Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874 Multatuli Editie Garmt Stuiveling Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874 van Multatuli, in een editie van Garmt Stuiveling uit 1984. De complete Volledige werken bestaan uit 25 delen. Door het hele werk zijn koppen tussen vierkante haken toegevoegd. p. 164: een deel van de tekst op deze pagina is in deze digitale versie zowel als afbeelding als in tekst weergegeven. p. 456: accolades verspreid over meerdere regels kunnen in deze digitale versie niet weergegeven worden. Daarom wordt de accolade hier, met bijbehorende tekst, op iedere regel herhaald. mult001gstu19_01 DBNL-TEI 1 2018 dbnl / erven Garmt Stuiveling unicode yes exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: NL 69 T 7030 16 Multatuli, Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874 (ed. Garmt Stuiveling). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1984 Wijze van coderen: standaard Nederlands Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874 Multatuli Editie Garmt Stuiveling Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874 Multatuli Editie Garmt Stuiveling 2018-06-15 KE colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Multatuli, Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874 (ed. Garmt Stuiveling). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1984 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/mult001gstu19_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} MULTATULI VOLLEDIGE WERKEN {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} MULTATULI VOLLEDIGE WERKEN XVI 1984 G.A. VAN OORSCHOT AMSTERDAM {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} COPYRIGHT 1984 BY G.A. VAN OORSCHOT, AMSTERDAM {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} XVI brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorbericht {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Kort na het verschijnen van deel XV werd mij meegedeeld, dat de tweede helft van de brief van A.C. Wertheim aan Multatuli, d.d. 20 maart 1873, waarvan mij enkel een getypte kopie ter beschikking had gestaan, wel degelijk als autograaf bewaard was gebleven. Deze was in het bezit van Dr. A.S. Rijxman, die bij het bewerken van zijn dissertatie over A.C. Wertheim (1961) dit stukje handschrift had gekregen terwille van een grafologische analyse. Daarbij werd meegedeeld dat het een brief betrof van 21 maart 1871. Omdat Dr. Rijxman geen reden had aan die datering te twijfelen en uit de tekst begreep dat het over de gelden van de Multatuli-Commissie ging, veronderstelde hij dat de brief gericht was aan Tine. Toen ik van een van mijn vroegere amsterdamse collega's, die bij de totstandkoming van het genoemde proefschrift betrokken was geweest, het getypte afschrift kreeg, werd mij duidelijk dat het jaartal 1871 onmogelijk juist kon zijn: noch de kwestie-Van Plettenberg, noch die van de advertentie had toen al plaats gevonden. Bij navraag in het Gemeente-archief te Amsterdam waar het Wertheim-archief thans berust, kwam het eerste gedeelte van de bewuste brief als autograaf voor den dag. Deze autograaf, waarvan Dr. Rijxman dacht dat ze verloren was gegaan, geeft de juiste datering: 20 maart 1873, en ook de juiste geadresseerde: Multatuli zelf; de foutieve lezing is verklaarbaar daar de 3 inderdaad veel gelijkenis heeft met een wat beverig geschreven 1. Omdat niemand wist waar de autograaf van het tweede gedeelte kon zijn, heb ik de brief gepubliceerd half volgens het handschrift in het Gemeente-archief, half volgens de mij ter hand gestelde getypte kopie (zie V.W. XV, blz. 686). Vergelijking met de thans beschikbare autograaf - een zeer dun blaadje papier met twee bladzijden kennelijk op de copieerpers vervaardigde tekst - heeft mij ervan overtuigd dat de getypte kopie betrouwbaar was; ik heb daaraan overigens nooit getwijfeld. Het dokument is inmiddels overgedragen aan het Gemeente-archief, een fotokopie ervan berust in het Multatuli-Museum. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Hiermee zijn de bijkomstige filologische problemen ten volle opgelost, maar de essentiële problemen inzake de situatie anno 1873 zijn dit allerminst. Zo lang Multatuli's brief d.d. 19 maart 1873 niet wordt teruggevonden, en die kans is nihil, zal men onmogelijk verder kunnen komen dan vragen; het maken van specultaties ligt niet op mijn weg.- Evenals het vijftiende omvat ook dit zestiende deel van Multatuli's Volledige Werken nog geen anderhalf jaar: van midden juni 1873 tot eind september 1874. Het zijn opnieuw uiterst bewogen maanden, enerzijds door het contact met de onstuimige, om niet te zeggen ontembare Mina Krüseman, telkens doende om in Holland Vorstenschool opgevoerd te krijgen maar dan wel met haarzelf in de hoofdrol, anderzijds door de luidruchtige publiciteit, met Van Vloten en enkele obscure anonimi tégen en de kundige en gezagrijke Vosmaer vóor, zodat aan de taktiek van het doodzwijgen nu definitief een einde kwam. Maar het meest emotionele en schokkende was het totaal onverwachte overlijden van Tine in september 1874, dat zo véel in Multatuli's leven voorgoed onherroepelijk maakte. Men kan dan ook zeggen dat met dit zestiende deel de derde periode van achttien jaar - zijn jeugd in Amsterdam; zijn ambtenaarsloopbaan in Nederlands-Indië; zijn schrijverschap in Europa - tot afsluiting komt. De jaren daarna, hoe belangrijk ook op zichzelf door de opvoeringen van Vorstenschool en de toenemende erkenning, zijn in feite ouderdomsjaren.- Tot het bijeenbrengen van het achterhaalbare materiaal en het persklaar maken daarvan ben ik opnieuw in staat gesteld dank zij de mij door Z.W.O. toegekende hulp van Drs. B.P.M. Dongelmans en mevrouw Alma van Donk. Voor de vertaling van enkele italiaanse teksten heb ik een beroep mogen doen op de deskundigheid van mevrouw Drs. Andrea H.A. van Leeuwen-Janus, waarvoor hartelijk dank. Dat het mij door hen allen en door de bereidwillige medewerking van talrijke bibliotheek- en archief-beambten mogelijk is geworden dit moeilijke deel te voltooien, stemt mij tot grote erkentelijkheid. Garmt Stuiveling Hilversum, 28 maart 1983 {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Nota {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Bij verwijzing naar de uitgaven waaraan enig gegeven werd ontleend, is gebruik gemaakt van de volgende korte aanduidingen: Brieven IX: Brieven van Multatuli. Bydragen tot de kennis van zyn leven. Gerangschikt en toegelicht door Mevr. Douwes Dekker, Geb. Hamminck Schepel. Te Wiesbaden. - Amsterdam W. Versluys, 1895. Brieven X: idem. Laatste periode. - 1896. Brieven WB IX: Multatuli. Brieven. Bydragen tot de Kennis van zyn Leven gerangschikt en toegelicht door M. Douwes Dekker-Hamminck Schepel. Tweede, herziene Uitgaaf. Negende deel. 1912. Uitgegeven door de Maatschappij voor goede en goedkoope Lectuur. Amsterdam. (= Wereldbibliotheek). Brieven WB X: idem. Tiende deel. 1912. Leven: Mina Krüseman, Mijn leven. Dordrecht - J.P. Revers, 1877. Drie delen. Pée Tine: Brieven van Mevrouw E.H. Douwes Dekker-Van Wijnbergen aan Mejuffrouw Stéphanie Etzerodt, later Mevrouw Omboni. Met een schrijven van de laatste en enkele aanteekeningen uitgegeven door Dr. Julius Pée. 's-Gravenhage Martinus Nijhoff, 1895. Pée 1937: Dr. Julius Pée Multatuli en de zijnen. 1937 Wereldbibliotheek N.V.-Amsterdam. Pée 1942: Brieven van Multatuli aan Mr. Carel Vosmaer R.J.A. Kallenberg van den Bosch en Dr. Vitus Bruinsma, uitgegeven door Dr. Julius Pée. Brussel en Rotterdam MCMXLII. Prins 1970: Lodewijk Prins, Multatuli en het spel van koningen. 1970 De Bezige Bij Amsterdam. RvE: Briefwisseling tussen Multatuli en S.E.W. Roorda van Eysinga. Uitgegeven door M. Douwes Dekker, geb. Hamminck Schepel, Amsterdam - W. Versluys - 1907. {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} In alle gevallen waarin geen vergelijking met de autografen mogelijk was, is de datering voorzien van een asterisk. De aandacht wordt voorts gevestigd op de volgende punten: Dagboek: voor de beschrijving hiervan worde verwezen naar V.W. XV, blz. 15 Edu: aanduiding van Multatuli's zoon, geboren 1854. Memoriaal: voor de beschrijving hiervan worde verwezen naar V.W. XIV, blz. 15. Mimi: aanduiding van Maria Frederika Cornelia Hamminck Schepel, jarenlang de intieme vriendin van Eduard Douwes Dekker. Multatuli: aanduiding van Eduard Douwes Dekker. Nonni: aanduiding van Multatuli's dochter, geboren 1857. Stéphanie: aanduiding van Tine's vriendin Stéphanie Omboni-Etzerodt. Tine: aanduiding van Everdina Huberta Douwes Dekker-van Wijnbergen, de eerste echtgenote van Eduard Douwes Dekker. A.M.V.C.: Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen. I.I.S.G.: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam. K.B.: Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage. L.M.: Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 's-Gravenhage. M.M.: Multatuli-Museum, Korsjesportsteeg 20, Amsterdam. U.B.: Universiteitsbibliotheek; met vermelding van de plaats. V.W.: Volledige werken van Multatuli (Amsterdam 1950 etc.); met vermelding van het deel. Typografie: in de teksten is niet gepoogd het origineel met typografische middelen na te bootsen. De tekst is diplomatisch afgedrukt, met dien verstande dat bij de punten iedere reeks is weergegeven door een drietal, en bij de streepjes iedere reeks door een tweetal. Indien een punt aan het einde van een zin, dus bijv. vóor een nieuwe hoofdletter, ontbreekt, is deze stilzwijgend toegevoegd. In Multatuli's brieven wordt steeds y gedrukt ofschoon er in de handschriften soms en in de door anderen gedrukte teksten dikwijls ij staat. Wanneer er gebruik is gemaakt van een authentieke tekst, wordt er geen enkele eerdere publikatie vermeld. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Het is noodzakelijk enige mededelingen te doen omtrent de correspondentie met Vosmaer, die in 1873 begint. Terwijl van de briefwisseling Multatuli-Funke nagenoeg alles in handschrift bewaard is gebleven, en terwijl er van de briefwisseling Multatuli-Mina Krüseman niets in handschrift bewaard is gebleven, zodat daarvan alleen de door haar tendentieus gekozen en in 1877 polemisch gedrukte fragmenten beschikbaar zijn, verkeert de briefwisseling Multatuli-Vosmaer in een tussenstadium, met alle gevolgen vandien. Men mag ervan uitgaan dat de beide auteurs de ontvangen brieven zorgvuldig hebben bewaard, eerst omdat er nog misverstanden waren, later omdat er een vertrouwelijke vriendschap was ontstaan. Bij Multatuli's dood bezat Vosmaer dus zo'n half-honderd brieven van Multatuli, evenals Mimi een half-honderd van Vosmaer. Toen kort daarop het plan om tot een brieven-editie van Multatuli te komen vaste vorm aannam, heeft Vosmaer zijn bezit aan Mimi afgestaan, denkelijk in ruil voor de eigen brieven in háar bezit. Een dergelijke ruil is namelijk met zekerheid tot stand gekomen tussen Mimi en de familie Busken Huet. De ruil moet hebben plaats gehad met Vosmaer zelf, dus in het najaar van '87 of het voorjaar van '88; want op 12 juni 1888 is hij overleden. Maar terwijl de briefwisseling Multatuli-Huet integraal, zij het op twee verschillende plaatsen, is bewaard bebleven, is dat met de briefwisseling Multatuli-Vosmaer niet het geval. Mimi deelt daaromtrent het volgende mee: ‘Jammer dat deze brieven nog al verminkt door my ontvangen zyn. Er is in doorgehaald, er zyn stukken uit de blaadjes gesneden, waardoor ook wat aan de keerzy stond verloren ging. Er zyn halve blaadjes by waarvan aanhef en vervolg ontbreken, enz. Daardoor is veel onverstaanbaar geworden en voor het doel der uitgaaf ongeschikt. Wat te gebruiken was heb ik zoo goed my mogelyk was gerangschikt. Intusschen de lezer, zooals ik my dien moet voorstellen om dit werk te kunnen voltooien en zooals ik weet dat er eenige zyn, zal in weerwil dezer verminkingen den heer Vosmaer dankbaar zyn dat hy zyn brieven voor de uitgaaf beschikbaar stelde, ook zóó als hy ze gaf. (Brieven IX, blz. 268; Brieven WB IX, blz. 187). En ter afsluiting van dit hoofdstuk vermeldt zij: ‘Na de hier gegeven brieven aan Mr. C. Vosmaer volgen nog vele anderen tot 1886 toe. Vooral de eerste van deze reeks zyn kenschetsend voor Multatuli en de levensomstandigheden waarin ze geschreven werden. Maar deze {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} uitgaaf wordt te uitgebreid, ik moet me beperken en dit deel eindigen.’ (Brieven IX, blz. 341; Brieven WB IX, blz. 236.) Zo was dus de situatie van de Multatuli-brieven in het begin van de jaren '90. Wat er met de Vosmaer-brieven is gebeurd, is onduidelijk; slechts bij uitzondering is een ervan bewaard gebleven. Er is alle reden om te menen dat ze door Vosmaer zelf zijn vernietigd. Wat er met de Multatuli-brieven is gebeurd, is evenmin geheel duidelijk. Ze zijn in elk geval thans niet meer in de staat waarin Vosmaer ze heeft overgedragen. In Brieven IX heeft Mimi in totaal veertien nummers gepubliceerd (LXVII-LXXX), waarvan drie uit 1873, tien uit 1874 en éen uit 1875. Niet al die nummers zijn gedateerd, en soms bestaat éen nummer (bijv. LXIX) uit een aantal korte en lange fragmenten waarvan men met zekerheid kan zeggen dat ze niet tot dezelfde brief behoren, en zelfs niet tot dezelfde tijd. En wat de ‘vele anderen’ betreft uit de ruim tien jaren 1876-1886, daarvan is door haar in Brieven X geen enkele opgenomen. Wel heeft zij van enige brieven afschriften gemaakt; waarschijnlijk voor de uitgaaf; maar wat precies de bedoeling is geweest, is toch niet geheel duidelijk. Een halve eeuw later heeft dr. Julius Pée gedaan wat Mimi had nagelaten. Zijn chronologisch geordende dokumenten-bundel Brieven van Multatuli aan Mr Carel Vosmaer R.J.A. Kallenberg van den Bosch en Dr Vitus Bruinsma (Brussel en Rotterdam MCMXLII) bevat in totaal 99 brieven, waarvan 33 aan en éen van Vosmaer, lopende van 14 juli 1874 tot 5 april 1886. Pée vermeldt in zijn Voorbericht dat al deze handschriften ‘nu in mijn bezit’ zijn en bedankt aan het einde vooral ‘mejuffer C.A. Everts, te 's-Gravenhage, Mimi's veeljarige trouwe en zorgzame vriendin en huisgenote. Aan niemand ben ik, en met mij de Multatuli-navorsching, in zo hooge mate verplicht.’ Men kan hieruit opmaken dat Mimi dit materiaal niet aan het Multatuli-Museum had afgestaan maar in eigen hand gehouden, en dat het in de jaren '30, na Mimi's dood, door Mej. Everts ten geschenke is gegeven aan dr. Pée. Maar hij was er de man niet naar om zulke onvervangbare dokumenten als partikulier eigendom te beschouwen. Het is destijds stellig zijn bedoeling geweest ze na de oorlog over te dragen aan het Multatuli-Museum. Ze zijn daar echter grotendeels niet. {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorzover de autografen er wél zijn, verkeren ze in een uitermate verschillende staat: dubbele velletjes postpapier, enkele velletjes postpapier, halve enkele velletjes, soms gedateerd, vaak ongedateerd en dan slechts onder voorbehoud dateerbaar. Het meest opmerkelijk is wel dat én bij Mimi én bij Pée de uiterst belangrijke brief d.d. 25 april 1874 ontbreekt, met de precieze mededeling inzake het geval-Hasselman. Deze brief is niet aangetroffen bij de overige aan Vosmaer gerichte brieven, maar eerst tijdens het inrichten van het Multatuli-museum, dus na 1975, tussen allerlei ándere papieren te voorschijn gekomen. Het vergelijken en zo goed mogelijk completeren en ordenen van dit heterogene om niet te zeggen chaotische materiaal is een meer tijdrovende dan bevredigende bezigheid geweest. Want al is het zeker dat enige door Mimi en Pée gemaakte foutieve dateringen konden worden gecorrigeerd, het is allerminst zeker dat het thans bereikte resultaat feilloos zou zijn. Wiskundig gezegd: het is een vergelijking met te veel onbekenden. Maar voor éen conclusie durf ik wel instaan: het verwijderen van de helft van een dubbel velletje postpapier, het wegknippen van stroken onderaan of middenin een blad, het met inkt onleesbaar maken van sommige alinea's, zinnen of woorden, en het wegradéren van enkele namen, is door Vosmaer zelf gedaan. Soms heeft hij zelfs de tekst van een keerzijde die anders verloren zou zijn gegaan, in een eigenhandig afschrift bewaard. Wat er op de weggeknipte bladen of stroken heeft gestaan, is voorgoed onkenbaar. Wat er op de zwartgemaakte plekken heeft gestaan, is onleesbaar. Maar bij enkele doorgehaalde of uitgeradeerde namen is de destructie niet zó grondig geweest, of de oorspronkelijke tekst kan nog met zekerheid worden ontcijferd: er staat Jeanne of Holda, d.w.z. de roepnaam of de auteursnaam van Vosmaers vriendin A.J.F. Clant van der Myll-Piepers. Vosmaer is tijdens zijn bezoek blijkbaar zó openhartig over haar geweest, dat zij na zijn vertrek in de brieven van Multatuli en Mimi te voorschijn komt als iemand die zij persoonlijk hadden leren kennen. Terwijl J.P. Boijens in zijn utrechtse proefschrift Mr. Carel Vosmaer (Helmond, 1931) de insinuerende veronderstelling waagt, dat Vosmaer de uitgeknipte teksten zou hebben gebruikt voor zijn novellistische werk om zijn tekort aan inspiratie en oorspronkelijkheid aan te vullen (blz. 35), is de wérkelijke reden veel eenvoudiger en wel van strikt persoonlijke aard: de naïeve wens om het verleden te corrige- {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} ren door voor zijn nabestaanden en zijn latere biograaf een deel van zijn particuliere gedragingen te verbloemen. Dat Vosmaer terwille van dit niet-bereikte en niet-bereikbare doel heeft gemeend de brieven van Multatuli te mogen verminken, is uiterst betreurenswaardig en voor zijn nagedachtenis m.i. kwalijker dan wat dan ook. De brieven en brieffragmenten zijn thans uiteraard integraal en diplomatisch afgedrukt, aangevuld met die teksten die nog enkel in gepubliceerde vorm aanwezig zijn. Voor de ontbrekende gedeelten is gebruik gemaakt van de aanduiding (....), met dien verstande dat plaatsing in de tekst wijst op éen of meer onleesbaar gemaakte woorden, terwijl plaatsing op een afzonderlijke regel wijst op het ontbreken van een langer stuk. Terwille van de uniformiteit is dezelfde aanduiding ook gebruikt bij de brieven van en aan Mina Krüseman, ter vervanging van gehele regels punten in haar Leven (1877). In deze teksten zijn alle weglatingen dus door háar aangebracht. Alleen in tijdschriftartikelen die vanwege de omvang bezwaarlijk onverkort konden worden afgedrukt en vanwege hun belang toch dienden te worden opgenomen, duidt het teken (....) op weglatingen waarvoor de ondergetekende verantwoordelijk is. G.S. {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} De tweede helft van 1873 {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} Nog vóor de laatste aflevering van Ideën V was uitgekomen, had Multatuli de eerste zending kopij voor deel VI gereed. Sinds hij eind 1872 weer aan het werk was geraakt, vlotte alles tamelijk goed, en dat bleef de gehele zomer zo: eind september kon bundel VI worden afgesloten: 26 vel druks, meer dan 400 bladzijden, in nauwelijks dertien weken. Ook het feit dat hij na mislukte pogingen om Roorda van Eysinga tot schaken te bewegen nu een sterke tegenspeler voor een partij correspondentie-schaak zocht en vond in de persoon van de amsterdamse apotheker J.L. Switzar, kan gelden als een teken van zijn evenwichtiger gesteldheid. En toch waren er allerlei emotionerende afleidingen en belemmeringen. Sedert december 1872 stond hij in briefwisseling met een wat onevenwichtige leidse student, een aankomend jurist die, als zoon van een koloniale ambtenaar op Java geboren, Insulinde als zijn vaderland beschouwde en zich geroepen voelde dat te bevrijden. Bij deze roeping speelde de Max Havelaar een beslissende rol. In juni 1873 begon ook zijn vader een correspondentie, weliswaar openhartig, maar op een toon die Multatuli allerminst zinde. Toen tenslotte na allerlei voorafgaande aanmerkingen het verwijt viel dat Multatuli het zich maar makkelijk maakte met mooischrijverij in plaats van het sociale vraagstuk op te lossen, barstte de bom. In dit ietwat onwezenlijke conflict koos de zoon op het kritieke moment met veel pathos de kant van de vader: de jongeman was een dierbare illusie armer; maar hij niet alleen. Van begin juli tot midden augustus hadden Mimi en Multatuli hun vriend Schook te logeren, een zwijgzame, wat boerse geestverwant. Al bracht zijn aanwezigheid geen conflicten mee, zes weken achtereen werd toch wel bezwaarlijk. Multatuli besprak met hem de manier waarop hij zich voorstelde Millioenen-studiën te voltooien: namelijk met een ingenieus plan om geld te winnen door de spoorbiljetten dienstbaar te maken aan betalende reklame. Hij had er jaren {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} lang over nagedacht; hij was er nu vast van overtuigd dat zijn uitvinding miljoenen zou opbrengen en dat men hem een gepast aandeel daarvan niet zou kunnen onthouden. Midden augustus liet hij een uitvoerige circulaire drukken, in het Frans. Na voor alle veiligheid eerst een twintigtal met de hand geschreven brieven aangetekend te hebben verzonden, stuurde hij de circulaire naar zo'n veertig regeringen in Europa en Amerika, en enige tijd later ook nog aan een vijftigtal grote bladen. Het slot van Millioenen-studiën dat hij kort na het vertrek van Schook voltooide, zou dan voor het publiek de openbaring zijn van zijn intrigerend titel-geheim. De miljoenen waar hij op hoopte, waren nodig om Java te behoeden voor een invasie van amerikaanse speculanten. Het was in deze dagen van euforie dat Mina Krüseman hem een bezoek kwam brengen. Zij was met haar tijdelijke vriendin Betsy Perk op doorreis naar Wenen en wenste kennis te maken met de geniale auteur van Vorstenschool. Hij wandelde met de beide dames door Wiesbaden, liet hun de Sonneberg zien, bracht hen naar het Kurhaus om de muziek te horen en dronk 's avonds bij hen thee. Terwijl de kritische vooringenomenheid van Betsy Perk wegsmolt in een soort van half-verliefde gecharmeerdheid, gaf de zelfbewuste en wereldwijze Mina Krüseman haar literaire verering niet aan profaner gevoelens prijs. Over Mimi werd met geen woord gerept. Het bezoek was een prettig incident dat de spanning over het effect van de circulaire even onderbrak. In de eerstvolgende dagen en weken ging de spanning over in ongeduldig wachten, het wachten in twijfel, de twijfel in ontgoocheling: het effect bleef uit. Op een enkele beleefde uitzondering na deden de regeringen er het zwijgen toe: het plan was hun zelfs geen antwoord waard. Toen de slotaflevering van Millioenen-studiën verscheen, reageerden pers en publiek al even kil. Kan men in Multatuli's brieven van half augustus tot half september de fraaie luchtkastelen zien opglanzen, de nachtzwarte ontgoocheling daarna heeft hij vrijwel verzwegen. Ofschoon zowel Tine als Nonni in juli tijdens een verblijf in Venetië beiden ziek waren geworden, had dit Tine's wens om er met de kinderen samen te gaan wonen niet gewijzigd. In de tweede helft van september verliet ze Padua en de drukkende bescherming van haar vriendin. Sinds juni had Multatuli via Funke enig geld naar Italië gestuurd en dat hield hij zo goed mogelijk vol. Blijkbaar heeft Tine het {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} met deze aanvulling op het bescheiden bank-salaris van Edu redelijk kunnen bolwerken; er is althans uit dit najaar geen verzoek aan Potgieter om verdere steun. In Multatuli's openhartige correspondentie met Funke klinkt af en toe een echo door van de ‘lieve brieven en goede berichten’ uit Italië en van een gevoel van bevrijding, maar de autografen zijn niet bewaard gebleven. Mocht men menen dat Multatuli, of later Mimi, wel een reden zal hebben gehad om ze te vernietigen, dan moet men tevens menen dat Edu juist een goede reden heeft gehad om ze te bewaren. Dat is niet gebeurd; het zou voor de Schoondochter anders ‘gefundenes Fressen’ zijn geweest. Er is maar éen ding absoluut zeker: dat Multatuli en Tine elkander weer schreven, en dat er bij tijden geld werd overgemaakt. De gehele zomer wisten Multatuli en Mimi dat het huis aan de Schillerplatz waar ze nu bijna drie jaar woonden, zou worden afgebroken. Mimi was in en rondom Wiesbaden al op zoek geweest naar passende woonruimte; zelfs hadden ze overwogen om naar Zwitserland, Italië of Zuid-Frankrijk te gaan. Terwijl de datum dreigend naderkwam, bleek een echtpaar dat het winterhalfjaar in Italië doorbracht, bereid te zijn hun de woning, overigens een huurhuis, met meubels en al te verhuren. Hoewel het dus maar voor korte tijd was, voelde Multatuli na de vlot-verlopen verhuizing zich in deze nieuwe omgeving tamelijk gauw op z'n gemak. Nu Ideën VI gereed was, zette hij zich aan het schrijven van VII. Wel wilde Funke om commerciële redenen eerst in 1874 met de publikatie beginnen, maar tot prompte betaling van de persklare kopij bleek hij bereid. Begin november ging Multatuli ertoe over de prettige relatie met Waltman definitief te regelen door hem het gehele auteursrecht van alle drie bij hem uitgegeven werken af te staan. Waltman had hem f40 per vel betaald, evenveel als Funke; mede daarom vond Multatuli het correct hem op dezelfde wijze te behandelen. In het destijds door Van Plettenberg gesloten contract stond een beperkende bepaling, die aan Multatuli recht gaf op verdere betaling bij een eventuele herdruk (V.W. XV, blz. 557). Zeggende dat het een ‘slimmigheidje’ van Plet was geweest, deed Multatuli hiervan afstand, onbewust van het feit dat Plet en ook Mina Krüseman inzake het auteursrecht bepaald moderner opvattingen huldigden dan hijzelf. Het is uit talrijke brieven duidelijk, dat hij een gerede betaling van f40 per vel tegen afstand van álle rechten, binnen ons taalgebied een verantwoorde en {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} vooral duidelijke vorm vond. Schrijverschap en uitgeverij waren onverenigbare grootheden. De uitgeverij was een commercieel en speculatief bedrijf, met eigen wetten en begrenzingen. Hoe minder een auteur zich daarmee inliet, hoe beter. Elke nauwere verbinding zou een onverdraaglijke bedreiging of verleiding vormen voor zijn creatieve onafhankelijkheid. Hoewel diep gegriefd omdat Van Vloten hem opnieuw aanviel, bleef Multatuli zo goed mogelijk aan het werk. Dat moest ook wel, hij had het honorarium dringend nodig, zowel voor henzelf als voor Tine. Dit werd nog dringender toen er in december twee personen bij kwamen, een jongeman Op de Coul en zijn zuster Mathilde. Rooms opgevoed maar van de kerk vervreemd, werd hem in zijn brabants-limburgse omgeving het leven vrijwel onmogelijk gemaakt. Ernstig ziek deed hij een beroep op Multatuli, en deze bood hem en zijn zuster die hem verpleegde, onderdak aan in Wiesbaden. Voor onbepaalde tijd. En ofschoon zelf lijdende aan hoest en slapeloosheid, reisde Multatuli medio december naar Nederland om met de familie te spreken. Hoe de relatie tot stand is gekomen, is onbekend. Van de gewisselde brieven is niets bewaard gebleven. Marie Anderson deelt echter mee dat zij, in het najaar van 1873 in Den Haag verblijvende, benaderd werd door Baron van Plettenberg, die haar verzocht bij Multatuli te willen bemiddelen inzake de gelden van de Multatuli-Commissie die hij nog altijd onder zijn berusting had. In Wiesbaden teruggekeerd bracht Marie de boodschap over; daarop zou Multatuli Plet hebben geschreven dit bedrag, dat hij voor zichzelf bleef weigeren, nu te willen aannemen voor ‘een goed doel’. Plet kwam daarop naar Wiesbaden om het geld over te dragen, en dit werd besteed voor de verpleging van Theodoor Op de Coul. Hoewel Uit Multatuli's leven alleen onder kritisch voorbehoud geloofwaardig is, doet déze mededeling betrouwbaar aan; ze verklaart meteen hoe de ernstig verstoorde verhouding tot Plet weer werd hersteld; maar behalve een mededeling van Multatuli aan Funke d.d. 22 november zijn er uit 1873 en 1874 geen dokumenten teruggevonden. G.S. {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Brieven en dokumenten [12 juni 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 12 juni 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en bijna tot onderaan blz. 2 beschreven. (M.M.) La fontaine: de populaire duitse veelschrijver August Lafontaine (1758-1831). Zijn roman Hermann Lange (Frankfurt 1797) was 1804-1805 in het Nederlands vertaald. Wbaden 12 Juni 73 Waarde funke, Ziehier vel 1 van bundel VI. Ik hoop en denk spoedig voorttegaan. Schikt het u my voor de eerste 2½ vel f100. - te zenden? Of, als ge wilt, f90. - om die tien gl. te verrekenen. Hartelyk gegroet tav DD In den Wouter zal weldra gunstige melding worden gemaakt van een ouden roman van La fontaine, nu lang uit de mode en aan 't tegenwoordig geslacht onbekend. Zoudt ge denken dat 'n nieuwe vertaling daarvan goed zou zyn? Ik zal hem in de Ideën zeer gunstig bespreken, en de oude (slechte) vertaling van 18.. (10, 12?) zal wel verschwunden zyn. Zoo ja dan zal Mimi die vertaling maken. De roman is lief, en door de oudheid nieuw. Ik bedoel Herman Lange. [12 juni 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 12 juni 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. VII. (M.M.) Handschrift van Mimi, behalve de notitie over de toevoeging. De aan Funke gezonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 9-27. De notities inzake de nummering zijn in blauw potlood aangebracht door Multatuli zelf als verbetering van de aanvankelijke nummering 719, 720. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} Bundel VI (12 juni 1873) 1) 720 wysgeerig liefderyken grond. 7 2) als z'n kameraad 7½ 3) povertjes in de kleeren 6 4) eind hoofdst. 6 9-10 kwartjes 5) 722 groot rumoer 7½ meer by de 6) genade, israel 7½ correctie 7) grieks en latyns 7½ gevoegd [13 juni 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 13 juni 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) de verrassing: het woord is niet door Multatuli gebruikt; in zijn brief d.d. 7 juni 1873 staat: Ik heb lust u 'n genoegen te doen. Zie V.W. XV, blz. 784. stille faam; zie V.W. VI, blz. 107. Wbaden 13 Juni 1873 Waarde funke, Hiernevens revisie 25. Wilt ge zoo goed zyn de correctie te controleeren? In de schoone vellen vind ik nu-en-dan kleine flaters. (byv. 1 regel blz. 343. Ik meen dat n van: anderen te hebben doorgehaald, en ze hebben die van woorden weggenomen. Waar ik by 'n revisie altyd zoo bang voor ben is dat ze fouten maken als nu byv. in 25 op blz. 396, waar ze ‘'n kop koffi’ in 'n verkeerde alinea gezet hebben. Meen vooral niet dat ik over de Drukkery klaag. Ik vind nu byv. de revisie 25 zeer mooi. De meeste nu gemaakte correctien zyn van my zelf. Ik zie duidelyk dat ze hun best doen en 't zou my smarten als ze meenden dat wy dit niet waardeeren. Zoo-als 't tegenwoordig gaat, verlang ik niet beter. Toch bewyzen foutjes als nu op 396, dat revisie, en contrôle op de correctie in revisie niet kan gemist worden.- Heden ochtend ontving ik Uwen brief van eergister met voorstellen tot verandering &c. Ik neem expres maar 'n half blaadje om niet nu te antwoorden. Gy hadt namelyk nog niet ontv. het slot van bundel V, en 't begin van bundel VI. De mogelykheid bestaat dat het daarin voorkomende u op dit oogenblik van uw voorstellen doet afzien. En {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} als ik nu, voor ik dit weet, over die zaken aan 't schryven ga, loopen we gevaar van misverstand en verwarring. Schryven is toch al zoo'n gebrekkige zaak!- Och, de verrassing (zooals ge 't noemt. Heb ik dit woord gebruikt? Het drukt meer uit dan ik bedoelde) Ze komt alleen neer op 't plan om met zeer grooten spoed voorttewerken aan Wouter, alleen aan Wouter! Ik dacht dat het U als uitgever aangenaam wezen zou (ná komkommertyd?) in-eens den VI bundel, en misschien den VII - alleen over de W-geschiedenis handelende - klaar te hebben. Dat ik u dit aanrekende als pleizier, was omdat ik van zoo veel zyden aanvraag kryg om 't vervolg op die historie. Rechtstreeks toegeven in den wil van m'n Publiek kan ik niet. Dit zou me terstond verlammen. Maar wel heeft de manier waarop men iets ontvangt, invloed op m'n stemming. En door 't vragen naar Woutertje, waarin veel belangstelling doorstraalde, werd m'n stemming zóó als ik noodig had om 't te doen. Vandaar 't slot des 5n bundels. Dáártoe ben ik nu gereed, en elke verandering zou me veel inspanning en tyd kosten. 't Spreekt vanzelf dat gy beoordeelt of m'n werk in uw oogen den prys waard is, maar ik kan nu niets anders leveren dan wat ik heb klaargemaakt in m'n hoofd. Het is komiek dat Flanor de Woutergesch. ‘beroemd’ noemt. Ei? Dít is dan de ‘stille faam’ waarvan Louise in V.S. sprak, want publicistisch gesproken heeft men van Wouter zoomin notitie genomen als van de zeeziekte geschiedenis (die ook ‘beroemd’ is.) Dit is 'n aardige bydrage tot de onmacht van 't ‘doodzwygen.’ Wouter is ‘beroemd’ zonder besproken te zyn. Tant mieux! In afwachting van uw nader schryven, ga ik nu eenvoudig voort. Ik kan (finantieël) geen dag verliezen. Hard genoeg! Hartelyk gegroet t.a.v. DD [13 juni 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 13 juni 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot bovenaan blz. 2 beschreven. (M.M.) 't gelukssprookje: de door Mimi uit het Frans vertaalde novelle van de oostenrijkse schrijver Sacher-Masoch. {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam, 13 Juni 1873 Amice! De nieuwe Kopij ontvangen. Ik wacht echter met 't ter perse geven tot ik Uw antwoord op mijn schrijven heb voor bundel VI. Hierbij al vast f100.- In dien ouden, Franschen roman heb ik weinig zin. Zulke boeken worden te slecht verkocht om ze te durven geven. Kruseman heeft aan bijna al de uitstekende vertalingen van nieuwere klassieke schrijvers geld verloren en zoo'n les leert mij voorzichtigheid. Mimi vergeve mij dat ik haar zoolang laat wachten op de afdoening van hare vertaling van 't gelukssprookje. Ik zál echter zorgen dat het gedrukt wordt en zij althans eenige belooning krijge voor haren arbeid. Jammer dat die Utrechtsche Krant mij vóor was! Maar hoe ver is zij heen met haren oorspronkelijken roman? Zij laat die toch niet steken, wil ik hopen? Wees met haar vriendelijk gegroet van tt GLfunke [14 juni 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 14 juni 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, waarvan twee bladzijden beschreven. (M.M.) Amsterdam, 14 Juni 1873 Amice! Ga gerust Uw eigen weg met bundel VI, maar tracht zoo mogelijk de historie van Wouter in dien bundel af te maken en mijn plan met bundel VII in praktijk te brengen. Geloof mij: 't is noodig althans met VI de reeks te sluiten, anders houden we onze lezers niet op hun cijfer. Alléén met het fabrieken eener nieuwe reeks mag ik rekenen op geheel nieuwe rekruten en wel op een flink getal; zonder dat vermindert het cijfer der getrouwen gaandeweg omdat de collectie hen te duur wordt en zeer weinigen beginnen met bundel V of VI te nemen om later ook de vorigen te koopen. Houd mijn opmerking dus svpl in gedachte. Niets zou mij liever zijn dan door meerder debiet U ook een beter honorarium te kunnen aanbieden, maar een beter debiet wordt alléén verkregen door een nieuwe vorm van uitgave, waardoor men voor een oogenblik de zes dikke deelen Ideën vergeet. Adieu! tt GLf {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} [15 juni 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 15 juni 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Het woord ungeniessbar staat in gotische letters. resurrectie: wederopstanding (fr.) toujours perdrix: altijd patrijs (fr.), ook het duurste gerecht gaat vervelen. cachenez: neusbeschermer, die niet enkel de kou maar ook de frisse lucht tegenhield. inseraat: mededeling, ingezonden stuk. Wbaden 15 Juni 1873 Waarde funke, Vriendelyk dank voor de f100. die ik niet aanbreek voor ik weet of ge, zonder tegenzin, de kopie aanneemt. Ik ontving van vele kanten de uitnoodiging om de Woutergeschiedenis aftemaken, en dáártoe had ik me nu gereed gemaakt. Het doet my leed, dat het debiet van myn werk behoefte hebben zou aan 'n nieuwe vlag. Men had my in den waan gebracht dat de oude goed was, en 't speet me al zoo, dat de by Waltman uitgegeven stukken niet in de wereld kwamen onder 'tzelfde merk. Indien ik de middelen had gehad, al m'n werken optekoopen - één der redenen waarom ik hoofdzakelyk de offerte van v. Gennep c.s. aannam! - zou ik alles onder één titel gebracht hebben, en wel volgens 't in den Vry-arbeid gegeven program, waaraan ik geloof trouw te zyn! M'n arbeid zal, als ik nog 'n beetje leef, één geheel zyn. Tant pis voor degenen die by preferentie (en uit luiheid!) slechts nu-en-dan 'n enkel stuk blieven intezien. Ik waarschuwde reeds hiertegen in 123, en 't is waarlyk niet naar dezulken dat ik my richt. Maar gy zyt bevoegd tot beoordeeling of ge die pleizier-lezers noodig hebt voor 'n voldoend debiet. Al zy dit het geval voor 't oogenblikkelyke debiet (dit begryp ik) het zal later niet het geval zyn. Het is juist dit toegeven in den smaak van den dag, die onze litteratuur maakte tot wat ze is, nam: pitoyable!- Met Lafontaine zyt ge in de war. En dit zyn byna allen. Ook de boekhandelaar hier, dien ik onlangs naar een zyner werken vroeg - wetende dat hy 't niet hebben zou - begon met te meenen dat ik van den fransman sprak, den dichter der ‘fables’ en der ‘Contes.’ Godbewaarme! Juist anders-om. Die fransche L. is ‘klassiek’ en de door my bedoelde Duitscher is 't tegendeel van klassiek. Men zou hem eer op 'n stalle- {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} tje - liever nog in den papiermolen - dan in 'n Cours de Littérature moeten zoeken. Hy bloeide voor... 50 à 80 jaar, en is zoo radikaal vergeten, dat 'n resurrectie frappanter wezen zou dan van schryvers die eeuwen dood zyn. Hy is 'n type, en heeft zeer grooten invloed uitgeoefend op volksgeest, karakter, zedelykheid (of ónzedelykheid, maar hóógst fatsoenlyk!) en zelfs op gezondheid. Dit had ik in 't licht willen stellen, en ik zál het ook doen. Ik zou 'n slecht auteur zyn, als by 't behandelen van 'n mensch-geschiedenis uit het begin der XIXe eeuw zoo'n énormen factor over 't hoofd zag! Dat Kruseman geen geluk had met zoogenaamde ‘klassieken’ spreekt vanzelf. Toch had het kúnnen slagen, mits met letter- en zielkundigen commentaar, als bydrage tot de Geschiedenis der begrippen en van den smaak. Maar 'n reproductie zonder meer, is dor! Men kon even goed 't Publiek onthalen op biefstuk van walrussen ('t ‘klassiek’ voedsel onzer voor-ouweluî.) De Lafontaine dien ik bedoel was nooit vervelend genoeg (in één enkel werk) om op die wys klassiek te worden. Schoolmeesters zagen z'n waarde niet in, omdat-i niet droog genoeg was. Tóch slaagde ook hy er in, zich vervelend te maken door... 100 of 200 romans te schryven. Zooveel schoons er in 3 of 4 is, zoo ungeniessbar is 't geheel. 't Was met hem: toujours perdrix! Welnu, ik zal drie of vier romans van hem - met toelichting! - by dezen of genen anderen uitgever laten drukken (tot m'n groot verdriet) en zal u rapport doen van den uitslag. Of liever, 't zal u wel blyken zonder my. Hoe gy aan den - inderdaad ‘klassieken’ - franschman komt, is me toch duister, omdat ik op blz. 108 & 110 zoo uitdrukkelyk zeide dat ik den Duitscher bedoel. Die Duitscher heeft veel toegebracht tot de opvoeding onzer grootouders. Van hem (en de cachenez) stammen zeker soort van teering en deugd af. (Ook 'n byzonder soort van ‘liefde’ die echter nu uitgestorven is). Ik weet wel dat dit aan 't tegenwoordig geslacht onbekend is, maar juist daarom wou ik 't bekend maken.- Mimi heeft niet het minste recht of aanspraak op 't... productief-maken van die vertaling. Gut, reken zóó niet met haar of my. Mocht ge voor dat stukjen een plaatsje vinden, goed, maar waarlyk niet als 'n soort van verplichting. Bovendien, ze had voor Cesar Cesarini te veel ontvangen.- {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Kerel, zorg toch dat men hier in Wiesbaden m'n werken koopen kan! 't Saizoen begint, en er komen betrekkelyk veel Hollanders. Ik zou wel zeggen: wilt ge dat ik er 'n boekhandelaar over spreek, maar ik kan de soliditeit niet beoordeelen. Bedenk dat pleizier-reizigers lichter tot 'n uitgaaf besluiten, en dat velen 't misschien aardig zouden vinden hier holl. boeken te zien. In de uitstalkasten vind ik dagelyks russische, poolsche, hongaarsche, en vooral engelsche, werken. Waarom niet ook hollandsche? Misschien zou 't m'n Publiek uitbreiden.- Waar of vel 3 Vry-arbeid blyft?- Mimi's roman? Nu, 'n roman is 't niet. Het is 'n... stuk of stukje. Ik ben volstrekt niet in-staat de waarde er van te beoordeelen, en mag dus de verantwoordelykheid (byv. by U) daarvan niet op me nemen. Een der oorzaken hiervan is dat ik 't heb zien worden van te naby. Ze heeft het me, afgebrokkeld en gaandeweg, voorgelezen. En, wetende dat op Kunst alle rechtstreeksche inwerking doodelyk is, heb ik me (op één wenk na) daarvan onthouden. Ik ben van-plan het aan Roorda te zenden, die 'n goed litterator en daarby eerlyk is. Wel heb ik nu-en-dan aanmerking gemaakt op onzuiverheid van uitdrukking. Ik zou namelyk niet gedoogen dat ze schreef: ‘bepaald mooi weer’ of: ‘hy ging onmiddelyk heen.’ Enz, enz, enz, enz. Nu, zóó ver is ze zelf wel! Wat me in dit opzicht onder de oogen komt, is ellendig! De hollandsche pers zucht onder al te verregaande slordigheid. En de denkbeelden gaan den zelfden weg op als de uitdrukking. Dat alles roept, helaas, om inlyving! Niet omdat honderden zoo schryven, maar omdat er blykt dat duizenden met zulk schryven genoegen nemen. Men acht de beteekenis der woorden byzaak. Dit doen beschonkenen en krankzinnigen ook. Maar dezulken sluit men dan ook op. Ze worden aan Meerenberg of ‘Kortegaart’ geannexeerd! Wil men dat? 't Is treurig!- Neem vooral geen kopie van my aan, die u uit 'n oogpunt van handel, schade zou kunnen berokkenen. Ge begrypt dat reeds de mogelykheid van zulk 'n veronderstelling my smarten zou. Tot nog toe echter, meen ik dat geen uitgever er schade by gehad heeft, m'n werk aantenemen, zooals ik 't geef. Toch erken ik, dat er iets gegronds is in uw voorstel, en wel in-verband met zeker onafgewerkt plan dat we bespraken toen ge hier {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} waart. Het is waar dat ook ik voor zeker soort van uitingen behoefte hebben zou aan 'n andere (d.i. snellere) publicatie. Er zyn dingen die ‘krantachtiger’ meer ‘op den dag’ moeten behandeld worden. Maar dit kan immers nu niet worden ingevoerd, nu ik de Woutergeschiedenis wil afhandelen? Hieruit zou nu schynbaar voortvloeien dat ik zei: ‘laat me eerst dát afdoen, en dán 'n verandering!’ Maar hierdoor zou ik me ánders binden dan door 't laatste woord van bundel V. Wat ik dáár zei, meende ik, doch 't moet aan my blyven, als ik daartoe door de houding van Publiek, of zekere gebeurtenissen, genoodzaakt werd of zelfs maar genoopt, op-eenmaal overtespringen op 'n ander onderwerp. Juist in die vryheid zit de waarde van m'n arbeid. Of nu menschen die van te naby zien dit niet pleizierig vinden, kan my geen reden zyn, m'n fabrieksmerk te bederven. Doch bovendien, 't is geen zaak van keus of voorkeur. Ik kán niet anders werken. Herhaaldelyk heb ik op die onbekwaamheid gewezen. (in 216 & 399 byv.) Indien ik me in 't voortbrengen myner denkbeelden naar anderen schikte, welnu, dan zou ik 'n ander zyn! En zy die aanmerkingen hebben, laat ze hún arbeid toonen! Te gebruiken, te bewerken, te buigen of te veranderen, ben ik niet. Ware dit het geval geweest dan zou ik millionair en minister zyn, of iets meer. Zonder die volstrekte onmacht om me in m'n denkbeelden door iets anders te laten leiden dan door den eisch van die denkbeelden zelf, zou ik thans nog, even goed als vroeger, kans zien om in ordinairen zin te parveniëeren. De slimmigheidjes van 'n F. v.d. Putte staan wel beneden m'n karakter, maar waarlyk niet boven m'n begrip. Meent men dit? Het zou komiek zyn! Te gebruiken is m'n... talent (?) niet. Ikzelf heb er geen zeggen over. 't Is als de Paus: zóó zyn of niet zyn! Om rechtvaardig te wezen, ook omtrent myzelf, moet ik hier by zeggen dat ik in alle byzaken byna onbegrensd inschikkelyk ben, want voor hoofdigheid heeft m'n gemoed den tyd niet. Eten, drinken, kleeden, slapen, uitgaan, thuisblyven - alles doe ik gemakshalve op kommando van den eersten den besten die de goedheid heeft me iets te zeggen. Als M. me niet waarschuwt m'n haar te kammen of te laten snyden, blyft het ongekamd of ongesneden. Maar des te stipter ben ik op 't handhaven myner inzichten in hoofdzaken. Indien dááraan iets te veranderen ware, geloof me, dan zou 't sedert lang ge- {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} schied zyn. Er is moeite genoeg toe gedaan, en by-wyze van spreken kon ik vorderen wat ik wilde, iets meer byv. dan 't hollandsch publiek aan z'n schryvers betaalt! Dit kunt gy niet helpen. En bovendien, al ware dit anders, het zou niet den minsten invloed hebben op m'n arbeid. Juist andersom als men meende my aan 't lyntje te hebben door belang, zou ik terstond my impotent voelen. Voor geen f1000. pr vel schryf ik iets op kommando. Neen, voor geen millioen! Ik kan niet!- Wees, ook van Mimi, hartelyk gegroet van tàv DD Ziehier nu weer 'n brief die - op de vermelding van Mimi na - van myn part gedrukt mocht wezen! Zou nu Salvador hieruit opmaken dat ik hém verzocht z'n intermédiair aantewenden om dit schryven by u ter-perse te leggen als brochure? Zulk misverstaan maakt verdrietig! - Het zou zekerlyk 'n allerzonderlingste brochure zyn! Dáárin hadt gy gelyk! Maar ge hadt ongelyk in de meening dat ik zoo'n zotterny wenschte! Ben ik dan zóó onbedreven in vorm, inkleeding en ordonnantie? Ik schreef hem - en dit zeg ik nog - dat hy m'n brief mocht gebruiken en publiceeren, natuurlykerwyze, als inseraat. Dáártoe was hy - zooal niet bestemd, dan toch: geschikt. 'n Andere wys van publicatie ware bespottelyk. Het verdriet my voor zoo onbekwaam te worden aangezien! Ik meen daartoe geen reden te hebben gegeven. [18 juni 1873 Portret van Nonni met opdracht] 18 juni 1873 Nonni zendt Multatuli haar foto, met op de keerzijde de navolgende opdracht. (M.M.) Bij t' aanzien van dit portretje denkt dan dikwijls in liefde aan uw liefh. dochter Everdina Padua 18 Juny 1873 [19 juni 1873 Brief van J.W.T. Cohen Stuart aan Multatuli] 19 juni 1873 Brief van J.W.T. Cohen Stuart aan Multatuli. Drie dubbele velletjes postpapier, tot het midden van bladzijde 12 beschreven. (M.M.) Brooshooft: zie V.W. XV, blz. 635. {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} Studenten-Weekblad: zie V.W. XV, blz. 751. 18.5... enz.: deze verminkte jaartallen en plaatsnamen komen in de eerste drie drukken van Max Havelaar voor ten gevolge van de bewerking der kopij door J. van Lennep in 1860. maar het is ook de M.H.: gezien de context zal wel bedoeld zijn maar het is ook niet de M.H. Leiden 19 Juni 1873 Geachte Heer! Het wordt tijd, geloof ik, dat ik weêr eens wat van me laat hooren, ofschoon 't misschien beter was geweest, als ik nog eenigen tijd gewacht had, te meer daar ik nog altijd een brief van U wachtende ben, die mij, naar 'k hoop, antw. zal brengen op de vragen, die ik U in mijn voorgaanden deed. A propos van Uw brief van 12/3; mijn propaedeutisch Examen is achter den rug; ik was de tweede van ons jaar die examen deed, en ben zoo gelukkig geweest den tweeden graad te verwerven. Ook Post heeft zijn examen (voor Candidaat in de Theologie) met vrucht afgelegd, wat hij U misschien al gemeld heeft. Ik zou U ook vroeger geschreven hebben, - of liever ik héb reeds vroeger geschreven, want ik heb een klad-brief van den 9 Juni voor me liggen, - maar ik krijg nu eigenlijk eerst de handen vrij, want mijn kameraads hebben me tot nu toe rust noch duur gelaten. ‘Tracht alles te begrijpen wat ge waarneemt,’ schrijft U, en ik vind die opmerking terug in verscheiden' uwer Ideën. Maar hoe kan dat? Hoe is dat trachten, zelfs, mogelijk? Mijn kamer ziet op de gracht uit, waarop we wonen; die gracht is beplant met lindeboomen, en zoo'n boom staat er dan ook voor ons huis: waarom heeft dat blad nu dien vorm? Waarom loopen d'adertjes zóó, en niet anders? Waarom heeft die boom juist dat aantal takken, - waarom niet meer of minder? Waarom zijn de bladeren groen, de schors groen-bruin? Hoe kan ik al die zaken, die ik waarneem, begrijpen? Zelfs trachten te begrijpen? Schiet in zulke gevallen zelfs een Botanicus niet dikwijls te kort, als hij ze verklaren moet, - en hoe kan ik dan ook maar trachten zulke zaken te begrijpen, - terwijl ik zoo goed als geen begrip heb van Botanie? Moet ik me nu dadelijk gaan begeven aan de studie van 't plantenleven? Maar dat kan ik immers niet doen, zonder den tijd, {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} die 'k daarvoor noodig zou hebben, t'ontrooven aan 't werk, dat noodiger is? Wil een Botanicus mij de resultaten wijzen van zijn onderzoek, m.a.w. mij aantoonen: zie, na lang' en ijverige studie is 't mij gelukt, mij van dit of dat verschijnsel rekenschap te geven... zeer gaarne, ik zal mij verplicht rekenen. Maar ik, die met andere studie bezig ben, - in dit geval voornamelijk: studie aan de schrijftafel - kan me niet afgeven, met alles wat er behalve mijn bezigheid te bestudeeren valt. Ik, van mijn kant, zal den welwillenden Botanicus, hoop ik, ook eens de resultaten van mijn nadenken wijzen. ‘Misschien,’ zei 'k bij den aanhef van dezen brief, ‘was 't beter geweest, als ik nog wat gewacht heb.’ Ja, want ik ben nog niet klaar met het doorwerken van uw geschriften. Ik ben ten langen leste klaar met den Eersten Bundel en ben bezig aan den Tweeden. En dat is er dan nog klaar naar! Ieder oogenblik merk ik, dat ik nog verzuimd heb op een of ander te letten, b.v. als G'een Idee aanhaalt. Feringa zegt zeer terecht in zijn laatste aflevering van de Vrije Gedachte: ‘... niet zoo gering (is) de tijd..., vereischt om zijne (i.e. uwe) geschriften rijpelijk t'overwegen, te bestudeeren.’ Maar daarom juist, zou mijn brief wel wat heel lang uitblijven, als ik eerst klaar had willen zijn met alles. Uit uw laatsten brief is me niet gebleken, of U van Brooshooft ook een afdruk heeft ontvangen van zijn stuk in de Vox. Zoo ja, zou ik gaarne weten of U ook van plan is daarop t'antwoorden. De klachten van B. zijn niet die van hem alleen, - ze zijn die van uw meeste tegenstanders, en zelfs van uw voorstanders. Intusschen blijkt het daaruit, en ook uit andere zaken, dat ik gelijk had, toen ik in mijn vorigen beweerde, dat U meer tegenstanders heeft, dan de schrijver in 't Hum. Album denkt. Zoo las ik in 't Studenten-Weekblad, eenige nummers geleden, een, in mijn oogen, allerschandelijkst stuk over den man, die zich Multatuli noemt. En nu moge 't misschien waar zijn, dat u niet aan zulke kwâjongenspraatjes hecht, - ik hecht er zéér veel aan. Want als jonge lui nog maar zoo weinig eerbied hebben voor helfdhaftig gedragen leed, - wat moet men dan denken van d'oudelui? Uw ‘wachten op recht,’ - wordt me dan duidelijk en met wanhoop denk ik aan den vermoeienden taak, die 'k me vergeefs zal hebben opgelegd, om mét de hulp der publiek' opinie verbetering aan te brengen waar die noodig is. Welken zin voor 't goede zal ik vinden bij zulke ‘verleugende’ lieden? {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} Dikwerf denk ik bij mijzelf, als ik over mijn plannen voor de toekomst soes: zal ik ooit de moed hebben, dat alles te doen; er zijn er, die er den moed toe gehad hebben, - maar hoevelen zijn er niet, die mét dien moed bezield, den strijd eindelijk hebben moeten opgeven, met geknakte vleugels en verbrijzelden moed: niet aan ieder is 't gegeven te strijden tot den einde toe; en zelfs het aanvaarden van dien strijd kost inspanning. En als dan nog de velen die vergeefs streden wisten, dat hun moeite niet geheel onvruchtbaar was geweest, maar hoeveel martelaarsbloed was niet onvruchtbaar zaad? En 't aanvaarden van dien strijd wordt nog moeielijker, als men zoo'n... gebrek aan gevoel waarneemt, niet bij één, niet bij meerderen slechts, neen bij nagenoeg allen, zelfs bij hen, die men zich als vrienden verkoren heeft, die men dus als betrekkelijk de beste mag aanmerken. En toch ben ik alle moed nog niet kwijt. Ik wenschte zoo gaarne uw trotsche strijdleus tot de mijne te maken: ‘zoo niet mét Nederland, dan zonder!’ Nogmaals roep ik uw raad in om te weten hoe ik doen moet om hoop te hebben te komen waar ik wil: zal ik studeeren voor Ambtenaar 1e klasse, ja of neen? En nu wil eindelijk overgaan met het voorleggen van eenige vragen aan U over den Max Havelaar. Op Bl. 53 van de laatste Uitgave (1871, bij Schadd), onder aan, vind ik: ‘Het verschil in stand, geboorte, rijkdom, wordt uitgewischt door den Regent zelven, die den Europeaan, als vertegenwoordiger des Konings van Nederland, tot zich opheft, en ten slotte is eene verhouding die, oppervlakkig beschouwd, botsing moest te weeg brengen, zeer dikwijls de bron van een aangenaam verkeer.’ D'onderstreepte woorden vind ik vreemd. Het is mogelijk dat er een aangenaam verkeer tusschen die beide personen bestaat, in weerwil ván die verhouding, maar die verhouding zelf kan niet de bron van dat aangenaam verkeer zijn. Het gesprek, dat U Duclari, Verbrugge en den Regent laat houden, op Bl. 62, kan toch moeilijk U bekend zijn. Is dat geen fout in uw M.H.? Zijn er nog bezwaren om de ware namen op te geven van Duclari, den kontroleur, en den regent? Pag. 70. Wat was de ware naam van Slijmering? Naar 't geen ik van {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} dezen persoon, o.a. van mijn vader gehoord heb, vrees ik U te moeten beschuldigen van dezelfde affectatie, die andere schrijvers beweegt, om een gebrekkig holl. sprekenden Franschman op te voeren. Want Va zegt, dat S. wel langzaam sprak, maar volstrekt niet hinderlijk. Pag. 71. Deze passage doet mij weer verlangen uw portret in handen te krijgen. Ik geloof niet dat het in den handel is? Pag. 72. ‘ahnde’. Waarom schrijft U niet: ‘gistte’? Het laatste woord drukt m.i. volkomen uit, wat U bedoelt. Daarenboven is 't geen zuiver Duitsch (zoo 't al Duitsch is) want dan zou 't moeten zijn ahnte; eind. kan 't geen woord zijn, dat in 't Holl. recht van bestaan heeft, om dien h. Datzelfde woord heb ik U zien gebruiken in de Mill. Stud. en in een of ander Idee, geloof ik. Dez' aanmerkingen komen U misschien nog al vitachtig voor. Ik verwijs U dan naar 256 en andere plaatsen. Maar dat is niet eens noodig. Ge moogt niet kleine zaken verwaarloozen; slordigheid komt in een schrijver niet te pas. Op dezelfde pag. troffen mij ook deze woorden: ‘Hij was eerlijk, vooral waar eerlijkheid in 't grootmoedige overging, en zou honderden, die hij schuldig was, onbetaald laten, waar hij duizenden had weggeschonken.’ Waar in zoekt U, in dergelijke behandeling, eerlijkheid? Ligt er eerlijkheid in 't onbetaald laten van 't geen men schuldig is? Of in 't wegschenken van iets? Neen geen van die beide handelingen zijn eerlijk. Meer nog. Het eerste is oneerlijk. En ook 't wegschenken van duizenden, waar honderden gecrediteerd stonden, helt minstens zeer tot het oneerlijke over. Is deze passage een bewijs voor de schrijvers-coquetterie waarvan men U wel eens beschuldigt? Pag. 73. Havelaar was ‘onberispelijk van gedrag.’ Zonder eenige zinspeling op wat achter ons ligt - eens vooral, U weet, hoe ik over die zaken denk - vraag ik U om oprecht antw. op mijn vraag, wát Ge daaronder verstaat, en of Ge naar uw opinie nóg zijt van ‘onberispelijk gedrag.’ Vooruit zeg ik U, dat ik stellig zal aannemen, wat Gij mij zegt. Pag. 79. Hoe moet ik al de getallen 18.5..., 18.3..., 18.0.. en 18.1.. invullen? Hoe (Pag. 86), B... K... el? (Pag. 99) B...g? (Pag. 150) B..., Ta... en S...? (Pag. 166) 1841?, 1843? (Pag, 172) Tj...ng? (Pag. 177) 18...? (Pag. 184) 18...? Pag (185) P...K...ng? Pag. (240) Tang...? (Pag. 252) K..., Tj... K...an, J...t? (Pag 253) Tj...ng? {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} Pag. 93 Heeft U er bezwaar in om E.H.v.W. voluit te schrijven? Pag. 111 ‘Ja, dat komt, omdat mijne opvoeding verwaarloosd is.’ Hoe zoo? U is toch ook op het Gymnasium geweest? Dat schikt toch nogal. Maar intusschen doet die passage me weer verlangen naar meerdere inlichtingen omtrent uw leven. Pag. 127. Een vergissing waarschijnlijk, waar Ge Droogst. laat zeggen, ‘Wat beduidt dat “voortgedragen op uwe vleugels?”’ Want in 't vers staat auf Flügeln des gesanges. U verbetert het wel eenigzins in den volg. regel, maar waarom het niet geschrapt? Dat zijn de vragen die ik U nog wenschte te doen betreffende den M.H. U zal misschien meenen, dat deze vragen al zeer weinig beduidend zijn. Dat erken ik, maar het is ook de M.H. waartegen ik de meeste bezwaren heb. Maar toch nog iets: Ik houd, tot nader order, de laatste strofe van uw verschrikkelijk boek voor onwaar. Heeft U uw boek vertaald in de weinige talen die U kendet? Heeft U nieuwe talen aangeleerd, om daarin dat boek over te brengen? Heeft U uw boek vertaald in d'Oostersche Talen? Kendet Ge die wel? Heeft U ‘Klewang-wettende krijgsliederen geslingerd in de gemoederen van hen, wien Ge hulpe hebt toegezegd, gij Multatuli’? Heeft U den wettigen weg van geweld betreden? Neen, neen, duizendmaal neen! Dat alles deed U nooit! Maar niet, dat Ge niet deed, wat Ge beloofdet, noemd' ik onwaar. Neen, - maar heeft U ooit wezenlijk d'intentie gehad om het te doen, of waren 't slechts frasen? Zie, dáár vrees ik voor! Ik ontken de majesteit niet, die er in die bladzijden ligt. Het is alsof een wrekend god U uit de wolken toedondert, - maar is de waarheid niet opgeofferd aan den vorm? is 't niet Coquetterie? Wat zal ik verder van den M.H. zeggen. U weet hoe ik daarover denk. Mijn hoofdindruk, na lezing, is steeds: Wat een hemeltergend schandaal! En nu de Minnebrieven (5e Druk 1871. Funke) Opdracht. Wie is die Dr. in de letteren? Alweêr doe 'k deze vraag niet uit nieuwsgierigheid, maar uit belangstelling. Ook niet uit belangstelling alleen: er zijn leemten in uw werken: men weet niet wie de personen zijn waartusschen G' u beweegt. En ook dáárnaar zal vraag zijn over... eenigen tijd. {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} Inleiding. Pag. 8. ‘koffer te Laeken.’ Doelt U hiermede op een der talrijke koffers met papieren, die U overal hebt moeten laten staan? ‘Maar vóór de bezoeker die onbeleefde meening uitte,’ zeide hij wat anders. Ik geloof dat die uitdrukking niet juist is. Zoo is 't alsof U wil zeggen: ‘Eerst zei de bezoeker wat anders, dáárna uitte hij die onbeleefde meening.’ Wie is die ‘Oom, die draaibanken koopt voor zyne kinderen,’? Pag. 9. Uw redenering over de vrouw wil me maar niet bevallen. Het komt me voortdurend voor, alsof U daar meer gevoel en vernuft liet spelen, dan 't verstand raadpleegde. Want zooals tegenw. de zaken staan, kan ik het schoon vinden in de vrouw, als ze trouw aan haar eens gegeven woord, lief en leed wil deelen met haar man. Maar de man mag dat nooit vergen van de vrouw. Er is verschil tusschen 't aanbieden van een dienst en 't aannemen daarvan. Een vrouw kan niet voor zich zelf zorgen; z' is even hulpbehoevend als 't kind, al zal ze haar leed beter kunnen verbijten dan 't hongerige kind. D' echtgenoot is zedelijk verplicht in d'eerste plaats te zorgen voor 't leven van vrouw en kinderen. Die verplichting heeft hij deugdelijk op zich genomen bij 't huwelijk. Ze mog' U dan tegemoet komen als tegenspoed komt, maar ze blijft een voorwerp van zorg voor den man, een ‘lastpost op de begrooting zijnder ellende.’ Iemand die niet goed voor 't levensonderhoud zorgt voor vrouw en kinderen is schuldiger dan de grootste booswicht. Het schouwspel van een menschheid, die 't liefste wat ze heeft, aan de godheid wil ten offer brengen, is - alle theol. vraagstukken op zij geschoven, - schoon. Maar niet alzoo, dat van de godheid die zoo'n offer aanneemt. Pag. 10. Die brief van Tine is natuurlijk authentiek. Hoe komt het dat men tegenw. nooit meer van haar hoort? Ik weet, dat ik met deze vraag misschien een question brûlante aanraak. Ik dring dan ook niet op antw. aan, al beken ik gaarne dat ik met veel belangstelling iets naders zou hooren over de lotgevallen van de heldhaftige vrouw. Die Heer v.H. is dat van Hoëvell? Pag. 11. ‘De bezoeker dacht met medelijden aan het reuzenkind...’ Is dat weer, wat ik noemde, coquetterie? Ik zou 't ten minste zeer dom vinden van den man, als hij uw toespraak niet begrepen had. Pag. 15. ‘Iemand,... die een slecht sujet is (te informeeren bij allen die hem kennen, liefst bij zijne naaste betrekkingen,...)’ {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} Waarom zijn die betrekkingen zoo op U gebeten? Wat beteekent verder dat geheele tooneel van dat briefje dat naar buiten- en weer teruggeworpen wordt, hoewel alles gesloten is. Fantasie? Maar dan is 't toch al op zeer vreemde wijze vermengd met het ware. Uw eersten brief aan Fancy begrijp ik al dadelijk niet goed. Weer vraag ik: ‘Fantasie of werkelijkheid?’ D.w.z. Hebt G' u, als schrijver, rekenschap willen geven van 't geen verbeelding is (waarheid), of waart ge toen overspannen? ‘Ja, ja, ik zal dezen brief neerwerpen op de straten,’... Is m.i. een onjuist' uitdrukking. De bedoeling is waarschijnl.: ‘Ik zal dezen brief uitgeven,’? Maar één brief kan niet op meer dan één straat tegelijk worden geworpen. In den zin, dien ik aan d'uitdrukking hecht, is 't te verdedigen, maar 't blijft toch inkorrekt. En nu Geachte Heer, zal ik voor ditmaal eindigen. Ik hoop niet U, door eenige vraag gegriefd te hebben. Met hoogachting blijf ik tt J.W.T. Cohen Stuart [21 juni 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 21 juni 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. VII. (M.M.) Handschrift van Mimi. De aan Funke gezonden kopij komt overeen mèt V.W. VII, blz. 27-42. De nummering van de Ideën is in blauw potlood aangebracht door Multatuli zelf als verbetering van de aanvankelijke nummering 722, 723 en 724. Bij 14) is de verbetering in 726 achterwege gebleven. Aan het slot is een notitie inzake de totale omvang in vellen druks: 2½? in rood potlood doorgestreept. 21 Juni 1873 8) eind hoofdst. 7 9) 723 eigenhandigheid 6 10) parallel tusschen succes 7½ 11) weten, die rekenen kan 10 12) 724 randschrift 5½ 13) 725 zes duizend jaar 6 14) 725 oncie tabak 7 {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} [21 juni 1873 Brief van A.B. Cohen Stuart aan Multatuli] 21 juni 1873 Brief van A.B. Cohen Stuart aan Multatuli. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan zes bladzijden beschreven, af en toe in een soort stenografische spelling die voor particuliere correspondentie hoogst ongebruikelijk was. (M.M.) Naast de laatste alinea's heeft Multatuli in potlood genoteerd: hierop beleefd geantwoord, met de strekking om ook my beleefd toetespreken. Op de blanco bladzijden staan in handschrift van Mimi afschriften van twee brieven, respectievelijk aan A.B. Cohen Stuart en aan diens zoon; zie 1 juli. Den Heer E. Douwes Dekker te Wiesbaden. Leiden 21/6 73. WelEdele Heer! Ik hoop, dat U na lezing der volgende regelen mij zal ten goede houden, dat ik gemeend heb mij eens te moeten mengen in Uwe briefwisseling met mijn' zoon. Ik weet dat hij U gister weder een' brief gezonden heeft, waarvan hij mij evenwel den inhoud niet heeft willen mededeelen, evenmin als dien van zijne vorige. Geheimen waren 't wel niet, zeide hij; maar hij hield het toch liever vóór zich. Tot op zekere hoogte kan ik mij dat ook wel voorstellen, zonder er eenig kwaad van te denken. Hij weet, hoeveel mijn oordeel van 't zijne verschilt ten aanzien van zaken, die waarschijnlijk het hoofdonderwerp van zijne brieven uitmaken; en schoon hij doorgaans niet veel antwoordt op mijn redeneeringen, vind ik meer dan reden om te gelooven, dat hij maar gemakshalve zwijgt, om voor zich zelf te blijven denken en schrijven, alsof ik niets gezegd had. Ik laat hem daarin ook liefst de meest mogelijke vrijheid; en al ben ik niet geheel zeker, inhoever ik het, met het oog op vroeger ervaringen, geheel verantwoorden kan, zijne wel wat verregaande achterhoudendheid te eerbiedigen, het stuit mij te veel tegen de borst, hetzij zijn vertrouwen af te dwingen of zijne briefwisseling te belemmeren. 't Is dan ook verre van mijne bedoeling, langs dezen weg zijdelings achter zijne geheimen te willen komen, maar alleen mijn oogmerk U, voor zooveel noodig, intelichten omtrent zekere omstandigheden, die in zijn eigen belang wel Uwe aandacht verdienen. Zoo ik mij op dat belang bij U waag te beroepen, vind ik daartoe vrijheid in een zeer welwillend schrijven van Uwe hand, dat hij mij wel heeft willen {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} vertoonen, en waarvan de inhoud mij wel niet meer nauwkeurig meer vóór den geest staat, maar toch genoeg, om mij tot erkentelijkheid te nopen voor de goede raadgevingen, die het bevatte. Om echter van den grooten invloed, door U op zijn hoofd en hart uitgeoefend, de gunstige uitwerking te kunnen hopen, die buiten twijfel door U beoogd wordt, acht ik mij verplicht, U ook van mijne zijde eenigermate in te lichten omtrent eigenaardigheden van zijn karakter, die mij soms ernstig bezorgd maken over zijne toekomst. Van mijn' zoon zelf is U waarschijnlijk bekend, dat hij op Java geboren, doch op jeugdigen leeftijd, omstreeks 7 j., toen ik met mijne vrouw en jongste kinderen van verlof nr. O.I. terugkeerde, in Ned. ter opvoeding werd achtergelaten; dat sedert eerst zijne moeder met zijne jongere zusters overkwam en hem bij zich nam, tot ik, tegen 't eind v. 71, met een 2de verlof, volgde; misschien ook, dat hij zich die scheiding nogal erg aantrok, en, zoo ik vrees, ons zelfs min of meer ten verwijt toerekende, schoon ik voor mij tot heden overtuigd blijf, dat ik in zijn belang niet anders had mogen handelen. Ik trachtte dan ook het bezwaar van die bijna onvermijdelijke scheidingen bij hem te doen wegen tegen het heimwee nr. Java, waarvan zijne brieven getuigden, tot ik eens ten antwoord bekwam, dat, afgezien v.d. vraag, of het leven in O.I. de voorkeur verdiende boven dat in Ned., een gevoel v. plicht hem naar Java terugriep, om het te helpen verlossen v. de maatschappelijke kwalen, waaronder het gebukt ging. Waren eerst zijne brieven vol van gezwollen verzuchtingen naar Java's natuurschoon, nu was 't niet minder over de mishandeling v.d. Javaan. Om daaraan een eind te maken, wilde hij, hoe eer, en natuurlijk hoe hooger zoo liever, in 't bestuur komen. Zijn oogmerk, voor zoover ik het toen begreep, had mijne volle sympathie, al vond ik wat overdrijving in zijne voorstellingen, zoowel als in zijne verwachtingen. Wat de laatste betreft, deed ik hem opmerken, dat hij niet de eerste of eenige welgezinde ambtenaar zijn zou; dat echter vooral in den O.I. ambt.r, hetzij dan hoog of laag in rang, nog wat meer en anders dan goede wil en alledaagsche bekwaamheden vereischt werd, om met vrucht als hervormer op te treden; en dat in mijn oog daartoe altijd nog meer kans was buiten 't bestuur, en wel hoofdzakelijk door middel v.d. pers. Die briefwisseling werd opeens afgebroken door het onverwacht bericht, dat mijn zoon in Juli 71 heimelijk het ouderlijk huis ontloo- {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} pen en naar Engeland vertrokken was, met het voornemen om op avontuur naar America te gaan, doch door een van mijne broeders te Londen achterhaald en naar huis terug gebracht. Op dat bericht met den meesten spoed naar Ned. overgekomen, geraakte ik eerst langzamerhand achter de ware drijfveeren van dien stap. Bij 't ongeduld, om zich aan elk, ook het inschikkelijkst, gezag te onttrekken, kwam de wensch, om, eer mijne, reeds lang voorgenomen, overkomst hem daarin verhinderen zou, zich te wijden aan de uitvoering van een plan, dat hij zich als levenstaak had voorgesteld. Hij zou in America de schatten gaan zoeken, die hem in staat zouden stellen, vervolgens, des noods gewapenderhand, zijn vaderland - want als zoodanig erkent hij alleen Java - van 't vreemde juk te gaan bevrijden! Hoezeer het hem daarmede ernst was en nog steeds bleef, ontdekte ik eerst later, toen de vader van een zijner vrienden, wat minder goed van vertrouwen of minder nauwgezet op het geheim der briefwisseling dan ik, mij bekend maakte met een' onderschepten brief, door mijn' zoon aan den zijnen gericht. Die brief bevatte niet alleen de duidelijkste aanwijzingen van eene soort van samenzwering tegen 't Ned. gezag in O.I. waarin reeds meerderen betrokken waren of gelokt werden, maar tevens zulke buitensporige uitboezemingen, in dicht en ondicht, van gloeienden haat tegen onze natie als men hoogstens van een' inlandschen opstandeling of van een waanzinnigen kleurling verwachten zou, maar zeker niet van een' geboren Hollander, schoon dan ook op Java, maar toch uit twee volbloed Holl. ouders, geboren. Dat zulk een, tot het besef van ware of denkbeeldige gruwelen der Holl. maatschappij gekomen, die heerschappij leert verfoeien, laat zich hooren; maar wanneer hij - niet uit een gekrenkt gevoel van recht en menschelijkheid voor de overheerschten partij trekt, maar zich zelf als een der hunnen partij stelt, en wraak zoekt tegen de eersten, als behoorde hij niet tot hen, maar tot hunne slachtoffers, wat is dat anders dan eene verwarring van begrippen, die van ziekelijke overspanning getuigt? En is het vreemd, dat ik niet zonder zorg mijn' eenigen zoon, ook bij 't vorderen van zijne jaren en ontwikkeling, kan zien volharden in zulk eene richting, die slechts op zijn eigen ongeluk, zoo niet op dat van meerderen, kan uitloopen? In hoever hij nog altijd vasthoudt aan 't eenmaal uitgelekte plan, weet ik niet. Eerst zou hij, na 't Gymn. te hebben doorloopen, op de Handelsschool gegaan zijn, omdat hij meende dat de {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} handel (schoon ik daarin geenerlei betrekkingen heb, en geene middelen om hem voort te helpen) nog de meeste kans bood op spoedig fortuin maken. Sedert heeft hij zich evenwel laten overreden, dat hij, door eerst in de rechten door te studeeren, eene koord te meer op den boog zou hebben, en toch altijd nog wel, als hij bij dien wensch bleef, zijn' weg in den handel kunnen zoeken. Dit geeft nu althans nog een jaar of wat tijd om aan te zien of hij soms tot wat bezadigder inzichten komt; en licht laat hij zich dan ook nog vinden, om, al ware 't slechts als voorbereiding tot elke Ind. loopbaan, ook nog den cursus te volgen, die tot het radicaal van Ind. ambtr. leidt; maar v.d. staatsdienst zelf wil hij voorshands in 't geheel nog niet hooren; en ik voel ook weinig roeping om hem daartoe aan te zetten. Daargelaten toch, dat dit misschien het beste middel zou zijn, om er hem nog meer tegen in te nemen, ben ik ook verre van die loopbaan zoo bijz. begeerlijk te achten, allerminst voor iemand van zoo weinig meegaand karakter. Het liefst zag ik nog, dat hij zou besluiten, zich a.d. wetenschap, welke dan ook, te wijden, in mijn oog bijna het eenige doel worth living for; maar dan moet men er ook hart voor hebben, en dat laat zich niet aanpreeken. Trouwens houd ik mij overtuigd, qu'il y a un avenir dans chaque carrière honorable, en zou dan ook de keus van eene loopbaan met gerustheid aan mijn' zoon overlaten als hij maar afzag v.d. dwaze hersenschimmen, die tot heden zijn hoofd vervullen. Welke ontvangst de mededeeling van dien wensch bij U vinden moge, ik zou mij niet verantwoord achten, indien ik U niet nadrukkelijk gewezen had op de ernstige gevolgen, die de geheele toekomst, misschien het verstand, van mijn' zoon zouden bedreigen, indien uwe bij hem zóo veelvermogende stem nieuw voedsel gaf aan voorstellingen en neigingen, die bij hem tot een' onnatuurlijken hartstocht schijnen geworden te zijn. Eer ik eindig, nog een enkel woord over het verschil v. inzichten, waarop ik in 't begin van mijn schrijven zinspeelde. Ik weet niet, of mijn zoon het ooit de moeite waard gevonden heeft, U daarvan iets te melden, en waarschijnlijk is 't U ook tamelijk onverschillig, hoe ik over Uwe politieke geschriften denk. Misschien zal het U zelfs genoegen doen te vernemen, dat ik, hoeveel daarin ook ‘mooi vindende’, het evenwel op zeer vele punten ‘in 't geheel niet met U eens’ ben; ja, ronduit gezegd, zware grieven tegen U heb. Maar het kon zijn, dat ik mij te eeniger tijd gedrongen voelde, er openbaarheid aan {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} te geven; en zoo ik het niet reeds voorlang deed, is 't waarlijk niet omdat het mij aan stof ontbrak. Mocht ik er echter ooit toe komen, dan wenschte ik bij voorraad gevrijwaard te zijn tegen den schijn, hetzij van ondankbaarheid of van wraakzucht, waartoe óf Uw antwoord óf Uw stilzwijgen aanleiding mocht kunnen geven. Ten slotte nogmaals verschooning verzoekende voor het geduld, dat ik van U voor de persoonlijke belangen van mijn' zoon gevergd heb, eindig ik met mij te noemen Uw dw. dienaar ABCohen Stuart Ik vind vooralsnog geene noodzakelijkheid, om mijn' zoon te zeggen dat ik U schrijf. [23 juni 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 23 juni 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Twee dubbele velletjes postpapier met gedrukt kopje, waarvan vijf bladzijden beschreven. (M.M.) Amsterdam, 23 Juni 1873 Amice! Onze laatste brieven hebben elkaêr gekruist, daarom schreef ik U maar niet onmiddellijk, te minder omdat mijn laatste gedeeltelijk een antwoord was op den Uwe, die onder weg was. Uit uw jongste Kopijzending is mij dan ook al gebleken dat Ge 't zoo hebt opgevat. Is 't nu mogelijk de Wouterhistorie in bundel VI af te werken, dan kan misschien mijn voorstel in overweging komen. Kan dat niet, dan gaan we in Godsnaam voort als van-ouds. Denk toch nooit dat ik in de verste verte klaag over 't debiet Uwer boeken. Ik herhaal nog eens: ik heb alle reden tot tevredenheid, maar kan niet velen dat het cijfer geregelde inteekenaren niet veel grooter wordt. Hun getal is voor bundel V precies als voor bundel III onder 't regime van Helden en dát deugt niet en zou niet zoo zijn, indien we een soort van nieuwe reeks konden geven. Dat er intusschen veel vertier in Uwe boeken is, bewijst alweêr de nieuwe editie van ‘Vrije-Arbeid’. Van klagen is dus geen kwestie, alléén verkies ik het betere voor het goede en zag ik daarom graag voor vooruitgang in alles. Wilt Ge U echter niet onderwerpen aan den ‘smaak van den dag’, zooals Ge 't terecht noemt, welnu, dan praten we er niet meer over. Alléén gaf ik in bedenking om aan dien smaak in zooverre eene kleine {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} concessie te doen, dat Ge bundel VII of een volgenden wildet aanvangen met een nieuwe nummering of aanduiding van volgletter of cijfer. Voor de rest zou 't wenschelijk zijn zoo'n bundel met een stuk in nieuwen vorm, als b.v. bundel IV (Vorstenschool) te beginnen, maar overigens zijt Ge in niets hoogenaamd gebonden. De eenheid van Uwe werken wordt dan strikt genomen, in niets gebroken, voor Uwe trouwe lezers. Wees zoo goed mij een paar titels op te geven van die romans van Uwen Lafontaine, die Ge mij zoudt raden op nieuw uittegeven. Ik, wou graag eens men dien L. kennis maken. Vergeef me dat het mij geheel ontgaan was dat er nog een anderen L. dan de man der fables bestaan had. Ik zie elken dag weer dat mijne literatuurkennis maar heel dun is. Ja, zorgen dat Uwe werken in W. gekocht kunnen worden! Wel, niets liever dan dat, maar dan zit er waarachtig niets anders op als dat Ge mij helpt. Wilt Ge dat, vraag dan aan alle boekverkoopers en stalletjes-eigenaars of ze die boeken in Commissie (à condition is de term) van U willen hebben. Door Uw tusschenkomst zend ik dan allen een paar stel in depôt, die ze echter terstond na den verkoop aan U moeten betalen. Stel dat b.v. 5 boekverkoopers Uwe boeken willen uitstallen, dan zend ik aan U 15 Stel van Uwe werken, waarvan Ge ieder der 5 twee stel zendt en dus 5 Stel bij U blijven berusten voor de vraag. Zij ontvangen die van U in Commissie voor vier of vijf maanden, moeten dan terug geven wat ze over hielden en betalen wat ze verkochten. De terug ontvangen ex. en de ontvangen gelden zendt Ge mij dan b.v. in December terug. De voorwaarden van verkoop zouden m.i. moeten zijn: verkoop tegen ónze prijzen en een korting van 30% voor de verkoopers. Kunt Ge mij daarin bijstaan, dan zal me dit heel lief wezen, want alle pogingen, die ik aanwendde om een exploiteur in Leipzig of Berlijn te krijgen (om van daar uit de voornaamste Duitsche steden te voorzien) stuitten af op de onbehouwen eischen die men deed, terwijl dan nog alle risico voor mij bleef. Ik blijf verlangend naar Mimi's ‘stuk’ of ‘stukje’, als de Heer Roorda er zijn oordeel over gegeven heeft en zij lust heeft het te laten drukken. En nu moet ik eindigen omdat zoo'n massa proeven mij wachten. {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} Vergeef mijn altijd zoo korte brieven en bedenk svpl ik steeds zucht onder de administratie van boeken en kranten, d.w.z. de meest vervelende en omslachtige administratie ter wereld! Wees hartelijk met Mimi gegroet tt GLf [26 juni 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 26 juni 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Half enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wbaden 26 Juni 1873 Waarde funke, dank voor Uwen brief van 23 dezer, waarop ik afzonderlyk zal antwoorden. Alles zal wel goed gaan. Eerst nu dezen bundel af. Dit moet in allen geval. Ik hoop te maken dat - ik weet waarachtig nog niet hoe. Ik begryp uw opmerkingen volkomen. Nu later. (Dit is geen antwoord.) Hierby kopie die tot vel 3½ loopen zal. Wees zoo goed me f100 min f10 te zenden. Ik hoop dat de resteerende 1½ vel (of nagenoeg) uwe remise zullen kruisen. In allen geval spoedig. De haast die ik heb is onbeschryfelyk. Er is geld noodig voor Italie. Zeer pressant. Hartelyk gegroet tt DD Ik zond heden revisie Vry arbeid vel 3. & brief daarover- van-avend revisie idm vel 4.- Van boekverkoopers hier maak ik werk. [26 juni 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 26 juni 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. VII. (M.M.) Handschrift van Mimi. De aan Funke gezonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 42-56. De aantekening inzake de totale omvang van de kopij is in rood potlood van Multatuli zelf. Juni 26 Juni 15) zekere vaardigheid 7½ 16) nooit buikpijn 7½ 17) eind hoofdstuk. 3 727 zonderlinge klanten 8½ 18) slot 727 6 19) slot 728 10½ {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} [27 juni 1873 Brief van A.B. Cohen Stuart aan Multatuli] 27 juni 1873 Brief van A.B. Cohen Stuart aan Multatuli. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan vijf bladzijden beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) periculum in mora: gevaar door uitstel (lat.) in dubiis abstine: onthoud u in geval van twijfel (lat.) lapsus calami: verschrijving, schrijffout (lat.) Den Heer E. Douwes Dekker, Wiesbaden Leiden 27/6 73. WelEdele Heer! De buitengewone spoed en zeer verplichtende inhoud van Uw antwoord laat mij niet toe, U lang naar wederantwoord te laten wachten. Uwe gevolgtrekkingen uit het tijdsverloop tusschen het begin en de afzending v. mijn' vorigen kan ik slechts voor een klein deel beamen. Zeer alledaagsche stoornissen verhinderden mij, hem dadelijk te voltooien; maar den 23 's av. lag hij werklk. gereed, en 1 nacht heb ik hem opzettlk. laten liggen, om over een en ander nog eens na te denken, en wel inzonderhd. over de vraag, waarop mijn PS. het antw. bevatte, of ik nam. mijn' zoon met mijn stap bekend zou mkn. Evenmin als gij - ik zal uw verstandig voorbld. maar volgen in 't gebruik v. dit voornaamw. - was ik, of ben ik zelfs thans nog zeker, of ik wél deed met er hem onkundig v. te lt.; maar juist omdat ik die zekerhd. niet vinden kon, en er in ieder geval geen periculum in mora bestond (te minder daar ik afdruk v.d. brief heb), meende ik mij vooreerst te mt. houden a. het in dubiis abstine. Schoon ik nu, zoo als ik zeide, nog altijd niet met mijzelf eens ben, of ik beter gedaan had met anders te besluiten, zou ik nu evenwel in uw verzoek eene voldoende aanleiding gevonden hebben, om mijn' zoon te zeggen, dat ik u geschreven had, al ware 't niet, dat hij toevallig uw' brief het eerst in handen kreeg, en dus door adres en postmerk dadelijk de waarheid op 't spoor was. Trouwens had ik mij geen oogenblik voorgesteld, buiten zijn weten met u in voortgezette briefwisseling te blijven, maar meende eerst wel eens de uitwerking van mijn eerste schrijven te kunnen afwachten. Zoo ik daarbij ook a.d. moglkhd. dacht, hetzij van geen of van een minder aangenaam antw. te ontv., was daarmede niets in Uw nadeel {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} bedoeld. 't Is me, helaas, al zoo vaak gebeurd, woorden en daden geheel anders opgenomen te zien, dan ze bedoeld waren, dat ik mij altijd dien voorbereid te houden op het geval, om te laat tot de ontdekking te geraken, dat ik me niet duidlk. genoeg heb uitgedrukt. Gij zult zgg., dat ik, juist door zulk gevaar ook v. u te vreezen, of alth. te voorzien, getoond heb, u niet te kennen, die toch beter lezen kunt dan de meesten. En toch... hoe hebt ge dan in mijn schrijven eenigen grond kn. vinden voor het vermoeden, dat de ‘zware grieven’, waarvan ik sprak, ook zelfs maar voor 1 deel berustten op verkeerde inlichtingen over uw karakter, terwijl ik uitsluitend gewaagde v. uwe geschriften? Van deze heb ik de vroegere natuurlk. rds. voorlang op Java gelezen, en ben nu met de tweede lezing v d. Ideën, in herdruk, tot in d. 4den bundel, na de prachtige ‘Vorstenschool’, gevorderd. Mijn zoon hft. niet gerust, eer hij uit zijn zakgeld al uwe werken bij elkr. had, mooi gebonden, en met papier doorschoten! Vooral ook om zijnentwil ben ik zeer verlangend u in te halen, en hindert het mij, den weinigen tijd, dien ik a. 't lezen geven mag, schier aanhoudend te zien ingenomen door dagbladen, tijdschriften en andere lectuur v.d.dag. Intusschen heb ik dan toch al meer dan genoeg v. u gelezen om de vraag of de inhoud v. uw brief a. mijn' zoon mij niet verraste (‘verrastte’ zal wel 1 lapsus calami zijn?) gerust ontkennend te kunnen antwoorden. Ik zou op die vraag missch. kunnen volstn. met te zeggen, dat de ‘verrassingen’ in uwe schriften zoo veelvuldig zijn, dat men er al spoedig te zeer a. gewend raakt, om nog door iets v. u verrast te worden, evenals het vermogen in verwondering uitgeput raakt, wanneer men eenige uren achtereen de kunsten v. 1 goochelaar hft. zitten aanzien. Men weet dan eenml. vooruit, dat alles, waarop bijz. de aandacht gevestigd werd, juist niet is, waar of zoo als men 't verwachten zou, of nu en dan, voor de afwisseling, weder eens daar of zoo, als men 't wél verwachten zou, als men niet op eene verrassing rekende; zoodat men tenslotte, en wel de schranderste misschien 't eerst, ophoudt eene of andere bepaalde uitkomst te verwachten. Gaarne voeg ik er evenwel bij, te midden van al dat ‘verrassende’ te veel blijken te hb. gevonden v.d. edelste bedoelingen - vooral ook waar ze 't minst opzettlk. onder de aandacht gebracht werden - dan dat het mij had kn. bevreemden, u den goeden weg te zien wijzen a. wie hem bij u zoeken komt. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Laat overigens de vergelijking met 1 goochlr. al klinkt ze niet zeer vleiend, u niet doen meenen, dat i.d. de neiging tot het ‘verrassende’, die mij voorkomt, tot de meest in 't oog loopende kenmerken v. uw' schrijftrant te behooren, op zich zelf 1 fout zie, al acht ik ze wel degelijk 1 groot gevaar voor 1 onbevangen streven naar waarhd. En meent ge wellicht, v. die neiging vrij te zijn, althans er u nooit door van 't spoor te ltn. leiden, het is in ieder geval ook niet 1 v.d. zwaarste grieven, die ik bedoelde. Waarin deze dan wel bestaan, vraagt ge mij niet, maar zoudt het misschien gedaan hb., zoo gij er niet te veel op rekendet, ze openlijk behandeld te zien. Of het daar ooit toe komen zal, is echter nog meer dan twijfelachtig. Natuurlk zou ik eerst alles v. u gelezen en er de noodige aanteekeningen uit genomen mt. hb.; maar al liet uwe voortvarende pen mij ooit zulk 1 rustpunt bereiken, of al kon ik over 't gevaar heenzien v. u min of meer i.d rede te vallen, er is meer wat mij terughoudt. Ik zie er altijd tg. op, mij buiten 't gebied v. mijne bijz. studie te wagen; en al deed ik het reeds meermalen in korte dagbladartikelen, meest ongenoemd, hier zou 't 1 gansch andere onderneming gelden, niet alleen om den grooten omvang v. uwe werken, den rijkdom, de verscheidenheid en 't gewicht der behandelde onderwerpen, maar ook om den eigenaardigen vorm dier behandeling, die 't zoo moeilk. mkt., de over 't 1 of ander uitgesproken inzichten of aangevoerde gronden onder 1 blik samen te vatten. Wel heb ik soms gedacht aan 1 kort protest tg. sommige v. die inzichten en aanwijzing v. enkele in mijn oog valsche redeneeringen; maar eensdls voldeed mij dit te weinig, waar ik zoo overvloedig stof vond tot tegenspraak, en ten andere ontmoette ik, schoon te zelden, toch nu en dan dergelijke vertoogen v. anderen, die mij toeschenen, mijn optreden, als ik toch niet meer beoogde, minstens overtollig te maken. Verlangt gij nochtans eenige opheldering, zie hier dan in 1 paar woorden mijne zwaarste grief. Zij betreft uwe herhaalde en heftige aanvallen, niet enkel op de maatschappij in 't alg, maar op verschillende personen in 't bijz., wegens verwaarloozing v. volkswelvaart: aanvallen, die zeker ten volle, maar ook dan alleen gerechtvrdgd. zdn. zijn, indien zij vergezeld gingen v. 't bewijs, dat die vermeende verwaarloozing haar grond had, hetzij in onverschillghd. of in verregaande onbekwmhd., met andere woorden, dat het middel voor de hand lag om d. agewezen kwalen te genezen. Gij zegt, meen ik, ergens {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} uitdrklk., dat middel te kennen, en wel 1 hgst. eenvdg. middel: niet dit, en niet dat, maar wat dan wel, lt. gij, voor zoovl. ik weet, ghl. in 't midden! En al hadt gij nergens beweerd, het te kennen, uwe geheele aanklacht hft. immers slechts dan eenigen zin of schijn v. redlkhd., wanneer het niet alleen a. u, maar ook a. anderen, en wel zoo alg. bekend is, dat het verzuim van het toe te passen 1 misdd. wordt. Toch geldt het pauperisme tot heden vrij alg. voor een onopgelost, zoo al niet onoplosbr. vraagstuk. Is het dat ook voor u, wat ik inderdaad mt. bln. gelooven, zoolang mij het tegndl. niet blijkt, wat beduidt dan al uwe verontwaardiging tg. anderen, die er evenmin raad op weten? wat beduidt nog bv. i.d. Vorstenschl die aanklacht v. ‘broedermoord’ tg. zekere klasse v.d. maatschij. waaraan de ellende v. 't volk geweten wordt? En zijt ge werklk. of waant ge u in 't bezit v. 't middel, dat wel voor den steen der wijzen v. onzen tijd zou mg. gelden, hoe kunt gij het dan met 1 gerust geweten 1 oogenblik voor u houden, en gevaar lpn. het in uw graf meê te nemen? Hoe, gij kunt geene woorden vinden, om uwe minachting en ergernis te koelen a. hen die hunne krachten a. andere belangen wijden, zoolang het volk gebrek lijdt, het vleesch duur blijft enz.; - gij weet nochtans - want dat kan u niet onbekend zijn - hoe allen, die de volkszaak het meest ter harte nemen, zich nog altijd vruchtls uitsloven op middelen, om er maar eenige wezenlk verbetering in te brengen; en gij wien het afdoend geneesmiddel zou geopenbaard zijn, gij gunt u den tijd om boekdeel na boekdeel te vullen met Ideën, met grafschriften op Th., met de misères v. 1 publ. redenaar en dergelijke; gij haalt u het hart op a. schimpredenen op parlementaire zoowel als democratische parlages, i. pl. v. handelingen, en laat het arme volk, waarvan ge zoo roerend spreken en zingen kunt, maar smachten naar de tooverspreuk, die zijn lijden kan opheffen! Die gedachte is indrdd. zoo afgrijslk, dat ik er geen oogenbl. in ernst plts. a. geven kan, en er dan ook slechts melding v. mk. om u te pltsn. voor 1 dilemma, waarvan ik mij niet voorstll. kan dat het nog 1 derden weg voor u openlt. Of ja, missch. 1 soort v. middenweg, in dien zin, dat er dan toch wel iets te doen is tot vermeerdering v. volkswelvaart, wat alg. genoeg bekend, missch. ook door u aanbevolen is en toch verzuimd wordt; maar behalve dat de geheele toon en strekking v. uw beklag - bv. i.d. vergelijking v.d. toestand der werkende klassen in Ned. en Rusl. - zich onmoglk. in zoo beperkten zin lt. verklaren, herinner ik {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} mij niet, ergens door u bewezen te hb. gezien waarin en door wien dan toch eig. willens en wetens zulk verzuim zou gepleegd zijn. Zoolang ik uwe schriften niet tot het laatste h. uitgelezen, bleef ik altijd hopen, dat gij toch eindlk v. zelf tot het besef zoudt komen, dat v. uwe tallooze wissels op de toekomst deze ééne vóór alle andere mst. worden afgelost. Zoo gij dit echter rds. deedt in de laatste stukken, die ik nog niet las, zou ik dit wel v. mijn' zoon vernomen hb., die weet, hoe zwaar juist deze grief bij mij weegt. Trouwens, al ware 't zoo, dan zou het nog altijd meer geluk dan wijshd. zijn, dat er u de tijd toe gelaten werd, en zoudt gij, door er zoovl. jaren meê te wachten, m.i. schuld op u geladen hbn., waarbij alles, wat ge a. Th. en anderen met of zonder recht verwijten kunt, in 't niet verzinkt. Zoolang dan ook op dit punt uw gedrag niet op vold. wijze voor mij opgehelderd is, acht ik het niet de moeite waard, en heb ik, ronduit gezegd, zelfs het hart niet, over andere grieven, schoon ze mij indrdd. ook niet onbeduidend voorkomen, in verklaring te treden. Zoolang toch kan ik niets anders in u zien dan 1 ‘mooischrijver’, die nu ja het goed meent, die te veel nadenkt om niet veel goeds en belangrks. te zgg., en daarbij begaafd is met 1 buitengewoon talent om het op geestige wijze te zgg., maar met te weinig geweten, om i.d. rol. v. menschenvriend, laat staan in die v. zedenmeester au sérieux te worden genomen. Om ten slotte nog even op mijn' zoon terug te komen, ik heb, om hem v. mijn kant het meest mglke vertrouwen te toonen, nu maar ghl. open kaart met hem gespeeld, en hem zoowel uw brief als mijn' vorigen ltn. lezen, en zal het ook met dezen doen, zoodra hij v. 1 korten uitstap terugkomt. Hij hft. mij toen ook nog 1 en ander v. zijne brieven a. u medegedeeld, o.a. dat hij u geraadpleegd had over de vraag, of hij voor ambtr. stud. zou, en gevreesd had, dat mij dit hinderen zou. Wat mij echter in zijne mededeelng. hinderde, was juist alleen dat hij dit v. mij denken kon, daar ik toch meen hem genoeg blijken te hb. ggv, v. boven zulke kleingeestghd. verheven te zijn. Ook onthoud ik mij v. elke poging om invloed uit te oefnn op den aard v. uw antw., en stel mij tevreden met u, voor zooveel noodig, onder uwe aandacht gebracht te hb., wat daarbij in aanmerking zou dienen te komen. Het voorafgaande zal U tot verklaring strekken, waarom ik bij de betuiging v. oprechte erkentlkhd. voor de a. mijn' zoon betoonde be- {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} langstellng en voor den welwillenden inhoud van uw schrijven a. mij, mij voorshands niet anders teekenen kan dan Uw dw. dienaar ABCohen Stuart. [28 juni 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 28 juni 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) den wenk van de Geyter: Idee 932; zie V.W. VI, blz. 114. Wb. 28 Juni 1873 Waarde funke! Wees zoo goed bundel VI te doen beginnen met no 1081, en tegen-over de eerste bladzy (dit kan immers wel?) te doen drukken: De oorzaken waarom het nummer waarmee deze bundel aanvangt, niet aansluit aan 't laatste nummer des vorigen bundels, zullen den lezer in den verwachten herdruk worden meegedeeld. Myn Vn bundel nalezende zie ik dat ik verkeerd deed, niet beter te letten op den wenk van de Geyter, en dit wil ik by herdruk verbeteren. Hierby behoort nu ook dat ik niet nu in den VIn bundel dezelfde fout maak. En dus moet ik tot m'n groot verdriet nog correctiën maken in vel 1. Het spyt me dat ik hiermee zoo seur. Als de Drukkery klaagt, betaal dan svp voor myn rekening den last dien ik ze veroorzaak. Ik heb 't er graag voor over. Liever dan dat ik ontevreden blyf over de ordonnantie waarvan veel afhangt!- Ik zend alzoo m'n duplicaat proef die nu alleen geldt voor de blauwe correcties, onverminderd (style chancellerie) de gewone correctiën die ik reeds zond. Ik raad u dan ook aan die gewone correctiën eerst te laten afloopen, en dán deze blauwe te zenden. Anders raken ze in de war. In haast tt DD By herdruk en later uitgaven zal 't nu goed worden. Dit is de hoofdzaak. Ik wenschte namelyk ook by 'n later druk van bundel I & II die leelyke noten tot nummers te maken, die ik dan aanhalen kan, zonder omslag. Ik let by dit alles meer op de toekomst - als {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} ik er niet meer zyn zal - dan op heden. Dit geldt me niets meer dan stipt noodig is om staande te blyven. Als ik al m'n werken tot één geheel maakte, gelyk ik steeds wenschte, dan begryp ik Uwe opmerking over dadelyke verkoop zeer goed, maar voor den vervolge zouden ze hóóger waarde hebben. Vooral wanneer ik slaag in de aantooning van 't verband. Ik schreef nooit iets dat niet met ál 't andere samenhing.- Ach, 't was my 'n illusie niets natelaten dan één werk: Ideën! [28 juni 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 28 juni 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, waarvan éen bladzijde beschreven. (M.M.) H & W: de haarlemse drukkerij Haeseker en Woest. van V.A.: van Vryen Arbeid. Amst. 28 Juni 73. Amice! Van een reisje naar Limburg weêrgekeerd, vind ik Uw brief voor H & W., die ik hen zond omdat op hun drukken wel iets aan te merken is, vooral op den toon van de vellen. Zoo b.v. is de kleinere letter, die licht moet gehouden worden, steeds te zwart. Gij zult dat o.a. zien bij de afgedr. vellen van V.A. die ik u a.s. week met de laatste aflev. van bundel V zal zenden. Hierby de f90.- Vale tt GLf [29 juni 1873 Brief van Multatuli aan Loder] 29 juni 1873 Brief van Multatuli aan C.F. Loder. Enkel velletje briefpapier, aan éen zijde beschreven. (M.M.) In de linker benedenhoek een ronde archief-stempel: dispuut vrije-studie te delft. opgerigt 6. febr: 1862. WelEdHeer C.F. Loder Secretaris van ‘Vrye-Studie’ te Delft. Wiesbaden 29 Juni 1873 WelEdeleHeer! Schoon ik tot m'n groot leedwezen waarschynlyk verhinderd wezen zal aan de Delftsche feestviering deel te nemen, kan ik evenwel niet {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} nalaten, voor de daartoe strekkende uitnoodiging, myn vriendelyken dank te betuigen. Na beleefde groete met achting UWEDDwDienaar Douwes Dekker [30 juni 1873 Aantekening van Mimi in Dagboek] 30 juni 1873 Aantekening van Mimi in Dagboek II. (M.M.) Kolettnigg: blijkens de brief van Mimi aan Funke d.d. 19 juli was hij een vriend van de oostenrijkse schrijver Leopold von Sacher-Masoch (1836-1895), de auteur van het door Mimi vertaalde Gelukssprookje (= Marcella), die toen hoogleraar Geschiedenis was te Graz. Wiesbaden 30 Juni. Kennismaking met August Kolettnigg uit Graz. Marcella. [1 juli 1873 Brief van Multatuli aan A.B. Cohen Stuart] 1 juli 1873 Brief van Multatuli aan A.B. Cohen Stuart. Afschrift van Mimi, met een postscriptum van Multatuli. Deze tekst staat op de blanco ruimte van Stuarts brief d.d. 21 juni, met daarboven in potlood de notitie van Multatuli: dit antwoord staat ten onrechte hier. 't moet volgen op zijn 2n brief van 27/6 73. (M.M) insidieuse: arglistige (fr.) insolentien: onbeschaamdheden (fr.) Weledelgestrengen heer A.B. Cohen Stuart te Leiden Wiesb. 1 Juli 1873. Weledelgestrenge Heer! Het doet my waarlyk leed dat ik my na de ontvangst van uwen eersten brief, in weerwil van den zonderlingen toon dien ge u daarin veroorloofd hebt, vervoeren liet tot 'n gemoedelyk antwoord. De insidieuse poging om, na eerst 'n welgelukt beroep te hebben gedaan op m'n loyauteit - 't gevaar dat ge daarby liept, was niet groot! - me nu in uwen brief van 27 juni, te kunnen lastig vallen met even gevaarlooze insolentien, komt me... onedel voor. Uw brief is 'n kostbare bydrage tot de oorzaken myner verachting voor ‘Publiek.’ Getroost u de zelfverloochening dat stuk in 't licht te geven, dan zal ik deze meening door ontleding tot helderheid brengen. {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar ik waag me niet aan verdere particuliere aanraking met iemand die me zulke doorslaande blyken gaf van gebrek aan eerlykheid. Dááraan dan ook is - onder anderen! - de tegenspraak te wyten tusschen 't slot van uwen tweeden brief en den inhoud van den eersten. Wat my betreft, ik zal me aan den vorm houden en teeken hoogachtend Uwweledelgestrenge Dienstwillige Dienaar Douwes Dekker P.S. Mocht het besef: my gefopt te hebben u streelen, bedenk dan dat dit - vooral door 't misbruik maken van m'n zucht om goed te zyn - geen kunst is. Dit kan 'n kind doen. Kunstig zou 't wezen de foppery voorttezetten. Daar behoort méér toe. [1 juli 1873 Brief van Multatuli aan J.W.T. Cohen Stuart] *1 juli 1873 Brief van Multatuli aan J.W.T. Cohen Stuart. Afschrift van Mimi, met daarbij in potlood een notitie van Multatuli, hieronder als voetnoot gedrukt. Deze brief staat, evenals de voorgaande, op de blanco ruimte van de brief van A.B. Stuart, d.d. 21 juni 1873 (M.M.) Habent sua fata: hebben hun lotgevallen (lat.); het weggelaten onderwerp, gewoonlijk boeken, is in dit geval brieven. Wiesbaden 1 Juli 1873 Waarde Stuart! Ik verzoek u ernstig den inhoud van dezen brief niet in verband te brengen met myn zwygen op uwen laatsten. Dat zwygen had oorzaken van geheel andere soort en van vroeger dagteekening *, dan de redenen die my nopen u heden te schryven. Wel eenigzins jammer, maken die redenen alle beantwoording overtollig. Habent sua fata!- Ik beweer redenen te hebben, verstoord op uwen Vader te zyn. Deze stemming zou invloed hebben op myn relatie met U. Het voegt u niet, daarmee genoegen te nemen, en my niet U te induceeren in dingen die U niet voegen. Ergo - tot m'n groot verdriet, want ik hield veel aan u, en nu vooral niet minder dan na Uwen eersten brief - laat ons de betrekking afbreken. Wat ge ook doen wilt, leg 'n stevigen grondslag. Dat is: werk! Gesteld {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} dat uwe levensplannen blyken onuitvoerbaar te zyn - wat de vraag is! - ook dan nog zal 't u later nooit berouwen, die te hebben aangevangen met iets dat vrucht draagt by elke levensrichting. Behandel al wat ge doet vóór uw dertigste jaar, als... propaedeutisch, als algemeene voorbereiding tot... alles. Wanneer iemand tot me kwam met 'n levensplan dat ik goedkeurde, zou ik hem vóór alles 't werken aanraden als middel om dat plan te doen gelukken. En in 'n tegenovergesteld geval - d.i. als ik z'n plan zot vond - gaf ik hem geen anderen raad. Illusien op zichzelf hebben geen waarde, en we weten zelden vooruit wát illusie is, en wát blyken zal bereikbaar te wezen. Wanneer we nu beginnen met onze plannen - illusie of niet - te gebruiken als aansporing tot iets positief-goeds, zoo dat we winst doen, ook na 't opgeven van die plannen, dan hebben we huishoudelyk omgegaan met de kansen op geluk. En ik neem hier dit laatste woord zoowel in lagen, als in zeer hoogen zin = deugd. Adieu m'n beste kerel. Ik groet u zeer hartelyk. Douwes Dekker Ik betwyfel of ge de oorzaken van myn ontevredenheid over uw vader, billykt. Soit! [1 juli 1873 Brief van Multatuli aan Gerdessen] 1 juli 1873 Brief van Multatuli aan L.E. Gerdessen. Dubbel velletje postapier, geheel beschreven. (M.M.) De laatste zinnen staan verticaal in de smalle ruimte tussen de tekst op blz. 4 en blz. 1. Graaf Willem: graaf Willem III van Holland; i.v.m. Bilderdijks Floris de Vijfde las Multatuli de kroniek van Melis Stoke. les málentendus: niet de meningen maar de misverstanden. dèt: nl. toezegdet, de grammaticaal voorgeschreven vervoeging bij het vnw. gij. Talleyrand: invloedrijk frans diplomaat (1754-1838), zowel onder Napoleon als onder de Bourbons, meester in de taktiek van het geduld en daarom gekant tegen allerlei ijveraars. Chauvin: de franse prozaïst Victor Chauvin (1829-1866) was ook werkzaam geweest als leraar en als journalist. Welke collega hier wordt bedoeld, is niet bekend. {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 1 Juli 1873 Waarde heer Gerdessen, Och, dat is 'n misverstand! Byna zou ik zeggen: 't zyn de Opeyne niet, die de wereld regeeren (Graaf Willem) mais... les málentendus! Nu, dan worden we slecht geregeerd. En ik heb me zoo laten regeeren door de aan Uwen brief van 29 Mei ontleende valsche opeyne, dat ge 't te druk hadt met africhten van recruten, om op dat oogenblik- Wat drommel, 't staat er! Nu, dan kan de heele zaak 'n misverstand van U wezen. Na 't verzenden van Uw brief, was U ontgaan dat ge my nader schryven toezegde - (dèt?) Over 't geheel is ‘schryven’ 'n ellendig middel. Ik kan zelden geheel precies zeggen wat ik bedoel. En dan- Ik heb geen lust om uitteweiden. (En geen tyd. De beschryving alleen der drukte waarin ik zit, zou 'n zware taak zyn!) Myn raad, als ge weer schryft, - nu bedoel ik voor Publiek - is: dat ge 'n belofte doet - d.i. mentaal - niet geestig te zyn. Als Talleyrand, met z'n ‘pas de zèle!’ zeg ik u: onthoud u van geestigheid! Om m'n raad ingang te doen vinden... zeg ik u de reden niet. Kyk, nu lykt hy op 'n arcanum, op 'n tooverspreuk. En van ouds hechten we daaraan meer gewicht, dan aan redeneering en betoog. Zoo zyn we! Ik zeide niet: onthoud u van geestighedens die niet van goed allooi zyn - zulken raad hebt ge niet noodig, en: ieder kan zulken raad geven. Nooit verdedigde iemand de stelling dat iets van slecht allooi wezen moest. Neen, ik zeg u: wees niet geestig! Ge zult uitstekend schryven... mits ge u belooft niet geestig te zyn. ‘Maar... heb ik dan in m'n boek blyk gegeven van (leelyke) jacht op geest?’ Volstrekt niet. Dan zou m'n raad 'n aanmerking zyn, en dit is hy niet. M'n raad is 'n raad. En nu 'n voorstel. Zend me svp, na uw eerst te verschynen werk, dezen brief. (Tyd voor kopie heb ik niet) Dan hoop ik U: 1o uitteleggen wat m'n meening is, en waarom ik die nu niet toelicht. 2 te bewyzen (door uw boek dat goed zal wezen) dat ik gelyk heb. Beproef het eens! Elke geestigheid... weg van my, satan!- Uw collega ‘Chauvin’ vergist zich zeer waarschynlyk in m'n oor- {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} deel over den soldatenstand. Ik houd er van, en vind dat onze burgerlyke maatschappy veel leeren kan van echt-militaire begrippen. Maar de generaals onzer dagen representeeren noch de kunst, noch de wetenschap, noch vooral het hart dat aan alles z'n eigenlyke waarde geven moet. In m'n Idee 475, zal wel weer 'n fout zyn. ‘Krygskunst’ is &c Lees: Dat wat velen heden-ten-dage voor Krygskunst uitgeven, de ‘School’ van 't oogenblik! Tegen zoo-iets is dan ook m'n vry ruwe aanval tegen (tegen, tegen mooi! Ik heb 'n hekel aan schryven!) Nu dan, tegen Knoop gericht. Is dát 'n krygsman? (laatste aflg. Ve bundel. Ik zond U gaarne m'n werken, maar kan niet!) M'n oordeel over Krygskunde valt in de termen van m'n afkeer der o- en e-studie die voor letterkunde doorgaat, en maar wat geseur over letters is. Ik mag U niet uitvoeriger schryven, want er liggen bergen werks voor me, en - helaas - bergen van zorg op me. Dóór dat werken moet ik die zorgen bezweren. Wees vriendelyk gegroet t.a.v. Douwes Dekker Mocht ik soms op 'n brief van U niet spoedig antwoorden, denk dan niet aan lompheid. Bedenk 1o dat ik zeer veel brieven ontvang, en 2o dat ik, onder zeer drukkende bezwaren, werken moet voor de kost. En ik werk niet vlug. 't lykt meer naar ciseleeren dan naar beeldhouwen. m'n hoofdeigenschap is geduld en goede wil maar anders heb ik niets uitstekends integendeel! Van Genialigheid geen spoor. Ik kan niet verdragen dat men my dat aantygt, want het is niet waar! Ook houd ik niet van de luî die voor geniën doorgaan. Ze werken niet! En dát is toch plicht! 't Is juist een van m'n grieven tegen den God du jour, dat-i niets uitvoert. Hy is lui als 'n... genie! En ook zoo overcompleet als 'n genie. [2 juli 1873 Brief van J.W.T. Cohen Stuart aan Multatuli] 2 juli 1873 Brief van J.W.T. Cohen Stuart aan Multatuli. Twee dubbele velletjes postpapier, tot bovenaan blz. 7 beschreven. (M.M.) Op blz. 5 bovenaan en 6 onderaan twee korte notities van Multatuli, op blz. {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} 7 en 8 een afschrift van zijn beantwoording d.d. 4 juli in de hand van Mimi. gratias: dank (lat.) Leiden 2 Juli 1873. WelEdele Heer! Een kwartier geleden ontving ik uw brief. Noch uw zeer duidelijke wenk, om alle relatie af te breken, noch mijn eigen verontwaardiging over den inhoud van uw brief aan Va, hebben mij kunnen weerhouden de pen op te nemen, U te schrijven en lucht te geven aan de aandoeningen die uw schrijven in mij opwekten. Als ik zeg, dat ik schrok toen ik uw heftige woorden las, dan overdrijf ik niet; als ik verklaar, plechtig, dat mijn vader zenuwachtig was van schrik, dan spreek ik de volle waarheid. Als ik nog tegenover U stond als vroeger, zou ik spreken als ik gedaan heb in mijn twee vorige brieven: ik zou U hbb. gesproken over uw gebrek aan waarheid, U, die u beroept op uw voortdurende streven naar waarheid. Hoe dit schrijven van mij door U zal opgevat worden weet ik niet. Ik meende U te kennen, - maar ik schijn me ook hier weêr vergist te hebben. Is dat waarheid, vraag ik U, die brief? Voorwaar dan verklaar ik U, dat ik een andere opvatting heb van waarheid! En ik, die me beklaagde nergens weerklank te vinden voor mijn verzuchtingen, ik, die me beklaagde overal onverschilligheid te vinden voor zaken, die ik voor edel, schoon en welluidend hield, ik, die me verheugde, behalve in mijn Vader, aan wien ik zeer veel van die gevoelens verschuldigd ben - gratias bij dezen! - ook nog iemand anders gevonden te hebben die mij voorging in streven naar waarachtige waarheid, naar schoone opvatting van 't leven, ik, die mij daarin verheugde als een kind... Maar genoeg daarvan! Tegenover taal als de Uwe, behoort geen kinderachtig snikken geplaatst te worden, geen Christelijke lijdzaamheid of onmogelijke liefde voor vijand of beleediger, tegenover taal als de Uwe, behoort mannelijke taal te staan. Weinig of niets gepresteerd hebben, dan, in vergelijking van U, jong tegenover U, die bijna 3 × zoo lang als ik U hebt kunnen verlustigen {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} of bedroeven in 't wel en wee op aarde... onbekend tegenover iemand, die door Nederland gekend is... Goed, goed... hoe bespottelijk ook de verhouding mag zijn, zal ik U bewijzen dat Nathans moed mij niet vreemd is. Ik noem dien brief schandelijk, en dat van iemand die in bijna iedere regel schrifts, aandrong op waarheid... en dat tégen iemand, die geen smet op zijn karakter heeft, die eerlijk is als goud, en liever vergaan zou, als één illegale daad te verrichten- tegenover zoo iemand te spreken van ‘insidieuse poging’! van een welgelukt beroep... op loyauteit’,... alsof die man een lasteraar was, als van’ iemand die... zulke doorslaande blijken gaf van gebrek aan eerlijkheid’, van ‘misbruik maken van (Uw) zucht om goed te zijn,’... 't Is een schande! Maar hoe ik het rijmen moet, met alles wat ik tot nu toe van U hoorde, van U las... waarachtig ik weet het niet. Als ik U kende, nogmaals, als ik wist met wien ik te doen had, zou ik U vragen wat dan toch kan aanleiding gegeven hebben, tot een zoo ver gedreven misverstand of verkeerde lezing of miskenning van welwillendheid? Zooals 't daar ligt, moet ik op mijn eer verklaren, dat het mij voorkomt, dat Publiek zoo veel niet verliest bij Uw verachting. Waarachtig, dan zou ik mij 't zelfs tot eer rekenen, onder hen te behooren die uw verachting treft, die uw haat opwekken zooals gij 't U tot eer rekent ‘niet te zijn, als zij’... Heeft U soms die vergelijking met een goochelaar verbitterd? Kan dat een reden zijn, om zoo heftig te worden, tegen iemand, die verklaart waarheid te willen. Inplaats van mijn vader dankbaar te zijn, dat hij U, - niet in een anoniem dagbladartikel, onder 4 oogen, om zoo te zeggen, na zich ten volle bekend gemaakt te hebben, na U gewezen te hbb. op familie omstandigheden, waarin men waarlijk niet iederen indringer zoo maar inwijdt, na U dusdoende de meest doorslaande bewijzen gegeven te hebben van zijn vertrouwen op U, dat hij na dat alles, zijn grieven tegen U ophaalt, ze eerst met U zelf bespreekt, komt er zoo'n antwoord! Vooral dat slot van dien brief schijnt het meer irriteerende gedeelte geweest te zijn. In plaats van daar een bewijs te zien van de bijzonder' oprechtheid van mijn vader, - die eerst uitdrukkelijk verklaart, dat hij {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} 't slecht van iemand vindt als hij, 'n middel tot verbetering van 't algemeene welzijn gevonden hebbende, dit stilzwijgend voor zich houdt, en in dien tijd 't volk laat gebrek lijden - is dat niet slecht? - en die zich onmogelijk teekenen kan ‘hoogachtend’ jegens iemand die zich juist in dat geval bevindt - waar Pa over sprak - in plaats daarvan komt er een fulminante * brief- Ik begrijp U niet. Ik neem de grieven van mijn Vader volkomen over. Ook ik heb vroeger aan die grieven gedacht en wilde u bij voorkomende gelegenheid om inlichting vragen; ook ik rekende U dat als fout aan, maar ik wist niet welke redenen U konden bewogen hbb. om vooralsnog die middelen tot verbetering geheim te houden, en meende dat, geleidelijk voortgaande, wel van U te vernemen... maar dat nam niet weg, dat ik U als eerlijk man beschouwde. - Ge zoudt U behoorlijk verantwoorden, meend' ik. Ik neem de grieven van mijn Vader over, maar méér nog. Ik voor mij kan voortaan in U onmogelijk meer een man zien, die waarlijk naar Waarheid zoekt, of ik moet van U genoegdoening gekregen hebben, d.w.z. dat U uw woorden intrekt. Het is mogelijk dat U weigeren zal; in 't eene geval, als U wezenlijk de man is, waar ik U, na Uw brief, voor moet houden, - in 't andere geval uit valsche schaamte, tegenover iemand, die zoo jong is, weinig gepresteerd - enz. enz. Ik bezweer U, als U in dit laatste geval verkeert, Wees dan waar, - valsche schaamte is onwaar!- Ach, mocht het waar zijn, dat ik goed raadde; mocht het waar zijn, dat het slechts misverstand was... want o, ik verzeker U, dat mijn aanhankelijkheid aan U van die mate geweest is, dat ik me niet dan zeer bezwaarlijk en pijnlijk zal weten los te scheuren uit de droombeelden waarin ik zweefde tot voor korten tijd. Ik beroep mij op Lebak, op Douwes Dekker, op Max Havelaar op elke incarnatie van Multatuli, - eindelijk ik beroep mij op Idee 19. U begrijpt verder wel dat publikatie onmogelijk is. Allerlei familieomstandigheden, waarvan in den eersten brief van mijn vader gesproken wordt, maken dat niet doenlijk. {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} Hiermede ben ik zoo vrij mij - ook in de vormen! - hoogachtend te noemen UEd. Dw. Dienaar J.W.T. Cohen Stuart P.S. Bovenstaande regelen schreef ik van middag. Ik vond het niet meer dan billijk, ze aan mijn vader te toonen, die mij, van zijn kant, zooveel vertrouwen betoond had bij zijn briefwisseling. De reden van dit P.S. is, dat ik uitdrukkelijk wensch te verklaren, dat door mijn vader niet de minste pressie op mij is uitgeoefend bij 't schrijven van den brief. 't Mocht U misschien zoo voorkomen. nam: om de daaruit blykende impulsie die hem ze in de pen gaf! Niet om de redeneeringen. Die raken kant noch wal! (Notitie van Multatuli, in inkt.) [3 juli 1873 Brief van A.B. Cohen Stuart aan Multatuli] 3 juli 1873 Brief van A.B. Cohen Stuart aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, tot het midden van blz. 2 beschreven. (M.M.) Na het woord verdacht aan het einde van de tweede zin heeft Multatuli met potlood een kruisje gezet, en deels bovenaan blz. 1 deels in de linkermarge met potlood de volgende notitie gemaakt: Dit wil weer zeggen dat ik niet ten tweeden male genoegen nam met z'n toon, met z'n: geen achting. Ik vond het al zeer mooi dat ik niet op z'n eersten brief hem op z'n plaats zette! Hyzelf noemt m'n eerste brief: ‘van zeer verplichtenden inhoud’ en gaat dáárna voort met z'n uitdrukkelijk niet-achten. Den Heer E. Douwes Dekker Wiesbaden. Leiden 3 Juli 1873. WelEdele Heer! Ditmaal erken ik zonder voorbehoud, dat ge mij verrast hebt. Op zulk eene wending, als ik gister in uw brief van den 1 dezer vond, was ik na uw' vorigen zeker niet verdacht. Ze heeft mij tevens, tot mijne beschaming, doen zien dat het dilemma, waarin ik u meende te vangen, nog een' uitweg liet, waarop ik niet gerekend had. Het mooist is, dat gij, in uw'edelen toorn over verleiding tot ‘gemoedelijk antwoord’, over ‘fopperij’, ‘gebrek aan eerlijkheid’, ‘gevaarlooze insolenties’, en wat dies meer zij, mij juist de woorden uit den mond neemt, die uw gedrag van mij had moeten uitlokken. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} Van uwe ridderlijke uitnoodiging tot openlijken strijd ben ik evenmin de dupe. Al wil ik aannemen, dat gij de redenen niet bedacht hebt, die mij verhinderen juist deze brieven in 't licht te geven - wat ik zelfs niet voor een gedeelte doen kan, zonder gevaar te loopen van door uw antwoord tot openbaarmaking van alles te worden gedrongen -, of al kon ik u in staat achten, ze op eigen gezag openbaar te maken of openlijk te bespreken, om te toonen dat gij het meent, ik weet toch te wel, hoe gij ‘ontleden’ kunt, als gij er u eens toe zet, om aan zulk moedbetoon eenige waarde te hechten. Zooveel te meer oprechte hulde echter aan Uwe behendigheid, al zou zij schitterender zijn uitgeblonken, als ze niet twee dagen vereischt had, om zulk eene uitkomst te vinden. Blijft het nu bij uw voorstel aan mijn' zoon, om de betrekking af te breken, het zal mij voor hem voor 't oogenblik leed doen; maar voor zijne toekomst zou ik slechts voordeel kunnen zien in zijne bevrijding van den macht, die uw beeld en uw woord over hem uitoefenden; te meer sedert uw laatste brief aan hem mij opnieuw overtuigd heeft, dat uw invloed, ondanks al uwe goede lessen, allerminst geschikt is, om een overspannen gemoed als het zijne te behoeden voor de gevaren, waarop ik u wees. Mocht echter onverhoopt de briefwisseling tusschen u en hem in dien geest worden voortgezet, dan zal ik mij althans kunnen troosten met het bewustzijn, het mijne gedaan te hebben, om u en hem voor de gevolgen te waarschuwen. Intusschen verheugt het mij nu dubbel, in geen van mijn beide vorige brieven te hebben gehandeld naar het thans door u gegeven voorbeeld, om een brief voor den vorm met ‘hoogachting’ te teekenen, na vooraf te hebben duidelijk gemaakt, dat en waarom die betuiging niet zonder voorbehoud kan gemeend zijn. Hoe gaarne had ik echter gewenscht, dat voorbehoud te kunnen loslaten! Wie weet wat nieuwe verrassing mij nog wacht na de welsprekende tusschenkomst van mijn' zoon? Maar laat ik nu althans oppassen mij niet meer aan gissingen te wagen! Voor 't oogenblik kan ik tot mijn leedwezen nog niet anders eindigen dan ik de beide vorige deed, met mij te noemen Uw dienstw. dienaar A.B. Cohen Stuart {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} [4 juli 1873 Brief van Multatuli aan J.W.T. Cohen Stuart] *4 juli 1873 Brief van Multatuli aan J.W.T. Cohen Stuart. Afschrift van Mimi op blz. 7 en 8 van de door Cohen Stuart d.d. 2 juli geschreven brief. (M.M.) capt. benevol.: captatio benevolentiae (lat.), een retorisch middel om de toehoorders welwillend te stemmen. W. 4 Juli 1873 Waarde Stuart, Ik acht u wél! En 't zou me vooral na uw brief zeer spyten, als ge 't my nt deedt. Wat ik goeds van u te zeggen heb houd ik voor me, om dn schyn te mydn vn capt. benevol. in den stryd tegen uw vader. Als ge nu in godsnm mr nt deze betuigg - en de onthoudg zelf! als zoo'n captatio opvat. Geloof me, met ht oog hierop, zei ik liever: lp nr de maan! Uwe uitdaging bevalt me - ik verscheurde al 'n brief die begon met: goed, ik neem ze aan! En ook nu zeg ik 't tegendeel niet! Maar er ligt een en ander in 't perk dat eerst behoorde te worden weggeruimd. Ge wilt waarheid? Ik ook. Gy beweert dat ik ongelyk heb, me vergis, verkeerd opvatte, of, of... wát is de fout hier van de party die blyken zal ongelyk te hebben? Misverstaan? Zoo ja, dan zou 't gebruik van courtoisiewapenen voldoende zyn. En daarmee ben ik begonnen, schoon uw vader my aanleiding gaf het niet te doen. Ik schreef dit aan 'n vergissing toe, wat ik na m'n eersten brief niet meer doen kan. Men spreekt me... onbeleefd aan. Ik antwoord om den wille der behandelde zaak, vriendelyk en welmeenend. En daarna weer 'n aanval? Wat moet ik hiervan denken? De vraag is of uw vader zich rechtvaardigen kan over den toon en de inkleeding van zn eersten brief. Maar dat de wyze waarop hy me toespreekt in z'n tweeden niet kan gejustificeerd worden, houd ik voor zeker.- Hoe dit zy, 't gebruik van den toon die noodig is om tot waarheid te komen is hierdoor moeilyk gemaakt, en misschien afgesneden. Beleedigen laat ik me niet. Of liever maar eenmaal. Die eerste keer kan misverstand zyn. De 2e niet. Weet gy 'n middel om, wat deze bedenkg aangaat, de zaak te brengen op zuiver terrein? Zoo ja, zeg het my. Ik zoek er vergeefs naar. Myn brief van 1 Juli is bar, ruw beleedigend. Ik heb dus te bewyzen dat ik reden had om zoo te schryven. Dit bewys kan niet gevoerd wor- {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} den zonder die redenen te noemen, 'tgeen op nieuw beleedigend is, nam. niet courtois. En zonder courtoisie komen we er niet uit. Dit is één der belemmeringen waarvan het terrein behoort te worden gezuiverd. En dit was tevens de nog bestaande aanleiding tot mn wensch om de relatie met u af te breken. De taak om aan 'n zoon te demonstreeren dat zn vader ongelyk heeft, is niet aangenaam. Bedenk dit!- Toen ik zoo even sprak van ‘een der belemmeringen’ meende ik dat er 'n andere was die ik kon opheffen. Doch nadenkende komt me ook die hoop maar gedeeltelyk gegrond vr. Ik begreep dat er misschien iets pynlyks lag in de delicate natuur der zaak waarover uw vader my had aangesproken, en wilde afstand doen van alle zinspeling daarop. Ik wou den brief terugzenden - en dit wil ik nog - daarop noteeren dat ik er geen afschrift van heb - ook dit wil ik nog- Ajakkes, kerel, wat 'n ellendige beschouwingen. 't Is misselyk. Geef me 'n middel aan de hand om tot waarheid te komen. Dan ben ik tot je dienst. Als ik je vader miskend heb, dan zal ik 't zeggen. Maar zeker is 't dat hy my miskent. Ik groet u hartelyk. Douwes Dekker Deze brief behandelt de kwestie niet! Ik spreek over de mogelykheid om de kwestie te behandelen op 'n wys die tot 'n resultaat leiden kan. Ik wensch niets liever dan uw uitdaging aantenemen. Vindt ge middel om 't bezwaar dat ik aanstipte uit den weg te ruimen, gaarne! O ja, dít kan ik nog doen, schoon 't weinig is: waar ik sprak van ‘standpunt’, ‘niets gepresteerd’ (naar aanleiding van uw voorlaatsten) meen ik gelyk te hebben gehad, en ik weet zeker dat ik u daarvan zou overtuigd hebben. Dit was m'n plan. Ik wou t uitvoerig doen, en dit was de reden dat ik u niet terstond antwoordde. Ik had het te druk voor 'n grondige behandeling en zónder uitlegging zoudt ge my hebben aangezien voor kleingeestig. Maar, nu ge van - vriend? volgeling? discipel? aanhanger? - uitdager zyt geworden, komt er geen standpunt of presteerigheid te pas. 't Is nu 'n logisch duel, 'n schaakparty. 't Zou bespottelyk zyn, als ge, om welke consideratie dan ook, me myn koningin houden liet als ge kans zaagt die - behoudens de regels van eerlyk spel! - aftenemen. Tusschen partners bestaat geen verschil van standpunt. Ik wou dat het andere bezwaar zoo makkelyk was op te heffen als dit! {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} [4 juli 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 4 juli 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan twee bladzijden beschreven. (M.M.) Wiesbaden 4 Juli 1873 Waarde funke! Ik heb U nog niet eens bedankt voor de f 90. Sedert 4, 5, 6 dagen - neen, langer al! - is 't of 'n Satan me den heelen tyd iets tusschen de beenen gooit! Je hebt geen begrip van de ellendige hindernissen Vanmiddag vier uur had ik al 'n uur of zes gezeten en was moê, zonder één letter aan m'n werk te hebben kunnen doen. De uitlegging van de beroerdheid die me 't leven verbittert, zou 'n werk wezen op zichzelf. Dit is dan ook de reden dat ge de kopie nog niet hebt. Ik ben nu 1½ vel achteruit. Ik heb wel kopie maar moet ze eerst goed nazien, om de correctie glad te maken. Hierby vel 2 revisie. Alle eer aan de drukkery! Ook de veranderingen in vel 1 (revisie gister verzonden) hebben ze best gedaan! 't Corrigeeren van vel 2 was 'n aangenaam werk. 't Irriteert niet, en dan doe ik 't graag. Als gy de nu gemaakte correctien wilt controleeren, behoef ik dat 2e vel niet weer te zien. Dat ik nog niet by 'n boekverkooper ben geweest heeft 'n reden die by de verdrietelykheden behoort waarvan ik sprak. Ik had sedert veel jaren twee valsche tanden. (ten-gevolge van 'n val in 1829!) Die hebben successivelyk de twee buren losgewurmd. Voor ca 'n maand heb ik die twee er uitgehaald, en kon toen niet behoorlyk spreken. Ik kon ze er niet terstond laten inzetten omdat ik 't geld niet missen kon. Voor 14 dagen wou ik dat doorzetten, en- Och, 'n vervelende geschiedenis, die nóg niet uit is. Maar dát 's n byzaak.- Ik spaar U, en myzelf, alle verdere uitlegging. 't Is maar om te zeggen’ (Jufvr. Laps) dat je nog geen kopie ontvangt ten-gevolge van allerlei beroerdheid. Gelukkig ben ik heel wel. Ik hoop: morgen! Hartelyk gegroet tt DD {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} [4 juli 1873 Aantekening van Mimi in Dagboek] 4 juli 1873 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II (M.M.) 4 Juli Gisteravond Sparkling hoek by engel. van morgen uitdaging Cohen Stuart. [5 juli 1873 Brief van J.W.T. Cohen Stuart aan Multatuli] 5 juli 1873 Brief van J.W.T. Cohen Stuart aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De handtekening staat onderaan op blz. 6, het postscriptum vult blz. 7. Blz. 8 is gebruikt voor een op blz. 7 genoemd afschrift van Multatuli's brief aan A.B. Cohen Stuart d.d. 1 juli. Zowel op blz. 2 als op blz. 8 staat een notitie van Multatuli, in potlood. Voor de beide brieven van de vader zie 21 en 27 juni. hegt: koestert (d.) Leiden 5 Juli 1873. Geachte Heer! Zoo even ontving ik uw brief, d.d. 4/7. Het deed me meer genoegen, dan ik U zeggen kan, - want uw vinnige brief aan mijn vader had mij zéér gegriefd, ik kon zoo'n handeling niet van U begrijpen. Maar ik wil trachten (Zie Tweede Bundel pag. 9. 1e stuk, regel 16 onderaan, 5e druk) Voldaan heeft mij, weliswaar, uw laatste brief nog niet, maar hij geeft me hoop. Vooreerst kan ik U stellig zeggen, dat U ongelijk heeft. Deze uitspraak moge strijden tegen 't standpunt dat een philosoof, bij redeneering, aannemen moet, - Ik ken mijn vader te goed, dan dat ik niet zeker weet, dat uw... onbeleefdheden tegen mijn vader volstrekt onverdiend waren. Zoo er iemand oprecht is, dan is 't zonder twijfel mijn vader, en ik meen, dat dit zeer duidelijk te zien is uit zijn beide brieven, die U zoo veel aanstoot gaven... doordat U verkeerd las... En verkeerd lezen is U niet g'oorloofd, die voortdurend aandringt op goed lezen. Ik zou dan ook desnoods kunnen volstaan met U nogmaals te verwijzen naar mijn Vaders brieven...; maar komaan, ik zal ze mét U lezen. Is de' eerste bladzijde van den eersten brief niet zeer welwillend, wel- {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} willender als men van iemand verwachten zou, die zóó zware grieven tegen U heeft? Ik wild' U vooral op die bladz. wijzen, omdat die U, geloof ik, ten duidelijkste toont, welke gevoelens mijn vader tegenover U hegt: Vriendschappelijk gezind over 't algemeen, maar zich niet kunnende begrijpen, dat gij zelf niet inziet hoe gegrond zijn grieven zijn. Maar over die grieven zullen we later spreken. Ik herhaal, wat ik in mijn vorigen brief zei: Zou iemand die de kwalificaties verdiende, waarvan gij u in uw laatsten brief bedient, zoo openhartig familieaangelegenheden blootleggen aan U? Geeft hij daardoor niet reeds een blijk van vertrouwen op U, kan men vertrouwen - zúlk vertrouwen - hebben in iemand, dien men niet acht? * De toon, die uit den brief spreekt is geheel die van den vader, die op d'openhartigste manier ter wereld zijn zoon aanbeveelt,:... zie daar heb je hem, - mijn zoon, den eenigen dien ik heb... Och, zorg er toch goed voor!... Pas daarop eens de benamingen toe uit uw brief! En nu de laatste pagina van Va's eersten brief. Is 't niet eerlijk van Va, dat hij U waarschuwt tegen den nakenden strijd? Of vindt U de bedreiging van een strijd, zelf, zoo... onbeleefd? Staat gij zelf er niet op, dat men U zijn grieven openbaart? Moge de toon misschien - ik stem 't niet toe - klinken als die van een vijand, - is dat 1o een reden om een vijand zóó te behandelen, als gij deedt in uw brief? en kunnen 2o de grieven niet van dien aard zijn, dat ze 'n derg. toon billijken? En de grieven waren dit keer van dien aard, maar daarover later. Dat, nu is de eerste brief, waarvan U in den laatsten brief (nu pas ontvangen) zegt: ‘Men sprak me... onbeleefd aan’, en ‘De vraag of Uw vader zich rechtvaardigen kan over den toon en de inkleeding van z'n eersten brief.’ ‘Rechtvaardigen’? Maar mijn God, wat wou U meer?! Nu, de tweede brief. Het begint ten minste zeer beleefd. Maar nu wat er volgt: ‘Uwe gevolgtrekkingen..’ enz. Ik zie weer een bewijs van eerlijkheid (geen: ‘gebrek aan oprechtheid’) in 't afwijzen van de gissing, alsof hij zich zoolang zou bedacht hebben over 't verzenden van zijn brief. Hoe gemakkelijk was 't - des noods door eenvoudig op uw aanmerk. te zwijgen - zich den schijn te geven, alsof hij zoo van me hield, dat hij {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} er 2, 3 dagen over dacht, voor hij er toe kon besluiten den brief te verzenden. D' ingenomenheid, waarmee Va spreekt van uw werken, op pag. 2, is juist geen bewijs van vijandel. stemming. Nu die vergelijking met een goochelaar. Ik ook, zou zoo'n vergelijking alles behalve vleiend vinden, en ik moet bekennen, dat mijn Vader, zoo al een juiste, tenminste geen gelukkige heeft gevonden - Hij begreep, dat het U misschien hinderen kon, en al dadelijk voegt hij er bij: ‘Gaarne voeg ik er evenwel bij...’ enz. Maar zich nog niet genoeg verontschuldigd rekenende over zijn uitdrukking, laat hij er dadelijk op volgen ‘Laat overigens de vergelijking met een goochelaar...’ enz. U, die U op goed lezen beroemt, U had uit die zinnen moeten opmaken, wat er bij Va omging, toen hij dat schreef, U hadt moeten begrijpen - en wat daar op volgt (zie wat ik aanhaald', in 't begin van dzen brief) De wijze waarop Va U terechtwijst over uw schrijftrant, als, in zijn oog, hinderlijk bij 't eerlijk streven naar waarheid, - had door U moeten op prijs gesteld worden, strevende' als gij altijd zijt naar waarheid, en wenschend' als gij altijd doet, naar 't ‘wegwerpen van de kogels aan uw been.’ Een vijand zou U niet opmerkzaam hbb. gemaakt op een gebrek, - een vijand zou zijn vijand niet helpen in diens streven. De volgende bladzijde' acht ik weêr zoo welwillend geschreven, dat ik me niet begrijpen kan, hoe U daaruit gal hebt kunnen halen. Va's ‘grieven’. Zijn redeneering vind ik duidelijk: Iemand heeft een remedie gevonden - of beweert, het gevonden te hbb. -, tegen d' ellenden der maatschappij. Gevonden of nietgevonden, als eerlijk mensch is hij verplicht die middelen aan te wenden: anders heeft hij 't op zijn geweten, als de heele menschheid lijdt. Is zijn middel goed en verzwijgt hij 't, dan maakt hij zich aan moord op kolossale schaal schuldig. Is 't niet goed, - welnu, dat het blijke! Maar in ieder geval is t' op zijn minst onbehoorlijk, als zoo iemand, beweerende die arcana te hebb.; ze verzwijgt en intusschen ieder die niet zoo gelukkig was ze gevonden te hbb, en er vruchteloos naar zoekt, uit te schelden op 't hardst. Dat is duidelijk. Het is mogelijk, dat Va zich voorzichtiger had kunnen uitdrukken, want het kon zijn dat de redenen voor uw zwijgen gegrond waren. Maar hoe ook, was zijn redeneering niet juist en paste {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} daarop uw beleedigend antw.? Kon Va niet met reden een antw. op zijn vraag verwacht hebben - en wat moet hij van zóo'n antw. denken? Onwil, onkunde? Wat Va hierover zegt is volkomen juist en als U rustig zijn woorden naleest, zal 't U ook zoo voorkomen. Hij zegt U de waarheid... welnu, zooals Nathan 't ook wel deed, hard, maar juist... Kunt ge 't niet hooren? Het slot van den brief is met het bovenstaande in volkomen overeenstemming. Iemand die 't verzwijgt is zeer schuldig? U verzwijgt het - ergo, ik teeken me niet ‘met achting’ voor die grief weg is, - of Iemand die maar in 't wild' op anderen losschermt zonder zelf te kunnen doen, wat hij anderen als onmogelijk voor hen te laste legt, zoo iemand is... ook schuldig - en ik teeken me alweer niet ‘met achting’ voor hij me bewezen heeft, dat hij 't wel weet, maar om die en die redenen niet zeggen wil.- Ziedaar dan de 2e brief, waarvan U zegt: ‘De tweede (brief) is geen misverstand,’ enz. Ik geloof, dat ik die 2 brieven voldoende gerechtvaardigd heb. Waarlijk 't schortte niet aan Va! Wat het miskennen betreft. Ik geloof inderdaad dat hij U wel eens miskent. Naar wat ik van hem hoor, redeneert hij meer, dan dat hij naar zijn gevoel luistert. En dit komt ook wel eens te pas. Maar dat neemt niet weg, dat ik zijn eerlijkheid bewonder, die eerst alles wenscht opgehelderd te zien, voor hij naar zijn gevoel luistert: Eerst die schuld weg, en dan mijn achting! Ook neemt het niet weg, dat U verkeerd deed; voor dit keer houd ik het er voor, dat U verkeerd gelezen heeft. Uw oogen waren weer wat minder goed, als gew., niet? Nogmaals dank voor uw brief! (ook voor den spoed, waarmee U dien geschreven heeft). Met achting, geachte Heer, J.W.T. Cohen Stuart P.S. Misschien zal 't U verwonderen, dat ik, die de grieven van mijn vader zoo geheel overnam, en nu nog geheel in zijn geval verkeer, daar Gij zijn grieven nog niet opgehelderd hebt, mij teeken ‘met achting.’ Dat komt, omdat ik stellig verwacht dat die grieven tot klaarheid zouden komen, - Va niet. Als hij weer schreef, zou hij - om der eerlijkheid wille - t zelfde moeten doen als in den tweeden brief. {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} En hiermede geloof ik, U 't middel aan de hand te hebben gedaan tot ‘zuivering.’ Hierachter de copie van uw brief - voor 't geval dat U soms uw brieven niet copiëert - en zie dan, of uw heftig' uitdrukkingen - vergeleken met den inhoud der brieven van mijn vader - te pas kwamen. Ik was verheugd over uw brief, dien ik zoo pas ontving - maar ik verwacht van uw loyauteit - geen captatio benevolentiae! - dat U verder gaan zal, en intrekken, wat me griefde niet alleen, maar recht onverdiend en, - ik herhaal 't - een grove miskenning was van Va's vriendschappelijke brieven. Mijn vader heeft dikwijls die grieven met mij besproken, en al lang gezegd: ‘als ik ooit aan M. schrijf, dan komen die grieven op den voorgrond.’ Hij kon zijn oordeel daarover niet binnenhouden. Al was Va uw heftigste vijand - hij heeft zich loyaal tegenover U gedragen en mogen zijn grieven misschien minder gerechtvaardigd zijn, - dat mag voor U geen reden zijn all' onderhandeling met uw vijand zoo brusque en onbeleefd af te breken. Ik beroep mij nog eens op 19, niet te vergeefs, hoop ik?! Aantekening van Multatuli, in potlood, op blz. 8 onder het afschrift van zijn eigen brief d.d. 1 juli: Er is gezegd door (Montesquieu?) 't Is iedereen mogelyk my ééns te mankeeren (???) maar geen tweemaal, of zoo-iets. [6 juli 1873 Brief van Multatuli aan De Lelie] 6 juli 1873 Brief van Multatuli aan A. de Lelie. Dubbel velletje postpapier waarvan drie bladzijden beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Ondanks de foutieve eigennaam heeft deze brief De Lelie bereikt; deze blijkt hem te hebben doorgegeven aan de schakende apotheker J.L. Switzar. Andersen: Adolf Anderssen (1818-1879); de simultaanpartij van deze duitse schaakmeester te Amsterdam vond plaats in de week van 12 tot 17 juli 1861. Wiesbaden 6 Juli 1873 Weledelen Heer van der Lelie te Amsterdam. Weledele Heer! Voor zeer vele jaren my te Amsterdam bevindende, had UWED de goedheid my te introduceren in den Schaakclub op het Rokin. Het was in de dagen dat Andersen daar speelde. {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} De herinnering aan dezen my bewezen dienst, doet my de vryheid nemen UWED een verzoek te doen. Ik houd zeer veel van schaken. Zelfs vind ik hierin de eenige uitspanning die ik my veroorloof. Ze komt me nuttig voor, zoowel ter afleiding van verdriet, als om door verandering der soort van inspanning, te doen uitrusten van verdrietiger zorg. Doch zie, partyen uit de hand, gelyk ik hier spelen kan zooveel ik wil, behagen my niet. Het komt me voor, dat ze zelden interessant zyn, en grootendeels beheerscht worden door toeval. Zelfs heb ik partyen zien winnen, omdat de verliezer slechter speelde. Wanneer A. byv., zes zetten vooruit ziet, doch zich in den zevenden vergist, dan zal B. die 't heele plan niet eens had opgemerkt, kunnen winnen, omdat hy minder ver zag dan A. In 't leven is dit ook zoo. Sommigen zyn gevrywaard tegen fouten die boven hun sfeer liggen. Wie niet rekenen kan zal zeker geen Zoneklips verkeerd berekenen. Hoe dit zy, ik wenschte zoo gaarne een correspondentie-partner te hebben. In zulke partyen spelen slordigheid en toeval een minder groote rol. En dit is het, wat ik zoo vry ben, UWED by dezen voortestellen. - Zeer goed weet ik dat Gy sterk zyt. En dit is by my 't geval niet! Hoogstwaarschynlyk zult Ge weldra my te zwak voor U vinden. Welnu, dank me dan, na één robber af! Daaraan is immers niets verloren. Ik wil de kosten gaarne voor myn rekening nemen. Mochten misschien Uwe bezigheden of andere omstandigheden U beletten myn voorstel aantenemen, dan ben ik zoo vry U te verzoeken dezen brief te endosseren op iemand die U daartoe geschikt voorkomt. Ik beschouw het schaken - dat ongetwyfeld eenen beschavenden invloed heeft! - als iets maçonnieks, en zie ieder die er van houdt, voor fatsoenlyk man aan. Maar ik herhaal uitdrukkelyk, dat ik me niet uitgeef voor Meester! Volstrekt niet. Ik stel me gedecideerd voor, tegen iemand van Uw renommee te verliezen. Welnu, ook dit zal me een genoegen zyn. In de hoop dat Ge my m'n verzoek zult inwilligen, ben ik zoo vry U reeds terstond voortestellen in de eerste party de witte stukken en lage nummers te nemen, en te zetten 1) E 2 - E 4, waarop ik antwoord 1) E 7 - E 5. {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} By inwilliging van myn verzoek, zou ik alzoo mét Uw antwoord uwen tweeden zet mogen wachten, niet waar? Na zeer beleefde groet met de meeste achting UwelEDDienstwillige Dienaar Douwes Dekker Multatuli Schillerplatz 4 [7 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 7 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. VII. (M.M.) Handschrift van Mimi. Het cijfer 4? inzake de vellen druks is in rood potlood door Multatuli zelf. De ingezonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 56-67. Juli 7 20) Beets Idee Nommer 6 9 21) Barbaren Nommer Idee 3 8 4? 22) O utinam. N.Id (na O utinam N. Idee 1 10 23) Meer te leeren eind hoofdstuk 10 Nommer Id. 3 [7 juli 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 7 juli 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, waarvan enkel de eerste bladzijde beschreven. (M.M.) Het postscriptum staat links in de marge. Multatuli was van plan de nummering in de eerste vijf bundels te herzien, en schatte het aantal nieuwe nummers op ongeveer de helft van het bestaande. Amsterdam, 7 Juli 1873 Amice! Bericht my eens vóór ik blad 1 van bundel VI tot afdrukken geef: is 't werkelijk Uw bedoeling dien bundel met No 1081 te doen beginnen, terwijl bundel V met 719 eindigt? Zoo ja, waarom? Zooals Ge U herinneren zult zijn enkel de nummers 605-608 dubbel in bundel IV opgenomen, dus 4 nummers. Waarom Ge nu niet 4 maar 362 nummers overspringt, vat ik niet. Helder mij dat even op svpl. 'T kón zijn dat Ge U vergist hadt! Vale tt GLf Gister Uw brief met bl. 2 ontvangen! {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} [7 juli 1873 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] 7 juli 1873 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven, het laatste deel in groter wordend handschrift. (M.M.) Op blz. 3 bovenaan is een strook papier over de tekst heen geplakt. uw' aandoenlijken brief: deze brief van Multatuli aan RvE is niet teruggevonden, noch in gedrukte vorm overgeleverd. Paulinische bekeeringen: radicale bekeringen zoals van de joodse romein Saulus die op weg naar Damascus een verschijning van Christus had en sindsdien als apostel Paulus het christendom predikte (Handelingen 9:1-9; 26:9-20.) une bonne Marque: een goede aantekening; een hoog cijfer (fr.) Macé: de franse prozaïst en politicus Jean Macé (1813-1894) maakte in 1861 naam met zijn Histoire d'une bouchée de pain. Schrant: Johannes Matthias Schrant (1783-1866), sinds 1818 hoogleraar Nederlands en Welsprekendheid te Gent, sinds 1831 te Leiden, als priester én als letterkundige typisch een achttiende-eeuwer. mijne rente: Roorda bezat blijkbaar enige amerikaanse effecten die door de beurscrisis waardeloos dreigden te worden. Rolle, 7 Juli '73 Waarde Dekker! Gisteren morgen ontving ik Idéen Vd en gisteren middag uw' aandoenlijken brief. Ik zou zoo gaarne dicht bij U zijn om U te raadplegen omtrent de kinderen. Opvoeden is zoo moeilijk. Ik ben geen waarnemer, noch menschkundige. Daarbij komt verschil van meening. Ik beweer, dat men kinderen alles moet toestaan, dat toegestaan kan worden. Mijne vrouw en moeder hebben daaromtrent meer Hollandsche begrippen. Men moet hun reeds zooveel weigeren! In hun belang. - Uwe Idéen maken mij toegevend omtrent de Hollanders. 't Klinkt vreemd. Toch is 't zoo. Ik zie nu, hoe ik en bijna allen werden bedorven door geloof, partijen, verkeerde begrippen van eer, deugd, zedelijkheid, plicht enz. 't Valt moeilijk dat alles uit te roeien. Paulinische bekeeringen zijn zeldzaam, vooral van een volk. Zie de Franschen na Metz en Sedan. Van Uwe uitputting blijkt niets. Gij zult niet licht uitgeput worden, ook omdat Ge nooit onaniseerdet. Als Mimi me niet droger schrijft dan vroeger, hebt Ge me van veel {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} genoegen beroofd. Zij was oneindig liever tegen mij dan ik tegen haar. Vooreerst maakte 't gevoel van bewondering voor haar liefde en trouw mij stijf. Daarbij overstelpte mij de behoefte met U te spreken. Ik bewonder u ook wel, maar Gij, man, kunt minder gereserveerd zijn dan zij bij eene eerste ontmoeting. (....) Ik hoop dat Knoop die met Booms in 't Utrechts Dagblad une bonne Marque aan den Prins van Oranje gaf, niet zal duelleeren. Als hy u neerleî, beging hij grooter misdaad dan zijn geheel verleden. Hoe maakt het Uw vrouw? En Nonnie? Ellendige Nederlanders! Niet één millionair, die b.v. Funke in staat stelt U het drievoudige te doen verdienen van een' Berlijnschen opperman! Ben ik de eenige arbiter, zoo moet ik de taak afwijzen. Ik ben te partijdig. Gij biologeert mij. Zoo de tegenpartij mij kent, zal zij mij terecht wraken. Gij schijnt Johannes van Vloten ook dikwijls op 't oog te hebben in uw Idéen. Bl. 292 van Millioenen St. bezit ik niet. Slechts tot bl. 268. Ook Schook schreef mij van eene onvergelijkelijk schoone schildering van den Rijn. Ik ken ze niet. Misschien was ik misdadig jegens mijn vrouw en kinderen door over Atjih wat te koopen. Maar die zaak maakte mij warm. De preek, die ik u daarover zenden zal, is geleend van Mevr. Archer alhier. Zend ze dus gauw terug. Zij is eene nicht van Mackay, was bewogen met mijn lot, wou bij hem voorspraak zijn. Hij beloofde er over te zullen spreken aan v d Putte!! Is die vent dan zoo weinig op de hoogte? Gij hebt gelijk. Ik verdiende verbanning. Maar ik zou tegen ruwaards zwijgen, misschien. Sloet is een valschaard. Hij liet mij onbepaald lang in Solo. Hij duldde gelijktijdig heftiger artt. van v.d. Hoeven. Ik vraag recht, toepassing van de wet, ook en vooral om mijn kinderen niet te laten bedelen. Ik denk sinds weken duizendmalen aan mijne optreding als Lt Comms. Generl. v Indië, in afwachting van U die minister zijt en commissaris-Generaal wordt!!! - Anders annexatie. - Niemand anders dan Gij moet den tegenhanger van Macé's ‘hapje brood’ schrijven. Men zegt, dat de Koning aan zekeren professor Reymond, dien hij te Vevey ééns zag, 7000 fr. jaarl. pensioen heeft gegeven!! En aan U? Mej. Reymond mag zich voor zijne rekening in Europa gaan volmaken in 't schilderen op porselein! {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} De mannen te Rolle zitten alle avonden in de societeit. Wijl ik dit nooit doe, heet ik onder de plak. Als ik met mijn kinderen ga wandelen, heet het, dat dit op commando mijner vrouw geschiedt. Ge begrijpt, dat de Rollesche vrouwen mij hoog noteeren. Een van die dames wil mij hier professor in de geschiedenis aan een meisjes-instituut maken, waarvoor ik niet veel meer deug dan Schrant voor dichtkunst. Maar binnen kort zal mijne rente van f1600 misschien nul zijn. Ik rekende op de gemoedelijkheid der aanbevelingen van Gompertz, Wertheim! Ge begrijpt nu mijne stemming. Dus uit. Kus Mimi voor ons drieën. Wij drukken U hartlijk de hand. Groet Schook vriendelijk Uw vriend RvE Mijn broeder vindt mijne artt. over Atjih ‘woest’. Constantijn: ‘prijzenswaard uit 't oogpunt van den mensch en moralist’ Wat wil men meer? Mij bevallen ze nu veel minder dan toen ik ze schreef. Voor de brochure tegen de meikevers geen uitgever te vinden, want zij maakt geen ‘sensatie’. Ik zou dus f20 moeten betalen. Dewijl mij dit niet leek, onderhandelt mijn broeder sinds 12 dagen over opneming in 't ‘Vaderland!’- Voor mijn sensatieprullen kreeg ik f 25 per vel! [8 juli 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 8 juli 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De laatste regel staat op blz. 4 verticaal in de rechtermarge. Bloemlezing Dr Matthes: nl. Uit onze beste schrijvers. Een leesboek voor middelbaar en gymnasiaal onderwijs door J.C. Matthes. Groningen 1873. V.S.: Van Santen. Wbaden 8 Juli 1873 Waarde funke, Zooeven ontving ik 't pak 3 Exx 4e aflg, en de 2 schoone vellen van herdruk Vry arbeid. Ook de Bloemlezing Dr Matthes. Voor alles grooten dank. Uw aanmerking op te zwarte tint van de kleine letters zal wel gegrond zyn, maar 't geheel van dien herdruk komt me zeer mooi voor. {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} Zóó zou ik graag al m'n werken willen uitgegeven zien, (nam: herdruk) en alles onder eén titel! Ik wou dat gy den M. Hvlr hadt, en dat ik al aan 't arrangeeren kon gaan. Alles in één reeks. Ik zou dan 't verband aantoonen. Ik bedoel natuurlyk, de stukken van Waltman er by. Wél kon voor zóón uitgaaf het papier dunner zyn, dan nu van den Vry-arbeid. Want daar ik juist dan wat minder nauw zou willen arrangeeren - 't geen vermoeiend is - zou ik nog-al ruimte noodig hebben, en dat komt duur uit. Toch is goed arrangeeren niet zonder belang! En dit leidt me tot antwoord op Uw brief over de nummers. Ja, t is goed, dat die bundel met 1081 begint. Ik schreef er U by: (d.h. zakelyk) Kan er - of: er kan immers wel? - tegen-over gedrukt worden: ‘De oorzaak van 't niet aansluiten van 't eerste nummer aan het laatste nummer des vorigen bundels zal den lezer by herdruk worden medegedeeld.’- Vindt ge beter die voorloopige mededeeling op 'n los papiertje te drukken, dit is misschien beter. Dan bederft de rugzy van den titel niet. De bedoeling is voorloopig, dat men 't niet voor 'n vergissing houdt.- Ziehier de reden (die ik dan in 't Voorbericht van herdruk III & IV zal vertellen). Bundel IV en V is niet goed gearrangeerd. Ik heb de opmerking van de Geyter niet genoeg in acht genomen. En ikzelf heb last van 't aanhalen. Dit nu wil ik goed maken, en dan zal bundel zes er behoorlyk aansluiten. M.a.w. By herdruk van IV & V komen er zooveel nummers meer.- Behalve de last dat ik nu niet zoo makkelyk verwyzen kan, is 't ook voor den lezer vermoeiend, en sommige Sätze komen niet uit! Voor de hand opslaande: de uitdrukking op 289. ‘De geschiedenis der dwalingen is de geschiedenis van ons geslacht.’ moet 'n nummer hebben! Zoo zyn er veel stukken, al zyn ze dan langer. De fout is, dat ik gaan-de-weg my door den verhandeling-toon heb laten verlokken van de primitieve inrichting aftewyken, die goed was. De verhandeling toon, moet hier-en-daar blyven. Maar gezegden als die waarvan de Geyter schreef: ‘men zou ze er zoo willen uitkippen.’ {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} behooren beter uittekomen. Het zyn teksten, en ze gaan anders verloren in de massa. Dus: 'n vergissing is 't niet. Ik gis dat ge - reizende - niet gelet hebt op 't verzoek om die voorloopige mededeeling te plaatsen. Maar misschien is 'n inlegpapiertje beter, want het is jammer den verso van den titel te bedrukken. Adieu tt DD Ik hoop heden kopie voor vel 5 te completeeren. Ge hebt 4½- Is 't een uitgever geoorloofd (ik meen: stáát het?) iets te annonceeren, dat by 'n ander verschenen is? Ik bedoel, of ge by de opgave van m'n werken zeggen moogt, dat ook by U te verkrygen zyn: de aan (Schadd) V.S. behoorende Havelaar? En de N.E.V. Arbeid, Specialiteiten & Millioenen St. van Waltman? Als 't kan, zou ik dit nuttig vinden, omdat nu de lyst nooit compleet is. [8 juli 1873 Brief van Multatuli aan J.W.T. Cohen Stuart] *8 juli 1873 Brief van Multatuli aan J.W.T. Cohen Stuart. Afschrift van Mimi. (M.M.) Wiesbaden 8 Juli 1873 Waarde Stuart, ik geloof dat alles wt er in uw brf vn dn 5d staat, inderdd gemeend is. Maar juist daarom gf ik het op u te overtuign vn de gegrondhd mynr verontwaardigg. Wie dn eenml nt op de hoogte is om te wtn wt me toekomt, zoeke zn gezelschap elders. Ik vordr nt alln achting, mr eerbied. Tant pis voor wie 't nt vattn kan.- Houd my tn goede dt ik by voortdurg gn lust hb, u 't ongelk uws vaders aantetoonen. En dt toch zou ik moetn dn, indn ik u opmerkzm maakte op al de onjuisthedn in uwen brief. Vrbeeld u mr dat ik hrtoe nt in staat zou zn. Ik blf er by dt ik gaarne de ‘grieven’ van uw vadr in druk zg, mits behoorlyk geformuleerd; en liefst mt inachtnemg van L's woordn op blz 70 van Vorstensch. Ik verzeker u dt de geheele zk my zeer leed doet. Mr ik mag nt andrs handeln. Vogelvry bn ik ng altd nt.- Adieu t.à.v. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} [8 juli 1873 Ideën V, laatste aflevering verschijnt] 8 juli 1873 De laatste aflevering van Ideën V verschijnt. Bericht in het Nieuwsblad voor den boekhandel, jrg. 40, blz. 261. (K.B. 's-Gravenhage). Multatuli, Ideën. 5e bundel. 4e stuk. Amsterdam, G.L. Funke. Roij 8o. (blz. 321-417, met titel en omslag voor den geheelen bundel.) f1.- [9 juli 1873 Artikel in de Sumatra-Courant] 9 juli 1873 Multatuli en de oorlog tegen Atchin. Artikel in De Sumatra-Courant, no. 55. (K.B. 's-Gravenhage; knipsel M.M.) Voor het vervolg zie 12 juli. Multatuli en de oorlog tegen Atchin. Niet zonder verontrustende nevenbedoelingen heeft men den Redakteur van dit blad bij herhaling voorgesteld als een vriend van onrust, als een vijand van zijn land, een vijand vooral van de tegenwoordige Indische Regeering. Maar het is niet eens noodig hem persoonlijk te kennen: een aandachtige lezing van hetgeen hij dagelijks schrijft en sedert ongeveer tien jaar aan de Indische dagbladpers geleverd heeft, is meer dan voldoende om het onjuiste en het boosaardige in die voorstelling klaar en helder aan te toonen en hem te doen kennen als een alledaagsch mensch, met goede en kwade eigenschappen, doch vol liefde voor zijn vaderland en doordrongen van den plicht om, hoezeer ook in meening verschillend met het Opperbestuur in Nederland of met de Regeering in deze gewesten, zoolang zijn geweten hem dit niet verbiedt, met die machten samen te gaan, vooral waar het geldt de bestendiging van ons gezag in den Indischen Archipel. Met dit woord voorop wil hij heden beproeven het stilzwijgen te verbreken over een belangrijk onderwerp, over den oorlog tegen Atchin, waaraan zeker nog wel eens wordt gedacht, maar waarover men zich schijnt te schamen langer het woord te voeren. Wel mogelijk levert hij hierdoor opnieuw een bewijs van zijn vaderlandlievende gevoelens en van zijn goede bedoelingen jegens de Nederlandsch-Indische Regeering. Of zou men het onvaderlandlievend mogen heeten, als we heden herhaalden, wat we schreven vóór den {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} aanvang der eerste expeditie tegen Atchin, nl. dat het nut van een oorlog tegen Atchin nimmer zal kunnen opwegen tegen de kostbare offers, daaraan ten koste te leggen, noch tegen het wantrouwen in onze koloniale staatkunde, die er noodwendig het gevolg van moet worden, welke ook de uitslag moge zijn? Wij wenschen niet te ontmoedigen, noch hinderpalen te fingeeren die der Regeering in de uitvoering harer plannen zouden kunnen bemoeielijken. Het eerste zou trouwens onmogelijk zijn, zoolang de blinde hartstochtelijkheid, waarmeê tegenwoordig de dingen der toekomst schier overal worden te gemoet gezien, niet voor een kalmer en gezonder stemming heeft plaats gemaakt, terwijl het tweede spoedig, zoo niet overijld, met een gedwongen vertrek naar elders zou worden geboet. Maar wij wenschen de waarheid te zeggen, zonder eenig ander nut desnoods dan dat van een bezadigd protest dezerzijds tegen de voortzetting van een oorlog, waarvan noch de noodzakelijkheid, noch het nut, noch de mogelijkheid, noch het tijdige, in verband met den algemeenen toestand van Ned.-Indie bewezen is. Wellicht gelukt het ons ook hierdoor een gering deel der illusiën weg te nemen, waarmeê die oorlog is voorbereid en aangevangen en, helaas, ook wordt voortgezet. Want vooral waar het geldt de bevordering van het belang der Indische volken, zijn tegenover de Nederlandsche Regeering en het Nederlandsche volk illusiën misplaatst. Tegen doortastende en krachtige maatregelen, waardoor iets blijvend-goeds zou kunnen worden verkregen voor Indie, ziet elke regeering en elke staatspartij op, omdat allen vreezen, dat de Nederlandsche schatkist er onder lijden zal. Ieder vergenoegt zich met haspelen, knutselen en schipperen; en wie het best de kunst verstaat om, terwijl hij de zaken slepende houdt, daarbij een door de meerderheid toegejuicht, ofschoon ook door niemand toegepast beginsel, op den voorgrond te stellen, heeft ook de meeste kans wegens zijn Indische staatswijsheid en zijn vaderlandsliefde te worden geprezen. Stelsel, regel en leiding ontbreken sedert jaren in het bestuur van Indie en blijven met een konsekwentie een betere zaak waardig ontbreken. Geen wonder, dat de hoop op een betere toekomst allengs vermindert en dat alle verwachting, die men vroeger reden had te koesteren van bepaalde personen, van deze wordt overgebracht op de omstandigheden en wel op zulke, die eensklaps het volk uit zijn slaap zullen wakker schudden en het ne- {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} men van maatregelen, maar dan wellicht te laat, onvermijdelijk maken. Hoe bescheiden ook in hun wenschen, hebben velen niettemin geleefd in de hoop, dat het welsprekend woord, door Multatuli niet lang geleden gericht tot den Koning, èn Koning èn Volk zou hebben doen afzien van elke poging om het rijk van Atchin bij het gebied van Nederland in Azie in te lijven. Hetgeen hij sprak was niet alleen de uitdrukking van menschelijk gevoel: het schitterde ook van waarheid en wijsheid, van vaderlandsliefde en staatsbeleid. Zijn brief van 20 September 1872 is waardig te worden gekend. Het gedeelte daarvan dat betrekking heeft tot de expeditie tegen Atchin, lasschen wij hierin. Het luidt aldus: Aan den Koning. Sire! ‘De openingsrede die de Ministers uwe Majesteit dezer dagen in de mond legden, bevat onwaarheden. De Ministers hebben uw vertrouwen misbruikt, door u te doen verklaren: Vriendschappelijke verstandhouding kenmerkt onze betrekkingen met alle Mogendheden. Hier hebben uwe Ministers gelogen, Sire! Opzettelijk, tegen beter weten aan, gelogen! We staan op zeer gespannen voet met de Mogendheid, die gedurende onzen worstelstrijd met Spanje, het eerst ons erkende als onafhankelijk Volk. Met de Mogendheid die uwen voorzaat Maurits begroette als souverein, toen deze nog - ten onrechte voorzeker! - in de oogen van geheel Europa niet veel anders was dan een oproerling en een avonturier. Uw Gouverneur Generaal, Sire, staat op het punt, onder gezochte voorwendsels, hoogstens op grond van kunstig geprovoceerde redenen, den oorlog te verklaren aan den Sultan van Atchin, met het voornemen dien souverein te beroven van zijn erfdeel. Sire, dit is noch dankbaar, noch edelmoedig, noch eerlijk, noch verstandig. Waarschijnlijk is de tijd niet ver, dat een machtige nabuur Nederland aanvalt en trachten zal ook u de kroon te ontstelen. Is 't niet gevaarlijk, aan Europa een voorwendsel te leveren - een grond, Sire! - tot {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} onverschillig toezien? En dit toch zou het zijn, indien er tegen den tijd van dezen voorgenomen aanslag, een zoo versch voorbeeld in 't geheugen lag van een gelijksoortigen door ons zelf beganen roof,’ enz. enz. Indien slechts een man van vermogen en aanzien - want dezulken genieten in Nederland steeds groot vertrouwen - in kreupel Nederlandsch de helft der denkbeelden verkondigd hadde, welke Multatuli in zuivere en duidelijke taal zich verstoutte aan de aandacht des Konings en des Volks te onderwerpen, er zou misschien geen oorzaak gevonden zijn om het rijk van Atchin te beöorlogen. A.C. (Wordt vervolgd.) [10 juli 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 10 juli 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Half enkel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (M.M.) brochure: Eeregericht in zake J.C. Zaalberg Pz. contra den heer Y. Brandes. ('s Hage 1873) antwoord: G. Harder, Open brief in zake J.C. Zaalberg Pz. contra Y. Brandes. ('s Hage 1873). Wbaden 10 Juli 1873 Waarde funke! Hierby po completeering van de vyf vellen. En 2o ½ of ¾ vel op nieuwe rekening. Daar 't niet meer is durf ik u geen f100. vragen, wees dus maar zoo goed me voor vel 6 f40. te zenden.- En, zoudt ge voor my willen bestellen de brochure van Zaalberg (by Visser te 's Hage) en 't, aangekondigd maar nog niet verschenen, antwoord van Harder? Hartelyk gegroet tt DD [10 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 10 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. VII-VIII. (M.M.) Handschrift van Mimi. De ingezonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 67-76. {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} 10 Juli 24) N.Id. (1 N Id evangelie van den hoogmoed 11 25) (1 N.Id.) definitie schelden 12 26) (1 N.Id.) Verteerbare Landen 7 [10 juli 1873 Brief van J.W.T. Cohen Stuart aan Multatuli] 10 juli 1873 Brief van J.W.T. Cohen Stuart aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) mijn voorbeeld: denkelijk vergissing i.p.v. mijn voordeel Leiden 10 Juli 1873. Geachte Heer! Ik weet niet recht, in welke verhouding ik nu eigenlijk tot U sta. Die onzekerheid maakt dat ik maar blijf bij de vroegere gewoonte om U aan te spreken, als ik nu doe. Uw brief heb ik ontvangen, en ik was eerst niet van plan er op t' antwoorden - waartoe dat? De banden tusschen u en mij zijn in den laatsten tijd zóó los geworden, dat het mij voorkomt vergeefsche moeite te zijn die nog langer te willen aanhouden. Daartoe dient deze brief dan ook niet. Alleen eenige opmerkingen naar aanleiding van uwen laatsten. Over 't geheel komt me uw houding in deze geheele zaak voor niet die te zijn van iemand die zooals ik uit Uw herhaalde verzekering zou moeten opmaken, ernstig zoekt naar waarheid, niet van iemand die zijn hoogste geluk zoekt in 't begrijpen van andere menschen, niet van iemand... enfin niet van hem, Multatuli, dien ik mij voorgesteld had uit uw schriften. Uw houding kwam me in één woord niet waardig voor. Hoe makkelijk ware 't geweest uw beleedigend' uitdrukkingen in te trekken, met een behoorlijke verontschuldiging! En wat de eerbied betreft, dien U eischt: ik erken dat Uw daden daar eenigzins recht op geven. Ik zeg eenigzins en ik druk er op. Want wel beschouwd - en zoo spreekt U zelf er ook wel eens over - deed U uw plicht, wél beschouwd niets meer. Ik zou in 't zelfde geval 't zelfde gedaan hebben, vlei ik mij. U is in de gelegenheid geweest te toonen wat plicht is; de meesten niet, of ten minste zoo, dat ieder 't ziet. Of- {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} schoon ik ook erken, dat velen in uw geval niet hun plicht zouden doen. Wél werpt het een treurig licht op de geheele maatschappij, dat er zoo uitdrukkelijk gewezen wordt op den man die zijn plicht deed, - alsof het niet de natuurlijkste zaak ter wereld behoorde te wezen. Maar enfin, dat is nu eenmaal zoo. Inderdaad kan men zeggen: die man heeft meer gedaan - al was 't slechts zijn plicht - dan anderen. Eerbied voor hem!... Maar, waar die man zelf zoo nadrukkelijk ieder oogenblik wijst op wat hij deed, - waar die man op zoo - onbeleefde wijze afsnauwt - want in dien toon was uw brief - ieder, die 't niet met hem eens is, en antwoordt weigert op zaken, waarbij zijn karakter zóó zeer betrekking heeft, die den zedelijken toestand van dien man in zulke mate betreffen, - daar kan ik alweder niet ontkennen, dat langzamerhand die eerbied, - om 't zoo eens te zeggen - wegkwijnt. Ik geloof dat mijn eerste brieven blijken geven van dien eerbied, maar handelingen als d' uwe... ik weet niet, maar ik geloof niet, dat z' er goed aan doen. En nu 't publiceeren der grieven. Ik weet niet wat mijn Vader eindelijk doen zal. Ik weet ook niet, wat uw bedoeling is, met uw: ‘behoorlijk geformuleerd.’ Maar zoo ik de laatst' uitdrukking wel begrijp, zie ik niet in, waarom hij dit doen zou. Hij moge veel of weinig gepresteerd hebben, weinig of niet in de gelegenheid geweest zijn om te doen blijken van zijn plichtsbesef - hij heeft in alle geval 't recht, zijn logika tegenover d' uwe te plaatsen: ‘Denkt U er zoo over, - welnu ik zóó.’ En dan komt het er maar op aan, wie de beste argumenten zal aanvoeren. Van eerbied of achting is bij zoo'n kwestie geen sprake. Als Va duidelijk, zonder beleefde vormen, of hoe ook, maar eenvoudig, zegt, deze zijn mijn grieven tegen dát en dát in M's geschriften dunkt me dat voldoende, - en moet U zelf weten, of U 't aan den goeden naam Uwer oprechtheid verplicht zult rekenen, op zulke vragen fiksch ja of neen t' antwoorden, of niet. Ik weet niet hoe U er over denkt, maar ik ben overtuigd dat bij de beantw. van die vragen Uw eer gemoeid is. Overigens kan de geheele zaak U onmogelijk meer spijten dan mij. Ik had mij aangenam' oogenblikken voorgesteld. Die briefwisseling heeft daaraan een eind gemaakt. Eindelijk om U geen verkeerd' opvatting te geven van onze weder- {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} zijdsche verhouding, zal ik nog t'een en ander zeggen - zoo 't U belang mocht inboezemen. Bij 't lezen van Uw geschriften, laat ik in 't vervolg buiten kwestie - uw persoon. Ik kan me nog altijd voorstellen dat er een persoon wezen kán, die volkomen is, zooals hij zich openbaart in Uw schriften, en zooals ik mij vroeger U voorstelde. Die zij - in gedachten - de auteur van uw werken. Ik ben U dankbaar voor al 't schoone dat U schreef, - 't is den besten man ter wereld waardig. Zóo schoon zijn uw schriften, dat eerlang 't volk uit uw geschriften zijn kernachtigste spreuken en zegswijzen zal kiezen. De schoonheden, zoo talrijk, dat weinige vreemde litteraturen zooveel in één schrijver, of zelfs in al zijn schrijvers, kan aanbieden. In één woord, 't geschrevene is ontzaggelijk schoon. Ik zal er mijn voorbeeld mee doen; waarachtig, - wie handelt naar 't door U voortgeschrevene, zal een waarachtig braaf mensch worden... Duizendmaal dank daarvoor - zoo U nóg mijn dank aan wil nemen. Nog altijd zullen uw werken een eereplaats innemen onder mijn andere boeken, - en mijn lievelingslitteratuur zullen Uw geschriften uitmaken. Maar daarmede zal dan ook wel alle relatie tusschen ons ophouden. Vaarwel illusie, vaarwel Multatuli en denk nog eens aan Uw discipel. O God, wat spijt het me! Nogeens, vaarwel! De vormen wegwerpend, J.W.T. Cohen Stuart. [11 juli 1873 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *11 juli 1873 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 267-269). Wiesbaden, 11 Juli 1873. Beste Roorda, Ik zit in zware drukte, en wil me de grief sparen dat ik, beginnende met uitstellen, weken lang u verwaarloos. Want... zóó begint dat. Eerst: morgen! Dan overmorgen! Dan... nu ge weet wel. Ook ik beweer dat men kinderen alles moet toestaan wat men niet verplicht is te weigeren. En 't heeft den goeden invloed dat ze dan dat weigeren beter dragen. Nooit is 'n kind kwaad op 'n muur die 't niet dóór laat. Zoodra 't weet dat de hindernis niet kán worden weggenomen, schikt het zich als in 't gebrek aan 't zesde zintuig. Maar het weigeren óm te weigeren irriteert. Onbeperkte vryheid - d.i. {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} slechts beperkt door de natuur der zaken - moet regel zyn. 't Verbieden, uitzondering! En wel 'n verdrietige. Hoe meer tegenzin de vader of moeder aan den dag legt om te heerschen, hoe dragelyker de heerschappy wordt. Ik weet by ondervinding dat men 'n kind zóóver kan brengen dat het zegt: arme vadertje die meent dat ik nu heel verdrietig ben over dat verbod. Gut, wees er niet treurig om, ik kan 't best laten! De fatsoenlyk-paedagogische hollandsche verbodmanie ken ik! 't Geeft ongehoorzame kinderen, of kinderen die met wrevel gehoorzamen. Onder de plak? Dit begryp ik: Ge zyt zacht (vandaar uw forsche manier van uitdrukken) en lammelingen voelen dat ze kunstmiddeltjes noodig hebben om door te gaan voor mannelyk. D'Ablaing weigerde z'n kleinen jongen aan de hand te houden, en zei: ‘denk je dat ik wil aangezien worden voor 'n kindermeid!’ En hy schreef stukken over menschenwaarde, emancipatie der vrouw, enz. Ja, ik wou ook dat ik u by me had. Schook is hier. Hy groet u. Uit discretie, om my te laten werken, loopt-i den halven dag in de zon, en gaat meer uit dan eigenlyk hoeven zou. Gek, de overdryving van die goede bedoeling irriteert me. 't Is vervloekt lastig zoo prikkelbaar te zyn. Hy is zeer fideel, en ik houd hem voor eerlyk, 'n hoofdzaak. Neen, de hoofdzaak. Preek, Bemoediging en Isis ontvangen. Morgen terug. Ik eindig abrupt. Brief uit Padua (moeielykheid geldzaken). Ik moet hard werken (leveren, ambacht, métier! soit!) Gelukkig ben ik wel. Ik hoop alles 't hoofd te bieden. Maar ook daarom moet ik eindigen. Ja, Mimi is van hooge waarde. Ik wou dat je 't eens lang waarnam en op verschillend terrein, zoogd. hoog en zoogd. laag. Ik moet eindigen schoon ik graag met u doorpraatte. Ik heb u veel te zeggen. Maar ik mág niet. Ik moet met dolle woede leveren. Ik denk dat het gaan zal, en moet m'n vleugje waarnemen. Hartelyk gegroet. Als uw geld weg is, kom dan met uw heelen troep waar ik dan wezen zal. Zoo-iets geeft inderdaad kracht. Ik kan veel meer leveren dan ik tot nog toe deed, als ik maar goed gestemd ben, en dát zou 't gevolg zyn van uw débâcle. Komiek! Mimi is naar de markt, en weet niet eens dat ik u schryf. Groet uwe Mama en echtgenoote, en geef 'n zoen aan de kleine Marie. Hoe oud is Henritje? Dag kerel... {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} Schook is hier. Hy is zeer huiselyk en heeft de groote deugd van eenvoudigheid. Ik bedoel 't tegendeel van schreeuwen of bluffen. Hy bedankt u voor uw attentie, en groet vriendelyk. Adieu. Zoodra ik u wat geld kan zenden, vraag ik portretten van uw heele... bende. Is dat nu niet 'n fezoenlyk woord? Ik voel me vlug, werk goed en ben opgeruimd. [11 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 11 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. VIII. (M.M.) Handschrift van Mimi. Het cijfer 6? betreffende het aantal vellen druks in rood potlood is van Multatuli zelf. De ingezonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 76-83. 11 Juli. 27) zoo verloren anders gevonden 8 28) vriendelijke vijandin 7 29) eind hoofdst. (Na Idee 1) ... sommige anderen eind idee 8 6? [12 juli 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 12 juli 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (M.M.) Wiesbaden 12 Juli 1873 Waarde funke! Ik kryg daar 'n brief van Venetie - (m'n vrouw is by Eduard) - die me dwingt U te verzoeken my f100 - voorteschieten, rechtstreeks daarheen. Er is groote haast by. M'n vrouw is ziek, en heeft haar lessen moeten opgeven. Wilt ge dit asjeblieft doen? Er hoeft geen brief by. t Adres is: Mr E. Douwes Dekker chez Messs Blumenthal banquiers Traghetto à Venise. S. Benedetto. Doe 't asjeblieft terstond. Ik zal u overstroomen met kopie. 't Is noodig, helaas! Hartelyk gegroet tt DD {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} [12 juli 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 12 juli 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan alleen de eerste bladzijde beschreven. (M.M.) Amice! Hierbij f100. - daar mijn kas het toe laat U dit inplaats van de gevraagde f40 - te zenden Dank voor de uitlegging in zake het volgnummer. Ik heb nu blad 1 en 2 doen afdrukken. Eene explicatie in den geest als Uw voorschrift zal bij de 1e aflev worden gevoegd. De brochures van Zaalberg zal ik U zenden. Vale! tt GLf A. 12 Juli. [12 juli 1873 Slot-artikel in de Sumatra-Courant] 12 juli 1873 Multatuli en de oorlog tegen Atchin. Artikel in de Sumatra-Courant, no. 56. Vervolg en slot van het artikel d.d. 9 juli. (K.B. 's-Gravenhage; knipsel M.M.) Multatuli en de oorlog tegen Atchin. Maar Multatuli is arm, daarom alleen reeds in het oog van velen een onfatsoenlijk man; hij is overal verjaagd en verworpen; hij en zijn gezin lijden dikwijls in den vreemde broodsgebrek en wat zijn schande volmaakt, in zijn onderdrukking heeft hij nog niet geleerd zijn onafhankelijkheid aan eenige staatspartij te verkoopen, noch de gevierde staatsmannen van het jonge Nederland te bewonderen. Hoe zou een waarschuwing, van hem uitgaande, dan daar eenig gehoor kunnen vinden? Neen, indien deze iets heeft kunnen uitwerken zonder een flink liberale Regeering, die haar zuiver liberale voorgangster vervangen heeft, dan was het slechts om te doen streven naar hetgeen hij ontraadde; om een weldaad te noemen, wat hij een ramp achtte; om eer te zoeken in hetgeen voor hem niet minder was dan een daad van oneer! Met degenen, die Multatuli het meest vijandig zijn, heeft deze één neiging en eigenschap gemeen, die in dezen tijd op zich-zelve reeds {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} een aanbeveling, voor hem een bron van macht en invloed hadde kunnen worden, indien hij slechts minder oprecht, maar meer volgzaam geweest ware. Multatuli verspilt vaak zijn ongeëvenaard vernuft, zijn kracht, zijn tijd aan spot met het Heilige; hij belijdt openlijk geen Christen te zijn en rusteloos werkt hij met den ijdelen waan, dat het minstens hem gelukken zal, door zijn slagen het Kruis van Christus neêr te vellen. Hooggevoelende, heeft hij-zelf nog nooit de behoefte gekend zich aan den voet van dat Kruis te verootmoedigen; zijn ongeloof begon hem toe te lachen als wijsheid, sedert hij opmerkte, wat het Christelijk geloof eener Christelijke natie voor Indie had gezocht en tot stand gebracht. En hij heeft aan God en zijn Gezalfde zijn verbittering gekoeld, toen hij moest ondervinden dat Nederland, ook bij zijn roepstemmen, doof en koud bleef en zijn blootlegging van het onrecht aan Indie gepleegd, in plaats van te leiden tot herstel, slechts de wraakoefening prikkelde over zijn vermetelheid. Al de spot en godlastering, waarin Multatuli, tot verkleining van zijn roem, zich schuldig maakt, mogen door velen worden vergeven en zelfs toegejuicht, hij verdient geen genade, omdat hij de coryphéën der liberale partij nog klein acht en, liever dan zich voor haar afgoden te buigen, de natie van zijn uitnemendheid boven hen poogt te overtuigen. Zijn schrijven aan den Koning van September 1872, indien het eenigen invloed gehad heeft, is, onder deze omstandigheden, olie geweest in het vuur! De minister Fransen van de Putte heeft den oorlog tegen Atchin bevolen en de gouverneur-generaal Loudon is in de droevige noodzakelijkheid geweest, tegen beter willen in wellicht, dien last uit te voeren. Op dit oogenblik reeds is de eerste akte van dat drama afgespeeld, op welke wijze en met welke gevolgen is algemeen bekend; en over weinige weken staat de grootste expeditie, die nog ooit in Nederlandsch-Indie tegen een vijandelijken staat werd uitgerust, ten tweeden male gereed om het rijk van Atchin ten onder te brengen. Maar heeft men er wel eens aan gedacht, dat de tweede akte, wat haar uitkomsten betreft, aan de eerste gelijk kan worden en dan de stof leveren voor een slotakte in een volgend bedrijf, waarvan de ontknooping een ontbinding van ons gezag op Sumatra kan wezen? {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} De tijdgenoot moge op Multatuli geen acht geven en meenen, dat de denkbeelden, die hij verkondigt, geen zaad zijn, dat ontkiemen kan; het rechtvaardiger nageslacht, hem onder de grootste dichters en denkers onzer eeuw een waardige plaats gevende, zal erkennen, dat weinigen zoo als hij hun tijd, hun volk en de maatschappij, waarin zij leefden, hebben gekend, doorgrond en beschreven en dat het voor Nederland en Indie in vele opzichten beter geweest ware, indien beiden voor de kostbare vruchten van zijn arbeid zich minder onverschillig betoond; indien beiden zich meer beijverd hadden, om den kwaden invloed daarvan, d.i. de waarheid in zijn denkbeelden besloten, zich ten nutte te maken. Onder hetgene dat dan van hem beäamd zal worden, zullen voorzeker deze woorden behooren: ‘Onder gezochte voorwendsels, hoogstens op grond van kunstig geprovoceerde redenen, den oorlog te verklaren aan den Sultan van Atchin, met het voornemen dien souverein te berooven van zijn erfdeel, Sire, dit is noch dankbaar, noch edelmoedig, noch eerlijk, noch verstandig.’ Maar is deze oorlog dat niet nuttig en wijken bij de toepassing van het utiliteits-beginsel niet de stem van het geweten en de uitspraak der rede? Het antwoord is, dat ook de oorlog met het rijk van Atchin in het licht zal stellen, dat voor Nederland van zijn staatkunde tegenover Indie geen nut noch heil te wachten is, dan op den weg der waarheid en der gerechtigheid. Het nut, dat reeds nu is ingeöogst en dat ook van den tweeden tocht naar Atchin kan worden tegemoet gezien, is, welke de uitslag ook zij, zeer gering. Hierover spreken wij nader in een volgend artikel. Het Nederlandsch-Indisch Leger en de Nederlandsche Zeemacht zullen ongetwijfeld nieuwe lauweren plukken en zich nieuwe aanspraken verwerven op den dank en de vereering der natie,... maar niemand twijfelde aan beider moed en plichtsbetrachting! Misschien ook zal weldra het eeuwenoude rijk van Atchin, dat ‘gedurende onzen worstelstrijd met Spanje, het eerst ons erkende als onafhankelijk Volk; en dat prins Maurits begroette als souverein, toen deze nog - ten onrechte voorzeker! - in de oogen van geheel Europa niet veel anders was dan een oproerling en een avonturier,’ ten onder gebracht en Nederland in het bezit zijn van geheel Sumatra, - maar wat zal Nederland gewonnen hebben bij een uitbreiding van zijn Indisch grondgebied, die zijn leger van zijn beste krachten berooft, die zijn {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} middelen nog spoediger uitput, die de uitvoering zijner regeeringstaak nog onmogelijker maakt? De meeste baat van dezen oorlog schijnt zich aanvankelijk het Ministerie te hebben toegedacht. De redeneering, dat als het vijandelijke land, het koste wat het wille, zou veroverd zijn, de expeditie, hoe ook gedund in Indie, in Nederland haar dienst zou voortzetten en bij de stembus der vorige maand het bestookte ministerieele kamp in veiligheid stellen, luidt althans zoo vreemd niet. Maar is een kortstondige levensverlenging van een Ministerie, hoe voortreffelijk ook, geschikt den smaad uit te wissen, die door dezen oorlog over Nederlands naam in Indie kan gebracht worden? Moet Nederland niet vreezen, dat het, de groote mogendheden in hun annexatie-zucht nabootsende, ook zelf spoedig het slachtoffer worde van de beginselen, door zijn Regeering in toepassing gebracht tegenover een vorst, wiens grootste misdaad het vooralsnog schijnt geweest te zijn, dat hij het kleine deel, hem overig gebleven, onafhankelijk en vrij van allen vreemden invloed heeft willen bewaren? A.C. [13 juli 1873 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 13 juli 1873 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II (M.M.) Zondag 13 Juli Gister 12 Juli in Mainz geweest by dokter Kirsch. Aangeraden te gaan naar Würzbürg by prof. Scanzoni om geopereerd te worden. de hals van de baarmoeder te eng en hard.- Vandaag aan Betzy 't wisseltje gezonden van Al. 't was aan den heer W. van der tak Middenlaan 126 A. Amsterdam. [14 juli 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 14 juli 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, tot bovenaan blz. 4 beschreven. (M.M.) Wiesbaden 14 Juli 1873 Waarde funke! Hartelyk dank! Op deze remise van f100. ben ik nu 1½ vel kopie schuldig en, als gy de goedheid hebt gehad die f100. naar Italie tezenden gelyk ik U verzocht in mn laatsten brief, dan komt er de schuld van 2½ vel kopie by. Te zamen vier vel. Ik zou heden {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} reeds 1½ vel kunnen zenden, want ik werk sedert eenige dagen zeer vlug. De by U ontv. kopie bedraagt zes vel (ruim) en ik heb f 400. - van U ontv. (Italie mee-verondersteld.) Ik moet zeer snel voortgaan, en hoop het te kunnen doen. Ik ben in lang niet zoo wel geweest. Hartelyk gegroet tt DD By myn geldrekening sla ik geen acht op Uitgaven die ge voor me doet. Dat hoor ik op t eind van t jaar. Ik reken maar de ronde sommen van kopie en remise, en bedoel dan niet dat ik geen andere schuld aan U hebben zou. Myn plan is te bewerken dat gy zelf me vraagt om de Woutergeschiedenis voorttezetten onverschillig of t de luî bindt aan vorige bundels of niet. Ik hoop te bewerken dat men zich getroost de vorige bundels te koopen. Dat er altyd velen zyn die dit niet doen - waarom cotiseeren ze niet by troepjes van 4 of 5 - is te begrypen. Maar daartegen over staat, hoop ik dat anderen zich dóór bundel VI laten bewegen om de vorigen te nemen, om de zaak compleet te hebben. Myn program van Wouter was precies wat Lamartine zei op blz. 207-210 van z'n Heloïse & Abelard uitgaaf 1864 Michel Levy frères. Ik (Mimi) vond die passage n paar maanden geleden, en wy waren beiden verbaasd. Later zal ik die woorden citeeren. Nu niet. Dat strydt tegen mn belang als auteur. Dan namelyk zou t schynen of ik Lamartines wenk gevolgd had. Mocht ik sterven, publiceer gy dan die bladzyden en getuig dat ik ze eerst voor 'n paar maanden onder de oogen kreeg toen ik iets opzocht over Heloïse. Ook vond ik t niet, maar Mimi. En zy, m'n program kennende was er verbaasd van. Hy zegt letterlyk wat ik in m'n gemoed had! Laat my maar begaan met den Wouter. Ik beloof U dat t werk klassiek wordt, en verkocht zal worden na - uwen dood zelfs. Na den mynen spreekt vanzelf, en daar heb ik zoo'n schik in! Andere onsterfelykheid verlang ik dan ook niet. {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} [14 juli 1874 Aantekeningen in het Memoriaal] 14 juli 1874 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. VIII. (M.M.) Handschrift van Mimi. Het cijfer 7? inzake de totale omvang in rood potlood is van Multatuli zelf. De verzonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 83-97. 14 Juli 30) 1 N id.) sla m'n oogen niet neer 7½ 31) er groeien veel dingen 8 32) (2 N id.) naar wurmen vraagt 11 33) grootste koopstad 8 34) eind hoofdstuk 8½ [15 juli 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 15 juli 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 3 beschreven. (M.M.) e.t.q.: e tutti quanti, en alles bij elkaar (it.) Geheel onderaan op blz. 3 is de auteursnaam sacher masoch in onbekend handschrift toegevoegd. Amsterdam, 15 Juli 1873 Amice! Terstond op ontvangst van Uw telegram heb ik de f100. - naar Eduard gezonden. Heb daar dus geen zorg meer over, maar deel mij toch eens mede of nu, zoo Uw vrouw ziekelijk blijft en bijgevolg niet meer les kan geven, de gansche zorg ten Uwen laste komt. In dat geval beklaag ik U van harte, want dan kúnt Ge niet zoo hard werken dat geldnood U van 't lijf blijft. Is Eduard niet in staat U een handje meê te helpen? Dat ik die vragen niet doe uit ongepaste bemoeizucht, zult Ge wel geloven. Ik wou zoo graag dat Ge eens uit die dagelijks weerkeerende geldzorgen raaktet en 't scheen mij toe dat Ge met zóóveel productiekracht, als 't jongste halfjaar, Gij met Uwe geringe behoeften U eindelijk zoudt kunnen ontlasten van die kwellende maners. Uwe plannen met de Wouter historie keur ik vooraf goed (als 't U wat schelen kan!) want ook ik vertrouw er op dat Uwe werken ons beiden zullen overleven. Ware dit vertrouwen niet zoo sterk, geloof mij, ik zou niet durven voortgaan, op die wijze in voorschotten te komen als thans reeds het geval is en nog meer zal worden. Uwe {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} vroegere verklaring, dat Ge niet van Uw plan van werken of indeelen kondet afgaan, speet me wel, maar ik heb er me maar dadelijk meê verzoend met het oog op de toekomst. Dáarop kom ik dus nooit weêr terug. Juist heden heeft van Helden de laatste f100. - van mij gehaald van de f1000. - waarover ik U vroeger sprak. Gelukkig drukt me die belasting niet meer! Maar hoe hij (v.H) 't nu verder maken zal, zie, dát is mij een raadsel, want nog altijd is hij zonder werk en tobt hij zijn hersens af met ongezonde plannen. Mij heeft zijn nietsdoen een heel gat in mijn kas geslagen, maar hem heeft het, vrees ik, nog meer schade gedaan. Hoe jammer van zoo'n bekwamen kerel! Denk er svpl aan dat we nu in Dec. dezes jaars zullen beginnen met den herdruk van bundel III en IV om die in den loop van '74 compleet te geven. Tracht dus Uwe correctiën e.t.q. in Dec. gereed te hebben, opdat er zoo min mogelijk correctie in de proeven plaats vinde. De door U genoemde editie van Lamartine: Abelard en Heloïse kan ik hier niet krijgen en te Parijs is ze uitverkocht, dus kan ik de merkwaardige strophe niet nagaan. Is 't niet te veel gevraagd, stuur mij dan uit Uw exemplaar die pagina's onder kruisband ter lezing? Wees hartelijk met M. gegroet van tt GLfunke [17 juli 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 17 juli 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Dubbel velletje postpapier, waarvan twee bladzijden beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Het eerstvolgende briefje van Multatuli dateerde waarschijnlijk van 21 of 22 juli, maar is niet bewaard gebleven. Aangezien de gehele partij gepubliceerd werd in De Schaakwerld (1875) zijn de derde zetten bekend: 3) L fl - c4 L f8 - c5 Deze partij correspondentie-schaak tussen Multatuli en Switzar heeft geduurd tot 2 december; zie voor het geheel Prins 1970, blz. 78-97. {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 17 Juli 73 Weledelen heer J.L. Switzar Amsterdam Wedele Heer! Vriendelyk dank voor Uwen heuschen brief van eergister. De heer de Lelie heeft my een grooten dienst gedaan, waarvoor ik ZEd wel bedank. Waarlyk, ik ben geen meester! Als ik 't meende, zou ik 't ronduit zeggen. Doch wél ben ik een groot liefhebber. Al Uwe voorstellen: nam: 1obrieven franko, 2oalleen om de eer spelen, 3odrie, vier, dagen bedenktermyn, neem ik gaarne aan. Ik weet echter niet, of we briefkaarten kunnen gebruiken, en of dit - áls 't kan tusschen Duitschland en Holland - iets uitwint. Nu, dit zal blyken! Voorlopig bied ik U myn zet in dezen brief aan, en ditmaal repeteer ik nog eens, om goed accoord te gaan. In 't vervolg zal 't niet noodig zyn. De heer Switzar DD. wit zwart 1) E 2. E 4 - E 7. E 5 2) G 1. F 3 - B 8. C 6. Ik vraag U vergunning, en stel U voor, om voortaan by 't zenden van een zet, de beleefdheidsvormen ter-zy te stellen en den telegraafstyl aantenemen. Na zeer beleefde groete met achting Uweled DWDienaar Douwes Dekker [17 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 17 juli 1874 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. VIII. (M.M.) Handschrift noch van Multatuli noch van Mimi. Het cijfer 8 inzake de totale omvang in blauw potlood is van Multatuli zelf. Een gelijk cijfer met vraagteken geheel onderaan is doorgestreept. De verzonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 98-111. {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} 17 Julij 35) vruchten van één seizoen 11 2 - No. 36) correcte boekhoudster 9 2 No. 37) kling en bâton 9 3 No. 8 38) tijd der vetpitjes 11 2 No. [18 juli 1873 Brief van Multatuli aan Wintgens] 18 juli 1873 Brief van Multatuli aan Mr. W. Wintgens. Dubbel vel postpapier, geheel beschreven. (M.M.) gecondemneerd: veroordeeld, onhoudbaar. Cromwel: Oliver Cromwell (1599-1658), engels militair en staatsman, sinds de terechtstelling van Karel I op 30 januari 1649 de machtigste man van Engeland, joeg in april 1653 het Rompparlement uiteen. that bawble: dat speelgoed, snuisterijtje (bauble; eng.) Wiesbaden 18 Juli 1873 Hoogedelgestrengen Heer Mr W. Wintgens s'Gravenhage. Hoogedelgestrenge Heer! Voor de ontvangst van den bundel ‘Redevoeringen’ heb ik de eer U mynen oprechten dank te betuigen. Ik zal ze bestudeeren, en ben zeker dat er veel uit te leeren valt, vooral voor my, omdat ik zeer ingespannen lees. Reeds nu weet ik dat er by de optevangen indrukken, altyd 'n bysmaakje van verdriet wezen zal. Er zyn personen die ik acht. Maar ik heb géén achting voor 'n collegie. En Uwe Redevoeringen zyn tot 'n Vergadering gericht, die als zoodanig niet op de hoogte is, noch tot het waardeeren van den inhoud, noch tot het schoon vinden van den vorm. 't Is jammer! Indien ik hierin recht heb, is 't Parlementarismus gecondemneerd. Wat my aangaat, ik sukkel te dien opzichte nog altyd op de laagte van m'n Ideën 6-9. Uit 'n wysgeerig oogpunt - en uit welk ánder oogpunt wenscht men {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} de zaken beschouwd te zien? - is het tellen van stemmen, 'n zeer verkeerde methode om te geraken tot waarheid. Gy, lid der minderheid, moet dit met my eens zyn! En wanneer straks de meerderheid - gewoonlyk geschiedt dit door by-oorzaken - tuimelt, zullen de leden dáárvan, 't weer met my eens zyn. Ieder individu spreekt van ‘ze’ met minachting. ‘Ze’ begrypen niet! ‘Ze’ weten niet! ‘Ze’ willen niet! Juist! ‘Ze’ is niets waard! En voor die ‘ze’ hebt Gy Uwe redevoeringen uitgesproken!- Dus: 't uitgeven daarvan is nuttig. O ja! Maar... Publiek is óók 'n ‘ze’.- Eigenlyk is dit alles zeer treurig. En ik ben dan ook bedroefd. Geenszins over particuliere zaken, want ik ben gezond, arbeid aangenaam, en heb 'n uitgever die behoorlyk betaalt. Dit nam. had ik vroeger niet. In zekeren zin voel ik me betrekkelyk zeer gelukkig. Maar ik ben bedroefd over de Publieke Zaak. Holland vertoont alle teekenen van ontbinding. En 't kón anders! Maar niet met zóó 'n Parlement! Misschien niet met 'n Parlement. ‘Take away that bawble’ zei Cromwel. Ik beweer evenwel niet, dat men uit de behoefte aan 'n geneesmiddel, besluiten mag tot hygienischen regel voor gezonden. Wat de beste regeeringsvorm is, weet ik niet - wat is de beste spys? - maar wél meen ik te mogen vaststellen dat er ziekteverschynselen bestaan die luid roepen om 'n zeer speciale medicatie. 't Is dan ook alleen in dézen zin, dat Cromwel kán gelyk gehad hebben met z'n: ‘take it away!’ Na zeer beleefde groete heb ik de eer met ware hoogachting te zyn U Hoogedgestr DwDienr Douwes Dekker Ik zie dat hier-en-daar m'n zinsneden wat incorrect zyn. Immerhin! Mag ik de opmerking maken dat myn klacht over onze fouten in 't zoeken van politische waarheid, dateeren van 62? Toen werd ik uitgekreten voor excentriek. En nu schryven de redakteuren 7 klas, hoofdartikels over de ‘onbruikbaarheid onzer Kamer.’ 't Is reeds 'n scie geworden! {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} [18 juli 1873 Brief van Multatuli aan Van Duyse] *18 juli 1873 Brief van Multatuli aan H. van Duyse. Afschrift van onbekende hand. (M.M.) Dit afschrift is blijkbaar bestemd geweest voor publikatie, gezien de aanduiding van een viertal voetnoten, waarvan echter alleen die bij het woord waarschuwde is aangebracht; aldus: Nam. door zyn ‘Brief van Multatuli aan den Koning over de Openingsrede’, in September 1872 bij G.L. Funke, te Amsterdam verschenen, en in de Ideen (982) overgenomen. Op de keerzijde onderaan staat een latere aantekening in potlood: Het fort St George op Elmina (aan de Afrikaansche Goudkust) een destijds bloeiend centrum van negeruitvoer. In 1872 is het ten gevolge van een tractaat aan Engeland overgedragen. Zie Elmina Winkler Prins De autograaf van deze brief bevindt zich niet in het Van Duyse-archief, U.B. Gent. Wiesbaden, 18 Juli 73. Geachte heer van Duyse! De heer Funke zond my het nummer 4396 van Uw blad en ik zag daarin tot myn zeer groot genoegen, dat Gy myner gedenkt in de behandeling der Atjinsche zaak. De taktiek der cis-moerdykers is: zich aantestellen als-of ik niets gezegd had, en... niet bestond! Hoogstens zal deze of gene conservatief me nu-en-dan eens aanhalen. Maar de liberalen zyn beschaamd omdat ze weten hoe ónliberaal ik ze vind! Dit houd ik voor de oorzaak van 't opzettelyk verzwygen van myn naam. Des te aangenamer was 't my, eens een onafhankelyk blad onder oogen te krygen, en daarom zeg ik U voor Uw artikel hartelyk dank. Toen ik in September de natie waarschuwde, wist ‘men’ in Holland ter-nauwer-nood, dat er 'n Rykje Atjin bestond. Nu spreken alle ‘men’s mede, en verkoopen wysheid by 't schepel! Wees zeer hartelyk van my gegroet. t.a.v. Douwes Dekker. Ik beweer niet dat Atjin geen zonden op z'n geweten heeft! (Ik was in de buurt van dat land, in 1842, 43.) Maar... Holland heeft altyd méér en érger gedaan! {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} En - na den afstand van St George d'Elmina aan de Engelschen, waardoor we de handen ruim kregen op Sumatra, was het twist maken een beraamd plan! Is 't niet valsch? Dit wist ik. Vandaar dat ik weten kon in September wat eerst uitberstte in Maart & April. En ik kon dat liegen van den minister niet verdragen, die zeide dat wy met alle mogendheden in vrede & vriendschap waren, terwyl z'n agenten bezig waren met kuipen en stoken! Noch Kamer noch Natie hebben den minister ter-verantwoording geroepen over die leugenachtige troonrede. Waarom niet? Om niet te erkennen dat ik de waarheid gezegd had! Dit wil en durft men niet. Ze zyn bevreesd voor de toepassing van 't program in 't slot van ‘Een en ander over Pruissen en Nederland’, wanneer ik tot politischen invloed kwam. Den socialen invloed kunnen ze niet weren. En ten-laatste zal ook de andere doorbreken. Het moet! [18 juli 1873 Brief van De Geyter aan Rooses] 18 juli 1873 Brief van J. de Geyter aan M. Rooses. Enkel velletje postpapier met gedrukt kopje: XIIIe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres. (A.M.V.C. Antwerpen; fotokopie M.M.) Antwerpen, den 18en Juli 1873. Vriend Rooses, Zondag komen, zulle! voor 't programma en 't banketje. Wat denkt Gy van Eereleden, om iedereen wat te kunnen voldoen? Beets, Multatuli, de Vries, Conscience, Heremans, - geene ministers, Gouverneurs noch Generalen! Van Beers is tegen... Multatuli. Klein. Zouden wij, in Antwerpen, na al onze geuzerij, niet rechtvaardig durven zijn als de Geschiedenis? Wilt Gij mij Zondag bijstaan? Uw J. de Geyter [19 juli 1873 Brief van Mimi aan Funke] 19 juli 1873 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 19 Juli. Waarde heer Funke. Toen Dekker uw schrijven van 15 Juli ontving heeft hij mij opgedragen u daarop te antwoorden. Hij wil en moet namelijk hard werken, ergo weinig brieven schrijven, en wilde u toch gaarne doen weten dat hij uw opmerking over zijn geldzorgen hartelijk vond, en overtuigd is dat 't geen bemoeizucht is zoo ge vreest hij te veel hooi op zijn vork neemt. We hebben sedert 14 daag een gast hier, een vriend van D. uit Friesland. 't Gevolg hiervan is dat D veel spreekt, 't zij te huis of op wandelingen, eigenlijk de gansche avonden, maar de afspraak is dat hij 's morgens werkt, en u ziet, zelfs dát schaadt hem niet. Want, niet waar? hij heeft zich juist deze laatste 14 daag dapper gehouden. 't Is waar wat hij menigmaal gezegd heeft, ‘'t werken vermoeit hem niet half zoo als 't niet werken.’ Als hij niet werkt, niet kan werken, is hij steeds ontstemd, en de goede stemming brengt daarentegen 't werken mee. Van van Helden is jammer. D. vond uw uitdrukking ‘ongezonde plannen’ zoo juist. Mij komt hij net voor als een teekening van Dickens. 't Is jammer! Reeds vroeger was ik van plan in een brief van D. aan u, eens iets intesluiten. nam. dit. Meende u niet dat de Conte bleu van S.M. oorspronkelijk fransch was? Ik wel, aangezien er niet bij stond dat het vertaald was en 't fransch goed was. Wel vond ik de geest niet fransch, maar ik dacht dat het geschreven zou zijn door een pool. Maar neen, de Conte bl. in de revue des deux M. was 'n vertaling. Sacher Masoch, dat is geen pseudoniem, maar zijn waren naam, woont in Graz oostenrijk en heeft o.a. uitgegeven een bundel novellen getiteld Kains Vermächtnis waarin het geluksprookje voorkomt. D. maakte namelijk in de Curgarten kennis met een vriend van hem, het gesprek kwam op de conte bleu en toen D zeide dat het hem verwonderde hoe er in zoo'n keurig geschreven stukje zulke grove redeneerfouten konden voorkomen als in de fransche conte bleu, was hij (de vriend) daar over zeer verwonderd en hield vol dat die in 't duitsche niet waren. Wij hebben toen 't duitsche opgeslagen op plaatsen die ik mij herinnerde dat in 't fransch incorrect waren, welnu, en 't duitsch wás correct, gesloten, juist! 't Deed mij waarlijk genoegen. Wel heb ik in de vertaling die ik u zond hier en daar een kleinigheid veranderd om 't betoog, dat in 't fransch soms mank ging, te doen {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} kloppen, maar zeer zeker zou het zonder tusschenkomst van 't fransch beter geweest zijn. Hoe oneerlijk van die redactie, niet waar? niet eens te zeggen dat het eene vertaling was! In een deeltje van Lamartine, getiteld Abelard en Héloise, komt een stuk voor over Milton, en daarin, naar aanleiding van het Paradis perdu, een en ander over epische gedichten. Hij zegt dat heldendichten zooals vroegere dichters die opvatten, niet meer bij den tijdgeest passen, en eindigt: ‘S'il reste une épopeé faire aux poëtes futurs, c'est l'épopée intime du coeur humain. Un vaste poëme qui prendrait l'homme à son berceau, qui le conduirait à la tombe à travers les vicissitudes, tour à tour heureuses ou misérables, de l'existence ordinaire des hommes, qui peindrait la naissance, les âges, la famille, le toit domestique, les tendresses, les delices du foyer, la religion, les paysages, les professions, les métiers, les rencontres, les séparations, les joies, les agonies, les résignations, les morts de l'espèce humaine, et qui ferait saillir de ces scènes vulgaires tous les sentiments, tous les cris, toutes les larmes du coeur humain. Un tel poëme, encadré par un pinceau vrai et pathétique dans les magnificences et dans les tristesses de la création matérielle serait l'épopée du sentiment, le poëme de l'homme, les Fastes de l'Ovide de la civilisation moderne. Le poëte qui tenterait de le chanter aux hommes de nos jours n'aurait pas besoin d'autre surnaturel que la création, d'autre merveilleux que l'infini, d'autre fable que la vérité, d'autre lyre que son propre coeur. Celui-là serait lu dans le palais et dans la chaumière, dans le camp et dans l'atelier, dans l'opulence et dans la misère, jus-qu'a ce qu'un nouvel ordre de société eut transformé les conditions humaines, les hommes et les choses, en une autre civilisation inconnue qui créerait à son tour une nouvelle épopée. Ni Milton, ni Voltaire n'ont rien conçu de pareil: voila pourquoi la Henriade est surannée et pourquoi le Paradis perdu n'est plus qu'un monument de bibliothèque. La poésie court les rues, et les poëtes vont la chercher dans les nuages. Heureux celui qui la retrouvera oú elle est, c'est à dire dans la vérité et partout! Celui-la n'est pas né encore.’ Slaan die regels niet op Woutertje? Lamartine moest wel dichter zijn in de schoonste opvatting om dát te zeggen. Jammer dat er geen jaartal bij staat. Ik doe hierin 't omslag van de laatste schoone vellen die ge zondt met {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} de krant uit Namur en 't briefje. U ziet dat men op de post de boel opent, of er ook schrift in is. 't is maar voor 't vervolg. Wees hartelyk gegroet waarde heer funke van D en Mimi HS. [19 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 19 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. VIII. (M.M.) Handschrift van Mimi. Het cijfer 9? inzake de totale omvang onderaan in blauw potlood is van Multatuli zelf. De verzonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 112-125. 19 Juli 39) hofmans droppels (2 N 8 40) werkelyk bezeerd eind hoofd (2 N 7 41) femke heusch verzekeren (2 N 11 42) mocht meegrabbelen (1 N 8 43) eind hoofdst. 6 9? [21 juli 1873 Brief van Tine aan Stéphanie] *21 juli 1873 Brief van Tine aan Stéphanie. (Pée: Tine, blz. 94-96) Venise - Au Lido, Châlet Suisse. 21 Juillet 1873. Ma très chère Stéphanie! Tu sais, je n'aime pas d'écrire une lettre, mais le désir d'en recevoir une de toi me fait surmonter ma paresse, et me voilà en train de te raconter tout ce qui me passe par la tête. Ces jours ci nous avons été souvent malades. J'ai eu la fièvre et Nons son mal d'estomac s'est tellement empiré que j'ai dû consulter un médecin. Cette nuit elle a bien dormi et ce matin pour la première fois elle se porte bien. J'espère que cela continuera, car la santé avant tout. On ne jouit de rien si elle nous manque. Je crois pourtant que je vais me remettre à présent. Ce dernier temps la fatigue m'accablait trop. Mais il me faut encore un peu de repos. J'ai reçu une bonne lettre de Dekker avec un peu de secours matériel; à ce moment ci il est en veine et alors l'argent suivra, et tu sais l'argent fait des miracles. Bien souvent j'ai pensé à toi, ma chère, ma très chère amie, et j'aurais {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} aimé de causer avec toi comme à Bruxelles. Oh, ce temps viendra où mon coeur et mes idées seront d'accord, enfin où je serai moi-même. Crois moi, il n'y a pas beaucoup de mérite d'être bonne, généreuse et aimable, quand on a tout ce qu'on peut désirer, mais enfin je vais tâcher de mettre d'ordre en beaucoup de choses en commençant par moi-même. Ce que je te prie, c'est de rester pour moi (pour nous) toujours cette bonne amie d'autrefois, et tout ira bien; et peut-être qu'un jour le bonheur luira pour nous tous. Je suis si heureuse aujourd'hui que ma chère Nons a meilleure mine, qu'elle est plus gaie. Cela veut dire qu'elle se porte bien. Rien est si douloureux que de voir souffrir une enfant qu'on aime tant. Le soir, Edou nous fait passer des heures si gaies, il nous amuse tant. Vraiment, chère, tu ne le croiras pas, mais je t'assure qu'il est un charmant garçon. Il y a ici une si belle maison, notre chambre est si propre, la vue si jolie, mais les personnes manquent. Chère Stéphanie, sois bonne et réjouis moi bien vite de tes nouvelles. Tu as la facilité d'écrire, ainsi cela ne te coûte rien pour te mettre à écrire. Pense toujours que moi, j'ai été trop longtemps une machine pour avoir de la souplesse. Chère, le temps me manque. Crois moi toujours la même, c'est à dire ton amie d'autrefois Everdine. [22 juli 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 22 juli 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) Drie arme drommels: drie verdachten inzake de roofmoord op mevrouw Van der Kouwen in Den Haag. Zie ook V.W. VII, blz. 127-128. Wbaden 22 Juli 1873 Waarde funke! Dank voor de f40. Uw flinkheid is me 'n ware weldaad. Ik had U veel te schryven maar gun me geen tyd. Ik ben in jaren zoo wel niet geweest, en moet er gebruik van maken. Gister avend deed ik correctie vel 4 op de post. Och, kyk eens naar die grieksche letters! Zoek des-noods 'n latynsche-schooljongen op, en zend die naar de drukkery tot het goed is.- Hierby ± een vel. Zend nu svp. geen geld. Ik ben nu nog één vel achteruit. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} (Hartelyk dank voor de remise naar Italie. Ik heb al bericht) Na de remise van f40. - heden ontvangen staat ge gecrediteerd voor f440. Dit nevensgaand vel is no 10. dus: 400.- Ik ben dus nog één vel schuldig, dat spoedig volgt. Hartelyk gegroet ook van M. Na dat eene vel ga ik aan ‘Naschrift Vry-arbeid. Ik kreeg gister proef t/m slot, en zend heden maar één gecorrigd vel terug. Al te veel tegelyk nazien, is niet goed. Adieu tt DD Ziet gy geen kans om 't praatje van Jufvr Laps over arme dieven te publiceeren vóór 't vel 10 zelf verschynt? Iets als: in vel tien van de Woutergeschiedenis (die (dán) verschynen zal) komt o.a. 't volgende voor: Enz. Ná den komkommertyd is misschien 't à-propos voorby. De houding der Justitie in die zaak komt me laaghartig voor. Drie arme drommels zóó lang preventief gevangen om 'n air aantenemen van werkzaamheid en vigilantie! De ware moordenaars zien dat graag, en hebben allen tyd om zich - en 't gestolene - te bergen! [22 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 22 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. IX (M.M.) Een cijfer 10? in blauw potlood aan het einde is doorgestreept. De verzonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 125-137. 22 Juli begin hoofdstuk 44) al 't Volk dat er naar keek 11 45) berstte weelderig uit 12 46) Moritz Retsch 12 47 Eind hoofdstuk 4 [22 juli 1873 Brief van Roorda van Eysinga aan Multatuli] 22 juli 1873 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Dubbel vel postpapier, geheel beschreven, deels in klein, deels in groter handschrift. (M.M.) Alle bladzijden hebben invoegingen of aparte toevoegingen in de marge; deze laatste zijn hieronder als postscripta afgedrukt. Tirons l'échelle: daar kunnen wij nooit tegen op (fr.) {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} Janssen: de op politieke grond ontslagen kapitein P.A. Janssen; zie V.W. XV, blz. 62. Hartmann: de kritische duitse wijsgeer en psycholoog Eduard von Hartmann (1842-1906). Rolle, 22/7 '73 Waarde Dekker! Eergisteren eindelijk Feringa's aflevering ontvangen. Daarmede weder eene illusie verloren. Uw raad schijnt niets te hebben uitgewerkt. Men ziet daaruit, dat zijn persoontje in zijne schatting hooger staat dan het belang der nieuwe zwakke ‘derde’ partij. Dat hij, als een kermisman, mij tracht te doen uitlachen door het ploertige publiek van Uilenspiegel, terwijl hij mij ploertigheid verwijt, omdat ik zuiver Hollandsch tracht te schrijven, is misschien op rekening van verlegenheid te schuiven. Maar het is valsch en tegen beter overtuiging, als hij beweert, dat ik hem prees om hem beter te kunnen deuken, ik, die zoo uitbundig was in lof over zijn Democratie en wetenschap in de Nieuwe Utrechtsche, het Vaderland, het Volksbelang, de Locomotief; ik, wien hij schreef: ‘als mijn boek opgang maakt, zal ik het aan u te danken hebben.’ Zijn lof verraadt, dat hij iets goed had te maken. Met zulke verraderlijke loftuitingen ben ik niet gediend. Von vorn lecken, von hinten necken. - Het schijnt, dat de ‘directeur’ Pyttersen den redacteur F. heeft voorgespannen om het debiet van het Tijdschr. te redden, dat hij bedreigd waande. Daarbij la vérité qui blesse.- Gisteren morgen had ik een stukje tegen hem gezonden aan eene krant: ‘Multatuli verkeerd begrepen door een' “Multatulist”’ en gewezen op zijn nabootsen van u, op uwe Ideén No. 50, 51 enz. over nadoen, neefje, dat spelfouten maakt enz., op de vergelijking tusschen u en Homerus, en de verkeerde opvatting van uwe woorden: ‘De Nederl. G.G., die R. verbande, deed zijn' plicht’. Maar gisteren middag zond ik contra-order. De ploerten en kruipers zullen juichen. Dat heeft hij er meê gewonnen. 't Is een laffe kwâjongen. Uwe voorspelling, dat zijn tijdschrift zou ondergaan door zijn gebrek aan oorspronklijkheid en zijne inbeelding, dat hij oorspronklijk is, begint hare vervulling reeds te naderen, naar 't schijnt. - De Staat is verrot en Feringa schrijft vellen vol paskwillen. En die man woû mij in Oct. in een briefje doen gelooven, dat zijne correspondentie hortte door drukte. - Hij bedelt om hand- {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} geklap van onaniseerende gymnasiumloopers. Hij mist de edelmoedigheid en den ‘hoogmoed’ ongelijk te bekennen, niet omtrent kleinigheden (pour faire la part du feu), maar omtrent de hoofdzaak. En dan dat provincialisme of die camaraderie! ‘Isis’ van Buurman Huizinga, uit Groningen, is een verblijdend teeken des tijds (zoo als Faraday door Zaaijer), maar 't ‘Album’, van Harting uit Utrecht, is beroerd. - Tirons l'échelle. Gij moogt altijd op mijne boeken schrijven. Dan brengen zij na mijn dood goud op.- Ik had haast verzuimd in ‘Bemoediging’ te kijken, of gij er niet wat hadt bijgevoegd. Wij hebben hartelijk gelachen om uw aanbod onze bende te onderhouden. Ik tracht nu met Hartogh Heys v. Zouteveen een nieuw soort Wetenschappelijke Bladen op te richten, meer in de richting van natuurwetenschap. Toch zal ik trachten er goede stukken over geschiedenis, sociologie, in te doen opnemen, want ondanks Feringa, den ‘gelijkhebber’ (zou dit zijne sympathie voor Janssen verwekken?), blijf ik beweren, dat de mensch tot de natuur behoort. Henritje is 2½ jaar, een merkwaardige kop, waarin schilders pleizier hebben, een lief, groot oog, een goed geheugen, een stijfkop, een hartlijk ventje, een gulle lach, dol op zijn' vader, omdat die zich veel met hem occupeert, en nog altijd vragende naar zijn kindermeisje, dat wegens heimwee van hier ging: ‘Waar is Anne?’ Marietje speelsch, dus plaaglustig, wat H. nog niet begrijpt. Dus altijd burgeroorlog. Zij is een aardig ding. Laatst beknorde ik H., die in de slaapkamer stout was, van uit de huishoudkamer: ‘Moet Papa daar komen?’ Zij zat naast mij en riep toen ‘Moet Mimi daar komen?’ Zij is zeer vrijmoedig. Gisteren wandelde zij met hare mama & grootmama naar eene onbewoonde buitenplaats. Zij zag frambozen en liep naar den tuinman, wien zij in onverbeterlijk Fransch vroeg: ‘Voulez-vous me permettre de cueiller des framboises? Je veux en manger.’ De man lachte. Ook de haren natuurlijk. Schook zal ik gauw schrijven. Hij schijnt te weinig oog voor schakeeringen te hebben. Zoo noemt hij Stieltjes, die slechts actieven zedelijken moed mist, een fielt. Ook voor d'Ablaing, te Utrecht, is hij veel te streng, althans zoo 't de rechterlijke ambtenaar en woestegronden-ontginner uit Java is. Ik kende hem te Padang: een edel mensch, maar ver- {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} drietig geworden door passeeren in rang, gitzwarte kinderen en soesah als vrij-arbeider. Hij is baron en kamerheer en kon moeilijk zien, dat Javaansche radhens den partikulier meenden te kunnen vernederen.- Als wij een duitje hebben om uit te geven voor portretten, behoort Gij tot de eersten, die een ex. krijgen. Zijt alle drie hartlijk van ons de hand gedrukt Uw vriend RvE Ik heb hier een volksvergadering over de nieuwe grondwet bijgewoond. Een vertrek, waar men niet kon hooren. Een voorzitter, die niet kon voorzitten, noch lezen. Eene vergadering, die niet wou spreken. Ieder dronk en rookte slechts. - Toen verzocht ik 't woord om toch iets te doen. - Maar dat scheen tegen de bedoeling der vergadering. 't Heet een ‘voorrecht’ voor Nederl., dat de voorbereiders der 1e Atjehschen nederlaag den tweeden veldtocht voorbereiden. En na de 2e, 3e enz. nederlaag? Veile Domheid! of Domme veilheid! Ik schreef de laatste bladz. in den donker, om de tallooze vliegen te weren. In de op bl. 4 bedoelde vergadering hoorde ik een kamerlid, dat drie kwartier sprak en niets zei.- Helaas! ik moet te Rolle blijven om mijn gezondheid. Ik wil blijven leven om zelf mijne kinderen op te voeden. Zij zijn mijn legaat aan de menschheid. Hartmann & Feringa beweren, dat een verstandig, logisch mensch geen kinderen begeert!- Die Sjach! Ellendig Europa! Beschaafde 19e eeuw! Let eens op de volzinnen mijner recensie, die F. stilzwijgend voorbijgaat, zooals omtrent zijn wangunst.- {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} [24 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 24 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. IX. (M.?.) Een cijfer 11? onderaan in blauw potlood inzake de totale omvang is doorgestreept. De verzonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 137-151. 24 Juli 48 begin hst.; geknakte gestalte 9½ 49 om den barbier niet 10½ 50 eigenlyke reden v.z. komst 13 51 eind hoofdstuk 4 [25 juli 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 25 juli 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Strookje postpapier, aan éen kant beschreven. (M.M.) Wb. 25 Juli 1873 Waarde funke, Ziehier ± vel elf. We zyn weer quitte, want ik ontving f440. Ik gun me geen tyd U te schryven. Hartelyk gegroet tt DD Zend nu geen geld. Ik zal U vragen by volgende kopie. Ik heb er pret in, by te blyven.- Gelyk met dezen gaat proef 5. Wilt ge s.v.p. werk maken van die drie grieksche woorden op blz. 66? [25 juli 1873 Beoordeling van Ideën V in Onze Tolk] 25 juli 1873 Beoordeling van Ideën V door Dr. G. Dozy in Onze Tolk, 4e jaargang, no. 42, blz. 331-332. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Boekbeschouwing. Ideën van Multatuli. Vijfde Bundel, 4 stukken. Amsterdam, G.L. Funke (Prijs f4). Daar is een belangrijke reactie gekomen in de belangstelling, die Multatuli's geschriften bij het Nederlandsch publiek ondervinden. {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} Wanneer Multatuli klaagt, dat de openbare pers in Nederland hem doodzwijgt, omdat zij hem vreest, dan heeft hij slechts ten deele, wellicht slechts voor een zeer klein deel gelijk. De waarheid is, dat de publieke pers hier, zooals meestal, vrijwel de publieke opinie vertegenwoordigt. Want ik vrees, dat Multatuli's Ideën, meer nog dan zij verdienen, ons publiek zeer koel laten. Niet zelden treft men mannen aan, lang niet blind voor de teekenen der tijden en gewoon notitie te nemen van al wat invloed kan hebben op den maatschappelijken of staatkundigen toestand, die toch slechts ter loops, zooal in 't geheel, kennis nemen van Multatuli's Ideën. Die omkeer in de algemeene waardeering ligt deels aan den schrijver deels ook aan de omstandigheden, die zijn eerste optreden vergezelden. Niemand zal ontkennen, dat Multatuli's proefstuk een meesterstuk was. Max Havelaar heeft zijn schrijver voor goed een eervolle plaats in onze letterkunde verworven, de verschijning van dien roman was tevens een historisch feit als die der Provinciales van Pascal of der Brieven van Junius. Evenzeer echter moet erkend worden, dat de grond van waarheid, die tot de conscientie van des schrijvers landgenooten sprak, de overdrijving deed voorbijzien, aan welke de schrijver zich schuldig maakte door het Nederlandsche bestuur aansprakelijk te stellen voor misbruiken, wier energieke beteugeling grooter macht zou vereischen dan beschikbaar was, terwijl evenzeer de tegelijk krachtige en toch zoo sierlijke stijl, het buitengewone letterkundige talent van den schrijver de gebreken over het hoofd deed zien, waarvan uit een letterkundig oogpunt deze roman niet vrij te pleiten was. Trouwens het werk was niet geschreven met het oog op letterkundig maar op politiek succes. Hetzelfde karakter droegen zijne volgende geschriften, en zoolang de koloniale kwestie aan de orde was, bleef Multatuli, de opvolger van v. Hoevell als woordvoerder der Indische reformatoren, de held van den dag. Maar de koloniale kwestie is op den achtergrond geraakt, en de gemoederen worden nu door gansch andere belangen in beweging gebracht. Men heeft ingezien, dat in ons land, in onze maatschappij zelf nog zooveel te hervormen is, en na een enkele schrede voorwaarts te zijn gegaan op den goeden weg in Indië, liet men daar de zaken op nieuw hun loop en dacht slechts aan hervorming van ons defensiewezen, onze rechtspleging, ons belastingstelsel. Multatuli is in {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} zooverre met zijn volk meegegaan, dat ook hij, zonder zijn rol als hervormer te laten varen, zijne aanvallen van het Indisch bestuur overbracht op onze sociale toestanden. Maar het publiek was zoo gewoon hem speciaal als Indisch hervormer te beschouwen, dat het hem niet erkende als profeet op Nederlandsch sociaal terrein. Ook is 't nog zoo onaangenaam niet te hooren, dat de regeering, de gouverneur-generaal, de minister of des noods de heele tweede kamer niet deugt, maar zelf de klappen te krijgen, te hooren en te gelooven: gij mijn lezers, die de Nederlandsche maatschappij vormt of helpt vormen, gij zijt - kortweg ellendelingen; - zie, daartoe behoort een zeer groote mate van welwillendheid, zoowel van het publiek jegens den schrijver als van den schrijver jegens het publiek. En Multatuli was begonnen met een bravade, - een van die frazes, die zijn beste bladzijden vaak ontsieren -: ‘Publiek, ik veracht u met innigheid.’ Toen Multatuli dat de eerste maal zeide, klapte het publiek in de handen, dat was iets vreemds, er lag iets stouts in, het kon zelfs zoo men wilde voor een daad van moed gelden: in een woord het verwekte een mengeling van verbazing en ontzag. Maar men raakt aan alles gewoon, ook aan de verachting van Multatuli en toen hij die verachting in verschillenden vorm meermalen uitgesproken of getoond had, begon een deel van het publiek te fluiten; en een deel ergerde zich en riep: loop naar de maan, wat hebt gij u dan met ons te bemoeien! en slechts een klein gedeelte schudde bedenkelijk het hoofd en betreurde de aberratie van een grooten geest. Maar niet alleen aan zijn gebrek aan tact tegenover het publiek is de betrekkelijk geringe invloed te wijten, dien zijne geschriften buiten den kring zijner geestverwanten uitoefenen. Ook de vorm is niet gelukkig. De titel Ideën belooft iets anders dan het werk geeft, en aanvankelijk schijnt ook de schrijver er iets anders mede bedoeld te hebben dan het ten slotte geworden is; losse gedachten van verschillenden aard, korte bespiegelingen over zedelijke en maatschappelijke onderwerpen, een werk in den trant van Pascal's Pensées. Voor zulk een werk eigende zich Multatuli's geest met zijn geniale invallen, zijn schitterend vernuft bij uitstek. Ook de uitgave in afleveringen was bij die opvatting niet onraadzaam. Hoezeer men ook een enkel idee mogen bewonderen, men leest geen half dozijn ideën achtereen, wanneer het werkelijk ideën zijn. Zulk een bundel, bestemd om van tijd tot tijd opengeslagen te worden, ten einde in een half uur lezens {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} stof te geven voor een dag nadenkens, moest dus geleidelijk verschijnen ten einde niet af te schrikken door den omvang, en zooveel mogelijk verscheidenheid opleveren ten einde geen vrees in te boezemen voor eentonigheid. Het laatste was trouwens even noodig voor den schrijver als voor het publiek. Genialiteit vermoeit den lezer even snel als zij den schrijver uitput, en nagenoeg alle werkelijk geniale dichters hebben dan ook òf betrekkelijk weinig geschreven òf hun poëtischen arbeid afgewisseld met degelijke wetenschappelijke studie. De laatste bundels der Ideën nu droegen de sporen zoowel van uitputting als van de behoefte aan afwisseling, waaraan de schrijver nog te rechter tijd heeft voldaan. En daarmede kom ik tot den vijfden bundel, dien ik mij eigenlijk had voorgenomen hier te bespreken. Deze bundel bevat de voortzetting der geschiedenis van Wouter Pieterse. Deze veelbelovende knaap met zijn pedanten broer Stoffel, met de oude juffrouw Laps en meester Pennewip, daarnaast de lieve Femke is een reminiscens uit de goede dagen der Ideën en zal zeker velen mijner lezers, die sinds een paar jaar Multatuli uit het oog verloren hebben, nog helder genoeg voor den geest staan om hunne belangstelling in zijn verder lot levendig te houden. Zij zullen het zich niet beklagen, zoo die belangstelling hen noopt zich dezen bundel aan te schaffen. Wouter Pieterse is even diep gedacht, even krachtig opgevat en even meesterlijk uitgewerkt als Max Havelaar. Had Multatuli's eersteling meer gloed en leven, in het werk van later jaren geven de scherpe omtrekken, de logische ontwikkeling der karakters het bewijs, dat de jaren niet nutteloos voor den schrijver zijn voorbijgegaan, zij wijzen op een rijke ervaring, op nauwgezette letterkundige studie, op een rijper geest. Toch zal het vrees ik lang duren, voor Wouter Pieterse de populariteit verkregen heeft van Max Havelaar, en hier ligt de oorzaak voornamelijk in een gebrek, waarop ik reeds wees, in den vorm. Een roman in afleveringen heeft hier te lande weinig kans van slagen; en van een tijdschrift koopt het publiek niet licht geheele deelen. Hier echter hebben wij een roman in den vorm van een tijdschrift, - en tot overmaat van ramp een roman, zoo kunstig uitgewerkt, zoo vol uitweidingen, wier rechte beteekenis slechts uit den samenhang van het geheel blijkt, dat iedere aflevering op zichzelf bijkans onleesbaar is. Zoo wordt het 2e stuk bijkans geheel ingenomen door een analyse van Bilderdijk's Floris de Vijfde en een daarop gegrond betoog, dat Bilderdijk een ‘knoeier van de ergste {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} soort’ was, en dat ‘Mr. Publiek’ ‘alleronzedelijkste zedelijkheidsbegrippen’ heeft. Is Multatuli werkelijk zoo naief het onlogische dezer conclusie zelf niet in te zien? Ik weet niet, of ooit een verstandig man den Floris V bijzonder bewonderd heeft, en zeker heeft dit treurspel nooit als Bilderdijk's meesterstuk gegolden *. Dat Bilderdijk wel eens prullen geschreven heeft, zal zeker niemand tegenspreken, maar dat kan van nagenoeg ieder eenigszins vruchtbaar dichter gezegd worden. Dat hij als dichter evenzeer door zijn tijdgenooten overschat is, als zijn onzedelijkheid en karakterloosheid terecht in den jongsten tijd zijn aan de kaak gesteld, ik zou geneigd zijn dit toe te stemmen, maar zoo Multatuli wil betoogen, dat Bilderdijk een prulpoëet, een ‘knoeier van de ergste soort’ is, dan moet hij dit bewijzen uit die werken, welke tot nog toe als meesterstukken, als Bilderdijk's beste werken beschouwd zijn. Zoo ik eenigszins uitvoerig was bij het laken van eene overdrijving, die werkelijk het meest hinderlijke gebrek in Multatuli's Ideën mag genoemd worden, dan wil ik daarmee geenszins te kennen geven, dat de uitweiding over den Floris V op zich zelf een fout is in dezen roman. Zij maakt dien alleen hierom minder leesbaar, omdat zij een geheel stuk nagenoeg vult, omdat de samenhang van die uitweiding met het geheel daardoor niet duidelijk is en voor den meer oppervlakkigen lezer de draad van het verhaal op min aangename wijze wordt afgebroken. Verschijnt eenmaal een op zichzelf staande uitgave van den roman Wouter Pieterse, dan zal ieder met die uitweidingen vrede hebben. Twijfelt men nog, men denke slechts aan de romans van Jean Paul, met wien Multatuli ook in zijn oorspronkelijken humor groote overeenkomst bezit. Velen zal het te zwaar vallen een roman van Jean Paul achtereen te lezen, maar hij, die hiertoe den vereischten ernst bezit, zal zeker die lektuur noch vervelend noch onnut achten. Zoo zal het ook gaan met Multatuli's Ideën, waarvan ik den vijfden bundel ten zeerste aan mijn lezers aanbeveel. Mocht de schrijver begrijpen, dat hij om invloed uit te oefenen {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} - de meest natuurlijke en geoorloofde eerzucht van een schrijver - gelezen moet worden, en dat hij om gelezen te worden eenige consideratie moet hebben voor de neiging van het publiek, dat aan een doorloopenden roman de voorkeur geeft boven eene afwisseling van huiselijke tafereeltjes en wijsgeerige bespiegelingen, waaruit het niet wijs kan worden, omdat het geen overzicht heeft over den samenhang, - dan zal hij zeker niet te klagen hebben over doodzwijgen, omdat de publieke opinie machtiger is dan de pers, en hij dus door de eerste te winnen de booze bedoelingen(?) der laatste noodwendig moet verijdelen. Of hij overigens het publiek veracht of niet, is van ondergeschikt belang; en het is slechts een kwestie van goeden smaak, of hij die eens bekende waarheid, voor welke het publiek langzamerhand ongevoelig geworden is, telkens wil herhalen. Dz. [26 juli 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 26 juli 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Half enkel velletje postpapier, tot het midden van de eerste bladzijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 17 juli, voor de volgende zet 2 augustus. Wiesbaden 26 juli 73 Weledele Heer! In antwoord op Uwen 4n zet C 2, C3, antwoord ik: 4) g 8 - f 6 Na minzame groete met Achting UEDDwDienaar Douwes Dekker [29 juli 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 29 juli 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Half enkel velletje postpapier, waarvan éen bladzijde beschreven. (M.M.) Wb. 29 Juli 1873 Waarde funke! Hierby vel 12. Schikt het u my f100. te zenden. De ontbrekende 1½ vel zullen spoedig volgen. Hartelyk gegroet tt DD {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} Als 't kan, zou my 'n beetje spoed met drukken heel aangenaam zyn. Ik heb geen afschrift van m'n kopy, en daarom is 't soms noodig dat ik m'n geschryf van 10, 12, 20 dagen geleden, weerzie, om 't verband. [29 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 29 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. IX. (M.M.) Handschrift van Mimi. De cijfers 12! en 13 in blauw potlood zijn van Multatuli zelf. De verzonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 151-166. 29 Juli 52 k k keuken 12(!) bladzijden 3 53 hy kwam vertellen 2 3/4 54 policie te roepen 5 1/4 55 eind hoofdstuk 13 4 1/2 [30 juli 1873 Brief van Mimi aan Funke] 30 juli 1873 Brief van Mimi aan Funke, begonnen op 29 juli. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van blz. 3 beschreven. (M.M.) Wiesbaden 29 Juli 1873. Waarde heer funke. Dank voor uw schrijven van 21 Juli. Ja, die woorden van Lamartine zijn schoon! en zoo passend. Ik heb 't geluk gehad ze te vinden, al snuffelende in L's werken. Ik vond het een goede chance, en ben zeker het ook D. genoegen deed zoo vóóruit geraden te zijn. Waarlijk ik ben er verlegen mee ge u zooveel moeite geeft voor dat Gelukssprookje. Ofschoon 't mij natuurlijk aangenaam zou zijn zoo 't geplaatst werd, moet ge u toch daarvoor niet al te veel last op den hals halen. Ik kan 't beetje werk dat ik er aan gehad heb ook zeer goed beschouwen als een oefening. Ik weet niet of ge u nog herinnert dat gij verleden zomer hier zijnde de opmerking gemaakt hebt, dat zoo weinig menschen de toedracht van den Havelaarszaak juist kenden. Ik begreep toen dat ge gelijk hadt en reeds aanstonds rees de vraag bij mij op of ik niet uit D's werken een kort relaas van de toedracht dier zaken zou kunnen samenstellen. Ik ben dan ook werkelijk met dit denkbeeld aan 't werk, dat wil zeggen aan 't bijeen zoeken gegaan; en zoo ik er u niet reeds vroeger over schreef was 't wijl 't mij moeilijk viel over dit onderwerp {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} met D. te spreken. Ik heb m'n aanteekeningen bij elkaer gepakt en wachtte op eene gelegenheid, op de gelegenheid dat wij u dezen zomer misschien zouden zien, en dat de zaak dan makkelijker mondeling te behandelen was. Dit is echter tot nog toe 't geval niet geweest en ik trek nu mijn stoute schoenen aan om er u eens over te schrijven, en uw oordeel te vragen. Wat ik op 't oog heb kan u blijken uit nevensgaand blaadje dat ik mij voorstel als voorbericht voor een brochure getiteld Multatuli te Lebak. Wilt ge dat eens lezen en er mij dan uw opinie over zeggen? Ik heb wel de aanteekeningen bij elkaer, maar als schrijverij is 't niet af. En ofschoon ik begrijp dat ge op dit voorbericht niet geheel af kunt gaan, zoo wilde ik toch gaarne vooruit weten of ge denkt dat wat mijn voornemen zou zijn te leveren, in uw geest vallen zou. Zoo ge 't tegendeel vermoedt wil ik er liever niet mee beginnen. Ik heb D. nog niet gezegd dat ik u hierover schrijf. En ofschoon ik, zoo ge mij mocht aanmoedigen, natuurlijk zijne goedkeuring zou vragen, moest de zaak toch geheel buiten hem omgaan, alsof een vreemde het deed. 't Spreekt vanzelf dat ik ook u in dat geval verzoeken zou te vergeten wie ik was, althans tegenover anderen. Neem mij niet kwalijk dat ik u lastig val, waarde heer Funke. Wie weet of ik uw opmerking niet geheel anders heb opgevat dan ze was. In elk geval zou daaraan niet meer verbeurd zijn dan dit schrijven. Ik groet u zeer hartelijk. Mimi HS. 't Schetsje of verhaaltje dat ik geschreven heb en waarover D. u een paar maal gesproken heeft, zoodat u later zoo vriendelijk waart er naar te vragen, ligt er nog altijd op te wachten dat D. het eens zou doorlezen. Maar hij heeft het zoo druk met zijn eigen werk dat daar niet van komt. Nu, gelukkig heeft dat allen tijd.- 30 Juli Ik heb daar 't voorbericht, zooals ik 't mij dacht over geschreven om 't u te zenden. 't Spreekt echter vanzelf dat ik onder 't werken daarin nog wel veranderingen zou moeten maken. Dit is alleen om u een denkbeeld te geven van mijn plan.- Niettegenstaande vele zeer zeer hevige onweders is 't hier zoo warm dat ik bijna niet schrijven kan. D. wordt er ook zoo zenuwachtig van. Een paar dagen geleden was 't 107 graden in de schaduw! Zoo erg zal 't in Amsterdam wel niet zijn. Adieu waarde heer Funke MHS. {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} [31 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 31 juli 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. IX. (M.M.) Handschrift van Mimi. Het cijfer 14 inzake de totale omvang in blauw potlood is van Multatuli zelf; een gelijk cijfer 13 onderaan is doorgestreept. De verzonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 167-182. bl. 56, 57, 58, 59 - - 14 een hoofdstuk [2 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 2 augustus 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Dubbel velletje postpapier, tot onderaan blz. 3 beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 26 juli, voor de volgende zet 8 augustus. Wiesbaden 2 Aug. 1873 Weledele Heer! Als antwoord op Uwen zet 5) D 2. D 3 heb ik de eer te zenden: 5) D 7. D 5.- In zekeren zin bezwaart het my, dat UWED die op myn verzoek aan den heer de Lelie, deze party speelt - en naar ik hoop, meer dan deze ééne! - om mynentwille uitgaven doet. Of men in Holland postkaarten naar hier aanneemt, is my onbekend, doch in Duitschland zou 't niet baten, daar de prys gelyk staat met 'n brief. Nu heb ik er reeds over gedacht, UWED voortestellen Uwe zetten te doen bezorgen by myn uitgever den heer Funke op de Heerengracht by de Hartenstraat, maar... daar gaat veel om, en ik ben bevreesd dat zoo'n klein papiertje mocht verloren gaan. Ik durf U dit niet voorstellen, wat wel jammer is, want byna elken dag ontvang ik van die firma brieven of pakketten. Het zou me waarlyk verdriet doen, als er 'n zet van U in 't ongereede raakte, en dit kon ligt gebeuren door slordigheid van 'n winkelbediende. Ook is dikwyls 't bezorgen op de Heerengr. b.d. Hstr. nog lastiger dan 't werpen van een brief in de bus. My is 't schaken eene zéér ambitieuse zaak, en eigenlyk de eenige uitspanning die ik my veroorloof. Bovendien, 't is my als 't ware een geneesmiddel tegen verdriet. Ik kan U verzekeren dat ik met genoegen belasting betalen zou, als onze Min. v. fin. dat eens in z'n hoofd kreeg. {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu, dit hoeft Goddank nog niet! De zaak is maar, dat het my bezwaart, UED op onkosten te jagen. Ik herinner me niet, of ik in myn brief aan den heer de Lelie gezegd heb, dat ik gaarne de port voor myn rekening nemen zou. Dit is de zuivere waarheid, en ik vraag dus beleefd de vergunning U 'n blaadje postzegels van 10 cts te mogen doen toekomen. Maar ik durf het niet doen zonder verlof, anders ware het reeds geschied. In de hoop dat UWED my myn openhartigheid ten-goede zal houden, noeme ik my na minzame groete, met achting, UWEDDwDienaar Douwes Dekker [2 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Gerdessen] 2 augustus 1873 Brief van Multatuli aan L.E. Gerdessen. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De laatste zinnen staan verticaal in de smalle ruimte tussen de tekst op blz. 4 en blz. 1, en verder bovenaan op blz. 1. Kappelman: Multatuli's woord voor de kleine burger, zie V.W. I, blz. 159. pékins: burgermannetjes (fr.) onechte zuster van de deugd: toespeling op Idee 114; zie V.W. II blz. 336. Korang wang: geldgebrek (mal.) Wbaden 2 Aug 73 Waarde heer Gerdessen, Ik antwoord terstond op Uw hartelyken brief, omdat ik - geen tyd heb. Dit zit zóó in elkaer: Zeer gaarne schreef ik U uitvoerig, maar ik moet binnen weinig tyds, veel kopie leveren. ('t wordt waarachtig 'n ambacht! Soit!) Indien ik nu wacht tot ik kans zie Uw schryven behoorlyk te beantwoorden, zou 't er misschien geheel by inschieten, en dit wil ik niet. Eigenlyk schryf ik U dus alleen, dat ik niet schryf, d.i. vandaag niet. Nog 'n reden die my tot haast dringt, is de vrees voor misverstand. ('t Zwygen kan ½ leugen wezen, niet waar?) Tyd om uittewerken heb ik nu niet, maar ik wou U gauw zeggen: 1) dat ik me niet heb geergerd aan geestigheden in uw boek. Vat in godsnaam m'n wenk niet op, noch als verwyt, noch zelfs als vermaning. O, neen, de grond van m'n... raad is van zeer algemeene strekking. Ze zit dieper dan de fouten waarvan gy u schynt te beschuldigen, niet ik! Schryf meer, en houd m'n raad in 't oog, zonder {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} daarby te meenen dat ze U in 't byzonder geldt. Er moest boete op geestigheid staan voor iedereen. 2) Omtrent discipline ben ik zeer oud-pruikerig-militair gezind. In de stiptheid van de ‘soldatery’ is iets dat me aantrekt, omdat het aan de onomkoopbaarheid van de Natuur herinnert. Kappelman zegt: ‘ik zal komen om acht uur’ en meent zich civiel te gedragen door zoo tegen negenen te komen aansukkelen. By zulke gelegenheden denk ik altyd: Kerel, je moest gemaszregelt worden door 'n (pruissischen) korporaal! Natuur? Ja! Wie, om over 'n afgrond te komen 'n sprong moet doen van x voet, en slechts x - zoo weinig als ge wilt, te kort springt, valt er in. Dit is correct! De Natuur geeft geen millimeter toe, en dit kán ze niet zonder álles te bederven. Zoo-iets nu bevalt me in de Milit. discipline! Als ik m'n zin had, kregen alle pékins daarin wat les! 't Is noodig! Aan 't ónmilitaire schryf ik voor 'n groot deel de vervloekte slordigheid in denken toe. ‘a=a, dus zal 't wel zoo ongeveer iets anders zyn dan a!’ Zóó débaucheeren ze hun verstand! En dat is my - vies als iets vuils! Dat onrecht en willekeur dikwyls 'n rol spelen by verdraaide toepassing van tucht, spreekt vanzelf. Nu, dát is de onechte zuster van de deugd, die de familie schande aandoet. Gut, ik wou dat ik de zaak van Kaptn Jansen mocht behandelen! Nu ja, dít wilde ik u hoofdzakelijk zeggen. Dat art. 27 is (als meer gebeurt) niet heel zuiver geredigeerd, maar met den geest ben ik 't eens, niet alleen, maar ik geloof dat ik 't weldenkende ridderlyke officieren duidelyk maken kan, dat die bepaling goed is. Hoog opgevat is zwygend gehoorzamen een der hoogste trappen waartoe zich de mensch verheffen kan! Ik weet wel dat dit paradox klinkt, maar blyf er by. Doch... ook deze deugd heeft den gewonen sleep onechte zusters, dit spreekt vanzelf. Zwygen, schoon? Eilieve, let eens op al de luî die niet zwygen! Is de zedelyke hoogte die ze met hun kibbelen en kakelen en bedillen bereiken, zoo duizelingwekkend? Maar, nog-eens, niet in dezen brief werk ik 't thema uit. Ik neem alleen acte van m'n liefde voor tucht. Het tegendeel is 't gehate ‘schipperen.’ Ik hoop gelegenheid te vinden in den Wouter 't onderwerp grondiger te behandelen. Uwe Nutsvoordracht? Ik dank U wel. Ik weet dat zulke verdedigin- {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} gen te-pas komen. Wel ligt er iets komieks in, dat het noodig is, maar 't is nu eenmaal zoo! Ge kunt gerust verzekeren dat ik 'n goed mensch ben. Na m'n dood, (en wat lang daarna) zal men 't wel begrypen, en tevens: waarom men my by-voorkeur aanvalt op dát terrein. 't Ligt voor de hand. Als ik m'n Publiek meer achtte, zou ik m'n leven beschryven, maar ik ben genezen van openhartigheid in 't intieme. ‘Ze’ maken er misbruik van. Bovendien ‘ze’ kunnen niet lezen. Wees zeer vriendelyk gegroet van tav Douwes Dekker Kyk, nu is de br. toch langer geworden dan ik verantw. kan. Ik heb 't zeer druk. Is uw Korang wang drukkend? Myn uitgever betaalt my prompt. Dit was vroeger zoo niet. Vandaar myn zwerven. Als uwe behoefte niet zeer groot is, zou ik u wel wat kunnen helpen maar liefst niet nu terstond. Ja, uwlieder tractementen zyn veel te laag! Dat 's 'n domme zuinigheid van Kappelman. En als er gevochten moet worden, is-i bang! Dan betaalt-i met goedkoopen roem en versjes! [2 augustus 1873 Bericht in de NRC] 2 augustus 1873 Bericht in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, nr. 211 (Knipsel M.M.) - In eene boekbeschouwing van eene Engelsche vertaling van Multatuli's Max Havelaar, deelt een recensent van de Londensche Echo aan zijn lezers mede, dat dit werk beschouwd kan worden als de Uncle Tom's Cabin van Oost-Indië, daar 't ten doel heeft om de aandacht te vestigen op ‘de verschrikkelijke wreedheden’, waaraan de inboorlingen van de Nederlandsche koloniën blootstaan. Zou Engeland - vraagt de recensent - eerlang zich met eene tweede en meer ernstige ‘Zanzibar Slavery question’ te bemoeien hebben? De gelijkstelling van Nederland met Zanzibar, uit een oogpunt van slavernij, is onbetaalbaar! Waar blijft Sir Bartle Frere? [3 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 3 augustus 1872 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Half enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (M.M.) {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} Wbaden 3 aug 73 Waarde funke, Dank voor de f100. Totaal: f540.- Hierby vel 14. Wilt ge my f100 zenden (Ik heb veel noodig, ook voor Italie! m'n vrouw is ziek!) De ontbrekende kopie volgt zéér spoedig. Hartelyk gegroet tav DD [3 augustus 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 3 augustus 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. IX. (M.M.) Het laatste cijfer, in blauw potlood, duidt op de totale omvang in vellen druks. De gezonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 182-196. 3 Augustus. 60. 61. 62. 63 Een hoofdstuk zonder aventuren 14½ 15 [6 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 6 augustus 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Half enkel velletje postpapier, tot het midden van de keerzijde beschreven. (M.M.) Dozy: zie voor diens artikel 25 juli. Wiesbaden 6 aug Waarde funke! Bygaande kopie loopt ± t/m vel 15. (Ik denk iets minder, maar veel scheelt het niet)- Wilt ge my alles zenden wat er uitkomt van & tegen Zaalberg? M. is by hem op kathechisatie geweest, en heeft die Mevr. B. gekend. Daarom interesseert haar de zaak. Dank voor brochure Harder! Ik vrees dat Zaalberg tuimelt. t is 'n treurige zaak van alle kanten. Dat eeregericht is... komiek!- Wilt ge 't achterstaande naar de drukkery zenden? hartelyk gegroet tt DD hm, hm, de Woutergeschiedenis! Ze zullen koopen en lezen! Dank voor - domme - ‘Tolk’. Z'n ‘leestafel’ man - Prins Denderah - dat was hyzelf denk ik, schynt verschwunden. 't Is toch dom van me dat ik niet eerst Dozy gevraagd heb hoe ik m'n Ideën moet schryven? {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} [6 augustus 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 6 augustus 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. IX (M.M.) Het cijfer 16, in blauw potlood, duidt op de geschatte omvang in vellen druks. De gezonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 196-210 6 aug. 64. 65. 66. 67. Een hoofdstuk Castalie 14 Ophelia 16 [8 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 8 augustus 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Half enkel velletjes postpapier, tot het midden van de keerzijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Bij Multatuli's aanbod noteerde Lodewijk Prins: Met deze onstuimige charge bederft zwart zijn goede vooruitzichten. 6... Pd5: zou juist zijn geweest. Dat was toen trouwens al meer dan twintig jaar ‘bekend’. (Prins 1970, blz. 89) Voor de vorige zet zie 2 augustus, voor de volgende zet 14 augustus. Wbaden 8 Aug. 1873 Weledele Heer! In antwoord op 6) E 4 - D 5, heb ik het genoegen hierby aantebieden. 6) E 5 - E4. Wat overigens Uw voorstel aangaat om de kosten ten lasten te brengen van den verliezer, dit komt me goed voor, en ik neem het aan. By den heer F. gaat veel om, en door de drukte zou misschien dikwyls een onzer zetten blyven liggen. By vergissing zeker, zyn bygaande postzegeltjes tusschen Uwen brief geraakt. Ik ben dus zoo vry, UWED die terug aantebieden. Na vriendelyke groete met achting UWEDDwDienaar Douwes Dekker [9 augustus 1873 Twee berichten in de Sumatra-Courant] 9 augustus 1873 Twee berichten in de Sumatra-Courant, no. 64. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Ons artikel: zie de Sumatra-Courant d.d. 9 juli en 12 juli. {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} Sumatra's westkust. Padang, 9 Augustus 1873. Ons artikel: Multatuli en de oorlog tegen Atchin, wat den Gouverneur van Sumatra's Westkust als hoogst strafbaar voorkwam, heeft de aandacht getrokken van den Redakteur der Java-Bode. Na onze beschouwingen gedeeltelijk te hebben overgenomen en aangeprezen, besluit hij met een kleine rektifikatie omtrent den schuldige aan de oorlogsverklaring tegen onzen Atchineeschen nabuur. Niemand, zegt hij, is schuldig dan de onderzeesche telegraaf. Men heeft gedacht en gehandeld met de snelheid der elektriciteit. Toegestaan, maar de rampzalige gevolgen daarvan zullen intusschen lang gevoeld worden. Wie ook de schuldige zij, 't is te betreuren, dat door de onbesuisdheid van een enkelen millioenen schats wordt verspild, duizende menschenlevens verwoest, groote rampen over vele volken gedurende vele jaren gebracht worden, terwijl de man, die tegen dit alles 't eerst en 't krachtigst waarschuwde, en de opvolging van wiens raad alles had kunnen voorkomen, in den vreemde broodsgebrek lijden moet. Als er meer rechtsgevoel en leven in onze natie was, zou zij daartegen met kracht opkomen. Een volk, dat zulk onrecht verdragen kan, schijnt zijn val nabij; en een volk, dat wegens gebrek aan rechtsgevoel en leven valt, valt voor altijd, zonder hoop op herstel. Dertig ingezetenen van deze plaats hebben zich blijkens hun eigen verklaring tot een ‘voorloopig komité’ vereenigd, met het doel om bij genoegzame deelname een feest te geven ter eere van de officieren der van hier naar Atchin vertrekkende brigade. Ofschoon het erkend moet worden, dat bij het ondernemen eener tweede expeditie naar Atchin, na al het ondervonden leed van den eersten tocht, ernst en kalmte beter zouden voegen dan een kunstmatig opgewekte feestvreugde, en alhoewel wij tegen den oorlog van Atchin blijven gekant, toch willen wij het groote en kostbare middel daartoe - het leger! - een blijk van onze oprechte belangstelling niet onthouden. Wij ondersteunen dus het plan van ons ‘voorlopig komité,’ wat er ook op zijn recht van bestaan en samenstelling te zeggen moge zijn. Maar - geen zaak moet ten halve gedaan worden; indien ze goed is, doe ze flink, is ze dat niet, laat haar dan liever ongedaan. Waarom moet aan de officieren van het oprukkend {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} legergedeelte een feest aangeboden worden, en waarom aan de onderofficieren en soldaten niet? Hebben ook dezen geen aanspraak op onze sympathie? Genoeg. Men herstelle deze fout op de vergadering van a.s. dinsdag. In het gemis aan fondsen is gemakkelijk te voorzien: men stelle zich door middel van sub-kommissiën in gemeenschap met de hoofdplaatsen van Java, en men geve daar zoowel als hier aan ieder de gelegenheid om ook voor de geringste bijdrage in te schrijven; want ieder, hij zij een voor- of tegenstander van den tegenwoordigen oorlog, zal willen deelnemen aan een poging ter vereering van moed en zelfverloochening, deugden die in het Indisch leger zoo karig betaald worden, omdat ze daarin zoo algemeen zijn. Langs dien weg zal men de beschikking krijgen over voldoende middelen voor een waardig afscheidsfeest, waarover de geheele brigade en ieder naar zijn stand kan tevreden zijn. [10 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 10 augustus 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Half enkel velletje postpapier, tot bovenaan de keerzijde beschreven. (M.M.) Wbaden 10 Aug 1873 Waarde Funke! Dank voor de f100 en den brief aan Mimi. Dit maakt f640.- 't hier nevensgaande zal slechts uitloopen tot 15¾ vel, zoodat ik nog niet geheel by ben - maar ik heb tegenspoed gehad. Toch ben ik zoo vry U te verzoeken my nu reeds weer f100. te zenden. Ik heb naar Italie geschreven dat ik spoedig weer remitteeren zou. (Van de laatste f100. zond ik ook de helft.) Wilt gyzelf f50. zenden aan Eduard, en f50. aan my, ook zeer goed! Ja, liever. Adres: Edward D. Dekker Esq. presso i Signori S & A Blumenthal & Co Traghetto S. Benedetto Venezia zoo namelijk verzocht hij me te adresseeren. Het hollandsch geld staat daar goed, naar ik hoor. Ook hier is de koers iets beter geworden. 't Is 3½% geweest! Hartelyk gegroet tt DD {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} Nieuwe kopie zal Uw remise kruisen, naar ik hoop. Ik denk en hoop hartelyk dat deze bundel u wat voordeel geeft, dat U billyk toekomt! Ja, ik wensch het u hartelyk toe! Dank voor Uw flinke behandeling. Gy verdient dat het U royaal gaat! [10 augustus 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 10 augustus 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. IX. (M.M.) Het cijfer 17, in blauw potlood, duidt op de geschatte totale omvang in vellen druks. De verzonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 210-223. 68. 69. 70. 71. hoofdstuk en Sibylle ‘windstreken laten zien’ 17 12½ [12 augustus 1873 Brief van Mimi aan Funke] 12 augustus 1873 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan drie bladzijden beschreven. (M.M.) Een vriend van D.: Mr. Willem Schook. Wiesbaden 12 Aug. 1873. Waarde heer funke. Dank voor uw brief van 5 Aug., waarvan D. u de ontvangst wel te gelijk met die van de ingesloten f100 zal gemeld hebben. Ik begrijp dat mijn plan in zooverre ik D. zelf wilde laten spreken, om de door u genoemde reden, niet deugt, en dat er dus naar een anderen vorm moet gezocht worden. Ik wil gaarne beproeven of ik een geschikten vind. Voor mij is daarbij het hoofdbezwaar dat ik meer weet dan men alleen uit D's werken weten kan. Doch met wat omzichtigheid is dit bezwaar te boven te komen, het maakt de zaak niet onmogelijk. Ik wil het in elk geval eens beproeven, en schrijf er u dan later over. Hartelijk dank voor de moeite die ge u voor 't Gelukssprookje getroost hebt! Kan men van 't Stuivers magazijn losse nummers bekomen? Een vriend van D., die sedert een maand bij ons is heeft mijn stukje dat ik ‘Vier en twintig uren op reis’ noemde, voor mij nagezien. Hij heeft mij nogal aangemoedigd en D vertrouwt op zijn oordeel, zoodat ik zoo vrij zal zijn het u bij gelegenheid te zenden met vriendelijk {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} verzoek dat ge er na inzage eens over denkt hoe het 't best zou kunnen geplaatst worden. Ik verbeeld mij misschien in 't een of andere tijdschrift, maar eigenlijk ken ik die te weinig. Voor 't Nieuws als feuilleton is 't geloof ik niet geschikt; evenmin om den inhoud, als wijl ik denk dat het afgebrokkeld niet smakelijk zou zijn. Mag ik u daar dan nog eens mee plagen? 't Is wel wat erg u zoo lastig te vallen, daar gij het toch zoo druk hebt! Ik zou het dan ook werkelijk niet vragen, zoo ge niet zoo vriendelijk geweest waart herhaaldelijk belangstelling te toonen in mijn werk. Zoo ziet u welke zure vruchten ge oogst van uwe voorkomendheid! Zooals ge weet moeten wij 't laatst van Sept. verhuizen, maar weten nog steeds niet waarheen. Niet wetende waarheen blijven we misschien ten slotte hier. Maar ik deed dit slechts ongaarne, want ik geloof dat W. op den duur niet gezond is, daargelaten nog dat het na de opheffing van 't spel doodsch, en bovendien zeer duur is. Die onzekerheid waarin we zijn is komisch. 't is nog slechts een groote maand. Als er een groote stad in de buurt was, zou de keus daardoor gemakkelijk zijn. maar de groote steden zijn ver, en kleine als Mainz Darmstad Keulen en dergelijke bevallen ons niet. Dus... we weten er nog niets van. Met een hartelijken handdruk waarde heer funke Uw zeer toegenegen Mimi HS. [13 augustus 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 13 augustus 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan éen bladzijde beschreven. (M.M.) Amsterdam, 13 Aug. 1873 Amice! Ik verzend hierbij de gevraagde f50 - en tevens heden de andere f50. - naar Eduard. Ik hoop zeer dat Uwe vrouw weêr spoedig herstellen zal, want dat suppléren houdt Ge, ook met de meeste inspanning, nooit vol. Ik remitteerde nu in één maand tijds f540.-! Op 't slot van Uw naschrift op Vrij-Arbeid wacht ik nog steeds. Zoudt Ge mij niet vóór alles dááraan willen helpen? Vriendelijk groetend tt GLf {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} [14 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 14 augustus 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Half enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 8 augustus, voor de volgende zet 18 augustus. Wiesbaden 14 Aug 1873 Weledele Heer! Op Uwen 7n zet D 5 C 6, antwoord ik insgelyks met het nemen van een paard. Dus: 7) E 4 - f 3 Na vriendelyke groete met achting UWEDDwDienaar Douwes Dekker Ik schep een waar genoegen in de party, en gis dat ze wel interessant worden zal, wat anders by een eerste niet altyd het geval is, omdat men dan soms niet durft. [14 augustus 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 14 augustus 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. IX. (M.M.) Het cijfer vooraan in blauw potlood duidt op de geschatte omvang in vellen druks. De gezonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 223-232. 14 aug 18 72. 73. 74. 75. hoofdstuk. Buitenverblyf Victoria. teleologie puistjes pleistertjes - - 14½ [14 augustus 1873 Artikel van Ten Brink in de Locomotief] 14 augustus 1873 Artikel van Jan ten Brink in De Locomotief, Semarang, no. 189. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Voor vervolg en slot zie 15 augustus. De tekst is met kleine wijzigingen ook gepubliceerd in het maandblad Nederland, november 1873, blz. 307-315. {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} Brieven over letterkunde aan De Locomotief. XIII. Mijnheer de Redacteur! Nog eens over Mr. Willem Bilderdijk, zoals ik u onlangs beloofde. Bilderdijk is sinds eenigen tijd weer in de mode. Voor eerst hebben daartoe bijgedragen de Brieven uit zijn eerste huwelijk door Dr J. van Vloten en Dominee J.C. ten Brummeler Andriesse uitgegeven, waarover ik in mijn vorig schrijven sprak. In de tweede plaats werd de aandacht weer op Bilderdijk gevestigd door Multatuli. Onder algemeene belangstelling ving Multatuli in den vijfden Bundel zijner Ideeën weder aan met de historie van Wouter Pieterse. De lezers van de Locomotief hebben het voorrecht gesmaakt deze uitmuntende bladzijden in de kolommen van dat blad afgedrukt te zien. Maar daarop maakte Multatuli een excursus over Willem Bilderdijk, naar aanleiding van Wouters letterkundige opvoeding, welke excursus bij al zijn uitmuntende qualiteiten, wat lang en soms wat geforceerd zou kunnen schijnen. Het thema van Multatuli is: ‘'t gemoed des volks is bedorven door ongezonde litteratuur’ en niet het minst door mannen die een school vormden als Bilderdijk. Van den ‘Floris de Vijfde’ toont Multatuli aan, dat: de taal is slecht- de versificatie is slecht- de historische voorstelling is slecht- de ontwikkeling der karakters is slecht- de knoop is slecht- de ontknooping is slecht - en de strekking is infaam. Bijna overal is het betoog over deze zeven punten klemmend en verrassend helder; somtijds overdrijft Multatuli, als ik weldra met een enkel woord zal pogen te staven. Daarenboven moet allereerst worden herinnerd, hoe ook de meest koppige bewonderaar van Bilderdijk gaarne toegeeft, dat de Floris de Vijfde een nog al middelmatig stuk is, en dat in het algemeen Bilderdijks dramatische proefnemingen vrij ongelukkig zijn uitgevallen. Hoe kon het anders? {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} Bilderdijk was allerminst de geschikte man voor een treurspel, aan een blijspel heeft hij gelukkig nooit gedacht. Wie kent niet zijne vermoeiende uitweidingen over zich zelven, zijn grenzeloos subjectivisme? Vandaar, dat Bilderdijk in de eerste plaats lyrisch dichter poogde te zijn en zoodra zijn onderwerp in harmonie was met de lievelingsgedachten van zijn theologisch, politiek of juridisch repertoire, slaagde hij uitstekend. Zoo behoorde het tot Bilderdijks dagelijksche aardigheden om te beweren dat hij binnen korten tijd zou sterven - een thema waarop hij de laatste vijf-en-twintig-jaren van zijn leven allerbelangrijkste variatiën leverde. Zoodra hij deze stof aanroert wordt hij lyrisch; niets maakt meer indruk, dan zijn ‘Uitvaart’ en zijn ‘Ouderdom’. De sombere doodsklok luidt in den aanhef: ‘Befloersde trom, Noch rouwgebrom Ga romm'lend om Voor mijn gebeente; Geen klokgebom, Uit hollen Dom Roep 't wellekom In 't grafgesteente; Geen dichte drom Volg stroef en stom; Festoen noch blom Van krepgefrom Om 't lijk, vermomm' Mijn schaamle kleente! Mijn jaartal klom Tot volle som, Mijn oog verglom; En de ouderdom Roept blind en krom Ter doodsgemeente.’ Zie hier Bilderdijk in zijne kracht. Zulk een andante van sombere accoorden treffen we in Nederlandsche verzen zeldzaam aan; een begrafenischoraal met koper begeleid, kon niet smaakvoller in woorden en rijmende strofen worden uitgedrukt. {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar de lyrische gedachte is niet bijzonder treffend, tenzij men in de volgende coupletten hooge waarde hecht aan de Calvinistische ontboezemingen tegen de ‘Helpharpij van sofistrij’ of de daar tegen optredende ‘Englenrij’. In ieder geval zijn de verzen onberispelijk en schoon en dit zijn ze in den regel als Bilderdijk zijn lievelingsthema aanroert. Op dezelfde wijze is hij uitstekend wanneer hij zijne vijanden iets bitters heeft toe te voegen, of, steeds stervende met den voet in 't graf onder kerkhofsbloemen en affodillen, zijne verontwaardiging uitbuldert over den geest der eeuw. In al deze opzichten is Bilderdijk een lyrisch dichter van meer dan gewone beteekenis. Nog op een ander terrein schittert hij...... in de didactiek. Van zijne jeugd af verzamelde hij eene zeldzame hoeveelheid kennis van allerlei aard en inhoud, zoodat hij als achttiende-eeuwig geleerde voor niemand behoefde onder te doen. Het bewustzijn zijner kracht, gepaard met een ziekelijk ontwikkeld gevoel van genialiteit, wekte bij hem de hebbelijkheid om zijne geleerdheid op orakeltoon uit te spreken, 't welk bij het meestal vrij oppervlakkig lettervolkje van het einde der vorige en begin dezer eeuw grooten indruk maakte. Zoodra hij nu eene geleerde stof in verzen had te behandelen - en wat was geleerder dan zijne ‘Ziekte der Geleerden?’ - betoonde hij zich meester in versbouw en eruditie. Zijn zoogenaamd heldendicht is voor het grootste deel didactisch en zijne romancen zijn alleen om het didactisch element merkwaardig. Men leze den aanhef van den ‘Ondergang der eerste Wareld’, en overwege eens ernstig met welk een schat van theologische en antiquarische wetenschap regel op regel van deze schepping is getooid. Allerminst was evenwel Bilderdijks geest in staat de eischen van het drama te begrijpen. Het was hem onmogelijk uit zijn alles overheerschend subjectivisme tot oprechte waardeering van karakters te komen die niet denzelfden gedachtengang konden huldigen, als welke hem bezig hield. Daarom was het hem onmogelijk eene enkele figuur te scheppen, die niet aanstonds herkenbaar was aan de Teisterbantsche kleuren; - de personen uit zijne treurspelen Bilderdijken met noodlottige eensgezindheid. Waar Shakspere als met magische kracht koningen en helden, dwergen en dwazen, engelen en duivelen, Romeo's en Julia's, Joden en Romeinen, heksen en drinkebroers verrassende van waarheid {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} doet te voorschijn komen op het tooneel, daar verschijnt de Floris-Bilderdijk als vervolgde majesteit, de Amstel-Bilderdijk als treurspel-verrader en de Machteld-Bilderdijk als miskende onschuld, en altemaal onder de onvergetelijke wapenkleuren van Teisterbant. Een aanval op Bilderdijk als treurspeldichter was uit den aard der zaak niet zoo bijzonder moeilijk. Voeg daar bij de statig klassieke spreek- en schrijfmanier van 1780-1820, en het was te voorzien dat iemand met eene goede dosis modern vernuft van tijd tot tijd zich ongewoon zou vermaken met parodiën op Bilderdijk te leveren. A tout seigneur tout honneur! - Het zal Multatuli niet hinderen als ik gaarne erken dat Cd. Busken Huet reeds in 1860 (Spectator) eene volgeestige parafraze van Bilderdijks ongelukkigste verzen in aangenaam proza leverde, 't welk destijds - als ons bleek - nog al tegenspraak verwekte. Multatuli is dus in dit opzicht niet getrouw aan zijn gewoon baanvegend karakter, maar wat opvatting en manier betreft van deze litterarische Olympbestorming, ik geloof, dat zij eenig schoon is in den vorm. Multatuli kiest de geschiedenis van Elia, van de Baälpriesters en van Achab. Hij volgt Elia na, die vier-honderd en vijftig valsche priesters laat slachten aan de beek Kison. Hij spaart er vierhonderd-en-negen-en veertig en sleept er een, Bilderdijk, naar zijne schrijftafel. Het geldt natuurlijk den ‘Floris de Vijfde’ en oogenblikkelijk wordt de aandacht gevestigd op de zonderlinge termen van het treurspel. ‘Stoel’ voor troon, ‘staf’ voor scepter, ‘haarband’ voor kroon en meer nog dan dit alles ‘koets’, zegge ‘echtkoets’ voor bed, leveren goeden buit voor de snijdende sarcasmen van Multatuli. Daarenboven wordt er allergelukkigst geciteerd, b.v. als Machteld gewaagt van: ‘Zuivre plichtsbetrachting. 't Is de inspraak van die plicht, van die onkreukbre trouw Die 't hart bezielen moet van elke Edelvrouw. En ondanks zelf den spijt, dien Velzens inborst voedstert, Die Velzen-zelf in 't hart voor zijnen meester koestert.’ {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} [15 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 15 augustus 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan drie bladzijden beschreven. (M.M.) De bovenste strook van blz. 3-4 is afgeknipt. fittu: bedorven, verloren; woord van de tabakswinkelier Motto; zie V.W. VII, blz. 42. Wiesbaden 15 Aug 1873 Waarde funke! Dank voor de f50. en voor de remise naar Italie, ook f50. Met deze remise van f100. meegerekend, heb ik alzoo op bundel VI ontvangen f740.- Aan kopie zond ik 17 vel×f40= f680.- _____ Zoodat ik f60. - achter ben waarvoor spoedig 1½ vel volgt.- Ja, zeer juist, dat Naschrift Vrye Arbeid nu moet voorgaan. Ik zal 't terstond maken. Ik was verdiept in m'n Wouter. Ik hoop en denk dat deze bundel u wat billyk voordeel zal opleveren. Zeg me daarvan terzyner-tyd iets. Dát zou me zoo'n pleizier doen!- Ja, van 14 Juli (uw brief: 12 Juli) tot heden ontving ik f540. Toch leef ik zéér bekrompen en gun me niets. Maar ik zit op zware lasten, en dit blyft zoo tot m'n eindje. Als ik, gelyk nu, wél blyf, en werken kán, ben ik er niet verdrietig over. De oorzaken dat ik zooveel noodig heb voor Italie, zyn te omslachtig om uitteleggen. Myne vrouw is te zwak geworden om les te geven, en ook is ze niet meer te Padua by de familie Omboni, waar ze vry woonde. Als ik maar wél blyf, zie ik kans alles goed te doen afloopen. t Eerste wat ik nu hoop en wacht, is 'n berichtje dat gy tevreden zyt met het debiet. Dit zou my veel genoegen doen voor U, en ook voor myzelf, want ik moet voortgaan met snel leveren. Wanneer uw debiet u niet in-staat stelt, voorttegaan met het voortdurend uitschieten, dan zit ik voor de vracht die ik te dragen heb! Maar als alles goed blyft marcheeren, dan geeft me dit moed. Verbeelje, ik heb dit jaar in lang niet geleverd, wat ik volgens m'n program van arbeid leveren wilde, en... moest! Wees zoo goed voor my à-part te leggen, en by-gel. mee te zenden: De brieven over Bilderdyk v. Andriessen Camera Obscura v Beets. De 5e druk v S.h.h.kunde de Br. Kops. Huëts litterarische fantaisien(?) {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik bedoel de beschouwingen over v. Lennep, Beets, &c. Ik had wel 100 dingen te bestellen, maar laat het om 't geld. Nog weet ik niet waar ik 1o October zal heengaan. 't Is hier heel duur, en reizen ook! Ik zie er tegen op. Vriendelyk gegroet tav DD hierby correctie vel 8 hierby revisie vel 7 alle eer aan de Drukkery. Ik verlang nooit beter. De menschen doen hun best, en ik corrigeer met genoegen. Dat wint zooveel aan stemming! Ik heb vergeten op Vel 8 te zetten: ‘verzoeke revisie.’ Dit doe ik by dezen. Schoone vellen heb ik t/m 5. Dank! Ah ja, van vel 4 ontving ik tweemaal schoon vel, eens in Nieuws, eens in 'n proef. Wilt ge dat effen maken, door 't te laten mankeeren in één der gebrocheerde Exx. van afl. 1? Anders komt ge er een te kort. Of gaat dit zoo accuraat niet, dat 'n heel Exempl er door ‘fittu’ wordt? style Motto. Wanneer laat ge aflg 1 verschynen? Na den komkommertyd? Of misschien 1 & 2 te-gelyk? Dat wint u brocheeren boekhouwery en expeditie uit, nietwaar? Ik zou 't niet kwaad vinden, vooral om den pikanten inhoud van aflg 2. Ik hoop zoo dat ge vorige bundels slyt om dézen. [15 augustus 1873 Artikel van Ten Brink in de Locomotief] 15 augustus 1873 Artikel van Jan ten Brink in De Locomotief, Semarang, no. 189. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Voor het eerste gedeelte zie 14 augustus. De tekst is met kleine wijzigingen ook gepubliceerd in het maandblad Nederland, november 1873, blz. 307-315. Brieven over letterkunde aan De Locomotief. XIV. Mijnheer de Redacteur! Niemand zal durven beweren, dat deze vier regelen volmaakt zijn. Als een schoolknaap zulke verzen schreef zou men er de pen door halen. {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli heeft er nog andere opgeteekend. Amstel spreekt o.a. van ‘de ontembre zielsverschrikking Des snoodaarts in het net des Staatverraads bekneld.’ ‘Dessndrts hètnettès’ - schildert Multatuli en betuigt zijn medelijden met iemand die in zulk een net van consonanten is bekneld. De zeer ondichterlijke en wanluidende afaeresis van het voornaamwoord ik tot 'k voor een k, als in: ‘'k Kan alleen den Stormwind niet weerstaan,’ noemt hij alleraardigst een ‘Kikkan’ en toont ze bij menigte aan. Amstel verzoekt Woerden, zijn ‘hart te doorstooten, eer het helle om gruwelen goed te keuren’. Dezelfde zonderlinge mode, om stamwoorden voor afleidingen en samenstellingen te gebruiken verleidde Bilderdijk om schuwen voor waarschuwen te nemen in de zonderlinge regels van Machteld: ‘Zijn ziel is bruischend woest, hij haat mij; maar ze is braaf. 'k Vermij zijn argwaan dus, en schuw en red den graaf.’ Multatuli weet geen raad met de regels van Woerden tot Amstel: ‘Of zouden we, elk, dier kroon (Engeland) verbond en eeden breken. Om Floris wulpschen aard en valsche Staatkunststreken? Geen wonder. Men zegt nimmer: ‘ik zal u mijn eed breken, maar ik zal mijn eed, aan u gezworen, breken. Tallooze voorbeelden van ergerlijke fouten tegen taal, stijl en logica levert Multatuli met zeldzame vlijt en volharding. Een paar keeren keurt hij af wat volkomen juist is. Bilderdijks edelknaap op gezag van Meles Stoke ‘cnape’ moest streng historisch opgevat edelknaap blijven, omdat ‘cnape’ in de middeneeuwen altijd een edelknaap te kennen geeft. 't Blijkt, voor wie er aan twijfelen mocht, uit het vluchtig inzien onzer middeneeuwsche Abele spelen van Gloriant en Lanseloet en uit het Bredaasch mysteriespel van den Sacramente van der Nieuwervaert. De uitdrukkingen: ‘'k Begeer het op u!’ en ‘het wulpsche vuur te boeten’ zijn correct en komen bij Vondel, Hooft, Huyghens voor. Misschien zou goede smaak vorderen ze thans onder de archaïsmen op te nemen. Moge de taalwetenschap van Bilderdijk zich dus enkele malen {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} bestand betoonen tegen de geniale taalintuïtie en het fijne gevoel van stijl bij Multatuli, waar het op kritiek aankomt van de tragoedie en de karakters is het oordeel verpletterend. 't Viel licht de gebrekkige samenstelling van het geheel aan te toonen. Floris V, een wonder van feodale kieschheid, Amstel een droomend zwakhoofd en Machteld van Velzen, eene eeuwige jonkvrouw spijt de ‘koets,’ wijken al te onhandig af van wat bekend is en wat Bilderdijk pour les besoins de la cause eenvoudig verbloemt. Daarenboven wordt de Graaf door de edelen in het paleis van den Utrechtschen Bisschop vermoord, om den wille der eenheid van plaats. Machteld van Velzen, die te ‘viervoet’ is aangesneld om den graaf voor het verraad te ‘schuwen’, blijft de gansche vijf bedrijven door op de wonderlijkste wijze aarzelen. Als Bilderdijk haar achter de coulissen wil doen verdwijnen, laat hij haar aan Amstel vragen naar een plek in 't bisschoppelijk paleis, ‘Om vrij en ongestoord mijn tranen uit te plengen!’ De verrader is oogenblikkelijk gereed en wijst haar ‘'t Koninklijk verblijf ter zijde 't trapportaal.’ Zou Bilderdijk de onhandigheid van deze dwaze regelen over het hoofd gezien hebben? Multatuli maakt er natuurlijk gebruik van en zegt: ‘De toeschouwer komt niet te weten of de goede Machteld het juiste plekje tijdig gevonden heeft en of 't onbezet was; wij hopen 't beste daarvan.’ De zaak wordt vrij grof aangepakt, maar de dichter maakt het er ook naar. Bilderdijks tijdelijke vriend Mr. J. Kinker schreef uitstekende parodiën op den armen zwakken Rhijnvis Feith, Multatuli leverde een dergelijk proefje van parodie op de laatste tooneelen van den ‘Floris de vijfde,’ 't welk zeker niet minder vermakelijk is, dan Kinkers ‘Gabrielle van Faiel.’ Doch het allermerkwaardigst is het pleidooi dat de strekking van het treurspel infaam is. Vooreerst laakt Multatuli, dat de aanleiding tot het schrijven der tragoedie eenvoudig gelegen is in Bilderdijks ijver om Koning Lodewijk Napoleon te vleien. Voor een Oranjeman die zich indertijd had uitgegeven als den martelaar wiens bloed voor Oranje had gevloeid, is die ijver inderdaad niet verkwikkelijk. Daarenboven wie Bilderdijks briefwisseling met de beide professoren Tijdeman gelezen heeft, weet met welk {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} eene bitterheid hij reeds in 1808 zich over den al te inschikkelijken Koning beklaagde. In de tweede plaats valt Multatuli met volle kracht aan op Bilderdijks voorstelling van Machteld Volgens Wagenaar en de chronijkschrijvers zou Floris V zich aan de eer van Velzens echtgenoot vergrepen hebben. Ten einde nu de tragoedie eene bijzonder moreele strekking te schenken, wordt er eene platonische sympathie tusschen den Graaf en Machteld verondersteld, die nog een haut-gout van mysterieuse belangrijkheid oplevert als Machteld vraagt: ‘Ik vrouw... van vloekbren Velzen? Nooit mocht zijn gruwzame arm mij op de koets omhelzen. Nooit heeft zijn wreevle ziel, nooit heeft zijn hart vermocht; Ik bloos... daar is geen band die me aan zijn lot verknocht:’ En hierop begint de biograaf van Wouter Pieterse eene woedende philipica tegen het begrip van moraal 't welk in de meeste letterkundige gewrochten der achttiende eeuw, in de Clarisse Harlowes, in de Sara Burgerharts, in de Willem Leevends op den voorgrond wordt gesteld. De deugdzaamheid, die zich beperkt bij de vraag of de heldin tot den einde toe eene ongerepte jonkvrouw bleef is eene allervervelendste moraal voor Multatuli. Het zedelijkheidsidee van het groote publiek wordt nog inderdaad dikwijls beheerscht door de vraag naar het geslachtsleven en Multatuli vindt, dat onze ‘schrijf-moralisten hunne heele litteratuur-deugd tot 'n onderwerp van vroedkunde hebben gemaakt.’ Multatuli vraagt hier gehoor voor een onderwerp, dat de Nederlandsche schuchterheid en onoprechte nuffigheid uiterst ongaarne aanroert. Zeer zeker is hij in zijn recht, wanneer hij wijst op de heimelijke belangstelling van ons publiek in heldinnen als Machteld die door de ‘gruwzame armen’ van hunne ‘vloekbre Velzens nooit ‘op de koets’ omhelsd zijn geworden. Dat het ideaal van deugd niet alleen in de heldinnen van Richardson en Bilderdijk te zoeken is, zal men evenwel zonder moeite aan Multatuli mogen toegeven. Ten slotte geloof ik niet te ver te gaan wanneer ik dezen aanval op Bilderdijk, in verband met de revelatiën uit zijn Brieven, beschouw als een evenement in onze letterkundige geschiedenis. Tot nog toe heerschte er overschatting van Bilderdijks waarde in on- {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} ze litteratuur. Da Costa's dankbare apotheose had er veel toe bijgedragen. Men las Bilderdijk niet meer, maar men geloofde wat de schrijvers van schoolboeken met da Costa compileerden. Eerst kwam Busken Huet, toen Simon Gorter, toen Multatuli en nu moeten de vereerders van Bilderdijks muze wel besluiten om Krusemans editie open te snijden en een nieuw onderzoek in 't werk te stellen. Zoo komt er meer studie, misschien meer licht. Eigenaardig is daarbij het verschijnsel, dat de man, die Bilderdijk zoo knap onder handen nam, dat Multatuli in sommige uiterlijke omstandigheden een lijdensgenoot is van Bilderdijk. Beiden verzetten zich tegen den geest van hun tijd, beiden willen anders beoordeeld worden door de vox populi. Bilderdijk wil voor zijne taalgeleerdheid een katheder, Multatuli voor zijne polemiek tegen het regeeringsbeleid in Indië eene tribune. Bilderdijk weigert den eed aan een vijandig gouvernement van patriotten, Multatuli zijne diensten aan een hardhoorig Indisch Landvoogd, beiden verlaten hun vaderland en zenden uit den vreemde de vruchten van hun geest. Beide mannen zijn ontevreden met de waardeering die hun tot eer verstrekt: Bilderdijk wijst de noodzakelijke ondersteuning van edele vrienden met bitse koppigheid af, en Multatuli werpt de lauweren aan zijne poezië met onbekrompenheid geschonken, vol misnoegen aan de voeten van het ‘te verachten’ publiek.- Jan ten Brink. [16 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 16 augustus 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en op blz. 1 en 3 beschreven. (M.M.) Insulinde: Nieuwsblad gewijd aan Nederlandsch Oost-Indië, verscheen viermaal 's maands te Zutphen, van mei 1872 tot midden januari 1874. Wbaden 16 aug 73 Waarde funke! In haast n paar verzoeken: 1 Gister verzocht ik U om 'n De Bruyn Kops Shhk. by gelegenheid. Nu vraag ik U me dat boekje p. post te zenden. Ik heb 't noodig by 't Naschrift V.A. Uit het Nieuws namelyk verneem ik, dat er volgens de B.K. in Indië zooveel verbeterd is. Dat 's curieus! {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} 2. Om gelyke reden verzoek ik U, voor my 'n abonnement te nemen op 't Weekblad Insulinde, en wel met rappel over dit geheele jaar, insgelyks p. post. Daarin staan de uitknipsels uit Indische Couranten, o.a. over hongersnood. Vriendelyk gegroet tt DD Vergeet s.v.p. niet, my revisie te zenden van vel 8 Ideën. [18 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 18 augustus 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Kwart enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 14 augustus, voor de volgende zet 23 augustus. Wiesbaden 18 Aug 1873 Weledele Heer! Op Uwen 8n zet D 1 F 3 is myn antwoord: 8) C 8 - G 4 Na vriendelyke groete met achting UWEDDwDienaar Douwes Dekker [18 augustus 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 18 augustus 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, met gedrukt kopje, waarvan éen bladzijde beschreven. (M.M.) Amsterdam, 18 Aug. 1873 Amice! Ik merk daar dat men de domheid had U met de Krant eenige bladen van een Verzenboekje te sturen. Nu 't abuis geschied is, moet ik U lastig vallen met het verzoek die blaadjes onder kruisband aan mijn adres te retourneren. De bladen, die mijn bediende had moeten zenden, nl. 7 en 8 van Vrijen Arbeid, zend ik nu maar tegelijk met de boeken aan U af. Groetend tt GLf {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} Als Ge die blaadjes soms inziet, denk dan svpl niet dat ik die gekheid ga uitgeven. Ze worden voor privé vermaak gedrukt. [19 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Waltman] 19 augustus 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, waarvan éen bladzijde beschreven. (M.M.) Wiesbaden 19 Aug 1873 Geachte heer Waltman, Op Uwen brief van eergister is slechts één behoorlyk antwoord mogelyk, dat is: Kopie! Ik laat alles liggen om die zaak aftedoen. Er bestaat eene zeer byzondere oorzaak die schuld is aan deze vertraging. (Zie de noot in de Ideën die hierby gaat. Maar by correctie van dat vel zal die noot vervallen, omdat nu de Mill. Studiën toch vroeger zullen verschynen dan die aflevering. Ik ga terstond aan 't werk, en hoop morgen Kopie te zenden. Na vriendelyke groete met achting UEDDWDienaar Douwes Dekker De oorzaak dezer vertraging is dat er in 't laatste vel Mill. Studiën iets voorkomt dat niet gepubliceerd mocht worden voor 'n zeker oogenblik. Maar nu zal ik doorbyten. 't Mág niet langer wachten. Ik ben U zeer dankbaar voor Uwe heusche behandeling in deze zaak. UED kon de oorzaak niet weten, die U echter spoedig duidelyk worden zal. De schade wil ik graag dragen. Dit is niet meer dan billyk. Maak maar 'n voorslag; s.v.p. [20 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Waltman] 20 augustus 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Dubbel velletje postpapier, waarvan drie bladzijden beschreven. (M.M.) Wiesbaden 20 Aug 1873 Geachte heer Waltman! Gister verzond ik gelyk met 'n tal andere brieven een antwoord op Uw schryven van den 16.n En zie, met schrik bedenk ik daar dat ik me niet herinner op 't adres 't woord: ‘Delft’ geschreven te hebben. Ik verbeeld my dat ik den voor U bestemden brief naar Amsterdam gezonden heb. Zoudt Ge, indien de brief niet ontvangen is, zoo goed willen zyn er om te schryven aan 't postkantoor te Amsterdam?- {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} Overigens vraag ik uitstel tot morgen met het zenden der toegezegde kopie. Ik verzeker U dat ik geen regel aan andere zaken schryf, voor Mill. St. áf is, en tevens dat ik my zoo-wel tegen-over 't Publiek als tegen-over U zal verantwoorden over de vertraging. De oorzaak is iets zéér byzonders dat iedereen nog-al interessant zal voorkomen. Om U voorloopig te doen begrypen dat ik niet zoo maar wat zeg, maar reden heb voor m'n doen en laten, deel ik U mede dat de titel van 't werk zeer letterlyk mag en moet worden opgenomen. Ik zoek millioenen, of althans geld. Welnu, het slot moet zyn dat het middel daartoe my inderdaad wordt aangewezen, niet zoogenaamd dichterlyk of fantastisch, maar eenvoudig in de werkelykheid. Dit middel nu mocht niet op 'n voorbarige wys gepubliceerd worden. Ik heb twee volle jaren nagedacht hoe ik het praktisch zou toepassen, en mocht er niet meê voor den dag komen. Ik zal dit behoorlyk in 't licht stellen. Ik zeg nu: morgen Kopie! In allen geval doe ik niets voor M.S. áf is. Na vriendelyke groete met achting UWEDDWDienaar Douwes Dekker Nu ik de hoofdzaak moet doorbyten (nam: het publiceeren van die zeer praktische zaak, zoo eenvoudig als 2×2=4) is 't schryven van die paar vel 'n kleinigheid. Ik heb sedert 1o Januari 44 vellen Ideën geschreven, bundel V, en 18 vel van bundel VI. Funke wenscht met bundel VI te wachten tot na den komkommertyd. Maar hy heeft reeds 18 vel, waarvan al 8 gedrukt! [20 augustus 1873 Brief van Multatuli aan De Geyter] *20 augustus 1873 Brief van Multatuli aan J. de Geyter. Afschrift van onbekende hand, door De Geyter gewaarmerkt. (M.M.) De in het postscriptum vermelde brief van Rooses aan Multatuli is niet teruggevonden. Wiesbaden 20 August. 73. Waarde de Geyter, Tot op het laatste oogenblik toe, had ik gehoopt te kunnen komen, maar 't is my mislukt. Gister nog meende ik heden vroeg te kunnen vertrekken, doch ik ontving brieven en stukken, die 't my volstrekt onmogelyk maken. Ik ben overstelpt met arbeid, en kan waarlyk geen dag missen. Het was juist de wensch om wél te ko- {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} men, die my belette U daarvan terstond kennis te geven. Ik wachtte van dag tot dag. Neem dit S.V.P. op als reden ter verontschuldiging voor 't niet terstond antwoorden op de ‘Confidentieele’ circulaire. Telkens dacht ik dat het nog lukken zou. Wees met uwe lieve vrouw zeer hartelyk van my gegroet Uw vriend Douwes Dekker Wilt Ge zoo goed zyn, den heer Max Rooses te bedanken voor zyn aangenamen brief? En myn groet aan hem! [20 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Waltman] 20 augustus 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (M.M.) Wbaden 20 Aug 73 Geachte heer Waltman, mag ik U verzoeken my omgaande schoone vellen 21 & 22 te zenden? Na vriendelyke groete UEDDWDr Douwes Dekker [20 augustus 1873 Ingezonden Stuk in de Sumatra-Courant] 20 augustus 1873 Ingezonden Stuk in de Sumatra-Courant, no. 67. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Wie zich achter de initiaal S. verschuilt, is niet bekend. Na zijn inleidende alinea volgt de integrale tekst van Multatuli's brief d.d. 29 mei 1873. Zie V.W. XV, blz. 764. Een brief van Multatuli. Geachte Redakteur! Alhoewel U in uw artikel: Multatuli en de oorlog tegen Atchin blijken geeft van met den grooten denker Multatuli niet ingenomen te zijn, brengt U hem en zijn grooten geest een bijzondere hulde, die u en uw hart eer aandoet, te meer daar het voorwerp van uw vereering steeds voortgaat iets wat u heilig en lief is te honen en te smaden. Het is deze overweging die mij deed besluiten bijgaanden brief van Multatuli, onderteekend door hemzelven en gericht aan den Voor- {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} zitter van een dier volksvergaderingen, waaraan Europa tegenwoordig zoo uitermate rijk is, doch die der maatschappij veel onrust veroorzaken, in zijn geheel af te schrijven en u toe te zenden, met verzoek dezen wel een plaatsje, ter kenschetsing van Multatuli's denkbeelden over de tegenwoordige bewegingen in Europa, in uw veelgelezen blad in te ruimen. - Geloof mij enz. Uw Dw. S. [22 augustus 1873 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 22 augustus 1873 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) Vrydag 22 Aug. Woensdag is Schook vertrokken. Hy was dinsdag zes weken hier geweest. Dinsdag avond zeide hy: Binnen vyf jaar zal feringa geloovig zyn. Ik geloofde het niet. Nu noteer 't eens, zeide hy.- Gister heeft D. de Mill. St. hervat. [22 augustus 1873 Hoofdartikel in Alg. Dagblad van Ned.-Indië] 22 augustus 1873 Hoofdartikel in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië, no. 118. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Het artikel is waarschijnlijk van de hand van Cd. Busken Huet. Gemoedelijkheid. In Nederland meesmuilen de lieden, wanneer zij hooren verhalen, dat aan de spoorweg-stations hier te lande, komt op het laatste oogenblik nog een passagier aangeloopen of gereden en is de locomotief reeds in beweging, bevel tot stilstaan gegeven wordt. ‘Fluit nog eens even’, zegt de stationschef tot den kondukteur, die zich haast, het kleine instrument aan den mond te brengen. De trein staat stil, de inmiddels aangekomen reiziger stapt in, en: ‘Nu maar voor goed!’ beveelt de stationschef. Doch hoe moet men in Nederlandsch Indie over de Nederlanders denken, wanneer men dezen in hunne dagbladen en hunne tijdschriften over de Atsjinsche expeditie hoort redeneren? De oorlog is geregtvaardigd; de oorlog is niet geregtvaardigd: de oorlog is populair, de oorlog is niet populair; de oorlog verdient geprezen, de oorlog verdient gelaakt te worden. Zoo volgen de oordeelvellingen elkander op; en terwijl hier alles in gereedheid wordt gebragt om den {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} strijd voort te zetten, bespreekt men daarginds in vollen ernst de vraag, of het niet goed zou zijn, zoo vooraf aan de volksopinie gelegenheid geschonken werd zich te vormen? De kroon aan die bijzondere manier van oorlogvoeren is Multatuli komen opzetten in het pas verschenen 4de stuk van den 5den Bundel zijner Ideën, waar hij zegt: De oorlogsverklaring is 'n sedert lang gepremediteerd schelmstuk. Het zou naïf wezen dit te betoogen en te bewyzen. Ik weet immers by ervaring dat de Natie genoegen neemt met schelmery, mits 't maar wat geeft! Dit laatste nu is in de zaak met Atjin wel zeer te betwyfelen, maar men meent het toch. Ik voorzie het tegendeel. Men begrypt dat ik m'n kennis van Indische Zaken niet put uit de Nota's van den industriëel van de Putte. noch uit de ‘krygsgeschiedenissen’ van 'n generaal die in de verte het gebruik der wapenen aanpryst tot behoud van zedelyk overwicht, en die by 't naderen van 'n vyand in de buurt, dat zedelyk overwicht schynt te zoeken in 't houden van verhandelingen over de vraag: òf er verdediging mogelyk is? De oorlogsverklaring is 'n schelmstuk. Indien Koning, Kamer of Natie deze stelling verkiezen toegelicht te zien, dat men my dan zeer beleefd en onder betuiging van schuldbesef daarom verzoeke. Ik weet wel dat dit niet geschieden zal. Maar, Nederlanders, uw oorlogsverklaring - dat heet: de oorlogsverklaring van den suiker- en fortuinmaker van de Putte - is 'n domheid. Ze zal u te staan komen op 't verlies van zeer veel geld, juist en vooral nà de verovering van Atjin. Dit weet van de Putte niet, maar ik weet het. Verkiest ge hiervan opheldering, toelichting... welnu, nogeens, dat ze my zeer nederig door de Regeering of de Kamers gevraagd worde. Sinon non! ‘Fluit gij ook eens even’, schijnt een ander stationschef, Multatuli voor een ander kondukteur aanziend, dezen in bedenking gegeven te hebben; en Multatuli, die scheller fluiten kan dan al de anderen te zamen, heeft aan het verzoek voldaan. De wereld weet nu, waar zij zich aan te houden heeft en dat de reputatie, welke de Nederlanders zich gemaakt hebben, hun regtens toekomt. De oorlogsverklaring aan Atsjin een sedert lang gepremediteerd schelmstuk, - gemoedelijker kan het niet. [23 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 23 augustus 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Kwart enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 18 augustus, voor de volgende zet 28 augustus. {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 23 Aug 1873 Weldele Heer! In antwoord op Uw zet 9) F3. G3 ben ik zoo vy Uw Koning schaak te bieden, dus: 9) d8 - e7 † Na vriendelyke groete met achting UWEDDwDienaar Douwes Dekker [23 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Waltman] 23 augustus 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, waarvan éen bladzijde beschreven. (M.M.) Wiesbaden 23 aug 1873 Geachte heer Waltman! Ik weet niet of ik straks de verzochte schoone vellen 21 & 22 ontv. zal. Intusschen meen ik niet langer te moeten wachten met Kopie voor 23. Ze sluit nu aan met myn legger, maar ik geloof dat ze niet goed volgt op 't schoon vel. Dit zou ik dan later in orde maken. Wees zoo goed mét proef my tevens de Kopie terug te zenden, die waarschynlyk over is. Dit vraag ik om vel 24 behoorlyk te doen sluiten. Hoe onze rekening staat, weet ik niet. Dit zal UWED wel weten. Indien ik geld te goed heb, zou ik 't gaarne ontvangen. UWED riskeert nu niets, door met-een vel 24 aftedoen. Want ik doe niets voor Mill. Studiën af is. Na vriendelyke groet met achting UEDDWDienaar DD De zeer byzondere oorzaak der vertraging zal U en den lezer weldra blyken. [23 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 23 augustus 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) periculum in morâ: gevaar door uitstel (lat.) {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 23 Augustus 73 Waarde funke, nu, dat was 'n mooi pak! Het was smakelyk aantezien, en ik dank u wel. Die couverten en adresjes zyn allerprettigst! Ik erken dat ik my als n kind kan verheugen in zulke (zoogenaamde) kleinigheden. Het stemt pleizierig, zoo wel om de dingen zelf, als om de attentie die er uit spreekt. Kerel, ik had u eigenlyk veel te schryven, maar ik heb t drukker dan gy zelfs weet. Dit zal u over 'n paar dagen (misschien weken) helder worden. Sedert 3, 4 dagen werk ik niet aan Ideën, maar wél ligt er kopie. Ik zend ze niet, omdat ik over eenige dagen weder dááraan voortgaande, die blaadjes moet nalezen om weer in den geest te raken, wat ik op dit oogenblik niet ben, omdat ik wat anders doe (n mysterie, hm! Neen, géén mysterie, ik maak Millioenen Studiën af) en dat er in 't slot van dat werk iets byzonders is, dat me zeer bezig houdt, is waar. Als ik wist of gy ze gelezen had, zou ik u ophelderen: wát. 't Is geen litterarische byzonderheid, maar 'n... schrik niet: 'n finantieële. Ik laat me werkelyk door Adolf voorzeggen ‘hoe men aan geld komt.’ en naar ik meen: praktisch!- Geheel afgescheiden hiervan (want die zaak zal eerst werkelyk vrucht dragen over 'n jaar, denk ik áls ze vrucht draagt!) verzoek ik u my geld te zenden zooveel u schikt. Met de hier liggende kopie (áls ik die zond) ben ik nog niet effen met u. (Ik ben f60. schuldig, en er is maar één vel.) maar ik ben goed aan 't werk, en begin over weinig dagen den bundel VI aftemaken. Ook werk ik op dit oogenblik niet aan Naschrift V.A. Er is een periculum in morâ met Millioenen Studien. Er is geldelyke haast by. Ik moet daarin 'n voorstel doen (finantiëel) dat als t uitlekt voor ik t publiceer, voor my verloren is. Gun me 2, 3 dagen nog, voor Vry arbeid. Ik sluit in haast. Ik moet zeer snel handelen. Als ik my niet bedrieg, wordt het 'n zaak van gewicht.- Waar blyft revisie, vel acht? Ik meen Ideën. Want het slot van Vryen Arbeid, is ook acht. Daarvan moet ik mét het naschrift correctie zenden. De versjes van Dr Heye waren al ingepakt toen uw briefje kwam. Er vertrok iemand naar Holland. Ik begreep dat het n vergissing was, en legde ze tusschen Mimi's kopie, om ze niet vuil te maken op de post. Juist dat vertrek van de persoon die dat pakket meenam, staat in ver- {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} band met m'n haast omtrent Mill. Studiën. Hy weet iets van myn plan, en schoon ik zeker ben van z'n eerlykheid, hy mocht er eens onvoorzichtig n woordje van laten vallen. Dan ben ik de prioriteit kwyt. Aan Millioenen Studiën mankeert slechts één vel. Dat komt heden af. Maar ik moet 'n... tal circulaires schryven aan alle Gouvernementen, en die moeten de wereld in, vóór ik M. St. in druk kan geven. Dat werk is gedeeltelyk fantastisch, en moet eindigen praktisch, nam: 'n wezenlyke geldzaak. Niet echter hiervoor, vraag ik u geld, (want misschien geeft het niets.) maar omdat ik overigens goed aan 't werk ben. Ge kunt het gerust doen. Over 'n dag of vyf zal de kopie weer stroomen. adieu tt DD revisie vel 8. Ideën, s.v.p. Misschien geeft myn plan niets. Maar als t wat geeft, moet het veel zyn. Dit is zeker dat ik 'n zeer groote waarde in 't leven roep. Ze bedraagt millioenen. 't Zou dus jammer zyn, als ik zelf daarvan niets genoot, ik die 't zeer noodig heb. Met m'n schryven kan ik me staande houden, maar niet meer. En zeker nooit al m'n schulden betalen. Dit kan ik wel als men my voor dat andere plan geeft wat me zou toekomen. Hebt ge tyd Mill. Studien te lezen? Denk aan onder de lectuur dat de naam van 't stuk letterlyk gepast is. Ik zoek naar millioenen, en vind ze. Dát zal frappeeren als 't uitkomt! [23 augustus 1873 Brief van Mimi aan Funke] 23 augustus 1873 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, tot halverwege blz. 3 beschreven. (M.M.) Wiesbaden 23 Aug 1873. Waarde heer Funke. D. gaf mij zijn brief om dien te lezen, en in de veronderstelling dat ik er wel iets bij te schrijven zou hebben. Hem lezende vond ik zijn verzoek om voorschot wat onbestemd, en raadde hem aan liever een som te noemen. ‘Nu, maak jij dat dan maar goed.’ zeide hij. ‘'t Is me alleen om de huisselijke zaken te doen.’ Zoodat ik u bij dezen in zijn naam verzoek, dat ge hem nogmaals f40 als voorschot zendt, die echter spoedig aangezuiverd zullen worden. Zooals hij u schreef ligt er nog een vel copie gereed. Wat overigens {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} den inhoud van zijn brief aangaat, denk ik dat die u verwonderen zal. Hij had die zaak al in 't hoofd toen u verleden zomer hier waart, maar er was toen geen loisir of kalmte genoeg om er over te spreken. Dit is zeker de zaak kan tonnen opbrengen aan D. en misschien niets. Wat 'n wijd veld voor de verbeelding! Zoo 't niets opbracht zou dat wel zeer onrechtvaardig zijn - maar... Enfin, u zult er spoedig genoeg zelf een oordeel over hebben. - In allen gevallen hij heeft het erg druk, en dat zal nog een dag of wat duren. Woensdag morgen is mijn verhaaltje vertrokken, ik denk dat u 't wel al ontvangen zult hebben. Ik had er een briefje bij willen doen, doch 't ging zoo in haast! Nu, met de inliggende vellen van Dr Heye zult u wel gezien hebben van wie 't kwam. Wat dat andere aangaat, de Lebaksche geschiedenis - ik zal dat doen volgens mijn beste weten. Ge kunt dan daarna oordeelen of 't u geschikt voorkomt. Ik heb mij daarover misschien niet duidelijk genoeg uitgedrukt. Ons wonen, ja, dat wordt erg. Dezen winter dachten wij er over om naar Marseille te gaan, en ik zou dat heerlijk gevonden hebben, want die duitsche ‘bierbuiken’ zooals ik ze onlangs meer juist dan schoon hoorde betitelen vervelen mij erg. Maar dat zal niet kunnen om allerlei redenen. We zullen wel in de buurt blijven, alleen niet in W. Nu dat hoort u wel later. Ik groet u hartelijk waarde heer. Mimi HS. [27 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Waltman] 27 augustus 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, waarvan éen bladzijde beschreven. (M.M.) Wiesbaden 27 Aug 1873 Geachte Heer Waltman! Vriendelyk dank voor de f60. - zoodat ik nu voor Mill. Studiën in 't geheel f950. - ontvangen heb. Ik heb tot heden toe de schoone vellen 21 & 22 niet uit den Haag ontvangen. Wil UED zoo goed zyn daarover nog eens te schryven? Zouden ze op de post verloren zyn? Ik sluit myn eerste blaadje kopie aan myn legger, maar meen dat het schoon vel 22 anders eindigt. Verzoeke by proef 23, de overschietende Kopie mee te zenden. Na vriendelyke groete met achting UEDDWDienaar Douwes Dekker {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} [28 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 28 augustus 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Kwart enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 23 augustus. Het eerstvolgende briefje, waarschijnlijk van 3 september, is niet bewaard gebleven, maar Multatuli's zet is wel bekend, aangezien de gehele partij in De Schaakwerld is gepubliceerd; die zet is: Lc4 - b3 0 - 0 - 0 Hierbij maakt Lodewijk Prins de opmerking: Van inzicht en vindingskracht getuigt zwart genoeg maar zijn spel is al te ver heen. (Prins 1970, blz. 91.) Wiesbaden 28 Aug 1873 Weledele Heer! Op Uwen zet 10) C1 - E3 is myn antwoord: 10) b7 - b5 Na vriendelijke groete UWEDDwDienaar Douwes Dekker [28 augustus 1873 Brief van Multatuli aan Waltman] 28 augustus 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, waarvan éen bladzijde beschreven. (M.M.) Wiesbaden 28 Aug 1873 Geachte heer Waltman! Gister verzocht ik U nog-eens naar sHage te schryven om die schoone vellen 21 & 22. Ik heb ze noodig om 't aansluiten van vel 23, dat (naar ik meen) niet geheel klopt op m'n blaadje 1.- Hierby weder vyf blaadjes kopie die al vast kunnen gezet worden doch ik verzoek dan my precies optegeven tot hoever ze loopen om daarvoor 't sluiten te kunnen berekenen. Dan behoeft er geen kopie te worden teruggezonden, gelyk ik onlangs vroeg. Na beleefde groete met achting UEDDWDienaar Douwes Dekker {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} [28 augustus 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 28 augustus 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 33. (M.M.) Het eerste gedeelte van deze aantekeningen betreft kopij van Millioenenstudiën die begin augustus was gestuurd. De kopij op de blaadjes 8-12 komt overeen met V.W. V, blz. 293-298. Waltman. gezonden Aug.s 1-7 blaadjes kopie, myn hand, (ruim schrift) blaadje 1 begint: ‘lippen! Met’- 28 augustus. blaadjes hand van Mimi 8tot: Arndt 9tot: Tartuffe 10tot: sans phrase 11tot: uit het Dillenburgsche 12tot: te bekyken van binnen [1 september 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 1 september 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en op blz. 1 en de bovenhelft van blz. 3 beschreven. (M.M.) Wbaden 1 Septr 73 Waarde Funke. De Vry arbeid (naschrift) ontvangt ge morgen. Ik heb 't acht dagen lang zoo gek druk gehad met iets heel byzonders dat ik alles moest laten liggen. M'n Circulaires zyn in zee. Dat moest op risico van groot verlies. t Is 'n voorstel aan alle gouvernementen & Spoor- of transport administraties om de billetten dienstbaar te maken aan de pers. Dit moet schatten opleveren. Wat ‘men’ my daarvan zal toekennen, is 'n andere vraag. En, dit moest in Millioenen studien voorkomen, en ik kon de kopie daarvan niet uit m'n handen geven voor de Circulaires in de wereld waren. Dít was de reden van m'n drukte. Ik ben nu aan Vry arbeid en dat gaat morgen op de post. Hartelyk gegroet tt DD {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} [1 september 1873 Circulaire inzake spoorwegplan] 1 september 1873 Gedrukte circulaire bevattende Multatuli's plan om de spoorbiljetten te doen gebruiken voor betalende reklame. Dubbel vel papier, groot formaat, tot het midden van blz. 2 bedrukt. (M.M.) Blijkens de navolgende lijst werd het plan ingediend bij de regering van 59 landen en medegedeeld aan een vijftigtal dagbladen. De tekst voor de regering van Nederland - geschreven en in 't hollandsch - zal wel gelijkluidend zijn geweest aan het slot van Millioenen-studiën; zie V.W. V., blz. 302-304. De circulaire, op 4 september toegezonden aan G.L. Funke, bevat boven de gedrukte naam een geschreven handtekening en onder de tekst een kort briefje. (M.M.) Voor de reacties van Engeland, Saksen-Weimar, de Verenigde Staten, Baden, Oostenrijk en België zie men resp. 2, 12, 16 en 20 september, 17 oktober en 24 december. A son excellence mr le ministre de l'intérieur (industrie, chemins de fer, travaux publics) Mr le Ministre! J'ai remarqué que les Gouvernements intéressés dans l'exploitation des Chemins de fer, et les Compagnies Particulières qui exploitent le transport de Voyageurs et de Bagages, par terre et par eau, négligent constamment une branche assez considérable de profit. Ces administrations se résignent à une Dépense, qui pourrait aisément être convertie en Bénéfice. Les Billets de transport pour Voyageurs et Bagages, devraient être utilisés par la Presse. Il faudrait concéder la fabrication de ces Billets au plus offrant, qui acquerrait le droit de disposer des revers, et de la surface superflue des recto, au profit de la Publicité, dans l'acception la plus étendue du mot. Il va sans dire, que la dimension des Billets, dont le carton serait remplacé par du papier ordinaire, subirait un agrandissement convenable, et que la grande valeur typographique de chaque pouce carrée de surface, mènerait bientôt à ne faire confectionner que des Billets pour le trajet de Station à Station. Les Voyageurs à destination plus éloignée, recevraient un Livret composé de feuilles perforées sur les plis, dont chacune ne mentionnerait qu'une seule Station déterminée. {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} En Vous proposant, Mr le Ministre, d'introduire cette amélioration dans l'Administration des Chemens de fer de l'Etat, et de la recommander aux Compagnies Particulières qui exploitent le transport de Voyageurs et de Bagage, par terre et par eau, je crois avoir crée une valeur industrielle d'une très grande importance. L'idée aussi simple que pratique et féconde, dont j'ai l'honneur de soumettre l'appréciation à la sagacité de Votre Excellence, est ma propriété d'autant plus exclusive, que l'on en pourra effectuer l'application sans le moindre risque, et même sans déboursé. J'avoue, Mr le Ministre, que mon intention primitive était d'assurer légalement mes droits sur une part équitable des bénéfices qui proflueront de mon système, par la condition préalable: ‘que les Gouvernements et les Compagnies Particulières qui profiteront de mon idée, me payeraient annuellement, à moi ou à mes ayants-droit, pendant vingt-cinq ans, la moitié de ces bénefices.’ Bientôt cependant je m'apperçus que les mesures préliminaires pour assurer légalement mes droits, absorberaient un temps précieux, pendant lequel le Public se trouverait frustré des avantages que l'application de mon idée, dont l'avenir promet d'être énorme, ne saurait manquer de produire. C'est donc à l'intérêt géneral, Mr le Ministre, que je fais le sacrifece de mes droits strictement légaux, croyant avoir sauvegardé suffisamment mes intérêts, en les plaçant sous les auspices de l'Honnêteté Publique, de la Loyauté du Gouvernement que Vous représentez, et de la Bonne Foi des Compagnies Particulières qui profiteront de mon invention. J'ai l'honneur, Mr le Ministre, de Vous saluer avec la considération la plus distinguée. Douwes Dekker Multatuli Amsterdam, 1 Septembre 1873. edouard douwes dekker, dit multatuli. Later zend ik U 'n Ex. of tien onder kruisband. Over tien jaren zal men verbaasd staan over de opbrengst van de zaak en niet begrypen dat men daaraan niet eer gedacht heeft. Het ei van Columbus! Vóór ik dezen drukken liet heb ik eerst 'n twintigtal geschreven, en aangeteekend verzonden. Ik wou niet van den drukker afhangen. {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} [Bijlage Lijst van kranten en regeringen] Bijlage Lijst van de kranten en de regeringen waaraan Multatuli zijn circulaire heeft toegezonden. In feite zijn de kranten enkele dagen later ingelicht. Deze lijst is, kennelijk als samenvatting van de oorspronkelijke notities, geschreven op een exemplaar van de circulaire (M.M.), stellig eerst in 1886, aangezien het handschrift geen verschil vertoont in het eerste gedeelte: de beide lijsten; - het tweede gedeelte: afschriften van de zes binnengekomen antwoorden; - en het derde gedeelte: een korte nabeschouwing met een verwijzing naar een bericht in de Zeitung des Vereins Deutscher Eisenbahnverwaltungen, 1886, no. 19; dit bericht zelf is echter niet overgeschreven, hoewel daartoe gezien de dubbele punt wel de bedoeling heeft bestaan, en er ook plaatsruimte was. De tekst van dit derde gedeelte zal uiteraard worden opgenomen bij het jaar 1886. Deze circulaire heb ik verzonden aan: 1. Dagbladen (met begeleidende missive) Times. Dayly News. Perseveranza (Milaan.) Augsburger Zeitung. Kreuzzeitung. Wiener Presse. Berliner Börsencurier. Berliner Börsenzeitung. Alg. Zeitung. (Leipzig.) N.D. Algemeine Z. (Berlin.) Börsenhalle (Hamburg.) Pesthi Naplo (Pesth.) Hamburger Nachrichten. Vossischer Zeitung. Kölnische Zeitung. Wiener Zeitung. Echo du Parlement (Brussel.) Indépendance (idm) La Finance. (Paris? Bruxelles?) Le Temps. (Paris.) Liberté. id Figaro. id. Dagbladet. (Koppenhagen.) Amsterd. Handelsblad. Haarlemmer Courant. Dagblad van s Gravenhage. (Nog eenige Couranten in Nederland, waarvan de nota is verloren gegaan.) New York Herald. New York Weekly Times. Epoca. (Madrid) Constitutionnel (Paris.) L'Ordre. (idm) Le Siècle. (idm) L'Union (idm) Journl d.Débats (Im) La Presse (Im) Contemporary (London) 20 Ex. Petersburger Zeitung. Journal de St Petersbourg. Der Bund. (Bern.) Gazette de Lausanne. Journal de Geneve. {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} Swiss Times. (Genève) Pall Mall. (London.) Globe. idm Neue Wiener Presse. Basler Nachrichten. Gazetta di Torino. Gazetta di Padova (?) Il Diritto. (Rome) 2. De autoriteiten aan wie de circulaire geadresseerd is, of de daarvoor optredende functionarissen, in de volgende landen: Frankryk. Belgie. Vereenigde Staten. Italie. Pruissen. Duitsche Ryk. Engeland. Oostenryk. Denemarken. Rusland. Turkye. Egypte. Spanje. Portugal. Nederland (geschreven, en in 't hollandsch) Griekenland. Zweden. Hongarye. Zwitserland. Beyeren. Wurtemberg. Baden. Hessen-Darmstadt. Brunswyk. Lippe-Detmold. Saksen-Altenburg. Saksen-Coburg. Saksen Weimar Eisenach. Saksen Meiningen. Koningryk Saksen. Mecklemburg Strelitz Mecklemburg Schwerin. Lichtenstein. Anhalt. Schwartzburg Rudolst. Schwartzburg Sondeich. Waldeck. Venezuela. Buenos Ayres Brazilie. Chili. Costa rica. Paraguay. Honduras. San Salvador. Guatemala. Nicaragua. Nova Granada. Ecuador. Uruguay. Peru. Bolivia. Reuss. Oldenburg. Schaumburg-Lippe. Hamburg. Lubeck. Bremen. Rumenie. {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} [2 september 1873 Brief van Mina Krüseman aan Gen. Krüseman] *2 september 1873 Brief van Mina Krüseman aan Gen. Maj. Krüseman, Brussel. (Leven II, blz. 34-35.) Professor J.: wie dit geweest is, blijkt ook uit de andere brieven niet; alleen: Professor J. uit Amsterdam. (Leven II, blz. 46.) Nen: de in Indië wonende zuster van Mina, mevrouw Van Deventer-Krüseman. Weimar, 2 September '73. (....) Professor J. is er één van, en Multatuli weer een; die twee hebben onze cavaliers uitgemaakt in Wiesbaden, waar wij moeielijk betere gidsen hadden kunnen vinden. Wij hebben met J. een geheelen dag door de bosschen gezworven en een slot van den Hertog van Nassau bezocht, dat versierd was met meer dan 200 gehoornde hertenkoppen; een wreedaardige wijze van orneeren! Multatuli heeft ons eerst naar de Sonneberg gestuurd, een ruïne die van binnen zoo modern ingericht is, dat hij er een kamertje in wilde huren, en ons daarna naar de muziek gebracht in het Kurhaus; 's avonds is hij bij ons blijven thee drinken, al pratende over alles, met een oprechtheid, die een hollander zou doen duizelen, en het zeer betreurende dat wij den volgenden morgen verder gingen, daar hij met mij nog heel wat te verhandelen had over mijn schrijven, dat hem bijzonder intéresseerde. Tot groote verbazing van Betsy, die hem nooit anders had hooren beschrijven dan als een ruwen kerel en een afzetter, vonden wij niets anders in hem dan een zeer beleefden homme du monde, die ons al gauw vertelde dat het hem heel goed ging tegenwoordig, daar hij eindelijk bij een eerlijken uitgever was terecht gekomen, die hem behoorlijk betaalde, en hij nu dus ruim van de opbrengst van zijn pen kon leven. Dat Nen niet ingenomen is met mijn succès doet mij plaisir, daar het een bewijs is van de gelukkige hoogte waarop zij zich zelve gevoelt. Maar over twee jaar is 't uit met de grande dame, en dan komt de beurt van klimmen mogelijk aan mij, en zal zij waarschijnlijk nog eens trotsch zijn op een zusje, dat door werken meer geteld wordt dan zij door trouwen (dom werk!) Het is hier overal beelderig mooi, maar vreeselijk vermoeiend, daar de meeste ruïnes, kasteelen, sloten, enz. enz. op bergen en rotsklom- {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} pen liggen en men goed ter been moet zijn als men iets wil zien. De rijtuigen zijn heel duur, en paarden of ezels zijn maar sukkeldiertjes, waarmee men te veel medelijden heeft om ze te gebruiken. (....) [2 september 1873 Antwoord van de Engelse regering] 2 september 1873 Antwoord van de engelse regering op Multatuli's circulaire. Formulier, groot formaat, waarop de eerste veertien woorden gedrukt, de rest geschreven. (M.M.) 26.410. Whitehall, 2nd September 1873. Sir, I am directed by Mr Secretary Lowe to acknowledge the receipt of your letter of the 1o. Instant, submitting for consideration a plan which you have invented for the utilisation of Railway-tickets. And I am to inform you that the Secretary of State never interferes in the matter of inventions. They must depend upon their own merits for introduction to, and adoption by the Public. I am, Sir, Your obedient Servant A.J.O. Liddell Mr Eduard D. Dekker Wiesbaden [4 september 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 4 september 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van bladzijde 4 beschreven. (M.M.) Wiesbaden 4 Septr 1873 Waarde Funke, Gelyk met dezen gaat proef van vel 11. Proef, revisie, en de zeer mooie schoone vellen (ik heb reeds tot 8) alles gaat perfect, dunkt me. Op blz 93 regel 3 is 'n foutje gebleven - ‘gewezen en genezen’ moest er staan - maar dat 's menschelyk. Met het geheel moet ge, dunkt my, eer inleggen. Ik hoop en... verwacht dat ge tevreden zult zyn met het debiet. Ik wensch U hartelyk satisfactie toe (en wat ruim, als 't kan) van uw eeuwig betalen en uitschieten. Zeer goed begryp ik dat ik niet de eenige ben die u plukt. Papier en druk moeten ook betaald worden. Toch ben ik gerust dat ge later 'n goed eigendom aan dat alles zult hebben. {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Ronduit gezegd, heb ik 't, in dezen bundel vooral, wel wat op debiet toegelegd. Dit was de verrassing die ik u eens in 'n vorigen brief toedacht. Op kommando iets te leveren kan ik niet, maar myn eigen stemming bracht mee, de kopie nu eens zóó te maken dat ze ook voor pleizier-lezers pikant was. Gewoonlyk stoor ik me daaraan niet, maar ik zou 't prettig vinden als me dit nu eens gelukt was. En, zoo ja, dan moet men ook vorige bundels koopen. Dat de aan-een-schakeling van de Ideën menigeen van koopen afhoudt, is begrypelyk. Maar hier tegen-over staat dat ze ánderen dwingt tot completeeren. In allen geval hoop ik dat, na m'n dood vooral, het geheel voor U behoorlyke waarde hebben zal. Dit is my 'n prettig denkbeeld. Ik zit nu al in agitatie, wie dan corrigeeren zal, en een-en-ander dat fautief is in m'n eigen werk, verbeteren? Denk aan Roorda. Die is 'n goed litterator, en 'n braaf mensch.- Dat ik U schryf, is uit luiheid, omdat ik koude voeten heb, die my onwel maken. Ook wou ik U wat ophelderen over die seurige Mill. Studiën. Neen, die Studiën zyn niet seurig, maar 't uitgeven daarvan. Ziehier wat daar achter zat. Ge hebt gelezen hoe de auteur aan dien gnoom (gnoom = weter) middel vraagt om aan geld te komen. (Ik namelyk heb geld noodig. Niet van U, geen kopie-honorarium, dit is voor 't dagelyksche, en ik ben er mee tevreden. Maar ander geld, méér. Om vry man te zyn, en om... enfin, lees wat ik aan Adolf zeg, maar daar noem ik alles niet!) En die wetende, verstandige Adolf kapittelt me, en laat me 'n tydje tobben met allerlei wanbegrip en misverstand. Hy dwingt me m'n denkvermogen te oefenen. Maar zie, ik wilde aan dat alles 'n praktisch slot hebben, en dit kon wel. Ik laat me door die gnomen bevelen: Schep waarde, als je dichter bent moet je dit kunnen! (Zeer waar!) Dit doe ik dus. De vraag bleef echter hoe waarde te scheppen zóó dat ikzelf er iets van kryg? Dit bleek moeielyker dan de hoofdzaak. Dáárover peinsde ik drie jaar. En ik meen ook het middel daartoe gevonden te hebben. Of 't beroep op Loyauté &c (zie circulaire) 't bedoeld effect heeft, is me eigenlyk onverschillig. Ik heb 'n middel achter de hand om de zaak vruchtbaar te maken ook ten-mynen behoeve. Dit zal later blyken. Maar intusschen kon ik die Mill. Studiën niet sluiten voor ik wist hoe {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} ik dan handelen zou, en daar de heer Waltman (zeer ten-rechte, waarachtig!) aandrong op slot, moest ik daarin een decisie nemen. 't Was me een ware graat in de keel. Net 'n schaakparty waarby men 't ééne stuk niet kan verzetten om 't andere, en... 't andere niet om 't ééne! Nu is die graat er uit! Ik weet hoe ik te doen heb, als de Loyauté &c afwezig blyven van 't appel, 'tgeen te verwachten is. Ik ben niet gewoon 'n schaakparty, waarby ik tyd van denken heb te verliezen. geduld is hoofdzaak, geduld om exact te denken. (Ik heb inderdaad 'n correspondentie party met iemand te Amsterdam, die me door den heer de Lelie gerekommandeerd is. De Lelie is 'n eerste, weet ge?)- Over 5, 6 dagen zend ik 'n Exemplaar van byg. circulaire aan de voornaamste couranten van Europa. Ik heb 'n 60 tal op m'n lystje staan. Aan de Gouvernementen zyn ze reeds in zee. Dat ik toef met de couranten is omdat ik 't wou laten samenvallen met de verschyning van slot Mill. Studiën. Wees zoo goed nog niet over de zaak te spreken voor ze in de couranten staat. (t Spreekt vanzelf dat ik aan Holland anders schryf, omdat we geen Staats-exploitatie hebben. En in 't hollandsch natuurlyk!)- Er ligt nog altyd 'n vel kopie voor u. Maar haast voor de drukkery is er niet. En ik moet eerst weer in den Wouter zyn (na al dat gewurm met circulaires &c &c &c) voor ik voortga. Ik hoop morgen, of misschien vanavend al. Maar nu heb ik koude voeten. Volgens my staat onze rekening (buiten 't door U aan my geleverde!) f780. - dat is voor 19½ vel. Ik ben dus ± twee vel achter-uit. Maar die hoop ik morgen te zenden, want er ligt meer dan één vel gereed. Meen toch niet dat ik by 't openlaten van ½ regels kopie wil winnen. God bewaarme! Neen, er is van meer dan één kant opgemerkt dat het zoo moeielyk leest als alles zoo dicht staat, als byv. in III (m'n beste bundel, maar van VI zult ge meer verkoopen!)- Ik ga wat wandelen, om de kou te overwinnen. Onder deze kamer is 'n kelder, en geen zon. t Is zoo kil hier. Zie zoo, m'n geweten is in rust, nu ik U een-en-ander heb uitgelegd. (O, ik had veel meer, maar gun me den tyd niet. Ook over Atjin!) Maak U gereed veel kopie te ontvangen, want én voor hier én voor Italie heb ik veel noodig. Ik moet snel werken. Ik weet nog niet waar ik 1o October belanden zal. Nog altyd heb ik hier achterstand, en zou {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} niet graag W.b. verlaten, voor die aangezuiverd was. Hier appartementen huren wil ik niet om de duurte. In 'n hôtel gaan is nog erger. En in Italie is ook veel noodig. Dit zend ik met pleizier. Enfin, ik ben wel, en hoop alles te klaren. Hartelyk gegroet tt DD Morgen zeker kopie! als 't moest, kon 't vandaag al. [4 september 1873 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *4 september 1873 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 271-274.) Bezoek gehad: dit bezoek vond waarschijnlijk op 1 september plaats. Wiesbaden, 4 September '73. Beste Roorda, m'n geweten laat my geen rust. Ik ontving daar ‘Enquête etc.’ en reeds zoo véél! De zaak is dat ik - 't gebeurt meer! - in 'n crisis zit te lang om uitteleggen. Iets er van! 't Huis waar we wonen wordt primo October afgebroken, en ik weet nog niet waarheen. Dit nu is 'n geldzaak. Om Wiesbaden te kunnen verlaten, moet ik 'n achterstand byspykeren. Hiermee nu was ik sedert lang bezig. Maar allerlei bykomende zaken belemmerden my. Voornamelyk trof het slecht dat myn vrouw in Italië door ziekte haar lessen moest opgeven, en 2o dat ze heel graag de ‘vriendin’ en haar man verlaten wou waarby ze in Padua woont. Ook dáár dus was en is periculum in mora. 3o M'n zoontje (zoon!) wil nu eindelyk: studeeren. (Vroeger wilde ik het, en hy niet.) Maar ook daartoe is geld noodig. Geld nu kryg ik alleen van Funke voor m'n werk. Ik werkte veel, maar niet genoeg voor ál die behoeften, zoodat ik nóg niet weet hoe ik aan alles te gelyk 't hoofd bied. Niet te weten waar ik 1o Oct. zal belanden, is 't ergste. In één woord: 'n krisis! En daarmee tob ik al lang. Dit is de oorzaak van m'n zwygen. Altyd het oude: eerst dat, en dán dat, en daarna... jawel! Dit daarna komt niet. En dan agiteert me 't idee dat gy klagen zoudt over verwaarloozing. Ik sprak van belemmerende byzaken. Alles grypt in elkaêr. Voor... drie jaren ruim(!) begon ik Mill. studiën. Ik vroeg daarin aan dien gnoom ('n weter) geld. En: dem kann geholfen werden! liet ik Adolf {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} zeggen. Welnu, dit was geen fantastisch sprokepraatje: het was wáár, praktisch burgerlyk waar. Ik dwong my iets te vinden dat inderdaad beantwoorden zou aan m'n behoefte, en waardoor de schynbaar ongeregelde fantasie convergeerde met praktyk. (Straks kryg je 't gevondene.) Ik vond dus. Maar zie, my dwingende om waarde te scheppen, bleef de moeielykheid over, dit zoo te doen dat ik zelf er iets aan had, waar 't in verband met m'n gesprekken met Adolf, om te doen was. Ik moet en zal geld hebben! Drie jaren peinsde ik alzoo op middelen om 't gevondene zóó te openbaren dat ikzelf er vrucht van trok. Die middelen bleken moeilyker dan de zaak zelf. En... ik kon Mill. Studiën niet sluiten (d.i. het bedoelde publiceeren!) voor ik óf zeker was m'n recht gewaarborgd te zien, óf verzekerd van de onmogelykheid daarvan. Dit laatste moet ik nu - genoodzaakt Mill. Studiën aftemaken: Waltman werd onrustig en-terecht! - wel aannemen. Ik geef dus de bedoelde kapitaal-schepping, in de hoop op... de goede trouw der betrokkenen die daarvan de vruchten zullen plukken. M'n plan was je de zaak - 'n ei van Columbus, maar 'n ei van goud! - te vertellen, maar ik vind het aardiger je die te laten lezen in Mill. Studiën zelf. Zeg niet te snel: ik zou dat anders geproduceerd hebben. Ik heb er lang genoeg over gedacht. Het kon niet anders. Ik moest me overgeven aan Goede trouw van betrokkenen. ('n Sober hypotheekje!) Och 't is gekheid nu niet dat zaakje te zeggen. Ziehier de Circulaire. Is 't praktisch of niet? Die is al de wereld in, maar ik wacht nu op de verschyning van Mill. Studiën om ze aan de voornaamste couranten ter bespreking te zenden. Houd zoolang de zaak voor u, s.v.p. Schook is sedert 14 dagen vertrokken. Hy heeft zeer, zeer veel goeds. Méér dan dat: hy is goed. Ik heb kleine aanmerkingen op hem, maar over 't geheel noem ik hem uitstekend. En - komiek! - hy is juist anders dan gy en ik uit z'n doorhakkende wyze van schryven (‘geen tint’ noemdet gy 't) zouden opmaken. Hy is nam. fyngevoelig en zacht, misschien al te. Dat ruwe schryven schynt 'n... nu, ik weet niet, maar zeer zacht en gevoelig is hy. Ik byv. heb de stommigheid begaan hem in dit opzicht te miskennen, en sprak hem telkens forscher toe dan behoorlyk was. Hy heeft my flink gestraft door 'n allerliefste zachtzinnigheid. {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} Grappig is 't ook dat die zachtheid zoo afsteekt by z'n voorkomen, spraak, manieren en houding. (Balk? 'n dorp? Boeren-conversatie?) Wanneer ge hem pas ziet, zult ge m'n lofspraak niet begrypen. Welnu, zie dóór, en ge zult hem lief krygen. Hy is zeer week van gemoed, en innig hartelyk, ja zelfs kinderlyk, wat ik zeer schoon vind. En, hy weet zeer veel! Zelfs gaat z'n weten boven z'n redeneeren, vind ik. Hy is 'n wandelend magazyn van feiten. Dit is veel waard, niet waar? Nu moet ik heusch uitscheiden. Ik had gehoopt vandaag 'n heel vel te leveren. 't Is nu byna 2 uur, en ik heb aan eigenlyk werk nog niet kunnen beginnen! Daarom ook niets over ‘Enquête’. Denk maar ik mag er niet over beginnen. Ik moet kopie leveren, kopie, kopie! Van Bundel VI is al 17, 18 vel af. Funke remitteert prompt en toch zit ik noch in dezelfde soesah. Als ik nu kan doorwerken, zal 't beteren, nu... Dat nu zeg ik telkens! Wees met de uwen hartelyk gegroet. Uw vriend D.D. Bezoek gehad van de dames Mina Kruseman en Betsy Perk. Interessant. Ze zyn twee tegenvoetsters, en komiek om te observeeren. Ik hoop ze weer te zien, ze zyn naar Weenen. Neem nooit m'n zwygen slecht op. 'n Zoen aan Marietje van ‘mnheer’ Multatuli. [5 september 1873 Brief van Mina Krüseman aan familie H.] *5 september 1873 Brief van Mina Krüseman aan familie H. te Valkenburg, op 4 september begonnen. (Leven II, blz. 35-37.) B.P.: Betsy Perk, met wie Mina Krüseman in deze tijd bevriend was, en die vooral het feminisme wilde bevorderen door organisatie en door het uitgeven van een tijdschrift. Ik, die niets: ofschoon de voetnoten in Mijn Leven meestal uit 1877 dagtekenen en ook dat jaartal dragen, zou de noot in dit geval tot de brief zelf kunnen behoren. {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} Weimar, 4 Sept. 1873. (....) Hoe vindt gij B.P.'s schrijflust, na u beloofd te hebben dat zij ons beider eer zou ophouden, en u ook voor mij zou schrijven, als ik niet vlug genoeg zou zijn? Och, arm! ik wist wel dat wij geen tijd zouden hebben en blij zouden zijn als wij nu en dan eens een oogenblik zouden kunnen vinden om uit te rusten en niets te doen! (....) 5 Sept. Ik heb kennis met Multatuli gemaakt!!!!!! Betsy beweert dat zij mij zijn conquête ontfutseld heeft! Gelooft het vrij, als gij kunt! Le fin mot is, dat zij geheel door hem ingepakt is, veel meer dan ik, natuurlijk, daar hij voor mij reeds heel wat wezen moest, om zich staande te houden op den piédestal waarop ik hem geplaatst had; toch is hij er nog niet afgetuimeld! Maar wacht, commençons par le commencement. Verscheidene proefbladen van mijn Moderne Judith had ik reeds gecorrigeerd naar Dordrecht terug gezonden, en het was dus niet meer noodig Multatuli in Wiesbaden te ontloopen, om het recht te hebben, in mijn bundeltje te zeggen dat er hoegenaamd niets persoonlijks schuilde in mijne groote bewondering van den man, dien ik volstrekt niet kende. Daarom ging ik hem opzoeken. B.P. noemde dat inconséquent, en beweerde dat ik zoo iets niet doen mocht, na eerst gezegd te hebben: ‘ik wil hem niet kennen;’ alsof het 't zelfde is of men iets schrijven gaat dan wel of men het geschreven heeft. Enfin, daarover konden wij het niet eens worden. Toen wilde zij mede. Dat wilde ik niet hebben, daar ik voor geen geld van de wereld als * firma bij hem aan wilde landen, en eindelijk werden de débatten besloten met een speech van B.P. die hierop neer kwam: ‘Nu, pas maar op met dien afzetter en neem maar geen geld mee, want dan kom je toch weer zonder thuis, die meisjesverleider is niets te vertrouwen.’ - Ik, die noch afzetters, noch verleiders vrees, lachte braaf om de hoogwijze lessen, en stapte heel gerust naar hem toe, verlangend eindelijk eens een groot man te ontmoeten. {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Schiller Platz No. 4.’ Ik had 't adres aan het postkantoor gevraagd en kwam zonder zoeken terecht, bij een groot huis, waar een dame binnen ging, met een hazewindje aan een touwtje. Ik volgde haar, en vroeg in 't engelsch of Mr. Douwes Dekker daar woonde, of hij te huis was en of ik hem een oogenblik spreken kon. De dame antwoordde toestemmend op alle vragen en vloog verscheidene malen den gang door, de eene kamer in, de andere weer uit, eer zij een deur voor mij opende en mij ergens binnen liet waar Mr. D.D. bij mij zou komen. 't Was een vrij ruime slaapkamer op zijn duitsch gemeubeld, zonder kleed op den vloer, maar met een gemakkelijken leunstoel en een grooten canapé, zonder eenig objet d'art, en er meer onbewoond dan arm uitziende, daar er geen enkele kapstok was en er geen enkel kleedingstuk rondslingerde. Hoe lang ik daar gewacht heb, weet ik niet, maar 't was heel lang! Eindelijk verscheen er een lange, magere, bleeke man, met vreeselijk zwakke oogen, die mij heel zenuwachtig kortaf in 't engelsch vroeg wat ik van hem verlangde. ‘Multatuli?’ vroeg ik op mijne beurt, en zonder een woord meer te zeggen overhandigde ik hem zijn eigen brief, dien hij mij van den winter geschreven had. Nog nooit heb ik iemand zoo subit zien veranderen als hem, toen hij daar zijn eigen schrift herkende en aan het adres zag wie hij voor had! Hij was zoo in de war dat de eene excuse de andere verdrong en de arme brief door het handjes geven zoo verfrommeld werd, dat ik dien midden in een zijner mooiste phrases terug vroeg, uit angst dat hij anders in zijn zak terecht zou komen en ik hem kwijt zou zijn. Ik maakte mijn visite heel kort, omdat hij dadelijk begonnen was met te zeggen dat hij stukken af te maken had die weg moesten, en daarna bij ons zou komen thee drinken. Ik was echter nauwelijks thuis, toen ik een briefje van hem ontving om ons te inviteeren om met hem naar de muziek in het Kurhaus te gaan. Op die wijze maakte B.P. kennis met den afzetter, die ons al heel spoedig vertelde dat hij eindelijk in Funke een eerlijken uitgever gevonden had, die hem geregeld betaalde wat hem toekwam, en dat het hem tegenwoordig dus heel goed ging. ‘O, ik heb 't nu zeer ruim, zoo ruim als ik 't maar verlangen kan’; - en een oogenblik later, toen B.P. zat te klagen over Arbeid Adelt enz. en hem vertelde dat de ‘nederlandsche vrouwen’ haar ‘geheel haar financieel bestaan’ ontnomen hadden, waren zijne eerste {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} woorden: ‘Heeft u geld noodig? Kan ik u ook helpen? O, zeg 't gerust enz. enz. enz.’ en dát zoo'n afzetter! De goede B.P. raakte geheel de kluts kwijt en heeft verder den ganschen avond, op haar manier, gecoquetteerd met den meisjesverleider, dien zij plotseling allercharmantst vond en nu met een ‘Roeping’ vereeren wil, om de conquête compleet te maken! Arme Multatuli, voor wien zulke netten gespannen worden! Geen wonder dat men hem verleider noemt, als hij succombeert voor zulke verleidingen! (....) Vergeef mijn onzamenhangend gekriebel s.v.p. want ik zit hier te schrijven tusschen zes personen die duitsch rammelen, dat hooren en ziet er van vergaan zouden! Mina. [6 september 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 6 september 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Daarom geen kopie: deze woorden in de tweede alinea, hieronder tussen haakjes geplaatst, zij in de autograaf doorgestreept en vervangen door: Wél! Wiesbaden 6 Septr 73 Waarde funke! Reeds gister morgen vroeg kreeg ik een stuk van Binnenl. Zaken van Engeland. De Minister geeft my een wenk hoe ik doen moet, en levert my ongevraagd acte van myn voorstel. Dit is zeer goed. (Verbeelje hoe welwillend, het stuk is gefrankeerd! Zou 'n haagsch ministertje van 13 op 'n dozyn, dit doen?)- Enfin, maar dit veroorzaakte my gister weer 'n drukte van belang. Ik heb geen Wouter gezien. En ook correctie &c van de laatste vellen Mill. Studiën die met het kaartjesvoorstel zamenloopen, houdt me zeer bezig. (Daarom geen kopie.) Wél! Wilt ge zoo goed zyn, bygaande annonce in 'n courant of couranten te plaatsen, naar Uw goedvinden. Ik wou dat ge Mill. Stud. gekocht had. Over 'n jaar of wat zullen zy opgang doen. Aan gewone lezers (de meerderheid!) moet eerst gezegd worden dat het ‘mooi’ is. Het werk is zeer eigenaardig en lykt weer op niets. Dat het lezen en volgen inspanning eischt, weet ik wel. (Ik span me ook in, by 't schryven!). Maar juist daarom zal 't langer leven dan de dingen die géén inspanning kosten, en morgen van 't repertoire worden gegooid.- {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik ben byna zeker dat myn voorstel in Engeland wordt aangenomen en beloond. Ik heb namelyk iets dat me daar helpt. En dán moeten andere landen wel volgen. Ook hierdoor zal Mill. Studiën klassiek worden.- Hierby een vel kopie. Ik heb 't nagezien, en ga voort. Hartelyk gegroet tt DD Als de Drukkery wat spoed maakt, zal 't my aangenaam zyn. [6 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 6 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. IX. (M.M.) Het cijfer 14½, in inkt, duidt op het geschatte aantal bladzijden, het cijfer 19, in blauw potlood, op de totale omvang van de kopij in vellen druks. De verzonden kopij komt overeen met V.W. VIII, blz. 238-252. 6 Septr 19 76, 77, 78. hstuk. Rotgans, Scylla. Komedie Napoleon. Kykduin 14½ [7 september 1873 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 7 september 1873 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) 7 Sept. De Mill. St. zyn voor een paar dagen afgekomen. dat wil zeggen kopy. nog niet in druk. Gister avond ben ik begonnen ze door te lezen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} waarmee eens is doortrokken nieuw zynde quo semel est imbuta recens zal bewaren geur pot lang servabit adorem testa diu Commerzien liederbuch = verzameling studenten liederen {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} veel gedragen gedaan en knaap Multa tulit fecitque puer gehongerd en gedorst. sudavit et alsit {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} [7 september 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 7 september 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) Een op blz. 2 tussengevoegde passage staat met een verwijzingsteken links in de marge. Amsterdam, 7 Sept 1873 Waarde Dekker! Dank voor de toezending van Uw plan betreffende de Spoorwegkaartjes-annonces. Dat men in Engeland zoo terstond U de beleefdheid bewees den goeden weg te wijzen om er van te profiteren, verheugt mij zeer. Ik hoop dan ook recht hartelijk dat anderen eveneens en méér zullen doen. Of echter Uw beroep op ‘la bonne foi des compagnies particulières’ veel zal uitwerken betwijfel ik, vooral omdat verschillende inrichtingen reeds speculaties van dien aard in werking hebben gebracht en zich niet zullen ontzien hun stelsel eenvoudig wat uit te breiden. Zoo b.v. is 't hier ter stede niet ongewoon dat ondernemers van publieke vermakelijkheden hunne programma's gratis laten leveren door drukkers, wien zij 't recht afstaan op de keerzijde advertentiën te plaatsen, eene handigheid die ik niet voor oorspronkelijk Hollandsch zou durven toejuichen. Het Paleis van Volksvlijt alhier doet dat sedert jaren reeds en laat zich, naar mij meermalen verzekerd werd, door zijn drukkers nog een flinke som bovendien uitkeeren voor het afgestane recht tot uitdeeling der programmen. Ik weet zeker dat aan de directie van ‘Artis’ allang geleden voorstellen van dien aard gedaan zijn, doch dat zij er geen gebruik van wilde maken uit een dom begrip van ‘fatsoen’. In Magazijnen van Manufacturen, krijgt men dikwijls wat men koopt, in een papier gewikkeld, waarop advertentiën van dat magazijn staan. In Koffiehuizen en restauranten ontvangt men papieren servetjes, waarop eveneens annonces. De zucht tot annonceren is hier in de laatste jaren zeer sterk ontwikkeld en openbaart zich op allerlei wijzen! Intusschen is 't zeer wel mogelijk dat niettemin Uw plan als het verst strekkende, nog niet in iemands hersens gerezen is en daarom aanlokkelijk zal schijnen voor enkelen dien er groot voordeel in zien. Dat ik zeer wensch dat Uw plan bij Spoorweg-Maatsch. niet op administratieve moeielijkheden zal stuiten, hoop ik hartelijk, doch ik vrees wel dat zij de contrôle zeer zullen bezwaren. {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} Gij ziet, mijn illusies zijn niet sterk gespannen, doch, al doet het mij leed dat ik Uwe verwachtingen niet kan deelen, toch blijf ik met U hopen dat er wat goeds voor U van komt en niets zou me meer verblijden dan te vernemen dat ik te pessimistisch ben geweest. Blijf dus het ijzer smeeden nu 't nog heet schijnt! Dat Ge bundel VI zoo allerprettigst leesbaar maakt, dwingt mij U op nieuw te danken. Er zijn tal van allerliefst getekende scènes in, waarbij ik niet gering heb genoten, óok omdat mij daaruit bleek hoe veel beter Uwe tegenwoordige stemming is dan bij bundel IV. Jufvr. Laps is prachtig ontleed; pater Jansen subliem en in één woord: elke persoon allernatuurlijkst geteekend, zóo, dat iedereen voelt dat Ge die lieden tot in merg en been doorziet en meer dan iemand het talent hebt ze volmaakt naturgetreu te laten leven. Ik stel mij dan ook veel plezier van dezen bundel voor, al is 't dan ook dat de finantiëele baten eerst later zullen komen. Dat het geheel over niet langen tijd een mooi en goed rentegevend fonds voor mij zal worden, acht ik zeker. Wees daar gerust op. Zou de Heer Roorda niet op te wekken zijn om stukjes te schrijven die als hoofartikelen in 't Nieuws konden figureren? Ik liet hem dat reeds vragen door Cremer (den novellen man), doch vernam nog niets naders. Had hij dáártoe lust, dan zou ik de Veer (die niet graag meer doet dan hij precies hoeft) wel bewegen ze op te nemen, mits ze niet al te veel tegen den geest van 't blad uitvielen, en in lossen aangenamen stijl geschreven waren. Die stukjes betaal ik graag met f10. - als ze voor ons bruikbaar zijn. Hij mag er gerust 2 à 3 per week leveren. Wat Ge meent na Uw overlijden, zal ik zeker in acht nemen. Vertrouw daarop. De Adv. zal ik morgen laten plaatsen. Zoodra de laatste aflev. uit is, ga ik Mill. Studn nog eens geheel overlezen. Crediteer mij svpl voor bijgaande f100. - en wees met Mimi hartelijk gegroet van tt GLF [8 september 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] Waarschijnlijk 8 september 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Kwart enkel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 28 augustus, voor de volgende zet 13 september. {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} Wb. September 73. WelED Heer, In antwoord op Uwen 12n zet: 0 - 0. speel ik: 12) C5 - (e3. (neemt raadsheer) Na beleefde groete met achting UEDDwDr Douwes Dekker [8 september 1873 Mededeling in het Algemeen Handelsblad] 8 september 1873 Mededeling in het Algemeen Handelsblad, nr. 13194. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Wij ontvangen van den heer E. Douwes Dekker (Multatuli) de mededeeling, dat hij ‘aan de gouvernementen van alle beschaafde natiën’ een circulaire heeft gezonden van den volgenden inhoud: De spoorwegmaatschappijen en stoombootdirectiën verwaarloozen een belangrijke bron van winst, door zich een uitgave te getroosten, die op eenvoudige wijze in een voordeel kan worden veranderd, nl.: de exploitatie der plaats- en bagagebiljetten als middel van publiciteit. Als namelijk de vervaardiging dier biljetten aan den meestbiedende werd gegund, met recht om de keerzijde en het open gedeelte der voorzijde voor advertentiën, enz., in den uitgestreksten zin des woords te gebruiken, zou er een aanzienlijke waarde door worden vertegenwoordigd. De biljetten zouden dan natuurlijk behoorlijk moeten worden vergroot en de groote waarde van elken vierkanten duim zou er toe leiden, dat er slechts biljetten van het eene station tot het naastvolgende zouden worden vervaardigd. Wie verder reist, zou dan een boekje met doorboorde blaadjes ontvangen, elk geldig voor één station. Eerst heeft de heer Dekker het voornemen gehad, zich zijne rechten op de voordeelen uit die vinding op wettelijke wijze te verzekeren, door voor zich en zijn rechtverkrijgenden gedurende 25 jaren de helft der behaalde winsten te bedingen. Daar echter de maatregelen, om tot die wettelijke zekerheid te geraken, tijdroovend zouden zijn, en het publiek intusschen van de voordeelen der onmiddellijke uitvoering zoude zijn verstoken, heeft hij in het algemeen belang besloten van zijn rechten afstand te doen door zijn denkbeeld openbaar te maken. Hij acht zijn belangen genoegzaam gewaarborgd door ze {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} te plaatsen onder de bescherming van de openbare eerlijkheid, de loyauteit der regeeringen en de goede trouw der Maatschappijen, die zijn denkbeeld zullen toepassen. [9 september 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 9 september 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot en met blz. 3 beschreven. (M.M.) maar wat briefport: het drukken en verzenden van meer dan honderd brieven en circulaires, waarvan een twintigtal aangetekend, moet toch een vrij groot bedrag hebben gekost. Wb. Sept 9 1873 Waarde funke! Dank voor de f100. Dit maakt op bundel VI f840.- En ook dank voor Uw aangenaam schryven. Lukt die zaak niet, in godsnaam. Ze kost me maar wat briefport. Over Roorda's leveren van stukken aan 't Nieuws, later. Ik heb daarby iets te overleggen.- Wilt ge met het eerste pak zenden: 1 Witte, de Plant 1 Allard, Een ‘genie’ en slechte manieren in de Letterkunde 's Bosch by W. v. Gulick.- De ‘plant’ is voor Mimi, en... die ‘slechte manieren’ denkelyk voor my. Wat ge over De V. zegt, noem ik heel leelyk. Ik begryp niet hoe men geen ambitie heeft, als men zich eens voor iets uitgeeft. Maar ik mag er niet te veel van zeggen omdat ik 't land op hem heb en dat partydig kan wezen. Wat doen Uw couvertjes my 'n pleizier! Correctie slot Vrye arbeid aan Haeseker & Woest verzonden. Met 'n paar bladzyden er by.- Hebt ge er aan gedacht iets te drukken vóór de Ideën? Een inlegblaadje? Of hoe? Iets als: De gaping in de nummers staat in verband met het voornemen van den auteur om by herdruk eene verandering te maken in de inrichting der vorige bundels. Hartelyk gegroet t.a.v. DD {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} [9 september 1873 Bericht in het Algemeen Handelsblad] 9 september 1873 Bericht in het Algemeen Handelsblad, no. 13195. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Naar wij vernemen, is het denkbeeld van den heer Douwes Dekker, waarvan wij gisteren gewaagden, om nl. spoorwegkaartjes te bezigen als middel tot adverteeren, lang niet nieuw. Sinds vele jaren is het toegepast in Engeland en Amerika; in Engeland o.a. te Londen op den Metropolitan-, den Metropolitan District- en andere spoorwegen. [10 september 1873 Brief van Multatuli aan Waltman] 10 september 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Klein strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (M.M.) Wb. 10 Sept 1873 Geachte heer Waltman! Nog altyd heb ik geen proef van vel 24. In-verband met m'n annonce in de courant zou 't nu goed zyn spoed te maken. Ik ben ongerust dat er 'n proef weg is. Na beleefde groeten met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker [10 september 1873 Brief van Multatuli aan Contemporary Review] Omstreeks 10 september 1873 Brief van Multatuli aan de redactie van het londense tijdschrift Contemporary Review. Strook papier, aan beide zijden beschreven in handschrift van Mimi. (M.M.) De tekst bevat een groot aantal doorhalingen en wijzigingen, en heeft daardoor meer het karakter van een concept dan van een afschrift. Waarschijnlijk is het concept eerst door Multatuli gedicteerd en daarna in gezamenlijk overleg verbeterd naar spelling en inhoud. Dat de brief met de bijgevoegde circulaires inderdaad is verstuurd, blijkt uit de ‘lijst van dagbladen en staten’; zie de Bijlage bij 1 september. To the redaction of the Contemperary Review London. Excuse my deficient english. I read your language very well, but never wrote it. {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} I beg to present myzelf as the author of the book so benevolently mentionned in Your number of April 1868. Concerning to certain question proposed by Your very esteemed referent on page 617, I dare assert frankly that the whole Havelaar with all its good en bad qualities, is effectively mine, and that I believe to be a poet indeed. But the right dominium of poetry seems me to be truth, and even reality. The poet does not create. Just as calumniators he is but able to arrange, to set in order. He cannot but add form to the facts given by Nature. As soon however as he feels himself disposed, or - as in my case - forced by circumstances to spend his attention on plain practical business, I don't think him less able as other people. We ought not grant him the sad right to stay beneath Prud'homme, even in the most ordinary problems whose solution can be required by whatsoever interest in individual or social life. The common error of taking every fabricant of verses for a poet, has given birth to the cruel pretext to treat every poet as a fool, or something corresponding. As to me, I protest earnestly. I try to cultivate as correctly as my week faculties allow the field of real truth, and feel a religious respect for the majestic simplicity of true reality. Facts don't lie: 2×2=4. After this introduction I beg You not to wonder, Gentlemen, at my addressing myself to your kindness with a request of quite material nature. For a few days I despatched to alle Governments of the civilised world the Circular of which I take the liberty to offer You a twenty copies. Would You be as complacent as to present them to the most influent Papers of your country, in order to recommend the adoption of the proposed measure, which seems me to be a - golden! - egg of Colomb. Gentlemen! In Your article of April 1868, I could not omit to remark: heart! This my excuse for the boldness, for the indiscretion perhaps, of having implored Your assistance in my very difficult struggle against the Drystubble of Holland. {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} [10 september 1873 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli] *10 september 1873 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli. (Leven II, blz. 40-41.) een nijdig, goedhartig briefje: deze brief van Multatuli is noch in geschreven, noch in gedrukte vorm bewaard gebleven. Rebecca wil haar broêr zelve: ironische formulering voor: Betsy wil Multatuli zelf. met een bustetje: tot de vele quasi-artistieke bezigheden van Betsy Perk behoorde ook het boetseren. Weimar 10 September 1873. Wel, wel, hoog geachte (met alle respect) Pruttelaar!... Wat een nijdig, goedhartig briefje heb ik daar van u ontvangen! Is het onze schuld dat gij dien avond zoo vroeg heen zijt gegaan? - en niet terug zijt gekomen? - Geen adres hebt gevraagd? - Ons niet gezegd hebt: ‘blijft’? - Arme J. Wat had die stumpert in Heidelberg te maken met ons vertrek naar Weimar? Is 't niet genoeg dat we voor u een ganschen dag in Wiesbaden gebleven zijn? een dag langer dan ons voornemen was; een dag te lang, verweet ik mij zelve bijna, daar gij uwen tijd nuttiger besteden kondet dan met... (ik zal niet zoo leelijk zijn als gij!) met discoureeren met ons, over allerlei onderwerpen, die gij veel beter alleen kondet uitwerken, dan met twee zulke sukkels als wij zijn! En Studie-exemplaren? - Ja, * Rebecca is daar goed voor, maar aan mij zoudt gij indedaad niet veel gehad hebben, daar gij mij doorgrond zoudt hebben, eer gij nog aan studie gedacht zoudt hebben! Bij elkaar zijn B.P. en ik zeker nog al koddig, daar de eene émancipatie preekt, en de andere émancipatie vertegenwoordigt; de eene over tegenwerking klaagt en de andere door tegenwerking vooruitkomt; de eene gebukt gaat onder hare eigene stichtingen, de andere, vrij als een vogel, alle stichtingen uitlacht; enz. enz. De tegenstelling maakt ons intéressant, elk afzonderlijk, zoudt gij ons zeker geen ganschen dag studie waard gevonden hebben! Van studie gesproken, ik ben zeer verlangend uwe Mill. studiën te lezen en dank u reeds nu voor de aangename oogenblikken die zij mij verschaffen moeten. ‘Vrij als de wind!’ Ja, mochten, konden, durfden, wilden wij zóó natuurlijk zijn!... Och, dan waren wij geen menschen meer! en zoo ver brengen wij het nooit, zóó goed worden wij niet! {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} Rebecca wil haar broêr zelve schrijven, ik breng u dus maar voorloopig haren dank voor alles. Brussel is ons adres, het eenige zekere adres, daar wij zoo wispelturig in onze reisplannen zijn, dat ik Papa alleen al onze verhuizingen meedeel en hij dus zorgt dat wij alles ontvangen wat voor ons bestemd is. Wij hebben hier gisteren avond uw brief gevonden, en B.P. had u zeker ook terstond geantwoord, als zij 't niet zeer druk gehad had met een bustetje dat afgegoten moet worden en morgen weg moet. Over welk boekje van mij spreekt gij toch? Bedoelt gij mijn nijdig kritiek-bundeltje dat ter perse is? Maar daar heb ik pas eenige vellen van gecorrigeerd, en ik had beloofd 't u te zullen zenden, zoodra 't af zou zijn; dát zal ik doen, pour sûr, maar eerst moet ik het zelve hebben! En dan, 't is voor u niet intéressant genoeg om er naar te vragen, 't is te eentonig om amusant te zijn en te persoonlijk om te boeien. Wij hebben hier kennis gemaakt met Liszt, bij toeval, maar blijven niet voor hém hier! Noch reizen hem na! Heb ik goed begrepen? foei! - 't Speet me in Wiesbaden dat ik de uitval tegen de anglaise misgeloopen was, ik heb die later gekregen, tant mieux! ik houd mij gerécommandeerd voor meer! en blijf als altijd enz. Mina Krüseman. [11 september 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 11 september 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, waarvan alleen de eerste bladzijde grotendeels beschreven. (M.M.) Wiesbaden 11 Sepr 1873 Waarde funke, Wilt ge zoo goed zyn byg. stukje aan 't H.Bl. ter plaatsing te doen aanbieden? Dat ik 't U in duplo zend, is om U in-staat te stellen als ze 't niet plaatsen, of op den langen baan schuiven, op andere manier daaraan publiciteit te geven, naar Uw goeddunken, als 't maar goed rond komt. Jammer (ook voor U) dat ik niet wel ben met het Nieuws. We zouden daarin anders een macht hebben. Doe nu met dat stukje naar goed dunken, als 't maar overal rondkomt, desnoods (by weigering van 't HB.) als advertentie. Dán echter met vermelding van de weigering. Hartelyk gegroet tt DD {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} [11 september 1873 Reactie op bericht in het Handelsblad] 11 september 1873 Reactie op het bericht d.d. 9 september. Strook papier met aangeplakt stuk, geheel beschreven. (M.M.) Bijlage bij de voorgaande brief. Aan de Redactie van het Algemeen Handelsblad. Op de U van ‘men’ geworden mededeeling dat myn denkbeeld omtrent het dienstbaar maken van de Pers in meest uitgestrekten zin. ‘lang niet nieuw’ is, heb ik de eer te antwoorden: 1.) Dat Uw berichtgever myn voorstel niet zeer aandachtig schynt gelezen te hebben, en gewis de strekking daarvan niet overwogen heeft. 2.) Dat het me geenszins verwondert, onder myne dierbare Landgenooten een ‘men’ aantetreffen, die zich haast een voorwendsel aan de hand te doen tot eventueele rechtsweigering. Deze methode is in Nederland ‘lang niet nieuw.’ 3.) Dat er wel eens meer hier-of-daar een ei op den gekneusden punt zal gezet zyn, vóór Colombus daarmee de kleingeestige dépréciatie van zyn voorstellen brandmerkte. 4.) Dat de meening van Uw berichtgever niet wordt gedeeld, noch door UED, die myn denkbeeld in Uw nummer van de 8n geenszins hebt behandeld als iets ouds, noch door de Aandeelhouders in Hollandsche Transport-etablissementen, die tot-heden toe geen penning te zien kregen van de door my voorgestelde verbetering, noch eindelyk door den Britschen Minister van Binnenl. Zaken, die in zyn schryven van Whitehall 2 Septr ll. een heuschen wenk geeft omtrent den weg dien ik behoor inteslaan om myn doel te bereiken, en die daarby - als om acte te verleenen van de prioriteit, hetgeen o.a. uit den spoed van het antwoord kan worden opgemaakt - myn voorstel noemt: the plan You invented for utilisation of Railway-tickets. Het doet er nu weinig toe, of deze officiële kwalificatie van myn denkbeeld niet naar den smaak is van den ‘men’ die zich zoo haastte het Publiek te waarschuwen tegen iets goeds. Hy moge dit uitmaken met Lord Lowe. De waarheid is, dat er alle jaren een schat van ongebruikte waarde teloor gaat, en dat ik het middel heb aangewezen om aan deze onhuishoudelyke verwaarloozing een eind te maken. Indien ‘men’ die middelen kende ware het zyn plicht en z'n belang geweest... het ei {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} op z'n kop te zetten. Zoo als nu de zaken staan, heb ik 't gedaan, en dit blyft zoo, al tracht ‘men’ er aan te knabbelen... wat ook alweer ‘lang niet nieuw’ is. E. Douwes Dekker De bladen die melding maakten van ‘men’s geknabbel, worden verzocht ook dit antwoord optenemen. [11 september 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 11 september 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, tot bovenaan blz. 3 beschreven. (M.M.) Van de bladzijden 3-4 is de onderste helft afgeknipt. Wbaden 11 Septr 1873 Waarde funke! Wees zoo goed bygaand blaadje te plakken boven kopyblaadje 76. - Ik herinner me dat ik in dat Stukje voor 't HB. Mr Lowe, lord en minister noem. De brief (met Stempel: ‘Secretary of State’ &c ‘Home Department’) begint aldus: ‘I am directed by Mr Secretary Lowe to acknowledge’ &c Nu weet ik wel dat de Engelsche Ministers Secretary of State heeten (en zóó noemt ook de schryver in 'n andere periode z'n lastgever) maar toch weet ik niet zeker of Lowe minister, en of-i Lord is. Daarom de achterstaande correctie die ik U vriendelyk verzoek óf naar 't H bl. te zenden, of (als 't stukje daar geweigerd is) zelf te maken.- 't Wordt tyd dat ik U iets schryf over de present-Exemplaren. Ik meen dat Ge schreeft dat ik over twaalf kon beschikken maar wil uw brief niet opzoeken. (Als ik stukken opzoek dwalen m'n gedachten af) Wees nu zoo goed om Vryen-arbeid en Ideën VI te zenden aan: Mr S.E.W. Roorda van Eysinga Rolle lac de Genève. Mr W. f. Schook advokaat Balk (Friesland.) Mr F. Jongen chez Mr P.A. Koolen Weendstraat Rotterdam. {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} Madlle Mina Krüseman chaussée de Charleroi 51 Bruxelles. Den heer Auguste v.d. Ghinst professor aan het Atheneum à Brugge. den heer Jules de Geyter lombaerdevest Antwerpen Over de 6 Exx. die ge my dan nog wilt afstaan, zal ik later beschikken. Vooreerst zyn die zes voldoende. Wees hartelyk gegroet van tt DD [11 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 11 en 19 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 29. (M.M.) Geschreven Funke 11 Septr 1873 Present-Exemplaren Ideën VI en herdruk Vryen Arbeid- Mr S.E.W. Roorda v. Eysinga Rolle lac de Genève Mr W. f. Schook advokaat Balk (friesl.) Mr f. Jongen chez Mr P.A. Koolen Weendstraat Rotterdam. Mlle Mina Krüseman, Chaussée de Charleroi 51 Bruxelles den heer Aug. v.d. Ghinst professer aan het Atheneum te Brugge den heer Jules de Geyter Lombaarde Vest Antwerpen (NB. nog 6 Ex: disponibel) 19 Septr Op de Coul ál m'n werken Vry.Arbeid Wintgens id. Holda (Spectator) [12 september 1873 Antwoord van Saksen-Weimar] 12 september 1873 Antwoord van het groot-hertogdom Saksen-Weimar op Multatuli's circulaire d.d. 1 september. Enkel vel papier, groot formaat, aan éen zijde beschreven. (M.M.) {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} Monsieur, En Vous accusant réception de Votre lettre en date du 1er cour. concernant l'utilisation des billets de transport pour voyageurs et bagages par la presse, je m'empresse de Vous avertir que l'état, que j'ai l'honneur de répresenter ne possède pas de chemins de fer et que par conséquence je me trouve hors d'état, d'introduire votre invention dans l'administration des chemins de fer du Grand-Duché; quant aux compagnies particulières qui sur la territoire Grand-Ducal exploitent le transport de voyageurs et de bagages en chemin de fer, je l'ignore, si elles seront disposées de profiter de Votre invention. Agréez, Monsieur, l'assurance de ma haute considération. Weimar, 12 Septembre 1873. v. Gross. Monsieur Monsieur Edouard Douwes Dekker dit Multatuli Amsterdam. C 3840. [13 september 1873 Brief van Multatuli aan Waltman] 13 september 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Dubbel vel postpapier, geheel beschreven, en strookje postpapier tot halverwege de keerzijde beschreven. (M.M.) Wiesbaden 13 Septr 1873 Geachte heer Waltman! Zoo-even ontving ik Uwe vriendelyke letteren van eergister, en ik haast my daarop te antwoorden. De proef van vel 24 heb ik gister middag ontv., en gisteravend verzonden. Ik verzocht revisie, en noteerde daar op dat de hollandsche tekst der circulaire heden volgen zou. Die gaat dus hierby. Vergeef die dubbele moeite! De oorzaak is dat de strekking van dit laatste vel - iets geheel materieels! - de puntjes op de i's vordert. Reeds nu zie ik dat men in 't Handelsblad my de prioriteit ontzegt. Zoo-iets is derhalve geen litterarische zaak, maar iets van 'n pleidooi of proces, waarby men z'n rechten moet waarborgen. Aan 'tHB. heb ik reeds geantwoord. De vraag is of t nuttig zal zyn, dit ook in Mill. St. te doen. Misschien wél! Want: kranten gaan voorby en Mill. Studien blyven. Doch gister by 't verzenden van de proef, was ik niet helder van hoofd, en {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} vertrouwde myzelf niet anders toe, dan wat gewone correctie, in de hoop de zaak haar beslag te geven in de revisie.- Steeds waren de proeven zeer mooi. Ik begreep wel, dat ik dit meer aan U, dan aan de Drukkery te danken had. Doch ook wat de Drukkery aangaat, ben ik zeer tevreden. (Misschien ten-onrechte: want wie weet hoe Gy hebt te tobben gehad, vóór ik de proeven te zien kreeg!) Myn vragen naar vel 24, was niet om mal te jachten, maar uit vrees dat er 'n proef weg was, en dan berouwt het later, als men te lang getoefd heeft er naar te vragen. Indien ik met UED in relatie blyf, hetgeen ik hoop, kunt gy gerust rekenen op byna onmiddelyke terugzending van proeven. Als 't meer dan twee posten langer duurt dan omgaande, zou er een weg zyn!- Aan tydschriften? Ook ik ben daarin niet thuis. 't Gebeurt dat zoo'n redactie 7e klas, zich 'n air van gewicht geeft, door zich van 'n boek aftemaken met 'n oppervlakkig praatje. Doch ik houd den heer Funke voor zeer bekwaam, en zal hem om raad vragen, zonder nu juist te zeggen dat de vraag van U komt. Ik zal aldus schryven: ‘De heer W. laat aan my over, aan wie de Mill. St. moeten gezonden worden. Wat raadt ge my?’ De heer F. weet, byv. wie gewoon zyn my stelselmatig tegentewerken, en daarmee zouden we ons eigen glazen ingooien. Dát hoeft niet!- Present. Exempl? Daarop heb ik geen aanspraak. Ik ontv. geregeld twee schoone vellen. Eén daarvan bederf ik door correctie voor herdruk, en één heb ik weggegeven. Indien UED nu zoo goed was my twee Exx. (ingenaaid hoeft niet) te zenden, dan ben ik zeer tevreden. En dan wilde ik gaarne een lystje zenden van pres. Exempl. die ik betalen zal. Ten-gevolge van myn geseur nu met het laatste vel, heeft dit zoo'n groote haast niet. Ik zal 't u zenden by de revisie. Ik hoop hartelyk met U in relatie te blyven. Dan zal ik ook verrekenen wat U door myn talmen schade veroorzaakt is. Taxeer dit over 'n maand of wat, S.V.P., als er zal gebleken zyn hoe de zaak marcheert. UED kunt altyd staat-maken op de meest mogelyke loyauteit, gelyk ik geen de minste reden heb aan de Uwe te twyfelen. Dit geeft zeer aangename verhoudingen. Na vriendelyke groete met hoogachting UEDDwDienaar Douwes Dekker {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} Er zyn toch in Holland lage menschen. Men haast zich in 't Handelsblad te verklaren dat myn voorstel ‘lang niet nieuw’ en sedert jaren in Engeland bekend is. Welnu, de Engelsche minister noemt het in 'n officiëel schryven: ‘Your invention for utilisation of railwaytickets.’ Daarop beroep ik my. Ik zit nu te practiseeren hoe ik dit nog in 't slot van Mill. Studiën een plaatsje geef. Het kan in 'n paar regels geschieden. Ik wil niet verder gaan dan 'n kwart vel óver de 24. Daarom ook dat vernauwen van wit. Overal slechts ½ regel, en geen heele. Nog iets: als Gy de goedheid hebt my twee oningenaaide Exx te zenden, neem dan daaruit de vellen 19 & 20. Die heb ik tweemaal ik bedoel: tweemaal dubbel, ontvangen, en ze zullen dus by U mankeeren.- Er is nog 'n reden die my gister belette de proef van 24 terstond goed te maken. Ik wacht elken dag brieven uit Engeland over die zaak. Vóór ik de revisie kryg, zal ik er meer van weten. Maar voorloopig is de brief van den Engelschen Minister van binnenl. zaken voldoende. [13 september 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 13 september 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Half enkel velletje postpapier, tot het midden van de voorzijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 8 september, voor de volgende zet 18 september. Wiesbaden 13 Septr 73 WelED. Heer! Op Uwen 13n zet - F2, E3 - is myn antwoord: 13) D8 - D3. Na vriendelyke groete met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker [13 september 1873 Artikel van Holda in de Ned. Spectator] 13 september 1873 Artikel van Holda over Multatuli's Woutertje Pieterse, in De Nederlandsche Spectator, no. 37. (M.M.) Een lange aanhaling is ingekort. Voor het slot zie 20 september. Holda: schuilnaam van A.J.F. Clant van der Myll-Piepers. {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatul's Woutertje. In het 4de stuk van den 5den Bundel der Ideën, beklaagt Multatuli zich dat hij ‘raden en gissen moet of er hier en daar iemand leeft, die belangstelt in de lotgevallen van zijn menschexemplaartje’, namelijk Wouter Pietersen. Ik ben iemand en ik leef, en dientengevolge voel ik mij gedrongen hier te betuigen dat althans mijne belangstelling in de lotgevallen en de ontwikkeling van Woutertje zeer groot is. Zouden er waarlijk zoo weinigen zijn die de fijne karakterstudies van Multatuli waardeeren? Is het begrip van waarheid en natuur zoo vervalscht, dat de liefelijke reinheid van Femke niet aangrijpen zou omdat zij maar een waschmeisje is? Ik weet het niet. Wat mij betreft menige traan en menige glimlach heeft Wouter's geschiedenis bij mij opgewekt. De dichter Multatuli weet met een enkel woord de fijnste snaren van 't gemoed in beweging te brengen. Hij kent het menschelijk hart, vooral dat van een rein, wordend mensch, en hij geeft de gevoelens en gewaarwordingen daarvan terug met een natuurlijkheid en waarheid, verkwikkend en verfrisschend voor ieder die noch oprecht en zuiver gevoelen kan. Het is niet mogelijk al de schoonheden, al het opmerkenswaardige, ook uit de Ideën die door de geschiedenis heengevlochten zijn, hier weer te geven, maar ik wil toch even wijzen op eenigen der fijnste en geurigste bloempjes uit den rijken schat van den 5den Bundel. Wouter Pietersen is ziek geweest. Nu is hij herstellend en zit op. Hij heeft van den dokter prenten gekregen en een verfdoos, en kleurt nu de hem zoo vreemde figuren, waarmee hij, zoo als hij daar zit in zijn katoenen nachtjurk en zijn ‘bakkertje’ op, zijn droomenwereld bevolkt, die hij vereert als raadselachtige spoken en tot wie hij huiverend lange gesprekken houdt. Er zijn allerlei voorstellingen, Salomo's Eerste Recht, Genoveva in 't Woud, en a.m., maar die der personen uit Shakespeare's tragedies treffen hem het meest. Vooral Ophelia die hem plotseling aan Femke doet denken, en hem herinnert aan hetgeen er met haar gebeurd is toen hij ziek was. Hij had naar ‘dat meisje’ op gemaakt onverschillige wijze gevraagd, en een paar inderdaad onverschillige woorden ten antwoord gekregen. Hier knoopt de schrijver een zeer fijne opmerking aan Wouter's vragen naar dat meisje vast. ‘De kleine huichelaar!’ zegt hij, ‘waarom zei hij niet eenvoudig {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} Femke? Niet omdat hij haar naam te goed vond voor zijn omgeving, maar omdat ook de besten onder ons, ja, juist de besten het meest iets hebben van Petrus met zijn: ik ken dezen man niet! Om Petrus te leeren begrijpen, den moedigsten van Jezus' volgelingen, behoeft men zich slechts voor te stellen dat er vóor 't verraad aan Judas gevraagd was: zijt gij ook niet uit zijne discipelen? Judas zou waarachtig niet neen gezegd hebben! Eene betuiging kost den laaghartige niets, maar den oprechte is zij 'n daad. Petrus was niet gereed voor'n offer, vooral omdat het gevorderd scheen zonder dat het op 'n offer geleek. Voorzeker zou hij z'n heer niet verloochend hebben, indien hem de vraag ware gedaan door gewapende en dreigende krijgslieden. Hij had z'n karakter niet bij de hand, omdat de ondervraging geschiedde door 'n dienstmaagd, en... eens verloochend hebbende, struikelde hij over de geringe moeilijkheid van 't terugkomen op z'n woord, hij die zich met moed en lust zou hebben te-weer gesteld tegen 't schrikkelijkst gevaar. Waar 'n held zich klein toont, is 't bij vergissing... het toonen niet, maar 't klein-voelen zelf. We kunnen dien toestand vergelijken bij de penurie van den rijke, die ongewoon aan geringe geldelijke bezwaren, verzuimd heeft zich bij zekere gelegenheid te voorzien van pasmunt. Wel jammer, dat die pasmunt zoo'n groote rol speelt in de wereld! En heel onbillijk, dat lieden die gewoon zijn aan kopergeld, zich zoo vermeien in den nood van den millionair wanneer hij tengevolge van hun armoed, z'n bankpapier niet gewisseld kan krijgen.’ Wouter krijgt dus niet veel antwoord, en besluit zelf naar Femke te gaan zoodra hij geheel beter zal zijn. Intusschen zegt hij aan zijn moeder dat 't bakkertje hem zoo knelt, omdat hij daarmeê niet door Femke wil gezien worden als ze voorbij mocht komen. Hij herinnert zich dat zij hem een zoen heeft gegeven omdat hij dapper was geweest, en nu vindt hij dat ‘dat wegwerpen van vernielde bloemen door Ophelia wel iets had van: zie Wouter, zoo heb je met mij gedaan!’ - En hoe langer hoe meer begint Ophelia op Femke te gelijken en hij zich schuldig te gevoelen tegenover haar, omdat hij in zoo lang niet aan haar had gedacht. Ziet gij het niet voor uw oogen, dat tengere, bleeke ventje, zoo burgerlijk en gewoon in uiterlijk en omgeving, droomend over zijn prenten? Spreekt het u niet aan, dat jonge, zoekende, verlangende, naar kennis dorstende zieltje vol gloed en poëzie, dat als de vogel in {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} de kooi de vlerkjes wil uitslaan, maar niet op kan in die beperkte ruimte? ‘Nu, zegt de moeder, als je beter bent moet je naar den dokter gaan om hem te bedanken... naast God.’ Natuurlijk. - ‘En als je nu eens die dame daar in 't geel zette? De moeder wees met 'n breipen op Ophelia. - Neen, o neen, riep Wouter snel. Ze was in 't blauw! - Ze was? Wie was? - Ik meen maar, moeder, dat ik al zoo veel gelen heb. En daarom wou ik haar... deze... die - Ophelia heet ze, 't staat er onder - nu eens blauw maken. De dame die 'r handen wascht, kan dan weer geel zijn.’ De moeder maakt geen bezwaar, en ze bemerkt naar 't schijnt, zijn verlegenheid over Ophelia niet. Zij is 't zeker gewend dat hij niet zoo vlot de dingen weet te zeggen. Hij was wel eens meer verlegen om voor den dag te komen met wat hij dacht en voelde - arme Wouter! Broêr Stoffel heeft van een kollega 't een en ander over tooneelstukken vernomen en weet nu zoo ongeveer wat de poppen op Wouter's prenten voorstellen. Het tooneel gold in de oogen der familie Pieterse, voorgelicht door juffrouw Laps, voor een gruwel en de bron van alle onzedelijkheid. Er zijn noch veel Pieterses in dit opzicht. Stoffel vindt 't echter zóo plezierig wat wijsheid uit te kramen dat hij de zaak een gunstiger tint geeft, dan hij anders ‘met de bekrompenheid die bij hem de functiën van 't geweten vervulde’ zou hebben kunnen overeenbrengen. Is deze benaming van een Stoffels-geweten niet uitstekend, en kan een ieder de juistheid van deze omschrijving niet daaglijks ondervinden? Merkwaardig en waar, doch te lang om in zijn geheel hier over te nemen, en te veel samenhangend om er een enkel deel uit te lichten, is ook de beschouwing over de zucht der menschen om zich bezig te houden met iets abstracts. Daarna volgt de ontdekking dat Leentje de meid naar de comedie is geweest op een zekeren achtermiddag toen ze om quasi ‘schrikkelijke hoofdpijn,’ naar huis was gegaan, en door haar niet tehuiskomen vóor den nacht, groote stormen in den huize Pieterse had verwekt. Leentje, bemoedigd door de tot het tooneel bekeerde familie, doet haar verhaal van haar komediebezoek en van het stuk dat er vertoond werd, namelijk Kotzebue's ‘Onechte Zoon.’ Wouter hoort dat me- {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} de aan en neemt even als de anderen er zijn bijzonderen indruk van meê. - Ik zou wel zoo'n jager willen zijn in een bosch, in 'n heel groot bosch - heelemaal alleen...’ Hij nam z'n penseel op, en zag Ophelia aan... heelemaal alleen in 'n groot bosch, met... Femke!’ Naar aanleiding van eene melodie die in de komedie gespeeld was en waarover de dames Pieterse o foei! zoo'n gemeene straatdeun! riepen, is het volgende nommer der Ideën geheel gewijd aan het volkslied, of beter gezegd, aan volkszangen en straatmuziek. Het is zóo geestig, zóo frisch, zoo tintelend van echten luim, dat ik niet nalaten kan ook hier even op te wijzen. De schrijver geeft een beschrijving van een orgelman in de dagen van Woutertje, die een melodie van Mozart op zijn orgel heeft, welke behoorde presto, prestissimo, allegro, te worden gespeeld maar die natuurlijk slepend en langzaam opgedreund wordt. ‘Beste Mozart! gij hebt niet gerekend op de tering van dien orgelsjouwer! Niet op de vermoeienis der arme vrouw, bezaaid met kroost! Niet ook op den smaak des Volks, dat... graag dol vroolijk is, nu ja, hoe doller hoe liever, maar geen grooter vroolijkheid kent dan 't smachtend sentimenteele.’ Juist. Wie onzer de twee laatste haagsche kermissen b.v. heeft bijgewoond, weet hoe het lied van: O moeder die zeeman! furore maakte en hoe slepend melankoliek 't gezongen werd. Een enkele hossende van rateltjes voorziene troep mocht het al eens op schellen toon in een sneller tempo uitkrijschen, gewoonlijk werd het in wiegelende maat op droevig smachtenden toon uitgegalmd. Het is zeer zeker de aard van het volk die dit meêbrengt. Let eens op een dronkeman die zingend over de straat waggelt, zou men niet meenen dat hij psalmen galmt? Gewoonlijk echter heerscht er in die liederen meer de geest van het Hooglied dan die der Psalmen. Gelukkig: want zooals Multatuli terecht zegt: ‘Geen gedachte zonder fosfer? Eilieve, geen poësie zonder wellust En meer nog, zonder wellust geen schoonheidsgevoel, geen schepping op 't gebied van geest of gemoed.’ En er is poëzie in die straatliederen; echte, naïve natuurpoëzie, althans in het liedeke van ‘mooie meissies, mooie blomme;’ door den schrijver zoo allervermakelijkst ontleed. Meester Pennewip moge het ver gebracht hebben in verbuigingen en afsnijdingteekens, in het analysee- {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} ren is Multatuli hem de baas. Getuige zijne ontleding van Bilderdijk's Floris V. Dit drama namelijk zou om de verontwaardigde juffrouw Laps van het zedelijke eener tooneelvoorstelling te overtuigen, door meester Pennewip bij de familie Pieterse voorgedragen worden. Juffrouw Laps is evenwel niet zoo gemakkelijk tot een andere beschouwing te bekeeren, en lang voor meester Pennewip zijn boekske uit den zak haalt, heeft zij den aftocht reeds geblazen, zij heeft tegen alles wat meester Pennewip ter verdediging aanvoert een woord uit de Schrift, en vooral het woord ‘wereldsch’, waarmeê zij nu eens voor al iedere tooneelvoorstelling bestempelt, brengt meester Pennewip en Stoffel in de war. Het woord ‘zinnelijkheid’ wordt ook veel gebruikt. Och! Wouter zou zoo graag geweten hebben wat voor een afschuwelijke zonde dat toch was, maar hij durft niet vragen en luistert slechts. Eindelijk zegt juffrouw Laps dat meester Pennewip niet meer van komedies moet spreken, dat zijn maar verlokkingen des duivels, want de juffrouw boven den spekslager heeft ook komedie gespeeld en zes maanden geleden is ze getrouwd en nu ‘ligt ze in de kraam, meester, zoo zondig als ik hier voor je zit; dat komt van dat vervloekte komediespelen!’ Hoe Wouter luisterde, en wat al geheimenissen dit alles voor hem bevatte! Wel begreep hij er niet veel van, maar het prikkelde hem, en zoekend naar een onderling verband der gehoorde zaken werd hem dit duidelijk, dat ‘er een kindje geboren was omdat de moeder komedie had gespeeld! Ziedaar dan eindelijk éen der vraagpunten beantwoord die hij zich sedert 'n jaar zoo gedurig voorlegde.’ Er blijft evenwel noch veel duisters in, ook in Leentjes relaas van den ‘Onechte Zoon’, waaruit hem evenzeer een zekere verwantschap tusschen de geboorte van een kind en komediespel was gebleken. ‘Intusschen was hij zeer benieuwd naar 't stuk dat hém had voortgebracht. Een treurspel? Of 'n komedie met zang en muziek... 'n opera zooals Stoffel dat genoemd had. Die muziek-geboorte kwam Wouter zoo heel verwerpelijk niet voor. Hij voelde inderdaad iets in zich dat naar 'n sinfonie geleek. Maar 't benauwde hem, omdat-i te ongeoefend was om 't stuk te spelen. Na 't vertrek van juffrouw Laps, die onder betuiging dat zij vasthield aan den heer en alleen de Schrift las, en met verzoek om Wouter eens bij haar te sturen na zijn kerkgang, haar afscheid heeft genomen, komt nu meester Pennewip met Bilderdijk's Floris V voor den dag. {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik sla veel over dat overwaard is gelezen te worden; maar hoezeer de verzoeking groot is om behalve Wouters geschiedenis noch velerlei aan te stippen, het is ondoenlijk, en beter is het naar den Bundel zelf te verwijzen. Wouter moet alles meê aanhooren, en bij aller herhaalde betuigingen dat 't zoo mooi is, voelt hij zich diep ongelukkig in zijn domheid die daarvan niets bespeurt. Staande en liggende regels, afsnijdingsteekens en zooveel meer dergelijke schoonheden gaan voor hem geheel te loor, en te vergeefs spant hij zich trouwhartig in, om er toch ook iets van te begrijpen. Al de anderen schijnen opgetogen, hij alleen ziet niets. - ‘Ik zal nooit iets leeren, jammerde hij. - Dan moet je maar beter luisteren, als de meester of Stoffel je wat uitlegt, zei de moeder. Ja, meester, hij is altijd zoo achterlijk geweest. Senie in leeren heeft-i volstrekt niet, en ik kan 't er maar niet in krijgen.’ Eindelijk weten alle zich aan meester Pennewips vragen te onttrekken en Stoffels wijsheid aan te hooren. Met groote inspanning gelukt het hem iets van hun ‘taalkunderij’ te begrijpen, maar dat het stuk juist daarom zoo mooi is, kan hij maar niet vatten. Zoo gaat hij naar bed, en ‘droomde dien nacht heel angstig, en werd telkens met schrik wakker. De onmogelijkheid eens eindelijk ook iets te begrijpen van wat allen anderen zoo duidelijk voor oogen scheen te liggen, pijnigde hem vreeselijk. Hij bad God om vergiffenis voor z'n domheid, en beloofde z'n best te doen om even knap te worden als Petrò, als Trui, en zelfs als Stoffel of Pennewip. Maar, als dit mislukte, of als 't te veel gevergd was... dan verzocht-i God hem toch asjeblieft maar bekwaam genoeg te maken voor bleekersjongetje. Dàt zou dan toch met eenige inspanning wel gaan meende hij. (....) 't Is te hopen dat alle gebeden daarboven worden overgezet in waarheid, en dat er voor Wouter iets beters moge weggelegd zijn, dan de ruwaardij van 'n bleekveld. Maar dat-i veel van Femke hield is waar, al zeid-i er niets van in z'n gebedjes. God zal 't wel begrepen hebben, want menschkunde is godenplicht.’ Is dit ‘arglistig gebed’ van Wouter, zooals de schrijver het zelf noemt, niet een juweeltje van eenvoud, waarheid en natuurlijkheid? {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} En de verklaring van Wouter's onoprechtheid tegenover den Heer, en het teêre fijne liefdegevoel, - wij hebben nu eenmaal geen ander woord er voor - dat Femke, genoemd of ongenoemd, in al zijn droomen de hoofdrol doet spelen, is dit alles verkwikkelijk of niet? Minder verkwikkelijk komt Wouter het beloofde bezoek aan juffrouw Laps voor. Hij tracht er zich aan te onttrekken door ‘erge buikpijn’ voor te wenden, maar moeder gelooft er niets van en hij wordt veroordeeld aan de vrouw die hij als zijn speciale vijandin aanziet en van wie hij een instinktmatigen afkeer heeft, een verslag van de zoo even genoten preek te gaan doen. Hij had niets geen lust in die katechisatie. Doch zie, juffrouw Laps ontvangt hem uitermate vriendelijk, streelt en liefkoost hem, zet hem lekkernijen voor en toont veel meer belangstelling in Wouter's persoon dan in de preek. Dit verrast en verbaast hem in 't eerst, maar eindelijk wordt hij er zoo angstig onder, dat hij plotseling opstaat en weg wil. Waarom? dat weet hij niet, maar hij kon niet langer blijven. - Zijn moeder had hem gezegd niet lang uit te blijven, loog hij, en hoe dringend vriendelijk juffrouw Laps hem ook verzoekt te blijven, hij weet zich uit de voeten te maken, onder belofte van eens gauw weêrom te zullen komen. Een gevoel van bevrijding doorstroomt hem nu hij veilig op straat is. Bij 't afscheid had zij hem een kus willen geven! Dat herinnert hij zich met een zenuwachtige rilling, al weet hij er zich zelf al weer geen rekenschap van te geven waarom hij dat zoo afschuwelijk zou gevonden hebben. Maar hij kan nu zoo gauw toch niet weêr tehuis komen - men zou vragen waarom, en wat zou hij antwoorden? (Slot volgt.) Holda. [14 september 1873 Ingezonden Stuk van Multatuli in Handelsblad] 14 september 1873 Ingezonden Stuk van Multatuli in het Algemeen Handelsblad, nr. 13200. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Aan de Redactie! Op de u van ‘men’ geworden mededeeling, dat mijn denkbeeld omtrent het dienstbaar maken van transportbiljetten, aan de pers, in meest uitgestrekten zin, ‘lang niet nieuw’ is, heb ik de eer te antwoorden: 1o. Dat uw berichtgever mijn voorstel niet zeer aandachtig schijnt gelezen te hebben, en gewis de strekking daarvan niet overwogen heeft. {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} 2o. Dat het me geenszins verwondert onder mijne dierbare landgenooten een ‘men’ aantetreffen, die zich haast een voorwendsel aan de hand te doen tot eventueele rechtsweigering. Deze methode is in Nederland ‘lang niet nieuw.’ 3o. Dat er wel eens meer hier of daar een ei op den gekneusden punt zal gestaan hebben, vóór Columbus daarmee de kleingeestige dépréciatie van zijn voorstellen brandmerkte. 4o. Dat de meening van uw berichtgever niet wordt gedeeld, noch door UEd., die het in uw nummer van den 8sten dezer niet hebt behandeld als iets ouds, noch door de aandeelhouders in Hollandsche transport-etablissementen, die tot heden toe geen penning te zien kregen van de door mij voorgestelde verbetering, noch eindelijk door den Britschen minister van binnenl. zaken, die in zijn schrijven van het Home Department in Whitehall 2 Sept. ll. een heuschen wenk geeft, omtrent den weg dien ik behoor in te slaan, om mijn doel te bereiken, en die daarbij - als om acte te verleenen van prioriteit, hetgeen uit den spoed van 't antwoord kan worden opgemaakt - mijn voorstel noemt: the plan You invented for the utilisation of Railway-tickets. Het doet er nu weinig toe, dat deze officieele kwalificatie van mijn denkbeeld, niet naar den smaak is van den ‘men’ die zich zoo haastte het publiek te waarschuwen tegen iets goeds. Ik verwijs hem dienaangaande naar lord Lowe. De waarheid is, dat er alle jaren een schat aan ongebruikte waarde teloor gaat, en dat ik de middelen heb aangewezen, om aan deze onhuishoudelijke verwaarloozing een eind te maken. Indien ‘men’ die middelen kende, ware het zijn plicht geweest... het ei op z'n kop te zetten. Zoo als nu de zaken staan, heb ik 't gedaan, en dit blijft zoo, al tracht ‘men’ er aan te knabbelen, wat ook alweer ‘lang niet nieuw’ is. e. douwes dekker. De bladen, die melding maakten van ‘men's’ geknabbel, worden verzocht ook dit antwoord optenemen. [16 september 1873 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *16 september 1873 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga, op 15 september begonnen. (RvE, blz. 275-276.) {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} Wbaden, 15 Sept. 73. Beste Roorda, Dank voor uw brief van eergisteren. Ik zend u 'n pak Noordstarren. Wees zoo goed ze my zonder haast terug te zenden. Ik colligeer, gelyk ge weet, stukken over Atjeh. De spoorkaartjes-zaak! Gooi niet zooveel schuld op den Sneeker. Die is... verantwoord als-i myn fouten naschryft, want het waren effectieve blunders van my, en geen drukfouten gelyk gy vergoelykend aan de hand doet. Ja, une pouce is stom. Maar kerel: droits ‘sur’ vind ik in ('n wel is waar oude) Dictionn. de l'Académie. Maar dit zyn byzaakjes. De wyze van openbaring. Ge maakt my 'n standje dat... te veel eer voor my is. Ik bedoel dat ik niet zoo onbaatzuchtig te werk ging als gy schynt te meenen. Na lang peinzen hield ik de nu volgende wys voor de beste, voor de meeste kans opleverende. Heb ik my vergist, dit is 'n andere kwestie, maar uit belangeloosheid koos ik deze manier niet. De uitkomst zal leeren of ik my vergist heb. Had één persoon te beschikken gehad over 't aangaan van 'n accoord, dan zou ik my tot die eene persoon gewend hebben Maar: hoe had ik myn voorstel moeten omschryven, zonder 't uit handen te geven? Gedurende den loop der onderhandelingen was ik 't kwyt geweest. Een mislukte jacht op rechtsverrekening kwam my nadeeliger voor dan de kans die nu bestaat. Hoe groot die kans is, laat ik daar. Doch ik wacht nog op den uitslag van 'n paar pogingen om de kans wat te versterken. Ziehier. Gelooft ge niet dat 'n bankier die zekere som kan besteden in actiën van 'n engelsche baan byv., de daardoor verkregen stemmen zou kunnen gebruiken om aan te dringen 1o op invoering, 2o op renumeratie? Zoo ja, dan heeft de zaak waarde in de handen van zoo'n bankier. En in dat geval is 't mogelyk dat ik menschen vond die 't (byv. voor Engeland) van my overnemen. En... als 't in Engeland werd gehonoreerd, had ik 'n hefboom in handen voor andere landen ook. Over Schook! Al wat ik u schreef houd ik natuurlyk voor waarheid. Ook ik keur z'n ‘gebrek aan tint’ af. Toch is hy zeer zacht! Rym dat eens! Hy is vrouwelyk, kinderlyk gevoelig. Z'n platte kwalificatie van d'Ablaing blyft leelyk, doch de strekking is waarschynlyk minder valsch dan gy meent. Zie eens welk 'n rol misverstand speelt. Ik heb reden om te gelooven dat hy Rudolf {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} Charles den quasi-liberalen boekverkooper bedoelde, en gy spreekt van diens oom, niet waar? Ik moet eindigen, schoon ik u nog heel veel te zeggen had. O ja, dit nog. Ik kan voorloopig te Wbaden blyven. Van Italië kryg ik lieve brieven en goede berichten. Groet uwe vrouw en mama en kleine deugnieten van Uw vriend D.D. Als Spoor-kaarten-inventie niets opbrengt, bedenk ik iets anders. Ik moet geld hebben, veel en spoedig. Anders wordt America en verder gespuis uit de heele wereld baas op Java! Dát zou vreeselyk zyn! Ik moet gauw iets doen, of nooit. Maar geld is no een. De rest is kinderspel, dat zoudt gy zien. [16 september 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 16 september 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke, op 15 september begonnen. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De laatste twee alinea's van het eerste gedeelte, hieronder tussen haakjes afgedrukt, zijn in het handschrift doorgestreept. Zo ook éen zin tegen het einde, over Roorda. De laatste zin, met blauw potlood geschreven, staat in de marge rechts op blz. 4. W.baden 15 Septr 1873 Waarde funke! Dank voor de expediëte plaatsing van dat stukje in 't HBl. Ik had gevreesd dat ze 't niet hadden willen plaatsen. 't Is vervloekt jammer dat de Veer zich zoo (uit verlegenheid om stof misschien?) tegen my verklaard heeft. Anders zou juist uw Nieuws U & my (U, als uitgever van myn schryvery, nu) veel dienst kunnen doen. God bewaar me dat ik reclame zoeken zou, maar zoo als de verhouding nu is, heb ik aan 't Nieuws juist het tegendeel van hulp. Dat zou toch ook niet hoeven! De heele zaak is voortgekomen uit de eischen die ik eens aan recensenten stelde. Om U te doen begrypen wat ik bedoelde: lees eens Huet's: litterarische fantazien, ware kunststukjes op zichzelf. De vraag is nu niet of men alles met Huet eens is (Dit is immers nooit het geval en 't hoeft ook niet) maar men zal toch daaruit kunnen zien dat ik ten-rechte klaagde over 't gehalte van andere kritieken! {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Kritiek is zelf 'n kunst, en niet de laatste!’ De V. heeft dit ingezien, en er zich niet aan gewaagd, en daarop om er af te zyn plomp ruzie gemaakt. Ga gy eens op menschkundige gronden na, of ik niet gelyk heb? Het aantoonen van fouten kán tot 'n volledige kritiek behooren, maar dit is niet de kritiek. Ik beschouw 'n goede kritiek zwaarder dan 't werk zelf. In de door Huët behandelde schryvers komt maar weinig voor, dat in litterarische waarde boven zyn ‘fantazien’ staat, en ik zou my zeer moeten inspannen om van die ‘fantazien’ een redelyke kritiek d.i. o.a.: ‘kunstbeschouwing’ te leveren. Ik zit in m'n maag met 'n delicate zaak. Ge vroegt me iets over Roorda's mogelyke medewerking aan 't Nieuws. (Zoudt ge zoo goed willen zyn daarop, en op uwe wenschen daaromtrent terug te komen? Ik zal U dan terstond antwoorden en met-een uitleggen waarom ik nu dat verzoek doe.) 16 September Neen, dit klinkt zoo mysterieus. Ik liet gister avend den brief liggen, omdat ik niet wist hoe ik de zaak behandelen moest. Het best is maar ze zoo goed mogelyk uitteleggen, hoewel schryven altyd aanleiding geeft tot misverstand. Op Uw vraag naar Roorda's mogelyke neiging om in 't Nieuws te schryven, zou ik, sprekende, terstond geantwoord hebben: dat zal niet gaan! Zoo-min als ik 't zou kunnen. Roorda is te militant, niet flexible genoeg, en zou nooit zich kunnen voegen in de eischen van 'n blad. Als ge my f100 voor 'n artikel bood, zou ik 't niet mogen aannemen, d.i. op den duur als vast accoord. Wel zou ik nu-en-dan 'n artikel kunnen leveren, maar niet doorgaande. Zeer spoedig zouden de belangen van 't Nieuws en myn (gebrek aan) talent want dat is het! in conflict komen. Dit nu verwachtte ik van R ook. Doch zie door 'n toevallige zamenloop zegt Mimi - zy wist niets van Uwe vraag - ‘hè, ik wou dat ik artikels in 't Nieuws mocht schryven! Zou je niet denken dat ik 't zou kúnnen? Ik antwoordde niet, of liever gekscherende: dan moest je beginnen met punten op je i's te zetten, en streepjes door de t's want je begrypt dat er niet veel tyd is voor correctie.’ {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar... ik wist en houd vol dat zy er goed voor was, nu met het oog op de speciale eischen van uw blad. Reeds te Parys wou ze iets dergelyks, naar aanleiding van 't Petit Journal van Millaud en Thimothee Trim. Ik zat nu in den brand omdat ik geen schyn mocht hebben van Roorda tegentewerken. Ik zou dit geen vreemde doen, laat staan een vriend dien ik zeer hoog acht. In-plaats nu van gister dien brief aan U te verzenden, vertelde ik hem de zaak, en wacht z'n antwoord. Ik gis dat hy zelf zal verklaren dat-i met het Nieuws geen accoord kan aangaan. Hy is daartoe te onbuigzaam, en dat prouveert voor hem.- Misschien weet gy nu al meer daarvan dan ik. En indien ge inderdaad overtuigd zyt dat R. u niet kan helpen in 't gevraagde, dan raad ik u werkelyk aan, eens een maand met M. te probeeren. Ik ben zeker dat ze slaagt. Hare indrukken zyn zachter dan de mynen en ze drukt zich elegant uit. Ik verzeker u dat myn ikheid geheel en-al buiten 't spel blyft. Anders zou haar arbeid u niet passen. Ik zou m'n invloed alleen gebruiken om haar aantesporen tot nette afwerking en 't vermyden van slordige dictie. Gister avend las ze my een stukje voor. Ik vond het goed, en bemoeide my alleen met allernietigste byzaken. byv. Wil ik U dit eens bewyzen? wordt: Mag &c.- Verder zou nooit m'n invloed gaan. Want juist het militante waartoe myn positie me dwingt moet in 't Nieuws vermeden worden. Ik zou dit even conscientieus in-acht nemen als-of uzelf was. En zy ook. Men moet doen wat men op zich neemt, en uw Nieuws is nu eenmaal niet Multatulistisch. Daarom ook dat ik zelf ronduit zeg het niet te kunnen, iets waartoe de betaling my anders wel verlokken zou. Ik raad u aan 't met Mimi eens 'n maand te probeeren. Doch, uit bestwil: volle maat. Ik bedoel: driemaal in de week. Dit zal beter gaan dan eens, of zelfs tweemaal, omdat zy zich er dan toe zet, zoowel huishoudelyk als naar den geest. Ze kan dan 'n meid nemen. Doch, zeer ernstig: zoolang er de minste kans bestaat dat ge de zaak met Roorda kunt entameeren, beschouw dan deze heele schryvery als vervallen. Om geen wroeging te geven moet dit uitgemaakt zyn. Roorda is 'n uitstekend litterator. (Het Nieuws moest hem hebben als effectieve Hoofdredacteur.) {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} Neen, ook dit weet ik niet. Want al ware de Veer er niet, de aandeelhouders blyven, en buigzaam is R. niet! Ik hoop dat ge alles goed zult opvatten en groet u hartelyk. tt DD Meen volstrekt niet dat Mimi's werk naar my zou rieken. Dit moet juist vermeden worden. Anders kon ikzelf 't wel doen. hierby ± een vel. Op al 't vorige was over. Dit loopt denk ik t/m vel 20. [16 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] Waarschijnlijk 16 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. IX (M.M.) Het cijfer 14½, in inkt, duidt op het geschatte aantal bladzijden, het cijfer 20, in blauw potlood, op de totale omvang in vellen druks. De verzonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 252-264. 20 79, 80, 81, 82 hstuk. in de komedie Napoleon Talma, Kunst. 20 Erika Englenbak bloemstruik, Zout in de Komeny leseeren by de Holsma's 14½ [16 september 1873 Antwoord van de Verenigde Staten] 16 september 1873 Antwoord van de Verenigde Staten op Multatuli's circulaire d.d. 1 september. Groot vel papier met gedrukt kopje, aan éen zijde beschreven. (M.M.) Naast het kopje staat de aantekening: Lands & Land Grant railroad. De handtekening is grotendeels onleesbaar. Department of the interior. Washington D.C. 16th Sept. 1873. Sir, Ik have received your letter of the 1st instant, suggesting that railroads tickets might be made a source of revenue by letting the printing of them to the highest bidder, who would thus acquire the right to dispose of the reverse of the ticket for advertising purposes. {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} In reply I have to state, that the General Government of the United States has no such connection with or control over railroads in this country as to justify its interference in a matter of this kind. With thanks, therefore, for your suggestion, I must decline taking any action thereon. Very respectfully, Your ob't servant B.R.Cov - - Acting Secretary. Edouard Douwes Dekker Esq. Amsterdam, Holland. [17 september 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 17 september 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) dat ellendige geval: het artikel van H. de Veer d.d. 6 februari 1873, zie V.W. XV, blz. 595. Amsterdam, 17 Sept 1873 Waarde Dekker! Uwe beschouwing over wat wij noodig hebben voor 't Nieuws, is zoo volmaakt juist, dat ik recht verheugd Uw brief van eergisteren heb gelezen. Uwe meening over Uw vriend Roorda is ook precies uitgekomen. Hij wil noch kan zich schikken in wat toch voor ons (nl. voor 't Nieuws) een levenskwestie is en voelt niet dat het publiek waarvoor 't Nieuws dient, een heel ander publiek is dan dat wat b.v. Uwe werken leest. Met de lezers van 't Nieuws (waaronder b.v. zelfs vele niet al te kerksche Roomschen zijn) moet men heel voorzichtig omgaan en Gij oordeelt terecht dat Gij ook met den besten wil U niet in dat keurslijf zoudt kunnen wringen. R. dacht ik zou 't kúnnen, maar hij verklaart helaas: neen! en is misschien nog boos op den koop toe, omdat ik hem een mooi gesteld maar veel te uitvoerig en voor ónze lezers te geleerd stuk over Natuur en Staatkunde heb terug gezonden. Mimi's plan juich ik van harte toe. Zij kent ons blaadje en weet dus wat wij noodig hebben. Laat haar dus eens beginnen met 2 of 3 stukjes te stellen; ziet Gij ze voor haar en mij na en zend mij die, dan zal ik ze eerst eens attent lezen en haar (voorloopig incognito) bij de V. introduceren. Gij begrijpt dat ik zonder de V. niet beslissen kan, want hij is altijd redacteur en strikt genomen hoeft hij van mij geen orders {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} te wachten (althans niet zoolang ik niet in mijne kwaliteit van directeur met de Commissarissen der Vennootschap en reserve, optreed), maar het is zijn belang, dat hij zich van mij raden laat en daarom ben ik niemendal bevreesd dat hij weigeren zal, zoo hij werkelijk meent dat M's artikelen goed zijn. Vooreerst moet hij niet weten dat die artt. uit Wiesbaden komen, anders verdenkt hij mij te veel van partijdigheid, omdat ik bij dat ellendige geval zoo scherp ben opgetreden en sedert dien tijd de harmonie niet al te vertrouwelijk is. Laat dus Mimi beginnen met proeven te geven, maar dat zij zich toch niet voorstelle bij mogelijkheid drie stukjes per week te kunnen leveren. Dat zou haar veel te veel inspannen en schade doen aan de kwaliteit. Kort en bondig zij hare leus bij wat zij schrijft en dat te zijn en te blijven, is lang niet makkelijk, dunkt mij. Van middag zend ik u met de krant een Spektator nummer dat Ge met genoegen zult zien. Spijt Uw ongunstig oordeel over Vosmaer blijft hij Uw vriend, want ook Flanor is niemand anders dan V. naar mij verzekerd is, toen ik er voor eenigen tijd naar informeerde op Uw verzoek. Op mijn officieelen vraag naar de waarheid van dit beweren, antwoordde Nijhoff mij niet, misschien wel op verzoek van V. zelf. Natuurlijk heb ik mijn vraag niet herhaald. Nogmaals, ik kan U niet zeggen hoe blij ik ben dat Ge mijn houding vis à vis 't Nieuws en de Veer zoo goed vat. Geloof mij dan ook dat ik vrij wat openhartiger en met minder omslag met U omga dan met hem. Tusschen ons heerscht bij alle verschil van opvatting wederzijds vertrouwen en dat van U te blijven genieten, zal steeds mijn streven zijn. Hartelijk met M. gegroet van tt GLf Ik snak naar de laatste proef van Vrijen Arbeid! [18 september 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 18 september 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Enkel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Op dit briefje heeft Switzar links onder zijn antwoord genoteerd: 16. G 4 - E 2 Voor de vorige zet zie 13 september, voor de volgende zet 26 september. {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 18 Sept 1873 WelED Heer! Ik ontving Uwen 14n zet f 1 - f 6 en myn antwoord is 14) G 7 - F 6 pion neemt Kl Daar ik nu van UED verwacht dat Uw Koningin myn Raadsheer neemt om Schaak te geven, zoo verzoek ik UED in dat geval myn Koning op B 8 te doen vluchten. Dit zou dus zyn: 15) G 3 - G 4. † 15) C 8 - B 8. By goedkeuring van den door my veronderstelden 15n zet van wit, zal UED wel zoo goed zyn dien te repeteeren om accoord te gaan. Na beleefde groete met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker [19 september 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 19 september 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) akamedie: vergissing of spotvorm voor akademie. om door hem te laten betoogen: gezien het voornaamwoord hem, was de identiteit van Holda aan Multatuli blijkbaar niet bekend. de times: zie Idee 34; V.W. III, blz. 316. Wb. 19 Septr 1873 Waarde funke! Dank voor Uwen brief van eergister. Ge kunt er op rekenen dat ik my wat het Nieuws aangaat, geheel in uwe plaats stel. Het gezond verstand brengt mee dat iedere zaak beoordeeld worde naar hare eischen, en niet naar die van anderen. Een Hollander die zeeschepen te-koop bood aan Zwitsers zou 'n gek zyn. Het komt ook my zeer gelegen dat de V. niets weet van M. Kunt gy te dien aanzien uw bedienden vertrouwen? 't Gevaar ligt gewoonlyk niet zoozeer in boosheid als in babbelzucht. Men maakt zich wichtig met 'n nieuwtje.- O Gaarne, ze zal eenige proeven zenden. Ze is er geheel van vervuld, en voelt zich gelukkig dat ze wat werken kan, ánders dan vertalen. Dát is 'n vreesselyk iets. Ik byv. kán 't niet!- Hm, hm! Laatste proef Vry-arbeid! Ik kan niet zeggen dat H. & W. ál de schuld dragen van 't verzuim. Maar ook ik niet! Er was waarlyk veel beroerds in de tweede proef. En ik moest nog-eens revisie vragen. {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar ik had u daarvan kennis moeten geven. Dit had ik verzuimd. Ter stilzwygende inlichting legde ik twee succ. ontv. proeven van den titel er by. Daaruit zult ge gezien hebben dat ze van m'n eerste opmerking over ongelykheid van letters te weinig nota hadden genomen. Daarom durfde ik ook niet vertrouwen op de tweede correctie. Enfin, 't is nu uit. Maar 't spyt me dat ge gewacht hebt. En ik had U moeten waarschuwen, dat is waar.- Daar zendt my iemand (Mr Schook te Balk) 'n uitknipsel uit 'n Deventer Zondagsblad waarin De Veer wordt aangevallen, óók naar aanleiding van z'n stuk over my. En Schook schryft dat hy dat stuk niet kende (toen-i hier was heb ik 't hem niet gewezen) maar opzoeken zou, en dán De V. uitmaken voor al wat leelyk is. (Hy heeft 'n specialen hekel aan hem, ik geloof van de akamedie af.) Nu zal ik Schook vragen dit niet te doen, omdat gy myn uitgever zyt, en groot belang hebt by 't Nieuws. Dit nu is makkelyk. Als ik t niet zóó had ingezien, zou ik zelf voor lang reeds De V. geantwoord hebben. Maar dit belet niet dat het voor U & my onaangenaam is dat de man zonder gegronde aanleiding zoo 'n standpunt heeft ingenomen. Want het Nieuws moest in zekeren zin myn (en uw als uitgever der Ideen) natuurlyke bondgenoot zyn. Lang voor dat stuk evenwel had ik de positieve en negatieve vyandelykheid opgemerkt. En ik meen den grond te kennen. Maar dit doet er nu niet toe. Wees zoo goed te zenden: met 'n ‘van den schryver.’ 1 Vry arbeid aan den heer Wintgens 1 idm aan Holda (door bemiddeling van Nyhoff?) 1 Ex. van ál de by U ingekomen werken aan te Den heer Theod. Op de Coul Melick-Herckenbosch by Roermond. Maar debiteer me, s.v.p. Anders durf ik niet bestellen. Aan Holda zend ik die Vrij-arb om door hem te laten betoogen dat m'n Ideën (uitweidingen &c) wel degelyk overeenkomen met m'n program in den Vry-arbeid. Ik heb niet één roman beloofd, maar: ‘de times van m'n ziel.’ En op de Coul is 'n jong mensch die den Havelaar in 't Fransch wil vertalen. Hy is niet bemiddeld en wil er noten by geven uit mn ander geschryf geput. Ziedaar de reden.- {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat ge over Vosmaer schryft doet me veel genoegen. Als ik gelegenheid zie met hem in vriendschappelyke aanraking te komen, zal ik 't doen. Maar wat heeft nu ‘Holda’ daarmee te maken? Vosmaer = Flanor, goed. Maar is Flanor = Holda? Dit zou komiek wezen. Ik heb juist aan Holda 'n briefje geschreven. - Revisie vel 12 is verzonden. Ik wacht proef 13. M'n schoone vellen loopen t/m 8. Ik ben zeer tevreden over de drukkery, of hebt gy veel moeite die ik niet zie? De proeven zyn zeer voldoende, en de revisies zeer goed. Wees hartelyk van ons gegroet t.a.v. DD Ja, ik hoop ook dat het stuk in den Spectator goed zal doen. Maar, eilieve, wat 'n makkelyk geschryf is dat! Betaalt de Spectator zulke kopie! O, wat zyn de Litt. fantazien van Huet mooi! Geef die niet weg! Ik zal ze by eerste gelegenheid sterk aanpryzen! Dát 's 'n schoon werk! Dát is studie! [19 september 1873 Brief van Multatuli aan Waltman] 19 september 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel vel postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wiesbaden 19 Septr 1873 Geachte Heer Waltman! Mag ik U vriendelyk verzoeken voor myn rekening te zenden: 1 Ex. Specialiteiten 1 Ex. Nog-eens Vr. arbeid aan den heer Theod. Op de Coul te Melick-Herckenbosch by Roermond en voorts Millioenen-Studien 1. Theod. Op de Coul - adres alsboven. 1 Mr S.E.W. Roorda van Eysinga à Rolle (lac de Genève) 1 Mr W. f. Schook advokaat te Balk (Friesland) 1 Mr f. Jongen chez Mr P.A. Koolen Weendstraat Rotterdam. 1 Mlle Mina Krüseman chaussée de Charleroi 51 Bruxelles. 1 Mr Auguste van der Ghinst professeur à l'Athenée à Bruges. {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} 1 Mr Jules de Geyter Lombaerdevest Anvers. En zoudt UED zoo goed willen zyn overal in te zetten: namens den schryver. J.W. jr Voor de afrekening zal ik later wel zorgen. Ik hoop toch met U in relatie te blyven. Na vriendelyke groete UEDDwDienaar Douwes Dekker Over twee dagen antwoord ik U op de vraag naar de tydschriften, of liever ik verzoek den heer F. het te doen. Revisie vel 24 is heden verzonden. 't was mooi gedrukt. [20 september 1873 Antwoord van Baden] 20 september 1873 Antwoord van het groothertogdom Baden op Multatuli's circulaire d.d. 1 september. Enkel vel papier, groot formaat, met gedrukt kopje, aan éen zijde beschreven in gotisch schrift. (M.M.) De handtekening is onleesbaar. Geheel onderaan rechts staat Heissinger, waarschijnlijk de naam van de ambtenaar aan wie de afdoening was opgedragen. general-direction der Grossherzoglich Badischen STAATSEISENBAHNEN. No. 45683 B. Carlsruhe den 20n September 1873. An Herrn Eduard Douwes Dekker genannt Multatuli in Amsterdam Auf die unter dem 1n l. Mts. an das Gr. Handelsministerium gerichtete und von diesem zur Erledigung anher gegebene Eingabe benachrichtigen wir Sie, dass die diesseitige Verwaltung nicht in der Lage ist, von der vorgeschlagenen Einrichtung Gebrauchmachen zu können. [20 september 1873 Tweede artikel van Holda in de Spectator] 20 september 1873 Tweede artikel van Holda over Woutertje Pieterse, in De Nederlandsche Spectator, no. 38. (M.M.) Twee lange aanhalingen zijn ingekort. Voor het eerste artikel zie 13 september. {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli's Woutertje. 't Lag heusch niet in zijn plan naar Femke te gaan, hij had zijn Ophelia immers niet bij zich, maar onwillekeurig liep hij toch den weg op naar haar woning. Aan 't hekje blijft hij staan, en durft niet binnengaan, maar, Eva's kind als hij is, krijgt de tehuis gebleven Ophelia de schuld van zijn beschroomdheid. Bevend en verlangend staat hij op 't lage hekje leunend, te turen naar haar huisje. Daar treft de blauwe rook uit den schoorsteen zijn oog. Als er eens brand kwam, droomt hij, dan zou ik wel binnen gaan en Femke redden en haar wegvoeren naar een ver, rijk en vreemd land, en wat zou zij mooi te paard zitten met een fluweelen sleep - wat zou haar die goed staan, - en ik zou naast haar rijden met een groot zwaard aan! - Als er maar brand kwam! Maar er kwam geen brand. Dit zag Wouter wel, en ook wel dat die kleine rookzuil precies eender was als van alle andere huizen in de buurt. Eender? neen! deze wolkjes hadden toch Femke gezien, en zij waren gezien door haar! Hoe fijn gevoeld en hoe lief gezegd! Nu, er was toch geen brand gekomen, en Ophelia had hij nu ook niet bij zich; maar morgen, dan zal hij zijn prent meenemen en niet zoo kinderachtig aan 't hekje blijven staan, maar dapper binnengaan. ‘Hij voelde schaamte tegenover al die ridders met bonte kleeren en harnassen, op z'n prenten. Ze hadden zeker moed... waarom anders zou men ze hebben uitgeteekend, en zoo prachtig opgetooid? Als 't niet beterde, zou men hem nooit op 'n prent zetten, zoo'n laffen durfniet.’ Hoe verder hij nu gaat hoe dapperder hij wordt. Hij wil zich beteren en morgen zal hij flink naar Femke's moeder toegaan en zeggen: goeien dag jufvrouw, hoe vaart u? - Maar wat zal hij aan Femke zeggen? Iets uit Floris V? maar dat zal ze niet begrijpen of niet mooi vinden. Ook niet als hij haar verzekert dat het woorden zijn van onzen grootsten dichter? En dan kan hij haar meteen vragen: wat een ‘wulp’ is, en ‘kuisheid’, en een ‘echtkoets’ en noch zooveel meer. Al wist zij ook niet alles te verklaren, 't was hem reeds ‘een heerlijk vooruitzicht al die mysteriën met haar te zullen bespreken.’ {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} De zucht om Femke deelgenoot te maken van 't geen hij wist en ook van wat hij nog verlangde te weten, zijn behoefte iets met haar gemeen te hebben, iets te zamen met haar niet te weten waaruit een vereenigd streven naar kennis moest voortvloeien, noemt de schrijver de uiting van het ‘ineenvloeien der verschillende soorten van ontwikkeling,’ en wijdt een paar fijne merkwaardige bladzijden aan de studie van Wouters gevoelens en droomen, altijd voor en met Femke, op zijn terugtocht naar huis: Hoe wist Femke toch waar hij woonde? En zou hij haar vrindje wel zijn? Zij was al zoo groot en had al zooveel vrindjes kunnen hebben. En pater Jansen! - Kon hij maar Femke's pater worden. Dien pater Jansen had hij wel een hartelijken stomp willen geven - och, hij zou zoo'n vriendelijke pater voor Femke zijn! - En wat zou Mungo Park wel gezegd hebben als hij hem zoo verlegen had gezien voor dat hekje? Nu ja, zoo'n held uit een boek met prentjes is nooit verlegen, en als 't maar te doen was geweest om in Afrika te komen - maar dat hekje? En... Femke's moeder? En... Femke zelf? - En hij droomde zich al koning van Afrika en Femke zijn koningin. - Hoe prachtig zou ze zijn - hoe rijk zou hij haar versieren! Over de vele moeilijkheden die zijn dwalende fantasie in den weg stonden sprong hij eenvoudig heen - Femke zat op een troon naast hem en was niets grootsch. Maar bij plechtige gelegenheden mocht het volk toch wel eens knielen bv. als zijn moeder en Stoffel kwamen. ‘Die twee mochten wel eens zien hoe de menschen hem vereerden, en... háar vooral, haar die zoo onheusch was bejegend toen ze in zijn ongesteldheid naar hem was komen vragen.’ Maar dan zou hij voor zijn moeder een goed huis laten bouwen ‘vol regenbakken en waschtobbes’ en een school voor meester Pennewip, die dan desverkiezende dag en nacht les mocht geven aan de Afrikaansche jongetjes. Hij bedacht juist dat die jongetjes dat wel eens vervelend zouden kunnen vinden, en de moeilijke quaestie hoe hij het meester Pennewip en het jeugdig Afrika beiden naar den zin zou maken hield hem nog bezig, toen Leentje hem de deur opendeed. Het viel Wouter zeer moeilijk met zijn gedachten even gauw tehuis te zijn als met zijn lichaam, en behoorlijk op moeders vragen over juffrouw Laps en 't verslag van de preek te antwoorden. Bovendien de ongewone vriendelijkheid dezer dame bezwaarde {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} hem. Hij durfde er niet van spreken, althans niet vertellen dat hij er voor weggeloopen was. Hij stamelde eenige woorden waaruit Stoffel en zijn moeder opmaakten dat juffrouw Laps hem onheusch bejegend en een veel te scherp examen afgenomen had. De storm brak dus los over haar hoofd en niet over het zijne tot zijne groote verbazing. Doch toen eindelijk juffrouw Pieterse verontwaardigd uitviel: - En dan zoo'n kind 'n heel uur lang op 'n droogje te laten zitten! En ze had noch al gezegd.... Toen was dat toch meer dan Wouter's rechtsgevoel kon verdragen. Hij viel zijn moeder in de rede, en verzekerde dat juist integendeel z'n gastvrouw hem zeer gul ontvangen had, en dat ze zelfs... Hier stuitte hij weer op de bovenmatige vriendelijkheid waaraan-i geen naam geven kon. Waarom toch? Uit verlegenheid weidde hij breed uit over de chocolade... - Zoo? Wel, jongen, waarom sprak je daar dan niet terstond van! Nu, dat 's hetzelfde. Ik wil maar zeggen... en met een stroom van woorden betuigt juffrouw Pieterse dat ze ook wel aan de genade gelooft, maar dat ieder zijn werk moet doen, en Wouter dus zijn nieuwe broek moet uittrekken zooals zij hem al wel honderdmaal gezegd heeft. Wouter gehoorzaamde; maar beloofde zich plechtig dat hij in Afrika altijd op zijn Zondags gekleed zou gaan. Den volgenden dag moet Wouter nu den dokter gaan bedanken. Hij vindt dezen in zijn studeerkamer bezig zijne drie kinderen te onderwijzen. Dat gaat anders dan bij meester Pennewip en Wouter duizelt er van. Het geheele liefelijke tafereeltje van dokter Holsma met zijn kinderen is met voorliefde geteekend, en zoo frisch en prettig dat men alle ouders zou toewenschen in zulk eene verhouding tot hun kinderen te leven en omgekeerd alle kinderen evenzeer. Wouter is onthutst, verbijsterd - hij begrijpt niet dat de wereld niet vergaat. Klimmen die kinderen dien deftigen dokter zoo maar op schouders en knieën? Is dat diezelfde dokter wiens beerenvellen en gouden pen hun allen tehuis zoo'n hoog idee van zijn deftigheid had gegeven? Nadat er na afloop van de les een kwartier lang een wilde saturnalie heeft plaats gehad gaan zij allen naar beneden, waar Wouter aan me- {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} vrouw wordt voorgesteld door de lieve, vroolijke Sietske, die hem ook verzoekt te blijven eten. Wouter was blij toen hij aan tafel zat, en op die wijze ‘drie vierden van zijn postuurtje geborgen voelde.’ Hij was erg verlegen in die vreemde omgeving, en alles kwam hem vorstelijk voor. ‘Bijna alles wat-i zag verbaasde hem. Toen-i z'n handen vouwde... - Wou je bidden mannetje? vroeg de dokter. - J...a m'nheer, stamelde Wouter. - Dat's een zeer goede gewoonte. Ga gerust je gang. Doe je dat altijd, aan-tafel? - Ja, altijd... bij warm eten, m'nheer! Er was tucht in dat huis. Niemand lachte. - Bid jij er maar gerust op toe, jongen! Er wordt even gesproken over al of niet bidden, en dat ieder volgens zijn overtuiging moet handelen. Overtuiging? denkt Wouter, ik een overtuiging? Ik mag een overtuiging hebben? dit treft hem zo dat zijn ‘gemoedje er van zwol.’ Naar aanleiding van Wouters beschroomdheid als gevolg van zijne intelligentie en de slechte wijze waarop hij werd onderwezen, namelijk zoo, dat alles wat men hem leeraarde een onomstootelijke zaak was, laat de schrijver hier een zeer belangrijk gedeelte volgen over Wouter's onbekendheid met twijfel, zoodat hij zijn zucht om meer van de dingen te weten voor ongepast en misdadig hield. Van daar bekrompenheid, bij hem noch kinderachtigheid. Hij dacht er niet over de dingen anders te beschouwen dan Pennewip en zijn moeder en toch wist hij dat duizenden dat deden. Zoo zijn wij allen in meerdere of mindere mate bekrompen. (...) En zoo maakt Wouter kennis met ware beschaving. Na het eten gaan ze allen in den tuin, en Wouter, die nooit scherts heeft bijgewoond en den heelen toon van 't gesprek niet vat, wordt angstig als ze elkander plagen, denkt aan juffrouw Laps en of zij dat nu ‘wereldsch’ zou noemen en of die heele familie nu niet in den hemel zou komen? Dat zou hem spijten; want dat hun vrije vroolijkheid geen lichtvaardigheid is voelt hij ook wel, al heeft de dokter zich vreemd uitgelaten over erfzonde en drieëenheid... Maar een verhaal over Olivier van Noort neemt heel zijn aandacht in beslag. Dát begreep hij, al kon hij al de afdwalingen en wendingen {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} van 't gesprek over dat verhaal niet volgen. Zijn onwetendheid drukt hem zwaar, ook later als hij weer tehuis is en de dag nadert dat zijn dagelijksche bezoeken aan meester Pennewip weêr zullen beginnen. Hij voelde meer dan ooit dat dáar zijn dorst naar weten niet verzadigd zou worden. - Ach! zuchtte hij, van mij zal nooit iets terecht komen! - En hij verwenschte zijn Lady Macbeth die hem leelijker voorkwam dan ooit. En... Ophelia! Den ganschen dag had hij niet aan Femke gedacht. Hij doet zich bittere verwijtingen bij het denkbeeld dat hij haar misschien vergeten heeft omdat zij maar een bleekmeisje is en de kinderen van den dokter zooveel voornamer zijn. Dit pijnigt hem, en hij besluit zoo spoedig mogelijk zijn schuld aan Femke af te doen. Moedig gaat hij nu het hekje binnen en staat plotseling voor vrouw Claus en Femke, die hem vriendelijk een stoeltje toeschuift. Zij geeft hem de hand en stelt hem aan haar moeder voor als: de jongeheer van onlangs, die zoo ziek is geweest. Vrouw Claus neemt de gelegenheid waar zich te recommandeeren in geval juffrouw Pieterse niet tevreden mocht zijn van haar waschvrouw - 't kon gebeuren zie-je... Kwam Wouter dáarvoor nu bij Femke, aan wie hij zooveel te vragen had? Maar ook Femke begrijpt dat Wouter, die door zijn verhalen van Aztalpa, haar heeft ingewijd in 't verhevene en 't schoone dat zijn ziel vervult, niet op dien toon moet worden toegesproken. Zij zoekt een uitweg, maar zij kon toch niet zeggen: moeder, spreek toch wat... peruaanscher! - Zij vraagt hem dus maar eens wat dat rolletje beteekende, dat hij in zijn hand hield? Verlegen en bedremmeld geeft Wouter haar zijn Ophelia, en Femke getroffen door zijn vriendelijkheid, belooft hem die prent altijd te zullen bewaren. - Ja, valt de moeder weer in, en dan moet je er de kreukels uitstrijken, want we strijken ook, jongeheer... En met een hernieuwde zelf-recommandatie maakt zij de opmerking dat Wouters kraagje niet netjes geblauwd en gestreken is. ‘Ei... zijn hemdskraag slordig geblauwd? niet goed gestreken? En dit was nog al door de wijze Petrò gedaan! Ook dáarin alzoo bestond verschil van opvatting of methode? En ook dáarin alzoo was de traditie van den huize Pieterse niet alleen-zaligmakend? Het scheen er dezer dagen op toegelegd onzen Wouter te schokken.’ Femke had, na een paar maal vruchteloos een gesprek begonnen te {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn, een uitgang bedacht. En de ‘jongeheer kon wel een eindje meêgaan,’ vond zij. - Mij wel, zei de moeder, en het jonge paar vertrok. (....) ‘Bij 't afscheid nemen vond ze op eenmaal dat-i te groot geworden was om hem een zoen te geven. En toen pater Jansen die 'n paar uur later hare moeder bezocht vroeg van wien ze die prent had, toen werd Wouter in haar oogen weer op eenmaal een heel klein kind.’ Maar de Ophelia bewaarde ze in een verscholen hoekje, en noch hare moeder noch pater Jansen zagen die prent ooit weerom. Ik heb niet kunnen nalaten de liefelijke idylle van deze beide reine kinderen bijna in haar geheel over te nemen. En Wouter werkte en studeerde in de gehate Pennewipsche schoolboekjes totdat hij waarlijk slachters-keesje voorbijstreefde en binnen drie maanden de eerste was op zijn school. Meester Pennewip zelf stond er verbaasd van en moeder Pieterse niet minder. Stoffel evenwel zegt dat hij daarom noch geen professer is, en dat er noch wel andere scholen zijn waar hij misschien de allerlaagste zou wezen. Wel zeker, zegt de moeder, maar ik wou nu maar weten wat we met hem zullen aanvangen. Wouter blijkt in geen een vak bijzondere lust te hebben, en dit geeft veel zorg aan juffrouw Pieterse, en den schrijver eenige hoogst belangrijke en fijn geestige hoofdstukken in de pen. Na lange beraadslagingen komt Stoffel tot het besluit dat Wouter bijzondere geschiktheid voor den handel had, en juffrouw Pieterse is ook dit volkomen met hem eens. Hier sluit Wouters geschiedenis in dezen Bundel, en met verlangen zien wij het vervolg te gemoet. Ik moet noch even gewagen van de Ideeën gewijd aan het onderzoek naar de redenen waarom Femke niet om Wouter lachte toen hij haar vroeg: mag ik je vrindje zijn? en naar aanleiding daarvan over ware zedelijkheid en gemaakte zedigheid, over verdraaide en vervalschte begrippen van kuischheid en gezonde natuurlijkheid. Eenvoudig en oprecht gemeend, zijn ze geschreven met de waarachtige zucht om waarheid en natuur te bevorderen, om aan te toonen hoe de mode van den dag haar rol speelt op ieder gebied, en hoe een valsch spiritualisme de goddelijke natuur heeft getracht te verwringen en te verkrachten tot zij gehoond en miskend als laag en gemeen veracht werd. {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} Om een goed mensch te zijn, behoort men een compleet mensch te zijn. Zoo betoonde ook Femke, die niet onwetend maar wel rein en onschuldig was, zich vlug van begrip, fijn van opvatting en liefelijk in handelwijze: omdat ze compleet was. Ten slotte een enkel woord over Multatuli's stijl. De gemakkelijkheid, de juistheid waarmeê hij de dingen zegt, de soberheid van zijn stijl, waardoor hij nooit woorden te veel gebruikt en toch voor alles het rechte woord weet te vinden, doen iemand van harte goed. De manier van spreken der Lapsen en Pietersen is als gefotografeerd - zij leven en staan voor u, rien que de les entendre. Alles schijnt als van zelf uit zijn pen te vloeien, zonder eenige inspanning of moeite. Zoo schijnt het; maar inderdaad wordt men niet zóo meester van de taal zonder ernstige studie, en is er wel degelijk nauwgezette arbeid en inspanning noodig om zijn gedachten in zulke waarlijk schoone, door eenvoud, duidelijkheid en soberheid schoone vormen te gieten. September 1873. Holda. [22 september 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 22 september 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot bovenaan blz. 2 beschreven. (M.M.) Wbaden 22 Septr 73 Waarde funke! Ik weet heel goed dat ik met de hierbygaande kopie nog niet by ben. Toch verzoek ik U vriendelyk f100 naar Italie te zenden. Myn vrouw wacht er op om zich te ontslaan van 'n drukkende verhouding. Haar adres is Made E.H. Douwes Dekker chez Mr le professeur Omboni rue Torresin Padoue. - Spoedig meer kopie. Ik sluit heel haastig. Dank voor schoone vellen. Ook ik heb geld noodig om te verhuizen. Maar hoe moeielyk ook, m'n vrouw moet voorgaan. Zoo spoedig mogelyk meer kopie. Ik moet wel adieu tt DD {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} [22 september 1873 Brief van Mimi aan Funke] 22 september 1873 Brief van Mimi aan Funke. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Iets en niets: gepubliceerd in het Zondagsblad d.d. 22 februari 1874, no. 8. Wiesbaden 22 Sept. 1873 Waarde heer Funke, Ik ben dan zoo vrij u hiernevens vier stukjes te zenden die ik met het oog op 't Nieuws samengesteld heb. Het schrijven is mij niet moeilijk gevallen, en ik geloof dat, zoo ik sommige onderwerpen slechts onaangeroerd laat, ik mij op andere zonder terughouding kan laten gaan. Ik zou zeer verheugd zijn zoo deze stukjes u voor het doel in kwestie bevielen, zóó zelfs dat ik mij heb voorgenomen het als eene onmogelijkheid te beschouwen. D. heeft ze natuurlijk nagezien. Zóó ze gebruikt werden zou het Iets en Niets (zonder ondertitel) het eerst geplaatst moeten worden. Ik hoop dat de inrichting en onderteekening met een H uw goedkeuring zullen wegdragen. 't Komt mij voor dat een hoofdredacteur eerder iets kan laten doorgaan, al stemde hij er niet volkomen en in allen deele mee in, wanneer uit de onderteekening blijkt dat het niet van zijn hand is, en ook geloof ik dat het publiek zich de schrijvers gaarne als personen voorstelt, en dat 'n naam, pseudoniem of al ware 't slechts een letter, daartoe bijdraagt. Ik kom aan deze wijsheid wijl 't mij zoo gegaan is, vroeger, toen ik veel fransche couranten las. Doch misschien is dit met uw blad zoo niet. Mij zou het echter genoegen doen, zoo die H. niet behoefde geschrapt te worden. Heeft D. u geschreven dat wij hier gehuurd hebben? Digt bij de Kochbrunnen, een klein apartement 3 kamers en een keuken en alles er bij gemeubileerd. Wij hebben het gehuurd voor zes maanden. De familie die 't behoort gaat den winter in Italie doorbrengen, en laat alles achter en aan ons over, die toch bijna geheel vreemd zijn. Ik vind daar iets aardigs in. Wat boeken en papieren aangaat ben ik al aan het verhuizen. Want als dát in der haast moest gaan, zou alles in de war raken. D. heeft het appartement nog niet gezien, en zal 't ook wel niet zien voor hij er voor goed heen gaat. Ik hoop zoo het hem bevallen zal! Ik groet u zeer hartelijk waarde heer funke, en - zooals reeds gezegd - ik durf niet hopen voor mijn schrijverij! Mimi HS. {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} [22 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 22 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. IX. (M.M.) Het cijfer 21, in blauw potlood, geeft de totale omvang in vellen druks aan. De gezonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 264-287. 22 Septr 83. Een blaadje vervolg Laps en zevenklapper. niet afgewerkt 4 1 & 2 nieuw hoofdstuk. Stoep 4 Kopperlith. entree by Kopp. 4 hoofdst. niet uit 4½ 21 [23 september 1873 Brief van Funke aan Waltman] Waarschijnlijk 23 september 1873 Brief van G.L. Funke aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, waarop Multatuli zijn verzoek had geschreven, en dat denkelijk de tweede helft is geweest van zijn brief d.d. 22 september. (M.M.) Och. help Gy me eens aan 't lystje van Tydschriften (enz?) waaraan Waltman de Mill. Studien zou behooren te zenden. Hy vraagt er naar, en ik weet het niet. Zou hij 't kwalyk nemen als Ge hém direct schreeft? Ik denk neen. Me dunkt Ge kondet hem opgeven aan wie Gy de Ideën zendt. Zoudt ge dit willen doen? Amice Waltman! Ik zend de Ideën thans nog maar alleen aan den Nederl. Spectator Onze Tolk N. Rotterd. Courant Het Schoolblad (Noordhoff & Smit) GLf [24 september 1873 Brief van Multatuli aan Funke] Waarschijnlijk 24 september 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} Wbaden Septr 1873 Waarde funke! Hierby vel 23 ruim.- Op revisie 13 zie ik dat Ge f100 naar Padua hebt gezonden. Hartelyk dank. Dit brengt de betaling voor dezen dundel op f980. Zoodat ik, als de 26 vellen af zyn, nog slechts f60 te goed hebben zal. En ik heb juist op dit oogenblik - om 't afrekenen by 't verhuizen, en andere dingen die samenloopen - méér noodig. Te vorderen heb ik niets, want 23 vel is slechts f920. en ik ben dus nog f60 achter. Maar ik moet en zal de eerstvolgende 14 dagen, zeer veel leveren. Als dus Uw kas het toelaat, help my s.v.p. Op zeer snelle verevening kunt ge staat-maken. De eenige vraag is of 't u schikt. Die remise naar Italie was noodig. Myne vrouw gaat te Venetie wonen by Eduard. En dit is goed. Ze was te Padua tegen myn zin by Omboni. Meen ook niet dat m'n geldgêne zoo blyven zal. Ik heb de 2 laatste maanden ten-gevolge van allerlei malle byzaken, die nu hoop ik voorby zyn, veel minder gewerkt dan ik anders zou kunnen doen, en ook doen moet (d.i. om te voldoen aan verschillende eischen, moreel en finantieel beide). De vraag is alleen of ge 't schikken kunt met uw kas. Aan snelle aanzuivering van myn kant (aannemende dat ik nog 'n maand leef) is geen twyfel. Ik heb den heelen VII bundel in m'n hoofd gereed. Ik verlang zeer naar 't verschynen van de twee eerste afleveringen. Weetje wel dat die voetzoeker beschryving mooi is? Ik was 't vergeten, (dit gebeurt dikwyls) en had er pleizier in toen ik de 1 proef kreeg. Vriendelyk gegroet tt DD Tot nader order blyft het adres: Schillerplatz.- Zoodra ik kán, al wat vóór den 1n trek ik er uit. Ik heb hier zoo'n last van koude voeten, en dat ontstemt heelemaal. t nieuwe adres zal zyn Geisbergstrasse 12. Ik zal 't nog wel eens herhalen. Schryf maar Schillerplatz tot nader bericht.- Komiek, ik heb de nieuwe woning nog niet gezien. Ik gun me overdag geen tijd. en 's avends helpt niets. {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} [24 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 24 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. XII. (M.M.) Het cijfer 18, in inkt, duidt op het geschatte aantal bladzijden, het grote cijfer 24 in blauw potlood, verbeterd uit 24? op de totale omvang in vellen druks. De verzonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 288-302. 24 Septr 4, 5, 6 7) slot vorig hoofdstuk nieuw H.stuk. Wachten op 't kantoor. Dieper pag. J.h. Eugène hoestbui 18 24 [24 september 1873 Multatuli's uitvinding in de Sneeker Courant] 24 september 1873 Artikel over Multatuli's uitvinding in de Sneeker Courant, no. 76. (Gemeente-archief Sneek; knipsel M.M.) Op het knipsel staat in inkt genoteerd Mr Willem Schook, waarschijnlijk in diens eigen handschrift. De uitdrukking praten als Brugman is veel ouder dan de franse tijd en betreft de laat-middeleeuwse prediker Joannes Brugman (1399-1473). Multatuli's uitvinding. Sebaldus Justinus Brugmans, tijdens Napoleon's regeering hoogleeraar te Leiden in de natuurkunde en tegelijker tijd inspecteur-generaal van den militairen geneeskundigen dienst, wiens overtuigende redeneertrant tot een spreekwoord is geworden, placht te zeggen: ‘uitvindingen zijn eerst niet waar, en, als 't tegendeel niet langer kan ontkend worden, zijn ze niet nieuw.’ * En zoo is 't nog tot op dezen dag, althans in Nederland. Toen wij de circulaire van Multatuli gelezen en overdacht hadden, zeiden wij ons zelven, hoe juist, hoe waar, hoe scheppend, en wij bewonderden op nieuw den grooten denker, maar nu op een terrein, waar de meesten anders niet zouden hebben durven vermoeden, hem aan te treffen: op een zuiver practisch. Men had hem toch practischen zin ontzegd. ‘Men’ namelijk, die niet leest of niet lezen wil of 't niet kan. {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} Wie toch Multatuli's ‘eerste recht’ gelezen heeft, weet, dat juist een praktische blik eene der hoedanigheden van 's mans grooten geest is. In ieder ander land zou de schepping van Multatuli: uit iets, wat geld kost, een ruimvloeienden bron van inkomsten te maken, met gejuich begroet zijn. In Nederland is dat echter anders. Eerst is 't niet waar (in casu kòn dit niet gezegd worden) dan niet nieuw, om, nadat de uitvinder met slijk geworpen is, door alle belanghebbenden te worden toegepast, zonder den uitvinder daarvoor eenigen dank te weten, zelfs zonder zijn naam te noemen, laat staan hem de belooning te geven die hem naar billijkheid toekomt en ook in de meeste landen van Europa en in Amerika zou geworden. Hoeveel tonnen gouds Multatuli's uitvinding jaarlijks zal opbrengen, als zij in toepassing wordt gebracht, kunnen wij, noch iemand wie ook, berekenen, doch dat dit bedrag enorm moet zijn, zal ieder begrijpen, die iets van adverteren weet. Wij citeren een paar voorbeelden van de waarde der verspreiding van de berichten, van welke men begeert, dat ze gelezen worden. Een zeker ondernemend man in Noord-Amerika heeft eens aan zekere spoorwegmaatschappij aldaar aangeboden, alle wagens op zijn kosten te voorzien van jalousiën, mits hij het recht hadde deze zoo dikwijls te verwisselen, als hij verkoos. Het aanbod werd gretig aangenomen en de man, die 't gedaan had, niet uitgescholden of voor gek gehouden, maar bewonderd om zijn menschlievendheid. Men heeft hem herhaaldelijk ovaties daarvoor gebracht. Hij immers beschutte op zijne kosten alle reizigers langs dien lijn tegen 't onaangename van de zon. Hij had zich inderdaad verdienstelijk gemaakt jegens de maatschappij, maar ook jegens zijne beurs, want de jalousiën waren voorzien van advertentiën, die zijne zaak betroffen, en door ieder reiziger langs dien spoorweg wel gelezen moeten worden. Hier, men lette er wel op! bevorderde de industriëel alléén zijn belang; doch omdat hij er aan verbond het genoegen van anderen, heeft men hem geëerd - en terecht. De plaatsing van die jalousiën moet veel gekost, maar nog veel grootere voordeelen opgeleverd hebben. {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} 's Mans uitvinding was 't behartigen van zijn uitsluitend belang: Multatuli's uitvinding betreft het algemeen belang. Men ziet, 't onderscheid is nog al groot. Aan zekere diergaarde levert zeker bloemist bloeiende bloem- en heestergewassen, mits hij ze van tijd tot tijd door andere mogen vervangen. Zoo houdt hij eene tentoonstelling, die het genot van het bezoeken dier diergaarde verhoogt, zelfs menig bezoeker trekt, en tegelijkertijd hem zijne producten doet verkoopen. Bladzijden der catalogi van groote tentoonstellingen worden door adverteerders met enorme hooge prijzen betaald, zooals bekend is. Vanwaar dat alles? Immers eeniglijk en alleen, omdat de publicering meerdere waarde heeft, naarmate zij algemeener en met grooter succès verspreid wordt. De meest verspreide couranten hebben de meeste advertentiën. De meest verspreide courant heeft nogtans minder lezers, dan de minst bezochte spoorweg reizigers, d.i. in casu: lezers heeft. Daarbij komt nog iets: wie nooit of zelden leest, is toch blijde, als hij, in een spoortrein zittende, een bedrukt snippertje papier vindt om te lezen; want hij verveelt zich. Is de uitstalling van boeken in wachtkamers, het venten van nieuwsbladen langs de wagons niet juist daarom eene winstgevende zaak? Het plaatskaartje, tevens lectuur zijnde, wordt gelezen en herlezen, want men zal wel oppassen het verloren te laten gaan. Juist die zorg dwingt tot lezen. Die dwang wordt nog sterker - en daarin bewonderen wij op nieuw Multatuli's praktischen blik - indien (zooals hij voorstelt) voor elk station een gedeelte van 't billet-advertentie- of nieuwsblad moet afgegeven worden. ‘Men’ zegt, dat de uitvinding niet nieuw is. Ze zou bijv. o.a. te Londen op den Metropolitan, en nog andere spoorwegen worden toegepast. Die ‘men,’ welke natuurlijk niet te vinden is, schijnt meer te weten van Engelsche zaken, dan de Engelsche minister van binnenlandsche zaken Lowe zelf, die in Londen woont en zeker vele malen langs dien Metropolitan gereisd heeft, er van weet, want die spreekt van the plan you invented for the utilisation of Railway tickets.’ Nu zoo gaat het meer. {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} Te 's Hage weet men meer van Indische zaken, dan in Indie zelf. Zeker proponent kende Multatuli's familie beter dan deze zelf 't wist en schiep voor hem een tante, van welke noch zijn vader of zijne moeder ooit gehoord hadden, enz. enz. enz. Zoo weten specialiteiten zooveel en zoo weinig tevens, dat men er waarlijk over verstomd staat. Zoo ook in deze. Doch gesteld eens, dat die ‘men’ beter op de hoogte is van Engelands binnenlandsche zaken, dan de daarmede belaste minister Lowe (secretary of state) zelf, dan blijft nog altijd dit over, dat in Nederland, in Frankrijk, in geheel Europa, Multatuli's uitvinding niet is toegepast en daar dus onbekend is. Dat er derhalve eene groote kapitaalschepping door hem is gedaan en dat Nederland er van profiteren kan als 't maar wil; dat alzoo een ‘zoogenaamd’ onpractisch man vele practische mannen in practische zaken vooruit is, en dat het alweêr waar is, dat specialiteiten in practijk lager staan, dan zij, die het ei van Columbus nog niet hebben omgekeerd en bij hunne aanmatiging nog de onbeschaamdheid voegen: o! is 't anders niet! de zaak is doodeenvoudig. Ja dat is ze, en dat was de ontdekking van Amerika ook. [25 september 1873 Brief van Mina Krüseman aan Doorenbos] *25 september 1873 Brief van Mina Krüseman aan Dr. W. Doorenbos. Fragment. (Leven II, blz. 47-48.) Van leven gesproken, ik heb met genoegen gelezen dat men eindelijk in Nederland ook eens zal gaan spreken over: ‘het letterkundig eigendomsrecht van dramatische schrijvers op hunne werken.’ - en ik heb weer in mijn vuistje gelachen, toen ik hoorde dat de leden van het Nederlandsch tooneelverbond, bij gelegenheid der algemeene vergadering, vergast zullen worden op het 2de, 3de en 4de tafereel van een italiaansche Judith!!! - Lang leve Italie, de bakermat van Nederduitsche tooneelstukken! Arme Multatuli! had hij zijn Vorstenschool maar in het hebreeuwsch geschreven, dan kwam de vertaling mogelijk nog concurreeren met Judith! {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} [26 september 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 26 september 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Kwart enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 18 september, voor de volgende zet 1 oktober. Wbaden 26 Septr 1873 WelED Heer! In antwoord op Uwen 16n zet g4 - e 2 zet ik: 16) h 8 - d 8. Na beleefde groete met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker [26 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 26 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. XII. (M.M.) Het cijfer 17 in inkt duidt op het geschatte aantal bladzijden, het cijfer 25? in blauw potlood, duidt op de totale omvang in vellen druks; een volledige bundel was 26 vel. De verzonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 303-322. 26 Septr 8, 9, 10. Antwerpsch congres Slot: komst van Pompile 17 25? [26 september 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 26 september 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) De laatste regels staan op blz. 4 links in de marge. Amsterdam, 26 Sept 1873 Waarde Dekker! Ik zend heden aan U af in één pakket: 1edrie ex Ideën VI 1., die over weinige dagen, als de colléges weêr aan den gang zijn, wordt uitgegeven. 2edrie ex. Vrije Arbeid 4e druk, die ik heden reeds algemeen verzend. Van beide ‘nouveautés’ is aan de door U verstrekte adressen een ex. verzonden. 3etien overdrukken uit het Stuivers magazijn, onder meer Mimi's bewerking van 't Gelukssprookje behelzende. {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} 4ede ‘24 Uur op reis’ van Mimi, waarvoor 't mij niet gelukte een uitgever te vinden, hoeveel moeite ik er ook toe deed! 5eeen pakje van Hoste te Gent, dat ik voor U ontving en. 6ede beide door U op 9 Sept. bestelde boeken, en een ex. ‘In 't lommer’ van Witte, dat ik Mimi verzoek als presentex. te beschouwen.- De Stukjes van Mimi heb ik ontvangen. De 2 eersten las ik reeds en vond ik heel lief en prettig van stijl. Morgen heb ik juist eene comparitie met de Veer, als wanneer ik hem over de plaatsing spreken zal. Daarover dus nader. Met Uwen vriend R v.E. is 't totaal misgeloopen. Tot afscheid ontving ik van hem bijgaand minnelijk briefjen. Ik zal er hem niet op antwoorden, want iemand die niet eens begrijpt dat een boekverkooper geen politieke tinnegieter mág zijn, maar daarentegen schijnt te eischen dat zoo'n handelsman de gevoelens zijner auteurs behoort te deelen, - met zoo'n man is niet te praten. De woorden die hij in zijn schimp met aanhalingsteekens voorziet, schijnen te zijn van Cremer. Hij zelf kent het Nieuws natuurlijk niet. Stuur mij zijn geschrijf svpl maar niet terug.- Zeg svpl aan Mimi dat, zoo soms de V. - 't geen ik niet verwacht trouwens, want hare stukjes zijn m.i. werkelijk in 't Nieuws op hun plaats, - zoo soms de V. bezwaren mocht hebben, ik in elk geval hare opstellen in een door mij uit te geven orgaan zal drukken (misschien op een enkel na). Ik ben bezig met een plan tot uitgave van een weekblad, dat hoogst waarschijnlijk met '74 zal gaan verschijnen en dáárvoor kan ik hare opstellen stellig meerendeels gebruiken. Spoedig verneemt zij wel den uitslag van mijn onderhoud met de V. - Bedank haar voor de recht blijde mededeeling van Uw nieuwe woning. Ik ben zeker dat zij goed gekozen heeft. Laat Uw vriend Mr Schook toch niet de V aanvallen, want hij zal hetzelfde antwoord krijgen als ik indertijd kreeg, nl. dat men volstrekt niet aan U gedacht heeft. Op die manier komt men immers geen stap verder? Aan den Spectator zend ik geregeld al Uwe boeken ter kennis name, dus behoef ik dunkt mij, niet óok aan ‘Holda’ Uw V.A. te zenden. Hij of zij krijgt het nu immers toch reeds? Aan den Heer Th. Op de Coul zond ik heden een compleet stel van Uwe werken. Geneer U niet om aan lieden die Ge begrijpt dat Uwe {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} boeken moeten kennen en 't niet betalen kunnen, presenten te doen zenden, doch beveel hen slechts altijd aan dat zij ze niet te veel mogen uitleenen. Of Flanor - Vosmaer - Holda één persoon is, durf ik niet beweren. Ik geloof dát nu wel niet. Als Ge antwoord van H. krijgt hoor ik 't wel eens? Of de Spect. zulke kopie betaalt? Wel neen immers! Wees gerust dat ik Huet's Fantasiën niet zal ‘weggeven’. Ik zal er integendeel een 2e druk van opleggen in '74. Uwe aanbeveling bij gelegenheid zal mij recht lief zijn.- Vale GLf [27 september 1873 Aantekeningen van Mimi in Dagboek] 27 september 1873 Aantekeningen van Mimi in Dagboek II. (M.M.) 27 Sept. Den 9de van dezen maand ontvingen wy 100 f. we hadden toen niets. daar wij een okt. verhuizen moeten was ik zeer blij er geld was om uittezien naar een woning. We hadden geadverteerd en uit Rudesheim berigt ontvangen van een paar huisjes waarschijnlijk naar onzen zin. Ik verlangde die te gaan zien, maar het reisgeld was er niet. D. was den ganschen zomer vriendelijk geweest. Ik zeide op dien dag dat het geld er was en hij nog een thermometertje gekocht had: Gaan wij nu morgen naar Rudesheim? Die verhuizing was mij als een cauchemar. Hij antwoordde: Kan je dat niet alleen? Neen, zeide ik, ik kan toch niet huren? in 't plaatsje was ik alleen reeds geweest, nu wou ik meer bepaald 2 woningen zien. en daar de tijd zoo naderde meende ik aanstonds te huren. - Den volgende morgen was 't mooi weer. We waren om 8 uur opgestaan. Om 10 zeide ik tegen D: Hoe denk je nu over Rudesheim. Ik meende dat het noodig was er over te spreken. Er moesten nu maatregelen voor meubels genomen worden. [28 september 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 28 september 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en van blz. 2 tot halverwege blz. 4 beschreven. (M.M.) Aan de onderkant rechts is een smalle strook weggescheurd, kennelijk tijdens het schrijven. {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} Wbaden 28 Septr 73 Waarde funke! Ik ontving uwen brief van den 26n en zie met verlangen het ‘pak’ te gemoet. Later antw. ik op de andere zaken. 't Spyt me erg van Roorda. Misverstand, misverstand! Ik kon wel 'n vel volschryven over zoo'n zaak. Daarom geen woord nu.- Ik heb 't erg druk, Maar nogal pleizierig. Ik schryf als 'n bliksem. O mn heele bundel VII is in myn hoofd gereed! Ik hoop dat ook gy er voldoening van hebben zult. Zoo ja, dan moet het beginnen zich te openbaren na 1e aflg bundel VI. Deel me mee of 't naar uw zin gaat, en denk niet om kleingeestige bemoeiery met uw zaak. Ik zou er pret in hebben als ge goede, zeer goede zaken maakt. Hoe meer hoe liever. Ik bedoel, denk nooit dat ik pretenties zal maken. Neen. Ik ben tevreden, zeer tevreden. Ik wou dat ge ryk werd. Bygaande kopie brengt ons tot ± 24½. Laat de drukkery niet te langzaam werken. t Is nuttig als ik m'n geschryf niet al te lang uit het oog verlies. Daarom byv. móest ik na (....) 'n gaping (....) die is makkelyk aantevullen als we zoo ver zyn. De correctie is zeer goed. Dank voor de zorg. Ik heb schoon vel tot & met 11.- revisie 14 zond ik gister.- Groete van M. Zy is zeer tevreden met uw voorl. bericht. adieu tav DD De kopie zal stroomen, pas op! [28 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 28 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. XII. (M.M.) Het cijfer 20 in inkt duidt op het geschatte aantal bladzijden. Een groot cijfer 24½ in blauw potlood onderaan is doorgestreept. De verzonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 322-330. {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} 28 September 11, 12, 13. De auteur vermaakt zich met meikevers. Wouter's rekenkundige bekwaamheid gewogen en te licht bevonden. Z'n opleiding in 't vak van Merkurius... den bode der goden. Speldeprikken in 'n windblaas. 20 [30 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 30 september 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. XII. (M.M.) Het cijfer 15 duidt op het geschatte aantal bladzijden. Een aantekening 25½? in inkt is met blauw potlood doorgestreept. De laatste notitie onderaan is in blauw potlood. De verzonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 330-333 en 339-351, d.i. het begin van Ideën VII. 30 Septr 14. 15. 16 Papa houdt rytuig Eng. notting: nietigheid 15 Windsoorten. Parelduikers niet zeer in den modder wyd Waarschynlyk meer dan 1 vel 2 vel over? [30 september 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 30 september 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) brieven van Vosmaer en Holda: deze brieven zijn niet bewaard gebleven. Amsterdam, 30 Sept 1873 's avonds Waarde Dekker! Daar nu bundel VI haast compleet door U geleverd is, is 't noodig dat wij regeling maken voor bundel VII. Gaat Ge nl. voort als tot heden, dan zoudt Ge wel dit jaar nog twee bundels kunnen schrijven en, hoewel ik over u opgewektheid mij recht verheug, toch moet ik U stellig afraden dit jaar meer uit te geven dan de 4 aflev. van bundel VI. {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} Sedert Oct. 72, toen afl 1 van bundel IV verscheen, tot Uo Dec. 73, dus in 1¼ jaar tyds, hebben Uwe trouwe lezers niet minder dan 78 vel druks van U ontvangen en daarvoor f12. - op hun budget gekregen. Dit nu is voor zeer velen Uwer lezers al heel wél, ja misschien al wat bezwarend. Ik durf den boog dus niet strakker spannen en stel U daarom voor eenvoudig door te gaan met Uwen Wouterhistorie en wat daarbij behoort, de Kopij bij U te houden opdat Ge telkens wat na kunt slaan, en niet vóór 1n Januari e.k. voort te gaan met drukken. Aflev. 1-4 van bundel VI geef ik dan uit in Oct.-Dec. a.s. en aflev 1-4 van bundel VII in Febr-Mei, terwijl bundel VIII dan in de 2e helft van '74 kan volgen. Op die manier heb ik hoop onze kudde bijeen te houden, terwijl ze anders allicht zal gaan schrikken en gedeeltelijk deserteeren en, al is 't waar, dat zij voor een groot deel later wel weêr terug komen, toch spreekt het van zelf dat ik ze maar liefst dadelijk aan de haak heb. Kunt Ge die wijze van uitgeven goedkeuren, dan verklaar ik mij bereid U geregeld remise te zenden, naar gelang Gij mij berichten zult Kopij persklaar te hebben, dan behoeft Mimi zich geen zorgen te maken voor den gang van 't huishouden. Volgens dit program kom ik dus op of kort vóor 1e Januari de Kopij voor bundel VII opeischen en ga die ter perse leggen. Bundel VIII houdt Ge weêr bij U tot b.v. in Mei en dan handelen we daarmee evenzoo. Ik heb door die manoeuvre dít voordeel dat ik dan niet zoo'n groot kapitaal behoef om 't vol te kunnen houden, want ga ik b.v. nu dadelijk na bundel VI den 7n ter perse leggen, dan komen behalve Uw honor.m ook de kosten van papier, zet- en drukloon op rekening 1873, terwijl ik niet vóór April 75 er iets van terug krijg. Aan Uwe zijde hebt Ge 't voordeel dat Ge in Uwe kopij des verkiezende de dingen van den dag kunt behandelen en niet hoeft aan te zien dat de bladen maanden lang bij mij liggen te wachten op de uitgave. Denk intusschen eens aan 't persklaar maken van bundels III en IV 2e druk. Zal ik U daarvoor een doorschoten ex. zenden of is dat niet noodig? Voor de correctie en 't nazien der proeven van die beide bundels verzoek ik U de ronde som van f500. - te rekenen. Spaar mij echter zoo eenigszins mogelijk, verandering in de proeven! Die herdruk zal ik door Woest laten behandelen, zoo Ge dat gaarne ziet. Hij zal zeker zijn best doen, te meer omdat hij na 73 van Haeseker gaat {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} scheiden en dus het eerste groote werk dat hij geheel tot eigen voordeel krijgt, Uwe beide bundels zal zijn. Zend mij zoo mogelijk bundel III persklaar tegen 1 Januari en bundel IV tegen 15 februari. Ik reken dat met den herdruk 3 à 4 maanden zullen verloopen. Heden morgen zend ik U f100. - en brieven van Vosmaer en Holda. Adieu! Groet ook Mimi! GLf [30 september 1873 Vrye Arbeid, vierde druk, verschijnt] 30 september 1873 De vierde druk van Over vryen arbeid verschijnt. Bericht in het Nieuwsblad voor den boekhandel, jrg. 40, blz. 401. (K.B. 's-Gravenhage). Multatuli, Over vrijen arbeid in Nederlandsch Indië. Vierde vermeerderde druk. Amsterdam, G.L. Funke. Post 8o. (144 blz.) f1.25 [1 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 1 oktober 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wiesbaden 1 October 73 Waarde funke! Reeds heden ochtend ontving ik de f100., waarvoor ik U hartelyk dank zeg. Toch is 't nog de vraag, of ik zal kunnen verhuizen, omdat er in deze periode ‘zooveel balletjes in één vak vallen.’ Precies op één tydstip word ik gedreigd met het afbreken van myn huis ('t is 'n gratie dat ik vandaag nog in m'n kamer zitten mag) en 't noodzakelyk verhuizen van m'n vrouw en nonni, naar Venetie. Ze kan geen lessen meer geven en niet langer wonen by Omboni (wat reeds lang pynlyk was) en bovendien moet ze by Eduard zyn. Och, de uitlegging is te lankdradig.- Maar nu eerst, om accoord te blyven, de geldzaken. Op Bundel zes had ik ontv. f 980.- Heden nog f 100.- _____ f 1080.- 26×40= f 1040.- _____ Voorschot op bundel VII f 40.- d.i. één vel, dat ik morgen namiddag hoop te verzenden. - {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} By deze rekening sla ik het door U aan my geleverde, gemakshalve over. Ik reken er vast op, dat ge my flink debiteert. Anders durf ik niets te bestellen, zoo-als byv. nu met Op de Coul. (Hy bedankt me zeer hartelyk, en schynt 'n bruikbaar werkman te zyn. Dit maak ik op uit z'n schryfwys.) Ja, debiteer me ter-dege. Ik zal 't altyd ordelyk vinden, en dus goed. Het is uw plicht.- Gister in haast myn pakketje verzendende, heb ik verzuimd onder blaadje 16 te noteeren dat hiermee de bundel sloot. Ge zult dit wel begrepen hebben. Er zullen naar myn berekening aan de 26 vel, 4 a 6 blzz. te kort komen, een ruimte die ik denk noodig te hebben om de gaping te vullen tusschen blaadje 83 & 1. Daartoe moet ik eerst al 't vorige weerzien. Dan is 't 'n oogenblik werk.- Ik schryf terstond aan den heer V. Z'n handelwyze is allerliefst. Ik ben er zeer gevoelig voor. Ook de brief van Holda is 'n heerlyk schryvers-emolument! Wees Gy zoo goed, den heer Vosmaer medetedeelen dat ge de brieven geopend hebt (perfect!) Ook ik had ze U best kunnen meedeelen, doch waarborg gy me tegen de veronderstelling dat ik er mee ‘rondgeloopen’ heb. Zóó zou die onschuldige handeling heeten in den mond van derden.- Dank voor Uw ‘pak’. Voor 't cadeau zal M. zelf wel bedanken (ze houdt veel van bloemen en planten, en zoekt er altyd de wordingsmanier in) maar ze is nu uit - ook al, om ons verhuizen te regelen, of mogelyk te maken. Dit hangt van sommige afrekeningen af. Ik wil graag vandaag want ik heb hier meer dan ooit, last van koude voeten.- Wanneer 't u mogelyk is, my meer geld te zenden, doe het dan S.V.P. en ga alleen te-rade met uw kas, en niet met risico, want ik heb m'n heelen VII bundel klaar in m'n hoofd. Het eindelyk schryven is nu byzaak. Als ik zeker was, nog 2 maanden gezond te leven, kondt ge my best de heele f1040 zenden. Maar dit hoeft niet. Ik meen maar, dat ik zoo snel zal kunnen aanzuiveren. Als ik niet kan werken, zeg ik 't u ook, gelyk eens op Adolfshöhe 't geval was.- Nu verzoek ik u ook (ik bedoel ná Holda's brief) een ex. Vry-arbeid aan háár te zenden. Ik noodigde haar uit, het Publiek by gelegenheid te wyzen op 't program voor de Ideën. Wanneer men, dat werk opslaande, zich 'n maatstaf kiest van welk genre ook, kán men niet tevreden zyn. Doch wél, naar ik meen, als men zich afvraagt: of ik tracht te leveren wat ik in den Vry-arbeid toezei? 't Is beter dat 'n ander dit {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} eens onder de aandacht brengt dan dat ikzelf het doe. Onlangs, byv. las ik 'n klacht dat m'n Ideën anders zyn ingericht dan die van Pascal. Nooit heb ik op me genomen, als Pascal te schryven. Zulke onbekookte aanmerkingen doen kwaad, en ik zou heel graag 'n refutatie daarvan in den Spectator zien. Dáárom (ook aan Holda zelf) 'n Exempl. 't Is de vraag niet of Spectator 't haar reeds gaf. Ze moet er een van my hebben.- Ik ben zeer verlangend naar 't debiet van bundel VI, en hoop dat het ook U wat degelyks opbrengt. Houd my S.V.P. op de hoogte, en denk nooit, dat ik dit vraag om by eventueel wél-slagen, daarop pretenties te gronden. Neen, ik gun U met innig genoegen groot voordeel, en zou me bederven voor m'n werk, als ik dit in-verband bracht met m'n honorarium, dat behoorlyk is. Gy kunt de hollandsche grenzen niet uitzetten, noch bewerken dat men hollandsch leest óver die grens. Als ik méér wil hebben, moet ik maar fransch of engelsch schryven.- Wees hartelyk gegroet van t.a.v. DD Verander tot nader order het adres niet. Ik wacht: revisie 15, en proef 16. [1 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 1 oktober 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Kwart enkel velletje postpapier, zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 26 september, voor de volgende zet 5 oktober. Wiesbaden 1 october 73 WelED Heer! Myn antwoord op Uwen 17n zet B 1 - D 2, is: 17) E 7 - C 5. Na beleefde groete, met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker [2 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Waltman] 2 oktober 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, tot halverwege de keerzijde beschreven. (M.M.) {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 2 October 1873 Geachte heer Waltman! Ik ontving heden het pakket: 2 Exx. Mill.-Studiën, waarvoor ik vriendelyk dank zeg. Ik zie evenwel dat daarby óók gevoegd zyn de twee exx. van de beide vellen, die ik U schreef óver te hebben (19 & 20) welke ik dus hierby terugzend, ofschoon ze op de post altyd eenigszins verkreukelen. Maar toch konden zy U misschien te-pas komen tot het completeeren van twee exemplaren. Doch my ontbreekt een Exempl. van het laatste ¼ vel. Wilt Ge de goedheid hebben, my dat te doen geworden? Ik ben voorts zoo vry, U te verzoeken, alsnog voor myn rekening te zenden 1 volledig exemplaar aan: Dr f. feringa te Groningen. en my dan S.V.P. optegeven hoe onze Rekening staat? Na beleefde groete met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker Heeft de heer Funke U een lystje gezonden van Tydschriften? Ik had het hem verzocht. [2 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 2 oktober 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) Wbaden 2 October 1873 Waarde Funke! Ik zie daar dat ik op 't vaste lystje van pres. Exempl. vergeten heb: den heer Dr F. Feringa te Groningen. Wilt ge dit nog doen, zoo wel voor Vry-arbeid als Ideën. Hy zendt me trouw z'n tydschrift, en is een der zeer weinigen die my noemt. Dit maakt met de op 11 & 19 opgegevenen, acht Exx., want Wintgens en Holda (beiden alleen voor Vry-arb.) zyn niet vast, ze behoeven niet op de lyst te staan. Voor uw gemak herhaal ik hier de opgegeven adressen: {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} Mr S.E.W. Roorda van Eysinga Rolle lac de Genéve. den heer Mr W. f. Schook advokaat Balk den heer f. Jongen by den heer Koolen weendstraat Rotterdam. Mlle Mina Krüseman chaussée de Charleroi Bruxelles. den heer Aug. van der Ghinst professor aan het Atheneum te Brugge den heer Jules de Geyter Lombaardevest Antwerpen den heer Th. Op de Coul te Melick-Herckenbosch by Roermond den heer Dr F. Feringa te Groningen.- Dit is nu 8 Exempl. Debiteer my S.V.P. voor die twee Vry-arbeid aan Wintgens en Holda. Dat is buiten 't boekje. Of ik later nog anderen op 't vaste lystje brengen zal, weet ik niet. Zoodra dat meer wordt dan U billyk toeschynt, schryf maar op, als ik maar weet dat ze gezonden worden aan wie ik opgeef. adieu. Ik vrees dat m'n vel 1, VII eerst morgen op de post gaat. tav DD adresseer nog niet: Geisb.Str. ik kon nog niet fatsoenlyk hier uit. Ik hoop over 2 dagen. De afbrekers zyn in aantocht. Daar kryg ik Uwen brief van 30 Sept 'savends, en ik begryp alles perfect. Uitvoerig antwoord later. [2 oktober 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] 2 oktober 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 48-49. (M.M.) {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} Present-Exemplaren Waltman, brief 2 October met referte tot vorige brieven Feringa bygevoegd, zoodat de lyst wordt als nevenst. aan Funke. Lyst Present-Exempl. Herdruk Vry arbeid & Ideën brief aan Funke 2 October 1873 Mr S.E.W. Roorda van Eysinga Rolle Lac de Genève den heer Mr W. f. Schook Advokaat Balk en heer f. Jongen by den heer Koolen Weendstraat Rotterdam Mlle Mina Kruseman 51, Chaussée de Charleroi Bruxelles den heer Auguste v.d. Ghinst professor aan het Atheneum te Brugge den heer Jules de Geyter Lombaardevest Antwerpen den heer Th. Op de Coul te Melick Herckenbosch by Roermond den heer Dr F. Feringa Groningen (niet vast: 1 Ex: herdruk Vr. A. Wintgens Holda.) [2 oktober 1873 Rekening-courant] Begin oktober 1873 Rekening-courant van Multatuli met G.L. Funke, in het Memoriaal, blz. X-XI (M.M.) Dit derde en laatste deel van de Rekening-courant staat evenals de voorgaande delen (zie V.W. XV blz. 710 en 780) op blz. X debet en blz. XI credit. De cijfers 7 t/m 17, betreffende de opeenvolgende vellen druks, zijn veranderingen in potlood uit telkens een 1 die de omvang van de verzonden kopij aangaf. {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} Juni 12 Aan kopie Ideën VI 2½ 100.- Juni 21 Aan kopie id. Juni 26 Aan kopie id. 1 40.- Juli 7 Aan kopie id. Juli 10 id. 2½ 100.- Juli 11 Juli 14 id. 7 40.- Juli 17 id. 8 40.- Juli 19 id. 9 40.- Juli 22 Aan id. 10 40.- Juli 24 Aan id. 11 40.- Juli 29 Aan id. 12 40.- Juli 31 Aan id. 13 40.- Aug. 3 Aan id. 14 40.- Aug. 5 Aan id. 15 40.- Aug. 10 Aan id. 16 40.- Aug. 14 Aan id. 17 40.- Octr diverse kopie t/m 26 360.- G.L. Funke crediet op VII 40.- _____ f 1080.- Juni 12 Saldo vorige rekg f 9.- Juni id om accoord te gaan f 1.- Juni 15 pr remise br. Juni f 100.- Juni 29 pr remise br. 28 Juni f 90.- Juli 14 pr remise br. 12 Juli f 100.- Juli 17 Volgens brief naar Italie f 100.- Juli 22 Volgens brief van 21 Juli f 40.- Aug. 1 Volgens brief van 31 Juli f 100.- Aug. 6 Volgens brief aan Mimi f 100.- Aug. 15 Volgens van 13 Mimi f 50.- Aug. 15 Volgens naar Italie 13 Mimi f 50.- Aug. 27 Volgens brief f 40.- Sept. 9 Volgens brief 7 Sept. f 100.- Volgens br. naar Italie f 100.- Octobr 1 Volgens br. op dien van Vosmaer f 100.- _____ f 1080.- {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} [2 oktober 1873 Bespreking van De Bruid daarboven] Begin oktober 1873 Bespreking door J. Hoek van De Bruid daarboven, in De Tijdspiegel, blz. 292-295. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) De naam van de recensent, en de datering Kampen, Juli 1873 staan onder het gehele artikel, waarvan dit het eerste gedeelte is. De Bruid daarboven door Multatuli. Vierde druk met naschrift Amst., - G.L. Funke 1872. Mevr. A.L.G. Bosboom Toussaint. De Delftsche Wonderdokter. Tweede druk. Amsterdam, - W.H. Kirberger. - 1872. Twee deelen kl. 8o. No 1. ‘Publiek ik veracht u!’ kan Multatuli weder zeggen, met nieuwen schijn van recht, nu het blijkt dat zijne ‘Bruid’ nog altijd in den smaak valt en, met hoop op debiet, voor de vierde maal uitgegeven werd. Met het oog op dit nieuw bewijs van wansmaak, mag hij gerust herhalen, wat hij bij eene andere gelegenheid schreef: ‘Uit den smaak van zoo'n publiek is inderdaad niet wijs te worden.’ Immers volgens zijn eigen, door de jaren gerijpt oordeel, is dit tooneelstuk ‘'n spelerij uit m'n jeugd’; - hij heeft er niet tegen, als men het ‘eene uitspatting’ noemt, waaraan hij zich in zijne jongelingsjaren schuldig heeft gemaakt; - het is bij hem de vraag, of ‘de venijnigste recensent of iemand’ (zonder recensentenvenijn?) ‘het geheele stuk zoo laag stelt’ als hij zelf; - verder noemt hij het ‘ééne fout’ en voegt er bij: ‘Ik kan naar waarheid betuigen dat het mij - vooral bij de tweede correctie - walgde’ (wat moet het dan bij de vierde wel gedaan hebben?); - nog verzekert hij, het stuk niet ‘minder slecht’ te hebben willen maken ‘dan het aanvankelijk was’ door verbeteringen aan te brengen, en raadt zelfs anderen dat verbeteren of herstellen van fouten af omdat ‘het hout de schaaf niet waard is’... Scherper veroordeeling is haast niet denkbaar; en toch haalde ik niet alles aan, wat tot afkeuring door den S. zelf gezegd wordt. Als men nu bedenkt, dat hierbij van gemaakte nederigheid of schrijvers-ijdelheid, die doet laken om te hooger geprezen te worden, geen sprake is, maar dat Multatuli meent wat hij zegt en het met bewijzen staaft, moet men dan niet toestemmen, dat de toejuiching bij de opvoering en het genot onder de lezing, die een vierden druk uitlokten, inderdaad grooten wansmaak verraden? Ik verwijs de lezers van de Tijdspiegel naar het Naschrift achter dezen herdruk geplaatst. Daarin verzekert de S. niet alleen, ‘dat de “Bruid {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} daarboven” niet de minste waarde heeft’, maar bewijst het door eene toetsing aan de eischen van de kunst en van eene gezonde moraal. Met verwijzing naar elders reeds gestelde kunstregels, geeft hij die eischen duidelijk genoeg op en toont dan zonneklaar aan, dat de ‘spelerij’ uit zijne jeugd aan die eischen volstrekt niet voldoet. Van ‘grijpen ins volle Menschenleben’, een eerste eisch der kunst, komt niets in: ‘het heele ding is niet uit de wereld, maar uit de boeken gegrepen’; 't is eene reminiscense uit de lectuur zijner jeugd’ en ‘slechts samenkoppeling der gebrekkige schetsen, die hem door Iffland, Kotzebue en vooral door Lafontaine van de wereld gegeven werden’; van zielkundige ontleding van hetgeen ons de wereld te aanschouwen geeft, van ‘mensch-teekening’ na voorafgaande studie, en wat meer de kunst haren beoefenaren voorschrijft, niets, alles is ‘leeg’, ‘kladderij van de poppekast - dat is geen waarheid, dat is leugen.’ Ik moet bekennen, als men de ‘Bruid daarboven’ met dezen zelfden maatstaf meet, zal men den S. volkomen gelijk geven en toestemmen, dat een zulk werk toejuichend publiek ‘geen behoefte heeft aan kunst, geen besef heeft van kunst, geen kunst waard is en aan kunst den weg niet weet te wijzen’; - allen uitdrukkingen, die hij zelf bezigt. Maar toegegeven, dat het ‘heele ding’ een hoogst gebrekkig kunstproduct of eigenlijk geen kunstproduct is, - pleit dan Multatuli niet zelf verzachtende omstandigheden voor dat van kunst niets wetend publiek, als hij toch ‘schoonheden’ in zijne ‘Bruid’ aanwijst? als hij ‘de taal vrij zuiver, den dialoog vlug, het geheele stuk, bijna doorgaand, onderhoudend, de dictie levendig, vurig, pathetisch, zangerig, forsch, al naar mate het te pas komt, of - conventie gedeeltelijk! - kan geoordeeld worden te pas komen’, noemt? ‘Grappig’, zegt hij zelf, is het niet, maar het werkte toch op de lachspieren; ‘larmoyant’ is het evenmin, en toch zag hij bejaarde lieden bij de voorstelling schreijen... Elders oppert hij den twijfel, of ‘dergelijke gebreken, die de Bruid niet zoo zeer ontsieren als wel daarvan de doorgaande bestanddeelen uitmaken, grooter zijn dan in de meeste stukken van dezen aard?’ en ik durf gerust ontkennend hierop antwoorden. Ik durf, zonder de minste vrees voor tegenspraak, beweren, dat van menig blijspel, tooneelspel of treurspel, zooals er op ons Hollandsch tooneel onophoudelijk opgevoerd worden, niet zooveel goeds kan gezegd worden, wat taal en stijl betreft, als van Multatuli's stuk. Welnu, die ‘schoonheden’, die ‘dictie’ heeft Publiek toege- {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} juicht en de kunstwaarde aan de beoordeeling overgelaten van hen, die hooger eischen stellen, dan ‘onderhouden’, aan het lagchen gemaakt of tot tranen toe geroerd te worden. Die beoordeeling en partieele veroordeeling van de ‘Bruid daar boven’ is bij de eerste en volgende verschijningen niet achtergebleven; hetzij dan door ‘venijnige’ of niet-venijnige recensenten, de grove fouten er van zijn aangewezen. Geen dier beoordeelaren ging echter zoover als de auteur zelf; ik herinner mij althans niet, dat het ‘heele ding’ ‘ééne fout’ werd genoemd of bij iemand ‘walging’ had veroorzaakt. Het laat zich ook denken, dat de toenmalige critici minder streng vonnisden om het boven bedoelde goede van ‘dictie’ enz., alsmede om den jeugdigen, veelbelovenden schrijver niet af te schrikken, veeleer aan te moedigen. Nu komt hij zelf, als geoefend kunstenaar, die getoond heeft iets veel beters te kunnen leveren (men denke aan zijne ‘Vorstenschool’!) en tevens als bevoegd kunstrechter, wiens oordeel door de studie van jaren is gerijpt, - nu veroordeelt hij zelf ten eenenmale zijn vroeger Machwerk, zelfs in weerwil dier betrekkelijke ‘schoonheden’ enz.; maar wat dan nu te denken van dezen met zijne eigen toestemming uitgekomen herdruk? Moet die uitgaaf gezet worden op rekening van zijne verachting van het publiek, die zoo groot is, dat hij het in eigen oog ‘walgelijke’ nog goed genoeg vindt om het dit op nieuw aan te bieden? Het heeft er al den schijn van. Het is echter geen schijn, neen, 't is integendeel treurige werkelijkheid, dat een man als Multatuli, die zeer goed weet, dat er een kern is in dat zelfde publiek, die niet met den grooten hoop instemt, die sinds jaar en dag die zelfde kunstregels kent, waardeert en aanprijst, welke hij voorstaat, ondanks deze wetenschap den wansmaak van dat ‘verachte publiek’ helpt bestendigen, door, in plaats van zijn ‘Bruid’ te laten voor hetgeen zij was, ‘eene spelerij’, ‘eene uitspatting uit zijne jeugd’, haar nog eens onveranderd voor dat publiek te brengen. Een kunstenaar en kunstrechter, zooals hij, is verplicht den slechten smaak te helpen zuiveren; hij is geroepen ‘de menschheid te dienen’ en hiertoe behoort, den goede smaak te helpen bevorderen en veredelen. Dit doet hij thans niet; hij doet het tegendeel, als hij telkens op nieuw, - zelfs voor de vierde maal! - uitgeeft, wat hij zoo wansmakelijk vindt als zijne ‘Bruid daarboven’. Het doet er zelfs niet toe, of hij gelijk heeft of niet, of zijn jeugdig werk inderdaad zoo slecht is, als hij beweert; hij zelf vindt het zoo, hij zelf spreekt het uit, {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} hij zelf critiseert en veroordeelt het scherper dan de venijnigste recensent ooit gedaan heeft; hij zelf had dus ook de eerste moeten zijn, zelfs al ware hij de eenige, die het den herdruk onwaardig keurde. Zulk een uit eene lang verouderde en honderd maal afgekeurde school afkomstig kunstprodukt mocht hij alleen dan op nieuw laten verschijnen, als hij het had omgewerkt tot eene satire op die school. Dan had het kunnen dienen tot eene waarschuwing voor beginnende kunstenaars en tot eene les voor zulke dingen toejuichend Publiek, iets waartoe hij zelf zegt, dat ‘het stuk met weinig moeite te maken zou zijn’. Ik meen om deze redenen, dat Multatuli door deze onveranderde uitgaaf der kunst niet gegeven heeft wat haar van iederen kunstenaar toekomt, en, met voorbijzien van hen, die dezelfde kunstregels huldigen en trachten in beoefening te brengen, zich aan Publiek heeft vergrepen, door den wansmaak van een groot deel van dat publiek te bevorderen in plaats van tegen te gaan. Zelfs een beroep op kunstbeoefenaren, die ook wel de spelerijen hunner jeugd of gebrekkige voortbrengselen hunner pen bij herhaling helpen in 't licht geven, zou in dit geval niet aannemelijk zijn. Alleen dan, als zij hun vroeger werk zelf zoo geheel afkeurden als Multatuli het zijne, zou hun het herdrukken evenmin vrijstaan; maar ik herinner mij niet, dat dit bij een onzer Hollandsche auteurs, wier pennevruchten bij herhaling herdrukt worden, het geval is. Multatuli moge hen daarom middelmatigheden noemen, hen kunnen verwijten, dat zij niet zijn vooruitgegaan sedert hunne eerstelingen het licht zagen, of dat hun kritische blik niet gescherpt, hun oordeel niet gerijpt is; het zij zoo. Iedere daad moet beoordeeld worden, niet naar hetgeen iemand wezen moest, maar naar hetgeen hij is, en aan lagere talenten kan men geen eischen stellen, die de hoogere, de geniën mogen versmaden. Wie meent, dat hetgeen hij schreef den herdruk verdient, - behoudens het inzicht van fouten, door ieder schrijver in eigen werk opgemerkt, - doet geen kwaad als hij op nieuw laat uitgeven; maar wat te zeggen als dit geschiedt door een auteur, die zelf afficheert: wat ik u voor de vierde maal geef ‘walgde’ mij reeds bij de tweede correctie?... Ook aan de eischen der moraal heeft Multatuli zijne ‘Bruid’ getoetst en er meer valsch dan echt goud in gevonden. Hij kan zich verzekerd houden, dat hij niet slechts nu, maar ook reeds bij de eerste verschijning, menigeen onder de toeschouwers of lezers kon aangetroffen {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben, die met hem op dit punt volkomen instemde. Hij is waarlijk de eerste niet, die de tooneeldeugd of conventioneele deugd van tal van theater-helden en heldinnen ‘boekerige en onware deugd’ noemde, en deze ‘deugdzaamachtigheid’ ten eenenmale strijdig achtte met hetgeen hij zelf als ‘hoog-humanistisch’ of ‘dienen der menschheid’ qualificeert. Honderden zijn er geweest en zijn er nog, die alles, wat met hoop op loon ‘hiernamaals’ gedaan wordt, geen deugd, en ‘zich weg te gooien’, zooals Holm doet in de ‘Bruid’, even weinig ‘mooi’ en even ‘ziekelijk’ vonden als Multatuli. Zelfs al wat in Caroline nog van zekeren zielenadel getuigt, bijvoorbeeld: dat zij uit liefde voor haar vader hare liefde voor Holm onderdrukt, het wordt ook bij haar weder ziekelijke ‘offerzucht’ als zij zich bereid verklaart aan dien ellendigen van Bergen hare hand te geven... Ik voeg daarom bij hetgeen ik boven reeds schreef over het ongeoorloofde van een stuk op nieuw uit te geven, dat men zelf als kunstwerk zoo laag stelt, de opmerking, dat die ziekelijke moraal eene reden te meer voor hem moest geweest zijn om zijne toestemming tot herhaalden herdruk te weigeren. Dat hij in den tijd van zijne ‘ongerepte katechisatie-vroomheid’ de door hem zelven thans zoo gering geachte deugd, de deugd, tot zijne Dame koos en met pen, papier en inkt voor haar ten strijde trok, zal niemand hem kwade duiden. Men zou alleen kunnen vragen, op welke catechisatie hij aan een ‘Noodlot’ of ‘Hemelsche Machten’ had geleerd te gelooven? en of er niet voor dertig, veertig en meer jaren in allerlei boeken en geschriften tegen het eudaemonisme van het vulgaire christendom en het zelfzuchtige en ziekelijke van velerlei moraal, die met echte humaniteit niets te maken heeft, geijverd werd? Maar wat zeer verschoonlijk was in een twintigjarig jongmensch, wat hem zelfs, in vergelijking van honderd andere jongelieden, die zich aan heel andere ‘uitspattingen’ schuldig maakten, dan aan het schrijven van zulk een drama, tot eer verstrekte, dat geldt volstrekt niet voor den twee-en-vijftig-jarigen man. Die mag, als hij beter weet, geen ziekelijke deugd voorstaan, die moet ze juist kastijden met de roede der satire of bestrijden met echten humor, als hij satiricus is of humorist. Waarlijk, ik en velen met mij zouden hem hebben toegejuicht, als hij zijne ‘Bruid’ werkelijk tot eene satire had bijgewerkt; niets leerzamer voor allen, die het met kunst en zedelijkheid oprecht meenen, dan wanneer de gemaaktheid, de opgeschroefdheid, de onnatuur, met {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} ziekelijke sentimentaliteit en al wat onwaar is, flink aan de kaak worden gezet. Waarom Multatuli dit niet deed, zegt hij in zijn Naschrift niet; en dit is te meer te betreuren omdat de ‘Bruid’ reeds voor een groot deel parodie is; maar dat hij dit zelf inzag en uitsprak, ja, dat hij dit geheele Naschrift achter zijn tooneelstuk plaatste, rechtvaardigt hem niet. De ‘onnoozelen’, tot welke hij het woord richt en wie hij tegelijk ‘waarde heilbegeerige lezers’ noemt, de ‘onnoozelen’, welke hij waarschuwt voor de ‘Rosinant-Fraze’, of tegen ‘klank, rijm, maat, al dat getingel en gejingel... zonder voorafgaande zeer ernstig ingespannen studie’, zullen misschien bij uitzondering zijne ‘Opmerkingen’ lezen; maar ‘Publiek’ waarvoor deze vierde druk eigenlijk dienen moet, leest zulke dingen niet. Dat gaat af op den naam van den auteur, dat laat zich verlokken door dat ‘vierde druk’, - alsof alleen ware kunstwerken zoo dikwijls herdrukt worden! - en grijpt op nieuw naar het aangebodene, in spijt van ‘venijnige’ en ‘niet venijnige recensenten’ en van het doemvonnis, dat de Schrijver zelf over zijn eigen werk uitspreekt. Ik heb hier dan ook over het tooneelstuk zelf niets bij te voegen dan alleen, dat het zonder schade voor onze Nederlandsche letterkunde onherdrukt had kunnen blijven en alleen dienen kan om te laten uitkomen, hoe de Schrijver van de Ideën voor dertig jaar nog een beginner was in het tooneelschrijvers-vak en, als hij niets beters had geleverd, nooit zijne riddersporen zou verdiend hebben, al vond menigeen zijne ‘Bruid’ ook nog zoo ‘mooi.’ [3 oktober 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 3 oktober 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van blz. 4 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 3 October 1873 Waarde Dekker! Hierbij nog f100 - op rekening van den 7n bundel. Mijn laatsten brief van den 30n 's avonds, verzond ik aan 't adres Geislerstrasse. Is die in Uwe handen gekomen? Ook gaf ik Vosmaer op dat Ge in de G.str woont. Laat dus aan 't postkantoor weten dat brieven aan beide adressen bij U terecht moeten komen. Wat dunkt U van mijn voorstel omtrent bundel VII? Aan Holda zond ik reeds dadelijk na 't lezen van haar brief, een presentex. van V.A. {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} Omtrent het debiet Uwer boeken zal ik U op de hoogte houden. Ik kan er echter nooit iets zekers van zeggen voor een jaar na de uitgave, omdat ik altijd veel in commissie zend en ik eerst in Aug. van elk jaar te weten kom wat in 't vorige jaar van een of ander boek uit die 4 à 500 depôts verkocht is. Met zekerheid kan ik U nu reeds meêdeelen dat bundel IV mooi verkocht is en ik gedekt ben voor de kosten vooral door de navragen in dit jaar; - de ‘Bruid daarboven’, die ook in 72 het licht zag, werd op circa f50. - na, in datzelfde jaar 72 eveneens gedekt door deze verkoop. Omtrent bundel V is eerst in Aug. 74 met zekerheid iets te bepalen, zoo ook zal dit met VI het geval zijn. Dat van V veel minder dan van IV verkocht werd, kan ik echter nu reeds als zeker constateren. Als nu bundel VII in Januari a.s. begint te verschijnen, zal ik niet vóór Aug. 75 zeker weten hoe ik er meê sta, enz. De Augustusmaand is dus voor mij altijd hoogst belangrijk in feiten. Maak U echter niet bezorgd: ik zal zeker mettertijd met al Uwe boeken goede zaken maken, mits we niet te veel op eens geven. Ik sprak de Veer heden. Hij zeî me dat hij de stukjes, die ik hem ter beoordeeling gaf, gelezen had en dat hij ze heel lief, maar wat oppervlakkig vond. Hij acht dat de auteur ‘met wat oefening en meer lectuur werkelijk in staat zal komen om artt. te leveren zooals wij noodig hebben. Als 't best geslaagde acht hij 't stukje over de Vrouwenkwestie en nu vraagt hij me of hij dat voorloopig alleen mag opnemen. Wat zegt nu Mimi? Haar andere stukjes hoop ik later in mijn weekblad-in-spe wel een plaatsje te bezorgen. Zij kan er zeker van zijn dat ik doen zal wat in mijn vermogen is, hoewel ik erkennen moet dat 't meest gewenscht zou zijn voor haar dat zij hare art. geregeld in 't Nieuws opgenomen zag. Ik zal zoodra aflev. 2 van bundel VII klaar is, bij de exempl. voor U tevens voegen een paar boekdeeltjes, waarin ik indertijd een reeks onzer beste hoofdartt. liet overdrukken. Verzoek Mimi die te lezen, dan zal zij beter, veel beter dan door de hoofdartikeltjes van den jongsten tijd, begrijpen wat wij behoeven. Ik zou zéér gaarne zien dat hare stukjes steeds een welkom onthaal bij 't N.vdD vonden. Terwijl ik dezen schrijf, komt Uw bericht van ontvangst van mijn avondbrief. Hij is dus terecht gekomen. Voor de presentex. ook voor Dr Feringa, draag ik zorg. Vale tt GLf {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} [4 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *4 oktober 1873 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 277) Wb. 4 Oct. 73. Beste Roorda! Dank voor uw brief. Ik schryf in groote haast, want ik verhuis vandaag: Geisbergstr. 12. Bundel VI al af. Ik denk by 't schryven van Wouter aan uw mama. Funke heeft redenen om de verschyning te vertragen, maar ook afl. 2 is reeds afgedrukt. En de kopie is gereed tot slot bundel VI. - Zoodra ge my meedeelt dat uw mama de zeven vel van Woutertje gelezen heeft, zal ik u de volgende vellen zenden. En doe my dienst door 't goed beschryven van den indruk s.v.p. Ik moest u spreken. Ik heb zoo'n hekel aan schryven. 't Is zoo gebrekkig. Verhuizen! Mimi werkt als 'n paard, en weet niet dat ik je schryf. Hartelyk gegroet. Uw vriend D.D. [5 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 5 oktober 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Kwart enkel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 1 oktober, voor de volgende zet 10 oktober. Wiesb. 5 October 1873. WelED Heer! In antwoord op Uwen 18n zet: D2 F 3, speel ik 18) D 3 - E 3 (neemt pion) Na beleefde groete met achting UwEDDwDienaar Douwes Dekker [6 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 6 oktober 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De laatste drie regels staan verticaal in de marge tussen keerzijde en voorzijde. Punsch: het satirische engelse weekblad Punch, opgericht in 1841. {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 6 October 73 Waarde funke! Hartelyk dank voor de f100 by brief van 3 October. Ik heb nu op Bundel 7, reeds f140. ontvangen. En, nu verhuisd, ga ik Uwen brief van 30 Septr beantwoorden. Ik schreef u reeds in haast dat ik uw opmerkingen tenvolle begreep. Eigenlyk kon ik volstaan met te zeggen dat ik al uw voorstellen aanneem, maar om accoord te gaan is herhalen beter. Dit jaar niet meer uitgeven dan 4o aflg bundel VI. Goed! Voortgaan met ‘Wouter-historie en wat daarby behoort’ en kopie by my houden om te kunnen naslaan (zeer nuttig.) Aflg 1-4 Bundel VII zal verschynen in februari tot Mei 1874. Bundel VIII in de 2e helft van 1874. Alles perfect. Het betalen naarmate ik, ook onverzonden, zal gereed hebben, is nobel. Ik zal eerlyk de waarheid zeggen. (Op dit oogenblik, byv. ben ik 2½ vel kopie by de remise achter. Dat komt door t verhuizen, en de daarby voorkomende kleine dingen die me zenuwachtig maken.)- Vóór 1o Januari komt gy de kopie voor VII opeischen. Goed!- Uw uitlegging omtrent het noodige passen en meten met papier & zetloon is zeer helder. Zóó moet men overleggen om klaar te komen.- Uw voorstel om den herdruk van bundel III & IV persklaar te maken, en my daarvoor in-eens af f500. te geven, is best. Bundel III tegen 1 Januari 74 en bundel IV tegen 15 febr. Ge kunt daarop rekenen. En ik zal zeer attent zyn om veranderingen in de proeven te voorkomen. Ik heb er pleizier in, dit glad te doen afloopen by 't drukken. Wilt Ge Woest z'n lettervoorraad eens ter-dege inspecteeren? De tekst van Vry-arbeid was goed, vind ik, maar dat knoeien met die kleine letters in 't motto maakte my weer angstig voor verschil van soort. Ik had wel pleizier U meer te schryven, maar bepaal me tot het noodzakelyke, omdat ik 't druk heb. Hartelyk gegroet DD Geisbergstr. 12 Over M.'s zaken schryf ik niet. Dat zou niet goed zyn. Gy en ik zyn 't nu eens in alle hoofdzaken. M is aan 't redderen. Ze zal U zeker dezer dagen zelf schryven, en bedanken voor de moeite. {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} Onze woning is beter dan de vorige {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} We zijn onderhuurders. De huurders zyn op-reis en hebben al hun goedje tot kopjes & schoteltjes incluis, NB zonder inventaris, aan onze discretie overgelaten. En de prys is nog minder dan Schillerplatz nam. f30 smaands. Maar... er spelen veel kryschende kinderen onder m'n raam. Ik zal my inspannen het niet te hooren. Men heeft overal wát! De teekenaar van Punsch is gestorven aan z'n stryd tegen zulke dingen. Men moet zich verzetten... als 't kan. Ik vrees dat ik last hebben zou van 't ruischen der boomen als ik in 't bosch woonde- Ik heb proeven van 16 & 17, (16 gister al) maar voel dat ik niet goed zie voor de correctie. Wel goed genoeg voor kleine fouten van zetten (de druk is mooi) maar niet voor de fouten van den auteur. Daarom kreegt en krygt ge die beide vellen niet met ommegaande terug. Laat de drukkery dit voor ditmaal voor lief nemen. 't Zal geen gewoonte worden.- Zend my bygaande brieven terug, S.V.P. Ik zend u dit (nat. vertrouwelyk) om U... te bedanken voor Uw flink remitteeren onlangs naar Italie. Het zal U voldoening geven, te zien dat alles zoo klopt! De komieke spelmanier van mn vrouw (iteljaansch &c) is om à son aise te schryven. Ze is als 't noodig is, heel correct. Het is ongekleedheid. Haar positie te Padua was pynlyk, en ook ik leed er onder, maar ik kon er niet eer n eind aan maken! Dat ik 16 & 17 niet terstond zend, is uitzondering. t zal niet weer gebeuren. {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} [7 oktober 1873 Brief van Mimi aan Funke] 7 oktober 1873 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wiesbaden 7 Oct. 1873. Waarde heer Funke, Wij zijn dan over in onze nieuwe woning die D. voorloopig gelukkig goed bevalt. Vooral met de inrichting is hij ingenomen, en 't straatrumoer is hij voornemens zoo geduldig mogelijk te dragen, en de stille uren te kiezen om te werken. Niet dat het hier zoo erg levendig is, 't is eer een achterbuurt en een stille straat, maar als men eens daarop let is er altijd overal iets hinderlijk voor 't gehoor. Hij ziet dit zelf zeer goed in, en zeide onlangs: ‘als we een huisje konden laten bouwen in 't bosch, geheel afgezonderd, dan zou misschien het ruischen van de bladen mij ten slotte in die algemeene stilte nog hinderlijker worden, dan hier thans de rijtuigen zijn.’ Ik ben zoo blijde hij dit inziet, en er zich tegen wil verzetten. Het waarnemen van elk geluid is een vermoeienis op zichzelf. Het is de verhuisdrukte die mij verhinderd heeft u eerder te schrijven, waartoe ik anders aanleiding genoeg had. Primo om u vriendelijk te danken voor ‘In 't lommer.’ In de laatste dagen heb ik er niet toe kunnen komen iets geregeld te lezen, maar ik verlang er naar dat boek en ‘De plant’ te bestudeeren. Ofschoon ik er niet ver in ben, houd ik zeer veel van botanie, en wel hoe langer hoe meer. Daarom ook voel ik mij aangetrokken door het streven van den heer Witte de botanie te populariseeren. 't Is een aantrekkelijke liefelijke studie, ze moet de menschen goed maken, dunkt mij, en eenvoudig... als 't niet zoo mis was geloopen met mijn stukjes voor 't Nieuws, zou dit juist een onderwerp zijn om eens een artikeltje over te schrijven. 't Spijt mij zeer dat de heer de Veer mijn stukjes oppervlakkig vond. Wat dat ééne aangaat dat hij wel zou willen plaatsen, daar heb ik niets tegen, het is toch met dat doel geschreven; alleen ben ik wat ontmoedigd om weer te probeeren. Toch had ik mij voorgenomen dit te doen - en ik wil dat ook werkelijk, als ik weer wat moed heb gezameld. Ge hebt groot gelijk, het zou inderdaad veel voor mij waard wezen zoo ik geregeld wat aan het Nieuws kon... verdienen, al was het slechts weinig. dit is eigenlijk hoofdzaak voor mij. D. zegt dat het gekheid is, maar die gekheid zou voor mij groote waarde hebben. Ik {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} zal dus nog eens beproeven of ik uw hoofdredacteur kan voldoen, in 't vertrouwen gij nogmaals mijn voorspraak wilt zijn. Met een handdruk dank ik u zeer voor dit alles. Mimi HS. Maken uw vrouw en kinderen het alle wel? De gezondheid van de eerste liet verleden jaar te wenschen over. En ik voel zoo goed hoeveel gezondheid waard is! Ik hoop zoo D. nu dit keer wel blijft van den winter. We hebben hier meer zon en veel kleiner kamers, een veel betere winter woning.- Hoe vriendelijk van den heer Vosmaer! 't Doet mij zoo genoegen! D. verneemt dat er in ‘de Tijdspiegel’ iets staat over de bruid d.b., en dat ‘Nederland’ kritiek aankondigt van Ideën V. Zou dit te krijgen zijn? En hij hoort dat thans de boekh. Beyers te Utrecht eigenaar is van Max H. Is dit waar? Wilt ge niet (D. dikteert me) Vrije Arbeid eens afzonderlijk aankondigen. Er blijkt me dat nu de aankondiging over 't hoofd gezien wordt. [10 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 10 oktober 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Kwart enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 5 oktober, voor de volgende zet 14 oktober. Wiesbaden 10 Octobr 73 WelED Heer! Op Uwen 19n zet E 2 - F 2 is myn antwoord: 19) D 8 - E 8 Mag ik UED verzoeken myn adres te veranderen in Geisbergstrasse, 12, daar ik verhuisd ben? Na beleefde groete met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker [10 oktober 1873 Millioenen-studiën, laatste aflevering, verschijnt] 10 oktober 1873 De laatste aflevering van Millioenen-studiën verschijnt. Bericht in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, jrg. 40, blz. 415. (K.B. 's-Gravenhage). {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli, Millioenen-Studiën. 4e stuk. Delft, J. Waltman Jr. Gr. 8o (blz. 289-388.) f 1.- Losse band idem f 0.50 Multatuli, Idem (Compleet.) Als voren. Gr. 8o. (388 blz.) f 4.- In linnen band f 4.75 [11 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *11 oktober 1873 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga, op 10 oktober aangevangen. (RvE, blz. 277-281.) corollair aan: nevengeschikt aan, verbonden met (fr.) 'n rien: een nietigheidje (fr.) Wiesbaden, 10 Oct. 73. Beste Roorda, Gister zond ik u drie vel van de Ideën, maar na 't expedieeren maakte ik my ongerust of ik u ook op kosten jaagde van port. Het was zwaar, en ik weet niet of 1 gr. genoeg was. (Dat malle dikke papier!) 't Is te dommer van me omdat ik waarlyk om groschen meer of min niet geef. Waarom niet er nóg een opgeplakt! Want nu agiteert het my. Als brief zoudt ge véél betalen moeten! En met de huishoudelykheid die thans uw plicht is, zou dit niet strooken. Myn plicht is thans: niet huishoudelyk te zyn met al wat beneden de gulden of thaler is. Dat bederft m'n stemming, weetje? Verkoop geen wysheid over die schynbare lichtzinnigheid. Als we elkaar wat rustiger te spreken kregen, zoudt gy het begrypen en toestemmen, juist uit 'n oogpunt van économie. Ja, graag sprak ik u over veel zaken! Dat zou later gemak geven in de correspondentie. Neen, Geisbergstrasse is geen voorname buurt. Integendeel. Maar al zy myn buurt niet voornaam, de woning is zeer goed. Aan de voorzy (Geisberg) zyn wy au premier. Maar aan de achterzyde (keukentje en eetkamertje, die in 'n leelyke cour uitzien) zyn we au second. Uw tegenzin om in Holland te wonen wordt door my begrepen en gedeeld. Om daar niet mishandeld te worden, moeten wy met zeer veel geld komen. Dan zal ieder roepen dat-i alles precies met ons eens was, en trachten te deelen in den triumf. Het plan (of... 't denken aan een plan) van uw vrouw doet my rillen! Het is onmogelyk. Gy zyt prikkelbaar (et pour cause) in andere verhoudingen. Hoe dan als gy in aanraking komen zoudt van zúlken aard! Ik noem het onmogelyk. {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar, zal uwe vrouw zeggen: ‘Nood breekt wet’, en ik erken dat haar streven eerbiedwaardig is. Ik ken dat streven zeer goed, en van naby. Ook myne vrouw wilde altyd zelf de handen uitsteken. En zy heeft dat dan ook tegen myn zin gedaan. Sprekende zou ik u dit beter kunnen uitleggen. Ze heeft te Padua les gegeven tot ze niet meer kon. Gedurende 2 à 3 jaar heeft ze daarmee iets verdiend en corollair aan dat plannetje was 't wonen by 'n ‘vriendin’ die 't ook zoo byzonder wys en flink vond dat ze niet langer zat te wachten op de vruchten: ‘de son génie stérile’ enz. enz. Welnu, myn vrouw heeft doorgezet, en my - dus ook haarzelf! - vreeselyk benadeeld. De schade die ze zich op den hals heeft gehaald is zeer groot. Gelukkig dat ze 't nu inziet. Ze heeft hare ‘vriendin’ verlaten en (heel Padua!) haar les geven opgezegd, een woning te Venetië gehuurd en schreef onlangs: ‘Dek, ik zal heusch gaan verjongen, in plaats van oud worden. Ik ben haast bang dat ik als 'n gekkin zal dansen van blydschap op 't San Marco-plein.’ Zie je, juist omdat ik tegenwoordig voor m'n troepje zorgen kan, heb ik 't prettig gevoel dat ik meer kan doen ook. Ge zult het zien! Ik schreef ten onrechte: ‘Kom maar by me met je heele familie.’ Want dit geeft den schyn of je reizen moest voor je iets aan my hadt. Bovendien, wél wou ik u 14 dagen achtereen spreken, maar op den duur is 't voor m'n schryvers-métier beter dat ik alleen blyf. En gy zult niets anders noodig hebben dan kalmte om te werken. Zoodra ge een geregeld débouché vindt, verdient gy evenveel als ik, en zult dit ook zeker krygen. Nóg ben ik niet goed aan den gang, maar ik moet en zal m'n productie brengen op 600 gl. 's maands. En zou ik u dan niet kunnen helpen tot ge dit ook hadt? 't Ligt 'm alleen hieraan, dat ge niet door armoed aan 't zwerven raakt, gelyk met my jaren lang 't geval geweest is. En: dat ge een débouché vindt, wat minder précair dan kranten. Nóg moet ik 'n beetje zuinig zyn in alles wat boven de f10, f20, f50 gaat, maar zoodra mogelyk wil ik u komen spreken over 't (industriëel) faire valoir uwer gaven. Gy verbrokkelt u, dit is zonde en jammer. Hoe dit zy, wees bid ik u niet angstig over geldgebrek. Ik hoop en denk welvarend te worden, en zal u (in 74 immers eerst?) zooveel kunnen leenen als noodig is om tot 'n geregelde ‘levering’ te komen. Style industriel, ja, want dát behandelen wy nu, niet waar? Ik zette my eerst sedert kort tot ‘schryven voor de kost’. Nu ik 't eindelyk {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} doe, kan ik even goed m'n brood verdienen, als 'n ónbekwaam être. En dit zal ook met u 't geval zyn. 't Ligt by u aan 'n rien. Neen, in Holland kunt ge niet zyn! Onmogelyk! Laster? Ja, connu! En de bêtise ergert me nog meer dan de kwaadaardigheid. Van wien weet ge dat Cremer f400 voor 'n vel ontvangt? Het komt my ongehoord voor. Ik kryg f 40. Nu heeft Funke zelf my gezegd dat het meer waard was, doch daarin zit voor my de zaak niet. Ik heb ommegaand contant noodig, en dit doet hy stipt, iets wat ik nooit gehad heb, en daarom werkte ik zoo ongeregeld, want wachten maakt me zenuwachtig. Met van Helden is 't dan ook zóó ver geweest dat ik honger leed. Het meerdere dat myn geschryf waard zou zyn, is evenwel 'n zaak van later, want aanvankelyk heeft F. moeite om drukker en papierk. te betalen. De incasseering begint eerst over 2, 3 jaar. Ook spreekt het vanzelf dat het bedoeld meerdere niet in de buurt komt van 400 gl. Dit komt me dan ook bovenmatig voor! En ik begryp niet hoe 'n boekverkooper het er uit haalt. 11 October. Hier eindigde ik gister, omdat ik aan 't timmeren ging. (Schroeven indraaien, spykers slaan, boekerekje ophangen etc.) Ik houd daar zoo veel van, en kan by zulk werk zoo aangenaam denken. Eergister heb ik my ½ dag geamuseerd met 'n hangklokje in orde te brengen. Gereed om 't optehangen, vreesde ik dat het houten kastje te zwak in elkaêr zat om de gewichten te dragen. Juist op 't laatste oogenblik wou ik dat met 'n klein schroefje goed maken, en... boor tegen 'n spilletje aan! Al m'n gewurm was vergeefs. Zulke nietigheden geven te denken! Men struikelt over 't kleine, over de byzaken! Want het werk, het uurwerk, de hoofdzaak, had ik inderdaad goed gerepareerd. Zeg, vermoei je niet, me telkens iets te zeggen van de schryvery, die ik u zend. Alleen als je iets heel beroerd vindt, zeg 't dan. 't Zou anders 'n corvée voor je worden. Hartelyk, ook van Mimi gegroet van uw vriend D.D. [11 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 11 oktober 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en op de eerste en derde bladzijde beschreven. (M.M.) {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 11 October 73 Waarde funke, Ik heb ruim drie vel af, en ben dus nog niet by, daar ik op bundel VII reeds f140. ontving. Maar toch verzoek ik U my f100. te zenden. Dan zal ik niet meer vragen, voor ik by ben.- Wilt ge S.V.P. de ‘Verpoozingen van Beets voor my ter zyde leggen. Gister avend onving ik 't Nieuws. van 10 October. met inliggend schoone vellen 13 & 14. Dat pakketje was correct gefrankeerd met dubbel port. Doch tegelyker-tyd een Nieuws van denzelfden datum waarvan 't omslagbriefje hierby gaat. De facteur sloeg my voor, te weigeren, maar ik wil u liever 't omslagje terugzenden. Ik gis dat er nu een abonné in Holland z'n exempl. niet gekregen heeft, en 't kan u gewenscht zyn, dit natesporen, of 'n beetje te knorren over de slordigheid. De zaak is zoo: men heeft niet ontoereikend gefrankeerd aan my, maar ten-onrechte een adresje van my om 'n Ex. geslagen dat voor 'n ander bestemd was. Het postzegeltje was goed, maar de naam moest anders wezen. Hartelyk gegroet tt DD Ik zond u die brieven uit Italie, o.a. om U 'n eigenaardig blyk van dankbaarheid te geven voor Uw flink remitteeren. Als ik t u verzocht - al of niet by met kopie! - hebt ge t altyd zoo welwillend gedaan. Daarom begreep ik, hoe aangenaam 't u wezen moest het effect te zien. En tevens dat ik goede redenen had als ik U zoo iets verzocht. [13 oktober 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 13 oktober 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, waarvan alleen de eerste bladzijde beschreven. (M.M.) gedicht van Vosmaer: het in quasi-klassieke hexameters geschreven reisverhaal Londinias. Nijhoff en twee andere vrienden: Vosmaer was naar Londen gegaan om de griekse kunstschatten, met name de beroemde Elgin-marbles te zien; hij reisde met Martinus Nijhoff (in het gedicht Neaules), H.A. van Trigt (Porthos), en de brusselse bibliofiel Alfons Willems (Oïlmos); Vosmaer zelf is Aloopex, het griekse woord voor vos. {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam, 13 Oct 1873 Amice! Hierbij nog f100.- Beets' Verpoozingen zal ik U zenden. Ik vrees dat het U zal tegenvallen, want het haalt niet bij Huets Fantasiën! Ik heb ook voor U liggen een heel aardig gedicht van Vosmaer met illustratien van zijne hand die keurig zijn. Hij beschrijft daarin een toertje naar Londen dat hij met Nijhoff en twee andere vrienden deed. Ik wou dat V. Uw Wouter eens illustreerde, nu Anton de Vries, de teekenaar van den geïll Schoolmeester overleden is. Me dunkt hij zou 't kunnen. Hartelijk gegroet, ook Mimi, wier briefje ik spoedig beantwoord. Ik moet eenige dagen op reis voor de zaak! tt GLf [14 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Vosmaer] 14 oktober 1873 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De brief is verminkt en onvolledig bewaard gebleven. Van de bladzijden 1 en 2 is de benedenhelft weggeknipt, blijkbaar om de tekst op blz. 2; de tegelijk daarmee verdwenen tekst van blz. 1 is namelijk overgeleverd in een afschrift van Vosmaers hand. In de eerste regels van blz. 1 is tweemaal een woord met inkt doorgehaald. Na de verdwenen benedenhelft van blz. 2 begint blz. 3 met een onvolledige zin. Op blz. 4 is een gedeelte van ruim 13 regels met inkt onleesbaar gemaakt; de tekst eindigt met een onvolledige zin. De rest van de brief ontbreekt. de Scribe's: Augustin Eugène Scribe (1791-1861) succesrijk blijspelschrijver die samen met enkele medewerkers meer dan 400 handig gebouwde comedies tot stand bracht. bégueule: preuts, nuffig (fr.) E.g.: exempli gratia (lat.), bijvoorbeeld. Een fabrikant: stellig Multatuli's haagse vriend J. Hotz. Wiesbaden 14 October 73 Waarde Heer Vosmaer, neem me niet kwalyk dat ik maar heel gemeenzaam schryf. Gy (....) zult me beschuldigen van woordbreuk, want ik zie dat uw (....) brieven al over de 14 dagen oud zyn en ik had {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} beloofd binnen acht dagen te antwoorden. Dat komt van 't verhuizen. ‘Acht dagen’ beteekende: ‘als ik acht dagen behoorlyk zal gewerkt hebben’ en zie, ik heb slecht gewerkt. Ik woon hier veel beter dan in m'n vorig verblyf, en toch ben ik nog niet gewend aan m'n nieuw schryfhoekje. Ook heb ik veel tyd vertreuzeld aan spykers inslaan en zulke dingen. Dit nu is 'n gevaarlyke zysprong. Het stemt comtemplatief, en bederft voor uiting. 't Verwondert me dat er zoo weinig wysgeeren onder de ambachtslieden zyn, en men doet verkeerd Spinoza te beklagen omdat-i brillen sleep. Juist zulke arbeid laat het denkvermogen den vryen loop, maar nog eens: het staat de uiting in den weg. Als ik drie dagen getimmerd heb (of een klokje gerepareerd: dat is nog beter!) dan had ik zoo'n lust 100 jaar te leven om iets tot klaarheid te brengen. En... en... dat is de stemming niet om vellen druk te leveren! Ik mág niet toegeven in de vry algemeene poging om my buiten de wet te stellen, en ben verplicht elke poging - of alles wat op zoo'n poging zou kunnen gelyken - bar aftewyzen. Dit nu had gy niet verdiend, maar wél was ik in de noodzakelykheid dit te doen tegen-over anderen. Gelooft ge wel dat het me zéér doet, altyd zoo op m'n paardje te moeten zyn? Het is vermoeiend, en bederft m'n stemming. In den Tell is 'n regel die eenigzins van toepassing is: ‘ik was 'n lam, en “ze” hebben 'n wolf van me gemaakt,’ of zoo-iets. Nu geheel klopt dit citaat niet. Ik ben nu zoo min 'n wolf als vroeger 'n lam, maar dat ik oorspronkelyk zacht was, is waar. En nog altyd verheugt het me, als ik op dat punt weer geheel myzelf kan wezen. Maar ik erken dat ik er my op toeleg m'n gevoel wegtestoppen. Lieve kerel, anders ware ik lang bezweken! (....) ik nu had aangescheld aan de voordeur, en me had laten aandienen door de meid, zou ik of afgewezen zyn, of men had me laten staan op de vloermat, of Mr A. was even beneden gekomen om m'n pretentie te verifieeren in de zykamer. In géén geval had ik dan iets te zien gekregen van Jufvrouw D's mogelyke verleidbaarheid. De eisch is dus dat ik op-eens in de huiskamer sta. Houd u nu asjeblieft 'n oogenblik, alsof dit mogelyk ware, en luister:) - M'nheer A, uw dienaar! Ik heb hier... &c 1)Elke dramatische voorstelling heeft behoefte aan conventie. (Elk kunstwerk) {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} 2)De eisch is die conventie binnen zekere (?) grenzen te houden. 3)De Hollanders letten niet op 't al te wyd uitzetten dier conventie, in vreemde stukken. (Molière kent géén grens. De Scribe's nog minder!) 4)De Hollanders zyn bégueule in hun beoordeeling der grenzen van conventie in holl. stukken. (Lindo maakt zeer ware doch misschien onjuiste aanmerkingen op de Bruid daarboven. ‘De knecht praat mee!’ Ook ik zeg dat dit bespottelyk is. Maar eilieve, hoe dan met Plautus, met Terentius, met Molière? God bewaarme dat ik die op stiptheid gesteld ben, ónbeperkte ruimte voor conventie vorderen zou. Maar ik vraag waarom men in vreemde stukken alles slikt? En waarom men den nationalen schryver géén vryheid hoegenaamd vergunt? Werk gy die données eens uit! Ik doelde o.a. dáárop toen ik zeide te vreezen dat het Tooneel verbond stroo dorschte. We hebben geen publiek dat den schryver draagt. Holland is (ook in Kunst) bourgeois. E.g. 1) My is verweten dat ik Droogstoppel 'n domheid liet zeggen: ‘als ik voortdurend de helft van m'n vermogen weg gaf, zou ik weldra niets overhouden’ of zoo-iets. ‘Neen, zegt de burgerlyke rekenaar, altyd de helft weggevende, zou men altyd iets overhouden. Zeker! 2) In Vorstenschool stond: Er wordt van nacht 'n yz'ren brug gegoten.’ Een fabrikant zei me (voor den druk) ‘dat is 'n fout. Men giet geen brug. Men giet successivelyk de stukken.’ Waar! Zeer waar! Welnu, ook daarin moet men streven naar juistheid. Maar dit is nu de vraag niet. Ik zeg dat het in Publiek weinig Kunstzin te kennen geeft: zulke ónjuistheden te kiezen tot punt van uitgang ter beoordeeling. En wie zulke aanmerkingen maken, pretendeeren 'n stuk beoordeeld te hebben! (En parenthèse. In Vorstenschool is de conventie vry nauw gehouden. O, komiek! Ik las dezer dagen in 'n recensie, van ouden datum reeds, dat Louise's geest niet ‘vrouwelyk’ is, niet... ‘elegant’. Wel ‘mannelyk-geniaal’ Niet ‘vrouwelyk’ en niet ‘elegant!’ 't Gebrek aan ‘elegance’ is vreesselyk, niet waar? (....) Ik was aan de bydingetjes. Zie je wel, dat schryven 'n half ding is? Nu weet je nog niets van m'n aanmerkingen op je proza! Sakkerloot, ik heb 'n ½ dozyn by-dingen vergeten. ‘Rafael?’ ‘Een Kunstenaar {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} moet niet denken maar gevoelen?’ Ja, dát ook. Maar ik had meer. Die twee onderwerpen zouden my nog verder van den weg helpen. En god weet wanneer ik weer op je proza komen zou, en vooral op dat andere! Op uw ‘hoofdzaak.’ By dit laatste hindert my ook de gedachte (....) [14 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 14 oktober 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Kwart enkel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 10 oktober, voor de volgende zet 20 oktober. Wbaden 14 Oct '73 W ED Heer! Myn antwoord op Uwen 20n zet: f3 - d4, is: 20) C5 g5. Na beleefde groete met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker [15 oktober 1873 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli] *15 oktober 1873 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli op 14 oktober aangevangen. (Leven II: blz. 50-51.) Brussel 14 October 1873. Hoog Geachte Heer! Ik heb uw ‘Milioenen-Studien’ verslonden! - ‘Men verslindt mij niet’, hoor ik u reeds zeggen, ‘daarvoor schrijf ik niet!’ Toch heb ik 't gedaan! ik heb ze verslonden, Adolf, portjeh, kobolden, kaboutermannetjes, gnomen, morfondaria, cijfertjes, puntjes, semi-ur, de Solms, Fancy, Logos met décepties en al, tot groote ergernis van een mannetje in den spoortrein, dat verwaand genoeg was om jaloersch te worden van een boek! Poor thing! 't Zieltje was niet geïntroduceerd in mijn illustre gezelschap, en wist dus niet wat 't deed! - En uw brief aan ministers, regeeringen, maatschappijen, ondernemers, excellenties van alle soorten, verwacht gij meer van de loyauteit in 't groot, dan van de eerlijkheid in 't klein? Zou een bende dieven minder stelen dan één dief alleen? Ik hoop deze keer voor u, dat de men- {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} schen meer zullen hechten aan eerlijk schijnen dan aan eerlijk zijn, en dat zij u dus uit berekening beter zullen behandelen, dan zij uit loyauteit zouden doen, maar... enfin, ik hoop u rijk te zien, akelig rijk, rijk genoeg om goed en kwaad te doen, hier de lui te helpen, en ze dáár op hun kop te geven dat ze geen raad weten, veel te verpletteren en nog meer te redden, in een woord, veel te kunnen en nooit meer af te stuiten op dat ellendig ‘gebrek aan geld’, maar... maar... 't Is tusschenbeide zoo gemakkelijk te stelen en zoo moeielijk te zorgen dat men niet bestolen wordt. Ik heb tot mijn vreugde in de vlaamsche bladen gezien dat de leden van het Nederlandsch Tooneelverbond, bij gelegenheid der algemeene vergadering, vergast zijn geworden op twee tafereelen van een uit het italiaansch vertaalde Judith! - ‘Lang leve Italië, de bakermat van nederduitsche tooneelstukken’, heb ik aan een van mijn Amsterdamsche ridders geschreven, ‘had Multatuli zijn Vorstenschool maar in 't hebreeuwsch geschreven, dan was de vertaling zeker komen concurreeren met uw Judith!’ - Of de boodschap overgebracht is geworden aan de nederlandsche vergadering weet ik niet, maar ik weet wél dat mijn brief in Amsterdam was, op 't oogenblik dat Judith viel! Ik lach maar weer over al dat onartistiek gehaspel over kunst, maar begrijp niet wat een Nederlandsch Tooneelverbond te maken heeft met 't mishandelen van uitheemsche stukken! Betsy Perk is nog in Maastricht, waar zij een paar maanden denkt te blijven, en ik ben weer thuis om mij klaar te maken voor een nieuwe kibbeltournée door Nederland, 't is toch zoo prettig, dat haspelen! 15 October. Daar heb ik nog twee boekjes van u ontvangen! heb dank, hartelijk dank voor alles; 't is heel goed dat gij nog wat mee helpt aan de éducatie van een halve wilde! Dát hebt gij trouwens reeds lang gedaan, zonder 't zelf te weten! (....) Mina Krüseman. [17 oktober 1873 Ideën VI, eerste aflevering, verschijnt] 17 oktober 1873 De eerste aflevering van Ideën VI verschijnt. Bericht in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, jrg. 40, blz. 427. (K.B. 's-Gravenhage). Multatuli, Ideën. Zesde bundel. 1e stuk. Amsterdam, G.L. Funke. Gr. 8o. (112 blz.) Per stuk f1.- {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} [17 oktober 1873 Antwoord van Oostenrijk] 17 oktober 1873 Antwoord van Oostenrijk inzake Multatuli's spoorwegplan. De tekst is in uiterst verzorgd schoonschrift geschreven, de handtekening is echter onleesbaar, op de hoofdletter K na. société autrichienne I.R.P. des chemins de fer de l'état DIRECTION de l'exploitation No 88555 On est prié de rappeler dans la réponse le numéro de la présente lettre. Vienne, le 17 Octobre 1873 8. Pestalozzigasse Monsieur Edouard Douwes-Dekker. Amsterdam. Monsieur, Le Ministère du Commerce autrichien nous a communiqué la lettre que vous lui avez écrite au sujet de l'utilisation, par des réclames, des billets de voyageurs et des billets de bagages délivrés sur les chemins de fer en nous invitant à examiner votre proposition, d'accord avec les autres administrations de chemins de fer autrichiens. Nous avons l'honneur de vous informer que dans la conférence directoriale tenue le 9 de ce moi les représentants des administrations de chemins de fer autrichiens ont décidé d'un commun accord qu'en raison des circonstances actuelles, il ne semblait pas possible d'entrer dans les idées contenues dans votre lettre précitée. Veuillez recevoir, Monsieur, l'expression de notre parfaite considération. Le Directeur de l'Exploitation K [17 oktober 1873 Brief van Mina Krüseman aan Betsy Perk] *17 oktober 1873 Brief van Mina Krüseman aan Betsy Perk te Valkenburg. (Leven II, blz. 51-52.) Uwe zelfopofferende vriendschap: ironische kritiek op de mededeling van Betsy Perk, dat zij terwille van anderen voorlopig in Valkenburg bleef. {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} Brussel, 17 October 1873. Betsy-lief, wat ben je weer in de war! ‘Zend me Voltaire, en Goethe, en de Ideën van Multatuli.’ Voltaire 60 deelen. Goethe 30 deelen. Ideën Multatuli 24 afleveringen, te zamen minstens 114 boeken! Oordeel zelve of dat bagatelletje in ‘de kist’ kan, met ‘mijn kleeren en m'n schilderdoos, de pleisterportretten van Rubens en M.K. m'n cassette, boeken, papieren en m'n kist!!!!!!!!! die (tusschen twee haakjes) volgepakt is! - Arme pakkist! 't Ding is maar van hout! vergeet dat niet; tegen dat we kisten van iets rekbaars zullen hebben, houd ik mij gerécommandeerd voor dergelijke commissies, maar nu... Enfin, gij krijgt twee kisten in plaats van ééne, twee kisten, zóó volgepropt met goed, dat ik uw boeken van ** maar hier gehouden heb. (S. heeft 't eene deel teruggebracht) en van Voltaire krijgt gij deel 32, 33, 34 en 35. Philosophie, dát zal toch wel wezen wat gij noodig hebt, romans en théatre kunt gij toch niet gebruiken voor uw boek. Van Goethe zend ik u Faust en Werther en van Multatuli één nummer van een zijner eerste bundels, de andere nummers zijn mij ontstolen geworden, anders zond ik u die ook, daar men M. van a tot z moet lezen, en weinig aan z heeft als men a niet kent. Uwe zelfopofferende vriendschap voor de H's. vind ik schoon, zeer schoon! - Ik wist wel dat iemand de schuld zou dragen van uw blijven, wáár ook! Enfin, 't ga je goed; eet smakelijk van je menschen, zit lekker in je grooten stoel, en schrijf plaisirig aan je nieuwe boek.* Groet alle H's en *** hartelijk voor mij, en maak je nog eens nijdig op me, dan schrijf je goed! Mina. * Mijn Ezeltje en Ik! [20 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 20 oktober 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Kwart enkel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 14 oktober, voor de volgende zet 23 oktober. {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 20 October 1873 Weledele Heer! Myn antwoord op Uwen 21n zet: A 1 D 1. is 21) A 7 A 6. Na vriendelyke groete met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker [21 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 21 oktober 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van blz. 3 beschreven. (M.M.) Wiesbaden 21 October 73 Waarde funke! Dank voor 't pak, waarin ‘Verpoozingen’ van Beets, Vosmaer's ‘Vogels’ ‘en Londinias.’ Ik heb nog slechts dit laatste gelezen, in myn oog een kunstjuweeltje. Gaarne had ik het wat langer gezien. En die teekeningen zyn curieus, doch ook wat weinig. Ik hoop dat het hem gegeven zal zyn dat werk by herdruk uittebreiden. t Is n onbearbeid genre, en al zy t nu dat het vooral niet moet worden uitgeput, toch laat het van hem voortzetting toe. Wie 't navolgt, zal er over struikelen. Dat kan niet. Maar ge zult zien dat men t probeert. ‘In de genre van...’ is altyd knoeiwerk. En ook dank ik u voor de 3 Exx 2e aflg. Deel 't my vooral mede als gy over de 1e aflg iets verneemt, s.v.p. - De kopie voor bundel VI is veel te ruim. Reeds nu (vel 19) ben ik 'n vol vel verder dan ik by 't verzenden taxeerde. De blaadjes 14, 15 & 16 zullen zeker in bundel VII komen, en waarschynlyk ook 13 & 12. De oorzaak is dat ik by 't verzenden van 'n pakketje bang was te weinig te rekenen, en daardoor te hoog taxeerde, of liever, de kopie te laag. Er zal denk ik blyken dat er 1½ vel te veel is, buiten de eenige bladzyden aanvulling die ik maken moet tusschen de blaadjes 83 & 1.- Hier heb ik nu ruim vyf vel gereed, en daar ik op bundel VII f240. ontvangen heb, durf ik u om remise verzoeken. Mocht het te-pas komen, dan kunt ge de kopie met omgaande post eischen. Ik zeg dit voor 't geval dat ge in geldzaken met ánderen te rekenen had, die misschien aandringen op dekking. In dat geval was 'n telegram (‘zend!’) voldoende, en ik zou t begrypen. Want Uw vertrouwen hoeft anderen niet te binden.- {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} Om niet aftedwalen van m'n eigen werk, bemoei ik me in 't geheel niet met het streven van Mimi. Behandel dat maar als of 't my volstrekt niet aangaat. Gy moet daarin geen schyn van band hebben. Wees hartelyk gegroet van tav DD Nogeens, om accoord te gaan: op de kopie voor bundel VI is nu reeds één vel over, dat waarschynlyk zal uitloopen op 1½. Stel 1 vel Hier gereed, ruim.. 5 vel _____ 6 vel En ik ontving tot heden f 240. Ge kunt dus gerust f100 zenden. M'n woning is byzonder goed. Ik heb 'n zeer vriendschappelyken brief van Vosmaer ontvangen. Ge kunt my een groot genoegen doen, door hem meetedeelen dat die vorige brief door U geopend was. De zaak is zeer onschuldig. Maar 't zou niet goed zyn als-is later dacht dat ik los omging met z'n correspondentie. Van Uw zyde was 't 'n heel begrypelyke fideliteit. En dit zal hy zeer goed begrypen, want hy is alles behalve een droogstoppel. Hy schynt inderdaad artist te zyn, ook naar den geest, meen ik. Ik heb lust iets te schryven over Londinias! Dat is 'n keurig ding. Maar 't is niet makkelyk, het goede dat ik er van te zeggen heb, goed te zeggen. ‘Mooi’ vinden beteekent niets. Ik moet uitleggen waarom. [22 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Vosmaer] 22 oktober 1873 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer, op 21 oktober begonnen. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Onderaan blz. 5 zijn twee regels onleesbaar gemaakt en is een smalle strook weggeknipt, met tekstverlies aan beide kanten; ook van blz. 7-8- is onderaan een smalle strook verwijderd. De laatste twee regels staan op blz. 8 rechts in de marge, ook met tekstverlies. Quosque tandem: hoe lang nog (lat.) Beroemde inzet van de eerste redevoering van Cicero tegen de romeinse samenzweerder Catilina (62 v.Chr.). Poenitet: uiting van berouw (lat.) Boeotië: landstreek in Midden-Griekenland, lett. koeienland; hier spotnaam voor Holland. {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} O utinam unum cervicem haberent: O, dat het romeinse volk maar éen nek had! (Suetonius, ong. 75-150 n.C. rechtsgeleerde en biograaf). de poppen: de geestige quasi-klassieke verbeeldingen waarmee Vosmaer zelf zijn Londinias had geïllustreerd. Aloopex: vos (gr.), de naam van Vosmaer in de Londinias. von Quast: Alexander Ferdinand von Quast bezorgde een herziene uitgave van de Sammlung von Denkmälern der Architectur, Sculptur und Malerei von IV. bis zum XVI. Jahrhundert, durch J.B.L.G. Seroux d'Agincourt. à la rescousse: te hulp, te wapen (fr.) Wiesbaden 21 October 1873 Waarde Vosmaer! Gister ontving ik Uw ‘Vogels’ en ‘Londinias.’ In de Vogels las ik nog niet. Wel heb ik 't ingezien. (Dat stukje aan Israels, is heerlyk schoon. Zie, ik wou dat ten Kate - 'n handig verzemaker - het in maat of op rym zette, om te doen in 't oog vallen hoe jammer dat wezen zou!) Maar van Londinias! Dat was 't voyantste uit Funke's pak. En dun. (deze verdienste lokte my aan, omdat ik werken wou, en me niet laten afleiden.) Voyant en dun! Dus ik zag het in, en liet me pakken, en raakte in iliadische stemming, en... vond een nieuwe manier, waarop humor zich openbaren kan. Zie ik verbeeld me, dat ik veel over Londinias te zeggen heb. Eerst en vooral dat ik er zeer, zeer, zeer, mee ingenomen ben. Maar dit kan 'n boer ook zeggen. Toch ben ik niet gereed met het kwalificeeren van den indruk. Er zweeft my één woord voor den geest, en dat kan ik niet vinden. Ik maak onderscheid tusschen styl en schryfmanier. 't Exordium: ‘Quousque tandem’ is (meer of min kunstmatig bestudeerd, soit!) styl, niet waar? ‘Schryfmanier’ vind ik in uw kommentaar. En ‘Londinias’ is ongetwyfeld 'n staaltje van iets anders nog. Goed! Dit zal niemand van my voor 't eerst hooren. Pour peu que deze of gene arme van geeste zich eens op den voorgrond stellen wil, zal hy 'n jurk aantrekken van 't ‘genre’ dat gy hier invoert. (Als ik despoot was, zette ik er boete op... niet op 't invoeren... (schryfmanier: by Hercules! Nog-eens schryfmanier: by Herakles, klès, klêês, klaas = m'nheer de veelgenoemde. {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} O lieve Jezus, ik raak in de war! Let op hoe 't geloof kruipt waar 't niet wandelen kan. Daar dringt zich 'n moderne vloek in de plaats myner antieke bezwering. Ei, precies Athènè versus Neptunus. Ge ziet, daar begin ikzelf al den jurk aan te trekken die U goed staat. Poenitet! Weet je waar ik bevreesd voor ben? Dat men in Boeotie uw stuk niet begrypen zal. En weet je nog eens wat my toelacht? De rol van explicateur, ziedaar! En, als ik niet beneden m'n... waan sta, zal ik brokken, gangen, sprongen in uw stuk aanwyzen, die U zelf niet zoo bekend zyn als de relatie tusschen vader en kind wel zou doen veronderstellen. Ik geloof dat er grepen in voorkomen die gy uws ondanks gemaakt hebt in de vaart. En de nieuwe soort van humor! (O God, het misbruik dat ik voorzie! O utinam unum cervicem haberent!) Ik hoor Kappelman al vragen: maar wat beteekent dat ding nu eigenlyk? En de moralisten: wat leert men er uit. Welnu, ik geloof te kunnen antwoorden. Maar ik haast me niet. Ik wou graag m'n kritiekje goed áf hebben, voor ik er aan begin. En ik die 't stuk terstond opnam om de dunte, betreurde de kortheid, toen ik 1½ blz ver was! Kerel, uw kader was wyd, waarom niet wat meer nog daarin gezet, poppetjes en ideën? Tot m'n eer moet ik zeggen dat ik terstond behoorde tot de ‘latere kommentatoren die’ in uw stuk ‘'n verren naklank hooren van homerisch-epische poezie.’ Ei, nogal, de humor die ontstaat door 't moîré van 't moderne. Daar heb je, geloof ik, 't woord dat ik zocht. Tweeërlei lynwaad, wat open geweven, en achter elkander gehouden zoodat de lichtspeling 'n dubbel effect vereenigt in bewegelyke teekening - zoo-iets is het. En juist datzelfde merkte ik (vóór uw kommentaar, hoor!) in de poppen op. Maar zy liggen niet over elkaer heen, als de tekst. Het moîré wordt opgemerkt, niet gezien. Juist, uw muze is correct (sakkerloot, hoe correct! Wat 'n lynen!) En Poseidoon op blz. 4... archaïstisch? Ja, zeker! De kunst in hare kindsheid, niet waar? Of althans vóór de later volgende volmaking? En... rakende aan karikatuur? Ook waar, doch onbewust. Welnu, die arme kibbelende Minerva en Poseidoon op blz. 4 dragen, als al 't andere, een dubbelmerk. Had ge hier aan gedacht? Ik verwed... iets, dat die twee kibbelaars door Uzelf worden gegeven als stellig ouder dan uw muze. En toch ze kunnen even goed 'n eeuw of zes, acht jonger zyn. Want- {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor ik nu m'n wysheid over Kunst ga verkoopen aan U den kunstvorschenden Aloopex, moet ik even iets naslaan. Zie, ik herinner me middeleeuwsche illustraties by Terentius, en ik heb daar 'n Davus gezien, waarop Uw Neptunus gelykt. Ik ga zoeken.- 22 October. Neen, 't is Davus niet. Het werk waarin ik zocht was Seroux d'Agincourt, uitgegeven door A. ferd. von Quast. Ik raakte aan 't bladeren. Ik mocht dit niet doen, want ik moest werken. En toen iemand die by me zat: hóór, dát is prachtig! En ze las me voor: de ‘Droom’ en de ‘Zee’ en de trommelaar. Ook las ze de zee in 't Duitsch. Heerlyk! Ik begryp dat ge uw ontslag naamt als opschryver der gedachten van anderen! Gedachten zeg ik nu, wat slordig. M'n heele brief is slordig. Dit zult ge meer zien. Het beduidt uitspanning na correctie van proeven, weet ge. Neem eens-vooral die slordigheid voor lief. Als m'n zinnen niet rondloopen, maak er maar wat van.- Ik verbeel me dat ik veel aan U te zeggen heb, en geniet van Uw werk. En ben wel wat beschaamd over m'n opgang. Deel my alles meê wat ge van de pers over uw Vogels krygt. Ik maak me gereed à la rescousse. Ja, dat alles is zeer schoon. Maar ik moet nog beter lezen.- Terwyl ik opstond om een ander blaadje postpapier te krygen, zei zy - nader uitvoerig over haar- - Hoe is 't mogelyk dat er niet meer geroep over hem is! Juist, dacht ik, en was weer beschaamd over m'n opgang. Ik voel aandrang U een groot geschenk te maken voor uw Jakobsladder en Uw zee!- En Londinias is achteruit gedrongen in m'n schatting. Dat spreekt vanzelf! Hoor, ge hebt goed gedaan my te schryven. En daar zit ik nu weer met 'n boutade méér op m'n rekening! Want zie, in 't reeds afgedrukte 17e vel van m'n VII bundel Ideën (welker 1 aflg. dezer dagen uitkwam) vloek ik tegen Holland: ‘ben ik dan de eenige artist in ons verrot Nederland!’ En vóór 't verschynen van dien uitroep antwoordt gy met Londinias en de ‘Vogels.’- (....) en 't is al over 12! {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} Gy moet veel geleden hebben! 't Kunstenaarsgevoel is 'n zware dracht. En dan in de rechten! Ik zal Uw werk goed bestudeeren, en ben zoo bly dat ik er zoo hoog mee loop, schoon 't me schaadt aan m'n verwaandheid ('n element van succes, N.B!)- Vóór Funke's pak kwam, was zy bevreesd dat ik in den brand zou raken van Uw werk. 't Gebeurt zoo zelden dat ik in geestdrift raak! Wat volgt daar uit? De malle waan dat ik alleen wat goeds kan voortbrengen, enz. enz.- Och, ik heb geen lust nu meer te schryven. Ook moet ik kopie leveren, heusch! Ik heb 't tegenwoordig goed, maar... ik moet elken dag 'n contingent werk leveren. 't Zal er naar worden, en naar worden! (....) 't Zal my zeer benieuwen of ik licht zie in Uw stuk over Faust II. Zoo ja, dan is ook dát 'n kunststukje. Maar ik erken dat ik ingenomen ben tegen Göthe. Ik kan z'n dikken buik niet verdragen- Zeg me, wie zyn Porthmos & Oilmos ('n Willem? νεαυλης is duidelyk. En, help my aan de verklaring van: ‘εταιροις’ Ik heb u meer te vragen. Ik ben bly met het woord moîré. 't Publiek krygt twee stoffen voor één geld. Zeg me vooral hoe uw werk ontvangen wordt? Wanneer verschynt de II bundel ‘Vogels’? Ik ben zeer nieuwgierig naar uwe ontwikkelings-geschiedenis. (....) middelmatige) erger ik my, en verlies m'n stemming. By schoone zaken raakt m'n verwaandheid aan 't wankelen, en valt om! In beide gevallen voel ik me bedorven voor m'n werk. Ziedaar nu, ik zit met m'n Wouter in 'n aller ordinairste historie welker éénige eisch is: correctie van teekening tot het minutieuse toe. Ik kan daarby vlucht noch geestdrift gebruiken, niets wat naar uw kunstenaar zweemt die 'n beeld houwt uit het blok waarop de Jakobsladder rust! Dus kerel, je benadeelt me in m'n beroep, in m'n ambacht! Voor 'n week of wat droomen en contemplatie betaalt Funke geen kopieloon. Ook die stryd (....) zou 't schynen of ik klaagde. (....) de stemming die gy over me gooit, goed te gebruiken: assimilatie! {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} [23 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 23 oktober 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Kwart enkel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 20 oktober, voor de volgende zet 29 oktober. Wbaden 23 October 1873 WelED Heer! Myn antwoord op Uwen 22n zet: B 3 - f 7. is 22) E 8 - D 8. Na beleefde groete met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker [23 oktober 1873 Bericht in de Locomotief] 23 oktober 1873 Bericht in De Locomotief, Semarang, no. 249. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Gemengde berichten. - De Indépendance maakt melding van eene circulaire van den heer Douwes Dekker te Amsterdam aan alle beschaafde landen van Europa, waarin hij het denkbeeld aangeeft om het vervaardigen van spoorwegbiljetten, zoowel voor personen als voor bagage, te doen aanbesteden. Hij, wien de aanbesteding gegund werd, zou de keerzijde der kaartjes voor advertentiën kunnen gebruiken. De heer Douwes Dekker meent, dat de kaartjes, in plaats van geld te kosten, dan eene aanzienlijke som zouden kunnen afwerpen. [25 oktober 1873 Brief van Funke aan Multatuli en Mimi] 25 oktober 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli en Mimi. Enkel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) De tweede helft van dit oorspronkelijk dubbele velletje ontbreekt, en daarmee ook de rest van Funke's brief aan Mimi. Amsterdam, 25 Oct 1873 Waarde Dekker! Sedert een dag of 10 ben ik reizende geweest; van daar dat ik U en Mimi niet antwoord kon zenden op U beider brieven. Heden thuis komende vind ik Uw schrijven van 21 Oct. waarin {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} Ge om f 100. - vraagt en daar die vraag zeker een haastig antwoord vereischt, begin ik met U de verlangde som te zenden. Denk er svpl aan dat ik U de 3 ex. 2e afl. zend omdat er toch meer voor U gereed lag. Zij zal eerst algemeen verzonden worden tegen den 10n November. Ik heb thans weêr voor U liggen een aantal stukken van Vosmaer door hem in allerlei tijdschriften ingezonden; ook recensies zijn er bij. Een en ander zend ik U nu als b.v. afl. 3 klaar is. 1½ vel op bundel VI te veel. Mooi! dat valt dus meê. Dank voor Uwe, ik zou haast zeggen verregaande, nauwgezetheid! Het verheugt me recht dat Ge met Vosmaer op zoo'n goeden voet geraakt zijt; niet minder verblijdt het mij dat de nieuwe woning U zoo goed bevalt. Beide zaken zullen Uw leven, zoo ik hartelijk hoop, al weêr wat aangenamer maken... Wie weet of ze nog niet meêwerken om U de vele blijspelen te doen afmaken, die Ge vroeger op stapel hebt gezet!? Werd dát eens waar! Hartelijk gegroet Uw G L f Waarde Mimi: Excuseer óok Gij mij voor 't lange wachten. Ik genoot intusschen dagelijks ons heerlijk klimaat in allerlei vuile steden van ons land, beslikt en druipend van stortbuien. Thans is mijn najaarsreis gelukkig afgedaan en zal (....) [26 oktober 1873 Brief van Mina Krüseman aan Betsy Perk] *26 oktober 1873 Brief van Mina Krüseman aan Betsy Perk, te Valkenburg. Fragment. (Leven II, blz. 53.) je broer: ironische aanduiding van Multatuli, omdat Betsy Perk zich een geestverwant van hem achtte. Brussel, 26 October '73 (....) Multatuli heeft mij verzocht u te zeggen dat hij u schrijven zal, zoodra hij tijd zal hebben om het uitvoerig te doen, daar een klein briefje niet genoeg is en hij 't nu te druk heeft om u een lang épistel te zenden. Ik heb ook maar een kleintje gehad, dus wees maar niet jaloersch, je broêr vergeet je niet!- {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} [28 oktober 1873 Antikritiek door Van Vloten inzake Bilderdijk] 28 oktober 1873 Antikritiek door J. van Vloten inzake Multatuli's kritiek op Bilderdijks Floris V, in De Levensbode, deel VI, derde stuk, blz. (431)-461. (M.M.) Uit dit omvangrijke, in taalhistorisch opzicht goed gedokumenteerde stuk zijn hieronder behalve het begin en het slot de twee gedeelten afgedrukt waar de polemische toon sterk persoonlijk wordt. Bilderdijk en zijn Floris V door Douwes Dekker Bevit. Vitterij stuit mij tegen de borst. Ideën van Multatuli, derde bundel, bl. 164. Beets heeft dezer dagen te Antwerpen de juiste verhouding aangegeven, waarin men zich in zijn oordeel over Bilderdijk, als mensch en dichter, te stellen had. Hem in beide opzichten aan een billijke en nauwlettende kritiek te onderwerpen, zijn verzen en karakter, gelijk zich dit in zijn brieven en handelingen aan ons voordoet, eerlijk en onpartijdig te beschouwen; - ziedaar wat niet slechts geoorloofd maar plicht is. Doch hem met de zelfbehagelijkste overdrijving en gezochtste schimpzucht gedachteloos te bevitten, en de onbillijkste verwijtingen, als taalkenner en dichter, te doen, ziedaar wat ieder hinderen moet, wien, als Multatuli, ‘vitterij tegen de borst stuit’. Deze verafschuwer - naar eigen betuiging - aller vitzucht zal het mij dan ook wel niet euvel duiden, wanneer ik mij veroorloof, hier een en ander tegen den hem welbekenden schrijver der Ideën, vijfde bundel, naar aanleiding zijner vitzieke mishandeling van den dichter Bilderdijk en zijn Floris V aan te teekenen. Noch hij, noch iemand anders zal mij zeker verdacht houden, tot die ‘vrienden, bewonderaars, leerlingen, adepten, zeloten’ van Bilderdijk te behooren, die hij daar op het oog heeft, en ook mijne weêrspraak dus wel niet verdenken. Ik ben het zelfs in algemeene beginselen, omtrent den mensch Bilderdijk, gelijk hij ook hier optreedt, te veel met den schrijver eens, dan dat ik, uit dat oogpunt, gevaar zou loopen van partijdigheid ook in 't beoordeelen van den dichter en taalkenner. 's Mans ‘schermen met God’, juist als het gold, zeer goddelooze en leelijke dingen een schijnschoonen glimp te geven, en ze met een waas van godsdienst- en bijbelzin te dekken, is mij niet minder hinderlijk dan hem, en zijn eigen {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} voortdurende strijd tegen al wat onwaar en valsch moet heeten, stemt geheel met mijne zienswijs op dat punt overeen. Ik mag mij daaromtrent dus zeker zoo onbevooroordeeld mogelijk achten, en behoef niet te schromen, mijn welmeenende bedenkingen averechts te zien opvatten. Ik kom integendeel zelfs tegen de voorstelling op, ons in den aanvang van Bilderdijk als moedwillig vervolgde gegeven, als een man, veroordeeld of gedwongen althans tot ballingschap en gebrek lijden’. Die ‘ballingschap’ toch heeft hem niet een ander, maar hij zelf zich moedwillig opgelegd; en ‘gebrek lijden’ deed hij, men zou haast zeggen niet minder moedwillig èn door zijn praalzieke levensmanier in vroeger dagen, èn ook later toen hem koninklijke gunst, voor hem en zijn gezin, een ruim jaargeld schonk. Hij was steeds een uiterst slecht financier niet alleen, maar die er ook een ijdeltuitig behagen in schepte, met zijn behoeftigheid te pronken en alle geldelijk beheer ver beneden zich te achten. Te pronk zitten - te pozeeren als men 't noemt - was in 't algemeen steeds zijn zwak, en in dat opzicht mag men zeggen, dat hij wel iets van onzen Ideën-schrijver zelf had, die ook nog al gaarne te koop pleegt te loopen met zijn ongevallen en ergernissen. In 't geheel mag men 't er voor houden, dat er tusschen beide groote geesten vrij wat zielverwantschap bestaat, en, zoo bij Douwes Dekker als Bilderdijk, hun eigen dierbaar ik steeds een belangrijke rol pleegt te spelen. Bij den een als bij den ander ‘vestigt zich’ - naar Bilderdijks uitdrukking - ‘de aandacht’, niet tot hun voordeel, steeds aanmerkelijk ‘op hen zelf’. Bij Bilderdijk gaat dat met een, meer zijn hoofd dan zijn hart rakenden ijver voor een opgedrongen hervormd-kristelijk kerkgeloof gepaard; bij Douwes Dekker - en 't strekt hem tot lof - met een even gemoedelijken als bezielden kamp voor maatschappelijke waarheid en recht. (....) Voor het fel bij ontrusten ware zeker een ander bijwoord verkieslijker; doch waarom wat zich ontdekken zal niet deugt, valt weder moeilijk te gissen. Evenmin vat ik, wat er onhebbelijks in de vraag van Machteld zitten kan: ‘zult gij zijn lijf bewaken’, 't geen geheel met de samenstelling lijfwacht in overeenstemming is, en dus eerder een gelukkig gekozen uitdrukking mag heeten. Douwes Dekker weet er echter niets dan venijn uit te zuigen, en schrijft: ‘zonderlinge vraag van een edelvrouw, die juist om hare bijzondere kuischheid op 't personenlijstje gezet is’. Op die kuischheid van Machteld heeft hij 't inzon- {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} derheid erg voorzien, en weet er maar niet van te zwijgen *, zijn eigen bedorven verbeelding - als ik 't zeggen mag - is daarbij ondertusschen kennelijk meer werkzaam, dan een misslag van den dichter **. Alleen voor diezelfde verbeelding kan dan ook haar onschuldig maar uit het hart gevloeide antwoord ‘o dat ik 't mocht!’ nog vreemder klinken. In Machtelds uitroep: ‘'k vermij zijn argwaan dus, en schuw, en red den Graaf’, dicht hij Bilderdijk het onmogelijke gebruik van schuwen voor waarschuwen toe; doch toont alleen, in zijn vooringenomenheid, hem geheel te hebben misverstaan, daar Machteld niet anders zegt dan: ik zal den graaf ontwijken, en daardoor redden. Daarmede zijn wij 't eerste bedrijf, maar 't gevit nog lang niet ten einde. Reeds de eerste de beste versregels van 't tweede moeten 't alweêr misgelden. Zelfs in treurspelstijl mag, volgens Douwes Dekker, 't volk niet leve, bloeie, en beve voor leef, bloei, en beef roepen, mogen ook de tranen niet leken, noch heeft de dichter vrijheid, van wangen biggelend van 't vocht, in plaats van 't vocht dat er langs biggelt te spreken. Zich streelen in voor zich gestreeld vinden door een aantal trouwe ridders, is stellig een mingelukkige uitdrukking, en ook mijns zetel hoekkanteelen ware beter door een minder hoogdravende en gezwollene vervangen, maar verdienen in geen geval zooveel smaad, als Douwes Dekker er aan wijdt. Wat hij tegen de woorden ‘'k begeer het op u’ heeft, is weêr moeilijk te bevroeden; had Bilderdijk zijn afkeer er van geweten, hij zou waarschijnlijk gaarne dat op in van veranderd hebben, om zijn vitten te voorkomen. Ophemelen voor opklaren, verhelderen is Douwes Dekker een onbekende uitdrukking; doch is dat Bilderdijks schuld? en kan iemand eenig bezwaar tegen beiden volgende versregels hebben: Kom, Woerden, schuif de wolk, die voor uw oogen wemelt, Ter zijde! 't hart verlicht, het voorhoofd opgehemeld!- Voor Douwes Dekker zijn ze intusschen niet oorbaar: ‘waarachtig het staat er!’ roept hij uit, en vraagt: ‘is 't vreemd, dat Woerden niet zoo terstond kans zag, dit bevel te staven?’ - Wanneer hier iets {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} vreemds mag heeten, is 't zeker de belachelijke uitval van Douwes Dekker over de onschuldige woorden, Floris hier door Bilderdijk in den mond gelegd. Hij vindt zich echter zoo verdienstelijk in zijn vermeende afstraffing, is met zijn kant noch wal rakende taalvitterij zoo ingenomen, dat hij er nog maar altijd meê blijft voorgaan. (....) ‘Op 't gebied der stoplappige verdubbeling’ - gelijk hij zich smaakvol uitdrukt - ‘regeert (Bilderdijk) met bijzondere autokratie; 't is een privatief domein van den man; voor leerling en gezel in de verzenmakerij, kan 't zijn nut hebben, hierop acht te geven: zoodra de maat wat hinkt, zoodra men verlegen is om een voet, of al ware 't maar een duim of wat poëzy, behoeft men slechts een lettergreep, ja, twee of drie des noods, tweemaal te doen verschijnen, en - klaar is de godentaal’. En dat alles - en nog wat meer zelfs, doch te lang en plat om 't hier aan te halen - om het volgende zeggen van Amstel: Zie, zie mijn wroeging, zie mijn eislijke angst. Mijn bloed Wenscht, wenscht te stroomen voor uw redding. - Word be- hoed!- waar blijkbaar de stotterende herhaling der woorden alleen uit de ontsteltenis van sprekers gemoed voorkomt, en deze des te aanschouwelijker maakt voor den hoorder. De deerniswaarde Amstel geeft hem evenwel nog meer keurige bespiegelingen in de pen, waarvan wij vooral niet verzuimen mogen kennis te nemen. Vooreerst is 't D.D. een gruwel, dat hij ‘Floris vlucht bedekken wil’, waarin toch, buiten zijn taalziftend vernuft, wel niemand iets vreemds zal vinden. Verder mag de man niet ‘met wellust voor Floris sterven’, omdat natuurlijk zijn hysterische verbeelding op maar één soort van wellust bedacht is, en hij deze te recht hier minder van pas acht. Daarna volgt er weêr een proefjen van de oolijkste kwade trouw, daar Floris gezegd wordt zich - hoewel geboeid - te verwijderen en vervolgens neêr te zetten. De dichter heeft blijkbaar niet anders bedoeld, dan dat de Graaf zich van Amstel afwendt, en daarop gaat zitten, wat hij - geboeid of niet - zonder eenig bezwaar kon doen. Douwes Dekker echter vindt zich tot zulk een eenvoudige voorstelling en verklaring minder geroepen, daar ze zijn edelaardig profeeten-ambacht onnoodig zou hebben gemaakt Met de meest argelooze verbazing roept hij daarom uit: ‘aan handen en voeten geboeid - denkt eens lezer - verwijdert hij zich! Als dat niet {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} grandioos, en delicaat is, dan...’ Zijn naieve bevreemding en ironische bewondering is echter niet minder ongegrond en ongerechtvaardigd, dan zijn later volgende belachelijke verontwaardiging over Amstels verdwijning van het tooneel. ‘Hoe komt het’, vraagt hij, ‘dat dit weggoochelen van een hoofdpersoon nooit in 't oog viel? - De reden van dit zonderling verzuim... Lezer, 't is geen verzuim! Het is opzet. Het is bedrog. Het is een laaghartigheid van onzen rijmelaar!’ - Welzeker; zou men niet wanen, dat de veronwaarde dichter een of ander vuigen moord gepleegd had? - Wat kon deze echter verder met Amstel uitvoeren? Zijn Floris woû niet van den weifelaar weten, en 't best dus was hem stil te laten afdruipen en wegsluipen. Niemand, dan Douwes Dekker, die meer naar hem vragen zou, en deze alleen, om er Bilderdijk van een ‘laaghartigheid’ voor te kunnen beschuldigen, niet minder profetisch strafbaar dan zijn ‘rijmelarij-’ en taalzonden. Met deze laatste zegt hij ons, nu ‘bijna gereed’ te zijn. We moeten echter niet meenen, dat hij ‘'t onderwerp (heeft) uitgeput; er ware uit den éénen Floris V zeer gemakkelijk een nieuwe lijst op te stellen van bilderdijksche schooljongens-fouten, langer’ - en ook klaarblijkelijker? - ‘nog dan deze! (Hij) was wel genoodzaakt meer dan de helft over te slaan’. Ten slotte komt hij er dan nog met eene aanzetten, die al weder - hij duide 't ons niet euvel - alleen zijn eigen tekortkoming in nederlandsche taalkennis bewijst: ‘wederried’ komt hem niet juist voor; hij had anders toch uit het verleden deelwoord geraden reeds kunnen afleiden, dat het werkwoord, als men 't noemt, sterk verbogen wordt. Met een en ander heeft hij, naar zijn zelfbegoochelende meening, nu ‘bewezen, dat het ellendig geschapen staat met Bilderdijks taal- en verskunst’; de arme man was daarin ‘geen meester niet alleen, maar staat zelfs ver beneden 't gewone peil van verzemakers. Met de aantooning daarvan moest (hij) beginnen; (hij) had niet te bewijzen, dat de groote Bilderdijk wel eens een foutjen maakt, (hij) moest aantoonen, dat de schrijver Bilderdijk een knoeier is van de ergste soort. Met min of meer verwondering zal de lezer nu wel genoodzaakt zijn, deze stelling aan te nemen.’ Och neen, mijn goede Douwes Dekker, het eenigst waarover zich die lezer met recht ‘verwonderen’ kan, is de aangename waan, waarin gij verkeert, zulk een ‘stelling’ inderdaad ‘bewezen’ te hebben, en Bilderdijk, door uw onoordeelkundige vitterijen, tot ‘beneden 't peil der verzemakers’ te hebben doen dalen, {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} tot een ‘ellendig knoeier’ verlaagd te hebben. Het eenigste wat hem, bij 't nauwlettend nagaan en toetsen uwer zelfbehagelijke wankritiek, gebleken is, was, dat er in dit haastig opgestelde gelegenheids-stuk zeker eenige zwakke regels voorkomen, enkele woorden en uitdrukkingen gevonden worden, die men liever door andere zou zien vervangen; maar dat het verder zijn betrekkelijke dichtverdienste heeft, en allesbehalve zoo laag staat, als gij ons wel zoudt willen wijsmaken. Juist echter als ‘gelegenheidsstuk’ komt gij er nu vervolgens nog tegen op, en put daaruit nieuwe grieven en bezwaren van zedelijken aard tegen den dichter. Vatten wij dus ook deze nog even in 't oog, om ze op haar juiste waarde te leeren schatten. Floris V is een ‘prul beneden alle kritiek’, heet het, ‘maar het stuk zou een slechte daad blijven, al werd het overgezet in behoorlijk Hollandsch’. We hebben gezien, wat er van het eerste aan is; zien wij nu in hoeverre het tweede al dan niet waar mag heeten. Ook daar overdrijft Douwes Dekker schromelijk. Ieder kent de gelegenheid, waarvoor 't stuk vervaardigd werd, en Bilderdijks betrekking tot den koning van Holland, dien 't gold. Over deze betrekking is, ook in verband met 's mans verhouding, voor en na, tot het huis van Oranje, vaak genoeg gehandeld; en de meening van Douwes Dekker dat hij de eerste zou zijn, daarvan het noodige gewag te maken, is geheel onjuist. Of hij nu echter, om tot een billijke beoordeeling daarvan te komen, den goeden weg inslaat, door al de hoofsche termen van het fransche briefjen aan koning Louis breed uit te meten, en hem als ‘walgelijke vleierij’ voor de voeten te werpen, is een andere vraag, en die zeker ontkennend mag beantwoord worden. Bilderdijks houding in deze dagen, tegenover den koning en zijn keizerlijken broeder, komt, met die van Van der Palm vergeleken - over welken Douwes Dekker in een vroeger deel van zijn Ideën het noodige geschreven heeft * - vrij gunstig uit. Jammer intusschen, dat hij zich niet de moeite heeft gegeven, de ‘voorafspraak’ eens in te zien, door den dichter bij 't opvoeren van den Floris gemaakt; hij zegt ‘zelfs niet te weten, of die ooit gedrukt is’!! {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} (....) In die ‘aanspraak aan den koning, bij de vertooning van den Floris’, stelt de dichter dien koning als den hersteller der hollandsche staatseenheid, na de woelingen en beroeringen der vorige dagen, voor, beveelt hem de ontwikkeling der hollandsche letteren en kunst, den welstand en bloei van Hollands volk en staat aan, en vraagt hem bovenal recht te doen aan zijn ‘vaderlandsch bedoelen’. Men mag in deze voorstelling van het uit Frankrijk opgedrongen staatshoofd, en de hem opgedragen taak, een ijdele begoocheling zien; onwaardigs steekt er, de omstandigheden en Bilderdijks staatsbeginselen en verhouding tot de staatspartijen in aanmerking genomen, niets in, en Douwes Dekkers verwijt eener ‘laaghartige bedoeling’ met het schrijven van 't stuk, is meer dan onbillijk. ‘Maar’, vraagt de dichter in zijne aanspraak: Maar wat, mijn vorst wat stellen we u voor oogen? Uw Hollandsch hart eischt Hollandsch treurgedicht, In Lodewijk neemt Hollands staatsvermogen Zijn roem weêrom, die lang vertreden ligt Vergeefs waar 't hier, van Grieken of Trojanen De stof ontleend, op Vader Vondels spoor: Geen Hollandsch hart heeft voor hun rampen tranen, Geen Lodewijk geeft Trojes brand gehoor. Neen, de eedle vorst, waar Hollands glans meê taande, De koningszoon, de wellust van zijn volk, Die Holland weg tot haar verheffing baande, Valt weerloos neêr voor een verraders dolk. Ziedaar den val, waaruit wij thans herleven!- en ziedaar dan ook den grond, waarom Bilderdijk - naar zijne opvatting der grafelijke geschiedenis en van Floris karakter - Floris tot den held van zijn treurspel koos, en Lodewijks koningschap aan zijn moord vastknoopte. Er een andere reden voor te zoeken, er hem allerlei ‘laaghartige’ gronden voor op te dringen, kan slechts uit een onoordeelkundige misvatting van zijn streven voortvloeyen. Douwes Dekkers brommende woorden, dat zijn ‘lezer God danken moge, dat er eens eindelijk iemand - als hij, Douwes Dekker!! - opstond, die den moed had’, die misvatting in een reeks van bladzijden uit te spinnen, zal dien lezer, is hij wat minder bevooroordeeld en doldriftig, dan ook slechts een glimlach afpersen. Doch toont hij zich - als {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} wij - ‘ontevreden over (deze) hoofdstukken’ uit Douwes Dekkers pen, dan doet hij dat zeker gaarne zonder ‘de betuiging, dat Douwes Dekker zoo'n bijzonder slecht mensch’ is. Hij zal alleen slechts wat meer van dat in hem wenschen, dat toevallig ook in Bilderdijk steeds ontbrak, kalme zelfbeheersching, en wat minder pronkzieke zelfverheffing en behaagzieke bespiegeling van zijn vermeend profeetenambt *. Waar de schrijver van den Max Havelaar, de Minnebrieven, en de Ideën, als welsprekend voorstander en bezielde tolk van wat in Nederland en Nederlandsch-Indiën waar en recht, als bestrijder van 't geen er, in maar al te overvloedige mate, onrecht en onwaar is, optreedt, brengen wij hem gaarne onze hulde, en sluiten ons van harte bij zijn streven aan. Doch zijn onzinnig doorslaan op sommige punten, zijn dikwerf wansmakelijk en walgelijk geschrijf over maatschappelijke zeden, zijne - men zou haast zeggen - opzettelijke miskenning - gelijk hier - van de onmiskenbaarste verdiensten in taal en dicht, vorderen een des te krachtiger weêrspraak, als velen maar al te geneigd zijn, bij elk zijner woorden te zweren. ** [28 oktober 1873 Een dictatoriaal schrijven, door Van Vloten] 28 oktober 1873 Polemisch artikel door J. van Vloten tegen Multatuli's brief aan het Demokratisch Congres, in De Levensbode, deel VI, derde stuk, blz. (468)-478. (M.M.) De onderstaande twee fragmenten vormen het begin en het slot. Voor Multatuli's brief zie V.W. XV, blz. 764. {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} Een dictatoriaal schrijven. Wij hebben reeds ter loops van 't gulle aanbod gewaagd, door D.D. onlangs gedaan, om als Dictator op te treden. Toevallig kwam ons sedert het gansche vermakelijke stuk ter hand, waarin hij met dat aanbod voor den dag komt. Niet, dat daarin niet wat goeds en behartenswaardigs ook te lezen staat, het is echter met zooveel overdrevens en onzinnigs doormengd, er loopt zooveel persoonlijks van Sint Anna onder, dat men ten slotte onwillekeurig de lachspieren in beweging voelt raken, en bij alle volharding, er - naar Paulus' les - ‘het goede uit te behouden’, toch niet voorbij kan, er al het vermakelijke tevens van op te merken. Daar het tegelijkertijd uitnemend geschikt is, den schrijver, in zijn volle kracht en - zwakheid, en zijn inderdaad vrij Bilderdijkiaansch bestaan, te leeren kennen, willen wij 't hier, ten beste van hem - zoo hij 't wil aannemen - en zijn talrijke lezers, kortelijk doorloopen. De aanleiding was eene beleefde uitnoodiging van zeker ‘demokratisch Congres’, het wel met zijne tegenwoordigheid te willen vereeren. Zijn wijdloopig beredeneerde weigering dit te doen, begint hij met de verklaring, waarom hij een vroegeren brief van den voorzitter onbeantwoord liet; waarbij hij al aanstonds al 't pronkziek gewicht, dat hij aan zijn doen en laten hecht, aan den onbevooroordeelden lezer openbaart. 't Zou hem, schrijft hij, zoowel fyziek als financieel onmogelijk zijn, met ieder, die (hem) over deze of gene zaak raadpleegt, aaneengeschakelde correspondencie te houden. Het zou er weldra zonderling uitzien met (zijn) arbeid, indien (hij zijn) tijd besteedde aan particuliere briefwisseling, om nu niet te spreken van 't versnipperen (zijner) indrukken en denkbeelden, waarmeê hij economisch te werk moet gaan’. (Men weet, dat die economie anders juist niet bepaald zijn zwak is, en dat, had hij haar integendeel in stoffelijken zin steeds naar behooren betracht, hij thans niet noodig zou hebben, haar op dit zedelijk gebied van zijn denken en schrijven toe te passen). ‘Ook uit een oogpunt van industrie’ - zoo gaat hij voort - ‘zou (hij) een zonderling werkman wezen, indien hij de waren, waarvan (hij) en (zijn) gezin’ (zijn twee gezinnen?) ‘leven moeten, en die toch niet zeer ruim, namelijk nederlandsch worden betaald’ (maar hij heeft immers het achttal heeren, dat hem er een ruimere betaling voor verzekeren woû, met hun welwillenden {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} voorslag voor 't hoofd gestooten!) ‘links en rechts de wereld in strooide. Vordert of verwacht men dit van een pasteibakker? Waarom eischt men 't dan van (hem)? “Ik steek” - zwetst hij, geheel op zijn Bilderdijksch - “geen beet in den mond, die niet door zeer moeilijken arbeid, gecompliceerd met de offers, die ik bracht, verdiend is. En dan zou ik nog bovendien mijn denkbeelden welgefrankeerd moeten wegwerpen in de postbus? Erken, dat de eisch zonderling is.” - Spreken wij een oogenblik over die gebrachte offers; ook Bilderdijk hield er veel van over zijn vermeende zelfopoffering uit te weiden; wij houden ze echter, bij den een als bij den ander, niet alleen voor overdreven, maar zelfs denkbeeldig, en alleen uit gemis van de noodige zelfkennis te verklaren. Bilderdijk verliet het land met de schulden overladen, hem door zijn spilzieke levensmanier op den hals gehaald; en D.D. gaf geheel vrijwillig en onnoodig een betrekking prijs, waaruit hij, derdehalf jaar later slechts, na twintigjarigen dienst, met een niet nederlandsch, maar indisch d.i. ruim pensioen zou ontslagen zijn, en dus voor zich en zijn klein gezin - wou hij de tering naar de neering zetten - steeds van 't noodige brood voorzien waar geweest. Zijn ideënpasteitjens had hij dan met des te meer gemak zijn landgenooten kunnen voorzetten, en de denkbeelden, in zijn Havelaar uiteengezet, zeker met meer zedelijke kracht kunnen aandringen, dan nu hij dat, met veel ijdelen pronk en weelde van licht en lichaamsspijs, in den Haag en elders, ten koste van dezen en genen hotelhouder, als vrijwillig, maar geldeloos uitgeweken ambtenaar, kwam doen. Hij beklaagt zich, dat het nederlandsche volk, demokraten zoo min als andere partijgangers, (hem) nog niet heeft geantwoord op den Havelaar, die reeds meer dan dertien jaar oud is: doch hij zou zeker meer kans op zulk een antwoord in goeden zin gehad hebben, had hij die, door de ingeslagen en verder gevolgde gedragslijn, niet zelf grootendeels verspeeld. Wij betreuren dat ten zeerste, om de goede zaak, die hij voorstond. Hoe schuldig het volk mag zijn, zich tot dusver niet beter naar de wenken van dien Havelaar gericht, zijn lessen niet vollediger in praktijk gebracht te hebben; een groot deel dier schuld ligt zeker aan den zonderlingen trant, waarop D.D., door zijn persoonlijke houding en werkzaamheid, er kracht (?) aan zocht bij te zetten. Na de rilling, die zijn boek door 't land deed gaan, stond hem de weg naar de 2e Kamer open, en had hij, mits slechts niet zoo onbesuisd en berooid uit Indiën hier gekomen - 't geen hij alleen naar eigen vrije keus {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} deed - in die Kamer, met zijn welbespraakte en bezielde tong krachtdadig de belangen van Insulinde kunnen voorstaan, in plaats, van, ten behoeve “van zijn gezin” als 't heet, te Wiesbaden pasteitjens te gaan bakken, die - wij weten 't - juist niet altijd even frisch en smakelijk zijn. Even als hij in zijn brief schrijft, zich te verwonderen, dat men die voor niemendal en daarbij “gefrankeerd” van hem thuis verwacht, zegt hij ook, “waarlijk niet (te begrijpen), hoe men (hem) tot een Congres kon uitnoodigen. Voor zeer veel jaren reeds stak (hij) een vaan uit, en niemand kwam. Ik riep” (schrijft hij) “en niemand antwoordde. Ik schudde 't volk een oogenblik wakker, of nagenoeg, en men liet toe, dat alles weêr indommelde. Hoe nu dezelfde (?) personen, die 't geduldig aanzagen, dat ik door geloovers en behouders, of liever door de mannen en place van alle partijen, werd mishandeld” - waarlijk, mijn goede D.D., uw meeste mishandelingen hebt gij aan u zelf te wijten; er waren er steeds genoeg, die u hun steun boden, en u schragen wilden in uw edelaardig pogen; maar, even als Bilderdijk, zat uw ijdeltuitig zelfbehagen u steeds in den weg, en verhinderde den goeden uitslag van hun streven - “thans op 't denkbeeld kunnen komen, dat ik aan hunnen roep zou gehoor geven, is mij raadselachtig”. Gekrenkte eigenliefde dus, kan men gerustelijk zeggen. In de volgende regels geeft hij dan nog een tweede reden aan de hand: “men kan bovendien weten”, schrijft hij er, “dat redevoeringen, debatten, verhandelingen, parlementerij, enz. enz. mij zeer tegen de borst stuiten. Door frazen” (in 't Hollandsch zegt men, even als in 't Engelsch, woorden) “is het volk bedorven; 't zal door frazen (lees: woorden) niet genezen geworden.” Maar 't zou immers aan hem staan, niet louter woorden maar ook gedachten te uiten, waardoor 't volk geheeld in plaats van bedorven werd! - “In allen geval behoor ik niet in vergaderingen; 't parlage van demokraten bevalt mij geen haar beter dan dat der meest ouwerwetsche behouders”. (Goed zoo! parlage is en blijft parlage, en waar men niet anders verwacht, doet men wel zich voor medeplichtigheid te vrijwaren; ten zij men - en dit had men misschien in dezen van D.D. mogen verwachten, had hij het aapjen zijner gekrenkte eigenmin maar niet zoo verraderlijk uit de mouw laten kijken - ten zij men zich zelf in 't ijdel rumoer van dat parlage alleen mengt, om de parleurs met klem van redenen tot zwijgen, en door zijn eigen degelijke taal en denkbeelden, tot juister {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} inzicht en op den beteren weg te brengen. In plaats van dat - als te meer zijn plicht was geweest, om 't belang, dat men, door de dringende uitnoodiging, in zijn tegenwoordigheid en toespraak bleek te stellen - vindt hij beter zijn schampere weigering nog met de volgende bitterheid te kruiden: “integendeel ik kan nog beter met een redevoerenden minister overweg, dan met een werkman die aan 't raisonneeren staat, zegge déraisonneeren gewoonlijk.” Een fraaye volksman voorzeker - gelijk D.D. dan toch voorgeeft te zijn - die 't volk niets beters heeft te zeggen, dan dat het déraisonneert! (....) Wat mij betreft, ik weet wat geschieden moet en geschieden zal, en ik bedank er hartelijk voor, in een vergadering te kibbelen met den eerste den beste, die, zonder iets gepresteerd of geofferd te hebben, 't woord vraagt en verkregen heeft. Ik kan geen andere betrekking aannemen dan van Dictator. Na de executie zou ik mij terug trekken in mijn kluisjen; want eerzucht in gewonen zin heb ik niet. Daartoe ben ik te misselijk van de wereld, van de zoogenoemd demokratische niet minder dan van de eerste’.- Men ziet het: wie in Nederland vrij en gelukkig wil wezen, en 't zijn land en volk maken wil, heeft zich slechts onder de dictatoriale tuchtroede van Generaal D. D te stellen, elk zijner woorden van buiten te leeren, gelijk bovengemelde katechizeermeesters het die van Mr. Groen plegen te doen, en het recht van zelf te spreken, door een eerbiedig luisteren naar zijn dictatoriaal wachtwoord te vervangen. Zoo zal men tucht, en nog eens tucht, en voor de derde maal tucht leeren krijgen, zoo taktiek en methode erlangen, gelijk ze de rechtzinnige kudde van Mr. Groen van oudsher zoo voorbeeldig rijk is. Men behoeft maar onvoorwaardelijk onder zijne dictatuur te buigen; meer dan deze kleinigheid wordt er niet gevorderd; en met het vol vertrouwen op een aanvoerder als hij, waaraan 't natuurlijk niemand ontbreken kan, is het kapitool - of kapitaal, al naar men 't nemen wil - even ras veroverd als bestormd. Wie zou nog weifelen kunnen? - Wie zich niet onder deze dictatoriale banier, wie niet om Hem - zegge Hem! - zich willen scharen? Hij, die God beide en Thorbecke zoo stoutmoedig geveld, onverbiddelijk geslacht, en voor zijn idëen-pasteitjens verhakt heeft; hij, de man van orde en discipline bij uitnemendheid in al zijn doen en laten, en specialiteit in zaken van tucht, methode, taktiek, in zijn openbaar als in zijn bijzonder leven, in zijn geschriften als in zijn dage- {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} lijksch bedrijf! * Naar hem slechts gehoord, hem geeerbiedigd, en onder hem, als dictator, gebogen, en 't duizendjarig rijk van weelde en genot is voor ieder Nederlander daar. C'est à prendre ou à laisser, zegt hij; maar wie zou nog aarzelen? Wie niet met beide handen toetasten bij zulk een even belangeloos als schitterend aanbod, zulk een verrukkelijk en alleenzaligmakend vooruitzicht? Verbeeld u Nederland voor dezen methodieken Heiland onvoorwaardelijk in 't stof gebogen, en disciplinair door hem getuchtigd, tot het even ordelijk en tuchtlievend blijkt, als hij-zelf. - Wat inderdaad kan men meer verlangen? - Naar Wiesbaden dus, hoe eer hoe beter, ‘daar woont Hij-zelf, daar wordt Zijn heil verkregen’, en meer heeft waarlijk niemand van nooden. - Intusschen zal 't zeker wel ieder met mij eens zijn, dat er, buiten de vermaarde jubelrede van Hein Knap, niets is, wat deze dictatoriale ontboezeming in vermakelijke grootspraak evenaart. Aan een oppervlakkig halfdenker als Opzoomer is daarmeê natuurlijk weinig of niets verbeurd; van een geest, als die van D.D., is het echter te betreuren, dat hij zoo in de ijdeltuitigste eigenliefde en de ziekelijkste zelfverblinding ten ondergaat. [29 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 29 oktober 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Kwart enkel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 23 oktober, voor de volgende zet 2 november. Wb. 29 October 73 WelED Heer! Op Uwen 23n zet F7 - B3 is mijn antwoord 23) D8 - E8. Na beleefde groete met achting UEDDwDiennaar Douwes Dekker {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} [30 oktober 1873 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli] *30 oktober 1873 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli. (Levan II, blz. 55-56.) à l'abri de la misère: tegen ellende gevrijwaard (fr.) Oú se niche: waar verstopt zich (fr.) Brussel, 30 Oct. '73. Hoog geachte Heer! Maak u toch niet ongerust over Betsy Perk, 't menschje heeft 't heel goed en mankeert niets, niets dan een beetje ondervinding en wat menschenkennis. Zij is voortgestuwd geworden door dom geluk en heeft zóó veel chance gehad, toen zij begon te werken in publiek, dat zij nu, verbaasd over een werkelijkheid die zij niet berekend had, zich miskend gevoelt en mishandeld acht, omdat haar droomen droomen waren en haar illusies illusies. Teleurstellingen zijn zeker harde lessen, maar als die lessen niet begrepen worden, dan komt er ook geen einde aan de décepties en blijft 't kind maar altijd even onbezonnen voorthollen, zonder ooit een mensch te worden. Geld heeft zij genoeg, voor 't oogenblik ten minste, en ook al had zij niet genoeg om van te leven, dan nog zou ze à l'abri de la misère zijn, daar hare familie voor haar zorgen wil en kan en hare vrienden haar niet in den steek zouden laten, al keuren zij ook niet alles goed wat zij begint. Ze is op 't oogenblik weer bezig te stichten! Ik vind 't meestal nog grooter kunst in stand te houden dan te stichten, daarom ben ik dikwijls tegen stichten; enfin, men kan moeielijk voor een ander oordeelen en ik hoop van harte dat haar tobben beloond zal worden en haar nieuwe stichting haar geluk zal aanbrengen. Ik heb met genoegen uit uw schrijven gezien dat gij niet boos op mij geworden zijt over de toezending van 't Etoiletje; ik vond daar iets leelijks in, maar heb 't toch gedaan, daar het u intéresseeren kon te zien hoe men u bestolen had. Ik dank u voor uw kleine briefjes, als uw taak af is, houd ik mij gerécommandeerd voor een langer épistel. Wát zegt gij, dat ik geen taak heb? Je voudrais vous y voir! Mantels, japonnen, hoeden, kraagjes, bloemen, linten, alles ligt in nobele verwarring om mij heen en wacht op afmaken! Ik ga maandag naar Holland om te lezen en en moet dus mooi zijn, daarom ben ik nu modiste, tailleuse enz: enz: Ook een vermoeiend leventje, maar dom werk. Amsterdam heeft mij voor 't houden van een lezing de zaal van het {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} Odéon geweigerd. ‘In die deftige zaal wil ik jufv. Krüseman niet hebben,’ heeft 't Odéonmannetje gezegd, en ik heb hem vriendelijk laten danken voor 't nieuwe wapen dat hij mij in handen gaf tegen 't anti-artistieke Nederland. Où se niche la deftigheid! Adieu, ik moet weer aan mijn taak gaan. Geen de Solms toiletten, maar toch vrij dwaas, want van de sleep verwacht ik mijn succès, die moet de fouten van mijn stuk verbergen! Ontvang enz. Mina Krüseman. [31 oktober 1873 Brief van Multatuli aan Vosmaer] 31 oktober 1873 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Van blz. 1-2 is onderaan een strook van 3½ cm weggeknipt; op blz. 3-4 is op 4½ cm van boven een strook van ruim 2½ cm weggeknipt, waardoor ook het slot van het postscriptum ontbreekt. De bewaard gebleven tekst bestaat derhalve uit vijf gedeelten met aan begin of slot soms een onvolledige zin. Het postscriptum staat verticaal in de marge rechts van blz. 4. H's: Holda's. E.g. geen spiritus: bijvoorbeeld geen sterke drank. de hertogin van Gelderland: zie V.W. II, blz. 64-65. Drst: Droogstoppel. V.L.: Van Lennep. Huet's ‘géén poëzie!’: zie Litterarische Fantasien en Kritieken, XVI, blz. 29. nego: dat ontken ik (lat.) Z'n f3000-historie: het door de liberale pers schandelijk gevonden feit dat Huet in 1868 een opdracht van de conservatieve minister Hasselman had aanvaard en daarvoor vrije overtocht naar Java had gekregen. quia pars magna fui: omdat ik daar zeer nauw bij betrokken was (lat.) Edu is (de gewezen) kl. max. Nu niet klein meer! Wbaden 31 October 1873 Waarde Vosmaer! Toen ik u 'n paar dagen geleden schreef ‘dat ik niet schreef’ meende ik m'n plicht te doen, omdat ik werken moet. Werken hier in den zin van ‘kopie leveren.’ Om niet achteruit te gaan moet ik elken dag 'n contingent leveren dat niet te groot is, als {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} ik stemming heb, maar zeer drukkend tot het ondragelyke toe zoodra dit niet het geval is. Enfin, ik had er best den tyd toe kunnen nemen Uw en H's brief uitvoerig te behandelen, want sedert drie dagen bracht ik niets voort. Ik ben moê van vruchteloos pogen. Ik ben zeker dat ge die stemming kent. Maar wat ge waarschynlyk niet kent, is de noodzakelykheid om inweerwil dier vermoeienis doortegaan. Ik kan geen dag missen. Het besef hiervan maakt me woedend. Ik blyf er by dat de godvreezende nederlandsche natie me daaraan niet had moeten overlaten, en als ik dan bedenk dat ze zich noch veroorlooft aanmerkingen op my te maken - Soit!- In zulke stemmingen heb ik slechts te kiezen tusschen echt werken en niet werken, en beide is my niet geoorloofd. Mag ik U eens-vooral verzoeken my nooit kwalyk te nemen als ik weinig of niet schryf? Dit is met de weinigen waarmee ik intiem omga, een vast accoord. Als ge bericht van my wacht, en 't komt niet, denk dan dat ik plichtshalve bezig ben met m'n metier. (....) Italie op geld (....) daaruit toelichting vereischen zouden, als (....) graag wat u allerlei by-omstandigheden te doen begrypen. Doch dit is de eisch niet. Het is alleen om den toon te doen, en om u instaat te stellen vrede te hebben met m'n pretentie dat ik 'n goed mensch ben. Haal er dát alleen uit. In byna alle andere gevolgtrekkingen zoudt ge u vergissen. E.g. ‘geen spiritus.’ 't Zou kunnen schynen of ik vroeger aan den drank was. Dit is zoo niet. Ik ben altyd zeer matig geweest, en ook in ander opzicht ingetogen, buitengewoon ingetogen. Neen, die spiritusfraze doelt op iets anders. Van zeer naby had zy en ik gevolgen van 't tegendeel voor oogen gehad, en ik zei altyd dat ik nooit aan iemand wanhoopte, met uitzondering van dronkaards, en haar vreugd dat ik niets gebruik (sedert 'n jaar of drie zelfs geen bier) is 'n weerslag op m'n thema dat denken overwinnen doet. (Drinken namelyk staat het denken in den weg, ook 't zoogend matig drinken. Juist die matigheid is 'n pest. Leven de oprecht waarschuwende dronkaards die in de goot liggen!- Ge zoudt om alles in die brieven te begrypen, meer inlichting van deze soort moeten hebben, maar daartoe heb ik geen tyd. 't Is te omslachtig, en 't schryven verveelt me. Daarby komt dat m'n oogen slecht zyn. Ik moet er zuinig mee omgaan. Nog-eens neem nooit kwalyk als m'n correspondentie hokt. {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} (....) ook myn program van werk laat my tyd genoeg over, wat het schryven aangaat. Maar ik heb 24 uur in 't etmaal m'n stemming noodig. Ja 24! Want in m'n slaap schyn ik door te werken, en meestal sta ik vermoeid op.- Daar liggen nu al sedert 3 dagen de laatste brieven myner vrouw, die ik U zenden wou, maar ik kom er niet toe. Als ik 't niet ge- (....) De loop der zaak is aldus. - (....) men (of laat het zeggen, sommigen doen zeggen) ‘je bent 'n byzonder gemeene kerel!’ Byna doorgaande zwyg ik. En ik zou zeker altyd gezwegen hebben, ware het niet dat ik de aanraking met de maatschappy noodig had om in 't leven te blyven. Dit moeielyk te maken is dan ook de heele taktiek. De enkele keeren dan dat ik, als die hertogin van Gelderland, de borst onbloot en vraag: is dát schurft? kryg ik zonderlinge antwoorden. ‘Hé, hoe impudent!’ of: ‘qui s'excuse, s'accuse!’ Of: ‘Hé, dat was niet noodig, we wisten wel beter!’ Of: ‘je pronkt met je deugd!’ (Lothario in 't motto van Havelaar, waaruit tevens blykt dat ik die taktiek voorzien heb. Er is meer profetie in dat boek! Ik laat Drst. een-en-ander zeggen dat later byna letterlyk gezegd is. ‘Het spyt me dat ik dien Sjaalman niet iets gegeven heb, dan had ik nu kunnen zeggen dat het pak van my is’ of zoo-iets. Juist zóó heeft V.L. gedaan!) - Doch nu weder over die brieven myner vrouw. 't Spreekt vanzelf dat veel passages ge-eerbiedigd wordt. M'n bedoeling is nu niet zoo zeer 't grove schenden, als wel het niet op prys stellen. Ik weet er zoo iets van! Er zyn menschen die je niet de portemonnaie uit den zak halen zouden, maar je wel de intimiteit ontlokken, om dan te zeggen: ‘Zoo? Ei? Och, kom!’ En: ‘vertel nog 'reis wat!’ (....) Vogels II heb ik nog niet. Wacht op 't verzenden van 'n pak. Ook over Vogels I zal ik u beter schryven. Huet's: ‘géén poezie!’ is me voorloopig onverklaarbaar. Ik begin met 'n zeer krachtig, nego! Maar dit is m'n hoofd-impressie niet. Ik wil doorgronden hoe hy zoo erg de plank misslaat, waarschynlyk zal ik de oorzaak vinden, schoon ik ze op dit oogenblik niet raden kan. Z'n uitspraak is te barok om niet het gevolg te zyn van 'n duidelyk te herkennen... vergissing. Ik zal 't vinden. Ik weet (in zekeren zin) meer van Huet dan gy en vooral {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} dan Publiek. Z'n f3000-historie is verkeerd beoordeeld. Hy is te-gelykertyd onschuldiger en schuldiger dan ‘men’ meent. Ik weet het quia pars magna fui in die zaak (niet in 't geld, by Jove!) ‘Men’ weet er 't rechte niet van! De opheldering zou me 3, 4 vel druks kosten, dus: tot later, en liefst mondeling. Dat vervloekte letterkrabbelen. Ik ben geen schryver. Ik heb er 'n hekel aan op alle manieren. Van myn part had Cadmus Hartelyk gegroet (....) Uw vriend DD Straf me niet door zwygen, voor m'n nietsc (....) [oktober 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] Waarschijnlijk eind oktober 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. XII. (M.M.) Ofschoon zonder datum, kunnen de tussen 30 september 1873 en 2 januari 1874 gemaakte aantekeningen op grond van het handschrift globaal worden ingedeeld en onder voorbehoud gedateerd op respectievelijk eind oktober, midden november, eind november en midden december 1873. Een notitie 39½ in blauw potlood betreffende het totale aantal bladzijden is in rood doorgestreept. De kopij 1) t/m 9) komt overeen met V.W. VII, blz. 352-387. Alle kopij uit dit najaar werd blijkens een notitie in rood potlood verstuurd op 2 januari 1874, terwijl toen zowel de woorden niet verzonden als de gehele reeks aantekeningen met rood potlood werden doorgestreept. bundel VII (niet verzonden) blz. 1, 2, 3. hoofdstuk 'n man als u m'nheer, mevrouw 't venster uithyschen. 't Stinkt (hoofdstuk uit.) 12 4) de ondervindingryke lezer 4¾ 5) by 'n paus m'nheer 4½ 6) eind hoofdstuk 3 7) 'n mensch is sterfelyk 5½ 8) Oxenstiern 5½ 9) Eind hoofdstuk 4 4¼ {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} [1 november 1873 Artikel in de Locomotief] 1 november 1873 Artikel in De Locomotief, Semarang, no. 257. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Het artikel bevat de complete tekst van de franse circulaire d.d. 1 september. een vorig Nr.: zie 23 oktober. Een ‘industrieele circulaire.’ In een vorig Nr. spraken we van eene vernuftige uitvinding van Multatuli. Met het oog daarop deelen we de volgende circulaire mede, welke ons met betrekking tot dit onderwerp is toegezonden, en waaruit onder meer blijkt, welk een uitstekend Fransch onze geniale landgenoot schrijft: (....) Sedert twisten de heer Dekker en een welbekend ‘knaagdier’ in het Handelsblad over de vraag, wat er 't eerst was: ‘de kip of het ei.’ En inmiddels twijfelen wij zeer aan den ‘vurigen ijver’ waarmee althans de Nederlandsche spoorweg-ondernemingen dit nieuwe middel tot publiciteit zullen aangrijpen. Zoo gaat het in de XIXde eeuw! Ondank is 's werelds loon, en zelfs de industrie is onhandelbaar tegenover genieën. [november 1873 Beoordeling Ideën V in De Tijdspiegel] Begin november 1873 Beoordeling van Ideën V door Aart Admiraal in De Tijdspiegel, blz. 297-401 (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) de Nederl. Spectator: zie 13 en 20 september. de kleine Dombey: vgl. de roman van Charles Dickens Dombey and Son (1846-1848). d.i.v.m.g.i.: dat ik veracht met grote innigheid; zie V.W. II, blz. 22 pivumgï: Publiek, ik veracht u met grote innigheid. Leibnitz: de zeer veelzijdige duitse wijsgeer Gottfried Wilhelm Leibnitz (1646-1716) maakte o.a. een ontwerp voor een universele tekentaal. Vijfde bundel Ideën van Multatuli. Holda heeft naar aanleiding van Idee 719 in de Nederl. Spectator de aandacht gevestigd op Multatuli's Woutertje Pieterse. Ik moet bekennen, dat genoemd idee indruk maakt op een mensch. Kort te vo- {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} ren, idee 697, worden wij verplaatst in het gezondst en liefelijkst tooneeltje ter wereld, een leerkamer à la Henri IV, waar kinderen zoo jolig met hun vader spelen: ‘Wilhellemus al van Nassouwe... met de ellebogen al door z'n hoed...’ maar dat idee, het slot van den bundel luidt: ‘Ik hoop daaraan (n.l. de afwerking van de Wouter-geschiedenis) 'n paar volgende bundels te besteden. Mocht ik vóór dien tijd komen te overlijden - o, gaarne! - dan zal ik toch zorgen dat de lezer wete wat ik had willen leveren.’ De dichter slaakt deze verzuchting omdat hem ter ooren is gekomen, hoe er allerwege wordt geklaagd over het lang duren van Wouters geschiedenis eer men eigenlijk Wouter ziet pal staan op den weg des levens. Nu, 't is braaf van Multatuli, dat hij aandacht over heeft voor wenschen van het publiek, een opmerkzaamheid die ons in hem verrast en verblijdt. Maar hoe zacht, hoe lijdzaam van Multatuli dat ‘o, gaarne!’ in gindsch doodelijk verband. Wat is dat in hem? Zwaarmoedigheid? Moedeloosheid? Nieuwe martelingen, door publiek hem aangedaan? In alle geval is het feitelijk treurig, Multatuli moge van Feith zeggen wat hij wil. Kinker zou zeggen: ‘Zoo eindigt dan dit boek! Het voorste deel was vrolijk! 't Beloofde veel, maar och! het achterste was olijk!’ Maar Kinker was een spotter, zelfs met Feith... Holda heeft de klagt ernstig opgevat. Met Holda ook zullen honderden zijn, tegen tien Kinkerlingen. Met Holda zullen velen eens zijn, dat Woutertje een lieflijke verschijning is in onze letterkunde. Het beeldje wekt, gelijk de kleine Dombey, de teederste aandoeningen in ons op en vaak zijn onze gewaarwordingen onder het beeldje enkel muziek. Zoo was het reeds in den tijd toen de Ideën nog tegen 15 cents het vel verschenen bij R.C. Meijer en de kleine Wouter naar het lied der molens luisterde en 't eerst zijn Femke zag. Zoo zeker ook als elk, die de Ideën volgt, Wouter liefheeft en hartelijk verlangt dat Femke Claus helderder op den voorgrond zal treden, even zeker stelt elk belang in Wouters toekomst. Want zie, waarde Holda! Woutertje is niet af. 't Is waarschijnlijk hieraan toe te schrijven, dat elk het zwijgen bewaart over een knaapje, dat eerst met den vijfden bundel Ideën langzaam tot bewustzijn komt; terwijl elk nog bezig is om zich te verwonderen over den leeftijd, dien het zoo ongemerkt bereikt heeft. Femke-zelf is er verlegen mee: al vijftien jaar!... (Idee 702). Men kan {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} nog in de verte niet raden of hij zal gaan zwalken als een zeeman, dan of hij in de wieg is gelegd voor kommandeur van Natal... Multatuli gromt over dat uitblijven van kritiek en hij heeft ongelijk. 't Zou, hij zegt het zelf, niet omzigtig zijn en geen kunstbesef toonen, nu al over Wouter Pieterse te spreken, in welken zin ook. Ja maar, zegt hij, gij, publiek! (d. i. v. m. g. i.) gij zwijgt mij op heel andere punten ook dood, pivumgi. Nu, dat trek ik mij niet aan, want ik wilde bij deze gelegenheid spreken over iets, dat in dezen zelfden vijfden bundel wel ter dege afgewerkt is, n.l. de afslagting van Bilderdijk in, met en door Floris V. 't Heeft mij geducht verwonderd, den eenen martelaar te zien opstaan tegen den anderen. Zoo is er dus onder de heiligen ook broodnijd, minnenijd, beroepsnijd, nijd? Maar als door den donder getroffen was ik, ziende een dooden martelaar, ontleed door een levenden en ziende dat die levende ontleder van een lijk was: Multatuli, een genie (Idee 684), een zeer goed mensch (Idee 695)... Zoo moest dan Floris V er aan, een treurspel van Mr. W. Bilderdijk, door hem in drie etmalen samengeflanst, om aan een verzoek van een Fransch hoveling te voldoen, gelijk de dichter zelf verhaalt in zijn aanteekeningen op het stuk. Dit verzoek was een soort van handschoen, den Hollandschen dichter toegeworpen en hij raapte dien op. Al wat omtrent dit stuk den maker te verwijten is zou eenvoudig kunnen zijn, dat hij het uitgaf *. Met regt mogt men van Bilderdijk eischen, dat hij bleef bij zijn woord, dat van zelfkennis getuigde: ik ben geen treurspeldichter. Toen hij 't gemaakt had om het den Franschman of zijn heer - koning Lodewijk - voor te lezen of te doen vertoonen, had hij aan den eisch voor dat hof altans voldaan. Daarna kon hij 't vernietigen. Dit deed de eigenlievende drie en vijftigjarige dichter niet. Welnu, Floris V is dus in onze letterkunde gebleven. Maar Multatuli vergist zich, als hij meent dat desbevoegden ** dit stuk ooit kritiek zouden waard keuren. Nog erger vergist hij zich, wanneer hij meent, dat deskundigen ‘zich gevoed hebben met zulke vodden’ (Idee 683). Deze vergissing is zeer erg, want Multatuli grondt er zijn regt van kritiek op! ‘O, Nederlanders!’ roept hij zegepralend uit, ‘met zulke vodden hebt ge u {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} gevoed en even als Trui of Petrò riept ge: ‘Zeker, zeker, Meester, 't is mooi, heel mooi!...’ Eilieve, wie zijn die Nederlanders? Noodzakelijk deskundigen, want al de rest leest geen Bilderdijk, en zeker geen treurspel, al werd er ook twaalf maal in gestorven. Dat willen de ‘Nederlanders’ zien, en zij hebben groot gelijk; maar Floris V is nooit te zien. Het lot der nietigheid. Voor wie heeft Multatuli dus zijn kritiek geschreven? Voor deskundigen zou ik denken. Met wat regt? Met wat regt - wat is er zelfs voor geniaals in - een stuk ontleed, geslagt, dat niemand het messlijpen waard acht? Ik noem het een groote onbescheidenheid. Ik wil niet nagaan, hoe Multatuli zich van dat onbescheiden werkje kwijt. Doet hij 't geestig, zooveel te erger. Ik zou het jammer vinden van dien geest. Een opmerking slechts in 't voorbijgaan: hij verwijt Bilderdijk het gebruik van halve woorden. Ik vraag echter aan den slagter, wat wij van Multatuli's Ideën en ander geschrijf zouden maken, als we in halve woorden afsnijdingsteekens - die liefhebberij van meester Pennewip - niet van enkel gymnastiek bek-af waren? Wie verzen leest, moet daaraan gelooven, - daarin berusten. Daar hebt gij Staring, een dichter dien Multatuli wel mag, want hij noemt hem een booswicht op het stuk van andere verzen te maken dan het ‘concilie van letterkundigen’ gedoogde (Idee 681): ‘Een landhuis stond aan de Arn’ 1). ‘Het mag er nog wel staan,’ enz. Bij dat woord Arn' met zijn ‘komma hoog in de lucht’ is een noot gevoegd in de uitgaaf door Beets: ‘1) de Arno in Italië’, niet de Arne in Walcheren.’ Zie verder Starings gedicht de Vampyr. Nu was Staring, wel is waar, slechts een Bilderdijk in miniatuur en dan nog enkel in de dichterlijke vertelling - maar hij had evenmin als zijn meester het regt om een afsnijdingsteeken zoodanig te gebruiken, dat er de dood op volgt, immers de dood der dichterlijke begoocheling. Ditzelfde zoudt ge aan alle dichters kunnen klagen en uw klagt zou geen gehoor vinden. Hoe velen hebben Multatuli gevraagd om toch in 't afsnijden van stukken woorden zich wat te matigen. 't Heeft niet mogen baten. Ik heb nu eenige hoop, dat deze afslagting van Floris helpen zal. Immers heeft de mens(ch) zijn ruggegraat er ook reeds terug gekregen... Overigens is deze afdwaling van de Wouter-geschiedenis een van de vele en in aantal toenemende bewijzen, dat Multatuli zich niet meer houdt aan zijn woord: ‘Ik schrijf teksten en geen preeken.’ Vergeefs {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} maakt hij zich bij het inlasschen zijner tusschengeschiedenissen, van den dwazen vorm, laat ik liever zeggen, van het wanstaltige dat Wouter krijgt, af door holle frazen als deze op bl. 25, bundel 5: ‘Die tusschengeschiedenis (n.l. het verhaal van het eerste regt van Salomo Multatuli in Natal op zijn 23e jaar) wil ik even vertellen. Ze behoort in zoover tot de Wouter-epopee als... als... ‘Nu ja, al behoorde ze daarin niet. Ze zal er toe behooren, zoodra ik haar bij 't behandelen van m'n studie-exemplaartje een plaats geef. Misschien heeft ook hij wel eens zoo iets beleefd en 't omineuse nummer van dit idee (666) verlokt me tot 'n zonderlingen sprong. 't Is te hopen dat het “Beest” uit de openbaring geen erger zonden op z'n geweten hebbe!...’ Is ‘Wouter’ een zelfbeschrijving, dan behoort ‘Salomon's eerste regt’ tot het verhaal, maar later; is ‘Wouter’ een werk als ‘Dombey’, dan behoort dit eerste regt in den ‘Max Havelaar.’ In alle geval is 't geen tekst maar een preek, en hoe belangrijk en kunstrijk verhaald de episoden zijn, zij komen ongepast voor ook aan hen, die ‘Woutertje’ niet enkel lezen om te weten hoe het toen verder ging. (Multatuli schrijft in ongebonden proza, ‘'t toen’: staan die tettoens niet gelijk met de kikkans ('k kan, die hij Bilderdijk verwijt)? In Idee 682 is Stoffel bezig om de meisjes te laten vervoegen. ‘Dat ik straffe. Dat gij straffet. Dat hij, dat de hemel... Zeg jij 't nu eens verder, Petrò... (Petrò.) De hemel? Wel, de hemel... daar gaat de groentevrouw voorbij, ze heeft me gister 'n zesthalf voor 'n schelling in de hand gestopt... ‘Weg was Petrò. Ze verzaakte den hemel voor vier aardsche duiten, want zooveel bedroeg 't verschil tusschen de twee muntstukken, die ze noemde.’ Is dit aanhangsel ‘want zooveel’ enz. niet allerlamst? Als daarop niet toepasselijk is, wat Vondel van een preek zeî, dan begrijp ik het verschil niet meer tusschen gouddraad en het reksel.- Zoo voortgaande zou ik ook kunnen wijzen op de verregaande willekeur, waarmede Multatuli een Fransen v.d. Putte met Thorbecke op één lijn stelt als Staatsman, waardoor hij zondigt als kunstenaar en als geschiedschrijver. Ik kon gewagen van den bespottelijken waan, waarmede hij Thorbecke plompheid verwijt, vergetende wat Thorbecke in 1849 heeft gedaan, toen allen zwegen. Men moet alle liefde {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} voor zijn land hebben uitgeschud om zoo zwart ondankbaar te zijn jegens een man, die Nederland en Oranje heeft gered in een tijd toen de Europesche vorstenhuizen sprongen als onlangs de Amerikaansche bankiers. Wil Multatuli met alle geweld wereldburger zijn, dat hij dan zwijge van de kleine Nederlandsche staatslieden en de kleine Nederlandsche belangen: hij beukt op Thorbecke's magtspreuk: kunst is geen regeeringszaak, alsof de wereld er aan hing: dat is in een wereldburger bespottelijk. Die moest vooral weten, dat kunst alléén regeeringszaak is omdat onderwijs regeeringszaak is. Want wat zou een ton gouds beduiden tegen goed onderwijs als den eenigen hefboom, die een volk tot kunstbewustzijn doet komen? Wat zullen tonnen zelfs ons baten, als het nageslacht niet heeft geleerd, ze met kunstgevoel te gebruiken?... Maar wat staatswijsheid kwam er in den laatsten tijd al niet uit Wiesbaden! Ik waarschuw ernstig tegen de wegslepende tusschenwerpsels van Multatuli en zijn wereldburgerlijk spraakgebruik, dat soms aan de droombeelden van een wereld-taal van Leibnitz doet denken, maar in elk geval veel gelijkt op dat van een Arabier, die eenige jaren in Nederland heeft gewoond ‘en op de latijnsche school gelegen.’ Ach, waar is de dichter van Saïdjah, van de toespraak aan de vorsten, de dichter met zijn gloedvol Hollandsch en zijn groote beloften voor de ontwikkeling onzer taal? Ik heb hem nog enkele malen ontmoet in het Gebed des onwetenden, in enkele Minnebrieven, kortelings weder in Idee 701. Daar schetst hij den zielstoestand van den vice-admiraal Jacob Claes, toen deze door Olivier van Noort op het strand was achtergelaten, verzekerd als de krijgsraad was, dat de wilden hem zouden verscheuren. Wie de bladzijden 300-303 aldaar leest, gevoelt terstond dat hij den dichter van Saïdjah weder ontmoet. Hij is hier andermaal op heiligen grond. Hier, maar hier alleen, ontbloot de Nederlandsche lezer het hoofd en staat eerbiedig en wacht en luistert, want de meester is aan 't woord. De meester, die de magt heeft over de taal omdat hij de magt heeft over het gemoed; - de meester, die weder al zijn kracht zet op zijn volle snaren, wier schoone muziek het hart doordringt en bezielt; de meester eindelijk, in wien alleen wij tans onzen besten tooneeldichter begroeten. Het gansche Nederlandsche volk wacht. aart admiraal. {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} [2 november 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 2 november 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Half enkel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 29 oktober, voor de volgende zet 5 november. Wb. 2 Novr 1873. WED Heer! In antwoord op Uwen 24n zet A 2 A 4, zet ik: 24) B 5 - A 4 (neemt pion) Na beleefde groete met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker [3 november 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 3 november 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, waarvan alleen de eerste bladzijde beschreven. (M.M.) Amsterdam, 3 Nov 1873 Waarde Dekker! Uw telegram ‘die Hälfte nach Italien’ doet mij vermoeden dat ge f50. - naar Venetië verlangt te zenden. Den brief, waarin Ge mij 't adres van Uw zoon gaaft, kan ik momenteel zoo gauw niet vinden, zoodat ik maar besluit U die f50. - te zenden, om geen tijd te verliezen. In een volgend schrijven tevens antwoord op Mimi's brief van den 28n jl. Hartelijk groetend tt GLf [4 november 1873 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *4 november 1873 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 281-283). Brieven van Roorda uit deze periode zijn niet bewaard gebleven. Wbaden, 4 Novr. 1873. Beste Roorda. De opmerking van uw mama over Fancy=God, is eenvoudig-waar. Precies! Juist wat ik bedoelde! Ik wil dat achterstevoren zetten van omdatten en opdatten doen in 't oog vallen. Vandaar die uitwydingen over de leer der doel-einden, over teleologie. {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} Fancy bewerkt, bestuurt, heerscht. Wie is Fancy? Niemand! Ze is 'n schepping van my, niet waar? Juist precies zóó is God 'n schepping der eerste voorgangers van de menschheid. Ik zal dit op z'n tyd uitdrukkelyk doen uitkomen. Op blz. 273 (juist de eerste pagina volgende op de door u gelezen vellen) spot ik met haar moeite om alles zóó, zóó, zóó te regelen. Voorloopig moet men opmerken dat ik 'n heele boel blzz. gewyd heb aan de noodzakelyke verevening der kansrekening. Nog-eens: Fancy is immers myn schepping, en dus niet iets bestaands? Fancy=God? Zeker. Want: Fancy=fantazie, ergo God=fantazie, namelyk 'n dichtersmiddeltje om omdatten te veranderen in opdatten. In den Wouter is dit 'n mythologie op m'n eigen hand. Wie dit nu letterlyk opvat gaat 'n godin, 'n wezen: Fancy aanbidden, en stelt aanschouwelyk de dwaling voor: ‘hoe men aan Goden komt’. Brama, Zeus, Jupiter, Jehovah en de Nieuwe-Testament-god zyn niet anders in de wereld gekomen. Een dichter kleedde z'n gedachten in zeker gewaad, en men nam dat gewaad voor 't beeld. De opmerking van uw mama is my zeer gewenscht, en ik zal die in 't oog houden. Doch let eens op die passage op 273. Daar spot ik met Fancy in hoedanigheid van beschikster. En de zinsnede over: vinger Gods! of: ‘'t is of er 'n duivel mee speelt’. Ik zeide immers daarby: Wy hebben noch met die vingers, noch met klauwen te doen? Anders: Fancy is 'n figuur met waterverf geteekend. Ze zal worden uitgewischt, en 't noodzakelyk stevig element der logiek blyft! Saturnus=niets. Maar dat de tyd verdeft wat-i zelf heeft voortgebracht, is waar. Van Loudon wacht ik niets. Hoe kan hy zich met u inlaten, als gy zoo'n leugenaar zyt? En zoo dom? Want het zou heel dom zyn hem iets te zeggen dat juist hy zou moeten ontkennen. Neen, kerel, er was heel wat anders te doen, d.h. als we ons roeren konden met geld! Zal dit nog eens 't geval worden? Ik vrees dat ze ons voorkomen! (‘Ze’=de omstandigheden.) 't Is jammer! Ik werk slecht! Elke letter die ik schryf, valt me moeielyk. Ik ben geen schryver! Ik heb 'r 'n hekel aan! Dat vervloekt geredeneer! Wees hartelyk gegroet met uwe lieve familie. Adieu, ik moet werken. t.t. D.D. {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} [4 november 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 4 november 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, waarvan enkel de eerste bladzijde beschreven. (M.M.) Amsterdam, 4 Nov 1873 A! Hierbij nog f50. - ingevolge Uw brief, die ik ná de telegram ontving. Gisteren zond ik U met de krant tevens een extract uit den Tijdspiegel van deze maand Groetend tt GLf [5 november 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 5 november 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, tot onderaan blz. 3 beschreven, de laatste blz. in twee brokken haaks op elkaar. (M.M.) Wbaden 5 Novemb. 73 Waarde funke! Heden ochtend 1e en 2e bestelling ontving ik Uw beide brieven, ieder inh. f50. Deze remise van f100. brengt het op bundel VII ontvangen honorarium op f440. - Ik ben nog niet by. Ik sukkel met hetgeen volgen moet op vel 21. Dat heb ik nu al 2 keer overgewerkt, en kan 't niet naar myn zin krygen. Ik hoop vandaag. (Er geschiedden dezer dagen dingen die my ergerden.) Dank voor Tydspiegel. Wees zoo goed my te schryven of die nog altyd by Thieme Arnhem uitkomt? En of Ds. De Keyzer nog daarin schryft? Zoo ja, dan begryp ik de uitvallen van Admiraal, of liever waarom hy tegen my uitvalt, want z'n aanmerkingen zelf begryp ik voor ¾ niét. Maar dit doet er niet toe. 't Is beter dan dood zwygen. O, meen niet dat zúlke stukken my uit m'n stemming brengen. Volstrekt niet! Ik heb er schik in. Neen er zyn andere dingen die my op 't hart trappen, en ik noem ze niet, om niet te doen blyken hoe men my kwetsen kan. Als ik U sprak, zou ik 't U meedeelen. Nu verslik ik het.- Nog-eens de schryvery van M. gaat my niet aan. Uw Nieuws zou schipbreuk lyden, als ge nog andere consideratiën hadt in 't oog te houden, dan de moeielykheden die nu reeds uit den aard der zaak zelf, te overwinnen zyn: Financiën, aandeelhouders, hoofdredacteur... de {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} zaak moet U doornig zyn! En als gy op de zaak peseert, zou ‘men’ de verantwoordelykheid op U werpen. Dit moogt ge niet wagen. Hartelyk gegroet tt DD hm! Dit beduidt Douwes Dekker t Is n kwittantie. Zonder gekheid: ik ben zenuwachtig! ‘Ze’ hebben me weer zwaar gewond. En ik moet het verslikken. Niemand weet wat ik te overwinnen heb om geregeld aan myn werk te blyven. En dit moet toch. Weer hoop ik vandaag die ontbrekende aansluiting te zenden. Het is zooveel werk niet ('n blz of 10 misschien) maar ik kan 't niet goed krygen. En 't hindert my nu zoo, vooral omdat Gy zoo vlug helpt, als ik vraag.- Doch bedenk (zie byv. Admiraal!) dat ik schryf onder de oogen van 'n vyandigen geest, en dus zeer op m'n tellen moet passen. Wat Admiraal nu schryft, schaadt me niet, maar hy zou me wel schaden, als ik niet zéér ingespannen op m'n werk lette. [5 november 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 5 november 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Half enkel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 2 november, voor de volgende zet 10 november. Wiesbaden 5 Nov 1873. WelED Heer! Op Uwen 25n zet B 3 A 4 is myn antwoord: 25) E 8 - E4 Na beleefde groete met achting UwEDDwDienaar Douwes Dekker [7 november 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 7 november 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 3 beschreven. (M. M) {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam, 7 Nov. 1873 Waarde Dekker! Ja, de Tijdspiegel komt nog altijd bij D.A. Thieme te Arnhem uit. Of Ds de Keyzer nog hoofdredacteur is, durf ik niet met zekerheid te zeggen Het verblijdt me zeer dat Ge zoo volmaakt juist mijn positie tegenover mijn krant begrijpt. Korter en beter is die toestand niet te formuleren. Ik twijfel niet of Mimi denkt er eveneens over en zal mij gelooven dat ik deed wat ik vermocht, en minstens evenzeer teleurgesteld ben in mijn plannen als zij. Er is een tijd geweest dat ik niets liever wenschte dan dat blad op zij te werpen en nog borrelt die wensch telkens in mij op. Ik kán echter niet meer, en moet doorzetten tot mijn dood, want niet enkel mijn eigen overwinst, maar 't geld van al mijn vrienden zit er in, zoodat ik daarvoor óok verantwoordelijk ben. Doch er is meer, veel meer, dat mij bindt. Over die krant zou ik U een halven dag kunnen vervelen! Gij kunt U mijn toestand zoo eenigszins voorstellen als ik U zeg dat ik rekening moet houden met circa 300 aandeelhouders, met 80 obligatiehouders, met mijne commissarissen, met mijn mede-directeur en met mijn redactie. Al dat volk bestaat natuurlijk uit de meest heterogene elementen.- Bij de Stukken van Vosmaer die voor U gereed liggen, is de 2e bundel ‘Vogels’ niet. In 't Dec.Nr. van Nederland zal, naar ik hoor, J. ten Brink Uw Ideën bespreken. Het No der Levensbode ligt voor U gereed. Van Cremer's producten zal ik U een paar in 't volgend pak zenden. Ik betwijfel zéér of ze in Uw oogen genade zullen vinden! Meen echter niet dat C. nog zoo en vogue is als vroeger; zijn zonnetje is gewis tanende en zal naar ik stellig vertrouw, over weinig tijds geheel ondergegaan zijn. Ik hoop hartelijk dat Ge U gauw over alle ergernissen kunt heenzetten. Wees vriendelijk met Mimi gegroet van Uw GLf [8 november 1873 Brief van Multatuli aan Waltman] 8 november 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Dubbel velletje postpapier, tot bovenaan blz. 4 beschreven. (M.M.) alle vorige afspraken: zie V.W. XIV, blz. 557. {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 8 Novr 1873 Zeer Geachte heer Waltman! Uw schryven van den 5n dezer was my byzonder aangenaam. Zeer toevallig lag er juist 'n klein briefje gereed om U te vragen wat er toch haperde? Het komt nu niet te-pas, aanmerkingen op 'n derde te maken. Ik wil aannemen dat de heer Pl. gemeend heeft z'n plicht te doen door voor my de meest voordeelige voorwaarden te bedingen. Welnu, ik had hem herhaaldelyk verzocht dit niet zoo op den voorgrond te stellen, en my niet te compromitteeren door te veel koopmanschap. Dit is myn karakter niet. Toch liet ik hem begaan, 1o omdat hy uit-bestwil handelde. 2o omdat ik 't in myn macht had later m'n eigen manier te volgen. Dit oogenblik is nu gekomen. Met vernietiging van alle vorige afspraken, verklaar ik nu dat UED in het bezit is van 't volle eigendomsrecht. Om compleet te zyn, voeg ik hierby de afzonderlyke bewyzen. Dan kunt U over elk werk apart beschikken. Mocht ge aan 't verkoopen denken, wees dan zoo goed den heer Funke te waarschuwen. Doch dit is buiten my. Men moet vry zyn. Alle banden van dien aard werken storend. Dit is dus afgedaan. En toch kom ik nog even terug op Uw voorstel om (tegen 't volle kopierecht) my by te betalen wat Funke my meer gaf. Juist! Dit zou een billyke regeling zyn, als ik van den heer Funke meer dan f40 ontving. Maar ik kryg ook van hem slechts die som, en dus zou 't onbillyk wezen U minder eigendomsrecht toetekennen voor 't zelfde geld. Dit heeft my altyd gedrukt. Pl. zou 't kunnen getuigen. Vandaar dan ook dat ik zoo uitdrukkelyk de present Exx. voor myn rekening nam. Want dit zou misschien niet behoeven, en 't geschiedt dan ook niet by den heer Funke. ‘Hoeveel hebt ge dan daar?’ vraagt ge. Vroeger liep 't in de twintig (??) Maar ikzelf heb dit ingekort, omdat ik zoo bang als de dood ben voor indiscretie. Nu meen ik dat het op twaalf is vastgesteld, maar ik heb geen lust den brief optezoeken. Ik meen dus 12. Wilt gy 't den heer F. vragen, my wel. Liever dan dat ik onwillens liegen zou. Doch dit is nu 'n kleinigheid. Kyk, laat ons op heden: 1.o De geldrekening quitte stellen. 2. Geef me van ieder der drie by U uitgekomen werken nog 'n {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} enkel Exempl. present. (Niet te veel, 'n paar maar. Ik zal er dan by gelegenheid over beschikken) Komt U dit goed voor? Doch meen niet dat ik van die paar pres. Exx. 'n conditie maak. Ga te-rade met uw kas. dit is uw koopmansplicht. Ik heb redenen van verstoordheid op den heer Pl., die nu niet ter-zake doen. Anders zou ik hem tot getuige roepen dat ik altyd heb aangedrongen op ‘royaliteit’ en op ‘niet het vel over de neus halen’ &c. Ronduit gezegd, die finèsses in de voorwaarden hinderden my. Er bestond geen enkele reden waarom Gy voor 't zelfde honorarium minder zoudt ontvangen dan 'n ander. Nu is er een pak van myn gemoed. Na vriendelyke groete met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker Dat niet-aankondigen in de tydschriften zal wel beteren. Ik ben met byna alle lettermannen op gespannen voet. Doch er begint zich reactie te openbaren. Dit zult ge zien! Mocht ge later toch schade hebben, schryf er my over. Doch oordeel niet te spoedig. Vooral als ik dood ben, zal men alles van my willen hebben. Onthoud eens dat ik u dit voorspeld heb! Velen zyn nu huiverig my te noemen, doch dit zal op eens doorbreken, want die terughouding is gemaakt. En 't ‘gemaakte’ houdt geen stand.- Ik verzoek Funke (als dit niet gek staat in den boekhandel) op zyn omslagen van de Ideën ook N.E.V.Arb. Specialiteiten Mill. Studien te annonceeren.- O ja, dit nog. Ik weet zeer goed dat uw vraag niet alle drie werken geldt, maar nu we de zaak zóó afdoen, komt er dit niet meer op aan. Ik noem nu maar alles, om compleet te zyn, en geen aanleiding te geven tot later twyfel, byv. na myn overlyden. Vindt ge die bewysjes gedeeltelyk overbodig, welnu, gooi ze weg! [8 november 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 8 november 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee enkele velletjes postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) Idee 30: Zie V.W. II, blz. 315. {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} Q. in den Arnhemmer: Ingezonden Stuk d.d. 12 december 1870; Zie V.W. XIV, blz. 264. Wbaden 8 Novr 1873 Waarde funke! Ja zeker begryp ik de gecompliceerde verhoudingen van zoo'n courant! Ik zou er niet toe in-staat zyn, al schaak ik graag. Want zoo-iets is 'n schaakparty. Dit kan niet om dát, dat niet om dít, &c. Zelfs de vraag of De V. goed werkt, doet in zekeren zin niet ter-zake. gesteld van neen, dan nog is de eisch dat ge mét dat bezwaar, toch de boel klaart. Ook zyn taak is niet makkelyk. Alweer gesteld dat-i die niet goed vervuld (wat ik inderdaad geloof) dan nog is 't waarschynlyk dat velen t niet beter zouden doen, en sommigen (ik byv.) nog slechter. Ik zou er finaal onbekwaam toe zyn, zoowel subjectief (ik) als objectief: publiek tegen m'n ikheid.- Ik begryp byv. ook hoe gy, uitgever van Mult, in uw blad Mult.'s werken niet helpen kunt! Dit is 'n zaak van arithmetiek. De Ideën zóóveel bevoordeelende, zoudt ge 't ‘Nieuws’ zóóveel benadeelen. Om dit te wagen, zoudt ge eerst zeker moeten zyn in 'n ommezien van publiek te veranderen. En - al houd ik dit abstract gesproken voor gewenscht - zoo'n verandering geschiedt niet zonder schok. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} om dan van het tegenwoordig standpunt a dezelfde hoogte te bereiken aan de andere zy, zoudt ge het nulpunt moeten passeeren, 't geen onmogelyk is. Want eerst dáár zynde klimt ge niet weer tot a op. Nul beduidt hier al 't ingesloten kapitaal naar de maan. En zonder kapitaal klimt men niet meer. In tegendeel. Ge zoudt daartoe méér noodig hebben dan vóór de daling, veel meer! Ik houd niet van 't Nieuws. Maar dit kan 'n boer ook wel zeggen. De vraag is hoe men 't zou moeten aanleggen om dat wat er niet goed in zou zyn, te verbeteren? Zyn u eenige wenken welkom, dan zal ik ze u geven, aan U overlatende óf gy ze praktisch plaatsen kunt, zonder {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} vat te geven tot de latere beschuldiging dat gy oorzaak zyt van eventueel verval. Misschien is uw (moeielyke!) plicht: onthouding! Meen niet dat ik u aanraad, noch van my wenken te vragen, noch die te willen invoeren. 't Kan zeer wel zyn dat ge u met niets bemoeien moet! Dít is 'n zware taak! Ook moet ik erkennen dat veel van m'n opmerkingen ook op andere kranten van toepassing zyn. Bedenk dat ik alle werk beoordeel naar m'n Idee 30. Ik vraag naar productie-kosten. Vandaar, byv. m'n oordeel over 't boekje van Buys. Dat is 'n nuttig boekje. Men moest het van regeeringswege present geven! Maar... de arbeid van Buys is nietig! Iets dergelyks merk ik ook in de meeste couranten op. Overal zie ik luiheid, en zeker streven om kopie te leveren zonder arbeid. Toch kan dit ook z'n nut hebben (als 't boekje van Buys) maar er moet op-den-duur ook iets anders bykomen. Zonder dit voelt de lezer weldra minachting ook voor 't (by-een geharkt) nuttige. Parels zyn kostbaar, maar 'n parelduiker is daarom niet iemand naar wien men luistert. Om eenig respect inteboezemen, zou er moeten blyken dat hy ze maakt, voortbrengt, schept. 99/100 van onze litteratuur is leeg. 't Is niet Handgespinn, maar gefabriceerd goedje. Wie 't model wil zien, leze de stukken van Quack. Nog ziet men niet in hoe leeg die zyn, maar de tyd zal komen. - Ik kreeg Indische locomotieven waarin ten Brink myn Bilderdyk-executie & Vorstenschool bespreekt. Nog-al wel. De tydspiegel is min. Dat hangt aan elkaar als droog zand! 't Is komiek van onzin. Toch zal ik er maar over zwygen. 't Uitkleeden wordt zoo vervelend. En dan meenen ze dat ik geen aanmerkingen verdragen kan. Dit is niet waar. Maar ik erger my als ze zoo slecht schryven.- Wees zoo goed voor myn rekening al m'n werken aan Vosmaer te zenden, alles! En daar er (in myn belang) haast by is, wacht s.v.p. niet op bvk. gelegenheid. Frankeer het pak voor myn rekening, en schryf behoorlyk op. Zulke uitgaafjes doen my niets. als ik maar goed werken kan. En dit laatste is sedert... 6 dagen beroerd. Ik heb 'n scherpe graat in m'n keel. Ik zoek verstrooiing, afleiding, in wandelen, brieven schryven &c, maar tot nog toe baat het niet. Toch moet ik er weer genezen, of half ten minste. Geheel kan nooit. Omslachtig uitleggen kan ik 't niet. Dit mat my af. De zaak is die ruwe aanval van van Vloten. Niets ware makkelyker dan daarop behoorlyk {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} te antwoorden, en dit wist hy ook wel, en zou er zich niet aan gewaagd hebben, zonder 'n byzaak. Buiten myn weten en tegen myn wil heeft die kerel zich aan myn vrouw opgedrongen als edelmoedige helper. Zy, in nood ('t is al jaren geleden) heeft de zwakheid gehad dat aantenemen, en - begryp de rest nu maar. Dit maakt me woedend! Hy is met aanvallen begonnen na en naar aanleiding van: Vrye Studie. Ik wist al lang hoe 't hem hinderde dat zyn stuk geen opgang maakte. Vandaar dat infame stuk van Q. in den Arnhemmer. Ik weet niet hoe ik er mee aan zal. Zend me toch den Levensbode. Ik heb 't stuk niet gelezen, maar word gewaarschuwd door Roorda & Feringa. Meen niet dat hy m'n vrouw geholpen heeft, o neen! Hy heeft 'n circulaire geteekend, waarin hy 'n paar andere heeren (ook de goede Kok) introk. Zy kenden de strekking niet. 't Was om m'n vrouw van my aftezonderen. Als ik van die zaak begin word ik zoo zenuwachtig - Ge voelt hoe ik daarmee in zit! Ook om dát uittemaken nam ik na zeer lang beraad de hulp van de Mult. Comm. aan! Ik compromitteerde my dus voor niets. En helaas, ik deed het als 'n moeielyke plicht!- Nog geen kopie voor vel ½22! Begryp dit! Mn gedachten zyn zoo vér van Laps!- Kryg ik geen revisie van 21?- Hartelyk gegroet tt DD aan Vosmaer al m'n werken. Heden ontv. ik 'n brief van Waltman naar aanleiding waarvan ik de door Plettenberg bedachte slimmigheidjes in de conditien revoceer. Hy wordt nu eigenaar van de by hem uitgekomen stukken. Ik zie niet in waarom hy voor 't zelfde geld minder zou krygen dan gy. Dus: N.E. Vrye-arbeid, Specialiteiten & Mill. Studien behooren aan Waltman, zonder reserve. Pl. zou den politicus spelen. Daar houd ik niet van. Is 't passend dat gy op uw omslagen ook den Havelaar en die drie werken van Waltman annonceert? Zoo zou 't een 't ander helpen dunkt me. Of stáát dit niet. Ik zou 't graag willen. {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} [10 november 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] Waarschijnlijk 10 november 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Enkel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 5 november, voor de volgende zet 15 november. 'n velletje postzegels: er was afgesproken dat de verliezer de portokosten van de winnaar zou betalen. Wbaden Novr 1873 WelED Heer! Ik ontving Uwen 26n zet: D 1. f 1. en antwoord: (26) G 5. D 5. De ondergeteekende is niet op zyn gemak, en houdt de party voor verloren. Dat ik nu de pion E 6 opgeef, na reeds twee pions achter te zyn ('n Kasteel voor 5 gerekend, en Uw officieren ieder voor 3) is niet uit weelde. Maar 'n arm mensch doet wat hy kan, en niet wat hy gaarne zou willen. De tyd nadert dat ik U 'n velletje postzegels schuldig ben! Doch ik hoop op revanche! Na beleefde groete met achting! UwEDDwDienaar Douwes Dekker [10 november 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 10 november 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot halverwege de vierde bladzijde beschreven. (M.M.) van Santen's uitgave: Van Santen had van Schadd de rechten van Max Havelaar gekocht, maar tot een nieuwe editie is het niet gekomen. Amsterdam, 10 Nov 1873. Waarde Dekker! Dank voor Uw aangenaam schrijven van 8 dezer. De logica Uwer redeneering is zóó frappant, dat ik geen kans zou zien ze in mijn eigen belang beter en korter te formuleren. Dat dezelfde zin voor recht U dreef aan Waltman het volstrekt Kopijrecht der bij hem uitgegeven boeken cadeau te doen, is volmaakt in overeenstemming met geheel Uw zijn. Het was feitelijk onbillijk dat ik Uwe boeken op voordeeliger voorwaarden uitgaf dan Waltman en voor W. doet het mij genoegen dat Ge hem zoo royaal behandelt. Hij is een man die zoo'n faveur naar behooren weet te waardeeren en aan wien 't bovendien best besteed is, zoowel finantiëel als moreel. {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} Zeer gaarne zal ik Uwe wenken betreff. 't Nieuws ontvangen, zoo Ge U de moeite wilt geven ze in een minder kostbaar uurtje eens neêr te schrijven. Stel U zoo mogelijk daarbij mijn zeer gemengd publiek voor oogen, opdat het mij op dat punt althans mogelijk zij het praktisch gebruik dier wenken voor te stellen. Gij weet nu eenmaal hoe bezwaarlijk men den gewonen slender breekt.- Met de aansluiting van vel 22 komt het nog niet op een dag of wat aan. Haast U dus niet. Maar zoudt Ge niet ter afleiding de correctie op den 3n bundel alvast onder handen nemen?- Ja, ik voel heel goed dat het U moeielijk is publiek tegen v. Vloten op te treden. Jammer dat zoo'n gevaarlijk man zich in Uw familiezaken drong! Met iemand die zoo ruw-brutaal is in zijn geschrijf, wordt Uw toestand werkelijk zeer onaangenaam. Om U genoegen te doen zou ik Waltman's en van Santen's uitgave van Uw werken wel op de omslagen der mijne willen publiceren, maar als koopman gesproken moet ik het niet doen. Immers dan betaal ik hún exploitatie kosten ten deele. Is 't bovendien niet wat zonderling hunne uitgaven wél op de omslagen te annonceren en b.v. niet in mijne annonces in de Kranten of op prijslijsten als de bijgaande, waarvan ik dit voorjaar ca 50,000 in allerlei tijdschriften verspreidde? Tot heden b.v. plaatste ik dit jaar 58 annonces in de Kranten, waarin ik al Uwe boeken noemde; moet ik nu die van W. en v. S. daaruit weglaten? Zegt Ge ‘neen, ook dáarin moest Ge ze opnemen’, dan zou ik dit niet kunnen toegeven en doe ik 't enkel op de omslagen, dan doe ik maar ¼ of ⅛ van wat er eigenlijk door hen gedaan behoort te worden. Zijt Gij daar echter meê tevreden, welnu, ik ben zooals ik zeî daartoe bereid. En nu moet ik afbreken, want een massa andere dingen wachten mij. Wees met M. hartelijk gegroet! tt GLf [11 november 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 11 november 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Daar deze brief aan antwoord is op Funkes brief van 10 Nov 1873, zal Multatuli's datering een schrijffout zijn. De woorden revisie vel 23 zijn met éen streek doorgehaald. De laatste zin staat verticaal in de marge op blz. 4. {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} die aanval van v. Vl: zie zijn artikelen d.d. 28 oktober. mnheer Motto: de tabakshandelaar op de Zeedijk waar Wouter in dienst was; zie V.W. VII, blz. 25-49. uit 'n Nieuws gevallen: om port te besparen werden bepaalde zendingen in een exemplaar van Het Nieuws van den Dag ingevouwen en als drukwerk verstuurd. Wiesbaden 10 Novr 1873 Waarde funke! Ik antwoord terstond op uw brief, dan ben ik verlost van één aanleiding tot zenuwachtigheid. Deze namelyk dat Gy elken post uitziet naar: revisie vel 21. Neen, die kan ik verzenden. Ik meende eerst dat ook dáárin iets moest veranderd worden in verband met de daarop volgende aansluiting. Maar 't hoeft niet. Die aansluiting is 'n uur werk. En ik tob er al dagen over! Zoo heeft my die aanval van v. Vl. gewond. De grief dat ik my zoo-iets moet laten zeggen is vreeselyk. Telkens spring ik in woede op, en m'n gedachten dwalen af. En dan wil ik er over naar Italie schryven, en begin telkens, en verscheur het weer. Mimi zou kunnen getuigen hoe ik worstel tegen dien indruk. De noodige kopie heb ik wat het quantum aangaat wel al 10 maal gemaakt, maar telkens is er iets in van die zaak. En ik wil die zaak niet aanroeren. Altans nu niet. Die vent kost my veel. Ik gis dat hy - na z'n vuile zaak met Mosselman/Modderman? - z'n hof wil maken aan ‘fatsoenlyke’ luî. Maar de eerste aanleiding is myn stuk over Vrye Studie. Dit wist ik reeds lang. Zyn stuk over dat onderwerp was... sober, of povertjes. O neen, annonceer die andere werken niet. Ik giste wel dat het geen gewoonte was, vreemd zou staan, en dus benadeelen. Daarom zei ik: ik weet niet of 't stáát?- Eerst correctie III & IV. Maar kerel, 't dingetje wat me nu hindert is 'n uur werk! Als ik op streek kom, moet bundel VII als 'n bliksem áf. Zoo was m'n program. Ook nu zou ik zeggen: 't Komt vandaag, als ik dit niet reeds 6 maal gemeend had. 't Is net of ik uitgeblazen ben. Zoo'n kerel heeft veel op z'n geweten. Iets anders nog! Ik verneem uit Friesland dat D v T. die in 't publiek zwygt, onderhands vertelt dat ik hem om geld vraag. Moens heeft dit praatje gebruikt by z'n laatste verkiezing. Ook dat moet ik afdoen. Maar ik kies m'n tyd. Spreek hier geen woord over. Er is een verwikkeling in die ik u nu niet kan uitleggen {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} (te omslachtig.) 't Is 'n leugen natuurlyk. Maar ik moet alweer (net als in de zaak met v Vl.) iets in acht nemen. Alles even gecompliceerd. En zulke êtres maken daar misbruik van. Zwyg er over, S.V.P.- Ik heb schoon vel 20 ontv. Doch vel 19 niet. A.G.o- Nu begryp ik waarom ik revisie 21 zoo laat kreeg. Men wachtte op 't opschrift blz. 333. Juist. En dat Opschrift wachtte by my op die vervloekte invulling tusschen die blaadjes 83...1.- Ja, over ‘Nieuws’ 'n kalm uurtje. Maar ik zie niet in hoe ge myn wyshedens aan den man kunt brengen. 't Is delicaat.- Ik verzocht Vosmaer U Vogels II te zenden.- Weer zeg ik: vandaag al invulling. Het moet. Die vervloekte v. Vloten! Hy over ‘onfatsoenlyk gedrag.’ En: ‘dan had ik lid v.d. Kamer kunnen worden!’ Wel verbazend! Hy rekent er weer op dat men niet lezen kan. Ik in de Kamer! Hartelyk gegroet tt DD Reeds in (60 of 61) zond v. Twist van Hoevell by me met voorstel my met hem te verzoenen, vóór Vryen Arbeid te stemmen, en dan zou hy my aan 'n Kiesdistrict helpen! Ik heb hem afgewezen. En nu zoo'n kwaejongens praatje als of er kwestie was van 'n knecht of meid ‘vry van sterken drank & van ‘goed zedelyk gedrag.’ 't Lykt mnheer Motto wel.- Deel my indices mede over den ontvangst van aflg 1 & 2. Ik ben daar zeer benieuwd na. Ik bedoel nu niet zoozeer recensies, dat komt later, maar uw opmerkingen, of vernomen praatjes, al waren ze gek. Ik heb die noodig om me myn hoorders voortestellen, en daarop misschien 'n terugslag te geven. Ik denk dat ge dezer dagen 2 verzendt, die ik al ontving. Schoon vel 19! Kan 't misschien uit 'n Nieuws gevallen zyn? Wilt ge u dat opschrift blz. 333 even laten voorleggen? [13 november 1873 Brief van Multatuli aan aan Waltman] 13 november 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan vijf bladzijden beschreven. (M.M.) {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 13 Novr 1873 Waarde Heer Waltman! Uw brief heeft my werkelyk aangedaan. Die lieve vertrouwelyke mededeelingen zoowel over ‘zaken’ als over uwe huisselyke verhouding is treffend. Wees voor alles zoo goed Uw echtgenoot zeer hartelyk van my te groeten. Het doet zoo innig goed iets te vernemen als wat gy me schryft. My vooral is zooiets veel waard. Want ik zoek myn geluk in zulke indrukken, even als ik zeer lyd onder bittere en ruwe aanrakingen. Uw schryven maakt my waarlyk weer 'n beetje opgeruimd. Ik was sedert eenige dagen nog-al verdrietig, en ging me verbeelden dat alles even slecht was. Wat uw vriendelyk aanbod betreft om my nog tot slot van rekening f60 te zenden, eerst meende ik te moeten bedanken. Maar by nader inzien, geloof ik goed te doen Uw welmeenend voorstel in dank aantenemen. dat heet: als 't u zal gelegen komen. beschouw het niet als 'n acceptatie! Primo is 't 'n waarheid dat ik 't wel noodig heb, en 2o Ge zegt uitdrukkelyk: ‘dit zou my bepaald aangenaam wezen’. Welnu, ik geloof dit. Dan hebt Ge my ook voor niemendal te bedanken, en Ge kunt aan onze verhouding denken - even als ik! - met volkomen genoegen, en zonder de minste drukkende by-omstandigheid. Op dit oogenblik heb ik m'n handen vol met de Ideën. Maar vergun my uw aanbod om weer eens by-gelegenheid iets voor my uittegeven in gedachte te houden. Ik denk er niet aan om den heer F. te verlaten (die my ook zeer flink en prettig behandelt!) maar 't kón zyn dat ik eens nóg 'n uitgever noodig had, en in dat geval kom ik terstond by U aankloppen. Ik verlang nooit mooier druk en zuiverder proeven als ik van U gekregen heb. Dìt heb ik dan ook altyd gezegd! Uwe opmerking: ‘geldzorg is de moeielykste die ik ken’ zou velen oppervlakkig voorkomen. Ik echter weet dat daarin diepte ligt. Boekemakers en (zoogenaamde) dichters spreken altyd van ‘smart’. Welnu, smart is vatbaar voor verheffing, en geldzorg drukt neer. Op smart zou men in zekeren zin zich iets kunnen laten voorstaan, men is... interessant, en al pronkt men er niet meê tegen-over anderen, men voelt zichzelf belangwekkend. Maar de pynlykheid van geldzorgen wordt door niets verzacht. En by den nood heeft men nog de schande! O, ik ken 't zoo goed. {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} En misschien is zoogenaamde armoed minder drukkend dan het vooruitzicht z'n crediet en positie te verliezen. Ik zeg ‘zoogenaamde’ armoed, want de meesten vatten dit woord verkeerd op. Om 't pynlyke van wezenlyken armoed te voelen moet men fatsoen te verliezen hebben. Dat is erger dan de honger zelf.- Maar zulke treurige praatjes komen nu niet te-pas. Wat my betreft, toen ik by U aanlandde had ik inderdaad niet te eten. (letterlyk! Tweemalen had ik 'n zwart brood op crediet genomen, en durfde geen derde vragen!) Maar thans heb ik 't zeer wel, als ik maar alle dagen werken kan, wat me soms door stemming en oogen belet wordt. En wat U betreft, na met weinig reeds zóó ver gekomen te zyn, zal 't vervolg wel goed gaan, dunkt me. Zeker is 'n groot huisgezin een bezwaar, maar liefde en trouw steunen ook. Daarom zei ik in de Minnebrieven: ‘een vrouw is niets!’ Dit wil zeggen: geen lastpost, zoo als velen beweeren. Door een noodlottigen samenloop van omstandigheden is myn gezin ver van my. Men zou verbaasd staan over de laagheid van publiek als ik de oorzaken daarvan openbaarde. Ik doe het niet omdat het te intiem is. Men zou 't aangrypen als 'n voorwendsel om my te bespotten. Gewoonlyk ben ik dan ook bedroefd, en als men vindt dat ik in myn schryven scherp ben, en quasi humoristisch, weet men niet dat dit gewoonlyk 'n huismiddeltje is om m'n melancholie te verbergen. Men spreekt en preekt veel tegen den laster. Welnu, de sprekers en preekers doen dikwyls in 't hardst mee. Nog onlangs las ik in 'n Bataviaans blad dat ik zooveel voorschot ontving van Uitgevers, en die nooit had aangezuiverd. Er is geen woord van waar. ‘Wel, zegt ge, spreek het dan tegen.’ Voor vele jaren was dit myn meening ook. Maar 't helpt niet. Integendeel. Als ze zien dat ik er om geef, komen ze met wat anders, en dán weer wat anders. En... intusschen is myn stemming om te werken bedorven. Ik zou u wel 100 staaltjes van zulke liefelykheden kunnen aanhalen. Och, die dingen werken zoo nadeelig op m'n gemoed. Ik wou zoo gaarne altyd zacht zyn. Maar 't kan niet! En als ik dan hevig wordt, doet het mezelf meer pyn dan 'n ander.- Ik hoop van harte dat het u in uw zaken en in uw huis, goed moge gaan, en durf wedden dat wy weder met elkander in aanraking komen! Wees met de Uwen hartelyk gegroet, en geloof my Achtend t.a.v. Douwes Dekker {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} Het doet my veel genoegen dat Gy zoo wél met Funke zyt. Hy is zeer bekwaam, zeer eerlyk en zeer soliede. Dit is niet weinig gezegd! [13 november 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 13 november 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en alleen op de eerste bladzijde beschreven. (M.M.) De slotzin staat verticaal rechts in de marge. Wbaden 13 Novr Waarde funke! Ziehier de nog ontbr. kopie. Goed is ze niet, helaas. Ik had juist van dat hoofdstuk ‘Wouter krygt les!’ iets goeds willen maken. En ik kan nu niet! 't Is nu geknoeid. Vandaar dat ik Wouter over 'n maand laat terugkomen. Zoo'n v. Vl. weet niet wat hy me aandoet. En ik mag 't nog niet eens laten blyken. Want dan gaan ze 'r op speculeeren. Ik ben er onwel van. Hartelyk gegroet tt DD Een zeer lieve brief van Waltman. Hy is zeker 'n goed mensch. [15 november 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] Waarschijnlijk 15 november 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Half enkel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 10 november, voor de volgende zet 21 november. Wiesbaden Novr 1873 Zeer geachte Vyand! Op Uwen 27n zet (f 2 f 6) is myn antwoord 27) E 4 G 4. Dat ik slecht sta, is duidelyk, maar toch kan de verdediging nog-al interessant worden. Naast vriendelyke groete met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker [november 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] Waarschijnlijk midden november 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. XII (M.M.) {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} Zie voor deze ongedateerde gegevens ook Eind Oktober. Handschrift van Mimi. Een notitie 56½ in blauw potlood betreffende het totale aantal bladzijden is met rood doorgestreept. De genoteerde kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 387-402. 10) de installatie by 't postkantoor 6 11) disparatie 4 12) z'n memoriaal en journaal en G.b. 2½ 13) eind hoofdstuk 4½ [17 november 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 17 november 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 3 beschreven. (M.M.) Kuyper: de orthodoxe predikant te Amsterdam ds. Abraham Kuyper (1837-1920), sinds 1872 tevens hoofdredacteur van De Standaard. e.t.q.: e tutti quanti, en allen bijeen (it.) Amsterdam, 17 Nov. 1873 Amice! Jl. zaterdag zond ik U een paket, dat Ge nu zeker al in handen zult hebben. Ik heb met die zending gewacht op Vosmaer, die er 't 2e deel zijner Vogels en zijn vertaling van Josua Davids (een zeer merkwaardig en wáar boekje!) nog wou bijvoegen. Uit mezelf heb ik er Hartog's bloemlezing uit de Spectatoriale geschriften van de 18e eeuw 2e helft, bijgedaan, omdat ik eerst dezer dagen met dat boek kennis maakte en er zóo veel belangrijke bijzonderheden in vond, dat ik begreep het U bij gelegenheid te moeten zenden. Het boek kost f3. - Is 't U soms dat geld niet waard, stuur het dan bij gelegenheid maar eens terug. Nog altijd vergat ik U te zeggen dat ik (lang geleden nu al) de vrijheid nam om ergens in bundel VI, waar Ge spreekt van het lamzalig gepreek van Hasebroek, een anderen naam voor H. te zetten. Ik meen dat ik Felix heb genoemd, omdat me die voor 't eerst in de gedachte kwam. Ik deed dat omdat H's rijk al sedert jaren uit is en niemand meer bij hem gaat luisteren, daar de man door tal van anderen geheel overvleugeld is in lamzalighedens b. v door Kuyper, Felix, van Ronkel e.t.q. Gij vindt het immers goed dat ik Uw tekst op die manier heb gemoderniseerd?- {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} Schoon blad 19 moet nog volgen. De drukker vergat mij dat te zenden.- Ieder, die ik tot nu toe sprak over aflev. 1 van bundel VI, is kostelijk ingenomen met den inhoud. Wordt er wat over gedrukt, dan houd ik U op de hoogte. Aflev. 2 verzend ik deze week. In 't begin van Dec. Afl 3 en tegen 15 Dec. Afl 4 naar ik hoop. Er heerscht hier momenteel een paniek op de geldmarkt. De grootste ‘huizen’ rollen om ver. Verleden week onderscheidene buiten Amsterdam, heden twee van je soliedste namen. Ook wordt vandaag vrij royaal uitgeschreeuwd dat Wertheim & Gompertz, en meer zulke kranige kantoren, 't niet houden zullen. 't Is wat moois voor die luî die zoo lang anderen tot exempels van voorspoed hebben gegolden! Vale! tt GLf Reken er op dat met den val van Overklift vrij wat millioenen uit de zakken van oud-Indïers verhuisd zijn! [19 november 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 19 november 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De laatste regels staan verticaal in de rechtermarge van blz. 4. Wiesbaden 19 Novr 1873 Waarde Funke. Uw brief van 17 dezer en 't pakket ontving ik te-gelyk. Dank voor 't gezondene en 't medegedeelde. Daar ik 't erg druk heb, ontleedde ik 't pakket maar terloops. Dit is zéker dat ik graag die f3 over heb voor 't werk van Hartog. O, heel graag! Kerel dat door Vosmaer aangehaalde boekje is juist het werkje waarvan ik onlangs sprak ‘Geschiedenis v. den Rabbi Jeshoeah ben Joesoef (of: Joszof) Hanootzri’ den timmerman. Och, 't is waar ook, die kopie is nog hier. Goed, maar ook in m'n ouder Ideen heb ik er op gewezen (Ik heb geen tyd om optezoeken, waar?) In de hier gereed liggende kopie zeg ik dat nieuwe vertelsels geen oude fabels verbeteren. Wat let my of U een 3, 4, 7, 100 legendes te maken? Gemaakte legendes zyn géén legendes, evenmin als nieuwe ruïnes, Enz. In zekeren zin spyt het me dat Vosmaer misschien denken zou dat ik nu door zyn boekje op de gedachte ben gekomen. Neen, want reeds in de oude Ideën haal ik 't aan. {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik zie ‘Los & Vast’. Daarover schreven wy reeds vroeger. Gy meendet dat ik er op geabonneerd was. Ik wist er niets van. Maar sta ik als zoodanig genoteerd, soit! De zaak is is maar dat ik als ik L & V. nam, er zeer veel dingen evenzeer in aanmerking komen zouden, byv. Gids, Isis, Album der Natuur &c&c En dat gaat m'n kracht te boven. Misschien ook zondt gy die Los & Vast, omdat er iets instaat wat my regardeert. Ik wil 't nu niet inzien, om m'n gedachten niet te laten afdwalen, want ik heb veel in m'n hoofd. Ook v. Vloten's Levensbode leg ik voorloopig weg. Ik ben erg gepreoccupeerd. Ja, Felix = Hasebroek heb ik gezien. 't Speet me. (Want juist van Haesebroek wil ik ter zyner tyd 'n vers geven dat my gemeen voorkomt.) Maar ik mag me niet ophouden by elke zaak van dien aard, vooral daar er andere dingen zyn die my hinderen. Ik heb maar één plicht: werken, en moet op zy gooien (als 't kan) wat me daartoe in den weg staat.- Die bankzaken heb ik voorzien. Dát en de parlementery zyn de speciale ziekten der eeuw. De Stuart Mill's hebben de luî gek gemaakt. Schultze Delitsch deugt ook niet. Mn Mill. Studiën zyn door particuliere redenen niet behoorlyk af. Daarin behoorde een toelichting van die dingen met puntjes op de i. Maar Waltman wachtte, hy lag onder verband by zyn abonnementen, en ik onder 't zyne. Ik moest doorhakken en afmaken. t Is wel jammer. Had ik kapitaal gehad, ik had de toen verschenen 18 vel teruggekocht, en voor 't slot m'n tyd gekozen. Dit verwyt ik juist de natie dat ze niet inziet dat het nuttig zou geweest zyn my loisir te verschaffen. Ik zou meer werken dan nu, maar niet gezweept door de dagel. behoefte. Nu wordt het 'n ambacht. Wees hartelyk gegroet tt DD By gelegenheid asjeblieft: Prentenbybel v. Beets. (wordt tegen verminderden prys door Bolle te R/dam ge annonceerd. Fleischauwer's volledig Handb. tot het dubbel of Ital. boek. 11 cahiers. GB. v Goor Zonen S.V.P. op Verkoopingen Guldene Annotatien van Franciscus Heerman à tout prix Navorschers als ze voor 'n koopje te krygen zyn. {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} Van V. Helden ontv. ik eens 'n klein pakje Navorschers. Maar Mimi meent dat hy later schreef er veel te hebben die ergens voor oud vuil lagen. [20 november 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 20 november 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan alleen de eerste bladzijde beschreven. (M.M.) De notitie bovenaan is in feite kennelijk een postscriptum. alleen vel 22. Morgen 23 waarin weinig verandering. Wbaden 20 Novr 73 Waarde funke! Gelyk met dezen doe ik de Correctie van vel 22 op de post. Beschaamd dat ik met dat vel 22 zoo gehakkeld heb, durf ik 't niet weerom vragen, ofschoon daar nog drie blzz. kopie by komen. Zou ik U mogen verzoeken de correctie te surveilleeren? Ik ben bang dat de Drukkery reclameeren zal, als ik 't weer terug vraag. Ik zie nu dat het boekje van Vosmaer iets anders is dan ik meende. Ik heb reeds Cremer's Bella Roel gelezen. Hanna de freule nog niet. Bella bevalt my niet, maar ik moet oppassen niet te vervallen in schyn van jalousie de metier. Voor beiden vriendelyk dank. 't Is zeer nuttig voor my op de hoogte te blyven. Hartelyk gegroet tav DD Ik heb den Levensbode nog niet ingezien, om me niet te bederven voor m'n werk. Later! [21 november 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 21 november 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Half enkel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 15 november, voor de volgende zet 27 november. Wiesbaden 21 Novr 1873 WelEdele Heer! Op Uwen 28n zet f 6 - f 2 is myn antwoord: 28) H 7 - H 5 Na vriendelyke groete met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} [21 november 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 21 november 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot het midden van blz. 3 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 21 Nov 1873 Waarde Dekker! Ik vermoed dat mijn bediende een domheid beging. Gij hebt immers 't heele jaar niets van Los en Vast ontvangen? Het zal alleen die 3e aflev. zijn die per abuis voor U was ter zijde gelegd en die een ander toekomt, zoodat ik u de last moet aandoen U te verzoeken ze mij onder x band te retourneren. Ik hoop te kunnen waken dat zoo'n fout niet weêr gebeurt. Ik herinner mij zeer goed dat Ge de historie van rabbi Jeshoeah ben Joszof vroeger hebt aangehaald, maar dacht er niet aan toen ik Vosmaer's vertaling van dat Engelsche boekje ontving. Hijzelf moet het ook weten en zal 't zich anders aanstonds herinneren als hij er op gewezen wordt. Dat het U spijt dat ik Hasebroek in Felix veranderde, had ik niet verwacht. Ik meende U een dienst te doen omdat H's naam totaal vergeten is bij het thans levend en lezend geslacht. De man is allang dood voor de litteraire ja ook voor de oefenende wereld. Zoudt Ge niet naar aanleiding van de thans heerschende krisis in bankzaken en de gevolgen van den enormen schwindel in Amerik. Spoorwegprullen een plaatsje in Uw Ideën kunnen inruimen? Me dunkt dat Mill. Stud ook op die wijze afgerond kunnen worden. Naar ik hoor zal de tegenw. geldcrisis nog minstens een vol jaar duren. Het heeft dus geen haast. De gevraagde boeken zal ik voor U zien te krijgen. Als Ge nog met v Helden mocht corresponderen, vraag hem dan eens naar die hoop Navorschers. Ik zie hem volstrekt niet meer. Inmiddels zal ik moeite doen ze voor een koopje te krijgen. Hartelijk groetend tt GLf Hoe is 't toch met Uw Spoorkaartjesplan gegaan? Komt daar iets goeds van? {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} [21 november 1873 Brief van Stéphanie aan Potgieter] 21 november 1873 Brief van Stéphanie aan E.J. Potgieter. Twee dubbele velletjes postpapier, tot onderaan blz. 7 beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Padoue - le 21. Nov. 73 Monsieur, Je croirais manquer à un devoir, après tout l'interêt et toute la bonté dont vous avez fait preuve à l'égard de mon amie, si je ne vous communiquais pas, dans le cas qu'elle n'ait pas encore eu le temps de le faire, les nouvelles circonstances dans lesquelles elle se trouve placée. Réalisant son ardent désir d'être reunie à ses enfants, unique consolation de sa vie d'épreuves, elle nous a quitté pour s'installer auprès de son fils à Venise, ayant pour toute ressource le salaire de ce dernier, 150 frs par mois, maigre soutien pour une famille de trois personnes, et une promesse de Dekker de lui envoyer chaque mois une petite somme, fallacieux roseau qui lui a manqué tant de fois et sur lequel je crains qu'elle ne pourra guère compter davantage aujourd'hui. Je ne sais pas si sa santé ébranlée et affaiblie lui permettra de reprendre ses leçons, qu'elle pourrait certainement trouver aussi facilement à Venise qu'ici, mais je crains que les soins de leur petit ménage et l'entretien de leurs effets absorberont le temps et le peu de force dont elle dispose. L'hiver et l'éte passé elle a été vraiment extinsée par ces courses continuelles et les fatigues de l'enseignement. Non! son meilleur soutien, son plus sur espoir, c'est son fils, et il faut dire qu'il correspond admirablement à tout ce qu'on pourrait désirer de lui. Voilà plus d'une année qu'il est employé chez le banquier Blumenthal, qui en parait très-satisfait et lui témoigne beaucoup d'interêt; avec le temps il pourra espérer en tout cas une augmentation de salaire, et qui sait?, une de ces occasions qu' un banquier a souvent de pousser en avant un jeune homme intelligent et qui a la connaissance des langues étrangères. Quant à la jeune fille elle s'est distinguée dans ses études sous tous les rapports, mais là où talent s'est manifesté hors ligne c'est dans le dessin et la peinture. Aussi est elle déjà admise comme élève à l' Académie de Venise. C'est une carrière qui lui offre certainement un avenir indépendant, mais qui nécessite de longues et dispendieuses études; cependant comme elle y est portée par une vocation évidente c'est le mieux qu'elle puisse faire. {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} Voilà un compte-rendu trop long et trop détaillé, mais comme je crains que ma pauvre amie épuisée, un peu aigrie par ses malheurs peutêtre, n'ait pas eu le courage de le faire et que souvent vs avez eu la bonté de m'adresser à moi pr. avoir de ses nouvelles, j'ai considéré comme un véritable devoir de vous mettre au courant de l'état des choses et de vous communiquer leur nouvelle adresse. Comme vous le voyez les deux points faibles de la situation sont l'insuffisance des moyens et l'affaiblissement de la santé de Mme Dekker, qui je crains, lui empêchera d'y suppléer par son travail. Vous direz qu'il eut été peutêtre plus prudent de rester ici où elle avait un appartement gratuit et une foule de petites ressources qui là-bas seront autant de dépenses de plus. Pour mon compte je n'aurais rien désiré de mieux que de la retenir ici, mais les considérations morales pèsent aussi dans la balance; pour cette mère devouée, être auprès de ses enfants, c'est le pain et le vin de sa vie, c' est toute sa force. Quant à vous même, Monsieur, je ne puis que me souvenir toujours avec une profonde reconnaissance de tout ce que vous avez fait pour ma pauvre amie et des circonstances dans lesquelles j'ai eu l'honneur de vous connaître et de vous apprecier. De votre coté, veuillez-vous rappeler que vous avez en Italie des amis qui seraient bien heureux de pouvoir en toute occasion vous servir et se mettre à votre disposition. Mon mari se joint à moi pour vous prier de présenter nos respects à Made. votre soeur et d'agréer nos salutations bien cordiales. Stéphanie Omboni P.S. Pour toute communication relative aux Dekker, je vous prie de vous adresser directement à eux, à l'adresse du banquier Blumenthal Traghetta S. Benedetto Venezia [22 november 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 22 november 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Drie enkele velletjes postpapier, dubbel gevouwen en tot en met bladzijde 11 beschreven. (M.M.) Het laatste velletje is eerder bedoeld geweest voor een brief aan Vosmaer; de vijf regels die er staan (hieronder tussen haakjes gedrukt), zijn met inkt doorgehaald; de notitie daaronder is in blauw potlood. {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} Wbaden 22 Novr 1873 Waarde funke! Ik neem ½ velletje om weinig te schryven. want ik heb 't druk. - Hierby Los & Vast. Ik hoop dat het niet vuil aankomt.- Dank voor Kaartje van den Haag, dat ik eerst niet gezien had.- Over Vosmaer's boekje had ik my vergist. Er blykt dat het iets anders is. Dat ik u er over schreef was om te voorkomen dat zekere passage in m'n kopie door u beschouwd werd als geschreven te zyn na 't lezen van de annonce. Zie, dan ware 't 'n leugen geweest dat ik op den zooveelsten zooveel vellen gereed had. Dit nu is een van de vreesselyke gevolgen van den laster, kerel! Ja, 't is droevig! Vroeger zou ik aan zooiets nooit gedacht hebben. Maar sedert m'n ervaringen in Holland ben ik telkens bang dat men my zal wantrouwen. Vandaar wat ge onlangs myn ‘te-ver gedreven nauwkeurigheid’ noemdet. Ik ben altyd bevreesd dat &c. Is 't niet treurig? Ik vaar in die kopie uit tegen opgelapte of ánders-vertelde sprookjes om oude te vervangen. Als ik dat geschreven had ná 't vernemen dat V. iets dergelyks uit het Eng. vertaald had, zou ik U bedrogen hebben met kopie. Zulke dingen worden my 'n cauchemar. 't Is jammer dat men myn gemoed zoo bedorven heeft. Oppervlakkig oordeelend zoudt ge kunnen zeggen: qui s'excuse s'accuse. Oppervlakkig. Want inderdaad excuseer ik my alleen dáárom, wyl ik er aan gewoon ben geraakt geaccuseerd te worden. Een voorbeeldje nog: Ik schreef op vel 22 ‘dat ik het niet hoefde terug te zien.’ Nu, 's nachts kwam my in de gedachte: ‘als f. maar niet denkt dat ik my moeite sparen wil!’ (Ik deed het om 't getreuzel intehalen) Nu weet ik wel dat ge dit niet denken zult, maar telkens heb ik zulke ziekelyke indrukken. Dit was vroeger zoo niet!- Dezer dagen was M. Anderson in Holland. Er blykt dat v. Plettenberg haar gezien had. Hy heeft haar opgezocht, en de boodschap meegegeven: dat hy my zoo gaarne schryven wou. Of dit mocht?’ Zoo luidde het. Na eenig beraad, heb ik ‘ja’ gezegd, doch nog niets vernomen.- Spoorkaartjes? Ik heb van eenige Gouvernementen (Italie, Engeland, Amerika en 'n paar duitsche van lager soort) 'n antwoord dat my terzyner-tyd dienen kan tot acte. Dit was dan ook myn eenig doel. Overigens vernam ik niets. Doch als 't wordt ingevoerd, gelyk te veronderstellen is na 't gewone broeien, kan ik bewyzen de voorsteller geweest te zyn.- {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} Over Amerikaansche (en dergelyke fonds-) zaken! Zeker, wat graag! Maar de vloek is dat ik werk voor m'n onderhoud! Zoo-iets zou juist m'n lust zyn met puntjes op de i's. Maar... voor 5, 6 vel kopie heb ik 2, 3 maanden studie noodig! En die studie betaalt Holland niet! Zoo is er meer dat ik graag behandelen wou. Over taal heb ik veel nieuws. Gy moet rekenen op uw debiet en dat zou pover zyn. O, dat is zoo jammer. In frankryk heeft 'n schryver van eenigen naam na 't leveren van 'n stuk of bundel, 'n langen tyd om zich te receuilleeren. Ik moet elken dag voortleveren. Dit kunt gy niet helpen. 't Is de vloek van 'n klein land. Ik mág me geen tyd gunnen tot het verzamelen van m'n gedachten, en ben genoodzaakt slecht te werken! (Vel 22 is slecht geschreven! Is 't niet jammer?) Ik blyf er by dat de verandering van Haesebroeks naam my spyt. Hy is de Jonathan van Beets en leverde my 'n voorbeeld van zekere zeer ónkuische piëtistery. Dat hy uit de mode is, kan waar zyn. Doch juist daaruit had ik willen betoogen op welken bodem de litteratuurzeden van vandaag gegroeid zyn. Ook de straatliedjes die (naar ik van Marie A. hoor) infaam zyn. Welnu die zangers hebben minder schuld dan de voorgangers van 30-50.- Ik heb 't zeer druk, maar ben wel en flink. Myn woning is perfect. Na Lebak woonde ik zoo goed niet! Schryfkamer, eetkamertje, slaapkamertje en keukentje. Alles tje maar voldoende. En de straat is veel rustiger dan Schillerplatz. Toch vlak by buiten-wandelingen, en ook van de post niet ver. In een woord, perfect.- Als ik niet goed werk, ligt het daaraan niet, en M. doet het bovenmenschelyke om myn irritatie (of hoe heet het?) te calmeeren.- Ge kunt (als uw kas het toelaat) gerust f100. zenden. Precies kan ik U niet zeggen hoeveel kopie ik heb. Maar er is genoeg. De oorzaak dat ik 't niet precies zeg is 1oDe Kopie van bundel VI is 'n paar vel over. Zoo even heeft Mimi 't naar myn nota boekje uitgerekend. 2oIn dat boekje staat de op-zy gelegde kopie genoteerd. En ze zegt dat die met 1o loopt tot 9½ vel in bundel VII. 3oEn er ligt een pakket voor me dat wel 'n paar vel is, maar nog niet voor goed nagezien. Dit alles loopt tot ruim 11 vel. En ik ontving op bundel VII f440.- Om m' angst (kinderachtig, maar 't is nu eenmaal zoo!) voor wantrouwen wegtenemen wou ik U m'n zoodje zenden. Maar dit wacht {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} op 'n kleine verandering in een der blaadjes die by U zyn. Bundel VI breekt twee vel vroeger af dan ik meende. Als dát gewyzigd is, stuur ik U den heelen rommel. t' Is me net als 'n misdaad altyd door geld te vragen en niets te zenden- Hartelyk gegroet tt DD Ik hoor zeggen (nam. aan U) ‘pas op, u bent al dat geld kwyt!’ O dat is zoo treurig! t Is 'n tic van my geworden! Hier hadden verleden jaar drie adelyke dames in winkels gestolen. Zou je wel gelooven dat ik angstig ben in 'n winkel te gaan? Nog altyd wantrouw ik anderen niet, maar altyd meen ik dat men my wantrouwt. Gy hebt er my geen reden toe gegeven! Tóch drie blaadjes? En ik had nog veel andere dingen te zeggen. (vraag stelde, wie de opengelaten ruimte zou honoreeren, als ik die afwyking had weggelaten? Het is zeer dom van Holland, dat men my niet tot werken in-staat stelt. Dit is nu eenmaal zoo. Maar dan nog te hooren dat ikzelf verplicht ben my te doemen tot gebrek, door) Uit 'n brief aan Vosmaer Komiek dat het juist iets behandelt waarover ik ook aan U schryf toch is 't zonder intentie. [22 november 1873 Bericht van Frederik Muller aan Funke] 22 november 1873 Bericht van de firma Frederik Muller aan G.L. Funke. Gedrukt formulier waarop de woorden Verzoeke mij te zenden zijn doorgehaald. (M.M.) Gevraagde Boeken No. 2370 Amsterdam, 22 Nov. 1873. Voorhanden: 1 Navorscher 1851-69 16 dln. h.linnen bdr en 3 dln. ingenaaid voor f30. - netto Losse jaargangen, zoover voorhanden à f2.50 Uw dienstw. frederik muller. [23 november 1873 Beoordeling van Millioenen-studiën in Schoolblad] 23 november 1873 Beoordeling van Millioenen-studiën door J. Versluys in Het Schoolblad, Tweede Jaargang. No. 50. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} Millioenen-studiën door Multatuli. Delft, J. Waltman, 1873. Veel schrijvers van den eersten rang bezitten we niet. Onder de weinigen, die we bezitten, dient zonder eenigen twijfel Multatuli gerekend te worden. Zijn kernachtige stijl verdient onze bewondering, en men zou verregaand verwaand moeten zijn, om te zeggen, dat men niet veel van hem kan leeren. Hiermee wil ik niet aanduiden, dat hij iemand is, bij wiens woorden een zwakhoofd zou kunnen zweren zonder gevaar te loopen van tijd tot tijd eens ongelijk te hebben. Wie geneigd mocht zijn hier al te opgewonden te worden, dien verwijs ik naar het jongste nummer van den Levensbode. Toen ik zei, dat we veel van hem kunnen leeren, had ik vooral het oog op zijn karakterkundige opmerkingen, die overal in zijne werken verspreid liggen, hier zoowel als in zijn Ideën. Als voorbeeld een enkele aanhaling: ‘Tegenspoed werkt aanstekend, omdat het staren daarop geestkracht en zelfvertrouwen verlamt. Napoleon I rekende in zijn generaals het geluk onder de goede eigenschappen en handelde hierin naar zijn gewoonte zeer menschkundig. Daar we nu eenmaal niet in staat zijn álles te berekenen - liever: daar wij slechts zeer weinig berekenen kunnen - moeten wij den uitslag onzer ondernemingen voor een zeer groot deel overlaten aan het zoogenaamde toeval. Hiertoe is zekeren moed noodig, die niet alleen bij herhaalde mislukking van eigen pogingen verloren gaat, maar ook door 't achtslaan op de slechte gevolgen van vermetelheid in anderen. Het is mogelijk dat eenmaal de behoefte aan voorzichtigheid de overhand nemen zal, en in dat geval zal 't nuttig wezen zich te spiegelen aan de nadeelen van te groot vertrouwen. Vooralsnog echter blijft het tegendeel waar. In spel en wereld beide is het getal der goede kansen die ongebruikt voorbijgaan tengevolge van beschroomdheid, veel grooter dan dat der kwade die wij door onvoorzichtigheid te dragen hebben.’ (Bladz. 159.) Het doel van Multatuli is intusschen niet denkbeelden te geven omtrent menschenkunde, geschiedenis, taal, enz. maar wel door berekening het dwaze aan te toonen van het spelen aan de speelbanken. Om dat bewijs, al maakt het strikt genomen geen derde van 't werk, bijna 400 pag. groot 8o., uit, beweegt zich het geheel. Het betoog is mijns inziens zoo bevattelijk mogelijk en met klem geleverd. Wat van bijna ieder ander droog zou zijn, wordt door Multatuli boeiend voorgesteld. {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat het betoog logisch is zegt meer, dan men oppervlakkig zou kunnen denken. Op geen deel van het wiskundig gebied zijn vergissingen zoo licht mogelijk, als op dat der kansrekening. Op eenige plaatsen, die echter aan de waarde van 't bewijs niets afdoen, is de schrijver niet streng. Zoo leest men op bladz. 159: ‘Verbeeld u, zei de een, en hij vertoonde mij eenige geprikte kaartjes - in vijfhonderd dertig zetten geen enkele serie boven de vijf!’ In een noot zegt Multatuli daarover: ‘Geen enkele? Dit is moeielijk te gelooven. De norm is, dat seriën boven de vijf, in vijfhonderd dertig zetten, 731/32 maal voorkomen.’ Dat ongeloof is hier niet op zijne plaats. Het behoort wel degelijk tot de mogelijkheden dat er in 530 zetten geen enkele serie boven de 5 voorkomt. Uit hetgeen verder volgt blijkt duidelijk, dat de schrijver volkomen helder inziet, dat wat de man zei mogelijk is. De noot is hem dus ten onrechte ontsnapt, en ik zou er niet op wijzen, als niet juist zulke uitroepen altijd in den mond lagen van hen, die Multatuli wil bekeeren. Op zulke gezegden wordt dan ligt doorgedraafd, en het is daarom van het hoogste belang dat M. ze vermijdt. Datzelfde geldt van eenige volgende aanmerkingen. Bij de verhouding 18: 19 op bladz 173 zou een nadere toelichting op zijn plaats geweest zijn. Tracht de lezer er toe te komen door een zet op een der 37 nommers, dan valt het niet licht, wel is dit het geval als hij het geval kiest waarbij zijn inzet, als hij wint, wordt verdubbeld. Op bladz. 134 komt als drukfout de exp. 5 in plaats van 6. Op bladz. 221 wordt gezegd: ‘Dat evenwel ten slotte de likwideerende tegenspoed komen zál, is zeker. En waarschijnlijk is het, dat het eenigszins langer uitblijven weder wordt opgewogen door eene evenredig snellere herhaling.’ Zoowel dat zeker als dat waarschijnlijk zijn hier misplaatst. De geheele bladzijde is doordrongen van de overtuiging, dat hetgeen de waarschijnlijkheid ons leert, ook binnen een vrij beperkt tijdsbestek gebeuren zal. Dat is echter niet het geval. Het is mogelijk, dat een martingalist een geheele week en langer aaneen wint. Hoe langer de tijd is, des te kleiner wordt de kans daarop; maar de mogelijkheid blijft bestaan. En blijft de serie (waardoor de martingalist verliest) veertien dagen achtereen uit om den vijftienden te verschijnen, dan is de kans dat de tweede verschijnen zal, even- {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} groot, maar ook niet grooter, als bij elke andere gelegenheid. De kans op een serie is geheel onafhankelijk van alle vroegere resultaten. Op bladz. 222 valt hetzelfde aan te merken. Het is zeer goed gezien van Multatuli om er zeer groot duidelijkheidshalve te vervangen door een bepaald getal. (Sommige wiskundigen deden wijs, als zij hierin Multatuli wilden navolgen). Hij neemt 2097152. Ten eenenmale onjuist is echter de zin: ‘Even zeker als rood en zwart daarin 1048576 keeren moeten verschijnen, zal 't slechts eene kleine opheldering behoeven, om aan te toonen, dat ook de serieën daarin, schijnbaar onregelmatig, maar niettemin in vrij juist aftebakenen frequentie, moeten voorkomen.’ De waarheid is, dat éen keer rood kan voorkomen, twee keer, drie keer, enz. tot aan 2097152 keeren. Voor al de mogelijkheden echter is de waarschijnlijkheid niet even groot. Hoe groot van ieder de kans is, wordt weder door de wiskunde geleerd. Men vindt voor de kans, dat in 2097152 keer juist 1048576 keeren rood zal voorkomen: Het aantal combinatiën 1048576 aan 1048576 van 2097152, gedeeld door 2 tot de 2097152-de macht. In plaats van zekerheid krijgt men dus een vrij kleine breuk. Wat van de twee zoo even genoemde bladz. werd gezegd geldt ook van een aantal volgende plaatsen. Vooral blijkt dit op pag. 238 en 239. Op pag. 238 komt er een soort redeneering om de vroeger aangenomen gelijkheid te verdedigen. Die redeneering houdt geen steek. M. zelf schijnt dit gevoeld te hebben. Men leest daar n.l. de volgende weifelende zinnen (en weifelen zijn we anders van den schrijver in de verste verte niet gewoon - juist het doortastende van Multatuli's denkbeelden maakt hem voor velen tot een uitstekend geneesheer.) ‘Zeer wel weet ik, dat het aannemen der gelijkheid van de kleuren, op 2097152 zetten willekeurig is. Doch de aanmerking hierop vervalt, zoodra ik in-stede van een benoemd getal, het aantal der te behandelen zetten op n stel. Ieder toch zal inzien, dat daarin ½n keeren rood en ½n keeren zwart moet voorkomen, of althans dat men op geen andere verhouding een berekening gronden mag, en hierom is 't ons te doen.’ De eerste zin is juist. De eerste helft van den tweeden zin onjuist (wat voor een ‘benoemd’ getal waar is, is het evenzeer voor n), de tweede helft is juist. De eerste helft van den derden zin is onjuist, de tweede juist. Het is te hopen, dat de schrijver bij een herdruk bladz. 238 en de eerste {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} helft van 239 zal weglaten, om er alleen den eersten der aangehaalde zinnen met de laatste helft van den derden te plaatsen. In de eerste alinea van deze aankondiging verwees ik naar den Levensbode, maar ook de Millioenen-studiën bevatten iets, dat ik niet stilzwijgend kan voorbijgaan. Op bladz. 218 leest men in den noot: ‘Ter afwisseling, na 't uitputten der wijsheden van stuart mill en andere vreemde grootheden die in de mode zijn, enz.... En verder: ‘Men make uit uitvallen als deze nu juist niet op, dat ik b.v. dien stuart mill laag stel. Ik ken den man niet, en ben wel genoodzaakt in deze onkunde te volharden,’ enz. Dat Multatuli Stuart Mill niet kent, blijkt reeds uit den toon, waarop hij over hem spreekt. Op bladz. 240 leest men echter: ‘De stuart mill's der groene tafel zullen zeggen: qui a joué, jouera.’ Die zin kan geen andere strekking hebben dan om een der grootste geleerden van zijn tijd belachelijk te maken. Stuart Mill wordt hier, N.B. door iemand die zegt hem niet te kennen, gelijkgesteld met personen verre, zeer verre beneden hem. Ik vind den uitval tegen Stuart Mill onbegrijpelijk in iemand, wiens geheele leven éen strijd is voor recht en billijkheid. En ik vind een vergelijking van iets, dat men kent met iets dat men niet kent, volkomen onbegrijpelijk in een schrijver, die overigens zich zoo nauwkeurig uitdrukt. Over het geheel vindt men hier en daar uitspraken, die niet door bewijzen worden gestaafd, en de lezer zal wel doen, die niet onvoorwaardelijk aan te nemen. Multatuli's werken worden veel gelezen; toch houd ik mij overtuigd, dat zij met uitstekend gevolg hier en daar vertaalde en oorspronkelijke werken van den tweeden, derden, en lageren rang konden vervangen. j. versluys. P.S. Het verdient zeker opgemerkt te worden wat Multatuli van de beoefening der wiskunde zegt. Men leest op bladz. 166: ‘Waarde lezer, als gij bedroefd zijt, angstig voor 't afnemen uwer zedelijke kracht, als gij gebukt gaat onder zorgen: denk! en kunt gij 't niet, leer denken. Kies ter oefening onderwerpen, die op de meest in 't oog vallende wijze de verhouding der logiek openbaren: de verhouding van cijfers en lijnen, de elementaire catechismus van het zijn.’ Men zie ook wat voorafgaat. [24 november 1873 Brief van Multatuli aan Waltman] 24 november 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, waarvan éen zijde beschreven. (M.M.) {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} Wbaden 24 Novr 1873 Waarde Heer Waltman! De f60. heb ik in grooten dank ontvangen. Ik hoop inderdaad niet voor goed afscheid van U te nemen. Onze aanraking zal me steeds een zeer aangename herinnering nalaten, en ik reken by voorkomende gelegenheid op Uwe welwillendheid, gelyk ik U van de myne verzeker. Wees zoo goed myne vriendelyke groete overtebrengen aan Uwe Echtgenoot. Uw huiselyk en vertrouwelyk schetsje had my zoo getroffen! In zóó-iets ligt de ware verhevenheid, en ik ben er zeer gevoelig voor. Voor ditmaal zeer vriendelyk gegroet van UEDDwDienaar Douwes Dekker [24 november 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 24 november 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot het midden van blz. 2 beschreven. (M.M.) Op blz. 4 de aantekening in ander handschrift: Mr Ph. A. Haas Az. Amsterdam, 24 Nov 1873 Waarde Dekker! Vriendelijk dank voor de spoedige terugzending van ‘Los en Vast’. Ik hoop dat Ge niet weêr met zoo iets last van me krijgt. Het verheugt mij zeer dat Ge zoo naar Uw zin woont. Uw uitdrukking ‘Na Lebak woonde ik zoo goed niet,’ is wél een bewijs dat Ge er U prettig voelt. Het spijt mij maar dat het een tijdelijk verblijf is en Ge bij de terugkomst der eigenaars weêr moet opstappen. Hierbij weder f100. - Houd U svpl wat de toezending der Kopij voor herdruk III en IV van den nieuwen bundel betreft, liefst geheel aan wat we vroeger overeen kwamen en tob toch niet uit vrees voor wantrouwen, zoolang ik U daartoe geen reden geef. Gij kent mij nu toch al genoeg om te weten dat ik gewoon ben ronduit te zeggen wat mij op 't hart ligt. Gaarne als altijd tt GLf {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} [25 november 1873 Brief van Multatuli aan Post] 25 november 1873 Brief van Multatuli aan D. Post. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Op de laatste bladzijde is de alinea over R.C. Meyer met een grote golflijn doorgehaald. waartoe gy niet meer behoort: Post was 29 jaar. Jan van Leiden: de wederdoper Jan Beukelsz. (Leiden 1509-Munster 1536) die gedurende enige maanden als ‘koning van Sion’ in Munster heerste. Kladderadatsch: duits humoristisch-satirisch tijdschrift, opgericht mei 1848. voor 'n jaar of 8: in 1864, vgl. V.W. XI, blz. 411 en 446. aet.: aetate (lat.), op de leeftijd van; gebruikelijke aanduiding op oude portretgravures. Wiesbaden 25 Novr 1873 Beste Kerel! Dat is 'n hartelyke brief, en ik antwoord terstond. zoo fideel mogelyk, en zoo slordig als 't uitvalt. De drommel weet wat me sedert eenigen tyd mankeert, ik kan geen behoorlyken brief meer schryven. Ook is m'n postpapier geschroeid. 't Was vochtig, en ik bepraktiseerde het tegen den muur achter de kachel. Zie ik laat 'n ander pakje halen, en schryf u op dit. Het beduidt dankbaarheid voor Uw brief. Want zie, ik jok niet als ik zeg 20 brieven daar voor my te hebben liggen die ik eerlykheidshalve goed beantwoorden moet. En - ik kan niet schryven! Het letters-zetten verveelt me zoo, en 't spellen! Ja, Uw brief is allerliefst. Maar laat my 'n paar malle struikelblokken uit den weg ruimen. Behandel me niet grootemannerig. Dat 's één. En niet beleefd, beste Kerel! Wat de ouderdom aangaat, myn kinderen noemen my ‘Dek’ en tutoyeeren me. Ik verzeker je dat ik niets, niets, niemendal deftig ben. Gy zult dit niet opvatten als 'n erkentenis van onfatsoenlykheid. (Anderen wél!) Het zou jammer zyn dat ge u liet hinderen door 'n etikette die beneden ons beiden staat. Ook met jonge-luî (waartoe gy niet meer behoort) hinderde my altyd dat verschil in ouderdom. Misschien beging ik wel eens 'n fout in dat opzicht. Doch dit regardeert in géén geval U die 'n degelyke man zyt. Schryf my, en denk aan my, als op gelyken voet staande, asjeblieft. Het tegendeel maakt me verlegen. Hoeveel ellendige kerels zyn er van 50, 60, 70 jaar.- Wat overigens de groote-mannigheid aangaat, ik voel my... anders! {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Is waar dat ik oogenblikken heb van verwaandheid, maar doorgaande is m'n stemming alles behalve hoog. Je hebt geen begrip van m'n onbekwaamheid. Dit is geen fraze. Soms schynt het anders, en dan meen ikzelf dat het anders is, maar op-den-duur kan ik m'n hoogmoed niet stallen. Weet je hoe ik dan voel? Als iemand die by-geval eens wat gedaan heeft dat de menschen ‘hè!’ doet zeggen en nu eigenlyk graag zou willen wegloopen om z'n behaald triumfje niet te bederven. Ik voel me dikwyls zóó ordinair dat Kappelman me z'n dochter ten huwelyk zou kunnen geven. Dit is nu al sedert weken 't geval. En - of 't spel spreekt! - juist in den laatsten tyd ontvang ik veel brieven in - hoe heet het? - in vereerings-toon. (Zeg, ik schryf & styleer slordig. Als ik m'n zinnen niet laat rondloopen, of de woorden niet geheel uit spel, maak dat maar in orde. Eens-vooral, s.v.p. Bedenk dat ik van schryven leef, en dus pret heb me te vermeien in wat negligentie als 't niet voor de pers is.) Nu, brieven en gedr. stukken in dien toon dan. Welnu... ik kyk ze aan, en ben verbaasd, en wil vragen: ben ik dat. Ik voel heusch zoo niét! En dan bezwaart het my, als (naar ik gis) Jan van Leiden z'n kroon. Ik werkte slecht in den laatsten tyd en dacht slordig. Ook ben ik bezig 'n corresp. schaakparty te verliezen die ik had willen winnen. Een hangklokje dat ik repareeren wou heb ik verknoeid. De conceptie van m'n Wouter is in de war. Zoo kan ik U wel 20 dingen opnoemen waarin ik sedert eenigen tyd me heb laten overvleugelen. (O, dit nog: de Mill. Studiën deugen niet.) Nu zou ik voor 'n rechtvaardige rechtbank wel verlichtende omstandigheden kunnen aanvoeren- (Slordigheid: iets aanvoeren kan men voor élke rechtbank. Ik meen ze zouden d.e.r. rechtbank worden aangenomen. Dít zyn nu de dingen die gy, eens-vooral in orde zetten moet.) Nu ja, maar myn stelling is juist dat men zich moet aangorden om al wat het denkvermogen belemmert, uit den weg te zetten. Er blykt me dat ik dit weer niet gedaan heb. En daarover schaam ik my. Ik bepreek het, en doe 't niet. Nog-eens, dit alles is geen fraze. Ik meen het, of liever t is zoo. Als ik niet (en gauw!) op al die fouten orde stel, gaan m'n hersens bankroet. Ik zou 'n ander die zoo verward dacht, als ik den laatsten tyd, zeker verachten. {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} Om te toonen dat ik hier niet bluf met nederigheid, wil ik u wel één der verlichtende omst. noemen (Er zyn er meer.) 't Is niet goed voor me dat ik alle dagen kopie leveren moet. Ik zou beter kunnen werken, en misschien zelfs méér, wanneer ik niet voortdurend taak had. Doch hoe dit zy, een groot man zou dat bezwaar overwinnen.- En... ook de andere bezwaren! Die bestaan hoofdzakelyk in: te veel aanraking met de wereld. Ge hebt geen begrip van de (soms komieke) verwikkelingen waarin ik betrokken ben, en ik neem alles te veel ter-harte. Er is gebrek aan economie in m'n belangstelling. Oppervlakkig schynt dit mooi, maar er is geen mooiheid (Zie zoo, ongeschroeid papier!) Er is geen mooiheid die opweegt tegen verbrokkeling van 't verstand. Dit benadeelt zelfs hen ten wiens behoeve ik die fout bega, want de slotsom is dat niemand wat aan me heeft.- Nu, nu, genoeg over myzelf. Onder 't stapeltje brieven en stukken dat daar voor my ligt, is ook Uwe mededeeling over uwe ‘propositie.’ (Dit is immers de oude term?) Ge zyt wel goed dat ge my niet eens verwyt daar voor niet bedankt te hebben! Welnu, elken dag staarde my dat stapeltje verwytend aan. Met schrik denk ik daar aan nog 'n heel ander pak dat op afdoening wacht. Eén voorbeeld: men schreef me dat V. Vloten my (zeer ruw) aanvalt in den Levensbode. Funke zond me dat nummer. Ik heb 't nog niet ingezien, en 't ligt daar al weken! Ik weet dat ik bedroefd zal worden als ik 't lees, en mag me voorloopig met die aandoening niet bezwaren omdat ik werken moet. Zoo is er veel dat ik ter-zy leg. Onlangs ontv. ik van den heer Vosmaer zeer veel stukken. (Rembrandt, ‘Vogels’ ‘Londinias’ en nog veel meer van en over hem. Van dat alles heb ik nog slechts ½ deel van de ‘Vogels’ en de (korte) Londinias gelezen.- Zie, alweer over mezelf! Daar hebt ge nu 't blyk van de bewering dat m'n gemoed overhoop ligt.- Daar valt m'n oog op Uw woord: ‘huis gewaad.’ Och, beste kerel, ik ben zoo ongekleed! Als ik Koning was (in de ouwerwetsche beteekenis van 't woord) zou ik 'n ceremonie-koning benoemen die in myn plaats op 'n troon zat en 't officiëele gezicht zette. Ik zelf zou misschien 'n loopje met hem nemen in den Kladderadatsch!- Zou het u heel erg lastig zyn, my 'n afschrift van Uw beide preeken te zenden? Kunt ge ze niet door 'n klerkje laten overschryven? Mis- {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} schien is er wel 'n jong student die het doen wil. En zend ze dan, om kosten te vermyden aan: G.L. Funke boekh. Amsterdam Van hem ontvang ik om de 3, 4 weken 'n pak. Ik zal uw preeken zeer aandachtig lezen. Het prikkelt my te weten hoe ge uwe levens-opvatting in den lyst zet van de kansel-routine. De laatste zinsnede is weer niet correct. Ik heb geen lust ze te verbeteren.- Een portret? Kerel, ik heb er geen. Wel, laat ze dan maken, zegt ge? Ik kan u niet zeggen, hoe zenuwachtig me dit maakt. t Is gek, ik beken het, maar de zuivere waarheid. Denk niet aan nederigheden. 't Schynt heel wat anders, maar ik weet niet wát. Dát en ‘haarsnyden’ maken me dagen te voren byna ziek. Ongekleed, zei ik. Welnee, hier iets heel ongekleeds: als ik m'n haar moet laten snyden kryg ik terstond diarrhee! En met 'n portret is 't nog erger. Eens (voor 'n jaar of 8?) toen my van veel kanten 'n portret gevraagd werd, en ik was zeer arm (nu niet, want F betaalt me geregeld en behoorlyk) bedacht ik - of liever anderen bedachten het - och, zoo'n vervelende historie- Kortöm, ik vermande my en liet portretten maken. Photografie en lithografie. Die bood ik te-koop aan Als ge nu wist hoe me die zaak irriteert! Er werden niet zooveel van besteld dat ik een vierde der kosten betalen kon. Er bleef een groot pak liggen. En dat pak is my op 'n... manier uit m'n handen genomen. Dat de gelykenis goed was, bleek me. Onlangs nog zei een kind van 8 jaar dat het portret hangen zag by 'n familie: ‘hè dat is Dek.’ Toch ben ik verouderd sedert dien tyd. 't Spyt me dat er niet onder staat: aet... He, schryf eens aan R.C. Meyer, boekh. Amst en vraag (let wel: vraag) of hy u 'n portret van my kan leveren? Wees zoo goed niets aanteroeren van wat ik u hier schreef. Ik wil niet weten dat ik den verkoop goedkeur, en ook niet gedwongen worden my uittelaten over de manier waarop hy er toe geraakte over die portretten te beschikken. Dit zou me ontstemmen, en is weer een van de vele dingen die ik terzy moet schuiven als de Levensbode van v.Vl. Bepaal u dus s.v.p. tot de eenvoudige vraag óf hy u 'n portret kan leveren Neen! Ik zal 'n middel zoeken dat pak te doen overgaan op Funke. Dat is beter. Zoodra dat gelukt is, zal ik er u een doen zenden. Wat 'n slordige brief hartelyk gegroet tt DD {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} [25 november 1873 Ideën VI, tweede aflevering, verschijnt] 25 november 1873 De tweede aflevering van Ideën VI verschijnt. Bericht in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, jrg. 40, blz. 498. (K.B. 's-Gravenhage). Multatuli, Ideën. Zesde bundel. 2e stuk. Amsterdam, G.L. Funke. Gr. 8o. (VI. blz. 113-208.) f1.- [26 november 1873 Brief van Multatuli aan Waltman] 26 november 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en alleen op de eerste twee bladzijden beschreven. (M.M.) Wb. 26 Novr 1873 Waarde heer Waltman! Mag ik U vriendelyk verzoeken voor myn rekening te zenden: 1. N.E.Vr. arb. 1 Specialiteiten 1 Mill-Studiën aan Mej. Bethsy Perk Valkenberg by Maastricht s.v.p. franco. Wees zoo goed my te debiteeren want, het zal wel eens meer voorkomen, en als U me niet flink debiteert, dan zou ik verlegen zitten, om 't weer te verzoeken. Na Uw allerfatsoenlykste afdoening onzer zaken, heb ik geen presentexempl. te goed. Dít is een geheel nieuwe zaak. Ik had niets van U te vorderen. Na vriendelyke groete met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker [26 november 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 26 november 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, aan beide zijden beschreven. (M.M.) Wb. 26 Novr 1873 Waarde funke! Vriendelyk dank voor de f100. Dit maakt op bundel VII f540.- Wilt ge zoo goed zyn al m'n werken te zenden aan Mejufvrouw Bethsy Perk Valkenberg by Maastricht. {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} en asjeblieft franco terstond (ik meen niet p. boekverk. gel.) natuurlyk voor myn rekening. Zy is arm, en ik heb 'n eereschuld aan haar. Vriendelyk gegroet tt DD [26 november 1873 Brief van Multatuli aan Mr. Haas] *26 november 1873 Brief van Multatuli aan Mr. Ph. A. Haas Az. Afschrift van C. De Hart op briefpapier van de U.B. Amsterdam. (M.M.) Het paleis van justitie: populair weekblad van binnen- en buitenlandse rechtspleging; opgericht in 1872. Wiesbaden 26 Nov. '73 WelEdGestr.Heer Mr Ph.A. Haas Az. Advocaat te Amsterdam. WelEdgestrenge Heer, In 't ‘Paleis van Justitie’ lees ik 't verslag der Procedure-Ciccolini, en schoon ik zeer wel weet, dat men zich niet voor volledig geinformeerd houden kan, indien men een Rechtzaak slechts kent uit zoodanig blad, meen ik toch genoeg van dat proces begrepen te hebben, om te oordeelen over 't karakter der zaak. Dat Karakter is... vuil! Ik kan U op myn woord verzekeren, dat ik onder het lezen herhaaldelyk toornig opsprong. Gy waart zoo vry ‘de administratie’ aan te vallen, ik meen: ten rechte! Doch gesteld, dat ik my hierin vergis, dit is dan toch zeker, dat Gy te stryden hadt tegen een ander element, waarvan de Voorzitter de gehoorzame dienaar schynt geweest te zyn, tegen een my zeer goed bekend Amsterdamisme. Ik heb zoowel uwen moed, als Uwe bedaardheid toegejuigd en bewonderd. Ik was woedend by de lezing. Och, ik weet zeer goed dat er andere hulp noodig is dan de myne. Welnu, al baat U dan dit briefje niet, gun my de voldoening U de verzekering aan te bieden myner oprechte sympathie. Ik heb wel eens advocaten gezien die niet zoo dapper hun cliënten in bescherming namen tegen ploertige Keizersgrachtery, want... dat ís het! Ge hadt tegen een clique te stryden! Indien uw protest vruchteloos blyft, zeg ik dat er geen recht is in Nederland! Niet alleen Mr Spoor, maar ook reeds gedurende de plei- {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} dooien heeft de Voorzitter zich partydig betoond. Ik noem 't infaam! Nog eens bravo voor Uwe flinkheid. Met hoogachting heb ik de eer te zyn UwWed.Gestr Dienstwillige Dienaar Douwes Dekker Multatuli Mr K. mocht wél zeggen wat-i verkoos! [27 november 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 27 november 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Half enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voorde vorige zet zie 21 november; de volgende zet is het winnende antwoord van Switzar: 30 P d4 - f3. (Zie Prins 1970, blz. 96). Voor deze gehele partij correspondentie-schaak tussen Multatuli en Switzar, begonnen op 17 juli 1873, zie Prins 1970, blz. 71-97. Wbaden 27 Novr 73 WEDHeer. Ik ontving Uwen 29n zet, A 4 - D 1. Een goeden zet kan ik niet doen, dus maar 'n slechten. Ik moet wel. 29) G 4 - G 5. Na beleefde groete met Achting UEDDwDienaar Douwes Dekker Over 3, 4 zetten zal ik beslissen of er nog hoop is. Ik geloof het niet, maar ik verzoek toch nog een paar zetten voorttegaan. [29 november 1873 Brief van Stéphanie aan Potgieter] 29 november 1873 Brief van Stéphanie aan E.J. Potgieter. Dubbel en enkel velletje postpapier, tot bovenaan blz. 6 beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Haacke van Mijnden: Conrad Jan Hacke van Mijnden (1814-1873) studeerde te Utrecht theologie en letteren, wijdde zich later speciaal aan het Italiaans (Dante, Petrarca, Tasso) maar ook aan het Provençaals. Zijn Dantevertaling verscheen wel in druk (1867; 1870; 1873) maar niet in de handel. Firenze: Potgieters gedicht in terzinen Florence, geschreven nadat hij in 1866 met Huet de Dante-herdenking had bijgewoond, werd gepubliceerd in zijn bundel Poëzy (1868). Petrarque: Francesco Petrarca overleed te Arquà, 19 juli 1374. {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} Padoue le 26 Nov- 73 Monsieur, Votre aimable lettre ainsi que l'article intéressant de votre ami m'ont causé une bien agréable surprise; comme vous vous serez aperçu, nos lettres se sont croisées, ce qui doit me faire paraître plus excusable dans vos yeux. Nous avons lu avec beaucoup d'interêt la biographie d'Haacke van Mijnden, celà est écrit avec tant de coeur et d'enthousiasme - on sent que chaque page est inspirée par l'affection et par les grands mérites de l'homme éminant qui en est le sujet. Faut il l'attribuer à la litérature italienne qui y joue un si grand rôle, mais je trouve que le style a une chaleur et une verve tout italiennes. Cela fait plaisir de savoir que notre pays, notre littérature, notre grand poëte ont été si admirablement appréciés et interpretés par un de vos grands écrivains. Et vous même donc?; une note dans cet opuscule m'apprend que vous êtes l'auteur d'un poème intitulé ‘Firenze’; (excusez si mes connaissances restreintes de la littérature hollandaise me laissaient dans l'ignorance à cet égard) que je comprends le sujet auquel vous vous êtes inspiré! j'aime Florence par dessus toutes les villes italiennes, je préfère son doux charme même aux beautés plus éclatantes de Naples; son histoire, son art, la grâce suave et intime de son paysage, tout est fait pour inspirer la veine poëtique. Votre demande au sujet de l'anniversaire de Petrarque nous fait presque espérer que vous avez l'intention de vous y rendre; cette fête aura lieu le 18 juillet. Plusieurs de nos amis, hommes de lettres distingués, se préparent à honorer la mémoire de Petraque par des discours et mieux encore par l'interpretation comparée et approfondie de ses sonnetti. On visitera naturellement sa tombe qui est tout près d'ici, à Arquà où il a passé les dernières années de sa vie. N'apporterez-vous pas votre tribut à cette guirlande d'immortelles offertes à la mémoire du tendre poète? Mon goût profane m'oblige à dire, que tout en rendant hommage profond à ses grands merites littéraires, j'éprouve le regret qu'il ne se soit pas inspiré à un thême un peu plus varié. C'est ce que je me garderais bien de dire l'été prochain lorsque toutes le lyres seront accordées à l'unisson de louange et de l'apothéose. Enfin, cher Monsieur, si vous vous décidez à venir vous nous ferez un bien grand plaisir en acceptant notre humble hospitalité et en vous considérant ici comme chez vous, tout à fait sans compliment et sans {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} cérémonie. Nous aurions ainsi l'occasion tant désirée de faire plus amplement votre connaissance, et nous serions aussi bien heureux de pouvoir vous mettre en rapport avec ces professeurs dont la relation pourrait vous être utile et agréable. Du reste votre nom et vos mérites littéraires vous recommandent suffisamment sans autre entremise. Je ne vous parle point de la famille Dekker, ma longue lettre précédante vous ayant donné toutes les nouvelles à leur égard. Je ne veux donc que vous renouveler mes remerciments pour votre bon souvenir et pour la brochure de votre ami, en vous priant de recevoir les plus cordiales salutations de la part de mon mari comme de celle de votre très obligée Stéphanie Omboni [30 november 1873 Brief van Multatuli aan Waltman] 30 november 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot onderaan de derde bladzijde beschreven. (M.M.) Wbaden. 30 Novr 1873 Waarde Heer Waltman, Ja, ik zond U dat ‘Schoolblad’ voor 'n aardigheid. Het is namelyk opmerkelyk dat de M. St. die volstrekt niet ‘schoolsch’ zyn, juist in dát blad het eerst behandeld worden. Ik ben zeer bly dat er op m'n ‘Cyfers’ niet méér of erger aanmerkingen zyn, let wel: van 'n vakman. Komiek is het, dat hy van die berekeningen de hoofdzaak schynt te maken. Daaruit kan men den vakman proeven. Ik antwoord hem voorloopig vriendschappelyk in 't Schoolblad, doch behoud m'n ware repliek eigenlyk voor 'n herdruk. Wanneer ik m'n antw. nummer ontvang, zal ik 't u zenden. Wees intusschen zoo goed, een ‘Specialiteiten’ aan den Heer J. Versluys Leeraar aan de R.H. Burgerschool te Groningen te zenden. Hy zond my een door hem geschreven werk over de hoogere algebra, en ik moet dit reciproceeren. Ik ben zoo vry U te verzoeken het te frankeeren, en debiteer my. Anders ben ik verlegen. Ik zal m'n schuld aanzuiveren door 'n creditpost ten-uwen-behoeve by den Heer Funke. Maar ik zal met Uzelf ook wel weer in rekening komen. Wees vriendelyk gegroet tt DD {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} [30 november 1873 Brief van Multatuli aan Versluys] *30 november 1873 Brief van Multatuli aan J. Versluys. (Brieven X, blz. 20-21; Brieven WB X, blz. 17-18.) 'n stukje: zie het Schoolblad, d.d. 9 december. prevenieer verwittig, waarschuw (fr.) den tiendaagschen veldtocht: opmars van de nederlandse troepen tegen de legers van het nieuwe koninkrijk België, 2-12 augustus 1831. Multatuli's herinnering moet dus een voorval betreffen uit najaar 1831 of misschien, in verband met zijn toelating tot de Latijnse school, uit maart 1832 (zie V.W. VIII, blz. 47.) Wiesbaden, 30 November 1873. Zeer geachte heer Versluys, Ik heb 'n stukje geschreven voor 't schoolblad en verzoek u vriendelyk dat te plaatsen. Ik teeken kopie altyd aan, want het nog eens maken van zoo'n stukje is zoo vervelend, zoo opwarmerig. Bovendien als ik na 8, 10, 20 dagen vernam dat het verloren was, ben ik de stemming kwyt, en moet vragen: ‘wat was er ook weer?’ Doch ik prevenieer u van dit aanteekenen om u niet te doen denken dat er f100 m. voor u op de post ligt. Uw vrouw zou allicht een mooier huis huren en dan had ze ten slotte maar wat kopie van Mult. waarmee men geen huur betalen kan. Hm! Wat bedoelde dan de auteur met die Millioenen-Studien? Och, misschien 'n bydrage tot de waarheid dat ‘alles raakt aan alles.’ Cyfers aan poezie, 't (zoogenaamd) lage aan 't (zoogenaamd) hooge. 't Is me waarachtig onmogelyk m'n opmerkingen te splitsen in ‘logien.’ Taal, botanie, geschiedenis, poezie, alles raakt elkaar. Bedenk dat ik geen vakman ben. Hebt ge m'n Specialiteiten gelezen? Ik zal ze u laten zenden. O, 'n verzoek, buiten 't boekje. Alweer een blyk van dat ‘alles in alles.’ Ge zult er om lachen. Weet ge wat me in 't ontvangen nummer 't meest aantrok? Niet uw stuk, o neen, maar de naam van uw mederedacteur: dr. Epkema. Zie, toen ik 'n jongen was van 12½, 13 jaar ben ik voorgesteld geworden aan z'n mama: ‘als een knap jongetje.’ De tegenwoordige dr. E. kan toen nog niet geboren geweest zyn. Z'n vader, praeceptor aan de lat. school te Amsterdam, was pas gehuwd. Ik kreeg er chocolade, en de heer E. behandelde my zeer vriendelyk. De {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} oude heer moet dit vergeten hebben, maar ik niet. Voor my was 't 'n heerlyke dag. De heer E. noemde zyne vrouw Mathilde. Dit moet kloppen. De jongelui woonden op de Voorburgwal te Amsterdam. De oude heer E. had pas 't metalen kruis voor vrywilligers gekregen, dat was een nieuwtje. Neen, dat kruis ontving hy later. Maar hy was pas teruggekeerd van den tiendaagschen veldtocht. Na zeer beleefde groete met hoogachting, U.Ed. Dw. Dienaar, Douwes Dekker. Ik was zoo grootsch, weet ge, dat ik geprezen werd tegenover 'n dame. Vandaar de stevigheid der herinnering. Zoo zyn we! Uit dankbaarheid was ik wel acht dagen verliefd op Mathilde. [november 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] Eind november 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. XII. (M.M.) Handschrift van Mimi. Zie voor deze ongedateerde aantekeningen ook Eind Oktober. Een notitie 74½ in blauw potlood betreffende het totale aantal bladzijden is met rood doorgestreept. De genoteerde kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 402-416. 14) ver beneden prinses Erica 5 15) de oprechte koopman 3 16) zoon des timmermans 6 17) slot hoofdstuk 4 [2 december 1873 Brief van Multatuli aan Waltman] 2 december 1873 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Kwart velletje postpapier, aan éen kant beschreven. (M.M.) De heer J. Waltman jr boekhandelaar te Delft, wordt beleefd verzocht aftegeven aan den heer J. Schippers, onderwyzer te sHage 1. Ex. Mill. Studien voor rekg van UEDDwDr DD Wbaden 2 Decr 1873 De heer W. gegroet! {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} [2 december 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 2 december 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) de fameuse som: het bedrag aan porti dat Switzar had uitgegeven en dat Multatuli als verliezer nu moest betalen. Deze afspraak was op 8 augustus gemaakt: zie blz. 122. Bij de door Multatuli veronderstelde eerste zet van Switzar maakt Lodewijk Prins de opmerking: Lees e7-e5. (Prins 1970, blz. 97). Voor de eerstvolgende zet zie 6 december. Deze tweede partij correspondentie-schaak tussen Multatuli en Switzar heeft geduurd tot 19 maart 1874; zie Prins 1970, blz. 97-103. Wiesbaden 2 Decr 73 WelED Heer! Het zou kinderachtig van my zyn de party verder voorttezetten, en ik verklaar my dus overwonnen. Daar is geen ‘lieve moeder’ voor. Ik had nu Uwen 30n zet wel voorzien, maar wanneer ik die voorkomen had, was 't even erg geworden. U vindt immers goed, dat ik voor onze 2e party, de witte stukken en lage nummers neem? Zoo ja, dan zet ik: 1) E 2 E 4. en veronderstel van UED: 1) E 5. E 7. Myn tweede zet is alsdan: 2) F 1. C 4.- Mocht UED liever wit en lage nummers behouden, wees dan zoo goed de hier opgegeven zetten in dien geest te veranderen. Het is my volkomen gelyk. Ik ben UED nu de fameuse som van f3. - schuldig. Mag ik voor de likwidatie den afloop der tweede party afwachten. Dan kan ik UED in ééns een wissel geven op myn... bankier, dat is de heer Funke, myn uitgever. Na beleefde groete met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} [4 december 1873 Brief van Multatuli aan Funke] 4 december 1873 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en alleen op de eerste bladzijde beschreven. (M.M.) Wiesbaden 5 Decr 1873 Waarde funke! Ik ben nog niet geheel by, (naar gissing één vel achter, rekenende dat er overschiet op bundel VI) maar toch moet ik u verzoeken svp. f50. naar Italie te zenden en f50 aan my. Het adres myner vrouw is nu: Made E H. Douwes Dekker S. Benedetto Palazzo Orfei Casa Dabalà 3779 Venezia Hartelyk gegroet tt DD Ik ben zoo nieuwsgierig naar 't accueil van aflg 2. [5 december 1873 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli] *5 december 1873 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli, op 1 december begonnen. (Leven II, blz. 63-66.) Idee 38: zie V.W. II, blz. 315. Utrecht 1 December 1873. Wel, wel... Multatuli klaagt over gebrek aan ziel!... En laat Mina Krüseman een half blauwtje loopen, zonder dat ze weet wat ze gedaan kan hebben om een blauwtje of (ce qui vient au même) een déclaratie uit te lokken! Foei! - Zijt gij bang voor mij? - Of denkt gij dat ik ‘wel vooruit wil?’ (zooals de burgerlui dat noemen.) Welnu, ziehier voor uw straf: als gij arm zijt aan ziel, dan ben ik rijk; als gij niets meer hebt om weg te schenken, dan heb ik genoeg om niets meer noodig te hebben. Ik zoek geen liefde, ik vraag geen liefde, ik wil geen liefde, ik zou bijna zeggen: ‘ik ben bang voor liefde! Ik ben zóó geheel, zóó fataal geheel in alles, dat ik zeer goed begrijp dat liefde voor mij óf geluk óf dood moet zijn. Ik geloof niet aan blijvend geluk, en ben te trotsch om te sterven voor een man. Eénmaal heeft mijn hoogmoed mij gered, want*** was onbeduidend, en ik moest blijven leven in dien tijd, maar nu?... mijn keus zou nu zeker niet meer op iets onbeduidends {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} vallen en dan was mijn hoogmoed naar de maan, en volgde van zelf op een geheele liefde of geluk of dood. Maak u nu niet ongerust over mijn admiratie van uw kolossaal talent, gij staat als mensch zoo hoog voor mij, dat het mij verdrietig zou maken u van uw hoogte te zien afdalen, om u te voegen bij de ordinaire amoureux, die mij overal en altijd omringen, en die ik uitlach of mishandel, al naar gelang ik ze minacht of... hoogacht, en ze niet liefhebben kan of wil, omdat ik niets in de toekomst zie dan wispelturigheid aan hunnen kant en aan den mijne dood. Liefde voor een man is passie, heerschzucht, studie of spel; zulke liefdes begrijp ik niet, tant mieux, dan loop ik ook geen gevaar er door ingepakt te worden. Zijt gij nu gerust gesteld? Ik verlang geen liefde van u, en ik wil u niet liefhebben. - Ik neem dus uw artistiek kameraadschap aan en hoop... dat onze verhouding zóó blijven zal. Wat B.P. betreft, ja, dáár hebt gij met een arme te doen! Ze was mij zelfs al te arm en verveelde me gruwelijk met haar inhalig zoeken naar sympathie, en azen op affectie! Mijn hemel! ik ben tusschenbeide zoo trotsch op een vijand en zoo gelukkig met een antipathie! - Enfin, 't schaap kan niet helpen dat ze moreel even stumperig is als physiek, zij lijdt er zelve het meest onder en gevoelt niet hoe diep ze dikwijls de menschen krenkt, die 't meest belang in haar stellen en 't hardst werken om haar op te houden. (....) Ik schrijf haar zelden, en als ik 't doe, is elk woord gecalculeerd, nooit abandon met haar! En dát na zeven maanden bij elkaar te zijn geweest! Ik sta er zelve dom voor tusschenbeide, ik, die geheimen heb voor niemand en zelfs mijn ellendigste vijanden alles * vergeef, je lui en veux dat ze in mijn leven gedeeld heeft, ik zou haast zeggen: ‘ik wou dat ik haar die zeven maanden weer kon afnemen, want ik gun ze haar niet!’ Ik heb mij zelve menigmaal verweten dat ik niet genoeg van haar hield, maar hoe ik ook mijn best gedaan heb om iets vriendschappelijks voor haar te gevoelen, mijn pogingen hebben altijd schipbreuk geleden op mijn halsstarrige natuur, die niet toegeven wilde. Op dien voet waren wij en op dien voet zijn we nu nog; klagen aan de ééne zijde en medelijden aan de andere, vragen om steun, en helpen zonder te kunnen verbeteren, smeeken om sympathie, en la- {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} chen om vriendschap! - Hé! 't is tusschenbeide zoo benauwd niets te kunnen geven dan medelijden! Ik begrijp u volkomen, als gij klaagt over armoede van ziel, al noem ik dat ook rijkdom, wij meenen toch hetzelfde, geloof ik. Als ik armer geweest was had ik haar stellig iets gegeven, nu wilde ik niets missen van mijn trésor. Zou 't geen gierigheid wezen, die armoede? Dat gij gierig zijt is goed, wees maar zoo zuinig mogelijk; gij hebt er meer aan uw werk te verrijken, dan eenige verspreide individuën te onderhouden, die u toch niet begrijpen misschien. Op mij ook moogt gij gierig zijn, ne vous gênez pas, een kameraad begrijpt, en is nooit lastig exigent; ik weet dat gij het druk hebt, ik weet zelfs met wat en met wie, besteel dus niemand voor mij, en kijk vooral niet weer in mijn boekjes als gij geen tijd hebt... dát hebt gij gedaan! - Mijn Huwelijk in Indië is ook in aantocht; zoudt gij het kruisbandje er niet omlaten?... dan is de tentatie minder groot! - O ja, gij vraagt of ik ooit timide ben geweest? wel neen, nooit. Toen ik twee jaar oud was had ik den bijnaam van Koningin Elizabeth en later zeiden mijn meesters van mij: ‘Brutaal als een koetspaard!’ en als zij onrechtvaardig waren, waren ze bang voor mij. Ik heb mij nooit kunnen verklaren waarom iemand timide is, ik heb me altijd mensch gevoeld tegenover andere dito menschen, en ik heb die dito's als mijn's gelijken beschouwd, totdat ik tot de treurige ontdekking kwam dat de meesten niet eens mijn's gelijken, maar mijn minderen waren, toen maakte ook ik bankroet, en 't was een volslagen timiditeit's bankroet! Helder, 2 December. Haarlem, 3 Dec. ‘30. Bij 't beschouwen van een kunstwerk, enz.’ Ik heb dat idee opgezocht; denk niet dat mijn mémorie zóó goed is dat ik uwe Ideën van buiten ken! Och hemel neen, ik onthoud alleen maar wat ik beleef, en ik zou bijna zeggen, reeds dát is te veel! Dat ik 30 begrepen heb spreekt van zelf... Och, die vervelende visites! Nauwelijks zit ik of ik moet weer op, en dat voor allerlei lui die me gestolen kunnen worden! Ik kan mij begrijpen hoe nijdig gij waart, toen ik u uit uw werk kwam halen! Ik lach er nog om! 4 December. Adieu, ik moet weg, ik lees van avond in Wormerveer en morgen keer ik weer naar Zwolle terug. Verontrust u niet over het verdwa- {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} len van uw brieven, al wat Papa voor mij ontvangt komt terecht, en Jufv Laps logeert bij hem; omdat hij wel weet dat ik niet veel tijd tot lezen heb, stuurt hij mij maar geen drukwerken meer. Hartelijk dank intusschen voor de toezending dier dame, als ze heel lief is mag ze mogelijk mee naar Rome, waar ik (als er ten minste niets leelijks gebeurt in de familie) tegen den carnaval hoop heen te vliegen. Dát land van mijn droomen moet ik nog zien vóór mijn dood! Station Amsterdam, 5 December. Toen ik dit épistel begon, dacht ik ook niet dat 't zoo'n St. Nicolaas-surprise zou worden! Begonnen den 1sten Gij hebt nu dus reeds vijf dagen gehad van de acht! Nog half zoo'n dito en gij moet uw studies volbracht hebben, à distance deze keer, daar een feu follet wel te zien is, maar niet te vangen! Adieu, mag ik u en confidence zeggen: ‘Wees voorzichtig met B.P. want ze is verbazend exigent.’ - Vergeef dit potloodschrift; ontvang mijn beste groeten en geloof mij met de meeste hoogachting. Mina Krüseman. [6 december 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 6 december 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Enkel velletje postpapier, tot bovenaan de keerzijde beschreven, en bijgevoegd strookje papier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 2 december, voor de volgende zet 12 december. Wiesbaden 6 Decr 1873 WelED Heer! Uit Uw geacht schryven van eergister, meen ik te mogen opmaken dat U niet te-vreden is met de mate van krachts-inspanning, die door my aan de afgeloopen party is ten-koste gelegd. Dit is gegrond. Zoowel door m'n verhuizen als door andere oorzaken, was ik zeer gepreoccupeerd. Doch ik mocht het niet zeggen, wyl zoo-iets de gewone manier is van onedele spelers, om den roem der overwinnaars te verkleinen. Nu UED zelf er op doelt, mag ik het wel toestemmen, niet waar? Hoe dit zy, ik hoop U in deze party meer werks te verschaffen. Draagt het Uwe goedkeuring weg, dat we voortaan onze zetten me- {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} dedeelen in den vorm van inliggend briefje? Het is eenvoudiger, dunkt my. Na beleefde groete met achting UwEDDwDienaar Douwes Dekker Ontvangen: 2) G 8 - F 3. Antwoord: 3) G 1 - F 3. Wiesb. 6 Decr 1873 Douwes Dekker [6 december 1873 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli] *6 december 1873 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli. (Leven II, blz. 66-67.) uw we-schap: het feit dat Multatuli Mimi bij zich had. objet d'étude: studie-exemplaar (fr.) Stella: in de zuidelijke staten van de USA was Mina Krüseman in 1872 opgetreden onder de schuilnaam Stella Oristorio di Frama. Zwolle, 6 December 1873. Maar Kameraad, zijt ge nu in eens verhuisd! Dan is er een brief van mij aan 't dwalen, réclameer dien s.v.p. want hij werd voor u geschreven en niet voor een ander. Gisteren avond hier komende vond ik uw laatste, lange, kleine correspondentie, waarin gij mij de confidence van uw we-schap doet.... L'amour d'une femme se trahit toujours! Toen ik bij u was heb ik een schuier op een canapé zien liggen en een kleedje dat gesoigneerd werd... ‘Hij is toch niet alleen’, dacht ik bij mij zelve, ‘tant mieux, want dan ging hij ook dood van pure génialiteit!’ Voilà, als men iemand antichambreeren laat! Zoo weet ik van uwe correspondentie met... (daar had ik haast haar naam gezet!) ook alles af; ofschoon ik haar volstrekt niet ken, zelfs nooit gezien heb, zoo ver ik weet... enfin, 't leven is een farce, tusschenbeide ook een wanhoopskreet, en weinig menschen verstaan de kunst van gelukkig te zijn. Gij vraagt of ik rijk ben, - wel neen, ik ben arm, tusschenbeide heel arm zelfs, maar soms ook verdien ik geld als water, zooals tegenwoordig bijv. Die ‘vervloekte lezingen’ (die gij wel met een ander bijvoegelijk naamwoord vereeren mocht) zullen mijn reisje naar Rome {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} bekostigen, en Rome zal wel weer zorgen voor den volgenden winter, enz. enz. - Ik spaar nooit, en de banken zouden nooit kunnen springen als ze geen betere klanten hadden (ik had haast patienten gezegd!) dan ik ben. Hier in Holland word ik meedoogenloos gehavend! De Koningin weigert de opdracht van mijn boek, 't odéonmannetje weigert mij zijn zaal, die ‘veel te deftig is voor een lezing van jufv. K.’, en de Vossianen’, Veerianen, Modemannetjes en toebehooren beloven mij twee avonden achtereen dat zij mij siffleeren zullen en breken hun woord! Wat al krachten zijn er noodig om één enkele vrouw te doen vallen! Ik word overal gehavend en mishandeld op alle manieren en toch komt elken avond mijn trouwe vriend Publiek al pruttelend terug om ‘vreeselijk!’ te roepen en te applaudisseeren! Hierbij fl. 50, hebt gij meer noodig zeg het gerust, want ik ben nu rijk; tegen dat ik arm ga worden kom ik ze terugvragen, ja, mogelijk vraag ik dan nog meer dan 50! Adio! Dit is de zesde dag! Ho! ho! nu nog maar twee! Als objet d'étude vangt gij mij niet! Nooit! Nooit! Met de meeste hoogachting: Kameraad Stella. [7 december 1873 Brief van Multatuli aan Vosmaer] 7 december 1873 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Op blz. 3 zijn eerst ongeveer 7, daarna bijna 3 en verderop ruim 5 regels met inkt onleesbaar gemaakt, en tenslotte op blz. 4 éen regel. De brief is onvolledig en breekt onderaan blz. 4 middenin een zin af. Daar het mogelijk is dat het laatste van de zes ongedateerd gedrukte fragmenten die op deze brief volgen (Brieven IX, blz. 288-292; Brieven WB IX, blz. 200-203) ertoe behoort, is die tekst hierna toegevoegd. H.: Holda, Vosmaers vriendin. hysterisch: zie Van Vlotens artikel d.d. 28 oktober. d.h.: das heisst (d.), dat wil zeggen. il s'en faut: dat scheel veel (fr.) Josephische onthouding: vgl. Genesis 39:7-9. dorloteert: dorloter (fr.) vertroetelen. {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 7 Decr 73 Waarde Vosmaer, Goddank! Mimi kan getuigen hoe ik tobde over zoekgeraakte brieven - 'n cauchemar! Zeg aan H. dat ik u zeer lief heb, en laat haar U verbieden aan dames te schryven, wat &c. Ach, wat moet ge geleden hebben als griffier, al zy 't dan dat ‘griffier’ en ‘kracht’ familie van elkaer zyn. Ik gedraag me zedelyk goed, maar intellectueel zeer slecht. M'n gemoed is nog altyd desolaat. Een wandeling met u - en wel naar 'n bepaalden plek in een boom - den Vosmaers boom, hoor je! - en ik zou eens kyken of ge knap genoeg waart om wys te worden uit zoo'n rommel. Nog heb ik 't stuk van v Vloten in den Levensbode niet gelezen (geen plaats op stal) maar ik weet van Dr. Feringa dat hy gezegd zou hebben: ‘hysterisch? Jy zelf bent hysterisch.’ Zoo ja, dan zeg ik U dat-i daarin gelyk heeft, al weet hy dan niet waarom. Hy raadt dan juist by toeval.- Een antwoord op Uwen beminnelyken brief in dit alweer niet! Maar toch iets. Of ik M. Krüseman ken? Ja! Ze heeft my de eer aangedaan my te bezoeken (niet expres den steven herwaarts richtend, maar op 'n doorreis, goed!) en ik had gelegenheid nog iets meer van haar te weten te komen dan zy aan allen openbaart. Conclusie: ik acht haar zeer zeer hoog. Ze is 'n stuk kristal. Er ontbreekt aan m'n onbegrensde hoogachting slechts dat ik (nog) niet weet of zy gestreden heeft om te worden wat zy is? (Myn Idee 30 zweeft me by zulke dingen altyd voor den geest.) Ze zegt (in zekeren zin) neen! Maar ik gis dat ze stryd wegstopt uit fierheid, en om niet optewekken tot bewondering. Heeft ze niet gestreden dan staat ze lager (dan ik byv.) Men moet iemand crediteeren voor 't ten-onder brengen van trainbuben. O, de mynen! Als ik dien sleep overzie, ben ik 'n soort van engel, d.h. ik zou 't zyn als ik dien troep onder de knie kreeg. Mais il s'en faut!- Mimi Hamminck Schepel is voor my... bovenmenschelyk. (....) Ge kunt u - ik weet wat ik zeg, 't is geen frase - geen te hoog denkbeeld maken van Mimi. (Ik snak naar 't oogenblik waarop ge dat zult komen onderzoeken. (....) Maar ik ken de 1001 by-omstan (...) Hm, wat de Geschiedenis slecht moet geschreven zyn! We weten niets. {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} De mogelykheid bestaat dat Nero au fond 'n goeie kerel was, en... en... (....) Oef, wat 'n tusschenzin. Wie zonder tusschenzinnen schryft, kan misschien mooie of leesbare boeken maken, maar 'n oprecht mensch is-i niet, of althans hy is niet geheel open, hy voelt den aandrang niet om telkens - styl of geen styl - te uiten wat-i eigenlyk zeggen wil, en zelfs oneigenlyk Dat 's er weer een! Ziehier nu. Mimi is - misschien op één fout na, en 't blyft de vraag of 't 'n fout is - volmaakt. Ik ken geen deugd die ze niet bezit, en ondeugden heeft ze niet. Ze is wel-opgevoed, hoogstfatsoenlyk, intelligent, van goeden wil, bezield met lust tot ontwikkeling, moedig, arbeidzaam, evenmin prude als lascive, trouw à toute épreuve... ik meen niet romanachtig-trouw tegen verleiders - dat komt in 't dagelyksch leven zelden te-pas. Heeren verleiders zyn er te lam toe. Och, de ondeugd is zoo min tegenwoordig! neen, ik bedoel de trouw in 't proza, de aanhankelykheid in tegenspoed! Dat beduidt meer dan Josefische onthouding, schoon zy ook in dat opzicht onberispelyk is. En ze is in den hoogsten graad oprecht. Toen ze my liefkreeg was haar vader de eerste die 't wist. Voeg by dit alles - ik wil kompleet zyn - dat ze ook fysiek nog altyd... agreable is. Ik moet dit zeggen om de gissing te voorkomen dat ze door 'n monsterachtig uiterlyk tegen zich inneemt. Welnu, háár heb ik by me. Zy verzorgt me, liefkoost me, draagt m'n kuren, &c dorloteert me... (....) Waarom ben ik, in zeker opzicht niets te wenschen hebbende, bitter? Tusschenzin alweer. 't Woord: ‘ééne fout’ genoemd hebbende, mag ik niet riskeeren dat ge daarvan iets heel ergs denkt. Dat zou zonde zyn. Ze is, meen ik, wat ligt geraakt in hartzaken, en dan niet altyd zacht genoeg van uitdrukking. Haar indruk is wél zacht. Tegen-over het meisje dat ik liet hier komen met haar zieken broer, is ze allerliefst. Mathilde zelf (zoo heet ze) is er door getroffen. Mathilde zou 'n beschryving àpart vereischen. Op háár heb ik ééne aanmerking, ééne slechts. Ze is 10 jaar jonger dan haar doopceel. Na 25 jaar geleefd te hebben, telt ze maar 15. Dit aangenomen is ze 't liefste kind dat men zich kan voorstellen. Wie haar pas ziet, vindt 'r leelyk {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} (dit was ook met my 't geval) maar weldra bemerkt men dit niet meer. Och, ik zou u gaarne veel meer schryven. Ook over m'n vrouw en kinderen! Maar dat leveren van kopie! Meen niet dat (....) ...van Boileau heeft er geen goed aan gedaan. ‘La critique’ die zoo ‘aisée’ is, zal beduid hebben 't sprokkelen van foutjes. Die opvatting van 't woord ging over in 't spraakgebruik. ‘Deze maatregel wordt zeer gekritiseerd’ beteekent niet meer: ‘men onderwierp haar aan nauwgezet onderzoek’ maar: ze waren er niet mee te vreden. Wat zou daarvan deze of gene oude philoloog gezegd hebben die 'n classischen schryver uitgaf met ‘kritische’ noten? Nog iets over kritiek. Ik meen dat er zekere graad van (?????) moet zyn tusschen de kritiek en 't behandeld werk. Denk eens over 't invullen van 't woord of de woorden die ik op 't oogenblik niet vinden kan. Wie Sophocles behandelt moet o.a.: graecus èn iets als treurspeldichter zyn, of althans, naast 'n treurspeldichter gewoond hebben. Dat: o.a. is wat breed. Ja, er is veel noodig om 'n kritikus te zyn! Kan de Spectator zich niet wat uitbreiden? Ik begryp 't program niet, maar zeker is de ruimte wat eng, vooral daar hy ook kunst... aanroert. Ik vind in den Spectator altyd te veel of te weinig. De bedoeling kan niet zyn een kompleeten litterarischen en artistieken Rundschau te geven. Goed, maar wat dan? Misschien stuit de uitbreiding op geldelyke bezwaren, want Holland wil z'n litteratuur niet betalen. Ik moet soms halt maken met m'n Ideën omdat het budget myner lezers (volgens Funke) áán is. Dit is op het oogenblik het geval. Funke weigert niet kopie te ontvangen, maar... hy is genoodzaakt ze te laten liggen, of de afgedrukte vellen te laten wachten op 't tydstip dat ‘men’ weer wat in z'n beurs heeft. Ik vind dit 'n misselyke verhouding. Geldelyk nadeel heb ik hiervan nog niet ondervonden, maar als ik steeds dóórwerkte (gelyk ik voor m'n behoeften zou moeten doen) stuit ik dáárop. Nu 't is niet zoover, want sedert... lang, werk ik ellendig, of in 't geheel niet. ‘Zoo seur je al sedert lang’ en: ‘wat voerde je dan uit?’ zeg en vraag je. Ik ben onwel. Ook physiek mankeert me tegenwoordig dan 't een, dan 't ander. Telkens hoest ik, en byzonder 's nachts. Die slapeloosheid {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} moet verdreven worden met 'n ander kwaad: morphine (op 't oogenblik ben ik er weer af.) Die en dergelyke ongesteldheden zouden in zekeren zin voldoende zyn om m'n werkeloosheid te verontschuldigen. Maar er is meer. Ook moreel ben ik moe. ‘Ook dat zei je al sedert lang!’ hoor ik je zeggen. Ja. En had ik gerust gedurende al den tyd dien ik niet werkte, dan ware ik misschien hersteld. Maar in plaats van rusten deed ik al dien tyd niets dan worstelen met m'n onmacht, en dit is zwaarder arbeid dan werken. Je weet hoe miskramen meer verzwakken dan gezonde verlossingen. By dat alles komt m'n tegenzin in schryven. Als ik aan den gang ben, lukt het me soms me zoo te identifieeren met m'n onderwerp, dat ik meer let op m'n werk dan op m'n auditorium. Maar om, niet begeistert, aan den gang te komen! De heele Woutergeschiedenis die ik eenmaal zoo goed in 't hoofd had, lost zich tegenwoordig op in een droomerigen indruk: ‘hoe was 't ook weer?’ In één woord, ik ben van de rails af. Ik ontsla u genereuzelyk van alle beantwoording dezer rhapsodie, rh, hr, rhapsoden, Homerus, o Graecus die je bent!.... ...toch geloof ik niet dat de ‘geest’ my ontgaan is. Uw Londinias klonk me zeer... bekend niet ('t zou zyn alsof ik u plagiaat verweet) maar toch als 'n weerklank op iets bekends, plus 't moîré. Goed ik weet weinig meer van het grieksch. Welnu, ik zou in staat zyn intehalen wat my in dat opzicht ontbreekt, om m'n yveren tegen uw (voor mogelyk gehouden) hellenistische eenzydigheid te vrywaren tegen de verdenking dat het (m'n yveren) voortkwam uit schoolnyd. My is het grieksch 'n moderne zaak. Dat taaltje... och! Ik liet er reeds iets van zeggen door oom Sybrand. Ge zult inzien wat ik meen met ‘modern’ als ge let op 't begin der wouter-geschiedenis. Die is ur. Elke taal met deklination en conjugatien is modern. Niet historisch gesproken, maar - en dit doe ik nu - naar geologische maat. Dan is Homerus van gister. Er zal 'n tyd komen dat schooljongens de Herakliden verwarren met de Bourbons, en dat zoo'n fout den schoolmeester die de opstellen naziet, ontglipt. ‘Goed zegt ge, wy leven nu niet in dien tyd!’ Zeker. En ik ontken den invloed niet die de homerische beschavings-abschnitt (en later byv. Pericles) op de onze heeft, o neen! Maar ik stel hooger eischen aan de studie der oudheid, dan wat taal-idiotisme. Gy ook. Gy zoekt {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} er den geest in. Ook goed! Maar 'n kosmisch overzicht geeft meer! Slotsom! ik stel als gy, de grieken zeer hoog, doch noem hun periode onderdeel, en wil die niet aannemen als hoofdmoment. Dit laatste vooral ook in taal niet! 't Grieksch was aanvankelyk verbasterd keltisch. Och, mocht ik tyd hebben dit aantetoonen! Om zoo iets alleen had ik altyd gehoopt dat men my steunen zou! Daar ligt 'n schat die ik nu niet aanwyzen kan! Funke kan my niet voor één vel druks de studie van jaren betalen! Ik kan er dus niet van leven. Met zeer groot genoegen lees ik de Levens van Cornelis en van David J. van Lennep! Daarover is 'n schat van opmerkingen te maken. Somme toute: we zyn erg achteruit gegaan sedert 100, 80 en 50 jaar, zoowel maatschappelyk als wetenschappelyk en politisch! Door allerlei samenloop is misschien de uiterlyke toestand beter (en niet eens in alle opzichten) maar de menschen beduidden meer dan nu! Meen niet dat ik alles aanneem wat van Lennep (myn Jacob) schryft. O neen, ik heb veel aanmerkingen die zeker noch hèm noch de familie aangenaam zouden zyn. Maar toch, over 't geheel: we zyn achteruitgegaan! Onze tyd staat tot de periode 1770-1830 als... Willem III tot Willem I. Deze was inderdaad 'n individualiteit. Er leefden toen ‘personen’ met eigenaardig cachet. Thans is alles opgelost in 't parlementarisme, in 't samendoen, in 't collectieve, zoo zelfs dat geen individu bruikbaar is zonder niemendal te wezen. [8 december 1873 Brief van Funke aan Multatuli] 8 december 1873 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) Constantijn: schuilnaam van C.P. Scheltema-van der Does; voor haar novelle Victor d'Avelyn zie De Gids, jrg. 1873, deel IV, blz. 421-523. Amsterdam, 8 Dec. 1873 Waarde Dekker! Vandaag zend ik U behalve aflev. 3 van bundel VI, de boeken van Mr Schook en op zijn verzoek tevens het laatste Gidsnummer, dat een stuk van Veth over Bilderdijk en een nieuwe novelle van Constantijn bevat. Als Ge die novelle gelezen hebt, moet Ge mij toch eens meêdeelen wat Ge er van denkt. Mij komt het voor, dat Constantijn niet rijk aan ideën schijnt te zijn, nu zij een variatie op 't zelfde thema gaf als in {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} Hilda. De karakters die zij schetst, willen me ook volstrekt niet bevallen. Wie is Constantijn toch eigenlijk? Mag dat bekend worden? Haar stijl is en blijft mooi. Vosmaer zond mij ook nog enkele stukjes voor U en beloofde mij dat hij in den Vlugmaren van den Spectator een ‘hartig woordje’ over Uw Ideën zou zeggen. Schrijf mij eens of Ge geen lust zoudt hebben nog eens voor een photograaf te poséren. Ik zou heel graag uw portret vóór deel I van Uwe Ideën willen zien en 't tevens in salonformaat in den handel willen brengen. Dat wat d'Ablaing vroeger verkocht, is sedert lang uitverkocht en was ook te duur om 't onder ieders bereik te brengen. Denk er eens over. Gij zoudt me veel genoegen doen mij dat toe te geven. Ik hecht er veel aan dat Uw conterfeitsel vóór Uw groote werk komt te staan en ik ben zeker dat Uwe vrienden er verrukt over zullen wezen. Verblijd me dus eens gauw met een uurtje daarvoor te geven! Alle kosten natuurlijk voor mijne rekening. Zoo Ge er toe wilt overgaan vraag dan den photograaf wat hij berekent voor b.v. 1000 afdrukken op dun carton, ter grootte van de postoctavo uitgave der Ideën, en wát voor de afdrukken in salonformaat (waarvoor natuurlijk apart moet geposeerd worden, omdat het grooter moet zijn); de laatsten per 100 Stuks en op zwaar (dik) carton. Mij dunkt dat, hoewel 't veel kostbaarder is, een photographisch portret altijd ver te verkiezen is boven een lithographie of Staalgravure, omdat die zeldzaam de photographie trouw genoeg weêrgeven. Nóg beter zou 't zijn als Ge U in Wiesbaden of Frankfort liet photographeren en ik de origineele platen van den photograaf kocht om ze hier te laten afnemen. In dat geval zou ik beter 't oog kunnen houden op zuivere afdrukken. Of zoudt Ge meenen dat zoo'n Duitsch photograaf, óok bij getallen, conscientieus zou werken? De meeste photographen doen 't niet.- Wilt Ge zoo goed zijn bij gelegenheid ook eens Uwe Minnebrieven en den bundel Verspreide Stukken te doorloopen en de noodige correcties daarin te maken? Ik moet die beide deeltjes in 74 herdrukken, daar mijn oplaagje ten einde loopt. Gij ziet: er is steeds leven in de brouwerij! De gecorr. bundels III en IV krijg ik nu tegen 't eind dezer maand, niet waar? Kopij voor bundel VII in 't begin van Januari. Wees met Mimi hartelijk gegroet van tt GLf {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} De bestelde boeken zend ik (met voorloopig 3 deelen van de ‘Navorscher’) tevens in 't paket. Die 3 deelen heb ik (daar ze in aflev. waren) zoowat bij elkaar laten naaien voor Uw gemak. [9 december 1873 Geen Anti-kritiek door Multatuli in Schoolblad] 9 december 1873 Artikel van Multatuli in Het Schoolblad, Tweede jaargang, No. 52, met een naschrift door J. Versluys. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Voor de beoordeling door J. Versluys zie 23 november. Nego: dat ontken ik (lat.) bemachtelt: handelt zoals Machteld in Bilderdijks Floris de Vijfde; vgl. V.W. VI, blz. 500-565. Caveamus: laten we voorzichtig zijn (lat.) efa: hij zei het zelf (gr.) testimonium paupertatis: blijk van (geestelijke) armoede (lat.) parle moi de ça: dat is nog eens wat! (fr.) Geen anti-kritiek, maar 'n dankbetuiging aan den heer J. Versluys, voor de behandeling in dit blad, van m'n ‘Millioenen-Studiën.’ De door dien heer gemaakte aanmerkingen zullen my, by herdruk, welkome stof leveren tot een nieuw hoofdstuk. Ik ben hoogmoedig genoeg, om my zeer vereerd te achten door zyne terechtwyzingen, en het doet my leed dat de beschikbare ruimte hem niet toeliet uitvoeriger te zyn. By 't overwegen der gemaakte aanmerkingen zal 't my ten-eenen-male onverschillig wezen, of de schaal overhelt aan zyne zyde of aan myn kant. Voor hém is twee maal twee vier, en dát is het standpunt waarop ook ik staan wil. Wat daar-buiten gaat, is uit den booze. Geheel afgescheiden alzoo van de door den heer Versluys gemaakte aanmerkingen van wiskunstigen aard, bepaal ik my voor heden tot 'n paar bedenkingen die op 'n ander gebied te huis behooren. Ik meen dat de heer V. zich vergist... neen, ik verzeker hem dat hij dwaalt, in twee opvattingen. Daar staat: ‘Het doel van Multatuli is intusschen niet, denkbeelden te geven omtrent menschkunde, geschiedenis, taal, enz. maar wel door berekening het dwaze aantetoonen van het spelen aan de speelbanken.’ nego! Wat was dán uw doel, vraagt de lezer? Ziehier 'n vraag die ik geloof {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} onbeantwoord te mogen laten. Wie myne werken meten wil naar den maatstaf van 't ‘voorgenomene,’ van 't ‘opzet,’ van ‘beoogde tendenz,’ zal dien maatstaf slechts vinden in 't algemeen program dat ik meêdeelde in m'n (eerste) brochure over ‘Vryen-arbeid.’ In nauwer kader kan ik me niet bewegen. Is dit 'n fout? Is 't 'n verdienste? Ik weet het niet. Doch wel weet ik, dat het my onmogelyk is ánders te werken. De ‘Millioenen-studiën’ - bont alweer als... de Natuur - zyn, ‘voor myn doen’ redelyk homogeen. Men gelieve te begrypen dat ik maar de secretaris ben van m'n gemoed, en dikwyls... 'n onbekwame. Och, als de lezer wist hoe vaak ik m'n eigen pen aan den dyk zet! Wat overigens die M.S. aangaat... als ik ze recenseer, zullen we 'r slechter afkomen dan hun - haar: even leelyk - onder de welwillende handen van den heer V. te-beurt viel. Toch had zed. wel mogen zeggen, vind ik, dat ze hier-en-daar vermakelyk zyn. Is dit niet zoo? (Reclame aan 't adres van Leesgezelschappen! De heer V. noemt m'n betoog: ‘logisch.’ Arme uitgever!) De tweede dwaling van den heer V. betreft m'n uitval tegen stuart mill. Den schryver S.M., den St.h.h.kundige S.M., ken ik niet. Dit heb ik uitdrukkelyk gezegd. M'n persiflage kan dus hém niet gelden. De stuart mill dien ik ‘bespottelyk maak’ - juist! - is de hedendaagsche citeer-zondebok in den nood onzer debaters, napraters, ideën-dieven, parlementeurs... in en buiten de Kamers. Het is de fameuze Mr. Chose, waarmee 999/1000 onzer voorgangers op allerlei gebied, hun - z'n, het's: ik weet het niet - naaktheid trachten - of: tracht - te bedekken. Deze onhebbelykheid heerscht en regeert. Ze overweldigt ons. Ze... ‘bemachtelt’ ons. Caveamus! De hollandsche schryvers en sprekers onzer dagen zyn voor 'n overgroot gedeelte niet oorspronkelyk, noch in de wyze van inkleeding hunner... halt: van de denkbeelden die ze te-berde brengen, noch in hun styl - iets geheel anders nog dan schryfmanier! - noch vooral in die denkbeelden zelf. Naast deze luie onöorspronkelykheid staat iets ergers: ze bluffen er op, en meenen ‘groot te doen’ met 'n stuart mill efa!’ Dáártegen kom ik op. En iets nóg ergers, vind ik, in de onnoozelheid van zekere auditoriën, die met hun ‘mooi!’ deze struikroovery aanmoedigen. De haute-nouveautés uit naburige landen worden ten onzent aan den man gebracht {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} als knapkoek. ‘Wat de man eigenlyk gezegd heeft, weet ik niet, maar... hij haalde stuart mill aan, 't zal dus wel goed geweest zyn!’ Ziet men niet in, hoe de leegste koppen zich op die wys frauduleus meester maken van de consideratie die 'n ander toekomt? En... dat juist dit aanhalen op-zichzelf, byna altyd 'n testimonium paupertatis is? Wat my betreft, ik moet te hard werken voor m'n brood, om nog te kunnen lezen ook. Tot-nog-toe niet den minsten mangel aan denkbeelden ontwarende, voel ik geen behoefte iets aan Mr. mill ter-leen te vragen. Ik kan in alle oprechtheid verzekeren dat ik moeite heb m'n eigen gedachten behoorlyk te logeeren, en dus geen ruimte heb voor de kinderen der hersens van 'n ander. Zoodra 't noodig wordt, zal ik aan 't adopteeren gaan, misschien bij dien mill. Zéér hoog staat hy, volgens de waarschynlykheids-rekening, niet. Want hy maakt opgang in Holland, en wel in gezelschap van de zeer talryke verwanten van Mr. Chose, Herr Garnichts en What'syourname Esq. Dat by-eensprokkelen van vreemde wysheid is, ook van 'n laag standpunt bezien - van 't industriëele - zeer hard voor 'n eerlyk concurrent, die ter-goeder-trouw zich afslooft om eigen werk te leveren. Hoe, ik getroost my de smart die van bevruchting, dracht en baring onafscheidelyk is, en de nababbelaars van Mr. Doyouknowhim laten zich, ten-mynen-koste, in geld, vereering en invloed de nooit uitgeschoten kraamkosten vergoeden? Dit is zeer onbillyk, Nederlanders! Ten-aanzien van dit onderwerp beroep ik my zoowel op Idee 30, als op de eerste hoofdstukken van ‘Specialiteiten’ en op 'n twintigtal boutades, die hier-en-daar in m'n Ideën verspreid liggen. Och, of al m'n lezers Leeraren in de wiskunde waren, hoe gaarne zou ik hun scholier zyn! Een eerst gevolg daarvan zou wezen, dat ik beter schreef. Nu word ik zoo vaak gehinderd door de verlammende gedachte: ‘Ze’ begrypen het toch niet!’ 'n citaat van stuart mill... parle-moi de ça! Den heer versluys m'n dankbare groet! Tot vriendschappelyk weerzien alzoo... neen, dít nog: wil ZED. de goedheid hebben, 't woordje ‘toch,’ waarmee de laatste zinsnede van z'n stuk aanvangt, eenigszins toe-te-lichten? Waarlyk, ‘ze’ begrypen het niet! Zeer weinigen zullen ook de waarde vatten van den zin die de vierde alinea {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} opent. Ik vraag vergunning op dat woord van den heer V. m'n Idee 1109 toetepassen. Hy begreep dat ‘men’ iets eenvoudigs niet begrypen zou. Dit doe ik ook... nu-en-dan, doch niet genoeg, naar my blykt. Nog altyd zyn er duizenden die zich op den mouw laten spelden dat: ‘die Havelaar zoo'n byzonder slecht mensch is.’ 't Is eenigszins treurig, nu ja - aan zulke botterikken moet ik m'n denkbeelden duidelyk maken! - treurig, zeker! Maar komiek is 't ook; als... álle zotterny. Wiesbaden, 30 Novr. 1873. multatuli. Wat de eerste aanmerking van den geachten schryver betreft, zoo erken ik volmondig, dat ik my onjuist heb uitgedrukt. Ook was ik onvolledig door niet te vermelden, dat het lezen van de M.S. my zeer veel genoegen heeft verschaft. Ten aanzien van Stuart Mill ben ik het nog niet geheel eens met den schryver. Ik stem toe, dat het belachelyk is, wanneer iemand armoede aan denkbeelden tracht te bedekken door by anderen te leenen. Ik kan my de minachting voor zulke personen volkomen verklaren in iemand, die zoo geheel oorspronkelyk is als Multatuli. Maar dat treft Mill in geen enkel opzicht. Ook kom ik langs een anderen weg dan de schryver tot een tegengestelde slotsom ten aanzien van Stuart Mill. Ik ken hem niet als staathuishoudkundige, maar als schryver van een werk over logika, van Utilitarianisme en van een werkje over de emancipatie der vrouw. Wie onderwerpen kan behandelen als in de eerste 2 werken gedaan is, staat wetenschappelijk zeer hoog en bezit een zeer uitgebreide kennis. Wie over de emancipatie der vrouw schrijft als Mill, bewyst daardoor, dat hy vooroordeelen kan bestryden en, hoe oud ze ook zyn, kan minachten. In den stryd voor de rechten der vrouw is Mill een medestryder van Multatuli. Uit hetgeen ik van Mill gelezen heb, leid ik af, dat hy een zaak niet anders dan goed zal behandelen, al blyft dwaling ook voor hem mogelyk. En daarom kan ik een uitdrukking als ‘dien Mill’ niet goedkeuren, al heeft ook de schryver gezegd, dat hij Mill niet kent, al verklaart hy nog zoo uitdrukkelyk, dat het er hem niet om te doen is Mill maar de Kamer-Mills te kastyden. Wat de laatste zinsnede van myn stuk betreft, men heeft er my inderdaad reeds op gewezen dat de laatste zin van myn aankondiging ‘niet deugt.’ Het was myne bedoeling te zeggen: Ofschoon de wer- {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} ken van Multatuli reeds veel gelezen worden, verdienen zy nog meer gelezen te worden. Velen, die werken van gering allooi lezen, hebben van Multatuli weinig of niets gelezen, en dat is zeer te betreuren. J. Versluys. [12 december 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 12 december 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 6 december, voor de volgende zet 17 december. Ontvangen 3) F 6 - E 4 Antwoord 4) D 2 - D 3 Wiesb. 12 Decr 73 Douwes Dekker Verschooning voor 't uitstel! Ik had gister & eergister koorts. [12 december 1873 De derde aflevering van Ideën VI verschijnt] 12 december 1873 De derde aflevering van Ideën VI verschijnt. Bericht in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, jrg. 40, blz. 525. (K.B. 's-Gravenhage). De opgave 2de stuk is foutief; in het Nieuwsblad van 16 december (blz. 531) werd het juiste bericht geplaatst. Multatuli, Ideën. Zesde bundel. 2de stuk. Amsterdam, G.L. Funke. Gr. 8o. (blz. 209-320.) f1.- [13 december 1873 Brief van Multatuli aan Loder] 13 december 1873 Brief van Multatuli aan C.F. Loder. Enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (M.M.) Multatuli was door het delftse dispuut gevraagd om een feest bij te wonen; zie zijn brief d.d. 29 juni. Wiesbaden 13 Decr 1873 Waarde Heer Loder! Uw vriendelyk aanhouden treft my zeer, maar ik kan niet! Meer dan ooit zie ik heden de onmogelykheid in, my te verbinden, daar ik sedert 'n paar weken onwel ben. Indien ik byv. myn woord gegeven had voor 1o, 8 of 10, 12, 14 December, zou ik wel genoodzaakt geweest {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} zyn dat woord te breken. Ik kan tegenwoordig niet rekenen op myn gezondheid, die zeer ondermynd is. Geloof toch niet, waarde Heer, dat er in deze zaak een rol wordt gespeeld door grove by-omstandigheden. Wanneer Vrye-Studie millionair was, zou ik genoodzaakt zyn hetzelfde antwoord te geven. De Jongeluî zyn altyd hoogstfatsoenlyk en royaal geweest, en als ik komen kon, ligt het bezwaar waarachtig niet in 't financiëele, maar ik kan niet, en betreur het! Na vriendelyke groet, ook aan de andere Heeren, met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker [13 december 1873 Litterarische sprokkelingen in de Locomotief] 13 december 1873 Litterarische Sprokkelingen in De Locomotief, Semarang, XXIIe jaargang, no. 293. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Van wiens hand dit ongesigneerde artikel is, is niet bekend. Litterarische Sprokkelingen Er is twist onder de goden van den eersten rang. Van Vloten dondert tegen Multatuli. Multatuli heeft onlangs over een treurspel van Bilderdijk, namelijk Floris V, een allerstrengst vonnis gestreken; naar eigen zeggen heeft hij den Floris V ‘geslacht’, van Vloten nu komt tegen die daad en dat woord op, en brengt Multatuli duidelijk aan 't verstand, dat de zoogenaamde ‘geslachte’ zeer welvarende is. v. Vloten behoort nog minder dan Multatuli tot de vrienden of vereerders van Bilderdijk als mensch. ‘'s Mans schermen met God’ is hem zeer hinderlijk. Hij was steeds een uiterst slecht financier niet alleen, zegt v. Vloten, maar die er ook een ijdeltuitig behagen in schepte, met zijn behoeftigheid te pronken en alle geldelijk beheer ver beneden zich te achten. Te pronk zitten - te poseeren als men 't noemt - was in 't algemeen steeds zijn zwak, en in dat opzicht mag men zeggen, dat hij wel iets van onzen Ideeën-schrijver zelf had, die ook nog al gaarne te koop pleegt te loopen met zijn ongevallen en ergernissen. In 't geheel mag men 't er voor houden, dat er tusschen beide groote geesten vrij wat zielverwantschap bestaat, en, zoo bij Douwes Dekker als Bilderdijk, hun eigen dierbaar ik steeds een belangrijke rol pleegt te spelen. Bij den een als bij den ander ‘vestigt zich’ - naar Bilderdijks uitdrukking - ‘de aandacht’, niet tot hun {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} voordeel, steeds aanmerkelijk ‘op hen zelf’. Bij Bilderdijk gaat dat met een, meer zijn hoofd dan zijn hart rakenden ijver voor een opgedrongen hervormd-christelijk kerkgeloof gepaard; bij Douwes Dekker - en 't strekt hem tot lof - met een even gemoedelijken als bezielden kamp voor maatschappelijke waarheid en recht. Maar voor Bilderdijk, den dichter en taalkenner neemt v. Vloten den handschoen op. Multatuli noemt dezen een ‘verzemaker’; Bilderdijk was meer, al komt er onder de macht zijner verzen natuurlijk meer dan één van minder gehalte voor. Douwes Dekker heeft vroeger op zijn eigen voorbeeld gewezen, om duidelijk te maken, aan hoeveel schrijversfouten en gebreken men bij 't veel en haastig schrijven blootstaat; dat geldt dus ook voor een aantal verzen van Bilderdijk, zonder hem in zijn karakter van groot dichter te schaden. Met name weet men, dat hij dezen Floris binnen drie maal vierentwintig uur voltooide, en het dus niet te verwonderen kan zijn, wanneer er verscheiden zwakke regels in voorkomen; 't ware echter dwaasheid, die tegen hem aan te voeren of er neuswijs op te vitten. Dat doet, volgens van Vloten, Multatuli doorgaand, als om bij herhaling zijn eigen tekortkomst van taalkennis op de kaak te stellen. Hij valt b.v. Bilderdijk meer dan eens over de koets en echtkoets van Velzen, als ware 't een ‘echtrijtuig’ of ‘diligence’ lastig. Douwes Dekker had moeten weten, dat wij tweeërlei koets in 't Hollandsch kennen: het een 't Fransche Couche, 't andere voor 't Fransche coche - of liever 't Hoogduitsche Kutsche daar wij 't waarschijnlijk van dit laatste vormden. Een echtkoets is dus zooveel als een huwelijksbed, en een koets met paarden is een rijtuig. Anders dan den klank echter hebben beide koetsen niets met elkander gemeen, en al de gezochte aardigheden, daarover aangebracht, gaan dus geheel teloor, en komen niet ten koste van den dichter, maar van zich zelven. En zoo, gaat van Vloten voort, zoo is het met een reeks van andere taalverwijten, door Douwes Dekker in zijn geschrijf ten beste gegeven, en die wij hier even moeten doorloopen. Wie dat aan de hand van Dr. v. Vloten ondernemen mocht, zal met hem tot de slotsom moeten geraken, dat het critisch pogen van Multatuli dezen ditmaal geen rozen heeft gebaard. Hier worden nog twee citaten van v. Vloten ingelascht. In 't Vaderlandsch A-B-boek van 1871 staat tot oefening in juiste zindeeling: ‘ik heb tien vingers aan iedere hand vijf en twintig aan handen en voeten.’ Door achter {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} vingers en vijf daar een komma te plaatsen, maakt men den zin dezer woorden voor ieder helder en klaar; en zoo is 't ook met de volgende van Amstel bij Bilderdijk, die ons Douwes Dekker graag als ‘een sarrig raadseltje’ zou opdringen: Vergeef mij, zoo ik 't uur, het kostlijk uur niet spill', In eerbetooning of betuiging slechts verloren Bij blijkbre misdaad; ieder begrijpt toch, dat hier achter betuiging een komma gesteld moet worden, en er dan niets duisters in overblijft. Die komma ontbreekt dan ook in de uitgaaf van 't Treurspel niet, doch Douwes Dekker heeft de vrijheid genomen ze eenvoudig weg te laten, en ‘'t raadseltje’ is dus alleen een misplaatste aardigheid van hem zelf, waarvoor hij den dichter aansprakelijk wil stellen. ‘Amstel,’ zoo schrijft hij, ‘spreekt twee regels uit, die ik niet wel vertalen kan; misschien is de lezer gelukkiger’. Die lezer zou echter wel een onnoozele bloed moeten zijn, om zich zoo met een kluitje in 't riet te laten sturen. Doch wat van zulk een eerlijke critiek te zeggen? Iemand, die eerst zelf den zin verwart en dan den schrijver voor zinsverwarring aanklaagt, en bij zijn lezers zoekt zwart te maken. Een fraai profeet waarlijk, zoo'n slachter van de voorwerpen van zijn eigen voortreflijk maaksel!’ Het eenigste, zei v. Vloten verder, wat dan hier, bij toetsen en 't nauwlettend nagaan van Multatuli's zelfbehagelijke wancritiek, gebleven is, is, dat er in dit haastig opgestelde gelegenheidsstuk (de Floris V) zeker eenige zwakke regels voorkomen, enkele woorden en uitdrukkingen gevonden worden, die men liever door andere zou zien vervangen, maar dat het verder zijn betrekkelijke dichtverdienste heeft; en allesbehalve zoo laag staat, als hij ons wel zou willen wijsmaken. Juist echter als ‘gelegenheidsstuk’ komt er nu Multatuli vervolgens nog tegen op, en put daaruit nieuwe grieven en bezwaren van zedelijken aard tegen den dichter. Vatten wij dus ook deze nog even in 't oog, om ze op haar juiste waarde te leeren schatten. Floris V is een ‘prul beneden alle critiek’, heet het, ‘maar het stuk zou een slechte daad blijven, al werd het overgezet in behoorlijk Hollandsch’. We hebben gezien, wat er van het eerste aan is; zien wij nu in hoeverre het tweede al dan niet waar mag heeten. Ook daar overdrijft Douwes Dekker schromelijk. Ieder kent de gelegenheid, waarvoor 't stuk vervaardigd werd, en Bilderdijks betrekking tot den ko- {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} ning van Holland, dien 't gold. Over deze betrekking is, ook in verband met 's mans verhouding, voor en na, tot het huis van Oranje, vaak genoeg gehandeld; en de meening van Douwes Dekker dat hij de eerste zou zijn, daarvan het noodige gewag te maken, is geheel onjuist. Of hij nu echter, om tot een billijke beoordeeling daarvan te komen, den goeden weg inslaat, door al de hoofdsche termen van het Fransche briefje aan koning Louis breed uit te meten, en hem als ‘walgelijke vleierij’ voor de voeten te werpen, is een andere vraag, en die zeker ontkennend mag beantwoord worden. Bilderdijks houding in deze dagen, tegenover den koning en zijn keizerlijken broeder, komt, met die van Van der Palm vergeleken - over welken Douwes Dekker in een vroeger deel van zijn Ideeën het noodige geschreven heeft * - vrij gunstig uit. Jammer intusschen, dat hij zich niet de moeite heeft gegeven, de ‘voorafspraak’ eens in te zien, door den dichter bij 't opvoeren van den Floris gemaakt; hij zegt ‘zelfs niet te weten, of die ooit gedrukt is’!! Vóór men tot de ‘slachting’ van iemand overgaat, diende men zich toch van de hoegrootheid zijner euveldaden te overtuigen, en een genoegzame kennis van zijn werken te bezitten **. In die ‘aanspraak aan den koning, bij de vertooning van den Floris’, stelt de dichter dien koning als den hersteller der Hollandsche staatseenheid, na de woelingen en beroeringen der vorige dagen, voor, beveelt hem de ontwikkeling der Hollandsche letteren en kunst, den welstand en bloei van Hollands volk en staat aan, en vraagt hem bovenal recht te doen aan zijn ‘Vaderlandsch bedoelen’. Men mag in deze voorstelling van het uit Frankrijk opgedrongen staatshoofd, en de hem opgedragen taak, een ijdele begoocheling zien; onwaardigs steekt er, de omstandigheden en Bilderdijks staatsbeginselen en verhouding tot de staatspartijen in aanmerking genomen, niets in, en Douwes Dekkers verwijt eener ‘laaghartige bedoeling’ met het schrijven van 't stuk, is meer dan onbillijk. ‘Maar’, vraagt de dichter in zijne aanspraak: {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar wat, mijn vorst wat stellen we u voor oogen? Uw Hollandsch hart eischt Hollandsch treurgedicht, In Lodewijk neemt Hollands staatsvermogen Zijn roem weêrom, die lang vertreden ligt. Vergeefs waar 't hier, van Grieken of Trojanen De stof ontleend, op Vader Vondels spoor: Geen Hollandsch hart heeft voor hun rampen tranen, Geen Lodewijk geeft Trojes brand gehoor. Neen, de eedle vorst, waar Hollands glans meê taande, De koningszoon, de wellust van zijn volk, Die Holland weg tot haar verheffing baande, Valt weerloos neêr voor een verraders dolk. Ziedaar den val, waaruit wij thans herleven!- en ziedaar dan ook den grond, waarom Bilderdijk - naar zijne opvatting der grafelijke geschiedenis en van Floris karakter - Floris tot den held van zijn treurspel koos, en Lodewijks koningschap aan zijn moord vastknoopte. Er een andere reden voor te zoeken, er hem allerlei ‘laaghartige’ gronden voor op te dringen, kan slechts uit een onoordeelkundige misvatting van zijn streven voortvloeien. Douwes Dekkers brommende woorden, dat zijn ‘lezer God danken moge, dat er eens eindelijk iemand - als hij, Douwes Dekker!! - opstond, die den moed had’, die misvatting in een reeks van bladzijden uit te spinnen; zal dien lezer, is hij wat minder bevooroordeeld en doldriftig, dan ook slechts een glimlach afpersen. Doch toont hij zich - als wij - ‘ontevreden over (deze) hoofdstukken’ uit Douwes Dekkers pen, dan doet hij dat zeker gaarne zonder ‘de betuiging, dat Douwes Dekker zoo'n bijzonder slecht mensch’ is. Hij zal alleen slechts wat meer van dat in hem wenschen, dat toevallig ook in Bilderdijk steeds ontbrak, kalme zelfbeheersching, en wat minder pronkzieke zelfverheffing en behaagzieke bespiegeling van zijn vermeend profetenambt *. Waar de schrijver van den Max Havelaar, de Minnebrieven en de Ideeën, als welsprekend voorstander en bezielde tolk van wat in Nederland en Nederlandsch-Indië waar en recht, als bestrijder van {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} 't geen er, in maar al te overvloedige mate onrecht en onwaar is, optreedt, brengen wij hem gaarne onze hulde, en sluiten ons van harte bij zijn streven aan. Doch zijn onzinnig doorslaan op sommige punten, zijn dikwerf wansmakelijk en walgelijk geschrijf over maatschappelijke zeden, zijne - men zou haast zeggen - opzettelijke miskenning - gelijk hier - van de onmiskenbaarste verdiensten in taal en dicht, vorderen een des te krachtiger weêrspraak, als velen maar al te geneigd zijn, bij elk zijner woorden te zweren *. Dat is voor een eersten aanval vrij afdoend. Zal v. Vloten het doel bereiken? De proef verdient in elk geval toejuiching. Niettegenstaande al hun geschreeuw tegen autoriteitsgeloof, plegen eenigen zich aan een Multatuli-dienst over te geven, minstens even slaafsch als ooit een andere dienst is gevolgd; hun kan van Vloten's terechtwijzing een heilzame ontgoocheling aanbrengen. Misschien komt er later nog wel een, die ook v. Vloten op zijn beurt een trap lager zet.- [december 1873 Aantekeningen in het Memoriaal] Midden december 1873 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. XIII (M.M.) Handschrift van Mimi. De kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 417-426. Na 20) zijn met zwart, blauw en rood potlood verschillende schattingen van de totale omvang van de nrs. 1 t/m 20 gemaakt en doorgestreept: 8, 6½, 8 en vel 7? 18) mn eigen kleinzoon 5 19) riep roebens 3½ 20) eind hoofdstukje 3½ [december 1873 Brief van Mimi aan Funke] Midden december 1873 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, tot bovenaan blz. 3 beschreven. (M.M.) {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} Waarde Funke, Dek is zeer onwel, eigenlijk reeds vijf zes weken, doch aanvankelijk zette hij het van zich af met een: ‘ik mag niet onwel zijn, ik mag niet toegeven, ik moet vooruit!’ Hij wilde het dus van zich zetten, maar zoo doende is het erger en erger geworden. Hij was ten laatste ziek van zenuwachtigheid, en nog meer van de voortdurende dwang zich daartegen te verzetten. Daarbij kwam sedert 14 daag de oude hoest die hem vooral 's nachts plaagde door hem de zoo noodige slaap te ontrooven. Het was ten laatste bijna gewoonte geworden dat hij in 't hartje van den nacht opstond om zijn zenuwachtige gedachten en zijn hoest wat afleiding te geven. De dokter had hem medicijn voorgeschreven waar hij geen baat bij vond, doch de beide laatste nachten heeft hij morfine ingenomen zoodat hij geslapen heeft wat hem goed heeft gedaan. Ik schrijf u dit alles om u te doen begrijpen hij u nog niet antwoordde op uw schrijven. De correctie van vel 26 was voor 4, 5 dagen reeds afgeloopen - maar de moeilijkheid zat in het afbreken van den bundel, daar dat laatste hoofdstuk te kort of te lang was. Hij agiteerde zich ook daarover erg daar hij begreep er haast was om dezen maand nog te doen verschijnen. Zoo heeft hij nu - niet langer willende dralen - besloten maar brusque af te breken, zoo als u zien zult, want de proef vertrekt gelijk met dezen. Daar er nu haast is behoeft hij geen revisie te hebben, maar verzoekt u de revisie van dat vel voor hem wel ter harte te willen nemen.- Dek roept mij toe dat ik moet bedanken voor 't pak en remise. Hij verzoekt u het overschotje kopie terug te zenden om met den nieuwen Bundel aan te sluiten. Ik heb u getelegrafeerd wijl hij zich agiteerde over uwe ongerustheid of hij wel bijtijds zou zijn. Hartelijk gegroet Mimi HS. Onder ons ik geloof D. zich overwerkt heeft. - maan hem niet! [december 1873 Artikel van A.B. Cohen Stuart in De Vrije Gedachte] Waarschijnlijk midden december 1873 Polemisch artikel van A.B. Cohen Stuart in De Vrije Gedachte, 1873, blz. (132)-144. (M.M.) Het eerste gedeelte herhaalt, zoals de schrijver ook mededeelt, vrijwel letterlijk éen van zijn brieven aan Multatuli; zie blz. 48. Het tweede gedeelte, minder belangrijk, houdt zich bezig met de gewraakte subjectiviteit van zijn toneelpersonages. Het slotgedeelte keert terug tot de principiële kritiek en luidt als volgt: {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor het streng begrip van plicht en eer, waaraan Multatuli zulke zware offers bracht, niet alleen door zijn ontslag nemen zelf, maar vooral ook door onbezweken volharding in den harden strijd om het bestaan, dien hij zich met een weinig meer toegevendheid ongetwijfeld aanmerkelijk had kunnen verlichten, betuig ik gaarne mijn ongeveinsden eerbied, al zou ik het met nog minder terughouding doen, als er niet zooveel ophef, om niet te zeggen misbruik, van zijne ‘kemelsvellen’ gemaakt was. Dit echter daargelaten -, dat een man van dien stempel jaren lang willens en wetens zijne pen zou leenen tot het meest gewetenloos bedrog jegens hen, wier rechten en belangen hij beweert voor te staan, mag wel ondenkbaar heeten. Ook is 't niet zoozeer de oprechtheid van zijne belangstelling in hun lot en van zijne liefde voor de waarheid, die hier in twijfel getrokken wordt, als wel de zuiverheid van zijn waarheidszin. Had hij zelf dat onderscheid beter in 't oog gehouden, het had hem menig onrecht gespaard tegen anderen, die met niet minder goede trouw dan hij de waarheid zoeken, en, zoo ze de menigte misleiden, het zich zelven 't eerst doen. Of ontzegt hij hun het recht op zulk eene onderscheiding, heeft hij geene andere woorden dan ‘leugen’ en ‘bedrog’ voor alles, waarvan hij zich de goede trouw niet voorstellen kan, hij getrooste zich dan ook op zijne beurt gemeten te worden met de maat, die hij op hen zoo onmeêdoogend toepast. Want ook tegen hem is hier geene spraak van bloote dwalingen, in den gewonen zin des woords, maar wel van grover, schoon dan ook onbewust, vergrijp tegen waarheid en rede: van onjuiste, eenzijdige of overdreven voorstelling onder den schijn van de uiterste nauwgezetheid; van volgehouden drogredenen onder gedurige aanroeping van de heilige Logica; van lichtvaardige machtspreuken, zonder beter grond dan eene gewaande intuïtie, over onderwerpen, die de ernstige studie vereischen; van voorgewende zekerheid of wetenschap, waar hoogstens gissing of vermoeden recht van bestaan zou hebben; van onvervulde beloften en bedreigingen; van opstoking tot booze hartstochten, door maatschappelijke kwalen aan onwil of domheid te wijten, alsof het middel der genezing vóór de hand lag: ...van Humbug, met één woord! Uit alle zonden van dien aard, die Multatuli's werken, ondanks, ja te meer om zooveel voortreffelijks als ze bevatten, in mijn oog tot eene {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} gevaarlijke lectuur maken voor elk, wiens gezond verstand den invloed van een' schitterenden geest niet weêrstaan kan, is hier voorloopig slechts ééne tot het onderwerp van eene bepaalde aanklacht gemaakt. Wat hij kan te antwoorden hebben, om zich daarvan vrij te pleiten, kan ik slechts eenigermate gissen uit hetgeen hij op andere punten, soms uit eigen beweging, tot zijne verdediging aanvoert. Enkele van die verdedigingsmiddelen meen ik te moeten voorkomen met de verklaring, dat ik voor mij er geen genoegen meê zou kunnen nemen. Hij zou bv. kunnen antwoorden: Ja, de oplossing van het, of meer in 't bijzonder van dit, maatschappelijk vraagstuk heb ik gereed, maar moet ze vóór mij houden, zoolang Publiek zich niet rijp toont om ze te vatten. Daartoe is ze te eenvoudig. Ieder zou zeggen: precies m'n idee! of: dat wist ik al lang! Of wel: Niemand is in staat ze in toepassing te brengen dan ik. Laat men er mij toe roepen en de noodige macht in handen geven: dan zal ik er wel spoedig orde op stellen. Of: Die vraag had mij al lang moeten gesteld zijn door elk die ambtshalve geroepen was, of zich door eigen aandrift geroepen waande, tot behartiging der volkswelvaart. Al moge ze ook hier of daar, in 't een of ander vod van boekbeoordeeling, ter loops zijn opgeworpen, dat is de manier niet, om aanspraken als de mijne af te doen. Behoeft het nog betoog, dat niets van dien aard Multatuli's gedrag zou kunnen rechtvaardigen of verontschuldigen, indien hij werkelijk meent, het ware geneesmiddel te kennen voor de kwalen, die hij aanwijst? Zijne houding en taal zou dan voor 't minst eene geheel andere moeten zijn. Hij zou zonder ophouden en uitsluitend moeten aandringen op tijdige vervulling van de voorwaarden, die hem tot de uitredding of tot openbaring van zijn onschatbaar geheim zouden in staat stellen, of althans blijk geven van de noodige zorg om te verhoeden, dat het met hem begraven worde. Ook zou hij van geen verstandig mensch kunnen vergen, hem op zijn woord te gelooven, en dus althans eenigen waarborg dienen aan te bieden voor het gebruik, dat hij zou willen maken van de verlangde volmacht. Misschien ook zal hij zeggen: Wat beuzelt ge toch van geheimen? Ben ik dan de eenige, die de bevoorrechte klassen of de Regeering beschuldig van veronachtzaming der belangen van de mindere klassen? Zijn uwe dagbladen niet dagelijks tot vervelens toe opgevuld {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} met voorstellen, om in den nood van die klassen tegemoet te komen; en wat doen uwe ‘staatslieden’ om er uitvoering aan te geven of zelfs maar de proef van te nemen? 't Is echter zeer de vraag, of een van die voorstellen genade zou vinden in 't oog van den schrijver, die over ons geheele stelsel van onderwijs den staf breekt, en meer dan eens verklaart - de juiste woorden heb ik weder niet vóór de hand - de openbare liefdadigheid in beginsel af te keuren: wat ik weder ten volle beaam, indien hij daaronder verstaat de in 't openbaar uitgeoefende, hetzij kerkelijke of particuliere, liefdadigheid, en niet de Staatsarmenzorg. Wat hiervan zij, zooveel schijnt wel zeker, dat al die middelen samen genomen, ook in de gunstige onderstelling, geene uitkomst beloven, die in de verte aan Multatuli's eischen beantwoorden zou. Nog ééne onderstelling! Als hij eens antwoordde: Neen, een afdoend middel om het vleesch en andere levensbehoeften onder ieders bereik te brengen, ken ik evenmin als iemand anders; al ware ik minister of dictator, ik zou er weinig of niet meer aan weten te doen, dan Thorbecke deed, of ik zou de toevlucht moeten nemen tot maatregelen, die al spoedig tot nog veel grooter ellende zouden leiden. Maar is dat eene reden, om ons maar rustig neder te leggen bij toestanden als ik schetste? Neen, eerst maar ontevredenheid gewekt: is die eenmaal algemeen doorgedrongen en diep geworteld, dan zal ze van zelf wel de middelen vinden, die we tot heden vruchteloos zoeken! Wie geneigd mocht zijn, dit antwoord voor lief te nemen, dien zou ik uitnoodigen, het vooraf eens te toetsen aan wat Multatuli al zoo over het onderwerp geschreven heeft, en zich dan eerst af te vragen, of dat alles zulk eene verantwoording toelaat. Is er beter antwoord mogelijk, en gelukt het den heer D.D. werkelijk zich op dit punt van alle blaam of billijke verdenking te zuiveren, dan zal het te bezien staan, in hoever ik mijne beschuldiging op andere punten kan volhouden. Blijft hij echter reeds hier in gebreke, of vergenoegt hij zich met eenige kwinkslagen of groote woorden, die de vraag zelve ontduiken of in het duister laten, dan moge voortaan elk voor zich weten, wat er van zijn waarheidszin te denken is. A.B. Cohen Stuart. Leiden, 6 Augustus 1873. {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} [december 1873 Artikel van Rademacher in De Vrije Gedachte] Waarschijnlijk midden december 1873 Artikel van Jac. Rademacher in De Vrije Gedachte, deel IV, 1873, blz. 265-273. (M.M.) veni, vidi, vici: ik kwam, ik zag, ik overwon. (lat.) Open brief aan ‘Het vrije volk’: d.d. 29 mei 1873; zie V.W. XV, blz. 772. experientia optima rerum magistra: ondervinding is de beste leermeesteres (lat.) onze geestverwant H+++: H.H. Huisman, geboren 13 maart 1821, opgeleid tot godsdienstonderwijzer, na breuk met de kerk jarenlang voorzitter van De Dageraad, overleden te Amsterdam 6 februari 1873. de geschiedenis van Lamenais: de vergelijking van Huisman met de begaafde franse theoloog en schrijver Lamennais is onhoudbaar. Hugues Félicité Robert de Lamennais (1782-1854) werd na rationalist te zijn geweest in 1816 priester, maar kwam van 1830 af door zijn vrijheidszin in fel conflict met de paus. Zijn boek Les affaires de Rome (1836) maakte een breuk onvermijdelijk. Na de revolutie van 1848 werd hij lid van de Nationale Vergadering; uit protest tegen de staatsgreep van de latere Napoleon III in 1851 trok hij zich terug; hij stierf in grote armoede. De democratie in Nederland. Gij zult u, lezer, misschien nog herinneren - misschien ook niet, want och! goed beschouwd is 't alles maar 'n zeepbel geweest, die, toen ze berstte, niets achterliet dan een druppel vuil water - dat er bij gelegenheid der Pinksterdagen een democratisch congres werd belegd tot het vormen van een verbond tusschen democraten van Noord- en Zuid-Nederland. Dat verbond zou ten doel hebben - er is te dien tijde veel over geschreven, meer dan ik hier citeeren kan of dat de moeite waard is geciteerd te worden - een vierde of democratische partij te organiseeren, die zelfstandig en met een eigen program optredend, zou trachten de maatschappelijke grieven die er bestaan tot eene gewenschte oplossing te brengen. Eens zal men 't met mij zijn dat samensmelting van de krachten der democratie - en surtout! in Noord-Nederland - zeer noodzakelijk was en nog altijd is en wellicht blijven zal, en dat het volk - ik bedoel hier ‘volk’ in de eigenlijke beteekenis van het woord, dat is het algemeen, de massa - op weinig of geen maatschappelijken vooruitgang hopen mag, zoolang de democratie niet feitelijk eene partij {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} vormt, welke voor zijne eischen in 't veld zou kunnen treden en ze handhaven en verdedigen. Enfin, in gelijken zin - dat wil zeggen met evenveel vasthoudendheid en taaie hardnekkigheid, als waarmede wij dagelijks de liberalen en clericalen hunne eigene (zak-) belangen in de kamers zien verdedigen! - men zal, zeide ik, 't met mij eens zijn en tevens willen erkennen dat het congres, waarvan ik boven sprak, een wezenlijk practisch doel had, 't welk de ondersteuning verdiende van alle mogelijke soorten van democraten. Ik twijfelde er geen oogenblik aan of, toen eenmaal, op 't initiatief van enkele Zuid-Nederlanders, de voorbereidende stappen gedaan waren om 't congres te doen plaats grijpen, het welgelukken daarvan ook verzekerd zou wezen. Zóó zelfs was ik daarvan overtuigd, dat ik de brieven, mij persoonlijk van bevriende handen geworden, en welke kort en goed een fiasco der gansche onderneming voorspelden, als flauwe praat met minachting ter zijde schoof en veel lust gevoelde de schrijvers voor ploerten en valsche democraten aan te zien. Want, het zij gezegd - de verwachtingen, die men ons van den anderen kant had voorgespiegeld, waren zoo schoon, zoo verlokkend, dat we het reeds Cesar nazeiden: veni, vidi, vici - met eene kleine noodzakelijke wijziging, om het meervoud, begrepen! ‘Er behoort slechts moed en 'n beetje goeden wil toe van een enkel persoon’, zoo ging het den ganschen toonladder langs, ‘één moet het begin maken; thans staan de geestverwanten geheel geïsoleerd en niet in verbinding tot elkander; zij strijden wel voor een en hetzelfde doel, doch ieder strijdt op zijn manier, want er is geen plan de campagne. Dat slechts één het ordewoord geve, en allen zullen zich onmiddelijk om 't vaandel scharen: de burger-democraat zal de hand reiken aan den socialist, zelfs aan den internationalist - den rooden, wel te verstaan - en als één man zullen zij strijden voor het gemeenschappelijk doel, dat het welzijn van allen is.’ Als ik mij ze voor den geest roep, al die schoone woorden, dan is 't mij alsof ik het marktgeschreeuw van een kiezetrekker hoor. En avant la grosse caisse! IJdele droomen! Bittere teleurstelling! 't Congres had plaats. De broeders uit het zuiden stoomden, linea recta, naar Amsterdam en vol illusiën. Het slechte weder, dat aan November deed denken, maakte op hen zelfs geen indruk. Op Pinksteren No. 1 werd het congres geopend. Wat waren er een aantal van democraten tegenwoordig! Van alle nuancen waren er: blaauwen, roo- {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} den, geelen, gehandschoenden en met vereelte handen... doch waarom zou ik ironisch zijn - immers alleen de werkmansstand was vertegenwoordigd met 'n enkele, hoogst enkele Amsterdamsche democraat daar dunnetjes tusschen gezaaid - als 'n klaproos op 'n heideveld. En die enkele kwam dan nog om... zijn bittertje te gebruiken. 't Was dan ook eender of hij dit pakte in ‘de Zwaan’ of bij deze gelegenheid op 't congres. Neen, eender niet. Nu bevredigde hij meteen zijne nieuwsgierigheid om die vreemde ‘snoeshanen’ uit Belgie eens te leeren kennen. Waar onze illusien bleven? Vraag niet waar, lezer! Bij ons bleven ze stellig niet. De ontgoocheling toch was te schielijk, te prozaïsch, te aangrijpend geschied. Lieve hemel! wat zou er voor ernstigs met een handvol - overigens met goeden wil genoeg bezielde - werklieden tot stand te brengen zijn? Maar 't congres stond voor een fait accompli. Men moest zijne werkzaamheden beginnen en ook - wat het voornaamste was - tot een goed einde zien te brengen. Want de reactie loerde over de achterdeur en - ik bid u, vooral geen spot. En alzoo, bonne mine à mauvais jeu - zoo heeft dan de berg een muis gebaard, en wat nog wel voor 'n muis. Laat ons er niet verder over spreken. 't Behoort thans tot het verleden, dat ons een les zij voor de toekomst! Multatuli had wel gelijk, toen hij in zijn Open brief aan ‘Het vrije volk’ naar aanleiding van dit congres schreef: ‘Wat het gebrek aan kracht moet vervangen is: tucht, organisatie, discipline, eerbied voor het uitgesproken wachtwoord, vertrouwen op den aanvoerder. Van dit alles bestaat in Nederland niets.’ En ik, eigenzinnige domkop, die dit niet wilde gelooven en nog van illusien leefde! De man, die 'n zee van bittere teleurstellingen, van droeve onttoovering, van lijden en van miskenning doorwaad heeft, moest immers zijne democraten, de mannen en place, toch wel door en door kennen. Zou men anders, met vaste hand, zoo'n overtuiging durven neerschrijven? Daartoe behoort meer dan stoutheid: teleurstelling, ondervinding! Toch was het niets nieuws wat Multatuli schreef. Dat de democratie geene organisatie bezit, geene tucht verstaat, en een beslisten afkeer heeft van alle mogelijke discipline was mij reeds voorlang bekend. De {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} verschillende mislukte pogingen van enkele mannen van goeden wil om althans een eigen, d.i. een democratisch orgaan in 't leven te houden - men denke aan 't Noorden, de Toekomst enz - pleitte reeds voldoende voor de degelijkheid (?) onzer partij. 't Was echter juist omdat dit alles bekend was, dat Zuid-Nederland besloot eens te beproeven wat er opzichtens organisatie zou kunnen gedaan worden. Wij wilden de proef op de som hebben of 't onzen Noorder-broeders ook aan moed, aan goeden wil ontbrak. Want dáárop kwam het eigenlijk aan. En... experientia optima rerum magistra. Met ter zijde stelling van alle persoonlijkheid, met verachting van alle eigenbelang en gevaar doet men eene poging, eene grootsche poging om een in doffen slaap gedompeld volk wakker te schudden, het tot besef van zijne menschelijke waardigheid, van zijn maatschappelijke plichten te brengen. het zoo mogelijk op te heffen uit het slijk, waarin 't sints jaren en jaren in domheid en ellende rondploetert en... men ontvangt de aangename voldoening het volk eindelijk te zien ontwaken. Ja! 't ontwaakt - al geeuwende: het wrijft zich de oogen, maar trekt al aanstonds zijn slaapmuts wat dieper over de ooren en dommelt op nieuw in! Wilskracht, moed, plichtbesef, karakter - ja karakter, dat is het. Zou het Nederlandsche volk wel karakter bezitten - al ware 't maar enkel zooveel om die weinige mannen van karakter te kunnen waardeeren, die zich in de voorste gelederen bewegen in den strijd tegen onrecht en leugen, en die men, in plaats van te volgen en te ondersteunen, heel sentimenteel laat doodhongeren. Een voorbeeld tot illustratie, een pendant als men wil, van ‘Max Havelaar’. Nog geen jaar geleden woonde te Amsterdam onze geestverwant H*** die - om een lange geschiedenis kort te maken - voor de volkszaak en voor de waarheid - wat trouwens hetzelfde is - in den waarachtigen zin des woords geleefd, gestreden en geleden heeft. Menigmaal ontbrak hem het hoogst noodige: vuur, brood, kleeding; daarentegen had hij - gelijk de geschiedenis van Lamenais getuigt - rijk en in overvloed kunnen leven, wanneer hij slechts een weinigje, 'n heel klein weinigje maar, had willen schipperen met zijne overtuiging, 'n beetje toegevend zijn jegens de geloovers en pilaarbijters in den Heere. De man bleef echter, ten spijt der vromen en witgedasten, zijn geweten en zijne overtuiging getrouw; de geestverwanten in 't vrije denkersdom, wier moedigste en zeer besliste voorvechter hij was en {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} bleef, verhieven hem op een piedestal, zoo hoog als maar mogelijk was en... lieten hem middelerwijl in een klein armoedig optrekje - straat en nummer doen niet ter zake - ellendig sterven. Geen vriend, geen broeder, niemand was er om hem bij zijn laatsten doodsnik de oogen dicht te drukken. Ja toch, zijn loopjongen was er, en deze had den moed naar de naaste buren te loopen met de boodschap: ‘Meheer is gekrepeerd - hij is daar net op z'n stoel in mekaâr gezakt!’ Naïf, nietwaar? Maar die zoo sprak, was een gamin. De begrafenis volgde. De Br∴ V∴ meenden een bewijs van pligtbesef - zegge: pligtbesef - te moeten geven, en stopten hem feestelijk en met schoone parlage - God betere 't - onder den grond. En toen? toen staken deze ridders der waarheid de koppen bijeen en spraken nagenoeg als volgt: ‘'t Is toch jammer dat H*** nu gestorven is: we hadden er juist over gedacht hem wekelijks tien gulden onderstand te geven. De arme sukkel!’- Hoe vindt gij ze, lezer! onze democraten? Zij zijn om te kussen, zou Multatuli zeggen.- Zulke daadzaken - er zijn er meer! - spreken zeker niet tot lof van 't zoo geroemde karakter onzes volks, speciaal niet van onze democraten. Er ligt - op zijn zachtst gezegd - zoo iets water- en melkachtigs in, 'n laisser aller, 'n slaapmutsigheid, enfin! 'n je ne sais quoi dat de democratie en hare adepten naar waarde karakteriseert. En met zulke mannen zou dan een radicale partij gevormd kunnen worden? Ik heb zoo gedacht - maar weet thans beter. Generaal wil men thans nog wel zijn, ja gaarne, maar soldaat - ah bah! - dat is goed voor 't volk. En ook het volk - hier in den zin van den gemeenen man - is ten dien opzichte reeds evenzeer bedorven. Door de ongelukkige aanraking met de clubmanmen en den besmettelijken coteriegeest heeft het veel van zijne oorspronkelijkheid en fermiteit verloren. Ook onder de volksklasse zijn de mannen van karakter zeldzaam, ofschoon - 't dient gezegd te worden - goede wil en moed de eigenschappen zijn, waardoor met het eigenlijke volk iets goeds ware tot stand te brengen, ingeval er weêr niet iets ontbrak, dat eigenlijk onmisbaar is en juist door zijn gemis 'n leelijk effect maakt. Geestelijke ontwikkeling, onderwijs! zal men zeggen. Ja, dat ook en wel in groote mate. Maar 't is iets anders wat ik bedoel: deugd. Rousseau - 'n dweeper, 'n idealist, nietwaar? maar daarvoor was hij {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} Franschman - droomde van een rijk der deugd, zonder welke geene ware vrijheid bestaat. Gelukkig voor hem: de man was reeds ter ruste gegaan, toen in '89 de dageraad eener gulden vrijheid (?) aan Frankrijk's hemel verrees. Stellig is hem daardoor verdriet, maar nog veel meer teleurstelling bespaard gebleven. ‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap!’ - die zoete zwijmeldrank, waarmede het volk voorheen en nog tegenwoordig in slaap wordt gewiegd - is immers altijd gebleken een logen te zijn. Waar dan ook geen deugd bestaat, is de vrijheid per se een leugen. Deugd - dat wil zeggen: menschelijkheid. Zoolang het volk zich niet weet te verheffen boven lage driften en domme begeerten, zoolang het zich niet ontdoet van kinderachtige, kleingeestige vooroordeelen, zoolang het niet den moed toont te bezitten, alleen dátgene te willen, wat waarlijk edel, grootsch en verheven is, zoolang ook, zeg ik, zal alle vrijheid, onder welke machtspreuk ook toegepast en begrepen, eene phrase blijven, een hersenschim zijn. Volgens Multatuli is de eerste stap tot vrijheid het onvoorwaardelijk buigen onder eene dictatuur, het tijdelijk afstand doen van alle vrijheid. Dit moge paradox schijnen, toch is het zoo. Evenwel, zal het een aanvoerder mogelijk vallen te organiseeren, te leiden, zoo moet er in de eerste plaats vertrouwen aanwezig zijn, en zonder deugd, zonder eerlijkheid van beginselen of oprechtheid geen vertrouwen. Ik moet twijfelen of de democratie dit begrijpt. Hoe toch vat zij haar streven op en waarin toonde zij totnogtoe haar ernstigen wil? En de gelegenheid is dáár, dat zij toonen moest besef van hare pligten, besef van karakter en waardigheid te bezitten. Of bemerkt men dat onrustig woelen niet, die golvende beweging, welke niet Nederland alleen, maar gansch Euroepa in beroering brengt? 't Is de vulkaan die straks zijn vernielenden lavagloed over de vlakte zal doen stroomen. 't Is de strijd des geestes en der materie. Van den vooruitgang, van de vrije gedachte tegen de hydra der reactie, tegen den logen van den godsdienst. 't Is kortom, het ‘denken en overwegen en twijfelen, het nogmaals en altijd door en door overwegen en twijfelen, het eindelooze zoeken naar de waarheid’. Zou er iets te doen wezen? Ware 't niet 'n geschikt oogenblik om het volk eens voor goed wakker te schudden? Thans meer dan ooit? Of ziet men de toenemende sterkte van onzer aller vijand niet, blijft men {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} blind voor zijne infame brutaliteit, voor zijn aanmatigend geweld, voor de toenemende uitzetting van zijn rijk, het ruik van duisternis en logen? - 't Schijnt zoo - maar och! ik vergat bijkans: karakter en nog eens karakter! Ik sprak in de dwaze onderstelling van karakter!... 't Is verkeerd iemand een Rothschild te noemen, die geen duit op zak heeft... Mea culpa, als ik wat bitter, te scherp naar uwe opvatting, mocht geweest zijn. Dit was mijne bedoeling niet. Maar wat ik bedoelde was te beproeven of er mogelijkheid bestond door een krachtig, waar en opwekkend woord de flauwhartigheid te kloppen uit den jas van de slaapmutsenfabrikanten onzer democraten. 'k Wilde hen herinneren aan de poging door Zuid-Nederland gedaan - en 't was daarom dat ik wijdloopiger over het ‘congres’ heb gesproken dan misschien anders noodig zou geweest zijn - tot organiseering der democratische krachten, en vooral aan 't échec, aan de nederlaag die onze ‘heeren’ democraten, 't goede dat er in die zaak lag voorbijziende, zoo moedwillig, en lafhartig tevens, hebben bezorgd. Dat men er ten minste eene les uit putte - de nederlaag ware nog voor iets goed geweest. Maar ook dat zal men niet, let er op! ook dàt niet. Arme democratie! Jac. Rademacher. Antwerpen, 15 October 1873. [17 december 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 17 december 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 12 december, voor de volgende zet 21 december. Ontvangen 4) E 4 F 6 Antwoord 5) f 3 - E 5 Wbaden 17 Decr 73 Douwes Dekker [20 december 1873 Gedicht van Vosmaer in Ned. Spectator] 20 december 1873 Gedicht van C. Vosmaer in De Nederlandsche Spectator, nr. 51. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.) Samson: dezelfde joodse held als Simson; zie Rigteren 15: 15-16. {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} Aan Multatuli. De zongod Samson vond het ezelskaakbeen Waarmee hij 't Filistijnenheer versloeg.- Er zijn maar weinig Samsons; des te grooter 't Getal van ezels en van Filistijnen, Oneindig vruchtbaar beiden; maar men vindt Geen ezels dood meer langs den weg, wier kaak Een nieuwen Samson 't wapen geeft; - zij leven En staan hem in den weg; - men klaag nu niet Als gene om 't Filistijnendom te vellen, Eerst, om hun kaak, soms ezels dood moet slaan. Nov. '73. C. Vosmaer. [21 december 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 21 december 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 17 december, voor de volgende zet 30 december. Ontvangen 5) D 7 D 5 Antwoord 6) C 4 B 3. Wiesbaden 21 Decr 73 Douwes Dekker [24 december 1873 Antwoord van België op spoorwegplan] 24 december 1873 Antwoord van België op Multatuli's spoorwegplan. Formulier met links gedrukte tekst, rechts de brief in ambtelijk handschrift. (M.M.) Ministère des Travaux Publics. Administration des Chemins de fer, Postes et Télegraphes. 4e Direction. No. 8/18Th N.B. On est prié de rappeler, dans la réponse, le chiffre et le numéro de la Direction, ainsi que l'objet sommaire de la pièce. Rapeller également Ce No 13482a de Sortie. {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} Bruxelles, le 24 Décembre 1873. Monsieur, Le système que vous exposez dans votre lettre du 1er Septembre courant pour la fabrication des billets de voyageurs et l'impression des feuilles et bulletins de bagages ne saurait trouver son application dans le service des chemins de fer de l'Etat Belge. Je vous prie néanmoins d'accepter mes remerciements pour votre intéressante communication. Au nom du Ministere: Pour Le Directeur Général, L'Inspecteur Général, (handtekening en paraaf) A Monsieur Edouard Douwes Dekker, à Amsterdam. [26 december 1873 Brief van Mina Krüseman aan Betsy Perk] *26 december 1873 Brief van Mina Krüseman aan Betsy Perk, te Valkenburg. Fragment. (Leven II, blz. 69.) Delft 26 December 1873. (....) Het doet mij plaisier dat gij zulke groote maatjes met Multatuli zijt, en dat uw ‘Ezeltje’ u zulke gouden bergen belooft. Zend mij geen proefbladen s.v.p. ik heb nu toch geen tijd om ze te lezen en word begraven onder de présent-exemplaren van iedereen. Ik heb reeds twee kistjes met boeken bij mij en ben bang daarvoor als marchande aangehouden te zullen worden op de grenzen. Stuur mij liever een ex. als 't af zal zijn. Wat mijn succès betreft, ik ben er te vreden mee, verontrust u dus niet over de Quasi belangstellende ontevredenheid van mijn vrienden. [28 december 1873 Recensie opvoeringen te Antwerpen] 28 december 1873 Recensie inzake de opvoeringen van Max Havelaar en van De Bruid daarboven te Antwerpen, in Recht door zee. no. 16. (Stadsbibliotheek Antwerpen; fotokopie M.M.) Het eerste gedeelte van deze recensie, handelende over een ander toneelstuk, is weggelaten. {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} Nationaal Tooneel. Komen wij thans tot Max Havelaar, door H. Van Kuyk bewerkt naar Multatuli's beroemden roman. Max is tot assistent-resident te Lebak benoemd; spoedig wordt hij gewaar hoe onmenschelijk, hoe wreed het volk er door zijne opperhoofden behandeld werd; hoe deze zich voedden en verrijkten met 's volks penningen; Max kon dit niet verdragen; hij besloot het lot des volks te verbeteren, en hij kloeg de opperhoofden bij de regeering aan. Dit gelukte niet. Ziende dat het moederland (Holland) niet naar Max luisterde, besloten de opperhoofden Max aan te klagen bij den goeverneur; dit ging beter en Max kreeg zijn ontslag. In Holland terug, vond de man niemand die hem wilde gelooven, hij schreef Max Havelaar, waar hij al zijn lotgevallen in vertelde, maar arm zijnde, gebrek lijdende, kon hij zijn werk niet uitgeven. Een oud makker, Droogstoppel, wees hem af; die man, een lomperik door de fortuin begunstigd, kende niets dan koffij, sprak van niets dan van koffij, dacht aan niets dan aan koffij, aanzag iedereen als koffij, want hij vroeg zich altijd af: hoeveel zou die man mij in mijn koffijhandel opbrengen? Gelukkig had Droogstoppel een zoon, en deze bezorgde de uitgave van Max Havelaar. - Ziedaar den inhoud van het stuk; is dit insgelijks de inhoud van den roman? Wij weten het niet. Ik heb (o schande!) het werk nooit gelezen; wij zullen het echter doen vóór de tweede opvoering van Max Havelaar en er dan breedvoeriger op terugkomen. - De kostumen waren zeer schoon en de rollen goed gekend. - Max Havelaar, (M. Van Kuyk) is een droomer, een denker, niet waar? Welnu, wij vinden dat M. Van Kuyk dat niet voldoende was. Zou die rol niet beter passen aan M. Hendrickx dan de onbeduidende die hij thans vervulde? M. Coryn speelde met veel gevoel de rol van Saïdja, den Javaan; M. Driessens was een uitnemend Droogstoppel, die man die alles veracht wat geen koffij of geld is; de heeren Van Doeselaer en Lemmens waren insgelijks zeer goed. - Van de dames moeten wij in de eerste plaats vermelden Mevrouw Verstraete in de rol van Tine; zij gaf voortreffelijk het moedige karakter van Max's vrouw weder, die besloten was haar echtgenoot in zijnen grootschen strijd te volgen en te ondersteunen; de rol die Mej. Driessens tot heden het beste vervulde, is die van Adinda: vol liefde toen zij van Saidja afscheid nam, vol wanhoop toen zij uit hare woning verjaagd werd, vol dankbaarheid toen Max haar beschermde. Mejufvrouw Marie Verstraete {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} had te onbeduidende rol, dan dat wij meer zouden doen dan haar te vermelden. Kortom, het geheele was zeer goed, maar te weinig volk op het tooneel. In het eerste bedrijf, bijvoorbeeld, toen Max sprak tot het volk van Lebak, waren er in het geheel tien menschen die het volk uitmaakten. Vrijdag speelde men De Bruid daarboven, oorspronkelijk toneelspel van Multatuli. Een zoon wil door een buitengewone zelfopoffering eene misdaad zijns vaders herstellen en zijne nagedachtenis doen eerbiedigen. Ziedaar den hoofdinhoud van het stuk, dat aldus door den schrijver ontwikkeld is: Hüser zweert zijnen vader immer op Karel Vanbergen te zullen waken. Zonder dat hij het wist, wordt deze een speler, een verkwister, en op aandrang zijns kamerdienaars, maakt hij valsche handteekeningen. Het gerecht ontdekt het en Karel zal gevangen genomen worden; Hüser dit vernemende beschuldigt zichzelven en wordt veroordeeld. Weder in vrijheid verbergt hij zich onder den naam Holm en geeft muzieklessen. Weldra ontstaat er liefde tusschen hem en Caroline von Wachler, zijne leerlinge, maar hij wil die liefde stukken. De vader het echter bemerkt hebbende, ofschoon edel, is geenszins tegen die verbindtenis, die ook bewerkt wordt door Buys, zijnen rentmeester. Mevr. von Wachler, die zeer veel bluft met adel en dergelijke zottigheden, wil Caroline doen trouwen met Karel Vanbergen. Deze, nogmaals opgestookt door Frans, zijnen knecht, ziet geen ander middel om te gelukken dan Holm te beschuldigen vroeger veroordeeld te zijn geweest... Holm wil zich niet verklaren en hem wordt de deur gewezen. Alleen, verlaten, lacht de dood hem tegen; maar Caroline komt hem bezoeken, zij kan aan zijne plichtigheid niet gelooven en zweert in geval zij hier op aarde niet vereenigd worden ‘zijne bruid daar boven’ te zijn. Intusschentijd wordt er ontdekt door Generaal Graaf von Weller, Mevr. von Wachlers broeder, dat niet Holm maar Karel Van Bergen de ware plichtige is. Zijn naam, titel en vermogen gaan op Holm over en deze trouwt met Caroline. [30 december 1873 Brief van Multatuli aan Switzar] 30 december 1873 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Bij Multatuli's zet maakt Prins de opmerking: {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} 3. Pg1-f3 (Allgaiers sinds lang veroordeelde zet) was al geen vruchtbare ingeving en het posteren van wits koningin op de e-lijn is dat nog minder. In overweging kwam 7. f2-f4. Voor de vorige zet zie 21 december, voor de volgende zet 4 januari 1874. Wbaden 30 Decr 1873 WED Heer Vergeving voor 't lange wachten. Ik ben op reis en ziek geweest. Ontvangen: 6) f 8 - D 6 Antwoord 7) d 1 - e 2 Na beleefde groete met achting UEDDwDienaar Douwes Dekker [december 1873 Aantekening inzake spoorwegplan] Mogelijk eind december 1873 Aantekening van Multatuli betreffende zijn plan om spoorkaartjes te gebruiken voor reklame. De aantekening staat op zijn eigen exemplaar van de gedrukte circulaire, blz. 2, vóor zijn afschrift van de ontvangen antwoorden en is uiteraard pas geschreven toen hij de termijn verstreken achtte. (M.M.) Zie in dit verband ook 1, 2, 12, 20 september, 17 oktober en 24 december. Ik verzond deze Circulaire aan de Regeeringen van 59 Landen, en adresseerde daarvan tevens een Exemplaar aan ± 50 Dagbladen ter kennisneming en des verkiezende ter publicatie of besprekking. Op, of naar aanleiding van, de aan landsregeeringen gezonden Exemplaren ontving ik slechts zes antwoorden. {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} Het jaar 1874 tot de herfst {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} Na de maandenlang aanhoudende inspiratie waarmee Multatuli de beide delen Ideën V en VI had voltooid en een aanvang gemaakt met Ideën VII, was een inzinking alleszins begrijpelijk. Toch is de gedeprimeerdheid in het eerste kwartaal van 1874 niet enkel oververmoeidheid. De kwaal van de voorgaande winter, hoestbuien en slapeloosheid, keerde terug en moest opnieuw met morfine worden verlicht. Het feit bovendien dat Funke om commerciële redenen het verschijnen van Ideën VII uitstelde, remde ieder élan. Maar er was méer. Multatuli's plan met de reisbiljetten, dat hem in éen slag rijk had moeten maken, en bevrijd van schulden, was door het ijzig zwijgen van vijftig regeringen en vijftig bladen in een echec geëindigd, en had hem enkel geld voor drukwerk en porti gekóst. Hoewel zijn teleurstelling nergens in ronde woorden staat uitgesproken, klinkt ze door in de telkens terugkerende klacht dat hij geen andere keus had dan kopij leveren of omkomen. En kopij leveren, daartoe was hij niet in staat. Ook bitter, en voor Multatuli als kunstenaar stellig in nog hoger mate, was de ontgoocheling dat men zijn Vorstenschool ongespeeld liet. Hoe zou een auteur kúnnen schrijven voor een volk dat zo onverschillig omging met zijn belangrijkste literatuur? Zelfs Funkes bericht dat hij de rechten op de Max Havelaar had kunnen verwerven en natuurlijk op korte termijn een nieuwe onverminkte editie wenste, bracht in deze stemming geen verbetering. Trouwens de huiselijke omstandigheden in Wiesbaden waren allerminst inspirerend; de aanwezigheid van twee vreemden werkte afleidend: de doodzieke Theo Op de Coul, die - niet langer katholiek - recht had op Multatuli's geestelijke steun nu het sterven nader kwam; en Mathilde, zijn zuster die hem verzorgde, maar intussen zoveel indruk maakte op Multatuli's gevoelens dat zijn verhouding met Mimi erdoor bedreigd scheen te worden. Er moet in de brieven aan Mina Krüseman openhartig over deze ‘Verwirrung der Gefühle’ {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn gesproken; maar er is uit de door haar gepubliceerde fragmenten slechts af en toe iets op te maken. En dan te bedenken dat zich dit alles afspeelde in een sfeer van toenemende financiële nood, waardoor ook aan de regelmatige geldzendingen naar Venetië een einde kwam, met alle gevolgen vandien. Dat hij onder zulke omstandigheden de partij schaak tegen Switzar verloor, kan niet verwonderen. Eerst nadat Theo op 17 maart was overleden en Mathilde enige tijd later vertrokken, keerde het evenwicht terug, maar nog niet de inspiratie. De weinige kopij die hij begin april verzond, was eerder een teken van goede wil jegens Funke dan een bewijs van herwonnen creativiteit. Hoewel slechts fragmentarisch bekend, is de correspondentie met Mina Krüseman een opmerkelijke bron van gegevens die nergens anders te vinden zijn. Alleen hieruit blijkt bijvoorbeeld, dat zij haar verblijf in Rome en in Napels heeft afgerond met Venetië, waar zij een bezoek bracht aan Tine en de kinderen; dat zij vervolgens is doorgereisd naar Wiesbaden waar zij verslag deed van haar bevindingen, maar ook aan Tine een brief schreef over de situatie ter plaatse. Dat zij dit alles zou hebben gedaan in overleg met Multatuli, is niet waarschijnlijk; haar optreden heeft onmiskenbare trekken van eigengereidheid en bemoeizucht. Toch bleef Multatuli gecharmeerd, hoe zeer zij hem op een afstand hield. Waar zij over hebben gesproken, is onbekend, maar stellig over Vorstenschool dat zij opgevoerd wilde zien met zichzelf als koningin Louise. Op de terugreis begeleidde hij haar tot Bonn, wellicht per boot, dus langs het meest romantische deel van de Rijn. Eind mei, kort na haar vertrek, kwam Vosmaer in Wiesbaden; hij had in Het Vaderland vier feuilletons over Multatuli gepubliceerd, de laatste resten van argwaan en misverstand waren verdwenen; nu ontmoetten ze elkaar persoonlijk. Vosmaer, die een begaafd tekenaar was, schetste Multatuli's portret, een handeling die het slachtoffer wel minder zal hebben geïrriteerd dan het poseren bij een fotograaf terwille van een door Funke gewenst portret. Toch lag er over Vosmaers hartelijke bezoek een schaduw, want er moest opnieuw naar een woning worden omgezien; de familie van wie men voor een half jaar het gemeubileerde huis in onderhuur had kunnen huren, kwam uit Italië terug. Al slaagde Mimi erin een passend verblijf te vinden, toch ging de verhuizing nog met heel wat ergernis en emotie gepaard. De teruggekeerde huurder deed argwanend, en de huiseige- {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} naar, ontstemd dat er in zijn woning een doodzieke patiënt was overleden, wilde het sterfbed verwijderd hebben en bovenmatig vergoed. En geld had Multatuli uiteraard niet. Waren de kamers aan de Schillerplatz min of meer gestoffeerd geweest en de woning aan de Geisbergstrasse geheel gemeubileerd, het huis aan de Schwalbacherstrasse dat Multatuli en Mimi nu betrokken was een doodgewoon huurhuis, dus kaal en leeg. Wat zij aan meubilair meebrachten was gering, en aan stoffering nog minder. De eerste maanden woonden zij er zonder gordijnen, en dat was niet wat men in die buurt behoorlijk vond. Toch voelde Multatuli zich hier op z'n gemak, hij had er plezier in de nodige spijkers en haakjes zelf aan te brengen, en raakte verwonderlijk gauw gewend aan de luidkeels gesnauwde commando's uit de nabije infanterie-kazerne. Intussen bleek de vertrouwelijkheid met Vosmaer die in de eerste helft van juni was ontstaan, belangrijke gevolgen te hebben: Het Vaderland publiceerde - na de vier feuilletons uit april - in juli opnieuw vier feuilletons, gedocumenteerder van inhoud en warmer van toon. De overgang van gereserveerde waardering in hartelijke vriendschap, zoals die met Funke had plaats gevonden tijdens het bezoek in de zomer van 1872, had zich nu herhaald. Het is alleszins begrijpelijk dat Funke - geheel afgezien van het commerciële voordeel dat hij zag - deze reeks artikelen van Vosmaer heeft ervaren als de bevestiging van zijn eigen oordeel over Multatuli als auteur en als persoonlijkheid. Zijn plan om de artikelen gebundeld te herdrukken ging uit van het zeer juiste inzicht dat nu eindelijk een gezaghebbend en onbevooroordeeld modern auteur zich had beziggehouden met de figuur van Multatuli als totaliteit, vol bewondering voor het uitzonderlijke, onhollandse formaat, en zonder conventionele, godsdienstige of politieke polemiek. Men mag Multatuli's typering van Vosmaer als zijn ‘weldoener’ letterlijk opvatten. Voor het eerst had hij te maken met een literator tegenover wie hij zich niet verplicht voelde op z'n hoede te zijn. In die gemoedsgesteldheid kwam hij ertoe zich weer bezig te houden met Woutertje: midden augustus zond hij Funke opnieuw kopij. Dat Schook, net als in '73, weer kwam logeren stoorde niet; en het nog altijd wat kale en gordijnloze huis was voor hém geen bezwaar. Intussen namen de kansen toe, dat Vorstenschool zou worden opgevoerd. Mina Krüseman onderhandelde geheel in stijl met hollandse {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} toneelgezelschappen en was onwrikbaar in haar standpunt dat zij na de hoofdrol in haar eigen stuk Een echtscheiding te hebben gespeeld, enkel en alleen nog beschikbaar zou zijn als koningin Louise in Vorstenschool. Zij had bovendien al een élève voor de rol van Hanna. Multatuli, steeds op de hoogte gehouden van haar activiteiten, was bij alle bewondering voor haar onafhankelijk karakter volstrekt in het onzekere omtrent haar talent als actrice. Maar na enig misverstand en gekibbel, gaf hij haar op 30 augustus volmacht om te beslissen. De voorschotten die Funke hem telkens weer had verleend, ook voor Italië, waren hoog opgelopen, maar Multatuli had in de voorgaande jaren bewezen tot veel in staat te zijn, en zelfs tot veel tegelijk. Toch waren er nu een paar hinderlijke factoren. Bij de aanvang van Ideën VI had hij opeens een sprong gemaakt van nr. 719 naar nr. 1081, met de bedoeling om bij herdruk van de eerdere bundels dit gapende gat door splitsing en tussenvoeging op te vullen. Dit was een precisiewerk dat heel wat lastiger bleek dan hij had gedacht. Van geheel andere aard, maar mogelijk nog moeilijker, was de problematiek inzake de Max Havelaar-herdruk, na vijftien jaar de éerste druk die hijzelf zou verzorgen. Het ongedaan maken van de door Van Lennep aangebrachte verminkingen was vrij gemakkelijk. Al had Multatuli niet de beschikking over zijn handschrift - dat was bij de drukker gebleven -, de engelse vertaling uit 1868 had al geen stippeltjes meer. Maar Multatuli achtte het nodig de feitelijke betrouwbaarheid van het verhaalde aan te tonen. Hij aarzelde tusssen voetnoten of aantekeningen achterin, een keuze waarvoor ook de herdruk van Ideën I en II hem al had geplaatst, maar die hier een veel emotioneler stof betrof. Te moeten herlezen wat hij in 1859 had geschreven, te moeten herbeleven wat hij in 1856 had gedáan, en zich te realiseren hoe bitter weinig hij had bereikt, was een deprimerende taak, waarvan hij zich af en toe bevrijdde door zich weer te wijden aan Woutertje. Zo was het ook die zondagmiddag van 13 september, toen het fatale telegram uit Venetië hem overviel.- G.S. {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} Brieven en dokumenten [2 januari 1874 Brief van Multatuli aan Funke] 2 januari 1874 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Het laatste postscriptum staat verticaal in de marge van blz. 4. 'n byzondere omstandigheid: het geld van de Multatuli-commissie dat Plet had gebracht voor de verpleging van Theo Op de Coul. Le Testament du Curé Meslier: dagboek van de noordfranse pastoor Jean Meslier (1663-1729), getuigende van fundamentele geloofstwijfel, postuum in talloze afschriften verspreid, deels o.a. door Voltaire gepubliceerd, maar in volledige vorm eerst door R.C. d'Ablaing van Giessenburg te Amsterdam in 1864. Wiesbaden 2 Januari 74 Beste Funke! Mimi heeft my gezegd dat ze U verzocht had my niet te manen. (Dat was verstandig van haar: zy weet hoe ik me maan.) - Ik ben erg onwel geweest, en in-weerwil daarvan nog op-reis ook! Een zieke te Helmont, dien ik niet in den steek laten mocht (hy wordt belegerd door redemptoristenpaters) wilde my by zich hebben. En ik ben daarheen geweest! Een lange historie! Ik heb U meer meetedeelen doch bepaal my stipt tot zaken om vooruit te komen. Ik was dan ziek. Zenuwachtig en hoesten. Ik heb geen nacht rust zonder morphine. (Nu nog, maar ik verminder gaandeweg de hoeveelheid.) Eén oogenblik heb ik in beraad gestaan te Amsterdam te komen en dáár alles in uw nabyheid te regelen. Maar dan hang ik af van kamerverhuurders en meiden, en ik heb inderdaad oppassing noodig, zooals alleen M. my die geven kan. Hierby proef vel 1. De druk is mooi, maar toch vraag ik revisie omdat ik myzelf niet vertrouw. Doch nu een verzoek of voorstel. Dat vel 1 en 'n gedeelte van vel 2 had eigenlyk by den VI bundel behoord. Schikt het u om de eerste aflevering van bundel VII wat sneller te doen verschynen dan eerst {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} uw plan was. Zoo ja dan zend ik u pr omgaande de kopie voor de daartoe noodige 6, 7 vellen. Zie, ik wou dat men vóór de kritiek van bundel VI onder de oogen kreeg wat ik zeg over de absentie van ‘hooggekleurde misdaad’ Ik wou voorkomen dat men my verwyt zoolang rond te wroeten in 't ordinaire. Dit is waarachtig myn smaak niet, maar wie 't leven wil schilderen, moet zich die beroerde laagheid getroosten. Want... het leven is voor ⅞ uit zulke ordinaire dingen saemgesteld.- Ik voel my sedert 'n dag of drie wel gemoed.- Hé, ik bedenk daar dat ik uw antwoord óf ge aflg 1. spoedig wilt (en kunt) uitgeven eigenlyk niet hoef aftewachten om U 'n vel of 6, 8 te zenden. Dit doe ik dus. Schikt het u niet met drukken daarvan doortegaan, dan liggen ze zoo goed by u als by my.- Ik wou nu eerst deze kwestie afdoen, en dán den herdruk. Ik ‘vrees’ dat ge my geen f500 geven moogt voor de correctie met noten. Zoo dit juist gezien is, wil ik liever dit honorarium aanmerkelyk verminderen dan my óm die f500 te forceeren tot levering van wat niet in my is. Ge zelf zult later wel beoordeelen wat m'n werk waard is, en ga niet boven uw kracht, d.i. buiten uw plicht. In ál zulke zaken onthoud ik my finaal van oordeel. Wat gy zegt is my eens vooral wél, mits ge niet edelmoedig zyt, want dit mag niet. Door 'n byzondere omstandigheid (waarover later) heb ik heden nog geen geld noodig. Ik ken uw lief aanbod aan Mimi. Dank. Wees hartelyk gegroet tt DD Wees zoo goed by R.C. Meyer te nemen: 1. Le Testament du Curé Meslier en dat te zenden aan: W E Heer I.H. Opdecoul Leeraar R.H. Burgerschool Helmont asjeblieft met eenigen spoed en franco. Ik heb u wel 100 dingen te schryven. Maar als ik daaraan begin, kom ik niet klaar. {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} [2 januari 1874 Multatuli verzendt zes hoofdstukken kopij] 2 januari 1874 Multatuli verzendt de kopij van zes hoofdstukken Ideën VII. Alle nummers 1) t/m 17) op blz. XII van het Memoriaal zijn in éen haal met rood potlood doorgestreept, en ook de nrs. 18-20 op blz. XIII. Daaronder staat in rood potlood: verz 2 Jan 74 [2 januari 1874 De vierde aflevering van Ideën VI verschijnt] 2 januari 1874 De vierde aflevering van Ideën VI verschijnt. Mededeling in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, jrg. 41, blz. 2. (K.B. 's-Gravenhage.) druk: foutief voor stuk. Multatuli, Ideën, Zesde bundel. 4e druk. Amsterdam, G.L. Funke. Gr. 8o. (blz. 321-416 met omslag v.h. 6e deel.) f 1.- [4 januari 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 4 januari 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje papier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 30 december 1873, voor de volgende zet 9 januari. Ontvangen 7) 0 - 0 Antwoord 8) d 3-d 4. Vriendelyk dank, en insgelyks veel geluk toegewenscht. Wb. 4 Januari 74 Douwes Dekker [4 januari 1874 Brief van Funke aan Multatuli] 4 januari 1874 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) Los: de drukker waar Funke de Ideën liet zetten. Amsterdam, 4 Januari 1874 Waarde Dekker! Het verheugde mij recht hartelijk dat ik eens weder Uwe hand zag en niet minder werd ik verrast toen ik las, dat Ge hier in 't land zijt geweest. In gedachte zag ik U al die tijd te bed liggen en maakte mij al ernstig ongerust toen er volstrekt geen tijding kwam. Had de énor- {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} me drukte, die ik in de laatste 14 dagen vooral met mijn krant had, mij niet alles doen verzuimen wat niet volstrekt moest afgedaan worden, dan had Mimi zeker al een brandbrief om tijding van mij gehad. Nu, ik ben hartelijk blijde dat Ge weêr wat opgeknapt zijt en hoop nu maar dat Ge 't wat kalmer zult aanleggen, want Ge hebt het waarlijk ál te kras aangepakt in de laatste 5/4 jaren. Het wordt hoog tyd dat Ge leert slapen zonder hulp van morphine. Wat had ik vreemd opgekeken, wanneer Ge eens plotseling in deze dagen vóor mij hadt gestaan! En hoe licht waart Ge er toe gekomen als Ge gezond waart geweest! Met de uitgaaf van bundel VII moet ik noodzakelijk wachten. Niettemin kunnen we terstond met den druk vervolgen en hebt Ge dus allen tijd om de correctie heel op Uw gemak waar te nemen. Gaven we bundel VII nú al uit, dan vrees ik dat Uw publiek mij niet trouw zou blijven. Voor velen toch wordt de serie te duur als er zóóveel in korten tijd komt. Denk eens na: in September 1872 verscheen aflev. 1 van bundel IV en in December 73 aflev. 4 van bundel VI, dus 3 bundels in vijf kwartalen! - Mijn plan is dus stillekens voort te drukken, eenige maanden te wachten, dan bedaard om de twee maanden eene aflev. te geven en dus dit jaar 4 of hoogstens 5 aflev. het licht te doen zien. Zooals ik zei, hoeft dit evenwel U niet te beletten steeds voort te werken. Ik zal al 't mogelijke blijven doen om mijn kas gelijken tred te doen houden met Uw productiviteit.- Terwijl we nu bundel VII drukken (waartoe ik de ontvangen Kopij naar Los zond) moesten we den herdruk van III en IV bezorgen. Ik wacht dus op Uw gecorrigeerd ex. van die bundels, altijd, zoo Ge correctie noodig acht. Zoo 't dus met Uw stemming uitkomt, laat dan bundel VII rusten, lees III en IV door en verbeter die waar dat nuttig mocht zijn. Zend mij daarna spoedig alvast 't begin van bundel III, want met den herdruk van dien bundel wou ik wel wat voortmaken omdat ik in 't laatst van Maart een aanbiedingsreis daartoe bij mijn confraters wou maken. Wat de f500. - voor herdruk III en IV betreft, moeten we elkaar eens voor goed op dat punt wél verstaan. Acht Ge correctie in herdrukken onnoodig, dan drukken we eenvoudig over en dan betaal ik de f500- {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} voor 't nazien der proeven. De kwestie is eenvoudig dat ik mij schamen zou om de voordeelen, die herdrukken mij stellig opleveren, alléén op te steken. Dus of Ge veel of weinig werk aan herdrukken hebt, ik betaal altijd ongeveer zoo'n som. Wees gerust dat ik niets boven mijn kracht ga en dus niets dan mijn plicht doe. Denk svpl ook eens om 't herdrukken der Minnebrieven en al de Kleine Stukken. We moeten die bundels dezen zomer ook onder handen nemen.- Schrijf mij eens hoe Ge denkt over mijn voorstel tot het geven van Uw portret.- Hartelijk met Mimi gegroet! tt GLf Vliegend [4 januari 1874 Aanvulling recensie De Bruid daarboven] 4 januari 1874 Aanvullend gedeelte van de recensie betreffende De Bruid daarboven d.d. 28 december 1873, in het weekblad Recht door zee, no. 17. (Stadsbibliotheek, Antwerpen.) Nationaal Tooneel Het slot van ons vorig artikel verloren gegaan zijnde, zien wij ons verplicht het heden te geven. Na de inhoud van De bruid daarboven te hebben doen kennen, schreven wij: Wij houden het onderwerp niet geheel en al voor waarschijnlijk of mogelijk; sommige tooneelen zij niet van langdradigheid vrij te pleiten, maar wat de letterkundige weerde betreft, voorzeker kregen wij weinige stukken te zien gelijk aan de Bruid; een krachtige, levendige, juiste stijl, somtijds scherp, somtijds geestig, somtijds roerend; de karakters zijn allen goed afgewerkt. Er haperde hier en daar nog wel wat aan de uitvoering, en voorzeker zal het stuk bij eene tweede opvoering veel winnen en nog meer bijval verwerven. De artisten kweten zich allen goed van hunne taak. [7 januari 1874 Ingezonden Stuk van Mansholt in NRC] 7 januari 1874 Ingezonden Stuk van D.R. Mansholt in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, no. 7, met naschrift van de redactie. (K.B 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} Nederlandsch-Indische oorlogstactiek. In het tweede deel, blz. 126, van den ‘Max Havelaar’ leest men... ‘in een dorp, dat pas veroverd was door het Nederlandsche leger en dus in brand stond.’ Dit dus is pikant, zegt men, dit dus heeft sensatie gemaakt, want, zegt men, het is geestig, scherp, bijtend sarcastisch - met één woord: mooi. Wij Nederlanders hebben ons verkneukeld van pleizier, toen wij dit dus geplaatst zagen tusschen heldenmoed en verbranding en er ons beroemd dat wij zulk een geestig man als Multatuli, zulk een ‘mooie’ schrijver den onzen konden noemen. Maar: géén van ons allen heeft protest aangeteekend, géén Nederlander heeft getracht de waarheid van dit dus te ontzenuwen, een woordje, dat zulk een vreselijke smet wierp, niet alleen op het Oost-Indisch leger, maar op de geheele Nederlandsche natie. Die smet kleeft nog op ons en zal blijven kleven, want zij is geteekend met het penseel der waarheid. Na al het geredevoer en geschrijf over Indische zaken, over vrijen arbeid, cultuurstelsel, liberalisme, beschaving, menschelijkheid, enz. dat ná den ‘Max Havelaar’ ons landje overstroomde, en in Javaan-nutmaatschappij-couranten tot in de uiterste finesses werd uitgeplozen, zou men mogen aannemen, dat ‘het tot dusverre gevolgde voorgoed was verlaten, en de beginselen van beschaafde volkeren waren aangenomen.’ Het hier onderstreepte is het slot van een dagorder, dd. Batavia 5 October 1860, van denzelfden luitenant-generaal, adjudant des Konings in buitengewonen dienst, commandant van het Oost-Indisch leger, Van Swieten, wien ook thans weêr, voor Atchin, de eer der Nederlandsche vlag is toevertrouwd. In diezelfde dagorder leest men o.a. het volgende: ‘Men zoekt vergeefs naar den oorsprong van die heillooze gewoonte, die zoovele overwinningen en nederlagen doet gepaard gaan met de vernieling van het weinige dat het volk bezit. Waaruit, vraagt men zich, heeft het leger, dat naar beschaafde en Christelijke beginselen wordt bestuurd, het recht geput, zoo strijdig met het oorlogsrecht van beschaafde volken, om het private eigendom te vernielen, en schuldelooze vrouwen en kinderen, of machtelooze grijsaards, om door gebrek om te komen? ‘Een werktuig van bestraffing of wraak kan het niet zijn, - want de taak van het leger is niet om te kastijden, noch om te kwellen, maar {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} om te strijden, te overwinnen, en de gevolgen van den oorlog zoo min mogelijk schadelijk te maken. ‘Het kan ook niet zijn, om de overwinning gemakkelijker te maken, of de gestoorde rust spoediger te herstellen, want in stede van verzoening, wekt de verwoesting slechts verbittering, versterkt zij het verzet, en vergroot zij den dorst naar wraak. Hoe zou men ook kunnen meenen, dat een onkundig, onbeschaafd en veelal misleid volk, wanneer al wat het bezit, ook zijne voedingsmiddelen, baldadig verwoest zijn, éérder genegen zoude zijn, om de wapenen neer te leggen en den overwinnaar te gehoorzamen, dan zoolang de kans nog bestaat, door onderwerping weer in het bezit van have en goed te komen’?... ...Niets kan inderdaad de verwoestingen rechtvaardigen, en wanneer men ze niettemin ziet plaats grijpen, dan moet men ze wel houden voor het gevolg van verouderde overleveringen, die bereids lang hadden moeten verlaten worden, of van valsche beschouwingen. ‘Wanneer in Indie oorlog gevoerd word, is het met een van deze beide oogmerken, te weten: onder misleide en oproerige onderdanen de rust te herstellen, of om de regenten van onbeschaafde volksstammen, die nog het zelfbestuur hebben behouden, in het belang der beschaving, mildere beginselen van bestuur en van internationale betrekkingen op te leggen. Voor beide gevallen past een beschaafde en milde oorlogstactiek beter, en zal deze ook betere werking hebben, en heilzamer indrukken nalaten, dan brandstichting en verwoesting’ Heeft al het geschrijf, heeft die dagorder vrucht gedragen? Helaas nee! Met een gemengd gevoel van schaamte, spijt en verontwaardiging, las ik zoo even in de Prov. Gron. Courant een brief dd. 6 November 1873, van een officier van het blokkade-leger voor Atchin, en overgenomen uit de Haarlemsche Courant, waarin o.a. een verhaal voorkomt van het vernielen van de kampong Tjolo, op de Oostkust van Sumatra. In dezen, tamelijk omvangrijken brief, wordt met aan onbeschaamdheid grenzende naïeveteit verhaald, hoe ‘de uit een dertigtal flinke houten huizen bestaande kampong werd genomen’, en heet verder: ‘nadat wij een paar uren waren bezig geweest met verbranden, vernielen, stukken vernagelen en buit maken... enz.’ - het overige doet er niet toe. Er wordt volstrekt niet bij verteld, wáárom de inwoners van de kampong deze vreeselijke straf ondergingen, maar wel, dat zij vóórtijds gevlucht waren, alles achterlatende. {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} Hetzelfde werd onlangs verhaald van een kampong op de Westkust van Sumatra, die, na het verlaten, door de Nederlandsche troepen in brand werd gestoken. Dat alles wordt verhaald op een toon, alsof het zóó, en niet anders behoorde te zijn, alsof ieder officier, ieder soldaat zich onderstaan durfde, om zoo de eer der Nederlandsche vlag te grabbel te gooien! Misschien zullen ook deze verhalen, als het bewuste dus, en als velen hunsgelijken, geslikt worden als iets gewoons, zonder protest. Na het ten onder brengen van Atchin, zal het O.-I. leger veel roem inoogsten en met lauweren gekroond worden, maar niemand zal dan de vlek zien, die het verkregen heeft door brandstichting en vernieling. Het is dáárom, dat ik thans reeds protest aanteeken tegen deze krijgstactiek, tegen deze onmenschelijkheid, tegen een vandalisme, waaruit een annexatie zuchtige nabuur wel eens aanleiding en een soort van recht kon putten, om zich in hare zaken te mengen, en dat Multatuli nopen zal tot een tweede, nóg mooier dus, en Generaal Van Swieten - na dertien jaren - tot een nieuwe dagorder, om ons aan te sporen ‘het tot dusverre gevolgde voorgoed te verlaten en de beginselen van beschaafde volkeren aan te nemen’. Misschien ook vergis ik mij, en gaat er een storm op in de Nederlandsche dagbladpers over het thans weer geopenbaard vandalisme; misschien ook niet en in dit geval protesteer ik: 1o tegen de misdadige oorlogstactiek in Oost-Indie, 2o tegen de onbeschaamdheid, waarmede Nederlandsche officieren zulke wandaden publiek maken, 3o tegen de opneming van zulke brieven - zonder protest - door de Nederlandsche dagbladpers, 4o tegen het lezen van zulke brieven - zonder protest door het Nederlandsche publiek. Het zou belachelijk zijn te meenen, dat tengevolge van dat protest daarginds bij den evenaar één huis minder zou verbrand, één onschuldig huisgezin minder ongelukkig zou gemaakt worden; maar men zal thans in het buitenland toch niet kunnen zeggen dat men in Nederland door het O.I. leger, zonder protest, wandaden laat begaan, beschaafde volkeren onwaardig. Meeden, 25 Dec. 1873. D.R. Mansholt. [Wij kunnen dit artikel, dat voor het goed gevoel van den schrijver pleit, niet plaatsen, zonder een paar opmerkingen onzerzijds. Ook ons treffen, ook weder bij dezen oorlog, de gruwelen van den {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} krijg diep. Ons ook heeft het verhaal van hetgeen met de kampong Djelo, en wat laatstelijk weder met Pedir gebeurd is, zeer onaangenaam aangedaan. De gewaarwordingen, die de heer Mansholt ondervonden heeft, zullen weinigen vreemd zijn gebleven. Maar alvorens zich te vereenigen met zijn protest, dient men zich af te vragen: zijn die handelingen van onze troepen wel als onnoodige barbaarschheden te beschouwen, - of zijn ze een treurige onvermijdelijkheid? Wij weigeren te gelooven, dat onze soldaten, onze officieren, behagen zouden hebben in wreedheid en onmenschelijkheid. De dagorder van den generaal Van Swieten, hierboven aangehaald, bewijst, dat hun goed voorgegaan wordt, dat de legerhoofden in Indië wel degelijk willen, dat de beginselen van beschaving en humaniteit toegepast zullen worden op de krijgstactiek. Als dan in weerwil daarvan toch in den oorlog handelingen plaats hebben, die in strijd zijn met die beginselen, en als men ziet dat nu en vroeger en altijd zulke handelingen zijn voorgekomen, dan moet het vermoeden rijzen, dat die wijze van oorlogvoeren daar ginds noodzakelijk is, omdat er geen andere middelen van bedwang zijn; dat er voor ons geen andere keus is dan óf onze positie als koloniseerende mogendheid op te geven, óf te doen wat die positie onvermijdelijk meebrengt. Wie bij die keus tot het eerste mocht overhellen, diende zich wèl ernstig af te vragen of de volken daar ginds er dan zooveel beter aan toe zouden zijn. Red] [9 januari 1874 Brief van Multatuli aan Mansholt] 9 januari 1874 Brief van Multatuli aan D.R. Mansholt. Dubbel velletje postpapier, waarvan drie bladzijden beschreven. (M.M.) V.D.P.: Fransen van de Putte. Ideën, bundel V: zie V.W. VI, blz. 700-702. Wiesbaden 9 Januari 1874 Weledelgeb. Heer! Een vriend zendt my het byvoegsel der N.Rott.Courant van eergister, waarin U flink stuk over de wyze van oorlog-voeren in Indië. Vergun my UWEDgeb. daarvoor myn hartelyken dank te betuigen. Het nootje van de Redactie getuigt alweer van de oude onbekwaamheid. {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} Waarom niet zich beroepen op 't gering getal Nederlanders in de gelederen van 't Leger? Dan had men al de vreemdelingen kunnen belasten met de verantwoordelykheid der schanddaden, en Neerlands God kunnen crediteeren voor al den ten toon gespreiden heldenmoed. Het is waar, dat dan tevens hieruit zou gebleken zyn dat de patroon V.D.P. allerlei gespuis naar Indië heeft gezonden, waarover in de Indische bladen ach en wee geschreeuwd wordt, maar - och, ik weet niet wat die krant op uw stuk had moeten antwoorden. Het komt my voor dat zwygen beter ware geweest, gelyk dan ook tot-nog-toe de taktiek was. Waar blyft - by feiten als het door U aangehaalde, en er zyn er meer! - de ophemelary van V. Swieten, door kameraad Knoop? Deze immers durfde verzekeren dat V. Swieten ‘altyd gehoor had gegeven aan de stem der menschelykheid.’ Hy had dit reeds gedaan vóór die klinkende dag-orde, reeds te Boni namelyk, in 59-60! Zie Ideën, bundel V. Ik erger my nog minder over dien Van de Putte en zyn orgaan, dan over een Publiek dat zich by voortduring zóó laat bedriegen. De kwaal is dat men niet lezen kan! Nog dagelyks vernemen wy van langdurige hardnekkige gevechten, waarby slechts weinig dapperen omkwamen. Onlangs durfde V. Swieten telegraferen dat wy ons versterkten ten-gevolge van... de cholera. Deze kwaal namelyk, dwong ons tot... rust, en in dien tyd kreeg de vyand gebrek aan levensmiddelen! Die lieve cholera! Zoolang militaire rapportschryvers durven voor-den-dag komen met zúlken onzin, zoo lang party-bladen zich niet schamen zúlk gezwets meetedeelen zonder kommentaar, zoolang zelfs tegenstanders zúlke blunders ongewraakt laten passeeren, zoolang is er aan geen verbetering te denken. Het Volk verliest alle hebbelykheid om logische gevolgtrekkingen te maken. Zoo ook nu weder met dat Na-schriftje van den N.Rotterdammer. De redacteurs weten wel dat het hinkt, maar... ‘och, ze kunnen niet lezen, wat schaadt het?’ Dáárop wordt gerekend. En, zoolang die Van de Putte, door welke middelen dan ook, zekere meerderheid in de Kamer aan zyn kant weet te houden, blyft hy zitten. Het is treurig! Diezelfde Van de Putte heeft, kort na de aanvaarding van z'n eerste ministerie, z'n hof aan de Natie gemaakt door de verzekering dat {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘geschiedenissen als die van Saïdjah niet weder zouden plaats vinden!’ Onbeschaamder kan het niet. Na nogmaals UWEDG. geluk te hebben gewenscht met Uw partytrekken voor logica, recht en zedelykheid - dit alles is één! - heb ik de eer met hoogachting te zyn UwelEDGeb. DwDienaar Douwes Dekker Multatuli verlof tot publicatie! DD [9 januari 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 9 januari 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Bij de antwoord-zet maakt Prins de aantekening: Snel rocheren was nog het beste. (Prins 1970, blz. 100 noot.) Voor de vorige zet zie 4 januari, voor de volgende zet 16 januari. Ontvangen 8 F 6 - E 8 Antwoord 9 C 1 - F 4 Wbaden 9 Jani 1874 Douwes Dekker [10 januari 1874 Brief van Kallenberg vd Bosch aan Potgieter] 10 januari 1874 Brief van R.J.A. Kallenberg van den Bosch aan E.J. Potgieter. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van de vierde bladzijde beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Circe: tovenares op het sprookjeseiland Aea, die de tochtgenoten van Odysseus, toen zij daar geland waren, door een toverdrank in zwijnen veranderde; hijzelf bleef door goddelijke bescherming vrij en had een jaar lang een liefdesverhouding met haar; vgl. Odyssee, zang X. den brief van Mw: Omboni: zie 29 november 1873. Laanzicht, 10 Januari 1874 WelEdelgeboren Heer! Ik hoop niet dat het U één oogenblik in de gedachte gekomen zal zijn, dat ik mij zou hebben laten afschrikken door het reeds zóó lang geleden ‘niet te huis’; wél was het mij eene groote teleurstelling, want de te korte uren van mijne éérste en eenigste visite hebben mij {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} uw huis tot een oasis gemaakt in de Amsterdamsche huizenwoestijn; een woestijn waar ik mij gewoonlijk, zelfs gedurende mijn kort verblijf, vrij eenzaam en verlaten gevoel. - De eenvoudige reden van mijn lang wegblijven is deze: dat aan eene Commissie van eenige Heeren in of bij Amsterdam woonachtig, de voorloopige werkzaamheden zijn opgedragen, en men ons provincialen dus voorloopig missen kan, totdat de finantieele kwestie op het tapijt gebracht zal worden. Nu schijnt die Commissie, aangespoord welligt door de voorbijgevlogen zomerdagen, zoo buitengewoon ingespannen gewerkt te hebben, dat sints een achttal maanden, onze overkomst geheel overbodig werd. - Het duurde zelfs zóó lang, dat ik mij informeerde, of welligt een oproepingsbrief verloren was gegaan; maar ik kreeg het geruststellende antwoord dat dit niet het geval was, en dat men mij nog zelfs niet bij benadering kon opgeven, wanneer men ons in de hoofdstad noodig zou hebben. Daar ik meestal in de warme dagen, ten gevolge van het tehuis zijn der kinderen, van logés enz. indolent wordt en weinig werk, en dus wanneer ik eenige lezingen op mij genomen heb, het werk zich des winters opstapelt, kwam mij dat uitstel niet geheel ongelegen; - zeker is het in tusschen dat ik bij mijne éérste komst in Amsterdam Uwe zuster en UEg. toonen zal, hoezeer mij uwe gulle en hartelijke ontvangst bevallen is, en hoeveel mij één uur onderhoud met U waard is. - Een dergelijk uur wekt op, lokt aan, en verrijkt hart en geest: men gaat naar huis met iets om over natedenken, terwijl ¾ van ons leven voorbijgaat in gesprekken die ons wel niet als Circe in knorrende dieren veranderen, maar ons toch in een toestand achterlaten, die zeer nadert tot die van eenige onzer oudste Darwinische voorvaderen, - de weekdieren. - En het redmiddel tegen deze gedaanteverwisseling heeft men niet steeds bij de hand- Ik dank U hartelijk voor de toezending van den brief van Mw: Omboni; die lezing doet goed, en eene dergelijke vriendschap is eene lofspraak voor haar die ze gevoelt, en voor haar die ze opwekt - Het is treurig te zien dat de gezondheid van Mw: Dekker verminderd, en zij zou, minstens met evenveel recht dan haar man, den naam van Multatuli mogen dragen. - Gelukkig is zij nu bij hare beide kinderen en beloven beiden te worden wat slechts eene moeder verlangen kan - Gelukkig dat uwe onuitputtelijke kas haar weder materieele hulp heeft kunnen aanbieden, maar moge zij steeds blijven worstelen {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} met bezwaren, toch is zij rijk aan vriendschap en aan warme bewondering voor hare geestkracht en voor het geduld waarmede zij haar lijden draagt. - In het voorjaar hoop ik weder in de gelegenheid te zijn, U eene kleine bijdrage toetezenden, - misschien te brengen - tot aanvulling van de wonderdadige kas, die reeds zooveel hulp heeft verstrekt. - Sints verleden jaar ben ik mijne magere jaren ingetreden, - mijn ééne zoon studeert te Delft, mijn meisje is te Arnhem op school, en bij de treurige leêgte in huis, voegt zich eene bezwarende léégte in eene beurs, waarvan sommige mazen reeds gescheurd waren geworden, door de laatste treurige Groote Beurs débâcles. - De wond is wel oppervlakkig, maar hindert toch als men de handen moet uitsteken; en zij heeft niets te beduiden wanneer men ze vergelijkt met de moordende slagen, die sommige huisgezinnen, ook in onze buurt, - hebben getroffen. - Maar hiermede spring ik roekeloos met Uw kostbaren tijd om; in dank sluit ik dus de brief van Mw: Omboni in, wensch aan Uwe zuster en aan Uzelven alles, wat Ue: leven, reeds intellectueel zoo rijk, nog rijker kan maken, en voor mijzelf een heel klein plaatsje verzoekende in uwe vriendschap en achting, noem ik mij hoogachtend UEg. Dienstw: Dienr R.J.A. Kallenberg van den Bosch [13 januari 1874 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli] *13 januari 1874 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli. (Leven II, blz. 74-75.) Jufvr. Laps: namelijk de derde aflevering van Ideën VI. coup de baguette: toverslag (fr.) Brussel, 13 Januari 1874. Schrik niet, mijn waarde Kameraad! Dit is een bedelbriefje, niets dan een bedelbriefje! Sedert een dag of drie ben ik weer thuis; mijn eerste vraag, uit de vigilante stappende, was: ‘Waar is Mop?’ (m'n hondje, een roodbruin mormeldier) ‘Weggeloopen.’ ‘Weggeloopen? - Een hond loopt niet weg! Als 't nu nog een man was! Maar een hond... Waar is hij heen geloopen? Of wie heeft hem mee genomen?’ Men noemde een naam en ik haalde dadelijk Mop terug, die niets zeggen kon van blijdschap, toen hij zijn oude tante weer zag, en nu naast me zit te dutten met zoo'n gelukkig, trouw gezichtje als niets weggeloopens trekken kan. {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘En waar is Jufv. Laps?’ vroeg ik verder. ‘Wie is dat?’ ‘Wel, de vriendin van Multatuli, die 't wat bont gemaakt moet hebben en me hier zou wachten om mee naar Rome te gaan.’ ‘Daar weet ik niets van, ik heb niets voor je ontvangen.’ Dus is die oude jufvrouw ook al weg geloopen! Help mij toch om haar terug te vinden, want ik weet niet waar zij zit. Mogelijk heeft ze mij in Holland gezocht en dan zoekt ze nog, want dáár ben ik zóó mouvement perpétuel-achtig geweest dat geen Laps ter wereld mij had kunnen uitvinden! Gij moet de groeten van Mevrouw*** hebben, die ik in*** nog eens opgezocht heb, en die met zeer veel belangstelling naar u informeerde en mij duizend vragen deed, waarop ik niet antwoorden kon omdat ik niets wist. Gij vraagt of ik Vosmaer ken - ja, zeker, dat is een van mijn uitverkoornen in de menschenwereld en de eenige eerlijke dien ik in Nederland ontmoet heb in de journalisten-wereld. Ik heb hem laatst nog ontmoet, en gevoelde toen zoo'n lust om hem, met één coup de baguette, oogenblikkelijk naar Azië of Amerika te tooveren en hem dáár eens een paar jaar geheel alleen te laten ronddolen, ver van al wat Haagsch of Hollandsch is. Ik kan niet velen dat mooie naturen geketend zijn, aan wat ook, en als ik iemand ontmoet die mij meer dan gewoon toeschijnt, dan denk ik onwillekeurig aan uitkloppen en afschudden, à part houden, wegzenden, vliegen en zwerven zonder einde, altijd en altijd voort... 't Is zeker mijn eigen reismanie die me zulke dwarrelwenschen inspireert voor degenen die ik gelukkig wilde zien! - ‘Rust’ zeggen de oude lui, ‘rust alleen is geluk.’ Kan er genot zijn in rust? Ik geloof 't niet, daarom ga ik naar Italië over een dag of tien, en hoop dáár te zwerven tot April of Mei... (....) Mina. [13 januari 1874 Aantekening van Potgieter inzake geld voor Tine] 13 januari 1874 Aantekening van E.J. Potgieter inzake geld voor Tine. Strookje postpapier, aan éen kant beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} De beide brieven No 104/105 van Mevr. Omboni beantwoord met berigt dat aan Mev DD L 200 te Venetie zullen worden uitbetd en verzoek om de boekskens betrekkelijk het feest van Petrarca Amst 13 Jan. 74. [14 januari 1874 Multatuli over Kleeding in de Javabode] 14 januari 1874 Multatuli over de kleeding der dames. Artikel in het bijvoegsel van de Javabode, no. 11. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De tekst is, zonder bronvermelding, ontleend aan Millioenen-studien; vgl. V.W. V, blz. 272. Multatuli over de kleeding der dames. Dat veel dames zich opschikken op 'n manier die 't recht geeft haar te minachten, is waar. Want, ook zonder de minste vergelijking met vrouwspersonen die zich beroepshalve moeite geven om in 't oog te vallen, wat heeft men te denken van de verstandelijke ontwikkeling van volwassen menschen die zich zelf op de laagte stellen van kannibalen en kinderen? Wat toch is 't anders, dat behangen met allerlei vodden van wol, zijde of metaal? Dat gefladder van linten en strikken? Dat pronken met schreeuwende kleuren? Die steltige hakjes waarop men niet behoorlijk loopen kan, en ter nauwernood gaan? Dat afschuwelijk ophoogen van den beneden-rug? Meent ge, dames, dat die mode ik bedoel dit laatste nu uit Parijs komt? Dit hebt ge mis. Ze is van Zuidafrikaanschen oorsprong 't Is 'n mislukte poging om de wanstaltigheid der Hottentotsche vrouwen natebootsen, die afzigtelijk zijn uit overmaat van vormen, formosissimae! Maar 't staat die stumperts minder leelijk dan u, en zeker is 't haar minder kwalijk te nemen. Eerstens kunnen zij 't niet helpen dat ze wanstaltig zijn. En ten-tweede, ze maken haar natuurlijk gebrek niet viezer dan volstrekt noodig is, door er hooge hakken bij te dragen als gij die in uw gebukte houding en posterieure uitstekendheid, er uitziet alsof ge... Ik wil kiescher zijn dan gij, en noemen 't niet. Maar ge hadt verdient dat ik u de vuiligheid plompweg in 't gezigt smeet. 't Zou uw werk geweest zijn, en 't mijne niet! En dat durft spreken van emancipatie! De vrouw die haar ziel weggeeft aan lappen, linten, vodden en mismakende opvulsels mág niet {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} geëmancipeerd worden. En ook, al wilde men, het kán niet! Wie zich tot slavin maakt van de smakelooze sletten der parijsche modewereld, mag geen aanspraak doen gelden op den rang van ontwikkeld mensch, en zou ook dien rang niet weten optehouden, al ware het dat wetten en zeden haar dien toekenden. De emancipatie der vrouw behoort uittegaan van haarzelf, en daartoe is in de eerste plaats noodig dat ze blijk geve van mondigheid, door zich niet aantestellen als 'n kind, als 'n zuidzee-eilandster of als 'n gekkin. Ook van 'n laag standpunt beschouwd, van 't allerlaagste als men wil - ik spreek nu tot bokken en schapen beiden - meenen misschien de dames die ‘de mode volgen’ dat ze daarmee de mannen behagen? Ze vergissen zich. Zij behagen noch den man die slechts 'n mannetjes mensch is, noch den man die ‘wel zou willen trouwen’ noch den man die in gevoel doet, noch vooral den artist. De eerste soort, o bokken, heeft geen lust uw hooge hakken en hottentotterij te betalen. Hij weet dat ge die zaken... bij de levering aflegt. En de heeren die aan 'n huwelijk denken - moet ik hier 't woord richten tot kaf of tot koorn? - nu, ook zij beoefenen zekere spaarzaamheid, en betoonen zich hierin vrij gelijk aan de vuile eerste cathegorie. Die sleep en dat achtergebergte schrikken hen af. En dit is zoo vreemd niet in onzen praktischen tijd. Gesteld dat hun opvatting u wat al te laag van verdieping voorkwam, moogt gij 't hun euvel duiden, gij die zelf blijk geeft van zoo weinig schoonheidsbesef? Zorgt hooger te staan, o vrouwen, voor ge aanspraak maakt op hooger waardering. En de gevoelige, hem die inderdaad vatbaar is voor liefde, of al ware 't maar voor verliefdheid... hem bekoort ge 't minst van al door- om- en aanhangsels, door onderzetsels, opvulsels en suffixen. Hij geeft zich moeite heen te zien door al die onbevalligheid, en als 't hem gelukt is u niet belachelijk te vinden, heeft-i 'n moeilijk werk gedaan, een dubbel werk! Z'n welwillendheid is er moê van. Hij droomde u vleugels aan. Dit bragt z'n stemming mee, en 't lukte wel. Maar om u al de andere dingen waarin ge u hult, áftedroomen... waarachtig, de taak is zwaar! Ge vliegt niet, en zweeft niet... o meen niet dat ik dit afkeur! Integendeel. De man die 't verlangde, zou over 't hoofd zien dat hij zelf, niet zwevend, al zeer spoedig 'n treurig eenzaam figuur maken zou bij uw onmenschelijke verhevenheid. Dat de verrekte fantazie van den minnaar in deze fout vervalt, is te vergeven. Maar ze zou zieker moeten wezen dan aan flinke liefde op-den-duur {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} past, zieker ook dan volstrekt noodig is tot het kort opvlammen van verliefdheid, indien ze niet spoedig zich vertrouwd wist te maken met de ware poëzie, met de poëzie van het ware. Al dat wolkerige vliegen en zweven is dus - goddank! - even onnoodig als onmogelijk, maar eilieve, meisjes, laat u dit niet afschrikken behoortelijk te gáán! Dit misstaat nooit. De opgewondenste verbeelding moet zich schikken - en dit zal ze! - in 't vergeefs zoeken naar de wieken die rug en schouder zouden inschulpen tot 'n ernstigen Cherub, maar 't walgt haar dat hulsel te zien afzakken tot... beneden de lenden! En de artist! Meent ge hém te behagen, dames, met den vlerk dien ge verlaagd hebt tot 'n windkussen om op te zitten. Ge kunt 'n vrouwenbeeld teekenen, niet waar? Neen 'n modeplaatje, hoe parijscher hoe liever, en schets binnen den omtrek van zoo 'n met vodden omhangen pop, 'n Venus of u zelf. Al waart ge niet bijzonder schoon gevormd, de lijnen waarmee Natuur heup en lenden eener vrouw teekent, zijn altijd prachtig bij de omtrekken van de dingen waarmee gij die vormen ontsiert. Meent ge 't schoonheidsgevoel van den artist te bevredigen met zooveel onsmakelijke tarra? Waarom niet 'n paar stappen verder gegaan, en ook neus en lippen gewikkeld in 'n kussentje? Dit zou zot staan, meent ge? En 't andere dan? Waarom moogt ge u beneden-achter verdikken, en niet boven-voor? Wees konsekwent, en neemt 'n pruim tabak in den mond als 'n matroos. Dat zet de wang op. Mag dit niet? Waarom dan 't andere wel? Meent ge dat zinkings die 't gelaat doen opzwellen, de schoonheid niet verhoogen? Welk heil verwacht ge dan van 't zadeltje dat elken voorbijganger schijnt toeteroepen: stijg op! Ik stem voor emancipatie... van zúlke dingen. De rest zal wel volgen. Laat ons de handen in een slaan. [januari 1874 Beoordeling van opvoering Max Havelaar] Midden januari 1874 Beoordeling door A.J. Cosijn inzake verschillende opvoeringen waaronder van Max Havelaar en van De Bruid daarboven, in De Vlaamsche Kunstbode, jrg. 4, no. 1. Fragment. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Op ‘de Dronkaard’ volgde het in België tot dan toe nooit vertoond tooneelspel: ‘Max Havelaar’ naar Multatuli's beroemden roman, door H. Van Kuyck voor het tooneel bewerkt. De dramatische omwerking van een romantisch werk als dit - een letterkundig meester- {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} stuk, maar waarin eigentlijk niet veel handeling noch inwikkeling voorkomt - was ongetwijfeld voor M. Van Kuyck niets minder dan een waagstuk. Haasten wij ons echter te zeggen dat hij betrekkelijk goed, ja, boven onze verwachting in zijn moeilijk werk is geslaagd. Het grootsch en indrukwekkend figuur van den Adsistent-Resident. - zooals men weet Multatuli zelf - is zooveel mogelijk in het tooneelstuk behouden. Wel is dit stuk niet van aard om door wien den roman niet gelezen heeft goed begrepen, dus door ons gewoon schouwburgpubliek naar verdienste gewaardeerd te worden, doch niettemin vond ‘Max Havelaar’ hier een vrij gunstig onthaal, en wij kunnen best begrijpen dat in Holland, waar Multatuli's werk populair is, dit drama reeds een overgroot getal vertooningen heeft gehad. De heer H. Van Kuyck vervulde de hoofdrol, en zulks op zeer bevredigende wijze, niet slechts als spel, maar ook als physiek: trouwens, ons trof dadelijk in hem zelfs eene gelijkenis van gelaat en gestalte met Multatuli, wat voor diegenen die den genialen nederlandschen denker persoonlijk kennen, eene niet onaangename verrassing was. - Mevrouw Coryn-Driessens gaf bewijs van dramatisch gevoel in de zoo dichterlijk schoone rol van Adinda, een javaansch meisje. Ofschoon maar van een episodisch belang, maakt die rol zeer veel effekt. Ook Mevr. Verstraeten (Tine), M. Driessens (Droogstoppel) en M. Dierckx (Gaafzuiger) verdienen eene bijzonder melding. Meer voldoening toch dan ‘Max Havelaar’ schonk Multatuli's tooneelspel: ‘De Bruid daarboven’, dat gelijk al wat uit die begaafde pen vloeit, zich inzonderheid door een kernigen, krachtvollen, dieptreffenden stijl onderscheidt. Wat den inhoud betreft, wij hebben in den Kunstbode eene wijdloopige ontleding van dit stuk gegeven, toen het hier, drie jaar geleden, is opgevoerd geworden. - Toenmaals vond ‘de Bruid’ betrekkelijk weinig bijval; thans integendeel zeer véel, wat wij aan de opvoering toeschrijven, die, vooral als samenhang, nu veel beter was. - Mej. Beersmans en M. Hendrickx vervulden hunne zelfde rollen van vroeger (Carolina en Holm) en verdienden ook nu ten volle den lof die wij hun dán gaven. - Maar de rol van Mevr. Van Wachler vertolkte Mevr. Verstraeten oneindig beter dan Mej. Aleidis, die van deze type niets dan eene charge had gemaakt. Mevr. Verstraeten integendeel begreep dat eene verfranschte dame uit de nederlandsche aristocratie, zich wel belachelijk gek, maar toch gedistingeerd voordoet. - De heer Coryn was voortreffelijk in de rol van Generaal van {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} Weller, die vroeger door M. Van den Einde erbarmelijk slecht was gespeeld, - en ook de heeren Dierckx, Lemmens en Nuggelmans overtroffen de vroeger met dezelfde rollen gelaste spelers. - Vergeten wij niet een woord van billijken lof te brengen aan Mej. Alida Van Dam, een jonge debutante, die vooral in de soubretterollen veel aanleg verraadt. De kleine rol van Sophie, het levenslustige kamermeisje der Van Wachler's, speelde zij met zóóveel bevalligheid, dat haar een bijzondere toejuiching ten deele viel. - Kortom, de opvoering was Multatuli's stuk waardig, en zóó ook de mise en scène. Eéne enkele opmerking nogtans, deze laatste betreffende: In den vierden akt (meenden wij) komt het volgende tooneel voor: Juist als Holm op het punt is zich op zijne kamer om het leven te brengen, komt bij hem een man binnen, wiens twee kinderen Holm eens uit eenen brand heeft gered, en die hem nu - juist op den verjaardag van die edele daad - zijnen dank brengt. Volgens het stuk moet die man vergezeld zijn van zijn zoontje en zijn dochtertje, die hunnen redder elk eenen bloemtuil aanbieden. Waarom waren ditmaal die kinderen weggelaten? Bedoeld tooneel heeft daardoor veel aan pathetiek effekt verloren. [16 januari 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 16 januari 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 9 januari, voor de volgende zet 20 januari. Ontvangen 9. B 8 - C 6 Antwoord 10 C 2 - C 3 Wiesbaden 16 Januari 1874 Douwes Dekker [18 januari 1874 Tine int tweehonderd lire] 18 januari 1874 Tine int een bedrag van tweehonderd lire blijkens de navolgende eigenhandig geschreven kwitantie. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Ontvangen van den WelEd: Heer E.J. Potgieter de somma van twee honderd Lire. E.H. Douwes Dekker baronesse van Wijnbergen Venetië 18 Januarij 1874 {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} [18 januari 1874 Brief van Tine aan Potgieter] 18 januari 1874 Brief van Tine aan E.J. Potgieter. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven; de laatste regel deels verticaal in de marge. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Venetië 18 Januarij 1874 Waarde Heer Potgieter, Heden ontving ik door de vriendelijke bemiddeling van den Heer Fischer de 200 Lire die U de goedheid hadt mij te zenden, en die mij zeer te pas kwamen, hoewel Dekker mij zooveel mogelijk ruim helpt; maar het verhuizen geeft altijd onkosten waarop men niet gerekend had. Ontvang Waarde Heer Potgieter mijnen innigen dank voor uwe vriendelijke belangstelling Gelukkig kan ik U nu in eene meer opgeruimde stemming schrijven. Dekker doet al het mogelijke om ons aisance te geven, zijne brieven zijn zoo innig gelukkig, als hij ons geld kan zenden, zijn hart is zoo goed en het grieft mij zoo dat anderen hem zóó verkeerd beoordeelen. Sedert een paar maanden na wat rust gehad te hebben is mijne gezondheid merkelijk beter geworden en nu dat Dekker mij s'maandelijks geld zendt behoef ik mij alleen bezig te houden met mijn huishouden. Wij zijn zoo innig innig gelukkig zamen te zijn, mijn zoon voldoet zoo bijzonder goed op het bureau de heeren Blumenthal behandelen hem met de meeste onderscheiding en te huis is hij onze steun en vreugde door zijn vrolijke inborst en mijne lieve Nonni is waarlijk een voorbeeld van studie, Zij gaat nu dagelijks zes uren in de Academie om zich verder te bekwamen in t' schilderen en teekenen waarvoor zij een groote aanleg heeft. en hier in de Academie wordt het grondig onderwezen, zij hoopt dan ook na vier jaren studie iets moois te kunnen voortbrengen. Zij heeft drie uren daag's perspectif te leeren en Eduard onderwijst haar s'avonds de géometrie. t'is een waar geluk wij nu zamen zijn de kinderen hebben zoo veel aan elkander, en Eduard, die zoo als zijn vader de makkelijke manier heeft om iets uit te leggen, helpt haar in veel studiën. Ja waarde heer Potgieter ik heb veel veel geleden, maar ik heb ook zeer veel geluk gehad en nog kan ik mij dikwijls niet begrijpen hoe ik melancolieke buijen hebben kan als ik mijne kinderen aanzie. en inweerwil van alles zou ik nog niet willen ruilen met die eentoonige niets beduidende levens {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} van sommige menschen. en dat ik heb kunnen doen wat ik gedaan heb, dat ik de moed behouden heb, O! dat alles heb ik aan Dekker te danken, want hij heeft mij sterk gemaakt toen wij zeer gelukkig waren. Waarde heer Potgieter mag ik vertrouwelijk met u spreken? Zult u t'mij niet kwalijk nemen als ik U verzoek mij geen geld meer te zenden, want t'zou Dekker zeer doen als hij doet wat hij kan, als ik dan nog geld aannam, de omstandigheden zijn altijd zeer wisselvallend en ik hoop U t'mij ten goede zult houden als ik u verzoek geen geld meer te zenden, want als Dekker mij helpt zoude het niet kiesch zijn, ook van anderen te profiteren. Nogmaals ontvang waarde Heer Potgieter mijnen opregten dank voor alles wat U gedaan hebt en vergun mij U van tijd tot tijd te schrijven- met de meeste achting en vriendschap E H. Douwes Dekker [18 januari 1874 Beoordeling van Millioenen-studien in Onze Tolk] 18 januari 1874 Beoordeling van Millioenen-studiën in het letterkundig weekblad Onze Tolk, Vijfde jaargang, no. 16, blz. (121)-122. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Welke auteur schuilgaat achter de initiaal V. is niet bekend. Boekbeschouwing. Millioenen-Studiën door Multatuli. Delft J. Waltman Jr. 1873. (Prijs f4,-). Aanvankelijk waren deze studiën, zooals de schrijver in een voorbericht meêdeelt, bestemd te verschijnen als feuilleton in het dagblad ‘het Noorden’. Al zeer spoedig echter, zag hij zich genoodzaakt zijn arbeid af te breken, omdat de lezers van die Courant, volgens de verzekering van de redactie ‘er niets van begrepen’. Ditmaal hoopt hij gelukkiger te zijn. Bedrieg ik mij niet, dan zal Multatuli's wensch, in de laatst aangehaalde woorden uitgesproken, niet beschaamd worden, al is ook de niet alledaagsche kost, die in deze millioenen-studiën wordt aangeboden, niet voor een ieder gemakkelijk te verteren. Toch hadden de lezers van ‘het Noorden’ het nog zoo mis niet. Dit boek kan alleen in zijn geheel gewaardeerd en genoten worden. Om bij wijze van feuilleton bij afgemeten kleine porties dag op dag in een Courant ge- {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} plaatst te worden, deugden naar mijn meening deze studiën 't allerminst. Die Multatuli's werken kent, weet welke grillige en omslachtige afwijkingen van zijn onderwerp hij zich dikwijls veroorlooft, waardoor de indruk verzwakt en de aandacht vermoeid wordt. Zoo iemand, dan is deze schrijver niet altijd gemakkelijk te volgen in de vervaarlijke luchtsprongen, waar hij den lezer uitnoodigt hem te vergezellen. Ik zeg dit niet om zijn verdiensten te verkleinen. Ter wille van den rijkdom van gedachten en de buitengewone heerschappij over de taal, waardoor deze auteur zich kenmerkt, kan hem veel vergeven worden. Maar die hem wil leeren waardeeren, leze zijn werken niet in een dagblad, op straffe van als de lezers van ‘het Noorden’ hem niet te begrijpen. Wie weten wil, wat ik bedoel, leze vooral de honderd eerste pagina's der millioenen-studiën, (het geheele werk telt er 388). Vergis ik mij niet, dan zal hij mij toegeven dat er een ongewoon geduld wordt vereischt, om met onbezweken belangstelling dit gedeelte van het werk in een 25 of 30 tal feuilleton-artikelen verdeeld, ten einde te brengen. Hetzelfde geldt, hoewel in mindere mate van het vervolg. Men vindt in dit boek prachtige bladzijden, tintelende van vernuft en gevoel; men vindt er tevens in hoogst belangrijke beschouwingen en scherpzinnige berekeningen over het spel; maar - waarom het te verhelen? - er is ook veel in dat zonder de minste schade had kunnen weggelaten worden, en waardoor de aandacht des lezers op een zware proef wordt gesteld. Bij een boek getroost men zich dit; men leest door en wordt telkens schadeloos gesteld; bij een serie opvolgende dagbladartikelen daarentegen verlangt men iets dat bestendig boeit, en is dit niet het geval, dan is men uit den aard der zaak allicht geneigd, het kind, gelijk men zegt, tegelijk met het bad weg te werpen. Deze opmerkingen over het mij ter aankondiging gezonden werk, houden tevens in zich de reden, waarom ik mij tot een bloote aankondiging zal bepalen, en geen poging zal wagen een overzicht van den geheelen inhoud te geven. Ook dit is bij Multatuli's werken een gevaarlijke en meestal hopelooze taak. Men kan, met het oog op den eigenaardigen schrijftrant van dezen auteur, hem niet, gelijk ik anders zoo gaarne zou wenschen, in zijn geheele waarde doen kennen, zonder hem tevens te copieëren. Men leze hem zelven; elke, zelfs de beste, recensie kan slechts een zeer onvolledig beeld van het origineel teruggeven. Daarom hier ter plaatse over den inhoud slechts weinig. {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} Alles geschiedt langs onveranderlijke wetten, krachtens ijzeren noodzakelijkheid. Alles is zoo omdat het zoo moet zijn en niet anders kan zijn. God is logos, de Rede. Zijn bestaan berust op de waarheid der feiten. Hij zelf is die waarheid. Men dient Hem door de waarheid te zoeken; men beleedigt Hem door waarheid te versmaden; door 't bederven der middelen, die ons gegeven zijn, om de waarheid te benaderen. Vraagt men, welke ritus is de geschiktste om den godsdienstigen zin levendig te houden? dan is het antwoord: Denken, overdenken, redeneeren. Wie redeneert, dient de Rede en de Rede ‘zal u vrij maken.’ Als onderwerp van denken kieze men... eenvoudige grondwaarheden. Zelfs de meest ingewikkelde vraagstukken zijn altijd uit zulke eenvoudige gegevens samengesteld. Men houde zich aan het twee maal twee is vier. Wie zich schrap zet, het geloof hieraan en de toepassing op alles wat bestaat, in 't oog te houden, kan niet verloren gaan. Als gij bedroefd zijt, angstig voor 't afnemen uwer zedelijke kracht, als gij gebukt gaat onder zorgen: denk! En kunt gij 't niet, leer denken! Kies ter beoefening, onderwerpen die op de meest in 't oog vallende wijze de macht der logiek openbaren; de verhouding van cijfers en lijnen, de elementaire catechismus van het zijn. Dwing u zelf tot de stiptheid van het twee maal twee en gij zult weldra erkennen, dat God zich niet onbetuigd laat aan wie Hem dienen in geest en waarheid.’ Deze ideën, die wij grootendeels aan des schrijvers eigen woorden (p. 165) ontleenen, vormen den grondtoon der millioenenstudiën. Zij loopen als een draad door het geheele werk henen; telkens vindt de schrijver in haar zijn punt van uitgang, telkens komt hij tot haar terug. Die dezen grondtoon goed weet te onderscheiden en zich niet door afwijkingen en uitvoerige berekeningen op een dwaalspoor laat brengen, zal, wij durven het hem voorspellen, bij de lectuur van dit werk groot intellectueel genot smaken. Ook van dezen arbeid van Multatuli kan men, al moge men niet in alles zijn meening deelen, zeggen dat hij tot denken opwekt, of liever ons noodzaakt te denken. Die daarvan niet houdt, legge evenals de lezers van ‘het Noorden’ het boek gerust ter zijde, of beschouwe het op zijn hoogst alleen als een leerzamen gids ter verkrijging van juiste denkbeelden omtrent den aard van het roulette-spel en van trente et quarante. Want waarlijk deze beide kansspelen nemen een groote plaats van het eigenaardige boek in beslag, en men had dit laatste daarom even {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} goed spel-studiën of nog liever beschouwingen over- en naar aanleiding van het spel kunnen noemen. De schrijver toetst namelijk aan de zoo even meêgedeelde beginselen, de meeningen omtrent de kansen van het spel, die bij het groote publiek dat zich om de speelbanken verdringt, schering en inslag vormen, of liever vormden. Een langdurig verblijf te Wiesbaden heeft zijn fijne opmerkingsgave blijkbaar gescherpt en hem in staat gesteld ook hier weder dien diepen blik in 's menschen wezen en handelen ten toon te spreiden, waardoor Multatuli zich steeds onderscheidt. Daarmede gaat samen een uitvoerige en tot in de kleinste bijzonderheden tredende uiteenzetting van de roulette en het trente-et quarante, zelfs door afbeeldingen opgehelderd en met uitvoerige berekeningen toegelicht. Al die berekeningen hebben ten doel aan te toonen, dat alle systemen, door spelers uitgevonden die beweerden, dat men op die wijze winnen moest, niets anders zijn dan dwaasheid; dat er geen enkele reden bestaat om te onderstellen, waarom éen nummer, of éene kleur bijzonder zou zijn bevoorrecht, en dat slechts éene zaak vaststaat (het twee maal twee): dat de Bank, altijd kunnende doorspelen, zeker is het verlorene vroeger of later te herwinnen, en dat de nadeelige afwijking ten voordeele der Bank, ieder speler op zijn beurt treffen moet. ‘De meeningen der menschen omtrent het spel en zijne kansen, leveren een nieuwe bijdrage tot de kennis van het menschelijk bijgeloof, dat alles wat het niet begrijpt, door even onbegrijpelijke verklaringen, tracht op te lossen, en het denken prijsgevende, vergeet dat ook bij het spel de wet der noodzakelijkheid, het twee maal twee is vier, alles beheerscht.’ Ziedaar, dunkt mij, wat Multatuli met zijn beschouwingen over de speelbanken heeft willen uitdrukken. Mochten velen die les ter harte nemen, en ze ook buiten de speelbanken toepassen! Onze maatschappij zou er voorzeker niet slechter bij varen. Dat het bij dit alles aan keurige schilderingen en fijne genrestukjes niet ontbreekt, was van Multatuli te verwachten. Ik wijs slechts op de Hoofdstukken getiteld: Een tegen zeven! en Rouge perd! (p. 302-326). Het talent des schrijvers, den lezer als 't ware ademloos te boeien en mede te slepen, vertoont zich in deze bladzijden in zijn volle kracht. Het is ons onder het lezen, alsof wij zelven medespelen met de ongelukkige vrouw die voor haar man inzet, in de hoop een bepaalde som te winnen, zonder welke hij geruïneerd is en die, na telkens verloren te hebben en het laatste bankbillet, dat haar nog over- {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} blijft te hebben gewaagd, eindelijk haar wensch vervuld ziet. Wij gevoelen, dat dit tooneel uit het leven is gegrepen en wij bewonderen de natuurlijkheid, den schoonen vorm en de psychologische juistheid, waarmede het is uitgewerkt. Wilt ge een ander voorbeeld van de (ik zou bijna zeggen huiveringwekkende) juistheid, waarmede Multatuli gespannen toestanden weet te beschrijven, lees dan op p. 101 de voorstelling van den luchtschipper die uit den ballon vallende, met zijn éene been aan de touwen onder zijn schuitje blijft hangen, terwijl de ballon met toenemende snelheid daalt. Lees de beschrijving van de gedachten, die het hoofd van den ongelukkige doorkruisen en beken met mij dat iemand, die zóo weet te schilderen, een ongewoon verschijnsel in onze letterkunde mag heeten. Daartegenover staat, dat ik misschien met recht op veel détails van dit boek aanmerkingen zou kunnen maken. Maar al te dikwijls straalt ook in dit werk des schrijvers eigenliefde door. Maar al te dikwijls worden wij weder herinnerd aan het hoofdgebrek, dat Multatuli eigen schijnt: zijn gemis om ook in andere groote geesten het ware, schoone en goede op te merken en te waardeeren. Men kan hem bewonderen en het tevens betreuren, dat de schrijver der Ideën zijn pen bezoedelde, toen hij in dat werk de nagedachtenis van een groot staatsman (Thorbecke) door het slijk sleurde. Men kan opgetogen zijn over de schoonheden der Millioenen-studiën, zonder daarom te vergeten dat herinneringen aan des schrijvers persoonlijke omstandigheden, aan den Gouverneur-generaal van Twist en aan de Multatuli-commissie achterwege behoorden te zijn gebleven, terwijl de voorname Herablassung, waarmede (p. 218) de schrijver zich over Stuart Mill uitlaat aan allen, die, (gelukkiger dan Multatuli) dien grooten denker uit zijne geschriften kennen, als aan het belachelijke grenzende, zal voorkomen. Bescheidenheid, objectiviteit en kalme redeneering zonder overdrijving, ziedaar zaken die Multatuli in de eerste plaats nog van Mill zou kunnen leeren. - Doch wellicht zegt iemand dat Multatuli, anders zijnde, Multatuli niet meer zou zijn, en zeker het betrekkelijk gewicht dezer uitspraak is niet te ontkennen. Zoo iemand, dan heeft vooral deze schrijver les qualités de ses défauts. Moge hem daarom veel worden vergeven, maar toch... moge ook hij bedenken, dat van hem, wien veel gegeven is, ook veel geëischt zal worden. V. {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} [20 januari 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 20 januari 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Bij de antwoord-zet maakt Prins de aantekening: Op redding was toch niet meer te hopen. Ofschoon Switzar zijn notoire landgenoot het antwoord 11... Le &: bespaart schroomt hij niet zich met een spel van kat en muis te gaan amuseren. (Prins 1970, blz. 100 noot.) Voor de vorige zet zie 16 januari, voor de volgende zet 27 januari. Ontvangen 10) F 6 - G 4 Antwoord 11) B 3 - D 5 Wiesbaden 20 Januari 1874 Douwes Dekker [20 januari 1874 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli] *20 januari 1874 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli. (Leven II, blz. 76-77.) ***: de door Mina Krüseman gesuprimeerde naam is in dit geval kennelijk Theodoor op de Coul. Daar twee zusters van haar aan tbc gestorven waren, kende zij dit ziekteproces van nabij. Brussel, 20 Januari 1874. Neen. ‘Wat, neen?’ zult gij zeggen. Neen, ik wil uw brief niet aan Vosmaer zenden. 't Is zeker niet vriendschappelijk, niet goedig, niet lief van me dat ik zoo'n hard werkende kameraad, als gij zijt, niet wat schrift wil schenken, maar ik ben nu eenmaal zóó wreed! Gij moogt mij eens overslaan voor hem, als gij wilt, maar samen?... Neen. Voilà! Moet ik u féliciteeren of condoleeren met uw nieuwe logés? - Misschien zijt gij allen gelukkig voor 't oogenblik, en toch zou ik in de plaats van geen van drieën willen zijn. ***zal wel sterven, en haar droom zal eindigen in een regret, de uwe in een cauchemar! Ik préféreerde nog de regret, dáár zit meer poëzie in Had ik nu een tooverstafje, dan zond ik u, even als Vosmaer, naar Azië of Amerika om geheel alleen te zwerven, en rond te dolen om uit te rusten! Denk niet dat ik uwe handelingen afkeur of de haren veroordeel, och {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} hemel! neen, gij zijt goed en zij gevoelt dit, haar bewondering zal haar grooter, en beter, en krachtiger maken tot... enfin, à vous le cauchemar! Ga mij niet van zedepreekachtigheid verdenken s.v.p., want de woorden deugd en zonde enz. zijn niets dan klanken voor mij, er zijn deugden die ik uitlach en zonden waarvoor ik eerbied heb, maar er zijn toestanden die niet houdbaar zijn, en de grootste edelmoedigheid kan niet beletten dat een weldaad gevolgd wordt door een ramp die er uit voortspruit. Hoe komt het dat gij zoo weinig krijgt voor uw werk? Ik had in Holland gehoord dat gij de eenige schrijver waart die fl. 80 tot 100 per vel kon krijgen, en dat vond ik nog niet veel voor vijf uitgaven. Och, zet uw uitgevers eens wat beter af, gij kunt nu zóó veel, gij staat zóó vast, wreek de arme stumperts toch, die altijd dupe zijn van de bloedzuigersnatuur der uitgevers, en zich niet verdedigen kunnen, omdat zij nog geen réputatie hebben of geen fortuin genoeg om voor een réputatie te werken. Als gij uwe manuscripten slechts voor één enkele uitgave verhuurdet, in plaats van ze pour tout de bon te verkoopen, zoudt gij, dunkt mij, meer van uw werk maken, en 't bovendien nog vrij houden voor later, zoo niet voor u zelven, dan toch voor uwe kinderen. Gij vraagt mij welke afleveringen van den 6den bundel ik heb; één en twee hebt gij mij gezonden, en drie is verdwaald. Uwe overige werken heb ik allen, sommigen zelfs dubbel en drievoudig voor de logeerpartijen bij de goede vrienden. Ik heb nog geen hinder van uw rook gehad, die weet zeker wel que je ne l'aime pas, en komt daarom niet mee naar Brussel; rook dus gerust als gij mij schrijft, de sigaren van zoo verre rieken niet scherp genoeg om een onsentimenteel mensch van mijn soort te hinderen, en buitendien, al kwam de rook ook mee, dan zou ik nog zeggen: rook maar, ne vous gênez pas! Daar is een mannetje om mij te spreken, een baryton die met mij zingen wil, overal; enfin, ik heb geen tijd om te zingen, ik moet naaien voor Italië enz. enz. Ontvang enz. Mina Krüseman. {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} [22 januari 1874 Multatuli's artikel uit Schoolblad in de Javabode] 22 januari 1874 Onder de titel ‘Een artikel van Multatuli in het Schoolblad’ herdrukt de Java-bode, no. 18, integraal Multatuli's antwoord aan J. Versluys in het Schoolblad d.d. 9 december 1873. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) [24 januari 1874 Brief van Mina Krüseman aan Betsy Perk] *24 januari 1874 Brief van Mina Krüseman aan Betsy Perk. Fragment. (Leven II, blz. 80) mevrouw Storm: de feministe Anna Maria Margaretha Storm-van der Chijs (1814-1895); zie V.W. XIII, blz. 725. (....) zijt gij nog altijd tout chaud met Multatuli? - Ik heb kennis met mevrouw Storm gemaakt en punch bij haar gedronken. Mina. [26 januari 1874 Brief van Funke aan Multatuli] 26 januari 1874 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 3 beschreven. intevullen: namelijk al de door Van Lennep in 1860 weggelaten plaatsnamen en data. Amsterdam, 26 Januari 1874 Waarde Dekker! Ik heb groot nieuws en wel dat het mij heden morgen na eindeloos veel geschrijf en getokkel gelukte het laatst overgebleven ex. van den derden druk van Uw Havelaar met het recht van herdruk te koopen voor de niet onbelangrijke som van f2100.-! Eindelijk dus is er nu gelegenheid de eerste echte editie van Uw boek ter perse te leggen. Dat Ge mij daarin wilt bijstaan, betwijfel ik niet. De vraag is maar: schikt het U thans dat boek nog eens door te lezen en intevullen en te commentarieeren waar dat noodig is? Uit de late ontvangst van blad 1 voor den herdruk van bundel III, zoo mede uit Uw stilzwijgen van de laatste weken, vrees ik dat Ge weêr niet al te fiks zijt. Is mijn vermoeden juist, laat Havelaar dan nog maar wat rusten en help mij in Uwe goede uren allereerst aan den herdruk van III en IV voort, want in elk geval woû ik toch die beide bundels vroeger uitgeven dan de 4e druk van M.H. Ik wacht ook nog steeds Uw antwoord op mijn voorstel van een portret. Zou 't niet gepast zijn dat te plaatsen vóór Uwen Max? Ik {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} begrijp dat Ge ongaarne mijn voorstel hebt gelezen, maar hoop niettemin dat Ge mijn streven om U meer en meer onder ons volk te brengen niet geheel zult waardeeren als zucht tot speculatie en Ge U om dát motief eene opoffering ten mijnen gevalle wilt getroosten. Zijn er echter overwegende redenen die 't U onmogelijk maken mijn verzoek in te willigen, schrijf het dan slechts rondweg en ik zal er nimmer meer over spreken. Ik zou er nú al niet verder op aangedrongen hebben, ware het niet dat de pas gedane aankoop mij ook om finantieele redenen dwingt U meer dan ooit te propageeren. Dat ik erg verlang weer iets van U te hooren, behoef ik niet te herhalen. Zijt Ge dus onwel, verzoek Mimi dan mij een woordje te schrijven. Weest beide hartelijk gegroet van Uw GLf Hierbij de nota van 73. Gij ziet, ze is vrij hoog opgeloopen. [Bijlage Boekenrekening over het jaar 1873] Bijlage Boekenrekening over het jaar 1873, door Funke ingesloten bij zijn brief van 26 januari 1874. De nota is niet in handschrift van Funke. Boekhandel Neder- en Hoogduitsche, Fransche en Engelsche Boeken. School-, Kinder- en Kerkboeken. Plaat- en Prachtwerken. Atlassen, Globes en Landkaarten. Schrijf- en Kantoorbehoeften, Speel- en Visitekaarten, Bind- en Drukwerk. Amsterdam, Ao 1873 {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} Plaatsing van Advertentiën in alle Dagbladen. Leesinrigting van Boeken en Tijdschriften. Waarneming van Commissiën op alle Boeken- en Prenten-veilingen. Geleverd ten dienste van den WelEdelen Heer E. Douwes Dekker te Wiesbaden. door g.l. funke Folio. 188 1873 9e Mei 1 Nota van den Minister van koloniën fr. p.p. f -65. 12 Mei 1 Antwoord aan den Minister van koloniën fr. p.p. -25. 14 Juli 1 Zaalberg Contra Harder -65. 1 Harder Contra Zaalberg -15. 18 Augs. 1 de Bruijn Kops, Staathuishoudkunde 2 dln 3.90. 1 Hildebrand, Camera Obscura geb. 1.80. 1 Bilderdijk's eerste Huwelijk, geb. 4.90. 1 Huet, Litterarische Fantasien, 2 dln. 2.50. 26 Septr. 1 Witte, De Plant 1.90. 1 Allard, Een genie. -35. 1 Octbr. 1 Ex. Ideen I-V. bundel. (aan den Heer Op de Coul in Limburg gezonden) 13.60 1 Ex. Minnebrieven id. id. 1.- 1 Ex. Verspr. Stukken id. id. 1.- 1 Ex. Pruissen en Ned1. id. id. 1.12. 1 Ex. Bruid daarboven id. id. -60. 16 Octbr. 1 Beets, Verpoozingen. 2.50. 5 Novbr. geleverd aan den Heer C. Vosmaer te s Hage: - 1 Stel Ideen I-V. 13.60. 1 Minnebrieven. 1.- 1 Verspr. stukken. 1.- 1 Over Vrije arbeid 1.- 1 De bruid daarboven. -60. 1 Pruissen en Nederland. 1.12. 1 Nut van den Javaan. -08. 1 Brief aan den Koning. -08. 11 Novbr. 1 Hartog, Spectatoriale Geschriften 1741-1880. 3.- _____ 1873 transporteren 58.35 {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} transport f 58.35 11 Novbr. 1 Levensbode VI. 3e 1.50. 1 Nederland 1873. N 11. 1.25. 28 Novbr. 1 Multatuli Ideen I-VI. 20.- 1 Multatuli Minnebrieven. 1.- 1 Multatuli Verspr. stukken. 1.- 1 Multatuli Bruid daarboven -60. 1 Multatuli Vrijen arbeid 1.- 1 Multatuli Pruissen en Nederland 1.12. 1 Multatuli Nut van den Javaan. -08. 1 Multatuli Brief aan den Koning. -08. frankeering van 't bovenstaande aan Mej. -- Betsy Perk te Valkenburg. -65. 8 Decbr. 1 Navorscher 1851, 1866 en 67. 3.60. innaaien dier jaargangen. -45. 1 Fleischauer, Ital. boekhouden 1.60. 1 Heerman, Guldene Annotatien -75. 1 De Gids, December 1873. 1.50. 31 Decbr. 1 Ottema, Geschiedk. Aanteek. bij - Thet Oera Linda Bok. -50. 1 Insulinde, jrg. 1873. 4.- 1 Le Testament du Curé Meslier 5 dln. 10.50. _____ f 109.53. [27 januari 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 27 januari 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 20 januari, voor de volgende zet 28 januari. wit zwart Ontvangen... 11) C 6 - E 5 repetitie 12) d 4 - e 5 12) d 6 - E 5 Antwoord 13) d 5 - d 7 † Wiesbaden 27 januari 1874 Douwes Dekker {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} [28 januari 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 28 januari 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Half enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 27 januari, voor de volgende zet 7 februari. WED Heer! Wees zoo goed, indien UED na myn zet van gister: d 5 f 7 †, den raadsheer met Uw Koning neemt, voor my te zetten: 14) f 4 - E 3. Na beleefde groete met achting UWEDDWDienaar Douwes Dekker [28 januari 1874 Artikel van Roorda in de Sneeker Courant] 28 januari 1874 Artikel van S.E.W. Roorda van Eysinga in de Sneeker Courant, no. 8. (Gemeentearchief Sneek; fotokopie M.M.) A.B. Cohen Stuart: voor diens artikel in De vrije gedachte zie midden december 1873. Aan den heer A.B. COHEN STUART, te Leiden. Rolle, 19 Januari 1874. Vóór een paar weken ontving ik de jongste aflevering van dr. Feringa's tijdschrift: De Vrije Gedachte, waarin uw tegen Multatuli gericht opstel ‘Waarheidszin?’ voorkomt met eenige aanmerkingen op mijne brochure: ‘Weten en Begrijpen.’ Met tegenzin vat ik de pen op, want uw ongerijmde, door niets bewezene gevolgtrekking brengt mij in verzoeking te vermoeden, dat gij een aandeeltje hebt in eene particuliere opkooperij van tabak of eenige andere vrije-arbeids-onderneming op Java, en u toe te roepen: Vous êtes orfèvre, Monsieur Josse. Maar uit afkeer van het doodzwijgstelsel zal ik antwoorden. 1o Wat de duurte mijner brochure betreft (f0.30 voor 25 bl.), ik vernam er den prijs van uit de dagbladen. De uitgever was buiten mij om gekozen geworden, nadat een groot, ‘liberaal’ blad de plaatsing geweigerd en een ander uitgever twintig gulden bedongen had, ten einde geen verlies te lijden. De heer Kraft heeft echter niet, gelijk de uitgevers van Prof. Veth's ‘Java’, verklaard ‘in eene diep en sinds lang {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} gevoelde behoefte te voorzien.’ Ik-zelf heb geen honorarium ontvangen. Ook de verbetering van de drukproeven werd aan eene vreemde hand toevertrouwd, ‘wegens den afstand der pers van mijne woonplaats’, waardoor mijne bedoeling een paar malen onjuist werd terug gegeven. In plaats van: ‘de overdaad der voortbrengers was de bitterste bespotting van de ellende’, leze men: ‘De overdaad der doorbrengers was de bitterste bespotting van de ellende der voortbrengers’. Op de laatste bladzijde, waar ik het luieren in het moederland stel tegenover den dwangarbeid bij felle keerkringshitte, voege men de woorden: ‘tegen zes centen daags’. Onze geachte sprekers ontvangen gedurende de warme vacantie van Juni tot September zes gulden daags om niets uit te voeren. 2o. Mijne oproeping aan de generaals tot verzet tegen Multatuli's stelling: ‘Krijgswetenschap is lafhartigheid met den rang van wetenschap’, heet dwaas. Onze generaals, die waarlijk niet door te veel overwinningen bedorven worden, zouden m.i. zoo onverschillig niet moeten zijn voor eene zegepraal op Multatuli en andere beroemde mannen. Immers ook Molière zegt in Le bourgeois gentilhomme, dat de geheele krijgskunst vervat is in de les van den schermmeester: Donner et ne point recevoir. Collignon beaamt dit in zijn boekje Les Machines. Heeft niet Lachaud dezer dagen uitgeroepen: ‘Helaas de oorlogen zijn geen oorlogen meer?’ En al heeft ook de Fransche blijspeldichter slechts geschertst, de Parijsche advocaat slechts gepleit pour le besoin de sa cause, mij dunkt dat een generaal zich eerder leenen kan tot bestrijding van Multatuli, wiens gezag, volgens u, ‘gevaarlijk’ kan worden, dan tot beantwoording van de vraag: ‘Is Nederland nog te verdedigen?’ Ook ik geloof, dat er eene krijgswetenschap bestaat. Maar dit is de vraag niet. De vraag is waarom onze generaals iemand, die meer dan ebenbürtig is, doodzwijgen in navolging van de modernen, de fijnen, enz. Die voornaamheid, ook van u als taalkundige, tegenover den meest gelezenen onzer schrijvers en scherpzinnigsten onzer denkers en waarnemers, zal menigeen een' glimlach ontlokken. Waar zijn ulieder lauweren en tropeeën? 3o. Mijne ‘richting in de koloniale staatkunde schijnt overeen te stemmen met de nieuwste leer van Multatuli.’ {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} Zijne leer is reeds vrij oud en onveranderd gebleven. Maar gij oordeelt naar ‘algemeene indrukken,’ in plaats van oplettende herlezing. Hij schreef: ‘Vrije arbeid is wenschelijk, maar de kwestie over vrijen arbeid is nonsens; niet juist de vrij-arbeiders zullen den Javaan opleiden tot vrijwilligen arbeid. Wie twijfelt er aan, of absentie van roof, moord, diefstal, echtbreuk, luiheid wenschelijk ware? Wie twijfelt er aan of het goede beter zij dan het kwade? Maar die vragen zijn oiseus. De vraag is niet, wat hier het betere zij. De vraag is, of het betere kan bereikt worden, en zoo ja, langs welken weg? Vrije arbeid, zoo als die wordt gepredikt door ministers of kamerleden, zoo als die wordt verdedigd door sommige dagbladen, is leugen.’ Vindt deze laatste uitspraak niet een bevestiging in de afwijzing van mijn opstel door eene ‘liberale’ groote krant? Heb ik daarin niet duidelijk gezegd, dat ‘vooraf’ het gebouw onzer schandelijke, eerlooze gewetenlooze koloniale staatkunde gesloopt moet worden? Ik verlang een zuiveren bodem, eene eerlijke regeering, die in zedelijk opzicht het recht heeft particuliere uitzuigers te straffen. Ik wil den inboorling niet zien overgeleverd aan de demoraliseerende harddraverij in het geldkloppen tusschen een onverzaadlijk gouvernement en onverzaadlijke burgers. Ik wil, dat de deur òf open òf dicht zij, maar niet half open zoodat vrijheid en dwang ieder met één been binnen en met één been buiten staan. Ik wil niet, dat de grond der Javanen onherroepelijk worde afgestaan aan de Gibson's, zelfs niet aan fatsoenlijke blanken. En gij veroordeelt dit? Hebt gij soms lust gronden op Java te koopen? 4o. Mijne ‘richting in de koloniale staatkunde schijnt, in weerwil van zekere nog overgebleven radicale neigingen, onvermijdelijk (!) te moeten uitloopen op het standpunt van de “dertien” oudgasten.’ Waarom? Omdat ik voorloopig de gedwongen koffi-teelt in stand wensch te zien houden in de vruchtbaarste gedeelten van Indië tegen betaling van een loon als dat bij vrijen arbeid, gelijk de wetgevers onder eede beloofd hebben? Omdat ik de winst op den verkoop van dat voortbrengsel wil zien aangewend voor werken in Indië zelf? Omdat ik een in het openbaar zitting houdenden wetgevenden Raad verlang, wiens macht in toom wordt gehouden door eene vrije drukpers, gelijk in Britsch-Indië? Omdat ik het schandelijk vind, dat ministers al de fraaie beginselen over boord werpen, die zij in hunne {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} parlementaire redevoeringen en geschriften hebben beleden? Omdat ik vloeiïngskanalen wensch te zien aangelegd? Omdat ik de inboorlingen wil doen reizen volgens lage spoorweg-tarieven? Omdat ik de blanken, zoowel ambteloozen als ambtenaren, zooveel mooglijk wensch gevestigd te zien op 3000-4000 voeten boven de zee? Omdat ik de opiumpacht ondoeltreffend acht? Omdat ik den Javaan voor een vrij wat fijner gentleman houd dan den Nederlander, die hem met drek beschoot en een Maleisch hoofd in arrest zette op een geheim gemak? Omdat ik niet, gelijk de heer Viruly, den Oosterling wil misvormen tot een Rotterdammer noch Amsterdammer noch Hagenaar noch Leidenaar? Omdat ik de inlanders wensch te raadplegen omtrent hunne eigene belangen? Omdat ik de huichelarij van pers, Regeering en Kamers verfoei, die leuzen, gelijk die van vrijen arbeid (denk aan de handhaving van den dwang bij de koffi-cultuur) voeren, ten einde zand in de oogen te strooien en de aandacht af te leiden van de hoofdzaak: uitzuiging, exploitatie van Java ten behoeve van het moederland? Omdat ik het ellendig vind een stelsel te doen voortduren, door de Regeering zelve ‘ellendig’ geheeten? Omdat ik geene onbesuisde invoering wil van democratische begrippen der negentiende eeuw in eene feodale, aristocratische, monarchale maatschappij? Omdat ik van oordeel ben, dat de welvaart van Nederland moet rusten op het geluk van dertig millioen overheerschten, en niet omgekeerd het geluk van Indie op de hebzucht van honderdduizend moederlandsche kiezers? Omdat ik in Indië, waar altijd de beschaving van boven uitging, het wetenschappelijk onderwijs wil doen aanvangen bij de zonen der inlandsche hoofden? Omdat ik den oorlog tegen Atjih afkeur? Omdat ik met Multatuli in de ondeelbaarheid van het gezag eene voorwaarde zie onzer heerschappij? Is dat behoudsgezind? Het is afwijken, ja, van de daden, van de dubbelhartigheid der ‘liberale’ partij, die, terwijl zij over de goede Javaantjes klaagt, tegen de geachte kiezers lonkt. Is dat oudgasterig? Of hebt gij wellicht in al mijne geschriften slechts gelezen, dat mijn jongste brochure dertig centen kost? Ik herinner mij het programma der ‘Dertien’ niet meer in al zijn bijzonderheden, maar twijfel er aan, of zij het mijne zouden onderschrijven. Wel ken ik enkelen hunner, zoo als den onderresident Schonck, die altijd evenveel hart voor de Javanen toonde als de {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘liberale’ ministers en landvoogden sinds Elout en Dubus (alleen Uhlenbeek uitgezonderd) harteloos geweest zijn. Veroordeelt gij mij zonder mij te lezen? Gij zijt veel meer verbasterd dan ik, want vóór negen jaren waart ge in openbare geschriften ernstiger, waardiger, minder oppervlakkig dan nu. 5o. Niet nu zijn mij, volgens u, ‘de schillen van de oogen gevallen’, maar juist nu ben ik eerst ‘blind geworden.’ 't Is mogelijk. Maar ik erken gaarne, dat niemand meer dan Multatuli mij de oogen geopend heeft voor de zelfzucht en het bedrog onzer wetgevers en regeerders. En mijne steeds meer en meer wortelschietende overtuiging ontleent kracht aan hetgeen ik zie en hoor. Indische liberale kranten verklaren, dat Indie nog nooit liberaal geregeerd is geworden. De hongersnooden in Demak en elders komen niet minder voor dan in den tijd van Baud. Roofpartijen, in gewapende benden, zelfs bij dag, zijn nu veel minder zeldzaam dan toen. In 1849 verklaarde de heer Potter, dat onze heerschappij den Javaan meer tot vloek dan tot zegen is geweest. En het oud-lid van den Raad van Indië noemt ons nu een volk van roovers en dieven. Een beschaafd Engelschman verklaart, dat ons Indisch regeerstelsel het onzedelijkste en laaghartigste is in de beschaafde wereld. De oudafgevaardigde van Heukelom, en zelfs de minister Fransen van de Putte, heet het een ellendig exploitatie-stelsel. Ja, de Tweede Kamer noemt het batig slot een buit. Onze plutokratische grondwet wordt zelfs veroordeeld door bezadigde mannen, gelijk mr. van Bemmelen (in Metis), die evenzeer bitterheid als spot schuwt. Dr. van Vloten en Dr. W. Bosch roepen telkens uit: ‘Aan de huichelarij moet een einde komen!’ Dr. Feringa's Tijdschrift is u bekend. Mijne banvonnis heeft, dunkt mij, genoeg bewezen, dat bijna al onze ‘liberale’ woordvoerders droogstoppels of laffe veinsaards zijn, die kruipen voor de kiezers en knielen voor het gouden kalf. Wel zijn de vertegenwoordigers der gegoede, zelfzuchtige kiezers tevreden, gelijk Mr. de Bruijn Kops, maar hunne uitspraken zijn niet zeer onpartijdig. Ik hecht meer waarde aan de klachten der geëxploiteerden. Een regent zeide eens: ‘De Regeering zal de straf der rottingslagen niet weer invoeren want de afschaffing heeft haar geen cent gekost.’ Dat woord teekent onze ‘afkeerwekkende schraapzucht’, gelijk de Friend of India ze noemt. Mijn bediende zeide: {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Mijnheer wordt verbannen, omdat hij te goed is voor den geringen man.’ Dat woord teekent onze huichelarij. 6o. Mijne langdurige verblinding zou pleiten tegen mijne stelling, dat men Indië moet kennen door aanschouwing om er over te oordeelen. Gij verliest uit het oog, dat ik van 1846-1860 slechts te kiezen had tusschen de partijzieke organen der ‘liberalen’ en die der behoudslui. Maar sinds 1860 kan men ook Multatuli lezen. Ik werd bedrogen door de woorden, de frases, der eersten. En ik verander niet licht van overtuiging. Mij dunkt, dit pleit voor innigheid, vastheid. Maar wie zich voortaan laat beet nemen door onze liberale kranten, tijdschriften en parlementaire redevoeringen, kan minder verschoonende omstandigheden aanvoeren dan ik. Ik zal niet langer met u twisten. Wij leven in verschillende omgeving. Gij zijt ambtenaar, ik niet meer. Gij bewoont Nederland, ik heb het sinds meer dan zes jaren verlaten. In mijne omstandigheden zoudt ge misschien oordeelen gelijk ik. Toon nu ook eens uwen ‘waarheidszin’ door onaangename dingen te zeggen aan de heeren van de Putte, Loudon en van Rees, die er meer stof toe leveren dan Multatuli en ik, wier levensverbittering het ijverigst streven uwer Regeering is. Doet gij dit niet, zoo verraadt gij in edelmoedigheid vrij wat meer te zijn achteruitgegaan dan ik in liberalisme. Wilt ge u los maken van den invloed der omgeving, denk dan eens na over de wijze, waarop in godsdienstige en wijsgeerige geschriften geoordeeld wordt over rijkdom en rijkaards, en vergelijk ze met de loftuitingen op onze nog levende rijkworders. Ga ook eens in de geschiedenis de door den tijdgenoot gevelde, maar door den nazaat herziene vonnissen na, b.v. over Mirabeau en Necker. Vergelijk met hen Multatuli en Thorbecke. Herinner u het door dezen beaamde woord: ‘Er is verrotting, in den Staat,’ en het woord van Juvenalis: ‘In een tijd van verrotting is het ambtelooze leven de post der eer’. Vergelijk dan uw hardnekkig blijven in dienst van den roofstaat tusschen Oostfriesland en de Schelde, ondanks uw recht op pensioen, met Multatuli's ‘vrijwillig’ heengaan. Spreek daarna nimmer meer in het openbaar over waarheidszin, verplichting jegens het geachte publiek, eerlijkheid, gemoedelijkheid, {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} geweten, opdat men u niet met Molière toevoege, ditmaal zonder te schertsen: Oh, la vertu de l'orviétan! roorda van eysinga. [29 januari 1874 Brief van Multatuli aan Funke] 29 januari 1874 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan alleen blz. 1 beschreven. (M.M.) De woorden of liever van 55, 56 zijn met een grote haal tussengevoegd. Wbaden 29 Januari 74 Waarde funke! Ik schreef (en schryf) u niet omdat ik t vreesselyk druk heb, en de minste afleiding brengt my in den war. Ik moet me zeer inspannen. Portret wacht op voorjaarslucht. Maar zou 't in den Havelaar hooren? Die is van 60 of liever van 55, 56 en ik ben nu 14 zegge 20 jaar ouder? Die heele portretgeschiedenis is my een zware zaak, maar... enfin! Wilt ge my f100 zenden? In groote haast. Ik heb geen kwartier loisir. Niemand weet wat ik te tobben heb! Hartelyk gegroet tt DD [30 januari 1874 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *30 januari 1874 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE blz. 283-287). Kort voor het slot heeft Mimi, gezien de reeks stippeltjes, blijkbaar een gedeelte weggelaten. gâchis: warboel, geknoei (fr.) C.S.: A.B. Cohen Stuart; zie de briefwisseling met vader en zoon tussen 21 juni en 10 juli 1873. insidieus être: arglistig schepsel, verraderlijk wezen (fr.) Je ne sort pas de là: ik wijk daar niet van af (fr.) Chresos: zie V.W. II, blz. 104. brisons: meestal brisons là-dessus (fr.) genoeg daarvan, laten we daarover ophouden. 'n ware bêtise: kennelijk het in huis nemen van Th. Op de Coul en zijn zuster. {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} Wbaden, 30 Januari 1874. Beste Roorda, in zeer lang heb ik u niet geschreven! Ge zyt de eenige niet dien ik verwaarloosde, helaas! Ik zit in 'n gâchis! De beschryving daarvan is me moeielyk, zeer moeielyk! Toch moet ik het beproeven op-straffe van infideliteit, of om den schyn van geheimzinnigheid te vermyden waaraan ik 'n hekel heb. Ook dien ik me te verantwoorden over m'n lang zwygen. De vervelende confidentie die ge alzoo te goed of te kwaad hebt, volgt straks. Maar eerst dit: zoo-even las ik uw antwoord aan C.S. dat zeer flink is. Het spreekt vanzelf dat dit my de vraag herinnert: of ook ik hem zal antwoorden? Misschien niet, en zo ja, dan wellicht slechts terloops met 'n oorveeg, al zy 't dan dat hy zich daartegen a priori meent gewaarborgd te hebben. Gy weet niet wat ik weet, dat namelyk die vent tout court 'n beroerdeling is. Ik ben met hem in correspondentie geweest, en heb hem leeren kennen als 'n insidieus être. Maar ik herinner me dat gy me onlangs (in 'n courant) de woorden schreeft: ‘ik had u reeds lang geraden de sociale kwestie te behandelen’ (of zoo-iets) even als-of ge de hoofd-opmerking van Cohen Stuart gegrond vondt. Dit nu negeer ik. Ik laat nu de ontwikkeling der gronden dezer ontkenning even daar, om alleen te wyzen op den toon van dien kerel. Waar zou 't heen, als gy en ik ons gereed moesten houden elken onbeduidenden lompert te-woord te staan die ons in 't kryt riep? Wat denkt zoo'n être! Verbeelje voor 'n jaar geloof ik, ontvang ik 'n brief van zeker jong mensch, zich teekenende Cohen Stuart, student in de Rechten, die my... kyk 'n jonge verliefde meid kon ter nauwernood hartelyker schryven. Daarin stond o.a. letterlyk: ‘ik heb u lief’. En de rest à l'avenant. Ik antwoordde vriendelyk, en... raadde hem voor en boven alles: werken aan. (Dit is met jongelui 'n vaste methode van me. Waar Jezus zei: verkoop al wat ge hebt, etc., zeg ik aan ieder die sympathie betuigend tot me komt: ei, wil je wat van me leeren, wil je met me... dweepen (of zoo iets) welnu: werk! Vraag je my om raad, om voorlichting etc... werk! Je ne sors pas de là!) Ik kreeg natuurlyk meer brieven, en antwoordde weinig anders dan dát. Eindelyk een brief van A.B.C.S. den vader. Hy had een brief van {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} my aan z'n zoon in handen gekregen, en bedankte my voor den gegeven raad... Et puis? In dienzelfden brief kwam hy voor den dag met z'n ‘grieven’ en zei dat-i my onmogelyk achten kon omdat ik 't sociale vraagstuk niet had opgelost. Ik schreef wel ‘mooi’ (nu en dan) maar in iemand die zooveel dacht was dat zoo vreemd niet! (Een rare manier om iemand te verkleinen, dunkt me.) Toch antwoordde ik nog beleefd, en zei dat hy me niet scheen te kennen... Toch meen ik dat de manier waarop ik de (malle) geestdriftigheid van z'n zoon op de rail had trachten te houden, en waarvoor hy zelf uitdrukkelyk dank zei, wel eenige achting waard was, in-allen-geval niet de expresse betuiging van 't tegendeel. Enfin, na myn beleefden brief, kreeg ik weer een, waarin hy zich vermaakte met de betuiging dat-i my niet achtte. Daarop heb ik hem ruw op z'n plaats gezet. Maar nog iets. In z'n eersten brief deed hy my (let wel: aan den man dien-i uitdrukkelyk z'n achting ontzei!) zekere confidentie over z'n zoon die misschien nadeelig werken zou op de carrière van dien jongen. Toen ik hem schreef: ‘Laat gy uw grieven dan maar drukken, ik beloof u dat ik in de beantwoording niet zal gebruik maken van die confidentie’ kreeg ik ten antwoord: ‘Ja, dit helpt me weinig. Dan zou je je antwoord wel zóó kunnen inrichten dat ikzelf er gewag van maken moest’. En zie, nu spreekt hy van ‘zekere particuliere correspondentie’ op 'n manier die in 't midden laat ten wiens behoeve daarvan geen melding wordt gemaakt. 't Staat ieder vry - vooral in verband met het zonderlinge woord: grieven - te denken dat ik belang heb by 't verbergen van die pleizierige relatie. Ziedaar de redenen waarom ik hem 'n beroerdeling en 'n insidieuse kerel noem. Om u tot goed oordeelen in-staat te stellen, zal ik u 't pakketje brieven aangeteekend zenden. Denk er aan, als ge een gerecommandeerden brief ontvangt. Myn bedoeling met het zenden daarvan? Och, ik weet niet. Ja toch. Ik vraag u of die kerel vorderen kan dat ik my met hem inlaat? En of 'n oorveeg niet voldoende is? {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} De Sociale Kwestie oplossen? Wel, ik doe niet anders! Dit ligt doodeenvoudig in 't bestryden der maatschappelyke kwalen. De geneesheer levert geen gezondheid, als 'n op zichzelf staande waar. Hy tracht de ziekte te genezen. Wanneer hy dáárin slaagt is de gezondheid daar. Dat vragen naar 'n Arkanum is... rustiek en kinderachtig. Maar er is nog iets. Naar myn vermogen bestrydende wat ik voor verkeerd houd, moet ik om strydende te blyven, zorgen voor levensonderhoud. (De Cohen Stuarts hebben 't makkelyk!) Weet men dan niet dat Chresos ‘vertellingen’ moet leveren om niet onder te gaan? Herhaaldelyk heb ik gezegd dat het bestryden der ziekte 't middel is om tot gezondheid te geraken. Ook heb ik onzen regeerders (Ministers, Kamer etc. doch in 't byzonder den fetisch Thorbecke) verweten dat zy zich met allerlei nonsens bemoeiden, maar niet met den toestand des Volks. Brengt dit nu voor my die van de Natie niets ontvang dan miskenning en hoon, de verplichting mee om onbetaald vraagstukken optelossen die verwaarloosd worden door hen die... wél betaald worden voor de oplossing? Dit is 'n zonderlinge eisch. En... iemand te onthalen op 'n betuiging van niet-achten omdat-i niet deed wat nagelaten wordt door anderen die daartoe verplicht waren! Me dunkt dat ik, de omstandigheden waarin ik arbeidde in aanmerking genomen, nog-al veel gedaan heb! Zie, ik korrigeer dezer dagen den herdruk van bundel III en IV. Welnu, telkens herinneren my die bladzyden aan... honger! Ja, daarby zyn vellen die... brisons! Nu die andere historie. Ik zie er tegen op, en zal 't kort maken. Neen, ik kan niet. Ik sprak van 'n gâchis. (....) Ik heb 'n ware bêtise begaan! De arme Mies heeft 'n zware taak, en... ik ook! Ten gevolge van... een en ander had ik de laatste maanden zoo slecht gewerkt (altyd: pompen of verdrinken! hm, sociale kwestie oplossen voor fl. 40 per vel?) dat ik achteruit ben met... alles! En nu inhalen! Ik heb moeite om te zien. En m'n fantasie... bah! Ik ben moê en landerig en misselyk van den heelen troep. En dan Ideën geven in zoo'n stemming! 't Is onanie! Wees met de uwen hartelyk van my gegroet. Uw vriend D.D. {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik heb geen lust die brieven van C.S. natelezen. Zeg me eens of niet het ‘vele denken’ door hem wordt aangevoerd als herabsetzend moment? Aangevoerd niet. Maar... op zỳn manier insidieus tusschengevoegd, en zóó dat-i de strekking ontkennen kan. [30 januari 1874 Brief van Kok aan Funke] 30 januari 1874 Brief van A.S. Kok aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Deze brief werd direkt de volgende dag doorgestuurd naar Multatuli. Roermonde, den 30sten Jani 1874 Amice! Het door u gezonden honorarium is door mij in goede orde ontvangen. Met ‘Julius Caesar’ is dus onze rekening gesloten. Dank voor de afdoening. Wellicht zend ik u in de aanstaande week een exemplaar van het eerstvolgende nommer van Onze Tolk. Daarin komt een artikeltje van mij voor, waarin ik ter loops over Multatuli's beoordeeling van ‘Floris de Vijfde’ spreek, of liever meer mijn meening over dat stuk en Multatuli's beschouwing aanroer, in tegenoverstelling met Van Vlotens stuk en veroordeeling van M's zienswijze in de Levensbode. Daar ik niet weet, waar Multatuli zich bevindt, zoo is mijn vriendelijk verzoek, of ge zoo goed zoudt willen zijn, dat exemplaar aan Multatuli toe te zenden. Ik vind dat V. Vloten hem onbillijk behandeld heeft. Vandaar dat ik de eerste aanleiding heb te baat genomen om mijn bescheiden meening in het midden te brengen. Ik hoop nog eens gelegenheid te hebben om het bewuste punt nader te bespreken en Multatuli te verdedigen, daar ik het een weldaad vind, het letterkundig publiek bewezen, dat een man als hij de traditioneele goden aanpakt. Het kan niet anders dan heilzaam zijn voor onze letterkunde; verre van aldus ons nationaal gevoel uit te dooven, vind ik het een krachtig middel tot opheffing van 't nationaal gevoel. Geloof mij met beleefde groeten aan uw vrouw en met vriendschappelijke gevoelens, uw toegenegen A.S. Kok. {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} [31 januari 1874 Brief van Multatuli aan Funke] 31 januari 1874 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot het midden van blz. 3 beschreven. (M.M.) Wiesbaden 31 January 1874 Waarde funke Jufvrouw Kruseman (Chaussée de Charleroi, 51, Bruxelles) schryft my dat zy de 3e en 4e aflevering van bundel VI niet ontvangen heeft. Zoudt ge zoo goed willen zyn haar die aflevn en al ware het voor den tweeden keer te zenden? Die stukken zyn misschien verloren gegaan, maar ik wou haar die niet gaarne laten missen- De heer Versluys, hoofd redakteur van 't Schoolblad te Groningen ontving ik de mededeeling dat hy in een werkje (of artikel) over 't Onderwys, myn werken zal aanbevelen aan Onderwyzers. (Hy is 't die de Mill. Studiën gerecenseerd heeft.) Ik stel u daarom voor, m'n werken aan dat Schoolblad ter aankondiging te zenden. Het komt by 'n eigenaardig Publiek (de Schoolmeesters) en de geest van de Redaktie is zeer welwillend. Een flinke introductie by 't onderwyzend personeel is van groot belang, vooral omdat het op de toekomst werkt. De leerlingen zullen weldra menschen zyn. Wees zoo goed my per omgaande optegeven wat het laatste nieuwe nummer is in 't U gezonden vel 9. (correctie III) Ik heb verzuimd dit te noteeren, en ik moet de nummers weten. Vriendelyk gegroet tt DD [31 januari 1874 Brief van Funke aan Multatuli] 31 januari 1874. Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 2 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 31 Jan 1874 Waarde Dekker! Hierbij de verlangde f100. -, waarvoor ik U voorloopig debiteerde. Dank alvast voor Uwe toestemming in zake het portret. Ik ben daar recht blij meê en begrijp met U dat een mooie voorjaarsdag kans op 't beste werk geeft. Ik hoop nu maar dat de photograaf U niet al te zeer zal vervelen en een portret levert dat ook U bevalt. {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} Mij dunkt als we het jaartal van de vervaardiging onder 't portret drukken, dan kan 't best vóór de M.H. prijken. Zoo'n portret toch hoort voor 't eerste deel uwer opera omnia, dus vóór de Havelaar. Wilt Ge 't echter niet vóor dát werk zien, dan behoort het voór bundel I Uwer Ideën, die trouwens ook van 1862 dateert. Kan dat óok niet volgens Uwe meening, welnu, dan zet ik 't nergens voor, maar geef 't als premie of voor een kleinen prijs aan de gewone koopers Uwer werken. Maar ik zal U voor 't oogenblik niet langer ophouden, want uit alles blijkt tot mijn spijt dat Ge werkelijk in den laatsten tijd geen ‘loisir’ hadt. Kon ik toch maar wat bedenken wat U minder tobben deed! Hartelijk met Mimi gegroet van tt GLf Lees eens wat vriend Kok mij daar even schrijft, allicht wekt U dat een oogenblik op. [januari 1874 Aantekeningen in het Memoriaal] Waarschijnlijk eind januari 1874 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. XIII. (M.M.) Onder deze aantekeningen zijn in rood en blauw potlood notities gemaakt inzake de totale omvang van de ingezonden kopij; ofschoon ze alle, behalve het cijfer 8½, met rood potlood zijn doorgehaald, zijn ze nog goed leesbaar; ze luiden aldus: met overmaat VIe bundel mee gerekend op 9 vel. De onderstaande kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 427-442. 21) en tegen de menschen zeg je 5½ 22) by de luiaards 4½ 23) volstrekt abstracten zin 3½ 24) eind hoofdstuk 5 8½ [1 februari 1874 Artikel van Kok in Onze Tolk] 1 februari 1874 Artikel van A.S. Kok in Onze Tolk, vijfde jrg., no. 18, deels betreffende Multatuli en Bilderdijk. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Boekbeschouwing. Cacographie uit Nederlandsche auteurs. Ten gebruike bij het middelbaar onderwijs, door F.J. Heeris, Leeraar aan de Rijks Hoogere Burgerschool te {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} Leeuwarden. Groningen - 1873 - P. Noordhoff en M. Smit. (Prijs f0.60). Zeer bekend was indertijd William Cobbett's English Grammar. Nog steeds is het een boekje, dat velen in Engeland met belangstelling ter hand nemen, niettegenstaande er meer dan een halve eeuw na zijn eerste verschijning verloopen is. Een vrij groot gedeelte van het werkje is aan de behandeling van zwakke plaatsen en voorbeelden van gebrekkige taal gewijd, waartoe niet alleen ‘troonredenen’, ministerieele toespraken en parlementaire speeches - (voorwaar, ook bij ons rijke bouwstoffen voor een dergelijke onderneming) - maar zelfs de werken van Sam. Johnson en Dr. Watts overvloedige bijdragen hebben geleverd. Menige zinsnede, die er oppervlakkig vrij onschuldig, zelfs hoogst deftig en keurig uitziet, wordt, op den keper beschouwd, een staaltje van taal en stijl, dat in geenen deele het merk van ‘eerste kwaliteit’ verdient. Onwillekeurig dachten wij aan die bloemlezing bij het doorbladeren van Heeris' ‘Cacographie uit Nederlandsche auteurs’. Duizenden in den lande zullen zich indertijd aan Spandaw's ‘Vogelnestje’ vergast hebben, zonder te hebben vermoed, dat de aanhef: ‘Ziet gij ginds dien pronk der dalen, Dien verheven eikenboom’,- eenmaal onder een samenlezing van voorbeelden van gebrekkige taal en stijl zou worden opgenomen. En toch had de verzamelaar er het volle recht toe, dit te doen. Inderdaad, het boekje van den heer Heeris is een belangwekkend, een leerzaam en zoo nu en dan tevens een vermakelijk bundeltje. Dat het getuigt van een goede methode bij het taal- en stijlonderricht; dat bijgevolg de schrijver den onderwijzers met de uitgave van zijn verzameling een goeden dienst heeft gedaan, behoeft nauwelijks te worden opgemerkt. Het is zelfs te hopen, dat het werkje ook de aandacht zal trekken van mannen en vrouwen buiten den onderwijzerskring: het doel met de uitgave beoogd reikt veel verder en het nut dat het stichten kan, strekt zich uit tot allen, die de pen hanteeren. Bij een herdruk, dien wij het werkje van harte toewenschen, zal de verzamelaar ongetwijfeld zijn keurlezing in omvang doen toenemen, wat wij althans ernstig hopen; hij kan dan enkele onbeduidende voorbeelden door andere van meer belang doen vervangen, en ook hier en daar {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} een meer uitgebreide, meer volledige aanhaling geven, daar niet alle lezers de werken bij de hand hebben, waaraan zij ontleend is, en het toch soms noodig is tot opheldering van het verband der aangehaalde plaatsen die werken te raadplegen. Zoo althans is het ons hier en daar voorgekomen. De honderden voorbeelden ons hier gegeven zijn aan de voortbrengselen van onze beste schrijvers en aan onze eerste tijdschriften ontleend. Opmerkelijk is het, dat zulk een groot getal uit de werken - zoo in Dicht als in Ondicht - van Bilderdijk is saamgelezen; nog opmerkelijker dat de meest zonderlinge voorbeelden, voorbeelden zelfs van den meest vermakelijken onzin juist aan dien proza schrijver en dichter ontleend zijn. Wij raken hier een teeder punt aan; wij staan hier op gevaarlijken grond. Zelfs een man zoo onbevooroordeeld als Van Vloten toont zich blijkbaar ontstemd, als Multatuli het treurspel ‘Floris de Vijfde’ uit een aestetisch en taalkundig oogpunt onder handen neemt. Omdat Multatuli eenige malen den bal misgeslagen heeft - alsof niet iedereen van te voren dit vermoeden kon, wanneer hij een dergelijk onderwerp door dien schrijver behandeld ziet, - strijkt Van Vloten het vonnis over de geheele beschouwing van dien schrijver, blijkens de woorden in den Levensbode: ‘Bilderdijk's Floris de Vijfde door Multatuli bevit.’ Waarde collega Heeris, neem u in acht! Gij hebt de stoutheid gehad uit den geheelen Bilderdijk uw grepen te doen. Wat overigens ‘Floris de Vijfde’ betreft, men vergunne ons hier, nu wij toch dit punt hebben aangeroerd, een enkele opmerking. De zwakke plaatsen in dit stuk zijn te veelvuldig om aan de aandacht van den lezer te ontsnappen, die het meer dan oppervlakkig zijn belangstelling wijdt. Waarom het aanwijzen daarvan gelijkgesteld met ‘vitten?’ Bovendien, de ontleding van het stuk met het doel om aan te toonen, hoe ver Bilderdijk, zoo naar eigen als naar algemeene en, durven wij volhouden, meer onbekrompen inzichten beoordeeld, beneden de eischen van een dragelijk treurspel gebleven is, kan onzes inziens slechts strekken tot verheffing van een letterkundig publiek, dat, mede door toedoen van Bilderdijk, steeds achterlijk is gebleven in de beweging op dramatisch gebied, en veelal nog onvatbaar is voor het genot, dat de werkelijk grootsche verschijnselen op dat gebied opleveren. Eindelijk, reeds bij een eerste kennismaking op betrekkelijk jeugdigen leeftijd was ons het schrijven van dit stuk met zijn strekking en karakters als een daad {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} voorgekomen, die het merk der schande droeg. Steeds zijn wij in die meening versterkt, ook zonder Multatuli. Van ganscher harte juichen wij de eischen toe, die Van Vloten aan de ‘Nederlandsche Geuzenharten der 19de eeuw’ stelt; maar het is juist krachtens de beteekenis, die hij aan die uitdrukking hecht, dat wij het zulken harten een eere toerekenen, wanneer zij het schrijven van een stuk als ‘Floris de Vijfde’ een onzedelijke daad durven noemen. Er zou nog veel over te zeggen zijn, als het hier de plaats ware. De kleine uitweiding moest ons van het hart, nu wij er aanleiding toe vonden in de proeven van taal en stijl, door Heeris bijeengebracht. Van Vloten zelf zal de eerste zijn om een rondborstige uiting van onze meening ter wille van letterkundige waarheid en letterkundigen goeden smaak te billijken. A.S. Kok [4 februari 1874 Brief van Multatuli aan Funke] 4 februari 1874 Brief van Multatuli aan G.L. Funke, op 3 februari begonnen. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van de derde bladzijde beschreven. (M.M.) leelyke n's: de lelijke noten; deze werden in de nieuwe editie als afzonderlijke ideeën gedrukt. 'n logée: Mathilde Op de Coul. Wb 3 februari 1874 Waarde funke! De f100 ontv. Dank! Ik heb m'n klad exemplaar van bundel III zóó verknoeid (vooral inverband met de nummers die nu moeten aansluiten aan bundel VI!) dat ik er niet meer uit wys-worden kan. Wees zoo goed me met omgaande een ander Exempl. te zenden. Losse vellen als ge ze hebt, en in dat geval zyn de vellen 10 tot 20 voldoende. 't Is 'n vervloekt werk. Vooral om al de aanhalingen te doen kloppen. Door 't vervallen der leelyke n's zal ik nu in 't voorbericht zeggen dat ik voortaan de nummers van den nieuwen druk aanhaal. Vindt ge geen wysheid om in plaats van 2n druk te zeggen: zooveelste oplaag! of zoo-iets? Vriendelyk gegroet tt DD Dat nauwe zetten van dezen druk is me vreesselyk! Maar 't kan nu niet anders omdat de bundels I & II ook zoo zyn!- {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} 4 februari Zoo schreef ik gister. Ik liet den brief liggen, om nog-eens te probeeren of ik den boel goed kon maken, en begrypelyk voor de Drukkery. Maar 't lukt niet. Het is 'n vreesselyk getob. Ik heb namelyk te weinig nummers overgesprongen in 't begin van VI en moet nu telkens de afscheidingen veranderen. Daarby komt dat ik de (oude) noten in den tekst breng, en dan de aansluiting veranderen moet. Maar zend me toch s.v.p. een heelen bundel. Om te kunnen voortgaan namelyk neem ik nu den bundel van 'n logée, en dien moet ik teruggeven. Adieu, t.a.v. DD Bedenk dat ik om de nummers te doen kloppen, ook den heelen bundel IV & V anders verdeelen moet, om te weten of ik uitkom. Dát is 't lastige! [4 februari 1874 Ingezonden Stuk van Cohen Stuart in Sn. Crt.] 4 februari 1874 Ingezonden Stuk van A.B. Cohen Stuart in de Sneeker Courant, no. 10. (Gemeentearchief Sneek; fotokopie M.M.) Aan den Heer s.e.w. roorda van eysinga, te Rolle. De weinige regelen, in mijn opstel ‘Waarheidszin’, in de laatste aflevering van de Vrije gedachte aan uwe brochure ‘Weten en begrijpen’ gewijd, hebben u in no. 8 van dit blad (28 dezer) een antwoord van drie à vier kolommen ontlokt, waarvan gij de beleefdheid hadt mij een exemplaar te doen toekomen. Wilde ik van mijn kant er weder alles op antwoorden wat het mij in de pen zou geven, dan zou ik er voor 't minst eene matige brochure toe behoeven, en al kon ik daarvoor bij 't publiek genoegzame belangstelling verwachten om de uitgave te rechtvaardigen - wat ik te minder doen kan met het oog op de waarschijnlijk nog al beperkte verspreiding van het door u gekozen orgaan - ik wil en mag, vooral thans, bij het ten einde spoeden van een verlof, dat voor gansch andere doeleinden verlangd werd, mij niet verder laten meêslepen in een strijd over allerlei onderwerpen, die aan mijne hoofdstudie vreemd zijn. {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} Of het u dus werkelijk gelukt is aan te toonen, dat ik zoo grovelijk heb misgetast in de opvatting van uw bovengenoemd geschrift, moge in 't midden blijven, al wilt gij dit stilzwijgen ook uitleggen als eene bloote uitvlucht om geen ongelijk te erkennen. Inderdaad zou het mij zelfs te lang ophouden, mij nauwkeurig rekenschap te geven, in hoever tot zulk eene erkentenis aanleiding bestaan zou. Zooveel is zeker, dat het thans door u ontvouwd programma van coloniale staatkunde voor een groot deel - met name wat de onrechtmatigheid van 't batig slot aangaat - mij als uit het hart geschreven is; maar, bedrieg ik mij niet, dan bevat het ook niet weinig, wat bij de meerderheid van de ‘dertien oudgasten’ even gereeden ingang zou gevonden hebben. Onder die dertien waren trouwens mannen als van Herwerden, die genoegzaam getoond hebben, het met Indië, en inzonderheid met den inlander, zoo goed te meenen, als iemand kan worden nagegeven. Al moge men dus nog zoozeer van hen in zienswijze verschillen, hetzij over den besten weg, om het welzijn van den inlander te verzekeren, of over de rechten en verplichtingen van Indië tegenover Nederland, daarom behoeft in de meening, dat iemand te goeder trouw tot hunne zienswijze overhelt, nog niets beleedigends te worden gevonden. Evenmin heb ik u willen krenken met de opmerking, dat uwe brochure, die aanving met de kostbaarheid van sommige werken over O.I. in 't breede uit te meten, hun op dat punt, in betrekkelijken zin, weinig te verwijten had. 't Is mij daarbij niet in 't hoofd gekomen, u aansprakelijk te stellen voor den prijs van uw geschrift, maar hadt gij meer recht het andere te doen, al meent gij te weten - wat zich trouwens in den regel niet anders verwachten laat - dat zij hun deel hadden in de opbrengst van hun' arbeid? Intusschen erken ik gaarne, dat eenige gevoeligheid van uwe zijde, zoowel over die opmerkingen betreffende uw eigen geschrift als over den aanval op uw erkenden meester Multatuli, niet onnatuurlijk was, en wil het daarom niet te nauw nemen met de anders al te grove en door niets gerechtvaardigde aanrandingen op mijn karakter, die gij u veroorlooft. Als voorbeelden van de waardigheid, ernst en edelmoedigheid, die ge mij aanprijst, kunnen ze echter bezwaarlijk gelden. Wie 't niet beter weet, en alleen uit sommige zinspelingen afleidt, dat ge mij nader kent, moet wel vermoeden, dat er wonder wat schuilt achter die aantijgingen van 't persoonlijk belang, dat mij no- {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} pen zou, het stelsel van ‘vrijen arbeid’ in bescherming te nemen, van mijn ‘hardnekkig in dienst blijven’ en wat dies meer zij. Nochtans bestaat er van 't eerste schijn noch schaduw, en had dus de tamelijk afgesleten vergelijking met ‘Monsieur Josse’ gerust voor eene meer passende gelegenheid kunnen gespaard blijven. En wat het andere verwijt betreft, dat heeft hier niet meer grond dan ten aanzien van elk ander ambtenaar, die niet aanstonds den dienst opzegt aan de regeering, wier beginselen hij niet in allen deele voor zijne rekening nemen zou. Om billijk te zijn, moet ik echter ook bekennen, mij evenmin bewust te zijn van iets, wat grond heeft kunnen geven tot den lof, door u aan mijne vroegere gezindheid en geschriften, inzonderheid die van 1864 of 65, toegebracht. Ik herinner me althans niet, ooit noodig gevonden te hebben, den een of anderen hooggeplaatste, openlijk ‘onaangename dingen te zeggen’; en zeker zou ik het toen evenmin als nu zonder eenige aanleiding gedaan hebben, alleen om blijk te geven van mijn' waarheidszin. Toch wordt dit nu, naar allen schijn in ernst, van mij verlangd, en nog wel met aanwijzing van de personen, die 't gelden moet, zoo ik niet geacht wil worden ‘in edelmoedigheid te zijn achteruitgegaan!’ Gelukkig blijft mij 't vertrouwen troosten, dat onpartijdige lezers, zij mogen mij dan tegenover Multatuli gelijk geven of niet, juist in mijn optreden tegen dezen - op letterkundig gebied buiten twijfel een hooggeplaatste! - wel eenig blijk van oprechten waarheidszin zullen erkennen. Leiden, 30 Januari 1874. a.b. cohen stuart [februari 1874 Brief van Multatuli aan Vosmaer] Waarschijnlijk begin 1874 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Enkel velletje postpapier, aan beide kanten beschreven en onderaan afgeknipt met tekstverlies. (M.M.) Doordat de slotzin van iedere bladzijde ontbreekt, is het onmogelijk te beslissen hoe de juiste volgorde van de beide fragmenten is. Uit het consequent gebruik van de u-vorm volgt dat de brief niet zal zijn geschreven na de persoonlijke kennismaking, dus niet na eind mei. De vermelding van de aanval door C.S. (= Cohen Stuart) in De Vrije Gedachte of de Sneeker courant maakt de datering verantwoord. {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} Sedert jaren wurm ik met den wensch een blyspel te schryven, en kan er maar niet toe komen. Hoe langer ik er over denk, hoe onmogelyker 't my voorkomt. We hebben geen tweeden persoon. We loopen de kamers niet in en uit, en ook de huizen niet. We hebben geen vocatief voor ongetrouwde dames. En... en... ik weet niet recht wat 'n blyspel is. Dat 's het ergste. Nu, 'n fransche ‘comédie’ dan. Ik kan Molière niet meer luchten of zien. Er zou, meen ik, voor ons hollanders, een heel nieuw genre moeten geschapen worden, en dat genre kan ik niet vinden. 't Moet toch kunnen, dunkt me. Ik zoek al jaren! Ja, zend my de Vogels. Komt het u ook zoo voor, dat de verandering in meening en smaak sedert slechts 20 jaar zoo byzonder groot is? Gister las ik 'n stuk (‘het’ stuk voor U misschien) van de Génestet over kinderpoëzie. Welnu, er bleek me uit z'n toon, dat hy in nieuwerwetsche opvatting meende te extravageeren. En... 't kwam my voor, als 100 jaar oud! Ik had moeite my overtuigd te houden dat de Génestet wel werkelijk z'n tyd vooruit was. Nóg 'n twintig jaar vroeger schrok men (....) of zoo-iets. Ik ben nieuwsgierig of 't stuk inderdaad zóó commonplace is! Toch zal ik er mee in m'n maag zitten omdat ikzelf hoogstwaarschynlyk C.S. niet kan antwoorden. Ik heb er ondervinding van, dat zoo-iets leidt tot speculatie, en bovendien ik heb 'n bisbille met C.S. die ik niet gaarne in de zaak haalde, en toch invloed hebben zou op m'n toon. Ik heb van de weinige personen die my hun opinie zeiden over die wryving met u, byna algemeen, ongelyk gekregen. Nu, ik zou wel eens hun en uw oordeel willen weten over m'n rencontre met dien C.S.! Nu moet ik zeggen dat ik by elk geval van dien aard byna altyd 'n zeer kleine minderheid (of niemand) op m'n zy heb. (Na Lebak vonden al m'n ‘vrienden’ dat ik krankzinnig was geworden. Aan slechtheid werd toen nog niet gedacht. Dit zou ook in de kringen waar men my kende, niet aangenomen zyn, want ik was ook door Slymering zeer geacht. Goed, ik ben gewoon alleen te staan met m'n opinie! Dit zou niets (....) [7 februari 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 7 februari 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 28 januari, voor de volgende zet 11 februari. {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} Ontvangen: 14 F 7 - G 8 Antwoord 15) G 2 G 3 Wiesbaden 7 febr. 1874 Douwes Dekker [7 februari 1874 Ingezonden Stuk van Thijm tegen Kok] 7 februari 1874 Ingezonden Stuk van J.A. Alberdingk Thijm tegen A.S. Kok, in De Nederlandsche Spectator, no. 6 (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Correspondentie. Den Heer A.S. Kok, ss. tt. Mijn Heer en Vriend! De ‘Cacographie uit Nederl. auteurs’ van F.J. Heeris wordt door u in ‘Onze Tolk’ van 1 Febr. aangekondigd. Gij noemt het opmerkelijk, dat de ‘meest zonderlinge voorbeelden’ van taal- en stijlfeilen, ‘voorbeelden zelfs van den meest vermakelijken onzin’ door den distelzamelaar ‘juist aan Bilderdijk ontleend zijn.’ Bij die gelegenheid épouseert gij de zaak van Multatuli, in de beoordeeling van den ‘Floris de Vijfde’ en kenmerkt uw meening in de volgende mededeeling: ‘Reeds bij een eerste kennismaking op betrekkelijk jeugdigen leeftijd was ons het schrijven van dit stuk met zijn strekking en karakters als een daad voorgekomen, die het merk der schande droeg.’ Als de uitdrukking ‘die 't merk der schande droeg’ u niet uit den eenen of anderen alexandrijn in 't hoofd is blijven hangen, en u derhalve slechts bezwaarlijk is toe te rekenen, noodig ik u uit uw recht op het bezigen dier uitdrukking te staven. De Dietsche Warande staat, des noods, voor u open. Als gij het schrijven van den ‘Floris de Vijfde’ een ‘onzedelijke daad’ durft noemen, zult gij deze stelling door uw ‘kleine uitweiding’ toch wel niet genoegzaam geruggesteund achten. Hoogachtend, Uw dr. J.A. Alberdingk Thijm. A. 2 Febr. 1874. [9 februari 1874 Brief van Funke aan Multatuli] 9 februari 1874 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 3 beschreven. Muquardt: boekhandel in Brussel. {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam, 9 Feb 1874 Waarde Dekker! Nog altijd liggen een paar kattebelletjes bij mij, die ik telkens vergat u toe te zenden. Ze zijn van een mijner waarde confraters, den ‘lichtverspreider’ van 't stadje Ravenstein in N. Brabant. Ze gaan nu eindelijk hierbij. Gij zult mij wel vergeven dat ik ze niet vroeger zond. Aan jufvrouw Kruseman zend ik beide aflev nog eens, en nu per post franco. Morgen zend ik ze ingesloten bij Muquardt te Brussel. Aan de Hr Versluijs heb ik vroeger al eens een paar Uwer bundels gezonden. Zoo Ge 't bepaald verlangt, wil ik hem de heele collectie wel zenden, maar ik heb alle reden om V. te verdenken van grove inhaligheid. De man is rijk maar énorm gierig en geeft bovendien (althans van de bundels die ik hem vroeger zond) een zoo niets beteekende vermelding, dat ik moeielijk kan aannemen dat hij thans van plan zou zijn eens iets degelijks over Uwen arbeid te zeggen. Dat hij er instaat toe is, geloof ik wel, want hij is werkelijk knap. Wilt Ge dus dat ik nog eens de proeve neem, dan wil ik gaarne nog een compleet stel er voor offeren. Bundel III hebt Ge zeker per post ontvangen? Ja, dat dit verschikken en nieuw indeelen U énorm veel werk kost, geloof ik gaarne. Minder geloof ik in 't noodzakelijke van al dien omhaal, maar ik erken dat Gij dat moet beoordeelen. Ik hoop nu maar dat Ge ten slotte goed aansluiten zult bij bundel VI. De herdruk van III en IV anders dan als 2e druk te publiceeren, durf ik niet. Ook zou dat stellig in 't oog loopen en mij 't billijk verwijt van blufferij op den hals halen. Dank voor den spoed dien Ge maakt met bundel III. Dat komt mij best te stade omdat de drukkers thans weinig werk hebben en dus flink vooruit kunnen komen. Hartelijk met Mimi gegroet van Uw GLf [11 februari 1874 Brief van Multatuli aan Funke] 11 februari 1874 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Ravenstein: de woonplaats van de polemiserende boekhandelaar Van den Heuvel. die juffer uit Drachten: zie voor de brieven van Aaltje Duursma V.W. XV, blz. 663, 674 en 693. {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 11 febr 1874 Waarde funke, Dank voor de prachtige verlichtingsdokumenten uit Ravenstein! Ik begryp er geen drommel van. Ik vind de brieven van die juffer uit Drachten (?) mooier. Ik verzond heden: VII revisie 3 correctie 4 & herdruk III; correctie t/m 24. Sluiten de ontvangen vellen? Ik meen dat ik eens twee vel abusievelyk naar Haarlem gezonden heb, maar zeker weet ik het niet. Het ligt me by dat ik 'n verkeerd bandje omgeplakt heb, nam: ‘Woest & Co’ in plaats van ‘Funke’. En ik heb geld noodig, zoowel voor hier als voor Italie. Wilt ge my f50 en dáárheen ook f50. zenden? Het adres is: Made E H. Douwes Dekker S Benedetto Palazzo Orfei 3779, Casa Dabalà Venezia Waarvoor die sleep dient, weet ik niet, maar 't is my aldus opgegeven. Wees zoo goed de beide aanhangende papiertjes naar de respectieve Drukkeryen te zenden. Over die openlating in den herdruk kan ik nu niets beslissen omdat ik over het daarbedoelde (au, aanval van Cohen Stuart) in correspondentie ben. Dat is 'n heele historie, te lang om te vertellen. Ik ben met hem in 'n allerzonderlingste aanraking geweest, en daaruit is die aanval voortgevloeid. De drukfout op blz 37, VII zag ik van-middag na 't expedieeren. - Hierby den brief van Versluys, ter beoordeeling. Wees zoo goed me dien terug te zenden. Ik zou gaarne zien dat-i m'n werk onder de schoolmeesters bracht. Dat breekt de quarantaine! Hartelyk gegroet tt DD Ik onderga allerlei tegenspoed en beroerdhedens, komiek van akeligheid! [11 februari 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 11 februari 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Half enkel velletje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 7 februari, voor de volgende zet 15 februari. {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 11 febr. 74. WelEd Heer! UED speelt volgens het ontvangen briefje 15) G 5 - E 3. In de meening dat dit een schryffout is, en dat UED bedoelt: 15) G4 - E 3 (neemt Rh.) is myn antwoord 16) f 2 - E 3 (neemt pion) Na beleefde groete met achting UEDDWDienaar Douwes Dekker [11 februari 1874 Bericht over Spoorwegplan in de Sneeker Crt.] 11 februari 1874 Bericht inzake Multatuli's Spoorwegplan in de Sneeker Courant, no. 12. (Gemeentearchief Sneek.) De ideé van Multatuli. om spoorwegplaatskaartjes te bezigen als middel van advertering, is door Rob. Moll, te Keulen, eenigszins gewijzigd in toepassing gebracht. Sedert januari geeft hij uit een dagelijksch advertentieblad, Geschäfts Anzeiger, dat aan alle spoorwegreizigers van Keulen in de richting van Deuts, gratis wordt verstrekt; alsmede aan de stations Neuss, Brühl, Bonn, Düren, Troisdorf, Mulheim, Ohligs en Dusseldorf. Daar er alleen te Keulen iederen dag 68 treinen vertrekken, kan men gemakkelijk begrijpen, dat geen blad zooveel lezers heeft als deze Geschafts Anzeiger en dat het adverteren daarin een voordeelige zaak is, zoo wel voor adverteerder als ondernemer. [13 februari 1874 Brief van Funke aan Multatuli] 13 februari 1874 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 2 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 13 Feb 1874 Waarde Dekker! Ingevolge Uw schryven zend ik heden f50. - naar Venetie en gaan de andere 50 hierbij. Aan Versluijs zend ik namens U den 6n bundel, dan bezwaart dit zijn budget voor 74 niet. 't Is curieus, dat hij zich zelf een ‘zuinig huis- {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} vader’ noemt! Ik zou er op durven zweren dat zijn vrouw een krasser term zou gebruiken. Bekwaam is hij ontegensprekelijk en daarom gun ik hem graag zijn succès. Wist hij zelf minder hoe knap hij was, dan zou zijn blad zonder twijfel vrij wat meer opgang maken dan het nu doet. Hij schoolmeestert zijn collega's echter soms zóó nijdig, dat ze 't land aan hem krijgen en daardoor zijn bekwaamheden minder achten dan ze verdienen. Gij maakt me voortdurend nieuwsgierig door Uwe korte geheimzinnige berichten van ondervonden akeligheden. Doch ik begrijp heel goed dat Ge lust noch tijd hebt mij alles te vertellen. Het eenige wat ik wensch is dan ook maar dat Ge U niet van de wijs laat brengen door al dien tegenspoeden. Ik merk dat Ge Uwe spelling weêr gewijzigd hebt en thans één lijn trekt met Huet. Nu, 't is mij ‘enerlei’, maar 't staat wel eens vreemd voor Uw geregelde lezers. Dat Ge U niet prettig bewoogt in 't keurslijf van de V. & te W., kan ik mij best voorstellen. Hartelijk groetend tt GLf [15 februari 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 15 februari 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 11 februari, voor de volgende zet 20 februari. Ontvangen 16 D 8 G 5 Antwoord 17 E 1 F 2 Wiesbaden 15 febr. 74 Douwes Dekker [18 februari 1874 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli] *18 februari 1874 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli. (Leven II, blz. 88-91.) Lourdes: nadat de bisschop van Tarbes in 1862 de Maria-verschijningen aan de veertienjarige Bernadette Soubirous (februari-juli 1858) als authentiek had erkend, ontwikkelde Lourdes zich in korte tijd tot een druk-bezochte bedevaartplaats, een ontwikkeling die zich na de verloren frans-duitse oorlog van 1870-1871 nog voortzette. maussade: nors, gemelijk (fr.) {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} Paris 18 Februari '74 Och, Multatuli! Wat ben ik toch blij dat er een Multatuli bestaan heeft!! Is 't u niet alsof gij de toekomst hoort? 't Is maar een mensch dat Karnaval houdt in Parijs en, na een afschuwelijk bal, gelukkig is een Vorstenschool bij zich te hebben om al die prachtige misère in te vergeten! En dát drama hebt gij voorgelezen! Ik sta er dom voor! Dat gij 't geschreven hebt, verwondert mij niet, c'est digne de vous; maar waar hebt gij de kracht van daan gehaald om 't voor te dragen? - Een van uw heftigste tegenstanders, (waarmee ik, al kibbelende over u, bevriend ben geraakt) heeft mij zelfs met 't grootste enthousiasme over zoo'n voordracht gesproken, en dát zei veel, want de man was kwaadaardig tegen u! Houdt gij nooit meer voordrachten? Ik wilde u hooren om van u te leeren; 't is zoo vervelend om, in een vak dat men lief heeft, altijd met inférieuren te doen te hebben! ‘A qui le dites-vous?’ zult gij zeggen, en mij mogelijk op vijftig vakken wijzen! A vous, à vous, alleen aan u, want m'n goede vrienden zouden me toch niet begrijpen, en me troostend toevoegen: ‘Wees maar blij, kind, in 't land der blinden is één-oog Koning!’ - Als of men dáárvoor borgne zou willen zijn! - Van kijken gesproken, ik zit hier te kijken op de ruïnes van de afgebrande opéra! - ‘Rue Lepéletier 27, maison meublée’ werd mij opgegeven, ik ging er heen, vond er een lieve, lichte hoekkamer, en huurde die voor een maand; toen ik den volgenden morgen mijn ramen eens uitkeek, zag ik uit vier verschillende vensters op de puinhopen van de opéra! Die arme opéra! - Ik had toch graag den brand gezien! Wat moet die verschrikkelijk mooi geweest zijn! Parijs bevalt mij niets meer; ik weet niet wat ik hier veranderd vind, ik geloofhaast, alles. De winkels zijn ouderwetsch en de toiletten verlept, de menschen maussade, de omnibussen zeker op de helft verminderd enz. enz. enz. (....) ‘17 ans de bail à reprendre’ las ik bijv. voor de vitrine van een der grootste winkels op de Boulevard des Capucines. En dan die malle Colonne Vendôme, die weer recht op wordt gezet! Vuil hebben ze hem omgegooid en schoon gemaakt zijn ze bezig hem nu weer op te bouwen! Dat is een dure poetserij geweest! 't Mode-schrijfpapier met wapentjes en kroontjes is couleur cendre, fumée, nuage, ombre! en {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} de nieuwste sigaren en tabakspijpjes zijn zwart en dof (deuil.) Een rouwwinkel heeft zich ‘La Religieuse’ gedoopt en tot uithangbord een non gekozen, waaronder met groote zwarte letters staat ‘Le deuil est un culte’. De priesters zitten in hun zwarte jurken overal, tot zelfs in de open eigen rijtuigjes in de Champs Elysées; en de deftigste étalages pronken met monster-rozenkranzen van allerlei edelgesteenten, waaraan de prijsbriefjes hangen met 't opschrift: ‘Bénis à Lourdes’. De bals... ja, wat te zeggen van de carnaval-bals in zoo'n vroom land? Ze zijn minder schijnheilig dan de priesterjurken en de rozenkranzen, voilà tout! Ik heb nog nooit een féerie, een opéra bouffe, een café chantant of wat ook zóó onbeschaamd gemeen gevonden, als een deftig bal masqué; nog wel een gesloten gezelschap. O ja, nu zou ik nog haast vergeten u te zeggen waarom ik u schrijf. Ik heb een paar dagen geleden de 3de en 4de afl. van uw 6de bundel Ideën gekregen door Funke, en tegelijkertijd nog een 4de afl. door Muquardt in Brussel. Papa zond mij alles in eens, en nu zal ik die eene 4de maar aan Funke terug zenden, anders is er nog een geheele bundel door geschonden. Hartelijk dank voor die lektuur en ook voor de moeite die gij u gegeven hebt om ze mij te bezorgen. Jufr. Laps zit nu in Parijs in plaats van in Rome! 't Ouwe wijfje wordt wild! Wacht maar, over drie weken gaan wij verder en dan komt ze zoo dicht in de buurt van Pausje, dat ze wel een tik van heiligheid mee zal krijgen, en ‘toute purifiée’ op haar eigen verleden neer zal zien, als of 't dat van een ander was! Van avond begin ik aan uw 3de afl. want ik heb nu nog geen tijd, daar ik straks naar mijn meester moet (Roger, de groote ténor, met één arm) van wien ik gedurende een maand les neem om mijn lang verwaarloosden zang weer op te vatten. Bevalt uw nieuwe familie u nog steeds goed? Vous suffit-elle? of heeft zij u aan het werken gebracht? Och, schrijf dan nog een Vorstenschool! (op verzoek.) Wie en wat hadt gij wel om u heen toen gij dát stuk geschreven hebt? - Neen, antwoord maar niet, of later - werk maar eerst. Arsène Houssaije vertelde mij laatst dat hij voor één van zijn werken, ‘Les femmes sous l'empire’ of zoo iets, twee maal honderd duizend francs had gekregen! Word toch franschman, als 't mogelijk is! maar niet ten koste van een Vorstenschool! Adieu, duizend groeten. Mina Krüseman. P.S. O ja, nog een klucht! Ik heb een neef die dominé is, een joviaal, {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} verstandig, lief mensch, die Ds is omdat zijn vader 't hem gemaakt heeft, en blijft omdat hij te arm is om zijn métier vaarwel te zeggen. Eenigen tijd geleden werd er in gezelschap gesproken over uwe werken, en hij liet zich daarbij in z'n naïviteit ontvallen: ‘Ja, Multatuli is zeker een van de grootste schrijvers van onzen tijd; dáár heb je zijn “Saïdja” bijv. ik geloof niet dat ik ooit iets schooners gelezen heb.’ ‘Kent u al zijn werken?’ vroeg iemand. ‘Neen, maar zoo dra ik verhuisd ben, hoop ik ze me allen aan te schaffen.’ Nog vóór zijn verhuizing kreeg hij van eenige aangenomen catechisanten (meest jonge lui uit Indië) netjes ingebonden al uw werken cadeau! Hadt gij ooit zoo'n satire verwacht op uw schimpen op dominés? Mina. [20 februari 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 20 februari 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 15 februari, voor de volgende zet zie 23 februari. Ontvangen 18. Ontvangen 17 C 8 G 4 Antwoord 18. E 2 C 4 + Wiesbaden 20 febr. 1874 Douwes Dekker G 4 E 6 [20 februari 1874 Brief van Multatuli aan Funke] Ongeveer 20 februari 1874 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan alleen blz. 1 beschreven. (M.M.) bout-rimé: zie voor dit franse gedicht met opgegeven rijmen V.W. III, blz. 563 en 589. inlasschen: namelijk in Idee 693. Wiesbaden febr 1874 Waarde funke, Het geld in dank ontvangen. (Ook de f50 te Venetie). Ik schryf u alleen om te verzoeken een Ex. bloemlezing naar Haarlem te zenden, met opgave van 't fransche versje (bout-rimé) dat ik in {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} vel 6 wou inlasschen. Maar ik had vergeten het te zenden, of te laten zenden. (Ik heb geen exempl. Bloemlezing.) Nu schryft M. Kruseman dat ze aflg 4 van Muquard ontv. heeft. Ze wil U die terugzenden om geen bundel inkompleet te maken. Maar dan is 't toch geschonden, door vuil op de post. Vriendelyk gegroet tt DD Ik heb 't zoo druk dat ik er moe van ben. Elke letter kost me inspanning [23 februari 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 23 februari 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 20 februari, voor de volgende zet 27 februari. Ontvangen 18. G 4 E 6 Antwoord 19. C 4 E 4 Wiesbaden 23 febr. 1874 Douwes Dekker [23 februari 1874 Brief van Multatuli aan Vosmaer] 23 februari 1874 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De brief heeft enkele doorhalingen en is onvolledig. Alcibiades: atheens politicus en veldheer (ong. 450-404 v.Chr.) L'Arronge: Adolf L'arronge (1838-1908), duits toneelschrijver, o.a. van Mein Leopold (1873) en Alltagsleben (1874). à l' abandon: in de steek gelaten, onverzorgd (fr.) Niet de ezelinnen: gedicht van Vosmaer, blijkbaar in handschrift ter inzage gestuurd, en op 21 maart 1874 gepubliceerd in De Nederlandsche Spectator, no. 12. Vosmaers gedicht is een polemiek tegen Chambord, de franse kroonpretendent in de lijn Bourbon. kwantiteit: in de klassieke talen is de versbouw gebaseerd op de verschillen in tijdsduur van de syllaben, in de moderne westerse talen op de verschillen in nadruk. {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} Zend me s.v.p. als bericht van ontv. een Spectator, dien waarin ge over Mill. St. spreekt. Dien heb ik niet van Waltman ontv. Wiesbaden 23 febr 1874 Waarde Vosmaer! Daar ligt een stuk brief voor me (aan U) van 11 febr. En hy begint: toen ik uwen brief van den 1n ontving, was myn lust terstond te antwoorden. Maar ik had achterstand in m'n werk, en dit heb ik nog. Ik betwyfel of gy weten kunt, wat het woord: ‘Achterstand’ in myn mond beduidt. - Wel mannetje, leg 't dan uit, zegt ge. Alsof niet dat uitleggen zelf een bezwaar was! Welnu, ik kan 't in twee woorden doen, maar... die woorden zyn bitter. En juist zulke bitterheid verwyt ge my in uwen brief. Daarom is 't zoo moeielyk. Ik neem natuurlyk 't woord ‘verwyten’ in goeden zin. Heel zacht en lief knoopt ge uw aan- en opmerkingen die my betreffen, aan indrukken die zy u meedeelde, wél 'n bewys van uw vriendschappelyke bedoeling. Om U uwen brief in 't geheugen terug te roepen, ziehier: (Daarop volgde kopie van uwe opmerkingen. Of liever daarmee begon ik. Maar, gestoord, bleef ik steken en de brief liggen.)- En zie, dat kopieeren vloeide voort uit het voornemen U uitvoerig te antwoorden. Maar ach, 't onderwerp is zoo treurig. Wat geeft het my u te overtuigen dat ik 't recht heb bitter te zyn? Liever nog - recht of niet! - dat ik noodzakelyk bitter wezen moet. Zoudt gy niet blind zyn, als men u de oogen uitstak? Dat m'n bitterheid me benadeelt, ei? Is dit de vraag? Van stoicynsche fiktie houd ik niet. Leed geeft me smart, geluk geeft me vreugd, en daarmee uit! De vraag die dikwyls gedaan wordt: of 'n lyder zich misschien z'n kwaal te zwaar aantrekt... Ik meen reden tot smart te hebben als ik door zorg en kommer verhinderd word te arbeiden! En... als ik - gestemd of niet! - arbeiden moet ik, d.i. iets produceeren, godbeter't! om niet omtekomen. Heb ik 't nu zoo mis, dat ik hierover bitter ben? M'n kinderen heb ik voor altyd verloren, mag en moet ik daarover niet bitter zyn? Welk être zou ik wezen, als ik me dat niet aantrok? En, bovendien, vindt ge in de manier waarop ik door m'n Vaderland (alweer godbetert!) behandeld word, geen grond tot bitterheid? Het zou me innig leed doen, indien ge dit niet erkendet. Buiten de zooeven genoemde groote grieven, vind ik dat de bescheidenste mensch {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} zich na al m'n getob en gewurm 'n eenigzins anderen uitslag had mogen voorstellen! Maar... dat tobben en wurmen is u onbekend. Want al zei ik 't vaak, men is zóó gewoon aan leugen, aan frase, dat de eenvoudige waarheid niet geloofd wordt, vooral in den mond van 'n mooischryver. Als ik zeg dat ik honger heb geleden kryg ik ten antwoord: wat praat je aardig! Met zoó 'n antwoord is ook de Havelaar afgescheept! Ik had dat boek door 'n ander moeten laten schryven, misschien zou er dan gelet zyn op de daarin behandelde zaak. Naïf wás ik toen ik, dood-arm, m'n ontslag nam te Lebak! Als Alcibiades voor 't rytuig, meende ik dat men my niet overryen zou met... broodsgebrek. Wat 'n hoogmoed! En die paste my niet, want ik ben 'n Hollander. Ge wyst my op andere landen? Eilieve, ik heb met myn land te doen. En al ware dit zoo niet, of men in andere landen my recht zou gedaan hebben tegen-over Indische en Haagsche cliques, is de vraag. Maar zeker is 't, dat het beproefd zou zyn! En even zeker dat men my niet zou hebben overgeleverd aan de kans omtekomen van gebrek. (geen fraze.; vaak heb ik de uren geteld, die ik nog zonder voedsel zou kunnen uithouden.) Vindt ge in dit alles geen grond tot bitterheid? Dat zou me leed doen. En toch heb ik me steeds hoofdzakelyk dáárover beklaagd ‘dat ik in zoo'n toestand niet werken kon!’- Iets anders... maar 't is moeielyk zich juist uittedrukken! Wanneer ik van Vorstenschool spreek, heeft het den schyn als-of ik aan dat stuk te veel waarde hecht, als-of ik op de bejegening die me dáármee te beurt valt, m'n bitterheid grond. Dus vooraf 'n heel andere stelling: ‘Wie 'n stuk schryft dat geen opgang maakt, of niet gegoûteerd wordt, heeft niet de minste reden tot klacht. Dan moet-i maar beter of anders schryven.’ Dit is nu afgedaan, niet waar? 't Zou me spyten de aanspraken die ik maak en staande houd, te zien reduceeren tot de kleine verhouding van dépit over 't fiasco van 'n paar vel druks. Maar, wél mag ik die Vorstenschool gebruiken als voorbeeld van 't geheel. Even als dat stuk word ik ter-zy gesmeten, ikzelf die boven m'n werk sta, want ik ben geen schryver.- En nu de kwestie over ‘allen’ of ‘niet-allen!’ 't Vraagstuk van de verbrande steden. Een boer zei dat z'n boogert vol rupsen zat. ‘Dat is niet waar, antwoordde iemand die hem in bescherming nemen {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} wou tegen z'n bitterheid, ziehier 'n blaadje waarop geen rups zit.’ Gaat deze troost op?- Om nu eens niet te spreken van wat er tegen my begaan werd en wordt - 't ergste kent ge niet! - hoe staat het met de omissies? Is U iets bekend van meer of min officiëele waardeering myner pogingen? My niet! Dit omitteeren gaat dan ook hand-aan-hand met de handelingen die wel begaan worden en unangefochten passeeren. Van Vloten - een schelm! - mag me uitschelden en ik kan niet antwoorden omdat-i zich heeft ingedrongen in de intimiteit myner vrouw. - Niet bitter? Waar ziet ge my voor aan! Ik moest 'n onmensch wezen als ik niet bitter was! En nog-eens, wat baat het of ik nu Holda en U aantoon dat m'n woede grond heeft? Wat heeft me al m'n pleiten gebaat? Zal me dat helpen aan recht in de Havelaarszaak? Aan wat erkentenis van m'n pogen op ander gebied? Nooit, nooit heb ik in Holland iets bereikt! 't Heel eenige is, dat ik nu, hard werkende, d.i. niets doende dan produceeren, - net eventjes in 't leven blyven kan. En... de minste achterstand is 'n bedreiging met ondergang! Is dat billyk?- Ziedaar juist wat ik vreesde. De verdediging tegen de klacht óver bitterheid, is bitter! 't Kan niet anders. Sedert... vele jaren reeds heb ik behoefte aan wat ontspanning. In plaats daarvan moet ik voort, voort! Dat het gehalte van m'n arbeid hieronder lydt, spreekt vanzelf. Weldra zal ik geheel uitgeput zyn. En dan? Om niet ondertegaan (ik zit op zware lasten, dank zy de helsche machinatien die my m'n vrouw en kinderen hebben afgenomen, en waarin die v. Vloten 'n rol heeft gespeeld! - om niet ondertegaan, moet ik 15 vel in de maand leveren. Dit kan ik niet uithouden, vooral daar ik zeer moeielyk werk. Ik ben in 't geheel niet vlug, of liever, m'n vlugheid wantrouwende, leg ik mezelf zooveel revisie op, dat er geen eind aan komt. Sommige bladzyden kosten me... weken! En dat met de zweep achter my: voort, voort, of... gebrek! Ik vraag U beiden, of hierin grond ligt voor bitterheid! Had ik niet aanspraak op wat loisir? Niet om te rusten - schoon dit misschien niet te veel zou gevergd zyn! - maar om te werken? En dan nog uitgescholden te worden door den eerste den besten die 'n frase maken kan! En dan te letten op de wyze waarop Nederland z'n fetichen verzorgt! {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} Ja, zie je, ik moet wel bitter worden by 't rechtvaardigen van m'n bitterheid! 't Spyt me toch, dat gy me genoopt hebt dit punt aanteroeren. Moet ik m'n stemming tegen U bepleiten, wie zal ze dan voor gerechtvaardigd houden? Ben ik dan krankzinnig, ik? My blyft het voorkomen als 'n moord, dat de Havelaar gesmoord is. (ik spreek niet van 't boek. Dáár ben ik misselyk van!) My blyft het 'n schande dat ik niet eens de middelen heb om me... de noodige boeken of tydschriften aanteschaffen! Och, dat is het minste.- Ik lees in 'n duitsche courant 'n berekening van 't honorarium dat aan zekeren L'Arronge wordt betaald voor... 'n Posse! 't Loopt over 'n millioen thalers! Ja, 't zal wel twee millioen bedragen! Misschien heeft de man 'n prachtstuk geleverd, maar 't is... 'n Posse! En, twee of zelfs een millioen thalers vraag ik niet. Maar ik wou zoo graag zóóveel ontvangen, dat ik niet elke maand vyftien vellen druks moet leveren op-straffe van broodsgebrek!- Dat m'n Vorstenschool niet eens de moeite van't spelen is waard gekeurd, hindert my minder. Maar dat er niet op aangedrongen is door Publiek! En ge veroordeelt myn bitterheid? Hoe is't mogelyk? Misschien komt U myn doelen op slechte betaling plat voor. Dit zou ten-onrechte zyn, want... het materieele heerscht. Ge zoudt het aandringen op geld niet plat vinden als ge (....) Doch, soit! Iets anders dan. Ik kreeg onlangs 'n brief van M. Kruseman die me zeer naïf schryft: och, maak nog eens 'n Vorstenschool. Hoe kan ik dit - of zoo-iets - doen, daar me niet eens de gelegenheid geboden is m'n werk opgevoerd te zien? 't Ligt toch in de rede dat ik oefening noodig heb, niet waar? Zelfs dát levert Holland me niet! Ook niet de middelen om andere stukken te zien. Sedert vele, vele jaren heb ik slechts 3, 4 maal 'n schouwburg bezocht. De paar gulden die daartoe noodig waren, heb ik altyd moeten gebruiken voor behoeften van anderen aard. Een zonderlinge tooneelschryver die de middelen niet heeft om 'n schouwburg te bezoeken! Basta!- Uw ‘Niet de ezelinnen!’ is zeer schoon en zeker zyt ge nummer één. Nog altyd wil ik Uw ‘genre’ - neen, 't woord deugt niet - uzelf dan tot onderwerp maken van 'n analyse. Maar ook daarin staat me myn {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} slaverny in den weg. Ik zou er 'n maand of wat voor noodig hebben, en dien tyd kan ik me niet gunnen: ik moet leveren! Zeg eens, ik erken hoe langer hoe minder verstand te krygen van prosodie. Is 't iets, of is 't niets? Dat ge 't Uwe doet om ons aftehelpen van den klinkklank, is zeker loffelyk. Wacht even, Ge belooft my 'n grieksch lexicon... Kerel, we weten zoo weinig van taal! Het oud-grieksch is in zekeren zin... modern. Ach, als ik loisir had! Schooner studie bestaat er niet! Men ziet den mensch worden uit z'n klanken. Nu dan, prosodie. Ik had 'n grieksch lexicon, oud, leelyk, op zakjes-papier gedrukt, maar ik was er bly mee. Ik had het te Mainz by 't gewicht gekocht. Daarin nu stond 'n zeer uitgebreide verhandeling over prosodie. Jarenlang beloofde ik mezelf die eens goed te bestudeeren, maar 't is er nooit toe gekomen. Toen m'n vrouw, gedwongen in den Haag alles à l'abandon te laten, ten-tweeden male naar Italie ging, bleven de boeken achter. Ze behoorden Mimi, die met veel moeite een kist vol gered heeft. De rest is - 'n waarde van 'n paar duizend gulden! - voor f70 aangerekend. Maar onder 't verlorene was ook die dictionnaire met prosodie. Dat stuk zag er zeer geleerd uit, duitsch geleerd. Ik gis dat ik au fond leegte zou gevonden hebben - gelyk in de meeste duitsche geleerdhedens, zie prof. Lemcke! - maar toch had ik 't zoo graag eens tot 'n onderwerp van studie gemaakt. Dit niet geschied zynde, verzoek ik U my de volgende vragen te beantwoorden: ‘Hebben wy kwantiteit in-acht te nemen? Neen, ik doe beter U te verwijzen naar 't nootje op blz. 84 bundel Ideen IIb. (Wat Funcke me 'n verdriet doet met de halve bundels! Wie de finesses van die uitgevery begrypt, is 'n kerel!)- (....) soms 'n hartigen vloek zoo aardig! Juist! Vloeken is leelyk, maar 't principieel nooit vloeken ook! Ik heb liever te doen met iemand die 't moet áfleeren, dan met luî die ‘zoo slecht niet zyn.’- Ja, ook ik wou hartelyk gaarne met U spreken. Er zyn zooveel dingen die ik in 't schryven oversla, omdat ze my zooveel letters kosten. En elke letter is me zuwider. (Ik ben namelyk aan 't corrigeeren van 'n herdruk)- Uw brief nalezende, zie ik dat gy in geheel andere stemming zyt dan ik. Nu, juist dit is 't gebrekkige van schriftelyke aanraking. (....) {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} [24 februari 1874 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *24 februari 1874 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE blz. 288.) een nootje: namelijk de voetnoot bij Idee 655; zie V.W. IV, blz. 684-686. Wbaden, 24 Februari 74. Beste Roorda, Bezig met corrigeeren van herdruk Ideën, roer ik in een nootje de zaak met C.S. aan, en zend u 'n vuile proef. Ik heb lang geweifeld den vent wél te antwoorden. 't Jeukte my, en was makkelyk. Maar ik verzeg 't, een polemiek in 't leven te roepen Mult. versus C.S. Ook zou 't moeilyk zyn daarin alle allusie te vermyden op z'n gedrag ten mynen aanzien. Dit is onmogelyk. Zelfs in 't passagère oorvegen geven heb ik 't nu niet geheel kunnen laten. Ik schryf hem nu een brief: Mynheer! Daar myn vriend R.v.E. fatsoenlyk man is, heb ik my verplicht geacht hem kennis te geven van wat er tusschen my en u is voorgevallen. Hy mocht zich anders eens weer met u inlaten. D.D. Hartelyk gegroet. Ik tob. Myn werk vlot niet! Enfin! D.D. [25 februari 1874 Brief van Mimi aan Funke] 25 februari 1874 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) uw laatste Zondagsblad: namelijk 22 februari. Mina K's boek: namelijk Een huwelijk in Indië. Wiesb. woensdag morgen Waarde Funke! Het deed mij genoegen in uw laatste Zondagsblad een Ietsje en nietsje van mij te vinden, en zooals ge ziet, heeft het mij aangemoedigd en zend ik u terstond een nieuw. Ik zou zoo graag mijn opinie over Mina K's boek eens zeggen, ik hoop het u of de redactie voegen zal. - Ik vind uw Zondagsblad een recht aangenaam blad en dat vind D. het ook.- Dekker maakt het wel. ik meen hij is niet ziek, slaapt zonder morphine en hoest niet erg. Maar zijn stemming is minder welvarend. Als de Vorstenschool maar eens gespeeld werd - of er iets anders aange- {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} naams gebeurde! - Hoe die Kok er aan kwam op zoo'n manier aan u te schrijven over zijn stuk in de Tolk? Het had meer van een hofmakerij aan v. Vloten dan van iets anders. - Ik wou zoo graag hij (D) eens een blijspel maakte, maar zoolang schrijven schrijven zulk een dwang voor hem is als thans, zal het er niet toe komen denk ik. Toen hij de Vorstenschool maakte (de 3 akten die het eerst af waren) dacht hij niet aan geld verdienen - en die zijn zoo langzaam geworden. Nu gaat hij alle dagen zitten en zegt: ik moet werken, het moet’ en hij schrijft wat en verscheurt het weer en zucht omdat hij niet kan. O het is een torture, als ik een middel wist hem daarvan te verlossen! Ik weet wel dat dit alles u als uitgever niet aangaat maar ik zeg het omdat ik wel weet u ook in hem persoonlijk belang stelt, en bovendien kan de toestand waarin hij verkeert u zijn dralen verklaren en zijn korte briefjes juist aan u die hij zoo gaarne kopie, veel kopie zenden zou. Ik groet u van harte waarde funke Mimi HS [26 februari 1874 Brief van Multatuli aan Mina Krüseman] *26 februari 1874 Brief van Multatuli aan Mina Krüseman. (Leven II, blz. 103.) de concert: samen, eensgezind (fr.) Byna zoo goed als R.: wie hier bedoeld wordt, is onbekend; misschien Roorda. Wiesbaden, 26 Febr. '74. (....) Zoo, beste meid, houd je zoo veel van Vorstenschool? Ik eigenlyk ook, en ben kwaad dat ze dat stuk niet spelen. Ik had het zoo graag eens gezien, zoowel voor m'n genoegen als om te kunnen opmerken welke fouten er in zyn. Dit zelfs heeft 'n hollandsche schryver niet dat i kan te weten komen wat een volgende keer moet verbeterd worden! En van gelegenheid om de concert met bekwame acteurs 'n rol vast te stellen wat de uitvoering aangaat, de créatie, is in dat vervloekte land geen kwestie. Er zyn in dat stuk wel 50 passages die ik met 'n régisseur had moeten bespreken. Zelfs stembuiging zou ik van anderen moeten hooren, voor ik den eisch zou durven vaststellen. Wat my betreft: ik ben op de hoogte om te weten dat ik niet in staat ben Louise haar droom te laten vertellen, zoo als dat behooren zou. Nog {==436==} {>>pagina-aanduiding<<} gister avend heb ik 't beproefd, maar 't gaat niet. Dit vond Mimi ook. En we spraken over u, en vroegen of gy 't goed zoudt doen. De kans zegt: neen, want het zou vreemd wezen als ge niet van den weg waart gebracht door ‘school’. En die ‘school’ deugt niet. Als iemand myn voordracht geroemd heeft, zal dit geschied zyn uit het gewone oogpunt. O, zeker ik kan ‘heel mooi reciteeren’. Byna zoo goed als R. Maar... 't deugt niet! (....) D.D. [27 februari 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 27 februari 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Bij de eerste zet maakte Prins de aantekening: Bij wijze van reprimande. ‘Ook als ik vrijwillig het materiële evenwicht herstel is uw zaak verloren'. (Prins 1970, blz. 102 noot.) Voor de voorgaande zet zie 23 februari, voor de volgende 3 maart. Ontvangen 19) E 5 - C 3 (heer neemt pion) Antwoord 20) B 1 - C 3 (paard neemt raadsheer) Wiesbaden 27 febr. 1873 Douwes Dekker [27 februari 1874 Brief van Funke aan Multatuli] 27 februari 1874 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel en enkel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot bovenaan blz. 6 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 27 februari 1874 Waarde Dekker! Ik heb een ideetje, waarover ik Uwe meening eens weten wou. Zooals Ge weet mag ik me verheugen in 't bezit van een bloeiende zaak, die echter om tot die hoogte te komen, mij dwong om jaar op jaar geld op te nemen, zoodat ik thans enorm veel rente te betalen heb en er vele jaren zullen verloopen eer ik aan amortisatie kan denken. Nu leefde ik in de laatste paar jaren aanhoudend in spanning voor mijn leven, want kwam ik in deze periode te sterven en moest dus alles op een gegeven oogenblik gerealiseerd worden, dan zag 't er miserabel uit voor mijn vrouw en kinderen (No 4 van deze laatsten {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} wachten wij tegen April a.s!). Om nu een eind te maken aan die vrees voor den dood die natuurlijk ook verlammend werkte op mijn ondernemingszucht in zaken, heb ik verleden jaar mijne erven in verschillende levensverzekering-maatschappijen verzekerd voor een flinke ronde som, zoodat, als ik nu vroeg kom te vallen en er bleef eens weinig of niets over, zij dan niettemin wel fatsoenlijk door de wereld kunnen komen. Die manoeuvre kost mij natuurlijk nu ieder jaar een mooie som gelds, maar dat kan er af en ik heb sedert dien tijd een vrij wat rustiger leven dan voorheen en werk met veel meer kalmte dan toen. Nu heb ik al dikwijls gedacht dat ook Gij vrij wat rustiger leven zoudt, als Ge wist dat na Uw dood Mimi en Uwe vrouw een zeker vast inkomen hadden, waardoor zij gemakkelijker door de wereld konden komen dan voor hen mogelijk is, ook al zullen zij door les geven, vertalen en anderen arbeid iets kunnen verdienen, en met die gedachte heb ik mij dezer dagen eens bezig gehouden met een overzicht van de vooruitzichten die mij Uwe boeken bieden. Dat overzicht nu is mij gunstig genoeg gebleken om het verband op mij te durven nemen om polissen op Uw hoofd te sluiten tot een gezamenlijk bedrag van 10.000 gulden, welke polissen door mij genomen en betaald, worden geëndosseerd aan Mimi of Uwe vrouw, al naar Ge dat wenscht. Op die manier trekken Uwe nablijvenden als Ge vóór hen mocht overlijden, de vruchten van Uwen arbeid en hoeft Ge U niet meer zoo ernstig te bekommeren over hun toekomst. Dat ik bovendien al 't mogelijke doen zou om in zulk geval voor Mimi vertaalwerk als anderszins te vinden, waardoor zij de noodige suppletie voor haar onderhoud zou krijgen, beloof ik plechtig. Zoo Ge, wat ik hoop, mijn idee practisch vind, informeer dan eens welke de soliedste maatschappijen in Duitschland zijn en welke premie zij vragen. Naar ik hoor zijn de Germania in Stettin en de Providentia in Franckfurt a/M heel solide, maar daar voorzichtigheid in deze noodig is, zou ik voorstellen om des noods bij vijf verschillende maatschappijen 2000 Gulden te vragen, opdat, als er dan soms één fout gaat, er altijd nog ⅘ van 't geld gered mag heeten. Op de hier bestaande maatschappijen heb ik 't niet erg begrepen, want de directeuren leven op zoo énorm kostbaren voet, dat zonder twijfel jaarlijks tienduizenden aan noodelooze tractementen wegvloeien. De Engelsche en Duitsche maatsch. van dien aard schijnen mij solider {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} toe, althans practischer ingericht. - In Wiesbaden kunt Ge stellig wel op de hoogte komen van de opiniën over de Duitsche Maatschappijen, maak er dus eens spoedig werk van, als Ge met mijn plannetje instemt en geef mij zoo mogelijk alle noodige inlichtingen om de zaak gauw in orde te brengen. Bedenk wel dat het U ook met de meeste inspanning, niet licht gelukken zou om zoowel enkele lastige oude crediteuren te voldoen als kapitaal voor de toekomst Uwer geliefden te vormen en er bezwaarlijk een beter middel zal te vinden zijn om althans iets voor hen te doen. Mocht Ge echter een beter plan uitvinden, dan wil ik dit gaarne overwegen. Maak U niet bezorgd dat ik de jaarlijksche premiebetalingen niet zou kunnen volhouden. Zooals ik zei moet ik mij al heel erg vergissen als ik niet jaarlijks een f500. - en meer uit Uwe boeken zal maken en mocht dit al niet het geval zijn, dan nog is er geen bezwaar, omdat Uwe boeken zullen renderen ook al word ik 80 jaar en ik dus in elk geval later voldoende beloond zal worden voor mijne tijdelijke uitschotten. Geef dus gerust Uwe toestemming en wees inmiddels met Mimi hartelijk gegroet van tt GLf Nog moet ik hierbij voegen dat, ook zonder dat Uwe boeken renderen mijn overige inkomsten tegenwoordig al ruim al mijne uitgaven dekken. Ik offer dus niets op. [28 februari 1874 Brief van Multatuli aan Mina Krüseman] *28 februari 1874 Brief van Multatuli aan Mina Krüseman. (Leven II, blz. 103.) Wiesbaden, 28 Febr. (....) Zeg, als ik 'n 2 drama schryf, zal ik 't, als ge 't toestaat, aan u opdragen. Ik zoek al lang naar 'n gelegenheid om je openlyk hulde te doen. (....) Men heeft het versmaad Vorstenschool op te voeren. Ik ben dus niet in de gelegenheid my te oefenen in tooneelkennis. (....) Maar juist daarom, uw schryven over dat stuk is 'n lieve schadeloosstelling. (....) {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik hoop dat je altyd goed over me denken zult, en tracht het er naar te maken. (....) Dekker. [2 maart 1874 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli] *2 maart 1874 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli. (Leven II, blz. 104.) 't kibbelen: blijkens andere brieven betrof het verschil van mening zowel de inhoud van haar boek Een huwelijk in Indië, als de auteursrechten. Parijs, 2 Maart 1874. Waarde Vriend! Ik ben aan 't kibbelen met mijn uitgever, Nijhoff. (....) Gij hebt wel gelijk, Mimi een nobel schepsel te noemen! - Arme ziel, waar zit ze nu? - Dites, entre nous - niemand hoort ons toch... bestaat er één man die vrouwenliefde waard is? - Ik heb u meer dan eens beklaagd en duizende malen bewonderd, maar... O ik wensch u den cauchemar dien ik u verleden voorspeld heb! Mimi zou met me mee wenschen als ze 't wist! Maar wij komen reeds te laat, niet waar? C'est fait! want gij zijt aan 't werken. Ik heb in mijn gevolgtrekkingen wat van de Pietersens geloof ik! Adieu, ik moet kibbelen, en dat kan ik met u niet doen. - O! ja, of ik uw Vorstenschool zou kunnen spelen? - Neen, niet lezen zelfs. Ik heb 't geprobeerd en even als in de laatste acte van de Huguenots, ben ik in mijn tranen gestikt telkens wanneer 't goed begon te gaan! Ik geloof dat ik wel een jaar zou moeten studeeren, eer ik mijn gevoel genoeg verstompt zou hebben om boven mijn rol te staan en met kalmte een geheel publiek die bewondering af te dwingen, die ik zelve nu gevoel. Ik moet altijd achteruit gaan voordat ik vooruit kan komen! Is dat logisch? Je n'en sais rien! (....) Mina. [3 maart 1874 Brief van Multatuli aan Funke] 3 maart 1874 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} De laatste woorden staan op blz. 4 rechts in de marge. te wreken over Vrye Studie: Van Vloten had op 23 oktober 1868 te Delft gesproken over vrije studie; Multatuli had deze avond bijgewoond en sprak op 20 november 1868 voor dezelfde studenten over hetzelfde onderwerp beter. Zie V.W. XIII, blz. 161, 187, 198 en 227-229. Wiesbaden 3 Maart 1874 Waarde funke, Reeds drie dagen heb ik uwen brief van 27 febr. op m'n schryftafel liggen! Dat edelmoedig voorstel heeft aandoeningen van zoo velerlei aard in my opgewekt dat ik er mee bezet ben. De eerste indruk was en blyft natuurlyk dankbare erkenning van uw hartelyke welwillendheid. Maar, kerel, ik ben te arm om voor de toekomst te zorgen! Pynlyk is het, en ik klaag daarover dan ook dikwyls, vooral omdat het my belemmert in m'n werk, iets dat ik nooit voldoende aan iemand heb kunnen uitleggen. Des-noods (en niet altyd zelfs) begrypt men dat ik niet werken kan als ik geen eten heb. Maar niemand vat hoe ellendig 't op m'n fantasie werkt, als ik my moet inlaten met burgerlyke berekeningen. Voor 'n reisje dat f50 kosten moet, en daarvoor behoorlyk te doen is in de 1e klas, heb ik (3e klas reizende, by preferentie)... méér noodig. Ik wou zeggen: zóóveel, maar t is niet te bepalen. Het zorg-dragen om uittekomen, breekt m'n gedachten, en... 't gebeurt soms dat er voor my ekonomie ligt in laisser aller. Ook m'n indrukken zyn geld waard (anders verkocht ge myn Ideën niet) en 't kibbelen over 'n gulden, kan me 10 gl kosten aan geldwaardige uiting. Hierin alleen ligt het verschynsel dat door burgerluî (naar den geest) verkwisting zou genoemd worden, want eigenlyk ben ik zuinig in m'n uitgaven omdat m'n behoeften zoo eenvoudig zyn. Om één voorbeeld te geven, ik heb 'n jaar of vier geleefd zonder winterjas, en 't is à contrecoeur dat ik onlangs een heb laten maken. Welnu, by den zachten winter dien we hadden, zie ik 't ding telkens met wrevel aan, en ben kwaad over de f40 die 't kost. Te arm om voor de toekomst te zorgen? Verbeelje, ik mag geen boeken meer bestellen! Zoo als gewoonlyk by zulke dingen is de rekening van verleden jaar hooger opgeloopen dan ik dacht, en dus moet ik me voornemen die weelde afteschaffen. (Om oprecht te zyn, moet ik u verzekeren dat dit my minder treft, dan over 't algemeen van 'n schryver zou verwacht worden. Slechts zelden doet 'n boek my goed. Alleen oude dingen, en schryvery die my persoonlyk aangaat, byv. 'n recensie.) {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} Myn hoofdbezitting - de eenige - is myn stemming. Die hangt voor 'n groot deel van 't dagelyksche af, voor zoo ver Mimi dat niet van my kan afweren. Want dit doet ze dikwyls. Soms onderschept ze brieven die ze nadeelig voor my rekent. Waar ik 't nu-en-dan bemerkte, zei ik er niets van. Zy, wetende dat ik 't bemerk, zei ook niets. Maar de meeste dingen laten zich niet achterhouden. Myn welbegrepen voordeel is dat ik die zoo glad mogelyk kan afdoen, en - hoe gek het klinkt - zelfs in 't belang der mynen is dit méér waard dan 't ontvangen van 'n (betrekkelyk) kleine som na myn dood. Nog altyd is er kans op relief van m'n toestand vis-à-vis Nederland. Zelfs is dit waarschynlyk. Er broeien veel dingen waar de pers niet van weet. (Onze kranten vertellen of Mr die by Master die - engelschen of franschen altyd - gedineerd heeft, en wat daar achter zitten zou! De intellectueele beweging in Holland zelf gaan ze voorby, misschien wel omdat dit eigen opmerking en eigen redaktie vorderen zou!) Hoe dit zy, ik ben in myn kring de hoofdpersoon, en niet myn vrouw en kinderen noch Mimi. (Zy allen zyn dit volkomen met my eens, en altyd eens geweest!) Hun aller belang is dat ik my roeren kan, dat myn arbeid glad gaat. Juist onder het verwringen van deze waarheid hebben zy en ik veel geleden. Telkens beproefde men (daarmee is van Vloten begonnen, en wel om zich te wreken over Vrye Studie! - telkens zocht men in zorg voor vrouw en kinderen een wapen tegen my, alsof ik 'n slecht man en vader was. Eilieve, wat had publiek met m'n gezin te maken? Ik had al of niet aanspraken. Zoo ja, men had ze moeten laten gelden. Zoo neen, dan hadden ook m'n vrouw en kinderen niet het minste recht op sympathie. Maar deze beschouwing gaat geheel en al buiten uw vriendelyk voorstel om. Uwe bedoeling is zeker lief en goed, vooral daar ge als rechtmatig eigenaar van m'n verschenen werken (nu slechts op die na welke by Waltman verschenen) my niets schuldig zyt. Blykt u evenwel dat het debiet hooger is dan volgens uw schatting overeenkomt met het betaald honorarium, welnu laat my dan voor 'n deel mee genieten van dat meeloopen, altyd onder de erkenning van myn zy dat ge hiertoe geenszins verplicht zyt. Ik zal 't inderdaad best kunnen gebruiken, want ik zit op hooge lasten, erg! Geef niet toe in ordinaire beschouwingen als, byv: dat ik uit egoïsme meer belang stel in myn oogenblikkelyk welzyn, dan in de toekomst {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} der mynen. Juist myn welvaren is hun belang. Dit weten zy allen, en zy zouden precies antwoorden als ik. Maar ze zouden 't doen met minder weerzin, omdat hun afwyzend advies naar edelmoedigheid gelyken zou, en myn verzoek naar eigenbaat. Welnu, noch 't een, noch 't ander is het geval. Ik zeg eenvoudig wat me voorkomt waar te zyn.- Heelemaal afgescheiden van deze zaak (geloof me!) vraag ik u: hoe 't gaat met Woutertje? Ik vraag dit alleen als litterateur om peiling te nemen. Ik richt me niet naar Publiek, maar wél is 't noodzakelyk voor me iets te weten van de ontvangst. Ik wou zoo graag iets hooren van den indruk die 't streng realisme van bundel VI gemaakt heeft. Hoewel nu de Tydschriften nog altyd zwygen, zult gy wel wat gehoord hebben, of bemerkt althans. Zoo ja, deel me dat mee. Weldra zal de uitgestrooide vertelling ophouden - zoo denk ik! - dat juist of alléén ‘die Havelaar zoo mooi is.’ Ook dit is 'n wapen tegen my. Ik heb veel geschreven dat meer beteekent dan de Havelaar, en waarschynlyk beleef ik nog dat men dit inziet. (Ik dacht dit gister nog by 't korrigeeren van vel 6 bundel VII. Die beschryving van den Jodenhoek is goed.) Maar of ik 't al dan niet beleef, zéker zullen de Ideën later m'n hoofdwerk zyn. Als ik eigenaar was leverde ik ál m'n werk - 'n beetje anders gearrangeerd - in den Ideen-vorm. Niets dan dat! Alzoo vertel my eens hoe die bundel VI gaat? En of-i vorige bundels meetrekt? Nog-eens, ik vraag dit alleen in-verband met de schryvery, en niet om de geldvraag. Dit is de zuivere waarheid.- Mimi verzocht me gister al u om geld te schryven. Maar ik was jarig en wy hielden feest. (Nogal treurig, want naast ons in de kamer ligt 'n zieke die weldra sterven zal. En ik kreeg geschenken! Ziehier (van diversen) een camelia 12 stalen pennen (6 kreutzer!) 1 zakkompasje 1 briefwegertje 1 portefeuille met zelfgeschilderde bloemen op de spahouten omslag 1 bloempotje, 'n tulp, van ons klein dienstmeisje 1 mooie hollandsche brief van nonni. Hoe 't kind zoo goed hollandsch schryft begryp ik niet. Er is byna geen fout in.- {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} Och, alles even kinderlyk! Ik was aangedaan. En ik had lust... in lust tot pretmaken. Maar 't ging niet. Enfin, een-en-ander belette my (plus de moeite om U zuiver te antwoorden op uw edelmoedig voorstel) u reeds gister te schryven. En ook eergister liep ik te peinzen. Misschien had ik nog langer uitgesteld als ik niet vragen moest naar remise. Ik maak de voorrede (of narede) voor den herdruk later. Wees zeer hartelyk gegroet van tav DD Ik weet niet wat ge aan Mimi hebt geschreven. Ze doet alles op haar eigen houtje, zeer goed! Maar adresseer niet: Mlle Sch. Adresseer maar altyd aan my. Zy toch maakt al m'n br. open, en geeft my alleen die welke ik lezen moet. [5 maart 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 5 maart 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen kant beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 27 februari, voor de volgende zet 8 maart. Ontvangen 20 C 7-C6 Antwoord. 21 H 1-E 1. Wiesbaden 3 Maart 1874 Douwes Dekker [5 maart 1874 Brief van Funke aan Multatuli] 5 maart 1874 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Twee dubbele velletjes postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 7 beschreven. (M.M.) Op blz. 3, 5 en 6 staan met verwijzingstekens enkele inlassen in de marge. Amsterdam, 5 Maart 1874 Waarde Dekker! Al begrijp ik niet alles, toch kan ik mij verbeelden dat er voor U gepaste en geldige redenen kunnen zijn, die U nopen mijn voorstel niet aan te nemen. Mijn hoofddoel er mee was natuurlijk alleen om Uw leven te veraangenamen, en als dat nu naar Uwe meening even goed of nog beter kan geschieden door voldoening aan Uwe inzichten, dan {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} vindt Ge mij even bereid om U daarin naar mijn vermogen te helpen. Om kort te gaan stel ik U dan voor mij op rekening 1874 voor f500. - extra te debiteren en, om dit onder een vorm te brengen, moesten wij bepalen dat ik U voor de te geven herdrukken Uwer werken dit jaar f1000. - zal uitkeeren, dus f500. - boven de vastgestelde f500. - voor bundels III en IV. Bij deze gelegenheid acht ik mij in ons beider belang verplicht U nog eens te wijzen op een zeer ernstig bezwaar dat Gij Uzelf en Uwen uitgever in den weg blijft leggen voor den meerderen opgang Uwer werken. Gij begrijpt reeds waarop ik doel. De vorm waarin Ge mij verplicht Uwe indrukken uit te geven, belet eenig en alleen dat ik U voor Uwen arbeid meer honorarium kan bieden. Denk maar zelf eens na. Niemand begint met zich een 5n of 6n bundel aan te schaffen en hoe betrekkelijk weinigen kunnen geld genoeg missen om zich de heele reeks Ideën aan te schaffen. Zij die begonnen zijn de eerste bundels te koopen nemen wel meerendeels de volgenden, maar toch vermindert het getal getrouwen met iederen bundel, zoodat ik, om in cijfers te spreken, op bundel IV ruim 1000 inteekenaren had, op bundel V slechts 800 kreeg en bundel VI tot 700 daalde. Nu weet ik wel dat van lieverlede die weifelaars weêr komen aanzetten, maar het duurt jaren eer zoo'n bundel uitverkocht raakt. Allééen bundel IV verkocht ik later veel apart, enkel omdat de Vorstenschool iedereen aantrok en men, om die te hebben, zich wel moest getroosten den heelen bundel te koopen. Zoo b.v. ben ik er zeker van dat, zoodra ik de op zolder liggende overdrukken der V.S. apart ga uitgeven, een massa liefhebbers er op zullen aanvliegen, even als ze voortdurend Uwe bundels Minnebrieven, Verspr. Stukken, Pruissen en Nederland, Vrije Arbeid, Bruid daarboven, 't Gebed, etc. aanvragen. Tegen één stel Uwer Ideën, verkoop ik 20 deeltjes onder bijzondere titels. Terwijl van Uwe reeks Ideën tot heden niet meer dan 700 compleete ex. ongerekend de ex. die ik van I en II in de post 8o editie verkocht, verkocht zijn, werden sedert de eerste uitgaven van Uw Havelaar minstens 7000, van de Minnebrieven 3000, van de ‘Herdrukken’ 3000, van Vrijen Arbeid 2000, van de ‘Bruid daarboven’ 2500 verkocht, van 't Gebed e.d. minstens even zooveel. Hoe zou ik er anders speculatie in zien om thans nog voor 't recht van herdrukken van Havelaar f2000. - te betalen! Aan de nieuwe bundels Ideën wordt dan ook niet alleen niets door {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} mij verdiend, maar elke bundel levert een te-kort. En niettemin, zult Ge zeggen, biedt Ge mij aandeel in de winsten! Ja, dit kon ik enkel dáárom gerust doen, omdat, ook al verdien ik niets in geld, de waarde der Kopijen en op zolder liggende exx. voor mij kapitaal vormen en voldoenden waarborg geven dat ik er mettertijd toch aan verdienen zal. De gezamenlijke rekening van al Uwe tot mijn fonds behoorende werken wijst op dit oogenblik nog een geldelijk te-kort aan van meer dan f4000. - en niettemin zou ik de massa met het Kopijrecht voor geen 10 mille willen missen. Gansch anders zou de rekening worden als ik bij elk product van Uwe pen een nieuw publiek kon zoeken. Dan zou 't getal dadelijke koopers van menig werk stijgen tot 2000 en meer en zou ik U bijgevolg een veel beter honorarium kunnen uitbetalen en zelf dadelijk gaan meeverdienen. Als ik niet het buitengewoon geluk had vrienden te bezitten die mij voortdurend van bedrijfskapitaal voorzien en ik leven moest van directe winsten, dan zou 't mij onmogelijk zijn voor U uit te geven. Om al die redenen heb ik zoo dikwijls en vurig gewenscht dat, ook al zet Ge de Ideënreeks in den eens gekozen vorm voort, Gij, behalve die reeks, ook bundels onder bijzondere titels zoudt uitgeven, zooals Ge vroeger deedt. Wat zou b.v. bundel III daartoe geschikt zijn! En die bundel gaat thans juist zoo slap, omdat het een ‘3e deel van een werk’ is dat misschien wel 20 deelen groot zal worden! Daardoor schept Ge een telkens nieuw publiek nevens het oude en uit die nieuw-aangeworvenen kweeken zich van zelf liefhebbers voor de zeven bundels Ideën. Om een voorbeeld te geven, verklaar ik mij dadelijk bereid U voor een blij- of tooneelspel van Uwe hand f100. - per vel te betalen, mits niet op te nemen onder de Ideën, en ik ben zeker dan nog zeer goede zaken te zullen maken, beter dan met f40. - te betalen bij plaatsing in de Ideenreeks. - Aan bundel IV heb ik niets verdiend, maar uit de overgedrukte ex. der Vorstenschool, die ik in 't laatst van dit jaar in den handel ga brengen, zal ik zonder twijfel de f500. - extra kunnen betalen, die ik U in dezen aanbied en zelf nog wat overhouden, terwijl ik U bovendien binnen een jaar na de afzonderlijke uitgaaf aan boord zal komen voor correctie van den 2n druk der afzonderlijke uitgave. Zoo ook zal Uwe V.S. dán eerst algemeen de attentie trekken als ze apart is uitgegeven. Het keurslijf van de Ideënreeks heeft dat belet en belet nog dag aan dag den meer- {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} deren opgang Uwer onnavolgbare Wouter-historie. Thans ligt ze verscholen onder zeven dikke bundels Ideën, die, (ook in de post 8 editie) f17.50 zullen kosten en wordt enkel gekend en geroemd door de 700 bezitters van de heele collectie. en door hen die ze uit Lees bibliotheken leenen. De Wouter-epopée apart uitgegeven zou U alléén 2 à 3000 nieuwe vrienden aanbrengen! Nog tal van argumenten zou ik kunnen aanvoeren om U te bewijzen dat Ge zéér onpraktisch handelt in 't belang van U zelf, van Uwe zaak (uw levensdoel) en van al de Uwen, door Uwe voorliefde voor den eens gekozen Ideën vorm, of liever door Uwe begeerte om alles onder dien vorm te brengen. Blijft Ge Uw verkeerd stelsel handhaven, ik zal er verder in berusten, maar beklaag U dan ook niet, zooals Ge nog pas in den herdruk van bundel III deedt, dat Ge als Nederlandsch auteur niet meer van Uw werk maakt, en dat men hier te lande een novellist als Cremer beter betaalt dan U die honderdmaal meer talent bezit. Cremer gedoogt dat men hem exploiteert, maar Gij verkiest dat niet. Vermoei U niet met mij te willen betoogen dat ik ongelijk heb. De cijfers en de opgedane ondervinding sedert ik Uwe boeken bezit, spreken al te luide dan dat ik op dat punt ooit iets zou kunnen toegeven. Gij zult dus altijd weêr van mij het refrein hooren: dat Ge Uwe eigen zaak slecht dient door zóó sterk te hechten aan een eenmaal gekozen vorm. Houd mij ten goede dat ik andermaal U ronduit heb gezegd wat mij op 't hart lag. Gij gaaft er mij thans aanleiding toe door Uw verzoek om te weten hoe publiek Uw Wouter ontvangt, anders had ik U niet op nieuw met mijne bezwaren aan boord geklampt! Wees hartelijk met Mimi gegroet en geloof mij altijd Uw toegenegen GLf Hierbij f100. - in mindering. [7 maart 1874 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli] *7 maart 1874 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli, op 4 maart begonnen. (Leven II, blz. 108-116) In de dertiende alinea is het woord eindigde toegevoegd, dat in de druk abusievelijk zal zijn weggevallen. {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} woordje aan de Koningin: bij deze zin voegde Mina Krüseman later de voetnoot: Zoo ver ik weet is dit woordje aan de Koningin nooit in druk verschenen. Parijs 4 Maart 1874. Niet voorlezen. Oho! Multatuli! Uw laatste brief is een antwoord op den mijnen die hem gecroiseerd heeft! Ik, wist wel dat uw liefde in een déceptie zou eindigen en u helpen in een cauchemar! Dat kon niet anders afloopen dan zóó! Zij moest u tegenvallen (geen schoonheid had dit kunnen voorkomen) en zij moeten u vervelen. Of gij het ronduit zeggen wilt of niet, dit verandert niets aan de zaak; 't zou een mirakel geweest zijn als 't anders was gegaan, en de mirakels hebt gij zelf vermoord, die kunnen u dus niet meer helpen! - Hoe ik aan humor kom? hebt gij me eens gevraagd; net zoo natuurlijk als gij aan dezen cauchemar. Nu vind ik bijv. iets geks in uwe positie tegenover ‘l'objet de votre flamme!’ en iets diep weemoedigs in die van Mimi tegenover u allen. Is Mimi auteur? - laat haar dan nu een drama schrijven, 't zou uw Vorstenschool nabij kunnen komen! - Wat u betreft, je vous défie d'en faire autant. - Ik tart u, met de omgeving die gij nu hebt, één enkel vel te leveren zóó trotsch gedacht, zóó rijk geschreven, dat gij zelf 't in uw verleden een eereplaats zoudt durven aanwijzen. (Deze woorden zouden er u toe kunnen brengen, misschien!) Zie, zóó ver ga ik in mijn rekenen met de buitenwereld! - Gij hadt Laps niet kunnen schrijven in de atmosfeer waarin gij leefdet toen gij de 1ste akte van uw Vorstenschool gevoeld hebt! Het Gebed van den Onwetende moet nu vóór u liggen als 't reuzenwerk van een geestverwant. Vergis ik me? - 't Is mogelijk, maar ik geloof 't niet; - Of Laps me geamuseerd heeft? - Ja, ik heb om menige zet gelachen, en altijd 't natuurlijke van de schilderingen bewonderd, want alle personen leven; ook vind ik 't zóó erg niet als de menschen prétendeeren, maar... ik voel me liever vernietigd door uw Vorstenschool; voilà! Wilt gij Mimi s.v.p. mijn dank betuigen voor de moeite die zij zich gegeven heeft om mijn ‘Huwelijk’ te recenseeren? Ik ben benieuwd te zien hoe! Doorenbos heeft 't opgehemeld en Sillem heeft 't ter dood veroordeeld, de Veer noemt 't ‘onzedelijk’ en uw vijand heb ik er mee ingepakt; enz. enz. In dien vijand heb ik 't meeste schik, want de man was van den winter net zoo nijdig op mij, als hij vroeger op {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} u geweest was, en nu komt hij met hangende pootjes aangezet om vriendschap te sluiten! - Zóó kwam hij binnen stuiven bij een familie, waar ik na een lezing soupeeren zou: ‘Jufvrouw Krüseman, u ziet mij hier niet om u banale complimenten te maken, zooals anderen gewoon zijn te doen, integendeel, ik ben verontwaardigd over heel veel dingen die u, een vrouw, en nog wel een ongetrouwde vrouw, in publiek heeft durven zeggen, en ik wil u rekenschap vragen...’ ‘Rekenschap? - Halte-là! Ik geef nooit rekenschap, van wat ook, dan als ik er lust in heb... en... nu heb ik geen lust.’ ‘Goed, 't is hier de plaats ook mogelijk niet om zulke ernstige questies te behandelen... maar dan zal ik u schrijven, uitvoerig schrijven en...’ ‘En als ik tijd... en lust heb, zal ik lezen wat u me geschreven heeft!’ Toen was hij getemd! En nu is hij heel zoet geworden en schrijft hij niets leelijks meer, zelfs niet over u! Gij vraagt of ik gelukkig ben? Ja, ik ben tevreden. Ik zou gelukkiger kunnen zijn, maar ik geloof dat ik 't hoogste punt van mijn geluk bereikt heb en niet anders meer dan dalen kan. Daarom leef ik ook, als 't ware, bij het oogenblik en geniet van duizend kleinigheden die een ander onopgemerkt voorbij zou laten gaan. Een toon, een kleur, een zonnestraal, alles maakt mij gelukkig! En als ik soms verdrietig ben, teleurstellingen, moeielijkheden, vervelende plichtjes heb, och, dan schrijf ik maar eens wat nijdigs om mij te verzetten en lach daarna mijn eigen kwaadheid uit, met de oude gedachte: ‘Wat blijft me toch nog veel over dat niemand me ontnemen kan!’ Ik weet wel dat ik mij een existentie gekozen heb, die zóó niet blijven kan, maar ik heb nog al kans om op de een of andere manier jong te sterven ('t geen ik hoop) zoodat ik 't verdriet niet beleven zal van niets dan een verleden te hebben. Ik ben geboren om vrij en om gelukkig te zijn, en mijn grootste verdriet is altijd geweest dat niemand dit begreep! Als ik in Indië bijv. 's morgens om vijf uur mijn bed uit vloog om alleen te zijn, door den tuin te hollen met mijn hond, de vogeltjes te hooren wakker worden op den riggel van 't dak, en melaties te bekijken die dropen van den dauw, dan werd ik een paar uur later gezocht en gevonden en met knorren naar huis gezonden; en den volgenden morgen, als ik mijn vlucht hernieuwen wou, vond ik deuren en vensters gesloten, en kon ik zelfs niet in de galerij komen om de nieuwe zon te zien! O, dat wa- {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} ren mijn grootste kinderplagen! Wandelen met Papa en Mama en de zusjes om half acht, over 't wandelpad, ver van 't natte gras, of rozen plukken om bouquetten te maken! - Hu! elke bloem die geplukt was gaf me een émotie als een lijk! Duizend kunstgrepen had ik om een enkel knopje te redden; en als ik dan den volgenden morgen ontvluchten kon en mijn knopje levend weervond, mooier nog dan gisteren, als trotsch op zijn leven, oh! dan was ik zoo gelukkig dat ik 't heele verhalen zat te vertellen over de zon die komen zou en mogelijk niet te fel zou schijnen, zoodat 't nóg een dag zou kunnen leven! - En als ik dan later beknord werd omdat ik mijn les niet gekend of mijn théma slecht gemaakt had, was het omdat ik naar buiten had zitten kijken en de zon gebeden had niet te fel te schijnen, en mijn bloempje te sparen dat ik aanstonds weer wilde zien! Dat bewonderen van ieder bloempje, dat ongeschonden houden van al wat ik mooi of hoog vond, is me uit mijn kindsheid bijgebleven. Eerst tot mijn verdriet, want niemand begreep dien godsdienst op mijn manier, en in de samenleving was hij belachelijk. Later tot mijn geluk, want nu vind ik schatten waar geen ander ze zoeken zou! - Voilà ma richesse, die ik als een gierigaard verberg, ziedaar ook de reden van mijn alleen zijn dat me voldoet. Ik voel me meestal meer alleen als ik met anderen ben dan als ik alleen ben. Vroeger had ik behoefte aan meedeelen, omdat een van mijn jongste zusters (een groote ziel in een zwak lichaam) in vele opzichten mijn echo was, en voelde wat ik meende, zelfs als ze me niet begreep. Mijn twee andere zusters konden me niet schelen, de eene was mooi en de andere was goed, maar beide waren zoo ‘comme il faut’, dat zij mij onbetamelijk vonden, zij hielden niet van mij, er lag een kloof tusschen ons, die door geen zusterschap kon aangevuld worden. Mijn zuster is gestorven toen zij nauwelijks twintig jaar oud was en Mama was toen reeds dood. Toen stond ik alleen, zelfs thuis, want mijn twee overige zusters behoorden bij elkaar, en Papa en ik, wij begrepen niet veel van elkander. - Vriendinnen heb ik weinig gehad, eigenlijk maar vier, twee ben ik ontgroeid, de derde is totaal gedémoraliseerd door haar man, die een ellendeling is, en de vierde is een nobel, ongelukkig schepsel, dat ik sedert twaalf jaar bewonder. Vrienden?... Ik heb verscheiden mannen in mijn leven ontmoet die ik tot vriend had willen hebben, maar... bij 't geringste bewijs van vriendschap dat ik hun gaf verloor ik mijn vriend! Een hollander is {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} geëindigd met mij coquette te noemen. Een belg met mij een liefdesverklaring te doen, terwijl zijn vrouw de kinderen naar bed bracht. Een fransch ténor - een man van énorm veel talent en algemeene kennis - met een: ‘Ecoute, tu es trop belle pour t'aimer si froidement que cela! - Si tu ne veux être ni ma femme ni ma maîtresse... eh bien, il vaut mieux ne plus jamais nous revoir... adieu!’ Toen heb ik mijn schoonheid vervloekt! Ook al dwaas, want die is mij dikwijls van heel veel nut geweest. Een Amerikaan, die zich zes weken lang voorbeeldig gehouden had, eindigde met mij op te sluiten in een hôtel, in een afgelegen kamer, die hij er opzettelijk voor gehuurd had. Die scène is zóó mooi geweest, dat ik haar wel eens op de planken zou willen zien! Een man die alle mogelijke maatregelen genomen had om mij 't vluchten onmogelijk te maken, en dien ik op een half waanzinnige déclaratie zóó kalm en vertrouwelijk antwoord, dat hij, dood verlegen, de sleutel van de deur uit zijn zak haalt en mij heen laat gaan zonder een woord meer te zeggen. Den volgenden dag kwam hij met dit voorstel aanzetten: ‘Je hebt onze liefde altijd vriendschap genoemd omdat ik getrouwd ben, niet waar? - Welnu, ook die hinderpaal zal ik uit den weg ruimen. Beloof me dat je mijn vrouw zult worden en noem me den tijd wanneer, dan zal ik zorgen tegen dien tijd vrij te zijn.’ ‘Vrij?’ ‘Ja, gedivorceerd van mijn vrouw, die ik al de kinderen laten zal.’ ‘Poor Willie!’ - gaf ik hem ten antwoord en de naam van zijn lievelingskind schudde hem wakker... juist wakker genoeg om hem te laten zeggen: ‘Dan zullen wij Willie bij ons nemen!’ O! de mannen! En dát heet vriendschap! Dát heet liefde! Zoo'n onberedeneerde wreedheid! - Verwondert het u dat ik koud blijf voor 't een zoowel als voor 't ander, na de comische en tragische ondervindingen, die ik overal heb opgedaan? Die Amerikaan was tòch een goed mensch, waarachtig, hij was goed en zeer gehecht aan zijne vrouw en kinderen! Hij was maar niet wijs op dat oogenblik, en wist zelf niet wat hij deed. Nu zegent hij mij zeker voor mijn ongevoeligheid, die hij toen gevloekt heeft! Maar... waar blijft de vriendschap met al die blinde passie? Hoe lang kan ze duren? - En wat is ze waard?- Ik zie kans vriendschap voor een man te hebben en met hem om te {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} gaan als met een broêr, mijn leven lang en te gelijker tijd van een ander te houden met een liefde waarin de vriend nooit deelen zal. Is dat iets onmogelijks voor mannen? Hebben ze altijd alle vrouwen lief die 't toeval naast hen plaatst? Passie voor allen, en een blijvend gevoel van sympathie en eerbied voor geen een? Ik weet 't niet. Al wat ik weet, is dat ik 't woord ‘vriendschap’ in een somber oogenblik van teleurstelling geschrapt heb uit mijn leven, en daarna, zonder omzien, mijn weg alleen vervolgd heb, tusschenbeide even toevende bij iemand die uitmuntte, en onwillekeurig denkende: ‘Was ik een man, dan had ik hier een vriend gevonden!’ ‘Gekheid! dan had hij mijn vriend niet willen zijn!’ - Ziedaar 't troostvolle antwoord dat ik mijzelve geef op mijn dwaze wenschen! 't Zelfde antwoord waarmee ik u, en waarmee ik Vosmaer voorbij ben gegaan, waarmee ik nu bezig ben ook Roger voorbij te gaan. 5 Maart. ‘De eischen van vriendschap?’ Die ken ik niet. Ik geloof niet dat vriendschap eischen heeft; ze is tevreden met alles, eischt niets en is niets verschuldigd, ze is vrij. Waar sprake van eischen en rechten en taxatie is, kan dáár vriendschap zijn? Ik weet 't niet. Ik ben heel dom in 't ontleden en uitleggen van gevoelens, maar ik geloof dat ik zelve heel zuiver voel; daarom ga ik ook blindelings op mijn eerste impressie af en volg zonder eenige redeneering mijn instinkt, waar 't me heenvoert; dit à part moi, daar de buitenwereld niets met mijn impressies of instinkt te maken heeft en er doorgaans ook niets van te weten komt. Ziehier wat u betreft; voor u heb ik van alles door elkaar gevoeld; bewondering, medelijden, belangstelling, hoogachting, dankbaarheid, alles wat bruikbaar zou zijn om tot vriendschap op te voeren - geen liefde - en toen heeft mijn instinkt mij gezegd: ‘Ga heen, en blijf weg, zie hem nooit weer als 't mogelijk is.’- Dáár was weer iets moois ongeschonden te houden, een gevoel dat ik, als een bloem uit mijn kindschheid, één dag langer wilde laten leven! Ik was bang dat gij mijn bloem zoudt dooden en zelf de grootheid profaneeren zoudt van 't reine gevoel dat me tot u had gevoerd. Dit is geen pédanterie, integendeel, want ik stel alle mogelijke hoedanigheden van een vrouw (tegenover een man) lager dan haar vrouwschap! Dit hebben de mannen me geleerd, en mijn ondervinding heeft 't me dagelijks bewezen. {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu zijt gij de laatste dien ik als vriend behandel, ik hoop dat gij de eerste zult zijn qui en sera digne. Gij hebt een naam met opzet overgeslagen in uw brief, dat hadt gij niet behoeven te doen, want ik heb dien naam niet uitgewischt, integendeel! Hij staat in groote letters vóór me, altijd en hij heeft me staande gehouden in de moeielijkste oogenblikken van mijn leven; kracht gegeven, telkens wanneer ik me moedeloos of zwak gevoelde. Ik weet wel dat er niets uit de werkelijkheid gebleven is au fond van mijn droom. (Niemand toch zou mijn idéaal met meer wreedheid belachelijk maken dan de persoon zelf, als hij vóór me stond.) Maar wat doet dat? - Ik heb behoefte aan iets hoogs, dat ik nabij wil komen en waarvoor ik mij schamen wil ooit laag of gemeen te zijn, als mij daarvoor nu een droom voldoende is, een herinnering die ik geïdealiseerd heb onder den naam dien ik eenmaal als den mijne wilde aannemen, och, laat me dan mijn droom behouden en eerbiedig den naam, die me verwijderd heeft gehouden van veel réalisme, dat me anders aangetrokken zou hebben en een schaduw zou geworpen hebben over mijn verleden, waarop ik nu ten minste zonder schaamte of berouw terug kan zien. Als gij te veel man zijt om mijn droom te begrijpen, laat hem dan lezen aan Mimi en vraag haar hoe haar leven geweest zou zijn, als ze u niet weergevonden had bij hare terugkomst uit Holland. Zij kan begrijpen, geloof ik; - de andere nooit! Dat zult ge later zien! Wat ik van uwe correspondentie met die andere afgeweten heb? En hoe ik iets te weten ben gekomen? - O! nu kon ik ook duizend onderen bovenaardsche wezentjes naar u toezenden om explicatie te geven! Fancy kon hier een heele féerie van maken! En u intrigeeren, dat gij er met al uw wijsheid niet uit wijs zoudt worden! Neen, alle gekheid op een stokje, ik heb van uwe correspondentie met haar niets afgeweten, ik had die met V. op 't oog, waarover zijn vrienden mij gesproken hadden, alsof 't niemand schaden kon dat iedereen alles wist! O ja, nu iets anders. Als kameraad of vriend had ik u al lang een vraag willen doen, een artistenvraag... maar ik was bang dat gij haar niet zoo eenvoudig op zoudt vatten als ze gewoonlijk in de théatre-wereld opgevat wordt. Mij is ze meermalen gedaan en ik heb haar altijd kunnen antwoorden met ‘neen’, Dieu merci! Was ik arm geweest, dan had ik ‘ja’ moeten zeggen, als zoo vele anderen, die minder dom geluk hadden dan ik. {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Zijt gij verkocht?’ - la voilà! Word nu niet boos, want dat zou niet artistiek zijn, noch vriendschappelijk, en ik zou u die vraag niet gedaan hebben, als ik er iets grievends mee bedoeld had. - Gij schrijft me dat Funke u geld zendt, telkens wanneer gij er om vraagt. Zie, die woorden hebben mij meer pijn gedaan dan wanneer gij gezegd hadt: ‘Funke helpt me nooit en laat me armoe lijden.’ - Moet gij schrijven voor Funke? Of zoudt gij kunnen slapen als uw matras gevuld was met banknoten, waarvan gij er niet één aan hem wildet geven? Een uitgever is een impresario, niet waar? Een tusschenwezen dat de macht in handen heeft, en koudweg publiek en artisten exploiteert om zich zelven te bevoordeelen. Zóó heb ik de hollandsche uitgevers leeren kennen en ik schuw ze als de impresarii, die nooit een mensch helpen, zonder beslag op een leven te leggen. Zóó zijn haast alle artisten verkocht; 't recht van op te treden moet betaald worden met de geheele toekomst! Gij spreekt over ‘voor eigen rekening schrijven’ als over een illusie, dan zijt gij ook verkocht. Zeg me hoe dit is, alsjeblieft! 6 Maart. Dat ik het over de vrouwenquestie niet met u eens ben, spreekt van zelf. Ook gij mishandelt ons en homme! Zie hier wat gij schrijft: ‘Stel dat zeker baantje opbrengt 2000 fr. Het wordt waargenomen door 'n jonkman. In plaats daarvan draagt men 't op aan een meisje, en met bezuiniging.’ Neen, zónder bezuiniging! 't Is juist tegen die oneerlijke bezuiniging dat ik te velde trek! 't Is niet 't individu, 't is de arbeid die betaald moet worden. - Nu verder: ‘Zij krijgt maar 1000 fr. maar eilieve, dat meisje had liever den jonkman gehad met de 2000 fr. er bij! Ho! - Hoe veel meisjes zijn er, die, door 't te vergeefs wachten op den jonkman ook de 2000 fr. misloopen? - Die stakkerts hadden toch meer aan de 1000 fr. alleen gehad! Ook mét bezuiniging dus zouden er nog meisjes wezen die bij 't baantje winnen zouden. ‘Denk eens na, en cijfer vooral de zinnen niet weg! De Natuur laat zich niet wegdringen. (Wat ook jammer wezen zou!)’ D'accord! - Juist daarom vraag ik werk, dús geld, - dús onafhankelijkheid, - dús 't natuurlijkste recht van allen, dát van moeder te zijn, zonder levenslange dienstbaarheid aan één man - en zonder schande. {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit staat in mijn ‘Lettre à Dumas’ in mijn ‘Huwelijk’ en in ‘Judith’, in al wat ik geschreven heb. Heb ik 't niet duidelijk genoeg gezegd? - Ik, die altijd 't vaderschap (wettelijk) ontken en overal 't huwelijk bespot als een leugen! Zonder liefde bestaat er geen huwelijk. En welke wet heeft de macht de liefde te conserveeren?! Dit alles zijt gij volkomen met mij eens, gij moet 't met me eens zijn (volgens uw eigen werken!) maar gij hadt hier de sukkelachtige emancipatie-halfheid van Betsy Perk op 't oog, niet waar? (De vrouw die boven op een omnibus kloutert als er nog plaats binnen in is!) en gij wildet zien of ik franchement verder durfde gaan? - Ja, veel verder, zoo ver mogelijk! Nu zult gij misschien contradictie vinden tusschen mijn strijden en mijn leven; toch niet, die contradictie juist moet bestaan om mij recht van spreken te geven. Was ik bijv. de vrouw van den ténor of de maîtresse van den Amerikaan geworden, dan was ik verplicht geweest te zwijgen, daar mijn optreden alsdan een apologie, een vragen om vergiffenis, een akte van zelfverdediging zou geschenen hebben, nu kán 't niet anders schijnen dan 't is, een satire op anti-natuurlijkheid en een bede om recht. De wijze waarop gij van uw vrouw gescheiden zijt, vind ik indigne. De scheiding zelve heb ik altijd heel natuurlijk gevonden; daarom heb ik er nooit naar gevraagd, noch aan u, noch aan anderen. Ik kende u geen van beide, n'importe, ik had een reden gezocht en gevonden, die mij volkomen bevredigde. ‘Misschien zijn ze beide van 't zelfde standpunt uitgegaan. Uit liefde getrouwd, zijn zij begonnen met geheel in de toekomst te leven; hij vroeg glorie voor haar en zij vroeg kinderen voor hem, ze waren gelukkig en vonden in 't tegenwoordige meer dan ze waardeeren konden. De toekomst vervulde hun wenschen, maar bracht zorgen en moeielijkheden, vooral aan hem; toen heeft hij leeren denken en werken en lijden, meer dan zij, totdat hij haar ontgroeid was, en zij hem verlaten heeft met de kinderen, die ze meer lief had dan hem.’ Vrijdag avond. Ik ben van morgen blijven steken in uwe geschiedenis! Dat is een manie van me om altijd geschiedenissen te maken, zelfs van menschen die ik in 't geheel niet ken! Vergeef me de uwe s.v.p. die ik daar in een dwaze bui heb neergeschreven! Boos moogt gij niet meer wor- {==455==} {>>pagina-aanduiding<<} den, want ik heb uw vriendschap aangenomen, O ja, dát is een eisch van vriendschap. Nooit boos worden de eenige eisch. Ik vind uw woordje aan de Koningin meesterlijk. Zóó vleiend brutaal had ik 't nooit verzonnen! - Maar geantwoord heb ik haar toch. Ziehier 't antwoord. 't Had me als voorwoord moeten dienen van de 2de uitgaaf van mijn ‘Huwelijk’, maar die heb ik Nijhoff ontnomen en nu is 't voorwoordje bij den drukker. 7 Maart. Ik verzend dezen vóór dat ik uw slot heb, omdat ik 't morgen druk zal hebben, en in Italië de eerste dagen wel te duizelig zal wezen om te schrijven. Mijn adres is verder: Rome, poste restante. Ik zal in de eerste veertien dagen nog wel niet te Rome zijn, maar dien tijd weet ik zelve niet waar ik 't langst zal blijven, Turin, Bologna, Florence, ik weet 't niet. Boos worden moogt gij niet, heb ik u gezegd, dit is mijn eisch van vriendschap, en, nu ik mij uitgesloofd heb om u 30 pagina's confidences te schrijven, zou 't al heel leelijk van u zijn als gij mijn 100 fr. niet aannaamt, die ik op 't oogenblik niet gebruiken kan en die gij noodig hebt voor uw zieke; die kán niet werken en heeft dus 't recht van weigeren verloren. Dáár is een Neef van me in Parijs gekomen met zijn vrouw! Ik blijf tot den 12den. Adieu. Mina. [8 maart 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] Waarschijnlijk 8 maart 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 4 maart, voor de volgende zet 11 maart. Ontv. 21) A 8 - D 8 Antw. 22) A 1 - D 1 Wiesbaden Maart 74 Douwes Dekker [9 maart 1874 Brief van Multatuli aan Mina Krüseman] *9 maart 1874 Brief van Multatuli aan Mina Krüseman. (Leven II, blz. 116.) {==456==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 9 Maart 74. (....) Wat onze verhouding betreft, ik beloof u en me zelf waardigheid. Ik begryp niet hoe men jegens u anders wezen kan. Me dunkt dat je het tegendeel moeielyk maakt! Denk gerust goed van me (....) Ik wil zoo nobel zyn als gy, en ben opgetogen met uw vriendschap. (....) D.D. [11 maart 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 11 maart 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 8 maart, voor de volgende zet 14 maart. Ontv 22) E 8 - F 8.† } repetitie Antw. 23) F 2 - G 2. } repetitie Ontv. 23) D 8 - E 8 Antw 24 h 2-h 4 Wiesbaden 11 Mrt 74 Douwes Dekker [11 maart 1874 Brief van Multatuli aan Mina Krüseman] *11 maart 1874 Brief van Multatuli aan Mina Krüseman. (Leven II, blz. 117.) Wiesbaden 11 Maart 74. (....) Het denken aan u heeft invloed op m'n handelingen gehad in den laatsten tyd. Ik doe erg m'n best u geen beroerde confidences te maken te hebben. Want liegen zou ik niet. (....) D.D. [12 maart 1874 Brief van Multatuli aan Funke] 12 maart 1874 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) 't Program der Ideen: zie V.W. II, blz. 261. {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} Gustave Droz: frans prozist (1832-1895) die een groot succes had met zijn boek Monsieur, Madame et Bébé (1866). Vissering's aanval: Bij de behandeling van de Muntwet viel het Kamerlid S. Vissering zijn medeleden aan door te zeggen dat elke wetgeving onmogelijk wordt als iedereen vasthoudt aan zijn individuele, oppervlakkige mening, en op grond daarvan tegenstemt. Zie Nieuws van den Dag, 4 maart 1874. Glanor: pseudoniem van Hugo Beyerman, wiens feuilleton Zijn geheim te vinden is in het Nieuws van den Dag van 10 maart e.v. Wiesbaden 12 Maart 74 Waarde funke, ik ben niet wél, meer moreel dan fysiek. Dit is de reden dat ik uw loyalen brief van den 5n nog niet beantwoord heb. Ik zit te tobben met 'n beslissing over de vraag of ik moet veranderen van vorm. Dit heeft voor my veel in zich, en staat weer in-verband met de armoede van Holland. Laat my nu beginnen met te zeggen dat ik alles glad aanneem wat gy my over 't debiet zegt. Ik begryp het volkomen. Maar, kerel, de vraag is of ik, 'n andere vorm kiezende, by-voorduring leveren kan. De Ideën-vorm laat my vryheid naar m'n stemming te veranderen van onderwerp. Dat gedurig afbreken en overspringen is my een noodzakelykheid. Als ik dát niet doe, moet ik zwygen. En dit laten m'n omstandigheden niet toe. Ik moet voortleveren. Hoe anderen werken, is my onverschillig. Ik kan niets leveren dan wat op 't oogenblik in my is. Het aantal vellen druks dat ik verscheurde, omdat ze geschreven waren in de worsteling tegen de onmacht om m'n stemming te forceeren, is grooter - o, wel 6 maal meer! - dan ik durfde overgeven aan de pers. Dit wist ik vooruit (en ik zeide het in 112) en daarom is 't Program der Ideen (in den Vryarbeid, laatste druk, 100) zoo wyd. Als ge wist wat het me gekost heeft het u mondeling gegeven woord te houden dat ik in den Vn bundel de Woutergeschiedenis behandelen zou! En dat woordhouden is maar zeer betrekkelyk geweest! Dit besef drong my dan ook, tevens den VIn aan Wouter te besteden, en ik erken daarby dikwyls gedacht te hebben aan uw debiet, en aan 't beantwoorden uwer voordurende hartelyke welwillendheid. Maar... ook dit is 'n klip! Zoodra ik te veel toegeef in zulke beschouwingen, ben ik vernietigd. Wat is nu te veel, wat is te weinig? Aan koppigheid heb ik 'n hekel. {==458==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar ik ben niet wel dezer dagen. Neem dus dezen brief niet aan als 'n behoorlyk antwoord. Ik wil 'n flink besluit nemen, en zal daarby al uw beschouwingen recht doen. De zaak is maar dat ik goed onderzoek (wat ik in anderen vorm werkende) leveren kan. Verbeelje dat ik bezig ben met 'n afzonderlyk werk, en daarmee niet voort kan, dan heb ik de middelen niet om te wachten. Dit is uw schuld niet. Ik ben overtuigd dat ge my zooveel betaalt als de (Hollandsche) omstandigheden toelaten. In Frankryk (en elders) kan 'n schryver zich loisir gunnen. Gustave Droz is ryk, alleen door z'n Mr, Madame & Bebe, dat toch maar 'n vodje is. Ik benyd hem dien rykdom niet, maar wel 't loisir dat hy zich daardoor verschaffen kan. Zeg, De Veer had ons op billyke wys en zonder de minste oneerlykheid veel kunnen helpen! Ik noem 't oneerlyk dat-i me zoo in 't oog loopend verzwygt! Men moet erkennen dat ik met vreemden tegenspoed te worstelen heb! Wat 'n ruimte gewyd aan Vissering's aanval! En Vissering zegt niet veel anders dan wat nu ieder weet. Ik voorspelde den loop dien de zaken namen zouden, toen niemand het scheen te weten. En tóch my te ignoreeren. Eilieve zend my pr post svp de redevoeringen van: Ds Kuyper & Profr Buys. Hoogstwaarschynlyk zal ik u over die beide stukken 'n apart werk(je?) leveren. Er zal wel stof toe zyn! Ik vergeet de portretten niet. Hartelyk gegroet. Dit is nog geen behoorlyk antwoord. Ik voel me suf. Dank voor de f100.- DD Ik geloof dat ge wél zoudt doen al m'n werken aan 't schoolblad te zenden. De aanbeveling van Versluys zou ze, meen ik, inleiden by 't onderwyzers personeel, en dit zou invloed hebben op de stemming der leerlingen die over 'n jaar of tien menschen zullen zyn. Ik hoor van Feringa dat Hoogleeraren my, op weinig uitzonderingen na, by de studenten tegenwerken. Dáár hebben ze van hun standpunt, groot gelyk in. O, nog iets. Zend me svp Uitgaan & Zyn geheim van Glanor. Weet ge wie Glanor is? {==459==} {>>pagina-aanduiding<<} Hartelyk gegroet! Wilt ge dat ik, by gepaste gelegenheid, erkenne dat m'n wrevel over de hollandsche bekrompenheid, U niet geldt. Gy doet het mogelyke! Ik begryp best dat 'n Uitgever meer betalen kan aan Cremer die nergens op den Index staat! M'n (zoogenaamde) geestverwanten moesten zorgen dat m'n werken overal gelezen werden, en daartoe dozynsgewys inteekenen. Orthodoxen zouden 't doen! Zy zyn oprechter dan de zoogenaamde liberalen. [13 maart 1874 Brief van Funke aan Multatuli] 13 maart 1874 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) Amsterdam, 13 Maart 1874 Waarde Dekker. Ik begrijp best dat de Ideen-vorm de eenigste is om tegemoet te komen tot opname van Uwe ‘indrukken van den dag’. Maar Ge kunt immers het eene doen en 't anderen niet nalaten? Wat belet U om, als b.v. Wouter is afgehandeld, de reeks ‘Ideën’ te sluiten, een nieuw tijdschrift onder anderen titel, maar overigens geheel gelijk aan de Ideën uit te geven, dáár in te leggen al Uwe dagelijksche impressies, maar bovendien afzonderlijke boekjes uit te geven als Ge iets van grooteren omvang in de pen hebt? Die boekjes zouden echter altyd 5-10 of meer bladen moeten uitloopen, willen ze de exploitatiekosten kunnen opdiepen. (Gij gevoelt dat de kosten van exploitatie, adverteeren, expeditie etc. tamelijk gelijk zijn of 't een boek van 1 of 10 vel geldt.) Op die manier kunt Ge even goed als thans blijven voortleveren, maar zult Ge voor Uwe afzonderlijke boeken veel meer geld maken in de eerste plaats, maar bovendien zult Ge mij in staat stellen nieuw publiek aan te werven voor een nieuw tijdschrift en daardoor ook voor Uwe ‘Ideën’ meer te kunnen betalen. Geloof mij, hadt Ge b.v. Uw Wouter als afzonderlijk boek bewerkt, er zou zesmaal meer van te verkoopen geweest zijn. Zij die nu Uwe Ideën kochten om Wouters historie - en die zijn er! - betalen nu reeds met bundel VII incluis, f28. - voor die liefhebberij. Zie, dat is m.i. zelfs van rijke Hollanders veel gevergd en Uwe lezers behooren nu juist niet tot de ruimste-bedeelden helaas! Trouwens is 't regel dat de rijken in Hol- {==460==} {>>pagina-aanduiding<<} land het minst hun geld aan boeken besteden zooals Ge zelf beter dan ik weet. Geen nood dus, als Ge soms, bezig zijnde aan een afzonderlijk werk, eens niet voort kunt gaan. In zoo'n geval kunt Ge immers arbeiden voor Uw tijdschrift en daarmee het noodige voor dagelijksche behoeften verdienen? Wees er zeker van dat juist nu en dan een afzonderlijk geschrift velen, zeer velen, nopen zal met U kennis te gaan maken en menigeen van dezen verleid zal worden zich successivelijk ook Uwe Ideën aan te schaffen. Zoo er ooit kans is dat Ge genoeg geld verdienen zult met Uwe pen, om Uzelf wat ‘loisir’ te gunnen, dan moet die kans komen door zulke middelen. Als Gustave Droz zijn Mr. Made et Bebé verstopt had in een werk van 7 dikke deelen voor f28. -, dan zou hij geen centime meer voor die schetsjes genoten hebben dan betaald wordt voor zeer gewoon werk. Ditzelfde geldt van alle buitenlandsche schrijvers en (in verhouding tot onze bevolking) ook van Uw werk. Denk maar eens aan den Havelaar. Ware die in handen geweest van een uitgever die 't wel met U meende, dan hadt Ge inplaats van f 1200. - minstens f 6000. - daarvoor gehad. Nog eens, het schrijversvak in ons land is nog zoo héél slecht niet, mits de schrijvers zich maar een weinig richten naar den smaak van 't publiek, wat betreft de vorm waarin dit het aangebodene verlangt. Morgen zend ik U de stukjes van Glanor (Beijerman). De Speeches van Kuiper en Buys zijn nog niet verschenen maar volgen direct bij uitgave. Een geschrift naar aanleiding van die Speeches zal stellig goed verkocht worden. Een zuiver litterarisch (belletristisch) product van Uwe pen echter gaat zesmaal beter nog! Neen, vertel alsjeblieft nooit dat ik niet kleinzielig ben. Het niet te zijn, is immers plicht! Juist, Uwe geestverwanten moesten zijn als de orthodoxen, wat betreft de colportage Uwer Ideën. Ze zullen eerst zóó worden als wij beiden 50 jaar dood zijn. 't is laat in den avond, dus hartelijk gegroet! tt GLf [14 maart 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 14 maart 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 11 maart, voor de volgende zet 19 maart. {==461==} {>>pagina-aanduiding<<} Ont. 24) G5 - H5 Antw. 25) G2 - G1. Wiesbaden 14 Maart 74 Douwes Dekker [15 maart 1874 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli] *15 maart 1874 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli. (Leven II, blz. 118-120.) De brief is geschreven in Bologna. ‘Trois jours n'est pas trop pour voir la ville’, had een italiaan mij gezegd, ik ben er pas een halven dag, et j'en ai assez! Alles is oud, smerig, vervallen en gedégradeerd, misère staat op elk gebouw, elken voorbijganger, elken winkel gestempeld en waar iets moois is (kerken vooral) is dat moois zoo ellendig geëncadreerd, dat 't verdrietig maakt, in plaats van op te heffen. Bedelaars in lompen, die half huilend om een centje smeeken, onder de kostbaarste schilderstukken, aan den voet van de rijkste altaren, 't is afschuwelijk! En dan marmeren beelden versierd met gouden harten, bonte linten en lappen bloemen. Een geschilderde madonna met een gouden hart op haar maag en een gouden kroon op haar hoofd gespijkerd, een koralen colliertje om! Italie leert me Nederland artistiek gevoel toe-te-kennen! Ik ga morgen naar Florence en hoop dáár wat anders te vinden, of zou heel Italië zóó zijn? - Fresco's...ja, overal! - maar 't zijn er ook fresco's naar! De ouden zijn alleen in de kerken goed gebleven, en de nieuwen?... De muur van mijn slaapkamer verbeeldt, marmer, die van mijn kleedkamer is met paneelen, geel, grijs, groen en rood gestreept, en die van mijn Salon is geel, bruin en bruiner geruit! affreus! en de tapijten dekken gedeeltelijk vloeren van...ja, van marmer asphalte zou ik haast zeggen, of macadam van gekleurd gruis dat figuren vormt; 't is om te bevriezen! En al die kamers! Ze zijn met haar drieën nog de helft van mijn kamertje niet waard! Een latafel die niet open kan en een schoorsteen die dicht gemetseld is. Verder drie deuren en twee vensters ‘qui protègent le cinquième vent du tocht!’ enz. enz. maar toch een rood fluweelen kussen op de vensterbank buiten 't raam! De stoelen zijn met matten zittingen, en 't tafeltje is zoo koud dat mijn arm haast bevriest onder 't schrijven! O ja, waarom ik u schrijf, voici. Gisteren heb ik in Turin uw laatsten brief ontvangen (de laatste die niet mee geldt) en daar ik den volgenden niet ontvangen kan voor Rome, {==462==} {>>pagina-aanduiding<<} zoo wilde ik u waarschuwen, opdat gij u niet ongerust zoudt maken, en aan verloren gaan zoudt denken; den 21en moet ik in Rome zijn (volgens mijn spoorbriefje) vóór dien tijd kan ik dus geen brieven meer ontvangen. ‘Wie meent den 12den van een plaats te gaan is er den 13den nog.’ Mis! Ik was den 13den reeds in Turin! Hebt gij in Wiesbaden niet gezien dat ik moeielijk van een datum af-te-brengen ben? 't Gebeurt wel eens, maar zelden, zoo zelden dat gij er nooit op rekenen moet! Ik heb heel wreedaardig om uw hoofdpijn gelachen! - ‘Beslis niet te gauw’ zegt ge, over vriendschap sprekende, ‘Beslis dadelijk,’ zou ik zeggen. Zie, ik begrijp niets van uw gewurm, ik wurm nooit! Ik geloof dat al dat tobben en denken een mensch van den wal in de sloot helpt. Een eerste impressie is, dunkt mij, altijd juist, en wat men dan later denkt om die te veranderen, dient eigenlijk maar om zijn geweten te verzoenen met wat niet juist is! Maar gij wilt alle onmogelijkheden mogelijk maken, en de uiteenloopendste dingen vereenigen. Vous n'y viendrez pas, al denkt ge u ook nog zoo veel hoofdpijn! Ik geloof dat ik zoo tevreden ben met mijn lot, omdat ik dat groote vriendschap's en liefde's vraagstuk zoo dapper getrancheerd heb. Men kan één vriend hebben, maar geen tien, één liefde maar geen twintig, al dat meervoud vernietigt 't enkelvoud, en dan staat men per slot van rekening meer alleen door veel, dan men gestaan zou hebben als men met weinig tevreden was geweest. Ik geloof bijv. dat gij u meer geisoleerd gevoelt dan ik. Gij staat alleen, ja, minder dan alleen (als 't zijn kon!) Want als gij alleen zijt, zijt gij ook niet tevreden, dat kunt gij niet zijn, daar er altijd iemand wezen moet die zich plaatst tusschen u en uzelven! Ik sta nooit zóó alleen, daar ik te gierig ben op intimiteit om mijn eigen sympathiën te vermoorden of, in de eenzaamheid, mij zelve te verliezen! Denk nu niet dat hier iets doordachts of berekends in is, neen, 't is dood-eenvoudig een questie van dom gevoel. Ik voel dat ik de macht niet heb verschillende personen die sympathie voor elkander te geven, welke ik voor elk van hen afzonderlijk zou kunnen hebben; zie, dat zou zoo'n figuurtje {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} geven; waar wilt gij nu den band van daan halen, om al die uiteenloopende punten tot elkaar te brengen? Waar 2 zich vereenigen dwaalt de 3de af! 't Kan best gebeuren dat ze zoetjes aan allen afdwalen en u in 't midden alleen laten staan! - Nu bijv. zoudt gij uw vrouw, en Mimi, en*** en mij, en wie weet wie meer, in den cirkel willen sluiten, {==463==} {>>pagina-aanduiding<<} waarvan gij 't middelpunt uitmaakt! Niet mogelijk - Voici. Uw vrouw heeft zich verwijderd, Mimi blijft u trouw, *** wordt afvallig, en ik treed niet toe... wat blijft er van uw wieletje?... Eén spaak, waaraan gij niet genoeg meer hebt... dus niets - of minder nog dan niets, een manque! Och, 't communisme is een droom! Wij gebrekkige menschjes, kunnen wel eens over zulke volmaaktheden philosopheeren, maar meer ook niet, in de praktijk zou de vriendschap al heel gauw op moord en doodslag eindigen! Ik vind 't al een heele kunst om vrede met mij zelve te houden, laat staan met zooveel anderen! Ik beken (tot mijn schande zeker) dat ik ook aan het doodslaan ging, malgré al mijn vredelievendheid! Hè! Wat is 't koud! Veel te koud om te schrijven! En de zon ziet men hier niet, zelfs op straat heeft men een dak boven zijn hoofd! Quel pays, mon Dieu! Vele hartelijke groeten. Mina Krüseman. [maart 1874 Artikel van Feringa in De vrije gedachte] Midden maart 1874 Beschouwing door F. Feringa over Ideeën IV in De Vrije Gedachte 1874, blz. 114-143. (M.M.) Drie fragmenten. ceteris paribus: als het overige eender is (lat.) De vierde bundel van Multatul's Ideeën. Onvermoeid gaat Multatuli voort... neen, onvermoeid niet, maar onverpoosd... onverpoosd dan, gaat Multatuli voort met de uitgave zijner Ideeën. Aflevering op aflevering, bundel op bundel verschijnt, en al wat hij schrijft is oorspronkelijk werk, dat met groote zorgvuldigheid geredigeerd wordt. In den volsten zin des woords is bij Multatuli alles eigen werk. Dit ten minste zal vriend en vijand erkennen. Reeds zes bundels Ideeën zijn thans verschenen, en bij voortduring schijnt hun auteur onuitputtelijk. In rijkdom van denkbeelden geloof ik niet dat hij door één schrijver van vroeger of later tijd, hier te lande of elders, klassiek of geïgnoreerd, overtroffen wordt. Jammer dat hij, om weêr te geven wat in zijn gemoed en in zijn hoofd omgaat, zich behelpen moet met het (in Europa) nagenoeg onbeken- {==464==} {>>pagina-aanduiding<<} de nederlandsch. Multatuli schrijft wel is waar vloeiend fransch, maar iets anders is het eene taal vloeiend te kunnen schrijven, iets anders het juist en volledig te boek stellen van z'n indrukken. Er is iets in de overgroote productiviteit van Multatuli dat onaangenaam aandoet. Immers (ook als hij-zelf niet herhaaldelijk over vermoeidheid klaagde) het denken aan de inspanning die er noodig was om in zoo weinige jaren zooveel en van zoo uitstekend gehalte te leveren, wekt... medelijden. Multatuli moet onophoudelijk hebben gewerkt. Eene redelijke mate van rust moet hij zich hebben ontzegd. Dit blijft waar, al kent men ook aan zijne geestvermogens de grootst-denkbare kracht toe, al neemt men voor het genie, deze voorname factor bij produkten als die van Multatuli, het maximum-cijfer aan. De vraag ligt voor de hand of Nederland niet op andere en betere wijze van Multatuli's uitstekende geestvermogens had kunnen partij trekken, dan door hem het beroep van schrijver op te dringen. Op te dringen? Zeker, want het laat hem, die liever niet schreef, althans niet als schrijver van professie, geen anderen uitweg, wil hij niet van gebrek omkomen. Ik geloof dat Multatuli op zuiver wetenschappelijk gebied veel zou gepraesteerd hebben, indien men hem de gelegenheid had verschaft daarop werkzaam te zijn. Ook op politisch of maatschappelijk gebied zou hij waarschijnlijk met groote vrucht * werkzaam geweest zijn, indien niet wantrouwen en onkunde dit belet hadden. Maar ‘Chresos’ moet liedjes zingen. Dat amuseert altijd en schaadt nooit. Multatuli moet schrijven, en daar de resultaten van wetenschappelijke onderzoekingen meestal niet volumineus zijn en ook weinig lezers tellen, moet hij zich meer op letterkundig dan op wetenschappelijk terrein bewegen. In zooverre nu is dit niet te betreuren dat hij minstens even uitstekend is op het eerste als op het tweede terrein, doch wetenschappelijke resultaten hebben van rechtswege den voorrang boven letterkundige produkten. Ceteris paribus natuurlijk. Er zijn resultaten en resultaten! Maar wat de wetenschap heeft veroverd, is veroverd ten bate van de geheele wereld en voor altoos. Letterkundige voortbrengselen zijn aan tijden en plaatsen gebonden, of, wilt ge, aan tijdvakken en aan verschil in smaak - ongerekend nog hunne afhankelijkheid van de taal. {==465==} {>>pagina-aanduiding<<} In zijn vierden bundel der Ideeën - die ons hier meer bijzonder zal bezig houden - zegt Multatuli thans schrijver van beroep te zijn geworden. Het publiek meende dat hij dit sedert lang reeds was. Ten onrechte die meening: ‘Ik wachtte [op recht in de Havelaars-zaak]. Nu ik weet wat er te denken valt van ons nationaal rechtsgevoel, komt mij de naïviteit mijner hoop eenigszins... dom voor, en ik voel behoefte mij te verontschuldigen, zoowel in m'n eigen oog, als bij de velen die de kaart van 't land beter kennende, zoo'n domheid misschien niet hadden begaan. Men wete dan dat de middelen die er sedert zestien jaar werden aangewend om mij te bedriegen, talloos zijn. Ik kan de “vrienden” niet tellen die me met gehuichelde belangstelling overhaalden weer moed te vatten en die me den kostbaren tijd uit de hand stalen... Eerst zeer onlangs besloot ik alle pogingen om Nederland te bewegen tot iets eerlijks, op te geven. En daar ik alzoo de hand vrij kreeg om 'n beroep te kiezen, nam ik me voor, mij toeteleggen op 't schrijven van boeken. Ik doe 't ongaarne, ik doe 't met weêrzin, maar 't is noodzakelijk. Daar er reeds veel boekdeelen van mij verschenen, zal 't velen vreemd voorkomen, nu eerst van mij zelf deze verklaring te vernemen. Ze meenden dat ik sedert lang reeds schrijver was. De weinigen die goed lezen, weten beter. - Nu ik eenmaal dit besluit genomen heb, is 't plicht m'n waren verkoopbaar te maken. En zie, ik - vakman nu, collega van... vul maar in, lezer! - zoekende naar 't middel om dit doel te bereiken, moet raad vragen aan mij zelf en modellen zoeken uit de dagen toen ik nog niet bij 't “vak” was ingelijfd. De “deskundige” van heden zoekt onderricht bij den dillettant van zes, acht, tien jaren geleden. Wat is de oorzaak dat mijn geschrijf verkoopbaar is, geldswaarde heeft? Hierop namelijk komt nu - schande over u, Nederlanders! - de vraag neder. De oorzaak is: dat ik schreef, zonder aan dien eisch te denken. Nu ik eindelijk - na lange weifeling - besloot te kiezen tusschen straatvegen, horlogemaken en andere kostwinningen... nu ik ten laatste, niet uit rechtstreeksche voorkeur, maar gedrongen door bijomstandigheden, mij tot schrijven bepaalde, begreep ik dit “vak” niet voordeeliger en practischer te kunnen uitoefenen, dan door juist denzelfden weg te volgen, die mij werd aangewezen door m'n gemoed, toen ik er niet aan dacht dat het ooit m'n “vak” worden zou.’ De geldswaarde van Multatuli's arbeid is zeker niet het gevolg alleen {==466==} {>>pagina-aanduiding<<} van 't niet-denken aan den eisch der verkoopbaarheid. Omgekeerd: men kan vrij gemakkelijk geldswaardigen letterarbeid leveren door dien eisch steeds voor oogen te houden, door zich stipt te regelen naar den smaak van de meerderheid, (d.i. de boeken of bladen koopende meerderheid) of van eene eenigzins talrijke minderheid van 't publiek. Het Nieuws van den dag maakt opgang. Slechts Uilenspiegel overtreft misschien dit orgaan. Wie nu zou in ernst durven beweren dat de zeer geachte redactiën dezer bladen dien opgang te danken hebben aan het volgen van den weg door het gemoed aangewezen, aan het verkondigen van eigen meeningen, zonder te letten op de eischen van het debiet?- Na een flinke charge tegen de Arnhemsche Courant, die zich omtrent ‘Vorstenschool’, indertijd door Multatuli te Arnhem voorgedragen, allerzotste kwalificatiën heeft veroorloofd, maakt dit drama het begin van den vierden bundel Ideeën uit. De Arnhemsche Courant heeft een ongelukkig figuur gemaakt, ook onder hare partijgenooten. Bij gelegenheid der nog al uitvoerige besprekingen, waarvan ‘Vorstenschool’ na de uitgave het onderwerp is geweest, heeft niemand voor de Arnhemsche den handschoen durven opnemen, en zij zelve heeft schoorvoetend hare beschuldigingen eenigermate ingetrokken. Zij zei dat, nu Multatuli uitdrukkelijk verklaard had met den George van Vorstenschool niet den tegenwoordigen Koning van Nederland te hebben bedoeld, het door haar geslagen vonnis moest gecasseerd worden, maar Multatuli had toch moeten vermijden dat... Ik herinner mij hare woorden niet met voldoende juistheid meer, doch ik meen te weten dat ze - haars ondanks altoos - niet heel vleiend waren voor... een bekend persoon.- ‘Bij de voordracht van het tweede Bedrijf’, aldus getuigt Multatuli, ‘hebben velen geroepen: dat is de Koning.’ Die ‘velen’ worden door Multatuli gekastijd. Zeer terecht, meen ik. Reeds hun veelheid getuigt van hun onverstand. Of onze Koning op een der dramatis personae gelijkt, en zoo ja, op wien, zouden slechts zeer enkelen kunnen uitmaken, nl. zij die den Koning van nabij kennen. Nooit ‘velen.’ Het drama ‘Vorstenschool’ kan mijns inziens met de beste produkten van Shakespeare wedijveren. Wat de natuurlijkheid van de taal {==467==} {>>pagina-aanduiding<<} betreft, wint Multatuli het ongetwijfeld van den Engelschen auteur. Shakespeare laat zijn personaadjes dikwijls zeer bombastisch en onnatuurlijk spreken. Met ‘Vorstenschool’ is de nederlandsche litteratuur belangrijk verrijkt. Is er één nederlandsch drama dat in gehalte en vorm dit poeëm van Multatuli nabijkomt? Dat ik weet, niet. Hier en daar heeft men de aanmerking gemaakt dat Multatuli's arbeid ook ditmaal van te groote subjectiviteit getuigde, dat ‘Vorstenschool’ eene politieke strekking had. Dit wil zeggen, als er iets meê gezegd zal zijn, dat Multatuli eene politieke bedoeling met het schrijven van zijn drama heeft gehad. Men meent te hebben opgemerkt dat hij ‘Louise’ zijne staatkundige ideën in den mond legt en dat dit het drama ontsiert. Het is waar - en Multatuli-zelf erkent het - dat zekere passage bij eene opvoering van het drama misschien zou behooren achterwege te blijven en dat in de woorden van Louise eene toespeling voorkomt op den te lagen aanslag van grondeigendom in Nederland. Doch dit is ook alles wat men de ijveraars voor ‘objectiviteit’ kan toegeven. (blz. 114-119.) (....) ‘Na ['t schrijven van] zoo'n drama’, zegt de auteur, ‘voel ik behoefte aan cijfers. Wie daarvan niet houdt, kan dit nummer [der Ideeën] overslaan, en voortbladeren tot er weer wat moois komt, schoon ik niet verzekeren mag dat-i 't vinden zal.’ Een excentrieke betuiging, zullen de meeste lezers gezegd hebben, na zoo'n drama behoefte te voelen aan cijfers! Men heeft immers niet vernomen dat één letterkundige tot dusver na 't schrijven van een drama uitspanning, afleiding, rust zocht in exacte studien. En toch is het even natuurlijk dat een auteur (mits niet eenzijdig ontwikkeld) letterkundige en exacte studien met elkander afwisselt als dat iemand die te bed en geruimen tijd op eene zij lag, zich omkeert en op de andere zij gaat liggen. 't Is iets als actie en reactie. Daarenboven was exact denken Multatuli gebleken een middel te zijn tot het te boven komen van leed. Leed nu, of de herinnering aan leed, ondervond de schrijver tijdens en door het concipieeren, voordragen en publiceeren van ‘Vorstenschool’. Het spreekt van zelf dat verpletterend, vernietigend leed niet met ‘cijfers’ kan worden bestreden. Tot de aanwending van dit genees- {==468==} {>>pagina-aanduiding<<} middel wordt vereischt dat de geest, hij moge ontstemd zijn, niet ‘verplet’ is. Multatuli's geest werd vaak ontstemd, maar nooit in eene mate of ‘cijfers’ konden hem weer genezen. ‘Cijfers zijn op mij van uitstekende werking’, schrijft hij. Psychologen zijn geroepen dit verschijnsel nader toe te lichten, en op te sporen of en hoe ‘cijfers’ op anderen werken. Nieuw is overigens de opmerking niet dat exact denken tot kalmte stemt, maar als ik mij niet vergis, missen de meeste menschen de gave, indien zij lijden aan gebrek aan kalmte, zich te dwingen tot exact denken (bij welk onvermogen de weinige lust tot exactitude natuurlijk ook in 't spel komt). Den loop zijner gedachten wél te beheerschen is trouwens weinigen gegeven. Sommigen hebben die heerschappij ten opzichte van bepaalde gedachten-reeksen, die bij verschillende personen verschillend zijn. Oefening zal hierbij wel veel af- en toedoen. Maar genie ook, 't welk volgens Multatuli eigenlijk weinig anders is dan de vrucht van aanhoudende oefening - iets wat ik niet toegeven kan, daar ik meen dat de oorspronkelijke aanleg evenzeer in rekening moet worden gebracht. In bundel vier, noch in de twee volgende bundels van de Ideeën vindt men de ‘cijfers’, waar Multatuli naar smachtte, maar in Millioenen-studiën. Daar vindt men een hoofdstuk uit de waarschijnlijkheidsrekening op zeer onderhoudende wijs behandeld. Na zijn ziel door die behandeling te hebben gestaald, zette de auteur in den vijfden en zesden bundel der Ideeën de historie van Wouter Pieterse voort. Een groot deel van den vierden bundel is geschreven, zegt Multatuli, om mijne bitterheid en treurigheid zoo niet te rechtvaardigen dan toch te verklaren. ‘Wie 't afkeurt, bedenke dat ik me nooit heb toegelegd op valsch-wijsgeerige onmenschelijke bovenmenschelijkheid. Smart is me smart. Vreugd is me vreugd. Wat daar bezijden heet te gaan, houd ik voor leugen, en schikt mij dus niet. En smartelijk is het, m'n arbeid bedorven, m'n pogingen miskend te zien, vooral omdat de oorzaken waaruit die soort van bestrijding voortspruit... Staatkunde! ... nauw verwant zijn en samengaan met de verwaarloozing van kracht en de bekrompenheid van blik, die eerlang ons arm land zullen overleveren aan den vreemdeling.’ {==469==} {>>pagina-aanduiding<<} Inderdaad worden Multatuli's pogingen grovelijk miskend door de meerderheid des volks. Ook door hen die in staat en maatschappij het bewind of althans den boventoon voeren. Doch er is eene minderheid zonder veel invloed die aan de miskenning geen deel heeft. Moest niet deze minderheid voor Multatuli de eques spectans zijn, wier toejuiching schadeloos stelt voor de afkeuringen of het zwijgen van de menigte, het plebs dat aan zwaardvechters en goochelaars den voorkeur geeft? Als moreele satisfactie is die schadeloosstelling zeker voldoende. Maar Multatuli had zich practische en dadelijke gevolgen van zijne werkzaamheid voorgesteld. Hún uitblijven is het, 't welk zijne bitterheid veroorzaakt. Ik erken die bitterheid te begrijpen, maar kan ze niet goedkeuren. Eene verzachtende omstandigheid zou het zijn, d.i.: de reactie der teleurstelling, volgende op een onstuimigen, maar vergeefschen aandrang op de natie uitgeoefend om haar te bewegen tot iets goeds, zou licht te verschoonen wezen, indien Multatuli op het punt ware geweest zijn doel te bereiken. Van dat doel was hij echter steeds ver verwijderd. Ofschoon de schrijver zegt zijne bitterheid niet juist te willen rechtvaardigen, kunnen de woorden: men ‘denke dat ik me nooit op valsch-wijsgeerige, onmenschelijke bovenmenschelijkheid heb toegelegd’ moeilijk anders worden opgevat dan als een soort van verdediging. Ik meen dat men nog geen voorstander van bovenmenschelijkheid behoeft te zijn om over de gepastheid van bitterheid eenigszins anders dan Multatuli te denken. Het schijnt dat Multatuli zijne krachten heeft overschat. Had hij niet kunnen weten dat ‘staatkunde’ niet met actueel gevolg bestreden wordt door 't schrijven van boeken en 't aandringen op eerlijkheid? Die met kans op succes de heerschende ‘staatkunde’ wil bestrijden, koope een paar groote dagbladen en late eerlijkheid 't huis. (Er komen ook andere middelen te pas, doch als specimen van wat ik bedoel kan 't genoemde zeer wel dienen). Multatuli's aandringen op waarheid en eerlijkheid zal geen leugenaar of dief bekeeren of onschadelijk maken; zoomin als het aandringen op hygiène den lijder aan kanker geneest. Op den duur zijn de verhoudingen anders! Dan wint de hygienist het op de aanwenders van similia en contraria. {==470==} {>>pagina-aanduiding<<} Het zou eene dwaasheid wezen te beweren dat Multatuli geen verstand had van zielkunde. Toch herinnert zijn klacht over de (actueele) vruchteloosheid van zijn streven een weinig aan den onzielkundigen St. Simon, een man van talent en een hervormer, doch die zelfs geen Ahnung had van 't gevaar dat zijn belangrijke fortuin liep, toen hij deze aan een zijner kennissen toevertrouwde. St. Simon wilde zijn fortuin later voor sociale propaganda en proefnemingen gebruiken en stelde daarom grooten prijs op het geld. Hij wilde de wereld hervormen, maar kende zoo weinig de grondstof van zijn gebouw, zoo weinig de ziel van den gewonen mensch, dat hij den eersten den besten zijn geld ter hand stelde om weldra tot zijne uiterste verrassing te vernemen dat de vogel gevlogen was. Hij had zelfs geen document om dit te constateeren. Een hervormer moet een uitstekend psycholoog zijn. Dat in de eerste plaats. Wat zou men zeggen van een meubelmaker die geen verstand heeft van hout, van een pottebakker die niets weet van leem? En wat zou men zeggen, indien meubelmaker en pottebakker hun arbeid onbeloond vonden door de onbruikbaarheid hunner producten en, na zich boos te hebben gemaakt op het hout en het leem, die boosheid trachten te vergoelijken door te zeggen dat ze met valschwijsgeerige onmenschelijkheid niets wilden te maken hebben? Multatuli, zeide ik, schijnt zijne krachten te hebben overschat. Misschien moest ik liever zeggen dat hij zich te groote voorstelling heeft gemaakt van den goeden wil en het verstand van het volk of zijne leiders. Trouwens, hoe verder iemand boven de menigte verheven is, des te moeilijker valt het hem zich eene voorstelling te maken van wat er in ordinaire zielen omgaat. Ziedaar dan toch eene verzachtende omstandigheid voor Multatuli's - relatieve - onkunde. (blz. 120-125) (....) Verdere oorzaken van M.'s bitterheid: de beoordeeling van Vorstenschool in de Nieuwe Rotterdammer. Hoezeer het oordeel van dit Putteaansch orgaan ongerijmd vindende, kan ik niet nalaten te vragen of Multatuli grond kan hebben gehad eene redelijk-juiste recensie in zoo'n vuil courantje te verwachten. Dàt had hem wel een nieuweling, een kind in kranten-lectuur kunnen voorspellen dat in zoo'n vuil blad eene averechtsche beoordee- {==471==} {>>pagina-aanduiding<<} ling volkomen op zijn plaats zou zijn en verwacht worden moest. Eigenlijk wist Multatuli dit ook zeer goed. Welnu, zal men misschien zeggen, dat neemt niet weg dat hij dáárdoor recht had bitter te worden. Ik meen dat hij niet het recht had bitter te worden. Er was - zoo bedoel ik - en vóór en na dat feit juist evenveel reden tot bitterheid. Indien hij vóór het feit geen bitterheid gevoelde, dan mocht het evenmin geschieden na het feit. De Nieuwe Rotterdammer geeft te kennen dat Multatuli geen verstand heeft van staatkunde. Hij moest voorts bedenken, beweert ze, dat er in een drama nooit te veel actie kan wezen, en staatkunde nooit te weinig. ‘Vorstenschool’ vertoont toestanden die in landen als Spanje tehuis behooren, enz. Multatuli repliceert: ‘Juist, Louise moet niet verstaan worden, en de kliek van Fransen van de Putte blijft op 't kussen... in Spanje.’ In 't voorbijgaan ‘overrijdt’ de auteur zijn beoordeelaar in Onze Tolk, en wendt zich daarna weêr tot den kunstrechter in 't gevolg van van de Putte. ‘Prat op z'n iets minder laag standpunt heeft hij gemeend zich te mogen onthouden van zoo'n al te versleten shibboleth [het verwijt van subjectiviteit, door Onze Tolk tot den auteur gericht]. Hij schijnt te hopen dat men z'n beoordeeling van Vorstenschool voor iets ernstigs zal aanzien, zonder 't woord subjectief... die waaghals!’ Volgen bittere klachten over de wijze waarop de Nieuwe Rotterdammer Vorstenschool resumeerde (‘een deurwaarders-relaas’) en over de wijze van critiek (‘foutjes sprokkelen’), maar vooral beklaagt Multatuli zich over het feit dat de criticus bij zijne beoordeeling geheel geïnspireerd is door Putteaansche staatkunde. Met volle recht vraagt de auteur: ‘Is er evenredigheid van litterarischen rang tusschen de toonsoort van mijn arbeid, en den sleutel waarin zulke critiekjes gezet zijn?’ Maar omdat die evenredigheid niet bestaat, moet eene afkeurende critiek, in plaats van tot bitterheid te stemmen, veeleer eene aangename gewaarwording verschaffen! Mij zou 't zoo gaan. Als ik iets schrijf, hoop ik dat de Nieuwe Rotterdammer mijn arbeid verscheuren zal. Ignoreeren is mij desnoods ook goed. Maar voor Putteaanschen lof hoop ik bevrijd te blijven. Multatuli zal dit begrijpen, als hij zich slechts rekenschap geeft van den indruk, dien eene onvoorwaardelijke openhartige aanbeveling van Vorstenschool in de N.R. op hem zou gemaakt hebben. Hij zou getwijfeld hebben aan zich-zelven. Dat {==472==} {>>pagina-aanduiding<<} dit geene apologie is voor de ongerijmde Putteaansche recensie, is duidelijk. Ongerijmd! dat is ze. En de parallel dien Multatuli trekt in Idee 619 tusschen den Nieuw Rotterdamschen kunstrechter en den luitenant, die den pastoor Scholten beleedigde is verrassend-juist. De lasteraar Q in de Arnhemsche en de Multatulicommissie: ziedaar nog twee steenen des aanstoots voor den auteur. De brief van den student Post, hoezeer een vrij heftige aanval, getuigde te-zeer van ridderlijkheid om met den lasteraar Q en de Multatuli-commissie ook maar in de verte op ééne lijn te worden geplaatst. De brief van den heer Post is onbesuisd (en, wat mij minder nog bevalt, in zekeren pathetischen toon geschreven). Dat die onbesuisdheid niet strookt met den rang als denker en het karakter als mensch, door hem aan Multatuli toegekend, is eene voorname fout. Doch de aangevallene vond - ik meen: terecht - redenen om Post die fout niet al te zeer aan te rekenen, en de repliek op dezen brief getuigt dan ook van welwillendheid. Anders is het met Q en de heeren van de Multatuli-commissie. Q vertelde dat Multatuli zich bezig hield met: ‘bittertjes drinken, billard spelen, geborgde sigaren rooken, en 't naloopen in achterbuurten van meisjes die een weinig eer te verkoopen hebben voor 'n weinig voedsel.’ De commissie, die gelden wenschte in te zamelen voor Multatuli en de zijnen, trachtte den auteur een certificaat van luiheid te geven: Multatuli zou geen ondersteuning genieten als hij niet verkoos te werken. Ja zelfs een certificaat van slechtheid... ‘Met moeite weerhoud ik mij (zoo lezen wij) van opmerkingen over die stukken [de oproepingen van Mr. J. van Gennep en van de commissie, bestaande uit dien heer, dr. Kern, prof. Quack, Stieltjes en A.C. Wertheim]. Maar alle opmerkingen kàn ik niet terughouden. De lezer zou zich vergissen, indien hij mijn tegenzin in de behandeling dier zaak, toeschreef aan vrees dezen of genen te krenken. Ik vrees niemand. De oorzaak ligt in m'n onwil om Publiek tot getuige te roepen bij de wonden die me geslagen zijn, nadat er bleek dat men zich met zulke tooneelen vermaakt.’ ‘Wat ik mij veroorloof thans over die Multatulicommissie te zeggen, komt op deze beide punten neer: {==473==} {>>pagina-aanduiding<<} 1o. De beschrijving die de heer van Gennep van mijn toenmaligen toestand geeft, is juist. Ik leed honger. Niet bij boekerige manier van spreken, maar inderdaad, letterlijk: honger. Eene kleine toelichting van de oorzaak ware, dunkt me, daarbij te-pas gekomen. Er is verschil, niet waar, tusschen iemand die normaal arm is, en den schipbreukeling die door 'n buitengewonen samenloop van omstandigheden, behoefte heeft aan hulp? Of begrijpt men dit verschil niet? De Mult.-comm. verkoos het niet in te zien... Zij heeft zich niet verwaardigd mij te vragen wat ik behoefde, en zelfs ruimschoots het hare bijgedragen om mijn toestand nog ondragelijker te maken. Want - en hierop komt de hoofdzaak neer - hare verkeerde handelwijze vloeide niet voort uit onvermengde domheid. Er was boosaardigheid in 't spel. [Dit scheen den auteur te blijken uit een artikel van den heer van Gennep in de Zaanlandsche, waarin deze excuses maakte over de gepubliceerde oproepingen, en vooral uit de verzekering van den heer Kern in 't zelfde blaadje opgenomen: “dat het volstrekt niet de bedoeling was Multatuli een werkelooze toekomst te verzekeren”! Maar de boosaardigheid bleek den auteur, toen hij door een zonderling toeval in 't bezit kwam van een briefje door een lid der Mult.-comm. aan een medelid geschreven.] Eerst dacht ik aan domheid alleen, en bepaalde me tot het schrijven eener annonce, waarin ik de kracht had alle toespeling op die infamien te vermijden en mij bepaalde tot de waarschuwing: tegen 't waarde hechten aan stukken die niet van mijzelf waren uitgegaan. Die annonce werd, na bij 't Handelsblad aangenomen te zijn - waarvan ik 't bewijs heb - onderschept... 2o. Ik protesteerde na de lezing van de Oproeping des heeren van Gennep tegen het daarin voorkomend woord walm *. Dat stuk was {==474==} {>>pagina-aanduiding<<} geheel-en-al buiten mijn voorkennis gepubliceerd. De opmerkingen die ik te maken heb omtrent de hardnekkige zucht om mij te doen doorgaan voor 'n slecht mensch, of iemand die behoefte hebben zou aan iets als vergiffenis - van de Nederlandsche natie, godbetert! - ga ik thans voorbij. Hier slechts de mededeeling van mijn uitdrukkelijk protest tegen dien “walm” en van mijn aan de Multatuli-commissie gestelde voorwaarde: eener waardige behandeling der zaak. Die conditie is den heeren wat zwaar gevallen. En toen hun bleek dat ik nu juist niet verkoos over te gaan in de maatschappelijke positie van 'n candidaat voor Ommerschans, wreekten zij zich door mij te benadeelen zooveel in hun vermogen was.’ Gelijk men ziet: Multatuli geeft geen volledige uiteenzetting zijner grieven tegen de commissie, maar mededeeling van een paar feiten en aanduiding van andere feiten. Een volledige beoordeeling van de gepastheid zijner oppositie is dus niet mogelijk. Maar wij zien genoeg dat hij althans hier gegronde redenen tot bitterheid had. Eene zijdelingsche betichting van luiheid was al even slecht gemotiveerd als de aantijgingen van den heer Q het waren. Het woord ‘walm’ behoorde zeer zeker in de Oproeping niet tehuis; of echter een uitdrukkelijk protest daartegen noodig was, geloof ik niet. Men versta mij wel. Ik bedoel niet dat het woord ‘walm’ elders - in eene recensie b.v. - wel tehuis behoorde. Alles wat zou kunnen opgevat worden als eene - zij het ook zeer bedekte - insinuatie alsof Multatuli een liederlijk of slecht mensch ware, behoort m.i. te worden vermeden, in een Oproeping zoowel als elders. Althans mij is niets bekend dat zulk eene insinuatie wettigen kan. Ik verklaar dit uitdrukkelijk omdat door sommigen verkeerd begrepen is wat ik in De vrije gedachte, I, pag. 273 schreef. Daar staat: ‘Wat ik van Multatuli's intiem leven weet of gissen kan, 't zij dit wijst op goede of op slechte eigenschappen, daarover spreek ik niet.’ Dat gelezen zonder goed te letten op den zin die volgt, leidt misschien tot den schijn alsof ik de intieme geschiedenis van Multatuli - voor zoover mij bekend - liefst onbesproken laat ten-einde hem te sparen. Dit nu is het geval niet. Het is niet gelukt Multatuli bij mij verdacht te maken. Voorloopig, d.i. behoudens tegenbewijs, houd ik hem voor een goed mensch. Ik leid het af uit hetgeen men van hem kan te weten komen uit zijne geschriften of uit feiten van volstrekt-algemeene bekendheid. Van de {==475==} {>>pagina-aanduiding<<} (zeer uiteenloopende) geruchten zijn persoon betreffende, en uitgestrooid door lieden die al of niet, kort of lang, in zijne omgeving zich bevonden hebben, wil ik niets weten. Ik word dan ook niet verleid tot de malligheid om, als Vosmaer, verzachtende omstandigheden te pleiten, zonder te kunnen zeggen waarvoor. Indien ik, uit een psychologisch of ander belang, Multatuli's karakter nader en van nabij wilde leeren kennen, dan zou ik de daartoe noodige nasporingen en waarnemingen zelf willen verrichten. Aan anderen vertrouw ik die bezigheid niet toe. Immers om iemand dit toe te vertrouwen, zou ik den waarnemer moeten kennen èn als geloofwaardig èn als scherpzinnig genoeg. Ik ontken niet dat er zulke waarnemers bestaan, maar zoo iemand staat mij tot dusver niet ten dienste. Ja, voor een goed mensch houd ik Multatuli. Dat ik hem niet voor onfeilbaar houdt, blijkt uit mijn aan hem gericht verwijt van duelliefde (wijzende op een gevoel voor ‘eer’, dat ik afkeur) en op een minder verstandig of stipt geldbeheer (wijzende op onbedachtzaamheid of wispelturigheid). Ging ik met den eersten indruk te-rade, dien zeker soort van praatjes omtrent Multatuli in omloop, op mij maakt, dan voel ik de neiging hem onvoorwaardelijk braaf te noemen, hem enkel deugden toe te kennen. Maar die eerste indruk laat ik voorbijgaan. Ondanks den laster zeg ik datgene wat ik zonder dien laster ook zeggen zou. Dit ondanks zal Multatuli begrijpen en goedkeuren. Wat ik schreef over Multatuli's duel-liefde heeft, gelijk men weet, mij eene berisping bezorgd wegens het ‘mistasten in de keuze van belangstelling’, het ‘gemis aan breedte van opvatting’. De vraag is, hoe breed men wel iemands karakter opvatten moet. Men kan ook vervallen tot overmaat van breedte in opvatting. Mistasten in de keuze van belangstelling is een verwijt, dat vrij wel tegen elk verwijt kan worden ingebracht. Steeds kan het met eenig succes worden aangevoerd, indien men daarbij de houding aanneemt alsof het bijzondere geincrimineerde feit niet werd geciteerd als specimen. Hetgeen wel niet altijd, maar toch dikwijls het geval is. Ook Multatuli-zelf bespreekt menigmaal met uitvoerigheid een bijzonder feit, 't welk die bespreking en die uitvoerigheid niet verdienen zou, als het niet strekken kon en moest als een voorbeeld ter opheldering eener geheele reeks of soort van meer of min analoge feiten. {==476==} {>>pagina-aanduiding<<} Het is duidelijk dat Multatuli verwacht dat de lezer de noodige generalisatie, ook zonder uitdrukkelijke aansporing, verricht. De klacht over bekrompen opvatting is vaak gegrond, dit geloof ik gaarne, maar die klacht bewijst weinig indien zij niet telkens behoorlijk wordt toegelicht. Maar dan zit de overtuigende kracht in de toelichting en niet in de klacht, die, zonder haar, over en weer wordt teruggekaatst. Over breedte van opvatting zou veel te zeggen zijn. Maar ik wil kort zijn en bepaal mij - wederom! - tot een bijzonder geval. Dat breede opvatting ook eene schadelijke zij heeft, leert ons Multatuli's politiek. Men moet raden naar zijn politisch en sociaal programma, indien men althans bijzonderheden wil vernemen en niet tevreden is met: bevordering van het goede en dergelijke. Een meer concreet programma dan 't geen uit deze en gene, in zijne talrijke geschriften verspreide, politische en andere opmerkingen kan worden opgemaakt zou wenschelijk zijn. (Maar men diende te beginnen met Multatuli loisir te verschaffen en... den goeden wil te toonen, noodig om de voorgestelde verbeteringen in practijk te brengen. Een verwijt is het dus niet als ik opmerk dat de auteur tot dusver geen concreet programma gaf.) Wat de auteur zou wenschen te verrichten indien hij geld had, staat te lezen in de Millioenen-studien pag. 48 en is nogal duidelijk: ‘- Ik wil geld meester, en veel, veel, veel... Ik moet me een plaats koopen in de volksvertegenwoordiging... - Worden die plaatsen gekocht? - Indirect ja. Of liever ze worden door en met geld verkregen zonder betaling... Ik moet, dóór of mét geld me een plaats veroveren van waar ik waarheid kan doen hooren... Geld heb ik noodig om koning te zijn, opdat ik het regt en de macht bezitte goed te doen... Geld heb ik noodig voor legers om menschenslachtende vorstjes te onttroonen... Geld heb ik noodig om bevoegdheid te koopen tot het nazien der boeken van weeshuizen en armeninrichtingen, geld voor volksbibliotheken... Ik heb geld noodig, tot het bezoldigen van onderwijzers in de natuurkunde, geld voor algemeene hygiène, geld tot het wegruimen van rivierdijken, die vervloekte oorzaken van watersnood en verzande havens. Geld tot het uitwisschen van grenzen, geld voor vruchtboomen langs de wegen, geld voor den beul. - Hè? {==477==} {>>pagina-aanduiding<<} - Ja, pensioen. Geld ter ondersteuning zonder smaad van invalide burgers, geld tot betaling van - desnoods onvrijwilligen - arbeid derzulken die arm werden door traagheid. Geld voor ware, d.i. veredelende kunst. Geld voor beschaving. Geld voor genot. Geld voor geluk. Geld voor deugd.’ Op het ‘geld voor den beul’ na, dat, sedert de afschaffing van de doodstraf, van 't concept geschrapt kan worden, geeft deze lijst van desiderata genoeg te kennen dat wij in Multatuli een radicaal mogen erkennen en een vijand van 't laisser faire der orthodoxe staathuishoudkundigen. Ik zeg niet dat men dit eerst verneemt uit de geciteerde regelen van ‘Millioenen-studiën.’ Voorzeker was eene aankondiging van bundel IV der Ideëen onnoodig. Eene beoordeeling levert, wegens den zeer uiteenloopenden inhoud en de vele onderwerpen door den schrijver behandeld, bezwaren, tenzij de beoordeelaar niet verder wil gaan dan het teruggeven van den totaal-indruk. En die totaal-indruk bij dezen bundel, evenzeer als bij de andere geschriften van Multatuli, kan niet anders dan (hoogst gunstig en) eene herhaling van vroegere loftuitingen zijn. Het voorafgaande behelst alzoo slechts opmerkingen naar aanleiding van bundel IV. Ik heb getracht - meer kan ik niet - mij telkens te verplaatsen op het standpunt van den lezer, door den schrijver in Idee 655 geprojecteerd. (blz. 134-143) [maart 1874 Artikel van J. van Vloten in De levensbode] Waarschijnlijk midden maart 1874 Artikel van J. van Vloten in De Levensbode, 1874, blz. 154-156. (M.M.) A.S. Kok en Bilderdijks Floris V. Mijn goede vriend Kok heeft gemeend, in het Tolk-nommer van 1 Febr. l.l., verzet te moeten aanteekenen tegen mijne opmerkingen omtrent Douwes Dekkers vitterij in zake Bilderdijk. Daar er echter kennelijk misverstand bij hem heerscht omtrent de bedoeling van mijn schrijven; een misverstand, dat ik niet gaarne op zijn voetspoor zou zien veld winnen; vat ik de pen op, om het ter loops even op te helderen. Kok schrijft namelijk, dat ik mij ‘ontstemd’ heb getoond, {==478==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘omdat D.D. het treurspel Floris V uit een aesthetisch en taalkundig oogpunt onderhanden genomen heeft.’ Niets is verder van de waarheid. Niet omdat hij 't onder handen nam, heb ik mij veroorloofd tegen hem op te komen; maar om de belachelijke wijze, waarop hij dat deed; om al 't profeeten-vertoon, dat hij daarbij maakte, de walgelijke aardigheden, waaraan hij zich te buiten ging, en de - door hem zelf elders te recht gelaakte - vitzucht, waarvan hij daarbij de kennelijkste blijken gaf. Dat het treurspel - de vrucht van weinige uren schrijven - een betrekkelijk zwak voortbrengsel is, een aantal zwakke versregels heeft, ben ik de eerste, om toe te geven, en weet ieder onbevooroordeeld lezer, die van 't stuk kennis neemt. Wij behoefden dat waarlijk van D.D. niet te leeren. Een taalkundige en aesthetische beschouwing er van, ten dienste van minder ontwikkelde lezers. en om hen op de hier onvoldaan gebleven eischen van een deugdelijk treurspel te wijzen - waarom zou Kok zelf ze ons niet eens geven? - zou op een gansch andere wijs moeten ingericht zijn, dan al 't behaagziek, hysterisch gezwets, ons door D.D. ten beste gegeven. Wanneer ons Kok daarop echter te eeniger tijd eens onthalen wil *, dan zal hij zich moeten wachten voor die overdrijving, waaraan hij zich aan 't slot van zijn woord van verzet schuldig maakt. Het stuk zal altijd uit het oogpunt van Bilderdijks geschied- en staatsbeschouwing moeten beoordeeld worden, en van een ‘merk der schande’ - gelijk het bij hem heet - dat ‘strekking en karakters’ op den dichter, voor ‘de daad van 't schrijven van dit stuk’, zouden drukken, kan daarbij geen sprake zijn. Daarmeê zou de beschouwing van staatkundig en aesthetisch op historieel en zedelijk gebied treden, en haar lezers, in plaats van ze toe te lichten, slechts in verwarring brengen. Reeds ‘bij een eerste kennismaking, op betrekkelijk jeugdigen leeftijd’ deelt hij ons meê, zulk een ‘onzedelijke daad’ in dit schrijven gevonden te hebben; en ik meen 't dan ook juist aan dat jeugdige van zijn leeftijd, bij waarschijnlijk nog ongesloten hersenen, te mogen toeschrijven, dat hij zich, in dit opzicht, niet op genoegzaam onbevooroordeeld standpunt wist te plaatsen. Nog iets: waarom heeft Kok dezen zijweg ingeslagen, om zijn uit misverstand gesproten verzet wereldkundig te maken? Waarom er zich niet liever rechtstreeks over geuit? Door het nu aan {==479==} {>>pagina-aanduiding<<} een aankondiging van Heerns' Kakografie vast te knoopen, en dezen daarbij toe te roepen: ‘waarde collega! neem u in acht; gij hebt de stoutheid gehad uit den geheelen Bilderdijk grepen te doen’, enz., geeft hij er al den schijn aan - en hij diende waarlijk toch beter te weten - alsof 't, volgens mij, niet veroorloofd zou zijn, zoo goed Bilderdijks werken als die van anderen, waar zij er aanleiding toe geven, tot dat leerrijke doel te bezigen, en dwingt hij mij daardoor tevens tot deze dubbele weêrspraak. [17 maart 1874 Theodoor Op de Coul overlijdt] 17 maart 1874 Theodorus Hubertus Op de Coul overlijdt, 23 jaar oud, te Wiesbaden ten huize van Multatuli en Mimi, waar hij sinds begin december 1873 verbleef. [19 maart 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 19 maart 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 14 maart. De tweede partij tussen Multatuli en Switzar was hiermee ten einde; evenals de eerste had Multatuli deze verloren. Zie voor een korte evaluatie Prins 1970, blz. 104. Ontv. 25) F8 - F3 Antw 26) G1 - G2 Wiesbaden 19 Mrt 74 Douwes Dekker Er volgde: 26 ...... Le 6 - h3 † 27 Kg2 × h3 Te 8 × e4 [21 maart 1874 Brief van Multatuli aan Funke] 21 maart 1874 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot en met blz. 3 beschreven. (M.M.) een nieuw wereldburgertje: op 18 maart was Funke's dochter Anna Maria Wilhelmina geboren. Wb. Maart 1874 Waarde funke, de oorzaak dat ik vel 7 zoo lang liggen liet, en ook nu eerst kopie stuur, is dat ik een doode in m'n huis, zegge op m'n {==480==} {>>pagina-aanduiding<<} bekrompen kamertjes heb. (Had want ik kom van de begrafenis. En z'n broêr en zuster die hier by me logeeren, zoo goed als 't kan. De bereddering maakt my dol. Ik had den overledene 'n maand of drie hier gehad, altyd door als 't ware stervend! Ik moet erkennen dat ik tevreden ben met den afloop van die zaak. 't heeft me veel gekost aan rust. Wat de kopie aangaat, die in genoegzame hoeveelheid aanwezig is, ik moet alles nazien, en o.a. de hoofdstukken (opschriften) invullen. Dit kon ik de laatste 3, 4, 5 dagen niet doen. Ik had nacht noch dag rust. En nóg niet. Maar de hoofdzaak is vereenvoudigd. Dit is iets gewonnen. De overledene was met z'n zuster by my gekomen omdat-i in Helmond, waar ze woonden geplaagd werd door redemptoristen die met behulp van 'n styfroomschen vader hem wouen bekeeren. Hy nam. las en bestudeerde m'n Ideën. De paters hadden een-en-ander van my (byv. Minnebrieven en Mill. St.) verbrand. De rest stopte hy weg onder z'n bed. Ik zie dat gy een nieuw wereldburgertje in de plaats hebt geschonken. 't Hoeveelste is dit nu? Is uwe vrouw wél? Hartelyk gefeliciteerd en gegroet. tt DD [22 maart 1874 Brief van Multatuli aan Roorda van Eysinga] *Omstreeks 22 maart 1874 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga (RvE, blz. 288-290). pas de zèle: geen ijver; niet drammen (fr.); befaamde uitspraak van de succesrijke franse diplomaat Talleyrand (1754-1838). Wiesbaden, Maart 74. Waarde Roorda, het moet u bevreemden dat ik nog altyd geen woord antwoordde op uwen br. van den 11n, waarin de mededeeling dat ge ingenieur in 't Waadtland waart geworden. De oorzaak is dat ik (sedert 'n paar maanden reeds) een stervende in m'n bekrompen verblyf hebbende, de laatste dagen meer dan gewoonlyk werd beziggehouden met z'n dood, en met de bereddering die daarby schynt te hooren. Die historie heeft me veel gekost, vooral aan rust. Ja, zeker ben ik hartelyk bly met uwe aanstelling. Hoe drommel heb je 't klaar gekregen? Bekwaamheid is overal te vinden, d.h. voor gewone dingen. 't Is een waar fortuintje dat ge geslaagd zyt. Of is er by dien spoorweg iets byzonders dat eigenaardige talenten vordert? {==481==} {>>pagina-aanduiding<<} Misschien is het verlies in die Amerikanen nu uw voordeel, want het is de vraag of ge, niet door nood geperst, u zooveel moeite zoudt hebben getroost! Heeft Stieltjes' aanbeveling u geholpen? Dit zou my zeer verwonderen. Waarom zou uw familie 's winters te Rolle zyn? Nu, antwoord maar niet. Al die dingen hebben 'n tal van kleine redenen, meer omslachtig dan gewichtig. Zeg, mag ik u in je nieuwe betrekking 'n raad geven? Ziehier: pas de zèle! Surtout, pas de zèle! Aan zèle hebben de lui den duivel gezien. En... misschien hebben ze niet geheel ongelyk. 1o. dikwyls ligt er in yver 'n stilzwygend verwyt. 2o.... Kyk, we hebben 'n dienstmeisje ('n kind van 15 jaar) dat ons goed bevalt, en my zeer goed. Ze is stil, ordelyk, en... weet zich te effaceeren. Maar de drukte met dien zieke moveerde Mimi sedert eenigen tyd een nog jonger zusje te agregeeren. Dat kind is 'n duiveltje van vlugheid, yver, dienstdoen en... bereddering. Ik kan haar niet uitstaan, en hoop dat ze spoedig zal kunnen gemist worden. Waarlyk, er is in yver iets agitants. Men wordt niet geschat naar wat men doet, maar naar den indruk dien men weet meetedeelen. Dit is wel 'n domheid van de schatters, maar... 't zou ook domheid zyn van de dienstdoeners, die domheid over 't hoofd te zien. Als ge twist krygt met directie, aandeelhouders etc., en gelyk hebt, dan... hebt ge ongelyk, want dat gelykhebben zelf is 'n fout. Hm, ik wou wel meesterknecht by je werk zyn! Heel graag. Als 't maar genoeg geven kon. Dit is zeker, als ik alleen voor my zelf te zorgen had, deed ik 't graag! Ja dan zou ik wel gaarne gewoon arbeider wezen. Men denkt zoo goed by handenwerk! - Groet al de uwen, ook den kleinen kerel die spectakel maakt als-i z'n zin niet krygt. Komiek! Mimi die u ook groet, heeft den laatsten tyd 'n moeilyke taak gehad! Adieu, kerel! Hartelyk gegroet. D.D. [23 maart 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 23 maart 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en tot en met blz. 3 beschreven, met bijgevoegd los strookje. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 19 maart, voor de volgende zet 27 maart. Deze derde partij correspondentieschaak met Switzar duurde tot 17 juli; zie Prins 1970, blz. 103-112. {==482==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 23 Maart 1874 WED Heer, Reeds gister ontving ik Uwen 27n zet, en was mooi verdrietig over m'n slordigheid. Door ál te zeker Uwen Raadsheer op D 5 te verwachten, waar ik hem met myn kasteel had kunnen nemen, had ik de mogelykheid van 't schaakzetten des Konings, glad over 't hoofd gezien, maar niets is billyker dan dat men voor z'n fouten boet. Toch zou ik op dit oogenblik nog niet opgeven, indien ik niet door Uwen te verwachten 28n zet (H 5 f 5†) ook myn paard verloor. Dit treft me meer dan 't vorige. Ik verklaar my dus ook voor deze tweede party overwonnen. Dit zou ik my minder aantrekken, indien ik niet vreesde dat het UED den lust benam voorttegaan, 'tgeen my zeer spyten zou. Tot m'n verschooning moet en mag ik zeggen dat ik den laatsten tyd in groote beslommering heb gezeten, van allerlei aard. Ik had o.a. een zieke by my, die dezer dagen overleden is, en die me in myn niet zeer ruime appartementen wel een beetje over de hand was. Daar 't nu myn eer te na is, by UED doortegaan voor 'n ál te slordige speler, ben ik zoo vry UED vriendelyk te verzoeken nog een robber te willen opzetten. Ik zal dit als een ware dienst beschouwen, want het Schaken (mits niet, gelyk de laatste maanden het geval was, door preoccupatie gestoord!) is my een zeer groot genoegen. Mocht UED aan myn verzoek willen voldoen, dan is myn antwoord op Uwen eersten zet met de witten (ik veronderstel E 2 - E 4) 't gewone E 7 - E 5.- Voor de door my aan UED verschuldigde briefpost, ben ik zoo vry hierby een klein briefje intesluiten, dat UED wel zoo goed zult zyn by den heer Funke (Heerengracht by de hartestraat, no. ) te doen ontvangen. Na beleefde groete heb ik de eer met achting te zyn UEDDWDienaar Douwes Dekker Op zicht gelieve UED te betalen aan den Heer J.L. Switzar a costi de som van Vyf Guldens en vyftig cents, voor rekening en volgens advies van UWEDDwDienaar Douwes Dekker Den Heer G.L. Funke boekhandelaar-uitgever te Amsterdam. (Heeregracht b/d Hartenstraat) {==483==} {>>pagina-aanduiding<<} [23 maart 1874 Brief van Multatuli aan Funke] 23 maart 1874 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en alleen op de eerste bladzijde beschreven. (M.M.) Wb. 23 Maart 74 Waarde funke, Ik schaak sedert vele maanden met zekeren heer Switzar te Amsterdam, en... verloor twee partyen, waarover ik 't land heb. Want de hoofdoorzaak zit in al de préoccupatie, vooral met dien zieke. Soit! De afspraak was dat de verliezer de port betalen zou. Dit bedraagt f5.50. Ik ben zoo vry geweest den heer S. een briefje voor dat bedrag op u te zenden. Wilt gy zoo goed zyn het te betalen? Hartelyk gegroet tt DD [23 maart 1874 Brief van Funke aan Multatuli] 23 maart 1874 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 1 beschreven. (M.M.) De slotzin staat verticaal in de marge links. Amsterdam, 23 Mrt 1874 Waarde Dekker! Over een paar dagen gaat het 1e Stuk van bundel VII onder zeil. Geef mij nu even op aan wie ik namens U een presentex. van dien bundel zenden moet. Bundel VI zond ik namens U aan de Nederl. Spectator Dr Feringa Mr Roorda Mr Schook Mr Jongen Mlle Kruseman Mlle Perk A vd Ghinst de Geyter Th Op de Coul Versluys Vale tt GLf Hebt Ge Feringa over bundel IV al gelezen? Zeer goed, niet waar? {==484==} {>>pagina-aanduiding<<} [26 maart 1874 Brief van Edu aan Potgieter] 26 maart 1874 Brief van Edu aan E.J. Potgieter. Vel briefpapier, groot formaat, tot het midden van de keerzijde beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Venise, le 26 Mars 1874 Chèr Monsieur & Ami, Permettez moi de m'adresser à vous Monsieur, pour vous prier de venir en aide de ma famille dans les circonstances actuelles où elle se trouve. Ayant compté sur un envoi d'argent de la part de mon père, nous nous trouvons présentement frustrés dans cette espérance; & juste au moment ou nous avions le plus grand besoin d'un secour pécuniaire pour liquider certains payements. Ma mère se fait un scrupule de vous écrire à ce sujet, quand elle espère encore de recevoir de l'argent de son mari; mais moi qui doute fort que cet argent puisse arriver en temps voulu, je me hasarde de vous prier à vouloir envoyer à ma mère aussitôt que possible, circa fl. 75. - Nous vous serions infiniment reconnaissants si l'argent pouvait nous parvenir vers la fin de ce mois ou au commencement de l'autre. Agréez, chèr Monsieur & ami, mes remerciments les plus sincères, ainsi que ceux de ma famille, pour le nouveau bienfait que vous nous ferez, & avec l'assurance de ma parfaite considération & estime, je vous prie de me croire, Monsieur & chèr ami, Votre très devoué Eduard Douwes Dekker Jr. Notre adresse est: E. Douwes Dekker Rio terrà Canal Palazzo Canal S. Barnaba Venezia {==485==} {>>pagina-aanduiding<<} [27 maart 1874 Brief van Multatuli aan Funke] 27 maart 1874 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en alleen op de eerste bladzijde beschreven. (M.M.) Wb. 27 Maart 74 Waarde funke, Wilt ge zoo goed zyn f100. naar Italie te remitteeren? Adres: Eduard D. Dekker presso i Signori S & A. Blumenthal & Co Larghetto S. Benedetto Venezia. Wees hartelyk gegroet van t.t. DD Ik ben niet wel.- Volgens een br. van m'n vrouw is er haast by die remise. Doe 't asjeblieft zoo gauw mogelyk! [27 maart 1874 Brief van Multatuli aan Vosmaer] 27 maart 1874 Brief van Multatuli aan C. Vosmaer, op 26 maart begonnen. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Het eerste gedeelte is enkel in gedrukte vorm bekend (Brieven IX, blz. 293; Brieven W.B. IX, blz. 203). Naar Mimi meedeelt, zijn er middenin een zestal regels verminkt; gezien de bewaard gebleven tekst mag men aannemen dat de autograaf een dubbel velletje postpapier zal zijn geweest. En daar de tekst met een onvolledige zin begint, zal er een voorafgaand dubbel velletje zijn verdwenen. Ook het slot ontbreekt. Oorspronkelijk moet de brief dus hebben bestaan uit vier dubbele velletjes, waarvan het tweede enkel in gedrukte vorm bekend is, en alleen het derde als autograaf is bewaard gebleven. Daar het vijfde van de zes ongedateerd gedrukte fragmenten (Brieven IX, blz. 286-288; Brieven WB IX, blz. 198-200) een toespeling bevat op de brief aan Vosmaer d.d. 23 februari, is dit aan de onderstaande tekst toegevoegd. voire: ja zelfs (fr.) Ons logeetje: de zuster van Theo Op de Coul. tout étonnées de se trouver là: stomverbaasd zich dáar te bevinden (fr.) Aeste: meerv. van Ast, tak, dikke tak (d.) Chambord: Henri-Charles-Ferdinand-Marie-Dieudonné d'Artois-Bour- {==486==} {>>pagina-aanduiding<<} bon (1820-1883), postume zoon van de Duc de Berry, enige kleinzoon van Karel X, en sinds 1844 de enige kroonpretendent in de lijn-Bourbon. Opeyne: opinie, denkbeeld; citaat uit de kroniek van Melis Stoke. petilleeren: pétiller (fr.) bruisen, sprankelen. (....) het werkelyk komponeeren. Van 't stelen sprak ik reeds. Ik heb 'n goed geheugen voor muziek en plaag m'n gezelschap dikwyls met den gedurigen uitroep: dat stuk is van die, dat is daaruit. Daarom was mimi zoo bly dat ik er niet was toen ze die symfonie van Beethoven zoo mooi vond. Ik erken dat ik niet genoeg stukken uit den vóór-Beethovenschen tyd ken om hem te beschuldigen van diefstal. Maar by analogie oordeelende... Het publiek steekt ook Gounod in de hoogte, en heeft dus ook niet gehoord hoe die meester gestolen heeft! Als gy en ik - als auteurs - het deden, werden we gesteenigd. Toch moet ik erkennen dat Gounod discreet is geweest. Schoone stukken heeft-i met rust gelaten. Compositie? Ei? Laat 'n duitsche actrice 3de rang reciteeren: ‘Mein Herz ist schwer, meine Ruh' ist hin’ en zie eens of Gounod iets heeft gecomponeerd wat halen kan by eenvoudige mondelinge voordracht. Meen niet dat ik uit smaak tegen muziek ben. Integendeel. Ik houd er veel van, en worstel tegen m'n eigen indrukken. Maar juist omdat ik die indrukken voor ziekelyk houd - wat ik ook opmerk by anderen - roep ik oordeel en kritiek te hulp. Iets van m'n opmerkingen dienaangaande betreft ook 't verzen maken, ook al vind ik die verzen zeer schoon. Ik zal dit niet beredeneeren, maar u in staat stellen m'n indrukken te begrypen, voire te deelen. Neem 'n bundel verzen van Mr. W. Bilderdyk en z'n vrouw. (Let wel dat ik hier die verzen zelf niet kritizeer. Stel dat ze mooi zyn!) maar: lees. Lees door! Kies liefst 'n paar ‘op den dood's’ van een hunner menigvuldige kinderen. Ja, lees dóór. Meen niet dat ge moogt bladeren, overslaan, neen geniet volop wat er te genieten valt. Ik gis, dat ge myn indruk zult begrypen. 't Is hier schoon lenteweder. Onze logee komt me zeggen dat ze met Mimi gaat wandelen. O, je zult het hier lief vinden. En we hebben geen 10 minuten te gaan om ‘buiten’ te zyn. Onze straat zelf ligt al op een der heuvels die de stad omringen. {==487==} {>>pagina-aanduiding<<} Voor vier dagen maakten wy 'n wandeling naar Frauenstein waar 'n ruïne is die my interesseert omdat men er niet inkomen kan. Ik wil 't toch eens probeeren. En daar is 'n linde die vele eeuwen oud is. De arme kerel is haast geen boom meer en wordt met kunst en vliegwerk in elkaar gehouden. Toch... coquetteert hy elke lente met jonge blaadjes, tout étonnées de se trouver là. Zeg, is er een hollandsch woord voor Aeste? Die dikke armen kan men toch geen takken noemen? (....) Maar stom is-i. Ik begryp dat men gek zou worden door nooit antwoord te krygen op al de vragen die men zoo'n ding doen wil. En den vorigen dag waren we naar Rambach geweest waar de grondvesten zyn van 't romeinsch castellum. Komiek, 't dorpskerkje staat binnen den muur, en daar ligt ook 't kerkhof. Toen de romeinsche legionaires dat bouwden hadden ze niet kunnen droomen dat ze 'n christen kerkhof omheinden! Van 't jaar heb ik nog niet op 'n (omgewoeld en leeggeplunderd) germaansch graf gezeten. Nu de uitgehaalde zaken kan men hier in 't museum zien. Die oude Germanen interesseeren my zeer, en ik ben boos op de romeinen dat ze ons zoo weinig van die menschen meedeelen. Liever nog wist ik iets van de Celten. Ik houd voor zeker dat de meeste dorpsbewoners in deze streken (mits wat ver van hoofdsteden) Celten zyn, en kyk ze 'r dikwyls op aan. Komiek, ik geloof dat ge van my houden zult. Als ge my ziet, schrik dan niet van m'n bleek gezicht. Ik ben zeer gezond en kan loopen, klauteren etc., o beter dan jonge lui. 27 Maart 1874 Ik verzond gister m'n brief niet. We kwamen veel later thuis van de wandeling dan ik gedacht had, en onder 't loopen en klauteren hinderde my gedurig de vraag: of 't wel goed was juist nu aantedringen op uwe komst. Misschien niet! Kerel (....) ik zit in 'n malle verwikkeling. Ik weet wel wat ik doen moet maar heb den moed niet, of hoe moet het heeten? Er moet iets worden afgesneden - 'n beroerde geschiedenis! Ons logeetje, een best lief kind, hindert me. Het kost me oneindig veel haar voor 't hooft te stooten. Ze is hier zoo gaarne! En geheel vry in myn bewegingen ben ik niet, want ikzelf gaf haar grond om {==488==} {>>pagina-aanduiding<<} te hopen dat ik haar niet voor 't hoofd stooten zou. Daarop rekent zy, en... en... ik kan er niet van werken! Reeds is door Mimi gedoeld op onze bekrompen localiteit, vooral nu ik met 1o April 't kamertje verlies dat ik 'n verdieping hooger gehuurd had. Maar ze antwoordde daarop dat zy 'n woning voor zichzelf huren zou. Dit helpt me niet. Want eigenlyk is 't gebrek aan localiteit byzaak. Maar ze maakt aanspraak op meer hartelykheid dan ik op-den-duur geven kan. Misschien ook heeft ze daarop aanspraak, want ik heb me wat al te vriendelyk getoond - en ik meende het! - vóór haar komst. Nu heeft ze haar heele toekomst op my gezet, en... ik zit er mee bezet! Als ze hier blyft - by ons wonende of niet! - agiteert my 't idee dat ik haar verwaarloos, even erg als 't niet-verwaarloozen my zou uitputten. En ik kan niets missen voor m'n werk. Elke afleiding van dien aard komt me zeer spoedig op broodsgebrek te staan. Toch is zy te goed en te lief om haar te bruskeeren. Ik kan het niet. Dit alles bezwaarde my gister op en na de wandeling. Och, die zaak is zoo moeielyk. Toen haar zieke broêr nog leefde was haar hier-zyn gemotiveerd. Maar nu? Denk van deze verhouding geen ordinair kwaad. Och neen! Eigenlyk zou dát minder beduiden, ik althans zou dáárvan geen hoofdzaak maken, maar dat terugstooten van haar aanhankelykheid. Telkens ben ik brusk en lastig om niet hartelyker te wezen dan eigenlyk goed is, en daaruit volgt dus weer 'n hartelykheid die grooter is dan noodig wezen zou als ik geen onvriendelykheid had te boeten gehad. 'n Vervloekte historie! Maar U gaat nu alleen de vraag aan, of 't goed wezen zou hier te komen voor wy op dat punt (wy = Mimi & ik) wat loisir hadden. Voor Mimi is 't ook moeielyk. Zy is allerliefst voor Mathilde, maar ziet in dat de verhouding my agiteert. Nooit had 'n ‘verleider’ - 'n mal woord, en meestal 'n leugen) zoo'n last van z'n verleidsel, als ik van m'n niét-verleiden. Dat 's meer gebeurd! En ik ben zeker dat V. die posities by ondervinding kent. Toch zoudt ge 't mis hebben als ge dacht dat de zaak hóóg moet worden opgevat. Gut neen! 't Is 'n kwestie van lage soort, 'n geldzaak! Ik kan niet wérken in zulke verwikkelingen. Of ik nu in dit geval zoogenaamd slecht of zoogd goed handel, de gevolgen zyn voor my 't zelfde. Om Funke en m'n publiek tevreden {==489==} {>>pagina-aanduiding<<} te stellen, moet ik my evenzeer vry maken van ergernis over m'n eigen koelheid als van toegeven in het tegendeel. Al dusdanige byzaken zyn my over de hand! Zeg, is er niet in Uw Niet-ezelinnen een fout van opvatting? 't Spreekt vanzelf dat ‘van de schouderen opwaarts’ door U wordt gebruikt als beeld van zedelyke en verstandelyke waarde. Doch zie, juist in dit opzicht had Samuel zich vergist. Chambord zou kunnen zeggen: ‘'t zit 'm noch in de ezelinnen, noch in de grootte (zedelyk of fysiek dan) 't zit 'm in de zalf. Dit blykt uit David. Die zalf nu heb ik, en ik kan dus alle andere dingen missen.- En een andere opmerking. Dat alle beelden met welwillende bedoeling om den zin te vatten, moeten worden beschouwd erken ik. Idem, dat alle vergelykingen op een of meer punten mank gaan. Maar mag 't ontbreken van juistheid de levenskwestie van de voorgedragen stelling raken? Ik meen dat dit hier 't geval is. ‘Geen ezelinnen.’ Niet nietige by-omstandigheden. Geen zaakjes. Best! Alzoo: ‘Van de schouderen opwaarts.’ Letterlyk beteekent dit: ‘men zoeke iemand van lichamelyke grootte.’ Overdrachtelyk: ‘Dat hy Koning zy die in zielshoedanigheden boven allen uitsteekt.’ Doch zie, juist in het verschil tusschen de letterlyke en overdrachtelyke beteekenis ligt de reden dat de zinspeling geen doel treft, want lichamelyke uitstekendheid valt te constateeren zonder tegenspraak, en over zielevoortreffelykheid is altyd verschil van gevoelen. Juist om 't hieruit voortvloeiend gekibbel te ontwyken, kan de zalf dienen, 'n fictie die 'n betrekkelyke rust geeft. Men parvenieert niet zonder intrigue. Door 't zalfgeloof ontheft men de koningen van de noodzakelykheid om te kuipen. Ik ben te zeer republikein om 't koninkschap door geboorte te bestryden. Voor alle ongeborenen is de kans om ter-wereld te komen als prins, gelyk. Of die Chambord 'n echte Bourbon is! - (Berry!) - doet er nu niet toe. Waarschynlyk beduidt de man niet veel, maar voor Koning zoudi zeker even goed zyn als byna ieder ander, en beter dan iemand die meer beteekent. Hy heeft zoo veel verdiensten als er menschen zyn {==490==} {>>pagina-aanduiding<<} die in de kracht van z'n zalf gelooven, plus anderen die zich gemakshalve neerleggen by 'n fictie welke de meerderheid aankleeft. ‘Opeyne de wereld regeer.’ Zoo 'n koninkschap is 't produkt van al die regeerende opeyne, en als zoodanig misschien te verkiezen. Wie door wyzen werd verkoren, zou te weinig aanhang hebben om de dwazen te regeeren. Het stemmen met de meerderheid kan z'n nut hebben. Het versterkt de elementen van rust, d.i. van betrekkelyke welvaart. Weest hartelyk gegroet, en denkt maar dat ik in 'n moeielyke verwikkeling zit.- Feringa schryft me dat Profr Tellegen affecteert nooit iets van my te lezen. Ik schryf 'n ‘champagne styl’ zegt-i. Kent ge dien styl? Ik ken Tellegens ‘werken’ niet, maar hy geeft me recht tot de gissing dat ze niet pétilleeren. Hiertoe behoort abnegatie. Zeker! En: - Hoe kan jy zoo'n objectiviteit bespreeken, jy die zo vervelend persoonlyk bent? Wel, ik ben slechts by ongeluk artist! Ik geef er me niet voor uit, en zelfs wil ik 't niet zyn. Ik subjectief? Zeker! Even subjectief, even persoonlyk als 'n kruidenier die z'n rekening presenteert. Dat ik door 'n zonderlingen samenloop van omstandigheden genoodzaakt ben m'n ‘kost te verdienen’ door 't leveren van dingen die aan kunst toucheeren, is me onaangenaam genoeg. Ik zaagde liever hout, en zou dit doen als niet het houtzagen nog slechter betaald werd dan 't schryven. Ik zend geen vel de wereld in zonder vloek. Ik, kunstenaar? Wel, ik heb er den tyd niet toe. Tien jaren voelen en peinzen en dan 'n paar vel druks. Dàt zou me lyken! En dan zou ik misschien wat goeds leveren, maar nu? Ik, kunstenaar? Ik heb wel wat ànders te doen! Ik moet schryvery leveren voor de kost. Ik, kunstenaar? Daartoe is... liefde noodig, liefde voor z'n auditorium! In plaats daarvan bezielt me de bitterheid die m'n arbeid bederft. ‘Kunstenaar zyn’ beteekent in den mond van publiek: iemand die men ongestraft miskennen en mishandelen mag. Ik maak niet de minste aanspraak op 'n (pretense!) hoogte die voorgeeft dat aantenemen als behoorlyk. Waar ik verhinderd werd dezen en genen te geven wat hem toekwam, ben ik gehörig geplaagd, vervolgd, uitge- {==491==} {>>pagina-aanduiding<<} scholden. Ik blyf by den eisch dat men ook my geve wat me toekomt. Ik begryp niet dat men dit niet begrypt. Verbeeld u dat uw schoenmaker, vernomen hebbende dat gy dichter zyt, u 'n rekening voorlei: 6 + 10 = 30 of 50. Is 't u dan op straffe van verkettering niet geoorloofd te zeggen: mannetje, dichter of niet, ik kan even goed rekenen als jy? En dan in oogenblikken van geestdrift te worden nuchter geschud door de bedenking dat ge tegen zulke schoenlappers 't woord voert. Dat stremt! Neen, 'n kunstenaar ben ik niet. En geen dichter. En geen genie. Ik ben 'n eenvoudig mensch die recht zoekt. Gut, ik ben u een komieke confidentie schuldig omdat je onlangs iets over vloeken schreef. Ik vloek zelden, geloof ik. Misschien nooit, of 't moest binnen'smonds zyn. Eenige maanden geleden nu, op 'n wandeling en geheel alleen, voelde ik my beheerscht door indrukken... hm! Hoe ze te beschryven? Ja, zoo: ik betrapte my op den gemompelden uitroep: ik ben, geloof ik, sentimenteel, g.v.d. En daarop barstte ik in lachen uit, en nam me voor het u te schryven omdat ik de (geheel ongezochte) koppeling zoo komiek vond. [27 maart 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 27 maart 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 23 maart, voor de volgende zet 31 maart. Repetitie: 1) E 2 - E 4 E 7 - E 5 2) G 1 - f 3 B 8 - C 6 Ontvangen: 3) f 1 - C 4 Antwoord 3 f 8 - C 5 Wiesbaden 27 Maart 1874 Douwes Dekker. [31 maart 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 31 maart 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 27 maart, voor de volgende zet 4 april. {==492==} {>>pagina-aanduiding<<} Ontv. 4) B 2 - B 4 Antw 4) C 5 - B 4 neemt pion na 5) C 2 - C 3 by toestemming volgt 5) B 4 - A 5 verzoeke repetitie Wiesbaden 31 Maart 1874 Douwes Dekker [4 april 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 4 april 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 31 maart, voor de volgende zet 8 april. Ontv. 6) D2 D4 Antw 6) E5 - D4. neemt pion Mocht UED hierop (7) rokeeren, dan is myn antwoord. 7) D4 - C3. neemt pion. met verzoek om herhaling van 7. Wbaden 4 April 1874 Douwes Dekker [5 april 1874 Aantekeningen in het Memoriaal] 5 en 8 april 1874 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. XIII. (M.M.) De nummers 27-28-29 zijn met inkt doorgestreept; volgens een latere notitie heeft Multatuli die kopij teruggevraagd en herschreven; zie 16 augustus. De totale verzonden kopij komt overeen met V.W. VII, blz. 442-460. 5 april 25. Jargon van de Koers 3¼ 26 postkantoorsche wysheid 3¾ 27 mand, hoedeoos en hoezen 3¾ 9 8 april 28 nastevenen 29 eind hoofdstuk [april 1874 Financieel overzicht in het Memoriaal] Begin april 1874 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. XIV. (M.M.) Overzicht van de sinds 1 oktober 1873 door Funke geremitteerde gelden. {==493==} {>>pagina-aanduiding<<} 1873 October 1 Diverse bestellingen f 109 Te veel geremitteerd op den VIn Bundel f 40 October 5 remise, brief 3 October f 100 October 15 id brief 13 October f 100 October 27 id brief 25 October f 100 Novr 5 id brief 3 Novr f 50 id brief naar Italie f 50 Novr 26 brief f 100 Decr 8 brief naar Venetie f50 naar hier f50 f 100 Decr 31 Rekening boeken 1873 f January 31 remise brief January f 100 February 16 remise brief February f 100 Maart 7 remise brief Maart f 100 April remise Italie f 100 [5 april 1874 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli] *5 april 1874 Brief van Mina Krüseman aan Multatuli. (Leven II, blz. 127-136.) De brief is begonnen op 30 maart en na enkele keren te zijn voortgezet afgesloten op 5 april. Tawar sadja: afdingen (mal.) de verloren macht van zijn Heiligheid: Nadat het koninkrijk Italië op 20 september 1870 Rome had ingenomen en de proclamatie tot hoofdstad door een volksstemming op 2 oktober 1870 was gelegitimeerd, bestond er geen soevereine Kerkelijke Staat meer; Pius IX beschouwde zich sindsdien als gevangene in het Vaticaan. ***: de weggelaten namen zijn kennelijk Mathilde en Theodoor Op de Coul. Rome, 30 Maart '74. Waarde vriend! Ik heb uwe laatste letteren ontvangen, en schrijf u dadelijk, omdat ik 't niet doen mag vóórdat ge een brief verdient! Bevalt deze reden u beter dan de vorige? Gij wilt dat ik u om geld zal vragen, als ik in den brand raak; wacht maar, daar zal ik den een of anderen keer wel eens toe komen, maar nu nog niet, daar Holland mij zóó veel voor mijn lezingen betaald heeft, dat ik nog altijd meer heb dan ik noodig heb. {==494==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik heb hier kamers gehuurd voor een maand en moet de een of andere reden zoeken om hier van daan te komen, anders blijf ik nog in Rome pour tout de bon! Dat klinkt anders als mijn schimpen op Bologna, niet waar? Ik begin me hier geheel en al thuis te gevoelen en bizonder veel schik in 't ongegeneerde leven te krijgen, dat vrij is, zonder gemeen te zijn en familjaar zonder indringerigheid. Of 't zoo blijven zal?... Voilà une autre question! Ik ga hier uit met Engelschen, Franschen, Duitschers, Amerikanen; heden met een ambassadeur, morgen met een priester; de eene voert me naar de catacombes, de andere legt me de hieroglyphen uit, een derde laat me de omstreken van Rome zien, een vierde wil me bekeeren om me als zendelinge te gebruiken, enz. enz. ik amuseer me hier dol! Als nu de amours maar wegblijven, want die bederven altijd alles! (....) 31 Maart. Ik ben gisteren gestoord geworden door een duitsche baronne, een wanhopend oud mensch, dat mij als économie gebruiken wil! Ik heb haar verteld dat niets zoo zuinig was als thuis blijven, en dat zij mij dus maar alleen moest laten rondhaspelen. ‘On me trompe toujours’, gaf ze me daarop ten antwoord, ‘et vous avez tout meilleur marché que moi, parceque vous riez avec le monde, et puis vous parlez l'italien, et moi je suis stupide, je ne sais pas compter très vite.’ De oude stumpert is verbazend gierig en begint altijd met een speech als deze, tegen koetsiers, winkeliers en n'importe wie - ‘Vous ne me tromperez pas... je ne veux pas être trompée... je connais l'argent, et je sais combien cela vaut... maitenant dites le prix.’ Ik sta te schateren, telkens als ze met die predikatie voor den dag komt en geregeld ter eere daarvan dubbel moet betalen. En dan wordt ze woedend op mij en zegt dat 't mijn schuld is dat ze beetgenomen wordt! Ik heb volstrekt geen last van dat beetnemen, ik vind de menschen hier, over 't algemeen, heel eerlijk en goedig; ik heb meer afzetters in Nederland ontmoet! ‘Tawar sadja’ is 't hier ook, en als men een beetje met de lui weet om te gaan, laat men ze zelf tawar tot ze op den prijs gekomen zijn die billijk is, en ze zwijgen blijven als bewijs dat ze 't nu niet voor minder geven kunnen. Ik, die in 't geheel geen italiaansch ken (wat 't duitsche oudje niet gelooven wil!) kom hier overal heel goed terecht en breng het met gesticuleeren en gezichten trekken even ver als een ander met italiaansch spreken; dit prouveert, {==495==} {>>pagina-aanduiding<<} dunkt me, wel voor de eerlijkheid der Italianen; een vreemdeling zou in Nederland zoo goed niet terecht komen als ik hier; ik zelfs ben in mijn landje nooit zoo goed behandeld geworden als hier. Woensdag avond. Waarom zegt gij: ‘'t Wondert mij dat ge zoo eenvoudig tegenover mij uw alleen staan meldt, alsof dit de eenvoudigste zaak van de wereld was’? Gij hebt nog niet veel begrepen van mijn wijze van alleen staan, geloof ik! Ten minste gij oordeelt er heel anders over dan ik. Alleen staan voor mij, beteekent zoo veel als niet gebonden zijn, iets geheel anders dan niet communicatief wezen. Ik ben juist zeer communicatief, en ga heel gul om met alle menschen, waarmee 't toeval me in kennis brengt; maar ik beloof niets en vorder niets van een ander, zoo ken ik ook niemand 't recht toe iets van mij te eischen of, in welk opzicht ook, beslag op mijn leven te leggen; ik wil vrij zijn van alle banden die hechten, van alle verplichtingen die boeien, en dat ben ik, Dieu merci! Daarom moet gij niet denken dat ik menschenschuw of achterhoudend ben, neen, in 't geheel niet; ik zoek de menschen niet, maar wie ik vind, accepteer ik, tel qu'il est, en behandel ik zoo vriendschappelijk mogelijk; dat deze vriendschappelijkheid zeer betrekkelijk is, spreekt van zelf, daar ze zich meestal bepaalt tot beleefdheden en 't bewijzen van kleine diensten, of gedachtenwisselen waar 't zieleleven niet in betrokken is. Dat ik gierig op ziel ben is niets dan trots, ik vind de meeste menschen te ordinair om hun te toonen wat ze toch niet begrijpen zouden en schaam mij zelfs tusschenbeide over de laagte waarop ik, dikwijls malgré moi, ontdek dat zij staan. Waart gij gisteren hier geweest, dan hadt gij van die gierigheid niets gemerkt; toen heb ik namelijk mijn geloofsbelijdenis afgelegd voor een roomsch catholieken priester, en voor hem gebiecht, zooals nog nooit iemand van zijn geloof voor hem had durven biechten! Ziehier hoe wij 't zoo ver gebracht hadden. Hij had mij ontmoet op de trappen van 't Vatikaan, waar ik Cardinaal Ricci moest spreken over 't bijwonen van eenige diensten (waarvoor men kaartjes hebben moest) en waar hij voor kerkaangelegenheden bij denzelfden Cardinaal moest wezen, die ons onfatsoenlijk lang liet wachten. Al antichambreerende raakten wij aan 't praten, en, ofschoon ik hem steeds ‘Monsieur’ tituleerde, zoo kwam, op die heilige plaats, toch 't idée niet bij hem op, dat ik iets anders dan catholiek kon {==496==} {>>pagina-aanduiding<<} zijn. Ik, die nooit mijn hoofd breek met 't geloof der menschen en hier elk oogenblik in de buurt van den een of anderen priester terecht kom, had er ook niet aan gedacht hem op mijn ongeloof attent te maken, tot hij gisteren avond hier kwam, niet als abbé, maar als auteur om mijn ‘Huwelijk’ te halen, dat hij aan de academie (**?) wilde brengen, waarvan hij mij volstrekt lid wilde maken. Toen kwam op eens de gedachte bij mij op: ‘Zou ik dáár ook roomsch voor moeten wezen?’ en hem tegemoet gaande, nog vóór dat hij binnen was: ‘Ecoutez, une seule question, avant d'aller plus loin. Votre costume me dit ce que vous êtes, le mien ne vous dit rien, je suis donc obligée de vous le dire moi-même. Répondez moi franchement, sans détours; est-ce que cela pourrait vous faire du tort de présenter à l'académie une personne qui ne soit pas catholique? Si cela peut vous porter préjudice, ne me présentez pas, je préfère rester inconnue à Rome.’ ‘Comment?... pas catholique!... Vous-êtes donc protestante, Madame?’ ‘Non je ne suis rien.’ ‘Mais vous-êtres chrétienne pourtant?’ ‘Non; je ne crois ni à Dieu, ni au Christ, ni aux saints, ni à l'enfer, ni au paradis, ni à la vie éternelle.’ ‘Une athée!... Une payenne!... Une impie!...’ ‘Trouvée sur les escaliers du Vatican! - Cela vous confond, n'est-ce pas?’ ‘Oui,... Et le Saint Père qui vous a donné sa bénédiction!... Le cardinal Antonelli qui vous a reçue!’ ‘J'ai été présentée à lui par Mr. C. l'ex-ambassadeur d'Amérique, et nous n'avons pas parlé de religion du tout.’ ‘Ah! Il ne vous connait pas alors!’ ‘C'est qu'il ne tenait pas à me connaitre, s'il m'avait questionnée, je lui aurais dit la même chose qu'à vous.’ ‘Une impie!... Vous Madme!... Quel désenchantement!... Moi qui vous croyais si bonne, si...’ ‘Pour bonne, je le suis. Je ne crois pas au pardon, je n'ai donc pas le droit d'être mauvaise. Si j'étais chrétienne, je serais moins bonne, sans doute, car l'absolution serait là, pour me rendre le crime facile.’ ‘Mais l'église abhorre le crime, elle le punit même!’ ‘Elle le bénit souvent.’ ‘Madame!’ {==497==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Lorsque la guerre était déclarée entre la France et l'Allemagne, le clergé catholique, comme le clergé protestant, a béni les armes de ces deux grandes puissances chrétiennes, au nom même du Dieu de la Paix! Moi, impie, qui n'ai aucun intérêt à flatter une cause politique ni à ménager un secte religieux, simple femme qui n'admire que le beau, et qui n'aime que le bien, j'ai maudit alors toutes ces églises corrumpues, qui, sous le masque imposteur de l'amour chrétien, ne demandent que la haine, la destruction et le gain!’ Ik zag mijn priestertje duizelig worden! Zóó had hij waarschijnlijk nog nooit een bénédictie hooren uitleggen! Eerst staarde hij me aan, zonder antwoord te vinden, en toen sprak hij half fluisterend: ‘Mais... la guerre a été instituée par Dieu lui-même... c'est pour punir les coupables que...’ ‘Pardon, ce ne sont presque jamais les coupables qu'elle atteint. La guerre est une injustice, un crime, une infamie, inventée par les spéculateurs, et glorifiée par les méchants et les insensés, employée par les forts pour immoler les faibles et dépouiller les innocents et les pauvres d'esprit.’ ‘Mais Madme, la guerre pourtant est une des lois de la nature... voyez les animaux, les uns mangent les autres, ils se...’ ‘Est-ce que nous n'en mangeons pas assez?... Grand Dieu! - Nous allons plus loin dans notre voracité qu' aucun autre animal sur terre! Si nous faisions la guerre pour manger nos ennemis, nous aurions au moins la faim pour excuse, mais nous mangeons tout être vivant, qui a le malheur de s'approcher de nous (même ceux qui nous rendent les plus grands services) et après cela nous nous mettons encore à tuer nos semblables (que nous ne mangeons pas) pour le seul plaisir de les torturer, de les détruire et de les voler! Ah! non, ne me parlez pas de la guerre que votre église approuve, ne fut-ce que pour cela, je méprise toute église!’- ‘Je vois bien, Madme, qu'il n'y aura pas moyen de vous convertir; votre esprit est trop rempli de paradoxes pour pouvoir atteindre à la simplicité de la religion chrétienne. Une impie, en plein XIXme siècle! Au centre même des états pontificaux!... Mais c'est à ne pas y croire ses yeux!’ Daarna begon hij me te ondervragen over mijn kindsheid, mijn opvoeding enz. enz. ‘Quel âge avez-vous?’ {==498==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Trente-quatre ans.’ ‘Et vous-êtes seule? Toute seule?’ ‘Mon Père vit encore, il demeure à Bruxelles, et ma soeur est mariée aux Indes.’ ‘Mais vous n'avez pas pu atteindre l'âge que vous avez, sans aimer quelqu'un, comment avez-vous fait?’ Ik was klaar hém dezelfde vraag te doen, maar bedacht me nog in tijds, en antwoordde eenvoudig: ‘J'ai beaucoup aimé un homme auquel j'avais promis ma vie, mais notre mariage a été rompu, et depuis lors, je n'ai plus voulu aimer personne.’ ‘Voulu?’ Hij deed me dezelfde vraag als gij: ‘hebt ge dit voor 't zeggen?’ ‘Oui, voulu. Quelques fois je rencontre un homme qui me parait bon et généreux, alors je l'éloigne ou je le fuis, car l'amour me fait peur et je ne veux plus m'attacher à personne.’ ‘Mais comment comprenez-vous la vie, si vous ne voulez vivre ni pour Dieu, ni pour les hommes?’ ‘Je vis pour les hommes, je crois, seulement je ne suis pas exclusive dans mon amour. J'aime tous ceux qui sont bons, j'admire tous ceux qui sont grands, et autant que possible, j'aide tous ceux qui souffrent.’ ‘Et vous ne vous occupez donc jamais de l'avenir? Vous ne vous demandez donc jamais: d'où suis-je venue? où serai-je après ma mort?’- ‘Je ne sais d'oú je viens; je ne sais où j'irai. Tout ce que je sais, c'est que, si je suis ici, c'est pour vivre ici. Ce qui me parait bon, je le fais, ce qui me parait mal, je le laisse; je me trompe quelques fois, sans doute, mais jamais volontairement. Bien souvent je me fais du tort à moimême en suivant la ligne de conduite, que je me suis tracée, mais qu'importe! j'en souffre un moment, puis je m'approuve, et je suis heureuse encore.’ ‘Et vous n'avez pas peur de la mort?’ ‘Pas plus que de la vie. J'attends l'inconnu. Je ne le désire pas et je ne le crains pas.’ ‘Quelle force! Quel soutien une femme, comme vous, pourrait être pour l'église!’ ‘Est-ce que votre grande et puissante église a besoin du soutien d'une simple femme? Moi, je sais me passer de l'église; l'église saura se passer de moi, j'espère.’ {==499==} {>>pagina-aanduiding<<} Toen deed hij mij weer een vraag van u. ‘Etes-vous réellement heureuse, Mme?’ ‘Oui, je suis contente.’ ‘Quelle honnête payenne vous êtes! C'est égal, c'est dommage que vous n'ayez pas la foi; car, si vous étiez chrétienne, avec l'intelligence, la force, et le courage que vous avez, vous deviendriez sans doute une des plus grandes femmes de notre siècle.’ ‘Et maintenant?’ ‘Maintenant?... Je ne sais vraiment ce que je pourrais vous dire!... Si vous étiez malheureuse je tâcherais de vous consoler, si vous étiez une pécheresse, peut-être je pourrais vous convertir... Si vous étiez dans le doute, je vous parlerais de la clémence divine, du pardon, de la grâce... Je prierai Dieu pour vous!... mais... vous ne croyez pas même à la prière! ‘Adieu Madame, soyez heureuse!’ Hij was de deur reeds uit, toen hij weer terug kwam met: ‘Je ne pourrai pas vous présenter à l'académie... cela me sera tout à fait impossible... c'est une institution catholique, cléricale même...’ Ik lachte, zonder te antwoorden, en liet hem uit. Dien lach heeft hij begrepen! en zijn invitatie voor de soirée van de Académie des Arcades krijg ik tóch, al zouden alle bisschoppen en cardinalen er ook mee gemoeid worden! Die priesters zijn veel te slim, om une impie zoo'n mooi wapen in handen te geven tegen hen! Donderdag. Ja, ja, schrijf een drama voor me, alsjeblieft, maar niet nú! Wat ik u bidden mag niét nu! Blijf Funke maar trouw, zoo lang ge *** bij u hebt, et faites le métier, zonder iets meer aan uw genie te vragen! - Denk dat gij de eenige zijt die niet beneden Multatuli moogt staan, de eenige van wien men 't recht heeft een pendant van de ‘Vorstenschool’ te verwachten. - Dat ge geen blijspel kunt schrijven, doet me plaisir, zou ik bijna zeggen; ik vind al uwe moeielijkheden wáár en zou haast lust hebben er nog een paar bij te voegen! - De eerste is dat onze taal niet élégant genoeg is voor vroolijke stukken, niet gedistingeerd in 't kenbaar maken van vreugde. De tweede... 't hollandsch leven is valsch! Van dáár zeker dat humor de hoogste graad van vroolijkheid is, die men in 't hollandsch bereiken kan. Oprechte, gulle, goedhartige vroolijkheid, een soort van gelukkig abandon, dat noch geforceerd, noch flauw, noch gemeen is, ken ik in 't hollandsch {==500==} {>>pagina-aanduiding<<} niet; satire, sarcasme en krachtige droefheid des te meer, dit alles komt ook pas na de valschheid! Gij wilt geen liefde op 't tooneel, wel dit is een van de redenen, waarom ik uw ‘Vorstenschool’ zoo mooi vind en zoo moeielijk! 't Dom publiek begrijpt niets dan de scènes d'amour en slaapt in bij al wat daar boven staat, en 't intelligent publiek is er aan gewoon en weet nog niet hoe 't een sociale questie op 't tooneel ontvangen moet, als die er niet op gesmokkeld wordt onder 't makser van légale of illégale liefdes! Ik heb juist over dit onderwerp, van den winter menige discussie gehad; maar de kunst (in alle vormen) staat bij ons te lande zóó laag, dat zij eigenlijk beschreven kan worden met deze twee charmante woordjes ‘zielloos en gedachtenloos.’ Ook Vosmaer, zelfs Vosmaer is van dit systema en stelt geen hooger eischen aan een kunstenaar dan ‘bekoren.’ ‘Maar mij bekoren geen kleuren, geen lijnen, geen klanken, geen woorden, als ze me niet gelukkiger of beter maken!’ gaf ik hem daarop ten antwoord; en al wat hij toen zeide was: ‘Dát ligt aan u, dan is uw artistiek gevoel niet genoeg ontwikkeld om 't schoone te genieten.’ ‘Niet genoeg? - Of te veel misschien om met niets tevreden te zijn!’ Dat woord ‘bekoren’ heeft mij van den winter tusschenbeide razend gemaakt! De belachelijkste modes bekoren, en dan zou bekoren 't doel van de kunst moeten zijn! Welk een ruim veld voor middelmatigheid om den wansmaak van de foule te exploiteeren! Gij vraagt wie er geld uitgeeft voor rozenkransen enz. en zegt nog wel ‘zij meenen het toch.’ Neen, zelfs zij meenen 't niet altijd. Ik bijv. heb hier geld voor rozenkransen, enz. uitgegeven en meen niets dan dat ik eenige arme stumperts plaisir kan doen met zoo'n voorwerp ‘béni par le Saint Père.’ De knecht hier onder anderen, een goed, trouw, dom, oud mannetje, was zoo verrukt met de souvenir dien ik hem meebracht van de audientie, dat hij die knielend aannam en toen met duizend zoenen naar zijn zolderkamertje bracht! Die rozenkrans bekoorde hém! Ja, er ligt een misverstand tusschen mijn bedoeling en uwe opvatting van mijn vraag: ‘Zou er één man bestaan die vrouwenliefde waard is?’ Maar niet 't misverstand dat ge denkt. Mijn vraag gold niet ***, maar Mimi;*** intéresseert me niet, zij is ordinair, ze moet ordinair zijn, anders was ze nooit bij u gekomen, nooit op zoo'n manier ten {==501==} {>>pagina-aanduiding<<} minste; en tóch intéresseerde ze u, vóór dat gij haar gezien hadt en terwijl gij Mimi bij u hadt! Zie, dat mannelijk vragen, dat zoeken, dat haken naar nieuwe affectie, ten koste van oude, dát was 't, waarover ik u uitlachte! Ge hebt gecoquetteerd met een schaap dat niet aan coquetteeren gewoon was en... Ziedaar den cauchemar dien ik u voorspeld heb! Uwe braafheid nú (*** is leelijk!) admireer ik volstrekt niet! ‘Integendeel!’ zou ik bijna zeggen. - Daarom heb ik uwe positie tegenover haar (eigenlijk niets dan een déceptie) gek genoemd, en u getart iets groots te schrijven op een oogenblik dat ge geen vrede met u zelven kunt hebben, noch met uwe onmiddellijke omgeving, die scheef is! - Mimi beklaag ik tóch. Of denkt ge dat zij niet gevoelen zou hoe zij (grâce à la déception!) minder ver van u verwijderd is, dan gij gewenscht hadt? 3 April. Ik ben op de soirée in de academie geweest! Je le savais bien! En heb nog een toegangsbiljetje ook gekregen, van mijn priestertje, voor de audience générale bij den Paus, een intéressante vertooning. Wij waren met meer dan duizend personen in de troonzaal van 't Vatikaan vereenigd, menschen van alle rangen, standen en naties, en stonden als een klomp op elkaar gedrongen om zijn Heiligheid te zien en te hooren. Alle heeren waren gerokt met witte dassen, alle dames in 't zwart met kanten sluiers, geen handschoenen, en beladen met rozenkransen, kruisjes, amuletten, enz. enz. Toen de Paus met zijn hofhouding van veelkleurige priesters verscheen, werd 't gedrang naar voren zóó hevig, dat ik naar achteren vluchtte en dáár de chance had een stoel machtig te worden, waarop ik dood-eenvoudig ben gaan staan om over de hoofden heen te zien. Eerst wilde de foule gaan knielen, maar op een heiligen wenk, stond de foule weer op; toen ging de Paus op zijn troon zitten, en las een van de cardinalen, vreeselijk bevend (in 't fransch) een soort van lijkrede voor op de verloren macht van zijn Heiligheid, ‘die zich zóó groot gehouden had onder zóó veel verdriet en ellende.’ Ik verwachtte eenig applaus, maar 't publiek zei niets. - Toen stond de Paus op om de speech te beantwoorden, 't geen hij in 't italiaansch deed. Ruim een half uur heeft die oude ziel gesproken, kalm, luid en duidelijk, zonder eenig teeken van vermoeidheid te geven, maar toen hij den zegen uit moest spreken begon hij te kuchen en begaf hem zijn stem; toch heeft hij het er nog goed afgebracht, en is hij vertrokken, leunende op twee car- {==502==} {>>pagina-aanduiding<<} dinalen en omsingeld door geloovigen, die zijn slof wilden zoenen, zijn handen drukken, zijn japon aaien, enz. enz. Eén stem riep iets. Een franschman vroeg: ‘Qu'est-ce qu'on crie là?’ Iemand antwoordde: ‘Vive le Pape!’ ‘Tiens, c'est bien ça,’ en daarmee gingen we naar huis. In een van de antichambres scheen een cardinaal nog een privaat audientietje te houden, ten minste daar stond hij heel deftig, in 't midden van een menigte heeren en dames, met zijn hand vooruit, die de geloovigen met een knieval zoenen kwamen, vóór dat zij de trap af gingen; zeker om niet al te plotseling van de heilige omgeving in de profane te komen! De soirée in de academie is me best bevallen. Zulke gezelschappen moest men overal hebben, maar dan zonder geloofspréjugés natuurlijk. Een stuk of twaalf heeren hebben voordrachten gehouden in verschillende talen, de eene proza, de andere poëzie, maar bijna allen eigen werk, en twee heeren en twee dames hebben muziek gemaakt (alles religieux.) Mijn priestertje had me verteld dat hij een fransch vers gemaakt had, dat hij voor zou dragen. Arme ziel! en dát moest hij doen, terwijl ik vóór hem zat! Ik weet bij ondervinding, hoe veel kracht en hoe veel routine men behoort te hebben om met aplomb iets voor te dragen, dat niet geapprouveerd wordt door iemand die vóór je zit! En ik zat twee stoelen van de estrade af, waarop hij spreken moest! Ongelukkiger-wijze kreeg hij mij in 't oog, juist toen hij beginnen zou, en bevend begon hij zijn titel te noemen, om daarna de eerste helft van zijn versje af te rammelen, zoo haastig, alsof hij zelf bang was dat hij verstaan zou worden! Ik was de eerste die hem bij een kleine pauze toejuichte, en, toen er wat warmte in 't publiek begon te komen, kreeg hij courage, zoodat hij toch nog vrij wel geëindigd is, in vergelijking van 't begin altijd, want zijn voordracht was minnetjes, zóó minnetjes, dat hij er zelf over verwonderd was en niet begreep waar 't aan lag! La grâce de Dieu, had moeten wijken voor den lach van een impie! Ik ken dat misérabel gevoel! Had ik er maar eer aan gedacht, dan was ik wat meer naar achteren gaan zitten, en had de arme man een succès meer in zijn leven gehad! Zondag avond. Roger is een buitengewoon mensch. Men noemt hem ‘un homme instruit’; ik noem hem ‘un homme de coeur’. Geloof gerust dat hij zijn ‘carnet d'un ténor’ zelf geschreven heeft, ik heb die feuilletons in de {==503==} {>>pagina-aanduiding<<} Figaro gelezen, welke hem fr. 200 't stuk betaald zijn geworden, 't copyrecht heeft hij voorbehouden. Ik heb hem dringend verzocht dat werk te vervolgen, waarvan hij nog een paar énorme pakken manuscript heeft liggen. Waarschijnlijk zal hij 't doen, later, als hij wat meer tijd heeft, hij heeft 't nu zoo druk met les geven, dat hij aan zijn schrijfwerk niet beginnen durft. Adieu, later zal ik u de geschiedenis van mijn ‘Huwelijk’ eens vertellen, die geschiedenis is al te gecomplikeerd voor nu. De titel is van Nijhoff, daarom deugt hij niet, zoo als ik hem gezegd heb. Vele groeten, en dank voor uwe letteren. Mina. Van daag juist een jaar geleden schreef ik u 't eerst uit Zwolle! Ik heb dezen nog eens geopend om u den naam van onzen gewezen vijand te noemen: V.G. in Groningen, (niet de vriend van de Veer) een groote man met stijle haren, vreeselijk opgewonden, zenuwachtig enthousiast, maar ouderwetsch; een goedhartig, oprecht, voortvarend, doordrijvend wezen, maar zóó lokaal als een Nederlander slechts wezen kan, zonder eenige wereld- of menschenkennis; een boekenman, die de geheele maatschappij wel in papier zou willen veranderen om er op te drukken wat hij voor goed houdt! Toch een heel handelbaar schepsel, als men met hem om weet te gaan, maar zoo opvliegend en primesautier, dat er heel wat kalmte en zachtheid toe behoort om hem eerst te laten uitrazen zonder boos op hem te worden, en hem dán te overtuigen van n'importe quoi dat rechtvaardig is. Gij hadt in dezen man een van uw warmste voorstanders kunnen vinden, een sujet dat u getrouw gebleven zou zijn ‘through glory and shame’. Gij hebt hem niet gekend, dat is jammer! Ik ben blij voor u allen dat *** dood is. (....) Hebt gij ook geld noodig? Zeg 't gerust, want ik ben nog rijk, ik weet wat sterfgevallen kosten! Beklaag uwe buurvrouw, chanteuse, toch niet als ze würmt, ook dat würmen is geluk! Of weet ge niet wat zingen is? Dat harmoniesch samenwerken van alle moreele en physieke krachten, dat weergeven van wat taal, noch pen, noch penseel kan uitdrukken... O, ik ken geen genot dat bij zingen haalt! Die nooit gezongen heeft, heeft maar half geleefd! Adieu. Mina. {==504==} {>>pagina-aanduiding<<} [7 april 1874 Brief van Tine aan Fischer] 7 april 1874 Brief van Tine aan J.D. Fischer, en door hem opgestuurd aan E.J. Potgieter. Enkel velletje postpapier waarvan alleen de eerste bladzijde beschreven. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Het geld moet door Potgieter zijn gestuurd naar aanleiding van Edu's brief d.d. 26 maart. Venetie 7 April 74. WelEd.Gestr. Heer In dank geef ik UEgest: kennis van den goeden ontvangst der wissel groot honderd zestig Lire, die de Heer Potgieter zoo goed is geweest mij toe te zenden. Eene zware hoofdpijn belet mij zijn Ed. nu te schrijven, zoude ik UEgestr. mogen verzoeken mij bij zijn Ed. te verontschuldigen en tevens zijn Ed. dank te zeggen. Met de meeste achting noem ik UEgestr. dienstw. dienaresse E.H. Douwes Dekker bar: van Wijnbergen [8 april 1874 Brief van Multatuli aan Switzar] 8 april 1874 Brief van Multatuli aan J.L. Switzar. Strookje postpapier, aan éen zijde beschreven. (Particulier archief, Eindhoven; fotokopie M.M.) Voor de vorige zet zie 4 april, voor de volgende zet 11 april. Ontvangen 8) D 1 - B 3 Antwoord 8) D 8 - F 6 Wiesbaden 8 April 74 Douwes Dekker [9 april 1874 Feuilleton van Vosmaer in Het Vaderland] 9 april 1874 Feuilleton van C. Vosmaer in Het Vaderland, no. 83. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Dit feuilleton is later met kleine wijzigingen herdrukt in Een Zaaier. mevrouw De Vries: Sophie de Vries (1839-1892), befaamd actrice, speciaal als grande-coquette. Een en ander. Waarom is Multatuli's Vorstenschool niet op het tooneel gebracht? Men glimlacht en mompelt van zekere scène. {==505==} {>>pagina-aanduiding<<} Is dat de ware reden wel? Ik betwijfel het sterk. Als daar 't bezwaar lag, het stuk zou voor de opvoering wel zo te bewerken zijn, dat de moeielijkheid zeer gering werd. Enkele alleenspraken zouden te lang zijn, zeggen er. De schrijver heeft desnoods daaromtrent zelf wenken gegeven. En al waren deze en noch meerdere moeielijkheden wezenlijk, waarom is er zelfs geen poging gedaan, waarom heeft het verlangen zich niet dringend geuit, het drama opgevoerd te zien? Heeft het publiek blijk gegeven er naar te reikhalzen als naar een veredelend en verheffend genot? Heeft mevrouw De Vries - want zij is bevoegd de Louise voor te stellen, en waarschijnlijk ook mejuffrouw Mina Kruseman - heeft de eerstgenoemde dat stuk gelezen en niet met geestdrift begeerd, gewild aan zulk een beeld leven te geven? Zijn onze tooneelbesturen zoo overstelpt van uitstekende drama's, dat dit, in tijdsorde onze jongste tooneelstukken voorafgaande, zijn beurt na de anderen moest afwachten, of er als mindere voor wijken moest? Er zijn andere redenen. Er is vrees en vooroordeel; er is traagheid van geestdrift; er is tevredenheid met de gewoonte; er faalt fijnheid in de behoeften van den smaak. Meerdere vragen doen zich op. Waarom is de Max Havelaar nooit de oorzaak van een ernstig onderzoek geweest? De aanklacht was openlijk, bepaald, stout, en op ieder ander gebied als dat der staatkunde, ware het onmogelijk dat op zóo iets het stilzwijgen bewaard werd, en het stilzwijgen bleef bewaard door den landvoogd, door het ministerie, door de vertegenwoordiging, door het volk, door de deskundigen. Want - er bestaat vrees om groote zaken en vraagstukken aan te vatten en ze door te zetten tot de oplossing; vrees om recht te doen, dwars door alles heen; en dat heet politiek. De daad van Max Havelaar was een moedige, edele, ideale daad. Waarom heeft Nederland daarop geantwoord met lafheid, met laster, met verguizing, en de onbaatzuchtigheid beloond met de poging om ten onder te brengen? Het antwoord ligt niet daarin dat men in Nederland geen hart heeft voor grootmoedigheid, voor een schoone, onbaatzuchtige daad, voor een edel streven. Er zijn voorbeelden genoeg dat deze gehuldigd worden en geestdrift opwekken. {==506==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar, en hierin ligt dunkt me de verklaring, zulk een daad moet geschieden naar de bekende regelen en vormen. Een krijgsman die rust en leven voor zijn land opoffert, een held bij brand en watersnood, een groot legaat aan een godshuis, - dat zijn bekende zaken, dezen vallen in de bekende vakken en daarvoor is het enthousiasme vatbaar. Maar zoodra de goede of buitengewone daad niet onmiddellijk te klassificeeren is, of buiten de gewone vormen voorvalt, of in iets bestaat waarvoor het oog van het algemeen nog niet open is, dan is men onverschillig, de onverschilligheid gaat tot niet begrijpen en het niet begrijpen voert tot het ergste wat er is, namelijk tot den waan dat men wel begrijpt, en het gevolg is toeschrijven aan verkeerde bedoelingen of spot met wat men overdrijving noemt. Zoo worden zij skeptiesch en cyniesch, die anders tot de beste geloovers behooren, en het edelste idealisme wordt miskend door hen die anders zoo aandoenlijk weten te klagen over het materialisme. De toewijding aan alles wat schoon, goed en waar is, wordt alleen goedgekeurd als het de dingen geldt die eerst als zoodanig zijn gequalificeerd door de lieden die zich het monopolie daarvan hebben veroverd. De Havelaar bezat schitterende eigenschappen als kunstwerk, maar sedert 1860, hoeveel machtiger is Multatuli's woord, hoeveel rijker en omvattender zijn verbeelding, hoeveel grooter is bij hem de geheele kunst, dat is de beschikking over alle vormen, geworden. En toch sedert den Havelaar, en niettegenstaande de latere werken die hem overtreffen - de Millioenen-studiën, de Ideën met al haar kennis en geestigheid, de geschiedenis van Woutertje met haar schat van menschkunde, de Specialiteiten, de Minnebrieven, - waarom zwijgt de nederlandsche pers, die kennis zou moeten nemen en rekenschap geven van zooveel schoons, zooveel ingrijpends, zooveel sympathieks voor velen, zooveel stootends voor meerderen, als in al die geschriften met volle grepen gestrooid werd door ‘den zaaier die uitging om te zaaien?’ Waarom zijn hier de gidsen en leiders ten achter bij de leeken? Want, dit zij al dadelijk ter voorkoming van misverstand gezegd, men meene niet dat die werken niet alle snaren in het gemoed van duizenden doen trillen; men denke niet dat ze geen invloed uitoefenen, dat het zaad van dien zaaier niet welig opwast, omdat men 't niet kan zien! Zijn de organen der litteratuur soms ook te zeer gewend aan de be- {==507==} {>>pagina-aanduiding<<} kende kategorieën? Dat zou wel kunnen gebeuren. Bij een letterkundig werk vraagt men volgens de oude theorie: wat is het? een roman, een geschiedwerk, een betoog, een stelsel, een epos, een drama, een melos? In welk hokje moet het? En als er geen hokje is - is het dan wel wat? Een andere reden. Ingrijpende ideeën en groote nieuwheid van vormen worden niet aanstonds begrepen, erkend; men is niet altijd gereed er zich en anderen rekenschap van te geven. Geruimen tijd bleef de Faust tamelijk onbekend bij Goethe's tijdgenooten. Bij ons zijn Geel, P. van Limburg Brouwer, eerst veel later dan bij hun optreden gewaardeerd. Dat verschijnsel is gewoon. De ingrijpende ideeën en nieuwe vormen worden 't eerst gevoeld bij de niet deskundigen ex officio. Zoo zijn ook de nieuwe ideeën op 't gebied van den godsdienst bij de leeken (leeken weten wel eens wat, al heeten ze maar leeken) verspreid en erkend geweest, lang voordat zij als wat nieuws van de kansels gegeven werden. De mannen van een vak loopen altijd gevaar eenigermate theoretiesch en dogmatiesch te worden. Een poos houden zij op in hun gang. Maar het leven gaat voort en verrast hen in hunne theorieën met nieuwe scheppingen. Deze dingen zouden wij anders wenschen, en als Multatuli er zich dikwijls en scherp tegen uitlaat, dan heeft hij gelijk. Maar er staan andere verschijnselen tegenover die hij niet allen even goed als een van ons kan waarnemen. De invloed door zijn werken uitgeoefend is groot, hun verspreiding buitengewoon en ze wekken een levendige sympathie. Men moet den invloed en de beteekenis van zulke werken niet zoeken in wat ieder op de oppervlakte zien kan. Er gebeurt zooveel, ook op zulk gebied, dat men ziet. Multatuli's werk ontbeert allerlei soort van officieëlen, uitwendigen, blinkenden bijval. Maar het maakt de ziel uit van velerlei kringen; de jongelingschap is vervuld van het grootsche, dichterlijke, verbeeldingwekkende, frissche, krachtige, moedige, edele van zijn kunst en zijn gedachte; ontwikkelde jonge vrouwen eeren zijn talent en karakter; menige handdruk wordt hem in stilte gegeven; bij duizenden worden, bij telkens en telkens vermeerderde oplagen, zijn werken verkocht, verspreid, genoten. En de ‘zaaier’ zou vruchteloos werk doen? Wacht maar, ze zullen wassen die zaden, en als ze opgewassen zijn en {==508==} {>>pagina-aanduiding<<} in bloei en vrucht staan, eerst dan, eerst later, zal men liefde en erkenning over hebben voor den man die een goed en sterk man was; voor hem, die tegelijk het scherpe ploegijzer door de voren dreef en het zaad er kwistig instrooide. En er is al oogst; oogst van liefelijkheid en schoonheid, van leven en natuur, van waarheid en geestdrift, in de gemoederen van duizenden. Het wordt tijd dat de officiëele letterkundigen de oogen openen en erkennen wat het publiek al lang heeft gevoeld: het hoogste en gewichtigste verschijnsel onzer jongste letterkunde. Multatuli houdt er niet van dat zijn woord en daad worden beschouwd als het werk van een kunstenaar. Hij wil geen ‘mooischrijver’ zijn, geen man van mooie frazen. Zijn streven bedoelt waarheid en recht; de aanleiding tot zijn eerste optreden was een doel, een daad. Daartoe gebruikte hij zijn talent. En nu wil men alleen dat talent zien en de daad en de zaak voorbij zien. Hij verkeert in den toestand van iemand die met verpletterende welsprekendheid zijne zaak voordraagt, het publiek meent dat het hooge dramatische kunst is en juicht toe, maar gaat zijns weegs. En de man blijft alleen en roept met bitterheid uit: maar dat is geen rol die ik u voordraag, dat is werkelijkheid, dat is mijn leven, dat is het leven van millioenen natuurgenooten, dat is de zaak der menschheid, de zaak van recht, van waarheid! Daarin ligt de juistheid van zijn verzet tegen dat: wat schrijf je mooi, schrijf noch eens zoo wat. Doch men moet hier onderscheiden. Deze oppervlakkige en alledaagsche opvatting verschilt van eene ernstige beschouwing en erkenning van zijn kolossale macht als denkend dichtend kunstenaar. In den kunstenaar zoomin als in zijn werk wil ik vorm en inhoud scheiden. Multatuli strijdt voor beginselen, maar hij doet het niet als advokaat, als staatkundige, als koopman; hij doet het als denkend kunstenaar, dat is in de hoogste vormen die de menschelijke geest kan aannemen. Alleen een groot kunstenaar kan zóo over alle vormen beschikken, dat hij zijne gedachten in al haar omvang, samenhang, kontrast, rijkdom uitdrukt. Daarom heeft zoodanige beschouwing haar recht die zijn denken en dichten in zijne geschriften niet scheidt. Zooveel voorloopig om te voorkomen dat ik, het kunstwerk bewonderende, niet geacht worde de daad en de gedachte van Multatuli voorbij te zien. C. Vosmaer. {==509==} {>>pagina-aanduiding<<} [11 april 1874 Brief van Multatuli aan Mina Krüseman] *Waarschijnlijk 11 april 1874 Brief van Multatuli aan Mina Krüseman. (Leven II, blz. 141.) De brief is ongedateerd, maar door Mina Krüseman afgedrukt tussen éen van 10 en éen van 12 april. Wiesbaden April. (....) Ik zend u 'n krant, waarin Vosmaer zich dapper voor my weert. Hy noemt u in verband met Louise uit de Vorstenschool. Dàt doet my goed! (....) Dek. [11 april 1