Volledige werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873 Multatuli Editie Garmt Stuiveling Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Volledige werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873 van Multatuli, in een editie van Garmt Stuiveling uit 1983. De complete Volledige werken bestaan uit 25 delen. Door het hele werk zijn koppen tussen vierkante haken toegevoegd. p. 46, 199, 726: accolades verspreid over meerdere regels kunnen in deze digitale versie niet weergegeven worden. Daarom worden de accolades hier, met bijbehorende tekst, op iedere regel herhaald. p. 349: het afbeeldingsbijschrift is in deze digitale versie bij de bijbehorende afbeelding op pagina 348 geplaatst. mult001gstu18_01 DBNL-TEI 1 2018 dbnl / erven Garmt Stuiveling unicode yes exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: NL 69 T 7030 15 Multatuli, Volledige werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873 (ed. Garmt Stuiveling). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1983 Wijze van coderen: standaard Nederlands Volledige werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873 Multatuli Editie Garmt Stuiveling Volledige werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873 Multatuli Editie Garmt Stuiveling 2018-06-01 KE colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Multatuli, Volledige werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873 (ed. Garmt Stuiveling). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1983 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/mult001gstu18_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} MULTATULI VOLLEDIGE WERKEN {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} MULTATULI VOLLEDIGE WERKEN XV 1983 G.A. VAN OORSCHOT AMSTERDAM {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} COPYRIGHT 1983 BY G.A. VAN OORSCHOT, AMSTERDAM {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} XV brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorbericht {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Nadat Multatuli, vijftig jaar oud, in april 1870 afstand had gedaan van alle illusies omtrent een belangrijke ambtelijke of politieke loopbaan, en het besluit had genomen om van zijn geëngageerde schrijverschap voortaan zijn broodwinning te maken, duurde het toch nog anderhalf jaar eer het hem gelukte dit plan te verwezenlijken. Over die dramatische periode vindt men in het vorige deel de schrijnende gegevens bijeen. Maar van augustus 1871 af, toen het eerste contact met Funke tot overeenstemming had geleid, ontstond er een zekere stabilisering. Deze is karakteristiek voor de paar jaren daarna, het eerste tijdvak sinds het vertrek uit Lebak in 1856, waarin de rust van geregelde werkzaamheid met regelmatige betaling een tegenwicht vormt tegen de telkens weer eruptieve onrust van verdriet, verontwaardiging en polemiek. Het beschikbare materiaal in beide opzichten bleek zó omvangrijk, dat ook dit vijftiende deel gevuld is met brieven en dokumenten uit minder dan een tweetal jaren: 1872 en de eerste helft van 1873. Vooral omdat Multatuli juist dan Ideën V voltooit, is midden juni als grensdatum gekozen. Het volledig overnemen van uitvoerige tijdschriftartikelen, hoe wenselijk ook op zichzelf, zou tot een niet te verantwoorden uitbreiding hebben geleid; met een enkel typerend fragment en met precieze verwijzingen moest derhalve soms worden volstaan. De ononderbroken correspondentie tussen Multatuli en Funke, begrijpelijkerwijs vaak handelend over zaken van feitelijke of financiële en soms zelfs technische aard, levert als het ware het effen stramien waartegen het contrast van allerlei emotionele ervaringen zich aftekent. Behalve uit de openhartige brieven aan Roorda van Eysinga zijn die vooral kenbaar dank zij een paar door Mimi in deze jaren bijgehouden dagboeken. Zij tonen niet enkel de alledaagse, maar vanwege hun onbekendheid toch belangwekkende, huiselijke verhoudingen met de telkens weer terugkerende geldzorgen, maar bewijzen ook hoe zeer Multatuli in deze tijd van de dreigende en {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} weldra ontketende Atjeh-oorlog vervuld was van herinneringen aan zijn indische periode. Kenmerkend voor de toegenomen rust en de evenwichtiger financiële situatie is ook het feit dat Multatuli en Mimi jarenlang in Wiesbaden zijn blijven wonen, en dat hij nauwelijks op reis is geweest. Van voordrachten in Nederland en Vlaanderen is geen sprake, en voorzover er soms toch in letterlijke zin sprake van was, bleef het bij een terloops overwogen mogelijkheid. Mede hierdoor is de dokumentatie niet zo verspreid geraakt over verschillende bibliotheken en archieven als inzake de voorgaande jaren, en ten gevolge hiervan is ook het opsporen en persklaar maken ervan iets minder tijdrovend gebleken dan bij voorgaande delen wel het geval is geweest. Tijdens de voorbereiding van dit vijftiende deel is de samenwerking met de heer Dongelmans en met mevrouw Van Donk op voortreffelijke wijze voortgezet. Gaarne betuig ik hun beiden en de Nederlandse Organisatie Z.W.O. daarvoor opnieuw mijn grote dank. Garmt Stuiveling Hilversum, 19 februari 1982 {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Nota {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Bij verwijzing naar de uitgaven waaraan enige tekst moest worden ontleend, is gebruik gemaakt van de volgende korte aanduidingen: Brieven IX: Brieven van Multatuli. Bydragen tot de kennis van zyn leven. Gerangschikt en toegelicht door Mevr. Douwes Dekker, Geb. Hamminck Schepel. Te Wiesbaden - Amsterdam W. Versluys, 1895. Brieven X: idem. Laatste periode. - 1896. Brieven WB IX: Multatuli. Brieven. Bydragen tot de Kennis van zyn Leven gerangschikt en toegelicht door M. Douwes Dekker-Hamminck Schepel. Tweede, herziene Uitgaaf. Negende deel. 1912. Uitgegeven door de Maatschappij voor goede en goedkoope Lectuur. Amsterdam. (= Wereldbibliotheek). Brieven WB X: idem. Tiende deel. 1912. Leven: Mina Krüseman, Mijn leven. Dordrecht-J.P. Revers, 1877. Drie delen. Pée Tine: Brieven van Mevrouw E.H. Douwes Dekker-Van Wijnbergen aan Mejuffrouw Stéphanie Etzerodt, later Mevrouw Omboni. Met een schrijven van de laatste en enkele aanteekeningen uitgegeven door Dr. Julius Pée. 's-Gravenhage Martinus Nijhoff, 1895. Prins 1970: Lodewijk Prins, Multatuli en het spel van koningen. 1970 De Bezige Bij Amsterdam. RvE: Briefwisseling tussen Multatuli en S.E.W. Roorda van Eysinga. Uitgegeven door M. Douwes Dekker, geb. Hamminck Schepel, Amsterdam - W. Versluys - 1907. In alle gevallen waarin geen vergelijking met de autografen mogelijk was, is de datering voorzien van een asterisk. Het Multatuli-Museum beschikt over een paar handschriftelijke dokumenten die betrekking hebben op de jaren 1870-1873: een Memoriaal, grotendeels van de hand van Multatuli zelf; twee Dagboeken, d.w.z. twee blauwe cahiers, waarin Mimi tussen eind {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} juni 1872 en eind september 1873 een groot aantal indrukken en ervaringen heeft vastgelegd. Voor uitvoeriger beschrijving worde verwezen naar blz. 15. De aandacht wordt voorts gevestigd op de volgende punten: Edu: aanduiding van Multatuli's zoon, geboren 1854. Mimi: aanduiding van Maria Frederika Cornelia Hamminck Schepel, jarenlang de intieme vriendin van Eduard Douwes Dekker. Multatuli: aanduiding van Eduard Douwes Dekker. Nonni: aanduiding van Multatuli's dochter, geboren 1857. Stéphanie: aanduiding van Tine's vriendin Stéphanie Omboni-Etzerodt. Tine: aanduiding van Everdina Huberta Douwes Dekker-van Wijnbergen, de eerste echtgenote van Eduard Douwes Dekker. A.M.V.C.: Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen. I.I.S.G.: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam. K.B.: Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage. L.M.: Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 's-Gravenhage. M.M.: Multatuli-Museum, Korsjespoortsteeg 20, Amsterdam. U.B.: Universiteitsbibliotheek; met vermelding van de plaats. V.W.: Volledige werken van Multatuli (Amsterdam 1950 etc.); met vermelding van het deel. Typografie: in de teksten is niet gepoogd het origineel met typografische middelen na te bootsen. De tekst is diplomatisch afgedrukt, met dien verstande dat bij de punten iedere reeks is weergegeven door een drietal, en bij de streepjes iedere reeks door een tweetal. Indien een punt aan het einde van een zin, dus bijv. vóor een nieuwe hoofdletter, ontbreekt, is deze stilzwijgend toegevoegd. In Multatuli's brieven wordt steeds y gedrukt ofschoon er in de handschriften soms en in de door anderen gedrukte teksten dikwijls ij staat. Wanneer er gebruik is gemaakt van een authentieke tekst, wordt er geen enkele eerdere publikatie vermeld. Ofschoon het Memoriaal z'n onvervangbare waarde ontleent aan de zeer talrijke aantekeningen van velerlei aard uit de eerste maanden na Multatuli's vertrek uit Den Haag - onvervangbaar omdat er uit die tijd zo weinig ándere gegevens zijn -, bevat het toch ook notities die {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} betrekking hebben op de jaren 1872, 1873 en zelfs nog daarna. Voor de beschrijving van dit Memoriaal worde verwezen naar V.W. XIV, blz. 15-16. Dagboek I loopt van 29 juni 1872 tot eind augustus; het omvat in z'n tegenwoordige staat 28 bladzijden; aanvankelijk zullen het er wel 32 zijn geweest. Doordat Mimi na bladzijde 5 bij vergissing een dubbel blad heeft omgeslagen, zijn de bladzijden 6 en 7 ongebruikt gebleven. Van het allerlaatste blad is de benedenhelft weggesneden, met als gevolg dat er van de bladzijden 27 en 28 een gedeelte ontbreekt. De beide fragmenten op de bovenhelft sluiten wat tekst betreft dus niet bij elkaar aan, en behoren waarschijnlijk ook niet tot dezelfde datum. Aangezien Mimi op zondag 1 september Dagboek II begint met de mededeling dat zij haar vorige aantekening ‘Verleden vrijdag’ had ingeschreven, moet die van 30 augustus zijn geweest. Maar omdat deze notitie misschien kort was en op de verdwenen helft kán hebben gestaan, is er ten aanzien van de bewaard gebleven bovenhelft geen andere zekerheid dan: eind augustus 1872. Dagboek II, met op het omslag een romeinse II, loopt van 1 september 1872 tot 27 september 1873; het bevat twee katernen die oorspronkelijk elk wel 48 bladzijden zullen hebben geteld. In z'n tegenwoordige staat zijn het er respectievelijk 40 en 44. In het eerste katern zijn na blz. 20 waarschijnlijk twee dubbel-bladen (dus acht bladzijden) weggescheurd, kennelijk met tekstverlies. De laatste datum vóor deze onderbreking, is 17 september; de eerste datum erná is 23 november; deze staat op bladzijde 23, zodat de tekst op de bladzijden 21, 22 en de bovenste helft van 23 geen datering bevat; er is echter geen reden om aan de veronderstelling ‘midden november’ te twijfelen. Ook in Dagboek II heeft Mimi éenmaal per ongeluk een dubbel blad omgeslagen: daardoor zijn de bladzijden 68 en 69 ongebruikt gebleven. Aan het einde is ook hier iets verwijderd, namelijk een strook van blad 42, dus van de bladzijden 83 en 84, terwijl bovendien de laatste twee bladen op een smal strookje na zijn weggesneden. Men mag aannemen dat Mimi redenen heeft gehad om de daar genoteerde tekst te doen verdwijnen. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Nalezing 1871 {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} V.W. XIV, blz. 346-347 De tekst van uittreksel uit de 1000 tot en met Dat moet ik afwachten behoort bij de brief van Multatuli aan H.H. Huisman, d.d. 15 januari 1871, en moet dus geplaatst worden op blz. 371. V.W. XIV, blz. 373 kassi makaran: bedankt voor het eten; lees: Kassi makanan: dien het eten op (mal.) V.W. XIV, blz. 374 Kassi makaran: lees Kassi makanan. V.W. XIV, blz. 598 [5 augustus 1871 Beoordeling van Specialiteiten door Busken Huet] 5 augustus 1871 Beoordeling van Duizend en eenige hoofdstukken over Specialiteiten door Cd. Busken Huet. Java-bode, no. 183. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Deze beoordeling is, met ondergeschikte wijzigingen, herdrukt in Litterarische Fantasien en Kritieken, deel XV. Mengelwerk. Uit Wiesbaden - Hebt ge wel eens zien straatvegen? - Niet zoo vaak als ik in 't belang der zindelykheid wenschen zou. Maar toch nu en dan. - Voeldet ge niet soms den lust in u opkomen zoo'n hem of haar den bezem uit de hand te rukken, en eens te wyzen hoe men behoort te vegen? - Dikwyls. - Veegden alzoo, naar 't ideaal dat gy u schept van straatvegen, die menschen goed? {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} - Met de hand op 't hart, by myne ziel en zaligheid, op eer en geweten, in tegenwoordigheid van goden en menschen... neen! - Zeer wel. Dit geconstateerd zynde, vraag ik u, of ge zoo'n straatveger in staat oordeelt u een regtskundig advies te geven, uw kinderen van kinkhoest te genezen, de schulden van den Staat te delgen, boekdrukkunsten uit te vinden, Amerika's te ontdekken, enz. enz.? - Met hand, hart, ziel, enz.... alles als voren: neen! - Welnu zoo'n veger die niet vegen kan, en geen ander vak verstaat dan niet te kunnen vegen, is eene specialiteit.’ Dit is het thema (bladz. 25), op hetwelk Multatuli in een uit Wiesbaden gedagteekend boekje (April 1871), vaak geheele bladzijden achter elkander, geestig doordraaft. * De gelegenheid om met eene of meer daarvan deze aankondiging op te vrolijken, zou, als zij niet reeds gevonden was, ligt gezocht kunnen worden. Zal het nageslacht het gros der tijdgenooten toestemmen, dat Multatuli in Max Havelaar alles, of voor het minst al het beste gegeven heeft, wat hij had? Zou het niet kunnen gebeuren, dat een klein getal lezers, geduldiger dan de groote menigte, in de massa zijner verdere geschriften aderen ontdekte en waardeerde, die den toets van een geoefend oordeel vooral niet minder goed kunnen doorstaan dan de koffijveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij? Nog een paar van die vragen, een paar bedenkingen daarnevens, en wie zich voorgenomen had de stelling vol te houden, zou de bewijsplaatsen voor het grijpen hebben. In dit nieuwe geschrift, dat even als enkele vorige den gang van een betoog aanneemt, stelt de schrijver zich voor eene eerlijke begrafenis te bezorgen aan een van de meest gebruikelijke uitheemsche stoplappen onzer journalistiek. Hij had kunnen kiezen: Cassio, I love thee; but never more, be officer of mine. of wel: Nourri dans le sérail, j'en connais les détours. Doch in verband met zijn onderwerp gaf hij de voorkeur aan de formule, welke insgelijks als bestorven ligt in den mond onzer dagbladschrijvers: The right man on the right place. Zeer ondeugend beweert hij daarvan: ‘Men zegt - maar hier moet ik ernstig aandringen op geheimhouding - men zegt dat ergens in ons land een redacteur bezig is met het schrijven van een hoofdartikel, waarin dit tes- {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} timonium van hedendaagsch savoir faire maar driemaal zal voorkomen’ (bladz. 4). Op den bodem dier telkens terugkeerende spreuk vindt hij de vergoding der specialiteiten, en gaat dan aantoonen hoe vooral in de staatkunde, bij het doen van keuzen voor de Tweede Kamer, de specialiteiten-jagt op verwaarlozing van 's lands algemeene belangen uitloopt. Gelooft Multatuli, dat die betoogvorm tot lezen uitlokt? Gelooft hij, dat een parlement zonder specialiteiten, eene wetenschap zonder specialiteiten, een goed parlement of eene goede wetenschap zou zijn? Vermoedelijk hecht hij zoo min waarde aan de stelling zelve, welke hij zich voornam te verdedigen, als aan hare inkleeding. Deze herinnert te zeer aan de zwakke zijde onzer ouderwetsche nutsverhandelingen om fraai te kunnen heeten; gene is, tenzij men haar karikaturiseert, zoo onomstootelijk waar, dat zij geen betoog behoeft. Doch een schrijver, die veel op het hart heeft, gevoelt somtijds behoefte aan een kader; en als hij in zulke oogenblikken vruchteloos bij de fantasie heeft aangeklopt, gaat hij heen en behelpt zich met de logica. Geheel en al ongestraft blijft die eigenzinnigheid niet, en met hoe veel geest hij zijn opstel ook kruide, de betoogtrant is van nature een tweelingbroeder der langwijligheid. Maar daar staat tegenover, dat zoo men ondanks Minerva vruchteloos beproeft te profeteren, het toch niet aangaat te vergen, dat Apollo's boog steeds gespannen zal zijn. Er zien in Holland zoo weinig boeken het licht, welke van oorspronkelijkheid getuigen, dat men zich aan Multatuli's geschriften ook dan verkwikt, als hij slechts haken blijkt gezocht te hebben om zijne invallende gedachten aan op te hangen. Of wie onzer tijdgenooten is in staat, eene boutade als de volgende te verbeteren? Eén zulk een hoofdstukje geschreven te hebben is meer waard dan vele kaders: A. is de herder en mishandelt z'n schapen. Dat komt van die alleenheersching! L'histoire nous apprend qu'en de tels accidents On fait..... On fait... wat? Wel, 'n revolutie! Alle schapen liepen te-hoop, en maakten een grondwet. Of 't in '48 geschiedde, weet ik niet, maar 't jaar doet niet tot de zaak. Volgens die grondwet zoude A. gedegra- {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} deerd worden tot schaap, en alle schapen verheven tot herders. Niet één zou voortaan de kudde leiden, maar allen zouden allen... Dat ging niet! Ieder wou voorgaan. Ieder 't eerst drinken, of liever nog, alleen. Ieder had lust in scheren. Niemand wou geschoren worden. Bovendien, alles blaatte door elkaar, en de ooien konden haar eigen lammeren niet verstaan. Men had de regeering van dien eenling A. allerdrukkendst gevonden, maar bevond zich niet veel beter onder de tyrannie van allen over allen. Hier volgt het vertegenwoordigend stelsel. ‘Indien we niet allen te-gelijk blaatten, doch dat regt slechts toekenden aan... zeventig?’ - Reactie! riep een opgewonden lam dat niet vry was van carbonarisme. - Geenszins, antwoordde de eerwaardige hamel van wien het voorstel was uitgegaan, en die veel wol was kwyt-geraakt onder 't regime der panarchie. Ik verzeker u op myne republikeinsche eer, dat het niet in myne bedoeling ligt terugtekeeren tot de alleenheersching. Eensvooral, weg met A.! Hy is en blyve ontherderd... - Weg met A.! blaatte de kudde. - Ik ben 't volkomen met u eens. Dit is dus afgedaan. Maar... indien we eens... - Zie verder het kiesreglement in alle beschaafde weiden. Het werd onder 't uiten van ontelbare weg met A.'s en leve de constitutie's aangenomen. Men kuipte, adverteerde, beval kandidaten aan, telkens werd deze of gene byzondere hoedanigheid van een schaap onder de aandacht der kiezers gebragt. Mooi blaten en veel wol waren de gewone gronden van voorkeur. Maar ach, de kudde prospereerde niet. Ieder was ontevreden. Houlette en hamelbel gingen gedurig over van den een op den ander, en men begon in te zien dat niet elke verandering... - Terugkeeren tot A.? Nooit! - Nooit, nooit, nooit! - Weg met A.! - Zeker, dit blyft zoo! We houden vast aan 't vertegenwoordigend stelsel. Maar wy moeten anders kiezen. Ik stel voor, geen schapen aftevaardigen dan die byzonder geacht zyn in hun distrikt. Acclamatie. - Voorts... - Weg met A.! {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} - Zeker, weg met A.! Maar we moesten ons doen vertegenwoordigen door iemand die verstand heeft van scheren. Er zijn leden in ons parlement die nooit 'n schaar in de poten hebben gehad. Dat is een groote fout, waarde medeschapen. Sedert de dagen van dien vervloekten A... - Weg met A.! - Precies, weg met A.! Sedert den tyd van dien tyran, worden er veel zaken niet behoorlyk behartigd. 't Eene schaap wordt in 't geheel niet geschoren, en 't andere alle weken. Ja zelfs worden er sommigen tegen alle regt en rede... gevild. Van waar komt dit, geachte medeschapen? Doodeenvoudig hierdoor, dat we in onze Vertegenwoordiging gebrek hebben aan... deskundigen, aan schapen van 't vak. Op die wyze voortgaande, zouden we niets gewonnen hebben sedert het verdryven van den geweldenaar... - Weg met A.! - Tot in alle eeuwigheid, weg met A.! Om alzoo in ons parlement het ware, echte, oude, onvervalschte scheersysteem gehandhaafd te zien, heb ik de eer u een candidaat voor te stellen, die van 't scheren een bepaalde studie heeft gemaakt. In de dagen der dwingelandy... - Weg met A.! - Gewis. Onherroepelyk weg met A.! Dit ben ik volkomen met u eens... doch laat ons voortgaan, de stembus wacht. Myn candidaat heeft overvloediglyk bewyzen gegeven dat hy scheren kan. Bovendien is hy zeer geacht in zyn district. Maar dit is nu byzaak. Hoofdzaak is dat hy uwe Vertegenwoordiging zal kunnen voorlichten by elke épineuse scheerkwestie. Hy zal de wankelende overtuigingen steunen, de verdwaalden teregtbrengen, de styfhoofdigen overreden, de onwetenden onderrigten, den weerspannigen ontzag inboezemen... alles door 't prestige zyner eigenaardige kunde. Wat allen te-zamen niet weten, weet hy-alleen. Wat der algemeene aandacht ontsnapte, is zyn byzonder eigendom. Wat anderen duister is, ligt hem klaar voor oogen. Kiezers, bedenkt het gewigt uwer stemming! Erkent dat onze weide dringend behoefte heeft aan zulk een schaap in de Vertegenwoordiging. Op dus, op! Allen ter stembus, en kiest blatend uit onbeklemde borsten: leve de constitutie... - Weg met A.! - Voorzeker... weg met A.! Kiest als uit één bek, onder 't aanheffen van weidelievende kreten, tot uwen parlements-belhamel... {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} Wien denkt ge, lezer? Wèl, den ouden weggejaagden A. die de voorpoort was uitgeworpen, maar in hoedanigheid van Specialiteit weder wordt binnengesmokkeld door 'n achterdeurtje. (Bladz. 78-81.) Wie naar welgevallen over tijd en ruimte beschikken kon, zou dat schetsje tot motto eener studie over het komische willen kiezen. De humor, de satire, en het blijspel, raken elkander op menig punt, al hebben zij elk een eigen gebied. De humor is het komieke met iets zonderlings, de satire het komieke met iets bitters er bij. Volkomen zuiver wordt het alleen in het blijspel aangetroffen. Multatuli's allegorische voorstelling van den konstitutionelen regeringsvorm is een klein blijspel, omdat zij vrolijk is zonder bitterheid en vermaakt zonder singulier te willen zijn. De komische ader is eene der beste eigenschappen van dezen schrijver. Hij dankt haar niet slechts geheele hoofdstukken, die zijn naam te allen tijde in onze litteratuur zullen doen voortleven, maar ook korte, onbetaalbare anekdoten: ‘Ik herinner my hoe in 1842 de vriendin eener dame te Padang die over hare geringe afkomst werd gehekeld, - haar vader was trompetter, had men beweerd, - hoe de vriendin party trok voor de gehoonde afwezige, met een heftig: Ja, maar... 'n engelsche trompetter!’ (bladz. 8). In het opvangen van dergelijke trekken ligt voor een deel het geheim der zonen van Molière. Een groot aantal lezers kunnen of willen, als het een nog levend auteur en landgenoot betreft, geene scheiding maken tusschen de sympathie of antipathie, welke zijn persoon hun inboezemt, en het genot, hetwelk zijne werken hun verschaffen; en vaak derven zij het laatste, liever dan zich te verzoenen met den eerste. Hoe veel beter zijn te dien aanzien de dooden en de vreemdelingen er aan toe! Alleen beoefenaars der litteratuurgeschiedenis geven zich moeite, tot de kennis van dier karakter- en levensloop door te dringen; het groote publiek leest en bewondert hen met onverdeelde aandacht. Van daar dat een schrijver als Multatuli, zoo lang hij in het leven en zich zelf blijft, - wat wenschelijk en waarschijnlijk is, - nimmer op zijne regte waarde geschat zal worden. Recensent der Nederlandsche maatschappij, ontsnapt geene instelling, geen volksgebruik, geene algemeen verbreide meening, geene klasse van personen, aan zijne beoordeeling; doch ofschoon hij keer op keer den vinger op onmiskenbare gebreken legt, gevoelen lezers, wien het om positieve kennis {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} en niet om kunstgenot te doen is, zich door zijne voorstellen tot verbetering doorgaans van hem vervreemden. Hij zal eene noot schrijven over de Nederlandsche volksschool en zeggen: ‘In principe ben ik tegen de onderwys-wet. Maar ik erken, dat zy de scholen verbeterd heeft. Zy zal waarschynlyk bewerken dat wy haar na twee, drie, geslachten kunnen ontberen. Edele zelfmoordenaarster!’ Nu goed; maar in den tekst volgt spoedig: ‘Meent men dat het de moeite niet beloonen zou aan kinderen te vragen wat er aan 't onderwys ontbreekt?’ In eene andere noot - weder eene noot - wordt algeheele afschaffing van census en incompetentie bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer aanbevolen; en hier behoeft de lezer, die door het overige reeds niet tot ingenomenheid met den schrijver gestemd werd, den tekst niet in te zien. Welsprekend genoeg zegt de noot zelve: ‘Ik ga in dit beginsel verder dan iemand, daar ik beweer dat ook aan tuchthuisboeven en publieke vrouwen het recht van stemmen moet worden toegekend. De toelichting dezer meening is niet hujus loci.’ Is de schrijver inconsequent? Integendeel; hij die meent dat het de moeite loonen zou, aan kinderen te vragen wat er aan het openbaar onderwijs hapert, moet ook gelooven dat in de huizen van tucht en van ontucht belangrijke wenken tot verbetering van het gevangeniswezen en van de wetgeving op de prostitutie zouden te bekomen zijn. Doch de groote menigte kan zulke denkbeelden niet verdragen, en voor den kleinen kring van hen, die sedert korter of langer het onderwerp meester zijn, hebben zij geen waarde. Welke klasse van lezers schiet dan over? Men zou bijna geneigd zijn te antwoorden: geene andere als de lezers der toekomst. Eerst zij zullen den schrijver regt laten wedervaren en erkennen, dat dezelfde in- en uitvallen, welke thans den eenen de schouders doen ophalen en in het brein der anderen slechts verwarring stichten, voortgesproten zijn uit een juist instinkt en meer als parabelen dan als leerstukken willen beschouwd worden. Welke verpligting zulks aan de kritiek van den tijdgenoot oplegt, is duidelijk: handhaving van den schrijver tegen de vakmannen, die uit de hoogte op hem nederzien; tegen kleingeestige gildebroeders, wier ijdelheid gekwetst wordt door zijne meerderheid; tegen den bijval van volgelingen, die bij zijne woorden zweren zonder hunnen zin te verstaan; tegen den wansmaak van bewonderaars, die in plaats van zich door den gezonden Multatuli te laten inspireren, den ziekelijken op de planken brengen. Evenmin {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} kan het twijfelachtig zijn, welken weg de schrijver te volgen heeft. Onbekommerd om lof of blaam, ga hij steeds voort, zich zelven te geven, en koestere geene andere vrees, als zich zelven niet te voldoen. Stelt het eene aan verzoekingen bloot, aan afdrijven op den stroom der valsche subjektiviteit, het andere is te allen tijde voor het talent een onbedriegelijk kompas en eene veilige haven geweest. Cd.B.H. {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Het jaar 1872 {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} In het tweede halfjaar van 1871 en het eerste van '72 bestond er tussen Multatuli en Funke geen ander contact dan de gevoerde correspondentie: hun persoonlijke kennismaking dateert van 22 juli 1872. Sindsdien konden ze zich althans voorstellen wélke persoon bij welke naam behoorde, wat voor gezicht, wat voor handdruk, wat voor een stem. Deze kennismaking, hoe belangrijk ook op zichzelf, was overigens nauwelijks een verrassing; ze bevestigde de indruk zoals die over en weer al was ontstaan: die van een uiterst begaafd maar ook nerveus, kwetsbaar en onevenwichtig kunstenaar enerzijds, met enorme schulden * waaronder hij niet gebukt scheen te gaan; die van een volstrekt integer en bekwaam zakenman anderzijds. Want het was Multatuli allerminst ontgaan, hoe zeer zijn nieuwe uitgever zich onderscheidde van alle andere met wie hij ooit te maken had gehad. Funke's optreden, schriftelijk en mondeling, werd gekenmerkt door een correctheid die te humaan was om leeg en oppervlakkig, te spontaan om stijf en vormelijk te zijn, en te intelligent om niet tevens de zakelijke belangen te waarborgen. Hij beantwoordde de binnengekomen brieven in principe per kerende post en was jegens de gauw verontruste auteur zelfs zo hoffelijk dat hij waarschuwde wanneer dit hem door een korte zakenreis een paar dagen lang niet mogelijk zou zijn. Hij remitteerde met betrouwbare regelmaat het overeengekomen honorarium van veertig gulden per vel druks zodra de geleverde kopij die omvang had bereikt. Hij was bovendien bereid in bescheiden mate voorschot te verlenen wanneer er uit Wiesbaden weer eens bericht kwam dat de nood te hoog dreigde op te lopen. Maar hij wist ook dat hij verplicht was soms neen te zeggen. Men mag wel aannemen dat voor Multatuli bovenal de snelle en nauwgezette beantwoording van zijn brieven een ongewoon rustgevende ervaring heeft betekend. {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} En toch: op 9 februari 1873 schreef hij aan Funke: ‘Het heele jaar 72 is me vreesselyk geweest.’ Aangezien er geen reden is om aan de subjectieve waarheid van deze uitspraak te twijfelen, is er alle reden om na te gaan uit welke objectieve feiten ze kan worden verklaard. Men vindt die niet in het eerste kwartaal: sinds in februari het besluit was genomen om Ideën IV te openen met Vorstenschool, werkte Multatuli geconcentreerd aan de voltooiing daarvan. Hij had nu behalve een paar kamers aan de Schillerplatz, dichtbij het station, ook een werkkamer op de Adolfshöhe, halfweg Biberich. Vooral het vijfde bedrijf hield hem dagenlang, wekenlang bezig: dáar moesten de vele details van de op zichzelf onbelangrijke maar structureel alles-bindende intrige een bevredigende oplossing vinden zonder dat aan de nobele persoonlijkheid van koningin Louise ook maar ergens tekort werd gedaan, terwijl tezelfdertijd het zwakke karakter van koning George moest worden gereleveerd door een dubbele bekering: tot berouwvol echtgenoot, én tot verantwoordelijk heerser. Op 6 april zond hij de definitieve kopij naar Amsterdam. Maar terwijl Funke eerst, en kort daarna Roorda van Eysinga woorden tekort kwamen voor hun bewondering, is er bij Multatuli zelf enige reserve merkbaar, die overigens ook samenhangt met zijn onzekerheid of hij er in zou slagen de botte afweer van de kritiek te doorbreken, en of het nederlands toneel bereid en in staat zou zijn dit controversiële drama naar behoren op te voeren. Het feit dat de bedrijven I t/m IV in september verschenen en de tweede aflevering met het vijfde bedrijf vier weken later, heeft hem ernstig verontrust; hij vreesde met recht dat de tekst zónder het slot kon leiden tot een misverstand dat te diep wortel zou schieten dan dat dit later nog kon worden uitgeroeid. Terwijl in de voorzomer de aanwezigheid van Marie Anderson, die haar winkeltje in Keulen wilde sluiten om zich in Wiesbaden te vestigen, en vooral de kennismaking met de arts en amateur-keltoloog dr. Riecke als prettige afleidingen mogen gelden, maakte een wisselkwestie met Plet in mei Multatuli onzeker en geïrriteerd. Toch heeft zijn ontstemming en de daaruit voortkomende creatieve onmacht een dieper oorzaak: zijn inzicht in de dreigende situatie op Sumatra, waardoor zijn eigen ervaringen te Natal, dertig jaar tevoren, hem weer in alle helderheid voor de geest kwamen; verder zijn verontwaardiging om het journalistieke rouwbetoon bij de dood van Thorbecke, zó buitensporig als had Nederland een universeel genie {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} te betreuren; en daartegenover de dood van Jacob de Vletter, naar Multatuli's vaste overtuiging onschuldig slachtoffer van politieel en justitieel machtsmisbruik. De ruim honderd grafschriften op Thorbecke, geïnspireerd op werk van De Schoolmeester, wiens door Anth. de Vries onvolprezen geïllustreerde bundel Gedichten Funke hem had cadeau gedaan, zijn alleen te verklaren als een afrekening niet zozeer met de overschatte grootheid van de overledene, als wel met de opgeblazen kleinheid van de helaas nog levende geestverwanten en profijtzoekers, tegen wie ook zijn Brief aan den Koning zich richtte. Pal na de hooggestemde Vorstenschool vielen deze bitse epigrammen Funke rauw op het lijf; het ontging hem dat hij hier te maken had met zijde en keerzijde van eenzelfde Idee, met positief en negatief van de eendere norm van ideaal heerserschap. Er zijn echter een paar gebeurtenissen in de maand juli, die men bovenal verantwoordelijk mag achten voor de slechte herinnering die het jaar 1872 bij Multatuli heeft achtergelaten. Terwijl Multatuli en Mimi zich voorbereidden op het komende bezoek van Funke en er ingespannen werd gewerkt om nog zoveel mogelijk kopij gereed te maken, werden ze overvallen door de onaangekondigde komst van Edu, nu, na ruim twee jaar, een forse jonkman met bakkebaarden en een engelse dophoed. Hij kwam uit Londen waar hij zich zou bekwamen in het Engels met het oog op een plaats bij een bankier in Venetië. Maar omdat de londense mogelijkheden op een lager niveau lagen dan hem zinde, keerde hij voortijdig naar Italië terug. Uit geldgebrek onderbrak hij de reis in Mainz, overtuigd dat hij in het nabije Wiesbaden onderdak en reisgeld zou vinden. Onderdak vond hij er inderdaad, maar Multatuli had geen cent in huis, en het bezoek kwam hoogst ongelegen. Daarmee kon Edu echter geen rekening houden, hij had alle tijd en bleef dan ook meer dan drie weken, met alle irritaties die zijn aanwezigheid, zijn wereldwijze opmerkingen en zijn egocentrisch gedrag teweegbrachten. Er zijn geen andere gegevens over deze pijnlijke periode dan in het Dagboek van Mimi; wat men zou willen weten is hoe Funke, die tijdens Edu's verblijf drie snikhete julidagen in Wiesbaden doorbracht, als buitenstaander op deze zoon heeft gereageerd. Maar Funke kwam voor ándere zaken, niet slechts de kennismaking, niet slechts een kort vakantiereisje langs de Rijn, maar záken van een hoogst ernstig, verontrustend en emotioneel karakter. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} In Amsterdam ging namelijk het gerucht dat Multatuli in strijd met zijn beweringen wel degelijk geld van de Multatuli-Commissie had ontvangen. Voor Funke, die niet graag met een leugenaar te maken had maar evenmin verdroeg dat een auteur uit zijn fonds belasterd werd, was dit aanleiding geweest om zich zo goed mogelijk op de hoogte te stellen. Zo was hij te weten gekomen, en wel van Wertheim zelf, dat men via Plettenberg negenhonderd gulden had uitbetaald. Door Funke's mededelingen diep geschokt, voelde Multatuli zich door Plet verraden en bedrogen; hij was bijzonder op hem gesteld, had hem ten volle vertrouwd en kon nu tot geen andere conclusie komen dan dat Plet dit geld had verduisterd. En dát, terwijl hij kon weten hoe zeer Multatuli's eer ermee gemoeid was! Alleen een ruiterlijke bekentenis, tezamen met Multatuli's vergiffenis en stilzwijgen, zou Plet nog kunnen redden. Maar hoewel deze een tijdlang in Wiesbaden verblijf hield, en Mimi en Marie Anderson hem af en toe in damesgezelschap zagen voorbijrijden, liet hij tot bitter verdriet van Multatuli niets van zich horen. Het is opmerkelijk dat Funke in deze onverkwikkelijke zaak onvoorwaardelijk partij heeft gekozen vóor Multatuli en erop heeft aangedrongen de Multatuli-Commissie nu definitief en openlijk van zich af te zetten. De beslissende advertentie, 18 september 1872, is door hém geplaatst. Al slaagde Multatuli er ondanks alles nog in enkele hoofdstukken van de Millioenen-studiën te schrijven, hij zag geen kans dit boek te voltooien; en ook de voortzetting van Ideën IV stagneerde. Pas laat in het najaar kwam hij op dreef met polemische teksten waarin wordt afgerekend met alles wat hem in de voorgaande jaren had gehinderd, geërgerd, beledigd en ontstemd. Hoe noodzakelijk het voor hem mag zijn geweest zich op deze manier vrij te schrijven, het was tegelijk een kwelling zich opnieuw te verdiepen in al de kwalijke ervaringen die voor hem even zoveel symptomen waren van stelselmatige miskenning, kwade trouw en georganiseerd bedrog. De aankondiging op de laatste bladzijde, dat hij zich in de volgende bundel wat zou verpozen met Woutertje Pieterse, was méer dan een belofte, het was een blijk van genezing. Met inspanning van álle krachten kwam Ideën IV nog juist vóor Oudjaar van de pers.- G.S. {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Brieven en dokumenten [1 januari 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 1 januari 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Half enkel velletje, waarvan éen zijde beschreven. (M.M.) mijn vorigen brief: zie V.W. XIV, blz. 662. den heer W.: Wintgens. Wbaden 1 Jani. 1872 Waarde heer funke, Hartelyk dank voor de f60, - die ik zooeven ontving. Ik zie daaruit Uwe welwillendheid, en hoe aangenaam dit my is, het drukt me dat ik U nu bezwaar, of later bezwaren zou. Ik schreef in myn vorigen brief de waarheid, maar juist dít hindert my zoo, dat de waarheid zóó is. Gy zult het gek vinden maar nóg is byv. de brief aan den heer W. niet klaar. Ik wil my verbinden U nooit een cent te vragen vooruit. Als ik nu maar wist dat het U niet bezwaart my na 't ontvangen van Kopie, terstond te voldoen. Dan reken ik daarop. Maar nogeens, áls t U bezwaart, is me dat idee even drukkend als dat ikzelf in den brand zit. Hartelyk gegroet tav Douwes Dekker [2 januari 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 2 januari 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan alleen blz. 1 beschreven. (M.M.) wat rekeningen: het was destijds gewoonte dat de boekhandel alles wat in een heel kalenderjaar was geleverd, pas na afloop daarvan, meest zelfs niet voor het tweede kwartaal betaalde. Herrn E. Douwes Dekker Wiesbaden. A. 2 Jan 72. Waarde Heer Dekker! Zaterdag avond zond ik U per gewonen brief f60. - en hierbij voeg {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} ik weder f60. -, dus f120. -. Kon ik momenteel meer missen ik zou U gaarne nog f80. - willen zenden, maar de tijd van 't jaar maakt dat mijn kas zeer moeielijk haar boômbedekking houdt; ik doe dus wat ik kan. Zoodra ik wat rekeningen binnen loods, zend ik U de rest. Tracht mij nu svpl te antwoorden op mijn schrijven van 23 dezer. Ik wou zoo graag aan 't werk, nu Gij zóó veel hebt gedaan. Mijn beste wenschen voor 72 zullen, hoop ik, U toevallen. Ik heb goeden moed dat wij, eenmaal aan den gang, met lust elkaâr zullen helpen en dit jaar rijke vruchten kan brengen. Groeten tt GLfunke [3 januari 1872 Brief van Multatuli aan Huisman] 3 januari 1872 Brief van Multatuli aan H.H. Huisman. Dubbel en enkel velletje postpapier, tot het midden van blz. 6 beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.) Het postscriptum is kennelijk na het vouwen van de brief toegevoegd en staat met een kwartslag gedraaid op het papier. 't door U geplaatste stuk: zie V.W. XIV, blz. 452. 't Nieuws van den dag: het in 1869 door Funke opgerichte dagblad met als hoofdredacteur Simon Gorter en na diens dood H. de Veer. Drutni min: dichterlijk gebed uit de middeleeuwen, door een monnik van Sankt Gallen gemaakt en door Multatuli in Idee 895 kritisch aangehaald; zie V.W. IV, blz. 632. Wiesbaden 3 Januari 72 Waarde Huisman, Ja, 't is wel lang dat ik U niet schreef. Gy zendt my zo trouw de Toekomst, en ik antwoordde niet! Ook Uwe vorige brieven liet ik onbeantwoord. De oorzaak is: verdriet! Telkens dacht ik: ‘morgen, morgen, later, als ik wat beter gestemd ben.’ Ik ben misselyk van tegenspoed. Die Multat. Commissie heeft my een onherstelbaren slag toegebragt. Vroeger was ik nooit langer dan een oogenblik moedeloos. En dit wist ik. Ik kon daarop rekenen. Sedert 1½ jaar is dat in zoover veranderd dat ik byna voortdurend my gedrukt voel. Die menschen hebben een helsche rol gespeeld; erger nog dan zy zelf weten. En ik kan hen niet openlyk aantasten omdat ik dan intieme zaken moet aanroeren die ik niet noemen wil. Dit is eene waarheid dat ik van die Inschryving geen cent gezien heb, zoodat de grief die zaak te hebben laten doorgaan, my veel weggesmeten {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} inspanning gekost heeft. 't Is alsof er een Satan onder gestookt heeft. En 't door U geplaatste stuk heeft hun een voorwendsel gegeven. Op dát oogenblik wisten zy nog niet hoe zy 't zouden aanleggen om my tegentewerken. Waar het geld gebleven is, mag god weten. Ik kan er niet naar vragen. Gy dringt er op aan, dat ik U schryven zal! Wat? Ik heb verdriet, veel verdriet. Dit is alles wat ik zeggen kan. En 't zeggen zelf is my een plaag. Er gaan soms maanden voorby dat ik niet aan myn kinderen schryf! Zy weten dat ik wel schryf als ik maar eenigzins in redelyke stemming ben of iets goeds heb meetedeelen. Dát is 't eenig genoegen wat me nooit begeven zou. Ik ken geen ander. In den toestand waarin de wereld zich bevindt, baten woorden niets! Er zyn stoffelyke zaken noodig, in één woord: geld. Nu weet ik wel dat met en door geld niet alles te verkrygen is (gezondheid byv.) maar ziekte met geldgebrek - Och, ge weet immers alles zoo goed als iemand. Ook myn toestand is door die vervloekte Mult. comm. in zoover veranderd dat ik niet meer, als vroeger, met geld te helpen ben. De wond die my geslagen is, kan niet met millioenen genezen worden. Ik ga dan ook hard achter uit. Niet hard genoeg naar myn zin, want ik verlang naar 't eind.- En nu verlangt gy dat ik in zoo'n toestand schryve over Toekomst, Hilman, Schouwburg - Och! Als 't my goed gaat, of redelyk, schep ik vreugd in beroerdheid. Het kunnen helpen is my een genot. Wat moet ik nu zeggen? Het tegenloopen van de Toekomst spyt my om uwentwil, en om Gunst. (Die historie met den Schouwburg treft nu ook weer ellendig!) Wat overigens de democratie aangaat, men weet in Holland niet wat het is. En in zekeren zin is dit ook elders het geval. Maar één groot onderscheid bestaat hierin dat (byv. in Frankryk) de geringe man een krant koopt. Een koetsier op den bok, een kruier, een vrouwtje op de markt, alles koopt een krant of krantje. Ze worden dan ook te Parys op straat verkocht, als by ons lucifers of loterybriefjes. Zóó vindt het zotste vod nog altyd eenig debiet. Hoe is dit te veranderen? Ik weet het niet. Ik weet ook niet hoe men schryven moet om invloed uitteoefenen of opgang te maken. Ook niet hoe men 't aanlegt om begrepen te worden. In één woord ik heb geen verstand van Publiek. Myn oordeel over de Toekomst doet {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} niets ter zake. Al ware het dat ik aanmerkingen te maken had, dan blyft het de vraag of't debiet niet nog verminderen zou als myn raad gevraagd of gevolgd werd. Ook moet men onderscheid maken naar mate van 't doel. Art. 1 is dat men gekocht wordt! Want al schreef je als 'n engel uit den hemel, als 't debiet de kosten niet dekt, is 't slot: winkelsluiten, en dan is álles uit! Al die praatjes zyn heel treurig, dit weet ik, helaas! Maar juist daarom schryf ik zoo ongaarne. 't Is bedroevend aantezien hoe Gy en Gunst nu met dat ding tobben, en alweêr niet slaagt! Of't Nieuws van den dag bloeit? Zie eens, dáárin wordt god niet aangevallen, 't is lauw, flauw en kleurloos... toch kan ik niet gelooven dat men er goede zaken mee maakt. Al schryf je slecht, gewoon of godsdienstig, dan slaag je in Holland toch niet. 't Zit 'm niet in god. 't zit hem dáárin dat er geen publieke geest is. De meeste opgang wordt nog gemaakt door schandaal. Men houdt van 't gemeene. En ook dát genre is overvoerd. Ik zie dat men Radermacher aanvalt. Het zal my benieuwen hoe en wat hy antwoordt! Moeielyk is 't niet. Als men (Justus) zoo vry is onder God te verstaan: ‘het goede’ ja, dan is de zaak gezond. Maar daarin ligt nu juist de kwestie. Ik zeg - en R. ook) dat die god en z'n dienery: het kwade is. Ook Rottekruid is zeer gezond, als we nu maar eenmaal weten dat rottekruid eigenlyk zeggen wil: biefstuk. Die Justus redeneert als 'n ouwe slof. ‘Het goede’ is dus volgens hem eene zaak welker waarheid hy niet in bescherming neemt, en die dus, wel beschouwd, een leugen wezen kan... dát doet er volgens hem niet toe. Schryf eens voor zulk volk! Rademacher heeft volkomen gelyk. God is leugen! Zyn dienst is leugendienst. Hierdoor bederft men alzoo het besef van 't ware, d.i. zoowel wezenlyke zedelykheid als gezond verstand. Zie ‘Drutni min’ in m'n Ideën, een wiegelied, een slaapdrank, een gif! Zoo'n geslenter van een Justus is onverdragelyk. En - let er op - velen zullen zoo'n uitwykend praatje mooi vinden. - Och, ik heb zoo 't land, U zoo'n vervelenden brief te zenden! Maar ik heb niet anders in myn gemoed. Alle geschryf - ook voor de pers - is my een walg. Ik ben overtuigd dat men niet lezen kan. Waartoe dan schryven? 't Is den moriaan geschuurd. Wat me altyd zoo verwondert, is dat men my zoo ongemoeid laat. Waarom valt die Justus Rademacher aan, en my niet. (Ik bedoel hiermeê volstrekt niet dat ik juist iederen aanval zou beantwoorden, o {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} neen!) Zoo is, naar ik in een krant lees, ook zeker stuk in de Gids waarin 't atheïsme schynt gepredikt te worden, 't onderwerp geweest van eene wederlegging in de Maatsch. van Letterkunde, door Ds van Gorkum. My laten ze alles zeggen. Dit is taktiek van myn vyanden. Ik moet doodgezwegen worden, en m'n vrienden helpen dapper meê aan dit moordsysteem door my evenmin te noemen. Ook Radermacher haalt Jan en alleman aan (soms zeer onbeduidende mannetjes) van my zwygt hy. Niemand heeft god en de goddienery zoo ruiterlyk aangetast als ik. En al zoo lang geleden, toen niemand nog durfde reppen van die zaken! Denk echter niet dat ik hierover klaag. 't Is maar een opmerking. Eene opmerking die in verband staat met den geheelen geest in Holland. Die geest is dan ook een der hoofdoorzaken waarom de democratie ten onzent niet bestaan kan. Wy halen alles van over de grenzen. De nietigste fransche of duitsche papierkladder (die men vaak in z'n eigen land niet aanziet) wordt vertaald en als 'n hooger wezen voorgesteld. Men maakt z'n woorden tot tekst. En hoe dan nog meestal! Ze kunnen in Holland niet eens behoorlyk vertalen. De meeste aanhalingen uit buitenlandsch geschryf zyn schooljongensachtig verminkt. Nogeens: schryf eens voor zoo'n Volk, en voor zulk volk! Holland is naar de maan, en heeft behoefte aan zweepslagen. Nu, dat zal dan ook wel komen. - Ik kan U niet zeggen wat het my kost U zoo'n dorren brief te zenden! Ik bid u: dring nooit op schryven aan! 't Is me een waar verdriet! Wees intusschen hartelyk gegroet (ja, wat geeft dit!) van tav Douwes Dekker In de onzekerheid of uw adres nog in de bakkerstraat is adresseer ik maar aan 't bureau van de ‘Toekomst’. [4 januari 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 4 januari 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) 't fr. H.S.: het friese handschrift, het Oera Linda Bok. Timothée Trim: ps. van Léo Lespès (1815-1875), frans auteur die elke dag een stuk schreef in Le petit journal van Moïse Millaud en daarmee dit blad populair en Millaud rijk maakte. 112: Idee 112; zie V.W. II, blz. 335. inodore: reukeloos (fr.) {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Wbaden 4 Januari 72. Waarde heer Funke, heden ontving ik in grooten dank, de tweede f60, - zoodat ik nu reeds in 't geheel (met de eerste remise van vHelden mee) f 320, - ontvangen heb. Dit is immers accoord? Uw plan van uitgeven brief 23 Decr vind ik natuurlyk zeer goed. Van myn zy, zal ik zeer myn best doen voor spoedige en accurate correctie. Doch laat svp. altyd in duplo zenden. Want ik heb legger noodig van vorige correctie om later accoord te gaan, en dan asjeblieft terstond schoon vel. (ongeplet, en in simplo, ook om accoord te gaan.) Behalve gevallen van overwegende force majeure, hoop ik U altyd de correctie met omgaande post terug te zenden.- Vierde bundel beginnen als er een vel of zes is? Goed. Ik zit in tweestryd, of ik in bundel IV nog iets toevoeg aan de kommentaar Vrye Studie ('t is me gevraagd) of waarmeê anders te beginnen. Van Helden schreef me voor eenige maanden over zekeren voorkeur om Vorstenschool àpart uittegeven. Nu, over IVn Bundel, iets later. Nu over den herdruk van 1, 2 & 3.- Uwe vragen over de wyze van drukken der Noten. Myne bedoeling was eigenlyk, tweërlei manier van zetten: 1.)Onder 't Idee, als 't Idee op de blz. afloopt. 2.)Onder de bladen, als 't Idee niet op de bladzy afloopt. Nu vraagt gy of die onder de Ideën komende Noten met dezelfde letter, doch ietwat ínspringend kunnen gedrukt worden? ‘Dit zou de lezing gemakkelyker maken.’ Ja, dat vind ík ook. De eenige vraag is, of er dan blykt dat de dus geplaatste bijvoegingen van dezelfde herkomst zyn, als de noten onder de blz.? Indien gy in dít verschil geen bezwaar ziet, vind ik het zeer goed. Ja, 't kan wel, want het: (1872) dat er onder komt, wyst alles uit, vooral in-verband met de Voorrede.- 1872 inplaats van 71, zeer goed.- Of ik al of niet uitdrukkelyk gezegd heb: noot o.d. bl. of onder Idee... doet er dus niet toe. We kunnen ons nu houden aan de twee soorten van ommezyde. Of zoudt gy denken dat sommige noten ook aan 't einde van een Idee konden, al lìep dat één of 2 blzz. verder? In dat geval zouden alleen die noten onder de blz. komen, welke by zeer lange stukken behooren. Hoe minder kleine letter hoe beter, omdat veel lezers noten overslaan. {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} My bevalt de heele inrichting van myn werk niet. Hoor eens. Aanvankelyk zyn de Ideën kort, en dus komt voorloopig alleen de eerste manier te-pas. (onder 't Idee, gelyke letter, inspringend, 1872.) Daarmeê kunnen we een heelen tyd voortgaan. Voor we dan aan de eerste noot zyn, die onder de blz. zou moeten, kunnen we beraadslagen. Dus maar beginnen zoo als Gy hebt voorgesteld. Ik zal my goed inspannen om de zaak te doen marcheren. Ontbloot U nu voorloopig niet meer van geld. Ik zal my, hoop ik redden. Ik ben U zeer dankbaar voor Uwe welwillendheid.- Ook dank ik U voor de genomen moeite in de zaak van 't fr. H.S., en ik houd my aanbevolen voor wat inlichting omtrent die vóór-Batavieren. Ik ontvang heel geregeld de Courant, maar... maar... ik ben niet tevreden over de redactie, den heer de Veer. Jokken, liegen of omwegen zouden niet tepas komen. De zaak is, dat ik niet vat welk program hy zich heeft opgelegd? Litterature légère of 't (zoogenaamd) tegendeel? Ik was te Parys toen Timothée Trim den heer Millaud millionair maakte met voddery. Ik bewonderde den kerel, die elken dag een nietigheidje wist te geven, dat voor zyn publiek pikant was. Het was er dan ook naar, doch... voor zyn publiek geschikt. Nu, begryp ik niet, welk publiek de heer de Veer zich voorstelt? Neem dit niet zoozeer aan als aanmerking, dan wel als opmerking. Neen, 't is geen aanmerking. Ik ken den kring niét, waarin de ‘Kleine Courant’ populair moet worden. Zie, ik hoef U niet te zeggen hoe ik denk over de moraliteit en de letterkundige (!) waarde van... Asmodee, maar: ik begryp dat zoo'n ding debiet heeft. Jacht op schandaal en pikanterie à bon marché, is leelyk, maar er zyn er die van dat leelyke houden. Ik geloof niet dat het goed zou zyn, myn werk te verbrokkelen, door iets te leveren. Dat zou de Ideën meer schaden, dan 't voordeel aan de courant aanbracht. Bovendien ik kan niet schryven wat ik wil (112) en dat zou voor de ‘Kleine Courant’ die inodore is, lastig wezen. Meen nu niet dat ik van bitterheid houd - o neen! Ook vind ik, dat het peperen zoo in de mode komt (een bewys van gebrek aan talent, misschien in my ook) dat het waarlyk een verademing is, eens iets zoetsappigs te lezen. Maar voor een Publiek dat nu juist daarmee gediend is, vind ik toch den heer de Veer weer te on-orthodoks, te flink. Ik dank U voor Uwe wenschen by gelegenheid van 1872, en ook ik van myn kant hoop dat dit jaar U voorspoed brenge in zaken en in {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} huisgezin. Ik beloof U, wat my aangaat myn best te doen. Wees hartelyk gegroet van tav. DouwesDekker Myn groet aan onzen van Helden. [6 januari 1872 Brief van Tine aan Potgieter] 6 januari 1872 Brief van Tine aan E.J. Potgieter. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Op blz. 4 staat in potlood links van de handtekening: chez Monsieur Omboni. Padua 6 Januarij 1872. Waarde Heer Potgieter, Ik heb behoefte U te zeggen mij niet van ondank te beschuldigen na al t'geen U voor mij gedaan hebt al is de schijn tegen mij, maar de omstandigheden zijn dikwijls zoo gecompliqueerd, de gevoelens van verschillende aard zoo tegenstrijdig, dan de nood, die mij dwingt dikwijls anders te handelen dan ik wel wenschte en och, als U alles wist zou U medelijden met mij hebben, wat ik te dragen heb weet niemand. Ik had U al lang willen schrijven maar ik kon er niet toe komen. Mevr. Omboni die van een reisje naar Rome te huis is gekomen zeide mij U steeds met belangstelling naar ons vroeg. ik dank U en ik verzoek U vriendelijk te geloven dat ik U als een waar Vriend beschouw t'geen mij den moed geeft U openhartig te schrijven maar dezen is alléén aan U gerigt, ik ben wantrouwend geworden, daar ik reden heb te gelooven dat er onder de zoogenaamde vrienden vijanden zijn. De hulp die U mij steeds verleende nam ik dankbaar aan ik kende niemand dan U en de kiesche wijze waarop U mij te gemoet kwaamt vervulde mijn hart met dankbare gevoelens, maar nu één jaar geleden kwamen er articles in de couranten die voor Dekker zeer vernederend waren en dus ook voor mij. ik was overtuigd dat U daar geen deel aan hadt maar mijne positie werd zeer moeijelijk. Ik wil Dekker niet afvallen, arme arme Dichter! en ik zal geen gelden aannemen die bijéén zijn gebragt om ons te helpen en hem te vernederen dat nooit- Maar aan U die mij eens zeidet ‘Ik wil uw Vriend zijn’ aan U wil ik mij toevertrouwen aan U wil ik zelfs openhartig vragen of U mij {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} twee honderd francs zoudt kunnen zenden, ik heb schulden die mij drukken en dat is gekomen door de maanden dat er hier niets te verdienen valt ieder is dan naar buiten. Onder die schulden behoort ook achteruit zijn van t' schoolgeld van Nonni. Het zoude bitter jammer zijn als zij niet voort kon gaan met leeren, want zij maakt groote vorderingen en ze is op een hoogte die belooft een goed resultaat op te leveren. en Eduard die alles doet wat in zijn vermogen is om mij bij te staan! wij hebben edele kinderen. Eduard zal zeker goed door de wereld komen hij is doordrongen van t gevoel dat willen kunnen is. Waarde Heer Potgieter beoordeel mij niet verkeerd maar bedenk dat ik dikwijls in zeer moeijelijke omstandigheden ben. Ik ben overtuigd dat U t' goed met ons meent waarom ik mij dan ook vertrouwend tot U wend. Mogt U mij spoedig met een gunstig antwoord verblijden zoude ik U innig dankbaar zijn. Ik zal dezen recommanderen daar t' gebeurd mijn brieven dikwijls niet te regt komen. Van harte hoop ik dat t' Nieuwejaar U geluk zal opleveren en t' zal mij regt aangenaam zijn als U de verzekering wilt aannemen van mijne hoogachting en vriendschap E H Douwes Dekker [7 januari 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] 7 januari 1872 Brief van R.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan drie blz. beschreven, en dubbel velletje postpapier, tot halverwege blz. 3 beschreven. (M.M.) Laboulaye: de franse jurist Edouard René Laboulaye (1811-1883). Dr. A. van der Linde: Anthonie van der Linde (1833-1897), kritisch en polemisch auteur, schaker, gevestigd in Berlijn. Hilda: roman van Constantijn, d.i. C.P. van der Does-Scheltema. In zijn beoordeling houdt Busken Huet de auteur voor een man; zie Litt. Fantasien en Kritieken, deel XV. Boutmy: Gustave Adolphe Boutmij (1816-1872), sinds 1854 inspecteur der cultures op Java. pendoppo: geheel open overdekte ruimte (mal.) De red.r van K.: de redacteur Van Kesteren. Vloekzang: voor dit gedicht zie V.W. I, blz. 311. uit het land uwer geboorte gebannen: dit is niet juist; de verbanning van Roorda van Eysinga uit Nederlands-Indië was gegrond op een beledigend geacht artikel, niet op de toen slechts in kleine kring bekende Vloekzang. {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} Br., 7 Jan. 72 Waarde Dekker! Hartelijk dank voor de Millioenen-Studiën, mij hier door Plettenberg ter hand gesteld, die ik met het grootste genoegen gelezen en waaruit ik weder zeer veel geleerd heb. Gij moet niet in couranten schrijven, op commando, geregeld op denzelfden dag der week. Gouden doublons moet men niet verkappen tot pasmunt. Ik vind het zeer audacieus van Wintgens en andere luî, die U ignoreeren, dat zij U nog schrijven, en zeer edelmoedig van U, dat Ge nog antwoordt, vooral na dien onkieschen volzin: ‘Laat het nu hierbij blijven.’. Waarom bemoeit Gij u met die lieden? Zij exploiteeren allen den Javaan, de een behoudend, de ander ‘vrijgevig.’ Ja, als men over dooden spreekt, zoo als in de geschiedenis, of over gefingeerde personen, zoo als in romans kan men in Holland (en elders) op aanzien rekenen, maar als men actueel is, blijft men, gelijk Laboulaye zegt, een theater-koning. Wanneer men u gelezen heeft, acht men u even veel als een acteur. Maar met Uwe denkbeelden zijn voordeel te doen in de Kamer en in het kabinet, ah! dat is wat anders. Ik begijp niet, dat gij, die met zoo rechtmatige bitterheid de insinuatie van omkoopbaarheid afwijst, den veilen Lion niet veracht. Ook Nap. III stel ik even hoog als dezen, al blijft Thiers een nieteling. Voor dien man bleef niets over dan bij Sedan te sneuvelen. Nu is hij voor eeuwig eerloos, Nap. I schijnt mij een genie, een reus toe, die, behoudens enkele groote hervormingen, den stroom van eene rivier, van den tijd, wilde terugdrijven. Plettenberg is hier geweest. Het Weekblad zal eerlang verschijnen, Na den 17en komt hij vermoedelijk te Wiesbaden om Uwe hulp daarvoor in te roepen. Ik beval hem Dr. A. van der Linde, te Berlijn, en Feringa als medewerkers aan en werd gemachtigd hen te polsen. Van v.d. L. ontving ik vooraf 2 aangename brieven; de eerste was een compliment over een art., dat ik U zenden zal. Hilda wordt herdrukt. Gij zult natuurlijk niet spreken in Uw ‘pedant stuk’ over Vissering. Ik, eene betrekking? Ik denk het niet en zeide tot Loudon: ‘Ik (3e IK) verlang van U dien zedelijken moed niet; het zou een klap wezen in 't gezicht van Regeering, Kamer en Volk, die uwe reeds moeilijke taak verzwaren zou’ - Maar zijn broeder Franck deelde mij mede, dat {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} hij tot James gezegd had: ‘Als ik Gr.-Gl. was, zou ik reeds lang van Roorda partij hebben getrokken.’ Toen ik dit hoorde, heb ik Fr. te kennen gegeven wel weer te willen dienen, in 't belang van mijne kinderen en schuldeischers, mits rechtstreeks van den landvoogd afhanklijk, dus: óf in zijn kabinet, óf als chef van een' spoorweg-aanleg, bv. op Sumatra. Ik ben benieuwd, of James doof zal blijven voor de lasteringen van mijne vijanden. Daarvan kwam mij eene curieuse ter oore van den oud-resident Boutmy, die mij nooit gezien heeft en ze geheel Java doorkraaide, ondanks tegenspraak van hen, die de zaak konden weten. Ik zou nl., uit wrok tegen mijn' principaal Theodoor de Mol van Otterloo, zijn zwager Zimmerman eene zieke meid hebben doen bezorgen. Vooreerst was die jongen op mijne hand en dreigde een' na mijn vertrek geréintégreerden opziener de pendoppo uit te smijten, zoo hij iets te mijnen nadeele durfde zeggen. Ten andere tastte die meid mijzelven aan. Voor de genezing moet ik nog f 110, - betalen aan mijn' vriend den overste Dr. De Leeuw.- Zoo schrijft men de geschiedenis! Vissering roemde ook in Hilda: ‘de schoone gedachte.’ V. d. Linde houdt van Vloten voor partijdig, Jan Salie en stokhollander.- Schrijf mij eens den naam van den uitgever der ‘geschlechtliche Religion’. Mijne bestelling bleef zonder gevolg.- Met De Locomotief onherroepelijk gebrouilleerd. De red.r v. K. liet mij 9 maanden op mijn geld wachten en is woedend over mijne aanmerkingen hierop, en vooral op zijn 18maandsch snobbish zwijgen. Hij herinnert mij nu mijne schulden aan anderen op Java. 't Is wat laat! Hij schijnt daaraan niet gedacht te hebben, toen hij mij aanzocht om medewerking. Wat zelfachting! Nering-moraal! Neen, geef mij geene hoop. Journalisme is de proefsteen der oorspronkelijkheid. Gij hebt ze, Huet ook. Ik niet. Zelfs van Vloten niet.- Hierbij de ‘Twee Gedichten’ van Constantijn. Zend ze svp. later terug. De Vloekzang was mijn keerpunt. Zijt van ons hartelijk gegroet en de hand gedrukt. Uw vriend RvE {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} Twee gedichten. Er zijn in ons vaderland op dit oogenblik twee gedichten in omloop, die beide opzien gebaard hebben. Die gedichten werden beide in den loop der laatste jaren geschreven. Van beide leven de dichters nog. Het eene gedicht is in alle voorname boekwinkels verkrijgbaar, het andere is ongedrukt gebleven en ter sluiks verspreid. Het eene brengt ons in een tijd van een ondenkbaar verleden, het andere geeft ons een tafereel van eene denkbare toekomst. Het eene wordt in onze beschaafde kringen veel gelezen en vooral door vrouwen bewonderd, het andere wordt slechts fluisterend genoemd, eene vrouw aarzelt er over te spreken en durft niet bekennen, dat zij het gelezen heeft. De dichter van het eene schrijft met al de wijdloopigheid van iemand, die zich in het rythmus zijner welluidende verzen vermeidt, die ander blinkt uit door eene kernachtige kortheid, alsof hij de laatste woorden eens ter dood veroordeelden opteekende. De een schildert ons het leven in al zijne gedroomde grootheid en liefelijkheid, de ander doet ons eene kille huivering door merg en beenen dringen, men slaat onwillekeurig de handen voor de oogen en roept: ‘God! neen, dat niet!’ De een laat ons aan het einde van zijn gedicht met onze verbeelding verwijlen op bergen, van waarop wij de schoonste vergezichten genieten, waar wij de welriekendste geuren inademen; de ander brengt ons op een slagveld met lijken, doorweekt van bloed. De een schildert ons den Christus als den vredevorst, de ander toont ons het kruis van Christus als eene leuze der wrake in de handen van rampzaligen, die door Christenen vertrapt werden. De een tracht ons eene werkelijkheid voor te tooveren, die slechts in de droomen van een dichter kan bestaan, de ander wijst op eene toekomstige werkelijkheid, die zeker komen zal, als de mensch het recht blijft verkrachten. De een brengt ons in eene zoete bedwelming, het is alsof wij gewiegd worden op schommelende golven van kleuren en klanken; de ander schrikt ons op, alsof er een pistoolschot aan ons oor werd gelost, eene hand ons bij de keel greep en eene stem ons aan onze ooren donderde: ‘Op! op! het uur der wrake is gekomen!’ De een legde zijn gedicht als een geurig reukoffer op het altaar des Heeren, de ander slaakte een' kreet als den kreet van den martelaar, wanneer de houtmijt vuur en vlammen schiet. De een is de denkbeeldige ziener, die slechts de verouderde visioenen {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} der voorgeslachten in nieuwe dichtervormen hult; de ander, door de heiligste verontwaardiging gedreven, scheurt den sluier der toekomst vaneen en treedt vooruit om als bestraffer zijn eigen volk te geeselen en roept het toe: ‘Bekeer u, nu het nog tijd is!’ De poëet dweept met nimmer te vervullen idealen, de profeet ontrolt het boek der geschiedenis en profeteert daaruit, dat er een tijd zal komen, waarin de slaaf den voet zal zetten op het hart van den verdrukker. Hebt gij den dichter der ‘Schepping’, hebt gij den zanger van den ‘Vloekzang’ herkend? Ten Kate! uwe bewonderaars zullen u tot een' heilige verheffen. En gij, Roorda van Eysinga! men heeft u voor den ‘Vloekzang’ uit het land uwer geboorte gebannen. Maar, o dichter der Schepping,, wanneer uwe rythmische zangen reeds lang tot de bovenste planken van een boekenkast zullen verwezen zijn, dan zal men den Vloekzang de ware hulde brengen, en hem zal lof en eere gebracht worden, die den moed had om de banier van vrijheid en gerechtigheid omhoog te heffen, toen zijn volk door zelfzucht met blindheid geslagen was. Wat ook het lot van Indië wezen moge, hetzij het ons als gevolg onzer roofzieke staatkunde, ontvalle, hetzij men leere ook in Indië meer vrijzinnige denkbeelden toe te passen de naam van Roorda van Eysinga zal altijd met eere genoemd worden, want op hem zal van toepassing zijn, wat Ds. Oort van den profeet Jeremia, den boetgezant, schrijft: ‘Welke aanmerking men ook moge maken op hetgeen hij deed en sprak, deze eerste voorwaarde om een edel mensch te zijn is volkomen door hem vervuld: hij was een man van overtuiging. Mei, 1867.- Constantijn. [9 januari 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *9 januari 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 91-98). toekan soerat: schrijver, klerk (mal.) Zelden schryf ik: Idee 112; zie V.W. II, blz. 35. Ik had le franc parler met hem: ik kon openhartig met hem spreken. 't Fabula docet: de les van dit verhaal (lat.) telle quelle: tel quel (fr.), min of meer, zo'n beetje. Baud: de gematigd-conservatieve Jean Chrétien Baud (1789-1859) was 1832-1836 gouverneur-generaal en 1840-1848 minister van koloniën. {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} Pahud: de gematigd liberale Charles Ferdinand Pahud de Mortanges (1803-1873) was 1849-1855 minister van koloniën en 1856-1861 gouverneur-generaal. déchu pour tout de bon: voorgoed in verval (fr.). W. baden 9 Januari '72. Beste Roorda, Zoo, is Plet weer te Brussel geweest? En zal hy hier komen? En zal 't een weekblad zyn? Tot nog toe heb ik hem geen woord over zyn plannen geschreven. Daar ik alleen door u er iets van weet, schynt hy er een geheim van te maken. Over 't geheel tracht ik voorzichtig te zyn in schryvery, niet wat myzelf aangaat, maar omtrent anderen. 't Figuurlyk gebruikt woord overbrieven is hier van letterlyke toepassing. A en B brouilleren soms, omdat C aan A meedeelt wat hy van B weet, al zy 't dan dat A het heel goed weten mocht. Och, over 't geheel is schryven een pitoyabel ding. Gut, kerel ik zit zoo met Mill. St. in myn maag. Nu zal je nog gelyk krygen. Eens in zooiets gestoord, is 't aanknoopen moeielyk. En ik had nogal tegen je gebluft dat ze zoo goed zouden worden. Ik meende dat ik ze goed in 't hoofd had, maar 't lichtje is uitgeblazen. De teugels zyn me ontvallen. Dat komt wyl er sedert ik dat ding opzette, zooveel verdrietigs voor my gebeurd is. Gister kreeg ik bezoek van drie jongelui uit Holland. Raden Mas Ismangoon } studenten. Wiggers van Kerchem } studenten. Jacs. Scheltema } studenten. Ze bleven zoo kort dat ik niet eens gevraagd heb of de laatste een broer van Constantyn is. Zeg gy me dat. Lion verachten? Geen grein meer dan de andere courantenschryvers! 't Is me een raadsel waarom men zoo over dien man heenvalt. Voor eenige jaren verkocht zich zyn tegenstander in den Haag ('t andere oudere Dagblad) aan zyn courant, met huid en haar, d.i. met abonnés, correspondenten, relaties, officiële advertentie-rechten... kortom 't heele standje. Tot op den laatsten dag werd Lion's blad in die andere (liberale!) een pest genoemd. Als dat nu geen veilheid is, weet ik 't niet! Heeft ooit iemand, buiten my, daarover geklaagd? (ik meen in n. 451 van de Ideën). Ieder neemt aan dat de krantenschryvery eene prostitueerende zaak is, waarom nu alleen Lion aansprakelyk te houden voor de schande van allen? {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Bovendien, ik heb over die heele omkoopery andere begrippen dan de gewone. 't Is me nooit mogelyk geweest een hoer te verachten. Is dit een gebrek in myn zedelyk tastgevoel? Ik heb van zulke schepsels geen anderen indruk dan iets als: och, die stumpert! Nu, dit klopt niet met myn oordeel over Lion. Hem minacht ik wel, en ik noem hem geen stumpert, maar ik trek dáárin alleen party voor hem, dat ik 't onbillyk vind hem alleen te doen boeten voor de rest. Bovendien houd ik in veel liberalen de haat tegen dien man voor afgunst. Hy verkoopt zich duurder dan hun mogelyk was. En nog iets over omkoopery. Hoe staat het met de kommiezen en referendarissen aan een ministerie, die voor een bepaald tractement alles schryven en bewerken ‘in den geest’ der Excellentie van den dag? Is dat niet dood-eenvoudig een kostwinning? Welke casuist vordert dat ieder toekan soerat zyn ontslag neme, zoodra hy 'n principe moet verdedigen dat het zyne niet is? Waarom is een krantenschryver meer te veroordeelen dan andere lui die hun pen verhuren of verkoopen? Wat 'n immorele redenatie, niet waar? Wat my betreft ik zou 't niet kunnen. Niet omdat ik zoo braaf ben, maar ik ‘hok’ terstond als ik iets tegen myn gemoed doe. Ik schreef 't in Idee... ‘Zelden schryf ik wat ik wil en nooit wat 'n ander wil.’ Dit is de zuivere waarheid. Sedert ik die tuchteloosheid in mezelf opmerkte, en overtuigd was van de verregaande moeielykheid myzelf daarin te dwingen, heb ik dien dwang opgegeven. Maar 20, 30 jaar geleden, streed ik er tegen. Wat me dat gekost heeft! Eens te Baglen was een kabinetsbrief gekomen om de residenten te polsen over scholen voor zoons van inl. hoofden. De resident von Schmidt auf Altenstadt vloekte en raasde over die ‘verdomde baarsheid van de Alg. Secretarie die den G.G. zulke zottery had in 't oor geblazen’. Twee dagen later kreeg ik 't stuk om ‘aftedoen’ volgens dispositie in margine. Die dispositie begon: ‘'t denkbeeld van Z. E toejuichen’ enz. Wat me dat toejuichend stuk gekost heeft! En... ik zeide 't den resident. Ik herinnerde hem zyn vloeken by de ontvangst, en hy was kwaad over m'n geheugen. Ik had overigens le franc parler met hem, maar ditmaal kreeg ik een bar: ‘mnheer, ik verzoek u myne dispositie te volgen, en zonder aanmerkingen, asjeblieft!’ Zoo heb ik te Menado mishandelde en gevluchte pandelingen moeten terugzenden aan hun zoogenaamde eigenaars. Te Baglen had ik {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} f200, -, te Menado 6 of 800 in de maand. Was ik nu veil, omdat ik voor 2 of zeshonderd gulden 's maands dingen deed tegen myn gemoed? Dit is zeker, dat ik het nu niet doen zou, voor niets ter wereld. In dien tyd echter kostte my 't doen meer inspanning dan nu noodig wezen zou voor 't weigeren, en ik kan betuigen dat ik in die dagen 't gevoel had van moeielyk volbrachte pligt. Maar geen twee dingen zyn gelyk, dus ook niet die dingen met de veilheid van Lion. Ik haalde maar een-en-ander aan, om 't oordeel over dien man op breeder terrein te brengen, en tevens om een legio anderen naast hem te zetten. Ik geef ú recht Lion laag te stellen, maar aan weinig anderen. Help eens kyken of Plet - dan wel degenen die hem geld bezorgen - een stuk van u plaatsen zal dat nadeelig werkt op de financien? Ik wed van neen! En alweer vraag ik: zou dit te vorderen zyn? Neen! Beste kerel, wie zou broodbakken als ieder een held was? Nog iets van Lion. Ik sprak van hoeren. Heeft het u niet wel eens gestuit zoo'n schepsel te hooren laagstellen door wezens die slechts daarom tot 'n andere cathegorie schenen te behooren, omdat ze daartoe niet waren gedrongen door nood? Of omdat ze in stee van verhuren zich hadden verkocht? Of omdat niemand ze huren of koopen wou? 't Fabula docet van m'n redenering is, dat de Rotterdammer van Fr. van de Putte geen millimeter hooger staat dan 't Haagsche dagblad. Voor Napoleon III trek ik party omdat hy werkte. Hy deed wat. Uw oordeel over Thiers deel ik volkomen. Ik heb zoo'n hekel aan dien vent, dat ik hem wenschte gestraft te zien als een schooljongetje. 't Komieke is dat hy gesteund wordt door Duitschland. Zonder de Pruissen ware hy zeker al gevallen. Maar zy hebben noodig dat de zaak telle quelle marcheert om hun geld te krygen, en tevens is 't hun zeker aangenaam dat Thiers niet genoeg beduidt om Frankryk te releveren. Ik vrees dat hy zich zal kunnen staande houden door zyn nietigheid. Op kleiner schaal hebben wy een voorbeeld gehad van iets dergelyks. Toen Baud aftrad, zocht hy naar iemand die onbeduidend genoeg was om naar zyn pypen te dansen. Pahud werd daartoe uitgekozen. Deze was vyf jaar lang minister en vyf jaar G.-G. Na Baud's dood was hy nu eenmaal en place, en hy bleef en place. Nu, geheel gelyk is alweer die zaak niet met het bespottelyk fortuin van dien Thiers. Hebt ge Ruloffs gekend? Hy was off. administratie {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} marine, later hoofdadministrateur, president Rekenkamer, Dir. van Producten, Dir.-generaal van financiën, Raad van Inlië, Vice-president, Staatsraad. Nu, Thiers doet me aan dien man denken, ook - volgens portret - in 't gelaat. Ruloffs was kittig, zoogen. driftig - nooit tegen iemand die hem áánkon! - had flux de bouche, ‘schreef 'n mooi stuk’ en dacht altyd aan z'n voordeel. Toen hy President van de Rekenkamer was, lag de oorzaak der fouten van... een of ander, altyd hierin dat er niet in plaats van zoo'n kollegie, eene ‘generale contrôle’ bestond. Dat beduidde: er moet een contrôleur-generaal zyn, nam.: I.C. Ruloffs. Zoodra hy Dir. van Producten was, verviel terstond de behoefte aan dat eenpersonig controleur-generaalschap. Ik houd Frankryk voor déchu pour tout de bon. Niet om de nederlagen die 't leed, maar om de oorzaken waaruit die nederlagen voortvloeiden. Louis XIV met zyn gloire en litteratuur over gloire, heeft de natie bedorven. Ze is te gronde gegaan aan gerymel en frazen. Ook Napoleon III is bezweken onder de leugens zyner omgeving. Hy schynt waarlyk geloofd te hebben dat zyn land vol helden was, en in die meening zette hy zyn laatste gekheid op touw. In de fransche litteratuur jaagt elke franschman 6, 10, 100 vyanden op de vlucht. Wie dit gelooft, en met die kerels in zee steekt, lydt schipbreuk. En de verregaande onwetendheid der fransche voorlichters! Dat gaat alle begrip te boven. Of James Loudon doof zal blyven voor de lasteringen uwer vyanden? Dit kan ik bezwaarlyk gelooven. Daartoe zou meer karakter noodig zyn, dan ik hem durf toekennen. Hy is te algemeen ‘geacht’ om iets te beduiden. Ieder vindt hem een ‘lief’ mensch. Zoo'n renommee wordt verworven door andere hoedanigheden dan die noodig zyn om u ter zyde te staan. De conditie van die lievigheid is: niets te doen te hebben met iemand die door velen onlief wordt gevonden. Ergo... Wat ge my schryft over zwartmakery (byv. van Boutmy) is een treurig onderwerp. Met zulke dingen worden wy óndergehouden. Ik peins sedert jaren op een efficace manier om den invloed van den laster tegentegaan, en 't lukt niet. Ik weet alleen wat niet goed is: driftig afwyzen of gemoedelyk pleiten. Spot is 't eenige dat niet schaadt, maar helpen doet het ook niet veel. Doch ook daarover zou ik gaarne spreken. Er is veel by optemerken. Eén ding komt me redelyk nuttig {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} voor, maar dat is niet voor 't grypen: geld, veel geld. Met geld... nu ja, dat weet ge ook wel. Het oordeel van v.d. Linde over van Vloten beaam ik. Je suis payé pour le savoir. Jazelfs, myn opinie over v. Vloten is nog ongunstiger. Ik heb oorzaak hem voor valsch te houden. Hartelyk gegroet. Uw vriend Douwes Dekker. Ik zend u heden dat boek over Geschlechtliche Religion. Meen in godsnaam niet, dat ik des schryvers conclusiën aanneem, vooral niet z'n voorgeslagen ‘heilmittel’. Integendeel! De kerel is my uiterst antipathiek, en ik zou hem myn hand weigeren. Ik noem hem vies, gemeen, smeerig. Houd dit wel in 't oog. Toch zeg ik dat zyn boek een der nuttigsten is die ooit verschenen. Ra, ra, wat is dat? Nu, lees zelf, al lees je 't niet geheel uit (een tour!) en erken de verdienste iets te durven zeggen, wat alle anderen met gemaakten onnatuurlyken afschuw verzwygen. Dat nu de verdienste minder groot is, omdat er blykt dat de auteur - die grof voelt - geen pudeur te overwinnen had, kan waar zyn. Maar dit is de vraag niet. De vraag is of 't niet tyd wordt eens eindelyk sommige dingen by den naam te noemen. De schryver baant den weg, om - nu eens de kwaal genoemd is - beter middelen uittedenken dan hy aan de hand geeft. Hy is - in de keus zyner middelen - plat. Dit is een geluk. Want juist dit noopte of veroorloofde hem te werk te gaan met zekere brutaliteit, waarmee de geheimkramery der geslachtszaken moet aangegrepen worden. Hy werpt vuil op 'n spook. Dat vuil is niet mooi, maar... hieruit kan voortvloeien dat wy 't spook verjagen. Nog eens: de man is mỳ zeer antipathiek. Ook redeneert hy als een oude slof. Maar de feiten die hy noemt zyn belangryk, en 't is goed dat men die eindelyk noemt. [12 januari 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] *12 januari 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. (RvE, blz. 98-102). pétards: ontploffingsmiddelen (fr.) Quatrefages: Jean Louis Armand de Quatrefages de Bréau (1810-1892), frans etnoloog. De cursus is te vinden in de Revue scientifique, december 1871. Duveyrier: Henri Duveyrier (1840-1892) frans ontdekkingsreiziger, vooral bekend door zijn reizen in de Sahara. {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} de Retz: Jean François Paul de Gondi, kardinaal de Retz (1613-1679), frans theoloog en politicus. Ledru-Rollin: Alexandre Auguste Ledru-Rollin (1810-1874), frans politicus en publicist. perkara: kwestie, moeilijkheid (mal.) lit à part: gescheiden slapen (fr.) Fredzers: deze naam is volgens Mimi niet duidelijk leesbaar. Steinmetz: Carl Philip Conrad Steinmetz (1806-1865), bestuursambtenaar in Nederlands-Indië, tenslotte resident op Java. Eikenkroon: luxemburgse orde, ook in Nederland veel uitgereikt omdat koning Willem III tevens groothertog van Luxemburg was. uwe schoonzuster Louise: de nog op Java gebleven weduwe van Jan Douwes Dekker. Br. 12 Jan. '72 Waarde Dekker! Gaarne neem ik natuurlijk de vereerende onderscheiding aan, mij in uw laatst voorgaanden brief aangeboden, de vertrouweling van uw werkplan te zijn. Maar hebt ge wel gelijk met te beweren, dat ge niet verplicht zijt dit aan ‘publiek’ mee te delen? Paul Louis zei eens: ‘Als ge een idee hebt, openbaar het, want het behoort niet u, maar iedereen.’ Absoluut is dit niet waar, want het zou ons met nog meer prulwerk overstroomen, maar mag een man van uw genie iets van zyn geest aan 't publiek onthouden, als de vrucht rijp is? Al is het denkbeeld niet onwederlegbaar, is 't toch weldadig. Ik begrijp echter uwe verachting even goed als den afkeer der democraten van 't grauw. Gij pleit in uwe Mill. St. (waarmee gij gelukkig in de klem zit, zoodat ik verwacht dat gij u door een bewonderingwekkenden sprong bevrijdt) voor spoorwegen door de vlakte op java. Het was mij eene voldoening een bondgenoot in u te vinden. Vóór zeven jaren stelde ik voor dat de wetg. macht aanvankelijk slechts de eindstations zou bepalen. Ik wilde voor de eerste lijn geen tour de force. Stieltjes' baan stuitte bij Merakmatie op een uit te kappen steenklomp van ± 500 ellen lengte en 60 (?) ellen hoogte. Hier was nog niet geboord geworden. In den zijtak naar Ambarawa vond men later steenen, zoo groot als eene kamer. Gij weet, dat vele kalkmassa's op Java van ijzeroxyde doortrokken zijn, en dat het door de groote poriën ontsnappende kruit der pétards veel van zijne verbrijzelende werking verliest. {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} Mijne baan liep oostelijk, vlak langs den noordelijken voet van de heuvelrij Goenoeng Kĕndĕng, tot Poerwodadi, en steeg over de eerste 42 palen slechts 42 el, dus 1/1500; daarna had men zuidwaarts de steilste helling (1/100). Bijna geene ingravingen en ophoogingen. Ik wilde den spoorwegdijk over de eerste 42 palen samenstellen uit de uit te graven grond van een vlak daarlangs aan te leggen vloeiïngskanaal in Demak en Grobogan. Om aan alle geschil een eind te maken stelde ik voor toepassing van de wet in Massachusetts: voor de in aanmerking komende tracés vergelijkende begrootingen van 1o aanlegkosten, 2o exploitatiekosten, 3o vervoeropbrengst. Het brutaal bootmansgeweld van v.d. P. deed dit vergelijkend onderzoek staken. Bijna zeker zou ik mijn proces tegen Stieltjes gewonnen hebben. Maar nu er een net komt en men leergeld betaald heeft, verandert de quaestie. Uit een staatkundig oogpunt zelfs behooren, geloof ik, de bergen opgezocht te worden. Ik las nl. in de Quatrefages' cursus over anthropologie aan het Museum d'hist. naturelle in Dec. '71, dat in warme landen de invloed der kruising met zwarten aan de stranden wordt bevorderd, maar in de bergen overwonnen door het milieu. In Senegambia, zegt Duveyrier in zijne reis naar de Sahara, heeft het zwartenbloed het blankenbloed overwonnen in de vlakte; in de bergen daarentegen, waar het laatste zijn oorspronkelijk klimaat terug vond, heeft het de overhand behaald. Stemt deze wetenschappelijke waarneming niet overeen met wat wij instinctief in Indië gevoelden en vermoedden? Gij zult misschien gelezen hebben, dat Thorbecke onlangs in de Kamer verklaarde meer last te hebben gehad van zijne vrienden dan van zijne tegenstanders. Men begrijpt nu nog beter zijne vroegere wrevelige, onwaardige uitdrukking, door u gebrandmerkt: ‘ik behoor niet tot de liberale partij.’ Maar had de man dan nooit gehoord van het woord van de Retz, herhaald door Ledru-Rollin en een gevangen genomen oproermaker: ‘Wat zal ik u zeggen? Ik was haar hoofd, dus moest ik haar wel volgen.’ Gerechte straf! Karakterloosheid is het logisch gevolg van partijzucht. Dat Nap. III werkte, is, dunkt mij, niet voldoende. Hij werkte te dikwijls demoraliseerend. Kent gij b.v. iets lagers dan omkoopen? Wat gij van Lion zegt is volkomen waar, maar juist daarom wou ik, dat gij zoowel over hem zweegt als over de ‘liberale’ schrijvers. Gelijk ik reeds schreef: ‘Laat zoowel Wintgens loopen als Thorb. en {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} de rest.’ Geen hunner verdient eene eervolle melding. Juist omdat Lion geen stumpert is, kan hij zichzelven wel verdedigen. Ook ik heb reden om v. Vloten voor eenigszins onoprecht te houden. Aan de eene zijde behoort men welwillend te zijn voor hen die hun leven doorbrengen met denken en niet met geldmaken, maar aan de andere zijde strenger. Noblesse oblige. Uw gedrag tegenover Schmidt auf Altenst. verwondert mij. Eene der redenen, waarom uw vurig verzet tegen mishandeling veel krachtiger vlammen uitslaat dan het mijne, is misschien, dat bij u de brandstof langer opgehoopt was. Reeds na eene maand dienst weigerde ik, kettinggangers van mijne steenbakkerij voor Maj. Bousquet op zijn erf te laten werken, ofschoon 't zes jaar onder mijn voorgangers zoo geweest was. Daarbij kwam eene vrouwen-perkara. Hij deed lit à part om geen kinderen meer te krijgen. Zijn vrouw was 30 jaren. Ik had nog onbedorven beginselen en werd dus verplaatst. Eerst onder Kortz, toen onder den ploert Fredzers, vervolgens gepasseerd. Daarna twee goede chefs, waaronder één braaf: Uhlenbeck. Eindelijk onder den dief Steinmetz, broeder van den generaal, ontslag gevraagd. Zonder die kettinggangers die kinderkousjes moesten wasschen, ware ik misschien nu een Slijmering en colonel, zelfs ridder van Leeuw en van Eikenkroon, gelijk mijne tijdgenooten, die zich verbeelden meer te zijn dan ik. Hoort gij niets meer van uwe schoonzuster Louise? Mijne driejarige Marie zei gisteren: ‘Grootmama heeft niet eens een mof; 't is om te lachen.’ Feringa is terugstootend door zijne verwaarloozing van vormen, ook in zijne brieven. Tot mijne vrouw en moeder sprak hij van 't tertiair syphillis eener kennis! Ze begrepen hem niet. Gelukkig! Geschlechtliche Religion niet ontvangen. Niettemin dank voor de gulle bereidvaardigheid. Wij groeten u hartelijk. Met een handdruk. Uw vriend. [14 januari 1872 Beoordeling van Millioenen-studiën] 14 januari 1872 Beoordeling van Millioenen-studiën, eerste aflevering, in De Eendracht. Veertiendaagsch tijdschrift voor letteren, kunsten en wetenschappen, Gent. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) N.R. Ct.: de tekst is grotendeels ontleend aan het nr. van 31 december 1871; zie V.W. XIV, blz. 672. {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} Een nieuw werk van Multatuli. Van Multatuli (Douwes Dekker) den schranderen, ook hier te lande, vooral bij de letterkundigen, gunstig gekenden Noord-nederlandschen schrijver, verscheen dezer dagen een nieuw werk: Millioenen-studiën. Eigenlijk niet geheel een nieuw geschrift, zegt de N.R. Ct. Een gedeelte er van vond een plaats in het dagblad het Noorden als feuilleton. ‘Al zeer spoedig echter’ - zoo schrijft Multatuli op de eerste bladzijde der nieuwe uitgave - ‘zag ik mij genoodzaakt mijnen arbeid af te breken, omdat de lezers van die courant, volgens de verzekering van de redactie ‘er niets van begrepen.’ Ik hoop ditmaal gelukkiger te zijn. Deze wensch heeft - naar onze zienswijze - kans op verwezenlijking, wanneer de lezers het boekje nemen zooals het zich aanbiedt. Naar het eerste stuk te oordeelen, het eenige dat wij nog ontvingen, behelst het eene causerie, aangenaam geschreven, vol pikante invallen, waarbij de onderhoudende prater van het eene onderwerp op het andere overspringt. Wie er meer, wie er studiën (in den gewonen zin van het woord) in zoekt, en de waarschuwing niet begrijpt welke in den samengestelden titel: Millioenen-studiën steekt, zal evenals de lezers van het Noorden ‘er niets van begrijpen.’ Wie zich echter te vreden stelt met hetgeen de schrijver geeft, zal hem zeer gemakkelijk begrijpen en hem aangename oogenblikken te danken hebben. Scherp kan zijn geest zijn, dol kan hij doorslaan, dwaas kan hij redeneeren - maar prettig, vermakelijk, boeiend is hij altijd. De Hellevaart p. 36 (neerkomend op: Fancy smeet me) is wat zwak; de politieke opmerkingen over het nut van legers, over den aanleg van spoorwegen op Java (p. 45 en 46) staan gelukkig in noten onder den tekst - ze behoeven den lezer dus niet te hinderen; aardigheden over de onbegrijpelijkheid van lezers - na het gebeurde met het Noorden speciaal van feuilleton-lezers - keeren wat al te dikwerf terug; - maar tegenover dit alles staat veel schoons: de gemakkelijke, duidelijke, rijke stijl, het vonkelend vernuft van den auteur maken menige bladzijde tot een juweeltje. Om iets te noemen: de teekening van de Mosella is fijn en geestig, een der gelukkigste en best uitgewerkte persoonsverbeeldingen. Jammer, dat de schrijver, zich zelf niet meester, op die keurige schets een vlek werpt, door de vergelijking van het bruidje, het fijne, coquette figuurtje van Mosella, - met eenen tammen wijfjesolifant! - Aan dergelijke feilen herkent men Multatuli - gelukkig dat men hem ook herkent aan zijn deugden. {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} [26 januari 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] 26 januari 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, tot bovenaan blz. 4 beschreven. (M.M.) Bertillon: Adolphe Bertillon (1821-1883), frans arts en statisticus. die Elmineezen: de nederlandse kolonie Elmina aan de Goudkust, in 1594 en 1637 veroverd, werd 1872 aan Engeland overgedragen, waarna Nederland de vrije hand kreeg op Sumatra benoorden de evenaar. Lord Clive: de engelse generaal en staatsman Robert Clive (1725-1774), grondlegger van de britse macht in India. Herschel II: Sir John Frederick William Herschel (1792-1871), engels astronoom. torpor: verlamming, verslapping (lat.) Br., 26/1 72 Waarde Dekker! Een paar dagen na de verzending van mijn' vorigen brief ontving ik de Grundzüge enz. Vriendelijk dank! Zeg maar, wanneer Gij het boek terug wilt hebben. Ik heb er nog niet genoeg van gelezen om U te mogen tegenspreken, maar wat ik er van las doet mij verwonderd zijn, dat gij den schrijver uwe hand zoudt weigeren. Gij zijt toch de laatste om u tegen iemand te doen innemen door het ongewone van zijne beweringen. De man schijnt overtuigd en welmeenend. En ‘pudeur’ verlang ik in zulk een boek evenmin als in een tijdschrift over verloskunde. Nu ik ben zeer verlangend naar 't geen gij er in 't openbaar van zeggen zult. In 't Fransch is 't werk ook reeds vertaald. Onze preutschheid zal het wel den toegang tot ons land afsluiten. Dewijl ik in een' vorigen brief aan De Locomotief omtrent uw oordeel over Lion (Mill. Stud.) gezegd had, dat al zeer weinigen dit beamen zouden, heb ik gemeend in een volgenden de bepleiting van uwe meening te moeten reproduceeren, zonder echter U te noemen. Ik heb een' vriend sprekende ingevoerd, die aldus begint: ‘Gelijk Multatuli veracht ik L. geen grein meer dan’ enz. Het zal mij wel niet mooglijk geweest zijn u voor oplettende lezers te verbergen, maar Gij stopt toch ook uwe meening niet onder stoelen en banken. Wat ge van Pahud zegt, is zeer waar, maar hij had ééne zeldzame eigenschap: hij was niet partijziek. Hij benoemde mij tot spoorwegingenr, ‘in 't belang der zaak’ (op voordracht van Stieltjes), ofschoon ik heftig tegen hem geschreven had. Thorbecke daarentegen noem- {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} de, in weerwil van zijne achting voor Stieltjes' bekwaamheden, hem, in zijne afwezigheid, in de Kamer een ‘zoogenaamd deskundige’, omdat hij van Rochussen de zending naar Java had aangenomen! Plettenberg blijft besluiteloos. Onmiddellijk deed ik hem 't voorloopig antwoord van v d Linde en Feringa kennen, maar hij heeft zich nog niet rechtstreeks tot deze heeren gewend. 't Zou treurig zijn, zoo die geest altijd in de courant bleef heerschen. Zoo 't niet tegen uwe overtuiging aandruischt, beweeg hem dan, mondeling of schriftelijk, mij meer verantwoordelijkheid en honorarium dan van een Belgisch correspt. in dat Weekbl. toe te kennen, b. v mij ook te belasten met het ‘Wekelijksch overzicht’. en andere bepaalde onderwerpen. Als ik meer aansprakelijk was voor 't orgaan, zou ik er natuurlijk nog meer hart voor hebben. Wat is hijzelf? Gérant? Hij schijnt niet noodig te hebben om 't geld een baantje bij eene courant te bekleeden. En ik begin minder sanguinische verwachtingen te koesteren omtrent het schitterende van de door Loudon te schenken voldoening - Heeft 't Weekbl. een' ‘hoofdredacteur?’ Nu ik de Locomotief heb opgezegd (al de Europ. medewerkers, minus Mr van H., zijn met Nieuwejaar vervangen!!), moet er wat in de plaats komen, dat mij in staat stelt te Brussel te blijven. Nu, als Ge meent, dat ik bij 't blad wat goeds kan doen, zult Ge wel warm pleiten. Zijt van ons drieën vriendelijk gegroet met een hand Uw vriend RvE Gij deeldet mij mede eene lofrede op 't huwelijk te hebben geschreven. Volgens de statistische becijferingen van Bertillon is de sterfte onder de célibataires het dubbel of 1½ maal die der echtgenooten, de criminaliteit, verstandsverbijstering en zelfmoord ook het dubbel. - Wat misdadige verkoop van die Elmineezen! Lord Clive zeî, dat men nooit traktaten moest sluiten dan met de hand aan 't gevest van den degen. Wij doen 't met den hoed in de hand. Die kwâjongen van een Thiers! En die Gamin moet aanblijven faute de mieux! Dat teekent den toestand. Adieu! Hebt Gij ons studenten-Weekblad gelezen? De geheele jaargang misselijk. Herschel II nam waar, dat wij ons met ‘torpor’ voortplanten. Vergelijk Amsterdam met Berlijn. - Vale. Het Nieuw Kerkelijk Weekblad (modern) laakt vooral in Dr Kroner: ‘de propaganda van het atheïsme’, dus omdat hij Zijne kinderen geen nonnen laat worden! {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} [27 januari 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *27 januari 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga, op 26 januari begonnen. (RvE, blz. 102-109). O.Z. van Haren: de beschouwingen van J. van Vloten over de staatsman en dichter Onno Zwier van Haren (1713-1779) staan in De Levensbode, deel V, blz. 161-204. Zijn bezwaren tegen ‘diens’: idem blz. 235-242. geëndimancheerde: in zondagse kleren gestoken (fr.) c'est âge est enz.: schrijf- of drukfout voor Cet âge est sans pitié, die leeftijd kent geen medelijden (fr.) Het kleine trapt enz.: vgl. het slot van Vondels drama Joseph in Dothan (1640): Och d'ouders teelen 't kint, en maecken 't groot met smart: Het kleene treet op 't kleet; de groote treên op 't hart. de Saade: Donatus Adolphe François markies de Sade (1740-1814), begaafd frans auteur wiens daden en geschriften als zó aanstootgevend werden beschouwd dat ze hem herhaaldelijk in de gevangenis en sinds 1803 in een krankzinnigengesticht brachten. Zijn belangrijkste werken schreef hij dáar. Crébillon: Prosper Jolyot de Crébillon (1674-1762), auteur van drama's vol gruweldaden. Origenes: invloedrijk vroeg-christelijk auteur (185-254), die om zijn seksuele driften te beheersen zichzelf zou hebben gecastreerd. Wiesb. 26 Januari 72. Beste Roorda, Uw laatste brief is van den 12den. Daarin staat: ‘Geschlechtliche Religion’ niet ontvangen. Het boekje was verzonden op denzelfden dag als de brief waarop uw brief van den 12den antwoordt. Ik begreep dus dat ge het een dag of bestelling later ontvangen zoudt. Is dat zoo? Alle waarheid meedeelen aan Publiek? Waarachtig niet! Ik vind het al wel wanneer men 't niets dan waarheid geeft. Ons verschil van zien zal te wyten zyn aan misverstaan, als gewoonlyk wanneer twee eerlyke lui 't oneens schynen. Gy spreekt over meeningen, ik over plannen. Men laat niet ieder in zyn binnenkamer, of zelfs, men verleent dien toegang maar aan zeer weinigen. Nog altyd zit ik met M. Studiën in den brand. De indische spoorwegkwestie interesseert my niet. Dit is met zeer veel indische zaken 't geval. Zoodra ik u gesproken heb zult ge eens voor al inzien waarom. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Verschillenden invloed der kruising, naar gelang van de hoogte boven de zee?’ Dit wist ik niet; ik vind het zeer belangryk. Ik sla nu Napoleon, Lion, Thorb. Wintgens, v. Schmidt auf Alt. over, en nog een en ander. Als ik niet oorzaak had zeer personeel op van Vloten verstoord te zyn, zou ik hem waarschynlyk aanvallen als schryver, moralist, theoloog... als publicist enfin! Ergens in m'n Ideën val ik uit tegen het ophemelen van myn schryvery, en verwyt publiek dat het zwygt over die, die, die en die (een greep uit de dageraadsmannen van dien tyd). Onder al die namen komt ook - slordig genoeg! - van Vloten voor. Welnu, hy schryft allerellendigst. Deze dagen ontving ik de afl. van z'n Levensbode, waarin hy Feringa's boek behandelt. Dát stuk heb ik nog niet goed gelezen. Maar wel z'n ‘verdediging’ van O.Z. van Haren, zegge: verdediging! Dat is curieus van onzin. De lieve brave god beware ieder aangeklaagde voor zoo'n verdediger! Als dialecticien is v. Vloten beneden nul. En ook op lager gebied! Z'n wyze van uitdrukking is allergebrekkigst. Hy schynt de beteekenis der woorden niet te kennen. ‘Onverhoopte’ openbaring van v. Haren's dichtgeest. Onverhoopt! ‘Maar al te’ dikwyls gebruikt als stoplap in plaats van iets gewoon-superlatiefs. ‘Ploert’ ‘ploertig’ (pleutre?) als algemeene aanduiding van iets wat door v. Vl. wordt afgekeurd. Ik geef 't den nazaat in drieën, uit zyn gebruik van dat woord afteleiden wat het eigenlyk beduiden moet. (Ik had wel eens lust een definitie daarvan te maken, maar 't is niet makkelyk. Als ik zie hoe plomp v. Vl. genoegen neemt met één woord om byna alles te qualificeren wat hem verkeerd voorkomt, kryg ik medelyden met myzelf die dikwyls uren lang zoek naar 't epitheton dat my juist voorkomt. Eens slechts, meen ik, heb ik 't woord ploertig gebruikt, en daar bedoelde ik iets als geëndimancheerde would-be gedistingeerdheid. (in Idee 451) Dat er onder de eigenschappen van v. Haren's vyanden óók ploertery bestond, kan waar zyn. Maar onjuist is het dit voorop te stellen. Het woord ploert komt in 't stuk van v. Vl. herhaaldelyk voor. (5 maal in 2½ blz.) Bovendien het staat in den titel, die let wel: tekst is, het quod demonstrandum van z'n betoog. Het komt my voor alsof ik, v. Twist aanklagende, dien man gedurig ‘dief’ noemde. Dat doen {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} straatjongens. En hierin zit juist het verschil tusschen schelden en aanklagen. Als bydrage tot de legio stukken waaruit te leeren valt hoe men niet schryven moet, is v. Vl.'s stuk kostelyk. Want dat ruw inhakken bewyst dat de schryver zich niet de moeite gaf te distingeren. Er is mangel aan oordeel des onderscheids. Wie eens voor al ieder die hem niet aanstaat, met hetzelfde vage woord karakteriseert, geeft blyk van weinig conscientie. Het is in dien zin dat ik waarde hecht aan schryvery. Slordigheid in uitdrukking is my een kenmerk van immoraliteit. (Ik behoef u niet te zeggen dat ik hier niet bedoel grammaire-zaken). Maar: als men een schryver (nogäl ten onregte!) berispt omdat hy ‘heur’ schryft voor ‘haar’... omdat hy (weer ten onregte) ‘ai’ zegt voor ‘ei’, (waar ei niet te pas zou komen) als men 't iemand tot verwyt maakt dat hy Pruissen met twee s schryft, dan wachte men zich voor... Ik nam daar 't boekje nog eens ter hand, en begon aantehalen. Maar... 't wordt te veel! Een staaltje: ‘Niemand zal ontkennen dat het niet ten volle verdiend was.’ (negatief) (neg.) (neg.) Niemand ontkent = ieder erkent. Alzoo, het was volgens van Vloten: niet ten volle verdiend. Hy bedoelt: dat het wél verdiend was. Dat is 'n lapsus, zegt ge? Toegestaan. Maar 't heele stuk, wat redenering betreft, is van gelyk allooi als de schryftrant die van zulke lapsen aan elkaar, i.e. niet aan elkaar hangt. 't Gevolg is dan ook, dat ik, als men my dwingen kon zonder verder onderzoek te decideren, nu, na v. Vl.'s verdediging, den verzenmaker van Haren terdeeg voor (zoogenaamd) schuldig houd. Ik zeg: ‘zoogenaamd’ want de heele zaak is me... Och, ik zoek naar ándere deugd, dan de bravigheid die er schynt te liggen in 't niet verkrachten (of verleiden?) van z'n dochter. Ziedaar alweer een onderwerp waarover ik publiek m'n opinie niet zeg. Ik wou niet graag den eersten den besten kwajongen een welkome gelegenheid bieden om my straffeloos met steenen te gooien. Ook moet ik erkennen dat van Haren (indien de zaak waar was) wel schuldig wezen zou. De zedelykheid eener daad moet gemeten worden aan de begrippen van den man zelf die haar begaat. Te Keulen heb ik een man gekend die, naar men zeide, na den dood zyner vrouw, z'n dochter tot vrouw had genomen. Ik kende hem niet genoeg om te weten of hy eene laagheid had gedaan, of 'n wysgeerig heldenstuk. Ik zag in dat dit laatste mogelyk was. {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} Myn schroom om over zulke dingen myne opinie te zeggen, schynt overigens door velen te worden gedeeld. Althans in de kibbelary over Byron werd alleen gehandeld over de vraag: of de zaak waar was? Niemand durfde zeggen: en al ware 't zoo, wat zou het dan? Naar myn inzien bestaat een der scherpst geteekende kenmerken der zedeloosheid in de gratuite verdoemenis van dissidenten. Byna elke veroordeeling is 'n dekmantel voor eigen beroerdheid. Bovendien: een hoofd-ingredient van kwaadspreken is: jalouzie. Als 'n jongen een wafel steelt, wordt hem dit 't meest verweten door 'n kameraadje dat veel van wafels houdt. Hieraan is 't schandaal toe te schryven dat er gewoonlyk wordt gemaakt van geschiedenisjes die met geslachtsdrift in verband staan. Ook flinke diefstallen maken zooveel opgang, omdat de gelukkige dief benyd wordt. ‘Honderd duizend f gestolen?... hè!’ Dat hè moet beduiden: infaam! Maar de ware beteekenis is: als ik die f 100 m maar had! Nu stap ik af van v. Vl.'s kakografie. By 't lezen van uwe stukken zie ik dat gy niet noodig hebt op zulke fouten gewezen te worden. Neen, nog één staaltje toch. Vergelyk 't pedante stuk over 't woordje: ‘dien’ met de 2de helft van blz. 173, waar v. Vloten (ik beweer door 't vermyden van een gepast: die, deze, diens) er in slaagt, na de vraag: wat was er voorgevallen? den lezer te doen ignoreren wat er voorgevallen was. Wie al de hy's en zyn's uit die halve blz. behoorlyk weet te verdeelen onder de regtmatige eigenaars is een feniks. Ik kan er niet uit wys worden. Waarom zou men niet mogen zeggen: A kwam by B en zette diens hoed op? Ik zal by voorkomende gelegenheden zoo vry zyn, n'en déplaise aan van Vl. Het raadseltje: een vogel vloog in de lucht, en er zat een hond op zyn staart, is voor kinderen aardig, maar ik betwyfel of we de taal moeten regelen naar de eischen van raadseltjes die behoefte hebben aan dubbelzinnigheid. Wy, groote menschen, hebben behoefte aan 't tegendeel. Onze roeping is raadsels optelossen, niet ze te maken. Ik geloof overigens niet dat van Vl. 't plezierig vinden zou als men schreef: Na 't lezen van van Vloten's stuk over van Haren houd ik my overtuigd dat... hy z'n dochters bedorven heeft. De uiting van uw Marietje over grootmama's mof, of beter niet-mof is vlymend. C'est âgeest sans pitié. Toch is er erger mogelyk. ‘Het kleine trapt op 't kleed, het groote trapt op 't hart.’ Daarover mondeling hoop ik. Want ik blyf er by dat ik u gaarne spreken wil. {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} 27 Jan. Ik ontving hedenochtend uw brief. Uw klagt over F.'s gebrek aan vormen is my niet vreemd. Ja, dat vindt men dikwyls by lieden die hunne onafhankelykheid meenen te moeten openbaren door ruwheid. Ik geloof dan ook dat het verblyf te Groningen daarop een ongelukkigen invloed heeft. F. zou (hoop en denk ik) schrikken van twee maal twee gelyk vyf, maar hy ziet niet in, of voelt niet, dat zulke gesprekken in bywezen van dames evenmin rymen als zoo'n onwiskundige kettery. Zonderling, dat gebrek aan takt! Wie in zyn presentie sprak over een ‘som’ in plaats van ‘voorstel’ over ‘een regel van drieën’ in plaats van ‘vergelyking’ of ‘evenredigheid’ zou hem voorkomen als 'n filister. Is 't dan zoo moeilyk te vatten dat er ook op andere terreinen shibboleth's zyn waaraan men den beschaafden man erkent? Nu, uw heden ontvangen brief. Over myn afkeer van den schryver der Grundzüge alweer een misverstand! Let wel: ik juich het démystificeren van zekere zaken toe. (dit heeft niets te maken met groningsche plompheden). Hoe zou ik het schenden van pudeur kwalyk nemen aan een schryver die juist betoogt dat het zoo verkeerd is die dingen niet by den naam te noemen? De zaak is dat ik den schryver beschuldig van gebrek aan... hart in de keuze der voorgeslagen middelen. Ik ben vies van z'n dorre, berekenende terughouding, en zie niet in waarom hy niet nog 'n stap verder (?) gaat, en sodomie aanpryst? Zyn voorbehoedmiddelen walgen my. Er is iets... ik heb geen tyd om precies te zeggen wat ik meen. Hy is me niet dierlyk-onschuldig genoeg. Als de maatschappy moet gered worden met beschermende vliesjes... bah! Waarom niet liever regtstreeks onanie aangeprezen? Is zyn systeem iets anders? Ook spreekt hy (in z'n hoofdstukken die de voorbehoedmiddelen tegen overbevolking behandelen) byna alleen uit 'n oogpunt van... Nog eens ik ben niet gereed met het behoorlyk uiten myner gewaarwordingen. De vent is my walgelyker dan b.v. de Saade of Crébillon. Wie z'n wellustige indrukken zoo reglementeert en knevelt als hy voorschryft, deed beter die zaken maar eens vooral af te snyden als Origenes. Dat is flinker. Ook zyn al z'n voorstellen radicaal onpraktisch. Een man kan, door zich zóó of zóó tot 'n beroerdeling te maken, zorgen dat hy: 1.o niet syphilitisch wordt; 2.o geen kinderen voortbrengt. Niets gemakkely- {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} ker. Maar... dát is de kwestie niet. De kwestie is hoe de Maatschappy moet bewaard blyven voor overbevolking en syphilis. Van avond meer. Hartelyk gegroet. Uw vriend D.D. Antwoord my met ommegaande of gy schaken kunt, en zoo ja of ge my 't groot genoegen wilt doen een corr. party met my te spelen. Ik speel sedert 40 jaren en blyf altyd zeer middelmatig, maar houd er veel van. Toe, doe het. Het is een groote ontspanning. Je hoeft niet te kunnen schaken. Als ge wilt, zou ik maken dat ge 't kunt. Daar heb ik plezier in. [28 januari 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *28 januari 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 115-121.) Janssen: op grond van een tweetal artikelen in het Utrechts Dagblad werd kapitein P.A. Janssen bij vonnis van het Hoog Militair Gerechtshof ontslagen met verlies van pensioen. Een rapport aan de Tweede Kamer toonde velerlei onjuistheden aan, maar het ontslag werd niet ongedaan gemaakt. v. Bosse: Peter Philip van Bosse (1809-1879), jurist en politicus, herhaaldelijk minister van Financiën, in 1871-1872 van Koloniën. Reeds in den Havelaar: zie V.W. I, blz. 174. Pends-toi, Crillon: hang je op, Crillon: advies van Hendrik IV aan kapitein Crillon in een brief uit 1597; pendons-nous: laten we ons ophangen. augureert: voorspelt, biedt gunstige vooruitzichten (fr.) Labourdonnais: Mahé comte de Labourdonnais (1795-1840), beroemd frans schaker. d'emblée: dadelijk, van het begin af aan (fr.) Weteling: de amsterdamse magnetiseur J.J. Weteling stond 11 januari 1872 terecht wegens het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunde. Wiesbaden, 28 Januari 1872. Beste Roorda, Ik brak gister onverwacht af, omdat ik met haast werd genoodigd tot een wandeling. Ik schreef u over dat Eng. werk. Het daarin behandeld onderwerp houd ik voor allerbelangrykst, en ik nam my telkens voor daarover (en over de arbeidskwestie) iets te leveren. Uit de conscientie, waarvan ik het gebrek in v. Vl. opmerkte, kan ik er niet toe komen. Ziedaar nu myne zedelykheid. Het drukt me in den tweeden Bundel Ideën, de arbeiderskwestie te hebben aangeroerd, daar ik nu inzie haar niet magtig te zyn. Ik weet niet. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} Er is tusschen die zaak en de Geschlechtliche Religion nauw verband. Ik dring my op, als 't ware geroepen te zyn daarover eenig licht te verspreiden. Die verwaandheid is goed. Maar zie, ik voel, aan den anderen kant weder, niet genoeg verwaandheid te bezitten om het te kunnen. Ik begryp veel minder dan ik vroeger meende. De afgezaagde lieux-communs onzer tydschriften, dagbladen en meetings! snyden geen hout. Verhooging van loon baat zeer weinig, of liever: in den aanvang zeer weinig, en kort daarop - door evenredige dépréciatie van 't geld - niets. Verhooging van beschikbaar genot - vermeerdering van productie - staat precies gelyk met hooger betaling. Heel in den beginne zou dat iets geven, maar zeer spoedig zou 't aantal deelnemers onevenredig aangroeien, en we waren terug gebracht op de oude schraalte, daar genot alweer nadeelig werkt op de overbevolking. (Gy begrypt dat ik ‘genot’ neem in zeer letterlyken, wetenschappelyken zin, en niet juist als plezier of pret, schoon dat er ook toe behoort.) Ja, ik voel aandrang om over die dingen wysheid te verkoopen, en peins, peins, zonder resultaat. Behalve myn eigen stompheid, is er een andere reden die my 't schryven moeilyk maakt. Sedert vele weken las ik. Wat? Alles! Couranten, historie, verzen, opstellen, verhandelingen, tot preeken toe! Welnu, myn hoofdindruk is, dat we in een gekkenhuis zyn. Voortdurend had ik de gedachte: praat eens met dat volk! Dit verlamt me. Dit zal dan ook bewerken dat ik, weer aan 't werk komende, slecht schryf. Tot behoorlyk meedeelen is liefde noodig. Gesteld dat ik er in slaag myn afkeer van den lezer te overwinnen, dan blyft het altyd een gebrek, als ik, hem voor niet regt wys houdende, te schoolmeesterig alles wil uitleggen. By 't lezen van dat stuk over van Haren byv. dacht ik: Welke woorden moet ik kiezen om begrepen te worden door van Vl. die zóó redeneert? Een optimist zou my tegenwerpen dat er in v. Vl.'s onbekookt party trekken, hart zitten kon, en dat hy wint aan gemoed, wat hy aan logica te kort komt. Als dát zoo ware! Maar dit is, op menschkundige gronden, zoo niet. Die heele ongemotiveerde (zoogenaamde) verdediging van v. Haren, is au fond niets dan een welkome gelegenheid om uittevaren tegen ‘diens’ tegenstanders. Nu, daaraan is niets verbeurd. Een gemeene troep was het! Het gebrek aan oordeel in (m'n) lezers - let wel dat ik ‘myn’ uit- {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} haal - verlamt my. Uit de meeste schryvery bemerk ik dat de schryvers zelf niet weten wat zy zeggen, of - áls ze 't weten - zich niet bekommeren over den zin hunner woorden. Er blykt dat de lezers hiermee genoegen nemen. Nu spreek ik niet van 't onaangename om te spreken voor zoo'n auditorium. Dát zou men ter liefde der waarheid moeten slikken, als men maar hopen mogt dat zoo'n toestand tot waarheid leiden kón. Maar dit is zoo niet! Er is geen winst by, iemand te doen gelooven dat twee maal twee gelyk vier is, als men hem te gelykertyd tevreden ziet met de meening dat het vyf is, of iets anders. Zoo even las ik: ‘de lucht was helder, de sterren etc. Onze held stapte echter rustig voort’. Ik kan niet schryven voor lui die zoo'n ‘echter’ slikken. En voor 't legio lezers die meenen dat v. Vloten iets ten voordeele van v. Haren betoogd heeft, ook niet. Ook niet voor 't andere legio, die meenen dat Burgerpligt iets nuttigs voor Janssen gedaan heeft. Ook niet voor de velen die de schandelyke handelingen van 't lid Westerman in die zaak, over 't hoofd zien. Ook niet voor allen die niet gelet hebben op 't gezegde van v. Bosse: ‘We behoeven nu de onafhankelykheid van Atjin niet langer te ontzien’. ('t Zal dus een diefstal zyn met voorbedachten rade. Nu, dat is zoo byzonder niet, maar: met brutale proclamatie van die voorbedachtheid! Dat durft zoo'n amsterdamsche épicier zeggen). Onderwerp gy myn brieven niet aan de eischen van exactitude die ik aan publicisten stel. Ik werk moeilyk, en maak daarom brieven als deze, niet tot 'n werk. Uw oordeel over den afstand van Guinee is, naar ik gis, onjuist. De mogelykheid bestaat dat het een verstandige maatregel is. Reeds in den Havelaar sprak ik van dat belemmerende tractaat van '24. Ik voorspel u binnen twee jaren oorlog op Sumatra, nogal van belang: Pends-toi, Crillon! Ja, pendons-nous! De hoofdzaak die ons ontbreekt, is geld. Op die belemmering had ik niet gerekend, toen ik den stryd aanving. Dom of naïf? Of van beiden wat? Uw polemiek over, voor, tegen Lion, in verband met myn oordeel over dien man, of liever: over de wyze waarop men hem bestrydt, is my wel. Och, dat zyn byzaken. Sedert vele weken hoor ik niets van Plet. Ik moet hem schryven, want hy liet een brief van... onbeantwoord. Ik vrees dat hy niet busi- {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} nesslike genoeg is voor zoo'n zaak. Ik wou dat hy hier kwam, en my over z'n courant sprak. Ikzelf geloof niet dat ik goed voor zoo'n zaak ben, althans niet geregeld. Wees verzekerd dat ik hem over u spreken zal zooals 't behoort. Gy zegt: ‘Zoo 't niet tegen uw gemoed aandruischt, beweeg hem dan mondeling of schriftelyk my meer verantwoordelykheid en honorarium toe te kennen dan van een ‘Belgisch correspondent.’ - Juist! Daarom wou ik zoo gaarne dat hy my over de zaak schreef, of liever nog dat-i hier kwam. Maar ik kan er niet over beginnen. Eigenlyk neemt het my eenigszins tegen de onderneming in: 1.o Dat er zoo'n aanbeveling noodig is. 2.o Dat hy niet aan Feringa en v.d. L. (goede krachten) geschreven heeft. 3.o Dat hy, nu reeds zoo lang, de zaak voor my geheim houdt. Als 't onderwerp met my ter sprake komt, zal ik, met eene op overtuiging gegronde hartelykheid, doen wat ge voorstelt. En ik hoop 't met beleid te doen, nam. niet als voortkomende uit vriendschap voor u. Ik houd het voor nuttig, u zeer, zeer royaal te honoreeren, zéér. - Dit was ook myn plan de vele keeren dat ik op 't punt meende te zyn iets dergelyks op touw te zetten. Ziet Plettenberg dat niet in? Dat augureert niet voor de zaak. Ik wou dat-i maar hier kwam. Heeft hy u niet gezegd waarom hy my geen deelgenoot maakt van zyn plannen? Uitkomst door bemiddeling van Loudon? Ik geloof er niets van. Hy is te... gewoon. Leven de schelmen! Meent ge dat Loudon zoo'n carrière zou gemaakt hebben als hy iets beduidde? Hy stond nooit iemand in den weg. Hy is allerfatsoenlykst. Studenten weekblad niet gelezen. Ik kan maar niet klaar komen met myn stuk over ‘Hilda’. Je zult wel zeggen dat ik klaar kom met niets. Dat 's waar, helaas! Ongemotiveerde mooivindery is niets waard. Ik vind Hilda mooi, en kan dat motiveren. Maar... ik heb juist onder en by en door dat motiveren zooveel aanmerkingen te maken, dat ik pedant en onaangenaam word. Dit nu stuit me om Hilda's wil, die veel meer waard is dan de ‘Hilda’ Het bywerk nam. is, naar myn inzien, ver beneden den hoofdgreep. Ik zie in die novelle juist het omgekeerde van wat in de Lidewyde zoo hindert. Dat is een affreus boek met mooie bladzyden. De ‘Hilda’ is 'n schoon stuk met leelyke. Maar nog eens, ik kan m'n indruk niet beter uiten dan door de betuiging dat de door Constantyn geschapen Hilda recht had op beter boek. Constantyn verdient dat {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} men hem hooge eischen stelle, en toch hindert het my, hem die zooveel schoons leverde, lastig te vallen met allerlei aanmerkingen die men op een werk van minder allooi niet maken zou. Ik vraagde u gister of gy schaken kondet... kondèt is prachtig, maar hoe anders? Ja, ik wou gaarne een correspond.-party met u spelen. Dat is een alleraangenaamste verpoozing van verdriet. Mogt ge - wat my bevreemden zou - nooit geschaakt hebben, dit is geen bezwaar. Met 'n beetje bosse kunt ge 't des verkiezend in een maand minstens zoo goed als ik. Ik namelyk heb wel den bult van liefhebbery in dat spel, maar geenszins van 't meesterschap. Ik schaak niet beter dan toen ik twaalf jaar was. Myn kleine Nonni won reeds op haar tiende jaar nu en dan een party van my, en ik beweer dat ook zy de bosse niet had. Labourdonnais was d'emblée een meester. Men zegt dat hy slechts eenmaal verloor, dat was de eerste party die hy speelde, na pas door 't kyken naar 't spel van anderen den loop der stukken geleerd te hebben. Zoo verhaalt men. Nu, ge zoudt me groot plezier doen, als ge een party (of meer) met my spelen woudt. Als ik zeg dat ik zeer middelmatig speel, bedoel ik daarmee: uit de hand. In correspondentie geloof ik iets sterker te zyn, doch ook niet uitstekend. De zaak is dat ik niet vlug denk. Alle hersenzaken zyn my een arbeid. Myn denkvermogen is zwaartillend. Schryf me ook of Plet het weet dat ge my iets over zyn plannen geschreven hebt? Dat moet ik weten. O, nog een verzoek. Onlangs schreeft ge my over den magnetiseur Weteling te Amsterdam. Nu zie ik in de couranten, dat men hem vervolgt wegens ongeoorl. uitoefening van geneeskunde. Wilt ge my eens nauwkeurig schryven wat uwe ervaring is van dat sonnambulisme? In die zaak is altyd veel onverklaarbaars, en ik wou 't zoo gaarne doorgronden. Ik heb my eenige jaren geleden daartoe veel moeite gegeven, maar kan de resultaten niet overeenbrengen, noch onderling, noch met myn begrip. Het stipt constateren der feiten - en dit is 't eenig rationeel punt van uitgang tot oordeel - is dikwyls moeielyk. Men moet niet alleen de waarheidsliefde van ánderen controleren, maar ook z'n éìgen scheefzien. Wees met de uwen zeer hartelyk gegroet van Uwen vriend Douwes Dekker. {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} [28 januari 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] 28 januari 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van blz. 4 beschreven. (M.M.) Le style, c'est enz.: Le style c'est l'homme même; beroemde uitspraak van George Louis Leclerc comte de Buffon (1707-1788), frans natuuronderzoeker en begaafd auteur, in zijn rede toen hij in 1753 lid werd van de Académie française: de stijl is de mens zelf; in zijn stijl is de mens volledig kenbaar. Br., 28/1 72 Waarde Dekker! Gij hebt volkomen gelijk. Ik bedacht, toen mijn brief weg was, dat men plan en steigers voor zich zelf behoudt, niet aan het publiek geeft. Ik mis uwe onovertroffen kritische opmerkingsgave, maar heb toch taalgevoel genoeg om van Vloten's stijl af te keuren. Als een stijl niet gemakkelijk en natuurlijk is, begin ik den schrijver te wantrouwen. Le style, c'est enz. Dit schijnt in strijd met mijn vroeger beweren omtrent Feringa. Maar als ik beter opgemerkt had, zou ik zeker tot eene andere gevolgtrekking gekomen zijn. Hij is koud, en toch was het weer niet koud mij te komen opzoeken. Hij heeft echter in Groningen niemand, die met hem omgaat. Maar eveneens bracht hij een bezoek aan den ontslagen Janssen. Al weder een mengeling van goed en kwaad. Onlangs schreef ik aan v.d.L. omtrent v Vl.: ‘Het te veel gebruiken van het woord ploert doet mij denken, dat hij terecht vreest voor een' ploert te worden gehouden’. - Klaarblijkelijk is eene kloppartij met een' dissident hem aangenamer dan de zegepraal van de waarheid. Hij roemt altijd zijn' eigen waarheidszin, zelfs waar 't niet te pas komt. Noodelooze bekentenissen zijn dikwijls vermomde ontkentenissen. Hij laadt ook den schijn op zich, alsof zijne tegenstanders iets tegen hem konden inbrengen en hij hen hiervan wil afschrikken door te werken op hunnen afkeer van schandaal. Ik zag hem nooit, maar zijn portret geeft mij den indruk van iemand, die op de markt een' ander heeft afgeranseld, en daarna goedkeuring wil lezen op de aangezichten van de omstanders. Maar zijn in Nederl. zeldzaam standpunt en zijne nog zeldzamer houding in mijne zaak binden mij meer of min aan hem. In geldzaken schijnt hij klein. Honorm biedt hij nooit aan, ofschoon zijn uitgever toch wel per vel betalen zal. Zelfs zond hij mij geen herdrukken, ondanks herhaalde verzoeken (het eerste stond {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} boven het handschr.), en durfde hij voorgeven, dat ik te laat was gekomen! Zoodra ik pensioen heb, ga ik naar Wiesbaden, na in den Haag 't pensioen van mijne vrouw te hebben verzekerd door storting of aanvraag om korting. Ik meen, dat 't verschil in jaren betaald moet worden. Ik noemde F. koud. In zijne lompheid verraadt hij soms twijfel aan 't bestaan van belangloosheid. Wij hadden een meisje in dienst, dat altijd engelachtig lief was geweest voor ons Henritje en ons zou moeten verlaten, als hij loopen kon. Ik bezorgde haar eene betrekking bij Herman Steyn Parvé, dien zij naar Indië zou volgen. Hare toekomst zou daar voorloopig verzekerd zijn. Maar terwijl F. hier was, nam S.P. eene andere bonne, die zelve de reis woû betalen. Ik was daarover zeer boos. En wat zeî F.? ‘Je woudt ze zeker graag kwijt wezen!’ In alles even onkiesch. Hij wou me een' frank in de hand stoppen als fooi voor de meid. Toen ik hem te kennen gaf, dat ik die gewoonte haat, antwoordde hij: ‘Nou, je kunt te Groningen ook bij mij komen eten en dan hoef je ook niks aan de meid te geven.’ - Een ander maal zeî hij: ‘Hier heb je 1½ fr.; koop daarvan een cadeau voor je dochtertje.’ Om hem niet zeer te doen nam ik 't geld aan. Maar wat hinderen zulke manieren! Ik schaakte altijd weinig, en gevoelde daarover leed, want ik meende, dat alle mannen, waar iets in zat, dolle liefhebbers van schaken waren. Ik wil mij beteren. Misschien komt er dan iets in mij. Begin dus maar. Ik zal een goedkoop bord koopen. Wij allen drukken U de hand. Plet schijnt nog niet bij U te zijn geweest. Uw vriend RvE Ook v. Kesteren's stijl mishaagt mij: afkeer van eenvoud, vrees banaal te schijnen. Zoo zeî Ds. Kuffeler in de geschiedenis van Petrus: ‘De gevederde wekker des dageraads kraaide.’ Gewrongene denkbeelden of gezochte stijlwendingen: karakter met bochten. De moed, waarmeê Gij over zulke dingen als waarvan v. Haren beschuldigd werd, denkt, doet mij goed. Tous les goûts sont dans la nature. Daarom bevalt mij in de Geschlechtl. Religion, wat de schrijver omtrent Rousseau zegt: ‘beoordeel niemand, zonder zijn lichaam te kennen.’ Tegennatuurlijke ontucht staat, geloof ik, in nauw verband met geografische breedte. {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} Schaken op een' afstand is ook goed tegen het boos worden over verliezen. In 't kaartspel of biljart hindert de winst van mijne tegenpartij mij weinig of niet, maar in 't schaken nog al. Hierbij iets echt Amsterdamsch. Mijne verzoeken aan U om geheimhouding kwamen van Plet en Constantijn, niet rechtstreeks van mij. In den Levensbode had ik gezegd: ‘Het forsche en ware van mijn' Vloekz.’, v. Vloten maakte er van: ‘De snijdende waarheid.’ Ik had gezet: ‘Dit was onjuist. Ik heb nooit iemand verkracht’ enz. Hij: ‘Ik heb echter nooit iemand’ enz. Is dit verbeteren? vd L. schrijft mij: ‘Wij zijn veel te beroerd om Indië te hebben; that is the colonial question.’ [29 januari 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *29 januari 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 122-124). een aardig boekje: volgens mededeling van Mimi: Portius, Katechismus der Schachspielkunst. Toulon n'est pas là: daar ligt het oorlogsdoel niet; variant op een uitspraak van Napoleon I. koetsiers met beerevellen: toespeling op de deftige dokter uit Woutertje Pieterse; zie V.W. III, blz. 312. Wiesbaden, 19 Januari '72. Beste Roorda. Dat doet me plezier dat ge schaken wilt. Ik zal die braafheid beloonen met een geschenk, een aardig boekje over 't schaken. Ik verzend het heden. Le fait est dat ik werken over 't schaken heb, en gy misschien niet. De party zou dus niet gelyk staan. Laat u de gekke toon van dat boekje niet hinderen: de inhoud is aardig. Wie 't goed bestudeert, kan schaken. Of-i daardoor een meester wordt hangt van de gaven af. Ik nooit. Over de beteekenis van 't al of niet houden van schaken heb ik veel te zeggen. Ook is er verschil tusschen de liefhebbery en 't kunnen. Ik ontken... nu, geen verhandeling. Myn oordeel over die zaak is anders dan de gewone meening. Veel goede schakers zyn nullen. Maar 'n andere vraag is of 't niet voor iemand prouveert, dat hy er veel van houdt. My is 't een verdriet-afleider. En {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} dat vind ik, uit 'n zedelyk oogpunt, met het oog op de wyze waarop velen hun verdriet dragen, een certificaat van smaak. Intelligentie heeft hiermee niets te maken. Integendeel, naar ik geloof. Vooral in 't schaken by correspondentie, myn favoriet manier, is iets... keuteligs. Ik geef u wit, zet en lage nummers. Gy hebt: a, 1 aan uw linkerhand. Ik vind dat we niet juist voor elken zet briefport aan Leopold of Wilhelm hoeven te betalen. Ik sla u voor de zetten te noteren op de binnenzyde van de papierstrook waarmee we een krant adresseren. Daardoor komt ge meteen in 't bezit van 't ‘Nieuws van den dag’ (zeer min!) en van Asmodee (sedert eenigen tyd niet zoo gemeen als vroeger. Er staan nu en dan goede stukken in.) Dus: 1) e2-e4, e7 - e5 en ik wacht uwen 2den zet. Doe geen zet voor ge 't boekje ontvangen hebt en wat ingezien. Uwe mededeeling over die fooi of niet-fooi is curieus. Ik weet geen naam voor zulke dingen. V. Vl. zou er zich afmaken met: ploertig. Maar hoe 't genaamd moet worden, weet ik niet! En weet ge wel dat er iets, iets, iets... naïfs in is ook? 't Gaat myn verstand te boven. De ondervinding heeft my geleerd dat men over zulke dingen geen verstoordheid toonen moet. Gevederde wekker des dageraads! Prachtig! dat beteekent poëzie. Te Genève wordt op de scholen geleerd dat lente is: saison des fleurs zon is: l'astre du jour leeuw: roi des forêts. etc. Daar is een katechismus van, met vragen en antwoorden! Hoe noemt men in poëzie dit of dat? En... de wereld staat niet boven die dingen! Men vindt dat compleet in orde! Pleizierig voor 'n wezenlyken dichter! Die ‘verbeteringen’ van uwe redactie door v. Vl. zyn bespottelyk. Wat verbeeldt hy zich wel! Gy hebt dus dat nummer van den Levensbode niet? Dat spyt me. Ik kan 't u niet zenden. Het kwam my by toeval in handen, en ik moest het den eigenaar terug zenden. Het hindert me zoo dat ik van Vloten niet kan aanvallen. Ik ben persoonlyk door hem mishandeld in zaken die ik niet publiek behandelen wil. Anders had ik er lust in, hem op z'n plaats te zetten. Nu zou 't wraak of rancune schynen. {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Toch kan ik hem niet veroordeelen over 't niet geven van honorarium. Ik gis dat de Levensbode niets opbrengt. Maar dat hy u niet eens 'n exemplaar zendt, is erg. Hartelyk gegroet met al de uwen Uw vriend D.D. Nog niets van Plet! Ik kan niet gelooven dat er van die zaak iets komt. Ik wou dat ik geld had om 't optezetten. Maar ik zou 't nooit doen als de uitgever stem had. Die moest niets meer dan industrieel zyn. Daar ontvang ik... Quatrefages, en courant-artikelen. Nog niet gelezen, wel ingezien. Wees niet verbaasd als ik u zeg: uw schryven over Sloet, spoorweg, verbanning etc. etc. interesseert my niet. Dat klinkt lomp en onhartelyk. Ja, 't klinkt zoo. Veroordeel me niet voor ik u dat heb uitgelegd. Dat je je laat hooren en van je afspreekt - ook vooral als je goed schryft - is perfect. Maar... Toulon n'est pas là! Ik weet waar Toulon ligt... als we ons maar konden roeren. Meent ge dat ‘ze’ iets begrypen van uw schryven? Van 't myne natuurlyk ook niet. Dat verandert terstond als we koetsiers hebben met beerevellen! [29 januari 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] 29 januari 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Le temps n'épargne rien enz.: uitspraak van F. Fayolle in zijn Discours sur la littérature et les littérateurs, eigenlijk: Le temps n'épargne pas ce qu'on a fait sans lui, de tijd spaart niet wat men zonder hem heeft voortgebracht; alleen waar men tijd aan heeft besteed, houdt stand. fripons: schelmen, schavuiten (fr.) roturiers: burgerlui (fr.) J.: Janssen, de ontslagen kapitein; zie 28 januari. il faut bien que enz.: ik moet toch leven. Artes. put: artesische put, een bepaald soort put, zoals men die al in 1126 in Artois construeerde. jacqueries: gewelddadige volksopstanden; eig. franse boerenopstand uit 1358. Le verbe faire est enz.: het werkwoord doen is het bedrijvende werkwoord van de tegenwoordige tijd geworden. gamin de Paris: brutale rakker van Parijs, spotnaam voor de machtige franse politicus Thiers (1797-1877). Doet onmisbaar: ofschoon Roorda zeer duidelijk schrijft, is dit woord onleesbaar: Doet, of Dolt; Mimi leest Dolf (RvE, blz. 129.) {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} Br., 29/1 72. Waarde Dekker! Ik heb minder gemoedelijkheid of zedelijkheid dan gij. Als ik een idée heb, schrijf ik voor 't publiek, en volg daarin Paul Louis, die beweert, dat het, verkeerd zijnde, wederlegging uitlokt en alzoo weldadig werkt. Maar van mijn geschrijf zal ook wel niets overblijven. Le temps n'épargne rien qui s'entreprend sans lui. Als ik niet meer om den broode de pen behoef te voeren, ga ik denken, vermoedelijk over de maatschappelijke zijde der Omwenteling van 1789. Tot dat tijdvak voelde ik mij sinds 30 jaren aangetrokken. Sedert een paar dagen broeide ik over een art. ‘Loon en Aanzien.’ De werkman leeft niet van brood alleen. Het is weder als in de 18e. eeuw. Men heeft toen niet alleen gestreden voor meer aandeel van den derden stand in de ambten. Lodewijk XIV - zoo herinnert mij Chateaubr. in zijne Hist. de Fr. - had bijna niets dan roturiers tot ministers: Faubert, Gassion, Vauban, Catinat, Colbert, Louvois, Voisin etc. De wangunst sproot voort uit ongelijkheid in aanzien. De minste jonker mocht iederen burgerman beleedigen. Zoo spreken wij van ‘minderen stand’, ‘grauw’ ‘patroons’; men heeft census en remplaçanten voor 't leger, enz. - Onlangs zei l'Etoile: ‘De misdaad, gisteren door ons vermeld, werd niet gepleegd door een' werkman, gelijk wij meenden, maar door den zoon van eene famille honorable’. Dadelijk vroeg haar een werkman, of hij en zijne Standgenooten dan allen fripons waren. Zoo iets wordt gedrukt in eene liberale, ‘radicale’, ‘progressistische’, ‘democratische’ courant, in het democratische België, eene courant, die daaglijks tienduizenden nummers slijt! Aandeel in de winst verhoogt ook het aanzien van den werkman.- Wat Ge zegt over Burgerpl. en Westerman was uit mijn hart gegrepen. V. Vloten heeft B. de les opgelezen over hare flauwheid. Dat onder de 65 bijeengekomen leden niet één gevoel of begrip van eer heeft, teekent weder onzen toestand. Alsof het J.'s eer is, die geleden heeft door dat eerloos besluit! En die Bube en Stolkert! Foei! v. Bosse herinnert mij dikwijls aan L. Blanc's woorden: ‘Wie aan 't bewind is, zonder zijne beginselen te vertegenwoordigen, is de laatste der menschen. Wie aan 't bewind is om 't bewind (le pouvoir), ondergaat de laatste der vernederingen.’ Dat wij overzeesche bezittingen afstaan, daar wij er te veel van hebben, keur ik goed, mits de bevolking er niet op sta bij ons te blijven, {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} en wij 't doen om elders ons beter te kwijten van onzen plicht. Ik zou bv. Borneo wel aan de Duitschers willen verkoopen. De Banjereezen zullen ons niet met heete tranen uitgeleide doen. Mij dacht, dat op Sumatra's Oostk. niets meer voor ons behoefde erkend te worden. Heb ik gelijk, dan zullen de Singapoersche smokkelaars ons na onze onderdanigheid niet meer ontzien dan vroeger. Ik bedoelde, dat Ge Plet over de zaak zoudt spreken, wanneer hij komt, of schrijven, zoo hij reeds bij u geweest is. Gij moet niet beginnen. Hij wil naar Wiesbaden reizen, uitsluitend om Uwe medewerking te verzoeken. Reeds vóór Juni had zijn vriend Day mij gezegd dat Pl. naar Br. wou reizen om mij te spreken. In Juli kwam hij, na, gelijk het schijnt, bij Straatman geïnformeerd te hebben omtrent de voorwaarden, waarop ik in 't Noorden gewerkt had (één brief in de week tegen f 500 in 't jaar). Hij sprak kort over de zaak en bood mij ‘de voorwaarden van 't Noorden’ aan. Ik beval hem aan Uwe medewerking (niet geregelde) in te roepen als 1e/ bevorderlijk aan de goede zaak, 2e/ aan den geldelijken bloei van de onderneming. Do do Feringa, v.d. Linde en v. Vloten (omtrent den laatste dacht hij anders dan ik, en, ik geloof, beter). Hij vroeg: zou dat wel samengaan: Dekker en van Vloten?’ Doe hem niet blijken, dat ik U over de zaak schreef. Als hij zegt: ‘Roorda zal je wel over de zaak geschreven hebben’, wil ik natuurlijk niet, dat Ge liegt. Hij heeft mij niet verklaard, waarom hij u geen deelgenoot maakte van zijn plannen. Hij schijnt dadelijk begrepen te hebben, dat hij geheel aan Uwe inspiratie moest overlaten voor zijn blad nu en dan wat bij te dragen, en aan uwe gezindheid tot zoodanige medewerking niet behoefde te twijfelen. Ik heb één groot gebrek voor de verlangde taak: gebrek aan matiging in het uiten van mijne verontwaardiging. Dat Loudon (zonder voorwaarden te stellen?) dieven-mandoer werd, pleit reeds tegen hem. Als hij tot wat flinks voor mijne voldoening in staat was, zou ik 't nu, dunkt mij, reeds door een telegram van hem weten. Ik heb dan ook maar gisteren geantwoord op eene advertie van een eigenaar van groote steengroeven bij Metz, die een' representant vraagt. Het ging niet de bon coeur, maar il faut bien que je vive. Verbeeld u, dat ik voor dien man moest reizen in den omtrek van Wiesbaden! Heerlijk! Maar zoo de onderhandeling wordt voortgezet, zal zij, vrees ik, wel worden afgebroken. Dat zoo'n man {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} toevlucht neemt tot eene advertentie! 't Komt mij vreemd voor. Misschien bezorgt de watersnood op Java mij eene plaatsing. Begin uwe correspondentie-partij schaak maar. Men had mij gezegd: ‘Geef den magnetiseur slechts op: naam en leeftijd.’ Ik was bang uitgelachen te zullen worden, als iemand mijn' brief in handen kreeg en beschreef dus (!) alleen mijne pijn. (ingewanden, schijnbaar gewrongen als eene spons), vermeldde nog slechts de dysenterie aan boord en de tijdelijke hulp, ondervonden van Schneevoogt's recept (bismuth, akoniet, opium) Per ommegaande antwoord: ‘Hoofdkwaal is zwakte van den onderbuik; ook de lever heeft geleden; de maag verteert onvolkomen het voedsel; het hoofd heeft ook al vrij wat uitgestaan’ (in '67 schreef ik soms 13 uren aaneen voor 't Soer. Hand.) ‘Geen melk drinken, geen varkensvleesch en harde eieren eten; rustig leven leiden. Hierbij recept voor een drankje. Over 8 dagen terug.’ Sinds 2 jaren dronk ik 's morgens 2 koppen melk. Sedert laat ik dit en heb slechts 2 malen pijn gehad (in meer dan twee maanden; vroeger elke week ten minste eens). Mijn stoelgang is ook nu beter. Mijn hoofd ook. Ik kan nu weer langer werken zonder vermoeid te worden. Onder het vele vreemde behoort het dicteeren van een Latijnsch recept, terwijl de clairvoyante wakende geen lettergreep Latijn of geneeskunde verstaat. Als zij niet in slaap gebracht is, walgt zij van doctoreeren. Mijn broeder in den Haag (Noordeinde, 56) kan U een half boekdeel over haar schrijven. Hij kent haar en W. persoonlijk. Wees met hem nog meer op Uwe hoede dan met mij. Hij is modern door opleiding, maar mysticus door aanleg. Wilt gij 't van mij weten uit de tweede hand, spreek! Wij allen geven u de hand. Uw vriend RvE Ook mijn broeder werd in eens door de clairvoyante genezen van een 17 jarige kwaal. Hij is argeloos, dweepziek, nog lichtgelooviger dan ik, en gelooft nu weder aan wonderen.- Ik ben, in tegenstelling van u, licht tillend, geen vorscher of doordenker. In zaken besluit ik snel en doe dan af. In Indië was ik op mijne plaats. Ik schreef in dienst weinig, en kort, meestal slechts 1 of 2 regels en dikwijls niet eens een minute, of ‘legger’, maar nam veel op mijne horens, vreesde geene aanmerk. of verantwoord. Dat ontbreekt er te {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} veel. Ik boorde eens een Artes. put van 60 el zonder machtiging. Het opgeleverde werk was mijn archief. In uwe plaats zou ik maar beginnen aan de arbeidersquaestie. Door uwen tooverachtigen stijl redt Ge wellicht tal van arbeiders, die u daarvoor dankbaarder zullen zijn dan voor voortgezette zwaartillendheid. Al kunt Ge geen nieuwe denkbeelden verkondigen, zult Ge toch nieuw zijn door den vorm en enkele ‘patroons’ bekeeren. Gij hebt met kinderen te doen en oogst dus in elk geval weinig van uw werk. Gij voorspelt jacqueries. Welnu, la banqueroute, la hideuse banqueroute est là, et vous délibérez! Toen ik Pl. in Oct. op nieuw v.d.L. aanbeval, antwoordde hij als een Hollander: ‘Ja, maar ze vertellen hier, dat 'i met zijn zuster leeft.’ Ik antwoordde hem: ‘wij moeten de publieke opinie voorgaan, niet volgen.’ Adieu! Mijne moeder is verontwaardigd op v. Vl., omdat hij het eeuwige-zaligheids-begrip ‘ploertig’ noemt. Zij is eene geloovige en daarbij heldin.- Constantijn kan tegen waarheden.- Dit papier vlekt ligt. En ik heb de ongelukkige gewoonte dikwijls met de handen in 't haar te strijken. Beveel vooral in Uwe werken hen aan, die goed redeneeren, tot leering van Uwe lezers. - Bayle zal ik koopen op Uwe aanbeveling. - Vaarwel! Ik lees daar in. l'Art libre: Le verbe faire est devenu le verbe actif du temps présent. Begin dus.- Als de Franschen door vrijwillige bijdragen de milliarden bijeenbrengen, zijn zij nog niet déchus. Nous verrons. Maar die 72 jarige gamin de Paris Doet onmisbaar!! Zelfs Littré achtte het raadzaam, dat hij aanbleef.- [29 januari 1872 Brief van Stéphanie aan Potgieter] 29 januari 1872 Brief van Stéphanie aan E.J. Potgieter. Twee dubbele velletjes en éen enkel velletje postpapier, tot onderaan blz. 9 beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Padoue - le 29 janv. - 72 Monsieur, Tout en vous remerciant infiniment pour les bonnes lignes que vous m'avez adressées le mois passé je n'y ai pas repondu aussitôt, laissant {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} à Mad.e Dekker le soin de vous écrire directement. Toutefois je me sens toujours en devoir de répondre à cette aimable attention de votre part, et par la même occasion, je prends la liberté, ce qui m'en coûte quelque peu, de faire un nouvel appel à votre générosité et à l'amitié que vous avez déjà tant de fois témoignée à nos malheureux amis. Je crois que la dernière fois que je vous ai écrit, je vous ai fait part d'un emploi que le fils de Mad.e Dekker avait obtenu dans une bonne maison de commerce ici, ou il tenait la correspondance étrangère et se mettait au courant de la comptabilité et de la correspondance commerciale en général. Voilà les avantages qu'il a retiré de cet emploi, outre le petit salaire qu'il apportait chaque mois à sa mère, et qui lui était certainement d'un grand secours. Cependant cette situation dans une petite ville stationnaire comme Padoue ne lui ouvrait guère d'avenir et ne lui offrait pas la perspective de se faire promptement une position, et de pouvoir venir efficacement en aide à sa mère pour l'arracher le plus tôt possible à cette vie de fatigue et de privation qui lui mine lentement les forces et la santé. Ah Monsieur, quand je vois ce que j'ai tous les jours sous les yeux, cette existence brisée, flétrie, torturée, je me dis qu'il y a un être dans ce monde qui mérite le mépris, la haine et la malédiction de tout coeur honnête et de toute conscience droite. Il y a environ une année que M. Dekker a écrit à sa femme lettre sur lettre, dans lesquelles il a amorcelé tout ce qui pouvait blesser et déchirer le coeur la plus dévouée du monde, pour lui arracher une lettre dans laquelle elle devait renier et même (il aurait voulu) injurier ces amis de la Hollande, qui lui avaient tant de fois porté secours. Il a osé lui faire des reproches, des reproches amers, lui à elle!!! Ces cruelles lettres ont ajouté la dernière goutte de fiol à une coupe déjà débordante. Et cependant elle prend encore partie pour lui! C'est un des plus étonnants exemples, de ce qui s'apelle l'aveuglement de l'affection, qui ait jemais été donné. - C'est alors que, partagée entre les sentiments les plus agités et les plus divers, elle vous a écrit cette lettre ambigue qui vous avait tant surpris. Depuis lors, depuis qu'il a obtenu ce nouveau sacrifice de sa part, et qu'il lui a occasionné cette nouvelle douleur, il n'a jamais plus donné signe de vie; il y a plus de huit ou dix mois que nous ignorons parfaitement où il est, ni ce qu'il a fait. Quant à des secours il ne lui est jamais venu en aide d'une obole. Ce qui n'empêche pas qu'il a voulu lui couper celle qu'elle pouvait espérer de ses amis de la Hollande. {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} Mais tout cela va bientôt finir, espérons-le, a mesure que son fils s'affirme de plus en plus le garçon intelligent, pratique et devoué à sa mère, qu'il s'est montré jusqu'ici. Cependant il faut qu'il se hâte de se faire une position qui lui permette d'être bientôt un véritable soutien pour sa mère; celle, qu'il a ici, lui en offre peu de chances; ses talents naturels et les connaissances qu'il a déjà acquises lui permettraient de faire mieux ailleurs. Suivant en cela son propre désir, nourri depuis longtemps, d'aller en Angleterre ou il compte se perfectionner dans la langue anglaise et trouver plus d'occasions de faire fortune qu'ici, j'ai écrit à de vieux amis à Londres, Monsieur et Mad.e De Keyser, propriétaires de l'Hôtel Royal, Blackfriars Bridge, qui, sur ma recommandation, lui ont aussitôt offert une position dans la partie du bureau de leur établissement, où j'ai tout lieu de croire que, grâce à sa propre activité et à la bonne volonté de nos amis, il pourra se faire promptement une position qui, avec le temps ira toujours en s'améliorant. De prime abord il sera logé et nourri, mais dès qu'on sera au fait de sa compétence, il recevra un salaire analogue, et je connais assez les amis, à qui je le confie, pour être persuadée qu'ils agiront à son égard avec toute loyauté et génerosité. - De plus nous avons la satisfaction de savoir qu'en quittant l'emploi qu'il a ici, il emporte la considération et l'estime de ses chefs et la promesse de leur appui en loutes circonstances et aussi à Londres, oú ils ont aussi des relations. Voilà où en sont les choses, et maintenant il faut penser à l'essentiel, l'argent pour le voyage. Mon bon mari, qui a déjà tant fait y suppléera aussi de sa part, mais voudrait bien n'en pas supporter tous les frais. J'ai déjà écrit à notre amie, la femme de mon père, Mad. Julie Etzerodt, pour la prier de nous envoyer son petit contragent, et maintenant je fais aussi appel à vous-même, espérant que vous ne trouvez pas que j'abuse trop de la confiance que vous avez eu la bonté de me temoigner et de m'inspirer. - Mad.e Dekker voit aussi dans cette occasion l'avenir et le bonheur de son fils, tout en étant au désespoir de devoir se séparer de lui. Il lui reste une consolation dans sa charmante fille, qui se developpe admirablement de coeur et d'esprit, et qui s'applique à ses études avec une assiduité digne de tout éloge et qui récompense sa pauvre mère de tous les sacrifices et les efforts qu'elle fait pour parvenir à lui donner une bonne éducation si importante pour son avenir. - Quant à Mad: Dekker elle-même, elle donne en ce {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} moment des leçons dans quelques unes des meilleures maisons de Padoue mais ces courses et les soins de son ménage le fatiguent, et sa santé me donne de nouveau des inquiétudes. Voilà, Monsieur Potgieter, un tableau fidèle de l'état des choses. Vous voyez que, comme la vie en général, il est mêlé de bon et de mauvais. D'un coté il y a de grandes et, je crois, de légitimes espérances pour l'avenir, et on peut même dire des consolations pour le présent puisque ces enfants font tout ce que leur age les permet pour être le soutien et le bonheur de leur mère, mais il y a aussi des moments bien difficiles à passer. Je termine cette lettre déjà trop longue en vous exprimant de nouveau toute la reconnaissance et l'estime profonde que nous vous portons aussi que votre excellente soeur, au souvenir de qui je vous prie de nous rappeller cordialement. Stéphanie Omboni-Etzerodt Madame Dekker vous présente ses amitiés et désire savoir si vous avez reçu sa lettre qu'elle vous a écrite il y a environ une quinzaine de jours. [31 januari 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 31 januari 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel en enkel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 5. beschreven. (M.M.) imprimatur: toestemming tot afdrukken (lat.) Kvenen: volgens Hofdijk de vroegste bewoners van Nederland; zie V.W. XIV, blz. 641 en 659-660. Amsterdam, 31 Januari 1872 Waarde Heer Dekker! Te lang heb ik U in 't onzekere gelaten van wat er gedaan wordt. Ik dacht dan ook niet dat de gieter, die eene nieuwe letter voor den herdruk Uwer Ideën moest leveren, zooveel tijd behoefde om die in voldoende hoeveelheid te maken, anders had ik U al veel vroeger bericht dat dáárom de zending der proeven nog niet begonnen was. Zijn laatste tijdsbepaling (vroegere heeft hij herhaaldelijk verbroken) is nu, dat we in 't laatst dezer week zullen kunnen beginnen; ik hoop U dus weldra de proefbladen der eerste vellen te kunnen toezenden. Allicht duurt dit evenwel nog een dag of tien. Inmiddels zou ik gaarne zien dat, zoo Ge daartoe tijd en lust hebt, {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} door U ‘de Bruid daarboven’ werd doorgezien en voor een nieuwen druk, mede in postformaat, werd gereed gemaakt. Het getal ex. dat ik van d'Ablaing kocht, loopt ten einde en 't boekje wordt nog te goed gevraagd om 't uitverkocht te verklaren. Hierbij onder kruisband een exemplaar ter correctie (altijd, indien er correctie te maken is!). Is er niets in te verbeteren, dan zult Ge mij wel willen toestaan U in elk geval voor ieder laatste proefblad uw ‘imprimatur’ te verzoeken. Sta mij toe U voor dezen herdruk f 50. - aan te bieden, en laat ons bij deze gelegenheid svpl meteen voor goed vaststellen, dat ik U voortaan steeds bij nieuwe boeken of bij herdrukken telkens Uw honorarium zend wanneer ik het proefblad tot afdrukken ontvangen heb. Ik verplicht mij dus het overeengekomen honorarium per blad aan U te remitteren, onmiddellijk nadat ik Uw imprimatur heb, hetzij bij ieder blad, hetzij bij zoveeel bladen tegelijk als Gij zult goedvinden te bepalen. Acht Ge die regeling goed? Ik zag 't gaarne zóó, omdat het mij zoo onaangenaam schijnt U nu nog zoo verbazend veel vervelend werk (in 't nazien der drukproeven van de Ideën 1e & 2e) te moeten zenden, waarvoor ik nog maar f80, - kan afstaan. Het spreekt van zelf dat ik niet kleingeestig stijf op dien regel zal blijven staan als uitzonderingen nu en dan noodig mochten zijn. Hierbij zend ik U de nog bij mij liggende Kopij voor den 4n. bundel terug. Gij zult die liever in Uw bezit hebben tot dat Gij ze aan de pers geeft. * Begint Ge den 4n bundel met de Vorstenschool? Zie, dat zou prachtig zijn en furore maken! Later geven we haar natuurlijk ook apart, als de bundel compleet is. Misschien geeft de naderende lente U lust en kracht dat stuk af te werken? Ik hoop het zeer. In ieder geval beginnen we immers in 't voorjaar met den 4n bundel? Of 't Friesche Hs. zal uitkomen is nog onzeker. Ik heb een ex. voor U besteld. Dat Ge niets voor de Kleine krant geven kunt, spijt mij; maar niettemin respecteer ik Uw gevoelen. Kunt Ge 't niet van harte doen, dan beter niets. Als Ge ons blaadje beoordeelt, bedenk dan echter wel dat het bestemd is voor dat zéér groote publiek dat nooit bij ons te lande een krant leest anders dan om dood- geboorte- en trouwnieuws en {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} daarom een paar uur daags een krant huurt. Dát publiek te winnen voor wat degelijker lectuur; ook de boer, die enkel de krant leest om de marktprijzen in te zien, een goed blad te leeren lezen; zoo menigeen van allerlei ander allooi aan die bezigheid te wennen - is niet gemakkelijk, en als Ge U nu dat publiek als dat van 't ‘Nieuws’ voor oogen stelt, dan misschien zult Ge toegeven dat het blad niet zoo ongeschikt is om de luî aan steviger kost mettertijd te wennen. Mijn bedoeling was dan ook niet U tot het geven van Uw geestesvruchten uit te lokken, als wel om als eenvoudig correspondent nu en dan als Ge in Uw omgeving iets belangrijks hoort of ziet, dit in Uw eigenaardigen vorm meê te deelen. Van Hofdijk vernam ik dat hij zijn Kvenen gehaald heeft uit een boek van Karl Weinhold, getiteld ‘Altnordisches Leben’, althans naar aanleiding van de lezing van dat boek heeft hij ze geproclameerd. Spoedig meer, bij de proeven - In haast moet ik eindigen! Uw dv. vriend GLfunke Uw Manuscript houd ik nog achter. Zal ik 't wel verzenden? Schrijf mij even of Ge 't noodig acht, anders kon ik de moeite en kosten besparen. [31 januari 1872 Tine int 200 francs] 31 januari 1872 Tine int tweehonderd francs. Eigenhandig geschreven kwitantie. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Ontvangen van den WelEd. Heer E.J. Potgieter de som van tweehonderd franken door vriendelijke bemiddeling van den WeldEd. Gest: Heer J.D. Fischer Consul te Genua. E.H. Douwes Dekker van Wijnbergen Padua 31 Januarij 1872. [31 januari 1872 Brief van Tine aan Potgieter] 31 januari 1872 Brief van Tine aan E.J. Potgieter. Dubbel velletje postpapier, als vouwbrief waarschijnlijk aan iemand meegegeven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Als adres op blz. 4, midden, enkel: Monsieur E.J. Potgieter Amsterdam. {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} Padua 31 Januarij 1872. Waarde Heer Potgieter Ontvang mijnen hartelijken dank voor uwe hulp, die mij door bemiddeling van den heer Fischer geworden is. Na dat ik U geschreven heb, is er eene verandering bij ons gekomen, Eduard zal naar Londen gaan, waar hij goede vooruitzigten heeft om carrière te maken, ik vind het in alle opzigten zeer goed, maar de scheiding zal mij bitter zwaar vallen. hijzelf is vol vertrouwen dat t' hem goed zal gaan, ik moet zeggen hij al de gegevens heeft om in de wereld vooruit te komen, hij is zulk een beste jongen, en Nonni doet haar best om te leeren wat ze kan. Zij zijn beide zeer intelligent. Waarde Heer Potgieter ontvang nogmaals mijnen innigen dank, vergeef mij deze weinige regels maar ik ben op t'oogenblik zoo zenuwachtig dat t' schrijven mij moeijelijk valt. Neem de verzekering aan van mijne achting en vriendschap en geloof mij met de innigste dankbaarheid uwe toegenegene E.H. Douwes Dekker [2 februari 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 2 februari 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, tot onderaan blz. 3 beschreven. (M.M.) Een gedeelte van de laatste alinea staat met een verwijzingsteken onderaan de bladzijde. Wiesbaden, 2 februari 72. Waarde Heer Funke! Ik was juist van plan U dezer dagen te vragen hoe 't met de proeven stond. Het doet my genoegen uit Uwen brief van eergister te zien dat ik die over 'n dag of tien kan verwachten. Ik zal ze zeer accuraat corrigeren, en met spoed terugzenden. Mag ik U nogeens (in 't belang der zaak) twee opmerkingen maken? 1. Dat ik altyd proef (of revisie) noodig heb in duplo. Dit is zoo noodzakelyk, dat ik niet begryp dat het geen vaste regel is. Men moet een legger hebben, om met vorige correcties accoord te gaan. 2. Dat de Drukkery wat... menschelyk wezen moet, en my geen fouten te corrigeren geve die 'n letterzettersleerling even goed als gy en ik kan verbeteren. Ik vraag dit niet omdat ik tegen de moeite {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} opzie, maar 't oog, de stemming en zelfs de marge van 't proefblad, moeten niet geabsorbeerd worden door 't verbeteren van onspelbare woorden of omgekeerde letters. ('t spreekt vanzelf dat ik geen volmaaktheid vorder, maar soms maken ze 't al te erg.) - De ‘Bruid daarboven’ zend ik morgen gecorrigeerd terug. Ik heb reGt, reGt gelaten en vrolyk, blyft vrolyk. Eerst was ik van plan ook die dingen te veranderen, maar by nader inzien, vind ik het goed dat stuk in 't bezit te laten van z'n dertigjarigen ouderdom. Prosit! Ik zal er een voorberichtje by schryven. Ik had van geen der vorige drukken proeven gezien. De eerste was door een nichtje van my, de tweede door den heer Gunst gecorrigeerd. Over 't geheel niet slecht. De meeste veranderingen die ik maak, zyn in de interpuncties. Zoo'n komma vóór drie puntjes kan ik niet verdragen (,...) en dan die vervloekte ije-jees! - Uw aanbod om my voor dien nieuwen druk f50 te betalen (geheel onverplicht, want het ding behoort u) is zeer royaal. Ik wou ryk genoeg zyn, U te bedanken. Niet uit hoogheid, maar om de zaak niet te bezwaren. Nu neem ik gaarne aan. Ik moet wel. 't Spreekt vanzelf dat ik de proeven corrigeer. Dat zou ik ook doen zonder dat honorarium, en wel met zeer veel belangstelling. Deze zult gy ook opmerken in de correctie van 't Exempl dat gy my zendt, al verander ik dan geen hoofdzaken.- Gy schryft: ‘laat ons voor goed vaststellen dat ik voortaan steeds by nieuwe boeken of by herdrukken, telkens een honorarium zend wanneer ik het proefblad tot afdrukken ontvangen heb. Ik verplicht my dus (volgt: de in dien zin op U genomen verplichting) Dit voorstel bestaat uit twee elementen: omschryving van wat ik te leveren heb, en tydsbepaling der remisen daarvoor. Over 't eerste is geen verschil van meening denkbaar. Het spreekt vanzelf, dat ik op my neem: de correctie tot ‘fiat afdrukken’ toe, van al myn werk dat by U wordt uitgegeven. Deze verplichting van myn zyde, is altyd in 't accoord begrepen. Ook buiten verplichting, ben ik er zeer op gesteld, maar dit is nu de vraag niet: ik verbind my er toe, en stipt genomen, zoudt ge my dus geen betaling schuldig zyn, voor ik myne waar volkomen (d.i. met inbegrip der correctie) geleverd had. Maar... nu heb ik dikwyls behoefte aan geld, en ik voorzie dat het my vaak moeielyk wezen zal te wachten tot na 't heen en weêr zenden der proeven. Ik ben dus zoo vry, U te verzoeken my wel te betalen {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} na ontvangst der Kopy, die altyd globaal kan berekend worden, ter nadere likwidatie. By 't aannemen van Uw voorstel, zouden we, om dan heel stipt te zyn, ook moeten bepalen binnen hoeveel dagen ik van gezonden kopy proef moet hebben, daar 't wezen kon dat de Drukkery slabakte, of zoo ìets. Dìt alles geldt alleen voor 't vervolg, daar ge my voor 't herzien &c van den herdruk der eerste 2 bundels Ideën reeds f320. hebt gezonden. Ziedaar nu juist een voorbeeld. Ik had toen geld noodig, en gy had de vriendelykheid my te zenden. Volgens 't nu voorgeslagen systeem, zou ik nu nog zeer lang op dat geld moeten wachten, of liever ik zou niet wachten, want dan was ik dood geweest, en de heele correctie naar de maan.- Uw beide vragen: of we bundel IV beginnen met Vorstenschool? en: ‘in ieder geval beginnen we in't voorjaar met dien bundel?’ zyn juist geschikt om my te decideren, of liever tot decisie te dringen. Op de laatste vraag zeg ik: ja, zeker! En wel zoo spoedig mogelyk. Geef me over Vorstenschool drie dagen tyd tot beraad. Verwacht dus binnen een paar dagen een volgenden brief. Daarin zal ik tevens een en ander beantwoorden, dat ik nu oversla. De Bruid daarboven zend ik morgen. Het ontvangen der proeven (daarvan, en van den herdruk Ideën) zie ik met verlangen te gemoet. Laat het U niet hinderen dat ik my daarmeê moet bezighouden. Als de Drukkery een beetje schappelyk is, doe ik 't met pleizier. En dan heeft het successivelyk aangroeien van schoone vellen zyn eigenaardig genoegen. Uw plan is immers bundel IV in 't oude formaat (Meyer & v. Helden) uittegeven? Ik zal 't zeer ter harte nemen. Wees intusschen zeer vriendelyk gegroet van t.a.v. Douwes Dekker [7 februari 1872 Brief van Multatuli aan Funke] Waarschijnlijk 7 februari 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Half velletje postpapier, tot het midden van de keerzijde beschreven. (M.M.) De datum die dit Naschrift in de druk draagt, namelijk 2 maart, Multatuli's verjaardag, werd kennelijk later aangebracht. Zie V.W. III, blz. 549. Waarde Heer funke, Hierby een naschriftje voor ‘de Bruid daarboven’. 't Is niet van myn hand maar toch van my, dat zal U, hoop ik, {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} blyken. Myn bedoeling is natuurlyk dat deze kopie geen verhooging teweegbrengt in de door U voorgestelde f50 voor de correctie maar wel verzoek ik U my geld te zenden als 't mogelyk is. Ik heb het noodig. Myn oogen zyn slecht. vandaar de andere hand. Over Vorstenschool morgen, - of neen, zend het my. svp. Dan zal ik door 't lezen daarvan, het noodig idee krygen. Hartelyk gegroet tav. DD. Ik heb indedaad geld noodig, wacht dus nu niet op de correctie, die ik natuurlyk op my neem. 't Is myn eigen wensch immers. Dit naschrift is gedeeltelijk gedicteerd. Ik hoop dat het 't stuk verkoopbaar make. Adieu. [9 februari 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 9 februari 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, tot halverwege blz. 2 beschreven. (M.M.) Uw nastukjen: het Naschrift bij De Bruid daarboven; zie V.W. III, blz. 533-549. verhandeling over beschaving: tekst van Multatuli's rede in Delft op 6 maart 1869. Waarde Heer Dekker! Ik haast mij U te zenden wat ik even missen kan in de voorjaars-schraalte en voeg hierbij de f80, - die ik nog schuldig was van de correctie der Ideën. Die rekening is dan gesloten. Ik hoop dat Ge vooreerst hier meê geholpen zijt en verzoek U vriendelijk bijgaande Kwitantie bij gelegenheid te retourneren. Hierbij volgens verzoek terug de Vorstenschool en ook Uwe verhandeling over beschaving, die nog bij mij berustte. Ik hoop zeer het eerste geheel afgewerkt als beginnummer van den 4n. bundel terug te ontvangen. Heden avond hoop ik Uw nastukjen op mijn gemak te gaan lezen. Ontvang alvast mijn dank voor dit toegift. Hartelijk groetend tt GLfunke Amsterdam 9 febr 72. {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} [9 februari 1872 Artikel over Max Havelaar als toneelstuk] 9 februari 1872 Artikel over de toneelbewerking van Max Havelaar, in De Locomotief, no. 34. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Een nieuw tooneelstuk. In Nederland heeft men tegenwoordig kans om bij het bezoeken van den schouwburg een vreemdsoortig genoegen te genieten; want een zekere A.A. van den Stempel heeft ‘Multatuli's meesterstuk’ voor rederijkers bewerkt. Curieuser product van de schandelijke onkunde der Hollanders aangaande Indië is wel nooit gezien. Het eerste tafereel geeft vijf personen te aanschouwen, die op de komst van den nieuw benoemden assistent-resident van Lebak wachten. De controleur Verbrugge en de Radhen Adhipatti zitten aan een tafel; zekere Dongso, bediende van den Regent, staat op den achtergrond maar is bestemd om een groote rol te spelen; twee andere bedienden staan aan de zijdeuren. De controleur begint ongeduldig te worden, en vraagt Dongso of er nog niets te bespeuren is. Het antwoord luidt ongunstig: ‘Ik zie,’ zegt de verziende Dongso ‘nog niets van den kant van Padang’ Maar aan de andere zijde (dat zal wel heelemaal over de residentie Bantam en het Klappereiland heên, op de hoogte van de Australische Noordwestkaap zijn!) bespeurt Dongso iemand die tepaard rijdt. Vermoedelijk, zegt hij, is het ‘de Kommandant.’ Verbrugge ergert er zich volstrekt niet over dat de bediende zoo gemeenzaam van ‘den Kommandant’ praat; hij, ook al vèrziende, staat op en spreekt zeer gemoedelijk, meer zelfs dan een goed controleur betaamt: ‘Wel zeker, Dongso! De Kommandant is vroeg opgestaan en is aan het jagen.’ In een fabelachtig korten tijd heeft Duclari die niet van Padang maar ‘van de andere zijde’ kwam, den kolossalen afstand vernietigd, en gaat nu in de afdeeling Lebak even zitten op een stoel die door den controleur zelven voor hem wordt klaar gezet, om thee te drinken. Eindelijk ziet Dongo ook van den kant van Padang iets; het blijkt de Assistent-Resident te zijn. De Resident stapt met het nieuwe hoofd der Afdeeling uit het rijtuig. {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} De Assistent-Resident spreekt eenige malen met den Radhen Adhipatti, wellevend, vriendelijk, hartelijk zelfs, maar heeft het ongeluk op Dongso geen gunstigen indruk te maken. Dongso verbergt dat zijn meester niet. Als hij een oogenblik later met dezen alleen is, vraagt hij den Regent - zeer fideel! -: ‘Welnu, Mijnheer de Radhen Adhipatti! hoe bevalt u de nieuwe Assistent-Resident?’ en als de Regent een voor Havelaar vleiend antwoord geeft, waarschuwt Dongso: ‘Laat hij zijn plichten maar niet te ver drijven! Ik heb hem reeds met den Controleur over te hooge landrente hooren spreken, en ik (Dongso) houd niet van die menschen die het zich zoo druk maken met dienstzaken. Zijn voorganger, de Assistent-Resident Slotering’... Die naam hindert den Regent, hij wordt driftig en...grijpt Dongso in den arm! Dongso gaat af. De Regent vervoegt zich bij den Resident, den Assistent-Resident, den Controleur en de inlandsche hoofden der afdeeling. Havelaar houdt een toespraak, beginnende met ‘Mijnheer de Resident van Lebak.’ Daarmeê eindigt het eerste bedrijf. In het tweede komt Saïdjah op het tooneel met zijn vader Abdoel Isma! Saïdjah bekent zijn liefde voor Adinda en deelt mede dat hij voornemens is om naar Batavia te gaan. Abdoel Isma is daar tegen, en zegt hem dat in de volgende kinderlijke taal der inlanders: ‘Ja, gij hebt veel geleden, mijn zoon! Maar zullen niet overal waar gij in dit land uw schreden wendt, het onrecht en de verdrukking hun staf zwaaien?’ Saïdjah echter blijft onverzettelijk en neemt met een ‘Vaarwel dan, schoon land mijner geboorte’ afscheid. Om die verzuchting te slaken, zet hij zich, volgens de gewoonte zijner vaderen, eerst...op een bank. De Regent verneemt, waarom Saidjah het land verlaten heeft, en vreest de rechtvaardigheid van den nieuwen Assistent-Resident. Dongso zit bij hem, hurkende volgens de weinig behagelijke manier van een Europeaan! Toch belet hem die alleronaangenaamste houding volstrekt niet opgeruimd te zijn. Hij spreekt zijn heer moed in 't lijf, vooral met de zeer natuurlijke betuiging: Dongso is u geheel toegedaan’, en de {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} Regent komt langzamerhand tot den uitroep: ‘Dan ben ik gerust! Kom, Dongso! laten wij nu onze sawahs bezoeken!’ Bij zijn terugkeer van onze sawahs wacht hem evenwel een pijnlijke gewaarwording. Abdoel Isma heeft aan den Assistent-Resident zijn hart eens uitgestort over de knevelarijen van den Regent, en de Assistent-Resident zegt thans, in tegenwoordigheid van den klager, tot den Radhen Adhipatti: ‘Is er geen stem in uw binnenste die u aanklaagt voor zooveel ellende waarvan gij de schuld draagt?...O, wees dan rechtvaardig en geef den armen het hunne weder!’ Wat zal de Regent antwoorden? Zijn geweten pijnigt hem, hij siddert voor den Assistent-Resident, hij belijdt schuld, meent ge? Of wel: hij vervalt door de onbeschaamdheid en den moed der radeloosheid tot een beleediging van den Assistent-Resident? Goede, maar eenvoudige lezer, die dat verwacht, gij vergeet Dongso. Dongso blijft op zijn hurken zitten, maar hij schreeuwt Havelaar toe: ‘Wij weten van niets!... Wij hebben niets terug te geven!... Het geldt de eer mijns meester, en daarvoor moet Dongso strijden!...Nogmaals: wij weten van niets!’ Nu haalt de Regent adem. Het voorbeeld van Dongso is aanstekelijk. ‘Gij?’ roept hij Havelaar toe, ‘gij beveelt mij? Gij die mijn onderschikte zijt? Ha, ha, ha!’- Daarna verdwijnt hij, mét Dongso natuurlijk. Abdoel Isma blijft met Havelaar alleen, en zegt: ‘Heb dank, edele Heer! Ja, ik zal strijden tegen de armoede totdat ik er onder bezwijk! Dat Allahs zegen op u ruste!’ Vervolgens laat hij de hand van zijn Assistent-Resident, welke hij - och, de inlander is zoo vertrouwelijk! - had aangegrepen los, en... vertrekt. Het derde bedrijf brengt Saïdjah weer op het tooneel. Hij is uit Batavia teruggekeerd, heeft vernomen dat Adinda voor hem verloren ging, en is krankzinnig geworden. Hij treedt de woning van Havelaar binnen. Deze is zeer goed voor hem. ‘Ga zitten, Saïdjah (Hij geeft hem een stoel!) En hier hebt gij wat te eten.’ (Hij geeft hem een bord!) Met den op een stoel zittenden en van een bord etenden Saïdjah eindigt het eerste tafereel! Ook schijnt het titelplaatje, waar men een vreemdsoortigen Javaan met een tamelijk onbedwongen sarong ziet afgebeeld dichtbij een klapperboom die groote pruimen in plaats van kokosnoten produceert, aan Saïdjah gewijd te zijn. {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} Het tweede tafereel verplaatst den toeschouwer in Nederland. Daar ligt voor Indische lezers niets vermakelijks in. Genoeg zal het zijn hier even aantestippen, dat het tweede tafereel den worstelstrijd voorstelt of heet voortestellen, dien Multatuli in Nederland had te eindigen eer hij tot de uitgifte van zijn boek geraakte. Volgens deze bewerking was het zekere Frits die aan Multatuli het middel verschafte om het werk te doen drukken; leefde de oude Hr. van Lennep nog, hij zou meesmuilen tegen dien Frits. Frits ook is het, tot wien Havelaars laatste woord wordt gericht. ‘Gij zijt het,’ dit wordt hem toegevoegd, ‘die in mij het geschokte vertrouwen op de menschen weêr een weinig hebt opgebeurd! Door u zal mij de weg tot den arbeid worden geopend, en mijne vrouw en mijne kinderen zullen weêr gelukkig zijn!... Maar dat niet alleen!...De ellende van millioenen zielen, die daar ginds worden verdrukt en uitgezogen, zal ik onder de oogen der wereld brengen; want als mijn boek compleet is, dan zal ik het opdragen aan u, Willem den derde, Koning der Nederlanden, Prins, Groothertog,... meer dan Koning, Prins en Groothertog!... Keizer van het prachtige rijk van Insulinde, dat zich om den evenaar slingert als een gordel van smaragd, en aan den voet van uwen keizerlijken troon zal ik vragen: of het uw wil is, dat uwe dertig millioenen daarginds worden onderdrukt en uitgezogen!... En gij zult mij aanhooren!., Dan kan recht en billijkheid ook voor den Javaan bestaan, en de verdrukking zal moeten wijken voor de zegeningen van den vrijen arbeid!’- Wat geleidelijke overgang van dat nuchtere, oorspronkelijke ‘als mijn boek compleet is,’ tot het gestolene, hoewel zeer misvormde: ‘want aan U draag ik het op, Willem den derde, Koning der Nederlanden, Prins, Groothertog... meer dan dat: Keizer van het prachtige rijk van Insulinde.’ Hoe ook komt hier de vrije arbeid van pas! Er mankeert nog een tandak aan of, zooals men in Nederland zegt: een tendak, zijnde (alweer volgens de Nederlandsche geleerden,) ‘een eenvoudig Javaansch ballet door naakte meisjes uitgevoerd!’ Arme Multatuli! Veel hebt gij reeds geleden, maar dat aldus door stumperts als de van Stempels onder toejuiching van het brave Nederland het heerlijk gedenkboek van uw genie verschacherd, verknoeid en verknutseld kan worden - dat is van de talrijke martelingen welke gij te verduren hadt zeker de geringste niet! - {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} [10 februari 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 10 februari 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) Uw ‘Naschrift’: zie V.W. III, blz. 533-549. Amsterdam, 10 febr, 1872 Waarde Heer Dekker! Zie, daar begint de proevenstroom, die wel niet naar een bandjir zal gaan lijken, maar 't U naar ik vrees, moeilijk genoeg maken zal. Zet U dus maar schrap, en, maak ik het al te druk, geef mij dan maar een wenk en ik zal weten te matigen. Als drukker heb ik gekozen de firma Haeseker & Woest te Haarlem. Juist die gaf ik den voorkeur, omdat zij mij gewoonlijk zeer geregeld bedienen en nimmer ongelezen proeven onder de oogen brachten, iets wat geen enkele Amsterdamsche drukker hen nadoet. Ik hoop dat Ge over hen zult tevreden zijn. Ik zend U hierbij nu de 2 eerste bladen der Ideën, waarvan blz. 1-18 gezet zijn uit één lettersoort en blad 19-32 uit twee. Ik liet dit zoo zetten omdat mij die eerste 18 blz. maar niet wilden bevallen en 't mij voorkwam dat Uwe denkbeelden van dézen tijd duidelijker af te scheiden moeten zijn dan enkel door 't inspringen der regels. Om die reden komt mij het zetwerk van bladz. 19-32 beter voor; alléén zou ik de eerste regels van iedere alinea der noten inplaats van uit-, willen doen inspringen, óok vind ik de cijfers der Ideën te vet en zou ik die liefst met ‘half-vette’ verwisselen. Voor ik echter verder ga, wenschte ik Uw oordeel er over te vernemen, om mij daarnaar te gedragen. Over een paar dagen zend ik U de eerste proef der ‘Bruid’, welk boekje ik zoodra doenlijk (dus vóór we geregeld met de Ideën voortgaan), afgedrukt wou zien. Uw ‘Naschrift’ dat wel eene ‘Studie’ mag heeten, verhoogt de waarde van die ‘spelerij’ uit uwe jeugd niet weinig. Natuurlijk mag deze druk niet zoo onzinnig duur blijven als de vorige. Met genoegen zag ik uit Uw schrijven van 2 febr. dat Ge 't werk der correctie anders opvat dan ik. Dat ik met Uwe meening en de daaruit voortspruitende conclusie betreffende den tijd van honorarium-betaling vrede heb, spreekt nu wel van zelf. De f80. - met de Kopij van Uw Vorstenschool enz, die ik gistr'avond zond, is zeker al in {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} Uwe handen? Ik hoop zeer dat Ge zult kunnen besluiten de 4e bundel met de ‘Vorstenschool’ te beginnen. Dat zou stellig furore maken! De 4e bundel denk ik even als de drie vorigen te doen drukken, dus in groot 8.; misschien waag ik 't eens om beide formaten tegelijk te geven. De volgorde waarin wij werken is dus nu 1e‘De Bruid’ afdrukken 2e‘Ideën’ 1e & 2e bundel herdrukken 3een passant de 4e bundel uitgeven, en 4eals de 1e & 2e bundels gereed zijn, ook de 3e in postformaat drukken. Er is dus heel wat te doen in anno 72! Van harte beterschap met Uwe oogen, die ik zoo gaarne wou bewaren voor zoo bar veel letters! Weet Ge niet iemand wien Ge de correctie zoudt durven toevertrouwen? Vriendelijk groetend Uw toegenegen GLfunke [11 februari 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 11 februari 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot onderaan blz. 2 beschreven. (M.M.) Wbaden 11 febr 1872 Waarde Heer Funke, Vriendelyk dank voor de f 80, en voor den spoed. Hierby de Kwittantie voor de heele f 400. Bundel IV beginnen met Vorstenschool, goed! Ik ga ter stond aan 't werk, en hoop dat het lukken zal. Als ik my in de stemming brengen kan is 't een oogenblik werks. Ik zie met verlangen proef Herdruk Ideën te gemoet. Hoe meer hoe beter. Ook als gy misschien de Bruid by een anderen Drukker gaaft (Keepsake-formaat voor jonge jufvrouwen?) zou ik zeer goed de correctie gelyk met het andere kunnen doen. Ja, hoe denkt ge er over daarvan een ander soort uitgaaf te maken? Maar ik erken myn onbevoegdheid. 't Is maar om U te zeggen dat de gelyktydige correctie my niet bezwaren zal. Ik zal haast maken met Vorstenschool. Vriendelyk gegroet t a v DD- {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} [12 februari 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 12 februari 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M. M) De laatste zin staat op blz. 4 in de rechtermarge. Bovenaan op blz. 1 heeft Funke genoteerd: ontv. 5 uur 13 febr. 's nam. proef 's midd 2 uur. colligeeren: verzamelen. De dubbele e is onderstreept omdat deze verdubbeling een nieuwigheid was in de spelling-De Vries en Te Winkel. in Aug 69: schrijffout voor in Aug 70. Wiesbaden 12 febr 1872 Waarde Heer Funke! Heden morgen ontving ik de proeven 1 & 2. Ideën. Daar ik niet zeker ben of ik die deze keer reeds heden avend op de post doe - spoed zal ik altyd maken - schryf ik U maar eerst een paar woorden in antw. op Uwen brief die my zeer aangenaam was. Reken vast op myn wensch U in Uwen yver te ondersteunen. Ook daar waar myn belang schynt optehouden, kunt gy er zeker van zyn dat ik met de grootste belangstelling Uw belang zal ter harte nemen. (Eigenlyk is dat één) Wat ik over de proef te zeggen heb, komt op een à part blaadje. Er zyn opmerkingen die dóórgaand van toepassing zyn. Dan kunt Ge die colligeeren (hm!) - ‘Proef Bruid over 'n paar dagen.’ Zeer goed, wat my aangaat. Gister avend schreef ik u reeds dat de gelyktydige correctie my niet bezwaren zou. En dat zou kunnen, als 't idee om van die Bruid een ander soort boekje te maken. (Andere drukkery ook?) U toelachte. Natuurl. niet omdat deze drukkery niet goed is, maar om de Ideën niet te laten wachten. Dit is uwe zaak. De myne is alleen U te zeggen dat ik niet opzie tegen gelyktydige correctie. Dus beslis maar. 't Kan z'n nut hebben dat er veel tegelyk verschynt (Ook voor bundel IV Vorstenschool waarmee ik ook haast maak.) 't Eén annonceert het ander. Zeg nu eens dat ik niet practisch ben! Ik kan beter veel doen dan weinig. Dat ik sedert... 1½ jaar zoo weinig uitvoerde, kwam omdat ik in Aug 69 letterlyk gebrek leed! Helaas, de gevolgen daarvan bestaan nog, en die zullen nooit geheel wegtenemen zyn. Soit! Ik heb nota genomen van Uwe orde van werk (1 Bruid. 2 Ideën 1 & 2 &c). Mogt ge goedvinden de Bruid tot 'n ander soort van boekje te maken, dan smelten 1 & 2 in elkaêr. Tant mieux. Wees zeer vriendelyk gegroet van tav Douwes Dekker {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik vrees, ik vrees, dat de noten altyd leelyk staan zullen. Ik zag dit reeds in by 't schryven, maar wist geen andere manier. Achter in den bundel is nog onsmakelyker. De druk komt my goed voor.- Wat later. Ik dacht dezen te verzenden met een post die dóórgaat of nagenoeg. Onder 't corrigeeren is 't daartoe te laat geworden, en ge ontvangt hem nu waarschynlyk gelyk met den proef. Zie op- en aanm. op apart blaadje. Wees zoo goed daarvan overtebrengen wat de Drukkery aangaat als, eens-vooral-zaken. Nota voor den heer Funke Verzoek natezien of de aanhalingen correct zyn waar ik een? gezet heb. Dat kan ik niet omdat ik van de noten geen kopie heb.- Kleine letter voor de noten. Ja! En de alineas inspringen inplaats van uit. Wel zeker. Hoe komen ze aan uitspringen? Dat had ik nooit gezien. Myn voorstel is alzoo: dat de noot drie ns inspringt binnen den gewonen tekst, en de alinea's drie n's binnen de gewone nootregels. - Eénige ruimte tusschen tekst en noot (en noten onderling) zou misschien goed zyn. Maar... dan zouden ook de Ideën zelf weer wat wyder van elkaêr moeten en dat wordt te yl, dunkt me. Dus ik denk: gewone distantie behouden. Er komt tusschen Idee en noot vanzelf een beetje ruimte omdat de letter der noot kleiner is.- Cyfers te vet? Ja. Ik stel voor overal de cyfersoort te gebruiken die nu (na blz 18) in de noten voorkomt. Zie byv. in de noot op 93. blz 27. Die cyfers zyn goed voor tekst en noot beide, en komen my voor, onderling gelyk te zyn. De nu gebruikte vette zyn dit niet. Vgl. 16 17 met 22 23. of de vyven op blz 16. Die nummertjes op blz 27 (in de noot) zyn mooi.- Ik heb de *) laten vervallen als de noot aansluit aan 't slot van een Idee.- Al de Ë boven de blz (en in den tekst) zyn leelyk. Hoe zou dit komen?- Veel zetters doen hun best een vollen zin op den regel te dringen, of daartoe uittezetten. Ik weet dat men soms schipperen moet, maar vind beter zich toeteleggen op afbreken van woord of zin, dan op pas maken met een regel. {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit geldt ook het slot van bladzyden. Ik verzoek, niet expres een woord, zin of stuk op de bladzy te doen afloopen. Afbreken leest, vind ik beter daar.- Verzoeke nummers en eerste letters op één lyn te zetten. Zie 10 & 11. - Koop s.v.p voor myn rekening een levende kreeft en wys dien een vast verblyf aan in 't bakje van de ij. Nou, die ui valt te water. Ze hebben de i en de j apart noodig. Ik wil maar zeggen, &c- In allen geval gaat de proef heden avend op de post. Laat het de drukkery niet verdrieten als ik wat veel seur over deze beide eerste vellen. Als 't eerst goed afgesproken is marcheert het vanzelf. Nu byv. verzoek ik heel vrindelyk ze beiden nog eens terug te zien. Na ondervinding van andere drukkeryen moet ik deze pryzen, wat zetten aangaat. De letters vind ik maar zóó. Of komt dit van 't papier en 't ongeperste? Enfin, dát is de hoofdzaak niet.- Geheel naar onzen zin zullen wy de noten nooit krygen (vooral de langere niet) maar dat moet de lezer dan maar inschikken. In 't Na- of voorschrift zal ik er wat van zeggen. Deel my eens eenige malen 't uur van ontv. myner brieven meê. byv. deze 5 uur midd. en de proef die van avend laat gaat. [12 februari 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *12 februari 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 129-133.) ergens in Friesland: zie V.W. XIV, blz. 30. Quien sabe: wie weet (sp.) Wiesbaden, 12 Febr. 1872. Beste Roorda. Myn zet is: 6) d 7 - d 5. 7) e 4 - d 5? 7) c 6 - d 5. Myn taktiekje is geweest door 't offeren van een pion u een of twee tempo's te doen verliezen ('t algemeene idee van de gambits). 't Vervolg zal leeren of ik er goed aan deed. My is die schaakparty een groot genoegen. Als ik nu maar zeker wist dat het u geen offer is! Over 't geheel is 't my alleraangenaamst met u in hartelyk contact te zyn. Gy hebt zooveel hoedanigheden die ik op prys stel. Waarschynlyk meer dan ge zelf weet. Zeer onlangs sprak ik nog over uwe soliditeit. (Uw schuldeischers zullen dat vreemd vinden, dat's hún zaak. Ik zou altyd op u rekenen.) {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} R.C. d'Ablaing redenaar! Ja, en schryver, stukkenmaker! Ook is hy wysgeer, taalkenner, bespiegelaar etc.! Maar zyn winkeltje gaat hem boven alles. Ik weet niet of ge u 't nu pas gezonden stuk goed herinnert? Voor my die den man ken, is 't walgelyk, maar zonderling is 't ook voor een ander, die lezen kan. En dat ophemelen van de nederlandsche deugden! Bah! Ja 't heele stuk is métier zaak. Wie zou geen boeken koopen by zoo'n Vaderlander! Ds. van Gorkum over Hilda! Ja, zeker wil ik dien man geeselen. Laat me myn uur kiezen. Als ik in couranten schryf verbrokkel ik my. De man stond lang op m'n agenda. Hy heeft my ook aangevallen in een speech (javaannut) ergens in Friesland. Nu, niet dáárom zal ik voor Hilda party trekken. Heden ontvangen uit Gendringen uitknipsels van S.E.W.R.v.E. Daarby ook 't stuk tegen van Gorkum dat ik reeds in m.s. zag, nagenoeg althans, op de binnenzy van een adresje. De overige stukken: ‘Agrarisch wetsontwerp’ ‘Afschaffing van indische dwangkultuur’ ‘Opvoeding van 't javaansche volk’, interesseeren my minder dan gy denkt. Ik wil die stukken niet grondig behandelen, en - gesteld dat ik vond dat ge op een verkeerden weg zyt - u niet eens een wenk geven, waaraan 't dan - naar myn inzicht altyd - haperen zou. Het doet er niet toe! Ik beschouw de heele zaak als redeneren over de ware manier van trekschuit reparatie, inplaats van spoor leggen. Wilt ge, en attendant, met Hollanders te doen hebbende, u inlaten met die trekschuit... my wel! Maar onze zaak - de uwe, de myne! - ligt daarin niet. Dien indruk had ik ook altyd als er kwestie was van uw verbanning. Ik wensch u toe, en bestreef heel wat anders dan een intrekking van dat besluit. Ik ben radicaal - niet in den zin der aldus genoemde politieke party - maar letterlyk. En de zaken waarover gy schryft zyn me niet radicaal genoeg. ‘Ei, en je brochure over Vryen-Arbeid dan?’ Vraag me daarnaar zoodra we elkaar zien. Dan zal ik je de geschiedenis dier brochure vertellen. Huet schreef eens: ‘Hy (Multatuli) schynt te weten wat hy wil.’ Ik was zeer groots op dat testimonium, en voel dat ik het verdien. Geen liberalisme, geen behoudery, geen radicalisme mag me van myn weg brengen, zelfs myn ongeloof niet. Slaag ik niet, in godsnaam! Maar de mislukking zal geen gevolg zyn {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} van weifelen in richting. Ook waar ik - en dit geschiedt maar al te vaak - myn weg verliet, was 't force-majeure, en nooit zonder daarop by eerste gelegenheid terugtekeeren. Hoe lang heeft Columbus gewurmd voor hy z'n armzalig vlootje by elkaar had! Dit zeg ik u, myn schryvery is byzaak en pis-aller. Als zoodanig beschouw ik ook uwe - altyd goed geschreven - stukken. Ik hoop, ik hoop dat er eenmaal iets beters voor u te doen zal vallen. Nu ja, schryven kan altyd noodig blyven, maar .. anders! Napoleon - 1, meen ik - schreef ook. Ik heb - schrik niet van 't nieuws - geld noodig. Niet ditmaal om morgen te eten of zoo iets, o neen! Zelfs m'n kamerhuur Januari is al betaald. Neen, honderden, duizenden. Gy ook. Nu moet ge weten dat ik altyd geloof het noodige geld te kunnen bekomen, als ik alle dagen werken kan. ‘Word je zoo ruim betaald?’ vraagt ge. Ja en neen. Ik kryg f 40 voor 't vel. (Ik kan berekenen dat er dan voor den uitgever f 120 per vel overschiet. Ik corrigeer dezer dagen den 5den druk der Ideën. Dat is de tweede druk, nadat Funke ze van Meyer gekocht heeft, en Meyers oplage was 2100 Ex. Maar dat doet er nu niet toe). Dagelyks werkende hoop ik 't zoover te brengen, dat ik ze voor eigen rekening kan uitgeven, en dan... ach, le pot au lait! Nu, in allen geval heb ik gegronde hoop aan 't werk te komen en te blyven. Dan kryg ik wat ruimte, en een der eerste dingen zal zyn u te verzoeken eens hier te komen. Ik verlang er zeer naar. Maar niet voor één dag. Onthoud u s.v.p. vooral van 't aanroeren myner partic. zaken; byv. die winst van de uitgevers. In weerwil van die te geringe betaling, ben ik toch bly, dat ik weer - na de déconfiture van van Helden - iemand heb die f 40 altyd comptant zendt. Dat is veel waard. Als ik u spreek zal ik u met-een vertellen hoe die scandaleuse zaak van Huet in elkaar zit. Hy is schuldig - o ja! - maar anders - en ik vind erger! - dan men meent. Hy heeft zich niet verkocht, maar my bedrogen. Ik had hem door Hasselman laten roepen. Maar doel ook daarop niet. Ik was van naby in die zaak betrokken. (Niet in die f3000, maar in de zending van Huet. De dagbladen weten van die zaak 't eerste woord niet. En als men ziet hoe die ‘publicisten’ in den wind schermen, wordt men wee van hun wysheid. Jammer dat ik geen party voor Huet trekken kan... integendeel!) {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Wees met de uwen zeer hartelyk gegroet van uw liefhebbenden vriend Douwes Dekker. Meen nooit dat ik voorzichtigheden gebruik tegen u. Dat zult ge zien. Maar die post! Voor vier jaar is er een brief gestolen, en de gevolgen daarvan duren nog altyd voort. Fataliteit! Ik heb schik in de schaakparty, en zal u woedend bevechten. We spelen om 'n millioen de party, te betalen zoodra... we 't hebben. Dat spreekt van zelf. Quien sabe! [14 februari 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] 14 februari 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Matzen: gevolmachtigde van De Mol van Otterloo tijdens diens afwezigheid. d.d.: dito dito, evenzo (it.) Smâra: onder dit pseudoniem publiceerde A. van der Linde in 1867 Ideeën 1. Lijden. Katz: Samuel Katz (1845-1890), journalist, later advocaat. Grant: Ulysses Simpson Grant (1822-1885), president van de Verenigde Staten 1869-1877. Br. 14/2 72 Waarde Dekker! Door eene onvoorzichtigheid zijn de pionnen van uw spel en eenige officieren omgevallen. Zoo goed en kwaad mooglijk heb ik ze weer opgesteld, want ik had helaas! geen' ligger van onze zetten aangehouden. Ziehier, zoo ik mij niet bedrieg, den stand van Uw spel. Al uwe officieren staan nog op hunne plaats, behalve 't eene paard (E 6) en één raadsheer (C. 5). Omtrent één uwer pionnen ben ik onzeker. Zoo hij staat op E 5, dan is mijn 8e zet - C4 D5 en staat uw kasteel schaak, maar staat die pion op B7, dan is mijn 8e zet - C4 B5 en staat uw koning schaak. - Ik vrees een hartstochtelooze, dus onwaardige partner voor U te zijn. Maar een offer is 't mij in 't geheel niet. Om mijne kleine moet ik altijd 't bord nabij den zolder plaatsen. Gelijk Huet heb ik gemeend u te begrijpen. Ik schijn inconsequent, doordien ik in tweestrijd ben. De Hollanders zijn te beroerd om de Oost te bezitten, maar mogen en kunnen wij werken om ze hun te {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} doen verliezen? Is ons volk onherroepelijk op 't hellend vlak van zedelijken ondergang, of kan 't tot een beter inzicht, besef, (niet: gevoel) van zijne plichten in Indië komen? Elke slechte daad is eene domme. Kunnen niet de Hollanders tot het begrip komen, dat het in hun belang is rechtvaardig te wezen? Wie moeten hen vervangen? De Engelschen, Franschen en Pruisen zijn allen onwaardig, de een meer, de ander minder. Duitschers zonder Pruisen, dat zou gaan. Maar hoe? Ware 't mij gegeven de zaak op te lossen, ik maakte u Keizer van Java, met of zonder cultuurstelsel. Dat moet Gij weten. 'k Ben zeker, dat de Javanen 't goed bij U zouden hebben. Maar die oplossing schijnt mij een droom toe. 't Zou mij veel waard zijn te weten, hoeveel inlanders aan U denken. 'k Miste den moed d'Ablaing's stuk uit te lezen. Aan dien lof op de Hollanders had ik meer dan genoeg. Aan mijne mededeeling over de clairvoyante schijnt Ge niet veel gehad te hebben. Zoo ik mij niet bedrieg (de bron is uitgeleend: ‘Isis’), kunt Ge in 't jongste Octobernummer van de Westminster Review een opstel vinden, gericht tegen de aan sonnambulisme geloovende natuurkundigen Crookes, Huggins en Varley (?), waarin de schrijver tracht 't verschijnsel langs natuurlijken weg op te lossen. Ik zal 't eens gaan lezen op de Staatsbibliotheek. Maar nu moet ik nog tot 12 uur werken om den broode en na dat uur wandel ik om gezond te blijven. Al verdient Ge f 150 per vel, zult Ge toch niets overhouden, want Ge zult te meer aan anderen geven.- Matzen zeide mij: ‘Zoo ik een millioen kreeg, deed ik met u samen zaken’. Hij ook hield mij dus voor solide. Ge kent hem van Uwe mailreis in 1857 (?) Op Feringa word ik niet boos, maar mijne sympathie vermindert. Hij is te veel uitsluitend denker. Hij schreef mij eens: ‘Men moest de eer uitroeien.’ Nu wil hij in zijne ‘Vrije Gedachte’ bepleiten, dat ook vrouwen mannen ten huwelijk vragen. Misschien doe ik verkeerd, maar c'est plus fort que moi. Zoo stem ik toe, dat tous les goûts sont dans la nature, en toch zou ik geen oogenblik in gezelschap kunnen zijn met iemand, die zijne Dochter ‘ontheiligt’ of ‘tegennatuurlijke’ ontucht pleegt, althans een Europeaan. Vreemd! Hoeveel Javanen in Solo doen 't zelfde, en toch hinderde 't mij van hen oneindig minder! Naîef weer, maar ik meen veel ‘geestverwanten’ te hebben. Bvb. {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} allen, wien 't te doen is om waarheid. ‘Dat is niet veel,’ zult Ge zeggen. 'k Weet 't niet. Zie mijne moeder. Zíj was achtereenvolgens orthodox en modern. Haar Benjamin d.d. En zie! deze week zeî ik haar: ‘Ik vind de meeste moderne dominé's nare wezens.’ Verbeeld u mijne verbazing, ja voldoening, toen zij antwoordde: ‘Ik begin 't ook te vinden.’ Ware ik alleenheerscher, zij zou al mijne daden tot ondermijning van 't geloof goedkeuren. Zelfs Keuchens hield ik langen tijd voor een geestverwant; wat ik nu van hem denken moet, weet ik niet. v. Lee had mij zijne correspie v. 't Bat. Hand. overgedaan. Wy schreven beiden particr aan K. Hij nam 3 maanden mijne artt. op, maar gaf geen taal of teeken, noch 't overeengekomen honorm, noch exemplaren van mijne artt - Ik schreef in de Locomotief: ‘De heer K. schijnt mijne bijdragen in de mand te hebben geworpen.’ Hij antwoordde in zijn blad: ‘O, neen! ik plaatste ze in de dagelijksche editie (Hij scheen 't opschrift: “Brieven van Roorda”, te hebben geschrapt) en zal altijd in R.'s beschouwingen groot belang blijven stellen.’ Voilà tout - Wat is de reden van die ploertige handelwijs? Mijn ongeloof? Wij waren in 1867 met mekaâr in correspie. Ik vroeg belet voor mijne verloofde en mijzelven om hem en zijn vrouw te Leiden ons compliment en dankbetuiging te brengen. Geen antwoord. Sedert geen lettertje meer ontvangen. Als geestverwanten (meer of min) beschouw ik hen, wien 't geld geen doel, slechts middel is; allen, die strijden voor anderen, voor recht en vrijheid. Huet bewijst een' grooten dienst door 't afbreken van onze valsche liberalen. In Indië beschouwt men dat te veel als een kleinigheid. Van 't moederl. spreek ik niet. v d Linde zond mij eenige zijner werkjes, die mij zeer bevallen; hij is oorspronklijk. Alleen met zijne Idéen (door ‘Smâra’) heb ik niet veel op. 't Is me te prachtig, niet natuurlijk genoeg. Plet schreef ik gisteren om een bepaald antwoord. Gaat de zaak vóór 1 Mei niet door en geeft Loudon geen billijk pensioen, dan moet ik Brussel verlaten, nu ik de Locomotief haar afscheid heb moeten geven. De mensch leeft niet van brood alleen.- Ik ben in de kraam gekomen van ‘Loon en Aanzien’ en zal u 't kind zenden. Ik gaf 't aan dien ploert Katz, omdat híj, gelijk Feringa mij schrijft, 21 jaren oud is. Voor een' Hollander is 't zeldzaam op dien leeftijd een blad te besturen. Mijne vrouw en moeder pleitten voor hem. {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} Ga geen roofbouw plegen met uw genie. 't Ware dood jammer en onherstelbaar. Uw onverschilligheid omtrent de moordaanslag beschouw ik aldus: ‘De Hollanders compromitteeren zich in hunne kolon. staatk. nog niet genoeg.’ Zijt van ons drieën hartelijk gegroet. Uw vriend RvE Ik zond Feringa Constantijn's recensie van ‘Lidewyde’ voor zijn tijdschrift. Het ‘Vaderland’ zegt, dat de toon van mijn art. tegen D v G. geen hoogen dunk geeft van mijn zedelijkheidsgevoel en smaak. Dus ook die krant is niet alleen laf, maar oneerlijk. Dit gaat dan ook meestal samen. Mijne moeder vond mijn stuk waardig, adellijk, vorstelijk. En zij is ‘modern.’ Ik hoor, dat de Levensbode aan v.Vl. niets oplevert! Ik word een akelig mensch. Ik heb geen moed meer om eene courant geheel te lezen. Elken morgen 't Bulletin politique of Overzicht in de Etoile. En dat is mij reeds een offer! Maar stukken, gelijk in Isis, over populaire natuurstudie, lokken mij nog aan. Adieu! 't Is een hard lot welgeaard en Nederlander te zijn. Wat is de wereld nog gebrekkig! Grant, het hoofd van den vrijsten Staat, deed dagen lang de fondsen dalen. Ach, waarom mogen wij niet meer vrucht van onze pogingen zien? Altijd die troost: hoe trager wasdom, hoe vaster stam. A propos! als Gij in Uwe Idéen over verbetering van 't onderwijs spreekt, beoogt Ge dan niet verbetering van Uwe landgenooten? Zijt Ge dus ook niet vaderlander? Dus in tweestrijd gelijk ik?- [16 februari 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *16 februari 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 137-143.) personne n'a rien à voir: niemand heeft er iets mee te maken (fr.) anak mas: pleegkind (mal.), javaanse jongen in een europees gezin. een astringanten smaak: smaak die de mond doet samentrekken. penurie: schaarste, gebrek (fr.) Proud'hon: Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865), frans revolutionair politicus. compté pour quelque chose: beschouwd als iemand die meetelde (fr.) op onaangename wijze: zie V.W. XIV, blz. 30. brisons: genoeg daarvan (fr.) {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden, 16 Febr. 1872. Beste Roorda, Gisteravond verzond ik een briefje over de Schaakparty, en zeide uwen br. van 14-2 later te zullen beantwoorden. De hoofdzaak 't laatst. O ja, de mededeeling over de clairvoyante was my aangenaam. Dat ik er niet op antwoordde was omdat ik bezig was met andere dingen. Ge spreekt over Isis en Westminster Review. Leest ge ook te veel? My doet dat schade. Het maakt me dikwyls lui in 't denken. Matzen herinner ik my zeer goed. Ik hield veel van hem. Hy was zeer intelligent. ‘Feringa te veel uitsluitend denker?’ Dan is zyn denken verkeerd. Toch moeten er zulken ook zyn. De door u aangeroerde onzedelykhedens stuiten myn smaak. Maar als wetgever zou ik my niet laten leiden door m'n smaak. Verkrachten, dwingen, wonden is natuurlyk heel iets anders, maar overigens zou ik zulke zaken overlaten aan ‘de conveniëntie der hooge contraherende partyen’ zooals men in de duitsche diplomatie zegt. Ik beweer que personne n'a rien à y voir. Wat het bederven aangaat van een onmondige dochter... nu, lieve god, geen verhandelingen! Uwe moeder zal, denk ik, weldra afscheid nemen van 't modernisme. Dat moet 'n opregt gemoed tegenstaan. Keuchenius begryp ik ook niet. Hy schynt geregeerd te worden door iets mystieks. Dit was altyd zoo. Ik moet erkennen dat zyn karakter zich soms openbaarde in edele excentriciteit. Toen hy en zyn broer Anton te zamen woonden op Batavia (hun vader was resident van Rembang) hadden zy een slaven-jongetje, een anak mas, wiens familie sedert jaren aan de familie K. gehecht was en vice versa. Eens had Willem K. dien jongen bekeven, of misschien wel geslagen. 't Was 'n rakker van een jongen. Keuch. was aan 't medicineren (cremortart en magnesia) en meende eens aan z'n poeder een astringanten smaak te vinden. Als 'n bliksem gaat hem de verdenking door de ziel, dat die jongen hem vergeven wilde. Hy vond dit vermoeden zoo slecht dat hy zichzelf strafte door nog 'n dosis - en een groote! - er boven op te zetten. Oogenblikkelyk begon hy te braken. Er was inderdaad rottekruid in de magnesia. De jongen is gecondemneerd. Zoo zie je dat er een God is. Hy beloonde op aller royaalste manier K's grootheid van ziel. De dokters zeiden namelyk dat hy om zeep zou gegaan zyn, als hy 't by de eerste dosis gelaten had. {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} Was die handeling verstandig? Neen misschien. Maar ik vind dat er in de wereld groote pénurie is aan onverstand van die soort. Wat nu z'n... zonderlinge wyze van handelen omtrent u aangaat, god weet wat of wie daar weer achter schuilt. Lomp is 't in allen geval. En - zonder dat nu juist Keuch. ooit kans had iets aan u te verdienen - houd ik 't er voor dat hy, als al zyne medemenschen, u beleefder zou behandeld hebben als gy in goede omstandigheden geweest waart. Armoed en gêne zyn herabsetzend. In holland of by hollanders vooral. In weerwil van z'n armoe was Proud'hon in Frankryk óf geëerd, óf altans compté pour quelque chose. Dat zou in Holland anders geweest zyn. Meen niet dat gy, die goed schryft, voor uwen arbeid iets anders ontvangt - en dat niet eens altyd! - dan wat honorarium. Distinctie, nooit! Gy blyft altyd ‘die man die uit den Oost is gejaagd’. Dit is met my precies 't zelfde geval. Weet ge hoe van Gorkum - onze vriend - myne positie gekarakteriseerd heeft? In een speech klaagde hy my aan wegens ondermyning van... allerlei (zoo mal niet) en zei o.a. dat ik beneden alles gezonken was, maar om te voorkomen dat men dit niet zou kunnen overeenbrengen met de Havelaars-historie, voegde hy er tusschen ‘na op onaangename wyze uit de dienst te zyn geraakt’. Geloof my, beste Roorda, we moeten iets anders doen, dan tot nog toe, om al dat vee z'n deel te geven. Schryven baat niet! Zie nu eens dat antwoord van 't Vaderland op dat flinke stuk tegen dienzelfden van Gorkum! Als ge daarop dupliceert, krygt ge weer een dito tripliek. En, let op: ze willen dat wel! Zulke klinkende debatten zyn pikant in hun blad. 't Is hun in 't minst niet om waarheid, billykheid, regt, te doen. Wy schieten te kort by die kerels. Zy leven er van en wy niet. Sedert een jaar voel ik me gedrongen die Mult. Commissie aantevallen. Welnu, ik zie er tegen op, wyl ik ‘publiek’ niet goed genoeg reken om jury te zyn. Die Mult. Comm. heeft my mishandeld op 'n wyze... brisons! Van Plet verneem ik niets! Ik weet niet hoe ik 't met hem heb. Van die Courant zal, vrees ik, niets komen. Ook ik heb van v.d. Linde de Ideën gelezen, en vind ze leelyk. Ze kwamen my gezocht en onwaar voor. Ik zag een en ander van hem dat me prys doet stellen op z'n éruditie. Ik geloof dat hy in zeer let- {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} terlyken zin geleerd is, waar o.a. byhoort dat er schoolsche dingetjes zyn waarvan hy niets weet. Hy verstaat byv. niet eens redelyk fransch. Hy is zeer zonderling. Voor 't feit dat hy in steile geloovery deed toen hy inderdaad niet geloofde, en dat hy eene half idiote vrouw - men beweert dat ze geen vrouw was, maar dat kon hy geïgnoreerd hebben - trouwde om haar geld... nu daarvoor is de uitdrukking: zonderling wat zacht. Toch beweer ik niet hem geheel te kennen. Ik beoordeel hem niet voor ik er meer van weet. Brussel verlaten? Waarheen dan? Schryf me uw plannen. Ik heb geen hoop op Loudon. Hoe gedrukt ik me telkens voel, ik hoop nog meer, ook wat u aangaat, op my zelf. Als ik goed aan 't werk kom - ik zeg dit nu geheel en al van 't laagste standpunt, nam. met het oog op honorarium - dan zie ik voor u en my wat licht. Ik zou dan beginnen met het zoeken eener gelegenheid u te spreken. Gut, het schryven staat me zoo tegen. Ja ‘'t is een hard lot welgeaard en Nederlander te zyn.’ Dat zegt ge wél. Nu, daarom ben ik geen Nederlander. Myne denkbeelden daarover zyn van zeer ouden datum. Nu ben ik aangeland op de hoofdzaak in uwen brief. Ja, de javanen zouden 't goed by my hebben, als... Welnu, laten we 't dan daarheen sturen. Een droom, zegt ge? Soit! Maar als nu de eerste stap tot zoo'n zaak, zóó is, dat hy ook zou moeten aanbevolen worden, al ware de mislukking van 't eindplan eene zekerheid, waarom dan niet dien stap te doen? Dat nu is: leven-kunnen, bien-être, loisir, gemakkelykheid in beweging, alles zaemgenomen: geld. Om daartoe te geraken is - jammer genoeg! - dat vervloekte schryven 't eenige middel. Veel te lang heb ik gemeend dat men my dit sparen zou, en eerst onlangs heb ik 't besluit genomen te schryven om den broode. Wat me tot nog toe altyd incidenteel scheen, moet in godsnaam normaal worden. Vraagt ge my of 't aanvankelyk lukt? Neen! Sedert maanden ben ik onmagtig. Ik martel my af, zit dagelyks 8, 9, 10 uur voor 'n schryftafeltje, spring 100 maal vloekend op, en breng niets voort. Toch beproef ik. Elken dag zeg ik: ‘heden misschien!’ En ‘als ik maar eens aan den gang ben!’ De u voorgestelde schaakparty staat in verband met dat gewurm, en daarom spyt het me dat gy ‘niet hartstochtelyk’ speelt. My namelyk {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} is de daarby behoorende inspanning eene behoefte ter ontspanning. Sedert vele jaren zocht ik daarin myn troost. Ik gis dat gy zwakjes speelt, en dat spyt me. Ik ben, zooals ik u naar waarheid zei, middelmatig. Maar een sterke partner windt my op. Zeg eens, kunt ge niet uwe vrouw aan de party interesseren? Dat zal u aanvuren. Hebt ge het boekje - den Schachkathechismus - ontvangen? Wees met de uwen zeer hartelyk gegroet van uwen vriend D.D. Ik wil tot bien-être of sterven in de poging om iets voorttebrengen. Het verdrietigst is dat juist dit idee van moeten, my verlamt. Ge zult gelyk krygen in uw idee over de Mill. Studiën. En toch hadt ge ongelyk toen ge 't zeidet. Toen had ik ze in myn gemoed. Nu niet meer. Dat is iets als: qu'était-ce? ‘Ja, wat wou ik ook weer zeggen?’ vraag ik mezelf. Die Mult.-Commissie heeft alles gedaan wat mogelyk was my te vermoorden. 't Hangt aan 'n dun draadje of ik den proef van werken-moeten doorsta. [18 februari 1872 Aantekeningen in het Memoriaal] 18 en 19 februari 1872 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 42. (M.M.) al het bovenstaande: nl. de nrs. 37 t/m 45; zie 27 juni 1871. De ingezonden kopij betreft Millioenen-studiën en komt overeen met V.W. V, blz. 90-101. De 8 in blauw potlood na nr. 55 geeft aan dat er kopij is voor acht vel druks. Zondag 18 february (Pakket met al het bovenstaande behalve 46) nieuw 46 slot hoofdstuk. 47Is dat 'n huishouden! (noot krygskunde) 48relaas dezer boosaardige strafoefening 49vriendelyke uitnoodiging gulh. gebruik 50onder het verder ontleden 51gras weggemaaid 52positieve stumpert 53Logarithmos 54Nu, dit deed ik 55oordeelkundige interruptien - 8 56past my niet te kunnen neerbuigen alles vry wyd {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} Maandag 19 febr. 57familiekamers. 58(1/37)5 59millioenen zyn geworden 60onbruikbaar kleedingstuk gewone blaadjes van vry klein schrift [19 februari 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 19 februari 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) Amsterdam, 19 febr 1872 Waarde Heer Dekker! Hierbij 1e proefblad 3 van ‘de Bruid’ en 2e proef blad 1. Van de laatste heb ik de ‘vuile’ proef achtergehouden na dat ik vergeleek of al de daarin gecorr. fouten waren in acht genomen. En passant veroorloofde ik mij een enkele volzin, (op blz 13) ietwat te wijzigen, doch ben niet daarmee voortgegaan omdat ik begon te bedenken dat Ge misschien het stuk zóó wilt weergeven, als 't vóór 30 jaren geschreven werd. Zoo Ge echter niet sterk daaraan hecht, zou ik U in bedenking willen geven om hier en daar het woordje zoude in zou te veranderen. Mij komt het voor dat daardoor de spreektaal meer natuurlijk zou worden. Doe echter geheel naar Uw welgevallen, want ik voel heel goed hoe moeielijk het is aan correcties te beginnen bij een werk van zóó lang geleden. De algemeene regelen voor 't zetten Uwer ‘Ideën’ heb ik mijnen drukkers overgebracht en zullen in acht genomen worden. Zoodra ‘De Bruid’ klaar is, zult Ge uit de proeven zien dat ik van mijne zijde doen zal wat ik vermag om 't U zoo min lastig te maken als mogelijk is. Gij hebt gezien dat ik ‘De Bruid’ in 't zelfde formaat druk als de Ideën. Ik moet dit doen omdat zulk formaat het meest verkoopbaar is, indien ik Uwe geschriften tot een billijk prijsjen wil aan de markt brengen. 'T heeft bovendien dit voor, dat op die manier Uw opera omnia later geregeld verkrijgbaar zullen zijn in een uniforme editie, waarop publiek nu eenmaal gesteld schijnt. De geschriften bij Waltman uitgegeven, hoop ik later nog wel eens van hem in handen te krijgen, om ook die in mijn formaat te brengen. Hij bezit daarvan immers het recht van kopij? {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Schiet Ge met ‘de Vorstenschool’ wat op? Ik hoop het zeer. Is dat stuk klaar, dan beginnen we direct met het uitgeven van den 4n bundel in 't formaat van den 3n. Waarschijnlijk druk ik dan van 't formaat in groot 8o slechts zóóveel als van bundel 3 verkocht werd en zal ik dezelfde vormen gebruiken voor het post 8o formaat, om dat uit te geven (ná completeering van de groot 8o editie), voor de liefhebbers der uitgave in post 8o. Wat zullen de persen in Anno 1872 voor U brommen! Reken eens na: De Bruid 6 à 7 vel, Ideën 1-3 circa 70 vel, Ideën IV circa 26 vel, dus ruim 100 vel druks die dit jaar zoo mogelijk de wereld zullen ingaan! Het blijkt mij Goddank al meer en meer dat Ge niet bang zijt voor verbazend veel arbeid, ook niet als er wat vervelends bijkomt. Met zoo iemand is 't mij een genot veel om te halen en op touw te zetten. Hartelijk groetend tt GLfunke Uw brief van 12 dezer, die 5 Uur 's middags door U ter post werd gebracht, ontving ik den 13n op datzelfde uur; de proeven kreeg ik den 14n tegen 12 Uur. [20 februari 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 20 februari 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) coup de jarnac: fatale verraderlijke aanval (fr.) van de kapel en den ezel: Idee 261; zie V.W. II, blz. 463. Wiesbaden 20 febr 72 's avends Waarde Heer Funke, Uw brief van gister heb ik, maar de daarin genoemde proeven van de bruid nog niet. Dat achterblyven van gedrukte stukken gebeurt meer. Ik verwacht ze morgen vroeg, en zal eens letten op den stempel (Uw brief heeft: 19 febr. 12 M 4 A) Hoogstwaarschynlyk zend ik vel één, een uur na ontvangst, en 't andere later, d.i. 24 uur na dezen brief, terug.- Op uw aanmerking (pag 13) zal ik letten. In ‘zoude’ hebt gy gelyk. De zaak is maar dat ik - als ik aan 't familiariseeren ga - ook veel andere dingen wat minder houterig zou moeten maken, en dan weet ik niet waar ik beland. In: ‘gy gaaft’ zyn twee fouten. 't is geen gy, en 't is geen gaaft.- {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Al wat ge schryft, is my zeer aangenaam, en ik beloof u hartelyke medewerking. Ook ik ben zeer ernstig van plan, of liever reeds bezig met spoed. Dat ik U nog heden avend schryf, en niet de geannonceerde proeven afwacht, is om u terstond gerust te stellen over Vorstenschool. Om accoord te gaan in de boekhouding 't volgende: Daar myne verhouding met v. Helden geheel op U is overgegaan, behooren die aan my ter inzage terug gezonden drie acten (en 't stuk over Beschaving) aan U. Dat zoodje is op vier vel berekend, en wat het meer is, kan later blyken. Ik zal beginnen u deze week nog die drie acten van Vorstenschool netjes en persklaar terug te zenden. Nu 't vervolg, of liever 't slot. Ge vraagt of dat wat opschiet? Gut, als 't opschiet, is 't af ook. Houd me niet aan een bepaalden dag. Ik beloof U spoed.- De zaak is dat die Vorstenschool, gelyk al 't andere wat ik in en voor 70 in 't hoofd had, door 'n troep ellendelingen was uitgeblazen. Die Mult. Commissie heeft me een coup de jarnac gegeven. 't was de oude historie van de kapel en den ezel. Sedert het corrigeren van Uwen Herdruk Ideën, ben ik begonnen opteknappen. Dát en m'n gewone middelen (schaken en meetkunstige oefeningen) heb ik gebruikt om te vergeten, of altans op zy te zetten, wat me hinderde. Aan dezelfde kwaal laboreerde ik met m'n millioenen-studiën. Vlug, helder, geïnspireerd ben ik nog niet! Maar omdat ik liever dát stuk dan m'n drama opoffer aan m'n tegenwoordige sufheid ('t is al veel beter sedert 'n paar maanden) werk ik dááraan, om myzelf weer in 't spoor te helpen. Sedert vele dagen reeds werk ik geregelder dan ik sedert Augustus 70 doen kon. Of m'n werk my bevalt? Neen! Maar ik weet hoe dat gaat. Op eenmaal zal 't goed worden. Wees niet ongerust. Ik ben op den goeden weg, en zal volhouden. Meen niet dat noch die Mill. studiën, noch de correctien my hinderen. Integendeel, hoe meer hoe beter. Vooral wanneer de correctie my niet ergert, en dat was zoomin by vel 1 Ideën, als in de vellen die ik van de Bruid zag, het geval. Al die dingen pakken my in voor m'n werk, en beletten 't afdwalen myner gedachten. Ik zal U de Vorstenschool spoedig zenden, reken daarop. Er moet een voorwoordje by, of zoo-iets. Wees intusschen hartelyk gegroet van t.a.v. Douwes Dekker {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} Hierby uw briefcouvert. Morgen in de proef zal ik 't stempel van den kruisband zenden. De vraag is namelyk of 't uur van verzending verschilt. Dat mág niet, als 't gelyk op de post is gedaan. Toch verwacht ik dit. Ik heb 't meer gezien. [21 februari 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 21 februari 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot onderaan blz. 3 beschreven. (M.M.) gedemandeerd: gevraagd, opgedragen (fr.) vierde druk: deze woorden zijn uit de proef geknipt en op het briefpapier geplakt. Wiesbaden 21 februari 72 Waarde heer Funke, De proeven kwamen heden morgen 10 uur. postmerk van Amsterdam: onleesbaar. Gelyk met dezen gaan beiden terug. Ik zie dat gy in vel 1 verscheiden gebroken letters hebt gecorrigeerd. Er zyn er nog meer, ook in vel 3. Ik had dat toegeschreven aan 't papier van de proef. Daar gy 't nu in vel één corrigeert, begryp ik dat het noodig is, en daarom verzoek ik in vel 3, eens-vooral aan de Drukkery zelve om dat in orde te maken. Dit is nu een van die dingen die de letterzetters beter kunnen zien dan wy, dunkt me. Dat is hun gedemandeerd.- Ik zie dat gy aan 't wurmen geweest zyt met den titel. Ook my bevalt die druk niet. Maar daar ik nu niet corrigeren wil in Uwe correctie, stel ik u hier voor daarin iets te veranderen. Behandel dat naar goeddunken. 1. is 't wat vol. Ik vind dat: ‘Toon.spel in 5 bedr.’ best vervallen kan. Ieder weet dat wel.- 2. Ik stel voor, onder Multatuli te drukken: (1843)- 3. Ik vond dat vierde druk. beter stond dan 4e druk.- Maar ik laat alles aan U over, want de sop is de kool niet waard. Wanneer G.L. Funke naast Amsterdam komt te staan moeten die letters geloof ik gelyk, en gelyk gespatieeerd zyn, niet waar? Vriendelyk gegroet tav DD Ge moet dezen, en de proeven, Vrydag morgen eerste bestelling ontvangen.- Laat eens in 't N.v.d Dag klagen over de poststempeling. Die dingen dienen tot iets, of niet tot iets. In 't laatste geval kunnen we die werk- {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} zaamheid afschaffen, en de begrooting ontlasten van de kosten. Dient de zaak wél tot iets (Nogal!) dan is 't ook te vorderen dat men de stempels lezen kan! Haast, drukte is geen excuus. Ieder moet tyd hebben om z'n werk zóó te doen, dunkt me, dat het tot iets dient. [21 februari 1872 Aantekeningen in het Memoriaal] 21 februari 1872 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 42. (M.M.) De aan Waltman gezonden kopij betreft Millioenen-studiën en komt overeen met V.W. V, blz. 108-117. De 9 in blauw potlood geeft aan dat er nu kopij is voor negen vel druks. Voor de voorafgegane nummers zie 18 en 19 februari. Woensdag 21 febr. 61 de beweging der nekspieren 4 62 moeders moeder 4½ 63 Schwert zonder krygskunde noot Boileau 6½ 9 64 einde hoofdstuk 5 [23 februari 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 23 februari 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) De notitie over de ontvangen bedragen is van de hand van Mimi; de opmerking daarna van de hand van Multatuli. Amsterdam, 23 febr 1872 Waarde Heer Dekker! Of die letters wel precies gebroken zijn weet ik niet, maar voor alle zekerheid teekende ik ze. Het is in de regel hoogst moeielijk uit proefbladen, die niet met de uiterste zorg getrokken zijn, de fijne open neerhalen der letters op te maken. Ik heb dat nu nog eens den drukkers extra aanbevolen. Hierbij blad 1 van de ‘Bruid’ voor Uw legger terug. De laatste proef met naar Uwe (zeer juiste) aanwijzing veranderden titel zal ik nu zelf maar nazien. Ik heb den drukkers gezegd dat zij de revisie van blad 3 nu ook maar direct aan U moesten adresseren; dat wint een halven dag tijds uit. Stuur echter (vooreerst althans) Uwe proeven via mijn adres. Onze drukkers zijn beste luî, mits zij eenmaal de dressuur ken- {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} nen. Houd dus goeden moed. Op gebroken of schijnbaar gebroken letters behoeft U nimmer te letten. Wat Uwe opmerking betreffende stijlverandering in ‘de Bruid’ aangaat, kan ik mij best begrijpen hoe lastig dat wordt, als Ge er eens meê begint. Laat dus eenvoudig alles staan wat U zelf niet te veel hindert bij de lezing. Ik zal van nu aan niets meer veranderen, dan wanneer 't mij zeer gewichtig schijnt. Omtrent de Vorstenschool heerscht tusschen ons eenige misvatting. Dat stuk, ook niet de drie eerste acten, behoort niet mij maar U. Ditzelfde is 't geval met het stuk over Beschaving. Ontvang ik dus de Vorstenschool afgewerkt van U terug als begin van den 4n bundel, dan hebt Ge wel degelijk recht op f40. - per vel. Dat ik die beide stukken een poos in bewaring had, kwam enkel daardoor, dat ik er een voorschot op gegeven had, dat later door ons verrekend is met de correctie van de 1n en 2n bundel. Onze rekening staat nu aldus: Mijn debet voor corr. 1n & 2n bundel Ideën f 400.- Mijn debet voor corr. De Bruid 50.- _____ f 450.- waarvan door mij is afbetaald 370.- _____ ergo komt U nog - - - - f 80.- die beschikbaar zijn zoodra U ze opvordert. Behoud dus de drie eerste akten van de Vorstenschool gerust tot de beide anderen voltooid zijn. Ik hoop hartelijk dat Ge lust zult hebben dat spoedig te kunnen doen, dan zullen wij een uitnemend begin van den 4n bundel ter perse kunnen leggen. Zal nu op de Vorstenschool het stuk over Beschaving volgen? In dat geval zult Ge, als het eerste afgewerkt is, wel een vel of zeven à acht klaar hebben? Vriendelijk groetend tt GLfunke ontvangen Sep. of Oct. 71 door v. H. f 100 21 Dec 71 100 2 Jan 72 60 3 Jan 72 60 11 febr. 72 80 _____ f 400 en niet 370 dus maar f50 te goed. Dit geschreven 24 febr. {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} [24 februari 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 24 februari 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot het midden van blz. 2 beschreven. (M.M.) Wbaden 24 febr 1872 Waarde heer funke! In antw. op uwen brief van gister diene dat ik in allen-geval f 30. minder te vorderen heb dan Uwe opgave luidt. Ik ontving In Sept of Oct door tusschenkomst van vHelden f 100.- 21 Decr 100.- 1 Januari 60.- 3 Januari 60.- 11 februari 80.- _____ f 400.- Er blyft dus alleen te betalen de f50. die ge my voor de Bruid geven zoudt. Wilt ge die zenden? Goed. Maar als 't u niet schikt, erg verlegen ben ik niet. Over 't andere later. Wees gerust over de werkzaamheden. Ik span my zeer in en zal daarmeê voort gaan. Er zyn vele redenen die my daartoe dringen. Vriendelyk gegroet tav Douwes Dekker [24 februari 1872 Ironisch artikel over Atjeh in de Sneeker Courant] 24 februari 1872 Ironisch artikel in de Sneeker Courant, no. 16. (Gemeente-archief Sneek; fotokopie M.M.) Deze bijdrage is van de hand van S.E.W. Roorda van Eysinga; zie Multatuli's brief d.d. 27 februari. Padoeka Toewan: Mijnheer Heer; betuiging van grote eerbied (mal.) in zijn legerplaats voor Grave: in 1601 waren twee zeeuwse schepen in Atjeh geland met een brief en geschenken van Prins Maurits; op de terugtocht reisden twee gezanten van de Sultan mee naar Holland, met geschenken voor Prins Maurits. Pak Maria: vader van Maria (mal.) {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} Een waardig telegram Wij vernemen, dat de Sultan van Atjih de opening van den telegraafdienst tusschen Java en Sumatra vorstelijk gevierd heeft door de toezending aan onzen Koning van het volgende telegram: Zeer geliefde broeder! Ik haast mij Uwe Majesteit geluk te wenschen met het tot stand komen van de telegraaflijn tusschen Java en Sumatra. Hartelijk verblijd ik mij ook over het traktaat, waarbij Uwe Majesteit's rechten op de Oostkust van dit schoone eiland op nieuw zijn bevestigd. Ik had mij gevleid, dat dit zoude bijdragen tot het nauwer toehalen van den band, die tusschen uwe onderdanen en de mijne bestaat sinds de dagen, toen de gezanten van dit rijk Uwen doorluchtigen voorzaat Prins Maurits hulde kwamen brengen in zijne legerplaats voor Grave. Maar met een niet te beschrijven gevoel vernam ik van mijnen Vizier, dat uw minister Padoeka Toewan van Bosse den Grooten Raad van uw volk voor de overeenkomst heeft gewonnen door te zeggen: ‘Na de onderteekening behoeven wij het rijk van Atjih niet meer te ontzien,’ en dat noch de volksvertegenwoordigers, noch de pers, die zoo verontwaardigd is over de door Padoeka Toewan Bismarck volbrachte inlijvingen van anderer grondgebied, daartegen een enkel woord van afkeuring of verzet heeft doen hooren. - ‘Dat is’ - zeide mijn Vizier - ‘niet alleen openbare roof met voorbedachten rade, maar zelfs voorafgaande, schaamtelooze proclamatie daarvan.’ Uwe Majesteit vergeve die uitbarsting aan zijn vaderlandsliefde en aan de omstandigheid, dat hij een volgeling is van Uwen grooten onderdaan Multatuli. Ik trachtte hem tot bedaren te brengen met te zeggen, dat deze woorden moesten gesproken zijn, zonder weten of machtiging van U, den afstammeling van Willem van Oranje, Maurits, Frederik Hendrik, Willem III en Koning Willem II, die de erfenis hunner vaderen moedig en eervol hebben verdedigd tegen gewetenlooze overweldigers. Moge Uwe eerste telegrafisch bericht eene geruststelling zijn en een blijk te meer van Uw hoog gewaardeerd ridderlijk bondgenootschap! Ik zal dag en nacht Toewan Allah blijven bidden Uwe Majesteit te zegenen met eene langdurige en roemrijke regeering. Voor de vertaling Pak Maria {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} [26 februari 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 26 februari 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot onderaan blz. 3 beschreven. (M.M.) Wbaden 26 februari 1872 Waarde Heer funke, Heden ochtend (maandag) ontving ik revisie van blad 3., en ik zend u die met eerste post terug. 't frappeert me dat ik een-en-ander in de vorige proef ongecorrigeerd liet, en denk dat het mischien goed zal zyn voortaan niet terstond na doorzage de proeven terug te zenden. Door ze weg te leggen en eenige uren later, met 'n ander oog, en by ander licht ook, ze nogeens natezien, zouden wy misschien een keer heen & weer zenden kunnen uitwinnen. Ik weet wel dat men altyd nog iets vindt maar onsteltenis anders als iiever (liever) &c, is wat erg. Haastige spoed &c Ik heb 't land over zulke fouten. 't Is doodeenvoudig myn schuld. De Drukkery heeft alle correcties zeer goed in acht genomen, dat moet ik zeggen. Hartelyke groet tav Douwes Dekker Dat ik nu alweer haast maak met de terugzending, is omdat de proef reeds gister middag in Wbaden is aangekomen, maar om den Zondag eerst heden ochtend bezorgd. Ik geloof trouwens dat het vel nu, na correctie, wel gedrukt worden kan.- Dat verzetten van vier regels (dat toch by 't eind van 't bedryf afloopt) deed ik wel om accoord te gaan met andere passages, maar hoofdzakelyk om een paar der volgende blzz. die met complete zinsneden eindigen, door 't afbreken beter te doen doorlezen. Ik vond het dus 2 vliegen in een klap. Na 't verzetten begint byv. 40 beter - en de anderen ook. [26 februari 1872 Aantekeningen in het Memoriaal] 26 februari 1872 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 42. (M.M.) De notities over 10 en 11 vel en over het tableau zijn in blauw potlood geschreven. De ingezonden kopij betreft Millioenen-studiën en komt overeen met V.W. V, blz. 118-137. Voor de voorafgegane nummers zie 21 februari. {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} Maandag 26 febr. 65 morfondaria te staan kwam 4 66 minus a2 3½ 67 neus-optrekken 3½ 68 mystieke inkleeding 4 69 prachtig speelsysteem 3 10 70 oplossing verschil traagheid 3½ 71 over Constantinopels (slot hs.) 3 72 troost u lieve Morfon- 5 73 n.r. op zes nummers 4 74 19: 18 3 75 = 17½ m 3 76 ter goede trouw vaak een blz. tabl. = 13½ vel 5 geschr.Plet dit bedraagt 11 vel 11 vel ontvangen voor 8.- [27 februari 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *27 februari 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 143-144.) latitude: speelruimte; vrijheid van handelen (fr.) Reeds in de Havelaar: zie V.W. I, blz. 175. Wiesbaden, 27 Febr. 1872. Beste Roorda, Myn zet is: 12) f 6 - h 5. De party zal nu weldra of zeer pikant worden, of beslist zyn. Ik heb boosaardige plannen, pas op! In die andere schaakparty, waarin ge geen deel wilt nemen, geloof ik goed te staan. Dit moet u vreemd schynen. Ik houd uw ‘neen’ voor ondoordacht, en wanhoop niet u tot een flink ‘ja’ te bewegen. Hoe dit zy ik wil winnen, en hoop u eenmaal te doen inzien 1o dat het kan, 2o dat het beproeven pligt is. In 't stuk over Atjin heeft Marietjes vader den vinger op de juiste plek gelegd. Het is zeer aardig dat ik, toen me de behandeling der zaak voor den geest zweefde, aan gelyksoortige inkleeding dacht. Ook ik had Maurits en 't Atjinesche gezantschap er by gehaald. Maar ik smoorde myn indruk, gelyk ik zeer dikwyls doe, omdat het aanroeren van die plannen tegen Atjin noch dat rykje baat, noch de zaak {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} waaraan ik my heb toegewyd. Dit alles neemt niet weg dat gy, daarover nu eenmaal sprekend, precies hebt gezegd waar de afstand van de goudkust op neerkomt. Het immoreele nu eens daarlatend zult ge nu echter erkennen dat die transactie - van een Nederl. (roof-) standpunt beschouwd, - niet zoo dom was als de slecht ingelichte couranten (beh. & lib. beiden) meenden. Nog nooit heb ik door een hollandsch ministerie zoo'n slimmen handel zien sluiten. Ik weet namelyk wat Sumatra, en de latitude zich daar onbelemmerd uittebreiden, en 't reeds bezette deel te consolideren en te exploiteren, waard is. Java zinkt daarby in onbeduidendheid weg, of liever dat kan weldra 't geval zyn. Gy weet dat ik reeds in den Havelaar 't verdrag van 1824 aanroerde, waarby bepaald was dat de Hollanders niet benoorden de rivier van Singkel mogten komen. Nu ge eenmaal die zaak hebt aangeroerd is 't jammer voor uw pittig stukje dat het ‘de onafhankelykheid van’ er uitgelaten is. In die woorden zit het hem juist. Het is er om te doen om Atjin intepalmen. Het zal dan ook geschieden, maar niet zonder moeite, want de Atjinezen zyn strydbaar. Ik schreef u immers reeds: We zullen hooren van oorlog op Sumatra? Enfin! Liever had ik het niet! Wees zeer hartelyk met de uwen gegroet van t.à.v. D.D. [28 februari 1872 Brief van Edu aan Potgieter] 28 februari 1872 Brief van Edu aan E.J. Potgieter. Dubbel velletje postpapier, tot onderaan blz. 3 beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Hoe Potgieter op dit verzoek heeft gereageerd, is niet bekend. Paris 28 Février 1872 Monsieur! Je me permets de vous envoyer la présente pour vous prier à vouloir me venir en aide dans une affaire assez désagréable qui m'est arrivée. Voici en peu de mots ce dont il s'agit: on m'a proposé une assez bonne place à Londres, & grace au généreux secour que vous avez eu la bonté d'accorder dernierement à ma mère, a Padoue, j'ai été à même de l'accepter, & pour ce moment, je suis en route pour me rendre à ma destination. Afin que ma mère ne s'en redoute plus trop de mon {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} départ, je n'ai emporté avec moi en fait d'argent, que très peu de chose; mais par malheur j'ai mal fait mes calculs, & me voici arrivé à Paris, sans pouvoir continuer mon voyage, faute de moyens. Ne connaissant ici personne & ma mère n'étant pas dans le cas de me secourir, je me verrais reduit dans une très mauvaise position, si je n'avais l'espoir qu'en me dirigeant à vous Monsieur, vous auriez encore une fois l'immense bonté de coeur de me secourir, en m'envoyant circa 30. - florins. C'est avec un énorme chagrin que je me vois forcé, bon gré mal gré, à dépenser le peu d'argent qui me restait, quand je suis arrivé ici, le 27 au soir, dans mes plus stricts besoins; raison pourquoi je me permêts de vous supplier à vouloir me répondre au plus tôt possible, sans aucun délai. Si vous le croyez bien, vous pouvez diriger votre réponse à la Legation des Pays-Bas, ici, Rue de Montaigne, ou bien à mon adresse poste restante. Veuillez excuser, Monsieur, ma hardiesse, & la liberté que je me suis prise, mais ma mère m'a toujours dit de vous considérer comme notre plus cher ami de famille, & dans l'extrème gêne ou je me trouve présentement, j'ai recours à votre bonté pour vous prier de m'aider. Quant à moi, veuillez être persuadé de la profonde & sincère reconnaissance que j'aurai toujours à v. égard pour vos nombreux bienfaits, & dans la certitude d'être nouvellement favorisé par v. part, agréez Monsieur, mes plus vifs remerciments & l'assurance de ma profonde reconnaissance, avec lequel, j'ai l'honneur d'être, Monsieur v. dévoué serviteur Ed. Douwes Dekker Mr J.C. Potgieter Amsterdam [29 februari 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 29 februari 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan éen blz. beschreven. (M.M.) Amsterdam, 29 feb. 1872 Waarde Heer Dekker! Gij hebt gelijk; niet f80. - maar f 50. - ben ik U nog schuldig. Mijn geheugen speelde mij een poets toen ik U mijn vorige berekening gaf. Hierbij nu de f50. - tot sluiting waarvoor ik bij gelegenheid de ingesloten kwitantie geteekend terug verwacht. {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik heb Uw ‘Naschrift’ alvast laten zetten, om spoedig vooruit te komen. Het gaat hierbij ter correctie svpl. De andere bladen van ‘De Bruid’ volgen in de a.s. week. Vriendelijk gegroet van tt GLf [29 februari 1872 Brief van Van Helden aan Multatuli en Mimi] 29 februari 1872 Brief van C. van Helden aan Multatuli en Mimi. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 geheel en blz. 2 voor de onderste helft beschreven. (M.M.) Op blz. 4 in handschrift van Multatuli een aantal cijfers, die blijkens de bijgevoegde woorden betrekking hebben op de speelbank. T.s.v.p.: Tournez s'il vous plaît, sla om alstublieft. (fr.) Mallot: Hector Henri Malot (1830-1907), veelgelezen frans prozaïst. Amsterdam - 29 febr. 1872 Beste Dekker, ik ben gisteren bij den Hr Funke geweest om te spreken over den inhoud uwer letteren van 24 febr. De zaak berust eenvoudig op het misverstand dat de Hr f. meende dat ik hem van uwentwege die copij als zoogenoemde borgstelling had gegeven. en hy het dus den kortsten weg rekende ze regtstreeks aan U terug te zenden ter verdere bewerking. Is 't niet 't eenvoudigste dat ge mij quitantie zendt van f160. - in rek. van den 4n bundel Ideën op den Hr funke. dan is de beschikking over die copy weer aan U en ge hebt eenvoudig met f. te verrekenen wat ge hem levert. Vul dan geen datum in dan kan ik die f160. - ontvangen wanneer uw beider Rg dat 't beste toelaat. Ik stel u dit voor in de onderstelling dat beide stukken noodig zijn en dus voor zullen komen in den 4n bundel, mogt uw plan daarentegen anders zijn meldt me dit dan s.v.p. Ik heb tot nog toe de zaak als zaak besproken maar vergeet daarom niet dat ik u meer schuldig ben dan gij mij al ware 't alleen aan verdrietelijkheid en teleurstelling bij dien 3n bundel. Is 't u dus noodig behoudt dan die f160. - ik kan er des noods buiten. Wat getob voor U - gaarne Geloof ons t.t. v.H.- T.s.v.p. Waarde Mimi, Wees zoo goed u aan 't werk te zetten met vertaling {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} van Mallot, une bonne affaire, over conditien, die niet al te nadeelig zullen zyn, kan ik u over een paar dagen pas decisie geven. Verheugd u eenigzins van dienst te kunnen zijn. t.t. v.H.- Hebt ge een Ex? Zoo niet dan kunt ge om 't mijne schrijven. 100.000. 37. 420. 61 192.000. 61 420 19.200 mises _____ 61 6. uren 420 420. coups 2520 _____ 25620/700 259 [1 maart 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 1 maart 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, waarvan éen blz. beschreven. (M.M.) by ontvangst der: door een onjuiste tussenvoeging staat er in het handschrift der by ontvangst. Wbaden 1 Maart 72 Waarde Heer Funke, Ik ontvang daar proef van 't Naschrift. En ik heb geen proef gezien van vel 4, 5... (tot het slot van 't drama zelf). Zyn er proeven weg? Ik haast my U hiernaar te vragen. Voor vele dagen verzond ik revisie vel 3, en ontving daarna niets dan nu dit naschrift. Ook heb ik geen antwoord op myn brief van 24 (?) zaterdag, dien ge maandag moet gekregen hebben. Daarin kwam voor: dat ik meende (en nog nu meen ik dìt) slechts f50. - en geen f80. van U te goed te hebben. (Wilt ge my die f 50 zenden, goed! Ik wachtte geld van anderen, en 't komt niet.) dat ik over die f160. - nader schryven zou. Waarschynlyk weet ge nu reeds hoe dat zit. Ik ben dat geld schuldig aan v. H. Ik verzoek u dus by ontvangst der eerste vier vellen van bundel IV (Vorstenschool &c) die f160. - aan hém te betalen. Dan is alles geregeld. Wees zeer vriendelyk gegroet van tav. DD {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} Waarom begint dat Naschrift met blz 1? Ik ben zoo ongerust dat er proeven weg zyn. Die diefstal te Oberhausen - nu ja, daar was geen proef by - maar ik meen toch een brièf. [1 maart 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 1 maart 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) De laatste zes woorden staan verticaal op blz. 4 in de marge rechts. Wbaden 1 Maart 1872 Waarde Heer funke! Eene bestelling na 't verzenden van myn brief van heden ontving ik den Uwen met f50. waarvoor hiernevens in dank de kwittantie.- Ik doe dezen (nu vrydag avend laat) op de post, en zend de correctie van 't Naschrift hier nog niet by. Ik kan niet zeggen dat het slecht gedrukt is, o neen, maar toch niet zoo goed als gewoonlyk. Er is ergens byv. ½ regel uitgelaten. En ik vind het erg nauw gezet. Bovendien begryp ik niet hoe die paginering niet doorloopt? Het vormt toch immers één bundeltje met ‘de Bruid’. En onder de correctie ben ik zoo verlegen met de ruimte. Door een toeval is dat ding nu zóó precies een vel dat het wel lykt of ik eene vooraf opgegeven ruimte gevuld heb. Net of ik misschien nog wat te zeggen had, maar zweeg omdat het blaadje vol was. Ik maak U deze opmerkingen natuurlyk geheel alleen in het belang der zaak. Het staat zoo als 't daar nu ligt, niet mooi. Toch mag ik niet treden in de huishoudelyke eischen van deze uwe uitgave. Maar schryf me asjeblieft met omgaande of dat precies sluiten op de laatste blz. onderaan zoo absoluut noodig is? (Het schynt aan den nauwen druk wel of de zetters het er op toelegden.) by nader inzien (ik heb geteld!) is dit het geval niet. Maar wel het hoog beginnen op blz 1. Dat is om uittekomen! Om eens één ding te noemen, de eerste pagina begint veel te hoog. Dat staat leelyk. En ik kan dat niet veranderen omdat ik niet weet in hoeverre gy misschien om financiele redenen aan dat eene vel gebonden zyt. By 't nalezen van het stukje vind ik het nogal goed, en ik denk wel dat het verkocht worden zal. Er is iets pikants in de tegenstelling van {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} toon en beschouwingswys tusschen 43 & 72. Zoodat ik my verbeeld dat het ding wel eene niet ál te bekrompen uitvoering zal kunnen lyden. Vergis ik my hierin, zeg het my. Ik wensch niet liever dan dat alles goed marcheert, want Uw belang is het myne tevens. Ik ben dus zoo vry de proef aantehouden tot nader berigt en groet u intussen zeer vriendelyk tav DD En hoe kan men juist met 'n vol vel beginnen? Men wist immers niet hoe ver 't andere zou uitloopen? Misschien komt het nu juist met de vellen niet goed uit.- Toch zal ik morgen, om niet optehouden, de correctie zenden. En ik zal doen of ik my om dat sluiten op één vel niet bekommer. Dan kunt gy naar bevind van zaken handelen, en in allen geval de gewone fouten laten verbeteren. [1 maart 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *1 maart 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 144-145.) Wiesbaden, 1 Maart '72. Beste Roorda, ik had al 'n krant ingepakt met 'n kwaadaardigen zet, maar ik kan 't niet van m'n hart - ‘over’ m'n hart, hoe is het? - krygen. Ge hebt over 't hoofd gezien dat uw pion die 't paard dekken moet tegen 't myne, verlamd is door myn raadsheer op c 5. Ik stel u dus voor uwen 13den zet over te doen. Het doet my innig leed dat gy waarschynlyk door zorgen zoo onoplettend waart. En misschien getroost ge u die heele party voor myn pleizier! By zoo'n zet is van goed of niet-goed schaken geen kwestie. 't Is pure onattentie, anders niet. Als 't u niet te lastig is om deze en volgende partyen doortezetten, geef ik u in overweging nooit meer 'n zet overtedoen. Dan namelyk wil de een nog edelmoediger wezen dan de ander, en 't slot is dat men maar wat zet, denkende: als 't ál te slecht is, zal hy 't me wel zeggen. Dan wordt het doel: uitspanning door inspanning en gymnastie van 't denkvermogen gemist. We moeten schaken alsof 't leven er van afhing. Anders baat het niet. Ook verbergt een schynbaar slechte zet soms 'n finesse. Als dan de ander presenteert om overtezetten, en men antwoordt dan: ‘O neen, ga je gang maar, ik heb m'n redenen’ is de krygslist geëventeerd en bedorven. {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} Dus: règle générale: bar spelen. Maar ditmaal wou ik gaarne dat ge u nog eens bedacht. Dus: uw zet 13 is niet geschied, en ik wacht hem. Ik raad u aan - en ik weet wat ik zeg - u op schaken toeteleggen. Zorgen? knellende zorgen? Ik zeg u: leg u op schaken toe. Schryf my eens iets over uwe zorgen, over de kleine de dagelyksche. Ik heb 'n reden daarvan iets te willen weten. Wees hartelyk gegroet van uw vriend D.D. [2 maart 1872 Aantekeningen in het Memoriaal] 2 en 5 maart 1872 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 28. (M.M.) Beaumarchais: het handschrift heeft Beumarchais. En 1708, la France roulait aux abîmes. La fortune abandonnait ce grand roi Louis XIV qui ne s'abandonna jamais lui-même. La Provence était envahie par le prince Eugène; nous perdions, avec la bataille d'Oudenarde, Lille Gand et les Flandres. La route de Paris était ouverte et sans défense, à ce point qu'un parti hollandais osa s-aventurer aux environs de Versailles et enleva sur le pont de Sêvres un écuyer du Roi. Figaro 2 Mars 1872 Auguste Vitu, compte rendu de la reprise de Turcaret, par Lesage. volgens Chrysale in de Liberté van 5 Maart 1872 is het: ‘Calomniez, il en reste toujours quelque chose (Figaro van Beaumarchais) van Francis Bacon, den Kanselier Boek VII ch. 2. Niet Roger, den monnik. [3 maart 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 3 maart 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot het midden van blz. 3 beschreven. (M.M) Amsterdam, 3 Mrt 1872 Waarde Heer Dekker! Maak U toch niet zoo veel zorg over bogen tellen. Ik raad Uw gedachtenloop uit Uw schrijven en dan doet het mij waarlijk leed dat Ge U zoo bekommert om een kleine afwijking. {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} Vergis ik mij niet, dan schreef ik U by de toezending van de proef van 't ‘Naschrift’, dat ik dat alvast had laten zetten om spoediger klaar te komen. Natuurlijk echter sloot dat de bedoeling niet uit om 't achteraan te plaatsen. Dat het op één vel geprest werd, was eenvoudig om U de proef niet noodeloos in 2 stukken te geven; de paginering dient enkel om den zetter de volgorde te doen zien bij 't geven der proef, als hij de verschillende pag. daartoe moet ordenen. In een woord, als nu die proef door U persklaar wordt gekeurd, blijft ze liggen tot het heele stuk afgedrukt is en dáárna vernummeren en verdeelen wij de pagina's (door lager te beginnen op no. 1, en door meer wit tusschen de regels te brengen) naar willekeur, zoodat aan alle bescheiden eischen van goeden smaak wordt voldaan. Hindert U nu voortaan iets, schrijf dat dan eenvoudig op de proeven en regel alles precies zooals Ge dat goed acht. Als dan geen technische bezwaren dit verhinderen, zal steeds Uw verlangen opgevolgd worden. Gij behoeft U waarlijk nooit te vermoeien met over zoo iets een brief te schrijven; op die manier zoudt Ge verbazend veel kostbaren tijd verliezen. Mij aangaande kunt Ge U stellig verzekerd houden dat ik iedere billijke eisch zal doen uitvoeren. Wij kennen elkaar, hoop ik, nu al genoeg, dat tusschen ons over zoo iets geen misverstand kan rijzen. Blad 4 is zeker al in proef bij U gearriveerd? Ik zond het gistr'avend. Daaruit zult Ge alles al nader begrepen hebben. Spoedig over andere dingen meer! Vriendelijk groetend Uw toegenegen GLfunke [3 maart 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] *3 maart 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. (RvE, blz. 146-148.) dispatch-box: verzendkist (eng.) Vogt: Karl Vogt (1817-1890), duits bioloog, darwinist. Mevrouw de Staël: Anne Louise Germaine barones de Staël-Holstein, geb. Necker (1766-1817), begaafde, zeer kritische schrijfster, om haar anti-franse publikaties door Napoleon verbannen. Jonathan: de boezemvriend van David; zie 1 Samuel 18:1-3. Pythias: boezemvriend van Damon die zich voor hem liet gijzelen toen hij ter dood veroordeeld was en nog enige dagen respijt kreeg om zijn zaken te regelen. Het verhaal staat bij Cicero in De officiis III: Damon en Phintias; {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} het kreeg grote bekendheid door Schillers ballade Die Bürgschaft (1798), waar echter Damon de veroordeelde is en zijn trouwe vriend naamloos blijft. assidu: volhardend, ijverig (fr.) dabbler: knoeier, stumper (eng.) Brussel, 3-3-'72. Waarde Dekker! Ik was onattent door te veel attentie. Ik wou de koningin uit haar gevangenis verlossen en dacht niet aan haar man. ‘Knellende’ zorgen heb ik niet. Ik heb nu, dank de aanwijzingen van een vriend die in zaken is, de ijzeren spaarzaamheid van mijn vrouwtje, en mijne pennevruchten, sinds 1867 f 1000 jaarlijksche rente opgevoerd tot f 1500, en kan dus, al vloeit de bron van het schrijven in bladen thans zeer schraal, toch leven. Maar ik heb eene tijdelijke zorg, die mij te meer knelt, omdat het uitblijven van Loudon's beslissing mij den ganschen dag bezig houdt. Hoe langer zij wegblijft, des te onaangenamer ben ik gestemd. Aan de eene zijde uwe menschkundige beschouwingen over dien ‘lieven, algemeen geachten, allerfatsoenlijksten, gewonen’ banalen man; daartegenover zijne woorden: ‘ik zou zoo gaarne reeds hier iets voor u doen, maar met den besten wil van de wereld kan ik niet,’ en zijn plicht jegens de nagedachtenis van zijn overleden broeder, die de lafheid had mij te helpen verbannen en door den dood verhinderd werd dit goed te maken, waarop ik James wees. Mij dunkt, er viel niet lang over mijne zaak te peinzen. Zij is zeven jaar aan de orde. James zei mij: ‘ik heb al uw stukken in mijn dispatch-box om ze aan boord bedaard te lezen.’ De banjirs zijn hem zelfs eene goede reden om mij eene betrekking te hergeven, al zei ik hem: ‘Ik verlang van u dien zedelijken moed niet, want het ware een slag in 't aangezicht van de Regeering, de Kamers en 't Volk.’ Ik had gerekend op eene beslissing vóór 1 Maart, en daarop beloften aan boekverkoopers gegrond bij wie ik voor f350 aan boeken had gekocht in den waan dat 't Noorden zou blijven bestaan, waaraan ik in oorlogstijd f 142 per maand verdiende. Wie mij kunnen helpen, zouden niet willen; wie willen kunnen niet. ‘Isis?’ Ach neen, ik lees tegenwoordig weinig, juist door de spanning waarin L. mij houdt. ‘Lui in 't denken.’ Ja, maar aan den anderen kant geeft het lezen mij soms een idee, waarvan ik een art. voor eene krant maak. {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} Zond Feringa u zijne Vrije-Gedachte? Anders kunt ge mijne afl. krijgen. Waar hij het gebied van de rede betreedt wekt hij ingenomenheid, maar op dat van 't gevoel, hartstocht, geestdrift... weerzin. Mijne argumenten over 't kiesrecht der vrouw behandelt hij trouweloos (? of achteloos?). Hij wou mij zijn repliek niet laten lezen! Hij bestrijdt uw stofdienst en noemt Vogt een clown, Mevrouw de Staël een slecht karakter, ofschoon ik hem schreef dat deze zijne ‘gissing’ ongegrond was. Van der Linde is meer dan geleerde. Een stijl vol geest en leven. Hij beweert, blind genoeg! dat hij niet gelijk v. Vloten, theoloog gebleven is in zijne wijze van denken. Ik noemde hem daarentegen in 't ‘Soerab. Handelsblad’ een breedgeschoften, anti-revolutionairen aartsbisschop.’ 't Laatste is hij nog. Plet schrijft mij na negen maanden getreuzel: Wat wilt ge dat ik er aan doen zal? Hoe meer ik mij haast hoe minder ik vooruit kom. Hij zou zich eindelijk wenden tot v d. L. en F. Over u geen woord. In die andere schaakpartij doe ik niet mee. 1o Zij strijdt tegen mijne overtuiging; 2o Zij gaat boven mijne krachten. Ik ben gebroken door keerkrings-klimaat, zwakte van onderlijf, verbittering en afmattende broodschrijverij. De Fortuin wil jeugdiger krachten voor de uitvoering van haar werk. Laat mij naïef blijven. In de N.R. Courant van gisteren vindt ge iets van v. Oven over Crookes en Spiritisme. Feringa is geen Jonathan of Pythias. Zijn vrienden zijn hem slechts voorwerpen van ‘karakterstudie’. Dat noemt hij ‘titanachtig’. Maar hij is een scherp denker. Op 't gebied van de staathuishoudkunde schijnt hij geheel t'huis. 't Komt mij voor dat hij wat wierookdronken is geworden, en begint te pronken met belezenheid. Gij zult hem zeker wel in eenig geschrift uwe aandacht wijden. Tegen verdriet is lectuur mijn beste geneesmiddel, vooral over de natuur. Dat maakt kalm. Maar ik ben niet assidu, een dabbler. Ik weet van veel weinig, van niets veel, en zou wel corrector bij een groot uitgever willen zijn, om mij te dwingen tot het opdoen van meer afgeronde kennis. Zijt vriendelijk van ons allen gegroet, ik druk u de hand Uw vriend, R.v.E. {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} F. is beter dan hij zich in zijn koude stellingen voordoet. Zijn eigen ijveren is toch niet vreemd aan warmte? Het vleide mij dat ik uwe beschouwing over Atjih in uw geest behandeld had. [4 maart 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] 4 maart 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel blaadje postpapier, waarvan blz. 1 gedeeltelijk beschreven. (M.M.) Onder de handtekening staat met potlood in ander handschrift: Schillerplatz. Van deze brief bevat het Memoriaal, blz. 43, een eigenhandig concept. Wbaden 4 Maart 1872 WEDHeer J. Waltman Jr. Delft. WEDHeer, Den 26n der vorige maand had ik de eer U in aangeteekend couvert te doen geworden verdere kopie voor de Millioenenstudien, loopende van blaadje 65 t/m bl. 76, hetgeen naar myne berekening ± tot elf vel zal uitloopen. Daar ik tot heden toe slechts voor acht vel honorarium ontvangen heb, neem ik beleefd de vryheid UWED te herinneren aan remise. Ik heb de eer met achting te zyn UWEdDwDienaar DouwesDekker [4 maart 1872 Circulaire van Funke] 4 maart 1872 Aanbiedingscirculaire van G.L. Funke. (Bibliotheek Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels, Amsterdam; fotokopie M.M.) AMSTERDAM, 4 Maart 1872. In deze maand wordt door mij uitgegeven: De 4de druk van DE BRUID DAARBOVEN door multatuli. Door den auteur herzien en met een interessant ‘Naschrift’ vermeerderd. De prijs zal zijn 60 verk. 75 cents (ruim 100 bladzijden druks in post 8o.) {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} Tot 20 Maart bied ik dat werkje aan voor 54 cents netto, met de premiën 4/3½, 7/6, 15/12 en 30/23. Een gelijk getal als het voor rekening gevraagde, wordt in commissie gezonden. Voorts verschijnt in de volgende week eene goedkoope (titel-)uitgave van de geschiedenis der KENNEMER VRIJBUITERS door w.j. hofdijk. Een 8o. deel van ruim 400 blz. Prijs f 1.90 part. Bij vooruitbestelling is dit werk verkrijgbaar voor f 1,35 netto, met de premiën 4/3½, 7/6 en 15/12. Ik vertrouw dat dit laatste, zijnde ongetwijfeld een der beste historische werken van den Heer Hofdijk, in deze dagen uitmuntend zal verkocht worden. Ook van dit werk geef ik een gelijk getal als mij voor rekening besteld wordt, in commissie. Beide bovengenoemde Artt. op jaarrekening. Ten slotte verzoek ik U mij het genoegen te doen, alle exempl., die U van hofdijk's ‘Triumf der Piraten’ (U een dag of tien geleden in commissie gezonden) die U zonder veel kans van verkoop hebt liggen, terug te zenden. Vele andere onuitgevoerde aanvragen, dwingen mij U met dit verzoek lastig te vallen. Hoogachtend noem ik mij na groete Uw Dw. Dienaar, g.l. funke. De ondergeteekende verlangt: Multatuli, De Bruid Daarboven, 4e druk, à f 0.54. W.J. Hofdijk, De Kennemer Vrijbuiters,’ f 1.35. En een gelijk getal in commissie. Woonplaats en Datum: Handteekening: {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} [5 maart 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 5 maart 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De laatste regels staan op blz. 4 in de rechtermarge. saut périlleux: dodensprong (fr.) plastron: borstharnas; leren borstlap bij het schermen. vlekken: blz. 4 wordt ontsierd door enkele grote inktvlekken. Q.E.D.: quod erat demonstrandum: wat moest worden bewezen (lat.) Wiesbaden 5 Maart 1872 Waarde Heer Funke, Hartelyk dank voor Uwen lieven brief van eergister. Ik ontving dien gister reeds, en had terstond moeten bedanken, maar ik heb 't indedaad (niet onprettig) druk. Uwe wyze van schryven doet my goed. 't Is waar dat ik mal geagiteerd kan zyn over betrekkelyke kleinigheden. Want wat is après tout die heele Bruid db.? Bovendien had ik kunnen weten dat gy minstens evenzeer als ik het land hebben zoudt, als 't ding verknoeid voor den dag kwam. Hoe dit zy, zie er in allen geval myn belangstelling in. Gister morgen verzond ik correctie van vel 4. Als gy de veranderingen controleren wilt, geloof ik dat vel niet meer in proef noodig te hebben.- Ik gis dat er een brief weg is (diefstal Oberhausen). Hebt ge een br. waarin ik U voorstelde in 't N.v.d.D. te klagen over de onleesbaarheid der stempels van de post? Dat is dikwyls zeer lastig. Waartoe dienen ze als men ze niet lezen kan? Ik heb nu die Millioenen-Studiën - ge weet dat ze my dwars in den maag zaten - acht vel vooruit gebragt. Dat is genoeg - en over - voor de tweede aflevering. De eerste was zes vel. t Is 'n - ja hoe zal ik zeggen, een saut périlleux. Er lag zooveel tusschen 't oogenblik waarop ik dat ding opzette, en 't uur waarop ik 't hervatte, dat ik de kluts kwyt was. Myne indrukken waren uitgewischt. Of ik den tour de force van 't weer aanknoopen goed volbragt heb? Neen! Dat is onmogelyk. t Is zeker slecht ‘gelascht’ zooals de schrynwerkers zeggen. En nu laat ik 't liggen. Ik zal 't later met iets minder inspanning kunnen afmaken. In de voor 10, 12 dagen aan Waltman gezonden kopie komt een raad voor aan iemand die in de war is. Dat ben ikzelf. En let eens op, hoe ik die in de Millioenen Studiën toepas op uw Vorstenschool. Door cyfers tot poezie. Door exactitude tot 'n beetje vlugt. {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} Artikel één was: werken. Dat is gezond voor den geest. Ik hoop daarin geslaagd te zyn, al kan er uit de Mill. Studiën blyken dat ik ze gebruikt heb als plastron. In stoeteryen houdt men er een hengst van ordinair ras op na om te onderzoeken of 'n merrie tochtig is. Zoo neen, dan ontvangt hy de schoppen. Zoo ja, dan wordt hy weggetrokken en vervangen door 'n paard van ras. Zoo leg ik nu de Mill. Studien neer, geschopt en mishandeld. Ge zult er de sporen van zien. Vergelyk eens later, vel 7 a 14 daarvan met dit briefje. Misschien vindt ge die psychologische merrieproef curieus. Godbewaarme wat 'n vlekken! Vergeef het my. Binnen zeer weinig dagen moet ge nu de Vorstenschool compleet hebben. Wees zeer hartelyk gegroet, nog eens bedankt voor Uwen brief. t.av Douwes Dekker Ik kan de verzoeking niet weerstaan U morgen - aangeteekend - een staaltje te zenden van myn genees-werk gedurende de laatste dagen. Ge zult er misschien niet uit wys worden, dat hoeft ook niet. t Is maar om 't komieke der tegenstelling met poëzie. Ik ontken die tegenstelling. Ik vind niets schooner dan de harmonie van cyfers en lynen. Dat ‘kloppen’ is my iets... aandoenlyks. Ge begrypt dat die f61 waarmee die staat sluit, een Q.E.D. is. Adieu. Bewaar 't stuk dat ik u morgen zend. Ik zal u later verzoeken het aan den heer W. te adresseren. Nog niet. Want hy heeft het blaadje nog niet waar 't by hoort, schoon ik 't reeds lang voorby ben. [7 maart 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] 7 maart 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Eigenhandig concept of afschrift in het Memoriaal, blz. 43. (M.M.) J. Waltman Wb. 7 Maart Accus. ontvangst f 60. Voorts: 1.Schoon vel 5.? 2.Kwittantie gevr. van de pres. Exxn. 3.Verzoeke 't laatste blaadje te noemen. 4Uitgebreidheid der Mill.n St.? 5Nu 6, 7 of 8 vel? Of geheel? 6.Morgen 2½ vel kopie. Verzoeke haast te maken met remise. {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} Nog over mogelyke onkosten voor 't laten expedieren 1e Aflg. veroorzaakt door myn dralen. [7 maart 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 7 maart 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) Uw cijfers: voor deze tabel in Millioenen-studiën zie V.W. V: 173-174. e.t.q.: e tutti quanti; en allen met elkaar (it.) Amsterdam, 7 Maart 1872 Waarde Heer en Vriend! Dank voor Uw cijfers. Eerlijk moet ik bekennen dat ik er geen jota van vat, zelfs moet ik U belijden dat ik nog geen letter van Uw Millioenen studiën genoot en daarom te minder begrijp van 't doel van dien staat. Geloof echter niet dat ik geen belang zou stellen in dat nieuwe werk van Uwe hand. Integendeel, de begeerte om 't te lezen of liever te bestudeeren, is wel degelijk al lang bij mij levendig, vooral ook omdat ik weet dat Uw boek met graagte gekocht wordt, maar mijn lot bepaalt helaas dat ik enkel in de zomermaanden lezen mag, omdat de winter mij oplegt enkel aan mijn materieele belangen te denken. Zoodra de lieve Meimaand in 't land is en de luî in de natuur gaan lezen, begin ik gewoonlijk mijn schade in te halen en doe voorraad op voor den winter. Gij begrijpt dat dit niet anders kan in een jonge zaak die nog op ‘de hoogte’ moet gebracht worden! De Kopij bewaar ik voor Waltman tot ik Uw nadere orders ontvang. Dat het mij hartelijk verheugde dat Ge voor W. het 2e deel onder de knie hebt, behoef ik U niet te zeggen. Met groot verlangen verbeid ik nu Uw compleete Vorstenschool De f 160. - voor de eerste 4 vel betaal ik aan vriend vHelden. Zoodra nu 't 2e Stuk der Mill. Studiën verschenen is, ga ik 't heele werk lezen in verband met Uw laatsten brief. Ik hoop dan de waarheid Uwer komische vergelijking met de Stoeterij-scène úit te vinden, doch vrees niet of Ge hebt met dat voorbeeld Uzelf weêr onrecht aangedaan. Tot Uw geruststelling moet ik U meêdeelen dat geen enkelen brief is weggeraakt. Dat de poststempel niet goed afgedrukt was, lag 'm aan 't ruwe zakjespapier van den kruisband. Op zulk papier is 't haast niet doenlijk om goed af te drukken. Men mag den beambten dáárover {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} niet te hard vallen. Tot heden merkte ik niet dat aan de behoorlijke expeditie iets faalde en dát toch is 't voornaamste, niet waar? Zoodra ik nu 't slot van de Bruid met de 2e proef van Uw pittig ‘Naschrift’ (dat een ware studie mag heeten voor de tooneelverbond-lieden e.t.q.) terug heb, val ik U op 't lijf met de proeven der Ideën 1e bundel, die dan in onafgebroken vaart zullen marcheeren tot beide bundels afgedrukt zijn. Intusschen drukken wij de Vorstenschool, Uwe beschavingsstudie en wat Ge meer in de pen hebt voor den 4n bundel. Tot bevordering van den spoed zal 't misschien goed zijn dat Ge op de proeven, waarin te luttel correctie is om ze nog eens ter vergelijking naar Wiesbaden te sturen, steeds plaatst de woorden: ‘Revisie aan Funke’, dan zorg ik wel dat ze niet dan volkomen gezuiverd worden afgedrukt. Zend svpl die soort van proeven voortaan direct aan de Heeren Haeseker & Woest, boekdrukkers te Haarlem. Voor 't gemak zal ik U gedrukte adressen voor die firma zenden. Alle proeven echter waarvan iets bijzonders te zeggen valt, verzoek ik aan mijn adres. Hartelijk groetend Uw GLfunke [8 maart 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 8 maart 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Half enkel velletje postpapier, waarvan éen blz. beschreven. (M.M.) Wbaden 8 Maart 1872 Waarde heer Funke, Wilt ge zoo goed zyn nu dien prachtigen staat aan den heer Waltman te Delft te zenden na dien te hebben gemerkt met 'n blauwe Z. Zoo heet hy in de kopie. En laat asjebl. aanteekenen. Ik heb geen lust het ding overtemaken. Correctie naschrift Bruid hiernevens. Gister vel 5 & 6. Vriendelyk gegroet tav DD [8 maart 1872 Aantekeningen in het Memoriaal] 8 maart 1872 Aantekeningen in het Memoriaal blz. 30 en 31. (M.M.) De naam bovenaan staat in het midden over de beide pagina's. Daardoor staat de debetkolom links, de creditkolom rechts. Ofschoon aldus duidelijk is aangegeven wat Multatuli's bedoeling was, zijn deze bladzijden later toch ook voor andere dan financiële aantekeningen gebruikt. {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} 1872 G.L. Funke Amsterdam debt Maart 8. Ingenomen de op heden als afgeloopen beschouwde vorige posten. Correctie & Noten herdruk Ideën f 400.- Im Naschrift Bruid f 50.- Saldo op nieuwe Rekg f 160.- _____ f 610 Credit Maart 8. Hier ingenomen myne schuld aan van Helden f 160.- Maart 8. Im de op diverse datums ontvangen remises f 450.- _____ f 610.- [8 maart 1872 Aantekeningen in het Memoriaal] 8 maart 1872 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 43. (M.M.) Handschrift van Mimi. De aan Waltman toegezonden kopij betreft Millioenen-studiën en komt overeen met V.W. V, blz. 139-167. De notities 12 en 13½ vel? in blauw, de notitie 13 in rood potlood zijn van Multatuli zelf; nummer 89 is met rood potlood doorgestreept. 77 er aldus uit 7 78 ieder die het spel doorgronden 5 79 en Jehovah ook niet 4 80 ungeheuer angegriffen (Noot Kisselef) 6 81 schraal bezette nummers (lange staat) 5 12 82 majestueuse waarachtigheid 6 83 navelmerk 4½ 84 triviale zaken als hazard (einde hoofdstuk) 6 85 woorden bedervende misbruik 4½ 86 spelerstaal: partageren (noten) 7 87 lyn die zwart van couleur scheidt 4 13 88 gelykvloers weer 5 89 hier een negenenzeventigste van zyn geld 5½ verzonden 8 Maart 72. 13½ vel? {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} [12 maart 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 12 maart 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Half enkel velletje postpapier, tot halverwege de keerzijde beschreven. (M.M.) Wbaden, dinsdag morgen Waarde Heer funke, Dank voor Uwen prettigen br. van 7. Later beter antwoord, Ik heb 't druk, en schryf alleen voor de proeven. Ik zond gister avend laat correctie vel 1. Nu, middag post, die heden tot of voor by Keulen gaat, vel 2. Beiden aan H. & W. te Haarl.- Beslis gy s.v.p. of ik die beide vellen behoef weertezien. Als gy de correctien wilt controleren, dan geloof ik het niet. Er staat op: ‘revisie aan den heer Funke.’ Wees zoo goed de Drukkery te verzoeken my terstond na afdruk een schoon vel te zenden. 't hoeft niet eens te wachten op drogen of persen. t Is niet om een exempl. te vormen, maar om later te zien hoe sommige dingen definitief gedrukt zyn. Alles zal goed gaan, maar ik schryf u geen overbodige letter, voor V.S. af is. Hartelyk gegroet Uw vriend DD Denk niet dat het corrigeren my hindert! Integendeel. Werken doet werken. Ik heb alleen geen tyd als ik niets doe. Ja, er moet veel geschieden dit jaar. Ik hoop meer nog dan gy opsomt. [14 maart 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 14 maart 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 2 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 14 Maart 1872 Waarde Heer Dekker! Nog even moet ik U lastig vallen met Uw ‘Bruid’. Ik vrees nl dat de laatste door U gezonden proef van 't Naschrift niet terecht kwam, want bij 't invoegen van Uw correctielijstjes, merk ik dat op blz. 101 nog niet de aangehaalde bladzijden werden ingevuld. Zoo iets kán U niet ontsnapt zijn bij de laatste correctie! Om alle misverstand te voorkomen, bid ik U zelf nog even die pag. er in te zetten. Bemoei U verder niet met deze proef: Gij kunt zeker zijn dat ik ze streng vóór 't afdrukken zal nazien. {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} Dank voor de vlugge terugzending van blad 1 en 2 Ideën. Nu gaat het heerlijk! Ik hoop nu maar dat niets onaangenaams U beletten zal de V.S. tot Uw eigen tevredenheid af te werken. Die hoofdregel boven het ‘Naschrift’ bevalt mij maar half. Mag het niet heeten b.v. ‘een weinig tooneelkritiek’, ‘Iets over tooneel en kunst’; ‘Een vroegere misstap beleden’, of zoo iets? Kortom iets wat meer pikant klinkt en minder in de lucht hangt als die malle hoofdregel? - Houdt Ge 't echter liever zóó als 't nu staat, vermoei U dan maar volstrekt niet over dat punt en laat het dood eenvoudig staan. Op titel en omslag die reeds afgedrukt zijn, staat enkel ‘4e druk met Naschrift’. Hartelijk groetend Uw GLfunke [15 maart 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 15 maart 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) De laatste zin staat op blz. 4 verticaal in de rechtermarge. Op een apart velletje is een twaalftal correcties op het Naschrift aangegeven. Chr. scand.: chronique scandaleuse, beschrijving van schandaaltjes, roddelpraat (fr.) Wb. 15 Maart 72 Waarde heer funke, Wel wis en zeker is er dan een proef weg! Heel verdrietig. En de kans dat dit weer zal gebeuren. Eens vooral, elke correctie moet by U zyn of met ómgaande post, of één bestelling later. Meestal 't laatste, omdat ik dan op onderscheiden uren de correctie herhaal. Ik zond laatste proef van 't Naschrift, den 8n vóórmiddag. Nacorrectie den 8n.'s avends & nog eens nacorrectie aan de Drukkery, den 9. Maar, ge spreekt van correctielystjes. dat zyn die twee nacorrectien. Viel 't u toen niet in 't oog dat de hoofdcorrectie ontbrak? Of meendet ge dat ik die regtstr. aan de Dr. had gezonden? - Als ik voortaan, ingevolge uwen wenk, iets aan de Drukkery zend, zal ik U daarvan met dezelfde post meded. doen.- Dat er een proef weg is is zeker. Ik had het Opschrift boven de bladzyden veranderd: bruid db.’ naschrift {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} En de opengelaten paginas wel degelyk ingevuld.- Nu ben ik door die nacorrecties in de war, en moet den nu gezonden proef goed nazien. Dus wil ik geen vertragende haast maken. De correc. proef volgt één post later dan deze brief.- Uwen wenk over 't Opschrift neem ik ter harte. Dus van avend meer en zeer vriendelyk gegroet DD Ja, alles zal goed marcheren. Maar die post! Ik heb er zooveel onderv. van! Vreesselyk! Misschien was er in Holland veel verbeterd als men niet voor 3 jaar een aan my gerigten br. had gestolen! Toen was er iets op til om... den Koning wakker te maken. De kranten weten niet veel (niéts misschien) van wat er voorvalt. Het was toen m'n Vorstenschool... en action. Dit beduidt geenszins dat ik iets schryf tegen Willem iii. Dat zal ik uitdrukkelyk verklaren. Ik houd hem voor veel beter dan men meent. Maar hy kán niet! Myn V.S is in géén opzigt Chr. Scand. Dat haat ik! 't Is van algemeene strekking. Ik zal 't zeggen. [15 maart 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 15 maart 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) De zin die met Multatuli begint is in z'n geheel doorgestreept. o si praet:...: o si praeteritos; variant van een citaat uit Vergilius' Aeneis: o als Jupiter mij de voorbijgegane jaren terug zou geven; zie V.W. III, blz. 549 en 615. Wb. 15 Maart 72 savends Waarde heer funke, Gelyk met dezen, gaat de correctie Naschrift aan de Drukkery. Dat is immers goed? (Dank voor de adresjes). En, vindt ge goed dat ik dit altyd doe? Me dunkt ja. Er staat op: revisie aan den hr Funke- Dat wegraken van de correctie is zeer verdrietig. Er waren (of zyn, zooals ge zien zult) nogal veranderingen, en uit verkeerde drukte, had ik verzuimd ze in myn proef ex. overtenemen. Als gy nu de gemaakte correctien wilt beaufsichtigen zal ik 't niet hoeven weer te zien. Zelfs is 't beter, dat ik 't nu niet weer zie. Ik ben over zekere passages {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} niet te vreden, en ben bang dat ik weer aan 't overwerken ga. Liever zal ik in m'n Ideen er op terugkomen- Myne onvoldaanheid over dat stukje maakt me huiverig voor 'n mooier titel! Ik zit er mee in den brand. Ik dacht er over - ál wat ik anders zeg is te pretentieus. En nu valt het een beetje mee. Maar... ik begryp volkomen dat uwe zaak vordert dat het verkocht wordt. Wel, annonceer flink weg (als 'n ui van U die ik niet zal tegenspreken!) Multatuli, meâ culpâ voor de bruid db. met den 4n druk der Bruid erby- Neen, neen, dat is niet goed! By 'n pikanten titel, valt het af, en dat werkt nadeelig op latere stukken. Laten we in godsnaam ons toeleggen op meevallen... als't kán!- Toch vat ik dat gy recht hebt op practische aankondiging. Voor ieder ander ware dat makkelyk, maar 't is nu eenmaal een parti-pris my dood te zwygen. Over de Specialiteiten die waarachtig pikant zyn, heeft niemand iets gezegd dan flauw in den Spect., en nog zeer terloops. ‘er is daarin een koddige historie van jonker frits’ zegt-i. We moeten hopen eindelyk dat zwygsysteem te breken. Misschien door Vorstenschool. Schoon ik meen dat ook bundel III wel 'n woordje van Publiek verdiend had! Enfin- Wees hartelyk gegroet tt DD Wilt gy beoordeelen of 't onderschrifje goed gerangschikt is? Wiesbaden, op m'n twee-en vyft. geb: dag o si praet... mult. Zoo iets moet men zien, ook de letter. [19 maart 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 19 maart 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot onderaan blz. 2 beschreven. (M.M.) Wbaden 19 Maart 72 Waarde heer funke, De correctie vel 3 Ideën, gelyk met dezen op de post, adres Drukkery. Ik meen zeer nauwkeurig gecorrigeerd te hebben. Maar wel is er nog wat verwarring in de lettersoort, vind ik. (de a's zyn klein. De k's, g's o's zyn dikwyls iets grooter!) {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar daartegen over staat een duidelyke welwillendheid van de Drukkery. Altans ik ben zeer tevreden met de proeven zooals ik die kryg, nadat gy ze hebt nagezien. Ik schryf u geen woord meer voor ik Vorstenschool gezonden heb. Ik heb het slot wel al 6 maal gemaakt en verscheurd Hartelyk gegroet tav DD Meen niet dat het corrigeeren my hindert. Volstrekt niet! Het is zeer goed voor me. [20 maart 1872 Brief van Multatuli aan Utrechts Studentendispuut] *20 maart 1872 Brief van Multatuli aan het bestuur van het Utrechtse Studentendispuut πάντα. Afschrift van onbekende hand. (M.M.) bij die gelegenheid: 24 januari 1864; zie V.W. XI, blz. 436 en 442. Wiesbaden, 20 Maart 1872. Weledele Heer! Ik bedank de Heeren van πάντα wel zeer voor de vriendelyke uitnoodiging, maar kan waarlyk niet! Het doet my leed, maar 't is zoo. Om U te overtuigen dat myne beleefde weigering een gevolg is van force majeure, wil ik hier in 'n paar woorden de redenen meedeelen. Ik heb 't zeer druk, en moet hard werken. Daar is geen genade voor. Doch zie, ik beweer dat ik wel drie of vier dagen - langer zou 'n reize naar Utrecht my niet ophouden - missen kan, vooral omdat het bezoek te Utrecht me een aangename uitspanning wezen zou, iets waaraan ik eigenlyk wel 'n beetje behoefte heb. Dát is't dus niet. Maar ik weet by ondervinding, hoe moeielyk ik dan later weer aan 't werk kom. Ik hang geheel van m'n indrukken af. Zoodra die van soort, gehalte of richting veranderd zyn, heb ik een drommelsche moeite ze weer te regelen, en dat moet toch, als men iets wil voortbrengen. 't Is niet goed dat men my dwingt schryver te zyn. De uitslag zal wezen dat ik myzelf tot 'n ambachtsman maak. En ik, die juist zoo'n hekel heb aan 't métier! Apropos, of niet àpropos, ik weet niet hoe oud student ge zyt, en of ge dus herinnering hebt van de opvoering van 'n tooneelstuk uit m'n jeugd. Ook by die gelegenheid ben ik door de jongelui, - als later door πάντα - zeer vriendelyk behandeld, waarvoor ik nog altyd een dankbaar gevoel heb. Wat ik U over die ‘Bruid daarboven’ zeggen {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} wilde, is dat het stukje dezer dagen herdrukt wordt of is, en dat ik er een naschriftje by gedaan heb. Ik verzoek heden myn uitgever een Ex. daarvan aan πάντα te zenden - niet om 't diner, maar om 't dessert: dat Naschrift. 't Is weer incompleet - als alles! - maar de algemeene strekking is, geloof ik, goed. Na vriendelyke groete, noeme ik my met achting UWEDDwDienaar (w.g.) Douwes Dekker Ik zal ook 'n Ex van myn Specialiteiten aan πάντα adresseeren om toch goed te doen zien, dat ik niet uit stuursheid wegblyf. [21 maart 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *21 maart 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 149-150). De brief van Roorda waarop de onderstaande het antwoord vormt, is niet bewaard gebleven. Wiesbaden, 21 Maart '72. Beste Roorda, De schaakparty is uit. En (ook) ik heb slecht gespeeld. (Dat ‘ook’ is een douceur voor u). Reeds twee zetten geleden namelyk had ik moeten spelen wat ik nu doe: M'n koningin op d 7, den mat dreigende op h 3. De eenige zet die uwen dood kan vertragen is: f 1-f 2. Dan kan uw koning nog op g 1 gaan, doch is ook daarna (h 3-g 2) mat. Zeg me ronduit of ge voor uw eigen genoegen en niet om mynentwil nog 'n party speelt. Maar kerel als ge, of door zorgen, of door gebrek aan lust, het boekje er niet by neemt dan bereikt ge 't doel niet dat ik my van 't schaken voorstel, en dat ik dan ook inderdaad gewoonlyk bereik. Het doet me werken. 't Wekt me op, etc. Ik heb veel aan schaken te danken. 't Is me een ‘borrel’ den eenigen dan ook dien ik drink. Ik ben wel en betrekkelyk opgeruimd. Goedkoop in Duitschland? Waar? Dat weet ik niet. Hier niet! Maar die zaken zyn overal 't zelfde. In den gelderschen achterhoek is 't goedkoop zegt men. Dat zal wel wezen omdat er niets te krygen is. By nadenken zie ik in dat dit toch niet doorgaat. Te Mainz byv. (hier vlak by) is, hoor ik, alles goedkooper dan hier, en Mainz is toch 'n redelyk groote plaats, en lief gelegen, maar vuil. {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik weet op 't oogenblik u niet te raden. Op 't oogenblik. Iets later misschien. Dit uitstel wordt veroorzaakt door 'n paar hindernissen in m'n werk. Als ik die te boven ben, ik hoop over 'n week of twee, maar dat hoopte ik ook 'n maand geleden! dan zal ik my... ik weet nog niet wat ik zal. Maar dan schryf ik u uitvoeriger ook over geldzaken. Ik vraagde u daarnaar en ge hebt niets vernomen. Nu dat kwam omdat m'n werk niet vlotte. Loudon, ja! Een gewoon mannetje. Holland heeft niet anders. Wees met de uwen hartelyk gegroet t.à.v. D.D. Uit Feringa's onstof kan ik niet wys worden. Ik had echter nog geen loisir om die zaak te behandelen. Gister schreef ik hem - na maanden 't eerst - in vier vyf regels, dat ik het te druk had om te schryven, en z'n aanmerkingen later behandelen zou. Als hy meent my te lokken in een duitsch filosofisch labyrint van professorpraatjes... merci! Ik gis dat het dien weg zou opgaan en daartoe leen ik my niet. Ik spuw op mystieke geleerdighedens. Dan houd ik het liever met den Heer en den Bybel. Daar is nog kleur in! De duitsche beroepswysgeeren hebben veel kwaad gedaan. Dat is 'n ras! Ik heb 't waarlyk druk. [21 maart 1872 Artikel in de Schager Courant] 21 maart 1872 Artikel in de Schager Courant, no. 756. Fragment (K.B. 's-Gravenhage.) Het artikel betreft overigens De Vrije Gedachte van Dr. F. Feringa. Een geniaal en hoogst dichterlijk man als Multatuli moge vele jongeleerden betooveren, hij mist zoowel te veel een wijsgeerigen kop als een naauwkeurige kennis van zaken om aan de rigting die hij nu voorstaat, een blijvend voordeel te geven! [22 maart 1872 Brief van Kallenberg vd Bosch aan Potgieter] 22 maart 1872 Brief van R.J.A. Kallenberg van den Bosch aan E.J. Potgieter. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van blz. 3 beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) voor zijn borst: zie V.W. V, blz. 13. {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} Huize Laanzicht. 22 Maart 1872. Wel Edelgeboren Heer! Ik begin met UEg. mijnen hartelijken dank te betuigen voor de uitvoerige berichten die U de goedheid hebt gehad om mij over Mevr D. Dekkers te geven - In zoo lang had ik niets van haar gehoord, noch van hem ook, behalve het indirecte bericht, bij het lezen zijner Millioenen-Studien, dat hij nog steeds te Wiesbaden was, en dat hij daar, volgens zijn zeggen, op raad der Doctoren voor zijne borst was. - Het schijnt wel, dat hoewel hij nu van tijd tot tijd toch weder de pen opvat, zijne omstandigheden niet die gunstige keer hebben genomen, dat hij in staat gesteld worde, om vrouw en kinderen bij zich te nemen, en met U zeg ik: arme, arme vrouw! die hoewel, zoo goed als door hem verlaten, en zelve moetende voorzien in hare behoeften en die harer kinderen, toch hare edele vrouwen-illusien in hem niet verliest- Intusschen is het voor haar zeer gelukkig dat mevrouw Omboni, haar steeds eene ware vriendin is geweest, en dat zij zich vrienden heeft weten te maken zoo gedienstig en opofferend als UEg, aan wien zij zich steeds vertrouwend kan wenden, om raad en hulp. - Zwaar zal het haar wegen, haar zoon te moeten missen, maar daar staat tegenover de reine moedervreugde van hem zich gunstig te zien ontwikkelen, en reeds in staat gesteld om grootendeels zijn eigen brood te verdienen. - En dat geluk heeft zij wel het recht, om aan hare leiding, aan haar voorbeeld, en aan hare inspanningen toeteschrijven. - Mogen hare kinderen haar vergoeden, wat zij aan huwelijksgeluk gemist heeft. - Ik sluit hier eene kleine bijdrage in, voor uwe hulpkas; hoe weinig het is, ik geef het van harte voor de edele vrouw, die zoo verdient ondersteund te worden op haar moeijelijk pad.- Mag ik U vriendelijk verzoeken mij met een enkel woord de goede ontvangst te berichten; uwe brieven kunnen mij nimmer te lang zijn, maar ik durf niet meer vergen van uwen kostbaren tijd zoo heerlijk aan de literatuur en de dichtkunst gewijd.- Met betuigingen van mijne warmste hoogachting, en met hartelijke wenschen voor uwen voortdurenden welstand heb ik de Eer mij te noemen UEg: Dienstw: Dienaar R.J.A. Kallenberg van den Bosch Nota. 1 bankbillet groot f 40.00 H.H. 7983. 1 Maart 1869. {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} [22 maart 1872 Bericht over Jacob de Vletter] 22 maart 1872 Bericht inzake de gezondheidstoestand van de in 1869 tot tien jaar tuchthuis veroordeelde maar inmiddels in vrijheid gestelde Jacob de Vletter, in Het Vaderland, nr. 71. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Jacob De Vletter is na zijn ontslag niet, zooals eerst in dagbladen werd medegedeeld, naar Rotterdam, maar naar zijn broeder te 's Gravesande gegaan. Wij ontleenen de volgende bijzonderheden aan een brief, dezer dagen over den ongelukkige, uit 's Gravesande, geschreven. ‘De Vletter is doodzwak,’ schrijft men; ‘zijn broeder zelfs herkende hem niet; zoo is hij veranderd. Hij is een oud mannetje geworden in neergebogen houding; hij hoest zwaar en is zelden zonder koorts. Hij begint zelf het ergste te vreezen. Zondag zat hij nog een poosje in een stoel; 't was onder kerktijd; toen een oogenblik alleen zijnde, schijnt hij van zijn stoel gevallen te zijn en kon niet oprijzen, zoodat de eerst-binnenkomende hem ophielp; hij is nu als een klein kind, men moet hem de kleederen uittrekken, zoo zwak is hij... ‘Dat Leeuwarden heeft zijn lichaamskracht geheel verwoest en zijn ijzeren lichaam gesloopt; de martelingen hem daar aangedaan zijn verschrikkelijk, en ik geloof, dat alleen de vrees dat hij er ten gevolge der ondergane mishandeling binnenkort bezweken zou zijn, zijn beul te Leeuwarden heeft genoopt om pogingen tot zijn verplaatsing aan te wenden. De doctoren te Amsterdam zeggen dat hij te Leeuwarden geen maand meer zou geleefd hebben. Te Amsterdam is hij voorbeeldig verzorgd, maar 't baatte niet veel; zijn gezondheid is te sterk ondermijnd terwijl etterwonden aan zijn lichaam, - een gevolg van opsluiting gedurende geruimen tijd in de maand November in een vochtig hol, zonder stroo zelfs op den naakten grond, zooals men in de gevangenis zegt - hem zelfs het liggen pijnlijk maakten. ‘Hem zóo hier te zullen krijgen had men niet verwacht, maar “naar 's Gravesande” was een voorwaarde van zijn dadelijk ontslag. Ik vrees dat het ontslag te laat zal zijn.’ [23 maart 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 23 maart 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot het midden van blz. 4 beschreven. (M.M.) {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} Wbaden 23 maart 72 Waarde heer funke! Correctie vel 4 is reeds gister verzonden aan de Drukkery. Ik heb verzuimd u dit meetedeelen. Vorstenschool is 'n zaak van uren. Eergister avend was ik op 't punt u te telegraferen: af, morgen zenden. Maar gister had ik hoofdpyn - hitte van petroleumlamp op de oogen - en kon niet klaar raken met 'n paar dingen die niet zoo zeer werk vereischen als - hoe zal ik zeggen - regeling. Maar nog eens 't is 'n zaak van uren. Kan de Drukkery terstond beginnen, als ik 't U zend? Ik ben heden weer heel wel, door koude doeken. Ziek ben ik gelukkig nooit. Alleen m'n oogen moeten tegen die hitte beschermd worden. Ik heb nu 'n kleine olielamp. Of V.S. goed wordt? Dát weet ik niet. M'n stemming verandert by 't uur. Dan ben ik tevreden, dan niét. Hartelyk gegr. tav DD Ik geloof dat de druk snel zal gaan want de kopie is zeer duidelyk, zeer! En ik hoop weinig te veranderen. Al is 't dan dat soms 'n zin, gedrukt, er anders uitziet dan geschreven. De Koning wordt wat gereleveerd.- Die y's in de correctie is myn schuld. Laat eens een bediende van U nazien, waar we meer zulke aanhalingen krygen en de Drukkery waarschuwen. Wilt ge? Als ik nu aan 't zoeken ga, bederf ik m'n stemming voor andere dingen. [25 maart 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 25 maart 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot het midden van blz. 4 beschreven. (M.M.) Wbaden 25 Maart 72 Waarde heer funke! Gelyk met dezen gaat de correctie van vel vyf, naar de drukkery. Ik zet er op: revisie aan den heer Funke, en laat het over aan uwe beslissing of ik dat vel weer moet zien. Laat het vooral niet uit vriendelykheid om my te sparen, al was 't tienmaal. Het is my nooit te veel, en ik ben nu heel wel.- Vorstenschool, hm, hm! Gelyk met dezen ontv. ge twee aangeteekende pakketten, inh: de vier eerste acten. De vyfde is wel... hoe zal ik zeggen? af, maar ze bevalt my niet. 't Is n zaak van 'n kwartier mis- {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} schien, maar 't gebeurt dat een regel me meer kost dan vele paginaa's. En vooral de rangschikking van 't dramatisch element. Hoe dit zy, ik wou die vier acten van m'n tafel hebben. 1o omdat ik er telkens in verander, en de eene verandering sleept de andere na zich - er komt geen end aan. Ik ben nooit tevreden. 2o omdat het my agiteert dat gy wel denken zoudt dat ik er de maan van gaf. Nu, dit is zoo niet. Ik heb 't ding met veel zorg bewerkt. Ik denk dat dit u blyken zal. De V acte moet nu spoedig volgen, en ik wou dat ge maar liet beginnen te drukken, want ook ik wou wel wat inhalen na die vertraging. Indien ge dat wilt, laat dan het ding s.v.p. beginnen op bladzyde 17. Ik zal vel één vullen (o.a. met 'n voorberichtje) Dát 's ree werk. Het drukken zal nogal makkelyk gaan, omdat de kopie accuraat is, naar ik meen. Ik hoop niets meer te veranderen. Lees gy svp. deze vier acten aan Uwe vrouw en andere dames voor, en zeg me iets van den indruk. Dames oordeelen dikwyls op 't gevoel, en dat geeft me dikwyls nuttige wenken, - ofschoon... ik nu toch aan die vier acten niet meer verander. Nu, hoe dit zy, ik wil er gaarne iets van hooren. Maar 't lezen in-eens achter elkaêr is te zwaar. Ja, ik raad u maar met drukken te beginnen. Dat eerste vel van Bundel IV en de vyfde acte zullen er lang voor den tyd zyn. Wees intusschen zeer vriendelyk gegroet van tav DD Mag ik u verzoeken, voor myn rekening een bundel III te adresseeren aan den: WelEDHeer W.f.P. Enklaar Neude by den hr Velthuyzen Utrecht. na daarin bygaand briefken geplakt te hebben?- [25 maart 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 25 maart 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot het midden van blz. 2 beschreven. (M.M.) Op blz. 3 en 4 aantekeningen van Multatuli in potlood. Amsterdam, 25 Mrt 1872 Waarde Heer Dekker! Overwerk U nu niet, maar maak de V.S. bedaard af. Of dat nu een dag of wat vroeger of later komt, doet immers niets ter zake. Zeker kan de drukker terstond beginnen. Ik zal 't by denzelfden {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} drukker ter perse leggen, waar vriend v. H. Uw 3e bundel liet drukken. Die man werkte hoop ik ook nogal naar Uw zin? Daar ik (wat my maar zelden gebeurt!) door 't binnenloodsen van een paar flinke rekeningen, momenteel nog al ‘kas’ heb, zend ik U alvast f100. - in mindering. Dat is dus f100. - in mindering op de Vorstenschool, enz. En nu nog eens bid ik U, spaar U zelf in Uw oogen. Denk eens wat Ge ellendig zoudt zijn indien Ge daarmeê gingt tobben! Alle vroegere rampen haalden daar immers niet bij? Hartelijk groetend Uw GLfunke [26 maart 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 26 maart 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen, waarvan alleen blz. 1 beschreven. (M.M.) Mattheus: Idee 182-183; zie V.W. II, blz. 397-404. H & W.: de drukkerij Haeseker en Woest, te Haarlem. Wbaden 26 Maart 72 Waarde Heer funke, Ik zie daar dat in het Evangelium Mattheus in vel 6 (of 7) komt. In haast telegrafeer ik aan H & W. dat niet met kleine doch gewone letter te zetten. Omdat het anders het aanzien krygt der noten. Ik weet nam: niet of ik dit reeds in de kopie opmerkte. H & W zullen 't my niet kwalyk nemen, (daar ze my niet hoeven te kennen) t is om onnut werk te voorkomen. In haast tav DD [26 maart 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 26 maart 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De laatste zin staat in potlood op blz. 4 verticaal in de rechtermarge. Le chemin de l'enfer etc.: de weg naar de hel is ermee geplaveid (fr.) Wbaden 26 Maart 1872 Waarde heer funke, Nu, dát is hartelyk! Ik ontvang daar f 100. - Ik dank U wel, én daarvoor én voor Uw vriendelyk schryven. 't Is prettig werken op die manier, en ik kan U zeggen dat ik me heelemaal {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} vereenzelvig met de réussite uwer zaken. Ik wou dat Vorstenschool énorm ging! Ik zeg dit nu voor U! Ja, en dit hoop ik ook van den Herdruk Ideën en van de Bruid. Ik geloof wel dat een-en-ander nu goed in de wereld komt, maar soms bezwaren my de onverkochte Exemplaren (Ideën) uwer vorige uitgave. Hoe schippert gy dat? Dat drukt toch op Uwe begrooting van deze nieuwe? Nu, ik zal myn best doen, en ben U zeer dankbaar voor Uwe lieve wyze van handelen. Wilt gy nu zoo goed zyn, my op den IV bundel te debiteeren voor f 260., en van Helden te crediteeren voor f 160. Dan is dat geregeld. - Heden morgen telegrafeerde ik aan H. & W. over dien nieuwen Mattheus. Het moest wel, om vertraging te voorkomen. Ik hoop dat die Heeren niet zeggen: ik ken jou niet! Omdat ze eigenlyk alleen met U te doen hebben. 't Was uit bestwil. (Le chemin de l'enfer en est pavé!) dat zegt Louise - ik ben 'n beetje op Louise verliefd! - in de V acte tot van Huisde: Dat 's 'n plaveisel van den weg, die niet Precies ten hemel leidt, m'nheer v Huisde! - Van Heusde heb ik in Huisde veranderd, om geen familien van dien naam te krenken. Ik hoop toch dat er geen Huisde's zyn?- Ja, de druk van bundel III was uitstekend! Dat zal goed staan! - Ik moet u zeggen dat ik veel gewurmd heb over de inrichting van 't zetten der namen van de sprekers, en over 't al of niet aangeven van toon, houding &c. Ik heb de twee eerste acten wel tweemaal op-nieuw gearrangeerd. (Ik meen nu niet de redactie, maar de inrichting). Er zyn nota bene vier manieren om de namen te plaatsen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Dit voorbeeld deugt niet, omdat er geen plaats is voor 'n regel, waaruit juist blykt dat het telkens hokt, byv. zoo: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Denk vooral niet dat ik de nu gekozen manier de voorkeur gaf, om te vullen. Integendeel. Ik wou 't niet te lang doen uitzetten, en daarom was ik zéér spaarzaam met wenken aan de spelers. Zóó spaarzaam, dat we misschien later 'n heel boekje àpart moeten maken: handleiding voor de opvoering. Er zyn dingen die ze zeker verkeerd spelen, als ik hen niet waarschuw. By de scène met de schouderweren, zullen de lakeien grimassen maken en aardig wezen. Dat mág niet! Ook Schukenscheuer moet er niets van 't zyne by doen. (hy heeft genoeg!) En onze lieve Louise! Ik zou van háár aanduidingen te geven hebben, byna by elken regel. Maar juist omdat daaraan geen eind is, heb ik 't (byna zonder uitzondering) nagelaten. Als ik eens zeg van Hansje: op haar hart wyzende, is dat om te voorkomen dat men met Albert's gerymel voor den dag komt. Die scène beduidt juist iets tegen verzenmakery, en niet er voor. Wilt ge my eens zeggen hoe we doen als 'n bladzy eindigt met den naam van een sprekend persoon? Het getal p. pagina behoort toch - Ik weet al! Wees zoo goed de Drukkery te zeggen, dat ze, als dat zoo mogt uitkomen, een regel openlaten. Dan zal ik 't schipperen, en dan hoeft het vervolg niet verzet. Maar wel verzoek ik dan een teekentje dát 'r 'n regel te kort is. Anders moet ik elke blz. tellen. En zy kunnen 't zien aan hun bakken of maat, niet waar? Van hoeveel vel maakt ge de eerste Aflevering? Acht? My wel! De drukkery zal niet wachten. Annonceer gerust, 7, 8 of 9 of 10. Zooals 't u best schikt, en bepaal den tyd maar naar de eischen der drukkery. De correctie zal weinig ophouden, omdat de kopie duidelyk is. Ook hoop ik niets te veranderen. Dat kan niet, om dat elke verandering 't geheel zou raken. Nou ja, 'n enkel woord of teeken, maar geen lastige correctien. Ge hebt immers myn brief over ij in aanhalingen? Doch ook hierover een opmerking. Noteer s.v.p. op idee 514 en 515 dat de y en ij in de aangehaalde stukken blyven zooals ze zyn. Dat is nam: naar gedrukte kopie gezet, en dus goed. {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} Als ze Vorstenschool spelen, wou ik 't graag komen zien. Wees zeer hartelyk gegroet van uwen vriend DD. Annonceer gerust de ideen IV met Vorstenschool er in. Ge hebt immers den brief waarin ik verzoek te beginnen met blz. 17? [27 maart 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 27 maart 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel en enkel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 5 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 27 Maart 1872 Waarde Heer Dekker! De beide pakjes, waarin het 1e-4e Bedrijf Uwer Vorstenschool, heb ik gisteren avond ontvangen. Ik heb mij dadelijk tot lezen gezet en ben letterlijk opgetogen over dit nieuw product Uwer pen, waarvan ik mij zeer veel succès voorspel. Ik geloof dat Ge de teere maar zoo belangrijke kwestie uitnemend hebt doordacht en uitgevoerd. De figuur der Koningin is allerprachtigst, die van Sire naar verdienste in zijn beuzelarij gechargeerd, die van de hofkliek dito dito, terwijl Ge Hanna en haar omgeving niet nobeler noch natuurlijker hadt kunnen schetsen. In één woord, ik heb genoten van begin tot het einde en leef inderdaad in spanning om ook het vijfde bedrijf te leeren kennen, dat zeer zeker met ongemeen veel tact moet bewerkt worden. Trouwens, te rekenen naar de vier eerste acten, moet U dit stellig even goed gelukken. Ook mijn vrouw die ik 't voorlas, is verrukt over Uw werk en vereenigt haar dank met den mijne dat Ge 't aan de pers wilt overgeven. Zonder eenigen twijfel zal dit stuk met geestdrift ontvangen worden door Uwe talrijke vereerders. Ik heb 't dadelijk ter perse gegeven en hoop U binnen weinige dagen de eerste vellen in proef te zenden. Wat nu de wijze van uitvoering betreft, wenschte ik dit Stuk te gebruiken als 1e stuk eener nieuwe reeks Ideën, niet met 4e Bundel op den titel maar eenvoudig als 1e bundel eener nieuwe reeks. Daardoor zal worden voorkomen dat enkel de vroegere koopers der drie eerste bundels er op attenderen, 't geen bij 't debiet van den 3n bundel duidelijk merkbaar is geweest. Het stuk zelf geeft voldoende recht om er een nieuwe reeks meê te openen, {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} omdat het genre voor de niet-kenners Uwer Ideën zoo zeer afwijkt van wat Ge tot heden gaaft. Velen, die U thans nog verkeerd beoordeelen, zullen bekeerd worden als zij dit genoten hebben en daardoor meteen met wat Ge verder geeft, gaan kennis maken en daardoor gedwongen worden U geheel te leeren kennen, óok uit Uwe vroegere werken. Kortom, ik stel mij van die manier het meeste succès voor en hoop zeer dat Ge U daarmeê vereenigen kunt. Mijn plan is verder om van de vellen, waarin de Vorstenschool voorkomt, overdrukken te maken en die, zoodra bundel IV compleet is, afzonderlijk als V.S. uit te geven voor die luî voor wie f 4. - te veel is. Ik acht dat we door die 2e manoeuvre ook al nieuwe vrienden zullen winnen. Tenslotte nog ééne bede. Vergun mij om Uw Vorstenschool als iets extra's te beschouwen, óók wat betreft de mercantiele zijde, en U daarom (vooral ook met het oog op de 2e uitgave, die nu tegelijk met de eerste ter perse gaat) ineens af daarvoor f500. - te betalen (d.w.z. voor die beide eerste uitgaven, want voor latere editiën, die stellig zullen komen, maken we nieuwe conditiën, als ik in leven blijf). Vrees niet dat ik teveel waag: altijd heb ik succès gehad op stukken waarvan ik mij veel voorstelde, dus ook ditmaal vertrouw ik op mijn goed geluk, mits ik maar vrij ben in de wijze waarop ik wensch te exploiteeren. Alleen dit moet ik hierbij voegen: Als soms onze relatien door overlijden als anderszins mochten ophouden dan blijft steeds al wat ik van U uitgegeven heb, mijn uitsluitend eigendom, zoodat mijne erfgenamen geene servituiten vinden op wat ik nalaat. Zoolang wij samen werken, is 't billijk dat Ge minstens evenveel van Uwen arbeid profiteert als ik. Beiden moeten we van ons werk leven maar m.i. mag de een niet meer profiteeren dan de ander; reken er dus op dat, zoo 't er af kán, Uw honorarium van f40. - per vel druks steeds door mij zal beschouwd worden als het minimum waarvoor ik Uwe kopijen koop en een nadere verrekening, naar gelang van 't succès van ieder boek, steeds zal plaats hebben zoolang wij samen ‘zaken doen’. Terwijl ik dit schrijf, ontvang ik daar juist Uw' brief. Gij ziet, het antwoord er op gaf ik reeds. Bundel III zal ik den Heer Enklaar sturen, doch zonder bezwaar voor Uwe beurs. Na bovenstaand voorstel tot regeling onzer manier van samenwerken spreekt het van zelf dat Ge steeds over een getal ex. Uwer werken kunt beschikken naar gelang Ge dat goed zult vinden. {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} Haast U nu maar niet met de 5e Acte, al verlang ik er naar. De hoofdzaak is dat Ge U niet noodeloos agiteert. Wees hartelijk gegroet van tt GLfunke [27 maart 1872 Ingezonden Stuk van Bergsma over J. de Vletter] 27 maart 1872 Ingezonden Stuk van de hand van Mr. J.J. Bergsma, de verdediger van Jacob de Vletter, in Het Vaderland, nr. 75. (K.B. 's-Gravenhage; knipsel M.M.) Zie ook het bericht d.d. 22 maart. Hoe heeft men De Vletter te Leeuwarden behandeld? Een paar berichten, opgenomen in Het Vaderland, geven, omdat ze noch door de redactie, noch door iemand anders weerlegd zijn, recht tot het stellen dier vraag. Het is een feit dat De Vletter, voor nu ongeveer veertien dagen ontslagen uit de cellulaire gevangenis te Amsterdam, in hoogst beklagenswaardigen toestand tot de zijnen is teruggekeerd. De man die zich in het najaar van '69 nog verheugde in een ijzersterk gestel, is thans lijdend en hulpbehoevend als een kind. Waaraan die verandering toe te schrijven? Ik heb mij om inlichtingen gewend tot zijn naaste betrekkingen en twee brieven ontvangen, een van zijn broeder, den heer A. De Vletter, hoofdonderwijzer te 's Gravesande, dd. 22 Maart, een van zijn trouwe huisvrouw mej. De Vletter, Kleijweg, dd. 25 Maart ll. Volgens die brieven verkeert de ontslagene in zoodanigen toestand, dat hij geen geregeld verslag geven kan van hetgeen hem te Leeuwarden wedervaren is. ‘Uit allerlei korte afgebroken uitdrukkingen zou men moeten opmaken dat men voor hem die gevangenis (te Leeuwarden) tot een folterplaats heeft gemaakt.’ * Met opzet geef ik mijn bronnen op, omdat ik hetgeen ik mededeel omtrent de behandeling, door De Vletter ondervonden, niet geven wil voor onloochenbare waarheid; daarentegen zal ik mij verheugen, overtuigt men mij dat ik verkeerd ben ingelicht. Het feit dat De Vletter voor goed geknakt heeft, is - altijd volgens die brieven - zijn opsluiting in de maand November ll. in een donker, vochtig cachot, gedurende veertien achtereenvolgende dagen, de {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} naakte vloer was zijn legerstede, des nachts zelfs gunde men hem geenerlei bedekking tegen de bittere koude. Zijn gezondheid heeft zoo zeer geleden door die onmenschelijke behandeling, dat men zich in de maand December ll. gehaast heeft zijn overige tuchthuisstraf te doen veranderen in cellulaire gevangenisstraf, te ondergaan te Amsterdam. Daar is hij geheel anders behandeld, ja op liefderijke wijze verpleegd geworden. Hij spreekt telkens van de menschlievende behandeling te Amsterdam’ *. De geneesheer daar schijnt evenwel geoordeeld te hebben dat geheel ontslag noodzakelijk was. ‘Al spoedig bemerkte de directeur in Amsterdam dat zijn leven in gevaar was, en maakte met den dokter (buiten zijn weten) werk tot zijn bevrijding. De commissie aldaar heeft zich evenzeer hiertoe beijverd, zoodat deze binnen weinige dagen volgde’ * Ik vroeg: Is het waar dat de veroordeelden te Leeuwarden overgeleverd zijn aan de discretionnaire macht van een kommandant of wien ook, die straffen oplegt, welke de gezondheid verwoesten en het leven in gevaar brengen? De groote meerderheid dier veroordeelden bestaat uit arme verstootelingen, over wier lot zich na hun veroordeeling niemand bekommert. Hoevelen hunner zijn bezweken door de toepassing van straffen, welke wij zoo gaarne meenen dat uitsluitend thuis behooren in den donkeren nacht der Middeleeuwen? Ernstige vraag! Maar door de in omloop zijnde geruchten heb ik recht haar te doen, en ik vertrouw dat er van bevoegde zijde antwoord op zal gegeven worden. Wordt men nog gedurende een halve maand opgesloten in een donker vochtig hok zonder ligging, zonder eenige beschutting tegen de winterkoude voor overtredingen welker berechting is overgelaten aan hem die dikwijls tevens aanklager is, en waarvan geen hooger beroep valt, voorwaar dan is de wet van 17 Sept. 1870 een bespotting en moet ze hoe eer hoe liever maar weer uit ons Staatsblad verdwijnen. Oneindig verkieslijker te sneven door beulshanden dan het slachtoffer te zijn der willekeurige mishandelingen van niet altijd verlichte en menschkundige beambten eener strafgevangenis. 's Hage, 26 Maart 1872. J.J. Bergsma. {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} [28 maart 1872 Bericht over Jacob de Vletter] 28 maart 1872 Bericht betreffende Jacob de Vletter in de Provinciale Groninger Courant, no. 75. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Het bericht werd in allerlei kranten overgenomen. Celsius: bedoeld is Fahrenheit. - Uit Leeuwarden ontvangen wij het volgende schrijven over Jacob de Vletter: ‘Naar aanleiding van een brief uit 's Gravesande omtrent den ligchamelijken toestand van den gewezen gevangene Jacob de Vletter, opgenomen in het Vaderland, en in de meeste dagbladen, o.a. ook in de Friesche Courant van den 23sten overgenomen en in die courant met eene toelichting geïllustreerd, verzoek ik u het volgende te willen plaatsen: De gewezen gevangene J. de Vletter werd gedurende zijn verblijf te Leeuwarden in de gevangenis in een ruime, goed verlichte en des winters flink verwarmde cel verpleegd. Hij sliep 's nachts in een krib, zooals die, welke bij de militairen in gebruik zijn, en had twee dekens tot dekking volgens de bestaande voorschriften. De kleeding, voeding en verpleging der gevangenen zijn thans zoodanig, dat in het laatste jaar geen twee procent der bevolking stierf; terwijl in de gemeente Leeuwarden de gemiddelde sterfte onder de bevolking drie procent bedraagt. Wat het gedrag van de Vletter in de gevangenis betreft, - hij was voor de hoogere ambtenaren een geaffekteerd, lastig en onaangenaam persoon. Met de geneeskundigen sprak hij steeds over ziekten, waaraan hij voorgaf te lijden, maar die niet bestonden. Dit had evenwel ten gevolge, dat hij gedurende het grootste gedeelte van zijn straftijd ziekenvoeding genoot, bestaande 's morgens in een goede sneê tarwebrood met boter en thee, te tien uur in soep, 's namiddags in aardappelen met groenten, vleesch en bier en des avonds in tarwebrood met koffie. Men gaf hem deze voeding om het voorwendsel tot bespreking zijner kwalen te doen ophouden, hetgeen hij wijselijk deed. De predikant mocht ook niet gaarne met hem in gesprek zijn. Behalve dat hij somtijds aan lichte catarrhale en rheumatische affectiën leed, is hij nooit ziek geweest, en werden deze ongesteldheden door zijne dwaze handelingen om altijd ongekleed te zijn en voor het open raam te staan (zekerlijk uit bescheidenheid?) veroorzaakt. Tijdelijk werden hem zelfs drie dekens tot dekking verstrekt op verzoek {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} der geneesheeren. Voor de lagere ambtenaren was hij gevaarlijk, getuige zijne handeling in de maand Nov. 1871 met een dier mannen, welke hierdoor bijna zijne betrekking verloor en waarvoor de Vletter 14 dagen cachotstraf ontving, zijnde dit de eerste maal, dat hij gestraft werd, ofschoon hij het bepaald vroeger had verdiend. Wat het vochtige en donkere kerkerhol aangaat, waarover de briefschrijver uit 's Gravesande iets gelieft mede te deelen, tot zijne geruststelling zij gezegd, dat het wel een donker vertrek is, maar een vertrek 24 kub. meters groot, verwarmd tot 50 à 60 Celsius, waarin een houten brits is geplaatst 1½ voet boven den beganen grond. Neemt men nu in aanmerking, dat de temperatuur der buitenlucht in genoemde maand gemiddeld 36 à 38 Fahrenheit was, - wat blijft dan van de bombastische beschrijving over? Zoude niet ieder tot cachotstraf veroordeelde militair zich eene zoodanige wenschen? Bovendien had de Vletter de wetenschap, dat hij zich aan het reglement van orde en tucht voor de gevangenen moest onderwerpen. Wie de beul is?... Deze wordt in den brief, zeer verstandig, niet genoemd. Of wordt de minste ambtenaar een beul, wanneer hij aan zijn meerdere de vergrijpen van gevangenen mededeelt, of deze, wanneer hij die vergrijpen, na gehouden onderzoek, aan de commissie van administratie bekend maakt en straf verzoekt, of de commissie, wanneer zij die straf toepast? De leden dier commissie zijn toch uit den aard hunner betrekking bij de gevangenis boven alle partijdigheid verheven. - Wat betreft het verleenen van gratie aan de Vletter, het was niet op verzoek van den beul, maar naar het inzigt van de regering in den Haag, dat hij dit bewijs van koninklijke goedheid ontving, onzes inziens onverdiend. De bewering, dat de Vletter zwak en ziekelijk in de gevangenis Amsterdam is aangekomen, is onwaar. Hij vertrok uit Leeuwarden als een gezond man. Dat de geneesheer der gevangenis aldaar zóó gesproken zou hebben, als in den brief uit 's Gravesande wordt gezegd, kan onmogelijk waar zijn; hij heeft te lang met gevangenen omgegaan, om dit te kunnen doen. Dat de commissie van administratie te Amsterdam bewogen was met het lot van de Vletter is mogelijk; hij is een te goed acteur om niet zijn voordeel daarmede te doen, wanneer hij dit noodig oordeelt. Ten slotte zij aan de Vletters vrienden en, zoo hij ze mocht hebben, aan zijne bewonderaars medegedeeld, dat het oude mannetje uit {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} 's Gravesande, - die wegens zwakte en juist onder kerktijd (hoe aandoenlijk!) van zijn stoel viel en op den grond bleef liggen tot er hulp opdaagde, - wanneer er geene onvoorziene dingen gebeuren, zeker nog wel eenige jaren deze aarde zal blijven bewonen, en zoo wij opregt hopen, met de door hem opgedane leering, als een braaf en nuttig mensch en christen. [29 maart 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 29 maart 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De brief bevat vooral in de reeks van voorgestelde illustraties talloze doorhalingen en verbeteringen. Ik begryp Idee etc.: zie Idee 123, V.W. II, blz. 344. physiologie van den Haag: de anoniem door W.J.A. Jonckbloet gepubliceerde ironische Physiologie van Den Haag door een Hagenaar (1843), die nogal wat rumoer teweegbracht. Hambert: Jean-Baptiste le Rond d'Hembert (1717-1783), wiskundige en wijsgeer, een der medewerkers van Diderot bij het samenstellen van de Encyclopédie. La mettrie: Julien Offray de Lamettrie (1709-1751), medicus en wijsgeer. Rochussen: Charles Rochussen (1814-1894), schilder, tekenaar en zeer productief illustrator, vooral in het historische genre. Wiesbaden 29 Maart 1872 Waarde Heer Funke, Dat is eene allerliefste wyze van doen! Ik ben er door geroerd. Als ik 't niet druk had, zou ik U een langen brief schryven. Denk niet dat ik uit dorheid kort ben. Maar ik doe verkeerd nu aan 't - ideën-verkoopen te gaan. We zullen ze bewaren voor de pers. Uw voorstel is hoogst royaal, en ik neem het dankbaar aan. Neen, er ligt geen servituut op de uitgaven die Ge voor my doet. Ge betaalt my f40. - voor 't volledig kopierecht, zonder dat daaromtrent, noch door noch namens my, eenige verdere aanspraken kunnen gedaan worden. Dit blykt ook duidelyk uit de kwittantien, en nu ten overvloede uit dezen brief. Dat ge nu voor Vorstenschool meer wilt betalen, en er van spreekt, later als de overige Ideën door hun debiet U daartoe aanleiding geven, op den prys van f40. - terug te komen, is een blyk van welwillendheid, maar brengt niet de minste verplich- {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} ting te weeg. Dat zou wat moois zyn! Alzoo: de door U van my aangenomen en aantenemen kopie behoort U ten-eenen male onbezwaard. Ik heb 't bovenstaande expres zoo duidelyk mogelyk uitgedrukt, om te dienen als ik dood ben. Het zou 'n zonderling loon zyn voor uwe hartelyke wyze van handelen, als ge juist ten-gevolge daarvan, moest bloot staan aan gekibbel! - Nieuwe Serie? Ik heb 't recht honsvod zonder d te schryven. Me dunkt dat gy bevoegd zyt het koopend Publiek te beoordeelen. Maar voor ge besluit, denk S.V.P. om 't volgende: 1.Dat nu deze bundel met V.S. begint, sluit niet in zich, dat m'n schryvery verandert. Dat zou ik ook niet kunnen beloven, want ik ben er geen baas over. Ik blyf't program volgen in den Vry-Arbeid. (brief aan d'Ablaing). Zal nu dat woord: ‘Nieuwe Serie’ niet de meening opwekken dat er iets verandert? (byv: Sakkerloot, ik ben katholiek geworden... als m'n vrind van der Hoeven!) 2.Déprécieert ge niet de vorige drie bundels als... verouderd? 3.Bedenk dat zeer veel stukken in de eerste drie bundels niet af zyn, (o.a. de Woutergeschiedenis, die ik toch hoop voorttezetten, als m'n stemming er naar is. 4.Ge hebt gezien (en nu vooral in de noten van den Herdruk, hoe veel gemak 't citeeren geeft door 't noemen van één nummer. Ga nu eens na, hoe lastig 't wordt, als er twee reeksen Ideën zyn. ‘Goed, zegt ge, laat dan de nummers dóórloopen.’ Maar is 't dan wel een nieuwe reeks? Immers neen. En met nummer één weer te beginnen, zou toch niet kúnnen.- Maar hoofdzaak is de moeielykheid om onvolledige stukken aftewerken. Daar hebt ge byv. de kommentaar op Vrye-Studie. Die is incompleet. In een blaadje van den Helder was de opmerking gemaakt (na 't lezen van een verslag over de mondelinge voordracht) dat ik o.a. een hoofdbeletsel tegen onafhankelyk denken had overgeslagen: de drank! Ik schreef oogenblikkelyk aan de redactie: dat ik den onbekenden schryver zeer vriendelyk bedankte voor z'n gegronde opmerking, en dat ik de door my begane fout herstellen zou in de kommentaar. Dit nu is nog niet geschied. Zoo is er meer.- Ik schreef ergens: ‘Ge zegt, ik begryp Idee - niet. Hebt gy ze allen {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} gelezen?’ Schynt het nu niet, alsof ik door 't aankondigen eener nieuwe Serie, de eerste drie bundels voor 'n afgerond geheel verklaar, wat ze niet zyn? 't Is waar, als ik sterf, zyn ze ook niet af, maar dan ben ik voor 't ontbrekende verantwoord, en dat kan ik dan op 't laatste oogenblik nog even zeggen. Maar nu? En nog 'n opmerking! Men houdt van tegenstelling - de goedkoopste wyze van pikant-schynen en lasteren: ‘Hy is wel dit, maar... dát!’ Zoodra ge bundel IV tot 'n dit maakt, zal men die kwalificatie gebruiken om de rest dát te noemen. ‘Die Vorstenschool... nu ja, maar... dat andere &c’ Zóó is de Havelaar gebruikt om Minnebr. te smoren. (Geheel ten onrechte, want Minnebr. staan litterarisch veel hooger, en ik zeg 't zelfde van de drie bundels Ideën. Dat zou men ook wel gevonden hebben, maar men had berouw over 't ontsnapt élan na den Havelaar. Geestdrift wreekt zich. En daartoe was te meer aanleiding, toen ik de Natie verweet, dat haar geestdrift valsch was.) Dat Vorstenschool opgang maken zal, geloof ik, ziedaar! Dat stuk is minder makkelyk te ignoreeren, omdat het gespeeld zal worden. Driessens en collegen gaan niet te-rade met de pausen onzer letterkunde, die 'n parte-pris kozen my dood te zwygen. Maar 't zou jammer zyn, dien vermoedelyken opgang te doen strekken tot bederf van de rest. Men zou daarvan een vaandel maken om te-velde te trekken tegen ál wat voorafging. Gesteld dat men, genoodzaakt door publieke opinie - ik zeg: gesteld! - die Vorstenschool prees, ziehier dan 't exordium van 'n gunstige recensie, kant en klaar: ‘Bedroefden wy ons - je moet zoo'n wy kennen! - met alle oprechte vrienden van Vaderlandsche litteratuur, ten zeerste over de helaas, maar al te grievende teleurstelling (style du jour!) toen de schryver van Max Havelaar, na in dat werk een zoo krachtig pleidooi te hebben geleverd voor Vryen Arbeid - &c Kortöm, na dien Havelaar was alles even min - d.w.z. dat behoef jelui niet te koopen! - maar die Vorstenschool schikt nu weer 'n beetje, die mag je inzien! Ge begrypt dat men, nu door de opvoering genoodzaakt my te noemen, een excuus noodig heeft voor 't zwygen over die drie bundels en de andere dingen. In een duitsch tydschrift, waarin - door 'n duitscher in Holland, 'n leeraar in den & dem aan 'n H.B.S. geloof ik - de Havelaar gehörig {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} wordt opgehemeld, eindigt de aankondiging met de klacht dat ik, na dat boek, niets leverde dan wat laffe schimpscheuten op Jezus! Wat zal 't slot zyn? - Na m'n dood niét, maar nu! - Dat men zweert by Havelaar en Vorstenschool, en juist die dingen gebruikt om de rest in den ban te doen. Dit wilt gy juist voorkomen, zegt ge? En dóór Vorstenschool opwekken tot het lezen van de rest? Wordt dit doel bereikt, door aan Vorstenschool een ander merk te geven? Ik denk neen. Ik geloof - altyd aannemende dát het ding opgang maakt, wat ik wel denk, niet omdat het beter is dan byv. de zeeziekte-historie of Wouter, maar omdat het opgevoerd zal worden - dat we de waarde der Ideën verhoogen door 't klakkeloos zonder de minste distinctie daarin te plaatsen, direct volgende op andere nummers. (met 'n paar opmerkingen over 't verschil tusschen chronique scandaleuse - ‘Asmodée, physiologie van den Haag, &c!’ - en de uiting van den dichter.) Bedenk dit s.v.p. eens goed. Maar ik laat de beslissing aan U over. Gy zyt hierin de bevoegde persoon.- Niet stipt in verband met deze zaak, maar in 't algemeen, maak ik hier melding van een plan dat ik lang had, maar nu wel zal moeten opgeven. Sedert jaren al - lang byv. voor 't verkoopen van den Havelaar door de Ruyter - zocht ik geld om al wat ik geschreven had, op te koopen, en dan alles onder één titel: ideën te verzamelen. Dat zou dan de eenvoudige naam van myn geschryf zyn, en beantwoorden aan 't program in den brief aan d'Abl. (1e Vry-arbeid.) Doch dan had ik alles, in-eens doorloopend - genummerd om 't citeeren makkelyk te maken. Verbeeld U, die wensch was de hoofdreden waarom ik de ongevraagde hulp der Mult. Commissie aannam. ‘Hulp aannam’ beduidt: dat ik het aanbod om my te helpen aannam, want hulp heb ik niet gehad. Wat die menschen bewoog, my zoo voor den gek te houden - nu ja, ik kán 't wel verklaren, precies als de handelwys van vLennep, - zeker is 't, dat ik er geen hulp van gehad heb. Ook weet ik niet waar dat geld gebleven is. Soit! Nu dan, ik wou alles tot één werk gemaakt hebben. Wat ik schreef vóór dat program in den Vry-arbeid, past even goed in 't kader, als wat daarop volgde. Ik voorzie - als Uwe zaken goed gaan - dat gy 't heele rommeltje by elkander zult zamelen - ge hebt er reeds eens op gedoeld - en dan had {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} ìk U die unificatie willen voorstellen. Daarby had ik dan willen maken een Indexje, niet te uitvoerig, maar toch zoo, dat men weg vinden kon in 't doolhof. Iets als: onsterfelykheid nr of bl. zooveel parlemente Reg. vorm.... Rammelslag... protestantismus... deugden (onechte)... Wouter...... Colineau... zedeloos, onzedig.... Onzedig, Zedeloos.... &c &c Nu, zyn we nog zoo ver niet, maar de tyd kan komen. Mogt dat na myn dood zyn, denk er dan aan. Als gyzelf 't dan niet regelt, recommandeer ik U Roorda van Eysinga, nu te Brussel. Dien heer recommandeer ik U bovendien als mensch en schryver. 't Kon te pas komen. Hy schryft goed.- En nog iets, maar let wel, t is een vraag geen voorstel: Zyn geïllustreerde uitgaven in Holland onpraktisch uit 'n commercieel oogpunt? Het heeft me vaak verwonderd dat teekenaars of schilders - niet zoo heel ryk gewoonlyk aan Ideën - geen onderwerpen uit myn werken kiezen ter behandeling. Het slot der Colineau-geschiedenis, Wouter met Femke, Saïdjah onder den boom, en meer dingen, zouden goede onderwerpen voor schilderyen zyn. In 't Buitenland helpt de eene kunst de ander. Maar dit bedoel ik nu eigenlyk niet. Ik meen 't geillustreerd uitgeven met vignetten (?) tusschen den tekst. 't Is waar, de teekenaar zou daartoe iets anders moeten zyn dan... teekenaar. Daartoe is noodig 'n soort van - hoe zal ik zeggen! - drooge geestigheid. Verbeeld U (zeer in 't wilde, en unmassgeblich: Idee 1.Een dikbeschaduwd vraagteeken met vraagteekens er achter 2.Twee linkerhandschoenen 4.'n hoop materiaal. (Er mag 'n bundel Ideën tusschen liggen) 7.twee hoopen volks (messen & scharen) telling. Een gehangene wacht op den uitslag. 8.'n kleine jongen die staccato 't middelpunt van 'n cirkel aanwyst. {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} 9.'n teekenaar naar geometrisch model. 15.twee schetsjes. vader met de handen onder de slippen van z'n rok, sigaar, oogglas &c loopt te lanterfanten. achter hem kinderbusten en buste van 'n schoolmeester met plak. Moeder opgedirkt (dansend of coquetterend) achter haar 'n dikke min, slapende. 't kind valt van haar schoot. 25.twee mannen, twee ezels. Ze wyzen beide met over kruis gelegde armen op elkaêr en de respectieve ezels 27.Iemand by 'n gebroken zuil of boom. 29.Wesp met muggen. 32.2 × 2 = 4! 33.Frederik de Groote balanceerend op 'n stoel met twee poten. Rechts liggen werken van d'Alembert, La mettrie &c links sabels chakots, soldatery. 34Een lezende kop met hoorn aan 't oor. 39korte en lange, rechte en kromme trompetten. 40Een wandelende neus, en een tafel met de pooten omhoog. 41'n Klein jongetje (kieltje, omgeslagen kraag, boeken onder den arm) 44Ruïnen. T, als cherub, met paradyssabel. 45hondje met houten staart 48Gevallen ruiter, omgeven van wyzende vingers 49.Gewonde hardlooper en bal van de kreupelen. &c &c &c &c of niet: enzoovoorts, maar beter! Doch zonder geest, is 't niets waard. En waar koopt ge dat? Ik vrees dat het moeielyk wezen zou daarvoor 'n teekenaar te vinden, of - wat noodig wezen zou, meer dan een. Daartoe zouden zy zelf ideen moeten hebben, want opgegeven werk is nooit het rechte. Ik liet altyd aan Rochussen een pres. Exempl van m'n werken zenden, in de hoop dat hy op t idee komen zou, al was 't dan niet van die vignetten, dan toch van 'n schilderstuk. Maar te-vergeefs. De oude Heer Rochussen zeide my eens dat z'n zoon, toen gezant te Koppenhagen, al m'n werken illustreerde. Maar dat was als dilettant, en z'n neef (?) die schilder van vak is, denkt er niet aan!- De charge van een Koning in V.S. is minder groot dan ze schynt, en dan ikzelf wist. Op 'n audientie heeft Willem II den ouden domine Broes beziggehouden met chakots, en ze opgezet om de opinie van dien goeien man te vragen. Maar dit vernam ik eerst ná 't schryven {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} van die acte, en juist naar aanleiding van de kwestie over de maat van charge. Toch erken ik dat er in die gekheid van Willem II bonhomie lag. En dat is er ook in George.- In 't voorberichtje van V.S. moet ik melding maken van 'n fransche roman, waarin zoo 'n substitutie van oneer als hefboom gebruikt wordt om de bevolking optezetten tegen de aristocraten. Zoo 'n kunstje is trouwens meer behandeld. (ik meen zelfs in de Arab. Vertellingen.) Het ligt dan ook voor de hand. Toch moet ik er van spreken, om te voorkomen dat anderen het aanvoeren tegen 't Stuk zelf, dat op 'n heel anderen grondslag rust. Dat lamme intriguetje is byzaak, en voor den auteur, en voor de Koningin. Slechts éen oogenblik (‘man, ben je dol?’) laat zy er zich door schokken. Verder behandelt zy 't met minachting. Toch straft ze v. Heusde... op háár manier.- Bedank Uwe vrouw wel voor hare gunstige opinie. Dat geeft courage.- Zoodra ik 'n beetje door allerlei werk heen ben, zal ik een en ander opzoeken in Uw vorige br. dat nog onbeantwoord bleef. (o.a. 't accoord met Waltman. Ik moet daartoe oude nota's opzoeken. Die zaken zyn niet allen gelyk.) - Nu is m'n brief toch lang geworden!- Eindigende met de hoofdzaak, verzoek ik U, na 't overwegen myner opmerkingen, zelf te beslissen. Annonceer zoo als U voorkomt goed te zyn. Zoudt ge ook de heele zaak kunnen regelen, door by 't aankondigen van den IV Bundel uitdrukkelyk daarby te zeggen: ‘Sommige lezers die zich de in dezen bundel voorkomende Vorstenschool willen aanschaffen, zyn misschien in de meening dat &c. of zoo iets? Nu, doe wat ge wilt! Wees zeer hartelyk gegroet van t.a.v. Douwes Dekker Wilt ge my zoo'n gedrukte kwittantie zenden om te teekenen? Dan zyn Uwe stukken in één vorm. Wilt ge voortaan, by remises, altyd zoo'n ding er by doen? En dan stel ik u voor, ze later, na afwerking van een bundel byv. te verwisselen met één. {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} [30 maart 1872 Bericht over Jacob de Vletter] 30 maart 1872 Bericht betreffende Jacob de Vletter in Het Nieuws van den Dag, no. 632. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Omtrent het verblijf van Jacob de Vletter in het tuchthuis te Leeuwarden, meldt men ons nog, dat hij, wel verre van mishandeld te zijn, afzonderlijk geplaatst is in een cel aan de groote binnenplaats, noch vochtig noch onhebbelijk; dat hij eten kreeg van de ziekenzaal, dat hij bezoek van zijne vrouw ontving in de kommandants kamer, dat hij zijn zwager mocht zien in een kamer. dat hij vooral ten aanzien van zijne vrouw heeft ondervonden hoe groote welwillendheid jegens hem bestond. De Vletter bleef echter de ontevreden man en bediende zich van scheldwoorden tegen de personen die hem zoo groote diensten bewezen. Cachotstraf moest op hem toegepast worden, wegens het uitsmokkelen van brieven; een bediende was daardoor bijna ongelukkig geworden. De algemeene indruk onder allen die in Leeuwarden met hem in aanraking kwamen, is dat hij een opgeblazen, onhandelbaar, brutaal mensch is, een echte gevaarlijke raisonneur waarmede niets is aan te vangen. Dikwerf heeft hij allerleij ongesteldheden voorgewend; bij onderzoek bleek dat er niets van was. De getuigenis van de directie der gevangenis te Leeuwarden aan den Minister van Justitie luidde: gedrag slecht. [1 april 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 1 april 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot het midden van blz. 3 beschreven. (M.M.) Wbaden maandag morgen. Waarde heer funke! Gelyk met dezen gaat correctie van vel 6 naar de drukkery, d.i. met ómgaande post, en niet zoo als ik liever en gewoonlyk doe, één post later, om de proef nog eens natezien by ander licht en met ander oog. Ik doe dit nu omdat m'n correctie niet voldoende is, en ik aan de Drukkery 't vel nog eens terug vraag. Ze hebben nogal fouten gemaakt, en dit - mét verbeteringen van myn flaters - maakt de marge wat vol. Zoo staat byv. overal {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} multatuli, jezus. Hoe ze nu daaraan komen weet ik niet! Ik schryf op de proef. ‘Verzoeke revisie aan my. Ik ben ongerust over al die u's.’ Dit tydverlies is dan meteen een heusche vermaning. De waarheid is, dat ik geen goed oog over heb - ik spreek niet van zien, maar van oordeelen - voor m'n eigen fouten, als de attentie geabsorbeerd wordt door omgekeerde letters of zulke u's.- Maar stoor gy u svp niét aan deze dingen. Ze zyn welwillend, en alleen in de war met hun lettervoorraad. Ook is dat byzaak. Hoofdzaak is dat de tekst dezer uitgaaf goed wordt. En dat geloof ik wel. De vorige uitgg. waren - dit is my nu gebleken - ellendig. Ik kan er aan zien dat ik zwervende was. (‘Agatha leefde in de wereld’ Ei kom! Waarin anders? &c &c &c &c) Ik zal dan ook deze uitgaaf uitdrukkelyk aanbevelen, en zorgen dat gy 'n nog-eens gecorrigeerd Ex. hebt, voor 't geval van herdruk na m'n dood. Dan kunt ge zelf letten op de letters.- Precies, Acte V vordert tact! Er mag op 't tooneel niet worden gevraagd: waar Van Weert dan geweest is? Louise mag niet verontschuldigd worden. Ik zou u wel tien Ve bedryven kunnen zenden die niet deugen. (wat de hoofdzaak aangaat). Het luistert zeer nauw. Toch geloof ik klaar te zyn.- Hebt ge myn langen brief van eergister? Wees hartelyk gegroet van t.a.v. DD [april 1872 Brief van Van Plettenberg aan Waltman] Begin april 1872 Brief van A.L. baron van Plettenberg aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, waarvan éen blz. beschreven (M.M.) In de rekening-courant d.d. 19 oktober 1872 vindt men alleen in maart een reeks bedragen die enigszins op de onderstaande gelijkt. Zie ook de brief van Plet d.d. 10 april. Waarde heer Waltman! Morgen voor 12 uur schryf ik weder aan D D kunt gy my voor die tyd nog geld zenden, dan kan ik dat er by insluiten. {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} de rekening tusschen u beiden is nu f. 60. f. 50. f. 40. Rekening f. 25. f. 40. _____ f 215.00 gezonden 13½ vel à 14 vel copie 6 _____ 7½ à 8 vel is f. 300. - à f. 320- Uw dwd A L v Plettenberg [4 april 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 4 april 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel en enkel velletje postpapier, tot onderaan blz. 5 beschreven. (M.M.) hideus: afschuwelijk, ellendig (fr.). Puffen: de arme, weinig sympathieke drukkersknecht in het eerste bedrijf van Vorstenschool heet Puf. Reeds in de Mill. Studiën: zie V.W. V, blz. 84. Trouwens de beide hoofdstukken ‘Monarchologie’ (blz. 59-73) en ‘Demologie’ (blz. 74-88) handelen in hun geheel over de eigenschappen van vorst en volk. Wbaden 4 April 72 Waarde heer funke! Heden morgen ca 2 uur ontving ik de proef. Ik hoopte op dat oogenblik het V bedryf van avend vóór 8 uur te kunnen aanteekenen (nu, dat blyft voor morgen bewaard!) maar zie, inplaats daarvan heb ik nu - 't is avend! - my zitten inspannen en ergeren aan die proef. Ik meende, door my zoo intespannen om de kopie duidelyk te maken, dat de correctie glad zou gaan: even inzien, en met weinig aanmn. terug! Jawel! Ik beweer dat het van zoo'n drukkery onbeschaamd is, u zoo'n proef aantebieden. Dwalen is menschelyk, niemand weet dit beter dan ik, maar juist dáárom was 't, dunkt me, niet te veel gevergd dat 'n meesterknecht even nazag wat-i afleverde! Gy en ik moeten immers ook leveren wat ons besteld is, of wat wy op ons hebben genomen? 't Ergste is, dat ik by zoo'n clique van correcties, als byv. op blz 12 & {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} 13, oog en stemming verlies voor m'n eigen fouten! Wie zal myn werk doen, als ik belast word met de functies van 't letterzettersleerling? Kon niet de meesterknecht (of iedere letterzetter) even goed als ik weten, dat: riddesde, fluisterend, ieta &c geen woorden zyn? God weet, dat ik hart heb voor den werkman, maar juist in de stemming waarin ik daaromtrent ben, peinzende namelyk op de middelen ter verbetering van zyn lot (de loonsverhooging beduidt niets. Het is eenvoudig: dépréciatie van 't geld!) trek ik 't my zeer aan, als ik zoo'n wyze van doen zie! - Door m'n nauwkeurig nazien der kopie, had ik gehoopt - enfin! Wilt ge my nu s.v.p. dit eerste vel nog eens zenden (4 dagen verloren door de schuld van die menschen!) en dan toch in duplo! Dat is noodzakelyk! - 1.o Een vraag aan U. Hoe ziet voor uw Hollandsch oog 't woord LouiSe er uit? Staat het niet als Louwiesse. Ik meen dit: moet het niet LouiZe zyn? Zoo ja, verander dit s.v.p. Ik herinner me dat ik eens (lang geleden) JeSus, ook fraSen had geschreven. (Grieks, Latyn, fransch, Eng, Duits, overal, en 't woord is ook zoo, of Jeschoeah, maar in allen geval niet met 'n z.) En daarover werd ik aangevallen. Men zei me 't klonk dan 'n Hollander, als Jisses of zoo iets sisserigs. Nu begin ik opeens te vreezen dat dít met Louisssse ook 't geval is. Wilt ge dit voor me in orde brengen?- 2.o Ik had liever 't stuk, 9 regels lager laten beginnen, maar dan schieten er op de laatste bladzy 1, 2 of 3 regels over. Daarom maar 5. Nu is t, wat dat uitscheiden op blz 15 aangaat, in orde.- 3.o Ik moet erkennen dat ik geen voldoening heb van m'n wysheid om te zetten: Louise - Ik ben &c en weifel of 't ook beter zou staan, toch, gelyk ik eerst meende te doen, de namen in 't midden te zetten. Oordeel en beslis gy, s.v.p. Ik zie allerlei gedrukte drama's in, nam: Compl. Schiller. den Haag, Gebr. Hartman 1830 Shakespeare Berlin. G. Reimer 1844 twee drama's van Heine Hamburg. Campe 1868 'n oude Molière Paris 1786 {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} Overal vind ik de namen in 't midden. En ik - vrees, dat dit beter staat! Nu 'n opmerking in verband met het slordige zetten door de Drukkery. De auteur zit in den brand tusschen twee of meer ideën. Hy weifelt, en pynigt zich om 't beste te kiezen. (Er zyn regels in V.S. die ik 20 maal veranderd heb!) Nu krygt hy de proef, en moet decideren. Is 't dan niet hard, alsi inplaats van z'n eigen werk zooveel mogelyk te zuiveren van fouten, dan 'n slaatje fouten van anderen krygt, die z'n stemming bederven? En dan voel ik (ik hoor 't, dunkt me!) hoe men aan de drukkery zegt: ei, kyk, eerst wou hy zóó, en nu zoo! Precies, en juist om die ééne ‘zoo’ te veranderen in de andere ‘zoo’ moest men aan de Drukkery, waar men niet hoeft te kiezen, z'n plicht doen, vind ik. Dan heb ik loisir voor m'n zoo's! Uit al uwe aankondigingen kan ik berekenen dat gy overkropt zyt van werk (ik heb daarop zeer goed gelet, en bewonder U dat ge aan my alleen zooveel tyd wydt) ook U mag men dus niet plagen. Maak gy u niet verdrietig over deze zaak, doch zeg me of gy (in-verband met Uwe relatien met de drukkery, die ik niet ken) my toestaat, die zaak eens onder handen te nemen. Ik geloof middel te weten om de Drukkeryen in 't algemeen eens opmerkzaam te maken op den lagen stand onzer typografie. (Die Drukkers te Haarlem zyn in de war met hun letters, (dat kan bekrompenheid van middelen zyn, en dus: absolvo!) maar ik merk (tenzy gy zooveel gecorrigeerd hebt, buiten my om) dat ze hun best doen. Deze drukkery (mooie letters!) doet dat niét! Ook v. Helden tobde daarmee, maar... ik was bang daarvan veel te zeggen, omdat ik... voelde dat-i misschien &c. Als gy 't me toestaat, zie ik misschien kans dit eens-vooral een beetje beter te maken. En dit slaat niet op fouten alleen, maar ze schynen niet te weten wat typografie is. (een schoon ambacht, en byna 'n kunst!) Wat ik van hen moest leeren, moet ik zeggen, en dit is gebrekkig, want wat ik er van weet - heel weinig - leer ik eerst uit hún fouten. Dat beginnen byv. van Vorstensch, zoo hoog op de blz. staat hideus. Ook in dat plaatsen der namen (midden of gelyk) moesten zy óns den weg wyzen, en niet andersom.- 4. Volgens al m'n getèl, zou 't nu in dit vel maar ééns gebeuren (blz. 4) dat er geknoeid moet worden met 'n regel te weinig of te veel. Ik kan waarachtig in den tekst niets veranderen! Toen ik dat meende, was 't in de veronderstelling, dat ik cursief gedrukte regels (tusschen- {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} praatjes) kon uit- of inzetten. Zou de regeling die ik nu voorsla, misstaan? En hoe, als 't later treft by 'n vollen regel? Wat dunkt u hierover? Daar ik me by blzz. 12 & 13 op de kopie beroep, gaat die hierby. Ik ben verdrietig - en als ik van avend 'n nieuw drama moest beginnen, werd het vol... Puffen! Reeds in de Mill. Studiën laat ik Koningen &c eenigzins rechtvaardigen, door 't wyzen op de velen die... geen Koning, en even beroerd zyn! 't Hindert me nu al, dat menig werkman klappen zal by m'n 2 acte, die zelf heel wat ergers doet - en niet doet! - dan de lamme koningen.- Gy hebt 'n waar woord gesproken, dat my van nut is geweest, hoop ik. Zeker is 't dat ik gedurig dacht aan Uw: ‘tact.’ Dat is heel aardig dat ge zoo juist met den vinger aanweest op welken klip Acte V stranden kon. Nu, ik heb m'n best gedaan, en geloof dat de klip omgezeild is! 't Is zoo goed als af. Hoogstwaarschynlyk morgen verzenden. Ik ben bly met de V acte omdat die indedaad moeielyk was, om alles wat niet genoemd mogt worden. Wees hartelyk gegroet, en schryf me vooral of ik - wat u betreft, - de Drukkeryen eens mag aanvallen? Bar! Wat drommel, wy moeten immers ook onze plicht doen.! Wees hartelyk gegroet tav DD Ik ben benieuwd of ik meer drama's maak? 't heeft voor en tegen. De band knelt me, maar... eens af, kan men 't niet smoren. dat is veel waard. [5 april 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 5 april 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Vrydag Waarde heer funke, Ik weet raad, geloof ik, en daarom telegrafeer ik: Correction halt! (Gister avend verzond ik proef en brief) Uwe uitgaaf is mooi, en er mag niet in geknoeid worden. Knoeien zou zyn om 'n enkelen keer den naam voor den regel te zetten. Ik zie nu in m'n Schiller hoe ze dat vermyden. In die uitgaaf zyn alle Auftritte genummerd (dat is onnoodig. Maar daarin vinden ze gelegenheid met wit te spelen: {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} - - - meine Seele... don carlos geht. wit Zooveelste Auftrit. wit Vorigen ohne Don Carlos wit Prinzessin Ich war &c.- Ziedaar drie rekbare witjes. Welnu, dat nummeren der toonelen is niet noodig, maar met twee witten kunnen ze 't goed maken. (Dan komt ook het slot flink op 16)- Na 'n tooneel: 2 regels wit, of 1½ tusschen de in 'n tooneel voorkomende personen en den naam van d' eerste spreker 1 regel wit, of ½ somma 3 regel wit, of 2 regels Die ééne regel verschil geeft de noodige speling. En dan ook S.V.P., op de eerste bladzyde negen regels minder en geen vyf, zooals ik noteerde om uittekomen op blz. 15. Ik gis dat de namen der sprekers in 't midden, beter staat. Hartelyk gegroet tav DD. Ik denk nog altyd Ve Acte vandaag op de post, maar ik schaaf nog hier en daar.- Dat witlaten 1 of ½ r na de opgave der personen in elk tooneel staat tevens goed. Nu is 't gedrongen. De eerste spreker komt niet uit: louise. de walbourg. koningin-moeder. herman. albert. De Walbourg zit &c herm. Ik zal ze - - - (dit is lelijk) - Ik zend u m'n eerste blaadje als voorbeeld. Als er op een bladzy meer dan eens zoo'n wit-historie komt (byv. tweemaal) dan het even of oneven cyfer van witte regels, gelyk over die twee verdeelen, doch de scheiding der tooneelen altyd nagenoeg het dubbele van die tusschen de personen-opgave en eersten spreker. [5 april 1872 Ingezonden Stuk van Bergsma] 5 april 1872 Ingezonden Stuk van de hand van Mr. J.J. Bergsma in Het Vaderland, nr. 82. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Zie ook de berichten d.d. 22, 27 en 30 maart. {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan de Redactie van Het Vaderland! Toen in het Nieuws van den Dag een paar correspondentiën, tamelijk hatelijk voor De Vletter, waren opgenomen, meende ik van de onpartijdigheid van haar Redacteur de plaatsing van enkele regelen te mogen vragen. Nu men evenwel gemeend heeft aan mijn verzoek niet te kunnen voldoen, vraag ik beleefdelijk aan de Redactie van Het Vaderland mijn schrijven te willen plaatsen. 's Gravenhage, 4 April 1872. Aan den heer Redacteur van het Nieuws van den Dag. Vergun mij naar aanleiding van een paar in uw geacht blad opgenomen berichten omtrent De Vletter de volgende opmerking. Men tracht de quaestie te verplaatsen: het is volstrekt niet de vraag, hoe De Vletter aanvankelijk behandeld is geworden te Leeuwarden, ook niet of hij iemand is van een aangenaam of een onaangenaam karakter. Naar aanleiding van het gerucht, tot hiertoe door niemand weersproken, dat hij in de maand November ll. gedurende veertien achtereenvolgende dagen zonder ligging en dekking opgesloten is in een donker en vochtig hok, stelde ik de vraag (Vaderland van 27 Maart ll.): heeft de kommandant eener gevangenis de exorbitante macht een veroordeelde straf op te leggen, welke gezondheid en leven in gevaar brengt? Ik begrijp niet waarom men door allerlei anoniem geschrijf vol invectieven tegen De Vletter, van wien nooit iemand beweerd heeft dat hij door groote beminnelijkheid uitmunt, een duidelijk antwoord op mijn pertinente vraag tracht te ontduiken. 's Hage, 30 Maart 1872. J.J. Bergsma. [6 april 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 6 april 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot het midden van blz. 3 beschreven. (M.M.) De tekst links van de schets luidt: naar de vertrekken der Koningen; rechts: venster; de krabbels rechtsboven betekenen de struiken in de tuin. Wb. 6 April 72 Waarde funke! Hierby de Ve Acte. Ge hebt immers het eerste blaadje? (Ik zond het eergister in een brief) Verzoeke daarin te veranderen (in de tooneelbeschryving): {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} linkerzyde, linkerhelft der achterzyde (waarin een dubbele deur) en een klein deel van de rechterzyde, kamerwand. Rechts-achter en achter-rechts tuin en ingang van park.- Zou dit (in-verband met de andere aanduidingen) duidelyk zyn om te doen begrypen dat ik meen: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ge zult zien dat ik dien tuin noodig heb. Verbeeld u, ik had voor 't slot allerlei (mooie!) tirades klaar. En ik heb ze afgeknipt. Ze zouden liggen als zout op de staarten der musschen die we niet vingen. Zóó is 't beter, geloof ik! Men - de intelligente men - moet het eerste toneel van dit bedryf kunnen vastknoopen aan 't laatste, en vatten wat er is omgegaan in dien tuin. Die Koningin-Moeder is me van veel hulp geweest. Ik ben haar zeer dankbaar. 't Is te hopen dat alle acteurs hun rol zoo goed vervullen als - zy en graaf van Weert, die 'n spoor te laat schynt gekomen te zyn. - Nog iets: maak svp op 'n paar plaatsen: de nacht van Donderdag &c tot de nacht vóór Donderdag. Dat is correcter. En nu, hartelyk gegroet. Schryf me of uwe vrouw tevreden is met de V. acte. tt. DD {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} [6 april 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 6 april 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel en enkel velletje postpapier, tot het midden van blz. 6 beschreven. (M.M.) de 1 April-feesten: drie eeuwen na het innemen van Den Briel door de Watergeuzen was er een feestelijke herdenking. de Vries: de zesde druk van de Gedichten van den Schoolmeester verscheen in 1872 met bijzonder geestige illustraties door Anthony de Vries. Hij heeft het succes van zijn werk niet beleefd, want hij overleed 31 jaar oud al op 29 december 1872. Amsterdam, 6 April 72 Waarde Heer Dekker! De zorg, om mijn rekeningen de wereld in te krijgen, maakte dat ik U wat lang op antwoord moest laten wachten. Daarbij de 1 April-feesten etc. Kortom: ik vraag excuse voor 't oponthoud om allerlei redenen. En nu een beknopt antwoord. 1o doet het mij genoegen dat Ge mijn voorstel over de finantieele regeling juist hebt opgevat. Dat blijft dus afgesproken. 2o wegen Uwe bezwaren tegen de N. Serie ook wel degelijk bij mij. Nog altijd tob ik er meê wát te doen, maar een besluit nemen in een zoo gewichtige kwestie (ten opzichte van 't debiet gewichtig) durf ik nog niet. In elk geval moeten we met het volgnummer der Ideën dóórgaan; wat we dan verder zullen doen, kunnen we bepalen als afl. 1 in 't licht moet. Uwe vrees voor misverstand ten opzichte Uwer gevoelens, van veroudering der drie eerste bundels e.t.q. deel ik minder, doch zeer zwaar weegt bij mij - en ik verblijd mij daarover ten hoogste - dat Ge nog plan hebt om vroegere ‘ideën’ af te maken. Zie dát vind ik heerlijk en zou mij kunnen overhalen om in alles Uw vroeger plan te blijven volgen. In elk geval dus gaan we door met de volgcijfers en beslissen later wat te doen ten opzichte van 't uitwendig pakje. Dat wij 't ook daarover eens zullen worden, is zeker. Blad 1 van Vorstenschool is zeker al een dag of drie geleden bij U aangeland? Blad 2 komt maandag. Heeft de zetter U goed begrepen? Ik hoop ja! Gij spreekt er van dat de V.S. gespeeld zal worden. Is dat al met Driessens afgesproken? Zoo ja, wanneer zal 't dan opgevoerd worden? Toch niet, vóór dat ik er meê uitkom? {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} Eén ding hoop ik maar, dat nl. de spelers Uw werk niet zullen verbroddelen. Zie, dát zou ellendig zijn, maar helaas niet ongewoon bij onze Hollandsche tooneelisten. De V.S. moet door de spelers wel zéér delicaat worden opgevat om voor de groote massa te kunnen voldoen en om óok beschaafde luî tevreden te stemmen. Zeker is 't dat men dat stuk niet zou mogen opvoeren vóór men 't naar Uw genoegen had gerepeteerd. Ik bid U, wees daar streng op, want ik ben zeker dat Uw stuk diepen indruk zal maken, mits 't maar gepast behandeld wordt. Laat 't dus door geen gezelschap opvoeren vóór Ge zelf U hebt overtuigd dat men de rollen vat. Beter nooit opgevoerd dan slecht. Hoe jammer dat de krachten van ons Holl. tooneel zoo verdeeld zijn in vakjes en troepjes! Immers zouden uit al die hoopjes zeer goed een keurbende, waardig tot opvoering van zoo'n stuk, saamtestellen zijn! Denk toch niet dat het den doodzwijgers ooit of immer zal gelukken Uw werk te smoren of er onjuiste conclusiën uit te laten trekken. Geloof mij, ik heb goede gronden om te meenen dat we pas aan den vooravond zijn van de verbreiding Uwer geschriften. Duizenden kennen ze reeds, maar tienduizenden zúllen ze kennen vóór we drie jaar verder leven. Jaar op jaar vermeerdert sedert 1870 't getal Uwer vrienden en ik zal wel zorg dragen dat men U geen dag vergeet. Ik weet niet of Ge Hbl. N. Rott. en Haarl Couranten leest, anders zoudt Ge zien dat het publiek regelmatig aan Uwe boeken en extracten daaruit herinnerd wordt. Lijsten Uwer werken zwerven bij tienduizenden in alle tijdschriften en vervolgwerken; ieder nieuw boek en iedere herdruk warmt de belangstelling op, en bij eigen ondervinding mag ik getuigen dat velen die U naar eene enkele vroeger gelezen bladzijde veroordeelden thans tot Uwe warme bewonderaars behooren. Maak U dus niet verdrietig. Leed hebt Ge meer dan genoeg geleden en miskenning niet om uit te spreken, maar tob thans niet over dingen die niet meer bestaan. Gij wordt gelezen en hier, waar helaas alle verbetering langzaam schijnt te moeten komen, is de publieke meening over velerlei zaken, die Gij bepredikt hebt, sedert Uwe verschijning enorm gewijzigd en in Uwe richting gekomen. Dat het U nog niet bevalt, begrijp ik zeer wel, maar dat Ge eindelijk toch velen Uwer denkbeelden zult zien zegevieren, zie, dat geloof ik zeker en onwrikbaar.- Natuurlijk zal ik mijn best doen alles mettertijd in te palmen wat {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} thans nog bij andere uitgevers berust. Schrijf mij bij gelegenheid eens of Ge aan Waltman Uwe boeken verkocht hebt. Ook de Havelaar hoop ik met eenig geduld, zij 't dan ook met groote kosten, eenmaal in handen te krijgen. Dat boek stijgt thans ieder jaar in waarde. Aan een register zouden we misschien al vroeger kunnen beginnen om 't later nog eens geheel compleet te geven. Daarover later. Uw vraag betrekkelijk een geillustreerde editie der Ideën zou ik liefst willen beantwoorden met een proef te nemen door 't geven eener geïllustreerde uitgaaf van Wouter's historie. Kent Ge de teekenaar de Vries, die de Gedichten van den Schoolmeester (vd Linde) zoo geestig illustreerde? Welnu dat zou de man zijn die we moesten hebben en hij zou 't zeker met geestdrift en goed doen. Lukt het U dus Wouter af te schetsen dan zou ik heel veel lust hebben de proef te wagen en ik vrees dan ook niet voor mislukking. De Vries heeft door zijn Schoolmeester-illustratie getoond dat hij prachtig-naïef kan wezen, en droog-komiek als de beste. En nu basta voor van daag! Wees hartelijk gegroet van Uw GLfunke Schrijf mij eens hoeveel ex. van ‘De Bruid’ Ge hebben wilt en aan welke adressen ik namens U hier te lande ex. moet zenden. [6 april 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 6 april 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van blz. 3 beschreven. (M.M.) Waarde Heer Dekker! Pas was mijn vorige brief op de post, of ik ontving 1e twee brieven van U tegelijk en 2o de 1e proef van ‘Vorstenschool’. Ik heb onmiddellijk na de inzage van een en ander onzen drukker (denzelfde die Bundel III voor v Helden drukte) een niet malsche visite gemaakt en hoop gezorgd te hebben dat Ge voor de 1e maar ook voor de laatste maal U zult geërgerd hebben over zooveel domheid. Goeie hemel, welk werkvolk! Dat ik U alle recht geef hen te schuieren naar verdienste, spreekt wel van zelf. Ik heb echter goeden moed dat het niet meer noodig zal wezen. Uw krachtig woord en mijn commentaar daarneven, zal {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} hoop ik, toch wel eenig effect doen. Het spijt mij maar dat alvast Uwe stemming leelijk van de wijs moest gebracht worden door zulke stomme bokken. En dat heette nog wel een gecorrigeerde proef! Uwe kopij is zoo duidelijk als ik ze ooit ter drukkerij gaf. De proeven kunnen en moeten dus goed zijn. Wat betreft Uwe vragen, zou ik in Uw plaats gerust Louise schrijven. Ik vind de s in die naam heel wat bekoorlijker dan de z. De namen zou ik niet in 't midden zetten, maar laten staan zooals Gij ze in de kopie gaaft. Dat is duidelijk en 't staat typografisch mooi. Als Ge er niet zéér op gesteld zijt, zou ik de hoofdregels boven de bladzijden in dezen bundel willen weg laten voornamelijk omdat ik van Vorstenschool ex. voor de latere aparte uitgave laat overdrukken en voor die uitgaaf de hoofdregel niet gepast zou zijn. Bovendien staat de hoofdregel, gezet als in de vorige bundels, tamelijk stijf. Sta mij dus toe die weg te laten; dáárom ook moest ik de blz. één regel langer maken. Gij zult zien dat dit noodig was zoodra Ge een behoorlijk afgedrukt blad ontvangt op 't daartoe bestemde papier. tt GLf A 6 Apr 72 Ik geef nu proef van bl. 1 & 2 te gelijk. [8 april 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 8 april 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 2 beschreven. (M.M.) telegram: dit is niet bewaard gebleven. Amsterdam, 8 April 1872 Waarde Heer Dekker! In perfecte orde Uw 5e Acte en telegram ontvangen. De 5e Acte heb ik vluchtig gelezen. Zij is ongetwijfeld zéér schoon en zal voldoen voor iederen attenten lezer. Echter geloof ik niet dat zij gespeeld wordende voor een gemengd publiek, algemeen bevallen zal, omdat juist die acte zoo sober bedeeld is van ‘actie’. Tóch raad ik U ten sterkste af er iets aan te wijzigen (zoo Ge er ook maar één moment aan denken zoudt!) want juist die soberheid in actie maakt dat Uw stuk als kunstgewrocht gewaardeerd zal worden naar verdienste. Ik acht dat Ge er veel plezier van zult hebben! Van middag hoop ik nog blad 1 & 2 in proef te kunnen zenden: {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} bl 1 met het gat voor 16 regels ter invulling. Mag ik dan maar de corr. van die 16 regels en 't nazien der revisie op mij nemen? Vriendelijk groetend Uw GLfunke Vergeef mijn kortheid - voor nu, vroeger en, ik vrees ook, later - ik moet wel. Het zou mij anders een waar genot zijn uitvoerig met U te mogen correspondeeren en van gedachten te wisselen. Die dagelijksche boterham! [9 april 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 9 april 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Bovenaan op blz. 4 zijn een paar inktvlekken. bemiddelaar: A.L. baron van Plettenberg. Wbaden 9 april 1872. Waarde heer funke! Ik heb uwe beide br. van 6 April en dien van 8 April. Ik begryp dat ge veel te doen hebt, en ben u dankbaar voor den tyd dien ge aan ‘onze’ zaak wydt.- Aan Haeseker & Woest gister verzonden: revisie vel 6 en correctie vel 8. Het laatste heb ik hun terug verzocht, omdat er 'n lange noot bykomt. Wilt gy dat vel nazien, schryf hun dan, s.v.p. dat het niet weer aan my hoeft. Ik zie in, dat ophouden lastig is. Maar schryf hun dan svp dat ik u dat verzoek. Anders zouden ze meenen dat we elkaêr tegen werkten. (Let wel: vel 8)- Dat ik Uwe brv. van 6 niet terstond beantwoordde, was omdat ik wachtte op de berichten die ik nu heb in uw br. van 8. (Over die 16 regels.) Waarschynlyk ontv. ik morgen vroeg de proeven van 1 & 2, en ik vind zeer goed, dat gy die 16 regels naziet.- Uwe beschouwingen over Opvoering van V.S. zyn, geloof ik, juist. Maar... ik weet niet eens of ik er iets aan (of tegen) doen kan. (droit d'auteur? In Holland? Ze speelden de Bruid overal, en, met uitzondering van de Duitschers in de Nes, vernam ik 't uit de Courant! Ik laat nu daar, of ik - ook áls ik 't recht had, droit d'auteur vragen zou. Ik denk neen, omdat ik - dit moet ook in aanm. genomen worden, belang heb by de opvoering als middel tegen 't dood zwygen... al was dan ook de opvoering slecht. Als ze my niet by de repetitien raadplegen, kán 't niet goed zyn.- {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} Ja zeker, Gy doet al 't mogelyke voor publiciteit. En ook overigens is Uwe behandeling van zaken zoo flink als 't maar kan!- Over de accoorden met Waltman later. Ik moet brieven opzoeken (niet van W.) maar van den bemiddelaar, waarin dingen behandeld worden, die me vreesselyk schokken. In die dagen streed ik - in-verband met die zaken - voor 't behoud van m'n vrouw-en-kinderen. De satanieke tusschenkomst der Multatuli-commie heeft gemaakt dat ik dien stryd verloren heb. En publiek behandelen kan ik die infamie niet, omdat ze te intiem is voor Publiek. Als ik toegeef in die dingen maakt het me impotent.- Neen, den geïllustr. ‘Schoolmeester’ ken ik niet. Maar 't zal - buiten de financiële kwestie - moeielyk zyn een teekenaar te vinden. Myn wenk byv. over de schets by Idee 7 was al niet goed! Zoo'n ding als ik opgaf, zou beduiden: praat niet, als er gehandeld moet worden! Dit is wel waar, maar niet de bedoeling van Idee 7. Maar daar gy de Vries pryst, wou ik dát werk gaarne eens zien. Doch... ik vrees dat gy 't niet doen moogt, om den financielen kant der zaak. Wacht tot ge halfryk zyt, en wat wagen kunt.- Exemplaren Bruid? Wilt ge my een stuk of vier zenden? Asjeblieft. Wat present-exemplaren aan anderen aangaat, zou ik U dan alleen een lystje geven, als gy met my eens zyt dat het - op 'n paar uitzonderingen na, in 't belang der zaak is, om 't naschrift te doen - ja, ik bedenk daar dat het goed is, ook voor de Vorstenschool. Ik zal u dus een lystje geven, maar houd het niet voor 'n indiscretie. Ik doe 't waarlyk om de zaak. (op 'n paar na, die 'k nu niet passeeren mag als ook anderen 't krygen.) 't zal, meen ik 13 stuks zyn.- Uw spreken met de drukkery, goed! Weet ge wat ik anders zou gedaan hebben? Hun 'n vervloeking laten zetten over den werkman die wel hard schreeuwt om lotsverbetering, maar - &c. Maar liever doe ik 't niet. Ze hebben 't al beroerd genoeg!- Hoe ge dat schipperen wilt met het weglaten van den regel: ideën v mult bovenaan, begryp ik niet. Hoe dan in vel 1 en... 8, 9 &c? Dat er 35 regels moeten zyn áls dat hoofd wegviel, is waar, maar met dat hoofd wordt het nu, vóór en ná Vorstenschool te lyzig, vind ik. En als we 't overal weglaten, vervalt de uniformiteit met de overige Ideën. 't Zou vervloekt jammer zyn, als men voorwendsel vond om Vorstenschool te vermelden als ‘afwyking’ van de rest. Alles is 'n uitvloeisel van 'tzelfde program.- {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} Uw oordeel over Bedryf V houd ik voor juist. En toch 't mocht niet anders. Als 't fyn gespeeld of attent gelezen wordt, is er veel actie in de gemoederen. De schuldbewuste verlegenheid van den Koning, en wel op 2 manieren, eerste & laatste vooral voor en na den tuin, de moeite die Louise zich geeft zich intehouden, de pyniging van v. H., de aandoeningen van 't drietal, de ‘executie’, Het ‘Zeg hem alles, alles!’ (men mag veronderstellen dat de Kon. Moed. óók 'n woordje vallen laat over de in 't eerste bedryf voorkomende passages, de ‘verandering’ van Herman, de ‘verandering’ van George, de manier waarop Louise 't drietal hooren laat wat die V. Weert op L. Rust deed, door S.S. tóch binnen te laten) och, als 't goed gespeeld wordt, is die acte wel goed, en zelfs fyn, omdat daarin alle scabreuse punten vermeden zyn. Ik schryf u immers, reeds over 'n kleine verandering in het tooneel? Nu, Excuus voor de vlekken!- Nu er komt nog 'n kleine wyziging, niet in den tekst, maar in 't op- & aftreden der personen. Ik zal die by-tyds zenden. Of, ik kan 't nu wel doen. Ze gaat dus hierby, neen- En nu... ik heb geld noodig. Nu weet ik wel dat ik, als ge niet dat royale aanbod gedaan hadt, volgens de gewone conditie, ter-nauwer-nood iets zou te goed hebben. Ik heb volgens 't gewone accoord (te zamen met het voor my aan v.H. betaalde of te betalen bedrag) f260. ontvangen, dat zou dus voor 6½ vel geweest zyn, en meer is er niet. Maar ik heb indedaad geld noodig. Schikt het u dus, help me dan, svp. Over 'n dag of twee zend ik u de kopie voor 't eerste vel. Ik weet nóg niet, hoeveel ik over Vorstenschool zal zeggen. t Is te weinig of te veel misschien voor één vel. Ik zou wel willen dat Vorstenschool begon op blz 49. Dan vulde ik drie vellen met Ideën en (korte of lange) voorreden Maar dan zoudt gy gebonden zyn aan eene aflevering van 10 vel. En ik weet niet, of u dít schikt? Op kopie kunt ge rekenen, als dát de kwestie is. De drukkery zal niet wachten. Wees hartelyk gegroet van tav DD lystje pres. Exx. morgen.- Zoudt ge my de kopie 2 of drie laatste blaadjes V acte willen terugzenden? van daar af, waar in 't cursief staat: ‘allen af.’ De tekst blyft maar ik moet iets anders rangschikken in gaan en blyven. Ik kan niet zien. Ge merkt het aan m'n schrift {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} [10 april 1872 Brief van Multatuli aan Funke] Waarschijnlijk 10 april 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot onderaan blz. 2 beschreven. (M.M.) en peine: in angst (fr.) Wbaden Woensdag nacht Waarde heer funke, Ik kreeg de beide vellen heden middag vier uur, en dacht ze u althans 't eerste van nacht op de post te doen. Mn lamp begeeft me, en ik ben niet gereed. (Niet dat er nu zooveel drukfouten in zyn, - schoon ze toch die zestien regels niet op hun plaats hebben gezet!) maar de verdeeling! Ik zít er vreesselyk mee en peine, vooral daar er niet wordt acht geslagen op wat ik verzocht. (byv. wit na de personen in 'n tooneel. Dat moet! Zie byv. blz 6. bovenaan dat is onleesbaar! 4e tot achtste regel! En ook zyn er flaters van myzelf. Maar die te veranderen ware makkelyk als ik niet zoo tobde met - byv. De pagina's zyn niet gelyk! Dan eens 35 dan 34. En dat moet ik dan maar raden! Ik zou alles verkeerd overbrengen door op hun bladzz. te rekenen. Ook dat er geen Ideen boven staat is me vreesselyk! Ik mag m'n Ideen niet blootstellen aan &c Enfin 't is tobben! tav DD [10 april 1872 Brief van Multatuli aan Funke] Waarschijnlijk 10 april 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven; de laatste alinea in potlood. (M.M.) Het is niet mogelijk te beslissen bij welke brief dit losse blaadje behoort. Schager Courant: zie 21 maart 1872. Ik dacht er over, de kopie nog eens natezien, en nu - na opgemerkt te hebben wat de eischen van den druk zyn - alle regels te tellen, alle bladzyden aftemeten en pas te maken. Maar 1o weet ik niet hoeveel plaats de cursiefregels innemen 2o als ik me dan heel erg heb uitgesloofd, slaan ze 'r toch geen acht op Ik voorzag dat er eenige (typografische) smaak noodig was om alles goed te zetten. Teneinde van myn kant dat makkelyk te maken schreef ik de kopie zoo duidelyk, om hen niet te plagen met letterzetting in állergewoonsten zin. Maar ze verwaarloosden 't een, en lieten 't ander na. Wat dat arrangeeren van regels, (al of niet wit, en hoe- {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} veel?) aangaat moesten wy van hen leeren. Uit hun almanakken op koppermaandag blykt dat ze de typografie voor 'n vak houden. Ze weten 't dus wel!- Ik had gehoopt my by de correctie te kunnen toeleggen op 't verbeteren van myne fouten. (Zie byv. bll. 4, 6 & 15!) Ik heb te doen: 1o met lezers. 2o met acteurs. 3o met de kritiek die niet begrypen zal wát ik voor lezers weglaat, en voor acteurs er by zet. De keus hiervan is moeielyker dan men denkt. Ik heb aan de cursiefregels veel moeite. Nu m'n aandacht en stemming te-loor gaat aan andere dingen, kan 't niet missen of myn werk moet daaronder lyden. De nu eenigzins herstelde fout op blz 6 (schynbaar nietig) had aan sommigen - byv. de knappe Keller te Arnhem! - aanleiding gegeven my voor 'n stommerik uittemaken. De Drukkery weet niet wat ze doet. Want... zulke schynbare kleinigheden zullen er wel meer zyn! In de Schager Courant las ik dezer dagen dat ik ‘zoo weinig verstand van zaken heb.’ nu, dat kan zyn. Maar ik doe m'n best. [10 april 1872 Brief van Van Plettenberg aan Waltman] 10 april 1872 Brief van A.L. baron van Plettenberg aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, waarvan éen blz. beschreven. (M.M.) De datering onderaan is van andere hand. Waarde heer Waltman! Er bestaat geen vergissing noch bij u noch bij mij. Ik heb eerste afl. voor het gemak er afgelaten, gelijk gij uit de berekening zien kunt. In voorraad voor de nieuwe afleveringen 7½ à 8 vel (in 't geheel 13½ à 14 vel) dus 7½ = f300- 8 = f320- Hiervan hebt u gezonden f 60.- f 50.- f 40. - rekening f 25.- f 40.- _____ f 215 zamen wat ik schreef dus in 't geheel voor M.St. f240. - + f215 = f455.- Ge ziet ik goed gerekend had. In haast. Uw dw v. Pl. 10 april 72 {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} [11 april 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 11 april 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De laatste regels op blz. 4 staan verticaal in de rechtermarge. Wiesbaden 11 April 1872 Waarde Heer funke! Ik had willen helpen aan spoed, en dat wil ik altyd, maar de Drukkery denkt er anders over. Die historie met Vorstenschool kost me wat! Wanneer ik, ziek nu van ergernis, weer aan 't werk kom, mag God weten. Men heeft geen acht geslagen (of slechts 'n paar maal) op myn verzoek om wil te laten voor en na de opgave der in 'n tooneel voorkomende personen. En dit is toch noodzakelyk. (Zie nu dien warboel bovenaan op blz 6!) Tevens wilde ik daarin 't middel vinden, om 'n bladzy goed te doen eindigen. Ik schreef daarover expres een brief, met haast nogäl! Dat ik dit in m'n kopie niet terstond goed maakte is te begrypen. Zoo-iets moet men gedrukt zien. Dit is ook 't geval met den letter der in cursief-regels genoemde personen. Ik liet die eerst niet cursief, voor acteurs en regisseurs. Nu eerst zie ik dat het, door gelykheid met den tekst, op vele plaatsen de lectuur bederft. Er is in 't overeenbrengen der eischen van lezen & spelen (wat de aanduidingen aangaat) een zeer groote moeielykheid, en dit voorziende, had ik expres met groote inspanning de kopie lettertje voor lettertje geschreven, om dan by de correctie my te kunnen toeleggen op andere eischen dan drukfouten. Drukfouten zyn er nu - 't werd tyd! - niet veel meer. Om me nu anders te plagen is er geen notitie genomen van wat ik verzocht. Dit beneemt my den moed tot verdere aanduidingen. Ik meen dat er in de kopie der nagezonden 16 regels duidelyk stond waar ze moesten gezet worden. In den telegram kon ik immers slechts de buurt aangeven. Ik vraag aan de Drukkery, hoe zy, in duitsland zynde, waar alle hollandsche depeches onleesbaar worden gemaakt, hare depêche zou hebben ingericht? Bovendien, ik rekende op de duidelyke kopie! Jawel! Die fout nu is makkelyk te herstellen, maar - ik heb geen moed meer ìets uitteleggen. Dit is nu omtrent vel 1 & 2 het geval. Hoe moet ik 't aanleggen, om die redelyk gedrukt te krygen? Gister avend en nacht, pynde ik me af, met wit berekenen, regels over {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} te brengen &c. Toen ik gereed was, merkte ik, alles verkeerd gedaan te hebben, omdat ze hadden goedgevonden dan eens 35 regels te geven, dat 34 gewoon gezet, ééns 34 met één regel wil er tusschen, en dan 34, uitgezet tot de lengte van 35. er zyn nog twee andere categorien! Zie onder. Zoodat ik, meenende iets goed te maken, het bedierf, of andersom. Ik had toch verzocht, als men een regel wegliet, (om beneden niet te eindigen met 'n naam) dat te markeeren, niet waar?- En by dat alles, myn verdriet over 't veranderen van 't merk myner Ideen! Ik weet nu nog niet hoe gy 't denkt te regelen dat dit niet verloren gaat of verandert? Dat ge V.S. overdrukt, is geen bezwaar. Integendeel! Het zou goed zyn als men zag dat het uit de Ideën was. Dat wil ik juist! Ik bedank er voor, allerlei mooipraatjes over dat, in vergelyking onbeduidende, stuk te zien gebruiken om m'n Ideën te bemorsen. ‘Dát is nu nogäl aardig, maar al dat andere... &c. Omdat ze ‘al dat andere’ niet aandurven! Ik doe volkomen afstand van uw - altyd edelmoedig - aanbod om my dìt stuk hooger te honoreeren dan de rest - maar laat het in s'hemels naam Ideën. Ik zou anders den Bundel met weerzin aanzien, en niet weten hoe ik 'm vol kreeg: 26 vellen ergernis, d.i. voor my: impotentie! Ik laat nu daar, dat ik beweer dat het ook Uw belang is - gy zyt competent dit voor uzelf uittemaken - Ik zeg dat gy, eigenaar van 3 of weldra 4 bundels Ideën, dááraan bederft, wat ge aan V.S. zoudt goed maken. Maar ik heb liever f40 pr vel, dan dat ik om 'n paarhonderd gulden, m'n heele werk zou bedorven zien. 't Was my al vreesselyk genoeg, dat N.E. Vryen-Arbeid, Special. en Mill. Studien, (ideën ook!) er niét instaan. Dat kón niet anders. Ik leed gebrek, en kon toch den half afgewerkten bundel Ideen niet completeeren by andere uitgevers. Maar als de in uw bezit zynde bundel nu van merk verandert - zie, myn plan was juist het nu by Waltman uitgegevene later in de Ideën te doen overgaan. Juist andersom dus, als nu m'n Ideen te doen overgaan in wat anders! Zonder de ergernis die nu de Drukkery my veroorzaakt, zou ik er misschien over heen geloopen zyn. Nu komt het een by 't ander! Sedert ik den eersten proef zag, heb ik geen letter kunnen werken! Dat is 'n dure drukkery- Ik weet weer niet of 't baat, als ik iets verzoek. Ik heb kleine veranderingen te maken in volgende kopie. A quoi bon? {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} Zou men de namen die voorkomen in cursiefregels, ook cursief willen zetten? Dat wint later veel uit.- En dan 't wìt! Helaas ik schreef dit reeds, zoo duidelyk ik kon: ná 'n tooneel, wit. byv. A = 2 of a = 1½ opgave van personen daarna wit: ½ A = 1 : ⅓ a = ½ Ik zeide dat er nog twee andere cathegorien van bladzyden zyn: op blz 2 is de lengte goed, en toch zyn er maar 34 regels. Men heeft terecht, - ik kan er niet uit wys worden! Blz. 22 eindigt flinkweg met: landsh.- Of men nu begrypen zal wat ik bedoel met ½ A en ⅓ a en of men dit (als 't wat dikwyls in één buurt komt, uniform zal maken) ik weet het niet! Dit weet ik dat ik alles in-eens zou goedgemaakt hebben als men my proef had gezonden zoo als ik verzocht. 34 regels, ideen v m en waar 'n laatste regel (naam) was overgebracht, een blyk daarvan. Ik ben zeer verdrietig. Zóó kan ik niét werken. 't Kost me te veel! tt DD Ik kan de nu ontv. proeven niet als geldig aannemen. 't begint eerst te tellen als men doet wat ik verzoek. Als men dat niet doet, zyn 100 proeven niet genoeg! [11 april 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 11 april 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven en een los strookje papier, aan beide zijden beschreven. (M.M.) H & W.: de haarlemse drukkerij Haeseker en Woest. onder zeil gegaan: afgereisd. Amsterdam, 11 April 1872 Waarde Heer Dekker! Was mijn kas wat ruimer geweest, ik had U zeker terstond na 't ontvangen der 5e Acte de U toekomende f 240. - gestuurd, maar ik hoopte dat Ge U nog kondet helpen tot ná de volgende week. Hierbij nu alvast f 100. -. Aanst. maandag begint mijn zoogenaamde {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘afrekeningsreis’, waarop ik 't noodige beur om alle rekeningen te vereffenen; - over een dag of tien zult Ge dus de resterende f140. - ontvangen, terwyl dan ook v. H. zijn f160. - zal hebben. Blad 6 en 7 der Ideën worden nu afgedrukt. Blad 8 zal in revisie al naar U onder weg zijn, althans volgens een bericht van H & W. Met genoegen zag ik dat Ge over H & W. tevreden zijt. Ja, die luî zijn ook nog jonge beginners, maar zullen er secuur bovenop komen, als zij voortgaan zooveel zorg voor hun werk te dragen. Prijs hen echter niet te hard, anders verslappen ze allicht in tucht! Blad 1 en 2 van V.S. zijn eergisteravend naar U onder zeil gegaan. Ik meende blad 1 toch maar nog even te moeten zenden omdat er nogal veel regels verloopen waren en daardoor het blad een andere gedaante kreeg. Maak U toch geen zorg over dien hoofdregel. Alléén dan als men toevallig twee bundels naast elkaar open legt, zal een gewoon lezer die regel missen. Men zal U toch niet om die ééne bagatellige afwijking in den vorm van den druk gaan aanklagen over inconsequentie! Ieder weet dat die vormen door den uitgever bepaald worden en deze daarvoor verantwoordelijk is. Geloof mij, die kleine wijziging in den vorm, maakt de zaak mercantiel heel wat aanlokkelijker voor mij als koopman en veroorlooft mij U voor Uw V.S. al dadelijk een gepaster honorarium toe te kennen als ik anders had kunnen geven. Zie dus niet te nauw op die kleinigheden: hoofdzaak is toch dat Uwe boeken algemeen verspreid worden en wees er zeker van dat 't 'm meermalen zit in kleine handigheden van den exploiteur of een boek veel of maar matig gelezen wordt. Een beetje vertrouwen dus en ik hoop dat de uitkomst U 't bewijs zal leveren dat ik mij niet vergist heb. Het publiek zal van Uw V.S. eenvoudig genieten; niet gaan redeneeren over mogelijk gewijzigde richting in Uwe Ideën, en onmiddellijk ná de V.S. zien dat Ge Uw program van vroeger getrouw blijft. Uw publiek is waarachtig zoo kwaaddenkend niet; die 't zijn, lezen U niet en om die bekommeren we ons dus niet. (Dat is driemaal ‘niet’ in één zin! prachtig!) Als 't er even af kan, hoop ik dezen zomer met mijn wijfje den Rijn eens te gaan zien (Ik zag van die heerlijke streek vroeger maar een klein brokje en mijn vrouw nog niets), en op dien tocht meteen U te bezoeken. Ik zal U dan meteen wel eens uitleggen waarom ik zoo aan enkele kleinigheden moet hechten. We bespreken dan meteen de {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} geïllustreerde uitgaaf van Woutertje. Zoodra ik een ex. voor een redelijk prijsje machtig wordt zal ik U een geïll Schoolmeester zenden en Ge zult stellig toestemmen dat De Vries onze man is. Door hem geïll. ben ik niet bang voor de réussite. Hierbij 4 ex. van De Bruid onder kruisband. Uw nader lijstje wacht ik. Dat blaadje Kopie (Allen af’ komt enkel op de laatste blz vóór) van V.S. gaan ook hierbij. En nu, haastig gegroet van tt GLfunke Nog iets. Denk er aan dat mijn bedoeling is de 4e bundel met V.S. te beginnen. Uw voorwoord (waarvóór dan 't idéenummer moet komen) wenschte ik te drukken aan 't halve blad voorwerk (titels). Dat inleidend woord zal wel niet grooter dan een paar pagina's worden niet waar? Des noods mag het 4 blz. worden, daar heb ik voor de titels maar 4 pag. behoef en ik er 8 disponibel heb. Ik zal dus, zoodra ik blad 1 van U tot afdrukken terug heb, de paginatuur van dat blad met blz. 5 doen beginnen, dus loopt dat van blz 5-20, blad 2 van 21-36, enz. Later herdruk ik Uw voorwoord of een andere inleiding, zoo Ge die wenscht, en geef dus dezelfde bladen maar voorafgegaan door de titel van ‘V.S. tooneelspel enz.’ afzonderlijk uit. - Druk ik mij goed uit? Om die reden óok moet de hoofdregel Ideën van M. wegvallen. f [12 april 1872 De Bruid daarboven vierde druk verschijnt] 12 april 1872 De vierde druk van De Bruid daarboven verschijnt. Mededeling in het Nieuwsblad voor den boekhandel, jrg. 39, blz. 152. (K.B. 's-Gravenhage.) Multatuli, De Bruid daarboven. Vierde druk, met naschrift. Amsterdam, G.L. Funke. Post 8. (108 blz.) f0.75 [13 april 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 13 april 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot onderaan blz. 2 beschreven. (M.M.) Wbaden 13 april 72 Waarde heer funke! Dank voor de f100.- Ik mag u niet hinderen. Ik zie nu in, dat dit me erger zou verlammen {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} dan geen hoofd. Dus: ga uw gang! Straks schryf ik 'n paar pagina's voorbericht of inleiding, passende in de door u opgegeven maat. Hoofdzaak is de kleinstädtische aanmerking te voorkomen dat ik den Koning schandvlek. Er is hier geen ‘den’. Daar ik toch niet toegeef in alle ándere opmerkingen kan ik kort zyn. Ook zend ik u heden (volg. post) het laatste blaadje terug. De cursief regels daarin - misschien 't zwaartepunt van 't heele stuk - moeten met veel zorg behandeld worden. De tekst is goed - of, liever wórdt door die cursiefaanduidingen, goed. Gelyk met dezen revisie vel 8 aan H & W. In een zéér lange noot, niet zeer kinderachtig duidelyk geschreven, maakten zy maar 'n paar kleine foutjes. De meeste correcties zyn fouten van my. Juist door de goede zorg der Drukkery, kan ik me op 't verbeteren van m'n eigen flaters toeleggen. (Er zyn er altyd!) Ik ben bly die smakelooze ui van Trui &c verwyderd te hebben. Nu, dat is goed dat ge hier komt met uwe vrouw. Neem asjeblieft uwen tyd niet te kort. De wandelingen - o, ik zal u voeren naar den Sonnenberg (zie Mill. Studien) en naar 'n veel schooner ruïne. Doch alle wandelingen zyn hier allerliefst. Maar... ge krygt het land aan Amsterdamsche straten! Hartelyk gegroet tav DD [13 april 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 13 april 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan drie bladzijden beschreven. (M.M.) Uw telegram: dit is niet bewaard gebleven. Waarde Heer Dekker! Hartelijk dank voor Uw telegram. Ik begrijp dat Ge mij veel, zéér veel toegeeft, vooral voel ik dit na Uwe beide laatste brieven. Toch geef ik U in gemoede de heilige verzekering dat Ge door dit besluit mij krachtig helpt in de exploitatie van Uwe ideën, veel meer dan Gy nú nog kunt nagaan, omdat ik geen tijd heb U al de kleinigheden te vertellen waarvan soms het al of niet gelukken van een boek afhangt. Gij bevordert dus met die concessie in werkelijkheid Uw eigen plannen, 't geen de toekomst, naar ik vast vertrouw, U zal bewijzen. Al gelooft Ge nu dit laatste nog niet zoo zeker toch dank ik U har- {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} telijk en durf profeteeren dat niemand ter wereld er aan zal durven denken dat Ge in 't allerminst plan hebt Uwe richting te wijzigen. Die vrees is, ik zou haast durven zeggen belachelijk, nadat Ge gezien hebt hoe 't publiek U in de laatste jaren is begonnen te waardeeren. Zet dus nu voor goed die muizenesten uit Uw hoofd, en geloof met mij dat de mindere verspreiding Uwer werken voornamelijk hierin lag, dat Ge als een donderslag uit de lucht zijt komen vallen met denkbeelden, zóó afwijkend van 't conventionele, dat men een poos bang voor U is geweest. Die bangheid echter verdwijnt iederen dag al meer en meer.- Blad 1 & 2 hoop ik nog heden in revisie te ontvangen. Ik zal ze zelf eens nazien en, mocht het noodig zijn, nog eerst weêr laten corrigeren. Het spijt me recht dat we 't met Los zoo ellendig treffen. Ik hoop echter dat hij zal willen leeren. Eene opmerking: tel bij de V.S. nooit de regels, maar laat mij maar zorgen dat de pagina's even lang worden. Met dat tusschenvoegen van wit is 't niet mogelijk altijd even veel regels op elke pagina te krijgen, maar zeer goed doenlijk de pagina's precies even lang te maken. Voor dit laatste neem ik de zorg op mij. Hartelijk maar haastig gegroet tt GLfunke Amst 13 April 72. Van woensdag morgen tot donderdag avond a.s. logeer ik in Rotterdam, Hotel Verhaaren. Hebt Ge iets bijzonders, richt U dan tot dat adres. Vrijdag avond ben ik weer te huis. [14 april 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 14 april 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier waarvan éen bladzijde beschreven. (M.M.) onder x bd: onder kruisband; een goedkope soort open verzending van drukwerken. Waarde Heer Dekker! Hierbij onder x bd revisie van blad 1 & 2 V.S. Ik heb die vellen met Uwe correctie vergeleken en nagelezen, zoodat ze, als Ge er niets meer in te wijzigen hebt, na persrevisie van mij, zouden afgedrukt {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} kunnen worden. Loop ze dus nog even door en stuur ze mij daarna svpl terug. Let niet op de lengte der pagina's maar laat dat svpl aan mij over. Het zal goed worden; vertrouw daar gerust op. Vriendelijk groetend Uw GLfunke A. 14 April 72 De onopengesneden bladen kunnen U als legger dienen. [16 april 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 16 april 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) De eerste alinea na de paraaf is geheel doorgehaald. Wbaden 16 april 72. Waarde heer funke! Hiernevens 1o 't verbeterd laatste blaadje 2o 't voorwoordje, de inleiding of hoe heet het, no 570 der Ideën enfin, waaraan V.S. vast zit. Wat ik, die zooveel te zeggen had ('n vel of wat misschien) gewurmd heb met die... 4 bladzyden (zegge 2½, want de eerste begint halfblad en de laatste is voor 't personenlystje) kan ik niet zeggen. Ik doe dan zoo iets ook nooit weer, nooit! Ik ben zoo vry te gelooven dat het zonde is. En zéker is 't dat ik niet zooveel tyd mag verliezen aan passen meten en uitrekenen van wat ik niet zeggen zal. Een brokje van de tallooze stukken die ik schreef, zend ik by de kopie. 't Is het blaadje (±) al of niet intevullen naarmate gy misschien weet plaats te maken. Schoon 't dan jammer blyft dat ik niet m'n volle ruimte heb gehad. Mogt ge voor dat blaadje (±) géén plaats hebben (in 2½ blz zéker niet!) wees dan zoo goed het my terug te zenden. Waarom ge niet, gelyk ik verzocht, het stuk laat beginnen op 17, is me een raadsel. Maar nu basta! Jammer maar dat dit getob me zooveel stemming kost. - Gister verzond ik revisie blad 1 & 2. Hoe is 't mogelyk dat ik inventeur (en nog n paar fouten) over 't hoofd had kunnen zien! Welzeker, dat is 't gevolg van de andere dingen die niet by m'n werk behooren! Zoo iets beneemt den moed.- {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} En nu iets heel, heel anders! Schikt het u, my eenigzins fideel wat te vertellen van uw reisplan. Kyk 't is geen onbescheidenheid, maar... bestwil, en ook égoisme. Hoeveel tyd moogt gy gebruiken? Toe zeg me dat. Ik wou u zoo graag een paar opmerkingen maken. Ziehier een hoofdprincipe van pleizier reizen dat weinigen bekend is: by beperkten tyd, moet men een verst punt kiezen, en snel daarheen gaan om dáár z'n tyd te gebruiken. Niet onder weg. Het verste punt moet de heele reis resumeeren. Onder weg wordt men moe. het reizen is geen genot. Wel, 't ergens zyn, zich ergens 'n beetje thuis maken. 't Spreekt vanzelf dat dit alles met oordeel moet worden toegepast. Ik nu raad u - tenzy uwe plannen reeds bestemd zyn - Wiesbaden tot verste punt te kiezen. Schryf me asjeblieft hoeveel tyd ge hebt. Dan wou ik u 'n paar opmerkingen meedeelen. hartelyk gegroet tav DD Kunt ge nog besluiten V.S. op blz 17 te doen beginnen, zend me dan die kopie heelemaal terug. Dan is 't zoo: Voorwerk 4, Voorpraatje 11, Personenlyst 1, op blz 16 tegenover 't begin. Dan kan ik ook wat zeggen over de opvoering.- Och laat het nu maar zoo ik ben er waarlyk moe van. Ik doe 't nooit nooit nooit weer! - Wie weet welk goed stuk (meer beteekenend dan de heele Vorstenschool!) er nu gesmoord is. Ik vind niet gauw weer zoo'n gelegenheid. Ik blyf er by dat de bundel niet met V.S. had moeten beginnen! [17 april 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 17 april 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan drie bladzijden beschreven. (M.M.) A. p.: anno passato, verleden jaar (lat.) Waarde Heer Dekker! Ik kan best met pag. 17 beginnen, des noods met 32 als Ge wilt, mits Ge wat Ge vóór V.S. geeft direct in betrekking brengt met dat stuk, zoodat het ook later voor de afzonderlijke uitgaaf dienen kan. Schrijf dus gerust wat en zooveel Ge wilt, als 't maar in onmiddellijk verband met V.S. staat. {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik kwam zoo pas in R. en vond er Uw brief. Waarheen ik reis? Och, niet verder dan tot hier, maar a.s. week ga ik één dag naar Utrecht, één dag naar Arnhem, één naar den Haag en één naar Leiden enz. Nú kom ik van Delft en Schiedam. Het hoofddoel mijner reis is om 1e geld op te halen dat mij van mijn confraters over A. p. toekomt, en 2e den boekhandel wat warm te maken op den herdruk Uwer Ideën en op den 4n bundel. Immers, worden die boeken met eenige spanning verwacht, dan heb ik dit vóór, dat men met veel meer ijver dan gewoonlijk Uwe boeken onder de oogen van 't publiek brengt. En de uitkomsten vergoeden in den regel rijkelijk de onkosten van de reis. Wilt Ge dus schrijf gerust een breed voorwoord tot uw V.S. Maar toch geef ik U in bedenking het niet al te uitvoerig te maken. Me dunkt zelfs, Uw V.S. spreekt genoeg voor zichzelf om niet veel voorrede te behoeven. Goede hemel: wie begrijpt uit dát stuk niet geheel Uw streven voor 't volk! Welke zijn Uwe andere opmerkingen over 't reizen? Zeg ze mij svpl: ik hoorde ze graag. Wat Ge zeidet over 't verste punt, komt mij minder juist voor. Moet men niet aannemen dat het zaak is dáárop te letten, dat, zoo men voor zijn plezier reist, het wenschelijk is de minder schoone punten eerst te bezoeken en eerst dán om te keeren als men 't schoonste gezien heeft? Mij dunkt, dan blijft de indruk 't levendigst bij 't souvenir aan 't genotene? Excuseer mijn schrift, het komt uit een logementspen en een 20tal luî om my heen babbelen me doof en stomp. Vale tt G L f Rottm 17 April 72 [18 april 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *18 april, 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga (RvE, blz. 150-155). De brief breekt middenin een zin af; het slot is niet bewaard gebleven. Denis: Hector Denis (1842-1913), belgisch wijsgeer en staatsman. dont le prose enz.: wiens proza niet haalt bij dat van u (fr.) que Toulon n'est pas lá enz.: dat de hoofdzaak - voor Napoleon de oorlogshaven Toulon - niet ligt op de plaats zelf; de beslissing valt elders en eerder. Schultze Delitsch: Hermann Schulze-Delitzsch (1808-1883), invloedrijk duits politicus en ekonoom; voorstander van arbeiderscoöperaties. Stuart Mill: John Suart Mill (1806-1873), engels wijsgeer en ekonoom. {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden, 18 April 1872. Beste Roorda! Ik zal maar zeggen als de ongelukkige spelers, 't is of er een duivel mee speelt. Telkens als ik u schryven wil, komt er iets in den weg. Ik heb 't den laatsten tyd byzonder druk. Nu dit is geen reden. Men heeft meer tyd als men werkt, dan als men leegloopt. Maar gedurig had ik lastige dingen. correcties die niet eindigen, gekibbel over byzaken. En, ik moet erkennen, ik werk verduiveld moeielyk. 't Gebeurt vaak dat ik in een heelen dag niet klaar kom met iets waaraan ik maar 'n kwartier dacht te besteden. Ik schryf tegenwoordig Ideën, vierden bundel (die met dat drama begint) maak Millioenen Studien af, en corrigeer den herdruk der oude Ideën, waarby nogal noten komen. Ik zou u reeds 't vervolg van dat drama gezonden hebben, maar laat het uit... eigenliefde. De vellen breken niet naar myn zin af, en dan vrees ik dat ge 't niet ‘mooi’ genoeg zult vinden. Ronduit gezegd geloof ik dat het stuk geslaagd is. Het heeft - of 3/5 deel daarvan hebben - eene geschiedenis. Drie acten namelyk waren reeds lang af, en voor twee jaren droeg ik die hier en daar voor. Byna overal scheen men ze ‘mooi’ te vinden. Alleen te Arnhem en te Winschoten niet, of niet algemeen. De Arnh. Ct. - liberaal! - zei dat het beneden de aandacht was van 'n beschaafd publiek, en ook beneden my. In een voorberichtje dien ik die courant daarop. Te Winschoten werd ik zeer toegejuicht door zoogenaamde republikeinen - die niets deden dan vloeken en wynzuipen - en met afschuw bejegend door zoogenaamde koningsgezinden. Zeker jhr. van Spengler (d.i. van blikslager, dus echte oude ryksadel!) die scherpschutter was, en ridder van de Eikenkroon, meende aan z'n adel en verdere eigenschappen verplicht te zyn my een lesje te geven. In 't drama namelyk worden twee manieren geschetst waarop hooggeplaatste personen hun roeping zouden kunnen opvatten. De eerste manier wordt eenigszins geëxposeerd in 't eerste bedryf. Maar de tweede schynt zoo precies te lyken op de wyze waarop Willem III z'n vak begrypt, dat ieder roept: dat is de koning! Wel mogelyk. Maar dan staat het aan hem om te veranderen. Hoe dit zy, ik verwacht en hoop dat het drama opgang maken zal. Ja, ik hoop dit, omdat het eenigszins afbreuk doen zou aan het fatale doodzwygen. Als myn stuk gespeeld wordt, moet men het noemen. M'n uitgever, Funke, een actief en flink mensch naar 't schynt, heeft {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} ook goeden moed. Hy heeft uit eigen beweging het honorarium verdubbeld. Ik ben zeer benieuwd naar uw oordeel. Vooral omdat ik, als het stuk goed blykt te zyn, my voorneem - anti-doodzwygers middel! - meermalen die vorm te kiezen. Maar nog eens, ik ben zeer verlangend uw oordeel te kennen. Huet die de eerste acte las, schreef: een allerliefst koninginnetje, maar... waar blyft de actie? Die vraag was gegrond en niet gegrond. Een drama zonder actie is geen drama. Maar actie in de expositie, zegge in 't eerste bedryf, zou 't effect van latere actie bederven. De tweede acte is reeds wild genoeg. En je zegt dat ik een kunstenaar ben? Wel, ik geloof dat je gelyk hebt, en dat dit blyken zal uit het slot van dit stuk. Daarin is iets zeer eigenaardig geciseleerd. Verbeelje, er komt in 't stuk een intrigue, een schandaal (de koningin wordt verdacht, zelfs beschuldigd van een ordinair minnarytje). Die zaak nu moet worden opgelost, verevend, in orde gebracht... zonder dat ze genoemd mag worden. Ik geloof die tour de force verricht te hebben, en daarom neem ik uw woord aan. ‘Ce haïssable moi’ schreeft ge eens. Ik vat dit niet. Er is meer moiigheid in 't gekunsteld wegstoppen van zichzelf dan in 't eenvoudig uiten van moi's overheerschende gedachte. Bovendien m'n préoccupatie met m'n werk (dat drama en andere dingen) staat in verband met m'n niet schryven, en ook met u. Veel van wat ik u sedert lang met 'n enkel woord schreef, berustte op het plan om stevig te werken. Straks meer daarvan. Ik zit 'n beetje verlegen met Feringa. Na de ontvangst van Dem. en Wet. schreef ik hem daarover in algemeene termen veel goeds, en beloofde hem z'n arbeid te behandelen. Tot nog toe heb ik dit niet gedaan, en zie er tegen op. Ik blyf er by dat er veel goeds in is, maar ik ben niet besloten hoe ik hem en z'n werk behandelen zal. Ik geloof met u dat hy bedorven is door lof (z'n aanval tegen u is daarvan een blyk). Hy schynt me... baarsch. Daar ik zoolang uitstelde hem te behandelen, vreesde ik dat-i meenen zou my boos te hebben gemaakt door z'n verschil van opinie over geest en stof. Ik schreef hem onlangs heel kort dat dit het geval niet was, maar dat ik geen tyd had. Dit is waar. Dezer dagen evenwel er aan denkende om die schuld aftedoen, begon ik z'n Dem. en Wet. voor goed te lezen, en zie, ik vond er veel oppervlakkigs in. Als ik dat nu grondig behandel heeft het den schyn, alsof ik me wreek over z'n dissentie. En nog iets. Ik voel dat-i niets liever zou doen dan in polemiek met me te treden. {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} En daarin heb ik geen lust. Wat hém matière geven zou, is my 'n verveling. Hoe zal ik dit goed verklaren? Ik weet dat ik hem ‘aan kan’ en heb er geen plezier in hem aantekunnen. M'n gewone manier zou zyn hem met 'n paar woordjes afteschepen. De heele zaak degouteert me. Ik voel zoo dat-i om 'n praatje verlegen is. Uw arbeid! Zou er geen mogelykheid zyn dat ge u minder verbrokkeldèt? Ik zeg dit nu met 't oog op financieel belang, of altans gedeeltelyk daarom. Nu is 't voortdurend wurmen. En dan telkens dat gekibbel met couranten-eigenaars of uitgevers. Daar nu weer in den Opmerker, zegt ge, heeft men zich geoorloofd twee blz. kopie van u eenvoudig weg te laten! Ik beken dat ik 't verband tusschen de laatste, door u doorgehaalde alinea van 't stuk ‘aanleg van Spw. door den Staat’ met het vorige niet begryp. En die alinea op zichzelf begryp ik ook niet. Een adem van broederschap? ik weet er niets van. Bovendien geloof ik dat dit de eisch niet is. De eisch is: waarheid. En die vind ik nergens. Ook niet in 't stuk van Denis, dont le prose ne vaut pas le vôtre! Over 't geheel loop ik niet hoog met de celebriteiten uit de goed aangeschreven tydschriften. Deze Denis begint met aan Comte 'n ruimen blik toetekennen. Zoo iets kan ik niet slikken. Als ik frazen lees als: ik geloof dat de zedelyke en verstandelyke herschepping van de Maatschappy geen anderen hechten steun heeft dan den dagloonersstand, neem me niet kwalyk, dan voel ik me zeer ingenomen tegen de wysheid die er volgen zal! Een stand 'n steun? Een steun van de herschepping? Van de zedelyke herschepping? En van de verstandelyke herschepping? En welke stand? Zie, je weet hoe ik denk over god, geloof, goddienery ('n pest!) en de dominés of priesters. Maar als ik las dat de zedel. en verstandelyke herschepping der Maatschappy zou moeten uitgaan van de papen, dan ontken ik wel, maar ik begryp wat ze meenen, en tevens dat er zyn die zoo iets gelooven. Hoe echter de dagloonersstand zyn of worden kan, enz. enz... dat begryp ik niet! Over 't geheel is m'n wysheid zeer negatief. Ik begryp byna niets van wat ik lees. Meen niet, dat ik een paradox zoek, ik tracht u de zuivere waarheid te zeggen. Ik lees zelden zonder verbazing, zich gewoonlyk lucht gevende in 't dilemma: gy - de schryver - zyt gek, of ik ben gek. Over de arbeiderskwestie, over de kredietbanken, over socialismus en communismus, over muntwezen (en meer zaken) heb ik nog nooit {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} iets gelezen dat ik begreep. Ik zeg u de eenvoudige waarheid. Meen niet dat er een scherpte of ui in ligt. Dit stuk nu over de ‘Vermindering van werkuren’ heb ik nog niet goed gelezen, en ik oordeel dus niet, maar vrees weer voor m'n begrip. Nu moet ge weten dat ik zeer gaarne (sedert jaren al!) de arbeiderskwestie wou behandelen. Ik voel daarvan iets te zullen weten, en wel - in dat geval - iets nieuws, iets anders, ik voel que Toulon n'est pas là où on le cherche, maar... voor ik aan mýn werk ga, zou ik den bryberg moeten dooreten alles te lezen wat de celebriteiten daarover gezegd hebben. M'n ooren suizen van Schultze Delitsch, Stuart Mill, van allerlei Revue-mannen, en ronduit gezegd: ik acht ze niet! - M'n oog [19 april 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 19 april 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, tot het midden van blz. 2 beschreven. (M.M.) Na de woorden democraat en republikein schreef Multatuli onderaan de eerste blz. En daarom leve de Ko-, maar dit werd doorgehaald. Wbaden 19 April 72 Waarde heer funke, Neen, laat nu 't voorwoord maar blyven zoo als 't is. Als ik er weer mee begin, zou 't me nu storen in ander werk. Maar wel zag ik de gezonden kopie gaarne in haar geheel opgenomen. Men kan nu immers precies berekenen hoeveel blzz. daarvoor moeten openblyven, of wel zelfs die effectief zetten voor 't afdrukken van vel één? - Heel komiek is de vergissing omtrent myn vraag naar uw reis. Ik bedoelde volstrekt niet Uw tegenwoordig reisje naar Rotterdam, maar de zomerreis met Uwe vrouw. Het reizen kunnen is 'n zeldzaamheid. Ge spreekt van schoone en schooner punten. Dát is de hoofdzaak niet. Hoofdzaak is economische behandeling van 't gemoed. De hoofdvraag was: hoeveel tyd moogt ge gebruiken? Dat is tevens in zekeren zin: hoeveel geld? Daarom vroeg ik verschooning voor de indiscretie. Vriendelyk gegroet tav DD Zet s.v.p. in de Kopie na democraat en republikein, Mag ik vriendelyk verzoeken om 1 schoon vel, terstond als 't klaar is. {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit is niet om 't exemplaar als zoodanig, maar in verband met later correctie, om te zien hoe sommige dingen definitief gebleven zyn. 't Komt er byv. niet op aan of 't al geperst is, of 't onder kruisband op de post, vuil wordt &c. Het is om den legger van de proef te vervangen. Dit heeft z'n nut. Ik ben byv. tevreden met 'n bemorst of uitgeschoten vel, of 'n vel dat gescheurd is. Voor myn doel, is 't altyd goed genoeg. [20 april 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] *20 april 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli (RvE, blz. 156-160). Jonckbloet enz.: nederlandse parlementariërs. Il me pesait: hij hinderde mij (fr.) Jurant enz.: vloekende dat men hem niet nog eens te pakken zou nemen (fr.) a glaner: nalezing te doen (fr.) Br. 20 April '72. Waarde Dekker! Gy hebt weder een goed werk verricht door mij eens te schrijven. Ja, 't is vreemd. Ook ik ben 't luist als ik niets te doen heb. In Indië las ik het meest, als ik den minsten vrijen tijd en de meeste ambtsbezigheden had. Ik betaalde de meeste schulden af, toen ik het geringste inkomen had. Zend mij toch maar drukproeven, ook van dat drama, al breken ze niet naar uwen zin af. Die teekening van een gewoon minister door Louise stemde mij tot bewondering. Zulke woorden, op het tooneel gesproken, moeten weldadig werken. De vraag is: zult gij waardige spelers in Holland vinden? Niet dat ik er over oordeelen kan, want ik hoorde geene andere akteurs dan Jonckbloet, Trakranen, Bon van Zuylen, Rochussen, een enkelen dominee, professor en redacteur, maar ik kan mij niet voorstellen, dat alleen het tooneel niet bij ons in verval zou zijn. Al de rest is even ellendig, ook de dagloonersstand. Daarom zonderde ik, in de vertaling van Denis, tusschen twee haakjes, de Nederl. proletariërs uit. Zouden werkelijk de Jezuieten onder de belgische werklui zooveel aanhangers vinden? Onder de boeren, ja. 't Is waar, het ongeloof der eersten is nog niet wetenschappelijk, maar bestaat grootendeels in afkeer van de zielbedervers. Maar volgt het niet dien loop bij de meesten? En als niet de daglooners de grondslag der verbetering zijn moeten, waar dien dan te zoeken? Wellicht onder de landbouwers. Maar moet niet één van beide standen de {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} heerschappij der bourgeoisie verslaan, gelijk deze 1789 die van den adel? De aanmerking van Huet op de eerste akte vind ik mal. Heeft die Funke wel nederl. bloed zonder ‘vreemde smetten’ in de aderen? Dat ge kunstenaar zijt, was eene naïeve ontboezeming mij ook ontlokt door uwe zorg voor zoogenaamde kleinigheden, zooals het getal regels op eene bladzij. Ik heb Feringa onmalsch beoordeeld in den Levensbode, waarvan ik afdrukken gevraagd heb. Aan zijn geest heb ik hulde bewezen, maar zijne ‘gemaakte’ harteloosheid veroordeeld. ‘Vrienden slechts te beschouwen als voorwerpen van karakterstudie, zich door niets te laten vervoeren, zich onvatbaar te maken voor genot’ enz. Toch durf ik zeggen vrij van wrok te zijn gebleven, ofschoon hij mij onaardig en trouweloos heeft behandeld. Toen hij een passage van een brief wilde drukken, stelde ik als voorwaarde een paar veranderingen, en juist deze laat hij weg! Hij weigert inzage van zijne aanmerkingen, die hij zelf ‘scherp’ noemde. Ik kon, zei hij, 3 maanden later in zijn orgaan op mijn beurt, le beau rôle krijgen! Waartoe die scherpte tegenover mijne bescheidenheid in het Vaderland? Hij zelf schreef: ‘Als mijn boek koopers vindt, heb ik 't aan u te danken.’ De ware oorzaak is: onze eerste ontmoeting was eene teleurstelling. Hij had gedacht een ongelikten beer te vinden. Il me pesait. Hij ging onvoldaan heen, vóór 't bepaalde tijdstip, confus, Jurant... qu'on ne l'y prendrait plus. In Groningen gaat niemand met hem om. Hij had gehoopt hier zijn Jonathan te vinden. Zijne vrouw had gezegd: Die meneer Roorda moest hier komen wonen, dan hadt gij iemand. Men kan met dien man niet in 't openbaar verschijnen, zonder dat ieder u aankijkt. Zijn conversatie geeft niet de minste vergoeding. Van der Linde, die hem evenmin zag, als gij, vindt hem ‘groen’. Zoo schreef hij in 't Handelsbl. aan den adellijken d. B. Kemper: ‘WelEdel Heer! Ik weet niet hoe gij geboren zijt.’ Dit verbeeldt, geloof ik, geestig republicanisme. Maar waarom dan dat ‘Heer’ en ‘Weledel’? Sinds mijn antwoord in het Deventer Weekblad schreef hij geen enkelen brief. De twee laatste bladz. van myn opstel over Spoorw., werden vervan- {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} gen door 16 regels van Denis over den adem der broederschap, uit ‘De vermindering van het getal werk-uren’! En zulk een slordigheid bij een weekblad, in een redacteur, die sinds den aanvang (1865) zelf bijna geen regel schreef, en mij zijn reddenden engel noemt! Gij weet niet hoe onaangenaam ik was gestemd door zoveel achteloosheid. Wat zoudt gij, die als schrijver reeds zoo afgezonderd staat, als regent doen in een constitutioneelen staat onder die dwergen der Kamer! Den tweeden dag liept ge weg. Wacht op eene krisis. Misschien denkt men dan om u. Maar vermoedelijk zult ge niet gewaardeerd worden vóór uw dood. Het ‘moi haïssable’ was een aanhaling van Pascal, geene onvoorwaardelijke goedkeuring. Een boek zonder ‘ik’ doet me denken aan v.d. Palm's handschrift van de bijbelvertaling waarin geen enkele doorhaling moet voorkomen, gelijk men mij verteld heeft; ik geloof dat Beets dit heeft meegedeeld. Ik moet wel ‘verbrokkelen’ zoolang ik geen pensioen heb. Wel zou ik van mijn f1500 rente elders kunnen leven, maar ik wil hiertoe niet besluiten, voor dat het zeker is, dat Loudon weinig of niets voor mij gedaan heeft, en 't blad van Plet (dien ik nog altijd wacht) niet doorgaat. Mijn vrouwtje zal, als 't moet, daarvoor verstandig genoeg zijn, maar liefst woont zij in eene groote stad. Ik zou haar ongaarne dat genoegen ontnemen, want ik heb veel aan haar te danken. Ook leeft ze voor mij. Zij gelooft, maar denkt toch dat mijn ongeloof wel beter zal zijn; weet niets van staatkunde, maar neemt de mijne blindelings aan, ontzegt zich alle kostbare genoegens, toovert met hare smaak en zuinigheid, en stelt zich tevreden met te kijken naar de prachtige winkels, de uitgestalde lekkernijen enz. Maar dat kleine genoegen wil ik haar niet te spoedig ontnemen. Daarom wurm ik in Opmerkers, Milit. Tijdschrift enz., en krijg toch dit jaar daarvoor geen f 500! Ben ik vrij dan ga ik werken, denken over de Fr. omwenteling van 1789. Dat is een grootsch onderwerp en er valt op dat gebied nog à glaner. Met mijn stijl kan ik niets winnen, met mijn denkbeelden en kennis tot heden nog minder. Alleen mijn Vloekzang zal blijven leven. Maar dat is mij niet genoeg. Ik wil, nog liever dan te schrijven over 1789 een niet thatenloses Leben. Daarom wensch ik in Indië nog spoorwegen en kanalen aan te leggen. Ondanks mijne gebrekkige kennis, zou ik een goed directeur van Openbare Werken zijn. Uw oordeel over mijn proza deed mij goed. Ook de oud-overste {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} Macdonald, een man van hoofd en hart, schreef mij: ‘ik lees veel liever uwe eigene opstellen dan uwe vertalingen’. - Ik zend u dezer dagen een ondeugend stukje over ‘Sierlijk Maleisch’ dat door de mijnen zeer aardig werd gevonden. Moge het ook nuttig werken! Denis' vervolg krijgt ge zeker. Primo Mei verschijnt er een vervolg van hem in de Philosophie positive; morgen mijn slot van zijn 1ste artikel in den Opmerker. Wy allen drukken uwe hand. Uw vriend R.v.E. [Bijlage Sierlijk Maleisch door Roorda van Eysinga] Bijlage Artikel van S.E.W. Roorda van Eysinga, gepubliceerd in De Locomotief (Semarang) 19 Februari 1872, no 42. (K.B. 'sGravenhage; fotokopie M.M.) mijn halfbroeder: Phillipus Pieter Roorda van Eysinga (1796-1856), hoogleraar Maleis aan de K.M.A. te Breda. Sierlijk Maleisch Ik zie in de Indische bladen, dat, bij gelegenheid der riddering van een regent in de Preanger Regentschappen, weder een resident en een controleur toasten hebben uitgebracht in ‘Sierlijk Maleisch’. Misschien zijn er ambtenaren bij het binnenlandsch bestuur, even ongevoelig als ik voor de ‘Homerische schoonheden’ van die taal en wie toch de lauweren van hunne ambtgenooten beletten te slapen. Ik zal hun een recept geven. Zij weten, dat ik in Indië eene specialiteit was niet alleen voor Hollandsche toasten (dit heeft mij èn mijne militaire èn mijne burgerlijke loopbaan gekost), maar ook voor Maleische. Welnu, mijn recept luidt: ‘Weest onverstaanbaar.’ Ga zelf maar eens na. Dit middel werkt zelfs tooverachtig onder beschaafde volken. Zou, bij voorbeeld, de roem van de meeste Duitsche wijsgeeren niet in zijne geboorte gesmoord zijn, zoo deze heeren de onhandigheid gehad hadden zich duidelijk uittedrukken? Heeft niet Victor Hugo den opgang, dien hij maakt, voor een groot deel te danken aan taal, die hij zelf evenmin begreep als zijne lezers? Zoo zegt hij in Les Misérables: ‘De schoorsteenen van Parijs zijn de gedachten van het heelal.’ Ik bid u, is er iemand in het heelal, die dit verstaat? Zijn onzin over Shakspeare heb ik reeds vroeger opgedischt, zijn Travailleurs de la Mer werd door Lindo ontleed. Waarom lezen kinderen gaarne in de Openbaring van Johannes? Denkt ook niet {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} ieder dadelijk aan de godspraak van Delphi en andere steden? Dus, als gij ‘prestige’ wilt uitoefenen, en dit schijnt toch maar het hoofddoel van onze heerschappij, weest dan ondoorgrondelijk. Althans in mijn leven heeft dit middel altijd probaat geholpen. Mijn coup d'essai was een coup de maître. Vóór vijfentwintig jaren had ik te Willem I eens een ‘heerepaard’ noodig voor eene dienstreis. Ik was weinige maanden te voren, bij mijne aankomst, het Fort Moeras binnengereden op een knol, die minder deed denken aan een ros voor een intocht dan aan de rossinante van Sancho Pancha, en wilde althans mijn uittocht schitterender vieren. De demang gladak had mijn lot in handen. Ik won inlichtingen in omtrent den graad zijner kennis en vernam, dat hij geen Arabisch karakter kon lezen. Ik schreef hem dus een brief met Arabische letters, waarin ik hem verzocht om een ‘zeer fijn paard’ en deed tevens de boodschap mondeling overbrengen door een mijner bedienden. Die hieroglyphen uit het land van den heiligen profeet misten op den geloovige hunne uitwerking dan ook niet. Aangemoedigd door dezen uitslag, ging ik voort met op de mij eigene wijze ‘prestige’ uitteoefenen. Eenige jaren later ontving ik van den regent van Gresik (de arme man is sedert lang ontslagen) eene kennisgeving van het huwelijk zijner kleindochter, aanvangende met de geijkte Arabische woorden: Inie warkhat 'l ichlâts. (Dit is een brief van vriendschap!) - Wacht, man!’ zei ik bij mij zelven, ‘ik zal u van hetzelfde laken een pak meten.’ Ik doorbladerde de Maleische Chrestomathie van mijn halfbroeder en vond daarin een brief waaronder de schrijver de aanteekening gemaakt had: ‘Deze brief is door den bloemrijken en gezwollen stijl voor de meeste inlanders schier onverstaanbaar.’ - ‘Ha,’ dacht ik, ‘dat is juist, wat ik noodig heb.’ Ik schreef dien brief letterlijk over en vernam spoedig tot mijne voldoening, dat niemand hem had weten te ontcijferen. Eenige weken later werd ik door den vader van den bruidegom tot een feest genoodigd. Als toasten-specialiteit kreeg ik van alle zijden het aanzoek een heildronk uittebrengen. Gelukkig was mijn geheugen, dat sedert mijn banvonnis den weg is opgegaan van al mijne schijnvrienden, toen nog trouw en zeldzaam sterk. Ik sneed den bloemrijken, gezwollen en schier onverstaanbaren brief op. Ieder, {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} ook de regent, hing in domme en stomme bewondering aan mijne lippen, en na het sacramenteele: ‘Hip! hip! hip! hoezee!’ barstten Javanen, Arabieren en Chineezen los in den gemeenschappelijker uitroep: ‘Blanda pinter!’ (Wat knappe Hollander!) Weder eenige jaren later schreef mij een regent, dat zijn vader gestorven was. Ik wenschtte prestidigieus te antwoorden. Inmiddels was de voorraad mijner toovermiddelen toegenomen. Mijn halfbroeder had een Maleisch woordenboek uitgegeven, ‘ook in de Hoftaal.’ Daarbij was mij de vergelijking van de ‘Hooge Regeering’ met een schaduwrijken waringin, in 1849 door den Sultan van Soemenep met het meest wenschelijke succes gebezigd ter oore gekomen, eene beeldspraak die mij dikwijls uitstekende diensten heeft bewezen. Ik deed den onverstaanbaren brief, die zoo goed gewerkt had als gelukwensch en toast, nu dienen voor een rouwbeklag, en voegde ten slotte er de woorden aan toe: ‘Ik hoop, dat uwe onderhoorige bevolking bij haar nieuw opperhoofd altijd bescherming vinde, gelijk de vermoeide reiziger onder de schaduw van een lommerrijken waringin nederhurkt en verademing zoekt,’ maar zette elk woord over in de ‘hoftaal.’ De regent schommelde al de wijzen en priesters, de geheele Academie van fraaie letteren zijner woonplaats op tot ontcijfering van mijne deelnemende betuiging, maar te vergeefs. Mismoedig en beschaamd deed hij toen zijn wagen inspannen en reed elf palen ver naar zijn broeder, regent op de hoofdplaats der afdeeling, en beroemd als oelema of schriftgeleerde. Maar ook deze was spoedig au bout de son latin. Beiden gingen toen met loomen tred naar den assistent resident (thans resident in Midden-Java) ook hoog aangeschreven wegens zijne kennis van de inlandsche talen: - ‘Mijnheer! wij zijn maloe. Wij meenden al vrij wel het Maleisch en Arabisch te kennen, maar zie! daar ontvangt één onzer een brief van een Hollander, die het veel verder daarin gebracht heeft dan wij. Wilt gij zijn rouwbeklag voor ons overzetten in gewoon Maleisch?’ De assistent-resident las aandachtig den brief, maar werd er niet wijzer door. De djoeroe toelies en zijne geestverwanten spitsten ook hun brein, maar de taal van het Westersche orakel was hun te hoog en te diep. In bewondering voor mijne geleerdheid ging het gezelschap Westersche en Oostersche oelema's uiteen. Mijn roem als beoefenaar van ‘sierlijk Maleisch’ steeg. En met recht had ik dan ook aan mijn {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} halfbroeder kunnen schrijven: ‘Met behulp van uw woordenboek stel ik brieven te samen, die den inlandschen hoofden de haren te berge doen rijzen.’ R.v.E. [26 april 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 26 april 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, tot onderaan blz. 3 beschreven. (M.M.) De laatste regel staat ten dele in de rechtermarge. Wiesbaden 26 April 1872 Waarde heer Funke, Ik heb 't (prettig) druk en zou ook aan U veel te schryven hebben. Maar later! Ik heb byv. nog geen tyd gevonden om u 'n lystje te zenden van de pres. Exx. van de Bruid. Toch zal ik dit doen. 't heeft z'n nut. Maar nu iets dat in zoover haast heeft, om accoord te gaan in opvatting over zekere zaak: 't corrigeeren van den herdruk. Och, wat zou praten makkelyker zyn!- Gister middag kreeg ik vel 11. Ik corrigeerde gister avend ééns, heden ochtend weder, en geloof er mee klaar te zyn, zoodat de proef gelyk met dezen aan H & W gaat. Maar zie, er komt 'n kleine verzetting in, bovendien 'n paar (nieuwe) nootjes, en er zyn nogal veel veranderingen. (Niet door de schuld der Drukkery, dát moet ik erkennen) By 't verzenden van zoo'n proef, met 'n rand vol arabesken, ben ik... ongerust! Ik zou graag geld toe geven om 'm nogeens te zien. En onlangs met vel 10, verzocht ik dat dan ook. Doch zie, ik weet of begryp dat gy behoefte hebt aan spoed, ook inverband met Uwe conditien van betaling aan H & W. Misschien hebt ge slechts recht op ééns proef enz. In 't kort, ik ben bang misbruik te maken, vooral omdat daarby beschouwingen komen die me bezwaren. Ik vind dat ik de eerste correctie, waarvoor ge my f 400 betaald hebt, niet accuraat genoeg heb gemaakt. Onder 't corrigeeren vloek ik op myzelf. De reden van die slordigheid doet er niet toe, (Ik was toen half suf, na veel leed. En ben dóór die correctie, na 1½ jaar tobbens, weer aan 't werk gekomen) 2e 'T is Uwe schuld niet, dat ik te Wbaden woon, en dat er met die {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} correctie zooveel gemaal is. (Maak hieruit niet op, dat vel 11 niet goed, of zoo byzonder slecht is, o neen! Ik spreek in 't algemeen.) - Tegenover die beroerdheden staat, dat ik 1. Het corrigeeren, aanvullen, verbeteren, afzenden &c met genoegen doe. Al kreeg ik 'n vel 10 keer terug, 't zou me niet verdrieten. Integendeel! 2. Dat het te veronderstellen is (te hopen altans) dat uw eigendom dóór die correctien in waarde stygt. De vraag is nu deze: Is het terugvragen van een proef (als ik daartoe aanleiding vind) 'n indiscretie, of 'n deugd in uw uitgevers-oogen?- Om u tot oordeelen in-staat te stellen, schryf ik nu op blad 11: ‘aan den heer F.’ Antwoord me dus S.V.P., ná dien rommel gezien te hebben, en maak dat ik weet, of ik my over zulke dingen moet bezwaard gevoelen? En, als ge by 't zien myner correctien en aanvullingen denkt: Wat duivel, waarom dan niet terstond die veranderingen gemaakt? (Zeer gegrond!) zend me dan de heel boutiek terug. Dan ga ik weer aan den gang, en zal beter m'n best doen. M'n hoofd is veel helderder, dan toen ik met u begon te werken. Nog altyd geen proef van vel 3 Vorstenschool- Wees heel vriendelyk gegroet van t a v. DD Om 'n zeer byzondere reden vraag ik de corrigeerde proef van vel 11, ditmaal terug. Die reden staat niet in-verband met u of Drukkery Ik moet ze gebruiken voor Roorda te Brussel met wien ik 'n correspondentie heb over m'n manier van werken. Zoo zend ik hem ook dezer dagen veroordeelde blaadjes kopie. De kopie die van my naar de pers gaat is dikwyls de zevende of achtste. Ik werk - niet moeielyk zoo zeer - maar heel omslachtig, en ben nooit tevreden. Ik schryf tienmaal meer dan de drukkery te zien krygt. Ook nu heb ik voor bundel IV zeker 8, 10 vel kopie liggen, maar... nog niet persklaar. Toch zal ik morgen 1 of 2 vel verzenden, hoop ik. Wilt ge my Los & Vast zenden? 't N waarin V. Gork ‘Hilda’ aanvalt? Maar, eilieve, schryf zulke dingen op. Anders durf ik niet te vragen. En ik heb veel te vragen. Maak me tot 'n klant! Dat vind ik prettig. {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} [26 april 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 26 april 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, waarvan éen bladzijde beschreven. (M.M.) Amsterdam, 26 April 1872 Waarde Heer Dekker! Neen, wees gerust, alles is in orde, behalve de pers van onzen drukker, en van dáár de vertraging. De man zit in nood en daarom moeten we hem in vredesnaam het geduld, waarom hij bidt, gunnen. Spoedig komt er voortgang naar ik hoop! Vergun mij U in 't laatst der a.s. week weêr remise te zenden. Momenteel zit ik erg krap van wege de vele beeren, die te gelijk kwamen aanstormen. Hartelijk groetend Uw GLfunke Maandag trek ik weêr op reis en kom dan zaterdag avond met money terug. [28 april 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 28 april 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, tot bovenaan blz. 4 beschreven. (M.M.) Het woord Deux en het getal 300 zijn met potlood ingevoegd. Wbaden 28 April 72 Waarde heer funke! Dat ik in 't briefje van 25 dezer naar de proeven vraagde, was heusch om de proeven. Ik was ongerust. En 't is bykomend geweest dat ik daarin over kopie sprak (ook de waarheid) en dus den schyn had aantedringen op remise. Ik verzeker U dat ik 't briefje schreef om de proeven. Ikzelf begreep, nadat het weg was, dat er in dat melden van kopie 'n soort van maning lag, en toen ik dit inzag, was ik er in zoo ver bly om, omdat ik indedaad geld noodig had. Ik zal hard moeten werken, om aan alles het hoofd te bieden. Nu kán ik hard werken, d.i. betrekkelyk veel produceren, want vlug werk ik niet. Ik maak alles 10 maal over. Doch om m'n taak te volbrengen, moet ik weten, dat ik dóór kan gaan. En tegelykertyd doet het my zéér, u te bezwaren. Als ik niet haast had, dezen weg te krygen, in de hoop dat ge 'm nog maandag ontvangt, zou ik u eens 'n uitvoerige fideele uitlegging geven van m'n hebzucht, O god, 't is me zoo bitter! {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} Zoudt ge gelooven dat ik den geheelen winter heb doorgebracht zonder overjas! En dit is 't minste. Er zyn zaken die zwaarder drukken! De plompe ellendige waarheid is dat er altyd haast voor my is, altyd! Ik heb ± f150,000 te betalen, plus m'n zeer eenvoudig onderhoud, en dat myner vrouw en kinderen in Italie. Toch zie ik kans, als ik nog tien jaar leef! Maar dan moet ik aan 't werk kunnen blyven. En dat kan ik niet, by stoornis van 't dagelyksche. Op dit oogenblik byv. maken me zes ½ ontbrekende thalers impotent, die kosten me vandaag ¾ vel druks! Dat gewurm met het zetten van Vorstenschool, kost me méér dan Uw zoo royaal honorarium. Ik heb geen talent, slechts stemming. Als die bedorven is, ben ik onmachtig. En niet voor 't oogenblik alleen, maar voor zeer langen tyd soms! Wat v. Helden my - buiten z'n schuld altyd - duur te staan komt! En dan de grief u, die zoo werkt - dat zie ik! - te bezwaren! - Maar nu ter-zake! Ik moet gauw geholpen zyn, of ik blyf steken. Ziehier, wat ik u verzoek. Zend me 'n telegram: Tirez sur moi, Deux { jours } de vue, 300... florins. Tirez sur moi, Deux { semaines } de vue, 300... florins. Tirez sur moi, Deux { mois } de vue, 300... florins. Funke éditeur Maak die som niet te laag. Ik geloof byv. dat ik - om de dan te zware onkosten - moeite hebben zou, 'n wissel van f 100. te plaatsen. Neen, ik weet zeker van niét. Ik zal dan trachten daarop geld te krygen. Ik verzond eergister en heden geen kopie. Ge zult er om lachen, maar de aanteekening-kosten bezwaren my. Een paar vel (2½ denk ik) is persklaar, en om natezien en te veranderen, wel 'n vel of zes, denk ik. Want ik heb de laatste weken van 'smorgens tot 's avends gewerkt. Als ge my dan toestaat, naar uw convenientie 'n wissel te trekken, zal ik zorgen dat ge vóór den vervaltyd zeer ruim kopie hebt. Ik meen dat ge daarop - als 't dan noodig ware - geld krygen kunt. Och vergeef me myn lastigheid! Ik schrik als ik aan de werkeloosheid denk die 'n gevolg was van v. Helden's gesukkel. Wees vriendelyk gegroet. Ik hoop dat ge dezen nog ontvangt. Ge zegt maandag op reis. tav DD {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat ik dat ½ by 6 th. zette was om de onkosten. 't Is namelyk belasting aan 't Duitsche Ryk! 't is schande! Ik die hier van niemand iets trek of geniet! Er is nu geen tyd, maar later zal ik u voorstellen doen om myn behoefte overeentebrengen met uw financiele zorgen. Ik gis dat het kan. In allen geval moet ik weten óf het kan? [28 april 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 28 april 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, waarvan alleen de eerste bladzijde beschreven. (M.M.) Amsterdam, 28 April 1872 Waarde Heer Dekker! Neen, ga gerust Uw gang en doe precies met de proeven zooals Ge noodig mocht achten. Ik begrijp volkomen dat Ge die correctiën onmogelijk direct naar Uw zin klaar kondet krijgen en ‘extra correctie’ in deze niet te vermijden is. Geneer U dus volstrekt niet om nieuwe proeven te vragen. Vergun mij hierbij meteen f 140. - te voegen van geld dat ik gisteren voldoende over hield. Met de f 160. - die ik aan v Helden betaalde, is dus nu de Vorstenschool geheel voldaan. Vriendelijk groetend Uw GLf [30 april 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 30 april 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en alleen op blz. 1 beschreven. (M.M.) Wb. 30 April 1872 Waarde heer funke, De f 140. tot slot van betaling Vorstenschool in orde ontvangen. Hartelyk dank. Hiernevens ruim twee vel kopie. Ik hoop, morgen meer maar m'n oogen zyn ellendig. Als ik de pen van 't papier neem kan ik de plek niet weervinden waar ik gebleven ben. Vriendelyk gegroet. Hoor ik spoedig iets van Vorstenschool. Wat is het met de Drukkery? Financieel? Dat zou jammer zyn. Hun letter is zoo mooi. tav DD Ik moet vreezen dat deze u niet thuis vind, Ik waag 't maar. {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} [30 april 1872 Aantekeningen in het Memoriaal] 30 april 1872 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 32. (M.M.) Handschrift van Mimi. De laatste notitie is in rood potlood en van Multatuli zelf. De aan Funke verzonden kopij betreft Idee 931-942; zie V.W. VI, blz. 112-135. 30 April 1 Cambronne 5 2 572. eind 4 3 vrouwen kinderen en goden 4 3a levensrichting 5 4 moraal en godsdienst 4 5 geloof met steenkool 4½ 5a een is 't ander waard 4½ 6 medelijden met ratelslangen (noot) 6 6a met permissie 5 6b mantel van den profeet 6 6c gedrukt. 6 7 regeering van schelmen 6 8 dominé die hem bespoog (noot Hilda) 4 9 schoenpoetser 4 9a dol doorslaan 4 10 de waarheid is 't. 4½ 11 eind 582. 4 79½ 2 vel? [3 mei 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 3 mei 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) uw telegram: dit is niet bewaard gebleven. Wbaden 3 Mei 72 Waarde Heer Funke! Gister ontving ik uw telegram, dat ik na de flinke remise van vier dagen geleden, niet verwachtte. Ik ben u dankbaar zoowel voor 't een als voor 't ander. Hierby weder kopie, iets minder dan twee vel denk ik, maar samen {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} met het vorige, is 't wel vier. Doch de juistheid hierin is byzaak, daar er toch wat óver moet zyn om 't vel waarin Vorstenschool eindigt, vol te maken. Laat de taxatie van 't gezondene gerust aan my over. - Maar nu iets anders. Eenigzins tot m'n verwondering - maar ik zag gauw in, dat het dom van me was - kon ik den wissel niet plaatsen. De bankier legde 't my uit, en ik gaf hem gelyk. In een gewoon geval, zou ik nu eenvoudig die zaak hebben achterwege gelaten, en u verzocht, my op gewone wys te remitteeren. Maar ik begon te berekenen dat het verschuiven naar Juli uzelf misschien aangenaam was. Ge zoudt anders, na die remise, die telegram niet gezonden hebben. Daarom, en tevens omdat ik indedaad geld noodig heb, doe ik nu 'n andere poging, om den wissel te plaatsen. Ik zend hem naar Delft, aan den jongen Plettenberg - myn zeer vriendelyken factotum by Waltman - die hoogstwaarschynlyk relatien heeft om 't ding te plaatsen. - Voor 't geval dat hy niet slaagt, zend ik hem een briefje aan U, dat hy dan op de post zal doen. Mocht ge dat ontvangen, doe dan wat ge kunt. Uwe welwillendheid is me gebleken. Wordt de wissel wél geplaatst, schryf me dan, of, en zoo ja hoeveel, kopie ge noodig hebt, om - in-geval gy voor Juli geen ruimte van geld hadt - dáárop geld te krygen? (Ik bedoel: hoeveel méér dan 7½ vel?) Dan zal ik van myn kant daarvoor zorgen, want het zou 'n conscientie zaak zyn U daarvoor te laten optornen.- En, nog iets anders! Me dunkt gy zyt te flink en te soliede, om geen goeden naam te hebben. Wie niet ziet dat ge over weinig tyds betrekkelyk ryk zult zyn, is 'n stommeling. Ik begryp byv. niet, in welke ondernemingen men z'n geld wél steekt, als men 't niet durft wagen in uwe zaak. Maar... er is zooveel dat ik niet begryp! Het komt me dan voor, dat gy, die nu soms behoefte kunt voelen aan 'n betrekkelyke kleinigheid, als 't incasseeren van gelden wat tegenloopt, wél slagen zoudt in de poging om in-eens uw bedryfskapitaal wat te vergrooten. Wie rondloopt om f200. f300. bederft z'n crediet. Maar 'n voorstel om duizenden in een zaak te steken, is niet compromitteerend. Integendeel! Dat verheft, omdat het getuigenis geeft van yver en ambitie. Ik zeg dit natuurlyk, in-verband met het reeds gepresteerde, gelyk by U 't geval moet zyn. {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar ik maak deze opmerkingen niet in 't algemeen over Uwe zaken, die buiten my zyn en blyven moeten. Ik zei dit alles slechts, voor zoo ver ik daarin betrokken ben. Ge zoudt niet 'n paar duizend gulden kunnen opnemen, met het speciaal doel my aan den gang te houden, zonder te weten of ik in evenredigheid daarmee leveren zou? Ziehier nu de vraag: kan ik, door my te verbinden tot die levering - nader te bepalen hoeveel? - meewerken om u te doen besluiten tot 'n maatregel, dien ge, zonder die zekerheid, niet nemen kunt? Wilt ge daarover eens denken?- Ik verzeker u, dat ik 'n soort van wroeging voel, u telkens te moeten zeggen dat ik geld noodig heb. ‘Telkens’ is 't woord niet, want ge hebt waarachtig geen maning noodig. Ik ben zeer gevoelig voor Uwe welwillendheid. Maar ik moet - en hard! - vooruit! Zeer hard! Al de bezwaren die my sedert jaren drukten, moet ik overwinnen, en ik zie er kans toe. Hoe echter, als ik stuit op den tegenzin U te bezwaren? En dat is waarachtig het geval. Ik ontving reeds van U voor correctie &c oude Ideen f 400 Bruid 50 Vorstenschool 500.- _____ Ziedaar byna 1000 gl. waarvoor ge nog in langen tyd geen cent terug krygt! Wilt ge my eens daarover schryven? Kunt ge ook 'n drie, vier duizend gl. opnemen waarvan ik de rente betaal? Gaarne! Wees hartelyk gegroet, en geloof dat ik zeer ernstig belang stel in uw welvaart. Doch ook juist dáárom is 't goed dat ik aan den gang blyf. O, die III Bundel zou meer opgang hebben gemaakt, als de menschen niet misselyk waren geworden van 't wachten. 't Was myn schuld niet! En als gy middel vindt om geld te schaffen, zal er niet gewacht worden, dat verzeker ik u. Ik vind het nu al zoo verdrietig, dat er hapering is met de Drukkery. Wat is er toch? Ook van Haarlem hoor ik sedert vele dagen niets. Ik zond den 26n correctie van vel 11, 't vel dat ik graag wou terugzien. Maar daarna vernam of ontving ik niets. nogeens gegroet Spoed is nuttig. tav DD {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} [3 mei 1872 Aantekeningen in het Memoriaal] 3 mei 1872 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 32. (M.M.) Handschrift van Mimi. De notitie 1 vel in rood potlood van Multatuli. De nummering sluit aan bij die van 30 april. De aan Funke gezonden kopij betreft Idee 943-962; zie V.W. VI, blz. 135-157. 3 Mei 12 staren in de diepte 3½ 13 te matig voor my was (noot trompetter) 7½ 14 slymering 4½ 15 afgeexerceerde rekruten 4½ 16 de ‘deskundige’ 6 17 wakers en doktoren 4½ 18 10, 20, honderdmaal 10 1 vel 19 kakelaars 4 20 slecht rekenaar 4 21 bibliotheek 6½ 22 de oude sloof 6 23 retributief 4 24 feringa's democratie 3½ _____ 68½? [6 mei 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *6 mei 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga (RvE, blz. 160-162). Salverda: Matthijs Salverda (1840-1886), bioloog, hoogleraar te Groningen 1866-1872. ommissie: weglating, nalatigheid (fr.) commissie: bestelling, opdracht (fr.) C'est si bien porté: dat staat zo goed (fr.) Wiesbaden, 6 Mei 1872. Waarde Roorda, Ik beken dat ik 't land heb. Er loopen me dan ook vandaag allerlei dingen zoo mal in den weg! Ik ontvang twee (derde!) proeven, van verschillende drukkeryen nogal, die elkaar 't woord schynen gegeven te hebben my 't land optejagen. En daar komt gy met m'n koning op e2. Eilieve hoe had ik dan kunnen rokeeren? N'en parlons plus! En ‘Hilda’. Juist dezer dagen viel ik voorloopig 'n paar maal dien v. {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} G. aan, en feliciteerde Constantyn. Intusschen had ik al voor 8 of 10 dagen Los en Vast besteld om C. te verdedigen. Maar, na uwe stukken in ‘Vaderland’ en ‘Weekblad’ heb ik er geen lust meer in. Ge haalt Darwin aan, en zekeren... hoe heet de man? Salverda, en zekere Isis. Ge begrypt dat ik zwyg na die heeren en dames. Waarom niet ook Stuart Mill? C'est si bien porté tegenwoordig. Ja, ik heb 't land! 't Verzwygen van myn naam is geen ommissie, 't is op dat terrein commissie, 'n handeling, 'n feit. Juist heden corrigeerde ik weer 'n nootje over de modernen, dat me onwillekeurig deed vragen hoe toch die professor Salverda - ik ken goddank den man zoo min als z'n Isis! - 't heeft aangelegd om te hulp te worden geroepen in den stryd tegen de modernen? Haalt ge uit m'n wrevel de conclusie dat ik uit ordinaire ydelheid genoemd wil worden, geloof me dan dat m'n verdriet dieper schuilt. 't Is myns ondanks als ik my op den voorgrond plaats. Het hindert me. Maar dat zonderlinge terzyde schuiven bederft de zaak. En nog eens, 't is geen omissie, 't is een daad. 't Is onmogelyk dat men my op dat terrein (zoo min als in de indische zaken) over 't hoofd ziet. De zaak is (zeer by benadering!) aldus: Ge verkeert in gezelschap en dringt u niet, of niet dan ter wille van een hooger doel, op den voorgrond. Sluit dit in zich, dat men u byna uitdrukkelyk naar de vloermat verwyst, of dat ge daarmee genoegen neemt? Of anders: Ge zyt ingenieur of geneesheer. Er moeten bruggen gemaakt en zieken genezen worden. Hoe zou 't u dan smaken als er leeken by dat werk werden gehaald? Ik lyd onder de wonden die 't moderne gepeupel me - in 't geheim althans, niet in druk! - toebrengt. Ik had het recht voorop te worden gezet, en niet uw Salverda. Ja, ik had L. & V. besteld, en Funke zond het my. En ik was zoo vervuld van de zaak, dat ik in de Ideën gedurig over modernen sprak. Ik legde den Vlamingen uit, wat dat voor volk was, en bewaarde pour la bonne bouche dien van Gorkum met z'n ‘Hilda’. Misschien dat ik amende honorable doe, en die kerels een compliment maak over de geslotenheid hunner gelederen. Uw stuk over Sierlyk Maleisch is waar en geestig. Kerel, kerel wat kon je nuttig zyn! Ik ken niemand die zoo goed schryft als gy. Maar dat vervloekte citeeren van allerlei kerels, precies als 'n kamerspeecher! {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} Vergeef me dat ik zoo brusk schryf. Maar ik héb 't land. Ik ben waarachtig kwaad. Ja, je krygt L. en V. terug en ook S. Maleisch, maar ik heb vandaag geen tyd om intepakken. Toch hartelyk gegroet, maar 't land heb ik. t.à.v. D.D. Van Gorkum is u een mooi kaarsje schuldig! [8 mei 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 8 mei 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) Amsterdam, 8 Mei 1872 Waarde Heer Dekker! Alle moeite is vergeefs. Ik heb gisteren en heden nog eens de rondte gedaan bij de trouwe vrienden, die mij zoo vaak hielpen, maar men geeft mij op allerlei beleefde manieren te kennen dat ik te hoog vlieg en liever mijn zaken wat moest inbinden, m.a.w. men is bang mij meer geld toe te vertrouwen uit vrees dat ik nog eenmaal wat laag zal neêrkomen. Dat mij die teleurstelling zoowel om mij zelf als om U grieft, behoef ik U niet te zeggen, maar ik heb mijnen vrienden te veel te danken dan dat ik hun hard durf vallen. Zie hier den loop mijner zaak: Ik begon in 1863 mijn winkel op te zetten met f2000, - geleend geld, die ik met groote moeite bij een kreeg, omdat ik niets had dan den naam van een ‘solieden jongen’. De eerste 4 jaren bracht ik erg tobberig door, want niemand wou mij verder helpen. Toen men echter zag dat ik toch vooruit ging en er op durfde trouwen, kreeg ik van lieverlede meer vertrouwen bij de luî, zoodat het mij gelukte sedert '67 jaar op jaar meer geld voor bedrijfkapitaal te bemachtigen en dat voor telkens langeren tijd. Thans heb ik het voorrecht ruim 20 mille van anderen in mijn zaak te hebben, behalve 33 mille die ik op aandeelen voor mijn krant binnen loodsde, terwijl ik gedwongen ben voor deze laatste onderneming nog 40 mille te vragen omdat die 33 mille totaal op zijn. Hoewel nu de Krant een aparte zaak is, waarover ik persoonlijk niet de geheele verantwoording heb, blijf ik niettemin voor de 20 mille in mijn eigen zaak alléén aansprakelijk en moet ik in 't volgend jaar ieder jaar daarvan wat aflossen. Nu dacht ik dat het {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} mij toch gemakkelijk zou vallen allicht nog een paar duizend Gulden te krijgen om U te helpen, maar 't schijnt dat ik te veel op den goeden zin der vrienden bouwde, zoodat ik nu wel gedwongen ben met hen basta te roepen. Kon ik er maar iets op vinden, maar ik weet waarachtig niet hoe 't aan te leggen. Zat ik zelf niet onder zoo zware lasten, dan nam ik 't geld uit mijne zaken, maar in weerwil van de groote sommen die ik er in stak, moet ik eerlijk bekennen dat ik nog nooit geldruimte heb gekend en 't mij eeuwig veel hoofdbreken kost alles behoorlijk te doen marcheren. Kon ik maar één jaar lang besluiten geen blad te laten drukken, dán zou ik wel in ruimte van geld komen, maar hoe dikwijls ik 't mij voornam, ieder jaar zie ik meer en meer in hoe ondoenlijk dat is, zoodat ik U noch mij zelf durf vleien dat ik U ook later zal kunnen helpen. De wissel mij per den Hr. Plettenberg aangeboden, heb ik geaccepteerd, doch dat zal U tot mijn spijt weinig helpen. Dat ik alles doen wil, wat in mijn vermogen is, beloof ik U stellig.- Los heeft eindelijk zijn pers in orde. Blad 1 der V.S. gaat nu hierbij; blad 2 zal weldra volgen, daarna revisie blad 3 en proef van 't voorwerk. Ik zal zorgen dat Uwe aangegeven veranderingen in de kopij voortaan worden opgenomen. Excuseer dat verzuim in blad 3! We gaan dan krachtig voort met drukken, doch daar 't saizoen wat ver gevorderd is, wilde ik de 1e afl. van Bundel IV niet uitgeven vóór 't einde van September, en dan kort opeen de volgende aflev. verzenden, zoodat men die bundel zoo mogelijk al in November compleet zal hebben. - Gaat het nu beter voort met den herdruk van bundel I? Ik heb de drukkers eens aangeport. Vale! tt GLfunke [8 mei 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] *8 mei 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli (RvE, blz. 162-163). 8 Mei. W.D.! Ook ik heb 't land op u en met meer recht. Als ge nagedacht hadt over 't geen ik in 't gendsche Volksbelang over uwe meening omtrent den godsdienst geschreven heb, zoudt ge minder nijdig zijn. Gij vondt dat toen zoo hartelijk. Heden krijgt ge via Gendringen weder eene cou- {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} rant, waarin ik me op u beroep (de Telegraaf 4 Mei). Maar zoo ik bij elk opstel uitsluitend naar u verwees, zou ik nog minder doeltreffen dan ik doe. Men zwijgt u nu eenmaal dood als heethoofd, beeldstormer. Juist daarom sar ik die lieden met een beroep op ‘gematigde, bedaarde, algemeen geachte, wetenschappelijk gevormde’ natuurvorschers van beroep. In een volg. art. zou ik weder anderen noemen, niet uit pronk met citaten, maar om hen althans beschaamd te maken door het groot getal van degenen die zij niet aandurven en die tot verschillende richtingen behooren. Anders zeggen zij: ge zijt eentonig, dus vervelend. Ik zou dus noch u, noch mij zelven dienst doen door altijd te herhalen: ‘Multatuli zegt dit en dat’. Wilt ge Constantijn niet verdedigen, laat het dan. Gij behoort, naar 't schijnt, ook al tot de talloozen, die beter hunne rechten kennen dan hunne verplichtingen. Gij laat nog altijd de beschuldiging op mij rusten uit ‘Nog-eens-Vrye-Arbeid’, dat ik u verloochend heb. Duizenden die 't Noorden niet lazen zullen 't nog altijd gelooven. Sinds bijna 1½ jaar laat ge de belofte van ‘schitterende voldoening’ onvervuld. Met een handdruk Uw vriend R.v.E. Ik word gerechtelijk vervolgd wegens hoon door een smeerlap, die, als lid v.h. Bestuur der Nederl. Mij. van Weldad. alhier, door mij werd beschuldigd aan eene behoeftige moeder hulp te weigeren, omdat zij hem hare dochter niet verkocht. Van Lee had mij de kastanjes uit 't vuur doen halen. Noch hij, noch de 65 andere leden, waaronder de gezant, durfden mij steunen. Vale. Ik zal u 't gerechtelijk verhoor zenden. Daarna verhuis ik naar een ander land. Maar zeer zeker vestig ik mij niet in uwe nabijheid. Wij zouden dikwijls twist hebben. [12 mei 1872 Brief van Busken Huet aan Potgieter] *12 mei 1872 Brief van Cd. Busken Huet aan E.J. Potgieter. (Dr. Jacob Smit: De volledige briefwisseling van E.J. Potgieter en Cd. Busken Huet, II, blz. 427.) Fragment. Severijn: Pieter Severijn (1822-1900) was sinds 1843 in koloniale dienst; daar hij van 1847 afwerkzaam was op Sumatra, moet zijn contact met Multatuli dateren uit de jaren 1844-1845, waarschijnlijk kort na diens terugkeer uit Padang. {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} Batavia, 12 Mei 1872 Waarde Vriend, Mijn overbuurman, de heer Severijn, Multatuli's oudste kennis in Indië is van Inspekteur van Financiën tot resident van Probolingo bevorderd. Of het de vrucht dier promotie is, weet ik niet, maar wel, dat hij mij eergisteren, als eerste jaarlijksche contributie ten behoeve van mevrouw Douwes Dekker, een bankje van f50, - is komen brengen. Severijn bleef 36 jaren onafgebroken in Indië en kent hier de geheele wereld; daarbij is hij een grage prater. Dat doet mij de hoop koesteren, dat zijne belofte, de belangen van mevrouw D.D. met ijver te zullen voorstaan, niet geheel ijdel zal blijken. Als ik een wisseltje van f 50, - bekomen kan, zend ik het U met de eerstvolgende mail. Severijn woonde hier in der tijd (184...) in een kommensalenhuis met D. Dekker en 22 andere jongelui. Van die 24 man zijn er op dit oogenblik nog maar 3 in leven: Severijn zelf, D. Dekker, en Millard, thans in Nederland (den woordvoerder der belanghebbenden bij de suikerkultuur, bedoel ik). [13 mei 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 13 mei 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wiesbaden Mei 72 Waarde heer funke, 't zal u verwonderen nog geen antwd te hebben ontvangen op uwen br. van den 8n. Helaas! Door 'n zonderlingen loop van omstandigheden, staat by my sedert 'n dag of vyf alles stil. Ik kan ternauwernood zien. Verbeeld u dat Plettenberg me 8 dagen geleden schreef dat 'n bankier dien wissel discompteeren zou. Van U weet ik dat gy geaccepteerd hebt, ik wachtte dus van Plett. remise, en - zie sedert donderdag vergeefs uit naar de post! Niets, niéts! Ik ben er suf van. Gister schreef ik aan Pl. dat hy áls die bankier z'n woord terugtrok, (ik begryp nam. niet wat er anders aan hapert) U den wissel ter vernietiging moest zenden. Dan zoudt gy daaruit zien hoe de zaken stonden. Heden (maandag) weer geen taal of teeken van Plettenberg! Ik ben óp van vruchteloos wachten, en - 't gewone! - zoo goed als blind. Dat zyn wreedaardige grappen! Enfin!- {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik weet natuurlyk niet, óf er vandaag eindelyk iets zal komen opdagen, maar zeker is t, dat ik het niet langer kan uithouden. Na P's bericht van verl. maandag, betaalde ik links en rechts, ging arrangementen aan, en ziedaar zit ik nu als 'n woordbreker! En 't ergste is: sedert 5 dagen kan ik niet werken. Wie had gedacht dat Uwe welwillendheid zoo zou afloopen! Begryp wel, dat ik nìet dan minsten ‘vat’ op Pl. heb. Hy hoeft niets voor me te doen, en ik moet er genoegen mee nemen, dat-i me zoo - hoe zal ik t noemen? Och 't is zoo bitter! En al die dagen verloren werk! En ik had zooveel haast met alles! 't Is me ónmogelyk, noch uwen brief te beantw., noch behoorlyk te corrigeeren. Myn vriendelyk verzoek is, of ge my omgaand byv. f10, - of f 25, - wilt zenden. Als dan 't geld van Pl. komt, zend ik 't u terug. Ik heb me zoo ontbloot, dat ik hem niet eens kan telegraferen. Wees zeer vriendelyk gegroet tav DD Ik gis dat die bankier bakzeil heeft gehaald, en dat Plett. verlegen is me dat te schryven. Een verkeerd idee! Want mets is fataler dan dat zwygen. Dat was ook helaas de manier van onzen v. Helden, en 't heeft me veel gekost. Gy antwoordt altyd, en ik ben U daarvoor zeer dankbaar. Wachten maakt me ziek, en onbekwaam voor m'n werk.- Daar liggen 3 vellen proef Ideën & vel 5 Vorstenschool. Ik kan niet zien! Ik gis wel dat vandaag of morgen 't geld komt (zoogenaamde geldbrieven met gedeclareerde waarde, zyn langer onderweg dan gerecommandeerde, ik weet niet, waarom) maar kan de risico niet loopen. Een voorstel: telegrafeer gy aan baron A.L. Plettenberg Delft Is er geremitteerd naar W? antw. betd Als hy dan ja zegt, vervalt myn verzoek. Zoo neen, dan moet hy u den wissel terugzenden.- Debiteer me toch voor de kosten die ik u veroorzaak! Dat maakt het makkelyk voor me.- {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} Sedert jaren komt me zúlk gemaal op bundels werk te staan! Is 't niet treurig?- vel 5 Vorstenschool is mooi gedrukt, maar ik moet er 'n paar kleine veranderingen in maken, en kan dat nu - suf! - niet doen. Ik ben - enfin! [mei 1872 Kwitantie van Van Plettenberg] Medio mei 1872 Kwitantie in handschrift van A.L. baron van Plettenberg. Enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (M.M.) Ontvangen van den Hr. J. Waltman voor den Hr. E. Douwes Dekker de somma van veertig gulden voor copie M.-Studien. ALvPlettenberg Mei 1872. [15 mei 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *15 mei 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga, op 7 en 10 mei geschreven, maar eerst op 15 mei voltooid en verzonden. (RvE, blz. 164-166). gedecrieerd: zwart gemaakt, in discrediet gebracht. Adam Smith: schots ekonoom en moraalfilosoof (1723-1790), auteur van The Wealth of Nations (1776). Say: Jean Baptiste Say (1769-1832), frans ekonoom. W.baden, 7 Mei '72. Beste Roorda! Als ge boos zyt over m'n brief van gister, word dan maar weer goed. Le fait est dat ik gister een ware ongeluksdag had. Een juiste beschryving van de oorzaken leidt wat ver, maar toch iets er van. Sedert eenigen tyd werk ik veel. M'n fout, na 't verlaten van Lebak, was dat ik altyd wachtte op recht. Nu niet meer! Ik had me terstond aan 't kost- en geldwinnen moeten zetten, was dan niet gedecrieerd geworden, had me niet gecompromitteerd door armoe - want dat is schande in hollandsche oogen! - en zou verder geweest zyn! Heel laat tracht ik nu 't verlorene intehalen, en presto! Dus veel te doen! Voor mýn doen schryf ik haastig, corrigeer haastig, heb haast met de remises voor m'n kopie, en ook met het verschynen van m'n werk. En zie, 't is of 'n duivel zich in 't spel mengde, alle ‘haastigheden’ kropen als slakken. Ik corrigeer voor drie drukkeryen. In Mill. Studiën {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} komen 'n paar eenvoudige teekeningetjes van de speeltafel, en die malle dingen hebben me weken gekost, voor ik hopen kan dat ik ze behoorlyk in cliché kryg! De beide andere drukkeryen schynen afgesproken te hebben, me dol te maken. Ge weet hoe lang 't geleden is dat ik u 'n proef zond van het eerste vel van Vorstenschool. Welnu, dat vel heb ik nog niet afgedrukt te zien gekregen! Maar zie, in de nieuwe uitgaaf van de Ideën komt veel voor over god, geloovery, modernen etc. en tevens over 't zwygsysteem. Ik erken dat dit me woedend maakt. Niet zoozeer tegen de zwygers zelf, als tegen hen die dat zwygen dulden ofschoon zy het niet met die zwygers eens zyn. Gy hebt m'n III bundel Ideën. Ik vraag u of ik niet recht had te verwachten dat de pers eenige notitie van dat boek had genomen? 't Publiek is stom als 't graf! Dat indisponeert! Myn herhaalde protesten daartegen (in de Noten op de oude Ideën) liggen daar nu sedert maanden, en door 't gemaal met de drukkery verschynen ze niet. Ze zullen eindelyk komen als mosterd na 't eten. Gister weer een paar proeven beneden...correctie. Daarop komt uw - onze - schaakverwarring! Ik schaak zeer sérieus. 't Is me een der zeer weinige middelen ter opwekking. Zóó, gis ik, dat anderen ‘borrels’ drinken. En daar kryg ik nu van u - gelyk met die mooie proeven - een blyk dat onze party naar niets lykt. Maar ik heb nog niet alles genoemd - o in lange niet! - wat me verdrietig maakte. Dat lezen van de Kamerdebatten over de Inkomstenbelasting! Stuart Mill zegt, Adam Smith zegt, Say zegt... het maakt me misselyk! En gy komt, à propos van ‘Hilda’, met Darwin en Salverda! Salverda ken ik niet, en ik hoop nuchter van den man te blyven, maar Darwin te noemen...kerel, hoe kom je er aan! Heden nog las ik van hem: de vorm van dat of dat deeltje der bloem is aldus: ‘opdat de insecten er de honing uit zouden kunnen halen!’ Zoo'n opdat-man te citeeren, neem me niet kwalyk, 't is modern beroerd. Verleden schreef je my dat...?... 'n professor geloof ik, ofschoon Darwinist, toch god niet durfde weggooien. Wel, Darwin zelf ook niet! Ik heb nu geen lust het stelsel van Darwin te ontleden. Ik hoop daartoe eenmaal te komen, en wacht op tyd. Maar in weinig bladzyden hoop ik de halfheid er van te kunnen aantoonen. De man heeft den moed niet, iets geheels te leveren. En z'n kinderachtig aannemen van reizigers-berichten, waarvan een groot deel onbewezen is, en 'n ander deel bewysbaar onwaar... {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu, we laten Darwin nu daar! Zeker is 't dat ik met het oog op 't zwygsysteem waarmee men my smoort, het land heb aan dat citeeren van allerlei vreemde trompetters. In den geest van Darwin nu, heb ik niets geleverd - ja toch, maar ik ga dit voorby - ik concurreer niet met hem. Maar als er sprake is van stryd tegen een modernen knoeier, die Constantyn aanvalt omdat deze 't heeft durven wagen een atheïstisch meisje niet te laten sterven in 'n hoerhuis - dáárin nam. zit de heele wrok - dan meende ik dapper genoeg dat modern geknoei te hebben aangetast, om niet geïgnoreerd te worden. De beschuldiging dat ik op den voorgrond schyn te willen staan, ligt voor de hand. Welnu, dat is in 't algemeen juist andersom. Maar in dit geval grieft het my, 1o als miskenning van m'n streven, 2o om den triumf der van Gorkummen! Immers, hoe gepast wordt hún zwygen, als zelfs m'n vrienden my niet noemen, juist daar waar ieder myn naam verwachten zou! Zulke dingen maken me - by wyze van spreken - moedeloos. 10 Mei '72. Beste Roorda, gister kreeg ik je kwaaie brief. Ei, wil je juist heen reizen waar ik niet ben? Dat hoop ik je te beletten! Ik wou juist dat je by my in de buurt was. Proces wegens hoon? Ik ril als ik denk aan rechtsmenschen of rechtszaken. Ik ben er vies van! Van Lee? Ik ken hem maar zeer oppervlakkig, maar zou bang zyn hem nader te leeren kennen. Ik houd hem voor zeer oprecht in dien zin namelyk dat z'n trekken en manieren vry trouw tegen hem waarschuwen. Je boutade over 't vertrekken naar 'n land waar ik niet ben, is... komiek. Neen, we zouden niet dikwijls twist hebben. In allen geval hecht ik zeer aan je. Schort je oordeel over: genoemd worden willen, op. 't Is onmogelyk dat ge dit inziet zoo als 't in my is. Ik heb juist zoo'n hekel aan schryvers-kameraderie, en eigenlyk aan álle geschryf... misselyk! Myn grief is dat ge van Gorkum zoo'n plezier doet! Let wel dat het atheïsme van Kroner indedaad zwak is, en dat ge hem (v. G.) beau jeu geeft. Maar ook heden heb ik 't weer mal druk. Daar liggen 4 vellen kleine druk ter correctie. Bovendien wacht ik iets dat niet komt (geld dat onder weg moet zyn). Dit alles irriteert! En 'n bericht dat Funke m'n Vorstenschool eerst denkt te doen verschynen in September. Ik begryp niet waarom. {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} Uw klacht dat ik u geen voldoening gaf voor etc., wordt opgelost door de onophoudelyke serie van tegenspoed, dan in 't schryven, dan in 't corrigeeren, dan eindelyk in 't verschynen van m'n werk. Ik heb wel 100 punten onafgedaan op m'n agenda, en word gedurig belemmerd in 't afdoen. Ik wil uw vriend zyn en blyven. Dit verklaar ik uitdrukkelyk, en ge zult me, met of zonder booshedens, vereeren met daarop staat te maken. Let wel, dat ik geen enkelen ‘vriend’ heb. Ik zou buiten u niet weten, wie? En dat hoeft ook niet. Wees met de uwen zeer hartelyk gegroet. t.t. D.D. Ik hoop altyd eens 'n dag of 14 met u zamen te zyn. Ik heb 'n vervloekten hekel aan schryven. 't Is zoo onvolledig, en baart altyd misverstand, altyd. Nu byv. Ik kan me zoo begrypen hoe ge meent dat ik ‘genoemd’ wil worden. Ja, maar volstrekt niet om dat noemen. Integendeel, 'k heb 'n hekel aan publiciteit. Maar in 'n paar zaken: Indische beroerdheid en moderne knoeiery, kan ik niet velen dat men 't m'n tegenstanders zoo maklyk maakt my te ignoreren. Dát is het! Weldra krygt gy de Asmodee, en Los en Vast. 't Wacht op iets. Ja, ook Sierlyk Maleisch. Dat is 'n kostelyk stuk, en van wyder strekking dan oppervlakkig schynt. Zúlke charlatanerie heerscht overal! 't Is typisch. Met ‘sierlyk’ nederlandsch bederft men 't Recht, den Staat, het Volk, alles. Ik wou graag uw stuk behandelen, maar kan alweer niet zeggen wanneer. Woensdag. Deze brief lag al sedert 4 dagen gereed, en wachtte... op 'n postzegel! Ziedaar ook de oorzaak dat ik u Los en Vast niet terug zond en Sierlyk Maleisch. Door 'n onverklaarbare handelwys van Plet zit ik sedert 8 dagen zonder 'n cent. Dat maakt bitter. Schryf hem hierover niet. Ik wacht met elke post opheldering. Ik kon geen brief of zelfs drukproef verzenden. Zes dagen werkeloosheid, en ik die geen minuut missen kan! Heden leent my m'n propriétaire geld. Ik heb dus eindelyk zegeltjes, Maar werken kán ik niet. Geen woord hierover aan Plet s.v.p. De oorzaak zal zyn: zoogen. wellwillende bêtise. {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} [16 mei 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] *16 mei 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli (RvE, blz. 169-171). Eckermann: Johann Peter Eckermann (1792-1854) publiceerde 1836-1848 zijn Gespräche mit Goethe (3 dln.) Le temps n'épargne etc.: de tijd spaart niets van wat ondernomen wordt zonder haar (fr.) Plus cela change enz.: hoe meer er verandert, des te meer blijft het dezelfde toestand. v.d. Palm: Johannes Henricus van der Palm (1763-1840), befaamd kanselredenaar, hoogleraar in Leiden. Bosscha: Joannes Bosscha (1797-1874), hoogleraar geschiedenis aan de K.M.A. te Breda. Tijs de Vries: Matthias de Vries (1820-1892), hoogleraar Taalkunde te Leiden, met L. te Winkel ontwerper van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, en van een op de taalgeschiedenis gegrond spellingsysteem. Brussel, 16-5-'72. Waarde Dekker! Uw brief deed mij innig genoegen. Ik heb mij dus niet vergist. Ik dacht wel dat ge niet boos zoudt blijven. Ik schijn u eenigszins te kennen. Er schijnt ook affiniteit tusschen ons te bestaan. Daarop ben ik trotsch niet alleen, maar het is ook zoet. Niets is pijnlijker dan niet begrepen te worden. Nooit heb ik u willen ignoreeren. Maar ik wilde soms den schijn vermijden van eentoonigheid. Juist uit de werken van knoeiers als Darwin moet men opdelven, wat tegen het geloof getuigt. Daaruit blijkt het best, dat zij gelooverig zijn malgré eux, en dat de waarheid hun te sterk is. Doen ook niet de geschiedschrijvers van het naturalisme of materialisme of atheïsme alzoo? Zij laten de herroepingen ter zijde van mannen, die hunne overtuiging niet met hun leven wilden betalen, maar pluizen zorgvuldig na, wat hunne ware meening was. Ik begrijp, dat gij langzaam werkt. Le temps n'épargne rien qui s'entreprend sans lui. Maar het is toch jammer, dat gij niet een Eckermann hebt om uwe woorden op te vangen en te boeken. Misschien word ik dat nog eens. Ik begrijp ook wel, dat je boos wordt over dat doodzwijgen, maar gij weet toch genoeg, dat zelfs de meesten, die het met u eens zijn, vrees gevoelen voor het despotisme van de openbare meening. Gij gaat uit om te zaaien en uw zaad gaat niet verloren. {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} Zou ik bij het opzetten van het schaakspel misschien koning en koningin verkeerd geplaatst hebben? Ik meende, dat men ook de koningin rokeeren mocht en bij uw' 12en zet schreeft ge, geloof ik, ‘smalle zijde’. 't Is waar. Ik citeer te veel. Wie niet rijk is, leent van anderen. Misschien tevens uit ijdelheid. Sinds een paar dagen schrijf ik een uitvoerig stuk over van Soest's ‘kultuurstelsel’. Natuurlijk doe ik u daarin recht wedervaren, dien hij niet noemt. Zonder uw Max Havelaar zou zijn boek geen 50 lezers gehad hebben. Als ik mag zend ik u het handschrift ter lezing, dat ik van Vloten beloofd heb voor de naastvolgende aflev. van den Levensbode, maar deze verschijnt vermoedelijk eerst in Dec. en geeft mij geen' cent. Ik zal trachten van de verbintenis los te komen en wat geld te slaan uit mijn stuk. De Telegraaf, dien gij deze week ontvingt, geeft u een denkbeeld van 't standpunt, dat ik inneem: Plus cela change, plus c'est la même chose. Ik geef de hoop op een pensioen niet op. Misschien wacht Loudon op v. Rees' vertrek, om hem niet te veel te krenken. Zwak! Krijg ik 't, dan ben ik spoedig bij u en zoek in Duitschland of Zwitserland eene woonplaats. Ik moet een zacht klimaat hebben voor mijne borst. Met sierlijk hollandsch bedoelt ge zeker taal van van der Palm of Bosscha of Tijs de Vries. Een oogenblik was ik bang, dat ge purisme op 't oog hadt. Dan zou ook ik een volksbederver en rechtsverkrachter zijn. Mijn vurigste wensch is een groot schrijver te zijn. Maar ik ben altijd waar. Ik zeg niet, dat een darwinist niet durft te gelooven in God, maar dat iemand, die aan onze afstamming van de apen en tevens aan den hemel gelooft, ongeneeslijk blind en huichelziek is en niet verdient, dat men hem bestrijdt. Ik verlang zeer weder iets van u in druk te zien. Uw brief was althans eene vergoeding, een voorsmaak. Zet maar weder eene nieuwe schaakpartij op. Misschien raak ik later zelfs verslaafd aan dat borrelen. Wij drieën drukken uwe hand. Mijne kleine 3½-jarige Marie vraagt soms: ‘Is die brief voor Meneer Multatuli?’ Toen onlangs de Locomotief kwam, vroeg zij: ‘Papa! staat er iets van u in?’ Dat nest! Uw vriend R.v.E. {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} [17 mei 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 17 mei 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (M.M.) Van Plet: brieven, door Van Plettenberg geschreven, zijn niet teruggevonden. Wbaden 17 Mei 1872 Waarde heer Funke, Van Plet. heden (en ook al gister) een brief waarin hy de oorzaken der malle vertraging uitlegt. Ik heb nu 't geld ontvangen, maar ben waarachtig onwel. Ik heb zoo'n moeite om te zien en kan de plaats op 't papier niet vinden als ik even de pen opligt. Ik durf dus heden de proeven niet te verzenden. Nou wou ik vandaag met koud water betten, dan zal 't morgen wel beter zyn. Alle andere dingen kan ik nog forceren maar m'n oogen niet. Daarom nu ook zoo kort. Ik hoop nu aan 't werk te komen en te blyven. Wees intusschen zeer vriendelyk gegroet tav. DD 't Ergert me zoo dat er zoo'n vertraging is. Ik zal niet opknappen voor de proeven weer marcheren, Nu trof 't ook ongelukkig, dat de Drukkery te H. die eerst vele dagen achtereen niets zond, nu opeens, vel 11, 12, 1 & 2 te gelyk zond. En ik moet juist voor die vellen wat helder zyn. Ook voor 't beantw.n van uwen brief. Ook vel 5 Vorstenschool vordert wat attentie. Niet nu 't drukken - dat is goed - maar myn werk. Ik moet toch die Vorstenschool zoo goed maken als ik kán. Er zal veel op gehamerd worden als men nu eindelyk iets van my bespreken moet. Ik verzend toch vel 5 Vorstenschool maar asjeblieft nog eens terug! [20 mei 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] 20 mei 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli (RvE, blz. 171-174). Van deze brief is het laatste gedeelte (van Ik zal den Schaak-catechismus af) is handschrift bewaard gebleven. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) 't Taalcongres te Leuven: 5-8 september 1869. Mevr. Storm-van der Chijs: progressief nederlands feministe (1814-1895); zie V.W. XIII, blz. 725. dabbler: knoeier, nietsnut (eng.) {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} Deeleman: Charles Théodore Deeleman (1823-1884), werd geen militair maar bouwkundige, vertrok eind 1845 naar Indië, was daar tot 1854 werkzaam in overheidsdienst, daarna als ondernemer. vd Tuuk: Herman Neubronner van der Tuuk (1824-1894), taalkundige, specialist inzake het Bantaks. onder uw portret: blijkbaar had Multatuli aan Van der Tuuk een exemplaar met autograaf ten geschenke gegeven. Weber: Charles Jules Weber (1767-1832), duits literator. Brussel, 20 Mei '72. Waarde Dekker! Alvorens uw' hartelijken brief te beantwoorden, nog iets over het verzwijgen van uwen naam. Gij weet, dat v. Vloten dezen in een vorig art. geschrapt had, toen ik Thorbecke verweet ook u verongelijkt en mishandeld te hebben. Men stelt zich ongaarne aan de herhaling van zulk schrappen bloot. En zoo ik daarom niet meer in 't Deventer Weekbl. schrijven wilde, zou ik geen enkel orgaan meer hebben voor mijn ongeloof. Ik schreef u reeds: ik wil en mag u en mij niet op kosten jagen voor de reis naar Wiesbaden. Wacht op myn pensioen. Dan kom ik zeker. Uwe vriendschap maakt u blind voor wat ik te kort kom. Als schrijver breng ik 't nooit ver. Ik heb slechts drie wegen om wat te zijn: 1e ingenieur in Indië om den stoot te geven aan groote werken; 2e planter in Indië; 3e militant schrijver. Mijne roeping is eigenlijk, geloof ik, redenaar. Constantijn vindt mijne stem aangrijpend. Van der Linde en Ds. van Heel en anderen verklaren, dat ik uitstekend improviseer. Als ik in 't publiek spreek, kan men altijd eene speld hooren vallen. Slechts twee malen échec geleden: in ‘Krijgswetenschap’ en op 't Taalcongres te Leuven. In den Haag was ik onvoorbereid, verliefd op mijne tegenwoordige vrouw. Te Leuven schuifelden de paters, omdat ik ongeloovig ben. Ook was men moê van Mevr. Storm-van der Chijs, op wie ik volgde. Maar in onze Kamer zou men alles afstemmen, wat van mij kwam. Ik verbeeld mij eenigen politieken blik te hebben, maar de slechtste diplomaat van de wereld te zijn. Ik ben zeer nieuwsgierig meer te hooren van uw ministerie '69. Maar gij zoudt gauw den boel naar den duivel gewenscht hebben. Gij kent het woord: ‘wat wildet gij, dat ik doen zou? ik was hun chef en moest hen dus wel volgen.’- {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} Bekommer u niet over mij. Ik ben een dabbler. Van veel iets en van niets veel. Dat is mijne kennis. Mijne schrijfwijze sinds mijne verbanning heeft dit nog erger gemaakt. Tot afronding zou ik corrector willen zijn van een' uitgever, die uitstekende handboeken publiceert. Want ik ben vrij vlug en heb nog een tamelijk geheugen, ofschoon beide gaven danig afnemen. Op mijn 14e jaar offerde mijn schoolvoogd mij op. Hij moest zijn' naam te Breda herstellen. Met Deeleman was ik de eerste van 300 adspirant-cadetten. Hij overtrof mij in wiskunde, ik hem in letteren. Dat was 't keerpunt van mijn roem. Mislukt militair, mislukt ingenieur, mislukt publicist en, zonder mijn huwelijk, mislukt mensch! Vergeef mij, ik bedenk daar te laat, dat uwe oogen zwak zijn. Ik zal dus grooter letters bezigen dan ik gewoon ben met het oog op het mailport Wanneer ik niet meer tot dagelijksche broodschrijverij gedwongen zal zijn, wil ik eens gaan studeeren over de natuurwetten op het gebied van geschiedenis, staathuishoudkunde, enz. In niets is de wetenschap meer achterlijk. Men heeft allerdomste begrippen over de almacht der gouvernementen. Daarin ligt de hoofdoorzaak, dunkt mij, van krisen, partijwoede, centralisatie-zucht, reglementen-manie, enz. De zaken worden niet wetenschappelijk beoefend, gelijk meet- en sterrekunde. Wie noemt Karl Vogt een radicaal zoöloog of Beaumont behoudend geoloog? Ik heb daarover een woord gezegd in de recensie van v. Soest's cultuurstelsel, en een uittreksel gezonden aan de Telegraaf dien ge natuurlijk krijgt. Uw afkeer van sierlijk hollandsch werd door u ook aldus uitgedrukt: ‘De taalmeesters bederven de taal gelijk de godsdienstleeraars den godsdienst.’ Ik las dit by v.d. Tuuk onder uw portret. Ik zal den Schaak-cathechismus gaan bestudeeren. Mijne moeder was verrukt over Vel 1 Uwer ‘Vorstenschool’. Alleen voor haar vroeg ik ‘Sierlijk Maleisch’ terug, want zij klaagt altijd bijna niets te bezitten van den hoop papier, dien ik zwart gemaakt heb. Nu ge 't mopje toch wilt overdrukken, kunt Ge 't dus houden. Het zal mij natuurlijk eene groote eer zijn, zoo Ge t naast uwe ‘Idéen’ een plaatsje niet onwaardig rekent. Ik zie niet in, waarom uwe passage tusschen [ ] veranderd moet worden. Alleen kan men er van zeggen, dat uw cachet er niet duidelijk op gedrukt staat. Maar hoe wil een ander, hoe wil ik er dat cachet aan geven? {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} Men kan niet verwachten, dat het onbeschaafde uitgezogene publiek zich in Asmodée beschaafd over zijne uitzuigers uitlate. Ik ben benieuwd te hooren, waar Gij zeven ministers zoudt vinden, die een Multatuli-kabinet zouden vormen. Het zouden dan Multatulisten zijn, die hun licht onder eene koornmaat deden schijnen. Gij zoudt schik hebben in mijn Marietje, beeldschoon, schrander en levendig. Een gevoelig hartje. Gisteren kreeg haar broêrtje den eersten tik van mij op zijne billen. Zij was er bleek van, nam hem een' oogenblik later met het kindermeisje bij de hand en bracht hem bij mij, als om vergiffenis in te roepen. Als zij met mij wandelt, is zij zoo gelukkig, dat zij nu en dan mijne hand neemt en kust en tegen haar wangetje drukt. Zend nog een vel drukproef. Wij allen groeten U vriendelijk Uw RvE Dank voor Asmodée. - Uwe uitlegging van v Gorkom 's wrok tegen Hilda is onbetaalbaar. Om te lachen lees ik dezer dagen in Weber 's Demokritos. - Ik zal u 't begin zenden van: ‘Eene misdadige Staatkunde’ (recensie van v. S.'s Kultuurstelsel). Als Funke er wat voor geven wil, vraag ik v. Vloten mij te ontslaan van mijne verbintenis aan den Levensbode. Vóór de ontvangst van uw' brief vroeg ik, wat de uitgever v.d. Telegraaf er voor biedt. - Nog geen antwoord. Mijn klein snapstertje noemt het kinderwagentje, als het niet voort wil, ‘eigenzinnig!!’ Prachtig! Telkens als men over U zwijgt (Idéen, III), kunt Ge aannemen, dat men u niet kan wederleggen en niet wil volgen. [20 mei 1872 Aantekeningen in het Memoriaal] Ongeveer 20 mei 1872 en daarna Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 28. (M.M.) Deze notities betreffen een partij correspondentie-schaak, kennelijk gespeeld tussen Roorda van Eysinga en Douwes Dekker. Deze partij is op de eerste zet na niet identiek aan die welke in de brieven - onvolledig - is bewaard gebleven. (Zie Prins 1970, blz. 69-70). De onderstaande partij zal gespeeld zijn na 16 mei 1872, aangezien Roorda toen schreef: ‘Zet maar weder eene nieuwe schaakpartij op.’ Om portokosten te besparen zijn de zetten waarschijnlijk meegedeeld als notities op een krant. Toen Lodewijk Prins zijn studie schreef, waren deze aantekeningen nog niet teruggevonden. {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} 1) Wit R Zw DD. 2) e 2 - e 4 e 7 - e 5 3) f 1 - c 4 g 8 - f 6 4) b 1 - c 3 f 8 - c 5 5) h 2 - h 3 b 7 - b 5 6) c 4 - b 5 c 7 - c 6 7) b 5 - c 4 d 7 - d 5 8) e 4 - d 5? c 6 - d 5 [21 mei 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 21 mei 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van blz. 4 beschreven. (M.M.) Wiesbaden 21 Mei 1872 Waarde Heer Funke, Ik begin weer wat opteknappen, en maak daarvan gebruik om eindelyk Uwen brief van 8 dezer te beantwoorden. Toen ik dien ontving, begon juist dat geseur met dien wissel. Plett. kon het niet helpen. Eerst had 'n bankier hem gezegd dati na accie discompteeren zou, en toen t zoo ver was, maakte men zwarigheid. Intusschen had ik, rekenende op de eerste mededeeling, over dat geld beschikt, en toen er niets kwam, stond ik daar als 'n leugenaar. Ik trok my dit zeer aan. En ook hinderde 't my zoo, dat uwe welwillendheid zoo in 't water viel. Ik heb tien, twaalf dagen verloren, en dat kan ik niet missen. De heer Wertmuller v. Elgg schreef me namens U. Vriendelyk dank. Ik heb nu maar éen ding voor me: werken! Maar op m'n dreef ben ik nog niet. En ook gy hebt het druk. Dat kan ik op m'n vingers narekenen. Hartelyk dank voor Uw fideelen & oprechten brief. Dat ‘vrienden’ halt zeggen, begryp ik. Maar zonder vriendschap, moesten geldmannen kapitaal in uwe zaak steken. 't Is waar, ze nemen liever aandeelen in Russ. & Amerik. spoorwegen of asphaltbronnen in Egypte! Toch zou ik op Uwen brief veel te antwoorden hebben, en ik zal daarop dan ook wel terugkomen. Maar nummer één is nu, dat we de zaken doen afloopen, die nu gaande zyn. Ik namelyk had juist plannen om de Ideën sneller te doen verschynen, ten-einde beter actualiteiten te kunnen behandelen, die nu oudbakken worden voor ze 't licht zien. Daartoe echter is noodig, dat wy {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} beiden ons behoorlyk kunnen roeren niet alleen, maar ook dat we er op kunnen rekenen dat we ons zullen kunnen roeren. Eene annonce byv. dat er geregeld maandelyks zóóveel vellen zullen verschynen (byv. zes) zou kwaad doen, als we dat dan ook niet stipt deden. Maar áls dat kon, zou het uw débouché waarschynlyk geregelder en daardoor grooter maken. We zyn nog zoo ver niet, en dus de nummer eens! (Herdruk & IV bundel, en 't állereerste is, dat gy gedekt moet zyn voor uw f300.) - Ik heb proef van vel 6 Vorstenschool, maar wacht op revisie van 5, omdat er op eerste blz. van 6 iets van 5 wordt overgezet. Vel 6 is prachtig mooi gedrukt, en daarin zyn geen noemenswaardige veranderingen. Om echter tyd te winnen, verzoek ik die tweede afdeeling van de IV acte, toch op 'n nieuwe blz. te doen beginnen. Het zal beter staan. Dat kunnen ze dan, in afwachting der correctie, al vast verzetten, omdat het invloed heeft op vel 7.- Schoon vel 4 ontvangen, dank! Maar niet van den herdruk bundel I. - Naar Haarlem verzond ik successivelyk vel 11, 12, 1 & 2. Maar is 't nu absoluut noodzakelyk, by dezen herdruk de bundels te blyven splitsen in 2 deeltjes? Het wordt zoo lastig met citeeren.- En waar blyft het Voorberichtje van V.S.?- Hoor eens, 't is toch jammer, dat die drukkery te Haarlem zoo slecht van letters voorzien is! Vooral de k's kyken den lezer zoo gek aan. Gister moest ik iets nazien in 't naschrift op de Bruid, en t hinderde my. Voor dát stuk is 't nu minder, maar in de Ideën is 't een blyvende fout.- Onlangs schreeft ge: ‘prys die drukkers niet te veel, dat verslapt de tucht.’ Ge hebt goed geraden. Als of 't spel sprak, zyn zy op-eens vry slordig geworden. In een vorige proef (vel 11 geloof ik) hadden ze by 't doen van correcties, telkens nieuwe fouten gemaakt. Dit nu kost tyd. Want het beneemt het vertrouwen, en ik zal nu dikwyls 'n proef moeten terugvragen, die anders afgedaan was. Maar vermoei gy u nu maar niet er iets over te zeggen. Misschien was 't 'n voorbygaande slaperigheid. Die menschen zullen ook wel eens verdrietelykheden hebben die nadeelig werken op hun arbeid. Wees zeer vriendelyk gegroet. Ik zal u voorloopig niet meer schryven dan 't hoognoodige maar wel zal ik 't prettig vinden u eens te spreken. Dat uitstellen van 't verschynen der V.S. is me wel 'n beetje een streep door de rekening. tav DD {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} [23 mei 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 23 mei 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel en enkel velletje postpapier, met gedrukt kopje, tot en met blz. 5 geheel beschreven; op blz. 6 enkel het bovenste gedeelte. (M.M.) Amsterdam, 23 Mei 1872 Waarde Heer Dekker! Ik kan me levendig voorstellen dat Ge ellendige dagen moet gehad hebben. Uw brief vond ik verleden week in Groningen, waarheen mijn vrouw, die hem gëopend had, hem mij toezond. Zij wist niet beter te doen dan aan Pl. doen telegrapheren en toen het antwoord door mijn bediende aan U te melden, terwijl de zaak in orde was, toen ik eindelijk Uwe letteren kreeg. Jammer dat zulke nesterijen Uw leven zoo verbitteren en - dát ze zulks geweldig doen kan ik me maar al te goed verbeelden, want ikzelf heb ook niet geringe geldzorgen gekend en voel nog rilling als ik aan die dagen denk, terwijl 't mij soms nóg zwaar genoeg valt alles naar behooren te doen marcheeren. Ja, om zonder vriendschap geld in een boekhandel te krijgen, zie dat is haast ondenkbaar en is feitelijk ook niet rationeel, want eerlijk bekend, uitgeven is iets dat heel gevaarlijk mag heeten, omdat er geluk, blind geluk bij hoort, wil men er flink zijn boterham door hebben. De boeken, die soms bar veel geld kosten en waarmeê men dweept, vallen soms als baksteenen, terwijl lamlendige prullen als luchtballons opgaan. Ik heb niet te klagen, maar zou U toch merkwaardige feiten uit mijn eigen carrière kunnen vertellen die U zouden doen gelooven dat 't den geldluî niet kwalijk te nemen is dat ze huiverig zijn om aan boekverkoopers geld te leenen. Geloof in den persoon is hierbij onmisbaar. Na al wat Ge mij zoo openhartig hebt meêgedeeld, stemt mij Uwe positie treurig, want ik zie geen licht, al werkt Ge ook nog zoo hard. Sommen als die welke Gij behoeft, kunnen nimmer door U verdiend worden met schrijven: er moet dus een radicaler maatregel gevonden worden om het achterstallige op te ruimen, anders krijgt Ge nooit de zoo noodige rust om te werken en houdt Ge nimmer genoeg over om in Uwe dagelijksche behoeften te voorzien. Wat er gedaan moet worden in Uw geval, weet ik zelf niet, maar, kan ik 't er maar even afnemen, dan hoop ik dezen zomer over te komen om er eens ernstig met U over te spreken en middelen te beramen om al dien ouden {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} rommel op te ruimen. Ik zie echter wel in dat in ieder geval veel moed en zelfverloochening van U moet gevergd worden om tot een goed einde te komen.- Graag had ik de 1e aflev. van onzen IVn bundel willen uitgeven, als we maar een week of drie vroeger met de eerste 5 vellen waren klaargeweest. Nu echter zou 't verkeerd zijn omdat mijn publiek om 't hardst wegloopt en zich in 't groen gaat vermeien inplaats van om boeken te denken. Er gaat in ons vak in dezen tijd haast niets om, zoodat we wel moeten wachten. Nu echter heb ik plan om in 't najaar zeer snel achtereen alles te geven en, marcheert eenmaal de 4e dan is er niets geen bezwaar om de 5e enz. in ieder saizoen door te zetten. De 1e afl van bundel 4 moet echter baan maken voor alle volgende bundels en dáárom moet ik wel voorzichtig zijn met de uitgave er van. Het Voorbericht van V.S. hoop ik spoedig in proef te geven. Het wordt reeds gezet als blad 1. Denk svpl eens aan Uw Voorbericht voor den herdruk der twee eerste bundels, dan kan dit ook dezen zomer afloopen. Over de leelijke K's heb ik al meer aanmerking gemaakt. Juist die letter hebben ze aan de gieterij te hoog gegoten, van daar dat ze zoo pedant boven de anderen uitkijkt. De drukkers kunnen er niets aan doen. Had ik 't met blad 1 gezien, dan had ik zeker een andere letter gekozen, want zelden komt zoo iets in lettersoorten voor. Ik zal eene poging wagen bij de gieters zelve om hun te bewegen die letter over te gieten; misschien dat er op hun eergevoel kan gewerkt worden. Wat de splitsing in 4 deeltjes betreft, kan ik die gemakkelijk doen eindigen, maar als Ge bedenkt dat ik ook elk deeltje voor 20 Stuivers apart verkoop en daardoor iedereen in staat is allicht één deeltje aan te schaffen, dan begrijpt Ge dat ik daardoor de exploitatie zou belemmeren. Neemt Ge voorts in acht dat ik elke 2 deeltjes direct na de uitgave in de U bekende bandjes als eerste en tweede bundel verkoop en dat toch altijd het volgnummer der Ideën doorloopt, dan dunkt mij is 't bezwaar van 't citeeren gering. In Uw plaats zou ik mij niet bemoeien met de splitsing en blijven spreken van 1e en 2e bundel. Des verkiezende wil ik de ingenaaide deeltjes wel betitelen als eerste bundel 1e deel, 1e bundel, 2e deel, enz. enz. Hartelijk groetend Uw G L funke {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} Nog iets, Een mijner kennissen, de Heer W.H. van Heijningen bevindt zich sedert eenige weken te Wiesbaden en laat maar niets van zich hooren. Zoudt Ge niet met omzichtigheid te weten kunnen komen, om welke reden hij zoo lang daar verwijlt. Zijn adres weet ik niet en niemand van zijn kennissen weet dat. Voor 't minst zou ik dáárvan op de hoogte willen zijn. Is U dat baantje te lastig, laat 't dan maar loopen, doch kost het U niet véél moeite, dan zult Ge mij plezier doen iets omtrent hem uit te vorschen. Ronduit gesproken, ben ik bang dat hij in W. zijn geld verspeelt. Dit laatste vermoeden blijve svpl strikt entre-nous! [24 mei 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 24 mei 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan drie bladzijden beschreven. (M.M.) Het suppletoir lijstje is niet teruggevonden. zulke dingen: nl. tussentoevoeging over de onzekerheid in de vorige zin. ministerieele krisis: het derde ministerie-Thorbecke trad in mei 1872 af, toen het belastingwetsontwerp van minister Blussé werd verworpen. den heer v.H.: van Heyningen. à tout péché misericorde: voor iedere zonde vergiffenis (fr.) lieux communs: gemeenplaatsen, dooddoeners (fr.) Wbaden 24 Mei 72 Waarde heer funke, Dank voor uwen lieven brief. Gut hoe komiek, dat ik sprak van den heer W.v.E. Ik dacht een bediende of boekhouder. Nu, des te beter. Ik had me al ongerust gemaakt over de onzekerheid wie u representeerde als ge op reis waart. Zulke dingen vervelen my zoo in 't schryven. Zoodra ik ryk ben, neem ik iemand om myn zinnen in orde te maken. Roorda te Brussel was er perfect voor. Ik recommandeer hem U, als ge eens voor 'n gewichtig werk een soliden arbeider noodig hebt. En innigbraaf is hy ook. Het kon te pas komen dat gy dit weet.) - Hoor eens, van regeling der uitgave (bundels of deeltjes, nu of in Septr trek ik m'n hart af. Het kon alleen te pas komen daaromtrent iets te wyzigen, als we een geheel anderen weg insloegen. Daarover kunnen wy spreken, na afloop van den IV bundel. t Is nu goed dat gy uw gang gaat. Myn streven is, later meer actueel te zyn, meer tydschriftachtig. Een voorbeeld: ik kan nu niets zeggen over de minis- {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} terieele krisis! Zoo is er veel dat ik onaangeroerd laat, omdat ik voorzie dat ik te laat kom. - Ik heb u veel te schryven, maar laat byna alles wachten tot ik beter aan 't werk ben. Toch iets: Doe my 't pleizier my flink te debiteeren voor leveringen. Want ik heb dikwyls iets te bestellen, en durf nu niet. En ik zou gaarne zien dat ge my geen boekverkoopersprys liet betalen, maar precies als 'n ander. Ik meen dit heel ernstig, daar ik 't prettig vinden zou een klant van u te zyn. Als ik goed aan 't werk ben, drukt me zoo iets niet, en in uw zaken is 't een... huishoudelyke plicht, vind ik.- O ja, ik zie wel licht in m'n positie. Om alles te bereiken wat ik bereiken moet (tenzy ik ál te gauw sterf) is niet zoo 'n groote verandering noodig, als er sedert 2, 3, 4 jaar heeft plaats gehad. Den zomer van '66 heb ik geleefd van afgevallen appelen, en rauwe tuinboonen die ik wandelende in 't veld... stal! Nooit vergeet ik den smaak van den eersten gekookten aardappel! Dat ik álles wat er te betalen valt, niet regtstreeks met schryven kan verdienen, weet ik wel. Maar als ik dóór schryven tot wat bien être ben gekomen, zoodat ik bevryd ben van de speldeprikken die me nu telkens verlammen, dan weet ik veel middelen om verder te komen. 't Is eerst sedert kort dat ik zoo bepaald denk aan geld doch blyf er by, dat het voor iemand die z'n stemming in z'n macht heeft niet moeielyk is, ryk te worden. Als ik met schryven 't maar zoo ver breng dat ik me roeren kan in 't dagelyksche, dan zult ge zien dat de rest wel volgt. Tot nog toe geef ik byna alles wat ik ontvang terstond uit handen. Ik hoop dat dit weldra 'n beetje veranderen zal. Dat is zeker, ik ben oneindig verder dan 4, 6 jaar geleden, toen ik telkens met 'n klein pakje op 'n kruisweg stond.- Ja, vóórbericht herdruk. Ik zal 't maken.- Ik zit te denken hoe ik 't delicaat aanleg met den heer v.H. Ik kom byna nooit in de Kursaal, byna nooit. Zelfs niet om er in 't cabinet de lecture kranten te lezen, die ik voor 1 gl. smaands in m'n kamer kryg, omdat ik 't speelpubliek (en de Hollanders!) uit den weg wil loopen. Maar wees gerust dat ik den heer H. zal - ja wat? En hoe? Ik denk er over. 't Opsporen van z'n woonplaats is makkelyk. Maar dat geeft niets. Als hy aan 't spelen is - à tout péché misericorde! - zal hy beschaamd zyn, en moet men hem zeer liefderyk terecht helpen, lieux communs baten niet. Een speler is 'n zieke. Van avend meer daar over.- {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} Wees niet boos over bygaand suppletoir lystje over vel 6. Ik haast me voor de post van 3 uur, dat wil zeggen: trein. Ge hebt immers de beide proeven, van 24 uur geleden? Ook die waren aan den trein van 3 uur bezorgd. Hartelyk gegroet. tt DD Ja, 't zal zeer nuttig zyn dat ik u van den zomer eens spreek. Maar niet één dag. Dat is te kort. Ik kan nog altyd niet goed zien. Ik kryg immers vel zes nog eens terug? [27 mei 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 27 mei 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot het midden van blz. 2 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 27 Mei 1872 Waarde Heer Dekker! Eindelijk door een omweg bericht van v H. ontvangen. Luidens die tijding zou hij ziek zijn, maar ik vat toch niet waarom hij mij dat niet al 4 weken geleden door zijn vrouw liet melden toen ik hem zoo dringend schreef. Hoe het zij, neem Uw informatien, zoo 't kan, zoo omzichtig mogelijk. Is hij lichamelijk ziek, dan is de zaak accoord en zal ik rustig afwachten wat er verder gebeurt. Gisteren zond ik vel 6 V.S. met Uw correctielijstje, dat te laat kwam om nog opgenomen te worden. Straks ga ik de rest van mijn reis afmaken, om vrijdag weer - en voor goed - te huis te zijn. Over alle andere zaken dus nader! Hartelijk gegroet van tt G L funke [28 mei 1872 Beoordeling van Ideën III in De Vrije Gedachte] 28 mei 1892 Beoordeling van Ideën III in ‘De vrije gedachte’, deel I, tweede stuk, blz. 253-281 (M.M.) In zijn zeer uitvoerig artikel: De derde bundel van Multatuli's Ideën, constateert Dr. F. Feringa eerst dat er maar weinig personen in staat zijn over Multatuli's werken met vrucht te oordelen, en dat daartoe ook de ‘corypheên’ van Gids en Letteroefeningen blijkens hetgeen zij ooit bij machte waren te produceren, te ver beneden hem staan. {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat noch ‘de dagbladpers’, noch ‘de tijdschriften’ van Multatuli's Ideën notitie namen, pleit alzoo tegen de redactiën, maar moeilijk te verklaren of van bijzonder gewicht is het verschijnsel niet. Het eenige wat men van Multatuli heeft ‘aangedurfd’ is zijn Bruid daarboven. Dit stuk is o.a. in de Gids van December 1866 besproken. De critiek is onderteekend: Schimmel. De recensent acht, naar de regels der kunst, de Bruid daarboven niet hoog en vindt de données valsch. Ik heb weinig verstand van de kunstregelen, die voor tooneelstukken gelden, en weet niet met voldoende juistheid aan welke voorwaarden de données moeten beantwoorden om in de oogen der kenners van poësie door te gaan voor waar zoodat ik niet kan nagaan of de kunst-kritiek van Schimmel zich al of niet verdedigen laat. Ik voor mij vind bijna alle poësie onwaar, ook die de kunstrechters gewoon zijn uitbundig te prijzen, doch ik wil aannemen, ja acht het waarschijnlijk, zelfs zonder af te gaan op Multatuli's eigen uitspraak, dat de Bruid daarboven valsche poësie (in den engeren zin van het woord) bevat. Maar de uitval, dien Schimmel, na op de Bruid daarboven zijn critische kunst te hebben uitgeoefend, tegen Multatuli's sämmtliche Schrifte zich veroorlooft, verdient m.i. gestrenge berisping, en is alleen te verklaren uit de hoogst eenzijdige geestesrichting die aan Schimmel eigen schijnt. ‘Wat Multatuli ná zijn Max Havelaar heeft geschonken’, aldus laat deze criticus zich op pag. 475 uit, ‘staat tot dat niet licht te vergeten werk bijna in dezelfde verhouding als wat hij in 1843 schreef. In dat opzicht gelijkt hij eenigzins op Barbier, die slechts eens zich tot de hoogte van het genie verhief, die een oogenblik als meteoor hel schitterde, maar zich voor en na dat oogenblik in des te dikker duisternis bevond. Multatuli's subjectiviteit schijnt niet bij machte... nieuwe types [als Droogstoppel] te scheppen!’ Of dat de hoofdzaak ware! En Vrije-arbeid en Ideën prulwerk, gewrochten der duisternis! Gelukkig is alle beoordeeling wederkeerig, en ligt in Schimmel's minachting of afkeer van Multatuli's Ideën het recht opgesloten tot de gissing dat Schimmel een litterator is, scherpziend op letters, minder op woorden, nog minder op gedachten, allerminst... ja, blind voor het doel door den auteur beoogd, litterator alzoo in den slechten zin van het woord. Arme Schimmel! Berisping verdient ge, maar medelijden tevens. {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} Is er iets zotter dan 't beoordeelen van een auteur naar 't aantal dusgenaamde ‘nieuwe types’, die hij in zijn werken ‘schept’? Wat heeft dat accidenteele ‘types scheppen’ te maken met het streven naar wiskundige, menschkundige, wijsgeerige of andere waarheid? En is zelfs uit het oogpunt van kunst het scheppen van types niet iets geheel bijkomstigs en toevalligs? Welk een maatstaf voor degelijkheid of genot, het aantal geschapen types! Is het niet alsof wij een blinde hoorden spreken over kleuren, een zonbewoner over aardsche toestanden, een schoolmeester over wijsbegeerte, een kunstenmaker over kunst? Als Multatuli 't verkoos, zou hij zeer goed zich de weelde kunnen veroorloven om ‘nieuwe types’ te beschrijven (want scheppen is nu eenmaal een fautieve uitdrukking, gelijk litteratoren er zoovele bezigen) en daarenboven is die beschrijving geen zaak van genie zoozeer dan van geduld. Mocht inderdaad hem eens de lust daartoe bekruipen, dan beveel ik hem aan eene studie te geven van den specialiteit-litterator, blind, behalve voor letters, woorden en getal types, doch niettemin bereid te oordeelen over de werken van hen, die naar waarheid streven, d.i. van ware poëten. Poësie immers, althans de echte, zeldzame soort, vordert waarheid, waaruit terstond volgt dat de groote meerderheid der ‘letterkundigen’ niets met werkelijke poësie gemeen heeft, al meenen zij daarvan een monopolie te bezitten. ‘In de meening, dat waarheid niet poëtisch wezen zou’, zegt Multatuli terecht in Ideën III, pag. 30, ‘ligt eene betreurenswaardige dwaling. De voortbrengselen onzer letterkunde zijn uit afgronden en wolken gemaakt. Wanhoop, haat, liefde, armoede, weelde, misdaad, deugd... alles is overdreven, overspannen, tot het onmogelijke uitgerekt, verrekt en dus: onwaar. Niet aan poësie wijt ik die dwalingen. Zij wil waarheid. Neen, het is de zucht naar valsche poësie, die voldoen moet aan valschen smaak, aan valsche behoeften. Dat verdoemelijk namaaksel is oorzaak van de minachting, waaraan de ware poësie is blootgesteld. Deze toch is met wijsbegeerte één en streeft met haar naar het juist begrip der dingen. Ware poësie is van vrije studie niet de tegenstandster, maar de lieve, trouwe bondgenoot’. Van vrije studie heeft de heer Schimmel waarschijnlijk geen besef. Doch laat ons hem met rust laten. Hij telle ‘types’. Wie weet of ook {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} die bezigheid, evenzeer als het elkander bewierooken onzer ‘corypheën’ of het zich voor schoolboekjes geestdriftig maken onzer courantiers, niet eene noodzakelijke functie is in de huishouding der natuur. Es muss auch solche Kaüze geben! (blz. 257-261) In het middendeel onderscheidt Feringe twee klassen van auteurs, gekenmerkt óf door meer amusement en poëzie, óf door meer nadenken en exactitude, kort gezegd de letterkundigen en de wiskundigen. Multatuli's groote verdienste is het tot beide kampen te behooren, niet omdat hij op de grens staat, die ze scheidt, maar omdat hij volkomen goed in beide kampen te huis is. Als ik mij niet vergis, dan ligt in deze omstandigheid de voorname reden van zijn succes, waarbij komt dat hij in beide kampen niet soldaat is, of kapitein, maar generaal. Multatuli's geschriften bewijzen de stelling, die zoovelen aanvankelijk baroque schijnt, dat er exacte poesie en poetische exactitude bestaat, dat ‘ware poesie van vrije studie niet is de tegenstandster, maar de lieve trouwe bondgenoot,’ dat de strijd tusschen ‘gemoed’ en ‘verstand,’ tusschen de ‘letterkundigen’ en de ‘wiskundigen’, of hoe men hen noeme, niet zoozeer is te wijten aan den aard der dingen, dan wel aan de gebrekkige waarheidsliefde der ‘letterkundigen’ en aan de voorbarige deducties hunner bestrijders. Multatuli's arbeid is als eene profetie. Deze nl. dat op den langen duur die strijd ophouden zal. (blz. 264-265) Na deze twee meer algemene beschouwingen houdt Feringa zich in het derde en laatste gedeelte speciaal bezig met Ideën III. Ik heb beweerd dat Multatuli even goed te huis is in het kamp der ‘letterkundigen’ als in dat der ‘wiskundigen’. Inderdaad, ik zou verlegen zijn als ik moest zeggen, wat zijn fort is. Zijn zin voor waarheid en zijn heldere blik doen evenzeer verbaasd staan als zijn zin voor kunst en de diepte of de fijnheid van zijn gevoel. Men bewondert zijn stijl zoowel en zijn schrijverstalent, als zijne verhevene, voortreffelijke denkbeelden. Niet alles wat Multatuli schreef is even uitmuntend, en al erken ik dat hij in den regel scherper ziet dan ik, hij heeft vele dingen gezegd die ik niet beamen kan, die ik bestrijden zou, m.a.w. en naar mijne {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} meening, niet ten allen tijde ziet hij scherp. Wie echter wil uitmaken in welk opzicht iemand het meest uitmunt, neme van alles de beste gewrochten tot proeve. Dit voorschrift volgende, was ik nu eens genegen meer Multatuli's exactitude en wijsgeerigen zin te prijzen, dan weder zijn poesie en zijn letterkundig talent, of (om met Mill te spreken) nu eens zijn vermogen ideën te voorschijn te roepen, samenhangende door gelijktijdigheid, dan weder de kracht van zijn geest in 't voortbrengen van denkbeelden, door opeenvolging geassocieerd. Ten slotte bleef ik geneigd hem meer nog als letterkundige te achten dan als wijsgeer. Den doorslag gaf de lectuur van den derden bundel Ideën. Niet de bundel op zich zelf beschouwd. Integendeel, deze is, bij zijne voorgangers vergeleken, meer betoogend, minder pathetisch, meer overtuigend, minder excentriek (in de slechte beteekenis van het woord), meer objectief-waar, minder eenzijdig. Wat den doorslag gaf, waren de Ideën van den derden bundel in verband met de welbekende voordrachten door Multatuli eenigen tijd te voren gehouden. Die zóó over publieke voordragerij kan schrijven als in de Ideën geschiedt, of die in 't algemeen Multatuli's kennis bezit, kan niet optreden als publiek redenaar, of hij maakt zich schuldig aan moeilijk te verdedigen inconsequentie. Het is mij een raadsel wat Multatuli kan bewogen hebben tot redenarij. Ik wil aannemen, ik ben overtuigd dat hij goed en degelijk heeft voorgedragen - bij ondervinding kan ik niet spreken, ik heb een afkeer van redevoeringen, van handgeklap, terugroepen en dergelijke banaliteiten en neem mij zooveel doenlijk in acht voor zulke dingen -; maar bijna alles wat hij nu in Ideën III op zoo uitstekende en afdoende wijze tegen publiek-spreken aanvoert, wist hij, en kan tot zekere hoogte elkeen die nadenkt, ook zonder veel ondervinding of overmaat van wijsbegeerte, weten. Wat men te zeggen heeft is de moeite van 't drukken waard en heeft dan oneindig meer beteekenis dan het gesproken woord, 't welk als damp vervliegt, óf het kan niet de druk- en uitgeversloonen goedmaken, maar dan is het ook sobere kost voor geachte toehoorders. Een boek kan ieder lezen op zijn gemak, op den tijd die hem het best uitkomt, hij kan het nalezen, bestudeeren enz. Niets van die voordeelen heeft het gesprokene, of liever het weinigje dat van het gesprokene doordringt tot het bewustzijn van den hoorder, die zich te midden van {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} allerlei afleiding bevindt. Het eenige wat de redevoering voor heeft, is de accentuatie, de klem die de redenaar op de juiste plaatsen legt, en - voor wie er aan hecht - zijne gebaren. Maar klem en gebarenspel hebben in elk geval eene geringe waarde, en er is alle kans door een paar doelmatige teekens het gemis aan accentuatie zeer voldoende te vergoeden, als tot dit doel de schoolmeesterij slechts een weinig meêwerken wil. Zij immers is het, die het praerogatief bezit zulke teekens ‘uit te vinden’, d.i. vast te stellen, en het zal wel vergeefsche moeite zijn als iemand, niet tot haar gilde behoorend, zich onledig hield met het uitdenken eener gepaste notatie voor meerderen of minderen nadruk, van een teeken voor uitgespreide armen, een figuur voor rollende oogen en nog een paar van zulke symbolen meer. Thans is Multatuli van publiek-spreken geheel afkeerig en zijn derde bundel Ideën herinnert op min aangename wijze dat hij dien geheel gegronden afkeer vroeger niet scheen te kennen, wat op eene ongelijkmatigheid, eene wispelturigheid van inzicht wijst, die een vrij in-'t-oog-loopend kenmerk is van ‘letterkundigen’, wier liefde, naar hun eigen zeggen, aan haat grenst, wier kennis niet allengs en zorgvuldig wordt vergaderd, gelijk tal van kleine kristallen zich aansluiten aan een kern-kristal, maar die naar Goethe's verkeerden, althans verkeerd toegepasten raad handelen: ‘greif nur hinein in's volle Menschenleben’ - voor 't grijpen is nu eenmaal de waarheid niet - en maar al te vaak van Saulus in Paulus veranderen en vice versâ. Zonder die ongelijkmatigheid evenwel zouden wij Multatuli's prachtige persifflage der redenarij hoogstwaarschijnlijk moeten missen. Ware de voordrachten-kwaal niet ongeneeslijk, had niet die draak onwondbare leden, voor goed zou Multatuli dat monster hebben vermorseld. Toch brengt Multatuli's strijd tegen het veelhoofdig ondier zijn nut aan. En tevens is het voor onpartijdige aanschouwers een vermakelijk tooneel, die executie aller redevoerders, der nuts-vrienden en van de geheele witgedaste bent, met de welbekende uitgestreken gelaatstrekken, de schreeuwerige stemmen, den gehuichelden ernst en gemaakte scherts. Geen plaatsje zoo klein, of men vindt er van die prostitués, zeer gemakkelijk ook buiten de uren van hun bedrijf te herkennen, want ‘hun gezicht staat er naar, ik vergis mij daar nooit in’ (woorden van een hunner toejuichers in 't openbaar, die echter, als veel zulke toejuichers, zich veroorlooft hen te bespotten achter hun rug). {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} Grondiger dan iemand vóór hem heeft Multatuli bewezen dat de beste redevoering slechts hoogst minime vruchten kan afwerpen, en treffend door waarheid en aanschouwelijkheid zijn de passages, waarin hij het lijden schetst, dat noodwendig ten deel valt aan den zeldzamen publiek-spreker, die 't wel meent met zijn gehoor, wiens rede doordacht is en ernstig de bevordering beoogt van het goede. Het publiek wil zich vermaken. Misschien wil het publiek wel iets nieuws vernemen ook. Ja, er zijn er onder, die wellicht een en ander, zelfs veel zouden willen leeren, al is het dan onder voorwaarde dat het hun zeer gemakkelijk wordt gemaakt. De regel is echter: het publiek, opgekomen om den redenaar te hooren, dien het betaalt, wenscht te worden vermaakt, aangenaam te worden bezig gehouden. ‘Die eisch’, zegt Multatuli op pag. 45, ‘hangt als een Damocles-zwaard boven 't hoofd van den verhandelaar. Hij die slechts schoon vindt wat waar is, moet bewerken dat het ware terstond - ook in de oogen van hen die onbekwaam zijn tot het schoonvinden der waarheid, als zoodanig - het uiterlijk hebbe van schoonheid, ja... vermakelijk zij, grappig, aardig, pikant...’ Dit nu voor een gewoon publiek te bewerken, heeft groote overeenkomst met - neen is prostitutie, en slechts armoede kan als verzachtende omstandigheid voor zulk wanbedrijf (te verachtelijker naarmate de dader hooger staat) worden aangevoerd. Misschien kan armoede die prostitutie geheel vergeeflijk maken, en als slechts de zorg voor de zijnen Multatuli heeft genoopt, zijn ondanks, te redevoeren, dan trek ik onmiddellijk en volgaarne mijne beschuldiging van inconsequentie en overhelling tot letterkunderigheid in. Is ook schrijven prostitutie? Niet in die mate voorzeker als redevoeren. Overigens: 't kan er naar zijn. Voor een boek is de kans om in goede handen te komen althans eenige malen grooter dan de woorden van den publiek-redenaar kans hebben op een passend auditorium. Prostitutie in geschrifte zou moeten zijn het meêdeelen van intimiteiten, die ‘te goed zijn voor publiek’, of het vermaken en vleien van den ‘lieven’ lezer, als men niet deze liefheeft, maar b.v. het honorarium dat de uitgever betaalt. Ontegenzeggelijk waar is het dat Multatuli's geschriften aan de groote menigte behagen. Het blijkt uit het enorme debiet. Maar Multatuli stuit te zeer de publieke opinie en beukt te krachtig op de goden der eeuw - Zaalberg, van de Putte, enz. enz. - dan dat hij te {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} beschuldigen zij van prostitutie, of zelfs van enkele behaagzucht. Multatuli dwingt tot bewondering, maar niet door lage kunstgrepen of verkeerde practijken. De bewondering van Multatuli is eene eerbetooning, die aan eene in halve bewustheid en als instinctmatig handelende menigte wordt ontlokt. En in heldere oogenblikken wreekt zij zich over den toegebrachten lof door te verhalen van Multatuli's ondeugden: ‘'t is misschien waar, doch de man is slecht,’ enz. Huichelarij, zegt men, is eene eer, die de boosheid bewijst aan de deugd. Er is ook eene huichelarij, die de domheid bewijst aan het verstand. Maar hoe ook, de bewondering van Multatuli is groot en daarom te merkwaardiger, dat de tijden niet zeer gunstig zijn voor de mannen der vrije gedachte. Want, gelijk Hettner terecht zegt 1: ‘de algemeene gunst, waarin zich de mannen der verlichting gedurende de 18e eeuw mochten verheugen, heeft tegenwoordig bijna overal voor hartstochtelijken haat plaats gemaakt. Na de gewelddadigheden der fransche revolutie zijn wij gewend geworden over de fransche voorstanders der vrije gedachte zonder voorbehoud den staf te breken. In Engeland en Duitschland kent men hen niet meer, al houdt dit niet af hen te smaden. Men spreekt slechts van hunne ruwheid en buitensporigheden, met ziet in hen het uitvaagsel van een verwilderd tijdperk. Maar men vraagt en onderzoekt niet of er bij hen ook iets goeds en nuttigs is te vinden.’ Welk een materieel en moreel succes zouden geschriften als die van Multatuli hebben gehad, indien zij in de vorige eeuw en in Frankrijk hadden kunnen verschijnen! Een man van verlichting op bijna elk gebied, ziedaar Multatuli. Zijn arbeid en streven is vrije studie. Wat hieronder moet worden verstaan en onder welke voorwaarden ‘vrije studie’ mogelijk is, dit onderzoek maakt het begin uit van den derden bundel Ideën. Is er belangrijker onderwerp denkbaar? Ik geloof het niet. De behandeling is verheven boven mijnen lof. Toch zal elk oplettend lezer erkennen dat het artikel over ‘vrije studie’ - pag. 1 tot 35 - zijne waarde niet daaraan ontleent dat het berekend was om te worden ‘voorgedragen’ 2), maar ondanks deze om- {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} standigheid uitmunt door helderheid, waarheid en belangrijkheid. Op pag. 35 en volgende wordt gesproken ‘over publieke voordrachten’, over artisten en kunst. 't Is te wenschen dat van het daar gezegde door redenaars enz. en door het publiek meer nota wordt genomen dan tot dusver het geval schijnt te zijn. Ik stel mij voor in een volgende aflevering van De vrije gedachte een en ander te zeggen over onderwijs, aan welk onderwerp men in Ideën III vele bladzijden gewijd vindt, en eindig voorloopig mijne beschouwing van den 3en bundel met eene aanmerking, die ik mij veroorloof op eene uitdrukking, door Multatuli bij herhaling gebezigd: ‘het zijn liegt niet’. Zulk een frase klinkt hegeliaansch, doch wat erger is: waarschijnlijk zal ze door het heirleger populair-natuurkundigen als eene welkome bijdrage worden aangenomen tot hetgeen zij ‘natuurwetten’ noemen. En de bedoeling van Multatuli kan niet zijn haar te doen rangschikken onder ‘de natuur maakt geene sprongen’, ‘geen ding kan zijn wezen veranderen’ en dergelijke wijshedens. Multatuli zal goed doen, dunkt me, ‘het zijn liegt niet’ te voorzien van een beschermende memorie van toelichting, geschikt ter afwering van aanvallen als deze: ‘is dan volgens u een leugenaar geen stuk natuur?’ Maar, ook als in den besten zin het niet-liegende zijn wordt genomen, ligt de bedenking voor de hand: wie verzekert ons dat niet ten onzen opzichte het al is (als) eene mystificatie? (blz. 273-281) [31 mei 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 31 mei 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot onderaan blz. 2 beschreven. (M.M.) Bij deze brief behoort een apart lijstje van correcties; zie facsimile op blz. 236. Wbaden 31 Mei 1872 Waarde heer Funke, Gister verzond ik naar H. & W. correctie van vel 3. Maar ik deed dit zonder den legger van vel 2 intezien. Die lag op m'n schryfkamer halfweg Biberich. (Ik weet niet of ik u schreef dat ik twee woningen heb?) Ten-gevolge daarvan heb ik niét opgelet dat vel drie niet aansluit aan vel twee. (nam. volgens myn legger.) Wilt ge dit goed nazien? {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Brief van Multatuli aan Funke, d.d. 31 mei 1872; afzonderlijk lijstje met correcties, op 2/3 verkleind. ==} {>>afbeelding<<} {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} Eenigzins in verband daarmee - maar toch stom, heb ik (blz 33. reg. 2) tenst veranderd in tent. Het moet zyn: tekst.- Ik heb nog even 't heele vel nagezien en vind nog een en ander, genoeg om er 't lystje van te maken dat hierby gaat. Wilt ge zoo goed zyn dat alles in uwe revisie aanteteekenen? Vriendelyk gegroet tav DD Och laat me toch schoone vellen zenden. Ik kan nu nooit nazien wat er ten-slotte voor-goed gedrukt is. [4 juni 1872 Brief van Multatuli aan Feringa] 4 juni 1872 Brief van Multatuli aan F. Feringa. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Aan het slot, onder de paraaf, zijn twee regels onleesbaar gemaakt. Kappelman: aanduiding door Multatuli van de banale burgerman; zie V.W. I, blz. 159. heel wat anders!: nl. het optreden van de Multatuli-commissie. Steele?: de engelse essayist van The Tatler en The Spectator, Richard Steele (1672-1729), was geen geestelijke; misschien bedoelt Multatuli Sterne. Slymering: aanduiding in Max Havelaar van de resident van Bantam, Brest van Kempen. Deze is inderdaad geestesziek overleden. moutons de Panurge: mensen die alles doen wat een ander doet. (fr.) dévergondage: schaamteloosheid (fr.) prudhommie: fatsoenlijkheid (fr.) ἐφη: heeft het gezegd; de bekende griekse aanhaling is αυτοσ ἐφη: hij heeft het zelf gezegd. Wbaden 4 Juni 1872 Waarde feringa! Reeds voor drie dagen ontving ik uw tweede afl. Vr. Ged., en ik dank u wel! We zullen de afgezaagde opmerking over 't ongepaste van dankbaarheid voor ‘rechtdoen’ maar daarlaten. Gesteld dat ge my slechts recht deedt, dan blyf ik er by dat 'n beetje dankbaarheid niet misplaatst is, vooral met het oog op de laaghartige koppigheid waarmeê anderen géén recht doen. Nog altyd schryf ik u niet, noch over Dem. & Wet. noch over uwe 1e Afl. Vr. Ged. noch zelfs over uw 2e aflevering. Ik wurm en tob en vecht met mezelf, en voel me onbekwaam. Dit gebeurt dikwyls, ál {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} te dikwyls. Hard genoeg voor iemand die niets bezit dan zichzelf! Dat ik u heden schryf, is - de betuiging is ónbeleefd - pure beleefdheid. Ik voel dat het lomp wezen zou, u niets van my te doen hooren, na de ridderlyke wyzen waarop ge party voor my trekt tegen een laaghartig publiek. Dáárom schryf ik, maar opgewekt voel ik me niet. Ik kan den afkeer van alle schryvery, die me vervult, niet onder woorden brengen. By buien had ik den indruk altyd, maar sedert eenigen tyd beheerscht hy me zóó, dat &c - ‘Enz.’ ja! Want reeds het beschryven daarvan walgt my. Ik ben jaloers op 'n arbeidsman, die 't nut van z'n werk ziet. t Is te hopen dat ik weer 'n verwaanden bui kryg, zekere malle opwinding die me doet meenen iets te kunnen bereiken. Anders kom ik van honger om. Misschien ligt de oorzaak myner impotentie juist in dien dwang. Dat vervloekte besef: heb ideën of crepeer! Ongetwyfeld heb ik - ook omtrent uw stuk over my - aan- of opmerkingen te maken. Maar ik voel me heden te stomp. Over duëllen denk ik anders dan gy. Ik houd het voor 'n fout, dat ze niet in onze zeden zyn, en als ik wetgever was, zou ik ze vry laten. Verwerp deze meening niet te snel. Er bestaat 'n reden om u niet heel ingenomen te maken met Uwe opinie: 't gehalte der velen die 't met u eens zyn! Dit bewyst niets, maar spoort aan, tot voorzichtigheid. Indien 't geoorloofd ware, eene meening te toetsen aan iets anders dan de feiten zelf waarover die meening handelt, zou men een voorstander van duellen worden, door 't achtslaan op onze niet duëlleerende Maatschappy. Maar ik heb andere gronden. Naar myn inzien verwart men de beoordeeling van een duel - meestal kwajongens werk! - met de beoordeeling van 't duel principe. De duellen zouden anders zyn, als het duel in de zeden lag. Ook hecht men te veel aan 'n menschenleven, 'n nietigheid! En men let niet op al de ongestrafte beroerdheid, die thans de plaats inneemt van 't duelsysteem. De firma Kappelman wil wel zoo! Maar ik zag t graag anders! Als 'n smeerlap zich op 'n diefachtige wys meester maakt van myn eigendom, en dan publiceert dat hy dit deed in t belang van myn vrouw en kinderen - bah! Meen niet dat ik hier op de zaak met v L. doel. O neen, heel wat anders!- Ik ben zeer verdrietig. Zonder nu in byzonderheden te treden, moet ik u zeggen dat ik gebukt ga onder 'n last - verbeeld je maar iemand die zwemmen moet met gebonden armen. Daar lykt het op. En al {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} worstelend om die armen lostekrygen, gaat de tyd voorby, en m'n kracht óp! Enfin! Het zal my benieuwen, of 't stelsel van doodzwygery bestand zal wezen tegen m'n Vorstenschool. Als Directeuren van schouwburgen er voordeel in zien het te spelen, zal 't weinig baten of de ‘letterkundige’ klieken het ignoreeren willen. In die Vorstenschool is ‘mooijigheid’ het lokäas onzer verrotte maatschappy. Een engelsche preeker (Steele?) had geen volk genoeg in z'n kerk; en toen liet-i rondvertellen dat hy den volgenden zondag met n hansworstje op den preekstoel komen zou. Nu, in V.S. zyn hansworstjes. Doch zonder of met die mooijigheden, ik geloof dat het stuk goed is. Het is wel mogelyk dat ik voortaan my meer bezig zal houden met zulke dingen, dan met stukken van streng didaktischen aard. Ze laten my meer vrye stemming. Iets anders schryvende, lieg ik, als 'k niet om den anderen regel, m'n publiek uitscheld. Ikzelf voel dat dit smakeloos wordt, en geen doel treft, daar 't weldra 'n deun wordt. Maar in m'n gemoed is 't zoo. Bezig zynde my intespannen tot duidelyke uitdrukking, suist het me gedurig in 't oor: och, laat maar staan, ze begrypen 't toch niet! Meent ge dat uwe opmerking over myn woord: ‘het zyn liegt niet’ begrepen wordt? Waarachtig niet! Myn kommentaar die daarop zou moeten volgen, zou ook in 't water vallen. Geloof me, wy wurmen voor niemendal. Het verwondert me, dat ge er niet op gewezen hebt dat er een nauw verband is tusschen de poging my doodtezwygen als auteur en my te dénigreeren als mensch. Ik ben een zeer goed mensch, en ken niemand die 'k als zoodanig boven my stel. Wie my van naby kende, zou 't... komiek vinden, dat men er in geslaagd is, my zoo zwart te maken. Maar... men kent me nu eenmaal niet van naby. (ik ga met niemand om.) Zeer wel. Ik vraag u dan van welken medeburger men zoo veel publieke, nooit gewraakte, données heeft, als van my? Is de Havelaars geschiedenis waar, of niet waar? Er is iets koddigs in de goochelary waarmee men - ook by U in zekeren zin, want ge laat die zaak in 't midden - geslaagd is my voor 'n onverlaat uittemaken, my, den eenigen Nederlander die publieke bewyzen gaf van 't tegendeel. Ik zeg dat de Nederlanders schelmen zyn, en dit beweer ik niet in 't geheim, achter den rug, op 'n manier die geen vat geeft tot tegenspraak, maar openlyk en uitdagende tot tegenspraak! Nog eens, ik {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} ben - vergelykenderwyze met allen die ik ken - een uitstekend goed mensch. Dit heb ik bewezen, en wie me 'n millimeter graad minder wil schatten, is 'n leugenaar, want men weet beter, men kán beter weten altans. Jammer voor Slymering, dat hy niet verdacht was op 'n hulp als hem zou toegevoerd worden van de Ned. Natie! Die naïve gewoonling overlaadde my met betuigingen van diepe vereering. Hy zag niet in, hoe 't mogelyk wezen zou, my voor 'n slecht mensch uittemaken! En v. Twist ook niet! Hem zelf heeft de nederlandsche uitvinding vrolyk verrast. Verrast, my ook, al was't dan minder vrolyk! Hoe kan men zoo naïf zyn!- Ge ziet, ik ben verdrietig. Dit zou me minder kunnen schelen, als 't my maar niet belette te werken. Als ik niet gedwongen was door behoeften, kreeg 't publiek geen letter van my te zien. Slymering is nog een van de beste menschen die ik gekend heb. Hy had geweten genoeg, my na de Havelaarsgeschiedenis niet uitteschelden, en in plaats daarvan gelyk recht was! - krankzinnig te worden. Zóó is hy gestorven! Dat is wat braver dan met infernale slimheid my te bekladden. Als de Hollanders in alle dingen zoo gevat waren als in de taktiek tegen my - kyk, dan waren we lang van 't ‘liberalisme’ af, en van ons kwajongensparlement! Is 't gevatheid? Van de paar dozyn voorgangers, ja! Van de duizenden die napraten, neen! Ik neem 't dien voorgangers minder kwalyk. Ze hebben geen ander middel. Maar al die moutons de Panurge! En Hartsen schryft over logica? Over logica? Hartsen? Dát zal de logica pleizier doen! En hy wil dat gy z'n werk behandelt? 't Is om de pen neerteleggen!- Het stuk van Constantyn over Lidewyde begryp ik niet. Ik heb nooit iets begrepen van wat men over Lidewyde geschreven heeft. 't Komt my voor, dat zelfs zy die 't meest tegen dat ding te-velde trokken, het te veel eer bewezen. Ze hebben 'n inktvlek voor 'n teekening aangezien. Het komt my zeer karakteristiek voor, dat niemand de genesis van dat boek geanalyseerd heeft. 't is een mismaakt uitwas van fatsoenlyk ingehouden wellust, op frazen gezet. Ik zie kans, de psychologische wording van 't boek, vry nauwkeurig te beschryven. De ware titel is: ‘Deftig uitstapje naar 'n naakte vrouw, of zwynery zonder toebehooren.’ ‘Zonder toebehooren.’ Ja, want de heele inkleeding is onwaar, slecht geteekend, onbekwaam. Er is iets jongensachtigs in Huet's dévergondage. Men kan 't hem aanzien, dat hy geen model {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} had, noch buiten zich, noch in zich! Hy spreekt van... hooren-zeggen. ‘Die franschen maken zulke aardige boeken met wellust... kom, ik zal ook eens 'n aardig boek maken met wellust!’ Net andersöm als de brave Hollandsche critici, geef ik aan Huët een testimonium van prudhommie! Als z'n vrouw sterft, kan Groen v. Prinsterer hem z'n dochter geven. De Lidewyde stinkt van burgerlyke, onärtistieke, janklaassige houterigheid. De lezer komt op 'n naakte vrouw terecht, nu ja, dát was afgesproken tusschen Huet en auteur, maar hoe? Lieve heeren Hollanders, 't is zoo makkelyk niet, iets anders te zyn dan 'n Hollander! Toch erken ik dat het boek minder leelyk is dan de recensies.- Gut, wat ge zegt over Schimmel (de beschuldiging nam. dat ik geen ‘nieuwe types zou geschapen hebben) wist ik niet eens. Gy veegt hem goed daarover. Ja, 't is uilig. Maar ei zie, hyzelf levert ons 'n soort van ‘type.’ We benoemen hem by dezen tot typezoeker. Ik kende dat vak niet. Hy doet me denken aan een verslaggever in de N.R.C. die: m'n ‘hellevaart (in de Millioenen Studien) wat zwak’ vond. Dom van my, niet waar, nooit bedacht te hebben welke sterkte een ‘hellevaart’ hebben moet? Indedaad het is 'n ‘type’, de soort van beoordeelaars die terstond zoo'n maatstafje by de hand hebben. Men vindt ze in alle ‘Kunstbeschouwingen.’ ‘Die tenor... nu ja, hy heeft bravour... er is tint in... maar... echter... evenwel - 't komt ons voor, dat-i in de hooge toonen ietwat molliger wezen kon, 'n beetje molliger! Wat praat ik van kunstbeschouwing! Las ik niet onlangs in 'n krant, dat er by X in de Y-straat 'n ‘mollig’ glas bier zou getapt worden - bah! Voor dat mollig publiek schryven wy! Beste feringa, neem me niet kwalyk als er in dezen brief geen nieuwe type voorkomt. Gelukkig dat we nu eindelyk weten wat de roeping van 'n schryver is. Schimmel ἐφη! En hiermee, god zegen je... ‘Zie je, dat-i geen atheïst is, hyzelf roept er god by.’ Och ja. Dezer dagen schreef ik over U - nog maar beiläufig - ik beklaag u over den lof der Schager krant, die beweert dat gy ‘radicalismus weet te verzoenen met geloof.’ Ik bid je! Vriendelyk gegroet tav DD {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} [4 juni 1872 Thorbecke overlijdt] 4 juni 1872 De leidende liberale staatsman J.R. Thorbecke overlijdt in 's-Gravenhage. Johan Rudolf Thorbecke, geboren 14 januari 1798 in Zwolle, studeerde in Amsterdam en Leiden, en promoveerde in 1820. Dank zij een regeringsbeurs verbleef hij 1820-1824 in Duitsland (Giessen; Göttingen). In de jaren 1829-1830 was hij hoogleraar in Gent, van 1831 af in Leiden. In 1841 behoorde hij tot de ‘Negenmannen’ die grondwetswijziging nastreefden, in 1848 werd hij de voornaamste auteur van de meer liberale grondwet. Driemaal was hij als minister van Binnenlandse Zaken in feite minister-president: 1849-1853; 1862-1866; en 1871-1872. [5 juni 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *5 juni 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga (RvE, blz. 174-175). Volgens mededeling van Mimi: Byblaadje van een verscheurden brief. De drie asterisken in de laatste alinea duiden kennelijk op een door haar gesupprimeerde eigennaam. 'n guet-apens: een hinderlaag, valstrik (fr.) 5 Juni. Zoover schreef ik gister. Je ziet wel dat ik je veel zou te vertellen hebben, als je eens hier kwam. Och ik heb zoo'n hekel aan zoo'n onvolkomen schryvery. By elk vel dat ik (na 3, 4 maal correctie) van Vorstenschool kryg, denk ik: nú aan Roorda. Maar telkens bevalt me 't slot niet. Nu moet je weten dat ik 'n guet-apens voor je klaar maak. Ik wil je ‘in Vorstenschool trekken’ Ziehier hoe. Is er iets tegen, dat ge, indien het stuk naar uw inzien zich daartoe preteert (Ik zeg ja!) een lezing over Vorstenschool klaar maakt, om daarmee in 't geschikt saizoen (October?) in Holland optetreden? Ik verbeeld me dat gy opgang maken zoudt, en daarmee allicht 'n duizend gulden ophalen. Ik zelf zou graag 't stuk (of fragmenten er uit) door u hooren lezen. Ik weet dat ge goed leest. Nummer een is dat je 't stuk in z'n geheel hebt. Antwoord dus niet op m'n voorstel voor ik 't u zenden kan. En juist omdat ik zoo op uw medewerking gesteld ben, leuter ik zoo met toezenden. Maar weldra krygt ge 't. Er mankeert maar één vel aan. Ge begrypt hoe uw spreken over V.S. en 't voordragen van fragmenten daaruit, 't ding populair zouden maken. En dát wil ik! {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} Nog iets: uwe voordracht en opmerkingen zullen onze min ontwikkelde acteurs op den weg helpen. Ik van myn kant zou u 'n paar wenken geven. Maar nogeens ge moet het eerst in z'n geheel... Neen! Ik zend u heden de vier eerste bedryven. Dat kán, en is nuttig juist omdat ik over 't vyfde bedryf iets optemerken heb. Ik word gestoord. Hartelyk gegroet. Och, verscheur dezen brief. Ik wou niet graag dat *** ooit schade had van m'n openhartigheid jegens u. Men weet nooit waar 'n brief belandt. Verscheur hem, ik reken er op. Tot straks. t.t. D.D. [6 juni 1872 Beoordeling van De Bruid daarboven] 6 juni 1872 Beoordeling van De Bruid daarboven in Onze Tolk, Letterkundig nieuwsblad, Derde Jaargang, No 17. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De bruid daarboven door Multatuli. Amsterdam, G.L. Funke. (Prijs f0.75). Deze druk is verrijkt met een naschrift van den auteur, dat wel verdient gelezen te worden. Het is een vrij uitvoerige autokritiek, als ik dat woord gebruiken mag, op den pikanten toon, dien wij van dezen schrijver gewoon zijn. Zeker de Bruid daarboven is niet volmaakt; het draagt, meer in de geheele opvatting dan in de détails, de sporen te zijn wat de schrijver het zelf noemt, eene ‘spelerij mijner jeugd’, maar het blijft toch de spelerij eener geniale jeugd, die ook op dit gebied, misschien op dit gebied vooral, den toekomstigen meester voorspelde. [8 juni 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] *8 juni 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli (RvE, blz. 176-178). E. v. H(artman): Eduard von Hartmann (1842-1906), duits wijsgeer. woord van de Pène: zie V.W. I, blz. 13. bladzijden van 't adres van Keller: zie V.W. VI, blz. 10. Hillebrand: Joseph Hillebrand (1788-1871), duits filosoof en letterkundige, werd van katholiek priester protestant, was hoogleraar in Heidelberg, vestigde zich omstreeks 1850 in Mainz. {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} Brussel, 8 Juni '72. Waarde Dekker! Ik ben begeistert door uw meesterstuk. De woorden van Hanna, die niet wilde dat Herman naar 't hof zou gaan, en het vervolg, heb ik niet met droge oogen kunnen lezen. Ik vind 't zeer hartelijk van u, dat ge mij met eene lezing over V.S. geld wilt doen verdienen. Maar ik heb geen talent genoeg om hoorders te lokken die 't ontroerend drama tehuis gelezen hebben. Ik zou na 't stuk te hebben ingestudeerd, eens moeten waarnemen hoe mijne voordracht werkt, bijv. op u, Mej. M.S., Constantijn, mijne vrouw, mijne moeder. Kon ik maar eens bij u komen! Wat talmt die Gouverneur-Generaal. Hij heeft nu zelfs tijd gevonden om monteeringen voor te schrijven voor bosch- en douane-beambten. Neen, uw drama is geen zerkje van zandsteen. Als 't af is maak er dan een, waarin de mishandeling van den javaan wordt voorgesteld. Hoe kunt gij, die te recht reclame voor reclamatie afkeurt, spreken van deballoteeren? - Balloteeren is immers niet aannemen maar slingeren? Hoe kan deballoteeren dan afwijzen zijn? Ik geloof niet, dat het Fransch is. Ja, slagen na de drie eerste jaren aan een kind gegeven, moeten neerkomen op de ouders, gelijk rottingslagen voor de Javanen op onze ministers, geachte sprekers en landvoogden. Feringa's stuk gekregen. Hij schetst u als kunstenaar zeer goed, maar niet als baanbreker, hervormer. De man noemt ieder ploert, maar is ploertig genoeg twee schrijvers, die hem hun werk zonden, zoo als E. v. H(artmann?) te B(erlijn?), te bedanken in de rubriek ‘Correspondentie’. Hij schijnt nog nooit een goed redenaar te hebben gehoord. Misschien ligt er ook wangunst in zijne minachting. 't Komt mij voor, dat gij niet zoo zeer walgt van voordragen in 't algemeen, als van voordragen voor 't ‘vissige’ Nederl. publiek. A contrecoeur de vier eerste bl. van uw brief verscheurd; de twee laatste niet; zij liepen over Vorstenschool. Wacht niet met de uitgave. Hoe treurig een' man als Thorb. zoo in de hoogte te moeten steken! Hoe laf gedroeg hij zich dikwijls! En toch stak hij een hoofd uit boven onze liberalistische beroemdighedens. 't Is te hopen, dat men die grondwet nu ga veranderen en 't volk meer zelf doe handelen. {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat is de beste opvoeding. Ik dank u voor uwe confidences. Doe mijne beste groeten aan Mejuffrouw M.S. en zeg haar, dat ik haar bewonder, het door u aangehaalde woord van de Pène indachtig, zoowel als het u toegezegde, maar, naar 't schijnt, te Gendringen zoek geraakte artikel van den duitschen Franschman Hillebrand, die van de genieën zegt, dat zij gedoemd zijn om hunne lichtende baan alleen te doorloopen. De bladzijden aan 't adres van Keller zijn raak! Ten Brink vertelde mij te Leuven, gij waart zoo ‘op’ van de vrouwen, dat gij niets meer met de pen kondet voortbrengen. Maar de kerel zei mij ook: ‘Ik geloof aan niets, maar doe mijne kinderen in 't geloof opvoeden, want dit geeft een zedelijken band’. Ja, 't geeft traktement, en broodeloosheid kweekt onzedelijkheid. Feringa wil niets van God weten, maar wel van onstof. Zonderling, in zoo'n helder hoofd! In de eerste aflev. was de vrouw als een man, in de tweede staat zij tegenover den man als gevoel tegenover rede. Ik denk aan verhuizen, maar zal eerst u komen raadplegen. Mijn Marietje heeft een paar malen tikken op de billetjes gehad, maar nadat zij drie jaren geworden was, niet meer. Nu behoef ik slechts te zeggen: ‘Moet papa boos worden op zijn kindje?’ Zijt van ons de hand gedrukt. Uw vriend Roorda. Van Vloten kruipt in zijn schulp tegenover den Mosselman. [10 juni 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] *10 juni 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli (RvE, blz. 178-179). tsohhbatten: soebatten, vleiend smeken (van mal. oorspr.) Brussel, 10 Juni '72. W.D.! Ze zijn in Holland hun kop kwijt door den dood van den ‘eminente’. Zouden wij daarvan niet partij kunnen trekken om hen te dwingen tot: 1.o afzwering van hunne vuile oostersche staatkunde, 2.o genoegdoening voor u en mij? Bijv. zoo ik schreef in den Telegraaf: ‘Wij vernemen uit goede bron, dat Multatuli na de voltooiing van {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} zijne V.S. een ander drama op touw zal zetten, waarin onze oostersche staatkunde wordt gebrandmerkt. Daarin zal een Javaan voorkomen, wien De laatste dag der Hollanders op Java, in proza en poëzie van den balling R.v.E. in den mond wordt gelegd. De angst zal dan misschien eindelijk onze ministers, geachte sprekers, en de andere Droogstoppels nopen tot het verlaten van hunne verfoeilijke politiek’. Zoo vereeuwigt ge ook mij. Het prozastuk zal ik voor u opzoeken. Denk eens hierover na. Gij hebt meer beleid dan ik. Misschien komen ze dan bij u en mij tsohhbatten. Groet Mej. Schepel vriendelijk van mij. Wij allen drukken u de hand. Uw vriend R.v.E. [10 juni 1872 Brief van Tine aan Potgieter] 10 juni 1872 Brief van Tine aan E.J. Potgieter. Dubbel en enkel velletje postpapier, tot bovenaan blz. 6 beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Padua 10 Junij 1872 Waarde Heer Potgieter, Reeds lang had ik U willen en moeten schrijven, maar daar ik altijd om hulp te vragen heb, valt het mij zwaar en ik stel t' uit, tot dat ik door de omstandigheden gedrongen word, alles ter zijde te zetten, om moedig met mijn verzoek voor den dag te komen. Toen ik U de laatste keer om 200 fr. verzocht, was het om schulden af te doen, ik wist toen nog niets van t' vertrek van Eduard naar Engeland, ik heb toen dat geld voor Eduard besteed, die schulden zijn opgeloopen en nu kan ik mij niet anders redden dan weder mijn toevlugt tot U te nemen. Om een beetje in t' effen te komen zou ik 400 fr. noodig hebben en dan nog heb ik niets om mij een weinig kleeren aan te schaffen die ik zóó noodig heb, U ziet dat ik nog altijd tobbende ben, en mijne gezondheid laat veel te wenschen over, ik voel mij zoo afgemat en dan die doodelijke melancolie die mij zoo onderdrukt, toch doe ik mijn best er mij niet in toe te geven maar niet altijd gelukt het mij, ik voel dat ik mij soigneren moet, maar... zonder geld is dat moeijelijk of liever onmogelijk. Waarde Heer Potgieter ik ben zoo bang, dat U mij voor onbescheiden zult houden, och t' zijn de omstandigheden die mij noodzaken om zóó te handelen, geloof mij vrij, dat ik liever geven zou dan ont- {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} vangen. Hoe dikwijls hebben wij niet menschen geholpen royaal zoo als Dekker dat vroeger zóó gaarne deed, hoe weinig dacht ik dat ik zelve zou moeten vragen en nooit kwam t' mij in den zin dat hulp vragen zóó zwaar valt. Mevrouw Omboni heeft mij verzocht U zeer te groeten, zij was van plan U te schrijven maar ze is gister voor eenige dagen op reis gegaan, zij zou U schrijven wanneer zij te rug komt. Nonni leert trouw, zij wordt door ieder bemind die haar kent, t' is een lief goed kind met veel intelligentie. Ik mis mijn Eduard niemand kan mij zoo opvrolijken als hij, ik ben mijzelve niet als ik mijn kinderen niet bij mij heb. t' leven is wel moeijelijk en vroeger vond ik alles zoo makkelijk, geluk geven vond ik zoo schoon, rijkdom, aanzien heeft me nooit aangetrokken maar huisselijk geluk dat was mijn ideaal en ik moet dan ook zeggen dát heb ik gekend. Hoe gaarne zoude ik eens met U spreken, ik geloof zeker U mij begrijpen zoudt, als ik U uitlegde waarom ik zoo melancoliek ben, weinig menschen kunnen zich verplaatsen in een ongewone positie. Maar als men dichter en schrijver is dan voelt men waar een ander niet begrijpt, en begrijpen is toch zoo schoon, daar voor is noodig en de intelligentie van den geest en van t' hart. Ik zou zoo gaarne eens hollandsche Couranten lezen, welligt heeft U er eenigen, zoudt U mij ze eens willen zenden? Als men in Italien is, hoort men nooit iets van Holland. Waarde Heer Potgieter ontvang mijnen opregten dank voor alles wat U voor ons doet ik beveel mij aan in uwe vriendschap en geloof mij met de meeste achting en vriendschap E H Douwes Dekker [11 juni 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *11 juni 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga, op 10 juni begonnen. (RvE, blz. 179-185). voorgelezen: in 1868 te Utrecht, Rotterdam, Sneek, enz. Ge noemt dit moeilijk: zie V.W. VI, blz. 93. moyennant finance: tegen betaling (fr.) tontong: uitgehold houtblok, slaginstrument met ver-dragend geluid. rendre gorge: uitbraken (fr.) {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden, 10 Juni '72. Beste Roorda! Ik dacht wel dat ge Vorstenschool goed vinden zoudt, liever: dat gy goeds vinden zoudt in dat stuk. Dat ge ook aanmerkingen hebt, spreekt vanzelf (ik ook) maar 't geheel is hoofdzaak. Precies: ‘na 't te hebben ingestudeerd.’ Juist wat ik bedoelde. Ik zelf wou leeren van uw voordracht. Niet om zelf beter voortedragen, maar om door uw voordracht te letten op m'n fouten in 't schryven. Verbeelje 'n componist die z'n stuk wil hooren spelen. Dit is noodig om wat anders voorttebrengen. Men kan anders z'n eigen werk niet beoordeelen. Ik hoop hartelyk dat ge lust en stemming hebben zult om 't in 't publiek te doen - áls ge naar Indië gingt, is 't vanzelf uit - en blyf er by dat het ding daardoor zou gepopulariseerd worden. Ik heb acte I, II en IV voorgelezen. Meer kon ik niet. (Ik meen: niet meer dan lezen. Ik was óp, door 't noemen der namen van de sprekers alleen, in snellen dialoog.) Indien gy 'n paar grepen deedt in de voordraagbare stukken, en van de rest een resumétje gaf, zou 't geniessbarer zyn dan door de lezing van 't heele stuk. Ge behieldt dan kracht voor de passages die u de inspanning waard schenen. Of dit geen waarde hebben zou voor hen die 't tehuis lazen? Ik geloof juist andersom dat zy, na uwe voordracht en opmerkingen, zouden inzien tehuis niet goed te hebben gelezen. Als ge (over 'n maand of drie) er toe besluit, zou ik u voorstellen overal vrybilletten aantebieden aan acteurs en actrices. Tegen dien tyd zou ik u 'n paar opmerkingen meedeelen omtrent de voorstelling. (Schukenscheuer vooral geen hansworst. De lakeien in 't gelid hoog-ernstig. De meeste acteurs chargeeren zoo iets door grimassen. etc. etc.) Ik heb nu vel 8 ter correctie. Voor ik 't u zend, denk eens s.v.p. over de lastigheid van de ontknooping. In den beginne zal het vyfde bedryf velen tegenvallen: het is redelyk bedaard en... hoogst fatsoenlyk. Welnu dit wilde ik, omdat ik 't moet laten regelen door Louise, die te goed is voor lawaai en schandaal. Ik beweer dat het vyfde bedryf een kunststukje wezen moest, en geloof dat ik geslaagd ben. Bedenk al de moeielykheden. Gy en ik hebben geen beschikking over pistoolschoten, bengaalsch vuur en dergelyke hulpmiddelen, waarmee 't publiek van Dumas fils tevreden is. Louise is te hooghartig om in vuil te wroeten. Toch mag ze na 't verlaten van Hanna, dat {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} kind niet in den waan laten dat ze berust in 't gebeurde. Er moet opgehelderd worden waarom die van Weert op Louise's-Rust was, zonder dat zy mag blyk geven dat het haar om die opheldering te doen is. De Koning (Louise's gemaal!) moet gereleveerd. Toch mag er niet ontkend worden dat die man aan... relief groote behoefte had! Herman was grof jegens Louise. Dat moet gelikwideerd. Schukenscheuers plan om door speculatie op 't schandaal, aan ‘domeinen’ te raken, moet behandeld worden. En onze vriend van Huisde, dien ik meer nog dan den incidenteelen Hesselfeld, tot hoofdrepresentant kies van 't knoeischandaaltje, (Hesselfeld is behoorlyk abgefertigt in 't IV bedryf) ook van Huisde moet gestraft. Denk hierover eens na, dan zult ge inzien hoe lastig 't was dat alles saemtevatten, behoudens Louise's hoogheid. Ik ben zoo groots op die vyfde acte, dat ik 't publiek waarschuw. Ik laat den geestigen maar goedgezinden Spiridio vragen: hoe Louise die zaak zal behandelen, zonder dat ze zich verantwoordt. ‘Ze mag 't gebeurde zelfs niet noemen’ zegt-i. De Walbourg antwoordt: Ge noemt dit moeilyk? Zeg: onmogelyk! Daartoe zou zich gewis haar mond niet leenen! Maar wees gerust! Zy zal in 't ryk gemoed Het middel vinden, om te doen verstaan Ook wat niet rein genoeg is voor haar lippen. Ik had er plezier in, Louise's geest te doen uitkomen boven Spiridio's geestigheid. Hý zou er geen raad mee weten, maar zy wel! En hierin zoek ik de eenheid van het drama. De vrouw die in Acte I en III zóó sprak, moest zulke oorvegen weten uittedeelen. Ook blyft ze in dat alles ‘haar George’ en ‘den Koning’ trouw. Wanneer ik nu eenigszins mag gissen dat al dergelyke beschouwingen over de moeielykheid van de conclusie, de moeite van 't meedeelen aan ú, waard zyn, wat is er dan te wachten van ‘publiek’ als 't niet door u gewaarschuwd wordt? En... ik zelf kan 't niet zeggen! Zoo zie je, dat ik je in een guet-apens lokte, want als je plezier begint te krygen in 't declameeren van sommige stukken (myn hoop) dan ben je aan 't commenteeren van de rest vast. Gut, ik zou 't zoo prettig vinden. Vriendelyken groet van Mimi S. Ik zal er pret in hebben als gy hier zynde met haar omgaat. Zy is zeer ontwikkeld, zonder den minsten {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} emancipatiegeest. Ook doet ze niet in blauwkouzery. Maar ze leest zeer kritisch. Zeg, als je eens hier komt, zal ik byna zeker een kamer voor je hebben. Mimi kookt zelf, en ze schaakt... goed. (zonder meesterschap.) Deballoteeren? Volkomen recht, d.i.: gy hebt volkomen recht. Hoe kan men, ik, zoo stom zyn! Dat het geen fransch is zou nog zoo erg niet wezen, als 't maar was afgeleid van 'n behoorlyken franschen wortel. Die wortel zou dan in allen geval boule zyn en geen balle. 't Is ál te gek, en staat gelyk met ‘chambres stoffées’. By-gelegenheid zal ik dien mallen blunder behandelen, en er by zeggen dat gy me daarvoor 'n verdiend standje hebt gemaakt. Plet was eergister hier, allerprettigst! Maar... hy had twee jongeluî uit Delft by zich, beste jongens, en daar-i - ik vat niet waarom? - maar één dag blyven kon, is er geen spraak geweest van: zaken. Hy zei terstond dat-i terugkwam. Nog weet ik door hem niets van z'n blad. Maar ik heb hem al geplaagd met ‘zekere schuld die hy aan my had, en waarvoor hy arrest verdiende’. Hy heeft vast beloofd weldra te zullen terugkomen. Ik vond hem allerliefst. Fideel, flink en prettig. Ook Feringa schryft me over Plet's courant. Ik wil Plet nu plagen, door hem niet op den weg te helpen. Hy gist zeker dat ik 't weet. Wilt gy 't hem makkelyk maken? My wel! Feringa, dien ik (eigenlyk om wát te schryven) condoleerde met z'n opinie over duels, (Ik zei dat alle Kappelluî 't met hem eens waren) antwoordt heden daarop en gebruikt 'n half dozyn versleten bewysgronden. Ik weet uit uw zaak met van Dedem, dat ge, in hoofdzaak, met hem eens zyt, maar ik blyf by myn opinie (die natuurlyk de ware is). 't Is de vraag of Feringa genoeg weet van ‘wereld’ om zulke dingen te behandelen. Hy houdt zeker ook niet van truffels. 't Staat hem vry. Maar... om er op te schimpen, moet-i weten wat het voor dingen zyn. Dat duellen nooit te pas kwamen in Feringa's verhoudingen, wil ik gaarne gelooven. Uw stuk in den Telegraaf (doctrinaires) is keurig geschreven, als zoodanig, als schryvery, zeer bekwaam. Maar... ik vind dat ge die zaak had kunnen afdoen met minder talent. Uw wyze van schryven riekt zelf naar doctrinairigheid. De Guizot's e.d. zouden op zoo'n stuk van uw hand, u terstond 'n emplooi kunnen geven als werkman. De N.R.C. wil wel zoo! Ook zy doen in schryvery - niet zoo bekwaam als uw werk, maar dat ziet Publiek niet - en kunnen op uw stuk een {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} dito doen volgen. En gy weer. En zy weer. En gy nog eens! Eilieve, ziet ge niet dat ze op die manier hun kolommetjes heel aardig ‘moyennant finance’ aan den man brengen? ‘Of doctrinaires (in minachtenden zin) beteekenen moet: de lui die doctrine hebben?’ Welzeker, als poitrinaires 'n poitrine. Feringa zal verzuipen in z'n filosofistery. Naar myn innige overtuiging komt er van hem als schryver, voorganger etc. niets terecht. Hy is niet oorspronkelyk. Dit nu is geen gebrek op zichzelf. Maar hy gaat gebukt onder de zeer eigenaardige onoorspronkelykheid, om voor origineel te willen doorgaan. Dit is doodelyk. Let op! Marietje (Pl. zeide: 'n engeltje!) 'n paar maal 'n tikje? Wel zeker! Ook daarin weg met de doctrinairen. Over 'n paar jaar, en misschien nu al, zal zy zelf er om lachen dat dat noodig was. Zeer hartelyk met de uwen gegroet. Groet ook Constantyn, schoon z'n oordeel over Lidewyde 't myne niet is. Nu, dat 's byzaak. Uw vriend, D.D. Geschreven met een luxe van slordigheid. Letters vervelen me zoo! hm, 'n schryver! 'smorgens, 11 Juni '72 Zoo even uw briefje van gister. Om nog heden met gunstig vertrekkende post te antwoorden, moet ik terstond schryven. Als ik eerst naar m'n schryfkamer ga (halfweg Biberich) kom ik na dat postuur thuis. Kerel, ge roert in dat kleine briefje 'n zaak aan die dieper zit dan 't schynt. Myn program is 't uwe niet, en 't is volkomen recht dat gyzelf daarin beslist. Maar ik zoek geen genoegdoening in gewonen zin. Ik wil Holland straffen, ook al ging ikzelf er by onder. 't Schryven van die paar regels in den Telegraaf zou evenwel geen kwaad doen. Maar of 't goed zou doen, weet ik niet. Bovendien, in ‘verfoeielyke politiek’ lezen de liberalen: ‘behoudend’ vice versa. Over ‘verfoeielyke politiek’ schreeuwt iedereen, zy 't meest die 't hardst meedoen, en juist dat schreeuwen is de tontong waarmee men myne klachten smoort. Het schryven van de voorgestelde regels is niet schadelyk denk ik. Een andere vraag is of 't baat? En...ook 'n andere vraag, of ik werkelyk zoo'n drama maken zou? Ik denk het niet! Ik zou niet gaarne den waren Havelaar compromit- {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} teeren. Men heeft dat boek gesmoord door de verzekering dat het een roman was. Mag ik nu, door dezelfde zaak te dramatiseeren, dien laster in de hand werken? Dat zou dom zyn. Het drama vordert... omzettingen, arrangements, die me niet gelegen komen. Wat ik over de Hollanders te zeggen heb is te nuchter gemeend, om 't aantekleeden. Ik mag 't niet anders inkleeden dan in 'n oorlogsverklaring. Ziedaar m'n program. Al wat ik anders voortbreng is... 't brillen slypen van Spinoza. Hartelyk gegroet. t. à v. D.D. Ik ben zoo bang dat van Twist sterft (en anderen!) voor ik hem straf. Want dat wil ik. Ik zal bar zyn: pligt! En zoodra ik daartoe de macht heb, zult gy ‘voldoening’ krygen, oneindig meer dan ge ooit hadt kunnen denken. Die vent van Samarang, Dorrepaal, rendre gorge! Zie slot van: Een en ander over Pruissen en Nederland. Dat is m'n program. [11 juni 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 11 juni 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) verzeggen: weigeren (germ.; d. versagen.) Wb. 11 Juni 1872 Waarde heer funke, Gelyk met dezen gaat vel 7, en ik denk een post later, vel 8. (Ik ontving 7 weer niet in duplo. Nu heb ik geen legger, wat me zeer lastig is!) - Dat ik telegrafisch dat vel nog eens terug vroeg, had nog andere redenen dan de nu daarin veranderde kleinigheden. (Hoewel die twee bladzyden 90 & 92 van 36 regels 't geen ik by toeval zag, toch regeling eischten. Ze schynen maar te verzeggen om te doen wat ik verzocht, namelyk altyd 35 regels te drukken, al was 't dan met een..... Dan kan ik zonder juist te tellen, zien waar wat bygevoegd moet.) Ge zeidet dat ik my om de regels maar niet moest bekommeren? Echter hoe had men dan die 90 &c 92 pas gemaakt? Nu is 't goed, geloof ik. En door 't uitzetten, eindigt tevens het bedryf beter, op 99. - In vel 8 eindigt een blz. familiair met den naam van 'n spreker! Enfin, de zettery van 't drama is nu, op 'n oor na, gevild. Als t weer begon {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} (: als ik weer 'n drama heb, dat gebeuren kan) moeten we dat anders inrichten. 't Is nu 'n erg getob geweest.- Doch dit alles is byzaak. De eigenlyke reden waarom ik vel 8 terug vroeg, was zeker besef dat het begin van 't V bedryf misschien verandering noodig had. Welnu ik ben er, door de gevolgen van die wissel-historie, niet toe in staat. 't Was niet voor niemendal, dat ik zoo tobde over 't uitblyven van dat geld. Ik zucht nu onder die gevolgen. En God weet hoe lang dat duren kan. Plet had geen schuld, dit weet ik wel, maar 't ware my voordeeliger geweest, indien hy de heele f300. had verloren, mits ik 't terstond geweten had. Ik heb na dien tyd nog geen letter kunnen werken! Dat verlies is grooter dan de heele zaak waard is! - Dank voor de schoone vellen Ideën I tot blz. 184. Het mankeerend brokje (185) heb ik niet. Ook geen schoone vellen van 't tweede deeltje 1, 2, 3, 4. Gecorrigeerd heb ik tot & met 7. Doch ik verzocht H. & W. my 6 & 7 nog eens te zenden. In die beide vellen (vooral 7) mankeeren veel letters. Het is vol:.... vooral in de namen. (P.. t.. s. = Pieterse) 't Wordt me groen en geel voor de oogen. Het is wel goed, dat ze zulke blinde teekens zetten (liever dan p voor P, w voor W) maar toch geeft het 'n verkeerd oog voor 't corrigeeren. Ik ben over veel zaken zoo verdrietig! Ook over 't laat verschynen van V.S. En over 't geheel is er iets storends in de gedachte dat alles wat ik nu schryf, zoo oudbakken wezen zal voor 't verschynt. Ik had zoo gaarne over de min. crisis, & Thorbecke's dood geschreven. Enfin, - t Is me onmogelyk de verbetering die de Ve acte misschien noodig had, nu te maken. Ik kan niets goeds voortbrengen. 't moet dus maar zoo blyven, maar t is wel hard. Wees vriendelyk gegroet van tav DD Wilt ge dat vel 7 nauwkeurig nazien? Vooral om 't verzetten van regels der bladzyden. [25 juni 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 25 juni 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot onderaan blz. 3 beschreven. (M.M.) {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} Wbaden 25 Juni 1872 Waarde heer funke! Hierby het slot van 't drama, dat ik evenwel nog eens terug verzoek. Ik heb gister en heden daarmee nogal getob gehad, omdat ik een en ander wilde veranderen (waarmee ik ook bezig geweest ben) maar ten-slotte moet het zoo blyven. (De nu gemaakte byvoeging is niet van belang.) De zaak komt hierop neer, dat het nu - naar myne opvatting - goed is, als 't goed gespeeld wordt. Al wat ik er als lectuur aan verbeter, bederf ik 't als drama. Ik weifelde gedurig tusschen de eischen van 't lezen en vertoonen. Die zwygende scène moet veel uitdrukken, en ik begryp dat de lezer dit niet vatten zal, maar ik moet hopen dat dit terecht komt by de vertooning. Het volgend vel zend ik morgen. De correctie daarvan is eenvoudig en ik hoef het niet terug te zien, maar 't slot van 't drama wel, svp. Ik heb u reeds tweemalen geschreven zonder antwoord te ontvangen, en schryf dit aan drukte toe. Of ook eenvoudig hieraan dat ge kopy wacht. Zeer ten rechte. Maar de loop die nu deze heele zaak genomen heeft, was me zoo verdrietig! Ik ben den kluts kwyt. Ik kan U byv. niet zeggen wat ik nu aan dit ¼ blaadje correctie slot V. School gewurmd heb! Storingen als ik den laatsten tyd ondervond werken wreedaardig op my. Ik ga dan ook nog altyd gebukt onder de gevolgen. Ik moet echter voort, voort! Maar 't wordt me wel moeielyk gemaakt. Hoe dit zy ik hoop u binnen 'n paar dagen kopy te zenden! Vriendelyk gegroet tav DD Naar Haarlem zond ik correctie 8 & 9. Doch ik vraagde beide die vellen nog eens terug.- Ik kryg slot Vorstenschool ook nog eens, niet waar, en S V.P. in duplo! En dan asjebl. schoone vellen! [27 juni 1872 Aantekeningen in het Memoriaal] 27 juni 1872 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 44. (M.M.) De ingezonden kopij betreft Millioenen-studiën. {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} 27 Juni Dinsdag middag Plettenberg blaadje 37-46 met het vorige zes vel. rekening. zes vel kopy - - Ontvangen f175.- [28 juni 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 28 juni 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Half enkel velletje postpapier, aan éen kant beschreven. (M.M.) Wb. 28 Juni 72 Waarde Heer funke, Hiernevens eenige kopy. Ik zal zorgen dat er weldra meer komt. Maar ik werk - beroerd. Ik ben te bitter gestemd. Als 't niet om den broode was, wierp ik de pen neer. Vriendelyk gegroet van tav DD Vel 8 en 9 Herdruk gaan heden op-nieuw naar Haarlem, met opschrift: ‘aan den hr funke’. Wilt gy svp nog-eens letten op halve of slecht afgedrukte letters? [28 juni 1872 Aantekeningen in het Memoriaal] 28 juni 1872 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 32. (M.M.) De nummering sluit aan bij die van 3 mei. De nu aan Funke gezonden kopij betreft Idee 962-971; zie V.W. II, blz. 157-179. Onder nr. 34 stonden ook nog de cijfers 35, 36, 37 en 38, zonder tekst, maar deze zijn doorgestreept. De aantekening over de omvang is in rood potlood. Na blz. 32 is kennelijk een blad uit het Memoriaal verwijderd. De eerstvolgende datum is: 21 december, het eerstvolgende nr.: 148. 28 Juni 25 voor-i z'n ossen slachtte 4 26 tot m'n Bruid d.b. toe 4 27 jongensachtige plompheid 4½ 1 vel 28 stryd behoort gevoerd te worden 4 29 Arme Feringa 6½ 30 eigenaardigheid van jongelieden 3½ {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} 31 St Eloy 5 32 Wist ge dan niet, Nederlanders 6½ 33 Wie Indië kende voor 30 jaren 4 34 ten slotte te culmineeren 4½ [28 juni 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 28 juni 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 3 beschreven. (M.M.) à costij: a costi (it.), aldaar, te uwent, dus in Wiesbaden. Amsterdam, 28 Juni 1872 Waarde Heer Dekker! Hierbij schoone afdrukken van blad 7 en 8 en proefrevisie van blad 9 en 10, alles onder kruisband. Hartelijk dank voor Uwe zeer uitnemende zorg om alles zoo punctueel te behandelen. Met geen enkel auteur heb ik ooit zoo aangenaam gewerkt als met U! Ik twijfel of er in al de afgedrukte vellen wel één fout te vinden zal zijn. Ja, wel is 't jammer dat we nu niet kunnen uitgeven, maar zet U daar voor ditmaal overheen. Het nú te doen, zou dwaasheid wezen. Voor 't vervolg behoeft zulk oponthoud niet meer en zult Ge over mij niet te klagen hebben. We moeten de verdere regeling van Uwe uitgaven en zooveel dingen nu maar eens spoedig gaan bepraten, als Ge 't goed vindt. Mijn plan is om, zoo ik maar even kan, in de 2e helft van Juli een paar dagen à costij te komen. Mijn vroeger plan om mijne vrouw meê te nemen en haar dan meteen de Rijn te laten zien, kan niet doorgaan, 1e om de groote kosten en 2e om de moeielijkheid van 3 jonge kinderen aan anderen over te laten. Ik moet dat idee, zeer tot mijn leedwezen, nog maar een paar jaar aanhouden in de hoop dat het eerste en grootste bezwaar dan niet meer zal bestaan, althans niet zóó als nu. Schrijf mij nu bij gelegenheid eens hoe ik de reis maken moet om meteen nog wat van de Rijnstreek te zien en toch in 5 dagen ‘uit en thuis’ te wezen. Als ik b.v. op een Dinsdag morgen van hier ga en zaterdag avond weêr terug wil wezen, ben ik dan verplicht om de reis heen en weêr per Spoor te doen of zou ik b.v. van Wiesbaden naar Coblentz of Bonn per boot kunnen doen? Ik heb eenige jaren geleden de Rijn vluchtig tot Coblentz toe gezien en zou dus tevreden zijn als ik het eind van laatstgenoemde plaats tot Wiesbaden meteen {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} kon leeren kennen, altijd oppervlakkig natuurlijk, terwijl ik hoop dat Ge lust en tijd zult hebben om mij van Wiesbadens omstreken in persoon iets te laten zien. Al wandelend zouden we heel wat kunnen behandelen, dunkt mij? Ik schrijf U dan wel nader den juisten dag dat ik bij U denk te zijn. Omtrent v. Heyningen hebt Ge zeker niets kunnen uitvinden? Ik weet nu dat hij logeert in Eckhard's privat Hotel maar zou graag zekerheid hebben of hij werkelijk daar sedert een paar maanden altijd maar ziek ligt, zóó zelfs dat hij niet zou mogen weêrkeeren. Kunt Ge niet met omzichtigheid daaromtrent eenige zekerheid geven. De man heeft mij door zijn eeuwig zwijgen en niet beantwoorden van brieven al heel wat zorg gebaard sedert circa half April! Hartelijk groetend Uw GLfunke [29 juni 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 29 juni 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek I. (M.M.) Zie in verband met deze ontmoeting ook V.W. V, blz. 200-204 en 321-322. Zaturdag 29 Juni 1872. Voor een 14 daag heeft D in 't museum van oudheden alhier kennis gemaakt met dr. Riecke. Sedert ziet hy dien byna dagelyks. Dr R. is zeventig jaren oud, maar gezond opgewekt en frisch als een jong mensch. Zyn special studie is: celtische spraakvorsching, voornamelyk toegepast op plaatsnamen. Ierland frankryk zwitserland en duitschland heeft hy doorreisd meest te voet en is dikwyls uren gegaan om een dorp te zien en de vorm ligging of eenige andere eigenaardigheid te toetsen aan den naam. Hy heeft vele boeken geschreven maar erkent zelf dat die eenvoudig eene ophooping zyn van materiaal. Dek vindt zyne studie hoogst interessant maar hy met zyn ruime blik neemt de zaak nu in 't breede op. R spreekt van Tauriers Celten en Slaven D. gaat terug tot 't sanskriet - of liever in zyn geest zoekt hy 't verband tusschen alle talen. Het schynt dat 't ook voor dr R een bonne fortune is iemand ontmoet te hebben die als D genegen is hem te volgen. Hy klaagt steen en been over academie-geleerden en 't lydt geen twyfel of hy is werkelyk zeer miskend. Na ons eten zes uur half zeven komt Dr R gewoonlyk hier. dek leert hem hollands lezen en dan spreken zy over {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} allerlei. Daar Dr R.'s werk hier zoo weinig gelezen worden en ook byna nergens te krygen zyn daar de recensenten van tydschriften een parti pris hebben aftekeuren wat hen vreemd is - zeide D. gister dat hy trachten wilde de zaak in Holland ingang te doen vinden. ‘ik moet eerst zelfs daarvoor nog zeer veel studeeren, zeide hy, in uw werken vooral, maar zeide hy als ik de zaak by voorbeeld zoo voordroeg. Ik stelde verschillende tydperk. Eerste tydperk. Een man zoo en zoo gekleed zat. Een ander komt aan en zet zich by hem. ze spreken niet. Tweede tydperk. Zooveel duizend jaar later. Een man zat daar. Een ander komt. hy gaat by hem zitten. De man die zat vraagt: Van waar? - dit dan in hun taal en noten er onder. - De ander wyst met de hand een rigting. - Och neen daar had hy nog een tableau tusschen. dan had hy er nog een waar de komende sprak van ma wat zoo'n ryk woord is. Enfin hy gaf een helder idee van de wyze waarop hy de zaak behandelen wilde. Maar daar daarby elk woord gewikt en gewogen moet worden is het zeer een zaak van studie, en arme D heeft zoo weinig tyd! Ook sprak hy daarover dat de woorden moesten allen ingedeeld worden in tydvakken. Klaarblykelyk is dat zilver voor augenzauber oneindig jonger is dan ma, dan bron en dergelyke. enfin door duizend op en aanmerkingen geeft hy zooveel bewys de zaak te verstaan dat ik begryp hoe dit een genot is voor dien lieven ouden man die zoo weinig anerkennung heeft gevonden. Reeds sinds velen dagen loop ik met 'n boekje by my waarin ik al de woorden noteer die D my opgeeft. meest verwante, ook soms om als voorbeeld van omzettingen te dienen. 's avonds. D. is nr een lezing die dr. R. unentgeltlich voor lehrer houdt. Hy zat by de thee couranten te lezen voor 't open raam. Kwart voor acht zeide ik - Dek 't zal tyd worden je te kleeden. 't is digt by (Saal bau Schirmer) maar je moet je nog kleeden. - Zoo, antwoordde hy lachend, ik was 't geheel vergeten. Terwyl ik hem zn goed aangaf zeide hy: Ja ik wil graag gaan ook om de opmerkingen te hooren van die onderwyzers, en dan om te hooren wat het oude mannetje zegt. Ik vind het een lief mensch. Ik weet wel, honderdmaal in 't leven maakt men zoo'n oppervlakkige kennis {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} waarvan je naderhand zegt: wie had dat van dien man kunnen denken, maar dat hy een goed mensch is daarvan houd ik my overtuigd. 't Was mogelyk dat we naderhand hoorde hy geen bekwaam geneesheer was - dat was mogelyk. maar als mensch - ik vraag je is er in iemand die als hy zulk een liefhebbery heeft en die er zoo van vervuld is, die er zooveel voor over heeft, plaats voor iets anders? Neen immers.- In 't byvoegsel van de rott. van 26 Juni 1872 staat: H.C. te H. is heden door de rechtbank alhier veroordeeld tot eene gevangenisstraf van 2 jaren. Deze man is 60 j. oud en heeft meer dan de helft van zyn leeftyd in 't tuchthuis doorgebracht tot het ondergaan der straffen waartoe hy by acht vonnissen en arresten successievelyk is veroordeeld geweest. by een daarvan te pronkstelling. Nadat hy in 't laatst van april uit de gevangenis te Hoorn was ontslagen, is hy in 't begin van Juni op zyn zwerftocht hier aangekomen, en heeft hy door armoede gedrongen van de uitstalling van den winkel van J.J. Kreling, op de hoogstraat twee stukken goed weggenomen waarmede hy zich naar 't politie bureau heeft begeven, om zoodoende weder in zyn gewoon verblyf de gevangenis te worden opgenomen. Ik noteer dit als na twee jaar wy by machte zyn, dan zal die man niet meer behoeven te stelen om geborgen te zyn. daar zal ik dan D mee verrassen. Voor een pr dagen kwam hier een jong mensch bedelen gewoonlyk zeggen die lui: ein armer Reisende... dat is degoutant. Deze klopte, trad binnen, deed de deur achter zich digt en zeide dat hy door nood gedreven hulp kwam inroepen. Hy was tooneelspeler (had ook papieren) maar door bloedspuwingen genoodzaakt geweest het tooneel te verlaten. hy kon niet meer zyn stem uitzetten. De arme jongen zag er naar uit. Hy had werk gezocht by een boekdrukker waar hy een zwaar rad draaien moest wat hem bloed deed opgeven. hy kon 't niet langer doen. Nu had hy niets. Ik kan toch niet op straat liggen? zeide hy. Zulke dingen zyn zoo snydend. D. voelt ze zoo! [Bijlage Mededelingen van Mimi over Dr. Riecke] Bijlage Mededelingen van Mimi over Dr. C.F. Riecke. (Brieven IX, blz. 147-148; Brieven WB IX, blz. 103-104). {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} In de eerste helft van Juni 1872 maakte Multatuli in het museum van oudheden te Wiesbaden kennis met Dr. Riecke, en wel op het oogenblik dat ze beiden voor de glazen kist stonden, die het skelet van ‘Sarah’ bevatte (Zie Millioenen-Studiën, hoofdstuk: Foei! In een noot op dat hoofdstuk wordt ook gezinspeeld op de hier beschreven ontmoeting.) De heer Riecke was een zeventigjarige krasse oude heer, vroeger militair dokter, die als liefhebbery de studie beoefende van celtische spraakvorsching, voornamelyk toegepast op plaatsnamen. Ierland, Frankryk, Zwitserland en Duitschland heeft hy doorreisd, meest te voet, en is dikwyls uren gegaan om een dorp te zien, en de vorm, ligging of eenige andere eigenaardigheid te toetsen aan den naam. Hy heeft over dat onderwerp verscheidene werken uitgegeven, maar naar zyn eigen zeggen zyn die meer een ophooping van materiaal, dan uitgewerkte betoogen. De boeken van Dr. Riecke die ik heb - of hy nog meer over dit onderwerp heeft uitgegeven, weet ik niet - dragen de volgende titels: 1o. Der Volksmund in Deutschland Sonst und Jetzt, von C.F. Riecke, med. dr. u.s.w.; in 1865 te Nordhausen uitgegeven by Adolph Büchting. 2o. Ueber den Ursprung der Sprachen, Sagen und Mythen, von Dr. Med. C.F. Riecke, 1867 te Nordhausen by Adolph Büchting. 3o. Die Urbewohner und Alterthümer Deutschlands von Dr. med. C.F. Riecke, 1868 te Nordhausen by Adolph Büchting. 4o. Die Schichtung der Völker und Sprachen in Deutschland auf Grund der vergleichenden Sprachforschung, nachgewiesen an Orts-, Familien-, Thier-namen. Titeln und Idotismen von dr. med. C.F. Riecke, 1872 in Gera by Paul Stredel. Dek stelde zeer veel belang in Riecke's taalstudie, en vatte de zaak van de breedste zyde op. Riecke zelf, die in Wiesbaden badgast was, en maar weinig weken blyven kon, scheen byna nog meer ingenomen met de ontmoeting dan Dek, en kwam hem alle avonden bezoeken. Daar zyn werken weinig bekend waren, en de officieele wetenschap ze van de baan drong, opperde Dek het denkbeeld de zaak in Holland ingang te doen vinden. Hy dacht er over de ontwikkeling van 't menschdom voor te stellen in tydperken, naar gelang van de geluiden of woorden waarover werd beschikt, te beginnen met de allereenvoudigste klanknabootsingen. Maar dit te doen was een zaak van studie, waarbij elk woord moest gewikt en gewogen worden...en daartoe ontbrak {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} hem de tyd. Toch heeft Multatuli over dit onderwerp hier en daar in zyn geschriften iets gezegd; zoo legde hy byvoorbeeld in de Wouter-Geschiedenis Oom Sybrand eenige van zyn taalopvattingen in de mond. [29 juni 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] 29 juni 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, waarvan alleen de voorkant beschreven. (M.M.) uwe Beatrijs: Mimi, toespeling op Beatrice, de door Dante bezongen geliefde. den Haag, 29/6 72 W.D.! Dinsdag a vond ga ik van Br. over Luxemb. Metz, Straatsb. naar Bazel, Yverdun en Estavayer, aan het meer van Neuchâtel, om op laatstgenoemde plaats eene woning te huren. Kan ik u Vrijdag, op mijne terugreis, ergens ontmoeten, b.v. te Straatsburg, of eene plaats tusschen Str. en Br.? Antwoord s.v.p. n/Br. Groet uwe Beatrijs vriendelijk voor mij. Uw vriend Roorda Boomfluiterswater, No. 3. [30 juni 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *30 juni 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga (RvE, blz. 186-187). Wiesbaden, Zondag 30 Juni 1872 Beste Roorda, Uw briefje doet my schrikken! Kunt ge niet nog 'n beetje verder weggaan? Ach, waarom niet eerst eens hier in de buurt rondgezien? Voor de hollandsche pers is Neuchâtel ook niet alles! Ik kan onmogelyk van huis, onmogelyk! Ik zie uw route na op de kaart, en vind dat ge byna even goed over Wiesbaden komen kunt, al ware 't dan maar op de terugreis. Van hier uit, naar Brussel, sluit de spoor aan. Wie van hier vertrekt 's middags drie uur, vindt te Keulen een nachttrein gereed naar Brussel, en men is dan 's morgens vroeg dáár. Dat is wel vermoeiend, maar uw tegenwoordige itinéraire waarachtig niet minder! Ik ben zeer verdrietig over uw plan. 't Is uit de wereld, dunkt me! {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} Juist heden ontving ik m'n vyfde acte. Maar uw hoofd kan er nu niet naar staan, dat ding te lezen. Och, 't spyt me zoo! Ik had al dagen naar tyding van u uitgezien, en wou er om vragen. En nu kryg ik op eenmaal dát bericht! Neuchâtel! Verbeel je eens dat het daar u of de uwen niet bevalt? Wat 'n getob om er weer vandaan te komen! Hartelyk gegroet t. à v. D.D. Denk niet dat het dorheid van me is, u niet optezoeken op uw terugreis. Ik kan niet. En... dat zou ook een veel gejaagder ontmoeten zyn, dan ik me voorstelde. Ik had u zoo graag veertien dagen kalm hier gezien. Dat ik niet reeds lang te Brussel kwam, is wyl ik 't geld nog niet heb, my daar schoon schip te maken. En... dat maakt me zoo lam en ungeniessbar! Och, bedenk je nog eens! 't Lykt wel of ge uw bedreiging van verleden uitvoert, om ver van me te gaan! Welnu, ge hebt ongelyk. Foei! [1 juli 1872 Brief van Tine aan Stéphanie] *1 juli 1872 Brief van Tine aan Stéphanie. (Pée: Tine, blz. 93-94.) Venise, le 1 Juillet 1872. Albergo Cappello nero. Stéphanie chère, ma bonne amie, réjouis toi. J'espère avoir du succès, mais il faut que je reste encore deux jours au moins. Sois bonne, ma chère, et envoie moi 30 francs. Monsieur Potgieter m'en enverra certainement; peut-être que la lettre de Gênes se trouve déjà chez toi. Ouvre la et en ce cas prête moi plus et garde bien le billet. Ma toute chère, tu ne le croiras pas, mais ma santé se remet à ravir. Non dit: ‘Tu changes de phisionomie d'heure en heure. Stéphanie ne te reconnaîtra plus.’ Je suis tellement changée à mon avantage. Je voudrais répandre le bonheur partout. Oh, que Venise est belle, que l'air est bon! Comme on se distrait! Je n'ai pas le temps, moi, d'être mélancolique. La Non est fraîche comme une rose et moi je veux tout faire pour devenir heureuse, car c'est alors qu'on est bonne; et quand je serai moi-même, tu ne diras pas comme l'autre jour - non, je ne veux pas même l'écrire. Adieu, ma chère amie de Bruxelles. A toi, à tout jamais. Ton Everdine. {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} [3 juli 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] 3 juli 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, tot het midden van blz. 2 beschreven. (M.M.) Plet's: de drie letters in het midden zijn, waarschijnljk door Mimi, doorgehaald maar nog goed leesbaar gebleven. De gehele keerzijde is met twee grote halen doorgestreept. Waarde Dekker! 1e/ Ik wil niet langer leven als een koordedanser, maar zonder onrust of zorg, en niet verplicht zijn te verminderen, wat er ook gebeure, al verlies ik alle correspondenties voor de pers en al krijg ik geen pensioen. Ik heb nu fr. 3400 rente. Daarvan kan ik aan 't meer van Neuchâtel onafhanklijk leven. De honoraria en de f1000 per jaar, na Mei '73 van mijne moeder voor mijne kinderen te ontvangen, zijn dan winst. Mijne vrouw wacht in Febr. een derde kind. 2e/ Ik wil mijne kinderen opvoeden tot beschaafde, eenvoudige, vrijheid- en gelijkheidlievende burgers. 't Onderwijs is in Zwitserl. dol goedkoop. 3e/ Ik wil zoo min mooglijk geërgerd worden door 't gezicht van Hollanders. 4e/ Ik wil niet leven onder 't régime van de Pickelhaube en onder overmoedige huldigers van brutaal geweld. Ik verwacht, dat Bismarck ons over een paar jaren inslokt. De vonk van vaderlandsliefde zou dan misschien weer gaan glimmen en mij 't leven onder de vijanden van mijn land ondraaglijk maken.- Gij ziet dus, dat ik goede redenen voor mijn besluit heb. Te Estavayer of elders in die streek behoef ik mij minder af te beulen voor 2½ cent per regel. Plet's courant houd ik. Den 18en, zeî hij mij, komt hij voor 8 dagen bij U. Morgen ochtend ga ik met mijne vrouw op reis om te verkennen. Gij begrijpt, dat wij het zoo goedkoop mooglijk moeten veroorloven, wat het mij ook koste. Maar volgend jaar heeft Mama f680 vrij geld 's jaars. Daarvan wil zij haren Benjamin en Constantijn gaan opzoeken. Vermoedelijk breng ik haar dan tot Mainz. Dus niet gewanhoopt! Groet Mejufvrouw Schepel voor mij. Wij drukken U de hand. Uw vriend RvE 3 Juli 72 {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Onze Tolk’ beveelt het ‘pikante’ Naschrift op de ‘Spelerij’ Uwer jeugd aan. Uw brief kwam hier 's morgens vroeg aan.- [5 juli 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 5 juli 1872 Brief van Multatuli aan G.F. Funke. Dubbel en enkel velletje postpapier, tot het midden van blz. 5 beschreven. (M.M.) De tussen haakjes gedrukte alinea over wandelingen is in het origineel doorgestreept. Wbaden 5 Juli 72 Waarde heer Funke, Ziehier 't Voorberichtje voor den nieuwen druk. Ik talmde er mee, gelyk met byna alles dezer dagen, omdat ik sukkel met - impotentie. Hoe nietig dat dingetje, toch kostte het me weer veel inspanning. By alle andere dingen, komt nu ook kiespyn. Soit! Wilt ge uw gedachten eens laten gaan, hoe dat voorberichtje gedrukt moet worden? De inleiding der Ideën is gespatiëerd. Dus dat kan niet. Zoudt ge misschien denken: cursief? Enfin, ik weet het niet. Gy zult het wel weten.- Ik heb vel 2 (3o deeltje) nog eens terug verzocht. Niet omdat het slecht gedrukt was, o neen! Maar ik ben anders niet gerust. Uwe betuiging over m'n zorg voor de correctie, is vriendelyk, doch 't spreekt vanzelf, dat ik daar prys op stel. Als 't niet zooveel tyd kostte, zag ik de vellen wel tien maal na. Correctie is eigenlyk nooit gedaan. Toch is nu deze druk, over 't geheel vry wel. 't Zal me benieuwen, of ik nog 'n later druk beleef, doch in allen geval hoop ik u 'n gecorrigeerd Exempl. natelaten. Ik geef u dan in overweging, de noten van '72 wel met andere, doch niet juist met kleiner letter te doen zetten. 't Staat zoo krieuwelig. Ja, dank voor Uwen brief van 28 Juni. Dat ik niet terstond antwoordde, was uit schaamte omdat dit Voorbericht en andere Kopie achterwege bleef. Ik heb dingen in m'n hoofd, die 't werken beletten, en zou noodig hebben eens 'n maand rust te nemen. Maar dat kan niet! By ondervinding echter, weet ik, dat ik weder snel voort ga, áls ik aan den gang ben. 't Is nu maar te hopen, dat ik dan niet gestoord word.- {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} Uwe komst! Dat is me heel aangenaam. Dat Uwe vrouw niet medekomt, vind ik wel jammer, doch de door u opgegeven redenen (kosten en kinderen!) zyn nogal geldig! Aan den anderen kant, vereenvoudigt dit uwe reis. Ge zegt: ‘in vyf dagen uit en thuis’. en ‘ge waart vroeger reeds tot Coblenz’. Nu, juist tusschen Coblenz en Mainz is het schoone gedeelte, 't stuk dat men per boot hoort te bereizen. De vraag is dus: zoudt ge dat doen, op of tegen stroom? 't Laatste is te lang voor uw ‘vyf dagen’. En bovendien, ook stroom-af gaande, reist ge met 'n boot langzaam genoeg om van 't schoone te genieten. Ik weet niet of uwe bepaling van 5 dagen in verband staat met den termyn voor retourbilletten. Doch 't voordeel daarvan, zoudt ge dan slechts tot (en terug van) Coblenz hebben, 't geen weinig bedragen zou, en m.i. niet opwegen tegen den dwang om juist binnen die 5 dagen terug te zyn. Dit was eenigzins anders, als ge niet verkoost den Ryn (Cobl-Mainz) te zien. Dan was 't één dag spoor van Amst. naar hier. één dag van hier naar Amsterdam, rest verblyf te W.b. drie dagen. Maar, den Ryn willende zien (wat ik u aanraad) kunt ge van hier vertrekkende (byv. met de boot die smorgens 10 uur van Biberich gaat, en ca 4 uur te Coblentz aankomt) wel nog doorgaan naar Keulen, maar toch nooit dien zelfden dag tehuis zyn. Dit knipt van uw verblyf hier, den 3n dag af. (Reden te meer om uitgaande, de spoor te kiezen. Dit is zaak in allen geval. Want stroom-op stoomen is landziekig!) Dat ge Ryn-af stoomende, telkens iets voorby vaart, dat ge gaarne van naby zoudt willen zien, spreekt vanzelf. Maar dit kunt ge niet vergen van ‘5 dagen uit & thuis.’ Ziehier dus myn voorstel: Vertrek met spoor in eens door. Dan zyt ge 's avends hier. In de twee volle dagen, die ge dan hier ter beschikking hebt, zal ik u wandelingen laten doen, als die welke gy, in de stoomboot het land voorby varende, zoudt wenschen te doen. (Onthoud: 1e dag Sonnenberger ruïne en Rambach met resten van 'n romeinsch kasteel. 2e dag: of Platte of Chausseehaus - hoog-gelegen punten, vanwaar ge den Ryn ziet, of Frauenstein waar 'n) Och t is gekheid, te bepalen welke wandelingen we maken zullen. Ik heb wel voorraad voor 'n maand. Ik zend u den guide. Blader daar eens in, dan zyt ge letterwys. De omtrek is indedaad zeer lief. Dat zult ge zien, en na hier door bosch en over de bergen wat gekruist te hebben, zult ge p. boot terugkeerende, 't landschap tussen Mainz en Coblenz, beter begrypen. {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar... 2 dagen slechts hier, is wel wat kort. Lieve God, ik vergat nog de zeer interessante spielzaal! Ja, indedaad interessant! Ik kom er zelden, omdat ik hem nu met apen dependentie vanbuiten ken, maar voor U is 't de moeite waard. Ik zit waarlyk verlegen, 't program voor uw twee dagen te maken. 't Is te kort.- Natuurlyk bericht ge my nader uwe komst? Zoo goed als zeker, zal ik een kamer voor u hebben. Dat is fideler en gezelliger dan dat ge in een Logement gingt. En bovendien, zullen we een deel der nachten gebruiken om te praten.- De zaak met v. Heyningen is drommels moeielyk. Ik verneem, dat hy ziek geweest is, maar nu niet meer. Maar de delicate punten durf ik niet laten aanroeren door m'n zegs... meid. Want onze meid is de bode. Dat is gevaarlyk. Dit is zeker, dat men my ongevraagd niets berichtte van... spel of finantiële moeielykheid, eene mededeeling waarmee anders zulke berichtgeefsters hier ter plaatse nogal by de hand zyn. De zaak is, dat ik zelf ronduit me by hem zou hebben aangemeld - niet namens u dan, maar ik had wel 'n motief kunnen vinden - als ik ruimte van geld had gehad, zóó dat ik eventueele bezwaren op my had kunnen nemen. Dit nu kon ik, tot nog toe, niet doen, en zonder die mogelykheid, weet ik niet welken keer ik zou moeten geven aan de kennismaking. Louter op algemeene gronden blyf ik ‘gissen’ dat het spel... in 't spel is. En in dat geval is er iets anders noodig, dan praatjes. Ge schreeft me niet, in welke verhouding ge u voor hem interesseert. Nu dat ware my 'tzelfde, als ik me maar beter roeren kon. Ook dat zou anders geweest zyn, als ik den laatsten tyd beter had kunnen werken. Daarop eigenlyk wachtte m'n - desnoods brusque - ingrypen in die v. Heiningssche historie. Dit alleen kan ik u zeggen hy was volgens de laatste rapporten, niet ziek. Wel ziek geweest.- Ik ben zeer verlangend u hier te zien, en 't zal me een waar genoegen zyn persoonlyk kennis te maken. Wees intusschen vriendelyk gegroet van tav. Douwes Dekker Zyt ge een goede voetganger. {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} [5 juli 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 5 juli 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek I. (M.M.) 5 Juli. vrijdag D. is aan 't sukkelen. Zondag morgen was hij opgewekt en vroolijk. het oude mannetje - zoo noemen we Riecke - kwam ons vragen of we dan niet eens een wandeling wilden maken, daar 't toch Zondag was. We gingen nr 't Holzhackerhuisje. Onderweg was D niet heel prettig. Ook bleek Dr Riecke niet zoo'n goede wandelaar te zijn als hij verteld had - of wel - enfin 't was niet prettig en thuis komende was D. heelemaal van streek. 't Was 8 uur. We hadden nog niet gegeten maar hij had geen honger wilde niets nemen ook geen thee, zoodat hij om half 10 reeds nr bed ging. freilich zijn we om 2 uur opgestaan en heb ik toen thee gemaakt. Ook had ik 's avonds nog koek laten halen daar ik die mooglijkheid voorzag. Maandag was D. lam. Dingsdag wel en hij probeerde te werken. maar woensdag was 't reeds weer mis. En ook nu hoofdpyn en kiespyn. 't Is erg! en hij moet werken leider gottes! eerstens daar Waltman voor de Mill-studien en Funke voor den 4dn bundel op kopij wachten en ook de voorrede voor de eerste bundel met noten nog niet geschreven is. En dan ten 2de daar wij volstrekt geld noodig hebben. reeds zooveel achterstand en geen geld in huis. Maandag is D. niet nr z'n kamer gegaan. Omdat hij die huur betalende de laatste kreutzer zou hebben uitgegeven. Kassian, 'n hard lot! Wist ik daaraan toch iets te veranderen. [5 juli 1872 Tine int tweehonderd francs] 5 juli 1872 Tine int tweehonderd francs. Eigenhandig geschreven kwitantie met kort bijschrift. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Ontvangen van den WelEd. Heer E.J. Potgieter de som van twee honderd francs door vriendelijke bemiddeling van den WelE.Gst. Heer J.D. Fischer. E.H. Douwes Dekker baronne van Wijnbergen Padua 5 July 1872 Waarde Heer Potgieter ontvang mijnen hartelijken dank voor uwe hulp. de tijd ontbreekt mij hier meer bij te voegen. E.D.D. {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} [6 juli 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 6 juli 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 1 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 6 Juli 1872 Waarde Heer Dekker! Schrijf mij svpl met twee woorden of Ge iets omtrent de Hr vHeijningen weet; óf, zoo Ge U niet kunt belasten mij in deze van dienst te zijn, zeg dit dan ronduit, dan zal ik zien langs anderen weg tot mijn doel te komen. Ik wacht al 8 dagen lang naar eenig licht van Uwe zijde. Hartelijk groetend Uw toegenegen GLfunke Op een der proeven schreeft Ge mij, een achttal dagen geleden, dat ik de volg. dag een brief zou krijgen, maar ik ontving niets. Er is toch geen brief verloren gegaan? [6 juli 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 6 juli 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 2 beschreven. (M.M.) v.h.: van Heyningen. één (overdreven) woord: nl. alleredelmoedigst; zie Multatuli's brief d.d. 14 juli. Amsterdam, 6 Juli 1872 's avonds Waarde Heer D! Zie, daar ontvang ik juist den zoo lang verwachten brief. Hartelijk dank er voor! Als ik maar even kan blijf ik 3 dagen in W. of liever in Uw gezelschap, want ook ik vrees dat 2 wel wat kort is. In elk geval volg ik Uw raad om direct tot W. door te sporen en dus den dag der afreize à costy te zijn. Zoodra ik den dag bepalen kan meld ik 't U. Dérangeer U echter in geen geval om mij logies te verschaffen: ergens in of bij W. zal nog wel een nachtverblijf te vinden zijn. Van Uw gezelschap echter hoop ik véél te profiteeren en daarom laat ik graag de regeling van den dag ganschelijk aan U over. Eén ding bezwaart mij maar, en wel dat ik U te veel tijd zal rooven. Doch wie weet of zoo'n paar dagen wandelend en luijerend en pratend gesleten, niet in de gevolgen zooveel vruchtbaarder zullen wezen? {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu, ik schrijf nader den dag mijner overkomst. Nog kan ik die niet precies bepalen. Dank ook voor de zeer interessante voorrede - - op één (overdreven) woord na, dat Ge mij zult vergunnen te schrappen. Spoedig zend ik U proef. Dank ook voor Uw bericht omtrent v.H. Neen, verder vraag ik niets. Ik weet nu dat hij niet ziek is en dat is mij voldoende. Tot ziens hartelijk gegroet tt GLf [6 juli 1872 Jacob de Vletter overlijdt te Rotterdam] 6 juli 1872 Jacob de Vletter overlijdt te Rotterdam. Advertentie in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, Zondag 7 Juli 1872, nr. 185. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Heden overleed, zacht en kalm, tot diepe droefheid van mij, mijn Kinderen en Aanbehuwdzoon, na een langdurig en smartelijk lijden, mijn geliefde Echtgenoot Jacob de Vletter, in den ouderdom van 53 jaren. Rotterdam, 6 Juli 1872. Wed. W.J. de Vletter, Kleijweg. [Bijlage Multatuli's oordeel over De Vletter] Bijlage Het Multatuli-Museum is in het bezit van twee lange smalle stroken ongelinieerd papier, ong. 10 cm breed en resp. 53½ en 54 cm lang, links bovenaan in potlood genummerd 4) en 5). De ene strook bestaat uit twee aan elkaar geplakte gedeelten, de andere uit vier. Zowel het papier als de tekst maakt de indruk dat het hier gaat om kopij, oorspronkelijk bestemd voor Ideën IV, maar per slot van rekening niet gebruikt. Uit de inhoud blijkt dat deze tekst geschreven is na De Vletters dood, waarschijnlijk kort daarna, dus midden juli 1872. Doordat de voorgaande bladen ontbreken, begint de bewaard gebleven tekst middenin een zin. Hoewel ook de allerlaatste zin onvolledig is, ligt de oorzaak daarvan niet in het ontbreken van vel 6), want de slotwoorden geen blyk staan op strook 5) onderaan niet rechts op het papier, maar links, en wel zó dat er zowel op diezelfde hoogte als daaronder nog ruimte genoeg zou zijn geweest om de zin te voltooien. Multatuli heeft dus om onbekende redenen deze Idee afgebroken en ongepubliceerd gelaten, maar wél bewaard. Indien men midden juli 1872 als meest waarschijnlijke datering aanvaardt, {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} kan men denken aan de komst van Edu, aan het bezoek van Funke, kort daarna, en de emotionele gevolgen van beide, om het afbreken van deze tekst te verklaren.- Het handschrift heeft talrijke doorhalingen, toevoegingen en verbeteringen. Het onderstaande volgt de laatste versie. Inzake de door De Vletter aan Multatuli geschreven brieven, die stellig niet compleet zijn bewaard, zie men V.W. XIII, blz. 644, 669, 672, 692, 694 en XIV, blz. 27, 34, 53 en 67. ...niet verschuldigd, omdat ik - destyds zelf in al te moeielyke omstandigheden verkeerende om veel voor 'n ander te doen - slechts zeer gebrekkig heb kunnen beantwoorden aan z'n herhaalde verzoeken om bescherming. Ik deed wat ik kon, maar kon helaas, zeer weinig. De kwalifikatie van het tegen hem uitgesproken vonnis eischt eenige toelichting. Men meene niet dat hier iets als genegenheid in 't spel is. Nóch de persoonlykheid van de Vletter, nóch z'n beunhazery in ‘recht-zaken’ in ‘gelyk-hebben’ trokken my aan, en hoogstwaarschynlyk was er onder al z'n rechters in beide instanties, geen enkele die zoo weinig met den man sympathiseerde als ik. Hy was - wat dan ook door z'n zeer bekwamen advokaat erkend werd - zeer pedant. O ja, onverdragelyk! En dit te meer omdat z'n schoolvossery zich niet bepaalde tot weten of oordeelen, maar tevens zich uitstrekte tot zedelykheidsbegrippen. Komaan, laat me kort zyn, de man was stinkend braaf. Ik wil nog verder gaan en - twyfelend echter! - de mogelykheid erkennen, dat er farizeïsme schuilde onder z'n vlekkeloosheid, iets dat nog niet volstrekt noodig wezen zou om in myn mond het ongeurig epitheton van zooeven te verklaren; men weet hoe ik denk over zondeloosachtigheid! Maar... op overdreven bravigheid, al ware ze gehuicheld, staat nog altyd géén tuchthuisstraf. En... op chicaneerig ‘gelyk-hebben volgens de wet,’ ook niet! Evenmin op ‘lastig zyn voor politie en Gemeentebestuur.’ Deze laatste uitdrukking is in de de Vletter's proces herhaaldelyk gebruikt en kan gelden voor de ware konsiderans van het tegen hem geslagen vonnis. De Vletter was ‘lastig’ - zéér waar, hy was vervelend-lastig, onaangenaam-lastig! - dus: in het tuchthuis! Dat men z'n vergrypen anders omschreef, en hem schuldig verklaarde aan het opruien der burgery tegen 't wettig gezag, aan 't uitnoodigen tot oproer - weet ik 't! - spreekt vanzelf. {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} Het bekende en erkende ‘lastig-zyn’ - dat ook ik zeer afkeur - moest in 't belang van den gewenschten uitslag in 'n pakje van wetstermen gestoken worden. Maar dit verandert de feiten niet. En die feiten bewyzen alleen dat de delikwent ‘lastig’ was. Maar eilieve, de man was dit met de Wet in de hand, heel onbeminnelyk voorzeker, maar... op z'n praktizyns. Wat wil men meer in onze eeuw van gezagsknotting, van letterknechtery, van reglementomanie? Wat wil men méér - of anders - onder 'n grondwet als die van '48? Wat mag men ánders verwachten na twintig jaren thorbeckianisme, de krankzinnigheid die spieren, zenuwen, moed, karakter, denkvermogen en genie tot lompenpap wil stampen om aan 'n papiertje te komen, waarop 't een of ander artikel zóóveel kan gedrukt worden? Mocht men 't den onnoozelen de Vletter zoo kwalyk nemen dat-i de achtenveertigsche vryheden opnam naar de letter van de Wet? Tegen die Wet heeft hy niet misdaan. Hy heeft slechts gebruik gemaakt van de aan jan-en-alleman toegekende bevoegdheid om meetepraten, en het daarop tegen hem geslagen vonnis draagt meer kenteekenen van boos humeur en kastengeest - men bedenke dat de Vletter 'n burgerman was! - dan van korrekte toepassing der beginselen van 1848. De rechters hebben den indruk die 's mans onverdragelyke bemoeizucht op hen maakte, voor 'n wetsartikel aangezien, en ik begryp die fout te gemakkelyker omdat ikzelf by het beoordeelen van de Vletter's streven, 'n dergelyken tegenzin te overwinnen had. Maar... zoo'n tegenzin rechtvaardigt het vonnis niet, 'n vonnis, waarby 'n overigens onbesproken man aan vrouw en kinderen ontrukt, en naar een tuchthuis wordt gezonden dat voor schelmen, dieven en moordenaars bestemd is. Nog eens, er was humeur in het spel. de Vletter stond terecht voor menschen die ‘boos’ op hem waren, en hieraan is 'n vonnis te wyten dat levendiger herinnert aan de manier waarop tweehonderd jaar geleden ‘heeren burgemeesteren en schepenen’ hun gezag handhaafden, dan met het tegenwoordig standpunt van beschaving kan worden overeengebracht. ‘Boos humeur’. Men verwacht hier zeker geen pleidooi, geen afdoend pleidooi voor de Vletter's wettelyke onschuld - ik zou kans zien, het te leveren! - maar 'n paar staaltjes van de stemming die de rechtspleging beheerschte, wil ik aanvoeren. Voor m'n tegenwoordig doel is dat voldoende. {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} By zekeren oploop was de Vletter tegenwoordig geweest... Ik ga nu voorby wat die tegenwoordigheid veroorzaakt had. De man heeft my verzekerd dat-i zich daar geheel tegen z'n zin bevond, na door 'n valsche boodschap uit z'n huis gelokt te zyn. Hoe dit zy, er was 'n volksoploop geweest en de Vletter had zich daarby bevonden. Toen hem op de terechtzitting gevraagd werd of hy niet die ontevreden menigte had opgeruid tot verzet, ontkende hy dit, en beriep zich op getuigen die verzekeren konden dat-i juist het tegendeel gedaan, en de menschen vermaand had ‘rustig naar huis te gaan’. ‘Nu ja, antwoordde de voorzitter, maar we weten wel dat je het anders meende!’ Is dat recht spreken? Of is dat toegeven in boosaardigen wrevel? Het tweede voorbeeld dat ik aan die rechtspleging ontleen, spreidt geen minder treurige tint over de stemming waarin dat noodlottig vonnis geslagen werd. Een der medebeschuldigden van de Vletter, die op de terechtzitting in 't oog scheen te vallen door z'n armoedig en ziekelyk voorkomen, betuigde z'n onschuld aan de verschrikkelyke feiten die 't publiek ministerie hem ten-laste lei. De Voorzitter - een welopgevoed, behoorlyk gekleed man, waarschynlyk! - verlaagde zich tot den onedelen spot: ‘Nou, jy ziet er ook niet na uit om oproer te maken!’ De man had mogen vragen: ‘waarom ben ik dan hier?’ Maar zelfs tot het doen van die vraag schynt-i te malingre geweest te zyn. Wat my betreft, ik ben geen puritein, maar 'n uitdrukking als welke de voorzitter van die rechtbank zich jegens 'n armen hongerlyer veroorloofde, zou ik niet op m'n geweten willen hebben. En... 't heele proces niet, tot en met de uitvoering van het vonnis, voor zoo ver de Vletter aangaat. Na 'n betrekkelyk kort verblyf in het tuchthuis, heeft men hem ‘gratie’ verleend, d.i. men zond hem in deerniswaarden toestand aan vrouw en kinderen terug. Vermoord had men hem niet want... hy leefde nog! Maar z'n leven was zoo dat de kort daarop gevolgde dood het zachtmoedigst gedeelte bleek van het tegen hem uitgesproken op die wys voltrokken vonnis. Eere z'n advocaat, den heer Bergsma die uit den toestand waarin men den lyder terugzond aan z'n berooid gezin, aanleiding putte tot 'n onderzoek naar de bevoegdheden van 'n tuchthuisdirekteur. {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar - al mocht zoo'n onderzoek iemand gebaat hebben - voor den armen de Vletter kwam 't zéker te laat! Er is gebleken, dat de wrevel die z'n veroordeeling gekenmerkt en veroorzaakt had, hem binnen de muren der gevangenis gevolgd is. Hy heeft my eenige brieven geschreven. Laat me liever zeggen dat sommige door hem aan my gerichte brieven in m'n handen gekomen zyn. Ik mag niet zeggen dat-i daarin byzonder sterk klaagt over de behandeling die hy ondering, zelfs niet in den éénen brief die geen blyk [8 juli 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 8 juli 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek I. (M.M.) Het duitse gedeelte is in gotische letters geschreven. 8 Juli. half negen avonds D. is 'n wandeling gaan maken met 't Maxje. Hij is den laatsten 2 dagen wel ofschoon zijn tanden, hij nu en dan nog zinkings heeft in de kiezen. Ook op de gustaafsburg had hij last van zinkings. Zijn tanden waren sterk en gezond hij had er nooit last van. tot hij daar in eens hevige zinkings kreeg. Kort daarna of 't met elkaar in verband staat weten wij niet was een zijner kiezen los. hij wakkelde hoe langer hoe meer D. kon niet meer eten en eindelijk bond hij er een touwtje om en trok hem er zelf uit. Sedert heeft hij hier in W. nog 2 of drie kiezen laten uittrekken omdat ze los stonden. Nu staat er weer een los, ook heeft hij zinkings als op de Gustavsburg. De tandmeester had hem geraden met cognac te spoelen om te versterken. maar hij wilde dat niet tot nu toe. Daar strak kwam hij echter na mij toe en zeide: Ik had daar strak met 't drinken van m'n thee gewacht tot ze lauw was, en toch deed ze me hevigen pijn aan de lossen tand. 't schijnt dus dat de zouten van dien thee - chemisch gesproken - een zekeren invloed op de zenuwtjes van m'n tand uitoefenen. Dit heeft me op 't idée gebracht of er toch misschien in die cognac iets kon zijn... - O zeker zei ik, dat kan, er is in geen geval kwaad bij het eens te probeeren. ik zal wat laten halen. Nu willen we maar hopen 't hem helpt. Als zijn tanden kwaal niet reeds op den Gustavsburg begonnen was zouden wij er Wiesbaden den schuld van geven. Dr. Riecke nam. die hier nu sedert 4 weken dagelijks een bad genomen heeft tegen de jicht, heeft de opmerking gemaakt dat zn tanden eenigzins zijn los geraakt. hij schrijft dit toe {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} aan de inwerking van het zout. Daar wij nu reeds zoolang hier zijn zouden we meenen of ook misschien de wiesbadensche lucht min of meer met zout bezwangerd was en of dit op den duur een soortgelijk effect kon hebben als de baden waarvan men den invloed toch slechts eenige oogenblikken daags ondergaat. Maar reeds op de gustaafsburg ving 't aan! Dr Riecke met z'n vrouw en nicht zijn heden morgen afgereisd. Gister avond waren wij nog tot 10 uur met hen aan 't Kurhaus. bij 't afscheid nemen gaf hij D een kus. dat doet ons zoo vreemd aan. zoo onzedig voor hollandsche oogen! Nu, hij is een lieve oude man en D houdt veel van hem. ze hebben ons zoo uitgenoodigd hen in Weimar te bezoeken. D. zegt hij veel lust heeft de taalzaken te entameeren. hij kan 't alleen daarom nog niet doen wijl hij zou moeten beginnen met zich allerlei werken en dictionnaires aanteschaffen en hij bovendien eenigen tijd zou noodig hebben om te studeeren. Tijd om te studeeren heeft hij niet want er is haast hij copie levert daar we geld noodig hebben en ook zich boeken aanteschaffen - och! 't Is treurig. Ik wou gaarne hij er eenigen tijd aan wijden kon, en ben zeker er een nieuw licht over die kunde zou opgaan zoodra hij er zich mee bezighield. 't Is zoo doctor Riecke heeft hem de stoot gegeven, maar wat D zoo hij de zaak ter dege aanvat, zal te voorschijn brengen - daarbij zal Dr Riecke's studie geheel op den achtergrond geraken. Hij is zoo oorspronkelijk zoo breed en diep tevens - O 't zal gaan als met z'n studie over onderwijs. Ik wenschte hij er zich aan wijden kon! Eergister heeft D. 't voorberigt geschreven voor de uitgaaf met noten. Van daag onder de correctie van blad 3 van 't derde deeltje heeft hij nog een stuk aan de noot gemaakt waarin sprake was over de lamlendige onderdanigheid van ondergeschikten. het stuk uit het handelsblad en de tegenstelling achtbaren en kleinhandelaars! hij was er vol van. ik meen van de ondemocratisch geest in Holland. ik voel hem dat zoo na. ofschoon ik geen democrate ben in 't hart. V d. ook niet. en toch soms mag ik 't zeer graag. In Holland weet ik dat 'n meid hare meesteres hooger acht naarmate deze minder doet, voornamer is, deftiger. Eene Mevrouw die in de keuken komt daarvoor trekt 'n welgeaarde hollandsche meid de neus op! Welnu, onze meid hier Marie, is 'n meisje van buiten. van Kemel. drie uur gaans van Schwalbach. gelezen enz. heeft ze niets. ook geen speeches aangehoord over gelijkheid. Ze is een trouw eerlijk goed schepseltje; Gister was ze met Mme {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} Manceau nr Walluf ze hebben daar gedineerd in een gastwirthschaft waar eene vriendin van Marie in dienst is. Marie kwam opgewekt terug. Ze had zich goed geamuseerd, het was heel schön geweest maar wat haar 't meest vervulde was de goede dienst die hare vriendin daar had! Die Herrschaften und Mädchen das ist alles ein, die arbeiten zusammen und speisen zusammen. en dat maakte Marie enthousiast! Ik vind dat 'n lieve democratische trek in onze Marie.- Toen D. die noot verzonden had heeft hij de Mill. st. ter hand genomen. Hij is een hoofdstuk begonnen: Beschrijven. Ik heb 't daarstrak in cachet gelezen, en verwonderde mij hoe hij weer in eens die losse bevalligen toon van de Mill. St. beet had. zoo kort na dat nootje en de voorrede van de vijfde uitgaaf Ideen I en II. [9 juli 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 9 juli 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek I. (M.M.) 9 Juli dinsdag. 2 uur Daarzoo gaf D mij een proef over om nr de post te laten brengen. hij had juist het adres geschreven. Die taalstudie is aardig zeide hij. O niet, alsof ik alles zou aannemen wat Riecke zei, lang niet! maar 't is waar dat mij door de aanraking met hem als 't ware een licht is opgegaan. ik zie allerlei waaraan ik vroeger niet dacht. 't Woord Holland bijv. (hij had dat op 't adres geschreven) ik ben nu toch zeker - ja je zult zeggen wat is zeker? Zeker is dat vaderlijk komt van vader, dat neemt ieder aan. nu bij wijze van spreken ben ik even zeker dat Holland wil zeggen waterland. Hol... hoel... woel... - Ja zeide ik dat is waar. 't is ook veel eigenaardiger dan een afleiding van hout Holzland. wat dan toch nooit een bijzondere eigenaardigheid van Holland was. wouden waren in Holland niet meer dan elders in Duitschland.- Zeker en water wel. dat was de voorheerschende eigenaardigheid van 't land.- [11 juli 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 11 juli 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, aan éen kant beschreven. (M.M.) onverwacht bezoek: namelijk van Edu, die op de terugreis uit Londen te Mainz uitstapte en naar Wiesbaden kwam. {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} Wbaden Juli 72 Waarde heer Funke, Is 't U mogelyk, my geheel onverplicht, dit erken ik - 'n f25 te zenden? Ik ontvang daar onverwacht bezoek, en zit verlegen om m'n fatsoen te houden. Na vriendelyke groete tav DD in haast. [12 juli 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 12 juli 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek I. (M.M.) 12 Juli 1872. Gister een uur zaten wij na de koffij nog zoo wat te praten toen ik hoorde schellen en daarna kloppen aan de achterdeur. Uit vrees bedelaars mogten binnenkomen ga ik nr achter om de deur te sluiten. Aan de deur gekomen wilde Marie hem juist openen om een heer aantedienen terwijl zij hem open houdt kijk ik nr buiten en zie een jong mensch staan, groot, bakkebaarden en een lach, een oude bekende lach: mijn god ben jij 't! riep ik uit: dag Mies zei hij. Waar is dek? - ga daar door - en ik wees hem den weg nr de voorkamer. Het was Edu! pas 18 jaar oud maar reeds 'n man. We hadden hem 't laatst gezien Maart 70. Dek had hoorende hoe ik iemand verwelkomde gemeend dat het Plett. was. hij schrok Edu ziende. Toen Edu vlak bij hem was, kwam het mij voor of hij hem afweerde. Mijn god Edu zeide hij en er was schrik in zijn voorkomen. Ik had gewetenswroeging ik Edu zoo had laten binnen gaan. Na weinige minuten was dat echter in orde, en toen was er vreugd: Mijn god, wie had dat kunnen denken! en waar kom je vandaan, en hoe lang heb je tijd etc. etc. vragen en antwoorden geen gebrek. Edu is 4 maanden in Londen geweest waar hij als boekhouder een betrekking had. Hij gaat nr Venetie waar hij in een bankiershuis een betrekking zal vervullen die hij voor beter houdt. Voorloopig schijnt hij echter niet erg gepresseerd te zijn. 't Is voor D hard hij nu zoo weinig invloed heeft op Eduards carrière - maar ik ben toch zeer blij Edu gekomen is. Nu is 't ijs gebroken. D. is zeer aangedaan. en deze beide dagen is 't niets geweest dan praten, wandelen en nog eens praten. natuurlijk. er is zooveel te verhandelen. Edu is heel hartelijk en dek natuurlijk is dol op hem. Wat slecht treft we juist zoo bitter weinig geld hebben en zoo enorm veel achterstand. Primo juli had ik 4 gulden en sedert is daar niets bij gekomen. {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} ofschoon ik veel dingen op crediet kan krijgen was mijn beurs toch leider heel heel plat. D. heeft nu gister snel een vel druks voor de Mill. Studien verzonden. ware er niet zoo iets tusschen beide gekomen dan had hij 't nog eens willen omwerken. nu echter heeft hij 't maar zoo verzonden. het ergste is Plett reeds de prijs voor een vel voorgeschoten had. Zoodat D. eigenlijk geen aanspraak heeft op betaling. Ook Funke heeft hij verzocht hem wat te zenden. Ofschoon hij in plaats van geld te kunnen vorderen nog achterstand van werk heeft. En nog... we hebben zooveel achterstand - o bah! Na 't eten was D. zoo moe dat hij een dutje op de bank is gaan doen. Edu is voor 't eerst eens alleen uitgegaan. hij nam Max mee aan een bandje - maar die kleine schelm is daarzoo niettegenstaand z'n koordje alleen te huis gekomen. [12 juli 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 12 juli 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (M.M.) Waarde Heer D! Gaarne zend ik U hierbij de gevraagde f 25.- Zoo pas van een handelsreisje thuis gekomen belet een hoop werks mij meer te schrijven. Hartelijk gegroet dus! tt GLf A. 12 Juli 72 [13 juli 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 13 juli 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel geschreven. (M.M.) De tussen haakjes gedrukte alinea die begint met: Eene opmerking is door Multatuli met een groot kruis doorgestreept. H & W: de drukkerij Haeseker en Woest te Haarlem. Wbaden 13 Juli 1872 Waarde Heer funke, Hartelyk dank voor de f25. Het ‘bezoek’ waarvan ik sprak was voor my nog al interessant. En ik noemde 't zoo eenvoudig omdat ik geen tyd had voor uitwydingen. Ook om niet zóó dringend te zyn als de zaak eigenlyk meebracht, daar ik bang was voor den schyn alsof ik te... larmoyant op u peseeren wou. {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} De bezoeker was m'n zoontje - zegge: zoon: hy is grooter en veel steviger dan ik. - Heel onverwacht kwam hy uit Londen, waar-i 5 maanden geweest was, om terug te keeren naar Italie waar myne vrouw en dochtertje nog altyd zyn. Hoe die familie verspreiding in elkaar zit - beter: hoe we allen zoo uit elkaar geslagen zyn, is 'n omslagtige geschiedenis. De Mult. Commissie is daar schuld aan. Doch hoe dit zy, onverwachts kwam hy aanzetten, en ik zat zoo vreesselyk schraal, dat ik zelfs geen geld had z'n koffertje te laten halen van Mainz, waari t had laten staan. Dát is nu ten-minste geregeld. En ik zal verder zien. Ik durfde u niet meer vragen, omdat ge nog niet eens gedekt zyt voor die f 300. Toch zal ik m'n best doen dat nu spoedig aantezuiveren, vooral nu ook de drukkery na vel 13 geen kopy heeft.- Heden aan U Correctie vel van de Ideën IV bundel, en aan H. & W. idm Voorberichtje. & revisie vel 3 herdruk. beide gemerkt met: aan den heer Funke.- Ik heb in dat voorberichtje 't woord: ‘alleredelmoedigst’ hersteld, en verzoek u dat te laten staan als er niet redenen van hoog belang zyn die dat ongewenscht maken. (byv. het kón zyn dat ge niet verkoost by zeker soort van geldschieters door te gaan voor royaal, omdat dit in hún oog verkeerd wezen zou. Dan zouden ze wel ongelyk hebben, maar dit is nu de vraag niet.) Wat my betreft, ik zag die uitdrukking gaarne behouden. 1oIs 't de waarheid. 2oHet is in myn belang, bewys te geven dat ik niet voor m'n pleizier of uit smaak altyd zoo fulmineer. Het is my aangenaam te betuigen dat uwe handelwyze royaal is, juist opdat men niet denke dat ik nooit tevreden ben. Dus: als 't u niet benadeelt, laat asjeblieft staan! Anders: ga uw gang. Waarom hebt ge op den titel na Multatuli de punt doorgehaald? Staat dat beter? Ik vind niet. Toch liet ik uw correctie staan. Maar: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} druk, is 'n vergissing die ik geroyeerd heb. t Is toch 1o naamval, niet waar? Wees heel vriendelyk gegroet tav DD {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} Haarlem gaat snel vooruit. Dit is goed, en ook myn wil. Maar als ik al te snel corrigeer, wordt het brabbelwerk. Heden avend verzend ik correctie van vel 4, Doch zal 't waarschynlyk moeten terugvragen. (Eene opmerking: als ik zie dat ze zoo heel snel drukken, en dat er gelyk nu 't geval is een paar vel verder gezet zyn dan wat ik onder handen heb, dan belemmert me dit wel een beetje in 't uitbreiden of aanvullen van een noot. Ik zie er dan tegen op dat er zoo veel moet verzet worden.) Neen zeg er maar niets van. Dan zetten ze langzamer, en dat is ook niet goed. Maar de waarheid is 't dat ik soms in-eens - of in zeer kort tydsverloop - drie vel te gelyk kryg. In allen geval zal ook ik haast maken.- 't Slot Vorstenschool is nu geloof ik goed gezet. Of 't goed geschreven is, zullen wy zien. [13 juli 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 13 juli 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek I. (M.M.) Zaturdag 13 Juli 1872. Edu is 'n lieve aardige jongen. nog even als vroeger oneindig verstandig en wijzer en tevens ook veel kinderlijker ook soms kinderachtiger dan andere jongelui van zijn leeftijd. hij is nu 18 jaar oud, maar grooter en breeder, dan dek. ook geven zijn bakkebaarden hem een mannelijk aanzien. In Londen mogt hij op 't kantoor geen knevels hebben, maar nu heeft hij ze weer laten staan. D. heeft veel aardigheid in hem. hij is niet makkelijk te beschrijven noch ook te begrijpen, elke opmerking die men omtrent hem maakt is foutief daar men bijv. zeggende: ‘hij is zoo makkelijk, neemt alles zoo ligt op’ vergeet dat die gemakkelijkheid en hebbelijkheid alles van de heldere zij optenemen dikwijls ontspruit uit D's tegenovergesteld richting. Zoodat zijn gemakkelijkheid misschien dikwijls geveinsd is. Ook zegt hij lang niet alles wat hem op 't gemoed ligt en niettegenstaande deze beide opmerkingen kan men hem toch een ronde jongen noemen. 't Beschrijven zou eeuwig lang zijn. maar hij is beminnelijk interessant prettig en oorspronkelijk. Mijn verhouding met dek neemt hij allereenvoudigst op. wat hij daarover denkt weet ik echter niet. toen hij nog een kind was van 10 jaar was hij altijd vriendelijk tegen mij maar van anderen hoorde ik - nu ja, dat hij niet veel van mij hield. Hij {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} draagt een zwarte cylinder hoed. In Londen mogt hij geen anderen hoed dragen: dat stond niet. Dat ding staat hem erg wijs en Dek die zelf nooit zo'n hoed draagt, tenzij bij een begrafenis zeide gister avond: nu als er geld is zullen we je een anderen hoed koopen. Neen, antwoordde Edu als er geld is voor 'n hoed dan koop ik er liever nog zóó een! - We hebben hartelijk gelachen om 't idée van zooveel deftigheid. - Edu heeft een tegenovergesteld karakter als dek. voor zich zelf zorgen, dat is om zoo te zeggen 't motto van zijn leven. ik durf dit wel te zeggen. want of schoon hij pas 18 jaar is heb ik hem dit principe van z'n negende jaar, toen ik hem leerde kennen, hooren verkondigen. principe zeg ik, ja. hij kleed dezen indruk van zn gemoed in een principe en beweert dat men door steeds aan zich zelf te denken 't verste komt en bij slot van rekening ook het meeste geluk aan anderen geven kan. 't Is mogelijk deze stelling niet te verwerpen is. Zoo een wijsgeer na beraad zelfopoffering en strijd tot dezen slotsom geraakte zou 't eerwaardig kunnen zijn. voor zulk een jong mensch echter neemt zúlke wijsheid niet zeer in, althans mij niet. daar 't te zeer de koele zijde toont van 't hart. Nu, ofschoon Edu heel anders is dan dek - is hij toch trotsch op D. hij vertelde ons dat hij in Milaan op 't kantoor van een epicier groothandelaar geweest was en zeide - ‘o prompt droogstoppel! Om je een staaltje te geven, toen ik eens een brief had geschreven waarin ik van een engelsman sprekende, gezegd had: Notre correspondant la bas, ik meende in engeland schrapte hij ‘la bas’ en veranderde in la haut, want zeide hij 't is hooger, verder op.’ - O zeide Edu en eens toen ik circulaires moest rondzenden, heb ik er ook een gezonden aan Droogstoppel lauriergracht 37. Amsterdam. O dat heb 'k wel drie maal gedaan!’ - D. vond dat heel aardig en we vermaakten ons in 't idée dat zulke adressen zooveel dagen in Amsterdam aan de post waren tentoongesteld. Hierheen komende kwam Edu met den Batavier van Londen nr Rott. en moest daar tot den volgende dag op de Rhijnboot wachten. Daar hij een commissie nr den haag had te doen, ging hij dus dien dag daar doorbrengen. 's middags dineerde hij bij Pico. daar werd aan tafel over D. gesproken. Toen Edu binnen kwam, werd er een anecdote betreffende D. verteld. 't Begin had Edu niet gehoord, maar het speelde in Frascati. ‘En toen pakte Multatuli hem beet, en leidde hem nr voor. ('t scheen een dikke man te zijn die hij beet had) en zeide hem op den schouder kloppende: ‘dat is nu de man!’ - D. weet niet waar dit fragment aan {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} vast te knoopen. Bovendien werd er nog veel over D. gesproken. Er was iemand die betoogde dat z'n geschriften niet erg populair waren wijl ze te diep zijn. Ook werd de vraag geopperd of D. niet te Amsterdam was, waarop Edu onder een vreemde naam aan Meijer getelegrafeerd heeft waar Dek was. maar Meijer antwoordde: On prétend qu'il est en Allemagne!’ Met zulk een kleinigheid moeite had hij toch van funke 't adres kunnen te weten komen áls hij het dan zelf niet wist. Enfin, voor Edu was het 't zelfde. Volgens de kansrekening dat Edu daar nu over D. hoorde spreken moeten wij opmaken er veel over hem gesproken wordt. wat we trouwens ook wel weten. Van anekdotes zei D. ben ik zeker er veel over mij in de wandeling zijn. 't Gaat daarmee als la boule qui roule. Zoo werd mij eens verteld dat ik in Indie eens geheel naakt was uitgegaan. En toen kon ik nasporen waar dat vandaan kwam. Eens op Poerwaredjo 's avonds van de societeit nr huis gaande heb ik indedaad wijl er een vreesselijk weer opgekomen was mijn kousen en schoenen uitgedaan en mn pantalon opgestroopt. Daar was toen en op die plaats niets zoo bijzonders aan. maar daar is nu van gemaakt ik geheel naakt op straat liep. zoo gaat het altijd!’ Ik herinner mij dat de luitenant of ritmeester Boele ons deze episode in den Haag verhaald heeft.- [15 juli 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 15 juli 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 2 beschreven; het postscriptum op blz. 3. (M.M.) Amsterdam, 15 Juli 1872 Waarde Heer Dekker! Mijn plan is om a.s. maandag 22 dezer op reis te gaan, zoodat ik des avonds van dien dag ten Uwent kan zijn. Schrijf mij nu svpl of Ge 't schikken kunt mij de beide volgende dagen te offeren, want even goed kan ik eene week later komen. Daar ik waarschijnlijk laat arriveer verzoek ik U des morgens van dien maandag voor een drietal nachten een kamer te bespreken in een goed zindelijk hotel. Wilt Ge zoo vriendelijk zijn mij bij aankomst van den trein op te wachten, dan diene tot herkenning dat ik gekleed ga in een zwart jasjen, grijzen broek, zwarte hoed van lage drukking terwijl ik er voorts uitzie als iemand van 35 jaar met donker haar en {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} getorscht ga onder een zwart leeren valiesje en de klassieke parapluie. Ik zie op 't plan dat Ge zoo vriendelijk waart mij te zenden, dat Uw huis direkt bij 't Station ligt. Als 't dus maar in 't geringste dérangeert, kan ik eigenlijk ook even goed even bij U aanloopen, dan hoor ik wel waar ik mij kan installeren. Denk er svpl aan om vooraf de stukken te zoeken, die betrekking hebben op Uw copijen bij Waltman uitgegeven. Ook die zullen te pas komen bij al wat we al zoo te behandelen zullen hebben. Terwijl ik mij alvast verheug in onze a.s. kennismaking en vast vertrouw een paar aangename en nuttige dagen bij U door te brengen, hoop ik U in den besten welstand te ontmoeten en groet U met een hartelijk tot ziens! tt GLf Is er eenige kans dat ik wat kopij meêkrijg? De drukker kan niet voort met blad 13. [17 juli 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 17 juli 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De tussen haakjes gedrukte alinea's over 't Accoord met Waltman zijn met grote halen doorgestreept. De laatste regel staat op blz. 4 deels in de rechtermarge. over de veeren: via verschillende adressen (?) Divagatiën: zie V.W. XIV, blz. 92-140, en V.W. V, blz. 327-383 en 714. die heer V.: waarschijnlijk Versteeg, abusievelijk voor Tersteeg. vraag van Helden: blijkbaar heeft deze bij Multatuli gelogeerd, maar daarvan is verder niets bekend. Wbaden 17 Juli 1872 Waarde Heer Funke, Ik ontvang daar uw brief van 15 over uwe komst. Ik wilde en moet juist in de eerstvolgende dagen veel kopie leveren. Als 't waar is, dat gy even goed 8 dagen later komen kunt, zou ik u vriendelyk verzoeken dat te doen. Hoe druk ik 't vandaag hoop te hebben (ik moet werken) durf ik u dit uitstel niet vragen, zonder 'n beetje toelichting, uit vrees voor den schyn van lompheid, of gebrek aan belangstelling. 't Is juist andersom. 1e M'n zoontje is hier - dit schreef ik u gister al - en had op z'n reis aan z'n moeder geschreven dat-i geld tekort kwam. Gister {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} ontving hy (over de veeren) een aanget. brief met geld. Maar er stond in, dat ze 't met moeite deed. Toen gelastte (zegge: verzocht, want door 'n allertreurigsten zamenloop heb ik geen macht over m'n kinderen: ze zyn me ontgroeid!) toen verzocht ik hem dat geld terug te zenden, zeggende dat ik hem reisgeld geven zou, als-i 'n tydje wachten kon. Dit deed hy. Daar hy nu te Venetie gewacht wordt - hy is daar geplaatst op 'n bankierskantoor - is er haast by, dat-i weggaat. 2o. Was ik tóch al achteruit. Gy hebt nog niet eens kopie voor Uw f300. - die weldra vervallen. En ik heb behoefte aan meer. 3o. Was ik ook in andere dingen achter uit. Zoodat ik juist in de eerste acht, 10, 12 dagen moet werken als een bliksem. Ge vraagt of ge er op kunt rekenen ‘kopie meetekrygen.’ Wel neen, de eisch is juist, zoowel voor U als voor my dat ge kopie hebt, vóór uwe komst. Anders heb ik niets aan de 2, 3 dagen die ge hier kunt doorbrengen. Ik hoop dan niets te doen dan corrigeeren. Juist dus omdat ik in Uwe komst een zoo hoog belang stel, wou ik er goed van genieten, zoowel voor m'n genoegen, als voor ‘zaken’. - 't Accoord met Waltman krygt ge. Ik meen (en vraag 't aan Plet) dat Nog eens Vrye Arbeid hém behoort. Millioenen Studien (die nog niet af zyn) zullen hem slechts behooren voor twee oplagen, met 'n byconditie die 'k niet recht meer weet. En Specialiteiten Neen, ik heb niets gezegd. Eerst nazien.- Maar iets anders, dat ik u aanraad. In 1870 raakte ik in contact met den redacteur van ‘Nederland’. Hy plaatste in no 7, 8 & 9 (Juli-Sept) van z'n tydschrift drie fragmenten van een (nog onafgewerkt) stuk Divagatien over Liberalismus. Daarop liet hy my op-eens in den steek (‘gebrek aan fondsen’) zoodat die drie fragmenten daar liggen als wrakken aan strand. t Eerste nummer is door my gecorrigeerd, en t is, geloof ik, goed. Maar 2 & 3 zond die heer V. my niet, en ze verschenen als kakografie. (Over 't geheel kwam t me voor, dat die V. een beetje in de war was, soit!) Ik raad u aan, Loman te vragen u 't kopierecht over die ‘brokken’ aftestaan. Ze hebben, vind ik, tusschen hem en u, geen waarde. Maar voor Publiek, mits ik ze afmaak, wel. (Vooral als ik die nummers 2 & 3 in orde maak, want nu is 't nonsense. Zie 't correcte no 1 eens!) Ik heb geen aanspraken op betaling. Als gy dus die drie stukken kry- {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} gen kunt van Loman zyn ze voor u. Maar ik raad u aan: schriftelyk. Ik hoef er niets voor te hebben natuurlyk, daar ik daarvoor 'n behoorlyke som ontvangen heb. (Ik meen f 140.) - Nu moet ik terstond hard aan 't werk.- Over uw logeren hier (Logement of anders... vlak over m'n woning, is een goed deftig logement, maar ook zal ik waarschynlyk 'n goede kamer hebben - vraag van Helden - nu dit alles later als ik ‘zoo vrindelyk ben U aftehalen.’ Ja, zo vrindelyk zal ik zyn! Ik stel me veel genoegen voor. Maar eerst moet ik veel, veel, werken. 't Is 'n noodzaak helaas! Eigenlyk is 't wel bitter me om zulke redenen (geld) te moeten haasten, maar dit is nu eenmaal zoo. Zult ge dus m'n verzoek om uw komst 8/d uittestellen, goed opnemen? Wees zeer vriendelyk gegroet tt DD Proef vel 6, gelyk met dezen naar haarlem. goed gedrukt! Ze maken spoed. Ik ook maar met correctie kan men zich niet haasten. Ik doe zoo snel mogelyk. [20 juli 1872 Tine int tweehonderd francs] 20 juli 1872 Tine int tweehonderd francs. Eigenhandig geschreven kwitantie met kort bijschrift. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Ontvangen van den WelEd. Heer E.J. Potgieter de som van twee honderd francs, door vriendelijke bemiddeling van den WelEd. Gestr. Heer J.D. Fischer Consul te Genua. E.H. Douwes Dekker van Wijnbergen Padua 20 Juli 1872. Waarde heer Potgieter, Ontvang mijnen innigsten dank voor uwe hulp en gelooft mij als ik U zeg, dat ik uwe vriendschap op hoogen prijs stel. De heer Fischer is zoo vriendelijk mij couranten te zenden ik dank u hartelijk voor alles. Met de meeste achting en vriendschap verblijve ik E.H. Douwes Dekker van Wijnbergen {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} [22 juli 1872 Aantekeningen in het Memoriaal] 22 juli 1872 Aantekeningen in het Memoriaal, de debet-kolommen op blz. 30, de credit-kolommen op blz. 31. (M.M.) De laatste notitie in zwart potlood. Voor het vermelde Saldo credit zie 8 maart. diverse datums Kopie der eerste vellen van den IV bundel Ideën, bevattende Vorstenschool in eens f500.- _____ f500.- April 30 Kopie 17 bl. (1-11) 2 Vel f 80.- Mt 8 pr Saldo f160.- 26 remise f100.- Apr 13 id f100.- 29 id f140.- _____ f500.- Juli 22 Diverse remises f300 100 25 f425.- [22 juli 1872 Funke in Wiesbaden] 22-26 juli 1872 Verblijf van G.L. Funke in Wiesbaden. [26 juli 1872 Brief van Multatuli aan Van Plettenberg] 26 juli 1872 Brief van Multatuli aan A.L. baron van Plettenberg. Eigenhandig afschrift in het Memoriaal, blz. 44. (M.M.) Deze brief hangt samen met het feit dat Funke bij zijn bezoek mededeling deed inzake volgens de Multatuli-Commissie uitgekeerde gelden. W.: Wertheim. 26 Juli 1872 Plet Ik heb zeer met U te doen. Waarom spraakt ge niet? Ik heb gepeinsd hoe ik U sparen zou. Maar ik mag me niet laten aanleunen dat ik dat geld ontvangen heb. {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik raad U U aan W. te wenden. Beken schuld, en verzoek hem U te helpen, dat de zaak onder hem en U blyft. Van my zult ge geen last hebben. Integendeel! Ik wou U gaarne weer op de been helpen. Als 't publiek wordt, zou ik 't al te erg vinden. Het doet my zeer. Waarom spraakt ge niet? Ik ben byna zeker dat W. U helpt om de zaak te smoren, als ge U openhartig tot hem wendt. Maar in godsnaam geen diplomatiekery! Dat is domheid, gelyk altyd! [26 juli 1872 Brief van Van Plettenberg aan Waltman] Waarschijnlijk 26 juli 1872 Brief van A.L. baron van Plettenberg aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, klein formaat, aan de voorzijde beschreven door Van Plettenberg, aan de keerzijde door Blaauw op 27 juli. (M.M.) Waarde heer Waltman Hiernevens nieuwe copie ik ben uit de stad wees zoo goed het geld te zenden (f40,-) aan het adres van S.E.W. Roorda van Eysinga. St. Josse ten Noode. Impasse des Vallons. aangeteekend. Wees zoo goed dat geld te zenden voor of op 1 Augustus. Met achting Uw dv A L Plettenberg [27 juli 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 27 juli 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De laatste alinea is een toevoeging van Mimi; de slotregel staat op blz. 4 grotendeels rechts in de marge. S.C.: waarschijnlijk Sans cérémonie (fr.), zonder plichtplegingen. Wbaden 27 Juli 72 Waarde funke, Ik zal u heel familiair schryven. Doe't s.v.p. ook. Met innig genoegen heb ik U leeren kennen, en ik schat u zeer hoog. Vergeef me myn driftigheidjes. Ze zyn een gevolg van veel leed. Wonde plekken zyn prikkelbaar. 't Gebeurt vaak dat ik smart voel, op plaatsen die 'n ander als gezond aanziet. Myn leven is zoo vol! De punten van aanraking zyn zoo talryk! Primitief ben ik zacht - m'n moeder zei 't altyd - en juist daarom - ge weet de rest. Ook in m'n schryvery, lydt niemand zooveel van m'n scherpte als ik zelf. Ik wou niets liever dan alles goedig opnemen. Maar als dat dan altyd beantwoord wordt met &c- {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} Mimi, en ik ook, was allerprettigst getroffen door Uw gracieus cadeau. Eduard kwam er mee aanloopen. Hartelyk dank.- Nu iets als zaken, of als de zaak. Bezig zynde de briefjes aan St. Q. & Kern te schryven, komt me in den zin dat ik misschien maar 4 couranten aan W. genoemd heb. Dit zou er op zichzelf niet op aankomen maar 't moet gelykluidend zyn. bovendien is de redactie wat stroef. 't Is nu één moeite ze alle vyf tegelyk te zenden. Ze moeten toch eensluidend zyn.- Brief van Plet! ‘Beste Dek! Niets geen vreesselyke zaak. Gy hebt geen cent van het verzamelde gehad. Wel is waar dat na de opheffing der Commissie ik het beheer gevoerd heb. In het laatst der volgende week kom ik by U volgens belofte. Ik sta op 't punt op reis te gaan. Laat dit vooreerst voldoende zyn. Zendt ge copie direct aan Waltman met verzoek betaling. In vreesselyke haast Plet Om half een kreeg ik uw brief Vrydag 11 correctien Schaakopgaven zyn reeds in de Courant. Nu zal 't in orde zyn. Ik heb 't nog niet nagezien. Ik het beheer! N. B! Prachtig! En hy ontving dat ‘beheer’ in termynen! Dat 's een verbrokkeld beheertje! ‘In't laatst der volg. week’ D.i: ‘wees 8 dagen werkeloos!’ Merci! ‘Op 't punt op reis te gaan’ D.i. onadresseerlyk! = gedwongen stilstand. Nogeens: dank! ‘vreesselyke haast’ Wat kan meer haast vorderen, dan 't in orde brengen van die zaak? foei!- Enfin commentaar is overbodig. Ik schryf hem niet. Hy moet dan maar ‘na z'n reis’ bericht van Wertheim wachten.- Die poging van Pl. om me acht dagen te doen wachten bevalt me niets! Hy kon toch weten van hoeveel belang de zaak was!- De brieven aan Q. St. & K zend ik van hier, een post na dezen. Wees zeer hartelyk gegroet. Ook van Mimi. Eduard ligt nog te bed (12 uur middag) hy haalt z'n schae in. Gister heeft hy den heelen dag {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} insecten gezocht in 't bosch. Hy liever dan ik. We hebben U op Uw reis zeer beklaagd over de hitte. t Was vreesselyk! adieu! tt DD Doe gy svp. couvert om brief Wertheim. asjeblieft: Den Heere A.C.W. te A. S.C. geen beleefdhedens! ze deden 't my ook niet. Ik gis dat er meer zaken zyn als die van Plet, waarvan ik niets weet. En dat hy nog andere gelden onder zich heeft dan van de Muit. C. houd ik voor zeker. Ik zal er over schryven naar Delft. Ik had hem zoo graag willen sparen, maar die poging om my aan 't lyntje te houden, is leelyk. Hartelyk dank voor uw lief geschenk! We hebben ons ongerust gemaakt, of uw retourbillet nog wel geldig was. Was het niet een dag te laat? Edu laat u groeten. Hy staat daar net op, een nacht gemaakt van 14 uur! Adieu waarde heer. M. [27 juli 1872 Brief van Multatuli aan Quack e.a.] 27 juli 1872 Brief van Multatuli aan de vier leden van de Multatuli-Commissie. Eigenhandig afschrift in het Memoriaal, blz. 44-45. (M.M.) Voor de eerste van de twee slotalinea's staat een W. ter aanduiding dat zó de brief aan Wertheim eindigde. Den Heere H.P.G. Quack hoogleeraar te Utrecht H. Kern hoogleeraar te Leiden T.J. Stieltjes te Delft A.C. Wertheim te Amsterdam Wb. 27 Juli 1872 Mynheer! Tydelyke omstandigheden van zeer byzonderen aard hebben my tot nog toe belet den loop te publiceeren dien de bemoeienissen der Muit. Comm.ie ten mynen opzichte genomen hebben. Er bleek my dezer dagen dat dit uitblyven van toelichting mynerzyds hier en daar een misverstand veroorzaakt heeft dat op de meest bondige wyze behoort te worden uit den weg geruimd. Het zal U niet bevreemden dat ik die van de ten-mynen-behoeve {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} byeengebrachte gelden niets ontvangen wilde, en dus ook inderdaad niets ontving, in de Publieke meening niet verkies aangeschreven te staan alsof ik die gelden - hetzy dan geheel, 'tzy gedeeltelyk - wél had genoten. Het is om deze reden dat ik, my beroepende op de meest gewone regelen van billykheid, U in uwe hoedanigheid van gewezen lid der Mult. Comm. by dezen verzoek, binnen veertien dagen in: het Amst. Handelsblad De N. Rott. Courant Het Dagblad van s Gravenhage De Haarlemsche Courant & Het Nieuws van den Dag te willen plaatsen de volgende annonce: Op verzoek van den heer E. Douwes Dekker berichten de Ondergeteekenden, voormalige leden der Mult. Commissie, dat de voor het Multatuli-fonds gestorte gelden nog steeds onder hunne berusting zyn, dewyl de heer Douwes Dekker goedvond die gelden te weigeren. Zy noodigen voorts de personen, die aan dat fonds hebben bygedragen uit, over de ingezonden sommen wel te willen beschikken by... Onder mededeeling dat ik een gelykluidende missive adresseer aan ieder der andere heeren die met U bedoelde commissie hebben uitgemaakt en de vryheid nemende U hiernevens ter goedmaking der onkosten die uit de voldoening aan myn verzoek zullen voortvloeien, een bedrag van f 25 aantebieden, heb ik de eer te zyn Uw DWDr dat ik de vryheid neem den heer Wertheim een bedrag van f 25 ter goedmaking der onkosten aantebieden, heb ik de eer te zyn Uw DWDr [27 juli 1872 Brief van Blaauw aan Waltman] 27 juli 1872 Brief van J.W. Blaauw aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, klein formaat, keerzijde van de brief van Plet d.d. 26 juli. (M.M.) WelE. Heer! De heer Plettenberg, die heden ochtend op reis is gegaan, droeg mij mondeling op U te verzoeken liever aan mij de f40 {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} in kwestie te zenden, daar ik nog meer gelden aan den heer Roorda te verzenden heb, Wees dus s.v.p. zoo goed daarvoor vóór Woensdag a.s. zorg te dragen Met achting UEd. dien. JWCBlaauw 27 juli 72 Van Walderen Voorstraat [28 juli 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] *28 juli 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. (RvE, blz. 189.) Waarde Dekker! Woensdagavond, 31 dezer, verhuis ik met de mijnen naar Rolle, aan 't meer van Genève. Daar bespaar ik, in vergelijking met Brussel, ten minste fr. 1400 's jaars. Huur van bovenhuis met tuin bedraagt slechts fr. 360. Ik behoef nu nimmer mijne levenswijze te verminderen. Kan ik u nog ergens ontmoeten? Schrijf s.v.p. per omgaande. Groet uw vriendin. Wij drukken u hartelijk de hand. Kwam P. den 18en bij u? Uw vriend R.v.E. Br. 28/7 '72. [29 juli 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 29 juli 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot het midden van blz. 4 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 29 Juli 1872 Amice! Heden (maandag)morgen heb ik Uw verbeterd schrijven aan Wertheim gezonden. Ik acht dat zijn dag bedorven is, als hij van daag in stad komt! De brief aan P. deed ik in Bonn op de post, daar de hitte mij dreef Coblentz maar voorbij te varen. Zoodra ik iets van W. verneem bericht ik 't U. Het zou mij verwonderen indien hij mij thans buiten het tournooi hield, want zij zullen inzien een tusschenpersoon te behoeven om althans eenig-zins bij U goed te maken wat ze misdeden. Wees in 't minst niet bevreesd dat ik iets zal doen of zeggen wat naar toenadering van Uwentwege zou kunnen lijken. Neen, zij {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} moeten gevoelen hoe veel ze jegens U bedierven en daarom zou ik wenschen tegenover hen te zitten. Goddank behoef ik geen van die sinjeurs in 't minst te ontzien. Jammer dat Plet nu nog dom genoeg is te veinzen. Hij maakt zijn houding tegenover U nog jammerlijker dan ze al was. Het best is nu maar dat Ge niets meer van hem hoort: voor 't verdwenen geld moet de M.C. nu maar zorgen. De f 25. - voor de Annonce sloot ik in den brief aan W. Hierbij nu de resterende f 310. -, waarmeê onze rekening over den 4n bundel gesloten is, zoodra ik buiten V.S. voor 18¼ blad copij gezet zal hebben. Het doet mij genoegen dat Mimi mijn souvenirtje aardig vond. Nu, 't was al 't minst wat ik haar kon aanbieden als een bewijsjen hoe zeer mij haar lieve zorgen zijn opgevallen. Ik hoop dan ook hartelijk meer en meer in de gelegenheid te komen om een deel van Uw beider dagelijksche moeiten over te nemen. Intusschen ben en blijf ik dankbaar voor al de bewijzen van hartelijke vriendschap die ik van U allen ondervond: die drie in alle opzicht warme dagen zullen mij niet licht uit het geheugen gaan. Dat ze vooral voor U hoogst vermoeiend waren begrijp ik ten volle; onwillekeurig moest ik velerlei aanroeren wat U onaangenaam moest zijn. Als Mimi zoowel als Eduard blij is dat ik weg ben geef ik haar gelijk; zoo min voor haar als voor den ‘little boy’ was zoo 'n gejaagd leven in 92o Fahr. uit te houden. Ik zelf kwam vrijdag half suf van de gloeihitte in Bonn en ben daar op 't terras van 't hotel Kley ingedut, 't geen maar goed was ook, want die nacht kon ik op 't heete dakkamertje in dat hotel - 't eenigste dat men vacant had - maar volstrekt den slaap niet vatten. 's Morgens vroeg ben ik daarom maar weg getrokken, zoodat ik om 2 Uur al op mijn kantoor aan 't werk zat. Neen, met zulken heeten zonneschijn wordt het schilderachtigst landschap vervelend. Spoedig meer! Voor heden met Mimi en Eduard hartelijk gegroet van Uw trouwen GLfunke [31 juli 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 31 juli 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De zestien woorden (die als... toch), hieronder tussen haakjes gedrukt, zijn in het handschrift doorgestreept. {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} dat ringetje: zie dienaangaande het Dagboek van Mimi, d.d. 1 september. W.: Wertheim. Q.: stellig niet Van Vloten; zie de Arnhemsche Courant d.d. 12 december 1870; V.W. XIV, blz. 264-267. dat briefje van W. aan Quack: zie V.W. XIV, blz. 289. Wiesbaden 31 Juli 1872 's morgens 10 uur Waarde funke! Hartelyk dank voor de f310. - waarmee de heele bundel IV is afbetaald. Ik doe m'n best u alle berouw te sparen over deze fideele vooruitbetaling. Wees niet bang. Kopy leveren is geen kunst, maar ze moet goed of altans dragelyk zyn. Al de vellen van 't 3e deeltje herdruk zyn gecorrigeerd vertrokken. Ik moet erkennen dat H & W. goed drukken. Toch kostte het me moeite ze niet nog eens terug te vragen. Op een daarvan verzoek ik ‘groote attentie.’ Nu, gy zult er wel op letten niet waar? Maar toch ben ik altyd angstig. - Heden is 't koel, en wy betreurden dat gy niet zulk weêr hadt getroffen.- Vóór gister weer een brief van Plet. (blykbaar antw. op dien welken gy te Bonn op de post deedt.) Hy schryft zonderling, en is - ook zonderling! - naar... Munchen gegaan, waar hy my verzocht hem een lettertje te schryven. Ik maakte een briefje aan hem gereed, doch verzond het niet, omdat ik eerst tyding van U wilde wachten. Daar hy in z'n br. o.a. schryft dat-i hier wil komen - van Delft over Munchen naar W.baden! - zal 't nu te laat zyn. Ik had hem willen schryven om te constateeren dat z'n komst niets aan de zaak verandert, of veranderen kan. (Ik vind by zooveel geslenter, het spreken gevaarlyk) Z'n brief is iets langer dan de vorige, en ik gun me geen tyd voor 't afschryven. Ook heb ik geen lust hem U aangeteekend te zenden, daar ge zoudt denken dat het kopy was. De toon is luchtig. Hy spreekt van myn ‘verschrikkelyken’ brief. Hy zou als-i eerder hier geweest was my ‘voorstellen’ hebben gedaan. ‘Hy had er nog onlangs met iemand over gesproken.’ Dit laatste is fameus, niet waar? Myn antwoord - niet verzonden - was dat ik z'n reis naar Munchen en z'n aangekondigd bezoek beschouwde als 'n poging om my 8, 10 {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} dagen werkeloos te maken. Dat ik hier niet in treden kon. Dat ik hem nog-eens den raad gaf zich te verantwoorden by de menschen die hem die gelden hadden toe vertrouwd.- Wat me nu hindert, is dat hy niet weet dat de M.C. geprevenieerd is. Hy zal meenen dat hy tyd heeft. Het te Munchen opgegeven adres was poste-restante. Ik kan niet gelooven dat hy als ik heden schreef, m'n waarschuwing nog ontvangt. Ik had niet moeten wachten op uw brief (die als geldbrief met gedecl. waarde langer onder weg was dan de gewoon gerecommandeerde. Waarom toch.) 't Lag me zoo by, dat gy iets schryven zoudt, dat iets veranderde aan de zaak. En ook dat was dom. Ik had kunnen berekenen dat ge op z'n snelst eerst 5 dagen na Uw thuiskomst iets hadt kunnen vernemen. Daar nu Plet - mal genoeg - weggereisd is, en alle telegrammen, brieven of bezoeken (van Werth. of Stieltjes) voor 'n toedeur komen, zullen die heeren in de eerste woede zich misschien over de zaak uitlaten. Als hy thuisgebleven was om op inschikkelykheid aantedringen zouden ze misschien hem - in hun eigen belang want hun handelwys is jongensachtig - gespaard hebben. Nu heb ik nog 'n graat in den keel. Ik ben byna zéker dat Plet ook van anderen geld in handen heeft, en ook daarom zou ik hem liever niet spreken. Hoe ik dat effen maken zal, zonder hem in de courant tentoontestellen weet ik nog niet, maar 't moet opgehelderd. A-propos spreek alsjeblieft niet over dat ringetje. Dat geeft zoo'n - keukemeiden kleur aan de zaak! ‘Fondsen’ klinkt nog altyd iets minder gemeen. Jammer voor Plet dat de som niet grooter is. Die heele zaak ware... deftig te maken met 'n paar nullen achter 't sommetje.- De dienst die ge my gedaan hebt door 't zoo flink aanpakken van den twyfel, is zeer groot. Dat P. my ten laatste de zaak zou verteld hebben, geloof ik wel, maar juist dan ware 't my nog zwaarder gevallen hem te denonceeren. Nu ben ik verantwoord. Ik begryp hoe gy hier zynde, met die zaak in uw maag zat. De opgave van W. was zoo cathegorisch! En ik, van de Mult. Comm. sprekende, behandelde telkens wat anders dan wat U vervulde. Ge kunt gedacht hebben dat ik de zaak waar 't U om te doen was, ontwyken wou. Ik wist niet welk punt U zoo byzonder interesseerde.- Natuurlyk komt gy nu met W. over die heele zaak in aanraking. Ze is omslachtig. Ikzelf zie op tegen 't relaas. Daar ik nu heel graag uw {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} flink intermédiair aanneem, wil ik U voorloopig in-staat stellen ‘uw woord te doen’ zooals de meiden zeggen. By 't aannemen van v. Gennep's aanbod - hy hád reeds voor m'n consent een begin gemaakt - bedong ik uitdrukkelyk een ‘waardige behandeling’ en protesteerde tegen zekere uitdrukking in zyn stuk: ‘dat alle licht walm geeft.’ (‘Ik weet wel dat sommigen op Mult. aanmerkingen hebben, maar... enz.’ of zoo-iets) Ik schreef hem dat ik zulke vergoelyking niet aannam. En hy beloofde voortaan dien ‘walm’ achterwege te laten. Maar... zeer snel na 't entameeren der zaak, bleek me dat ze er mee bezet zaten, en niet myn geluk zochten maar trachten doortezeilen tusschen de vrees voor ‘Publiek’ - ik kan begrypen hoe men van alle zyden op hen instormde - en 't volhouden van 't eens gepubliceerde Reeds de oproeping van de Commissie was heel anders van toon dan de primitieve hartelyke uitnoodiging van van Gennep. En... een der middelen om zich terugtetrekken was: het afscheiden van my van m'n vrouw en kinderen. Hierin werden ze geholpen door Q. (Van Vloten?) in den Arnhemmer. Er is nog veel meer, doch ik mag niet uitvoerig zyn, en daar 't voor 'n deel appreciatie-zaken zyn die niet begrepen worden zonder volslagen toelichting ga ik die nu voorby. (Ook die stukken van Kern & V. Gennep die gy anders beoordeeldet dan ik, naar myn inzien omdat ge 't verband niet weet. Ik zeg: 't waren excuses aan Publiek dat ze zich met zoo'n gemeen sujet hadden ingelaten! Zoo vatten 't ook Roorda op en van Helden, naar ik meen). Nu, daar gy uw eigen opinie moet houden, stel ik u voor dit alles in 't midden te laten tot ik myn stelling bewys. Doch ééne uiting vis-à-vis de M.C. is u in gemoede geoorloofd, en ze resumeert de rest: ‘Waarom hebt ge U niet met DD. in aanraking gesteld?’ Waarlyk die heeren hadden zich niet gecompromitteerd door my te vragen wat m'n behoeften waren! Dan had ik hun opening van zaken gegeven. In plaats daarvan beknoeiden ze allerlei plannetjes over zaken waarin ik had moeten gekend worden. NB. opvoeding myner kinderen en m'n schryvery. Ik had de hulp der Mult. Comm. aangenomen juist om in staat te zyn die zaken zelf te regelen. Och, die historie is zoo verdrietig! Edu had moeten studeeren voor doctor. Dat was toen nog mogelyk. Ik verzoek U in die zaak niets op my te laten rusten. Ik heb stipt myn plicht gedaan, eerst in 't aannemen, toen in 't weigeren. Zoodra ik er {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} my toe zet, zal ik dit met de stukken bewyzen. Ik ben zeer gevoelig voor uw ridderlyken steun. hartelyk gegroet! Ik zit in een verwikkeling om Eduard aan 't studeeren te krygen, dat heet student te maken, want studeeren doet hy wél. In Amerika kon hy zich best als doctor voordoen, en zelfs in Europa. Dat dit voor 'n deel kwakzalvery is, stem ik toe, maar dat-i veel weet is waar. Maar ik zit in moeilykheid omtrent m'n vrouw die na de Mult. Commissie alle vertrouwen verloren heeft. Of liever zy niet, maar Eduard zelf. Hy meent dat ik hem halfweg in den steek zou laten, en denkt dat hy zelf eer 't noodige zal hebben dan dat het van my komen zou. Dat wantrouwen op hulp van myn kant is 'n gevolg van de dozynen malen dat ik bedrogen werd met valsche sympathie. Ik kan de keeren niet tellen dat ik schreef of telegrafeerde: ‘wees gerust, het zwerven zal uit zyn.’ Ik heb memorie noodig om die série van teleurstellingen optesommen! Sedert z'n tiende jaar heeft Eduard niets anders dan dát ervaren en hy is daardoor zóó wantrouwend geworden dat-i geen plan goedkeurt waarin eenig uitzicht betrokken is dat my door wien ook geopend wordt. Hy is ergerlyk van wantrouwen! ‘Heb je daar een acceptatie van?’ zegt hy! Dát hebben my al die ‘welwillende vrienden’ gedaan! Dáárom wachtte ik zoolang met aannemen van de hulp der Mult. Commissie! Het verloop der welwillendhedens was altyd 't zelfde. Het begon met - soms overdreven - geestdrift, tot het walgelyke toe. Ik kan u staaltjes verhalen die u zullen doen gloeien! Dus 1oGeestdrift. 2oAllerlei invloeden die tusschen beide kwamen. De vrienden van D.v.T., de familie myner vrouw, de modernen en zoog. liberalen &c 3oKarakterloos terugtrekken door my zóó te behandelen dat ik weigeren moest. 4o‘Hy is zoo lastig!’ 't Is eentoonig! - Zóó ook is 't met de Mult. Comm. gegaan! Bedenk gy dat ik geen tyd had u alles uitteleggen en dat ik weinig dagen na de oproeping reeds wist dat ze bezet zaten met hun ‘geestdrift.’ van Gennep schreef aan een derde: (Letterlyk:) {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘me dunkt dat hy met f 20 in de week wel leven kan.’ Dus: gealimenteerd! Ik die niets zocht dan kalmte om te werken! Maar de M.C. wist niet dát ik zulke uitdrukkingen gelezen had. Voor ik dat briefje van W. aan Quack vond wist ik reeds dat de geest heel anders was dan in 't gepubliceerde stuk, ofschoon ook dáárin reeds gesproken werd van bemoeienis met de opvoeding van m'n kinderen. Na 't stuk van Kern schreef ik aan Stieltjes, die 't ook afkeurde. Ik meen dat hy 't uitdrukte met het woord ‘onbedacht’ of zoo'n vergoelykenden term. [31 juli 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 31 juli 1872 Aantekeningen van Mimi, met afschrift van een brief van Multatuli aan Dr. C.F. Riecke, in Dagboek I. (M.M.) Het afschrift, in gotische letters, heeft vier umlautstekens en ook een paar hoofdletters te weinig; deze kleine onjuistheden zijn hieronder verbeterd. 31 Juli 1872 Gister schreef D aan dr Riecke. we konden niet verzenden daar we geen postzegel hadden. hy bleef dus liggen. ik zal er wat uit copieeren: ... Ihre Petitionen habe ich aufmerksam gelesen... Daß man Ihnen Unrecht that, steht bei mir fest. Doch begreife ich ziemlich gut, warum und wie. Recht oder Unrecht ist in die Welt die Frage nicht und es liegt eine große Dosis Naivetät darin, sich auf sein Recht etwas einzubilden. Meinen Sie nicht daß ich dies sage, bloß der sarkastischen Sentenz wegen oder um eine sehr wohlfeile und abgenützte Pikanterie zu aueßern, nein ich behaupte daß es so ist, und nicht anders sein kann. Wo Recht geschieht ist es nur Zufall, eine Art Rouge und Noir. Nie wird eine Prinzipienstreit ausgemacht aus Princip, immer nach neben Ursachen. Wer sein Recht will gelten lassen, soll nicht behaupten daß er Recht hat. Er macht sich dadurch allen zum Feind. Von allen Delicten ist Rechthaben das unverzeihlichste. Schuld findet Mitleid - sei es auch nur aus Laune, und um sich 'nmal zu zieren mit sogenannte Christliche Sanftmuth, eine gemeine Speculation. ‘Sehst du wohl O Gott, wie ich dem Sünder seine Schuld verzeihe... denk 'nmal daran, und nimm ein Beispiel daran!’ Nun dogmaticé haben die Leutchen ganz Recht. Christus selbst hat {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} es vorgeschrieben. Was will man mehr! Nach meiner Ansicht ist alle Religion höchst unmoralisch. Ja, Schuld findet Mitleid, doch für Recht hat die Welt keine Sympathie. Ganz Natürlich! Schuld kann und muß bitten. Recht fordert. Wer Schuld verzeiht, macht den Almosen seiner Güte so klein er nur will. Wer die Rechnung des Rechts bezahlen soll, würde den ganzen Betrag der Rechnung zu liquidieren haben. Das will man nicht, und darum lieber die ganze Sache frech geläugnet oder todtgeschwiegen. Ach, ik weiß das alles ganz wohl, und leider bei Erfahrung! Meine Geschichte gehört zu der nähmliche Kathegorie. Auch ich handelte loyal und im Interesse des Staats und der Menschlichkeit. Mein Rechthaben war den vielen die anders thaten, ein Vorwurf, eine Beleidigung. Ich hatte mich für Gesetzlichkeit in die Schranken gestellt und man wußte es so zu drehen daß jetzt sehr vielen noch mich für einen Revolutionär quand même ansehen. Man kann nicht lesen, wahrhaftig man kann nicht lesen! Ich publicirte officielle Stücke worin ich bloß forderte: das correct nachkommen der (ziemlich gute) Gesetze, doch hat man die Sache vorgestellt als ob ich alle Gesetzlichkeit über den Haufen werfen wollte. So geht es. Noch eine Bemerkung die das Verfahren Ihrer Feinde... nicht entschuldigt, o nein, doch erklärt. Sie sind geistreich, das ist ein Fehler! Es wird einem dummen Menschen bisweilen gelingen sein Recht geltend zu machen, dem gescheuten nie. Wieder ganz natürlich! Der Dumme ist sans consequence. Man hat den Muth nicht, den Mann den man fürchtet neben oder über sich zu sehen. Das Publicum ist wie ein König, der sehr gemeinsam sein kann mit einem Bettler, doch großen Vasallen à distance hält. Sie möchten ihm die Krone rauben! Wer Geist und Charakter hat soll den Brutus oder den Sixtus V spielen. Das haben Sie nicht gethan. Auch ich war dumm genug, mich nicht dumm zu stellen. Darum sind wir nicht entweder Consul noch Pabst. Wir haben auf Vernunft, Gerechtigkeit und das Gute, Wahre gerechnet. Wir hätten auf Dummheit Unrecht und Lüge rechnen sollen! Am Ende sind die Leute die Ihre Berechnung auf das Böse gründen sehr intelligent. Die Welt ist wie eine Bettler-Kolonie wo nur Kupfermünze bekannt sind. Wer meint da seine Bankbillette von f 1000 wechslen zu können irrt sich. {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} [1 augustus 1872 Kwitantie van Van Plettenberg] 1 augustus 1872 Kwitantie in handschrift van A.L. baron van Plettenberg. Kwart blaadje papier, aan éen zijde beschreven. (M.M.) Ontvangen op 1 Augustus 1872 de somma van veertig gulden voor Multatuli. ALvPlettenberg [3 augustus 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 3 augustus 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) De laatste regels staan vertikaal in de linkermarge van blz. 4. W.: A.C. Wertheim. Amsterdam, 3 Aug 1872 Waarde vriend! Het schijnt dat W. direct op ontvangst van Uw brief aan Pl. heeft getelegrafeerd, althans W. heeft mij een briefjen van P laten inzien waarin deze hem gerust stelde, en verzekerde dat hij op 't punt stond naar Wiesbaden te vertrekken en hem verzocht niets te doen vóór hij, uit Wiesb. terug komende, nader de kwestie opgehelderd heeft. Nu houdt Werth. zich inmiddels alsof hij P. zoowat gelooft en zeî mij dat hij daarom niets aan de zaak doen zou dan zijn medeleden te onderrichten dat Pl. naar U toe was. Ik heb hem echter als mijne overtuiging te kennen gegeven dat P's bezoek zich veel te lang zou laten wachten dan dat Gij daarmeê genoegen zoudt nemen, maar kreeg tot antwoord dat Ge er toch niet, wat hem (W.) betrof, op behoefdet te rekenen dat de M.C. de gewenschte Adv. zou plaatsen; dat Gij kondt adverteren wat Ge wildet en dat de Commissie, zoo 't haar bleek dat ze door P. was opgelicht, het te kort zou dekken. Wertheim wilde mij de f 25 - geven om U terug te zenden, doch ik weigerde natuurlijk mij daarmeê te belasten. Hij scheen woedend over den vorm van Uw brief: de man is dan ook zeker nooit zoo sober betiteld! Ik heb hem verlaten met de verzekering dat, zoo de M.C. mij verzocht als tusschenpersoon te ageren, ik daartoe bereid was, mits ook Gij 't goed vondt. De reden dat ik hem opzocht, lag in zijn toezending der f 25. - met het verzoek U die te retourneren, daar hij ‘meende te mogen ver- {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} onderstellen’ dat hij Uw brief door mijne tusschenkomst had ontvangen. Zijn de overige leden der M.C. zoo gepiqueerd over den vorm van Uw brief en vergeten ze daarom Uw recht te gedenken, dan vrees ik dat Ge U nog zult te ergeren hebben. In elk geval evenwel moet de annonce geplaatst worden, al deedt Ge 't ook zelf. Of die opheldering echter nu of over een paar weken komt, doet dunkt mij nu niet veel meer af. Denk nu maar niet aan de zaak en reken vast op eene flinke afdoening binnen kort. Ik hoop dat P. U zijn bezoek bespaart anders wordt Ge op nieuw geslingerd. Hebt Ge reeds bij anderen in Delft geïnformeerd of P. dáár ook geld heeft verzameld? Doe dat anders, want allicht kunt Ge dat in eene annonce bedekt ophelderen en 't zou als de M.C. soms weigert te adverteeren, door U in één adem kunnen geschieden. Neen, van dat ringetje zal ik niet spreken. Toch zou 't niet keukenmeidachtig zijn als ik 't deed, althans niet tegenover menschen die begrip van eer hebben. Maar denk nu voorloopig niet meer over die heele zaak dan hoognoodig is en vermoei Uw hoofd ook niet met Eduard's toekomst. Naar mijn gevoelen doet Ge heel verkeerd een zoo zelfstandig karakter te willen leiden door Uw zwaar verdiend geld voor hem op te offeren. Hij is bovendien knap genoeg voor koopman voor welk vak hij toch - curieus genoeg! - in den wieg schijnt gelegd. Zijn smaak en lust tot weten is hem getrouw genoeg dat men verwachten mag dat hij nooit Droogstoppel kan of zal worden. Ik acht dat zijn lust tot studie steeds gelijken tred zal houden met zijn aanwas in geldelijke middelen en daarom hebt Ge tenslotte alle reden om er verheugd over te zijn dat hij altijd - al werd hij zelfs bankier - een zal wezen verre verheven boven al zijn vakgenoten. Tob dus niet over zijn materieele toekomst en geloof nooit dat hij ooit dor zal worden, al zaagt Ge liever dat hij uitsluitend zich op een Studievak wierp. Hij zelf kan noch mag van U onderstand vergen: zoolang Ge met schrijven in Uw eigen onderhoud en dat van Uw gezin in Italie moet voorzien, zult Ge nimmer in staat zijn een Student er bij te onderhouden. Dat is m.i. totaal onmogelijk en daarom is 't waarlijk verstandig U niet te pijnigen met overleggingen die tot niets kunnen leiden. Het denkbeeld van een tijdschrift lacht mij meer en meer toe. Wat {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} dunkt U van een titel als ‘Nalezingen van M. op de geschiedenis van den dag?’ - Hebt Ge soms iets beters voor titel gevonden? En zouden we met Januari kunnen beginnen? Wees met Mimi en Eduard hartelijk gegroet van tt GLf In de as. week komt mijn bediende U een pakje boeken brengen. [5 augustus 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 5 augustus 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot en met bladzijde 3 beschreven. (M.M.) Adolfshöhe: de kamer halfweg Biberich, die Multatuli gehuurd had om er in alle rust te kunnen werken Wbaden 5 Aug 1872 Maandag morgen Waarde funke, Dank voor Uw brief. Daar ik naar Adolfshöhe ga, schryf ik in haast dit: Plettenberg zou op 't laatst van de vorige week hier komen. Dit stond in z'n 2e brief dien ik niet beantwoordde. Hy is niet gekomen. Op die opheldering behoeft de M.C. dus niet te wachten. Ik wensch P. als-i nog mocht opdagen, niet te ontvangen, maar 't is moeielyk als hy in eens binnen komende my thuis vindt. Zyn schryven aan W. dat hy naar W. ging is ook eene onwaarheid. Men gaat van Delft naar Wiesbaden niet over Munchen. 't Is hem alleen om uitstel te doen. Mocht het te pas komen dan: ‘behoudt DD zich voor de valsche rol te ontmaskeren die de heeren der M.C. gespeeld hebben’- Over 't inlasschen der Delftsche zaak, denk ik na. De zaak met de Mult. C. kán tusschen hém en W. blyven, maar als er Delftsche studenten in betrokken zyn (tgeen ik gis) dan kan hy zich niet meer vertoonen. Hartelyk gegroet tt DD Laat svp. uw bediende 't pakje doen bezorgen. Ik mag niemand fideel ontvangen omdat ik geen tyd heb, en 't kost me zooveel moeite iemand droog te behandelen. Adieu.- Deze gaat spoor 3 uur. Daarom schryf ik haastig voor ik naar A.H. ga. Eduard is Vrydag vertrokken. {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} [6 augustus 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 6 augustus 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek I. (M.M.) Richje: Friedrich, het zoontje van Marie Anderson en Jhr. F.A. Hartsen. 6 Aug 1872. Dingsdag. Edu is vrijdag. 2 aug. vertrokken. Den laatsten Juli had f. met D. de rekening voor den IV bundel gesloten hoewel die nog niet af is. Zoo was er geld en Edu kon vertrekken. 's woensdags morgens kwam het geld. We hebben toen dienzelfden dag nog een uitstap gemaakt naar Mainz en den Gustavsburg. Toen we dien avond tehuis kwamen vonden we Marie Anderson met Richje hier. die tobt op 't oogenblik nog met het openen van 'r winkel. Donderdag hebben wij toen nagegaan hoe Edu reizen moest, en Vrijdags brachten we hem naar Mainz. De trein vertrok van daar 's morgens half elf. den volgenden dag 1 uur zou hij te Padua zijn, en dat voor slechts 35 gulden. Toen Edu afgereisd was hebben we een kop bouillon in 't stationsgebouw genomen, zijn na 't Biebricher bootje gewandeld, daarmee nr Biebrich gevaren en toen nr huis gewandeld. Aan Adolfshöhe hadden wij halt gemaakt en koffij gedronken. D. zeide hij genoot van de kalmte, en dat herhaalde hij telkens. Mij ook was de rust zeer aangenaam. niet alsof Edu lastig of onkalm was, o neen - maar toch. Van 22-26 Juli was funke hier. dat waren zeer warme daagjes in alle opzichten. Zoo schreef hij later, en dat was zoo. 't was zeer heet, D. was onkalm. dan kwam daar nog bij dat funke telkens over de Multatuli Commissie begon, hij wist nam. van Wertheim dat deze beweerde 900 f aan Pl. te hebben uitgekeerd voor Dek. - Plett. heeft dus - etc. dit is zeer treurig. D. heeft aan Pl. uitlegging gevraagd en deze heeft hem nu reeds 2 maal geschreven: ik kom. in zijn laatsten schreef hij, ik ga nr Munchen en kom dan in 't eind der nu vorige week te Wiesbaden. Had hij dan in Munchen zaken van meer belang dan deze? Dat funke D. op deze wijze geholpen heeft door Wertheim te vragen: wat doet ge toch met die gelden? vond D. zeer flink en goed. over 't geheel is funke hem zeer meegevallen. Ook mij kwam hij open oprecht slim en intelligent voor. Edu lachte mij echter uit wijl ik funke geloofde. - Bah! een koopman moet je nooit gelooven. trek minstens 2 derde af van wat hij zegt. etc. etc.- Zaturdag zijn wij nr de comedie geweest. De othello werd gegeven. D. had dien tijdens zijn verlof zien spelen door Ari Alridge en was {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} daarover verrukt geweest. Ik was verlangend dat stuk te zien. 't Is mij zeer tegengevallen behalve Jago. hoe overigens de Othello goed gespeeld kan worden gaat boven mijn begrip. D. was dit met mij eens 't is een schreeuwerige rol. Misschien was D. er vroeger zoo verrukt over wijl hij toen nog weinig gezien had. De Othello werd gespeeld door Hallenstein. 't was een gastrol. in 't blaadje hier wordt hij hemelhoog verheven. Mij hinderde de domheid van dien Moor erg. ik vond het spel eentonig - maar zie niet in hoe het goed had kunnen zijn. In Shakespears vertaling van Schlegel bladerende om de veranderingen te zien, trok de lustige Weiber von Windsor gister D's attentie. hij heeft toen gister de platen van R. bekeken terwijl ik hem de uitlegging voorlas. Hij was gister zeer melancholiek, gedrukt en stil. Dit is nu de vierde dag dat hij nr de Adolfshohe is gegaan. God gaf hij nu eens wat opgewekt werd. hij heeft zooveel te doen. Er is nu goddank sinds 'n maand vooruit betaald. [7 augustus 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 7 augustus 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek I. (M.M.) Was ihr wollt: de duitse vertaling van As you like it. Woensdag 7 aug. D. is weer nr Adolfshöhe. Gister wilde ik wat vertaalwerk van mij halen dat ginds ligt en vroeg M.A. met mij te gaan. We gingen om half 3 en namen daar een glaasje portwein. D. hadden we van beneden toegeroepen en hij kwam toen bij ons zitten ook een glaasje nemen. Hij was neerslagtig, had niets kunnen doen - maar toch vond ik hem iets beter dan den vorigen dag. Marie bleef bij ons eten, maar na de thee ging ze weg. toen de lamp op was vroeg D mij of ik hem wat wilde voorlezen uit Shakespeare. hij sloeg toen op Was ihr wollt, en mij amuseerde het zeer. en te denken 300 jaar geleden gemaakt! we hebben het niet uitgelezen. dezen avond het slot. [8 augustus 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 8 augustus 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, waarvan twee bladzijden beschreven. (M.M.) De laatste regels staan verticaal in de linkermarge van blz. 2. bijgaand conceptje: dit is niet teruggevonden. Werdmüller: bediende van Funke die naar Wiesbaden zou komen. {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam, 8 Aug 1872 Waarde Vriend! Nóg niets gehoord van de M.C.? Zoo neen, dan moest Ge dunkt mij zelf maar een eind aan de kwestie maken, anders loopt Ge nog langer te tobben over die lamzalige kwae-jongens gekrenktheid, en een advert. in de bepaalde bladen plaatsen, waarvan 't bijgaand conceptje de kern moge zijn? Hebt Ge geduld nog langer te wachten of U ook nog een geurtje van welwillendheid zou tegemoet waaien van die zijde, mij wél. Ik echter geloof er niet veel van, want 't was hún belang in de eerste plaats om mijne tusschenkomst te vragen als zij niet ruiterlijk tot U hadden willen gaan - en zelfs dát hebben ze niet gedaan. Of zouden ze nog echt oud-Hollandsch bezig zijn met Vergaderen om te soezen over de beste wijze om uit hun jammerlijken toestand te raken? Wilt Ge soms in aanmerking nemen dat een deel van 't viertal uitlandig zou kunnen zijn, waardoor eene onderlinge bespreking kon vertraagd worden tegen hun wil, welnu, meet hun dan de maat vol en wacht nog wat. Doch in elk geval hadden de thuisblijvenden U eenig bericht moeten zenden, althans mij komt dit billijk voor. Doe zoo Ge goed acht. De enkele reden waarom ik niet langer zwijg, is, dat ik vrees dat Ge Uw hoofd vermoeit om die misselijke zaak en dát zou ik meer betreuren dan den heelen droevigen gang van die affaire. Trek daarom Uw hart er van af. Wees met Mimi hartelijk gegroet van Uw trouwe GLf. Maak hoegenaamd geen omslag met mijn goeien Werdmüller. Hij zal heel tevreden zijn als Ge hem direct weêr beleefd adieu zegt. [10 augustus 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 10 augustus 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Eén dubbel en twee enkele blaadjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De tussen haakjes gedrukte woorden Sedert uw vertrek zijn doorgestreept. Het gecursiveerd gedrukte duitse woord staat in het handschrift in gotische letters. van Beers: de vlaamse dichter Jan van Beers (1821-1888). kappellui: meervoud van Kappelman, het door Multatuli geschapen type van de burgerman; zie V.W. I, blz. 159. {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden Saterdag 10 Augs 1872 Waarde Funke, Dank voor uwen hartelyken brief van eergister. Neen, ik heb niets vernomen, noch van de M.C. noch van Plett. (dat heet: na de twee briefjes, waarvan gy weet. In den laatsten schreef hy dat-i - over Munchen! - hier komen zou. Hy is niet opgedaagd. Ik had 'n briefje gereed gemaakt, waarin ik zeide dat ik hem liever niet sprak. Ik gis dat hy de telegram van W. ontvangende, waarvan gy spraakt in uw brief van den 3n, heeft ingezien dat-i met W. en niet met my te doen had.) Ik ben zeer - verdrietig, is 't woord niet, maar erger: impotent! Wel is verdriet daarvan de oorzaak, maar anders dan gy zoo welwillend veronderstelt. Gy zoekt voor m'n niet-zenden van kopie, als 't ware verschooning in die laatste historie met Plet & M.C., en dit is onjuist. Op zichzelf heeft my de openbaring daarvan meer goed dan kwaad gedaan. Zóó immers komt er een eind aan die zaak. Ze zat me zoo lang in de maag! Wat me naar ik gis, zoo leeg van indrukken maakt, is de heele geschiedenis der laatste jaren. Ik zou tot 62 moeten teruggaan om dit uitteleggen. En dát zou me vreesselyk afmatten. Als ge, nu byv. sedert uw vertrek, my ongezien hadt kunnen gadeslaan, ben ik overtuigd dat ge - ja wat? Eerst wou ik zeggen: my zoudt minachten, maar dat is niet juist. Ik weet niet wélken indruk ik op U maken zou. Minachting, verdriet, medelyden misschien. Ge zoudt het verstandigste doen, alle oordeel opteschorten, en U te bepalen by 'n: ‘ik begryp er niets van’ Ook ik begryp er niets van. Maar ik ken die stemmingen by ondervinding, en weet dat ze voorbygaan. Als ik dit niet wist, zou ik moedeloos zyn. (Sedert uw vertrek) Neen, eerst dit. Na lang weifelen, heb ik Eduard, gister acht dagen, laten vertrekken. Hy beloofde my terstond na aankomst te zullen schryven, en tot heden ontving ik geen letter. Nu weet ik wel, hoe dat gaat. Den eersten dag was-i moe van de reis - de afspraak was dat-i in-eens dóór zou gaan. Ik was zoo bang dat-i onder weg zich hier of daar amuseeren zou. - Den volgenden dag uitstellen, daarop beschaamd óver dat uitstellen &c &c. Maar, niet geheel zonder verband met de M.C., maakt me dat zwygen ongerust. Verbeeld u eens, dat Werth. - die dan toch in allen geval dat geld ver- {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} goeden moet - op 't idee kwam, het naar Italie te zenden! Door 't verbreken der ‘voeling’ met myne vrouw, die uit nood zich inliet met Potgieter, v. Vloten & co., en door de misplaatste independentie van Eduard die al gauw zeggen zou: dat is een zaak tusschen Wertheim en ‘ons’ of zelfs ‘my’ - nu dit alles pynigt my. En dit maakt de décisie op uw voorstel omtrent de advertentie, zwaarder dan ze anders wezen zou. Ge begrypt hoe onmogelyk het wezen zou, de zaak publiek te behandelen, als ik zúlke dingen moest aanroeren! De v. Lenneps stortten eerst de ½ opbr. van den Max. Hav. by de Mult. Commissie. Even zoo zou nu Werth. een uitweg kunnen zoeken door dat geld aan Potgieter te overhandigen, en als Potgieter dan maar f25. naar Italie zendt, kunnen ze daar tegen over 't Publiek, een air aannemen als verantwoord! Neen, méér nog! Dan werken ze meê met van Vloten en de Arnhemsche Courant die my afscheidden van m'n vrouw en kinderen. Vóór ik dus de annonce plaats, wacht ik óf bericht uit Italie, óf iets door uw intermédiair. Dit laatste is moeielyk, daar ge niet dan by toeval iets kunt te weten komen, omdat er niet naar gevraagd worden mag. Ik schryf heden naar Italie. Wat U betreft, verzoek ik U goed opteletten dat ge geen woord noemt, dat Wertheim op de gedachte brengen kon te doen wat ik vrees. O neen, 't uitstellen der zaak is geenszins met de arrière pensée op welwillende toenadering! Volstrekt niet! De zaak is eenvoudig, dat ik ongerust ben over hun gerustheid, die me doet vreezen voor 'n achterdeurtje. In allen geval is dat toevertrouwen van gelden aan een derde, eene bêtise, niet waar? Hoe komt het, dat W. niet bevreesd is die stommigheid - in een geldman! - publiek te zien?- Doch nog eens, die zaak op zichzelf is niet de oorzaak van m'n onbekwaamheid om te werken. Ik zeide u ‘als ge my kondet gadeslaan!’ Welnu, zet op den voorgrond dat ik niets, niets doe, dat den geest zou kunnen bederven, geen vermaak, geen afleiding, geen drank, niets! Wat dit alles aangaat, ben ik zeker een voorbeeld. En dit was ik al sedert de laatste 20 jaar. Zy die meenen dat ik een ‘liederlyk genie’ ben, zouden verbaasd staan over m'n puritanisme. In zeer burgerlyken zin, denk ik dat er weinig kappellui zyn, die zoo braaf leven als ik. Nu, deugd is dit niet. 't Is smaak en noodzakelykheid. Ik moet wel zuinig omgaan met m'n geestvermogens. Doch al neemt dit de ver- {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} dienste weg, 't levert dan toch geen grond om my te beschuldigen van 't tegendeel, gelyk men - uit 'n armoedige behoefte aan tegenstelling - gewoon is. Ik begryp niet, hoe 'n liederlyk mensch iets kan voortbrengen. En zelfs het toegeven in kleine geoorloofde uitspanning, is my verboden. Dit gaat zóó ver, dat zelfs een vriendschappelyk gesprek my uitput. Noem dit ziekelyk, zwak, overgevoelig, prikkelbaar - 't is zoo.- Na Edu's vertrek zei ik aan Mimi: ‘zorg dat ik elken dag stipt naar Adolfshöhe ga.’ En dat is geschied. Ik heb op de kamer die ge gezien hebt, gezeten van 9 tot 3, 4, ½ 5, zonder iets te kunnen doen. Ik ben er beschaamd over, en soms woedend. Ik zoek naar de oorzaken, en vind ze niet. Ik zit hier ongestoord, en kan geen beter kamer wenschen. Eenmaal daags slechts zie ik iemand, het meisje dat me koffi brengt, en ze loopt op de teenen - nu ja, dat hindert me! 't Is als 'n sarkasme op m'n werkeloosheid. Daar zit ik dan uren achtereen met het hoofd in de hand. ‘Als ik 'ns géén kranten las’ dacht ik. En dit zal ik dan ook probeeren, schoon 't aan den anderen kant noodig is, iets te weten van wat er omgaat. Maar dat de kranten my ergeren, is waar. Dit is moeielyk begrypelyk te maken, neen toch niet! ‘De heer Fransen van de Putte is van z'n buitenlandsche reis teruggekeerd... ei kom! Dus zal-i nu beginnen met het ministeren van Koloniën! ‘Tot leden van... allerlei genootschappen zijn benoemd, en dan tal van namen zonder naam. De glorie schynt goedkoop te zyn in Holland. ‘Wy’ vinden dat de heer Thiers... gelyk had of ongelyk. My wel, wat Thiers betreft, maar die ‘wy!’ ‘Z.M. de Koning heeft... nu ja, de koning schynt iets gedaan te hebben. Dat 's sterk voor 'n Koning! En dan de democratische vereenigingen! En de humbug der advertentiën! En de valsche gemoedelykhedens! Ja, de kranten ontstemmen my. Meermalen droeg ik Mimi op, ze voor my te lezen, maar 't gaat niet. Ze kan niet altyd weten wat me grieft. En al wist ze 't, en al sloeg ze 't over - dan juist zou ik leegtes voelen, want grief is 't interessante! Ik moet toch weten hoe nu, byv. m'n gewezen collega Otto van Rees door Rott. Ct en fr. v.d Putte zyn aangeworven om 't nieuw ‘liberaal’ Ministerie te steunen. van Rees zelf moet verbaasd staan over al de verdiensten die de kieskollegiën op eens in hem ontdekt hebben! (Nu, onbekwaam is hy niet, zeker niet! Maar... liberaal? Dát is grappig! En z'n rapporten over vryen-arbeid zyn valsch. Maar dat komt er niet op {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} aan voor de Rott. kiezers, voor de 2e Kamer en voor Nederland! Het zy zoo. Zulk bedrog is er steeds geweest, en zal er altyd blyven, en ik klaag daarover slechts in zoo verre als 't my belet te arbeiden. Want minachting voor m'n Publiek is een der hoofdoorzaken myner verlamming. Ik spreek tot 'n doove!- En ikzelf beging een fout. Eenige dagen geleden ben ik, iets zoekende, aan 't bladeren gegaan in dien koffer. Ik had dat moeten myden, en zal 't dan ook niet weer doen. Een oogenblik dacht ik er aan, alles te verbranden. Maar dat kan ook niet. En als ik aan 't schiften ga, moet ik lezen. Dat zou me nog verder van den weg brengen. - Eén ding kunt gy misschien voor my doen. Ik heb altyd baat gevonden by schaken. Kunt ge my een sérieuze schaakparty bezorgen? Maar zeg uitdrukkelyk dat ik niet beweer, sterk te zyn, o neen! (Dit is de waarheid) Met 'n meester 3e of 4e rang, verlies ik. Reeds 'n keer of drie heb ik 'n corresp. party gespeeld in den laatsten tyd, maar ik trof het altyd dat men 't ál te slordig opvatte, en dan wryft het me niet genoeg. Maar als ge 't nu een goeden schaker voorstelt, heeft het zoo'n uitdagenden schyn. Dit weerhoudt me van schryven aan een beroemdheid als byv. van 't Kruis, van der Leli, & dergelyken. En met een kruk helpt het me niet. Mogt ge iemand vinden, die er geschikt voor is, zorg dan vooral dat er geen bluf ligt in m'n aanbod. Dan zou ik er te gek afkomen.- En uw ‘goede’ W.v. Elgg! Dat woord ‘goede’ doet me nu zeer. Verbeeld u, dat ik pas van Adolfshöhe was thuis gekomen ('n uur of 5 'smiddags) en woedend was over m'n magteloosheid. Ik kón niemand ontvangen. Eigenlyk had ik moeten laten zeggen: ziek! Dit ware niet waar geweest in gewonen zin, want ik ben juist heel wel, schandelyk wel. Maar ungeniessbar wás ik. En om 't op 'n accoordje te gooien, liet ik door Mad. Manceau, de propriétaire, verzoeken: morgen te komen. Op die vry lomp schynende boodschap kreeg ik ten antwoord: ‘Mr dit que demain il n'y sera peut-être plus’ of zooiets. Enfin toch hoopte ik dat-i zou weeromgekomen zyn. De afspraak met Mimi was dat ze hem dan met 'n rytuig naar Adolfshöhe zou gebragt hebben. Maar hy is niet gekomen, waaraan hy groot gelyk had. Maak hem myne excuses, en leg hem uit, dat ik niet ziek, maar op andere wyze onwel was. 't Doet me erg leed. Hy moet nu wel denken dat ik een grof mensch ben. God weet hoe hy in Wiesb. met z'n ziel onder den arm heeft geloopen, en hy had toch {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} reden om te meenen dat hy door my vriendschappelyk zou ontvangen worden! En nu moet ge nog weten, dat ik zoo graag hem naar familiepapieren had willen vragen. Z'n naam is ouder dan hy weet. Hier ben ik zeker van. (Elgg is celtisch, vóórduitsch)- Bloemlezing...en! Hm, Hm! Gut, als ik aan 't schryven kwam over die bloemlezingen! Ge hebt my een goed geschenk gemaakt! Ja, en ik dank u wel. 't Is heel nuttig voor me, als graadmeter van smaak en oordeel. Verbazing is m'n hoofdindruk, maar m'n opinie is niet ryp genoeg om ze te uiten. Ik wantrouw myzelf in m'n tegenwoordige stemming. Eergister avend las Mimi my 'n stuk van Shakespeare voor. Ook dat is economie. Ik wil m'n oogen niet bederven. Zóó nauwgezet ben ik op alles! En dán nog niets voort te brengen! Nu, 'n stuk van Shakespeare. Ik vond het een vod! Moet ik dus m'n oordeel niet wantrouwen? De heele letterkundery walgt me. Ik zie overal 't métier doorschynen. Dit nu is ook 't geval by m'n eigen geschryf, en dat maakt me misselyk. En: ‘Waartoe dient het?’ vraagde ik mezelf by elk bloempjen uit de lezing, en vooral niet minder by de verzen van Heye. Waartoe dient het? Een gek praatje in den mond van iemand die U schryvery schuldig is! Toch heb ik daar gelachen, en dat 's 'n teeken van beterschap. Ik stelde my een koopman voor, die geld had geschoten op 'n party koffi. Z'n correspondent zendt hem in plaats van de verschuldigde waren, een verhandeling over 't verderfelyke van die koffi, met voorstel om die drank afteschaffen- Nu, ik zal m'n verhandeling over 't misbruik van pen, pers, gedachte, talent en - rymwoorden, maar bewaren voor de Ideën! Dan kryg je toch je koffi! Maar ergerlyk is 't! Voor byna al die litteratuur heb ik maar een benaming. Maar ze is te onfatsoenlyk in een brief, dien ge misschien uw' vrouw te lezen geeft, omdat gy zelf geen tyd hebt. Stel myn laag neerzien op schryvery, niet op rekening van broodnyd. Ik ben waarlyk bly als ik iets vind dat me schoon voorkomt. (byv. een stukje van van Beers: ‘de twee kuipers.’ Dat is ware poezie! Iets zeldzaams!- Het werk v. Lenting over de Inrichting van den Ned. Staat heb ik nog niet opengesneden. Dat is zéker een nuttig boek, en ik dank U wel voor de toezending. Het zal me vaak tepas komen.- {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat ik U heden zoo lang schryf, is 'n geneesmiddel. Ik weet wel dat gy geen tyd hebt. Ik wel, als m'n stemming maar goed is. Als middel om daartoe te geraken, nam ik my vandaag voor, een cauchemar van me aftewentelen die me elk vertrekkend postüur hindert: wat moet F. wel denken! Meen niet, dat het met Mill. Studien beter gaat. Dát is precies 'tzelfde. Zoodra ik indrukken heb, werk ik met meer gemak dubbel, dan dat ik nu niets voortbreng. Juist dat tobben tegen onmagt is zoo vermoeiend. Hebt ge thuiskomende, uwe vrouw wat sterker, en de kinderen wél gevonden? Dit schreeft ge niet.- Wees in weerwil van m'n tegenwoordig geseur, gerust. Ik heb zulke buien zoo dikwyls gehad! In al m'n werk zyn daarvan de sporen. 't Eindigt altyd met wakker worden. Maar ik erken, dat het tyd wordt. Maan me niet. Dat doe ik zelf scherper dan iemand het zou kunnen doen.- Wilt ge svp. eenige zorg wyden aan de revisien van den Herdruk? Dit papier is van uwe brieven. Ik merkte dat ik hier (Ad. höhe) maar één velletje had. Wees met uwe vrouw hartelyk gegroet van uwen vriend DouwesDekker [15 augustus 1872 Brief van Multatuli aan De Geyter] *15 augustus 1872 Brief van Multatuli aan J. de Geyter. Afschrift van onbekende hand, door De Geyter gewaarmerkt. (M.M.) voor ca 10 dagen: deze eerdere brief is niet teruggevonden. eenig drukwerk: dit betrof een gedeelte van Vorstenschool; zie de brief d.d. 21 augustus. Wiesbaden 15 Aug 1872. Waarde de Geyter, voor ca 10 dagen zond ik U een brief en eenig drukwerk. Ik ben ongerust of't wel terecht gekomen is? Of ook, dat Ge ziek zyt?- Wilt ge my met een enkel woordje gerust stellen? Hartelyk gegroet van Uwen vriend Douwes Dekker Schillerplatz 4. {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} [17 augustus 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 17 augustus 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) De laatste regels staan verticaal in de linkermarge van blz. 4. Amsterdam, 17 Aug. 1872 Waarde Vriend! Neem gerust aan dat ik voor mezelf al zeer weinig benauwd ben, maar des te meer voor U. Als ik naga dat, except het geval Plettenburg, in de laatste maanden geen bijzondere schokken U hebben getroffen en mij herinner dat Ge nu al zoolang uitrustende zijt en teerende op wat Uw pen nog moet voortbrengen, dan vraag ik U, of niet donkere dagen aanstaande zijn, indien niet heel spoedig Uw ‘impotentie’ U verlaat? Wees niet boos dat ik U zoo ruw-weg die vraag doe, want waarachtig, Uw toestand is hoogst ongezond en leidt er toe dat Ge eeuwig met Uwe finantiën zult blijven tobben. Een man als Gij kan best leven van ‘schrijverij’, ook al brengt hij maar matig voort, doch als ik naga wat Ge in 't laatste jaar hebt geproduceerd aan nieuwe lectuur (herdrukken tel ik niet omdat ik die in Uw geval tot de ‘toevallige baten’ moet rekenen), dan heb ik alle reden mij voor U bezorgd te maken. Geloof mij, op deze wijze loopen Uwe finantiën ridderlijk in de war en komt Ge nooit tot een kalm leven terug. Nu geloof ik vast en zeker met U dat Uwe tegenwoordige stemming voorbijgaande is, doch ik vraag U: hoelang zal dan weêr de werkvlaag duren en hoe zult Ge in 's hemels naam kunnen leven als Ge niet meer geregeld arbeiden kunt! Een man van Uwe groote gaven moest dunkt mij zooveel macht over zich zelf hebben om althans nu en dan zijne denkbeelden op 't papier te zetten. Wanneer ik mij te binnen breng wat ik al zoo van U opgevangen heb in onze gesprekken, dan verbaas ik mij in ernst dat Ge met Uwe rijke gedachten en vernuftige zetten niet vruchtbaarder zijt in Uwe schrijverij voor 't publiek. Aan ‘stof’ ontbreekt het U nooit, aan lust tot studie evenmin als aan lust tot den arbeid, - 't eenige wat U ontbreekt is dus: dwang over Uw Ikheid om voor het tegenwoordige en toekomende te zorgen. Ik ril als ik bedenk welke nieuwe zorgen daardoor over Uw hoofd zullen komen! Nog eens: vergeef mij dat ik mij moei met Uwe zaken, doch geloof {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} bid ik U dat ik dit doe uit waarachtige belangstelling in Uwe toekomst. Ik zou 't zoo heerlijk vinden U te kunnen helpen om voortaan al die speldeprikken te weren, U in staat te zien Uw gezin in Italië nieuw vertrouwen in te gieten, U te bewaren voor al die ordinaire ontmoetingen die onvermijdelijk zijn als Ge huiselijke schulden hebt. Gij zegt niets te kunnen doen. Maar eilieve, hoe vindt Ge lust mij lange interessante brieven te schrijven! Die laatste brief alleen bevat teksten voor minstens ¼ bundel! Dat ik groote prijs stel op Uwe lange brieven en ze meer dan eens lees, kunt Ge gerust aannemen, maar dat doet Ge in mijn belang, terwijl Ge juist meer om Uw eigen belang moest denken.- Overlezende wat ik daar alzoo heb neergekrabbeld, vind ik mij zelf heel ruw en wat ál te ondiplomatiek. Ik vraag voor die ruwheid excuse. Had ik tijd, ik zou mijn brief overschrijven, maar te lang reeds liet ik U op antwoord wachten en 't is misschien ook 't best dat ik me niet gepolijster voordoe dan ik ben. Gij weet nu toch eenmaal dat ik gewoon ben er uit te gooien wat mij op de lippen ligt.- Mijne vrouw is nog altijd bij mijn vriend Boekhoven in Utrecht. Zij was daar in de eerste 2 weken even koortsig als hier en werd daarom dringend genood er te blijven. Nu komt zij wat bij, maar nu ook moet haar zuster - mijn tijdelijke huishoudster - naar Haarlem terug, en keert ook zij daarom weêr met ons ventje naar huis.- Hartelijk hoop ik dat Ge spoedig weêr tevreden over Uzelf kunt zijn. Zoodra Ge iets zekers uit Italie verneemt, hoor ik 't zeker wel? Nog altijd ben ik in spanning hoe die kwestie met de M.C. zal afloopen; ik verlang naar een voor U eervol einde. Groet Mimi en Uzelf van Uw trouwen GLfunke Ik ken niemand die redelijk schaakt. Als ik 't doe, zoo b.v. ééns in de 3 jaar! dan doe ik dat met mijn vroegeren bediende Holkema, die echter ook al in eigen zaken zit en tijd mist f. [21 augustus 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] 21 augustus 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (M.M.) {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 21 Aug 72 Geachte Heer Waltman Ik ontving zoo even schoon vel 11 & 12, en de nog niet gezette kopie die hiernevens in dank terug gaat. Maar ik ben verlegen om proef van vel dertien. Wilt ge my die svp zenden? Tevens ben ik zoo vry als 't kan pr omgaande, remise te verzoeken voor de hiernevengaande nieuwe kopie die ruim een vel is. Na beleefde groete met achting UWEDDwDr Douwes Dekker Na ontvangst van vel 13 zal ik de blaadjes 88 & 89 terug zenden, en die doen aansluiten aan de nieuwe nummering 1, 2, 3, &c Vóór blaadje 1 namelyk komt er iets tusschen. Maar daartoe moet ik vel 13 zien. [21 augustus 1872 Brief van Multatuli aan De Geyter] *21 augustus 1872 Brief van Multatuli aan J. de Geyter. Afschrift van onbekende hand, door De Geyter gewaarmerkt. (M.M.) Het naschrift is met vier strepen doorgehaald, maar of dit ook het geval is geweest op de autograaf, valt niet te zeggen. Middelburgsche samenkomst: het Ned. taal- en letterkundig congres dat op 3-5 september zou plaats vinden. 't Haagsch congres: begin september 1868; zie V.W. XIII, blz. 131-132. Wiesbaden 21 Augs 1872 Beste de Geyter! Dank voor uwen brief van den 14.n Ja, ik begryp dat uwe tegenwoordige betrekking u drukken moet. Toch zoudt ge zekere leegte voelen, indien gy vry waart. De wryving tusschen al te dagelyksche bezigheid en hooger aandrift, heeft haar nut, geloof me. Daarin ligt iets van ‘Ongelukkige liefde’ waaraan Heine beweerde zooveel te danken te hebben. Geef'n dichter al wat hy verlangt... 't zal hem ontdichteren. Stryd is noodig. Toch begryp ik uwen wrevel! Zeg me hoe uw kindje heet.- Heden 21 Augs ontvang ik het Program der Middelburgsche samenkomst. Ik gis dat men door U wakker gemaakt is. Waarschynlyk zal men beweren niet te hebben geweten waar ik was. Dit zou 'n Jezui- {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} tische uitvlucht zyn, en te stuitender als men let op de namen van de wél geïnviteerden, wier adres men alzoo wél schynt geweten te hebben. Daaronder zyn zéér, zéér velen die ik niet zou hebben weten te vinden! Ik verbaas me dat men ze gevonden heeft. Bovendien, by 't Haagsch congres, wendde men dezelfde onbekendheid met m'n adres voor, schoon ik toen sedert vele maanden in den Haag was. Een der leden van 't bureau kwam my, één dag voor de opening, uitnoodigen. Ik liet my overhalen geen rancune te toonen, en kwam. Maar ik had er berouw van. Na dat Jan en alleman gesproken had, werd my - toen ik, zeer op 't laatst, het woord vraagde - 't zwygen opgelegd. Ik beweer niet dat ik nu zou gekomen zyn, indien men my had uitgenoodigd, en al ware 't by-tyds geschied - let wel, dat ik slechts 'n program ontvang, en geen invitatie. Wat er in dat program staat, wist ik reeds uit de courant. - enfin, ik ben er misselyk van. Ik sla u voor, te vragen of er in de van my verschenen werken geen uitgever genoemd wordt? En of die dan myn adres niet kennen zou? De zaak is, dat ze die werken ignoreeren, of dat voorgeven, en dit bewyst de gegrondheid myner klachten over de bejegening die ik van Holland ondervind. Er ist thans veel wryving over Onderwys. Meent ge dat daarby ooit sprake is van m'n III Bundel? Neen! C'est un parti-pris.- Mag ik U vriendelyk verzoeken, de heeren dien ge de Vorstenschool zondt, aan te bevelen my die terug te zenden vóór 't Congres? Myn uitgever zou reden hebben 't my euvel te duiden, als 't ding in omloop kwam vóór de verschyning.- Wees met uwe lieve vrouw zeer hartelyk gegroet van Uwen vriend Douwes Dekker Is de in dat Antwerpsche proces voorkomende Mattioni, de Mattioni dien ik in Uwen kring ontmoette? Helaas, hoe treurig! [21 augustus 1872 Aantekeningen in het Memoriaal] 21 augustus 1872 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 46. (M.M.) De ingezonden kopij betreft Millioenen-studiën, en komt overeen met V.W. V, blz. 197-223. De getallen 14? en 15 zijn toevoegingen in rood potlood en betreffen de geschatte vellen druks. {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} J. Waltman Jr 21 Augustus. Hoofdstuk foei! 1. op een patroon gaan 4 2. ikzelf telegram gelezen 3 3. 2 honderd jaar v Chr. allerverdrietigst verrekend 4 4 alles is in alles fluisterde Semi-ur 6 5 burgerlyk reisfatsoen 4 6 (einde hoofdstuk) effect v.d. krans 6 7 is er niet 8 (begin HS.) Priesters, truffels & Speelb. tot: de loop der kansen leidt tot evenwigt 6 9 111 stukken van de massa afnemen 4 10 evenwel op hun beurt ook weer met verlies eindigen 5 11 En... vergelykenderwyze 3 _____ terug gezonden blaadjes 45 14? nieuwe kopie, iets wyder. 12 debet en credit v. aandoeningen 6 13 ziekelyke of huichelachtige moraliteiten 4 14 braafhedens of deugdprincipes 6 15 mannen als Kant 7 16 godendans (n. H.S. Vieux Delft) 4 17 ce n'est que de l'infanterie 4 18 met 'n 4, 5 honderd gulden 6 19 zooveel verontwaardigg overgehouden 6 20 de moraliteit op kleine schaal 4 _____ 15 47 [23 augustus 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 23 augustus 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek I. (M.M.) Doré: de beroemde franse illustrator Gustave Doré (1832-1883). Vrijdag 23 Aug. 1872 Verleden maandag werd er een kaartje van Plett gebracht, dat hij in Wiesbaden was. of hij D. zou kunnen spreken. D. was op de Adolfshöhe waar hij sedert Edu's vertrek dagelijks heengaat. ik antwoordde {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} dus: dat wij antwoord zouden zenden, kleedde mij aan en ging naar D om te hooren wat hij doen wilde. D. schreef een kort briefje nagenoeg alzoo: Plett. je begrijpt wel dat ik het land op je hebt dit vooraf. maar als je mij toch spreken wilt dan ben ik om zes uur tot je dispositie. Ik bracht dat briefje zelve. Plett zat voor 't rijnhotel, maar ik deed of ik hem niet zag en gaf het aan den portier. Eenige uren later werd een briefje van Pl. bezorgd. ‘Goed beste dek, we zullen spreken, - maar ik krijg daar net een telegram van mijn neef van der Kloes uit frankfort dat hij ziek is geworden en mij roept. etc. etc. hij deed er den telegram bij - en zeide dat hij dus den volgenden dag zou laten weten om hoe laat hij komen kon.- Nu vrijdag nog niets verder van hem gehoord. De winkel van Marie altijd nog niet open, geld gebrek, zij zal nu eene ondersteuning van Hartsen aannemen. Zoog. voor het kind. Zij komt nu bijna alle avonden bij ons. Zoo ook gister. we keken platen en spraken over anderen. ook over Doré. Dek gaf zijn geringe sympathie voor dien kunstenaar te kennen. hij is wel een bekwaam teekenaar, maar ik houd niet van hem, 't is altijd of hij bij zich zelf zegt: hoe zal ik die zaak nu op het zonderlingst voorstellen. - Jawel, net als zekere Marie Anderson met háar schrijverijen, zeide Marie lachend - waarschijnlijk zinspelend op de aanmerkingen die D. op haar geschrijf steeds maakt. - Ja, juist zeide D. in volle ernst. daar heeft het wel van. Van Edu nog niets gehoord. D. had hem laten belooven onmiddelijk na zijn aankomst te schrijven. toen er na een dag of acht geen brief gekomen was, schreef hij aan tine. om te vragen of Edu wel aangekomen was. hij vertrok den tweeden van hier en moest den derden in Padua zijn schreef Dek. Daarop is een brief van Tine gekomen van 14 Aug waarin zij zegt dat Edu den derde aangekomen was en dat hij den dag voor zij schreef 13 Aug dus, naar Venetie was vertrokken, om den heer Blumenthal te spreken. hier had hij gezegd er haast was, en D. had hem behalve zijn reisgeld een 25 f overgegeven, zoodat geldgebrek hem niet kon hebben opgehouden. Ook had hij het doen voorkomen alsof die zaak met den heer Bl. uitgemaakt was, niet alsof hij hem nog moest gaan spreken. Tine had Edu hem naar de station brengende gevraagd: heb je aan {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} Dk geschreven? - en hij had geantwoord ja, maar hij ligt nog op mn tafel verzend hem maar: zij hadt tehuis komende echter niets gevonden. Alles zoo vreemd en waarom dat te vragen aan de station? Ik had Edu eenige kadeautjes voor Non meegegeven die er nog al lief uitzagen. - tine schrijft nu aan D: Non laat je wel bedanken voor de mooie kadeaus. Ze was van plan te schrijven na de examens. Dat: was van plan, en dat exprès vermijden mijn naam te noemen, die in den ganschen brief niet voorkomt, trof Dek. Ik begrijp dat wel zeide dek. als tine met Edu of met Stefanie over die onderwerpen spreekt, moet de schuld van haar wegloopen uit den Haag op jou geworpen worden, dat zal ze nu ten slotte ook zich zelf opdringen. Bovendien tine weet heel goed dat ik in het dagelijks leven niets haatdragend ben. Dat is met deze zaak van dat wegloopen echter wat anders, dat vergeef ik haar nooit. Dit had zij echter niet verwacht. en ze zal jou de schuld geven van mijn onverbiddelijkheid op dit punt. - enfin! - Pour la bonne bouche was er aan die koele korte brief een P.S. Hoogst waarschijnlijk heeft Tine zich alleen om dat P.S. verwaardigd te schrijven. Zij zegt daarin Wil je eens aan het postkantoor hooren of er ook een aangeteekende brief voor Joseph Barker is poste restante en zoo die nog niet opgezonden zijn verzoek dat men ze onmiddelijk zendt Venetie Poste rest. Edu reisde namelijk met een pas op J.B. hier had hij ook onder dien naam brieven van tine geadresseerd Schillerplatz 4 ontvangen. Voor Edu hier was had hij uit Mainz aan z'n moeder geschreven hem aan D's adres geld te zenden voor zijn reis verder. Tine zond dat Schillerplaats 4, maar zij schreef tevens dat zij het erg noodig had. D. heeft het hem toen laten terugzenden en gezegd ik zal je later reisgeld genoeg geven. Dat heeft D. ook gedaan, maar toen ik nu naar de post ging om te informeeren was er een aangeteekende brief van tine aan hem poste restante. Buiten ons weten had hij dus opnieuw aan zijn moeder over geld geschreven, maar tevens gezegd zij het poste restante verzenden moest. dus wij moesten niet weten hij het ontving. - Net een streek voor Edu, van twee kanten naar zich toehalen met bedrog. - D was er erg verdrietig over. Wij hadden in dien tijd zoo in den brand gezeten. en hij had niet gezegd ik ontvang dan of dan. en toch ook weer zoo onnoozel om niet zelf aan den post directeur {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} te schrijven maar D met de navraag te belasten. Ik heb toen gezegd dien brief optezenden, maar D heeft niet geschreven, noch hebben wij iets naders gehoord. Als het nu zoo afloopt heeft de komst van Edu geen goed gedaan. er is geen toenadering door gekomen. [25 augustus 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 25 augustus 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot en met bladzijde 3 beschreven. (M.M.) die romance: welke tekst dit betreft is niet bekend. Fanny Lewald: duits prozaïste van joodse afkomst (1811-1889), strijdend voor de emancipatie van de vrouw. Wbaden 25 Aug 72 Waarde funke. Hierby die romance en 't briefke van die meiskes. Zend me die svp terug.- Wat die ‘verzen’ aangaat, ik werd er misselyk van, by 't overschryven. Om port te sparen voor die vodden, zend ik U van de kladden, maar een paar brokjes, genoeg om U met goed geweten dat certificaat te laten teekenen. Toen ik heden morgen U schreef, dat ik ze zenden zou, wist ik niet dat ze zoo miserabel waren.- Ik ben druk aan t werk. Ge zult er weldra bewyzen van ontvangen. Maak U niet ongerust. Ik zal wel tot het eind van bundel IV, in leven blyven met het honorarium van Mill. Studien. Ik geloof eindelyk weer aan den gang te zyn, en hoop te kunnen voortgaan. Misschien komt er een tweede drama in bundel IV. Maar neem dit niet als 'n zekerheid op. Ik ben er nog niet mee gereed. Hartelyk gegroet ook van Mimi. tt DD Mimi heeft hare vertaling van dat stuk van Fanny Lewald netjes gereed gemaakt voor den druk. Ze leest me 's avends voor, en slechts nu-en-dan laat ik haar iets veranderen. Het stuk zelf vind ik allerliefst. Ik lees er uit, dat het een ware geschiedenis is. Er zyn zulke fyne trekken in, die men slechts vindt in de werkelykheid. Zoo neen, dan is f. L. een talent hors ligne! Maar zal 't Nieuws het kunnen gebruiken? Dat kan ik niet beoordeelen, {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} [25 augustus 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] 25 augustus 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, tot het midden van de keerzijde beschreven. (M.M.) WED Heer J. Waltman jr Delft Wiesbaden 25 Aug 1872. Geachte Heer Waltman! Den 21 verzond ik - behalve de ter inzage terug gevraagde oude blaadjes kopie - een nieuw vel, met vriendelyk verzoek om remise. Tevens verzocht ik om proef van vel 13. Ik denk dat een-en-ander wel heden of morgen arriveeren zal. - Daar ik twee (of meer) vellen nieuwe kopie gereed heb, op 't nazien na, die ik over een of twee dagen zenden zal, ben ik zoo vry U te verzoeken daarvoor de noodige remise gereed te houden, omdat ik behoefte heb aan spoed. Over 't geheel kan ik U verzekeren, dat de Mill. Studien nu zeer snel zullen afloopen. Wilt U van Uwen kant voor spoedige remise zorgdragen? Na beleefde groete met achting UWEDDwDienaar Douwes Dekker [25 augustus 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 25 augustus 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek I. (M.M.) Van deze bladzijde is de benedenhelft afgescheurd. 25 aug. Plett is nog niet gekomen. gister heb ik hem tweemaal ontmoet! eergister heeft M.A. hem gezien - hij is dus hier, maar heeft niets van zich laten hooren. M A. heeft vrijdag een brief van Schermbeek ontvangen, den notaris die Hartsens zaken beheert. Met f 100. ze verwachtte 600. als achterstand van Hartsens subsidie voor 't kind. [26 augustus 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 26 augustus 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot het midden van blz. 4 beschreven. (M.M.) dat zotte ‘godsdienstige’ vers: dit gelegenheidsgedicht uit 1860 is verder onbekend. {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 26 aug 1872 Waarde funke, Ik heb op Uwen brief niet geantwoord omdat het eenig goede antwoord is: kopie. Wees gerust. Ik ben zeer druk aan 't werk. Alles zal behoorlyk in orde komen.- Ik schryf u vandaag alleen over vel 8 herdruk. Zie eens of ge genoegen neemt met de noot op blz. 122? 't Kon zyn dat ge er niet mee te maken hebben wildet. Scheur in dat geval dat slot er af. De stukken waarvan ik sprak zend ik U, maar daar de ‘verzen’ onleesbaar zyn - ikzelf kan er byna niet uit wys worden - moet ik ze eerst overschryven. Toch zend ik de justificeerende kladden er by. Want daarom is t hier te doen. Ik zie nu ook dat ik de namen der meisjes veranderd heb. Dit wist ik niet eens meer. Waarschynlyk was dit om die deerns niet te... publiceeren, niet publiek te maken. Er is zeer veel in m'n schryvery dat wáár is, en dat men niet waardeert, omdat men alles opvat als gemaakt werk. Hartelyk gegroet tav DD Als 't u niet hindert dat certificaatje te teekenen, zend dan maar de proef naar Haarlem door. Dat ge de stukken echt vinden zult, verzeker ik U. Ik zie in dat zotte ‘godsdienstige’ vers, dat my eenige byzonderheden over den zilveren bruigom waren opgegeven, waarvan de tekst geen melding maakt. Maar dat doet er niet toe. Ik heb zeker gevraagd: ‘vertel me toch iets van je vader of moeder.’ Want ik kende de menschen niet. Zelfs nu zou ik den naam dier dames niet kunnen opgeven. Wel weet ik waar ze woonden - Misschien kunt ge die versjes na m'n dood laten drukken. Niet omdat ze mooi zyn, maar als curiositeit. Maar wacht in allen geval tot ge zeker weet dat de menschen die in '60, 25 jaar getrouwd waren, behoorlyk dood zyn. {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} [26 augustus 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 26 augustus 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 3 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 26 Aug 1872 Amice! Ik heb er niet het minst op tegen dat Ge zoo'n nootje namens mij laat drukken. Waarom zou ik dat! Houd dus gerust die documenten achterwege of zend ze mij bij gelegenheid als Ge wat anders te zenden hebt. 'T is niet de moeite waard ze apart hierheen te richten. Eerlijk bekend verbaas ik me wel een beetje dat Ge mijn getuigenis in zoo'n luttele zaak noodig acht. Was 't nog in de kwestie van Lennep, om een voorbeeld te noemen, dan zou ik 't natuurlijker vinden. Nu schijnt het mij toe dat Ge Uzelf ietwat declineert tegenover publiek. Doe echter precies wat Ge goedvindt, want tegenover U geef ik mijn opinie in zulke zaken met genoegen present, of liever: ‘voor beter’. Ik vermoed dat Ge nog niets uit Italië hebt vernomen aangaande de M.C.? Is dit juist, dan durf ik in bedenking geven of Ge nu maar niet de knoop zoudt doorhakken met, zoo de M.C. ook nog niets van zich hooren liet, zelf de advertentien te plaatsen? Mij dunkt, Gij hebt nu lang genoeg gewacht, lang genoeg geduld geoefend na Uw positief schrijven aan dat edel vierspan, dat niemand U euvel zou kunnen duiden dat Ge er een einde aan maakt. Wilt Ge 't niet bij manier van een korte annonce, welnu, geef Uw douceur dan in den vorm eener brochure, waar Ge in kunt voegen wat Ge al zoo van Uw ‘vrienden’ hebt ondervonden te dier zake. Stil zwijgen kunt Ge niet langer, zoo Ge niet wilt dat de M.C. hoe langer hoe luider victorie gaat kraaien. Uw goede naam loopt al te zeer gevaar van verdenking als Ge hen sparen wilt. Al is 't waar dat zij buiten U om Uwe vrouw geld hebben gezonden, dan nog zijt Ge volkomen in Uw recht en kunt Ge zonder eenig gewetensbezwaar hen in 't gezicht zien. Als zij 't deden, deden zij in de volle wetenschap dat het tegen Uw verlangen geschiedde en zonder Uw verlof. Nimmer kan iemand ter wereld U laken dat Ge het viertal terecht zet, terwijl Ge volslagen onwetend gehouden zijt omtrent hun gescharrel met dat geld en alléén met zekerheid weet dat zij een belangrijk deel een' kwaejongen in de hand stopten om er maar af te komen. {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} Denk er nu niet langer over, maar gooi het pak van Uw hart. Verblijd mij en verlicht U zelf door wat daden, opdat ook anderen leeren dat Ge U niet maar geduldig een leelijke blaam laat opleggen. In dit geval moet Ge even goed als voor de Javanen in 't perk treden. Hartelijk met Mimi gegroet van tt GLfunke Denk eens aan 't lijstje der present ex van ‘Ideën IV’ en ‘Bruid’. In de laatste helft van September rukt het 1e Stuk de wereld in, tegen 't begin der Akad. cursus. De jongeluî krijgen dan al dadelijk een smakelijk ontbijt. [augustus 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] Eind augustus 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek I. (M.M.) Keerzijde van de onvolledige Aantekening d.d. 25 augustus. Daar de benedenhelft van dit blad ontbreekt, heeft het onderstaande fragment noch een gedateerde aanhef, noch een slot. Cesar Cesarini: novelle van de duitse schrijfster Fanny Lewald (1811-1889). zijn principaa.- Verleden woensdag heeft D. een vel druks gezonden aan Waltman. hij had erg getobd eer hij dat vel bij elkaer had, maar nu schijnt hij opstreek te komen. Donderdag Vrijdag en zaturdag heeft hij telkens een half vel geschreven. Gister toen hij tehuis kwam was hij dan ook prettig opgewekt, maar van daag is er niet een half bij gekomen zooals hij gewild had. proeven van de tweede Bundel Ideen hadden hem opgehouden. Gister avond was Marie bij ons. Zij is neerslachtig maar hij was vrolijk: Als ik zoo door ga heb ik een inkomen van 600 in de maand zei hij, wat gaan me jou uitgaven dan aan. - Ofschoon ik al lang verkouden en schor ben heb ik gister avond Cesar Cesarini voorgelezen, dat ik nog eens oververtaald heb. D. vond het hollandsch vrij goed en het verhaal heel lief, alsof't een grond van waarheid had. [1 september 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] 1 september 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, tot het midden van de keerzijde beschreven. (M.M.) {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} WEDHeer J. Waltman jr Delft Wbaden 1 Septr 1872 WEDHeer! Onder vriendelyke dankzegging voor de goede zorg van den heer Muusses, heb ik de eer de ontvangst te erkennen van de my by missive 29 aug. jl. geworden f 40, als honorarium voor het 15e vel der Mill-Studien. Ik teeken hierby aan, dat ik namens U, van den heer Plettenberg, in vroegere bezendingen ontvangen had een bedrag van f 520.- Hierby de kosten van present-Exemplaren die ik voor myne rekening heb genomen f40.- Remise van 29 august f 40.- _____ te zamen - f600.- Van harte wenschende dat de heer Waltman in beterschap moge toenemen, noeme ik my hoogachtend UWEDDwDienaar Douwes Dekker Heden of morgen verzend ik 2 a 3 vel kopie. [1 september 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] 1 september 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Half velletje postpapier aan éen kant beschreven. (M.M.) WEDHeer JWaltman jr Delft Wbaden 1 Septr 72 WEDHeer, ten vervolge op myn schryven van heden morgen heb ik de eer UWED hierby aantebieden 2½ vel kopie (ruim) waarvoor beleefdelyk remise verzoeke. Na groete met achting UWEDDwDienaar Douwes Dekker [1 september 1872 Aantekeningen in het Memoriaal] 1 september 1872 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 46-47 (M.M.) De nummering sluit aan bij die van 8 maart 1872. De aan Waltman gezonden kopij betreft Millioenen-studiën en komt overeen met V.W. V, blz. 163-196. De toevoeging hierop volgt bl. 1 betreft de op 21 augustus gezonden kopij van het reeds voltooide hoofdstuk Foei! en wat daarop volgt. {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} 1 September. Oude nummering 88.) teekening 30 & 40. gelykvloers weer en noten 5½ 89) slot HS 1/79 van z'n geld 5½ 90. (nieuw H.S. Systemen) Systemen dus. 4 91 En dit spreekt vanzelf (noot) 5 92 Ik liet my zoo-even, toen ik 4 93 W-W of W-V of V-W of V-V 4 94 al deze serien met de dusgen. interm. 3 95 van de onmiddelyk hoogere soort 5 96. wet der symmetrie te ontduiken 5 97 één verliezer veronzydigd 4 98 Een verschil tusschen de beide methoden 5 99 maar de 9 onaangezuiverde zetten 4½ 100 te zamen 40 eenheden bedragende 3½ 101 Maar de feuilletonist zei er n. by 6 102 (eind H.S.) ondoordringbaren muur 4½ 103 Rekenen! 't is zoo overbodig niet 4½ 104 dat die figuur kon verwacht worden 4½ 105 vyf tailles 4½ 106 Altyd? Neen 4 107 bereikt en repasseerd 6 108 (stel r) 3½ 109 eind hoofdstuk 4 (hierop volgt bl. 1) (3?) 2½ vel [1 september 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 1 september 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) dat was in 67: dit zal 68 moeten zijn; het gehele jaar 1867 waren Multatuli en Mimi in Duitsland. in Januari 1870: vergissing voor 1871; de oproep is van november 1870. Bazaine: de franse maarschalk François-Achille Bazaine (geb. 1811) die zich met zijn hele legercorps op 27 oktober 1870 te Metz aan de Duitsers had overgegeven, werd na de oorlog voor de krijgsraad gedaagd en ter dood veroordeeld; door president Mac-Mahon begenadigd, kreeg hij 20 jaar vestingstraf. Na te zijn ontvlucht vestigde hij zich in Madrid, waar hij in 1888 overleed. embrouilleerde: in verwarring bracht. {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} Zondag 1 Sept 1872. Verleden vrijdag heb ik moeten afbreken wijl mijn boekje vol was en ik geen ander had, ik zou anders nog veel te schrijven hebben gehad. Van Plet niets naders gehoord. In 't begin van dezen zomer is hij een paar dagen hier geweest en heeft toen D. bezocht. maar hij had toen een paar delftsche jongelui bij zich en er is over niets gesproken. Hij vroeg mij bij die gelegenheid een ringetje te leen dat hij wilde laten namaken. D. had namelijk eens een ringetje van de oude Mevrouw Smit, aan de kinderdijk die hij daar bezocht had mee nr huis (hij was toen in den toelast gelogeerd te 's Hage) genomen. dit ringetje bestond uit vier zeer dunne ringetjes. wanneer deze vier uit elkaer gevallen waren, was het voor een oningewijde zeer moeilijk ze weer tot een geheel te maken. Dek nam dat ringetje mee om te probeeren het in elkaer te voegen, wat na veel pogen gelukte. En toen hij het eenige dagen later Mevr. Smit terug bracht schonk zij het hem. 't Was echter geen heerenring, bovendien draagt D. zulke dingen niet. Ik heb het sedert, dat was in 67 altijd gedragen, behalve dat ik het nu en dan in nood verpande. het was steeds mijn laatste toevlucht als de kreutzers op waren. ik hield van dat ringetje en dek ook, als wij geld hadden haalden wij het steeds terug. Nu toen Plet dezen zomer hier was, zag hij ik het droeg en vroeg het te leen. Over 8 dagen krijg je het weer zeide hij. ik moet volstrekt terugkomen om D. te spreken... 't is maar voor 8 dagen, ik wou het na laten maken. Nu natuurlijk gaf ik het hem. En daar ik meende hij D. over een tijdschrift wilde spreken, dat Plett volgens Roorda's zeggen zal opzetten - en wij hem gaarne mogten zeide ik tegen dek: Nu dat hij dat ringetje heeft meegenomen is een goed teeken hij terug zal komen. Ja, zeide D. daar kunnen we nu zeker van zijn. Dit geschiedde in Mei of de eerste dagen van Juni. In 't laatst van Juli was Funke hier en deelde ons mee een lijstje van gelden die Wertheim aan Plettenberg had uitgekeerd voor dek. ik heb dat lijstje nu niet bij de hand, ik meen dat het f900 bedroeg. en dat de eerste remise had plaats gehad in Januari 70, zoo meen ik. Zoodra D. dit vernam schreef hij aan Plett: Tot mijn grooten schrik verneem ik dat de Multatulicommissie beweert u gelden ten mijnen behoeve ter hand gesteld te hebben. Hoe is dit. Hierop antwoordde Plett. niet per omgaande: ‘Gij hebt niets daarvan ontvangen. Wel is 't waar ik gelden geadministreerd heb. Ik heb haast en moet uit de stad maar kom u spoedig spreken.’ {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor D. dezen nog ontvangen had maar zich daarmee kruisende schreef hij: Plett, 't spijt me zoo voor je, maar ik kan die zaak niet op mij laten zitten. ga dus nr Wertheim, beken het hem en regel het met hem.’ Ook daarop kwam nog een antwoord uit Delft. Beste Dek, ik heb je verschrikkelijken brief ontvangen.’ Dát ‘verschrikkelijk’ was spottend! ‘ik moet naar Munchen schrijf mij nog eens daar heen. daarna kom ik u in Wiesbaden bezoeken.’ D. schreef echter niet nr Munchen. hij had niets te zeggen. hij wachtte ophelderingen van Plett. dat was al. Waarom wilde hij briefjes van D. hebben, en waarom schreef hij zelf niet? Ook begreep D. niet wat hij in Munchen te doen had en of er niet meer haast was bij deze zaak. Toen is er verder gebeurd wat ik op de datums van 23 en 30 Aug. ll verteld heb. Maar toen hij den 23 een kaartje zond hadden Marie Anderson en ik hem reeds 2 of 3 dagen alhier zien rondloopen of rijden met dames en heeren. Ook toen hij den 30ste dat briefje zond, was hij reeds zeer lang uit frankfort terug. want wij hadden hem ontelbare malen gezien. Wat in zijn briefje ook stuitend was, was dat hij zeide tusschen negen en tien. hij had dagen hier rondgeslenterd. Van 't ringetje hebben wij verder niets gehoord. Noch van hem ook. Maar D. zeide dat ringetje had hij toch in een doosje kunnen pakken en zenden.- Dat alles is voor iemand in gewone omstandigheden ongelooflijk, dit weet ik. ik zelf zou het vroeger onmogelijk geacht hebben. doch nu niet meer. ‘men’ is slecht. Menschen die waarlijk eerlijk zijn van hart zijn witte raven. - Wij, of liever D. heeft dergelijke andere ondervindingen.- Witte raven. dat woord witte doet mij denken aan mijne witte konijntjes. Donderdag heb ik 2 witte jonge konijntjes gekocht. een naaperij van M. Anderson die 't ook had gedaan voor richje een dag vroeger. Ze zijn pas 14 daag oud en bitter klein maar snoepig lief en gracieus. hun tehuis is een mandje met gras kool sla peen etc etc. ook eten zij brood. maar we laten ze heel veel rond loopen in de kamer en dat is 't liefst. Ze zijn zoo vlug als een watertje, zoeken alle nauwe hoekjes op, wasschen zich - zijn vroolijk, en zitten dan weer als een paar dikke musschen in elkaer gedoken te dutten. Met Max zijn ze beste vrienden en hij denkt er niet aan ze kwaad te doen. Dek heeft heel veel aardigheid in die beestjes en dat maakt ik ze nog liever heb. {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} Van af dien maandag, dat ik hem ontstemd heb, is hij nog niet weer goed aan 't werk. 't Spijt me zoo! Van morgen ging hij overigens opgewekt naar de Adolfshöhe. D. heeft 'k meen in de figaro gelezen hoe iemand Bazaine toewenschte dat zijn kans op vrijspraak groter was, dan de waskaarsen die zijn vrouw voor hem branden laat in de kerk. hij vertelde mij dit en voegde erbij: Ik begrijp niet, dat die man niet met z'n vrouw afspreekt te ontvluchten. - Hij moet heel goed bewaakt zijn, zeide ik. - O, maar je begrijpt een man als hij kan altijd... - Nu ja, maar wat dan nog. wat 'n positie zou 't zijn als hij gevlucht was! - Neen dat was niets! hij zou nr Belgie of Engeland kunnen gaan en een brochure schrijven, waarin hij alles aan ijverzucht en partijgeest weet. 't komt er niet op aan of 't waar was - als hij maar wat zeide. - De andere konden dan antwoorden en hem wederleggen. - des te beter dan kan hij nog een brochure schrijven. hoe meer hij de zaak embrouilleerde, hoe meer geschrijf en geantwoord des te beter voor hem. niemand zou er uit wijs worden en als later napoleon nog eens aan 't roer kwam zou niets beletten dat Bazaine hersteld werd. - Ja... ja... moest ik zeggen, dat is waar. Dek zeide dit terwijl hij zich waschte en kleedde. [3 september 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 3 september 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje briefpapier met gedrukt kopje: tot het midden van blz. 3 beschreven. (M.M.) occasie-rijmpjes: deze zijn niet bewaard gebleven. Amsterdam, 3 Sept. 1872 Waarde Vriend! Dank voor de inzage dier occasie-rijmpjes. Dat ‘grappige’ versje is als geknipt voor een bruiloftspoëet. Ik vind het briefje intusschen allerliefst naief en kan mij voorstellen dat Ge er gevoelig voor waart. Ik bewaar een en ander met ‘schoone’ vellen van den herdruk Ideën tot ik van U weet hoeveel ex. 1e afl van bundel IV Ge in Wiesbaden hebben wilt. Denk ook eens aan 't lijstje der present ex. elders: het wordt nu langzamerhand tijd. Nu nog ‘een drama in bundel IV’! Dat zou verrukkelijk zijn. Ik brand van verlangen er iets naders van te hooren, al kwam 't ook niet juist voor bundel IV klaar. {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} Welk stuk van Fanny Lewald heeft Mimi vertaald? Als 't nog niet in 't Hollandsch verschenen is, zal ik 't gaarne in 't NvdD laten opnemen, altijd onder nadere goedkeuring van de Veer, waaraan ik echter niet twijfel. Daar we voor 't feuilleton iemand aan 't bureel hebben, die natuurlijk ook ander werk verricht, mag ik in elk geval maar een sober honorarium op 't budget brengen als 't geplaatst wordt. Laat Mimi zich dus geen schitterende belooning voor al haar werk voorstellen en 't niet mij wijten als 't maar gering mag zijn. Die F.L. heb ik toevallig in Berlijn door mijn vriend Leeflang leeren kennen, d.w.z. een paar minuten in haar gezelschap verkeerd. Zij is een klein oud dametje, echter met een heel aangenaam schrander uiterlijk, allerliefst voorkomend en alom erg gezien. In 't laatst dezer week trek ik voor een tiental dagen naar Londen om er een dagbladpers te koopen, nadat ik er eerst van allerlei systemen heb zien werken. Verwonder U dus niet als Ge in dien tijd wat vraagt en niet direct antwoord krijgt. Hartelijk groetend Uw GLfunke v Helden komt met November weêr hier wonen. Hij schijnt nog maar niet te kunnen decideren wát hij moet aanvangen; inmiddels is hij welgemutst, dus lijkt er geen zwarigheid te wezen. [8 september 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 8 september 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) Zondag 8 Sept. 1872 Vandaag is D. weer nr de Adolfshöhe gegaan. hij was een paar dagen tehuis gebleven ofschoon hij wel gewerkt heeft. De aanleiding tot zijn tehuis blijven was waarschijnlijk de zaak die M.A. hier had. Hij wilde waarschijnlijk blijven om te zien of hij haar niet van dienst kon zijn. Marie had dan toen zij in 't begin van dezen zomer bij ons logeerde hier een winkeltje gehuurd waarin zij haar zaakje wilde voortzetten want in Keulen ging het slecht, zeer slecht. De winkel die zij huurde kwam eerst open met 1 sept. maar zij huurde tegen primo Aug. en kwam met den eigenaar Faust overeen dat zij dien eersten maand haar intrek in den andere winkel van zijn huis zou nemen waarin hij nog een en ander verkocht, maar die tegen 1o October verhuurd was. Bij haar wezenlijke winkel behoorde een winkelkamer, {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} maar bij dit kamertje zou hij boven een paar kamertjes ter harer beschikking stellen. Zoo werd overeen gekomen en zij betaalde drie maanden huur vooruit. Toen zij kwam instaleerde zij zich in die bovenkamertjes en wachtte de sigaren en eau de cologne die zij beide op crediet verwachtte. Na eenige dagen wachten schreef zij er om en kreeg van beide ten antwoord men eerst geld wilde zien. Zij had geen geld, schreef overal heen en wachtte. Nu was Aug. grootendeels verstreken en zij zag dus in het in alle geval gekheid zoude zijn nog in die andere winkel te beginnen. September kwam, maar de koekbakker die in haar winkel woonde ging er niet uit. Nu had zij nog geen waar, vond het huis onuitstaanbaar, en wou dolgraag van de zaak af zijn, al moest zij dan, daar faust doodarm was en er van hem niets te halen viel, haar betaalde drie maanden huur in den steek laten. Zij ging dus den 2den Sept op aanraden van Dek met een paar getuigen om haar winkel in bezit te nemen - ze kon hem niet krijgen. toen dacht zij: nu jelui kunnen mij niets doen, ik ben blij ik er zoo af ben en huurde een gemeubileerde kamer. dinsdag huurde zij die kamer en sprak af zij er woensdag in zou komen. Woensdag om 2 uur wandelde zij met richje na haar kamer toe na eerst een paar dienstmannen besteld te hebben die haar goed zouden halen. Haar goed bestond uit eenige koffers met kleeren en kisten met boeken. Haar bed tafel etc. zou zij daar vooreerst laten wijl Löhr - zoowat zoowat een huishoudster die met haar uit Keulen gekomen was Sept uit, in afwachting van andere plannen daar blijven zou. Maar ze was nog niet lang op haar kamer of Löhr komt, met de dienstlui maar zonder bagage bij haar. faust had niet toegelaten men iets mee nam. het was een heel standje geweest. Voor Marie besloot een kamer te huren was zij naar een advokaat Ebel gegaan om hem te vragen 1o of zij van faust haar kwartaal huur niet kon terug vorderen en ten tweede of zij het recht had uittetrekken. Op de eerste vraag had hij geantwoord: Ja recht had ze wel, om haar huur terug te ontvangen, na aftrek van wat ze voor die kamertjes te betalen had, maar hij was juist bezig faust bankroet te maken, het zou haar dus alleen op kosten jagen en zij zou er niets bij winnen. Op haar tweede vraag antwoordde hij: Zeker, ge zijt in uw volste recht om te verhuizen. Toen dus faust nu haar goed had aangehouden ging zij weer naar Ebel, die haar zeide zij naar de politie moest gaan om hulp te vragen. dat was 's woensdags vier uur. Maar bij de {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} policie zeide men met die zaak niets te maken wilde hebben. huurcontracten waren geen policiezaken dat moest voor 't gerecht. Marie dus nr 't Amtsgericht... maar 't was dien dag te laat. men bestelde haar den volgenden dag half vier. en zou dan ook faust laten voorkomen. Maar eer het zoo laat was 's morgens 10 uur kwam Löhr bij haar om zich te beklagen dat faust den vorigen avond gedreigd had haar niet in huis te willen hebben en nu werkelijk terwijl zij even beneden was den sleutel van Marie's kamertjes omgedraaid en weggenomen had. dus was zij buitengesloten! en al het goed stond open en bloot ter dispositie van faust! Marie met Löhr om zich te beklagen en hulp te vragen om den sleutel op te eischen nr de politie. maar de politie zeide - dat was hun zaak niet. Zij moest nr de oberburgemeester. Deze zeide natuurlijk eveneens het zijn zaak niet was en zond haar beide op nieuw nr de politie. - maar het was een uur geworden en de beambten waren niet op het bureau. Dus was nu het eerste zij zooals ze besteld was om half vier op 't amtsgericht was. Men zond haar daar van de eene kamer nr de andere tot zij eindelijk voor den rechter Schnel of Schnelle stond. Löhr die zeer, zelfs wat al te bespraakt is, ging mee daar Marie niet sterk in 't duitsch is. Ook faust kwam voor. faust erkende de huur vooruit ontvangen te hebben. en nu kun je de winkel niet leveren? - Och dat is wel waar, antwoorde hij dan. Marie legde de zaak uit. als Löhr wilde spreken zeide S. - Zwijg! of: Ga de kamer uit, gauw! Ook Marie beval hij norsch als een hond even te vertrekken daar hij faust alleen spreken wilde. - ten slotte zeide hij: faust je hebt ongelijk, groot ongelijk, maar om de zaak nu in der minne te schikken ben je tevreden als ze je 20 f geeft? Marie wilde hem in de reden vallen om te zeggen zij schadeloosstelling zou kunnen eischen maar dat er geen spraak van betalen zou kunnen zijn van haar kant. Maar hij liet haar dit niet zeggen, toen zij den mond opende riep hij gebiedend zwijg! Neen zeide faust, met 20 gulden ben ik niet tevreden. - Met dertig? - Neen. - Met veertig? - Neen ik moet vijftig hebben. Schnel of zoo wat bracht het toen terug tot veertig en toen Marie zeide zij dat niet deed, riep hij uit: - Gauw of anders is 't te laat dan verkoopt hij de boel.- {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} Marie vroeg den rechter ook nog dat hij faust zou gelasten den sleutel aan Löhr te geven. daarop zeide faust: - Neen niet aan haar, tegen u frau Anders, heb ik niets, maar niet aan haar. - Wie is dat dan vroeg Schnelle - Mijn huishoudster zeide Marie. Zij is daar om op mijn zaken te passen en haar eigen goed heeft zij daar ook. - Nu waarom hoeft dat mensch daar nu ook te komen zeide S. z'n schouders ophalende. Zoo was de afloop. Marie was woedend. Ze ging nr haar advocaat om raad te vragen maar die was uit de stad. Wij raadden haar aan den directeur van de policie eens te gaan spreken. Deze ontving haar beleefd, maar zeide dat hij niet tusschenbeide mocht komen, en dat er niets anders op zat dan een proces. Of Marie al de opmerking maakte dat dat niet kon, dat ze kleeren noodig had voor richje, dat hielp niets. ja... er is niets anders aan te doen. Den volgenden morgen vroeg nr de advokaat. Wat hij raadde? De man was verontwaardigd op dien soidisant rechter S. - Maar goedde raad had hij niet. Hij wist er niets anders op dan faust aanteklagen en een proces - of wel trachten de zaken met geweld te krijgen daar het haar regt was en niemand haar iets doen kon. Dit laatste was wel aanlokkelijk maar moeilijk. haar kisten stonden gedeeltelijk in dat winkeltje waarvan faust de sleutel had, gedeeltelijk in die kleine kamer 2de verdieping waar men met een nauw akelig trapje heen moest. Des middags nog naar een anderen advokaat Schenk om te zien wat die aanraadde: Geen ander middel dan een proces zeide hij.- Nu zeide Marie ik wil 't dan probeeren met geweld, ik zal zes dienstmannen nemen en een policie agent om mij tegen faust te beschermen. Als ik op die voorwaarde een man krijg dan zal ik hem een mooie fooi beloven als hij mij helpt. Ze sprak een policie agent aan, maar hij durfde niet mee te gaan zonder eerst aan 't bureau gevraagd te hebben. Marie ging mee nr 't bureau. neen zeiden de beambten. Mijn god, zeide zij, ik ben bang voor dien faust, mag er niet iemand met mij gaan om mij te beschermen, ik heb er noodig. Nu dan moeten wij het aan den directeur vragen. Marie sprak daarna den directeur die haar een man meegaf. maar hem zeer uitdrukkelijk opdroeg alleen voor haar persoonlijke zekerheid. {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} Marie vertelde hem nu de geschiedenis en beloofde hem 5 f als ze haar goed kreeg. Ze haalden dienstlui met een wagen en trokken nr faust. Maar zie faust verdedigde zijn winkel en wat hij zijn goederen noemde als een leeuw. - De directeur heeft mij hierheen gezonden zei de agent. - Ik heb met het gerecht te doen brulde de kleine dikke faust in z'n opgestroopte hemdsmouwen. eerst het geld. De agent moet zich dapper gehouden hebben maar de dienstlui waren lam. Löhr had in afwachting dat zij komen zouden op den hoek van de straat gestaan en daar met dienstlui gesproken. toen het nu niet lukte schoten die allen bei, en dat in dat nauwe gangetje en winkeltje! Er waren wel zeventien dienstlui en 't zag zwart van de menschen. Kom aan, dat gaat niet, riep de agent en hij zond een dienstman om meer hulp van de policie. Na een oogenblik waren er verscheidene. Marie kon nu haar kasten digt maken en ook boven alles sluiten. daar kwam op eens bevel van 't policie kantoor de zaak te schorsen. Marie was toen boven en pakte een koffertje. dat heb ik althans zeide zij. 't waren de eerste benoodigdheden voor 't kind. - Beneden stond iemand een chef van de agenten. Marie zeide zij noemden hem wachtmeister. Deze beloofde haar zij haar zaken hebben zou, en dat zij alles zouden verzegelen den volgenden morgen. Hij vroeg wie haar advokaat was dat hij met hem zou spreken. Zoo staan de zaken nu. Gister heeft zij niets vernomen, daar de winkel van faust gesloten is houden zij het er voor alles verzegeld is. - 't Is erg! zulk recht. Marie heeft zich dapper gehouden. Vrijdag toen zij ging om geweld te probeeren waren wij benieuwd hoe het afliep en gingen eens kijken. juist toen wij de groote burgstrasse intraden komt daar de kleine een leege kar uit met vele dienstlui en een troep menschen en als middenpunt daarvan Marie met een policie-agent en dien wachtmeister. alle menschen vlogen nr de glazen en Dek die staan bleef om wat op te vangen hoorde dat men algemeen vrij goed was ingelicht over den toedracht van zaken. [9 september 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] 9 september 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, aan éen kant beschreven. (M.M.) {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbdn 9 Sept 1872 Geachte Heer Waltman! Ik ben zoo vry UWED dringend te verzoeken om remise voor de op 1o dezer in een gerecommandeerd pakket verzonden 2½ vel kopie. Ik kan waarlyk zoo lang niet wachten! Na beleefde groete met achting UWEDDwDienaar Douwes Dekker Er ligt nieuwe kopie gereed, maar ik moet aandringen op spoedige remise! [9 september 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 9 september 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) Maandag 9 Sept. Door Löhr heeft Marie gister aan den koekbakker laten vragen of de politie de boel verzegeld had. maar neen niets daarvan. Faust zelf had den winkel gesloten. Het was er pik donker, maar hij ging er telkens in en uit. Marie zegt hare kisten niet toegemaakt zijn. - M. was dus ongerust de policie niets deed en van morgen is zij er dadelijk heen gegaan. ‘Ik wou nr uw advokaat gaan om te zeggen hij naar het gericht moest gaan’ - zeide die... wachtmeister (?) die beloofd had haar te helpen. Enfin zij zag er niets van kwam en is dus nr een advokaat gegaan (Schenk) die een stuk geschreven heeft om Faust aan te klagen. Hij liet haar dat half een, nog spoedig nr den onderburgemeester brengen om een zegel meen ik. Ze krijgt het om half 5 terug. toen ze dat bracht zeide deze haar dat faust bij hem geweest was en dat de winkel tot haar dispositie stond. Hiermee meent hij zijn winkeltje want in dat van Marie woont de banketbakker nog.- Van Plett hebben wij verder niets gehoord.- Daar ik de zaken met Italie wil aanhouden voeg ik hier bij dat den zelfden morgen van Plett's laatste briefje (30 Aug.) een brief uit Italie is aangekomen. Van non een gewoon vriendelijk briefje in 't italiaansch alleen geen woord voor mij over mijn cadeautjes aan haar. Ze bedankt dek voor z'n mooie presenten. Nota bene waren het alle dingetjes die ik had. dat wist Edu. En van hem, Edu, een lamme holl. brief, gemaakt vriendelijk. hij bedankt D. voor de gastvrijheid, schrijft eerst heel uitvoerig dat hij een betrekking heeft zoo en zoo - en zegt ten {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} slotte - maar niets is zeker. en voor mij geen woord, geen groet niets. 't Is zeer moeilijk voor D. als hij niet schrijft is dat voorwendsel genoeg voor hen nooit meer iets van zich te doen hooren, schrijft hij wel... wát dan? onaangenaamheden? Dan beter niets. [10 september 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 10 september 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De namen, in andere hand achter de adressen toegevoegd, betreffen de tussenpersonen voor de verzending. de annonce: zie 18 september. W.v.E.: Werdmüller von Elgg, de bediende van Funke die Multatuli een pakje had gebracht. tant bien que mal: zo goed en zo kwaad als het gaat (fr.) Wiesbaden 10 Septr 1872 Waarde Funke, ik ben druk aan 't werk, en stelde de beantwoording van uwen laatsten uit, omdat ge toch te Londen waart. Eigenlyk moest ik u niets anders zenden dan kopie. Ik heb wel, maar ze bevalt me niet. Ik werk alles wel zesmaal over, tot het knoeierige toe, dit moet ik erkennen. Niemand zal ooit begrypen wat me m'n werk kost. De hoofdoorzaak is, dat m'n gedachten elders bezig zyn. Ik bén geen schryver.- Intusschen is 't noodig, andere zaken af te doen. Hierby de annonce die ik u vriendelyk verzoek te doen plaatsen in de bladen die gy goedvindt. De reden dat ik met dat ding zoo draalde, is de vrees dat het daarmee niet uit is. Het papier is geduldig. Niets belet de M. Comm. iéts te repliceren, wat dan ook! En al raakt dit dan kant noch wal, dan moet ik weer iets doen, ophelderen, pleiten, oude zaken ophalen die me 'n rilling op 't lyfjagen! Zulke dingen kunnen my, door 't bederven van m'n stemming, te staan komen op maanden werkeloosheid. Het zyn entr'actes van dien aard, die byv. U moeten doen denken, dat ik toch eigenlyk weinig voortbreng. Eigenlyk moest ik van v. Lennep, Werthm. Plettenberg &c &c &c, honorarium ontvangen voor al de vellen druks die ik door hun schuld, niet geschreven heb!- Plettenberg is langen tyd hier geweest. Misschien is-i er nog. Voor vele weken vraagde hy my, in een briefje, te spreken. Ik bestelde hem, {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} na wat weifelen, op zeker uur. Hy kwam niet, doch verantwoordde zich. (Een neef die te ffort ziek lag, liet hem roepen. P. zond me de telegram.) Daarop hoorde ik langen tyd niets van hem. Eindelyk klopte hy weer aan, maar ik antwoordde ditmaal: neen! En daarby is 't gebleven. Of hy nog hier is, weet ik niet. Ik zie of spreek niemand, en kom nergens dan op m'n Adolfshöhe.- Ik ben nu aan 't werk, en hoop dit te blyven. Vandaar m'n tegenzin in alle andere bemoeienis. Er zyn maar zeer weinig aanrakingen die me geen pyn doen. By 'n zieke noemt men dat ‘doorgelegen.’- In den Herdruk zult ge gezien hebben, dat ik uwen wenk over die noot (get. G.L.F.) ter-harte nam. Ik zie in, dat uw oordeel over zulke dingen meer kans heeft op juistheid dan 't myne. Dat gebeurt meer. - Ja, ik broei op m'n drama. Maar neem 't nog niet aan, als afspraak. Wél dat we den heelen Vn bundel aan Woutertje wyden. Dat 's gezegd. - Het door Mimi vertaalde stuk heet: ‘Cesare Cesarini, herinneringen van een dansmeester.’ Maar by Fanny L. is dit slechts de ondertitel van een bundel verhalen: ‘Villa Reunione.’- O zeker, zy en ik begrypen, dat gy moet te-rade gaan met uw budget. Het zou noch haar noch my verwonderen, dat ge in 't geheel niets kondet afzonderen, daar toch alle functien bezet zyn. Haar doel is: iets te werken, iets voorttebrengen. Misschien ook zich voortebereiden, iets te verdienen als ik dood ben. Ze is zeer werkzaam. Ze kookt (harde boonen, byv.) wascht, naait, doet boodschappen, den ganschen dag, en in de snipperuren ‘kuischt’ ze haar vertaling, zooals de Vlamingen zeggen zouden. 't Hollandsch zal goed zyn, daar ben ik zeker van. Kunt ge iets voor haar afzonderen, zonder boven uw kracht - en dus buiten uw pligt - te gaan, doe het dan. 't Zou haar moed geven. Maar juist daarom: ga niet boven de werkelyke waarde van 't geleverde. Over 2 dagen zal ik 't u zenden. Denk dan nog niet dat het kopie voor de Ideën is.- Ik begryp niets van v. Helden. Ik houd veel van hem. Maar... hy moet toch werken, dunkt me.- Ik ben zoo vry, u 't lystje te zenden der present-exemplaren van bruid d.b. en IV bundel Ideën. En s.v.p. aan ‘de Taal is gansch het Volk’ ook nog: bundel III. Dit namelyk was verzuimd, en ik vond onlangs in m'n koffer dat ik ‘Correspond.’ of ‘eere-’ lid van die Maatschappy ben. Ik wist het {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} niet. Daar ik nu ook Exx. van alles van ‘Crombrugghe's Genoots.’ zend (ook te Gent) is dit wat stuitend. Als ik te veel vraag, debiteer me dan. Ik zal 't zeer goed vinden, en begryp dat men in ‘zaken’ stipt moet zyn. Dit geldt ook voor bestellingen die ik doe. 't Is myn eigen belang dat ge ‘solide’ te-werk gaat. Wilt ge op de present-Exempll. laten zetten: Pres. Exempl. v.d. schryver. Wees van ons beiden hartelyk gegroet, en geloof my t.a.v. DD. Verzoek den heer W.v.E. niet boos op my te zyn. Het spyt me zoo. Hy moet me voor heel lomp houden.- Het zenden aan die heeren in Belgie, geschiedt gedeeltelyk in 't belang der zaak.- Roorda's adres vraag ik heden.- Huisman is de gewezen uitgever van de gewezen... Toekomst. Het zou hem zeer hard zyn geen Ex. te ontvangen.- En... ik ben byna beschaamd iemand optegeven wiens adres aan Asmodee moet gevraagd worden (Buys). Maar ik zond hem vroeger myn werken, en hy heeft geen geld ze te koopen. Bovendien, hy is de eenige die zich nu-en-dan verwaardigt my te noemen. Dat is iets... in Holland!- Wilt ge na de verschyning van V.S. me goed op de hoogte van wat er over gezegd wordt? Van m'n IIIn bundel heb ik byna niets gehoord. In den modder gesmoord! Ook daarom is 't nu goed V.S. naar Belgie te zenden, omdat men 't daar waarschynlyk, tant bien que mal, spelen zal. Dan moet men 't in Holland ook doen, en men is genoodzaakt my te noemen, dat al veel is.- Feringa en Schook (schoon Dr & Mr) hebben geen geld om m'n werken te koopen. En ze zyn trouwe verdedigers.- In allen geval, als ik onbescheiden ben, debiteer me. Ik zal 't zeer goed vinden. Present Exemplaren Bruid d.b. en IV bundel Ideën den Heer J. de Geyter, te Antwerpen. (Scheefhals) den Heer Max Rooses, te Gent (Rhoggé) den Heer J. Vuylsteke, te Gent (Rhoggé) {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} den Heer Hoogl. Heremans, te Gent (Rhoggé) den Heer Aug. van der Ghinst, te Brugge (Rhoggé) den Heer S.E.W. Roorda van Eysinga, (adres volgt later. Hy verhuist naar Zwitserland.) per post den Heer A. Buys, te Amsterdam. (ik kan waarlyk z'n adres niet opgeven. Laat het s.v.p. vragen aan 't bureau Asmodee) den Heer H.H. Huisman, Amsterdam. adres bakkerstraat, boven...?? den Heer Ferdinand Jongen, by den Heer Coolen, weendstraat no 29 Rotterdam. (Nygh en v. Ditmar) Aan de Rederykerskamer Gysbert Japickx, te Sneek (via Druk. Bleeker) Aan het Studenten-dispuut Vrye-Studie te Delft. (Waltman) Aan Crombrugghe's Genootschap, te Gent (Rogghé) Aan het Studenten-Genootschap παντα νοητα te Utrecht. (Beijers) Aan de Maatschappy ‘de taal is gans het Volk’ te Gent. (Rogghé) N.B. aan dit adres ook s.v.p. de III bundel, 't geen ik vroeger verzuimde. Aan den schryver der stukken, getiteld: ‘Het Nederlandsch Toneel’ in de N. Rott. Courant. adres: de Heeren Nygh en Ditmar te Rotterdam. Den Heer Dr. F. Feringa, oosterstraat Groningen. P. Noordhoff Den Heer Mr. W.F. Schook, Balk/Friesland via Druk. Bleeker [10 september 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 10 september 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) Zeven tegen een: zie V.W. V, blz. 236-244: Een tegen zeven! de Jobsiade: komisch epos (1784) van Karl Arnold Kortum (1745-1824); in 1872 verscheen een door Wilhelm Busch verluchte uitgave. de Villemessant: de hoofdredacteur van de Figaro Jean-Hippolyte Auguste Delaunay de Villemessant (1812-1879) Alex. Dumas de oude: de succesrijke romantische franse prozaïst en toneelschrijver Alexandre Dumas père (1802-1870), die na jaren van grote honoraria en enorme schulden, vrijwel vergeten in armoede stierf. {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} Dingsdag 10 Sept. Gister kwam D. nog al opgewekt tehuis. Toen wij gegeten en thee gedronken hadden liet hij mij zijn eigen lampje aansteken en ging aan zijn tafel zitten en werken. Ik zag met genoegen dat het vlotte. Tegen tien uur misschien zeide hij: Zie zoo daar heb ik nu een hoofdstuk geschreven dat ik je eens voor wil lezen. en dat deed hij. ‘Zeven tegen een, heette het. Ik vond het zoo goed. - ik raakte geheel weer tehuis in de speelwereld waar ik anders zoo uit ben! Lord ci-devant, dát vrouwtje, de muziek, leelijke hollandsche klanken, de professeur... alles! ik vond het beeldig. Zond Waltman nu slechts geld. Zondag voor 8 dagen heeft D. reeds voor honderd gulden kopij gezonden, en de afspraak met W. is per omgaande na kopij remise. Ik heb ook door die zaak van Marie niets meer en dat ontstemt D. zoo, als hij nu goed aan den gang zou geraken. Onlangs heb ik de Jobsiade gelezen. nu deed dek er mij voor een paar dagen uit voorlezen. Maar het amuseerde hem niet erg, mij wel. Ik vond het zeer koddig. nu ja hij ook, maar 't amuseerde mij meer. Naar aanleiding hiervan spraken wij over komiek. hij definieerde alzoo: Alle komiek bestaat door 'n tegenstelling. Hier in de Jobsiade, lage komiek, bestaat de tegenstelling in 't ernstig zeggen van gekheden. In hooge komiek bestaat de tegenstelling tusschen de gedachte en de zaak. Ik vroeg hem mij een voorbeeld op te noemen van de hooge komiek, en toen verwees hij mij nr Dumas en de slangen ‘qui est le plus curieux de tous. Den vorigen winter namelijk heeft de Villemessant in zijn figaro onder den titel ‘Mémoires d'un journaliste Alex. Dumas de oude behandeld. Hij vertelt daarin hoe hij in den tijd dat Dumas ofschoon zijn naam onder een feuilleton een blad nog lezers verzekerde, toch als schrijver op was, hoe hij (de V.) in dien tijd een blad uitgaf en Dumas uitnoodigde feuilletons te leveren. Dumas had in dien tijd voortdurend behoefte aan kleine sommen geld. 't ging niet meer als vroeger met 10.000 fr. neen hij vroeg 100 fr. voorschot. Die kreeg hij, den volgenden dag schreef D. aan de red. v.h. bl. om 10 louis aan dat en dat adres te bezorgen - en den dag daarop volgende - een telegram uit Havre: Ik heb een feuilleton verzonden, morgen meer, wees zoo goed mij aanstonds 300 fr te zenden - Nu en eindelijk kwam dat dub- {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} bel en dwars aangekondigde feuilleton. Dumas had gezegd hij wilde wat over slangen schrijven. hij had zijn gansche leven die beesten bestudeerd. - Goed, goed had de villemissant gezegd. Slangen of iets anders, gij zult het wel aantrekkelijk weten te maken. Nu kwam de beloofde kopij. Het begon: J'emprunt à mon excellent ami zoo en zoo en dan volgde wat hij emprunteerde. Met zijn fraai schrift had hij het zelf uitgeschreven zeide de V. - Aan het slot van het feuilleton bevonden zich nog deze oorspronkelijke woorden van Dumas: La prochaine fois nous traiterons... die of die soort, - qui sont les plus curieux de tous.- Toen D en ik dit lazen proestten wij van 't lachen, ofschoon we het bitter treurig vonden. En dikwijls daarna hebben wij om die episode gelachen en wanneer iemand blijk geeft op te zijn zeggen wij: hij is in Dumas' slangentijd. Welnu, nu verwees hij er mij naar als naar een voorbeeld van hooge komiek! De tegenstelling tusschen de gedachte aan de aan 't wonderbaarlijke grenzende vruchtbaarheid van Dumas in vroeger jaren, en zijne tegenwoordige armoede aan denkbeelden die hij zelfs niet meer onder woorden zoekt te verbergen. Hoe pijnlijk moet dat hemzelf geweest zijn! [13 september 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] 13 september 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, aan éen kant beschreven. (M.M.) WEDHeer JWaltman jr Delft Wiesbaden 13 Sepr 1872 Geachte Heer Waltman! Tot myne groote verwondering ontving ik nu nog altyd de remise niet voor de op den 1n dezer gezonden 2½ vel kopie. Ik heb dat geld noodig, en 't niet ontvangen stoort my in myn arbeid, die buitendien moeielyk genoeg is. Ik moet U nu uitdrukkelyk verzoeken, my met omgaande die f100 - te doen geworden. Ook voor volgende kopie is 't me onmogelyk telkens op remise te wachten, en daarover herhaalde brieven te schryven. Na groete met achting UEDDWDienaar Douwes Dekker Dit is nu reeds de 2e keer dat ik om die f100. vragen moet. Dit gaat niet! {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} [13 september 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 13 september 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan drie bladzijden beschreven. (M.M.) Het adres na Doctrina is door een andere hand toegevoegd. Ik vraag dit enz.: de lezers en vooral de critici hadden het slot nodig om te zien dat het karakter van koning George beter was dan het in het tweede bedrijf scheen te zijn. Wbaden 13 Sept 1872 Waarde funke! Het adres van Roorda is Mr S.E.W. Roorda van Eysinga Rolle lac de Genève. En s.v.p. nog 'n present-Exemplaar aan het Studenten-genootschap Doctrina te Leiden (v.d. Heuvel en v. Santen). Eergister avend verzond ik proef van vel 10. ('t wordt 10¼) der Ideën, herdruk. Wel vraag ik, dat vel nog-eens terug maar de correctie van den herdruk is dus op 'n oor na gevild. Komiek is 't dat ik die altyd zoo blufte dat corrigeeren me niet hinderde, nu toch moe ben van dien herdruk. Misschien om de kleine letter. En ook, m'n nootjes zaten me dikwyls dwars in de maag. Ik ben bly dat ik er doorheen ben. Ge hebt de proeven niet gezien die heen-en weer gingen. Maar ik kan niet zeggen dat dit de schuld der drukkery was. Ik had veel noten op mn zang, en weifelde wel eens. Dan kwam er correctie van correctie. (Onlangs had ik 'n heel geleerde noot over de byencellen geschreven die me veel tyd kostte, en heel op 't laatste oogenblik moest ik ⅞ daarvan weggooien omdat ik me vergist had.) Alles zaamgenomen heb ik een dankbaar gevoel over de werklieden der drukkery van H. & W. De menschen hebben waarachtig hun best gedaan. Zy konden niet helpen dat de lettersoort niet egaal was. Nu heb ik U een vriendelyk verzoek te doen. Of ge my namelyk f 25 wilt voorschieten, en die namens my aan de heeren H & W. zenden ter verdeeling naar hun goedvinden. 't Zal me een ware voldoening zyn als die zetters een aangename herinnering van me hebben. Dikwyls heb ik hun attentie bewonderd, en altyd zag ik goeden wil. - 't Zal me benieuwen of de pers zich nu verwaardigt de Ideën te bespreken.- {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik verzoek U de 2 aflevg Ideën IV niet lang achtertehouden. Ik vraag dit om 't slot van Vorstenschool. Al te lang wachten op Acte 5, zou niet goed zyn. Ik zal zorgen dat aflevg 3 spoedig volgt. Hartelyk gegroet tav DD. [15 september 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] 15 september 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Half velletje postpapier, aan éen kant beschreven. (M.M.) Wiesbaden 15 Sept 1872 Geachte heer Waltman! Tot m'n groote teleurstelling ontving ik heden in Uwe missive van 13 dezer, slechts veertig, in-plaats van de verwachte honderd gulden. Dat er verschil bestaat in de rekening, is me zeer onaangenaam. Het ware nuttig geweest my dit eenigzins vroeger meetedeelen. Dan had ik den heer Pl. daarover tydiger kunnen schryven. Ik ben nu zoo vry, UWED te verzoeken, mij S.V.P. pr. omgaande optegeven: 1. Hoeveel is nu in 't geheel door UWED voor ‘Millioenen-Studiën’ betaald is? 2. Of ik kan staat-maken op onmiddelyke remise voor verdere kopie, die ter verzending gereed ligt? My voor 'n spoedig antwoord aanbevelende, heb ik de eer te zyn UWEDDWDienaar Douwes Dekker [15 september 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 15 september 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) Zondag 15 Sept. 1872. 3 uur Heden morgen om half acht werd er aan onze slaapkamer geklopt. juist op een zeer ongelegen oogenblik! Ik keerde mij half om, ja, we hadden goed gehoord... er werd nog eens geklopt. Ik stond in allerijl op. - Dat zal de briefbesteller zijn zeide D. Dat had ik ook gedacht: en wel met een aangeteekenden brief. {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} Anders legt hij maar in de voorkamer neer als wij nog niet op zijn. En we zagen zoo uit nr een aanget. brief! reeds zoolang geleden had D. 2½ vel kopij gezonden aan Waltman waarvoor wij per omgaande het honorarium verwachten. maar we konden blijven wachten. Snel schoot ik een rok aan, opende de deur... weg was hij. Ik ging nr de voorkamer en zag door het venster, en zag juist nog de roode rand van des briefbestellers pet. - Ja hij is 't wel geweest, denk ik - zeide ik tot Dek. maar hij is voorbij. en 't is vandaag Zondag de tweede bestelling wordt niet uitgedeeld zoodat we tot een zullen moeten wachten. We stonden op en ontbeten. Daarna zeide D. dat hij nr de post wilde gaan om te zien of hij de brief daar kon krijgen. Want anders moest hij te huis blijven van Adolfshöhe om den brief, die alleen aan hem afgegeven werd om een uur te ontvangen. 's Zondags word hier alleen om acht en een uur besteld. Hij was spoedig terug, de post was gesloten van 9-5 uur. hij pruttelde daarover en zeide mij er verscheiden menschen aan de post waren. Ik heb ook nog een postzegel gegeven aan een arme blinde, of bijna blinde met een blauwen bril. hij wilde een brief frankeeren en kon er niet in. De man zei me hij hier aan de augen-heil-anstalt was. een verwonde uit den oorlog.’ Ik vond dit zeer gewoon ik weet dat D. medelijdend is en gaarne helpt. Om een uur kwam werkelijk de brief besteller en hij had een aangeteekenden brief. Doch zie - er was in plaats van de verwachte honderd gulden, die toch op een gloeiende plaat zouden gevallen zijn, slechts veertig. - en Waltman schreef dat zijn notaties van betalingen niet klopte met de opgave van D. dat die laatste in zijn (W's) nadeel zou zijn. Sinds Plett namelijk schreef hij nr Munchen ging heeft D. niet meer dóór hem, maar direct aan W. geschreven. en in een zijner laatste herhaalde hij om accoord te gaan met W. de voor Mill. St ontvangen gelden. - 't Is erg, als dat er nu ook nog bij komt, Plett je op deze wijze bestolen heeft, zeide ik, en ook D. was ontstemd. Hij heeft nu aan W. geschreven om de juiste opgaaf, van wat deze voor de Mill. St. betaald heeft. - en is op 't oogenblik dien brief nr den trein brengen- De zaak van Marie And. is geschikt. Voor den regter zijn de verschillen bijgelegd. Zonder iets aan faust te betalen stemde hij er in toe ze {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} hare goederen terug haalde. Ze was dol blij dit geschikt was en zij hare kleeren etc had. Op onkosten heeft het haar daarentegen zeer gejaagd, alleen aan dienstlui heeft zij 15 frank gegeven. en nu de kosten voor den advokaat etc. etc. Ook heeft Löhr al dien tijd bij haar gewoond. Morgen vertrekt die evenwel. Marie heeft hr een kamertje voor haar laten huren. Gister hebben D en ik een allerliefste brief van Agnes gehad. Terwijl alle menschen zóó tegenvallen is iemand als zij die hoe langer hoe meer meevalt een ware verpoozing. hoe ongelukkiger Marie is, hoe liever hulpvaardiger etc etc Agnes word. Een model zuster! - Marie had gister bij ons gegeten - en haar ook van hier een pr woorden geschreven. Ze hadt geen zegels en ik gaf hr dus de portemonnaie van D. waar zij er een pr uitnam. Nu, daarstrak terwijl D. z'n brief aan W. schreef kwam zij aan 't venster. Och geeft mij even een postzegel, de post is toe. Ik vroeg aan D. z'n portemonnaie en zei ‘Marie heeft 'n zegel noodig. Zij had richje bij zich en kwam dus daar D. te huis was niet binnen. Ik ging met de portemonnaie in de hand naar 't venster toe waar zij aan stond. Maar zie er was geen enkele postzegel.- - Hoe heb ik 't nu, zei ik, er is er geen. - Gister avond zei ze waren er nog 'n stuk of zes. - Dek heeft me gezegd hij er van morgen een aan een man had gegeven. hij heeft hem zeker allen cadeau gedaan. 't Spijt me, er is er geen meer. - Ik gaf D. z'n portemonnaie terug. Er was er geen een meer in, zeide ik. - Nu, ik dacht toch dat er nog wel een was, antwoordde hij.- Die postzegelgeschiedenis was heelemaal à la dek. [16 september 1872 Brief van Tine aan Potgieter] 16 september 1872 Brief van Tine aan E.J. Potgieter. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) de Couranten: Tine had Potgieter op 10 juni om hollandse kranten gevraagd. Padua 16 September 1872. Waarde Heer Potgieter Vergun mij dat ik U eenige oogenblikken den kostbaren tijd ontroof om U met mij bezig te houden, maar ik wilde U mededeelen welke {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} onze vooruitzigten zijn, die wij zoo vurig wenschen verwezenlijkt te zien. Ik zal beginnen, dat Eduard uit Engeland te rug is gekomen, zijne betrekking dáár in een Hôtel was niet geschikt voor een jong mensch die aanspraak heeft om hooger op te gaan; hij zal nu eene betrekking krijgen bij een bankier den heer Blumenthal te Venetië, waar hij t'eerste jaar 150 frs 'maands zal krijgen. Nu is het een groot voordeel om zamen te zijn, ik kan veel zuiniger huishouden met ons driën dan ieder apart. ook is er te Venetië behoefte aan iemand die fransch en engelsche les geeft ieder raadt mij aan dáár naar toe te gaan, ik geloof zeker dat wij er een schoon vooruitzigt zullen hebben. Nu willen wij een appartement van drie kamers en een keuken huren en ons een weinig inrigten, om daartoe te geraken roepen wij weder Uwe hulp in, doch niet zoo als vroeger, neen ik verzoek U om een Som geld ter leen waarvan ik behoorlijk interest betaal en hetgeen ik op mij neem t'kapitaal in twee jaren af te doen. Zie, mijn hart springt op van vreugde bij de gedachte U dit nog voor ons zoudt willen en kunnen doen. Wij zouden dan een nieuw leven beginnen, t' zou ook zoo goed werken op mijn zoon, hij houdt zoo van een huisselijk famille leven, daaromtrent is hij een echte Hollander. Och U weet niet hoe gelukkig wij zouden zijn en hoe innig dankbaar wij aan U zouden denken die ons de middelen gaf, om bijéén te blijven. Ik weet zeer goed, dat U al zoo veel voor ons gedaan hebt maar nu zoude het hoop ik, voor t' laatst zijn dat wij U lastig vielen. Waarde Heer Potgieter, geluk geven is t' schoonst wat men doen kan, en nu ik het geld werkelijk ter leen vraag en U de verzekering geef, ik trouw de verpligtingen na zal komen nu heb ik hoop U mij een goed antwoord zult geven. Ik zoude gaarne zoo spoedig mogelijk vertrekken om reeds gevestigd te zijn als Eduard zijne betrekking aanvaart, de reis is kort, na 1½ uur sporen, ziet men de prachtige Stad voor zich liggen. De som die ik gaarne ter leen zoude hebben bedraagt (fr 600) zes honderd fr. Kon de som grooter zijn was t' mij voordeeliger maar daar zou ik t' mede kunnen schipperen aan U overlatende om te bepalen tegen hoeveel percent. Waarde Heer Potgieter beschuldig mij niet van onkieschheid maar ik zal t' U maar bekennen ik heb een stille hoop U dat nog voor mij klaar maakt ja zelfs heb ik al last gegeven Om een appartement voor {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} ons te zoeken. Als U mij de blijde tijding geeft dat ik over die som beschikken kan zegt dan vrij: ‘Ik heb angst in vreugde veranderd, droefheid in geluk - en wij zullen beamen, hij die zoo veel voor ons deedt is een edel mensch en wij mogen hem als onzen Vriend beschouwen!! Nonni is heel wel zij heeft weer den eersten prijs behaald op school en Eduard is vol moed zijne nieuwe betrekking te aanvaarden - beide verzoeken mij U hartelijk te groeten. Nog moet ik U dank zeggen voor de Couranten die de heer Fischer zoo vriendelijk is mij te zenden. De heer en Mevrouw Omboni zijn weder op reis, na een paar dagen thuis geweest te zijn, zij maken goed gebruik van de vacantie deze maanden is t' hier vreesselijk stil, al mijne lessen zijn opgehouden en toch te moeten leven! dat zou ik in Venetië ook niet hebben want daar is geen stil saisoen. Ontvang mijne hartelijke groeten Waarde Heer Potgieter en gelooft mij met de meeste achting en vriendschap Uwe U toegenegen E Douwes Dekker [17 september 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 17 september 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) Het slot van deze tekst ontbreekt; er zijn op die plaats enige bladen uit het Dagboek verwijderd. in den Havelaar: zie V.W. I, blz. 175. 17 Sept. 's avonds In 't N.v.d.D. las ik daarstraks de speech van den koning bij de kameropening. ik maakte er D. attent op hoe hij zeide dat de gehalte van het leger verbeterd moest worden. - D. zeide Zoo, heb je daar de rede - ik denk er over den koning te schrijven. hier zie (hij nam mij de courant uit de hand en wees de plaats aan waar de koning zeide dat de betrekking met alle mogendheden vriendschappelijk was) Zie, zeide hij, dat is een leugen! Verder werd daar toen niet over gesproken, maar hij doelde daarbij op Atjin. - Toen het tractaat over afstaan van de kust van Guinée door de kamers moest worden bekrachtigd - hoe noemt men dat? - en daarover in de kranten die wij lazen zooveel afkeurende sprake was, zeide D. eens: och, die oordeelen zooals couranten veelal, zonder kennis van zaken. - ik zou mij wachten een oordeel te {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} uiten - Heb je er niet op gelet hoe fransen v.d. P. in de eerste kamer (niet de tegenw. minister, ik geloof zijn vader) zeide dat hij tegen het afstandstractaat zou zijn, wanneer de inzage in de geheime stukken hem niet van inzicht had doen veranderen? Heb je dat gezien? Welnu ik gis dat die geheime stukken Sumatra's westkust gelden. Zooals ik in den Havelaar zeg hield men het er indertijd toen ik te Natal en Padang was, voor dat een geheim tractaat met Engeland ons weerhield ons benoorden de rivier Sinkel uit te breiden. Nu ik gis dat het geheime stuk waarvan fr. v.d. P. sprak eene herroeping zal zijn van dat verdrag,’- Toen wij nu dezer dagen in de bladen lazen van een expeditie tegen de Bataks of Battiks zeide hij: - zie je ik gelijk heb gehad - die oneenigheid met de Battaks is waarschijnlijk gezocht, niets is gemakkelijker dan tot zulk een expeditie een voorwendsel te vinden - en ik veronderstel dat de oorlog met de Battaks de gelegenheid tot 'n twist met de Atjinezen moet ten gevolge hebben. De B. zijn door de Atj. tot mahomedanen gemaakt. de Atj. zijn dweepers op dat punt, zoo ook de Battaks. Als de Battaks strijden moeten tegen Holland zal de Sultan van Atjin hen steunen, en al deed hij dit niet men zal altijd kunnen voorgeven dat hij het doet. O, als ik rijk was! Atjin is een machtig rijk, 't Is een strijdbare natie. De atjineezen zijn niet zoo zachtmoedig als de javanen, 't is 'n ernstig forsch volk. Ze spreken maleisch. Niet het maleisch van Batavia maar 't echte schoone maleisch. [Bijlage Herinneringen van Multatuli aan Natal] Bijlage Herinneringen van Multatuli aan gebeurtenissen te Natal in februari 1843. Dubbel blad papier, tot onderaan blz. 3 beschreven. (M.M.) Handschrift van Mimi, waarschijnlijk door Multatuli gedicteerd ofwel door haar overgeschreven uit een moeilijk leesbaar klad. Daar enkele namen open zijn gelaten, of verkeerd gespeld, staat het vast dat Multatuli deze tekst niet heeft gecontroleerd. Aan de andere kant behoort hierbij een door hemzelf met potlood getekend kaartje. De tekst bevat geen enkele indicatie omtrent de tijd van ontstaan. Maar de vele herinneringen van Multatuli, door Mimi opgetekend in Dagboek II, en voorts de Brief aan den Koning met de waarschuwing aangaande een voorgenomen actie tegen Atjeh maken het najaar van 1872 als datering verantwoord. Voor Multatuli's verhaal van deze feiten in de Max Havelaar zie V.W. I, blz. 175-185; voor de dokumenten zie V.W. VIII, blz. 133-141. {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} De resident van A.B. was Weddink. In de adsistent residentie met de hoofdstad Penjabogagan - ook wel Batta-landen genoemd - was regent Jang di Pertoean (die-heerscht) en adsistent-resident de Kervel. De kontroleur van Natal was van Meerte - de zoon van die dame met haar school. Van Meerte was getrouwd met de dochter van van Kervel. Van Kervel en van Meerte waren gouddieven. Ze schagcherden en dreven handel, zoodat v. Meerte in een jaar op Natal een 40,000 f had overgelegd. De toeangkoe (Monseigneur) regent van A B was zeer jong en had een oom, zoo veel als zyn voogd. Deze oom heette Soetan Salim en schagcherde met van Kervel en van Meerte. Soetan Salim was van lagen afkomst - hoe dat gegaan is weet ik niet; zyn verheffing dateerde van den tyd van de engelschen. Natal was in de engl. tyd een aanzienlyker plaats dan nu. Vandaar ook nog dat groote fort met vier bastions terwyl het garnizoen dat zeer klein was er niet een bezetten kon. Thans is A B de hoofdplaats van A B. De regent van de Batta-landen leefde met Soetan Salim in onmin. v. Kervel en v Meerte handel dryvende en bevriend met Soetan Salim waren insgelyks water en vuur Jang di pertoean. In dien tyd was Merkus gouv.gen. v. N.I. en Michiels gouverneur van de Westkust van Sumatra. Merkus was tegen het uitbreiden van onzen vlag en gezag, daar dat geld kosten en er toch geen troepen waren om de posten te verdedigen by aanranding. Michiels had zyn gezag uitgebreid en zelfs aan de Oostkust van Sumatra twee forten aangelegd Bila en Perlibie. Merkus noodigde Michiels uit zyn troepen terug te trekken wat deze weigerde. Eindelyk kwam Merkus op inspectie naar Sumatra en Michiels die koppig was, nooit iets terug zou trekken en jaloers op zyn gezag wist de G.G. zooveel uit te leggen, zooveel op zyn locale kennis te doen steunen dat de G.G. eindelyk toeliet dat Michiels de beide forten op zyn verantwoording bezet hield. Wat by deze vergunning vooral zwaar woog was het voorwenden van Michiels zoo byzonder goed te staan met Jang di Pertoean, ook persoonlyk zoo bevriend met hem te zyn en in alles zoo op hem te kunnen rekenen. Het was namelyk door het land van Jang di Pertoean dat de generaal Michiels van West S. naar Oost was gegaan om daar Bila en Perlibie te vestigen. Ik weet dit alles zeer goed van een jong mensch Steinmetz(?) die den g.g. op zyn reis naar Sumatra verzelde en zyn kabinet werkzaam was, die dus inzage van de stukken kreeg. {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu gebeurde het dat v. Kervel ontdekte een zamenzwering van Jang di Pertoean zyn broeder en anderen hoofden om op die of die wyze een opstand te bewerken en het land van de Hollanders te zuiveren. Dit was koren op de molen van van Kervel. Hy maakt de noodige stukken op, neemt Jang di pertoean gevangen en zend hem geboeid naar Natal. Van Meerte ontvangt hem laat hem altyd geboeid in het fort wachten tot Weddink de resident de stukken heeft nagezien en goed gekeurd, wacht dit geschied op een schip naar Padang en zend hem geboeid naar Padang, de residentie van den gen. Michiels. Zoodra men dezen berigt dat Jang di pertoean geboeid van verraad beschuldigd aan de wal ligt beveelt hy - ik zie het hem doen. Michiels sprak met veel hm, hm, zal hy gezegd hebben dat kan niet. myn koets inspannen, met vier paarden. de kamers hiernaast voor den regent gereed maken... kortom hy ontving hem met alle eer. Met eereschoten werd de regent ontvangen. De stukken geknoeid en Jang di pertoean werd terug gezonden naar Pengaboengan met alle eer. van Kervel werd gesuspendeerd. van Meerten verplaatst. Ik kwam toen op Natal in zyn plaats. Er werd toen natuurlyk over die zaak gesproken. Maar van Meerten zei me dat hy den generaal beet had. En zy wezen my een geboeide gevangenen die men gebrandmerkt had en die bekende door Jang di pertoean uitgezonden te zyn om den Toeankoe Soetan Salim, van Meerten en meer anderen te dooden. Hy was gaan zitten voor de woning van den Toeankoe en had daar zyn kris geslepen. Toeangkoe was niet tehuis. toen was hy weer gekomen, men had achterdocht gevat, hem gevangen genomen en hy had bekend en tal van behoorlyk in orde getuigenissen waren er by. Zoo zou dezen man als kettingganger naar Batavia worden gezonden en van Kervel die reeds te Batavia was, zou zyn veroordeeling als een levende bewys tegen Jang di Pertoean en Michiels aldaar aan wenden. Intusschen vertrekt van Meerten. Op zekeren dag zien wy twee vaartuigen aankomen. Dat was de generaal Michiels. De resident Weddink had hy wegens gesuspendeerd. - Michiels had recht om te suspendeeren, niet te ontslaan - Hy had een vaartuig met kanoniers by zich, waarschynlyk om zyn kostbare persoon te dekken, want moed had hy niet al ging hy er voor door. hy zorgde altyd terdeeg uit het vuur te blyven. De generaal stapt aan wal. hy neemt intrek in myn woning. met hem kwam een generaal die vond het zeker aan het schip beter {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding Op blz. 348: Situatieschets van Sumatra, door Multatuli in potlood getekend; origineel 13½ bij 19½ cm (M.M.) De dwarslijn betekent de evenaar, de verticale golflijn het gebergte. Juist boven de evenaar links: Natal, waar Multatuli van 30 november 1842 tot 31 augustus 1843 als controleur in functie was; zie V.W. VIII blz. 108-279. Daaronder A B: Ayer Bangies, hoofdplaats van de gelijknamige residentie. ==} {>>afbeelding<<} {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} dan by my; nu ik kan ook niet zeggen dat er veel was. hy bleef aan 't schip. De generaal belegde een raad uit hem, my, de off. die met hem waren gekomen, zyn secretaris, de plaatsvervangend resident van A B etc. een geimproviseerde raad, legde ons de stukken van den veroordeelden, reeds gebrandmerkten voor, bracht getuigen, die hem onschuldig verklaarde byeen. Knoeide, en die raad verklaarde den man onschuldig. Verscheidene van de stukken die my by die gelegenheid zyn voorgelegd heb ik niet willen teekenen. de vraag blyft nu of de schuld van dien man beter bewezen was dan nu zyn onschuld. Van Meerte kan geknoeid hebben, zoo goed als Michiels. Het deed er niets toe of ik de stukken teekende. het was toch een zaamgeraapte raad. Zoo dat het onverschillig was of er een handteekening meer of minder was. Soetan Salim werd gevangen en naar Batavia gezonden. ook de Toeankoe wilde de generaal gevangen nemen maar ik verkreeg voor hem dat hy blyven mocht, deels om zyn jeugd, deels omdat hy zeer bemind was. Soetan Salim wachtte in het fort op een schip om te vertrekken en vroeg of hy zyne vrouw nog eens zien mocht. hy had meer vrouwen maar vroeg naar eene. We hadden geen rytuigen en ik ging haar halen. Die vrouw was bitter ontsteld, zy had van niets geweten en het was zoo pas opgekomen. Zy ging aan myn arm en snikte en huilde en had een groot gevolg achter zich. Wy moesten langs het strand gaan, daar lag het fort. aan het strand lag de boot met kanoniers die de generaal Michiels had mee gebracht. Om voor de zon te schuilen waren zy onder de gallery van een zoutpakhuis gegaan, waar ik het opzicht over had, en dat daar lag. De kanoniers en hun aanvoerder een adelborst D scheenen veel vermaak te hebben in de smart van de inlandsche vrouw. er ging daar een hoeratje op en toen ik de vrouw by Soetan Salim gebracht had en afgesproken dat ik haar over {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} een uur zou komen halen, ging ik naar de Mariniers en vroeg wie hun commandant was. Ik zei dat het een goedheid van me was ik ze onder die schuur liet blyven, en speelde op myn poot om hun baarsch lachen. Maar D scheen myn gezag als controleur, eerste van die plaats, niet te erkennen zoodat ik my aan Michiels beklaagde die hem op zyn plaats heeft gezet. Weddink was gesuspendeerd. Zyn betrekking als resident werd waargenomen door een jong mensch, . Na het vertrek van den generaal had die er aardigheid de resident te spelen. hy kwam op myn kantoor om de boel na te zien. Maar ik zei dat hy niet noodig had, dat de resident dat wel doen zou als hy aangekomen was en het ging zoover dat ik hem een inktkoker naar 't gezicht smeet. Hy beklaagde zich over my, zei dat ik lastig was voor hem, zyn gezag niet wilde erkennen. Ik kreeg toen een overplaatsing naar de padangsche bovenlanden. Ik ging naar Padang om van daar verder te reizen, maar te padang aangekomen kreeg ik last daar te blyven. [september 1872 Herinnering aan de jaren '40] Misschien september 1872 Herinnering aan de jaren '40. Ofschoon deze tekst noch in Dagboek I noch in Dagboek II te vinden is, vermeldt Mimi bij de publikatie dat zij dit relaas aan haar dagboek ontleent (Brieven IX, blz. 152-154; Brieven WB IX, blz. 106-107). Aangezien in Dagboek II tussen 17 september en midden november enige bladen ontbreken, is deze tekst onder alle voorbehoud hier geplaatst. Het moet kort na het overlyden van Thorbecke geweest zyn (5 Juni 1872). Ik zat de courant te lezen en maakte een opmerking. - O, heb je daar het stuk van Woudrichem van Vliet? zei Dek. Dat is prachtig! En dan moet je dien man kennen... - Wie is hy dan? vroeg ik. - Woudrichem van Vliet, of liever van Vliet, dat ‘Woudrichem’ is er eerst later aangehangen, ik weet niet waarom, van Vliet was procureur te Semarang - of zei Dek: Soerabaya? - toen hy een zaak kreeg met het gournement en zyn betrekking verloor. Hy was nu doodarm en wist niet waarheen. Generaal Cleerens die toen resident was van de Preanger regentschappen, vernam dit en had medelyden met hem. Hy noodigde van Vliet uit om zoogenaamd by hem te komen logeeren, en om hem nog verder van dienst te zyn drong hy er by den {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} secretaris Rutering op aan van Vliet te helpen aan een postje als klerk of zoo iets, wat geschiedde. In dien tyd beboette Cleerens een chinees die opium had binnengesmokkeld. Hoe dat alles nu in elkaar zat weet ik niet regt, maar genoeg, die chinees deed Cleerens een proces aan, en wist te bewerken dat hy van Vliet op zyn hand had. Het proces handelde over groote sommen, er kon dus licht wat afvallen. Op het kantoor van den secretaris ontdekte men dat van Vliet den chinees in de hand werkte. Rutering was zeer driftig en liet van Vliet weten dat hy de Preanger regentschappen verlaten moest. Maar Rutering had daarby eenige vormen verwaarloosd, en van Vliet liet hem weten dat hy niet vertrekken zou, en noemde de artikelen van de wet waarop zyn weigering berustte. Toen werd Rutering nog eens driftig en liet van Vliet door twee gendarmen te paard over de grenzen zetten. Van Vliet had in dien tyd een eigen bamboehuisje, hoe 't zoo kwam weet ik niet, maar hoe dan ook... dat huisje brandde kort daarop af. In Batavia reklameerde van Vliet nu een schadeloosstelling voor de wederrechtelyke behandeling en de schade veroorzaakt door 't afbranden van een prachtige bibliotheek. Nota bene, en dit was nawysbaar, hy had niets, zelfs geen kleeren gehad toen hy in de Preanger kwam, en was er nog geen half jaar geweest. In Batavia wilde niemand zich met hem inlaten. De waarnemende Gouverneur-Generaal Reynst moest hem met geweld de deur laten uitzetten, en het slot was dat hy als passagier 2de klasse naar Holland werd gezonden. In Holland heeft hy 't toen met Thorbecke en liberalery, met requestreeren en wetsaanhalingen zoover gekregen dat hem fl. 40000 schadeloosstelling zyn uitbetaald. Met dat geknoei met Thorbecke bedoel ik niet dat deze zelf daar zooveel aandeel aan gehad heeft, och neen! Maar door de liberalen optehemelen, overal... op den voorgrond te treden niet, dat kon hy niet! Maar door overal zyn neus intesteken, is het hem na twee of drie jaar gelukt fl. 40000 te krygen. - En een betrekking bovendien? vroeg ik. - Neen, een betrekking niet, daar hengelt hy nog altyd om. Ook dit stuk is een poging om zichzelf op den voorgrond te plaatsen. - Wat meent hy met z'n homogeen zyn met Thorbecke? Dek lachte. - Hy schynt niet te weten wat homogeen is. Hy wilde hier niets anders zeggen dan dat hy altyd goedkeurde wat Thorbecke deed. {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar de manier waarop hy dat zegt klinkt byna als een invitatie aan de natie om hem te benoemen tot Thorbecke's opvolger. Wat de man erg tegen zich had was zyn uiterlyk. Hy was foei leelyk. [17 september 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 17 september 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 1 beschreven. (M.M.) boekje van d'Ablaing: nl. Wat eischt de vaderlandsliefde inzake de voorgestelde uitbreiding van ons militair defensiewezen? Redevoering door den heer R.C. d'Ablaing van Giessenburg, uitgesproken in de vergadering do. 30 Januari jl., gehouden voor het Internationale Vredebond, te Amsterdam. (Amsterdam 1872.) Amsterdam, 17 Sept 1872 Amice! Een paar Engelschen, met wie ik van Londen terug kwam, trekken den Rijn op. Ik neem die gelegenheid waar U bijgaande stukken en bladen door hen te zenden, ook 't laatste boekje van d'Ablaing, dat Ge misschien wel eens doorloopen wilt. Uw Adv. zond ik heden aan 5 kranten, om morgen op te nemen. Spoedig meer. Een vracht brieven wachten op antwoord! Hartelijk met Mimi gegroet van tt GLf [18 september 1872 Advertentie inzake de Multatuli-Commissie] 18 september 1872 De advertentie inzake de Multatuli-Commissie verschijnt; Nieuwe Rotterdamsche Courant, no. 258. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De cursief gedrukte woorden zijn in de krant vet gedrukt. De ondergeteekende, vernomen hebbende, dat velen in de meening verkeeren, alsof hij iets zou ontvangen hebben van de gelden, die indertijd door de dusgenaamde multatuli-commissie te zijnen behoeve verzameld zijn, acht zich verplicht tot de uitdrukkelijke verklaring: dat dit niet geschied is, en niet geschieden zal. Hij meent alzoo gerechtigd te zijn, de welwillenden, die hunne bijdragen tot het multatuli-fonds hebben aangeboden, te verzoeken over hunne bij bedoelde Commissie gestorte gelden wel te willen beschikken. multatuli. Wiesbaden, 11 September 1872. {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} [18 september 1872 Multatuli schrijft de Brief aan den Koning] 18 of 19 september 1872 Multatuli schrijft de Brief aan den Koning over de Openingsrede; zie V.W. V, blz. 681-683 en 728. Het is niet bekend over welke inlichtingen - afgezien van berichten uit de internationale pers - Multatuli en Roorda van Eysinga beschikten wat de voorgenomen aanval op Atjeh betreft. Het traktaat met Engeland van 1824 dat Nederland de vrije hand gaf op Sumatra maar onderverplichting de onafhankelijkheid van Atjeh te ontzien, was in 1871 bij de verkoop van de afrikaanse bezitting Elmina vervangen door een nieuw verdrag waarbij Engeland z'n bezwaren tegen de uitbreiding van het nederlandse gezag over geheel Sumatra opgaf. Hoe goed Multatuli de verhoudingen kende, blijkt uit het feit dat de actie tegen Atjeh op 26 maart 1873 inderdaad begon en uitliep op een bloedige koloniale oorlog die tot 1904 heeft geduurd. [19 september 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 19 september 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) de Koningin: voor Multatuli's contact met koningin Sophie, zie V.W. XI, blz. 93, 106 en 115-116. Wiesbaden 18 Septr 1872 Waarde funke! By 't zenden van dien brief aan den Koning, beging ik vanmiddag de stommigheid U te verzoeken my 2 Exempll te zenden: om die te teekenen, alsof ze niet geteekend waren in den druk. De oorzaak dezer bévue was dat ik eerst van plan was den brief inderdaad te schryven. Dat maalde my nog in 't hoofd.- Hoe ge 't maken zult met het verband tusschen deze douceur en Vorstenschool, weet ik niet. Maar... verband is er! En 't is eene wettige, door de van Weerten en Georges zelf geleverde reclame, dit verband aantewyzen. Wat dunkt u hiervan: De auteur schynt o.a. in dit stuk te willen aantoonen dat sommige passages van zyn dezer dagen verschynende Vorstenschool - met name de Kamertoespraak-parodie in het 2 Bedryf - niet gechargeerd zyn.- Of zoo-iets Ik zag de annonce M.C. in 't Nieuws! Dank!- Wat nu den gedrukten brief aan den Koning betreft, we moeten hem toch een zenden. {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} Wees zoo goed me toch 2 Exempl. te zenden. Dan recommandeer ik ze van hier. Dat staat beter dan uit Amsterdam. Maar onder Couvert, s.v.p. dat ze niet vuil worden Aan de Koningin schryf ik er dan een brief by. Ik heb een oude relatie met haar. Ik wilde haar ook Vorstenschool aanbevelen, die we haar dan ook moeten zenden. Hartelyk gegroet tav DD In de heele zaak van dien brief is spoed 'n vereischte. Anders wordt het oudbakken- Nog-iets. Ook het annonceren van 't Naschrift der B d.b zal beter gaan door dat in verband te brengen met V.S. Vindt ge niet? Iets als: ‘met het oog op de dezer dagen verschenen dramatischen arbeid van den auteur is lezing van dit Naschrift zeer aantebevelen?’ In den Herdruk (vel 10, nu nog in correctie) spreek ik daar ook over. Er liggen dertig jaren tusschen die beide drama's! [19 september 1872 Brief van Mimi aan Funke] 19 september 1872 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, tot bovenaan de tweede bladzijde beschreven. (M.M.) Wiesbaden 19 Sept. 1872. Waarde heer Funke, Daar u zoo vriendelijk waart te zeggen ik u nevensgaand stukje eens zenden mocht, doe ik het bij dezen. Reeds lang ligt het gereed, wijl D. het nog wilde nazien. Ik vind echter dat dit jammer zou zijn van zijnen tijd en oogen, en hoop dat de vertaling, ook zonder door hem gecorrigeerd te zijn, niet veel slechter zal wezen dan zulk werk gewoonlijk is. Ik behoef U niet te zeggen dat het mij genoegen zou doen zoo het stukje bruikbaar werd bevonden. Het is genomen uit Fanny Lewald's bundel verhalen: Villa Reunione. Wilt u bij gelegenheid, aan D. schrijvende, zoo vriendelijk zijn eens te melden hoe de operatie is afgeloopen, die Mevr. Gorter besloten had haar kind te doen ondergaan? Ik stel daar belang in. Het was zoo wreed van 't lot zulk een keus te stellen! Heeft U D's brief aan den Koning ontvangen? Hij wil nu aan de Ideen voortgaan. Na vriendelijke groeten uw toegenegen Mimi HS. {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} Max weet nog zeer goed hoe u hem geplaagd hebt, of liever mij, met hem. Hij heeft nu gezelschap aan twee witte konijntjes met roode oogjes, waar ik en ook D. plezier in hebben. Zij wonen in een groote vogelkooi, maar wandelen ook menigmaal in de kamer rond, en spelen krijgertje met Max. 't Is snoepig lief, maar wel wat onbehoorlijk, dát erken ik. [20 september 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] 20 september 1872 Brief aan Multatuli van J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, aan éen kant beschreven. Wiesbaden 20 Septr 1872 Geachte Heer Waltman! Tot heden toe nog geen antwoord bekomen hebbende op myn schryven van 15 dezer, ben ik andermaal zoo vry UWED te verzoeken, my wel te willen opgeven: 1o)Hoeveel door UED aan den heer Plettenberg voor Millioenen-Studiën is uitbetaald? 2o)Of ik nu voortaan, na 't zenden van verdere kopie, zal kunnen staat-maken op oogenblikkelyke remise? Ik heb de eer na beleefde groete te zijn UWEDDw Dienaar Douwes Dekker Waar blyft toch proef van vel 14? [21 september 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 21 september 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Delhi: hoofdstad van Brits-Indië, in de jaren 1857-1858 centrum van de zeer bloedige Indische opstand, die eerst na een maandenlang beleg door de Engelsen kon worden beëindigd. die vertaald is: de Max Havelaar was in het Frans vertaald door A.J. Nieuwenhuis, en gedeeltelijk gepubliceerd; zie V.W. XII, blz. 474, 601 en V.W. XIII, blz. 31. Wiesbaden 21 Sept 72 Waarde funke! Ik begryp dat ge 't zeer druk moet hebben. Ik ook. De Engelschen, hupsche kerels, ontvangen. Ze zyn nu naar de Kursaal, en gaan van avend weer naar Mainz.- {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} Dank voor 't pakket. Ik zal die brochure v.d.'Abl. attent lezen, en trachten rechtvaardig te oordeelen. Nogal moeielyk, omdat ik zeer tegen hem ben ingenomen. Ik apprecieer het, dat ge in al uw drukte van September, daaraan nog gedacht hebt, my dat stuk te zenden. - Ik mis blz. 185 van het 1e deeltje. Ik durf niet zeggen dat ik het niet ontv. heb. Maar ik vind het wat erg, dat ge nu daarom een Ex. schendt. Zyn er losse vellen (in dit geval: ¼ vel) zend me dan svp dat slot van deeltje 1.- Over vel 10 4e deeltje: Ik was genoodzaakt het twee keer terugtevragen. Dit was niet de schuld van de Drukkery, althans niet hoofdzakelyk. Ziehier de oorzaak: Dat vel, 't laatste (op ¼ na) is actueel, omdat het straks verschynt. De omstandigheden gaan snel, en onder de correctie gebeurde het telkens dat ik er iets moest byvoegen. (Atjin! en nog meer dat ik nu voorby ga) Bovendien is dat uitbreiden der noot op blz. 156, eene annonce (reclame als men wil) zoowel voor den brief aan den Koning, als voor Vorstenschool Ook heb ik 't Naschrift op ‘de Bruid daarboven’ dat zoo moeielyk te annonceren is, eenigzins gereleveerd. Dit alles heeft z'n nut, niet waar?- Als ik niet beschaamd was, vroeg ik dat vel 10 nóg eens terug. Maar ik durf niet. Het is nu onderweg met 'n ‘aan den heer Funke.’ Maar, ondanks alle welwillendheid der zetters, gebeurt het telkens - deze keer was 't ook het geval - dat ze 'n nieuwe fout maken by uitbreiding, die verzetten van regels vordert. Eigenlyk moest ik een proef terugzien, elken keer als ik iets byvoeg. Nu, dat zou al te slymerig worden! En dan dingen die geen eigenlyke fouten zyn, maar - ja tóch, fouten. Zie op de nu gecorrigeerde proef, dat mal afbreken van de noot 146-147. Zulke dingen kan ik by de correctie niet voorzien- Conclusie: wilt ge zoo goed zyn dat vel 10 goed natezien? Hiervoor is byzondere reden. Ik vraag van dat vel drie Exemplaren. (Dus: ‘fiat afdrukken 0003’) Ik heb die noodig: twee voor Parys, en een voor Roorda. Ge kunt uit den Sneeker 24 febr zien, dat hy - (door my geprevenieerd) - de verwikkeling met Atjin zag aankomen. {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} Wilt ge my dus 3 Exempl, terstond na afdruk, door de drukkery doen zenden? Die voor Parys gebruik ik om, zoo mogelyk door dat fransch daar de publicatie te bevorderen van den M. Havel. die vertaald is, doch niet uitgegeven.- Mimi vertelt me dat ze haar pakje verzonden heeft, en dat ze 't buiten my om deed, omdat ik zoo zwaartillend corrigeer. Dit is waar. Ze heeft me 't stuk voorgelezen. Maar ik had het nog willen doorzien. Dit wou ze my sparen. Wees hartelyk gegroet ook van haar. tav DD Dank voor de kranten, met annonce over de M. Commissie. De tegenwoordige expeditie naar Sumatra's Oostkust, stelt myn beweren in een helder licht: dat er kostbare expeditien noodig zyn, om de vry-arbeiders te beschermen, zoodra ze zich vestigen buiten de rayon van 't kultuur-(zegge: regeerings- en gezag-) stelsel. Laar de Veer myn brochure daarover eens lezen, en dan beoordeelen, met het oog op Delhi, of ik niet gelyk heb. En die historie by Delhi is maar 'n begin! [21 september 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *21 september 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 189-192). fort de Kock: fort op Sumatra (thans Bukittinggi), genoemd naar Hendrik Merkus baron de Kock (1779-1845), militair en staatsman, enkele malen waarnemend gouverneur-generaal, 1836 minister van Binnenlandse zaken. W. Baden 21 Sept. 1872. Beste Roorda. Ik heb 't zeer druk. Maar dit is niet de hoofdreden dat ge in zoo lang niet van me gehoord hebt. Uw laatste teeken van leven was 't briefje waarin ge my uw vertrek van Brussel hadt meegedeeld. Dát kreeg ik eerst 3 dagen na uw vertrek en te-midden van veel geroezemoes. (Bezoeken o.a. van myn zoontje die van Londen kwam en naar Venetie ging. Maar dit was niet alles. Door drukte, en terstond ziende dat uw voorstel om u ergens te ontmoeten, reeds vervallen was, las ik uw briefje slecht. Ik zamelde Asmodée's (ze liggen er allemaal) en wachtte op nader bericht van u. Ik meende dat ge nog niet definitief uit Brussel waart. Onlangs moest ik aan Funke een lystje zenden van de present-exempl. en schreef hem by: ‘R.v.E.’ ‘'t Adres zal ik u later opgeven.’ {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} Mimi zag 'n briefje liggen naar Brussel, met verzoek om natezenden en beweerde dat ik wel uw nieuw adres wist. By dit alles gaf 't verwarring, dat ik twee woningen heb. Als ik op Adolfshöhe schryf, mankeeren me soms de brieven die te W.b. liggen, en omgekeerd. ‘Ik begreep al niet, zei ze, waarom je al die Asmodée's liet liggen.’ Kortom, een heele verwarring. Toen aan 't zoeken van uw briefje, waarin zy beweerde dat uw zwitsersch adres wél stond. En 't is waar. Ik heb 't nu Funke opgegeven. Ge moet ontvangen: nieuwe druk Ideën bundel 1 en 2. Bruid daarboven met Naschrift. Ideën vierden bundel (Vorstenschool). Maar, Kerel, gy hadt ook wel eens kunnen schryven! Waarom deedt ge dat niet? Die herdruk Ideën met nootjes, en met kleine letter, heeft me nog al afgemat. Ik schreef een korten brief aan den koning, waarin ik zeg dat de ministers hem hebben doen liegen in z'n troonrede: ‘met de mogendheden op goeden voet.’ Want, zeg ik, ze zyn bezig Atjin te stelen. Maar zie daar heb ik in m'n Ideën (herdruk) in een nootje iets gezegd wat ik eigenlyk niet zeggen mocht. Ik sprak van ‘m'n vriend Roorda’ die in de Sneeker Courant van 24 febr. ll. reeds over die Atjinsche zaak gesproken heeft. Dit geschiedde aldus: Mimi maakt pakken van zaken die ik bewaar. Ze is archivaris. Ik schryf en roep: ‘Stukken van Roorda!’ Ze haalt een pak voor den dag en zegt: hier! Zoek eens op die telegram van Atjin! Ze vindt het. Welke datum? Sneeker Courant 24 februari. En zie, heden bemerk ik dat ge Pak Maria hebt geteekend! Maar ik denk niet dat ge erg verstoord zult wezen over dat verbreken van uw pseudonimisch geheim. Toch moest ik het u zeggen, en tevens hoe 't in z'n werk gegaan is. Ik weet overigens dat die telegram is overgenomen in een blad van Padang. Verbeelje hoe toevallig. Iemand hier, ontvangt van z'n zoon een uitknipsel over 't bouwen van een kazerne op fort de Kock. En op de rugzyde stonden eenige regels van uw atjineesch telegram! Juist dit gaf my aanleiding de Sneeker optezoeken. Anders had ik nog niet geweten dat ik ongeautoriseerd P.M. in Roorda vertaald had. {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} Het spyt me vervloekt dat ge zoover weg zyt gegaan. Wat moet ik u zeggen van P.! Ik heb verdriet van hem! Die uitgave van een blad is gekheid, hoor! Ik begryp nu waarom hy my daarvan nooit iets zeide. Ik hoop maar dat ge finantieel daarop niet gerekend hebt. Ik kan u niet zeggen hoe 't me smart, maar P. is op een zeer verkeerden weg. Voor jaren al raadde ik hem aan te werken. Dat vervloekte leegloopen! Hy heeft quasi ten mynen behoeve, doch geheel buiten m'n weten, gelden van de Mult. Commissie aangenomen. Ik schrok toen ik 't hoorde. Ik heb nu in de couranten moeten annonceren, dat ik van die gelden niets ontvangen had, noch ontvangen zou. Ik moest die handelswys van P. aan u meedeelen. Maar zwyg er over tegen anderen. Hy heeft een paar maal poging gedaan, my te spreken. Maar na eenig weifelen besloot ik, dit niet te doen. Z'n toon in 't schryven is alsof-i zich zou kunnen verantwoorden. Maar na de ondervinding van z'n... dubbelhartigheid... (Uit zwakte, denk ik, geen primordiale slechtheid!) wil ik dat hy schryven zal. En juist dat hy dit niet doet, waarschuwt my tegen mondelinge aanraking. Le fait est... dat-i gelden ontv. heeft ten mynen behoeve, sedert maanden (jaren nu byna) en my daarvan niets heeft gezegd! Ik lag nu onder de verdenking dat ik hulp had van de M.C. die ik overal uitscheld! In de Mill. Studiën, die hy by Waltman bezorgt, en waarvan hy zelfs 'n beetje correctie op zich nam, heeft-i zinsneden gezien waarin ik die Commissie aanval. Dat laat-i passeren, terwyl hyzelf van die Comm. geld voor my aannam en voor zich hield. Dit alles is zeker (en erkend trouwens). Maar ik gis dat er nog meer van dien aard geschied is. 't Is moeielyk daarnaar te informeren, zonder hem erger te-schande te maken dan my aangenaam is. Wat ik u over hem schryf, moogt ge als 't noodig is, vis à vis hem noemen. 't Kon zyn, dat-i u aan 't lyntje hield met dat blad. 't Is ook alleen dáárom, dat ik 't u meedeel, en niet om hem te benadeelen. Ik hield zoo veel van hem! Uit de gewisselde brieven (waarin hy de zaak erkent, maar alle zoogenaamde ‘opheldering’ uitstelt (waarom?) schynt hy 't luchtiger optenemen dan ik. Ik werd ingelicht door Funke. 't Bleek me later, dat deze expres daarom hier te Wiesbaden was gekomen. Ik had 'n paar keer op de M.C. aangegaan, en hy hoorde te Amsterdam uit den mond van een {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} der leden dat ik tóch het door hen gezamelde geld had aangenomen. Funke sprak dit tegen. Een vinnige stryd tusschen Wertheim en hem. En zie, in een brief van my stond: ‘Die M. Comm. zit nog altyd op dat geld te broeien. Wat zullen ze toch daarmee uitvoeren?’ Maar juist had F. een nota gezien, waarin van de successieve uitbetaling van dat geld werd melding gemaakt. Hy wou er toen 't zyne van hebben. Daarop kwam-i hier! Ik schreef, vry ontsteld, aan P. En wat antwoordde hy? Dat-i voor z'n pleizier naar Munchen ging, en op z'n terugreis eens by my zou aankomen. Na dien tyd was hy inderdaad hier, en heeft hier pret gemaakt. Altans ik heb hem 'n paar maal zien ryden met... dames. 't Is treurig! Ik kan u niet zeggen hoe 't my smart. De grond ligt in leegloopen. Dat's 'n pest! Ja, 't spyt me erg, dat ge zoo ver weg zyt gegaan. Ach, we moesten 20 jaar jonger zyn, en dan naar Atjin! Wees zeer hartelyk gegroet van uw vriend Douwes Dekker. [21 september 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 21 september 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Twee dubbele velletjes postpapier met gedrukt kopje, tot het midden van blz. 6 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 21 Sept. 1872 Amice! Gisteren avond laat ontving ik de Kopij van Uw brief. Ik heb ze onmiddellijk onder handen gegeven en vertrouw nog heden avond de expeditie te kunnen doen. De annoncees worden ook heden avond geplaatst. Tegelijk verzend ik nu maar de Vorstenschool, hoewel de tijd eigenlijk nog niet gekomen was. Ik doe dit echter opdat domme luî niet zouden denken dat Ge V.S. juist naar aanleiding van deze troonrede geschreven had. De expeditie van presentex. der V.S. geschiedt mede vandaag. Ik heb al Uw' vrienden, die Ge mij opgaaft, voorzien, hoewel ik 't jammer vind dat Ge den Vlaamschen broederen op die manier nog meer het koopen van boeken ontwent. Ze doen daar toch al schandelijk weinig aan, en Uwe presentex. voorzien nu gansch België! Voor ditmaal geef ik echter gaarne mijn persoonlijk belang ten beste van de zaak, doch geef U in bedenking met volgende geschriften niet zóó gul te wezen {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} en ze enkel te zenden aan personen die geen geld hebben ze te koopen en aan genootschappen, die U beleefdheden bewezen, Ik zend ‘van wege den uitgever’ V.S. aan alle tydschriften en de voorn. Kranten. Er gaan heden circa 60 presentex. de wereld in. Jammer dat we geen tijdschrift uitgeven zooals ik U voorstelde. Dan had Uw brief dáárin geplaatst kunnen worden. Dat uitgeven van die losse stukjes van hoogstens een dubbeltje, geeft nooit een cent voordeel, omdat de kosten van expeditie, adverteeren enz voor zoo'n blaadje precies gelijk zijn aan een uitgaaf van f4. - en meer. De Adv. betr de M.C. zijn geplaatst in 5 Kranten. Zeker hebt Ge reeds de 5 Nrs ontvangen, die ik U zond? Tot nog toe liet de M.C. niets van zich hooren. Heeft Wertheim U nu niet eens de f25. - terug gestuurd die Ge hem voor de plaatsing Uwer annonces zondt? Dat is toch wat al te erg! Wat ‘Cesare Cesarini’ betreft, geloof ik niet dat dit stuk al vertaald verscheen. Stuur mij daarom svpl Mimi's vertaling als zij gereed is en ik zal de Veer voorstellen haar als feuilleton in 't N. vdD. op te nemen. Hebt Ge van v. Helden niets ontvangen? Hij kwam dezer dagen f160. - bij me leenen omdat hij zich jegens U verplicht achtte die som nog te voldoen op vroeger geleverde kopij. Over zijn eigen toekomst schijnt hij vrij gerust te zijn, hoewel hij mij zeî nog niets zekers daarvan te weten. Neen, de 2e afl. van bundel IV zal ik stellig niet langer achterhouden dan hoog noodig is; maar weet Ge wel dat ik ze niet uitgeven kan, omdat ik geen voldoend getal afgedrukte vellen heb? Ik beloof U plechtig dat ze direct het licht zal zien als Ge mij helpen wilt of kunt aan de ontbrekende stof er toe. Niets zal me liever zijn dan den heelen 4n bundel nog vóór November uit te geven! Wat zou ik blij zijn als dit kon geschieden! Hebt Ge door mijne Engelsche vrienden het paketje met afgedr. vellen, etc. ontvangen? Ik ben 7 dagen in Londen geweest en heb daar heel wat gezien en genoten. Goeie hemel, welk een forsche opvatting van ‘publieke werken’ hebben onze Engelsche buren en wat prachtige voorbeelden geven ze van exploitatie in zake handel. Ik word jaloersch als ik naga hoe jammerlijk bekrompen ons Hollandsch terrein b.v. in mijn vak is. Het Eng. volk zelf is me zeer meêgevallen: hoewel ze niet vrij zijn van pedanterie, heb ik op veel vriendelijkheid te roemen en was {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} ik in de wereldstad heel gauw op mijn gemak. Kortom, dat reisje geeft me veel stof tot denken en zal langen tijd aangename herinneringen achterlaten. Terwijl ik dezen schrijf, ontvang ik Uw nader bericht. Ik zal U heden een 10 tal ex. van den Brief zenden en er bijvoegen 3 ex der V.S., dan kunt Ge des verkiezende ook van V.S. een ex. aan de Koningin zenden. Of zou zij in dat geval aan vleierij denken? Enfin! doe zooals Ge goed acht. De proef heb ik al gelezen. Van middag 5 Uur geschiedt de expeditie. Alle man is in 't want! Adieu! Groet ook Mimi hartelijk van tt GLf Supplement. Blz. 185 van 't 1e deeltje moet nog altijd gedrukt worden. Het volgt nu binnen 8 dagen. Van blad 10, laatste deeltje, hebt Ge de 3 ex. van de drukkerij zeker al ontvangen. Dat blad kan immers nu gauw afgedrukt worden? Ik zie nog altijd de laatste proef van de drukkerij te gemoet. Hierbij een 4 tal Kranten, waarin Uw Brief vermeld wordt. De anderen hebben allen precies de bijgaande nageschreven. Onnoodig dus ze te zenden. Wees hartelijk met Mimi gegroet van tt GLf [22 september 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 22 september 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De voorlaatste alinea, hier tussen haakjes gedrukt, is in het handschrift met grote strepen doorgehaald. dat ringetje: zie Dagboek van Mimi d.d. 1 september. Wiesbaden 22 Septr 1872 Waarde funke! Dank voor Uwen br. van gister. En dat ge dacht reeds gistermiddag dien brief aan Sire te expedieeren, is onbegrypelyk vlug! Ja, dat ge op zoo iets niets verdient, begryp ik. Ik zou 't zelfs begrypen als ge zeidet er by te leggen. Tydschrift? Ik wil dat ook. Maar laat me {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} eerst effen zyn met bundel IV. Ik heb 't indedaad druk in m'n hoofd. - Ik begryp niet, hoe v. Helden zich in 't hoofd haalt dat hy my iets zou schuldig zyn. Toen uwe rekening met my aanving, was ik aan hem f160. schuldig. Die hebt gy aan hem betaald, en ik ben daarvoor gedebiteerd op m'n eigen verzoek. Daardoor had ik met hem finaal afgerekend. Ik vind het niet prettig, dat hy quasi ten-mynen-behoeve, U om geld vraagt. Ik zeg: quasi, want ik weet van niets! Heel goed en flink dat ge my dat schryft. Doe zoo iets altyd. Ook ik zal rond met U omgaan. Uw heele wyze van handelen is in myn oog zeer achtenswaardig. Zeg-eens, 't lykt wel 'n broodwinning, om op myn naam geld te zamelen! De Max Havelaar (schryft Thieme) wordt gedeeltelyk uitgegeven voor Multatuli's ‘vrouw en kinderen.’ Op Probolingo houden ze boekverkoopingen: ‘Opbrengst voor Multatuli.’ En Plet! Uit het bekende, mag ik gissen dat er ook ónbekende historien van dien aard zyn! Eene algemeene annonce daarover? Ik denk er aan, maar - ik ben vies van die dingen. Ze hinderen my in m'n werk. - Of ik die f25. van Wertheim terug ontving? Wel neen! Dan zou ik ze U gezonden hebben voor de annonces. Maar stom genoeg, ik dacht niet aan die f25. (±) voor de advertentien toen ik U verzocht ze te plaatsen. 't Was me net, of gy die nog hadt. Ik bedoel, alsof na 't zwygend weigeren der M.C., dat geld by U disponibel was gebleven. 't Is waar ook, ge deedt dat in m'n brief aan Wertheim! Terugvragen kan ik niet. Toen van Gennep (door van der Hoeven) hoorde dat ik geen eten had, ontving ik door van der Hoeven f100. - en dat moet van Wertheim geweest zyn. Ik zou dus liever, dan nu die f25 terug te vragen, hem f75. daarby zenden. Maar ook dit kan niet, omdat ik niet regtstreeks weet dat die f100 van hém waren. Al die dingen hinderen me zoo! 't Is alles een vervloekt gevolg van v. Helden's - hoe zal ik 't noemen? Had-i maar terstond gezegd hoe 't stond! Maar hy heeft me 'n jaar werkeloos gemaakt, door uitstellen en niet antwoorden.- Van Plet niets gehoord. Nu, dit wacht ik ook niet, tenzy - ja misschien zydelings. 't Schynt dat Waltman - och ge hebt genoeg aan uw eigen zaken. Kort: er is een (klein) verschil in de door my ontv. remises, en de som die W. beweert aan Pl. te hebben uitbetaald. Maar dat kán ter goeder trouw zyn. Wat ik beroerder vind, is dat hy niet eens aan Mimi dat ringetje heeft {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} terug gezonden. Hy is weken hier geweest, en had het toch wel in 'n doosje kunnen zenden. 't Pretext zal zyn, dat ik hem niet ontv. wilde.- Er moet, vind ik, te Ems, Homburg en Wiesbaden een depôt van m'n werken zyn. Menschen op-reis koopen eer dan thuis. 't Saisoen is nu wel nagenoeg voorby, maar er zyn toch altyd nog Hollanders. Ge wilt bundel IV vóór Novr uitgeven. Ik zal m'n best doen, en geloof dat het kan. Ook ik heb behoefte aan spoed. Maar zonder dat, zou ik 't toch aangenaam vinden, U niet te dwarsboomen in Uw plannen. Ik beloof u spoed. (Mill. St. heeft voor vele weken kopie, voor te veel weken helaas, want ze laten me vreesselyk wachten op proef. Er ligt nu wel 5 vel kopie ongedrukt te Delft, en hier by my ook wel zooveel. Ik verzend die niet, voor ik weet dat Waltman terstond betalen zal gelyk 't accoord is. - Och ik schryf dit maar om u niet te doen denken dat M. Studiën beletten dat ge kopie krygt. Ik heb ze weggeborgen.- Die twee jongeluî uit Londen waren er over uit, dat ge zoo spoedig alles hadt gezien en opgemerkt. Ze zeiden Uw waarnemingsvermogen was verbazend. Ze kwamen me voor, beste jongens te zyn, en hadden iets naïfs, iets eenvoudigs dat me zeer beviel. Toen ik goed over U sprak, vertelden ze de kennismaking (op hun goed passen?) en ‘dat ze toen niet geweten hadden dat ge zoo'n belangryk persoon waart. Zeer hartelyk gegroet ook van de blauwkous DD Ik beloof U spoed met de Ideen. De Rotterdammer is 'n lief blad. De Heeren Lamping, Tels &c hadden gehoord hoe angstig ik was, dat er in Mimi's vertaling germanismen zouden overgebleven zyn. En ziedaar schryven ze, om my en haar wat optevrolyken, dat de ministers een wetsontwerp: ‘in uitzicht hebben gesteld!’ Ik heb 't Mimi met gejuich gewezen & ze groeide 3 duim.- Wat die present-Exemplaren aangaat, kyk! By elk daarvan is een byzondere reden. Aan de Geyter en Aug. v.d. Ghinst heb ik verplichting. Die twee Genootschappen te Gent hebben my eere-lid (of corr. lid) gemaakt. Ik weet wel dat dit nonsens is, en ten bewyze hoe weinig {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} ik er aan hecht, van die ééne Maatschappy wist ik het niet eens. Ik vond by-toeval 't diploom in m'n koffer. Hoe weinig 't beduidt, het krygt eenige waarde, door de tegenstelling met Holland waar Jan en Alleman lid is van allerlei. en waar ik alleen vereerd word door zwygen. Die drie heeren te Gent, Heremans, Vuylsteke en Rooses namen m'n party tegen de Hollanders, en verweten hun dat ignoreeren. Ja, voor elk pres. Ex. heb ik een reden. Maar ik erken dat dit beroerd wezen zou, als 't Uw debiet benadeelde, schoon 't toch ook weer z'n voordeel heeft dat ik door de Belgen genoemd word. Hoe 't zy, ik zal trachten intekrimpen. Doch dikwyls ben ik verbonden door 'n belofte.- Mocht Buys (die ook op 't lystje staat) U opzoeken, doe me dan 't pleizier, en zeg - ja wat? Die man schryft me zonderlinge brieven. Ik kán er niet op antwoorden. Ze zyn me te mal hartelyk, voor iemand dien ik maar ééns 'n kwartier lang zag. Zeg maar ‘dat ik zelden of nooit 'n brief schryf.’ Die leugen is 'n goede daad, want de waarheid in dit geval, zou bar en wreed wezen. Ik hoorde van v Helden dat hy (B) dikwyls om 'n praatje verlegen is, en daarom gis ik, dat hy u zal opzoeken. Wees niet toeschietend, (ik weet wat ik zeg). Dat-i 'n present ex. krygt, heeft tot reden dat hy doodarm is. Bovendien hy noemt me soms, en alles saemgenomen is-i 'n ongelukkige sukkel. Onknap is hy niet, d.h. in 't zoogenaamd schryven = frazen maken, maar overigens- (Om deeltje 4, niet optehouden zend ik 't laatste ¼ vel toch maar naar Haarlem. Maar zend het my s.v.p. terug als 't niet goed eindigt.) Neen, ik moet vel 10 zien. Ik gis dat we slechts 2 of 3 regels krygen op bl. 164. En dat staat al te gek. [24 september 1872 Brief aan den Koning en Ideën IV verschijnen] 24 september 1872 De Brief aan den Koning en het eerste stuk van Ideën IV verschijnen. Mededeling in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, jrg. 39, blz. 371. (K.B. 's-Gravenhage.) - Multatuli, Brief aan den Koning over de Openingsrede. Amsterdam, G.L. Funke. Gr. 8o (7 blz.) f0.10 - Multatuli's Ideën. Vierde Bundel, 1e stuk. (Vorstenschool, 1e-4e bedrijf.) Amst., G.L. Funke. Roij, post 8o (blz. 1-104). f1.- Compleet in 4 stukken. {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} [24 september 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] 24 september 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Op blz. 1 heeft Mimi twee regels doorgestreept, en op een aangeplakte strook een noot geschreven; de tweede bladzijde is met een paar grote halen geheel doorgestreept. De rest van deze brief is niet in handschrift bewaard gebleven. Van de woorden Geen antwoord af volgt de navolgende tekst de gedrukte versie (RvE, blz. 195-196). de Haarlemmer: Multatuli's advertentie, in de NRC d.d. 18 september, staat ook in enkele andere kranten. dat Waadtsche calvinisme: het uit Genève afkomstige protestantisme in het frans-talige kanton Vaud, duits Waadtland. Bism. jezuïetenwet: als pruisisch-duits nationalist keerde Bismarck zich tegen het ultramontaanse katholicisme, waarvan de Jezuieten de propagandisten waren. (Kulturkampf 1872-1879.) Laura: de geliefde van Petrarca; toespeling op Mimi. Philips v. Hesse: Philip landgraaf van Hessen (1504-1567), éen van de lutherse vorsten, huwde met Christina van Saksen en in 1539 na overleg met Luther en Melanchton bovendien met zijn maîtresse Margaretha von der Sale; deze gesanctioneerde bigamie, eerst geheim gehouden maar al gauw algemeen bekend, veroorzaakte een hevig schandaal. Rolle, 24/9 72 Waarde Dekker! Sinds acht weken vraag ik mij af, of Ge boos zijt. Ik kon 't niet gelooven. Vooreerst bestond er geene reden; 't is kinderachtig, gauw boos te worden, en 't is flauw er de reden niet van op te geven. Ik wou u niet schrijven, omdat Ge mij lomp hadt behandeld. Ook verwachtte ik wel, dat Gij het stilzwijgen zoudt afbreken door de toezending van ‘Vorstenschool.’ En ja wel! ‘De bruid daarboven’ op den koop toe! Hartlijk dank daarvoor. Hadt Ge 't zoo druk? Of weer veel verdriet? Gisteren vóór de ontvangst van Funke's bezending las ik in de Haarlemmer Uwe advie, die niet den toon van een gelukkig mensch ademt. Kom hier wonen. Dan vergeet gij al uwe vijanden, zelfs van Twist. Ik vind 't prachtig, dat Ge Willem III tot October op zijne rehabilie, als Louise's wederhelft, laat wachten. Hij heeft die kastijding aan U verdiend. Het eerst bladerde ik in 't ‘Naschrift’. Die slotopmerking over het {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} ongenoegzame van heerschappij over de taal kan ik, citeerder van Bilderdijk, mij aantrekken. Gij zijt een denker. Met voldoening las ik, wat Ge over den Tartuffe zegt. Ik vond, bij 't lezen, Molière altijd vreeselijk naïef, maar zeide 't nooit, omdat ik geen kunstkenner ben. Hij, de Tartuffe, werd te Brussel gespeeld door Dumaine, maar ik had dien avond geen vrijkaartje. Toen Ge mij niet antwoorddet, nam ik de reis over Nancy, Epinal, Vesoul, Besançon. Een doctor van 75 jaren, républicain de vieille roche, Turc (?) genaamd, volksverteg.r van 1848, zeî mij, ondanks zijn gezond verstand: ‘In vijf jaren gaan wij naar Berlijn.’ Te Vesoul, hoofdpl. van Haute Saône, veel geloof. Hoe moet 't dan in de dorpen zijn? Te Besançon zoop de sergeant van de hoofdwacht met zijne soldaten. Te Pontailier sprak ik met een' Franschm., verstandig genoeg om te bekennen: ‘Er moet een geslacht voorbij gaan, alvorens aan revanche te kunnen denken.’ Sinds ik geen Hollanders meer zie, ben ik gezond en begin weer te zingen. Hier geen ploertigheid, geen onbeschoftheid van den meerdere, geen kruipen van den mindere. Algemeene beschaving. Boerinnetjes lezende in het Magasin pittoresque. Voeg daarbij het meer, de Alpen, den Jura en de frissche lucht. Kom hier. Wij geven 900 fr. in 't jaar minder uit dan te Brussel. Ik ben onafhanklijk van ministers, landvoogden en couranten. Alleen vind ik dat Waadtsche Calvinisme mal. Het juicht natuurlijk Bism.'s jezuïetenwet toe. Mijn broeder is redact.r geworden van een spiritistisch tijdschrift, en ik heb de sonnambule laten loopen voor de gezonde lucht der bergen, die ik een paar malen in de week bestijg, zoodat ik hier nog geene hemorrh. kolieken gehad heb, straffeloos koffi drink en niet meer behoef te walgen van cichorei. Feringa schijnt boos, zoodat ik de 3e afl. van ‘De Vrije Gedachte’ heb moeten koopen. Dat hoofdstuk over het huwelijk verraadt zijn gebrek aan smaak en takt. Aan Plet gevraagd, wanneer de courant begint. Geen antwoord. Ik begrijp er niets van, en vraag mij soms af, of mijn honorarium door u betaald wordt. Ik koester hier allerlei dwaze illusies. Nu eens dat ik in Indië directeur van Openb. werken, dan weder van Onderwijs geworden ben. Van Loudon natuurlijk nog geen antwoord op mijne herinnering van 13 Juni. {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} De ‘Titan’ Feringa is dwergachtig boos over aanmerkingen. Eerst vreesde hij geïgnoreerd te worden en nu laat hij bijna niemand en niets onbeantwoord. Huet houdt hem voor een ‘warhoofd’. Dat is dunkt mij veel te streng. De nieteling v.d. Putte, die eene directie van onderwijs en... eerdienst instelde, maakt natuurlijk ook Nieuwenh. commandeur van de Leeuwenorde. Kom hier wonen. Huishuur laag, vruchten dol goedkoop. Groet uwe Laura. Wij drukken u de hand, Uw vriend Roorda. Wat beteekent: o si praeteritos? Verblijd mij gauw met een brief. De geneesheeren en een schilder vinden dat mijn Henritje zoo'n prachtige kop heeft. Cela promet, zeggen zij, mais il sera passionné. Hij heeft namelijk een zeer groot achterhoofd. Marietje vroeg eens: Wat zei de doctor van mijn kop? De couranten vertelden dat Nieuwenh. onafhankelijkheid tegenover Loudon getoond had en door dezen op zijn plaats was gezet!! En nu dat commandeurskruis! Curieus! De holl. bladen beweren dat voor Spinoza's standbeeld de tijd nog niet gekomen is, en Thorbecke krijgt er een. O, openbare meening! Wat zegt ge van die hysterische uitroepteekens? Mijn broeder beweert, dat het volk naar u en mij luisteren zoude, als wij begonnen met ons zelven te hervormen, gelijk Luther. Alsof dat waar was! En hoe vlekkeloos Luther zich tegenover de bigamie van Philips v. Hesse gedroeg, weten wij. [26 september 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] 26 september 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot onderaan blz. 2 beschreven. (M.M.) die clichées en die cyfers: in Millioenen-studiën komen kolommen berekeningen voor en tekeningen van het tableau, zie V.W. IV, blz. 147-151 en blz. 131, 140, 163. Wiesbaden 26 Sept 72 Geachte Heer Waltman Dank voor Uw hupschen brief, en voor de daarin gezonden f 40. Volgens Uwe Rekening heb ik alzoo ontvangen (met de Kwitt: pres: Exx: mee) zevenhonderd veertig Gulden. niet waar? Ik neem dit aan. {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik heb U wel iets te schryven en kan ook kopie zenden, maar doe heden niets, omdat ik 't erg druk heb met 2 aflevg Ideën. Dit alleen: ik heb nota genomen van eenige opmerkingen in Uwen brief, en doe hulde aan uwe soliede wyze van handelen zoowel wat honorarium aangaat als wat de uitvoering der M. St betreft. Die is uitstekend. Myn verzoek is nu haast te maken met drukken. We hebben wat lang getreuzeld met die clichés en die cyfers. (Ik zelf ook). Na vriendelyke groete met achting UED DwDienaar Douwes Dekker [26 september 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *26 september 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 196-197). Wb. 26 Sept. 72. Beste Roorda! Dank voor uw brief. Ik heb 't erg druk. ‘Boos op u’? Dan ware ik gek. ‘Lomp behandeld’. Neen. 't Was myn schuld niet. Mimi zou kunnen getuigen wat al geroezemoes me bezig hield en aftrok. Ge moet eerstdaags ontv. 1ste afl. herdruk Ideën (beroerde druk) met nootjes. Waarom Funke dat zoo in afl. uitgeeft vat ik niet. Beide bundels zyn finaal af. Ik had er veel getob mee. O si praeteritos reddidit Juppiter annos = och of Jupiter me de vervlogen jaren teruggave! Hartelyk dank voor uwen brief. Reken toch wat beter op m'n vriendschap. Zoodra ik wat door m'n nu presseerende drukte heen ben, schryf ik u beter. Hartelyk gegroet ook van Mimi. Die Marietje met haar kop! P. zei ze was 'n engeltje. Uw vriend D.D. Waar P. is weet ik niet. Hy is niet in Delft. Ik wou dat ik hem helpen kon. Gy hebt immers myn brief. Hy kruiste den uwen. [26 september 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 26 september 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot onderaan blz. 3 beschreven. (M.M.) {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} De twee tussen haakjes gedrukte regels over Vorstenschool zijn in het handschrift doorgestreept. Z.O.: zie ommezijde 26 Sept 72 Waarde funke, als nu de drukkery weer wacht heet ik grietje.- V. School, brief Koning, & 1e afl Herdruk ontvangen. dank! 't Is pleizierig werken met U.- Zeg haal in uwe annonce (de) Vorstenschool, de door. t Is niet de school. 't is iets wat zou kunnen gebruikt worden als (niét: de) school ik kan er namelyk meer maken van ander soort, en ook: school. Hartelyk gegroet tav DD Zet gerust de drukkery tot spoed aan. Mimi groet u. Z.O. Ik ben vlug op 't oogenblik. Ge kunt dus Mimi vragen of niet Uwe wyze van doen me in goede stemming brengt. Dat flinke is zoo prettig.- Brief a.d. Koning aangeteekend verzonden - (Als ik Vorstenschool aan hem k weet nog niet.-) Hoor eens dat geknoei van v. Helden spyt me erg, erg! Ik hield zoo veel van hem. Op zulke dingen ben ik niet liberaal, maar juist heel ouwerwets.- Houd me op de hoogte van wat ge over myn geschryf verneemt. Als die brief a.d. K. u op kosten jaagt, debiteer me dan. Dat zou billyk zyn- Ik heb nog 'n paar grafschriften ('n Goedkoop schryvertje! Van zoo iets zou ik wel dagwerk kunnen maken!) [26 september 1872 Kritiek in Algemeen Handelsblad] 26 september 1872 Kritiek op Multatuli's Brief aan den Koning in het Algemeen Handelsblad, nr. 12853. (Knipsel M.M.) De heer Douwes Dekker - Multatuli - heeft op zijn eigenaardige wijze in een publiek gemaakten brief aan den Koning - bij G.L. {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} Funke alhier verschenen - protest aangeteekend tegen eenige onjuistheden, die volgens den schrijver in de troonrede zouden voorkomen, in het bijzonder tegen de zinsnede, waarin verzekerd wordt, dat ‘vriendschappelijke verstandhouding onze betrekkingen met andere mogendheden kenmerkt.’ De ministers, beweert hij, hebben hier ‘opzettelijk, tegen beter weten aan, gelogen.’ En wel, omdat de regeering op het punt staat ‘om gezochte voorwendsels’ den sultan van Atjin, op Sumatra, den oorlog te verklaren, ten einde dien souverein ‘te berooven van zijn erfdeel.’ Multatuli ziet daarin een misdrijf, waardoor Nederland zich bloot zou geven aan Pruisen, als ‘tuchtwreker der geschonden rechtvaardigheid.’ De jongste gebeurtenissen op Sumatra zijn nog niet voldoende opgehelderd, om de juistheid van Multatuli's beschuldiging te kunnen beoordeelen. Wij vertrouwen echter dat de regeering niet aarzelen zal de toelichtingen te geven, die ongetwijfeld bij de aanstaande behandeling der Indische begrooting, op hoffelijker wijze, in de Tweede Kamer zullen worden gevraagd. [27 september 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 27 september 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) Het slot van deze brief ontbreekt. Het jaartal is na het daarvan gedrukte gedeelte oningevuld gebleven. Amsterdam, 27 Sept 187 Waarde Dekker! Zaterdag avond zond ik U 10 ex. Brief, 3 ex. 1e afl Bundel IV, en (om te zien) de 1e afl. der nieuwe uitgave, die nu over een dag of 14 wordt uitgegeven en snel achtereen aan de inteekenaren wordt geleverd, zoodat ze die editie in November compleet in huis hebben. Zoodra de gebonden ex. klaar zijn (stellig in October, stuur ik U dáárvan een drietal ex, of meer zoo Ge wilt. De uitgifte in aflev. geschiedt alleen om de luî gemakkelijker te doen koopen: ons publiek houdt nu eenmaal van ‘inteekenen.’ Uw Brief aan Sire wordt in de groote steden goed verkocht. De kranten bepalen zich tot de vermelding van 't feit waarvan Ge den minister beschuldigt; het Handelsblad uit er den wensch bij dat de Tweede Kamer weldra den minister er over zal interpelleren. Deze {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} en genen van Uwe trouwe lezers, die ik er over sprak, vinden 't jammer dat Ge niet Uw bron noemdet en zeggen dat 't wat veel gevergd is van publiek dat feit van Atjin maar gaaf aan te nemen omdat alleen Gij daarvan gehoord hebt. - Van Vorstenschool spreekt men met veel lof en ieder brandt van verlangen naar het slot. Recensies zullen er wel niet komen vóór 't slot bekend is, dunkt mij. Zoudt Ge nu niet de snelle verschijning van de 2e afl Ideën te baat nemen om de zaak van Atjin verder te behandelen? Mij dunkt, als Ge bronnen wilt geven, dan hebt Ge daartoe thans ongezocht gelegenheid. Nog maar 2 vel druks en ik kan uitgeven! Van Helden's houding grieft mij zeer. Ik heb hem natuurlijk verklaring gevraagd, maar tot heden niets gehoord. Dat is althans een bewijs dat hij zich schaamt. Hoe 't mogelijk is dat hij een (nog altijd open) betrekking van minstens f1000. - weigert, terwijl hij geld moet schaffen door zulke misselijke knoeierijen, vat ik niet.- Wáár schrijft Thieme (welke Thieme, toch niet D.A.?) dat de Havelaar wordt uitgegeven voor M's ‘vrouw en kinderen?’- Nu, die f25. - zullen W. wel in de vingers branden! 'T is wel de moeite waard bij gelegenheid eens aan 't publiek meê te deelen dat men zelfs ordinair genoeg in zijn haat was om dat geld maar op te steken. - Zeker, tegen 't as. saizoen zal ik depôts voor Uw geschriften aan den Rijn zien te vinden. Thans is 't daarvoor te laat.- Vertel Mimi svpl dat ik haar zoo keurig geschreven novelle aan de Veer heb gegeven om te lezen. Vindt hij ze geschikt, waaraan ik niet twijfel, dan zal ze ons feuilleton versieren. Bedank haar tevens voor haar lief briefje en zeg haar dat ik blij ben voor Max dat hij zulk gepast gezelschap heeft in de twee roodoogige witte konijnen. 'T zal een snoeperig klaverblad wezen als die drie halzen door de kamer huppelen. Ik twijfel niet of Max zal zich onder dat gezelschap nog ferm voordoen; laat zij echter maar oppassen dat zijn jagersaard dat onnoozele tweetal geen parten speelt!- Met dien armen jongen van Mevr Gorter is 't nog bitter gesteld. Nog altijd is de bloedzak niet hard genoeg om de operatie te verdragen. Het ventje lijdt veel pijn en de arme moeder niet minder, helaas! - Ja, die Engelschen zijn aardige naîve kerels. Op de boot hebben ze mij voortdurend met al wat Dutch was geplaagd, vooral Alfred, en ik deed trouw mijn best hun in echt Hollandsch-Engelsch te betalen. Ze hebben echter tijdens hun kort bezoek in Amsterdam wél gezien dat {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} de Londenaars in vele opzichten dom oordeelen over onze industrie. Enkele inrichtingen, die ik hun vluchtig liet zien, gaven hun 't blijk dat we gansch niet zoo achterlijk en langzaam zijn als ze zich wel verbeeldden dat wij waren. Ik had ze graag wat langer hier gehouden om den vaderlander uit te hangen, maar ze moesten den Rijn zien als zoo'n massa van hun landgenoten die met het Continent dweepen. Ik vrees maar dat ze vader Rijn in geen zondagspakje zagen; hier althans was, en is 't nog, ellendig weêr.- [27 september 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 27 september 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De beide notities bovenaan op blz. 1, zijn in feite natuurlijk postscripta. Deze brief is kennelijk geschreven na de ontvangst van Funkes brief van dezelfde datum; misschien is éen van de beide dateringen een dag mis. den Sneeker Courant: de niet ingevulde datum moet zijn: 24 februari. Toch is van Helden niet slecht. O neen. maar, ik geloof, gevaarlyk zwak. Hebt ge, om mynentwil dan, die f160 betaald? Willen we die zamen dragen? Wb. 27 Septr 1872 Waarde funke! Ontv. Uw brief van (?) Ik denk Donderdag avond of middag. - Hierby nog wat Grafschriftjes. Heden verzend ik meer kopie, 1 of 2 posten later.- Ik vind het heel komiek dat men na 12 jarig zwygen op den Havelaar nu zoo quasi-gemoedelyk zou aandringen op 't opgeven der bronnen waaruit ik dat bedreigen van Atjin ken. (net of ik bourgeoisement kwaad had gesproken van 'n onbevlekte jonge-jufvrouw.) De Ministers van leugen beschuldigd? Nog-al! Ik doe niet anders sedert 12 jaar! En ze hebben alles geslikt! En nu zou men weten willen hoe ik de verhoudingen ken in Sumatra's Noordhoek! Volstrekt niet als antwoord op dien naïven eisch, maar beiläufig, wys ik op 't Stuk van Roorda in den Sneeker Courant van Nu ja, dit alles regardeert U niet. Publiek (liever den aangesproken Koning) zal ik antwoorden als het tyd is. Of ik dat in de nu verschynende vellen Ideën doe, zal de vraag zyn. Zóó erg dom laat ik me niet {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} van m'n weg leiden. Dan zoudt ge weldra geen 40 centen voor 'n vel druks kunnen geven!- Niet geheel zonder verband met deze zaak, spyt het my dat de Herdruk niet terstond in z'n geheel verschynt. Veel nootjes, vooral gedurende de laatste weken, waren actueel en worden oudbakken. Ik had ze geschreven, overgewerkt, aangevuld, in de meening dat ze over 'n week het licht zouden zien.- Aan 'n anderen kant is dat partiëel verschynen goed. Er is nu meer kans dat ze besproken worden door de Tydschriften. Een heele bundel is den recensenten te lastig. Zie Feringa die, my behandelende, hoofdzakelyk twee punten kiest: 1.oduëllen 2.oof ik, 'n hekel hebbende aan Publ. Voordrachten, niet inconsequent was, toch in 't publiek te spreken- Dat is luiheid. Recensenten zyn te traag voor 'n goed aperçu. ‘Slechts 2 vel kopie’ zegt ge voor de II Aflg Ideën? My wel, maar ik dacht dat ge met 14 uw II aflg sluiten zoudt.- Doch dit doet er niet toe. Er komt terstond kopie voor 15 ook. Schoon er dan maar 11 vel (ten-rechte 11½ of 12 als ge wilt) overblyft voor de beide laatste Afll.- Ik maak werk van depôts op plaatsen waar gereisd wordt. Er is kans dat luî die me in Holland niet lezen, hier pour la rareté du fait, iets van me opnemen.- Dank voor de Couranten. Over m'n Mill. Studiën hoor ik particulier veel goeds. Maar in de pers geen letter. Waltman is niet heel - hoe zal ik zeggen. Ik gis dat-i zich financieel niet vry beweegt, en dan: absolvo.- Als ik over die f 25 spreek, raak ik aan dingen die me van 't werk houden! Dát is de zaak. Ik kan niet rentenieren met m'n booshedens. - Ja, de behandeling van Mill. Studiën, wachten misschien op 't slot. - Ik heb gelezen (v. Verschuer zond het my) een strooibriefje - heet het zoo niet? - van... Thieme uit Nimwegen waarin hy de editie van Max Hav. door Schadd aankondigde en er by zette dat de ‘gedeeltelyke opbrengst strekken zou &c- Als 't noodig is, zal ik u het briefje zenden. Maar dan moet ik zoeken. Hebt ge 't noodig om een verzekering gestand te doen? Zoo ja, dan krygt ge 't.- Van Van Helden is 't allerverdrietigst! Dát en Plettenberg is 't eenig {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} verdriet dat ik sedert 'n maand niet kan wegstoppen, 't doet me zeer! Uwe opmerking over 't niet aannemen van die betrekking, is treurig juist! God, het smart me zoo! Ik ben zeker weeker dan de lui meenen na m'n barre grafschriften. (Wees niet bang dat ik Thorbecke te hard behandel, zoo min als George, dat zal je zien. Dank voor uw goede zorgen, en hartelyk gegroet tt DD ik heb 't prettig druk Drukkery In plaats van sterretjes, na elk grafschrift, een vet uitroepteeken:! (dat beduidt 'n traan! {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} [28 september 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 28 september 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) Amsterdam, 28 Sept 1872 Beste Dekker! Met blijdschap kreeg ik gistr' avond Uw brief met kopij in handen. Dadelijk zette ik mij tot de lezing, maar eerlijk bekend voel ik mij teleurgesteld. Altijd nog Thorbecke en niets anders, na al wat Ge al over hem geredeneerd hebt. Is 't niet wat veel gevergd van Uwe lezers om U in dat genre te blijven volgen en zal 't hun niet deerlijk tegenvallen nadat ze pas Uw Vorstenschool genoten? En dan die acht en veertig grafschriften! Goeie hemel, hoe komt Ge aan zoo'n dol idée! Niet dat ik niet enkelen alleraardigst gevonden acht, maar 48! - Na ze geslikt te hebben zweeft mij de vraag op de liggen: is dat nu de zooveel degelijker kopij, die D mij beloofde toen hij mij verzekerde dat de afgedrukte bladen voor deze aflev. hemzelf maar half bevielen? Mij schijnt het toe dat Ge met 3/4 van die grafschriften schade doet aan Uw reputatie van gentleman en ieder er niets anders {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} uit zal lezen dan dat Ge met een gloeiende haat tegen Th. bezield zijt, eene haat, die U drijft om tot den grens van 't kinderachtige te vervallen. Vergeef mij zoo ik U ongepolijst zeg wat mijn indruk na de lezing is. Vergis ik mij, welnu, ik verklaar mij bereid zonder een woord meer Uwe kopij te drukken en zal afwachten wat anderen oordeelen. Toch acht ik mij, als waarachtig vereerder van U, verplicht, U ronduit in mijne, ik erken wat ruwe, vormen, mijne indrukken meê te deelen. Gij hebt mij tijdens ons samenzijn genoeg leeren kennen om te weten dat ik niet laten kan het hart op de tong te dragen tegenover mijne vertrouwelijke vrienden. Houd mij dus ook ditmaal ten goede dat ik U glad afval in de appreciatie van Uw grafdeuntjes. Ik bid U, tel ze eens samen, al de bladzijden die Ge al zoo hebt gewijd aan een man, die Ge een nul acht en bedenk dan eens of niet Uw trouwste lezers zullen zeggen: is hij dan nooit uitgeput over dat thema? Zullen zelfs niet de intiemste vijanden van Thor er meer dan genoeg van hebben? Evenwel, ik kan me vergissen. 'T is mogelijk dat men 't graag lezen zal, maar stellig geloof ik me niet te vergissen dat men Uw grafschriften voor 't meerendeel flauw zal vinden. Neem eens een proef. Stuur ze aan een paar Uwer trouwe en oprechte vrienden en vraag eens hun oordeel. Wilt Ge dat niet, mij wél: ik herhaal, ik zal drukken wat Ge mij stuurt maar klaag dan ook niet over miskenning als men U hard valt over Uw eindelooze haat. Dat Ge dag aan dag U ergert voor de misselijke vergoding van Thor, begrijp ik best. Ook ik, die me zoo min mogelijk met politiek bemoei, walg er van. Maar hoe dikwijls en uitvoerig hebt Ge dat nu al niet uitgesproken! Lees eens na wat Ge alzoo over hem liet drukken en vraag U zelf of Ge niet in herhaling vervalt door er alweêr een vel druks aan te wijden. Mij komt het voor dat Ge de kracht Uwer vorige redeneringen vrij wel verzwakt door dat eeuwig gehamer op 't zelfde aambeeld, vooral dewijl ik 't zeker acht dat over 3 maanden niemand meer aan Thor zal denken. Zeker weet ik dat het publiek er nu al óverzat van is. Nu genoeg! Wees niet boos op mij. Doe zooals Uw rijper verstand goed acht en geloof mij altijd Uw trouwe GLfunke {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} v. Helden zal heden mij komen bezoeken, naar hij mij gisteren liet weten. Ik ben benieuwd wat hij vertellen zal. Daarover nader! Ik beloof U nooit weer de V.S. te schrijven. [29 september 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 29 september 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, aan éen kant beschreven, en half enkel velletje, idem. (M.M.) De tekening is iets verkleind geclicheerd. De andere helft van het tweede velletje, dat kennelijk enkele regels kopij en de ondertekening bevatte, zal door Funke zijn afgescheurd en naar de drukkerij gestuurd. W.baden Zondag-avond Waarde funke! Asjeblieft 'n boodschap naar de Vries, zoo heet-i immers de beteekenaar van den Schoolmeester? om 'n schetsje in deze manier: ('t mag mooier!) {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Onder dit steentje ligt 'n phenomeen (tje wordt door 'n daartegen rustende portefeuille bedekt. Als je zoo mooi teekent als ik, moet je 'r by schryven wat je bedoelt. 'n paar fladderende linten aan de portefeuille kunnen geen kwaad, maar verder niets dan (wat gras), neen, brandnetels. {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} Als 't grafschriftje van 't phenomeentje in vel 14 voorkomt, laat het dan daar s.v.p. vervangen, om dat vel niet optehouden, door: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} In 't ding over Nepos, svp veranderen: gerecht → → kantongerecht en byvoegen: [30 september 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 30 september 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Drie dubbele velletjes postpapier, waarvan de bladzijden 2 en 4 geheel en de bladzijden 6 en 8 voor de helft blanco. Young's nachtgedachten: de Night thoughts on life, death and immortality (1742-1745) door Edward Young (1683-1765). ut de poitrine: de hoge c; letterlijk een do uit de borst (fr.) Martialis: Marcus Valerius Martialis (ong. 40-102), romeins dichter, beroemd om zijn pittige en puntige epigrammen. Neem één raad aan enz.: Idee 59; zie V.W. II, blz. 320. ik schrijf zelden enz.: Idee 112; zie V.W. II, blz. 335. Jansen: de met verlies van pensioenrechten door het Hoog Militair Gerechtshof ontslagen kapitein P.A. Janssen. 't Wytje van 'n krant: de anomieme journalisten die zich wij noemen. Vervloekt dat verontwaardiging enz.: zie V.W. I, blz. 215. Wiesbaden 30 Septr 1872 's morgens. beste funke! Uw brief is me een blyk van een edel gemoed, en daarvoor zou ik U wel willen omhelzen. Ook met mezelf ben ik tevreden dat ik dit inzie. Wie 't goede schatten kan is zoo kwaad niet. Dit wat myn oordeel aangaat over uwe bedoeling en de zedelyke waarde van uw... verstoordheid. Ik reken op 'n even goede ontvangst van myn opinie, als ik die even rond zeg. Hier is ze: Kerel, je vergist je! Nu even iets geconstateerd. Zeker nootje in de kopie is gister middag op de post gedaan, en uw brief ontving ik heden morgen. Meen dus {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} niet dat het een antwoord op Uw loyale opmerkingen is - Of liever 't is wél 'n antwoord, maar 't was geschreven vóór uwe opmerkingen. Ik zeg dit maar, om te bewyzen dat ik weet op welk terrein ik ben. Als ik nu naar m'n zin te werk ging, zou ik U nu in dit briefje de kopie geven die op die grafschriften volgen moet, om ze te completeeren en te rechtvaardigen. Dit zoudt ge (als uitgever) zelf niet goedvinden. Die passus over Thorbecke is niet uit. Druk gerust toe. Je zult toch wel meer opgemerkt hebben, dat ik langs anderen weg dan den gewonen, tot 'n ernstige conclusie kwam, niet waar? Ik blyf uw ridderlykheid waardeeren, maar beste kerel, litterarisch en polemisch heb je ongelyk. En vooral heb je ongelyk in- verband met de... eigenaardigheid van myn manier van werken. Verbeelje, ik zond u kopie, waarvan 't eerste woord zoo vuil scheen, dat de letterzetter aan z'n fatsoen verplicht was het niet te drukken, dan kon 't nog heel goed zyn dat het geheel juist met en door die vermeende vuiligheid verheven was tot het idyllische toe.- Nieuwenhuis (te Parys) had den Havelaar vertaald, en beging de gekheid die uittegeven... in feuilleton. Na 2, 3 nummers werd er ‘halt’ gecommandeerd. Die Mr Droogstoppèl was 'n al te vervelend onderwerp. Mimi heeft dát boek op last van haar vader, en tegen haar zin gelezen. Ze kón maar niet door dat begin heenbyten. Ook zy zou me hebben afgeraden daarmee voorttegaan.- Sans comparaison (want te Arnhem was iets ánders dan uwe welwillendheid in 't spel) je doet me denken aan die courant. ‘Het was beneden de waardigheid van 'n fatsoenlyk publiek, en tevens beneden Mult. zelf om dronkemanshistories aantehooren en te schetsen’. Die dronkemanshistorie hoort by 't andere. Ik, artist, moet weten waar en hoe ik bruin aanleg, om 't licht te doen uitkomen. Wie in den Wouter de versjes der kinderen opslaat (en zoo zyn er veel passages in m'n ideën) zal óók niet beweren dat het hooge genre is. Maar eilieve, er is geen hoogte te bereiken zonder zulke schynbare laagte. Young's nachtgedachten staan litterarisch gesproken: laag, net zoo laag als 'n muziekstuk, waarin slechts één noot heerscht, al ware dat dan 'n verrekte ut de poitrine. Laat me begaan! {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} Mimi zou kunnen getuigen dat ik gister en eergister al, van plan was die Thorbeckery ernstig te doen eindigen. Reeds in een vorigen brief aan U zyn daar sporen van, en in die noot.- Overigens moet ik u zeggen dat het epigram zoo'n laag genre niet is, Martialis en Huyghens hebben er roem mee behaald. Maar dit zeg ik beiläufig. Want het kan my niet schelen. Hoofdzaak is, dat ik weet waar ik heen wil. 't Is toevallig dat ik gister al de noot verzond: ‘ik zal antwoorden.’ Als 't geen zondag was geweest, hadt ge die straks al, maar door de gesloten post, kon ik niet aanteekenen vóór 5. Nu krygt ge die eerst, denk ik, morgen dinsdag vroeg.- Ja, de polemische en literrarische kant bewaar ik voor m'n kopie. Maar myn eigenaardigheid van werken! Ik beroep me op Ideën, (nu de nummers doen er niet toe.) Ik zeg ergens: ‘Neem één raad aan, deze dat ge geen raad aanneemt.’ By commentaar zou ik uitgelegd hebben, dat dit juist slaat op zaken als deze. Dat ideetje is dieper dan men waarschynlyk meent. 't Is 'n protest tegen stemmen tellery op 't gebied van den geest. Je begrypt dat ik nu dat niet mag uitputten. 't Zou ‘Kopie’ zyn. Zeker is 't dat ik niets waard ben, als ik een raad volg wel te verstaan op dit terrein. Overigens ben ik niet op m'n eigen opinie gesteld. Neen, in denkzaken. 'n fout in m'n eentje, is beter dan betrekkelyke volkomenheid by collaboratie. ook al was er uitgemaakt dat-i goed was. Ik meen nu byv. dat ge u vergist, maar als er bewezen was dat ge gelyk hadt, dan was 't in-verband met m'n manier van werken, verkeerd, u gehoor te geven. Als ik iets verkeerds nalaat alweer: op dit terrein! omdat gy 't zegt, wees dan verzekerd dat ik bedorven ben voor 't goede dat ik zou kunnen gedaan hebben zonder u. Uwe opmerkingen zyn me zeer nuttig, en ik recommandeer me. Ik maak er gebruik van, maar anders dan ge meent. Ga asjeblieft zoo voort. 't 2e Idee dat ik wou aanhalen, is: ‘ik schryf zelden wat ik wil, en nooit wat 'n ander wil.’ Ook dit is de zuivere waarheid. Denkt ge, dat ik m'n manier van behandelen voor 't kiezen heb? Gut, zoo komiek, ik heb, moet ge weten geen menschenkennis. (wel menschkunde.) Nu, ik had me verbeeld dat gy schik zoudt hebben in die grafschriften, én particulier, én als uitgever. Maar toen ik uw brief aan Mimi gaf, zei ze dat ze 't voorzien hadt dat ge er niet mee {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} ingenomen zoudt wezen. En nu, menschkundig analyseerend, begryp ik 't ook. Toch geloof ik, dat ge 'r veel van verkoopen zult. Afgezaagd onderwerp? 't Geschreeuw vóór Thorbecke ja, maar tégen hem - liever tegen de vervloekte Thorbeckery! - dat is nog al vry nieuw, dunkt me. De heele (¾ althans) natie is waanzinnig. Juist vandaag las ik, dat 'r in de kamer 'n wet is ingediend over 't pensioen van z'n dochters terwyl Jansen gebrek lydt, de Vletter vermoord is, - en ik? Maak in godsnaam spoed met drukkery! Ik heb wel wat anders verricht dan dat mannetje, en ik zou de Natie die schelmery niet in 't gezicht gooien! Juist zulke epigrammen zyn daar geschikt toe. Als ik 'n fout bega, dan zal ze liggen in de waardigheid waarmee ik sluit, niet in 't gehalte van de dingetjes waarmee ik begin - Ja, voor die waardigheid van behandeling zal ik excuus vragen! Waarachtig! 't Is me niet om Thorbecke te doen. (dien ik volstrekt niet haat, dat heb je mis) Ik tast in hem het parlementaire leugenstelsel aan. Dat is plicht van iemand die 't goed meent met de menschheid. Alle individuele eerlykheid en bekwaamheid gaat naar den bl.! De zaak zit veel dieper dan ge schynt te meenen. Zie al de ideen over collectieve verantwoordelykheid. Dat 's 'n pest! O, ik wou dat de inhoud van uw brief publiek was! Neen, niet geheel. Ze moest ontdaan zyn van de welwillende bedoeling, ze moest komen van 'n vyand, hoe kwaadaardiger hoe liever. Van iemand die me niet waarschuwde uit bestwil, maar uit zucht om me te verkleinen. Maar dáár passen ze wel op! Ge begrypt dat ik hier niet doel op 't Wytje van 'n krant. Dat geeft niéts. Wie 'n krant doodslaat, slaat niemand dood. Hoogstens ligt er 'n waarschuwing in aan de lezers van zoo 'n blad.- Ge hebt het druk. Dat kan ik nagaan. Maar eilieve, zoek eens op in den Havelaar (Schadd's uitgaaf heb ik niet - nooit gezien! - in de editie van 1860 2e druk is t blz- Ik kan 't niet vinden, en 't bladeren in dat boek dient me niet in 't kostverdienen. Kostverdienen, ja! Onder de thorbeckse absentie van eerlykheid, moet ik die altyd, nu sedert 33 jaar als man, zeer zwaar gewerkt heb, en steeds het goede beoogde (van jongens streken uit m'n kindsheid spreek ik niet!) werken om geen honger te lyden! En dikwyls leed ik {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} honger. En één wapen zou te laag staan om de principes aantetasten die dát veroorzaken! En allerlei smeerlappen zyn ministers, of waren dat! Merci! Ik bedoel 'n passage die begint: ‘Vervloekt dat verontwaardiging en droefheid zich moeten kleeden in 't lappenpak van de satire, en dat tranen niet begrepen worden voor ze vergezeld gaan van gegryns enz. Ja, zoek dat eens op, asjeblieft! Daar staat 'n antwoord. Maar my kost het weer veel dat ik om dat antwoord te zoeken, heb moeten bladeren in dat boek. Druk in Godsnaam voort. Er is haast by, dat schelmachtig parlementair gepeupel te begraven al ware 't dan ook maar onder grafschriften. Wel beschouwd, zyn de epigrammen er te goed toe. 't Is me om dien Th niet te doen, maar om den geest die hem tot uithangbord koos. - 't Is me een teleurstelling dat ik nu van daag, zooals ik hoopte niet naar proef kan uitzien. Ik zeg u dat de epigrammen goed zyn. Wat wou Holland dan? Dat ik gemoedelyk schreef? Dat is wat veel gevergd! Hartelyk gegroet tav DD Ik wou voor f100 dat ik niet in den Havelaar had gezien! Mn stemming tegen Haagsche smeerlappery wordt er niet beter door. Afgezaagd? Ik wou dat 't waar was: 't Is de ziekte van de eeuw! [30 september 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 30 september 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot halverwege blz. 3 beschreven. (M.M.) Op het onbeschreven gedeelte in potlood de schets van een plattegrond. den 4n bundel: Van Helden had aan Multatuli niet enkel honorarium betaald voor Ideën III, maar ook f160. - voorschot voor Ideën IV, ofschoon hij zelfs Ideën III maar ten dele heeft kunnen uitgeven. Amsterdam, 30 Sept 1872 Amice! Het is gelukkig waar dat v. Helden niet voor zich, maar voor U die f160 - vroeg. Hij is zaterdag avond bij mij geweest (afwezigheid maakte dat hij toen eerst mijn briefje gelezen had) en heeft mij gerustgesteld met de verzekering dat hij plan gehad had U persoon- {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} lijk die som te gaan brengen, doch dat hij nu, om elken onjuisten indruk weg te nemen, U onmiddellijk die f160 zou zenden. Stellig hebt Ge ze dan ook al in handen? Natuurlijk was hij 't met mij eens dat hij zelf aanleiding had gegeven tot verkeerde beoordeeling, door 't geld dat hij mij al 3 Sept vroeg, zoolang te bewaren zonder mij daar kennis van te geven. Dat ik niet minder gelukkig ben dan Gij beiden, zult Ge wel gelooven. Ik heb hem altijd hoog geacht om zijn principes en had steeds te doen met zijn ongelukken in zaken. Dit geval zal hem vertrouw ik, weêr op nieuw een les zijn om meer praktisch te handelen en de dingen dadelijk af te doen. Weifelen is zijn hoofdgebrek in zaken altijd geweest. Als hij tot U komt raad ik U hem eens ernstig aan te sporen nu toch eindelijk eene keuze te doen wát hij zal aanvangen. Sedert maanden toch is hij nu zonder verdienste. Van geldverlies kon nooit sprake zijn, want zooals Ge U herinnert, krijgt hij f1000. - van mij voor de uitgaaf van den 4n bundel. Dank dus voor Uw genereus aanbod! Vervolg der Grafschriften heb ik ontvangen. Ik wacht met het ter perse brengen tot ik Uw nader bericht op mijn geschrijf van zaterdag heb. Hartelijk gegroet met Mimi van tt GLf [1 oktober 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 1 oktober 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en op de eerste, derde en vierde bladzijde beschreven. (M.M.) De laatste regel staat op blz. 4 verticaal in de rechtermarge. Wbaden 1 Octobr 1872 Waarde funke! Uw brief 30 sept ontvangen. Laat nu asjeblieft haast maken met drukken! Ik kan U niet zeggen hoe 'n val uit de koets 't me was, gister geen proef te hebben gekregen. Dat stoort erg. Wat uw oordeel over die epigrammen aangaat - juist of niet - als ik in zulke dingen raad aanneem, kunnen we ons standje wel sluiten. Zooveel zult ge toch wel van me begrypen dat ik niet werken kan by collaboratie? Ik hoop dat uwe opmerkingen door 'n recensent gemaakt worden! {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} Zeg, weet ge dat er in myn eerste Aflevering, eerste deeltje, Herdruk, geen voorbericht is? Dat is misschien om 't vóórgedrukte nummer dat op 'n heel deeltje slaat.- 't grieft me, dat we v. Helden verdachten van iets slinks. Maar... waarom niet te schryven? Schuldig is hy me niets, hoezeer ik nu toch z'n redeneering zou begrypen, in-verband met wat hy van U voor de niet-uitgave ontving. Komiek blyft het, dat 'n uitgever voor 't niet-uitgeven van 'n bundel, precies even veel ontvangt als ik voor 't schryven. Nu, ik gunde 't v. H. graag. Ja, als ik hem spreek of schryf, zal ik zeer aandringen op werken. Hartelyk gegroet tav DD Meent ge werkelyk dat byv. de gedichten van Heye - als soort, als genre - hooger staan, dan epigrammen? Dat is zoo niet. Men vindt 1000 sentimenteele-verzenmakers, tegen één epigrammist.- En Thorbecke binnen 3 maanden vergeten? Kerel, men ziet wel, dat je niet aan politiek doet. We zitten voor jaren, jaren, vast aan de zoogenaamde principes waarvan men hem tot vaandrager maakt. t Is myn plicht dien waanzin te bestryden, met alle wapens. Ik die er zoo onder lyd, en weet wat er door geleden wordt! [1 oktober 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 1 oktober 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 2 beschreven. (M.M.) Er bestaan van deze brief twee eigenhandige versies. Uiteraard is de ene de verzonden brief en de andere daarvan het concept, d.w.z. de bij nader inzien niet gehandhaafde tekst. Met name de alinea over Van Helden is een argument om die brief als de definitieve te beschouwen. Amsterdam, 1 Oct 1872 Waarde Dekker! Ik heb na Uw' brief van den 30.n de heele Kopij nog eens doorgelezen en mijn best gedaan al 't pikante in de grafschriften van Uw standpunt te beschouwen, maar waarachtig, hoe meer ik lees hoe minder die rijmpjens mij behagen. Ik kan mij dan ook niet voorstellen dat zelfs Uw trouwste vrienden dit geschrijf van Uwe hand anders dan met een schouderophalen zullen begroeten, terwijl Uwe vijanden in de handen zullen wrijven dat Ge zúlke wapenen gaat gebruiken om {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} Uwe behoefte aan kritiek bot te vieren. Ik herhaal wat ik naar 'k meen ongeveer in mijn vorigen zeî: ik vind in die grafdeuntjes niets, hoegenaamd niets dan een verwatering van denkbeelden, die Ge elders flink en krachtig hebt geuit en die dus in dezen vorm minstens overbodig mogen heeten. Gij beweert dat ik mij vergis. Nu, zoo iets is best mogelijk en daarom zal ik Uw kopij direct onder handen geven. Ik wensch niets liever dan dat Ge gelijk hebt en zal dus afwachten wat anderen, of liever wat Uw vrienden, oordeelen. Gij kunt er zeker op rekenen dat ik den drukker tot den grootsten spoed zal aanmanen. Misschien kunt Ge niet anders, maar toch moet het mij van 't hart dat ik het bitter jammer vind dat Ge goed kunt vinden op zóó'n manier Uwe ergernissen publiek te uiten, of beter, te laten drukken. Wat moet publiek, dat U persoonlijk niet kent, wel van U gaan denken! Maar basta! tt GLf [1 oktober 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 1 oktober 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 2 beschreven. (M.M.) Zie ook de andere, niet verzonden versie hiervóor. Amsterdam, 1 Oct. 1872 Amice! Ik heb na de lezing van Uw brief van gisteren de geheele Kopij nog eens bedaard doorgelezen en 'k heb mijn best gedaan de grafschriften van Uw standpunt af te beschouwen. Het is mij echter niet gelukt mijn oordeel te wijzigen: hoe meer ik ze lees, hoe minder ze mij behagen. Ik kan mij dan ook niet voorstellen dat zelfs Uwe trouwste vrienden dit geschrijf van Uwe hand anders dan met een schouderophalen kunnen begroeten, terwijl ik geloof dat Uwe vijanden zich de handen zullen wrijven nu Ge zúlke wapenen gaat gebruiken om Uwe behoefte tot kritiek bot te vieren. Hoezeer 't mij spijt blijf ik bij mijn meening dat die grafdeunen niets, hoegenaamd niets behelzen dan eene verwatering van denkbeelden, die Ge elders al meermalen op flinken en krachtigen toon hebt geuit. Om die reden alleen acht ik ze in dezen vorm minstens overbodig. Omdat ik mijn eigen oordeel wantrouwde, heb ik ze onzen van Hel- {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} den laten lezen, die, dat erken ik, ze niet zoo min vond dan ik, maar toch van meening was dat Ge er gerust ¾ van overboord kon gooien. Toch is 't mogelijk dat ik mij vergis, zooals Ge zegt. Ik heb daarom de kopij direct onder handen gegeven en wacht spoedig proeven. Ik zal haast maken, zooals Ge verlangt. Een hiermee basta over deze zaak. De tijd zal leeren wie gelijk heeft en niemand liever dan ik wensch dat ik mij in deze bedrieg. Vale! tt GLf [3 oktober 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *3 oktober 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 197-202). Volgens Mimi is in de derde alinea een woord onleesbaar. dont il ne faut pas abuser: waarvan men geen misbruik moet maken (fr.) à l'abandon: in de steek (fr.) iemand beweert: nl. Van Helden. W.baden 3 Octr 1872. Beste Roorda! Ik heb 't land over allerlei. Ook daarover dat ge zoo ver weg zyt. Ik had altyd zoo'n hoop zamen te zyn. Nu heb ik sedert uw brief 24 Sept. die myn briefje kruiste, niets van u gehoord, en ik ben ongerust dat ge boos zyt omdat ik uw naam noemde waar gy zelf dien niet genoemd hadt. Schryf me dus spoedig. Drie Opmerkers ontv. Die spoorzaak is my [...] en ik zeg er niets van dan dat ik u gaarne standesmäszig gebruikt zag. Maar één ding trof me. De opmerking dat arbeiders-blokken (îles, kwartieren, kasernes) het vervloekt standverschil zoo in de poot werkt. Dat idee zal ik eens gebruiken. De invloed der manier van wonen op democratie of zoo iets. Er zit veel in. Alles is in alles. Ik geloof dat ge alle hoop op hulp van officieelen kant moest opgeven! Men krygt niets gedaan dan door geld of bajonetten. Met dat idee hadden we moeten beginnen! We waren naïef. Ja, ik heb 't land, en 't zou me een verlichting zyn als ge hier waart en me hielpt vloeken. Nu weet ik wel dat men eigenlyk zelden de ware oorzaak kent van z'n landerigheid. (Onderbuik?) We nemen als motief aan, wat slechts aanleiding is. Soit! {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} Verbeeldje dat ik onlangs in m'n Ideën bezig de Thorbecke waanzin te bestryden, uit m'n pen liet vloeien: (Ik schryf nooit wat ik wil, d.h. m'n écarts zyn dikwyls voor mezelf een surprise!) ‘We moesten voor dien man een grafschriftje bestellen by de erven van den Schoolmeester.’ (Ge kent toch die dingen? byv: ‘Hier lig ik... etc. Wie me er uithaalt krygt f2.50 vry geld en 't hout van de kist.’ Ze zyn wat de duitschers noemen van 't genre ‘höhere Blödsinn.’ Juist het blödsinnige van de Thorbecke-vereering bracht me op dat idee. En zie ik maakte zoo'n ding (blödsinn slechts, let wel!) op Thorbecke. Dat karakteriseerde meen ik, de zaak. Onwillekeurig volgde daarop (genre Schoolmeester) Anders. En 'n 2e dolheid! En een 3e: Anders! Doch zie, by nóg 'n ‘Anders’ ging ik over in een ander genre. De zotte niets zeggende deun veranderde in sanglante epigrammen. Dáárvoor geef ik ze. Heb ik dát mis, dan is er niets gezegd. Ik geef ze voor scherp. Nu zul je erkennen dat het epigram (let wel dat ik niet meer spreek van leege uien, dont il ne faut pas abuser) een alöm erkend wettig wapen is, en nu juist zoo'n heel lagen rang niet inneemt in de litteratuur. Martialis, Huyghens, Bilderdyk, Vondel etc. De geest kwam over my, en ik maakte er - schrik niet! - een honderdtal! Gehalte? Wie zou nu mal genoeg zyn te denken dat die 100 állen precies even goed zyn? Dit is zeker: ‘aardig’ zyn ze allen, hetzy door den blödsinn die de zotterny van den dag karakteriseert: Onder dit steentje Ligt 'n phenomeentje. Zonder me te flatteeren, 'k Durf met Hoff concurreeren. en dergelyke.) hetzy door den vloed van 't geheel. 't Is of ik den vent begraaf. Dat heeft op zich zelf eene beteekenis: scie tegen scie. hetzy - en dit houd ik vol, want anders zouden me die twee vorige redenen niet genoeg zyn! - door positieven zin: Een voorbeeldje? Ziehier: {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} De ware grondslag van m'n districtsfilosofie Is dat vier idioten meer verstand hebben dan drie. Dit punt van uitgang van m'n glorie Is 'n byzonderheid uit de natuurlyke staatsgeschiedenis. ‘Ongerymd!’ zul je zeggen... Lezer, dat deed ik expres, om je de eigenaardigheid van m'n systeem uit te leggen. Wie de geschiedenis achterste-voren leest... Ik zend je liever 't heele pakje, tracht er maar uit wys te worden en denk niet dat er geld is als ge een aangeteekenden brief krygt. Kortom, 't was 'n lust van me, een bui, noem 't wat je wilt. En m'n plan was, daarna (na nog wat geeseling) overtegaan in 't ernstige... gelyk ik méér doe. Eerst moet door spot de heiligheid er af, tot het ontbiologeeren! Dán is de tyd van nuchtere vermaning daar. En zie, daar kryg ik van m'n uitgever een brief waarin hy me een standje maakt over de soort van m'n kopie. Dat was geen behoorlyk schryven zegt de litterator G.L. Funke! Ik antwoordde dat ik hem verzocht te drukken wat ik gezonden had. En hy schryft me nu dat-i 't doen zal, maar... onder protest! Voelt ge hoe ik 't land heb? En daar kryg ik een brief van Feringa, die ik ook niet slik. Om u op de hoogte te helpen, zend ik dien, met m'n antwoord er by. Zend me dat s.v.p. terug. Ik heb geen lust die preek nog eens te schryven. Curieus is dat ik op Funke's eersten brief nog niet eens boos antwoordde. Ik schreef hem dat ik zyn oprechtheid op prys stelde, maar dat ik niet werken kon in collaboratie. Dit schynt hy my kwalyk te nemen. Nu ben ik inderdaad boos, en vind dat ik recht gehad had dit terstond te zyn. Vind je niet dat ik zonder onderbuiken recht heb op 't land? Kom schryf nu! Je zult zien dat er weer gekruist wordt. Dat is altyd als men eenigen tyd op 'n brief gewacht heeft. Maar uw zwygen is veel misdadiger dan 't myne, omdat ge zooveel stipter zyt. Wees hartelyk gegroet, t.à.v. D.D. {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} Weet ge iets van P.? Sedert weken jeukt het me aan zyn mama te vragen waar hy is. Ik kan hem niet zoo à l'abandon laten. Als 't niet domineesachtig klonk, zou ik zeggen: ik wenschte hem op den goeden weg te brengen. Hy heeft het werken of nooit gekend of nooit geleerd, en in plaats daarvan zich gewend geld te verteeren. Dat aannemen van geld namens my van die Mult. Commissie was juist daarom erg omdat hy wist (hy vooral!) dat ik met die Commissie niets wou te maken hebben. Ik wou dat ik kans zag hem te helpen. Maar ik durf niet. Het is gevaarlyk, omdat hy niet oprecht is. Och, zoo verdrietig. Ik hield veel van hem. Komiek, dat ik het voor zeer langen tyd intuïtief wist, of giste. Zonder den minsten materiëlen grond. M'n menschenkennis is altyd en défaut by m'n menschkunde. Ik die voor vele maanden zeide: ‘P. moet op 'n verkeerden weg zyn.’ (En ik schreef hem 100 maal: Kerel werk toch! want dáárin lag m'n punt van uitgang) ik liet me inpakken door z'n aangenamen omgang en quasi hartelykheden. Toen de bom losbrak, moest Mimi me herinneren dat ik 't voor vele maanden had voorzien! Een ander zaakje is grappig. Schrik niet van de vreemdighed! Iemand beweert stokstyf dat-i my f160 schuldig is, die ik beweer niet van hem tegoed te hebben. (Alexander in Scythië, hè?). Welnu, ik weet nog niets dan wat ik daar schryf, en vermaak me met het zielkundig analyseeren van die vreemdigheid. Als ik goed raad zal ik u die anecdotische aardigheid later vertellen. Ja, en als ik mis raadde, ook. [4 oktober 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 4 oktober 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier waarvan blz. 1 en 3 beschreven. (M.M.) à la Pl.: zoals Van Plettenberg. Wiesbaden 4 Octr 1872 Waarde funke! Ik ben aan mezelf verplicht u bygaand briefje ter inzage - neen, ik zal't kopiëren. 't Is wat hard, als er blykt dat ge 't juist zóó in z'n geheel gelezen hebt, schoon er in staat, dat ik de zaak niet voor U verzwyg. Dat mag niet. 't is 'n slenterhistorie. Hy vraagt me {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} namelyk óf ik geld noodig heb? Zoo ja, hoeveel, en dan zal hy (‘misschien’ zeg ik hy zegt: ‘zeker’) my zenden wat-i kan. Gesteld dat ik daar in liep, dan zou hy zoo'n briefje aan U toonen, en zeggen: ‘zie je wel dat DD my geld vraagt, hetgeen dan zou moeten beduiden: ‘zie je wel dat ik die f160 voor DD vraagde.’ Zulke dingen zyn walgelyk. En ook dat vertoon van ultra ultra eerlykheid jegens my tegenover U. Hy schynt er op gerekend te hebben dat ge my niets zeggen zoudt van die 160 edelmoedighedens. Het spyt me waarachtig, dat ik v. H. hierin moet veroordeelen. Maar hy zou in-staat zyn meer zulke dingen te doen à la Pl.- Behalve dit eene briefje, waarop het antwoord hierby gaat, had ik van v Helden in maanden niets gehoord, dan nu onlangs door U. Eh bien! Ik begryp de heele historie. V.H. zou zeker raar staan te kyken, wanneer ik hem, als in 'n spiegel kyken liet wat-i al zoo gedurende byna 'n jaar heeft gedacht en gedroomd en gedaan (zegge níet gedaan, want de werkeloosheid hoort er by.) Als ik er prys op stelde in zyn oog doortegaan voor 'n toovenaar, zou ik dat kunnen doen. Zoo-iets te doorgronden met zeer weinig données, - byna géén - is m'n vak. Hy heeft 'n (moreelen en intellectueelen) lintwurm. Als-i vertrouwelyk by me kwam, kon ik hem genezen. Maar als ik er van begin, wordt-i schuw en zal níet luisteren. Dan zegt-i dat ik 't mis heb, en z'n kwaal niet raadde. Ik ken dat.- Ik schryf over niets anders omdat ik 't zeer druk heb. Gegroet tt DD [4 oktober 1872 Brief van Multatuli aan Van Helden] 4 oktober 1872 Brief van Multatuli aan C. van Helden. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 geheel en blz. 3 voor de helft beschreven. (M.M.) Afschrift door Mimi gemaakt en aan Funke gezonden. Het afschrift is kennelijk door Multatuli nagelezen, want de vier woorden of hém dóór U? zijn er in zijn hand bijgevoegd. W.baden 4 Oct. 1872. Waarde van Helden! Uw brief van eergister bevalt me niemendal. Indien gy meendet goed te handelen door my te laten deelen in de winst dien gy behaald hebt op - 't niet-uitgeven van m'n 4de bundel, dan zoudt gy my dat bedrag hebben gezonden. {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} In-plaats daarvan brengt ge my vis à vis F. in eene verhouding alsof ik door uw intermédiair hem met 'n slenter geld vraag. Dat is één! Vervolgens vraagt gy my nu: ‘hoeveel geld ik noodig heb?’ (antwoord f 200.000). Maar waarom vraagt ge dat? Heb ik U om geld gevraagd? Wie zeide U dat ik geld noodig had? En hoe staat dit in verband met het voor vele weken reeds aan F. quasi ten mynen behoeve, gevraagd bedrag van f160? Ik weet van niets, en wil van niets weten. Er bestaat geen enkele reden, om U om geld te vragen. Het plan my te laten deelen in die winst, zou indedaad lief geweest y zyn, meer dan stipt-eerlyk, dus edelmoedig, als ge dat gedaan hadt. Maar ge hebt het niet gedaan, en ik vraag er niet om. Schuldig zyt gy my niets. Daarby blyf ik! Als ik u een raad mag geven: werk! Stel dat iemand f3000 bezit, en daarvan één jaar leeft zonder iets te doen, dan heeft-i f33000. - opgemaakt. f3000 aan geld, en f30.000 aan werklust voor de eerstvolgende tien jaren, geloof me! Ik moet funke meedeelen wat ik U schryf, ik moet. Kunt ge in gemoede vorderen dat ik riskeer hem in den waan te laten dat ik u om geld gevraagd heb, of hém dóór U? Denk eens na! Adieu, ik heb vervloekt het land. tt. [4 oktober 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 4 oktober 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 3 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 4 Oct 1872 Amice! Blad 4 gaat naar de post onder x band. De vette uitroepteekens die mijn drukker heeft, zijn van zoo misselijk zwaar allooi, dat ze niet te gebruiken zijn dan op aanplakbiljetten. Moeten ze er noodig bij, dan zal ik ze er voor moeten laten gieten, doch dat zou nogal oponthoud geven. De door U opgegeven houtsnede zou goed gesneden stellig een aardig effect in Uw Ideën maken, doch ik vrees maar al te zeer voor den druk. De drukker Los is op houtsneêdruk niet ingericht en zal er vrees ik een zwarten vlek van maken. Had ik kunnen voorzien dat er een houtsneê in komen kon, dan zou ik zeker deze bundel op een andere drukkerij ter perse gelegd hebben. Willen we 't wagen, mij goed, doch ik vrees voor geld- en tijdverlies. {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} Gij noemt in Uw laatste kopy Prof. Jorissen. Wie meent Ge daarmeê? Ik ken slechts Prof Th. Jorissen in Amsterdam en die is voor zoover ik kan nagaan geen aanbidder van Thor. Doch misschien huist er in Groningen ook een Prof. die Jorissen heet. Ik zal trachten het uit te vinden. Vermoedelijk is 't de vroegere medewerker van 't Noorden, doch die is voor zoover ik me herinner, geen Professor. Daarover nader. Hartelijk gegroet met Mimi Uw GLf Ik zal 't wel laten tegenover derden een oordeel te vellen over de artistieke waarde van Uwe epigrammen, doch dit weet ik zeker dat ze bij de meesten Uwer lezers aanleiding zullen geven tot verkeerd begrip. Het schijnt mij toe dat juist de wegen die Ge kiest om tot Uw doel te geraken, oorzaak zijn dat men U verkeerd beoordeelt. Juist die zonderlinge omwegen zijn oorzaak dat men Uw doel niet apprecieert. En dat grieft mij meer dan mijn zwakke taal U kan zeggen. - Tijd ontbreekt mij de proef vel 14 eerst te corrigeren. Erger U dus niet te zeer aan mogelijke zetfouten. Ik durf U niet langer laten wachten. f [5 oktober 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 5 oktober 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M. M) In 1872 was 6 oktober een zondag. De tussen haakjes gedrukte alinea is in het handschrift doorgestreept. v.d. Berg: Pieter Theodoor Helvetius van den Bergh (1799-1873); zijn blijspel in alexandrijnen De neven (1837) had succes, zijn blijspel in proza De nichten (1840) wekte verzet. Wbad Zaterdag 6 Oct Waarde funke! Dank voor uw brief van 4. en den proef die hiernevens teruggaat. Ik moet hem terugverzoeken. 't Spyt me erg, maar anders ben ik niet gerust. Ik zeg als gy IV bundel in Novr verschynen. Meen dus niet dat ik dat terugvragen van 'n proef gaarne doe.- Houtsnee vervalt. Dat spreekt nu vanzelf. Tydrooven en risico dat Los 't niet goed drukt, mag niet. Nu dat's byzaak.- {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} Uitroepingstekens worden sterretjes.- Jorissen? Als hy niet de profr is die vroeger by 't amsterd. Atheneum was - of in 't geheel geen professor, verander dus s.v.p. in: de heer - En waar ik de jongelui waarschuw voor z'n styl, laat daar met behoud van den tekst s.v.p. 5 regels wit.- Zeer grooten dank voor den opmerking. Ook de andere in uw brief over doel en middelen. Zeer goed. Ik zal daarvan gebruik maken. dat zult ge zien!- (Is er mogelijkheid Uw 2e aflev. tot vel XVI te laten loopen? Kopie zal er zijn. Ook ik maak haast. maar ik wil iets) Ik moet eerst proef 15 zien. Hartelyk gegroet ook van Mimi. tav DD Ontvingt ge m'n briefje over v. Helden & Over 14 jaren croupier?- En nog een verzoek. Kunt ge my (ook met spoed) ‘de Neven’ zenden van v. d Berg? Ik moet dat lezen. Ik wurm over 'n blyspel, moet je weten, maar geloof niet dat ik 't kan. (ernstig gemeend!) 't Komt me moeielyker voor, dan een serieus stuk. En daarom wou ik zien wat v.d.B. geleverd heeft, of liever hoe 't komt dat men met z'n ‘Neven’ tevreden was? Om u de waarh. te zeggen, ken ik 't stuk niet. Ik dacht er aan, omdat in 't stuk dat me... bevrucht, ook van Neven kwestie wezen zou. De titel zou zyn: Deugdjes! Maar... ik weet niet, of ik 't zal kunnen. Bedenk dat ik de blyspelen van molière (!) niet goed vind. Zie je, ik moet dus wel zeker van m'n zaak zyn, om 't aantepakken- [6 oktober 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] 6 oktober 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, tot het midden van de tweede blz. in de breedte beschreven. (M.M.) Op blz. 1 zijn totaal zes regels, op blz. 2 is alles doorgestreept. De tekst is echter goed leesbaar gebleven. Dekker, de blijspelschrijver: van J. Dekker verschenen o.a. Een uurtje in eene dorpsschool (Amsterdam 1851) en Een paar ton. Blijspel met zang in drie tijdvakken. (Amsterdam 1869.) Salvador: Jhr. Mozes Salvador (1813-1884), radicaal spreker en polemist; gemeenteraadslid in Haarlem en lid van de Provinciale Staten. sans foi, ni loi: lett. zonder geloof en wet, onbetrouwbaar (fr.) {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} Rolle, 6/10 72 Waarde Dekker! Dat mijn brief uwen tweeden niet weder gekruist heeft en eerst geschreven wordt na ontvangst van Uwen derden, is te wijten aan de omstandigheid, dat ik weder druk in de broodschrijverij heb gezeten, te meer verplichtend, als Plet's courant niet doorgaat. Gisteren ontving ik weder f85 van hem over Sept. en Oct. Hij schryft 1 Oct. een 'Indischen wissel te hebben gekregen, maar nog niets te kunnen melden omtrent de verschijning van het blad. Ik antwoord heden, dat ik niets meer mag aannemen zonder gedeeltelijke opheffing van den sluier, over de geldbron uitgespreid. Wat Gy over hem zegt, heeft mij de geheele week bezig houden. Ik kan niet gelooven, dat hij eene grove verkeerdheid heeft gepleegd, en evenmin kan ik twijfelen aan uwe waarheidsliefde. Onaangename gemoedsstemming! Zijn brief is uit Delft. Is Dekker, de blijspelschrijver, Uw broeder, de dominee? Uwe moeder schijnt eene vrouw van groote geestvermogens te zijn geweest. Gij noemt Salvador in uwe Idéen ‘eerlijk’. Dat betwist ik. Vooreerst doet hij niets dan om genoemd te worden. Ten tweede: ik had, bij herhaling, in mijne brieven aan hem den Haagschen Lion een' man genoemd: ‘sans foi, ni loi, de incarnatie van de veilheid.’ Niettemin vroeg hij dezen, of hij wel stukken van mij zou willen plaatsen, als ik hem die aanbood! En hij deelde mij mede, dat Lion wel zou willen! In een art., dat ik U zenden zal, zeg ik, dat zoo Lion, volgens ‘Spar en Hulst’, op den ‘Chimborasso der gemeenheid’ woont, onze liberalen, wat dankbaarheid jegens van den Bosch en Baud betreft, op den Dawalagiri der gemeenheid leven. Hij althans volgt het beginsel: Wiens brood men eet, wiens woord men spreekt. Dat vers van Asmodée op Mevr. van Ellemeet is smerig en toch het beste antwoord op v. Lee's verslag in de N.R.C. over het Middelburger Congres. Die v L. veracht meer dan iemand de Nederlanders, Vlamingen en hunne beweging. Het spijt mij oneens te blijven met u omtrent vrijen arbeid. Dat vermoedelijk geen Nederlander zijn kapitaal op Java wagen zou, als wij daar geen bajonnetten en residenten hadden, is waar. Dat wij groote moeilijkheden met vrijen arbeid zouden hebben, als al de regenten ons tegenwerkten, is even waar. Maar dat de eerlijke vrijarbeiders daar hun werkvolk krijgen door omkooping en iets anders verlangen dan de eerlijke ondernemers in Europa, is onjuist. Hebzuchtigen zijn zoowel hier te vinden als daar. {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} Een brief van Uwe vriendin zal mij in den hoogsten graad aangenaam zijn. Gij zijt al zeer lakonisch omtrent het weêrzien van Uw zoontje. Is dit de 18 jarige Max? Viel hij u mede? De brief aan Feringa schijnt mij te bar toe, tenzij gij breken wilt. Als gij tijd hebt, schrijf dan een korter, spottend briefje. Hij ontving het laatst tijding van mij. Hoe komt hij, die sinds drie maanden zwijgt, eraan te denken, dat ik boos schijn?- Ik ben razend nieuwsgierig naar de grafschriften. Funke is te dom geld te verdienen. Maar welk uitgever is in Nederland beter dan hij? Gisteren vroeg mijn zoontje aan Marie, of hij haren hoed mocht opzetten. Het nufje antwoordde: ‘O, daaraan valt niet te denken.’ Ik blijf op Loudon rekenen, niet voor Indië, maar voor mij. Wel is de Indische zaak de mijne, maar hij deed uitdrukkelijke beloften en beaamde stilzwijgend de verplichting zijn' dooden broeder te rehabiliteeren, medeplichtig aan 't banvonnis. Doet hij niets flinks voor mij, dan is hij een ellendeling. En daarvoor houd ik hem nog niet. Wel voor bekrompen. Dat de handen van Hartsen, die de ‘Nederl. toestanden’ schreef, vuil zijn, geloof ik gaarne. Nooit heb ik geloofd, dat Gij geld van de Mult. Comm.ie hebt aangenomen, en evenmin van van Twist, al vertellen de luî het. ‘Wiens brood men eet’, enz. Boos over de opheffing van Pak Maria's geheim? Dan ware ik gek. Aan Funke geschreven om den 5en druk der twee eerste bundels Idéen ook te zenden, maar in hun geheel bijeen. Ik dacht, dat ze reeds van de pers waren. En nu moet ik mijn ongeduld bedwingen. Met uitstekend genoegen uwe ‘Bruid’ gelezen. Ja, uwe bedillers zijn tot zulke zonden der jeugd niet in staat. Gij zijt al zeer weinig afgesleten door wrijving. 't Deed mij goed, dat ‘Smal Spoor’ u een nieuw idee ingaf, dat Ge bespreken zult. Ik kan Plet niet uit het hoofd zetten. Het doet mij zoo pijn, die onzekerheid! Groet uwe vriendin hartlijk. Wij drukken u de hand. Uw vriend Roorda. {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} [7 oktober 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] 7 of 8 oktober 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen, op blz. 1 geheel en op blz. 3 tot het midden beschreven. (M.M.) Wbaden Octobr 72 Zeer geachte heer Waltman! Sedert weken heb ik kopie gereed (gelyk ik u meermalen schreef) maar ik wachtte met verzenden op 't inzien van proef. Ge begrypt hoe ik nu-en-dan iets van 't vorige moet nazien om 't tegenwoordige afteronden. Daarom was ik zoo vrij eergister aantedringen op 'n beetje spoed met drukken.- Maar zie, ik heb geld noodig en dus moet ik wel kopie zenden. Eerst zie ik ze nog aandachtig na, en zend ze morgen. namelyk 2½ vel. Dat ik U reeds heden dat mededeel, is om U vriendelyk te verzoeken U gereed te maken voor 't remitteeren van die f100. Ik heb ze noodig. Wat de taxatie aangaat, en tevens uwe boekhouding, 't eerste komt later terecht, en het laatste neem ik zonder den minsten twyfel als correct aan, gelyk ik U reeds schreef. (Die f40 zullen liggen in een misverstand tusschen den heer Plettenberg en my) Na beleefde groete met achting UEDDWDienaar DouwesDekker [9 oktober 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 9 oktober 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee enkele velletjes postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) balsam Copaïvae: medicament bij een ontsteking in de genitaliën Wbaden 9 Octr 1872 Waarde funke! Dank voor Neven en Croupier. Wat kreeg ik die beide dingen spoedig!- Hierby proef vel 14 terug. Zie eens die beide ingeplakte papiertjes waarheid dwaasheid schraal schaal Behalve die dingen kon ik wel 'n dozyn correctien opgeven, die ik niet geëffectueerd zag! Hoe komt dat toch? Zien ze by de drukkery niet na? Ook vond ik ergens een nieuwe fout. (by 'n kleine verzetting {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} twee woorden aan elkaer gezet.) En dan zulke malle ontypografische blunders, die zy juist in my moesten verbeteren. (dat sterretje op blz 204 boven aan de bladzy!)- Behalve dit alles, de proef was niet in duplo. Ik heb nu geen legger en kan na 't verzenden, niet nazien of ik iets over 't hoofd zag. Ook kan ik by 't corrigeeren van 15 niet zien hoe 14 definitief geworden is. Er zyn nog meer redenen die maken dat proef in duplo noodzakelyk is. Wilt gy nu alsjeblieft dit vel 14 nazien? Als de drukkery 't zoo duidelyk geschreven: waarheid in: dwaasheid verandert, kan men niet op nauwkeurigheid rekenen. Ik maak m'n corrrecties zoo nauwkeurig mogelyk en schryf letter voor letter. Maar ze geven er niet om. - Ik zie dat gy op de proef vraagt waar vel 15 blyft? Ik ook. Misschien komt het om 4 uur, gelyk met ‘Nieuws’- De ‘Neven’ maken me...moedeloos. Ze bevallen me niet. Maar...ik weet niet zeker dat ik 'n ‘blyspel’ beter maken zou. v.d. Berg's voorbericht bevat veel waars. 't Is de vraag of 'n Hollandsch blyspel bestaanbaar is? Er zyn aardige passages in de Neven, maar 't geheel - enfin!- Ik recommandeer u zeer dit vel 14- Ik verlang te meer naar 15 - en zelfs naar 16 - om te beoordeelen hoe de Aflevering sluit. Daaraan is veel gelegen. Geef me s.v.p. met eenige nauwkeurigheid op hoever de kopie op 16 uitloopt? Zooveel heb ik althans van uw oordeel over de grafschrifjes aangenomen dat ik ze liever niet geef zonder 'n woordje - al was 't dan maar zydelings, byv. scie tegen scie - over de oorzaken die my bewogen tot die keus van wapens. Ik gis dat ze goed zullen verkocht worden, maar beweer niet dat dit u ongelyk geven zou. In tegendeel. Maar... als de aflg met die vodjes goed verkocht wordt, leest en slikt men 't andere ook. Al dienen ze dus maar als ouwel om balsam Copaïvae, dan doen ze goed. Ik ahn dat de Veer dat stuk Cesar Cesarini niet plaatst. Volstrekt niet omdat het niet goed is, o neen. (laat het uwe vrouw eens lezen. Uitgevers lezen niet, dit weet en begryp ik) maar ik denk dat hy me niet graag 'n pleizier doet. (Thorb. God. moderniteit &c &c.) Welnu, maakt het u dan makkelyk, en houd het maar liggen tot M. een andere plaatsing vindt. Ze heeft er zoo met zorg aan gewerkt, zoo conscientieus! De zaak is niet waard dat ge daarover verschil krygt met uwen hoofdredacteur.- {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} Van Pl. rechtstreeks niets gehoord. Maar verbeelje sedert 'n jaar al zeide hy een Blad te willen opzetten. Ik hoorde dit van Roorda en van Feringa. My schreef Pl. nooit daarover. Daar ik het toch wist, schreef ik hem al voorlang: ‘Mannetje, je hebt iets in den zin dat je my niet durft zeggen. Ontlast je toch, dan zal ik je kapittelen.’ Of zoo iets. Maar hy durfde er niet mee voor den dag komen. Hy wist hoe ik over wytjes denk, en vreesde dat ik hem zou uitlachen. Maar zie, nadat hy Roorda, die meewerker zyn zoude, maanden aan de praat hield, nam hy op-eens een zonderlingen maatregel tractement te betalen vóór de zaak begon! Roorda deelde my dit mede, geheel zonder erg. Onlangs schreef me R. over z'n geldelyke omstandigheden. Op z'n budjet kwam ook de inkomst van die Pletsche courant. Ik moest hem dus waarschuwen daarop niet te rekenen, en dacht daarby niet aan die betaling van tractement vooruit. Roorda antwoordt me dat-i juist weer dat honorarium over Sept & October ontvangen had, en nu na myne mededeeling aandringen zou op verklaring wat dat voor geld was? Roorda is de eerlykheid zelf, en staat perplex van myn vertelling, dat begrypt ge. Ook hy hield veel van Plet.- Dat ik u dit schryf, is omdat ge in de zaak betrokken zyt. Gy hebt me gewaarschuwd. Maar laat svp die bykomende gekke krantopzet-historie onder ons blyven. Ik wil Pl. geen haar meer bezwaren dan (door die annonce) noodig was. Ook hy moest - als v.H., - werken. Leegloopen is de pest. Ik heb daarvan op 't oogenblik een 3o voorbeeld voor oogen, dat veel erger is. Als ik 't in een boek schreef, zou men 't niet gelooven. Men meent dat moederliefde een sterke prikkel is ten goede, niet waar? Welnu, ook dát gaat naar de maan door doelloos rondslenteren. Ik heb te doen met 'n moeder die te lui is om de kousjes van haar kind te wasschen. Van nieuwe breien is geen spraak, en om te koopen heeft ze geen geld. O, veel meer is er dat men in een boek, gezocht zou vinden en overdreven. Ikzelf had het niet geloofd, als ik 't niet gezien had.- Zeg, als je ooit, nu of later met Roorda in aanraking mocht komen - hy is een goed litterator, zeer goed! - onthoud dan dat hy een door-en-door braaf man is. Ge kunt z'n woord als 'n document beschouwen. Het kon te pas komen na m'n dood. Ik kwam op dit idee door al 't geknoei van Pl. en v. H. Dat schynt norm. Wees hartelyk van ons beiden gegroet tt DD {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} Nog iets over drukkeryen, nu dit te Haarlem, waar men zich anders wél moeite gaf. De eerste noot op blz 146 (herdruk) springt in. Ik had daar 4, 5 woorden bygevoegd om die regels pas te maken met de 2e noot op die bladzy. Jawel! Ik zie nu in de schoone vellen (dank voor de drie!) dat men daarvan geen nota heeft genomen. Dit gebeurt dikwyls. Als ik zeker was dat de gemaakte correctien gevolgd werden, zou ik niet zoo vaak 'n vel nog eens terug moeten vragen.- Ik geloof dat het goed wezen zou, en tyd winnen, indien ge een bediende de nieuwe proef liet nazien, en, zoo-nodig, direct terug aan de Drukkery met 'n opschriftje: ‘de door den auteur gemaakte correctien zyn in dezen proef niet verbeterd’ Of: ‘er zyn nu nieuwe fouten.’ Zonder meer. Behalve dat: ‘schaal’ en ‘dwaasheid’ kan ik wel 10 dingen opgeven in vel 14, die ik nu voor de 2e maal corrigeer. Die moeite is op zich zelf niets, maar 't beneemt het vertrouwen, en... ik verlies 't oog voor m'n eigen fouten. Dit's het ergste. [10 oktober 1872 Aantekeningen in het Memoriaal] Waarschijnlijk omstreeks 10 oktober 1872 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 47. (M.M.) De nummering sluit aan bij die van 21 augustus en betreft kopij voor Millioenen-studiën; zie V.W. V, blz. 224-256. De cijfers 1?, 1? en ¾ in rood potlood betreffen de geschatte omvang in vellen druks. 21. nauwkeurige boekhoudster 3½ 22 kleine deugd amen1. (eind hstuk) 6 23. Am grünen Tisch 5½ 24 - 't ging niet gemakkelyk!- 4½ 25 kuchend 6 26 - Wel, die schoenmaker 3 27 't zal 'n gravin geweest zyn 4½ _____ 1? 33 {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} 28. op hooge rente gezet 4 29 hoofdig, hardnekkig, misschien 4½ (hierin begint E. tegen Zeven) 30. Nogeens - was 't koppigheid of moed 4 31 Systeem? Berekening? 4 32 met den goeden uitslag v.h. waagstuk 3 33 Einde hoofdstuk (1 t. 7) 4 5 begin ‘rouge perd! 1 34 la douzaine au grand complet 5 35 maar weet ge dan niet 4 _____ 1? 34 36 laatste helft van 'n kwartaal 3 37 - C'est madame qui a fait la coupe 3½ 38 voldoen eener kleine vertering 3½ 39 Le point est connu 3 40 Combien y a t il de billets maintenant 5 41 Viel hem snikkend om den hals 3½ eind hoofdstuk 1½ 4½ _____ 3/4. 22 van 21-41 op drie vel gerekend omdat de zending van 1 Sept meer is dan 2½ [10 oktober 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] 10 oktober 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, aan éen kant beschreven. (M.M.) Wbaden 10 Octr 1872 Geachte Heer Waltman! Ik ontving heden uwen brief van eergister met veertig gulden, en moet erkennen dat me dit zeer tegenvalt. Ik had inderdaad die honderd gl. noodig, en ben genoodzaakt beleefd aantedringen op de spoedige remise der overige f60- Ook ben ik zoo vry, om proef te verzoeken. Het zou wenselyk zyn wat voorgang te maken. Myne schoone vellen loopen slechts tot 12, en de gecorrigeerde proeven waarvan ik nog geen schoon vel ontving, tot/m 14. {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} Kan ik nu met eenigen spoed vel 15, proef, te gemoet zien? Dat zou nuttig zyn. Na beleefde groete met hoogachting UWEDDwDienaar Douwes Dekker [11 oktober 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 11 oktober 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot het midden van blz. 4 beschreven. (M.M.) Uit deze brief is op blz. 3 vlak boven de handtekening éen alinea weggesneden; doordat de keerzijde daar blanco was, is er geen verder tekstverlies. Amsterdam, 11 Oct 1872 Amice! Ik wou dat ik met dien Los niet begonnen was. Hij is jong beginner, maar weinig attent, zeer sober ingericht en even schraal van lettervoorraad voorzien, zoodat het geregeld tevergeefs gestampvoet is. Ik las hem nu duchtig de les over zijn lamlendige correctie en hoop dat dit wat helpen zal. Een volgende bundel zullen we maar liever aan onze Haarl. drukkers geven, die kennen al beter 't klappen van Uw zweep, al zijn ze óók niet vrij van kleine zonden. Heb dus als ik in 's hemels naam maar wat geduld. Neen, wat de Veer betreft, vergist Gij U. Cesare Cesarini kón niet dadelijk geplaatst worden omdat het thans loopend feuilleton klaar lag. Een onzer redacteurs (vdGoot) heb ik Mimi's handschrift ter lezing gegeven en deze beoordeelde het als vertaling allergunstigst, minder als litterair product. Hij vond het wat extra-romanesk. Nu heeft de Veer het onder handen en ik twijfel niet of zijn oordeel zal gunstig zijn. Zeer zeker plaatste hij feuilletons van minder gehalte. Later bericht ik U wel wat de Veer oordeelt. Van die Krantopzetterij met vooruitbetaald honorair aan medewerkers, en dat door Plettenburg... begrijp ik hoegenaamd niets. Het klinkt als een sprookje. Mij dunkt dat hier meer dan ooit Plett's diplomatiekerij regeert, en 't daarom 't best is er maar niet over te soezen. Van v. Helden hoorde ik niets. Gij? Hij zal vrees ik boos op mij zijn inplaats van op zich zelf. Waarom, als hij geld noodig had, 't niet voor zich zelf gevraagd. Hij had het dan even goed van mij gekregen. Het schijnt dat jaren van finantieele zorgen vele handelsmannen in draaien of liegen minder bezwaar doet zien, en overigens heel nobele luî met zoo'n hebbelijkheid vertrouwd raken. Ik heb dat meer ont- {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} moet en men mag dat niet al te hard veroordeelen, want de toestand van een handelaar, die, meestal in tegenwoordigheid van derden, dag aan dag door crediteuren gebrusqueerd wordt, is in een woord jammerlijk. Hij moet zich wel onophoudelijk behelpen met uitvluchten, kleine misleidingen en dergelijke, wil hij zijn ‘fatsoen’ eenigszins ophouden en van lieverlede raakt hij gewoon aan den leugen. 'T schijnt erg moeielijk zich later die hebbelijkheid af te wennen. Als v. H. U schrijft, wees dan niet te bar, maar gedenk zijn vroeger getob.- Vriendelijk met Mimi gegroet van tt GLf Is Eduard nu te Venetie geplaatst en is hij daar naar zijn zin? Die Jorissen moet E.J.P. Jorissen zijn, vroeger collega van Straatman te Groningen, thans rentenier geloof ik. Th. J., die hier Professor is, kan geen vriend van Thorbeckianisme wezen. Hij is zoover ik hem ken, een echte radikaal. Naar Uw blijspel ben ik erg verlangend. Mij dunkt, de proeve moet U lukken. Zoo Ge besluiten mocht er toch niet aan te doen, vat dan Wouter's historie in dezen bundel weêr op. [12 oktober 1872 Bespreking van Vorstenschool in NRC] 12 oktober 1872 Bespreking van Vorstenschool in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, no. 282. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Het artikel is anoniem; de auteur is waarschijnlijk de toneelrecensent van de NRC, Haverkorn van Rijsewijk. Het Hollandsch tooneel. 7 October. Een oorspronkelijk tooneelstuk, en wel een van Multatuli's hand - welkome verschijning! Bijna twee jaren geleden werd in dit blad de meening uitgesproken, dat Multatuli aanleg had om Neerlands grootste dramatist te worden. De bruid daarboven was maar een jongelingsproef en niet op dit stuk steunde dat beweren, maar op het talent van schetsen en voorstellen waarvan Multatuli telkens in zeldzame mate blijk gaf. Welkom dus de Vorstenschool of - waarom zoo leelijke sous-titre, dubbel overbodig waar de titel zelf zoo duidelijk is? - of vluchtige schets van 'n paar verschillende wijzen, waarop hooggeplaatste personen hun roeping zouden kunnen opvatten. {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} Doch, hoe oprecht welkom 't werk mij was, een oogenblik aarzelde ik er mijne meening over te zeggen. Eenigen tijd geleden droeg Multatuli enkele bedrijven van dit stuk in sommige plaatsen voor, en er waren er toen, die beweerden, dat hij een hooggeplaatst persoon had zoeken bespottelijk te maken. Als dat waarlijk 't geval was, dan zou een referaat mij moeilijk vallen. Hoe toch kalm en onpartijdig als kunstproduct te waardeeren een stuk, dat mank ging aan onvergeeflijke zonde tegen betamelijkheid? En toch kon het een kunststuk zijn van den eersten rang - of zijn zekere stukken van Aristophanes van minder waarde, omdat hij daarin Cleon, 't Hoofd van Athene, en Socrates parodieerde?- Gelukkig wordt ons echter beproeving gespaard. Multatuli spreekt niet alleen het bedoeld gerucht stellig tegen, hij beoogt zelf hoe onvoegzaam het zou zijn levende personen bespottelijk te maken, hoe 't de dramatiek onteeren zou, haar te verlagen tot een chronique scandaleuse. Nog altijd - meent hij - geen schandaal noodig te hebben tot aanvulling van ontbrekend talent. En het bewustzijn van de hoogheid der kunst spreekt in hem eer te sterk dan te zwak. Zijn er, die hier den onedelmoedigen regel zouden willen toepassen qui s'excuse, s'accuse - dat zij het stuk in zijn geheel lezen, en ze zullen toestemmen, dat hunne opvatting onjuist is. Hielden ze haar vol, zij zouden zich dan niet kunnen onttrekken aan de uitnoodiging om aan te wijzen: ‘wie er dan met Louise wordt bedoeld? Met Hanna? Met den lakei die de kachel aanmaakt? Met den groom van jonker Schukenscheur? Met den niet geschoten wolf? Zou dat beest ook “misschien de Gemeentewet beduiden? Of de Brielsche feesten? Of de mazelen der kindertjes van de juffrouw links-achter-bovenvoor?” Niet ten onrechte verzocht eens C.E. Van Koetsveld hen, die zoolang zoeken, tot zij een naam hebben gevonden en een satire gelezen, dat ze zijne novellen ongelezen zouden laten. Doch welk tooneeldichter staat - zoolang er zulke lezers zijn - niet voor dergelijke misvattingen bloot? Slechts diegene niet, die in plaats van menschen denkbeeldige wezens teekent. Zeer juist schrijft Multatuli: “De dichter, die slechts zulke verkeerdheden zou mogen aanroeren, als in onze maatschappij niet gevonden worden, zou 'n schrale keus hebben van 't Bruin, dat hem toch onmisbaar is om 't licht te doen uitkomen, en weldra zou men in alle scheppingen van die soort z'n toe- {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} vlucht moeten nemen tot menscheneters.” Met andere woorden en algemeener opgevat: de tooneeldichter moet staan op den bodem der werkelijkheid; zijne creaties moeten aan de werkelijk levende menschen verwant zijn. In plaats nu van Multatuli te veel realisme te verwijten, meen ik te moeten klagen, dat hij een denkbeeldige wereld schetst. In plaats van hem te verwijten, dat hij portretten levert van levende personen, meen ik te moeten klagen dat zijn hoofdfiguur onbestaanbaar is. Multatuli's stuk speelt in een Staat, waar de volksklasse lager staat dan 't stomme dier des velds, dan 't redelooze vee.’ lager dan ‘'t schaap of rund dat onbekommerd graast, En dat gewis den mensch verachten zou, Als 't weten kon hoe slecht die mensch zich voedt;’ een klasse bij welke alles zich oplost in 't ééne woord: gebrek,’ ‘ziel en hart ondergaan, bij aanhoudend stoffelijk lijden,’ bij welke gedweeheid slechts gevonden wordt, ten gevolge van ‘uitputting.’ En de oorzaak van dien toestand is: ‘Broedermoord! Een deel, een nietig deel der maatschappij Heerscht, regelt, kuipt, maakt wetten, en verwijst het ovrig deel - en 't grootste - tot ellende!’ Over dat ongelukkig volk heerscht een Vorst, maar hij kent 't Volk niet: daarin, zoo 't schijnt, andere Vorsten van dien tijd, of uit naburige Staten, van 't zonderling land gelijk - ‘ze omringen zich met een cordon van middelmatigheid, die door gebrek aan zwaarte omhoog viel.’ De hoogste ambtenaren van den Staat zijn echter niet alleen middelmatige lieden, maar ook, wat erger is, ellendige bedriegers. Ze leggen den Vorst officieele rapporten voor, die òf werkelijk leugen spreken, òf 't beetje waarheid zoo verdrinken in frazen, in deftige gemeenplaats-halfheid, dat zoo'n waarheid niet veel beter blijkt dan leugen.’ De eerste Minister is ‘een grondbezitter van d'eersten rang’ en daarom tegen herziening van 't kadaster’ - Hoe noodig die herziening ook schijnt te zijn, hij wordt om zijn afkeer van haar juist gesteund. Voor dien premier ‘is de Staat zijn zetel, zijn carrière. Een kaatsbaan voor de heeren van het hof, Een draaibank van fortuintjes, een fabriek Van Neurenburger eerzucht-duikelaars Hem is het Volk...een kweekkast van lakeien. De welvaart...paragraaf in een rapport. Een algemeene ramp...de troefkaart op den heer die uitgespeeld was door partij. De burger...een artikel ter belasting.’ Even zonderling als de regeering zien de staatspartijen er uit. Er zijn er drie: de liberale, de conservatieve en de radicale. - Dat er geen clericale en geen anti-clericale in {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} 't land gevonden werden, is alleen reeds genoeg om te bewijzen dat het stuk niet in Europa, althans niet onzen tijd speelt. Maar ook uit de teekening, die van de drie genoemde partijen gegeven wordt, blijkt dit genoeg. De liberalen gaven het Volk ‘Een onbesuisd verlangen naar iets beters, Maar 't middel niet, dat tot het betre leidt. Ontkenning, zonder kennis...en voor 't misbruik van den adel, misbruik zonder adel. Verwaand gekakel tegen allen die regeeren. Ieder weet wat noodig is, En zou...en zou...en zou, maar niemand gunt Aan wie geroepen is tot handlen, macht! Men wantrouwt elk gezag. Het moet geknot, Besnoeid, verdeeld, beperkt, verlamd, gesmoord... En als 't daar stuipend neerligt in den modder, Dan vordert men van dat gezag z'n heil.’ Anti-feodaal, revolutionair, anarchisch...uit welk land en uit welken tijd zijn deze liberalen? De conservatieven: ‘Wat wordt behouden? Niets! Dan...eigen geld en goed, als 't mooglijk is, En...wat vooroordeel tegen nieuwigheid. Maar...niet te veel vooroordeel! Juist genoeg Om, met vertoon van quasi-deftigheid, Te deelen in de winst die 't nieuwe geeft.’ Kenmerkende karaktertrekken dus: geldgierigheid, wat bekrompenheid en quasi-deftigheid - dàt voor de conservatieven. De radicalen: zoo noemen zich als partij ‘de schreeuwers om verbetering Van... weêr en wind - weet ik het! - zij die eischen Dat een Regeering zorgen zal, dat twee Maal twee gelijk aan vijf zal wezen, en Dat ieder even groot - of klein! - zal zijn’...'t Eerste wat ze doen - Misschien het eenige ook! - is dat ze zich Tot apen maken van hun tegenstanders. Zij nemen de gewraakte feilen over Vertalen frak in: kiel... en praten mee! Zoo'n Kamer...raaskalt. Goed! daar komt komt 'n club Aan 't Volk vertellen...dat de Kamer raaskalt, En geeft, tot stichting, 't voorbeeld bij de les.’ Men ziet 't land was een constitutioneelen regeeringsvorm rijk - maar deze belette niet, dat de politiek er kon gekarakteriseerd worden in deze weinige woorden: ‘Partijen en personen vóór de zaken! Een Turksche wip: omhoog, omlaag, omhoog’... Moge in deze trekken 't een en ander zijn, dat ons misschien aan sommige toestanden van enkele landen - 't meest nog aan die van Spanje - herinnert, het geheel weet ik nergens te plaatsen, 't geheel schijnt mij toe zóó onbestaanbaar te zijn, zóó onmogelijk - dat ik 't betreur - dat Multatuli niet een weinig waarschijnlijker achtergrond voor zijn stuk heeft gekozen. Moet dit gebrek aan realisme, aan nauwkeurigheid en waarheid doen {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} gelooven dat de verwachting omtrent Multatuli's dramatisch talent ijdel was? - Neen - immers men merke slechts op, dat de dichter hier aan 't politiseeren is, een voor de dramatiek altijd en voor Multatuli hoogst gevaarlijke zaak. Benadeelt de politiek de juistheid van teekening en kleur van het perspectief, daardoor de waarschijnlijkheid en dientengevolge het effect van 't stuk - dit bevestigt de meening, twee jaren geleden uitgesproken in dit blad: wat Multatuli zou kunnen zijn op letterkundig gebied, wordt door hem niet bereikt, als hij zijn Muze dienstbaar maakt aan politiek. Bezien we nu de figuren, die hij geteekend heeft, de personen, die hij dichtte. - Of hij dramatische gaven heeft, 't zal blijken als hij menschen in 't leven roept, laat handelen. Hoofdfiguur is de Koningin-Louise, blijkbaar met voorliefde behandeld, tot draagster verkozen van des schrijvers wenschen en denkbeelden. Zij wil mensch zijn, meer nog dan vorstin, haar wettig deel aan de algemeene taak vervullen, het lijden van het volk kennen en al haar kracht ten offer brengen aan 't welzijn van hare medemenschen. Een vrouwelijke markies van Posa - doch met dit verschil, dat zij veel te mannelijk, te forsch, te ruw is, terwijl Schiller's creatie wel wat te vrouwelijk, te teeder is. Wat diens ‘man’ te weinig heeft, bezit deze ‘vrouw’ te veel, althans in 't spreken. Zou een vrouw zeggen: ‘Gewoonheid is een giftig woekerkruid, dat zelf geen vruchten draagt, en z'n venijn gebruikt om, wat er opschiet aan z'n zij, Te doemen tot gelijke onvruchtbaarheid...Genie...een vuile ziekte, die men liefst niet noemt, dan met een omweg Excentriciteit.’ Zou een Koningin zeggen: ‘O m'n naam Bekleedt 'n plaats in d'Almanach de Gotha! Maar ingeschreven in de annalen van de Menschheid, is die naam nog altijd niet.’ Mij dunkt dat het eerste gedeelte even weinig op zijn plaats is in haar mond, als de uitdrukking: ‘De man is gek!’ in dien der Koningin-moeder. Zou een beschaafde vrouw, sprekend over de bescherming aan vleiers verleend, zeggen dat zij die dit doen, ten schild voor eigen nietigheid, behoefte hebben aan ‘verrotting van de rest’? Zou ze met de conservatieven den draak steken met woorden als: ‘Nooit zag ik Behouders met 'n vijgeblad gekleed, of...niet gekleed’? Zooals gezegd is, de koningin heeft hooge edele gedachten van hare roeping als vorstin - ze is echter reeds ettelijke jaren gehuwd met een koning, die hare opvatting niet alleen niet deelt, maar zijn tijd verdoet {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} aan beuzelingen, en blijkbaar moreel en intellectueel niet genoeg ontwikkeld is om de taak van een vorst zoo te kunnen begrijpen, als zij dit doet. Desniettemin heeft de koningin haren echtgenoot van ganscher harte lief - dit klinkt vreemd. Diep veracht ze alle Ministers en hovelingen, omdat ze hun roeping niet begrijpen; middelmatigheid is reeds misdaad in haar oog - en dat kan niet anders bij iemand, die zoo diep voelt, zoo vurig dweept. Waarom maakt zij een uitzondering voor haar gemaal? Dàt is niet helder. De ergste van alle rampen moest voor haar wel zijn - juist dat de koning, zoo weinig vorst is in den door haar gewenschten zin. Dat moest haar diep ongelukkig maken - doch ook dit blijkt nergens. Wordt dan alles voor haar goed gemaakt door 't ‘edel hart’ des Konings - dat trouwens alleen uit eenige weldaden blijkt, die hem op geen opoffering te staan komen; door de hoop, dat haar liefde hem zal doen beantwoorden aan zijne roeping? Zoo ja, dan is die zachtmoedigheid niet weinig in strijd met het karakter haar toegekend. Is hetgeen tot deze aanmerkingen aanleiding geeft weder niet dit, dat Multatuli in Louise niet slechts een mensch, eene vorstin teekent, maar haar tot de tolk maakt van een politieke geloofsbelijdenis? Komt politiek in 't spel - matiging, zelfbeheersing, juistheid van blik en vastheid van 't hand verdwijnen. Schukenscheuer, de laffe vleier, Van Huisde, de voorzichtige kruiper, Van Hesselfeld, de lage intrigant, Spiridio, eerlijk man en te geestig en degelijk voor de rol hem toebedeeld als grappenmaker van 't hof, Puf, een ellendige bedelaar, Herman, braaf werkman, Albert, klerk van beroep, poëet van inclinatie, en vooral Hanna, de nobele arbeidster - dat zijn meest alle uitstekend geschetste figuren en uitmuntend volgehouden karakters. Hanna, zóó lief, eenvoudig, zelfverloochenend, - dat ze naast Klaartje uit Göthe's Egmond staan mag, maar met rijker gemoed, edeler zin en minder hartstocht dan deze; Hanna, die niets van poëzie begrijpt, maar zelve, echt poetisch, zich verheft boven wat laag en klein zou zijn. Herman, ruw en forsch, de steun van zijn zuster, bijkans haar wreker - als nobeler aard zijn hart geen edeler aandoening had doen kennen; Van Huisde, ...maar men leere ze kennen uit hun daden. De intrige is aldus: De Koningin heeft, in gezelschap van de Koningin-moeder, den premier tot laat in den nacht, op haar buiten, bezig gehouden, om aangaande den toestand van 't volk alles te vernemen, wat hij haar kon {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} mededeelen. Den volgenden morgen, komt Puf, een man uit 't volk, haar zijn nood klagen; ze neemt zich voor dit geval zelf nader te onderzoeken, en houdt eene nabetrachting over 't gesprek met den premier. Terwijl zij dat gesprek hield, lag de Koning reeds te rusten, doch hij staat op en laat den militairen kleedermaker roepen. Eigenlijk ‘moest nacht en dag een rijtuig klaar staan, 't kon gebeuren dat een denkbeeld, 's nachts gevormd, verloren ging door 't wachten op den dag.’ Zoo'n denkbeeld heeft de koning nu; een gewichtig denkbeeld. ‘O zorgen van een koning, die den nacht Een dagtaak geven, zwaarder dan de taak Die menig onderdaan des daags verricht’. Is 't nieuw model der schouderweren, kleur en breedte, wel goed? De koning - lakeien, kleermakersknecht, den kamerheer zelfs gebruikend als kleêrendragers - past, meet, speldt, en praat ondertusschen allerlei onzin, b.v. dat er een wet moest zijn om alle kromme lieden - zooals de knecht van den kleermaker - naar de baden te zenden. Ondertusschen hoort de Koning muziek: eenige heeren van 't Hof vieren feest. De Koning, die na inspanning meent zich eenig vermaak te mogen veroorloven, noodigt de heeren bij zich. Champagne en sigaren; op koninklijk bevel, ‘geen woord dat ernstig klinkt.’ Geheel de toon van een nabroodje van een studenten-dispuut: meest klare onzin en flauwiteit. Onder de grappen een parodie op een ‘openingsrede’, poenitet om 't noemen van den naam Christus, liedjes met koor van een nachtuilin - beneden den toon van een dronken joel. Bij dergelijke feesten schijnt de eerste Minister te behooren; hij wordt gemist, gezocht. ‘Waar kan-i zijn?’ vraagt Sire en Hesselfeld - intrigant - zegt tegen een ander: ‘Louise's Rust' - het park der Koningin - ‘is lief gelegen.’ Nu stuift de Koning woedend op, hij scheldt Hesselfeld voor lafbek, honsvond, vordert uitleg als ‘man, geen Koning’, is dit ook zoo weinig dat hij zich zelf noemt: ‘Een wolf, een tijger.’ Doch eensklaps zich bedenkend, geeft hij zijn misbaar voor vertooning uit, voor een grap, om welke men erkennen moet, dat hij met zijn ‘nonsens 't mooist hen heeft gefopt.’ Toch vatte argwaan post in hart, hij houdt aanteekening van dag en uur, en de vijanden van den premier hopen van dien argwaan gebruik te maken tot zijn val. - Een bedrijf vol actie, uitmuntend gedialogiseerd, op effect goed berekend, maar jammerlijk van kleur, voor zoo'n omgeving. De Koningin is met de Koningin-moeder en haar eerdedame uitge- {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} reden, terwijl de Koning op de jacht is. In eene boerenuitspanning vertoevende, hooren zij een onverwacht getuigenis van 's Konings goedhartigheid, en meer onverwacht dan ongedacht blijken van de ellendigheid van sommige hovelingen. Zij vernemen tevens - zonder te weten waarop het doelt, hoe kamerheer van Huisde een kwaden schijn, die op den premier gevallen is, wil wegnemen door te zorgen voor een alibi. Het is een feit, dat de premier den bewusten nacht niet t' huis was, dat de Koning hem verdenkt, dien te hebben doorgebracht op Louise's rust, welnu Van Huisde strooit uit en weet den schijn te doen ontstaan, dat de premier een amourette heeft met een burgermeisje. Dat meisje is Hanna, die een kind van Puf tot zich nam, en verloofd is met Albert. Deze is juist bezig haar door 't voorlezen van een hymne op de poezie, te doen begrijpen wat die gave is, als haar broeder, Herman, binnenkomt met Puf, die hem vertelde, welke laster is uitgestrooid, en welken smet men wist te werpen op Hanna's goeden naam. Minnaar noch broeder worden in hun geloof aan Hanna's deugd geschokt - zij blijft zorgen voor 't kind van den overbrenger van den laster, maar Herman wil onderzoeken wie 't kwaad gerucht heeft uitgestrooid. De Koningin had zich voorgenomen onderzoek te doen naar Puf en diens huisgezin, zij komt dus incognito bij Hanna. En terwijl ze met dat meisje - dat ze spoedig leert hoogachten - spreekt, komen de broeder en de minnaar binnen. Van deze verneemt de Koningin, wat men van haar en den premier vertelt en hoe de goede naam van Hanna werd belasterd om den minister te sauveeren. Daarop ontstaat strijd tusschen Hanna en haar broeder, die 't den Koning klagen wil - maar - zegt de eerste - mijn eer behoeft getuigenis noch wraak, men mag geen gif der tweedracht zaaien, de arme koningin niet te schande maken. Ja, dat moet - laat deze zelf zich hooren - gij zijt het aan uw eigen eer verplicht: - en als zij blijft weigeren, zegt de koningin, dat zij zelve den koning er over spreken wil, waarop Hanna weigert voor haar te werken. Die strijd van edelmoedigheid wordt geëindigd, door de verschijning van Hesselfeld, die, als lakei verkleed, de lieden komt opstoken, om 't schandaal meer ruchtbaarheid te geven en den premier te compromitteeren. De koningin - door verontwaardiging buiten staat zich te bedwingen - beveelt hem heen te gaan. Hij ziet haar, noemt haar - 't incognito is opgeheven, algemeene verbazing. {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} In het laatste bedrijf ziet men het eerst den koning optreden. Hij gelooft het verhaal, waarmede van Huisde de afwezigheid van den premier op den bewusten avond ophelderde, doch verwijt zich dat hij zijne gemalin een oogenblik verdenken kon. Hij heeft behoefte haar te zien, en, als zij niet thuis is, geeft hij de eeredame een roos om deze de koningin ter hand te stellen, met de boodschap, dat hij zelf voor haar de bloem heeft geplukt - onder woorden wil hij niet brengen wat hij haar te zeggen heeft. Als de koning het vertrek heeft verlaten, komt Spiridio de eeredame mededeelen, dat hij de koningin - die echter alles reeds wist - het schandstuk had blootgelegd; - onder de hovelingen ook een braaf mensch. Zóó is de ontknooping voorbereid. De koningin ontbiedt van Huisde - die van de eeredame reeds scherpe verwijten moest hooren - en brengt hem, zonder in de zaak zelve te treden of het vuile schandstuk aan te raken, onder het oog, hoe laag hij handelde, en dwingt hem te knielen voor Hanna - die ze met haar broeder en minnaar op 't paleis liet komen om hun een blijk van haar achting te geven. Nadat zij vervolgens Von Schukenscheuer, die haar wil waarschuwen om haar steun te verwerven bij een sollicitatie, - heeft terechtgewezen, komt de Koning, wien door zijn moeder alles werd verhaald, en spreekt het volgend slotwoord - tevens de moraal: ...Bij God 'k zal anders worden dan ik was Ik wil als gij, Louise, mijne plaats Verovren in het hart des volks, En - 'k wil m'n plaats verdienen in het uwe... Al was 't de eenige verdienste van dit stuk - 't zou geen geringe verdienste zijn, dat het verhevener onderwerp behandelt dan de meeste die in den jongsten tijd uit vreemden bodem werden overgebracht, dat geen lage, maar edele neigingen, geen verachtelijke, maar achtenswaardige personen op den voorgrond treden en den boventoon voeren. Rijk, ingewikkeld moge de intrige niet zijn - de grootste kunst, de meeste oorspronkelijkheid steekt niet in een opeenstapeling van evenementen, een jagen naar sensatie, als b.v. het fort is van Sardou. Schoone regelen telt Multatuli's rijmloos gedicht zeer vele, uitmuntende gedachten uitstekend geuit: krachtige en gespierde, soms stoute uitdrukkingen: geestige trekken, niet zelden {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} bijtende satire: kreten van 't hart, grepen in het gemoed. B.v. waar sprake is van gulden middelmatigheid: ‘Die man draagt als de kerstboom, juist zooveel Als vader schooltijd en mama routine Hem strikten in de takjes... nooit iets meer! Zoo'n boompje is dood... maar leven moet een mensch, Dat is: gevoelen, denken, werken, streven, En vruchten dragen, honderd... duizendvoud! Wie niet meer geeft dan hij ontving, is... nul, En deed met z'n geboorte onnoodig werk. Of deze woorden naar aanleiding van conservatieve politiek: Wie kan ons zeggen, wat begin is? Welke stip Van d'evenaar kan roemen: ik heb 't eerst De zon gezien... bij mij begon de dag? Wat is beginnen? Wat is einden? Niets! Bewegen zal altijd, wat eens bewoog. Bewegen, voortgaan - niet vooruitgaan immer!- Is voorwaarde en bestemming van het zijn, Bestaan is: anders worden.’ Op het stuk als tooneelstuk liggen een paar aanmerkingen voor de hand, die te gewichtig zijn - mijns inziens - dan dat ze niet genoemd moeten worden, waar misschien van opvoeren spraak zal zijn. Ik bedoel niet de al te lange monologen - daarover heeft Multatuli zelf recht gedaan. Maar ik bedoel b.v. dat het tweede bedrijf in tijd voorafgaat aan het eerste - wat storend werkt, gelijk dan ook een terugtreden in tijd voor een tooneelstuk steeds veroordeeld is. - Ten tweede, dat de gerechtigheid - welke een drama eischt - niet genoeg wordt uitgeoefend. Wel wordt v. Huisde gestraft, maar de premier, die even goed als Hanna door hem belasterd was, wordt niet gerehabiliteerd - trouwens hij blijft afwezig en les absents...! - Ten derde is de wijze waarop de Koningin v. Huisde de les leest, zeer delicaat geteekend, maar ik moet bekennen, dat 't mij, als Hanna, niet duidelijk is wat hier 't verhaal, hoe de Koningin zich verveelde en daarom een vijver met karpers liet aanleggen, beteekenen moet. Minstens is die speech der vorstin wel wat gezocht en gerekt. Na de sterke actie in de voorafgaande bedrijven, is dit slot wat mat. - Ten vierde - enkele uitdrukkingen, en 't verhaal van Puf in het 4de bedrijf, {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} 1e afd., zijn te rauw, dan dat ze een beschaafd gehoor niet pijnlijk zouden aandoen. Niet altijd behoeft 't kind bij zijn naam, allerminst bij zijn scheldnaam genoemd te worden. Summa Summarum. Veel schoons en uitstekends - een meesterschap over de taal en een kennis van den mensch, die 't recht geven te vermoeden, dat Multatuli nog wel eens een tooneelstuk zal leveren, hetwelk niet alleen opgevoerd kan, maar ook langen, langen tijd opgevoerd zal worden... als Fancy maar begrijpt dat men in een drama politiek licht genoeg heeft, maar nooit te veel actie. [13 oktober 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 13 oktober 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) Sardou: de franse toneelschrijver Victorien Sardou (1831-1908); zijn blijspel Rabagas werd in 1871 gespeeld in het Vaudeville-theater. Zondag Waarde funke. In een gewoon geval zou ik vragen om bygaande proef weer te zien. Maar dat lange tydsverloop tusschen de vier eerste acten en V van Vorstenschool is zeer fataal. Dat kan me veel kosten. En 't kost me nu al veel! Ik begryp dat ge dit niét weet, maar waar ís het. Enfin! Ook had ik gaarne 't volgend vel meê in deze aflevering gezien. Maar ook dat kan nu niet, want elke dag langer bederft de zaak nog meer Ik zit nu in angst over 't drukken van dit vel 15 (zie o.a. de paginatuur!) en vooral omdat er op blz 220 een geheel nieuw epigram moet gezet worden. Op myn verzoek om niet door te hakken is geen acht geslagen. Ook niet op m'n nota om dat eene vodje 98 voor 't laatst te houden daar 't aan de gewone kopie aansluit. Het is om moedeloos te worden. Ik heb nu niet de minste zekerheid dat ze wél acht zullen slaan op de correctie van heden. Ik doe m'n best me duidelyk uittedrukken, en 't baat niet.- Dank voor Uw brief van 11. Maar zeg eens hebt ge niet een brief van my met 'n afschriftje van n briefje áán v. Helden? Het was de voor voor-laatste meen ik. Ge schryft aan v H. zonder dáárop te doelen. Hartelyk gegr. tt DD Let toch in godsnaam op de correctie van dit vel. En asjeblieft nu eindelyk spoed! Men heeft precies tyd gehad Vorstenschool te doen val- {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} len of struikelen altans. Ik gaf 'n heele bundel Kopie als die zaak anders geloopen was! 't Is wat ál te erg! Ik verneem dat er in den Haag reeds (iets als) roering is over de V.S. en door 'n mallen zamenloop zal 't sommigen kunnen schynen als of m'n zacht slot een gevolg is van zekere tusschenkomst! Dat men in Holland niet betaald word (Sardou ontving 't spelen meegerekend voor Rabagas: Zes duizend franc rente!) kán niet anders. Maar 't is zeer bitter, dan nog bovendien z'n werk zoo te zien verongelukken! Gister en eergister had ik de koorts. Sedert 6 dagen kon ik, wachtende, niets doen en nu moet ik die proef in haast verzenden, omdat ik geen post mag laten voorbygaan! En tóch niets bereikt! [14 oktober 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 14 oktober 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 2 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 14 Oct 1872 Amice! Op Uw zoo pas ontvangen schrijven geef ik binnen 2 dagen de 2e aflev. (dus tot vel 14) uit. Gij kunt dan op Uw gemak revisie vragen en men heeft V.S. compleet. Doe me echter 't plezier het niet eer verschijnen der 2e aflev. niet alléén aan de drukkerij te wijten, ook niet enkel aan de 3 à 4 dagen die verliepen eer ik Uw kopij ter perse leî. Herinner U slechts hoeveel maanden tusschen blad 13 en 14 liggen en Ge hebt de oplossing. Niemand liever dan ik had de 2e afl. direct op de 1e gegeven, doch minder dan tot blad 14 durfde ik niet te geven, uit vrees van voor een knoeier aangezien te worden. Zie slechts achter op 't omslag, waar ik de bundel in vier gelijke deelen beloof te geven. Nu ik verneem dat Ge bezorgd zijt voor onjuist oordeel betr. V.S. zal ik dat bezwaar direct oplossen. Blad 14 is klaar, het innaaien, facturen schrijven en expédieeren kan zoo 't moet best in 2 dagen geschieden, zoodat men woensdag avond Uw aflev. zal hebben. Niemand die geen ezel is zal durven beweren dat Ge dus 't slot zoo lief gemaakt hebt om iemand te believen. Blad 15 kan dan bij afl 3 komen. Haastig gegroet van tt GLf Maandag avond 6 Uur. {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} Zeker, Uw copij-brief aan vH. heb ik gekregen, dáárom schreef ik U over hem nog eens. Heeft hij op dien brief U niet geantwoord? [15 oktober 1872 Ideën I, vijfde druk, verschijnt] 15 oktober 1872 De vijfde druk van Ideën I verschijnt. Mededeling in het Nieuwsblad voor den boekhandel, jrg. 39, blz. 403. (K.B. 's-Gravenhage). Multatuli, Ideën. Vijfde door den auteur herziene druk. 1e aflevering. Amst., G.L. Funke. Post 8o. (Blz. 1-96.) Per afl. f 0.62½ Compleet in 8 afleveringen of 4 deelen. [oktober 1872 Beoordeling van De bruid daarboven] Oktober 1872 Beoordeling van De bruid daarboven in Vaderlandsche letteroefeningen, jrg. 1872, blz. 483-484. (M.M.) ‘De bruid daarboven’ is een reeds door herhaalde uitgaven algemeen bekend tooneelspel, dat dus slechts als herdruk behoeft vermeld te worden. Het ‘Naschrift’ te beoordeelen ware zooveel als het werk tegen zijnen auteur in bescherming te nemen, en dit zou niet kunnen geschieden zonder afkeuring van den scherpen, sarcastischen - bijna schreef ik: menschenhatenden - toon, dien men van ‘Multatuli’ gewoon is, zonder er zich daarom aan te kunnen gewennen. 't Is jammer dat schrandere opmerkingen over de kunst en hare eischen in eenen zoo vinnigen vorm worden toegesnauwd. Als ‘Multatuli’ zijnen stijl wat wist te humaniseeren, zouden zijne dikwijls zeer fraaie werken meer ingang vinden; maar - le style c'est l'homme en ‘Multatuli’, hoe men ook overigens den inhoud zijner schriften beoordeeld, schrijft eenen stijl, die in iederen volzin den stempel van genialiteit draagt. [oktober 1872 Brief van Multatuli aan Funke] Midden oktober 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) Wbaden Oct 72 Waarde funke, Hierby vel 16 gecorrigeerd terug. Er staat op dat ik 't gaarne weer zou zien, maar... Komt het met uwe zaak (prysberekening?) zoo uit, dat ge vel 16 by {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} deze aflevering laat verschynen? Dán wilde ik u vragen of ge de contrôle op de correctie van dit vel op u woudt nemen. Maar als 16 tóch niet by deze aflg verschynt dan helpt het nu niet, en dan kan 't my even goed nog eens gezonden worden. Ik kan niet zeggen dat het slecht gedrukt is, ofschoon 't altyd waar blyft dat de fouten die 'n leerjongen zien kan, op de drukkery moesten verbeterd worden. Dan had ik meer ruimte van blik en oordeel voor m'n eigen fouten. Als ge de correctie nu op u neemt, wilt ge dan svp letten op 't kloppen van de grafschriften eind 15 en begin 16? En op 't rangschikken van het laatste: En zeg... kl. letter No605... Daar bedank ik & kleine letter n.r. Integendeel &c - In 't grafschriftje dat nu op 220 overgebracht is, staat m'e voor m'n systeem. Zou men dat opgemerkt hebben by 't overbrengen?- Die gothische letter is horribel!- Gister en heden geen koorts. Ik heb hoop dat ze wegblyft. Maar 't getob over die drie ongelukkige vellen heeft me weer erg achteruit gezet. Ik schreef u voor 14 (?) dagen dat ik 't prettig druk had! Daar kwam de vertraging, juist op 'n oogenblik dat ik zooveel behoefte had aan spoed - 't is tobben. Schryf me of ge dat afschrift briefje aan v. H. niet ontvingt? Het bevreemdt me zoo dat ge 't niet meldt. Als die mnheer Buys om 'n praatje verlegen is, houd hem op 'n afstand. Ik houd hem voor 'n -. Ik zag hem slechts ééns, tien minuten, in gezelschap van z'n zusters. Later schreef hy me, en sedert jaren antwoordde ik niet. Tóch schryft hy telkens weer, en op 'n toon die misselyk is. Ik bedoel om rond te zyn, sodomisch- Ik weet niet hoe ik met hem aan zal. Niet antwoorden schynt niet te helpen. Hartelyk gegroet tt DD ik ben zoo zwak geworden dat ik haast niet zien kan. Alles slaat terstond op m'n oogen. Niet zwak van gezigt, maar pyn. {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} [oktober 1872 Kritiek op de Brief aan den Koning in Leeskabinet] Midden oktober 1872 Kritiek op Multatuli's Brief aan den Koning, in Het Leeskabinet, jaargang 1872, rubriek Maandelijksche kout, blz. 74-77. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Ook: in de voorgaande alinea van dit aan verschillende publikaties gewijde artikel wordt gesproken over de eis tot loonsverhoging, die o.a. door De Internationale is gesteld. Ook de heer Douwes Dekker (Multatuli) vindt aanstoot in de troonrede, en even geestig als Heinrich Heine eenmaal, van Parijs uit, tegen den koning van Beieren te velde trok, even onbeschoft richt Douwes Dekker, van Wiesbaden uit, zijne stompe pijlen op den koning der Nederlanden. * Dergelijke kritiek treft echter niet den persoon, tegen wien zij gericht is, maar uitsluitend den schrijver. De heer Douwes Dekker begint reeds met eene korte zinsnede, waarin hij vrij duidelijk tusschen de regels laat doorschemeren, dat hij het bespottelijk acht, dat de troonrede den Koning door zijne ministers wordt voorgelegd. Indien men toch botweg zegt: ‘Sire, de openingsrede die de ministers Uwe Majesteit dezer dagen in den mond legden, bevat onwaarheden,’ mogen de vereerders van den martelaar uit eigen verkiezing dit pittigheid van stijl noemen; onzes inziens ligt hier het zijdelingsch verwijt in opgesloten, als zou de Koning zonder eenig oordeel des onderscheids slechts napraten wat men Hem voorzegt. Geen sprake dus van eigen overtuiging; alleen slechts herkaauwd wat leugenachtige ministers, die er belang bij hebben, het geheele volk, ten aanschouwe van het schouderophalend Europa, te misleiden, Hem wel geliefden op te lepelen. Geen sprake dus ook van zelfstandigheid; geheel lijdzaam slechts komt de Koning een vorm na, Hem bij de Grondwet voorgeschreven. Hoe beschouwt de heer Douwes Dekker dan wel de openingsrede? Niet als een uitvloeisel van het grondwettelijk regeeringsstelsel, niet als het programma van eene vrij gekozen volksvertegenwoordiging, maar als eene ijdele poppekastvertooning, waarbij het onnoozele volk maar wat op de mouw wordt gespeld; alleen een enkele ziener, als de heer Douwes Dekker, {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} bemerkt dat hij eigenlijk om den tuin wordt geleid. Recht vleiend voor den Koning, recht vleiend voor de ministers, recht vleiend eindelijk voor de natie! Maar de heer Douwes Dekker is geen vleier; hij wil slechts waarheid, louter waarheid, en als zoodanig windt hij er geen doekjes om. Eeuwig jammer maar, dat dweepers, als de heer Douwes Dekker, slechts meenen dat de waarheid uitsluitend aan hunne zijde is. ‘Weet Uwe Majesteit niet - dus vervolgt de schrijver - dat verreweg het grootste gedeelte der Nederlandsche staatsburgers versterven (lees: versterft) in bloedarmoede (starvation) omdat ze, bewoners van een weideland, nooit(!) dierlijk voedsel gebruiken? ‘Uwe Majesteit behoorde dit te weten, en Uwe Majesteit zou het weten, indien U niet gedurig door eene vervalschte volksvertegenwoordiging, Ministers werd opgedrongen, die evenmin op de hoogte hunner roeping zijn als de Kamers zelf.’ Mein Liebchen, was willst du noch mehr! Het grootste gedeelte der Ned. staatsburgers lijdt aan bloedarmoede; de ministers en de beide Kamers zijn niet op de hoogte hunner roeping. Dubbel jammer derhalve, dat er onder de weinige volbloedige, wel op de hoogte hunner roeping zijnde staatsburgers, nog gevonden worden, die door het liederlijk gedrag in dat ongelukkig vaderland niet kunnen uithouden en in den vreemde van het afval moeten leven... Het lust ons niet nog meer zinsneden uit des heeren Douwes Dekker's geldmakertje over te nemen. Onbekend met den waren toestand des lands, in schijn althans, kipt hij vervolgens nog eenige woorden uit, om zijn vermeend recht aan te toonen. Armzalige letterknechterij! De geheele zaak is echter deze: de schrijver van Max Havelaar heeft weer eens van zich willen doen spreken, en, prat op vroegere lauweren, deinst hij voor geen middel terug om tot zijn doel te geraken, in den waan, dat het bloedarme volk, op zijn gezag, onbeschaamdheid wel voor waarheid zal aanzien. Het zwaartepunt van des heeren Douwes Dekker's redeneering is, dat Zijner Majesteits Gouverneur-Generaal op het punt staat om, ‘hoogstens op grond van kunstmatig geprovoceerde redenen’ den oorlog te verklaren aan... den sultan van Atjin *, en de ministers heb- {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} ben hun stroopop laten verklaren: ‘Vriendschappelijke verstandhouding kenmerkt onze betrekkingen met alle mogendheden.’ ‘Hier - roept de schrijver verontwaardigd uit - hier hebben Uwe Ministers gelogen, Sire! Opzettelijk, tegen beter weten aan, gelogen!’ En na dergelijke brutale verdachtmaking, durft de heer Douwes Dekker nog zeggen: ‘Doch ook op ander dan intellectueel gebied, draagt de zonderlinge Grondwet - wij onderschrappen - waaronder Nederland gebukt gaat, bittere vruchten.’ Neen, mijnheer Douwes Dekker! gelukkig het land, waar men dergelijk geschrijf ongestraft kan laten en den onbeschoften zoon niet tot martelaar verheft. Het volk van dat land toont niet te klein te zijn voor den grooten schepper zijner Grondwet *; dat volk toont zijner duurgekochte vrijheid waardig te zijn, trots de verdachtmakingen van dezen of genen zwartgalligen zwerveling, op wien in de eerste plaats van toepassing is wat Multatuli eens zeide in Het gebed van den onwetende: ‘Dus kermt de onwetende aan zijn eigen gekozen kruis!’ [19 oktober 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] 19 oktober 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) blz. 230: na dit cijfer en ook vier woorden verder heeft het handschrift een open plek waar Multatuli kennelijk iets had ingeplakt dat door Waltman aan de drukker is doorgegeven. Wbaden 19 Octr 1872 Geachte Heer Waltman! Onder dankbetuiging heb ik de eer de ontvangst te erkennen van de my by Uwen br. van eergister geworden f60. Met de pr missive van 8 dezer gezonden f40. is hiermee 't honorarium voldaan van de op 5 dezer gezonden ± 2½ vel. Ik was waarlyk om dat geld erg verlegen, maar onthield me van aandringen, omdat ik inzag dat men niet altyd kan wat men wil. Ik ken dat by ondervinding. Wees verzekerd dat ik geen grooter genoegen ken, dan helpen en steunen, en als ik 't eenigszins schikken kon zou ik alles doen om 't u veel gemakkelyker te maken. Maar ook ik heb te tobben met dage- {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} lyksche dingen. Bedenk eens hoe moeielyk dit myn arbeid maakt, waarby toch inspanning van denkvermogen noodig is! Honderden zitten te gluren of men my vatten kan op 'n onnauwkeurigheid! Ik heb met 'n vyandige kliek te doen - niet de lezers - maar de schryflui. Zie eens dat stuk in den N.R.C. over Vorstenschool, dat heelemaal is ingericht om- Neen, ik zal 't ánders uitdrukken: die recensie is een antwoord op, of 'n ontzenuwing van myn stuk over Vryen Arbeid. 't Is aardig dit optemerken. 't Blad van Fransen v.d Putte waarschuwt het publiek dat ik in politiek 'n stommeling ben. Dat staat ook in de beoordeeling van 1o afl Mult. Studiën 31 Decr 71 (‘Heel aardig, o alleraardigst, maar... in politiek &c.) De gewone lezer zal er dit niet uit lezen maar ik wel. By gelegenheid zal ik dit eens toelichten. Gelyk met dezen gaat revisie vel 15. Als op blz 230, niet kan, zou dan misschien beter staan? Ik vind ze nu zoo heel groot.- Wilt Gy zoo goed zyn het nootje op blz 237 goed natezien? Na vriendelyk groete met achting UEDDwDr DD Doe me 't genoegen, en annonceer niets over 't slot van Mill. Studiën. Ik stel U voor, om nu eerst aflev. 3, te laten verschynen (vel 13-18?) en dan zullen we eens overleggen over 't slot. De zaak komt hierop neder dat ik eerst later precies wenschte te beslissen waar en hoe we eindigen. Maar in allen-geval daarover nu nog niets aan 't publiek te zeggen. Wat nu volgt is maar 'n voorloopig idee: ik wil trachten U te ontslaan van dat terstond betalen, mits ge my dan wat ruimte laat in de hoeveelheid vellen. Doch neem dit s.v.p. niet op als vaste conditie, doch slechts als voorloopig voorstel, waarover we later met wederzydsche welwillendheid zullen delibereren. 't Is maar dat ge U niet bindt vis-à-vis 't publiek.- Correctie vel 16 volgt één post later. [19 oktober 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 19 oktober 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, bijna geheel beschreven. (M.M.) Uw telegram: dit is niet bewaard gebleven. {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam, 19 Oct 1872 Amice! Ik ben een paar dagen in Groningen geweest bij een boekenveiling, heb daardoor geen kranten gelezen en begreep dus niemendal van Uw telegram. Nu ik met de recensie bekend ben, vat ik Uw verwondering. Toch is er niets vreemds in, want ik had een bespreking al drie of vier weken vroeger verwacht, omdat ik aan de redactiën der N. Rott. Hbl. Haarl Court, Arnhemmer en N. vdD. kort na de 1e afl. de afgedrukte bladen van V.S. zond, die in de 2e moesten voorkomen. Ik voegde daarbij een bericht, dat ik meende hun die bladen te moeten toezenden om ze ‘in staat te stellen reeds dadelijk het stuk te bespreken,’ daar de 2e afl. allicht te lang kon uitblijven. Ik meende U dat in een mijner vorigen verteld te hebben, maar heb 't zeker vergeten. Dat Ge bij de lezing er niets van begreep, is mij daar meê duidelijk. Curieus dat de feuilletonnist zoo brutaal weg de door U geteekende toestand in Spanje thuis acht! Nu, 't is wel de makkelijkste manier om in geen polemiek te komen. Toch schijnt mij 't geheel eene refutatie waard. Wat dunkt U? Hebt Ge ontvangen de voor een paar dagen gezonden 2e. afl. bundel IV, de afgedrukte bladen van den 5n druk, het Oera Linda Bok en de boekenlijsten? De laatsten zal ik U voortaan elke maand pp zenden, dan blijft Ge op de hoogte van wat er verschijnt en kunt Ge mij aanvragen wat Ge wilt leeren kennen. De Veer heeft mij beloofd V.S. ook te bespreken in 't Nieuws, doch tot heden wacht ik vergeefs. Dat hij Mimi's feuilleton opneemt, is zeker. Een paar dagen geleden zeî hij me dat hij 't heel geschikt vond. Zal Mimi geloven dat ik doe wat ik kan als ik haar later zooveel guldens stuur als er nummers van mijn krant noodig blijken om haar product op te nemen? Vriendelijk met U beiden gegroet van tt GLf Ik zit vreeselijk in't werk. Zoo'n paar dagen er uit in dezen zeer drukken, maar tevens wel aangenamen tijd van boeken verzenden enz. enz., maakt het haast ondoenlijk alles behoorlijk te behandelen. Van daar dat ik niet bij 't laatste pakje een brief voegde. Daarbij moet Ge weten dat ik overdag én door de krantadministratie én door allerlei tijdroof door bezoekers haast niets degelijks kan uitvoeren. Om U op de hoogte te houden bericht ik dat de gewone recen- {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} serende tijdschriften allen Uw 4e bundel ontvangen. Verwonder U dus niet als men U ditmaal niet zóó brutaal negéren zal als vroeger. Ik zond de beide afl. (direct bij de uitgaaf natuurlijk) aan Tijdsp. Gids, Letteroefen, Leeskabinet, onze Tolk, Wetensch. bladen, Schoolblad, Wekker. Ook de Bruid en Uw Brief aan Sire. Adieu tt f Van vHelden nog niets gehoord. Gij ook niet? Stellig had ik hem verwacht! [21 oktober 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] 21 oktober 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De tweede blz. is door Mimi met enkele grote halen doorgestreept. Het slot, van de woorden Dacht hij af, ontbreekt in het handschrift en is overgenomen uit de gedrukte tekst (RvE, blz. 206). Myer: Pieter Mijer (1812-1881), tot eind 1871 Gouverneur-generaal, en als zodanig de voorganger van James Loudon (1824-1900). Rolle, 21 Oct. '72 Waarde Dekker! Hartelijk dank voor 't 2e stuk Idéen, Bundel IV. Zoo ik mijne neiging volgde, ging ik ze nu lezen, maar ik heb u reeds te lang zonder brief of courant gelaten (ik wachtte op een extra-ex. van 't mopje over den Dawalagiri der gemeenheid) en Gy hebt recht op de eerste mededeeling, dat ik van Loudon een laf particr (!) briefje kreeg, waarin hij mij niet alleen voorbereidt op eene Nederlandsche beschikking, maar zelfs zijne beloften loochent en mij nu unfairness durft te verwijten. 't Luidt aldus: ‘Buitenz. 8 Sept 72 ‘WelEdelgeboren Heer! In antwoord op Uw brief van 13 Junij jl. heb ik de eer U mede te deelen dat ik mij zeer goed herinner U te hebben beloofd, zoo mogelijk het mijne er toe bij te dragen om het verbannings-besluit te doen intrekken. Ik heb daartoe dan ook sints vijf maanden de noodige stappen gedaan. Meer heb ik U niet beloofd en kon ik niet beloven.’ [Hy zeî mij bij de 2e audientie: ‘ik zou reeds zoo gaarne nu iets voor u doen, maar met den besten wil der wereld kan ik niet.’] ‘Om mogelijk verschil van gevoelen met den Raad van Indië te {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} ecarteeren, legt U mij woorden in den mond, die ik mij niet herinner ooit te hebben uitgesproken’ (Ik. - U bent toch verplicht die heeren te hooren. Loudon. - Ja, maar niet te volgen) ‘Ik neem nog eens (Hij had bij onze eerste audientie (Juli) gezegd: “A ja! Gij zijt verbannen voor dien vloekzang?” In een ex. mijner 1e brochure, hem den volgenden dag toegezonden, schreef ik, dat ook hij aan dien Vloekzang mijne verbann. weet. Bij onze tweede audientie (October) zeî hij: “Gij zijt onvoorzichtig in Uwe beweringen. Ik heb slechts vragende enz”) de vrijheid U attent te maken op dergelijke handeling, die ik unfair noem. Uw geheugen schijnt u bij dergelijke aanhalingen niet altijd getrouw’ ‘Het aan mij op naam’ (Myer was nog in functie, ik schreef dus aan ‘Loudon Gr Gen.l v. N. Ind.) gerigt verzoek (28 Aug. 71) om pensioen nam ik niet officieel in behandeling wegens den hoogen en kwetsenden toon. Ik zal dit nu doen’ [!] ‘en U spoedig eene beschikking doen toekomen. ‘Ik heb de eer te zijn WelEdelgeb. Heer Uw Dw Dienr J. Loudon’ Bij de 2e audie, twee maanden na het ‘hooge en kwetsende’ verzoek, was hij nog liever dan bij de 1e, en sprak geen enkel woord van afkeuring! Dacht hij, dat ik een lagen toon zou aanslaan?... Ik ben smartelijk aangedaan door 't verlies van mijne illusie... Een eerlijk man minder! Plet zweeg tot heden. De grafschriften hebben mij hartelijk doen lachen en zullen goed doen. Ontleed Thor's Parlem. Redev. en de Narede ook. Groet uwe vriendin voor mij. Mijne vrouw, die niet op Loudon rekende, en moeder zijn naar Genève, waar koopjes te doen zijn bij een uitverkoop. Ik druk u de hand. Uw vriend R.v.E. [22 oktober 1872 Ideën IV, tweede stuk, verschijnt] 22 oktober 1872 Het tweede stuk van Ideën IV verschijnt. Mededeling in het Nieuwsblad voor den boekhandel, jrg. 39, blz. 411. (K.B. 's-Gravenhage). Multatuli, Ideën. Vierde Bundel. 2e stuk. Amsterdam, G.L. Funke. Gr. 8o. (blz. 105-204.) f1.- {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} [24 oktober 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *24 oktober 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 206-214) Idee 462: zie V.W. III, blz. 224. Girardin: Emile de Girardin (1806-1881), vooraanstaand frans journalist, directeur van La Presse. e.p.: entre parenthèses (fr.), tussen haakjes. blz. 236 Ideën: in latere nummering Idee 979; zie V.W. VI, blz. 209. partant: bijgevolg (fr.) gouffre: afgrond (fr.) een eigenhandig stuk van Wertheim: dit stuk, dat door Funke in juli was meegebracht, is niet teruggevonden. 24 Oct. 1872. Beste Roorda. Ik ontvang den ‘Opmerker’ en betreur alweer dat we elkaar niet gesproken hebben. Nu byv., weet ik weer geen raad u goed te doen begrypen welken indruk uw stuk in dat blad op my maakt. En toch ware dat noodig. Voyons! Ge schryft uitstekend. Uw gemoed dringt u tot het goede. Volgens m'n eigen theorie moest er dus op uwen arbeid geen aanmerking kunnen gemaakt worden. En... in zekeren zin is dit ook zoo. Welnu, hoe komt het dan dat ik byna altyd uw werk onvoldaan, neen, erger nog, verdrietig uit de hand leg? Hierop wil ik 'n antwoord! Liever zocht ik 't met u, sprekende, overleggende. Daar dit nu niet kan, moet ik 't wel schryvende zoeken. Ik sprak van ‘onvoldaan’ en ‘verdrietig’. Er is meer. Ik heb na de lezing uwer stukken zeker gevoel van medelyden. En dit helpt my aan den sleutel. Want zie: datzelfde medelyden heb ik met m'n eigen pogingen. Alles valt in den modder! De oorzaken alzoo van m'n indruk liggen niet in uwen arbeid, maar in de wyze waarop ik kan berekenen dat uwe woorden wegsterven in de ruimte. Stel eens er ware in uw stuk een zinstorende drukfout. Schneevoort zou óngunstig over F. v.d. Putte hebben gesproken. Ge ontvangt den Opmerker, ziet die malle fout, ergert u, en schryft met eerste post... misschien telegrafeert ge wel! 't Idee dat men uw stuk zoo bedorven heeft, maakt u zenuwachtig. Ge zyt niet gerust voor de correctie wel en deugdelyk geschied is. Nu, dat is naïf! Ge hadt ergernis, port en zenuwachtigheid kunnen {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} sparen. Uw lezers hebben niet eens gemerkt dat het ‘ongunstig’ 't slot van uw stuk tot nonsens maakt. Ze zyn gewoon zich geen rekenschap te geven van 't gelezene. Dat is m'n Idee 462! Ik ga nu voorby welke oorzaken bewerken dat byv. de ‘Opmerker’ wel van u en niet van elk ander die 'n zinsnede weet te ronden, stukken opneemt (ik ken die oorzaken wel) maar verzeker u dat het niet is omdat gy naar waarheid streeft, of waarheid zegt. Dit is niet alleen de hoofdzaak niet, maar zelfs geen byzaak. De lezer heeft geen flauwe notie van 't verschil tusschen waar en onwaar, tusschen gegrond en ongegrond. Zeer treurig, niet waar? Ik schreef zoo even: al wat ge schryft vind ik uitstekend. Dit is in zooverre onjuist, dat ik soms op- of aanmerkingen zou meenen te mogen maken, als ik niet te verdrietig ware over de nutteloosheid uwer pogingen in 't algemeen. Er gaat in u een zeer schoone kracht verloren (in my ook) die ik door 't bespreken van 'n zuivere taktiek, nuttig had willen aanwenden. (Ik heb redenen om te denken dat ik niet lang leef, en maak als ik kan een en ander in orde. O. a. heb ik bedacht dat ge soms behoefte kunt hebben aan 'n relatie met 'n fatsoenlyk betalenden uitgever, en daarom gezorgd dat Funke u waardeert als schryver en als mensch. Funke heeft veel goeds. Hy is solide en niet schraperig. Voor Vorstenschool gaf-i me ongevraagd f170 meer dan de bedongen f 40 per vel, dus fl. 500. Hy kan 't niet helpen dat ik maar 'n hollander ben. Weet ge wat Sardou tot nog toe ontving voor Rabagas? 6000 franken... jaarl. rente! En hy blyft aandeelhouder in future representatiën. Maar dat kan Funke niet helpen. Mocht gy die rekening van fr. 6000 rente willen verifiëren, zie figaro 9 Octob. 72. Ik denk er dikwyls over in 't fransch te schryven, maar bedank er voor stage te maken by die oppervlakkige kerels, en de hollanders zouden er munt uit slaan als ik niet terstond slaagde. Dán zouden ze my noemen!) Hoe 't zy, uw en myn geschryf baat niet! Het obscuurste lidje van een kiesvereniging, en vooral een aandeelhouder in een krant heeft meer invloed dan gy en ik. Gy zelf zegt dit in uw stuk. Juist, het is die plutocratie. Om die te overwinnen hadden we 'n anderen weg moeten inslaan. Wy zyn stumperts als we meenen eens zeer ferm iets te hebben gezegd, en daarvan iets verwachten. Het glydt af. Meent ge dat F.v.d.P. - die e.p. wel wat ergers verdiende dan 'n conditioneel von- {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} nis van 'n niet zeer interessanten vreemdeling - meent ge dat ge hem iets, iets, hoe weinig ook, in de publieke opinie benadeeld hebt? Och neen, met z'n meerderheidje onder de 70, 80 Kamerleden en z'n infame N. Rotterd. courant zit hy even vast als vroeger. En de liberalen? 't Kan hun wat schelen of je 'n Dawalagiri tegenover den Chimborasso zet! Spreken en schryven baat niet. (Emile de Girardin). ‘Pourquoi parlez vous donc?’ Hy was beteuterd op die vraag, en dit is begrypelyk. Wel nu, laat ons dan de stelling ampliëren. Spreken en schryven op zich zelf, d.i. zonder daarby zekere taktiek in acht te nemen, die tot de vruchtbaarmaking noodig is, baat niet. Over die taktiek had ik met u in overleg willen treden. Komiek is het dat sommigen my nog altyd voor 'n wildeman aanzien. 't Is 'n uitgestrooid praatje dat gretig wordt aangenomen. Als men lezen kon, zou 't niet gelukt zyn. Maar de cliques die baas spelen rekenen er op dat men niet lezen kan. Ge zult daarvan een aardig voorbeeldje vinden op blz. 236 Ideën. Wie me goed kent, byv. m'n vrouw en Mimi S., vinden me zeer zwaartillend in redeneering, tot het besluitelooze toe. Er gaat geen week voorby dat M.S. geen printje krygt. ‘Ho, ho, dát 's te gauw geconcludeerd. Ik ben zoo knap niet dat nu al te weten. Wat jy daar in eens oplost (voorgeeft optelossen!) zou my weken of maanden kosten’ etc. Gy hebt eens (in de zaak met Kern) getuigd dat ik moeilyk werkte. De zuivere waarheid! Ik ken niemand die niet vlugger is dan ik. Een zeer groot aantal der zinsneden die ik ooit schreef (nam. voor de pers) was me een probleempje, 'n rekenvoorstel, partant... 'n inspanning. Reeds in den Havelaar doel ik in 't voorbygaan, op 't ongegronde der... beschuldiging van vlugheid. Wat 't Publiek van me te zien krygt, is mozaïk, geen monolith. Waarom schynt het dan sommigen toe alsof ik... etc. Wel, omdat ik altyd doorwerk, en daar anderen lui zyn, kunnen ze niet begrypen dat ik iets voortbreng dat op 'n geheel gelykt. Ik ben 'n koppig koraaldiertje. Ziedaar de heele zoogen. genie-igheid. 't Woord genie is uitgevonden door luiaards, die niet erkennen willen dat hun 't geduld (Ik bedoel geen passief geduld maar handelend, mozaïk geduld) ontbreekt. Enz. Breid gy zelf dat alles maar uit. {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} Waartoe? Om u overtehalen tot de gissing dat ik wel iets kon gevonden hebben om onzen arbeid practischer te maken. Met myn manier van werken kán alles! Ik had voornamelyk u gekozen om my te helpen, my, ons en 't goede. Nu daarom ben ik bedroefd elken keer als ik uwe kracht onvruchtbaar aangewend zie. En de myne ook! Myn geschryf laat de lui even koud als 't uwe. Van Twist is zoo welvarend als v.d. Putte en Kappelman. Toch blyf ik altyd zoeken naar beter. En attendant (pourquoi parlez vous donc?) schryf ik om te leven. M'n oogen zyn maar zoo zoo! Ik heb er zoo'n pyn in. Eigenlyk had ik nog zeer veel te beantwoorden dat in uw vorige brieven voorkomt. ‘Ik schryf zoo lakoniek over de komst van m'n zoontje?’ Helaas, ja! Ge hebt juist gezien. Ik wil nu die gouffre van verdriet overspringen. Als ik u sprak, zou ik... basta! Alzoo nu alleen uw laatste. Van Loudon vind ik 't allernatuurlykst. Hy vreest u niet. Dat is alles gezegd. Waar dit ontbreekt, krygen we nooit iets gedaan. ‘Thorbecke's andere schryvery ontleden? Zegge: uitkleeden. Och, ze kunnen niet lezen. Na twintig jaar zullen ze zeggen: ‘dat gehamer op dien Th. is vervelend. Lieve god, wy wisten immers ook wel dat die man maar 'n vlag was.’ Intusschen hebben ze met die vlag 't bewind veroverd, en daarom was 't te doen. In zekeren zin zyn de lui en place veel knapper dan wy. Al wat wy zeggen weten ze ook wel, maar op 't oogenblik dient het hun zich aantestellen alsof ze 't niet wisten, en tegen den tyd dat onze meening doordringt, zullen zy 't hardst schreeuwen: precies m'n idee! Met dat slaadje van f 160 is 't komiek gesteld. Als psychologische bydrage is 't niet onaardig. Van Helden komt by Funke en zegt zich verplicht te achten my nog f 160 uittekeeren. (v. Helden had als afkoop voor 't uitgeven van m'n 4den bundel die op Funke overging... duizend gulden ontvangen. Ik voor 't schryven: f 1040!) Maar daar v. H. op 't oogenblik dat geld niet had, vraagt hy die f 160 by Funke te leen. Funke geeft hem die en schryft my: gy zult f 160 ontvangen van v. Helden. Ik antwoordde dat v. H. my niets schuldig is. En zoo schynt hy zelf er ook over te denken, want ik ontvang niets! Maar hoe vind je dat andere zaakje? Dat van Helden duizend gulden {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} ontvangt voor 't overdoen van 't accoord met my over bundel IV, terwyl ik zelf voor 't schryven maar 26 × 40 = 1040 kreeg? Dat thans alles op Java beter is (Corr. Journal de Genève) is de bekende deun der liberalen. Van Hoevell (staatsraad met f 5000 tractement, plus z'n dominéspensioen) verzekert het ook in z'n voorwoordje by de duitsche vertaling van Slaven en vryen. Ergens is 't my kwalyk genomen dat ik niet ook zoo'n certificat de bonne conduite heb meegegeven aan de engelsche vertaling van Havelaar. Ik antwoord daarop in den herdruk Ideën met noten. Wat ge schryft van uw Marietje is snoepig. 't Zou my zwaar vallen zoo'n dotje niet te veel te laten merken dat ik haar lief vond. En toch moet die klip vermeden worden. Alle kinderen, gekken en beschonkenen poseren. O, meen niet dat ik iets afding op de beminnelykheid van uw onschuldig Marietje! P. zei ook dat ze een waar engeltje was. Neen, ik dacht aan iets anders, aan iets treurigs, iets wat my aangaat en me ongerust maakt. P. niet geantwoord! C'est lui tout craché! Hy is op 'n verkeerden weg. Uw woord in uw vorigen brief ‘dat ge niets indedaad slechts van hem kunt gelooven en toch ook niet denken kunt dat ik lieg’ is billyk. Ge moogt zoo iets niet aannemen, al kwam 't van Vader, Zoon en H.G., voor 't u overtuigend gebleken is. Welnu, overtuig u. Kopieer uit myn brief wat ik schreef, en vraag hem om inlichting. Ik zie niet in hoe hy 't zou aanleggen zich te verontschuldigen. De feiten zyn zooals ik geschreven heb. Ze dwongen my tot die annonce. Hoe die zaak is uitgemaakt tusschen P. en de M.C. weet ik niet, en dit regardeert me ook niet. Het staat vast, dat hy die gelden ontving, en dat ik ze niet ontving. (Ik heb een eigenhandig stuk van Wertheim met opgave der sommen en datums ‘aan den heer P. uitbetaald’). Indien ge P. er over schryft, voeg er dan by dat hy ongelyk hebben zou my voor 'n vyand aantezien. Ik heb medelyden met hem. Maar... ik had aanspraak op oprechtheid. Ik kan berekenen dat hy in 'n beroerde positie is, en wou dat ik hem helpen kon, maar dit is onmogelyk zoolang hy niet oprecht is. Hy heeft slechte dingen gedaan. Welnu, nog houd ik hém niet voor slecht. Maar z'n zwakte leidt er toe het te worden. En vóór alles: hy moet werken. Hy zal me 't getuigenis geven dat ik hierop aandrong, lang voor die vieze geldhistorie. Geldhistorie? Er is erger dan geld. Hy wist hoe my die zaak bena- {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} deelde, ik vertrouwde hem, en hy liet me in die dubbelzinnige positie! Hy liet zich aanleunen dat ik én in m'n brieven aan hem, én in druk die Mult. Commissie uitschold. De praatjes daarover liepen zoover dat Funke, die er ruzie over kreeg, de reis hier heen deed om ‘te weten met wien hy te doen had.’ Veel langer dan een jaar is daarover, buiten m'n weten, allerlei voorgevallen. Gedurende dien tyd ontving P. myn brieven waarin telkens dankbetuigingen voorkwamen voor z'n bemoeienis met den uitgever Waltman (Mill. Studiën) voor z'n fidele hulp etc. etc. Toen eens Waltman geen f 40 klaar had voor 'n gezonden vel kopie en ik aandrong op remise, schoot P. die f 40 (naar hy zeide) vóór. Ik bedankte hem, en meende tot het laatste toe dat die f 40 nog niet aangezuiverd waren, maakte daarom telkens excuses. By 't zenden van een nieuw vel, byv. schreef ik: ‘Kerel, als 't je schikt houd dan nu nog die f 40 niet in, ik heb 't geld noodig. Maar als je verlegen zit, houd ze dan. Ik wou je niet graag ongelegenheid berokkenen voor je vrindelyke hulp. Etc.). Welnu, na P's... ontslag, blykt me uit Waltman's rekening (die ik voor juist houden mag) dat hy die f 40 wel degelyk van W. ontvangen heeft, en dat ik niet by hem maar by W. in voorschot was. Dat stelen van myn goedige dankbaarheid vind ik erger dan de rest. Ik begryp hoe men geld opmaakt, maar niet hoe men fideliteit schendt. Myne beleefde groeten aan uwe Mama en echtgenoot, en een zoentje op Marietjes voor... kop. Mimi groet u zeer hartelyk. Tracht haar vooral te spreken te krygen als ik dood ben. Ze kan u alles van my vertellen, en zál u alles vertellen omdat ze weet hoe hoog ik u stel. Uw vriend D.D. [24 oktober 1872 De Arnhemsche Courant over Vorstenschool] 24 oktober 1872 Mededeling over Vorstenschool in de Arnhemsche Courant. no. 5781. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De tekst is hoogstwaarschijnlijk van de redacteur G. Keller; voor diens recensie n.a.v. het voordragen zie 11 januari 1869; V.W. XIII, blz. 305-306. verre van heusch: zie V.W. VI, blz. 280-281. Na de stellige verklaring van Multatuli in de voorrede van zijn Vorstenschool, die thans in den vierden bundel van zijne Ideën voorkomt, hebben wij dit drama thans in eene andere stemming gelezen, dan waarin wij bij het voordragen er van verkeerden. Hoe- {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} wel de toon van den schrijver tegenover de Arnhemsche Courant verre van heusch en zelfs persoonlijk is, zal ons dit niet tot een onbillijk oordeel leiden, en ook zijne hooge ingenomenheid met hetgeen hij zelf voortbrengt, wekt de verzoeking niet in ons om feilen te willen vinden. Het doet ons slechts leed, dat het zeer vereerende getuigenis omtrent den heer Douwes Dekker in die voorrede afgelegd, door den heer Douwes Dekker zelven afgelegd is. Wij zagen na die verklaring, in Vorstenschool geen parodie meer op een vorst - en dit was het wat ons een afkeurend oordeel deed uitspreken - maar op vorsten en hovelingen, en nu deze reden van ergernis was weggenomen, waren wij ontvankelijk voor den geest en het gevoel, die ook weder in dit werk schitteren. Aan de opvoering, hoeveel zorg de schrijver ook besteed heeft aan wenken en opmerkingen daarvoor, zijn groote bezwaren verbonden, allereerst het gehalte onzer acteurs; wij gelooven dan ook dat het door die opvoering eer verliezen zou en men de fijnheden van het drama beter zal waarderen, wanneer men het leest dan wanneer men het ziet. [28 oktober 1872 Brief van Multatuli aan Van Hall] 28 oktober 1872 Brief van Multatuli aan J.N. van Hall. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) dat stuk in de Caecilia: zie het artikel d.d. 15 oktober 1871; V.W. XIV, blz. 611-612. Blijkbaar heeft Van Hall dit artikel eerst nu aan Multatuli doen toekomen. Het tweede gedeelte daarvan, dat over geheel andere onderwerpen handelt, heeft inderdaad een slotzin met Daarom. Uw oom (?): Floris Adriaan van Hall (1791-1866), minister van Justitie (1842-1844) en minister van Financiën (1843-1847), bracht in deze laatste functie de hervorming van het muntstelsel tot stand. Veuillot: Louis François Veuillot (1813-1883), frans journalist en romancier, katholiek en anti-liberaal polemist. ultramontaan: fel orthodox en pausgezind katholiek. Sypestein: zie V.W. XIV, blz. 366. non tali auxilio: niet zodanige hulp (lat.) quas indignatio fecit: waarvan verontwaardiging de oorzaak is (lat.) {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 28 Octr 1872 Zeer geachte Heer van Hall! Ik betuig u myn dank voor dat stuk in de Caecilia, dat me dubbel - neen, drievoudig genoegen deed. Eerst verheugde my de vriendelykheid van 't zenden, toen Uw gunstig oordeel over myn streven - want het is wáár, dat ik tracht optewekken tot zelfdenken - en ten derde deed my uwe manier van schryven een byzonder groot genoegen. Ik zie daaruit - wees niet boos over de soort van myn lof - dat Gy lezen kunt! Om niet mal-verwaand te schynen moet ik dit ophelderen. 't Kón schynen alsof ik beweerde: ‘die Mr v. H pryst myn geschryf, dus kan hy lezen.’ O, neen, m'n ‘dus’ ligt niet dáárin. Ik vind in uw zoo kort stukje, het verband aangetoond tusschen zaken die aan 99/100 der lezers disparaat voorkomen. Ik wed byv. dat zeer weinigen de reden van bestaan zullen inzien, van 't woordje ‘daarom’ waarmeê Uw laatste regel begint. Men is zoo gewoon aan ingesmokkelde ‘want’s en ‘maar’s, dat &c- Ja, enz! Ik behoef U m'n grief over 't byna algemeen verslonsen van denkvermogen - myns inziens de éénige onzedelykheid! - niet te verklaren. Dít kan ik in gemoede betuigen, myn hart springt van vreugd op, als ik logische gedachtenwerking ontwaar. Misschien verrast het u eenigzins dat ik deze opmerking maak naar aanleiding van dat 11e nummer uwer Leekegedachten. Zoo ja, dan ligt het hierin, dat Gy toevalligerwyze niet gelet hebt op 't hand-over-hand toenemen van wawelpraat, en op 't genoegen nemen daarmee. t Is daarmee als met de munt, vóór Uw oom (?) die in orde bracht. Men was zoo gewoon aan versleten stukken, dat niemand er op lette. Bovendien, men wist dat elk stuk, hoe onwichtig ook, weer aan den man kon gebracht worden. Zoo gaat het ook met de schryvery. Onze kranten doen er veel kwaad aan. ‘De heer John Lemoinne... de heer Louis Blanc... de heer Chose zegt iets. Dat zeggen van dien chose beduidt nu wel niet veel, misschien zelfs is 't onwaarheid, qu'importe! 't Opgeraapte dubbeltje kan even goed in de wandeling gebracht worden als men 't van Chose aannam, en Publiek slikt het! Wie nu, in zoo'n stand van zaken, wél acht slaat op stempel en gewicht, wie zich niet schikken kan in den algemeene slender, is 'n onaangenaam mensch, 'n twistzoeker. Ik, ongeloovige, vond nu-en-dan goede munt by Veuillot, en ik was {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} bly dat ik me daarover verheugen kon! Ge weet hoe ik oordeel over ‘mooivindery’. Welnu, zelden ontving ik een pluimpje dat me aangenamer was dan 't geschenk van de Geyter te Antwerpen: ‘les odeurs de Paris.’ ‘Dàt zal je bevallen!’ schreef m'n Antwerpsche vriend. Zyn er veel lezers die 't begrypen, welke punten van aanraking er kunnen zyn tusschen den zelotischen ultramontaan en my? Zeker niet. 't Spreekt vanzelf, dat daarby behoort het oordeel des onderscheids, om te bepalen waar zulke sympathie ophoudt. Dat is by zulke dingen sous-entendu. Even als de Siècle byv., begryp ik niet, waarom Veuillot 'r een docter op nahoudt, daar hy toch te Lourdes of Salette beter terecht kan.- Ja, dat doodzwygen, of de poging daartoe, is curieus. Zoover ik weet, is die heele IIIe bundel Ideën in geen enkel tydschrift besproken. Indien alle luî van de pen een gesloten collegie vormden, zou men mogen veronderstellen dat het afgesproken werk was. Daar dit nu 't geval niet is, ryst de vraag: vanwaar die eenstemmigheid, die eensgezindheid liever, want stem is er juist niet in? 't Is komiek. Ook ‘Specialiteiten’ werd of wordt nergens genoemd. Alleen de Spectator zeide: dat daarin ‘eene koddige historie voorkwam van zekeren Jonker Frits’ of zoo-iets.- 't Is te hopen dat de eensgezindheid in 't ignoreeren van my, tot voorbeeld moge strekken aan de patriotten, wanneer Duitschland verplicht zal zyn ons intepakken. Ronduit gezegd, wilde ik gaarne weten, hoe men 't aanlegt om, zelf verdeeld tot in het oneindige, zoo'n gesloten phalanx te vormen? Dat velen 't ‘niet met my eens zyn’ begryp ik. Maar dit verklaart niet, hoe ze 't aanleggen my en quarantaine te houden? Niemand dan ikzelf kan weten hoe ver dit gaat. Een misdadiger zou kunnen rekenen op straffeloosheid, als ik hem in bescherming nam door 't publiceren van z'n schuld. Dit ‘bywyze van spreken’ is nader aan de nuchtere waarheid, dan men denken zou. 't Is 'n feit dat sommige zaken niet worden aangeroerd, zelfs door de tegenstanders van een geïncrimineerde omdat ik de zaak te berde bracht. (Ik verzocht eens Sypestein de vraag te opperen: hoe in Indië 't leger wordt voltallig gehouden? De strekking van die vraag is in den geest der (zoogen.) politieke party waartoe hy behoort. Tóch deed hy 't niét. Dat is 'n ‘non tali auxilio’. Ik begryp dit, al keur ik 't af. Maar, nogeens, vanwaar die eensgezindheid op dat stuk? Die {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} gesloten taktiek? We ontwaren toch elders zooveel harmonie niet. Voor 'n deel schreef ik Vorstenschool, om die slagorde te breken. 't Zal wel gespeeld worden, en dan moet men 't noemen. De N.R.C. zag dit in, en haastte zich den Volke te waarschuwen, dat het zich niet door de dramatische mooijigheid liet inpakken voor m'n politische of sociale denkbeelden. Indien Publiek lezen kon, zou 't weten dat de zoogenaamde recensie van dat stuk (12 October N.R.Ct.) een bestryding is van myn opinies over: 1oVryen arbeid in Indië, 2ode Kamers zooals die door Kieswet geworden zyn, 3oden heer patroon Fr. v.d. Putte, 4oonzen maatschappelyken en staatkundigen toestand in 't algemeen. Indien men lezen kon! Maar... men kan niet lezen! Dit maakt my verdrietig, en verklare U den aangenamen indruk dien uw stukje my verschafte. Dit zou juist zóó geweest zyn al hadt ge afkeurend gesproken van myn geschryf. Hoe myn arbeid uitvalt, laat ik daar. Maar ik weet dat ik me, in schets en redevoering, toeleg op juistheid. Ik vorder noch verwacht dat men my gelyk geve, maar 't bedroeft my wanneer ik gedurig ontwaar dat men zich de moeite niet geeft te onderzoeken óf ik gelyk heb. Dáárop had ik toch recht, naar ik meen.- Ik heb redenen u voor jonger dan myzelf te houden. Welnu, denk er eens aan, na m'n dood te letten op de behandeling van m'n werken. Wanneer dan de quarantaine wordt opgeheven, zal er misschien eenig licht vallen op de oorzaken die haar vroeger deden toepassen. Zelfs als men jalousie de métier aanneemt, is de zaak nog niet opgehelderd. Zou de oorzaak ligen in luiheid? Misschien. Feringa die me in z'n tydschrift ‘Vrye Gedachte’ (heel ongepast, want wat heb ik met Homerus gemeen?) in de hoogte steekt als schryver, stelt zich aan, alsof hy m'n werken behandelt, maar hy doet het niet. In plaats daarvan geeft-i wat afgezaagde praatjes tegen 't duel, en meent dit dit kan worden geacht te pas te komen, omdat in den Havelaar ergens staat, dat ik in m'n jeugd geduelleerd heb! Wat een armoed! Wat 'n uitwyken van den kern! Wat 'n... luiheid. Ja, dáár houd ik 't voor. 't horloge is wat gecompliceerd, dus is 't makkelyker er óf niet over te spreken, óf 't te behandelen als 'n kluw sajet, óf 'n verhandeling te houden over zeker stipje in een der nummertjes van de wyzerplaat.- {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} Och, ik ben verdrietig. En 't ergst van alles is, dat ik, dóór dat verdriet gepord tot scherpte, word gehouden voor boos, nydig, zwartgallig, ik die zoo gaarne vreugd zie, en geen grooter genoegen ken, dan vreugd te veroorzaken. Men deelt me mede dat het Naschrift op m'n ongelukkige ‘Br.d.b.’ in een tydschrift wordt gebrandmerkt als... ik geef 't u te raden in tienen!- als menschenhaterig! Dát wist ik niet! Gy? Dat men, oppervlakkig oordeelende, en slecht lezende alweer, my daarvoor aanziet naar aanleiding van vele andere bladzyden, quas indignatio fecit, zie, dit laat ik daar. Maar dat Naschrift? Ik was daarin niet eens erg boos om myzelf, en verschoon nog naar vermogen m'n kladdery van 1842. - Moet ik nu verschooning vragen voor dezen langen brief? Als ik 't meenens deed, had ik hem niet geschreven. Ik hoop dat-i U eenig genoegen doet. Heb ik hier of daar me niet correct uitgedrukt, (uitwyken van Kern &c) lees 't dan maar beter dan er staat. Ik vermei me in slordigheid, zoodra ik niet voor de pers werk: 't huppelen van 'n kind dat uit school komt. Na zeer beleefde groeten met hoogachting Uw DwDienaar Douwes Dekker [28 oktober 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 28 oktober 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) Amsterdam, 28 October 1872 Amice! Ik zit me bot te peinzen welken ‘dienst’ ik toch wel aan de N. Rott. kan bewezen hebben door haar even als al haar zusters Uw V.S. vooraf te sturen. Herinnert Ge U niet dat Uw wensch gedurende het afdrukken van V.S. steeds geweest is om dat stuk in zijn geheel als 1e. afl van bundel IV te zien verschijnen en dat Ge in de broksgewijze verschijning slechts hebt berust omdat ik U betoogde dat dit mijn belang was? Welnu, zoowel om U te believen als in mijn eigen belang tracht ik zoo snel mogelijk na de verschijning uw stuk besproken te krijgen; ik moest dus wel, daar ik voorzag dat de 2e afl niet vlot genoeg op de 1e zou volgen, het huismiddeltje te baat nemen dat ik gebruikte. Ik bid U in 's hemels naam: wat verschil is er nu toch in de uitgaaf van V.S. in eens of als 1e. aflev., zooals Ge zelf aanvankelijk {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} hebt gewenscht, en de manier waarop ik Uw eigen bedoeling, althans jegens de publieke pen heb trachten te bereiken? Als zoo iets voldoende is om U koortsen op 't lijf te jagen, die weken achtereen duren en U geheel machteloos maken, dan erken ik helaas een zeer onbruikbaar uitgever voor U te zijn. Hebben Uw vroegere uitgevers steeds letterlijk gedaan wat Gij hun voorschreeft? Hebben ze werkelijk hun program van uitgave van U gekregen? Ik vertrouw van neen! Even als ik de uitgaaf van bundel IV in vier gelijke stukken annonceerde, evenzoo herinner ik me, heeft v Helden bundel III in 5 gelijke afl aangekondigd en heeft Waltman Uw Millioenen studiën in 3 aflev aangeboden, enz. Hoe 't zij, dat Ge thans ziek zijt, doet mij innig leed. Bedriegt Ge U niet in de oorzaak van die ziekte, dan voel ik meer dan leedwezen, want dan is 't mij onmogelijk de vrees te onderdrukken dat zulke botsingen telkens zullen weêrkeeren, zoolang Ge voor publiek als schrijver zult optreden; althans zoolang Ge met uitgevers werkt die niet volmaakt als machines Uw bedoelingen doorzien. Ronduit gesproken komt mij in dat geval Uw positie als schrijver voor allertreurigst te zijn. Gij wilt besproken worden en als men U bespreekt en Ge draagt daarvan kennis, dan heeft het als onmiddellijk gevolg dat Ge in zulk eene mate ontroert dat Ge koortsen krijgt en niet arbeiden kunt. Zijn Uw vrienden in zúlk een toestand niet verplicht zorgvuldig voor U weg te stoppen al wat publiek over U gezegd wordt? Ik voor mij zou meenen dat ik daarmeê zeer in Uw belang handelde. Doch genoeg, ook mijn geschrijf, hoe gemeend ook, kan U krenken. Waarlijk, ik heb angst voor Uwe toekomst, als ik mij voorstel dat Ge U over zulke gevoeligheid voortaan niet zoudt kunnen heenzetten!- Deel svp. aan Mimi mede dat haar vertaling wachten moet tot het thans loopend feuilleton afgesponnen is, terwijl dan waarschijnlijk nog een klein stukje, dat reeds langer wachtte, eerst nog een plaatsje moet gegund worden. Laat zij mij evenwel vergunnen haar alvast hierbij f 50. - op rekening te zenden; een mogelijk verschil in 't uitloopen van haar stuk, vereffenen wij dan wel na de plaatsing. Ik acht dat we er ongeveer 2 maanden meê zullen uitzingen.- En nu, van harte beterschap gewenscht en met M. gegroet van Uw GLfunke {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} [oktober 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] Eind oktober 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (M.M.) Wbaden October 1872 Geachte Heer Waltman! Zou ik vriendelyk mogen verzoeken, een weinig haast te doen maken met afdrukken? Het zal nuttig zyn als deze aflevering nu spoedig verschynt. En ik heb nog eene reden om gaarne vel 15, 16 17 en 18 in druk te willen zien, in verband met myn wyze van sluiten. Na zeer beleefde groeten met achting UWDDw Dienr Douwes Dekker A Go Ik bezit schoone vellen t/m 12. En duplicaat van gecorrigeerde proeven 13 & 14. [30 oktober 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 30 oktober 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Liever Haarlem dan Los: de haarlemse en de amsterdamse drukkerij waar Funke werk van Multatuli liet zetten. Middelburg: het Nederlands Taal- en Letterkundig Congres dat 3-5 september te Middelburg was gehouden. B.: de medewerker aan Asmodée, A. Buijs. kwittantie in volgenden brief. ze maakt dezen juist tot dubbel port. Wiesbaden 30 Octr 1872 Waarde funke, Mimi is zeer verheugd met de f50, en bedankt u wel. Zy meent, en ik ook, dat gy ruim gerekend hebt, vooral omdat we inzien dat men in zoo'n zaak aan eene begroting gebonden is. Mocht er later eene vacature komen, denk dan svp. aan haar. Vooral na m'n dood zou dat goed zyn.- Over de andere zaak - die waarover uw brief van 28 loopt - schreef ik u uitvoerig. Maar ik verscheur het, daar 't tot niets dient, en alweer opnieuw aanleiding geeft tot allerlei misverstand. Hoe ge byv. op 't idee komt dat ik onwel word door 't lezen van wat men tegen my {==436==} {>>pagina-aanduiding<<} schryft, begryp ik niet. Zúlke opvattingen kan ik niet voorzien, en 't ophelderen geeft weer aanleiding tot nieuw misverstand. Ik blyf u verzoeken my zooveel mogelyk op de hoogte te houden van wat er my betreffende uitkomt. (als curiositeit: in 't Leeskabinet moet staan dat die brief aan den Koning... eene ‘geldmakery’ is. Maak u dus gereed voor 't honoreeren van de wissels die ik voor die kopie op u trekken zal. Serieus: debiteer me voor wat ge er by laagt.) (Ik moet uw vorigen) Neen, eerst dit nog. Om oprecht te zyn moet ik zeggen dat ik buiten de vrees voor nieuw misverstand nóg 'n reden heb om niet te antwoorden op uw brief van eergister, maar 't aanroeren daarvan is antwoorden, en dus basta.- Ik moet uw vorigen brief nog beantwoorden. ‘Liever Haarlem dan Los.’ Ik kan 't niet beoordeelen. Is Los in letterlyken zin: welwillend? Zoo neen, dan is alles uit. Wanneer hy u byv. 'n uit bestwil gegeven opmerking kwalyk neemt, dan is er geen doen aan. Er is een nuttig stuk te schryven over drukkeryen in 't algemeen. Ze weten niet hoeveel kwaad ze doen door 't bederven van stemming. Als ik niet, om veel redenen, vermeden had naar Middelburg te gaan, zou ik daar over die zaak gesproken hebben in de Afdeeling Boekhandel. Stipt gezegd heeft 'n Uitgever recht op 'n eerste proef die gedrukt is zoo als er in de kopie geschreven staat. Dat dit stipte recht gemitigeerd wordt door de in alle zaken noodige welwillendheid spreekt vanzelf. Uit de onmogelykheid om dat welwillende behoorlyk te definieeren spruit voort dat de drukkers maar alles durven afleveren en dan geldt dat eerste vel ten-onrechte voor 'n proef. Dikwyls zou ook de revisie nog niet behooren aangenomen te worden. Doch zie, dit is de hoofdzaak niet. De auteur wordt dóór de correctie bedorven voor z'n eigen werk, voor de correctie van z'n uitdrukking en zelfs van z'n denkbeelden. Dát's het ergste. En tyd! Wetende dat men by de drukkeryen slordig zet niet alleen, maar ook de gemaakte correctiën slordig uitvoert, is men nooit zeker iets afgedaan te hebben. Dit werkt al nadeelig op de eerste correctie. ‘Och, ik moet het tóch weerom vragen’ is 'n storende gedachte. Het zou wenschelyk zyn dat uitgevers die zaak eens behandelden, en door gezamenlyken invloed de drukkeryen noodzaakten: 1o geen slordige proeven afteleveren d.i. het letterzetterswerk niet op den hals van den auteur te schuiven. Onspelbare woorden, blykbare onzin, omgekeerde letters &c. (2o op ommezyde) {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} 3o (maar dìt komt later) een letterkundig ontwikkeld persoon (prote) te belasten met de correctie van eenigzins hooger soort. In Frankryk wordt 'n schryver geholpen in 't ambachtelyk gedeelte van z'n styl. De prote zet NB by stroefheden, by onachtzame keus van woorden, by vergissing in 't aanhalen van een blz. Hy zoekt de juiste plaats van 'n citaat op, enz. 't Spreekt vanzelf dat zoo'n prote goed betaald wordt, en ik zie in dat dit 3e punt nog lang onuitvoerbaar wezen zal. Maar 't eerste toch! En ook het 2e. dat ik oversloeg, en nu hier volgt: Men schynt by onze drukkeryen zich niet te bekommeren om typografische regeling. (De wedstryd in Koppermaandagsche almanakken bewyst toch dat ze de zaak kennen en kúnnen.) Ik bedoel nu 't verdeelen van ruimte, de soort van letter, 't schikken om 'n bladzy goed te doen eindigen... (als voorbeeld: blz. 241-242. Zie eens hoe men daar - alsof 't er om gedaan was! - die ‘mannen van name’ vermoordt, of liever 't verband tusschen Genius, en Thorbecke naar Ds Hoevers.) In m'n Mill. Studiën komen telkens stalen en cyfers voor, en dan moet ik 't arrangeeren. Ook zonder de typografische kennis die by de drukkeryen moet verondersteld worden, moest men begrypen dat de auteur niet vooruit weet hoe iets ‘uitkomt.’ Zy, den bak vóór zich hebbende, wél. Ik erken dat het, zoo als de zaken nu staan, lastig wezen zou de drukkers stem te geven. De auteur moet nu wel wyshedens verkoopen, omdat hy ziet dat zy zich niet bemoeien met de ordonnantie. Maar dit behoorde zoo niet te zyn. Bovendien is 't heel gevaarlyk iets te doen verzetten, omdat men altyd kans loopt dat er dan weer op 'n andere plaats iets bedorven wordt. Los nu woont in Uwe stad. Gy kunt hem spreken. Is hy niet van goeden wil, dan is er niets aan te doen. Maar zoo ja, dan hadt ge vind ik meer kans hém wat onder 't oog te brengen dan 'n drukker die elders woont. Te Haarlem was men welwillend dit erken ik. Maar de onder 1 & 2 genoemde wenschen bleven daar even onvoldaan als elders. (Van 3. spreek ik niet. Dat kan zoo niet in-eens, maar 1 & 2 wel. En 't blyft de vraag of 'n drukkery die ook voor 3 zorgde, geen goede zaken maken zou!)- Of ik Rotterdammer refuteer? O ja, maar niet in gewone polemiek. Misschien ook laat ik 't doen door 'n ander. En in allen geval wil ik {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} nu afwachten of men hem napraat. De tekst, het aangegeven wachtwoord is: vrinden, om die V.S. en wat ons de thans regeerende clique daarin hindert, te neutraliseeren, moeten we zeggen dat die Hanna heel lief is, maar de rest nonsens.’ Zoo'n ‘maar’ is 'n by de meeste lezers gewenschte zaak, en de N.R.C. heeft het geleverd. Gy zegt in uw brief 19. dat die poging om de door my geteekende toestanden naar Spanje te verplanten ‘brutaal’ is. Ja. Maar niet te brutaal, niet te plomp voor 'n groot gedeelte van 't publiek. Er is ‘bekwaamheid’ in die brutaliteit. De schryver blykt te weten wie hy voor heeft, en dat publiek alles slikt. Daarom is 't my zoo onaangenaam dat-i in de gelegenheid was z'n wachtwoord zoo vroeg te geven. Als eerst de V.S. overal rond geweest was, zou 't minder kwaad gedaan hebben. (Fr. v.d. Putte is m'n zeer particuliere vyand, en hy weet waar-i belanden zou als ik wat te zeggen kreeg. Van dáár die zeer bekwame recensie. Valsch, onwaar, slecht geschreven... alles mogelyk, maar bekwaam. Al bewees iemand dat alle op- en aanmerkingen onjuist waren, dat scheelt hun niet. 't Was hun alleen te doen om tydig die ‘maar’ te leveren, en dát is gelukt.- Ja, behoorlyk ontvangen 1o)2e aflevering bundel IV 2)schoone vellen Haarl. druk (nu compleet.) 3)Oera Linda Bok 4.Boekenlysten. Ik bedank u voor alles, maar heb over 1 & 4 wat te vragen. Ge zondt my van de 1e aflg Ideen IV, drie Exx. en nu twee. Meen nu niet dat ik uit begeerigheid 'n derde vraag. Als ge my één zondt, was ik ook tevreden, en in zekeren zin wil ik u even gaarne een der eerste drie terugzenden, als u vragen om de twee te completeeren. Hierover (en vooral over de present Exx.) zal 't goed zyn later een vaste bepaling te maken. 't Drukt me natuurlyk dat ge meer Exx. voor of aan my geeft dan de zaak dragen kan. Uwe boekenlystjes. Ik vind no 5 niet. Wilt ge my dat nazenden? Ik zal die dingen heel gaarne geregeld ontvangen, en heb reeds 'n lystje van eenige boeken die ik u verzoeken zal my te zenden. Maar wees zoo goed my eens optegeven hoe de rekening staat, buiten bundel IV natuurlyk. dát weet ik wel. Neen ik wil weten hoeveel ik u al schuldig ben behalve al vooruitbetaalde vellen kopie.- {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat ik u onlangs over B. schreef, heeft 'n reden. Ik heb dien man slechts eens gezien, en sedert jaren schryft hy me brieven die me vies maakten. Op 'n toon namelyk of we allerintiemst waren. Dit geschiedde al toen ik nog in den Haag was. Ik bepaalde my tot niet antwoorden. Daar hy arm is en in ordinair-letterkundig opzicht niet onbekwaam, bleef ik hem 'n pres. Ex. zenden van m'n werken. Ook stuitte my wel terstond z'n familiare toon, maar ik las er niet in wat ik er nu in lees, vooral nu ik verneem dat hy in Utrecht 'n zonderlingen naam had. Wat moet ik nu doen? Ik vraag dit aan U als 't publiek - in gewoon burgerlyken zin nu - beter kennende. Is 't noodig dat ik hem op z'n plaats zet?- Neen van van Helden hoorde ik niets. Om accoord te gaan, deze herhaling. Er is tusschen hem en my niets over die zaak gewisseld dan 't briefje dat mimi voor u kopieerde, en zyn brief waarop dat briefje 'n antwoord was. Daarin vroeg hy: ‘hoeveel geld ik noodig had?’ alsof dát de kwestie was. 't Was blykbaar 'n poging om (lang na dat leenen by u) 'n stuk van my in handen te krygen waaruit dan zou moeten schynen te blyken dat ik iets wist van z'n beroep om uw hulp. Eigenlyk dom. Want al hád ik nu geschreven: ‘hè ja, zend jy me wat geld!’ dit zou toch niet beletten dat hy onder 'n valsch voorgeven, zooveel weken vroeger zich tot u gewend had. Ja, ik ben er wel boos om. Gy moest toch denken dat ik hem had gestuurd om met 'n slender aan geld te komen. Hy is op 'n verkeerden weg, net als Plettenberg. Van dezen heb ik niets gehoord, en dat zal wel zoo blyven. Vriendelyk gegroet ook van de vertaalster. tt DD [2 november 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 2 november 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) Amsterdam, 2 Nov. 1872 Amice! Uw opmerkingen over boekdrukkersplichten zijn zeer juist. De drukkers hier te lande zijn voor 't meerendeel machines en niets meer; de ‘heeren’ onder hen laten alles over aan hunne meesterknechts, zoodat men steeds werkt met domkoppen óf pedanten. De beste kaste onder hen is die van de ontwikkelde knechts, die door bijzon- {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} dere omstandigheden zich konden opwerken tot kleine patroons. Bij zulken vindt men in den regel, althans zoolang 't hun niet erg meeloopt, de meeste medewerking en zucht om te believen. Los zoowel als H & W. behoort tot die klasse en zouden wel goed worden als ze iets meer ontwikkeld, iets meer fatsoenlijk, waren en men zich den tijd kon gunnen om ze dag aan dag allerlei te wijzen. Zoo ze beiden het geluk hadden een paar jaar lang uitsluitend voor U te drukken, dan werden ze zeer zeker perfect gedresseerd en was hun fortuin gemaakt, want Ge hebt volkomen gelijk met Uw onderstelling dat goede drukkers ieder naar zich toe zouden lokken. In de gegeven omstandigheden geloof ik 't maar het best om beurten bij Los en bij H & W. te blijven. Ze zijn althans eenigszins aan 't klappen van Uw zweep gewoon geraakt en ik vrees dat verandering zeker geen verbetering zou brengen. Geneer U intusschen nooit een proef nog eens terug te vragen als Ge U bekommert over een of ander. Ik zal intusschen trachten een handig corrector te vinden, die zoowat de rol van ‘prote’ vervult. Wat betreft de zending van maar 2 ex. van 't 2e Stuk, dit is enkel bij abuis geschied. Wilt Ge 3 of meer ex. hebben, vraag ze gerust aan. Mijn opmerking van vroeger gold enkel de Belgen, die Ge, dacht mij, wat rijkelijk hadt bedacht en die ik 't (eerlijk bekend!) niet erg gun, omdat ze zoo enorm bluffen en zoo weinig doen. Dáárom ergert het mij ook dat Ge onze zonden uitpakt voor zulk wuft volk en hen in de hoogte steekt, veel meer dan ze verdienen. Zoudt Ge b.v. gelooven dat in heel België sedert ik Uw boeken exploiteer, voor geen f50. - er van daar te lande verkocht werd? Toen ik in 't voorjaar Gent, Antwerpen en Brussel bezocht om daar bij de voorn. boekverkoopers de nieuwen druk van bundel 1 & 2 met flink extra rabat aanbood, verliet ik België met een order van 4 exemplaren! In Leiden alléén verkocht ik zonder slag of stoot ruim 50! Ik wed dat in heel België geen tien van die schreeuwers te vinden zijn, die U geheel gelezen hebben! Wat Buijs betreft, ik zou in Uw plaats dien man geen letter schrijven niet alleen, maar zeer stellig hem nooit meer een blad druks sturen. Gij hebt allen kans dat de vent er op pocht dat Ge zijn vriend zijt, zoo Ge langer voortgaat hem cadeaux te zenden. 'T is hem te vergeven dat hij meent U te moeten schrijven als hij van tijd tot tijd ziet dat Ge hem op de hoogte wilt houden van Uwe denkbeelden. {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} Geef mij nu svp op wat Ge uit de boekenlijsten hebben wilt. Uwe rekening van ontvangen boeken en geplaatste Advertentiën bedraagt circa f20. - Na nieuwjaar zend ik U, even als aan al mijn cliënten, de gespecificeerde nota. Hierbij een paar kranten waarin men even Uw V.S. aanroert. Curieus genoeg zult Ge zien dat het Dagblad v Nederland (een lor van 'n blad!) brutaal weg de N.R. naschrijft. De phrasen uit het Leeskabinet laat ik voor U afschrijven daar ik die aflev. niet apart krijgen kan. No 5 van de boekenlijst hoop ik nog te kunnen bijkoopen. In dat geval zend ik 't U. Blad 15 & 16 gaan tevens hierbij. Ook ik hoor van vH. niets, 'tgeen me zéér spijt, want nu blijkt me duidelijk dat hij zelf verlegen om geld was. Hij heeft me nl beloofd die f160. - op 15 Oct. te zullen retourneren en is in gebreke gebleven. Nu, ik kan 't Goddank nog lijden en zal ze hem eenvoudig korten als 't tot afrekening komt met bundel IV. Toch doet het me zeer leed. Help me nu bid ik U aan vervolg van Kopij! Hartelijk gegroet met Mimi van tt GLf Vliegend. [2 november 1872 Onze Tolk over Vorstenschool] 2 november 1872 Beoordeling van Vorstenschool in Onze Tolk, jrg. 4, no. 5. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Het artikel bespreekt eerst in uiterst beknopte vorm vijf andere publikaties voor toneel, en gaat dan over in een betrekkelijk omvangrijke recensie. Ten slotte Vorstenschool. Velen lezers was het niet geheel onbekend; de schrijver had reeds voor eenige jaren sommige gedeelten hier en daar voorgedragen. Naar hij zelf ons mededeelt, werd het, op weinig uitzonderingen na, mooi gevonden, of liever hem werd gezegd, dat men het mooi vond (wat niet precies hetzelfde is). Ik meen dat die uitzonderingen nog al talrijk waren en dat ook hij, die erkende, dat er veel schoons in was, toch bijna overal teleurgesteld was. Zoo is het mij ook bij de lezing van het geheel gegaan. De Bruid daarboven had, ondanks alle gebreken, mij de hoop doen koesteren, dat wij eindelijk onzen waren tooneeldichter gevonden hadden. Die gemakkelijke dialoog, de zuivere en toch natuurlijke taal bewezen dat het burgerlijk tooneelspel even goed bij ons kon bestaan als het heldendrama, {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} dat Schimmel, Hofdijk en anderen tot zijn recht trachtten te brengen. Maar tusschen de Bruid daarboven en de Vorstenschool ligt als ik mij niet bedrieg, het vierde eener eeuw. De jaren zijn niet ongemerkt over Multatuli's hoofd heengegaan. Zij hebben bovenal eene overheerschende subjectiviteit bij hem ontwikkeld, een gevaarlijk element voor een dramatisch schrijver. Zoo moest de Vorstenschool, als dramatisch produkt, mislukken. De personen, die er in voorkomen, kunnen fraaie en ware zaken zeggen, zij boeien ons zeer weinig, bijna zonder uitzondering zijn het eigenlijk verpersoonlijkte beginselen, geen menschen van vleesch en bloed. De tweede titel zelf, dien de schrijver er ter verduidelijking bijvoegde ‘vluchtige schets van 'n paar verschillende wijzen, waarop hooggeplaatste personen hun roeping zouden kunnen opvatten,’ zou ons doen denken, dat de schrijver veel meer bedoeld heeft een leerdicht te geven dan een drama; - zoo niet hij zelf verzoekt het ‘drama te lezen, te gebruiken en te beoordeelen als... 'n drama’. Aan dat verzoek heeft Multatuli het te wijten dat velen het stuk ongunstiger beoordeelen dan het verdient. Het is een stuk, een nummer zijner ideën. Niets meer, maar ook niets minder. Als zoodanig verdient het ten volle den opgang, dien de ideën van den aanvang af gemaakt hebben. Louize is onmogelijk, maar wat de schrijver haar laat spreken is waardig niet alleen gelezen maar overdacht te worden. Spiridio is wel wat heel studentikoos, maar zijn ondeugende scherts is vol satire en zijn ‘toost vol leugens’ is scherp en kernachtig genoeg om de uitgave onnoodig te maken van den Brief van Multatuli aan den koning over de openingsrede. Amsterdam, G.L. Funke (Prijs f0,10). waarvan de echtheid vermoedelijk door een volgend geslacht zal worden bestreden. [5 november 1872 Ideën I, vijfde druk, verschijnt] 5 november 1872 De vijfde druk van Ideën I verschijnt. Mededeling in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, jrg. 39, blz. 435 (K.B. 's-Gravenhage.) Voor de eerste aflevering zie 15 oktober. Multatuli, Ideën. 2e en 3e afl. Vijfde door den auteur herziene druk. Amsterdam, G.L. Funke. Post 8o. (I, blz. 97-185, II 1-80) Per afl. f 0.62½ {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} [november 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] Begin november 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, aan éen kant beschreven. (M.M.) Wbaden Novr 1872 Zeer geachte Heer Waltman. Dank voor Uwen heuschen brief van eergister. In haast antwoord ik dat ik dan de correctie (of liever 't controleren ván de correctie) van vel 17, aan uwe vriendelyke zorg overlaat. Om dezen nog met eerste post te verzenden, kan ik nu op 't overig gedeelte van Uwen brief niet antwoorden. In hoofdzaak voorloopig dit: dat ik met Uw voorstel zeer tevreden ben. Met welwillendheid van weerszyde gaat alles goed. Vriendelyk groete UEDwDr DD vel 18 volgende post, en- [7 november 1872 De Brief aan den Koning in De Locomotief] 7 november 1872 De Brief aan den Koning door Multatuli wordt integraal en zonder commentaar afgedrukt in De Locomotief, Semarang, no. 262. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Aan den koning *. Sire! De Openingsrede die de Ministers Uwe Majesteit dezer dagen in den mond legden, bevat onwaarheden. Onwaarheid door omissie, is 't verzwijgen van den ellendigen toestand der zoogenaamd lagere Volksklasse, en zelfs van den Burgerstand. Weet Uwe Majesteit niet, dat verreweg het grootste gedeelte der Nederlandsche Staatsburgers versterven in bloedarmoede (starvation) omdat ze, bewoners van een weideland, nooit dierlijk voedsel gebruiken? Uwe Majesteit behoorde dit te weten, en Uwe Majesteit zou het weten, indien U niet gedurig door eene vervalschte Volksvertegen- {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} woordiging, Ministers werden opgedrongen, die evenmin op de hoogte hunner roeping zijn als de Kamers zelf. Onze tijd, Sire, heeft mannen noodig van àndere soort! Uwe Majesteit zelf schijnt dit te erkennen door de verklaring: ‘dat het gehalte van 't Leger behoefte heeft aan verbetering.’ Aan het hoofd van dat Leger stond altijd een Minister. Altijd bemoeiden zich de Kamers met dat Leger. Uit het minder goede gehalte daarvan mogen we dus besluiten tot het gehalte van andere personen en instellingen. Deze beoordeeling werd ons dezer dagen bijzonder gemakkelijk gemaakt door Uwen Minister van Binnenlandsche Zaken, die, bij 't sluiten der zittingen van de Staten-Generaal, die heeren gecomplimenteerd heeft met de verzekering: ‘Dat hun arbeid gedurende het laatste zittingsjaar niet geheel onvruchtbaar was geweest.’ Het zou inderdaad moeielijk zijn de zedigheid verder te drijven. Ik echter neem nota van die woorden, omdat zij eene zoo uitdrukkelijke rechtvaardiging bevatten van den toon waarop ik me dikwijls over dergelijke Sprekers en Aangesprokenen uitliet. Uwe Majesteit zal gewis met mij erkennen, dat het Volk behoefte heeft aan, en tevens recht op, iets anders dan volstrekte onvruchtbaarheid der werkzaamheden zijner Vertegenwoordigers en Staatslieden. Wat nu in Uwe Openingsrede, Sire, het verzwijgen aangaat van den toestand des Volks... ik geef toe dat deze zeer standvastig-periodieke omissie met wat goeden wil zou kunnen worden toegeschreven aan domheid en onkunde. De vleitaal die ik aanhaalde in de voorlaatste alinea - want vleierij was het, ondanks de nederigheid! - geeft aanspraak op deze min eervolle verlichtende omstandigheid. Van de verstandelijke ontwikkeling der personen, Sire, welke U door onze Staatsinrichting als Raadslieden worden ter zijde gesteld, zoude ik dergelijke stalen kunnen leveren bij dozijnen. Doch ook op ander dan intellectueel gebied, draagt de zonderlinge Grondwet, waaronder Nederland gebukt gaat, bittere vruchten. Men durft Uwe Majesteit in Uwe laatste Openingsrede eene pertinente onwaarheid in den mond leggen. De Ministers hebben Uw vertrouwen misbruikt, door U te doen verklaren: {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘vriendschappelijke verstandhouding kenmerkt onze betrekkingen met alle mogendheden.’. Hier hebben Uwe Ministers gelogen, Sire! Opzettelijk, tegen beter weten aan, gelogen! We staan op zeer gespannen voet met de Mogendheid, die, gedurende onzen worstelstrijd met Spanje, het eerst ons erkende als onafhankelijk Volk. Met de Mogendheid die Uwen Voorzaat Maurits begroette als Souverein, toen deze nog - ten onrechte voorzeker! - in de oogen van geheel Europa niet veel anders was dan een oproerling en een avonturier. Uw Gouverneur-Generaal, Sire, staat op het punt, onder gezochte voorwendsels, hoogstens op grond van kunstig geprovoceerde redenen, den oorlog te verklaren aan den Sultan van atjin, met voornemen dien Soeverein te berooven van zijn erfdeel. Sire, dit is noch dankbaar, noch edelmoedig, nog eerlijk, noch verstandig. Waarschijnlijk is de tijd niet ver, dat een machtige nabuur Nederland aanvalt, en trachten zal ook U de kroon te ontstelen. Is 't niet gevaarlijk, aan Europa een voorwendsel te leveren - een grond, Sire! - tot onverschillig toezien? En dit toch zou het zijn, indien er tegen den tijd van dezen voorgenomen aanslag, een zoo versch voorbeeld in 't geheugen lag van een gelijksoortigen door ons zelf beganen roof. Het belagen van den zwakkere is misdaad in den sterke. In den zwakke zelf is 't bovendien eene verregaande onhandigheid. We zijn niet machtig genoeg om ons de weelde der geweldenarij te veroorloven. Reeds te lang, Sire, hebben wij door onze wanbedrijven in Indië, alle aanspraak op de sympathie van Europa verbeurd. Het aanvallen van atjin zou een door uwe vijanden gewenscht zegel zetten op de algemeene verachting. De minister die U durft voorstellen, atjin te stelen, behartigt noch de rechtvaardigheid, noch de belangen van Nederland, noch die van Uwe Majesteit. Hij behartigt de belangen van Pruisen, door aan dat Rijk de gelegenheid te verschaffen zich voortedoen als tuchtwreker der geschonden gerechtigheid. Zou niet die rol te schoon zijn? Is het onze taak, den vijand die rol toetedeelen? Sire! Met een beroep op Uw belang, zoowel als op Uwe eer, neem {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} ik de vrijheid U voortestellen de mannen van U te verwijderen, die een zoo... zonderling spel spelen met de door U gerepresenteerde waardigheid en belangen des Nederlandschen Volks. Daar ik noch Minister ben, noch lid van een der Kamers, zou het mij inderdaad leed doen, de in dezen brief vervatte welmeende waarschuwing veroordeeld te zien tot meer of min volslagen onvruchtbaarheid. Ik heb de eer te zijn Uwer Majesteits dienstwillige dienaar, DOUWES DEKKER (Multatuli.) Wiesbaden, September, 1872. [9 november 1872 Busken Huet over Vorstenschool in de Javabode] 9 november 1872 Beoordeling van Vorstenschool door Cd. Busken Huet in de Javabode, no. 266. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Dit artikel is - met een groot aantal wijzigingen, als steeds - herdrukt in Litterarische fantasien en kritieken, deel XVI. Multatuli's ‘Vorstenschool.’ * Wanneer het toeval wil, dat men in éénen adem, onmiddellijk na elkander, gisteren Victor Hugo's Année Terrible, heden Multatuli's Vorstenschool gelezen heeft... Welnu, dan gaat men onwillekeurig aan het vergelijkingen maken. Doch alles daarin is geen toeval. Multatuli is werkelijk evenals Victor Hugo een dichter met politieke denkbeelden, vervuld van de sociale kwestien van den dag, pleitbezorger van het proletariaat. Met Hugo heeft hij gemeen, dat ook hij zich voorstelt, zoo de omstandigheden hem gunstig waren, als hervormer te kunnen optreden. Ook hij schrijft den roman der misdeelden, der stiefkinderen van de fortuin. Ook volgens hem heeft men den waren zielenadel bij voorkeur onder de uitverkorenen der lagere standen te zoeken. Ook zijn katechismus luidt, dat indien alom de mindere man slechts lezen en schrijven kon en genoeg te eten had, de aarde vrij wel in een paradijs ver- {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} keeren zou. Hij laat zijne Koningin Louise, die eene dubbelgangster van zijn eigen Fancy is, tot hare schoonmoeder zeggen: Goed, goed, ik neem 't verschil van standen aan, En wil 't nog fyner onderscheiden dan Gyzelf... maatschappelyk en burgerlyk; Geboorte, titels, rykdom, rang, vooroordeel, Zie, moeder, alles wil ik laten gelden, Maar vraag: of één stand honger voorschryft, moeder? Of één stand kan gedoemd zyn tot gebrek? Tot slaaf zyn onder de eischen van de maag? Ik vraag, of een dier standen lager staat Dan 't schaap of rund dat onbekommerd graast, En dat gewis den mensch verachten zou, Als 't weten kon hoe slecht die mensch zich voedt? Is 't kind van d'arme minder dan een kalf? De moeder minder dan een koe? * De lezer mag zelf beslissen, of die denkbeelden al dan niet gegrepen zijn uit de orde, waaraan ook Victor Hugo keer op keer, althans gedurende zijn geheele tweede periode, de zijne ontleende. De overeenstemming in den vorm is zoo treffend, dat ik volstaan kan haar met den vinger aan te wijzen. Het is, bij alle verscheidenheid van idioom, Fransch en Hollandsch, dezelfde zeggingskracht, en tegelijk, als het op schilderen van hooger leven aankomt, dezelfde neiging, dat der dieren als voorbeeld bij te brengen. Een kind, minder dan een kalf? Eene moeder, minder dan eene koe? Schapen en runderen, uit de hoogte neêrziend op het schamel voedsel der armen? Die beelden van den Hollandschen dichter schijnen uit de pen gevloeid van den Franschen; gelijk deze, omgekeerd, bij Multatuli ter school ging, zou men zweren, als hij ergens van de groote volksmassa zegt: La vérité, voilà le grand encens austère Qu'on doit à cette masse où palpite un mystère, Et qui porte en son sein qu'un ventre apesantit Le droit juste mêlé de l'injuste appétit. ** {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} De Vorstenschool kondigt zich aan als de vlugtige schets van een paar verschillende wijzen, waarop hooggeplaatste personen hunne roeping zouden kunnen opvatten. Intusschen moet die bescheiden inhoudsopgaaf, van den schrijver zelven afkomstig, niet letterlijk verstaan worden. Een tooneelspel in vijf bedrijven is in geen geval eene vlugtige schets, allerminst wanneer het in rijmlooze verzen geschreven is. Uit de voorrede verneemt men, dat de auteur door sommigen beschuldigd is, in den persoon van zijnen Koning George eene charge van den tegenwoordigen Koning van Nederland geleverd te hebben. Met regt wijst hij die gissing van de hand. Even goed zou men kunnen beweren, dat met Koning George, die van Wurtemberg, van Beijeren, van Saksen, van Zweden, van Denemarken, van Griekenland, van Italie, van Spanje of zelfs wijlen de Engelsche Prins-Gemaal bedoeld is. Er is keus, gelijk men ziet. Doch ook die breede galerij biedt nog te weinig ruimte aan. De Koning George der Vorstenschool is eenvoudig de negatie van Koningin Louise. Hij dient alleen om het beeld van deze hoofdpersoon, welke in tegenstelling met de goedhartige wuftheid van haren echtgenoot, de hoogere aspiratien van het koningschap vertegenwoordigt, des te sterker te doen uitkomen. Over de dramatische waarde van het stuk zal men zich eerst een oordeel kunnen vormen, als ook het vijfde bedrijf, dat nu nog ontbreekt, het licht heeft gezien. Doch wel is het mogelijk, reeds nu sommige bezwaren aan te wijzen, die, welke ook de ontknooping zij, aan eene goede voorstelling in den weg zullen staan. De Vorstenschool is evenals de Bruid daarboven een tooneelstuk, waaraan alleen door vertooners van den eersten rang regt kan worden gedaan. De gemakkelijke partijen zijn zeldzaam, de moeijelijke vloeijen over. Gemakkelijk noem ik vergelijkenderwijs het geheele tweede bedrijf, waar Koning George op zijne lakeijen, op een kleedermaker en diens knecht, op den aspirant-minister Van Huisde in persoon, komisch genoeg, proeven neemt met eene nieuwe schouderbedekking, en daarna, nog komischer, onder een sigaar en een glas champagne, met de heeren van zijne omgeving gaat zitten wedijveren in zoutelooze scherts. Moeijelijk daarentegen, verbazend moeijelijk zelfs, zijn in het vierde bedrijf de tooneelen ten huize van Hanna, het naaistertje, en haar broeder Herman. Vooreerst dat lange gedicht van den pennist Albert, hetwelk bestemd is te worden uitgefloten, {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} doch waarbij de engelenbak en het parterre zonder eenigen twijfel applaudiseren zullen. Dan het karakter van Herman, den puriteinschen fabriekarbeider; een beeld, hetwelk uit de broeikas-en werkmans-poëzie van François Coppée, den begaafden volgeling van Victor Hugo, door Multatuli schijnt te zijn overgeplant. Het luidruchtig eergevoel van dien persoon biedt zelfs voor den geoefendsten tooneelspeler schier onoverkomelijke hinderpalen aan, en alleen de hoogste kunst is in staat, zoo veel naar het leven geteekende onnatuur te redden. Eindelijk, Hanna zelve. Zij is de aandoenlijkste figuur uit het geheele stuk, maar daarbij zoo verheven in de vlugt harer sentimenten, dat het ligter schijnt, eene Medea of eene Judith, eene Phedra of eene Jeanne d'Arc te vertoonen, dan op waardige wijze het karakter dezer heldin van de naald terug te geven. En wat zal ik zeggen van de Koningin? Gij duizelt schier bij de poging, u eene aktrice te denken, volmaakt genoeg voor het vervullen van die rol, waarmede de Vorstenschool staat of valt. Vruchteloos heeft de schrijver, in het voorgevoel dier moeijelijkheden, sommige fragmenten tusschen haakjes geplaatst, het aan de kunstenares, voor welke de rol bestemd is, zelve overlatend, daarmede naar omstandigheden te handelen. Het heeft niet mogen baten. Vooreerst kunnen uit het bedrijf, waarvan hier spraak is, geene zes of zeven bladzijden druks wegvallen, zonder dat het ophoudt, een bedrijf te zijn. Ten anderen leveren juist die schijnbaar prijsgegeven fragmenten den sleutel tot Koningin Louise's bestaan. De auteur wees dan ook niet op deze klippen, opdat men ze links zou laten liggen, maar met het doel, de eerzucht der kunst te prikkelen. Zijne haakjes zijne eene uitdaging; en zij zou den naam van volleerde tooneelspeelster onwaardig zijn, welke den toegeworpen handschoen niet opnam. Zijn toppunt bereikt dat defi in de volgende verzen, nogmaals door Koningin Louise tot hare schoonmoeder gesproken: Wie kan ons zeggen, wat begin is? Welke stip Van d'evenaar kan roemen: ik heb 't eerst De zon gezien... bij mij begon de dag? Wat is beginnen, wat is einden? Niets! Bewegen zal altijd, wat eens bewoog. Bewegen, voortgaan - niet vooruitgaan immer!- Is voorwaarde en bestemming van het zijn! Bestaan is anders worden. Elke terz {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} Van een seconde draagt z'n navelmerk Als wij. Wie 't loochent, zegge: ik had geen moeder! * Er bestaat een Engelsch raadsel, hetwelk somtijds op meisjesscholen, door oordeelkundige onderwijzeressen in die taal, aan de meest gevorderden onder hare discipelinnen wordt opgegeven: ‘What is majesty, deprived of its externals?’ De meisjes peinzen eene wijl over het te geven antwoord en nemen meestentijds de vraag onopgelost mede naar huis. Tenzij eene van haar, nog vóór zij den hoek der straat bereikt heeft, naar de school terugsnelt, de sekondante bij het kleed grijpt, en met een blos op de wangen, terwijl stralen van zelfvoldoening haar uit de oogen schitteren, de palm verovert: ‘A jest, jufvrouw!’ In den persoon van Koning George, in dien van Koningin Louise vooral, heeft Multatuli beproefd, wat volgens het raadsel der meisjesschool niet straffeloos ondernomen kan worden. Een Koning in een slaaprok of in een zwart jasje, kan in zijn paleis een Koning blijven, maar niet op het tooneel. Eene Koningin, wier hoed en doek achter haar op eene sofa gereed liggen; die uit den mond van letterzetters, voor den vasten prijs van twee gulden per hoofd, statistieke bijzonderheden omtrent de voeding der volksklasse opteekent, kan de waardige presidente eener soepkommissie zijn, maar mist de attributen, welke voor het vertoonen eener Koningin onontbeerlijk schijnen. Begeeft zij zich bovendien, gelijk zij door hare rol zedelijk daartoe gedwongen wordt, aan het uitweiden over staatspartijen; kroont zij hare definitie van konservatief, liberaal en radikaal met wijsgerige diepzinnigheden als de zoo even aangehaalde, dan wijkt, door dat kruisen der armverzorgster met de savante, de koninklijke waardigheid nog verder naar den achtergrond. In het afgetrokkene blijft het mogelijk, gelijk ik zeide, dat een volmaakt akteur en eene nog volmaakter aktrice die aldus ontluisterde Vorstin en haren Gemaal op zoodanige wijze voorstellen, dat de illusie niet verbroken worde. Doch waarschijnlijk is het niet. Honderd tegen een, dat van den ernst der majesteit alleen kortswijl zal overblijven. Om te eindigen gelijk ik begonnen ben, Multatuli's Vorstenschool doet ook in zoover aan Victor Hugo en zijne Misérables denken, als men {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} in dien socialen romans van den balling, die met zijnen tijd niet medeging, eene achteraankomende herhaling der Mystères de Paris heeft te zien. Koningin Louise is een uit de dooden verrezen en in eene crinoline gestoken Prince Rodolphe, Hanna eene tweelingzuster van Rigolette. Wat Koning George betreft, deze houdt het midden tusschen Hurluberlu XIX uit Cendrillon van het Théâtre du Châtelet, en de kluchten, door Meilhac en Halévy bij sommige kompositien van Offenbach geschreven. Zoo de schrijver ons in gedachten naar het einde der 18de eeuw teruggevoerd en van zijne Koningin Louise een vrouwelijke Jozef II gemaakt had, - hare bezorgdheid voor het lot der mindere standen, hare onvoldaanheid met eigen hofkring, hare hervormingsplannen, haar weigeren van elke kroon, tenzij als belooning voor het dragen van een kruis, hadden, in het kostuum van den wegstervenden pruikentijd en bij het licht des geloofs in de nog niet onthalsde legitimiteit, verrassende effekten kunnen opleveren. Thans daarentegen is het te vreezen dat de Vorstenschool in de eerste plaats door de vorsten zelven als een verouderd leerboek ter zijde zal worden gelegd. Cd. B.H. [13 november 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 13 november 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot het midden van blz. 3 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 13 Nov. 1872 Amice! Ik zit letterlijk te smachten naar Kopij! Bedenk toch eens wat er van worden moet als de bundel dit jaar (van November is natuurlijk al geen sprake meer!) niet compleet komt. Ik heb een massa geld in Uw boeken vastzitten, dat enkel dan terecht komt, als ik iets compleets leveren kan. Reeds nu heb ik orders tot meer dan 50 ex van den 4n bundel, zoodra die maar compleet is, naar O. Indië, maar wánneer zal ik die kunnen leveren! Zoo ook hier te lande. Zoodra de bundel compleet is, kan ik er wat meê doen: een menigte menschen hebben 't land aan inteekenen en aan afleveringen, en koopen alleen iets compleets, van daar dat ik mijn groote slag ter dekking mijner onkosten eerst slaan kan door den verkoop der compleete bundels. Bundel III, die ik van vHelden kocht, wijst mij nog een te kort aan van circa f1000. -; de herdrukken der twee eerste bundels, en die van {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Bruid daarboven’ zullen voor dit jaar minstens zoo'n som vasthouden. Voeg daarbij het tekort op den 4n bundel en Gij kunt zelf narekenen dat ik op die manier mij niet bewegen kan en Uwe door mij zoo hoog gewaardeerde boeken voor mij een knellende band kunnen worden. Reeds nu merk ik dag aan dag dat ik meer en meer in geldschaarste kom en wat zal 't worden als na nieuwjaar die fameuse drukkers- en papier rekeningen betaald moeten worden. Ik weet, met dat alles hebt Ge niets te maken, doch ik vertrouw op Uwe billijkheid dat Ge mij toch zult willen helpen zooveel Ge kunt. Alleen door aflevering van wat ik deels gedrukt heb liggen en door completeering van 't ontbrekende, wordt alles ten slotte gezond en dat kan niet geschieden zonder Uwe ernstige medewerking. Nogmaals dus bid ik U dringend: help mij, opdat we dit jaar nog klaar komen! Hartelijk groetend Uw GLf Ik heb voor U de 5e druk der twee eerste bundels in de bekende bandjes gereed liggen. Zal ik die zenden? Geef mij dan svpl op hoeveel exx. Ge verlangt, en of ik er ook nog iets anders moet bijvoegen. Dat gaat dan toch onder één vracht er meê door. [15 november 1872 Ideën II en III, vijfde druk, verschijnen] 15 november 1872 De vijfde druk van Ideën I en II verschijnt. Mededeling in het Nieuwsblad voor den boekhandel, jrg. 39, blz. 457. (K.B. 's-Gravenhage). Voor de eerdere afleveringen zie 15 oktober en 5 november. Multatuli, Ideën 4e en 5e afl. Vijfde door den auteur herziene druk. Amsterdam, G.L. Funke. Post 8o. (II. blz. 81-159 en III. blz. 1-80.) Per afl. f0.62½ Midden november 1872 Bezoek van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli en Mimi. [november 1872 Artikel van D. Post in Vox Studiosorum] Midden november 1872 Artikel van D. Post in Vox Studiosorum, blz. 130-137. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Het artikel van Post is in z'n geheel door Multatuli opgenomen in Ideën IV; zie V.W. VI, blz. 247-252. {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} [16 november 1872 Bericht in Het Vaderland] 16 november 1872 Bericht in Het Vaderland, nr. 273. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Naar wij met tamelijke zekerheid vernemen, zal een nieuw periodiek blad eerlang de voor Indië bestemde literatuur vermeerderen. Onder redaktie der heeren Douwes Dekker, Roorda van Eysinga, Van der Linden en prof. Van Vloten zal een veertiendaagsche courant verschijnen onder den titel Oost en West, die alle belangrijke gebeurtenissen zal bespreken en zich vooral zal wijden aan de belangen van Ned. Indië. (Soer.Hbl.) [20 november 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 20 november 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Half velletje postpapier, aan éen kant beschreven. (M.M.) Wbaden Woensdag Waarde funke! Ik schryf u niet voor we eenige vellen verder zyn. Dank voor Los en Vast. v. Gorkum meent toch niet dat ik het vod geschreven heb dat hy - ten rechte - uitkleedt? Ik heb meer kopie - ik moet ze nog nazien voor de 10e maal - maar wil deze post niet laten voorbygaan. tt DD [22 november 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 22 november 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, aan éen kant beschreven. (M.M.) Wbaden 22 Novr 1872 Waarde funke, Ik heb geen geld meer. Schikt het U my nu f40 te zenden, en dan vervolgens na de kopie die hiernevens gaat, f20. p vel tot m'n schuld aangezuiverd is? Dat zou dan op die manier loopen tot op 'n vel of 8 van den volgenden bundel. Ik hoop en denk nu met spoed doortegaan. Ook ik heb behoefte aan haast.- Laat svp wat my betreft dat praatje over 'n courant tegenspreken. (t is zeker dat malle plan van Plet. waarover hy my nooit gesproken heeft. Ik wist er iets van door Roorda. De heele zaak zal wel niet waar zyn. Doch ik spreek alleen voor myzelf. Hartelyk gegroet tt DD {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} Eergister corrigeerde ik vel 18 van Mill. Studien. Ik denk dat Waltman die vellen 13-18 nu zal uit geven. Denk niet dat ik die kopie dezer dagen schreef. Ze is oud. Ik heb en had al lang van Millioenen Studien veel kopie liggen. Maar 't wachtte op Waltman's langzaamheid in 't drukken. Ik zeg 't u maar dat ge niet denkt dat ik wel aan M.S. en niet aan Ideen werkte. [22 november 1872 Brief van Multatuli aan D. Post] 22 november 1872 Brief van Multatuli aan D. Post. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Blijkens een Dagboekaantekening van Mimi, d.d. 5 januari 1873, heeft Multatuli de onderstaande brief niet verstuurd maar vervangen door een korte met enkel het verzoek om het artikel van D. Post te mogen overnemen in de Ideën. Zie de brief hierna. Uw stuk: het artikel in de Vox Studiosorum; zie V.W. VI, blz. 247-252. no. 609: Zie V.W. IV, blz. 361. facit indignatio versus: verontwaardiging schept het vers (lat.) 1618: de Synode van Dordrecht, waar de remonstranten uit de calvinistische staatskerk werden gezet. St. Januarius: martelaar-bisschop (wschl: vijfde eeuw) en speciaal om zijn bloedwonder in Napels vereerd. bravo: gehuurde sluipmoordenaar (it.) Enghien: Louis Antoine Henri de Bourbon-Condé, duc d'Enghien (geb. 2 augustus 1772) werd als royalist op last van Napoleon ter dood veroordeeld en op 21 maart 1804 gefusilleerd. ces gens là parlent etc.: die mensen praten altijd over hun (vorstelijk) bloed. boue: slijk, modder (fr.). Wiesbaden 22 Novr 1872 Geachte Heer Post! Ik dank U voor de toezending van Uw stuk. Het komt me voor, dat Ge t recht hebt, U niet te rekenen tot het ‘publiek’ dat ik veracht, en tevens dat Ge wél doet, U te beroepen op Uwe Fancy. Zy drong U tot party trekken voor wat Ge voor waarheid houdt. Myn voornemen was eerst, U te verzoeken my van de Redactie van ‘Vox S S.’ 't verlof te bezorgen om Uw stuk in m'n Ideën te doen opnemen, en het daarin te beantwoorden. Nog is dit plan niet ver- {==455==} {>>pagina-aanduiding<<} vallen, maar eene reden die Gy billyken zult, noopt me tot weifeling. Het program van m'n antwoord zou o.a. meebrengen, dat ik 'n lystje maakte van de grieven die my zóó doen oordeelen over m'n Publiek, zóó over de moderne richting. Dit nu is me, na m'n herhaalde klachten, zeer onaangenaam. In eenige vellen die ge nog niet kunt gelezen hebben, is de toon even bitter als in de vorigen. Of dit den lezer vervelen zou, scheelt my minder. In m'n no 609 - dat nog niet verschenen is - zeg ik uitdrukkelyk, dat ik daar niet naar vraag, en dit is zoo! Maar ikzelf ben er moê van. Ik verlang naar iets liefelyks. Misschien zal 't u verwonderen, doch ik verzeker het U, dat ik zacht van gemoed ben. De wyze waarop ik my tegenover ‘Publiek’ uitdruk, is inderdaad een gevolg van smart. (324!) Ge weet: facit indignatic versus! Al ware 't alleen uit schoonheidsgevoel, ik moet trachten myne aandoeningen terug te dringen. Toch vind ik het jammer, den handschoen niet opterapen dien ge my toewerpt, omdat ik in Uw stuk - al deel ik uwe meening niet - iets loyaals zie, waaraan Nederland me niet gewoon maakte. Het doet me leed, dat Ge daarin den zysprong op dien Litt. hum. dr hebt gemaakt. Liever had ik U zien blyven op 't zuiver terrein der theses 1o dat ik ongelyk heb allen te beschuldigen van fouten die... Hoe moet ik dezen zin eindigen? Moet ik zeggen: fouten die, volgens U, slechts begaan werden door enkelen? Zie, ik weet niet, of ge zelfs dít toestemt. Soit! En 2o dat ik de moraliteit - en alzoo het recht van bestaan - der moderne richting misken. Over 't geheel maakt me Uw stuk 'n soortgelyken indruk, als de ‘brief van den Leek’ dien ik ergens in den 11n bundel behandel. Toen heb ik my moeite gegeven om 't ‘onlogische’ aantetoonen van het standpunt der modernen. ‘Onlogisch’ zeg ik nu om U niet te grieven. Over Zaalberg sprekende, noemde ik het anders. Wat heeft het gebaat? Heeft Zaalberg of een zyner geestverwanten, my te-recht gewezen? Neen. Ik wacht altyd op antwoord. Is Zaalberg de ware moderne niet? Had ik ongelyk, hém te kiezen tot vertegenwoordiger van die begrippen? Zoo ja, waarom dat niet gezegd? Ik had dan elders kunnen rondzien naar de prototype. Stipt gezegd, zou ik volgens debatrecht van U kunnen vorderen dat gy aantoondet waar ik in 't ontleden van 't modernisme, een fout maakte? Zoo 't U de moeite waard is, doe dat. Maar t zou goed zyn de verschyning aftewachten van den herdruk der beide eerste bun- {==456==} {>>pagina-aanduiding<<} dels, waarin op vele plaatsen noten voorkomen, die de zaak betreffen. Ja, inderdaad, waarom wederlegt ge niet wat ik tegen de moderne richting aanvoer? Ik kan toch niet nu, naar aanleiding van Uw stuk, alles herhalen wat ik daarover by zooveel gelegenheden gezegd heb, niet waar?- Doch nu iets anders. Ge meent dat ik onrechtvaardig ben, en verzet u daartegen. Werp eens zekere soort van bescheidenheid weg - in 't streven naar waarheid, komt die uitgevonden salondeugd niet te-pas - is Uw verzet edel, of niet? Ik meen ja! En gy moet dit ook meenen. Houd u daarby, en meet naar dien indruk af, wat we te denken hebben van de honderden en honderden die in Nederland de pen voeren, en die niet handelen als gy. De conclusie zal, dunkt me, wezen, dat ge my in m'n afkeer van ‘Publiek’ gelyk geeft. Om consequent te zyn, moet dit het geval worden. En zoo ja, waarom dan uw rechtsgevoel niet gebruikt tegen al wat misdadig zwygt, of 't zwygen slechts afbreekt door onder's handsche lasterpraatjes? In de hoop dat ge in eene gelykenis geen volledige gelykheid zoeken zult, de volgende parabel. Een reiziger werd gescholden, mishandeld, beroofd op 'n weg waar zich zeer vele menschen bevonden. Hy deed 'n beroep op alle aanwezenden, hem te helpen aan z'n goed recht, maar te-vergeefs. Zy die niet behoorden tot de bende die hem mishandelde, hadden gedurig iets anders te doen, of gaven dit voor. Na zeer lang te hebben gepoogd, het aanwezig ‘publiek’ optewekken tot rechtdoen, zonder dat er eenig gevolg werd gegeven aan z'n verzoek... Na zelfs ondervonden te hebben dat velen dergenen die beweerden, niet in het complot te zyn, hem precies zoo behandelden, als de personen waarover hy klaagde... beschuldigde de reiziger allen van medeplichtigheid. Een fout, niet waar? Allen hadden niet meegedaan immers? Niet precies allen! Daar komt 'n jong ridder aan. Hy heeft het recht lief, en den moed het te handhaven. Tegen wien, denkt ge, dat-i z'n lans velt? Tegen den reiziger die allen aansprakelyk stelde voor enkelen - lees: voor {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} zeer velen - of tegen de gauwdieven die hem uitplunderden de... fatsoenlyke luî die 't, hoe ook opgeroepen tot hulp, onverschillig hadden aangezien?- Gy strydt voor recht. Ik ken die smaak, die behoefte, byna zei ik: die hartstocht. Vanwaar nu by die richting van gemoed, de vreemde keus uwer beschermelingen? Ik meen de reden te kennen, schoon gy - en ter goeder trouw, dit kan zyn! - niet zult toestemmen dat ik juist raad. Er bestaat eene algemeene neiging om zich te bemoeien met het zoogenaamd-hoogere. Gy, moderne, zult erkennen dat de oude theologie den blik verduisterde, en kunt u voorstellen, hoe 'n bekrompen aanhanger van 1618, in vuur raken zou by 't gevaar waarin z'n dogma verkeerde, terwyl de man als ys blyft by de meest flagrante misdaden die niet in rechtstreeks verband staan met z'n geloof. Welnu, van dat misgrypen zyn by den meest verlichten theologant de sporen over gebleven. Gy trekt U de eer der ‘moderne richting’ aan, en zweegt by 't mishandelen van Havelaar. Dat imperfectum ‘zweegt’ deugt niet, omdat ge jong zyt. Men mag U niet verwyten dat ge iets nog niet deedt, maar eilieve, uw stuk nu in Vox? Waarom Uw eersten lanssteek dien kant uit gericht? Vertaal de verhoudingen eens in 't Rooms-Katholieke. Dan zal U helder worden wat ik bedoel. Een Napolitaan spuwt vuur en vlam, als men z'n H. Januarius beschimpt, en is zóó vervuld van z'n godsdienstigen yver, da-i 'n bravo door z'n handen laat glippen, dien-i zoo-even een moord zag doen.- Ik vind het jammer van Uw verve, van uw talent. God bewaarme dat ik u zou willen overhalen iets vóór my te doen. Dit behoeft niet, en zou ook niet baten. Maar wel blyf ik er by, dat het een verdrietig kenmerk is onzer theologiseerende natie, dat de zeer weinigen die van woede gloeien by 't aanschouwen van onrecht, wel sympathie voelen met de modernen, die door myne pen verongelykt zouden zyn, maar niet met my die heel ander onrecht te lyden heb. Het is dan ook gedeeltelyk hierom dat ik alle theologie afkeur. Ze verstompt het zedelyk tastvermogen. Waar theologie bestaat - van welke soort dan ook - moet ze heerschen. Ze is dit aan de beteekenis van 't woord verplicht. Ik neem hier 't woord ‘heerschen’ niet inbetrekking tot de buitenwereld, maar ten-opzichte der gemoederen {==458==} {>>pagina-aanduiding<<} zelf, die zich aan haar toewyden. Dit zou ook by my 't geval zyn, indien ik een God kende, diende, beleed. Aan de studie van Zyn wezen zou ik alles ondergeschikt achten. Hoe groot nu 't verschil zy tusschen een ouwerwetsche geloover en de modernen, ook zy bewegen zich altyd in de atmosfeer van iets dogmatieks, ja al bracht hun dogma mee alle dogmata te verwerpen. Er bestaat altyd iets wat we familiair 't ‘heilig huisje’ noemen waaraan niet geraakt mag worden. Ik zie daarvan in U een voorbeeld. Uw eerste veldtocht is &c &c Ge weet dit alles even goed als ik. Ik verzoek u natedenken. Dat ‘heilig huisje’ is by zeker soort van royalisten de ‘legitimiteit.’ By koopluî de koffi. By ambtenaren rang en pensioen. By sommige dames 't huishouden en de linnenkast. Toen men Nap. I berispte over 't fusilleeren van Enghien: ‘le sang de st Louis!’ riep hy: ces gens là parlent toujours de leur sang. Est ceque je suis de boue, moi? Dit ook vraag ik U. Ge trekt party voor de velen die onschuldig zyn aan - en voor de modernen die - Est-ce que je suis de boue? Wees zeer vriendschappelyk gegroet van tav Douwes Dekker [22 november 1872 Brief van Multatuli aan D. Post] 22 november 1872 Brief van Multatuli aan D. Post. Enkel velletje postpapier, tot het midden van de eerste bladzijde beschreven. (M.M.) Toen Multatuli besloten had het gehele stuk van Post in de Ideën op te nemen, heeft hij de voorgaande brief niet verzonden maar deze vervangen door de onderstaande. Wiesbaden 22 Novr 1872 Zeer geachte Heer Post! Ik dank U voor de toezending van Uw stuk in ‘Vox Studiosorum’. Door eene byzondere aanleiding wil ik het terstond in de Ideën behandelen. Gy en de redactie van ‘Vox’ staan me immers toe, het in z'n geheel daarin optenemen? Na zeer vriendschappelyke groete Uw EDDw Dienaar Douwes Dekker Schillerplatz 4. {==459==} {>>pagina-aanduiding<<} [22 november 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] Waarschijnlijk 22 november 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) Doordat er in dit Dagboek een blad is weggescheurd, ontbreekt niet enkel het slot van de aantekeningen d.d. 17 september, maar ook het begin - en dus de datering - van wat daarop volgde. Hoeveel er ontbreekt, is niet uit te maken. Het onderstaande dagtekent blijkens de vermelding van Post in elk geval van midden november. Scholten. Subordinatie: zie V.W. VI, blz. 243-246. Cleerens: zie V.W. VI, blz. 309-312. Brata Yoeda: de bundel Feiten van Brata Joeda, of Nederlandsch. Indische toestanden geschetst door A.M. Courier dit Dubekart, Eerste bundel. Semarang 1872, leidde tot een proces en een veroordeling. Zie ook V.W. VI, blz. 313-327. Roorda: dat Roorda van Eysinga midden november Multatuli heeft bezocht, staat vast (zie de brief d.d. 26 nov.), maar de precieze datum is niet bekend. Ik schrijf zoo zelden in dit boekje wijl ik geen macht over mijzelf heb om mij te dwingen tot geduld. Geduld in gewonen zin heb ik wel, voor 'n handwerk of vertaalwerk of uittreksels of kopieeren, en dat alles netjes dat kan ik, maar mijn eigen indrukken zelf kneden en fatsoeneeren - kan ik niet. ik heb een wilde geest, hij moest nu toch lang getemd zijn. 33! of 32? ik weet niet. en dan zoo'n school! Gister heeft D. eindelijk eindelijk eens weer met animo gewerkt. Hij sloot met het idee over Scholten. Subordinatie, om twee uur 's avonds liet hij het mij nog eens voorlezen. Bij 't woord oe lokoe -? neen ik weet niet meer en de kopie is weg! enfin, enfin, bij den naam van de streek waar Scholten en de rest kampeerden stond een kruisje. Hij wilde daar een noot bij maken. Ik verzocht hem die noot te schrappen en van den inhoud liever een nieuw idée te maken. hij zou dat doen. Maar van morgen opstaande vonden wij den brief van D. Post. hij is daar mee vervuld. dat stuk deed hem genoegen. hij wil het behandelen en den brief overnemen in de Ideën. Op 't oogenblik schrijft hij een brief aan dien Post. ik vrees dus dat de noot of 't idee betrekkelijk dien maleische naam er bij zal inschieten. Ik geloof dat de maleische naam dien ik niet weet oe bokoe, de naam is van 'n rivier op Java. In alle gevallen bij die legerplaats was een rivier en toen in 1828 in de Javasche oorlog de vorst dieppo negoro? {==460==} {>>pagina-aanduiding<<} en z'n generaal bijgenaamd Sentot de hollanders bestreden, kon de gen. Cleerens de held van den dag niet wijs worden uit de bewegingen van zijn antagonist. Dat heeft hij langen tijd daarna toen hij bijna kindsch, gouverneur van de molukken was, en D. op reis naar Menado hem te Amboina bezocht, dezen gezegd. D. was namelijk te Poerwaredjo geweest, twee jaar geloof ik. daar had hij gehoord waarom D.N. niet over die rivier trekken wilde. De hoofdader dezer rivier ontspringt uit een rots of uit twee rotsen die in vorm doen denken aan een vrouwelijk teeldeel. De rivier heeft daaraan haar naam te danken. men zou dat woord kunnen vertalen met stonde, kutwater of zooiets. Toen nu een der voorouders van D.N. naar de naam dezer rivier vroeg vond hij dat woord zeer onkiesch en voorspelde dat het zijn nakomelingen slecht zou gaan zoo ze dit water overtrokken. daarom maakte D.N. groote omwegen, uren ver, om 'n plaats te bereiken waar de naam van den stroom anders was en daarom had de generaal Cleerens zoo menigmaal niet uit z'n bewegingen kunnen wijs worden. D. deed hem na - ‘Begut, waot ge daor zegt... ja ik kan zoo min vlaamsch schrijven als spreken. Dit alles zou hij echter niet in dien noot zeggen. ‘want ze zullen me niet gelooven als ik zeg dat Cleerens die bijzonderheid niet wist, 't was toch de moeite waard wat te weten van 't land waarin men oorlog voert!’ We dachten beide aan Brata Yoeda en hoe veel die waard zou zijn! Roorda vertelde aan D. allerlei malle praatjes die over hem in omloop zijn. - och neen ik wil m'n stemming niet bederven door zulk nonsens opteschrijven. Marie haar rotten hebben gejongd. Ze heeft 2 witte rotten waar ze gek op is. Voor 2 dagen kregen ze 12 jongen, dat gebeurde 's morgens en 's avonds liepen ze elkaer weer gekheid makend na - en het lukte aan het mannetje! wie zoo iets denken zou! [22 november 1872 Ideën II, vijfde druk, verschijnt] 22 november 1872 De vijfde druk van Ideën II verschijnt. Mededeling in het Niewsblad voor den Boekhandel, jrg. 39, blz. 472. (K.B. 's-Gravenhage) Voor de eerdere gedeelten zie 15 oktober, 5 en 15 november. Multatuli. 6/8 aflevering. Vijfde door den auteur herziene druk. Amsterdam, G.L. Funke. post 8o. (III, blz. 81-180 en IV. blz. 1-164. Per afl. f 0.62½ De 4 deelen compleet f 5.- {==461==} {>>pagina-aanduiding<<} [23 november 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 23 november 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) De naam Bogowonto is een latere, mogelijk door Multatuli gedicteerde verbetering uit een doorgestreepte foutieve naam. De verdere woorden zijn tegelijk met deze verbetering toegevoegd. 23 Nov. Bij de civiele plaats Poewaredjo is 'n militair campement kedong kebo, wat ik noemde oe lokoe. de rivier heet zooiets als Bogowonto. Alibassa previro dirdjo bijg. Sentot. [23 november 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 23 november 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 1 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 23 Nov 1872 Amice! Hierbij de gevraagde f40. Verg nu echter bid ik U niet meer van mij, want waarachtig, ik werk me te veel in 't riet. Ik deed immers wat ik kon om U genoegen te doen. Bedenk eens wánneer ik eerst iets terug krijg van al die voorschotten en uitschotten! Kwam nu bundel IV nog maar klaar, dan zou ik me wel redden, maar...?? Wat bedoelt Ge met Los en Vast en vGorkum? Ik weet van niets en begrijp U niet. Welk ‘vod’ meent Ge? Hartelijk groetend, ook Mimi Uw GLf Vliegend! [23 november 1872 Onze Tolk over Vorstenschool] 23 november 1872 Polemisch artikel in Onze Tolk, nr. 8, blz. 6, rubriek Binnenlandsche journalistiek. Fragment. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Het artikel van Roorda van Eysinga in De Telegraaf is niet teruggevonden. koraaldiertje: dit woord is afkomstig van Multatuli zelf; zie zijn brief aan Roorda d.d. 24 oktober. Ten slotte brengt de Telegraaf ons weder op letterkundig terrein door het artikel van S.E.W. Roorda van Eysinga over Multatuli's Vorstenschool. De redactie laat aan den schrijver de volle verantwoordelijkheid voor dit stuk, dat eene wel wat zwakke apotheose van {==462==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli en bovenal eene uiterst hatelijke philippica tegen de N. Rott. Ct. is. Den eersten bij een ‘koppig koraaldiertje te vergelijken dunkt mij wel wat gewaagd, wij zouden er trouwens aan twijfelen of de geniale schrijver er zelf mede ingenomen zou zijn. Het verslag van de Vorstenschool, dat in de N. Rott. Ct. voorkwam, kortweg èn eene domheid èn eene slechtheid te noemen, is een gemakkelijke manier om zich van de zaak af te maken, maar daarbij ware een beetje meer logische redeneering niet overtollig. De Vorstenschool heeft zeker onbetwistbare verdiensten, maar het, zooals het daar ligt, een meesterstuk te noemen, is wel wat kras. Dat de ‘hoofdfiguur onbestaanbaar’ is, zal wel niemand, allerminst de schrijver ontkennen, dat dit in een dramatisch produkt een gebrek is, komt ons even onbetwistbaar voor, waarom dus de heer R.v.E., die van geen van beide stellingen het tegendeel beweert, deze opmerking der N. Rott. Ct. ten kwade duidt, begrijpen wij niet. Over 't geheel komt ons een dergelijke toon tegenover eenige kritiek, zij moge dan meer en meer gewoon worden, noch waardig noch doeltreffend voor. Zooals in alle spreekwoorden ligt er ook eenige waarheid in het bekende: qui se fâche, a tort. Tegenover eene onbillijke recensie moge men ter wille van den recensent meer nog dan van het publiek zich verdedigen of ophelderingen geven, den recensent uitschelden, omdat hij zijne overtuiging uitsprak, zal noch op hem noch op het publiek eenigen indruk maken. Is eene recensie zoo hatelijk en onbekookt, dat men het recht meent te hebben er zich boven verheven te achten, dan neemt een verstandig man er evenmin notitie van als de maan van den hond, die haar aanblaft. [23 november 1872 Vosmaer over Vorstenschool in Ned. Spectator] 23 november 1872 Beoordeling van Vorstenschool door C. Vosmaer in De Nederlandsche Spectator, nr. 47, blz. 371-374. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Voor het tweede gedeelte zie 30 november. den dubbelen laster: in deze alinea wordt de intrige van Vorstenschool niet juist weergegeven. Multatuli's drama. Het is geen fraze te zeggen dat onze letterkunde met een nieuw kunstwerk van den heer Douwes Dekker is verrijkt. Zijn drama Vor- {==463==} {>>pagina-aanduiding<<} stenschool, in den 4en bundel Ideën onlangs uitgekomen, behoort, naar mijne overtuiging tot de fijnste en krachtigste verschijnselen onzer letterkunde. Door het leven der voorgestelde personen, door den gloed van 't koloriet, door de edele fijnheid van 't gevoel, en de stoute en breede behandeling overtreft het alles wat Multatuli schreef, en hoeveel schoons, de schrijver vergeve het mij, heeft hij geschreven! Het moet niet gezegd worden dat dit drama onopgemerkt ons voorbij ging, en ik vat de pen, om hier van mijne bewondering rekenschap gevend anderen er toe op te wekken. Vorstenschool, noemde Multatuli dit drama en in de beschouwingen die hij er aan laat voorafgaan, slaat hij dezen ondertitel voor: of vluchtige schets van 'n paar verschillende wijzen waarop hooggeplaatste personen hun roeping zouden kunnen opvatten. Ik sla dien ondertitel af; hij is volstrekt verwerpelijk. Hij zegt hetzelfde in zestien woorden, wat het éene Vorstenschool aanduidt. Ieder weet wat hij onder l'Ecole des femmes, l'Ecole des maris, l'Ecole des vieillards te verstaan heeft; ieder beseft dat daar voor ons toeschouwers en voor de genoemde lieden iets te leeren valt. De in deze woorden omschreven raad, het hier gegeven hooge voorbeeld, was den schrijver de hoofdzaak, zooals hij te recht aanmerkt; en niet, gelijk hij er op doet volgen, ‘het povere, door Louise en mij even onachtzaam behandeld, kuiperytje.’ Hier zou een klein misverstand kunnen rijzen. Vat ik de uitdrukking ‘onachtzaam’ verkeerd op? Bedoelt de schrijver dat hij die intrigue met opzet in halfdonker, bijna in donker, liet, dan heb ik er weinig tegen te zeggen. Maar, in verband met sommige eigenaardige, zeer vaak voorkomende uitdrukkingen van Multatuli, meende ik hierin eene van die wijzen te zien waarop hij zijn werk en zijn talent pleegt te bejegenen. Van dien geest meen ik in dit woord ‘onachtzaam’ een weerklank te vinden. Wij stuiten bij hem dikwijls op de verachting van litteraire kunst, van vorm, van ‘mooi schrijven’ en ‘mooi’ gevonden worden, van ‘publiek’ enz. Ik weet wel dat ik hier den bekenden korrel zout moet bijdoen. Maar toch doen die uitdrukkingen mij onaangenaam aan. De heerlijke gaaf van aan goede en ware denkbeelden zulk eene bezielde gestalte te geven, dat zij vóor ons staan en ons in 't gemoed grijpen, als levende {==464==} {>>pagina-aanduiding<<} wezens en verschijnselen, is te edel om haar minachtend te behandelen. En het is een te gelukkig verschijnsel, wanneer het publiek schoone zaken schoon vindt, dan dat wij het ondankbaar zouden minachten. Het is den schrijver niet om de kunst alleen, om den vorm uitsluitend te doen; en daarin heeft hij volkomen recht. Maar als hij kunstenaar is, en dat is Multatuli in hooge mate, mag hij ook niet alleen en uitsluitend op den zedelijken en geestelijken inhoud nadruk leggen. Hij weet dat trouwens ook wel en zei te recht: ‘dat 'n artist geen kathechiseermeester is’. Het is den artist ook niet geoorloofd eenige epizode ‘onachtzaam’ te behandelen. Elk deel, al is het onderdeel, al is het in halve tinten of halfdonker gehouden, eischt even goede zorg als de hoofdzaken in het volle licht. In dergelijke uitdrukkingen - de verachting van het publiek, de minachting van mooi schrijven, van de uitwerking dat anderen zijn schrijven mooi vinden, van den kunstvorm, de quasi-onachtzaamheid ten aanzien van sommige onderdeelen - ligt eigenlijk eenige onoprechtheid. Of wilt ge, schijn van onoprechtheid. Als men den schoonen vorm minacht, schrijft men geen drama als dit. Het is onwaar dat deze schrijver volkomen onverschillig is omtrent den vorm, en ook in de groote vrijheden die hij met de taal neemt is alles bedoeling en geen ‘onachtzaamheid’. Multatuli heeft eene jonge, schoone, edele vorstin voorgesteld, die vervuld van de idealen harer roeping, het volk wil leeren kennen en gelukkig wil maken; zij houdt zich ijvrig bezig met het inwinnen van Berichten over alles wat by 't Volk Niet is zooals het wezen moest, en toch- Dat hoop ik! - eenmaal anders wezen zal. Soms ontvangt zij menschen uit het volk en ondervraagt ze over hun leven. Soms arbeidt ze tot 's avonds laat met den staatsman, graaf Van Weert, zooals ze, in 't bijzijn der koningin-moeder, deed den avond voor 't eerste tooneel. Hoe Louise, de koningin, over menschen en zaken denkt? Zie hier. De koningin-moeder vroeg of ze Van Weert niet zeer bekwaam vond? {==465==} {>>pagina-aanduiding<<} - Als velen van z'n soort. - Wat eischt ge meer? - Iets anders, moeder... hier! En dat ontbreekt Die man draagt als de Kerstboom, juist zooveel Als vader schooltyd en mama routine Hem strikten in de takjes... nooit iets meer! ... leven moet de mensch, Dat is gevoelen, denken, werken, streven En vruchten dragen, honderd... duizendvoud! .................. Graaf Otto is...... gewoon, En in den vreemden tyd dien wy beleven, Is, op zyn standpunt, 't ordinaire: misdaad. Gewoonheid is een giftig woekerkruid Dat zelf geen vruchten draagt, en z'n venyn Gebruikt om, wat er opschiet aan z'n zy, Te doemen tot gelyke onvruchtbaarheid. Gewoonheid is verdienstes vyandin, Een schutsvrouw van het kleine, van 't gemeene. Wat uitsteekt, moet geknakt. Wat blinkt, bevuild. Wat vlucht neemt, neergeslagen en gekneveld. Talent, geloochend, of gesmoord met m.a.a.ren, En daarna doodgezwegen... als het kan. Genie... ha, vraag Van Weert eens naar genie! Maar dat 's 'n sprookje, een mythe, een onding, Of erger nog,... iets... iets... iets onfatsoenlyks... ..................... Neem zulk een man Eens z'n kommiezen af, en z'n rapporten, En zie eens wat hyzelf begrypt of weet, ..................... Ik had het eenmaal nu er opgezet ..................... En - ware 't doenlyk, In zyn gemoed een vonk te werpen van 't geloof Aan mooglykheid op beter toekomst, moeder! Ge weet niet hoe dat denkbeeld my bezielt My wegsleept, opheft... {==466==} {>>pagina-aanduiding<<} Kon. Moeder. - Dweepster, lieve dweepster! Louise. - Neen, zeg dat niet... om - godswil, zeg dat niet! In dweepzucht is bedrog, en ik zoek waarheid. Ik wil doorgronden wat geschieden kan, ... Het Volk Is laag gezonken, moeder! Ziel en hart Gaan onder, by aanhoudend stoflyk lyden. De gloed van hooger geestdrift wordt gedoofd, ..................... Wat is den arme, 't schoon der lente? Niets! Een sterrenhemel? Niets! Wat is hem kunst? Wat is hem poëzie? Wat! Liefde? Niets, Dat alles mág hem niets zyn. Alle vlucht Is hem verboden door de werklykheid. Die elke poging tot verzet, bestraft Met honger...... ..................... En, moeder, als Ik al m'n kracht ten offer heb gebracht Aan 't welzyn van m'n medemenschen... dan, Ja, dan noem ik myzelve Koningin, Dan neem ik 't aan als eerelyk verdiend, Wanneer het volk my toejuicht... eerder niet! Als de koningin haar hooge idealen heeft uitgesproken, laat de dichter de koningin-moeder den naam van haar zoon, Louise's gemaal, noemen. Fijn en waar is die overgang: Louise houdt de eer van haar gemaal altijd op, zij denkt en voelt meer dan zij zeggen wil, zij zoekt eene afleiding: - Z'n majesteit denkt juist als ik, mama! En mocht er soms... hy heeft een edel hart! En als misschien... welnu... waartoe zou anders liefde dienen? Ik wilde... ik zal... ik moet hem... o, myn George... {==467==} {>>pagina-aanduiding<<} Natuurlijk is deze afleiding aangebracht: Louise slaat hare moeder een rijtoer voor, naar buiten, naar de groene weiden, waar 't vee graast... - Als 't ons maar niet veracht, dat vee, omdat... We menschen zijn, zegt ondeugend de koningin-moeder, wier geest niet zulk een hooge vlucht neemt. Naast Louise staat haar gemaal, die noch niet geleerd heeft de dwaaste en ijdelste bemoeiingen met nietigheden voor een ernstig streven te verwisselen, doch in wiens gemoed het gevoel voor het edele en groote sluimert. Het tweede bedrijf geeft ons een tooneel tusschen de lakeien; daarna tusschen den koning en den kleedermaker, die na rijp beraad, bij de gewichtige proeven omtrent vorm en kleur der schouderweeren, ‘de kleur die uwe Majesteit bevalt’ kiest! dan de scène met de jongelui van 't hof, vol bijtende satire, onder anderen over een troonrede; tot dat eindelijk de koning de insinuatie van Hesselfeld over Van Weert's verblijf op Louise's Rust (het buiten der koningin) hoort en in woede opstuift - deze geheele voorstelling, met haar drieërlei verloop is brutaal stout, op den grens van 't mooglijke, en toch met groot meesterschap behandeld. Uit een ander deel der maatschappij is een tweede groep genomen. Een meisje, Hanna, naaister voor haar levensonderhoud, verloofd aan een klerk bij een ministerie, die dichter is; een broeder, werkman, wien de onbevlekte naam zijner zuster 't hoogste goed is; een dronkaard, uit wiens gezin Hanna het jongste weesje tot zich neemt en verzorgt. De laster speelt zijn rol. Aan het hof wordt de koningin verdacht gemaakt van een ongeoorloofde betrekking met graaf Van Weert. Den koning foltert de verdenking. De werkelijkheid is dat de naam van graaf Van Weert door een ander heer van 't hof, (Hesselfeld?), die aan Hanna wel eens een bezoek wou brengen en daartoe den dronkaard Puf aanklampt, wordt misbruikt. Hierdoor komt ook Hanna's naam op de tong. De rechtsgeleerde minister van Huisde en een ander staatsman, Hesselfeld, schijnen den dubbelen laster te willen gebruiken in dien zin dat de graaf Van Weert niet om Hanna zelve bij deze zou komen, maar om de koningin daar te ontmoeten. {==468==} {>>pagina-aanduiding<<} De koningin gaat met hare eeredame de Walbourg naar Hanna's woning. Daar ontdekt zij de gansche kuiperij. Daar komt ook Hesselfeld, als lakei vermomd, om Hanna aan te raden de intrigue tusschen de koningin en graaf Van Weert aan den koning mee te deelen en zoo zich van den laster jegens haar zelve te bevrijden. Hanna weigert de koningin ongelukkig te maken. Hessefeld ontdekt op eens de koningin. ‘Majesteit!’ roept hij ontsteld, en allen weten nu wie ze voor zich zien. Hanna laat verschrikt het pak goed, dat de koningin haar ter bewerking medegebracht had, op den grond vallen. ‘Raap op!’ zegt Louise, de koningin, tot den als lakei vermomden verrader, die het pak opneemt en aan Hanna terug geeft. Louise zegt dan tot Hanna: ‘Vaarwel... of neen: tot weerziens, Hanna! Ik mag wel Hansje zeggen... niet? Dat stemt Met myn gevoel voor u! Bij God, ik heb Wel lager titels... Wees gezegend, edel kind!’ Maar thans blijven haar twee dingen te doen over: de voldoening aan Hanna en de herstelling van haar goeden naam, en die van haar eigene eer. Het is een fijne, meesterlijke greep van den dichter, dat hij mooglijkheid gezien heeft aan beiden te laten voldoen, zonder dat de koningin zich behoeft te vernederen om zich zelve tegenover een van Huisde en Hesselfeld te rechtvaardigen. In het vertrek der koningin zit de Walbourg. De koning treedt gejaagd binnen; hij vergeeft zich niet dat hij een oogenblik zijne vrouw kon verdenken; hij zoekt Vergeving... die ze my niet schenken kan Omdat ik... haar niet zeggen durf, waarvoor! Hij zoekt de koningin die noch niet is teruggekeerd; hij draagt aan de Walbourg op haar te zeggen hoe schoon hij alles hier vindt, hoe rein hier de lucht is, en haar de roos te geven die hij zelf voor haar plukte. {==469==} {>>pagina-aanduiding<<} Nadat hij weg is gegaan, komt van Huisde, hier ontboden. Daarna de koningin, die de roos op hare borst draagt; eindelijk Hanna, haar broeder en haar verloofde. Allen gaan zitten; de ‘executie’ begint. Louise. Weest niet verlegen, kind'ren! Neemt dáar plaats! Die dame kent ge...... ....deze heer Van Huisde buigt. Is... een notaris. Hy mag alles hooren- Ja zelfs, hy moet het hooren!- Ik heb u hier geroepen Om u, in zyne tegenwoordigheid Een blyk te geven van myn achting. U... De hand! En u, de hand... en u... een kus Myn Hansje! Gaat nu zitten en luistert: Neem plaats, m'nheer Van Huisde! Ik was zoo vry U hier te ontbieden, om u een verzoek Te doen, dat... Van Huisde. - Majesteit!... Louise. - Blyf zitten. Ik Heb van uw roem als rechtsman veel gehoord, En wilde Van Huisde. - Majesteit! Louise. - Blyft zitten. Eerst Iets anders nog: hebt gy verstand van vlinders? Van Huisde. - Maar, Majesteit...... {==470==} {>>pagina-aanduiding<<} Louise. - Blyf zitten. Hebt gy ooit Zoo'n beestje, fladdrend, tegenstrevend, op Een schyf van kurk genageld? Blyf toch zitten! Een slecht entomoloog, die dat niet kan, En die zich roeren laat door de onschuld van Zoo'n beestje! Als 't nog 'n slang was, of 'n wesp, Een scorpioen, 'n pad, 'n adder...... dan, ja dan Dan zou ikzelf - wie weet! het na'glen op Een plank, en mij niet storen aan 't gespartel En slaan met vaste hand den priem door 't hart! Van Huisde. - Maar Majesteit... Louise. - Blyf zitten. Nu ter zake! Na den dus eerst opgeprikten vlinder, of liever den scorpioen, eenige fijne pijnigingen te hebben doen ondergaan, vervolgt Louise: Ik gis Dat ook filosofie uw vak is... maar Het Recht, de Rechten, is toch hoofdzaak, niet? Van Huisde. - Voorzeker, Majesteit, maar... Louise. - Blyf toch zitten! Ik heb u een bekentenis te doen, Iets zeer vertrouwlyks, iets dat men niet Dan aan dezulken openbaart, wier eer En rechtsgevoel... Van Huisde. - O, Majesteit, myn dank... {==471==} {>>pagina-aanduiding<<} Louise. - Dat 's wèl! Maar...... ............ Ge kunt toch zwygen. Van Huisde. - O, Majesteit, die eer,... myn woord... Louise. - Blyf zitten. Ik zeg u dan............... De zaak is dat ik..., my verveel, ziedaar! Het is er uit. De koningin gaat voort met van Huisde, die allengs onraad vermoedt, te martelen; met hem, na een hem onbegrijpelijke tirade over haar vijver met karpers, te vragen of hij haar leeraar in 't recht wil zijn. Zij kent geen Latijn, zegt ze, maar dat is niets; zij slaat een woordenboek op, a, abs, absque, alibi - een alibi, wat is dat? mijnheer Van Huisde, vraagt ze. Van Huisde, in wiens kuiperij met Hesselfeld dit woord en het bewijzen van een alibi waren voorgekomen, gevoelt zich meer en meer als de adder, die aan den plank gespijkerd is. Van Huisde. Ik smeek u, Louise - Smeeken hoort bij Recht niet. .............. Kom aan, laat hooren, Wat is een alibi, m'nheer Van Huisde! Van Huisde. - Graaf Otto... Louise. - Graaf Van Weert is éerlyk man, En heeft met alibieën niets te maken. .................. {==472==} {>>pagina-aanduiding<<} Kom aan, ik luister. Kom aan, ik wacht! Of zou de vlinder soms De speld niet waard zyn? Van Huisde (die thans alles begrypt) - Majesteit, ik wil Vergoeden, schaadloos stellen... men kan vordren Een som... Herman (de broeder van Hanna) - Neen! Louise - Schaadloos stellen? Wie en wat? My, voor de niet ontvangen les in 't Recht? Vergoeden? Wat? Waarom? Zyt gy zoo ryk? Meent ge alles met een weinig geld... o, o, ................................ Kom-aan, m'nheer Van Huisde, spreek! Weet gy Nog altyd niet wat Recht is? Spaar uw mouw! Ik vorder antwoord! (opstaande) Antwoordt! Antwoordt! Van Huisde - Ik... Hanna, vliegt op en valt voor de voeten der koningin neer. - Genade voor dien man! Louise. - Sta op, myn kind! tot Van Huisde Weet gy nog altyd niet wat Recht is? tot Hanna Op! Uw plaats is daár niet! Op! sta op! {==473==} {>>pagina-aanduiding<<} tot Van Huisde Gy, neer! Omlaag... neer... neder... op den grond Van Huisde, die zich al tegenstrevend, dieper boog, valt by dit laatste woord voor Hanna op de knieën. Ziedaar myn Recht! tot de koningin-moeder die binnen komt Eene executie, moeder! Ik heb dit tooneel, aangrijpend en machtig van werking, willen overschrijven, opdat de verheven schoonheid er van onzen lezers dit drama zoo spoedig mogelijk doe ter hand nemen. Behoef ik op de even hooggestemde, als toch uiterst gemakkelijke en natuurlijke taal te wijzen? Zal het noodig zijn de schoonheden hiervan met den vinger aan te wijzen? Liefst bederf ik den indruk daar niet mede, maar bewaar voor een volgenden keer het bespreken van eenige opmerkingen en onderdeelen. C. Vosmaer. [24 november 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 24 november 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) Zondag 24 Nov. Ik lees het oera linda bok. Het is zeer interessant en ik kan me bijna niet weerhouden nu en dan er over te spreken tot D. Hij heeft het nog niet gelezen, alleen ingezien, juist omdat het hem zoo interesseerde. Hij zou er een studie van willen maken en daar toe heeft hij geen tijd. Gister avond zeide hij: Voor mijn werk is 't veel voordeeliger ik arabische vertellingen lees. Marie Anderson heeft hem nam. De Duizend en een nacht geleend. Hij leest daar veel in. 't Eenige wat hem spijt is dat ze te veel vereuropeescht zijn. De vertaling van fylink prijst hij zeer maar die is uit eng. fr. en duitsch, en die vertalingen zijn hem niet oostersch genoeg. In de voorreden van Emile Gautier staat een stuk van Laharpe die zoo met die vertellingen was ingenomen. Nu zóó erg is D. er niet op gesteld maar toch ook zeer. Het naive bevallige er in trekt hem zoo aan, maar de misbruik van de toovenarij bederft veel, zegt hij, niets is meer onmogelijk en elke teweeggebrachte spanning kan door een toovermiddel worden opgelost. Gister zeide hij: wat zoo eigenaardig is in deze vertellingen is dat niet- {==474==} {>>pagina-aanduiding<<} tegenstaande de onbeperkte macht van de khaliefen, die voortdurend, als of 't niets was, koppen laten afhouden, er toch zulk een zachtmoedige geest heerscht. Van morgen een telegraaf gekregen van Roorda - waarin hij Vorstenschool en den rotterdammer behandelt. Zeer goed zegt D. - Naar aanleiding van den brief van den jongen Post las D. gister in de reeds verschenen vellen van den 4de bundel. Hij verwonderde er zich toen over - zooals trouwens altijd wanneer hij iets van zich zelf naleest - dat het hem zoo nieuw voorkwam. alles wat ik lees is mij eene verrassing, en zeide hij, dit is des te vreemder daar ik toch zoo langzaam en moeilijk werk. Het is alles ciseleeren. [25 november 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 25 november 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en op blz. 1 en 2 beschreven. (M.M.) Wbaden Maandag avend Waarde funke. Is 't nog tyd voor bygaande correctiën? Ik heb heden middag me zoo erg gehaast met het wegzenden van die revisie. Doch daar die trein van avend niet dóórgaat, komt misschien dit briefje even vroeg. - Wilt ge my een schoon vel 14 zenden? Dat heb ik niet.- Met schrik zag ik gister dat ik U de kwittantie van Mimi niet zond. Eerst liet ik ze liggen omdat ik daarom geen dubbel port maken wilde, en later heb ik 't vergeten. Ze gaat nu hierby. We berekenen dat ge wel f20. teveel betaald hebt. Schryf die maar op in m'n debet. Vriendelyk gegroet tt DD [26 november 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 26 november 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wbaden 26 Novr 1872 (Dinsdag middag 2 uur) Waarde funke, Dank voor de f40. Hierby - naar gissing - een vel kopie. Ik zal alle dagen voortgaan en in een ommezien dien bundel afmaken. Kunt ge by de drukkery iets {==475==} {>>pagina-aanduiding<<} bewerken dat zy spoed maken? Een vel meer tegelyk uitzetten? Ik zal 't myne doen om u in-staat te stellen alles nog voor Ulto. 72 in de wereld te zenden. Tracht gy dan asjeblieft het noodige te krygen om my 't voorschot door halve inhouding te doen aanzuiveren, d.i. me by 't volgend vel kopie f40. te zenden. Ik kan op m'n vingers narekenen dat ge duizenden uitgeschoten hebt, en nog geen cent terug. Toch blyf ik u vragen om die helft. Ik heb ze noodig. Meen niet dat ik treuzelen zal als ge niet treedt in m'n voorstel. Ik zou even goed trachten alles voor Ulto klaar te zien, én om u én om myzelf. Neem dus m'n verzoek niet op, als 'n gemeen dwangmiddel. Het zou my innig leed doen, als ge dien IV bundel niet in uw boeken 72 kreegt. Hierom immers is 't te doen? Dus onverschillig of ge me nu, gedurende 'n vel of 16, 18 of 20 (hoe is 't?) f20 betaalt, in plaats van eerst 8, 9 of 10 vel niets, en dán voor de volgenden f40. (hierop komt de zaak neer) ik zal m'n best doen. Maar 't zou nuttig zyn, als ge middel vondt die f20 te betalen. Zo ja, maak dan f40 gereed voor 't nu volgende vel kopie. Maar tracht iets by de Drukkery gedaan te krygen, en laat me svp helpen aan correctie. Ik zal 't er op toeleggen om 'n vel niet 2 maal te hoeven zien. Doch daartoe is dan attentie noodig op 't uitvoeren der correctien.- Gister avend zond ik nog 'n paar kleine nacorrectien op 17 en de kwittantie van Mimi. Ook dát was zeker f20 te veel.- ‘Los en Vast?’ Mimi meende dat het onder kruisband was van 't ‘Nieuws’. Kan 't ook gezonden zyn door de Veer? In dat nummer wordt zekere Justus (Dr Feringa?) uitgekleed (ik gis door van Gorkum) Justus (Dr Feringa?) schynt te zyn, of schynt gehouden te worden voor 'n geestverwant van my, misschien dacht v.G. dat ikzelf 't was. 't geen me leed zou doen, want Justus schryft slecht (of nagenoeg) en redeneert als 'n slof. Dat zenden van Los & Vast aan my, bracht me in 't idee dat gy me in-staat woudt stellen te repliceeren. Nu, in redeneerwyze ben ik meer aan den kant van v. Gorkum dan aan dien van Justus. Liever, ik lyk op geen van beiden.- Ik hoor dat Spectator V.S. bespreekt, en wel in 2 stukken: Wilt ge my die zenden?- {==476==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat ge veel uitgaaft, spreekt vanzelf. Maar ik dacht dat het door my gevraagde, by al 't andere vergeleken, maar 'n kleinigheid was, en ik heb 't noodig. Hoe ik 't maken zal als ge 't niet doen kunt, weet ik niet. Ik heb namelyk aan Waltman, die 'n zeer kleine zaak schynt te hebben, geschreven dat ik hem voor de zes laatste vellen van Millioenen-Studien - gedeeltelyk al lang áf - wat tyd geven zou- Is de heele herdruk I & II al verschenen? Ik weet nog maar van 't eerste halve deeltje?- Och, laat toch acht geven op recensiën. t Is noodig dat ik wat van Publiek hoor.- Hartelyk gegroet tt DD Nog geen proef van vel 18! Ik gis dat ze heen-en-weer is gegaan tusschen U en de Drukkery. Ik hoop geene andere dan kleine correctien te maken. Ik heb er al aan gedacht om even te Amsterdam te komen, om ten behoeve van spoed dicht by de pers te zyn. Maar ik durf het niet wagen. De kans dat ik met bekrompen middelen terstond 'n plaatsje vind, waar ik werken kan, is te gering: Logeeren kan ik niet! Dan moet ik spreken en beleefd zyn. Dat stoort me in denken. [26 november 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *26 november 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 216). langer hier gehouden: medio november blijkt Roorda in Wiesbaden te zijn geweest; de precieze datum is niet bekend. W.baden, 26 Nov. 1872. Beste Roorda! Dank voor Telegraaf. Flink! Dankje wel! Uw vraag of er nog meer opmerkingen zyn, is me moeilyk te beantwoorden, omdat ik niet weet welke ik u al dan niet meedeelde. Maar beste kerel, gy weet die dingen zelf, en zult wel aanmerkingen vinden waaraan ik niet gedacht heb. Dat ik u haastig schryf heeft z'n reden. Er is gebleken dat ik met werk verder achteruit was dan ik wist. Ik moet nu een tour de force doen om by te spykeren. Ik schryf u dus eigenlyk maar dat ik niet schryf. Houd het niet voor onhartelykheid. {==477==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik heb dezen zomer veel tegenspoed gehad als gy met uw parapluies, maar op grooter schaal. De spelers zouden zeggen: déveine. Och, ik had u zoo gaarne langer hier gehouden. Ik werk vervloekt moeielyk tegenwoordig. Erger nog dan gewoonlyk. Ik weet wel waar 't 'm schort. Ik heb 'n hekel aan publiek en ben te vol wrevel. Ik kan puur verlangen naar 'n liefelyken indruk dien ik dan zoo graag beantwoordde. En dan al dien tegenspoed! [26 november 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 26 november 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Half enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wiesbad 26 Novr 72 dinsdag avend. Waarde funke! Wees zoo goed omstaand notaatje naar de drukkery te zenden, als ten minste de kopie waar 't op doelt daar is.- By ontvangst van proef, zal ik eens een andere methode volgen, met het doel om spoed te maken. Ik haastte my gewoonlyk om met eerste post het ding te zenden. Nu dit houd ik voor verkeerd. Ik geloof dat het beter is na eerst n paar maal de proef te hebben nagezien, die één postverzending te laten wachten, om dan by ander licht en met 'n ander oog, nog-eens te corrigeeren. Ik gis dat dit beter is. Ik zal me dan zeer toeleggen op nauwkeurigheid. Als gy dan iemand belast met het nazien der gemaakte correctien - en vooral met het waken tegen nieuwe fouten! - dan is er meer kans, denk ik, dat we niet tweemaal hoeven te zenden. Dát verslindt véél tyd. Vriendelyk gegroet tt DD Denkt ge aan Spectator? Is 't geen usance dat zoo'n recenseerend Tydschrift een Ex. zendt aan den Uitgever die toch van zyn kant het beoordeelde werk wél zond? {==478==} {>>pagina-aanduiding<<} [26 november 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 26 november 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) De arabische vertellingen beginnen hem nu toch te vervelen, eentoonig. Gister was Marie hier ze bleef eten. Zij vertelde dat v.d. Linde toen hij haar in 't begin van de kennismaking eens in den Haag bezocht het pracht portret dat zij had van D doorscheurde. Hij wilde niet dat zij hém had. 't was 'n groote fotographie! Roorda zeide dat Plet hem (op R's aanraden v.d. L. over den bewusten krant die Pl opzetten zou te schrijven) zeide als eene afwijzing men vertelt dat hij met zijne zuster leeft. Roorda had daarop geantwoord: wij moeten de publieke opinie voorgaan, nt volgen. Enfin, Marie zegt: hij heeft geen zuster. Hij leeft met z'n vrouw, eene duitsche, die hij in den Haag getrouwd heeft; hij woonde daar boven de bonte koe. D is erg aan 't werk. Ik vertelde hem van morgen wij nu 500 f schuld hebben. hij zeide hij dapper zou gaan werken en is nu ook hard aan den gang. Funke wilde dezen bundel zoo gaarne van 't jaar nog uitgeven, als hij nu maar wat meegaande is, nam. te laten aanzuiveren tegen 20. per vel. [26 november 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] *26 november 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. (RvE, blz. 214-216). Sainte-Beuve's Proudhon: C.A. Sainte-Beuve, P.J. Proudhon, Sa vie et sa correspondance 1838-1848 (Paris 1872). Caroline Versteeg: het katholieke meisje op wie Multatuli in 1842 verliefd was; zie V.W. VIII, blz. 85-98. Rolle, 26 Nov. '72. Waarde Dekker! Ik schreef u reeds op den rand eener krant, waarom ik nog niets van mij deed hooren. Ook vond ik t'huis een hospitaal, allen ongesteld. Zelfs verontrustte ik mij over een leelijke hoest van mijn lief Marietje. Gelukkig geraakte zij dezen morgen veel slijm kwijt. Ik heb sedert ons samenzijn vreeselijk het land over den grooten afstand, die ons scheidt. Gij weet dat ik voor mijne kinderen en mijne gezondheid aan 't meer van Genève ben gaan wonen; hier kunnen zij vrijheid- en gelijkheidlievende burgers worden. Maar wat bindt u aan Wiesbaden? Zoudt gij in Genève niet vrij en naar uw genoegen zijn? {==479==} {>>pagina-aanduiding<<} Te Mainz moest ik 1½ uur wachten en verdreef den tijd met lezen in Sainte-Beuve's Proudhon, eigenlijk Proudhon raconté par lui même. Bijna elke regel drong een vergelijking met u in mijn geest. In mijn tweede stuk over u pronk ik met uwe veeren, op u vertrouwende, gelijk de tante van Caroline Versteeg. Als ik op de eene of andere manier meer inkomen krijg, ga ik te Genève wonen. Ik zoude in uwe nabijheid veel van u kunnen leeren, en gij schijnt met genoegen te luisteren naar mijne vragen en herinneringen. Gij begrijpt mij, en dit is zoet. Van de Millioenen-Studiën heb ik nog slechts zes vellen. Ontferm u over mijn ongeduld. In de Handleid. der Bouwk. voor de kadetten staat niet, waarom steenen bij 't metselen bevochtigd moeten worden!! Maar wel, dat Vicat er bijzonder op aandringt! Autoriteits-wetenschap. Zijt van ons drieën hartlijk de hand gedrukt. Uw vriend Roorda. In de Wetensch. Bladen Nov. komt een uit de Quarterly Review vertaald opstel tegen de jury voor. Ik ben benieuwd naar uwe argumenten. Ik had in mijne ingenomenheid met die instelling te absoluut geredeneerd. Ik had in onzen tijd de richting meenen waar te nemen: verdringen van de speciale godkenners, speciale vechthelden en speciale rechtsprekers. [26 november 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 26 november 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 1 beschreven. (M.M.) Rembrandt: Carel Vosmaer (1826-1888), jurist, dichter, prozaïst en kunsthistoricus, publiceerde in 1868 Rembrandt Harmensz. van Rijn, sa vie et ses oeuvres. Amsterdam, 26 Nov 1872 Amice! Lees - en geniet als ik! Zeg nu niet weêr dat men U negeert als Ge iets werkelijk schoons levert. De man die Rembrandt voor heel Europa op zijn voetstuk zette, de beste in den lande, ja, de éénig bevoegde, neemt thans, in spijt van al de schreeuwers om zich heen, de handschoen voor U op: men zegge nu verder wat men wil, ik acht het pleit koninklijk gewonnen! Thans zal men U lezen! Hoe jammer dat men nu meteen dat ‘andere’ slikken moet! Dat {==480==} {>>pagina-aanduiding<<} bederft veel van den indruk, die men door V.S. ontvangen zal. Kón ik, ik zou reeds dadelijk V.S. apart in den handel willen brengen. Dat mag echter niet vóór bundel IV een poos compleet is geweest. In het tijdschrift voor 't Tooneelverbond komt een kritiek van de Veer. Later zend ik U die. - Roorda's anti kritiek in de Telegraaf hebt Ge immers wel door hem? Hartelijk groetend tt GLf Mijn revisie van Zaterdag hebt Ge zeker ontv.? [27 november 1872 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *27 november 1872 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 217-223). Richard Leeuwenhart: beroemd veldheer (1157-1199), zoon van koning Hendrik II van Engeland, zelf koning 1189-1199, versloeg als éen van de leiders van de derde kruistocht sultan Saladin op 7 september 1191 en veroverde grote stukken van het Heilige Land. domicilium visitandi: plaats van de doktersvisite, woordspeling op domicilium citandi, plaats van de dagvaarding (lat.). teboe: rietsuiker; eig. suikerriet (mal.) Wiesbaden 27 Nov. 72. Beste Roorda! Heden morgen voor 't eerst ging ik weer naar Adolfshöhe. Dat ik 't zoolang naliet was 'n gevolg van 't hoesten. (Laat in slaap, laat op, nog niet recht wakker als 't al begon donker te worden etc.). Het is goed dat ik daar werk en niet thuis. Nu dan, op 't punt staande daar heen te gaan ('t was toch al weer laat!) kwamen er brieven 1o.van een student te Leiden. Gy zult later zien wie hy is. 2o.van Funke (zaken). 3o.van u. 4o.een Spectator waarin Vosmaer Vorstenschool pryst. (Zeer hartelyk.) Ik zag 1, 2, en 4 in. Maar uw brief niet. Ik gaf hem aan Mimi en zeide: Lees als ik weg ben, anders blyf ik hangen. Ik wil en moet naar Adolfshöhe. Nu thuis gekomen - ik heb redelyk m'n taak af - lees ik uw brief met den inliggenden aan Mimi. Zeker zal zy u danken, maar ik ook. Ik wou dat ge altyd alles had kunnen hooren wat ik ooit van u zeide. {==481==} {>>pagina-aanduiding<<} Niet dat ge certificaten noodig hebt, god bewaarme, maar 't zou u zeker plezier doen als ik u altyd hoogschatte. Ach, eens in 'n allerellendigste ruzie met m'n broer, die u aanviel (speciaal als gelduitgever) om my te raken. Maar dat alles wilde ik u niet zeggen. Evenals gisteravond in een kort briefje schryf ik u dat ik niet schryven wou, maar 't hoesten van Marietje brengt me aan den gang. Ik heb den laatsten tyd daarin gestudeerd, en maak haast, u te zeggen wat ik meen gevonden te hebben. Misschien is 't niet nieuw. Dit schaadt my alleen daar 't me frustreert van de eer der uitvinding. Misschien ook is 't niet waar. Nu, dat is te beredeneeren en te beproeven. (Ik lees daar juist in de courant dat men te Berlyn muren maakt uit één stuk - men perst 'n mengsel van steenkoolasch (?) zand, cement en slakken tusschen yzeren platen - zonder nu juist die ingrediënten bedacht te hebben, is 't zeker dat ik reeds voor 20 jaar aan zoo'n fabrikaat dacht. Iets anders: zouden stalen pantserplaten niet kunnen vervangen worden door 'n pâte van karton of zelfs: kurk? Ik vind dat het verkeerd is voor zoo iets harde stof te gebruiken. Richard Leeuwenhart sloeg door 'n yzeren staaf. Saladin door 'n kussen. Dìt werd door de kruisvaarders voor sterker stuk gehouden.) Nu dat afdwalen is maar om je attentie te mynen op m'n opmerkingen over 't hoesten. Let wel dat ik afstand doe van alle precisigheid in uitdrukking. By volkomen gezonden toestand van keel en long bestaat er geen hoest. Zoodra die deelen eenigszins aangedaan zyn, zóó dat ze geen prikkeling kunnen verdragen - 't zyn mikroskopische wondjes - ontstaat er wisselwerking tusschen oorzaak en gevolg: Die gevoelige wondjes doen hoesten. Hoesten maakt die wondjes gevoeliger. (Dit is ook door de faculteit erkend. Vandaar laudanum en laura cerasi, beide narcotica. De strekking is suspensie van hoest, teneinde gedurende dien tyd de wondjes te laten heelen. By niet heelen werkt de hoest op z'n eigen oorzaak vernielend terug. Hy onderwerpt de organen die hem voortbrachten aan vernielende wryving. Vandaar ook de gewone pogingen om 'n foudraaltje van kunstlym {==482==} {>>pagina-aanduiding<<} over de wondjes te spreiden (suiker, gom, zoethout, drop.) De meeste dingen die men daartoe gebruikt missen het doel, en zyn hoogstens palliatieven in den allergeringsten graad. Ziehier waarom. 1o. de borst (long) weet niemendal van de dingen die door keel en slokdarm gaan. Zoodra dus de hoest uit de long ontstaat zou 't foudraaltje slechts eenigszins te pas komen, voor zoover de keel 't kanaal is waarlangs de irritatie zich baan breekt. 2o. Ook voor de keel helpen die dingen niet. In al die zoetigheid (suiker en drop vooral) is iets scherps, dat 'n mensch aan 't hoesten brengen zou. Maar dit is niet altyd 't geval. Gom byv. (meestal zeer onzuiver by de apothekers!) is niet scherp. Stel dat ze zuiver is. Wat geschiedt er? Er komt inderdaad een beschermend vliesje over de prikkelbare wondjes. Wie dat er op houden kon, zou niet meer hoesten, nam. voor zoover de kwaal uit de keel voorkomt. De long weet er niets van, en zou bedanken voor elk ingebracht bestanddeel! Wie het er op houden kon! Maar dat kan nu eenmaal niet. We moeten slikken, en 't harnasje verdwynt. De wondjes liggen bloot. Voor wat? Wát prikkelt ze? Ziedaar nu wat ik meen gevonden te hebben. Ik heb er gedurende de laatste maand telkens over liggen denken. Maar let wel: ik meen nog maar. Wat prikkelt? De stikstof. Heb ge ooit, ook in de dagen van griep, iemand hooren hoesten op straat? Hoest niet de verkoudene zoodra hy in de warme kamer komt? Welnu, ik heb proeven genomen. My neerleggende hoest ik niet. Na een, twee uur, soms eerst na langeren tyd is de laag lucht die op m'n mond drukt bedorven. Ik heb alle zuurstof verbrand en daar er in een bed, slaapkamer, of wieg geen beweging is, die 't gebruikte verjaagt en voor nieuwe zuurstof plaats maakt, hoesten wy door de prikkeling van de stikstof op de gewonde deeltjes. Ze stéékt als naalden. Iemand die liggende hoest zal bedaren als hy 'n hooger laag zoekt, d.i. zich opricht. Dat dit nu na zeer lange marteling dier fyne orgaantjes niet meer helpt wyl ze dan zelfs geen onbedorven lucht meer kunnen verdragen, zou niet tegen m'n stelling stryden. Let gy nu eens goed op of Marietje geen baat vindt by - schrik niet - by iets als tocht. Maar neem dit woord goed op. Waai met de hand, als ze ligt, de laag lucht weg die haar raakt. Wilt ge 't eens probeeren? {==483==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat my betreft, al slaap ik met open venster, er is me gebleken dat dit niet voldoende is. (Neem eens, zonder roering te veroorzaken, een proef met de laag lucht die op 'n ledekant rust nadat daarin iemand eenige uren onbewegelyk lag!) Ik zal 'n machinetje maken, van karton of zoo-iets, in de manier van 'n regulateur in 'n speeldoos, en wel wat bedenken om daarmee de gebruikte lucht wegtedryven. Ik hoop dan niet meer te hoesten. Maar nog-eens, ik weet dit alles niet zeker. Wilt gy er ook eens acht op slaan? 't Is de moeite waard. Want hoesten doet hoesten. We zeggen nu dat iemand hoest omdat-i de tering heeft. Dit kan wel waar zyn, maar ook: dat men de tering heeft omdat men hoestte. Wie begonnen is? Wel, de prikkelende stikstof. Indien myne opmerking juist is, stel ik vóór, 'n paar duizend docters optehangen. Of... 'n middel te bedenken die luî anders te honoreeren dan per visite. Uit die gewoonte vloeien, meen ik, veel kwalen voort. Men voelt zich onwel en roept 'n arts. Naar den sleur van z'n beroep moet hy nu beginnen den zieke een domicilium... visitandi aan te wyzen, d.i. blyf thuis! Wel zeker, hoe zou hy anders 'n rekening kunnen schryven? Ik bedoel niet dat 'n docter dáárom het thuisblyven voorschryft, maar slechts dat hieruit dat eeuwige thuisblyven is voortgekomen. Kwam men nooit op 't idee dat het toch zonderling is dat zooveel geheel verschillende ziekten allen in de eerste plaats behoefte hebben aan één recept: Kamerlucht met stikstof? Gevolg: hoe meer visite-docters, hoe meer tering. Dit kunt ge even goed toepassen op volkeren als op standen. Tot nog toe is 't, zoover ik weet, niet gelukt de tering intevoeren by den Javaan. (sporadische gevallen misschien uitgenomen). Hy leeft niet in gesloten vertrekken. En al ware dit anders, niemand maakt er z'n rekening by, hem huisarrest te geven. 't Zal me benieuwen wat ge van dit alles zegt. O ja, dít nog voor Marietje. Ik zei dat suiker (misschien de zuivere teboe niet!) en drop scherp waren. Het foudraaltje dat die dingen leveren, is factice. Ook lossen ze niet de slym op, die 't natuurlyk pantser moet uitmaken van de gekwetste deelen. Dit geschiedt door andere zouten. Kunt ge in Genève pastilles krygen, waarin ammoniak? Ik gis dat veel andere zouten 't zelfde effect doen. Maar ik had hier drop met ammoniak en bemerkte duidelyk de werking van 't {==484==} {>>pagina-aanduiding<<} zout. (Na kopje-onder in zee, raakt men ook zooveel slym kwyt). Ja, ik wil probeeren nader by u te komen. Aan Wiesbaden hecht me niets. Alleen moet ik wat gewerkt hebben om me wat beter te kunnen bewegen. Gut, weet je wat 'n illusie van me was? Op 'n visscherseiland (Marken? Urk?) te wonen, om daar de menschen te bestudeeren. Maar ik ben bang voor de notabelen (dominé, notaris, burgemeester). Hm, hm, pronken met myn veeren! 't Is verbazend! Ja, waarachtig luister ik gaarne naar uw opmerkingen! Ook lees ik graag uw... soliede brieven. Ik heb er nu geen ander woord voor, 't drukt vry wel uit, wat ik meen. De noodzakelykheid van 't nat maken der steenen niet verklaard in de Handl. voor bouwk? Kyk, 't was byna te raden. Zoo kon me 'n dokter niet uitleggen hoe de virus der besmetting zich inwendig openbaarde. (De penis had ook 'n... opzuigend vermogen zei hy verlegen)! En een ander geneesheer was in de war met de vraag: hoe zekere door hem voorgeschreven pastilles, die op hun reis de borst links laten liggen, een effect op de longen konden hebben? O, die Specialiteiten! Toch leven ze er van! Over Jury hoop ik ernstig te schryven. Och, als ik mocht studeeren zou dat 'n groot werk zyn! Gedurende jaren weifelde ik. Eerst onlangs durfde ik zeggen dat ik er tegen ben. Niet als bewys, maar als 'n kleine voorbereiding tot bewys: de jury begunstigt den bloei der advocatery! Net andersom dan men denken zou, levert de jury het dorado der ‘rechtsgeleerden’. Daarom zyn er zooveel Mr.'s voor de jury, 't geen oppervlakkig vreemd schynt. Wees heel hartelyk gegroet, ook uwe lieve familie. Uw vriend D.D. Wat bygaand stuk van den Tolk aangaat weet ik niet of 't goed is dat ge antwoordt. 't Zal 'n scie worden. Daarby komt dat ik in de Ideën dien Tolk over zyn recensie van Vorstenschool zéér haven. Ik zou wel zeggen: laat het aan my over. Maar dan zou hy nu voor dien aanval tegen u, méér verdienen dan ik hem om veel redenen geven kan, omdat het ook by my (na al wat er voorafgaat, ge zult later zien!) een scie wordt. Misschien is 't dat al! Ik zei immers reeds dat ook ik me heb laten vervoeren den N.R. aantetasten? {==485==} {>>pagina-aanduiding<<} Als ik kopie kon verscheuren, financieel, nam ik twee, drie vel die reeds by Funke zyn, terug. Maar m'n rekening met hem kan 't niet lyden. Dat is treurig. (Sardou fr. 6000 rente! Un tel hoeft geen stukken te laten drukken die hem niet bevallen!). hartelyk gegroet tt. D.D. [27 november 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] 27 november 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot en met blz. 3 beschreven. (M.M.) Wiesbaden 27 Novr 1872 Geachte Heer Waltman! Ik vind het voorzichtig U medetedeelen dat ik nog niet ontvangen heb - schoone vellen van 17 & 18 - proef van 19. Het kón zyn dat een-en-ander op de post ware weggeraakt.- Mag ik UED verzoeken voor myne rekening alle verschenen 18 vellen te zenden aan: Mr S.E.W. Roorda van Eysinga Rolle lac de Genève.- Alle 18 vellen nu in een pak zou voor de post te zwaar zyn. Wilt Ge dus zoo goed zyn er drie pakketten van te maken en die in een omslag te doen zoo breed, dat de vellen niet vuil worden? Dat is jammer van den schoonen druk. By 't verdeelen in drie pakken scheurt het papier er niet zoo af, by 't heen-en weer gooien op de post. Dan kan de heer Roorda later alles net doen inbinden. Ik zeg dit alles in de meening dat aflevering 3 (t/m vel 18) gereed is, 'tgeen ik veronderstel. Na beleefde groete met achting UWEDDw Dienaar Douwes Dekker Wilt ge zoo goed zyn my eens optegeven wie een Exempl. van U ontvangt ‘ter bespreking?’ {==486==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Zal goed zyn dat ik dit weet om de tydschriften en Couranten die zich toeleggen op zwygen, daarover ter-zyner-tyd het noodige te zeggen. [28 november 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 28 november 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) de Hallemannetjes: speelkameraadjes van Woutertje Pieterse; zie V.W. II, blz. 529, 531-537. de groote sluis: zie voor dit typerende voorval V.W. II, blz. 151 en V.W. VIII, blz. 510. 28 Nov. Gister spraken wij over tooneelstukken. Ik zeide ik Gijsbrecht van Amstel eens lezen wilde. Dat zal je niet bevallen zeide hij. ‘Niettegenstaande de rijmelarij was Vondel een dichter. effectief dichter. hij had vlucht. Ja... hoe zal ik je zeggen wat er ontbreekt aan z'n tooneelspelen. fantaisie?... neen, ik heb reeds gezegd hij vlucht had. Zijn verzen zijn rijk aan denkbeelden en poetisch - maar 't schijnt dat hij de gave niet bezat die eigenschappen overtebrengen op door hem geschapen personen. - Van morgen spraken wij weer over drama etc. altijd nr aanleiding van Vorstenschool. ook wilde D. gaarne een blijspel maken, maar vreest het niet te kunnen. Voor eenige maanden heeft hij aan funke ‘de Neven’ van Helv. v.d. Berg besteld. 't beviel hem niet, maar hij kon dat v.d. Berg niet wijten, zeide hij. holl. toestanden waren zoo slecht voor 'n blijspel geschikt. Mij hinderde in de Neven zeer de burgerlijke bekrompen klein huishoudelijke omgeving. ik vind dat drukkend. Juist zeide D. maar 'n blijspel behoort te spelen in de middenstand. in Vorstenschool heb ik die klip vermeden door de 2 uiterste der maatschappij te kiezen. Ik meen dat wie de 2de akte van Vorstenschool gemaakt heeft ook een blijspel maken kan. D. zeide een blijspel is niet, wat men in 't duitsch noemt lustspiel. Een Schwank is eigenlijk slechts wat de studenten noemen een ui. en een lustspiel heeft meer van een klucht dan van een blijspel. Bij een treurspel moet de ontknooping tragisch, bij 'n drama deftig, bij 'n blijspel vroolijk, prettig zijn. Een drama kan misdaden, fouten hekelen, een blijspel heeft meer ten doel zeden, vooroordeelen te gispen. Een blijspel is niet eenvoudig een vroolijk grappig toneelstuk, het heeft hooger eischen.- {==487==} {>>pagina-aanduiding<<} Onlangs vertelde D mij van zijn jeugd. Hij sprak over wandelen met de Hallemannetjes en toen dat hij zich niet herinnerde met z'n broertje Willem veel gewandeld te hebben. en vervolgde toen: ‘O ja... toen op de groote sluis was hij er toch bij! Wanneer vroeg ik? - Toen dat joden-jongetje z'n barret verloor. 't Woei en die waaide af. - In den Amstel? ‘Neen in zoo'n soort tuin onder de sluis. waar 't nog droog is. Ja daar was Willem bij. hij huilde nog zoo toen ik nr beneden klom om 't petje te halen, er was toen een metselaarsknecht die zoo vriendelijk tegen me was.’ Minnebrieven. [28 november 1872 Brieven over letterkunde in De Locomotief] 28 november 1872 ‘Brieven over letterkunde’ in De Locomotief, no. 280. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragment. Dit eerste artikel van Dr. Jan ten Brink bestaat uit een algemene beschouwing die tegen het einde zich toespitst op actuele zaken. Dat slot luidt als volgt. Telken jare, als de troonrede is afgekondigd, zoekt menig onzer een woord, een wenk zelfs aan kunst, wetenschap en letteren gewijd, maar dan schijnen de bekende woorden van onzen grootsten staatsman nog altijd een noodlottigen invloed te oefenen en blijkt het wederom, dat Kunst is geen Regeeringszaak. Dit is werkelijk een zoo eigenaardig nationaal verschijnsel, dat men verre mag zoeken om er de wedergâ van te vinden. In Engeland leeft mr. Gradgrind, die de kinderen alleen feiten en cijfers wilde doen leeren - zooals Charles Dickens in Hard Times heeft aangetoond, doch de Copperfields zijn er talrijker dan de Gradgrinds. Bij ons is het geslacht der jonge Stastokken nog lang niet uitgestorven, wier eenige lectuur de Haarlemmer is, en die eene hartversterking nemen als de diligence van tweeën voorbijgaat. Intusschen kreunen de Nederlandsche letterkundigen zich weinig aan dezen staat van zaken. Op dit oogenblik worden vele werken van eenigen omvang voorbereid en de namen der auteurs hebben een goede klank. Onze gevoelvolle schilder van het Geldersche dorpsleven legt de laatste hand aan een nieuwen roman. Zijn vriend, Gerard Keller, voltooide juist een uitgebreid verhaal, onder den titel: Gederailleerd. Mr. P.A.S. Limburg Brouwer zal weldra een oud-Indischen roman in 't licht doen verschijnen. Mevrouw van Calcar heeft er reeds een gereed, een jong predikant van Bemmel {==488==} {>>pagina-aanduiding<<} Suyk schreef onlangs eene romantische apotheose van zijn eigen beroep in zijn boek: de Horse. Er zijn er nog meer onder handen, zoodat men niet klagen mag over gebrek aan Nederlandsche lectuur. Bij de volgende gelegenheden, stel ik mij voor u over het een of ander dezer verhalen een nader verslag te geven. Thans voeg ik hier nog bij dat de man, die eenmaal den voortreffelijken type van Droogstoppel heeft geschapen, en naar wiens voorbeeld uwe volschoone eilanden-wereld in den Indischen Oceaan Insulinde genoemd wordt, dat Multatuli zeer de aandacht heeft getrokken door zijn openbaren brief aan den Koning en door een nieuwen bundel zijner Ideeën, waarin hij een tooneelstuk Vorstenschool het licht doet zien. Men heeft beweerd, dat impopulariteit zeer wel gepaard kan gaan met genie, zooals blijkt in onzen Da Costa. Doch de verheven zanger van Nieuwpoort kon de populariteit missen, daar hem eene andere eigenschap ten deel viel: de onsterfelijkheid. Ik zoude gaarne aan Multatuli hetzelfde lot voorspellen, maar ik vrees zeer dat hij het mij ten kwade zou duiden. Hij werd ernstig boos, toen ik hem van letterkundige verdienste sprak. Hij veracht het: goed te kunnen schrijven, evenzoo als hij het publiek veracht, dat is: met groote innigheid. Het zoude dus wellicht te verwachten zijn, dat hij de hem voorspelde onsterfelijkheid zal verachten en dus moet ik mij tevreden stellen met de opmerking, dat zijne Vorstenschool vol zonderlinge schoonheden is, die ik niet uitvoeriger prijzen durf uit vrees den meester te vertoornen. Dr. Jan ten Brink. [29 november 1872 Brief van Multatuli aan Waltman] Waarschijnlijk 29 november 1872 Brief van Multatuli aan J. Waltman. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan vijf bladzijden beschreven. (M.M.) Wbaden Novr 1872. Zeer geachte Heer Waltman. Gister schreef ik u in haast een klein briefje waarin ik U zeide dat ik genoegen nam met de hoofdzaak. Ik bedoelde hiermede uwe voorstellen omtrent de uitgebreidheid der M.S. en aangaande het honoreren. Goed! Ik mag nu leveren meer dan vier-en-twintig vel doch minder dan vyf-en-twintig. Daaraan zal ik my houden. {==489==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat het tydstip aangaat van 't honoreren der volgende kopie: ik laat dit aan U over, daar ik niet de minste reden heb uwe welwillendheid in twyfel te trekken. In-allen-geval maak ik dus nu voor ditmaal geen aanspraak op directe betaling. Ik zeg: voor ditmaal. Het kón zyn dat ik - indien onze relatie voortduurt - voor volgende werken genoodzaakt was een ander accoord voortestaan. Dat is dus nu afgedaan!- Maar... de correctie! Ik breng alle hulde aan Uwe zorg die my duidelyk blykt. Doch daarby zyn opmerkingen te maken die ik uit m'n ondervinding put (helaas, nog juist gister en vandaag by dat vel 18!) Dat in 't algemeen de drukkeryen in Holland niet zorgen voor 't afleveren van een nageziene eerste proef is waar. Ik beweer byv. dat 'n uitgever geen proef behoeft aantenemen waarin fouten zyn die 'n letterz. leerling zou kunnen corrigeren. Er is 'n ander soort van fouten die 'n meesterknecht kon verbeteren. Vervolgens zyn er fouten van eigenlyke typografie dat wel 'n ambacht is maar 'n kunstig ambacht. By 't regelen van zekere dingen is smaak noodig. In 't buitenland bemoeit zich de auteur daarmee niet. In Holland zet men maar voor 't vaderland weg. of 't goed staat of niét. Men vergeet gewoonlyk: 1)dat de auteur geen typograaf is 2)dat hy aan z'n kopie niet zien kan hoe iets zich gedrukt voordoet. (Meen niet dat ik klaag over Uwe drukkery. Zy is gewis niet slechter dan de meeste anderen. Ik spreek in 't algemeen) Na al het bovenstaande volgt de hoofdzaak: des auteurs eigen fouten. Hierop komt de zaak neer! De gewone ambachtsman bedenkt niet dat de inkleeding en ontwikkeling van denkbeelden een zwaar werk is en dat hy juist daarom de kleine ambachtsfouten voor zyn rekening moest nemen. Verbeeld u eens dat een vel werd afgedrukt precies naar de kopie, zonder één fout. Dan meenen sommigen dat de auteur niets te doen heeft, niet waar? Welnu, dit is zoo niet! Ik altans, die zeer conscientieus werk, en soms dagen zit te denken voor ik tevreê ben met één bladzyde, onderwerp m'n arbeid zoodra ik die in druk zie aan scherpe kritiek. Dit is zeer vermoeiend, en juist daarom is 't goed dat de andere (ambachts-) fouten door anderen worden verbeterd. {==490==} {>>pagina-aanduiding<<} (Nog eens: ik klaag niet over de vellen die ik van U ontvang. Ik ben slechter gewend! Neen, ik wil maar uitleggen waarom myne eigene correctie vaak moeielyk is.) Zoo bespeur ik nu dat ik in m'n vel 18 eene slordigheid in redeneering heb begaan die ik niet mag laten passeren. Ik heb te doen met 'n vyandig publiek (alles wat de pen voert, is tegen my, en dat heeft z'n reden!) en moet dus verdacht zyn op scherpe kritiek. Maar bovendien, ik vergeef my zelf geen slordigheid, daar ik zoo op zuiverheid van denken gesteld ben. Ik moet dus dat vel 18 verbeteren. Daartoe is ½ of ¾ bladzy nieuwe kopie noodig. Kan ik nu vertrouwen dat die nieuwe kopie stipter zal gedrukt zyn dan de (door u reeds verbeterde) revisie van 't andere? Immers neen. By de revisie van een der vorige vellen (16?) plakte ik stukjes uit de eerst ontv. proef, waaruit bleek dat de correctie niet gevolgd was. Ook daarby zeide ik: dwalen is menschelyk. Maar dit is nu de vraag niet. De vraag is of ik niet by zoo'n gelegenheid in angst moet zitten dat ook de correctie van heden onnauwkeurig zal worden uitgevoerd?- Ook ik wensch spoed te zien maken met de verschyning. Maar toch moet ìk U nu byv. verzoeken my dat vel 18 nog eens terug te zenden. De correctie die ik te maken heb, is niet gemakkelyk (ik bedoel voor my) en hoe duidelyk ik ze maak, als ik 't vel niet weerzie, zit ik in groote angst. Er hangt indedaad veel van af dat myn werk goed zy. Ook voor U. Maar ik meen opgemerkt te hebben dat de drukkery als ze weten dat ik persrevisie vraag, een beetje onverschillig is. 't Is dan of ze meenen dat het er niet op aankomt ‘omdat het toch nog eens herzien wordt.’ Dit merkte ik o.a. op in dat vel 16(?). Daaraan doen ze verkeerd. Dan heb ik namelyk ook geen vertrouwen op de nieuwe correctie, en 't is verdrietig oude fouten weertezien. Dat bederft m'n oog. Erger nog, of even erg, is 't maken van nieuwe fouten. Ook dat kwam in vel 16(?) voor. Meen niet dat ik gaarne tyd verlies! O neen! Maar als 't moet zooals nu byv. met vel achttien, dan moet het zwaarste het zwaarst wegen. Tot m'n groot leedwezen ben ik dus genoodzaakt U te verzoeken het my nog eens te zenden. Ik hoop 't dan met omgaande terug te zenden, {==491==} {>>pagina-aanduiding<<} wat ik heden niet kon doen omdat ik over de correctie moet nadenken. Wees voorloopig zoo goed de Drukkery te doen weten dat het nieuwe hoofdstuk am grünen tisch op bladzyde 289 (d.i. vel 19) begint. Na vriendelyke groete met alle achting UWEDDwDienr Douwes Dekker Daar de kleine uitbreiding van 't hoofdstuk Vieu-Delft en Moraal plaats heeft op de bladzyden 285-288 zend ik gelyk met dezen de vorige bladzyden. Dan kan die correctie al vast plaats vinden. Blzz 285-288 volgen terstond. [29 november 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 29 november 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee enkele velletjes postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) Vrydag morgen Waarde funke! Dank voor Spectator, Tolk en no 10 van de Bibliografie. (Kryg ik ook no 5 en 9? Ik stel er veel belang in het compleet te hebben.)- Het partytrekken van ‘Tolk’ voor N.R.C. is me een blyk dat hy wel degelyk ook z'n eerste recensie, met wat verandering, uit den Rotterdammer overnam. Het was een wachtwoord. Daarom speet het me zoo dat N.R.C. in de gelegenheid was dat w. woord zoo vroeg te geven. Dat fr.v.d. Putte order geven zou om zoo mogelyk V. School te smoren, wist ik.- De Spectator is zeer hartelyk. Doch als ‘kritisch stuk’ (dat is 'n kunst à part!) niet bekwaam. Het is opmerkelyk hoe weinigen dat ‘vak’ begrypen! 't Schynt een der moeielyksten te zyn. Dát en... blyspel! Ik lees niet alles, en kan dus niet alles beoordeelen, maar zelden las ik een recensie - ik zeg niet: die goed was, o neen, die blyk gaf dat de recensent wist dat het ‘kunstbeschouwen’ een vak van litteratuur is! Ieder schynt (of byna ieder) te meenen dat het genoeg is als burgerluî in 'n museum te zeggen: ‘dat is mooi.’ ‘dat is niet mooi.’ {==492==} {>>pagina-aanduiding<<} De welwillendheid van den heer Vosmaar doet me in zekeren zin zeer. Hy geeft my veel meer dan ik verlang, maar niet genoeg aan zichzelf. Deze indruk van my heeft niets te maken met auteursydelheid. Ik maak die opmerking precies 'tzelfde by pryzen als by laken. Ik zal daarover eens een stuk schryven. Een stuk over... dit of dat, kan dikwyls en moet somtyds even belangryk zyn als 't behandeld stuk zelf, namelyk: eene studie! Dit heeft met ‘mooi’ of ‘leelyk’ beiden niets te maken. Ik stel me voor, eens een model te leveren van 'n kritiek, dat is: 'n essay. Want makkelyk is het niet. Zoudt ge wel gelooven dat ik de zeer uitvoerige en zeer zeer aanpryzende kritiek van prof Veth (in den Gids) van den Havelaar niet goed vind? Let wel: als kritiek. Hy geeft my 100 maal meer dan ik vorder, of zelfs dan goed is - o luxe van lof! - maar als kritisch stuk deugt z'n zeer lang opstel niét! Velen denken dat ik boos wordt om aanmerkingen. Dit is niét waar! Ik trek meer party voor de kunst dan voor mezelf. Ik ben even kwaad over 't ‘mooi vinden’ van Albert's vers als over 't hekelen van iets anders. Ja, ik zal eens schryven over kritiek in 't algemeen. Om te bewyzen dat het niet de aanmerkingen zyn die my prikkelen, maar 't verwaarloozen der roeping van den ‘kunstbeschouwer’ zal ikzelf (na afloop der publieke beoordeelingen) fouten in V.S. wyzen, waarop ik gis dat niemand zal gelet hebben.- De heer de Veer in Tooneelverbond. Dat is de ware plaats! Onlangs kreeg ik 'n vriendelyk woordje van v. Hall, den secretaris. Maar dat ging V. School niet aan. 't Was over Specialiteiten. Dat stuk behoorde veel meer verspreid te zyn. Maar W. kan zich niet roeren. Van ‘kritiek’ gesproken, zie eens wat er over dat zeer sérieus stuk in den Spectator gezegd werd! 't Is pitoyable! En alle anderen... zwegen heelemaal. Durft iemand zeggen dat het geen bespreking - en aanpryzing! - waard was? Ik sommeer ieder die 'n letterk. naam te verliezen heeft, dit te verklaren! En 't zelfde zeg ik van Vrye Studie! De hoofdoorzaak van 't niet-recenseeren of - als 't dan moet, zooals met V.S - slecht recenseeren is afschrik van inspanning. De beoordeeling byv. van III bundel Ideën is een zwaar werk. 't Is niet aftedoen met 'n stupide ‘mooi’ of ‘niet mooi’ En Specialiteiten ook niet!- {==493==} {>>pagina-aanduiding<<} Gelyk met dezen, aangeteekend, een vel druks aan kopie. Ik sluit dezen niet in 't pak, om U te verzoeken het pak niet tot maandag morgen op de post te laten, tgeen in verband met de drukkery U misschien anders onverschillig was. Ik bedoel dat ik, indien 't U schikt de f40. voor de twee vellen te zenden. (vóór-eergister en nu) haast heb! Men kan geen yzer met h. breken, maar als 't eenigzins kán, wacht s.v.p. niet op maandag!- Kryg ik schoon vel 14?- Hartelyk gegroet tt DD Ik zal Vosmaar particulier schryven? Kent ge hem? Z'n welwillendheid treft me maar... maar... n goede kriticus is-i niet! [29 november 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 29 november 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 3 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 29 Nov 1872 Vrijdag middag 4 Uur Waarde Dekker! Ik zit verlangend uit te kijken naar een brief van U in antwoord op den toegezondenen Spectator. Ik zelf ben in verrukking over Uw succès of liever over de welverdiende appréciatie van Uw Vorstenschool. Geloof me, ik was misschien nog meer verheugd over die warme woorden uit zoo reinen mond dan Gij! Ik stel me voor dat de anderen, de zoogenaamde vaandragers onzer litteratuur (!) thans niet kunnen nalaten iets van schaamte te voelen over hun domme moedwil. Misschien zullen ze nog wel laf genoeg wezen thans meê te jubelen! Blad 18, dat door een werkstaking bij Los wat lang ophield, is eindelijk gistr'avond gekomen. Om U gerust te stellen, heb ik 't maar direct aan U weg gestuurd, zonder zelfs na te zien of Los nog de gisteren gezonden verbetering in de Kopij heeft kunnen opnemen in de proef. Laat de revisie gerust aan mij over. Ik zal ze met de grootste attentie nazien. De 5e druk is reeds compleet 14 dagen geleden verzonden. In een mijner vorigen verzocht ik U mij op te geven hoeveel ex. gebonden ik U {==494==} {>>pagina-aanduiding<<} zenden moest. Zooals ik vroeger zeî liet ik ze in dezelfde bandjes zetten als de vroegere druk. Op die manier staan ze nu in de winkels te pronken - in hope dat ze tot mij niet weêrkeeren! Blad 19 zal ik op ontvangst eerst lezen, als ik maar een uur kan uitbreken. Nog f60. - dus tot f100. - hoop ik U in de volgende maand te kunnen zenden, maar meer kan ik waarachtig niet missen in deze dagen. Nog nooit heb ik al mijn vriendelijke vrienden zóó leeggeplunderd als dit jaar, dus ik durf niet meer te vragen. Laat echter U die f240. - voldoen. Wat drommel, als hij wat voortmaakte, had hij immers 't boek allang klaar kunnen hebben! Bepaal hem dus een termijn svpl. Adieu! leeft beiden gelukkig! tt GLf Schoon blad 14 volgt met de eerstvolg. proef of krant. Neen: recensenten sturen nimmer bericht van een bespreking van een boek aan den auteur of uitgever er van. Dat moet men zelf zoeken en daardoor ook zag ik eerst maandag avond dat de Spectator uw V.S. besprak. [30 november 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 30 november 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) Het onderstaande slaat op de verhalen die over Multatuli in omloop waren en waarover Roorda tijdens zijn bezoek mededeling had gedaan. Annet: een zuster van Mimi. 30 Nov. Van morgen een brief van M. nog eens over reukfleschjes, hij scheen niet overtuigd. Dek was tehuis. hij schreef dadelijk aan M. woedend op Annet. Ik heb aan A. geschreven of het waar was. Alleen om een bewijs in handen te hebben dat het slechts praatjes zijn. Ik schreef haar kort, niet hatelijk maar gematigd. alsof zij de geschiedenis even absurd zou vinden als ik. Om een antwoord te krijgen schreef ik haar niet bar en er stond bovenaan ‘lieve annet!’ Ook daarover was D. woedend. Van middag puur comble de malheur een brief van funke. hij schijnt die 20 per vel niet te willem of kunnen voorschieten. dek schrijft hem er over. 't Is moeilijk.- Gister avond las hij in feith. Hij zeide die man is zeer bekwaam, alleen {==495==} {>>pagina-aanduiding<<} hij en alle van z'n soort zijn krankzinnig zoodra ze komen op 't punt van godsdienst. Overigens zegt feith veel dat de moeite van 't lezen waard is, maar heel lankdradig. ook gis ik hij veel heeft overgenomen van 't duitsch. Voor hij las heeft hij geschreven aan vel 21, 4de bundel. Dat doende en lezende dacht hij al aan tooneel en blijspel etc. hij denkt het beste terwijl hij leest! [30 november 1872 Vosmaer over Vorstenschool in Ned. Spectator] 30 november 1872 Beoordeling van Vorstenschool door C. Vosmaer in De Nederlandsche Spectator, nr. 48, blz. 379-380. (K.B.'s 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Voor het eerste gedeelte zie 23 november. de keus van het beeld (noot): bedoeld is het woord navelmerk. Multatuli's drama. II. Een tooneelstuk vordert zijne eigenaardige kompozitie, een eigen wijze van te knoopen en te ontknoopen, een eigen teekening, of veel meer beeldhouwwerk, van de figuren, een eigen voorstelling van de karakters, een eigen taal. Want elke kunstsoort heeft haar wetten, die noch in Aristoteles', noch in Diderot's, noch zelfs in Lessing's leer op te zoeken zijn, maar in den aard der zaak zelf zijn geboren en opgegroeid. Het tooneelstuk staat op anderen bodem als de roman. Reeds het klein bestek van tijd waar men over te beschikken heeft, gebiedt de grootste afgemetenheid, juistheid en helderheid van voorstelling. En wanneer in den roman de tijd gedoogt de personen uit te werken met al de kleuren, al de tinten, al de kleine schakeeringen en al de wederkeerige lichtwerkingen die aan de schilderkunst eigen zijn, zoo moeten de beelden op het tooneel die vastheid, die bepaaldheid, die groote, klaar en duidelijk zichtbare vormen hebben die de beeldhouwkunst meêbrengt. Wij mogen, en om het goed te verstaan moeten wij, een tooneelstuk meermalen zien of lezen, maar dat neemt niet weg, dat een tooneelstuk toch reeds bij het eerste toeschouwen verstaanbaar moet zijn in den samenhang en de karakters. Ik geloof niet dat den lezer of toeschouwer van Vorstenschool voor de eerste maal de samenstelling en de personen in ieder opzicht duidelijk zullen zijn. Is Van Weert al of niet jegens Hanna schuldig? Is Hesselfeld de heer van 't hof die deze wil bezoeken? Is hij of Miralde of Van Huisde de ware aanstoker van {==496==} {>>pagina-aanduiding<<} den laster tegen de koningin? Dat is bij 't eerste gezicht niet buiten twijfel. Dat Spiridio de geestigste is op het zonderlinge partijtje, is wel duidelijk, maar dat hij ook de eenige is in wien een betere aard huist, dat ervaren wij alleen aan 't einde. Zekere mate van versluiering spant onze belangstelling, bereidt ons verrassingen, maar geen geheimzinnigheid mag onzekerheid en onduidelijkheid veroorzaken. De bedrieger, de valsche, de schijngoede behoeft zich niet van den aanvang af plompweg als zoodanig te teekenen. Even als in 't leven mogen zich de karakters eerst allengs onthullen; maar zoo in 't leven daartoe de tijd voorhanden is, op het tooneel worden de toestanden in zulk eene kleine ruimte en korten tijd saamgedrongen, dat ook hun aard en verloop zich scherper en duidelijker en in korter bestek, dient kenbaar te maken. Laat de scherpe en duidelijke bepaling van sommige figuren daaromtrent iets te wenschen over, die der koningin heeft Multatuli met vaste hand en fijnen vingerdruk geboetseerd. Het spreekt van zelf dat het tooneel zijn eigen taal en manieren heeft. ‘Natuurlijk spelen, zegt Bilderdijk in een van die Aanteekeningen welke met zijn Voorredenen soms zijne beste denkbeelden bevatten, - ‘natuurlijk spelen, dat vind ik overal, maar karakters boven de gemeene Natuur en in de dichterlijke Idealenwereld behoorende, dichterlijk te zien uitvoeren, dat vrage ik van 't Schouwtooneel.’ Dit geldt ook voor de taal van den toondichter. Doch bij ons is daaruit, op 't voetspoor van de fransche voorbeelden van den zoo onjuist klassiek genoemden tijd, een taal en gedrag ontstaan die de woorden tooneeltaal, tooneelmatig, tooneelmanieren eene gekarikeerde? beteekenis hebben gegeven, die hun niet eigen is. Het is toch klaar dat het tooneel ons in een hooger stemming moet brengen dan wij in het daaglijksche leven bezitten, en dit kan niet anders dan door de hulpmiddelen der taal en vormen waarin de denkbeelden en toestanden worden afgebeeld. Maar men heeft aan de lagere natuurlijkheid willen ontkomen door opgeschroefde taal, en daarna aan die onnatuurlijke verheffing door valsche natuurlijkheid. Geen van beiden deugt. Maar de ware dichter is verheven en natuurlijk tevens. In dit opzicht is Multatuli's drama een voorbeeld dat lichtend den weg wijst. Zijne taal is natuurlijk, vrij, maar ze is daarbij artistiek en verheven; ze is hoog gestemd zonder bombast, ze heeft onderschei- {==497==} {>>pagina-aanduiding<<} ding zonder gemaaktheid en is los zonder platheid. * De jambische versvoeten heeft de schrijver met groote vrijheid en ongedwongenheid behandeld. Enkele malen stuiten wij op een onjuisten klemtoon, zoo als bij voorbeeld op bladzij 64. God weet het! Maar juist uit vrijzinnigheid Eene vrijheid die Multatuli dikwijls gebruikt heeft, is de overloop, niet van den zin, maar van een lettergreep, b.v. Ze omringen zich met een cordon van middelmatigheid- en - maar 't is wel eenigszins- Ik geef toe dat er enkele gevallen kunnen voorkomen, waarin dit, hetzij om de regels onverbreekbaar te binden en te doen samenvloeien en den declamator daartoe op deze wijs te noodzaken, hetzij om een zeer sterken nadruk te leggen, dienstig kan zijn. Hier bleek echter nergens van zulk een noodzakelijkheid en dan, meen ik, dat dit, overigens gemakkelijk te vermijden, enjambement even onbevallig is als een al te wijdbeens genomen overstap. Zoo gemakkelijk als de taal uit rijken ader vloeit, even welig stroomen de gedachten en sprankelen de geestvolle woorden. 't Is geen bijeengelezen schat, maar uit den vollen overvloed wordt maar een deel gegeven. De scène der lakeien, met den kleedermaker Landsheil, met de jongelui van 't hof, met dien onmogelijken Schukenschuier, Spiridio's persiflages, zijn geschreven met een verve, een drastiesch sarkasme, waarvan men men in onze letteren niet veel wedergaden zal vinden. De staatkunstknutselarij tusschen Miralde en Van Huisde is hoogst vermakelijk: Miralde sprak over een feit dat vast staat; - goed, zegt Van Huisde, maar dan blijft toch noch iets over... de interpretatie. Iets was gebleken: goed, maar er is onderscheid tusschen blijk en schijn, en er is blijk van schijn en schijn van blijk, en met beleid Maakt men een blijk tot schijn, en schijn tot blijk; ja men maakt den schijn tot blijk van geheel wat anders. Van geheel anderen aard is de meesterlijke bespiegeling van de koningin over de woorden konservatief, liberaal en radikaal. Hoe rein en lieflijk klinkt dan weer de aanvang van het vierde bedrijf, {==498==} {>>pagina-aanduiding<<} het tooneel tusschen Hanna en haar goejen Albert! Het gedicht van Albert, over de poëzie, is schoon, maar Hansje begrijpt het niet - noch niet. Hoe waar! Als de dronken Puf met zijn lasterpraatje aankomt, toont Hanna geen groote verontwaardiging, zij haalt de schouders op en lacht; - een heer van 't hof, bij haar! 't is om te lachen! Doch tot welk eene poëzie verheft zich dit eenvoudige brave kind, zij die nu het vers van Albert begint te begrijpen, als ze tot Puf, die de wieg met zijn kind nu niet langer bij haar durft laten, zegt: Die wieg blijft hier Ik zorg als vroeger voor je kind. Of, als ze eindlijk hoort dat haar naam op ieders tong is, en uitroept: Goddank dat moeder dood is! En eindelijk, als ze in grootmoedige verheffing weigert de arme koningin te schande te maken, haar kracht, haar moed, haar gevoel van wat waarlijk hoog en laag is; - dat alles is poëzie. Met een enkel woord weet de dichter de fijnste snaren van de ziel te doen trillen, het geheele gemoed in beweging te brengen. Hij heeft van die accents du coeur, omdat hij schrijft uit zijn eigen zieleleven. Multatuli heeft zijn naam ontleend aan den bekenden versregel van Horatius: Multa tulit fecitque puer, enz. Citaten zijn de muntstukken wier beeld en schrift door 't onophoudelijk gebruik verslijten tot onkenbaar worden toe. Ja, sommigen vertoonen geheel andere vormen dan die de munter er insloeg. Horatius gebruikt deze woorden als groote lofspraak: ‘Hij heeft, zegt hij, veel gedragen en veel gedaan, in 't zweet zijns aanschijns, in koude, en bij velerlei onthouding.’ En de menigte heeft van dien regel, eerst spelend geparodieerd, later onkundig een schimp gemaakt. Niet anders is het met Multatuli's beeltenis gegaan. Het gebruik, en misschien menige vuile vinger die 't muntstuk beduimelde, heeft er den grilligsten, soms leelijksten schijn aan gegeven. Maar ‘schijn is geen blijk’. Zal men bij zulk een smachten naar 't hoogere en edelste, bij zooveel grootsche gedachten, bij zooveel kiesch en teeder gevoel, bij zulk eene verhevene opvatting van 't leven, bij zooveel kreten uit het hart, als in de regels van dit drama ons beurtelings roeren en verheffen, beweren dat dit alles maar door de verbeelding verzonnen is? {==499==} {>>pagina-aanduiding<<} Geloove wie het kan. Die dingen komen, als alle ware poëzie, vooral uit 't hart. Een groot dichterhart moge veel geleden en gedragen hebben, het moge zelfs gedoold hebben en gefaald - het blijft toch een groot dichterhart. En zijn scheppingen met liefde en bewondering te gemoet te komen, moet ons een waardiger lust zijn dan te veroordeelen, waar toch de diepste roerselen ons onbekend blijven. C. Vosmaer. [2 december 1872 Brief van Funke aan Multatuli] 2 december 1872 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) De laatste regels staan verticaal in de marge. Amsterdam, 2 Dec. 1872 Amice! Uwe verwondering dat ik met mijn ‘énorme zaken’ op een paar honderd gulden meer of minder voorschot zie, klinkt curieus. Ik hoop dat Ge mij begrijpen zult als ik U uitleg waarom ik wél op zoo'n som moet zien. De zaak is toch eenvoudig deze: Ik drijf mijne zaken geheel met geld van anderen, dat ik deels voor een vasten tijd van 3, 4 of 6 jaren heb opgenomen, maar grootendeels leen in de maanden September tot November, om 't van Maart tot Juni weêr terug te geven. Nu spreekt het van zelf dat ik geen grenzenloos crediet heb, vooral daar al, wat ik in 't najaar leen om 't in 't voorjaar terug te geven, mij verstrekt wordt zonder onderpand. Ik heb dus geld van enkele vrienden die vertrouwen stellen in mijne zaak en die, terwijl ze mij vroeger b.v. f1000. - tijdelijk leenden, thans goedwillig driemaal die som geven, daar zij jaar aan jaar ondervonden dat ik punctueel was in de teruggave. Dit jaar nu heb ik veel meer geëscht dan eenig jaar te voren en, hoewel bij de meesten werkelijk met opoffering, men heeft gegeven wat ik noodig had. Doch nu ook heb ik alle bronnen uitgeput en zou ik niet durven vragen en ook niet willen vragen om ook maar één duizend meer, want men zou boos worden en ik liep groot gevaar dat ik het volgend najaar een weigering ontving. En toch ben ik niets buiten die hulp: als die mij begeeft, moet ik direct 7/8 van wat ik heb onder den hamer brengen om op mijn beenen te blijven! Begrijpt Ge nú waarom ik niet kan? Een man van zaken zou ook {==500==} {>>pagina-aanduiding<<} zonder zoo'n uitleg begrepen hebben dat zelfs iemand die groote zaken doet, altijd een periode in elk jaar doorleeft, waarin zijn kas schraal is. Die periode is bij mij en bij alle boekhandelaars van October tot Maart. Hierbij intusschen weêr f40. -. Ik zal doen wat mij eenigszins mogelijk is, doch Gij moogt me niet hard vallen als ik met 't bericht kom: ‘thans moet ik stoppen.’ De drukker gaat langzaam voort en wat ik doe om voort te zweepen, niets helpt. Hij heeft, in de meening dat van U wel niets meer dit jaar zou komen, een ander werk aangenomen te leveren, waarop ik nu moet wachten. Stuur inmiddels al de kopij die persklaar is, want dat zal wel helpen. Hij moet zien dat het thans ernst is, anders engageert hij geen nieuw volk. Op zijn vraag of ik aannam nieuw volk werk te geven als het over een paar weken weêr leêg stond en op kopij wachtte, heb ik niet ‘ja’ durven zeggen, vóór ik meer kopij van U in handen had. In 't No van gisteren geeft de Spectator het slot artikel. Ik heb direct aan Nijhoff geschreven U van den Haag uit dat nummer per post te zenden. Dank voor Uw nadere uitlegging van wat Ge onder kritiek verstaat. Ik begrijp U ten volle, maar moet eerlijk bekennen U dien kritischen geest niet te benijden. Op die manier immers hebt Ge nimmer eens een recht gelukkig oogenblik! Schud in Uw eigen belang en dat van Mimi - wat van dien scherpen blik af; denk toch niet altijd aan cameraderie; maar lach liever eens hartelijk over domheden als b.v. ‘Onze Tolk’ en 't Leeskabinet tapten. Verbeeld U toch niet dat al die ezels een wachtwoord krijgen, maar geloof in ernst dat zij zich heusch verbeelden heel kranige critici te wezen. Ik ken verscheidene van die stumperts, echte karikaturen met zwellende borsten, die 15/16 van 't menschelijk vee diep verachten en zich enkel maar verbazen dat niet zij tot de hoogste rangen opklimmen. Geloof mij, de meesten zijn al te onnoozel om Uwe toorn te verdienen. Ik zou U van die luî vermakelijke staaltjes kunnen vertellen en zal dit zeker doen als ik weêr eens à costy kom. Ik wed dat ik U tot mijn geloof overhaal, zoodra Ge de portretten kent. Geen tijd om meer te schrijven! Wees hartelijk gegroet van tt GLf {==501==} {>>pagina-aanduiding<<} Blad 14 zit in 't 2e Stuk. Zie 't maar na. - Met de krant stuur ik U deze week nog enkele curiosa. De telegraaf van 28 Nov heeft men U zeker gezonden? [3 december 1872 Millioenen-studiën, 2e en 3e stuk, verschijnt] 3 december 1872 Het tweede en derde stuk van Millioenen-studiën verschijnt. Mededeling in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, jrg. 39, blz. 490. (K.B. 's-Gravenhage). Voor het eerste stuk zie 29 december 1871. Multatuli, Millioenen-Studiën, 2e en 3e stuk. Delft, J. Waltman Jr. Gr. 8o. (Blz. 97-268). Per afl. f1.- [5 december 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 5 december 1872 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) Hans Heiling: romantische opera (1833) van Heinrich August Marschner. in 34 of 35: het is niet waarschijnlijk dat deze opera al zó kort na de première in Amsterdam is gegeven. tine's zijn in den Haag: zie V.W. VI, blz. 275-278. 5 Dec. 1872 Eergister antwoord van Annet op mijn brief. ellendig. ik deed niet dan huilen uit smart en woede en probeerde te schrijven toen D. tehuis kwam. Hij was ziek. ik hield dus dien brief voor hem weg. Hij had buikpijn was weer misselijk etc. Op de adolfshöhe had hij zich nog gedwongen te werken. hij meende het eene gewone lusteloosheid was. maar hij had moeite om thuis te komen en ging dadelijk nr bed. Tegen de thee stond hij weer op, at niets en klaagde hoe 't nu moest met zijn werk. Op een karton wilde ik paralellogrammen maken voor 'n kleedje. Toen hij dat zag, wilde hij mij helpen. hij houdt van zulk geknutsel met 'n passer. hij nam 'n voetbad en ging vroeg nr bed. 's nachts hoestte hij erg. kreeg daarvan hoofdpijn, maar toch was hij den volgenden morgen beter. Hij zag er beroerd uit, voelde zich ook slap, maar was wel. aan 't ontbijt kwam een brief v Funke, goddank met wat geld. 's avonds werd de Hans Heiling gegeven en we besloten er heen te gaan. ik was blij het zoo trof we er heen konden gaan. reeds zoolang had ik gewenscht dat stuk te zien. Het is namelijk de eerste opera die Eduard gezien heeft in 34 of 35 en het {==502==} {>>pagina-aanduiding<<} stuk had toen diepen indruk op hem gemaakt. Sedert had hij het nooit meer gezien, daarom was 't ook voor hem interessant. Heiling, en diens strijd tusschen 't hooge en lage had hem reeds als knaap levendig getroffen, ja zijn verbeelding schijnt er toen meer in gevonden te hebben, dan het stuk eigenlijk biedt. Ook de ongeschiktheid van Annchen om Heiling te volgen had grooten indruk op hem gemaakt. Waar in de Woutertje Pieterse sprake is van 'n geestenkoningin, zweefde hem daarbij Heilings moeder voor den geest. maar staat daar uitdrukkelijk zij kwam niet uit de aarde, uit 'n grot, zij woonde boven de sterren. doch even als Heiling moest ook prins Ypsylon veel doorloopen eer hij weder zou kunnen weerkeeren tot zijne moeder. In de Millioenen studie komen gnomen voor. Ook die heeft hij genomen uit den Hans Heiling. Over 't geheel stond hem, de overigens zeer schoone scenerie, minder helder voor de herinnering, dan de strijd. Maar het eerste tooneel stelt druk schaffende aardmannetjes voor. dát wist hij nog. In amsterdam in 34, 35 had elk gnoompje een kaarsje op 't hoofd. dat was hier zoo niet. In de Millioenen Studien hebben ze die, hij spreekt daar van. Gister avond thuis komende waren wij het eens, het een schooner stuk als tooneelspel was, dan opera als muziek. hoewel een geest of half geest iets onmogelijks is. als mensch, en dát moest voor Annchen 't hoogste zijn, was Heiling een onding, een monster. 't Sprak van zelf ze een boer uit hr dorp liever had. dit is een gebrek. Het zoogenaamd hoogere is uit den aard der zaak onding monster. 't Is dezelfde reden waarom ook de Hamlet gespeeld minder indruk maakt dan lezende. een geest zien is onmogelijk. leelijk. steeds fautief. Gister morgen kregen wij ook de Nederl. Spect., tweede deel van Vosmaer over Vorstenschool. D. zeide: ik zie duidelijk ze tusschen die twee stukken bij hem geweest zijn. Ze hebben hem bij den mouw getrokken. Met kunst of liever zonder kunst, maar hij heeft vermeden van Louise en hare tirades te spreken. Over lakeien spiridio, koning. daarop: ‘Van geheel anderen aard zijn de meesterlijke...’ drie regels over Louise. en daarna Hansje. ‘Zie je, zei dek. ik zie duidelijk, daar voor die drie regels heeft wat anders gestaan. dat heeft hij later uitgelaten, toen men 't hem lastig maakte, en daarvoor die 3 regels in 't slot in de plaats. - 't Slot! daar maakt hij z'n excuses. dat 's nog erger dan bittertjes.’ - Elke terz van 'n seconde draagt z'n navelmerk als wij - dat vind hij niet plat, maar niet smaakvol. Och arm! D. zeide: {==503==} {>>pagina-aanduiding<<} Ze spreken over de emancipatie der vrouwen - maar ik vind we mochten de mannen wel eens wat emancipeeren!’ 't Is ook min. Die verheven regels te bevitten om dát woord, dat zoo op z'n plaats is. het denkbeeld kon met geen ander woord worden uitgedrukt. Dezer dagen heeft D geschreven over tine's zijn in den Haag en dat der kinderen. Ik had nooit gedacht hij die uiterst pijnlijken toestand onder woorden had kunnen brengen - en dat nog wel voor den druk! en 't is juist geschilderd, zoo treurig waar! Ook ben ik blij hij 't gedaan heeft. Wat tot nog toe omtrent Tine en de kinderen gepubliceerd was, was anders dan de verhouding thans is. Men wist dat en dat ik bij hem was. dit gaf iets valsch. alsof hij 't publiek foppen wilde. ik vind goed dit verschijnt. Ofschoon 't zoo bitter pijnlijk is! hoe heeft hij 't kunnen schrijven! en dat zonder haar hard te vallen. 't is een kunststukje. en zoo waar. [5 december 1872 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] 5 december 1872 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Aan de onderzijde is een smalle strook weggeknipt, met enig tekstverlies; de tweede blz. is in z'n geheel doorgestreept. De rest van de brief ontbreekt in het handschrift; van de ondertekening af volgt de tekst de gedrukte versie (RvE, blz. 225-226). Quinet: Edgar Quinet (1803-1875), frans historicus, en tegenstander van Napoleon III. Quetelet: Lambert Adolphe Jacques Quételet (1796-1874) veelzijdig belgisch geleerde, beroemd statisticus, auteur van Théorie des probabilités. Les prêtres ne sont enz.: versregel uit Voltaires Mahomet: Les prêtres ne sont pas ce qu'un vain peuple pense, Notre crédulité fait toute leur science. De priesters zijn niet wat een oppervlakkig volk wel denkt, In onze lichtgelovigheid ligt hun hele wetenschap. Strausz: waarschijnlijk David Friedrich Strauss (1808-1874), duits theoloog en cultuur-historicus, auteur van Das Leben Jesu (1835). Hilda, Feringa, Cluinet, Molière, Jury Rolle, 5 Dec. '72 Waarde Dekker! Ontvang onzen besten dank voor uwen langen, na een ‘vermoeienden werkdag geschreven’ brief over Marietje's hoesten, die weder blijk gaf, niet alleen van Uw warm hart, maar ook {==504==} {>>pagina-aanduiding<<} van uwe heerlijke denkkracht. Ik ben spoedig met de kleine gaan wandelen, die op den weg slechts ééns hoestte in het uur. Vergeef mij, dat ik eenige dagen wachtte met antwoorden, maar ik heb eenige regels ad 2½ cent voor den Opmerker bijeengebracht, daar Thieme op 31 Dec. de boeken van dit halfjaar sluit. Ontvang ook mijn' vriendelijken dank voor de Millioenen-Studiën, dezen namiddag ontvangen. Ik heb er nog slechts in gebladerd. Vergeef mij een paar schoolvossige aanmerkingen. Gij spreekt van Edg. Quinet's Traité des probabilités. Bedoelt Gij niet den Belg Quetelet? Hij schreef althans een boek onder dien titel en vermeldt in zijne Physique sociale, dat hij de proef met de vazen en de balletjes nam. Les prêtres ne sont pas ce qu'un vain enz. Is die regel uit Molière's Tartufe? Ik dacht uit Voltaire's Zaïre. Marietje heeft kinkhoest en Henritje de koorts. Kunt gij mij over koorts ook zooveel leeren als over hoest? Voor mijn dochtertje beveelt de doctor tijdelijke verplaatsing aan. Maar het geld! Is het goed des nachts met opene ramen te slapen? Immers dan ademen alle planten stikstof uit. Daarom moet men dan ook bloemen buiten zijne slaapkamer zetten. In 't derde stuk voor den ‘Telegraaf’ heb ik weder van uwe wederlegging gebruik gemaakt, maar er van mijn eigen brouwsel bijgevoegd. Moge het mengsel daardoor niet te flauw zijn geworden! [...] via, en van Kesteren; te Semarang. Maar uw broeder deed nog erger. Hij brak niet met mij. Ik hield hem tot zaterdag ll. voor een' vriend. Misschien is hij bedorven geworden door zijn tabakskontrakt. Het onderscheid tusschen onze uitgaven bestond alleen hierin, dat hij voor veel geld armoedig leefde en ik lekker. Gij kent Talong Gelijk Gij, veroordeelt de Quarterly Review o.a. de Jury-instelling, omdat zij de advocaterij aanmoedigt. Van Feringa weder een brief. Hij wil mijne hulde aan Matzen in zijne Vrije Gedachte opnemen. ‘Hilda’ zal misschien in 't Duitsch worden vertaald. Ik schacher over 't honorarium voor Constantijn. A propos van 't maatschapp. vraagstuk. De kolenmijn van Briggs, waar ieder aandeel in de winst heeft, staat despraat! Uwe vragen over muren uit één stuk en pantsers van kurk heb ik in den ‘Opmerker’ medegedeeld, maar natuurlijk met verzwijging van uwen naam. {==505==} {>>pagina-aanduiding<<} Nog eene schoolvosserij, Is 't altijd de stikstof, die prikkelt? Niet dikwijls het koolzuur? Immers, dit is het gas, dat wij uitademen? Dat verwekt het hoesten onder de dekens.- Gelijk wij geen tering konden brengen op Java, trachtte Bourbaki's leger te vergeefs pokken en mazelen in te voeren te Rolle. Het gezonde klimaat bood zegevierend tegenstand. Men zegt, dat de Keizer van China Zijnen artsen het traktement onthoudt zoo lang hij ziek is. De gemeene Mr. Bake wilde eene jury onder de Javanen! Wij drukken U hartlijk de hand. Er is schijn van bewijs, dat Rotterdam de ploertigste stad is in 't ploertige Holland. Er is slechts éen uitgever van draaglijke boeken. Vergelijk dit met zooveel kleinere plaatsen. Uw vriend R.v.E Waarom Javanen liever praten met lippers dan met ons? Ik dacht hierover dezen middag. Kinderen zijn graag bij de meid. Er is minder afstand tusschen de begripspeilen. Zij begrijpen dikwijls ons minder goed, wij spreken minder kinderlijk. Zoo ook tegenover de Javanen. Wij zeggen zonder omschrijving b.v.: Toewan Presidèn Republiek. In een liplap is dit onmooglijk. Mijne Mama zeî gisteren tot den tweejarigen Henri: ‘ouders’ en ‘boodschappen doen’. De meid is meer langs den grond. Nu gij mij in de Mill.-Stud. uw ‘vriend’ noemt, zal, hoop ik, Publiek begrijpen, dat gij mij niet meer voor ontrouw houdt. Dank voor die amende honorable! Laat het daarbij. Anders zou ik verlegen zijn u in 't openbaar te huldigen. Ik las heden wat over Shakspeare, the expresser, den zielkundige, en dacht daarbij aan u. Te Kassel, waar gij zooveel beschaafden aan de table d'hôte ontmoettet, hield Strausz zijne voorlezingen over Voltaire, Quenstedt de zijne over geologie, ook voor dames. En bij ons, waar? Gij, waarnemer, zoudt u misschien op Urk kunnen schikken. Ik, die weinig opmerk en gaarne lees, ben liever in eene groote stad, waar cabinets de lecture zijn en niemand mij kent. Pomp, pomp! Gij zult nimmer verzuipen. Adieu! {==506==} {>>pagina-aanduiding<<} [6 december 1872 Brief van Multatuli aan Funke] 6 december 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot het midden van blz. 4 beschreven. (M.M.) Wb 6 Decr 1872 Waarde funke! Ziehier weder 'n vel. Ik kon het niet gister zenden zooals ik eergister by 't vorig vel schreef, omdat ik veel moeite heb met nazien en verbeteren. Uw brief met de f40. eergister ontvangen. Beantwoorden zal ik eerst als deze bundel af is. Ik heb 't zeer druk. Maar ik blyf er by - omdat het noodzakelyk is - U te verzoeken m'n voorschot intehouden met de helft, en me alzoo voor deze laatste twee vellen één vel te betalen. Het is immers een nietigheid. Schryf er toch niet over alsof ik duizenden vroeg. Ik heb 't noodig om voort tegaan. Als ik steken bleef, zou 't immers erg zyn.- Gister avend proef 19 verzonden! Ja, de drukkery kan wel volk aannemen! Maar dan moet ze om op my te kunnen rekenen, ook my niet laten wachten op proef. Zooals nu met 18 & 19 't geval geweest is. Dikwyls heb ik om voorttegaan proef van 't vorige noodig. Hartelyk gegroet tt DD Is het inhouden van een voorschot (dat in allen geval nu weldra zal aangezuiverd zyn) in halve termynen, zoo'n groote zaak? En vooral als zoo'n regeling noodig is in 't belang zelf van m'n werk? Dank voor Handelsblad (Arti) 't feuilleton is maar f30 - en dat is behoorlyk. Wilt ge nu een nieuwe kwittantie N.v.d.D zenden, en my voor f20 debiteeren? Alles wordt verrekend in Januari.- 't Is me niet om de heb te doen. Als ik maar kan voortgaan met m'n werk. [6 december 1872 Brief van Stéphanie aan Potgieter] 6 december 1872 Brief van Stéphanie aan E.J. Potgieter. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) {==507==} {>>pagina-aanduiding<<} Padoue 6 Déc - 1872 Monsieur Je n'ai point oublié que je dois encore répondre à votre dernière lettre si pleine de prévenance et dans laquelle vous fassiez de nouveau preuve de votre obligeance et de votre dévouement pour notre amie. Si j'ai tant tardé à vous écrire, c'est que je désirais pouvoir vous donner des nouvelles positives tandis que le temps s'écoulait dans de continuelles incertitudes de façon que le fait d'aujourd'hui n' était plus celui de demain. Effectivement vous aurez apris par Made. Dekker que son fils ne s'est pas trouvé bien dans la position qu'il avait pourtant désiré avoir à Londres et que, au bout de peu de mois il est revenu ici. En cela il a fait preuve de manquer un peu de constance et de persévérance; mais enfin la sagesse infuse n'est pas de cet âge, et il ne faut point oublier que la position, dans laquelle ce jeune homme se trouve, exige des sacrifices bien pénibles et contraires à ses goûts, qui le porteraient plutôt vers l'étude et vers les occupations intellectuelles. Ses excellentes qualités naturelles en feraient un jeune homme vraiment admirable, s'il avait le bonheur de se trouver dans une meilleure position. Toutes ses affections sont concentrées dans sa famille; tous ses goûts dans l'étude et dans l'amour du chez-soi. Il n'a aucun des ces penchants des jeunes gens du jour pour les plaisirs et les distractions du dehors. Maintenant a-t-il cet esprit de sacrifice, de persévérance et de courageuse abnégation que nécessiterait sa position? Espérons en tout cas que l'expérience et l'affection qu'il porte à sa mère les lui feront acquérir, car voilà le pivot, sur lequel tournent les destinées de cette famille. Maintenant il a eu le bonheur de trouver une bonne position à Venise, chez le banquier Blumenthal; - puisse-t-elle être définitive et à la satisfaction mutuelle des deux partis. Je dois ajouter du reste que dans les emplois, qu'il a occupés jusqu'ici, on a toujours été content de lui, mais lui-même n'a pu se plier à l'assuj