Cort verhael van tPrincipael, in Leyden bedreven, by Sotten meest, die op Vrou Lors Feest waren verschreven Pieter Cornelisz. van der Morsch Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Cort verhael van tPrincipael, in Leyden bedreven, by Sotten meest, die op Vrou Lors Feest waren verschreven van Pieter Cornelisz. van der Morsch in de eerste druk uit 1596. fol. A1r: D → V: ‘Den xxvj. Mayus. Anno M.D.XCVI’. A1v mors001cort01_01 DBNL-TEI 1 2013 dbnl DSOLmetadata:yes exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: 1703 F 26 Pieter Cornelisz. van der Morsch, Cort verhael van tPrincipael, in Leyden bedreven, by Sotten meest, die op Vrou Lors Feest waren verschreven. Jan Claesz. van Dorp, Leiden 1596 Wijze van coderen: standaard Nederlands Cort verhael van tPrincipael, in Leyden bedreven, by Sotten meest, die op Vrou Lors Feest waren verschreven Pieter Cornelisz. van der Morsch Cort verhael van tPrincipael, in Leyden bedreven, by Sotten meest, die op Vrou Lors Feest waren verschreven Pieter Cornelisz. van der Morsch 2013-10-02 MdK colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Pieter Cornelisz. van der Morsch, Cort verhael van tPrincipael, in Leyden bedreven, by Sotten meest, die op Vrou Lors Feest waren verschreven. Jan Claesz. van Dorp, Leiden 1596 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/mors001cort01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==A1r==} {>>pagina-aanduiding<<} Cort Verhael// Van tPrincipael// In Leyden bedreven, By Sotten meest// Die op Vrou Lors Feest Waren verschreven. Den xxvj. Mayus. Anno M.D.XCVI. Doen Ioncker Mors,, troude Vrou Lors Op tLeytsche Toonneel: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Won een Zot, van thienen,, met Bot Voordienen Een Ring om zijn Keel. GEDRVCT TOT LEYDEN,, By Ian Claesz. van Dorp, woonende inde Vergulde Son. Anno, 1596. {==A2r==} {>>pagina-aanduiding<<} Chaerte. DE Leytsche Sot, die bidt en doet nooden ter Feest, De Sotten al gelijc, die tSantvoort zijn geweest: Voorts een wt elcke Camer, die daer niet en waren, Maer d'ongecapte Sotten roept hy aldermeest, Ter wijl dat Sotten vreucht, veel droef heden gheneest, Ghy die de Const zijt toegedaen, wilt hier vergaren Met recht, want sulcken Feest en valt niet allle Iaren, Dat Ioncker Mors, en vrou Lors, zijn Bruydegom en Bruyt Die inde Maent van Mey te samen sullen paren, En spelen doen op snaren, met clapspanen geluyt: Elc Sot zijn blaes brengt mee, coemt met de hantpijp uyt Om houbollich en ruyt// te danssen, springen, spelen, Daer Mommers wel gemuyt// veel suyckers sullen delen. De Bruydegom en Bruyt elc welcoom sullen heten, Op tVoorspel, om te samen dic Erwitten te eten, Met Couc deurslegen, op de Lantkermis manier: Wilt inde Bruyloft doch de scheurfloyten niet vergeten, Hy die tgebraen minst proeft, wert met het spit gesmeten Twelc doet de malle liefd', want die sal blasen tvyer. Drie uylen, fijn van Tin, te winnen zijn alhier: Een Grooten uyl, een Botten uyl, een Slechten in tgetal. De beste crijcht de Sot, die alle daghen schier, Met een nieu Woort, en Bewijs, het volc vermaken sal: Naer haer verdienst, de tweede, en derde crijcht geval: Die vast de dagen al// wat aerdich brengt om prijs// voort Want geen sot so mal// hy spreect somtijts een wijs// woort. Om een belachelic pesent van elc Sot t'ontfangen, Wert de Bruyt sittende ter gift met groot verlangen, Mit een vijftich op haer buyc, daer onder hangt een ruicker Wie daer met haspel-dicht, best roeren sal de wangen, Een Tuyt van mengelen wert opte borst gehangen, Op dat hy blijuen mach altoos den ouden zuycker: Indien den tweeden in zijn dicht is geen misbruycker Crijcht hy een Tinne tuyt, die hout een volle pint: En die in Sotte reen, is d'alderminst ontluycker, {==A2v==} {>>pagina-aanduiding<<} Een Kindertuytgen cleyn hy mer tot prijs en wint: Al die uyt mallicheyt dees Eele Const bemint, V leering vroech begint// om het volc te vermaken, Of u beualt geswint// het schimpen vande Draken. Uoorts wort elcke Sot dit tot een Les gegeuen, Dat geen schandael, noch lijfsgeuaer by hem bedreuen En wert, daer hy hem veynst heel kintsch en Innocent, Op prijs-verbeurtenis, en vorder al zijn leuen Door geen onnosele te werden in geschreuen By d'Archimorosooph, der Sotten President: Mer wie met Vrou Lors can danssen plomp en jent, Een Tinnen beecker wint vol leckere Candeel: Wie tdrollichste Liedeken zal zinghen excellent, Een Tinnen schotel crijcht vol bry van blomme-meel. Die de Bruyt meest bot voordient, een Ring wint om zijn keel Dees prijsen opt Toonneel// sullen werden gewonnen, Met licht, en blaeckers veel// alle avonden begonnen. Schrijft elc Sot, aen den geboren Sot in Leyen, Wie dat voor zeecker hem daer comen sal vermeyen, By Ioncker Mors, en Vrou Lors, om deelen zoete Bucken: Tombijten sult ghy inden Doelen sien bereyen, Al waer de Bruyt te spae haer maechdom sal beschreyen Haer seer beclagende tonnut en gierich stucken: Al zijn haer vrunden veel naer Vlaenderen vertrucken, Men vinter noch wel meer daert niet op was vertrout: Den tijt staet wel wat vreemt, men hoopt tsal beter lucken, Indien ment niet te veel en mengt met clingen zout. Van yemants eer, naem, faem te aenroeren, elc af hout: Twaer goet dat jonc en out// alsulcx uytgesondert// lieten Mer met een plompen bout, mach elc wel int hondert, schieten. Tot een besluyt, wert elcken Sot geraen voor tbest, Indien hy prijs begeert, in teerste noch int tlest Niemant te roeren aen in spot tsy rijc of armen, Mit vreucht, mer soet en sot uytvoerende de rest, Spijt en twist schuwende niet minder dan de Pest, Mer laet de malle liefde in elc een vry verwarmen: En om dees Prijsen al, deurgaens verdient met zwarmen Geue elcke Sot zijn stem met opentlic gewach {==A3r==} {>>pagina-aanduiding<<} Een ander, die hem dunct dat deur de beste tarmen Op tStraet of op Toonneel gemaect heeft tmeeste gelach Dat ooc der Sotten werc, elcx ooge beter sach Moet op den lesten dach// Copie schoon presenteeren, Op dat de Sot voorts mach met Prijs elc een stofferen. Den xxvj. Mey. Anno. M.D.XCVI. L. X. N. Tijt. Uerbot, gedaen aen alle de Sotten. Men waerschout alle de Sotten, In plaets van vrienden// Wijs, Om na niet lijden tspotten, Van onverdienden// Prijs. DE Chaert verbiet// alle schandalen Dus voor u siet// om niet te falen, In Spijs en Dranck// maer met voordacht Ses daghen lanck// daer wel op acht Om brenghen voort// veel Sotte vreuchden Daer elck een spoort// niet uyt dan deuchden Veel Buckens soet// soo deelt in hondert Waer van dat moet// elck zijn verwondert Wilt opt Toonneel// niet onnuts slijten Om schennen veel// u schoon Habijten Wat niet wel Smaect// noch niet wel Ruyct Dat wort gelaect// dus niet ghebruyct Mors puntich wilt// aen Tafel spelen De reste Milt// de Vonden deelen Wie met Bewijs// niet volcht de Chaert Niet eene Prijs// en is die waert Maer wie hem voucht// heel Innocent Die wert vernoucht// met Prijsen jent Van Darchimorosooph der Sotten President. {==A3v==} {>>pagina-aanduiding<<} Ioncker Mors, en Vrou Lors, Aen Tafel geseten, Hebben de Sotten aldus, Welcoom geheeten. --- Eerst Ioncker Mors. Welcoom gheboren Sottgen vander Gou Coomt cust toch eens mijn lieve Spou Die wonder saft is, om te soenen: Vraecht of sy Geus is, of Papou En even staech wel lorssen sou Om eten Hasen, en Capoenen. Vrou Lors. Welcoom mijn naeste bloet van Loenen Hebt ghy oock an, u onschamel Schoenen Om met Vrou Lors te Danssen jent? Wat zijn hier thans al malle groenen Ghecleedt al met veel nieu Bragoenen Mors, en Vrou Lors, seer wel bekent. Ioncker Mors. Welcoom Sottgen, van Catwijck op Zee Brengt ghy oock Crabben, of Schollen Mee Tegen dat mijn Bruyt haer sal verbrassen: Hoe na is toch tmalle Schip al ree Voor die noch sitten op de glee En niemand van schult wat toe en passen. Vrou Lors. Coomt hier mijn Sottgen, mal opgewassen En geen mouwen schier weet aen te lassen Helpt toch Vrou Lors een Kaers ontsteecken. Ghy sult bewaren de leghe Cassen Met al die holle diepe tassen. Die binnen comen, alle Weecken {==A4r==} {>>pagina-aanduiding<<} Ioncker Mors. Welcoom Leversottgen, van Vlaerdingen, Coomt helpt Vrou Lors, tgeheele Jaer singhen Hoe dat sy aen Sint achter is geraect Mors danst u voor, ghy meucht hem naer// springen De Winter mach ons niet een haer// dwingen Of anders tLorssen wort versaect. Vrou Lors. Welcoom, Leversottgen, daer mijn hart na haect V Borchvarcken heeft so gesmaect Ick moet u Mart, al meer besoecken: Menige Specstruyf daer van gemaect Wat gortich is, dat wort gelaect Coomt eet met ons hier Wafelkoecken. Ioncker Mors. Welcoom Climsottgen van Rotterdam Ick was verblijt, doen ick vernam Dat ghy sout thoonen malle grillen: V Instrument gaet al wat stram Coomt speelt de Bruyt eens op haer Kam Of anders sous' niet danssen willen. Vrou Lors. Tis al ten besten, Borsten en Billen, Voort waer ick u mee weet te stillen So lang als duert de Bruyloft Feest: Ick ben tgeslacht van Kickershillen En lang bemint Herodes Pillen Daermen siecke Bruyden mee geneest. Ioncker Mors. Welcoom Sottgen van Liefd boven al, Coomt helpt my tellen dit groot getal Van al dees malle lichte schuyten: Die Wijs beginnen, na worden mal Om datmen hun weer goeden sal En by Testamente laten buyten. {==A4v==} {>>pagina-aanduiding<<} Vrou Lors. Coomt hoort hier tSpel, van Harpen, Luyten Lichte Voysen, van vreemde Guyten, Die om de Kappen, Rasen, Tieren, De Mommers breken al de Ruyten Tis tijt dat wy de Deur toe sluyten Om schuwen tschrappen van Rapieren. Ioncker Mors. Welcoom Zottgen, In Liefden getrou Laet toch de Geck niet inde Mou, Maer toont mijn Bruyt veel Zotte Cluchten Daer over mach, de leege Schou: Hout stijf, en vast, aen tMalle Tou, Dat Mors// en Lors, niet wech en vluchten. Vrou Lors. Coomt haestich voort// en wilt niet vruchten Voor Dachterpoort// noch vreemde Luchten Die mochten vallen, onder smuyck Tstaet oock voorseker wel te duchten Dat ick deur Hoesten, ofte Suchten Mocht Nepen crijgen in mijn Buyck. Ioncker Mors. Welcoom Zottgen van tMalle// Gadt Twelc wort niemant van alle// sadt Om altoos in en wt te varen, Laet u toch niet ontvallen// wat Maer denct of ghy de Prallen// hadt Deur de outheyt van veel Iaren. Vrou Lors. Coomt en besiet, twee lieve paren Danssen, Springen, met veel Snaren Die lange tijt hebben gevrijt Int lest, also verwert het Garen Dat niemant schier wil tHuys bewaren: Coomt helpt ons voort de reste quijt. {==A5r==} {>>pagina-aanduiding<<} Ioncker Mors. Welcoom Knijnsottgen, al van Heerlem Die om Zingen hebt een groue stem Coomt wilt Vrou Lors toch niet beswijcken: Laet in u Tong, niet zijn de Clem Ey lieve Bruyt, beveeltet hem Dat hy betoont, dat Trou moet blijcken: Vrou Lors. Welcoom Zottgen van Haerlem helpt my toch prijcken En wilt in u Bouc na de Knijnsbout kijcken Die ick Vrou Lors, al hebt te Borch gehadt Mors mijn Vryer die salt comen gelijcken Heeft soo goet verstant van door te strijcken Als eenich Calis, binnen u Stadt. Ioncker Mors. Welcoom mijn Hoofsche Zottgen, wt den Haech Zeer wel bekent aen u lange Craech En op de Hant met Poveretten De beste Cap, draecht ghy alle daech Hovaerdich Zot, al even staech V moet ic aen de Hogerhant setten. Vrou Lors. Op tHaechbosch Zottgen moet ick bysonder letten Coomt helpt mijn Voorhooft toch Blancketten Met Bonewater, of eersten Biest: De Hanecammen, so wijt als Netten Taensicht in Muyt, voor groote hetten Of elc met my, hier tWit verliest. Ioncker Mors. Welcoom Zottgen, al van de Rapen Die gaern sout by Vrou Lors slapen En noch toe seggen, voor goe Maecht: Dit leert ghy an die lichte Knapen Die versaect hebben, tLeytsche Wapen Om dat u Wijncoop meer bedraecht. {==A5v==} {>>pagina-aanduiding<<} Vrou Lors. De Koeckoeck heeft die na Delft gejaecht Om hier niet meer te worden verdaecht Voor tBier ghebrouwen, van schoon water Let, hoe u tmorssen voort behaecht En liever weer verhuysen saecht Voor de Winter, dan wat later. Tbesluyt van Ioncker Mors. Zijt Welcoom, alle Neuswijse Dwasen Hoovaerdige Sotten, die opgeblasen, Dragen, veel malle vreemd' habijten: Gierige Sotten, die van anderluy asen, Om haer kinder in tijdts te leeren rasen Die tgoet doorbrengen met Danssen en smijten: Welcoom Maechden, die tleven hier met soenen verslijten Mijn Bruyt Vrou Lors, die malle Dop, Doet u al gelijck noden om een Rop. De Troubeloften, van Ioncker Mors. Ick beloof hier voor al de Sotten, Met lichte Trou, niet te spotten, So lang ick heb een veer int Nest: Maer met deurbrengen doen mijn best, Lorssen, Borgen, en uytdragen, Of coopen goet op lange daghen. Het best doen halen vande Mart Om maken so den Boel verwart Dat niemant die en weet te reeden: De Bruyt belooft het selfde meden Nering te doen sonder verstant, Al sout verlies zijn, en groot schand, Hier op geef wy malcander de hand. {==A6r==} {>>pagina-aanduiding<<} Ioncker Mors, die slaet ach Wat Sotten presenteeren, Op dat minst wort geacht, Nochtans niet tontbeeren. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ioncker Mors. Coomt hier mijn Sottgen vannder Gou, Segt wat present hebt ghy in u Mou, Om Vrou Lors mijn Bruyt te schincken, Maer tis bedongen, niet te stincken. Tsottgen vander Gou. Ick Loentgen vander Gou, moet de Bruyt stofferen, Met dat minst wort geacht, nochtans niet tontbeeren, Twelc is de Pispot om bruycken boven en onder, Al wort tbed somtijts vuyl, ten geeft my geen wonder. Ioncker Mors. Waer is u mijn Sottgen, van Catwijck op zee, Brengt ghy oock een Rogestaert mee, Of wat anders, niet veel waerdich Om overgeven maect u vaerdich. {==A6v==} {>>pagina-aanduiding<<} Tsottgen van Catwijck op Zee. Vrou Bruyt, daer zijn Botten, van Catwijc op Zee, Eedt naerstich, so meucht ghy bot worden mee, Niet bot int Borgen, maer bot int betalen, Daer toe wilt alle morgen, vry botten halen. Ioncker Mors. Coomt hier mijn Leversottgen sonder sout, Die gaern de malle Pispot hout, Tegen dat mijn Bruyt sal willen wateren Maect dat de luy, van lachen schateren. Tsottgen van Vlaerdinghen. Ich Leversottgen, wensch Vrou Lors niet te sterven, So lang tvolck de schult willen schrijven en kerven Op goet Geloof, pertinent, deur schoon wtlocken Ontfangt Vrou Bruyt tot present, veel Kerfstocken. Ioncker Mors. Waer is nu mijn Climsottgen van Rotterdam, Brengt voor de Tuyt en volle Mam, Dat minst wort geacht, nochtans niet tonbeeren, Of mijn Bruyt sal u den Naers toe keeren. Tsottgen van Rotterdam. Vrou Bruyt, daer is de Pot, ten mach niet missen Want wie veel drinct die moet veel pissen: De blaes en mach twater altoos niet houwen, Daerom stelt op de Pispot al u betrouwen. Ioncker Mors. Coomt hier mijn Sottgen vanden Wijngaertranck: Wat is u Present, een Stoel of een Banck, Of een Bril van een Stil, om deur te singen, De noot van tNaersgat gaet voor alle dingen. Tsottgen vande jonge Camer van Haerlem. Vrou Bruyt, daer is de Bril, om houden goet gesicht, Bewaert die so lang als ghy de hielen licht, Want in ouderdom sonder Bril is quaet te naeyen Staend op de Neus, mach u geen vuyl in dogen waeyen: {==A7r==} {>>pagina-aanduiding<<} Ioncker Mors. Waer is nu tSottgen vande Wit Angieren? Hoe na sult ghy mijn Bruyt vercieren Met een groote Lantaren sonder Licht, Die altoos tegen Sempel vicht. tVlaemsche Sottgen van Haerlem. Ic groet den Bruydegom// en ooc de Bruyt Ick ionne hem de Blom// en haer de Tuyt: Op dat hy overluyt// mach kussen haer Kaecken En deur Liefde die spruyt// een Kinneken maken. Ioncker Mors. Coomt hier mijn Sottgen van Catwijc opten Rijn, Wat Present so brengt ghy mijn, Mosselschelpen om den Naers me te schrappen? Deelt die de Sotten sonder Cappen. Tsottgen van Catwijck op den Rijn. Vrou Bruyt, om dat ghy hebt cleyn achterdencken So moet ic u dees Mosselschelpen schencken: Wilt die om te besighen niet worden sadt, Dit beveelt u tSottgen van tmalle gadt. Ioncker Mors. Waer is nu mijn Sottgen van doude Camer? Ioncker Mors en weet geen bequamer Om deelen hier een schoon Present In dien ghy tSpit in das niet en went. Tsottgen van doude Camer van Haerlem. Vrou Bruyt, ontfangt tot Present, een Bril tot een Stil Om te mogen gebruycken na uwen wil, So lang als ghy soect de Buyck vol te packen, Sult ghy prijsen voor al tgemackelick kacken. Ioncker Mors. coomt hier mijn Sottgen, met Genuchten, Toont u Present, en veemde cluchten, Eerst van achteren, dan van voren Waer mee sult ghy mijn Bruyt becooren. {==A7v==} {>>pagina-aanduiding<<} Tsottgen vanden Haech. Vrou Bruyt, daer zijn Mosselschelpen, met een strowis, Ghy meucht die niet ontbeeren, denct dattet so is, Want ghy moet daer de Pot en de Naers me schrappen Thuysraet is goedertieren, sy en sal niet clappen. Ioncker Mors. Waeris nu tSottgen van Rapen geneucht, Genegen tot veel malle vreucht, En oock tot Lorssen ende Borgen, Waer mee sult ghy mijn bruyt versorghen? tSottgen van Delft. Vrou Bruyt, laet u kaers toch in das niet druypen, Als ghy op u knien na tvyer sult cruypen, Daer zijn Swavelstocken, wilt daer me u kaers ontsteken Of Sorchgen onsen Hont, sal de bienen breken. Om de Feeste van Ioncker Mors Te maken bekent: Schenct elck Sot Vrou Lors Een schoon Present. Loentgen vander Gou, die brocht een Pispot mee, Botten, so brocht de Sot van Catwijck op Zee: Tsotgen van Vlaerdinghen brocht veel Kerfstocken, Tsottgen van Rotterdam, een Pispot om in te brocken: Tsottgen vanden Wijngaertrank, brocht een Bril voor tgesicht: De Vlaemsche Sot van Haerlem, een Kandelaerken sonder licht: Tsottgen van Catwijc op den Rijn, brocht Mosselschelpen Om in tijt van noot, mee te mogen behelpen: Tsottgen van Doude Camer brocht een Bril van een stil: Thaechsche Sottgen, Mosselschelpen, Strowis, tot elcx haer wil: tDelfsche Sottgen ginc de Bruyt presenteeren, Een bus Swavelstocken, diemen minst mach ontbeeren. {==A8r==} {>>pagina-aanduiding<<} In plaets vande Benedijsten, heeft Ioncker Mors dit gedicht de Sotten doen na roepen. Wy Sotten Mal// by een vergaert Beloven al// dat hout de Chaert, Op verbeurte vannde Prijsen, De Bruyt gheen oneer te bewijsen: Maer wat den Bruydegom ons ghebiet Is zijne wil, dat so gheschiet, Oock wat bequaem is om te Eten, En dient niet over thooft gesmeten: Maer om de mont, niet zijn begruyst Geen Sotten connent passen juyst. De Bruyt te soenen, hier ten lesten Beloven wy te doen ons besten, Oock spreken, singen, so bolleeft Dat elck daer geneucht in heeft, Op dat niet spotten// alle Draken Die gaern Sotten// vreuchde laecken. Ioncker Mors. Ick heet u Melckop, alle gader Malle kinder, sonder Vader, Met dese Cost, en soet geluyt, So helpt den Bruydegom inde Bruyt. Nieu Refereyn, ghepronunciert by Ioncker Mors, inde Bruyloft Feest. Ick Hovaerdich Sot, deur al de Werlt bekent Hoe heb ick oock geloopen, gevaaren, gerent Om by een Rijcke Maecht vant Lant te slapen: Veel Minnebrieven aen haer ten Hove gesent, Om in een dubbelde strick te vangen jent Maer heb de rechte Maecht noyt connen betrapen: In plaets van Paeys, was terstont int Wapen Ick sorge dattet leyt op de selfde moer: {==A8v==} {>>pagina-aanduiding<<} De Bruyt siet so scheel, en begint wijt te gapen, Hoe na heb ick hier getrout, een doortrapte Hoer: Die haer weet te behelpen, met Lorlijn snoer Om tgelt so van veer// wt de buyl te locken Ock wensch haer dan weer// de Spaensche Pocken. Dan vuyl boter, vuyl smout, zijn bi malcander geraect De Bruyt was al lang te voren met kint gemaect Eer dat ic Mors, haer oyt dochte te trouwen: Onder smuyck gestoolen, toch alderbest smaect tWort u Sotten beuolen, die daer na haect, Wilt de Scheurfloyten toch van passen clouwen, Laet Vrou Lors haer naem toch alleen behouwen, Want die weet wat op de Taerling loopt Menich tsamen gekoppelt, diet al lang is berouwen Daer sy tgebraen al te vroech heeft vet gedroopt, Niemant wat te geven, van al dat sy coopt Noch meer sy verhoopt// om in te snappen, Soo tvolck ongedoopt// te borch willen tappen. Maer dit staet Vrou Lors, aldermeest te sorgen, Dat niemant haer schier// meer sal willen Borgen, Tzy Wijn, Suycker, Vleys, Bier, noch Broot, Of moet deen dach hier// in dander stadt morgen Reysen, in perijckel vande keel toe te worgen, Oft in tijts te leeren spelen Banckeroot: Op dese Feest zijn so veel Sotten genoot Die haer goet niet wel en connen regeeren, Ick mach de wijck nemen na de Spaensche Vloot En laten my weer van MaetRoos op scheeren, Ten is toch mijn meeninge niet om te bekeeren, Noch te houden int minst// Beloft of Woort, Maer om Roof en Winst// soo treck ick voort. Dan is met Loy en Lecker wat ouer te winnen So blijft Mors, en Vrou Lors, hier woonen binnen: Of anders moeten sy deur naer Engelandt: Elc gaet daer leech, men weter van weven noch spinnen Men macher om cleyn gelt, een Schapeschoer ontginnen Die yet van Eten heeft een weynich vertsant: Maer hier te sitten, met de Melckpot inde hant {==B1r==} {>>pagina-aanduiding<<} Doet den Trom wtlocken veel tot Soldaten, Inde Lombert moet springen het beste pant Voor moe gedient, of van weer los te laten Maer een Sot sal int gemeen de waerheyt praten: Want wat hy hoort of siet// hy en can niet swijgen Maer so arch is hy niet// dat hy yemant sal bedrijgen. L. X. N. Tijt. Piero. Nieu Liet, By Ioncker Mors voorgesongen in zijn Bruyloft Feest: Op de wijse: Tgeluyt leyt my inde ooren. Melcop// moet ick u Sotten heeten, Elck op// Dick Erwitten te eten, Met Lepelen toe meten Bedreten// so maect u niet Wie tstincken vliet// toch voor u siet Twaer haest gheschiet. Verdriet// en heeft Vrou Lors int sorgen Mors giet// zijn buyc vol alle morgen Die Waert die sal ons borgen Toeworgen// soo most de keel De Bruyt haer deel// mijn brouck vol geel Is dat niet veel. Quaet speel// sal dit int eynde maken Geheel// de schulden te missaken Met elck een te draken Dat laken// can reen de Bruyt Tschip van Reyn wt// toch boven sluyt Om tsoet gheluyt. Licht schuyt// en weet van geen betalen In muyt// de vrienden alle malen Een Ces moet elck halen Dus dwalen// die schenen Rijck Meest al ghelijck// singen Musijck Den langhen Dijck. L. X. N. Tijt. Piero. {==B1v==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit Refereyn daer niet veel aen bedreven,, is Van d'Haerlems oude Camers Sot overgegeven,, is. Sotten en Sottinnen// die liever naeyen dan spinnen Veel wonders beginnen// met cranck bestieren Licht volck van sinnen// die lopen en rinnen Haer veel onderwinnen// met vreemde manieren Tsou met haer wel tieren// om te packebieren Wisten sy te versieren// een loosen vont Om de vracke Gieren// en Rentenieren By drien en vieren// tontellen een pont Al waren sy gewont// in corter stont Sy worden gesont// ick segt u platt// siet Als tlijf is even ront// en veel nats voor den mont Al slapen sy dan metten Hont// wat schaet haer dat// siet Saten sy dan by de Kat// siet, daernien tHeylich nat// siet Sy souden vollen haer gatt// siet die, fijne gesellen Behooren sy niet te dragen, Cappen met Bellen? Oude Concubijnen// Clopsusters Baghijnen Die Geestelijck schijnen// by cleyn en groot Sy loopen Catrijnen// tsavonts by termijnen En dragen veel pijnen// so swaer als Loot Al houden sy haer devoot// sy leden wel een stoot Alst quaem ter noot// maer tmost wel beleet// zijn Want om te leenen een broot// ophouden sy den schoot Al zijnse schamel en bloot// alst mach secreet// zijn Bedectelick becleet// zijn// met vrintschap besteet// zijn Seer wel sy bereet// zijn, als dat behoort// dan Haest sy gereet// zijn, ter materien heet// zijn Tmoet ooc al goet meet// zijn, om te maken accoort// dan Die sulcx versmoort// dan, ontrent den Vuylpoort// dan Oft die West, Suyt, en Noort// dan// haer selven quaellen Behooren sy niet te dragen, Cappen met Bellen? Die spottelijck leven// de Zotheyt aencleven Veel Nichten en Neven// zijn haer na Magen Gaern zijnse verheven// hooch boven schreven Liever hebben dan geven// is haer gewagen Sy behooren te dragen// nachten en dagen {==B2r==} {>>pagina-aanduiding<<} Om elck te behagen// tCaproen met Ooren Al die sulcx sagen// die mochten dan vragen Waer dat men sal iagen// al dongecapte dooren Die niet en versmooren// maer den geck laten hooren Om vreucht te oorbooren// naer der Sotten aert Tweb waer verlooren// oft qualijck geschooren Zoudmen haer verstooren// ende maecken vervaert Zonder hooft oft staert// wilt mijn dan vertellen Behooren sy niet te dragen, Cappen met Bellen? Prince. Ick ken niet vertrecken// al doude Gecken Die in alle plecken// dat niet willen lijen Dus wilt u niet decken// maer laet tZottgen wtstrecken Ter aerden toe recken// en heel wat wt glijen Loopt niet besijen// wilt u niet mijen Om u te bevrijen// segt waer ghy zijt Wiltet niet benijen// noch daerom strijen Alsment u betijen// maer weest dan verblijt Denct tis my geen spijt// noch geen verwijt Dat een ander mee rijt// om te crijgen tCaproen Want die bij tijt// niet worden gecastijt Die moeten met vlijt// hen daer oock toe spoen Dus laet ons bevroen// waer dat is het cloen En om te seggen coen// wilt u doch stellen Behooren sy niet te dragen// Cappen met Bellen? Dansliedeken, ghesonghen by tSottgen vander Goude. Wilt al ter Feeste comen Ghy Sotten en Sottinnen Hier vry al sonder schromen Van buyten en van binnen Na Ioncker Mors comt rinnen Die zijt van zijn Gheslacht Bescheten tot u kinnen, Hy heeft na u gewacht. {==B2v==} {>>pagina-aanduiding<<} Vrou Lors die doet ontbieden Hare gesusters alle Wilt haer plaetse bespieden Tsy Griet, Lijs, ofte Calle, Vrou dantelory smalle En slapschijt hier ter stee, Comt ghy claddonijs malle En hout aen onse stee. Ghy dronckaerts die vol suypen En zijt hier niet vergeten Al in u pack gaet luypen Als den brouck is bescheten Slock in comt vry mee eten Coppen met u Clapspaen Die met tspit is gesmeten Coomt vry sonder beraen. Prince. Princen met groote hoopen Clappeyen al te malen Coomt vry drinct volle stopen Ghy sult hier niet betalen, Noch tgelt en sult ghy halen Al inde Lombaert niet Coomt ghy aerdige alen Ons Feeste wel doorsiet. Wt ionsten begrepen. Een Liedeken ghepresen, Diet niet en singt macht lesen. GHy bottaerts meest// coomt nu ter Feest En al met blijden sinnne Int Leyts foreest// wilt daer den geest Niet eeulijcken gebruycken: V botheyt al// diemen daer sal Constelijck gaen ontluycken {==B3r==} {>>pagina-aanduiding<<} Constich en net// reyn onbesmet Heeftmen const gaen verhalen In dicht geset// door den geest met Daer op ghy nu gaet smalen V botheyt// een Sot// seyt Is dwaesheyt groot// over al bloot V prijs int lest met spot// leyt. V is pijn onsoet// die ghy nu doet Rethorica verheven V valsch gebroet// doort botten bloet Moet wijcken sonder sneven En stincken// allincken Der botten naem// en sotten faem Salmen wel lanck gedincken. Prince. Prince bekent// wilt ongeschent Met voordacht wijslijck spreecken Toont dat is ient// Liefd tFondament Eermen u gaet versteecken Beschamen// al tsamen Sijt ongestoort// In Lieft accoort Wilt leven sonder blamen. Sots Liedeken, van tSottgen van Vlaerdingen: Op de wijs, Salmen dus de rooskens plucken. GHy Sotkens al// tcomt wel te passen Hout al aen wilt hincken naer Wy moeten tmal// Swijn aldus wassen Dat de Borstelen blincken claer Ioncker Mors wel lieve geselle Den bulleman die moet inde Hellen Vrou Lorts maechdom weecht te swaer Hoort alle gaer. Strontgen is by// zijn broer ghecomen Dat heeft malle lieft gedaen Ioncker Mors bly// die heeft genomen Onse Vrou Lorts, hoe salter gaen {==B3v==} {>>pagina-aanduiding<<} Tot lorssen en morssen wy ons wennen Dat Sotkens haer selfs niet en kennen Acht niet hoet int ent sal staen Daer leyt niet aen. Vry domineert// ghy Sotte bloeden Leert financy aen ons Bruyt En vry verteert// eens anders goeden Treet daer na te Lande wt Mal zijn sy die ons gelooven Eer zijt Sotken recht beproven Die zijn van alsulck vertuyt Leck is de schuyt. Nu moet de Vruyt na hare willen Ras te bedde wilt u spoen Met Ioncker Mors, zijn dat niet grillen Wat salmer nu al Sotkens broen Den eenen stinct vol vuyle leuren Dander ist hemd geknocht vol scheuren Tschijnt van buyten noch fraey faetsoen Maer tvolck vermoen. Marothe seyt van nieuwe cleeren Te halen op de Kerfstock Die stoute meyt// sy eet so geeren Dagelijcx een lecker gebrock Niet te doen en lange te slapen Men vint wel veel alsulcke knapen Prince of ick haer gaef de Kock Iock jock jock jock. De Sot van Rotterdan zijn Liet. LAet ons nu al// drollich en mal Bruygom en Bruyt bedancken Met Ioncker Mors// en Ioffrou Lors Voortstellen sotte rancken. Wy niet alleen// maer al de geen Die haer een Kaers ontsteecken Voor welcx getal// men onlancx sal Noch Cappen sien ontbreken. {==B4r==} {>>pagina-aanduiding<<} Mors Bruygom ruydt, Lors slechte Bruyt Ick heb Erten gegeten Met Kout gebroct// jae so geschoct Mijn buyck hadt na gespleten. Noch adt ick oock// mijn pens vol Koock Met seventhien pont vijgen Den bloemen Bry// hoop ick hier by Met drollicheyt te crijgen. Oubollich Drol// Mors met u Snol Die nu pronct met haer Ruycker Wy dancken v, dat ghy ons nu Gedeelt hebt wel Drolsuycker. Oorlof int ent, Corebus jent Vry Prince van de keyen Voor mijn plaeysier// so oom ick hier Met die Blaeu Accoleyen. Liedeken int Sot, Op de Uois, Een geluyt// leyt my in de ooren. AL, mal// zijn wy nu te samen Goe val// heeftet dat wy hier quamen Wy seggen vrou Bruyt Amen Met namen// in dese Feest Vrou Lors ons Bruyt// vaet wel tbeduyt Is niet bevreest. Haer Maechdom meest// en salmen nu niet sparen Sy heeft geweest// al over langhe jaren Veel Dansen op haer snaren En paren// met Vrou Lors bekent Het goet gaet deur// adieu bonneur Zo valt het ent. Seer excellent// gaet Ioncker Mors nu prijcken Na ons Zotten ient// so gaetmen dapper kijcken Veel comter hier oock strijcken Al gelijcken// dienen sy geschrapt {==B4v==} {>>pagina-aanduiding<<} Men siet sonder spot// hier menigen Sot Al ongecapt. Wy hebben gehapt// van het gebraen verheven Tbier oock getapt// gedroncken boven schreven Wilt Vrou Bruyt u begeven Sonder beven// te gaen na tbet V achterpoort// so dat behoort Staet fraay en net. Prince besmet// zijnder veel hier ter spacy Sy doopen vet// en staen in vrou Lors gracy Al lijden sy eylacy Temtacy// het en schaet haer niet Wie dat ghy zijt// als nu ter tijt Toch voor u siet. De Sot van de ionge Camer LIEFD BOVEN AL, Heeft dit voorgesongen, al is hy geck en mal. Tliedeken vande Vlaemsche Sot van Haerlem. ICk quam gister avont// gereden door een Hof En het was also late// ick dedese groote schade Daer en wist niemant of. Daer vant ick een Leere, aen eenen Kriecken boom Al met mijn corte cleere// so geraecte ic op de Leere Maer ick quetse seer mijn soom. Die Hondekens basten alle, dat oude Wijf quam voort Dat oude Wijf hiet Maeye// daer sit een swarte Craeye Sy en wilt niet sijn verstoort. Tou manneken spranc ter deuren wt, al om te besien Ic en singt u voor geen cluyten// tschoot zijn schichten wten En de Craeye wilde niet vlien Van daer is sy gecomen, den Bruydegom tot de Bruyt En die Bruyt sat op de sponde, sy en wasser niet op gebonde Maer sy spranck ten bedde wt. Al by haer hemde nauwe, greep hyse metter spronc Comt hier mijn Lief mijn kare// wy slapen so wel te gare Wy sullen gaen scheppen een ionck. {==B5r==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat Bruydetgen viel in weene// sy seyt sy sout niet doen Ons Neeringe is so cleene// wy slapen noch wel alleene Wie soude ons kinders voen. Laet my daer voren sorgen, sprac den Brudegom mitsdien Maer wil ons God verlene// Paeys Neering int gemene Wy werden noch rijcke Lien. tLiedeken vande Sot van Catwijc Opten Rijn. TNieu Liet, was van my Sotlijck verspiet Hoort toe ghy Sotten// Sot van sinnen Van heel mal, onse Meyt Twert u int Sot geseyt Sy en wil nu niet meer spinnen Want sy weer goe troost te winnen Van mal van passen dat is haer man: En mal van passen, is aent wassen Mal van passen, wast daechlijcx an. Sot Liedeken voor doude Camer van Haerlem, naer den Voys, Hout aen ic sal u singen voren. VErblijt// u nu ghy malle keyen Tis tijt// te comen binnen Leyen Te doen u Sot Intreyen Verbeyen// salt Ionckheer Mors Die hem soect te vermeyen// cors Al met Vrou Lors. Hoe forts// v molens mogen malen Niet norts// zijt binnen onse palen Maer laet in u toch stralen En dalen// het soet geluyt So moocht ghy spelen met de Bruyt Een Sotten cluyt. Die schuyt// daer wy mee sullen varen Is wt// om tvolck te vergaren Dus wilt u sotheyt baren En sparen// hier gelt noch goet Dient toch mijn Heer van selden vroet Dat malle bloet. {==B5v==} {>>pagina-aanduiding<<} Ick moet// wat op u Zotheyt achten Ghebroet// zijt ghy van geslachten Die ons aldaer met machten Sal wachten, als Prins van Mal Die oock ter Bruyloft wesen sal Met groot ghetal. Een Liet int Sot, Op de Wijs: Ghy Vryers die opt Vrijen gaet, ic wil u Huwen leeren. Tsottgen wt den Haghe. ICk ben in droefheyts net// gevaen Eer yemant my na jaechden Om dat de Bruyt te bed// moet gaen Met sulcken onversaechden Want sy heeft my beleeft verclaert Dat sy haer Maechdom heeft bewaert Zo lang thaer yemant vraechden Wijst my nu sulcke Maechden. Om dat sy is van jaren jonck Heb ick so groot verlanghen Hoe Ioncker Mors, met haer een spronc Sottelick sal aenvangen Is hy haer int hantieren// fel Ick weet aen haer manieren// wel Als de fenijnde Slangen Bijt sy hem in de wangen. Noyt heeft hy Lief so seere// bemint Die hy heeft derven trouwen Als nu dit Zotte teere// Kint Gestelt niet als de Vrouwen. Daerom laet ons haer waecken// al Want hy seer vyerich blaecken// sal Om sotheyt te ontfouwen Daer sy wel of mocht spouwen. Och Ioncker Mors, mijn ware broer Mijt toch haer teere leden Sy is niet wijser dan haer moer Om Venus net te reeden {==B6r==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoo dick ghy aen haer tempel// wrijft Zy noch al euen Sempel// blijft Dus ghebruyck Zotte seden, Twert Zottelijc ghebeden. Prinskens Princen ter eeren Ioncker Mors Die ons lockt wtter muyten En zijn harts lieue Bruyt Vrou Lors Die met genucht laet spruyten De Coorenbloemkens excelent Zing ick dit hier, Zot wel bekent Door haer Zotte virtuyten Moet ick Zotheyt ontsluyten. Woorden Met Onder//wijs Van Ioncker Mors// En Vrou Lors Sonder// Prijs. Leyden. Doemen Ioncker Mors, met Vrou Lors sach comen voort Was int eerst zijn woort, Tmach dus niet staen, Had twee slappe Radijsen, hangen aen een Koort Vrou Lors sprack: VVaer? Om Calis, en sach na de Poort Mors antwoorde, Zy zijn te slap, die comen als tspel is gedaen. Tgeloof is half deur, was den tweeden dach zijn vermaen Had een Boec inde hant, vol verwerde Schulden, Vrou Lors altoos gewent tot Wijn en Gebraen Vraechde VViens schult ist? en riep als donverdulden: Mors sprack, Dat zijn uuyltgens, en wees op de gehulden, Ick hebber ooc een, gaf ter antwoort doen de Bruyt, Hoe is de VVint, met een VVeerhaen hy dogen vervulden Tmocht wel ouer tLant waeyen, sprac Vrou Lors die soete spruyt Int laetst quam Ioncker Mors met veel Prijsen uyt, Sprack, Ick sal tgroote Lot hebben, of blijven belast// thuys Waer op dat antwoorde Vrou Lors int overluyt, Ghy sult de Hoochsten Prijs hebben, of een stee int Gasthuys. {==B6v==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit zijn der Zotten woorden, met hun thienen, al Diemen in Leyden hoorden, Prijs verdienen, mal. Tsottgen vander Goude. Daer gaepter wel meer, sprac tSottgen vander Gou Die haer monden door tgesicht, vergeten toe te sluyten Tgaet noch wel, speelde op een Veel, voor Geus en Papou Hout de maet recht, en doet niemant ontrou, Besiet u selven, eerst van binnen, na van buyten Dat ruyct, sprac hy, en begonst de neus te snuyten. Tsottgen van Katwijck op Zee Waer op dat antwoorde Tsottgen van Catwijck op Zee Ten gaet niet wel, men siet tLorssen spruyten Tmocht wel beter gaen, waren al de uylen ree Ick sie niet dan boeuen, die sitten op de glee, Elc wil een Heer zijn, recht oft waer bevolen, Wie sal tent sien, was voor tlest zijn Woort ooc mee. Tzottgen van Vlaerdingen. Maer tZottgen van Vlaerdingen sprac: Ic coom ter Scholen Den tweeden dach was zijn woort, Tspul is inde Molen, Den derden dach, Besietet spul vry onder de staert, Tspul is noch niet wt, Lach in een Nettgen verholen, Ten lest, Tspul is op zijn hoochst, by een vergaert. TZottgen van Rotterdam. Mer tZottgen van Rotterdam, die voor twercken was vervaert Was zijn woort int eerst, Ick sal de Pijpen stellen, Daer na, Gaet dat qualick, Danst, en seyde onbeswaert Ick sal Vrou Lors een Kaers onsteken sonder tellen, Tborgen is of, daer mee ginck hy tvolck quellen, Tgeloof is wt, was zijn woort int lest van tscheyen. Tsottgen vande Ionge Camer van Haerlem: Maer tZottgen vande Wijngaertranc met zijn Bellen Volchde daer na, en sprack Ick treck tLeyen: Hoe clinct dat: Speelde op de Hantpijp, tusschen beyen Hoe sal tspul enden: was den derden dach zijn Woort, Latet Ront gaen: Ginc met een Houp om den Hals vermeyen Tgaet op een Nijpen: Brocht een Kermisslange voort. Tsottgen vande Vlaemsche Camer van Haerlem. De Vlaemsche Zot van Haerlem, speelde soet accoort Ic coom te Bruyloft: so was voor teerst zijn praten: {==B7r==} {>>pagina-aanduiding<<} Ghy zijt mee genoot: wert daer na van hem gehoort Zy zijnder noch niet al: of tsou de Lotery niet vaten: Waer mogense blijven? of steecken in verholen gaten: Ben ic noch alleen? dat en maect geen groot Getal. Tsottgen van Catwijc opten Rijn. T sottgenvan Catwijc opten Rijn, mocht ooc niet laten Buckens te deelen, en te seggen: Ist hier al Mal? Ick bent al quijt: Dat Woort en was niet veel te haten: Maer Al weer gewonnen: Niemant licht geloven sal: Tsal na weercomen: Dan so ist verloren al: Maer: Ic bender deur: Dat wilde wat bet gelijcken. Tsottgen van Doude Camer van Haerlem. Hier en dient niet vergheten by gheval, tKnijnsottgen van Haerlem, daer Trou moet blijcken: Hy sprack: Tsou u wel passen: Liet dOngecapte kijcken Den Covel, Dats drollich: was zijn woort den tweeden dach Ick moet niet Schieten: So en dorst ooc niemant wijcken Zijn plompen Bout, die opte Booch gespannen lach: Ic sou gaern tend sien: Een Houp om den Hals men dragen sach Voor tiest, Daer is niet meer by te setten. Tsottgen wt den Haghe: Dant Zottgen wt den Haech, maecte seer weinich gewach Noit Zoeter was twoort, ginc met Kouc zijn tanden wetten Tgaet noch wel: Voor die op de Bom, en Hantpijp letten Zy cant niet laten: Had een Aexter inde Hant: Kunt u selven, Die voor Mager kiest het Vetten Met een Aep, so bewees hy zijn Zot verstant Tspul is wt: Hy passerde met de leeghe Mand Naer Huys, om mogen weer gemackelijck slapen. Tsottgen van Delft. Hier an volchde tZottgen, den Outbolligen Quant Wt Liefde gesonnen, vande tDelfsche Rapen, Zi moetender wesen: Liet twee Katten gapen, Ic heb mee Lobben: was zijn woort ter selver stonden Hy maecte Ruymbaen, was ooc clouck int Wapen, Had in een Wagentgen sitten, drie jonge Honden, Ic sal de Bruyt te bedde spelen: was zijn vermonden En oock haer Maechdom helpen beweenen Lichtmis is over: of sit vast gebonden, Zeyde Vrou Lors goe Nacht, daer me ginc hy henen. {==B7v==} {>>pagina-aanduiding<<} Thien Rondeelen, met hun Bewijsen, Opt wtgeven vander Sotten Prijsen. MOpgen Loenen vander Gou, heeft verdient drie Prijsen Als, den Groten uyl, twede Tuyt, en voort vant Danssen Desen Eer moet ick hem daer voor bewijsen: Mopgen Loenen, vander Gou, heeft verdient drie Prijsen Sijn Outbollich Tronge, deed elck verjolijsen, Waer deur hy waerdich is, om dragen veel Cranssen: Mopgen Loenen, vander Gou, heeft verdient drie Prijsen Als, den Grooten uyl, tweede Tuyt, en voort vant Danssen Waer zydy Outbollich Sottgen van Catwijc op Zee? Coomt en ontfangt u Prijs, van tBot voor// dienen, Een Rinck om u Keel, hebt ghy gewonnen daer mee: Waer zydy Outbollich Sottgen van Catwijc op Zee? Mors, en Vrou Lors, zijn alle beyde ree, Om naer Engelant te varen, sy goet gehoor// lienen: Waer zydy Outbollich Sottgen van Catwijc op Zee? Coomt en ontfangt u Prijs, van tBot voor// dienen, Coomt hier mijn Leversottgen, met u Milt Gedicht Die van Vlaerdingen zijt, ter Feest gecomen, En tVolc hebt verheucht, met u Mal Gesicht: Coomt hier mijn Leversottgen, met u Milt Gedicht, Den slechten uyl, hing tusschen tween int gewicht. Wie de Outbollichste Woorden had voorgenomen: Coomt hier mijn Leversottgen, met u Milt Gedicht Die van Vlaerdingen zijt, ter Feest gecomen, Ontfangt den derden Prijs, tot uwer vromen. Waer sydy nu Sottgen vande Blaeu Accoleyen? Die geloopen zijt van Leden schier stram, Om tontfangen den derden Tuyt, wilt u bereyen: Waer sydy nu Sottgen vande Blaeu Accoleyen? Met vreuchden vergaert, met genuchten te scheyen, Dit hoop ic, is de wensch, van die van Rotterdam: Waer sydy nu Sottgen vande Blaeu Accoleyen? Die geloopen zijt van Leden schier stram, Hebt ghy tKints Tuyt, niet liever dan de Gortige Ham? {==B8r==} {>>pagina-aanduiding<<} Coomt hier mijn Sottgen vanden Wijngaertranc Heel Innocent, van wesen en manieren, Den slechte uyl, tot Prijs ghy crijcht in Danck: Coomt hier mijn Sottgen vanden Wijngaertranc, Al is den uyl wat swaer, gaet daerom niet manck, Maer wilt die om den hals, met handen bestieren: Coomt hier mijn Sottgen vanden Wijngaertranc, Heel Innocent, van Wesen en Manieren. Waer zydy mijn Sottgen, vande Angieren// Wit? Onder alle de Sotten, en vind ick geen bequamer, Die so stil en vroet, met Manieren// sit: Waer zydy mijn Sottgen, vande Angieren// Wit? Twee Prijsen u Werck, doet bestieren// dit Als, den Botten uyl, tdrollich singen voor de Vlaemsche Camer Waer zydy mijn Sottgen, vande Angieren// Wit? Onder alle de Sotten, en vindick geen bequamer. Coomt hier mijn Sottgen, van Katwijc opten Rijn, Diemen de Kap om Gelt, siet antrecken, Ghy loopt inde plaets van Malle Stijn: Coomt hier mijn Sottgen, van Katwijc opten Rijn, Gewilligen Arbeyt, en baert geen Pijn Noch tGelt daer mee gewonnen, en sal niet strecken: Coomt hier mijn Sottgen, van Katwijc opten Rijn, Diemen de Kap om Gelt siet antrecken, Ontfangt een Beecker tot Prijs, die niet sal lecken. Waer zydy mijn Sottgen van Trou moet blijcken? Die mijn Bruyt hebt gebrocht een schoon Present Als, een Bril van een Stil, om deur te kijken: Waer zydy mijn Zottgen van Trou moet blijcken? Al hebt ghy meer verdient, wilt daerom niet prijcken, Blijft Voocht, als u Wijf wort Mallecontent: Waer zydy mijn Sottgen van Trou moet blijcken? Die mijn Bruyt hebt gebrocht een schoon Present Ontfangt den Hoochsten Prijs, een Stoops Vles, excelent. Coomt hier nu mijn Dove Zottgen wt den Haech Wilt dees Schotel voor u Liedeken ontfangen, Ten is v werck niet, Zot te zijn alle Daech Coomt hier nu mijn Dove Zottgen wt den Haech {==B8v==} {>>pagina-aanduiding<<} Dan waer hier wat tonbijten al even staech, Ghy en sout niet zeer naar Huys verlanghen Coomt hier nu mijn Dove Zottgen wt den Haech Wilt dees Schotel voor u Liedeken ontfangen, Voor geschoncken Sprot, blijft ghy aen een Bucken hangen. Waer sydy mijn willige Zottgen vande Rapen? Die ons met Loopen, en Danssen hebt gerijft. V Kap die maect bekent, het Delfsche Wapen: Waer sydy mijn willige Zottgen vande Rapen? Gebt ghy oock vande Weeck op een Bed geslapen: Op dat u Leden van Kou, niet en worden verstijft Waer sydy mijn willige Zottgen vande Rapen? Die met Loopen, en Danssen ons hebt gerijft: Op een ander tijt, toch niet achter en blijft En met dees Beecker, te met v Dorst verdrijft. Afscheyt, by Ioncker Mors, gedaen aen alle de Sotten. ICk bedanc alle de Sotten in Leyden geweest Om helpen vermeeren, mijn Bruyloft Feest: Eerst het Sottgen van wt Ionsten begrepen: Daer na tSottgen van Catwijc op Zee, niet seer deurslepen: Dan tSottgen van Vlaerdingen, die gaern Eet Ham, Voort mijn groene Sottgen van Rotterdam, Maer het Sottgen van de VVijngaertrancken Met tSottgen van de VVit Angieren, moet ic bedancken: Oock het Sottgen mee, van Katwijc opten Rijn: Die de Prouf heeft ghedaen om Sot te zijn, Maer tSottgen van Haerlem, daer Trou moet blijcken, Die hoop ick, sal de Kap, toch niet beswijcken, Voort bedanck ic het Sottgen wt den Haech, Die hem vrolick heeft getoont al even staech, Met het Sottgen vande Delfsche Rapen, Diet Bier heeft planteyt, om in te lapen Terwijl al dees voorwaer// mijn Feest zijn moe So wensch ic hun gaer, gesontheyt toe. Aldus begonst, volent, Met behoorlic Consent: By Piero, wel bekent. L. X. N. TIIT.