskruidt. Hippocomus, paerdevoeder, paerdeverzórgher. Hippodromus, renperk, renplaats, renbaan, loopbaan. Hipparchion, stalmeeesterschap. {==512==} {>>pagina-aanduiding<<} Hipparchus, paerdemeester, stalmeester. Hippolapathum, patigh, surkel. Hipposelinum, lavas. Hippuris, paerdestaert, kattestaert. Hirci barba, Hirci Poma, boksbaerdt, Iozefsbloemen, mórghensterre. Hircocervus, hartenbók. Hirculus, lavendel. Hircus auris, de oorbok. Hirquus, ooghwinkel. Hirundinaria major, groote ghouw, stinkende ghouw, schelkruidt. Hirundinaria Minor, speenkruidt, kleene ghouw. Histiodromia, zeilkunst, vaarkonst. Historicus, gheschichtschrijver; gheschichtkundigh. Historia, gheschiedenis, verhaal, ghedenkschrift, gheschicht, gheschichtschrift, verhaaling, gheschichtboek. Historica, ghezichtkunde. Historiographia, gheschichtschrijfkunde. Histrio, ghuichelspeeler. Histrionica, ghuicchelkonst. Histrionicus, ghuichelspeeligh. H O. Holippae, artsenykoekjens. Holocaustum, brandtóffer. Holographum, gheheelschrift. Holometra, almeeter. Holometria, almeetkunde. Holosteum, paddeghras. {==513==} {>>pagina-aanduiding<<} Homagium, Hominium, ghetrouwheidt, hulde, manschap, onderdaanigheidt. Homagium Decretale, Hominium Decretale, besluitighe ghetrouwigheidt. Homagium Edictale, Hominium Edictale, gheboodighe ghetrouwigheidt. Homagium Ligium, Hominium Ligium, volstrekte ghetrouwigheidt. Homagium Non ligium, HominiumNon ligium, niet volstrekte ghetrouwigheidt. Homagra, schouderjicht, schoudereuvel. Ὁμοειδής, ghelijkghedaantigh. Ὁμογενής, Homogeneus, ghelijkslachtigh, ghelijkaartigh, eenslachtigh, eensgheslachtigh, ghelijkdeeligh, eenaartigh. Homoiodromus, ghelijke loop. Homoiologia, ghelijkreedening. Homoiologus, ghelijkreedenigh, lijkstandigh, lijkstaltigh. Homoiomeres, ghelijkaartigh. Homoiopteton, ghelijkvalling. Homoiosis, ghelijkmaaking. Homoioteleuton, ghelijkeinding. Homologia, bekentenis, toestandt. Homonymia, ghelijknaaming, dubbelwoordt. Homonymus, ghelijknaamigh. Ὁμούσιος, eenweezigh. Homoplate, schouderblats been. Homotonus, eenpaarigh, ghelijktoonigh. Honorarium, vereering, eerghaaf. Horarium, uurwijzer. Hordeolum, (Med.) ooghscheelpuistje, styghe. {==514==} {>>pagina-aanduiding<<} Hordeolum, (Botan.) gharstekoorn. Horminum sativum, scharley. Horologiographia, uurwerkkunde. Horologium, uurwerk, zonnewijzer. Horometria, uurmeeting, uurmeetkunde, uurwerkbeschrijving. Horoscopium, gheboorts beghin, gheboorts punt. Horoscopus, gheboortsstar, uurschouw. Horisticus, uitbeeldigh. Horizon, ghezichteinder, kim, ghezichtring. Horizontalis, ghezichteindersch, zichteinderlijk. Horticultor, tuinman, tuinbouwer. Horticultura, tuinbouwery. H U. Humerarius, Humeralis, schouderigh. Humerarius Arteria, Humeralis Arteria, schouderslaghader. Humerarius Vena, Humeralis Vena, schouderader. Humeri mucro, schouderspits. Humerus, schouder. Humerus Summus, opperschouder. Humidum primigenium, Humidum Radicale, Humidum Nativum, Humidum Insitum, oorspronkelijk vocht, inghebooren vocht. Humirubus, aardtbraam. Humor, vochtigheidt, vocht. {==515==} {>>pagina-aanduiding<<} Humor Insitus, ingheboore vocht. Humor Adventitius, ankomstigh vocht. Humor Naturalis, natuurlijk vocht. Humor Praeternaturalis, onnatuurlijk vocht. Humor Crystallinus, kristallijne vocht. Humor Aqueus, waterigh vocht. Humor Vitreus, ghlaazigh vocht. Humor Biliosus, ghalachtigh vocht. Humor Melancholicus, zwartghalligh vocht. Humor Excrementitius, uitgheworpen vocht. Humor Alimentarius, voedend vocht. Humor Serosus, weyigh vocht. Humor Salsus, zout vocht. Humor Nitrosus, berghzoutachtigh vocht. Humor Aluminosus, aluinigh vocht. Humor Crudus, raauw vocht. H Y. Hyacinthus, hiasint, blaauwe meybloemkens. Hybernaculum, verwinterplaats. Hydatis, waterblaar, waterpuist. Hydragogon, waterloozende, waterverdrijvende. Hydrargyrum, quikzilver. Hydraulica, waterórghel, waterspeeltuigh. Hydrenterocele, waterdarmscheursel. Hydrocele, waterbreuk, waterscheursel. Hydrocephale, Hydrocephalus, hooftwaterzucht. {==516==} {>>pagina-aanduiding<<} Hydrographia, waterkunde, waterbeschrijving. Hydrolapathum, waterpatigh. Hydrologica, waterkunde. Hydrologicus, waterkundigh. Hydromeli, meede, honighwater. Hydromphalus, waternavel, waternavelscheursel. Hydrophobia, dolheidt, watervlieding, waterschrik. Hydrophobus, watervlieder, die van een dulle hondt ghebeeten is. Hydrophysocele, waterwindtscheursel, waterbreuk en windtbreuk. Hydropiper, waterpeeper. Hydropisis, Hydropismus, Hydrops, waterzucht. Hydropicus, waterzuchtigh. Hydrostatica, waterwightkunde, waterwight. Hygieine, ghezondtheidtbewaarkonst. Hygrocele, waterbreuk, waterscheursel. Hygrocirsocele, klootaderwaterscheursel. Hyoïdes, tongebeen Hymen, ’t schótvlies. Hyoscyamus, bilsenkruidt, malkruidt. Hyoscyamus Peruvianus, tabak. Hyosiris, gheele wilde andyvie. Hyothyroïdes musculus, schildtghelijke tongebeenspier. {==517==} {>>pagina-aanduiding<<} Hypallage, verdraaying. Hyparxis, weezendlijkheidt. Hyperaspistes, beschermer, verdeedigher. Hyperbatum, overtreeding. Hyperbole, (Rhetor.) ghrootspraak, onghelooflijke spreuk, stóffeering. Hyperbole, (Geomet.) wassende sneê, leeghkeeghelsneê. Hyperbolae asymptotae, nooit samenkomende laeghkeeghelsneeden. Hyperbolae Conjugatae, saamghejukte laeghkeeghelsneeden. Hyperbolicus, onghelooflijk, buitenspoorigh. Hypercatharsis, overmaatighe afdrijving. Hyperduleia, overdienst. Hyperemesis, overmaatighe braaking. Hyperidololatria, overafghódendienst. Hypericum, St. Ians kruidt. Hyperphysicus, overnatuurlijk, bovennatuurlijk. Hypersarcosis, vleischigh uitwas. Hyphen, kóppelteeken. Hyphistamenon, onderstel, ’t ghestelde. Hypiasmus, afteroverlegghing. Hypnobata, slaapwandelaar. Hypnoticus, slaapverwekkende, slaaperighmaakende. Hypobole, onderwerping. Hypochondriaca, mildtziekte, zwaarmoedigheidt. {==518==} {>>pagina-aanduiding<<} Hypochyma, Hypochysis, ooghzinking. Hypocophosis, byhoorigheidt, hardthoorendheidt. Hypochondriacus, mildtzuchtigh, mildtziek. Hypochondrium, de bovenste zijde des buiks, bovenbuik, ’t week der zijde. Hypocrysis, veinzing, huicheling, huichelery, schijnheiligheidt. Hypocrita, huichelaar, gheveinsde, schijnheiligh. Hypocriticus, huichelsch, schijnheiligh. Hypodiaconus, onderdiaken. Hypogastrica arteria, onderbuikslaghader. Hypogastrica Vena, onderbuikader. Hypogastricus, onderbuikigh. Hypogastrium, het onderste des buiks, de onderbuik. Hypogesson, huislook, groote donderbaerdt. Hypoglossum, Hypoglottion, keelkruidt, tongebladt, tapkenskruidt. Hypoglossis, ondertong. Hypomnema, verklaaring. Hypomnematographia, verklaaringschrijving. Hyponychon, naghelknipping, naghelblutsing. Hypophoria, voortbrenging. Hypopion, Hypophthalma, een blaauw oogh. Hypopia, onderooghbeen. {==519==} {>>pagina-aanduiding<<} Hypopyum, ooghghezweer, ooghettervloedt. Hypoprophetae, ondervoorbooden, ondervoorzegghers. Hyposarca, waterzucht. Hypophthalmion, Hyposphagma, ooghenroodheidt. Hypostasis, onderstandigheidt, bestaanlijkheidt. Hypostaticus, bestaanlijkheidigh, bestaandelijk. Hypotenusa, ondertrokken zijde, schuinsche zijde. Hypotheca, onderpandt, vast onderpandt, ghrondtbrief, onderzetting. Hypotheca, Coventionalis, besprooken ófte bedongen onderpandt. Hypotheca Legalis, wettelijk, ófte stilzwijghend onderpandt. Hypotheca Conditionalis, voorwaardigh onderpandt. Hypotheca Generalis, alghemeen onderpandt. Hypotheca Specialis, byzonder onderpandt. Hypothecare, veronderpanden. Hypothecarius, onderpandigh, veronderpandt. Hypothesis, onderstelling, vooruitstelling. Hypotheticus, voorwaardigh. Hypotyposis, afbeelding. Hypsometrica, hooghmeeting, hoogmeetkunde. Hyssopus, yzóp, hissóp. {==520==} {>>pagina-aanduiding<<} Hysterica affectio, opstijghing van de moeder. Hystericus, lijfmoederlijk, baarmoederlijk. Hysterocele, lijfmoederscheursel, baarmoederbreuk. Hysterologia, verkeerde reedeneering. Hysteromania, ritsigheidt, raazende byslaaplust. J A. Ziet de vólghende Letter. I A. IAsme, jasmijn. Ilatrium, gheneesloon. Ilätraliptes, zalfarts, smeerarts. Iatraliptice, zalfartzeny, smeergheneezing. I B. Ibiga, veldtsipres. I C. Ichnoghraphia, ghrondtsteekening, grondtlegghing, beworp, ghrondttrek, schets. Ichor, etter. Ichorosus, etterigh, quaadt weyigh. Ichtyocolla, vischlijm, huisblas. Ichtyologia, vischkunde, vischbeschrij- {==521==} {>>pagina-aanduiding<<} ving. Icon, ghelijkenis beeldtenis. Iconomachus, beeldtstormer. Icosaëdrum, twintighghrondigh licchaam, twintighdriehoekghrondigh licchaam, twintighdryhoek. Ictericus, gheelzuchtigh. Icterus, ghalzucht, gheelzucht, gheeluw. I D. Idea, voorbeeldsel, bewerpsel, ontwerpsel, schets, denkbeeldt. Ideatum, t’ voorghebeelde, ’t ontworpene. Idem, Identicus, eenzelvigh. Identificare, eenzelvigheidt. Idiographum, eighen handtschrift. Idioma, eighenschap. Idiomaticus, taalwijzigh. Idiopathia, eighenlijding, zelflijding. Idiopathicus, zelflijdende. Idiosyncrasia, eighen ghemaatighdheidt, eighenschap van een byzondere natuur. Idiotismus, taaleighenschap. Idololatria, afghódery, beeldendienst. Idololatricus, afghódisch, afghódendienstigh. Idolothytum, een afghódtghewijde zaak. Idolum, afghódt, beeldt. {==522==} {>>pagina-aanduiding<<} J E. Ziet de vólghende Letter. I G. Igniarium, vuurslagh. Ignis, vuur. Ignis Focalis, haertvuur. Ignis Circularis, omringend vuur. Ignis Reverberatorius, weêrslaand vuur. Ignis Fatuus, dwaallicht, stallicht, vreêvuur. Ignorantia, onweetendheidt. Ignorantia Purae negationis, onweetendheidt der loutere beneening. Ignorantia Pravae dispositionis, onweetendheidt der quaade ghesteldheidt. Ignorantia Juris, onweetendheidt des rechts. Ignorantia Facti, onweetendheidt der daadt. Ignorantia Privationis, onweetendheidt der berooving. Ignoratio, onkunde, onweetendheidt. Ignoratio Elenchi, weêrlegghings onkunde. I L. Ileos, vuiligheidtspuwing, darmkink, lank eevel, darmjicht. Ileum intestinum, omghebooghen darm. Ilex, scharlakenbessenboom, kóksinilieboom, karmozijnboom. Ilex Major, steenpalmen. Ilia, de zijdelijke deelen des ondersten buiks, de zijde beenen, het week des buiks. {==523==} {>>pagina-aanduiding<<} Iliacus, dundarmigh, darmbeenigh. Iliacus Musculus, darmbeenspier. Iliaca arteria, darmslaghader. Illativè, inbrenghelijk. Illativus, inbrengigh, inbrengende. Illecebra, muurpeeper. Illinctus, liksel, slikpotje, slikartseny. Illiquida, onklaare schulden. Illiteratus, ongheleerdt, ongheletterdt. Illocaliter, onplaatselijk. I M. Imaginarius, inghebeeldt. Imaginativa, Imaginatrix, inbeeldend vermooghen. Imaginativus, inbeeldigh, inbeeldende. Imago, beeldt, beeldtenis, ghelijkenis, beeldsel. Imago AEqualitatis, beeldt der eevenheidt. Imago Imitationis, beeldt der navólghing. Imago Repraesentationis, beeldt der vertooning. Imbibitio, indrenking, bevochtighing. Imbrex narium, ’t middelschót der neusghaten. Immanens, inblijvende. Immaterialis, onstóffelijk, stóffeloos. Immediatè, eensklaps, zonder middel, onmiddelijk, onghemiddeldt. Immediatio, onmiddeligheidt. Immediatio Suppositi, onmiddeligheidt des onderstels. {==524==} {>>pagina-aanduiding<<} Immediatio Virtutis, onmiddeligheidt der kraft. Immediatio Causae, onmiddeligheidt der oorzaak. Immediatio Effectus, onmiddeligheidt des ghewróchts. Immediatio Perfectionis, onmiddeligheidt der volmaaktheidt. Immediatio Transmutationis, onmiddeligheidt der verwisseling. Immediatus, onmiddeligh, onghemiddeldt. Immensitas, onmeetelijkheidt. Immensus, onmeetelijk. Immobilia, onroerende ghoederen, ontilbaare ghoederen. Immutabilitas, onveranderlijkheidt. Impar, oneeven, onghelijk, onpaar. Impar Citatus, oneeven voortylende. Imparitas, oneevenheidt, onpaarheidt. Impartibilis, ondeelijk. Impastatio, klompmaaking. Impensae, onkósten, kósten. Imperativus, ghebiedende. Imperatoria, meesterwortel. Imperatoria ars, veldtheerkunst. Imperfectio, onvolmaaktheidt. Impersonalis, onpersoonlijk. Impetigo, vierighe schorftheidt, melaatsheidt, droogh krussel, haerwurm. Implicare, teeghenzegghing inwikkelen. Implicitè, inwikkelijk. Implicitus, inghewikkeldt. Impoenitentia, onboetvaerdigheidt. Impositio manuum, handenoplegghing. Impossibilis, onmooghelijk. {==525==} {>>pagina-aanduiding<<} Impossibilitas, onmooghelijkheidt. Impotentia, onmaghtigheidt, onmaght, onvermoghen. Impraegnatio, (Chymic.) bevochtighing, indrenking. Impraegnatio, (Physic.) bezwangering. Improportio, oneevenreedenheidt. Improportionalis, oneevenreedenigh. Improportionatus, gheoneevenreedendt. Improprius, oneighendlijk. Impulsivus, voortdrijvigh, beweeghende, andryvigh. Impulsus, voortdrijving, beweeghing. Imputativus, toereekenigh. Imputatus, toeghereekendt. I N. In aliquo esse, in iets zijn. In Toto esse, in ’t gheheel zijn. In Parte esse, in ’t deel zijn. In Genere, in’t alghemeen, in’t onbepaaldt. In Genere Naturae, ten anzien der natuur. In Genere moris, ten anzien der zeeden. In Specie, in’t byzonder, byzonderlijk. In Excessu, in het te veel, in overmaat. In Defectu, in het te weinigh, in onmaat. In Fieri, in worden, an ’t worden. In Abstracto, in ’t afghetrokken. In Concreto, in het t’zaamgheghroeide. In Scriptis, by gheschrift, schriftelijk. In Essendo, in ’t zijn. {==526==} {>>pagina-aanduiding<<} In Causando, in ’t veroorzaaken. In Conservando, in ’t onderhouden. In Supponendo, in ’t onderstellen. Inadaequatus, oneevenmaatigh. Inaequalis, oneevenghelijk. Inaequalitas, onghelijkheidt, oneevenghelijkheidt, oneevenheidt. Inaequaliter, oneevenghelijkelijk. Inaequilaterus, oneevenzijdigh, oneevenghelijkzijdigh. Inalienabilis, onvervreemdbaar. Inappetentia, onbegheerte, begheereloosheidt. Inarticulatus, ongheleedt. Incarnatio, (Theol.) vleeschwording, menswording, bevleisching, invleisching. Incarnatio, (Mathem.) tijdtschrift, talschrift. Incaestus, bloedtschande. Incidenter, by toeval, toevallighlijk. Incidentia, invalling. Incineratio, aschmaaking, verassching. Incircumscriptus, onomschreeven. Incisum, sneede, streep, snipsel. Inclusio localis, plaatselijke insluiting. Incommensurabilis, onmeedemeetlijk, onsamenmeetlijk. Incommensurabilitas, onsamenmeetbaarheidt. Incommensuratus, onsamenghemeeten. Incommunicabilis, onmeededeelbaar. {==527==} {>>pagina-aanduiding<<} Incommunicabilitas, onmeededeelbaarheidt, Incommunicans, niet meededeelende. Incompetens, ononderhoorigh, onbehoorlijk. Incompetentia, ononderhoorigheidt. Incompletus, onvolkoomen, onvolmaakt. Incomplexus, enkel, onsaâmghevoeghdt. Incompositus, onórdentlijk, onsaâmghezet, ongheschikt, wanschiklijk. Incompossibilis, t’zamenonmooghlijk. Incompossibilitas, t’zamenonmooghlijkheidt. Inconvertibilis, onomkeerelijk. Incorporatio, inlijving. Incorporatus, inghelijfdt. Incubus, nachtmerrie. Indebitum, onschuldt. Indefinitus, onbepaaldt. Indemnitas, schadeloosheidt, schadelooshouding, schadeverhoedingh. Indemonstrabilis, onbetooghbaar, onbetooghlijk. Independens, onverbonden, onafhangigh, van niemandt anhangende, onafhangende. Independentia, onafhangendlijkheidt, onafhangendheidt. Indeterminatio, onbepaaling, onbepaaldheidt. Indeterminatus, onbepaaldt. Index, anwijzer. {==528==} {>>pagina-aanduiding<<} Index Nauticus, ghraadboogh. Indicatio, anwijzing. Indicativus, toonende. Indifferens, onverscheidelijk, ononderscheidelijk, onverscheeligh. Indifferentia, onverscheel, onverscheeligheidt. Indigentia, ghebrekkigheidt, ghebrekkelijkheidt. Indignatorius, verontwaerdighende. Indirectè, kromsweeghs, averechts, aafschstreeks, door omweeghen, schuinsch. Indirectus, aafschstreeks, schuins. Indisciplinatus, onbeweetenschapt. Indistans, onafstandigh. Indistantia, onafstandigheidt. Indistinctio, ononderscheiding. Indistinctus, ononderscheiden. Individualis, ondeelighlijk. Individuare, ondeelighen. Individuandus, te ondeelighen. Individuans, ondeelighende. Individuatio, ondeelighing. Individuatus, onghedeelighdt. Individuum, ondeeligh, byzonder. Individuum Vagum, zwervend ondeeligh. Indivisibilis, ondeellijk, ondeelbaar. Indivisio, onghedeeldtheidt. Inductio, indrang, dringreeden, beweeghende bewijsreeden, dringend besluit, optelling. {==529==} {>>pagina-aanduiding<<} Indulgentia, (Vulgó) ghedooghing, toelaating, verwillighing. Indulgentia, (Theol.) aflaat. Indulgentia, (Iurid.) strafsverghiffenis, strafvrygheeving. Inefficax, krachteloos, onkraftigh. Inens, inweezend. Inesse, in zijn. Inexistens, inzijnde. Inexistentia, inweezendlijkheidt. Inexistentia Inhaesionis, inweezendlijkheidt der inhanging. Inexistentia Per modum partis, inweezendlijkheidt op de wijs van een deel. Inexistentia Contenti, inweezendlijkheidt ’t beghreepene. Infebricitatio, koortsontbeering, onkoortsigheidt, koortseloosheidt. Infinitans, onbepaalende, oneindighende. Infinitanter, onbepaalendlijk, oneindighendlijk. Infinitatus, ongheeindighdt. Infinitivus, onbepaalende. Infinitus, onbepaaldt, oneindigh. Infinitum, oneindigh. Infinitum Categorematicum, bediedigh oneindigh. Infinitum Syncategorematicum, meêbediedigh oneindigh. Infinitum Actu, in der daadt oneindigh. Infinitum Potentiâ, in vermooghen oneindigh. Inflammatio, ontsteeking, bloedtghezwel. Inflammatio Erysipelatodes, ghalachtigh bloedtghezwel. Inflammatio Scirrhodes, wenachtigh bloedtghezwel. {==530==} {>>pagina-aanduiding<<} Inflammatio OEdematodes, slijmachtigh bloedtghezwel. Inflammatio Orrhodes, weyachtigh bloedtghezwel. Inflatio, windtghezwel, opblaazing, winderigheidt, ghezwollenheidt van winden. Influxus, invloedt. Informans, bevórmende. Informatio, invórming, bevórming. Informativus, bevórmende, bevórmigh. Informare, bevórmen. Infortuna, ongheluk. Infraspinatus, onderghraatigh. Infrigidatio, verkouwing. Infundibulum, de trechter. Infusum, uittreksel, uitweeksel. Ingenitus, inghebooren, inboorling. Inguina, de liessen, de eechenis. Inguinalis, (Botan.) sterrekruidt. Inguinalis, (Anatom.) liessenigh, laschachtigh. Inguinalis Arteria, laschslaghader. Inguinalis Vena, laschader, eechenisader. Inhaerenter, inhangendlijk. Inhaerentia, inhangendheidt, inhanging. Inhaesio, inhanging. Inhaesivus, inhangigh. Inhibitio, opschorssing. Initians, beghinnende. Initium, beghin. Initium Cancri, kreeftbeghin, noordsche zonnestandt. {==531==} {>>pagina-aanduiding<<} Initium Capricorni, steenbóks beghin, zuidsche zonnestandt. Initium Arietis, lentsneê. Initium Librae, herfstsneê. Injustitia, onrechtvaerdigheidt, ongherechtigheidt. Innitentia, opsteuning. Innominatus, onghenoemdt. Innotescentia, kenning. Inordinatus, ongheschickt. Ischaemon, bloedtghras. Inscriptio, inschrijving, af deelding, afscheidtsel. Inscriptio Nervosa, zeenuwachtighe afdeeling, zeenuwachtigh afscheidsel. Insectum, een ghekorven. Insensibilitas, onghevoelijkheidt. Inseparabilis, onscheidelijk, onafscheydelijk. Insitus, ingheghrift, inghebooren. Insolatio, verzonning, in de zon weyking. Insolubilis, onlósselijk, onoplósselijk. Inspiratio, inaasseming. Instantaneus, ooghenblikkigh. Instantia, anhouding: vervólgh. Institor, koopmans bewindthebber, koopmans handeldrijver. Institorius, koopbewindthebbigh. Institutionista, onderwijzingschrijver. Instrumentalis, werktuighigh. Instrumentum, (Philos.) tuigh, werktuigh, {==532==} {>>pagina-aanduiding<<} handeltuigh, ghereedschap, reedschap. Instrumentum Mathematicum, wiskonsttuigh. Instrumentum Musicum, speeltuigh. Instrumentum Pulsatile, slaghspeeltuigh. Instrumentum, (Iuridic.) blijk, blijkschrift, bewijsschrift: verbandtbrief. Instrumentum Evictionis, brief van schadelooshouding. Instrumentum Fundi, bouwtuigh, boerentuigh. Insubtiliter, onscherpzinnighlijk. Insularius, stadthuis havenaar, hófhavenaar. Integralis, Integrans, heelende, heeligh, heelighende. Integratus, gheheelighdt. Intellectualis, verstandelijk, kennelijk. Intellectio, verstaaning, kenning. Intellectivus, verstaande, verstandigh. Intelligentia, kundschap, verstandt, kennis, verstaaning. Intelligentiae, verstandelijkheeden, Engelen. Intelligibilis, verstaanlijk. Intelligibilitas, verstaanlijkheidt. Intemperies, onghemaatighdheidt. Intensio, verstijving, inspanning. Intensivè, inspannighlijk. Intensivus, inspannigh, inspannende. Intentio, ooghwit, ooghmerk, opzet, voorneemen, opzetting, meening, verstaaning, verbeelding, eisch. {==533==} {>>pagina-aanduiding<<} Intentionalis, verbeeldigh. Intercalatio, tusschentelling, tusschenvoeghing, jaarsleutel. Intercilium, de plaats tusschen de winkbraauwen. Intercostalis, tusschenribbigh. Interdictum, verbódt, ghebódt, bevel. Interdictum Prohibitorium, verbiedend bevel. Interdictum Restitutorium, herstellend bevel. Interdictum Exhibitorium, verschafbevel. Interdictum Annale, jaarbevel. Interdictum Fraudatorium, bedriegerybevel. Interdictum Decretale, besluitbevel. Interdictum Edictale, verkondighdt bevel. Interdictum Possessorium, bezit bevel. Interdictum Adipiscendae, Possessionis, bevel van de bezitting te verkrijghen. Interdictum Retinendae, Possessionis, bevel van de bezitting te behouden. Interdictum Recuperandae, Possessionis, bevel van de bezitting te herkrijghen. Interfinium, ’t middelschót der neusghaten. Interjectio, (Gram.) inworp, inwerpsel, tusschenstelling, tusschenwerpsel. Interjectio, (Iurid.) inbrenging. Interjectio Appellationis, inbrenging des beroeps. Interlocutio, tusschenspraak. Interlocutio Decretoria, tusschenghewijsde, tusschenvonnis, besluitende tusschenspraak. Interlocutorius, tusschenspreekende. Interlunium, nieuwe maan. Intermedius, tusschenmiddeligh. Interosseus, tusschenbeenigh. Interpassatio, doorstikking. {==534==} {>>pagina-aanduiding<<} Interpres, uitleggher, tólk. Interpretatio, bediedt. Interpretativè, uitlegghighlijk. Interregnum, tusschenrijk. Interrex, tusschenkoning. Interrogationis nota, vraaghteeken. Interrogativus, ondervraaghende, vraaghende. Interrogatorium, vraaghstuk, ondervraavraaghing. Interrogatorius, ondervraaghigh. Interventio, tusschenkomst, tusscheninkomst, ghedings overneeming. Interventor, tusschenkoomer, tusscheninkoomer: ghedings overneemer. Interusurium, tusschenwoeker. Intertrigo, smarting, blikaars. Interruptio, afbreeking. Intestabilis, ontuighbaar, onmaghtigh om te ghetuighen, ófte een uiterste wil te maaken. Intestatus, zonder uiterste wil: Intestina, de darmen. Intestina Tennia, de dunne darmen. Intestina Crassa, de dikke darmen. Intestinalis, darmigh, darmachtigh. Intestinalis Arteria, darmslaghader. Intestinalis Vena, darmader, inghewandtsader. Intestinum colum, de kronkeldarm. Intestinum Duodenum, de maaghdarm twaalfvingerdarm. {==535==} {>>pagina-aanduiding<<} Intestinum Jejunum, de ydele darm. Intestinum Ileum, de omghebooghen darm. Intestinum Caecum, de blinde darm, de slópdarm. Intestinum Rectum, de eindeldarm, de rechte darm, de aertsdarm. Intimare, inwendighen, inwendigh maaken, verkondighen: voor recht roepen, rechtdagh legghen. Intimatio, rechtdaghlegghing, roeping, te kennengheeving, ankundighing. Intimatus, een gheroepen, ghedaaghde. Intra, binnen. Intraneitas, binnenheydt. Intransitivus, onoverghaande. Intributio, opbrenging. Intuitivè, inzienighlijk, met een inzicht. Intuitivus, inzienigh, inzicht. Inturis, kappers. Intusmanens, inblyvende. Intussumtio, inneeming. Inula, alantswortel, ghalantwortel. Inula Rustica, waalwortel. Intybum, Intybus, andyvie. Intybum Silvestris, Intybus Silvestris, gheele cichorey. Invaletudo, onghezondheidt. Invaliditas, onstarkheidt, krachteloosheidt, onkrachtigheidt. Inventariun, boedelopschrijving, ghoederenopschrijving. {==536==} {>>pagina-aanduiding<<} Investitura, anvaerding, inneeming, leenanvaerding: leenghiftbrief. Involucrum majus, agrimonie, leeverkruidt. Involuntarius, onvrywilligh. Involvulus, klókbloem, klókkruidt. I P. Ippus, ooghscheelbeeving. Ipseitas, zelfsheidt. I R. Irascibilis, verghrammende, verghrammigh. Irenarcha, vreedemaaker, vreedevórst. Iringus, kruisdistel, eindeloos, meerwortel. Irio, eedel raket, witte mostaardt. Iris, (Botanic.) lisch. Iris Tuberosa, knobbelachtigh lisch. Iris Lutea, gheele lisch, boksboonen. Iris Agrestis, stinkend lisch, wandtluiskruidt, weeghluiskruidt. Iris, (Physic.) reeghenboogh. Iris, (Anat.) ’t kroontjen der ooghappel. Ironia, schimpreeden, spótspreuk, scharssing. Irrationalis, (Vulgó) onreedelijk. Irrationalis, (Mathem.) onreedenigh. Irregenitus, onherbooren, onweederbooren. {==537==} {>>pagina-aanduiding<<} I S. Isagoge, inleiding. Isatis, weede, pastel. Isatodes, weedachtigh. Ischiadicus morbus, Ischias, de heupjicht, heuppijn, heupwee. Ischias Vena, heupader. Ischium, ’t heupebeen. Ischonophonia, hatering. Ischuria, waterophouding, machteloosheidt in ’t wateren, verstópping van ’t water. Isoëdrum, eevenghrootghrondt. Isonomia, ghelijkwettigheidt, eevengherechtigheidt. Isoperimetria, eevenomloopigheidt. Isorropica, weeghkonst, weeghkunde. Isosceles, eevenbeenigh. Isostates, billikheidts erkenner. Isthmus, landtengte. J U. Ziet de vólghende Letter. I V. Iva arthetica, veldtsipres, hoe langer hoe liever. Iva Muscata, veldtsipres, hoe langer hoe liever. {==538==} {>>pagina-aanduiding<<} I A. Ziet de voorghaande Letter. J A. JAcobea, ghroot kruiskruidt, St. Iakóbskruidt. Jactura, schaade. Jactura Infamiae, schade in eer. Jactura Substantiae, schade in ghoedt. Janitrices, twee broeders huisvrouwen. Jarus, kalfsvoet. Jasminum, byenkruidt. I B. I C. I D. Ziet de voorghaande Letter. J E. Jecur, leever. Jecoraria, leeverkruidt, walmeester. Jecoris pars gibba, des leevers bultigh deel. Jecoris pars Sima, des leevers platte deel. Jecoris pars Convexa, des leevers bultigh deel. Jecoris pars Concava, des leevers hólle deel. Jejunum intestinum, ydele darm. Jesus, zalighmaaker. I G. I L. I M. I N. I P. I R. I S. I V. Ziet de voorghaande Letter. {==539==} {>>pagina-aanduiding<<} J U. Judex, rechter, oordeelaar, rechtspreeker. Judex Competens, onderhoorighe rechter. Judex Non competens, Judex Incompetens, ononderhoorige rechter. Judex Limitaneus, bepaaldt rechter. Judex Pedaneus, laeghe ófte voetrechter. Judex Deputatus, ghemachtighdt rechter, toegheschikt rechter, afghevaerdighdt rechter. Judex Delegatus, ghestelde rechter, haaghezette rechter. Judicativus, Judicatorius, oordeeligh, oordeelende. Judicatum, ’t ghewijsde, gheweezene. Judicia publica, rechtzaaken, openbaare oordeelen. Judicialis, rechterlijk. Judicium, oordeel, rechtspleeghing, rechthandeling. Jugalis, jukachtigh, jukkigh. Juglans, ookernoot. Juguralis, keeligh, króppigh, stróttigh. Juguralis Arteria, keelslaghader. Juguralis Vena, krópader, strótader. Jugulum, króp, keelader, strót. Jujubae, borstbessen, hanpooten. Julep, Julapium, mengeldrankje, zuiverdrankje, zuiverwatertje. Junctura, voeghing, voeghsel. {==540==} {>>pagina-aanduiding<<} Junctura Topacea, tufsteenachtighe voeghing. Junctura Gypsea, pleisterachtighe voeghing. Juncus, bies. Juncus Quadratus, Juncus Angulosus, Juncus Triangularis, wildeghalighaan. Juncus Bombycinus, zijdebies, vlókkenbies, quispelbies, mattenvlas. Juncus Odoratus aquatilis, welriekende waterbies. Juncus Acutus, hellem, duinhellem. Juncus Holoschaenus, mattenbies. Juncus Oxyschaenus, yzere bies. Juncus Laevis, bobbert, bobel. Juniperi gummi, vernis. Juniperi Bacca, gheneeverbeezie. Juniperus, gheneeverboom. Juratorius, by eede. Juridicialis, rechtspreekelijk, rechtgheevende. Juridicus, rechtspreeker, rechtgheever. Jurisconsultus, rechtsgheleerde, rechtskundighe. Jurisdictio, rechterschap, rechtsghebiedt, rechtsmacht, rechtsban, gherichtsdwang. Jurisperitus, rechtsgheleerde, rechtservaarene. Jurisprudens, rechtkundigh, rechtswijze. Jurisprudentia, rechtkunde, rechtswijsheidt, rechtsgheleerdheidt. {==541==} {>>pagina-aanduiding<<} Jurisprudentia Civilis, borgherlijke rechtsgheleerdheidt. Jurisprudentia Canonica, gheestelijke rechtsgheleerdheidt. Jus, recht. Jus Haereditarium, erfrecht. Jus Talionis, het recht der strafverghelding. Jus Canonicum, gheestlijk recht. Pontificium, pauselijk recht. Jus Delegatum, opghedraaghen recht. Jus Civile, borgherrecht, borgerlijk recht. Jus Judiciale, rechterlijk recht. Jus Reale, beheering recht, daadlijk recht. Jus Personale, inschuldt recht, persoonlijk recht. Jus Fluminis, waterloozingrecht. Jus Immittendi, inbalkings, ófte inankerings recht. Jus Libelli, vruchttrekkings recht. Jus Municipale, stadts recht. Jus Stillicidij, dróprecht. Jus Succedendi ab intestato, versterfrecht. Jus Superficiarium, huisbouwrecht. Jus Divinum, ghóddelijk recht. Jus Humanum, menschelijk recht. Jus Utendi fruendi, ghebruikrecht en ghenutrecht. Jus Compascuum, weiderecht. Jus Emphyteuticarium, Jus Emphyteuticum, erfpachtrecht. Jus Praetorium, schouts recht. Jus Patronatus, voorspraakrecht, ófte meesterrecht. {==542==} {>>pagina-aanduiding<<} Jus Cloacae, ghootrecht. Jus Decimarum, tienderecht. Jus Deliberandi, beraadtrecht. Jus Executivum, uitwinnend recht. Jus Feudi, leenrecht. Jus Hypothecae, recht van onderpandt. Jus Agendi, recht van eisschen. Jus Censuale, recht van ghrondtinkomst, ófte oudteighen. Jus Patriae potestatis, vadermaght. Jus Rei vindicationis, recht van eighening, recht van antaal. Jus Naturae, ’t recht der natuur. Jus Vitae, ’t recht tót het leven. Jus Necis, ’t recht tót de doodt. Jus Gladii exercendi, ’t recht van ’t zwaerdt te oeffenen. Jus Belligerendi, ’t recht van oorlógh te voeren. Jus Gentium, ’t recht der vólkeren, vólkrecht. Jus Regis, ’t recht eens konings. Jus Sacerdotum, ’t recht der priesters. Jus Possessionis, ’t recht der bezitting, bezitrecht. Jus Praelationis, ’t recht van voorstelling. Jus Consuetudinis, ’t recht der ghewoonte. Jus Primogeniturae, ’t recht van eerstgheboorte. Jus Protemiseos, ’t recht van voorghang. Jus In rem, ’t recht op de zaak. Jus Inpersonam, ’t recht op de persoon, inschuldt. Jus Usus fructus, ’t recht van vruchtghebruik. Jus Decimanum, tiendrecht. Jus Dominii, eighendom, beheerrecht. Jus Succedendi ab intestato, versterfrecht. {==543==} {>>pagina-aanduiding<<} Jus Luminibus non officiendi, & prospectus, recht van vry licht, en vry uitzicht. Jus Postliminium, op nieuw herbooren recht, weederbekooming van zijn eerste recht. Jusjurandum, eedt, eedtzweering. Jusjurandum Judiciale, eedt in rechte. Jusjurandum Extrajudiciale, eedt buiten rechte. Jusquiamus, bilsenkruidt. Justificans, Justificus, rechtvaerdighmaakende. Justificatio, rechtvaerdighmaaking. Justificator, rechtvaerdigher, rechtvaardighmaaker. Justificatorius, rechtvaerdighende, rechtvaerdighmaakende. Justitia, gherechtigheidt, rechtvaerdigheidt. Juxtapositio, bystelling, beneevensstelling. K I. KItta, ongherijmde honger, lust om ongherijmde spijs te eeten. K E. Kerva, wonderboom, móllekruidtboom, kruisboom. K U. Kutubuth, zwervende zwarteghal. {==544==} {>>pagina-aanduiding<<} K Y. Kynanche, keelontsteeking. L A. LAbdacismus, Labeo, (Botan.) doove neetel. Labeo, (Anat.) ghrootlip. Labrosus, ghrootlip. Labrum veneris, kaarden, volders kaarden, drooghscheerers kaarden. Lacertosus, vleeschachtigh, vol vleesch, poezelachtigh. Lacertus, een spier, de neederste arm. Lachryma Iobi, St. Ióbs traanen. Lactatio, zóghteeling, zóghmaaking. Lactes, hom. Lacteus circulus, melkkring. Lactuca, lattuw, salaat, lattigh. Lactuca Marina, Lactuca Caprina, wólfsmelk. Lactuca Silvatica, harinkskruidt. Lactuca Crispa, krulslaa. Lactuca Sessilis, Lactuca Laconica, Lactuca Betica, Lactuca Capitata, krópslaa, kroplatuw. Lactucella, Lactula leporina, konijnkruidt, dauwdistel, ghanssedistel, melkweyde, haazenkool. Lacuna, ’t voortjen in de bovenste lip. {==545==} {>>pagina-aanduiding<<} Ladanum, labdanum. Laevigatio, ghlatmaaking, fijnwrijving: Lagium, lombaerdtgheldt, tafelhoudersgheldt. Lagophthalmon, haazenoogh. Lagopus, haazevoetjes, haazepootjes. Laicus, leek. Lamdöides, winkelhaakigh. Lamium, doove neetel. Lanaria, zeepkruidt. Lancea Christi, speerkruidt, adderstong. Lanceola, Lanceola Quinque nerva, hondtsrib. Lanista, schermmeester. Lapathium, Lapathum, Lapathum Acutum, patigh, surkel. Lapidificus, steenmaakende. Lappa, kleefkruidt. Lappa Major, ghroote klissen. Lappa Minor, kleene klissen. Lappago, klis. Larix, lorkeboom. Laryngotomia, strótopening, strótdoorsnying. Larynx, ’t stróttenhoofdt. Laser Cyrenäicum, bensuyn. Laser Syriacum, Laser Medicum, duivelsdrek, fierilofonfa. Laser Gallicum, Laserpitium gallicum, meesterwortel. {==546==} {>>pagina-aanduiding<<} Laterani, Laterones, trouwanten, lijfknechten, lijfwacht, lijfschutters. Lathyris, springkruidt, spoorie, spurgie. Lathyrus, platte erwten. Latifolius, breedtbladigh. Latitudo, breedte, wijdte. Latomus, steenghraaver, steensnyer. Latomia, Latumia, steenmijn. Latria, dienst. Laudanum opiatum, verdikt heulzap. Laudemium, Laudimium, erfpachtgheschenk, erfpachtverkoopghift, keur, erfpachtghift, heerghewaade. Laudominium, eerschat, eerschenking. Laudum arbitrale, ghoedemannen uitspraak. Laureola, kellerhals. Laurus, laurier, laurierboom. Laurus Alexandrina, Laurus Idaea, tongebladt, keelkruidt, tapkenskruidt. Lauri baccae, baakelaar, lauwrierbeezie. Lautia, ghezantghiften, ghezantgheschenken, ghezantschaps onkósten. Lavacrum Veneris, kaarden, volderskaarden. Lavandula, Lavendula, lavender, lavendel. Laver, wattereppe. {==547==} {>>pagina-aanduiding<<} L E. Lectica, draaghstoel. Lecticarius, stoeldraagher. Legalis, wettelijk, wettigh. Legare, maaken, erfmaaken. Legatarius, dien iets ghemaakt is, maakeling, maakingbeurder, erfghemaakte. Legatio, ghezantschap. Legator, maaker, erfmaaker. Legatus, ghezant, afghezant. Legatum, maaking, ’t ghemaakte, ghift by versterf, erfmaaking. Legatum Optionis, maaking van keur. Legatum Liberationis, maaking van bevryding. Legitima portio, wettigh ghedeelte, rechtelijk deel. Legitimatio, wettighmaaking, bewettighing. Legitimatio Per rescriptum principis, wettighmaaking by s’landtsoverste. Legitimatus, wettighghemaakte. Legitimus, wettigh, wettelijk. Legius, volstrekt. Legulejus, rechtoeffenaar, wetoeffenaar. Legumen, Legumentum, plukvrucht, hauwkruidt. Lema, traanenzeep, taay slijm, oogheslijm. {==548==} {>>pagina-aanduiding<<} Lemma, anneeming, onderneeming. Lens, Lenticula, linsen. Lenticula Palustris, Lenticula Aquatilis, Lenticula Lacustris, water linsen, endeghroen, kroost. Lentiginosus, sproetigh. Lentigo, zomersproeten, zomervlekken, sproeten. Lentiscus, mastikboom. Leontopetaleum, leeuwenbladt. Lepidium, peeperkruidt. Leporina, kullekenskruidt. Lepra, melaatsheidt, lazery, lazaruszeer, akkerziekte, veldtziekte. Leptomeria, deelenkleenheidt, deelenfijnheidt. Leptynticus, dunmaakende. Lethargus, slaapende koorts, koortsighe slaapzucht, vergheetende slaapzucht. Leucacantha, eeverwortel. Leucanthemus, Leucöion, violier. Leucöion Bulbosum, witte tijdeloozen. Leucoma, ooghenwitheidt. Leucophlegmatia, snótzucht, snótghezwel, slijmzucht. Loucorrhaea, de witte vloedt. Levir, zwagher. Levisticum, lavas. Lexiarchi, Stadts opteekeners der mondighe. {==549==} {>>pagina-aanduiding<<} Lexiachicus, erffenis rechter. Lexiarchicum, stadtopteekenboek der mondighe. Lexica, woordtkunde. Lexicoghraphus, woordtboekschrijver. Lexicon, woordtboek. L I. Libanotis, beerwortel. Libanotis Coronaria, roozenmarijn. Libellus, gheloofsbrief, pleitschrift, verzoekbrief, verzoekschrift, anschrift. Libellus Interruptionis, verzoekschrift van ghedings afbreuk. Libellus Petitionis, verzoekschrift van rauwe eisch. Libellus Supplex, ootmoedigh verzoekschrift. Libellus Famosus, schempschrift, lasterschrift. Libellus Memorialis, ghedenkschrift. Libellus Repudij, verstootbrief. Liberi, kinderen. Liberi Naturales, keviskinderen, speelkinderen. Liberi Incesti, bloedtschandige kinderen. Liberi Spurij, hoerekinderen. Libertas, vryheidt. Libertas Specificationis, vryheidt der ghedaantmaaking. Libertas Exercitij, vryheidt der uitvoering, vryheidt der oeffening. Libertas Contrarietatis, vryheidt der teeghenstrijdigheidt. Libertas Contradictionis, vryheidt der teeghenzeghlijkheidt. Libertas Complacentiae, vryheidt des welbehaaghens. {==550==} {>>pagina-aanduiding<<} Libertas Dedititia, verleende ghenaade an afvallighen. Libertus, vryghelaatene, vryghemaakte. Libertus Dedititius, ghestrafte vryghelaaten. Libidinatio, lustmaaking. Libratio planetarum, weeghing der dwaalstarren. Libripens, waaghmeester, penningmeester. Libri Symbolici, boeken der gheloofsbekentenissen. Libysticum, lavas. Lichen, (Botan.) steenleeverkuidt, leeverkruidt. Lichen, (Med.) droogh krussel, vuurighe schurftheidt. Lien, de milt. Lienicus, Lienosus, miltzuchtigh. Lienteria, buikloop, afghank der onverteerde spijs, lóslijvigheidt. Lientericus, lóslijvigh, ghequeldt met afghank der onverteerde spijs. Ligamentum, een bandt, bindsel. Ligamentum ciliare, ’t ooghhaerbindsel. Ligius, volstrekt. Lignum aloes, paradijshout. Ligusticum, fermonteine. Ligustrum, keelkruidt, monthout, rijnwilghen. Lilium, leelie. {==531==} {>>pagina-aanduiding<<} 551 Lilium Rubens, Lilium Purpureum, roode leelie. Lilium Inter spinas, gheitebladt, memmekenskruidt. Lilium Convallium, meybloemkens. Lilium Asphodelus, leelie zonder klisters. Lillach, blaauwe fluiteboom. Limatio, vyling. Limatura, vijlsel. Limbus, ’t voorburgh. Limenarcha, haavenmeester, haavenopziener. Limenarchia, haavenmeesterschap. Limenophylacia, haavenwachterschap. Limenophylax, haavenwachter. Liminarcha, ghrenswachter, ghrensopziener. Limitanei milites, bezettelingen. Limitatio, Limitaneus, bepaaling. Limitatus, bepaaldt. Limonium, winterghroen. Limositas, slijkachtigheidt, slikkigheidt. Linaria, wildt vlas. Linea, lijn. Linea Fiducialis, zichtry. Linea Horaria, uurlijn. Linea Horizontalis, zichteinderlijn. Linea AEquinoctialis, evennachtlijn. Linea Directionis, richtlijn. {==552==} {>>pagina-aanduiding<<} Linea Tangens, raaklijn. Linea Conchois, schulptreklijn. Linea Visualis, zichtlijn. Linea Gyrativa, Linea Spiralis, krullijn. Linea Reflexa, keerlijn. Linea cissoïs, Lineatum, Lineamentum,’t ghelijnde. Lingua, tong, taal. Lingua Cardinalis, hoofdttaal. Lingua Vernacula, moedertaal. Lingua Cervina, hartstong. Lingua Serpentina, Lingulaca adderstong, speerkruidt. Lingula Magnetica, zeilsteens tongsken. Linimentum, smeersel, strijksel. Linum, vlaskruidt. Lipopsychia, Lipothymia, flaauwte, onmacht, van zich valling, flaauwigheidt. Lippus, leepoogh, druipoogh. Lippitudo, leepooghigheidt, ooghontsteeking, loopend ooghe. Lipyria, binnenwarme en buitenkoude koorts. Liquatio, smelting. Liquida, klaare schulden. Liquiritia, zoethout, kalissiehoudt. Lis, twist, gekijf, twistzaak, gheding, hader. Lis Judiciale, ghedingwist. {==553==} {>>pagina-aanduiding<<} Lis Criminalis, halsgheding. Lis Finita, gheeindighdt gheding. Lis Pendens, hangend gheding. Lisae, de ghroote strótaderen. Litera, letter. Literae annexae, Literae Affixae, anhangbrief. Literae Assecutoriae, verzeekerbrief. Literae Clausae, ghesloten brief. Literae Clientelae, beschermbrief. Literae Compulsoriales, brief van dwangleevering. Literae Executoriales, brief van verrichting. Literae Salvi conductus, vrygheleybrief. Literae Obligatoriae, verbandtbrief, verbandtschrift. Literae Promotoriales, voortzetbrief. Literae Requisitoriae, verzoekbrief. Literae Quinquennales, vijfjaarighe uitstelbrief. Literator, letterkundighe. Literatura, letterkunde. Lithiasis, ooghsteenigheidt. Lithologia, steenkunde. Lithontripticus, steenbreekende. Lithospermum, steenzaadt, paerlenkruidt. Lithotomus, een steensnijder. Litigans, Litigator, dinger, haderer, haderman. Litigium, pleit, gheding, twist. Litis contestatio, voldinging, ghedingsbevestighing, dingtaal. {==554==} {>>pagina-aanduiding<<} Litis Reliquiae, ghedings overblijfselen. Liticula, ghedingsken. Litotes, vermindering. Lituchus, Liturgus, heilighdoms opziener. Lixivia, Lixivium, loogh. L O. Lobus, quabbe, sneede. Lobus Auris, ’t oorlelleken. Localis, plaatselijk. Localitas, plaatselijkheidt. Localiter, plaatselijken. Locatio, plaatsing, verhuuring. Locator, verhuurer. Locatum, ’t verhuurde. Loch, liksel, slikartseny. Loci completio, plaatsvulling. Loci Communes, ghemeene plaatsen. Locomotiva, plaatsbeweeghlijkheidt, plaatsbeweeghigh vermooghen. Locomotivus, plaatsbeweeghigh. Loculus, gheldtkist, gheldtzak. Locutio, spreeking, spreekwijs. Logarithmus, reekental. Logica, reedenkonst. Logicè, reedenkonstighlijk. Logicus, reedenkonstigh. Logista, reekenmeester. Logistica, reekenkunde. {==555==} {>>pagina-aanduiding<<} Logocanon, reedenreeghel. Logodaedalus, schoonspreeker, woordtdichter, schoonpraat. Logographus, boekhouder, reekeningschrijver. Logomachia, woordenstrijdt, woordenkibbeling. Lohoh, liksel, slikartseny. Lolium, dolik, onkruidt, harik, dronkaart. Lolium Rubrum, Lolium Murinum, roode dolik, muizekooren. Lomentum, boonenmeel. Lonchitis, Longina, ghrachtvaaren. Longaevus, langleevigh. Longimetria, lijnmeeting, lengtmeeting, lijnmeetkunde, lengtmeetkunde. Longurio, een lange lenter, lange slungel. Lora, nawijn, spoelwijn. Loripes, krombeen, slimvoet. Lotio, wassching. Lotus sativa, zeevenghetijdekruidt. Lozongae, vierkante koekjens. L U. Lucernalis herba, Lucumbra, wollekruidt, wollekruidt, wollebladt, tórtsenkruidt. Lucifer, mórghenstar. {==556==} {>>pagina-aanduiding<<} Lucinius, kleinooghigh. Ludolatra, lustdienaar. Lumbago, ’t spit, lendepijn, lendejicht. Lumbaris, lendenigh. Lumbaris Arteria, lendenslaghader. Lumbaris Musculus, lendenspier. Lumbaris Vena, lendenader. Lumbi, de lendenen. Lumbrici, wormen. Lumbricalis, wormachtigh. Lumen, lucht, licht. Lunaticus, maanziek, maanzuchtigh. Lunaria, maankruidt. Lunaria Graeca, penningbloemen, paaschbloemen. Lupa canaria, hondtskruidt. Luparia, wolfswortel, wolfskruidt. Lupha, kalfvoet. Lupi Crepitus, bovist, wolfveest, dult. Lupulus, Lupulus Salictarius, Lupus salictarius, hóppe, hóppekruidt. Lupinus, vijghboonen. Lusciositas, byzienigheidt, stikzienigheidt. Lusciosus, Luscitiosus, byziende, stikziende. Luscus, eenooghigh, eenoogh. Lutum, wouw. Lux, licht. Lux Meridiana, middaghlicht. Lux Dubia, tweelicht, scheemerlicht. {==557==} {>>pagina-aanduiding<<} Luxatio, uitleeding, uit het lidt springing. Luxatus, verstuikt, verzet, uit het ghelidt gheghaan. L Y, Lycanthropia, wolfsmenscheidt, wolfsdolligheidt. Lychnis, Lychnis Coronaria, Kristus ooghen. Lychnis Silvestris, jennettekens. Lycium, wilde pruimkens. Lycopodium, wolfsklaauw. Lygmus, Lynx, de nók, de hik. Lymphaticus, die van een dollen hondt ghebeeten is. Lymphatus, dol, ontzinnigh. Lysimachia, Lysimachium, weederik, partyke. Lysimachium Apuaticum, waterweederik. Lysis, ontlóssing. Lyteria, zoenófferhanden, zoenóffers. Lytrum, lósgheldt, rantsoen. M A. Macer, Macis, foelie, muskaatbloem. Macerare, weeken. Macrocephalia, ghrootkóppigheidt. Macrochera, rók met mouwen. {==558==} {>>pagina-aanduiding<<} Macrocosmus, ghroote weerreldt. Macrologia, tatering. Macropus, langbeen, ghrootvoet. Macrypnia, langslaapenheidt. Maculae, vlekken, maalen. Maculae Solares, zonnevlekken. Maculae Lunares, maanvlekken. Maculae Volaticae, vlieghende vlekken. Maculae Hepaticae, leevervlekken. Maculae Maternae, moedervlekken. Madarosis, winkbraauwenuitvalling. Magia, toverkonst, toverkunde. Magia Diabolica, duivelery. Magia Naturalis, natuurlijke toverkunde. Magicus, toverkonstigh, toverkundigh. Magister, meester. Magister Liberalium artium, meester in de vrye konsten. Magisterialiter, meesterlijk. Magisterium, meesterschap. Magistratus, overheidt, overigheidt. Magma, het dik van de zalf. Magnificatio, ghrootmaaking. Magnificentia, ghrootdaadigheidt. Magus, wijze, tovenaar, toverkonstenaar. Major, meerder. Majorana, mariolein, kranskruidt, moederkruidt. Malacia, vreemde eetzucht, wanhonger, mishonger. Malagma, pap. {==559==} {>>pagina-aanduiding<<} Malacticus, weekmaakende, verzaftende. Malagma, verzaftpleister, weekmaakende pleister. Malaxatio, kneeding. Male-aequalis, qualijk ghelijk. Malevolentia, quaadtwilligheidt. Malleolus, (Anat.) de enkel, verschen. Maltum, mout. Malva, winterroos. Malva Osiriaca, Malva Silvestris, keeskenskruidt, papermaluwe. Malvaviscus, witte maluw, witte heumst. Malum, (Botan.) een appel. Malum Cotoneum, Malum Cydonium, queeappel. Malum Persicum, een persik. Malum Armeniacum, apprikoos. Malum Granatum, Malum Punicum, ghranaatappel. Malum Arantium, oranjeappel. Malum Aureum, ghuldappel. Malum Insanum, dulappel. Malum AEthiopicum, etiopische appel. Malum Spinosum, doornappel. Malum Medicum, Malum Citrium, sitroen appel. Malum Limonium, limoenappel. Malum Assyrium, adamsappel. Malum, (Theolog.) quaadt schuldt. Malum Culpae, Malum Poenae, quaadt der straf. {==560==} {>>pagina-aanduiding<<} Mamma, een man, moeder. Mammaria vena, mamader. Mammaria Arteria, mamslaghader. Mammarius, Mammillaris, mammigh. Manceps, kooper, huurer: tóllenaar. Mancipare, verkoopen, toeeighenen, vervreemden, verzetten, vereighenen, eighengheeven. Mancipatio, vereighening, eighengheeving, verkooping. Mancipi res, ons toebehoorend ghoedt. Mandans, Mandator, lastgheever, bevelgheever. Mandatarius, ghebódtuitvoerer, lastvolbrenger, lastanvaerder, ghemachtighde. Mandatum, lastgheeving, lastanvaerding, bevel, belasting, daaghbrief, daghvaerding. Mandatum Curiae, daaghbrief van ’t hof. Mandatum Generale, alghemeene lastgheeving. Mandatum Speciale, byzondere lastgheeving. Mandatum Poenale, daaghbrief met boetdwang. Mandatum Simplex, bloote daghbrief. Mandatum Anticipationis, daghbrief van vervroeghing. Mandatum Appellationis, daghbrief van beroep. Mandatum Assecurationis, daghbrief van verzeekering. Mandatum Attentatorum, daghbrief van daadlijkheeden. Mandatum Cessionis bonorum, daghbrief van ghoederafstandt. {==561==} {>>pagina-aanduiding<<} Mandatum Compulsoriale, daghbrief met dwangleevering. Mandatum Debitorum, daghbrief voor de schuldenaars. Mandatum Decreti voluntarij, daghbrief van willigh besluit. Mandatum Desertionis, daghbrief van verstek. Mandatum Deputati judicis, daghbrief van een ghemaghtighdt rechter. Mandatum Detentionis, daghbrief van vasthouding. Mandatum Apprehensionis, daghbrief van antasting. Mandatum Evictionis, daghbrief van vrywaaring. Mandatum Evocationis, daghbrief van aftrek. Mandatum Indemnitatis, daghbrief van schadeloosheidt. Mandatum Inductionis, daghbrief van anraading. Mandatum Interruptionis, daghbrief van afbreuk des ghedings. Mandatum Petitorium, daghbrief van rauwe eisch. Mandatum Purgationis, daghbrief van zuivering. Mandatum Reductionis, daghbrief van herleiding. Mandatum Reformationis, daghbrief van klaaring. Mandatum Rescissionis, daghbrief van handelbraak. Mandatum Restitutionis in integrum, daghbrief van herstelling in zijn gheheel. Mandatum Revisionis, daghbrief van herziening. Mandatum Subhastationis, daghbrief van openbaare verkooping. Mandibula, kaakenbeen, kinnebakken. Mandibularis, kaakbeenigh. Mandragora, alruin, alruine. Manducatio, eeting. Manducatio Oralis, mondelijk eeten. Manducatio Spiritualis, gheestelijk eeten. Manducatio Metaphorica, overdraghtigh eeten. Mania, razerny, dolzinnigheidt, krankzinnigheidt. {==562==} {>>pagina-aanduiding<<} Maniacus, krankzinnigh. Manifestativus, openbaarende. Manipulus, handtvol. Manser, hoerenzoon. Mansorius, kaauwende, knaauwende. Mansuetarius, wildttemmer. Mantice, waarzeghkonst. Manticularius, beursesnijder. Manu brevi, rechtsweegs, zonder omslagh. Manu Longâ, door omweeghen, met veel omslagh. Manumissio, vrymaaking, vrystelling, ontslaaning. Mamumissor, vrymaaker. Mamumissus, vryghemaakte, vryghelaatene. Mappae Geographicae, aardtklootkaarten, weereldtkaarten. Marasmus, uitteering, sleepende ófte taaye ziekte. Marasmodes, ineetende koorts, uitteerende. Marathron, venkel. Marinella, speerkruidt, St. Ioris kruidt. Morisca, aarspuist, blein an den endeldarm. Mariscus, bobel, bobbert. Marmoraria, beerenklaauw. Marmorella, agrimonie, leeverkruidt. Marrubium, malrove, witte andoren, longekruidt. Marrubium Aquaticum, waterandooren, watermalrove. {==563==} {>>pagina-aanduiding<<} Marrubium Nigrum, Marrubium Cantherinum, Marmorarium, zwarte andooren, zwarte malrove. Marsupalis, tasghelijk, tasachtigh. Martyrium, martering. Masaria, boedelhouster. Masculinus, manlijk. Masseter, kaauw spier. Masticatoria, kaauwartsenijen. Mastoïdes, teepelghelijk, teepelwyzigh, teepelvórmigh. Mater dura, ’t harde moedervlies, breinvlies. Mater Pia, ’t zafte moedervlies, breinvlies. Mater, in Astrolabio, Materia, stóf. Materia In qua, stóf waar in. Materia Ex qua, stóf waar uit. Materia Circa quam, stóf waar omtrent. Materialis, stóflijk. Materialitas, stóflijkheidt. Materialiter, stóflijken. Materiatus, ghestóft. Matertera, moeders suster, moeye. Matertera Magna, oudtmoeye, ghrootmoeders zuster. Matertera Major, overoudtmoeye, overghrootmoeders zuster. Matertera Maxima, betoveroudtmoeye, oudtoverghootmoeders zuster. Mathema, Mathematica, Mathesis, wiskunde, wiskonst. {==564==} {>>pagina-aanduiding<<} Mathematicae artes, wiskonsten. Mathematicè, wiskundighlijk. Mathematicus, wiskonstenaar, wiskundighe: wiskundigh. Mathematophilus, liefhebber der wiskunde. Matratium, omghedraayde kólf. Matricaria, mater, moederkruidt. Matrisalvia, scharley. Matris animula, quendel, wilde tijm, onzer vrouwen bedstroo. Matrisilva, gheitebladt, memmekenskruidt. Matrix, baarmoeder, lijfmoeder. Matruelis, moederszusterskindt, zusterling. Maxilla, ’t kaakebeen, kinnebakken. Maxilla Inferior, de onderkaak, ’t kinnebakken. Maxilla Superior, de opperkaak. M E. Meatus, doorghang. Meatus Felleus, ghalpijp. Meatus Urinarius, de pispijp. Meatus Choledochi, Meatus Bilarius, doorghang van de ghal. Meatus Cochlearis, Meatus Tortuosus, draayachtighe doorghang. Meatus Caecus, blinde. doorghang. Meatus Capreolaris, op- en nederghaande doorghang. Mechanica, werkdaadt, ambacht, handtwerk, handtwerkkonst. {==565==} {>>pagina-aanduiding<<} Mechanica operaria, tuighwerkelijke werking. Mechanicè, werkelijk. Mechanicus, (Substant.) handtwerker. Mechanicus, (Adject.) werkdaadigh. Mechanographia, Mechanologia, handtwerksbeschrijving, handtwerkskunde. Mecometria, lengtmeetkunde. Meconium, slaapzap, heulzap, mankópzap. Media proportionalis, middeleevenreedighe. Mediana, middelader. Mediare, middelen. Mediastina vena, middelschótader. Mediastinum, middelschót, middelrift. Mediator, middelaar. Mediatus, middeligh, ghemiddeldt. Medicamentarius, quaade drankgheever, drankmaaker, artsenymenger, artsenyverkooper. Medicamentum, gheneesmiddel. Medicamentum Calefaciens, verwarmend gheneesmiddel. Medicamentum Frigefaciens, verkouwend gheneesmiddel. Medicamentum Humectans, bevochtighend gheneesmiddel. Medicamentum Siccans, drooghend gheneesmiddel. Medicamentum Emolliens, Medicamentum Malacticum, weekmaakend gheneesmiddel, verzaftend gheneesmiddel. Medicamentum Scleroticum, Medicamentum Indurans, hartmaakend gheneesmiddel. Medicamentum Chalasticum, verslappend gheneesmiddel. {==566==} {>>pagina-aanduiding<<} Medicamentum Anodynum, Medicamentum Paregoricum, pijnstillend gheneesmiddel, smertverdrijvend gheneesmiddel. Medicamentum Sarcoticum, vleeschteelend gheneesmiddel. Medicamentum Hypagogon, verzaftend gheneesmiddel. Medicamentum Catharticum, Medicamentum Purgans, afjaaghend gheneesmiddel, zuiverend gheneesmiddel, afzettend gheneesmiddel. Medicamentum Causticum, brandend gheneesmiddel. Medicamentum Septicum, verróttend gheneesmiddel. Medicamentum Erodens, bijtend gheneesmiddel. Medicamentum Stupefaciens, Medicamentum Narcoticum, verdoovend gheneesmiddel. Medicamentum Diureticum, afzettend gheneesmiddel, waterlossend gheneesmiddel. Medicamentum Cholagogon, ghalloozend gheneesmiddel. Medicamentum Phlegmagogon, slijmloozend gheneesmiddel. Medicamentum Melanagogon, Medicamentum Atrabilarium, zwartegalloozend gheneesmiddel. Medicamentum Hydragogon, waterloozend gheneesmiddel, waterverdrijvend gheneesmiddel. Medicamentum Ureticum, pisverwekkend gheneesmiddel. Medicamentum Errhinum, Medicamentum Nasale, in de neus ghestooken gheneesmiddel. Medicamentum Sternutatorium, Medicamentum Ptarmicum, fniesend gheneesmiddel. Medicamentum Illinens, Medicamentum Emplasticum, toeplakkend gheneesmiddel, an een lijmend gheneesmiddel. Medicamentum Aperiens, Medicamentum Anastomoticum, ontstóppend gheneesmiddel, openend gheneesmiddel. {==567==} {>>pagina-aanduiding<<} Medicamentum Diaphoreticum, Medicamentum Resolvens, ontlóssend gheneesmiddel, luchtmaakend gheneesmiddel. Medicamentum Cardiacum, hartstarkend gheneesmiddel. Medicamentum Ecbolium, vruchtafdrijvend gheneesmiddel. Medicamentum Diapyiticum, Medicamentum Ecpyiticum, ettermaakend gheneesmiddel. Medicamentum Pycnoticum, Medicamentum Condensans, dikmaakend gheneesmiddel. Medicamentum Stegnoticum, Medicamentum Constipans, Medicamentum Constringens, Medicamentum Occludens, stóppend gheneesmiddel, sluitend gheneesmiddel. Medicamentum Attrahens, Medicamentum Helcticum, Medicamentum Epispasticum, antrekkend gheneesmiddel, na zich trekkend gheneesmiddel. Medicamentum Apocrusticum, Medicamentum Repellens, te rugh drijvend gheneesmiddel, wederom drijvend gheneesmiddel. Medicamentum Adstringens, samentrekkend gheneesmiddel. Medicamentum Abstergens, Medicamentum Detergens, Medicamentum Rhypticum, afvaaghend gheneesmiddel. Medicamentum Expurgans, Medicamentum Deoppitulans, Medicamentum Eccatharticum, Medicamentum Ephracticum, zuiverend gheneesmiddel, zuivermaakend gheneesmiddel. Medicamentum Attenuans, Medicamentum Extenuans, Medicamentum Leptynticum, dunmaakend gheneesmiddel. Medicamentum Obstruens, Medicamentum Emphracticum, verstóppend gheneesmiddel. {==568==} {>>pagina-aanduiding<<} Medicamentum Incrassans, Medicamentum Pachynticum, dikmaakend gheneesmiddel, ghrófmaakend gheneesmiddel. Medicamentum Rarefaciens, dunmaakend gheneesmiddel. Medicamentum Somnificum, Medicamentum Hypnoticum, slaapmaakend gheneesmiddel. Medicamentum Rubefaciens, roodtmaakend gheneesmiddel. Medicamentum Escharoticum, bleinmaakend gheneesmiddel, blaarmaakend gheneesmiddel. Medicamentum Maturans, Medicamentum Pepticum, rijpmaakend gheneesmiddel. Medicamentum Conglutinans, Medicamentum Colleticum, Medicamentum Symphyticum, Medicamentum Traumaticum, samenhechtend gheneesmiddel, heelend gheneesmiddel. Medicamentum Epulaticum, Medicamentum Cicatricem inducens, lijkteekens maakend gheneesmiddel. Medicamentum Cathaereticum, Medicamentum Detractorium, aftrekkend gheneesmiddel. Medicamentum Callum gignens, Medicamentum Poroticum, eeltmaakend gheneesmiddel, weerenmaakend gheneesmiddel. Medicamentum Lithontripticum, steenbreekend gheneesmiddel. Medicamentum Bechicum, hoeststillend gheneesmiddel. Medicamentum Alexiterium, beschuttend gheneesmiddel. Medicophysicus, gheneesnaatuurkundigh. Medicus, (Substant.) arts, gheneesmeester. Medicus, (Adjectiv.) gheneeskundigh. Medicina, gheneeskunde, gheneeskonst, artsenykonst. {==569==} {>>pagina-aanduiding<<} Medicina Physiologica, natuurkundighe artsenykonst. Medicina Pathologica, lijdingkundighe artsenykonst. Medicina Semeiotica, teekenkundighe artsenykonst. Medicina Hygieine, gezondtheidt bewaarende artsenykonst. Medicina Therapeutica, gheneezende artsenykonst. Medicina Veterinaria, beestartsenykonst. Medicina Herbaria, kruidtartsenykonst. Medicina Prophylactica, beschermende artsenykonst. Medicina Diaetetica, eetreeghelighe artsenykonst. Medicina Pharmaceutica, drogbereidende artsenykonst. Medicina Nosologica, ziektkundighe artsenykonst. Medicina Chirurgica, wondheelende artsenykonst. Medietas, helft, middel. Mediterraneus, middellandsch. Meditullium, ’t middel des bekkeneels. Medium, middel. Medium Participationis, ’t middel der deelachtigheidt. Medium Negationis, ’t middel der beneening. Medium Congruentiae, ’t middel der overeenkomst. Medium Necessitatis, ’t middel der noodtzaakelijkheidt. Medium Colligantiae, ’t middel der t’zamenbinding. Medium Imaginationis, ’t middel der inbeelding. Medium Dispositionis, ’t middel der schikking. Medium Praesuppositionis,’t middel der vooronderstelling. Medium Quod, ’t middel der welk. Medium Quo, ’t middel door welk. Medium In quod, ’t middel in welk. Medium Per quod, ’t middel door welk. Medium Sub quo, ’t middel onder welk. {==570==} {>>pagina-aanduiding<<} Medogrammatei, schrijfraadtsluiden. Medographia, artsenybeschrijving. Medographus, artsenybeschrijver. Medulla, mergh. Medulla Spinalis, ruggemergh. Medulla Oblongata, lankachtigh mergh. Megethice, ghrootheidtkunde. Melosis, verkleening. Mel aërium, luchthonigh, heemelhonigh. Mel Roscidum, honighdauw, dauwhonigh. Melampodium, zwartnieskruidt. Melampus, zwartvoet. Melanagogus, zwartegalafdrijvende. Melancholicus, zwaargheestigh, zwartghalligh, zwaarmoedigh. Melancholia, zwarte ghal, zwartzap, zwaargheestigheidt, zwaarbloedigheidt, zwaarmoedigheidt, droefzinneloosheidt. Melancholia Hypochondriaca, de miltzucht. Melancholia Errabunda, Melancholia Kutubuth, zwervende zwarteghal. Melanthium, nardus zaat, nigelle. Meleagris, kievits eyeren. Melica, zórghzaadt. Meliceris, honighpuist, honighghezwel. Melicratum, honighwater, meede. Melilotus, steenklaver, welruikende klaver, malloot. Melitites, honighwijn. Melligo, honighdauw. {==571==} {>>pagina-aanduiding<<} Melioramentum, verbeetering. Melissa, Melissophyllum, confilie de ghrein, byenbladt. Melitoena, Melo, Melopepon, meloen. Milospinum, doornappel. Melopoëia, Melopoëtica, zangmaaking, zoetluidigheidtmaaking. Melum, appelghroote uitschieting van ’t druifbessevlies. Membrana, vlies. Membrana Carnosa, vleischigh vlies. Membrana Retina, nettevlies. Membrafinicus, vliesmaakende. Membraneus, Membranosus, vliezigh, vliesachtigh. Memoria, gheheughen. Membrum, lidt. Membrum Genitale, teellidt. Membrum Homoiomeres, ghelijkaartigh lidt. Membrum Anomoiomeres, onghelijkaartigh lidt. Mendacij exprobatio, looghenverwijt. Meninx, ’t breinvlies, herssenvlies, hernvlies, herssenwinsel. Meninx Crassa, het dikke herssenvlies. Meninx Dura, het harde herssenvlies. Meninx Tenuis, het dunne herssenvlies. Menochrypia, maandtstondtschorting. Menorrhagia, maandtstondenvloedt, stondenvloedt. {==572==} {>>pagina-aanduiding<<} Mensa Pythagorae, tafel van vermeenighvuldighing. Mensarius, Mensularius, wisselaar. Menses, (Medic.) maandtstonden. Mensis, (Chronolog.) een maandt. Mensis Periodicus, rondtomloops maandt. Mensis Peragrationis, loopmaandt. Mensium profluvium, stondenvloedt. Mensium Suppressio, verstópping der stonden. Menstrua, (Medic.) maandtstonden. Menstruatio, maandtstonding, maandtstondtmaaking. Menstruum, (Iuridic.) maandtkóst, maandtloon. Menstruum, (Chymic.) uitstreksel, uittrekwater. Mensurabilitas, meetbaarheidt, meetlijkheidt. Mentalis, verstandelijk. Mentha, munte, bruinheylighe. Mentha Crispa, Mentha cruciata, ghekruiste munt, kruismunt. Mentha Saracenica, Mentha Romana, Mentha Angustifolia, smalle balsem. munt. Mentha Cardiaca, hartskruidt munt, hartsmunt. Mentha Silvestris, wilde munt. Mentha Alba, witte munt. Menthastrum, wilde munt, roode watermunt. Mento, ghrootkin, langkin. {==573==} {>>pagina-aanduiding<<} Mercurialis, ghlaskruidt, bingelkruidt. Meridianus, middaghlijn, middaghrondt, middaghkring. Merismos, verdeeling. Meristicus, schiftende, verdeelende. Mesaraeon, het dunne darmscheel. Mesaraica arteria, dundarmscheelslaghader. Mesaraica Vena, dundarmscheelader. Mesaraïcus, dundarmscheeligh. Mesentericus, darmscheeligh. Mesenterica arteria, scheelslaghader. Mesenterica Vena, darmscheelader. Mesenterium, het darmscheel, darmscheitsel, middeldarmvlies, middelinghewandt. Mesocolon, het kronkeldarmscheel. Mesodicus, middelrechter. Mesographus, middelschrijver, middeleevenreedingschrijver. Mesonauta, scheepsjongen. Mesopleuria, tusschen de ribben. Mesopleurius, tusschenribbigh. Mesoptica, halfzichtkunde. Mesopticus, halfzienlijk, halfzichtigh. Mespilus, mispelboom. Metabasis, overtredt. Metacarpium, Metacarpus, de afterhandt, de nahandt, handtbergh. Metachoresis, overvoering, overbrenging. {==574==} {>>pagina-aanduiding<<} Metadoticus, overleeverende. Metaecus, verplaatser, verhuizer. Metaecium, schatting. Metalepsis, overneeming. Metallarius, Metallicus, berghknaap, berghwerker, mijnwerker. Metallographia, metaalbeschrijving, metaalkunde. Metamorphosis, verandering, vervórming, herschepping. Metaphora, overdracht, byspreuk, lijkspreuk, leenspreuk. Metaphoricus, overdrachtigh, leenspreukigh. Metaphysica, overnatuurkunde, overnatuurweet. Metaphysicus, overnatuurkundigh. Metapedium, de aftervoet, navoet. Metaplasmus, verstaltighing, verzetting. Metaptosis, ziektverwisseling. Metaptosis Apparens, schijnziektverwisseling. Metastasis, verschoffeling, verschuiving, verplaatsing. Metastoechiosis, verandering der hoofdtstóffen. Metatarsus, de aftervoet, navoet. Metathesis, verstelling, letterverzetting. Metaxarius, zijdehandelaar. Metempsychosis, zielverhuizing. Meteora, hooghvlieghende dampen, verheevelingen. {==575==} {>>pagina-aanduiding<<} Meteorologia, verheevelingkunde. Meteorologicus, verheevelingkundigh. Meteoroscopica, verheevelingzichtkunde. Metexis, deelachtigheidt. Methodus, leerwijs, beleeding, leerwegh, beleedt, órde. Methodicus, beleedigh. Metonymia, overnaaming, naamwisseling. Metoposcopia, voorhoofdtkijkery, voorhoofdtwaarzegghery. Metoposcopus, voorhoofdtkijker. Metousia, weezenheidts overghang. Metrocomia, hoofdtdórp, hoofdtvlek. Metropolis, hoofdtstadt. Meum, beerwortel. M I. Miasma, besmetsel, besmetheidt, onzuiverheidt. Microcosmus, kleine werreldt. Microphonia, kleenstemmigheidt. Micrypnia, dunnigheidt van slaap, dunslaapendheidt. Mictologia, mengelingkunde. Milium, gheers, hirs. Milium Solis, steenzaadt, perrelkruidt. Milphosis, winkbraauwenuitvalling. Millefolium, duizendbladt, gherwe. Millefolium Aquatile, waterduizendtbladt, waterviolen. {==576==} {>>pagina-aanduiding<<} Millegrana, duizendtghrein, duizendkooren. Mimesis, na-aaping. Mineralogia, mijn stófkunde, berghwerkkunde. Mineralogicus, mijnstófkundigh. Mineralogus, mijnstófkundighe. Miniculator, hoofdtletterschilder, hoofdtletterschrijver. Minor, minder. Minores, minderjaarighe. Mirio, wonderbaare scheefmondt. Miserere mei, darmkink. Misocalus, een haater van alle fraayigheidt. Mitigatorius, verzaftende. Mitra, klóshuisken. Miurus, verminderende, allenksverminderende. M N. Mnemonica, ghedenkkunde, gheheughkunde. M O. Mobilia, tilbaare ghoederen, roerende ghoederen. Mochlostatica, hefboomkunde. Modalis, wijzigh. Modaliter, wijzighlijk. Modificans, wyzighende, wyzighmaakende. Modificare, wijzighen, met een wijs andoen. {==577==} {>>pagina-aanduiding<<} Modificatio, wijzighing. Modificatus, ghewijzighdt, met een wijs anghedaan. Modulatio, (Music.) zangzoetigheidt. Modus, wijs. Modus Finitus, bepaalde wijs. Modus Indicativus, toonende wijs. Modus Imperativus, ghebiedende wijs. Modus Optativus, wenschende wijs. Modus Subjunctivus, anvoeghende wijs. Modus Infinitus, vel Infinitivus, onbepaalde wijs. Modus Essendi, wijs van zijn. Modus Possendi, wijs van konnen. Modus Inessendi, wijs van inzijn. Modus Sic se habendi, wijs van zo zich te hebben. Mola, een onvrucht, wanvrucht, valsche bevruchting. Molitor musculus, kaauwspier. Mollugo, zaftkruidt. Moloche, winterroos. Monarcha, eenighvórst, eenheerscher, alleenheerscher. Monarchicè, eenheerschendlijk. Monarchia, eensreegheering, eenighvórstheidt, alleenheersching, eenheersching, eenhoofdighe reegheering. Monas, eenheidt. Monazonta, kluizenaar, eenzaam leever, eenwooner. Monetarius, munter. {==578==} {>>pagina-aanduiding<<} Monitus, waarschouwing. Monochorda, zanglijn. Monococcon, eenkooren. Monofolium, eenbladt. Monogamus, eenwijvigh. Monolemma, eenanneeming, denkreeden. Monomachia, tweestrijdt, eenghevecht, ghevecht van een teghen een. Monomachus, kampvechter, eenvechter. Monopolium, alleenkoop, opkoop, voorkoop, inkoop. Monosyllabus, eenletterghreepigh. Monstrosus, wanschapen, wanghedróchtigh. Montapium, bergheppe, veelghoedt. Monticulus veneris, venusberghje. Morabati, braambessen. Moralis, zeedelijk, zeedigh. Moratoria rescripta, brieven van tijdtghunning. Morbi tempus, ziektentijdt. Morbi tempus Universale, alghemeene ziektentijdt. Morbi tempus Particulare, byzondere ziektentijdt. Morbi initium, beghin. Morbi Incrementum, Morbi Auxesis, Morbi Epidosis, Morbi Anabasis, anghroeying der ziekte, toeneeming der ziekte. Morbi Status, standt der ziekte. Morbi Declinatio, afneeming der ziekte. Morbificus, ziekmaakende. Morbilli, kinderpókjens. {==579==} {>>pagina-aanduiding<<} Morbus, ziekte, krankheidt. Morbus Simplex, enkele ziekte. Morbus Compositus, t’zaamghezette ziekte. Morbus Comitatus, verzelschapte ziekte. Morbus Solitarius, alleenighe ziekte. Morbus Separatus, afghescheiden ziekte. Morbus Implicitus, inghewikkelde ziekte. Morbus Connexus, t’zaamghehechte ziekte. Morbus Consequens, vólghende ziekte. Morbus Fiens, wordende ziekte. Morbus Factus, ghewordene ziekte. Morbus Instrumentalis, Morbus Organicus, werktuighighe ziekte. Morbus Malignus, quaadtaartighe ziekte. Morbus Frigidus, koude ziekte. Morbus Calidus, warme ziekte. Morbus Melancholicus, zwartgallighe ziekte. Morbus Gallicus, de spaansche pókken. Morbus Regius, de gheelzucht. Morbus Intemperiei, ziekte der onghemaatighdheidt. Morbus Totius Substantiae, ziekte der gansche zelfstandigheidt. Morbus Occultarum Qualitatum, ziekte der verborghene hoedaanigheden. Morbus Formae, ziekte der vórm. Morbus Materiae, ziekte der stóf. Morbus Numeri, ziekte des ghetals. Morbus Magnitudinis, ziekte der ghrootheidt. {==580==} {>>pagina-aanduiding<<} Morbus Conformationis, ziekte der vórming. Morbus Syntheseos, Morbus Compositionis, ziekte der t’zamenzetting. Morbus Figurae, ziekte der ghestalte. Morbus Cavitatum, ziekte der hóllighheeden. Morbus Superficiei, ziekte der vlakte. Morbus Secund. Qualitatum, ziekte der tweede hoedaanigheeden. Morbus Situs, ziekte der standt. Morbus Connexionis, ziekte der t’zamenhechting. Morbus Meatus, ziekte der doorghang. Morbus Solutae unitatis, ziekte der ontlóste eenheidt. Morbus Vasorum, ziekte der vaten. Morbus Universalis, alghemeene ziekte. Morbus Particularis, byzondere ziekte. Morbus Externus, uitwendighe ziekte. Morbus Internus, inwendighe ziekte. Morbus Congruus, ghevoeghlijke ziekte. Morbus Non congruus, onghevoeghlijke ziekte. Morbus Per essentiam, door de weezenheidt ziekte. Morbus Per consensum, door ’t zamenstemming ziekte. Morbus Legitimus, wettighe ziekte. Morbus Nothus, Morbus Spurius, bastaardtziekte. Morbus Haereditarius, erfziekte. {==581==} {>>pagina-aanduiding<<} Morbus Non haereditarius, nieterfziekte. Morbus Congenitus, anghebooren ziekte. Morbus Contagiosus, smettelijke ziekte. Morbus Non Contagiosus, niet smettelijke ziekte. Morbus Sparsus, Morbus Sporadicus, verspreide ziekte. Morbus Communis, Morbus Pandemius, ghemeene ziekte. Morbus Vernaculus, Morbus Endemius, landtziekte. Morbus Epidemius, gheslachtziekte. Morbus Vernus, lentziekte. Morbus AEstivus, zomerziekte. Morbus Autumnalis, herfstziekte. Morbus Hibernus, winterziekte. Morbus Diurnus, daghziekte. Morbus Matutinus, uchtendziekte. Morbus Vespertinus, avondtziekte. Morbus Nocturnus, nachtziekte. Morbus Benignus, ghoedtaartighe ziekte. Morbus Malignus, quaadtaartighe ziekte. Morbus Brevis, korte ziekte. Morbus Longus, lange ziekte. Morbus Acutus, scherpe ziekte, vinnighe ziekte, haastighe ziekte. Morbus Peracutus, zeer scherpe ziekte. Morbus Acutus simpliciter, een voudighlijk scherpe ziekte. Morbus Ex decidentiâ, door vervalling scherpe ziekte. {==582==} {>>pagina-aanduiding<<} Morbus Diuturnus, Morbus Chronicus, langduurighe ziekte. Morbus Salutaris, heilzaame ziekte. Morbus Lethalis, doodelijke ziekte. Morbus Continuus, gheduurighe ziekte. Morbus Intermittens, tusschenophoudende ziekte, afghaande ziekte. Morbus Ordinatus, órdendlijke ziekte. Morbus Inordinatus, ónordentlijke ziekte. Morbus Hecticus, taaye ziekte. Morbus Adscititius, Morbus Adventitius, ankomstighe ziekte. Morbus Pestilens, pestachtighe ziekte. Morbus Constans, standtvastighe ziekte. Morbus Inconstans, onstandtvastighe ziekte. Morbus Manifestus, openbaare ziekte. Morbus Occultus, verborghene ziekte. Morbus Comitialis, Morbus Caducus, de vallende ziekte. Morbus Sonticus, zwaare ziekte. Morbus Lunaticus, maanziekte. Morbus Spiritualis, gheestelijke ziekte. Morbus Humoralis, vóchtelijke ziekte. Morbus Topicus, Morbus Localis, plaatselijke ziekte. Morbus Homotonus, eenpaarighe ziekte. Morbus Acmasticus, stilstaande ziekte. Morbus Epacmasticus, toeneemende ziekte. Morbus Paracmasticus, afghaande ziekte. Morbus Periodicus, streekhoudende ziekte. Morbus Erraticus, dwarlende ziekte. {==583==} {>>pagina-aanduiding<<} Morbus Uniformis, ghelijkvórmighe ziekte. Morbus Difformis, ongelijkvórmighe ziekte. Morbus Stabilis, bestendighe ziekte. Morbus Mobilis, beweeghlijke ziekte. Morbus Regularis, ghereeghelde ziekte. Morbus Irregularis, onghereeghelde ziekte. Morbus Primarius, voorneeme ziekte. Morbus Secundarius, minvoorneeme ziekte. Morbus Contractus, verkorte ziekte. Morbus Productus, verlengde ziekte. Morbus Scheticus, licht te verdrijvene ziekte. Morbus Hecticus, diepzittende ziekte. Morbus Principalis, voorneeme ziekte. Morbus Accessorius, ankomstighe ziekte. Morbus Consuetus, ghewoone ziekte. Morbus Inconsuetus, onghewoone ziekte. Morbus Nativus, anghebooren ziekte. Morbus Connatus, meêghebooren ziekte. Morbus Innatus, inghebooren ziekte. Morbus Posterus, anghekomen ziekte. Morbus Repentinus, schichtighe ziekte. Morbus Paulatinus, allenks overkoomende ziekte. Morbus Recens, verssche ziekte. Morbus Inveteratus, verouderde ziekte, inghewortelde ziekte. Morbus Divinus, ghóddelijke ziekte. Morbus Naturalis, naatuurlijke ziekte. Morbus Venenatus, verghiftighe ziekte. Morbus Non venenatus, niet verghiftighe ziekte. {==584==} {>>pagina-aanduiding<<} Morbus Putridus, róttighe ziekte. Morbus Palabundus, zwermende ziekte. Morbus Patrius, Morbus Vernaculus, landtziekte. Morbus Pestilens, pestziekte. Morbus Sonticus, anhangende ziekte, byblijvende ziekte. Morbus Regius, Morbus Arcuatus, de gheeluw, gheelzucht. Morbus Sideratus, de popelsy. Morella, nachtschade. Moretus, bevruchtdrank, bezwangerings drank. Morosè, eighenzinnighlijk. Morosophus, wijszót, boertghek. Morphaea, quaadtzeer. Morselli, Morsuli, vierkante koekjens. Morsus diaboli, duivelsbeete. Morsus Gallinae, ghuichelheil, muur. Mortificatio, dooding. Mortuus ab intestato, zonder uiterste wille ghestorven. Norus, moerbeezieboom. Moschus, muskeljaat. Motio, beweeghing. Motio Metaphorica, overdraghtighe beweeghing. Motivus, beweeghigh, beweeghende. Motor, beweegher. Motorius nervus, beweeghzeenuw. {==585==} {>>pagina-aanduiding<<} Motus, beweeghing. Motus Distantiae, maanwinst, beweeging der afstandt. Motus Peristalticus, t’zamentrekkende beweeghing, omhelzende beweeghing, t’zamendringende beweeghing. Motus Tonicus, een rechte uitstrekking. Motus Clonicus, een trillende uitstrekking. Motus Trepidationis, beweeghing der waggheling. Motus Accessus, beweeghing der anwijk. Motus Recessus, beweeghing der afwijk. Motus Librationis, beweeghing der weeghing. Motus Ad quantitatem, beweeghing tót hoeghrootheidt. Motus Ad Qualitatem, beweeghing tót hoedanigheidt. Motus Ad Ubi, beweeghing tót waar. M U. Mucus, snót. Mulomedicina, muileezelsgheneeskonst. Multaticium, boetgheldt. Mulsum, honighwijn. Multangularis, veelhoekigh. Multiformis, veelvórmigh. Multilaterus, veelzijdigh. Multiplicans, vermeenighende, vermeenighvuldighende. Multiplicatio, vermeenighvuldighing, veelvoudighing. Multiplicitas, meenighvuldigheidt. Municipalis, steedtsch, stadts, burgsch. Munimenta, beweeringen, bewijsstukken. Muralium, ghlaskruidt. {==586==} {>>pagina-aanduiding<<} Musaeum, oeffenkamer. Muschus, muskeljaat. Musculus, (Adject.) spierigh, spierachtigh. Muscula arteria, spierslaghader. Muscula Vena, spierader. Musculus, (Substant.) een spier. Musculus Abdominis, buikspier. Musculus Pectoralis, borstspier. Musculus Serratus, zaaghwijze spier, zaaghspier. Musculus Rectus, rechte spier. Musculus Piramidalis, spitswijze spier. Musculus Obliquè descendens, schuinsneederdaalende spier. Musculus Obliquè ascendens, schuins opklimmende spier. Musculus Menbraneus, Musculus Membranosus, vliezighe spier. Musculus Latus, breede spier. Musculus Transversus, Musculus Transversalis, dwarsche spier. Musculus Mesopleurius, Musculus Intercostalis, tusschenribbighe spier, ribbespier. Musculus Sacrolumbus, heilighlendenspier. Musculus Levator, oplichtende spier. Musculus Cremaster, opschortende spier. Musculus Subclavius, onderkrópspier. Musculus Cephalopharyngaeus, hoofdtkeel-spier. Musculus Sphenopharyngaeus, wigghebeenkeel-spier. Musculus Stylopharyngaeus, priemkeel-spier. {==587==} {>>pagina-aanduiding<<} Musculus Sternothyröides, schildtghelijke kraakbeenighe borstbeens spier. Musculus Hyothyröides, schildtghelijke kraakbeenighe tongebeens spier. Musculus Cucullaris, monnikskapwijze spier. Musculus Arythenöides, trechterwijze spier, trechter-spier. Musculus Cricoarythenöides, ringghelijke en trechterghelijke kraakbeens spier. Musculus Thyroarythenöides, schildtghelijke en trechterghelijke kraakbeens spier. Musculus Cricothyröides, ringghelijke en schildtghelijke kraakbeens spier. Musculus Thyrocricöides, schildtghelijke en ringghelijke kraakbeens spier. Musculus Glottalis, tong-spier. Musculus Epiglottidis, keelklap-spier. Musculus Oesophagaeus, maaghpijp-spier. Musculus Temporalis, Musculus Crotaphites, hoofdtslaap-spier. Musculus Trochlearis, katról-spier. Musculus Attollens, opbeurende spier. Musculus Superbus, hoovaardige spier. Musculus Deprimens, neederdrukkende spier. Musculus Humilis, neederighe spier. Musculus Adducens, anvoerende spier. {==588==} {>>pagina-aanduiding<<} Musculus Abducens, afvoerende spier. Musculus Bibitorius, drink-spier. Musculus Indignatorius, verontwaerdighende spier. Musculus Orbicularis, Musculus Circularis, ronde spier. Musculus Triangularis, Musculus Deltöides, dryhoekighe spier. Musculus Buccinator, kinnebak-spier. Musculus Masseter, Musculus Mansorius, Musculus Molitor, Musculus Mandibularis, kaauw-spier. Musculus Pterygöides, vleughelwijze spier. Musculus Graphyöides, penne-spier. Musculus Digastricus, tweebuikighe spier. Musculus Sternophyöides, des borstbeens tongebeen-spier. Musculus Genyophyöides, des kins tongebeen-spier. Musculus Styloceratohyöides, des tongebeens priemghelijke hoorn-spier. Musculus Coracohyöides, ravensbekghelijke tongebeen-spier. Musculus Humeralis, schouder-spier. Musculus Supraspinatus, opperghraat-spier. Musculus Infraspinatus, onderghraat-spier. Musculus Aniscalptor, aarskrabber spier, aarskrab-spier. Musculus Rotundus major, ghroote ronde spier. Musculus Rotundus Minor, kleene ronde spier. Musculus Subscapularis, onderschouder- {==589==} {>>pagina-aanduiding<<} blaadighe spier. Musculus Suprascapularis, bovenschouderbladighe spier. Musculus Biceps, tweehoofdighe spier. Musculus Immersus, inghezonken spier. Musculus Perforatus, doorboorde spier. Musculus Scalenus, onghelijkzijdighe spier, onghelijkdryhoekighe spier. Musculus Mastöides, teepelwijze spier. Musculus Brachiaeus, arm-spier, armpijp-spier. Musculus Pronator, vooromkeerende spier. Musculus Supinator, afteromkeerende spier, afteromlegghende spier. Musculus Flexor, buigh-spier. Musculus Palmaris, palm-spier. Musculus Vermicularis, Musculus Lumbricalis, worm-spier. Musculus Lumbaris, Musculus Psoas, lenden-spier. Musculus Iliacus, darmbeen-spier. Musculus Obturator, stóppende spier, stóp-spier. Musculus Triceps, dryhoofdighe spier. Musculus Lividus, lootverwighe spier. Musculus Crureus, dybeen-spier. Musculus Sartorius, snijders-spier. Musculus Fascialis, windel-spier. Musculus Gracilis, smalle spier. Musculus Tibiaeus, scheen-spier. Musculus Peroneus, kuitbeen-spier. Musculus Suralis, Musculus Gastrocnemicus, kuit-spier. {==590==} {>>pagina-aanduiding<<} Musculus Trapezius, tafel-spier. Musculus Rhomböides, tarbótghelijke spier. Musculus Spinatus, doornachtighe spier, ghraat-spier. Musculus Complexus, ’t zamenghevlochten spier. Musculus Splenius, spalkwijze spier. Musculus Quadratus, vierkante spier. Musculus Sacer, heilighe spier. Musculus Bicornis, tweehoornighe spier. Musculus Extensor, uitstrekkende spier. Musculus Glutaeus, bil-spier. Musculus Pyriformis, peerwijze spier. Musculus Marsupialis, tasghelijke spier. Musculus Semimembranosus, halfvliesachtighe spier. Musculus Seminervosus, halfzenuwachtighe spier. Musculus Popliteus, kniebuigh-spier. Musculus Soleus, plaatghelijke spier. Musculus Plantaris, voedtzool-spier. Musculus Semispinatus, halfdoornachtighe spier. Musculus Obliquus, schuinsche spier. Musculus Perforans, doorboorende spier. Musculus Rotator, omdraayende spier. Muscus, mosch. Muscus Arboreus, boom-mosch. Muscus Palustris, water-mosch. Muscus Terrestris, aardt-mosch. Muscus Marinus, zee-mosch. {==591==} {>>pagina-aanduiding<<} Muscus Capillaris, ghuldeweederdoodt. Musica, zangkonst, zangkunde. Musicus, (Substant.) zangkonstenaar, zangkundighe. Musicus (Adjectu.) zangkonstigh, zangkundigh. Musurgia, zangdichtkunde. Musurgus, zangmaaker, zangdichter, zangdichtkundighe. Mutabilitas, veranderlijkheidt, wisselbaarheidt. Mutui datio, verbruikleening. Mutuum, verbruikgheleendt, verbruikleening. M Y. Mycterismus, beguyching. Mydriasis, ooghappelwying. Myloglossum, des keevels tongespier. Myocephalum, vlighenhooftsghroote uitschieting van ’t druifbeezievlies. Myopia, byzienigheidt, stikzienigheidt. Myops, stikziende, byzienigh. Myosis, ooghappelnaauwing. Myrias, tienduizendt. Myrica, tamarisboom. Myriogonum, tienduizendthoek. Myriophyllon, duizendtbladt. Myriophyllon Aquatille, waterduizendtbladt, waterviolieren. Myrobrechiarius, zalfsmeerer. {==592==} {>>pagina-aanduiding<<} Myropola, zalfverkooper. Myrobalanus, welruikende eekel. Myrrhis, wilde kervel. Myrtiformis, mirtghelijk, mirtvórmigh. Myrtillus, kraakbesseboom. Myrtus, mirteboom. Myrtus Brabantica, ghaghel. Myscellus, kortbeen, drukker. Mystax, de kneevel. Mysterium, verborghenheidt, gheheimenis. Mythologia, verdichtselkunde, versierselkunde. Myxa, sebestboom. N A. NAdir, leeghste punt, nederaspunt. Naffe, oranjebloeyselwater. Napellus, monnikskappen. Napus, steekraap. Narcissus, narsis, spaansche jenette. Narcissus Juncifolius, jongquillen. Narcissus Luteus, sporkelbloemen, gheele tijdeloozen. Narcosis, zeenuwdoofheidt. Narcoticus, doofmaakende, verdoovende. Nardi spica, Nardus, spijk. Nardus rustica, mansoor, hazelwortel, speerkruidt, St. Ioriskruidt. {==593==} {>>pagina-aanduiding<<} Narratio, vertelling. Nasale, snuitartseny, snótartseny. Nasatus, Naso, Nasutus, ghrootneus, langneus. Nascale, vrouwensetpil. Nasturtium, kors, kers, tuinkers. Nasturtium Aquaticum, Nasturciaria, waterkors. Nates, de billen. Nativus, inghebooren. Natura, natuur, aart, ghebooraart. Natura Naturans, natuurende natuur. Natura Naturata, ghenatuurde natuur. Naturalis, natuuurlijk. Naturalitas, natuurlijkheidt. Naturans, natuurende. Naturare, natuuren. Naturatus, ghenatuurdt. Nautepibata, vrachtscheepsknecht. Nautobata, mastklimmer, scheepsklimmer. Nausea, Natia, Nautisis, walghing, walgh, quaalijkheidt. Nautica, scheepskunde, zeevaartkunde, zeilkunde. Nauticum foenus, bodemery. Navarchus, schipper, scheepshoofdt. Naviphylaax, schipperwaarder. {==594==} {>>pagina-aanduiding<<} N E. Necessarius, noodigh, noodtwendigh, noodtzaakelijk. Necessitare, noodtzaaken. Necessitas, noodtzaaklijkheidt. Necessitas Ex hypothesi, noodtzaaklijkheidt uit onderstelling. Necessitas Efficientiae, noodtzaaklijkheidt der werklijkheidt. Necessitas Causalitaris, noodtzaaklijkheidt der oorzaaklijkheidt. Necessitas Praesentiae, noodtzaaklijkheidt der teeghenwoordigheidt. Necessitas Existentia, noodtzaaklijkheidt der weezendlijkheidt. Necessitas Consequentiae, noodtzaaklijkheidt des ghevólghs. Necessitas Consequentis, noodtzaaklijkheidt van ’t vólghende. Necessitas Praecepti, noodtzaaklijkheidt des ghebódts. Necessitas Medii, noodtzaaklijkheidt des middels. Necessitas Medii Disjunctionis, noodtzaaklijkheidt der schifting. Necessitas Medii Disjunctorum, noodtzaaklijkheidt der gheschifte. Nefastus dies, rechtzwijghdagh. Neganter, beneenendlijk. Negatio, loochening, ontkenning, beneening, verloochening. Negatio Neganter accepta, beneenendlijk ghenomene beneening. Negatio Infinitanter accepta, oneindighendlijk ghenomene beneening. Negatio Extra genus, beneening buiten ’t gheslacht. Negatio In genere, beneening in ’t gheslacht. Negatio Per modum privationis, beneening op de wijs van een berooving. {==595==} {>>pagina-aanduiding<<} Negativè, beneenighlijk. Negativus, Negatorius, beneenigh, ontkennigh. Neglectus, verzuim. Neglectus Precationis, verzuim van bidden. Negotia fidei, gheloofszaaken. Negotia Gesta, onderwindt. Negotiorum gestor, onderwinder. Nenuphar, plompen, waterroos, zeebloem, meerbladeren. Neophytus, nieuweling. Neopia, jong ghezicht. Neottia, voghelnest. Nepeta, nippe, kattenkruidt. Nephriticus, nierzuchtigh, niersterkende. Nephritis, nierenzucht, nierenwee. Nepos, neef. Neptis, nicht. Nepotes, Neptes, kindtskinderen, nakomelingen, naneeven, enkels. Nervinus, zeenuwsterkende. Nervosus, zeenuwachtigh, zeenuwigh. Nervus, zeenuw. Nervus Opticus, ooghzeenuw. Nervus Visorius, ghezichtzeenuw. Nervus Motorius, beweeghzeenuw. Nervus Auditorius, hoorzeenuw. Nervus Gustatorius, smaakzeenuw. Nervus Sensorius, ghevoelzeenuw. Nervus Stomachicus, maaghzeenuw. Nervus Recurrens, weederkeerende zeenuw. {==596==} {>>pagina-aanduiding<<} Nervus Olfactorius, de ruikzeenuw. Nervus Vagus, de dwaalende zeenuw. Nervus Renis, de nierzeenuw. Nervus Lienis, de miltzeenuw. Nervus Hepatis, de leeverzeenuw. Nervus Manus, de handtzeenuw. Nervus Cruris, Nervus Cruralis, de beenzeenuw. Nervus Sine pari, de ghadelooze zeenuw. Nescientia, onweetendheidt. Neuroticus, zeenuwsterkende. Neuter, gheenerley. Neutralitas, gheenerleiheidt. Neutralitas Decidentiae, gheenerleiheidt der ziekwording. Neutralitas Convalescentiae, gheenerleiheidt der ghezondtwording. Neutraliter, gheenerleyelijk. N I. Niceteria, zeegheprijs, zeeghóffer, zeeghemaal. Nicotiana, tabak. Nigella, narduszaadt, nighelle. Nigellastrum, koorenroozen, neeghelbloemen. Nidus avis, voghelnest. N O. Noctambulus, nachtwandelaar. Nodus, knoop, knobbel. Nodus ascendens caput draconis, noordsneê. Nodus Descendens caudam draconis, zuydsneê. {==597==} {>>pagina-aanduiding<<} Noli me tangere, kruidtje roert my niet. Nomen, naam, naamwoordt. Nomenclator, naamnoemer, naamanzeggher. Nomenclatura, woordtnoeming. Nomici, wetgheleerde. Nominalis, naamwoordigh, woordelijk, naamigh. Nominativus, noemer, noemend gheval. Nominator, noemer, benoemer. Nomodidascalus, wetleerer. Nomophylacia, zeedenopzienerschap, wethandthavery. Nomophylax, wetbewaarder, zeedenopziener, wethandthaver, opperlandtschrijver. Nomotheta, wetsteller, wetgheever, wetverkondigher. Nonangularis, neeghenhoekigh. Noncurantia, zórghloosheidt. Non-ens, gheenweezend, nietweezend. Nonrepugnantia, onteeghenstrijdigheidt. Nosologia, ziektenkunde. Nosologicè, ziektenkundighlijk. Nosologicus, ziektenkundigh. Nosologus, ziektenkenner. Nosocomium, ziekenhuis. Nosocomus, ziekenhuisvader. Nota, merk, teeken, zangmerk, kenteeken. Nota Interrogationis, vraaghteeken. Nota Parentheseos, het teeken van tusschen- {==598==} {>>pagina-aanduiding<<} stelling. ( ) Nota Admirationes, wonderteeken. Nota Accentus, trapmerk. toezangsteeken. Nota Accentus acuti, scherpe toezangsteeken, opperwoordttrapmerk, scheropwoordtlidttrapmerk. Nota Accentus gravis, zwaare toezangsteeken, onderwoordtrapmerk. Nota Accentus circumflexi, omghebooghen toezangsteeken, dralendopperwoordtlidttrapmerk. Nothia, bastaardenerffenis. Nothus, hoerekindt. Notio, kennis. Notionalis, kenbaar, kennelijk. Notitia, kennis, kundschap. Novalia, anghewonnen landen. Novatio, schuldtvernieuwing. Noverca, stiefmoeder. Novilunium, nieuwe maan. Noxa, misdoener, beschadigher, schuldighe: misdaadt, schade, schuldt. Noxia, misdaadt, schade, schuldt, straffe. N U. Nubecula major, ghroot wolksken. Nubecula Minor, kleen wolksken. Nucha, de nek. Nucleus pineus, een pingel, een kern van {==599==} {>>pagina-aanduiding<<} een pijnappel. Nulliter, nietighlijk, t’onrechte. Numeralis, Numericus, ghetalligh. Numeratio, telling. Numerator, teller. Numerus, ghetal. Numerus Numerans, tellend ghetal. Numerus Numeratus, gheteldt ghetal. Numerus Figuratus, ghestaltigh ghetal. Numerus Planus, plat ghetal. Numerus AEquilaterus, eevenghelijkzijdigh plat ghetal. Numerus Inaequilaterus, oneevenghelijkzijdigh plat ghetal. Numerus Musicus, zangtal ghetal, zangkundigh ghetal. Numerus Fractus, breuktal ghetal, ghebrooken ghetal. Numerus Integer, gheheel ghetal. Numerus Solidus, licchaamlijk ghetal. Numerus Singularis, eenvoudigh ghetal. Numerus Dualis, tweevoudigh ghetal. Numerus Pluralis, meêrvoudigh ghetal. Numeri inter se primi, onder zich eerste ghetallen. Numeri inter se Compositi, onder zich t’zaamghezette ghetallen. Numeri Radicales, worteltallen. Numeri Cardinales, hoofdttallen. Numeri Ordinales, schiktallen. Numeri Distributivi, verdeeltallen. {==600==} {>>pagina-aanduiding<<} Numeri Trigoni, dryhoektaallen. Numeri Multiplicantes, vermeenighende ghetallen. Numeri Rationales, reedenighe ghetallen. Numeri Proportionales, eevenreedenighe ghetallen. Numeri Nominales, naamwoordighe ghetallen. Numeri Adverbiales, bywoordighe ghetallen. Numeri Symmetri, Numeri Commensurabiles, t’zamenmeetbaare ghetallen. Numeri Asymmetri, Numeri Incommensurabiles, niet t’zamenmeetbaare ghetallen. Numeri Irrationales, Numeri Surdi, onreedenighe ghetallen. Numeri Communicantes, meededeelende ghetallen. Numeri Incommunicantes, niet meededeelende ghetallen. Numeri Cossici, stelreeghelighe ghetallen. Numeri Compositi, t’zaamghestelde stelreeghelighe ghetallen. Numeri Diminuti, verminderde stelreeghelighe ghetallen. Numericus, ghetalligh. Nummularia, penningkruidt. Nummularius, wisselaar. Nurus, schoondóchter. Nutritio, voeding. Nux, een noot. Nux Iuglans, okernoot. Nux Avellana, hazelnoot. Nux Pinea, pijnappel. Nux Castanea, Nux Sardinia, Nux Heracleotica, Castanje. {==601==} {>>pagina-aanduiding<<} Nux Vomica, kernnoot. Nux Myristica, Nux Moschata, Nux Odorata, Nux Unguentaria, Nux Aromatica, noote muschaat. N Y. Nyctalopia, nachtsblindheidt, nachtghezicht. Nyctiplanus, nachtdwaaler, nachtwandelaar. Nyctobata, nachtwandelaar. Nyctostrategi, ronde, rondwacht. Nympha, (Poëtic.) ghódin, halfghódin. Nympha, (Anatom.) vleughel. Nymphaea, plompen, waterroos, zeebloem, meerbladeren. O B. OBauditio, duisterhooring. Obedientialis, ghehoorzaamigh. Objectio, teeghenwerping. Objectum, voorwerp. Objectivè, voorwerpighlijk. Objectivus, voorwerpigh. Oblatio, ófferhande, óffer, anbieding, opdraght. Obligatio, verbinding, schuldtkenning, verbintenis. {==602==} {>>pagina-aanduiding<<} Obligatio Ex contractu, verbintenis uit verdragh. Obligatio Ex Delicto, verbintenis uit misdaadt. Obligatio Ex Facto, verbintenis uit werken. Obligatio Ad dandum, verbintenis van gheeven. Obligatio Ad Faciendum, verbintenis van doen. Obligatio Verborum, mondelijke verbintenis. Obligatio Literarum, schriftelijke verbintenis. Obligatio Ex rei traditione, verbintenis uit zaaksovergheeving. Obligatio Ex Consensu, verbintenis uit toestemming. Obligatio Ex Maleficio, verbintenis uit misdaadt. Obligatorius, verbindende. Obliquangulus, scheefhoekigh, ófte kromhoekigh. Obliquilineus, kromlijnigh. Obliviositas, vergheetigheidt, vergheetelijkheidt. Oblongus, langwerpigh. Obses, ghijzel, pandtsman. Obstipus, kromhals, slinkshals. Obstructio, verstópping. Obtusangulus, plomphoekigh. Obtusus, stomp, bot. Obventio, inkomst. O C. Occasus, onderghang. Occasus Cosmicus, mórghenonderghang. Occasus Chronicus, avondtonderghang. Ocella, kleinooghigh. {==603==} {>>pagina-aanduiding<<} Occipitium, Occiput,’t afterhoofdt. Ochra, berggheel, oker. Ocimum, basilikom. Octaëdrum, achtghrondigh licchaam, achtdriehoekghrondt. Octava, achtling. Octogonus, achthoekigh. Octostichon, achtlingvaers. Ocularia, ooghentroost, klaarooghe. Ocularis vena, ooghader. Oculus leporis, naghelkruidt. Oculus Solis, moederkruidt, mater. Oculus Bovis, koedille, koeooghe. Ocymum, heidekooren. O D. Ode, eerdight, lófzang. Odeum, zangkamer. Odontagra, Odontalgia, tandtpijn, tandenwee, tandtzweer. Odontalgicus, tandtpijnstillende. Odoratus, ’t gheruik, reuk. O E. Oeconomia, huishouding, huishouwkunde. Oeconomica, huishouwkunde. Oeconomicus, huishouwkundigh, huishoudigh. Oeconomus, huisverzórgher. Oecumenicus, alghemeen. {==604==} {>>pagina-aanduiding<<} Oedastaticus, ghewightkenner, ghewichtkundighe, ghewightgheleerde, weeghwijze, weeghkundighe. Oedema, slijmghezwel. Oedematodes, slijmachtigh, slijmghezwelligh. Oedomatosus, slijmigh, slijmghezwelligh. Oenomania, wijnrazerny. Oenomeli, honighwijn. Oenophorus, wijndragher, wijndrigh. Oenopolium, wijnverkoopery. Oesophagaeus, maaghpijpigh, keeldarmigh. Oesophagus, de maaghpijp, de króp der maagh, de spijsdraagher, de keeldarm, de maaghenhals, de slokdarm. O F. Officium, ampt, plight. Officium Ministeriale, dienstknechtelijk ampt. Officium Magisteriale, meesterlijk ampt. Officium Mediatorium, middelerampt. O L. Olea, olijfboom. Oleago, Oleastellum, laeghe olijfboom. Oleaster, wilde olijfboom. Olecranon, de ellebooghstip, ’t ellebooghs puntje. {==605==} {>>pagina-aanduiding<<} Olfactorius nervus, reukzeenuw. Olfactus, reuk. Oligarchia, weinigher heersching. Oligarchici, weinighheerschers. Olisthema, valling, val. Oliturgesia, heerscheloosheidt, vryheidt van ghemeene bedieningen. Olusatrum, lavas. Olyra, duitsche rijs, amelkoren, roomsche tarw. O M. Omentalis, nettigh, netachtigh. Omentum, het net. Omnipotentia, almooghenheidt, almaghtigheidt. Omnipraesentia, overalteeghenwoordigheidt. Omniscientia, alweetendheidt. Omnisufficentia, alghenoeghzaamheidt. Omnivocus, alnaamigh. Ο’μoύσιoς, eenweezigh. Omphacium, verjuis. Omphalocele, navelbreuk, navelscheursel. O N. Onirogonos, zaadtschieting in de slaap. Onomatopoeia, naamdichting. Ononis, prangwortel, stalkruidt. Ontologia, Ontosophia, weezendkunde. {==606==} {>>pagina-aanduiding<<} O P. Operarii, ghoedewerkdrijvers, werkheilighen. Operativus, werkigh, werkende. Ophiasis, slangwijze haereloosheidt, haeruitvalling. Ophioglossum, adderstong, speerkruidt. Ophthalmia, ooghontsteeking, ooghziekte, ooghzeer. Ophthalmica, ooghkruidt. Ophthalmicus, oogharts, ooghmeester, ooghversterkende. Ophthalmographia, ooghbeschrijving. Opiatum, heulzapartzeny. Opicensi, gheghoedtschatte. Opinabile, waanbaar. Opinator, lijftóghtschaffer, lijftóghtverzórgher, lijftóghtmeester. Opisthographum, an weederzijden beschreeven schrift. Opisthonotus, afterovertrekking, afterkramp. Opium, slaapzap, heulzap, mankópzap. Oporotheca, herfstvruchtghaarde, herfstvruchtbewaarplaats. Oppignorare, verpanden. Oppignoratio, verpanding. Oppignorator, verpander. Oppositio, (Philos.) teeghenstelling, teeghenstel. {==607==} {>>pagina-aanduiding<<} Oppositio, (Iurid.) reekenings wederlegghingh, reekeningsteeghenspreeking. Oppositio Contraria, reekenings staandehouding. Opposita, teeghenstellighe, teeghenghestelde. Opposita Relativè, betrekkelijk teeghenstellighe. Opposita Privativè, beroovelijk teeghenstellighe. Opposita Contrariè, strijdighlijk teeghenstellighe. Opsago, slaapmaakende nachtschaade. Opsicoria, te laate hongerigheidt. Optativus, wenschende. Optica, schouwkonst, zichtkunde. Opticus, zichtkundigh. Opticus Nervus, ghezichtzeenuw, ooghzeenuw. Opus, werk. Opus Operatum, ghewrócht werk. Opus Operantis, werk des werkenden. Opus Manufactum, handtwerk. O R. Oraliter, mondelijk. Oratio, reeden. Orator, reedenaar, reedenvoerer, woordenvoerer. Oratoria, reedeneerkunde, reedeneerkonst. Oratorius, reedeneerkonstigh, reedeneerkundigh. Orbicularis, (Botanic.) verkensbroodt. Orbicularis, (Vulg.) rondt, kringrondt. Orbis, loopkring, kring. Orbiculus, kringsken. {==608==} {>>pagina-aanduiding<<} Orbes mixti apogaei, ghemengde afaardighe loopkringen. Orbes mixti Perigaei, ghemengde byaardighe loopkringen. Orchestromania, dansdolligheidt. Orchis, standelkruidt, kullekenskruidt. Orchis Serapias, vóssenkullekens. Ordinalis, schikkend. Ordinalis Numerus, schikkend schiktal. Ordinativus, schikkigh. Ordinatus, gheschikt. Ordines, stenden, staaten. Ordo, órde, schik, beleedt. Oreoselinum, bergheppe, veelghoedt, kroonkenskruidt. Organicus, werktuighigh. Organisatio, werktuighigheidt, werktuighmaaking. Organum, werktuigh, ghereedschap. Orgasmus, zwelling, woeling. Orgomania, toornrazery, toorndolligheidt. Orichalcum, berghkooper. Orificium, mondt. Origanum, orego. Origanum Heracleoticum, Origanum Hispanicum, ghrove mariolein. Oris tortura, Oris Distortio, mondtkramp, montscheefheidt, mondtverdraaying. Oriza, rijs. Ornithogalum, veldtajuin. Ornithographia, voghelbeschrijving. Ornithologia, voghelkunde. {==609==} {>>pagina-aanduiding<<} Ornithopodium, voghelvoet. Ornus, haveressche, qualster. Orobanche, smeerkruidt. Orobus, erven, erwten. Orphanotrophium, weeshuis. Orphanotrophus, weeshuisvader. Orphanus, wees, ouderloos. Orrhodes, weyachtigh, weyghezwelligh. Orrhopygum, de stuite. Orthodoxia, rechtzinnigheidt, rechtzinnighe leer. Orthodoxus, rechtgheloovigh, rechtzinnigh, rechtleerende. Orthoëpia, letteruitspreeking. Orthographia, (Gram.) spelling, letterschrijving, rechtschrijving. Orthographia, (Mathem.) standtteekening, platte lijfafbeelding. Orthopnoea, rechte aasseming. Orthopnoïcus, rechtaassemer. Ortus, opghang, oorsprong. Ortus Cosmicus, mórghenopghang. Ortus Chronicus, avondtopghang. Orvala, scharley. Oryctologia, uitghraafselkunde. Oryza, rijs. O S Os, been. Os Pubis, ghemachtbeen. {==610==} {>>pagina-aanduiding<<} Os Coxendicis, Os Coxarum, Os Ischion, heupenbeen. Os Hyöides, tongebeen. Os Ilium, zijdebeen, ófte darmbeen. Os Sternum, Os Pectoris, borstbeen. Os Sacrum, heiligh been, stuitbeen. Os Coccygis, staertbeen. Os Cuneiforme, Os Sphaenöides, beitelwijze been, wigghebeen. Os Jugale, Os Zygomatis, jukbeen. Os Upsilöides, keelbeen. Os Cribrosum, Os Cribriforme, Os Ethmöides, zeefbeen. Os Sesami, Os Sesamöides, zaadtbeen. Os Auditorium, hoorbeen. Os Spongöides, Os Spongiosum, vooze been, sponsachtigh been. Os Frontis, voorhoofdts been. Os Sincipitis, Os Bregmatis, opperhoofdts been. Os Occipitis, Os Occipitij, afterhoofdts been, keeperbeen. Os Verticis, kruinbeen. Os Parietale, wandtghelijk been. Os Temporum, hoofdtslaapenbeen. Os Basillare, ghrondtbeen. {==611==} {>>pagina-aanduiding<<} Os Prorae, steevenbeen. Os Memoriae, gheheughbeen. Os Lapidosum, Os Petrosum, Os Saxeum, steenachtigh been, steenbeen. Os Squamiforme, schubwijze been. Os Polymorphon, veelstaltigh been. Os Multiforme, veelvórmigh been. Os Pterygöides, Os Aliforme, vleughelwijze been. Os Innominatum, naamloos been. Os Furcale, vórkbeen. Os Scapulae, schouderbladts been. Os Brachii, armbeen. Os Humeri, schouderbeen. Os Femoris, dybeen. Os Fibulae, kuitbeen. Os Cubiforme, Os Cuböides, Os Tesseræ, teerlingwijze been, vierkant been. Os Scutiforme, schildtghelijk been. Os Scaphöides, Os Naviculare, schipwijze been, schuitbeen. Os Balistae, Os Arcubale, booghachtigh been, booghwijze been. Os Radii, kleene armpijp. Os Ensiforme, ’t hartendeksel. Os Cubiti, ghroote armpijp, ellebooghspijp. Oscedo, gheeuwzucht, scheurbuik, blaauwschuit. {==612==} {>>pagina-aanduiding<<} Oschiocele, een zakbreuk. Oscitatio, gheeuwing, ghaaping. Osmunda, wildtvaaren, ghrootvaaren, watervaren. Osracismus, schelpenban, steenban, boonenban. Ossifragus, beenbreekende, beenbreekigh. Ostensivus, betoonigh, betoonende. Osteocollon, waalwortel. Osteologia, beenbeschrijving, beenkunde. Osteritium, meesterwortel. Ostearius, deurwaarder, portier. Ostruthium, meesterwortel. O T. Otalgia, oorenwee, oorpijn. Oticus, oorversterkende, ghehoorsterkende. O U. Ouranographia, heemelbeschrijfkunde. Ouranometria, heemelmeetkunde. Ouranoscopia, heemelschouwkunde. O V. Ovalis, eyrondt. O X. Oxalis, zuuring. Oxalis Minuta, schaepsurkel, schaepszuuring. Oxyacantha, zuurboom, sausseboom. Oxycanthus, haaghdoorn. {==613==} {>>pagina-aanduiding<<} Oxycephalia, spitskóppigheidt. Oxycoccon, veenbessen. Oxycoria, te vroeghe hongerigheidt. Oxycratum, eekwater, azijnwater. Oxygonius, scherphoekigh. Oxylapathum, patigh, peerdik. Oxymel, azijnhonigh, honighazijn, eekhonigh. Oxymoron, scherpghekking. Oxymyrsine, hulst, steekende palm. Oxyregmia, zuure oprusping, scherpe oprusping. Oxyrrhodynum, stilpijn. Oxyphonia, fijnstemmigheidt. Oxys, koekkoeks broodt, alleluya, zuure klaver. O Z. Ozoena, neuszweering, neusghezweer, stinkende neuspuist. P A. PAchymeria, deelendikheidt. Pachynticus, ghrófmaakende, verdikkende, dikmaakende. Pacta antenuptialia, Pacta Dotalia, huwelijksche voorwaarden. Pactum, verdragh, toezegghing, verbondt, beding. Pactum Personale, persoonlijk verdragh. {==614==} {>>pagina-aanduiding<<} Pactum Commissorum, verdragh van pandtverkooping. Paedagogus, tuchtmeester, kinderopziener. Paedaium, jongens vertrek. Paedia, tuchtighing. Paedobaptismus, kinderdoop. Paedotriba, tuchtmeester, kinderopziener. Paeonia, pioene. Paetus, ghluurachtigh, ghluuroogh, lonkaardt. Palaeja, verkensbroodt. Palaestrita, kampvechter. Palatum, mondtverheemelte. Palinodia, weederroeping, aftóght. Palinxestus, parkement. Palma, dadelboom. Palma Christi, wonderboom, móllekruidt, kruisboom. Palmaris, palmigh, palmachtigh. Palmipedale, maat van een voet en handtbreedt. Palmites, laeghe dadelboom. Palmula, dadel. Palpreba, ’t ooghscheel, ooghdóp, ooghteil. Palpitatio cordis, hartklópping, hartebeeving. Paludapium, joffrouwmerk, broekeppe. Pampiniformis, wijnghaardtrankvórmigh, wijnghaardtrankghelijk. {==615==} {>>pagina-aanduiding<<} Panacea, algheneesmiddel. Panarium, broodtkas, broodtghaarde. Panaritium, het fijk, de wurm. Panarkeia, alghenoeghzaamheidt. Panchrestum, Pandaleum, alghoedt, alnut. Pancrates, alverwinner. Pancreas, buikklierbedde, klierbedde, alvleisch, schoonvleisch. Pandecta, albeghrip. Pandemius, alghemeen. Pandiculatio, rekking. Pandochium, herbergh. Panicula, riedtpluime. Panicum, boekweite, panikkooren. Panis, broodt. Panis Fermentatus, Panis Zymites, ghezuurdt broodt, ghedeessemdt broodt, ghereezen broodt. Panis Non fermentatus, Panis Azymus, onghezuurdt broodt, onghedeessemdt broodt, onghereezen broodt. Panis Siligineus, wittebroodt. Panis Similagineus, Panis Semidalites, ghebuildt broodt. Panis Confusaneus, Panis Triticius, tarwenbroodt. Panis Esecali, rógghenbroodt. Panis Cibarius, Panis Gregarius, Panis Sordidus, spijsbroodt, ghruisbroodt, ghrófbroodt. {==616==} {>>pagina-aanduiding<<} Panis Hordeaceus, gharstenbroodt. Panis Furfuraceus, zeemelbroodt. Panis Cuculi, koekkoeksbroodt. Panis Porcinus, verkensbroodt. Panis Biscoctus, tweebak. Panis Dulciarius, zoete koek. Panis Martius, marssepein. Panniculus, (Anatom) een vlies. Panniculus Carnosus, vleischich vlies. Panniculus Nervosus, zeenuwachtigh vlies. Panniculus Adiposus, smeerachtigh vlies. Panniculus, (Med.) vlies op ’t oogh. Pannychis, nachtwaaking. Pansa, platvoet, breedtvoet. Pantometria, almeetkunde, almeeting. Pantomimus, alnabootser, alna-aaper. Panum, klierontsteeking door ghalligh bloedt. Panus, zweere. Panus inguinis, klierontsteeking, lieschbult. Papaver, mankóp, slaapkruidt, heul, heulzaatkruidt. Papaver Fluidum, Papaver Erraticum, Papaver Rhaeas, Papaver Rubrum, wilde heul. klapperroozen. kóllebloemen. Papaver Corniculatum, Papaver Paralium, Papaver Marinum, Papaver Luteum, hoornheul, ghehoorende heul, gheele heul. {==617==} {>>pagina-aanduiding<<} Papilla, de teepel, de speen. Pappus, stuisken, monnikhoofdtken. Papula, hondtsblein, blaar, hondtmeede. Papulae, Papulae Rubentes, roodt vonk, roodt jonk: mazeelen, pukkelen. Par & impar, paar en onpaar, eeven en oneeven. Parabola, (Geom.) brandtsneê, middelkeeghelsneê. Parabola, (Rhetor.) verghelijking. Paracenthesis, wateraftapping. Paracmasticus, afklimmende, neederdaalende, afghaande. Paradeigma, byspel, voorbeeldt. Paradiastole, onderscheiding, verscheel. Paradoxologia, wonderspreukkunde. Paradoxus, wonderspreukigh. Paraferna, buitenhouwlijksghoedt. Paragoge, byzet, afteranstelling. Paragraphe, byschuyving, uytneeming, uitvlucht, kantteekening, kantverklaaring. Paragraphus, afdeelsel, deeltjen. Paralepsis, voorbyghang. Parallaxis, verscheellicht, afwijk, afdwaaling, ghezichtscheel, plaatsverscheel. Parallelia, eenstemmigheidt, eenluidigheidt, overeenkooming, verghelijking. Parallelipipedum, eevenwijdtghrondt, eevenwijdtghrondigh lichaam. {==618==} {>>pagina-aanduiding<<} Parallelismus, eevenwijdigheidt. Parellelogrammum, eevenwijdighe vierhoek. Parallelus, eevenwijdigh. Paralogismus, wanschikkelijk besluit, dróghreeden, ondeughend besluit. Paralysis, lammigheidt, gheraaktheidt, beroerdtheidt, bedtberoerdtheidt. Parangariae, noodtampten, dwangampten. Paranymphus, speelnoot. Parapherna, Paraphernalia, buitenhuwlijksghoedt, buitenbruidtschatsghoedt. Paraphoria, baazing, ontzindheidt. Paraphrasis, uitbreiding, omschrijving. Paraphrasticè, breedtspraakelijk. Paraphrenitis, krankhoofdigheidt. Paraphrosyne, zinneloosheidt, baazing. Paraphysis, bygroeying, bywas. Paraplegia, Paraplexia, rompsberoerdtheidt. Pararthresis, uytleeding. Parastates, het kronkelachtigh lichaam, de bystaaner, zaadtschieter. Parastates Variciformis, gheborsten aderghelijke bystaander. Parasitus, buikdienaar, tafelvriendt, tafelbórdtlikker, pluimstrijker. Parasynanche, uitwendighe keelontsteeking. Paratitla, byopschriften, bytijtels. {==619==} {>>pagina-aanduiding<<} Parecbasis, zijdghang. Parechesis, naklank. Paregmenon, spruitreedening. Paregoricus, pijnstillende, smertverdrijvende. Parelius, byzon. Parenchyma, toestorting, bloedtstólsel, bloedtrunsel, instorting. Parenthesis, inworp, tusschenreeden, inreeding, tusschenstelling. Parephippius, buitenpaerdevoeder. Parergum, bywerk, buitenwerk. Pares curiae, welgheboorene mannen: meedeleenmannen, leenghenooten. Paresis, leedenberoerdtheidt. Parhelion, naaste zonnepunt. Parhelius, byzon. Paries, wandt, muur. Paries Lateritius, tichelsteene muur. Paries Testaceus, ghebakke steene muur. Paries Cementarius, kalkmuur. Paries Craticus, Paries Concraticius, roostermuur. Paries Communis, ghemeene muur. Paries Directus, muur teeghen muur. Paries Solidus, onghewelfde muur. Paries Fornicatus, ghewelfde muur. Parietalis, wandtghelijk, wandtachtigh. Parietaria, ghlaskruidt. Parilis, eevenghelijk. Paristhmia, keelamandelen, krópklieren. Paritas, eevenheidt. {==620==} {>>pagina-aanduiding<<} Paroecia, karspel. Paroecus, inwooner. Paroemia, spreekwoordt. Paroemiographia, spreekwoordtbeschrijving, spreekwoordtschrijfkunde. Parolomogia, belijding. Paronomasia, verlettering. Paronychia, het fijk, de worm, de vijt, een nijpnaghel, nijdnaaghel. Paronymicus, afnoemighe, afghenoemdt. Paronymum, afghenoemdt, spruiteling. Parormasis, anraading, opstutsing. Paroulis, tandtvleeschontsteeking. Parousia, byweezendheidt. Parotides, oorklieren, pestkoolen after ’t oor, oorklierenontsteekingen, ghezwel achter ’t oor. Paroxysmus, verscherping, verbittering, ziektankoomen. Parthenium, mater, moederkruidt. Parthenium Mas, reinvaaren, wormkruidt. Partialis, deelijk, deeligh. Participatio, deelachtigheidt. Participatus, ghedeelachtighdt, meêghedeeldt. Participialis, deelwoordigh. Participium, deelwoordt. Particularis, byzonder, zonderling. Particularitas, byzonderheidt, zonderlingheidt. Particulatim, stuks wijs, stuk voor stuk. {==621==} {>>pagina-aanduiding<<} Partilis, effendeeligh. Partitio, verdeeling, deeling. Parulis, tandtvleeschghezweer. Passagium, weghtól. Passus musici, zangghangen. Passio, lijding, hartstóght. Passio Iliaca, dunnedarmpijn. Passio Felliflua, Passio Cholerica, ’t bort, buikwee. Passio Colica, kolijk, kronkeldarmpijn. Passio Hysterica, opstijghing van de moeder. Passio Hypochondriaca, mildtzucht. Passivè, lijdendlijk. Passivus, lijdende, lijdigh. Pasta regia, marssepein. Pastilli, ronde koekjes, ronde klootjens, ruikballetjens. Pastinaca, peen, wortel, karoote, pinksternakle, tamme mooren. Pastinaca Erratica, voghelsnest, kroontjeskruidt. Pastoria bursa, kasjeskruidt, beursjeskruidt. Patella, de knieschijf. Phathae, hartstóghten. Pathognomicus, ziektbeteekenende. Pathologia, (Medic.) ziektkunde, lijdingkunde. Pathologia, (Ethic.) hartstóghtkunde, (Rhetor.) hartstóghtkunde, (Physic.) hartstóghtkunde. Pathologicè, (Med.) ziektkundighlijk, lij- {==622==} {>>pagina-aanduiding<<} dingkundighlijk. Pathologicè, Ethic. hartstóghtkundiglijk, Rhetor. hartstóghtkundiglijk, Physic. hartstóghtkundiglijk. Pathologicus, (Med.) ziektkundigh, lijdingkundigh. Pathologicus, Ethic. hartstóghtkundigh, Rhetor. hartstóghtkundigh, Physic. hartstóghtkundigh. Pathopöia, ontroering, hartstóghtverwekking. Patibilis Qualitas, lijdelijke hoedaanigheidt. Patronatus, voorspraakschap, meesterschap. Patruelis, broederling, vaders oomskindt, broeders kindt. Patruus, oom, vaders broeder. Patruus Magnus, oudtoom, ghrootvadersbroeder. Patruus Major, overoudtoom, overghrootvaders broeder. Patruus Maximus, betoveroudtoom, oudtoverghrootvaders broeder. Paulatinus, allenks koomende. P E. Peccator, zondaar. Peccatum, zonde. Peccatum Originale, erfzonde, oorspronkelijke zonde. Peccatum Actuale, daadlijke zonde. Peccatum Praevalens, overmooghende daadlijke zonde. Peccatum Praedominans, overheerschende daadlijke zonde. {==623==} {>>pagina-aanduiding<<} Pechyagra, ellebooghjicht. Pechys, de spil, de ghroote armpijp. Pectoralis, borstigh. Pectorosus, hooghborstigh, breedtborst. Peculator, landtdief. Peculatus, landtdievery. Peculiaris, byzonder. Peculiariter, byzonderlijk. Peculium, slaavenoverwinst, huiszoons overwinst, eighenghoedt. Peculium Adventitium, ankomstigh eighen ghoedt. Peculium Castrense, in den krijgh ghewonnen eighen ghoedt. Peculium Quasi castrense, door konst ghewonnen eighen ghoedt. Pedagium, voettól. Pedaneus judex, voetrechter, laeghe rechter. Pedaneus Magister, kindermeester. Pedicularis morbus, luisziekte. Pedicularis, Peduncularia, luiskruidt. Pedium, de voorvoet. Pedo, langbeen. Pelecoïdum, Pelecoïs, hellebaardtrek. Pelicanatio, rondtomdrijving. Penetratio Dimensionum, doordringing der afmeetingen. Penetrativus, doodringigh, doordringende. {==624==} {>>pagina-aanduiding<<} Penis, de roede. Penis Caput, Penis Glans,’t hoofdt der roede. Pensio, betaaling, landthuurs betaaling. Pensionarius, loontrekker: stadts raadtgheever, loontrekkend raadtsman, beloondt raadtsheer, stadts ófte landts raadtsheer. Pentaëdratum, ghevijfghrondighdt licchaam. Pentaëdrum, vijfghrondigh licchaam. Pentagonus, vijfhoekigh. Pentaphyllum, vijfvingerkruidt, vlooykruidt. Pentaprotias, vijfmannen ampt. Pentateuchus, Mozes vijf boeken. Pepasmus, kooking, rijpwording. Peplion, wilde porselein, zeeduivelsmelk, ligghende duivelsmelk. Peplus, duivelsmelk. Pepon, ghroote pepoen. Pepticus, rijpmaakende, ettermaakende. Per se, door zich. Per Accidens, door toeval. Per Quot, door hoeveel. Per Contrapositionem, door teeghenzetting. Per Essentiam, door weezenheidt. Per Consensum, door t’zamenstemming. Per Modum privationis, op de wijs van een berooving. {==625==} {>>pagina-aanduiding<<} Per Capita, hoofdt voor hoofdt. Per Consequentiam rei, by zaaks ghevólgh. Per Indirectum, door omweeghen. Per Stirpes, by kluften, by stammen. Per Stipulationem, door vraagh en antwoordt. Peraenatores, invorderaars der hoofdtschattingen. Perangariae, noodtampten, dwangampten. Pera pastoris, tasjeskruidt, beursjeskruidt. Perdicium, ghlaskruidt. Perduellio, vyandtschap: landtvyandtschap, landtverraadery. Perduellis, vyandt, landtsvyandt, landtverrader. Perenniservus, gheduurighe slaaf. Perfectissimatus, volmaakstschap, volmaaktstheidt. Perfectivus, volmaakende, volmaakigh. Perfoliata, Perfoliatum, deurwas, deurbladt. Perforata, St. Ians kruidt. Perfrictio, huivering. Periamma, Periapton, halshangend gheneesmiddel. Pericardium, hartevlies, hartezakje. Periclymenum, memmekenskruidt, gheitebladt. Pericranium, hooftbeenvlies, ’t pannevlies. {==626==} {>>pagina-aanduiding<<} Perigaeum, naaste punt, byaardigh. Perihelium, naaste zonnepunt. Perihydrosis, zweeting. Perimeter, omloop, omtrek. Perinaeum, de bynaers. Periodicus, omloopigh, rondtomloopende. Periodus, omloop, volzin, uitghang, rondtomloop. Perioeci, zijdomwooners. Periousios, rondtomweezigh. Periosteum, ’t beenvlies. Peripheria, omtrek. Periphrasis, omspraak. Peripneumonia, longezucht, longontsteeking, longziekte. Periscii, rondtomschaduwighe. Perisseuma, overvloedtsghaaf, toeghift. Perissochoregia, jaarkóstverzórghing, jaarkóstopzienderschap, jaarkóstsovervloedtsuitdeeling. Perissologia, overtóllighe omspraak. Peristalticus, t’zamendringende, omhelzende, t’zamentrekkende. Peristeron, Peristerotrophium, duivenhók, duivenhuis. Perisystole, stilstandt. Peritonaeum, ’t buikvlies. Peritrochium, windasradt. Permanens, verblijvende, verblijvigh. Permanentia, verblijvendheidt, verblijf, verblijving. {==627==} {>>pagina-aanduiding<<} Permissivus, toelaatigh, toelaatende. Permutatio, ruiling. Pernio, de kouw, een kalf, kakhiel, kakverschen, schijtversschen. Perone, het kuitbeen. Peroneus, kuitbeenigh. Peroratio, besluiting. Perpendicularis, rechtstandigh, lootrecht, waterpas. Perpendiculum, hangsnaar, schietloot. Perpensa, mansoor, hazelwortel. Perpetuari, gheduurighdt worden. Persëitas, doorzicheidt. Persicaria, persikkruidt. Persicus, persikboom. Personalitas, persoonlijkheidt. Personari, ghepersoneerdt worden. Personata, Personatia, ghroot klissenkruidt. Perspectiva, doorzichtkunde, inzichtkunde. Pervinca, maaghdepalm, maaghdekruidt, vinkoorde. Pes lupi, wolfs klaauw. Pes Leporis, haazepootjes. Pes Anserinus, ghanzevoet. Pes Leonis, Synnauw, onzer vrouwen mantel, leeuwsklaauw. Pes Leopardi, luipardtsklauw. Pessarium, Pessus, vrouwenzetpil. {==628==} {>>pagina-aanduiding<<} Pestilentia, pestachtigheidt, pestigheidt. Petasites, dokkebladen, pestilentiekruidt. Petechiae, pestpuisjens, peeperkoren. Petitio, eisch, vereissching. Petitio Principij, eisch van ’t beghin. Petitio Actoris, eisch van den eisscher. Petitio Fiduciariae possessionis, eisch van de ghoedertrouwsche bezitting. Petitio Haereditatis, erfvordering, erffenisvordering. Petitorium, raauwe eisch, rechteissching. Petitorius, eisschende. Petraefindula, steenbreek, beevernaart, beevernelle. Petrapium, steeneppe. Petrificatio, steenmaaking. Petroselinum, hófeppe, pieterselie, steeneppe. Peucedanum, Peucedanus, verkensvenkel, solferwortel. Pezica, wolfsveest, balachtigh duivels broodt. P H. Phaenigmus, vleesch roodtmaakend gheneesmiddel. Phagedaena, hondtshonger, ineetend ghezweer, de wolf. Phalaris, Phaleris, kanariezaadt. Phallus, eunjers eyeren, zeekampernoeljen. {==629==} {>>pagina-aanduiding<<} Phantasia, inbeelding. Phantasiabilis, inbeeldbaar, inbeeldelijk. Phantasticus, inbeeldigh. Pharmaceutice, Pharmacopoëtica, dróghbereykonst, artsenymaakkonst. Pharmaceuticus, dróghbereidende, artsenymaakende. Pharmacologia, gheneesmiddelkunde, gheneesmiddelbeschrijving. Pharmocopaeia, artsenybereykonst. Pharmacologicus, gheneesmiddelkundigh. Pharmacologus, gheneesmiddelkundighe. Pharmacopoeus, dróghbereider, artsenybereyder. Pharmacopola, artsenyverkooper. Pharmacum, gheneesmiddel. Pharyngotomia, strótopening, strótopsnying. Pharynx, keelklapje, keelslót, de racchen. Phaseolus, een roomsche boon. Phausinx, brandtvlek, scheenbrandtvlek. Phellodrys, korkeike, halfeike, halfkorkboom. Philautia, zelfliefde. Phillitis, hertstong. Phillyraea, keelkruidt, mondthout, rijnwilghe. Philodicus, pleitminner, pleitliever. Philologia, reedengheerte. Philologicus, reedenkundigh. Philologus, reedenliever, konstliever. {==630==} {>>pagina-aanduiding<<} Philomathes, gheleerdheidts liever. Philomusus, zangliever, zangbeminner. Philoneikia, twistziekte, twistghierigheidt. Philosophaster, wijsghiertje. Philosophema, reedeneering, wijsgheerigh onderzoek. Philosophus, wijsgheerighe, wijszuchtighe, wijsghier. Philosophia, wijsgheerigheidt, wijsheidt, wijsghierigheidt, wijsheidtzucht, wijsgheerte, wijsbegheerte. Philosophicus, wijgheerigh. Philtrum, liefkruidt, minnedrank, liefdrankje, minnekruidt. Phlebotomia, aderlaating. Phlegma, slijm. Phlegmagogus, slijmloozende. Phlegmaticus, slijmigh, slijmerigh. Phlegmone, ontsteeking, bloedtghezwel, zwijnpuiste. Phlegmone Pura, zuivere ontsteeking. Phlegmone Erysipelatodes, roosachtighe ontsteeking. Phlegmone OEdematodes, slijmachtighe ontsteeking. Phlegmone Scirrhodes, wenachtighe ontsteeking. Phlegmone Orrhodes, weyachtighe ontsteeking. Phlegmonodes, Phlegmonosus, ontsteekingachtigh. Phlogosis, opvlamming. Phlyctaenae, blaartjens, vuurighe blaartjens, wildtvuur. {==631==} {>>pagina-aanduiding<<} Phoenigmus, blaarmaakende zalf. Phoenix, roode dolik, muizekoren. Phoenomenon, verschijnsel. Phoenomenon Caeleste, heemelsch verschijnsel. Phoenomenon Aërium, luchtigh verschijnsel. Phonascia, stemvórmkunde, stemkunde. Phonascus, stemvórmer, stemmeester, kapelmeester, zangmeester. Phosphorus, mórghenstar. Phrasis, spreekwijs. Phrenesis, krankzinnigheidt, herssenwoede. Phrenica vena, middelriffs ader. Phrenicus, middelriftigh. Phreneticus, herssenwoedigh. Phrenitis, krankzinnigheidt, herssenwoede. Phthiriasis, ooghluizen, luizigheidt, luisziekte. Phthisicus, die de teering heeft. Phthisis, teering. Phygethlon, klierontsteeking door ghalligh bloedt. Phyllitis, hartstong. Phyma, klierontsteeking door slijmigh bloedt. Physica, natuurkunde, natuurweet, aartkennis ófte natuurkennis. Physicè, natuurlijk, natuurkundighlijk. Physicus, natuurkundigh, naatuurlijk. {==632==} {>>pagina-aanduiding<<} Physiognomia, anzichtkunde, ghedaantkunde, ghelaatkunde. Physiognomicus, anzichtkundigh, anzichtnatuurraamer, ghelaatkundigh. Physiognomus, anzichtkenner. Physiologia, natuurkunde, natuurreedening. Physiologicus, natuurkundigh, naaturreedenigh. Physiologicè, natuurkundighlijk, natuurreedenighlijk. Physiologus, natuurreedenaar, natuurkundighe. Physocele, windtbreuk, windtscheursel. Phytologia, plantkunde, plantbeschrijving. Phytologicus, plantkundigh. Phytologus, plantkundighe. Phu, speerkruidt, St. Ioris kruidt. P I. Pica, ongherijmde honger, trek om ongerijmde dingen te eeten, ongherijmde eetzucht, vreemde eetlust, wanhonger. Picea, roode denneboom, pekboom. Pictoria, schilderkonst. Pignoratio, pandtgheeving, verzetting, panding. Pignorationis oppositio, pandtkeering. Pignoratitius, te pande ghegheeven ófte ghezet. {==633==} {>>pagina-aanduiding<<} Pignorator, pandtanneemer. Pignus, pandt. Pignus Iudiciale, eighenpandt. Pignus Praetorium, schoudtspandt, rechterspandt. Pignus Generale, alghemeen pandt. Pignus Speciale, byzonder pandt. Pili, de haeren. Pili Congeniti, meedegheboortighe haeren. Pili Postgeniti, nagheboortighe haeren. Pilosella, naghelkruidt. Pimpinella, pimpernel. Pinacotheca, brievekas, schilderykas, zilverghaarde. Pinastellum, verkensvenkel, solferwortel. Pinaster, wilde pijnboom, vuurenhout. Pinealis, Pineatum, Pineolatum, pijnappeligh, pijappelachtigh. Pinguedo, vet. Pinus, pijnboom, pijnappelboom. Pinaster, wilde peereboom. Piperitis, peeperkruidt. Pirola, winterghroen. Piscatoria, vischvangkonst. Pissalphaltum, mumie. Pistacium, wilde pimpernoot, St. Teunis noot. Pisum, erwte. Pisum Majus, ghroote erwte, ghroote peulen. Pisum Romanum, roomsche stókerwte, roomsche stókpeulen. {==634==} {>>pagina-aanduiding<<} Pisum Minus, kleene erwte. Pituita, slijm. Pituitaria, luiskruidt. Pituitarius, slijmigh, slijmerigh, slijmachtigh. Pituitositas, slijmerigheidt, slijmachtigheidt, slijmigh. Pituitosus, slijmigh, slijmerigh, slijmachtigh. Pityocampa, pijnrijp, pijnrusp. Pityriasis, schilfer op ’t hoofdt, hoofdtschilfer. Pityusa, wolfsmelk. P L. Placenta, de koek, gheboortkoek. Plaga coeli, heemelwijk. Plancus, platvoet. Planeta, zweefstar, dwaalstar. Planimeter, platmeeter. Planimetria, platmeeting, platmeetkunde. Planisphaeria, platklooten. Plantago, weeghbreê, weegherigh, weeghebladt. Plantago Aquatica, waterweeghbreê. Plantago Minor, hondtsrib. Plantaris, voetzooligh. Plastica, bootseerkonst, vórmkonst. Plasticus, vórmende, bootseerende. Plasticè, vórmighlijk. {==635==} {>>pagina-aanduiding<<} Platanaria, rietghras. Platometria, breedtmeeting, breedtmeetkunde. Plautus, platvoet. Plebiscitum, vólkwet, vólkghebódt. Plechas, de plaats tusschen de beenen, en ’t zakjen. Plemmyra, \bloedtsovervloedt. Plenarius, volkomen. Plenilunium, volle maan. Pleonasmus, overtólligheidt, onnoodigh ghezegh. Pleonexia, bezitzucht, ghoedtghierigheidt, rijkdoms begheerte. Plethora, meenighte van bloedt, overvloedt van bloedt, bloedtrijkheidt. Pleura, ’t ribbevlies. Pleuresis, Pleuritis, zijdpijn, zijdwee, zijdontsteeking, zijdesteek. Pleuriticus, met zijdwee ghequeldt. Plexus Choröides, ’t herssenghroefs netteken. Plexus Retiformis, netwijze samenvlechting. Plica polonica, poolsche meêrvlecht. Plinthides, teeghel. Ploce, zinwaaling. Plotus, platvoet. Pluralis, meêrvoudigh. Pluralitas, meêrvoudigheidt, meerderheidt, veelvoudigheidt, veelheidt. Plures interrogationes, veelvoudighe vraa- {==636==} {>>pagina-aanduiding<<} ghing. Plurinomius, meêrnaamigh. P N. Pneuma, gheest, gheblaas. Pneumatologia, gheestkunde. Pneumatica, (Philos.) gheestkunde. Pneumatica, (Mechan.) blaasspeeltuighkunde. Pneumaticus, gheestelijk, gheestkundigh. Pneumatocele, windtbreuke, windtscheursel. Pneumonia, longontsteeking. P O. Podagra, voeteuvel, voetjicht. Podagra Lini, wrange, schorfte. Podismus, voetmeetkunde. Poëtica, dichtkunde, dichtkonst. Poëticus, dichtkonstigh, dichtkundigh. Poikiloga, volpronk. Polares circuli, afpuntkringen. Polemica, krijghskonst, krijghskunde, oorlóghkunde. Polemicus, oorloghkundigh. Polemonium, wit been. Polenta, meel van gherooste gharst. Politica, burgherkunde, burgherheersching, borgherheerschkunde. Politicus, burgherlijk, borgherheerschigh, burgherkundigh. {==637==} {>>pagina-aanduiding<<} Polium, ghrijskruidt. Pollen, stuifmeel. Pollicitatio, belófte. Polus, aspunt. Polus Arcticus, noorder aspunt. Polus Antarcticus, zuider aspunt. Polyaimia, bloedtrijkheidt. Polyaimus, bloedtrijk. Polyanthea, bloemghaarde. Polyanthemum, boterbloem. Polyanthemus, veelbloemigh. Polycholia, ghalrijkheidt, overloop van ghal. Polychordus, veelsnaarigh. Polychrestus, krachtrijk, zeer nut. Polychymia, slijmrijkheidt, ghylrijkheidt. Polydipsia, ghrootdorstigheidt, veeldorstigheidt. Polyedrum, veelghrondigh licchaam. Polygalon, voghelvoet. Polygamia, veelerhouwlijk. Polygonatum, Salomons zeeghel. Polygonum, (Mathem.) veelhoek. Polygonum Regulare, gheschikte veelhoek. Polygonum, (Botan.) varkensghras, duizendtknoop, kreupelghras, weghghras. Polygraphia, veelbeschrijving. Polyidria, weyrijkheidt. Polymathes, veelweeter, hooghgheleerde. {==638==} {>>pagina-aanduiding<<} Polymathia, hooghgheleerdheidt, veeler dingen gheleerdheidt. Polymechanostatica, veelhandtwerkskunde. Polymelancholia, zwartghalligheidt. Polymorphon, veelstaltigh. Polyoenia, wijnzuchtigheidt, wijnlust. Polyonyma, veelnaamighe. Polypodium, boomvaaren. Polypodium Quercinum, eikenvaaren. Polyorgetica, draayboomkunde. Polypragmosyne, albeschikking, albemoeying. Πολυπράγμων, albedil, albedrijf, albeschik, albemoey, albestier, albewind. Polyptoton, volwending. Polypus, uitwas in de neus, vleisschigh uitwas in den neus, neusghezweer. Polysemos, veelbeteekenigh. Polysitia, ghulzigheidt, overhonger. Polysyndeton, veelkóppeling, verkóppeling. Polytopia, veelplaatzigheidt, veelplaatslijkheidt. Polytrichon, vrouwenhaer, weederdoodt, roodt steenbreek. Pomelea, vierkruidt, wrangekruidt. Ponderaria, weeghkonst. Pontifex Oecumenicus, alghemeen bisschop. {==639==} {>>pagina-aanduiding<<} Pontivegium, brughtól. Poples, knieboogh, kniebol, knieschijf in de menschen, en voorste beenen der beesten. Poplitaeus, knieschyvigh. Poplitaea vena, kniebuighsader. Populago, hoefbladeren, paerdtsklaauw, brandtlattouw, St. Quirijns kruidt. Populus, populier, popelaar, popelboom. Populus Nigra, zwarte populier, populier. Populus Alba, witte populier, abeelboom. Poroticus, eeltmaakende. Porrum, poerlook, stóklook. Porrum Junceum, bieslook. Porrum Aricinum, Porrum Capitatum, look. Porrigo, schilfer op ’t hooft, schorfte. Portentum, zeldtzaamheidt. Portorium, vaargheldt, vrygheleygheldt. Portulaca, pórselein. Portulaca Marina, zeepórselein. Portulaca Silvestris, muurpeeper. Porocele, laschklierscheursel. Porus, zweetghaatken. Porus Bilarius, ghalpijp, ’t ghalghaatje. Posca, azijnwater, eekwater. Positivè, stellighlijk. Postitivus, stelligh, stellende. Positio, stelling. Positionalis, stelligh, stellende. {==640==} {>>pagina-aanduiding<<} Posotica, hoeghrootheidtkunde. Possessiva, bezitnaamen, erffelijke naamen, bezitnaamwoorden. Possessio, bezit, bezitting. Possessio Fiduciaria, ghoedertrouwsche bezitting. Possessio Momentanea, middelerwijlsche bezitting. Possessivus, bezittigh, bezittende. Possessor, bezitter. Possessor Bonae fidei, ghoedertrouwsche bezitter. Possessor Malae fidei, quadertrouwsche bezitter. Possessorius, bezittigh. Possibilis, mooghlijk. Possibilitas, mooghelijkheidt. Postbrachiale, de afterhandt, de nahandt. Posterioristicus, laaterheidigh. Posterioritas, laaterheidt. Postgenitus, naghebooren, nagheboortigh. Posthumus, na vadersdoodt ghebooren, boezemweeze, nabooreling. Postpositivus, achterstelligh. Postulatum, eisch, vereisching, verzoek, beede. Potamogeton, fonteinkruidt, zwemkruidt. Potentia, vermooghen, maght, kraft. Potentiâ, in vermooghen. Potentialis, mooghendlijk. Potentialiter, mooghendlijken. Potentilla, ghanzerik, zilverkruidt, blik. Potestativus, vermooghigh. {==641==} {>>pagina-aanduiding<<} P R. Practicus, oeffenigh, werkigh. Praebenda, gheestelijke inkomst. Praeceptio, vooruitneeming, voorafneeming. Praecipere, vooruitneemen, voorafneemen. Praecessio, voorghang. Praecessio AEquinoctiorum, voorghang der eevennachten. Praecipitatio, neederslagh, neederdrijving. Praecisè, eeven, juist, stip, stiptelijk, bestiptelijk, besneedendlijk, afzonderlijk. Praecisio, voorafzondering. Praecisivus, voorafzonderende. Praeco, verkondigher, uitroeper. Praecognitio, Praecognitum, voorkennis. Praeconceptus, voorbevatting, voorbeghrip. Praeconium, verkondighing, uitroep, uitroeping. Praecordia, de deelen rondtom ’t hart gheleeghen. Praedestinatio, voorbestemming. Praediale, erfanhangigh. Praedicabile, zeghlijk woordt, ghemeenwoordt. Praedicabilis, uitspreeklijk, zeghlijkwoordigh. {==642==} {>>pagina-aanduiding<<} Praedicabilitas, uitspreekelijkheidt. Praedicamentalis, zeghwoordigh. Praedicamentum, zeghwoordt, vraaghwoordt. Praedicare, (Theol.) verkondighen. Praedicare, (Logic.) uitspreeken. Praedicatio, (Theol.) verkondighing. Praedicatio, (Logic.) uitspreeking. Praedicativus, uitspreekigh. Praedicatum, ghezegh. Praedium dominans, heerschend erf. Praedominans, overheerschende. Praeexistens, voorheen in weezen zijnde, vooruitzijnde. Praeexistentia, voorheenweezendlijkheidt. Praeexistere, voorheen in weezen zijn, vooruitzijn. Praefinitio, voorbepaaling. Praefectus, overste. Praefectus Provinciae, landtvooghdt. Praefectus Saltuum, houtvester. Praefestinatio, verhaasting, voorverhaasting. Praemium ex assecuratione, ’t beloofde geldt uit de verzeekering. Praeincipiens, voorbeghinnende. Praejudicium, vooroordeel, nadeel. Praejudicialis, vooroordeeligh, nadeeligh. Praelegare, vooruitmaaken. Praelegatum, vooruitghemaakte, vooruitmaaking. {==643==} {>>pagina-aanduiding<<} Praenotio, voorkennis. Praeparatio, voorbereiding. Praeparatorius, voorbereidende. Praepositio, voorzetsel. Praepositivus, voorstelligh. Praepositionibus orta, voorzettighe. Praepositus, proost, overste. Praeposteratio, vooraftering, veraftering, voorverachtering. Praeputium, voorhuidt. Praerogativa, Praerogatio, voorrecht, voordeel, voortreffelijkheidt. Praes, bórghe. Praescientia, voorweetenschap. Praescriptio, verjaaring. Praesepia, de tandtbeenen. Praesentia, teeghenwoordigheidt. Praeservatorius, behoedende, voorbewaarende, beschermende. Praesupponere, vooronderstellen, onderstellen, stellen. Praesuppositio, vooronderstelling, onderstelling. Praesuppositivè, vooronderstellighlijk. Praesuppositivus, vooronderstelligh. Praesuppositum, vooronderstel. Praeteritum, voorleeden. Praeternaturalis, buitennaatuurlijk, onnaatuurlijk. Praevalens, overmooghende. Pragmatici, pleitvermaaners, rechtvoor- {==644==} {>>pagina-aanduiding<<} derers, rechtsoeffeners, voorspraaken. Prassium, malrove, witte andooren. Pratellum, steenklaver, malloot. Praxiologia, oeffenkunde, daadtkunde. Praxis, oeffening, daadt, doening, uitwerking. Precarió, by verghunning, ter beede. Pretium emptionis, koopschat, prijs der koop. Priapiscus, standelkruidt, kullekenskruidt. Primalitas, eerstelijkheidt. Primarius, voorneem. Primatus, opperhoofdigheidt. Primicerius, vorstelijk bondtschrijver, opperbondtschrijver. Primigenius, oorspronkelijk. Primitas, eerstheidt. Primitiva, eerstelingen, eerstelingwoorden. Primitivus, oorspronkelijk. Primochirius, vorstelijk bondtschrijver, opperbondtschrijver. Primogenitura, eerstgheboorenheidt, eerstgheboorterecht, eerstgheboorte. Primula veris, sleutelbloemen, witte betonie, hófbloemen. Primum mobile, ’t eerste beweeghlijk. Primum Unum, ’t eerste een. Principalis, voorneemst, voornaamst. Principalitas, voorneemheidt. Principaliter, voorneemlijk. {==645==} {>>pagina-aanduiding<<} Principialis, beghinseligh. Principiatus, beghinseldt. Principium, beghinsel. Prioristicus, eerderheidigh. Prioritas, eerderheidt. Prisma, kantzuil, kantighe pylaar. Privantia, ontbeerende. Privatio, berooving. Privativè, beroofdelijk, beroovighlijk. Privativus, beroovigh, beroovende. Privigna, stiefdóchter, voordóchter. Privignus, stiefzoon, voorzoon. Privilegiarius, voorrechtghenieter. Privilegium, voorrecht, handtvesten. Proairesis, verkiezing. Proamita, oudtmoeye, ghrootvaders zuster. Proavia, overghrootmoeder. Proavus, overghrootvader, ane. Proavunculus, oudtoom, ghrootmoeders broeder. Probabilis, bewijslijk, waarschijnlijk. Probabilitas, bewijslijkheidt. Probativus, bewijzigh, bewijzende. Problema, (Geomet.) werkstuk, werkend voorstel. Problema, (Log.) verschil, gheschil. Procatarcticus, verdienstigh, beghinnende. Processus, (Philosop.) voortghank, scheut, uitsteeksel, uitpuiling. {==646==} {>>pagina-aanduiding<<} Processus, (Anathom.) scheut, uitsteeksel, uitpuiling. Processus Mamillaris, teepelachtigh uitsteeksel. Processus Vermiformis, wormscheut, woormghelijk uitsteeksel. Processus Peritonaei, d’uitgangen van ’t buikvlies. Processus Coracöides, het ravenbekkighe uitsteeksel. Processus Stylöides, priemwijze uitsteeksel. Processus Ancoriformis, ankervórmighe uitsteeksel. Processus Anchyröides, ankerghelijke uitsteeksel. Processus Lateralis, zijdelinksch uitsteeksel. Processus Pterygöides, vlerkescheuten, vleughelachtigh uitsteeksel. Processus Dentatus, tandigh uitsteeksel. Prochirus, vaerdigh schrijver. Procidentia, uitschieting. Proclamata, verkondighingen, uitroepingen. Procurator, ghemaghtighde, verzórgher, bezórgher. Procurator Ad lites, pleitbezórgher, ghedingbezórgher. Procurator Negotiorum, koopmans handeldrijver, koopmans ghemaghtighde. Productio, voortbrenging, uitsteeksel, verlenging. Productivus, voortbrengigh, voortbrengende. Productum, uitbreng, uitkomst, uitghe- {==647==} {>>pagina-aanduiding<<} brachte. Proëgumenus, voorghaande. Professio, belijdenis, bekentenis. Professor, hoofdtleeraar, opperleeraar, hoogheschoolmeester, hooghleermeester, landtleeraar, oppermeester. Profilia, steededóchter. Profilius, steedezoon. Proflatorius, voortblaazende. Profundimetria, dieptmeeting, dieptmeetkunde. Prognosis, voorkenning, voorspelling. Prognosticus, voorspellende. Progonus, voorkindt, voorzoon, voordóchter. Programma, plakseel, plakschrift, plakbrief, plakkaat. Progressio, voortghang. Progressivus, voortghaande. Prohedrus, voorzitter. Prohibitorius, verbiedende. Prolabium, voorlip. Prolegomena, voorreedeningen, voorleeringen. Prolepsis, voorkoming, vooranneeming. Prolepticè, voorkomighlijk, door voorkoming. Prologus, voorreeden, inleiding. Promater, steedemoeder. Promatertera, oudtmoye, ghrootvaders zuster. Promissio, toezegghing. {==648==} {>>pagina-aanduiding<<} Promotorialis, Promotorius, voortzettende. Pronator, vooromkeerer. Pronepotes, proneptes, afterkindtskinderen. Pronepos, naneef, achterkindtszoon. Proneptis, nanicht, achterkindts dóchter. Pronomen, voornaam. Pronomen Finitum, bepaalde. voornaam. Pronomen Infinitum, onbepaalde voornaam. Pronomen Demonstrativum, anwijzende voornaam. Pronomen Relativum, betrekkende voornaam. Pronomen Interrogativum, vraaghende voornaam. Pronomen Possessivum, bezittende voornaam. Pronomen Reciprocum, weêrkeerighe voornaam. Pronomen Primitivum, eerstelingvoornaam. Pronomen Derivativum, spruitelingvoornaam. Pronunciatio, uitspreeking. Pronunciativè, uitspreekelijk. Propago, voortteelsel, scheut, uitspruitsel. Propater, steedevader. Propatruus, oudtoom, ghrootvaders broeder. Prophasis, voorbereidsel, gheleeghenheidt. Prophylactice, voorverhoeding, voorbewaaring. Prophylacticus, voorverhoedende, voorbewaarende. Propinquitas, nabyheidt. Propitiatorius, verzoenende. Proplasma, voorvórmsel. {==649==} {>>pagina-aanduiding<<} Proplasticè, voorvórmighlijk. Propola, voorkooper. Proportio, eevenreedenheidt, ghelijkmaatigheidt, eevenbeelding, welschikking. Proportio Ordinata, gheschikte eevenredenheidt. Proportio Perturbata, verwarde eevenredenheidt. Proportio Alterna, overanderde eevenredenheidt, overbeurtighe eevenredenheidt. Proportio Inversa, verkeerde eevenredenheidt, onghekeerde eevenredenheidt. Proportio Superparticularis, bovendeelighe eevenredenheidt. Proportio Superpartiens, bovendeelende eevenredenheidt. Proportio Assimilationis, eevenreedenheidt der ghelijking. Proportio AEqualitatis, eevenreedenheidt der eevenghrootheidt. Proportio Perfectionis, eevenreedenheidt der volmaaktheidt. Proportio Commensurationis, eevenreedenheidt der t’zamenmeeting. Proportio Attingentiae, eevenreedenheidt der anraakendheidt. Proportio Habitudinis, eevenreedenheidt der hebbing. Proportio Inaequalitatis, eevenreedenheidt der oneevenghrootheid. Proportionalis, eevenreedenigh. Proportionalitas, eevenreedenigheidt. Proportionaliter, eevenreedelijk. Proportionatus, gheeevenreedendt. Propositio, voorstel, voorstelling. Propositionalis, voorstelligh, voorstelachtigh. Propotisma, voordrank. Propriè, eighentlijk. {==650==} {>>pagina-aanduiding<<} Propriè Dictus, eighentlijk, ghenoemdt. Proprietarius, eighenaar. Proprietas, (Philos.) eighenschap. Proprietas, (Jurid.) eighendom. Proprium, eighen, eighenschap. Propriores sobrino, naächterzusters, ófte broeders kindts kinderen. Proserpinaca, weghghras, kreupelghras, verkensghras, duizendtknoop. Prosocer, schoonvaders vader, ghroote schoonvader. Prosodia, maatklank, klankmaat. Prosopographia, persoonbeschrijving. Prosopoleptes, uitneemer van persoonen. Prosopoleptia, uitneeming, ófte anziening der persoonen. Prosopopoeia, persooneering. Prospheron, voordraaghende. Prosphysis, anwas, bywas, anhanksel. Prostaphaeresis, voorstafdoening, voorstafneeming. Prostates, de klier an de wortel der roede, de voorstaander, de voorstande klier. Prosthesis, toezet, vooranstelling. Prosyllogismus, voorsluitreeden, overbesluit, oversluitreeden. Protasis, voorstel. Protemisis, voorghang. {==651==} {>>pagina-aanduiding<<} Prothyron, de stoep. Prothysteros, vooraftering. Protocollum, schrijfról, schrijfboek, ghedenkról. Protopathia, eerstlijding, zelflijding. Prototypus, eerste voorbeeldt, opperbeeldigh. Providentia, voorzienigheidt. Provisionalis, middelerwijlsch. Proxeneta, koopghoedeman, maakelaar. Proxeneticum, maakelaardy. Proxenetria, houwlijkmaakster. Prunella, bruinelle. Prunum, pruim. Prunum Nanum, Prunum Autumnale, herfstpruim. Prunus, pruimboom. Prunus Silvestris, wildepruimboom, slechedoorn. P S. Psalmus, zangliedt. Psellotes, stameling, hakkeling. Pseudoacorus, gheldtlisch, boksboonen. Pseudochimicus, valsche stófscheider. Pseudographema, valsch ontwerp. Pseudographia, valsche beschrijving. Pseudoiris, gheel lisch, bastaardtlisch. Pseudoligustrum, voghelkarssen. Pseudolysimachium, bastaardtweederik. Pseudomelanthium, koorenroozen, ree- {==652==} {>>pagina-aanduiding<<} ghelbloemen. Pseudonarcissus, tijdelooze, gheele tijdelooze. Pseudoorchis, bastaardtstandelkruidt, tweebladt. Pseudostachys, veldtandooren, bastaardtandooren. Pseudothyrum, onrechte deur, afterdeur. Psilothrus, ’t haer uitvallen doende, kaalmaakende. Psoas, de ghroote lendenspier. Psora, schurftheidt, booze schurft. Psorophthalmia, jeukerighe ooghontsteeking, ooghenschurftheidt. Psychocrasia, kouwde ghemaatighdheidt. Psychologia, zielkunde, zielbeschrijving. Psydracia, blaartjens, puistjens. Psygroposia, kouwde drank. Psyllium, vlooykruidt. Psyxis, verkouwing. P T. Ptarmica, wilde bertram, wildttandtkruidt. Ptarmicus, fniezende, fniezing verwekkende. Pterophorus, póst, póstboode, loopboode, veederdraagher. Pterugia, de vleughelen. Pterugoides, vleughelswijs, vleughelachtigh. {==653==} {>>pagina-aanduiding<<} Pterygium, een paerel op ’t oogh; scheiding van de nagel en ’t vleesch. Ptillosis, winkbraauwenkaalheidt. Ptisana, ghepelde gharst, gharstendrank. Ptochodochium, armenghasthuis, beedelaarsghasthuis, baayerdt. Ptoësis, vrouwengheilheidt. Ptyalismus, Ptyelismus, spóghsovervloedt, quijling. P U. Puber, houwbaar. Publicare, (Iurid.) verbeurdtmaaken. Publicatio, (Iuridic.) verbeurdtmaaking. Pudendagra, klapoor. Pulegium, poley. Pulegium Montanum, quendel, onzer vrouwen bedtstroo. Pulegium Martis, wilde poley, diptam. Pulicaria, vlooykruidt. Pulmo, de long. Pulmonalis, Pulmonaris, longigh. Pulmonaria, longerkruidt, onzer vrouwen melkkruidt, vierkruidt, wrangekruidt. Pulmonia, longzucht, longziekte, longontsteeking. Pulmonicus, longsterkende. Puls, pap, bry. {==654==} {>>pagina-aanduiding<<} Pulsatilla, keukenschille. Pulsatorius, klóppigh, klóppende. Pulsus, klópping, slaaning, aderslagh. Pulsus Undosus, ghólfachtighe aderslagh. Pulsus Formicans, mierghelijke aderslagh. Pulsus Vermecularis, wormghelijke aderslagh. Pulsus Inaequalis, onghelijke aderslagh. Pulsus Malè aequalis, qualijk ghelijke aderslagh. Pulsus Dicrotus, tweemaal slaande aderslagh. Pulsus Miurus, allenksverminderende aderslagh. Pulsus Intermittens, tusschenophoudende aderslagh. Pulsus Inaequalis aequaliter, ghelijkelijk onghelijke aderslagh. Pulsus Inaequalis inaequaliter, onghelijkelijk onghelijke aderslagh. Pulsus Decurtatus, afghaande aderslagh. Pulsus Decurtatus Reciprocus, Pulsus Decurtatus Recurrens, weêrkeerighe afghaande aderslagh. Pulsus Intercurrens, tusscheninloopende aderslagh. Pulsus Deficiens, verdwijnende aderslagh. Pulsus Deficiens Reciprocus, weêrkeerighe verdwijnende aderslagh. Pulsus Caprizans, springende aderslagh. Pulsus Impar citatus, oneevenvoortghaande aderslagh. Pulsus Prominens, in ’t midden uitsteekende aderslagh. Pulsus Circumnutans, rondtomknikkende aderslagh. {==655==} {>>pagina-aanduiding<<} Pulsus Serratus, zaaghachtighe aderslagh Pulsus Hecticus, taayziekighe aderslagh Pulsus Palpitans, trillende aderslagh Pulsus Eurythmus, ghereeghelde aderslagh Pulsus Arythmus, onghereeghelde aderslagh Pulveratio, Pulverisatio, verstóffing, stófmaaking. Pumila, adik, adikboom. Punctorius, steekende, steekigh. Punctum, stip. Punctum Lachrymale, de traanstip. Punctum Pedale, nederaspunt. Punctum Verticale, tóppunt. Punctum Oppositum, teeghenoverstaande punt, buitenpunt. Punctum Horizontale, zichteinders punt. Pupilla, de ooghappel, ’t ooghzwart. Pupillaris, onmondigh. Purpura, de blits. Purgatorium, vaaghevuur. Purgatio, zuivering, afdrijving. Pus, etter. Pustula, een puist, blaar, blein. Putativus, reekenigh, ghemeindt. Putredinalis, róttigh, rótachtigh. Putredo, Putrefactio, verrótting. Putrefactio,(Chym.) weiking. P Y. Pycnoticus, dikmaakende, toestóppende. Pyctacium, korte verklaaring. {==656==} {>>pagina-aanduiding<<} Pylorus, Pyloricus, de rechtermondt der maagh, de ondermaaghemondt, de poortier ófte poorter, de deurwachter, des maaghen uitghank. Pyramis, (Chym.) trechter. Pyramis, (Vulgò) naaldt, kantighe naaldt, ghrasnaaldt. Pyramis Optica, zichtkundighe keeghel ófte naaldt. Pyramidalis, Pyramidatus, naaldisch, ghenaaldt, spitswijze, grafnaaldtswijze. Pyrethrum, bertram, tandtkruidt. Pyrethrum Silvestre, wilde bertram,wildt tandtkruidt. Pyriformis, peervórmigh, peerachtigh. Pyrola, winterghroen. Pyrotechnica, vuurwerkmaakkunde. Pyroticus, brandende. Pyrricha, wapensprong. Pyrricharius, wapenspringer,ghewapendt springer. Pytho, Pythöissa, waarzeghster, duivelbanster. Qu A. QUadrangulum, vierhoek. QUadrangulum Rectangulum, rechthoekigh vierhoek. Quadrans, vierendeel. Quadrans Altitudinis, hooghtboogh. {==657==} {>>pagina-aanduiding<<} Quadrare, vierkanten, vierkantmaaken. Quadraticubus, vierkantsteerling. Quadratio circuli, vierkanting des rondts. Quadratiquadratum, vierkantsvierkant. Quadratura, vierkanting. Quadratum, vierkant, vierhoek. Quadratum Nauticum, ghraadboogh. Quadratum Circuli, ’t vierkant des rondts. Quadratus, (Geom.) vierkantigh. Quadratus, (Anat.) vierschooten. Quadruplator, anbrenger, verklikker. Quadruplicatio, naweers bevesting, tweede naweer. Quaestio, (Philos.) vraagh, gheschil. Quaestio,(Iurid.) pijnighing, onderzoek door pijnighen. Quaestor, penningmeester, schatmeester. Qualificans, hoedaanighmaakende. Qualitas, hoedaanigheidt. Qualitativus, hoedaanigheidigh. Quando, wanneer. Quantitas, hoeghrootheidt. Quantitativus, hoeghrootheidigh. Quartana, derdendaaghsche koorts. Quartuorviri, vierde mannen. Quasi dominium, onvolkomene eighendom. Quasi dominus, onvolkoomen eighenaar. Quasi posthumus, naboorelings ghelijk. Quasi ususfructus, lijftóghts ghelijk. {==658==} {>>pagina-aanduiding<<} Quatrio, de bikkel. Quatuorviratus, viermanschap. Quatuorviri, viermannen. Qu E. Quercula, druifkruidt, piment: ghamanderlijn. Qu I. Quidditas, watheidt. Quidditativè, watheidighlijk. Quidditativus, watheidigh. Quimatus, de tijdt van vijf daghen. Quincunx, de wijdte van vijf voeten. Quindecimviri, vijftienmannen. Quinquefolium, vijfvingerkruidt, vlooykruidt. Quinquennalis, vijfjaarigh. Quinqueviri, vijfmannen. Quinta, vijfling. Quinta essentia, hooghste kracht, zuiverste kracht, krachtighste gheest. Qu O. Quotum, Quotiens, ’t hoeveelde, het maal. {==659==} {>>pagina-aanduiding<<} R A. RAbies, dolligheidt. RAbies Canina, hondtsdolheidt. RAbies Lupina, wolfsdolheidt. RAbies Felina, kattendolheidt. Rachisagra, de rugghraatjicht. Radiatio, straaling. Radicalis, worteligh, gheworteldt, oorspronkelijk. Radicalis numerus, talwortel, worteltal. Radicaliter, als in de wortel, oorspronkelijk. Radicula, radijs. Radius,(Geom.) de halve middelijn van een kring. Radius Geometricus, maatstók, meetkundighe maatstók. Radius,(Opt.) een straal. Radius Convergens, samenhellende straal. Radius Divergens, van een hellende straal. Radius,(Anatom.) de kleene armpijp, de minder ellepijp. Radix,(Botanic.) wortel. Radix Squamata, anbladt. Radix Cava, hólwortel. Radix Cara, pinxternakelen, tamme mooren. Radix Rhodia, roozewortel. Radix, (Mathem.) wortel, wortelzyde. {==660==} {>>pagina-aanduiding<<} Radix Quadrata, vierkants wortel. Radix Cubica, teerlings wortel. Ramex, ghescheurdtheidt, ghebrokenheidt,scheursel. Ramicosus, ghescheurdt, ghebroken. Ramificatio, takmaaking. Ramus, tak, afscheut. Ranae morsus, vórsschenbeet, kleene plompen. Ranina vena, kikvórschader. Ranula linguae, tongghezwel. Rapaecaulis, raapkool. Ranunculus, haanevoet. Ranunculus Hortensis, boterbloemen, tamme haanevoet, hófhaanevoet. Ranunculus Caeruleus, blaauwe boterbloemen. Ranunculus Ruber, roode boterbloemen. Ranunculus Silvestris primus, Ranunculus Aquatilis, Ranunculus Palustris, waterhaanevoet. Ranunculus Silvestris secundus, Ranunculus Auricomus, luipardsklaauwen. Ranunculus Silvestris tertius, Ranunculus Echinatus, Ranunculus Arvensis, akkerhaanevoet. Ranunculus Illyricus, slavoensche haanevoet. Ranunculus Gramineus, ghrasachtighe haanevoet. Ranunculus Lusitanicus, Ranunculus Hyemalis, portughaalsche wintersche haanevoet. Ranunculus Montanus, Ranunculus Pannonicus, berghhaanevoet. {==661==} {>>pagina-aanduiding<<} Ranunculus Tuberosus, St. Teunis raapken, knobbelachtighe haanevoet. Ranunculus Flammula, eeghelkoolen, vuurkruidt, vlamkruidt. Raphanus, radijs. Raphanus Major, Raphanus Silvestris, mierikwortel, mirredik. Raphanus Magnus, Raphanus Rusticanus, meerradijs, perperwortel, boerenradijs. Rapistrum, Rapistrum arvorum, heedrik, heerik. Rapum, raap. Rapum porcinus, Rapum Terrae, verkensbroodt, aardappel. Rapum Divi Anthonii, St. Teunis raapje. Rapum Silvestre, Rapunculus, raponse. Rarefectio, veryling, verdunning. Rasio, rasping. Ratificatio, bekraftighing, ghestadighing. Ratihabitio, bevestighing, bekrachtighing, ghestadighing, van waerde houding, ghoedtkeuring. Ratio, reeden, wijs, gheleeghenheidt. Ratiocinans, reedeneerende. Ratiocinatio, reedeneering. Ratiocinativus, reedeneerigh, reedeneerende. Ratiocinator, reedeneerer, reekener. Ratiocinatus, ghereedeneerdt. {==662==} {>>pagina-aanduiding<<} Rationalis,(Vulgo.) reedelijk. Rationalis,(Mathem) reedenigh. Rationarius codex, blaffert, bladtwijzer. Raucedo,Raucitas, heescheidt, haerscheidt. R E. Reaccusatio, teeghenbeschuldighing, weederklaghte. Reactio, teeghendoening, teeghenanwerking. Realis, zaaklijk, zaakigh. Realissimus, allerzaaklijkst. Realitas, zaaklijkheidt, daadlijkheidt. Realiter, daadlijken, zaaklijken. Reatus, strafschuldt, strafverdienst. Reauditio, herhooring, herhandeling. Recalvaster, Recalvus, kaal an ’t voorhoofdt. Recapitulatio, hertelling, optelling, herhaaling der hoofdtpunten. Recepisse, ontfangbekentenis. Receptaculum,(Chim.) voorlaagh, voorleggher, ontfanger. Receptator, diefophouwer. Receptivitas, ontfankelijkheidt. Receptivus, ontfankelijk, ontfangigh. Receptor redituum, inkomstheffer. Recipiens,(Chym.) voorlagh, voorleggher, ontfanger. Recidiva, weederinstorting. {==663==} {>>pagina-aanduiding<<} Reciprocabilis, weêrkeerbaar, weerkeerelijk. Reciprocabilitas, weêrkeerbaarheidt, weêrkeerigheidt. Reciprocari, weêrkeerigh zijn. Reciprocatio, weêrkeering. Reciprocus, onderling, weêrkeerigh, heen en weêr, wederzijdsch. Reconventio, weedereisch, teegheneisch. Rectangulus, rechthoekigh. Rectificare, rechtmaaken. Rectificatio, rechtmaaking. Rectilineus, rechtlijnigh. Rectiterminus, rechtpaaligh. Rector, schoolvooghdt. Rector Magnificus, landtsschoolvooghdt, hoogheschoolvooght. Rectum intestinum, endeldarm, aarsdarm. Recutitus, besneedene. Redhibitio, weederschaffing, koopvernieting. Redhibitorius, weederschaffende. Reduvia, nijpnaghel, nijdnaghel, nijpvleesch, het fijk, de vijt. Reductio, herbrenging, herleiding. Reductio fractionum, herleiding der ghebrokene. Reductio fractionum Ad minimos, terminos, herleiding der ghebrokene tót de kleinste merkteekens. Reductio fractionum Ad cognomines, terminos, herleiding der ghebrokene tót ghelijknaamighe merkteekens. {==664==} {>>pagina-aanduiding<<} Reductivè, herleidighlijk. Reductivus, herleidigh. Reduplicativus, verdubbeligh, herdubbeligh. Reduplicatio, verdubbeling, herhaaling. Reduvia, nijpnaghel, nijdtnaghel, nijpvleesch, het fijk, de vijt. Referendarius, kanselier, verrichtverhaaler. Refinatio, zuivering, verfijning. Reflexio, weêrbuighing, weêrslagh, weêrstuiting. Reflexus, weêrghebooghen. Reformatio,(Theol.) hervórming. Reformatio, (Iurid.) klaaring, beroep van klaaring. Refractarius, overtreeder. Refractio, wanschaauwing, verbreeking. Refrigeratorius, verkoelende. Regenerare, weederbaaren. Regenerari, weederghebooren worden. Regeneratio, weederbaaring, weedergheboorte. Regestum, blaffert, bladtwijzer, ról, tafel. Regimentum, heerschappy, heersching, reeghering. Regio Montana, berghlandt. Regio Campana, vlaklandt. Regula, reeghel. Regula De omni, de reeghel van allen. Regula De nullo, de reeghel van gheenighe. {==665==} {>>pagina-aanduiding<<} Regula Proportionis, de reeghel van eevenreedenheidt. Regula Trium, de reeghel van driën. Regula Societatis, de reeghel van ghezelschap. Regula Alligationis, de reeghel van verbinding. Regula Falsi, de reeghel van ’t valsche Regula Positionis, Regula Hypothesis, stelling. Regula Aurea, ghulde reeghel. Regula Universa, alghemeene reeghel. Regula Conversa, verkeerde reeghel. Regula Reciproca, weêrkeerighe reeghel. Regula Dupli, dubbelde reeghel. Regulare, reeghelen, bestieren. Regularis, ghereegheldt, gheschikt. Regulariter, ghereegheldlijk, vólghens de reeghel. Relata,Relativa, betrekkighe, opzichtelijke, opzicht hebbende, onderlinge opzichten. Relatio, onderling opzicht, betrekking. Relativè, betrekkighlijk. Relativus, betrekkigh. Relatus, betrokken, betrekkigh. Relegatio, banning. Religio reformata, ghezuiverde ófte hervórmde ghódtsdienst. Reliqua, overschót, overblijfsel. Reliquari, in schuldt blijven, schuldigh blijven. Reliquatio, schuldighblijving. Reliquator, schuldighblijver. Remedium, hulpmiddel. {==666==} {>>pagina-aanduiding<<} Remedium Topicum, uiterlijk hulpmiddel. Rememorativus, erinnerende, indaghtighmaakende. Remissio, (Philos) verslapping. Remissio, (Theol.) vergheeving. Remissio,(Iuridic.) quijtschelding: doodtslaghsverghiffenis: zending tót den onderhoorighen rechter. Remora aratri, stalkruidt, prangwortel. Remotio, afweering. Remotus, verschoven. Remunerativus, vergheldigh, vergheldende. Ren, de nier. Ren Succenturiatus, andere nier, steedenier. Ren Verus, rechte nier. Renalis, nierigh, nierachtigh. Renascentia, weedergheboorte. Renatus, weederghebooren. Repentinus, schichtigh, schielijkoverkomende. Repertorium, boedelopschrijving. Repetundae pecuniae, weedereissching van t’onrecht ghenooten gheldt. Repignoratio, pandtlóssing. Repletivè, vervullighlijk. Replicativè, herhaalighlijk. Replicatio, teeghenweer. Repraesentativè, betoonighlijk. Repraesentatio, (Iuridic.) vertooning, vertooghing, rasse volbrenging, volbren- {==667==} {>>pagina-aanduiding<<} ging voor de tijdt, plaatsvulling. Repressaliae, weederneeming. Reprobatio, verwerping, wraaking. Reprobatorius, verworpen. Reprobus, verworpeling, verworpene. Reproductio, weerdervoortbrenging. Repromissio, teeghenbelooving, weedertoezegghing. Repugnantia, teeghen-, ófte weêrstreevigheidt. Requisitorius, verzoekende. Res,(Philos.) zaak, ding, ghoedt. Res, (Iuridic.) ghoedt. zaak. Res Mancipi, ons toebehoorend ghoedt. Res Alienabilis, wandelbaar, ófte vervreemdbaar ghoedt. Res Inalienabilis, onwandelbaar, ófte onvervreemdbaar ghoedt. Res Bonae, fidei ghoedertrouwsche zaaken. Res Malae, fidei quadertrouwsche zaaken. Res Divini Iuris, ghodt toebehoortige zaaken. Res Humani Iuris, mensch toebehoortige zaaken. Res Criminales, strafbaare zaaken. Res Litigiosae, dingtaalighe zaaken, ófte twistzaaken. Res Sacrae, ghewijde zaaken. Res Publicae,Res Universitatis, landtzaaken. Res Singulorum, byzonderen toebehoorende zaaken. Res Religiosae, de ghraven der dooden. Res Sanctae, stadts vesten, ófte poorten. Rescissio, (Iurid.) handelbraak. {==668==} {>>pagina-aanduiding<<} Rescriptio, weederschrijving, antwoordt. Rescriptum, rechts verzoek, antwoordt. Rescriptum Curiae, antwoord van ’t hóf. Resina, harst. Resistentia, weederstandt. Resolutivus, ontknoopigh, ontbindigh. Respectivè, opzichtighlijk. Respectivus, opzichtigh. Respectus, opzicht. Respectus In, opzicht in. Respectus Ad, opzicht tót. Respiratio, aasseming, heraasseming. Responsum, rechtspraak. Restitutorius, herstellende. Resultantia, ontstaaning, ontspringing. Rete mirabile, ’t wonderlijk net, ’t herssenadernet, ’t nettewebbe. Reticularis, Retiformis, Retinus, nettevórmigh, nettachtigh. Retorta, omghedraayde kólf. Retractus, naasting, zinning, nakoop, aanboordt, weederdrijving, uitdrijving, benadering. Retroacta, voor heen ghepleeghde dingtaalen. Retrogradus, weêrkeerigh. Reus, strafschuldigh, strafwaerdigh, misdaadigher, schuldighe, beschuldighde, verweerder, antwoorder, teeghendinger. {==669==} {>>pagina-aanduiding<<} Reus Facti, daadtschuldighe. Reus Criminis, misdaadtschuldighe. Reus Satisdandi, bórghstelschuldighe. Reus Satisaccipiendi, borghanneemschuldighe. Reus Stipulandi, vraaghschuldighe, eisch schuldighe. Reus Promittendi, belóftschuldighe. Reus Debendi, schuldighe. Reus Credendi, schuldighe. Revisio, herkennis, weederoverziening, herziening. Revocatorius, herroepende, weederroepende. Reverberatio, weederslaaning, verbranding door een rondt omghaande vlam. Reverberatorius, weederslaande. Revulsio, te rugh trekking. Revulsorius, te rugh trekkende. R H. Rha, wortel. Rha Barbarum, barbarysche wortel, rabarber. Rha Ponticum, pontische wortel, rabarber. Rha Turcicum, turksche wortel, rabarber. Rhabdologia, stókreekenkunde. Rhabduchus, opziener over de worstelaars. Rhachita, boosdoener, quaadtdoener. Rhacoma, rabarber. Rhagades,Rhagadia, klooven, borsten in handen ófte voeten. Rhamnus Solutivus, Rhamnus Catharticus, rijnbessen. {==670==} {>>pagina-aanduiding<<} Rhapsodia, vaerzensamenstelling. Rapsodus, vaerzensamensteller, vaersopzeggher. Rhecoma, rabarber. Rhetor, reedenrijker, reedenaar. Rhetorica, reedenrijkkonst. Rhetoricè, reedenrijkkonstelijk. Rhetoricus, reedenrijkkonstigh. Rheum, rabarber. Rheuma,Rheumatismus, vloedt, vloeying, zinking, hoofdtvloedt. Rheumaticus, hoofdtvloedigh. Rhomböides, scheeve, ófte langwerpighe ruit, raam, tarbotghelijk. Rhombus, eevenzijdighe ruit, scheeve ruit, scheef vierkant. Rhus, Rhus Coriariorum, smak. Rhuselinum, waterhaanevoet. Rhyas, ooghtraaning. Rhygma, stukkentrekking. Rhypticus, afvaaghende. Rhythmarmonicus, rijmwelluidigh. Rhythmica, rijmkonst, rijmzangkonst. Rhythmopoeïa, rijmmaaking, rijmmaakunst, rijmmaakkunde. R I. Ribesium, aalbessen. Ricinus, wonderboom, móllekruidtboom, kruisboom. {==671==} {>>pagina-aanduiding<<} R O. Rob, Rohob, honighghelijk zap. Robur, haagheikenboom. Robus, wintertarw. Ros, dauw Ros Caeli, heemelsdauwghras. Ros Syriacus, heemelhoonigh, luchthoonigh. Ros Solis,Rorella, zondauw, loopigh kruidt. Rosa Junonia, leelie. Rotulatio, maaking van ronde koekjens. Rotulae, ronde koekjens. R U. Rubia, Rubia tinctorum, mee, rótte, krap. Rubia Marina, zeerótte, zeesche mee. Rubefaciens, roodtmaakende. Ruberta, Róbberts kruidt. Rubrica, opschrift, roodt opschrift, afteikening. Rubus, braam. Rubus Idaeus, hennebraam, hennebessen. Rubus Caninus, hondtsbraam, haaghedoorn. Ructatio,Ructus, rusping, resping. Rufus, roodthooft. Rumex, zuuring, patigh. Rumex Sativus, patigh, surkel. {==672==} {>>pagina-aanduiding<<} Rumex Acutus, peerdik. Ruptio, scheuring, rijting. Ruscus, steekpalm, stikpalboom, muisdoorn. Ruscus silvestris, hulst. Ruta, wijnruit, ruite. Ruta Muralis, Ruta Muraria, steenruit. Ruta Canina, helmruit. S A. SAbbatharius, rustdaghdrijver. Sabbathum, rustdagh. Sabina, savelboom, zeevenboom. Saccularius, ghuichelaar, okesbokes. Sacerdotalis, priesterlijk. Sacramentum, heilteiken, eetbondt, verbondtsteeken. Sacramentum Mïlitare, krijghseedt. Sacramenti significatio, de beteekening des sakraments. Sacramenti Obsignatio, de verzeegheling des sakraments. Sacramenti Praebitio, de uitreiking des sakraments. Sacramenta Semantica, beteekenende sakramenten. Sacramenta Metadotica, overleeverende sakramenten. Sacramenta Prospheronta, voordraaghende sakramenten. Sacrarium, sakramentshuisken, heilighdomsghaarde. {==673==} {>>pagina-aanduiding<<} Sacrificium, óffer, ófferhande. Sacrificium Expiatorium,Sacrificium Propitiatorium, zoenóffer. Sacrificium Eucharisticum, dankóffer. Sacrificium Missaticum, misóffer. Sacrolumbus, heilighlendenspier. Sagarius, kleerkooper. Sagitta, Sagittalis, serpents tongen. Sagittarius, schutter. Sagmen, yzerhardt, yzerkruidt. Sal, zout. Sal Lixiviosum, looghachtigh zout. Salarium, loon, werkloon, wedde, huurloon. Salicaria, weederik. Salificatio, zoutmaaking. Saliunca, lavendel. Saliva siderum, honighdauw. Salivaris, bertram. Salivatio, spógmaaking. Salsirora, zondauw, loopighkruidt. Salix, wilgheboom. Salix equina, paerdestaert, kattestaert. Salix Amerina, kuischboom, arbahamsboom, zeewilghe, kuischlam. Saltatoria, danskonst. Saltus vocis, stemsprong. Salusandria, nardus zaadt, nighelle. Salvatella, de miltader. Salvia, savie, salie. {==674==} {>>pagina-aanduiding<<} Salvia Romana, scharley. Salvia Agrestis, Salvia Ambrosiana, wilde salie. Salvia Vitae, steenruite. Salvificans, Salvificus, zalighmaakende. Sambucus, vlier, hólderboom. Sambucus Aquatica, watervlier, zwelken, zwelkenhout. Samsucus, mariolein. Sanabilitas, gheneesbaarheidt, gheneeslijkheidt. Sanamunda, naghelkruidt. Sanctimonia, Sanctitas, heiligheidt. Sanctificatio, heilighmaaking. Sanctificator, heilighmaaker. Sanctificans, heilighmaakende. Sanctio, inzetting, instelling, willekeur. Sanguificatio, bloedtmaaking. Sanguinalis, peen, ledtghras, hondtsghras. Sanguinatio, bloeding, bloedtloozing. Sanguisorba, pimpernel. Sanicula, sanikel. Sanies, etter, vuil bloedt. Santalum, zandelhoudt. Santolina, sipreskruidt. Saphena, de moederader. Saponaria, zeepkruidt. {==675==} {>>pagina-aanduiding<<} Saponea, amandelliksel. Saproregmia, spijsverrótting. Saracenica, sarazijnskruidt. Sarcasmus, beghrijnzing. Sarcocele, vleeschscheursel. Sarcoticus, vleeschteelende. Satisacceptio, ghenoeghanneeming, bórghanneeming. Satisdatio, ghenoeghgheeving, ghenoeghdoening door bórghstelling. Satisfactio, ghenoeghdoening, ghemoedthebbing, leesting. Satisfactorius, voldoenigh, voldoenende. Satrapes, dróst, landtdróst. Sutereia, keule, satury, hófkun, lochtekoel. Saturium, standelkruidt, kullekenskruidt. Satyra, schimpdicht, steekdicht, schempschrift, schempdicht. Satyrium basilicum, hondekenskruidt. Satyrus, gheitman, gheitmannetje. Saxifraga, Saxifragia, steenbreeke, beevernaart, beevernel. S C. Scabies, schurftheidt. Scabinus, scheepen. Scabiosa, schurftkruidt. Scoevola, Scoevus, slinksch, slinkepoot. {==676==} {>>pagina-aanduiding<<} Scala altimetra, hooghmeetings leer. Scala Milliarium, mijlmaat. Scala Musicae, zangtrap, zangladder. Scalenus, oneevenzijdigh, oneevenbeenigh, onghelijkzijdigh. Scandix, naaldekervel. Scandulaca, smeerkruidt. Scaphöides, schuitachtigh, schuitwijzigh. Scapula, ’t schouderbladt, schóftbladt. Scapularis, schouderbladigh. Scapularis Arteria, schouderbladtsslaghader. Scapularis Vena, schouderbladtsader. Scarificatio, kópping, schrabbing. Scaurus, bothiel, plomphiel, ghroot van enkelen. Sceleton, een gheraamte. Scelotyrbe, scheurbuik, blaauwschuit. Scena, toonneel, uitkomst. Scenographia, schaduwkunde, schaduwbeschrijving. Sceptrum morionis, lischdodden, donsen, dullen, polsen. Schema, (Geom.) afbeeldsel, voorbeeldsel. Schema,(Rhetor.) woordtghestalte, sierspraak, sierspreeking. Schematologia, woordtghestaltkunde. Schesis, standt. Scheticus, lichtverdrijfbaar. Schisma, scheuring. Schismaticus, scheurziek. Schoenanthum, keemelshooy. {==677==} {>>pagina-aanduiding<<} Scholastici, schoolgheleerde. Scholasticus, scholaster. Scholium, byvoeghsel, korte verklaaring. Sciographia, schaduwkunde, schaduwbeschrijving. Sciaterica, zonnewijzerkunde, uurwijzerkunde, zonuurwijzer. Sciatericum, zonnewijzer, zonuurwijzer. Sciatica, heupjicht. Sciatica Vena, de heupader. Scientificus, weetmaakende. Scientia, weetenschap. Scilla, zeeajuin, zeenarsis. Scirrhodes, wenachtigh. Scirrhoma, Scirrhus, wen, hardigheidt, hardtghezwel. Scisma, tweespalt, scheuring. Sclerophthalmia, harde ooghontsteeking, hardtooghghezwel. Scleroticus, hardtmaakende, verhardende. Sclerotis, hardt. Scolioma, verdraaying. Scolopendria, hertstong. Scolopendrium, steenvaaren, miltkruidt. Scolymus, ghulde distel. Scorbutus, scheurbuik, blaauwschuit. Scordium, waterlook. Scorpiöides, schórpioenkruidt. Scorzonera, adderkruidt, slangekruidt. Scotinus, verwloof. {==678==} {>>pagina-aanduiding<<} Scotodinus, Scotoma, ooghzwindeling, verblindende zwindeling. Screatio, roccheling. Scribae, schriftgheleerde. Sriptoria, schrijfkonst. Scrobiculus cordis, het harteputje. Scrofula, Scrophula, ’t koningszeer, een krópzweer, klierghezwel. Scrophularia, speenkruidt, klierkruidt. Scrophularia Major, ghroot speenkruidt. Scrophularia Minor, kleen speenkruidt. Scrotum, de klootzak, klósborzeken. Sculptilia, snywerk. Sculptoria, snykonst. Scutiformus, schildtvórmigh, schildachtigh. Schytica radix, zoet hout. S E. Sebel, een vlies op ’t oogh. Secale, róg. Secans, snijdlijn. Secretarium, gheheimschrijvery. Secretarius, gheheimschrijver, gherechtsschrijver. Sectio, snijding. Sectio Vernalis, lentsneede. Sectio Autumnalis, herfstsneede. Sectio Conica, keeghelsneede. Secularis sacerdos, weereldtlijk priester. Seculum, hondertjaarighe eeuw. {==679==} {>>pagina-aanduiding<<} Secundarius, minvoorneem. Secundina, nagheboorte, gheboortvlies. Secundum quid, na yet. Secundum Dici, na ghezeidt worden. Secundum Esse, na zijn. Secundum Existendi consecutionem, na ghevólgh van in weezen zijn. Securidaca, bijlkenskruidt. Sedigitus, die zes vingeren aen een handt heeft, zesvingerigh. Sedum,Sedum Majus, huislook, donderbaerdt. Sedum Minus, kleene donderbaerdt. Sedum Tertium, muurpeeper. Segmentum, vervulling, vulsel, snijdsel, deel. Selenitis, maankruidt. Selenographia, maanbeschrijving. Semanticus, beteekenende. Semeiotica, teekenkunde. Semeioticè, teekenkundighlijk. Semeioticus, teekenkundigh. Sementatio, zaadtteeling. Sementina, zeewarzaadt. Semiarcus, halfboogh. Semibrevis, halfkort. Semichorda, halfpeeze. Semicolon, halflidt. Semidalis, fijn tarwenmeel. Semidiameter, halfmiddellijn. Semiditonus, halftweetoon. {==680==} {>>pagina-aanduiding<<} Semilunaris, halfmaanigh, halfsmaans-wijs. Semimembranosus, halfvliezigh, halfvliesachtigh. Semiminima, halfkleinste. Seminalis, verkensghras, weghghras, duizendtknoop, kreupelghras. Seminarium, planthóf, zaayhóf. Seminatio, zaaying, zaadtuitwerping. Seminervosus, halfzeenuwigh, halfzeenuwachtigh. Semiorbicularis, halfrondt, halfbalachtigh. Semiplenus, halfvol. Semispinatus, halfdoornachtigh. Semissarius, halve. Semitertiana, halfanderdaaghsche koorts. Semitonium, halftoon. Semivocalis, halfklinker. Sempervivum, donderbaerdt, huislook. Sena, seneboom. Senatus consulta, raadtsbesluiten. Senecio, ghrindtkruidt, kruiskruidt, kruiswortel. Sensibile, ’t ghevoelijke, ’t ghevoelbaar. Sensibilis, ghevoelbaar. Sensiterium,Sensorium, ghevoeltuigh. Sensorius nervus, ghevoelzeenuw. Sensitivus, ghevoeligh. Sensualis, ghevoelijk. {==681==} {>>pagina-aanduiding<<} Sensualitas, ghevoelijkheidt. Sensus, zin, ghevoelen. Sententia, ghedenkspreuk, spreuk, ghewijsde, oordeel, vonnis. Sententia Definitiva, eindoordeel, eindvonnis. Sententia Interlocutoria, byoordeel, tusschenvonnis. Sententia Provisionalis, middelerwijlsch vonnis. Sentis, braam. Separabilis, afscheidelijk, afscheidbaar. Separabilitas, scheidelbaarheidt, afscheibaarheidt. Separatio bonorum, boedelscheiding. Separativus, afscheidigh. Separatorium, scheytrechter. Seplasiarius, zalfverkooper. Septemviri, zeevenmanen. Septenarius, zeeventalligh. Septicus, verróttende, verróttendoende, róttighmaakende. Septifolium, zeevenbladt, tormentille. Septum, afscheidsel, schót. Septum Cordis, het tusschenscheidsel des harten. Septum Lucidum, het heldere scheidsel. Septum Narium, het neuzeschót. Sequester, bewaarder handt, scheidsman, krakeelghoedtbewaarer. Sequestratio, Sequestrarius, in bewaarder handt stelling. Seriphium, zeelalssem. Seriola, andyvie. {==682==} {>>pagina-aanduiding<<} Seris, witte andivie. Serositas, weyachtigheidt, weyigheidt. Serosus, weyigh, weyachtigh. Serpentaria major, slangekruidt, speerwortel, adderkruidt. Serpentaria Minor, paapenkullekens, kalfsvoet. Serpigo, springend vuur. Serpillum, Serpyllum, wilde tijm, quendel, onzer vrouwen bedstroo. Sarratula, zaaghachtigh kruidt, ghamanderlijn. Serratus, zaaghachtigh, zaaghwijzigh. Serriola, wilde lattouw. Sertula campana, malloot, steenklaver. Serum, wey. Servilla, Servillum, suikerwortel. Servitus, dienstbaarheidt, slaverny. Servitus Praediorum, erfdienstbaarheidt. Servitus Urbanorum, huisdienstbaarheidt. Servitus Rusticorum, veldtdienstbaarheidt. Servus, slaaf, knecht, lijeighen. Servus Atriarius, Servus Atriensis, voorhófslaaf. Servus Focarius, haertslaaf. Servus Mediastinus, huisslaaf. Servus Arcarius, kófferslaaf, gheldtkasslaaf. Servus Hercita, akkerslaaf. Servus Capsarius, Servus Carpsarius, kasdraaghend slaaf. {==683==} {>>pagina-aanduiding<<} Servus Saccularius, beursdraaghend slaaf. Servus Apolis, banslaaf. Servus Orcinus, na ’s heeren doodt vrye slaaf. Servus Originarius, oorspronkelijke slaaf. Servus Adscriptitius, ingheschreeven slaaf. Servus Vicarius, onderslaaf. Servus Fornacarius, ovenslaaf. Servus Receptitius, heranghenomen slaaf. Servus Pileatus, ghemutste slaaf. Servus Fructuarius, vruchtslaaf. Servus Haereditarius, erfslaaf. Servus Dedititius, overgheeveling. Sesamöides, zaadachtigh. Seseli, sermonteine. Seseli Massiliense, ghekronkelde venkel. Setaceum, haerenzeef. Setanium, zomertarw. Sexa, zesling. Sexagenarius, zestightalligh, zestighjaarigh. Sextilis, zeskantigh. S I. Sideratio, gheraaktheidt, beroerdheidt. Sideratus morbus, de popelsy. Sief, Sigillum Salomonis, Salomons zeeghel. {==684==} {>>pagina-aanduiding<<} Sigmöides, kapswijzigh. Signatum, ’t gheteekende. Signatus, gheteekendt. Signifer, taanrondt, teekenkring, zonnewegh. Significatio, beteekening. Significativè, beteekendlijk. Significativus, beteekenigh, beteekenende. Significatum, ’t beteekende. Silicia, Silicula, fenighriek. Siler, gheil. Siler montanum, sermonteine. Siligo, wintertarw, tarwenbloem, donst. Siliqua, turksche, ófte roomsche boontjes. Siliqua dulcis, St. Ians broodt. Siliquastrum, kóst. Silo, kamuisneus, kromneus. Silvae mater, gheitebladt, memmekenskruidt. Simila,Similago, fijn tarwenmeel, bloem. Similaris, ghelijkaartigh, eenslachtigh, ghelijkslachtigh, ghelijkdeeligh. Simitas, bocchelneuzigheidt. Simo, bocchelneus, platneus. Simplex, enkel, eenvoudigh. Simplicitas, eenvoudigheidt, eenvuldigheidt. Simpliciter, eenvoudighlijk, rechtuit. Simul, te ghelijk. {==685==} {>>pagina-aanduiding<<} Simul Tempore, te ghelijk in tijdt. Simul Naturâ, te ghelijk in natuur. Simul Dispositione, te ghelijk in schikking. Simul Dignitate, te ghelijk in waerdigheidt. Simul Cognitione, te ghelijk in kennis. Simultaneïtas, teghelijkzijnheidt. Simultaneus, te ghelijk zijnde. Simultas; teghelijkheidt. Simus, platneus. Sinapismus, blaarmaakende zalf, roodtmaakende artseny. Sinciput, het opperhoofdt. Singula generum, de byzondere der gheslachten. Singularis, byzonder. Singularitas, byzonderheidt. Singulariter, byzonderlijk. Singulariter Nominatus, byzonderlijk ghenoemdt. Singultitio, hikking. Singultus, hik, nók. Sinuosus, (Med.) etterhól. Sinus,(Mathemat.) hoekmaat. Sinus Totus, heele hoekmaat. Sinus Rectus, rechte hoekmaat. Sinus Versus, verkeerde hoekmaat. Sinus,(Med.) hólte, etterhólte. Siriasis, breinontsteeking. Sirius, hondtsterre, ghroote hondt. Siro, zweetpuist, zweetblaartje. Sisarum, suikerwortel, karoote. Siser, suikerwortel. {==686==} {>>pagina-aanduiding<<} Sisymbrium, waterkors, roode wilde munte, ghekrulde balsem. Sisyrinchium, zeeghenrijk. Sitanium, zomertarw. Sitostasius, korenverkooper. Situs, standt. Situalis, standelijk. Sium, watereppe. S M. Smegma, zuiversel, reinighsel, zeep. Smilax laevis, winde, wrange, klókjes winde, ibenboom, ievenboom. Smilax Aspera, steekende winde. Smilax Hortensis, roomsche boonen. Smyrnium, lavas, pieterselie van macedonien. S O. Societas, maatschappy, maatschap, vennoodtschap. Societas Classis navalis, scheepsmaatschappy. Socer, schoonvader, behoudtvader. Socer Magnus, behoudtghrootvader, schoonvadersvader. Socius, ghenoot, makker, maat, vennoodt. Socrus, schoonmoeder, behoudtmoeder. Socrus Magna, behoudtghrootmoeder, schoonmoedersmoeder. Soda, de zode. Solarium, zonnewijzer. {==687==} {>>pagina-aanduiding<<} Solanum, Solatrum, nachtschade. Solatrum Tetraphyllum, wolfsbeezie, spinnekóppen. Solatrum Vesicarium, krieken over zee. Solatrum Somniferum, slaapendmaakende nachtschade. Solatrum Maniacum,Solatrum Furiosum, dolmaakende nachtschade. Solatrum Lethale, Solatrum Mortale, dolle bessen, dulkruidt. Soldana, Soldanella, zeewinde. Soleus, plaatghelijk. Solidago, waalwortel. Solidago Saracenica, heidensch wondenkruidt. Solidimetria, licchaamsmeeting, licchaamsmeetkunde. Solidiquadratum, licchaams vierkant. Solidus,(Mathem.) licchaamlijk. Sollicitator, anzoeker. Soloecismus, taalwoestheidt, wanspraak. Soloecista, wanspreeker, kromtong. Soloecophanes, schijnwanspraak. Solstitialis, zonnestandigh. Solstitium, zonnestandt. Solstitium AEstivum, zomerzonnestandt. Solstitium Hybernum, winterzonnestandt. Solutio,(Philos.) ontlóssing, ontbinding. Solutio, (Jurid.) betaaling, voldoening; voldoeningschrift. {==688==} {>>pagina-aanduiding<<} Solutio Solutionis, voldoeningschrifts weederlegghing. Somatologia, licchaamkunde, licchaambeschrijving. Somnambulus, een slaapwandelaar. Somniferus, Somnificus, slaapverwekkende. Sonchus, ghanzedistel, haazenstruik, douwdistel, konijnkruidt, melkweye, haazekool. Sonchus Silvestris, haveressche. Sophia, fiekruidt, melizoenkruidt. Sophisma, dróghreeden, bedrieghreeden, bedrieghelijke sluitreeden, neuswijsheidt. Sophisma Figurae dictionis, dróghreeden der ghestalte des woordts. Sophisma Adicto simpliciter, dróghreeden van eenvoudigh ghezegh. Sophisma Ignorationis elenchi, dróghreeden van weêrlegghings onkunde. Sophisma Petitionis principii, dróghreeden der eisch van ’t beghin. Sophisma Non causae pro causâ, dróghreeden van gheen oorzaak als oorzaak. Sophisma Plurium interrogationum, dróghreeden van veele vraaghen. Sophista, neuswijze. Sophisticus, neuswijzighlijk, bedrieghlijk. Soporalis, slaapigh. Sorbus, sorbenboom, spreeuwbessen. Sordes, vuile etter. {==689==} {>>pagina-aanduiding<<} Sorgum, zórghzaadt. Sorigmus, oorsuizing. Soritus, stapelreeden, opstapeling, klimmend besluit. Soror, zuster. Soror Germana, volle zuster. Soror Consanguinea, halvezuster van vaders weeghen. Soror Uterina, halvezuster van moeders weegen. Sororius, zusterling, zustersman. Sors, hoofdtschuldt, hoofdtpenningen. S P. Sparadrapus, doorplaesterdt linnen. Spagyrica, stófscheykunde. Sparganium, waterlisch, kandelaars. Spartostatica, touwweeghkunde. Spartum, spaansche brem. Spasma, zeenuwbreuk, zeenuwscheuring. Spasmus, kramp, zeenuwtrekking, t’zamentrekking. Spasmus Cynicus, mondtkramp. Spasmus Flatulentus, windtkramp. Spatula, des schouderbladtsbeen. Spatula Foetida, stinkend lisch, wandtluiskruidt. Specialis, byzonder. Specialissimus, byzonderst. Species, ghedaante, ghemeen ghedaante, byzonder ghedaante. Specificatio, ghedaantmaaking, ghedaant- {==690==} {>>pagina-aanduiding<<} gheeving. Specificativus, ghedaantmaakigh. Specificus, ghedaantmaakende, ghedaantstellende, ghedaantigh. Specimen, staaltje. Speculativus, beschouwigh, bespiegheligh. Speculum ustorium, brandtspieghel. Speculum Veneris, vrouwenspieghel. Spelta, spelt. Spergula, spuurie. Sperma, zaadt. Spermatica vena, de zaadtader. Spermaticus, zaadachtigh, zaadigh. Sphacelus,(Medic.) breinontsteeking, breinzweering, ’t koudt vuur. Sphacelus,(Botanic.) wilde salie. Sphaera, kloot, ból, heemelkring. Sphaera Mundi, wereldtkloot. Sphaera Coelestis, hemelkloot. Sphaera Terrestris, aardkloot. Sphaera Armillaris, hoepelkloot. Sphaera Activitatis, kring der werklijkheidt. Sphaerica, bólkunde, klootkunde. Sphaerocephalus, bólhoofdigh, kloothoofdigh. Sphaeröidales, langwerpighe bóllen ófte klooten. Sphaeröides, eyrondt, klootsch, bólsch. Sphaeropoeïa, heemelkringmaaking. Sphaeropoëtica, heemelkringmaakkunde. Sphalmata graphica, schrijfghebreeken. Sphenöides, wighachtigh. {==691==} {>>pagina-aanduiding<<} Sphenopharingaeus, wigghebeenkeeligh. Sphenopogon, die een ghekloofden baert heeft. Sphenostatica, kloofwighkunde, kloofkunde. Sphygmologia, polskunde, aderslaghkunde. Sphyncter, de ringhspier, sluitspier. Spica nardi, spijk. Spina,(Anatom.) de kant, ghraat. Spina Ossis ilium, de kant van ’t zijdebeen. Spina Dorsi, ’t rugghebeen, de rugghraat. Spina,(Botanic.) doorn. Spina Alba, Spina Regia, onzer vrouwendistel. Spina Solstitialis, zomerdistel. Spina Acida, sausseboom, zuurboom. Spina Acuta, haaghedoorn. Spina Infectoria, Spina Cervi, Spina Burgi, rhijnbessen. Spinachia, Spinachium, spinasie. Spinatus,(Botanic.) doornachtigh. Spinatus,(Anatom) ghraatigh. Spiralis, slangetrek; slangetrekkigh. Spiratio, uitblaazing. Spirituales, gheestdrijvers. Spiritus, (Gram) gheblaas. Spiritus Asper, hardt gheblaas. Spiritus Lenis, zaft gheblaas. {==692==} {>>pagina-aanduiding<<} Spiritus,(Phil) gheest. Spiritus Vini, wijngheest, brandewijn. Splen, de milt. Splenica arteria, de miltslaghader. Splenica Vena, de miltader. Spleneticus, Splenicus, miltigh: mildtversterkende: miltzuchtigh. Splenium,(Chir.) lankwerpighe plaester. Splenium,(Botan.) steenvaren, miltkruidt. Splenitis, de mildtzucht. Spongiosus, Spongöides, sponsigh, sponsachtigh. Sponsa, bruidt. Sponsalia, Sponsalitius, trouwbelóften. Sponsor, ghevader, bórgh, beloover. Sponsus, bruideghom. Spontaneus, zelfwilligh, van zelfs komende. Spodium, ghebrandt elpenbeen. Spondylium, duitsche beerenklaauw. Sporadicus, verspreidt. Sportula, tiene mandeken; gheldtdoosken; Rechters weddeloon: morghenghroetghaave: daghelijksche leeftóghtghifte. S Q. Squammiformis, schubachtigh, schubwijzigh. {==693==} {>>pagina-aanduiding<<} Squilla, zeeajuin, aardtajuin, muizenajuin. S T. Stabularius, stalhouder, stalmeester. Stachys, welriekende andoren, veldtandoren. Staphyloma, rozijnkorrelsghroote uitschieting van ’t druifbessevlies. Staphïs agria, luiskruidt. Statera, onssel, unster. Statica, weeghkunde, weeghkonst, weeghdaadt. Statio, wachthuis, stelplaats. Stationarii, schildtwachten. Statuaria, beeldthouwkonst. Status, staat, hoofdtzaak. Statutum, inzetting, landtwet, steedewet. Steatocele, netscheursel. Steatoma, smeerbuil, smeerghezwel, spekghezwel. Steganographia, verborghenschrijving. Stegnoticus, stóppende, sluitende. Stelechiaea, poortader. Stella formata, ghevórmde star. Stellaria, leeverkruidt, walmeester. Stellionatus crimen, misdaadt zonder eyghe naam. Stenochoria, vernaauwing, toeghroeying. Stereometria, licchaammeeting, licchaam- {==694==} {>>pagina-aanduiding<<} meetkunde. Sternothyroides musculus, schildtgelijke borstbeensspier. Sternophyoides musculus, borstbeens tongebeenspier. Sternum, borstbeen. Sternumentaria, wildt tandtkruidt. Sternutatio, fniezing. Sternutatorius, fniezende, fniezingverwekkende. Staechas, Stichas Citrina, rijnbloem, mottekruidt, stichaskruidt. Stipulatio, verbintenis, ófte toezegghing door vraaghen, en antwoorden. Stipulatio Pura, zuivere toezegghing. Stipulatio Ad diem, toezegghing op dagh. Stipulatio Sub conditione, toezegghing onder voorwaarde. Stoechiologia, hoofdtstófkunde, hoofdt-stófbeschrijving. Stomacace,Stomacaxia, scheurbuik, blaauwschuit. Stomachicus, maaghsterkende. Stomachicus nervus, de maaghzeenuw. Stomaticus, mondtsterkende. Strabismus, scheelheidt, ooghenkramp. Stramonia, doornappel. Stranguria, de kouwde pis, dróppelpis, waterloozing by dróppels. Stratagematographia, listbeschrijving, {==695==} {>>pagina-aanduiding<<} krijghslistkunde. Strabo, Strabus, scheelaardt. Stratificatio, dekselmaaking. Stratiotes, ruiterskruidt, gherwe. Stratiotes Aqualitis, waterruiterskruidt, krabbenklaauw. Strigosus, magherhein. Strobilus, pingel, pijnappelkern. Struma, krópzweer, klierghezwel. Strumaria, kleene klissen. Strumea, haanevoet. Strumum, Strumus, nachtschade. Struthium, zeepkruidt. Strychnis, nachtschade. Stuba, Stupha, stoove. Stupha Sicca, drooghe stoof. Styloceratohyöides, tongebeens priemghelijke hoornspier. Stylobata, stijlghrondt. Styloglossum, priemghelijke tongespier. Stylopharingaeus, priemkeeligh. Stylöides, priemachtigh, priemghelijk, priemswijze. Stymma, diksel, ghróf overblijfsel. Stypticus, samentrekkende, toestoppende. S U. Subalternari, onderbeurtighdt worden. {==696==} {>>pagina-aanduiding<<} Subalternatus, onderbeurtighdt. Subalternus, onderbeurtigh. Subauditio, byverstaaning. Subaustralis, zuiderlijk, zuidwaarts, zuidachtigh. Subborealis, noordelijk, noordwaarts, noordachtigh. Subclavius, ondersleutelbeenigh, onderkrópbeenigh. Subcontrarietas, onderstrijdigheidt. Subcutaneus, onderhuidigh. Subdiaconus, onderdiaken. Subdifferentia, onderonderscheidt. Subdivisio, onderdeiling. Subductio, aftrekking. Suber, korkboom, vlóthout. Subeta, slaapzucht. Subfeudatio, afterleen, leensleen, achterleenstelling, leensleenstelling. Subhastatio, bystókverkooping, bystókopveiling. Subintrantia, onderinghaaning. Subjectivus, onderwerpelijk. Subinvestitus, leenmans leenman. Subjectivè, onderwerpighlijk. Subjectivus, onderwerpigh. Subjectum, onderwerp, onderwerpsel. Subjicibilis, onderwerpelijk. Subinferre, meede inbrengen, onderinbrengen. Sublimare, verheffen, omhooghdrijven. {==697==} {>>pagina-aanduiding<<} Sublimatio, omhooghdrijving. Sublimatorium, omhooghdrijftuigh. Subluxatio, verstuiking, verstuiktheidt. Subnotio, onderkennis. Subordinatus, onderschikt. Subreptio, onderkruiping, onttrekking. Subreptio, & obreptio, waarheidts verzwijghing, en onwaarheidts voorstelling. Subreptivè, steelsgewijs, ter sluip. Subscapularis, onderschouderbladigh. Subscriptio, onderteekening, onderschrijving. Subsidiarius, onderstuttende, hulpigh. Subsistentia, onderstandigheidt, bestaanlijkheidt, bestandigheidt. Substantia, zelfstandigheidt, onderstandigheidt,onderstaanendheidt. Sustantialis, zelfstandigh, onderstaanlijk. Substantialitas, zelfstandighlijkheidt. Substantialiter, zelfstandighlijk. Substantificus, zelfstandighmaakende. Substantivus, zelfstandigh. Substillum, koude pis, droppelpis. Substitutio, tweede erfghenaamstelling, vervang, vervanging. Substractio, Subtractio, aftrekking. Substrativè, onderspreidighlijk, onderwor- {==698==} {>>pagina-aanduiding<<} pighlijk. Substrativus, onderspreidigh, onderworpigh. Substratum, ’t onderspreide, onderwerp. Subterraneus, onderaardsch. Subtensio, onderspanning. Subtilatio, Subtilisatio, fijnmaaking. Subunguium, naghelblutsing, naghelknipping. Subvasallus, afterleenman, onderleenman. Succenturiatus, steedehoudende. Successio, aftervólghing, navólghing. Successio Ab intestato, navólghing, by versterf. Successivus, aftervólghende, navólghende, na elkander vólghende, voorbyghaande. Succinum, barnsteen, emmer, amber. Succisa, duivelsbeete. Sudamen, zweetpuisjen, zweetblaartje. Sufficientia, ghenoeghzaamheidt. Suffimentum, Suffitus, Suffumigium, rooking, damping, rooksel. Suffocatio Uterina, opstijghing van de moeder. Suffragium, keurstemming. Suffrago, knieboogh in de achterste beenen der beesten. Suffusio, toevloedt, samenvloedt, ooghzinking, ooghscheemering. Sugillatio, (Med.) ooghenroodheidt, roodt {==699==} {>>pagina-aanduiding<<} ghezicht, blaauwoogh. Suitas, zijnheidt. Sumach, smak. Summarium, korte optelling, kort ontwerp. Supercilium, winkbraauw, windtbraauw. Supercilium Veneris, gherwe, duizendtbladt. Supercilium Terrae, vrouwen haer. Supererogatio, overtólligheidt. Superficiarius, oppervlakkigh. Superficies, oppervlak, vlak, vlakte. Superfoetatio, Superimpraegnatio, overbevruchting, overvrucht, byvrucht. Superincarnatio, overvleissching. Superius, bovenzang. Superlativus, overheffende, overtreffende. Superparticularis, bovendeeligh. Superpartiens, bovendeelende. Superpurgatio, overmaatighe afdrijving, te ghroote zuivering. Superstitio, overgheloof, bygheloof, afgheloof, wangheloof. Supertranscendens, bovenoverklimmende. Supinator, afteromkeerer, afteromleggher. Suppositalis, onderstelligh. Suppositalitas, onderstelligheidt. Suppositans, onderstellende. Suppositare, onderstellighen. Suppositio, onderstelling, beteekening. Suppositivus, onderstelligh. {==700==} {>>pagina-aanduiding<<} Suppositorium, een zetpil. Suppositum, onderstel. Suppuratorius, ettermaakende. Suralis, kuitigh. Suralis Vena, kuitader. Suprascapularis, bovenschouderbladigh. Supraspinatus, bovenghraatigh. Surdesolidum, vierhoeks teerling. Susceptores, doopheffers. Suspensivus, opschorsschende. Suspiriosus, amborstigh, engborstigh. Surdus,(Vulgò) doof. Surdus,(Arithm.) onreedenigh. Sutura, een naat. Sutura Sagittalis, pijlnaat. Sutura Coronalis, de kransnaat. Sutura Lambdöides, de winkelhaaknaat. Sutura Squammosa, de schubwijze naat. Sutura Temporalis, der slaapen naat. S Y. Syagonagra, de kaakjicht. Sycomorus, eghiptische vygheboom. Syderatio, breinontsteeking, breinzweering. Syllabe, woordtghreep, letterghreep, bevatsel. Syllepsis, verzameling, t’zamenvatting. Syllogismus, sluitreeden, bewijsreeden, schiklijk besluit. {==701==} {>>pagina-aanduiding<<} Syllogisticus, sluitreedenigh. Symbiotica, leefkonst, verkeerkonst. Symbioticus, t’zamenleevende, samenverkeerende. Symbola, verwante dingen. Symbole, bypassing. Symbolum, teeken, waarteeken, veldtteeken, gheloofs beghrijp. Symbolum Apostolorum, Symbolum Fidei, gheloofsteeken, gheloofsbeghrip, gheloofsbelijdenis, gheloofsbekentenis. Symmeter, eevenmeetbaar, t’zamenmeetelijk, samenmeetbaar. Symmetria, (Geom.) eevenmeetbaarheidt, eevenmeeting, overeenkomst. Symmetria, (Med.) welghemengdheidt. Sympathia, (Philos.) trek, onderlinge trek, gheneeghenheidt. Sympatia, (Med.) meedelijding, samenlijding. Sympatheticus, Sympathicus, meêlijdende. Symphytum, waalwortel, smeerwortel. Symphonia, (Music.) samenklank, samengheluidt. Symphonia, (Botanic.) gheelesy, paapeghaayskruidt. Symphyticus, heelende, samenhechtende. Symploce, omtóght. Symptoma, toeval, byval. Symptoma Cardiacum, toeval des harten. {==702==} {>>pagina-aanduiding<<} Symptomaticus, toevalligh, byvalligh. Synaeresis, Synaesiosis, letterkrimp, lettersamentrek. Synagoga, verghadering, verghaderplaats. Synaloepha, versmelting. Synanche, keelontsteeking. Synarthrosis, t’zamenleeding, angheleeding. Syncategorema, meêbediedsel, meêghezegh. Syncategorematicus, meêbediedigh. Synchysis, (Gramma.) woordenwanstel. Synchysis, (Med.) vóchtigheidts raauwheidt. Synchondrosis, kraakbeenighe t’zamenghroeying, ófte t’zamenvoeghing. Synchrisma, dunne zalf, smeerzalf. Syncope, (Gram.) letterbesnijding, letterweghwerping. Syncope, (Med.) zwijmeling, hartvang. Syncope Cardiaca, hartvang zwymeling, hartzwymeling. Syncope Stomachica, maaghzwymeling. Syncope Uterina, lijfmoederzwymeling. Synderesis, Synduasis, t’zamenkóppeling. Syndicus, ’s landts voorspraak, stadtsvoorspraak. Syndrome, t’zamenloop, samenkomst. Synecdoche, vervanging. Synecdochicus, vervangigh, vervangelijk. {==703==} {>>pagina-aanduiding<<} Synecphonesis, ghelijkuitspreeking. Synecticus, meêghaande. Sydreuon, verzellende, bystaande. Synedrium, gherechtbank, verghadering. Synergia, meedewerking, t’zamenwerking. Synesis, verstandt, verstandigheidt. Syneuresis, bandighe t’zamenvoeghing, zeenuwighe t’zamenghroeying. Syngrapha, samenonderteekening, samenhandtschrift. Synizesis, t’zamenneederdaaling, neederzakking, neederzijghing. Synochus, anhoudende koorts, veeldaaghsche koorts. Synodalis, Synodicus, kerkghaderlijk. Synodus, kerklijke verghadering, kerkghadering. Synodus Nationalis, landtkerkenraadt. Synodus OEcumenica, alghemeene kerkenraadt. Synoloticus, lidtteekenende, lidtteekensmaakende. Synonymia, (Gram.) meêrnaamigheidt. Synonymia, (Lo.) eennaaming, lijkwoordt. Synonymicus, Synonymus, eennaamigh, meêrnaamigh. Syopsis, kortbeghrijp. Synopticus, kortbeghrijpigh. Synpeplegmenon, het t’zaamghevoeghde, t’zaambeghreepene. {==704==} {>>pagina-aanduiding<<} Synpeplegmenoos, t’zaambeghrijpendlijk. Synphysis, t’zaamghroeying, anghroeying. Synsarcosis, vleeschighe t’zamenvoeghing. Syntacticus, samenvoeghigh. Syntagma, t’zamenschik. Syntaxis, t’zamenvoeghing. Syntecticus, die in een slyting is. Synthesis, t’zamenstel, t’zamenstelling. Syntheticus, t’zamenzettigh, t’zamenstelligh. Syntexis, verdwijning, versmelting. Syntrimma, brijzeling. Synusia, t’zamenweezendheidt, te ghelijk weezendheidt. Syringa, Syrinx, fluiteboom, pijpboom. Syssitos, makker, meedeghenoot. Systema, (Philos.) t’zamenstel, kortbeghrijp. Systema, (Mus.) zangleeder. Systematicus, t’zamenzettigh, t’zamenstelligh. Systole, t’zamentrekking, vernaauwing, toesluiting, uitrekking. T A. TAbellio, bondtschrijver, beamptschrijver, openbaarschrijver. Tabes, teering. Tabes Dorsalis, ruggheteering. Tabidus, die de teering heeft. {==705==} {>>pagina-aanduiding<<} Tabulae, (Pharm.) vierkante koekjens. Tabulae geographicae, landtkaarten. Tabula mobilis, roerlijk tafereel. Tabula Testamentoria, uiterstewilbrief. Tabula Sinuum, booghtafel. Tabulatio, maaking van vierkante koekjens. Tabularis, tafeligh. Tactica, krijghschikkunde, krijghsórdening. Tactus, maatslagh, ghetast. Taeda, keenboom. Tages, tunisbloem. Talio, verghelding, ghelijke strafverghelding. Talus, de koot. Tamariscus, Tamarix, tamarischboom. Tamus, wilde wijnghaardt. Tanacetum, reinvaar, wormkruidt. Tangens, raaklijn. Tapeinosis, verkleening. Tapsus barbatus, wollekruidt, wollebladeren, toorsekruidt. Taraxacum, paerdebladen, pissebedt, pisbloem, paapekruidt, kankerbloem. Taraxis, kleene ooghontsteeking, lichte ooghpijn, ooghontsteltenis. Tarchon, draghon. Tarsus, de voorvoet, de wrijf van de voet, ooghteilbooghsken. {==706==} {>>pagina-aanduiding<<} Tartarus, wijnsteen. Tata, vader. Tautologia, hatering. Tautamatopoëtica, zelfbeweeghselmaakkunde, zelfroerselmaakkunde. Taxus, Ibenboom, ievenboom. T E. Technicus, konstigh, konstelijk. Technologia, kunstkunde. Telephium, (Botanic.) smeerwortel, muurpeeper. Thelephius, (Med.) quaadtgheneeslijk. Telonarius, pachter, tóllenaar. Telones, tólontfanger. Telonium, tólhuis. Telytocia, dochterteeling, dochterbaaring. Temperamentum, maatighing, ghemaatighdheidt. Temperamentum Ad pondus, maatighing na ghewight. Temperamentum Ad justitiam, maatighing na rechtvaerdigheidt. Tempora, de slaapen des hoofdts. Temporalis, (Vulgó.) tijdelijk. Temporalis, (Anatom.) hoofdtslaapigh. Temporalitas, tijdelijkheidt. Tempus, tijdt. Tempus Praesens, teeghenwoordighe tijdt. Tempus Imperfectum, onvolmaakte tijdt, onvoorleeden tijdt. Tempus Perfectum, volmaakte tijdt, voor- {==707==} {>>pagina-aanduiding<<} leeden tijdt. Tempus Plusquamperfectum, meer als volmaakte, ófte voorleeden tijdt. Tempus Futurum, toekomstighe tijdt. Tempus Quadrimestre, viermaandighe tijdt tijdt, verbeidtijdt. Tendinosus, peesachtigh. Tendo, pees, gheelhaer. Tenasmus, Tenesmus, ghroote begheerte tót stoel-gank, kakzucht, stoel-ghankpersing, persing, dróppelkak. Tenor, laaghstem, neurie. Tensivus, rekkende, spannende. Tentatio, verzoeking, anvechting. Tentatio Probationis, verzoeking der beproeving. Tentatio Seductionis, verzoeking der verleiding. Tentatio Sui ipsius, verzoeking van zich zelfs. Tentigo, (Anatom) de kittelaar. Tentigo, (Med) onwillighe teellust. Tenuifolius, dunblaadigh. Teredo, opeeting door de mijt. Terebinthus, terpentijnboom. Terminabilitas, bepaalbaarheidt. Terminalium, alant, alantswortel. Terminans, eindighende, bepaalende. Terminativus, bepaalende, bepaaligh. Terminatio, bepaaling. Terminthus, terpentijnhuisje, hondtsblaartje. {==708==} {>>pagina-aanduiding<<} Terminus, (Philosop.) merkteeken, paalteeken, merksteen, talwortel. Terminus A quo, ’t palteeken waar van. Terminus Ad quem, ’t palteeken waar na toe. Terminus Artis, konstwoordt. Terminus, (Jurid.) ghezette tijdt, bestemde tijdt. Terminus Peremptorius, vervaltijdt, verstektijdt. Termometra, weerghlas. Terrae malum, Terrae Rapum, verkensbroodt. Terrae Glans, aardaker, aardnoot. Terrae Tintinnabulum, winterghroen, pirola. Terrestreitas, aardscheidt. Territorium, ban, landtpaal, rechtsghebiedt. Tertiana, anderdaaghsche koorts. Terzola, boelkenskruidt. Tessera, teerling. Tessera militaris, veldtteeken. Testamentum, uiterste wil, nalaatenschap, erfstelling. Testamentum Inofficiosum, onghedienstighe uiterste wil, onwettighe uiterste wil, onrechtmaatighe uiterste wil. Tenstamentum Internocinum, doodlijke uiterste wil. Testamentum Nuncupativum, Testamentum Nuncupatorium, zeeventuighighe mondelinge uiterste wil. Testamentum Procinctum, optóght uiterste wil, krijgs uiterste wil. Testamentum Scriptum, zelfgheschreeven uiterste wil. {==709==} {>>pagina-aanduiding<<} Testamentarius, erfghenaam by uiterste wil. Testator, uiterste wilmaaker. Testatrix, uiterste wilmaakster. Testatum, betuighing, ghetuighnis. Testiculorum involucrum, klóshuisken. Testiculus, (Anatomic.) kloot, bal, klós. Testiculus, (Botan.) standelkruidt, kullekenskruidt. Testiculus Morionis, zótskap kullekens, zóts kullekens. Testiculus Leporis, haazekullekens. Testiculus Hirci, bokskullekens. Testiculus Serapias, vóssekullekens. Testiculus Odoratus, welriekend standelkruidt. Testiculus Pumilio, standelkruidt naantje. Testis, (Anatom.) zweezer, kloot, bal. Testis, (Iuridic.) ghetuighe, oorkonder. Testis Corruptus, omghekóchte ghetuighe. Testis Domesticus, huisghetuighe. Testis Juratus, bëeedighde ghetuighe. Testis Locuples, gheloofwaerdighe ghetuighe. Testis Mercenarius, ghehuurde ghetuighe. Testis Reprobatorius, verworpen ghetuighe. Tetanus, rechtuitstrekking, stijve hals, halsstijfte, halsstijvigheidt. Tetrachordum, viersnaarigh. Tetrachordum Excellentium, viersnaarigh der uitsteekende. Tetrachordum Superiorum, viersnaarigh der hooghere. Tetrachordum Finalium, viersnaarigh der eindighende. Tetrachordum Gravium, viersnaarigh der zwaare. {==710==} {>>pagina-aanduiding<<} Tetraëdrum, vierghrondigh licchaam. Tetragonus, vierhoekigh. Tetrapogon, bóksbaert, Iosefsbloemen, mórghensterre. Tetrarcha, viervórst, vierheerscher. Tetrastichon, vierlingvaers. Teutlomalache, spinazie. Textus, (Vulgó.) weefsel, gheweef. Textus, (Theolog.) inhoudt. T H. Thalassomeli, zeehoonigh. Thalictrum, fyekruidt, melizoenkruidt. Thaumatopoëtica, Thaumaturgica, wonderwerkkunde. Thaumaturgicus, wonderwerkende. Theanthropus, Ghódtmensch. Thema, ghestel, stelling. Thematicus, ghestelligh. Thenor, de muis van de handt. Theologia, Ghódtgheleerdtheidt, schriftgheleerdtheidt, Ghódtsdienstkunde. Theologicè, ghódtgheleerdelijk, ghódts-kundiglijk. Theologicus, Ghódtskundigh. Theologus, Ghódtgheleerde, schriftgheleerde. Theoprepoos, Ghódtvoeghlijk. Theorema, beschouwigh, voorstel, spieghelend voorstel, beschouwstuk. Theoreticus, beschouwigh, bespiegheligh. {==711==} {>>pagina-aanduiding<<} Theoria, Theorica, spiegheling, beschouwing, kennisse, bespiegheling. Theoria Juris, Theorica Juris, rechtsbeschouwing, rechtkennis. Theosophia, Ghódtskunde, Ghódtwijsheidt. Theourgia, Ghódewerking. Theozöia, Ghódeleeving. Therapeia, gheneezing, artseny. Therapeutica, gheneeskonst, gheneeskunde. Therapeuticè, gheneeskonstelijk, gheneeskundelijk. Therapeuticus, gheneeskonstigh, gheneeskundigh. Theriaca, teriakel. Theriacaria, speerkruidt, St. Ioris kruidt. Thermae, badtstoove. Thermocrasia, heete ghemaatighdheidt. Therologia, ghediertkunde, ghediertbeschrijving. Thesaurarius, schatmeester, schatopziener. Thesis, stelling, ghestel, lós gheschil. Thesmophylax, wetbewaarder. Theticus, stelligh. Thlasis, Thlasma, blutsing. Thlaspi, wilde kors, boerenkors, schildtkruidt. Thlaspi Alterum, mirredik. Thlipsis, t’zamendrukking, toedrukking. Thoracica vena, de borstader. {==712==} {>>pagina-aanduiding<<} Thorax, de borst. Thoreumata, beeldtwerk. Thraumaticus, wondheelende. Thus, wierook, wierookboom. Thya, wilde cipresseboom. Thymbra, keule, hófkunne. Thymelicus, tooneelspeeler. Thymus, (Anatom.) de ghroote klier, een vleeschich uitwas, de krópklier, klierachtigh lichaam, zweezerik, borstklier. Thymus, Thymum, (Botanic.) tijm. Thymus, Thymion, (Medic.) harde wrat. Thyroarythenöides, schildtachtigh en trechterachtigh. Thyrocricöides, schildtachtigh en ringachtigh. Thyröides, schildtachtigh, schildtvórmigh. T I. Tibia, ’t scheenbeen. Tibiaeus, scheenbeenigh. Tilia, lindeboom. Tilma, zeenuwscheuring, zeenuwbreuk. Tinctura, verwsel. Tinea, dauwwurm. Tinea Capillorum, haermyte. Tinus, wilde lauwrier. Tiro, eerste leerling, nieuweling. {==713==} {>>pagina-aanduiding<<} Tithymallus, wolfsmelk. Titulus, opschrift, recht, naam, eer naam, ankomst, hoofdt benaaming, bynaam. T M. Temesis, woordtschifting, woordtspouwing. T O. Tonsillae, (Anatom.) de keelamandelen. Tonsillae, (Medic.) ghezwollen amandelen. Tonicus, (Med.) stijf, stijfstaande. Tonus, (Mus.) toon. Tonus, (Med) leedenstijfheidt. Thophomania, krankzinnighe slaapzucht. Tophus, knobbel: bult. Topaceus, tufsteenigh, tufsteenachtigh. Topica, plaatskunde. Topicus, plaatselijk. Topiaria, beerenklaauw. Topistae, plaatswijzen. Topographia, plaats beschrijving, plaatskunde. Topothesia, plaatsstelling. Torcular, de parsbak. Tormentilla, zeevenbladt. Tornatoria, draaykonst. Torosus, vleeschachtigh, vol vleesch, poezelachtigh. Tortura, pijnbank. {==714==} {>>pagina-aanduiding<<} Tortura Oris, mondtkramp, mondtverdraaying, mondtscheefheidt. Torus, spier. Tostio, roosting. Tota bona, alghoede, lammekenskruidt, ghoede hendrik. Totalitas, gheheelheidt, ganscheidt. Totaliter, ghanschelijk, gheheelijk. Totum, heel. T R. Trachea, de longepijp, de strót, de lochtader, dr stróttepijp, ademkeel, ademghat. Trachelagra, de nekjicht, halsjicht. Trachelium, halskruidt. Traditio, overleevering. Traditiones pontificiae, Pausghezinde overleeveringen. Traditiones Ecclesiasticae, kerklijke overleeveringen. Traditiones Apostolicae, apóstelijke overleeveringen. Traductio, (Grammat) verzetting. Tragacantha, ghomdragant, boksdoorn, ghom van boksdoorn. Tragea, Tragema, ghezuikerdt kruidtstóf. Tragicomoedia, treurblyspel, blijeindend treurspel. Tragoedia, treurspel. Tragoediographus, treurspelschrijver, treurspeldichter. {==715==} {>>pagina-aanduiding<<} Tragoedus, treurspeeler. Traganus, Tragus, zeedruive. Tragopogum, boksbaerdt, Iosefsbloemen, mórghenstar. Tragorchis, bokskullekens. Tragoriganum, bókorega. Tragus auris, de oorbók. Transactio, daading, willighverdragh, vriendelijke scheiding. Transanimatio, verzieling, zielverhuizing. Transcendens, overklimmende. Transcendentalia, overklimmelingen. Transcendentalis, overklimmendlijk. Transcorporatio, verlijving. Transelementatio, verhoofdtstóffing. Transfiguratio, verstaltighing. Transformatio, vervórming. Transfusio, overghieting. Transitivus, overghaande. Translatio, overbrenging. Transmutatio, verwisseling. Transmutativus, verwisseligh, verwisselende. Transnaturalis, overnatuurlijk. Transsinuosa, schuinsche zijde. Transsubstantiatio, overzelfstandighing, verzelfstandighing. Transsubstantiatus, verzelfstandighdt. Transversalis, Transversus, zijdelinksch, van ter zijden, dwarsch. {==716==} {>>pagina-aanduiding<<} Trapezita, wisselaar, tafelhouder. Trapezius, oneevenwijdzijdigh, ongheschikt, slijmhoekigh, tafelachtigh. Traumaticus, heelende, samenhechtende. Traulotes, lisping. Treuga, bestandt, stilstandt van wapenen. Triangularis, dryhoekigh. Triangulum, driehoek. Triangulatus, ghedriehoekt. Tribunal, rechterstoel, vierschaar, hooghe rechtplaats. Tribunus, vólks voorstander. Tribulus, minkyzer, voetangel. Tribulus Terrestris, aardtminkyzer, aardtvoetangel, aardtangel. Tribulus Aquaticus, Tribulus Lacustris, Tribulus Marinus, waterminkyzer, watervoetangel, waterangel. Tributorius, uitdeeligh. Tricae, meerevlecht. Tribunus militaris, benderheer. Tribunus Plebis, wijkmeester, buurtmeester, ghemeentsman. Tributum, schatting. Tributum Annuum, verponding van landen. Tributum Salviconductus, vry gheleygheldt. Transmigrationis, verplaatsgheldt. Triceps, dryhoofdigh. Tricuspis, drypuntigh, dryspitsigh. Tricausalis, dryoorzaakelijk. Trichiasis, winkbraauwenomkrulling. Trichomanes, weederdoodt, roodtsteen- {==717==} {>>pagina-aanduiding<<} breek. Triërarchus, scheepsch hoofdt, scheepschhoofdtman. Trifolium, klaver. Trifolium Odoratum, zeevenghetijdenkruidt. Trifolium Palustre, Trifolium Castoris, Trifolium Fibrinum, waterklaveren, bóksboonen. Trifolium Cochleatum, slakkenklaver. Trifolium Acetosum, koekkoeksbroodt, zuure klaver, aleluya. Trifolium Aureum, eedel leeverkruidt. Trifolium Humile, Trifolium Felium, Haazepootjes. Trigonometria, driehoekmeeting, driehoekmeetkunde. Trigonum, dryhoek. Trigonus, driehoekigh. Triumphalites, verkensbroodt. Trinepos, meêrbetafternaneef. Trineptis, meêrbetafternanicht. Trinepotes, Trineptes, meêrbetnaäfter-kindt kinderen. Trinitas, drieeenheidt, drievuldigheidt, drieheidt. Trinus, drieling, drieenigh. Triphthongus, drieklank. Triphyllon, klaaver. Triplicatio, naweers weederlegghing, tweede teeghenweer. Triplicitas, drievoudigheidt. {==718==} {>>pagina-aanduiding<<} Tripolium, zeesterrekruidt. Triquadratus, vierkants, vierkants vierkant. Triquetrus, driehoekigh. Trismus, kaakenkramp, tandenknarssing. Trissago, opstaande bethangel, ghamanderlijn. Tritavus, meêrbetoveroudtghrootvader. Tritavia, meêrbetoveroudtghrootmoeder. Triticiarius, landtvruchtigh. Triticum, tarw. Triticum Vaccinum, Triticum Bovinum, paerdtsbloeme. Triticum Setaneum, Triticum Martium, Triticum Trimestre, zomertarw, maertsche tarw, tarw van dry maanden. Triticum Typhinum, ghebaerde tarw. Triticum Siligineum, wintertarw. Tritonus, drietoonigh. Tritura, stooting, kleinwrijving. Triturare, kleenwrijven, kleenstooten. Triumvir, dryman. Triumviratus, drymanschap. Trissago, Trixago, opstaande bethangel. Trissago Palustris, Trixago Palustris, warterlook. Trochanter, een uitsteeksel, knóbbel, looper, ommedrayer.. Trochiscatio, maaking van ronde bóllekens. Trochisci, ronde bóllekens, ronde koek- {==719==} {>>pagina-aanduiding<<} jens. Trochlearis, katerrólachtigh. Trochleostatica, katerrólhijskunde. Trophima, minneloon, amloon, voesterloon. Tropicus, (Astron.) zonkeerkring. Tropicus Cancri, kreefts zonkeerkring. Tropicus Septentrionalis, noorder zonkeerkring. Tropicus AEstivus, zomerzonkeerkring. Tropicus Capricorni, steenbóks zonkeerkring. Tropicus Meridionalis, zuider zonkeerkring. Tropicus Hybernus, winterzonkeerkring. Tropicus, (Rhetor.) woordtwaaligh, waalspreukigh. Tropologia, woordtwaalingkunde. Tropologicus, waalspreukigh. Tropus, waaling, woordtwisseling, woordtwaaling. Truncus, romp. Truphator, bedriegher. T U. Tuber, bult, buil. Tuber terrae, verkensbroodt, aardappel. Tubera, Tubera Terrestria, aardbuilen, aardknobbelen, zwammen. Tubera Cervina, hertszwammen. Tuberculum, een buil, knobbel, verheevenheidt. Tuberosus, knobbelachtigh. Tubus, rugghepijp. Tumor, ghezwel, buil, zwelling. {==720==} {>>pagina-aanduiding<<} Tumor Flatuosus, windtghezwel. Tumor Serosus, weyghezwel. Tunica, vlies, rók, bekleedsel. Tunica Retina, Tunica Retiformis, Tunica Reticularis, Tunica Amphibleströides, nettevlies, nettevórmigh vlies. Tunica Uvea, druifbezievlies. Tunica Cornea, ’t hoornachtigh vlies, hoornbladtvlies. Tunica Adnata, ’t anghebooren vlies. Tunica Innominata, ’t naamloos vlies. Tunica Tendinosa, Tunica Tedinea, peezachtigh vlies. Tunica Alba, ’t witte vlies. Tunica Conjunctiva, ’t bindtvlies. Tunica Dura, Tunica Sclerotis, ’t harde vlies. Tunica Choröides, het netghelijke vlies. Tinuca Aranea, Tunica Arachnöides, ’t spinnewebvlies. Tunica Christallöides, ’t kristallijnvlies. Tunica Vitrea, ’t ghlasachtigh vlies. Tunix, hertstong. Tus, wierrook, wierookboom. Tussilago, hoefbladeren, paerdtsklaauw, brandtlattouw, St. Katrijns kruidt, St. Quirijnskruidt, hoeflatouw. Tussis, hoest. Tussis Sicca, Tussis Anhola, kihhoest, kikhoest, kiekhoest, kinkhoest. {==721==} {>>pagina-aanduiding<<} Tutela, hoede, bewaaring, beschutting, vooghdy, vooghdyschap, momboorschap. Tutela Legitima, wettigh vooghdyschap. Tutela Dativa, van de overheidt ghegheeven vooghdyschap. Tutela Testamentaria, vooghdy by uiterste wil. Tutor, vooghdt, beschermer, momboor. Tutor Dativus, van de overheidt ghestelde vooghdt. Tutor Testamentarius, by uiterste wil ghestelde vooghdt. Tutor Legitimus, wettighe vooghdt. Tutor Analogistus, gheen reekening schuldighe vooghdt. T Y. Tympaniticus, windtzuchtighe. Tympanites, windtzucht, windtzwelling. Tympanum, trommelvlies, oorvliesken. Typha, lischdódde, donsen, roomsche tarw, dullen, polsen. Typhodes, razende, raazachtigh. Typhomania, raazende slaapzucht. Typographia, drukkery, drukkonst. Typus, voorbeeldt. Tyrannicida, dwinglandtmoorder. Tyrannus, dwingelandt, gheweldenaar. Tyrannis, dwingelandy. Tyrannoctonus, dwinghlandystutter, dwinlandyverdrukker. {==722==} {>>pagina-aanduiding<<} V A. Ziet de vólghende Letter. U B. UBi, waar. UBi Definitivum, bepaalend waar. UBi Circumscriptivum, omschrijvend waar. UBi Repletivum, vervullend waar. Ubicatio, waaring. Ubietas, waarte. Ubiquitas, overalheidt, allent’halvenheidt, alomheidt. Ubiquitisticus, overallighe, alomheidtsdrijver. V E. V I. Ziet de vólghende Letter. U L. Ulceraria, zwarte andooren, zwarte malrooven. Ulcerosus, zweerigh, zweerachtigh. Ulcus, zweer, ghezweer. Ulcus Verminosum, wurmghezweer. Ulcus Varicosum, aderbarstghezweer. Ulmaria, reinette. Ulmus, ólmboom, iepenboom. {==723==} {>>pagina-aanduiding<<} Ulmus Italica, herseleer, heerenteer. Ulmus Gallica, wilde ypenboom. Ulna, de ghroote ellepijp. Ultimatus, ghelaatstighdt. Ulva, wier. U M. Umbilicalis, naveligh, navelachtigh. Umbilicalis Arteria, navelslaghader. Umbilicalis Vena, navelader. Umbilicus, de navel. Umbilicus Veneris, navelkruidt. Umbra, schaduw. Umbra Refracta, breukschaduw, verbroken schaduw. U N. Unctio extrema, ’t laatste olysel. Unctuarium, zalfghaarde, zalfkas. Unguentum Sympatheticum, wapenzalf. Unguentum Susinum, olie van leelien. Ungula caballina, hoefbladeren, paerdtsklaauw, bandtlattouw, St. Katrijns kruidt, St. Quirijns kruidt. Unicè, eenighlijk. Unificus, eenmaakende. Unifolium, eenbladt. Uniformis, eenvórmigh. Uniformiter, eenvórmighlijk, ghelijkvórmighlijk. Uniformiter Difformis, eenvórmighlijk onghelijkvormigh. {==724==} {>>pagina-aanduiding<<} Uniformis, eenvórmigh. Unigenitus, eenighghebooren. Uninomius, eennaamigh. Unio, vereenighing, vereening. Uniola, ledtghras, peen, hondtsghras. Unisonantia, eenklankigheidt. Unisonum, eenklank. Unitas, eenheidt. Unitivus, vereenighende. Universalis, alghemeen. Universalitas, alghemeenheidt. Universaliter, alghemeenlijk. Universitas, (Philos.) alghemeenheidt. Universitas, (Jurid.) alghemeene beheering. Univoca, eennaamighe. Univocantia, eennoemende. Univocata, eenghenoemde. Univocatio, eennaamigheidt, eennaaming. Univocè, eennaamighlijk. Univocus, eennaamigh. V O. Ziet de vólghende Letter. U P. Upsiloïdes os, keelbeen. {==725==} {>>pagina-aanduiding<<} U R. Urachus, de waterdraagher, ’t watervat. Uranologia, heemelkunde, heemelbeschrijving, heemelbeschrijfkunde. Uranometria, heemelmeeting, heemelmeetkunde. Uranoscopia, heemelzichtkunde, heemelkijkkunde, heemelschouwkunde. Urceolaris, ghlaskruidt. Ureteres, de waterpeezen, waterpijpen. Urethra, ’t watervat, des waters doorloop. Ureticus, pisverwekkende. Urinae Sedimentum, het ghrondtzóp der pis, het piszetsel. Urinae Nubecula, piswolkje. Urinae suspensum, ’t opschortsel, ’t ophansel der pis. Urinae corona, de kroon der pis. Urinae bullae, de bellen der pis. Urina, pis. Urina Glauca, waterghroene pis. Urina Charopa, heemelsblaauwe pis. Urina Subspicea, koorngheelachtighe pis. Urina Spicea, koorngheele pis. Urina Citrina, sitroenverwighe pis, gheele pis. Urina Subaurea, ghoudtachtighe pis. Urina Subcrocea, saffraangheelachtighe pis. Urina Crocea, saffraangheele pis. Urina Subrubea, roodtachtighe pis. {==726==} {>>pagina-aanduiding<<} Urina Vinea, wijnghaartghraauwe pis. Urina Passea, pis. Urina Veneta, blaauwe pis. Urina Oleacea, olyverwighe pis. Urina Livida, lootverwighe pis. Urina Prasina, lookghroene pis. Urina AEruginosa, roestverwighe pis. Urinaria, pisbloem, pissebedt, paapekruidt, kankerbloemen, paerdtsbloemen. Urinaculum, de waterdraagher. Urinae incontinentia, waterontlooping. Urinae Stillicidium, de koude pis, dróppelpis. Urtica, neetele, broeyneetele, bernneetele. Urtica Mortua, Urtica Iners, doove neetel. U S. Usia, zelfstandigheidt. Usnea, mosch. Ustilago, brandt, korenbrandt. Ustio, branding. Usucapio, eighening, ghebruikneeming, bezitbekooming, eighening door bezit ófte ghebruik, verjaaring. Usufructuarius, vruchtghebruiker, lijftóghtenaar. Usura, woeker, gheldtghewin, gheldtwinst, winpenningen. Usura Nautica, Usura Maritima, zeewoeker, zeewinst, bodemerye. {==727==} {>>pagina-aanduiding<<} Usus, ghebruik. Usus Fructus, lijftóght, vruchtghebruik, vruchttrekking. U T. Uterina vena, lijfmoedersader. Uterinus, baarmoederigh, lijfmoederigh, lijfmoederlijk. Uterus, de lijfmoeder, baarmoeder. Uteri tuba, de trompet des lijfmoeders. Uteri Fundus, de bodem des lijfmoeders. Uteri Cervix, de nek des lijfmoeders. Uteri Collum, de hals des lijfmoeders. Uteri Vagina, de kooker des lijfmoeders. Uteri Cornua, de hoornen des lijfmoeders. Uteri Strangulatus, Uteri Suffocatio, Uteri Praefocatio, opstijghing. Utriculus, grove bloem van ’t meel. V U. Ziet de vólghende Letter. U V. Uva, (Anatomic.) de huigh, keeltapken. Uva, (Botanic) druive. Uva Crispa, Uva Spina, steekelbessen, kruisbessen. {==728==} {>>pagina-aanduiding<<} Uva Crispina, Uva Spinella, steekelbessen, kruisbessen. Uva Marina, zeedruive. Uva Silvestris, luiskruidt. Uva Versa, Uva Lupina, Uva Vulpis, wólfsbezie, spinnekóppen, nachtschade. Uvula, ’t lelleken an ’t stróttenhoofdt, de huigh, keeltapken. Uvularia, halskruidt, tongebladt, keelkruidt, tapkenskruidt. U X. Uxoratus, ghevrouwdt. V A. VAccaria, roode deurwas. Vaccinium, kraakbessen. Vaccinium Rubrum, roode kraakbessen. Vaccinium Palustre, veenbessen. Vacuum, ydel. Vadatus, gheghyzelde. Vadimonium, verschijnbórghtóght, ghyzeling. Vagus, zwervende, onbepaaldt. Valentiana, Valeriana, speerkruidt, St. Ioriskruidt. Valetudinarius, ziekelijk mensch. Valgus, krombeen, wiens beenen uitwaarts ghekromdt staan. Validitas, krachtigheidt. {==729==} {>>pagina-aanduiding<<} Valvasor, onderleenman, leensleenman, achterleenman. Valvasinus, onderleenmans leenman, naachterleenman. Valvula, schótdeurtje, klapvliesje, klapje. Vari, steenpuistjens in ’t aanzicht, dronkaarts puisten: kleene pókjens, kinderpókjens. Variciformis, berstaderachtigh. Variolae, de kinderspókjes. Variolae Aquosae, waterpókjes. Variolae Lapidosae, steenpókjes. Varicosus, Varicus, die ghezwollen aderen heeft, aderbarstigh, krampaderigh. Varix, gheborsten ader, aderborst, aderborstghezwel, krampader. Varus, scheefbeen, die innewaarts ghebooghen beenen heeft, gherdebeen, slimbeen. Vas, (Jurid.) Bórgh, verschijnbórgh. Vas, (Anatom.) vat. Vas Pampiniforme, wijnghaardtrankghelijke vat. Vas Piramidale, spitswijze vat. Vasa spermatica, zaadtvaten. Vasa Umbilicalia, navelvaten. Vasa Epigastrica, bovenbuikvaten. Vasa Mammaria, mamvaten. Vasa Pulmonaria, longvaten. Vasa Gastrepiplöica, buiknetvaten. Vasa Epiplöica, netvaten. {==730==} {>>pagina-aanduiding<<} Vasa Mesenterica, darmscheelvaten. Vasa Gastrica, buikvaten. Vasa Mesaraïca, dunne darmscheelvaten. Vasa Lactea, melkvaten. Vasa Coronaria, kroonvaten. Vasa Splenica, miltvaten. Vasaligium, ghetrouwheidt, hulde. Vasallus, ghetrouwe, leenman, smalheer, leenghoedtontfanger. Vatia, Vatius, scheefbeen, die inwaarts ghebooghen beenen heeft. U B. Ziet de voorghaande Letter. V E. Vectigal, tól, vaargheldt, vrygheleygheldt, tiende, tienderecht, erfpacht, ghrondtinkomst. Vegetabilis, leevende. Vegetativus, ghroeyigh. Vehiculum, het voersel. Vehinastrum, oyevaarsbek, kraanenbek. Velleïtas, willigheidt. Venae sectio, aderlaating. Venae sectio Evacuatoria, aftrekkende aderlaating. Venae sectio Revulsoria, te rugh trekkende aderlaating. Venae sectio Aversoria, afwendende aderlaating. {==731==} {>>pagina-aanduiding<<} Venae sectio Derivatoria, afleidende aderlaating. Venae sectio Refrigeratoria, verkoelende aderlaating. Venae sectio Ventilatoria, luchtgheevende aderlaating. Venae sectio Circulatoria, omvoerende aderlaating. Venae sectio Praeservatoria, bewaarende aderlaating. Venae sectio Curatoria, gheneezende aderlaating. Vena, ader, bloedtader. Vena Arteriosa, slaghaderlijke ader. Vena Cava, hólle ader, leverader. Vena Lactea, melkader. Vena Frontis, des voorhoofdts ader. Vena Temporum, hoofdtslaapader. Vena Jugularis, króp ader, strotader. Vena Cephalica, hoofdtader. Vena Basilica, leeverader. Vena Mediana, middelader. Vena Saphena, moederader. Vena Sciatica, heupader. Vena Portae, poortader. Vena Cutanea, huidtader. Vena Axillaris, ókselader. Vena Mammillaris, mamader. Vena Epigastrica, opperbuikader. Vena Cruralis, beenader. Vena Coronalis, kroonader, kransader. Vena Gastrica, buik ader, maaghader. Vena Umbilicalis, navelader. Vena Mesaraïca, zuighader, darmscheelader. Vena Haemorrhöidalis, speenader. Vena Splenica, miltader. {==732==} {>>pagina-aanduiding<<} Vena Capillaris, eindelader. Vena Emulgens, uitmelkende ader, zuighader. Vena Cystica, ghalleblaasader. Vena Praeparans, bereidende ader. Vena Spermatica, zaadtader. Vena Azygos, onghepaarde ader, ghadelooze ader. Vena Hypogastrica, onderbuikader. Vena Uterina, des lijfmoeders ader. Vena Phrenica, middelriftsader. Vena Ranina, kikvórsenader. Vena Epiplöica, netader. Vena Gastrepiplöica, maagh-en-net ader. Vena Poplitaea, kniebuighsader. Vena Mediastina, middelschótader. Vena Cervicalis, nekader, ófte halsader. Vena Vertebralis, wervelader. Vena Intercostalis, tusschenribbighe ader. Vena Salvatella, miltader. Vena Scapularis, schouderbladtader. Vena Humeraria, schouderader. Vena Intestinalis, darmader. Vena Thoracica, borstader. Vena Lumbaris, lendenader. Vena Muscula, spierader. Vena Sacra, heilighe ader, stuitader. Vena Cruralis, been ader, schenkelader. Vena Ischias, heupader. Vena Suralis, kuitader. Vena Apoplectica, beroertheidts ader. {==733==} {>>pagina-aanduiding<<} Vena Ocularis, ooghader. Vena Adiposa, vette ader, smeerachtighe ader, nierbedtader. Vena Mesenterica, darmscheilader. Vena Inguinalis, laschader, eechenisader. Venatoria, jaaghkonst. Venditio, verkooping. Venter, de buik. Ventilatorius, luchtgheevende. Ventricosus, Ventriosus, Ventrosus, dikbuik, ghrófbuik, smeerbuik. Ventriculus, de maagh. Ventriculus Cordis, de hólligheidt des harten. Ventriculus Cerebri, de hólligheidt des breins, de herssenghroef. Venula, adertje. Veracitas, waarwoordigheidt, waarachtigheidt. Veratrum, nieskruidt. Veratrum Nigrum, kerstkruidt, kerstwortel, zwartnieskruidt. Veratrum Adulterinum, vierkruidt, wrangekruidt. Verbalia, werkwoordighe, werkachtighe woorden. Verbalis, woordelijk. Verbalis, (Gramm.) werkwoordigh. Verbasculum, hófbloemen, sleutelbloemen. Verbascum, wollekruidt, wollebladeren, toersekruidt. {==734==} {>>pagina-aanduiding<<} Verbascum, wollekruidt, wollebladeren, toersekruidt. Verbascum Silvestre, wit wollekruidt. Verbena, strooykruidt, yzerkruidt, yzerhardt, kerkkruidt. Verbenaca, yzerkruidt, yzerhardt, yzenkruidt, kerkkruidt. Verbum, (Theol.) woordt. Verbum, (Gram.) werkwoordt. Vermicularis, Vermiformis, wormachtigh, wormghelijk, wormvórmigh, wórmswijze. Verminatio, buikpuin. Verminosus, wormigh, wormzuchtigh. Vernaculus, landteighen. Veronica, eerenprijs manneken. Veronica Serpens, kruipende eerenprijs manneken. Veronica Assurgens, staande eerenprijs manneken. Veronica Pratensis, veldteerenprijs manneken. Veronica Foemina, eerenprijs wijfken. Verpus, besneedene. Verruca, een wrat. Verruca Sessilis, zitwrat. Verruca Pensilis, hangwrat. Verrucaria, ghoudtsbloem. Verrucosus, vol wratten. Versio, overzetting. Versio Vulgata, ghemeene overzetting. Versio Vernacula, moedertaalighe overzetting. Vertebra, een wervelbeen, wervel. {==735==} {>>pagina-aanduiding<<} Vertebra Colli, het halswervelbeen. Vertebra Dorsi, het rugghewervelbeen. Vertebra Lumborum, het lendenwervelbeen. Vertebra Cervicis, nekwervelbeen. Vertebralis, wervelbeenigh. Vertebralis Arteria, wervelslaghader. Vertebralis Vena, wervelader. Vertex, de kruin, hoofdttóp. Verticalis, tóppigh. Vertigo, zwindeling, zwindelghezicht, suizeling, zwijmeling, blindthoofdtzweer. Vesica, (Antatom.) de blaas, waterblaas. Vesica Bilaria, de ghalblaas. Vesica Seminaria, zaadtblaasken. Vesica Urinaria, de pisblaas. Vesica, (Chymic) afzijpkeetel. Vesicatorius, blaarmaakende. Vesicaria, krieken over zee, blaaskruidt. Vesicula Fellis, ’t ghalblaasje. Vesicula Cordis, ’t harteblaasje. Vesicula Seminalis, ’t zaadtlblaasje. Vesicula Hydatis, waterblaasje. Vesper, avondtstondt, avondtzang, avondtdienst, avondtghety. Vesperugo, avondtroodt. Vespertinus, avondtstondigh. Veterinaria, beestartsenykonst, beestghegheneeskonst. Veternus, koortsige slaapzucht, vergheetele slaaperigheldt. {==736==} {>>pagina-aanduiding<<} V I. Vibrissi, neushaeren. Viburnum, meelboom, lijnen. Vicarius, steedehouder, stadthouder. Viceaequator, beurteevenaar. Vicedominus, onderheer. Vicemeridianus, beurtmiddaghkring. Vicia, vitsen, wikken. Victalicia, lijftóght. Victima, slachtóffer. Victorialis, berghlook. Viduitas, weduwlijke staat, weduwlijkheidt. Vigiliae nocturnae, nachtwaak. Vilipendium, gheringachting, kleenachting. Vigintiviratus, vierentwintighmanschap. Vinca pervinca, maaghdepalm, maeghdekruidt, vinkoorde, inghroen. Vincetoxicum, zwaluwwortel. Viola Mariana, mariette. Viola Dentaria, koraalviolieren. Viola Peregrina, Viola Latifolia, penningbloemen, paaschbloemen. Viola Matronalis, damasbloemen. Vinicultura, wijnbouwery. Vinum, wijn. Vinum Melitites, honighwijn. Vinum Rhodites, roozewijn. Vinum Myrtites, mirtbessewijn. {==737==} {>>pagina-aanduiding<<} Vinum Myrsinites, mirtetakkenwijn. Vinum Schininum, Vinum Lentiscinum, mastikbessewijn. Vinum Therebinthinum, terpentijnbessewijn. Vinum Palmeum, Vinum Phaenicites, dadelwijn. Vinum Catorchites, Vinum Sycites, vijghwijn. Vinum Scilliticum, zeeajuinwijn. Vinum Marinum, zeewijn. Vinum Melites, Vinum Cydonites, queewijn. Vinum Apiites, peerwijn. Vinum Mespilites, mispelwijn. Vinum Resinatum, Vinum Retinites, herstwijn. Vinum Strobilites, pijnappelwijn. Vinum Arceuthodites, jeneverbessewijn. Vinum Cedrinum, sedergomwijn. Vinum Cedrites, sederwijn. Vinum Absinthites, alssemwijn, alstewijn. Vinum Hysopites, hyzópwijn. Vinum Chamaedryites, garmandreewijn. Vinum Stoechadites, stichaswijn. Vinum Elleborites, nieswortelwijn. Vinum Bunites, steekrapwijn. Vinum Prasites, andorenwijn. Vinum Thymites, tijmwijn. Vinum Thymbrites, keulwijn. Vinum Glechonites, poleyewijn. {==738==} {>>pagina-aanduiding<<} Vinum Origanites, oregowijn. Vinum Abrotanum, averoonewijn. Vinum Aromatites, ghekruidewijn. Vinum Nectarites, alandswijn. Vinum Asarites, haselwijn. Vinum Elelispacites, saviewijn. Vinum Daucites, kroontjes kruidtwijn. Vinum Acorites, welriekende lischwijn. Vinum Selinites, joffrouwmerkwijn. Vinum Anethinum, dillewijn. Vinum Marathrites, venkelwijn. Vinum Alosanthinum, zoudtbloemewijn. Vinum Omphacites, verjuiswijn. Viola, violette. Viola Flammea, Viola Tricolor, penseen. Viola Alba, violier, stókviolier, damastebloem. Viola Mariana, mariette. Viola Dentaria, koraalviolieren. Viola Peregrina, Viola Latifolia, penningbloemen, paaschbloemen. Viola Matronalis, damasbloemen. Viola Calathiana, Viola Autumnalis, duizendt schoone, blaauwe leelikens. Viola Lutea, gheele violetten, steenviolieren. Viola Nigra, Viola Purpurea, maertsche violetten. Viperina, wilde óssetong, slangenhoofdt, slangekruidt. Virga aurea, ghulde roede. {==739==} {>>pagina-aanduiding<<} Virginitas, maaghdelijkheidt, maaghdom. Virgo, mannin, heldin. Virgula, sneê, streep, snipsel. Viripotens, houwbaar, manbaar. Virtualis, kraftelijk, krachtigh. Virtualiter, kraftelijken. Virtus, deughdt. Virtus Intellectualis, verstandelijke deughdt. Virtus Moralis, zeedighe deughdt. Virtus Cardinalis, hoofdtdeughdt. Virtus Heroïca, heldthaftighe deughdt. Virtus Exemplaris, voorbeeldighe deughdt. Virtus Plastica, de vórmkracht. Virtus Formatrix, de vórmkracht. Virulentia, vuurigheidt, venijnigheidt. Virus, vergiftighe etter. Viscera, ’t ingewandt. Viscum, marentakken. Visibilis, zichtbaar, zienlijk. Visio, ziening. Visorius nervus, ghezichtzeenuw. Visus, ghezicht. Vitalis, (Botan.) huislook, groote donderbaerdt. Vitalis, (Vulgó) leevendigh. Vitalba, lijnen. Vitex, kruischboom, abrahamsboom, zeewilghe, kuischlam, schaapsmuil. Viticella, balsemappel. Vitiligo, quaadtzeer. Vitricus, stiefvader. Vitrificatio, ghlasmaaking. {==740==} {>>pagina-aanduiding<<} Vivendiarius, lijftóghtmeester, lijftóghtsverzórgher. U L. U M. U N, Ziet de voorghaande Letter. V O. Vocabula artium, konstwoorden, konstnaamen. Vocalis, (Botanic.) klinker, klinkletter. Vocalis, (Adject.) woordelijk. Vocatio, roeping, beroep. Vocativus, roeper, roepend gheval. Vola manus, ’t vlak, ófte de palm van de handt. Vola Pedis, ’t hól van de voet. Volatilisatio, vluchting, vluchtighmaaking. Volibilis, wilbaar. Volitio, willing, verwilling. Volubilis, winde, wrange, klókjeswinde. Volubilis Nigra, zwarte winde. Volubilis Media, middelwinde. Volubilis Acuta, Volubilis Pungens, steekende winde. Volucrum majus, gheitebladt, memmekenskruidt. Volvola, klókbloem, klókkruidt. Volvulus, darmpijn, darmkink, opklimming der vuiligheidt, lanken eevel, darmjicht. {==741==} {>>pagina-aanduiding<<} Vomica, een etterghezwel, ghezweer, verhoolen ghezweer. Vomitorium, spuwdrank, braakdrank. Vomitus, braaking. Vortex, draaykring. Votum, belófte, Ghódelófte, beedelófte. Vox, (Gram.) woordt. Vox Primitiva, eerstelingwoordt. Vox Paronyma, spruitelingwoordt. Vox, (Phil.) stem. Vox Articulata, gheleede stem. Vox Inarticulata, ongheleede stem. U P. U R. U S. U U. U V. Ziet de voorghaande Letter. V U. Vulgago, mansoor, hazelwortel. Vulnus, wondt. Vulnerarius, wondtheelende. U X. Ziet de voorghaande Letter. X A. XAnthium, kleene klissen. X E. Xenechton, halshangend gheneesmiddel. {==742==} {>>pagina-aanduiding<<} Xenodochium, ghasthuis, vreemdelingenherbergh. Xenoparochus, vreemdelingbeschenker. Xerophthalmia, drooghe ooghontsteeking. X Y. Xyloalöe, paradijshout. Xylocavacta, St. Ians broodt. Xylon, kattoen, boomwol. Xylosteum, hondtskarssen. Xyphöides, zwaerdtachtigh, zwaerdtghelijk, zwaerdtvórmigh. Xyris, wandtluiskruidt, stinkend lisch. Y I. Yciothesia, kinderanneeming, anneeming tót kinderen. Y P. Ypsyloglossum, de ghrondttongespier. Z A. ZAdura, zeeverzaadt. Zarza parilla, steekende winde. Z E. Zea, spelte. Zea Deglubita, ghórte. Zedoaria, zeewaarzaadt. Zelotypia, nayver. {==743==} {>>pagina-aanduiding<<} Zenith, tópboogh, opperaspunt, kruinstip, tóppunt. Zensicubus, vierhoeks, ófte vierkants teerling. Zensizensus, vierhoeks vierhoek. Zensizenzensus, vierhoeks vierhoek vierhoek. Zensurdesolidum, licchaams vierhoek, ófte vierkant. Zensus, vierhoek, vierkant. Zeopyron, keerenzaadt. Zerna, wilde ghalighaan. Zetetice, uitvindkunde. Zeugma, verzameling. Z I. Zirbalis, nettigh, netachtigh. Zirbus, het net. Zizania, dolik. Zizyphus, jujubenboom, hanpoten, borstbessenboom. Z O, Zodiacus, taanrondt, teekenkring, zonwegh. Zographia, schildering, schilderkonst. Zona, luchtstreek, weereldtstreek, ghordel. Zona Temperata, ghemaatighde weereldtstreek. Zona Intemperata, onghemaatighde weereldtstreek. Zona Torrida, verzengde weereldtstreek. Zoölogia, beestkunde, beestbeschrijving. Zoölogicus, beestkundigh, dierkundigh. Zoölogus, beestkundighe, dierenkenner. {==744==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoöpaedia, beestonderwijzing. Zoöphyta, plantdieren. Z Y. Zygocephala, jukhoofden, jukkóppen. Zygoma, ’t jukbeen, paarbeen. Zygostatae, waaghmeesters. Zygostatica, jukkunde, jukwikkunde. Zymites, ghezuurdt, ghereezen, ghedeessemdt. Einde des tweeden Deels. III. DEEL der Woordenschat, beghrijpende Verouderde en onghewoone Woorden, met der zelver uytlegghinge. {==745==} {>>pagina-aanduiding<<} ’t Derde DEEL der Woordenschat, Waar in meest alle de Verouderde, en onghewoone Woorden, Zo in Oude Neederduitsche Schriften, Als by H. L. Spieghel, R. Visscher, D. V. Koornhart, P. C. Hoofdt, S. Kóster, J. Cats, C. Huighens, J. V. Vondel, J. de Dekker, en andere Taalkundighe Schrijvers ghebruikelijk, Verghaderdt zijn, en met bekender woorden, als meede somtijdts met korte uitlegghingen verklaardt worden. A. A Was eertijdts een Leedeken (Articulus) voor de zelfstandighe naamwoorden (NominaSubstantiva) ghebruikelijk, in welkers plaats ghekoomen is,een: zo plaght men van oudts te zeg- {==746==} {>>pagina-aanduiding<<} ghen a man, voor een man, a paerdt voor een paerdt, enz. A beteekende in de t’zamenzetting (in compositione) een berooving (privationem) gelijk als by de Ghrieken: heeden is on daar voor by ons in ghebruik; zo zegghen wy onmaghtigh voor amaghtigh,onwijs, voor awijs,onwaerdt voor awaerdt, enz. Doch A schijnt in deeze woorden, ghesteldt te worden voor au, alzo men in oude tijden, zo wel auwijs, als awijs,auwaerdt, als awaerdt plagh te zegghen, en dat wel om de ghemakkelijkheidt der uitspraak. Au nu wierdt, om kortheidts wille, ghenomen voor Ave, ghelijk ou voor ove ghedaan wierdt; alle t’zamen de zelfde kracht in de t’zamenzetting hebbende, die teeghenwoordigh on heeft. Ziet voorders au, en ave, als ook ou en ove. A A. Aafsch, verkeerdt, flinksch. Dit woordt schijnt t’zaamghetrokken te zijn van het woordt Averrechtsch, hebbende de zelfde beteekenis, en t’zamenghezet zijnde uit aver, dat is,over, en rechtsch; als óf men zeide overrechtsch. Ziet voorder averecht. Aafschelijk, verkeerdelijk. Aafschs handts, met een verkeerde handt. Aakse, timmerbijl. Aaksteen, barnsteen. Aal, laatst, uiterst, ghansch. Dit woordt is alleen staande niet ghebruikelijk; maar wordt {==747==} {>>pagina-aanduiding<<} in veel samenzettelingen (composita) ghevonden, als Aaleinde, aalduitsch, aaloudt, enz. Aalduitsch, ghanschelijk duitsch. Aaleinde, uiteinde, uiterste einde. Aallijk, ghanschelijk, t’eenemaal. Aaloudt, zeer oudt, ghansch oudt, overoudt. Aaloudheidt, de uiterste oudheidt. Aalsene, els. Aalweete, Aalwitte, zóttinne. Aalweetigh, Aalwittigh, dwaas, zót. Aamaghtigh, Aamhechtigh, onmaghtigh; zoekt amaghtigh. Aanbaaren, aanvaaren, an de wal legghen. Aanbeldt, afbeeldsel, beeltenis. Aanbergh, heuvel. Aanblik, anschouwing, aanziening. Aanblikken, aanschouwen, aanzien. Aanboordt, naderschap, benadering. Aanboordt trekken, benaderen, vernaderen. Aane, Aanheere, overghrootvader. Aanklaauw, enkel. Aanhórn, zoekt Ahórn. Aanlaaghe, onkósten. Aanlaat, oorzaak. Aanmaal, vlek an ’t lichaam. By de Hollanders is maal inde zelfde beteekenisse nóch in gebruike. Aanneemst, anneeming. Aanreeden, anspreeken. {==748==} {>>pagina-aanduiding<<} Aantaal, aanspraak. Aantaalen, aanspreeken. Aanvrouwe, overghrootmoeder. Aardissie, heghdisse, haaghedisse. Aare, vloer. Aaren, kooper. Aaren werk, kooperwerk. Aaren pót, kooperen pót. Aarene, bouwlandt. Aarenen, landtbouwen, ploeghen. Aarkel, uitstek, juk, by de Franschen, balcon. Aartzoen, natuur, aart. Aarzelmaandt, wijnmaandt, braakmandt, October. Een oudt Vlaamsch woordt. Deeze maandt schijnt alzo gbenoemdt gheweest te zijn, om dat het jaar in de zelve merkelijk aarzelt. Aate, vader. Aaterling, bastaardt, onechte. Aterlingsch, bastaartigh, onecht. Aatmaal, etmaal. Aatschaare, eetwaaren. A B. Abólghe, ghramschap, toorn, verstoordheidt. Abólghigh, aubólghigh, ghram, toornigh, ghramstoorigh. {==749==} {>>pagina-aanduiding<<} A C. Achte, keizerlijk vonnis, overwooghen ghewijsde; opteekening van een schuldighe, om hem te voorschijn te doen koomen. Achterspraak, Achtertaal, achterklap. A D. Adebaar, Ooyevaar. Adebe, peekel. Adelbroeder, broeder van moeders zijde. A E. ziet A A. A F. Afdeedighen, de twist bylegghen. Afdienen, de tafel opneemen. Afghijlen, afpracchen, afsmeeken. Affólteren, afpijnighen. Affoolen, afmatten. Afghefólterdt, afghepijnighdt. Afghefooldt, afghemat. Afluiken, afsluiten. Afluiksel, schutsel. Afreeden, besluit van een reeden, nareeden. Afreedenen, de reedenen besluiten, nareeden doen. {==750==} {>>pagina-aanduiding<<} Afrijzen, afvallen. Afstompen, knótten. Aftaalen, met welspreekendheidt overwinnen. Aftrennen, aftórnen. Aftronk, bastaardt. Aftronken, knótten. A H. Ahórn, een zeekere boom, by de Latijnen Platanus. A G. Aggher, boor. Aghetucht, riool, vuilnisghoot. A K. Akelen, Akkelen, schroomen. Akeligh, Akkeligh, afghrijsselijk, afschuwelijk, naar. Akeligheidt, Akkeligheidt, afghrijsselijkheidt, afschuwelijkhedt, naarheidt. Akkerziek, melaatsch, lazarisch. Akkerziekte, melaatsheidt, lazaruszeer. Deeze ziekte schijnt alzo ghenoemdt te zijn, om dat de gheene, die daar mêe ghequeldt waaren, buiten de steeden, op de akkers, van de andere menschen afghescheiden, moesten woonen. {==751==} {>>pagina-aanduiding<<} A L. Alaem, Alem, werktuigh, al wat om yets uit te werken ghebruikt wordt. Alf, spook, nachtmerrie; zoekt alve, alven, enz Allermalk, yder, yder een, all te maal, een t’zamenghezet woordt van alle en malk, yeder: ziet malk. Almeye, Almeyboom, sluitboom. Almutse, Almuis, koorhoedt, koorkap. Een mantelken van vellen ghemaakt, daar de ófferpriester het hoofdt en de schouwderen meê bedekt. Alruine, Alrune, een kruidt, welk ghewoonlijk by ons met een Grieksche naam Mandragora ghenoemdt wordt. Alsene, schoenmaakers els. Alve, spook, nachtmerrie.Alven, worden ook witvrouwen ghenoemdt, als zijnde spooken, hebbende de ghedaante van Vrouwen, met witte kleederen behangen. Alven, spooken; spótten, boerten. Alvery, spookery: spóttery, boertery. Alvinne, spookster, tovenaarster, duiveljaaghster. A M. Am, voesterheer, een heer die bestiert en voedt. Van dit woordt schijnen van daan te koomen ambacht, amman, en diergelijke, {==752==} {>>pagina-aanduiding<<} als ook, ambassaadt, ammiraal, enz. Amaght, onmaght. Dit woordt is t’zamen ghezet van a, en maght. A beteekent hier een berooving, en wordt ghesteldt voor ave, dat by de oude Duitschen zo veel beteekende, als van, zonder. Zo zeidenze ook awaerdt, awijs, awegh enz. zoekt ave. Amaghtigh, onmaghtigh. Amaghtigheidt, onmaghtigheidt. Ambacht, ghildt. Dit woordt beteekende by de Ouden, plicht, ampt, als ook rechtsghebiedt, rechtsban, by de Onduitschen, jurisdictie. En hier van daan schijn te koomen, dat op zommighe plaatsen een ghrooten hoop inghezeetenen, die te zamen een licchaam maaken, en over hen een Hoofdt ghekoozen hebben,een Ambacht, en het Hoofdt de Ambachtsheer ghenoemdt wordt. Zo zijn’er in Vlaanderen zommighe Dórpen, ófte Vlekken, in vier, ófte meerder wijken afghedeeldt, van welke yder een ambacht gheheeten wordt. In Hóllandt daarenteeghen worden twee, ófte meerder Dórpen, onder het zelfde rechtsghebiedt gheleeghen, met den naam van Ambacht, en hy, die ’t opzicht daar over heeft, met den naam van Ambachtsheer beteekendt. En hier op staat naerstigh te letten, opdat men niet en waane, dat onder dit woordt een handtwerkskonst verstaan werde, ghe- {==753==} {>>pagina-aanduiding<<} lijk als zommighe, in haare moedertaal al te onbedreeven, meenen. Om dat nu het woordt Ambacht voorneemelijk den verghaderingen der Handtwerkskonstenaars in de Steeden toegheschreeven is, hebben met der tijdt alle de konsten, door welke men ten lichaame van zulke verghaderingen inghelijft wierdt, door misbruik, uit eerzucht zijnen oorspronk trekkende, beghinnen, met een oneighentlijke naam, Ambachten ghenoemdt te worden Ambachter, hoofdt des Ambachts. Amechtigh, het zelfde dat Amaghtigh. Ameer, Ameerstadt, oever, strandt, boord van de zee ófte een meer. Deeze woorden schijnen t’zamenghezet uit a,meer, en stadt. A voor ave beteekent een berooving (ziet hier boven in A) en stadt, een steede, een plaats; zo dat Ameer, en Ameerstadt, een plaats is, daar een meer ofte de zee ophoudt, dat is,de oever. Ameide, sluitboom. Amer, Amering, vonk, sprenkel. Hier van daan schijnt te koomen, dat men nóch heeden zeght,eenamering tijdts; en door woordtuitlaating (per Ellipsin) het woordt tijdts verzwijghende,eenamering, voor een ooghenblik, ófte, zeer luttel tijdts. Amman, Schout, rechter, overste. Dit woordt schijnt t’zaamghezet te zijn uit am en man; als een Man beteekenende, {==754==} {>>pagina-aanduiding<<} die het vólk regheert en bestiert: ziet Am. Zommighe meenen het te koomen van alt, dat by den Hooghduitschen oudt beteekent, en man, als óf men zeide Altman, en om de zoetluidendheidt (Euphoniae causâ) Amman. Dóch ghevoeghlijker dunkt ons het ghevoelen van andere, die Amman meenen zijnen oorsprong te hebben van Amptman, dat is een beamptman, de letters p en t after laatende. Ammanschap, schoutschap, rechterschap. Ammare, Ammaris, schapraade. Dit woordt meenen eenighe te spruiten van Am, dat een voesterheer beteekent, als zijnde een kasse ófte lade, daar het voedtsel en eeten in bewaardt en gheborghen wordt: zo’t maar van het Latijnsch Armarium niet komt, nademaal men ook Armaris zeght. Amme, voedster, min. Ammen, voeden. Een woordt by de Vriezen en Gelderschen ghebruikelijk. Hier van daan heeft zijnen oorsprong het woordt,Ammelaken, dat by de Brabanders zeer in zwang is: De Hollanders zegghen daar voor Tafellaken. Ampt, beteekendt ghewoonlijk, een bediening: Dóch by zommigen beduidt het eenighe dorpen, die onder het zelfde rechtsghebiedt behooren, ghelijk by ons ambacht; Die nu daar de rechter is wordt Amman ghenoemdt. {==755==} {>>pagina-aanduiding<<} Amutse, koorhoedt, koorkap; zoekt almutse. A N. Anderen, veranderen. Anderling, Anderzweer, een bloedtvriendt in het tweede lidt. Vlaamsche woorden. Zo ook Anderzweeren, broeders en zusters kindtskinderen. Dit woordt is t’zamengezet uit, ander, en zweer, dat by de oude Hollanders,een zwagher, beteekende. Angier, benaaudheidt, ghevaar. Hier van daan schijnt het Fransche woordt danger, welk by haar dat zelfde beduidt, te koomen: Angier nu schijnt zijnen oorsprong te trekken van Ang, benaauwdt. A P. Appelhak, Appelmanger, appelman, appelverkooper. A R. Arkel, Arkener, uitstek, juk, by de Franschen, balcon. Armboogh, elleboogh. Armborst, oorlóghsboogh. Armghesmijde, armsieraadt, armbanden; zoekt ghesmijde. Armzaligh, elendigh, rampzaligh. {==756==} {>>pagina-aanduiding<<} Arnmaandt, Oegstmaandt,Augustus. Dit woordt is te zamen ghesteldt van maandt, en arne, welk by de Vriezen oegst beteekende. Arre, ghramschap, euvelheidt: gram, euvel. Arre moedt, euvele moedt, ghramme moedt. Deeze twee woorden moeten wel onderscheiden worden van arremoedt, ofte armoedt, een woordt, het welk behoeftigheidt, beteekent. Door dusdaanigh een misverstandt, en onkunde, zoude een naauwkeurigh schrijver zeer quaalijk verstaan worden. Arts, Arst, gheneezer, gheneesmeester, by de Onduytschen,medicijn. Artsenen, gheneezen. Artzeny, gheneesmiddel. A S. Ascheraaye, asch daar de loogh nóch niet uit ghetrokken is; loogh nóch met de asch vermengt, ongheklensde loogh. Ast, knoest, quast an den boom. Ast, beteekent ook by de Vlaamingen, een ghroot stuk vleesch ’t welck in Hollandt,Harst, ghenoemdt wordt. Ast, is ook een plaats, bequaam om kooren, ófte iets dierghelijk te drooghen en braaden: zommighe noemenze Est. Afterling, huisbroodt, huisbakkenbroodt. Broodt, welk in, ófte op den Ast ghebakken is. {==757==} {>>pagina-aanduiding<<} A T. Aterlink, zoekt Aaterlink. enz. A U. Au, wordt in de t’zamenzetting, (in compositione) ghesteldt voor ave, ghelijk ou voor ove, beteekenende af,zonder,van: en zeer over een koomende met ons heedendaaghsch,on, als auwaerdt, en ouwaerdt, dat is, onwaerdt auwijs, en ouwijs, dat is onwijs enz. Aubólligh, ongherijmdt, quaalijk luidende, onbequaam. Men moet onderscheidt maaken tusschen aubólligh, en aubólghigh, ofte abólghigh; dewijle deeze laatste woorden een heel andere beteekenis hebben, ghelijk hier voor te zien is. Aubólligheidt, ongherijmdheidt, quaalijkluidendheidt, onbequaamheidt. Auwaerdt, onwaerdt; ziet au. Auwaerdigh, ghramstoorigh, belghzuchtigh, quaalijk neemende. Voor dit woordt wordt nu ghebruikt, dóch mooghelijk quaalijk,aalwerigh ófte aalwaerdigh. Het is t’zamenghezet uit au, en waerdigh. ziet Au. Auwaerdigheidt, ghramstoorigheidt, belghzucht, quaalijk neemendheidt, aalweerigheidt. Een afspruiteling (derivativum) van auwaerdigh. Auwaerdighlijk, ghramstoorighlijk, aalweerighlijk, enz. Auwe, ouwe, weide, veldt, akker. ziet Ouwe. {==758==} {>>pagina-aanduiding<<} Auweit, uchtendtzang, morghenghespeel, uchtendteerghezang, eerghespeel, wekghezang: by de Onduitschen aubade, matinade. Auwijs, onwijs, zót, dwaas; ziet au.Auwijs beteekent ook quaade wijs quaadtluidendheidt, als óf mijn zeide zonder wijs, afwijs. Auwijsheidt, onwijsheidt, dwaasheidt. Auwijzigh, quaalijkluidende, buitenwijzigh, gheen wijs houdende. zo zeide men auwijzighe stemme, voor een quaade,en onbequaame stemme. A V. Ave, af, van. Een oudt Vlaamsch woordt. Waar voor in de t’zamenstelling (in compositione) ook ghebruikelijk was,au. Veele Oude hebben ave en au voor af ghezeidt en gheschreeven. Wy ghebruiken heeden on, ófte wan daar voor. Van ave schijnt ons af te koomen, door achterlaating van e,av ófte af. Aven, weghghaan. Hier van daan komt mooghelijk avendt, om dat de zon ófte dagh op die tijt avent, dat is, weghghaat: het welk indien het waar is, zoude men avendt, en niet avondt moeten schrijven. Aver, over. Een Vriesch woordt. Van aver t’aver, van voorouders tót voorouders, waar voor by het ghemeene vólk in ghebruyk is van haver tót gharst. Zommighen schijnt {==759==} {>>pagina-aanduiding<<} toe, als of van aver t’aver zo veel is, als van over t’over: Maar ons dunkt ghevoeghlijker, dat men zegghe, dat het zo veel is, als van ouder t’ouder, de Vlaamsche uitspraak hier in vólghende, welke voor oudt zeght audt, en voor ouder, auder, voor ouwer, auwer; en alzo van auwer t’auwer, en eindelijk van aver t’aver. Aver, is by zommighe zoo veel, als teeghen, weeder. Avergheloof, overgheloof, by de Onduitschen superstitie. Avergheloovigh, overgheloovigh, by de Onduitschen,superstitieux. Averhandts, overhandts, met een verkeerde handt. Averoudt, overoudt, aaloudt. Averrecht, onrecht, verkeerdt, slinksch. Zommighe meenen, dat averrecht, t’zamenghezet is uit,aver, dat is,over, en recht, en dat derhalven averrecht zoo veel is, als overrecht, ’t gheen teeghen over het recht is. Dóch waarschijnlijker is’t, dat het t’zaam ghesteldt is, uit aver, dat, is teeghen ófte liever ave dat is,on,wan,af(ziet hier boven aver, en ave,) en recht, en alzo onrecht, óft wanrecht, beteekent. Averwijs, onwijs, zót, dwaas. Uit aver, en wijs, als óf men door scherts (per Ironiam) zeide overwijs: óft liever avewijs, onwijs, wanwijs, uit wijs en ave, {==760==} {>>pagina-aanduiding<<} dat is, on, wan; ziet boven in ave; ófte ook uit aver teeghen, en wijs. Averwittigh, zinneloos, dwaas. Een t’zamenghesteldt woordt, uit wittigh óft witzigh dat by den Hooghduitschen wijs beteekent, en aver, dat is teeghen, ófte ave, dat is,on,wan. Avespraak, ongherijmde reeden, onspraak. Een t’zaamghezet woordt uit ave, en spraak. Avetronk, aterling, bastaardt. Een oudt Vlaamsch woordt. Uit ave en tronk. Avezaaghe, wanvoeghlijke reeden, ongherijmde vertelling, oude wijfs sprookjen. Avezaaghen, ongherijmde, en zótte ghróllen vertellen. Een ghelascht woordt uit ave, dat is wan,on(ziet boven Ave) en zaaghen, welk by den Hooghduitschen zegghen beteekent. A W. Awaerdt, onwaerdt, onwaerdigh. Een woordt ghelascht van a, dat is on,(ziet boven A) en waerdt, overeenkoomende met auwaerdr, en ouwaerdt. Awaerdigh, ghramstoorigh, belghzuchtigh, aalweerigh. Een woordt uit a en waerdigh t’zaamghesteldt, en overeenkoomende met auwaerdigh, en ouwaerdigh, ziet boven a en au. Awaerdigheidt, ghramstoorigheidt, aalweerigheidt, belghzucht. Een afspruiteling (derivativum) van auwaerdigh. {==761==} {>>pagina-aanduiding<<} Awegh, afwegh, onwegh, een plaats buiten den rechten wegh. Een t’zamenghelascht woordt uit a, dat is,on ófte af, en wegh. Ziet boven A. Aweeghigh, afweeghigh, buitenweeghigh, buitenbaansch. Een afspruiteling (derivativum) van awegh. Aweet, Aweit, Nachtwacht: oorloghszetting, ghevecht, schermutseling: laaghe. Een oudt Vlaamsch woordt. Aweit wordt ook ghezeght voor auweit, en lauweit, uchtendtzang, mórghenghespeel, uchtendteerghezang, eerghespeel, wekghezang: by de Onduitschen aubade,matinade. Awijs, onwijs, zót, dwaas. Een t’zamenghezet woordt uit a,on(ziet boven A) en wijs. Zommighe meenen, dat dit woordt t’zamenghetrokken is uit averwijs. Awijs beteekent ook quaadewijs, quaadtluidendheidt, als óf men zeide, zonder wijs, afwijs. Dit woordt komt over een met auwijs en ouwijs. Awijsheidt, onwijsheidt, dwaasheidt. Awyzigh, quaalijkluidende, buitenwyzigh, gheen wijs houdende. Zo zeidt men een awyzighestemme, dat is, een quaade, en onbequaame stemme. Dit woordt komt over een met auwyzigh, en ouwyzigh. Awyzigh beteekent ook by den Ghelderschen, boertigh. Een afspruiteling (derivativum) van awyze, welk by haar jók, ófte boert beteekent. {==762==} {>>pagina-aanduiding<<} B A. BAaye, beye, beezie. Baayezout, zeezout. Van baaye, welk een inham der zee beteekent, en zout. Baaynoot, lauwrierbeezie, baakelaar. Baaytaere, lauwrier. Een t’zaamghezet woordt van baaye, en taere, dat by de Oude een boom beteekende; zoekt taere. Baake, verken. Van dit woordt is noch in Vlaanderen ghebruikelijk,Baakevleesch,Baakespek,Baakesmeer, voor varkensvleesch, varkensspek, verkenssmeer. By de Ghelderschen beteekent Baake, een kórl, pit, kern. Baakelen, bigghen voortbrengen. Baal, opziener, vooghdt. Een oudt Vlaaamsch woordt. Baalmonden, ’t vooghdyschap quaalijk bedienen: ’t vooghdyschap iemandt ontneemen. Dit woordt komt van Baal, dat by de oude Vlamingen, een opziener, ófte vooghdt beteekende. Baalnoot, eekel, aker. Baare, en Baarenspel, worstelspel, worsteling. Baare, boom, sluitboom. Van oudts beteekende het een ydel ghraf, welk zonder lijk iemandt ter eeren opgherecht wierde, by de Latijnen Cenotaphium. By de Gelderschen beteekent het een berrie, burrie. {==763==} {>>pagina-aanduiding<<} Baaren, ghebruiken, oorbooren. Baarlijk, openbaarlijk. Baardt, aare, koorenaare. Baarm, ghólf, baar: ophoopsel, hoop. Hierom zegghen de Geldersche een baarm hooys, dat is, een hoop hooys, hooyopper. Baat, beeter, bet. Baauwen, ghalmen. Hier van komt nabaauwen. Baazel, overmouw, morsmouw: een lang, ófte breedt mes. Babbaardt, en Babbaardeken, poppe, poppetje. Babbelen, de hólten der kaakebeenen, daer de tanden en kiezen in gheplant zijn, tandthólten. Babel, klapachtigheidt, snaterachtigheidt. Babelen, snateren, verwardelijk spreeken, hakkelen. Bak, Baake, varken. By de Ghelderschen en Hooghduitschen beteekent het een beek. Baduit, uyerken. Baffusen, zeeker oudt slagh van wapenen. Bagghel, bigh, kleen varken. Bagghelen, bigghen voortbrengen. Bayerdt, mengelklomp. By den Latijnen Chaös. Bal, quaadt, onnut. Hier van daan komt,Baloorigh ófte balhoorigh: baldaadigh. Bald, haastigh, inderyl in ’t kort, met der haast. Een Hooghduitsch woordt. By de Oude {==764==} {>>pagina-aanduiding<<} neederduitschen beteekende het, stout, boudt. Baldaadigh, ófte Balddaadigh, misdaadigh, quaadtdaadigh: stoutdaadigh, roekeloos. Welke laatste beteekenis zommighe voor de eerste stellen, willende, dat Baldaadigh komen zal van Bald, en daadigh, en niet van Bal en daadigh. Baldaadt, ondaadt, misdaadt, euveldaadt. Balghen, belghen: vechten. Balinck, trechter. Ballouter, kloot, klootje. Balmonden, ’t vooghdyschap quaalijk bedienen, van ’t vooghdyschap afzetten. Ban, beteekende by de Ouden het gheen ’t nu weeder beteekent, rechtsghebiedt, gherichts ban, rechtpaalen, dat de Onduitschen,Iurisdictie noemen: waar van daan men plagh te zegghen banmoolen, en banoven, dat is een moolen, ófte oven, die tót een rechtsghebiedt behoorde. Ban, beteekende by de zelfden ook de ghebannen vierschaar, en zo zeide men de vierschaar bannen, ófte banden, waar voor men nu zeght de vierschaar spannen. Ban, beteekende daarenboven ook een openbaare afkondighing van eenigh ghebódt, en bannen, een ghebódt afkondighen ófte afleezen. {==765==} {>>pagina-aanduiding<<} Bandelen, binden. Bande, bende, hoop. Banden, t’zamenrótten. Banderótse, banderheer. Banedoek, zeekere pleister, by de gheneesmeesters, ceroen, ófte ceratum ghenoemdt. Bangen, beanstighdt maaken. Ghelijk of men zeide beangen, bëengen. Bankarmborst, een gheschut, dat men op een bank plagh te stellen. Banklaaken, Bankwerk, tapijt. Bannen, ziet Ban. Bannigh, vervloekt, verdoemdt, verwaaten: ziet ban. Banrótse, Banrótsheer, banderheer. Barbelen, de hólten der kaakkebeenen daar de tanden in gheplaatst zijn: tandthólten. Barde, bijl. Bardakse, tweesnijdende bijl, hellebarde. Barm, hoop, ophoopsel; ziet baarm. Barmen, erbarmen, meedelijden hebben. Ghelijk óf men zeide, bearmen. Barteeren, in de boete beslaan, de boete afvorderen. Bat, bet. {==766==} {>>pagina-aanduiding<<} B E. Beaarden, beghraaven. Beaanghenaamen, anghenaam houden. Bebrieven, met brieven verwittighen. Bedderik, bedtghenoot. Bedeemen, Bedeemsteren, verdonkeren, verduisteren. Bederve, behoef. Bederven, derven. Bedoolen, al doolende bewandelen. Bedorf, ghebrek, behoef. Bedorven, ghebrek hebben, behoeven. Bedraapen, betraapen. Bedremmeldheidt, beteuterdheidt. Beduchte, eerbiedigheidt. Beedelplugghe, ongheziene beedelaar. Bedraayboomen, met een draayboom sluiten. Beenberghe, Beenscheene, Beenlink, kous. Beente, ghebeente. Beeren, ghebruiken, nutten. Hier van daan komt orberen, in de zelfde beteekenis, en ontbeeren. Beghaaden, versieren, oppronken, opsmukken, de wonde verbinden. Beghaat, ghewondt, met ghaaten doorboordt. Beghenadighen, ghenade doen, ghenade be- {==767==} {>>pagina-aanduiding<<} wijzen. Beghlanst, met ghlans verzien. Beghordt, bevrucht, zwanger. Beghruist, bemorst, besmet, besmeuzeldt. Beghruizen, bemorssen, besmetten. Behaeren, met een kouden windt aanblaazen. Behanden, behandighen. Behandsen, verzellen; by elkander koomen. Beharmen, beschermen. Behavenen, havenen. Beheet, ghebiedt. Beheimen, betuinen. Behenden, behandighen. Behendsen, verzellen: by elkander koomen. Behermen, beschermen. Behipt, schuldigh. Beyaardt, mengelklomp. By de Latijnen,Chaos. Bekaamen, beschimmelen, vermuffen. Bekaamdt, beschimmeldt. Bekaamdheidt, vermuftheidt. Bekeuzelen, bemorssen. Bekomte, overeenkomst. Bekozelen, bemorssen, besmeuren. Bekrijghen, beoorlooghen. Bekrochten, Bekrozelen, Bekruizen, bemorssen, besmeuren, zwart maaken. Bekroozen, bemorst, besmeuzeldt. {==768==} {>>pagina-aanduiding<<} Belabberen, Belammeren, belemmeren, behinderen. Belakken, verlókken, bedrieghen, inluien. Belang, naaste, verwant, ghebuur. Belangheidt, verwantschap, buurschap, vriendschap. Beleedt, bestiering. Beleedighen, beschadighen. Belieden, beleiden. Belijven, blijven. Van belijven schijnt blijven, ghekomen te zijn. Belippen, versmaaden. Belooken Paasschen, Zondagh na Paasschen. Belomberen, verduisteren, verdonkeren, beschaduwen. Bemaanen, vermaanen. Bemaschelen, Bemascheren, bekladden, bemorssen. Bemerk, opmerking, aanmerking. Bemoedt, vermoeding. Bemoeden, vermoeden, onderwinden. Bemóffelen, met een móffel bewinden. Bemozelen, Bemozen, bemeuzelen. Bemullen, met stóf bestrooyen. Benaghelen, tusschen de naghelen beklemmen. Benarren, beklemmen, bezetten, benaauwen. {==769==} {>>pagina-aanduiding<<} Bendhoofden, hoofden der maatschappyen. Beneenen, ontkennen. Beneerst, bezórghdt, naerstigh. Benoodighen, noodtzaaken. Benoodsen, beschaadighen. Benoodsten, benaauwen, benoodighen. Benoodst, benaauwdt, beangst. Beoosten, ten oosten. Beraapen, verzaamelen. Beraast, raazende. Beradt, snel. Men zeght, de waghen is beraadt, wanneerze zo lange ghereeden heeft dat de schorheidt van de assen, en naven is. Bergh, beteekende by de Ouden, een Haven. Bermer, barbeel. Bern, Berne, strondt. Hier van daan spruit Bernsteeken, en bernsteeker, waar voor men nu, dóch quaalijk zeght,beersteeken, en beersteeker. Bernooghen, met brandende ooghen aanzien. Bers, beer. Bersch, haast, spoedt, verhaasting: t’zamenvloeying van vuilnis. Berschen, haasten, spoeyen: t’zamenvloeyen. Berst, ghebrek. Berte, tuite. Beschertsen, beghoochelen. Beschampen, beschimpen Bescheedt, bescheidt. {==770==} {>>pagina-aanduiding<<} Bescheeren, toeschikken. By de Latynen,destinare. Beschimmen, beschaduwen. Beschooren, toegheschikt. Beschóft, gheschikt, betaamelijk. Hier af komt onbeschóft, ongheschikt,onbehouwen. Beschudden, beschutten. BESE, zoekt BEZE. Besibbe, verwantschap, maaghschap. Besnarren, berispen, bekyven. Bespieghelen, bedenken, overweeghen, beschouwen. Bij de Latynen Contemplari,Meditari. Bespiegheling, bedenking, overweeghing, beschouwing. Contemplatio, Meditatio. Bespreedt, bespreidt. Bestieven, verroesten. Bestompen, een onbedachten bedrieghen. Bestrangen, benaauwen. Beteeghenen, bejeeghenen, ghemoeten, teeghenghaan. Beteeghenheidt, ghemoeting. Beterden, betreeden. Betraanen, met traanen natten. Betreepelen, betrippelen. Betrompen, bedrieghen. Beulye, boeijen; straf. Beveeden, met een vyandlijk ghemoedt beschaadighen. Dit woordt komt van veede, vyandschap. {==771==} {>>pagina-aanduiding<<} Beveinzen, met veinzery bedekken. Bevlerken, met vleughelen bespreiden, beschaduwen. Bevliest, met vliezen bedekt. Bewaan, vermoeden. Bewaandt, vermoedt, ghemeindt. Bewaanen, vermoeden, meinen. Bewaerdighen, verwaerdighen. Bewaarighen, verzeekeren, bewaarheiden. Bewacht, met wacht bezet. Bewellen, ghelijk eene wel opborrelen. Bewichtighen, weeghen. Bewieren, bekyken. Bewist, waar voor men nu ghemeenlijk zeght, bewust. Bewroeghen, aanklaaghen. Bewustenis, ghewisse, gheweeten. By de Onduitschen,Conscientie. Bezeeuwen, nat maaken met zeewaater. Bezeeuwdt, nat van zeewater. Bezeeven, en Bezeffen, beghrijpen, bevatten, bevroeden. Bezeffing, bevroeding, bevatting. Bezeuluwen, bekladden. Bezibbe, verwantschap, maaghschap. Bezoluwen, bekladden. Bezongen, die dikwils ghezongen heeft. Bezonnen, met de zon beschijnen. Bezouding, bezólding. Bezwalken, met vuilen damp bewaassemen, beneevelen. Bezwalkt, met vuilen damp bewaassemdt. {==772==} {>>pagina-aanduiding<<} B I. Biebank, Biebok, Biebuik, byenkórf, biekórf. Biesbouten, heen en weeder met vaert en gherucht loopen. Biest, ghroote plaats, wijde straat, markt. Biezen, blaazen ghelijk de slangen. Byschien, mooghelijk, misschien. Byze, noordewindt: storm, onweer. By de Ghelderschen beteekent het ook de pest. Byzen, biezen, van hette zieden,met een gheweldighe drift ghedreeven worden. B L. Blaayen, krom buighen, krom maaken, een zwaerdt slingeren en zwaayen. Blaare, een zwarte koe met een wit voorhoofdt. Blaauwen, blauw maaken. By de Oude beteekende het quellen, terghen. Altemets wordt het voor blouwen ghesteldt, en dan beteekent het klóppen, slaan. Blaf, vlak, plat, breedt. Blaf van voorhoofdt, plat van voorhoofdt. Zo wordt een die plat van aanzicht is,blafaardt ghenoemdt. Blak, vlak: ghladt, zonder ruighte. By de Ghelderschen, en Saxen beteekent het, zwart, als ook inkt. {==773==} {>>pagina-aanduiding<<} Bleeken, blaffen. Bleeven, ghebleeven. Blekhout, gheschildthout. Blekken, blikken: de bast afstroopen. Blekke, vlekke, dórp. Blesse, ’t voorste deel van ’t hoofdt, by den Latijnen,Sinciput. Blijden, zeeker krijghstuigh, daar men steenen plaght meede te werpen. Blye, waaghe. Blywaaghe, schietloot, richtloot. Blywit, lootwit. Blik, blank. Bliksemdrigh, bliksemdraagher. Bliktandt, tuitmuil, die uitsteekende tanden heeft. Blindselen, blindt zijn. Bloedtrasten, blaauwe plekken slaan. Bloedtrasting, slaaning van blaauwe plekken. Bloedtreyzen, Bloedtryzen, bloedtstorten. Blouwe, kinnebakslagh. Blouwen, kinnebakslaghen gheeven: de armen over elkanderen slaan, om warm te worden. Blouwen, het vlasch klóppen, dat eighentlijk zwingen ghenoemdt wordt. Blutten, bot, en dom mensch. {==774==} {>>pagina-aanduiding<<} B O. Bo, verzaadt, overlaaden met spijze en drank. Bód, ghebódt. Bodde, mant. Boekel, haak, ghesp; plaatje. Boekmanger, boekverkooper. Boekstaaf, letter. Boekstaaven, met letteren spelden. Boezemen, intoomen, inbinden. Boezen, kussen, zoenen. Bof, kinnebakken, opblaazing der wangen. Boekeleer, schildt. Waar voor men nu zeght Beukelaar. Het schijnt te komen van bokel dat by de Oude Vlamingen beteekende een ghespe; de bult van een schildt. Bokene, spook. Boller, donderbusse, een zeeker slagh van ghroot gheschut. By de Ouden ook narre ghenoemdt. Bólghenschap, schuldt, aanstoot. Bommeler, en Bommelnekker, zeespook. Bond, verbondt, bandt. Borde, Bordene, last, pak, zwaarte. Bordenen, belasten, belaaden. Boren, ghebruiken. Hier van daan is in ’t ghe- {==775==} {>>pagina-aanduiding<<} bruik, oorbooren, orberen, in de zelfde beteekenis. Borkel, gheere, slippe. Bors, beer. By de Saxen en Ghelderschen beteekent het,een rót, bende, waar van daan komt Borsghezel, borsmeester, dat is, rótghezel, rótmeester. Borstbooghe, borstriem der paerden. Borststrook, stoole. Bosse, schildt, beukelaar. Bote, en Boteschoen, een boereschoen van ruw, en onghetouwdt leer ghemaakt. Botte, mant; vat, kuip. B R. Braadeling, iets ghebraadens. Braake, ghebrek. By de Vlaamingen beteekent het, een rouw ghebit. Braaken, breeken. Braakemaar, een krom zwaerdt. Braaven, ghrooten, eedelen. Braauwe, zoom, randt, bonte randt: een tuinbedde: winkbraauw. By de Oude Ghelderschen beteekende het de kuit. Braauwen, kalfateren: versieren, oppronken. Brandtschappen, brandtstichten. Brandtschapper, brandtstichter. Breeke, ghebrek. {==776==} {>>pagina-aanduiding<<} Breeken, ghebreeken. Breemel, en Breemen, boordt, randt, zoom. Breemen, in lust branden. Breemstigh, in lust brandende. Breete en Brette, stuk turfs, kluit. Brieden, brouwen. Brinssen, briesschen. Britte, stuk turfs, kluit. Bródde, vuil, laelijk. Broem, Broemsel, schuim. Broemen, schuimen. Het beteekent ook tafelbórdtlikken, pluimstrijken om de smeer, by den Latynen Parasitari. Broemer, tafelbórdtlikker, tafelvriendt, buikdienaar, By den Latynen Parasitus. Broke, ghebruik, ghewoonte. Zo plaght men te zegghen,koren en broken, dat is, keuren en ghebruiken. Brokel, Brokigh, brókkeligh, breekbaar. Broodling, huisghenoot, tafelghenoot. Brooken, buighen, krom maaken. Bronken, pronken. Brootse, houweel, spade, schoppe. Brusk, wuft, wildt, woest. B U. Buiken, in loogh wasschen. {==777==} {>>pagina-aanduiding<<} Buiksel, waschloogh. Buikster, waster. Buisschen, slaan, stooten. Buize, een drinkvat met twee handtvatsels. Buizen, lustigh drinken, zuipen. Hier van daan is nóch in ghebruik, verbuisdt. Bulke, borst, borstharnas. Hier van daan komt Bulkvanger, een pije ófte rók, die de borst omvangt. Bulghe, ghólf, waterbaar. Bunge, trommel. Bunte, bende, verbondtghenootschap. C E. CEeteren, beeven, huiveren. Cenderen, gheinsteren van ’tyzer, haamerslagh. C I. Cinksen, Pinkster. Cirken, pypen als de musschen. Citteren, beeven, huiveren: waar voor nu in ghebruik is sidderen. D A. DAden, doen. Daadighen, Daadingen, twisten, pleiten: Ook parlementeeren, verdraghmaaken. Daading, overghift. Daas, dwaas, zót. {==778==} {>>pagina-aanduiding<<} Daasaardt, dwaaze, zótteból. Daaze, spook, ghedróght, verschijnsel. Daazen, dol zijn, dwaas zijn, raazen. Daazer, raazer, zóttebol. Daazerije, dwaasheidt. Daghdoemelijk, gheduurigh, ghestaadigh. Daghmoes, ontbijt, noenmaal. Daghwenne, heilighavendt, taake. Daghedingen, voor recht betrekken. Dakschaer, daghscheer. Darren, durven. Darnste, kacchel, stoove. D E. Deedinge, twist, kyverije; verdeeding. Deedingen, Deedighen, twisten, pleiten: verdeedighen. Deedingslieden, pleitlieden, twisters. Deedingsman, scheidsman. Deel, oordeel, vonnis. Deelen, oordeelen, vonnissen. Deeluw, lootverwigh. Deeluwbleek, lootverwigh bleek. Deeluwen, lootverwigh worden. Deeme, mamme. Deemster, Deimster, duister, donker. Deft, deftigh. Dein, ghierighaardt, vrek. Del, dal. {==779==} {>>pagina-aanduiding<<} Demp, damp. Het beteekent ook ghulzigheidt, verquisting. Dempen, uitdampen; opslókken, verquisten. Demper, ghulzighaart, opslókker. Dempigh, dampigh. Het beteekent ook kórtborstigh. Dempigheidt, kortaamigheidt, amborstigheidt. Derdeling, bloedvriendt in het derde lidt. Deuzigh, dom, ghróf van vernuft. D I. Dichtighen, dichtmaaken. Dieden, ghelukken; dijen; bedieden. Diedt, vólk. Dieling, broek. Diefhals, dief. Dienstdagh, dingsdagh. Dienstman, slaaf. Dienstmanschap, slaafschap, slaavernije. Dierenriem, teekenkring, by de Onduitschen,zodiak. Diet, vólk. Dyeling, broek. Dyk, dik. Dynk, dink. Dynken, denken. Dilghen, uitwisschen, uitrooyen. {==780==} {>>pagina-aanduiding<<} Dille, Dilleken, klappeije, deerne. Dillen, klappen. Dingstade, oordeelpaal. Dizendagh, dingsdagh. D O. Dobbe, tobbe. Dobbeltronie, dat twee tronien heeft. Een bynaam van Janus. Doeme, oordeel. Doemer, rechter, oordeelaar. Doemesdagh, Doemsdagh, oordeeldagh. Dóggher, zakjen, slinger, netjen. Dóggheren, steelswijs in de zak steeken, ter sluik ontneemen. Dokke, haven, ree. Dólmetsch, Dólmetscher, tólk, vertaaler: Ghebruikelijker is Tólmetsch en Tólmetscher, ófte vertolmetscher, ghemaakt van tole, by den Ouden ghebruikelijk voor taale. Dolven, delven. Dom, meenen zommige zo veel als heerschappy te beteekenen: als Pausdom de heerschappy des Paus,Hertóghdom, de heerschappy des Hertóghs, enz. Dom, beteekende by den Ouden ook damp: waar van domen dampen. De Vlamingen zegghen doom, en doomen. {==781==} {>>pagina-aanduiding<<} Domelijkedagh, gheduurigh, daghelijks, alle daghen. Dompen, dompelen. Done, deune, klank, gheluidt: boert, jók. Donen, deunen, klinken; boerten, jókken. Donst, damp, neevel. Doodtdagh, sterfdagh. Doodtlaaghe, Doodtlaak, slijkpoel, moerasschighe kólk, broeklandt. Doorghaaten, doorbooren. Doormaaken, volmaaken. Doormaakt, volmaakt. Doornachtigh, den nacht door duurende. Doorraaydt, doorstraaldt. Doorscheedigh, door de scheede heen steekende. Doorscheepen, doorvaaren. Doorschichten, met een schicht doorschieten. Doorwaaden, een stroom doorghaan. Doorweeghen, doorghaan. Doorweeghigh, doorghankelijk. Doorweeterdt, met weetenschap doordrongen. Dooten, dutten, zót zijn. Dooven, raazen, dol zijn. Dorfven, ghebrek hebben. Dorst, ghebrek. ziet durft. Dorstigh, ghebrekkigh. Dork, de plaats onder in de scheepen {==782==} {>>pagina-aanduiding<<} daar alle de vuiligheidt in loopt, als ook het water, dat daarom dorkwater ghenoemdt wordt. Dornsse, Dornste, stoove, kacchel. Dornsten, in de stoove, ófte kacchel drooghen. Dorper, boersch, onheusch, schandelijk. Dorperheidt, boersheidt, onheuscheidt, schandelijkheidt. Dorven, van nooden hebben. D R. Draalghast, schaduwghast; een ghast, welke onder de schaduw van een ghenoode ghast, zelf onghenoodt zijnde, ter maaltijdt komt. Draage, zyghe, klensdoek. Draayboomen, met een draayboom sluiten. Draapen, passen. Drabben, drabbelen, heen en weêr loopen. Draut, trouw, ghetrouw. Ziet drut. Dravant, trouwant. Drazelen, omzwerven, omdwaalen. Drazeler, omzwerver, omdwaaler. Drecht, een stadt, vlek, ófte merkt vermaardt in koophandel. En hier van daan komt,DurdrechtMoerendrecht,Paapendrecht, enz. Dreevel, slaaf; schommelknaap. Dreevelen, dikwijls beghaan. Dreezel, schaaf. Drenten, zwellen. {==783==} {>>pagina-aanduiding<<} Dreuwen, dreighen. Driest, Driestigh, stout, onbeschroomdt. Driestigheidt, stoutheidt, onbeschroomdheidt. Driesten, dreighen. Drigh, beteekendt in de t’zamenzetting, (in compositione) zo veel als draagher; zo zeghtmen Vaandrigh, dat is, Vaandraagher,bliksemdrigh, dat is, bliksemdraagher;scepterdrigh, dat is, scepterdraagher, enz. Dryboortigh, drymaal ghebooren. Dryde, derde. Drypikkel, dryvoet, pót met dry voeten. Dryaanzicht, dat dry aanzichten heeft. Een bynaam van Hekate. Drytien, dertien. Drytigh, dertigh. Drille, ghat. Drinten, zwellen. Drintigh, ghezwollen. Droeven, bedroeft zijn. Drógge, droogherijen, drooghisterijen. Drógh, bedrógh. Dróghlicht, dwaallicht, stallicht. Dróghenaar, bedriegher. Dról, dóp. Drooten, dreighen. Dróppelspeet, dróppelspuit. Drouwen, dreighen. {==784==} {>>pagina-aanduiding<<} Druilen, bedektelijk ghaan. Druisch, ghedruisch, ghetier. Druit, trouw, ghetrouw. Drukzaligh, droevigh, ellendigh, rampzaaligh. Drut, trouw, ghetrouw. Van oudts plaghtmen te zegghen,drut en vriendt, trouw en vriendt. Drutin, ghódt, als óf men zeide ghetrouwe. Hier van daan achten zommighe te komen, de naam van Druiden, ghóddelijke mannen, ofte Ghódtsdienaars. Deeze waaren by de oude Duitschen mannen, die hunne oeffening maakten van de wijsheidt, en welke by de Ghrieken Philosophen ghenoemdt wierden Andere meenen, dat zy de naam van Druiden, droeghen, van treuw, om dat zy trouwe en gheloofwaerdighe mannen waaren. D U. Dubbelduidigh, tweezins te duiden. Dubbeltongsch, die nu dus, dan weêr zo spreekt. Dubbelzin, dubbelzinnigh. Dubben, twijffelen. Duchte, vrees, eerbiedigheidt. Duchtigh, eerbiedigh, waerdigh. Duining des hoofdts, de slaapen. Duip, diep. Duist, duizendt. Duisteren, verduisteren, verdonkeren. {==785==} {>>pagina-aanduiding<<} Duize, byslaap, boel. Dunge, mest, vuiligheidt. Dungen, mesten. Dunk, meining, waan. D W. Dwaallicht, stallicht, dwaaslicht. Dwaalstar, by de Onduitschen,planeet. Dwaan, drooghen, veeghen. Dwaazebadigh, mijmerachtigh. Dwaazen, dwaas zijn. Dweepen, zót zijn. Dweepery, zóttigheidt. Dweersnacht, overandernacht. Dweersch, dwars. Dweerschen, dwars overghaan. Dwengen, dwingen. E C. ECchelaarde, kleyaarde. Echte, beteekende by de Ouden Wet; nu beteekent het Huwelijk. Echteren, lasteren. E D. Ederikken, herkaauwen. E E. Ee, wet. Waar van daan quam Eezetter, Wetgheever, by de Ouden ghebruikelijk; als ook eeloos, wetteloos. Ee, huwelijk; waar van deeze t’zamenzettelinghen (composita) in ghebruike zijn,eebreeken,eeghade,eeghemaal. {==786==} {>>pagina-aanduiding<<} Eeloos, onghehuwdt, echteloos, wetteloos. Eeman, ghetrouwdt man. Eewijf, ghetrouwdt wijf. Eescheidt, echtscheiding. Eestandt, echten staat. Eestuir, trouwpenning. Eenighertier, eenigherhande. Eermerk, tytel. Eerbiedt, eerbieding. Eerentvest, zoekt erntfest. Eevel, quaadt, schaadelijk, ramp, teeghenspoedt, ziekte. Zo zeghtmen in deeze laatste beteekening, St. Ians eevel, lankeevel. Eevelen, schadelijk zijn, beschaadighen. Eevenaaren, eevenmaaken, vereevenen. E I. Ey, Eyle, eilandt. Eilandin, bewoonster van een eilandt. E K. Ek, hoek. Eksteen, hoeksteen. Ekachtigh, hoekachtigh. E L. El, aal. Hier van is nóch ghebruikelijk Elgher, een tuigh, daar men de aal meede vangt. {==787==} {>>pagina-aanduiding<<} El, ander: Waar van by de Ouden ook in ghebruike was iemandel, iemandt anders, en niemandel, niemandt anders. Heeden ghebruiken wy een spruiteling (derivatum) daar van,ellers, ófte elders, op een andere plaats. Ellendighen, bannen. Van oudts was dit woordt ghebruikelijk, koomende van ellendt, waar voor ook gheschreeven wierdt ellandt, zijnde alzo een t’zamenghezet woordt, uit el, ander, en landt, en daarom by de Ouden ook ballingschap beteekenende: Ellendighen is dan na deeze oorspronkelijkheidt (Etymologia) na een ander landt zenden, dat is, bannen. E N. Engenis, ingenis, eechenis, en eeghenis, het onderste hólachtigh deel des buiks, ten weederzijden dicht by de schamelheidt gheleeghen. De Latynen noemen het Inguen. E R. Erbieden, aanbieden. Erduchten, vreezen. Erfnaamer, erfghenaam. Erien, ploeghen. Erinneren, in gheheughen brengen, herdenken. {==788==} {>>pagina-aanduiding<<} Erlangen, verkrijghen, bekoomen. Erlegghen, overlegghen. Ernsten, pooghen, ernstigh iets doen. Erntfest, eerzaam, daar de eer ghevest is. Een t’zamenghezet woordt van eer, en vesten: en alzo zoude men eerentvest moeten schryven. Erredom, Erdom, dooling, dwaaling. Erren, doolen, dwaalen. Erre, dat is, arre, ghram, ghramschap. Erschap, ghramschap. Ervaaren, ondervinden. Hier van daan is nóch in ghebruike Ervaarendheidt. Erveling, erfghenaam. Ervoelen, ghevoelen. Erweelen, verkiezen. E S. Es, is. E U. Eunjer, nikker, spook, schim, gheest. Eunjer, ghaauw, gheestigh, leevendigh. Euvel, quaadt, schaadelijk, vyandelijk. Zo zeght men euvelemoedt, quaade moedt, vyandelijke moedt. Euvel, ramp, ongheluk, teeghenspoedt. Euvel, ziekte, krankheidt, quaal. Zo zeght men St. Ians euvel, lankeuvel. {==789==} {>>pagina-aanduiding<<} Euvelen, schadelijk zijn, beschadighen. F A. Fakken, neemen, verschuilen,anghrijpen. F L. Flaggheren, verslensen, verslappen. Fleeuwen, vleyen. Flinken, vlechten. F N. Fnuiken, de slagpennen uit de vleughels trekken, en maaken dat zy niet weeder uit konnen wassen. F O. Fókke, de bovenste rók, opperrók. Fókken, t’ zeil maaken, t’ zeil ghaan. Fólteren, pijnighen. Foolen, matten, sóllen. Fórst, woudt, bosch, woestijn. G H A. GHaarw, bovenschil, de ghrondt, eighentlijk van leer. Hier van komt ontghaarwen, dat is ontkleeden: zo zeghtmen ook het leer ghaarwen, ófte touwen. Ghaapspel, schouwspel. Ghareel, Gharreel, de touwen, daar de paerden in ghespannen zijn. {==790==} {>>pagina-aanduiding<<} Gharf, gharve, gharwe, een bondel koorenaaren. Ghasse, Ghatte, straat. G H E. Ghebeurt, beurt. Ghedópt, met dóppen versierdt. Ghedóst, ghekleedt. Gheducht, Gheduchtigh, ontzaghlijk, ghrootachtbaar, eerwaerdigh. Gheduchte, ontzaghlijkheidt, eerwaardigheidt. Ghedwaadt, ghewischt. Gheenstijdts, nimmermeer, nooit. Gheestader, lochtpijp, strót, strótader. Gheeze, hoer. Geheimdt, omheiningdt. Gheheimte, heining. Ghehooren, behooren. Ghehuchtigh, vol ghehuchten. Ghehuize, echtghenoot. Gheklikker, ghedruisch, ghetier. Gheil, vruchtbaar. Gheil uitsnyden, lubben. Gheilen, dartelen. Gheiligh, dartel, wulpsch. Gheinster, vonkje. Gheizen, gheneezen. Gheknót, ghekort, verminkt. Ghekuilt, beghraaven. Ghelaaghdt, gheleght. {==791==} {>>pagina-aanduiding<<} Ghelaaghde laaghen, gheleide laaghen. Gheknispt, ghebrooken, an twee gestooten. Ghelande, Ghelang, maat, reik. By de Onduitschen,proportie. Ghelanne, koebelle. Ghelden, koopen. Gheldeman, schuldenaar. Gheleisten, ghebreeken. Het beteekendt ook, volbrengen, doen. Gheleizigh, ghewent, ghewoon. Gheletterdt, met letteren gheprent. Ghelten, lubben. Gheluiten, gheluiden. Ghemaaghtaalde, verwant, maaghe. Ghemandt, met mannen verzien. Ghemar, vertoef, verbeiding. Ghemet, maate, wijze. Ghems, das, berggheit. Ghenaam, Ghenaamigh, anghenaam. Ghenachte, ghenachtdagh, ghenechte, rechtsdagh, ghezette rechtsdagh, ghestelde dagh van rechtspreken. Deeze woorden zijn in zodaanigh een beteekening inghevoerdt, om dat de Oude Duitschen, en Vranken de tijdt by de nachten reekenden, en de tijdt der nachten, en niet der daghen telden, en noemden: ghelijk dat ghetuighen J. Caesar, en Tacitus. By de Britten is het zelfde ook ghebruikelijk, na ’t schryven van G. Cambedenus. {==792==} {>>pagina-aanduiding<<} Gheneighdheidt, gheneeghenheidt. Ghenet, spaansch paerdt. Gheniet, ghenót. Ghereeten, gherukt. Ghermen, beweeghen. Gherselen, sidderen, trillen. Gherseling, trilling. Gheruit, uitgherooidt, verwoest. Ghescheemel, ghescheemer. Gheschicht, gheschiedenis, by de Onduitschen,Historie. Gheschierene, vaten, ghereetschap. Gheschoolt, verghaderdt. Ghesibbe, vrucht: verwantschap, maaghschap: verwant, bloedtvriendt. Ghesibschap, verwantschap. Ghesibben, vermaaghschapt worden. Gheslonken, gheslenkt. Ghesmydigh, Ghesmijdt, zacht, verzacht. Ghesmyde, versierselen, oppronkselen, halssieraaden, bagghen, juweelen Ghespraak, t’zamenspraak, ghesprek. Ghespreedt, ghespreidt. Ghestadighen, vastmaaken, bevestighen. Ghestaafdt, ghespeldt: met een staf verzien. Ghestaafde eedt, een voorghezeide eedt, een eedt, ghedaan met woorden, die een ander den eedtdoener voorzeidt. zoekt Staaven. Ghester, gheinster, vonkje. {==793==} {>>pagina-aanduiding<<} Ghestert, ghesternte. Ghetons, Ghetonst, verdragh. Ghetrouwen, betrouwen. Ghetweede broeder, halve broeder. Ghevaaren, gheschieden, ghebeuren. Ghevaarenisse, gheschiedenisse. Ghevaert, ghroot ghebouw. By de Latynen moles. Ghewaerdschap, ghastmaal. Gheweide, weide, inghewandt. Gheweir, gheweer. Ghewieldt, ghedraaydt. Ghewooghen, gheneeghen. Ghewoudt, gheweldt, maght. Ghezeeldt, ghebonden. Ghezeelen, d’een teeghen d’ander slaan. Ghezelnede, bedtghenoote. Ghezende, ampt. Ghezet, wet, instelling. Ghezeet, ghewaadt, kleeding. Ghezeete, stoel. Ghezwadder, vuilnishoop, t’zamenvloeying van vuiligheidt. G H I. Ghichte, ghifte, ghaaf, gheschenk. Ghichten, beghiftighen, beschenken. Ghifter, schenker. Ghilde, hoer. Ghilde, mildt, verquistende. Hier van {==794==} {>>pagina-aanduiding<<} daan zeght men nóch de ghilde speelen, dat is, zijn ghoedt weghgheeven, en verquisten. Ghinnen, een anvang neemen. Hier van daan spruiten, beghinnen, ontghinnen. G H L. Ghlenster, ghlinster. Ghlimpen, ghlimmen. Ghloedt, ghloeyende kool. Ghlóp, G H O. Ghódes, ghódin. Ghódmoeder, peet, heefmoeder. Ghódse, afghódt. Ghódsendienaar, afghódendienaar, afghódist. Ghódvader, peeter. Ghódschalk, schalk in ghóddelijke dingen. Ghódtspraak, By de Onduitschen,orakel. Ghódtwouds, ghódt zo willende. Ghoeddaadt, weldaadt. Ghoedel, peete. Ghoedenis, erffenis. Ghoederhande, ghoedertieren. Ghoeding, ghoederen. Ghoedmoeder, peete. Ghoedvader, peeter. Ghoensdagh, woensdagh; als óf men zeide Ghódensdagh, ófte wodensdagh, dat is, Ghódtsdagh. De Latynen noemen deezen {==795==} {>>pagina-aanduiding<<} dagh, de dagh van Merkurius, den welken de Oude Duitschen boven allen dienden, en in hunne taale Ghode, wode, woode, en vode, ghenoemdt hebben. Gholpe, draaystroom, draaykuil. Ghome, mensch. Ghoman, Ghomman, ghetrouwdt man, huisvader. Ghone, gheene. Ghonstwedde, ghonstloon. Ghoghraaf, voetrechter, welke zonder in een rechtbank te zitten, oordeeldt, in ’t Latyn wordt hy Judex pedaneus ghenoemdt. Dusdaanighe Rechters wierden by de Oude Saxen ghekooren, om op staande voet het anghedaan gheweldt te oordeelen. En om dat hy zo vaerdigh vonniste, meenen zommighe dit woordt te zamenghestelt te zijn, van ghóch, dat is snel, en ghraaf, welk by de Ouden, een Rechter beteekende. Ghoom, bewaaring, zórgh, achte. Ghoom neemen, in achte neemen. Hier van daan schijnt men te zegghen Bruideghoom, als die de Bruidt in achte te neemen heeft. Ghoomen, waarneemen, bewaaren, bezórghen. Ghoreel, de touwen, daar de paerden inghespannen worden voor de waghen. Gouw, landt, landtdouw, landschap. Hier van spruiten, veele naamen van landen en {==796==} {>>pagina-aanduiding<<} steeden, heeden ten daghe nóch ghebruikelijk; als Booneghouw, Heeneghouw, Haspenghouw: Oostergoe, ófte Oosterghouw, en Westergoe, ófte Westerghouw. Zommighe meenen, dat Ter Ghouwe hier ook zijnen naam van draaght. G H R. Ghraaf, beteekende by de Ouden, een Rechter, overste; als óf men zeide ghraauw, een oudt man, wiens haeren uit den ghraauwen beghinnen te worden: om dat’er mooghelijk niet dan zodaanighe ten rechterampt verheeven wierden. En in deeze beteekening wierdt ook Ghraafschap voor Rechtsban, ófte Rechtsghebiedt ghebruikt. Wat heedendaaghs Ghraaf en Ghraafschap beteekenen is ieder bekendt. Ghreemel, gheplekt, met plekken gheteekendt. Ghreppel, ghracht, kuil. Ghrief, quaadt, onghemak, schade, moeyte, pijn. Ghriel, ghrabbeling.In den griel werpen, te ghrabbel werpen. Ghrielen, ghrabbelen. Ghrielgheldt, te ghrabbel gheworpen gheldt. Ghrieteny, een dorp, ófte eenighe dorpen, die onder een Rechter hooren, die de Ghrietman ghenoemdt wordt. Deeze naa- {==797==} {>>pagina-aanduiding<<} men zijn in Vrieslandt ghebruikelijk, en schynen by na van de zelfde kracht te zijn als in Hollandt, Ambachts, en Ambachtsheer. Ziet boven. Ghrieven, beschadighen, quetsen, beleedighen. Ghroense, ghroeze, ghrazighe kluit. Ghrót, aardkuil, berghhól. Ghrom, jongen. Ghrom, Ghroom, ’t inghewandt van de visch. G H U. Ghuigh, zót, nar. Hier van daan komt de ghuigh na steeken. Ghuize, uitlacching, bespótting. Hier van daan komt verghuizen, uitlacchen, bespótten. Ghulde, tól, pacht: maaltijdt in ’t ghemein. Ghuldigh, verghuldt. Ghulle, draaykuil, draaystroom. Ghullen, opslókken, doorzwelghen. Hier van daan komt Ghulzigh met zijne afspruitelingen (derivata) welke nóch in ghebruik zijn. Ghunstwedde, ghunstloon. H A. HAaghe, huis. Haak, hooyopper. Haakbusse, Haakbuize, vuurroer, by de Onduitsche arquebuse. Haakel, heekel. {==798==} {>>pagina-aanduiding<<} Haal, oven. Habberghuil, halsbergh, ringkraagh. Hader, twist, ghekijf. Haderachtigh, twistachtigh, kijfziek. Haderen, twisten, kyven. Haderer, twister, kyver. Haderigh, twistigh. Haderman, twister, kyver, twistzieke, twistzuchtighe. Haderschap, vyandschap. Haerstoot, huwbaarheidt. By de Latynen pubertas. Haerstootigh, huwbaar: Pubescens. Hak, handelaar in slechte koopmanschap. Haghemunt, valsch gheldt, quaadt gheldt. Hakke, laatste, uiterste. Hier van daan komt Hakdarm, achterdarm. En mooghelijk ook hakke, hiele. Halden, stil houden, stil staan. Een krijghs woordt. Halle, zoutkeet: Het beteekent ook een ruime plaats, als een voorhóf, ófte zaale. Eenighe t’zamenzettelingen (composita) van dit woordt zijn nóch in ghebruik, als vleeschhalle, lakenhalle, saayhalle, enz. Halsbergh, ringkraaghe. Halsghesmyde, halssieraadt. Halskappe, keuvel, kovel. Ham, heim, woonsteede, huis. Het beteekent ook een afghesneeden stuk eetens: waar van daan men zeght, een Boterham, {==799==} {>>pagina-aanduiding<<} een verkensham. Ham van wilghen, wilghen bosch. Hameye, Hameyde, Hameyboom, een sluitboom, draayboom.Hameije, beteekent ook een Hek van sparren, een voorpoorte: als meede, een ghehucht; by de Franschen Hameau. Hands, te Hands, terstondt, daadlijk, kort hier na. Handtachtigh, handtdaadigh. Handtbacht, ambacht. Handtgheldt, woeker. Handtghemerk, zeeghel, merk. Handtlichten, in ’t bezit herstellen. Handtstelling, beslagh, bekommering. By de Onduitschen arrest. Handttightigh, terstondt betichtbaar. Men zeide een handttichtighe daadt, dat is, een terstondt beghaane daadt, den rechter fluks anghebraght, en van hem voort te oordeelen. Handveste, handtteeken, handtschrift. Teeghenwoordigh beteekent het, een voorrecht, willekeur, ófte toeghestaane vryigheyt. Handtse, handtvatssel. Handtwyle, ooghenblik. Handtwyligh, Handtwylsch, ooghenblikkigh. Handtzitter, kleermaaker. Handtzwelken, de handen drukken. {==800==} {>>pagina-aanduiding<<} Hangdief, Hangman, beul, henker. Hans, beteekendt in de Ghótsche taale een, welke de anderen in ghoederen, en gheluk te boven ghaat, en naast quam aan de staat der Helden en halve Ghóden. Hans, ghezel, makker, amptghenoot. Waar van daan komt Hanze, maatschappy. Zo zeght men Duidsche hanze, dat is duitsche maatschappy; en Hanzesteeden, dat zijn vrije, en t’zamen verbondene steeden. Hanzen, hanze winnen, in de vrije maatschappy anghenomen worden, ófte anneemen. Hapermarkt, een markt daar ’t hapert. Hardtmaandt, louwmaandt, by de Onduitschen,Januarius. Deeze maandt schijnt alzo ghenoemdt gheweest te zijn, omdat in de zelve de koude nóch volhardt. Harren, blijven, duuren. Hartsier, schutter; Verdorvendlijk voor Archer ghebruikt. H E. Hebbelijk, bequaam. Hebbelijkheidt, bequaamheidt, eighenschap. Heelal, weereldt, al ’t gheschapene. By den Latynen Universum. Heerien, heerschappen, beheerschen. {==801==} {>>pagina-aanduiding<<} Heerghewade, zoekt Herghewade. Heerghewaden, te leen heffen. Heerlijkije, heerlijkheidt, heerschappije. Heerschappen, beheeren, heerschappy voeren. Hefamme, Hefmoeder, vroedvrouwe. Heffe, ’t ghrondtsop, ghest, droessem. Hefsel, ghest. Hefselen, doen ryzen. Heyloof, klimop, veil, kleeverboom. Heilighmaandt, wintermaandt, by de Onduitschen,december. Deeze maandt is zo ghenoemdt gheweest van Christus geboortefeest, welk in de zelve ghevierdt wordt. Heim, huis, woonsteede;Te heim, te huis. Heim, tuin, heining, schutting. Heim, gheheim, verborghen. Heimelen, verberghen, bedekken, verschuilen. Heimen, omtuinen, omheinigen. Heimsch, inbooreling. Hier van daan komt Inheimsch, ófte inheemsch, en uitheimsch ófte uitheemsch. Hein, uitlandighe. Heit, heeft. Heit, heet. Heitse, toorts, fakkel. Heitsel, takkebos, een bondel drooghe takken, bequaam om ras te branden. {==802==} {>>pagina-aanduiding<<} Heksel, wapenrók, pantrók. Hel, hoogh, verheeven, uitsteekende. Hier van daan meenen zommighe dat het woordt Heldt zijnen oorsprong trekt: als een uitsteekend man beteekenende. Hel, klaarklinkende. Hellestemme, klaare, en schelle stemme. Hel, helder, dun, doorzichtigh. Heldthaftigh, heldelijk, dapper ghelijk een heldt. Hellebarde, waar voor men zegghen moet Helmbarde, een krijghstuigh, hebbende de ghelijkenis van een byle met een zeer lange steel. Dit woordt is t’zamenghezet uit Helm, en barde, welk een bijl by de Ouden beteekende. By de oude Duitschen wierdt het ook een Helmakse ghenoemdt, van Helm en akse, dat is, bijl. Dit oorlóghsghereedtschap voerde dien naam, om dat men daar meede ghelijk als met een bijl, de helmen konde doorklooven. Helpgheldt, beede, beedegheldt.Beedegheldt, wierden van oudts de schattinghen, en ghelden ghenoemdt, welke tót onderstandt der ghemeene landtzaken van ’t vólk opghebraght wierden: alzo zy inghewillighdt wierden op ’t vraaghen der overheidt, en toestemmen des vólks. Helpkeur, keurstem. Helten, helden: ’t meervoudt (plurale) van Heldt. {==803==} {>>pagina-aanduiding<<} Hem, hemd. Hendtghicht, handtghifte. Hengen, ghehengen. Hensichte, hendsgichte, handtghifte. Hensichten, handtghift gheeven. Her, beteekende by de Ouden Herde, kudde. Her, ghemeen, openbaar. Waar van daan zommighe meenen af te koomen heraut, herbaane, herman, hertógh, enz. Her, is by andere zo veel als Heir. Her, wordt heeden somtijdts ghebruikt voor af, als in herkomst, afkomst,herkoomen, afkoomen. Van alle oudheidt her, dat is,af. Somtijdts voor hier, als in Herwaarts enz. In de t’zamenzetting (compositio) beteekendt het meestendeels,weeder, weederom. Herde, kudde, hoop beesten. Herdeman, herder. Herden, de beesten weiden. Hier van daan komt Herder, heeden ten daghe nóch ghebruikelijk. Heraut, herout, landtsboode, krijghsboode, vreedeboode. zommighe achten dit woordt t’zamenghezet te zijn van her, dat is, ghemeen, en aut, alt, oudt, óldt, dat is bejaardt. Andere meenen heróldt, ófte heroudt, zo veel te zijn als,ernholdt, ófte ernhoudt, dat is, deughdt en eer zoekende en bewaarende. Jemandt zeght Heroudt als oudt in ’their. {==804==} {>>pagina-aanduiding<<} Herbaane, heirbaane, de ghemeene, ófte ghroote wegh. Van her, ófte heir, dat is, ghemeen ófte krijghsheir: ófte van her, ófte heer, ghelijk men ook zeght heerenwegh, heerenstraate. Herbaaren, weederbaaren. In ’t Latyn regenerare. Hergheweede, herghewade, hergheweide, erfpachtgheschenk, erfpachtghifte. Een ghifte welke een nieuwe leenman zijnen leenheere gheeft, als ter erkentenisse zijner weldaadt, zijnde de inkomste van een jaar. Dit woordt wordt gheacht samenghestelt te zijn van her, dat is, heir, en ghewade, beteekenende alzo de toerusting eens heirs: omdat in oude tyden deeze erfpachtghifte in zodaanighen toerustinge bestondt. Heeden ten daghe wordt in des zelfs plaats gheldt ghegheeven. Herken, nastaan, begheeren, yverigh trachten te hebben. Herman, man des heirs. Hermen, schadelijk zijn. Herne, hirne, herssenen. Hier van daan is nóch by de Ontleeders in ghebruike hernvliezen, in ’t Latyn Meninges. Hertinne, hinde. Hervoor, voor den dagh, te voorschijne. Heughe, hoghe, zin, verstandt; troost; hoop: vermaak, wellust, blyschap.Met heughe en meughe, met lust, en begheerte; teeghen heughe en meughe, teeghen lust {==805==} {>>pagina-aanduiding<<} en begheerte: want meughe, ófte moghe, beteekendt begheerte. Van dit Heughe komt Heughelijk, verheughen, waar voor men van oudts plagh te zegghen heughen. Als ook Heughtijdt, ófte hoghetijdt, hooghtijdt, een tijdt tót verheughing bestemdt: en niet van Hoogh, dat is, verheeven. Heuze, handtvatsel. H I. Hie, ghehucht. Hielte, hilte, ghevest. Hielte, hilte, holteken, bikkel, koot. Waar van daan komt hielten, bikkelen, met bikkels ófte kooten speelen. Hyken, Heiken, vader. Hier van daan ghebruikt men te Leuven, pithyken, ófte pitheiken, dat is, ghrootvader. Hil, hille, heuvel, berghsken, verheevene plaats. Hier van daan komt Hillebillen, een spel der kinderen, waar in zy op het hoofdt staande, de billen in de lucht verheffen. Hilte, zoekt Hielte. Hinden, Hinder, te rugghe, achter, na. Hier van zijn nóch veele t’zamenzettelingen (composita) in ghebruik, als Hinderhoede, hindertgóht, enz. Als meede hinderste, dat is, achterste: Hinder, beletsel, heeft hier mooghelijk zijn oorsprong van daan, omdat door beletsel de zaaken hinder, dat is, te rugghe ghezet worden. {==806==} {>>pagina-aanduiding<<} Hingen, gheheughen. Hirne, herssenen, zoekt herne. H O. Ho, hoo, hoogh. Hier van daan trekken hunnen oorsprong Hovel,hovaerdigh enz. Hoedmensch, hoemensch, een mensch, die zich hoedt, en wacht. Hoeker, oeker, woeker. Hoelduif, ringelduif, wilde duif. Hoerenmanger, hoerejaagher. Hoever, bult. Hófmanger, hovenier, tuinman. Hófmeyer, hófmeester. Hóld, vriendt, ghonstigh,gheneeghen. Hólm, heuvel, bergsken: Het plaght ook te beteekenen een eilandt, in een riviere gheleeghen. Hólte, ófte hólde des zwaerdts, ghevest. Hom, heim, huis, woonsteede. Honderdtooghigh, ’t gheen honderdt ooghen heeft. Een bynaam van Argus. Hoo, hoogh zoekt Ho. Hoofdtschat, Hoofdtstoel, hoofdtpenningen, hoofdtsom, By de Ouduitschen,capitaal. Hoofdtstóf, by de, element. Hooghghemoedt, hooghmoedt, hoogh van moede. Hoon, bedrógh, bedrieghery Onduitschen: waar van hoonen, bedrieghen, verschalken. Hoon, schande, oneer: hoonen, onteeren, schande aandoen. De heedendaagh- {==807==} {>>pagina-aanduiding<<} sche beteekenis schijnt hier na te trekken: dóch eighentlijk is het, dat men in ’t Fransch noemt affront, en affronter. Hoon, beteekende ook by de Oude ghonst, ghenade, keurstem: en hoonen ghonstigh zijn. Hoonspraake, lastering, naamschending, onteering. Hoonspraake, manschap, hulde. Hoor, hoir, oir, erfghenaam. Hoorzaamen, ghehoorzaamen. Hoot, hoofdt. Hooven, hooveeren, hófhouden, ghastmaalen, open hóf houden. Horen, Hornik, hoek. Hovesch, hupsch: Zo plaghtmen te zegghen hovesch en schoon. Horensteen, Horniksteen, hoeksteen. Hornink, sprókkelmaandt, By de Onduitschen,Februarius. Deeze maandt schijnt deeze naam ghekreeghen te hebben vand hoornen der Herten, die te deezer tijdt afvallen. Andere meenen dat te zijn van hooren, ófte ophooren, dat is, ophouden, om dat de koude in deeze maandt beghint op te houden, om welke reeden zy ook sprókkel ghenaamt wordt. Hornsel, Hornte, Horsel, ghroote vliegh, die zeer scherp steekt. Zommighe meenen ’t woordt horsel te komen van hors, oft horse, {==808==} {>>pagina-aanduiding<<} dat is een ros, ófte paerdt, om dat de horselen van de paerden voortkoomen. Hors, horse, rós, paerdt. Horsebreeker, paerdtberyder. Horselen, raazen, twisten, rammelen. Horseling, raazery, twist, rommeling. Hótwegh, onwegh, quaade wegh. Houd, hold, huld, ghonstigh, gheneeghen, vriendt,Vriendhoud, zijnen vriendt ghonstigh. Zommighe schrijven hou en houw: waar van daan komt houw en trouw, ófte ghehouw en ghetrouw, dat is, ghonstigh en ghetrouw. Hier van daan komt ook houwen, houwelijken, om dat het houwelijk een ghonstigh en vast verbondt moet zijn. Houde, ghonst, gheneeghentheidt. Houde, haude, rók, schil, pelle; aldus wordt eighentlijk ghenoemdt de schil van peulen, boonen, enz. omdat zy de erten, en boonen t’zamen houdt. Waarom ook dusdaanighe vruchten Houwvruchten, ófte hauwvruchten ghenoemdt worden. Houde, handtvatsel, oor. Houde, terstondt, op staande voet. Houder, overste. Houtlaaghe, Houtmyte, hoop houts, stapel houts. Houtten, hinken. Houw, ziet houd, en houde. H U. Hugghen, aanmerken, waarneemen. {==809==} {>>pagina-aanduiding<<} Huggher, aanmerker, waarneemer. Huiben, nachtuil. Huiden, hoeden, bewaaren. Huis, hóf, gastmaal. Huisalame, huisraadt. Huisgherek, huisgheraadt. Huismeyer, hófmeester. Huissier, deurwaarder, inlaater. By de Franschen,Huissier, van huis, deure. Huiszaal, Huiszeete, huisghenoot. Huizen, hoven, ghastmaalen. Huizen, een huis bouwen. Huld, hold, ghonstigh, gheneeghen. Hulde, ghonst, gheneeghenheidt, keurstem. Hulde, beteekent heedendaaghs manschap. Hulse, hulsche, rók, schil, pelle, ziet houde. Hulsenvrucht, hauwvrucht, plukvrucht. Huppelink, kikvórsch. Hutte, hoede, bewaaring. J A. Ziet de vólghende Letter. I C. ICht, iet. Ichtwat, ietwes, iet wat. {==810==} {>>pagina-aanduiding<<} J E. Ziet de vólghende Letter. I E. Ie, iemandt, immer. Hier van daan zyn nóch in ghebruike,ieghelijk, iemandt, enz. Iedertijdts, altijdt. Ieghelwelk, jeghelijk. Iemer, immer, ooit; ja, ten minsten. Iergend, Iewerings, iewers, iewaarts, t’eenigher plaatse, erghens. I J. Ysdakke, ysdórp, yskeeghel. Yverziek, by de Onduitschen jaloers. I M. Im, in. I N. Inaderen, inghewandt. Inboezemen, in den boezem prenten. Inborgher, inwoonende borgher. Inborst, aart, ghesteltenis. By de Latynen indoles. Inboorlingersse, een ingheboorene. Indragh, inslagh. Inerven, in ’t erven voortghaan. Inghedom, inghewandt. Inghenis, zoekt enghenis, ófte eechenis. Inghenoot, inghezeeten. {==811==} {>>pagina-aanduiding<<} Inghezin, huisghezin. Ingheweide, inghewandt. Inger, enger, schatting, gheldtafparssing, onrechtmaatighe schatting. Inghloedt, inwendighe ghloedt. Inghoeden, in ’t bezit van ghoeden stellen. Inheemsch, inheimsch, inlandsch. Een t’zaamghezet woordt uit in en heim, huis. In teeghendeel is uitheemsch, uitheimsche, uitlandsch. Inke, wonde, lidtteeken. Inkrijt, de deelen des lichaams, daar ’t leeven in bestaat. Inlaater, huissier, deurwaarder. In ’t Latijn,admissionalis, apparitor. Inlasschen, invoeghen. Innerste, binnenste. Innezitter, inghezeeten. Innigh, inwendigh, aandachtigh. By de Onduitschen,devoot. Innigheidt, aandachtigheidt, ghódtsdienstigheidt,devotie. Inschelligh, raazende. Insnakken, inzwelghen. Inspannigher, slecht sóldaat. J O. Ziet de vólghende Letter. I R. Irbaar, doolbaar. {==812==} {>>pagina-aanduiding<<} Irdom, Irredom, dooling, dwaaling. Irriken, herkaauwen. Irren, dwaalen, doolen. J U. Ziet de vólghende Letter. J A. Jaardraadt, houtdraadt, de draadt van ’t hout. Jadder, uijex. Jagerande, waarande, dierenghaarde. J E. Jeughden, jonk worden. Jeughdom, jeught, jonkheidt. J O. Joye, vreughdt, vrolijkheidt, ghenughte, blyschap. Bij de Franschen Joye. Joyen, boerten, verheught zijn, vreughdt bedryven. Jolijd, vrolijk, blijdt, gheestigh. By zommighe beteekent Jolijd, een vermaakelijke doorbrenging van de tijdt in vreughde en vrolijkheidt. Jonkfere, maaghdt. Jonkschap, jeughdt, jonkheidt. Joonen, hoonen. Jóst, drift, barst, zet. J U. Juisteeren, Juisten, eevenen, vereevenen. {==813==} {>>pagina-aanduiding<<} Juistheidt, welvoeghelijkheidt, eevenheidt. K A. KAakappel, wang. Kaake, ton, vat. Kaaren, uitkiezen, uitkippen. Kaboel, gherucht, ghedruisch. Kal, schoon; kalle, een schoone. Hier van daan meenen zommighe te koomen kallefaten,Kallefateren, dat is, de scheepen braauwen: als óf men zeide kalvaten, dat is een vat ófte schip dichtmaaken, en voltooyen: met een t’zamenghesteldt woordt van kal en vat. Kalwaal, klappaart, snapaart. Kam, kamme, brouwery. Kamant, Kamantigh, schurfdt. Kamantery,Kamantigheidt, schurftheidt. Kammen, brouwen. Kammer, brouwer. Kamperwonde, doodlijke, ófte ghevaarlijke wonde. Kamperlijk aanspreeken, schamperlijk aanspreeken, met scheldtwoorden bejeeghenen. Kamperlijk staan, in ’t uiterste ghevaar zijn. {==814==} {>>pagina-aanduiding<<} Kamperlijk ghroeten, van doodtschuldt betichten. Kaphaan, Kaphoen, kappuin. Karmieten, kermen. Karre, vischkórf, bijekórf. Karryne, kar, waghen. Karrijnpaerden, waghenpaerden. Karteel, bólwerk. Karspel, by de Onduitschen,parochie, ziet kerspel. Kasement, tralie, horde; kerker. Kassel, kasteel, slót. Kater, hófmeester, spijsverzórgher. Katte, stórmkatte, hoogh bólwerk. K E. Kebisse, kebse, kebswijf, hoere, boel, byzit. Kebsdom, keevisdom, hoerdom. Kebsen, keefsen, keezen, hoereeren. Kebskindt, kefskindt, hoerekindt, bastardt, onechteling. Keefsen, hoereeren, hoerery bedryven. Keefdom, hoerdom. Keefsdóchter, hoeredóchter. Keefszoon, hoerezoon. Keest, pit, mergh, ófte ’t middelste des booms. Keepel, ghrafnaaldt, keegheltooren. By de Onduitschen piramide. {==815==} {>>pagina-aanduiding<<} Keepen, houden, bewaaren, behouden. Kemenije, schoorsteen, haertsteede. By de Franschen Cheminee. Kempe, hoer. Kempekindt, Kempskindt, hoerekindt. Keppel, naaldt, ghrafnaaldt, keegheltoren. By de Latynen,Pyramis. Kerkheer, opperpriester, by de Onduitschen,Parochiaan. Kerkpleghtigh, kerkghewoontigh. By de Onduitschen,ceremonieel. Kerkghebaar, kerkelijke zeede. By de Onduitschen,ceremonie. Kernmelk, smeer, vet. Kersme, kerstme, ’t heiligh oliesel. Kerspel, dat is,kerstpel, doopvat, doopbekken, vonte. Het beteekent somtijdts de parochie, als tót een en ’t zelfde kerspel behoorende. Kerspen, krullen.Kerspelhaer, ghekruldt haer. Keurbendelingen, sóldaten van de keurebende. Keurebende, uitghekipte bende. Kevisse, hoere. K I. Kidsen, braaken. Kidsing, braaking. Kiem, uitspruitsel. Kiemen, uitspruiten. {==816==} {>>pagina-aanduiding<<} Kieren, kiezen. Kierslieden, ghoedemannen, zeghsmannen. Kievie,Kieze, hoere, byzit, boel. Kil, diepte. Kim, boordt, randt, zichteinder. By de Onduitschen,horizont. Kimp, kamp. Kimpen, kampen. Kinderzucht, liefde der ouderen tót de kinderen. By de Ghrieken σόρνη. Kit, kond, bekendt. Kitteldoof, onghevoeligh in ’t kittelen. Kittighmaaken, bekendt ófte kundigh maaken. C L. Klaar, ydel, leegh. Klebber, klubber, klibber, hom, lijm. Kleeve, lijm. Kleidt, kleedt. Klein broot. By de Onduitschen, marssepein. Kleine, heimelijkheidt, plaats daer men zijn ghevoegh doet. Klemmen, klimmen. Kleps, klappert, snappert, kaekelaar. Kleumdt, verkleumdt. Klibber, ghom, lijm. Klibberigh, kleeverigh. Klieve, kloove. {==817==} {>>pagina-aanduiding<<} Klif, heuvel, bergsken. Klijf, klimop, kleever, kleeverboom, klemmerboom. Klingen, klinken. Kloot, laaken. Kloppen, lubben. Klubber, ghom, lijm. Kluchte,Klufte, meenighte, hoop: stam. Hier van zeght men kluftewijsdeilen, dat is, de erffenis in staaken deilen. Klughmaandt, louwmaandt, by de Onduitschen,Januarius. Kluister, boeije. Kluwe, klaauwe. K N. Knaapelijn, Knaapeling, knaap. Knaspen, knorspen, op de tanden knarssen. Kneevel, leeren riem, knoop. Kneevelen, binden, de handen met boeyens binden. Knipbusse, handtroer, handtbusse. Knipmes, scheermes. Knócht, knoop. Knóchten, knoopen: Hier van komt gheknócht, verknócht, enz. Knódde, knobbel, knoop: knookel. {==818==} {>>pagina-aanduiding<<} Knódden, knoopen. Knól, dronken van bier. Knorspen, Knospen, op de tanden knarssen. Knorspbeen, knorspelbeen, Knospelbeen, knarsbeen, kraakbeen. Knótten, verminken. K O. Kódde,Kódse, knóds. Koeste, bruilóft, bruilóftsmaal: Hier van daan schijnt koesteren te koomen. Koete, een zeekere watervoghel: By de Latynen,Fulica. Koetsen, ligghen. Koever, overvloedigh. Hier van komt koeveren, koevereeren. Kógge, een zeeker slagh van scheepen: zommighe noemen ’t een jaaghschip. Koiffe, bekkeneel. Hier van schijnt by de Franschen coiffe, hoofdtdeksel, kap, zijnen oorsprong te hebben. Koifsen, hoereeren, boeleeren. Koislink, bastaardt, hoerekindt. Koizen, koozen. Kókke, haan. Kólken, ghelijk een kólk draaijen. By zommighe beteekent het inzwelghen. Kólp, inham der zee. {==819==} {>>pagina-aanduiding<<} Kompaan, makker, metghezel. Konkel, Konkelstroom, draaystroom, draaykuil. Konkelen, draayen, omdraayen. Konde, ziet kunde. Koningdom, koningrijk. Koningschap, koninks ampt. Konne, zoekt kunne. Konnigh, ervaaren, veelweeter. Konstghier, konstbegheerigh. Kooman, koopman. Koorheer, By de Onduitschen, kanunnik. Koozen, vleyen, troetelen, smeeken. Hier af spruiten lief koozen, minnekoozen, enz. Koozer, vleyer, smeeker, troetelaar. Korne, karonje. Kortvlerken, Kortvloghelen, Kortwieken, de vloghels korten. Kóssem, onderkin, het vel dat de ossen en koeyen tusschen de borst en keel hangt. K R. Kraamen, koopmanschap dryven. Kraanzomer, afterzoomer, nazoomer. Zy wordt alzo ghenoemdt, om dat te dier tijdt de kraanen, de anstaande koude voelende, beghinnen te vertrekken. Kraaneke, schietbooghe. Kraanekier, booghschutter. {==820==} {>>pagina-aanduiding<<} Krachtelheidt, vermooghen. By de Onduitschen,Faculteit. Kreeken, kraaken. Hier van schijnt kreekel af te spruiten. Kreft, bórstgheweer, borstwapen. Kreits, ring, kring, omtrek. By de Onduitschen,cirkel. Krenke, krankte, ziekte. Kreizer, Kreezer, muitemaaker. Kribmes, krabber. Kriel, Krielken, kleen, kleenachtigh, zeerkleen. Kriel, kril, dartel, wellustigh, gheil. Kries, Krijt, kring, ring. Krijghelijk, krijghsch, oorlóghsch. Krijghsvórst, veldtheer. Kril,Krilligh, dartel, gheil, wellustigh, ritsigh. Krilligheidt, dartelheidt, ritsigheidt, gheilheidt. Krimpe, krampe. Krits, kreits, kring In zijn krits zijn, in zijn schik zijn, in zijn kracht zijn. Kroos, Kroost, inghewandt, afval. Kroos, endtghroen. Kroost, afkomst, aart, weezen. Krospen, op de tanden knarssen. Kruinstip, de stip an den heemel, die bo- {==821==} {>>pagina-aanduiding<<} ven onze kruine is. By de Sterrekundighers, met een Arabische naam, zenith gheheeten. Kruisghezant, Apóstel. K U. Kubbing, aanhanksel van een hutte. Kudde, varken. Hier van daan schijnt kuddevarken, nóch in ghebruik te zijn. Kuiden, knaauwen. Kuim, naauwelijks. Kuisschen, schoon maaken, zuiveren. Kunde, kennis, weetenschap. Kunne, gheslacht, by de Latynen Sexus. Kureit, opperpriester, by de Onduitschen, prochiaan: By de Franschen curé. L A. LAake, lak, ghebrek, ondeughdt. Laaije, vlam, licht der vlam.Lichter laaije, in lichte vlamme, waar voor van veele, dóch quaalijk, gheschreeven wordt,lichter laage. Laaijen, vlammen. Laat, boer, huisman. Dit woordt komt van laaten, omdat, ghelijk zommighe meenen, als de Oude Saxen eenigh ghewest inghenomen hadden, daar ghelaaten wierden, die ’t landt zouden bouwen. Andere meenen, omdat die een stuk landt ghehuurt heeft, hem toeghelaaten {==822==} {>>pagina-aanduiding<<} wordt dat te bouwen. Laat, beteekent ook een voetrechter, een boerenrechter, die eenighe kleene vonnissen wijst. Hier van wierdt ook zodaanigh een vierschaar Laatbank ghenoemdt. Labbaije, ghroot ghastmaal. Labben, likken. Lachter, laster. Lachteren, lasteren. Lachtering, lastering. Lammer,lemmer, beletsel, hindernis. Hier van daan schijnt te koomen,belemmeren. Langworpt, langwerpigh. Lanke, de dunne darmen. Landtdwinger, straatschender. Landtontheistery, landtverwoesting. Landtpól, boer, boerin. Landtzaatinne, inwoonster des landts. Langen, verlangen. Lasschen, an een voeghen ófte naayen. Lasschelwoordt, ghekóppeldt woordt, by de Latynen,Vox composita. Lauweit, uchtendtzang, morgheneerzang, uchtendtghespeel: By de Onduitschen,Aubade, matinade. Lauwe, wet, ghebódt, inzetting. Lauwmaandt, louwmaandt, by de Onduitschen Januarius. Zo wordt deeze maandt ghenaamdt, na ’t oordeel van zommighe, van de wetten des Huwelijks, dat men te dier tijde {==823==} {>>pagina-aanduiding<<} meest plaght aan te ghaan. Lauwer, pleiter. Lauwerzak, pleitzak. L E. Led, lidt. Hier van daan komt het meervoudt (Plurale) leeden. Leêbraaken, rabraaken. Leede, leide, trap, tredt, voortghank. Van liever leede, met een lankzaame tredt, ófte voortghang. Leeden, leiden. Leedighe vrouwe, weeduwe. Leedtghetal, verworpen, versmaadt; het teeghenghestelde van liefghetal. Leên, gheleên, gheleeden. Leen,zeissen. Leen verheerghewaden, het anbieden der leenghifte, van den leenman an zijnen leenheer. Ziet hergewaaden. Leeraaren, onderwijzen. Leesten, voldoen, nakoomen. Leesting, voldoening, nakooming. Leevenwekker, een by naam (Epitheton) van de Westewindt. Ley, wegh, wijs, ghedaante, slagh: Hier van daan komt, meenigherley, veelerley, eenerley, enz. Leidt, leedt, smart, pijn. Leide, pijnelijk, droevigh. Zo zeght {==824==} {>>pagina-aanduiding<<} men een leide maare, dat is, droevighe tyding. Leider, helaas, acharmen. Een inwurpsel van droefheidt,Interjectio dolentis. Leyzeel, leybandt. Lemde, faam, gherucht. Lemmer, lammer, beletsel, hindernis. Hier van daan komt,belemmeren. Lemte, lamte, ghebrek. Lemtigh, ghebrekkigh. Lenssen,Lentsen, ontlóssen, ontsluiten. Hier van daan meenen zommighe de Lente haaren naam te hebben, omdat zy de Winter ontlóst, en de Zomer ontsluit. Horat. Solvitur aoris hyems, gratâvice veris enz. En Ovid. Nam quia Ver aperit tunc omnia enz. Lents, lijns, loom, traagh. Lerp, Lerpen, scherp blaazen. Let, led, lidt. Letsoen,litsoen, uitschót, verworpen en verdorven waar. Lette, beletsel, verlet. Letterlijk, met letteren. L I. Lichtstók, kandelaar. Lichtvaerdije, lichtvaerdigheidt. Lidzaardt, schalk, loozaardt. Liefschap, liefde, minne. {==825==} {>>pagina-aanduiding<<} Liesken, verliezen. Liever leede, lankzaame voortghang. Ziet leede. Lik, effen, ghelijk, plat. Lijksene, lijkteeken, lidtteeken. Lijn, vlas. Hier van is nóch in ghebruike, lijnzaadt, lijnwaadt. Lijns,lins, zaft, loom, langzaam, stil. Lijnzelijk, lijzelijk, loomelijk, langzaamlijk, zaftelijk, stillijk. Linderen, verzachten. L O. Lódder, rabauwdt, bootsemaaker, gheilaardt. Loddeghe, Loddeke, hoer, hoerachtigh wijf. Lóftenis, belófte. Logh, lók, ghat, hól. Lógh en drogh, lieghen en bedrieghen. Lóghje, ghaatje, hólletje. Lóghrijk, hólrijk. Lommer, schaduwe. Lommerkoelte, schaduwkoelte. Longer, longe. Loo, laegh, by der aerden. Loo, houden zommighe ook te beteekenen een hooghe plaats, gheleghen by staande wateren, vlieten, ófte moerasschen, en hier van {==826==} {>>pagina-aanduiding<<} daan meenen zy af te spruiten, Borkelo, Beeverlo, Kallo, Oosterloo, Venlo, enz. Looghje, een verkleinnaam (diminutivum) van lógh, ófte loogh. Looken, zien. Loosse, zwijn. Looze, longe. Loozen, verliezen. Lorshandeling, sluiphandeling, zijdhandeling. Lót, tól. Love, verlóf, oorlóf. Louwe, wet, inzetting. Louwe, en ouwmaandt, by de Onduitschen Januarius, ziet Lauwmaandt. L U. Luisternaauw, naauw in ’t luisteren. Lunderen, sammelen, beiden, uitstellen. Lunderaar, sammelaar, uitsteller. Lundering, sammeling, uitstelling. Luugh, ghraatigh, ghulzigh. M A. MAaghdttooghe, tuchtmeester, leermeester, huislijk leermeester: By de Onduitschen Pedagoog. Maaghdttóght, tuchtmeesterschap. Maaghelink, maagh, bloedtverwant. {==827==} {>>pagina-aanduiding<<} Maaghsibbe, Maaghtaale, maaghschap, bloedtverwantschap. Maal, maat, ruimte. Hier van zijn by de Ouden veel t’zamenzettelingen (composita) in ghebruike gheweest, als duimmaal, naghelmaal, stroomaal, vingermaal, enz. Maal,ghemaal, makker, maat, ghezel: Hier van daan komt eeghemaal, dat is,bedtghenoot, waar voor nu ghemaal ook in ghebruik is. Maal, reis, beurt. Hier van zijn by ons nóch heeden ghebruikelijk,eenmaal, andermaal, tweemaal, teenemaal, enz. Maal, beteekende ook by de Oude Saxen, paal, bestek, einde: als ook wet, recht, oordeel: en een t’zamenkomst om recht te spreeken; hier van daan zeidemen Borghermaal, boermaal, enz. Maalboom, paalboom, een boom die tót een paalteeken strekt. Maaleeren, vuurschilderen, brandtschilderen, by de Onduitschen emailleren: Dit woordt spruit af van maalen, schilderen. Maaleerer, vuurschilder, brandtschilder. Maalen,mellen, trouwen, huwen, een huwelijk inghaan. Maalerije, vuurschildery, brandtverw: By de Onduitschen,email, en emailjeersel. Maalstadt,Maalsteede, een buurt, die de zelfde moolen ghebruikt, banmoolen, moolenban, karspel, ban, rechtbank. {==828==} {>>pagina-aanduiding<<} Maalgheldt, Maaltote, schatting, tól, cijns. Maalschat, melschat, huwlijksghoedt, bruidtschat. Maan, beteekende by de Oude Saxen, heul, slaapkruidt. Hier van daan komt Maankóp, en teeghenwoordigh Mankóp. Maanzaadt, heulzaadt. Maar, paerdt, merrie. Hier van daan komt Maarschalk, paerdegheneesmeester: Het beteekendt ook een krijghsoverste, veldtoverste. Maarschalk zegghen eenighe is een opziener der paerden, en wat daartoe behoort. Een woordt t’zamenghezet uit maar, paerdt, en schalk knecht, dienaar, ziet schalk. Andere meenen, dat Maarschalk is een die ervaaren is in de paerden te gheneezen, en kennis van zaaken, die de paerden belangen, heeft: komende van maar, paerdt, en schalk, ervaaren, doorsleepen, loos in zijne konst. Zommighe houden dit woordt voort te koomen van maar, en schalk machtigh, als óf men zeide een meester der paerden. En met deeze twee laatste beteekenissen stemt over een de Fransche van Mareschal, en Italiaansche van Mareschalco. Omdat nu de gheneezing der paerden in ghrooter eere was, is het wyders byghekoomen, dat alle die Heilighen by de Roomschghezinden Maarschalken ghenoemdt zijn, die de gheneezing eenigher ziekte {==829==} {>>pagina-aanduiding<<} voornaamendlijk toegheschreeven wierdt. Zo wordt St. Anthonis Maarschalk van een ziekte, die’t quaadt vuur, by de Latijnen Ignis facer, en by de Ghrieken Erysipelas gheheeten wordt: St. Rochus Maarschalk van de pest, en insghelijks andere Heilighen Maarschalken van andere ziekten ghenoemdt. Maarstaller, stalknecht. Maaren,Maarren, marren, beiden, toeven. Maaten, meeten. Makel, vlek. Malk, ieghelijk, ieder een.Allermalk, alle, altemaal. Mooghelijk t’zaamghesmolten uit met, en elk. Malkander, onder zich, onderling, de een den ander: Een t’zaamghezet woordt (compositum) van malk, en ander, ófte van met, elk, en ander. Manboete, boete over een manslaght. Mange, Mangeneel, slagh van oorlóghsghereedschap. Manger, manghelaar van koopmanschappen: koopman; handtwerker. Hier van daan spruiten deeze zeer oude woorden Appelmanger,boekmanger, hófmanger, moesmanger, kolemanger, vischmanger, vleeschmanger, zoutmanger, enz. Mangeren, mangelen, verwisselen, ruilen. Mangering, mangeling, verwisseling, ruiling. {==830==} {>>pagina-aanduiding<<} Manghoedt, manschap. Manhaftigh, dapper. Manhaftigheyt, dapperheidt. Manheidt, manlijkheidt. Mankóp, maankóp, slaapkruidt. Mannen, met mannen bezetten, bemannen, vermannen. Mannin, heldin. Mansbeeldt, man. Manslacht, doodtslagh van een man. Mark, landtpaal, landtscheyteeken, rijksuiteinden: ban, rechtsban: ghroot landtschap. Mark ófte merk, beteekent eerstelijck een teeken: en hier van daan is het daar na voor een standaardt, vaandel ófte banier, ghebruikt. Van deeze beteekeningen is het daar na overghevoerdt, om de landtpaalen te beduiden. Want van oudts her pleeghen de uiteinden der velden, steeden, en landtschappen bepaalt te worden door scheiteekenen, ’t zy steenen, ’t zy staaken, ’t zy door eenighe andere ghedenkmerken. Hier van daan is het eindelijk voor de velden, en landschappen zelfs ghebruikt: zo dat nu onder de naam van Marken, niet alleen heele velden, met zeekere landtpaalen onderscheiden; maar zelfs zeer ghroote streeken van ghewesten beteekent worden: en aldus schijnen Deenemark, Finmark, enz. haaren naam ghekreeghen te hebben. Markboom, paalboom. {==831==} {>>pagina-aanduiding<<} Markghraaf, overste der landtpaalen, ófte des landtschaps. Van mark, en ghraaf, overste. Maarkghraaf, meenen zommighe, een overste der paerden te beteekenen, alzo mark by hen een paerdt te zegghen is. Markstaller, paerdestaller, stalmeester, paerdemeester. Van mark, dat by zommighen een paerdt beteekent. Markt, beteekende by d’ Ouden een ghroot dorp,een mark: ziet boven. Markt, ófte merkt bediedt in de t’zamenzetting (compositio) doening, byeenkomst, meenighte, als beuzelmerkt, een hoop beuzelen: loopmerkt, een ghroote t’zamenkomst; drinkmerkt, een ghroot ghelagh: trouwmerkt, bruilóft: alzo ook brabbelmerkt, ruchelmerkt, kijfmerkt, enz. Marellen, dammen, op het dambórdt speelen: neeghenstukken. Marelspel, dammenspel. Maren, Marren, toeven, beiden, wachten. Marsse, landtschap, ghewest. Mate, arm, ghering, elendigh. Matelieden, arme lieden. Mateman, arm man. {==832==} {>>pagina-aanduiding<<} M E. Meelight, viellicht, misschien. Meene, meenigh. Meenie, meenighte. Meenighertier, meenigherley. Meenighertierlijk, meenigherleijelijk. Meestelk, het meeste deel. Meezel, melaadsch. Meezelzucht, Meezelrije, melaadscheidt. Meewustigh, meedeweetende. Mein, stuifmeel. Mey, bladerrijke tak. Meinkel, veel, meenigh. Meinte, meente, ghemeente. Meissenije,maysineede, maysnide, huisghezin. Mengelings, onder eene ghemengeldt. Menger, manger, mangeler, ruiler, verwisseler. Menschelken, menschje. Merkwaerdigh, aanmerkenswaerdigh. Merren, zoekt Marren, toeven, beiden. Metghezindt, ghezindt als een ander. Meuge, maght, begheerte.Teeghenheugh en meugh, teeghen lust en begheeren. Meughen eenighe spijs, zeght men, als men die ghaeren eet; niet meughen, als men daar een afkeer van heeft. Zo zeght {==833==} {>>pagina-aanduiding<<} men ook hy eet zo meughelijk, dat is smaakelijk. M I. Mid, beteekent in de t’zamenzetting (compositio) half, midden, óft middel, als in middagh, midnacht, midlente, midmaandt, midzomer, enz. Middelmeester, meester, die onder een ander meester staat. Miede, tyding. Mies, mos. Miest, mist. Miete, miente, miede, ghift, ghave, gheschenk: loon, huurloon: ghódtspenning. Mieten, mieden, huuren. Mietloon, huurloon. Miezelen, misten, uitdampen. Miezeling, misting, uitdamping. Myte, stapel, hoop. Myten, stapelen, ophoopen. Myverachter, een die my veracht. Mikke, staak, stók. Minnekijn, minneghoodtje. Minnenalver, minneghek. Minnewalmte, minnewaassem, minnedamp. Minnyver, by de Onduitschen jalouzy. Mishappe, ramp, ongheluk. Mishappen, quaalijk uitvallen. Mislemtigh, verleemdt, verminkt. Mislieven, mishaaghen. {==834==} {>>pagina-aanduiding<<} Misluk, mislukking. Mismooghen, quaalijk neemen, niet verdraaghen. Misraadt, quaade raadt. Misse, hooghtijdt, jaarmarkt, vrije markt. Hier van daan komt,Kerstmisse, Jansmisse, Baafmisse, Kerkmisse, enz. Misscheppen, mismaaken. Mistaamen, niet betaamen. Misverwen, quaalijk verwen, laelijk verwen. Miswende, teeghenspoedt. Miswenden, quaalijk uitvallen, teeghenloopen. M O. Moeden, moedt gheeven, hart byzetten. Moeden, denken, peinzen: Hier van daan is in ghebruike vermoeden. Moederslaght, moederdoodtslagh. Moederslachtigh, die zijn moeder vermoordt heeft. Moedtghaaf, moedtgheeving. Moesmanger, moesverkooper, ghroenman. Moetse, verminkt, gheknót, verleemdt. Moetsen, verminken, knótten verleemen. Moghe, maght, begheerte; ziet meughe. Mondelijn, onmondighe. Monden, spreeken. Hier van is een t’zamen- {==835==} {>>pagina-aanduiding<<} zetteling (compositum) vermonden, nóch in ghebruik. Monden, beteekent heedendaaghsch wel smaaken. Mondtghemeenschap, onderling ghesprek. Moon, spook, gheest. Moordtghevaert, moordtghebouw. Moor, Morre, zogh. Morre, mondt met uitsteekende lippen. Morghenmaal, middaghmaal. Mosse, dienstmaaghdt. Moze, moerasch, broeklandt. M U. Muilprang, by de Onduitschen,capuchnon. Muinighen, ghemeen maaken, deelachtigh maken. Muiten, ruilen, veranderen, wisselen. Muitwilligh, gheneeghen tót muitery. Mutsaardt, takkebos. Mutse, blinde liefde, raazende minne. De mutse hebben; raazende verliefdt zijn. N A. NAaktarmdt, met naakte armen. Naamhaftigh, vermaardt, beroemdt, berucht. Naaryver, naaryveren, enz. zoekt nayver enz. {==836==} {>>pagina-aanduiding<<} Naarzen, naderen. Naasten, benaderen, vernaderen. Nacht, beteekende by de Ouden avendt: in welke beteekenis ’er t zamenzettelingen (composita) in ghebruike zijn,nachteeten, nachtmaal, nachttabbaardt, vastnacht, enz. Nachteeten, avendtmaal. Nachtmoeder, nachtvrouwe, nachtmerrie, nachtspookster. Naghelmaaghe,Naghelvriendt, bloedtvriendt in het zeevende lidt: want als men den arm in leeden deelt, wordt er op de zeevende plaats gheen lidt, maar de naghel ghevonden; en daarom neemt het verwantschap daar zijn einde, na zommigher meening. Nayver, yver in ’t navólghen. Nayver, by de Onduitschen Jalouzy. Nayveren, yverigh navólghen. Nayverigh, yverigh in ’t navólghen. Nayverigh, by de Onduitschen Jaloersch. Nakuisschen, naveeghen, nazuiveren. Nakuisschen, nabootsen, naäapen. Nampt, Namt, Nant, gheteldt gheldt, te borde ghebraght gheldt: Hier van spruiten namptiseeren, namtiseeren, en nanteeren. Naneeve, nakomeling. Nap, beteekende by de Ouden, een diepe schootel. Naphoeder, schenker. Narre, boller, een zeeker slagh van ghroot gheschut, donderbusse. {==837==} {>>pagina-aanduiding<<} Nastelen, nestelen, met nestelen t’zamenhechten. Nater, Naterslang, waterslang. Natte, matte, matras. Natuurenteeghen, teeghen de natuur. Nave, het middelste van het radt, daar de speeken in steeken. Navorsschen, naspooren, nazoeken. Nazaatinne, navólghster. N E. Ne, neen, niet. De Vlamingen zegghen nóch,ik ne wil, ik ne zal ’t niet doen. In Hóllandt ghebruikt men daar voor en, met omstelling der letteren; ik en wil, ik en zal enz. Uit dit ne, en iemandt, ergens, iets, oyt, een enz: zijn t’zamenghesteldt,niemandt, nerghens, niets, nooyt, neen, enz. Nechtigh, naerstigh, yverigh. Neederdaaligheyt, neederghedaaldheidt. Neederen, verneederen. Neederghewande, Needer kleedt, broek. Neen, beteekendt by de Ouden gheen: t’zamenghesteldt zijnde, uit ne,niet en een. Neenen, beneenen, ontkennen. Neeren, gheneeren. Hier van daan komt,neering, neerstigh, enz. {==838==} {>>pagina-aanduiding<<} Neerachtigh, Neerigh, neeringachtigh. Neernst, neerst, naerstigheidt, yver. Neevinne, nichte. Negheen, gheen. Nekker, nikker, watergheest, waterspook, waterschim. Nemaar, maar. Nemmer, nimmer. Nerghen, nerghens. Nes, nesch, nat, vóchtigh Nes, waterleeghte, zijp. Nesch, nesk, zót, dwaas. Nesheidt, neschigheidt, natheidt, vochtigheidt. Nesk, zót, dwaas. Netten, nat maaken. Neuslógh, Neusloke, neusghat. N I. Nichtigh, naerstigh, yverigh. Nie, nooit. Niemensch, niemandt. Nieten, vernietighen. Nieten, neeten, de vrouwen en joffers gheschenken zenden: ghelijk op St. Agnieten dagh de mannen en vryers pleeghen te doen: zo dat dit werk van Agniet, nieten ghenoemt is. {==839==} {>>pagina-aanduiding<<} Nyver, yverigh. Nis, hól, bak in een muur. N O. No, niet, nóchte. Noegh, ghenoegh. Noeghen, ghenoeghen. Noeyen, nooyen, vernoeyen, schaaden, schaadelijk zijn. Noeijelijk, nooyelijk, schadelijk. Noesch, neusch, schuin, scheef. Noize, schaade. Noodelijk, noodtzaaklijk. Noodelijkheidt, noodtzaakelijkheidt, noodtwendigheidt. Noodtbederf, noodtdwang, dringende noodtzaakelijkheidt. Nootkost, voedsel. Noodtlijk, noodtzaakelijk. Noodtlóttigh, by de Onduitschen, Fataal. Nootelaar, Nooteltaere, nooteboom. Nootmanger, nootverkooper. Nooze, schaade. Noozel, Noozelijk, schadelijk: Hier van daan is nóch in ghebruik onnoozel, onnoozelijk, enz. Noozen, schaaden. Nót, ghenót. {==840==} {>>pagina-aanduiding<<} N U. Nutschap, voordeel, nuttigheidt. Nuveren, eisschen, begheeren. O B. OBbólligh, ongherijmdt, zoekt oubólligh. O C. Ochtendtmaal, ontbijt, middaghmaal. O E. Oedt, oodt, ydel, leegh. Oeker, woeker. Oekeren, vermeerderen: Hier van schijnt woeker te koomen. Oestal, hoefstal, noodtstal. Oevel, euvel, zoekt euvel. Oeveren, begheeren, eisschen. O F. Offerman, priester, ófferaar. O I. Oir, oor, hoor, erfghenaam, afkomeling. O K. Oker, aker, eekel. Hier van is okernoot {==841==} {>>pagina-aanduiding<<} nóch in ghebruike, als óf men akernoot zeide. Okeler, nooteboom. Oksuine, gheleeghenheidt. O L. Older, ouderdom. O M. Ombeuken, omwerpen. Omhanden, omvatten met de handen. Ommekreits, ommering. Omranden, omringen. Omscheemen, omschaduwen. Omzaaten, omwoonders. O N. On, oon, zonder. Dit eerste woordt wordt by de Hooghduitschen zeer dikwijls, by ons nimmermeer buiten t’zamenstelling (compositio) ghevonden, hebbende de kracht van een beroovend, (privativum) en beneenend (negativum) woordeken. On, beteekende by de Oude Vlamingen in; zo zeiden zy ontbijt voor inbijt,on twee breeken, voor in twee breeken,on stukken, voor in stukken, enz. Onaardy, laelijkheidt. Onbaate, schade, nadeel. {==842==} {>>pagina-aanduiding<<} Onbaerdigh, zonder baerdt, baerdeloos. Onbelompen, rouw, onghschikt, onbeschaafdt. Onbemandt, onghehuwdt met een man: onvoorzien van mannen. Onbenoodight, onghenoodtzaakt. Onbescheeden, onbescheiden. Onbescheedt, onbescheidt. Onbetaamen, niet betaamen. Onbewaandt, niet ghemeendt, onbedacht. Onbezwalkt, onbemorst, onbemeuzeldt. Onbieder, onvroom. Onbewist, niet bewust, niet weetende. Ondaadt, quaade daadt, schelmstuk. Ondaadigh, schelmsch. Ondeerelijk, onschuldigh, onschadelijk. Onderachte, banning, eerste achte. Onderbraght, onderghebraght. Onderdaan, beteekendt by de Ouden, verscheiden, en ghemengdt, als óf men zeide onderghedaan. Onderhaavigh,Onderheevigh, onderworpen. Onderheevigheidt, onderworpenheidt. Onduchtigh, zonder vreeze, en zórgh. Onderlaat, tusschenpoozing. Onderlaaten, tusschenpoozen. Ondermerk, paal, landtpaal. Ondermerken, afpaalen. {==843==} {>>pagina-aanduiding<<} Ondermieten, onderhuuren, onderkoopen. Ondernaken, ondervangen. Onderscheedt, Onderschil, onderscheidt. Onderscheeden, onderscheên, onderscheiden. Onderslaafdt, in slaverny ghebraght. Onderwaarigh, onderworpen. Onderwindalgheest, een gheest die alles zich onderwindt. Ondoodt, onsterffelijkheidt. Onee, onecht. Oneelijk, onghehuwdt. Onghansch, niet heel, onghaaf. Onghebluisterdt, onverbrandt. Onghedooghe, ongheduldt. Onghehuldigh, onghetrouw. Ongheluidt, quaadt gheluidt. Onghelukzaam, onghelukkigh. Onghenaam, onanghenaam. Ongherucht, quaadt gherucht. Onghestalte, quaade ghestalte. Onghetuist,Onghetuistigh, onghereegheldt, onghematighdt. Onghewin, schade, nadeel. Onghezaat, wildt, woest, straf. Onghezonde, ziekte, krankheidt. Onghodist, ghódtsloochenaar. Onghódt, helsche ghódt, valsche ghódt. Onghodtsdienst, helsche ghódtsdienst; ghódtdiensteloosheidt. {==844==} {>>pagina-aanduiding<<} Onhaaffelijke ghoederen, onroerlijke ghoederen. Onheughe, walghe, teeghenzin, onlust. Ziet heughe. Onhoud, onghonstigh: Ziet houd. Onkout, ongherijmde praat. Onkunde, onkennis, onweetendheidt. Onleede, beezigheidt. Onleedigh, beezigh. Onliefde, onmin, gheen liefde. Onlóf, schande, oneer. Onman, ghelubde, lubbeling. Onmeenighte, niet veele, weinighe. Onmin, onliefde, gheen liefde. Onna, ver, niet dicht by. Onnen, ghonnen, ghonstigh zijn. Onontworstelbaar, niet te ontworstelen. Onroeuwe, onrust. Onroeuwigh, onrustigh. Onschindelen, ontdekken. Dit woordt schijnt ghemaakt te zijn van schindel, welk een berdeken, latte, ófte schalie, daar men de huizen meede dekt, beteekent. Onspijs, quaade spijs. Onzeeghen, weederspoedt, ramp, ongheluk, onspoedt. Onsta, en Onstade, onghemak, schade, nadeel.T’onstade koomen, niet te stade koomen. Onstandhaftigh, onghestaadigh. Onsterffelijken, onsterffelijk maaken. {==845==} {>>pagina-aanduiding<<} Onstonde ongheleeghenheidt. Onstondigh, ongheleeghen. Ontaanboorden, benaderen, vernaderen. Ontdeelen, afwijzen. Als óf men zeide ontoordeelen. Ontghaerwen, ontkleeden. Ontgheltenis, ontghelding. Onthaleweit, onghehavendt, ghescheurdt. Ontharrenassen, ontwapenen. Ontheisteren, verwoesten: moeghelijk ontheitsteren, ófte ontheetsteren, de warmte, ófte hette beneemen, koudtmaaken. Ontheiten, belooven. Onthiet, ghebódt. Onthoopen, wanhoopen. Ontijdelink, misgheboorte. Ontjeughden, oudt worden, zijn jeughdt verliezen. Ontkeetenen, van keetens lós maaken. Ontkinnen, ontkennen. Ontkleeven, scheiden. Ontkommeren, van kommer verlóssen. Ontlasken, ontlasschen, ontbinden, van een scheiden. Ontleeven, sterven. Ontlieven, de liefde aflegghen. Ontlyden, van ’t lyden verlóssen. Ontluisteren, van luister berooven. Ontmaaghden, den maaghdom beneemen, maaghdeschenden. {==846==} {>>pagina-aanduiding<<} Ontmaeren, Ontmeeren,het schip, het schip lósmaaken, van landt steeken. Ontmannen, vermoorden: lubben. Ontmantelen eene stadt, van vesten ontblooten. Ontnastelen, ontnestelen, de nestelen lósmaaken. Ontplaasteren, de plaaster aftrekken. Ontpleeghen, afwennen. Ontproeven, verwerpen. Ontscheedt, uit der scheede ghetooghen. Ontslaaven, van slaaverny verlóssen. Ontslaghten, niet slaghten, niet ghelijken. Ontsmeeken, afsmeeken. Ontsóldighen, van soldaatschap ontslaan, afdanken. Ontstrammen, vlugh worden, de stramheidt aflegghen. Onttaalen, met welspreekenheidt overwinnen. Ontternen,ontterren, onttrennen, onttornen. Onttimmeren, afbreeken. Onttuyen, ontbinden, ontschakelen. Onttweede broeders, broeders van ’t zelfde bedde. Ontveinzen, anders veinzen. Ontvólkeren, van vólk ontblooten. Ontwaaren, opzegghen. Ontzindeldt, van schuim ghezuiverdt. Dit wordt is afkomstigh van zindel, schuim van metaal. {==847==} {>>pagina-aanduiding<<} Ontzwachtelen, van zwachtels ontwinden. Ontwee, in tweën: ziet on. Ontworden, verghaan, tót niet worden. Onverbólghen, niet verbólghen, onghestoordt. Onverdragh, ongheduldt. Onverdriet, welghezindheidt, ghenoeghen. Onverknócht, niet vereenighdt. Onverknóchtheidt, onvereenighdheidt. Onverleemdt, onverminkt. Onverre, niet verre, naby. Onvlaat, onverlaat, ghuit, boef. Onvlaat, mishaaghen, vuiligheidt, slordigheidt. Onvlaatigh, onverlaatigh, ghuitachtigh, boefachtigh. Onvlijt, traagheidt, achteloosheidt, verzuim. Onvoere, onbetaamelijk ghebaer, onvoeghelijke zeede. Onvrome, schade, nadeel. Een t’zamenzetteling (compositum) van on en vrome, dat is, vrucht, voordeel;Tót uwer onvroome, t’uwer schade. Onwegh, afwegh, doolwegh, quaade wegh. Onweeghigh, Onweeghzaam, doolweeghigh. Onwet, Onwette, onwettighe zaak. Onwustigh, onweetende. {==848==} {>>pagina-aanduiding<<} O O. Ood, ydel, leedigh: Hier schijnt af te spruiten oodmoedt, leedigheidt van moedt. Ooddwongel, zachtzinnigh, vreedzaam. Oode, oede, onbewoondt, onbebouwdt, woest. Ooden, oeden, verwoesten, tót een woestijne maaken. Oodelijk, oijelijk, Oolijk, ydelijk, leegh: slecht, ghering: argh, snoodt, doortrapt: zwak, ziekelijk, onsterk. Ooghen, ooghenten, enten, inenten. Ooghenspieghel, bril. Ooghing, ooghenting, enting, inenting. Ooit, ooint, altijdt, t’ aller tijdt. Ooken, vermeerderen. Oom, beteekende by de Ouden, bloedtvriendt. Oon, niet, zonder, zoekt,on. Oor, or, ghroot, uitsteekende, oudt, voorneem, bovenste. Dit woordt schijnt t’zamenghetrokken te weezen van over, en is niet ghebruikelijk dan in de t’zamenzetting (compositio) als, ooraate, oorbaar, oordeel, oorzaak, enz. Oor, oir, afkomst, erfghenaam. Ooraane, Ooraanheere, overaane, oudtoverghrootvader. Ooraate, Ooreete, overschót van spijs, walghing van te overtallighe spijs. {==849==} {>>pagina-aanduiding<<} Ooraatigheidt, zatheidt, walghing uit het gheduurigh ghebruik van eenighe zaake. Oorbooren, ghebruiken, órberen. Oormondigh, ghroot spreekende. Oorreep, kabeltouw. Oorschalk, doortrapt, doorloos. Oorbodigh, overbodigh, ghehoorzaam. Een t’zaâmghesteldt woordt uit,oor, en bieden. Ooster, oosteren,oosterdagh, paasch, paaschfeest, het feest van des Heeren opstanding. D’Oude Saxen hebben eene Ghódinne ghevierdt, die zy Eoster noemden, en in ghrasmaandt (April) ófferden: waarom zy deeze maandt Eostermonath, dat is,Oostermaandt, gheheeten hebben. Karel de Ghroote heeft deeze maandt eertijtds alzo ghenaemdt, om dat het Paaschfeest ten meesten deele in de zelve ghevierdt wordt, en deeze benaaming, behouden nóch heeden ten daghe de Saxische vólkeren. Oot, ootmoedigh, zoekt ood, oodmoedigh, enz. O P. Opboeyen, optimmeren. Omghebandt, met banden omhangen. Opgheeve, vraaghstuk, voorstel. Opghesmukt, opgetooijdt. {==850==} {>>pagina-aanduiding<<} Opghesnoeidt, opghesneeden. Opghetoomdt, opghebonden. Opghetróst, t’zamen opghebonden. Ophaavigh, Opheevigh, haastigh, heevigh, heftigh. Opluiken, openen, opendoen. Opper kreits, hooghste kring. Opraaden, Opreeden, aanhitsen, aanstooken, aandryven, opruiden. Opsmukken, optooyen, versieren. Opschaftigh, volmaakt, volbraght, volkoomen. Opstutsen, ophitsen, aanporren. Opverstanden, verrijzen, weederopstaan. Opverstandenis, verryzenis, weederopstanding. Opwallen, opzieden, opborrelen. Opzet, beteekende by de Ouden, laaghe. Opzwalpen, opwerpen, opwellen. O R. Ors, hors, rós, paerdt. O U. Ou, hebben zommighe Ouden gheschreeven, en ghesprooken voor ove, ghelijk au voor ave, alle te zamen af beteekenende: ófte liever on. Hier van daan koomen,oubolligh, ouwaerdigh, ouwijs, enz. Ziet au, en des zelfs t’zamenzettelingen (composita.) Oubólghe, abólghe, ghramschap, toorn, verstoordheidt. Dit woordt schijnt zynen oor- {==851==} {>>pagina-aanduiding<<} sprong van belghen, en ghebolghen, te trekken. Oubólghigh, abólghigh, ghram, toornigh. verstoordt. Oubólligh, aubólligh, ongherijmdt, wanluidigh, onbequaam, zót, dwaas. Men moet dit woordt met het voorghaande niet vermengen alzo zy in spelling en beteekenisse verschillen: nóchte ook daar voor schryven hólbólligh, ghelijk van zommighe, dóch t’ onrecht, ghedaan wordt. Oubólligheidt, ongherijmdheidt. Oude, Ouder, Oudschap, ouderdom. Oudtwaarier, die oude waaren verkoopt. Oudtbekendt, van oudts bekendt. Oudtzaaten, oudt. Ouwaerdigh, auwaerdigh, ghramstoorigh, belghzuchtigh, gheemelijk, moeylijk. Een t’zamenzetteling (compositum) uit ou, en waerdigh. Ziet ou. Ouwaerdigheidt, gheemelijkheidt. Ouwaerdighlijk, gheemelijk, belghzuchtighlijk. Ouwbezet, voorheen bezet, van oudts bezet. Ouwe, auwe, weide, veldt, akker: eilandt, weilandt, ghelijk tusschen de berghen, dalen en vlieten ghezien wordt. Hier van daan hebben veele naamen van steeden, en dorpen haaren naam. {==852==} {>>pagina-aanduiding<<} Ouwyze, auwyze, wanluiding. Als óf men zeide, zonder wyze. Ouweling, oudtman, oude vrouwe. Ouwlings, voorheen, in voortijden, van oudts. O U. Ove, ave, af, van. Ziet ou,au, en ave. Ovel, oevel, euvel, eevel. Oveldaadt, euveldaadt. Ovenkruk, ovenghaffel. Overaardsch, bovenaardsch. Overaate, Overaatheidt, overtóllighe zatheidt, beuheidt. Overachte, banning. Ziet achte. Overbloemdt, verbloemdt. Overboghtigh, overhellende. Overbólghen, verbólghen, verstoordt. Overdaadt, beteekende bij de Ouden, oveldaadt, euveldaadt, misdaadt. Overdragh, verbondt, verdragh, overeenkooming. Overdwaalsch, uitspoorigh, zeer verdwaaldt. Overdwaalscheidt, buitenspoorigheidt. Overghuldt, verghuldt. Overhandighen, overhandt hebben. Overhoere, byzit, boel. Overhoorigh, onghehoorzaam. Overhoorigheidt, onghehoorzaamheidt. {==853==} {>>pagina-aanduiding<<} Overkant, overkants, schuins. Overkyker, voornaamste, opperste. Overlijd, overghang, doodt. Overmaght, maght die andere verwint. Overmandt, overwonnen. Overmannen, overwinnen. Overmoedt, laatdunkendheidt, verwaandheidt: onghelijk, tróts. Overmoedigh, verwaandt, laatdunkende. Overmoedighen, verwaandt zijn, hovaerdigh zijn. Overmomdt, vermomdt, bedekt. Overmondigh, ghrootspreekende. Overouderen, voorouderen. Overoudt, zeer oudt. Overslaagher, verquister slampamper. Overslóbt, overvuildt, bemorst. Oversnaaren, over de snaaren strijken. Overstaaren, overzien. Overstadt, opperstadt. Overtalligh, overtelligh, overtólligh. Overtast, opghehoopt. Overwaan, beroeming, verwaandheidt. Overwaandt, verwaandt. Overen, over zijn: veroveren. Overlijk, overvloedighlijk. {==854==} {>>pagina-aanduiding<<} P A. PAaschmaandt, ghrasmaandt, by de Onduitschen,April. Deeze maandt hadde deezen naam, om dat het Paaschfeest ten meesten deele daar in voorvalt. Paerdekreevel, by de Latynen Hippomanes. Panhuis, paanhuis, brouwhuis, brouwery. Parlepoorte, poort van parlen, ófte paerelen, ghemaakt. Parmant, Parmantigh, staatigh, ernsthaftigh, deftigh. Paste, deegh. Hier van is afkomstigh Pasteije. P E. Peekelvar, zeestier. Peemelen, schaars gheeven. Peene, straffe. Peerelaar, peereboom. Pel, schil, schors, bast, dóp. Pellen, schillen, de schors afstroopen. Penningen, voor gheldt verkoopen. Penzen, peinzen. Perssem, woeker. Perssemen, woekeren. Perssemer, woekeraar. {==855==} {>>pagina-aanduiding<<} P I Pietmaandt, Herfstmaandt, by de Onduitschen, September. Pylaaren, vestighen, vastzetten. Pylik, pijnlik, dartel, broodtdronken, lastigh door dartelheidt. Pyptouwen, órghelen. Pims, puimsteen. Pimsen, met een puimsteen schaaven. Pinke, beteekende by de Ouden, licht: ooghe. Hier van daan komt, pinkooghen. Pinken, schitteren, tintelen. Pinne, doelpinne, doelwit, ooghwit, wit. P L. Plaisdank, Plasdank, vleijersdank. Plantzoen, plant, plantzaadt. Pleeghelijk, ghewoonlijk. Plegh, pleeghe, schuldt, plight. Pleght, plight. Een afspruiteling (derivativum) van pleeghen. Pleghte, ghewoonte. Pleghtigh, ghewoonlijk, ghewoontigh. By de Onduitschen,solemneel. Pleghtigheidt, by de Onduitschen, solemniteit. Pleitghier, pleitzuchtighe, pleitzieke. Plenken, zwerven, doolen. {==856==} {>>pagina-aanduiding<<} Plenker, zwerver, dooler. Plenschen, Pletsen, plasschen, het water roeren. Plets, deel, stuk. Plightigh, verplight. Plien, doen, bevlytighen, benaerstighen. Pliet, achte, zórgh, naerstigheidt, vlijt. Ploeghman, landtbouwer. Plotte, bal. Het beteekende ook by de Ouden een zeeker slagh van deeghens, die breedt, kort, en dun waaren. Plugghe, een gheringe, en luttel waerdighe zaak; een verachte, en onnutte duive, ófte andere voghel: een onghehaavendt, rouw, en onbeschaafdt mensch. Hier van daan komt beedelplugghe, by zommighe ghebruikelijk. Plunder, plonder, huisraadt. P O. Poes, zoen, kus. Poest, óssenstal. Poeren, poeijeren, met poeijer bestrooyen. Poezen, zoenen, kusschen. Pondel, pundel, ponder, punder, waaghe, waaghschaal, schaal, weeghschaal. Pondelen, Ponderen, weeghen. {==857==} {>>pagina-aanduiding<<} Pontsen, ponsennen, pontzenden, in louwmaandt den mannen, en vryers gheschenken zenden. Voor deezen plachten de vrouwen en vrysters in Hóllandt, den mannen en vryers op St. Pontiaans dagh, welke omtrent midlouwmaandt komt, gheschenken te zenden: zo dat van Pontiaan dit werk den naam van pontsen ghekreeghen heeft, ghelijk om de zelfde reeden van St. Agniet nieten ghekomen is; zoekt boven, nieten. Poort, beteekende bij de Ouden, stadt: Hier van daan ghebruikt men nóch Poorter voor borgher, en poorterschap, voor borgherschap. Poorteren, tót poorter anneemen. Poortghraaf, stadtvooghdt. Poortmeester, borghemeester. Poortschap, poorterschap, borgherschap. Poortrecht, porterije, poorterrecht, borgherrecht. P R. Praame, drukking, druksel, onderdrukking. Praamen, drukken, onderdrukken. Praazen, mompelen, morren. Prange, benaauwing. Prangen, benaauwen, t’zamendrukken. Prat, hovaerdigh, tróts, bats, verwaandt. {==858==} {>>pagina-aanduiding<<} Pratte, trótsheidt, batsheidt. Pratten, tróts zijn, bats zijn. Pratstoel, trótse stoel. Preeuwen, ter sluip ontsteelen. Preutsch, hooghmoedigh, tróts, bats. Preutscheidt, hooghmoedigheidt, trótsigheidt. Priemen, met een priem steeken. Primelnaakt, t’ eene maale naakt. Pril, aartigh, gheestigh, lustigh, mooy. Prootsch, preutsch, hooghmoedigh, tróts, bats, hoovaerdigh. Pruitsch, prootsch, preutsch. P U. Puyer, stadtsboode. Puik, ’t uitsteekendste, het treffelijkste. Hier van vindt men de t’zamenzettelingen (composita) Puikidee de voornaamste idee,puikstaal, de uitsteekendste staal, enz. Puit, buik. Puitierigh, buikigh. Pundel, Punder, ziet Pondel. Putenzoon, hoerenzoon. Putier, hoereerder, hoerenvooghdt. By de Spanjaardts beteekent putta, by de Italiaanen putana, en by de Franschen putaine, een hoere. Putierigh, hoerachtigh. {==859==} {>>pagina-aanduiding<<} Q U A. QUaadertieren, quaadtaartigh. Quant, ruiler, ruilebuiter, mangeler: Hier van daan komt quantselen. Quareel, schicht, die met een oorlóghsboogh gheschooten wordt. Q U E. Queksen, steenen, ziekelijk zijn, quynen. Queedelen, klappen, neuren. Queent, huisvrouw, huismoeder. Queenen, quynen. Quets, quaadt. Quetsch, quaadt, schaadelijk, quaadtwilligh. Querscheidt, quaadtwilligheidt, quaadheidt. Quetschelijk, quaadelijk, quaadtwilliglijk. Quetse, wonde, quetsuur. Quetten, en quaden, beteekende by de Oude Duitschen spreeken: Hier van daan komt Quetteren, klappen, snappen, snateren. Q U I. Quik, dier, leevendigh dier: vee, beesten. Quik, leevende, leevendigh, vlugh, ghaauw, rap. In de overtreffende trap, (superlativus gradus) quikste, dat heeden {==860==} {>>pagina-aanduiding<<} nóch ghebruikelijk is, met veele t’zamenzettelingen, (composita) als quikzilver, quikstaert, enz. Quikhaaghe, een heining van steekende heesteren. Quikzandt, welzandt, beweeghlijk zandt. Quikken, leeven; beweeghen. Hier van is heeden nóch in ghebruike, verquikken. Quinken, trillen, sidderen, weemelen. Quint, winst, woeker, voordeel. R A. RAâbreuk, raderenbreuk. Raadt, beteekende by de Ouden, schat, weghgheleide rijkdom. Raadt, wierdt by de Hóllanders voor voorraadt, ghebruikt: Hier van is nóch ghebleeven te raade houden. Raaije, straal. Raayeeren, uitrooyen, uitkrabben. Raayen, straalen. Raamwijs, wijs in ’t raamen. Raate, honinghraate, zoekt rate. Radtnave, het middelste van een radt, daar alle de speeken in ’t zaamen koomen. Radtvelghe, het uiterste rondt van een radt, randt van ’t radt. Raduis, reduis, tooneel, stellaadje. {==861==} {>>pagina-aanduiding<<} Rameyen, Rammeyen, met een stórmram bestórmen: in ’t Latijn arietare; met boomen toesluiten. Rammen, met een ram bestórmen: springen op de wijze der rammen. Rampen, Rampeneeren, alles quaadts toevloeken. Rampvalligh, Rampzaligh, onghelukkigh, ellendigh. Rampvalligheidt, Rampzaligheidt, teeghenspoedt, elende. Ranke, beteekende by de Ouden, rije, rijgh, reeks, órdre. Randen, het werk staaken. Randuinen, met gheweldt loopen, met een ghroote drift loopen. Rangen, roeren, beweeghen. Rap, Rapsch, vlugh, ghaauw, snel. Ras in zee, draaystroom, draaykuil, wel. Raste, ruste. Rasten, rusten. Rate, hoonighraate. Rate, beteekende by de Ouden, taaks. Rave, houwvast. R E. Redde, rede, ridde, koorts. Redde, verlóssing, bevryding: Hier van spruit redden. {==862==} {>>pagina-aanduiding<<} Redselligh, welspreekende. Redselligheidt, welspreekendheidt. Reduis, raduis, tooneel, stelladje. Reedehave, huisraadt. Reedendom, reedelijkheidt. Reegheling, órdening, geschiktheidt. Reeke, vaers, reeghel: rijgh, órde. Reeks, rijgh, keeten. Reel, dun, schraal. Reen, paal, eindtpaal, scheypaal. Reenboom, scheyboom, paalboom. Reêndom, reedelijkheidt. Reenen, bygheleeghen zijn; scheypaal stellen. Reenghenoot, bypaalighe, ghebuur, bygheleeghene. Reensteen, paalsteen, scheysteen. Reênvergheetel, dat alle reeden vergheeten heeft. Reep, touw, koordt, koordt van biezen, een bandt van ghestrengeldt leer: hoepel. Reepdans, koordedans. Reepdansser, koordedansser. Reepen, met den hoepel speelen. Reeren, loeyen: schreeuwen als de herten. Reessem, trós, druiventrós. Reessemen, in een trós voeghen. Reeuw, Reeuwsel, doodtschuim. Reeuwen, de lijken reinighen, en balzemen. {==863==} {>>pagina-aanduiding<<} Reeuwplek, doodtneep. Reeuwsch, gheil, heet. Reeuwzweet, doodtzweet. Reezigh, reizigh, hoogh, rustigh van leeden. Reyen, ter reije ghaan. Reyke, eggheken, kleene egghe. Rein, beteekende by de Ouden, scheipaal, landtpaal. Reis, ghelijk, effen, effenghrondt. Hier van zeiden de Ouden reisgheslist, tót den ghrondt gheëffendt. Reizigh, hoogh, lang, rustigh van leeden. Reizigh krijghsvólk, paerdevólk, ruitery. Reizighpaerdt, oorlóghspaerdt. Reizigheidt, hooghte, langte, rustigheidt. Reizigher, beteekende by de Oude, een ruiter. Reksenen, spuwen. Reksening, spógh, speeksel. Reppen, beteekende by de Ouden rooven. R I. Ridde, ryde, ridtse, redde, riete, de koorts. Riek, vórk, drytandighe vórk. Ries, reukeloos, toomeloos. Riesheidt, reukeloosheidt. Riezen, reukeloos iets doen. Rijf, overvloedigh, veelvoudigh. {==864==} {>>pagina-aanduiding<<} Rijpghezicht, streng ghezicht. Rijpmoedigh, streng, strafmoedigh. Ryten, scheuren, breeken, afrukken. Ring, ghering. Ringduive, Ringelduive, hoelduive, wilde duive. R O. Roef, roeve, rof, raap. Roef, kamer, vertrek, afschutsel: Hier van is nóch ghebruikelijk roef van ’t schip. Roeffel, schup, schop. Roeghen, wroeghen. Roek, zórgh, acht, opmerking.Roek neemen, acht neemen. Hier van daan komt Roekeloos, zórgheloos, waar voor zommighe schrijven reukeloos. Roeken, rochten, ruchten, zórghen, achten, aanmerken. Roeve, raap. Roeuwe, rouwe, ruwe, ruste. Hier van daan schijnt af te spruiten roeuwaardt, rouwaardt, en ruwaardt, als of men zeide bewaarer van de rust. Roeuwen, rouwen, ruwen, rusten. Roeuwigh, gherust. Rok, beteekende by den Ouden, stapel, hoop: Hier van is nóch in ghebruike, rok hooys, dat is, een stapel hooys. {==865==} {>>pagina-aanduiding<<} Ról, beteekende by de Ouden, een radt. Rommele, tól, draayradt. Rommen, draayen. Rompe, bast, schil, rimpel. Rooden, loopen, rennen. Hier van daan is rinkelrooden, ófte rinkelrooyen. Rooden, uitrooyen. Roop, reep, touw, koorde. Roopen, ruppen, trekken, rukken, scheuren. Roozemaandt, zomermaandt, by de Onduitschen,Junius. De Oude noemden deeze maandt aldus, om dat in de zelve de roozen voor den dagh koomen, en zich ontsluiten. Rót, verrót. Rótte, órde, rije, rijgh: verghadering, ghezelschap. Rozelmaandt, wijnmaandt, by de Onduitschen, October. R U. Rudder, ruiter. Ruy, oproer, oploop.Op ruy helpen, op derloop helpen, op de been helpen. Ruije, vliet, stroom, ghracht, waterghracht. Ruyen, rennen, werpen, voortdryven. Ruiffel, rimpel. Ruime, ruimte. Ruinen, oorruinen, in ’t oor luisteren. {==866==} {>>pagina-aanduiding<<} Ruiten, uittrekken, uitrukken, verwoesten. Hier van is nóch in ghebruike ruiten en rooven. Ruitink, houwer. Ruiven, kaalworden. Runse, runtse, runtsele, rimpel, rompel. Runsen, runtsen, runtselen, rimpelen, rompelen, rimpelen zetten. Rusch, kluit, klont aarde. Rusch, haerachtigh, ruighhaerigh. Ruschdoek, ruighdoek. S A Ziet Z A. SAagh, ’t zaagh, vervaerdt, beschroomdt. Saaghe, ’t zaaghe, schroom, vervaerdheidt, kleenmoedigheidt. Saaghen, ’t zaaghen, schroomen, vervaerdt zijn. Hier af spruiten versaaghdt,versaaghdheidt,onversaaghdt, enz. Saluw, morssigh, vuil, zommighe schynen dit woordt voor valuw te ghebruiken. Samt, met, te ghelijk, als ook, meede. S C. Schaare, verzameling, hoop, staapel. Schaaren, verghaderen, verzamelen. Schabbe, schobbe, deksel. Schabbe, mótte. {==867==} {>>pagina-aanduiding<<} Schabbe, schurft, schurftheidt. Schabbe, laster, schemp, smaadt. Schabbeuwen, lasteren, eerrooven, smaadt aandoen. Schadde, kluit, klont aarde. Schaarssen, schaarsmaaken, te kleen maaken. Schaeper, schaepharder. Schaere, klip, róts. Schaffenaar, schaffer, hófmeester. Schaft, beteekende by de Ouden, een naalde, spitse, by de Onduitschen Piramide. Schafteling, aal. Schakeerdt, gheschakeerdt. Schal, gheschal, gheklink. Schalk, slaaf, dienaar. Dit woordt, schoon ’t nu een andere beteekenis heeft, is nóchtans eertijdts, in deeze, zoo wel by de Hoogh-, als Neederduitschen, en Ghótten zeer ghebruikelijk gheweest. Waar van afspruiten,maarschalk, dienaar van de paerden, ziet maarschalk: Ghódtschalk, dienaar van Ghódt:zeeneschalk, dienaar des huisghezins, enz. Schallen, klinken. Schallende, klinkende, luidtruchtigh. Schalmen, schillen. Schampelen, strompelen, struikelen. Schampelture, strompeling, struikeling. Schandtstraf, schandighe straf. {==868==} {>>pagina-aanduiding<<} Schap, doening, daadt, plicht. Dit woordt was by de Ouden alleen staande in ghebruike, nu vindt men ’t niet, dan in de t’zamenzetting (compositio) als, vriendschap, borgherschap,boelschap, enz. Schap, schappe, schape, beteekende ook by d’Ouden, vórm, ghestalte. Hier af spruit, schappigh, schappelijk, welghemaakt, gheschikt, betaamlijk. Schap, spinde, spijskamer. Hier van zijn afkomstigh schaapraade,schapreede. Schappen, doen, bedryven. Hier van daan meenen zommighe te koomen koopmanschappen,brandtschappen, enz. Schatzucht, zucht tót schatten. Scheeding, scheiding. Scheeden, scheiden. Scheemel, Scheemer, schaduw, schimme, spook. Hier van daan komt scheemelen, ófte scheemeren. Scheel, verschil, onderscheidt, scheidsel. Scheel, beteekendt ook deksel, als óf men zeide schaale, hier van komen hoofdtscheel,oogscheel, enz. Scheelen, scheiden, onderscheiden. Scheelhaer, ooghscheelhaer. Scheemervalligh, scheemerigh, scheemerachtigh. Scheên, scheiden. Scheeren, beteekende by de Ouden achten, schatten. Hier van daan spruit,bescheeren. {==869==} {>>pagina-aanduiding<<} Scheissen, steenghraaven, steenwerken, de steenen van de rótsen afhouwen. Scheisser, steenghraaver, steenwerker. Scheispoel, Scheisput, plaats daar de steenen afghehouwen worden. Schelf, schelve, hoop, stapel, hooyopper. Schelffe, bies. Schelfhilde, hooyschuur, koorenschuur, hooybergh. Schendaadt, euveldaadt, ondaadt. Schenk, ghift, ghave, gheschenk. Schenkel, schinkel, been. Schenstraat, die de straat schent. Schep, schip. Hier van daan komt het meervoudt (plurale) scheepen. Zoo zeide men ook in oude tyden schepper voor schipper. Scheppe, schape, schepping, maaking. Van schape schijnt het werkwoordigh byvoeghlijk (adjectivum verbale) gheschapen af te komen. Schepseling, schepsel. Scherde, schreede. Scherdelings, schrijelinks. Scherden, schryden. Scherm, bescherming. Schermen, beschermen. Schermschrift, by de Onduitschen, Apologie. Schets, ontwerp, afteekening, aftrekking. Schieden, scheiden: Hier van komt schied voor scheide. {==870==} {>>pagina-aanduiding<<} Schieren, sieren, pronken, toereeden. Schierlijk, ghereedt, bereidt: Hier van komt schielijk, ghezwindt. Schierloos, schieloos, onghereedt, onvoorzien: ghezwindt, haastigh. Schiften, deelen, scheiden. Schifting, deeling, scheiding. Schildtbortigh, schildtbeurtigh, schildtbeure, schildbore, schildtknecht, schildtknaap, schildtdraagher, wapendraagher. Een t’zamenghezet woordt, (Vox composita) uit schildt en beuren, dat is,oplichten. Schildtknaapin, schildtdraaghster. Schildtverghaâring, heirverghaâring. Schiltaal, schatting van iemandts ghoederen, na welke hy betaalen moest. Schimmer, schittering, ghlans. Schinde, vlies, vel, schil. Schindel, schalie, berdeken, daar men de huizen meede dekt. Schinden, villen. Schiplandt, Schipstadt, haven, reede. Schipreep, Schipzeel, scheepstouw. Schók, hoop, stapel, tas. Schókken, tassen, stapelen, ophoopen. Schoepe, schuppe, schoppe. Schoepen, scheppen. Schóf, bondel. Scholle, kluit, aardklont. {==871==} {>>pagina-aanduiding<<} Schom, schuim. Schom der boomen, mosch. Schommen, het mosch afneemen. Schongelen, schonkelen, schommelen, heen en weeder beweeghen. Schongelvlootigh, schommelvlootigh, schommeligh, wankeligh. Schoof, bondel, koorengharwe, koorenbondel. Schoolen, verghadereu, by een koomen. Schoontaaligh, welspreekende. Schooven, in bondelen het kooren verzamelen. Schop, beteekende by de Ouden, deksel. Schoppen, beteekendt by de Oude, vervullen. Schore, Schorre, sleete, scheure. Schorpen, snyden, klieven, scheuren. Schosse, schille van boonen, ófte peulen. Schót, beteekende by de Ouden, gheldt. Hier van zeght men schót en lót, dat is, schatting, die ieder betaalen moet. Schótschrift, schimpschrift, by de Onduitschen, pasquil. Schouden, schouwen, met heet water beghieten, en warmmaaken. Dit woord spruit van schoude,schouwe, óft schouw, dat is, schoorsteen. Schoudigh, schuldigh. Schoudt, schuldt. {==872==} {>>pagina-aanduiding<<} Schoudtheet, schoudtheidt, schoudtheescher, schoudtheis, was by de Ouden, die men nu schout noemt. Het woordt schijnt t’zamenghezet van schoudt en heisschen, ófte eisschen, als zijnde een eisscher van de misdaadt en schuldt; die de straffen moet toevoeghen, en de boeten afeisschen, den gheenen, die zich misghaan hebben. Schouw, beziening, bekyking. Schouwen, beteekende by de Ouden toonen, te kennen gheeven, anmaanen: Heeden bekent het zien, beschouwen, bezichtighen. Schouwt, opziener, toekyker. Schrand, scherpzinnigh, doortrapt, kloek. Nu zeght men schrander. Schranken, slibberen, van een splyten, en barsten. Schrantse, breeking, kleenmaaking, scheuring. Schrantsen, breeken, scheuren, ryten. Schreepel, magher, schraal. Schrikkelen, voorbyghaan, overslaan, overstappen. Schrikkeling, overstapping, voorbyghaaning, verschuiving. Schrikkelmaandt, sprókkelmaandt, by de Onduitschen, Februarius. Deeze maandt wordt zo ghenoemdt, om dat de schrikkeldagh, in deeze maandt komt, als’t schrikkeljaar is. Dit jaar heeft deezen naam van schrikken, omdat in het zelve de rijgh der {==873==} {>>pagina-aanduiding<<} vaste feestdaghen veranderdt, en de zelve alzo eenen dagh verschrikken en verschuiven, door ’t invoeghen van den schrikkeldagh, welke een dagh is, die alle vier jaaren tusschen den 28ste van Sprokkel en de 1ste van Lentemaandt ófte Maert inghevoeght wordt: omdat de Zon, by wiens loop het jaar afghemeeten wordt, boven de 365 daghen nóch omtrent 6 uuren van nooden heeft om zijne kring te volloopen; welke 6 uuren van dry jaaren, by dezes van het vierde ghevoeght zijnde, te zamen 24 uuren, dat is, eenen dagh uitmaaken. Schrillen, ghrillen. Schrinde, schrunde, spleet, schreef, scheur. Schrinden, splyten, scheuren. Schrokkigh, jeukigh, happigh, ghraatigh. Schroopen, van een scheuren, in stukken ryten. Schrossen, ghastmaal houden. Schudde, ghaffel, vórk. Schuiffelen, hussen, sysselen, blaazen. Schuldtheis, zoekt schoudtheet. S E zoekt Z E. Selfe, salie, savie. S I zoekt Z I. Sibbe, Sibschap, maaghschap, bloedtverwantschap. Ziet ghesibbe, enz. {==874==} {>>pagina-aanduiding<<} S L. Slaaken, los laaten, los maaken, bevryden van banden. Slaan, beteekende by de Ouden, doodtslaan. Slaghel, sleeghel, houten hamer, sley. Slaloos, achteloos. Slaloosheidt, achteloosheidt. Slavoen, slaaf. Sleeuw, dun, spits, verdunt. Sleeuwen, afneemen, dunworden. Slegghe, neevel, dunne reeghen, vochtigheidt. Sleggheren, neevelen. Slegghering, neeveligh, vóchtigh. Sleggherigh, neeveling, mótreeghen. Sleik, plat, effen, ghelijk. Sleiken, kruipen, langs de aarde kruipen. Sleiker, vós. Slib, slijm, slik, modder. Slijp, slijpsel, slip, yzerroest, het gheene van ’t yzer afghesleepen wordt. Slytevleesch, die het vleesch slijt. Slinder, dun, spichtigh, spits. Slingerstaert, staert bequaam om meede te slingeren. Slommeren, vermengen, verwarren, beletten. Slommering, verwarring, beletsel. Sloopen, van elkanderen houwen, ófte hakken. {==875==} {>>pagina-aanduiding<<} Sloove, deksel. Slooven, bedekken Slorpe, kuil, die al verslindt wat daar in komt; welle in ’t water die ’t al opslokt. Slótghezin, inwooners van ’t slót. Sluijerkroon, tullebandt. Sluimen, pellen, schillen. Sluimen, sluipen. Sluimen, luimen, lonken. Sluimen, sluimeren. Sluimerlogh, logh als een die sluimert. Sluimervalligh, slaaperigh. S M. Smalt, smelt, brandtverw, doorvlamsel, by de Onduitschen, Emailjeersel. Smedt, smidt. Hier van daan spruit het meervoudt (plurale) smeeden. Smeedigh, smydigh, ghesmydigh, zacht, dat licht ghesmeedt kan worden, week, buighzaam, weekmaakende. Smeekschrift, by de Onduitschen,request. Smeeksmaakende, dat na ghesmeek smaakt, lieffelijk vleyende. Smeermaandt, slachtmaandt, by de Onduitschen,November. Om dat men in deeze maandt lustigh plaght te smeeren, en teeren. Smelt, smeltsel, iet ghesmoltens. Smets, smetsch, zeer zoet, lafzoet. Smets, slemping, brassery. Smydigh, zoekt smeedigh. {==876==} {>>pagina-aanduiding<<} Smydighen, zachtmaaken, kneeden. Smoel, smul, zwoel, warm. Smouten, smelten. Smukken, sieren, tooyen. S N. Snaak, kluchtbedryver; het beteekendt ook een slang. Snabbe, snebbe. Snabben, met de snebbe byten. Snarre, snurre, snaare, broeders, ófte zoons wijf. Sneevel, ongheluk, teeghenspoedt. Sneevelval, ongheval, onghelukkighe val. Sneeven, in ghebreeke blyven, wegh blyven: te loor ghesteldt worden, doolen, vallen: wagghelen, strompelen, schudden: teeghenspoedt lijden: om hals raaken, sterven, verghaan. Snerpen, prikken, quellen, pynighen. Sneuvelen, snovelen, strompelen, vallen, om hals raaken. Snit, bijlken, aaksken. Snódder, snót. Snorre, Snurre, snaar, broeders, ófte zoons wijf. Snorre, Snurre, boel, byzit. {==877==} {>>pagina-aanduiding<<} S O zoekt Z O. Sok, de streek van een schip in ’t water. Sól, zoole. Sól over ból, sólleból, soleból, hól over ból vallen: als óf men zeide, de zoolen over ’t hoofdt vallen. Sóllebóllen, over hals over hoofdt neederwerpen, ófte neederkoomen. Sóld, sóldaat, zoekt zoud, zoudaat. Som, last, vracht, pak. Hier af koomen sombeest,somdeksel,someezel,sompaerdt, enz. Sóp, tóp, opperste, ’t hooghste. Sóppen, de tóppen weghneemen, ófte afkappen. Souw, haastigheidt. Met een souw, met der haast. Hier van komt Ansouwen, aandryven. S P. Spaaken, van drooghte splyten, van een scheuren. Spaakerigh, spaakigh, dor, droogh, uitghedrooghdt van hitte. Spaakigh, ófte spaakerigh weeder, heet weeder, naar weeder, hette daar het landt van drooght en splijt.Spaakigh landt, ghedrooghdt en ghescheurdt landt. {==878==} {>>pagina-aanduiding<<} Spaan, leepel. Hier van daan komt,vischspaan,schuimspaan. Spaanen, speenen. Spade, deeghen, zwaerdt. By de Italiaanen spada. Spalte, spleete, reete, scheur. Hier van daan spruit tweespalt, twist, oneenigheidt. Spalten, splyten, scheuren. Spalting, splyting, scheuring, oneenigheidt. Spange, spengel, plaate, breedt spykerhoofdt, haak, ghespe, beleghesel. Spange, beteekende by de Vlamingen, een windel, zwachtel. Sparke, vonk, gheinster, ghlinster. Sparken, Sparkelen, ghlinsteren, vonken van zich werpen. Speeten, spitten. Specht, een zeekere voghel, by de Latynen, Merops. Speltmaandt, herfstmaandt, By de Onduitschen,September. Deeze maandt heeft deezen naam, omdat in de zelve de spelte ghemaaydt wordt. Spengel, zoekt spange. Spenne, bank, zitplaats. Spennekoets, slaapbank. Sperke, sperken, zoekt sparke,sparken. Speur, spoor, voetstap. Hier van daan komt speuren, merken. Spieghelghevecht, spieghelstrijdt, verbeel- {==879==} {>>pagina-aanduiding<<} ding van een ghevecht, nabootsing van een strijdt, gheveinsdt ghevecht, daar een waar door afghebeeldt wordt. Spiegheling, bespiegheling, beschouwing, by de Onduitschen, speculatie. Spilden, spillen, verspillen, verquisten. Spillehalven, van moeders weeghen, van moeders zyde, als óf men zeide ter oorzaake van de spil: een werktuigh, welk de vrouwen in’t spinnen ghebruiken. Spillemaaghe, maaghe van een moeders zyde, verwant, daar men van moeders weeghen aan vermaaghschapt is: ghelijk daar en teeghen een verwant, daar men van vaders weeghen aan vermaaghtschapt is,zwaerdtmaaghe ghenoemdt wordt. Omdat ghelijk het den mannen past de zwaerden, zo voeght het den vrouwen de spillen te handelen. Spillezyde, de vrouwelijke verwantlijn, moederlijk maaghschap. Spinde, Spindbroodt, broodt welk den armen uitghedeeldt wordt. Spinden, hoofdt voor hoofdt den ghebrekkighen broodt, kaes, en andere noodtdruft omdeelen. Spinding, omdeiling van noodtdruft aan den armen. Spindse, bondel van kleen ghekloofdt houdt. Splinteren, aan splinters stuiven. Splitten, splyten. {==880==} {>>pagina-aanduiding<<} Splitter, splinter. Splitternaakt, splinternaakt. Spon, spaan. Sponne, spunne, speene, bórst, mam. Spórkelle, spórkelmaandt, sprókkelmaandt, by de Onduitschen Februarius. Een maandt in welke het spoor van de kelle ófte koude nóch overigh is. Spranke, sprankel, sprenkel, vonk, gheinster. Van springen, sprong en sprang. Sprekbaarigh, spraakzaam, minzaam. Sprenkwadel, quispel. Sprenkwater, wywater. Sprietelooghen, Sprietooghen, duisterlijk zien. Sprink, sprinkvloedt. Sprinkbórne, springader, springbron. Sprinkhaal, sprinkhaan. Sprinkhaal, springaal, sprinkghaal, springel, zeeker krijghstuigh, daar men steenen plaght meede te werpen: by de Ouden ook Blyde gheheeten. Sprinktijdt, lente. Sprókkelle, sprókkelmaandt, ziet spórkelle. Sprong, Spronk, beteekende by de Ouden, een bron, springader. Hier van daan is,sprongrijk, dat is, rijk van springaderen. Sprotten, spruiten, bótten. {==881==} {>>pagina-aanduiding<<} Spuije, spije, sluize, verlaat, waterverlaat. Spulks, speelsch, dartel, gheil. Spunne, speene, borste, mamme. S T. Staaden, ghrondtvesten, vaststellen. Staaden, in staat stellen. Staaden, ghestaadighen, toestaan, toelaaten. Staadighen, bevestighen, bekrachtighen. Staads, steeds, ghestaâgh, gheduurighlijk. Staaken, beteekende in voor tyden ook stóppen. Staande dinge, ghespannen vierschaar. Staatzaligh, ’t gheen den staat zaligh is. Staatzoechte, staatzucht, staatghierigheidt. Staatzoechtigh, staatzuchtigh, staatghierigh. Staave, boekstaave, letter. Staaven, vasthechten, vesten, stellen. Staaven, ófte voorstaaven den eedt, iemandt den eedt voorzegghen, die hy daar na met de zelfde woorden doet. Men zeght staaven en voorstaaven, als óf men zeide spellen, en voorspellen. Want de eedteisscher spelt den gheenen, dien de eedt te doen staat, de woorden des eedts te voren, eevenalleens als een schoolmeester zynen leerkinderen {==882==} {>>pagina-aanduiding<<} de op te zegghene letteren, welke by den Hooghduitschen, staaven, en boekstaaven ghenaamdt worden: Hier van zeght men ghestaafde eedt, dat is, voorghezeide eedt. Stade, by de Ouden een Ree, haven der scheepen. Nu beteekent het, een steun, schraagh. Als ook gheleeghenheidt, bequaamheidt, plaats, leeghe tijdt; als de stade hebben, dat is, leeghen tijdt hebben. Het wordt ghemeenlijkst ghebruikt voor nuttigheidt, hulp, baat, bystandt, zo zeght men te stade koomen, dat is, te nutte koomen: stade doen, baat doen. De Oude zeiden, in stade staan, ontzet doen. Stadt, steede, plaats. Hier van spruit stadthouder, voor steedehouder. Stadtghrypen, plaats ghrypen. Stadtghenoot, bórgher, poorter. Staerten, vluchten, de vlucht kiezen. Staffier, stafdraagher, trouwant, by de Franschen estaffier. Staggheren, wagghelen, strompelen. Stal, beteekende van oudts, stoel, zitplaats, ghestoelte. Stalle, beteekende in voortijden, pis. Stallicht, stalkaerse, dwaaslicht, dwaallicht. De Brabanders noemen dusdaanigh licht stallicht, en de Vlamingen stalkaerse, van stal: omdat het voornamelijk by en in de stallen zich vertoont: hoewel het ook by ghalghen, kerkhoven, kokens, en dierghelijke plaatsen, met dikke {==883==} {>>pagina-aanduiding<<} en smeerighe dampen bezet, ghezien wordt. Standen, staan. Stang, tak, rank, spiets, lange stók. Stangel, steel. Stap, beteekende by de Ouden staf: als ook een sporte in een leer. Stap handts, terstondt, daadlijk, te handts. Stapel, beteekent by zommighen, en van oudts, een kreekel, als ook, een steel, stangel. By de Ouden wierdt het ook ghebruikt voor ’t gheen de Onduitschen Piramide noemen. Steedeling, borgher, steêman. Steeden, Steedighen, ghrondtvestighen, vast stellen, bevestighen. Steedigh, vast, bestendigh, standtvastigh, gheduurigh: Hier van daan spruit steegh; waar voor het ghebruikelijk plagh te zijn, beteekenende hardtnekkigh, halssterrigh, stijfzinnigh. Steeghel, steun. Hier van daan komt steeghelreep. Steeghen, styghen, opklimmen, klimmen. Hier van daan spruit ghesteeghen enz. Steegher, steigher, trap. Steekpille, zetpille. By de Latynen balanus,glans,suppositorium. Steekwerk, ghraveersel. Steeve, staf, stók. Het beteekende ook het handtvatsel der ploegh. Steen, stein, steenen huis, slót, toorn. Hier van koomen veele eighen naamen (nomi- {==884==} {>>pagina-aanduiding<<} na propria) van slóten, dórpen, en steeden: als, loevestein, zuilestein, yzelstein, ravestein, enz. Steen, ghevankenis, boeijen. Hier van spruit steenwaarder,steenwachter, by de Onduitschen Cippier. Steenbikkeler, steenhouwer. Steenoudt, stókoudt, zeer oudt, heel oudt. Men zeght steenoudt, om de zelfde reeden, als by de Latynen Silicernium, quód prono in terram capite silices cernat, om dat hy na de aarde ghebooghen de steenen aanziet. Steenpoeler, steenhouwer, steenghraaver. Steigh, steegh, steil. Steighe, steeghe, straate. Steighen, steygheren, styghen, klimmen. Steighen, beteekende by de Ouden ook, staande water maaken, welke de Latynen noemen stagnare. Steighreep, steeghelreep. Steilen, opbeuren, oplichten. Steiligh, steil. Stel, oudt. Hier van daan zeide men stelbier, oudt bier;stellepisse, oude pisse, enz. Stel, beteekende ook stil. Stelle, ghesteltenis, gheleeghenheidt. Stelle, stalle, een ghraft met veel kromme draayingen: By de Zeelanders een kreeke ghenoemdt. {==885==} {>>pagina-aanduiding<<} Stemmen, schikken, voeghen. Sterhalzigh, stijfhalzigh, hardtnekkigh. Van sterre stijf. Sterling, met staarende ooghen. Sterne, stirne, ’t voorhoofdt. Sternloos, onbeschaamdt. Sternghesmyde, voorhoofdtsieraadt. Sternriem, voorhoofdtsriem. Sterre, starre, onbuighelijk, onbuighzaam. Sterren, tintelen, schitteren. Sterren, starren, staaren, staarooghen. Sterrigh, starrigh, stijf, hardt, onbuighzaam: hardtnekkigh, stijfzinnigh. Hier van daan komt halssterrigh, daar zommighe dóch quaalijk,halssterk voor schryven. Sterrighlijk, starrighlijk, styvelijk, onbuighzaamlijk, hardtnekkighlijk. Steur, stuir, tól, schatting. Sticht, stift, ghesticht, ghebouw, klooster: bisdom, biosschóps rechtban. Stief, stijf, hardt. Hier van daan komt stiefmoeder, stiefvader, om dat zy den voorkinderen hardt vallen. Stiefbroeder, halve broeder. Stier, stuir, tól, schatting. Stieren, schatting gheeven. Stiete, ambeeldt. Stift, zoekt sticht. {==886==} {>>pagina-aanduiding<<} Stijgh, steigh, steil. Stijghboghel, steeghelreep. Stillezaat, rust, stilte, ophouding. Stilpijn, pijnstillende artseny. Stimmen, ghrondtvesten, vast maaken. Stirn, zoekt stern. Stoeldoek, tapijt. Stoelghanktapken, stoeltapken, zetpille. By de latynen, balanus, glans, suppositorium. Stoet, ghevólgh, sleep. Stóffen, stóppen, próppen, vullen. Stók, boeyen, ghevankenis: Hier van komt stókbewaarder, by de Onduitschen Cippier. Stók der Bijen, bijenkorf. Stókdraager, Stókkeknecht, gherichts dienaar. Stókkadde, dagghe, pook. Sótkken, met een stók vast maaken, met een stók onderschooren. Stókken, beteekende ook by d’Ouden stóllen, stremmen. Stólken, stólkeren, stelkeren, stóllen, stremmen. Stólpen, stelpen, dekken, bedekken, bestelpen. Stondt, beurt. Stondigh, gheleeghen, bequaam. Stórmbok, zeeker stórmghereedschap. Stórmghevaert, stórmghereedschap. Storten, neederwerpen: en needervallen. {==887==} {>>pagina-aanduiding<<} Stortingmensch, misghebooren mensch, misdraaghen mensch; by de Onduitschen abortif. Stortmooze, schijthuis. Stouwen, voortdryven, voortstooten: Het beteekende ook, tassen, stapelen. Straale, beteekende by de Ouden, een pijl. Straalen, schieten met pylen. Het beteekende ook streelen, kemmen. Straam, streeme, het lidtteeken van een gheessel. Strafvruchtigh, strafvreezende. Strange, arm der zee, ófte van een stroom: het strandt, de oever. Strangen, stranden, an strandt koomen, aan strandt dryven. Strangen, benaauwen, stijf worden. Streeme, lijn, streep, straal: zoekt straam. Streemen, lynen, streepen trekken. Striemelen, struikelen, strompelen. Strijdsch, strijdbaar. Strijkweer, strijkweering, borstweer, borstweeringe. Strobbelen, strompelen, struikelen. Strompelvoeten, strompelen. Struikelzucht, vallende ziekte. Studer, stuider, slecht, ghering borgher. Sturande, noodtweer. Stugh, stijf. Stuipen, krommen, buighen. Hier van zeidt men stuipen, en neighen. {==888==} {>>pagina-aanduiding<<} Stuit, stoot, ramp. Stuive, stóf, polver. S U zoekt Z U. Subbelen, sobbelen, struikelen. Sweeuw, T A. TAaije, ghrootmoeder. Verrompelde taaije, berimpeldt oudt wijf. Taalen, spreeken, zegghen. Taalen, beteekende ook, tellen. Taalbaar, welspreekende. Taallieden, tólken, uitlegghers, voorspraaken. Taalman, reedenaar, by de Onduitschen, orateur. Taalman, Taalspraake, voorspraak. Taalwaerdigh, ghedenkwaerdigh, verhaalens waerdigh: aanzienelijk, eerwaerdigh. Taamen, voeghen, betaamen. Taamigh, betaamelijk. Taan, rósgheel verwsel, looije, meel van basten van eikeboomen. Taanen, teinen, tannen, het leeder bereiden, rósgheel verwen, leeder touwen. {==889==} {>>pagina-aanduiding<<} Taart, saart, t’zaart, tenger, zacht, teeder. Taartigh, zerp, zuurachtigh, rijnsch. Taateren, stameren. Taatse, tatse, hoofdtnaghel, spyker met een koperen hoofdt. Taere, boom. Hier van spruiten,appeltaere,mispeltaere,noteltaere,eglentaere, enz. Tafelbedde, bedde, daarmen in oude tyden meede ter tafele lagh, by de Latynen, thorus. Tagghen, twisten, kibbelen. Taggher, twister, kibbelaar. Tak, ghetast, tasting, ghevoel. Take, stoop, ghelte. Takkelingen, sprókkelingen van takken. Takken, aanraken, vatten. Takken, aan de takken ophangen: takken voortbrengen, takken afhouwen. Tallagie, schatting. Talmasche, ghrijns, momaanzicht. Talmaschen, ghrijns aandoen, vermommen. Tandtkooter, tandtstooker. Tankaardt, kitte, drinkvat. Tane, tanne, teine, looije, meel van basten van eikenboomen. Tanen, tannen, teinen, het leeder bereiden, rósgheel verwen. Tapeeren, spartelen. Tas, hoop, stapel. Tas meenen zommighe eighentlijk te beteekenen, een hoop kooren, {==890==} {>>pagina-aanduiding<<} als óf men zeide t’as, ófte t’aas, dat is, tót voedsel, tót eeten. Tassen, ophoopen, opstapelen. T E. Te heim, te huis, t’huys. Te maal, te ghelijk, te ghader, te zamen. Altemaal, alle te zaamen. Teeghenvoetelingen, teeghenvoeters, by de Onduitschen, Antipoden. Teelman, landtbouwer, bouwman. Teelte, vrucht, ghewin, teeling: Teelte, teeltijdt, bequaame tijdt tót teelen. Hier af spruiten,aanteelte,vlinderteelte, enz. Teems, nóchtans, echter, evenwel. Teerhuis, herbergh. Teeren, rukken, knypen, trekken. Teeuwe, slecht en slaafsch mensch. Teile, schotel, aarden vat. Teins, schatting, by de Onduitschen, cijns. Teisteren, leedt doen, quetsen, quetsuur gheeven. Telde, tent. Tellen, vertellen. Tent, tót dat, zo lang als. Terd, treede, stap, ghang. Terden, treeden. Terras, tiras, tras, nieuwe plaestering, nieuwe puinstóf om vloeren te maaken, by de Onduitschen,ciment. Terrassen, met plaestering strijken. {==891==} {>>pagina-aanduiding<<} Terren, van een trekken. Tets, tetse, tats, tatse, slagh, slagh met de palm van de handt. Tetse, tatse, ’t vlak van de poot van een wildt dier. Tetsen, raaken, slaan, tikken met de palm van de handt. Teulen, tuilen, landtbouwen. T H. Thendt, tót dat, zo lang als. Thins, thiens, tins, schatting, by de Onduitschen cijns. T I. Tichte, misdaadt, beschulding. Hier van daan komt betichten. Tijdlijd, tijdtverdrijf, tijdtkorting. Tijdlijd beteekent ook, een die den tijdt luyelijk doorbrengt. Tijdehaven, tyehaven, een haven daar ’t ebt en vloeit. Tijden, tijen, tijghen, strekken, hellen, trekken. Tijden, tijen, tijghen, in recht betrekken, beschuldighen: Hier van spruit betijen en betijghen. Tijdtsghelijken, Tijdtghenooten, die in de zelfde tijdt leeven. Tijghezet, zetting van tijdt. Tijne, watertijne, watertonne. {==892==} {>>pagina-aanduiding<<} Tille, brugh. Tilbrugh, valbrugh. Timber, ’t bovenste op een helm; tóp, spits. Timmer, ghebouw, ghesticht, timmeragie. Timmer, timber, tóp, spits. Tinne, trans, kanteel, ommeghang van de muur. Tins, thins, schatting, by de Onduitschen cijns. Tinte, tente, wiek. Tinten, tenten, een wonde peylen, de diepte eener wonde opspooren. Tirannin, tirannighe vrouw. Tiras, zoekt terras. T O. Toeboel, bywijf, boel. Toeboete, toemaat. Toeprangen, toeknypen, toewringen. Toestaan, bystaan, helpen. Toestandt, bystandt. Toestandigh, behulpsaam. Toewaare, toemaat, toeghift, toeworp. Toewijf, bywijf, boel. Toeven, staande houden. Toevelijk, toefzaam, onthaalbaar. Tóght, byleeven, vrucht-ghebruik. Tóghtboek, tuchtboek. Tóghtenaar, vruchtghebruiker. Tóghtenersse, vruchtghebruikster. {==893==} {>>pagina-aanduiding<<} Tóghtghoedt, vruchtghebruikelijke ghoederen. Tólken, vertólken, vertaalen, uitlegghen. Tolmetsch, tólk, vertaaler. Dit woordt achten zommighe te koomen van tole ófte taale. Tólmetschen, vertólmetschen, vertólken, vertaalen. Tonsten, tonssen, verdraaghen, verdraghmaaken. Toogh, toonbank. Tooghen, beteekende by de Ouden trekken: als ook tooyen, opsmukken. Nu beteekent het toonen, vertooghen. Tooken, stooten, rammeyen, met een stromram bestooken. Toomspange, toomplaat, toomdóp. Toone, beteekende by de Ouden, spel, schouwspel. Hier van daan komt tooneel, dat is, de plaats daar de speelen op vertoont worden. Tooneeltuigh, ghereedschap des tooneels. Top, tól. Toppen, tóllen. Tóppaapinne, opperpriesteresse. Tóppunt, het punt aan den Heemel, welk lootrecht boven ons hoofdt is, by de Sterrekonstenaars met een Arabische naam zenith gheheeten. Tork, tortse; piktouw om te branden. Torkeel, halsbandt, halsring, halskeeten. Torneel, tól: tóp van de muur, muurspits. {==894==} {>>pagina-aanduiding<<} Tórs, trós, bos, bondel. Tórseelen, binden, in een bondel binden, met touwen dicht by een binden. Touwe, gheweef, weefsel. Hier van daan spruit,ghetouwe,weefghetouwe, het werktuigh daar men op weeft. Touwen, knoopen, weeven. T R. Traezen, drinken, de drank ghelijk als door een zeef inghieten. Transeneeren, schatting afparssen. Transse, tinne, kanteel, ommeghang des muurs. Trant, ghang, tredt, pas. Tranten, loom voortghaan: Hier van daan komt trantelen, en transelen, in de zelfde beteekenisse. Trappe, knip, val. Trappen, vangen, beknippen. Hier van spruit betrappen. Trat, tredt, treede, ghang. Tratten, treeden, ghaan. Tratsen, trótsen, braveeren. Trekzeel, trektouw: ghareel. Treifelen, vleyen, troetelen, smeeken, liefkoozen. Treifeling, vleyery, liefkoozery. Trensse, touwetjen, bandeken: halster. Trensselen, trantselen, futselen, luyelijk zijn werk doen. {==895==} {>>pagina-aanduiding<<} Trensseler, futselaar. Trijp, ’t ghedarmte. By de Franschen tripe. Trompe, trompet, hoorn. Trouwhander, trouwhandt, bewaaraanneemer, dien yets te bewaaren ghegheven wordt. Trouwen, betrouwen. Trouwnechtigh, trouwnaerstigh. Een t’zamenghezet woordt (vox composita) uyt trouw en nechtigh, naerstigh, yverigh. Trouwsweeghen, van weeghen de trouw. Truffel, vuurschop, aschschop. T S. T’saaghe, schrik, vervaernisse. T’saaghen, schrikken, vervaerdt zijn. T U. Tuchthuis, schoole, onderwijsplaats. Tuk, list, bedrógh, bedrieghery: Het beteekent ook schalk, loos, ghesleepen: als meede ghewoonte, aart, ghesteltenis. Tukachtigh, bedrieghelijk, listigh. Tukreize, bedrieghelijke aanghaaning. Tulpe, tulbandt. Tusschenscheedt, tusschenruimte, tusschenwijdte. T W. Twantelen, twijffelen. {==896==} {>>pagina-aanduiding<<} Tweeboorelingen, tweelingen. Tweeboortigh, tweemaal ghebooren. Een bynaam van Bacchus, in’t Griesch δεθυράμβος. Tween, oneenigh zijn, tweedrachtigh zijn. Tweespalt, oneenigheidt, tweedracht. Tweespaltigh, oneenigh, tweedrachtigh. Tweetbroeder, tweitbroeder, halve broeder. Twei, twee. Twein, twijn, tweern, dubbele draadt, ghedraaide draadt. Dit woordt komt van twey,twy, ófte twee. Hier af spruyt voorts tweinen, ófte twynen,tweindraadt,tweinmoolen, enz. Twengriem, spanader. Twent, twint, niets, niet met al. Twy, twee. Hier van, als ook van twei komt twijffel, ófte tweiffel; twijffelen, ófte tweiffelen, enz. Ghelijk als by den Latijnen dubius, en ambiguus van duo, twee, en ambo, beide. Twijffeldagh, scheemering. Twijgh, tak, telgh, roede. Twijghen, planten, enten, ooghen. Twijgher, spruit, poot, heester, struik. Twint, twijnt, twent, niets, niet met al. Twint achten, niet met al achten. {==897==} {>>pagina-aanduiding<<} V A. Ziet de vólghende Letter. U D. UDer, uider, huider, uyer. V E, V I. Ziet de vólghende Letter. U I. Uitbieden, beteekende by de Ouden, uitdaaghen, ten strijde beroepen. Uitboezemen, uit den boezem haalen, voor den dagh haalen. Uitbóllen, uitstorten. Uitdelghen, verdelghen, uitrooyen. Uitgelót, uitgheloot. Uitgheraadt, by de Latijnen emancipatus. Uitghespeerdt, uitghespreidt. Uitgheeve, uitghift, onkóste. Uitkant, t’zameneinding, t’zamenpaaling: by de Onduitschen, frontiere. Uitlaaghe, ban, ballingschap, verbanning: het beteekent ook een balling, ghebannene. Uitlaaghen, van alle voorpsraak van wetten uitsluiten. Uitlaat, uitstek, uitsteeksel, juk, anhank van ’t huis: by de Franschen balcon. Uitmondigh, langtongigh, die al wat hem voor de mondt komt uitlapt. {==898==} {>>pagina-aanduiding<<} Uitmuntigh, uitsteekende, voortreffelijk. Uuitmuiten, uitmunten. Uitschót, beteekende by de Ouden, uitkiezing, ofte uitghekooren waar: Heeden beteekent het in teeghendeel, verworpene waar, by zommighe letsoen ghenoemdt. Uitstek, ’t geene de Franschen,balcon, en de Oude uitlaat noemen. Uittreffen, uitsteeken, uitmunten. Uuitvaardt, beteekende by de Ouden, uitghang. Nu beteekent het lijkstaatsie, beghraffenisse: afspruitende van uitvaaren, als óf men zeide uit der stadt vaaren: alzo by de Ouden de lyken buiten de steeden beghraaven wierden, op eenen vergheleeghen akker, die by hun diesweeghen Ghódtsakker ghenoemdt wierdt. ’t Beghraaven der lyken buiten de steeden is nóch in veel plaatsen van Duitslandt ghebruikelijk. Uitvloedt, uitvloeying. Uitvoert, uitvoering. Uitzettigh, lazarus, ghelijk of men zeide uit der stadt ghezet, omdat die, welke met zodaanigh zeer ghequeldt waaren, op eene afghezonderde plaats buiten de stadt verzonden en besteldt plachten te worden. Uitzettigheidt, lazarus zeer. Uitzinnen, dol zijn, buiten zinnen zijn: Hier af komt uitzinnigh, ontzinnigh, krankzinnigh. {==899==} {>>pagina-aanduiding<<} U N. Unjer, spook, schimme, gheest. Unjeren, tooveren. Unjerhoere, toovenaarster, toveresse. Unjersche, tooverigh, tooverachtigh. Unken, unkeren, zuchten, steenen. Unte, zo ver, tót dat. V O. Ziet de vólghende Letter. U U. Uur, beteekende by de Ouden, ghroot, oor. Uuraldt, zeer oudt. Uure, beteekende by de Ouden, gheleeghenheidt, beurte, verandering van ’t een in’t ander. Hier van sproot Uurigh, uurmaaligh, veranderlijk, onstandtvastigh: Het beteekende ook van een uur. Uus, ons. Uuswaardt, en Uuzaardt, onswaarts, tót onzent. U V. Uvel, eevel, quaadt. Uven, uvenen, oeffenen. Uveren, begheeren, eisschen. {==900==} {>>pagina-aanduiding<<} V A. VAgh, kracht, vermoghen; beghrijp. Vaakeren, sluymeren. Vaaluw, vaal. Vaân, vangen. Vaandeling, vaandel, vaane. Vaar, vrees, schrik; als ook ghevaar. Vaaren, schrikken, vreezen. Hier van daan spruit vervaaren,vervaardt, enz. Vaaren, ghevaaren, gheschieden, weedervaaren. Vaarende have, roerende ghoederen, tilbaar ghoedt. Vaarende vrouwe, ófte vaarend wijf, hadde by de Ouden veel beteekenissen. Eerstelijk beteekende het een boschghódin, boschnimph. Daar na een toveresse, besweerster; en beide deeze beteekenissen schijnt het te hebben van vaaren dat is, vreezen: om dat deeze vrouwen vervaardt maaken. Ten derden beteekende het, een vreemde vrouw; Ten vierden, een hoere, koomende van vaaren, dat is reizen. Vaarghewandt, schipghereedschap. Vaarweeder, noodtweeder, onweeder. Vaarent, verent, verjaarent, voorleeden jaar. Vaasche, Vaaze, inbeelding, baazing. Vacht, vel, huidt. Vadde, Vadze, vaddigh wijf, vadrighe maaght. {==901==} {>>pagina-aanduiding<<} Vadden, vadzigh worden. Vaderslagh, vadermoordt. Vadersse, ghevadersse, peete. Vadze, zoekt vadde. Valveken, klapveken, deur van een veldt, ófte akker, die van zelfs toevalt. Valligh, bouwvalligh, gheneight om te vallen. Valligh worden, onderlegghen. Vanden, een zieke bezoeken. Varnink, Var, stier, bul. Vatmanger, kuiper, vatverkooper. U D. Ziet de voorghaande Letter. V E. Vechthuys, borstweering, schans. Veederspel, voghelvangst. Veede, veete, haat, vyandschap. Veegh, vee. Veelgaatsch, dat veel ghaten heeft. Veem, veim, beteekende by de Ouden, een verborghen vonnis, als de misdaadigher, zonder de reeden bekendt te maaken, aan den halze ghestraft wierdt. Die nu, welke dusdanighe vonnissen streeken, wierden veemscheepenen ghenoemdt. Deeze wijs van rechtspleeghen en straffen is eertijdts van Karel de Ghroote inghesteldt, by de West faalingen om hunne overdaadige hardtnekkigheidts wille. {==902==} {>>pagina-aanduiding<<} Deeze rechters pleeghen ook Wissender ghenoemdt te worden. Veem, beteekent heedendaaghs, een ghezelschap ófte maatschappy; hoop. Veervoeren, mooy weer speelen. Veete, veede, veide, vied, haat, vyandschap. Veeten, veeden, haaten, vyandt zijn. Veetschap, haat, vyandschap. Veetse, kauwoorde. Veinnot, zoekt veinoudt. Veim, zoekt veem. Veinout, veinnoot, vennoot, vengnoot, veingnoot, makker, amptghenoot, maat, metghezel, die op ghemeene winst en schaade met een ander iets aanvangt. Ik zoude achten, dat dit woordt t’zaamghesmolten is uit twee woorden naamelijk vente, dat is verkooping, en ghenoot, dat is meedestander: en dat men eerst ghezeght heeft ventghenoodt, koopghenoot, en daarna door misbruik, vengnoot,vennoot, enz. Veizen, veinzen. Veizer, veinzer. Veken, hek, hort, traalie, onderdeur. Hier van komt valveken, valhek, valdeur. Veldtziek, lazarus, melaatsch, die afghezonderdt buiten op ’t veldt woonen moet: zoekt akkerziek. Veldtziekte, lazarus zeer, melaatscheidt. {==903==} {>>pagina-aanduiding<<} Veldtvoerder, veldtoverste, heirtógh. Veldtweivel, veldtweevel, leidtsman der sóldaaten. Velghe, radtvelghe, het uiterste rondt van een radt. Velghen, draayen, wenden. Velligh, bouwvalligh, gheneight tót vallen: die zijn zaak verliest. Ven, moerasch, moerassighlandt, moerlandt. Vennoot, zoekt veinout. Veraardigh, ontaardt, onaardigh. Veraarding, ontaarding. Veraanghenaamen, anghenaam houden, by de Onduitschen, aggreëren. Veraat, ghulzighaardt. Hier van spruit vraat. Veraadheidt, ghulzigheidt. Verarghwaanen, verdacht houden. Verbaalmonden, verquisten, doorbrengen: het vooghdyschap quaalijk waarneemen. Zoekt baal. Verbaalmonder, verquister, slamppamper, opsnapper. Verbeesten, beestachtigh worden. Verbeest, beestigh. Verbelghen, iemandt verstooren, quaadt maaken. Hier van spruit verbólghen. Verbysterdt munk, afvallighe, kloosterverlaater. Verblenden, verblinden. {==904==} {>>pagina-aanduiding<<} Verbólghen, verstoordt, verghramdt, quaadt ghemaakt. Dit woordt is afkomstigh van verbelghen. Verbólghenheidt, verstoortheidt. Verbólgendlijk, verstoordelijk. Verbouden, verstouten. Verbraamen, Verbreemen, de kleederen zoomen, de kanten der kleederen bezetten, en versieren. Verbreeuwdt, versteldt, ontzet in ’t ghemoedt. Verbreuken, verbeuren. Verbroederen, en verzusteren, broeders en zusters overleeden zijnde, de erffenisse den anderen maaghen opdraaghen. Verdartelen, dartel maaken. Verdeeluwen, bleek worden, deeluw worden. Verdeemsteren, verdemsteren, verduisteren, donker maaken. Verdiente, verdienst. Verdonderen, ghelijk als een donder overrompelen. Verdooren, zót maaken. Verdriet, beteekende by de Ouden, onghelijk. Verduizelen, duizeligh maaken. Verduizemdt, verslaaghen. Verduizemen, verslaaghen maaken. Verdut, dwaas, mal; verdwaast. Verdutten, verdoten, dwaas zijn, mal zijn. {==905==} {>>pagina-aanduiding<<} Verdwazen, dwaas zijn, zót worden. Verdwaast, verzót, dwaas gheworden. Verechten, trouwen, huwlijken. Vereegelen, afghaan, de teering hebben. Vereeuwighen, eeuwigh maaken. Verent, varent, vernen, voorleeden jaar, zoekt varent. Verent wijn, zoekt vernen wijn. Vererren, verarren, verghrammen, ghram maaken. Dit woordt spruit af van arre, ófte erre, ghram, ghramschap. Vererren, verirren, verdwaalen, verdoolen. Een afspruiteling, (derivativum) van erren, ófte irren, doolen, dwaalen. Verfellen, maaghdeschenden. Verfieren, fier maaken, fier zijn. Verfletsen, met vleyery verstrikken. Verfortsen, dwingen, verweldighen, gheweldt aandoen. Verfraayen, Verfreyen, versieren, fraay maaken: verfrisschen, verversschen, vermaaken. Verfresschen, verfrisschen. Verfrooyen, vervrolijken. Dit woordt spruit van vro,vrolijk, ziet vro. Vergerselen, zeer vreezen, zeer schrikken. Verghif, vergiffenisse, vergheevinge. Verghangbaar, verghankelijk. Verghooden, tót een Ghódt maaken. Verghooding, Ghódtmaaking. By de La- {==906==} {>>pagina-aanduiding<<} tijnen met een Ghrieksch woordt, Apotheosis. Verghoodt, tót Ghódt ghemaakt. Verghorden, verghoorden, maaghdeschenden. Verghrimdt, verghramdt. Verghuizen, uitlacchen, versmaaden, Dit woort spruidt van ghuize, schimp, smaadt. Verghutsen, verghelden, betaalen. Verhabzakken, verbabzakken, met ghroot ghekrijs vervaert maken, en verjaaghen. Verhaerden, Verhaeren, weghghaan, verhuizen, verdwijnen. Een afspruyteling van haerdt: als óf men zeide van haerdt veranderen. Verhaeren, van hitte ófte koude gheschrookt worden. Verhanzen, het recht der maatschappy voldoen: der maatschappye inghelijfdt worden. ziet hanze, hanzen, enz. Verheeghen, verbeeteren, vermeerderen. Verheelen, vereenigen, tót een heel worden. Verheetsteren, verheisteren, ghloeyen, heet worden. Een afspruyteling (derivativum) van heet, ófte heit. Verherghewaaden, het leen verheffen, erfpachtghifte gheeven. Ziet herghewade. Veryldt, haastigh. Verjicht, beroerdt. Verkeyen, verstenen, tót keyen maaken. Verkilden, van koude gheschrookt worden. Verkleyen, kley worden. {==907==} {>>pagina-aanduiding<<} Verknaapen, dienen, bedienen, als een knecht ten dienste zijn. Verknócht, vereenighdt. Verknóchtelingen, vereenighde. Verkombeenen, vertellen, verhaalen, uitlegghen. Verkonkelen, verdraayen; verstóppen. Een afkomeling van konkelen, draayen. Verkonkeldt, verdraaydt. Verkooldt, tót kool ghemaakt. Verkorzeldt, korzel. Verkóstelijken, kóstelijker worden. Verkussen, met kussen verfomfeyen. Verlakken, verlókken, door aanlókselen bedrieghen. Verlasten, overlaaden, onderdrukken. Verlasteren, belasteren. Verleesten, teeghen de onkósten op mooghen. Het beteekendt ook volbrengen, voleindighen. Als meede verkrijghen. Verlemmen, verleemen, verlempen, verlammen, verminken. Verlemdt, verleemdt, verlempt, verminkt, verlamdt. Verlieren, verliezen. Verligghen, beteekende by de Ouden verborghen zijn. Als ook flaauw zijn, slap zijn. Verley, en Verlijd, belijdenis, bekentenis. Verlijd, overlijd, doorghang, doodt, versterving. Verlijden, belijden, bekennen. Verlijden, overlijden, doorghaan, voorby- {==908==} {>>pagina-aanduiding<<} ghaan: sterven. Hier van daan komt verleeden, voorbyzijnde. Verlijken, verghelijken, vereffenen. Verlooven, beteekende by de Ouden, verbieden, weigheren. Vermaal, gheschilder. Vermaaldt, beschilderdt, bemaaldt. Vermaaren, vermaardt worden, en vermaardt maaken. Vermaerten, als een dienstmaaghdt bedienen. Vermaazen, bevlekken, besmetten. Vermakken, mak maaken. Vermandt, verwonnen. Vermannen, an een man trouwen. Vermannen, overwinnen. Vermarmeren, marmer worden. Vermarren, vermerren, toeven, beiden, wachten, vertraaghen, ophouden. Een afkomeling van marren, toeven. Vermast, overladen. Vermieden, vermieten, huuren, verhuuren. Verminnen, bevreedighen, verdraaghen, vereenighen. Verminning, vermint, bevreedighing, verdragh. Vermisten, verquisten. Vermonden, spreeken, zegghen, uitspreeken, ghewagh maaken. Vermossen, verschimmelen, gharstigh worden. {==909==} {>>pagina-aanduiding<<} Vermullen, stóffigh maaken. Een afspruyteling (derivativum) van mul, stóffigh. Vermutsen, van een blinde liefde gheraakt worden. Een afspruiteling van mutse, blinde liefde; ziet mutse. Vermutst, van een blinde liefde gheraakt. Vernaderen, benaderen. Vernaamen, vermaaren, prijzen, bekendt maaken. Verneemelste, voornaamste. Vernen wijn, viernen wijn, verent wijn, wijn van voorleeden jaar. Vernigher, vernen, verent, oudt, jaarigh, van voorleeden jaar, zoekt vaarent. Vernoey, vernooy, verdriet, moeyelijkheidt, pijn, hartseer: ghevaar. Vernoeyen, vernooyen, verdrieten, moeyelijkheidt aandoen: beschadighen; mishaaghen. Vernoeyelijk, lastigh, moeyelijk, verdrietigh. Vernooidt, verdrietende, walgigh. Verooreeten, de walgh steeken van te veele, ófte te dikwils ghenutte spijze. Verouwlijken, verouderen. Verpeenen, op straf verbieden, straf oplegghen. Verpleeghen, verplichten. Verplicht, verdragh, verbondt, overeenkooming. Verprillen, verblijden, vervroolijken, ver- {==910==} {>>pagina-aanduiding<<} maaken, verheughen: dartelen. Een afspruiteling (derivativum) van pril. Verquaaden, verargheren. Verre, varre, stier. Verreekenen, optellen. Verruiffelen, berimpelen, befronssen. Verscheeden, verscheiden. Verschouden, verschauden, met warm water beghieten. Verschoudheidt, verschrooktheidt. Verschulden, verghelden, betaalen. Heedendaaghs beteekent het schuldigh maaken. Verslechten, slechter maaken. Versleeuwen, verdundt worden, dunner worden. Verslimmen, slimmaaken, slimworden. Versouden, versoudijen, een sóldaat door soudije verbinden. Verspaaden, Verspaayen, spaade worden, vertraaghen: uitstellen, opschórten tót een andere tijdt. Verspeeten, vol spijt. Verspreeken, schelden, bekyven. Verssen, verssene, hiel. Verstandel, verstandigh. Verstandeling, Verstandelheidt, verstandigheidt, een engel, by de Latynen, intelligentia. Verstrengen, verghaderen, t’zamendringen, t’zamenbinden. Vertieren, veranderen, verwisselen. {==911==} {>>pagina-aanduiding<<} Vertijdbaaren, beschaaven, oppotsen, het oude ghelijk als een nieuwe ghedaante gheeven, de oude dingen van de nieuwe tijdt maaken. Vertyden, vertijen, vergheeven, quijtschelden. Vertyden, vertyghen, verloochenen, afstaan van zijn recht. Vertissen, verwarren. Vertólmetschen, vertólken, tólmetschen, vertaalen. Ziet tólmetsch, en tólmetschen. Vertonsen, vertonsten, verhuuren met een ghódtspenning: met ghiften, ófte ontfanghen loon verbinden. Vertonst, door schuldt verbonden. Vertrek, verhaal. Vertreifelen, vertreefelen, verlókken, aanlókken. Vertuien, ophouden. Vertuit, als een tuite opghebonden, ghestrikt. Vertutten, verdutten, zót zijn, zót maaken, verdwaazen. Vertwijffelen, wanhoopen, de moedt laaten zakken. Ververren, verre afscheiden, verre weghdryven. Vervoechten, bevochtighen, nat maaken. Vervoordeelen, onghelijk aandoen, veronghelijken. Vervoordsten, uitstellen. Vervriendschappen, vriendschap inghaan. Vervrooyen, verheughen, vervroolyken. {==912==} {>>pagina-aanduiding<<} Een afkomeling (derivativum) van vro, vrolijk. Vervroomen, in kracht, deughdt, en moedt toeneemen. Verwaanen, meinen, waanen. Verwaanen, snoeven, roemen, stoffen, pocchen. Hier van daan komt verwaandt, die meer van zich denkt en zeght, als waar is: als óf men zeide overwaandt. Verwaat, verlaating. Verwaat, ban, banning uit de ghemeente. Verwaaten, (Verbum) verlaaten. Verwaaten, verbannen, uit ghemeente bannen, de ghemeene oeffening der Ghódtsdienst verbieden. Verwaaten, (Nomen) verlaaten. Verwaaten, uit de ghemeente ghebannen. Van dusdanigh eenen ghebannenen moesten alle de andere zich wachten, en zijn ghezelschap vlieden; en alzo was hy van ieder verlaaten: en wierde onder het ghetal der Ghóddeloozen en fielen ghereekendt. En hier van daan is het ghekoomen, dat het woordt verwaaten, voor een eer- en Ghódtvergheetene, en die in onmenschelijkheidt uitsteekt, gebruikt is gheworden. Verwaatenis, banning, kerkenban. Verweelderen, weelderigh worden. Verweendt, verwaandt, laatdunkende: ghroots, pruitsch: Dit woordt wordt meestendeel in ’t ghoede, daar verwaandt altijdt in ’t quade ghenomen wordt. {==913==} {>>pagina-aanduiding<<} Verweeren, door lange bezitting iets voor eighen houden. Verweezen, tót weezen maaken. Verweest, tót weeze ghemaakt, van ouderen beroofdt. Verwellen, verwallen, veranderen, verwisselen. Verwellen, verweelen, verkiezen, uitkiezen. Verwerken, door zijn werk aanstoot gheeven. Verwylen, uitstellen. Verworden, verdorven. Verwreeden, wreedt maaken. Verzandt, met zandt ghemengdt. Verzeer, pijn, smert. Hier van komt,verzeeren, pijn hebben, pijn aandoen, verzweeren. Verzeerighen, quetsen, wonden, pijn aandoen. Verzeekeren, ondertrouwen. Verzondt, ghelijk een zon ghlinstrigh ghemaakt. Verzuimel, verzuimigh. Verzusteren, zoekt verbroederen. Verzweenen, verdweenen. Verzwenden, verstrooyen, verdelghen. Verzwymen, dwaalen, faalen. Verzwyming, faaling, dooling. Vessemen een naaldt, een naaldt draaden. Veughen, voeghen. {==914==} {>>pagina-aanduiding<<} U I. Ziet de voorghaande Letter. V I. Vied, veed, haat, zoekt veede. Vieder, eemer. Vierdonk, vierling. Vierek, vierhoek. Vierekkigh, vierhoekigh. Vierlijk, plechtigh, by de Onduitschen, solemneel. Vierte, plechtigheidt, by de Onduitschen,solemniteit. Viern, viernen, vernen, oudt, van voorleeden jaar. Zoekt verent. Vynen, vinden. Vilt, viltachtigh, vrek, ghierigh, kaarigh. Vingering, wyzing met de vinger. Vinnen, vinden. Vits, dikwyligh, vlugh, rap, snel, ghaauw. V L. Vlaaden, vleiden. Vlaarboom, vlierboom. Vlaasch, bosch. Vlaat, aanhanksel des huis. Vlaschaardt, ruigh laken. Vlechte, traalie, horte. Vlechte, vuurighe schorftheidt, droogh krussel, haerworm. By de Latynen impetigo,lichen. {==915==} {>>pagina-aanduiding<<} Vledder, vlier. Vleeschhouwer, beteekende by de Ouden, een beul, doodtslaagher. Vleeschmanger, vleeschverkooper. Vleggher, vloghel, vlerk. Vleggheren, vledderen, vlerken, vlieghen. Vlerboom, vlierboom. Vlerk, vleughel. Vlerken, vlieghen. Vletten, vloeyen, vlooten. Vleughe, vloghe, vlucht, vlieghing. Vleughs, terstondt, in der yl, voort, daadelijk. Vlicchelen, vlieghen, de vleughelen roeren. Vlicchelstaerten, vlichstaerten, quispelstaerten. Vlieder, vlier. Vliegh, windthondt, haazewindt. Vlieme, vlyme, fluim, quijl, snót. Vliênde, vlieghende. Vlies, huidt, vel, schaapsvel met de wolle daar aan. Vliet, vlijt. Vlietkil, diepte der vliet. Vliezen de schaepen, de schaepen scheeren. Vlyme, flluim. Vlimme, vlijm. Vlo, vluchtigh. Vloedigheidt, overvloedt. Vloes, vleus, vlus, teeghenwoordigheidt, anstaand ooghenblik. {==916==} {>>pagina-aanduiding<<} V ókassche, heete assche. Vólkaardt, losaardt, loghaardt. Vlook, hólachtigh. Vlótte, baare, ghólve. Vleughelen, met de vleughels weemelen. U N. Ziet de voorghaande Letter. V O. Vocht, ghevecht. Voecht, Voechtigh, vochtigh, nat. Voechten, bevochtighen, natmaaken. Voele, veel. Voere, daadt, ghebaar, zeede. De voeren dryven, de meester speelen. Voerloos, onzeedigh, dartel. Voerloosheidt, onzeedigheidt, dartelheidt. Voeren, vuuren, vooren, lubben. Voerzeling, ghelubdt varken. Voetzandt, strandt, oever. Voghten, vooghten, bestieren, beheerschen, bezórghen, opvoeden, queeken. Voghtenis, vooghtenis, voghtnis, vonnis, uitspraak in rechte. Voghtenissen, voghtnissen, vonnissen, ’t recht uitspreeken, oordeelen. Voghtnisser, rechter, oordeelaar. {==917==} {>>pagina-aanduiding<<} Voghtghenachte, voghtgheding, voghtdagh, rechtdagh: rechtspleeghing des ghraafs, rechtghetyde. Volleesten, voleindighen, volbrengen, voldoen. Volna, byna. Volschieden, volbraght worden. Vólwijgh, oorlógh, krijgh. Vólwoordt, vólghwoordt, bevestighing, ghoedtkeuring, toestemming. Vólwoorden, bevestighen, toestemmen. Vólkwigh, vólwijgh, oorlógh, krijgh. Vólghspraake, vólghwoordt, toestemming, ghoedtkeuring. Volghvonnisse, javonnisse. Volschaardt, t’ eene maale in slaghórden ghesteldt. Vondnisse, uitspraak, ghewijsde, vonnis. Dit woordt schijnt te koomen van vinden. Van oudts zeide men het vonnisse vinden, dat is, beide partijen ghehoordt, en de blyken weederzijdsch overwooghen en doorzien hebbende, daar uit het vonnis vinden. In zommighe oude boeken vindt men voghnis, en voghtnis, schijnende af te komen van voght,vooght, opziener, rechter. Vondel, Vonder, kleene brugh. Vonte, vunte, doopbekken. Voorbaar, voorbaarigh, uitsteekende, uit- {==918==} {>>pagina-aanduiding<<} muntende. Voorbewijs, voorbeeldt, by de Onduitschen exempel. Voorbind, haersnoer. Voorboghtigh, voorbaarigh, gheneighdt. Voord, vaart, kille. Voorders, voorouders. Voordsten, uitstellen. Voorghenandt, voorghanger van de zelfde naam. Voorghangen, voorgheghaan. Voormanger, voorkooper. Voormomde, mondtboor, vooghdt: voorspraak. Voormonder, vereenigher, vooghdt. Voormonding, Voormondschap, vooghdyschap, mondtboorschap. Voorschelligh, uitsteekende, uitmuntende, voortreffelijk. Voorspan, ghespe. Voorstaaven, voorspellen. Zoekt staaven. Voortje, sleufje. Voortreffen, overtreffen. Voorwitte, voorwittigheidt, nieuwsghierigheidt, by de Onduitschen curieusiteit. Voorwittigh, nieuwsghierigh. Voorzaaghe, voorzegghing. Vorcht, vrucht, vreeze. Vorchten, vruchten, vreezen. Vorchtzaam, vreesachtigh. Vorle, kant des veldts. {==919==} {>>pagina-aanduiding<<} Vorzen, vriezen. Voute, ghewelf, steenen boogh. V R. Vreedebraake, vreedebreuk. Vreededaghen, bestandt. Vrienzen, koudt zijn. Vrienden, vryen, beminnen. Vrienddagh, vrydagh. Vrydagh schijnt deeze dagh ghenoemdt te zijn, na zommighe meenen, van Frea, ófte Vrea, met welke naam de Oude Saxen Venus benoemden, van wien deeze dagh by de Latynen haaren naam heeft. Vro, vrolijk. Hier af spruit vervrooyen, en verfrooyen, vervrolijken. Vro, vroegh, vroeghmórghens. Vrocht, vrucht, vreeze. Vroeden, wijs zijn. Het beteekent ook oordelen. Vroedschap, Vroedsche, wijsheidt: Vroedschap beteekent ook de raadt. Vroome, vrucht, nuttigheidt. Vroomen, versterken, en versterkt worden, sterk worden, toeneemen in krachten: moedighen, moedt gheeven. Vroone, froone, tól, pacht. Vrouwde, vreughdt, blyschap. Vrouwden, blyde zijn. Vrouwentimmer, vrouwenhóf, vrouwenhuis: de hoop der vrouwen. Een t’zamenghezet woordt van vrouw, en timmer, welk een huis ófte ghesticht beteekent. {==920==} {>>pagina-aanduiding<<} Vrucht, vurcht, vorcht, vrocht, vrees. Vruchten, vurchten, vorchten, vreezen. Vrunte, ghemeene weide. U V. U U. Ziet de voorghaande Letter. V U. Vuidigh, Vuigh, luy, vadzigh, slapmoedigh, bloôhartigh. Vuidighlijk, slapmoedighlijk, bloôhartighlijk. Vuile, klip, róts. Vult, vulte, volte, volheidt, zatheidt. Vunte, vonte, doopvat, doopbekken. Vurcht, vorcht, vrucht, vrees. Vurchten, vreezen. W A. WAade, ondiepte, een plaats in ’t water daar men met de voeten doorghaan kan. Waade, waat, beteekende ook ghewaade, ghewaadt, kleedt. Waaden, wadden, over een waade ghaan. Waaghe, baare, ghólf, vloedt. Hier van daan komt waagheschót, beteekenende ei- {==921==} {>>pagina-aanduiding<<} kenhoute planken, daar de baaren en ghólven der zee, ghelijk als op afghebeeldt worden. Waaghen, ghewaaghen, beweeghen, weeghen, wigghelen, zegghen, spreeken. Waaije, kuite. Waghenleeze, waaghenslagh, waghenspoor. Waghenloopigh paerdt, hóllend paerdt. Waaghschotel, waaghschaale. Waale, verkiezing, keure, keurstemming. Waalen, veranderen, verwisselen. Waalbaar, veranderbaar, wisselbaar, veranderlijk. Waalbaarheidt, wisselbaarheidt, veranderlijkheidt. Waaling, verandering, wisseling. Waalvry, vry van verandering. Waan, waanen, waar uit, waar van daan. Waaning, de engenisse, eechenisse, by de Latynen Inguen. Waansch, met waan beghreepen. Waanschijn, ghedaante, ghezicht, teeken. Waarande, bórgh, waarbórgh, bewaaring, bescherming, bórghtóght, bórghschap. Waarandeeren, waarborghen, bewaaren, beschermen. {==922==} {>>pagina-aanduiding<<} Waarandschap, bórghtóght, ghoedtzeeker, bórghschap. Waarde, warde, waarenis, bewaaring, wachte, hoede. Waardein, bewaarer, opziener. Waarden, Waaren, bewaaren, hoeden, beschermen, bevryden, verzeekeren. Waarder, wachttooren, baak. Waardt, woordt. Hier van meenen zommighe, dat voorwaarde zijnen oorsprong trekt. Waargheldt, waardtgheldt, gheldt ophandt, ghódts penning. Waardtghelders, sóldaaten die waardtgheldt ontfangen hebben. Waaring, overloop van ’t schip, ghalery, wandelplaats. Waarizon, by de Onduitschen,garnizoen. Waarloozen, verzuimen, verwaarloozen. Waarnen, waarschouwen. Waarschap, ghenoeghgheeving, bórghtóght, ghoedtzeeker. Waarzeggherin, waarzeghster. Waastyne, woestyne, wildernis. Waat, ghewaadt, kleedt. Hier van daan komt lijnwaat, en dierghelijke. Waat, waate, scherpte, spits. Waarigh, scherp. Wachs, was. Dit woordt meenen zommighe af te spruiten van wak, vochtigh, week, zacht, taay, buighzaam; om dat het was zodaanigh een eighenschap heeft. {==923==} {>>pagina-aanduiding<<} Wasmanger, wasverkooper. Wad, Wadde, waade, ondiepte, plaats in’t water daar men te voet doorghaan kan. Wadden, waaden, een wad doorghaan. Wadding, dijk, aftuining van een strandt, ófte oever. Waerder, waerdt, eilandt, vlieteylandt, schans. Hier van daan spruit,Keizerswaerdt,Bommelswaerdt, enz. Waerdschap, ghastmaal. Waerdschappen, ghastmaalen. Wagghe, broek, kousse. Wak, nat, vochtigh, lós, slap, week, zacht, taay, buighzaam. Wak weeder, nat weeder, vóchtigh. weeder. Wak van licchaam, radt en ghaauw van licchaam. Wakheidt, weekheidt, zachtheidt, taayheidt, buighzaamheidt. Wakel, ghezweer, zweering. Wal, beteekent, allerhande ghroote zeevisch. Hier van daan komt walvisch. Walle, afghrondt, diepte. Wallen, wellen, kooken, zieden. Wallen, waalen, buiten ’s landts reizen, wandelen, veranderen, verwisselen. Walm, bondel stroo. Walmte, waassem, damp. Walsch, welsch, vreemdt, uitheemsch, uitlandsch. {==924==} {>>pagina-aanduiding<<} Walscher, vreemdeling. Walschót, walvischzaadt. Zommighe noemen het walrat,baldrat, en walram. Walvaart, buitenlandsche reizing. Een t’zamenghezet woordt (compositum) uit wal en vaart. Wal,wale, beteekendt by de Hooghduitschen, en Saxen uitheemsch,buitenlandsch,vreemdeling,die een onduitsche taale spreekt. Hier van daan koomen waal,walsman,wallachier; als ook walnoot,walsche noot, dat is uitheemsche noot. Wanban, Wanbon, de buik. Hier van daan meenen zommighe, dat wambuis zijnen oorsprong heeft, welk het kleedt dat de borst omvangt beteekent. Wan, wen, als, wanneer. Wan, ghebrek, behoefte, ghebrekkelijkheidt. In veele t’zamenzettelingen, (composita) is het nóch ghebruikelijk, als wanghebruik,wangheloof,wanghonst,wanhoop,wantrouw, enz. Wandanken, ondanken. Wandeel, schaade, straf, boete, vooroordeel. Wandeelen, straffe lyden, boeten. Wanderbaar, veranderbaar. Wanderen, veranderen. Wandt, zeil. Wandtschót, waghenschót. Wanheughen, wanhoopen, mismoedigh zijn. {==925==} {>>pagina-aanduiding<<} Wanker, wankel. Wanklaaghen, achterklappen, valschelijk klaaghen. Wanklaagher, achterklapper. Wankóst, arghwaan, quaadt vermoeden, naaryver. Wannigh, ydel, leedigh. Wannigheidt, leegheidt. Wanontzigh, ontzaggheloosheidt. Wanzaak, gheval. Wantaaligh, quaalijk bespraakt. Wanzeede, quaade zeede. Wanzinnigh, ontzinnigh, krankzinnigh. Wanweete, onweetenheidt, twijffel, uitspoorigheidt. Wanweeten, niet weeten, twijffelen, ’t spoor byster zijn. Wansch, wakker, ghaauw, gheestigh, aartigh. Want, beschermer. Hier van daan achten zommighe trouwant te koomen, als óf men zeide,trouwe beschermer. Wassenaar, halve maan. Wateralf, Waternekker, waterghódt, waterspook. Waterboogh, reeghenboogh. Watte, wadde, ondiepte in ’t water, daar men te voet doorghaan kan. Waze, slijk. Waze, beteekende eertijdts een fakkel, toorts. {==926==} {>>pagina-aanduiding<<} W E. Wedde, loon, prijs, pandt, belófte, renteghaaf, jaargheldt. Wedde, weddegheldt, verbeurte, boete. Weede, roede, tiene. Weedemaandt, weedmaandt, weidmaandt, zomermaandt, by de Onduitschen Junius. Weeder, weeders, welk van beiden. Weederbódt, verbódt, teeghenghebódt. Weederen, teeghenstaan, teeghenstreeven. Weederghelding, verghelding. Weederhoorigh, weêrspannigh. Weederigh, teeghenparty, teeghenstreever. Weedering, teeghenstreeving, teeghenstrydigheidt. Weederlaatigh, onachtzaam, verzuimigh. Weedermaandt, weddermaandt, zomermaandt. Deeze maandt heeft deezen naam ghekreeghen, zo zommighe meenen, omdat het weeder meest beghint op te steeken, en de stormen voor den dagh te koomen. Weederreede, antwoordt, teeghenspreeking. Weederschal, weederghalm, by de Onduitschen, Echo. Weederschap, teeghenstrydigheidt. Weederspalt, weederspannigheidt. {==927==} {>>pagina-aanduiding<<} Weederspannelingen, by de Onduitschen, rebellen. Weedertaale, antwoordt, teeghenspraak. Weederval, teeghenspoedt. Weederwaan, teeghenghewaan. Weederwaerdigheidt, onwaerdigheidt. Weederwas, kleen, onghroot. Weederzaak, Weederzaaker, party, teeghenparty, teeghenstreever. Weegh, wandt, muur. Hier van daan komt weeghluis, wandtluis. Weeghen, den wegh wijzen. Weekbeen, kraakbeen. Weeme, priestershuis. Weer, gheweer, krijghsghereedschap. Weepel, zwervende, onstandtvastigh, ydel, leegh. Weepel, weepeler, amptelooze, amptvry. Weepelen, zwerven. Weeren, duuren. Weeraghtigh, Weerigh, duurzaam. Weershoofdt, draaywindt. Weete, Weetenis, weetenschap, kennis. Weeve, webbe. Weevel, weeveldraadt, weevelgharen, inslagh. Weezenskroost, weezensbeeldt. Wegghelen, róllen. {==928==} {>>pagina-aanduiding<<} Wegghen, beweeghen. Weghlaaghen, belaaghen. Weidboom, wilgheboom. Weide, gheweide, inghewandt der dieren. Hier van daan komt,weyman,weidmes,weidzak,weidwerk, enz. Weidelijk, ghroot, sterk, maghtigh, ghoedt, vroom, bequaam, uitsteekende. Weiden, uitweiden, het inghewandt uitneemen. Weidener, jaagher. Weidmaandt, zomermaandt, by de Onduitschen Junius. Een maandt in welke de beesten ter weide ghedreeven worden. Weidsch, jaaghersch. weidschman, jaagher, voghelaar. Weifel, weivel, gherechts dienaar, deurwaarer. Weiffelooghsch, ’t gheen de ooghen doet weiffelen. Wein, pijn, smert. Weinen, weenen. Weirlijk, weereldlijk. Weisteren, voor de ooghen weemelen. Weivel, gherechts dienaar. Welbereedt, welbespraakt. Welk, slap, vadzigh, verslenst, verwelkt. Welke, slapheidt, vadzigheidt, verslenstheidt. Welken, verwelken. {==929==} {>>pagina-aanduiding<<} Welkerhande, Welkerley, hoedaanigh. Welkerwyze, hoedaanighlijk. Weldt, gheweldt. Weldigh, gheweldigh. Welde, weelde, wellust, vermaak, dartel. Weldigh, Welderigh, weeligh, weeldrigh, dartel, wellustigh. Welle, walle, bron, springbron, by de Onduytschen, fontein. Welle, beteekent ook, zinkzandt, driftzandt, zandt welk zonder vastigheidt alles opslorpt. Hier van daan koomen,welzandt,welghrondt, enz. Wen, als, wanneer. Wenk, maaghdepalm. Wennen, speenen. Werkalaem, werktuigh, werkghereedschap. Ziet alaem. Werd, werder, waerdt, eilandt, vlieteilandt, schans. Ziet waerdt. Werdel, wordel, wervel. Werf, werve, daadt, doening. Hier van daan meenen zommighe te koomen,eenwerf,anderwerf,tweewerf,meenighwerf,eerstwerf,laatstwerf, enz. Werf, beteekende ook by de Ouden winkel, hoef, plaats. Werf, zeght iemandt is in de stroomen, en zee dat, welk buiten de natuurlijke strandt, ófte {==930==} {>>pagina-aanduiding<<} oever van de menschen dieper in ’t water opgheworpen is, opdat de scheepen door ondiepte niet belet zouden worden te landen. Heedendaaghs noemt men het, een hoofdt. Werren, oorlooghen, krijghen. Wersch, wirsch, quaadt, slim, schelmsch. Werzaam, teeghenstrydigh. Werzelen, teeghenstreeven, teeghenkanten. Werzeler, Werzelhoofdt, dwarsdryver, warrevoghel, teeghenstreevighe. Werzeling, teeghenstreeving. Wes, wat, waarom. Wet, wat. Wettigh, waetigh, ghewet, scherp. W I. Wichte, waaghe. Wichten, weeghen, wikken. Wiedaanigh, hoedaanigh. Wiegheling, een die in de wiegh light. Wieghroot, hoeghroot. Wielen, draayen, omloopen. Wieren, zien, kijken, bezichtighen, rondom zien. Wieren, beteekende ook omdraayen, omloopen. Waar voor men nu zwieren zeght. {==931==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiezen, veldt, weide. Wift, licht, wuft. Zo zeidemen wift en licht. Wighvuur, oudt en verrót hout, dat des nachts licht: licht brandend hout. Widdauw, teenen, tienen. Wijdtzienigheidt, verziendheidt. Wije, wijh, wih, weigh, heiligh. Hier van spruit wijen, heilighen, enz. Wijnge, wyhinge, heilighing. Wynacht, wienacht, wijhnacht, Christus gheboortedagh, ófte nacht. Als óf men zeide heilighe, ófte gheilighde nacht. Een t’zamenghezet woordt (vox composita) van wy, wie, wijh, en nacht. Zommighe meenen; dat men wijnnacht moet zegghen, van wijn, en nacht; omdat deeze dagh en nacht van de Oude, met ghasten en brassen, plaght doorghebracht te worden. Wijghwiegh, strijdt, veldtslagh. Wyghant, wieghant, reus, strijdbaar heldt. Wijghlijk, manhaftigh, strijdbaar. Wijghuis, leegherplaats, schans. Wijh, wije, heiligh. Wyhen, wyen, heilighen. Wijk, dijk. Wijk, beteekende ook rechtsban, by de Onduitschen Jurisdictie. Wijkbeeldt, rechtsbanbeeldt, rechtsghebiedt. {==932==} {>>pagina-aanduiding<<} Wijkbeeldt, beteekende ook een stadt, vlek, burght. Hier van komt wijkbeeldtrecht, stadtsrecht. Wykhuis, wijghuis, schans. Wylen, wylent, wylents, eertijdts. Heeden beteekent het overleeden. Wylen, beteekende ook somtijdts. Wyleneer, eertijdts. Wyling, beurtwisseling, by de Latynen Vicissitudo. Wijp, wype, wip, toorts, fakkel. Wijsdom, wijsheidt: vonnis, uitspraak, ghewijsde. Wyte, boete. Wyven, een wijf neemen. Winden, waayen. Windelmaandt, windtmaandt, wintermaandt, by de Onduitschen, December. Windestang, windestangel, windboom. Windezeel, touw om te winden. Windtbraauw, winkbraauw. Windtghraagh, ghraagh tót de windt. Windtvang, schutsel, dat de windt vangt. Winne, win, landtwinner, landtbouwer. Winne beteekende ook by de Ouden. hoeve. Winnende leeden, teelleeden, by de Latynen membra genitalia. Winner, vader, teeler. Winsch, wensch. Winsschen, wenschen. {==933==} {>>pagina-aanduiding<<} Winster, moeder, teelster, baarster. Winterkil, winterkoudt. Wip, wijp, toorts, fakkel, licht, schitterend licht, tintellicht, knikking der ooghen. Hier van komt scheelewip, scheelghezicht, scheeloogh, scheelaart. Wippe, zweep. Wippen, met zweepen slaan. Wis, teen, tien, rijsje. Wispelduurigh, onghestaadigh, onstandtvastigh: waar voor men wispeltuurigh schrijft. Wissender, veemscheepenen: Ziet veem. Wit, wet. Wite, witte, weete, kennis, kundschap. Hier van daan is aalwitte,aalwittigh, t’zamenghesteldt. Ziet aal. Witigh, wittigh, weetende, kundigh. Hier van daan spruit verwittighen. Witelijk, wittelijk, wettelijk. Witheer, ghrootvaader. Witevrouwe, witikewijf, wittevrouwe, witvrouwe, waarzeghster, tovenaarster, toverresse, alve, alvinne. Dit slagh van vrouwen heeft deezen naam ghekreeghen, omdat zy voorgheeven veel te weeten: ghelijk zy by de Latynen om de zelfde reeden sagae en magae ghenoemdt worden. Ziet boven alve, en alvinne: alwaar een ander reeden van deeze benaaminge ghegheeven wordt. Witvrouwe, beteekende ook een weeduwe: {==934==} {>>pagina-aanduiding<<} Omdat de vrouwen over haare mannen rouw draaghende, zo wel by ons, als den Romeinen witte kleederen droeghen. Wittighen, waarzegghen, voorspellen, wicchelen. Wittigher, waarzeggher, wicchelaar. Witting, witing, weeter, wyze: schrandere, vernuftighe. W O. Woak, doodtkleedt. Woed, woede, razery, dolheidt. Woeden, vloeden, vloeyen. Woeder, dwingelandt, gheweldenaar, by de Onduitschen tiran. Woedery, dwinghelandy. Woedenis, razerny, dolheidt. Woeste, verwoesten. Wolfsmaandt, wintermaandt, by de Onduitschen December: Deeze maandt wierdt zo ghenoemdt, omdat in de zelfde de wolven verwoedelijker op roof uitghaan. Wonderen, verwonderen. Wonderzaam, wonderbaar, wonderlijk. Wonne, blyschap, vreughdt, gheneughte. Wonnemaandt, bloeymaandt, by de Onduitschen Majus. Deeze maandt is zo ghenoemdt by Karel de Ghroote van weeghen haare aanghenaamheidt, en vreughdt. {==935==} {>>pagina-aanduiding<<} Woon, ghewoon. Woonlijk, ghewoonlijk. Woonte, ghewoonte. Woordenvlichter, woordenvlechter. Woordtprachtigh, ghrootspreekende. Woozen, in verkookend water nieuw water inghieten. Worte, wortel. Worvel, wervel, ghrendel, draay. Hier van spruiten wervelziek, wervelziek. Woudtherman, woudthermanneken, woudtschim, woudtspook, bóschghódt, by de Latynen Faunus, een huisghódeken beteekent het by zommighe, die de Latynen lares, penates noemden. Heeden wordt daar kaboutermanneken, voorghezeght. Woudtvorster, opziener van ’t woudt, daar men nu, dóch quaalijk, houtvester voor, zeght. Wouteren, róllen, wenden: gheróldt worden. W R. Wraake, weighering, verwerping, afkeuring. Hier van is nóch wraaken in ghebruike. Wraakel, wraakghierigh. Wraakghoedt, wrakghoedt, verworpen waar. Wraddel, onderkin, kóssem; het vel {==936==} {>>pagina-aanduiding<<} dat de óssen, en koeyen, tusschen de borst en keel, afhangt. Wrastelen, wratselen, worstelen. Wreidt, wreedt. Wreiken uit de handen, uit de handen wringen. Wrempe, scheefheidt des mondt. Wrempen, Wrimpen, de mondt scheef trekken. Wrinkel, rimpel. Wrinkelen, rimpelen. Wrongkroon, tullebandt, by de Onduitschen, Tiare. Wronk, draay, verdraaying. Wronk, wrong, onghelijk, bedekte haat, veete, oude haat. Wronkel, verdraaying, rimpel. W U. Wustigh, bewust. Z A. ZAakweldigh, handtdaadigh, schuldigh aan een beghaane misdaadt. Zaadtmaandt, wijnmaandt, by de Onduitschen October, een maandt, inde welke het zaadt in de aarde gheworpen wordt. Zaadtsoen, zaaysoen, zaaytijdt, ghetyde. {==937==} {>>pagina-aanduiding<<} Zaadzaamheidt, verzaadheidt. Zaaghe, zegghing, vertelling, spreeking. Dit woordt is afkomstigh van ’t hooghduitsche zaaghen, zegghen. Zaaghmaare, zeghmaare, sprookje, praatje. Zaaysoen, ziet zaadtsoen. Zaan, terstondt, voort, met der haast. Zaate, zeete, zitting, stoel, zitplaets: reede, scheepshaven. Zaaten, zitten, neederzitten. Zaatigh, zeedigh, vroedt. Zaatigheidt, zeedigheidt, vroedheidt. Zaatighlijk, zeedighlijk. Zakkel, beurs, maal, tas, aaszak. Zalffen, zalven. Zalighen, zaligh maaken. Zalighvruchtigh, heilzaam. Zaluw, morssigh, vuil, onrein. Zommighe schijnen dit woordt voor vaaluw te ghebruyken. Zas, reede, scheepshaven. Zassem, zassaam, zatsaam, dartel, broodtdronken. Zassemheidt, zatzaamheidt, dartelheidt, broodtdronkenheidt. Zassemlijk, dartelijk, broodtdronkentlijk. Zazelingen, veezelingen. Z E. Zeedel, Zeedele, zeetel, zitstoel. Zeedevooghdt, leermeester in zeeden. {==938==} {>>pagina-aanduiding<<} Zeeghaftigh, de overwinning hebbende, overwinnende. Zeeghe, overwinning. Zeeghe, beteekende eygentlijk een gheit, en een gheit, die overwinnings halven gheófferdt wierdt: Hier van daan is dit woordt daar na voor de overwinning zelfs ghebruikt. Zeeghen, overwinnen. Zeegher, overwinner. Zeeghel, zeil. Zeel, touw, koorde. Zaaldansser, Zeeghanger, koordedansser. Zeelen, met een koorde binden. Zeem, hooning. Hier van daan zeght men zeemschleeder,zeemenleeder, omdat het leeder is, welk zacht en honighverwigh is. Zeemen, met hoonigh bestrijken. Zeemstrijken, vleyen, pluimstrijken. Zeemstrijker, pluimstrijker. Zeeren, zeer doen, bezeeren. Zeesch, zeeuwsch. Zeete, zitting. t’ Zeet, te zeete, tót zitten. Zeetel, zitplaats, zitstoel, stoel. Zeevermonden, zeeveren, quijlen. Zommighe neemen het voor overmaatigh lacchen, dat men zeevert en quijlt. Zeeuwe, zee. Hier van daan komt zeeuwsch, dat is,zeesch. Zeffen, te zamen ghrijpen, beghrijpen, {==939==} {>>pagina-aanduiding<<} bevatten. Hier van spruyt bezeffen. Zegghe, uitspraak. Zegghene, zeghsmanschap. Zeinde, zenne, zend, zeent, zinde, zeine, verghadering, kerkverghadering, by de Onduitschen, Synode. Dit woordt schijnt zijnen oorsprong te hebben van zeinden, ófte zenden, omdat zy van alle kanten na zulke verghaderingen ghezonden worden. Zeissenwaghenburgh, een schants van aan een ghehechte waghens ghemaakt, na de ghestalte van een zeissen. Zel, zoutigheidt, ziltigheidt. Zelf, zulf, uiterste, boordt, randt. Hier af spruiten de t’zamenzettelinghen (composita) zelfende,zelfkant,zelfegghe, de boordt ófte randt van laken, ófte linnen. Zelfstandt, zelfstandigheidt. Zelfvuldigh, toomeloos, gheweldigh, weêrbarstigh. Zelfwossen, van zelfs ghewossen. Zelle, ghezelle, makker. Zelle, zellemaandt, zulle, sprókkelmaandt, by de Onduitschen Februarius. Zellen, verkoopen. Zend, zoekt zeinde. Zendeling, ghezondene. Zenneschalk, zinneschalk, huismeester, opziener van ’t huis, huisknecht, huisdienaar. Dit woordt is t’zamenghesteldt uit zin ófte ghezin; dat is, huisghezin, en {==940==} {>>pagina-aanduiding<<} schalk, dat is, dienaar, knecht. Zengel, vonken, die van ’t ghesmeede yzer springen, ghloeyend hamerslagh. Zerpen, kuisschen, schoonmaaken. Zester, zister, zestighghetal. Zeuren, zoekt zooren. Z I. Zicchel, Zicht, zikkel, zein, zeissem. Zichten, met de zeissem maayen. Zichten, Zichtighen, bezien, bezichtighen. Ziek, beteekent in de t’zamenzetting (in compositione) begheerigh, ghraatigh, als manziek,houwziek,speelziek, enz. Ziekdagh, ziekte, krankheidt. Ziekertieren, ziekelijk, ziekachtigh. Zielmildt, mildt met zijn ziel. Zijle, Zil, Zille, waterleiding, gracht ófte ghoote, daer men het water door leidt. Zilt, Ziltigh, brak, zout. Zinkzandt, zinkelzandt, wel. Zind, ghezin, ghezind, huighezin. Zinde, zoekt zeinde. Zindeschalk, zoekt zenneschalk. Zindel, schuim van metaal. Zinnen, bezinnen, bedenken, ghevoelen. Zister, zoekt zester. {==941==} {>>pagina-aanduiding<<} Z O. Zoel, zwoel, warm. Zoeteboom, zouthout. Zoetelen, bemorssen, beghruizen, vuil maaken: Hier van daan komt bezoetelen, waar voor quaalijk bezoedelen gheschreeven wordt. Zoetelen, beteekende ook, een slecht en ghering ampt bedienen; een morssigh handtwerk oeffenen. In den krijgh beteekent zoetelen, lijftóght verkoopen. Zoeteler, ghering koopman, komenijsman. In den krijgh beteekent het een leeftóghtverkooper. Zoetelerye, Zoetelwerk, gheringh werk, slordigh ambaght, morsserye. Zoetelpapier, vuil papier, onbequaam papier. Zolik, zólk, zulk. Een t’zamenghezet woordt (compositum) van zo en lijk, ófte ghelijk. Zom, jemandt, eenigh, zommighe. Waar voor nu in ghebruike is zommigh: Hier van spruiten af somtijdts,somwijlen, enz. voor te zom tijdts, te zom wijlen. Zompe, mank, kreupel. Zompen, mankghaan, wagghelvoeten, strompelen. Zonder, beteekende voortijdts, byzonder. Zonderbaar, byzonder, zonderling. Zonderbaarlijk, byzonderlijk. {==942==} {>>pagina-aanduiding<<} Zonderen, scheien, schiften. Hier van komt afzonderen. Zonderheidt, scheiding, verschil, onderscheidt. Hier van is noch in ghebruik inzonderheidt, voornamendlijck. Zonnen, in de zon legghen. Zonnering, by de Onduitschen, zodiak. Zonnezwijm, by de Onduitschen, Ecclypsis. Zonst, zunst, anders, andersins. Om zonst te vergheefs, om niet. Zoore, zeer, ghezweer; pijn, smerte. Zooren, zeuren, zuuren, zweeren, pijnen, quellen. Zooren, zeuren, beteekende ook by de Ouden, ter sluip ontsteelen. Zoorigh, zeurigh, al te nieuwsghierigh, moeyelijk door nieuwsghierigheidt. Zórghvaerdigh, zórghvuldigh. Zoud, zóld, besólding, krijghsloon, soudye. Zoudaat, zoldaat, zoudenaar, zoudenier, zóldenaar, loontrekkend krijghsman, krijghsknecht. Zoud, zoudaat, enz. worden ghenoemdt van zout; omdat alle, welke eertijdts in den krijgh aanghenomen wierden, zout ontfingen, waar door zy verbonden wierden, tót een onverbreekelijk verbondt, en hunnen Veldtoversten ghehouw, en ghetrouw te blijven. Want het zout is by de Ouden een merk en teeken van vriendschap, en verbintenis gheweest: Waarom nóch by zommighen de omstor- {==943==} {>>pagina-aanduiding<<} ting van’t zout op de tafel voor een teeken van verbrookene trouw en vriendschap ghehouden wordt. Zoutmanger, zoutverkooper. Z U. Zukken, rukken, rijten, neemen. Zudde, moerasch, poel. Zuighamme, Zuighmoeder, minnemoeder, voedster. Zuighghenoot, die met een ander de zelfde borsten ghezooghen heeft. Zuiken, zuighen. Zuil, pylaar, stijl. Zuimeligh, verzuimigh. Zuimen, wachten, toeven, beiden. Hier van spruit, verzuimen. Zuimen, beletten, behinderen, ophouden. Zuiverbrein, breinzuiverende. Zulkdaan, Zulkdaanigh, zodaanigh. Zulmaandt, zulle, zullemaandt, sprókkelmaandt, by de Onduitschen Februarius. zoekt zelle,zellemaandt. Zulten, zouten, in de peekel legghen. Zund, zond, zeeëngte, engte der zee. Zunde, zonde, verghrijp. Zunst, zonst, zust, zus, ander, andersins: om zunst, om niet, te loor, vergheefs. {==944==} {>>pagina-aanduiding<<} Zusterslagh, zustermoordt. Zustigh, zodaanigh. Zuuren, zoekt zooren. Z W. Zwaar, beteekende by de Ouden de nek. Zwadderen, ruisschen. Zwadderen, uitghieten, zwalpen, het water roeren. Zwadderigh, ghólfachtigh, zwalpachtigh. Zwade, zein, zeissem. Zwade, streep hooys, ghelijk het op ’t veldt ghemaayt light. Zwaerdtmaaghe, maaghe van Vaders zijde, zoekt spillemaaghe. Zwaerdtzijde, de mannelijke verwantlijn, vaderlijk maaghschap. Zwaerdeler, moordenaar. Zwark, zwerk, de wolken. Zwalp, ghólf, baar: ghólving. Zwalpen, ghólven, vloeyen. Zwamme, spongie, spons. Zwamme, knóbbel an de boomen. Zwazeling, zwagher. Zwazeneede, zwagherinne. Zweeghel, zwagher. Zweelen het hooy, het hooy met vorken omkeeren. Zweemen, ghelijken. Zweemken, trekjen, ghelijkenisjen. Zwemsel, ghelijkenis. {==955==} {>>pagina-aanduiding<<} 945 Zweer, zweher, zwagher. Zweerinne, zwagherinne. Zweeuw, Zweifstarre, zweefstarre, dwaalstar, by de Onduitschen, planeet. Zweiven, zweeven, doolen, dwaalen, zwerven. Zweiver, zweever, zwerver, dwaaler, dooler. Zwelken, drukken, parssen. Zwent, jongeling. Zwente, jong maaghdeken, deerne. Zwentsen, zwentselen, zwerven, zweeven, doolen. Zwerk, wólk. Zwerm, vlucht byen: verzameling. Zwermen, in een tróp vlieghen; t’zamenkoomen; overvloeyen. Zwermen, zwerven, doolen, dwaalen. Hier van spruyt zwermgheest, dwaalgheest, gheestdrijver, vrygheest. Zwermer, zwerver, dooler: dwaalgheest, vrygheest, ketter, ghezindtheidtdrijver. Zwermerye, dooling, dweepery. Zwijk, bezwijking. Hier van daan komt by de Vlamingen,zwijk slaan, bezwijken. Zwijken, bezwijken, zakken, weghzakken, na beneeden buighen. Zwijnstye, varkenskót. Zwijnen, zwinden, afneemen, verminderen. {==946==} {>>pagina-aanduiding<<} Zwijnen, verzwijnen, afghaan door moeyelijkheidt, verdwijnen door quelling. Zwillen, zwellen. Zwinde, ghezwindt, gheweldigh, snel. Zwindelen, omdraayen, ghelijk als van een hoofdtduizeling ghedreeven worden. Zwindigh, veel en ghroot. Hier van zeght men zwindighvólk, dat is, overvloedt van vólk. Zwinksel, zweemsel, ghelijkenis; zwier, zwaay. Einde des derden en laatsten Deels.