Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877 Multatuli Editie Garmt Stuiveling B.P.M. Dongelmans Hans van den Bergh Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877 van Multatuli, in een editie van Garmt Stuiveling, B.P.M. Dongelmans en Hans van den Bergh uit 1987. De complete Volledige werken bestaan uit 25 delen. Door het hele werk zijn koppen tussen vierkante haken toegevoegd. p. 44, 170, 171, 197, 249, 364, 367, 510, 524, 586, 587, 589, 590, 591, 595, 596, 701: accolades verspreid over meerdere regels kunnen in deze digitale versie niet weergegeven worden. Daarom worden de accolades hier, met bijbehorende tekst, op iedere regel herhaald. p. 160: noot ‘42’ heeft in de lopende tekst geen nootverwijzing. In deze digitale versie is de noot alsnog geplaatst. mult001gstu21_01 DBNL-TEI 1 2018 dbnl / erven Garmt Stuiveling / B.P.M. Dongelmans / erven Hans van den Bergh unicode yes exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: NL 69 T 7030 18 Multatuli, Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877 (eds. Garmt Stuiveling, B.P.M. Dongelmans en Hans van den Bergh). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1987 Wijze van coderen: standaard Nederlands Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877 Multatuli Editie Garmt Stuiveling B.P.M. Dongelmans Hans van den Bergh Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877 Multatuli Editie Garmt Stuiveling B.P.M. Dongelmans Hans van den Bergh 2018-06-15 KE colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Multatuli, Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877 (eds. Garmt Stuiveling, B.P.M. Dongelmans en Hans van den Bergh). G.A. van Oorschot, Amsterdam 1987 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/mult001gstu21_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} MULTATULI VOLLEDIGE WERKEN {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} MULTATULI VOLLEDIGE WERKEN XVIII 1987 G.A. VAN OORSCHOT AMSTERDAM {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} © COPYRIGHT 1987 BY G.A. VAN OORSCHOT, AMSTERDAM {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} XVIII brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877 {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} Voorwoord {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit achttiende deel van de Volledige Werken is het laatste waaraan een bijdrage is geleverd door Garmt Stuiveling, die vrijwel tot op de dag van zijn dood met de uitgave bezig is gebleven, na de plannen ervoor al in de jaren dertig samen met E. du Perron te hebben ontworpen; de uitvoering daarvan tussen 1949 en 1985 is een blijvend getuigenis van zijn unieke verdiensten voor de Multatuli-studie. Van een deel der dokumenten betreffende de laatste maanden van 1875 heeft Stuiveling nog een eerste versie gereed kunnen maken. Toen hij als initiator en enige redacteur van de reeks op 11 mei 1985 was overleden, heeft de nederlandse organisatie ZWO, in samenspraak met een kommissie van goede diensten, met de uitgever en met het Multatuli Genootschap, maatregelen getroffen om de voltooiing van de uitgave veilig te stellen. Sedert september 1985 worden de V.W. nu geredigeerd door beide ondergetekenden die tot taak kregen de resterende delen in een strak tijdschema en in zo hecht mogelijke aansluiting bij de eerdere delen te doen verschijnen. Deel XVII is al onder hun verantwoordelijkheid voltooid en persklaar gemaakt. Het onderhavige deel bestrijkt bijna twee en een half jaar uit Multatuli's leven, van september 1875 tot 1 januari '78, dus tot enkele weken voor het vertrek van de schrijver uit Wiesbaden ten behoeve van de eerste lezingentournee door Nederland. Voor de subjektieve beleving van Douwes Dekker is de periode die hier in dokumenten wordt weergegeven er vooral één van malaise geweest; het telkens uitstellen en vastlopen van zijn pogingen om de aan Funke en Waltman toegezegde kopij te leveren versterkte zijn gevoel van verlammende machteloosheid, dat vooral veroorzaakt werd door zijn vijanden (‘de Van Vlotens’) die bleven trachten zijn persoon en motieven zwart te maken, vaak door spontane en welgemeende passages uit zijn werk buiten {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} hun kontekst te citeren en daarmee geweld aan te doen. Dat maakte Multatuli kopschuw voor nieuwe publikaties, want anders schrijven dan hij totnogtoe gedaan had, kon hij niet. Als hij niet ongefilterd uitte wat hem dreef, voelde hij zich een ‘faiseur’, een kunstjesmaker. Voortdurend neteliger geldgebrek, juist een gevolg van de kreatieve impasse, versterkte uiteraard zijn depressieve stemming. Toch is het opmerkelijk - wat Funke ook expliciet konstateert - met hoe weinig geld Mimi het soms maandenlang wist uit te zingen, intussen plannen makend om - hetzij als wiskundelerares, hetzij door zelf te schrijven, te vertalen of een bloemlezing te maken - aan het inkomen bij te dragen. Maar er zijn nog kwellender zorgen dan de vijandige persstemmen, de financiële nood en het onvoltooide werk: de emoties rond de kinderen laaien in deze jaren telkens hoog op, met het bezoek van Edu aan Wiesbaden in het najaar van 1877 als kulminatiepunt, dat - uitvoerig gedokumenteerd als het is - een wonderlijke vermenging te zien geeft van navrante en haast vaudevilleske incidenten. Aan de andere kant neemt in deze zelfde periode, mede door de felle polemiek rond zijn werk en leven, Multatuli's faam in binnen- én buitenland ongekende vormen aan, zeker naar de literaire maatstaven van die tijd gemeten. Verscheidene van zijn geschriften verschijnen vertaald in frans, duits, engels of spaans, tot in Zuid-Amerika toe. Als nieuw werk voegt Multatuli in deze jaren aan zijn oeuvre alleen nog de zevende bundel Ideën toe, die er tevens de afsluiting van zal blijken. Als Multatuli op 19 december 1877 eindelijk definitief besluit de uitnodiging van toneeldirecteur Haspels aan te nemen om een door zijn onderneming georganiseerde voordrachtentournee door ons land te houden, gaat hij op dat voorstel in ‘omdat het moet’, maar zeker ook in de hoop dat enthousiaste jonge volgelingen als Vitus Bruinsma in Leeuwarden, gelijk hebben als zij hem telkens verzekeren dat Multatuli in Holland op vele gelijkgezinden en medestanders kan rekenen. Mocht dat waarheid blijken, dan groeit daarmee de kans dat Havelaar door het op te richten genootschap Tandem eindelijk gepensioneerd zal worden. De redacteuren willen graag hun dank betuigen aan mevrouw {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Alma van Donk voor haar onmisbare steun bij het uittypen en ontcijferen van de handschriften en aan de vele anderen die hen met incidentele informaties terzijde hebben gestaan. Amsterdam, Alphen aan den Rijn 22 december 1986 Hans van den Bergh Berry P.M. Dongelmans {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} Verantwoording {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} Bij verwijzing naar de uitgaven waaraan enig gegeven werd ontleend is gebruik gemaakt van de volgende aanduidingen: Brieven (met vermelding van het deelnummer): Brieven van Multatuli. Bydragen tot de kennis van zyn leven. Gerangschikt en toegelicht door Mevr. Douwes Dekker, Geb. Hamminck Schepel. Amsterdam: Versluys, 1891-1896. 10 dln. Brieven WB (met vermelding van het deelnummer): Multatuli Brieven. Bydragen tot de kennis van zyn leven. Gerangschikt en toegelicht door M. Douwes Dekker-Hamminck Schepel. Tweede, herziene Uitgaaf. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1912. Leven: Mina Krüseman, Mijn leven. Dordrecht: Revers, 1877. 3 dln. Pée 1937: Julius Pée, Multatuli en de zijnen. Naar onuitgegeven brieven. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1937. Pée 1941: Multatuli, Reisbrieven aan Mimi en andere bescheiden. Met aanteekeningen in het licht gegeven door Julius Pée. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1941. Pée 1942: Brieven van Multatuli aan Mr. Carel Vosmaer, R.J.A. Kallenberg van den Bosch en Dr. Vitus Bruinsma. Naar het oorspronkelijke uitgegeven door Julius Pée. Brussel/Rotterdam: Manteau-Nijgh en van Ditmar, 1942. Pée 1944: Keur uit de brieven van Multatuli. Naar tijdsorde gerangschikt en van aanteekeningen voorzien door Julius Pée. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1944. RvE: Briefwisseling tusschen Multatuli en S.E.W. Roorda van Eysinga. Uitgegeven door M. Douwes Dekker, geb. Hamminck Schepel. Amsterdam: Versluys, 1907. In alle gevallen waarin geen vergelijking met de autografen mogelijk was, is de datering voorzien van een asterisk. De volgende afgekorte aanduidingen worden gebruikt: {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} Dagboek: voor de beschrijving hiervan zie V.W. XV, blz. 15. Edu: Multatuli's zoon, geboren 1854. Memoriaal: voor de beschrijving hiervan zie V.W. XIV, blz. 15. Mimi: Maria Frederika Cornelia Hamminck Schepel, jarenlang de intieme vriendin van Eduard Douwes Dekker, sedert 1 april 1875 zijn echtgenote. Multatuli: Eduard Douwes Dekker. Nonni: Multatuli's dochter, geboren 1857. Tine: Everdina Huberta Douwes Dekker-van Wijnbergen, de eerste echtgenote van Eduard Douwes Dekker, overleden 13 september 1874. A.M.V.C.: Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen. G.A.: Gemeente-archief; met vermelding van de plaats. I.I.S.G.: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam. K.B.: Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage. L.M.: Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 's-Gravenhage. M.M.: Multatuli-Museum, Korsjespoortsteeg 20, Amsterdam. U.B.: Universiteitsbibliotheek; met vermelding van de plaats. V.W.: Volledige Werken van Multatuli (Amsterdam 1950 etc.); met vermelding van het deel in romeinse cijfers. Typografie: uiteraard is nagestreefd de vorm van dit deel zo nauw mogelijk te doen aansluiten bij die van de overige delen. Dus ook in deel XVIII is niet getracht het origineel met typografische middelen na te bootsen. De tekst is diplomatisch afgedrukt, met dien verstande dat bij puntjes iedere reeks is weergegeven door een drietal. Daar, waar tekst is ingekort of wegens verminking van brieven ontbreekt, is dit aangegeven door een viertal puntjes (....). Indien een punt aan het einde van een zin, dus bijv. voor een nieuwe hoofdletter, ontbreekt, is deze stilzwijgend toegevoegd. In Multatuli's brieven wordt steeds y gedrukt, ofschoon er in de door anderen gedrukte teksten dikwijls ij staat. Wanneer er gebruik is gemaakt van een authentieke tekst, wordt geen eerdere publikatie vermeld. Ondanks deze kontinuïteit van principes, hebben de nieuwe edi- {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} teuren gemeend op een aantal punten konsekwent de volgende werkwijze te moeten doorvoeren: in de brieven van Multatuli worden voortaan ook de doorgestreepte passages verantwoord in de aantekeningen die aan de brieftekst voorafgaan. Omdat vooral in lange brieven - mede hierdoor - het aantal annotaties soms groot werd, zijn de toe te lichten passages voorzien van een nummer dat korrespondeert met de betreffende verklaring boven de brieftekst. De als k uitgesproken c wordt nu in de door ons toegevoegde tekst overal als k geschreven waar de Woordenlijst van de nederlandse taal dat toestaat, behalve in geval van cc en in leenwoorden (accent en clown). Tevens wordt in dit en volgende delen een diplomatisch onderscheid gemaakt tussen ´ en `. De dikke horizontale strepen tegen de linkermarge waarmee Multatuli veelal alinea's onderscheidt, worden weergegeven als ‘-’ achter het laatste woord van de vorige alinea. Een onderstreping in het handschrift leidt tot kursief; (drie)dubbele onderstreping wordt met klein kapitaal weergegeven. Bij het overnemen van gedrukte stukken (uit kranten, tijdschriften en boeken) zijn evidente drukfouten gekorrigeerd. De mate waarin de bladzijden postpapier zijn volgeschreven, wordt voortaan aangegeven met ⅙, ¼, ⅓, ½, ⅔, ¾ of ⅚. Woorden of woordgroepen in vreemde talen worden in het vervolg alle in de aantekeningen vertaald, met uitzondering van al te duidelijke gevallen (‘das Haus’, ‘pardon’). Staan duitse woorden in handschriften in zg. duitse schrijfletters (‘gotisch schrift’), dan wordt dat in de annotaties vermeld. Persoonsnamen in brieven en dokumenten worden zoveel mogelijk in de aanhef geannoteerd, behalve als het gaat om namen die in gemakkelijk toegankelijke handboeken zijn te vinden. In het algemeen wordt alleen toegelicht wat tot het onmiddellijk begrip van de kontekst bijdraagt. Er wordt naar gestreefd per deel de noodzakelijke toelichting te geven, dwz. een bepaalde naam wordt slechts één keer, bij de eerste vermelding geannoteerd. De Biografische Aantekeningen achterin betreffen alleen de korrespondenten van Multatuli. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} Het najaar van 1875 {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} Tot ver in november ondervindt Multatuli de weerslag van zijn, vooral door de triomf van Vorstenschool, gestegen roem. Zijn vijanden bestoken hem met des te meer felheid en zelfs wanneer een medestander als Van der Voo begin september in De Tolk van den Vooruitgang Van Vloten krachtig op zijn nummer zet, roept dat weer een even giftige als onhandig geformuleerde reaktie op van J.W.T. Cohen Stuart, die blijkbaar zijn vader (A.B. Cohen Stuart) nog steeds niet afdoende gewroken acht voor Multatuli's noot bij Idee 655 (V.W. IV, blz. 684). Zowel voor uitingen van sympathie als van vijandschap blijft Dekker uitzonderlijk gevoelig. Daarbij vergeleken is zijn reaktie op de verminkte duitse Havelaar-versie van Th. Stromer die - bekort en vol gruwelijke misverstanden - half oktober op de markt komt, bepaald gematigd te noemen, hoe vaak Multatuli ook terugkomt op de meest zotte vergissingen. Zijn gedeprimeerde stemming weerhoudt hem overigens alleen van schrijven voor de drukpers; goede vrienden als Haspels of Roorda, Tiele of Van Hall ontvangen levendige brieven vol materiaal dat in beter tijden tientallen Ideën zou hebben opgeleverd. Toch bevat ook de vierde druk van de Havelaar, die na eindeloos getob tenslotte wordt aangekondigd op 19 oktober, een schat aan nieuwe denkbeelden in de vorm van de 179 ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’. Hieruit en uit incidentele opmerkingen in de brieven blijkt dat Multatuli's politieke standpunten stelliger en radikaler zijn geworden: Nederland staat op het punt als provincie bij Duitsland te worden ingelijfd en onze dagen van overheersing als koloniale mogendheid in de oostindische archipel zijn geteld. In 1876 zullen sommige brieven op deze punten nog explicieter zijn. Eind oktober is Vosmaer een aantal dagen in Wiesbaden op be- {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} zoek en dat beurt zijn vriend op. In de huiselijke sfeer betoont Dekker zich trouwens ook gauw dankbaar en verguld met kleine attenties, zoals een zending bloembollen van Waltman, en herhaaldelijk schrijft hij enthousiast over de visjes en de kanaries die Mimi en hij houden (‘Men kan zich wennen om geluk te zoeken in 't kleine’ - brief aan Waltman van 9 november). Over Mina Krüseman maakt hij zich ook minder kwaad dan voorheen, omdat hij haar (voorlopig) als een verslagen vijand ziet. Haar succes is al te gering geweest en haar ideeën over ‘Kunst en Kritiek’ acht hij zonder meer bespottelijk; zij heeft zich nu eenmaal in haar hoofd gezet dat ‘alle roem in de Kunstwereld veil is voor zoenen’! Tekenend is Multatuli's houding in de opnieuw opduikende portrettenkwestie. Begin november vraagt Funke hem toestemming om het Allebé-portret weer te laten graveren voor het weekblad Eigen Haard. Maar Multatuli is teleurgesteld in de vroegere publieksbelangstelling voor zijn portretten én vreest dat redacteur De Veer van Eigen Haard zijn kans zal waarnemen voor een vernietigend bijschrift. Havelaar - stelt Dekker - was in de Lebak-tijd trouwens 36 en dus vindt eigenlijk alleen het jeugdiger portret van Mitkiewicz (Brussel 1864) in zijn ogen genade. IJdelheid, wantrouwen, teleurstelling en vasthoudendheid aan de Havelaarzaak zijn de elkaar versterkende motieven die hem tenslotte Funke's verzoek doen afwijzen. Daarentegen blijft de Vorstenschool-periode een bron van aangename herinneringen; vooral de in Rotterdam van het toneelgezelschap ondervonden eerbiedige hoogachting - die nog steeds financiële vruchten afwerpt - heeft nog niets van zijn glans verloren en die straalt zelfs af op zijn rotterdamse hospita, Marie Engelman, blijkens een allerhartelijkste brief van 30 november. Des te pijnlijker is het Multatuli dat hij het blijspel niet kan leveren waarop de groep ‘recht heeft’ en dat haar in haar voortbestaan zou kunnen steunen. Er is zelfs even sprake van een nieuwe reis naar Rotterdam omdat Legras c.s. nu ook De bruid daarboven op het repertoire hebben genomen. Maar het werk moet voorgaan en ook dat lijkt tegen eind november beter te lukken. Het programma omvat: 1.het korrigeren van de geannoteerde herdruk van Ideën III. {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} 2.de herdruk van de vierde bundel Ideeën die geen bewerking of aanvulling nodig heeft. 3.een herziening en uitwerking van Specialiteiten voor Waltman, waarvan de eerste aflevering op 7 december verschijnt. 4.het voltooien van de zevende bundel Ideën en tenslotte 5.het blijspel... Natuurlijk kan niet dit hele programma worden afgewerkt. Funke wijst hem er trouwens - taktvol als altijd - op dat Multatuli's manier van werken voor alle betrokkenen - ook financieel - onvoordelig is: de nieuwe ideeën die in de noten van de oude bundels terecht komen, zouden heel goed nieuwe nummers voor de zevende bundel kunnen opleveren. In december noteert Multatuli zelf zijn geestelijke opleving; meteen konstateert hij dat ook zijn oogklachten verminderen; voor de psychische komponent in zijn verschillende kwalen was de schrijver bepaald niet blind. Interessant is in deze periode Multatuli's ambivalente houding ten opzichte van Mimi's literaire aspiraties. Hij wil haar talenten niet fnuiken, maar is toch bang dat haar werk als het zwak zou blijken, tegen hem gebruikt kan worden. Hoe emancipatoir hij ook denkt, uit zijn brieven aan Funke en Van Hall (van 27 december en 26 januari '76) spreekt toch ook de half verholen overtuiging dat Mimi haar tijd beter zou kunnen gebruiken, bv. als ze zich uitsluitend zou inzetten voor het scheppen van de omstandigheden waarin zijn werk kan gedijen. Uit Mimi's brieven blijkt trouwens dat ze er zelf net zo over denkt; als zij schrijft moet het in het geheim gebeuren om Dek niet te storen. Het jaar wordt besloten met een voor Multatuli's relaties kenmerkende ruzie. Schaakmeester en taalkundige Van der Linde heeft zich kleinerend uitgelaten over Multatuli's kennis van het maleis... Evenals eerdere en toekomstige Multatuli-adepten (Buys, Cohen Stuart, Westra) voelt deze explosieve persoonlijkheid zich veronachtzaamd als Multatuli niet snel en substantieel genoeg ingaat op zijn geschriften. Ook hier neemt die teleurstelling de vorm aan van een onverhoedse aanval. Multatuli beklaagt zich daarover in een uitvoerige brief aan Van Hall (27 december) die verder een interessant èn amusant credo over de toneelkunst bevat, dat de geadresseerde (na gevraagde toestemming) in zijn {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} tijdschrift zal publiceren. Multatuli's naam op de omslag betekent nu eenmaal voortaan een trekpleister voor ieder periodiek. In de komende periode zal dat Multatuli nog bij herhaling opbreken. HvdB {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} Brieven en dokumenten [1 september 1875 Advertentie in de Prov. Geld. en Nijm. Crt.] 1 september 1875 Bericht over een opvoering van Vorstenschool in de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant, no. 104. (G.A. Nijmegen; afschrift M.M.) schouwburg te nijmegen. Twee buitengewone voorstellingen door het Tooneelgezelschap van de Nieuwe Rotterdamsche Schouwburgvereeniging onder het Bestuur van le gras, van zuylen & haspels. Vrijdag 3 September 1875, multatuli's VORSTENSCHOOL Drama in 5 Bedrijven (6 Tafereelen). (....) Aanvang ten half acht ure. Prijzen der plaatsen: 1. Rang f1.25 2. Rang f0.75 3. Rang f0.50. Plaatsen zijn aan het Bureau te bespreken à 10 cts extra. Loting om de plaatsen des morgens 9 uren. [3 september 1875 Bericht in de Prov. Geld. en Nijm. Crt.] 3 september 1875 Bericht over het niet doorgaan van de eerder aangekondigde Vorstenschoolopvoering in de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant, no. 105. (G.A. Nijmegen; afschrift M.M.) Nijmegen, 2 September Wegens onvoorziene omstandigheden kunnen, naar wij vernemen, de Voorstellingen, Vrijdag en Zaterdag a.s. in den Schouwburg te geven, geen voortgang hebben. {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} [september 1875 Aanbiedingscirculaire Minnebrieven] Begin september 1875 Aanbiedingscirculaire voor de boekhandel inzake de zesde druk van Multatuli's Minnebrieven. (Bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels; fotokopie M.M.) M Door deze bericht ik U dat tegen 1 October door mij zal verzonden worden: multatuli's MINNEBRIEVEN. zesde druk. Deze druk is voor de eerste maal sedert de 1e uitgave door den auteur herzien. Zooals bekend is bevatten de ‘Minnebrieven’ grootendeels commentaar op den Havelaar en zijn ze dus in de eerste plaats verkoopbaar aan de bezitters van dat werk. De prijs is f1. - à f1.25. Vóór de uitgave besteld noteer ik ze met 10% extra korting en de Premiën 4/3½, 7/6, 15/12, 30/23. Ik heb thans ook als vroeger ex. gereed van de ‘Minnebrieven’ en de ‘Verspreide Stukken’, in één band, uniform aan de bundels Ideën in postformaat. Deze bundel is verkrijgbaar voor f2.90 particulier en vóór de uitgave besteld, voor f2.12 netto, met de premiën 4/3½, 7/6, 15/12, 30/23. Uwe orders vóór 1 October inwachtende, noem ik mij na groete Uw dienstwillige G.L. Funke. Amsterdam, September 1875. De ondergeteekende verlangt voor rekening: Multatuli's Minnebrieven, 6e herziene druk, à f0.90 netto. Multatuli's Minnebrieven en Verspreide Stukken, in één band à f2.12 netto. In Commissie: multatuli's Minnebrieven, 6e druk. Datum en Woonplaats: Handteekening: [september 1875 Artikel in de Tolk van den Vooruitgang] Begin september 1875 Brief van G.W. van der Voo aan een onbekende in De Tolk van den {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} Vooruitgang, 1e bundel, afl. 1, blz. 9-12. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De bestrijders van Multatuli. Amice, Ik zend u, met dank van Vloten's bliksempijlen (zooals gij ze noemt) terug; ja zeker zijn ze dat, maar in een slechten zin. Op mij heeft de moeielijke lezing, (uithoofde van den lastigen stijl), dien verpletterende invloed niet uitgeoefend zoo als op u en op uw vriend. Multatuli is zelfs voor mij grooter dan te voren, omdat die kritiek, ten deele gezocht of mistastend, verscheidene lichtpunten nog meer heeft doen schitteren. ‘Tegen groote schrijvers, zegt Richter (Jean Paul) stort de openlijke boekbeoordeelaar het meest zijne gal uit; even als men zelden aan kleine burgerwoningen, maar wel aan groote en openlijke gebouwen, als raadhuizen, kerken en schouwburgen p..t.’ En, zegt hij verder: ‘De mensch duidt zijn eigen karakter nooit scherper aan, dan in de manier, waarop hij een ander afteekent’. Zoo ook hier. Uit een tegenovergesteld gezigtspunt: ‘zoogenaamde beginselen en impulsie’ wordt alles gemeten. Immers, ieder waant zijn uil een valk te zijn; dat is: ieder, zonder onderscheid, meent dat hij het beste ziet, zelfs al dwaalt hij; elke karakterstudie wordt alzoo uiterst moeielijk, want de beoordeelaar gaat niet zelden, in andere richting, aan hetzelfde euvel mank, 't welk hij aantijgt. Bedriegt mij mijn geheugen niet, dan meen ik gelezen te hebben, wat v. Vloten vroeger eens schreef; hij, die zich zoo ergert over het ik van Multatuli: Nederland heeft een man noodig, maar een man en die man ben ik! Er is bij ieder défaut-qualité, en, qualité-défaut¹.; dit is 't gevolg van 's menschen onvolmaaktheid. Paulus reeds zeide: ik doe, wat ik niet wil, en ik wil, wat ik niet doe. Dit verklaart ook de excentrieke (zoogenaamde) afdwalingen in 't oog van anderen; ook is het niet menschkundig die met groote trekken uit te meten voor 't oog der min ontwikkelden, welke nu ook van 't goede worden afkeerig gemaakt, dat v. Vl. zelf in M. erkent. Een fransch schrijver zeide in een brief aan Heine: indien men al de flaters der grootste geneesheeren wereldkundig maakte, {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} zoude men spoedig weder vervallen in de handen van toovenaars en kwakzalvers. Ook is het groote argument van v. Vl. het verwijt van hoogmoed, ofschoon ik twijfel, of hij op dat punt begrepen heeft, wat de meening van M. was. Eugène Sue zeide in zijn wandelende Jood van Gabriel sprekende: ‘De hervormer moet hoogmoedig zijn!’ Wil dat zeggen, dat hij eene zoo sterke overtuiging verkrijgt, dat ze hem tot handelen en buitengewoon handelen aanzet, dan zou er immers bij gemis van dien hoogmoed, niets geschieden; en zou, daar ieder, uit impulsie met zijne goede en minder goede uitingen voor den dag komt, het wrijfpunt gemist worden, dat dienen kan èn tot navolging van 't goede, èn tot vermijding van 't verkeerde. Hoe sterker de impulsie is, hoe meer kans tot afwijking, 't geen v. Vl. onbeheerde aandrift noemt; maar de vraag is, wat den mensch beweegt, om dit of dat te doen of te laten. Heb anderen zoo lief als uzelven! onmogelijk! ik staat bij ieder hooger, wat men ook zegge en tot welke gevolgtrekkingen leiden dan p. 78 en 79 en zoo vele andere bladzijden van den bijtenden, eenzijdigen beoordeelaar, die op het gebied der heerschende vooroordeelen gesproken heeft, en daarom veel kwaad doet, omdat hij tracht de vrienden van M. af te trekken. Ergens las ik: ‘men bewondert een genie en een vorst tweemaal het meest: wanneer zij hunne regeering aanvaarden, en wanneer zij die neerleggen; op den kroonings- en sterfdag worden zij het uitbundigst geprezen. Zoo ook glinstert eene ster bij op- en ondergang; maar kleiner komt ons de zon op den middag voor, ofschoon ze juist dan het overvloedigste licht op de aarde werpt.’ Het is sedert de vorstenschool middag geworden voor Multatuli. Nog schreef Jean Paul: ‘Een stompzinnig, duister, netelig boekbeoordeelaar heeft misschien in zijn geheele leven niet een enkele minuut van vreugde aan den dichter geschonken, die, niettegenstaande al zijne gebreken, hem met hemelsche uren heeft overladen. En evenwel floddert de ijsbeer met zijne pooten in het verkwikkende water, en werpt zonder eenigen dank den man die tijden voor de schenen, waarin hij niet zoo genoegelijk heeft kunnen baden als wel anders. Bestaat er dan in de geleerde wereld in 't geheel geene dankbaarheid meer?’ Inderdaad ligt er iets zwaks in, en, 't mag niet ontkend worden, ook iets opzettelijks, iets gezochts, wanneer men de afkondiging {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} van 't gebrekkige van anderen noodig heeft, om zich zelf te verheffen, of te schijnen, wat men niet is; dat is, een menschenkenner, een menschenvriend. Als men de wonden niet bedekt, maar bloot geeft aan open lucht en andere invloeden, zouden zij verergeren, niet genezen. Ik zou van v. Vloten wel eens willen hooren welk nut hij van zijn bijtig betoog verwacht. Het kwade en goede wandelen zamen; en, hoezeer niemand het eerste wenscht noch goedkeurt, wijst het voor ieder slechts het gemis aan van 't goede, 't welk ieder moet trachten aan te vullen, maar niet aan de kaak te stellen, opdat men zich ergere over zijn eigen kwaad, terwijl men het goede of vergeet, of niet leert kennen - en, zoodoende zeker niet vermeerdert en uitbreidt in ieders belang. Ieder mensch is een geheel, van goede en minder goede (d.i. kwade) eigenschappen in den toestand, waarin hij zich bevindt in volkomene overeenstemming als onvolmaakt wezen noodig; dat is 's menschen volmaakbaarheid. En daartegen pruttelt men, omdat men anders ziet en handelt dan zijn broeder natuurgenoot, 't geen natuurlijk is. De grootste en laagste dwaling zal dan wel bij v. Vloten en velen, misschien bij ons allen zijn, dat men het leven, dat is, deszelfs genot, even als men met het ik omspringt, in zijn samenstelling zal zoeken, alsof het geheel of de verhouding der bestanddeelen ons iets kon toevoegen, 't welk niet elk afzonderlijk deel reeds in zich bevatte. Doch, ik moet er hier een spelletje bij steken. Ik wensch anderen te hooren, vooral Multatuli zelf, Vosmaer en Busken-Huet, enz. Mogelijk schrijf ik u en uw vriend dan nader. Gegroet! Van Vl. staat tegenover M. als een moderne theologant tegenover een libre-penseur. Ik heb eenige aanteekeningen gemaakt en zal dit betoog misschien, in bijzonderheden voortzetten; verscheur dus dit blaadje niet. Tot Vrijdag. Rotterdam, 5 Aug. 1875. G.W. van der Voo. 1. Les défauts de ses qualités: de negatieve kanten van zijn goede eigenschappen (fr.) [september 1875 Brochure van Petrus verschijnt] Omstreeks 10 september 1875 Verschijning van de brochure van Petrus, De eerste stap van een leerling. Eenige beschouwingen over M. Minnebrieven, ten behoeve van het Roode Kruis. Batavia, Bruining & Wijt, 1875. 24 blz. (M.M.) Fragment. Het betreft hier een poging middels een ‘Sleutel op Multatuli's Minne- {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} brieven’ aan te tonen, dat de Minnebrieven ten onrechte weinig zakenkundig behandeld is door de kritiek. Petrus probeert dit verzuim goed te maken; overigens op een weinig samenhangende manier. Vgl. bij 14 september 1875. (....) De sleutel op M. Minnebrieven. Werkelijk hebben de werken van den dood te zwijgen schrijver een vijfde druk erlangd. Zijne verzekering dat hij wilde en zoude gelezen worden is volkomen bewaarheid. Zijne klacht bij de voorrede van de 5e uitgave zijner ideëen is wat het jongere geslacht betreft ongegrond. Laat hij verzekerd wezen dat zoo onze tijd van handelen komt, wij dien niet ongebruikt voorbij zullen doen gaan. Waarschijnlijk helaas! zal die tijd eerst aanbreken, na zijn dood. Om niet onder de menigte gerekend te worden, die hem dan eerst zal verguizen of verheerlijken, heb ik besloten een zijner werken gedeeltelijk te behandelen, naar mijn inzicht te verklaren. Wel is 't waar wat Mult. beweert in zijne dankbetuiging aan den Heer Versluis over diens behandeling zijner Millioenen studiën; dat deze niet geschreven waren om aan te toonen 't verderfelijke van 't Spel; dat hij zich in ruimer kring bewoog. Terecht zegt hij. Idee 63. ‘Jezus heeft veel schoons gezegd, maar 't schoone dat hij zeide, bedraagt geen half vel druks.’ 't Zelfde is ook op hem toepasselijk. Om bekrompen, trage gemoederen op te wekken, moet eene waarheid anders met een paar woorden te uiten, thans op allerhande manieren, in verschillende vormen, op verschillende tijden worden herhaald. De werken van M. gaan uit van één stelling, hebben slechts één doel. Die stelling is: de Roeping van den Mensch is Mensch te zijn. Dat doel: het Mensch-zijn te verklaren, de weg daartoe te banen. {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} Weg met geloof en bijgeloof, weg met vormen en principes. Verwerp alle geschiedenis van Gezag, wanneer dit gezag niet gegrond is op waarheid en recht, maar op traagheid aan de eene, en winstbejag aan de andere kant. Menschheid, kranke sta op, ge zoudt niet ziek zijn, zoo ge gezond durfdet wezen. Ruk af de banden die u knellen en binden. Bezit u zelven! Wil! Er zijn weinigen die werkelijk willen. Hebt ge dien Wil, die wordt opgewekt door 't Schoone en Lijdende in de Natuur; volg dan Uw Hart en en Uw Verstand; ge zult die inwendige stemmen verstaan zoo ge ze niet overschreeuwen laat door stemmen van buiten. En dan? Dan zult ge genieten en doen genieten, dan zijt ge deugdzaam. Want Genot zoo verkregen is Deugd. Zoo leert M. Hij moge volgens van Vloten zich zelven te veel hebben laten leiden door onberedeneerde ‘impulsies’ geleerd heeft hij dat in zijne werken niet... 't Publiek dat de werken van den dichter verslindt, heeft misschien wil, welligt verstand, maar zeker geen hart, 't is daarom dat het de Minnebrieven niet begrijpt (....) (blz. 8-9) [14 september 1875 Artikel in Alg. Dagbl. van Ned. Indië] 14 september 1875 Artikel in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië, no. 215, vrijwel zeker van de hand van Cd. Busken Huet. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Bij de firma Bruining en Wijt zijn ten voordeele van het Roode Kruis eenige Beschouwingen over Multatuli's Minnebrieven verschenen, die wij gaarne aankondigen. Een gedeelte van het opstel is ons van vroeger bekend, toen de auteur het ons ter lezing aanbood; en dezelfde bezwaren die wij toen tegen eene plaatsing in het Algemeen Dagblad hadden, bestaan bij ons op dit oogenblik nog. Wij kunnen de hoofdstelling van den schrijver: ‘Fancy is God’, met een aantal plaatsen in de Minnebrieven niet rijmen; allerminst met die, welke hij zelf op bladz. 17 in herinnering {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} brengt: ‘Lieve Tine, wees zoo goed mij te zeggen wie Fancy is? Herinner u maar dat gij haar herhaaldelijk het venster hebt uitgegooid, omdat ge meende dat onze kinderen te weinig te eten kregen door hare schuld, en hoe ze dan telkens terugkwam door de deur die op 't nachtslot was.’ Onzes inziens is deze beeldspraak te eenemaal onvereenigbaar met elke voorstelling van het Absolute, hoe grillig ook opgevat. Overigens behooren de Minnebrieven naar onze meening met de Vorstenschool (zie onze aankondiging in den Java Bode van 9 November 1872¹.) tot de zwakkere geschriften van Douwes Dekker; en bij den naam Fancy, dien men in de Engelsche zamenstellingen fancy-fair, fancy-ball enz. als gelijkluidend met fantasie terugvindt, hebben wij steeds onwillekeurig aan des schrijvers verbeelding of muze gedacht. 1. Vgl. V.W. XV, blz. 446. [14 september 1875 Brief van Multatuli aan J. Waltman] 14 september 1875 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Wbaden 14 Septr 75 Waarde heer Waltman! Hiernevens vel 5 & 6 van de Specialiteiten, benevens wat nieuwe kopie. Zyn de voor eenige dagen gezonden vier eerste vellen ontvangen? Ik ben er 'n beetje ongerust over, omdat ze niet aangeteekend waren, en omdat ik geen proef ontving. Was 't Uw plan niet, terstond te drukken? Wees vriendelyk gegroet van t.a.v. Douwes Dekker [15 september 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman] 15 september 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr., gestempeld Wiesbaden 15/9 75, en Delft 17 sep 75. (M.M.) Waarde W! Brief ontvangen juist na 't verzenden van m'n aangeteekend pakketje. Vriendelyk dank voor Uw schryven. Zal van avend antwoorden. Hartelyk gegroet tt DD {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} [15 september 1875 Brief van Multatuli aan J. Waltman] 15 september 1875 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Drie dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-10 en 11 (½) beschreven. (M.M.) Wiesbaden 15 Septr 75 Waarde heer Waltman, Nu, dat was toevallig van morgen. Het dienstmeisje dat m'n pakketje naar de post had gebracht gaf my 't reçutje gelyk met Uw brief dien ze thuiskomende aangenomen had. Van Lennep zei dat zoo-iets¹. zoo dikwyls gebeurde, en gaf er de reden van. Als men op iets wacht, wordt de kans dat het komt, hoe langer hoe grooter. (tenzy er iets weg is, dat spreekt!) En, juist als men dan besluit eens naar 't verwachte te informeeren, valt het samen met de ontvangst. Net vandaag had ik iets dergelyks. Ik wachtte tyding van Vosmaer, besloot morgen te schryven, en zie... daar ontvang ik 'n brief van hem.- Nu moet ik zeggen dat ik eigenlyk op m'n eerste bezending korrektie van Specialiteiten geen brief te wachten had. Ook ik had er niets bygeschreven. Ik zond U die eerste vellen maar om U te doen zien dat ik 't niet vergat. Ja, dat er geen proef kwam, {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} bevreemdde my. Maar nu is alles in orde. Ik zal nu uw brief geregeld beantwoorden. De drukker die U bevalt, zal wel goed zyn. Dus dat is afgedaan. Had ik 't vroeger geweten dat ge dáárover in moeite zat, zou ik U voorgesteld hebben J van Boekhoven te Utrecht te nemen die nu den Havelaar drukt, en waarover ik zeer tevreden ben. Wat aangaat den rykdom in letters, dit hangt zeker veel af van den spoed waarmee de proeven worden gekorrigeerd. Ik neem my voor om niet te laten wachten.- Dring S.V.P. uitdrukkelyk aan op proef (ook revisie) in duplo. Ik vat niet hoe dit niet 'n algemeene regel is. Het is noodzakelyk. De auteur moet leggers hebben van de afgedane vellen om steeds akkoord te gaan. Ook moet hy terstond 'n schoon vel hebben om te weten hoe er nu definitief staat, en of de korrekties allen geschied zyn. Het kòn wezen byv. dat-i, ziende dat de drukkery iets verzuimd had (of hyzelf!) dit nog kon goedmaken door 'n nootje of 'n zyslagje in 'n volgend vel. In een woord het is nuttig en noodig, en 't moest regel zyn. Gut meen niet dat ik zoo hierop aandring omdat ik te klagen heb. O neen! Maar er blykt me dagelyks dat sommige andere drukkers dien eisch vreemd vinden.- Een hoofd? Ja, dat staat netjes. Ik denk zoo Duizend en eenige Hoofdstukken over Specialiteiten. Vindt ge dit goed? Hoe nietig ook, 't heeft z'n nut, vooral by myn werk. Het houdt den lezer telkens den algemeenen tekst voor oogen, en noopt hem de schynbare afwykingen daarmee in verband te brengen.- Hoeveel nieuwe kopie? Hm, hm! De lezer (zegge schryver) staat hier even stil. Dat wil zeggen hy is z'n kamer op en neer geloopen en heeft nagedacht. In drie afleveringen komt me goed voor, maar afleveringen van hoeveel vellen? Is vier vel genoeg om de kosten van 't brocheeren, verzenden &c te dragen? Dit zou dan zyn in 't geheel 'n bundeltje van 12 vel. Dus 4 vel nieuwe kopie. 't Honorarium zou zyn f 160. Daarvan ontving ik reeds f80. Rest fl 80. En ge spreekt van nog f200 te zenden? Zooveel zou ik niet te vorderen hebben als de bundel in 12 vel kompleet was. En toch - t is 'n moeielyk geval. Ik zit te denken hoe dat geschikt moet {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} worden, want, want - ik heb wel fl 200 noodig! En toch mag ik daarom 't stuk niet soeperig maken. Vóór ik sluit meer daarover. M'n tobbery over dit onderwerp was dan ook oorzaak dat ik van middag maar 'n briefkaart zond. Toen ben ik gaan wandelen om over de zaak natedenken. En nu weet ik 't nog niet. Ik heb dat geld noodig maar ben zoo doodsbang dat ik om 't inteverdienen aan 't rekken zou gaan.- Zoo, heeft Legras gezegd dat het Blyspel ‘onder weg’ was? Nu... dan heeft-i wèl gedaan al is 't 'n beetje - onwaar. Ik vind er zelfs iets aardigs in, iets fideels. Laat me beginnen met U te verzoeken aan niemand te zeggen dat hy 'n beetje meer gezegd heeft dan-i strikt genomen zou kunnen verantwoorden. Nu ik merk dat hy zóó op me rekent, moet ik 't Blyspel leveren. Die Direktie heeft zich jegens my allerliefst gedragen, en wanneer zy - gelyk ik inzie - 'n stuk van my noodig hebben om abonnés te krygen en 't saizoen goed te maken, dan màg ik die heeren niet in den steek laten. Ja, er is iets fideels in dat steunen op m'n hulp, en ik zal 't onmogelyke doen om hen niet beschaamd te maken. Tot nog toe vlotte het met m'n Blyspel niet (ik heb verdriet dat me aan 't hart knaagt!) maar nu 't zóó staat, moet het! Zeg aan niemand dat Le Gras iets meer verzekerd heeft dan stipt waar is. Nooit zal ik iets doen dat die uitstekend goede menschen benadeelt, en als hy 't de menschen gezegd heeft, dan sta ik er voor coûte que coûte!- Ei, aan 't verhandelen over zelfkennis. Mag ik Uw stuk eens lezen, als ge 't voorgedragen hebt? Niet voor dien tyd, want het zou schynen of ik er my in mengen wou, en dit meen ik waarlyk niet. Wat uw indruk over ‘overschatting’ van Uzelf aangaat, die gaat voorby, en maakt plaats voor te lage taxatie. De goeden onder ons bedriegen zich altyd in hun gaven²., en taxeeren zichzelf òf te hoog of te laag. Mismoedigheid is even ongegrond als eigenwaan, en 't heen-en-weer slingeren tusschen die twee uitersten is het zyn van den kunstenaar, van den denker, van den wysgeer, van ieder die niet niemendal is. Overspanning en afspanning, ziedaar 't geestelyk leven! Ik ben zeer belangstellend in Uw stuk, juist vooral om die slingering in Uw eigen schatting. Dit belooft iets goeds. En... gy kunt van de schildering dáárvan gebruik maken in Uw eigen stuk! Er blykt uit dat zelfkennis geen positieve stilstaande notie is. Wie zegt: ‘ik ben zóó!’ doet denken aan iemand die voortdurend {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} verzekeren zou dat het twaalf uur is. Juist onder dat verzekeren wordt het één, twee, drie &c. De mensch is inderdaad 'n onbegryplyk wezen. Wie onzer blyft er toch zichzelven steeds gelyk? De trotsaard werkt zich voor 'n beuzeling in 't slyk, Wie 's morgens niet gelooft, wordt ligt als fyn geprezen Voor nog de sombre nacht den dag van de aard verjaagt. En anders niet dan³. 't kwik dat ryst of zich verlaagt Naarmate 't luchtgestel het dringt in de enge woning, Verzinkt of ryst de mensch!- Die regels zyn de vertaling van 't begin der zeer bekende vertelling van Andrieux⁴. ‘le meunier de sans-souci. Ge herinnert u dat ik de historie van die molen aanhaal in de Mill. Studien. Kan ik U pleizier doen met de heele vertaling. Maar er zyn 'n paar lamme regels in, schoon 't geheel redelyk is. Die vertaling dateert uit m'n jeugd. He ja, misschien helpt het U aan 'n gepast slot van Uw verhandeling. 't Laatste woord is: Zie, 'n landschap wordt gestolen, en 'n molen blyft gespaard. Het spreekt echter vanzelf dat dit slechts te pas komen zou als ge met Uw gedachtenloop over ‘zelfkennis’ aanlandde op al de afwykingen waaruit de menschelyke natuur bestaat. O, ik weet zeer goed dat 'n karakter, in weerwil daarvan toch 'n karakter blyft! Maar hierin ligt⁵. juist het belangryke van de zaak, en de moeielykheid der kennis van onszelf. Telkens veranderende behoudt toch ieder z'n eigenaardigheid. Dit maakt de studie zoo diep. En dan de bril der eigenliefde! En 't belang! Belang, ja, want by 't inspekteeren der boeken van de firma ik, zyn we altyd... aandeelhouder in de zaak. Ik betwyfel of de zeer edele heer Jut⁶. zich voor 'n slechten kerel houdt! Eén ding weet-i zeker niet van zichzelf, dit namelyk dat-i zeer dom is. Gooi eens z'n gruwelyke wreedheid, z'n onzedelykheid op-zy, hoe stom dan nog 'n lot op de levensgeluk-lotery te nemen met zóó'n inzet! - Als Fontenelle⁷. 'n dief zag voorbyleiden zeidi altyd: ‘ziedaar iemand die niet rekenen kan.’ Heel juist. Ik behandel iets dergelyks in de Japansche gesprekken.- {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu, ik ben terdeeg aan 't praktizeeren⁸. geweest over Specialiteiten. De zaak is dat ik geld noodig heb. Wilt ge my f200. zenden, graag! Maar hoor eens, ik wou gaarne vry blyven in de uitgebreidheid van Specialiteiten, en me wat dat stuk aangaat, maar verbinden voor 12 vel. (3 × 4 vel dus, in afleveringen, als ge dit goed vindt) Dan blyf ik U f120 schuldig, en die mag ik dan aanzuiveren op 'n andere manier, niet waar?- Uw brief heeft me weer veel genoegen gedaan, en ook vooral omdat ge zooveel drukte hebt gehad! Tant mieux⁹.! Groet uw lieve vrouw en geloof my t.a.v. Douwes Dekker Ik lees m'n brieven niet na. Als er hier of daar 'n zin niet rondloopt, vul maar aan. De fout is dat ik niet goed zie, en de laatst geschreven woorden niet zonder inspanning lees. Ik moet èlk ander punt dan waarop ik precies kyk met moeite opzoeken, en ik weet dat ik soms meen 'n woord al geschreven te hebben dat er nog niet staat. Zoo-even schreef ik prakteeren voor praktizeeren, en 't was me 'n ware tour om te zien wat er aan haperde. 't Schemert me zoo. 't Best is nog dat ik heel gauw schryf. O, o, men weet niet wat het voor my is, voor de pers te werken! Nu, ieder heeft z'n kruis. Over 't geheel mag ik van geluk spreken. Ik ben zelden onwel.- O, dit nog van zelfkennis. Dáárin, en in het aanhoudend veranderen¹⁰. van ons oordeel, speelt het physiek 'n groote rol. Ja, we zyn de slaven van de stof! 1. zoo-iets: oorspr. stond er dit. 2. De goeden... gaven: oorspr. stond er We bedriegen ons altijd in onze gaven. 3. dan: oorspr. stond er als. 4. Andrieux: de franse politicus en letterkundige François Guillaume Jean Stanislas Andrieux, auteur van het ironisch-anekdotische gedicht op het rechtsgevoel van de pruisische koning Frederik de Grote Le meunier de Sans-souci dat door Multatuli in zijn jeugd werd vertaald, maar alleen bekend is uit een poëzie-album van 1882. Zie V.W. VIII, blz. 42. 5. Maar (....) ligt: oorspr. stond er Maar dit is. 6. Jut: Hendrik Jacobus Jut (1851-1878), vermoordde op 13 dec. 1872 in Den Haag mevrouw Van der Kouwen en haar dienstbode. De zaak en de rechtzitting op 27 april 1876 wekten grote beroering in het hele land. Multatuli behandelt het geval in de tweede druk van Specialiteiten. Zie V.W. V, blz. 594 e.v. 7. Fontenelle: Bernard le Bovier de Fontenelle (1657-1757), frans schrijver en popularisator van wetenschappelijke inzichten. 8. praktizeeren: oorspr. stond er prakteeren. 9. tant mieux: des te beter (fr.) 10. in het aanhoudend veranderen: oorspr. stond er in de verschillende aanhoudende verschillen. [18 september 1875 Bericht in De Nederlandsche Spectator] 18 september 1875 Bericht in de Nederlandsche Spectator, no. 38. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) - In een vergadering van aandeelhouders der nieuwe Rotterdamsche schouwburgvereeniging is medegedeeld, dat de kopie van een blijspel van Multatuli (den heer Douwes Dekker), uitsluitend voor het gezelschap van de heeren le Gras, Haspels en van Zuylen geschreven, in aantocht is. Tevens werd het bericht bevestigd, dat mevrouw ten Hagen plotseling en onverwachts het land heeft verlaten. {==38==} {>>pagina-aanduiding<<} De toestand der Vereeniging bleek zeer gunstig te zijn. O.a. werd Vorstenschool 38 maal opgevoerd. [20 september 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman] 20 september 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr., met potlood geschreven, gestempeld Wiesbaden 20/9 75 en Delft 21 sep 75, geadresseerd aan WEDH. J. Waltman jr, boekhandelaar Delft Holland. (M.M.) Brief met inhoud in dank ontvangen. gegroet DD [21 september 1875 Brief van Multatuli aan J. Waltman] 21 september 1875 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Dubbel velletje postpapier, waarvan drie bladzijden beschreven. (M.M.) Wbaden 21 Septr 1875 Myn beste Waltman! Juist omdat ik gister Uw ongerustheid begreep, vergenoegde ik my met 'n postkaart die ik op straat beschreef. Die kon nog met de post mee, en als ik naar huis gegaan was om 'n brief te schryven, had het langer geduurd. Maar ik had beter gedaan terstond 'n telegram te zenden, wat ik nu eerst deed na de Uwe. Verbeeld u... de brief was wèl gerekommandeerd! En wel door 't Delftsche postkantoor. Voor de aardigheid zend ik U 't adres. Misschien hebt ge lust die heeren voor hun onverplichte maar heel pryzenswaardige attentie te bedanken. Ik zie zoo innig graag zoo iets welwillends. Komiek. Eerst zei ik: ‘'t Is natuurlyk dat W. ongerust is. Die vyf lakken lokken dieven aan.’ Maar later zag ik dit anders in. De brief zou met beter kans nog dan 'n gewone terecht gekomen zyn, al was¹. men op 't p. kantoor te Delft minder vriendelyk geweest. Kyk, ieder beambte door wiens handen die 5 lakken gaan, zegt by zichzelf: ‘die is by vergissing in de bus gegooid’ en let dus op dien brief. Later zou 'n². eventueele dief al heel gauw kunnen aangewezen worden, juist omdat z'n onmiddellyke voorganger in behandeling, zich herinneren zou den brief te hebben afgegeven. Dit {==39==} {>>pagina-aanduiding<<} verklaart ook de attentie der heeren te Delft, die (gelyk meestal 't goede) met eigen belang samengaat. Er bleek op de post dat er 'n brief met geld - en kènbaar - geexpedieerd werd. Nu had ieder er belang by dat die brief terecht kwam, tot de besteller hier inkluis. Stel eens dat-i niet ontv. was. Hoe gauw zou de dief gevonden zyn! Ik heb dikwyls onaangename dingen met brieven gehad, nu te lang om te vertellen, want ik heb drukte!- Vel 2 gaat hierby gekorrigeerd op de post. De druk is best. Ja, ook ik vind dat lyntjes goed staan, en op dit vel 2 staat het aangeteekend. Mocht revisie vel 1 nog a costi³. zyn, dan daarop ook, S.V.P.- Dank voor de speling die ge my geeft in de uitgebreidheid. Ja juist 12 vel zeker, en misschien (of waarschynlyk) meer.- Ik weet niet of ik gister op m'n haastige postkaart behoorlyk bedankt heb voor Uw onverplichte remise. Nu dan doe ik 't nu. Om akkoord te gaan (zaken!) erken ik nu van U ontvangen te hebben f380. - nam. f100. voor de korrektie van dezen nieuwen druk Specialiteiten, en f280. voor nieuwe kopie, of wel als de nieuwe kopie zoover niet strekt, ànders te verrekenen.- Ik breek haastig af omdat ik gestoord word. Wees zeer hartelyk gegroet van tt Douwes Dekker Juist, het verkoopen van dat portretje is helsch! Dat arme kind! Zend me toch vooral uw stuk, of 't in uw kring bevallen heeft, of niet.- Ik zie dat men zelfs op Uw brief de grammen genoteerd heeft, dat niemand er iets uit nemen zou. 1. al was: oorspr. stond er al had. 2. Later zou 'n: oorspr. stond er later zou zich 'n. 3. a costi: ten uwent (it.) [22 september 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman] 22 september 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr., gestempeld Wiesbaden 22/9 75, en Delft 23 sep 75, geadresseerd aan de Heer Waltman jr, Delft, Holland. (M.M.) De laatste twee regels staan aan de bovenzijde, op de kop. In 't algemeen vind ik dat het laag beginnen van hoofdstukken goed staat, en m'n bedoeling was dan ook eigenlyk dat het wat {==40==} {>>pagina-aanduiding<<} lager wezen zou dan nu 't geval is. Maar ik vond dit geen reden om daarom al de bladzyden te verzetten, waardoor zoo ligt nieuwe fouten ontstaan. Vindt U, óók 't laag beginnen goed keurende, het de moeite waard, dan is 't my natuurlyk wèl, doch dan letten S.V.P. op 't overbrengen der open regels als de bladzy, vóór de verzetting met 'n alinea eindigt, gelyk byv. nu op pag 5 't geval is. Och, ik zou 't nu maar zoo laten! Zoo als 't nu is, staat het ook al goed. Wilt U het toch nog doen, dan... hoeveel regels? Ik vind vier¹. regels. Dan blyven er tien².. Maar... er kan, als 't noodig is om iets te doen uitkomen (wat soms gebeurt) wel twee regels speling worden genomen. Men ziet nooit twee begin hoofdstt. by elkaer. Een klein verschil stuit dus niet. Ik geloof dat de titel (ook de fransche) voldoende goed is. Ik vergat gister dit in m'n brief te schryven. 1. vier: oorspr. stond er zes. 2. tien: oorspr. stond er acht. [24 september 1875 Telegram van Multatuli aan S. Katz] 24 september 1875 Telegram van Multatuli aan dr. Samuel Katz. (M.M.) Voorbedrukt telegramformulier met de mededelingen Aangenomen te Wiesbaden den 24/9 1875, ten 7 u. 50 m. des namiddags. Ontvangen te Utrecht, den 24/9 1875, ten 8 u. 4 m. des namiddags. Dr. Katz¹. lokaal Buitenlust Utrecht Dem Doctor Heil an seinem Ehrentage, den Freunden die zu ihm gesellt sich Heil Multatuli². 1. Samuel Katz promoveerde deze dag te Utrecht op een lijvige dissertatie Partieele herziening onzer wetboeken. Historisch staatsrechterlijke studie. Haarlem 1875. 2. vertaling uit het duits: Een zegewens voor de doctor op zijn grote dag en voor de vrienden om hem heen. Multatuli. [24 september 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman] 24 september 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr., gestempeld Wiesbaden 24/9 75, en Delft 25 sep 75, geadresseerd aan Herrn J. Waltman jr buchhandler in Delft holland (M.M.) {==41==} {>>pagina-aanduiding<<} W.H.W. Revisie vel 1 gaat hiernevens. Ik vind nu toch maar beter, 't begin der hoofdstt. niet te verzetten. Zoo-iets veroorzaakt dikwyls nieuwe fouten. Ik heb nu de lyntjes genoteerd, maar geef U in overweging ze te royeeren als daardoor lastige verzetting van den tekst veroorzaakt wordt. Het hoofd kan met lyntjes en al wat hooger (ze staan nu te kort by den tekst) maar de vraag is of dan de blz. niet te lang en smal wordt? Ik laat alles aan U over. Gegroet tav. DD Als U persrevisie vraagt, behoef ik vel 1 niet terug te zien. [27 september 1875 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 27 september 1875 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wiesbaden 27 Sept 1875 Waarde Haspels! Ik ontving by Uwen brief van 21 dezer, fl 200. - en by dien van 24, fl 70. Gy hebt de goedheid een gedeelte van dat bedrag ad f125 te beschouwen als een my nog toekomend saldo, voortvloeiende uit het honorarium voor de opvoeringen van Vorstenschool. Ik herhaal de betuiging dat gyl. (Le Gr. V.Z. & H.) hiertoe in geenen deele verplicht waart. Ontvangt dus daarvoor myn vriendelyken dank. Ook ben ik U erkentelyk voor de overschietende fl 75 en de later gezonden fl 70. welke fl 145 nu te beschouwen zyn als 'n voorschot op nieuwe rekening. De door U verzochte kwittantie voor de fl 125 gaat hiernevens.- ‘En, vraagt ge, waarom niet eer geantwoord, noch op de dépêche, noch op den brief van 21 dezer?’ Ik ben in 'n periode van seuren, peinzen, mymeren, overleggen, mokken, &c. Is dat 'n verschooning voor m'n zwygen? Misschien niet. Maar 't is 'n soort van opheldering. 't Zou my 'n moeielyk werk zyn, de oorzaken van {==42==} {>>pagina-aanduiding<<} deze schynbare werkeloosheid uitteleggen. Begrypen doe ik ze wel. Geloof toch dat ik uwlieder geheele handelwyze zeer hartelyk vind, en vurig hoop daaraan te beantwoorden. Ik trek my de min gunstige berichten over den stand der zaken erg aan. En nu moeten we konkurreeren tegen 'n olifant ook nog! Wat nu 't honoreeren van 't blyspel aangaat, dat is byzaak geworden. Hoofdzaak zou wezen dat het U steunt in den stryd. Ik word als vuur zoo heet, by 't denken aan mislukking. Ja, zéker zal ik 't zenden als 't af is! Aan volume heb ik er wel al zes gemaakt, maar altyd mankeert er wat aan. Het publiek is onbillyk, en 't besef hiervan maakt me schuw. Men hekelt ten-onzent in oorspronkelyke stukken (en vooral ten mynen opzichte zal dit het geval wezen) wat in 'n vertaald stuk wordt geslikt als klokspys. Nu stoor ik my by 't leveren van iets voor de pers, niet aan 't Publiek. Maar wèl drukt me nu 't denkbeeld dat men met sissen of fluiten, erger nog met lauwe stilte, het effekt bederven kan. Ik vrees zoo dat juist dit vooruitzicht zal te-weeg brengen dat m'n werk inderdaad niet deugt, en dan heb ik nog niet eens de voldoening miskend te worden. Stipt genomen, kàn m'n blyspel niet goed worden. Ik ben nu vervuld van de behoefte aan 'n succès voor uw gezelschap, en by kunstwerken mag geen bykomende stimulans meewerken. Zoodra men iets voortbrengt om elke andere reden dan uit behoefte aan verlossing, wordt het Machwerk, de la facture, knoeiery! Wat ik nu doen moet, is geen Kunst, het zal 'n Kunstje moeten zyn, en wanneer 't als zoodanig lukte zou 't eer prouveeren voor m'n handigheid dan voor iets beters! Hoe dit zy, 't moet!- Geheel afgescheiden hiervan, vraag ik U of goede vertalingen van de Kean (Dumas père) en van Die Schule des Lebens¹. (Raupach².) niet zouden trekken? Ik weet wel dat de Kean al meer gespeeld is, jaren geleden al, maar er is veel effekt in, en met het oog op den olifant mag dit niet versmaad worden. Die Schule des Lebens werd zoover ik weet niet in 't hollandsch gegeven. Welke Uwer dames zou de Laura³. goed spelen? Dáárop komt alles aan.- Onlangs gaf men hier de Donna Diana dat, hoe oud ook, by de geleerden doorgaat voor 'n model van 'n blyspel. 't is van ± 1650! Ik ging er expres heen om te zien of 't in Holland bevallen zou. Welnu... ik geloof het niet! Dat heele stuk berust op 't (overdreven) {==43==} {>>pagina-aanduiding<<} fyn nuanceeren van tinten. ‘Ze’ beminnen elkaer, en houden zich alsof ze niet beminden. Dat is alles! Hadden we nu 'n publiek dat belang stelde in die finesses der Kunst, dan kon 't gaan. Maar men wil meer feiten, accidenten. Ook geloof ik dat de fynheid in 't stuk zóó ver gedreven is dat het in 't grove loopt. Toch is er schoons in.- Ik zal m'n best doen voor ons Blyspel. Het moet, het moet. Weest allen hartelyk gegroet, en geloof my Uw vriend Douwes Dekker Hierby wat postzegeltjes voor de kleine prullen van Legras. Er zyn wat veel van Weenen by. Nu, die kunnen dienen tot inruiling van anderen. 1. Die Schule des Lebens: zie V.W. III, blz. 35-39. 2. Raupach: de duitse toneelschrijver Ernst Raupach (1784-1852). 3. Laura: M. vergist zich; de hoofdpersoon uit Die Schule heet Isaura. Hij heeft de rol destijds echter zien spelen door Laura Ernst. [29 september 1875 Programma opvoering Vorstenschool Antwerpen] 29 september 1875 Programma van de opvoering van Vorstenschool te Antwerpen. (Stadsarchief Antwerpen; fotokopie M.M.) SCHOUWBURG VAN ANTWERPEN Direktie victor driessens. 1ste vertoning van de 1ste abonnementsmaand. 1875-76 1ste vertoning van het tooneeljaar. woensdag 29 september 1875. OPENING VAN HET TOONEELJAAR. MULTATULI'S VORSTENSCHOOL Drama in 5 bedrijven of 6 Tafereelen. {==44==} {>>pagina-aanduiding<<} personen: George, Koning De Hr. Hendrickx. Louise, Koningin Mej. beersmans. Koningin-Moeder Mevr. Verstraeten. De Walbourg, eeredame Mevr. Tormyn. Van Huisde De Hr. Daenens. Miralde De Hr. Frederik. Von Schukenscheuer-Schiefschalheim De Hr. Nuggelmans. Hesselfeld De Hr. Henry. Prins Spiridio De Hr. Coryn. Weis, kamerdienaar De Hr. Schramade. Landsheil, Kleermaker De Hr. Boesnach Herman, werkman De Hr. Van Kuyk. Hanna, eene naaister Mej. Verstraeten Albert, haar verloofde De Hr. Lemmens Puf De Hr. Dierckx Boerenvrouw Mej. Louise Vier lakeijen { De Hr. victor driessens. Vier lakeijen { De Hr. Dierckx. Vier lakeijen { De Hr. Van Doeselaer. Vier lakeijen { De Hr. Lemmens. Een groom De Hr. Henry. Een knecht van Landsheil De Hr. Bras. Het stuk speelt in Duitschland. Opening der bureelen ten half zeven, begin ten 7 ure. [4 oktober 1875 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga] *4 oktober 1875 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 294-298.) {==45==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden, 4 Okt. 1875. Beste Roorda! Wat 'n verdrietige toestand!... (....) Ik word zoo vreeselyk kritisch, dat ik zelden iets geniet. Zoo las ik onlangs Werthers Leiden van Göthe, en ik vond het misselyk. Ook de taal, 't ambachtelyke deel, kwam me voor leerlingachtig te zyn. Dit laatste vind ik ook van Rousseau, le premier prosateur de France. Wanneer ik over de meest gevierde werken m'n opinie zeg, kan 't niet missen dat men my houdt voor nydig, afgunstig, bevooroordeeld. En toch, ik weet dat ik tracht rechtvaardig te zyn. Dit bewyst niet dat m'n oordeel juist is. Gesteld van neen, vanwaar dan de byna algemeene minachting voor alles wat me onder de oogen komt op letterkundig gebied? En m'n oordeel over zedekundige of politieke ideën is niet prettiger. Overal meen ik 'n schromelyke oppervlakkigheid te ontdekken. De slotsom is dat ik moedeloos word. Want òf ik heb alles mis, òf... ik alleen heb gelyk tegenover allen, wat zoo veel zeggen wil als ongelyk hebben, want dit is de strekking van 't alleen wys zyn. Ik durf niet zeggen hoe ik denk over Shakespeare, over Göthe, en de rest! Nog altyd las ik niets, noch van Stuart Mill, noch van Spencer. (Ook Versluys te Groningen schreef me over Spencer, en even als Mimi's broer¹. in Japan, en gy, met veel lof.) Ik heb den moed niet iets in te zien van 'n celebriteit. Uw opmerking in uw voorlaatsten brief, dat Spencer terugdeinst voor de consequenties van z'n eigen opmerkingen, zal wel juist zyn. En zulke fouten meen ik overal optemerken. Dit nu zou me niet hinderen. Integendeel, er is 'n aangename gymnastiek van den geest aan verbonden zulke blunders aantewyzen. Maar wat me wèl hindert is dat het Publiek by voortduring met zulke gebrekkige leidslieden tevreden, ja zelfs ingenomen is. Godbewaarme dat ik nu Spencer zou veroordeelen, die ik niet ken. Maar... schuw ben ik wèl voor de kennismaking. Op het terrein waar hy zich beweegt, klinkt het my zonderling, uitdrukkingen te hooren als: ‘'n Gouvernement moet zóó of zóó zyn.’ Eilieve, hoe groot moet 'n schoen zyn? Vraag dit eens aan 'n schoenmaker. Als de man z'n vak verstaat, neen zònder vak, en uit eenvoudig bon sens, zal hy zeggen: ‘om die vraag te beantwoorden, moet ik de maat hebben van den voet der persoon die de {==46==} {>>pagina-aanduiding<<} schoen dragen zal.’ Niet alleen zyn de eischen van elk volk verschillend, maar 't zelfde volk heeft telkens behoefte aan verandering van Gouvernement. Géén regeeringswyze is op den duur goed. De vurigste prôneur². van 't parlementarisme zal erkennen dat Peter de Groote dàt arkanum niet gebruiken kon om Rusland... voortebereiden tot iets als beschaving. In Indië zouden we 10, 20, misschien 100 jaren lang 'n heel andere regeeringsvorm noodig hebben dan, in 't afgetrokkene beschouwd, het ideaal van regeringsvorm wezen zou. In 't afgetrokkene beschouwd? En: ideaal? Wèl, die uitdrukkingen veronderstellen 'n soort van volmaaktheid, en in zoo'n geval is àlle regeering overbodig. 'n Ideale maatschappy regeert zichzelf. Ook uwe uitdrukking: ‘eene Regeering is verplicht alles te doen wat zy beter vermag te verrichten dan de staatsburgers afzonderlyk of vereenigd’ komt my niet doelmatig voor. Wat is: ‘beter?’ Wie besluit over 't betere? En nog iets, nu bepaald over de inmenging in 't onderwys. Stel eens (wat mogelyk is, doch altyd naar bevind van zaken, en overal met gewyzigde gegevens en slotsommen), dat 'n Regeering zich niet moet bemoeien met onderwys. (My lacht dit denkbeeld, wat nu byv. Holland aangaat, zeer toe, maar dit is nu de vraag niet.) Geen regeeringsbemoeienis alzoo! Maar nu heeft de Staat behoefte aan zekere specialiteiten die niet geleverd werden door de particuliere-onderwys-industrie. Zoolang ieder brood noodig heeft, zullen er bakkers zyn. Maar wie zal Sanskrit onderwyzen als er geen vraag naar Sanskrit is? ‘Dan is er ook geen Sanskrit noodig’ zeggen sommigen. Dit nu houd ik voor onjuist. Weldra zou er geen ‘vraag’ zijn naar grieksch of latyn ook. Naar hoogere wiskunde, ja zelfs naar de middelmatige niet! Geen vraag naar zéér veel zaken die nu officiëel (en kwynend slechts) in 't leven worden gehouden. De natie zou al heel gauw gebruik maken van 't heerlyk abrutissements recht³.. Want de definitie van 't noodige zou zich allengs inkrimpen tot het allerminste. Reeds nu hoort men vry algemeen, en zonder noemenswaarde tegenspraak klagen dat 'n jurist, 'n theoloog, 'n litterator, gedwongen wordt wiskunde te leeren! Wat zou er van de menschen terecht komen, als men de {==47==} {>>pagina-aanduiding<<} keus van 't ‘noodige’ vry liet? Van 't volkje dat wiskunde zoo'n overbodige zaak vindt? Wat heb je nu aan zoo'n brief? Eigenlyk niets. Ja, ik wou maar dat je met je lieve kinderen hier voor de deur stond! Onze huur is betaald, de maandboekjes ook... Och, dan kan men zoo lang uithouden en iets tot stand brengen, als men maar niet lui en dof is als ik! 't Liefst knutsel ik iets met m'n handen, 'n doosje maken of zoo iets. En dan denk ik op m'n gemak. Ja, 't contemplatieve! Funke geeft er niets voor! Adieu beste kerel, houd je goed, en my op de hoogte, (prachtig hooftiaansche... hoe heet het? ‘Hier zet men koffi, thee en over.’) Als ik 'n Havelaar kryg, zend ik hem je. M'n noten zyn maar zoo zoo, maar voor Hollanders goed genoeg Adieu tt. Dek. Groet uwe arme zieke mama en Const. Ook van Mies. 1. Mimi's broer: Johan Albrecht Hamminck Schepel (1843-1901) was in 1869 klerk aan het agentschap van de Ned. Handel-Maatschappij te Yokohama en werd twee jaar later leraar engels te Kagoshima. 2. prôneur: aanhanger (fr.) 3. abrutissements recht: recht op afstomping, op verdierlijking, van abruti, afgestompt (fr.) [6 oktober 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman] 6 oktober 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr., gestempeld Wiesbaden 6/10 75 en Delft 7 oct 75, geadresseerd aan WED Heer Waltman Boekhandelaar, Delft, Holland. (M.M.) W.W. Reeds redelyk lang geleden zond ik de revisie van vel twee terug, maar ik ontving nog altyd geen 1e proef van vel 3. - Ik deel u dit mede, niet omdat ik zoo'n haast maak, maar uit vrees dat er iets mocht weggeraakt zyn. Dan is 't altyd beter niet te lang met waarschuwen te wachten. Adieu tt DD [8 oktober 1875 Aanbiedingscirculaire Specialiteiten] 8 oktober 1875 Aanbiedingscirculaire voor de boekhandel inzake de verschijning van de 2de druk van Specialiteiten. (Bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels Amsterdam; fotokopie M.M.) Delft, 8 October 1875. M! Bij mij is ter perse om zeer spoedig te verschijnen de 2e druk van: multatuli, Duizend-en-eenige Hoofdstukken over Specialiteiten. {==48==} {>>pagina-aanduiding<<} Deze 2e druk zal door bijvoeging van een paar hoofdstukken en door tal van aanteekeningen achter het werk, ongeveer de dubbele uitgebreidheid hebben van den 1en druk. Om den verkoop gemakkelijker te maken zal ik dit werk verzenden in 3 afleveringen, elk van 6 vel. De prijs zal zijn per aflevering part. f1. -, netto f0.80. Ik bied het aan tot de verschijning der 1e afl. met 10% extra korting en de premiën 5/4½, 8/7 en 14/12. Om aan veler verlangen te voldoen bied ik gedurende denzelfden tijd en tegen dezelfde voorwaarden aan: multatuli, Millioenen-Studiën Part. f4.- netto f3.20. multatuli, Nog-eens: Vrije-arbeid in N.I. Part. -1.25, netto -1.- De Ex. van deze laatste werken worden van een kenteeken voorzien, zoodat ze niet in plaats der commissie Ex. worden teruggenomen. Men neme hiervan goede nota. Commissie-zending heeft alleen op aanvrage plaats. j. waltman jr. De ondergeteekende verlangt: bij aanbieding: multatuli, Duizend-en-eenige Hoofdstukken over Specialiteiten. multatuli, Millioenen-Studiën. multatuli, Nog-eens: Vrije-arbeid in Nederl. Indië. in comm.: multatuli, Duizend-en-eenige Hoofdstukken over Specialiteiten. multatuli, Millioenen-Studiën. multatuli, Nog-eens: Vrije-arbeid in Nederl. Indië. Woonplaats: Naam: [9 oktober 1875 Briefkaart Multatuli aan J. Waltman] 9 oktober 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr., in de trein gestempeld Frankfurt a/M 9/10 75 Wetzlar en Delft 10 oct 75, geadresseerd aan J. Waltman jr. Delft Holland. (M.M.) {==49==} {>>pagina-aanduiding<<} W.H.W. Als 't nog kan, dan S.V.P. in vel drie 't woord: Van 't Een-of-Ander, doen zetten als nu in vel vier, dat hiernevens gaat, nam: Van 't Een-of-Ander. Mocht het echter te laat zyn, dan is er niet veel aan verbeurd, en dan toch in vel vier maar blyven by Van 't Een-of-Ander. De druk is goed, ja best. Ik denk dat Gy veel gekorrigeerd hebt. tt DD [14 oktober 1875 Briefkaart Multatuli aan J. Waltman] 14 oktober 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr., gestempeld met treinstempel 14 10 Wetzlar en Delft 15 oct 75, geadresseerd aan WED Heer J. Waltman, boekhandelaar te Delft Holland. (M.M.) W.h.W. Hiernevens gaan vel 3 & 4, maar ik ben wel genoodzaakt die beide vellen nog-eens terug te verzoeken. 't Spyt me wel dat ik zoo lastig wezen moet. Gedeeltelyk is 't myn schuld, gedeeltelyk van de drukkery. Ik had fouten in de notennummers gemaakt. Maar de vry slordige cursief-correctien op blzz 52 & 53 veroorzaken dat ik nu niet te best vertrouw op 't bewerkstelligen der nu gemaakte correctien. Dit oponthoud spyt me wel maar ik durf niet zeggen: druk nu maar toe! Hart. gegroet tt DD [oktober 1875 Duitse vertaling Max Havelaar] Vermoedelijk medio oktober 1875 De duitse vertaling van de Max Havelaar komt uit in Berlijn. Max Havelaar, oder Die Holländer auf Java. Zeitgemälde. Uberszt. aus dem Holländischen von Th. Stromer. Berlin, 1875. [18 oktober 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 18 oktober 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Enkel velletje postpapier met gedrukt kopje, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 18 October 1875 Waarde Dekker! Hierby een 6 tal ex van den 4n druk van den Havelaar, die eindelijk ook uit v d Heuvel's¹. handen geraakt en de wereld ingezonden is. {==50==} {>>pagina-aanduiding<<} Van den 3n en 4n bundel Ideën wenschte ik binnen kort een nieuwe druk ter perse te leggen. Is 't nu nog noodig dat Ge vooraf die bundels doorleest om Uwe aanteekeningen en veranderingen te maken, of kan ik met letterlijken herdruk volstaan? Correctie in de proeven is, zoover Ge weet, zeer nadeelig voor de typogr. uitvoering en ook zeer kostbaar. Wees met de Uwe van mijne vrouw en mij recht hartelijk gegroet. tt GLf 1. vd Heuvel: boekbinder te 's-Gravenhage. [19 oktober 1875 Vierde druk Max Havelaar] 19 oktober 1875 De vierde druk van Max Havelaar verschijnt. Bericht in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, no. 83. (K.B. 's-Gravenhage.) Multatuli, Max Havelaar of de Koffie-Veilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij. Vierde druk. Eerste door den auteur herziene uitgaaf. Amsterdam, G.L. Funke. Post 8o. (4 en 388 blz.) f2.40 Geb. f2.90 Aantekening. De vierde druk van Max Havelaar is de eerste die door de auteur zelf is bezorgd. De uitgave bevat bij het titelblad een dun velletje opvallend paars papier, 10½ bij 13½ cm, bedrukt met de mededeling: Ten einde de juiste waarde van deze editie van den max havelaar boven de vroegere te leeren kennen, gelieve men te lezen blz. 340 en 341 van de Aanteekeningen en Ophelderingen, waarmede deze uitgave door de auteur werd vermeerderd. Boven het lange franse citaat van Henry de Pène staat op tien regels in kapitalen van vijf verschillende groottes de nieuwe opdracht: Aan de diep vereerde nagedachtenis van Everdine Huberte Baronesse Van Wynbergen, der trouwe gade, der heldhaftige liefdevolle moeder, der edele vrouw. Op blz. 335 staat op de onderste regel ‘de winter van 1866’, een storende drukfout voor: 1860. Op blz. 346 heeft Multatuli in noot 4 het gedicht De laatste dag der Hollanders op Java integraal opgenomen onder het pseudoniem sentot (S.E.W. Roorda van Eysinga). {==51==} {>>pagina-aanduiding<<} Op blz. 349 luidt de tweede alinea van noot 9: Men heeft me verzekerd - of 't waar is, weet ik niet - dat de heer Van Lennep m'n handschrift ten-geschenke heeft gegeven aan de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Indien ik hierin wél geinformeerd ben, zou dat Genootschap in de gelegenheid zyn te onderzoeken of 't myn schuld is, dat in vorige uitgaven de namen van plaatsen en personen of de dagteekeningen met lafhartige puntjes gespeld zyn? Op blz. 359 luidt noot 43: Overgrootvader myner kinderen. Z'n naam staat op 't voetstuk van den Leeuw te Waterloo. [oktober 1875 Bezoek C. Vosmaer] Op en rond 22 oktober 1875 Carel Vosmaer logeert enkele dagen bij Multatuli en Mimi te Wiesbaden. [22 oktober 1875 Brief van Multatuli aan P.A. Tiele] 22 oktober 1875 Brief van Multatuli aan P.A. Tiele. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==52==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden, 22 Okt. 1875. Waarde Tiele! Reeds den 11n schreef ik u 3½ zydje, in antwoord op uwen brief van den 6n, en om U namens Mimi te bedanken voor ‘Die Pflanze’ etc. van Schleiden. Maar m'n brief bleef liggen omdat ik op blz. 4 aan 't knoeien was geraakt met duitsche versjes, waarover straks meer. Ik schreef dan dat Uw brief juist van pas kwam, want we waren ongerust over Uw gezondheid. Er volgde: ‘Dat ik nu zoo gauw antwoord, is hoofdzakelyk om U te zeggen dat Uw brief me zooveel genoegen deed. Uw vriendschap is 'n ware schat, kerel! Wat kan ik veel van U leeren. Velen zouden m'n vreugd hierover niet begrypen omdat de dingen die ik nu bedoel, thuis hooren op 'n terrein¹. dat niet voor 't myne wordt gehouden, omdat men my veroordeelt tot uitsluitende poëterigheid. Dit vonnis is onbillyk, want zy die 't vellen, doen 't waarlyk niet omdat ze (als ik!) streven naar waarheid en poezie voor redelyk identisch houden. In hun oog is poezie iets ónwaars. Ze vinden m'n Idee 263 paradoks. Nu, tegen de leer is het! Maar onjuist². is 't daarom niet!’ Ik zal nog een-en-ander uit die gekondemneerde³. blaadjes overnemen, zonder nu juist nauwkeurig te splitsen wat ik den 11n schreef, en wat van vandaag is. Uw opmerkingen en mededeelingen zyn me van groot nut. Ik ga nu voorby, hoe vaak ik daaruit leer dat ik weinig weet. Uw vingerwyzing omtrent Bredero's omgeving was me nieuw. M'n eigen opmerkingen over z'n gebrek van militante vaderlandsliefde nu in verband brengende met m'n lektuur van de laatste weken (Bor!) zie ik duidelyker dan ooit hoe slecht de ‘Vaderlandsche Geschiedenis’ geschreven is. Dat zal eerst beter kunnen geschieden als we geen Vaderland meer hebben, en dus verlost zyn van de wanhopige noodzakelykheid om helden te fabriceeren ten-ge- {==53==} {>>pagina-aanduiding<<} bruike van de schooljeugd. God, wat 'n leugens maakt men de kinderen wys! Niet door 't verzinnen van feiten zoozeer, als door 't verduisteren van feiten. En... door 't tooneelmatig aankleeden van 't beetje dat werkelyk gebeurd is! Zoodra we 'n provincie van 't Duitsche Ryk zyn, en dan byv. Willem I, Maurits, etc. zullen beschryven naar de gegevens in de bronnen, zal niemand het in z'n hersens krygen die lui tot iets byzonders te maken! Wat de ‘Krygskunde’ van Maurits aangaat, me dunkt dat er blykt hoe hy en Spinola onder één deken schuilden. Ze liepen elkaer gedurig uit den weg en lieten elkander vice versa, den boer brandschatten of steden nemen. Zelden of nooit werd een belegerde stad ontzet. De vry steriotiepe term is: ‘hy leidde z'n leger naar X (waar wat te plunderen viel!) om den vyand van Y of Z aftetrekken.’ Maar... dien vyand te Y of Z optezoeken en op z'n kop te slaan, merci! We moeten erkennen dat die vyand op zyn beurt even krygskundigbeleefd was. 't Was diefje met diefjesmaat. Ja ik studeerde veel in Bor, maar betreur zeer dat ik niet beschikken kan over 't archief der Staten. (Die van Holl. en de Algemeene.) Ook Bor slaat veel over. By zulke schryvers vraag ik altyd mezelf, of zy er op rekenden dat men tusschen de regels lezen zou, of dat ze werkelyk er niet aan dachten dat er tusschen die regels wat te lezen viel. Byv. by 't schandelyk proces(?) tegen Bloys v. Treslong. Dacht Bor er niet aan dat ieder die zyn stukken daarover leest, vragen moet: ‘Wie toch stookte dat vuurtjen aan?’ En de tweede vraag is: ‘Was 't Maurits?’ En was de latere benoeming van B.v.T. tot luitenant opperhoutvester, 'n pleister op den wond? Een afkoop van gepleegde schelmery? Zoo vergeet Wagenaar te antwoorden op de vraag welk aandeel Willem III had aan den moord der De Witten? Wel verhaalt-i (alsof dit niet zeer beteekenisvol was!) dat die gemeene Tichelaar⁴. 'n pensioen van Willem III genoten heeft. Zeker zullen we ook daarvan meer te weten komen, als we - na de inlyving - in Z.M. van Engeland geen vaderlandschen held meer hoeven te zien.- Ja, Mimi zal U schryven over Schleiden en, denk ik, ook over den Werther. Toen ze dien las, riep ze telkens: ‘hoor eens, er is toch veel schoons in!’ Dat wou, overgheset zynde, zeggen: ‘praat tegen Göthe wat je wilt... enz. Of: al stel jy Göthe zoo hoog niet, toch beweer ik, enz.-’ {==54==} {>>pagina-aanduiding<<} Nu, daarin lag 'n beschuldiging van onbillykheid. 't Was lang geleden dat ik den Werther gelezen had... Eilieve, zyn er van die lektuur geen sporen⁵. in de Bruid daarboven? Ja zeker. Dat stukje bevat blyken dat ik in '42 onder den indruk verkeerde van de litteratuur die grootendeels uit de Werther-periode voortkwam, of althans daarop volgde. Tot zelfs de afgezaagde schimpscheuten op adel komen er in voor. En de obligaat zelfmoord! Dat Holm zich niet doodschiet (de auteur maakt gebruik van den niet ongewonen deus ex machinâ die precies op 't fatale oogenblik aan de deur komt kloppen) nu, dat is de '42sche variant op den tekst van 50 jaar vroeger, maar 't bloederig grondidée: ‘ongelukkige liefde, dus subiet sterven!’ is er. Ik zeg dit niet om te bluffen op de diepzinnigheid van de vinding ('t is niet erg nooit-vertoond!) maar om aantetoonen hoe modieus m'n ‘Bruid’ was in háár tyd. Och, dat stuk moest beroemd zyn! De holl. kritiek verstaat haar vak niet. Dat stuk moest beroemd zyn als de brave Hendrik! 't Is 'n vod, nu ja, maar 'n vod en règle. Kyk, er bestaat geen beter model van al de stokpaardjes waarop de ligte litteratuur van 1800-1820 rondgaloppeerde dan dat ding. 't Riekt, om alles in eens te zeggen, naar Lafontaine⁶. die op zyn beurt de trouwe leverancier was van al de artikeltjes die 't Werther-mooi-gevonden-hebbend Duitschland hebben wou. Dat (even als in de ‘Bruid’) Lafontaine's helden zich niet doodschieten heeft 'n geldige reden van 't métier. De roman moet zooveel deelen druks beslaan, en de ‘Bruid’ zou vyfbedryvig wezen. Bovendien 'n bly eind met 'n kittelend ‘ze krygen elkaar’ laat 'n zoeten nasmaak achter, en wekt op tot hernieuwing van de kennismaking met den vriendelyken auteur.- Nu dan, ik las Werther na Mimi, en er bleek me dat ik in 34, 36, gelezen had als 'n jongen. De slotsom is dat ik... niet van Göthe houd. Gebrek aan objektiviteit, niet waar? Ik behoorde Werther te beoordeelen an und für sich⁷.. Wat heeft m'n voor- of tegenpathie jegens Göthe met dat boekje als zoodanig te maken? Ei, dit kan 'n bokking ook zeggen die men versmaadt om den rooksmaak. Werther is gegöthet, en er zyn menschen die niet houden van gerookt eten. Wat is nu hier de rooksmaak die me hindert? Het is de leugen! Ik verdiep me niet in de gewone topic van de moralisten ‘of zelf- {==55==} {>>pagina-aanduiding<<} moord geoorloofd is?’ Door zich altyd dáármee bezig te houden heeft men iets geheel anders in 't boekjen over 't hoofd gezien, iets dat uit artistiek en zielkundig oogpunt belangryker is. Ik bedoel de figuur van Lotte. De jongeluî die in 1800-1820 met den Werther dweepten, deden dit niet per se omdat ze zoo'n pleizier hadden in zelfmoord. De charme van den Werther lag in 't wellustig lyden dat tot dien zelfmoord leidt. Dat ‘lyden’ is dan ook 't uithangbord op den titel, en moest uit dramatisch-letterkundig oogpunt gerechtvaardigd worden (kunstterm: geameneerd) door Lotte's volkomenheid. Zy is de madonna in 't kerkje. Hoe teekent nu Göthe dat ideaaltje? Ronduit gezegd, ze is 'n gemeene meid. Ik weet wel dat men dit niet in haar gezien heeft, en waarschynlyk wist Göthe zelf 't niet, maar hy verklapt zich door 't byvoegen in een der volgende drukken van de kanarievogel-scène. Daar speelt de deugdzame Lotte (‘deugdzaam’ omdat ze niet met W. naar bed ging. On ne sort pas de là⁸.!) ja, daar stelt ze zich aan als 'n... tafelhoer. Zy, de brave, onmenschelyk deugdzame, gebruikt dat vogeltje om W. onderwys te geven in 't... ‘nahrhafte küssen⁹.. Ze wekt hem hoerig op en stoot hem deugdzaam af. De jongelui die op Werthers voorbeeld zich overgaven aan interessantig ‘lyden’ hebben niet goed gelezen. Tegen Göthe's bedoeling heeft-i niet geleverd 'n litterarisch kunstwerk, iets als de menigvuldige gravures byv. die dat boekjen inspireerde, maar... 'n vry platte waarschuwing: ‘Jongens, laat je niet mal maken door 'n slet!’ Die kanarievogel-scène maakt de demonstratie van Lotte's onwaarde heel gemakkelyk. M'n oordeel zou niet anders zyn zónder die episode, maar nu is alle debat overbodig, ook omtrent de beteekenis van haar vorig gedrag. Göthe was onwaar, en (als alle leugenaars) onbekwaam genoeg om zich te laten betrappen. Ik erken: ‘geen poëzie zonder wellust!’ Ook geen wysbegeerte zonder wellust! (De ontmande Abelard¹⁰. was 'n infaam gemeen heertje, en dat zyn alle eunuken, ook zy die zich slechts moralement parlant¹¹. lieten castreeren.) Geen poezie zonder wellust. Poëzie, één met wysbegeerte, eischt het volledig gebruik, de ongestoorde inwerking van alle fakulteiten des gemoeds, dus ook van dien hoofdfactor in 't bewerktuigd Zyn, neen in alle stof, d.i. in alles. De zucht tot één zyn is identisch met bestaan. In physika noemen we 't aantrekkingskracht, in zielkunde heet het genegenheid, vriendschap, liefde. Alles wil (wahl- {==56==} {>>pagina-aanduiding<<} verwantschaftlich¹².) naderen, in-zyn, vereenigen. In chemie is scheiden niets dan voorkeur voor vereeniging met wat anders. Wellust is alzoo noodig, zoowel in 'n kunstwerk, als tot het voortbrengen van 'n kunstwerk. Ik sla de niet moeielyke demonstratie hiervan nu over, om overtegaan tot het tegenovergestelde: waar (als in Lotte's beeld) wellust alléén spreekt, krygen wy 'n misbaksel, want ‘geen poezie zonder wellust’ beteekent niet: ‘Wellust is poezie.’ Dit laatste nu schynt Göthe gemeend te hebben. Hy haalde z'n inspiraties uit z'n broek. Ge vindt dit grof? Ei, 't is plicht, en als ik m'n tegenzin in publiekschryvery kan overwinnen (O, beste Funke!) dan zal ik 't eens laten drukken. ‘Druk je dan wat fatsoenlyker uit!’ zeg je? Neen, 't moet grof gezegd worden, grover zelfs. En dat zal ik doen. En dat deed ik in de duitsche versjes die niet vlotten. Straks misschien zal 't lukken. De grofheid die ge dáárin vinden zult is... 'n piëteit. De goede Lessing heeft er op aangedrongen. De ‘Werther was heel mooi,’ zeidi, maar... 't boekje had moeten eindigen met ein derbes Wort¹³.. Hy heeft den Werther niet publiek gerecenseerd ('t scheen dat-i redenen had om Göthe niet aantevallen) maar hy uit die meening in 'n briefje waarin hy bedankt voor de toezending van 'n exemplaar. Ik weet niet of daarin die verraderlyke kanarievogel-scène voorkwam (ik gis van niet, want 't was een nieuw snufje, en hy had dus de eerste uitgaaf) maar als reeds zónder die scène een grof woord noodig was, hoeveel te meer heb ik dan nu het recht dat woord te leveren. Komaan dan! Mefisto kykt den auteur over de schouder: Hei Freundchen, du vergisst dass deine Puppe Ein Engelein von Fleisch und Blut nicht, doch Vom suprafeinsten Aether sollte sein. Si schwebt zu hoch in dieser Qualität, Um so genau zu wissen wie man küsst! So rein wie sie sind wir bei uns wohl auch, Wir halten aber auf fair play, que diable! Die Huren sind bei uns gewissenhaft, Und liefren redlich was der Mund versprach, Bezahlen richtig Steuer für 's Gewerbe...* {==57==} {>>pagina-aanduiding<<} Lessing beklaagt zich. 't Is niet ‘derb’ genoeg. Voyons: Ein Weibsbild das sich respectirt, Das sein Galant auf Klopstock regalirt, Statt... nun, ein anständiges Mädchen soll nicht einmal wissen Dass es Leute gibt die k... und p...** Me dunkt dat Lessing hiermede tevreden kan zyn, en de jongelui ook. 't Wint hun 't doodschieten uit, voor de Göthische idealen. - Onze beste Vosmaer logeert by me. Ja, ja, hy schikt zich in dat kleine hokje. Hy is bezig met de correctie van z'n ‘Vogels’ III deel. Daarin komen weer excellente stukken. En die Huet die beweerde dat Vosmaer geen poeet is!- Dank voor de mededeeling over de Feniciers.- He, let eens op wanneer ge in Portugesche geschriften den naam d'Albuquerque (De Alb. Dalbuq?) 't eerst ontmoet. Is 't geen hollandsche naam? (Ouwerkerke?) De romeinen hebben wel van El Gibl, Heliogabalus gemaakt. Hier zeggen ze en schryven ze voor frontispice Frontspitz. En ik wees u reeds in een bataviaasch naamboekje den naam De Queljoe, waarmee naar myn meening De Coelho bedoeld wordt! Zoo ook kan Ouwerkerke Albuquerque geworden zyn. Dat in 't begin der 16e eeuw 't verkeer der Hollanders met het schiereiland, levendiger was dan nu, blykt overal. Vertaling. * Hé vriendje, je vergeet dat jouw popje geen engeltje van vlees en bloed, maar van de allerfijnste etherstof moest zijn. En uit die stof gemaakt, zweeft ze te hoog om zo precies te weten hoe men kust! Zo rein als zij zijn wij op aarde ook, maar staan daarbij op eerlijk spel, wat drommel! De hoeren zijn bij ons gewetensvol, en leveren betaalbaar wat hun mond belooft, betalen btw over hun diensten. ** Een vrouwmens dat zich respekteert en dat haar vriend op romantiek trakteert, welnu, zo'n meisje hoort niet eens te gissen dat mensen wel eens k... en soms p... {==58==} {>>pagina-aanduiding<<} Was dit ook vóór dien tyd zoo? 't Kan best zyn dat zich 'n familie Ouwerkerk naar Portugal verplaatste en daar genoegen nam met het verstümmlen¹⁴. van haar naam. Iets alsof ik, in Frankryk ansiedelende¹⁵., me D'Oëst De Kerr zou laten noemen.- Ik blyf er by dat er in 't Oera Lindabok brokken voorkomen die, aangenomen dat de zaak 'n mystificatie is, zeer belangryk zyn uit 'n letterkundig oogpunt. De eigenaardige kleur daarvan moest den schryver verraden. Ik ken niemand die in staat is om de blzn. 13 vlgg. te schryven. Maar dit kan liggen aan m'n onbekendheid met hedendaagsche litteratoren. Ik beweer dat de man die dàt (en andere passages) geschreven heeft, zeer en evidence¹⁶. staan moest. Men kan iets zóó eigenaardigs in geestesrichting en wyze van uitdrukking, niet verstoppen. Men moest hun die zoo stellig tegen de echtheid van 't Oera L.B. spreeken, eens uitnoodigen een dergelyke valsheid te beproeven. Misschien zouden zy inzien dat het maken van zoo'n boek even interessant is als in geval van echtheid de oudheid wezen zou. Ik trek voor die echtheid geen party. God bewaarme! Ik heb te weinig gegevens. En bovendien, er komen ook passages in voor die te kinderachtig zyn om van te spreken. Maar juist hierin ligt 'n nieuwe waarschuwing tegen snel oordeelen en hoovaardig verwerpen. Want meent men dat de toch altyd zeer bekwame vervalscher niet op de hoogte was om intezien dat die zwakke zotte passages hem diskrediteeren zouden? Geen schooljongen zelfs zou van Neef Teunis¹⁷. hebben durven spreken. Ik zeg dat het Oera Linda Bok 'n ernstige behandeling verdient, en vraag of er onder de hoogwyze dedaigneuse heeren van de Kon. Akad. één is die zich instaat voelen zou zóó'n vervalsching te leveren?- Dank voor de mededeeling over Adr. van Scrieck. De dingen die ge van hem aanhaalt, bewyzen dat-i geen wetenschappelyke conscientie had. Zulke gekheden bederven dikwyls iets ernstigs. - ‘Vrye Arbeid.’ Wat me zoo kregel maakt, is dat ‘men’ er genoegen mee neemt dat de menschen die zich daarvan 'n piedestal maakten, zich nu maar aanstellen of ze er nooit van spraken. En de door hun humbug veroverde positie blyven zy innemen.- ‘Vloekzang van Roorda¹⁸..’ Die staat in den Havelaar waarvan nu {==59==} {>>pagina-aanduiding<<} eindelyk auteur uitgever en inbinder verlost zyn. Ik ontving myn Exx. gister, en zend U nevensgaande een daarvan. Op blz. 335 onder, staat 'n malle drukfout. 1866 moet zyn: 1860. Ik heb er 't land over, maar 't is m'n eigen schuld. Dat korrigeeren, vooral van kleine letter, is lastig. En m'n oogen zyn maar zoo zoo.- Schryf me niet gauw terug. 't Zou wezen of ik U op contributie zette van lange brieven. Maar... uitstekend zyn ze! Juist bezig met de correspondentie van Lessing, denk ik telkens hoe onbeduidend dikwyls de correspondentie was van de coryfeeen. Zie eens Bilderdyk. Ook by hem zat de wysbegeerte en de poezie op 'n vreemde plaats. Z'n hevigste verliefdheid gaf hem geen idee in. Als de kerel in 't bed zoo impotent was geweest als in de zielespys die hy zyn ‘allerbemindsten’ toedeelde, was er veel ellende gespaard. 't Is zeer eigenaardig dat V. Vloten by de behandeling van die brieven niet gelet heeft op de armoede aan denkbeelden die daarin doorstraalt. Dat was beneden de aandacht van den gew. letterprofesser. Een o of oo, e of ee, parlez moi de çà!¹⁹. Dag beste Tiele, wees hartelyk van ons beidjes gegroet. We wenschen U volkomen gezondheid. Houd U goed. O goden, m'n blyspel lukt niet. Uw vriend D.D. 1. terrein: oorspr. gevolgd door dat ik. 2. onjuist: oorspr. stond er onwaar. 3. gekondemneerde: (hier:) weggelaten (naar het fr.) 4. Tichelaar: Willem Tichelaer (1642-1714), barbier-chirurgijn, berucht geworden door de aanklacht die hij in 1672 tegen Cornelis de Witt indiende; later kreeg hij (naar verluidt als beloning) een jaargeld van f 450, - van Willem III. 5. sporen: oorspr. stond er blyken. 6. Lafontaine: August Lafontaine (1758-1831), duits schrijver van meer dan 200 sentimentele familieromans. 7. an und für sich: (hier:) naar objektieve maatstaven (du.) 8. On ne sort pas de là: daar kom je niet omheen (fr.) 9. nahrhafte küssen: tot voeding dienende kussen (du.) 10. Abélard: Pierre Abélard (Petrus Abaelardus) (1079-1142), frans geestelijke die een buitenechtelijke verhouding had met Héloise en daarom werd gekastreerd door haar bloedverwanten - Multatuli schrijft over hun verhouding in Idee 1070 (V.W. VI, blz. 716 e.v.) 11. moralement parlant: in geestelijke zin (fr.) 12. wahlverwantschaftlich: uit gewenste saamhorigheid (du.) 13. ein derbes Wort: een grove uitdrukking (du.) 14. verstümmlen: verminken (du.) 15. ansiedeln: vestigen (du.) 16. en évidence: in een opvallende positie (fr.) 17. Neef Teunis: in het Oera Linda Bok wordt een etymologisch verband gelegd tussen Neptunus en Neef Teunis. 18. Zie V.W. I, blz. 311. 19. Parlez-moi de çà: Dàt is pas 'n onderwerp! (fr.) [23 oktober 1875 Bericht in Sneeker Courant] 23 oktober 1875 Bericht in de Sneeker Courant, no. 85. (Gemeente-archief Sneek; fotokopie M.M.) Thans ziet de 4e druk van de Max Havelaar het licht. Ditmaal heeft de schrijver de geheele uitgaaf herzien en met aanteekeningen verrijkt, die op zichzelf een boekdeeltje vormen. De puntjes door den heer van Lennep, blijkbaar tegen den zin van den auteur, er ingebracht, zijn door leesbare woorden in ‘letters’ vervangen. Ook heeft de schrijver 't thans nuttig geacht de werkelijke namen te noemen der personen, die hij in zijn werk doet optreden, zoodat het boek ook voor de bezitters der vroegere uitgaven belang heeft. {==60==} {>>pagina-aanduiding<<} [24 oktober 1875 Advertentie vierde druk Max Havelaar] 24 oktober 1875 Advertentie inzake de verschijning van de vierde druk van de Max Havelaar in het Algemeen Handelsblad, no. 13956. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) heden verschijnt: MAX HAVELAAR, 4e druk. Eerste door den auteur herziene uitgave, met Aanteekeningen en Ophelderingen. Prijs f2.40; in netten linnen band f2.90. Alom verkrijgbaar gesteld door den Uitgever G.L. Funke, te Amsterdam. [24 oktober 1875 Brief van Mina Kruseman aan R.] *24 oktober 1875 Brief van Mina Krüseman aan zekere R. Fragment. (Leven III, blz. 95-96.) Brussel 24 October 75. Geachte Heer R! (....) Wat schrijft gij mij toch van Mul en zijn dierbare, doode vrouw? Mij dunkt dat de levende nu toch wel tegen die comediantentranen op kon komen en hem aan zijn verstand kon brengen dat hij zijn verstand verliest! - Enfin, de man zal zelf wel zorgen voor zijn val, 't is niet noodig hem in dit treurig werk bij te staan. (....) Noot bij de publikatie van deze brief in Leven III: Max Havelaar. Aanteekeningen en ophelderingen bij de uitgaaf van 1875. Op pag. 337 laat D.D. Multatuli zeggen: ‘En... bij al 't verdriet over de aanhoudende mislukking van m'n pogingen, de smart over 't verlies van háár die aan m'n zijde zo heldhaftig den strijd tegen de wereld opnam, en niet dáár wezen zal, wanneer eindelijk 't uur van triumf geslagen is!’ 1875, het jaar van zijn huwelijk met die andere vrouw, die gedurende zoo veel jaren reeds zijn heldhaftige Tine geremplaceerd had! En op pag. 336, dus één bladzijde vroeger, staat: ‘De overtuiging dat ik altijd de waarheid had gezegd, dat ik deed wat ik schreef’. (!) {==61==} {>>pagina-aanduiding<<} [31 oktober 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 31 oktober 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 beschreven. (M.M.) Wiesbaden 31 Oct 1875 Waarde Funke! Dat ge in lang niet van my hoorde, was omdat ik verdriet heb, allerlei knagend verdriet, en dat zal wel zoo blyven tot ik uitstap, waarnaar ik ronduit gezegd, hartelyk verlang. Ik wil my gedurig opdringen dat m'n melancholie van voorbygaanden aard is, maar t lukt niet. ‘Melancholie’ is 't juiste woord niet. 't Heeft meer van uitputting of moedeloosheid. Mimi is 'n ware engel voor my. Ze verpleegt me als 'n zieke, en blyft opgeruimd en vrolyk. Van de kinderen hoor ik weinig of niets. Maar dit is hun schuld eigenlyk niet. Ik heb geen lust hun te schryven, daar ik telkens verval in de oude klachten over hun wegreizen en wegblyven, en dan telkens m'n begonnen brieven verscheur. Ook weet ik niet wat ik schryven moet. Klagende dat Nonni niet by my is, kan ik toch niet aandringen op haar overkomen. Ik zou 't haar niet goed geven kunnen, en by elke voorkomende gelegenheid my verwyten dat ik haar had weggerukt uit 'n omgeving waar ze blykt liever te zyn. En andere smart! Dit gaat u als uitgever niet aan, maar toch zeg ik 't om my 'n beetje te verantwoorden over m'n lamlendigheid. Alle geschryf is me zuwider. Nu wat zaken. Dank voor de ontv. 6 Exempl. van den Havelaar. 't Komt me voor dat V.D.H. niet zoo bar had hoeven te staan op de capaciteit van z'n bandjes. Of vergis ik my in de meening dat ze best ¾ of 1 vel meer hadden kunnen omvatten? Wat minder gêne in 't maken van die Noten ware¹. voor my zeer nuttig geweest. Iets anders echter zou 't zyn als ge reeds prys bepaald had en daaraan gebonden waart. Ik vind nu den prys zeer goedkoop. De Duitsche vertaling van zekere Stromer is 'n ware crime! Primo gooit die ellendeling ± de helft weg, zoodat het eigenlyk verband gebroken is. En 2o de vertaling zelf. Men zou zoo'n vent schoppen! Een paar voorbeelden: ‘neus snuiten’ is by hem: neugierig sein. ‘Dat by ons de Heer gediend wordt’ {==62==} {>>pagina-aanduiding<<} Dass der Herr bei uns speisen kann. ‘Naar bed’... in der Nähe. ‘Nederland is Nederland gebleven omdat onze ouweluî op hun zaken pasten en 't ware geloof hadden. Dàt is de zaak.’ Nederland ist Niederland geblieben. Uit! Geen woord meer. Zoo gooit-i overal heele of halve zinnen weg, onverschillig of 't klopt of niet. ‘Dat is te veel gevorderd’ heet by hem: dass ist viel. Uit! ‘Man van zaken’ d.i. Geschäftsmann in 't duitsch, noemt-i Mann der That- ‘Romans te schryven, of zulke dingen’ is: Romane über solche dinge. Dat ‘solche’ slaat op niets. Er was nog niets gezegd dan dat Dr. makelaar in koffie is. De vent begrypt er niets van, en schynt er niet om te geven of-i 't begrypt. Een Hst. van 18 zyden beslaat by hem 5 zydjes! De Japansche Steenhouwer is geheel weggelaten. Ook in de geschiedenis van Saïdjah slaat-i heele passages over. ‘Witte mieren’ zyn... raad eens! Schweinsnieren- En dat vodje NB. op slecht papier kost 4 mark, d.i. juist zooveel als Uw uitgaaf met de noten! Is 't niet schandelyk?- Van Dr Robert Nast, die een jaar te Leiden studeerde en nu in 't Sacksische woont, verneem ik niets. Hy nam. zou den Hav. vertalen. Ik schreef hem dezer dagen maar kreeg geen antwoord. Dit spyt me wel, want 'n wezenlyke vertaling zou dit vod van Stromer van de markt dringen. Maak dien Stromer in uw kringen bekend, en te-schande. De vent schynt in Holland geweest te zyn. Hy vertelt dat de Friesche boerinnen by 't schaatsryden haar kleeren uittrekken, op 'n klein onderrokje na. ‘Voor vreemdelingen is dit anstossend, maar de Hollanders vinden hier niets in.’ Op haar hoofd dragen de Friezinnen 'n soort van tulband. In de Zuiderzee is 'n bank van... kaas. Die kerel heeft den Havelaar vertaald! Is 't niet om uit z'n vel te springen?- Maar nu 't Exempl van ónzen Havelaar aan den Koning? Al geloof ik nu niet dat men 't hem geeft, toch zal 't noodig zyn het te verzenden. Wilt gy hem een Ex. zenden? Eenvoudig met 'n adres: ‘aan den Koning.’ Dan zal ik van hier uit hem 'n brief schryven, alleen inh. dat het boek hem aangeboden wordt. Deel my dus mede wanneer ge het verzendt, en wacht daarna een dag. Dan kan myn brief gelyk aankomen.- {==63==} {>>pagina-aanduiding<<} Vindt ge niet dat het formaat van den Havelaar wat klein is? By dat zware papier moest meer marge zyn, vind ik. 't Is nu zoo plankerig. De druk is mooi. Jammer van die malle fout op blz. 387, waar 't woordje: Hy zeven regels te laag staat. Ook spyt me de fout op blz. 335. Daar staat 1866 voor 1860. Hoe is 't mogelyk dat ik dit niet gezien heb! Maar korrektie is nooit af.- Dit geldt ook voor den nieuwen druk van bundel III & IV. Met de korrektie daarvan ben ik reeds begonnen. Laat u die blauwe streepjes (wat wit) niet hinderen. Eerstens vervallen er op andere plaatsen alinea's. Maar bovendien de druk is toch al klein en als alles zoo dicht op elkaar staat, wordt het lezen lastig. Zoo héél veel, dunkt me kan dat invoegen van wat wit niet schelen. En waarom ook niet uw kosten, voor zoover ze daaruit voortvloeien op den prys gelegd? De bundeltjes zyn nu waarachtig goedkoop genoeg.- Ik kan haast niet zien, en schryf byna op 't gevoel. Toch doe ik m'n best op de korrektie, want ook ik zeg: liever nu dan in de proeven. Ik zend u bygaande voorloopig 'n vel of drie. Is 't niet goed den titel (ook den franschen) maar in-eens by vel 1 optenemen? Dat wint later moeite uit. Als 't niet goed is, scheur 't er maar af. Van voorberichtje is geen kwestie. Mocht ik iets algemeens te zeggen hebben over dezen druk, dan kan er 'n nawoordje by gebracht worden. Maar ik geloof het niet. Wees hartelyk gegroet tt DD Waltman geeft Specialiteiten 2e druk. En hy zegt ‘Mill. St. in 't voorjaar. 't Valt me tegen dat die beide werken niet vroeger uitverkocht waren.- Dat m'n blyspel niet vlot, begrypt ge. Ik heb er wel al zes gemaakt, maar ze deugen niet. 1. ware: oorspr. stond er had en vervolgens was. [november 1875 Recensie Vorstenschool in Vlaamsche Kunstbode] Begin november 1875 Bespreking van de opvoering van Vorstenschool te Antwerpen op 29 september 1875 in De Vlaamsche Kunstbode, 5e jrg., blz. 471. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragment. {==64==} {>>pagina-aanduiding<<} (....) nog meer aantrekkelijkheid had voor hen multatuli's ‘Vorstenschool’, welk stuk in den laatsten tijd, althans in Holland zoo druk werd besproken. Men was daarbij nieuwsgierig om in dit bij uitstek letterkundig, in verzen geschreven tooneelstuk, dat wij hier dezen zomer door de Rotterdammers hadden zien spelen, nu eens onze eigene Antwerpsche artisten te zien optreden, en dit betrof inzonderheid onze eerste rol Mej. beersmans, die, als Koningin Louise, ongetwijfeld hare voorgangster in die rol (Mej. Mina kruseman) verre in de schaduw stellen moest, vooral daar waar de Koningin dramatisch-handelend optrad. Wij zullen ons met eene vergelijking tusschen beide dames niet ophouden: eene tooneelkunstenares van beroep - en dan nog eene als Mej. beersmans! - gaan vergelijken aan eene schrijfster-conferencière, die om zoo te zeggen als dilettante, enkel uit ingenomenheid met multatuli's meesterstuk, de planken betrad, dat ware o.i. al te naïef! - Zeggen wij dus alleen dat Mej. beersmans van die belangwekkende, maar wel eens ondankbare rol eene wezentlijke schepping gemaakt, en onze verwachting nog overtroffen heeft. Zij had oogenblikken dat ze waarlijk bewonderenswaardig was en haar overheerlijk spel zelfs dàt gedeelte van 't publiek, welk dit philosophisch ‘drama’ niet te best scheen te begrijpen, daverende toejuichingen ontlokte.- (....) [1 november 1875 Brief G.L. Funke aan Multatuli] 1 november 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) Amsterdam, 1 Nov 1875 Waarde Dekker! Hartelijk dank voor de correctie van blad 1-3! We zullen maar dadelijk laten beginnen, want eer III en IV àf zijn, verloopen er toch nog vele weken. Mag ik U nu nog de proeven zenden of neemt Ge er vrede meê dat ik ze nauwkeurig naar Uw correctie laat afdrukken? Al beloof ik niet dat ik geheel zonder fouten zal afdrukken, toch kunt Ge zeker zijn dat ik mij bij elke proef zal inspannen er zoo min mogelijk in te laten schuilen. {==65==} {>>pagina-aanduiding<<} Het eenige bezwaar dat ik tegen Uwe nieuwe correctie heb, zijn de blauwe strepen. Ge hebt gezien dat ‘Havelaar’ alleen dáárdoor 4 vel grooter werd; elke bundel Ideën zal minstens 6 vel dikker worden als Ge er op staat dat overal wit tusschen komt. De prijs te verhoogen, gaat niet. Dat zou stellig invloed hebben op 't debiet. Geloof me dat ik dit anders wel in praktijk had gebracht bij den Havelaar. De 6 vel die de 4e druk meer dan de 3e wegsleept, maakt toch dat bij déze oplaag alle illusie op winst verdwenen is. Bedenk bovendien wel dat zij, die een roijaler editie Uwer Ideën wenschen, nog altijd in de gelegenheid blijven de groot-8o editie te koopen, omdat ik daarvan altijd nog voorraad heb. Acht Ge 't evenwel onvermijdelijk al dat wit op te nemen, dan onderwerp ik er mij aan, doch ben dan verplicht mijne oplage grooter te nemen, om de bundels tot den ouden prijs te kunnen geven. Ik zou dit echter zeer ongaarne doen omdat 't zoo kranig staat elke 2 of 3 jaren met een nieuwen druk op te treden. De brevierletter wenschte ik voor den herdruk in elk geval wat kloeker te nemen; dat zal veel mooier staan. Ook heb ik een fonkelnieuwe letter voor den tekst. Deze editie laat ik drukken bij zekeren de Hoogh, curieus genoeg een ‘vroom’ man, die evenwel door zijn geloofsgenoten in den steek wordt gelaten.- Uwe opmerking over Havelaar is juist, doch bedenk dat Ge enkel gebonden exx. zaagt, die natuurlijk vrij wat meer afgesneden zijn dan de ingenaaide. De laatste hebben een voldoende marge. Door zijn dikte èn door 't zware papier is 't boek wat plankerig geworden. Toch heeft publiek graag dik papier en een zwaar boek: eerst dán begrijpt men dat 't goedkoop is, vandaar dat de Vlamingen die voddige novelletjes van Conscience altijd op zulk dik papier drukken. Ook de Franschen doen dat. - Al is 't onpleizierig, toch moet men zulke dwaasheden wel volgen, omdat het geld geeft! - Ik zal zorgen dat het ex M.H. in band a.s. zaterdag avond van hier aan den Koning op reis gaat, zoodat hij 't zondag in handen krijgt. Op die dag is er dunkt mij de meeste kans dat het niet door een of anderen flauwert wordt weggemoffeld.- Dank voor Uwe aanwyzingen betrekkelijk dien Stromer! Ik zal zorgen dat men 't te weten komt, hoe jammerlijk mislukt dat boek mag heeten. 't Spijt me innig voor het doel en voor U, dat zoo iets zoo ellendig moest uitvallen. {==66==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat ik 't overigens zéér betreur dat Ge U tegenwoordig zoo onaangenaam gestemd voelt, behoef ik U niet te verzekeren. Niemand meer dan ik hoopt nog altijd dat Ge kracht zult krijgen Uwe smart te vergeten, niet enkel uit eigen belang, maar ook omdat ik 't zoo bitter vindt dat Ge, eenmaal zoo goed op weg om althans niet zoo gekweld te blijven door finantieele moeielijkheden, van lieverlede weêr in dien toestand moet geraken. Van herdrukken alléén is 't immers voor een auteur voor Holland niet mogelijk te leven! Wees van mijne vrouw en mij met U beiden recht hartelijk alles goeds gewenscht. tt GLfunke [2 november 1875 Brief G.L. Funke aan Multatuli] 2 november 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, waarvan blz. 1 en 2(⅔) beschreven. (M.M.) Amsterdam, 2 Nov. 1875 Waarde Dekker! Ik verzuimde nog gisteren in te lasschen dat Kruseman te Haarlem mij verzocht heeft naar Uw portret door Allebé gemaakt, eene gravure te mogen doen maken, om die op te nemen in zijn geillustreerd weekblad ‘Eigen haard’. Hij geeft in dat blad zeer fraaie gravures van auteurs contemporains, als van Israels, Beets, Potgieter, e.t.q.¹. Wat mij betreft, mag hij zijn gang gaan, omdat Allebé's portret niet in den smaak schijnt te vallen en men er mij meê laat zitten. Schade beloop ik dus in geen geval door zoo'n nieuw portret. - De vraag is dus alléén: hebt Gij er op tegen dat ik K. vrijheid geef Uw portret op te nemen. Zoo neen, dan zal ik hem de photographie waarnaar A heeft gewerkt (die uit Wiesbaden) er bij geven, opdat de gelijkenis zoo goed mogelijk worde. K. laat die portretten gewoonlijk graveeren bij Brend'amour te Dusseldorf. Vale tt GLf 1. e.t.q.: e tutti quanti, en al dergelijke. (it.) [2 november 1875 Zesde druk Minnebrieven] 2 november 1875 De zesde druk van Minnebrieven verschijnt. Bericht in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, no. 87. (K.B. 's-Gravenhage.) {==67==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli, Minnebrieven. 6e druk. Amsterdam, G.L. Funke. Post 8o. (174 blz.). f1.25. [november 1875 Artikel in de Tolk van den Vooruitgang] Begin november 1875 Artikel van J.W.T. Cohen Stuart in De Tolk van den Vooruitgang, 1e bundel, afl. 2, blz. 33-37. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Bestrijding van Multatuli. De Redacteur van den ‘Tolk’ besteedt in zijn eerste nummer eenige bladzijden aan ‘De bestrijding van Multatuli,’ waarbij dan voornamelijk de aanval gericht werd op van Vloten. Ik vind het jammer, dat de heer van der Voo zich op hetzelfde standpunt stelt van zooveel andere beoordeelaars en meent zijn bewijsvoering te krachtiger te maken, door er... insinuatiën - ja, waarlijk, ik kan 't niet anders noemen - aan toe te voegen. Zeer ingenomen met van Vlotens ‘Onkruid,’ ben ik zèlf niet; ik geloof met den heer van der Voo, dat er in zijn kritiek veel gezochts voorkomt, en dat ze zeer dikwerf mistast. Maar niettemin ben ik overtuigd, dat van Vloten geen verguizing van ware verdiensten bedoeld heeft, en slechts ieder wilde waarschuwen, niet onvoorwaardelijk, en op het voorbeeld van den idealistischen Vosmaer, het hoofd te buigen voor de machtwoorden van den dictator te Wiesbaden. Met dit streven voor oogen heeft hij hier en daar - dat geloof ik althans - wat te veel willen bewijzen, maar zeer zeker geheel ter goeder trouw. Dat Multatuli daar geen vrede mee zou hebben, was te voorzien; de man kan geen tegenspraak velen, die hem niet onder de ogen gebracht wordt met een nederig Meester, hoe is dit? Maar anderen moesten zich wachten den bestrijder van Multatuli onzuivere bedoelingen toe te dichten, iets wat de heer van der Voo doet met de woorden: ‘Inderdaad ligt er iets zwaks in, en, 't mag niet ontkend worden, ook iets opzettelijks, iets gezochts, wanneer men de afkondiging van 't gebrekkige van anderen noodig heeft, om zich zelf te verheffen, of te schijnen wat men niet is, dat is, een menschenkenner, een menschenvriend.’ Van Vloten heeft zich steeds te zeer doen kennen als iemand van een onafhankelijke opinie, dan dat men 't recht zou hebben hem te beschuldigen van oneerlijkheid, alleen om zich zelf ten koste {==68==} {>>pagina-aanduiding<<} van een ander te ‘verheffen.’ Het komt me daarenboven voor, dat van Vloten zulke praktijken niet noodig heeft, om hóog te staan. Hij was een der eersten, die voor de Emancipatie van den menschelijken geest ijverde, en zich daarvoor meer dan één verdrietelijkheid getroostte, - en 't is nog zoo heel lang niet geleden, dat Multatuli hem zelf noemde als ‘zijn moedigen geestverwant.’ Doch sedert is er verandering in den stand van zaken gekomen. Van arm, verlaten en vervolgd, zooals Multatuli in dien tijd was, - is hij geworden van goeden doen, gezocht en geëerd, ja vergood. En de fouten, die men over 't hoofd ziet in iemand, die op de onrechtvaardigste wijze het slachtoffer werd van zijn edelmoedig streven, verdraagt men met minder lijdzaamheid, zoodra die zelfde persoon van slachtoffer slager werd. Er zijn aanspraken, die Multatuli steeds kan doen gelden met het volste recht; en 't zou de vraag zijn of iemand hem aanspraken betwist had, waarop hij geen recht had, als hij zélf niet zo herhaaldelijk en met zooveel emphase ieder uitgetart had hem te bewijzen, dat hij niet in alle zaken gelijk had. Het is niet meer dan gepast, dat hem, die zich steeds op eigen integriteit beroept om ieder hoog- of laag-geplaatste de les te lezen over kleinere of grootere tekortkomingen, zonder te bedenken dat niemand volmaakt is, en dat de personen, die hij aanvalt niet alleen zeer wel ter goeder trouw kunnen zijn, maar ook zeer goed beter inzicht in een aantal zaken kunnen hebben dan hij, - het is niet meer dan gepast, dat zoo iemand eens ter dege onder de oogen wordt gebracht, dat er aan zijn integriteit maar àl te veel ontbreekt; dat hij zelf dikwijls te kort kwam - in zóó groote mate, dat hij ieder 't recht gaf zich met afkeer van hem te wenden, en er tegenover zijn goede daden zooveel verkeerds en slechts (wellicht onbewust, maar toch in ieder geval bedreven) als pendant kan gesteld worden, dat hij zich wel eens mocht afvragen, of de verdiensten der eerste niet langzamerhand uitgewischt werden door de schande der andere, en of hij, die de moeilijkheid om onbesmet te blijven bij zich zelf zoo dikwijls kan opgemerkt hebben, toegevendheid kon verwachten voor zijn ‘schulden,’ waar hij zelf zoo onbarmhartig was voor zijn schuldenaren. Ik kan me daarom niet vereenigen met van der Voo's beschouwing van Multatuli. Multatuli heeft zich dikwijls en zwaar ver- {==69==} {>>pagina-aanduiding<<} grepen, en hij maakt die fouten niet beter, door 't ‘toonen van een kop,’ en de aanvankelijk bedeesd, later met verheffing van stem ingebrachte beschuldigingen te beantwoorden met een cynisme, met een wrevel, met een kleingeestigheid en een lafhartigheid, die hem in een geheel ander licht plaatsen, dan waarin hij zich zelf vertoont aan zijn gedupeerde vergoders, of waarin de heer van der Voo hem wil doen voorkomen. Iemand die op de wijze van Multatuli eerlijk ingebrachte, eerlijk verdedigde, eerlijk gestelde beschuldigingen beantwoordt met schimpscheuten, met inblazingen van de liederlijkste soort en met de kinderachtigste koppigheid, verbeurt voor goed - totdat hij berouw toont - den eervollen titel van ‘libre-penseur,’ dien de heer van der Voo hem - in tegenstelling liefst van Dr. van Vloten - op pag. 12 geeft. Hij, die zijn verstand laat beheerschen door drift of hartstocht - Multatuli heeft het zelf erkend! - is geen vrij-denker, geen ‘reus der vrije gedachte,’ - evenmin als een gebiologeerde; de vrije werking van zijn verstand is belemmerd, als bij een beschonken kerel. Dr. van Vloten heeft de verdienste, in zijn boek gewezen te hebben op de tallooze onwaarheden, die M. gepleegd heeft; hij heeft getoond, hoe de geheele verhouding tusschen M. en zijn Tine, zooals die door dezen werd geschilderd, een mystificatie was van 't begin tot het eind, en hoe ver Douwes Dekker stond beneden 't ideaal-beeld van Max-Havelaar. Doch van den anderen kant stem ik den heer v.d. Voo volmondig toe, dat v. Vl. dikwijls mistastte, gezocht, en kleingeestig zelfs. Zijn beoordeeling komt mij herhaaldelijk hoogst onrechtvaardig voor, - vooral die van Havelaar's handelwijze te Lebak. De toon van v. Vl.'s schrijven is hinderlijk; ze is die van hekelende vitzucht, niet van zuivere waardering, niet van onpartijdige schifting van 't ‘Onkruid onder de Tarwe;’ zeer dikwijls juist, maar ook niet minder dikwijls grof en plat. Toch doet me zijn boekje eenig genoegen; het is een uitstekend tegengif tegen boekjes als Vosmaer's ‘Zaaier,’ met die constante, alles voorbijziende, lof. Spoedig krijgen we weer een beoordeeling der Minnebrieven van Vosmaer's pen; uit den prospectus kunnen we duidelijk genoeg merken, wat we te wachten hebben... ‘Met hun weelderige fantazie, die in Fancy een persoonlijken vorm aanneemt, bevatten zij de aandoenlijkste kreten {==70==} {>>pagina-aanduiding<<} uit het gewonde hart, de liefelijkste bloemen en vlinders der verbeelding, de bitterste of geestigste satire, de meest overtuigende feiten...’ Helaas! dat alles zou waar zijn, dat alles heb ik me zelf menigmaal verbeeld, maar wie kan nog met geestdrift naar de ‘Minnebrieven’ grijpen, die weet dat al die ‘aandoenlijke kreten,’ al die weemoed, al die liefelijkheid slechts komediespel was, bewust of onbewust? Wat moet men wel gevoelen, wat denken van hem, die de Inleiding der Minnebrieven schreef en in druk al die lieve woordjes toefluisterde aan ‘de trouwe gade; de heldhaftige liefdevolle moeder, de edele vrouw,’ terwijl hij inderdaad de brave Tine 't leven tot een hel maakte, haar, en haar kinderen? Welk gevoel moet u doortintelen, als ge in een brief van Fancy aan Tine leest: ‘neen! Dat zou ik niet! Ik zal u blijven steunen in uw moeielijke taak, edele, moedige, verhevene vrouw... trouwe, dappere echtgenoot... sterke moeder.. heldin!’ en wat daar verder op volgt - als men bedenkt, dat de man dit schreef in volkomen tweestrijd met de wijze waarop hij zijn arme gade werkelijk behandelde, dit alles schrijven en daarna stellig nog een dozijn keeren corrigeeren moest, en er niet over bloosde of er de pen doorhaalde? Doch genoeg voor deze keer. Van Vloten heeft goed gedaan, als hij den lezer opgewekt heeft tot aandachtige, onpartijdige studie en beschouwing van de werken en de persoonlijkheid van den mensch Douwes Dekker. Leiden, 20 Oct. 1875 J.W.T. Cohen Stuart. [november 1875 Artikel in de Tolk van den Vooruitgang] Begin november 1875 Artikel van G.W. van der Voo in De Tolk van den Vooruitgang, 1e bundel, afl. 2, blz. 47-49. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De bestrijders van Multatuli II. Onder toezending van het stuk (blz. 33), ontving ik het volgende schrijven: {==71==} {>>pagina-aanduiding<<} Geachte Heer! Mag ik van uw onpartijdigheid de opneming van 't nevensgaand stuk ‘Bestrijding van Multatuli’ verwachten? Iedere opinie vind immers ruimte in uw Tolk van den Vooruitgang, om zich te doen hooren? Want, dit is zeker, - vooruitgang zal steeds een droom blijven, als men de vrije discussie zou willen verhinderen. Du choc des opinions etc. Met de meeste achting. Leiden, 20 Oct. 1875. Uw Dw. J.W.T. Cohen Stuart. Ik antwoord. Zeer zeker nemen wij uit uw gezichtspunt elke uiting op. Het nul n'aura de l'esprit que nous¹. etc. kennen wij niet; dit zou weêr aristocratie van talent zijn, en zou weêr leiden tot het maken van allerlei heiligheidjes, om te aanbidden. Foei! Ieder koopman brengt zijn waar ter markt en, groot of klein, steeds betrekkelijk, tracht ieder, naar vraag en aanbod een prijs te bedingen. Het schrijven van S. helpt, dunkt mij, om de bestrijders van Multatuli op hunne plaats te zetten. Immers zegt hij, dat hij het met mij eens is, dat er in van Vloten's kritiek veel gezochts is, dat hij dikwijls mistast, enz. Het lag volstrekt niet in mijne bedoeling, om van Vloten insinuatiën naar 't hoofd te slingeren en ik erken ten volle zijne verdienste, maar juist daarom vond ik het niet edel op die wijze zulk een man als M. aan te tasten, die hem ‘zijn moedigen geestverwant’ genoemd had. Ieders onvolmaaktheid moest, dacht ik, terug houden, om zoo als van Vloten dit doet, iemands vermeende onvolmaaktheid uit te bazuinen; dat zweemt naar overdrijving, zoodat schier nimmer alles waar is, wat zulke kritiek oppert; ook schrijft S. hem grofheid, platheid, ja hekelende vitzucht toe. Wat waar is, zegt Multatuli D. IV²., blz. 324, moet aan alle kanten waar zijn, en, dit is dus de kritiek van v. Vloten niet. Heb ik iets anders willen zeggen? Wat ik verder zeide, was van algemeene strekking, veronderstellender wijze. Waarlijk, S. zegt meer tegen van Vloten dan ik bedoelde. Mijn schrijven had hoofdzakelijk de strekking, om twee vrienden op te beuren, die door van Vloten's bliksemschichten, zoo als een hunner zijn boek betitelde, uit het veld geslagen waren. Wat S. van Multatuli zegt, het moge waar zijn (ik weet dit niet), {==72==} {>>pagina-aanduiding<<} maar deze voorstelling is ten minste redelijk gesteld. Zijn grootste argument schijnt Tine te zijn; doch, ook hier rijst de vraag, is dit zoo? Ik heb haar eenmaal ontmoet en zag in haar eene edele vrouwenfiguur, opgeruimd en wel in tegenwoordigheid van M. In afwachting dat anderen daarover meer licht verspreiden (ik zie echter het nut daarvan niet in!) zal ik hier meêdelen, wat men weleer vertelde, toen zij zich te Laken bevond en eene deputatie van lasteraars ontving; men kwam haar al 't moois vertellen, wat 't lieve Hollandsche publiek toen over haar man uitstrooide; 't waren schier ongeloofelijke dingen! De waardige vrouw antwoordde: al was alles waar, wat ge zegt, dan had hij het noodig! enz. enz. Elk mensch doet wat hij niet laten kan en laat wat hij niet doen kan. Daarenboven, al is een voortreffelijk beeldhouwer een zonderling, is daarom het kunstgewrocht, dat zijn hand voortbracht, van minder waarde en berispelijk? Ook van Vloten's richting acht ik te hoog, om hem iets toe te dichten; maar als ik zie, dat hij, om Multatuli's onvolmaaktheid uit te bazuinen, zijne eigene onvolmaaktheid aan de schandpaal zet, dan wensch ik dit te doen zien. In de republiek der letteren moeten van weêrskanten de oneindige kleinen (ik bedoel zoo als in de wiskunde les infiniment petits) worden uitgewischt. Opregt beken ik, dat ik van Vloten's schrijven en ook zelfs de toelichtende regelen van Cohen Stuart betreur; ook zou ik spijt hebben van mijn eigen schrijven, hadde ik niet de twee vrienden op 't oog gehad, die de verderfelijke werking van deze kritiek ondervonden; en waar is de nuttige zijde? Allen onvolmaakt, zijn het ook de voortbrengselen naar den onveranderlijken maatstaf der noodzakelijkheid, die de vrucht is van elke omstandigheid, waarin het individu zich moet bevinden. Is dit onbetwistbaar waar, dan behooren mannen als v. Vl., M. en C.S. elkanders uitingen en handelingen anders te beschouwen. Het grootste vooroordeel is 't vooroordeel, dat men geene vooroordeelen heeft. Zegt iemand ik heb geen vooroordeelen, dan wil dit slechts zeggen: ik heb er weinig of minder dan anderen. Hij, die zijn natuurgenoot te pronk zet, handelt als beul niet als leeraar. Huygens reeds zeide: 't Berispen heeft noch eind noch maat, Maar beter doen, is beter daad. Rotterdam, 30 October 1875 G.W. van der Voo. 1. Nul n'aura etc.: Wij zijn de enigen die het begrijpen (fr.) 2. D. IV: Lees Ideën IV (Amsterdam 1873). Zie V.W. VI, blz. 289 (= Idee 1008). {==73==} {>>pagina-aanduiding<<} [5 november 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman] 5 november 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr., gestempeld Wiesbaden 5/11 75 en Delft 6 nov 75. (M.M.) Het adres staat grotendeels in duitse schrijfletters: An Herrn J. Waltman Jr Buchhandler in Delft Holland. W.H.W! Reeds eenige dagen geleden werd ik verrast door de leliebollen. Dat ik niet terstond antwoordde, was om te zien of er ook 'n brief kwam waarin iets over 't planten werd gezegd. Zeker zyn het kostbare bollen, en ik wou ze niet graag bederven door verkeerde behandeling. Zoudt ge my kunnen zeggen of ze nu geplant moeten worden? En in de kamer waar gestookt wordt? Nu hindert het me wel, u nog de moeite van 't schryven daarover te vergen. Maar neem 't SVP op als waardeering van Uw lief geschenk! Het kistje is perfekt overgekomen. 't Was dan ook met veel zorg ingepakt! Hartelyk dank, en geloof dat ik zeer gevoelig ben voor zulke vriendelyke bejegeningen! Dat ik p. pkaart schryf, is omdat ik me niet wel voel. Elke letter die ik zet, kost me moeite; en dan dwingt zoo'n kaart tot gewenschte kortheid! Anders immers begon ik misschien te schryven over uw studie over zelfkennis! Zeg er my wat van S.V.P. Wees met de Uwen ook van m'n vrouw hartelyk gegroet. t.a.v. DD [5 november 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 5 november 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wiesb. 5 Novr 1875 Waarde funke! Ik heb uw beide br. van 1 & 2 Novr te beantwoorden. Ja, asjeblieft, zend me proef van den nieuwen druk. Ik houd dit voor noodzakelyk. Wat andere auteurs kunnen, is hun zaak, maar ik moet het veranderde en ingevoegde zien. Zoo is er veel, waarin anderen knapper zyn dan ik, of waarin ze zich knapper voordoen. Wat my betreft, ik neem geen courant, geen tydschrift, geen boek {==74==} {>>pagina-aanduiding<<} op, zonder my te ergeren. Dat Holland de meerdere moeite die men aan z'n werk ten koste legt, niet betaalt, is nu eenmaal de treurige waarheid, maar dit is voor my geen reden om meêtedoen in de algemeene slordigheid. Dus: alsjeblieft proef, en als gewoonlyk in do.- En gooi dan in godsnaam die blauwe streepjes er uit. Het spyt me, want alles staat dan zeer gedrongen, vooral by de kleine letter. Wat echter den Havelaar aangaat, ik blyf meenen dat ge daarvoor iets meer hadt kunnen vorderen. Ge zegt, nu niets te verdienen op die 4e uitgaaf. Dit is verdrietig, en kenschetst weer de Nederlandsche toestanden. Het duitsche vodje, op slecht papier, en slechts iets meer dan de helft bevattende, kost 4 Mark = f2.34.- Ik meen den naam de Hoogh te kennen. Juist zooals ge zegt, in vrome dingen. En de portretten! Met de vraag van Kr. zit ik erg in den brand. Nog telkens ontvang ik aanvragen om portretten, en moet dan antwoorden dat ik er geen heb. Eigenlyk is 't om kwaad te worden, want ieder weet toch dat ze geld kosten. Dan zyn er onder de vragers, soms uilen die me 't hunne zenden, alsof me daaraan iets gelegen lag! Ik schreef u reeds dat het me zeer bitter is, dat die portret geschiedenis zoo ellendig is afgeloopen. 't Was me al hard genoeg, het aan publiek te presenteeren, maar uit nood was 't m'n plicht dien tegenzin te overwinnen. Zoo als 't nu gegaan is, met dat ál te kunstig teekenen, heb ik 't verdriet volöp, en de schadeloosstelling is nul. Méér nog. Nu er 'n heele zoô van die Allebéportretten in uw bezit is, mag¹. ik die niet bederven door 'n ander, zoodat de kans op redres is afgesneden. En nu Kruseman? Eigen haard? Redaktie de Veer, niet waar? De zaak is me weer heel pynlyk. 't Is me zoo erg moeielyk om onwelwillend te zyn, maar die menschen hebben waarachtig geen welwillendheid aan my verdiend. En nog iets. Ik geneer me, een nieuw portret te laten maken, om uw oplage niet te benadeelen, mogen wy nu toestaan dat ‘Eigen Haard’ doet wat ik fatsoenshalve niet doen mag? Daarby loop ik nog gevaar dat De Veer 'n byschriftje geeft dat me ergert, en wel in z'n vuilzoeten domineestoon. Neen, ik verzoek U de gevraagde vergunning niet te geven. Ik blyf er by, dat ik m'n portret niet geef zonder hooge betaling. (Hoog noem ik 1/10 van 't geen 'n sprookjes verteller Andersen in Dene- {==75==} {>>pagina-aanduiding<<} marken weet te bedingen. Een Hollander moet bescheiden wezen! Ik ben misselyk van de armoedige hollandsche verhoudingen.- Maar, iets anders. Vosmaer, die onlangs hier was, zeide dat het portret van Allebé zoo weinig geannonceerd of tentoon gehangen werd, en hy scheen dááraan 't gering debiet toeteschryven. Of dit juist gezien is, weet ik niet. Misschien is 't 'n vergoelyking voor 't mislukken, omdat ook hy van meening was dat het geteekend & gegraveerd moest worden. Ik heb². terstond ingezien dat 'n gravure 't rechte niet was! Hadt ge naar my willen hooren, en de fotografie van Mitkiwicz laten reproduceeren. Die was goed, en paste, juist omdat ze wat jonger was, beter dan elke latere in den Havelaar, waar ik 36 jaren oud ben. Van Göthe gaf men zelfs portretten uit z'n jongelingsjaren, en die worden, thans nog, verkocht.- Dus, ik ontvang proef van bundel III & IV niet waar? Ik verzeker je dat 'n auteur by eerste (en vaak soms by de tweede korrektie) niet lezen kan. Niet althans in den zin als ik nu bedoel, en zoo als ik tot juist begrip van wat ik zeg, noodig heb.- Ik ben heel onwel, en wenschte maar goed ziek te zyn. Dan hield de verantwoordelykheid op. De smart verteert me, en dan vertellinkjes te schryven voor 'n jakhalzig publiek dat geen geld heeft om z'n auteurs behoorlyk te betalen! En dan nog Mr de Veer aan debiet helpen met m'n portret, terwyl ikzelf er niets dan verdriet en ergernis van heb! Merci!- Adieu, neem me niet kwalyk dat ik... verdrietig ben. Ik zelf lyd er genoeg onder. t.a.v. Douwes Dekker Men schryft me van Leiden dat de Havelaar verkocht wordt als 'n ‘nieuw werk.’ Juist daarom beweer ik dat-i ½ gl duurder had mogen zyn. 1. mag: oorspr. stond er kan. 2. heb: oorspr. stond er heb dit. [9 november 1875 Brief van Multatuli aan J. Waltman] 9 november 1875 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==76==} {>>pagina-aanduiding<<} Wbaden 9 November 1875 Waarde heer Waltman! Vriendelyk dank, zoowel voor Uw fideelen, my hoogstaangenamen brief, als voor Uw stuk. Ik antwoord terstond, omdat ik, in groote drukte zittende, anders vrees dat het beantwoorden achterwege blyven zou, wat heel leelyk wezen zou. (Zou, zou, 'n styltje om te zoenen!) Ik ben wat onwel en kan daarom vandaag niet uit. Neen, zóó is 't niet (want ik geloof niet aan 't nadeelige van buitenlucht) maar ik heb geen lust in uitgaan en dat weerhoudt me om naar 't Wald te gaan (Wald is niet: woud. Wald is 'n brandhoutplantage, met hier en daar 'n boom van eenige dikte) om tuin aarde te zoeken in holle boomen. Die kunst heb ik onlangs van onze hospita geleerd. Zoodra ik dat gedaan heb, worden Uw bollen geplant. Ik heb er veel aardigheid in. Men kan zich wennen om geluk te zoeken in 't kleine. Zoo hebben we een klein aquariumpje met 14 vischjes. Ze dragen allen een naam, en we kennen van ieder de byzondere maniertjes. De eene is gulzig, de ander bang, 'n derde zwemt laag, 'n vierde schuilt weg, 'n vyfde byt in de steentjes, 'n zesde slingert met den staart alsi eten wil, enz. 't Is aardig dat alles optemerken. Eens, te Koblenz, toen ik 't heel, heel, schraal had, heb ik me geamuzeerd met het planten en gadeslaan van 'n erwt. Op dit oogenblik hebben wy verscheiden potjes, meer eigenlyk dan de ruimte toelaat. De oorzaak die u dwingt de loge te bezoeken is zeer vereerend. Ja, zeker ken ik de doeleinden der Maçonnerie¹. goed! Maar ik beweer dat veel werkplaatsen niet aan dat doel beantwoorden. Godbewaarme dat ik yveren zou voor politieke tinnegietery, maar toch is 't 'n ondragelyk inkruipsel dat de Maçonnerie zich niet beweegt op staatkundig terrein. Dit is 'n lafhartig toegeven in vrees voor gestelde machten. En oorspronkelyk was juist de roeping der metselary zich wél te bemoeien met politiek. Eilieve, als 'n regeering eens gewetensdwang ging uitoefenen, zou dan de maçonnerie zich niet daartegen mogen (ja, moeten) verzetten? Ook op andere terreinen gedragen de meeste loges zich te zoetsappig, niet militant genoeg. Een voorbeeld dat myzelf aangaat. {==77==} {>>pagina-aanduiding<<} Was 't niet de taak der maçons geweest zich de zaak van Havelaar aantetrekken? Jawel! Daarom zei ik in de Kruissprook².: ‘Vrye metselaren Die over 't goede, schoone woorden spreekt, Maar u onthoudt van stryden tegen 't kwaad Gy die u “Kind'ren” noemt “der weduw” maar uw hand Niet uitsteekt om het kruis te dragen van haar zoon.’- Wat my betreft, ik houd het er voor dat de maçonnerie behoefte heeft aan hervorming naar de eischen des tyds. Anders gezegd: er zou een nieuwe orde moeten gesticht worden. (God bewaarme voor de pedante leege nieuwlichtery van ‘Post nubila Lux³.!’ Dat is misselyk!) Hé, wees zoo goed me zoodra mogelyk wat te vertellen van de theaterkampagne die M. Kr. op touw zet. Ik ben er heel nieuwsgierig naar. Misschien zal de N. Rott. er wel wat van zeggen. Mocht er iets over staan in 'n Delftsch blad, zoudt ge dan zoo goed willen zyn het my te zenden?- Wat uw stuk aangaat, ik heb 't met veel genoegen gelezen, en ik vind het jammer dat ge aan tyd bepaald waart. Als ik 'n opmerking maken mag, zou 't deze zyn dat er had kunnen gewezen worden op de eigenaardige moeielykheid die voortvloeit uit de werktuigen waarmee men zichzelf beoordeelt. (Ik bedoel nu, zonder achtteslaan op eigenliefde of eigenbelang, waarop gy behoorlyk gedrukt hebt.) Zie, tot zelfkennis moeten we (zooals tot alle kennis) oordeel gebruiken. Dat oordeel noem ik nu 't werktuig, zooals 'n lineaal 't werktuig is om 'n lyn te trekken. Gesteld nu dat zoo'n lineaal krom is, of geen gladde zy heeft, dan wordt de lyn per se krom of hakkelig. Nu is óns werktuig (het oordeel) altyd gebrekkig, juist omdat het ons eigen oordeel is. Want het gaat mank aan 't zelfde euvel dat we met dat oordeel moeten schatten. Stel dat A gierig is, en B moet hem beoordeelen. Dan is er kans dat B z'n gierigheid juist beoordeelt. (Ik zeg: kans, meer niet.) Maar als A zelf de gierigheid van A beoordeelen moet, wordt hy tot verkeerdheid geleid door dezelfde fout die hem gierig doet zyn. M.a.w. z'n lineaal is krom. Anders. Ik ben ydel. Neem aan dat ieder dit opmerkt, en ikzelf alleen niet. Waarom? Wel, juist omdat m'n ydelheid zelf me belet m'n ydelheid in te zien. Ik beweer dus dat gebrek aan zelfkennis {==78==} {>>pagina-aanduiding<<} niet altyd hoeft voorttespruiten noch uit eigenbelang, noch uit eigenliefde, maar - dikwyls te goeder trouw! - uit het moeielyk standpunt dat de ikheid inneemt. Nu, dit zegt ge dan ook. 't Eenig verschil is maar dat ik nu zoo bepaald doel op de gebrekkigheid van 't met ik's fouten behept werktuig. Komiek is 't dat niemand zich voor slecht houdt. Ik ben zeker dat die Jut en z'n vrouw heel veel zullen afdingen op de publieke opinie ten hunnen aanzien. Onlangs in Tyrol hadden kinderen hun vader vermoord (om 'n beetje meel!) maar ze hadden hem tyd gegeven tot biechten & bidden. Op de opmerking daaromtrent van den president, zeiden zy: ‘Nu, men wil toch z'n vader niet in de hel brengen, niet waar?’ M.a.w.: ‘je moet niet denken dat we slecht volk zyn!’ Misschien dachten zy er by: wat is die president toch 'n gemeene vent, dat-i niet eens begrypt dat 'n kind verplicht is voor 't eeuwig welzyn van z'n papa te zorgen!’- Ik heb 't erg druk, maar arbeid slecht! Eerstens ben ik onwel (koortsig en zwak) maar 2o voel ik me zeer gepreoccupeerd door den toestand in Indie. Ik moest daar zyn! Ik vrees, hoop, geloof (hoe moet ik zeggen?) dat daar groote gebeurtenissen worden voorbereid. Niet in 't voordeel van Holland! ‘Men’ heeft niet willen luisteren toen 't nog tyd was!- Wees hartelyk gegroet van t.a.v. Douwes Dekker 1. Maçonnerie: Vrijmetselarij (fr.) 2. de Kruissprook: zie V.W. II, blz. 106-114. 3. Post Nubila Lux: naam vrijmetselaarsloge te Amsterdam: Na de wolken het licht (lat.) [10 november 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 10 november 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, waarvan blz. 1-2 en 3(⅔) beschreven. (M.M.) Amsterdam, 10 Nov 1875 Amice! Ik zal er voor zorgen dat Ge geregeld 2 proeven ontvangt. Ook ik heb liever dat Ge de moeite neemt ze nóg eens te lezen, maar ik schroomde dat van U te vergen. Ge hebt al zoo dikwijls datzelfde gedaan! Zoudt Ge mij niet nog wat kopij voor bundel III kunnen zenden? Ik wou wel graag mijn drukker veel te gelijk laten zien, dan pakt hij 't ernstiger aan. Dat het verdrietig is om boeken, die eenmaal tot zekeren prijs zijn verkocht, niet bij nieuwe uitgaaf hooger te kunnen aanslaan, ben {==79==} {>>pagina-aanduiding<<} ik met U eens. Doch de ondervinding heeft mij geleerd hoe gevaarlijk dit is en daarom mag ik er Uwe boeken niet aan wagen. 't Kan zijn dat ik me vergis, maar ééns een zekeren prijs bepaald hebbende, kan ik dezelfde uitgaaf onmogelijk later minder geven, wil ik niet alle vertrouwen verliezen. Bedenk bovendien dat dit niet-verdienen alléén doelt op de 4e uitgaaf, omdat die bezwaard werd met ruim f2000. - voor 't recht van aankoop. Bij den volgenden druk wordt de affaire gansch niet slecht. Of de Duitsche verminking gekocht zal worden, blijft nog de vraag! Wat betreft de portrethistorie, ik zal 't Kruseman nu niet toestaan en daarmeê uit. Zoo Ge evenwel nog eens kunt besluiten photographiën naar Uw eigen zin in den handel te brengen, geneer U dan in 't minst niet om de onverkochte van Allebé. Die speculatie is nu eenmaal mislukt en 't zou dwaasheid zijn om die reden geen nieuwe speculatie aan te durven. Een goed en goedkoop photog. portret van U moet verkocht worden. Intusschen, zoo Ge blijft bij Uw tegenzin om al weder te poseeren, dan warm ik over eenigen tijd het portret van Mickiewickz weêr op, want zooals Ge U herinneren zult, heb ik ook daarvan nog een flinke voorraad, indertijd van D'Ablaing aangekocht. De 4e druk van Havelaar loopt heel aardig. Als dat zoo doorgaat, is er kans dat ik er betrekkelijk spoedig dóór ben. Dat het boek een poos uitverkocht was, heeft blijkbaar goed gedaan aan dézen druk. Wees hartelijk met de Uwe van ons gegroet. tt GLfunke [14 november 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 14 november 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De hieronder tussen haakjes gedrukte zin over Mina Krüseman is in de autograaf een toevoeging onderaan op blz. 4, met een verwijzingsteken en met een lange haal. {==80==} {>>pagina-aanduiding<<} Wb. 14 Novr 1875. brief 10 nov ontvangen. Waarde Funke! Vandaag zend ik gekorrigeerde vellen 11, 12, 13 & 14. Zyn de vorigen ontvangen? Ik hoop en denk in de te ontv. proeven weinig te veranderen te hebben. Maar nu over 't vervallen van de blauwe streepjes. 't Is nu afgesproken dat die vervallen in de eerstgezonden vellen, maar ge wilt toch wel de interlignes laten, waar ze in den druk van verleden jaar nu eenmaal zyn, niet waar? Ik zeg dit nu voornamelyk voor de likdoornhistorie in vel 12 & 13. Die wordt onbegrypelyk als er niet in 't oog valt of de auteur spreekt, of de lezer, of de tentooneele gevoerde personen. Om die scheiding te bewaren was ik genoodzaakt hier-en-daar 'n blauw streepje heel onder de blz. te zetten om, by 't overbrengen, 't wit te bewaren. Indien ge nu (na 't vervallen van die blauwe streepjes in de eerste vellen) den drukker gelast daarop geen acht te slaan, meent-i dat ze ook op andere plaatsen niet gelden, en dit zou verkeerd zyn. 't Best is nu te beginnen met te zeggen: de blauwe streepjes gelden niet. En zet gy dan S.V.P. in de kopie, daar waar ze ophouden, een nootje: ‘van hier af het bestaande wit laten blyven, en 'n interligne maken waar 'n blauw streepje staat.’- De heele kopie van bundel III volgt binnen weinig dagen, en nogeens: ik poog ze zoo te maken dat er in de drukproeven weinig verandering komt. Maar 't kan gebeuren dat die band me pynlyk wordt, als ik nu eens over 4, 6, 8 weken wat te veranderen had! Ikzelf doe 't niet graag, maar wáár is 't dat zulke afspraken me zeer belemmeren.- Maar, kerel, als ge nu 'n nieuwe uitgaaf, niet zonder gevaar, hooger kunt laten betalen, hoe dan met de meerdere uitgebreidheid die door bygevoegde noten aan 'n bundel gegeven wordt? Dat ge niet kunt opslaan om de interlignes, begryp ik (niet geheel {==81==} {>>pagina-aanduiding<<} toch, en 't prouveert weer niet voor 't lezend publiek!) maar als nu werkelyk de inhoud van 'n boek vermeerderd wordt? Ik zou dan genoodzaakt zyn, 't Publiek te zeggen dat ik m'n op- en aanmerkingen achterhoud, omdat men ze niet betalen wil. Dit kan toch niet! Ook is 't heel pynlyk, by uitbreiding te denken dat ik dit doe ten-uwen-koste, en dat het Publiek u niet schadeloos stelt voor 't meerdere papier, zetloon &c. Ook niet voor 't honorarium dat ge myzelf altyd voor herdrukken gaaft! Hoor eens, 't is 'n armoedige boel in Holland!- Och, zend asjeblieft, (en zet het op m'n rekening) vier¹. Exempl. van den Havelaar, gebonden, respect. aan A.J. Le Gras, Kruiskade, 74 W.J. van Zuylen²., J. Haspels, D. Haspels, alles te Rotterdam, de beide laatsten - neen, alles in één pak, geadresseerd aan Le Gras. Plak er dan maar S.V.P. bygaande papiertjes in⁴., dan zal hy ze wel overhandigen. Ik heb van die heeren zooveel hartelykheid genoten. Ook dacht ik er aan één aan den goeden Waltman te zenden, maar 't is zoo gek omdat hyzelf uitgever is. Nu, ja, doe het toch. Maar zet alles behoorlyk op m'n rekening.- Wees intusschen hartelyk gegroet. tt DD Ik ben zeer onwel geweest. Mies die als 'n engel voor me zorgt ('n niet makkelyk taakje!) was zooals ik later merkte, serieus ongerust geweest. Maar ik voel me weer bezig met opknappen, schoon ik er uit zie om van te schrikken. Net 'n geest, ofliever 'n spook. - Wat M. Kr. in haar schild voert met dien ‘Blik i.d. K.W.³.’ Kyk, ik gis dat het tegen my is. Heb je 'r dan reden gegeven vraagt ge? Neen! (Nu ja, 't bar afkeuren van haar ‘Kritiek & Kunst’ en van haar spel, of liever van haar bluf die op niets uitliep, van haar leugens.) Maar ik kan berekenen dat ze behoefte heeft aan schandaal, en dan ligt 'n aanval op my 't naast by de hand. Ze geeft om niets, als ze maar opzien baart. 1. vier Exempl.: oorspr. stond er drie Exempl. 2. De volgende adressen werden doorgehaald achter W.J. van Zuylen, nieuwe Schouwburg J. Haspels, Westercingel D. Haspels, Westercingel. 4. Het M.M. bezit het exemplaar van D. Haspels. Het ingeplakte papiertje heeft de tekst: Den Heer D. Haspels van den Schrijver. Wiesbaden, November 1875. 3. “Blik in de K.W.”: verwijzing naar een dramatische schets in vier bedrijven met een voorspel, getiteld Een Blik in de Kunstenaarswereld van de hand van Mina Krüseman (Mijn Leven III, 101-143). Hier komen wel toespelingen op Vorstenschool in voor, maar niets ongunstigs t.a.v. Multatuli. {==82==} {>>pagina-aanduiding<<} [november 1875 Brief van Mimi aan C. Vosmaer] Medio november 1875 Brief van Mimi aan C. Vosmaer. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 (3/4) beschreven. (Vosmaer-archief, A.R.A. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Dit stuk is gedateerd op grond van de brief van 21 november 1875, waarin Multatuli aan Funke schrijft, dat Mimi bezig is met een stukje getiteld: Gelijk hebben. Beste Vosje Hierby met 'n hartelyken groet wat geschryf. 't slot volgt. Ik had het eerst Lina genoemd maar dat is zoo fade. daarom heb ik er den titel afgeknipt. ik denk nu Gelyk hebben. maar weet nog niet zeker. dus voorloopig een nameloos kind. Vos - als- ik meen als 't niet goed is maar dat spreekt. met 'n handdruk M. en D. hoe vind je dat? [16 november 1875 Brief van Mina Kruseman aan haar vader] *16 november 1875 Brief van Mina Krüseman aan haar vader. (Leven III, blz. 144.) Delft 16 Nov. '75. Beste Papa! Wij zijn er! Hélène 1. is magnifiek geweest, en Lize 2. heeft ook goed stand gehouden. Door 't stoken van Mul, enz. hadden we niet veel publiek en werden we zeer koel ontvangen; maar zoetjes aan vergaten de lui dat ze kwaad moesten zijn en begonnen ze zóó mee te leven, dat ze ons eindelijk met trappen en schreeuwen terug riepen. Mina. eerste tournée November 1875. Een Blik in de Kunstenaarswereld. {==83==} {>>pagina-aanduiding<<} 15 gespeeld te Delft. 16 gespeeld te Delft. 17 gespeeld te Dordrecht. 18 gespeeld te Rotterdam. 19 gespeeld te Amsterdam. 20 gespeeld te Utrecht. 22 gespeeld te Haarlem. 23 gespeeld te Alkmaar. 24 gespeeld te Helder. 28 gespeeld te Middelburg. 29 gespeeld te Middelburg. December 1 gespeeld te Zwolle. 2 gespeeld te 's-Hertogenbosch. 3 gespeeld te Breda. 4 gespeeld te Bergen-op-Zoom. [17 november 1875 Bespreking Onkruid o.d.t. in Sneeker Crt.] 17 november 1875 Bespreking van Onkruid onder de tarwe van J. van Vloten in de Sneeker Courant, no. 92. (G.A. Sneek; fotokopie M.M.) Het slot bij 20 november. Zie ook 24 november. Quintilianus was het pseudoniem van N. Braunius Oeberius Kaf onder koren. ‘Er moet gewaarschuwd worden’ - zegt dr. van Vloten in zijn letterkundige karakterschets, of wat het is - ‘tegen belachelijke overdrijving en ongerijmde voorstellingen, waaraan Douwes Dekker zich in zijn Ideën schuldig maakt; tegen de onaannemelijke en verdervelijke drogredenen, die hij al doordravende voor onomstootelijke waarheden uitvent.’ (Pag. 39.) ‘Zoo goed als ware geschiedszin, blijkt het ware wijsgeerige inzicht bij Multatuli te ontbreken, althans in doeltreffende toepassing te falen.’ ‘Multatuli dringt’, - volgens van Vloten - der derde, vierde en zooveel volgende eeuwen een maatstaf op, die eerst voor zooveel later dagen past. Averechts omtrent den stand van zaken der beschaafde menschheid in haar geheel, schrijvende, laat M. zich ondoordacht tegenover de kennelijke noodzakelijkheid van 't middeneeuwsch geschiedsbeloop uit.’ (Pag. 45). Ten be- {==84==} {>>pagina-aanduiding<<} wijze van een en ander citeert v. Vloten Idée 180: ‘Daar liggen die vervelende kerkvaderlijke eeuwen, die niet eens vatbaar zijn voor beschrijving. - v. Vl. cursifeert. - Daarop volgt die domme en woeste middeltijden met god en maagddienende ridders, die niet schrijven konden.’ - Jammer ook, dat er nog geen hoogere burger- en andere scholen waren waarop zij dat hadden kunnen leeren! v. Vl. - ‘met aflatende monniken, heerschzuchtige en heerschende priesters, met geschoren kudden volks, met scherende graafjes en prinsjes; met twist, voor liefde; met strijd, voor arbeid; met kerken, voor hospitalen; met gezag, voor overtuiging; met slavernij, voor vrijheid; met dweeperij in plaats van wat kennis der natuur; met slaap voor leven - en voor gezondheid, Lazarus en pest.’ - ‘Ziedaar alles nu!’ zegt v. Vl., ‘wat deze ideën en gedachten en denkbeelden kweeker over minstens een dozijn eeuwen van de geschiedenis der menschheid heeft meê te deelen.’ Wie veroordeelend wijst op de domheid, onkunde, woestheid en ellende, eener voortijd, geeft blijk van gebrek aan geschiedszin en wijsgeerig inzicht; dat aanwijzen van laag peil is onwijsgeerig, geschiedszinloos, en verraadt een opdringen van ongepasten maatstaf! Om zekere tijden, een tijdvak, een eeuw te beoordeelen, moet men de maatstaf ter beoordeeling zoeken, in die tijden, dàt tijdvak, die eeuw. De toen heerschende begrippen, geven gepast de maatstaf ter beoordeeling dier begrippen. ‘Het besluiten tot iets grootsch’, - zegt Multatuli in Idée 8 - ‘kan geschieden met kalme vastberadenheid of in geestdrift, het eerste staat natuurlijk hooger. Dat hoogere nu vindt men zelden, maar nu en dan toch bij een individu; bij vergaderingen nooit. Een grootsch besluit van een vergadering wordt altijd genomen in drift van geest, en met geschreeuw.’ ‘Halve waarheden!’ - commentarieert v. Vl. - ‘M. had het niet moeten laten bij zoo'n oppervlakkige vermelding; hij had bezieling moeten gebruiken in plaats van geestdrift; een woord dat hem tot zulk een onbillijke omschrijving leidt, en in tegenstelling van drift van geest, niet opgaat. M. had moeten spreken van “liefdevolle kennis”, de ware grond van “bezielde vastberadenheid.” {==85==} {>>pagina-aanduiding<<} “Geen opgewonden onberaden gehoorgeven dus aan opwellende aandrift” - vervolgt de recensent - en herhaalt voor de zooveelste maal de beschuldiging van “beginsellooze aandriftsleer door Mult. met zooveel zelfbehagen gepreekt.” “Ik heb geen principes. Wie 'n principe voor den dag moet halen, om goed van kwaad te onderscheiden, is een schelm”. En elders: “absentie van behoefte aan wet, is juist kenmerk van regel en orde”. Van Vl. ziet in deze stellingen van Mult. de bewering: “dat uit een opzettelijke verwerping aller principes, zoo in woord als daad, die absentie van behoefte aan wet zou blijken, die als een kenmerk van regel en orde zou mogen gelden” (pag. 46) Hoe juist v. Vl. Mult. begrijpt, blijkt o.a. uit zijn lezing van pag. 98 der Minnebrieven. Multatuli's moedwillig gebleken onkunde, verklaart zijn onbesuisd, kant noch wal rakend doordraven, b.v. over punten van wetenschap en studie, van geschiedenis en praktijk, waarbij alleen zijn onkunde aan den dag komt (pag. 79). Wat zegt Mult. nu op pag. 98 Minnebrieven? “Als ik veel boeken om mij heen zie, laat ik mij verlokken daarin het oog te slaan. Ik lees voort, word, vruchteloos tegenstrevend, overtuigd van onkunde, en weg is de verwaandheid die ik noodig heb om te schrijven.” Mult. beweert in ernst, dat “om te schrijven noodig is” zekere verwaandheid, voortspruitende uit den waan dat men weet, bevoegd is tot optreden, tot voorgaan. Wordt men geschokt in dien waan, die moedgevende zekerheid van 't oogenblik; wordt het besef geboren van niet-weten, dan gaat het gevoel van meesterschap te loor, waaruit men den moed, de verwaandheid put welke den schrijver en spreker kenmerkt. - Hoe ongerijmd, hoe psychologisch onwaar!’ ‘Een anderen aandrang tot schrijven en spreken kent hij niet, evenmin trouwens als tot wakkere daden’, zegt v. Vl. (pag. 76). De hoogmoed, den moed om hoog te staan, waarop Mult. zich beroemt, is, volgens den karakterschetser, ‘de synonym van verwaandheid. - ‘Evenmin als een met wakkeren moed de bres bestormend krijgsman, tot zijn kloek bedrijf door hoogmoed wordt gedreven; evenzeer als hem, daar, (zit hem 't hart op de rechte plaats) gansch andere beginselen toe brengen, - is het ook bij dat {==86==} {>>pagina-aanduiding<<} schrijven en spreken het geval, waar het niet om een of ander min oorbare bij reden geschiedt’. ‘Juist, min oorbare bijreden òf verwaandheid; ijdeltuiterij en pronkzieke eigenmin’. ‘Het onder den naam van aantrekking door Mult. aangepreekt en zoo dringend aanbevolen pad, loopt rechtstreeks uit op straffeloozen kindermoord’ (pag. 94). Van Vl. heeft goed gezien en juist de beteekenis gevat van Idéen 199 en 200. Mult. zegt: ‘Een moeder, die haar kind vermoordt is krankzinnig; krankzinnig uit vrees voor de wereld, voor het spook der braafheid’. Eene vrouw die door Mult.'s dwaalleer van den rechten weg gebracht, het zóó dringend aanbevolen pad, desbewust, bewandelt, heeft daardoor natuurlijk niet gebroken met wereldvrees. Het spook der braafheid zal haar blijven beangsten; vrees voor de wereld haar blijven voeren tot kindermoord. Dat de kindermoord dan straffeloos zal geschieden, volgt uit het algemeen heerschen van Multatuli's begrippen, wat tevens die vrees voor de wereld verklaart. Of zou kindermoord dan maatregel zijn geworden van Economie en Staatkunde? (Slot volgt.) [18 november 1875 Brief van Multatuli aan J. Waltman] 18 november 1875 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel gevouwen velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wbaden 18 Novr 1875 Waarde heer Waltman! Nu, dàt is vriendelyk! U zooveel moeite te geven om my op de hoogte te houden! Uw verslag is zeer interessant voor me, en ik dank U wèl. Hoeveel reden ik heb om op M.K. verstoord te wezen, toch is waarachtig nu m'n hoofdindruk: medelyden. Ik vind dat de zotterny door 't koddige heen overgaat in 't treurige! Had ze nu waarlyk gedacht met zóó'n vod haar doel (en welk doel?) te bereiken? Ik betwyfel nu zelfs of 't haar financieel iets zal opbrengen. Men zal wel beu zyn van die zoentheorie. Na 't verschynen van {==87==} {>>pagina-aanduiding<<} haar boekje ‘Kunst & Kritiek’ schreef ik haar reeds dat haar stelling onwaar was. ‘Niet, zei ik, omdat de Kritiek zoo intègre of bekwaam is, o neen, maar omdat die “Zoenen” niet de waarde hebben die gy er aan hecht.’ Ik geloof dat ze beheerscht wordt door één idee: dit nam.k dat ieder haar te lyf wil! 't Is misselyk. Haar stuk doet me denken aan 'n schroef die niet ‘pakt’. De hoofddonnee schynt te zyn dat alle roem in de kunstwereld veil is voor zoenen... Eilieve: 1o hoe komen dan de mannen aan roem? Voor geld? Waar halen ze dat vandaan? En 2o. Als applaus te koop is voor zoenen, en alle aktrices daarvan thuis zyn (gelyk de wereld zegt, met uitz. altyd van juffr. K.) dan moesten alle aktrices even beroemd wezen.- Nu ja, maar die hoofddonnée nu eenmaal aangenomen, wat hebben dan Liefde & Haat in de zaak te doen? De Liefdepupil zoent niet, de Haatpupil zoent wèl... lieve hemel wat 'n poespas! Welnu, ik heb medelyden met haar! Ik kan nagaan wat ze zich heeft voorgesteld (niet van inhoud, meen ik, maar van succes) hoe ze met die twee ‘leerlingen’ zal hebben geschoolmeesterd, hoe ze kostumes gemaakt heeft, alles met meer dan noodig lawaai. En dan zóó'n uitslag! Dat ze wild, ongedisciplineerd, onstudieus was wist ik, maar toch had ik - te oordeelen naar eenige blzz uit haar roman n ‘huwelyk in Indie’ iets minder beroerds verwacht. Dìt komt me voor, niemendal te zyn! En dan de twee stumperts die ze op sleeptouw heeft! 't Is treurig! Als dat emancipatie heeten moet, heb ik liever 'n heel gewone vrouw. Huishouden is iets. Dat geschreeuw van M.K. is niets! Foei. Wees hartelyk gegroet van t.a.v. DD [18 november 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 18 november 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen en geheel beschreven. (M.M.) Wbaden 18 Novr 1875 Waarde funke! Morgen zend ik U de beide laatste vellen der korrektie van bundel III. Maar, kerel, zend me nu wat geld. Ik heb 't erg noodig. {==88==} {>>pagina-aanduiding<<} Hebt ge al de vellen t/m 19 behoorlyk ontvangen? Er zyn nogal nootjes in. Kunt ge u nu daarvoor niet laten betalen als ge annonceert: ‘derde, door den auteur herziene en vermeerderde druk?’- Dat zou toch billyk zyn dunkt me. Waar ge in de laatstontv. vellen nog 'n blauw streepje ziet, bedenk daar dat ik méér interlignes laat vervallen dan er by komen.- Waltman had¹. de goedheid my rapport te doen van Mina K's nieuw stuk. Volgens dat verslag is 't ellendig. Alweer van ‘zoenen’ & Mr Kritiek. En 't geheel schynt in elkaar te zitten als 'n verloopen schroef die niet pakt. Ik ben benieuwd naar 't oordeel van de pers te Rott & Amsterdam. Die M.K. is niet te genezen van de meening dat elk haar te-lyf wil, en dat alle afkeuring van wat ze presteert 'n wrok is over haar weigering. Gelyk ik u schreef, had ik dan ook gevreesd dat ze nu by deze haar laatste poging my zou gebruiken om haar gal uittestorten. Ik wist dat ze door Juffr. B.². had laten vertellen dat ze my afgewezen had, en dat dit de oorzaak was van m'n weinige ingenomenheid met haar spel. Maar ze laat me met rust, goddank. Althans uit Waltman's verslag bemerk ik niet dat ik personeel in 't spel ben. Tant mieux. tt DD 1. had: oorspr. stond er heeft. 2. Juffr. B.: Elize Baart. [19 november 1875 Bericht opvoering Vorstenschool in Het Vaderland] 19 november 1875 Bericht over een opvoering van Vorstenschool in Het Vaderland, no. 273. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Multatuli's Vorstenschool zal waarschijnlijk in December ook hier ter stede opgevoerd worden door het gezelschap van de heeren Le Gras, Van Zuylen en Haspels. De rol van Louise wordt alsdan vervuld door mej. Beersmans. [20 november 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 20 november 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, waarvan blz. 1-2 en 3(¾) beschreven. (M.M.) {==89==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam, 20 Nov. 1875 Waarde Dekker! Dank voor de spoedige levering van bundel III! Gij hebt er heel wat werk van gemaakt, vrij wat meer dan ik mij voorstelde. Uw denkbeeld echter om den prijs te verhoogen, zal ik mij wel wachten om in praktijk te brengen omdat ik innig overtuigd ben Uwe boeken daardoor in hun debiet te belemmeren. Maar waarom niet meer van Uw Ideën vorm geprofiteerd om, wat Ge nieuws te zeggen hebt, in nieuwe bundels te doen plaatsen? Ging dat niet bij deze zeer uitvoerige noten? Nu blijft bundel VII onafgewerkt, terwijl we allicht door al die Kopy, die thans door publiek niet betaald wordt, een nieuwe aflev. van bundel VII hadden kunnen creëren, die dan én aan U én aan mij ware betaald geworden. Bedenk bovendien dat die telkens zoo rijkere herdrukken met jaloersche blikken worden bekeken door de koopers van vroegere drukken en sommigen allicht het aanschaffen van Uwe boeken verschuiven tot er weêr een rijkeren druk verschijnt... en aldoor bij dat plan blijven, nu de herdrukken elkaar zoo snel opvolgen. Voor U én voor mij is dus dat telkens vermeerderen zeer nadeelig. En of we nu al boos zijn op dien toestand, 't helpt ons geen stap verder. Het verstandigst zou toch wel zijn zich in die omstandigheid te schikken en te profiteeren van den zeer geschikten vorm van Uw hoofd-werk om Uw arbeid beter betaald te krijgen. Bovendien is die toestand nergens in 't buitenland verschillend van hier te lande. Gaarne hierbij 1 bb. van f100. -. Uw debet is thans f328.315, terwijl daartegenover voor de herziening van bundel III en IV (mét of zonder noten helaas!) in Uw credit f500. - is geboekt. Als Mina met haar ‘elèves’ hier speelt, zal zij naar ik vertrouw, wel voor leege banken acteeren; ook geloof ik niet dat ‘de pers’ veel woorden over haar zullen verspillen. Zij is toch àl te onbeduidend gebleken. Wees zeer hartelijk met Uwe vrouw van mij en de mijne gegroet! tt GLf {==90==} {>>pagina-aanduiding<<} [20 november 1875 Bespreking Onkruid o.d.t. in Sneeker Crt.] 20 november 1875 Bespreking van Onkruid onder de tarwe van J. van Vloten in de Sneeker Courant, no. 93. (G.A. Sneek; fotokopie M.M.) Het begin bij 17 november, een verduidelijking bij 24 november. Kaf onder koren. (Vervolg en Slot.) Volgens v. Vl. leert Mult. ‘een onbesuisd den teugel vieren aan dierlijken aandrift.’ (pag. 95) Van Vl. is 'n betrouwbaren gids, en zijn goede trouw is boven verdenking! Idée 211 ‘werpt een treurig licht op Mult. echtbeschouwing. Bij 't voltrekken van zijn echt - hij zegt het met even zooveel woorden - dacht hij niet om de kinderen die er hem uit konden geboren worden.’ (pag. 93.) Mult. is ‘zinnelijk verdorven’ - dat is duidelijk. - Wie het verblijdend uitzicht op de hartelijk verbeide, noode ontbeerde spruiten van zijn echtverbond, bij zijn huwelijk niet het meest ter harte gaat, is een ellendeling. - Bij Mult. bestond dat denken en verbeiden niet, hetgeen duidelijk blijkt, uit zijne onzinnige veroordeeling van een door bijbel, wet en gewoonte gesanctioneerd beroep op Vaderschap, wat een verplichte eerbied en liefde insluit als natuurlijk gevolg eener betrekking, waaraan M. hoogst lichtzinnig de leer verbindt: ‘De liefde vindt haar loon in zich zelve.’ De domheid van Mult. gaat alle perken te buiten; hij noemt de Ministerieele verantwoordelijkheid een leugen! En er staat duidelijk in art. 159 der Nederlandsche Staatswet, dat de hoofden der ministerieele departementen, wegens ambtsmisdrijven ter vervolging, 't zij van Koningswege, hetzij van wege de Tweede Kamer, staan voor den Hoogen Raad (pag. 100). Nu is het wel waar, dat juist zoo'n Koning en Kamer een soort waarborg zou kunnen zijn voor straffeloosheid, maar zulk eene excentrieke opvatting ligt buiten beschouwing van wie Mult.'s Idéen ernstig opvat en beoordeelt. Mult.'s hervormings-plannen komen neer op geschreeuw, ‘zie hier alles’ - zegt v. Vl. - ‘Een hoop nederlandsche Staatsburgers, die buiten en in de Kamer op voorgang van Mult. de Nederlandsche regeering aanschreeuwt om vleesch voor den arme en daar- {==91==} {>>pagina-aanduiding<<} mee den nood gelenigd en de zaak voldongen acht.’ (pag. 104) ‘Het is met den nederlandschen werkman niet zóó erg gesteld als Mult. ons zou willen doen geloven. Wat hij er over zwetst en raaskalt, is geraaskal en gezwets. Met geschreeuw om brood en geluk komt men er niet.’ Wat Mult. dom genoeg is om te geloven. Vervloekte domheid! ‘Mult. heeft een hysterische verbeelding maar op een soort van wellust bedacht.’ (pag. 152) Zijn onreine verbeelding maakt hem b.v. onmogelijk te begrijpen hoe het te pas kan komen om met wellust voor iemand te sterven’. (Er is sprake van Amstels sterven voor Floris V). De kritiek van Mult. over het Bilderdijksche treurspel van dien naam, geeft een doorslaand bewijs van Mult.'s tekortkomingen, in taalkennis vooral. - Van Vl. toont dit aan in 24 pags. ‘Ja, Herman, 'k voel den neep nog knellen van den keten, Die, met een overmoed, tot dusverre ongehoord, Na 't hopeloost gevecht, in 't aanzien van dees poort, Ons beide aan 's bisschops paard gekneveld binnen voerde.’ ‘Wat valt er - vraagt v. Vl. (pag. 140) - tegen deze versregels aan te merken? Niets, hoe genaamd, naar 't den lezer wel met mij zal voorkomen. De overmoed, waarmede beide edelen, aan 's bisschops paard gekneveld, worden binnen gevoerd, wordt van ‘hem’, die 't bestond, op den ‘keten’, waarmee ze gekneveld waren, en waaraan ze gevoerd werden, overgebracht, en de voorstelling daardoor te dichterlijker. Douwes Dekker echter maakt daarvan: ‘twee personen worden, met een overmoed, tot dusverre ongehoord, na 't hopeloost gevecht, aan 's bisschops paard gekneveld, ergens binnengevoerd. Door wie? door wien? door een keten? 't Staat er.’ - ‘En dat moet kritiek heeten, en ons een staaltjen van taalkennis in allerlaagsten zin geven.’ Ik vind, dat dit staaltjen kan volstaan! Een paar pagina's te voren - pag. 138 - zegt v. Vl.: ‘Het spreekt van zelf dat men met den dichter slechts te maken heeft met betrekking tot die karakters (in Floris V) gelijk hij (Bilderdijk) ze opvatte; niet in hoever zij al dan niet met die van 't geschiedboek overeenkomen. Daarmede vervalt al aanstonds al wat Douwes Dekker hem op dit punt verwijt, en zijn beschuldiging, de ge- {==92==} {>>pagina-aanduiding<<} schiedenis, in 't afschilderen van Floris, ontrouw geweest te zijn.’ 't Spreekt van zelf, dat de opvatting van den Dichter eene zaak is, waarover hij zich niet behoeft te verantwoorden. Als Bilderdijk meende, dat een treurspeldichter de geschiedenis niet juist behoefde weer te geven; dat hij gerechtigd is tot valschheid in het teekenen van karakters en toestanden; als hij handelde naar die meening, dan is dit een zaak, die geen ander aangaat, allerminst een criticus gelijk Multatuli! Op pag. 162 maakt v. Vl. aanmerkingen op eene redeneering van Douwes Dekker. Multatuli laat (in Millioenenstudien) Hertog Adolf het verwijt tot hem richten, dat zijn overgrootvader wegens diefstal werd geradbraakt; en als Multatuli dan verwoed opstuift, tot hem zeggen: ‘Ga maar weer zitten; ik weet niets kwaads van den man en stelde maar zoo iets om u te dwingen tot blijk geven, dat gij, democraten, ter dege waarde hecht aan geslachts-eer. Gij, democraten, die de wettigheid der aanspraken van erfglorie ontkent, wordt razend als men u geerfde schande verwijt. Indien uwe democratie oprecht ware, zou 't u volkomen onverschillig zijn, hoe die overgroot-ouweheer aan zijn eind gekomen was.’ ‘Die redeneering gaat niet op - zegt v. Vl. - het geldt hier geen erfschande, maar de onverdiende, aangerande nagedachtenis van een eerlijk man, voor welke zijn achterkleinzoon moet opkomen.’ Indien Mult. geen achterkleinzoon ware geweest en die oude heer geen overgrootvader, had Mult., wetende dat Adolf loog, even hartstochtelijk moeten opvliegen. Héél natuurlijk. Dat opvliegen is af te keuren in den achterkleinzoon, gekwetst in zijn gevoel van geslachts-eer door verweten erfschande. Intusschen bepalen zich de drogredenen en onnauwkeurigheden in Mult.s' werken, waartegen v. Vl. heeft willen waarschuwen, in hoofdzaak tot de punten welke ik, met verwijzing naar de pagina's, op welke ze voorkomen, heb aangewezen. Het is mij verboden te spreken, over hetgeen v. Vl., even fijn als edelaardig, in zijn karakterschets aan publiek ten beste geeft over het intieme familie-leven van den heer Douwes Dekker. ‘Publiek’ zal v. Vl. er dankbaar voor zijn! Wie vroeger in den waan verkeerde, dat er onderscheid bestond {==93==} {>>pagina-aanduiding<<} tusschen de brieven van Multatuli aan Tine in de Minnebrieven, en brieven, geschreven door den heer Douwes Dekker aan zijn echtgenote, weet nu beter. De keurig gestijleerde ‘letterkundige karakterschets’ ‘Onkruid onder de Tarwe’, geeft eene uitnemende leidraad tot beoordeeling van het karakter des heeren van Vloten... voor wie het de moeite waard mocht achten dien criticus te maken tot object eener karakter-studie. Quintilianus. [21 november 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 21 november 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De slotzin staat op blz. 4 vertikaal in de marge. Wb 21 Novr 1875 Waarde funke! Hartelyk dank voor de flinke remise (fl 100.) Best. Ik ben nu debet fl 328.515 en ge crediteert me voor die nieuwe druk van bund. III & IV met f500. (Voor memorie: by 't noemen van m'n nadeelig saldo had ge my nog niet opgeschreven voor de onlangs gezonden present-exemplaren. Doe dat toch! Dan durf ik u zoo iets vragen, en anders niet!) Met het honoreeren van de herziening ben ik natuurlyk zeer tevreden.- Lees gy nu eens 't korte naschriftje by den derden druk in 't vel dat gelyk met dezen op de post gaat. Daarin beloof ik uw zin te doen. Maar dan verdien ik de fl 250 niet die ge my voor 'n bundel geeft!- En nog iets. Zyt ge niet bevreesd dat nu die IV bundel wat dun blyven zal? 't Is toch al, op Vorstenschool na - maar die is apart te krygen - 'n beroerde bundel. Ik verbeeld me dat ge nu van bundel IV veel minder Exx. moet laten drukken dan van bundel III. En toch kryg ik er f250 voor! Ik reken nu dat ge my voor bundel III f400 geeft, en f100 voor IV. Hoe ge nu dat geld er uithaalt begryp ik niet. Welnu, toch begryp ik 't beter van III dan van IV. Want na m'n {==94==} {>>pagina-aanduiding<<} dood als verdere korrektie ophoudt, zal die III getrokken worden. Maar IV is mager en blyft mager.- t Is 'n malle historie. Mimi zei: ‘ja, jy breidde zeker de noten uit om 't honorarium over de herziening niet voor niemendal te krygen’ d.i. om Funke niet te bestelen. Daar is wat van aan, schoon ik óók de noten uitbreidde voor m'n eigen voldoening. Heel gelukkig! Want als ik 't alleen gedaan had om U waar te geven voor uw geld zou er nu blyken - neen, er blykt dat ik u benadeeld heb. Ik lever u... uitgaven d.i. onkosten, 'n rare koopmanschap! Nu ik zal 't niet weer doen. Maar god, wat 'n dunne bundel is dan die IV! Goed ik zal, wat opmerkingen aangaat, naar 't vervolg der Ideen verwyzen, 't zy dus in VII, 't zy dat ik er bundel VIII mee begin, als ik VII vol maak met Wouter. Hartelyk gegroet, ook vooral Uw lieve vrouw. Mieske heeft 'n stukje in zee. ‘Gelyk hebben’ 't Komt in den Spectator. Ook schreef zy 'n drama. Raar dat ik 't niet kan beoordeelen. Ze weet nog niet wat ze 'r mee doen zal. Ik ben zeer tegen de opvoering. Al beoogt ze haar¹. naam geheim te houden dat lekt uit, en dan kryg ik 't op m'n kop als men haar werk zwak vind, wat ik vrees. Adieu tt DD Ik kan haast niet zien, en vooral 's avends niet. Daarom leest Mimi me voor. nu 't stuk van Cremer in 't Nieuws. Daar zyn zeer schoone stukken in! Ik zoek 'n gelegenheid om dat eens openlyk flink te pryzen. Dit is recht! debiteer me toch voor die present-exemplaren! Ook (dat ookje is voor U) ook Waltman behandelt my zeer fatsoenlyk. (herdr. Specialiteiten). Hy is 'n achtenswaardig mensch, en ik ben zoo bly te hooren (en te bemerken) dat het hem goed gaat.- Met het zenden van IV wacht ik nu 'n paar dagen. Ik moet Specialiteiten afmaken. Maar wel zal ik de proeven van III, als ze komen, terstond afdoen. 1. haar: oorspr. stond er den. [22 november 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 22 november 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, waarvan blz. 1-2 en 3(⅓) beschreven. (M.M.) {==95==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam, 22 Nov. 1875 Beste Dekker! Uwe naieve oprechtheid deed my in een lach schieten! Bewaar me toch voor dien fraaien aanhef van Uw Naschrift en vertel den lieden toch niets van Uw plannen om ze voortaan minder gunstig met noten te bedenken. Wat hoeft dat? Heeft wel iemand ter wereld buiten ons met dat compromis te maken? Geef eenvoudig Uwe ideën niet voor half of kwart geld weg, maar maak er zooveel mogelijk voor in ons beider belang en laat ze voortaan, zoo 't maar even mogelijk is naar nieuwe bundels verhuizen. De koopers van vroegere drukken van bundel III stelt Ge door Uwe belofte toch niet tevreê en niemand van de a.s. koopers van herdrukken zal U toegeven dat ik ‘hoogachting’ verdien, nu door mijn schuld hun Uwe noten zullen onthouden worden. 't Zou een welkom plukseltje zijn voor den Spectator e.t.q. Vergun mij dus U de laatste bladzij terug te zenden met verzoek Uw Naschrift te wijzigen of geheel te roijeren. Wilt Ge laten staan dat Ge gaarne meer noten gegeven hadt, wanneer U meer loisir gegund werd en dat Ge misschien nog elders in Uwe Ideën op Uwe studien terug zult komen, dát zou zeker geen kwaad doen. Maak U toch geen zorg voor den minder rijken inhoud van bundel IV, ook niet hoe ik mijne rekening maak. Het genot om een herdruk te kunnen geven is mij best f500. - waard en ze zullen zonder twijfel flink gedekt worden. Ik beloof plechtig van nu aan de presentex. geregeld te zullen noteeren. Vraag dus gerust wat er noodig mocht zijn. Ik ben erg nieuwsgierig naar Mimi's ‘Gelijk hebben’ en haar drama. Wat is 't goed dat zij zooveel tooneel in Holland gezien heeft en daardoor inspiratie kreeg. Wie weet wat wij nog van haar beleven als zij zoo actief blijft! Dank voor Uw ‘ookje’. Vriendelijk met M. gegroet van tt GLf [24 november 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 24 november 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen, waarvan blz. 1-3 en 4(½) beschreven. (M.M.) {==96==} {>>pagina-aanduiding<<} Wb. 24 Novr 75 beste funke! Hierby 't slot zoo als ge 't verlangt. Toch laat ik me niet beletten u eens de eer te geven die u toekomt. Er moet toch gekonstateerd worden dat m'n klacht over hollandsche toestanden (gedeeltelyk voortvloeiende uit dat vervloekte vertalen, en niet uit de kleinte van 't land zooals de deun luidt) nu dat m'n wrevel over hollandsche kaalheid U niet treffen mag. Men leest slordig, en ik voorzie dat men U zal beschuldigen. Net 'n liedje à la Mina Kruseman: ‘de uitgevers worden millionair.’ Dat klinkt zoo.- Zeg, dàt is 'n aardig toeval. Morgen avend worden te Rotterdam èn Vorstenschool èn Bruid daarboven gespeeld. Wat 'n samenloop dat twee stukken die 32, 33 jaar van elkander gescheiden zyn, zóó by elkaar komen, niet waar?- Le gras c.s. hebben my vriendelyk uitgenoodigd over te komen. Ze willen my zelfs reisgeld zenden. Maar ik heb bedankt. Ik ga niet van hier voor ik áf heb: IV bundel (nu, dááraan is niets te doen Specialiteiten, met wat uitbreiding VII bundel &.........Blyspel- Als ik zoo wel blyf als nu, zal 't alles lukken. Hart. gegroet tt DD [24 november 1875 Advertentie Vorstenschool in Nieuwe Rott. Crt.] 24 november 1875 Advertentie inzake de benefiet-voorstelling voor D. Haspels van Multatuli's Vorstenschool in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, no. 325. (K.B. 's-Gravenhage: fotokopie M.M.) Nieuwe Schouwburg van Judels & Van Biene nieuwe rotterd. schouwburg-vereeniging, onder het Bestuur van le gras, van zuylen & haspels. donderdag 25 november 1875. (Diploma's en Coupons, van welken aard ook niet gangbaar.) BUITENGEWONE VOORSTELLING ten benefice van den heer D. Haspels. {==97==} {>>pagina-aanduiding<<} MULTATULI'S VORSTENSCHOOL waarin Mejuffr. Cath. Beersmans voor deze enkele gelegenheid de rol van Koningin Louise zal vervullen. Aanvang ten half acht ure. [24 november 1875 Bericht in Sneeker Crt.] 24 november 1875 Bericht in de Sneeker Courant, no. 94. (G.A. Sneek; fotokopie M.M.) Ik ben geindiceerd, dat men mijn art. over ‘Kaf onder Koren’, geplaatst in de Sneeker Couranten van 17 en 20 November jl. niet begrijpt. Men schijnt mij te houden voor 'n soort antagonist van Multatuli, zoo iets als een geestverwant van dr. van Vloten. Ik acht me verplicht, met het oog op de reputatie van de Sneeker Courant, uitdrukkelijk te verklaren, dat ik in 't bedoeld artikel spreek in ironie; dat ik precies het tegendeel bedoel van 't geen men, onbekend met zekere wijze van schrijven, er uit leest. Ik ben het volstrekt oneens met v. Vl. en gevoel iets als behoefte aan eigen absolutie, dat ik me zoólang bezig hield met die zoogenaamde karakterschets! Quintilianus. [november 1875 Herinneringen van D. Haspels] 25 november 1875 Herinneringen van Dirk Haspels aan de benefiet voorstelling van Vorstenschool. Hierin brieffragmenten aan A.J. le Gras, waarvan de originelen aanwezig zijn in het M.M. In: Woord en Beeld 5 (1900), p. 223-224. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) (....) En een andere creatie waar ik veel plezier van heb gehad, mijn eerste succès trouwens, in Rotterdam, dat was de Koning in Vorstenschool... Wat een heerlijke tijd! En terwijl Haspels, nu zeer opgewekt door zijn praten, veel vlugger dan straks, opstond, om wat documenten te zoeken, zei mevrouw, dat hij toch al veel vroeger óók succès gehad had. Als Valkentony in de Goudboor bijvoorbeeld. Toen de directeur van de Haagsche Opera Marck dat gezien had, had hij nog gezegd: 't is schande dat jij geen Fransch kent, want jij moest de wereld in. ‘Kijk's’ - kwam Haspels terug - ‘die beelden op den schoorsteen: {==98==} {>>pagina-aanduiding<<} Hamlet en Ophelia, heb ik van Dekker gekregen, toen ik voor mijn benefiet de Vorstenschool gekozen had, - met Beersmans als de Koningin. - En die hulde was zoo hartelijk voorbereid. Eerst had hij aan Le Gras de volgende instructie gegeven in een brief. Hij moest me toespreken: (gesproken (onder verbetering): ‘m'nheer Haspels, na de zoo wel verdiende toejuichingen die u in de ooren klonken, heb ik U nog iets meetedeelen, dat naar ik vertrouw ook aan gene zyde van 't voetlicht met belangstelling zal gehoord worden. 't Is 'n groet uit de verte.’) Of zoo-iets naar uw goeddunken. Toen volgde daarop deze toelichting: Toespraakje Eerst naar verkiezing al of niet het toespraakje dat in m'n brief van gist'ravond staat. En dan (almede naar verkiezing) 't volgende:- Mag, na 't gejuich dat in deez zaal weerklonk, - Die hulde aan kunst, zoo welkom in onze ooren!- Mag, na den byval dien publiek u schonk, Een weergalm uit de verte zich doen hooren? Een galm van verre! Over berg en beemd Zendt U een vriend z'n groeten en z'n hulde, Hy mengt den kreet die aan z'n hart ontwelt, Aan 't handgeklap dat dezen tempel vulde. Een groet? Van wien? Ge raadt het? Neen? Welaan, De auteur was in den geest getuige van uw streven: Hy roept: ‘heil Koning George, zóó door Kunst verheven!’ En biedt door my, u dank en handdruk aan. Groet, dank en handdruk van Multatuli aan den artist Haspels. {==99==} {>>pagina-aanduiding<<} En toen kwam daar weer nader onder met potlood - Dekker kon nooit iets schrijven, of er kwam nog 'n ideetje in potlood bij-: Ik bedoel dat ge dit laatste, buiten 't versje om, herhaalt by 't toereiken van de hand. Maar dit alles weet ge beter dan ik (....) [27 november 1875 Bespreking Vorstenschool in Nieuwe Rott. Crt.] 27 november 1875 Bespreking van de benefietvoorstelling van D. Haspels van Vorstenschool in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, no. 328. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Het tooneel. 26 November Zoo ooit hooggespannen verwachting niet werd teleurgesteld, dan gisteren avond in den Nieuwen Schouwburg. De heer D. Haspels had voor zijn benefiet gekozen Multatuli's Vorstenschool. Wordt in den regel voor dergelijke voorstelling een nieuw stuk genomen, de heer Haspels begreep terecht, dat de aantrekkingskracht, welke de aankondiging van een nieuw stuk voor het publiek heeft, geringer moest zijn dan die, welke zou uitgaan van de tijding, dat eene Koningin, zijn koning George waardig, met hem in Vorstenschool zou optreden. Is eene voorstelling, waar alle rollen geheel naar den eisch vervuld worden, op ons Tooneel eene onmogelijkheid, zoolang, gelijk thans, de weinige goede kunstenaars, welke wij bezitten, over twee, drie gezelschappen verdeeld zijn en dientengevolge de meeste emplooien meer of minder gelukkig zijn bezet, - eene voorstelling, waar ten minste de hoofdrollen op waardige wijze worden vervuld, is ook reeds te groote zeldzaamheid, dan dat de tijding van eene opvoering van Vorstenschool, waarin de rollen van den Koning, van v. Huisde, Schukenscheuer, Spiridio, Herman en - last not least - ook de rol der Koningin uitmuntend zouden vervuld worden, niet een buitengewone aantrekkingskracht zou uitoefenen op allen, die de tooneelkunst begrijpen en waardeeren. De belangstelling was zóó groot, dat reeds twee dagen vóór de voorstelling geen plaats op de eerste rangen meer te krijgen was. Dat het talrijk publiek grootendeels uit de élite onzer burgerij {==100==} {>>pagina-aanduiding<<} bestond, behoeft niet gezegd, waar de eenige drijfveer was het verlangen om een ensemble te genieten als thans te aanschouwen werd gegeven. Over het tooneelstuk zelf is 't nu niet meer noodig mijne meening te zeggen: de edele gedachten, de prachtige verzen, de fijne opmerkingen, aan welke het rijk is, behoeven evenmin te worden aangewezen als de overdrijving, welke de voorstelling van den toestand der maatschappij aankleeft, als de onjuistheid der verklaring, gegeven van het ontstaan der sociale en politieke gebreken, waaraan ons volk lijdt, en als de ongenoegzaamheid der middelen, welke tot herstel van die gebreken worden aangeprezen. Wat het dramatisch gehalte van dit drama betreft, mag het genoeg zijn op te merken, dat aan mej. Beersmans na het derde bedrijf, waarin zij de redevoeringen der Koningin verkort en uitstekend had voorgedragen, niet die toejuichingen ten deel vielen, welke zij door haar voordracht had verdiend: het publiek was kennelijk vermoeid. Daar ik reeds herhaaldelijk over de opvoering van Vorstenschool door het Gezelschap van den Nieuwen Schouwburg en over de Louise van mej. Beersmans geschreven heb, valt het moeilijk over deze voorstelling te schrijven zonder in herhalingen te vallen. Toch wensch ik nog met enkele trekken mijn gunstig oordeel te staven. De heer D. Haspels was weer even gelukkig als vroeger in het tooneel der schouderweeren; de ernst, waarmee hij daar optreedt, maakt 't gewenschte fijn komische effect, terwijl de figuur verheven wordt boven de nietige bezigheid, aan welke de koning zijn nachtrust offert, door de naïveteit en 't sprankje humor, waarmede hij dit doet. Bij 't feest dezelfde fijne nuanceering, welke 't hybridische, dat deze conceptie van den dichter aankleeft, verzacht, totdat eensklaps de krachtig losbrekende toom, waar George in 't liefste dat hij heeft, getroffen wordt, den man in dezen koning-nar onthult. De overgang van woede in geveinsde vroolijkheid was misschien ditmaal wat abrupt, maar die vroolijkheid zelve werd weder meesterlijk voorgesteld. We hebben onlangs een ander acteur in deze rol gezien, en kan men door vergelijking van de wijze waarop verschillende acteurs één rol vervullen, 't best leeren hoe hun spel verdient te worden gewaardeerd, dan wil ik door één proeve aanwijzen, hoe uitmuntend 't {==101==} {>>pagina-aanduiding<<} spel van D. Haspels is. In het begin van het laatste bedrijf verschijnt de Koning weer ten tooneele. Hij is beter ingelicht, bewondert de zielegrootheid zijner gade, is beschaamd en op zich zelf zeer vertoornd. Hij zou Louise alles willen zeggen, maar dat hij haar van ontrouw een oogenblik verdacht, hij kan en wil 't onder woorden niet brengen. Hij plukt een roos, overhandigt die aan de hofdame, opdat zij de bloem aan de Koningin geve en wil er nog een boodschap bijvoegen. De heer Hendrickx verhaspelde deze geheele passage allerzonderlingst, keerde zich daarna eensklaps om, wandelde met groote schreden naar de deur, en bulderde op een toon, alsof hij bitter boos was: ‘Verdoemd: - Adieu!’ Dit maakte zulk een verkeerden, ja dwazen indruk, dat ik meende de inlassching van die twee woorden in den tekst te móeten maken. De heer Haspels nu gebruikte dezelfde woorden - en 't is al weer gebleken, hoe 't bovenal aankomt op de wijze, waarop de woorden gesproken worden. De booze, vertoornde toon des heeren Hendrickx streed met de gemoedsstemming, in welke de Koning verkeert: de toon waarop de heer Haspels die woorden sprak, pastte bij die gemoedsstemming zóó goed, dat ze zelfs een nieuwe openbaring werden van die stemming. Uitroepen als deze krijgen trouwens beteekenis alleen door de wijze waarop ze worden gezegd. De Koning wil een boodschap voor Louise aan de Hofdame opdragen, hij zoekt naar woorden, hij kan ze niet vinden, want wat hij zou moeten zeggen, 't is een beleediging voor haar en een schande voor hem. Dat wordt hem helderder hoe langer hij peinst, - het zelfverwijt culmineert eindelijk in den uitroep. Dát gaven de toon, de houding, het gebaar te verstaan, welke Haspels gebruikte. Aan zulke finesses herkent men den kunstenaar. Geen wonder, dat de schrijver van 't stuk den acteur waardeert, die zóó speelt. Werd door den heer Le Gras uit Multatuli's naam den heer D. Haspels dank betuigd voor zijne vertolking der rol van Koning George, het publiek bleef niet achterlijk in het bewijs, hoe hoog het dezen kunstenaar waardeert. Mej. Beersmans, - reeds in 't eerste bedrijf is twijfel onmogelijk, of zij de rol van Louise begrijpt; aanstonds overtuigt zij u, dat zij 't lijden meégevoelt, waarover zij spreekt, en dat zij kracht genoeg heeft om te doen wat zij wil. Misschien twijfelt gij of die vrouw, die soms een weinig naar ééne zijde overhelt, wat achteloos op {==102==} {>>pagina-aanduiding<<} haar stoel is neergezeten, - of zij ook de waardigheid eener koningin weet op te houden. Doch met elk tooneel groeit de kunstenares. Zonder ooit de stem bijzonder te verheffen, zonder ooit tot sarcastischen of geaffecteerden toon de toevlucht te nemen, hoeveel afwisseling en welke zeggenskracht! Bij 't dankbaar droomverhaal - 't ‘zoo sprak hij’ werd misschien wat haastig op zij geworpen - welk een verrukking in 't: ‘en hij lei de gouden koningskroon mij in den schoot’, welk een smart in 't gebaar na het: ‘de gouden kroon was weg!’ Of zij koningin kan zijn? Geen twijfel meer, nadat wij haar nobelen eenvoud in 't gesprek met Hanna hebben aanschouwd; nadat wij hebben gehoord, hoe waardig zij de vraag tot Albert richt: ‘Man, ben je dol!’ waarbij elke andere artiste de waardigheid verloor; en het woord tot Hesselfeld: ‘'t Lakeienpak flatteert je’ - hoe verpletterend klinkt het uit haar mond, en toch zonder eenigen ophef. Als zij Hesselfeld uit de deur heeft gewezen, welken indruk bracht zij te weeg met den stommen afscheidsgroet tot de overigen, voor zij 't ‘vaarwel’ spreekt; met 't ‘wees gezegend, edel kind!’ Wien verwonderde het, nadat hij dit had gezien, dat deze Louise in 't laatste bedrijf meer ironie en tevens meer gevoel legt dan we 't nog van iemand zagen? De heeren Van Zuylen, J. Haspels, Le Gras en Nieuwland verdienen al den lof, ook vroeger hun geschonken. Hanna deed kennelijk haar best, maar schoot nochtans te kort. Toen Herman, verzonken in gepeins over 't gebeurde, mompelde: ‘Doorgronden!’ stonden Albert en Hanna op den achtergrond bij de wieg: Albert kwam daarop een weinig naar voren en zeide: ‘Doorgronden... goed! Maar eerst gelooven, Herman!’ Vervolgens ging Hanna wat meer naar voren, doch bleef halverwege tusschen Herman en de wieg staan, en herhaalde daar Albert's woord. Mevr. Larondelle's uitspraak laat te wenschen over, haar toon was veel te koud en niet innig genoeg, - maar ook zag ik dit tooneel door Mej. Verstraete spelen op een wijze, die ten minste op mij meer indruk maakte. Albert en Hanna stonden toen niet zoo ver van Herman, zoodat Hanna, als Albert gesproken heeft, slechts een paar schreden behoefde te doen om Herman te naderen. Mej. Verstraete legde de hand vertrouwelijk op Herman's schouder en zeide toen op zeer eenvoudigen, zachten toon, zonder eenig gebaar: ‘Doorgronden... goed!’ en dan inniger, eenigszins smeekend: ‘Maar {==103==} {>>pagina-aanduiding<<} eerst gelooven, Herman!’ Dàt was de zuster tot haar broeder. Albert droeg zijn vers thans vrij wat beter voor dan vroeger, maar in de tooneelen met Puf en de Koningin scheen hij nog wat verlegen met zijn figuur. Van de overige rollen is 't best te zwijgen. Aanteekening slechts verdient, dat in den heer Spoor een nieuwe en zeer goede Weis is opgetreden. Al hebben de personen, die ik niet noem, weinig te zeggen, er zijn er onder, die gedurende geheele tooneelen zich op de planken bevinden. Van hen wordt dus geen geringe oefening geëischt in 't stille spel, indien zij het ensemble niet zullen storen. Het stille spel nu is zeer moeilijk en op ons Tooneel wordt daarvan weinig werk gemaakt. Dat die personen niet nu en dan 't ensemble verstoorden, zou ik niet durven beweren, ja, soms gaven zij den indruk - en dit geldt vooral 't drietal aanschouwers van v. Huisde's tuchtiging, - dat zij bij vergissing waren verschenen bij tooneelen, waarmee zij blijkbaar niets te maken hadden. Modelvoorstellingen, waarvan wij zoo gaarne droomen, - voorstellingen, die naar redelijke eischen niets te wenschen overlaten - zijn op elk tooneel in ons Land thans eene onmogelijkheid. We zijn dus reeds zeer erkentelijk voor iets, dat er zoo dicht bij komt, als deze opvoering van Vorstenschool! Wanneer zou ons Land toch eindelijk eens een Gezelschap rijk worden, dat voorstellingen kon geven, die door 't meéspelen van allerlei brekebeenen in de kunst, niet gedeeltelijk of geheel bedorven worden? Wanneer? Zou 't mogelijk wezen, dat met September 1876 zoo'n gezelschap - een keurkorps van Nederlandsche tooneelspelers - tot stand kwam? De contracten van eenige directiën met eigenaren van schouwburgen, de contracten van de meeste tooneelspelers bij de voornaamste gezelschappen, loopen met Sept. 1876 ten einde. Zoo ooit, dan is er nu nog kans, dat verwezenlijkt zal worden, wat ieder wenscht, die meent, dat het Tooneel een kunstinstituut en dat tooneelspelers kunstenaars moeten zijn. Naar ik hoor, zal nogmaals eene poging daartoe worden gewaagd. Verscheidene afdeelingen van het Tooneelverbond zijn bezig te overleggen en men zegt mij, dat er plannen worden beraamd om aan den chaos, waarin ons Tooneel verkeert, een einde te maken. Gelden zullen worden bijeengebracht om aan de {==104==} {>>pagina-aanduiding<<} leden van het op te richten Gezelschap een onbezorgd bestaan en een behoorlijk pensioen te kunnen verzekeren. Wat er van die plannen komen zal, kan ik niet zeggen. Maar één ding is zeker, de kunstenaars, die voor zulk een gezelschap in aanmerking zouden komen, behooren aan geene Directie zich te verbinden, vóórdat 't gebleken is, wat er van die plannen wordt. Zij toch willen zeker door overhaasting het tooneel en zichzelf niet benadeelen, en deze welgemeende pogingen verijdelen? Om hen te waarschuwen, dat zij zich nog niet verbinden - dat heeft nog allen tijd -, daarom deel ik mede, wat mij omtrent de plannen van het Tooneelverbond ter ooren kwam. [29 november 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman] 29 november 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr. (M.M.) Met poststempel Wiesbaden 1 29/11 75 en Delft 30 nov 75 en geadresseerd aan WEDHeer J. Waltman Jr. boekhandelaar in Delft Holland. W.H.W! Voor ik de kopie voor vel 9 zond, wou ik de noten (die achteraan komen) afmaken, om niet dáárin iets te zetten wat gevoegelyk in den tekst kan, en omgekeerd. Die noten heb ik nu zoo goed als af, althans tot 40, 41. Maar ik ben niet geheel zeker dat ik in m'n leggers juist heb overgebracht wat in de nummers veranderd is. Om dat natezien heb ik schoone vellen noodig. Wilt ge my die laten zenden, S.V.P. Ik heb slechts t/m vel twee. Morgen zend ik u kopie van vel 9. Het traineeren ligt aan de beslissing wáár ik de nog intevoegen nieuwe kopie plaats, voor of na 't hoofdstuk dat in den eersten druk MIX genummerd is. Hart. gegroet tt DD [30 november 1875 Brief van Multatuli aan M. Engelman] 30 november 1875 Brief van Multatuli aan Marie Engelman. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Na eerst enkele dagen in een hotel te hebben verblijf gehouden, woonde Multatuli de tweede helft van februari en de hele maand maart bij de familie Engelman in de Weenastraat te Rotterdam, blijkbaar zeer tot zijn genoegen. {==105==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 30 Novr 1875 Goede beste Juffrouw Marie! U zult wel denken: ‘Nu, dát is lomp, nog niet eens antwoord op m'n vriendelyk briefje!’ Want dat briefje is al van den 23n, dus 'n volle week oud! Nu, ik verzeker U, dat dit verzuim niet voortkomt uit onverschilligheid. Juist andersom. Zie, als ik in Uw huis gewoond had op 'n gewone manier, dan ware het beantwoorden van de vraag, of ik tegen Januari de kamer weer betrekken kon, heel eenvoudig. Dan schreef ik: ja, of neen, of: ik weet het niet, en daarmee uit! maar ik ben door Uw zeer geachte familie en voornamelyk door U zoo vriendelyk en zelfs hartelyk behandeld, dat dit: ‘ik weet het nog niet’ my niet uit de pen wil. Zeer goed begryp ik, dat het voor U noodig is, daaromtrent zekerheid te hebben, maar ik kan die zekerheid niet geven. Heel gaarne wil ik U de oorzaak van m'n weifeling meedeelen, maar die is nog al omslachtig. Dat ik in Rotterdam kom, als daar 'n stuk (dat heet: een nieuw stuk) van my wordt opgevoerd, is zeker. Maar nu weet ik nog niet wanneer ik daarmee klaar wezen zal, en dit niet alleen om 't stuk zelf, als wel¹. omdat ik voor m'n vertrek van hier, ook nog ander werk gereed moet hebben waarop m'n Uitgevers wachten. Aan m'n uitgever te Amsterdam, heb ik dit beloofd. Hy weet namelyk dat ik in Holland nog al eens afgeleid word, en is doodsbang dat ik van hier zal gaan vóór 't beloofde werk gereed is. Hieruit volgt dus dat ik nog niet weet wanneer ik in Holland zal kunnen komen. Maar dit is alles niet. Het is mogelyk, en zelfs waarschynlyk, dat m'n vrouw my vergezelt en dan zou ik naar ik vrees Uw kamer (of beter gezegd: één kamer) my te bekrompen wezen. Niet voor 't wonen en leven zelf (want we zyn gewoon ons te schikken) maar voor 't ontvangen van bezoeken. Dáárom bracht my uw anders zoo aangenaam briefje in 'n verdrietigen tweestryd. Ik mág eigenlyk niet anders zeggen, dan dat ik Uw kamer niet betrek, en dit kost my waarlyk 'n overwinning op myzelf, want nergens zou ik zoo gaarne zyn als by U, daar ik van Uw vriendelyke handelwyze de aangenaamste herinnering heb. Maar... ik moet dóórtasten, en dus U voorstellen: niet op my te rekenen. Als ik dit nu niet ronduit zeg, blyft Ge in onzekerheid en {==106==} {>>pagina-aanduiding<<} dit mag niet. Alzoo: ga Uw gang met de kamer, en zoek S.V.P. een bewoner! Ik durf 't niet op m'n rekening nemen, haar te laten leegstaan. In-weerwil hiervan zal ik, als de tyd van m'n komst bepaald is, en wanneer ik alleen kom, U eerst nog vragen òf Ge in 't verhuren geslaagd zyt. Ik behoef U niet te zeggen met hoeveel genoegen ik weder in de Wenastraat zou afstappen, als ik alleen kwam. Zoo niet, dan weet ik nog niet wat ik doen zal. Een geschikt verblyfje voor korten tyd, is voor twee personen niet makkelyk te vinden, en de hôtels zyn vreeselyk duur. Ik zie er zeer tegen op. In allen geval zal ik U by m'n komst in Rotterdam terstond komen bezoeken, en dan ook m'n belofte afdoen. Wees zoo goed, Uwe zeer geachte Ouders zeer van my te groeten, en ook Juffr. Toosje, die den laatsten dag nog zoo flink voor my naar de boot ging informeeren. Ook myn groet aan de beide Betje's. Ik had zoo'n aardigheid in die kinderen! Uw papa en mama zullen 't immers wel goed vinden, dát ik maar alleen aan U schryf? 't spreekt vanzelf dat m'n berichtje ook HED aangaat. Ik schryf aan U, omdat Ge zoo heel in 't byzonder m'n vriendelyke verzorgster waart. Nooit was U éénige moeite te veel! Dag, beste Juffrouw Marie, geloof my met de vriendschappelykste gevoelens en hoogachtend Uw DWDienaar en Vriend Douwes Dekker Dat ik om al de vriendelykheid die men my te Rotterdam aandeed, naar Holland verlang, is waar. Doch aan den anderen kant zie ik wel wat op tegen drukte. Ik wordt zoo drommels saai, en ikzelf heb zoo'n hekel aan saaiheid, maar dat oud worden is zoo mal, als 't gemoed niet mee oud wordt!- Deze was reeds gesloten toen m'n vrouw my kwam vragen of ik wel haar vriendelyke groeten gedaan had? Nu, ik herstel m'n verzuim. Zy is zeer gevoelig over de wys waarop ik altyd over U gesproken heb. Eens, 's avonds laat thuis komende stond Uw papa die reeds te bed was, op om me nog 'n kop koffi te bezorgen! 1. wel: oorspr. stond er wel ook. {==107==} {>>pagina-aanduiding<<} [30 november 1875 Brief van Mimi aan G.L. Funke] 30 november 1875 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen, waarvan blz. 1-2 en 3(⅓) beschreven. (M.M.) Wiesbaden 30 Nov. 1875 Waarde Funke. D. vroeg me of ik bijgaand stukje wilde vertalen, en dat deed ik graag, want ik vind het beeldig lief en zoo sober - 't zal zeker wel te gebruiken zijn voor 't Nieuws. - Maar er was nog een reden waarom ik 't graag deed. Het is een soort van aanleiding voor mij om tegenover U 't woord vertalen te noemen. Daar hoort wel een beetje moed toe. U is 't misschien vergeten, maar ik weet dat Ready Money¹. kosteloos nu al jaren in onze kast staat. Van uitstel is afstel gekomen, zoo als dat gaat. Ik wil me nu maar niet lang verontschuldigen. maar: Mag ik het nog doen? Of is het nu te laat? Zoo ja, dan zal ik er my dezen winter dapper aanzetten en het in een adem afmaken. - Verleden jaar heb ik ook een vertaling (maar slechts 8 vel) uit het engelsch gemaakt. voor 't Vaderland ‘Meliora Latent²..’ heet die novelle. Dek is druk bezig met Specialiteiten uitbreiden en noten, daarnaast neemt hy Bundel IV waaraan hy niet veel doen mag onder handen en dan wil hij Bundel VI afmaken en dan z'n blijspel en dat hoopt hij dezen winter nog te zien spelen. dus u ziet wat goede voornemens hij heeft. Hij is erg entrain³. - dat is-i in geen twee jaar geweest en heel wel. Van Vorstenschool hebben we toch 'n plezier. Juffr. Beersman moet wezenlijk heerlijk in die rol zijn. Legras zelf was er over uit. Dit geeft dek ook animo. Hier wordt schaatsen gereden - boeh! Gelukkig is ons huisje heel warm. Veel groeten aan uw lieve vrouw en met 'n handdruk Uw zeer toegenegen Mimi {==108==} {>>pagina-aanduiding<<} P.S. Nu wil dek eerst aan dr Nast (van wien dat stukje over Spinoza is) schrijven en zijn antwoord afwachten. Dus bewaar ik dat stukje nu nog maar. Maar toch zend ik nu dit briefje, daar dat groote woord vertalen er in genoemd is. 't Heeft me zoolang als een graat in de keel gezeten! 1. Ready-Money Mortiboy. A matter-of-fact story. By W. Besant and J. Rice (London 1872). Vgl. V.W. XV, blz. 572. Mimi had al in '73 het plan dit boek te vertalen. 2. Meliora Latent: het betere blijft verborgen (lat.) Het betreft Meliora Latent door E. Lynn Linton. Schrijfster van Jozua Davids en Patricia Kemball. Naar het Engelsch door Héloïse. 's Gravenhage, Gedrukt bij C.A. van Reijn, Uitsluitend voor geabonneerden op Het Vaderland. 1875. (M.M.) 3. entrain: (hier)op dreef (fr.) [2 december 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman] 2 december 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr. (M.M.) Met poststempel Wiesbaden 1 2/12 75 en Delft 3 dec 75 en geadresseerd aan wed heer J. Waltman Jr. Boekhandelaar in Delft Holland. W.H.W. Vriendelyk dank voor de 2 Exx van de 1e Aflevering. Maar ik heb vel 7 noodig om daarin te zien hoe 't nummer der noot op blz. 103 gedrukt staat. In m'n legger namelyk heb ik (41). Dit is 'n fout want 41 staat al op blz. 93. In de revisie verzocht ik, dit natezien en (zoo noodig) te verbeteren. Nu weet ik niet of dit geschied is. Ik heb aan noten 'n vry groote hoeveelheid kopie. Maar eerst moet 'n tusschenliggend Hstuk af, en ik heb eenige moeielykheid met aansluiten. Als dit geschied is, loopt de rest glad af, want de noten zyn zoo goed als gereed. Dus schoon vel 7 S.V.P., ook 8, als 't klaar is. Hart. gegroet tt DD Om 't sluiten van 't jaar begryp ik dat uw belang haast meebrengt. Ik zal me reppen. [2 december 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 2 december 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 3 beschreven. (M.M.) Het postscriptum staat op blz. 2 onderaan. Wbaden 2 Decr 75 Waarde funke! Hierby proef van vel 1. Ik beloof u dat ik werken zal als de bliksem, daar ik me heel wel voel, en ook 'savends weer zien kan (m'n oogen gaan altyd samen met m'n zenuwen). Maar zend me SVP. geld. Ik zal 't zeer gauw inwerken als ik nu maar aan den gang blyf.- Zie eens welke schoone brieven ik van Rotterdam kreeg. Maar houd ze voor u (en uw vrouw) want ik heb geen verlof gevraagd {==109==} {>>pagina-aanduiding<<} tot meedeeling, wat toch eigenlyk behooren zou. Ik zend ze u om u te laten zien welke lieve behandeling ik van die menschen ondervind. De aan Haspels gegeven toespraak was 'n versje, waarin ik bedankte voor 't goed maken van de fout die ik beging in 't karakter van George ‘Heil Koning George... zóó door Kunst verheven!’- Dat ‘geschenkje’ liet Le Gras voor me koopen. Verbeeld je ook van benefieten wilden ze my (of willen liever) die f25 geven.- Ik ben genoodzaakt tot m'n verdriet, het prysje dat ik Cremer gaf terug te nemen. Ik had toen ik U dat schreef, slechts 'n paar (waarlyk goede scenetjes) gehoord die M. me voorlas. Nu heb ik méér gelezen, en m'n oordeel is ànders! Zoowel over taal als inhoud. Hartelyk gegroet tt DD Zend me svp. die brieven terug. Vindt ge dien van H. niet kinderlyk schoon? Zóó iets zou Cremer tepas zyn gekomen in z'n stuk! En... zoo echt. Hy is zoo. [december 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] Waarschijnlijk 2 december 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen, waarvan blz. 1 en 3 beschreven. (M.M.) Waarde funke! Hierby 'n heel pakje kopie. Ik hoop vlug voorttegaan. Wilt ge zoo goed zyn me nog f100. te zenden? Ik zal u dan niet weer om geld lastig vallen¹. voor ik heelemaal by ben, want ik - nu dit doet er niet toe. Ik maak bundel VII gauw af. Hartelyk gegroet in haast tt DD Och, als ge misschien 'n pakketje uit den Haag mocht onvangen (van ten Brink dan) wilt ge zoo goed zyn dat maar tot nader verzoek te laten liggen. 't Zou kopie zyn van 'n stukje dat Mimi voor de Nederland aanbood, en dat dan niet in den smaak zou {==110==} {>>pagina-aanduiding<<} gevallen zyn. Ze verzocht t Br. 't in dit geval aan U te adresseren. Maar ik denk dat-i 't wel plaatsen zal. Ik schryf 't U dus maar: en cas que².. 1. lastig vallen: oorspr. stond er behoeven lastig te vallen. 2. en cas que: voor het geval dat (fr.) [3 december 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 3 december 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, waarvan blz. 1 en 2 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 3 Dec. 1875 Waarde Dekker! Ik moet bekennen dat Uwe loftuiging op Cremer's feuilleton mij wel wat verbaasde en daarom heb ik U niet daarop gerepliceerd. Thans heldert zich de zaak op en kan ik mij begrijpen dat Ge sommige werkelijk goede flinke grepen van C. bewonderd hebt, maar over den roman in zijn geheel Uw afkeuring moet uitspreken. Mij heeft het bedroefd dat C., zoo jammerlijk weinig wetend van 't intieme leven onzer Acteurs, niet schroomt om schetsen te leveren, die (op een enkele uitzondering na) de geheele tooneelwereld blameren. Stellig zal niet één acteur of actrice hem dankbaar zijn dat hij 't in de gedachte kreeg hun vak tot onderwerp van zijn roman te kiezen. Ik voor mij heb spijt dat dit product van zijn pen in 't Nieuws is opgenomen. Dank voor 't inderdaad lieve lectuurtje van onze Rotterd. vrienden. Het zijn prachtige testimonia voor hun edele harten! Had' Cremer liever eens een week of wat met hèn verkeerd: er zou heel wat anders uit zijn pen zijn te voorschijn gekomen! Uit zijn geschrijf betwijfel ik echter of hij wel ooit met één tooneelspeler in relatie is geweest. Hierbij f100. - Ik verheug me hartelijk over Uwe goede plannen en hoop er thans 't beste van. Wees met de Uwe hartelijk van ons gegroet! tt G L Funke Blad 1 terug ontvangen. Er komt immers in de volgende bladen niet veel correctie? Het is zoo'n hoopeloos werk voor den drukker als hij in goede proeven nog zooveel te veranderen krijgt. Aan Mimi schreef ik gisteren. Zij heeft immers mijn antwoord al? Dat 't mij leed deed dat 't niet gunstiger mocht zijn, zult Gij wel gelooven! {==111==} {>>pagina-aanduiding<<} [5 december 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 5 december 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen, geheel beschreven. (M.M.) Wbaden 5 Decr Waarde funke! Dank voor de f100! Ja, 't stuk van Cremer is - En wat 'n taal! Als Archibald de kamer intreedt, zegt z'n gr. moeder. Hy haspelt de tyden der werkwoorden zoo zonderling dooreen, dat er niet uit wys te worden is. Ik was bly, toen ik, na 'n paar brokken die Mimi me voorlas (en waarin veel schoons was!) meende dat ik eens van harte mocht pryzen en aanpryzen. Maar 't kan¹. niet. Uw opmerking over 't verkeerd schetsen van tooneelspelers houd ik voor juist. Maar dit is niet wat my 't ergst hindert. Ik word woedend over de valsche moraal die zich bepaalt by de vraag of 'n meisje (of vrouw) al dan niet - &c Men maakt daarvan te veel hóófdzaak, ja byna éénige zaak. Dit wanbegrip werkt C. met de (misselyk geteekende) keurigheid van z'n heldinnetje in de hand. Ik ben overtuigd dat M.K. óók zoo braaf is op dàt punt, en toch is ze 'n rechte kanaille. 't Is vervloekt grof altyd tot alles (of byna alles) uit zoo'n alkoof gedrag te willen besluiten. En onzedelyk! Want de bedsteepruderie neemt zoo'n vreeselyke plaats in, dat daardoor veel wezenlyker dingen veronachtzaamd worden. Een schoolkind behoort geen vlekken op z'n boek te maken, maar 't zou verkeerd zyn, alleen die vlekkeloosheid te verheffen tot graadmeter. En dit doen de moralisten sedert 150 jaar. Er wordt daarby weinig gelet of men hart en verstand verslonst, als men maar past op de teeldeelen. Ik vind die moraal grof, d.i. immoreel!- Maar over iets anders. Zaken! Uw p. scriptumpje doet me schrikken. Zend me asjeblieft de proeven van bundel III (voorzoover ze niet in proef staan) nog eens terug. Nu bezig met IV zie ik (en wel in-verband met de terug gezonden proef van vel 1, IIIe bundel) dat korrigeeren... nooit gedaan is! Nu, dit wist ik wel. Maar ik zal dan óók bundel III zóó maken dat er geen verdere korrektien (bywyze van spreken, natuurlyk!) meer zyn- Dit is nu vooral noodig omdat ik dan zorgen kan dat III & IV, {==112==} {>>pagina-aanduiding<<} door gelyktydige behandeling, uniform zyn. Ik beloof u dat ik de vellen van bundel III binnen twee dagen terugzend. Hartelyk gegroet tt DD 1. kan: oorspr. stond er kon. [7 december 1875 Specialiteiten herdrukt, 1e afl.] 7 december 1875 Bericht in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, no. 97, inzake de herdruk van Specialiteiten. (K.B. 's-Gravenhage). Multatuli, Duizend-en-eenige hoofdstukken over Specialiteiten. 1e aflevering. Delft, J. Waltman, Jr. Roij 8o. (Blz. 1-96). f1. - Compleet in 3 afleveringen. [10 december 1875 Brief van Mimi aan G.L. Funke] 10 december 1875 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 beschreven, en een kleine invoeging op blz. 3 (M.M.) par acquit etc.: voor alle zekerheid (fr.) Wiesbaden 10 Dec 1875 Waarde Funke, Dat ik zoolang met antwoorden draalde kwam voornamelijk daar vandaan dat ik van dag tot dag een geschikte gelegenheid afwachtte om met Dek eens over uw voorstel te spreken. Gister heb ik hem nu eindelijk gevraagd hoe hij er over dacht. ‘Wel, als je 'r plezier in hebt, dan moet je 't doen, zeide hij, maar je kondt je tijd vrij wat beter besteden door mij te helpen met proeven etc etc’ Mij rechtuit ‘nee’ zeggen, doet hij nooit - maar na zulk een antwoord durf ik, wel beschouwd, de zaak niet entameeren. Zoo ik op uw voorstel aan Marlitt schreef, en er kwam iets van, zou 't misschien van langen adem zijn, en hoogstwaarschijnlijk zou er spoed bij 't werk wezen en daarvoor ben ik niet zeker genoeg van mezelf. - Dat ik naar Mortiboy vroeg was werkelijk par acquit de conscience1. 't Drukte mij dat hij daar stond, en dek eigenlijk ook. Maar iets nieuws op mij nemen wil ik liever niet. Ik ben bevreesd dat het dek dikwijls ontstemmen zou mij met vertalery bezig te zien - en dan was 't nadeel grooter dan 't voordeel. 't Beste met uw lief vrouwtje! Groet haar hartelijk van ons. Dat wordt een tafeltje rond bij u! Dek heeft van morgen B III terug ontvangen. {==113==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik doe nu hier bij 't stukje van Nast. Hij heeft zijn toestemming gegeven. Is 't niet geschikt voor 't Zondagsbl? Verbeeld u, daar is dek in aanraking gekomen met Stromer. We hadden gehoord dat de Hav. als feuilleton in de Berliner fremden of anzeige Blätter was verschenen. Dek schreef aan die redactie om inzage van die vertaling. En het antwoord was - een brief van Stromer! 't Was namentlijk zijn vertaling die als feuilleton in dat blad geparadeerd had. De aanraking was niet aangenaam! Zijn brief was toenaderend, maar dek heeft hem natuurlijk de waarheid niet kunnen verzwijgen. - oef! Met 'n handdruk Mimi [12 december 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 12 december 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee enkele velletjes postpapier, dubbel gevouwen, waarvan blz. 1-7 beschreven. (M.M.) Wiesbaden 12 Decr 75 Waarde funke! Ik ben verlegen by 't zenden van dit (nevensgaand) 2e vel. Maar 't moet nu in godsnaam alles eenvormig zyn. Zie gy echter eens na of de jaarteekening van de noten nu goed is. Ik had primitief gezet Noot van 1875. Er bleek me dat gy dit veranderd hadt in 1876. Goed. Maar nu zie ik in nevensgaand vel dat 1876 veranderd is in 1875. En wel blykbaar - neen, ik weet niet of dit ten uwent of aan de drukkery geschied is. Het zyn korrekties met zwarte inkt in 't vel dat ik nu als legger heb. (Maar 't is niet overal gedaan) In vel twee staat nu overal (na korrektie) 75. Maar volgens myn legger van vel 1, (blz 7 & 16) staat daar 1876. Wilt ge dit conform maken? Ik denk dat 't 76 zyn moet.- Gister verzond ik de nieuwe korrektie t/m vel 9. En van middag meer. Dat de vele korrekties nu in vel 2 onaangenaam zyn, begryp ik ten-volle. Tracht de drukkery tevreden te stellen met de verzekering dat de volgende vellen heel vlug zullen afloopen.- {==114==} {>>pagina-aanduiding<<} In zóóveel nieuwe korrekties als in deze twee eerste vellen ben ik voor zeker heelemaal in m'n onrecht. Dat spreekt! Maar (op 'n veel minder schaal) kan ik niet àl te nauw gebonden zyn. Er zyn dingen die eerst na 4, 5 maal lezen in 't oog vallen. Ook vordert soms 't malle afbreken van 'n regel of bladzy, 'n verandering. Nog eens, dit heeft niet te maken met de nieuwe korrekties van deze twee eerste vellen. Dát zou op den duur voor de drukkery onmogelyk zyn.- Komt dat stukje over Spinoza in 't Zondagsblad? Dat zou wel goed staan, denk ik. Mits in-eens. 't Afbrokkelen is niet goed. Ik spreek hierover omdat ik U vragen wou om 'n extra exemplaar voor Nast. Wilt ge my dat zenden? Of rechtstreeks aan hem? Ik geef U hier nog eens z'n adres: Dr Robert Nast Esq 4 Carolinestreet Bedford-square London W.C. Dat W(est) C(entral) moet er absoluut by, schryfti me.- Ik ben in drukke corresp. met Stromer. Hy zal ('n soort van) amende honorable maken in 'n duitsche courant. Ik had hem gedreigd dat ik 't anders doen zou.- Nast vraagt of z'n duitsche vertaling by U zou kunnen worden uitgegeven? Kan dat?- En met lat.¹. letter dan? Dit zal ik hem vragen, als ge 'r overigens lust in hebt.- hart. gegroet tt DD Knor maar niet over die korrektie. Ik heb 't zelf al gedaan, en weet wel dat het op den duur niet zoô zou kunnen gaan. Maar waarom me niet ook dat 2e vel teruggezonden? Is de last die ik de drukkery met die 2 vellen veroorzaak, goed te maken met geld? Ik zou dit prettiger vinden dat dat ge nu al te zoete broodjes moest bakken. Toe! 1. lat.: oorspr. stond er holl. {==115==} {>>pagina-aanduiding<<} [13 december 1875 Brief van Multatuli aan J. Waltman] 13 december 1875 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel gevouwen velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Wbaden 13 Decr 1875 Waarde heer Waltman! Waar blyft toch de proef van vel 9? Ik hoop toch dat er niets is weggeraakt op de post? Ik wachtte op dat vel om de (vermoedelyk) tusschenliggende passages te doen aansluiten. De noten die aan 't slot komen zyn gereed, d.w.z. zoover als de nummers in de afgedrukte vellen loopen. 't Is nogal 'n zoodje? Denk eens na of ze met gewone of kleine letter moeten gedrukt worden? Ik weet niet wat beter is. Maar voor alles proef van vel 9. S.V.P. hartelyk gegroet tt DD [14 december 1875 Recensie Max Havelaar in Het Schoolblad] 14 december 1875 Bespreking van Max Havelaar, Vierde druk, in het Bijvoegsel bij Het Schoolblad, Vijfde jaargang, no. 1. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Fragmenten. Welke oud-onderwijzer dit artikel heeft geschreven, is niet bekend. Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche handelmaatschappij door Multatuli. Vierde druk; eerste door den schrijver herziene uitgaaf. Amsterdam, G.L. Funke, 1875. Prijs f2,40. Niet alleen heeft Multatuli deze uitgaaf herzien, maar hij heeft ze verrijkt. Er zijn 179 noten bij: kokosnoten, pepernoten, (b.v. 28) galnoten, aardnoten, okker- en hazelnoten en veel muskaatnoot. Dit nagerecht, hoeveel heerlijks er onder is, overtreft natuurlijk den hoofdschotel niet en is daartoe ook niet gegeven. Hoofdzaak is hoofdzaak gebleven. En bij al den wierook, die den dichter in de twee laatste jaren omwalmde, is de strijder voor de rechten der Javanen dezelfde gebleven. De meeste noten, 't zijn natuurlijk de galnoten, werden gewijd aan verscherping van de beschuldiging tegen de Nederlandsche regeering ingebracht door Havelaar. Ik {==116==} {>>pagina-aanduiding<<} zeg verscherping. 't Zijn geen matte naweën van een wegstervend vruchtloos klagen, maar het tegendeel. Met nieuwe kracht is de aanklacht herhaald. Met nieuwe vastheid is de beschuldiging gehandhaafd. Met nieuwen moed is de strijd voortgezet. De opmerkzame, gevoelige lezer wordt hierbij zonderling te moede. Dezelfde man die in 1856 alles liet varen om den Javaan, dien hij verdrukt zag met eigen oogen, recht te verschaffen tegen inlandsche hoofden en hollandsche helerij, moet nu nog, 15 jaren nadat hij zijn boek schreef, vol ingehouden leed en tranen - vol hoop nog op menschelijkheid en trouw - dat zelfde boek herhalen. Dit gaat den lezer door de ziel en 't is op dit feit, dat ik de onderwijzers van Nederland wenschte opmerkzaam te maken. (....) De onbekende recensent vermeldt de geschiedenis van de roman en zijn ontvangst. Wat heeft het Nederlandsche volk gedaan om zooveel mogelijk die schande van zich af te schudden? Het volk, voor zoover het niet mee regeert, niet mee bestuurt, niet mee parlementeert, heeft voor een goed deel zijn plicht gedaan. Dit is niet door Multatuli erkend, omdat hij eindelijk in zoodanige zwarte beschouwing van geheel Nederland was gelamferd¹., dat hij geen licht, geen liefde, geen bewogen harten ontwaarde. Het jonge Nederland en vele waardige karakters van het oude Nederland waren fel bewogen ten zijnen gunste. Allen lazen gretig zijn boeken en allen zeiden: waarom geeft gij Havelaar niet wat hem toekomt? En indien hem niets meer ten goede komt, waarom straft gij hem dan niet wegens laster? Mij dunkt dat de Tielsche Courant, dat prof. Veth, dat de Tijdspiegel in die eischen met kracht zijn voorgegaan. Dit is door Multatuli niet gewaardeerd. Hij nam niet in aanmerking dat Nederlandsche kiezers wel hun stem mogen geven maar geen stoot. De bestgezinden konden Havelaar niet nader helpen dan door voor hem te pleiten. Dat hebben zij gedaan en de tweede kamer heeft het pleidooi beschouwd als niet geschied. (....) Er volgt een stellingname tegen Van Vloten en voor Vosmaer. {==117==} {>>pagina-aanduiding<<} Ziedaar waarom ik 't een zegen acht, dat Vosmaer reeds toen zijn Zaaier had geschreven. Want vooreerst is hier dankbaarheid, liefelijk kunstgevoel, ware poëzie; en ten anderen is hier een krachtig tegengif op de keukenverslagen van Dr. Van Vloten. Multatuli komt in zijn aanteekeningen op den Havelaar tegen van Vloten's smaadredenen op. Dit spijt mij. Ze zijn beneden den schrijver van de Minnebrieven, vooral beneden den schrijver van dat hoofdstuk in de Millioenenstudiën, waar 't Hollandsche vrouwtje 26 malen zwart ziet uitkomen. Om geen andere schoonheden uit dat werk te noemen en de geestige schets van den profeet na dato en de fijne kansrekeningen nu maar over te slaan. 't Is een bewonderenswaardig boek, de schrijver daarvan behoeft zich niet om dr. Van Vloten te bekommeren. Hij kan dit beter overlaten aan jonge letteroefenaren, aan de onderwijzers der Nederlandsche jeugd. Hij staat te ver boven zulke geleerde kappellui, om tot verantwoording af te dalen. Dit zal de onderwijzer terstond gevoelen als hij alles grondig weet van de Havelaarszaak. En hij kan ze kennen als hij dezen vierden druk met al zijn verwijzingen en noten kent. Laat in de allereerste plaats dit boek, deze rijkdom van ingehouden smart en tranen, door den onderwijzer gelezen zijn opdat van hem de jeugd leere, wat éénmaal Nederland is te kort gekomen aan Havelaar en zijn gezin; en aan het groot gezin dat wij Javanen noemen. Zoowel ons menschelijk als letterkundig geweten moet onrustig blijven, zoolang in de Havelaarszaak geen openbare uitspraak is gedaan, zoolang nog kritiek van huishoudelijken aard wordt in omloop gebracht om daarmede onze schuld aan den dichter en hervormer te betalen. ‘een oud-ondermeester.’ 1. gelamferd: van lamfer, rouwfloers. [december 1875 Twee recensies in Het Nederlandsch Tooneel] Midden december 1875 Twee recensies door J.N. van Hall in Het Nederlandsch Tooneel, blz. 6-13. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. Utrecht, 21 November 1875. {==118==} {>>pagina-aanduiding<<} Een blik in de kunstenaarswereld. Juffrouw Krüseman's laatste reis. Of Juffrouw Krüseman het talent meê ter wereld bracht, of wel in Amerika de kunst afkeek, het kan niet ontkend worden, dat zij de gave bezit om de nieuwsgierigheid te prikkelen en iets ‘nie dagewesenes’ te produceeren - en dat zegt reeds wat in ons, literair en artistisch, vrij eentoonig en weinig opgewekt leven. Welke beweegredenen haar daarbij leiden en of de Kunst er steeds meê gebaat wordt - is een andere vraag. ‘Ook na Vorstenschool zal ik nog eens op de planken komen en wel om een hartig woordje te zeggen tot de Critiek, die ik reeds meermalen à faire nam, maar die nog wel eens mag hooren hoe ik over haar denk. En ik zal dat niet doen met behulp van een bestaand tooneelgezelschap; ik zal met mijn eigen, door mij gevormde, tooneelisten voor het publiek treden.’ Zoo moet Juffrouw Krüseman hebben gesproken. En zij liet groote roode aanplakbiljetten drukken en schreef daarboven: Laatste reis door Nederland. (....) Ik verbeeld mij dat het Juffrouw Krüseman bij de samenstelling van Een blik in de kunstenaarswereld minder te doen is geweest om een werk van eenige kunstwaarde te scheppen, dan wel om, met de middelen waarover zij te beschikken had, in pikanten vorm nog eens te zeggen wat haar omtrent de Critiek op het hart ligt. Is dit zoo, dan wil ik haar niet al te hard vallen over het onsamenhangende, het onbeholpene in den vorm van deze ‘dramatische schets’, gelijk zij haar stuk bescheidenlijk noemt. Iets anders is het wat den inhoud betreft. Wat in een satire, pamflet, of hoe men 't noemen wil, als Kunst en Critiek, met al de overdrijving aan dit genre eigen, op zijn plaats was als bespotting der middelmatige, partijdige critiek, is dat niet meer in een dramatische schets van 5 bedrijven. Zoodra Juffrouw Krüseman in dien vorm hare beschouwingen wenschte te kleeden, had zij haar onderwerp breeder moeten opvatten, en naast het beeld der eenzijdige, omkoopbare critiek dat moeten plaatsen van de critiek, zooals zij die wenscht, van de onafhankelijke, de kundige, eerlijke, oprechte critiek. Met die te ignoreeren, en door te slaan in een opgeschroefden toon, in een taal, waaruit alleen blinde hartstocht spreekt, heeft zij haar werk onmogelijk gemaakt en haar doel ten eenenmale gemist. Laura, de tooneelspeelster, die in studie het middel zoekt om als {==119==} {>>pagina-aanduiding<<} kunstenares vooruit te komen, wordt door de critiek verguisd, omdat zij hare loftuitingen niet met zoenen heeft willen koopen. Maar gelukkig is er nog een publiek, dat eerlijker en onpartijdiger oordeelt; de door de pers miskende Laura wordt door het publiek in hare eer hersteld en met lauwerkransen overladen. (....) J.N.v.H. 26 November 1875. Catharina Beersmans. als Koningin Louise in Vorstenschool. Eene opvoering van Vorstenschool met Juffrouw Beersmans als Koningin Louise werd voor den 25en November te Rotterdam aangekondigd. De verleiding was groot voor een bewonderaar van dit drama, om nu eindelijk de schepping, waar Multatuli zijn hart in heeft neergelegd, ook eens met ‘hart’ te zien wedergeven - en ik heb haar niet weerstaan. De gelegenheid om in een Hollandschen Schouwburg zuiver kunstgenot te smaken en zijn geloof aan de toekomst van het Nederlandsch tooneel te versterken, mag men niet ongebruikt voorbij laten gaan. Ik ben naar Rotterdam gereisd, en nog onder den levendigen indruk van wat ik daar genoot schrijf ik deze regelen *. Zou ik na Vorstenschool herhaaldelijk te hebben gelezen, na het tweemaal te hebben zien opvoeren, nog iets voelen bij de opvoering van dit drama, dat ik schier van buiten ken; zou het mij nog een hooger genot schenken dan dat van schoone denkbeelden in schoone taal voorgedragen? Ik beken dat die vraag bij mij is gerezen - maar reeds bij de eerste toonen van deze symphonie der menschelijkheid schaamde ik mij bijna dat ze in mij had kunnen opkomen. {==120==} {>>pagina-aanduiding<<} Nauwelijks waren de eerste regels gesproken, of ik was sous le charme¹.. Niet minder krachtig dan vroeger werd ik aangegrepen, niet minder gespannen was de aandacht, waarmede ik de ‘zielehandeling’ volgde. Nòg had de dichter mij ‘iets te zeggen.’ De snaren, die vroeger hadden getrild, zij klonken thans niet minder luide, nu een kunstenares als Catharina Beersmans als tolk optrad van Multatuli's schepping, op eene wijze den genialen dichter waardig. Hoor, in den aanvang van het 1e bedrijf, hoe ernstig vriendelijk zij Puf ondervraagt. Dat is niet de luchthartige Koningin, die met een zelfgenoegzaam lachje op de lippen, hare nieuwsgierigheid zoekt te bevredigen, en een kinderachtig genoegen schijnt te smaken in die kennismaking met een wereld die haar vreemd is. De Koningin, die Juffrouw Beersmans ons te zien gaf, is de denkende, gevoelende vrouw, de vrouw die het volk wil leeren kennen, die wil leven met het volk, en mede lijdt bij het hooren van al de ellende, die door dat volk wordt geleden. Hoe diep heeft die blik in een voor haar nieuwe wereld haar geroerd; en als zij die toestanden schildert, als zij voor de Koningin-Moeder haar ideaal ontvouwt en deze haar. ‘Dweepster, lieve dweepster!’ noemt - hoe schrikt zij daar teleurgesteld terug! Hoe roerend smeekt zij: Neen zeg dat niet... om godswil zeg dat niet! en hoe ernstig, met welk een kracht gaat zij voort het lot van den arme te schilderen, wien alle vlucht is verboden door de werklijkheid, Die met 'n ijz'ren vuist hem perst in 't slijk, En elke poging tot verzet, bestraft Met honger... Voortreffelijk van toon en gebaar was het verhaal van den droom. Vol verdienste ook het 3e bedrijf, het moeilijke tooneel in het priëel dat, fijn gedetailleerd, niet tot het publiek gedeclameerd werd, maar, als ten antwoord op hetgeen de Koninginmoeder en de Walbourg haar in gebaar en blik tegenwerpen, tot dezen werd gericht. In het 4e bedrijf, waar de Koningin Hanna bezoekt, was het steeds de vrouw van distinctie en van fijne vormen, die voor ons stond. Hoe de ruwheid van Herman haar fijn gevoel schokt en pijn doet, straks zal zij nog heviger schok ontvangen, wanneer Albert ver- {==121==} {>>pagina-aanduiding<<} telt hoe het gerucht de Koningin noemt als de minnares van Van Weert. Ook bij die mededeeling blijft Louise zich zelve meester. Het ‘Man, ben je dol!’ wordt Albert niet vinnig toegebeten, maar half fluisterend gesproken, als vreesde zij zich te verraden. Als versteend van ontzetting met ingehouden adem volgt de Koningin, op den achtergrond het gesprek tusschen Herman en Hanna, en wanneer zij naar voren treedt om Hanna te overtuigen dat zij het aan haar eer verplicht is alles aan den Koning te openbaren, hoe kalm en ernstig, hoe gemoedelijk overredend zijn dan toon en houding. Waar en waardig is de ontmaskering van Hesselfeld in het lakeienpak. Geen valsch pathos ontsiert dit tooneel, evenmin als het slot, waarbij de Koningin, van Hansje afscheid nemend, zegenend de handen over haar hoofd uitstrekt. Het glanspunt van hare schepping intusschen bereikt Juffrouw Beersmans eerst in het laatste bedrijf, dat sommigen ‘niet te spelen’ vinden. De foltering, die Koningin Louise van Huisde doet ondergaan is, in Juffrouw Beersmans vertolking, een van de fijnste soort. Nu eens onverschillig, dan weer ongeduldig, hier medelijdend ironisch, daar bijtend sarkastisch, straks majestueus gebiedend, voegt zij den armen hoveling het martelend: ‘Blijf zitten!’ toe. Meesterlijk geschakeerd boeit deze lange pijniging van het begin tot het eind; geen fijn trekje gaat verloren, en het ‘onspeelbare’ tooneel wordt het treffendste, meest artistieke van het geheele drama. (....) J.N.v.H. 1. sous le charme: onder de bekoring (fr.) [21 december 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 21 december 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee enkele velletjes postpapier, dubbel gevouwen, waarvan blz. 1-7 en 8(¼) beschreven. (M.M.) Wiesbaden 21 Decr Waarde funke! Ik ontving heden morgen proef van vel 3. maar ben zeer verdrietig dat ik niet revisie van vel 2 ontvangen heb gelyk ik verzocht. Ik verzeker u dat het noodig is. Ik kan U bewyzen leveren dat de drukkery (ik meen niet deze, maar in 't algemeen) by 't korrigeeren nieuwe fouten maakt, en me dingen laat zeggen die ik niet gezegd heb. Die vind ik dan of by de revisie, of, erger, in 't schoone vel. {==122==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik doe m'n best zooveel ik kan, maar zulke tegenwerking zou me moedeloos maken.- Wilt ge zoo goed zyn my met den meesten spoed altyd schoon vel te doen geworden? t hoeft niet te wachten op pletten en drogen. t Is me waarachtig niet om 'n Exempl te doen maar ik heb by t korrigeeren van volgende vellen noodig te zien hoe iets in vorige vellen gedrukt of gearrangeerd is. Ook kon ik nog 'n erratum plaatsen als dit mocht blyken noodig te zyn. Ik begryp niet dat het zenden van schoon vel met spoed geen regel by alle drukkeryen is.- Ik erken dat ik de nu verzonden korrektie behoorde weer te zien. Maar wat baat het, of ik revisie vraag? Afkorrigeeren is onmogelyk zoolang er nog zooveel op de marge staat. Dat bederft het oog en de gedachte. Althans my is 't onmogelyk. Zyn anderen zooveel knapper, in godsnaam! 't Is er dan ook dikwyls naar! Nooit lees ik (ook van myzelf) ½ bladzy, zonder nieuwe fouten te ontdekken! Nu, dáárnaar kan geen drukkery iets regelen, dit erken ik. Maar 'n revisie was toch niet te veel gevergd, dunkt me! Vooral als ik kan aantoonen dat men by 't verbeteren van fouten anderen in de plaats maakt. Als ik van vel 1 geen revisie had gehad zou er staan t Is niet slecht. in plaats van: Is 't niet slecht gelyk in de eerste proef goed stond.- Op blz 63. van de vorige uitgaaf staat (reg. 4) zal wel nieuw zyn. In de 8o uitgaaf, en in de proeven stond zal wel niet nieuw zyn- Ik geef me te veel moeite om korrekt te wezen, dan dat zulke dingen me niet zouden ergeren.- Bovendien, m'n vyanden zyn kwaadaardig. (zie byv. alweer V. Vloten in 't Leeskabinet. Men schryft me dati zegt dat ik vervallen ben in ‘volslagen grootheidswaanzin.’ Moet ik hun nu door 't laten drukken van zulke bêtises wapens in de hand geven? Geen moeite is my te veel, maar als dan nog die moeite te vergeefs is, wordt de zaak treurig. {==123==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Wondert me dat ge my niet hebt geantwoord op m'n laatste brief. Adieu tt DD In deze proef heb ik nu zoo weinig veranderingen gemaakt, als eenigszins mogelyk was. De meesten zyn van uzelf. In 't buitenste blaadje nam ik ze over. Ik had het verklad. Daarom nam ik daarin uw korrekties over. Ik ben zeer ongerust over vel 2. Bovendien, ik verzond het in de meening dat ik 't weer zou zien! [21 december 1875 Literatuurgeschiedenis van J. van Vloten verschijnt] 21 december 1875 Verschijning van de Beknopte geschiedenis der nieuwe letteren door J. van Vloten. (Nieuwsblad voor den boekhandel, no. 101) Hieruit een fragment van blz. 505. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) (....) Uit datzelfde Java kwam in 1858, in den Max Havelaar van Douwes Dekker, een van de schitterendste kunstgaaf getuigende wegslepende strafrede in romanvorm, tegen de voortdurende berooving en verdrukking der indische bevolking, die aller gemoed voor deze ontroerde. Ongelukkig bleek de schrijver, die ook in verdere geschriften van zijn meesterlijk schrijftalent blijk gaf, in karakter en levensbeschouwing een achtergebleven lijder aan diezelfde ‘storm- en aandrangs’-koorts, die een tachtig jaar vroeger in Duitschland geheerscht had, en ging zijn behaagzieke, geniale zelfvertroeteling ten slotte in volslagen grootheidswaanzin over. (....) [22 december 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 22 december 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.) {==124==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam, 22 Dec. 1875 Amice! Gij irriteert U onnoodig. Is 't nog ooit voorgekomen dat Ge revisie hebt gevraagd en niet aan dat billijk verlangen is voldaan? Ik herinner mij niet dat ik me ooit zoo iets aanmatigde. Maar waarom dan van ‘tegenwerken’ gesproken? Dat ik U niet terstond antwoordde - en ook Mimi niet, lag enkel aan de vele najaarsdrukte die de administratie mijner zaak, en ook mijner krant, meêbrengen. Ik zit letterlijk van opstaan tot naar bed gaan in de cijfers en moet tot ziekwordens toe collationneren, tellen en proeven lezen. Daarbij vermoedde ik niet dat Ge dadelijk antwoord verwachttet, omdat er in Uw brief niets voorkwam, dat mij dringend toescheen. Vergeef 't mij dus als ik nu en dan Uwe brieven zonder repliek laat, tenzij er iets stelligs in gevraagd wordt. Aan den lust tot schrijven ontbreekt het mij nooit, maar soms moet ik mij wel beperken tot het hoog noodige. Om te beginnen met het oudste, verzoek ik Mimi mijn dank te ontvangen voor haar stukje over Spinoza. Denkelijk zal 't in 't eerstvolgend Zondagsblad in zijn geheel opgenomen worden en anders stellig in het dáarop volgende nummer. Aan 't ex. voor Dr Nast zal ik denken. Zij kan daarvan zéker zijn. De portretjes door haar in ‘Gelijk hebben’ gegeven¹., volgen wij (Marie en ik) met genoegen. - Ze zijn naar de natuur en geestig geteekend, doch mij komt het voor dat de aanleiding tot de schets: de domme oudejuffrouwen-afkeer van een rood harige, die zij volstrekt niet kende, wel wat onbeduidend is. Ik geloof dat M geheel weêrgeeft wat zij meeleefde, maar vind toch dat zij haar talent van karakterteekening wel ietwat verspilt aan onbeteekenende figuren of méér nog aan dito historietjes. Mij dunkt dat zij hare krachten beter kon besteden aan, des noods gefantaiseerde, onderwerpen die meer boeiend van inhoud waren? Ik mag immers wel ronduit zeggen hoe ik er over denk, Mimi? - De redenen die Ge overigens aanvoert voor de afwijzing van mijn voorstel in mijn vorigen, begrijp ik ten volle. Inmiddels houd ik mij aanbevolen voor een of ander van Uwe pen wat U minder tijd rooft. Laat mij meteen hierbij de f10 - voegen die ik U voor de vertaling van Dr. Nast moet zenden; ik mocht 't anders eens vergeten. De Kwit. die hierbij gaat, zendt Ge mij wel eens bij gelegenheid terug.- {==125==} {>>pagina-aanduiding<<} Wat nu betreft de revisie van bl. 2, zal zich dat zeker na 't afzenden van Uw brief reeds opgehelderd hebben? Ik zond U althans de gevraagde revisie in duplo mèt de ‘vuile’ proef. Mocht die niet in Uwe handen gekomen zijn, dan is 't pakket verloren geraakt of aan 't dwalen gegaan. Om nu verder tijdverlies te voorkomen, zend ik U hierbij nóg 2 afdrukken van blad 2, benevens een schoon blad 1, daar dit laatste reeds afgedrukt lag. Al mist Ge nu Uwe correcties in bl. 2, toch hoop ik dat Ge U wel herinneren kunt of de veranderingen behoorlijk werden opgenomen. En nu, weest beiden van ons recht hartelijk gegroet en Gij, driftige Dek! verdenk mij nooit weêr van kwaadwillighedens! tt GLf Denk er aan dat verloren gaan van proeven zeer dikwijls voorkomt. Wij zijn tot heden in dat opzicht bijzonder gelukkig geweest, doch de ondervinding leert mij haast iedere week dat drukwerken door de posterijen zeer slordig worden behandeld. Zulk vermist raken kan bovendien ook wel eens plaats hebben door 't afscheuren der adresbanden, door onduidelijk geschreven adres e.t.q. Zoo veel mogelijk schrijf ik zelf de adressen, maar niet altijd doe ik dat, daar 't soms gebeurt dat ik elders ben en alsdan mijn bediende er voor zorgen moet. In dat geval heb ik minder contrôle. 1. Gelijk hebben verscheen in De Nederlandsche Spectator van 4, 11, 18 en 25 december 1875 en 1, 8 en 15 januari 1876. [24 december 1875 Idylle van C. Vosmaer] 24 december 1875 Verschijning van het verhaal Idylle in C. Vosmaer, Vogels van diverse pluimage. Leiden, 1876, blz. 184-208. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.) volgens bericht in het Nieuwsblad voor den boekhandel, no. 102. (U.B. Amsterdam). Twee fragmenten. Het verhaal is een verdichte weergave van een wandeling die Vosmaer en Holda hebben gemaakt samen met Multatuli en Mimi, toen zij in Wiesbaden op bezoek waren eind mei/begin juni 1874. Zie V.W. XVI, blz. 556 e.v. Zie voor kommentaar op deze Idylle de brief van Multatuli aan G.L. Funke van 28 december 1875. {==126==} {>>pagina-aanduiding<<} Idylle. Don Zefiro Bueno¹. ging in zijne kamer heen en weder en zag telkens naar eene bepaalde plek op den grond. Hij prevelde. Hij overzag eene slagorde; snel liet hij zijne gedachten nog eens gaan over den loop van den kamp, van den beginne af; scherp sloeg hij den geheelen toestand gade, en wandelde weder op en neer en overwoog zijne stelling. Hij fluisterde bijna hoorbaar, totdat hij een zegekreet nauwelijks kon inhouden, want de hand was gereed om den palm der overwinning te grijpen. Maar de tegenpartij zou zich kunnen herstellen en gebruik maken van een misgreep of een oogenblik van wagenden overmoed. Midden op den grond lag een schaakbord. Don Zefiro Bueno was de eerste schaker, op een paar na, van de geheele... ... Wereld, had ik bijna gezegd, maar ik wil mij voornemen in deze geschiedenis alle overdrijving te vermijden. Overdrijving, die schrik der middelmatigheid, welke steeds overdrijving ziet in alles wat haar laag peil te boven gaat; die brand schreeuwt als de zon gloeit op een venster; die watersnood ziet in de welig borrelende bron, en krankzinnigheid in enthousiasme. Laat ik dus geruststelling bieden aan die vrees. Wat weten wij van de wereld? Wat, hoe er gespeeld wordt op eene andere planeet? Ik beperk mij dus tot de stelling, dat Don Zefiro de eerste schaker was van de ons bekende landen, op een paar na, en een daarvan was hij zelf als hij geen fouten maakte. Hij speelde in de correspondentie met een Hindoe². die te Leiden Sanskriet studeerde, en de partij stond schoon voor hem, maar toch kon zij noch gevaarlijk worden. Don Zefiro stond stil; hij bukte, nam tusschen twee vingers een paard, en hij zou er een beslissenden sprong mee doen - toen zette hij het stuk weer in zijn vak, en opziende zei hij: {==127==} {>>pagina-aanduiding<<} - Nanna³., - zie eerst of ik dezen zet moet schrijven. Eene slanke, schoone vrouw rees van de zitbank, na Atta Troll⁴. van haar schoot te hebben verwijderd. Zij keek eenigen tijd aandachtig naar het bord, en knikte toestemmend. - Gerust, zei ze, - wat mij aangaat; maar je weet het zelf beter dan ik. - Neen, Nanna, je weet wel, dat je elken zet eerst moet goedkeuren. - Ik zou 't doen, antwoordde zij beslist en vast, - kom, Tscharmaranda⁵. is klaar en daar komt Frouwa⁶. ook al terug. De doodelijke zet werd vastgesteld, opgeschreven en ter verzending gereed gemaakt. Ter zelfder tijd legde Tscharmaranda de laatste hand aan de schildering van de grieksche beelden waarmede hij eene rood aarden pot versierde, en toonde de opengaande deur de gestalte eener jonge vrouw. Haar ovale gezichtsvorm had het fiere en hooge der Juno Ludovisi; maar als zij lachte ging er licht uit van haar blank rose gelaat en uit hare goudkleurige oogen blonk wat de homerische dichter Athene glaukopis deed noemen. Dat was Frouwa, en zij riep vroolijk: - Ei zoo, wat zeg je nu van hem? - Van wien? vroeg Don Zefiro. - Wel, van den hemel. - Ik, zondig mensch, heb vandaag noch niet aan den hemel gedacht. - Hij heeft voortdurend naar den vloer gekeken, zei Nanna op het schaakbord wijzende. - Wel, zei Frouwa, - en dat hij nu anderen gaat plagen met regen, en er geen zware wind is, en we hem nu eindelijk op kunnen laten. Nanna lachte; haar lach klonk als een triller, en Don Zefiro zag ook vroolijk op naar Frouwa en zei: - Ja waarlijk, nu zullen we 't vierkant eindelijk op kunnen laten. Maar kleine Stephan⁷., gaat die niet mee? - Neen, ik kon hem niet mee krijgen; zijne moeder heeft gezegd, dat hij niet mag, omdat hij naar school moet. - Hm, en hoe dan met het vierkant? 't Was voor hem dat we het zouden doen. - Voor hem - nu ja, zei Frouwa en zag Nanna vroolijk aan, - maar je heb er zelf meer plezier in dan hij; wij zullen het oplaten. {==128==} {>>pagina-aanduiding<<} - Wel zeker, zei hij deftig, - waarom ook niet? Zouden wij ons te groot wanen om een vlieger op te laten? Waarom? Niemand acht zich te groot of te klein om een leger te commandeeren, of verzen te maken, of om een kolonie te regeeren, en, geloof mij, dat alles moet gemakkelijker zijn, 't schijnt althans want ieder kan dat, dan een vierkant te maken en op te laten; om juist zijn vorm en zwaarte te berekenen, om precies de hoeken te kennen die de touwtjes overspannen moeten, - geloof me, dat alles is moeilijker, veel moeilijker. Ik heb menigen nacht gepeinsd over een nieuwe manier van een staart. Zoo een laddertje raakt telkens in de war, en dat bederft het humeur bij het oplaten. En die papieren staart is te zwaar..... - Te zwaar, zei Nanna lachend, - ik wil het wel gelooven, en de Don die den staart maakte van de proefbladen zijner Oercellen - die zijn te wichtig van inhoud! - O die vliegers! ging Don Zefiro voort, meer en meer in geestdrift voor zijne liefhebberij. Jij, Frouwa, en jij Tscharmaranda, en al je mede-Europeanen weten niet wat een vlieger is. In Indië, als ze de lalayangs oplaten, trekken twee heele dessa's uit, en het is een wedstrijd. Dan laten zij ze op tegen elkaar, om 't hoogst en om 't schoonst, en eindelijk laten zij ze vechten, en de partij die er in slaagt met het touw van den hunne, dat van de tegenpartij door te schuren, verwint en keert zegevierend naar huis. Dat is als de balof roeiwedstrijd in Engeland, als de wagenren te Olumpia, een tornier van kennis, van behendigheid. Gering? Onbeduidend? Och! Dat hangt van de zaken niet af, maar van de behandeling. Wel beschouwd was kleine Stephan ook misschien te jong om 't gewicht van een vierkant te beseffen. - Of te oud, zei Frouwa. - Ja, dat noch eerder. - Zou Atta er ook plezier in hebben? vroeg Don Zefiro. - O! trillerde Nanna's lach, - o néee - Atta moet niet mee, Atta zou er te zenuwachtig van worden. Wie Atta was? Hij was een zenuwachtig windhondje, wit, gevlekt met zwart om de oogkassen, een door Nanna en Don Zefiro bedorven kindje. Hij stond volgens haar op den overgang om mensch te worden; hij was zelfs gevoeliger en liever dan vele menschen, want hij werd nooit boos na eene weldaad en ondank- {==129==} {>>pagina-aanduiding<<} baar voor straf. 't Arme kind, merkte Nanna eens op, want een kind is het, tracht telkens iets te zeggen. Dat teere schepseltje had, door eene zonderlinge maar dikwijls voorkomende samenkoppeling van oorzaken, den naam van Atta Troll, den zwarten Ursus Trollianus Heinii gekregen. Zoo gingen deze vier dan uit en namen den vlieger van den wand waaraan hij hing. Het was een vierkánt - klemtoon op de laatste lettergreep. Er zijn verschillende vormen, harten, ruiten, maar dit was een vierkánt. Zelf had Don Zefiro het gemaakt, een kunststuk! Hij had lichte dunne houtjes verbonden tot een sint Andrieskruis en dat overspannen met vloeipapier, zóo dat het zacht gewelfd was. Met de zorgvuldigste berekening waren de kruistoomtjes gemaakt, want als de bovenste te lang zijn duikelt hij, en als ze te kort zijn dan staat hij te veel achterover. Hij moet den eenig juisten hoek kunnen maken met den wind. Tscharmaranda had hem beschilderd met Nanna's portret. Op een bruinbronzen grond teekende zich in licht rood het interessante profiel af. - Hè, zei Frouwa, die staart is al in de war als een vergadering; geef hier, ik zal hem oprollen. Eindelijk was alles klaar en 't vierkánt in Nanna's schotschen sjaal verborgen voor oningewijde oogen. (....) (blz. 184-188) Als ze na het vliegeren ‘het schoone vierkant’ weer willen binnenhalen, knapt het touw en verdwijnt de vlieger als een stip de lucht in. Het was waar, de vlieger had maar gehinderd op de verdere wandeling, want deze was hoofdzaak en de vlieger maar een klein onderdeel. Het doel van den tocht was Rambach, een dorpje in het gebergte, Rambach met zijn romeinschen burg en germaansche graven. Maar de drijfveer was eigenlijk de lust om een ganschen langen dag in vrijheid buiten te leven. Het was zoo een hemelsche zomerdag en zoo een hemelsche natuur! Men zou zich haast laten verleiden tot beschrijven, en toch- - het is beter dat maar zelden te doen. Of de lezer bezit fantazie en gevoel voor het genot van natuur, en dan heeft hij zelf de betooverende en opwekkende werking van zulk een landschap ondervonden, en behoeft men het voor hem niet te beschrijven. Of, {==130==} {>>pagina-aanduiding<<} ook een kans, de lezer heeft geen gevoel en geen fantazie, en dan zal men vergeefs spreken van de bloemen, de zingende vogels, het ruizelende beekje - ja, zij wandelden nu op een smal paadje langs een ruizelend beekje, dat tusschen twee bebloemde boorden vloeide. Zij liepen nu hier dan daar, meest bezijden den weg. Frouwa plukte wilde rozen, haar lievelingen, een heelen bundel. Don Zefiro zweefde gewoonlijk vooruit. Met veerkrachtigen tred was hij altijd de voorste, nooit vermoeid, altijd een nieuw paadje of een aardig kijkje vindende, waarvan hij dan omkeerende bericht kwam brengen aan de achterblijvers. Zij babbelden licht en vroolijk over alles en alles, zwemmend op lotusvleugelen in de etherzee des oneindigen, wadend tot over de enkels door de puinhopen van gevoelig-komische heelal-filosofie, kaleidoskopiesch spelend met een hemel vol sterren. Zulk gesprek is niet op te teekenen; het was als de zuchtjes van den wind, als de bladeren der boomen, als de zonneglansjes, die blinken op 't groen, als fladderende vlinders en vogels. Don Zefiro had al zijne onuitputtelijke vroolijkheid terug gekregen en maakte de onbestaanbaarste verzen op alles, want hij had een afkeer van verzen, wegens de verzenmakers. - Waarom verzen? zei hij. - Is het de zucht naar difficulté vaincue⁸.? Dat beteekent niets, want wie een half jaar verzen leest en ze een maand lang maakt, kan 't niet meer laten. Zoo kan men allerlei aanwensels krijgen; bij voorbeeld aan zijn neus te krabbelen; 't wordt een tic.... - Don, je wordt grof tegen Frouwa, zei Nanna. - Neen, antwoordde hij, - zij maakt geen verzen, de poëzie maakt haar. - Nu heb je 't weer goed gemaakt, zei Tscharmaranda, - maar jij zelf heb je tic, je oer.... - Dat is geen tic; 't is een prachtige studie, dat vorschen naar alles wat oer is... - Waarom durf je geen oor zeggen? Zeg je ook oersprong en oerzaak en oerkonde? En ben je bang, als je oorsprong zegt, dat ze zullen denken aan een huppelend oor? Even goed als oorsprong mag je oorwezens, oorvormen gebruiken, en je boek den titel van Oorcellen geven. - Goed, zei Zefiro, oor of oer - maar mooi is 't en interessant, die {==131==} {>>pagina-aanduiding<<} studie van al wat ooroud is; geologie voor de aarde, psychologie bij den mensch, taalwortels bij de spraak. Wat wordt alles jong en van gisteren bij die oorzaken. Zoo kwamen zij in het kleine dorpje Liliënstein. - Nu, dát is oor! riep er meer dan een te gelijk. Geen bestrating, maar een kleiën weg; de huizen, geraamten van hout, met stroo en gebarsten leem ingevuld; verdiepingjes, zóo laag, dat men zich niet kon voorstellen hoe er iemand overeind kon staan zonder daardoor het dak met zijn hoofd op te lichten; nieuwsgierige gezichten voor venstertjes die er geheel mee gevuld werden. De woningjes hingen tegen de berghellingen als kooien. Juist een tooneeldecoratie. Op de ruwe steenblokken, die stoeptredendienst verrichtten, eenige witharige kinderen, en ganzen in de goot. Een klein stukje ruïne, de Liliënstein, stak er boven uit. Doch toen die ruïne nieuw, en dus noch niet poëtiesch maar alleen vervelend was, kon het dorpje er niet anders uitgezien hebben als nu. In het midden stond een kerkje en daarnaast een oude boom. Zij traden het kerkje binnen; bij een altaartje, gesierd met kunstbloemen, in het hart van den zomer die zoo welig de schoonste veldbloemen biedt, lagen twee vrome zieltjes te bidden, bij een petroleumlampje. Zoo sluipt toch overal het nieuwe in, al is het dan maar een petroleumvlammetje. - Het kerkje, zei Zefiro, - is van gister, maar zie dezen boom, die is vrij oud. Eene linde, eene echte duitsche linde. Van den stam zie je maar weinig, want de aarde is er sinds eeuwen om heen gerezen, en de oorsprong der takken begint nu een paar voeten boven den grond. Kijk die takken zich in elkaar kronkelen; ze zijn door elkander heen vergroeid en je kan in dat houten warkluwen niet meer zien hoe ze liepen. Zelfs de draad en de nerven geven geen wegwijzing. Tscharmaranda klom in den boom, wat geen kunststuk was, want de takken waren maar eene el van den grond verheven, en ging op een der dikke armen zitten. - Hoe oud is die boom wel? zei hij, - hij heeft ridders gezien, die op den Liliënstein kwamen om hun hof te maken, te vechten en lijfeigenen te plagen; 't was laag gebroed, niets gelijkend naar de Waleweins en Lancelots der idealistische romans. En edelvrou- {==132==} {>>pagina-aanduiding<<} wen, middeneeuwsch smachtend naar een aventuur dat haar redde uit de doodende eenzaamheid. Toen was de linde noch krachtig en recht, maar toch zoo jong niet meer, zij was veel ouder dan het kerkje. Ja, zij had noch heidenen gezien; dat was de tijd van haar jeugd. Zij was geboren en opgegroeid in het geloof aan den machtigen Wodan, die met zijn zesvoetig ros door de lucht rijdt; zij trilde als Thunar uit zijn rooden baard den donder blies; haar bloesems geurden voor Frika en Holda, en met ontzetting vertelden hare oudere bladeren aan het jonge loof dat uit de windsels kwam, des nachts bij het maanlicht, van den grooten boom, den wereldboom Ygdrasil, den oorboom.... - Dat alles is jong, zei Bueno met de hand ter zijde wuivend; - hoe jong, als wij wroeten in de wortels en kiemen der taal, eeuwen diep in de afgronden der tijden voor dat de spraken zich scheidden, en er mythen groeiden uit reflexie.... (....) (blz. 191-194) 1. Don Zefiro Bueno: Multatuli. 2. Verwijzing naar A. v.d. Linde. 3. Nanna: Mimi. 4. Atta Troll: het hondje Max. 5. Tscharmaranda: C. Vosmaer. 6. Frouwa: Mevr. A.J.F. Clant van der Myll-Piepers (Holda). 7. Stephan: het zoontje van Marie Anderson (Rieckje). 8. difficulté vaincue: overwonnen moeilijkheid (fr.) [24 december 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 24 december 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-9 en 10(¼) beschreven. (M.M.) De zin bovenaan op blz. 1 en de slotzin bovenaan op blz. 10 in blauw potlood zijn in feite postscripta. 't blauw omhaalde: het gedeelte over de vertalingen in het Duits is met blauw potlood aangestreept. {==133==} {>>pagina-aanduiding<<} Alleen 't blauw omhaalde vereischt antwoord; de rest als U niets te doen hebt Wiesbaden 24 Decr 75 Waarde funke, hartelyk dank voor Uw lieven brief die me wel wat beschaamd maakt. Och, ik ben innig verdrietig. Ik zie telkens duidelyker dat de algemeene taktiek is, my te doen doorgaan voor 'n slecht mensch. En die taktiek gelukt. Overal ontmoet ik er blyken van. Erken dat dit wel 'n beetje reden geeft tot bitterheid. Maar ik erken dat het verkeerd is U met die stemming te plagen, daar ik van U niets dan goeds ondervind! Ja, grooten dank voor Uw brief! Revisie¹. van vel 2 gaat hierby. Als ik ryk was, zou ik geen ander honorarium verlangen dan... eindeloos te mogen korrigeeren. 't Is nooit uit! Vergeving voor m'n woord: ‘tegenwerken’. Als meer gebeurt, was ik onbillyk door... schuldbesef. Ikzelf was verlegen over m'n knoeien. Ik giste, droomde, veronderstelde dat ge met de drukkery in onmin laagt om mynentwil. Ik wist dat ik daartoe reden had gegeven. Vandaar myn voorstel om met geld die menschen in hun humeur te helpen. Hierop geen antwoord krygende, in verband met 't wegraken van blad 2, dacht ik dat ge m'n gekorrigeer moe waart, en gezegd hadt: passez outre!². Daar ik nu wist of giste, dat er in vel 2: 1 nog wel wat te veranderen was 2 nieuwe fouten door de drukkery zouden gemaakt worden. (dit is geschied. Ik neem 't niets kwalyk, want ik weet by onderv. hoe onmogelyk 't is altyd wakker te zyn. Nu, by 't nazien voor de 20e maal van vel 2, vond ik weer stommigheden van den auteur! Goed, 'n drukkery maakt dikwyls nieuwe fouten. byv. 1 proef: verradelyken korrektie: verrade/lyken /r is in revisie: verradelyker. Enz. Want er zyn meer van dien aard.) {==134==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit wetende en voorziende, was ik zoo bang vel 2 niet weer te zien, juist omdat ikzelf door m'n geknoei aanleiding gegeven had om Uw geduld te doen bersten.- Dank voor vel 1. De druk is best, vind ik.- Uw drukker is vroom, en zeker zullen de zetters van 't (prot.) houtje wezen. Begrypen ze wat ze zetten? Kyk, ik wou zoo graag dat zoo'n man eens zei: aan zoo'n goddeloos boek wil ik niet meewerken! Liever op-straat staan!- Ah ja. Er was³. wel iets in den brief waarop ik antwoord wachtte. Zou de duitsche uitgaaf van den Havelaar U schikken? Verbeelje 't vod van Stromer kost precies evenveel als Uw nieuwste uitgaaf. Om te beoordeelen⁴. of gy 'n duitschen Hav. plaatsen kunt, is 't noodig U te zeggen dat Stromer my (op 'n zeer dreigenden brief) beloofd heeft in 'n algemeen gelezen blad te verklaren... Wat? Ik eisch: ‘dat z'n vertaling geen vertaling is. Ik schreef hem: ‘dat is geen vertalen, dat is wurgen.’ Ik behandel hem streng. (Je hebt er geen begrip van hoe hy geknoeid heeft. Ik dreig hem 'n lyst overteleggen van z'n fouten. Verbeelje, van 't broekje dat 'n javaansch jongetje draagt, maakt hy: pantoffel (hy kent 't woord pantalon niet!) In Holland heet 'n duitscher: ‘Blankaart.’ Enz Enz. En de volume bedraagt slechts 3/5 van 't origineel. Overal heeft-i met weinig oordeel brokken uitgelaten, zoowel woorden, halve en heele zinnen, als bladzyden.) Nu, als zyn exekutie niet volledig is, zal ik aan 't duitsch publiek vertellen wat dàt voor 'n vertaling is. Hieruit kàn volgen dat 't bestaan van zyn vertaling U niet hindert, niet alleen, maar zelfs dat het gekibbel tusschen S & my, Uw uitgaaf bevoordeelen zou door deze (onwillekeurige) reklame.- Of ge by uw begrooting honorarium voor Nast moet opbrengen, weet ik niet. Zyn vertaling zal goed zyn. Hiervoor sta ik in. Hy is knap en akkuraat. (Is z'n Spinoza stukje niet lief? De fiktie is aardig en byna⁵. stipt-historisch. Spinoza had 'n liefde met juffr. v.d. Ende. Die aanslag is ook historisch. Ook dat S. zich zeer yverig bezig hield met (de werken van) Descartes. 't Eenige onmogelyke is de tyd. Daaraan komen 5, 6, 8 jaren te kort, want Spinoza was maar 'n jongetje toen Descartes Holland verliet, en zelfs toen D. stierf.- Van stukjes gesproken. Mies had waarachtig geen honorarium {==135==} {>>pagina-aanduiding<<} beansprücht. Ze dacht er niet aan, dat verzeker ik U. Nu is ze heel verrast, en wil my iets geven voor m'n Christfest. Ze zyn hier mal met hun Christfest.- Uw oordeel (en dat van Uw vrouw) over Mimi's roodharige novelle, komt noch haar noch my vreemd voor, en 't is òf heelemaal gegrond of op 'n heel klein beetje na. By 't korrigeeren van de proef der eerste bladzyden was ze... misselyk! ‘Maar, maar, zei ze, ik geloof waarlyk dat 't in 't vervolg wat beter wordt!’ Nu, dit is zoo! De fout is, dat zy... misbruik heeft gemaakt van 't eenvoudige, van 't huiselyke. Dáárvan is (vooral in 't begin) de dosis te groot. Wat de opmerking aangaat over de onbeduidendheid van de donnée, nu, later meer daarvan. Ze meent dat niet ‘rood haar’ haar donnée is, en ook niet 't vooroordeel tégen zulk⁶. haar, maar... och, wacht tot het uit is. Ook ik zeg dat ze iets ànders behandelt, namelyk: wat de titel zegt. Dit zult ge zien, al blykt 't maar uit het allerlaatste woord. (en dit is 'n goede methode). Maar of dit by de verbrokkelde publikatie, wel tzelfde effekt maakt als 't geval wezen zou by 'n uitgaaf in-eens af, valt te betwyfelen. Doch dit kan zy niet helpen. 't Is wel jammer dat men by streven naar eenvoud zoo ligt vervalt in fadeur!⁷. Maar ze kent nu de klip! De oorzaak van 'r fout is hekel aan opgeschroefdheid, en dit verleidt haar tot 'n vervallen in 't andere uiterste. Maar nu moet je weten dat ik... aan Vosmaer 'n klein standje heb gemaakt over 't opnemen van haar stuk. (Slechts zéér ten deele had ik 't gelezen. 't Is 'n principe van me, my niet met haar werk te bemoeien dan hoogstens op 't allerlaatste oogenblik. Kollaboratie is 'n onding.) Nu dan, vooral na de verschyning van die eerste aflg schreef ik er ongunstig over aan Vosmaer. En zie, nu hoor ik van hem dat velen die voor bevoegd doorgaan, het zeer pryzen. (Nyhoff⁸., Campbell⁹. en anderen) En... 't allerkomiekste is dat Mimi zelf myn party trok tegen den Spectator. Maar toen V. schreef dat ‘men’ 't zoo ‘lief’ vond, ‘vol fyne trekken’ &c kreeg ze weer moed.- Ieder zal denken dat ik Mimi tot schryven aanzet. Nu, juist andersom. Ze doet het malgré moi, en byna steelsgewys. Hoogstens kan men zeggen dat ik 'r begaan laat, en wel omdat ik haar den weg niet mag afsnyden voor zichzelf te zorgen na m'n dood. Maar anders... ik houd niet van geschryf.- {==136==} {>>pagina-aanduiding<<} Haar (proeve van 'n) tooneelspel is by Ten Brink, om geplaatst te worden in Nederland. Als T. Brink 't afkeurt, zullen noch zy noch ik er boos om zyn. Voor de planken althans acht ik 't niet geschikt, als lektuur maar... heel misschien. Ook daarin is weer iets dat ik nu kortheidshalve ‘fade’ noem, gebrek aan forsheid. En positieve fouten ook.- Hebt ge gelezen: 1o De beoordeeling van Juffr. Beersmans' spel in Vorstenschool te Rotterdam? 2o Idem van Van Hall in 't Tooneelverbond? (Komiek, hoe de Rotterdammer nog even terugkomt op z'n topic dat de toestanden niet op Holland toepasselyk zyn. Overigens haalt-i vry wel bakzeil. 't Stuk van V. Hall is, als gewoonlyk, pittig en ferm. Ik verlang Juff. B. te zien. Ze heeft gezegd als ik in Holland kom, weder eens overtekomen.) Waltman schryft me dat de (of: een) leeraar in 't duitsch aan de H.B.S. te Delft, 'n fragment van Vorstenschool vertaald¹⁰., en aan ‘die Gegenwart’ gezonden heeft. Hy kwam dit by toeval te weten.- Neen, ik zal je nooit weer verdenken van kwaadwillighedens! Vergeef me! ik heb veel verdriet! Daar komt 't van. Maar ook veel goeds. M. is een engel voor me. Onze woning is best, rustig, warm. Behalve m'n grieven van binnen, leef ik eigenlyk zoo prettig als nog nooit sedert het verlaten van Lebak. Om m'n oogen te sparen houd ik me savends bezig met kartonwerk. Ik heb wel 16¹¹. kleine portefeuilles geplakt, en voor Mimi 4 mooiere op haar verjaardag¹².. 't Kost haar moeite my de deur uittekrygen, zoo gezellig is 't altyd op de kamer. Voor m'n geluk zou ik nooit hoeven uittegaan. 't Pretext om me in de lucht te jagen is de hond. ‘Die wordt ziek, zegt ze als ik niet met hem loop.’ Nu, dan ga ik. En we hebben: 1.vyf kanaries, waarvan een op 'r woord van eer uit de kooi komt. Ze gaat 's avends als de lamp op komt, heel goedig weer op haar stokje zitten. 2.twee.. schildpadjes. Een zoo groot als 'n platgeslagen appel, de ander als 'n blz druks (Volksuitgaaf by G.L. Funke.) Die beesten behooren 's winters óf te sterven, óf te slapen, en in allengeval niet te eten. By ons zyn ze wakker en eten. Maar men moet hun de stukjes rauw vleesch met 'n sprietje in den {==137==} {>>pagina-aanduiding<<} bek te duwen. By alle andere menschen gaan ze 's winters dood. Ze hooren in 't zuiden thuis, en kruipen daar in 't koude saisoen onder den grond. 3.veertien vischjes. Ook deze soort van beestjes gaan by alle anderen tegen 't najaar dood. En Mimi heeft ze flink en vroolyk weten te houden, tot den kleinen Mozes toe, dus genaamd omdat ik hem van den zomer voor 20 penning van jongetjes kocht die hem uit 't water... gered hadden. t Is 'n ‘Schmerle’ (cubitis barbatula) die altyd over den grond schuift als 'n slangetje, en veel van rauw vleesch houdt. De andere vischjes zyn goudvisschen, doch ieder heeft z'n eigenaardige maniertjes, vanwaar ze dan ook den naam dragen. Ze nemen 't eten uit de hand (eenigen althans) en komen hard aanzwemmen als M. of ik hun verblyfje nader. Als 't vriest, moeten ze binnen gebracht worden, en alle twee dagen schoon water. Dat er nu in weerwil van alle voorspellingen van goudvischgeleerden, geen enkele gestorven is, is 'n groote triomf. Als iemand vraagt: hoe maken 't de vischjes? zetten we borsten op als kalk. hanen. Ook ben ik zeer gezond tegenwoordig, en mag dus wel tevreden zyn- Als deze brief U te lang is - nu dat 's 'n kamperstreek! - ik wou zeggen: geef hem dan maar aan je vrouw. Die zal je wel zeggen wat dienst is. Je ziet: v. Vl. heeft gelyk: ik denk maar by horten & stooten. Weest allebei heel hartelyk van ons gegroet en geloof me t.t. DD Daar krygen we V's vogels! Lees vooral gauw de ‘Idylle’¹³.. Die idylle is historisch! Ik heb ze nog niet gelezen, maar Mimi zegt dat de beschryving allerliefst is. Alles is wáár. Hy arrangeerde maar. De noten zyn alzoo van: 1876 goed! 1. Revisie: oorspr. stond er Proef. 2. passez outre: laat dat verder maar (fr.) 3. was: oorspr. stond er is. 4. beoordelen: oorspr. stond er begrypen. 5. bijna oorspr. stond er vry. 6. zulk: oorspr. stond er dat. 7. fadeur: flauwheid, smakeloosheid (fr.) 8. Nijhoff: Martinus Nijhoff (1826-1894), uitgever van o.a. De Nederlandsche Spectator. 9. Campbell: Marinus F.A.G. Campbell (1819-1890), bibliothecaris der K.B. te 's-Gravenhage, vriend van Vosmaer. 10. Deze vertaler was Dr. K.Th. Wenzelburger. 11. 16: oorspr. stond er 20. 12. verjaardag: Mimi was op 14 december 36 jaar geworden. 13. Idylle: Vosmaers novelle is gebaseerd op een wandeling met Multatuli en Mimi, tijdens zijn verblijf in juni 1874. Vgl. hierboven bij 24 december. [25 december 1875 A.C. Loffelt in The Atheneum] 25 december 1875 Letterkundig jaaroverzicht van A.C. Loffelt in The Atheneum. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) {==138==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘An event in the history of our stage has been the representation of Multatuli's (Douwes Dekker) School for Princes, a satire on court life and statesmanship, sparkling with wit and wisdom, but rather deficient in plot. At the first performance at Utrecht, lovers of art and letters from different towns had flocked together - a thing quite unusual in Holland. Mr. Dekker as everybody knows, is the author of the famous “Max Havelaar”. This season a new comedy is expected from Wiesbaden, where the author now resides. Of course half-a-dozen pamphlets were published against and in favour of the Multatuli movement. The most important are those of Mr. Van Vloten and Mr. Vosmaer: the first a murderous attack on the personal character and private life of the man in relation to his works; the other a eulogy on the genius of the author - works showing strangely different conceptions of the functions of criticism. Mr. Van Vloten is the well-known Spinozist and historian; Mr. Vosmaer, the author of “Rembrandt, sa vie et ses Oeuvres.”’ Vertaling: Een gebeurtenis in onze toneelgeschiedenis is de opvoering geweest van Multatuli's Vorstenschool, een satire op het hofleven en op de kunst van het regeren, sprankelend van geest en wijsheid, maar nogal onvolkomen van bouw. Bij de eerste voorstelling in Utrecht waren kunst- en letterlievenden uit verschillende steden samengestroomd - iets zeer ongewoons in Nederland. De heer Dekker is, naar iedereen weet, de auteur van het beroemde werk Max Havelaar. Dit seizoen verwacht men een nieuw blijspel uit Wiesbaden, waar de schrijver nu woont. Natuurlijk werd wel een half dozijn pamfletten voor en tegen de Multatuli-beweging gepubliceerd. De belangrijkste daarvan zijn die van de heren Van Vloten en Vosmaer: het eerste is een moordlustige aanval op het karakter en het privéleven van de man in relatie tot zijn werken; het andere een lofprijzing op het genie van de schrijver - teksten die wonderlijk uiteenlopende opvattingen over de funktie van de kritiek vertegenwoordigen. De heer Van Vloten is de welbekende Spinozist en geschiedkundige; de heer Vosmaer is de auteur van ‘Rembrandt, sa vie et ses oeuvres’. [25 december 1875 Kerstmis bij de Hindoes in De Nederlandsche Spectator] 25 december 1875 Kerstmis bij de Hindoes. Artikel van A. van der Linde in De Nederlandsche Spectator, no. 52, blz. 411-412. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Van der Linde geeft een samenvatting van een in 1867 door prof. A. {==139==} {>>pagina-aanduiding<<} Weber te Berlijn uitgegeven Abhandlung inzake de overeenkomst en de eventuele beïnvloeding van het christelijke en het indische geboorteverhaal, en polemiseert in dat verband tegen de zendeling-pater Georgi, die in 1762 beweerd heeft dat Krishna een verbastering van Christus was, Gomati van Gethsemané enz. En dan volgt deze opmerking: Dat is natuurlijk al te dwaas en herinnert aan de zoo wijsneuzig uitgekraamde etymologische kluchten van Multatuli (men vergelijke in de noten op de nieuwste uitgaaf van den Havelaar de bespottelijke samenstelling slam, islam = ruk, kruk; peer, speer, raad, graad; - een gemors waar v.d. Bergh reeds in zijn Ned. Mythologie met recht zoo nadrukkelijk tegen heeft gewaarschuwd). [25 december 1875 Brief van Multatuli aan J. Waltman] 25 december 1875 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 beschreven. (M.M.) Wiesbaden 25 December 1875 Waarde heer Waltman! Reeds sedert 'n week ligt Uw brief van den 17n op m'n tafel, en ik stelde gedurig de beantwoording uit, omdat Uw lief hartelyk schryven meer verdiende dan 'n haastig woordje. En telkens kwam er wat in den weg, dat me myn stemming roofde. Stemming en tyd, allebei. Wat stemming aangaat, behoef ik slechts te wyzen op de allengs groeiende taktiek om me te doen doorgaan voor 'n slecht mensch. Zekere Cohen Stuart ('n zeer jong mensch, en zoon van den man dien men zoo onverwachts tot letterdokter verhief) vertelt in 'n nieuw te Rotterdam verschenen tydschriftje¹. dat ik m'n overleden vrouw 't ‘leven tot 'n hel maakte.’ Zy is niet meer daar, om dit tegen te spreken! Ook {==140==} {>>pagina-aanduiding<<} ben ik 'n ‘huichelaar’ zegt-i. En zulke liefelykheden. Hy beroept zich op de stukken van V. Vloten, die ik nog altyd slechts zeer gedeeltelyk gelezen heb. Circa 2½ nummer van de twaalf waarmee hy ‘Onze Tolk’ in 't graf schynt geholpen te hebben. Ik erken dat zulke aanvallen my grieven, daar ik weet dat ik me altyd tot vermoeienis inspan om de waarheid te zeggen. Wat die belastering aangaat van m'n huwelyksleven, ik kan honderd brieven toonen waaruit dunkt me blykt, dat de verhouding tusschen m'n vrouw en my wel werkelyk was zooals ik die in den Havelaar & Minnebrieven schilder. Maar, eilieve, kàn ik zulke intieme stukken overgeven aan 'n grof publiek? Immers neen, en dáárop rekenen zulke schelmen. Ik geloof niet, me te sterk uittedrukken, als ik zóó'n wyze van handelen, schelmachtig noem. Zou ik 't ooit in m'n hoofd krygen, dien V. Vl. aantetasten in z'n huiselyk leven? Hy heeft zich, gedurende myn afwezen, by m'n vrouw ingedrongen in voorgewende hoedanigheid als vriend en geestverwant van my. Daar m'n vrouw (gelyk uit m'n Minnebrieven blykt) werkelyk dikwyls in nood zat, heeft ze gemeend de door hem aangeboden hulp (en men moet weten wèlke hulp, en hoe!) te mogen aannemen. Dáárop durft hy nu z'n aanvallen tegen my gronden. Ik weet zeker dat m'n vrouw hem over my nooit anders dan innig hartelyk kan gesproken hebben. Hy weet dus dat-i liegt. Is dit niet schelmachtig? En de grond is alleen afgunst, nyd. Niets zou me makkelyker vallen dan den man (vooral ook in 't litterarische!) uit het veld te slaan, maar - nog-eens - 't aanroeren van zulke intieme zaken is me zeer stuitend. Doch ook 't verkroppen werkt nadeelig. Nog altyd weet ik niet hoe ik die zaak behandelen zal.- Dit wat ‘stemming’ aangaat. Wat m'n ‘geen tyd hebben’ betreft, ik sukkel nogal met de korrektie van bundel Ideen III & IV. Op 't afwerken daarvan en van de Specialiteiten wacht het ‘Blyspel’. En zie, daar kwam me dezer dagen iets voor de voeten dat me èn stemming èn tyd kost. Ook dàt zal ik U by gelegenheid eens vertellen, maar om 't goed te doen, en in al z'n kleuren, zou ik te lang moeten uitweiden. Herinner me maar eens, liefst mondeling aan ‘Maria Theresia en de vrymetselaars’.². Dat is 'n zaak die me 20 dagen lang m'n avend kost, en op veel ergernis te staan komt. Ik had iemand die doodarm is, of op 't punt staat het te worden, den {==141==} {>>pagina-aanduiding<<} raad gegeven aan 't vertalen te gaan, en toen die persoon - och, 'n vervelende historie. Daar ik hulp had toegezegd, meenende dat 't om 'n kleine korrektie zou te doen zyn, moet ik nu dóórbyten! Maar er blykt dat m'n beschermeling geen twee regels redelyk hollands schryven kan, en ook 't duitsch niet verstaat. Nog 'n avend of 4, 5, dan ben ik er door, en dan basta!- Ziedaar nu, zonder de minste beantwoording nog van Uw brief, wat redenen van verschooning voor m'n laat antwoorden. Nu zal ik uw schryven volgen: Letter van de Noten. Ik had wel lust u dat pakketje eens te zenden, maar 't kon zyn dat ik 't by 't sluiten (byvoegen van nootjes die nog by den tekst komen, nà vel 9) ze weer moest inzien, en dit zou heen en weer zenden voor niets wezen. Nog weet ik niet of ze met gewone of kleiner letter zouden moeten worden gedrukt. Bevalt U, wat dit betreft, de Havelaar? Ik meen, de wyze van drukken der Noten? Zoo ja, dan moesten we 't maar zóó doen, denk ik. - Hoever 't ‘zoodje’ uitloopt? Toen ik zei: 't is nogal 'n zoodje bedoelde ik: ‘nogal veel voor noten.’ En dat is waar. Herinnert ge U m'n smalle blaadjes kopie? Kyk, zóó breed: * halve breedte propatria formaat. Nu, van zulke reepen is er ± 8 meter. (Komiek, kopie by de el!) Maar er komt nog by voor de nummertjes die ik zetten zal na vel negen. En dan nieuwe kopie in den tekst die ik telle quelle³. aansluitend moet maken. Een paar hoofdstukken? Of een? Dit zal ik onder 't werken zien, en ik doe alles terstond af, als vel 9 komt. Ook hoop ik te zorgen dat er beantwoord wordt aan Uw annonce op den rug van de Aflevering. Na afwerking van den tekst zal er blyken of 't misschien noodig is, de noten te laten drukken met groote letter, om de door U aangekondigde volume te bereiken. Dit zal blyken als de tekst afgeloopen is. Voor de intevullen hoofdstukken heb ik nog 'n lange lyst van onderwerpen, dat is waar. Maar soms moet ik onder 't werken, wat weggooien of voorbygaan om niet zwaar op de hand te worden. (Dus beslissing letter noten later!) Hoe dit alles zy, ik kan niet berekenen dat ik, alles behoorlyk hebbende afgewerkt, iets of iets noemenswaardigs zou te goed {==142==} {>>pagina-aanduiding<<} hebben. Stel dat ik 't breng op 16 vellen. Daar by zouden dan 8 nieuwe zyn, en myn credit ware dan: Voor korrektie van 't oude f100.- 8 vel a f40 320.- _____ 420.- Daar ik nu reeds f380. - ontvangen heb, zou ik - en slechts na afwerking - maar f40 tegoed hebben. Maar ik weet niet of we 16 vel zullen bereiken. Mocht de bundel slechts 15 vel uitloopen, dan is reeds nu⁴. alles afbetaald. Hiertegen is niets intebrengen. Maar wel heb ik geld noodig, en juist het gewurm hierover, en omdat ik heel goed wist niets van U te vorderen te hebben, belette my Uwen brief te beantwoorden met 'n kort woordje. Uw zeer vriendelyk aanbod aannemende, verzoek ik U inderdaad my geld te zenden, ja, als 't kan, zelfs f200. - Maar nu moet ik U uitleggen hoe 't komt èn dat ik dit noodig heb, èn waarom ik 't niet vraag aan Funke die zeer goed voor my is. Ge denkt nu misschien dat ik by Funke ten-achteren ben? Ook niet. Na afloop van de korrektie van bundel IV zal ik zelfs weer wat te goed hebben. Maar ik heb met de korrektie van bundel III erg gesukkeld, en vóór dien tyd nog erger met die van den Havelaar. (Daarvan moet ik U zeker wel eens geschreven hebben, want 't was me een ware nachtmerrie!) Weken, ja maanden (gedurende m'n hollandsche reis, heeft de drukkery door myn schuld met volle letterbakken gestaan. Funke was dan ook soms verdrietig, en ik kan niet genoeg zeggen hoe zacht en delikaat hy altyd jegens my was. Ook nu met m'n getob over bundel III (lang zoo erg niet als met Havelaar) was zyn handelwys weder zeer humaan. Ikzelf beoordeelde m'n seuren (drie, vier maal òver korigeeren!) strenger dan hy. Sedert eenige weken werkte ik goed, en nu wou ik zoo graag... me eens groot houden, en hem geen geld vragen voor ik kopie lever voor bundel VII. Die kopie wacht op 't afwerken van Ideën IV en Specialiteiten. (Dit is beide reê werk, en ik ben heel wel tegenwoordig, zegge: physiek).- Mocht het U nu schikken me geld voorteschieten, dan zou 't in verrekening wezen met Millioenenstudien, denk ik, of anders zal ik 't U terug geven van... 't fameuze Blyspel. Verbeelje dàt wacht weer op bundel VII! Maar dit is niets, als ik wèl blyf en niet op reis {==143==} {>>pagina-aanduiding<<} ga, want verandering van lokaliteit, en zithoekje (ook 't veel zien van menschen) verwart m'n geest. Eerst dezer dagen begon ik te bekomen van m'n reisje in Holland. V. Vloten beweert, naar ik verneem, dat ik ‘lyd⁵. aan volslagen hoogheidswaanzin’ ('t moet in 't Leeskabinet staan) nu, ik kan zeggen dat ik moê en onwel word van toejuiching, succes en publiekery! 't Kost me wat, me te vertoonen!- Enfin! Ziedaar nu, beste hartelyke kerel, de redenen die me noopten 't antwoord op Uwen brief uittestellen tot ik wat tyd had om U uitvoerig te schryven. Ge zoudt anders niet weten wat ge aan me hadt. Ik wou dat alles wat ik ooit deed of doe, door ieder gezien werd, maar goed, niet half, of verdraaid!- Dank voor de mededeeling omtrent fragment Vorstenschool.⁶. M'n vrouw bezoekt 't leeskabinet in de Kursaal om 't te lezen als 't verschynt.- De duitsche vertaling van den Havelaar is zóó dat ik dien vertaler verzoek: ‘zelf te erkennen dat-i er 'n prul van maakte.’ Anders moet ik 't doen. Hy supprimeert 2/5, breekt het verband, en laat me de zotste dingen zeggen.- In haast gesloten. 't Is later dan ik dacht. Wees zeer hartelyk van my gegroet tt DD Wilt ge de terugbetaling van 't geld dat ge my nu op m'n verzoek wel zenden wilt, anders inrichten, byv. in kopie? Dan zal ik 't goedvinden, en Funke- Ja, dàt is 'n malle zaak. Welnu, dan moogt ge hem dezen brief laten lezen, om te verklaren hoe ik U kopie schuldig werd. Dat ge voor my zeer goed zyt, weet hy. Nu eerst vul ik de meters v.d. noten in. M'n vrouw heeft ze gemeten met 'n elletje. Gut, zoo gek.- De novelle: ‘Gelyk hebben’ in den Spectator is van haar. 1. tijdschriftje: nl. De Tolk van den Vooruitgang; zie Begin november 1875. 2. Maria Theresia enz.: Marie Anderson en Multatuli vertaalden ‘samen’ Sacher Masochs Maria Theresia en de vrijmetselaars. Het boek verschijnt in 1876 bij K.W. van Marle in Arnhem. 3. telle quelle: hier: hoe dan ook (fr.) 4. is reeds nu: oorspr. stond er zyn me nu reeds. 5. lyd: oorspr. stond er volslagen lyd. 6. fragment Vorstenschool: Waltman had aangekondigd dat er een deel van Vorstenschool in duitse vertaling in Die Gegenwart zou verschijnen. Op 20 jan. '76 komt M. er op terug. [december 1875 Brief van Multatuli en Mimi aan C. Vosmaer] Omstreeks 25 december 1875 Brief van Multatuli (en Mimi) aan C. Vosmaer. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2(½) beschreven. (Vosmaer-archief, A.R.A. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Onvolledig bewaard gebleven. Mimi's toevoeging begint bij ‘Dek kleedt zich aan’. {==144==} {>>pagina-aanduiding<<} Ja, m'n eenige¹. indruk is nu dat ik 't onvergelykelyk schoon vind. En 't komt er mal by (maar waar is 't) dat ik vóór Mimi aan den laatsten Abschnitt kwam, zóó gelachen heb, als me in tyden niet gebeurd is.- Je begrypt dat ik ook de andere stukken met de grootste belangstelling lezen zal (of herlezen). Maar, houd me svp. eens op de hoogte van de kritiek. Ik stel me daarvan ergernis voor, nu ja. Maar toch, ik wil nu eens goed opletten hoe dàt stuk, en Uw heelen 111 bundel ontvangen wordt! Met visschig zwygen? Ja, houd me op de hoogte! Hartelyk goeden nacht! Ik wou zoo graag weten of en hoe men die Idylle begrypt? 't Is zonde dat men recht tot twyfel heeft over dat òf & hoe! Ik weet niet wat schooner is dan die Idylle. Dek kleedt zich aan. Ja, hy heeft ter dege gelachen ook. Gut Vos, 't is prachtig. daarvoor dank ik je. maar ook - of tegelyk 't vloeit ineen - voor de hartelykheid. adio! 1. eenige: oorspr. stond er hoofd-. [27 december 1875 Brief van Multatuli aan J.N. van Hall] 27 december 1875 Brief van Multatuli aan J.N. van Hall, op 26 december begonnen. Zes dubbele velletjes postpapier, beschreven t/m blz. 23. (M.M.) Een groot fragment van deze brief is door Van Hall, krachtens de hem door Multatuli gegeven volmacht, in 1876 met een aantal bekortingen en ondergeschikte veranderingen gepubliceerd in zijn tijdschrift Het Nederlandsch Tooneel, jrg. 5, blz. 161-164. Vgl. bij Medio februari 1876. {==145==} {>>pagina-aanduiding<<} {==146==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 26 Decr. 1875. Waarde heer Van Hall! Dank voor uw ‘Overdrukje’ en voor 't zoo wakker: ‘Wakker blyven!’ Nu, dat is best! Men zal U nog eens 'n proces aandoen, wegens gebrek aan behoorlyke seurigheid. Ja, wakker blyven is 't parool, tenzy men - als van sommigen mag verondersteld worden - voor slapen betaald wordt. Uw stukje is allerliefst. Maar zeg, staat het in 't ‘Ned. Tooneel?’ ('n prysvraag: waar moet hier 't vraagteeken staan? Ik zit daarover telkens in nood met de drukkery. Eigenlyk is 't ‘Ned. Tooneel’? En dit staat toch niet.) Ik wou 't in 'n meer verspreid Tydschrift zien. Helaas, als V. Vloten wist hoe stom ik me dikwijls - en byna doorgaande - vind zoudi ditmaal wat anders hebben bedacht dan dat ik verkeer in 'n ‘toestand van volslagen hoogheidswaanzin.’ Dit heeft i, naar ik verneem, dezer dagen in 't Leeskabinet laten drukken. Of-i meent wati zegt, weet ik ook alweer niet. Maar zoo ja, dan bedriegt-i zich. Maar 't is gevaarlyk zich driftig te maken over zulke beschuldigingen, of liever z'n drift te toonen, want woedend ben ik op den kerel! De beschuldiging van waanzin lokt zoo makkelyk 'n beweging uit, die inderdaad op waanzin gelykt. En dan is 't: ‘Zie je wel, precies wat ik zei!’ Wat nu die aanloop over V. Vloten betreft, en 't verband daarvan met Uw stuk over Juffr. Beersmans - ach! Nu ja, er is verband! Ik wou zeggen dat ik uit wrevel over zulke dingen weerhouden werd van 't oogenblikkelyk antwoorden op uw bezendinkje dat me hoogst aangenaam was. Er bestaat 'n reden, om U meer te zenden dan 'n enkel woordje van dank. Dat de opvoering van ‘Vorstenschool’ goed geslaagd was, wist ik uit zeer schoone brieven van Le Gras en D. Haspels. Ja, die brieven zyn zoo schoon, dat ik ze U graag zond, en 't zeker doen zou als ik niet bevreesd was dat die heeren 't indiskreet zouden vinden. Juffr. B. heeft dus goed voldaan. Welnu, ik geloof hen en U, maar... ik begryp 't niet. Hoe drommel komt 'n vrouw, die, naar ik hoor, von Hause aus 'n brabantsch boerenmeisje was, aan al 't noodige om de rol van Louise te begrypen? En nu spreek ik nog niet van uitvoering! Juffr. B. heeft beloofd, nog eens als Louise optetreden, als ik in Holland wezen zal (hm, als m'n Blyspel af is!) en dan zal 't my een {==147==} {>>pagina-aanduiding<<} ware studie zyn met haar te spreken, om te weten te komen hoe de geest in haar werkt. Toen juffr. K. hier was, en over haar talent sprak als of 't 'n neus was van onaangevochten existentie, was ik byna in den val geloopen. Ja, byna had ik 'r geloofd. Maar zyzelf droeg zorg me te waarschuwen door met gelyke assurance over haar ‘schoonheid’ te spreken, en over al de verliefdhedens die ze gewoon was inteboezemen. Neen, daarover sprak ze niet (over ‘myn schoonheid’ wel!) maar ze liet in 'r croustillieuze¹. vertellingen soms 'n gaping waaruit de al te welwillende hoorder moest opmaken dat die verliefdheden selbstverständlich waren. Dit was nog erger dan noemen. Ze stond in dit opzicht nog boven God, wiens aanbiddenswaardigheid dan toch nu-en-dan eens gestaafd of althans verzekerd moet worden. Daar nu juist ik Juffr. K. niet aanbiddelyk vond - wat ik haar N.B. uitdrukkelyk schreef! - had ik tevens aanleiding om niet voetstoots te vertrouwen op 'r talent ‘al zei ze 't zelf!’ Let wel, dat deze onderhaalde². woorden geen satire bedoelen. Ik meen ze eenvoudig. In-weerwil van haar eigen verzekering, was ik niet overtuigd dat ze talent had. Ik hield haar voor open, naïf, onbedorven. Deze hoedanigheden meende ik ook te zien in de vermeend-eenvoudige wys waarop ze sprak over haar schoonheid, en de daardoor opgewekte menigvuldige, neen: algemeene blyken van bewondering. M'n gebrek aan overtuiging ging niet over tot stelligen twyfel. ‘Ik weet niet of ge talent hebt’ zei ik haar. En: ‘maar... ben je 'r wel zeker van?’ Op zulke vragen kreeg ik alweer 'n antwoord dat er uitzag als eenvoud, en later bleek niets te zyn dan domme brutaliteit. Haar lyfterm was: ‘Als ik optreed, blyft 'r geen oud vrouwtje by de doofpot zitten.’ Ik bleef: niet weten. Tot twyfel en byna tot ontkenning werd ik aangespoord door... de soort van haar discoursen die altyd laag by den grond bleven. Nooit iets dan gebeurtenisjes, voorvalletjes, anekdotetjes, byna zonder uitzondering het thema behandelende hoe ze die, die en die op hun plaats had gezet. Nooit iets dat kenmerk was van... 'n beschaafde opvoeding. Duizenden in Nederland, zouden dit lezende meenen dat ik overdryf. De armoedige behoefte aan tegenstellingen... Daarover 'n woordje. Men kan de Kappelluî vry wel verdeelen in {==148==} {>>pagina-aanduiding<<} één- en tweefrazige. Kappelman A. kan zeggen dat 't mooi weer is, en acht zich verheven boven 'n pompstok die dit niet zeggen kan. Maar de Kappelluî à deux frases, blyven niet staan by zoo'n primitieve opmerking. Ze graven dieper in de mynen hunner intelligentie, ze vliegen hooger in de sfeeren etc. (Vul maar aan.) Ja, ze weten te bedenken dat 't mooi weer is, niet alleen, maar zelfs... dat 't gister geen mooi weer geweest is. Of: 't is wel mooi weer, maar wie weet of 't morgen niet regent! Een spotvorm van de tweefrazigen is: ‘mooi weer is 't, maar m'n vader droeg 'n groenen jas.’ Zoowel de echte tweefrazigen als de nagemaakten die zich behelpen met 'n incongru³.: ‘maar’ zien met minachting neer op de armen van geesten die op hun ééne frase van den wieg naar 't graf hinken. Van de eenfrazigen zeg ik nu niets. Zy vormen ons tooneelpubliek niet. Maar de anderen? Zy zyn het die, uit armoed aan denkbeelden, gretig de vermeende tegenstelling aangrepen dat Mina Kruseman zoo'n ‘beschaafde vrouw’ was. Nego!⁴. We weten nu allemaal dat ons schouwburgpersoneel gewoonlyk tot de lagere standen der Maatschappy behoort, of juister (want van stand is hier geen spraak) ze groeiden op in armoedige, zoogenaamd: gemeene⁵. omgeving. Ze woonden niet in deftige huizen, maar in achterbuurten, etc. etc. Erger nog, ze genoten in den regel, byna geen onderwys. Ik erken dat dit alles te zamen voortbrengt wat we ‘onbeschaafdheid’ mogen noemen. By 't betreden van de planken moet de regisseur (die soms zelf mank gaat aan de fouten die-n-i te bestryden heeft) de plaats vervullen van schoolmeester, opvoeder, professeur de danse & de maintien⁶.. 't Spreekt van zelf dat hy, de Direktie en 't Publiek, genoegen moeten nemen met 'n vernisje, met iets als dekoratieschilderwerk, net voldoende aan den zeer oppervlakkigen eisch die daaraan gesteld worden mag. Neen, die vergelyking is onjuist. De geschilderde boom behoeft slechts op 'n boom te gelyken. De artist zou, om z'n vak te verstaan, inderdaad beschaafd moeten zyn. Om nu nog niet te spreken van uitvoering, hy moet genoeg ontwikkeld wezen (d.i. hier: zéér zéér ontwikkeld!) om de wereld die op de planken wordt voorgesteld te begrypen, (sociaal, historisch en psychologisch). Hiertoe is méér noodig dan: niet opgegroeid te zyn in een achterbuurt! Méér dan 't in onderwys niet gebracht te hebben boven lezen, schryven en regel van drie! {==149==} {>>pagina-aanduiding<<} Daar verschynt nu Juffr. K. die inderdaad niet opgroeide in 'n achterbuurt. Maar... dit is ook alles gezegd! Wettigt dit de tegenstelling van de Kappelluî? Immers neen! Zoo vreeselyk onmenschelyk hoog was waarachtig de sfeer niet, waarin ze opgroeide. Haar vader zal in haar jeugd luitenant, kaptein en majoor geweest zyn, en had 't geluk in leven te blyven tot-i als kolonel gepensioneerd werd, met generaalsrang b.b.v.⁷. 's Lands schatkist. Br! Daar komt de dochter van 'n generaaal aan, en de zeer burgerlyke Kappelluî aan 't tegenstellen met de bekende 2e frase! ‘Juffr. Larondelle (of hoe heet 't mensch?) was 'n jodenkind, maar zy (M.K.) draagt 'n groenen jas... zy is nu eens 'n beschaafde vrouw!’ Let wel, dat het zeer bourgeois, zeer republikeinsch Publiek, erg hoog opziet tegen 'n titel. Dus: 'n generaalsdochter! Parlez moi de ça!⁸. Beschaafd? Mina Kr.? Wel, Publiek gaat niet eens zoo ver dit uittespreken als oordeel. Neen, 't is convenu⁹.. Men zal weldra niet meer naar den schouwburg gaan om te beoordeelen òf die nieuwe artiste beschaafder speelt dan de stumperts die uitgebroed werden op 'n achterzolder, maar men gaat er heen om zèlf nu eens 'n lesje te nemen in beschaving! Wel zeker, want... ze is de dochter van 'n generaal! Dat generaalschap heeft in de ooren van zeker publiek - vooral in hollandsche koopsteden - iets boekerigs, iets romanachtigs, iets byna onbereikbaars. (Hier is 't ànders. We hebben er hier te Wb. alleen wel een twintigtal, waaronder 4 of 5 Lt. Generaals. Dezer dagen werd de russische Generaal von - gestraft met 300 mark boete of gevangenis, omdat-i in den Kurtuin 'n standje gehad had. By al de rang- en eerziekte zyn de Duitschers inderdaad zeer demokratisch, ja, tot het stuitende toe. Een kellner wil behandeld worden als 'n wezenlyke heer. En de meiden zyn amerikaansch independent. Verleden in een periode van Hundesperre had ik buiten de stad m'n hondje den muilkorf afgenomen, en een jongen van 10, 12 jaar riep me toe: ‘Zeg, dat mag je niet doen!’) Wat 'n omhaal, hè, om terug te komen op 't spel van Juffr. Beersmans!- Ik beweer dat Juffr. K. haar renommée van beschaafdheid te danken had aan den deun dat alle anderen zoo byzonder ‘gemeen’ zyn. (Dat ook dit niet doorgaat¹⁰., weet ik wel, maar 't hoort niet by m'n tekst.) {==150==} {>>pagina-aanduiding<<} In de gesprekken nu, die ik met Juffr. K. hield ontdekte ik weinig of geen sporen van beschaving! Om nu niet ten haren nadeele verkeerd begrepen te worden, moet ik verklaren wat ik hier met: beschaving bedoel. 't Spreekt vanzelf dat ze geen gemeene woorden zei (dit doet onze meid ook niet) dat ze 'r beenen niet op tafel lei, dat ze den vinger niet in den neus stak, etc. etc. etc. Maar, eilieve, aan zulke zaakjes maakt zich ook Juffr. Larondelle niet schuldig, noch een van de anderen, denk ik. Ik loochen de ‘beschaving’ van Juffr. K. omdat ze nooit blyk gaf van litterarische, wetenschappelyke, wysgeerige, sociale kennis. Ze wist altyd alle onderwerpen van discours¹¹. die afweken van de kleine facta welke haar bejegend waren, te ontwyken. Ik ben overtuigd dat ze nooit een werk van studie las. Haar litteratuur bepaalt zich tot de feuilletons van 'n paar fransche en brusselsche kranten. Duitsch verstaat ze niet (dit erkende zy) en ik heb reden om te gissen dat ze ook geen engelsch leest. God bewaar me dat ik 't verstaan van die paar talen zou aannemen als blyk of bewys van beschaving, maar wèl beweer ik dat het nièt-verstaan daarvan, in onzen tyd en in zekere maatschappelyke positie, tegen beschaving getuigt. Ook haar fransch is na-familie van miniatuur boerekool, savez-vous? Ik ben zoo vry te gelooven dat de luitenant, kaptein of majoor K. zich geen byzondere moeite heeft gegeven om z'n kinderen 'n stempel van kenschetsende onderscheiding intedrukken, die hen eenmaal geschikt maken zou tot tegenstellende voorbeelden van generaalsachtigheid. Mina K. heeft zich aan my nooit anders geopenbaard dan alsof ze bevreesd was dat ik 'r voor 'n savante zou aanzien. Ze zou in dat geval den regel van Molière: Ik houd er van: ‘Qu'elle sache ignorer les choses qu'elle sait’¹². uitmuntend hebben toegepast. Méér dan uitmuntend, al te, en dus verkeerd. Wat te zeggen van iemand die m'n opmerking niet begreep, dat ik, om met vrucht Rome te bezoeken, eerst vele maanden vooruit me zou moeten bekwamen (of nagenoeg) om te begrypen wat ik zien zou?’ Op m'n herhaalde vraag: ‘maar, meid, ben je wel klaar om Rome te zien?’ kreeg ik nooit behoorlyk antwoord. Ik erken dat de brieven die ze me (ons) uit Italie schreef, aardig {==151==} {>>pagina-aanduiding<<} zyn, vlug, los, ongemaakt, soms pikant. O ja, maar... nooit 'n spoor van eruditie. Meer nog, nooit 'n blyk dat ze 'r besef van had dat ze eruditie te kort kwam. Is dàt beschaving? Is dat beschaving van de soort die den artist onmisbaar is, om ‘de wereld te begrypen.’ Om Zenobia¹³. te spelen, heeft M.K. even goed als de geringste achterbuurtjodin, 'n regisseur noodig, die haar zegt: ‘Je moet nu denken dat je-n-'n heel baasie bent, en je borst wat vooruit zetten -. Och dàt zou M.K. doen al speelde ze voor keukenmeid! Die borst is juist de hoofdschotel op 't menu van haar talentenbanket. Bah!- Toen ik op de repetitie haar verzocht iets... iets je ne sais quoi¹⁴. te brengen in den regel: ‘Waartoe zou liefde dienen!’ en moe van pogingen om haar aan 't verstand te brengen wat ik meende, eindelyk dacht 'n heele vondst gedaan te hebben, door te zeggen: - 't Moet zóó gezegd worden dat 't alle jongen harten in gloed zet. antwoordde zy pavaneerend:¹⁵. - De jongeluî neem ik voor m'n rekening! Zie, dat noem ik onbeschaafd. Dien versregel verstond ze niet, maar wel rekende ze op 't effekt van 'r borst... en, toen ik 't ongelukkige woord ‘jonge’ harten uitsprak. Zoo is 't! Ik meende 'n hoer te zien, die by 't spreken over 'n eerlyke kostwinning op 'r... buik slaat! Maar vóór deze en dergelyke opmerkingen, was ik al ontstemd. Kort voor m'n komst te Rotterdam, had ze my herhaaldelyk belogen. Of liever, 't bleek toen, want gelogen had ze vroeger al. Ze schreef en telegrafeerde over haar voordrachten: grand succes!!!! terwyl ik toch uit alle couranten ontwaarde dat 't povertjes was. Toen ik nu te Rotterdam op de eerste repetitie bemerkte 27 December. dat ze niets van de Louise rol begreep - ik spreek niet van uitvoering, neen, niets begreep - werd me op-eenmaal haar taktiek duidelyk: één humbug-campagne! Dáárom moest ik in een harer eerste publicaties (de moderne Judith) zoo in de hoogte gestoken worden.- Er bleek my en anderen later dat ze buiten den Havelaar, weinig of niets van me gelezen had. Versluys te Groningen, de mathema- {==152==} {>>pagina-aanduiding<<} tikus, heeft haar op de proef gesteld, en 't was naar! Nu, ik neem 't niet kwalyk als men myn geschryf niet leest, maar wèl dat men zich opdringt als geestverwant, zonder den minsten grond, en om samen aan 't knoeien te gaan nogal! By die voorgenomen campagne behoorde haar herhaald bezoek te W.b. Ze was fideel, studentikoos, hartelyk! En... geen andere koketterie dan die van niet kokette te zyn. Al haar vertellingen liepen uit op 'n onaandoenlykheid, op 'n kuisigheid... Kyk! Diana was 'r 'n slet by. Schoon veel van haar vertellingen me suspect voorkwamen, was ik toen nog niet overtuigd dat ze loog. Later is me dat gebleken. En al die grove kunsten om samen met my 't Publiek op z'n amerikaans zand in de oogen te strooien! Aan Le Gr. V.Z. & H. vertelde ze dat ik er op gesteld was, de Louise rol door haar te doen spelen, uitsluitend door háár! En dat terwyl ze brieven van me had, waarin stond: ‘Ik weet nog altyd niet of je talent hebt! Ben je 'r wel zeker van?’ Daarop volgde dan weer de vertelling van die verlaten doofpotten, en overdreven gunstige berichten over 't succes als voordraagster. Ik laat nu 't immoreele van zoo'n streven aan 'n kant. Het was dom. Dom was de meening, dat er langer dan één saisoen winst zou te behalen zyn met zoo'n plompen truc. Dom ook, dat ik me daartoe leenen zou. Ik zeg dat ze, by 't zelfde gemis aan moreelen zin, zoo dom, zoo keukenmeidig dom niet zou gehandeld hebben, als ze letterkundig en wetenschappelyk 'n beetje ontwikkeld ware geweest. Haar ‘beschaving’ riekt naar de krant, en niet 't minst naar de 4e bladzy, waar Gebroeders Koster hun: ‘nooit gehoord!’ uitbazuinen. Ook schynt ze in Amerika iets te hebben opgedaan, over de ware manier om 'n slag te slaan. En, Kappelman proklameerde haar beschaafd! Ei, zonder nu te spreken van de hooger soort van beschaving - die ik hier bedoelde, en dan ook hoofdzakelyk te-pas komt voor den artist - zelfs in 't lagere kon ik Kappelman's opinie niet aannemen. Ja, in 't lagere! Met 'r sleep wist ze telkens geen weg. Haar knotten van den slot-n was me zeer hinderlyk. De g was onveranderd ch, de z 'n s. ‘cha sitte’ Met den waaier spelen - 'n zoo ryke bron van effekt voor 'n aktrice! - kon ze niet. Van toonbuiging was geen spoor. Zelfs de betee- {==153==} {>>pagina-aanduiding<<} kenis van 'n leesteeken was 'r onbekend. Op de reptitien moest ik (d.i. zoo lang ik me met 'r bemoeide, want weldra gaf ik 't op!) haar telkens toeroepen: ‘daar staat 'n punt, juffrouw, de zin is uit.’ Want ze las alles achtereen, alsof ze vreesde dat men denken zou dat ze 'r rol niet kende. Dit is trouwens 'n algemeen gebrek. ('t Gebeurde dikwyls dat 'n fout die ik opmerkte, geen opinie- of smaakzaak, maar iets zoo feitelyks was, dat ze uit de blikken der omstanders las dat er geen gekibbel over kòn geplaatst worden. Wat toen? Aan m'n vrouw zei ze: ‘wel zeker, ik doe 't op de repetities expres zoo slecht om “hem” driftig te maken. By de voorstelling zulje zien dat ik 't wel kan!’ Is dat beschaving? Is 't niet of we met 'n schepsel uit 'n achterbuurt te doen hebben?- Slotsom: ja, de artist, en voornamelyk de tooneelspeler heeft beschaving noodig. (Ik slik hier een tusschenzin in om op den rail te blyven. Later: in voce⁴⁸.: beschaving. Tekst: ze is evenzeer noodig voor de Puffrollen als om een koning te spelen.) Maar: die beschaving hangt¹⁶. niet uitsluitend af van maatschappelyken stand. Ze vloeit uit andere bronnen voort, die wel is waar in zekere standen toegankelyker zyn dan in andere, maar voor niemand behoeven gesloten te blyven.- Ge ziet dat ik zoo-even 't: ‘heeft niets te maken met’ veranderde in: ‘hangt niet uitsluitend af van.’ 't Eerste zeide te veel, 't andere misschien te weinig. De stand doet er weinig toe, en zeker niet meer dan rechtstreeks voortvloeit uit het aan zoo'n stand verknocht (?) onderwys. Dat vraagteekentje stelt de heele bewering weer op losse schroeven. Brisons¹⁷. van: stand. Er is opleiding noodig. Welke? Nu kom ik, in verband met al 't vorige op Uw terrein, op 't gebied van den Tooneelbond, van de Tooneelschool. Voor langen tyd vroegt ge my, waarom ik vreesde dat Uw pogingen schipbreuk zouden lyden? (Ik sprak van stroo dorschen, herinnert ge 't U?) Tot nog toe had ik niet geantwoord. Ik wist dat ik 't niet doen kon met 'n enkel woord, en... by 't afkeuren van zekere maatregelen, was ik in 't onzekere over de middelen die m.i. beter zouden werken. Dit ben ik nog. Maar: 1) By gebreke aan wysheid van myn kant, ontwaar ik dat er verbetering in aantocht is, zonder dat ik juist weet, waaraan we die te danken hebben. (Ik weet er wel iets van, geloof ik.) {==154==} {>>pagina-aanduiding<<} 2) Al weet ik geen raad te geven, toch kan 't zyn nut hebben 'n wenk te geven omtrent de doelmatigheid van 't nu beproefde. Ik sla nu 1) over. Wat 2) aangaat, ik ben tégen de tooneelschool. Zeker, om tot de vereischte ‘Beschaving’ te geraken is Opleiding noodig, doch niet: opleiding voor 't tooneel, maar algemeene Bildung. Het tooneel als ‘vak’ volge later. De propaedeutische leiding ontbreekt, de humaniora. Ziehier juist het punt waarin slecht opgevoede generaalsdochters en arme jodinnen uit 'n achterhoek, elkaar de hand mogen reiken! Ik meen kans te zien m'n meening duidelyk te maken door vergelyking met 'n ander vak. De vlaamsche pastoors zyn plomp, ruw, ‘onbeschaafd.’ Wie daarin verbetering zou willen brengen, moet geen theologisch seminarium opzetten te St. Nicolas, maar geen student op 't seminarie toelaten, voor-i propaedeutisch ontbolsterd is voor school en wereld. Men wordt op 'n vakschool geen gentleman (dit woord nu óók opgevat als: naar den geest.) Het uitsluitend opleiden van kinderen tot tooneelspelers, zou ons ambachtsluî leveren, geen artisten. De aanstaande tooneelspeler moet - gelyk ieder ander die eenmaal aanspraak maken zal op beschaving - de helden leeren kennen uit de geschiedenis, niet uit treurspelen. Hy moet 't leven leeren kennen uit 't leven zelf, niet uit comédies, bly- of kluchtspelen. Of-i later in staat wezen zal de opgedane kunde als artist te verwerthen¹⁸., hangt van talent en oefening af, o ja - dit is by elk ander vak ook 't geval - maar algemeene beschaving moet vóórgaan, meen ik. Naar myn inzien zou 'n tooneelschool tepas komen voor 'n impresario die van plan is 'n kunstreis met jonge artistes te maken. Men kan 'n kind van zes jaren leeren oogen-verdraaien, zuchten, knielen, gebedjes opzeggen, liefdesverklaringen doen, wanhopig zijn, etc. etc., maar de kunst heeft àndere eischen. Zy moet opgevangen indrukken, zelf verwerkt en op eigenaardige wys, teruggeven. Ook dáártoe is leiding noodig, studie, ‘school,’ zeker! Maar 't zelf opvangen van indruk moet voorgaan... Het africhten tot iets als artist vertoont z'n ongenoegzaamheid 't best in... fransche café-chantants. Lach er niet om, men kan overal wat leeren. De stumperts die daar ten toon zitten, hebben 'n beetje stem, soms eischt de mode dat ze géén stem hebben, dat ze kryschen. Dit hebben Therese van 't Alcazar en prinses Metternich en {==155==} {>>pagina-aanduiding<<} vogue¹⁹. gebracht. 't Kryschen niet, maar 't mooi-vinden daarvan. De strekking was - alweer door de tegenstelling! - de geste op den voorgrond te stellen. 't Dweepen met 'n hooge e of ut de poitrine²⁰. werd vervangen door 'n frémissement de hanches²¹.. In die gestes waren, en zyn nog, professeurs. Naar den uitslag te oordeelen waren die heeren kort geleden schermmeesters of sergeant-instrukteurs. Die luî gebruiken termen als: ‘nieuwere school’, ‘méthode’ osé, risqué, hasardé, chic, bien-pensé²². (dit kan N.B. slaan op 'n coup de talon²³., of 'n ‘quart de demi-tour à droite, brisé à la grenadière’²⁴.) bien senti²⁵., ('n moulinet²⁶. om de pols!) moderne, arriéré, religieux²⁷. (houding van gebed als in Zampa en Freischütz) dérangé²⁸. (Marguérite, Ophalie, Lucie... niet Gretchen of Ophelia. We zyn in de buurt van den faiseur²⁹. Gounod en weten niets van Shakespeare of Göthe) enz. enz. enz. Dit onderwys brengt mekanieke poppen voort. Wie 't meest van die houdingen van-buiten kan, is de knapste. De ambachtelykheid die hieruit voortvloeit wordt eenigermate gestaafd door 't spraakgebruik. Je ‘fais’ les mères bavardes³⁰., zegt 'n actrice. Wees dan verzekerd dat ze gelyken zal op Julia's min, op al de Bärbels die ooit plaats kregen in de 1001 duitsche salonstukken. Maar... erger nog. De auteurs die hun modellen moesten zoeken in de wereld zooals die zich afspiegelt in hun fantaisie (m.i. iets als definitie van 't vereischt poetisch realisme) laten zich verlokken om van die poppetjes afdrukken te nemen, zichzelf wys makende dat ze tooneelroutine noodig hebben! 't heeft er veel van of 'n komponist z'n inspiraties haalde uit 'n muziekdoos. Hoe weinig de verkeerdheid hiervan begrepen wordt, blykt uit de allergewoonste zaak dat auteurs 'n rol schryven voor 'n bepaald persoon. Die juffer gilt mooi, ik zal 'n stuk maken waarin ze haar gil plaatsen kan! Die actrice speelt perfekt de rollen aux cheveux épars³¹.... Klets, ik maak voor haar 'n Gretchen. X stapt militair... gauw 'n stuk met 'n brommenden majoor! Enz. enz. Maar, weg nu met auteurs! Ik vraag of niet 'n tooneelschool verkeerde vruchten dragen zal? Vooral wanneer men de opleiding begint op zeer jongen leeftyd? In myn jeugd moest ik versjes opzeggen. Nog herinner ik me hoe geesteloos mechanisch ik den klemtoon wist te leggen op enkele woorden. Ieder dacht, dáárdoor verleid, dat ik er wat van begreep. Maar dit was zoo niet. Louter mechanisch! {==156==} {>>pagina-aanduiding<<} Toch erken ik dat men iemand die onder overigens goede gegevens z'n best doet, 'n rol onberispelyk zou kunnen doen leeren. Maar dit vormt geen artisten. Ook dergelyk onderwys is later noodig, o ja, maar dit is 't werk van den régisseur in verband met de opmerkingen en oefening van 't sujet zelf dat, om tot die opmerkingen en oefening in staat te zyn, vooraf algemeene beschaving moet hebben opgedaan. Een akteur moet niet iemand náspelen (ook al was 't 'n fenix³².) hyzelf moet creeeren. Daartoe is juist andere voorbereiding noodig, dan die welke uit vers-opzeggen, standen-aannemen, nadoen van anderen etc, in rederijkerskamers en op recitkollegien te verkrygen is. Niet de planken moeten bestudeerd worden, maar de wereld die op die planken zal worden voorgesteld. En deze ‘wereld’ is bei Leibe³³. niet uitsluitend de salonwereld, de vereischte toon is niet uitsluitend de konversatietoon. (dit óók wel, maar 't is 'n beiläufige³⁴. zaak.) hy moet de wereld kennen in den zin der Beschaving die ik M.K. zoowel ontzeg als de stumperts die 'r carrière aanvingen aan 'n kruiwagen. De artist moet wysgeerig ontwikkeld zyn. Geen werkkring is algemeener dan die van den kunstenaar, ja ze is onbegrensd. Een advokaat, die niets is dan advokaat, zou 'n slecht advokaat wezen, maar misschien niet geheel onbruikbaar. By officieren, geneesheeren, overal is algemeene beschaving zeer gewenscht. Maar den artist is zy onmisbaar. Hy moet weten en kennen om z'n inspiratie, z'n élans niet in 't ledige te doen grypen. Het zou me leed doen als ik u verveelde, maar 't is uit belangstelling in 't Tooneel, 'n hoofdzaak, vooral voor Holland! Vergun me dus nog 'n uitweiding. Ze betreft 'n tusschenzin dien ik op een myner vorige blaadjes terug hield. Er heerscht (ook in de kunstwereld, helaas!) 'n dwaling omtrent 't wel opvatten der Natuur. Men meent dat de artist geroepen is tot nabootsen alleen. Hier over schreef ik reeds eenige bladzn. in m'n III bundel Ideën, in de 8 uitgaaf No. 543 vlgg. en in de latere editie No. 616 vlgg. Ik meen daar voldoende te hebben aangetoond dat de Kunst niet ligt in de precizigheid. Maar 'n dergelyke fout van opvatting meen ik te vinden in de stelling dat men iets moet gezien, bygewoond, ondervonden hebben, om 't te beschryven. Dit is grundfalsch³⁵.. 't Geldt voor notarissen, deurwaarders, stenografen etc. maar niet voor den kunste- {==157==} {>>pagina-aanduiding<<} naar. Had Schiller Philips II en Poza gezien, hooren spreken? Kende Shakespeare de Richards, de Johns, de Henri's? Immers neen! ‘Die akteur kan geen gentlemanrol spelen, omdat-i niet gewoon is zich in deftige gezelschappen te bewegen.’ Dit hoort men dikwyls, en wordt byna overal voor goede munt aangenomen. Maar ik protesteer. 1o. In hoeveel kringen zou dan de artist zich wel moeten bewegen, om proefondervindelyk voor elke rol den gepasten toon te kennen? Le Gras zou moeten hebben omgaan met hofjonkers (en van 'n bepaalde soort nog al!) om den Schukenscheuer te kunnen spelen. Landsheil had 'n kleermaker op bezoek by 'n Majesteit moeten bespieden, om te weten hoe men zich by zoo'n gelegenheid gedraagt. D. Haspels had (en nog al lang) moeten vertoefd hebben in gezelschap van 'n Koning... neen, van Koningen, waaronder minstens één van de soort van George. Ja, zéér lang! Want al had-i nu afgekeken hoe zoo'n Koning 's nachts opstaat om epauletten te keuren, dan hielp hem dit niet aan 'n model van kwaad worden op 'n lasterenden hoveling. Ook moet-i afkyken hoe zoo'n Koning jagende, niet jaagt, hoe hy vloekt, hoe hy mymert, hoe hy staat, gaat, zit, opstaat, lacht, etc. etc. Wie zoodanige behoefte aan model veronderstelt, moet erkennen dat er aan de modelbehoefte geen eind is! Duizend levens zouden niet toereiken om alle toestanden en personen te leeren kennen, die men van plan was op 't tooneel aftebeelden. Maar er is meer. ‘X. speelt den gentleman slecht, omdat-i opgroeide in 'n achterbuurt. Waar zou hy manieren geleerd hebben? Mad. Y. kan de marquises niet spelen, want ze was nooit in kringen waar... - Marquises verkeerden? En gy dan, Kappelman? Zyt gy dan zoo thuis by graven en prinsen? Le fait est³⁶. dat ‘Publiek’ zelf niet 't minst verstand van aristokratischen toon heeft, 'n toon die dan ook in de werkelyke wereld zeer zelden (in enkele legitimistische kringen, en dan slechts als demonstratie, niet uit natuur of gewoonte) bestaat. Kappelman zag in z'n jeugd 'n tooneelprins. Die verschyning werd hem (by mangel³⁷. aan andere prinsen in z'n gezelschap) tot type. Daaraan meet-i de prinselykheid af van alles wat hem later vertoond wordt. Dáár- {==158==} {>>pagina-aanduiding<<} aan, of... aan 't precies tegenovergestelde zoodra hy is aangeland in de beschavingsperiode der ‘tweede fraze.’ Dan is 't: ‘de tooneelprinsen worden zóó voorgesteld, dus... moeten ze ànders zyn!’ Genoeg van prinsen. Kappelman zou al gauw dezen topic opgeven. Ieder weet, (en hy weet dàt men 't weet) dat-i even weinig de visu³⁸. van prinsen weet als die ‘onopgevoede’ acteur. Maar... de fatsoenlyke gezelschappen! Dáárover zal-i toch wel kunnen oordeelen! Dáárin is hy kompetent, expert? Ei? Ik moet méér van z'n gezelschap weten, voor ik dit toestem. Diezelfde Kappelman roemde om stryd de ‘beschaving’ van juffr. Kruseman. Luister eens naar de gesprekken in de kringen van die heeren, naar hun societeitspraatjes, hun spoorweggeklets! Hun beschaving gaat dikwyls niet veel verder dan dat ze niet zeggen: ‘ik heb 'n karsenbogert geürreve’ of zoo-iets. Zoekt men naar andere criteria? Welnu, een groot gedeelte van dat Publiek schuiert z'n nagels niet. Ik, die behept ben met den tic der analyse, vraag me dikwyls af: hoe zou je een maanbewoner aan 't verstand brengen waarom ten onzent die kerel 'n heer is, en die ander 'n ‘gemeene man?’ Nu, gewoonlyk laat ik m'n maanbewoner onbevredigd, want: ik weet het niet! Een primitief-oordeelend wezen heeft geen besef van de beteekenis der verschillen tussen ambacht en winkel, tusschen winkelier en groothandelaar, etc. etc. Van 't Publiek dat over gebrek aan uiterlyk fatsoen, aan ‘monde’ in akteurs klaagt trek ik nu 9/10 af voor vuile nagels, onschuld aan studie (aan lektuur zelfs!) e.d. De tarra is grooter! Soit, ik houd 1/10 over. Hiertoe behooren geleerden, hoogere beambten, groothandelaars, volksvertegenwoordigers... Eilieve, aannemende dat àl dit Volkje z'n nagels poetst, wat te denken van 'n ‘stand’ die in onzen reklaam tyd, het verschil niet kent tusschen reklame en reklamatie³⁹.? Zeventig elite-mannen, de ‘keur’ der Natie hebben lang en breed geredeneerd over de wettelyke bepalingen in casu: reklame voor de M.W.O.⁴⁰. Wanneer iemand blyk geeft van weinig opvoeding, door 't verkeerd uitspreken of toepassen van 'n stadhuiswoord, trekken die luî den neus op! Hebben ze daartoe 't recht? Bedenk dat we onder dàt overblyvend 1/10, de kringen zouden moeten zoeken waar de {==159==} {>>pagina-aanduiding<<} artist (ingeval de model-theorie gegrond was!) z'n modellen zou moeten zoeken. Dàt zyn de luî waar-i - hy, arme, die geboren werd onder ambachtsluî, marskramers of... bedelaars! - waar-i ‘deftigheid’ leeren zal. Welnu, hier-en-daar zal de mogelykheid bestaan, maar... zeer sporadisch. Ik heb familien gekend die (burgerlyk gesproken) hooggeplaatst waren, en waar de toon allergemeenst was. Omgekeerd, myn familie was van stand nog iets beneden 't middelmatige (m'n vader was zeekaptein) en nooit ontmoette ik ergens ter-wereld deftiger toon, zelfs niet by adel, hoogen adel en prinsen, jazelfs by orthodoxe professoren in theologie of parvenus van 3 geslachten hèr. (m'n jazelfs hier, is geen lapsus.) In myn jeugd - och, de beschryving der deftigheid waarin ik werd opgebracht, zou me te ver leiden. Ik weet dat gy van fatsoenlyke familie zyt, maar gis dat er ten uwent woorden zullen gebruikt zyn, die in myn kringetje 'n algemeene siddering van ontsteltenis te voorschyn riepen. Wy kinderen hadden een lange lyst van (heel onschuldige) woorden die verpönt⁴¹. waren, als ‘vroom, waarlyk, lekker, gat of gaatje (opening moesten we zeggen!) ajakkes’ etc. etc. In brieven heetten m'n vader en moeder ‘UWelED.’ Als kind heb ik 3 dagen arrest gehad om 't woord: ‘bluf’ dat toen 'n nieuwtje was. Dat zoo'n pruderie overgaat in 't gemeene - nu ja, maar toen niet!- - weet ik wel, maar in allen geval is 't niet de rechtstreeksche gemeenheid waarover men in onze artisten klaagt. (Gut, nòg 'n voorbeeld: Wat zegt ge van de fatsoenlykheid eener burgerlyke familie, die reeds in '25, '26 '30, '32 de woorden ‘papa en mama’ gemeen vond? Let op den tyd. Was dàt niet 'n kunststukje van vóórgevoelde deftigheid?)- De stand bepaalt alzoo 't peil der (hier bedoelde) beschaving niet, al zy 't dan dat die beschaving in zekere standen (by straatvolk) onmogelyk is. We mogen maar toegeven dat 'n kind in zekere klassen der maatschappy grooter kans heeft op Bildung dan in andere positien. Hoe groot die kans is, leert de ondervinding. Laat eens 'n 20tal individuen uit uwen kring de revue passeeren, en vraag u af hoeveel daaronder aan de eischen der hier bedoelde ‘beschaving’ voldoen? Hoeveel dames kent ge die... behoorlyk nygen? Die 'n entrée de salon weten te maken? Die 'n visite weten aftebreken. Die - zeldzamer nog - iemand weten te doen opstaan? {==160==} {>>pagina-aanduiding<<} De 10 gasten (of al waren 't er maar 3 of 2) op den weg weten te helpen om tevreden te zyn met zichzelf? Die met tact de kamer weten te verlaten om na 3 minuten terug te komen? (To pluck a rose, zeggen de Engelschen. Maar 't is heel gemeen geworden, natuurlyk! Zóó, dat iemand die werkelyk 'n roos zou willen halen, 't niet durft te doen. Straks zal dáártoe 'n pretext noodig wezen!) Hoeveel dames kent ge die maat weten te houden tusschen alles weten en alles ignoreeren? En de Heeren! 't Is makkelyk gezegd: ‘die tooneelspelers kennen de salonwereld niet.’ Kennen zy die zoo spreken den goeden toon? En... hoe is die toon? We raken op 't gebied van konventie, en ieder kringetje matigt zich 't oordeel over 't goede aan. De pretentien loopen vaak in 't zotte, in 't ploertige. (Zie m'n definitie van ploertery in bundel Ideën IV octavo uitg. blz. 185). 't grappigst voorbeeld van zoo'n ploertery gaf eens Mons. De Veer in z'n Nieuws v.d. dag. Men moest den stand der tooneelspelers verheffen (opheffen, werd later 't woord.) Welzeker! ‘Waarom zouden we die menschen niet ontvangen in onze salons?’ ‘We’ = wy, heeren van stand! En: onze salons! De ‘salons’ van dominee de Veer c.s.! Zoo'n vent zou 'n fatsoenlyk man bewegen in 'n krot te gaan wonen, om alle salonverwantschap met hem te ontgaan! Is 't niet of men een sjouwerman hoort spreken van ‘mes pères?’⁴².- Vrage of er niet in de kringen waar men de artisten zou willen ontbolsterd zien, veel kans was dat ze in plaats van ‘Beschaving’ modellen te zien kregen van bespottelyke pretentie òp beschaving? En toch: pour savoir q.que chose, il faut l'avoir appris!⁴³. Waar moet dan de artist leeren? Dit is de vraag niet. De vraag is: ‘hoe moet-i worden opgeleid, om onafhankelyk van z'n omgeving, ook die zaken te leeren kennen, begrypen en kunnen, welke hy niet aanschouwt’ 't Zou er povertjes uitzien met Kunst, als de artist niets wist voorttebrengen dan wat hem was voorgedaan! Niet de artist moet markiezen frekwenteeren om te zien hoe zich de adel gedraagt, de hofman moet schoolgaan by den wysgeerig ontwikkelden kunstenaar, om zich op de hoogte van z'n standpunt te brengen. Schiller kopieerde geen Willem Tell, de duitsche bur- {==161==} {>>pagina-aanduiding<<} gers zien zyn schepping om te ontgloeien in patriottisme. De kunstenaar heeft geen behoefte aan modellen *, hy levert modellen. Hy moet niet de persoon voorstellen die verondersteld wordt 'n held geweest te zyn, hy moet de heldhaftigheid zelf vertoonen, uitdrukken, scheppen. De persoon is maar 'n stommeknecht dien-i behangt met zyn profetenmantel. Al deze beschouwingen leiden tot afkeuring van de tooneelschool. Zoo'n school zou nuttig zyn als afzonderlyke fakulteit aan 'n akademie. Ja, maar... na zeer grondige propaedeutische studien, misschien zelfs na 'n paar jaar vakstudie, al lag dit ook nog zoo ver van 't tooneel! Zooals thans de zaken staan, zou ik al tevreden zyn met 'n gesjeesd student (die overigens de vereischte gaven had, natuurlyk!) maar 't ware desideratum zou wezen dat de tooneelschool bezocht werd door jongeluî die 't eerst in algemeene ontwikkeling en vervolgens in 'n bepaald vak redelyk ver gebracht hadden. Dit laatste leert... leeren, 't geeft methode, arrêt⁴⁴., begrip van eenheid in streven. 't Geeft, of kan geven: den ernst der wetenschap, want zóó behoort de kunst te worden opgevat. Na zóódanige opleiding is later de tooneelroutine 'n geringe ambachtelyke byzaak. Minder dan dat, ze zou schadelyk zyn.- Begryp nu eens, hoe nieuwsgierig ik ben Juffr. Beersmans te leeren kennen en te zien spelen! Nog nieuwsgieriger naar de wys waarop ze aan 't wel opvatten van de Louiserol geraakt is, dan naar 't spelen van die rol zelf. Aan geniën geloof ik niet! 't Waait iemand niet aan! Men moet gestreefd, gewerkt, gedacht, geleden hebben. Dat Juffr. B. 'n boerenmeisje was (zoo las ik ergens) doet niets ter zaak. Ze moet werkzaam geweest zyn, ze moet gelezen hebben, en nagedacht over leven en wereld, en wel zóó dat ze - uit het bekende besluitende tot het onbekende - ziel weet te leggen in uitdrukkingen die over zaken loopen welke ze nooit te zien kreeg! 't Is achtenswaardig! Nu wordt het tyd U te verlossen van m'n korrespondentie. Ach, {==162==} {>>pagina-aanduiding<<} m'n Idee zooveel ‘als ik iets geschreven heb, en dat nalees, is m'n hoofdindruk: over die zaak zou veel te zeggen wezen!’ Nu, nagelezen heb ik m'n blaadjes niet! Ik ben zeker dat ik veel zou te korrigeeren hebben als ze bestemd waren voor den druk. Waar ge zinnen ontmoet die niet rondloopen, of redeneeringen die niet sluiten - tracht maar met welwillendheid te raden wat ik bedoel. Heb ik soms wat aangeroerd dat U opwekt om m'n ideen wat netter te bewerken (en dan voor Uw tydschrift) best! Dat daarby de personalia vervallen spreekt van zelf. Ik seurde maar zoo over M.K. omdat ik... 'n modelletje (tóch 'n model dus!) noodig had van vermeende beschavery! Ik ben heel verdrietig. Telkens amuseert zich deze of gene om m'n stemming te bederven. Daar scheldt me nu heel onverwachts Dr. V.D. Linde uit, in den Spectator. En waarom? Omdat ik in noot 20 op Havelaar zeg: 't woord slam of Islam.’ Dit is: ‘bespottelyk’ ‘kluchtig’ ‘etymologisch morsen’ ‘wysneuzig’ Doe me pleizier en vraag eens aan alle India-nen dien ge ontmoet: hoe noemt men in Indie 'n aanhanger van den Islam, 'n mohammedaan? En oordeel dan of ik verdiend heb zóó te worden uitgescholden omdat ik zei: slam of Islam! 't Schelden op my wordt 'n soort van broodwinning! Slam = Islam is even zeker en factisch als spirit = esprit. Hier is geen etymologisch gissen in 't spel, schoon ik, al ware dit zoo, vraag waarmee ik verdiend heb, zóó te worden toegesproken! Och, 't is zoo verdrietig! En de man die me daar zoo gratuit, sans rime ni raison⁴⁵. uitscheldt, praat van kerst mis (hy bedoelt: feest) by de Hindoe's en gebruikt ‘pisang stammen’ (NB weeker en voozer dan 'n halfverrotte raap!) als palen voor bouwmateriaal. Over 't geheel is z'n Krishna vertelling heel oude kost. Byna elke post brengt me liefelykheden van die soort. Meet daarnaar af, hoe prettig me Uw bezending was!- Aan dezen brief zoudt ge niet zeggen (wat toch waar is) dat ik tot over de ooren in drukte zit. Maar ik heb 't er eens van genomen om U eens heel uitvoerig te schryven. Ik heb zeer groote achting voor U en al is U de brief wat lang om te lezen, 't was my een satisfactie hem te schryven.- {==163==} {>>pagina-aanduiding<<} Buiten sommige grieven die aan m'n gemoed knagen, ben ik zeer wel, en ook betrekkelyk opgeruimd.- Hoe maakt het Uw kleine kerel? Op z'n verjaardag krygt-i 'n beker. Laat hem er terdeeg bulten en blutsen in slaan. Die saccadé⁴⁶.-beweging is zoo aardig, en 'n kind zet er altyd vragende oogen by als om te roepen: hè, hoe vind je die?- Ik hoor dat er 'n fragment van Vorstenschool op weg is naar ‘die Gegenwart.’ Wees hartelyk gegroet van t.a.v. Douwes Dekker. Salvis omnibus⁴⁷. slordighedens. Ik houd er zoo van als 't niet naar de pers moet. Van de ‘pers’ ben ik misselyk. Misschien interesseert u dit: de duitsche vertaling van den Havelaar is 'n Curiosum! Die Herr Stromer verstaat geen hollandsch. Met z'n grossstaatliche verwaandheid, was 'm dit geen reden om 'n hollandsch boek niet te vertalen. Hieruit zyn voortgesproten, de volgende aardigheden: naar bed: in der Nähe neussnuiten: neugierig sein witte mieren (termieten) Schweinsnieren Dat by ons de Heer gediend wordt } dass der Herr bei uns speisen könne pantalon pantoffel Men vertrouwt z'n oogen niet, hè? En, met de kennis van zaken die uit deze staaltjes blykt (Er zyn er 100 van die soort!) heeft Herr S. zich veroorloofd het boek tot byna op de helft te verkorten. Waar-i woorden of zinsneden of heele bladzyden ontmoette dien-i niet begreep, liet-i den boel maar weg, of 't noodig was voor 't verband of niet, om 't even. ‘Elke Duitscher wordt in Holland Blankaart genoemd’ laat-i me zeggen. Die man is referent voor 'n berlynsch blad over fransche, engelsche, italiaansche, spaansche etc. etc. ‘Novitäten’. Hy, die pantalon met pantoffel vertaalt! 1. croustilleux: pikant (fr.) 2. onderhaald: (hier:) cursief 3. incongru: niet passend (fr.) 4. Nego: dat ontken ik (lat.) 5. gemeene: oorspr. stond er onaristocratische. 6. maintien: oorspr. stond er dans- en maintienmeester. 7. b.b.v.: buiten bezwaar van. 8. parlez-moi de ça: (hier) 't is wat te zeggen! (fr.) 9. convenu: algemeen aangenomen (fr.) 10. doorgaat: klopt. 11. discours: gesprek (fr.) 12. qu'elle etc.: dat zij weet te doen, alsof zij niet weet wat zij weet (fr.), citaat uit Les femmes savantes van Molière (scène I, 3). 13. Zenobia: vorstin van Palmyra van 264-273. In 273 door de Romeinen gevangen genomen. Tragische hoofdpersoon uit verschillende franse tragedies. 14. je ne sais quoi: (hier:) ondefinieerbaar (fr.) 15. pavaneerend: als een pauw heen en weer stappend (naar het frans). 48. in voce: onder de noemer (lat.) 16. hangt niet uitsluitend af van: oorspr. stond er heeft niets te maken met. 17. Brisons: laten we ophouden (fr.) 18. te verwerthen: te gelde te maken, te pas te brengen (du.). 19. en vogue: in de mode (fr.) 20. ut de poitrine: lage borsttoon (fr.) 21. frémissement de hanches: siddering van de heupen (fr.) 22. osé, risqué, hasardé, chic, bien-pensé: gedurfd, stoutmoedig, gewaagd, duur, weloverwogen (fr.) 23. coup de talon: de hakken tegen elkaar slaan (fr.) 24. quart de demi-tour à droite etc.: militaire instruktietermen (fr.) 25. bien senti: goed aangevoeld (fr.) 26. moulinet: haspel (fr.) 27. arriéré, religieux: achterlijk, gelovig (fr.) 28. dérangé: waanzinnig (fr.) 29. faiseur: kunstjesmaker, aansteller (fr.) 30. Je fais les mères bavardes: ik zet babbelende oude vrouwen neer (fr.) 31. aux cheveux épars: met verwarde haren (fr.) 32. fenix: (hier:) een uitzonderlijk talent. 33. bei Leibe: bepaald (du.) 34. beiläufig: bijkomstig (du.) 35. grundfalsch: volkomen verkeerd (du.) 36. le fait est: feit is (fr.) 37. mangel: gebrek 38. de visu: uit eigen aanschouwing (lat.) 39. reklamatie: recht tot opeisen (naar het frans). 40. M.W.O.: Militaire Willemsorde. 41. verpönt: afgekeurd, verboden (du.) 42. mes pères: mijn voorvaderen, zoals bij adelsgeslachten (fr.) 43. pour savoir quelque chose enz.: om iets te weten moet men het geleerd hebben (fr.) 44. arrêt: standvastigheid (fr.) 45. sans rime ni raison: ongerijmd en redeloos (fr.) 46. saccadé: ritmisch kloppend (fr.) 47. salvis omnibus: behoudens alle (lat.) {==164==} {>>pagina-aanduiding<<} [27 december 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 27 december 1875 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. De laatste twee zinnen staan in de marge van blz. 4. (M.M.) Amsterdam, 27 Dec. 1875 Waarde Dekker! De Duitsche vertaling van Uwen Havelaar moet m.i. niet hier te lande verschijnen, maar in Leipzig of eenige andere groote uitgeversstad in Duitschland. Alléén van daar uit kan ze behoorlijk worden geëxploiteerd; van hier uit is dat onmogelijk. Het feit dat eene Duitsche uitgave van hier uit gelukt, moet altijd nog vertoond worden. Al dergelijke uitgaven zijn steeds ten eenemale mislukt, omdat de exploitatie altijd via Leipzig, en dus met zéér groote kosten moest geschieden. Beweeg daarom Dr. Nast zijn vertaling evenmin in Londen als hier het licht te doen zien. Hartelijk dank voor Uw allerliefsten brief. Uw binnenhuisje is recht door ons genoten en wij kunnen ons door dat kijkje levendig voorstellen hoe gezellig Uw acclimatieinrichting er uitziet en hoe prettig en nuttig Gij beiden U vermaakt. Toch, al schildert Ge nóg zoo natuurlijk, hopen we beiden er met eigen oogen een kijkje van te komen nemen en a.s. zomer (als de bevalling van no 5 goed afloopt!) eens een vliegreisje tot Wiesbaden te maken en U, al is 't maar één dag, 't werken te beletten. Wij zien nu al hoe nuffig Gijl. tusschen al dat gedierte rondstapt en zullen trouw bidden dat er niet één Uw triumf beschaamt. Jammer dat ‘Gelijk hebben’ niet vlotter achtereen kan genoten worden! Van 't brokje van gisteren hebben wij gesmuld. Er was geen woord in dat niet met smaak gekozen was. Ik heb spijt zoo voorbarig geweest te zijn en vraag Mimi excuse! Toch constateer ik dat ik van 't eerste nummer af haar losse vloeiende dialoog en de vorm van 't geheel, zeer gewaardeerd heb en alléén maar vond dat het niet zooveel talent loonde om een oudejuffrouwen vooroordeel belachelijk te maken. Ik kan mij geen meisje voorstellen dat niet zoo'n gril zelfs van de allergoedaardigste tante, met gepaste minachting zou opvatten. Doch ik wacht tot het stuk uit is, want vooralsnog is mij den titel niet duidelijk.- Gij schrijft: ‘hierbij revisie van vel 2.’ Dát blad echter ontving ik {==165==} {>>pagina-aanduiding<<} niet, wél vel 3 en dat een paar posten later. Nu wacht ik alzoo nog altyd op bl 2. Op bl 3 vraagt Ge geen revisie. Zal ik dus maar de laatste proef nazien? Geen antwoord, dan doe ik dat.- De herdruk wordt niet door de Hoogh maar door Los bewerkt, daar deze voortdurend lamenteerde over 't ongebruikt laten van zijn letter voor bundel VII. Ik heb hem nu maar met dezen herdruk tevreden gesteld waarvoor hij thans dezelfde letter als van bundel VII gebruikt en aan de Hoogh heb ik wat ander drukwerk gegeven. De kans om door Uw werk te leeren denken, loopt de H. daardoor mis, maar de man is grijs geworden in de orthodoxie en zal dus wel niet te corrigeren zijn, evenmin als b.v. mijn beste moeder! Neen, van Hall over Juffr Beersmans heb ik nog niet gelezen, doch ik zal 't zien te krijgen. Hoe jammer dat Juffr B. niet voor goed door Le Gras c.s. kan geëngageerd worden. Wel hebben zij een lieve aanwinst met Mevr de Vries; dàt zal hen veel goed doen. Ook zij zou Louise goed terug geven, vooral bijgestaan door zoo'n drietal mannen! Le Gras c.s. maken reputatie! Ze zijn dan ook buitengewoon actief en durven iets aan! Weest beiden recht hartelijk van ons gegroet tt GLf Denk om blad 2! Tot op heden 2 Uur niets ontvangen. [28 december 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 28 december 1875 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6(⅔) beschreven. (M.M.) Wiesbaden 28 Decr 1875 dinsdag avend Waarde funke! Nu, vel twee is dan weggeraakt op de post. Het was gelyk met den brief dien ge wel ontv. hebt, in de bus gedaan. Die brief lag gereed, en Mimi, willende uitgaan, vroeg of ze 'm zou meenemen? Maar ik zei: neen, ik moet eerst die proef nog {==166==} {>>pagina-aanduiding<<} eens nazien, en weet nog niet of-i met deze post weg kan. In den brief staat dat-i ‘hierby’ gaat. Waar kan nu zoo'n stuk wezen. Vergeet niet me te melden waar-i geweest is, als-i later mocht komen opdagen. Nu, ‘hierby’ gaat op-nieuw vel 2. Als gy zoo goed zyt ‘persrevisie’ te vragen, hoef ik 't niet weer te zien. En vel 3 ook niet.- Goed, aan Nast zal ik schryven wat ge zegt over den duitschen Havelaar. Hy opperde 't idee om 't by U uittegeven omdat hy vreesde nu, na 't knoeien van Stromer geen duitsche Uitgever te kunnen vinden. (Helaas, ik heb daar proef van! Toen ik, om Mimi's vertaling te plaatsen, op-reis was gegaan, en te Mainz vastvroor, heeft men m'n vrouw en kinderen weten wegtedryven uit den Haag! 't Was in den tyd dat Kolff me 2 (of 3?) honderd gulden weigerde als voorschot op drie acten van Vorstenschool! Ook Schadd. Toen ik eindelyk 20 gl sweeks van 't Noorden bedong voor Mill. St. die naar den Haag moesten worden gezonden, was 't te laat! En nu nog te moeten hooren dat ik vrouw en kinderen verlaten heb! O god dat is zoo bitter! Uit 'n stuk van Stuart (den zoon) verneem ik dat v. Vl. ‘zooveel slechts’ van my heeft aangetoond, o.a. dat ik m'n ‘brave vrouw 't leven tot 'n hel maakte.’ Als ik zoo'n man vermoordde, was ik voor m'n geweten verantwoord!- Och, we waren by Nast. Dat die uitgaaf van Stromer nadeelig werken zou, begryp ik niet, en misschien komt Nast van dat idee terug. Ik heb S. vry bar geschreven en hem in overweging gegeven zelf iets te zeggen over de beroerdheid van z'n vertaling. Of-i dit naar myn genoegen doen zal, is de vraag. Maar ik dreig hem met 'n lyst van z'n blunders. Hoe dit nu loopt, me dunkt het is eer 'n reklame (ongezocht, waarlyk) dan 'n hindernis. Str. trachtte my o.a. neertezetten met de verzekering dat de oplaag heel klein was.- Nu, gy met Uw lieve vrouw hier, dat is best! Lees eens S.V.P. (en zy ook) in Vogels III van Vosmaer de ‘Idylle’. Als ge hier komt, zullen we U de daar (eenigszins fantastisch) beschreven wandelingen laten maken, want don Zefiro ben ik, en Nanna is Mimi. Dat stuk vind ik zeer schoon. Ge zult verbaasd staan by 't zien van den daar beschreven lindenboom. Nu, die is oud! En, een zyner aeste¹. {==167==} {>>pagina-aanduiding<<} (armen, geloof ik) lykt op 'n zittenden orang oetang. Dat had Vos wel mogen aanroeren. Dorp en ruine die hy Lilienstein noemt, heeten Frauenstein. Waarom hy die verdooping noodig vond, weet ik niet, want Rambach is werkelyk Rambach. Ook z'n pique². over myn gebrom over dien vlieger (Amsterdams: vierkànt) berust op waarheid. In de heele schets is veel precies-waars, en de rest dichterlyk-waar. Slechts 'n beetje gearrangeerd, en heel mooi.- Ja, Mimi's stuk verschynt te langzaam. O, denk niet te veel van 't slot. Dan zou 't tegenvallen. Lina had gelyk, o zeker! Maar... och, was 't wel de moeite waard? De zaak komt neer op ontnuchtering van haar liefde die wèl beschouwd, eigenlyk niets was dan... gelykhebbery. 't Vooroordeel van de oude vrouw was niet dwazer³., dan háár bestryding, niet dwazer dan 'n ongemotiveerde liefde, alleen voortgesproten uit lust in 't verbodene. Zoo-iets is, meen ik, 't slot. ‘Meen ik’ want ik zie haar schryvery eerst als ze in proef staat. (om er geen invloed op te hebben, weetje.)- En in tzelfde nummer van den Spectator dat haar laatste brokje inhield, vond ik 'n liefelykheid van v.d. Linde tegen my! Verbeeldje, ik wist niet beter of ik was wèl met dien man. Door Vosm. met hem in kennis gebracht, had ik met hem geschaakt. Maar door m'n vervelend gekorrigeer gedurende den laatsten tyd, had ik verzuimd hem te schryven, en o.a. te bedanken voor 'n toegezonden boek. Ik verzocht Vosmaer, hem te zeggen dat ik m'n schade zou inhalen als ik wat door m'n werk heen was. Vernemende dat-i z'n geld verloren had (in Amerikanen, godbetert!) schreef ik in een der noten op bundel III dat het zoo goed zou zyn hem op 'n goed traktement te plaatsen. En zie daar kryg ik in eens 'n vloed van scheldwoorden in den Spectator te lezen! Ik wist niet wat ik zag. En lees nu eens (noot 20, laatste alina) waarom? Ik gebruik daarin de woorden ‘slam of Islam’. Dit is ‘morsen’ ‘bespottelyke etymologische klucht’ ‘neuswys’. Al had ik iets gezegd dat onjuist was, of door v.d. L. voor onjuist gehouden werd, dan nog vraag ik of zoo'n scheldparty te pas komt? Maar... 't gekste is dat de man geheel en al de plank misslaat. De uitdrukking slam of Islam staat niet gelyk aan: peer- = speer of iets van dien aard, maar is even eenvoudig feitelyk waar {==168==} {>>pagina-aanduiding<<} als karsen of kersen, paerd of paard, want in 't grootst gedeelte van Indie (en in geheel Insulinde) heet 't woord Islam, slam. Vraag gy eens aan iemand die in Indie was: hoe noemt 'n inlander een Mohamedaan? En luister goed of niet ieder zegt: (mensch)⁴. orang-slam. En dan zóó te worden uitgescholden omdat ik zeide slam of Islam! Ik vraag vertiendubbeling van honorarium, 40 gl. voor 't schryven van 'n vel, en 360 gl. als schadeloosstelling voor 't uitschelden! Nu, zonder gekheid, 't is indigne⁵.! Ik ‘mors’ ik die geen regel voor de pers schryf, zonder 'm tienmaal overtewerken, uit vrees dat ik onjuist zou zyn! Hooreens, die publicistery is 'n beroerd baantje. Nu, dit wist ik al in Havelaar blz. 98 (nieuwe uitgaaf) en in Idee 62. Ook 632 komt hier te-pas. 't Schryven voor publiek is 'n vies werk!- Wees hartelyk gegroet met Uwe vrouw die we een voorspoedigen afloop toewenschen. De vyfde! Wat 'n gezin! En dat kan nog twintig jaar zoo voortgaan! Allemaal aanstaande duitsche staatsburgers! tt DD 1. aeste: takken (du.) 2. pique: plaagstoot (fr.) 3. dwazer: oorspr. stond er minder dwaas. 4. mensch: geschreven boven orang. 5. indigne: schandelijk (fr.) [29 december 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman] 29 december 1875 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr. (M.M.) Met poststempel Wiesbaden 1 29/12 75 en Delft 30 dec 75, geadresseerd aan WEDHeer J. Waltman Jr. in Delft Holland. Wiesbaden 29 Decr 75 W.H.W.! Behoorlyk ontvangen. Hartelyk dank! Ja, volgende week 't andere, heel graag!- Over Noten ben ik van uw idee.- Ik maak geen haast. Voor 10 & 20 dagen meende ik dat het voor U noodig was, om voor Ulto, nog aflg 2 te expedieeren. Ik kan dus, daar dit tòch verkeken is, nu heel kalm wachten.- Over iets anders uit uw brief, heel gaarne meer! Maar mondeling is beter. Schryven is zoo lankdradig. Hartelyk gegroet tt DD [december 1875 Rekening van G.L. Funke] Eind december 1875 Rekening met gedrukt kopje van G.L. Funke voor Multatuli wegens geleverde diensten en boeken over 1875. (M.M.) {==169==} {>>pagina-aanduiding<<} De rekening is waarschijnlijk met éen van Funkes brieven uit december meegestuurd naar Wiesbaden. De achterzijde van deze rekening is naderhand door Multatuli gebruikt voor een brief aan Funke. Zie bij 8 november 1876. Geleverd ten dienst van de WelEd Geb Heer E. Douwes Dekker te Wiesbaden 1875 3n April 1 Advert. in 't Alg Handelsbl ‘Getrouwd’ f2- 29 Novr 1 Multatuli, Vorstenschool 1- 1 Multatuli, Max Havelaar 1 92 franko: naar Londen - 375 _____ 5 295 _____ Voldaan GLFunke Ik heb U van dit bedrag in rekg gecrediteerd. Ge hebt nu nog, als bundel IV af is, te vorderen een saldo van f66.39. GLf [1875 Aantekeningen in het Memoriaal] Vermoedelijk eind 1875 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 35-36. (M.M.) Oudtestamentische Eigennamen. Dr Eberhardt Nessle th. cand. Tubingen bekroond door Dir van Teyler's Stichting en de leden van T's Ggeleerd Genootschap, vergadering 12 Novr 1875 - Vrouwennamen (uit Neuester Anzeiger Mainz) - {==170==} {>>pagina-aanduiding<<} Grieksch: Agnes die keusche Doris reichbegabte Dorothea Geschenk Gottes Eleonora } mitleidige Laura } mitleidige Helena leuchtende Irene friedliche Katharina züchtige Augusta erhabene Beata selige Clara reine Clementine sanfte Emilia artige Francisca freie Louisa muthige Lucia erleuchtete Margaretha perle Natalia lebensfrohe Ottilia gluckliche Pauline geringe Rosalia rosenschöne Sabine geraubte Ursula bärenstarke- aus hebräischen oder anderen morgenländischen Sprachen: Anna die liebliche Aline erhabene Elisabeth gottgelobte Gabriele göttliche Isabella keusche Johanna das Gnadekind Martha die betrübte Marie die wiederspenstige herbe Rebekka wohlgenährte Sarah die herrschende {==171==} {>>pagina-aanduiding<<} Susanna lilienreine Sidonia fischerin - altdeutsch sind folgende Namen: Albertine die edelberühmte Bernhardine Bährenkühne Bertha Glänzende Brigitta strahlende Emma haüsliche Frieda } friedreiche Friederika } friedreiche Gertrud Speerjungfrau Hedwig Kriegerische Hulda holde Mathilde heldin Minna zierliche Selma besitzreiche Wilhelmine Schützerin - NB. zeer veel van deze vertalingen zyn hoogst-apokrief sommigen stellig onjuist {==172==} {>>pagina-aanduiding<<} Lijst van de data en plaatsen der opvoeringen van Vorstenschool door het gezelschap Le Gras, Van Zuylen en Haspels in het jaar 1875 gegeven, overeenkomstig de verzameling affiches aanwezig in het gemeente-archief te Rotterdam. 1 maart 1875 Utrecht 2 maart 1875 Rotterdam 3 maart 1875 Leiden 4 maart 1875 Rotterdam 5 maart 1875 Utrecht 6 maart 1875 Rotterdam 9 maart 1875 Rotterdam 10 maart 1875 Delft 11 maart 1875 Rotterdam 13 maart 1875 Rotterdam 15 maart 1875 Leiden 16 maart 1875 Rotterdam 18 maart 1875 Rotterdam 19 maart 1875 Haarlem 21 maart 1875 Rotterdam 22 maart 1875 Dordrecht 23 maart 1875 Rotterdam 3 april 1875 Rotterdam 5 april 1875 Alkmaar 7 april 1875 Amsterdam 8 april 1875 Amsterdam 9 april 1875 Amsterdam 10 april 1875 Amsterdam 3 mei 1875 Rotterdam 6 mei 1875 Rotterdam 9 mei 1875 Antwerpen 11 mei 1875 Zwolle 12 mei 1875 Leeuwarden 14 mei 1875 Leeuwarden 20 mei 1875 Groningen 21 mei 1875 Groningen 27 mei 1875 Winschoten 28 mei 1875 Groningen 30 mei 1875 Harlingen 2 juni 1875 Sneek 15 juni 1875 Enkhuizen 30 juli 1875 Gouda 24 augustus 1875 Delft 25 november 1875 Rotterdam 27 november 1875 Rotterdam {==173==} {>>pagina-aanduiding<<} Het jaar 1876 {==174==} {>>pagina-aanduiding<<} {==175==} {>>pagina-aanduiding<<} In het jaar 1876 zal de polemiek rond Multatuli toenemen, maar de vijand wordt duidelijk in de verdediging gedrongen, vooral door de bijdragen van Admiraal en Loffelt aan de pennestrijd. De laatste wordt daarbij trouwens degelijk door Multatuli op weg geholpen in twee brieven van 26 en 30 januari, die de valsheid van Van Vlotens intenties aantonen met een haarscherpe analyse van diens betoogtrant. Het is een jaar waarin de schrijver ook zelf bij herhaling opmerkt dat hij in hoge mate een publieke figuur is geworden, wat dan pijnlijk kontrasteert met zijn gevoel van onmacht om zijn eigen literaire programma af te werken. Wel wordt hij afgeleid, en laat zich ook afleiden door verzoeken om literaire adviezen en kommentaren op aktuele kwesties. Zo helpt Multatuli Servaes van Rooyen in januari aan een naam voor zijn nieuwe tijdschrift; zo staat hij Günst toe delen van één van zijn brieven op te nemen in diens tijdschrift De Amstelbode; deze tracht daar vervolgens wel erg veel publicitaire munt uit te slaan, met het pijnlijke gevolg dat ook briefpassages worden afgedrukt die Multatuli nooit voor de openbaarheid had bedoeld: De Veer, die de redaktie voert over Funke's krant Het Nieuws van den Dag, had immers om die reden ontzien moeten worden. Maar als in mei Van der Voo in zijn Tolk van den Vooruitgang een aantal privé-opmerkingen van Multatuli wil publiceren als Open Brief en daarmee zelfs al reklame maakt voor zijn blad, steekt Dekker er toch een stokje voor en geeft hij precies aan binnen welke grenzen van zijn woorden gebruik gemaakt mag worden. Toch is de marktwaarde van ieder Multatuli-citaat blijkbaar zo groot dat Van der Voo en Günst om strijd voor hun beider periodieken azen op Multatuli's stellingname inzake de affaire-Jut, de roemruchte moordzaak van die dagen. Uiteindelijk worden aan hem toegeschreven teksten niet alleen in de Amstelbode gepubli- {==176==} {>>pagina-aanduiding<<} ceerd, maar ook als losse brochure bij Van der Voo's Tolk. Al met al konkludeert Multatuli in mei dat hij ‘aantrekkelyker dan wenschelyk’ is geworden. Twee klachten die in de brieven uit de periode februari tot september met enige regelmaat als oorzaak voor zijn gedrukte stemming worden aangewezen, betreffen het ‘verlies van zijn kinderen’ en het feit dat hij niet over de middelen en de vrije tijd beschikt om in Oost-Indië het heft in handen te nemen. Het in zijn ogen onvermijdelijke ineenstorten van het nederlands gezag mag er immers niet toe leiden dat ‘Insulinde een Zuidamerikaanse Republiek wordt’! Tot de faktoren die zijn stemming echter langzaam maar zeker gunstig beïnvloeden behoren de erfenis van f1000, -, die Mimi in mei krijgt en de door haar in overleg met Funke op touw gezette bloemlezing, een plan dat zich geleidelijk ontwikkelt uit het denkbeeld een aforismen-almanak te vullen met uitspraken van Multatuli. In maart heeft Mimi een selektie in eerste instantie gereed; natuurlijk is ook in dat stadium de auteur zelf al geraadpleegd, maar in mei blijkt Multatuli de zaak goeddeels in eigen hand te hebben genomen. Ook dit jaar treedt telkens Funke's onbaatzuchtige gezindheid als een bijzonder stimulerende faktor aan het licht; hij blijft iedere kans en elk voorwendsel om geld te sturen aangrijpen, steeds in de al of niet uitgesproken hoop dat het kreatieve proces weer op gang zal komen. Als in oktober daadwerkelijk een opleving volgt en de eerste zendingen voor het vervolg van Ideën VII binnenkomen, reageert Funke prompt met feilloos psychologisch inzicht door het honorarium met tien gulden te verhogen tot f50, - per vel (= 16 blz. druks). Opmerkelijk is in die periode (brief van 18 november) ook zijn pleidooi om de telkens herhaalde titel Ideën eens te vervangen. Dat zou kommercieel veel aantrekkelijker zijn; men koopt liever zelfstandige titels, naar Funke met de cijfers op tafel aantoont. De verkoop van de nieuwe Havelaar verloopt trouwens schitterend: 500 exemplaren in tien en een halve maand! Maar de auteur blijft zijn programma van 1862 trouw: zijn voornaamste werk zal voortaan Ideën heten (V.W. II, blz. 261). De uitstekende persoonlijke relatie tussen schrijver en uitgever treedt ook aan de dag als Funke tot zaakwaarnemer met ‘carte {==177==} {>>pagina-aanduiding<<} blanche’ wordt gebombardeerd, omdat in april Mimi's zusje Frédérique trouwt en het bruidspaar als cadeau een ‘Voltaire’ is toegedacht. De openhartige briefwisseling met malthusiaanse adviezen, nadat Funke zijn vijfde kind heeft gekregen, spreekt in dit verband ook klare taal. Zeer tekenend voor Multatuli's ambivalente gevoelens als het om Edu gaat, is zijn voornemen - en daarop volgende aarzeling - om de moreel belastende informatie van de nederlandse consul te Venetië ter inzage aan Funke op te sturen. Van der Linde komt - geruïneerd en wel - als bibliothecaris naar Wiesbaden en neemt ter voorbereiding daarvan de verbroken korrespondentie weer op. Dekker wil niet de minste zijn en verdringt zijn rancune, maar toont zich opgelucht als hun onderlinge kontakten toch sporadisch blijven en zich nagenoeg beperken tot schaak- en damproblemen. Aan bezoekers uit Nederland is overigens geen gebrek; de wiskundige Versluys uit Groningen komt van 18 tot 22 april in Wiesbaden logeren (en ‘dat doet Dek goed’ konstateert Mimi). In juli zijn ‘twee dames uit Holland’ op bezoek en Waltman komt over in augustus, maar de lang verbeide komst van Funke en zijn vrouw wordt opnieuw uitgesteld. Tiele wordt in juli met nadruk uitgenodigd; met hem ontwikkelt Multatuli een van de levendigste korrespondenties die onder meer drie lange boeiende brieven in die ene maand oplevert. Ook Korteweg wordt dringend geïnviteerd, nadat hij als docent wiskunde aan de Militaire Academie in Breda is ontslagen. Hij wordt door generaal Von Willes te vooruitstrevend geacht, wat uiteraard Multatuli's meeleven prikkelt. Toch is diens objektiviteit opmerkelijk als hij óók begrip toont voor Von Willes, die tenminste niet de gelegenheid aangrijpt om Korteweg persoonlijk zwart te maken. Dat is vanuit Multatuli's optiek al een teken van vergaande souplesse en verdraagzaamheid. Mina Krüseman - in zoverre partij in de kwestie dat haar ‘élève’ Elise Baart met Korteweg verloofd is - laat de gelegenheid niet voorbijgaan om een kleine, opnieuw volstrekt onzinnige intrige tegen ‘Mul’ op touw te zetten. Merkwaardig genoeg is er in mei sprake van dat Mimi naar Brussel zal gaan om een schuld in te lossen bij Willème, de vroegere hospita van Tine, die een aantal koffers met papieren van Multa- {==178==} {>>pagina-aanduiding<<} tuli in onderpand heeft. Ook in '78 tijdens de lezingentoernee komt deze zaak herhaaldelijk aan de orde als een specifiek belang van Mimi; gaat het mede om haar brieven aan Dekker? Het zal tenslotte tot 1880 duren voor de voornemens inzake Willème worden uitgevoerd. De eerste helft van de franse Havelaar-editie verschijnt in september; de tweede helft volgt in december. Ook de bloemlezing komt in afleveringen op de markt tussen september en november, terwijl in die laatste maand ook drie gedeelten van Ideën VII van de pers komen. Met name de Wouter-passages over pater Jansen en zijn Styntje vinden dadelijk bijval. Nationaal en internationaal (in september komen er berichten binnen over de positieve ontvangst van verscheidene werken van Multatuli in de spaanse vertaling van baron Nahuys in Buenos Aires) is er al met al veel weerklank en succes; niettemin bereikt Multatuli's depressie in diezelfde periode zijn dieptepunt (een brief aan Kok geeft tot in het handschrift blijk van zijn verscheurde gemoedsgesteldheid) waarvan hij enkele weken later op mirakuleuze wijze hersteld blijkt: op 17 en 25 oktober spreekt hij zelf van ‘opstanding’. Maar één van de kwetsendste aanvallen op Multatuli staat dan alweer op stapel: in november verschijnt een dik boek van A. Buys, Gedachten (enz.), waarmee de auteur Multatuli's Ideën rechtstreeks konkurrentie hoopt aan te doen. Wat Dekker vooral steekt, als hij het boek in december onder ogen krijgt, is dat het hier opnieuw een teleurgestelde discipel betreft. In dit geval gaat het zelfs om een afgewezen toenaderingspoging van een wel heel bijzonder karakter; alleen aan een goede vriend als Roorda doet Multatuli die zaak volledig uit de doeken (brief van 15 december). Dat er ook nog een vage hof-intrige rond deze kwestie speelt maakt het geval des te pikanter. Ondanks de felle kleuren van bewondering en verguizing waarmee de Multatuli-receptie zich ook toen al tooide, blijft voor de huidige lezer van de brieven en dokumenten toch het belangrijkste dat ook in 1876 Multatuli's korrespondentie telkens weer briljante passages bevat waarin speels en gevat tal van onderwerpen worden aangesneden, vaak met in hedendaagse ogen tekortschietende kennis van zaken, maar ook met de onbevangenheid van de typisch 19e eeuwse dilettant, die met smaak zijn steeds opmer- {==179==} {>>pagina-aanduiding<<} kelijke inzichten uiteenzet over uiteenlopende onderwerpen als geneeskunde (11 maart aan Waltman), politiek (5 april aan Boulet), literatuur (9 december aan Van Hall) en taalkunde (telkens opnieuw aan vele korrespondenten); op dit laatste terrein getuigen de eindeloze aantekeningen in het Memoriaal - hier op blz. 586 e.v. - op zijn minst van niet aflatende belangstelling. Onsystematisch als dit rijke materiaal is, had het bij minder gebrek aan bewegingsruimte tot een studie over vergelijkende taalkunde kunnen leiden, wellicht even prikkelend zij het ook tijdgebonden, als de Millioenen-studiën waren op het gebied van de kansrekening. HvdB {==180==} {>>pagina-aanduiding<<} Brieven en documenten [januari 1876 Rekening-courant Multatuli en G.L. Funke] Begin januari 1876 Rekening-courant van Multatuli met G.L. Funke in het Memoriaal, blz. XVI en XVII. (M.M.) Het bovenste gedeelte betreft de credit-, het onderste gedeelte de debetzijde. Multatuli heeft dus f66, - van Funke tegoed. 1875 Novemb Volgens br. 20 November voor herziening 3 druk bund III & IV f500 Aug 27 Saldo vs brief 27 aug 1875 f228 Nov 20 remise 100 Present exempl. Havelaar Dec 5 remise 100 Volgens rekening f.5.29 6 _____ Saldo 66 [januari 1876 Artikel in de Tolk van den Vooruitgang] Begin januari 1876 Artikel van G.W. van der Voo in De Tolk van den Vooruitgang, 1e bundel, afl. 3, blz. 65-67. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Zie voor vorige afleveringen Begin sept. en Begin nov. 1875. De bestrijders van Multatuli. III. Het deed mij leed, dat ik in mijn antwoord aan Cohen Stuart (bl. 47) te weinig plaats had; aan het slot zoude ik gaarne een paar aanhalingen gesteld hebben uit een brief in 1839 uit Egypte geschreven aan Heinrich Heine, die aan den briefschrijver zijn ‘Reisebilder’ had opgedragen. Omdat C.S. de aanval van Van Vloten toch goedkeurde, niettegenstaande hij hem meer kwalijk nam dan ik, wil ik hier uit gemelden brief eenige volzinnen meêdelen: {==181==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Neen, men moet geen bittere kritiek voeren over mannen, die, niettegenstaande hunne gebreken, gewichtige diensten aan 't menschdom bewezen; want, er is bijna geen der aldus berispte mannen, die niet meent, dat zijne handelwijze nuttig is voor zijne medemenschen; en men heeft hierin niet altijd ongelijk. Het is dikwerf zeer goed gestrengheid met rechtvaardigheid te paren; doch niets billijkt de ondankbaarheid. Er is niets heiliger voor den mensch dan de mensch zelf; en, wachten wij ons om met heilige zaken heiligschendend den spot te drijven. Hij, die zijn natuurgenoot op de wijze van Voltaire te pronk stelt, handelt als beul, niet als leeraar.’ ‘Laten wij aan de kinderen van het verledene die wapenen over, welke reeds door onzen tijd afgekeurd worden en welke de toekomst zal verbrijzelen. Ik ga verder en beweer dat, in 't algemeen gesproken, het even onzedelijk is, de misslagen en zwakheden van een vermogend man vooral gedurende zijn leven, openbaar te maken, als het onzedelijk was in Rousseau (die niet voor een priester gebiecht zou hebben) in het aanschijn der wereld de belijdenis zijner schanddaden af te leggen, want men verguist, of wel men zaait aan den anderen kant een noodlottig wantrouwen onder het volk, dat men inneemt tegen wetenschap en genie.’ Deze aanhalingen drukken geheel mijne opvatting uit omtrent de kritiek, zoo als Van Vloten die voerde en door C.S. gesteund werd. Ik beweer, dat ze nadeelig werkt, dat de goede zijde er niet van is aan te wijzen, maar dat door het goede te erkennen en te waarderen, de zwakke punten, zoo als steeds is gebleken, in de algemeene beschaving wegvallen. (....) Rotterdam, 25 Dec. 1875. G.W. van der Voo [4 januari 1876 Artikel van Roorda van Eysinga in Het Schoolblad] 4 januari 1876 Artikel van S.E.W. Roorda van Eysinga in Het Schoolblad, vijfde jrg. no. 4. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Fragment. {==182==} {>>pagina-aanduiding<<} Nog eens Multatuli Aan den heer J. Versluys, mede-redacteur van Het Schoolblad. Rolle, 18 Dec., '75. Waarde Vriend! ‘Een oud-ondermeester¹.’ heeft in uw weekblad een en ander gezegd over Multatuli en den strijd, die tegen hem wordt gevoerd. Vergun mij een woord daarbij te voegen. De strijd wordt voornamelijk gevoerd door de firma Cohen Stuart (vader en zoon) en door Dr. van Vloten. Over de firma St. zal ik kort zijn. Ik ken de aanleiding tot de openlijke vredebreuk².. Zij rekent er op, dat over den oorsprong der geschiedenis het geheim worde bewaard. En zij bedriegt zich hierin niet. Ik zal evenmin als Multatuli het geheim verraden, al is het in den hoogsten graad belangwekkend. Maar wel mag ik het volgende openbaar maken: St. I zegt, dat hij aan Multatuli ‘zeer vertrouwelijke mededeelingen’ deed omtrent zijn zoon. Maar hij verzwijgt, dat hij geen enkelen brief besloot met den gebruikelijken vorm: ‘Met achting noem ik mij’ enz. Multatuli verzocht hem beleefd te zijn, maar St. I verklaarde hem niet te kunnen achten. Men ziet, de man is groot in ‘kleine deugd.’ Hij moest echter, om zich gelijk te blijven, ook het ‘Mijnheer’ weigeren aan ieder, die zijn heer niet is. Maar zijne brieven vingen behoorlijk aan met ‘Heer’ en eindigden met: ‘Uw dienaar.’ Ik laat gaarne ieder verstandig en welgeaard man beslissen over deze mijne uitspraak: Een persoon, die omtrent zijn kind zeer vertrouwelijke mededeelingen doet aan iemand, dien hij zegt niet te kunnen achten, gooit zich weg. St. I schreef daarop in Dr. Feringa's Vrije Gedachte een opstel³., waarin hij Multatuli's ‘waarheidsliefde’ betwijfelde en aanrandde. St. I wordt, geloof ik, gerangschikt onder onze oriëntalisten en kan dus geacht worden te weten, hoe Carlyle oordeelt over de lieden, die aan Mahomed's waarheidsliefde twijfelden. Men zal in dit opstel, dat door den heer Görlitz in zijne Bibliotheek der Geschiedenis vertaald werd, zien, dat zulk een twijfel alleen te wijten is aan gemis van waarheidszin bij den twijfelaar zelven. Men kan zijne verontwaardiging niet onderdrukken, als men leest, dat St. I zich ergert aan Multatuli's gemis van gemoedelijk- {==183==} {>>pagina-aanduiding<<} heid, maar men begrijpt volkomen, dat iemand als hij lacht om de kemelshuid van den martelaar. Want hij zelf heeft nooit voor moederlandsche of Javaansche armen iets gewaagd of geleden, noch voor hen gestreden. Hij heeft sinds ongeveer dertig jaren tusschen de twee en drie tonnen gouds aan landstraktement opgestoken. En wat heeft hij daarvoor geleverd? Aan al die huichelarij, waarin ook het Indisch Genootschap sterk is, waar op zalvenden toon gesproken wordt over het drukkende van het Indische belastingstelsel door lieden, die Javaansche koffiplanters hebben uitgezogen, moest toch eens een einde komen. Ik zond vóór ruim veertien maanden in den geest van het bovenstaande een opstel aan Het Vaderland, maar hoorde of zag er niets van, en besloot toen een uitvoerig artikel saam te stellen: Mahomed en Multatuli, voor den Spectator. Maar een mijner vrienden, die dit wist, schreef mij, dat Douwes Dekker het onnoodig achtte. St. I beklaagt de armen, die weinig vleesch kunnen eten. Voor het aan hem verkwiste traktement zou menig pond te koop zijn. Hij geve het geld dus terug of hebbe de schaamte te zwijgen over Multatuli's gebrek aan gemoedelijkheid. St. II meende toen ook te moeten optreden met een artikel⁴. in De Banier, een tijdschrift, geloof ik, van het jonge Holland. Hij die van Multatuli denken had geleerd, speelde de rol van jongelingen, die hunne vroegere min slaan. Aangemoedigd of boos door het bijna algemeene stilzwijgen der minachting en der onverschilligheid, begint hij nu harder te schreeuwen in den Tolk van den Vooruitgang, en verwijt hem nu het ‘slechte’, door hem bedreven vóór de vriendschapsbreuk, dus uit den tijd toen hij, St. II, brieven vol bewondering en eerbied aan Multatuli schreef. Walgelijker zelfverachting ken ik niet. En zoo handelt de zoon van een vader, die beweerde zoo kiesch te zijn op het punt van achting! Wat St. II zegt over het ‘in goeden doen’ zijn van Multatuli, is een leugen. De rekruut slaat een toon aan, dien men ter nauwernood in een verdienstelijk generaal zou dulden. Als een aartje naar zijn vaartje meent ook hij, dat men anderen rekenschap mag vragen, al heeft men zelf op niets te wijzen. Wenden wij het hoofd of van de firma St. {==184==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik heb lang geaarzeld deel te nemen aan den strijd van Dr. van Vloten tegen Multatuli, omdat Dr. v. Vl. de eerste en een der weinigen is geweest, die hunne afkeuring hebben uitgesproken over ‘den dommen en gemeenen streek van Sloet⁵.’ (uitdrukking van den Minister Fransen van de Putte), jegens mij gepleegd. Ook nu zal ik niets zeggen over het geschil tusschen de twee wijsgeeren. Laat hen zelven dit uitvechten. Maar sinds lang heeft het mij geërgerd, dat Dr. van Vloten eene dame, die zich niet in den strijd gemengd had, in het openbaar heeft aangevallen. Hoe zou hij te moede zijn, als de heeren Réville, Opzoomer, de Vries, Pierson, Rauwenhoff, de Keyser, enz. Mevrouw van Vloten in den strijd mengden? Zoo in den eerstvolgenden oorlog Fransche soldaten weêrloze Duitsche vrouwen beleedigden, verminkten, mishandelden, schonden of door het slijk sleepten, zou de kreet van Dr. van Vloten's verontwaardiging weêrgalmen door het gansche land. Ik ben geen kenner der harten en treed dus niet in het vermoeden van enkelen, dat Dr. van Vl. uit wangunst den strijd tegen Multatuli heeft aanvaard. Hij heeft genoeg aan zijn roem. ‘Arbeid’, schreef Multatuli ‘is de hoogste moraliteit.’ En den roem van die hoogste zedelijkheid droeg Dr. v. Vl. in volle mate weg. Arbeidzamer man is niet denkbaar. Hij heeft gewoekerd met de talenten, die de Natuur, al was het dan ook in veel mindere mate dan aan Multatuli, hem schonk. Hij was een goed rentmeester, en elke regeering, behalve die van Jan Salie, zou tot hem zeggen: ‘Over veel zijt gij gesteld geweest, over veel zal ik u zetten.’ Maar ik mag wel vragen in naam van welk beginsel Dr. van Vloten eene vrouw, die zich in het openbaar onzijdig hield, aanrandde? Hij riep Nederland toe: ‘En zoekt ge een man, ik ben die man, van Vloten!’ Maar is zijn aanval tegen Mevrouw Douwes Dekker niet zoo onmannelijk mooglijk? Zoo Multatuli, gelijk van Haren, sinds jaren dood was, zou Dr. v. Vl. in naam der waarheidsliefde en der billijkheid, bladzijden vol schrijven tegen een vonnis, geslagen zonder kennis van al de bijzonderheden. En hij kent mevrouw Douwes Dekker niet. Ik wensch niet uit- {==185==} {>>pagina-aanduiding<<} voerig te spreken over eene levende dame in een blad, dat onder ieders oogen komt, maar ik durf te voorspellen, dat het voor Multatuli een zijner schoonste eeretitels zal zijn bij den nakomeling, het hart van die buitengewone vrouw te hebben gewonnen en behouden. Handelt Dr. v. Vl. dan volgens de regelen van den kunstsmaak en de schoonheidsleer? Eene kunstenares schreef mij: ‘Ik vind v. Vl.'s geschrijf tegen Multatuli in den Levensbode zoo unschön’. De van Vloten van 1875, die Multatuli en zijne vrouw aanviel, worde weder de edelmoedige van Vloten van 1864, die Multatuli, Stieltjes en mij verdedigde, en verlate een weg, waarop elke schrede voorwaarts hem te staan zou komen op het verlies van zijn naam als man. Moge het jaar 1876 niet de beschaamde getuige zijn van zijne verdere onwaardige aanvallen! De heer van Vloten geve den onderwijzers niet alleen nuttige handboeken, maar ook een voorbeeld van zelfverloochening. Geene klasse van staatsburgers heeft aan zulke aanmoediging meer behoefte dan zij. Hij biede Multatuli zijne verontschuldigingen aan, en ieder weldenkende zal hem toejuichen. (....) Rolle aan 't Meer van Genève, 21 Dec. '75. Uw vriend: S.E.W. Roorda van Eysinga. 1. oud-ondermeester: zie bij 14 december 1875. 2. vredebreuk: zie de briefwisseling Multatuli-Cohen Stuart V.W. XVI, o.a. blz. 55. 3. opstel: zie V.W. XVI, blz. 847 e.v. 4. artikel in De Banier: het betreft hier ‘Multatuli-vergoding’ in het februari-nummer van De Banier, blz. 307-328 (fotokopie M.M.). 5. Sloet: zie Biografische aantekeningen, V.W. X en XI. [10 januari 1876 Twee bijdragen in de Nederlandsche Kunstbode] 10 januari 1876 Twee bijdragen van J. van Vloten aan de Nederlandsche Kunstbode, 3e jrg., blz. 5-6. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De heer loffelt en 't ‘Onkruid onder de Tarwe’. In zijn engelsch overzicht over de Nederlandsche Letteren van 't vorige jaar behandelt de Heer Loffelt natuurlijk ook bovengenoemd geschriftjen, in verband met dat van Vosmaer, dat er de naaste aanleiding toe gaf. Hij wijst daarbij op beiden, als twee verschillende proeven van kritiek-opvatting, na 't mijne eerst een ‘moorddadigen aanval op het karakter van Multatuli naar aanleiding van zijn schriften’ genoemd te hebben. Ik had zeker recht gehad, een juister opvatting en voorstelling der dingen van hem {==186==} {>>pagina-aanduiding<<} te verwachten; daar ik echter gaarne aan zijn goede trouw geloof, en hij dus zelf beiden blijkt te derven, zal ik de vrijheid nemen, ze hem - en wie in zijn misvatting deelen mochten - hier in luttel woorden te geven. Vooreerst is er bij Vosmaer van kritiek geen sprake, en komt, in dit opzicht, Loffelts terugblik op zijn Rembrandt reeds geheel ten onpas. Die Rembrandt toch is het door en door gezond gewrocht van een door kunststudie en onderzoek gevormden geest; terwijl Een Zaayer - van welken hier sprake is - het ziekelijk voortbrengsel van een - hopen wij, slechts tijdelijk - verbijsterd brein mag heeten. Wat voorts den ‘moorddadigen aanval’ betreft, die komt hier geheel ten onrechte als doel voor, en werpt daardoor een onverdienden blaam op hem, die hem heet te doen. Is er van ‘doodslag’ sprake, dan kan dit alleen in zoover wezen, als deze een natuurlijk, uit den aard der zaak voortvloeyend gevolg der met de meeste billijkheid en onpartijdigheid toegepaste beginselen eener letterkundige kritiek was, gelijk ze door den schrijver, op wien ze werden toegepast, zelf bij anderen gevorderd wordt. In zijn aanprijzing toch van Busken Huet's Letterkundige Fantaziën zegt Multatuli met ronde woorden: ‘dàt is kritiek; zij zegt niet maar, dat een of ander geschrift haar behaagt, maar behandelt - naar aanleiding zijner geschriften - den schrijver’. Waarom dan omtrent hem zelf niet geduld, wat hij omtrent anderen prijst en verlangt? Heb ik misgetast in mijne beschouwing, men wijze 't mij aan, en ik zal gaarne de eerste zijn, om mijn ongelijk te erkennen; doch men beschuldige mij niet van moorddadige aanslagen en dergelijke, waar 't eenvoudige streven was, tot een juist inzicht der dingen te komen, langs den weg, door den man, dien 't gold, zelf als dien der ware ‘kritiek’ aangeprezen. Baas boven baas. Loffelts misvatting en averechtsche voorstelling mijner bedoelingen wordt verre overtroffen door het vermakelijke misverstand eener met Busken Huet briefwisselende jonge juffer. Deze verkeert in den zoeten waan, dat ik 't op Multatuli's ‘zedelijke verbetering’ had toegelegd, noemt dat ‘Farizeeuws’, en zegt daardoor ‘antipathie’ tegen mij te hebben opgevat! Had zij met wat meer kalmte mijn opstel gelezen, zij zou dunkt mij tot een ander inzicht gekomen zijn. Zij blijkt echter geheel uit Multatuli's ver- {==187==} {>>pagina-aanduiding<<} ouderde genie-school te wezen, volgens welke zulk een genie onvolledig is, wanneer het niet de noodige zedelijkheid mist, zich in tuchtelooze kromme sprongen te buiten gaat; de bekende voorstelling, die Douwes Dekker zijn arme vrouw zoo behendig heeft weten op te dringen. Een genie, dat aan orde en tucht, aan zedelijke beginselen en derg. hecht, zou volgens deze opvatting slechts een mislukt genie mogen heeten. Het is juist tegen deze multatuliaansche dwaasheid, dat ik ben opgekomen; niet om hèm zedelijk te verbeteren, gelijk deze jeudige schrijfster vermoedt, maar om wat gezonder begrippen omtrent leven en wereld, in verhouding ook tot groote dichters en kunstenaars, ingang te doen vinden, dan hij en zijne geestverwanten prediken. Busken Huet, hare woorden in zijn Dagblad aanhalende, zegt dan zelf ook, dat hij niet gelooft, zij mijn bedoeling gevat heeft, maar ‘de klip aanwijst, waarop men ook bij de meeste vastheid van hand gevaar loopt te stranden’. Die klip is dan zeker het onverstand van sommige bevooroordeelde lezers en lezeressen, waar tegenover gelukkig een veel grooter aantal staat, dat van een helder doorzicht in dezen heeft blijk gegeven. Om tot zulk een doorzicht te geraken, dient men echter een anderen weg in te slaan, dan de aan 't meer van Genève over dezelfde zaak in 't wilde doordravende Heer Roorda van Eysinga, die zich niet eens de moeite geeft te lezen, wat ik er over schreef. Hij betuigt toch, met de meest argelooze naïveteit - en alsof dat zoo hoorde - dat hij, zelfs in zijn onvolledigen vorm in den Tolk, het Onkruid onder de Tarwe, niet onder de oogen heeft gehad, en slaat er toch - natuurlijk als een blinde over de kleuren - met het grootste zelfvertrouwen over door, naar aanleiding van 't geen hij er van deze en gene Multatuli-narren - gelijk er van beiderlei kunne nog altoos gevonden worden - over opving. Trouwens, hij-zelf blijkt kennelijk tot hun ras te behooren, door dezelfde ziekte te zijn aangetast, die hem 's mans opgevijzeld klatergoud en boerenbedriegende grootspraak voor echt metaal en klinkklare waarheid doet aannemen en uitventen. Ik heb dus ook weinig hoop, dat hem een werkelijke kennismaking met mijn welmeenend geschriftjen tot een juister inzicht stemmen zal. Wil hij 't intusschen beproeven, 't is mij wel. In elk geval echter hebbe hij voortaan het verstand, niet over zaken te schrijven, van {==188==} {>>pagina-aanduiding<<} welke hij zelf betuigt, niet eens door eigen kennisneming iets af te weten. [januari 1876 Recensie Max Havelaar in Het Familieblad] Medio januari 1876 Bespreking door G. Kepper van de vierde druk van de Max Havelaar in Het Familieblad, 1e jrg., no. 1, blz. 28-30. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Oorspronkelijke letterkunde. Multatuli. Max Havelaar, 4e druk. Ziende blind en hoorende doof zijn, is een leelijke hebbelijkheid, en toch is deze veelal het erfdeel van hen, die geroepen werden om het roer van den Staat te besturen. Hoezeer moet er niet op hetzelfde aambeeld geslagen, hoe herhaaldelijk moet niet met onverbiddelijke gestrengheid op bestaande gebreken gewezen worden, voordat 's lands vaderen uit den zwijmel, waarin dagelijksche beslommeringen hen doken, beginnen te ontwaken en zich de oogen uitwrijven. En zelfs in de dagen dat er een ‘Max Havelaar’ verscheen, die recht kwam vragen tegen verdrukking; toen er een man opstond, om met hartstochtelijke verontwaardiging in heftige, maar toch schoone, en bovenal duidelijke en begrijpelijke taal tot een regeering en natie te spreken, en als met een donderslag de toenmalige bewindslieden, die over het heerlijk Insulinde hadden te bevelen, uit den dut te doen ontwaken - in die dagen sluimerde men maar al te spoedig weder in, na wat van den schrik bekomen te zijn, en liet weer het water over den akker loopen. De ‘Max Havelaar’ is verslonden, is bewonderd, heeft ‘opgang gemaakt,’ zooals men dat noemt; de nagalm van dien roep is zelfs tot in 's ministers kabinet doorgedrongen en vond in de overzeesche gewesten luiden weerklank; zelfs verwaardigde men zich aldaar een onderzoek in te stellen, dat dezelfde resultaten heeft gehad, als alle andere officieele enquêtes; resultaten waarvan de waarde door het nederigste der cijfers wordt voorgesteld. Algemeen heeft men de ‘Havelaar’ als literarisch voortbrengsel laten recht wedervaren; de schoonheden daarvan zijn erkend, de {==189==} {>>pagina-aanduiding<<} kracht van het betoog is gevoeld. Doch het eigenlijke doel - Multatuli erkent dit in de vierde uitgave * met te verklaren bitterheid, het eigenlijke doel is gemist. Maar toch niet zóó zeer gemist, als de schrijver zich dit in zijn verklaarbare wreveligheid schijnt voor te stellen. Wij gelooven, dat diezelfde Max Havelaar meer nut gesticht, meer goed gedaan heeft dan men oppervlakkig zou zeggen; al worden ook thans nog wel Havelaars bespat door den modder van Slijmeringen en Droogstoppels; al heeft de Natie nog niet in ronde woorden ‘recht geëischt in de Havelaarszaak.’ Dat er een herdruk van den Max Havelaar noodig was, is een zaak, die van zelf spreekt, en onze aankondiging zou in gewone omstandigheden kunnen volstaan met het uitdrukken van onze bevreemding, dat dit werk het eerst tot een vierden druk gebracht heeft; 't geen bewijzen kan dat het wel veel - maar zeer zeker nog niet genoeg gelezen is. Doch deze uitgave heeft niet alleen de eigenaardigheid, dat zij door den auteur herzien is, maar dat daaraan belangrijke aanteekeningen en ophelderingen zijn toegevoegd, die op zich zelven een uitvoerige bespreking zouden kunnen uitlokken. Die aanteekeningen verhoogen voorzeker de waarde van het werk. De auteur was het niet geheel met zich zelven eens, in hoeverre er behoefte aan nadere opheldering bestond. Op bladzijde 340 toch lezen wij: ‘Wat nu deze nieuwe uitgaaf betreft, ik stond bij de noten die straks volgen, gedurig in twijfel over de meer of mindere behoefte aan toelichting. Dit bezwaar is tweeledig, en betreft zoowel het ophelderen van 'n maleische of vreemdklinkende uitdrukking, als de staving der feiten die in den Havelaar worden meegedeeld. Ik weet nog altijd niet hoe diep 't door de Van Twisten uitgestrooid praatje ‘dat ik maar 'n roman had geschreven’ wortel heeft geschoten? Durft men de door mij overgelegde officieele stukken voor onecht houden? Hiervan is me niets ter oore gekomen. Dewijl men echter bij voortduring weigert mij de plaats in te {==190==} {>>pagina-aanduiding<<} ruimen die me zou toekomen indien ze voor echt worden erkend, viel 't mij moeielijk 't juiste midden te vinden tusschen te veel en te weinig rechtvaardiging. Ik liep telkens gevaar 't justificeeren over te slaan van iets dat in de oogen van sommige lezers bewijs kon noodig hebben, en elders iets met bewijzen te staven dat alle verdere toelichting missen kon, een fout die me zou blootstellen aan de - gewoonlijk verkeerde! - toepassing van 't bekende: qui s'excuse s' accuse¹.. Te excuzeeren nu heb ik, die mijn plicht deed, niets. Nederland deed zijn plicht niet, en heeft zich te verontschuldigen dat het tegen Havelaar partij trekt voor schelmerij. Zóó is de zaak! ‘De weifeling dan tusschen te veel of te weinig justificatie der aangevoerde feiten, hinderde mij zeer. Maar zie, tamelijk ver reeds gevorderd met het afwerken der noten, bleek me dat ik bezig was de grenzen der mij gegunde ruimte - een ruimte die ik zelf vroeger voldoende had gerekend - zeer ver te overschrijden. Mijn aanteekeningen, toelichtingen en ophelderingen op filologisch, land- en volkenkundig of historisch terrein, dreigden weldra den oorspronkelijken tekst in uitgebreidheid te boven te gaan. Het hierdoor noodzakelijk geworden knotten was me een verdrietig werk, en ik ben zoo vrij te gelooven dat de lezer er iets bij verliest.’ Wij vermeenen dat Multatuli gerust de vrijheid mocht nemen om dit te gelooven; want de lezer heeft, naar vele wetenswaardigheden en ophelderingen in deze nieuwe uitgave te oordeelen, daar hoogstwaarschijnlijk iets bij verloren - evenzeer als de auteur zelf er bij gewonnen zou hebben, wanneer pagina's als bl. 342-344, althans onafscheidelijk verbonden aan een werk als de Max Havelaar, niet uit zijne pen waren gevloeid. Ieder, die den Max Havelaar naar waarde schat, zal dit moeten beamen; doch waar hij zich in scherpe, sarkastische bewoordingen er over beklaagt, dat sinds het eerst verschijnen van dat werk alles nagenoeg het oude gebleven is, spreekt weer de innige verontwaardiging, die ons in den Havelaar placht mee te sleepen. Helaas, niet alleen op Indische toestanden slaat het, wat Multatuli in die aanteekeningen en ophelderingen bij de uitgaaf van 1875 schrijft: ‘Zoo volgde na elk versleten experiment een nieuw experiment. {==191==} {>>pagina-aanduiding<<} Na elke verbruikte kwakzalverij, een nieuwe kwakzalverij. Bij elk nieuw ministerie een nieuw arkanum. Voor elk nieuw arkanum nieuwe ministers, bestemd gewoonlijk meer jaren den overladen pensioenstaat te bezwaren, dan ze maanden op 't kussen hadden gezeten. En de Twee-Kamer aan 't redevoeren! En de kieskollegien aan 't opvijzelen of zwartmaken! En 't Volk aan 't luisteren! Al die nieuwigheden werden onderzocht, beproefd, toegepast, ingevoerd. In Indie maakte men de hoofden, de Europesche ambtenaren, en vooral de bevolking biengoeng met de onophoudelijke changements-à-vue².... en er zou niets veranderd zijn na den Havelaar? Ten gevolge van den Havelaar? Allons donc! Er is nà en tengevolge van dat boek, in Indië geschied wat er met Jan Klaassen's horloge gebeurde. Men had dien wijsgeer de opmerking gemaakt, dat het werk vuil was, en daarom verkeerd liep. Fluks wierp hij 't in de goot, en reinigde het met 'n stalbezem. Volgens andere traditien van de haagsche poppenkast zette onze politikus er den hak van z'n klomp op. Ik kan den lezer verzekeren, dat er werkelijk veel veranderd is in dat horloge!’ Niet uitsluitend koloniën, ook andere departementen van algemeen bestuur lijden aan een dergelijk malaise en de toestand is gaandeweg van dien aard geworden, dat men haast geneigd zou zijn, om aan de hooggeroemde en schier als axioma aangenomen zegeningen van het constitutioneele stelsel te gaan twijfelen. Het parlementair raderwerk ten onzent loopt stroever dan ooit, en de belangrijkste zaken, die om een spoedige afdoening schreeuwen, blijven hangende, omdat regeering en volksvertegenwoordiging 't niet samen eens kunnen worden. Inzonderheid is dit het geval met het Departement van Oorlog, dat reeds een tal van ministers versleten heeft, zonder dat men dan maar een enkele schrede nader tot het doel is gekomen. En toch is deze aangelegenheid niets minder gewichtig dan de hervormingen in Indië, waarop Multatuli reeds voor jaren met zooveel zeggingskracht aandrong. Weet men dan niet dat een azuurblauwe lucht eensklaps bedekt kan worden door zware onweerswolken, waar kort te voren nog nauw merkbare wolkjes aan den gezichteinder speelden? Ziet men dan thans niet de zwarte koppen, die zich aan den koperkleurigen horizon samenpakken? Al is de toestand onrustbarend, men mag niet onbillijk zijn en {==192==} {>>pagina-aanduiding<<} over 't hoofd zien, wat er, trots de tegenwerking van alle kanten, niettegenstaande het noodlottige van de partijdrift, die onze Kamer in een tournooi herschiep, reeds partieel gedaan is. Zoo was de pas afgetreden minister van oorlog ijverig werkzaam geweest, om zooveel in zijn vermogen was, het bestaande te verbeteren, en dus is er bij het ‘onderzoeken, beproeven, toepassen, en invoeren van al die nieuwigheden’, waarvan Multatuli gewaagt, toch ook wel iets goeds en bruikbaars tot stand gekomen. Of zou de omineuse voorspelling, die Multatuli de Nederlandsche natie naar het hoofd werpt, zou die waarheid bevatten?... ‘Nederland heeft niet verkozen recht te doen in de Havelaarszaak. Zoolang tweemaal twee vier zal wezen, blijft het zeker dat dit verzuim - dat deze misdaad! - het punt van uitgang worden zal van 't verlies zijner Indische bezittingen. Wie deze voorspelling wantrouwt omdat heden, en dus slechts vijftien jaren na m'n zeer gedwongen optreden, de Hollandsche vlag nog altijd te Batavia waait, verraadt de nauwte van z'n politieken blik. Meent men dat omkeeringen als die welke Insulinde tegemoet gaat, en waarmee faktisch reeds 'n aanvang gemaakt is - ziet ge dit niet, Nederlanders? - kunnen plaats grijpen in 'n bestek als voldoende wezen zou voor 'n dagelijksch voorvalletje uit het bijzonder leven? In 't leven der Staten is vijftien jaar minder dan 'n oogenblik.’ Zouden wij binnen zekere grenzen dit betoog niet mogen omkeeren en aanvoeren, dat hervormingen op zoo groote schaal, als die noodig zijn, niet in een dag uitgevoerd worden, niet in een oogwenk hare zegeningen verspreiden. Hoeveel rustelooze arbeid en volharding, hoeveel tijd is er niet toe noodig, om met tradities te breken en ingeworteld kwaad uit te roeien? Hoe vaak leden de beste bedoelingen niet schipbreuk op tegenwerking en vooroordeel, hoe ontzettend groote stap is er niet tusschen de schoone theorie - en de moeitevolle praktijk? De schrille toon, die ons uit het appendix van den Max Havelaar tegenklinkt, is desniettemin te verklaren; de profetische woorden van Multatuli zijn veelal in den wind geslagen en datgene, wat de grootste deugd ook thans nog van dat werk moet genoemd worden - ‘dat het actueel is’ - thans moet dit tevens als de grootste ramp voor ons vaderland worden aangemerkt... George Kepper. 1. qui s'excuse etc: wie zich verontschuldigt, beschuldigt zich (fr.) 2. changements-à-vue: decorwisselingen bij open doek (fr.) {==193==} {>>pagina-aanduiding<<} [januari 1876 Artikel Admiraal in Nederland] Medio januari 1876 Artikel van Aart Admiraal over Multatuli (I) in Nederland, eerste stuk, blz. 39-56. Fragment. (M.M.) Zie voor het vervolg bij Medio februari. Met enig sarkasme geeft Admiraal een exposé over de deugden en ‘geheime’ gebreken van het Kultuurstelsel en wijst op de assistent-resident die - tevergeefs - poogde het lot van de geknevelde inlanders te verbeteren. Hij bespreekt vervolgens een aantal werken van Multatuli vanuit het gezichtspunt: wat mocht Multatuli zeggen tot het volk van Nederland na al zijn wedervaren? En de uitkomst is: Multatuli's recht en zijn plicht tot spreken. Hij behandelt Indrukken van den Dag, Vrijen arbeid in Indië en Minnebrieven. Hij besluit: (....) Maar wij zijn nu nog slechts bij de Minnebrieven. En daar is nog geen spraak van zege. Daar is echter spraak van recht. Ik hoop in 't licht te hebben gesteld, - ik hoop den onverschilligste, ja den vijandigste te hebben doen gevoelen, dat hij recht van spreken had. Dat recht is hem, door de moorddadige koudheid van zijn landgenooten, als 't ware opgedrongen. Welnu, de wegvarende landvoogd¹. had gewaagd of hij een Jeremia in zijn voorportaal had laten wachten op recht; Sjaalman was een Jeremia; Neêrlands regeering en volk hebben dat waagstuk nagedaan; zij hebben den Jeremia aan 't woord laten komen. Hij heeft de macht van 't woord gelijk geen Nederlander vóór hem. En het woord is een scherp zwaard. Geheel 't nederlandsche volk zou de scherpte gevoelen door merg en been; - 't zou bloeden, en dat alles: omdat éénmaal een landvoogd vreesde regelmatige klachten te hooren en recht te doen. Zij hebben Holm². romances laten dichten; zij hebben Havelaar laten zingen en Chresos in Beötie laten spelen op de fluit; zij hebben Sjaalman laten bespatten door de paarden van Droogstoppel; zij hebben Multatuli herhaalde malen laten verklaren en bewijzen, dat hij niet zichzelf, maar de eer des lands op 't oog had en dat alles te vergeefs, dat alles, terwijl zij in weelde zich wentelden en de balling niets over had dan schuld. Zij zullen hun {==194==} {>>pagina-aanduiding<<} loon voor dat alles wegdragen. ‘Koop, publiek, koop! Er zijn aandoeningen te krijgen voor wat geld! Ik heb macht u te streelen en te kittelen tot ge zoo gek wordt, dat gij den prijs uwer koffie vergeet, gij, die anders zoo hard zijt van huid dat de zweep er van kermt.’ ‘Waarde d'Ablaing! 't Zal niet gezegd worden, dat niemand de ziekte aantastte, waaraan dit volk lijdt: de Leugen. Ik verzoek u, de uitgaaf op u te nemen van een werk, dat ik zoo èven bedacht heb. Noem 't Ideën en schrijf er boven: ‘Een zaaier ging uit om te zaaien.’ (blz. 55-56) (Wordt vervolgd.) 1. Duymaer van Twist. 2. Holm: hoofdpersoon van De bruid daarboven. [18 januari 1876 Artikel Stellwagen in Het Schoolblad] 18 januari 1876 Artikel van A.W. Stellwagen in Het Schoolblad, no. 6. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Bij noot 48 van Max Havelaar! In noot 48 van den nieuwen druk van Max Havelaar lezen we: ‘De schrijver van een fransch werk: Felix Batel, waarin de Havelaar wordt nageschreven, en - tegen de bedoeling van den auteur, voorzeker! - geparodieerd, verraadt o.a. z'n letterdieverij door in den javaschen Oosthoek waar-i z'n stuk spelen laat, van Dhemangs te spreken. Dit klinkt ongeveer als... grietman van Utrecht. In dat werk gaat de zon op, juist zooals dit werd waargenomen door Saïdjah. Ook de buffel-epizode wordt letterlijk overgenomen, en de auteur heeft de goedheid te erkennen dat dit voorval ook door zekeren Multatuli beschreven werd. Welnu, die Felix Batel is door nederlandsche recensenten uitvoerig behandeld, doch nergens vindt men 'n spoor van protest tegen dien onbeschaamden diefstal! Ik noem dit even slecht als de piraterie zelf. Als zoo'n vreemdeling zich de eer aanmatigde der diepzinnige uitvinding van 't haringkaken, zou men moord en brand schreeuwen, maar de nationale eer ‘kan wèl verdragen dat Havelaar bestolen wordt. Bepaalde zich die oneerlijkheid maar tot litteratuur! Maar ook op {==195==} {>>pagina-aanduiding<<} maatschappelijk, politisch en wijsgeerig terrein loopt ze tot in 't onbegrijpelijke. De natie kan nog altijd niet lezen. Of wil ze niet verstaan wat men haar te lezen geeft?’- Het feit, waarvan Multatuli te dezer plaats met verontwaardiging spreekt, verdiende inderdaad een brandmerk en de recensenten die Jules Babut hebben gespaard - want zoo zij den diefstal niet hebben bemerkt, is 't nog erger voor hen - verdienden den tik. Het zij mij echter vergund althans een wachter te noemen bij de bron, die ‘houdt den dief!’ heeft geroepen. Jammer, dat die wachter geen Nederlander is, dat het Friedrich von Hellwald moest wezen, dezelfde, wiens cynisme bij 't beoordeelen van Indische toestanden spreekwoordelijk is geworden. Maar de eer, dat hij den letterdief Jules Babut bij de panden van zijn rok heeft gegrepen, komt hem toe. In zijne brochure ‘Ueber Colonien und über die holländischen Niederlassungen in Ostindien insbesondere’, uitgegeven te Weenen en te Amsterdam, lezen we in noot 96, bladzijde 38, het volgende: ‘Das Buch van Jules Bubat; Felix Batel ou la Hollande à Java, La Haye, 1869, 8., 2 Bde., ist nur ein matter Abklatsch des Dekker'schen Romanes¹..’ Afgezien van von Hellwald's dwaling, dat Max Havelaar slechts een roman is - en dan nog wel, gelijk hij den Engelschman Wallace naschrijft ‘ein überspanntes Buch,’ waaraan de mededeeling wordt vastgeknoopt: ‘in der allerneuesten Zeit * scheint sich allerdings der strenge Tadler eines anderen besonnen zu haben².’ - afgezien van deze dwalingen, willen wij toch von Hellwald den lof niet onthouden, dat hij zijne landgenooten heeft doen begrijpen, dat er in de Nederlandsche letterkunde een boek is, waardig in 't Fransch te worden overgebracht, al was dat overbrengen diefstal en slechts ‘ein matter Abklatsch’ van 't Hollandsche meesterstuk. Dit beteekent ten minste iets. Den Haag, 1 Januari '76. A.W. Stellwagen. 1. Das Buch ist nur etc.: Het boek is niets dan een zwakke kopie van Dekkers roman. 2. in der allerneuesten Zeit etc.: in de allerlaatste tijd schijnt de strenge criticus toch enigszins op andere gedachten te zijn gekomen. [18 januari 1876 Brief van Multatuli aan A.J. Servaas van Rooyen] 18 januari 1876 Brief van Multatuli aan A.J. Servaas van Rooyen. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. De noot omtrent Kladeradatsch bijgeschreven bovenaan blz. 3. (M.M.) {==196==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 18 januari 1876 Weledele Heer, Uw beleefd en vriendelyk schryven van 16 dezer verdient een beleefd en vriendelyk antwoord, al zy 't dan dat ik onmogelyk aan Uw verzoek kan voldoen. Sedert zeer lang reeds heb ik alle moeite om me by m'n beide uitgevers (Funke & Waltman) te verantwoorden over werkloosheid. De smart verteert me, en soms gaan er dagen achtereen voorby zonder dat ik m'n gedachten by 't korrigeeren van 'n herdrukproef bepalen kan. Lichamelyk ziek ben ik (behalve 't schemeren van m'n oogen) niet, maar overigens - nu, dat ‘overigens’ is 't voornaamste! Gister korrigeerde ik den herdruk van een vel uit m'n III bundel Ideen, waar ik zeide: ‘Weer zyn me m'n vrouw en kinderen afgenomen. Zal ik ze weerzien’ Welnu, ik heb ze niet weergezien. De pen ontviel m'n hand. Nederland zou (als 't lezen kon!) verbaasd staan, indien 't me schikte de helsche machinatien te openbaren, waarmee men my foltert. Maar... men kan niet lezen! Anders zou er geen zettersjongen zyn die meewerken zou aan 't drukken der infamien van de Van Vlotens! Basta! Ik roerde dit alleen aan om niet door 'n ongemotiveerde weigering U in den waan te brengen dat ik Uw vriendelyk aanbod niet waardeerde. En ik antwoord zoo spoedig, omdat ik terstond na 't lezen Uwer circulaire inzag dat ik U misschien door 't geven van een raad, een kleinen dienst kan doen. Het betreft den titel van Uw Tydschrift. Die titel is 'n omschryving, 'n toelichting, en kan dus goed zyn als ondertitel, maar 'n naam is 't niet. Geloof me, namen en leuzen hebben grooten invloed... neen, dit is onjuist uitgedrukt, maar zéker is 't dat het gebrek aan een naam verkeerd werkt. Uw blad heeft iets noodig dat met een ‘de’ of ‘het’ er voor, klank geeft. (De Banier, de Spectator, de Levensbode, &c) {==197==} {>>pagina-aanduiding<<} Met ‘naam’ bedoel ik geenszins een persoonsnaam. Iets als ‘Demosthenes’ klink pedant. Namen van meer of min bekende levende personen sluiten als 't ware¹. de richtingen uit, die - enz. Ik heb geen lust U bekende zaken te vertellen. M'n raad is Uw Tydschrift te doopen met 'n goedklinkend woord en de rest: ‘Weekblad g.a. L. & W’ &c te behouden als ondertitel. Maak door dat woord het aanhalen makkelyk: ‘Men leest in 't } x.’ Het makkelyk noemen verhoogt de kans op populariteit. de } x.’ Het makkelyk noemen verhoogt de kans op populariteit. 't Zou er nog niet eens op aankomen, wàt het gekozen woord uitdrukt, als 't maar goed klinkt. (Times, Atheneum, Figaro, Fliegende Blätter, Gids, Leeskabinet, Indépendance... * wie denkt by 't noemen van die periodieke dingen aan de beteekenis van de namen?) Het zou me zeer aangenaam wezen als er blyken mocht dat ik U door dezen wenk 'n kleinen dienst had gedaan, en ik noem my na vriendelyke groete met hoogachting UWEDDWDienaar DouwesDekker Eufonia². was de titel van 'n Tydschrift dat (ik meen in Uwe stad) 'n zestig jaar geleden uitkwam. Het werd geredigeerd door Ds Decker Zimmermann. Juffr. P. Moens schreef er in. Die naam, of iets dergelyks zou nog altyd goed zyn, dunkt me. Eufonia = wat wèl luidt, is evenzeer toepasselyk op inhoud als op voordracht, en sluit dus de beteekenis van uwen titel (dàn ondertitel) volmaakt in zich, wat evenwel niet noodig wezen zou. 't Is niet om beteekenis te doen doch slechts om klank en handig gebruik. Byv. ‘Aan den redakteur der Eufonia te Utrecht.’ De prinsen van Oranje zouden in Holland nooit op den voorgrond hebben kunnen treden (de daden van Willem I waren er {==198==} {>>pagina-aanduiding<<} waarachtig niet naar!) als niet de Geuzen hun naam, die in 'n kleur was uittedrukken, als leus hadden kunnen gebruiken! Als 't woord ‘Brederode’ groen beteekend had, zouden we nooit Oranje aan t hoofd der zaken gezien hebben, daar de eerste Willem zich by preferentie bewoog in den omtrek van den staart. Op den vóórgrond trad hy eerst toen-i daartoe door 't gebruiken van z'n naam gedwongen was, en geen anderen uitweg had. Tòch liet hy nog door z'n vrind Aldegonde verzekeren dat-i: ‘den Koning van Hispanien’ altyd ‘ghetrouw gheëert hadt’ Holland kan niet lezen! Daarvan weet ik te spreken! 1. als 't ware: oorspr. stond er ook als 't ware 2. Eufonia: Servaas van Rooyen heeft Multatuli's raad opgevolgd. Van 1 april 1876 tot 29 maart 1879 verscheen te Utrecht Euphonia, Weekblad gewijd aan letterkunde en welsprekendheid voor Noord- en Zuid-Nederland. Orgaan der letterlievende vereniging ‘Nicolaas Beets’ te Utrecht onder redactie van A.J. Servaas van Rooyen. Blz. 2 van no. 1 vermeldt ‘Dezen hoofdnaam hebben we te danken aan een onzer eerste letterkundigen, dien we bij dezen nogmaals onzen dank voor zijne belangstelling brengen.’ [18 januari 1876 Artikel Geerke in Tooneel Almanak] 18 januari 1876 Verschijning van een artikel van J.H. Geerke in de Noord en Zuid Nederlandsche Tooneel Almanak voor 1876. Onder red. van N. Donker. Amsterdam, 1876, blz. 172-185 (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) blijkens bericht in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, no. 5 (U.B. Amsterdam.) Fragmenten. Vorstenschool en publiek, door Soranus. Ziehier dus reeds één verdienste in mijn stuk: het kan dienen als graadmeter onzer beschaving. Wie 't met eenig genoegen leest, heeft behoefte aan school, catechisatie en roede. Wie 't mooi vindt, wordt van de beurs gedrongen en in de sociëteit gedeballoteerd. En mochten er par impossible onverlaten gevonden worden, die zich aan een roekeloos ‘heel mooi’ te buiten gingen... zij zijn rijp voor het tuchthuis. multatuli. 't Was een groote gebeurtenis in de tooneelwereld, toen op den avond van den 1sten Maart, in den Schouwburg te Utrecht, Multatuli's ‘Vorstenschool’ werd opgevoerd. {==199==} {>>pagina-aanduiding<<} Van uit de hoofdsteden des lands waren vele edelen op 't gebied van den geest overgekomen, om 't wonder te aanschouwen. Twee jaren lang had Het Tooneelverbond op de opvoering aangedrongen. Mr. J.N. van Hall had in 1873, in Het Ned. Tooneel, 3e afl., op 't einde van zijn beschouwing over ‘Vorstenschool’ aldus gesproken¹.: ‘En nu: wat zal het lot van dit drama zijn? Zal het gelezen worden door de Leden van het Koninklijk Huis, door de Ministers, door de hoogere en lagere hofbedienden, door de mannen van het behoud en door de mannen van het liberalisme, door onze kunstenaars, onze ambtenaren, onze advocaten, door onze Van Huisde's en onze Hesselfeld's? Zal het Nederlandsche volk toonen, zulk een werk waardig te zijn? Staat het hoog genoeg dat volk, om dat kunstwerk te begrijpen en te waardeeren? En dan, zal het stuk opgevoerd worden? Zijn onze tooneelspelers in staat, al het fijne en verhevene, het artistieke van deze “Ideeën en action” te vatten en 's dichters kunstwerk weêr te geven - als een kunstwerk?’ 't Was daarom zeker van de Heeren Le Gras, van Zuylen & Haspels een gewaagde stap, om tot de opvoering te besluiten. Zij moesten een drama op 't tooneel teruggeven, dat, zoowel door strekking als inhoud, een groote tegenstelling vormde met de stukken, die in den regel op 't Nederlandsch tooneel worden opgevoerd. Weken vooruit hoorde men van ijverig studeeren en repeteeren. De auteur zelf steunde de repetitiën door zijn krachtige persoonlijkheid. Al wat dan ook op 't gebied van den geest zich ridder of schildknaap achtte, de geheele letterkundige- en tooneelwereld staarde in gespannen verwachting naar de dingen, die komen zouden (....) (blz. 172-173) Ook ik heb ‘Vorstenschool’ zien opvoeren, en wel voor een publiek, grootendeels bevooroordeeld zoowel tegen den schrijver als tegen de vrouw, die als actrice de rol van koningin vervulde. Twee achtereenvolgende avonden heb ik de gefluisterde, zoutelooze aardigheden moeten aanhooren van velen, die, bij 't naar huis gaan, zich veelal de uitdrukking lieten ontvallen: ‘'t Is niet onaardig! 'k Moet toch eens wat van dien vent lezen!’ - Waar {==200==} {>>pagina-aanduiding<<} zulke talenten(?) zich hebben doen hooren, zwijge de leek. (....) (blz. 175) Er ligt veel verguizing, veel lijden, veel miskenning achter den avond, waarop de Delftsche studenten ‘den man van Lebak’ hun sierlijk huldeblijk aanboden. In ieder ander land dan Nederland had Multatuli niet jaren moeten wachten, eer hem zulke bewijzen van sympathie werden gegeven. ‘Die bewijzen kwamen van het publiek, dat Multatuli vereert,’ zegt Vosmaer zeer naïef in zijn ‘een en ander.’ Hij houde 't mij echter ten goede: Publiek deed dat niet. Edeldenkende mannen, gevormd in een betere school dan die der alledaagschheid, wisten ook bij verschil van gevoelen, niet alleen den genialen schrijver, maar ook den strijder voor recht en billijkheid te eeren! Van waar dan de toeloop, die ‘Vorstenschool’ bijna overal te beurt viel? Er waren twee groote drijfveeren, die Publiek de voorstellingen van Vorstenschool deden bezoeken: 1o. Hoop op 't hooren van wat schandaal; 2o. De rol der koningin en vooral de actrice, die haar speelde. Niet de prachtige taal van 't stuk, de nieuwe ideeën, de duizend en een lessen dreven de massa naar de verschillende schouwburgen, waar 't stuk werd opgevoerd; 't was niet de zucht om eenmaal eene vrouw gekuischt Hollandsch te hooren spreken, of een waarachtigen koning op 't tooneel te zien,... neen! men wilde de émancipatrice, de moderne Judith bekijken, zooals men Millie Christine, 't vierbeenig monster, liedjes wilde hooren zingen; en bovendien, had men niet hooren mompelen van zeker tweede bedrijf, waarin ‘Uniformsverandering,’ het hoofdthema was?... Nu, ja! men wist wel, wat daarmeê bedoeld werd. Toen eenmaal de nieuwsgierigheid bevredigd was,... toen men zag, dat de actrice tot de bevallige vrouwen en niet tot de monsters met baarden behoorde,... toen Publiek de hersens had stomp gedacht, waarom de koning op 't eind van dat beruchte tweede bedrijf toch zoo boos werd,... Publiek, dat wel eens van Kopenhagen, maar nooit iets van Koningin Mathilde of den Minister Struensee had gehoord,... toen ging 't naar huis en zeide: ‘Ik moet toch eens iets {==201==} {>>pagina-aanduiding<<} van dien vent lezen!’ Vooral 't publiek te Amsterdam beschouwde de opvoering als een ‘relletje.’ (S. v.v².) Men zocht verband tusschen de aanwezigheid van het Hof in het Paleis op den Dam en de opvoering van ‘Vorstenschool’ in Frascati. Louise's vertolkster werd bij de opening der bloemen-tentoonstelling, die ten tijde der opvoeringen in het Paleis van Volksvlijt werd gehouden, bekeken - dat is 't woord! - als een natuurphenomeen. De dames vooral muntten uit door onwelvoegelijke nieuwsgierigheid. 't Was dan ook waar: zij verdienden daarmeê een rijksdaalder; zij behoefden nu niet meer naar Frascati te gaan; want het stuk zelf moest erg langdradig zijn en vol politiek, en van politiek wilden zij niets weten! Zij begrepen echter niet, dat daar nog iets anders te hooren en te leeren viel. Zij konden daar ten minste een lesje nemen in 't zuiver uitspreken harer moedertaal, waaraan zij met haar sierlijk accent: ‘Daar Sit Se!’ zooveel behoefte schenen te hebben. 't Gewone schouwburgbezoekend publiek is in de laatste jaren zeer slecht opgevoed. De slecht vertaalde spektakelstukken met annexe moorden en vergiftigingen hebben 't gewend doen worden aan een taal en een bulderende voordracht, die beneden critiek zijn. Zelfs onze beste acteurs moeten, om den broode dikwijls, hunne talenten leenen aan 't opvoeren van die tooneelmonsters. 't Behoeft dan ook niemand te verwonderen, dat Publiek bedorven is en door overprikkeling minder of bijna in 't geheel niet geniet bij de opvoering van een stuk als ‘Vorstenschool.’ Ik zag 't soms met bepaald goede intentie luisteren naar de woorden van Louise; maar 't ging veelal te hoog, of liever: voor goed begrip stond Publiek te laag! Slechts de lagere rang gaf veelal door toejuiching te kennen, dat de woorden van Louise werden begrepen, als zij in 't eerste bedrijf spreekt over 't hongerlijdend volk: ‘... Maar, moeder, hoe zoudt gij en ik zijn, Indien, van kindsbeen af, ons gansch bestaan, Ons wenschen, willen, streven... àlles zich Had opgelost in 't ééne woord: gebrek?’ 't Geheele betoog van de koningin, in het derde bedrijf, was veelal Hebreeuwsch voor een groot deel der toeschouwers. Zij zagen elkander aan, alsof zij wilden zeggen: ‘Wat bedoelt ze?’ (...) (blz. 176-178) {==202==} {>>pagina-aanduiding<<} En hebben nu de voorstellingen van ‘Vorstenschool’ den toeloop gehad, dien men met recht zou verwachten? Maakte Publiek 't zich tot een eer, mede een hulde te brengen èn aan 't kunstgewrocht van Multatuli èn aan 't uitstekende spel der vertooners? Ik geloof, dat de directie der Rotterdamsche Schouwburg-Vereeniging daarover zelf 't beste oordeel zou kunnen vellen. Uit een financieel oogpunt gesproken, heeft de opvoering misschien bevredigende baten afgeworpen. De opvoeringen geschiedden in Nederland en België als volgt: Te Utrecht, den 1sten en 5den Maart. Te Rotterdam, 2den, 4den, 6den, 9den, 11den, 13den, 16den, 18den, 21sten, Maart, 3den April, 3den en 6den Mei. Te Leiden, den 3den en 15den Maart. Te Delft, den 10den Maart. Te Haarlem, den 19den Maart. Te Dordrecht, den 22sten Maart. Te Amsterdam, den 7den 8sten 9den en 10den Maart. Te Antwerpen, den 9den Mei. Te Zwolle, den 11den Mei. Te Leeuwarden, den 22den en 14den Mei. Te Winschoten, den 27sten Mei. Te Harlingen, den 30sten Mei. Te Sneek, den 2den Juni. Te Enkhuizen, den 15den Juni. Te Gouda, den 30sten Juli. dus totaal 36 malen. Op den 3den en 6den Mei, te Rotterdam, werden de rollen van de koningin en Hanna respectievelijk door de Dames Ten Hagen en Larondelle-Bouwmeester gespeeld; terwijl sedert 't vertrek van de Dames Kruseman en Baart op den 15den Mei diezelfde rollen steeds door eerstgenoemde dames werden vervuld. Dus zes-en-dertig malen!... Hoe bedroevend steekt dit cijfer af bij dat der opvoeringen van ‘De twee Weezen’ en ‘Madame Angot’! De Residentiestad scheen geen lokaal te bezitten, dat de deuren kon of wilde openen voor het verkondigen van ‘de staatkundige en sociale ketterijen van Koningin Louise’. {==203==} {>>pagina-aanduiding<<} In Amsterdam bleven de aangekondigde opvoeringen na den 10den April achterwege. Zeer zeker toonde Publiek aldaar niet door herhaalde talrijke opkomst, dat 't belang stelde in dit évenement in de tooneelwereld,... een flauwheid, die men niet zou verwachten van een bevolking, die toch 't meest in de gelegenheid is, om ware kunst te zien en te hooren. ‘Madame Angot’ beleefde in Amsterdam alléén meer dan honderd opvoeringen! * 't Bewijs is echter geleverd, dat een oorspronkelijk Hollandsch stuk op een Hollandsch tooneel succes kan hebben... We hebben hier echter met geen succes d'estime te doen. Integendeel!... Vooroordeel en onwetendheid gingen hand aan hand, om de opvoering in een kwaad daglicht te stellen. Menig huisvader zal zijn dochter hebben te huis gehouden, uit vrees voor Multatuli's ideeën, - die man is immers zoo slecht! - of voor de emancipatie-denkbeelden van die vrouw, die in 't publiek leest tegen betaling van entrées. De couranten hadden gezegd, dat de taal in 't stuk soms plat was, en dat er een woord in voorkwam, dat geen fatsoenlijk meisje mocht hooren of lezen. De schrijver is een vrijdenker of zoo iets! Bovendien is 't een feit, dat, hoe verbreid de werken van Multatuli ook in zekeren kring mochten zijn, er nog velen in den lande wonen, die nauwelijks zijn naam kennen. De opvoering van ‘Vorstenschool’ is daarom reeds onze natie ten zegen, omdat zij de aandacht op zijne werken vestigde. En noodig was dat zeker! Ik heb met den grootsten ernst, toen Multatuli, op 't congres van sociale wetenschappen, eenige jaren geleden, in 't Koninklijk Paleis, te Amsterdam gehouden, zulk een schitterende rede had uitgesproken, iemand in een gezelschap hooren beweren: dat Multatuli geen persoon maar een club of - om met de woorden van den {==204==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdammer te spreken - ‘een college’ * was! Die mijnheer, lid van ‘Arti’ en van ‘Artis’ stond met zijn opinie niet alleen, en men wilde nauwelijks mijne verzekering gelooven, dat ik op dien gedenkwaardigen Zaterdag iemand, wiens pseudoniem Multatuli was, een philippica had hooren houden tegen het wanbestuur in Indië. Mochten dan ook al nieuwsgierigheid en zucht tot schandaal sommigen naar de voorstelling hebben gelokt en onwetendheid en vooroordeel velen hebben tegengehouden, zij, die bezield zijn met een zucht voor 't verhevene en edele, voor 't schoone en 't goede, voor al wat wèl klinkt en liefelijk luidt, zij hebben genoten, in dubbele mate genoten! De voorstellingen van ‘Vorstenschool’ hebben den moed aangewakkerd der mannen, die, belangstellende in ons tooneel en in onze taal, nog altijd de hoop koesteren, dat de tooneelspeelkunst in Nederland een betere toekomst te gemoet gaat; dat nog eenmaal een gouden eeuw zal aanbreken! Die mogelijkheid bestaat. Maar dan ook niet de handen in den schoot gelegd!... Het voorbeeld van Multatuli werke aanstekend op allen, in wier harten 't heilige vuur blaakt, op wier voorhoofd 't genie zijn stempel heeft gedrukt. Daar zijn er weinigen, dat weten we; maar zij zijn er toch! Laten zij ook voor ons nationaal tooneel ‘....... gevoelen, denken, werken, streven En vruchten dragen, honderd... duizendvoud!’ Soranus. 1. Zie V.W. XV, blz. 658 e.v. 2. S.v.v.: sit verbo venia, als men mij dat woord wil vergeven (lat.) [20 januari 1876 Brief van Multatuli aan J. Waltman] 20 januari 1876 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen, waarvan blz. 1-3 en 4 (3/4) beschreven. (M.M.) {==205==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 20 Januari 76 Waarde Heer Waltman Ik sukkel erg met m'n werk, vooral wat dat aansluiten beteft. Maar de hoofdoorzaak is verdriet. Ik heb ongeloofelyke moeite om me by m'n arbeid te bepalen, want telkens verdringen zich de gedachten. Er gaat dan ook by wyze van spreken geen post om die niet de een of andere kwaadaardigheid brengt uit m'n ‘vaderland.’ Enfin!- Als ik 't wel heb, is de bygaande kopie, hoezeer weinig, voldoende om vel 10 vol te zetten. Als ik dat dan in proef kryg, kan ik beter overzien hoe de aansluiting is. Ik erken dat ik in den war ben met m'n denkbeelden, en vooral omtrent de aaneenschakeling en volgorde. Gedeeltelyk is daarvan oorzaak dat ik in die Noten telkens iets heb aangeroerd, en nu gedurig in den war ben wàt in den tekst komen moet, en wat reeds in de noten staat. Wees zoo goed by 't zenden van proef vel 10 de (zeker weinig) overschietende kopie mee terug te zenden, en laat die voorloopig niet zetten als begin van vel elf. (Schoon er weinig aan verbeurd zou zyn, omdat het toch maar weinig is.) En... waar blyft revisie van vel 9?- Alles loopt me tegen, zoowel in zaken van gemoed als van anderen aard. Verbeelje die bollen zyn niet opgekomen! Ik had er nogal expres bloemaarde voor gezocht (of liever m'n vrouw) en die met gewone aard vermengd. Ze staan nu al sedert maanden in de potten, en er komt geen spruitje te voorschyn! Precies 'n beeld van m'n gewurm in 't groot. Ik ben zeer verdrietig. Van ‘Vorstenschool’ is tot nog toe niets in de Gegenwart verschenen¹.. Of 't nog komen zou? Wees hartelyk gegroet van t.a.v. Douwes Dekker 1. Vgl. brief van Multatuli aan Waltman van 25 dec 1875. [22 januari 1876 Brief van A.J. Servaas van Rooyen aan Multatuli] 22 januari 1876 Brief van A.J. Servaas van Rooyen aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan 1-2 en 3 (½) beschreven. (M.M.) WelEdgebHeer E Douwes Dekker Wiesbaden {==206==} {>>pagina-aanduiding<<} WelEdgeb Heer, Hartelyk dank voor uw belangstellend schrijven. Gaf my 't begin uwer missive al groote teleurstelling, 't slot gaf my vergoeding en de overtuiging dat u reeds sympathie voor de ongeborene en ongedoopte gevoelt. Dit stel ik op hoogen prys en geef u daarvan 't bewys, daar ik den door u gegeven naam voor myn papieren kind heb aanvaard en het Euphonia zal genoemd worden. Wat is daarvan 't gevolg, dat u peter zyt over den kleine en een peter, u weet het heeft eenige verplichting tegenover zyn naamgenoot. Die verhouding is 't nu wel niet precies, maar als men als Redacteur gaarne een goed medewerker ziet te krijgen, dan plooit men zoo'n beetje. Dit neemt u my toch niet kwalyk. Ik doe 't dus hier en vlei me dat in de eerste plaats uw naam op 't blad op de D of als Multatuli een eindje verder mag voorkomen. Liever zag ik hem vooraan. Maar volgens 't alphabet zyt ge No 4, terwyl ge als auteur No 1 zijt. Enfin dit hindert niet de goede lezers, die geen gift zoeken, weten Multatuli te plaatsen waar 't behoort en gaan naam bekladden schouderophalend voorby. Doch ik dwaal af en ik word gerekt en dit zou u in uwe vele bezigheden slecht te pas komen. Ik houd my dus als of ik de circulaire nog pas aan u zond en verzoek u het peetschap op u te nemen en de kleine Euphonia te verzorgen of ten minste eenige zorg over haar op u te nemen. Veel verg ik niet. Er zyn wel eens snippertjes op een schryftafel en och als ik die mocht hebben, ten minste als ze door uwe denkbeelden bezield zyn geworden, dan was ik al zeer tevreden. Ik heb reeds eenige toestemmende antwoorden en wel van de HH Hasebroek, Gram, Keller, J Ising, Lina Schneider, Melati van Java, De Beer, enz enz. - Zoodra het 1e nr verschenen is zal ik u dit direkt zenden en eveneens de vervolgen. In beleefde afwachting {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Uw Servaas van Rooyen [23 januari 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke] 23 januari 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (¾) beschreven. (M.M.) {==207==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 23 Jan. 1876 Waarde Funke, Uw brief, en 't daarin vervat voorstel was my heel welkom. Ik vind het recht aanlokkelyk een bloemlezing uit deks werken te mogen samenstellen, en ook hy keurt het plan goed. Ik heb dus eens nagezien welke boeken wy over hebben ('t zyn er niet veel) en doe een lystje hierby van al 't ontbrekende. Als u zoo goed wilt zyn dat te zenden, ga ik met yver aan den slag. Ik vind 't heel aangenaam, en dank u voor 't voorstel. O, 't is wel mogelyk dat ik in myn novelletje niet duidelyk genoeg geweest ben. De slotwoorden die afgevallen zyn waren niet van zooveel beteekenis dat ze 't geheel hadden kunnen duidelyk maken als 't dat zonder die weinige regels niet was. Overigens doet 't my genoegen dat de inkleeding u beviel. In 't februari nummer van Nederland komt... een proeve van een tooneelspel¹. van my voor. Ik ben nieuwsgierig hoe u dat vinden zult. Dat gy en uw vrouwtje plan hebben dezen zomer samen eens hier te komen, vind ik heel aardig. Myn beste wenschen aan haar by de aanstaande groote gebeurtenis!². Gister kregen wy een blad uit Buenos Ayres La voz de rio cuarto - met 'n lang artikel over den ‘Havelaar’, die weldra in 't spaansch vertaald, verschynen zal. Als men dek dit voorspeld had toen-i dat boek schreef - zou hy zeker gemeend hebben - Nu ja! Hy wist toen nog niet dat ‘de zegepraal van 't recht een droom is van goede kinderen’! Hy en ik wy groeten U beiden recht hartelyk Mimi 2 ex Ideen I 2 ex Ideen II 1 ex Ideen III 1 ex Ideen IV 1 ex Ideen V 1 ex Ideen VI 2 ex Vryen arbeid 2 ex Een en ander 2 ex Havelaar {==208==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook Mill. Studien, Specialiteiten en Nog eens vrye arbeid moet ik van elk 2 ex. hebben. Zullen wy Waltman verzoeken u die te zenden, om by de andere boeken te voegen? En vindt ge dat dek hem autorisatie zal vragen om uit die werken iets over te nemen, of wilt gy 't doen? 1. tooneelspel: Twee Vrouwen, Proeve van een tooneelspel in vijf bedrijven door Heloïse. In: Nederland 1876, dl 1, blz. 109-169. Het M.M. bezit een overdruk die gepagineerd is van 1-61. 2. gebeurtenis: n.l. de geboorte van hun dochter Emma op 20 mei 1876. [25 januari 1876 Eduard Bernhold geboren] 25 januari 1876 Eduard Bernhold, vanaf maart 1878 pleegzoon van Mimi en Multatuli, wordt geboren als buitenechtelijke zoon van Eduard Bernhold en Adelheide Karolina von Gugel, geboren Bermann. (Geboorteakte d.d. 27 januari 1876; gewaarmerkt afschrift M.M.) [25 januari 1876 Artikel Versluys in Het Schoolblad] 25 januari 1876 Artikel van J. Versluys in Het Schoolblad, no. 7. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Nog eens dr. V. Vloten Niet alleen door den heer Roorda van Eysinga in dit blad maar ook door den heer Rossing in een Engelsch blad en door een dame in de Oost is openlijk het geschrijf van Dr. v. Vloten tegen Multatuli afgekeurd. Het antwoord daarop van den heer v. Vloten in zijn Kunstbode is zooals men dat van een knaagdier kan verwachten. Hij vindt hier een welkome gelegenheid om nog eens weer eenige onjuiste beschuldigingen te herhalen, op een toon en in een stijl, dien we van den heer v. Vloten gewoon zijn. In De Gids van 1865 (Deel I, bl. 263) schreef Prof. Hoekstra deze woorden: ‘Maar hoe vaak gebeurt het, dat onkrenkbare trouw aan plicht en geweten den mensch dwingt, om niet alleen zijn eigen geluk, maar ook dat van hen, aan welke hij met de heiligste banden des bloeds of der vriendschaps of der liefde verbonden is, ten offer te brengen!... Welk eene ongewone, voor het meerendeel der menschen onbereikbare hoogte van intellectueele en zedelijke ontwikkeling moet men hebben bereikt, om in zulke gevallen vast te staan in de overtuiging dat men door gestrenge deugd wezenlijk het best voor zijn eigen geluk en voor dat der menschen zorgdraagt!’ Men plaatse bij het denken aan den man van Lebak deze edele woorden tegenover de zedeleer van den Bloemendaalschen Droogstoppel. Deze beweert, dat Multatuli in de Oost zijn pen- {==209==} {>>pagina-aanduiding<<} sioen had moeten afwachten. Multatuli had als ambtenaar van een regeering, die onrecht wilde, hieraan moeten meewerken. Een meer cynische opmerking is zeker zelden toegepast op een edele daad. En hij, die zoo iets durft zeggen, speelt voor zedemeester! Nu Multatuli die hondsche zedeleer van den heer v. Vl. niet in toepassing heeft gebracht, heeft hij op onverantwoordelijke wijze de belangen der zijnen opgeofferd. Als een daad van zelfopoffering, wier adel voor ieder weldenkende in 't oog springt, aan het verstompt zedelijk gevoel van den heer v. Vl. als een verkeerde handeling toeschijnt, behoeft men niet te vragen, hoe het oordeel is over daden, die de heer v. Vl. slechts oppervlakkig kent, en waarbij een ander, die niet door haat of nijd verblind is, weet, dat hij geen oordeel kan vellen. Ook de houding tegenover den heer Roorda v. E. is kenschetsend. Mijns inziens had deze geen voldoende gronden voor zijn optimisme ten aanzien van den goeden wil en het vermogen van den heer v. Vl. Maar de gemoedelijkheid waaruit die gunstige meening voortkwam, weerhield mij een onderschrift toe te voegen, waardoor de reeds uiterst geringe kans, om iets ten goede uit te werken op den heer v. Vl., nog kleiner zou kunnen worden. Niemand heeft zich echter in dezen minder over die gemoedelijkheid te beklagen, dan de heer v. Vl. En men leze nu de straattaal, die de heer Roorda v. E. als antwoord ontvangt van onzen nieuwerwetschen zedemeester. Mocht het schrijven van den heer v. Vl. er toe bijdragen, dat het voorschrift om ‘geen paarlen voor de zwijnen te werpen’ nog wat strenger werd toegepast, dan zou het althans één goed gevolg hebben. J. Versluys. [26 januari 1876 Brief van Multatuli aan A.C. Loffelt] 26 januari 1876 Brief van Multatuli aan A.C. Loffelt. Vier dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (L.M. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De brief is op 24 januari begonnen. {==210==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik schryf altyd heel slordig als 't niet voor de pers is. Dat.. vermaakt me. Corrigeer maar zelf, waar ik wat brabbel. Bedenk dat ik 'n hekel aan schryven heb. Wiesbaden 24 Januari 76 Waarde heer Loffelt, Dank voor Uw briefkaart. Ik ontdek in mezelf iets zeer verdrietigs, 'n... ‘distractie’ zou 'n al te vrindelyke vrind zeggen. My schynt het iets als memorieloosheid. Zie, ik weet niet heel goed meer, wat ik U in m'n brief al of niet meedeelde. Schreef ik ooit dit, byv. dat ik V. Vl. hoofdaanval (z'n overdruk uit ‘Onze Tolk’) slechts zeer gedeeltelyk gelezen heb? Geen volle drie nummers namelyk, in dat Tydschrift, en den ‘Overdruk’ zag ik in 't geheel niet. Behalve die paar stukken, kreeg ik nu en dan een kort stukje van hem onder de oogen, en ook bleek me soms uit aanhalingen van anderen, hoe hy me aanvalt. Vandaar dat ik (tot-nog toe?) niet anders antwoordde dan ter-loops. Misschien behandel ik z'n aanvallen eens uitvoerig, maar ik erken dat het me moeite kost m'n tegenzin te overwinnen. Het staat 'n oppervlakkigen beoordeelaar vry, te gissen dat ik door de rancune me verleiden laat tot onrechtvaardig oordeel over V. Vl. Welnu, deze kans wil ik loopen. Ik zeg dat hy 'n slecht mensch is, en ben overtuigd dat ook anderen dit zouden vinden als ik de rol beschreef, die hy, zich door voorgewende vriendschap voor my, indringende by m'n vrouw, in myn leven gespeeld heeft. Ik weet dat hy 'n slecht mensch is! Ook wist ik lang vooruit, {==211==} {>>pagina-aanduiding<<} dat-i van plan was, munt te slaan uit 'n kampagne tegen my, en dat hy niets ontzien zou om dit doel te bereiken. De heer Versluys, redact van 't Schoolblad, was door my geprevenieerd. Vandaar dan ook dat deze de opmerking maakte (Sch. blad 8 Decr 74) ‘'t Komt me voor dat V. Vl. Multatuli sart.’ 't Ware woord! Hy wou dat ik op z'n eerste aanvalletjes antwoordde, om geleidelyk te komen tot 'n uitbersting, en juist daarom antwoordde ik niet. Een der eerste beschuldigingen was: m'n ‘vertoonziekte’ blykbaar uit het gebruik van y, eens-vooral voor ij. Ik heb meer neiging, me wegtestoppen dan me te vertoonen, en zeker wordt het tegendeel niet door die y bewezen, die ik aannam voor gemak, en omdat ij zoo leelyk staat, en dikwyls¹. slecht gezet wordt, vooral by gespatieerden druk onsmakelijk of onsmakelijk. Beide staat leelyk. En dan de onzekerheid over dat vraagstuk! Zy die beweren dat het verschil moet gehandhaafd worden, zyn 't telkens met anderen en met zichzelf oneens. Doch, hoe dit zy, ik vraag of 't dóórhakken van die vervelende kwestie, 'n blyk is van ‘vertoonziekte! Welnu, die beschuldiging verraadt den oorsprong. M'n schryvery maakt opgang. Dit is 'n feit. Funke zou niet telkens nieuwe uitgaven doen drukken als-i m'n boeken niet verkocht. En V. Vl. maakt géén opgang, althans niet in evenredigheid met de². pretentien die uit z'n toon blyken. Op menschkundige gronden kan men dus makkelyk berekenen uit welke bron de beschuldiging van vertoonziekte spruit. Ik noem 't (als Versluys in 't Schoolblad Z. onder³.) nyd. Let wel, dat ik niet spreek van m'n verdienste, of van de mooierigheid van m'n geschryf - o god, Loffelt, by 't korrigeeren voel ik me soms - heel anders dan vertoonziek! Honderd maal zucht ik: als ik ryk was, kocht ik den boel op, en smeet 'm in 't vuur! Neen ik spreek van iets feitelyks, van den verkoop myner boeken. Funke schreef me eens, dat ik me de aanvallen van V. Vl. niet moest aantrekken, want er werden van z'n werken slechts xxx⁴.??? (Ik weet 't cyfer niet meer, en heb geen lust 't op te zoeken.) geplaatst. Dit bewyst nog niet dat-i nydig is, maar... 't wyst er wel op! Het rechtvaardigt de gissing, of althans eenigszins. {==212==} {>>pagina-aanduiding<<} Die gissing wordt versterkt door 'n tweede opmerking. V. Vl. was hoogleeraar in litteratuur. (Zegge in 't spreken over litteratuur. Een medisch professor onderwyst: hoe men zieken geneest, i.e. hoe men gezondheid produceert. De professors in litteratuur bepalen zich voor ⅞ tot voorlezingen òver menschen die boeken gemaakt hebben, en wachten zich gewoonlyk wel voor 't leveren van letterkundige pronkstukken. Hoeveel beroemde werken zyn er door hoogleeraren geleverd? Maar dit gaat ook ànderen dan V. Vl. aan!) V. Vl. dan, als professor in letterkunde, doceerde (hoe kwasijongnederlandig dan ook) op de ouwerwetsche manier. Dáár kom ik, met m'n ‘opgang.’ (ik verzeker U, dat ik 't woord niet schryf zonder verdriet, en iets als walging. Gy zyt de eenige die verklaarde dit te begrypen. Ik ben geen schryver! M'n schryvery was middel, en by 't voortdurend miskennen van m'n bedoeling, is me 't pryzen van dat middel slechts aangenaam in allerlaagsten zin, nam. zoo ver 't Funke in staat stelt me door z'n honorarium in leven te houden, bah!) ‘Opgang’ dus, en⁵. gedeeltelyk in dezelfde richting die V. Vl. meende of voorwendde te volgen. Dit althans wat het gebied der geloovery aangaat. Hieruit kàn ontstaan (ik zeg dat het zoo is!) 'n tweede oorzaak tot afgunst. Geen geloovige tegenstander is zóó boos op my, als de zoogenaamde geestverwant die aandrager meende te zyn, en nu bespeurt (ik zeg niet: dat ik 't vaandel hooger houd, maar) dat ‘men’ meer op myn banier dan op de zyne 't oog vestigt. En... zyn vlag werd gehouden door professorale hand! Op letterkundig terrein was de grief even⁶. diep, schoon om andere redenen. Hier had-i te klagen, niet dat ik hem voorbystreefde, maar... ànders preekte dan hy gedaan had. Welnu, ik ben overtuigd dat V. Vl. als-i voor 10, 12 jaren op 't idee gekomen was, 'n Bilderdyk eens goed natelezen, vry wel van myn gevoelen zou geweest zyn. Maar toevallig kwam hy niet op dat denkbeeld. Ik weet by ondervinding hoe vaak men dwaalt uit de sleur, en hoe dikwyls er 'n aanleiding van buiten noodig is, om bewust te worden van iets dat men even goed weet als de ander die den stoot gaf. Een goed mensch zegt daarop: ‘Sakkerloot kerel, je hebt gelyk. Hoe stom van me, dat ik dit niet eer inzag!’ Maar 'n slecht mensch wordt boos, en chicaneert, en scheldt, en verdraait z'n vorige {==213==} {>>pagina-aanduiding<<} meeningen, of tracht ze wegtemoffelen. 't Is alweer de nyd die niet verdragen kan dat 'n ander iets opmerkte, wat zyn⁷. aandacht ontgaan was. En... de aandacht van 'n professer nogal! Dit verdraaien en wegmoffelen heeft letterlyk betrekking op de zaak die ik hier behandel. Ik meen aangetoond te hebben dat de ‘Floris’ van Bilderdyk 'n prul is. ‘Dit hoeven we van DD niet te leeren’ zegt V. Vl. (Gek genoeg in 't zelfde stuk, waarin hy m'n aanmerkingen ‘vittery’ noemt, en ze (op zyn manier) weerlegt, natuurlyk zonder acht te slaan op de passages waarin ik uitwyd over de oorzaken van m'n zoeken naar fouten, en over de strekking van m'n kritiek. De bewering dat de mindere waarde van dat stuk 'n bekende zaak was, moest zeker de professorale eer redden. Maar hy vergat dat hy zelf dien ‘Floris’ (of 'n stuk er van?) had opgenomen in een zyner menigvuldige Bloemlezingen! Ook Beets roemt ergens dien ‘Floris.’ 't Was dus géén bekende of erkende zaak dat dit stuk zoo weinig waarde had! Ik laat nu daar, hoe draaierig 't is, tegelykertyd iemand te verwyten dat-i: oud nieuws vertelt, en tevens dat nieuwe uittemaken voor onwaar. Had V. Vl. party getrokken voor de ‘Floris’, dan kon de oorzaak liggen in verschil van smaak of opinie. Had hy, dit niet doende, alleen gezegd: ‘dat alles wisten wy al lang, je vermoordt 'n doode’ dan ook kon hy de waarheid gezegd hebben, althans de gegrondheid moest onderzocht worden. Maar wie twee tegen elkander inloopende meeningen te gelyk verdedigt, geeft blyk iets ànders te beoogen dan waarheid. Niet B. moest verdedigd worden, maar de professorale eer van V. Vl., die de voortreffelykheid van dien B. bedoceerd had. Er viel voor hem geen verkeerde opinie te bestryden, maar ik moest worden aangevallen, omdat ik me verstoutte 'n andere meening te openbaren dan die waarmee de 1½ student te Deventer door ZHGel. werd afgescheept. Ook dit wyst alzoo den weg uit, die als oorzaak van z'n hevigheid, uitloopt op afgunst. Ik zou lang kunnen voortgaan, indien ik àl de vingerwyzingen wou aanroeren die tot gelyke conclusie leiden. Maar 't wordt 'n eentonig werk. Liever stel ik nu de algemeene vraag: Zou V. Vl. slecht genoeg zyn, zich door nyd te laten vervoeren tot valsheid? Jalouzie kan onbewust werken. Welnu, ik bepaal me tot dat ééne nummer van de Kunstbode, tot dat vervalscht aanhalen van mijn {==214==} {>>pagina-aanduiding<<} woorden. Dàt geschiedt niet erg by toeval! En let op, dat-i dit citaat nog insidieus versterkt door 't byvoegen van: ‘Met ronde woorden.’ Juist wat ik niet gezegd heb, laat hy me zeggen met: ronde woorden! En let eens op de opzettelykheid van die inleiding. Er komt in de uitspraak over Huët geen rondheid van myn zy te-pas. Zie, als er kwestie was van 'n aveu, van schuldbekentenis, van iets dat anders of tot-nog-toe dubbelzinnig was behandeld geworden, of zoo-iets, dan kon in de gedachte des schryvers, de toevoeging ‘Met ronde woorden’ gemotiveerd zyn, als tegenstelling tot omweg, achterhoudendheid of veinzery. Maar welke ‘rondheid’ kon ik appliceeren op 't oordeel over Huëts manier van kritiek? Ik zei eenvoudig wat ik meende, en had er geen byzondere ‘rondheid’ by noodig, dunkt me. Die heele ‘rondheid’ is 'n tintje dat by de lezing moet afverven op z'n citaat. De lezer moet in 'n ‘rondheids’ stemming zyn om zyn... ònrondheid over 't hoofd te zien. Ik zeg dat dit handigheidje ('n handigheidje de bas étage⁸. overigens) inverband met de vervalsching zelf, slecht is, en dat ik nyd mag veronderstellen by iemand die zich dááraan schuldig maakt. En in 't zelfde nummer van den KB. vind ik van hem 'n valsheid van 'tzelfde allooi. Roorda schreef in 't Schoolblad een stuk tegen hem waarin hy voor my party trekt - neen, een stuk⁹. waarin hy V. Vl. aanvalt over z'n manier van stryd voeren. R's stuk bevalt me volstrekt niet, maar dit doet niet ter zake. Hy zegt daarin o.a. dat hy ‘Onze Tolk’ niet gelezen heeft, maar z'n opmerkingen grondt op zekere stukken die hy in den Levensbode vond. Wat doet nu V. Vl.? Hy zegt: Roorda bekent naïef dat-i O.T. niet gelezen heeft, en toch ‘slaat hy er over door.’ (De onderhaling van ‘er’ is van my.) En dáárop grondt hy feitelyk 't kwasi-onbeantwoord terzy leggen van Roorda's stuk, zich wel wachtende 't woord ‘Schoolblad’ te noemen. De lezer mocht eens naslaan wat Roorda gezegd had! Nu moet ieder, die V. Vl. gelooft (en wie is verdacht op zulk brutaal verdraaien?) wel meenen dat die Roorda 'n gek is, iemand die stukken afkeurt, welke hy zelf erkent nièt gelezen te hebben. Is dit valsch of niet? En... dom is 't ook! Dat velen zich stil houden uit vrees voor z'n scheldwoorden, kan waar zyn. Maar hy kan toch niet verwachten dat zoo'n taktiek op den duur opgaat. Hy rekent er op, dat de {==215==} {>>pagina-aanduiding<<} lezers van den Kunstbode en die van 't Schoolblad elkander nooit ontmoeten.- Nog iets over de opzettelykheid van de vervalsching der my in den mond gelegde woorden. Ze werden gesproken naar aanleiding van Huet's manier van kritiseeren. De kwalifikatie van H's methode, wordt dus (als 't noodig ware) opgehelderd dóór die methode. Ligt er nu in die Litterarische Fantazien iets dat V. Vl's uitlegging wettigt? Immers neen! Zoo min als in m'n eigen kritiek¹⁰. van Bilderdyk waarin duidelyk blykt wat de bedoeling is van 't woord ‘behandelen’. Toen ik zoo even zei dat ook de hr Versluys 't woord ‘nyd’ genoemd had, schyn ik 'n indruk voor 'n herinnering genomen te hebben. Althans ik vind in de nageslagen Schoolbladen 't woord niet, schoon wel zekere passage in 't nummer van 19 Januari 75 op de zaak doelt. Ik zend u dat nummer, en tevens 'n paar anderen, ter inzage. Ook om de valsheid jegens R.v.E. te constateeren. Het stuk eener ‘dame’ of ‘jonge dame’ (ik heb den Kunstbode niet hier)... waarover V. Vloten spreekt, ken ik niet. God weet hoe hy ook in z'n repliek dáárop, slentert!¹¹. Hy staat voor niets, dit weet ik! Maar om dit op breeder terrein, en dan heel grondig aantetoonen, moet ik zeer veel overhoop halen, en daaronder veel dat te goed is voor 't Publiek. Dáárop rekent hy. Z'n beschuldiging dat ik niet goed zou geweest zyn voor ‘die arme vrouw’ is infernaal valsch! Ik was met m'n vrouw precies zoo als ik in Havelaar en Minnebrieven schilderde, precies letterlyk. Ik heb nooit gelogen, en vooral in die zaak.¹². Ik haal die woorden door. ‘Nooit liegen’ is 'n onmogelykheid. Nu dan, ik bèn waar, en vooral was ik waar in 't schetsen der verhouding met m'n vrouw, ik was daarin niet alleen feitelyk waar, ook niet dichterlyk gearrangeerd waar alleen, maar zelfs dikwyls letterlyk waar. En dit was zoo, tot het laatst van haar leven toe. Dat het Publiek dit niet begrypt, kan ik niet helpen. En als ik den schroom overwin om voor uitgevershonorarium m'n zieleleven (en 't hare!) aan publiek tenbeste te geven, wat heb ik dàn? Dan zegt men: ‘ah zoo!’ of: ‘nu ja, dat wist ik niet, en daarom oordeelde ik anders.’ Maar tusschen verkeerd oordeel voortspruitend uit ‘niet weten’ en opzettelyken laster is verschil. Aan- {==216==} {>>pagina-aanduiding<<} 26 Januari Deze brief is 'n paar dagen blyven liggen. Ik heb meer drukte en verdriet dan ik dragen kan, en zeker brak ik eergister of voor eergister af omdat het onderwerp dat ik aanroerde, me zoo zéér doet! Als zy 't wist dat men háár zou gebruiken tot zoo'n helsch doel! Moet ik nu, om dien laster tegentegaan, háár brieven publiceeren? Maar dan moet er nog 'n notaris ook worden bygehaald! Wat zou zoo'n ‘mooischryver’ als ik ben, beletten, zulke brieven - overvloeiende van liefde en... dankbaarheid! - te fingeeren? Zou ik dan getuigen moeten roepen om te constateeren dat die brieven wel werkelyk van haar hand zyn? Een paar maal heb ik, getergd door V. Vl.'s aanvallen, 'n voor de hand weggegrepen pak brieven van m'n vrouw aan dezen en genen ter inzage gegeven. En wat wou ik dan? Men antwoordde: ‘ja, ik zie dat het laster is.’ Dan was ik even ver, en ronduit gezegd, ik voelde spyt over m'n openhartigheid. 't Was me of ik me door m'n confidentie vernederd had. Iets als 't overleggen van certificaat van goed gedrag. Dáárin ligt voor my de groote moeielykheid. Had ik te doen met een intègre Jury die uitspraak deed, dan trad ik gaarne op zonder de minste terughouding. Maar Publiek kletst maar toe, en kletst maar voort, en houdt zich aan 't pikantste: ‘ja, hy schryft wel mooi, maar hy is zoo'n byzonder gemeene kerel!’ En zoo iets wordt gezegd door wezens die hun heele leven, geestelyk en stoffelyk verliederlykten, terwyl ik van jongsaf me met veel onthouding en veel inspanning toeleî op m'n plicht! Och, 't is zoo bitter!- Toen ik eergister (?) den brief afbrak zonder dien te sluiten, geschiedde dit omdat ik me herinnerde nog 'n opmerking te maken te hebben, juist naar aanleiding van dien Kunstbode. Dat V. Vl. my valschelyk woorden in den mond legt, die ik nooit gesproken heb, is makkelyk aantetoonen. Dat-i Roorda's betuiging ‘de O. Tolk-stukken niet gelezen te hebben’ verdraait, idem. Maar in dienzelfden Kunstbode komt 'n andere leugen voor, en wel van erger aard. V. Vloten zegt: (niet letterlyk. Ik heb den Kunstbode niet, doch zakelyk:) ‘dat ik m'n “arme vrouw” wist diets te maken dat zedelykheid by 'n genie niet te-pas kwam.’- {==217==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit is een leugen, dit is alweer laster! Gesteld dat het zoo ware, hoe kan V. Vloten dit weten? In allen geval zou 't van zyn kant maar 'n gissing wezen, en dan 'n gissing op veel losser grond dan de zwaarte van de beschuldiging vereischt. In-verband met de bewysbare vervalschingen die hy in 't zelfde nummer van de Kunstbode levert, wagen we niet veel als we veronderstellen dat-i deze aantyging uit z'n duim zuigt. Maar... er is meer. Uit m'n werken blykt: 1o hoe ik over zoogenaamde geniën denk. (Zie byv. no slot 1001 & 1002 in de postformaatuitgaaf myner Ideen. In de octo druk is 't nr 625 vlgg.) 2. Herhaaldelyk wys ik op de manier waarop sommigen hen die voor genien doorgaan, behandelen. En ik toon aan: waarom! (Zie o.a. Pruisen en Nederland blz 90 vlgg.) Ook spot ik dikwyls met den tic om iemand onder voorwendsel dat-i een genie is voor 'n slecht mensch uittemaken. (Ideen 8o blz 181: Nummer 297 en voorts passim, O, overal!) Maar: 3o. De aantyging dat ik onzedelykheid voorsta (en nu wel bepaald in-verband met genieïgheid of artistery, heb ik zelf - namelyk in waarschuwenden zin! - in den mond gegeven! Zie eens (en let op 't verband) het slot van no 642. (De woorden die ik bedoel, staan in de octavo uitgaaf, op blz 87 van bundel III.) ‘Vertel overal dat ik in dit vertoogje Kunstenaars onzedelykheid in bescherming neem. Je zult daarmee grooten dank inoogsten van de velen, &c.’ Dezen raad gaf ik den épiciers,¹³. en V. Vloten volgt hem op! Dit geschiedt natuurlyk onbewust, maar let eens op hoe hy hier, door nyd gedreven precies letterlyk doet wat ik op menschkundige gronden voorzag dat door anderen geschieden zou! Geef U S.V.P. de moeite, de bladzyden over ‘Kunst’ die op dezen raad aan Kappelman uitloopen, eens aandachtig te lezen. De vergelyking van dat slot met de beschuldiging van Van Vloten, dat ik voor 'n ‘genie’ onzedelykheid beding, levert 'n aardige menschkundige studie. Dat ik dáár tot ‘Kappelman’ sprak, tot de Prudhommes¹⁴. (waaronder ik V. Vloten niet rekende) verandert niet aan de juistheid der voorspelling. In tegendeel. Die wordt er frappanter door, vooral daar de als hefboom vooropgestelde oorzaak: afgunst, bestaan blyft. Niet alleen Kappelman handelt gelyk ik voorspelde, {==218==} {>>pagina-aanduiding<<} maar zelfs iemand die niet behoort tot het épiciersgild. De ‘litterator’ V. Vloten doet het om by de Kappelluî z'n hof te maken. Vrage wat de artist (het genie?) te wachten heeft van 't plebs dat zóó wordt voorgegaan?- By 't verwyzen naar m'n geschryf, bedacht ik, dat gy onmogelyk alles in Uw kast hebt staan. Geef me SVP. op wat U ontbreekt, dan zal ik 't U zenden. Of, makkelyker, bestel het maar. Ik zal dan Waltman te Delft en Funke te Amsterdam zeggen dat het voor my is.- Vergelyk eens den doorgaanden toon van myn werk, als kenmerk van het terrein waarop m'n ziel zich beweegt, met den toon van V. Vloten!- Wilt ge my de bygaande 5 brokken van 't Schoolblad S.V.P. terug zenden? V. Vl. schynt er op te rekenen dat dit blad niet zeer verspreid is. Hy tracht Versluys en Roorda doodtezwygen, en wacht zich wel den weg te wyzen tot het orgaan waarin ze hem bespreken.- En nu moet ge, na dat alles weten dat ik nog niet eens zoo yver voor 't niet aanroeren van persoonlyke omstandigheden. Men dwingt me nu, te protesteeren tegen de manier waarop men 't doet, maar in 't algemeen zou ik er niet eens zoo tegen wezen, mits met goede trouw. Is dit te veel gevergd, dit en: dat men wèl geïnformeerd is, ja, dan is 't zeker beter zich niet intelaten met personalia. Ook over dat beoordeelen van ‘iemand die uitsteekt’ (‘uitsteekt’ in letterlyken zin) naar gebrekkige gegevens, klaagde ik dikwyls, zonder daarby aan mezelf te denken, en slechts om te wyzen op 't gebrekkige onzer historiekennis. (Zie in de kleine editie de nummers 671-689. In de octo uitgaaf bundel III, blz 108 vlgg.)- By 't opzoeken van 'n passage bladerende in m'n werk, word ik verdrietig! Nooit, nooit nooit had ik kunnen voorzien op zùlk 'n wys te zullen worden aangevallen door schryvers, geletterden, menschen van zekeren naam! Overal blykt dat ik 't voorzag van 't gewone gemeen, maar dat ‘voorgangers’ 't plebs zóó zouden bystaan, neen, dàt had ik niet voorzien! In dezen zin alzoo is de profetie van zoo even nièt bewaarheid. Ik erken dat ik by 't laag sletten¹⁵. van Kappelman, niet dacht aan de bondgenooten die hy vinden zou in m'n eigen kring, of wat ik voor myn kring hield, godbetert! {==219==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Is 'n feit dat deze ervaring me zeer benadeelt. V. Vl. kan tevreden zyn. M'n stemming is sedert langen tyd bedorven, en 't is de vraag of dit beteren kan. Als ik 't niet moest doen, omdat ik anders geen eten heb - want het schynt convenu¹⁶. dat er geen recht wordt gedaan in de Havelaarszaak! - nu, dan kreeg Publiek geen letter meer van me. Ik bedank er voor, om by voortduring de vrucht te zyn waaraan hongerige rupsen zich zat knagen. Ik hoor dat V. Vl. zich van Vorstenschool heeft afgemaakt met de betuiging dat: ‘die Koningin opgewonden en onbekookte taal spreekt.’ Is dàt kritiek? Ik vraag U, of m'n bitterheid gegrond is?- Enfin, wees intusschen vriendelyk en hoogachtend gegroet van tav DouwesDekker Ik zie daar in 't Schoolblad ook weer die afgezaagde beschuldiging over ‘hoogmoed.’ Kan de man dan niet lezen? Hoe menigmaal heb ik dit uitgelegd! Ik ben zeker dat ik alle beschuldigingen van V. Vl. kan weerleggen door verwyzing naar nummers of blzz. van m'n werk. Hy schynt er op te rekenen dat men niet naslaat wat ik gezegd heb, en voetstoots zyn vervalschte citaten of verdraaide uitleggingen voor goede munt aanneemt. Ik voel schaamte over de soort van stryd, waarin die man me lokken wil! Toch zal 't misschien eenmaal moeten! Ajakkes! En wat heb ik dàn? Niets! Dan komt er morgen weer 'n andere ploert van zyn soort, die om opgang verlegen is, en myn naam gebruikt op den omslag van 'n brochure om z'n werk verkoopbaar te maken! En dan kan ik weer beginnen. Ook dat gebruiken van my als schyf, heb ik voorspeld. Zie no 473 & 474. Wat ik daar noem oliekoeknering is gebleken te zyn de penarie aan abonnenten van ‘Onze Tolk.’ 't recept scheen zoo probaat dat het tydschrift XII poeiers achtereen in nam, en dáárna kon 't nog dienen als ‘overdruk’ ten behoeve der renommee van V. Vl. zelf.- Ook de prachtige recensie van A. Thym¹⁷. in ‘Dietsche Warande’ kon 'n ‘Overdruk’ dragen. Hebt ge die gelezen? Een kurieus stuk! 1. dikwyls: oorspr. stond er meestal. 2. met de: oorspr. stond er zynde der. 3. Z. onder: in rood potlood toegevoegd. 4. xxx: getal onleesbaar gemaakt. 5. en: oorspr. stond er en in. 6. even: oorspr. stond er nog even. 7. zyn: oorspr. stond er hun. 8. de bas étage: van laag niveau (fr.) 9. Het gekursiveerde is doorgehaald. 10. kritiek: oorspr. stond er behandeling. 11. slentert: streken uithaalt. 12. Het gekursiveerde is doorgehaald. 13. épiciers: kruideniers (fr.) 14. Prudhommes: (hier) burgerlui (fr.) 15. sletten: kennelijk verschrijving voor: stellen. 16. convenu: 'n uitgemaakte zaak (fr.) 17. recensie Thym: zie V.W. XVII, blz. 749. [26 januari 1876 Brief van Multatuli aan J.N. van Hall] 26 januari 1876 Brief van Multatuli aan J.N. van Hall. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6 (3/4) beschreven. (M.M.) {==220==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 26 Januari 1876 Waarde Vriend! Ik ben wel met Uw werk tevreden, maar niet erg met het myne. Na 't lezen van uw uittreksel, kwam me Idee zooveel¹. in den zin: als ik iets geschreven heb, en dat nalees, is m'n hoofdindruk ‘Over die zaak zou veel te zeggen wezen.’ My komt m'n betoog schraaltjes voor. Maar ik heb zeer groot vertrouwen op U, en als gy meent dat er genoeg in staat, om te dienen tot punt van uitgang voor debat, best! Dan moet ik maar trachten m'n achterstand intehalen by 't beantwoorden van Uw repliek². die ik met verlangen te gemoet zie. Zou er ook door boosaardige uitleggers uit regel 4 van 't eerste blaadje te distilleeren zyn, dat ik alle opleiding voor 't Tooneel afkeur? Misschien ware dit te voorkomen door achter de woorden vereischt, doch niet intevullen: uitsluitend noch aanvankelijk: Bevalt u de fraze niet, maak haar dan s.v.p. naar Uw zin, als er maar blykt dat ik niet met tooneelopleiding beginnen wil. Deze meening vloeit wel uit het vervolg voort, maar de Van Vloten's zouden den tekst buiten verband aanhalen. Hy zelf (V. Vl.) geneert zich wel niet, m'n woorden te verdraaien, doch 't is nuttig, dat verdraaien dan voor z'n rekening te laten komen. Och, 't is zoo verdrietig, altyd te moeten verdacht zyn op zooiets! Telkens voel ik me by 't weinigje vlucht dat ik nu en dan neem, neergetrokken door 't besef dat ik voor 'n zeer groot deel met onwelwillende lezers te doen heb. Dat volk maakt 'n poëet tot notaris. En ik, die slechts talent heb als ik hartelykheid voel of ontmoet! {==221==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik las dezer dagen in den ‘Kunstbode’ dat ik m'n ‘arme vrouw had weten diets te maken dat zedelykheid niet te-pas kwam by genie!’ Hoe te bewyzen dat dit 'n leugen is? Zie eens hoe precies die vuile Van Vloten uitvoert, wat ik op blz 87 van Ideen III 8o uitgaaf (kleine uitgaaf: slot van nummer 642) Kappelman in den mond leg. Profetisch! In datzelfde nummer van z'n ‘Kunstbode’ haalt hy woorden van my aan, die hy door 'n valsche onderstreping en een tusschenzin de sa facture,³. geheel doet veranderen van zin. Ik had gezegd (en volgens 't verband met al 't voorgaande, ook bedoeld:) ‘Huët behandelt 'n schryver.’ Namelyk in tegenstelling van ongemotiveerd ‘mooi’ of ‘niet mooi’ vinden. V. Vl. laat me zeggen (en ‘met ronde woorden’ nogal!) ‘Huët behandelt den schryver.’ Om de onderstreping van 't laatste woord te versterken, en te doen in 't oog vallen dat ik daarmee niet z'n werk naar z'n persoon bedoel, voegt-i er tusschen: ‘- naar aanleiding van zyn geschriften-’ Och, 't is zoo verdrietig! Het banale voorschrift: ‘ik zou me zulke dingen niet aantrekken’ helpt me niet. Het is 'n waarheid, dat ik 't me wèl aantrek, als ik word uitgemaakt voor 'n slecht mensch, en tevens dat dit me hindert in m'n werk. De vraag is niet, of ik kans zie, zoo'n V. Vloten ‘op z'n plaats te zetten’ zoo als 't heet. O ja! Maar wat dàn? Wat belet hem of anderen van zyn soort, opnieuw zoo'n gemeene kampanje tegen my te openen? Dan kan ik weer beginnen! Intusschen derf ik de stemming die noodig is⁴. om iets goeds voort tebrengen. Bovendien, de stryd is niet gelyk. De V. Vlotens zyn onkwetsbaar door hun grofheid, en ik ben zeer gevoelig. Als ik hem geef wat-i verdient, (wat zoo moeielyk niet is) lyd ikzelf meer dan hy. Niemand weet wat het me kost, wreed of ruw te zyn. En dan 't aanroeren van intieme verhoudingen! Och, 't is zoo bitter!- Zie, als proef op de som van de bewering dat zulke dingen me zoo schaden, dit briefje! We waren aan Tooneel, en aan Uw excerpt van m'n brief, en ik... schryf over V. Vloten! In godsnaam. Toch is er verband, al zy 't dan ook maar by toeval. Dat aangehaalde no 642 myner Ideen, staat in de buurt van 'n vertoogje over zekere eischen van de ‘Kunst’. Wilt ge misschien in 't uittreksel van m'n brief daarop wyzen? Wacht, ik zal 't U makkelyk maken. Voeg (als ge 't goedvindt) na: {==222==} {>>pagina-aanduiding<<} (tot nabootsen alleen) reg 3, bl. 2. ro⁵. de woorden in: Ik heb hierop gewezen in 't vertoogje over zekere eischen van de Kunst, dat in den IIIn bundel myner Ideën voorkomt. Een dergelyke fout &c En dan ben ik zoo vry, U nog iets voortestellen. Het is, om by 't slot van 't uittreksel de volgende woorden te voegen: Myn tegenzin in ‘opleiding van kinds-af’ voor 'n bepaald vak, geldt niet het Tooneel alleen. Ook byv. pupillenscholen werken m.i. verkeerd. Ze leveren in den regel 'n soort van militairen, die... enz. Door deze toevoeging wordt de zaak van meer algemeene strekking, principieeler. En we krygen daardoor meer kans dat ons debat de aandacht trekt. 't Is me waarlyk 'n ongewoon genoegen, eens te mogen tournooien met courtoise⁶. wapens. Mocht de voorgestelde byvoeging U niet bevallen, laat ze dan maar achterwege.- M'n vrouw die zeer ‘strebsam’⁷. is, heeft ('n proeve van) 'n drama geschreven, dat opgenomen wordt in de ‘Nederland’ Ik vrees, neen, ik ben zeker, dat het ‘in magnis voluisse’⁸. hier blyken zal niet ‘sat’ te wezen. De teekening der lynen toont veel goeden wil, maar verraadt onvastheid van hand. Ook spyt het me dat ze hier en daar - en niet behoorlyk geameneerd!⁹. - brokken inlascht, die de beschuldiging uitlokken: ‘dat heeft hy je voorgezegd!’ Hebt ge in diezelfde Nederland, haar stukje gelezen: 24 uren op reis?¹⁰. En, nu onlangs in den Spectator: Gelyk hebben? In beiden is inderdaad veel liefs, wat dan ook de schryfster volkomen karakteriseert, maar tevens ontdekt men in dat laatste stukje het gebrek aan vastheid van hand, dat 't drama ‘Twee Vrouwen’ naar myn inzien bederft. Ik had het niet aangenomen, als ik Red. v.d. ‘Nederland’ geweest was. Dat overigens m'n vrouw zich in litteratuur ‘werpt’ keur ik maar half goed. Maar tegengaan mag ik 't niet, daar ik bereken dat ze na m'n dood daarmee zich zal kunnen redden. Ik wou dat ge haar kendet, niet door 'n halfuurtje gesprek alleen, maar in 't huiselyke. 't Zou me benieuwen of ge een fout in haar vondt? Dat ze 'n drama schreef? Nu ja, maar dit zal ze niet weer doen. En zéker is 't, {==223==} {>>pagina-aanduiding<<} dat ze 'r geen ander werk om verzuimt, zooals wel eens als regel gesteld wordt door sommigen die, géén drama's makende, ook weinig ànders uitvoeren. Wees hartelyk gegroet van Uwen vriend DouwesDekker 1. Idee zooveel: Idee 60; vgl. VW II, blz. 320. 2. Uw repliek: zie Medio februari 1876. 3. de sa facture: uit z'n duim (fr.) 4. is: oorspr. stond er was. 5. ro: recto (voorzijde). 6. courtois: hoffelijk (fr.) 7. strebsam: ambitieus, ijverig (du.) 8. in magnis voluisse sat: in grote zaken is het voldoende te hebben gewild (lat.) Propertius, Elegiae 2, 10. 9. geameneerd: voorbereid (naar het fr.) 10. Nederland, jrg. 1874, II, blz. 350-411. [26 januari 1876 Brief van Multatuli aan A.J. Servaas van Rooyen] 26 januari 1876 Brief van Multatuli aan A.J. Servaas van Rooyen. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (¼) beschreven. (M.M.) Wiesbaden 26 Januari 76 Waarde Heer Van Rooyen, het spyt me waarlyk dat ik aan Uw zoo vriendelyk verzoek niet voldoen màg, geloof me! Herhaaldelyk heb ik aan anderen - en gewoonlyk op den zelfden grond - moeten weigeren my onder de medewerkers van 'n Tydschrift te laten opnemen. M'n beste Funke zou raar staan te kyken als-i bemerkte dat ik, die hèm gedurig wachten laat op kopie, omdat m'n stemming bedorven is, helaas - enfin, als ik wèl stemming had voor iets anders. En, nog iets. Ook in m'n eigen belang mag ik me niet verbrokkelen. In al m'n geschryf ben ik wel verplicht gedurig te wyzen op iets wat ik vroeger over 't behandeld onderwerp zei. Dit zou lastig worden als ik niet meer veronderstellen mocht, zoo als nu, dat de lezer m'n boeltje by elkaar had. Ook voor mezelf zou 't naslaan onmogelyk zyn. Beschouw dit S.V.P. als 'n afgedane, niet te veranderen zaak. Maar geheel afgescheiden hiervan, bestaat de mogelykheid dat ik eenmaal Uw Tydschrift aan... iemand, en dien... iemand aan Uw Tydschrift rekommandeer. Ik kàn op 't oogenblik hiervan niet meer zeggen, en roer 't alleen aan om blyk te geven van welwillendheid. Na vriendelyke groete met achting UEDDWDienaar DouwesDekker [27 januari 1876 Bericht Spaanse Max Havelaar in Nieuwe Rott. Crt.] 27 januari 1876 Bericht in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, no. 27 inzake de Max Havelaar. (Knipsel M.M.) {==224==} {>>pagina-aanduiding<<} In een te Buenos-Ayres verschijnend blad, La voz de Rio Cuarto, komt een uitvoerig artikel voor over den Max Havelaar. Van genoemd werk wordt binnenkort een Spaansche vertaling tegemoetgezien. [28 januari 1876 Brief van Multatuli aan J. Waltman] 28 januari 1876 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Wiesbaden 28 Januari 1876 Waarde Heer Waltman, Ik gis dat Ge moeielykheden met Uw drukkery hebt, al kan ik niet raden wàt. Ik maak dit op uit het lang wegblyven der revisie van vel 9 (die nu hierby gaat) en den proef van vel 10. Voor 'n paar dagen ontving ik Uw briefkaart, waarin stond: ‘ik schryf U spoedig nader.’ Meen volstrekt niet dat ik jacht maak. Als ik vraag naar 'n uitblyvend stuk, is 't slechts om te voorkomen dat we al te lang wachten op iets dat weggeraakt kon zyn. Reken er op dat er iets zoek is, als ik 'n proef of revisie langer dan byv. 2 posten¹. na ontvangst niet terugzend. Maar ik heb U over iets anders te schryven. Funke verzoekt m'n vrouw een nieuwe Bloemlezing uit m'n Werken te maken, daar de oude². uitverkocht is. Nu heeft ze Uw vergunning noodig om ook wat te nemen uit de by U uitgekomen stukken. Staat ge dit toe? Me dunkt dat het geen kwaad kan, maar in allen geval moet ze U permissie vragen, en dit doe ik namens haar by dezen. Een woordje per briefkaart is voldoende. Wees hartelyk gegroet van t.a.v. DouwesDekker Om akkoord te gaan (niet om te jachten!) ik wacht proef van vel 10. 1. 2 posten: oorspr. stond er 1½ dag. 2. de oude: nl. die in 1865 was verschenen bij R.C. d'Ablaing van Giessenburg; zie V.W. XI, blz. 522. [28 januari 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 28 januari 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel gevouwen velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==225==} {>>pagina-aanduiding<<} Wb. 28 Januari 1876 Waarde funke, Eerst heden vraag ik aan Waltman permissie om ook uit zyn werken, stukken voor Mimi's bloemlezing te nemen. (Dat ik 't niet eer deed, staat in verband met zeker gemaal over 'n proef & revisie van Special. te lang om nu uitteleggen.) Ongetwyfeld stemt hy er in toe, maar Mies of ik willen liever de aan Mill. St. of Spec. te ontleenen brokken netjes uitschryven, dan dat ik hèm verzoek 2 Exx. aan U te zenden, juist omdat hy de welwillendheid zelf is. Natuurlyk zou ik hem met pleizier die Exx. voor my laten opschryven (en ook gy zoudt hier niet tegen hebben) maar 't aandringen daarop komt me in dit geval indelikaat voor. t Is heel anders dan by present exemplaren die ik misschien morgen weer vraag. Dus: wacht niet op boeken van Waltman. Doe S.V.P. in uw pak: - 1 Zaaier van Vosmaer - 1 Huët: ‘Multatuli’ - 1 Vondelalmanak van v. Vloten (dáár ben ik nieuwgierig naar!) - 1 ‘Galante Dichtluimen van Mr W Bilderdyk, door v. Vl. Als ge ten minste niet beschaamd zyt, uw bediende daarom te zenden, 't geen ik volkomen begrypen zou! Sedert jaren lees ik de annonce van dat werk in den Asmodee¹. en vraag me af of 't wáár is dat de aesthetische v. Vl. zulke dingen patrocineert?². Ik wil 't zien, en zal 't hem, als ik er eindelyk toe overga hem op z'n plaats te zetten, onder den neus wryven. Ik gis namelyk dat het iets is in den geest (?) van den vuilen P. Boddaert.³. Maar nooit zag ik 't in 'n fatsoenlyk blad geannonceerd. Het is dan ook, volgens die annonce in Asmodee te verkrygen in den zelfden boekhandel (?) waar dat blaadje uitkomt. Vraagt ge hoe ik aan Asmodee kom? 't Wordt me geregeld gezonden door iemand te Rotterdam. {==226==} {>>pagina-aanduiding<<} Soms staan er goede stukken in, waaruit fatsoenlyke redakteuren wat konden leeren. Maar 't geheel is naar, vooral nu die v. Brussel in katholiek geloof doet. In 't voorlaatste nummer stonden twee aardige versjes, wezenlyk van letterk. waarde. 1 Kunstbode no 1 van dezen Jaargang, als 't u niet te veel moeite kost dien te krygen. Ik zal by gel. daaruit eens aantoonen hoe v. Vl. liegt, en my woorden in den mond legt die ik nooit gezegd heb. Ook slentert⁴. hy daarin omtrent Roorda. Waarom ik dien Kunstbode niet liever aan Vosmaer vraag? Ik ben boos op Vosmaer, en zal U de oorzaak meedeelen als ge hier komt. Er is me gebleken, althans zoo komt het my voor dat hy - enfin!- En ik heb geen geld. Wilt ge my SVP. f50. zenden. We zitten zoo schraal dat het gebeuren kon, als uw pak kwam, dat we 't niet betalen konden. Want schoon er altyd ‘franko’ of soms (in een duitsch briefje) ‘franko Emmerich’ op staat, moet ik altyd by betalen. Ik ben zeker dat gy frankeert zooveel maar kan, maar 't schynt dat dit slechts geldt voor v. G en L.⁵., en niet voor de duitsche Rykspost. Ook hier kan ik niet verder frankeeren dan de duitsche pakkettenpost loopt. Dat ik nu geen geld heb, is zoo héél erg niet, omdat we met huur en maand briefjes geheel by zyn. We hebben hier geen cent schuld. Daarom is f50. genoeg.- Wees met Uw lieve vrouw heel hartelyk gegroet van tav DD Best dat ge 't bericht over de Spaansche vertaling in 't Nieuws hebt gezet! Wat zou ik 'n hulp van dat blad kunnen hebben, als niet die De Veer pour se donner un genre,⁶. voorgaf tegen my te zyn! 't Is niets dan affectatie, en om hoftemaken aan zeker deel van z'n publiek, en 't beste deel niet! 1. Asmodee: overwegend satirisch weekblad, waarvan A. van Brussel de hoofdredacteur was. 2. patrocineren: beschermen van onderhorigen. 3. P. Boddaert: Pieter Boddaert jr. (1766-1805), nederlands dichter van o.m. skabreuze erotische verzen. 4. slenteren: intrigeren. 5. v. G. en L.: van Gend en Loos. 6. pour (enz.): om iets voor te stellen (fr.) [29 januari 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 29 januari 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (⅓) beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje G.L. Funke. Heerengracht bij de Hartenstraat, 242. Amsterdam, 29 Jan 1876 Waarde Dekker! Ik voeg hierbij alvast de verlangde f50. - en laat maandag of dins- {==227==} {>>pagina-aanduiding<<} dag de boeken volgen, dan worden ze in dien tusschentijd opengesneden en zal ik de gevraagde Vondel-Alm. & Galante dichtluimen en Kunstbode ook wel hebben. Een voor U ontvangen klein pakket met het postmerk ‘Bolsward’ gaat er tevens bij. Op Vosmaer boos? Zie, dat spijt me en zal hoop ik niet voortduren? Wat ik in mijn privé van Waltman heb (2 bundeltjes) zend ik bij 't paket, dan kan Uwe vrouw die in elk geval stuk snijden. Overschrijven is iets ondoenlijks, véél liever koop ik ze voor Mimi als W. ze uit zich zelf niet mocht zenden. Hartelijk gegroet van tt G L F vliegend! [30 januari 1876 Brief van Multatuli aan A.C. Loffelt] 30 januari 1876 Brief van Multatuli aan A.C. Loffelt. Drie dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.) {==228==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden Januari 76. Waarde Heer Van Loffelt! Ik ontving zoo-even ter inzage, 't eerste nummer van den Kunstbode¹. waarin alweer eenige liefelykheden van V. Vloten. Nog altyd weet ik niet of 't me zal gelegen komen de stukken van dien man grondig te beantwoorden. Hy liegt! Maar om dit aantetoonen, moet ik zeer intieme verhoudingen aanroeren en blootleggen, die te fyn en te goed zyn voor 'n grof publiek. Dit stuit me, daar ik te doen heb met 'n partner wien niets te grof is. Toen ik den Havelaar schreef, kende ik ‘Publiek’ niet. Al wat ik in dat boek openbaarde omtrent de verhouding tusschen my en m'n vrouw, was niet alleen wáár, maar zelfs voor 'n deel letterlyk de waarheid. Zoo is byv. dat duitsche versje niets dan 'n byeenbrenging van gezegden uit brieven van m'n vrouw. Ik maakte dat - zegge: arrangeerde maar - op verzoek van 'n dame te Cassel,². die me vroeg of ik goede tyding van huis had? Dat is lang geleden! Maar tot het laatst toe, was de verhouding niet anders! Daarvan kunnen dozynen, ja misschien honderden, brieven getuigen. Men houde my ten-goede dat ik er tegen opzie die brieven te publiceeren! Dat ‘men’ een-en-ander in myn wyze van doen niet begrypt, kan ik niet helpen. Als ik er toe overging, memoires te schryven - waartoe meer loisir zou noodig zyn dan my gegund is! - zou men misschien verbaasd staan over - och neen, men zou zeggen dat ik loog. En intusschen was zeker doel bereikt, dat - bewust of onbewust - aan 't eind van dien weg ligt. Dit namelyk dat ik die m'n plicht deed, ik die de maatschappy aanklaag van onzedelykheid, gebracht werd op 't bankje van beschuldigden. Die positie accepteer ik niet. Ik ben een goed mensch, en gaf daarvan dure, zeer dure bewyzen. Van 't meerendeel myner 3000000 landgenooten zyn dergelyke bewyzen nog altyd te wachten. Reeds dit is 'n blyk van verregaande onzedelykheid, dat men den ‘Havelaar’ beantwoordt met beschuldigingen als die welke V. Vl. tegen my uitbracht. (Meen niet dat ik alles gelezen heb. Van de XII (?) artikelen in ‘Onze Tolk’ slechts ± 2½. Toen had ik er genoeg van!) Die beschuldigingen zyn valsch. Ik ben 'n goed mensch, en ook in de meest ordinaire burgerlyke opvatting, 'n beter mensch dan menige épicier.³. Let wel: in ordinaire opvatting, en niet naar de my tenonrechte aangewreven ‘genie’ begrippen. Niet {==229==} {>>pagina-aanduiding<<} dan zeer zelden week ik af van 'n hoogst rigoristische levensopvatting. Van m'n 15, 16e jaar af - en meer bepaald van m'n 23e - leek ik meer op 'n Grandisson⁴. of Brave Hendrik, dan naar⁵. m'n eigen begrippen eigenlyk gevorderd werd. Hiertoe was 'n byzondere oorzaak: ik had iets te doen, waartoe onthouding noodig was ‘abstinuit Baccho & Venere!⁶. Kluchtig is 't, dat men juist my het tegendeel tracht aantewryven. Kluchtig, ja, maar treurig ook! En alleen mogelyk in 'n maatschappy als de onze! Ik voel me als 'n deftige huisvader, dien door kinderen verweten wordt dat-i 'n koekje heeft gesnoept. Die kinderen houden veel van 'n koekje, en meenen dat 'n volwassen mensch snoept als zy. Dat m'n tegenwoordige vrouw my, ongehuwd, vergezelde, was van haar - neen, ik verzèg⁷. 't, my te verantwoorden. Nog blyft de vraag: of onze maatschappy zóó rein en kuisch is, dat men 't recht hebben zou van zoo'n zaakje 'n aanklagende topic te maken als dat zaakje was zoo als men meent. Maar dit is zoo niet! Doch al ware dit zoo, dan vraag ik of men niet beter deed, z'n afschuw te bewaren voor luî die als geile rekels altyd met den neus snuffelen in de alkoof van 'n ander. En zie, dit brengt me nu tot het onderwerp waarover⁸. ik U eigenlyk schryven wou. V. Vloten beroept zich in z'n stuk tegen U op myn woorden over Huet.⁹. Ik weet dat V. Vloten 'n slecht mensch is, maar ik begryp dat gy dit niet weet. Ook zal 't staaltje van z'n goede trouw, dat ik U hier ga leveren, niet voldoende zyn om U te overtuigen. Maar wèl zal 't U op den weg brengen om, goed oplettende en analyseerende, overtuigd te worden. Ik heb, over Huet sprekende, gezegd: ‘hy behandelt den schryver.’ Hierin ligt volgens V. Vl. 'n verontschuldiging, ja, 'n rechtvaardiging zyner methode om my aantetasten in m'n intiem leven. Welnu, prys ik Huet omdat-i in z'n litterarische fantazien de ‘persoon’ des schryvers in 't spel brengt? Zeg ik: ‘dàt is Kritiek! H. bepaalt zich niet tot het beoordeelen van 'n boek, maar hy volgt den schryver tot in z'n huiskamer? Tot in z'n persoonlyke verhoudingen? Tot in z'n bed?’ Neen! Ik zeg: ‘De heer H. bepaalt zich niet tot de communicatie dat zeker stuk hem al of niet behaagt - onze meeste critici schynen te meenen dat {==230==} {>>pagina-aanduiding<<} publiek nieuwsgierig is naar de maat van 't genoegen dat zy gesmaakt hebben - hy behandelt 'n schryver.’ Natuurlyk bedoel ik hier: ‘als schryver.’ En deze bedoeling is duidelyk, want er volgt: ‘Hoe eenvoudig 't woord ‘behandelen’ klinken moge, slechts zeer weinigen weten het te doen... Kan ik hier bedoeld hebben, 'n genre als waarin zekere schandblaadjes zoo bekwaam zyn? De genre: ‘hi, hi, hi, ik weet wat van hem, hy heeft 'n meisje gezoend?’ ‘Slechts zeer weinigen weten het te doen (nam: het ‘behandelen van 'n schryver’) of erger nog, ze geven niet eenmaal blyk van 't pogen, ze kennen den eisch niet... Kan hier bedoeld zyn ‘de eisch’ zooals V. Vl. blyk geeft m'n woorden optevatten? ‘Onder de “litterarische Fantazien” zyn kunstjuweeltjes waarby 't grootst gedeelte der behandelde werken zeer diep wegzinkt... Kan hier met het woord: “kunstjuweeltjes” bedoeld zyn: jacht op schandaal? ... “Zóó zelfs dat men betreuren moet, Huët's kritisch talent besteed te zien aan zaken die zooveel ingespannen studie geenszins verdienen.” Alweer vraag ik of hier “kritisch talent” en ingespannen studie’ van toepassing zyn op den zin die V. Vl. aan m'n woorden wil gehecht zien? Dat ‘talent’ en die ‘studie’ by 't ‘behandelen van een schryver’ zouden dan beteekenen: 't onderzoek of-i ook soms... by 'n meisje had geslapen? Op die laatste uitdrukking kom ik straks nog eens terug, ik koos ze by voordacht, ge zult zien waarom.- Myn aandringen op 't ‘behandelen van 'n schryver’ is alzoo, naar ik meen, duidelyk van zin, en men moet òf niet lezen kunnen, òf oneerlyk zyn, om dáárin 'n verontschuldiging van de V. Vlotensche methode te vinden. Is 't valsch of niet dat-i boven de aankondiging van z'n ‘Onkruid o.d.T.’ op blz 4 van den Kunstbode, dat uit z'n verband gerukte woord van my, als motto plaatst? Voor iemand die lezen kan, is de zaak ook zonder verband met het voorafgaande en volgende in m'n noot over Huët, duidelyk. Ik zeg immers niet dat Huet de persoon behandelt, hoezeer ik ook dáártegen geen bedenking heb, indien 't strekken kan om de {==231==} {>>pagina-aanduiding<<} geestesrichting van den schryver te verduidelyken. (Zie byv. in m'n kritiek van Bilderdyk, waar ik beweer dat z'n begrippen over predestinatie, z'n hofmakery aan Lodewyk en aan de zedelykheidsbegrippen van den dag, in z'n schryven doorstralen. Ook dàt zyn personalia, ja, maar: personalia die invloed hadden op z'n geschriften, byzonderheden die noodig zyn om die¹⁰. schriften te verklaren, om de fouten van B. als schryver begrypelyk te maken.)- Geheel afgescheiden van de toelichting (myner meening dat 'n criticus 'n schryver behandelen moet) welke te halen is uit de woorden die den tekst voorafgaan en volgen, en die niet dan met kwaden wil kunnen worden over 't hoofd gezien, vraag ik of de zin niet volkomen duidelyk is, door m'n gedurig klagen over onbekookte mooivindery? Het woord ‘behandelen’ staat blykbaar tegenover 't stompzinnig ‘mooi’ of ‘niet-mooi’ vinden van 'n boer in een museum, en geenszins tegenover 't vermyden van schandaalkroniek. Dàt heb ik waarachtig nooit aangeprezen, en men moet al zeer onbekend zyn met... hoe zal ik 't zeggen? Met den toonsleutel waaruit ik zing, om me zoo'n grofheid aantewryven. Doe me het genoegen, eens in den VI bundel dat No 1197 natelezen, en daarby U gedurig 't gebruik voor den geest te stellen, dat V. Vl. meent te mogen maken van 't woord: ‘Huët behandelt 'n schryver.’ Geef U zelf dan eens reden van den indruk dien z'n citeeren en toepassen op U maakt. Ik noem zoo'n handelwyze valsch.- Ik zei zoo-even te zullen terugkomen op de uitdrukking waarin iets voorkomt over 'n ‘meisje’. Die scheen u wat plomp, niet waar? Welnu, ze is niet plomp genoeg. Om Van Vl. te karakteriseeren had ik moeten zeggen: ‘by een meid.’ Want, om dat karakteriseeren was 't me te doen, en ziehier nu 'n staal van wat ik me als geoorloofd voorstel by 't ‘behandelen’ van den schryver Van Vloten. In ‘Onze Tolk’ was eens 'n vraag geopperd van bibliografischen of biografischen aard betreffende 'n engelsch schryver (Sheridan? Sterne? Goldsmith? Swift? Dit is me ontgaan. Als ik aan 't zoeken ga - want ik moet het ding hebben - raak ik uit m'n koers.) Van Vloten iets omtrent het bedoeld onderwerp gevonden hebbende, deelt het mede. 't Besloeg 'n regel of drie, vier, en de weetgierige lezer of onderzoeker was 'n dagteekening of iets van dien aard ryker. Men kon voldaan wezen. ‘Neen, dacht {==232==} {>>pagina-aanduiding<<} V. Vl. ik weet nog meer dan dat, en 't zou jammer wezen dat onder de korenmaat te laten!’ Althans hy greep die gelegenheid aan, om den volke meetedeelen dat hem in z'n nasporingen omtrent dien datum (?) berichten waren onder de oogen gekomen dat de dichter... ‘Zoo dikwyls by een meid sliep!’ Dááraan wydde hy 'n groot aantal nauw-gezette regels, zeker tienmaal meer dan aan de nagevorschte byzonderheid! By de ‘behandeling’ van den schryver V. Vl. neem ik dit aan, als kenschetsende vingerwyzing omtrent z'n persoonlykheid, gelyk ik zekeren P. Boddaert¹¹. voor 'n smeerig individu houd, zonder iets van hem te kennen dan z'n drekpoëzie! By 't noemen van dien naam, was ik minder ver uit de buurt dan men meent. Is niet diezelfde V. Vl. de uitgever van de ‘galante dichtluimen’ of is 't laster dat die vuile stukken, als onder zyn auspices herdrukt, in sommige kranten geannonceerd staan? Ik vraag dit, omdat ik dat boek nooit in handen had, en de mogelykheid inzie dat 'n boekverkooper - neen, dan hadden we al lang van 'n protest gehoord! Bovendien, zelf gelezen heb ik de smeerlappery: ‘een Jan Salie uit vorigen tyd’ in z'n levensbode! Bah! En zóó'n kerel beschuldigt my van onzedelykheid! En die man tracht myn intiem leven op straat te brengen, een leven dat uit offer, ontbering en arbeid bestaat! Ik schaam my over de soort van wapens, waarmee men my aanvalt! Heb ik er aanleiding toe gegeven dat men my ‘behandelt’ niet als schryver, o, neen, maar als 'n kaailoper?¹².- Onwillekeurig schreef ik U uitgebreider dan m'n voornemen was. Hoofddoel blyft, U middel aantewyzen om V. Vl. op z'n plaats te zetten over z'n verdraaien van 't woord: ‘behandelen van een schryver,’ in tegenstelling van bête ‘mooi’ vinden zonder analyse van methode of strekking. Gy, beter dan iemand, zult dit begrypen, gy die U myn wrevel over dat mooi vinden kondet verklaren, wat by zoo weinigen 't geval was. Dat V. Vl.'s pogingen in zoover doel treffen, dat ze myn walging van ‘publiek’, en van ‘aan den weg timmeren’ verhoogen, is waar. Als ik 't niet moest doen om den broode - 'n gevolg van de voortdurende rechtsweigering in de Havelaarszaak, 'n onzedelykheid waarmee de natie genoegen schynt te nemen - nu, dan {==233==} {>>pagina-aanduiding<<} kreeg Publiek nooit meer 'n letter van me te zien. Ik ben zoo ‘vertoonziek’ zegt V. Vl. Hy weet het! Ik kan U verzekeren dat ik nog altyd even schuw ben om me te kyk te geven aan Publiek, als den eersten dag. Juist dááruit sproot m'n niet gewone openheid voort, zoo als ik schetste in de Minnebrieven¹³., naar aanleiding van die hertogen van Gelderland. Welk schryver - in Holland, namelyk, - durfde zich zóó te laten zien als ik? Welnu, dit was juist omdat ik er zoo tegen opzag. En de uitkomst heeft geleerd dat m'n publiek zooveel oprechtheid niet waard was. Wees intusschen vriendelyk gegroet van t.a.v. DouwesDekker Dìt ben ik met V. Vl. eens, dat Vosmaer me in z'n ‘Zaaier’ niet behandelt zooals ik beweer dat men 'n schryver behandelen moet. Pryzen is geen analyzeerende kritiek. Daar valt m'n oog nog eens op V. Vloten's stuk tegen U, en ik zie dat-i door 'n klein jezuïterytje blyk geeft van opzettelyke verdraaijing van den zin myner woorden, er op rekenende dat men 't verband zou over 't hoofd zien. Ik had gezegd dat H. zich niet by mooi vinden bepaalde, maar: ‘hy behandelt den schryver.’ V. Vloten laat me zeggen: ‘H. behandelt - naar aanleiding zyner geschriften - den schryver. Dat onderhalen van 't woord ‘schryver’ en de binnengesmokkelde tusschen zin, zyn valschheden. 't Moet nu schynen alsof ik ‘schryver’ en ‘geschriften’ tegenover elkander plaats (wat soms inderdaad kan te-pas komen) terwyl ik juist met het woord: ‘schryver’ z'n geschriften bedoelde, en wel in den zin zooals men zegt: 't behandelen van Cicero, d.i. ‘het verklaren, toelichten, uitpluizen &c, der werken van Cicero.’ Door 't onderhalen van 't woord behandelen in myn tekst, is de bedoeling myner woorden (vooral in 't verband!) duidelyk. Maar nu begint V. Vl. met ook 't woord ‘schryver’ te onderhalen. Myn onderstreeping van ‘behandelen’ durfde hy niet weglaten. De lezer krygt nu van hem¹⁴. de keus¹⁵. om òf op ‘behandelen’ of op ‘schryver’ te drukken. Om echter de intonatie - en 't daaruit voortspruitende verkeerd verstaan - naar z'n zin te leiden, voegt hy er den tusschenzin in die den lezer dwingt op 't woord ‘schryver’ te drukken. {==234==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘H. behandelt - naar aanleiding der geschriften - de geschriften van den S.’ zou geen zin hebben. Met zyn woord: ‘schryver’ wordt dus volgens V. Vl. niet ‘de geschriften van den S. maar hyzelf bedoeld. Zie, aldus: Stel dat 'n schooljongen gezegd had: ‘we behandelen Cicero.’ Is dit niet geheel iets anders dan: ‘We behandelen - naar aanleiding van Cicero's geschriften - (de persoon van) Cicero?’ Dwingt niet dat ingesmokkelde woord ‘geschriften’ om op 't behandeld voorwerp te drukken als iets dat buiten die geschriften ligt?- Een gelyke valsheid begaat hy omtrent Roorda. Deze zegt¹⁶. uitdrukkelyk dat-i slechts kennis draagt van V. Vl's aanvallen in den Levensbode, en de stukken in ‘Onze Tolk’ niet gelezen heeft. Hy bespreekt nu 't wèl gelezene. V. Vloten zegt dat R. de stukken in ‘O. Tolk’ niet onder de oogen hebbende gehad: ‘er toch over doorslaat, natuurlyk als een blinde over de kleuren, en met het grootste zelfvertrouwen.’ Is dit eerlyk? En waarom noemt-i 't Schoolblad niet? Dáárin schreef Roorda, een stuk overigens dat ik geheel desavoueer.- Zulke valsheden van V. Vl. kan ik by menigte aantoonen. Na myn kritiek van Bilderdyk's Floris, zei hy dat ik niets nieuws verkondigde, dat hy (of ‘men’) niet van my te leeren had, dat dit stuk &c was. Welnu, datzelfde stuk staat in zyn Bloemlezing uit Bilderdyks werken! Wat my aangaat, ik ben sedert lang overtuigd dat V. Vl niet de minste letterkundige (noch andere) conscientie heeft. Hy dorst naar opgang, n'importe¹⁷. hoe verkregen! En als de nood aan den man komt, kruipt hy in z'n schulp (Zie z'n smeekschrift aan de rechters II instantie in de zaak van Mosselmans.¹⁸. 1. De Kunstbode: zie bij 10 januari 1876. 2. Wrschl. Ottilie Coss-Katzenstein. Vgl. V.W. X, blz. 16-17. 3. épicier: kruidenier (fr.) 4. Grandisson: de ideale 18e-eeuwse gentleman uit de roman Sir Charles Grandisson (1753) van Samuel Richardson. 5. naar: oorspr. stond er met. 6. abstinuit enz.: hij onthield zich van wijn en liefde (lat.) 7. verzeg: weiger (germ.) 8. waarover: oorspr. stond er waaromtrent. 9. zie Idee 1197a; V.W. VII, blz. 312. 10. die: oorspr. stond er in die. 11. Zie aantekeningen bij 28 jan. 1876. 12. kaailoper: zwerver. 13. Zie V.W. II, blz. 64. 14. krygt nu van hem: oorspr. stond er zou nu. 15. de keus: oorspr. stond er de keus hebben. 16. Zie bij 4 jan. 1876. 17. n'importe: het hindert niet (fr.) 18. Mosselmans: Balduines C.J. Mosselmans (1830-1894), dominee en kerkhervormer; diende in 1871 een aanklacht wegens laster in tegen Van Vloten, waarop deze veroordeeld werd. [1 februari 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 1 februari 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke. (M.M.) Met poststempel Wiesbaden 1/2 76, geadresseerd aan WEDHeer G.L. Funke heerengracht b/d hartenstraat Amsterdam. {==235==} {>>pagina-aanduiding<<} W f Behoorlyk ontv. Dank. Waltman geeft permissie. Ik verzoek U ook om de brochure ‘van Vloten. Over de zoogenaamde Geschiedenis der letterkunde van Dr Jonckbloet.’ Als 't pak al weg is dan maar p. post. Versluys schryft me dat dat stuk weer zoo vuil is. De zaak met V.r¹. zal ik u uitleggen als ik U spreek. Hart. gegroet DD Die brochure van V. Vloten is uitgekomen by J. Rinkes Jr, Arnhem.². 1. V.r: Vosmaer; zie brief aan Funke d.d. 28 januari 1876 en Funkes antwoord d.d. 29 januari 1876. 2. J. van Vloten, Jonckbloet's zoogenoemde geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Arnhem, J. Rinkes jr., 1876. Afl. 1. [februari 1876 Bespreking Max Havelaar in Vad. Letteroeffeningen] Begin februari 1876 Bespreking van de vierde druk van de Max Havelaar in de Vaderlandsche Letteroefeningen, blz. 200-210. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij door multatuli. Vierde druk. Eerste door den auteur herziene uitgaaf. Amsterdam, G.L. Funke, 1875. Omstreeks zestien jaren geleden verscheen het boek. Wie toen leefde, herinnert zich den indruk, dien het maakte en... het proces dat weldra volgde. Havelaar - de slordige Havelaar, waar het de behartiging zijner eigen belangen gold - moest boeten voor zijne onbeholpenheid in het acht geven op schijnbaar minder gewichtige, toch inderdaad vaak eerste plichten, die den profeet en den huisvader gelijkelijk heilig behooren te zijn. De heer van Lennep had - ‘met prijzenswaardige bedachtzaamheid,’ zeiden zijne vrienden; ‘neen, maar op laaghartige, slinksche wijze,’ verklaarden 's mans tegenstanders - den stormachtigen voortgang der ‘Koffieveilingen’ gestuit. Het boek mocht niet populair worden. Maar alle lofzangen hebben een einde. Ook die der schranderste mannen van het behoud en de krassendejubelkreten der vreesachtigen. Jaren gingen voorbij; en de stroom was niet meer te keeren. De ban werd opgeheven. Het werk verscheen in nieuwen vorm en kwam in de handen der duizenden, die het of nog niet gelezen of, nadat zij dit genot door tusschenkomst van derden hadden gesmaakt, vruchteloos hadden beproefd, er een exemplaar van in hun bezit te krijgen. Een tweede herdruk der oorspronkelijke {==236==} {>>pagina-aanduiding<<} uitgave voorzag in den nood, die ondanks de kwistige poging om in aller behoeften ruimschoots te voorzien, bleef bestaan. Slechts ter vervanging van zoek geraakte of vuil geworden exemplaren, en ten behoeve van het opkomende geslacht, zal de uitgever van tijd tot tijd voor een nieuwen druk behooren zorg te dragen. De Max Havelaar is en wordt gelezen, bewonderd, genoten. Voor een Nederlandsch tijdschrift een aankondiging van het alom bekende werk te schrijven,... wie zal dwaas genoeg zijn, aan een dergelijken arbeid zijne krachten te verspillen, terwijl hij feitelijk weinig meer zou doen dan zichzelf belachelijk maken? Waarom wij dan toch te dezer plaatse den vierden druk van Multatuli's meesterwerk vermelden? De nauwkeurig afgeschreven titel heeft reeds het antwoord gegeven: omdat deze uitgaaf de ‘eerste door den auteur herziene’ is. ‘De vervloekte puntjes waarmee de heer van Lennep goed vond m'n werk te bederven’ - het is de bijzonder gevoelvolle, zachtaardige Havelaar-Multatuli, die na ruim vijftien jaren aldus spreekt over den eersten uitgever van zijn boek - ‘zijn in deze uitgaaf natuurlijk door leesbare woorden in letters vervangen. De pseudoniemen Slymering, Verbrugge, Duclari en Slotering heb ik onveranderd gelaten omdat die namen nu eenmaal populair zijn geworden. Mijn vermoorde voorganger heette Carolus. De namen van den kontroleur Verbrugge en den kommandant Duclari waren van Hemert en Collard. De resident van Bantam heette Brest van Kempen en Michiels was de naam van 't Napoleonnetje te Padang. Wat mij bewoog tot verandering dezer namen in 't handschrift dat ik aan den heer v. L. toevertrouwde? Met verwijzing naar 't slot van 't XIXe hoofdstuk, zij hieromtrent de opmerking voldoende, dat ik den eerlijken, maar niet heldhaftigen kontroleur wilde vrijwaren tegen rankune. Al steunde hij me niet in m'n streven, hij had me dan toch niet tegengewerkt en zelfs, waar ik 't verzocht, ronde verklaringen afgegeven. Dit was reeds zeer veel, en zou hem kunnen aangerekend zijn als misdaad. De benaming Slymering voorts diende mij tot het typizeeren van m'n model. En 't veranderen eindelijk van de namen Carolus en Collard in Slotering en Duclari vloeide uit de vorige substitutiën voort. Geheimhouding was waarlijk m'n zoeken niet,’ enz. Wij kunnen tevreden zijn. De veranderingen in den tekst hebben {==237==} {>>pagina-aanduiding<<} weinig gewicht. Dit geldt zoowel van haren omvang als van haar gehalte. Wij hebben niets wezenlijks verloren, en zelfs Slymering, wiens Urbild zoozeer verdiende bij name den volke te worden genoemd, naast Batavus Droogstoppel - Lauriergracht No 37, zaliger gedachtenis! - en Stern's onvergetelijken Saïdjah behouden. Of wij daarentegen veel hebben gewonnen met de verwijdering der ‘vervloekte puntjes,’ zou ik niet onvoorwaardelijk durven toestemmen. Zeker, zij hebben den eersten indruk verzwakt. Wij kunnen ons de rechtmatige verbolgenheid voorstellen van den auteur, toen hij zag hoe men zijne plaatsnamen onkenbaar had zoeken te maken en daarmede een nieuwe bijdrage had geleverd tot het veranderen der ijzingwekkende waarheid in een boeiende roman. Maar deed de heer van Lennep, wien Multatuli in ieder geval het recht tot dergelijke handelingen had toegekend, wel iets meer dan een enkele schrede verder gaan op den weg, dien de voormalige Adsistent-Resident van Lebak zelf had gewezen? Laatstgenoemde heeft zich beklaagd, bij herhaling, in den vierden druk van Max Havelaar voor de honderd en zoveelste maal, dat men in zijn boek een boek heeft gezien, een ‘roman’ nog wel! Aan wien de schuld? mogen wij blijven vragen. Wat gaf den heer Douwes Dekker het recht, een historischen roman te schrijven en te gelijker tijd stilzwijgend van zijne lezers te eischen, dat zij het romantische kleed onopgemerkt zouden laten? Hij wilde al de voordeelen plukken van het door hem gekozen voertuig zijner gedachten, doch weigerde de lasten, zelfs maar eenige der lasten te dragen, die daaraan onvermijdelijk waren verbonden. Het is de vloek van den historischen roman, dat hij de geschiedenis onkenbaar maakt en den meest onpartijdigen lezer gedurig doet aarzelen tusschen: waarheid of verdichting? Al had de zetter der ‘vervloekte puntjes,’ reeds bij het gereed maken van den eersten druk, voor ‘leesbare woorden in letters’ gezorgd, dat zou niet een der ‘van Twisten’ hebben bewogen, minder luid van den ‘Max Havelaar’ als van ‘maar een roman’ te spreken. Evenmin zouden de oogen ‘der Natie’ daardoor eensklaps zijn opengegaan voor de naakte waarheid, die haar in hulselen gewikkeld, was voorgehouden. Intusschen: zij hebben den eersten indruk verzwakt, ongetwijfeld, die ‘vervloekte puntjes.’ Of daarom de ‘leesbare woor- {==238==} {>>pagina-aanduiding<<} den in letters’ nu dieper zullen snijden door de ziel van den lezer? Ik twijfel. Er is zooveel gebeurd, en geschreven, ook door Multatuli, sedert 1860. De held van de ‘Koffieveilingen’ is geen vreemdeling meer in Nederland. Men kent hem... misschien meer en beter dan wenschelijk is voor de oprechte waardeering van zijn werk. Bovendien: de Max Havelaar is een klassiek boek geworden. Doet men goed aan den vorm van dergelijke geschriften eenige beduidende verandering te brengen? ‘Iets gewrongens in den zin’ heeft Mr. Vosmaer, naar het schijnt, doen spreken van ‘nog onvolkomen beheersching der taal en van 't worstelen om vormen voor de veelvuldige stof.’ De auteur heeft zich ‘onder de korrektie herhaaldelijk’ aan denzelfden steen gestooten en de fout naar zijn ‘beste weten verbeterd.’ Zoo verzekert hij ons en ik zie niet in, waarom wij die verklaring niet dankbaar zouden aannemen, al zijn wij voor het oogenblik niet in staat, door vergelijking ons een voorstelling te vormen van den omvang der aangebrachte verbeteringen. Behoudens het genoemde is in den tekst schier niets veranderd. Het groote verschil tusschen de oorspronkelijke en deze vierde uitgaaf van den Max Havelaar ligt in een bundel aanteekeningen en ophelderingen, die de auteur aan zijn werk heeft toegevoegd. Die iets dieper doordenken dan de groote menigte der lezers, zullen daarnevens fluisteren van de opdracht ‘aan de diep vereerde nagedachtenis van Everdine Huberte baronesse van Wijnbergen, der trouwe gade, der heldhaftige liefdevolle moeder, der edele vrouw.’ ‘Diepvereerde’... Tine? Neen, dan ware de harmonie tusschen het boek en de opdracht volkomen en de demon van den mensch Douwes Dekker had de pen van den dichter Multatuli niet vergiftigd. Maar dan had ook niemand gevoeld, hoe de satan zich de handen wreef van pret en met zijn helsche vrienden schaterde, toen de zoogenaamde Multatuli besloot den nieuwen druk van zijn meesterwerk te wijden aan de nagedachtenis van haar, die eenmaal werkelijk zijn echtgenoote was geweest, aan vrouwe Everdine Huberte baronesse van Wijnbergen; en dat nadat de wereld den afstand had leeren meten, dien haar lot van dat der aangebeden Tine scheidde; en nadat Dr. van Vloten zijn ‘Onkruid onder de tarwe’ in het licht had gezonden. {==239==} {>>pagina-aanduiding<<} Onteerender protest tegen die brochure is niet denkbaar. Onteerender, wel te verstaan, voor den protestant zelven en diens beklagenswaardige, gelukkig overleden eerste vrouw en hare familie. Welk een diepte van gevoel! De werkelijke Multatuli, niet de Havelaar der sage, maar de man van vleesch en bloed, die eens als adsistent-resident in Lebak woonde, was zoo lief niet voor zijn Tine en haar kleinen Max. Hij heeft vrouw en kinderen verlaten, aan honger en gebrek ten prooi gegeven en zich in zijne eenzaamheid getroost door het gezelschap te zoeken van een andere... Zoo luidde de beschuldiging. ‘Zwijg, lasteraar, zwijg.’... ‘Aan de diepvereerde nagedachtenis van Everdine’... Wie rukt den huichelaar het masker af? Multatuli heeft zijn boek ontwijd en aan zijn ‘Havelaar’ een brevet van zedelijk onvermogen uitgereikt door den onbesproken naam zijner overleden eerste gade aan het hoofd zijner ‘vertelling’ te plaatsen. Wat zullen wij zeggen van de noten? Hebben zij de waarde van het oorspronkelijk werk verhoogd? Ja en neen. Bevestigend luide het antwoord, voor zoover zij inderdaad strekken om op te helderen wat in den tekst verklaring noodig had. Een heirleger vreemde woorden te moeten slikken, zonder van hunne beteekenis meer dan iets bij benadering, en vaak niet eens dat, te vatten, is hoogst onaangenaam voor den lezer. Gelukkig daarom als hij achter in het boek, bij een bepaald cijfer, de verklaring kan vinden van wat hem abracadabra toeschijnt. 't Is waar, het ware nog wel zoo aangenaam, indien de uitheemsche woorden of volzinnen in den tekst zelf door verstaanbare klanken waren vervangen. In den regel, zou een gewoon mensch zeggen, kon dat zonder bezwaar geschieden. Maar een gewoon mensch is niet in Indië geweest. Hij zou anders weten, dat het tot den goeden toon behoort en bewijst, dat men op de hoogte der behandelde zaken is, over Indische toestanden in gebroken Hollandsch, anders gezegd: in twee talen te spreken, nog juister uitgedrukt: zijn Hollandsch te laten overvloeien van woorden en spreekwijzen aan de taal der Inlanders ontleend. Die gewoonte is in den {==240==} {>>pagina-aanduiding<<} grond der zaak wel even belachelijk als wanneer wij in onze moedertaal over Londen sprekende, alle daar aanwezige voorwerpen noemden met de namen bij de Engelschen in gebruik; en Multatuli is een man, die meent, dat wij op geen gebied verkeerde praktijken behoeven te handhaven. Maar, wat zal ik u zeggen? De auteur is in Indië geweest en er zijn meer punten, waaromtrent zijne gedachten bij uitstek behoudend schijnen. Men herinnere zich 's mans oordeel over het kultuurstelsel en den vrijen arbeid. Hij acht de oude bepalingen volstrekt niet verwerpelijk mits ze eerlijk worden uitgevoerd, en, om een ander staaltje te noemen: ‘het weder invoeren van de rottingstraf in Indiën, in 't belang van den Javaan, dringend noodzakelijk.’ Naast de noten, die de plaats van een woordenboek innemen, staan nog andere aanteekeningen, die de waarde van deze uitgaaf, bij de voorgaande vergeleken, verhoogen. 't Zijn die, waar de puntjes op de i's worden gezet en de schrijver nader toelicht wat in den tekst slechts werd aangestipt. Nu en dan ontwaakt de oude Havelaarsgeest en dingen tintelend vernuft en zeggingskracht om den voorrang. Maskers worden afgerukt en zieldoorborende blikken geworpen in den chaos der geheime bedoelingen van hooger en lager geplaatsten. Over het geheel evenwel zijn de aanteekeningen weinig geschikt om Multatuli en zijn Max Havelaar te verheffen. Ik zwijg van den onhebbelijken dwang, den leergierigen lezer van 332 bladzijden opgelegd, om niet minder dan 179 maal te zien wat de auteur goed vond aan het slot van zijn boek ter opheldering, toelichting, zelfverheerlijking of afrekening met derden te zeggen. Ik glijd heen over de teleurstelling, hem nu en dan bereid, als het blijkt, dat het cijfer alleen diende om te verwijzen naar een ander cijfer, dat betrekking heeft op een ander, juist niet altijd bij de hand liggend geschrift van denzelfden auteur. B. v. No. ‘131. En “dus” in brand stond. Om deze uitdrukking te rechtvaardigen beroep ik me op de toelichtingen in Ideen 304 en (oud nummer) 705.’ Ik laat onopgemerkt voorbijgaan, wat, al te veelvuldig, doet denken aan een onnoodige uitstalling van geleerdheid of wat als zoodanig moet gelden. B. v. No. ‘112. Saudien of Soedien voor: Si Oedien: een zeer dikwijls voorkomende maleische naam. Oedien, Oedin ('t arabische Eddin) is waarschijnlijk verwant met ge- {==241==} {>>pagina-aanduiding<<} lijksoortige noordsche benamingen in Europa. Over 't zeer algemeene prefix si ware veel te zeggen, meer dan me thans de ruimte toelaat.’ Wat aan de aanteekeningen en ophelderingen het karakter geeft van onoogelijken ballast, is dat daar doorloopend het woord wordt verleend aan Multatuli, den miskende, den eenige, den alleen ziende onder de duizenden blinden, den alleen rechtvaardige, den bij uitsluiting zedelijke en waarheidslievende, den gevoelvolle, den fijn gevormde, die toch zoo straatjongensachtig schelden, met slijk, steenen en al wat hem voor de hand komt, gooien kan. Het is niet mogelijk, met de belangstelling van het jaar '60 den Max Havelaar ten einde toe te lezen, indien men door het naslaan der noten telkens gedwongen wordt, vergelijkingen te maken tusschen den held van het boek en den later meer algemeen bekend geworden heer D. Dekker. De auteur poseert schier onophoudelijk. Men zie de eerste ongenommerde aanteekening. De uitgaaf van dezen druk, heet het daar, is vertraagd, door de schuld van Multatuli en toch niet door zijne schuld. De correctie was voor hem een ‘marteling’ en vervulde hem met een ‘bijna onoverwinnelijken tegenzin om, bladzij voor bladzij, woord voor woord, letter voor letter, op-nieuw het treurig drama te doorleven, dat aan dit boek 't aanzijn gaf.’ Telkens, zegt hij, ontviel de pen aan zijn hand, telkens schemerde hem 't oog bij 't herlezen der - nog altijd onvolmaakte en verzachte! - schets van wat er nu bijna twintig jaren geleden voorviel in 't vroeger onbekende plekje gronds dat Lebak heet. Weken en soms maanden lang had hij ‘den moed niet, de gezonden proefvellen in te zien.’ Humbug, mijn waarde. Indien gij inderdaad zooveel moest lijden bij en door het nazien der proeven van het drukwerk, dan hadt gij zonder de minste moeite dat lastige en tijdroovende werk aan een uwer vrienden kunnen opdragen. Gij verlangt wel dat zij u tegen van Vloten zullen verdedigen en noemt dat werk ‘niet moeielijk,’ terwijl gij er geen lust in hebt. ‘Holland zal Indie verliezen omdat men mij geen recht heeft gedaan in mijn streven om den Javaan te beschermen tegen mishandeling.’ {==242==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Dewijl men echter bij voortduring weigert mij de plaats in te ruimen, die me zou toekomen indien ze (de in Havelaar opgenomen officieële stukken) voor echt worden erkend,’ enz. De toon, waarop sommige publicisten zich sedert eenigen tijd, over Multatuli's werken en persoon uitlaten, ‘is gewoonlijk wat te laag voor 't onderwerp.’ De auteur denkt van zeker stuk, dat het voor den dag zal komen na zijn dood, als hij er niet meer zijn zal om te vragen hoe men er aan gekomen is? Dat er overigens, meent hij verder, ‘zal gespekuleerd worden in nagemaakte posthume artikelen, spreekt in onze eeuw van vervalsching vanzelf.’ (....) Doch genoeg. Max Havelaar is zeer nederig, zeer. Hij hield van zijn vrouw en leefde op den besten voet met zijn kind, zijn jongske wel te verstaan; van zijn dochtertje werd juist niet veel gesproken. Maar kan het beeld van den teder minnenden echtgenoot en vader ons nog gelijk in '60 bekoren, wanneer wij zien, hoe Multatuli in 1875 durft schrijven: ‘En... bij al 't verdriet over de aanhoudende mislukking van m'n pogingen, de smart over 't verlies van háár die aan m'n zijde zoo heldhaftig den strijd tegen de wereld opnam, en niet dáár wezen zal wanneer eindelijk 't uur van triumf geslagen is!’ Een onoverwinbare afkeer vervult ons, bij het lezen van deze en dergelijke frasen, tegenover den man, die wil dat wij in hem niet den schrijver, maar den mensch, niet den dichter, maar den zederechter zullen begroeten. Heeft Dr. van Vloten schuld aan de giftige woorden en onwaardige uitvallen, waardoor de Havelaar's noten worden verontreinigd? Men kon het meenen, indien de schrijver van Multatuli's hoofdwerk sedert 1860 in het publiek had gezwegen. ‘Onkruid onder de tarwe’ was bitter, vaak noodeloos scherp, onmeedoogend hard. De ‘karakterstudie’ miste de voor den eisch van welslagen onmisbare waardeering. Had de man wiens maatschappelijk en huiselijk verleden, waarheidsliefde, letterkundige kracht en zedelijk gehalte hier op de pijnbank werden gelegd en met blijkbaar helsch genot ontleed, een verachtelijk stilzwijgen op den onbesuisden aanval bewaard; Dr. van Vloten had zijn verdiende loon en eenige anderen hadden {==243==} {>>pagina-aanduiding<<} het twijfelachtige genoegen gehad, van een veelbeteekenend zwijgen te kunnen gewagen. ‘Onkruid onder de tarwe’ zou, als tegenhanger van Vosmaer's ‘Zaaier’, een treurig monument zijn gebleven van hartstochtelijke overdrijving, geboren uit reactie en door bespottelijke vergoding geprikkelde verguizing. Nu blijkt de pijl maar al te goed doel te hebben getroffen. (....) Plaats u het beeld voor oogen van den onbaatzuchtigen ambtenaar, die voor zijne schoone beginselen alles op het spel zet gelijk wij het uit den Max Havelaar kennen; en lees dan in de noten, de eindelooze klachten over het niet betalen van de diensten die Multatuli aan de natie heeft bewezen, of in zijne onuitsprekelijke lankmoedigheid nog bewijzen wil, indien men hem beloont naar de waarde van den prijs, waarop hij zich schat. Denk u den Nederlander in Java's binnenlanden, wiens borst gloeit van liefde voor het moederland; en zie hoe, tal van jaren later, dezelfde man den Atjinees verheft en bewierookt, terwijl zijn vaderland met hem in oorlog is. Merk op, hoe Havelaar althans den schijn aanneemt, als wist hij steeds zich binnen de grenzen der hem passende bescheidenheid te houden; en laat uw oog dan rusten op het aangeteekende over ‘zekeren Fransen van de Putte,’ of ‘dat immoreel en onpraktisch thorbeckiaansch vod,’ onze Kieswet geheeten. Raadpleeg zoo doorloopend, bij het lezen van den Havelaar, de daaraan toegevoegde noten en ik zal u gelukkig achten, indien gij niet telkens en telkens weer gevoelt dat het boek veel, ontzettend veel heeft verloren door den rijkdom der aanteekeningen en ophelderingen. Zierikzee, Dec. 75. W.C. van Manen. [2 februari 1876 Dagboek-aantekeningen van Mimi] *2 februari 1876 Dagboek-aantekeningen van Mimi (Brieven eerste periode, blz. 19-21; Brieven WB I, blz. 9-10). Van 2 Febr. 1876. In 1838 ging hy naar Indië. Zyn vader, een zeekapitein, nam hem mee op zyn schip, waarop zyn broer Jan stuurman was. Nu gebeurde het eens dat deze hem taquineerde,¹. omdat hy, die als {==244==} {>>pagina-aanduiding<<} passagier de reis mee maakte, niet eens kon doen wat die kleine scheepsjongen wèl kon, namelyk in de mast klimmen. Dit prikkelde Eduard, en hy klom in de mast, tot boven in 't topje. En dat ofschoon hy zeer gevoelig is voor duizeligheid. Toen hy weer beneden kwam, was Jan niet op 't dek; maar de andere stuurman, van Leeuwen, zeide hem dat Jan kwaad was geworden, en zoo bleek als 'n doek. - Er is tusschen de broeders later nooit meer over dat voorval gesproken, noch er op gedoeld. Eens, nog niet lang in Indië zynde, zeilde hy met zyn broeder op de ree van Batavia. Jan was de man, en Eduard ging mee. Het bootje schepte byna water, en Jan die een zeeman was had allerlei praats dat de ander moest oppassen om niet over boord te vallen, enz. - Zanik niet zoo, of ik gooi me expres in 't water, zei Eduard. - Dat zal je wel laten, 't is hier vol haaien! Op dit woord wierp Eduard zich over boord. Het bootje zeilde snel, en was hem dus in een oogenblik een heel eind vooruit. Jan keerde terug om hem optenemen, maar het omzetten van zeilen gaat zoo snel niet. Eduard was dus een heelen tyd in 't water. Zoodra hy was opgenomen in de boot, begon Jan uittevaren, over zyn roekeloosheid. Daarop wierp Eduard zich voor de tweede maal in 't water. Toen Jan hem nu voor de tweede maal had opgenomen, zei deze geen woord meer. In Natal zeilde hy op de rivier met Van de Pool, de commandant van het fort. Dekker had in dien tyd een jongen hond. - Laten we dien hond eens in 't water gooien? zei Van de Pool. - Neen, zei Dek, want er zyn hier veel haaien, en ik weet niet of de hond al zwemmen kan. Van de Pool deed het toch. Hy wierp er den hond in. Toen sprong Dek den hond na. Maar het dier zwom zeer goed, veel beter dan hy, die zyn controleurs-uniform aan had, een blauw van voren dichtgeknoopt buisje. Ja, zeide Dek, als ik mémoires schreef, en ik vertelde zulke dingen, dan zou men meenen dat ik het loog. Het publiek lykt op commis-voyageurs. Dat is een akelig ras! In logementen halen ze hun hart aan bluf op, als om op te wegen tegen de vernederende bejegening by ‘klanten’. Ze doen allemaal {==245==} {>>pagina-aanduiding<<} aan anekdotes, en als er een 'n nieuwe gevonden heeft, dan doet die de ronde. Hun grootste vreugd is om een nieuweling beet te nemen met 'n zoogenaamde aardigheid, altyd van 't allerminste allooi. Ook op Batavia heeft men aan die soort van aardigheden gedaan, byv. dit was er een: Heb je 't al gehoord, al de tamarindeboomen worden omgehakt. (De blaadjes van dien boom zyn zeer klein. Zoo iets als van 'n acacia). Als dan de ander antwoordde: Wel, waarom? Dan paste daarop: omdat de blaadjes te klein zyn om... (hier volgde een onnoozele vuiligheid. Ik kan 't niet schryven). Als men die ui nu kende, paste men op om niet te vragen: waarom? Onder commis-voyageurs is 't een voortdurend streven om niet beetgenomen te worden, om te wantrouwen wat 'n ander vertelt. ‘Ei, daar dacht-i my eens beet te nemen! Maar ik ben te slim’. Zóó wordt niet-gelooven een slimmigheid. Nu die soort van slimmigheid is ook van de soort van myn publiek. In de ‘Toelast’ * toen ik daar logeerde, zag ik voortdurend zulke menschen om me. Eens kreeg ik aan tafel een krant over de post, waarin iets over my moet gestaan hebben, en wel iets gunstigs. Ik zat naast Zuur (de logementhouder). Ik las 't, en zei dat er iets instond dat my aanging. Hy vroeg er naar, en toen ik 't hem had laten kyken, maakte hy een beweging, en zei een paar woorden, zoo veel als dat hỳ dat nu wel beter wist, dat ik hèm niet zoo beet kon nemen... De man meende dat ik zelf het er in had laten zetten! 1. taquineerde: plaagde (naar het fr.) [4 februari 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 4 februari 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke. (M.M.) Met poststempel Wiesbaden 1 4/2 76, geadresseerd aan Mr G.L. Funke Heerengracht b/d Hartenstr Amsterdam. Waarde f. Hierby proef vel 7. Het is best gedrukt, en de correcties zyn niet van beteekenis. Dat ik toch revisie vraag is uit vrees dat ze {==246==} {>>pagina-aanduiding<<} nieuwe fouten maken, en ook omdat ik vandaag slecht zie. Dat ik u schryf, is omdat ik 'n paar van Uw korrektietjes niet over nam. 't Zyn kleinigheden te nietig om uitteleggen. Ik zeg 't maar dat ge niet denkt dat ik ze verwaarloosde. Er is waarheid in 't stuk van V. Vloten. Maar ik beweer - kurieus! - dat allebei die oud professors¹. in litteratuur niet weten wat poëzie is. Zonderling toch dat die knappe luî nooit zelf iets voortbrengen dat de moeite waard is. Ze leven altyd van den afval van 'n ander. gegroet DD 1. Zie de brief van Mimi van 4 februari 1876. [4 februari 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke] 4 februari 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Wiesbaden 4 febr. 76 Waarde Funke. Uw pak is ontvangen. Dank u wel voor alles! Ook van dek voor dien kostelyken voorraad enveloppen en omslagen. ‘Nu, die zal ik niet meer opgebruiken!’ was zyn eerste uitroep. Ik vond dat niets vroolyk, en wil nu maar hopen dat hy misraadt. Ik vind goed dat u wat speling geeft voor de bloemlezing tot 25 vel. Op 't oogenblik weet ik niet dat ik u iets te vragen heb. Als me het een of ander voorkomt terwyl ik bezig ben, schryf ik u. Ook per post heeft D. v. Vloten's brochure ontvangen. En die Vondel almanak. Wat is-i min!¹⁾ Of de Spaansche M.H. in Brazilie uitkomt? We gissen van ja.²⁾ Onder het artikel in die courant waren eenige woorden geschreven: ‘De spaansche vertaling zal weldra 't licht zien.’ We denken dat de vertaler weer dezelfde Nahuys zyn zal die den Havelaar ook in 't engelsch vertaalde. Hy is in Brazilie²⁾ en 't handschrift op het adres deed ons aan 't zyne denken. Ja, Tenbrink weet wie Heloise is. ik zelf heb me aan hem gewend. Toen hy door bemiddeling van Mina Kr. een vorig stukje van my had opgenomen, zeide hy haar dat hy graag weder wat van Heloise zou hebben. Naar aanleiding daarvan heb ik me aan hem gewend met dit tooneelstukje. Ook Loman de uitgever weet nu wie ik ben, en ook Nyhoff en - dek zelf heeft het aan verscheiden {==247==} {>>pagina-aanduiding<<} menschen verteld - en dat is heel akelig. Ik houd myn hart vast dat men hem myn fouten verwyten zal! Ik lees dezen brief aan dek voor en twee maal riep hy: halt! dat is mís! Dus: noten. 1) De almanak van Vl. is min. maar niet het stuk tegen Jonckbloet. De onaangename inkleeding en slechte styl daargelaten (ook 't malle ophemelen van Vondel) is er veel waars in wat de bestryding van J's stellingen aangaat. Tot nog toe heb ik (dek dikteert) er niets in gevonden wat Versluys my schreef, over ‘ontucht’. maar ik heb 't nog niet uit. 2) Niet in Brazilie. maar in de Argentynsche republiek, waar ook Wyenbergh is. De krant is van rio Cuarto, en daar er in die krant gedurig over Cordova gesproken wordt moeten we veronderstellen dat het de argentynsche republiek is. Hartelyk met uw vrouwtje van ons beiden gegroet. Mimi 1) in rood potlood bijgeschreven. 2) in rood potlood bijgeschreven. 2) in rood potlood bijgeschreven. [8 februari 1876 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] 8 februari 1876 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Beide velletjes in blauw potlood genummerd: 1 en 2; tevens met blauw potlood in zelfde hand boven de aanhef aan de drieeenheid. {==248==} {>>pagina-aanduiding<<} aan de drieeenheid¹. Wiesbaden 7 februari 1876 Waarde Haspels! Al vyf dagen ligt uw brief van den 1n op m'n tafel, en ik zie tegen de beantwoording op omdat ik 't land heb iets anders te schryven dan dat ik kom! Met die gedachte zit ik nu al zoo lang ik te Wbaden ben teruggekeerd. Gedurende al die maanden ben ik één preoccupatie. Hoe dit op m'n werk influenceert, is te begrypen. Het beschryven alleen van de voortdurende stoornis die me m'n kalmte rooft, zou 'n arbeid zyn. Ik begryp dat gy, met uw voortdurend reizen en trekken, niet op de hoogte kunt zyn van dagblad- en tydschriftpers. Ook ik lees niet alles, maar toch wordt ik au courant gehouden van wat er my betreffende verschynt. Er komt by wyze van spreken, geen post aan die me niet òf verdriet brengt, òf agitatie. Sedert eenigen tyd schynt het schelden op my, 'n soort van broodwinning geworden te zyn. De ordinaire raad: ‘ik zou 't me niet aantrekken’ helpt niet veel. Eerstens weet niemand wat-i ‘zou’. En vervolgens ben ik 'n zeer gewoon mensch, niets dan 'n mensch. My doet het schoppen van 'n ezel even zeer als van 'n bastert-arabier²., al beweren dan sommige frazenmakers die zich filosofen noemen, dat dit het geval niet wezen moet. Behalve nu werkelyk verdriet, word ik overstroomd met meer indrukken dan ik verslikken kan. Zeker ligt hiervan de fout gedeeltelyk aan mezelf, omdat ik niet gaarne aandoeningen van me afschuif. Maar 't is dan ook wezenlyk kurieus, zoo als men van alle kant met agiteerende dingen op me aanstormt. Het loopt in 't zotte. Voor 'n paar dagen nog moest ik uitvoerig uitleggen waarom ik me niet kon inlaten met het onderzoeken van twee plannen, een: over luchtschepen à rotation³. (de briefschryver woont te Parys) en een over 't droog maken van den Biesbosch! Waarom ‘uitvoerig uitleggen?’ Wèl, ik hàd reeds gedacht me met 'n enkel woord van de zaak aftemaken, maar 't baatte niet. En, onbeleefd mocht ik niet zyn, want de briefschryver is 'n zeer goed mensch aan wien ik bovendien verplichting had. Te gelyker tyd kreeg ik 'n stuk uit Berlyn, van zekeren Sturz, oud consul te Brasilie over de emigratie en immigratie van Chinezen. Ook dien man mocht ik niet brusqueeren, want hy is byna 80 jaar, en niet zeer gelukkig. Vandaag {==249==} {>>pagina-aanduiding<<} kreeg ik (ja, 't loopt in 't zotte!) 'n brief uit New York, over de afleiding van 't woord sjeriff. Nu, zulke dingen kan ik deponeeren! Maar de meeste zaken moet ik wel behandelen, of (wat even lastig is) lang en breed uitleggen waarom ik ze niet behandelen kan. Altyd door liggen er brieven en pakketten die ik niet geopend heb. Ik hoor U zeggen: ‘Wèl, ik zou dat alles ligter opnemen!’ Ja, dit moest ik ook, maar meestal heb ik 'n reden om wèl te antwoorden, al is 't niet by te houden! In den Spectator van 25 December word ik uitgescholden, en dit geschiedt alleen omdat ik dien man niet geschreven, en niet bedankt had voor 'n present-Ex. van 'n boek dat-i geschreven had! De letterkundery is 'n waar wespennest. Hebt ge o.a. de recensie van Alb. Thym gelezen, over Vorstenschool?⁴. Ze staat in de ‘Dietsche Warande.’ Zoek die eens op, als ge tyd hebt! Nu, hy is de eenige niet. Ook V. Vloten zegt dat Louise niets dan ‘onbekookte en opgewonden taal’ spreekt. Volgens A.Th. is de Vorstenschool ‘een aaneenschakeling van gemeenplaatsen’ en ‘eene kakografie van 't begin tot het einde.’ Maar zulke dingen zyn 't ergst niet. Enfin, als ik nu dáárover ga seuren, komt er geen eind aan. Wat me ook veel ergernis baart, is de duitsche vertaling van den Havelaar. Die is ellendig. De vertaler kent geen hollandsch, zoodat het duitsch publiek me voor 'n gek moet aanzien, want hy laat me de zotste dingen zeggen: neussnuiten heet: ‘neugierig sein’ by ons wordt de Heer gediend } heet: ‘m'nheer kan by ons komen eten.’ Nederland is Nederland gebleven, omdat onze oudeluî op hun zaken pasten, en omdat ze 't ware geloof hadden. Dàt is de zaak! } heet: ‘Niederland ist Niederland geblieben.’ Geen woord meer! Ik denk dat de Duitschers dankbaar zullen zyn voor de communicatie. Zóó mishandelt my de vent overal! Nu vorder ik van hem dat-i openlyk erkennen zal geen hollandsch te verstaan, en dat dus zyn duitsche Havelaar niet de Hollandsche is. Dáárover natuurlyk 'n verdrietige correspondentie. En moeite met de nieuwe vertaling {==250==} {>>pagina-aanduiding<<} die door 'n duitscher te Londen bewerkt wordt. Uit Rio Cuarto (ik kende die plaats niet, maar ze schynt in de Argentynsche Republiek te liggen, hoofdpl. Buenos Ayres) zond men my een spaansche courant, waarin stond dat de Havelaar eerstdaags in 't Spaansch verschynen zou. Misschien weet ge dit, want de holl. Couranten hebben 't meegedeeld. By dit zeer onvolledig lystje van m'n preoccupatien ('t zou lang worden, als ik 't kompleet maken wilde!) komt de knagende smart over 't verlies van m'n kinderen. Als dat denkbeeld in my opkomt, valt de pen me uit de hand. En boven alles, het besef dat ik nog iets zeer byzonders te doen heb voor m'n dood, de vrymaking van Insulinde. Die zaak gaat te goed. De steen rolt harder dan ik wilde, en 't staat te vreezen dat hy met 'n bons beneden komen zal op 'n oogenblik dat ik, die me niet roeren kan, niet zal kunnen wezen waar ik op dat oogenblik wezen moest! Het zou zeer jammer zyn, zoowel voor my als voor de zaak. 't Staat te vreezen dat anderen (en de beste soort van menschen niet!) de vruchten zullen plukken van myn gewurm. Dit kwam er minder op aan, als 't niet tevens de zaak schaadde, en de landen die goed by-een gehouden en geregeerd, een der schoonste Ryken van de wereld zouden vormen, ten prooi geven zullen aan aventuriers en schuimloopers uit alle werelddeelen. Dat Holland er wordt uitgedreven, staat vast. Maar als 't zoo geschiedde, dat de menschenvriend later de hollandsche knoeiregeering nog terugwenschen moest⁵., och 't zou zoo jammer wezen! Om dit te beletten, zou ik altyd loisir moeten hebben, materieèl en moreel. En dit is me niet gegeven! Ik heb soms werk de korrektie van den nieuwen druk der Ideën en van de Specialiteiten bytehouden, of altans om te zorgen voor de kleine uitbreidingen of ophelderingen die de lezer in 'n nieuwen druk verwacht. In een nootje⁶. by den nieuwen druk van Ideen III worden L.G, V.Z. & H. met dankbaarheid genoemd.⁷.- Ziedaar 'n onvolledig schetsje van allerlei dingen die... volstrekt niet op 'n Blyspel gelyken. Dat er in m'n lamlendigheid ook iets is van eigen schuld (gebrek aan economie met m'n aandoeningen!) is zeker! Maar wat baat dit? Het stryden tegen préoccupatie is préoccupatie, en de ziekte der ziel voedt zich met de middelen die ik met oprechten goeden wil aanwend om te genezen. Kyk, daar betrap ik mezelf op heeterdaad! Is niet 't schryven van dezen brief {==251==} {>>pagina-aanduiding<<} een blyk van te weinig economie? Dit kan wel wezen, maar eens begonnen, moet ik voortgaan, anders wordt het 'n kind met 'n waterhoofd! M'n correspondentie met Indie, is vermoeiend. Uit alle kranten en brieven die me vandaar onder de oogen komen, blykt me dat het gezag van Holland vreeselyk geknakt is. Tot m'n verwondering nam 't Vaderland onlangs (wel is waar met afkeuring!) een stuk over, waarin ronduit op afval, revolutie, onafhankelykheid, gedoeld wordt. De particuliere brieven die ik ontvang, zyn nog duidelyker. Och, zoo jammer als ik te laat kom! En dit zal 't geval worden, als ik niet door werk te leveren, me zal kunnen bewegen naar welgevallen. En 't werken gaat slecht zoolang ik zoo gepréoccupeerd ben! Dat loopt in 'n kringetje rond, helaas!- Meen niet dat het benefiet van Le Gras⁸. my onverschillig liet. M'n vrouw had het in 't Kurhaus in 'n krant gelezen, maar 't was reeds te laat om 'n groetje te zenden. Nu is ze juist er weer heen om te zien hoe 't (volgens m'nheer Haverk. v.R.⁹.) afgeloopen is. Wy beiden hebben er dien avend veel aan gedacht. En... aan de heele tooneelzaak! Uit al de plannen en kombinaties kan ik niet wys worden. Maar ik houd me nu maar aan de hoop dat gyl. de haagsche concessie krygt. Ja, dat reizen en trekken is vreeselyk! Niet alleen om de lichamelyke vermoeienis, maar 't breekt den lust tot studie. De artist wordt ambachtsman. Ik beweer dat niemand meer studie en beschaving noodig heeft dan de tooneelspeler. Maar ik bedoel hiermee niet wat de meesten er mee meenen namelyk dat er zoo'n byzondere behoefte zou bestaan aan ‘fesoenelykheid.’ Er is wáár en valsch fatsoen, en aan de ware soort van dat artikel zal 't publiek waarlyk wel even veel behoefte hebben als de tooneelspelers! 't Is 'n klucht hoe elke ploert op fatsoenlykhedens aandringt. De redakteur van 't Nieuws v.d. D. is 'n lieve genadige¹⁰. goedertierene man. Hy stelt du haut de sa grandeur¹¹. voor, de tooneelspelers te verbeteren, en roept uit: ‘Waarom zouden we hen niet in onze salons ontvangen?’ Hoe goedig, niet waar? Verbeelje 't ‘salon’ van zoo'n ploert van 'n De Veer! Cremer in z'n (onbeschryflyk slecht geschreven) roman, laat den triumf der kunst bestaan in... 't krygen van 'n hand van den Commissaris des Konings! Dáárvoor zou 'n mensch toch veel doen, niet waar? {==252==} {>>pagina-aanduiding<<} De slotsom is dat Publiek, blykens de taal van z'n woordvoerders, niet weet wat kunst is. Ik schreef onlangs daarover een en ander aan V. Hall. Hy zal 'n uittreksel uit m'n brief plaatsen in 't orgaan van 't Tooneelverbond¹²., en m'n denkbeelden bespreken, waarmede hy 't niet eens is. Best! Met 'n achtenswaardig en bekwaam man als de heer V. Hall, is zoo'n wryving aangenaam. Ik ben tegen de Tooneelschool voor kinderen. (LeGr. is tegen de tooneelschool in 't algemeen, meen ik. Nu, dit zal blyken.) M'n brief aan V.H. was zeker onvolledig, maar na zyn repliek zal ik de zaak uitwerken.- Hoe dit alles zy, de beweging op 't gebied van tooneelspeelkunst is 'n heerlyke zaak, en een van de weinige schoone verschynsels onzer dagen. Maar je zult zien dat àls we iets vooruitgaan, altyd kwakzalvers en onbevoegden met den lof en de vruchten zullen gaan stryken. De Mr Bank's e.d.¹³. (Niet dat ik wat tegen den man heb, maar wat heeft hy voor 't tooneel gedaan, dat hem stempelt tot voorganger?) 8 februari M'n vrouw heeft me rapport gebracht over de uitvoering van de Neven.¹⁴. 't Oordeel van H.v.R. over 't stuk kan heel gegrond zyn. Hoofdzaak was my nu dat de zaak goed bezet schynt geweest te zyn. Dat de ‘Neven’ verouderd zyn, kan waar wezen, maar dat ons Publiek vervloekt lastig is, is óók waar. Ze slikken de zotste dingen als ze maar vertaald zyn, en in oorspronkelyke stukken eischen ze volmaaktheid. Ik geloof niet dat één stuk van Scribe genade vinden zou als 't in 't Hollandsch geschreven was! (Er zyn hemeltergende vodden by!)- Ge merkt dat ik telkens uitstel om te antwoorden op den hoofdinhoud van Uwen brief! Ik was er zeer van getroffen, en juist dit maakte my 't antwoorden met een enkel woord moeielyk. En dáárvan 't uitstel! En dáárom nu ook zoo'n lange brief! Ik dank U hartelyk, beste kerels, en erken dat Uw hulp best te pas kwam. 't Is wáár dat ik dikwyls in den brand zit. Funke is en blyft best voor my, ik kan hem niet genoeg roemen, maar ik lever te weinig om zonder indiskretie m'n achterstand grooter te maken, daar hy après tout¹⁵., hoewel zeer soliede, geen bankier is. Ik ben tegen over hem nagenoeg in dezelfde positie als tegenover Ul. met m'n {==253==} {>>pagina-aanduiding<<} Blyspel. Ik ben als iemand die graten in de keel heeft. Geheel beteren kan dit niet, maar wel zooveel toch dat er 'n eind komt aan die vervloekte onmacht. De wys waarop ik door Ulieden ben behandeld geworden, is een liefelyke bloem op m'n weg. En - zelfs dìt werkt soms agiteerend op me! Als ik nu en dan iets hoor van Uw gewurm en dan bedenk dat ik nièt help, maakt me dit beroerd. Toch kan ik m'n geest niet willekeurig opwekken. Daarby komt het verlammend denken aan de soort van kritiek! Die loopt hoe langer hoe meer in 't gemeene en jongensachtige, en by elken regel dien ik schryf, stel ik me beoordeelingen voor den geest als byv. van Albedingk Thym die beweert dat, in Vorstenschool: ‘De Walbourg spreekt alsof 't haar in 't hoofd is geslagen.’ Dit zegt hy! Ook: dat het publiek onmogelyk kan nagaan waarom Herman ‘neen’ roept, als v. Huisde de zaak met geld wil goedmaken. Zulke aanmerkingen maakt hy by dozynen! En Alb. Thym behoort tot de ‘gevierde letterkundigen’. Ik erken dat ik me aan dergelyke zottepraat niet storen moest, maar 't is nu eenmaal zoo dat ik er me wèl aan stoor. En dit verlamt me. Maar ge zoudt dit beter begrypen als ge, zoo als ik, alles onder de oogen kreegt, wat me van publiek weervaart. 't Is walgelyk. Zy die 'n Tooneelschool oprichtten, mochten liever eens denken aan 'n school voor publiek.- Nu begin ik me te vragen of ik ook indiskreet ben dat ik U, by al Uw drukte zoo'n langen brief schryf? In godsnaam, ik deed het omdat een enkel droog woord van dank me zoo dor voorkwam. Even als in m'n laatsten brief zeg ik dat ik 't Blyspel maken wil, en maken moet. 't Kan in-eens klaar zyn, want het zit 'm niet in tyd, maar in een oogenblik van stemming. Weest allemaal heel hartelyk van my gegroet, ook van m'n vrouw die (op Funke's voorstel) bezig is een Bloemlezing uit m'n werken te maken. Adieu, beste Kerels, gelooft dat ik er heel veel ergernis van heb dat ik U in al Uw tobbery nog niet te hulp kwam. Hartelyk gegroet Uw vriend DD 1. drieeenheid: Le Gras, van Zuylen en Haspels. 2. bastert-arabier: afstammeling van edel paardenras. 3. à rotation: met schroef- of propellor-aandrijving. 4. Zie V.W. XVII, blz. 746-7. 5. moest: oorspr. stond er zou. 6. Zie V.W. IV, blz. 688. 7. Deze zin is later toegevoegd. 8. De huldigingsvoorstelling van Le Gras vond plaats op 3 februari 1876. 9. Haverk. v. R.: Haverkorn van Rijsewijck, toneelrecensent van de N.R.C. 10. genadige: oorspr. stond er edele. 11. du haut enz.: met een air van superioriteit (fr.) 12. Zie Medio februari 1876. 13. Mr. Bank: Mr. John Eric Banck (1833-1902), nederlands dichter en begunstiger van het toneel. 14. De Neven: komedie van P.T. Helvetius van den Bergh (1799-1873). 15. après tout: tenslotte (fr.) {==254==} {>>pagina-aanduiding<<} [8 februari 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 8 februari 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke. (M.M.) Met opschrift Wiesbaden 8/2 en poststempel Amsterdam 8 feb 76; geadresseerd aan Mr G.L. Funke heerengracht b/d Hartenstraat Amsterdam. W.f. Verzoeke vriendelijk te zenden een Max Hav. aan: herrn Alt-Consül in Brasilien J.J. Sturz, wohlgeb. Friedenau bei Berlin natuurlijk frei. M. is druk aan 't knippen, plakken en arrangeeren. Heeft Uw vrouw haar ‘twee Vrouwen’ gelezen? Jammer dat er iets weifelends in is. Hart. gegroet tt DD [9 februari 1876 Briefkaart van Multatuli aan de Redaktie van de Amstelbode] 9 februari 1876 Briefkaart van Multatuli aan de Redaktie van de Amstelbode. (M.M.) Met poststempels Wiesbaden 1. 9/2 76 en Amsterdam 10 feb 76; geadresseerd aan Redaktie Amstelbode Kloveniersburgwal b/d Hoogstraat K. 40 Amsterdam. Den Heere J.D.¹. Vriendelyk dank! Juist, ook in den vreemde kan ‘men’ niet lezen. Groetend DD Wb. 9 febr. 76 1. J.D.: Jozef Duitz, redakteur v.d. Amstelbode. [10 februari 1876 Artikel in de Nederlandsche Kunstbode] 10 februari 1876 Artikel van J. van Vloten in de Nederlandsche Kunstbode, 3e jrg., blz. 22. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) {==255==} {>>pagina-aanduiding<<} Dominee Van Maanen en ‘'t Onkruid onder de Tarwe’. Zocht de Heer Loffelt mij onlangs, naar aanleiding van bovengenoemd geschriftjen, van een zedelijken ‘moordaanslag’ te betichten, thans zie ik in de Vad. Letteroefeningen¹. zekeren Dr. van Maanen - modern-kristelijk dominee, naar ik meen, te Zieriksee - mij een ‘helsch genot’ bij 't opstellen daarvan toedichten. In hoe ver dergelijke liefderijke inblazingen met evangelie der liefde overeenkomen, dat Zijn Eerw. heet te verkondigen, laat ik daar; doch ik neem de vrijheid, het krachtigst verzet tegen deze, gelijk enkele verdere uitdrukkingen van zijn modern-kristelijke schrijfpen aan te teekenen, en die ik alleen aan zijn kennelijk odium theologicum². kan toeschrijven. Mijn schrijven heet er o.a. ‘bitter, vaak noodeloos scherp, onmeêdoogend’, enz; D.D.'s ‘maatschappelijk en huiselijk verleden’ werd door mij ‘op de pijnbank gelegd, en met blijkbaar helsch genot ontleed’, en mijn ‘karakterschets mist de voor den eisch van welslagen onmisbare waardeering’. Daargelaten de verwarring eener ontleedtafel met een ‘pijnbank’, kan ik ook tegen deze voorstelling weêr aanvoeren, wat ik reeds tegen Loffelt heb in 't midden gebracht, dat ik in mijn kritiek eenvoudig naar het door Douwes Dekker zelf uitbondig aangeprezen voorschrift ben te werk gegaan; terwijl ik daarbij noch ‘bitter’, noch ‘noodeloos scherp’ noch ‘onmeêdoogend’ meen geweest te zijn. Ik heb alleen dier bevooroordeelde³. waarheid zoeken hulde te doen, aan welke mijn pen, van 't eerste oogenblik dat ik haar op 't papier zette, zonder aanzien des perzoons, steeds onvoorwaardelijk verpand was. Is dat niet naar den zin van Dominee Van Maanen, gelijk van zooveel andere bevooroordeelde lieden, dat spijt mij om hunnentwil, doch ik kan daar niets aan doen. Zij zullen dat, zoo lang mij 't leven gegund wordt, voor lief moeten nemen, en de eenige raad, dien ik hun geven kan, is dus, maar niet te lezen wat ik schrijf, wanneer het hun arme zenuwgestel zoo in de war brengt. ‘Helsch’ genot acht ik ‘onzedelijk’ genot, en zou ik dus niet gaarne smaken. Integendeel is 't mij altijd een ‘zedelijke wellust’ - om 't zoo te noemen - geweest, mij in al wat edel en schoon is op menschelijk gebied te vermeyen, en daarvan in daad en schrift te doen blijken. En dat ik, waar dat {==256==} {>>pagina-aanduiding<<} bij Douwes Dekker gevonden wordt, het ook bij hem heb weten te ‘waardeeren’, kan uit zoo menig woord blijken, als ik vroeger elders herhaaldelijk en - waar het te pas kwam - ook in dat ‘onkruid’, enz. over den man schreef. Van waar ook anders mijn ingenomenheid met het streven van een Paulus, een Kamphuyzen⁴., een Spinoza, en and.; en van waar mijn in de bres springen voor De Genestet en Van der Palm, bij hun verongelijking door Joh. Zimmerman⁵. en Dominee (thans Prof.) Tiele - die beiden onbekrompen en eerlijk genoeg waren, hun later beter inzicht te betuigen; - van waar nog in de laatste dagen weder mijn optreden voor Vondels grootsche dichtschim tegenover de belachelijke ‘grimmassen’ - om 's dichters eigen gelukkige uitdrukking te bezigen - van den hem veronwaardenden Jonckbloet? - Dat het mij bij de in 't licht stelling van al wat schoon en edel is, tevens een genoegen is, hen die dat in den vermakelijksten eigendunk miskennen en veronwaarden, in al hun in 't oogloopende kleinte daartegenover te doen uitkomen, gelijk hen, die ons gaarne - als Bilderdijk en Douwes Dekker bijv. - den schijn voor 't wezen zouden opdringen, in hun werkelijk bestaan en onloochenbaar karakter voor te stellen, is waar; doch dat is geen helsch of onzedelijk, maar een zedelijk genoegen, en met geen ander doel gesmaakt, dan om ook hier de waarheid boven de onwaarheid te helpen zegevieren, en zich in haar zege te verblijden. 1. Zie bij Begin februari 1876. 2. odium th.: vijandschap van theologen (lat.) 3. Ongetwijfeld drukfout voor onbevooroordeelde. 4. Kamphuysen: Dirk Rafelsz. Camphuysen (1586-1627), nederlands dichter en theoloog. 5. Zimmerman: Johan Carl Zimmerman (1828-1888), amsterdams koopman en letterkundige. [11 februari 1876 Brief van Multatuli aan J. Waltman] 11 februari 1876 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (½) beschreven. (M.M.) Wb. 11 febr. 1876 Waarde heer Waltman, ik bemerk dat ik te gauw geweest ben met m'n telegram, en dat de fout tòch aan de Drukkery ligt. Ik was in de war omdat ik 't door U gezonden blaadje by my vond, en toen meende dat ik verzuimd had het te zenden. ‘Gezonden’ was 't niet, maar dit moest ook niet, en de Drukkery deed verkeerd naar die gedrukte kopie te zoeken. Na den derden regel op (oud) blz 121 volgt geschreven kopie, en daarom nam ik die drie eerste regels op (oud) blz 120 over, met {==257==} {>>pagina-aanduiding<<} verwyzing naar de geschreven kopie die volgen zou. Eerst nà afloop van die geschreven kopie, zouden de bladzz. 121, 122 aan de beurt komen, en daarom zond ik ze niet. De kopie waarnaar de Drukkery gezocht heeft, bestaat in de eerste drie regels van blz 121, die ik schriftelyk op 120 overnam, en dáárna begint geschreven kopie die dan ook nu in vel 10 is opgenomen, of liever: waarmee begonnen is op blz 169 onderaan. Dat ik me zoo haastte met die telegram, was omdat het me leed deed dat de Drukker in 't achterspit zynde, nu ook nog de schuld krygen zou van iets dat ik meende verzuimd te hebben. Overigens, bekommer je niet over de geringe moeite die my nu deze vergissing veroorzaakt. Het leven bestaat nu eenmaal uit overwinnen van zwarigheden. Hierin moet men zich schikken. 't Ergste is maar 't oponthoud. M'n vraag om 't eerste blaadje kopie had ten-doel de aansluiting van (oud) blz 120 en die geschreven kopie natezien, maar later bedacht ik dat die aansluiting op blz 120 zal gestaan hebben, en die zal wel niet meer te vinden zyn. Hoe dit zy, ik zal de proef van vel 10 in orde maken, en die komt met volgende post. Maar nu iets anders. (Ik erken dat ik in de war ben. Dit is natuurlyk) Ge zondt me 'n 20, 30 regels geschreven kopie die aansluit aan (nà)¹. vel 10. Beteekent dit dat dit alles is, wat ge hebt? Dit zou ik niet begrypen omdat de zin van 't slot niet dóórleest met myn eerstvolgend blaadje. Wees zoo goed dit eens natezien, en als ge geschreven kopie vindt, me die te zenden. Wees intusschen heel vriendelyk gegroet van tav DouwesDekker 1. (na): naderhand ingevoegd. [februari 1876 Artikel Admiraal in De Tijdspiegel] Medio februari 1876 Aart Admiraal in De Tijdspiegel, dl. I, blz. 106-119 over Multatuli en D. Post. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Aanhef en slot. {==258==} {>>pagina-aanduiding<<} E. Douwes Dekker en D. Post, Door Aart Admiraal. Toen de schrijver der Ideën den brief van den student D. Post te Leiden had beantwoord¹., zeî elk dien ik er over sprak: Multatuli heeft Post vermorzeld. Ik zag destijds geen kans die vermorzeling in te zien. Daarna heb ik die briefwisseling ingelegd. Twee en een half jaar. Men kan te vroeg, te snel over iets oordeelen. 't Was een gewichtige zaak waarover de brief van Post had moeten loopen. Multatuli had met al de bitterheid, die hem kenmerkte en waarover niemand zich mag verwonderen, de nieuwere godsdienstrichting hevig aangevallen, de predikanten verguisd. Daarover meende Post hem te moeten schrijven. November 1872 schreef hij een in zijn soort schoonen brief, die in 't voorjaar van 1873 werd beantwoord. 't Is nu wellicht de juiste tijd, deze zaak te bespreken. Post is gevestigd predikant; Multatuli is de poëet laureat van den dag. Post is op den barren weg van hoofd- en hartebrekens om den wil der richting waarvoor hij zeide te willen leven; Multatuli heeft de eerste schreden gezet op den breeden weg der bedwelming en houdt zich bezig met het vergeten van de zeventien jaar. Post zal de kracht zijner richting met zijn leven gaan bewijzen; Multatuli, dien het weerbarstig lot niet heeft kunnen buigen, wien een duivelsch zwijgen op zijn geschrei niet heeft kunnen dooden, loopt gevaar zich te laten bedwelmen - o, zachte dood! - door wierook uit die zelfde vaten van ongerechtigheid die hij meende te hebben stukgeslagen. Wij, jeugd van toen, publiek van heden, vergeten echter de klewangwettende krijgsliederen niet en vragen gerechtigheid. Gerechtigheid voor Saidja, voor Adinde, voor hun ouders, voor hun kinderen; gerechtigheid voor den man die voor dit alles bad en leed, die streed en niet bezweek. Wij vreezen ondanks het sterk nagerecht van den vierden Havelaar zeer, dat Simson de haren door Delilah zijn afgesneden en afgesneden blijven vóór hij den ganschen dagonstempel heeft naar beneden gerukt. Maar wij, jongeren van toen, mannen van heden, wij zijn nog niet bedwelmd en waken. Ik stel er prijs op, die woorden vooraf te laten gaan, opdat allen, die zich schuldig hebben gemaakt aan plichtverzuim jegens {==259==} {>>pagina-aanduiding<<} plichtvergetenen en nog steeds zich schuldig blijven maken aan weigering van openbare genoegdoening aan Max Havelaar en zijn lotgenooten, - duidelijk mogen verstaan, dat het tegenwoordig geslacht de aanklacht overneemt. Ik ben niet verplicht hierop nadruk te leggen omdat zij, tegen wie de aanklacht is gericht, alle afleidingen aangrijpen, gelijk drenkelingen stroohalmen, om de aanklacht te verdagen; en ik wil door dit opstel niet gerekend zijn tot de medeplichtigen die zulke afleidingen verschaffen. Ik laat die rol over aan Dr. Van Vloten en voorts aan de ‘mooivinders van Vorstenschool,’ van ‘Koffieveilingen.’ Ik vind die Koffieveilingen vreeselijk, ontzettend, moorddadig. En vreeselijk, ontzettend, moorddadig vind ik de wijze, waarop Multatuli tegen godsdienst, - met name tegen haar nieuwe richting, - is te werk gegaan: de eenige geweldenarij - die niet door Dr. van Vloten in zijn bakerboekje tegen Multatuli is gewraakt. - En wie heeft dat zwijgen niet verstaan... Wie de geschiedenis van Wouter leest tot waar de slijkmassa, vervat in de Ideën Nos 932-943, haar dreigde te versmoren, staat verbaasd over een bron, die op 't eene ogenblik in den vollen zin van 't woord water des levens en 't ander oogenblik enkel modder geeft. Zoodra juffrouw Pieterse was verhuisd ‘naar een fatsoenlijke buurt’ en haar dochter Gerritje Sertrude noemde, schijnt de dichter boos te zijn geworden, 't zij dan over die verhuizing of - over iets anders. Welk een verkwikking was 't ons, - wien toch eenmaal zijn groote aankacht onvergetelijk in 't bloed is gevaren, om die veilige plaats niet te verlaten dan op de stem der natuur: hun is recht geschied - toen hij de bitterheid der ideën afwisselde met deze woorden: Lieve Fancy; wilt gij mij een sprookje voorzeggen? En toen het sprookje kwam, het schoone sprookje van Woutertje en Femke! 't Was hemzelf een verkwikking, want hij bad er om; reden genoeg om ons met hem te verkwikken, wij die toch ook moê waren. Meer om zijnen dan om onzentwil verblijdden we ons. Van waar dan die vreeselijke losbarsting en uitbraking, die Wouter en Femke voor hun leven moest doen vreezen, - die De Geyter en Multatuli onwaardig, noodeloos en tevens vergeefs een groot en goed deel van het Nederlandsche volk moest doen verbleeken gelijk eenmaal Sjaalman was ver- {==260==} {>>pagina-aanduiding<<} bleekt onder de slijkspatten van Droogstoppels gerij? Ik mocht althans zeggen, zoolang die ideën duurden: ‘ik woonde in de buurt van een berg die rookte. Bij 't opstaan 's morgens zag ik dien berg en wat hij uitblies. Een half uur later zag ik hem weer, met zijn rook. Wat later, 't zelfde. Den volgenden dag, 't zelfde. Weken, maanden achtereen, twee jaar lang, iederen dag, ieder uur, ieder oogenblik zag ik hetzelfde. De berg stond er en blies rook’ (Idee 160). Maar als alles in de natuur, alle vreugd, alle lijden, zoo hadden ook deze vulkanische verschijnsels hun geschiedenis. Verbitterd en dus gevoelig op alle punten, stond hem alles in den weg. Alles raakte zijn voelhorens en hij trok ze niet in. 't Is een natuurlijk zwak van ons allen dat wij niet het allereerst naar de edele trekken zoeken in iemand die ons beleedigd heeft. De maatschappij had Multatuli beleedigd; zij had dus slechts gebreken voor hem. Hij, van geboorte een denker, beproefde zijn vijanden 't allereerst op het punt harer denkkracht en waarheidsliefde. Hij wilde haar van haar gebrek daaraan bewust maken en zóó doen gevoelen dat zij 't niet loochenen kon. Dit gelukte hem door zijn bekwaamheid in 't denken, door zijn sterke liefde voor de waarheid, door zijn diepen haat tegen zijn vijandin. Het gelukte hem, haar verachtelijk te maken, haar, die hem had miskend. Welk een genoegdoening voor hem! In zijn aard is de mensch wreed. Maar ook de maatschappij - een som van wreede menschen - is wreed. Hij had het ervaren. Daarom tastte hij haar vooral aan in haar verstomping, zooals hij haar godsdienst noemde. In 't eerst deed hij dit als denker, kalm, scherp, logisch. ‘Waar ge een godgeleerde hoort spreken over dogma, wees voorzichtig’ (100). ‘Men meent dat ik opsta tegen alles. Dat is de term. Och, als men wist hoeveel dingen ik voor heilig houd!’ (253) ‘Er zijn weinig in de geschiedenis vermelde personen... er zijn er géén, die ik zoo liefheb als Jezus. Och, ik wou hem zoo graag kennen in zijn fouten.’ (266). ‘Waarheid, heeren, waarheid! Dat gij erkent: “onze coup is mislukt!” Goed. Maar pas op, de niet-godgeleerden, zooals gijlieden de menschen noemt die geen handwerk maakten van godsdienst, die niet-godgeleerden zijn zeer oplettend geworden. Er zijn er die ideën schrijven zonder de minste god of andere geleerdheid. Dat ziet ge’ (371). Ieder leze zijn beschouwing over Meijboom's Evangeliespiegel en Zaalberg's zestien taartjes om {==261==} {>>pagina-aanduiding<<} zich te overtuigen, dat geen alsem daarin is en dat de denker recht heeft om alzoo te spreken. Wij kunnen van een ander gevoelen zijn - en dat zijn wij - maar wij mogen van deze aanvallen niet zeggen dat zij den denker en ernstigen waarheidszoeker niet passen. 't Moet zelfs erkend worden dat die ontledingen hoogst bekwaam zijn bewerkt en dat er niet veel anders dan verschil van denkwijze tegen kan aangevoerd worden. Hier mag althans geen spraak zijn van rook, veel minder van slijk. Maar wat geschiedt? Iemand zegt van Multatuli, in de aanwezigheid van vele Javaan-nuttigen behalve van hemzelf, den grootsten van allen - dat hij op een onaangename wijze uit de dienst geraakt is. Dit onaangenaam gezegde komt hem ter ooren. Hij is van verbolgenheid zichzelf geen meester. Op twee uiterst gevoelige punten wordt hij andermaal gekrenkt: vooreerst als Havelaar; ten anderen - daar hij den spreker hield voor een modern predikant te Amsterdam - komt die krenking van hem van de zijde der moderne richting! Als gij 't slot leest van Idee 931, - een slot dat schijnbaar geen zin heeft, en gij leest terstond daarop het slot van 932, dan ziet gij wat den vulkaan bezig is te doen koken: ‘Havelaar, n.l. zeî zijn dienst op.’ Sla nu maar over wat hij van ‘principes’ zegt; dan bewijst ge den schrijver een dienst. Immers dezelfde ‘principes’ die hem tegen generaal Van Damme deden opstaan, werden in dien opstand niet verslagen, want zij stonden nog in vollen bloei toen Havelaar zijn brief aan den resident schreef waarin hij aandrong op overbrenging van den Regent naar Serang, daar hij volgens zijn ‘principes’ dien regent niet meer sparen kon. Ik wil niet aannemen dat Multatuli die ‘principes’, die de kracht en den gloed van zijn geheele optreding uitmaken, heeft laten varen. Hij kent op dit punt zichzelf niet; wij zijn dus zoo welwillend 933-936 over te slaan. Wij komen dan aan dat fraaie Idee 938, dat den krater opent en waar hij den Vlamingen, die geluksvogels door hun niet-weten wat een ‘modern dominé’ is, dingen vertelt die hen uit dien gelukstaat dreigen te dringen. (....) (blz. 106-109) Zoo raast de krater voort en kookt en spuwt tot we 't geluid eindelijk reutlend hooren wegsterven in die honderd en zeven {==262==} {>>pagina-aanduiding<<} grafschriften op Thorbecke, wier walm slechts wordt overtroffen door het zieden van den haat. Ziedaar wat Dr. Post bewoog tot schrijven van zijn brief aan Multatuli. Had Post er op gezwegen, wij zouden allen, die waarachtige vrienden van Havelaar zijn, de bulderideën beschouwd hebben als ongeschreven. Wij zouden ze hebben overgeslagen gelijk zijn Ideën over geen principes. Want mocht het al waar zijn van enkele Ideën dat de schrijver ze soms twintig keer heeft nagezien, omgewerkt, afgeschreven, die groote schrijversdeugd geldt niet voor het hier aanhaald gehuil. Neen, bij Saidjah, bij de Sainte Vierge, bij Omikron, bij Hanna, neen. In ziedenden toorn heeft hij al deze vloeken uitgebraakt. Er zijn sporen in van zinsverbijstering, van waanzin. Ware De Geyter een vriend van nog andere dan de Belgische menschheid geweest, hij zou dit terstond hebben gevoeld en hij zou tot den krater gesmeekt hebben: zwijg en tot de hitte des toorns had hij bekoelende en troostende woorden gesproken. Hij zou, als De Genestet, gevraagd hebben: vloek met Variatie en met Multatuli: zeg niets zonder geest. Wie ontdekt hier afwisseling in 't schelden? Wie vindt hier geest? De afwezigheid van beide bewijst het best dat hier geen norm was. Multatuli was in den toestand van Hamlet: overthrown. Ik doe niets af van zijn recht om toornig te zijn; ik wil zelfs overslaan dat hij al deze bombarie uithaalt tegen een modern predikant die niet bestond. De vergissing is reusachtig lachwekkend, maar ik breng ze niet in rekening. Ik vraag alleen: heeft ooit een Multatuli 't recht, geesteloos te zijn? Het recht, De Geyter te verleiden, Ultramontanen om den hals te vallen! De religie der moderne predikanten honderdvoud moorddadig te noemen? Aan deze deels tragische, deels komische vergrijpen maakt hij zich schuldig. Daarom had ik deze geheele papierbemorsing in de doos willen doen. Post niet. Hij vereert Multatuli en maakt nochtans melding van 't baldadig getier. Het zij zoo. Zijn brief is ernstig, krachtig, edel. Post acht en bemint Multatuli; daarom meent hij op goede gronden te mogen vragen of dat schelden tegen de modernen ophoudt. ‘Gij moogt wie achter u gaan aanprikkelen door spot, straffen met sarkasme, maar beleedigen moogt gij hen niet.’ ‘Man van groote gaven en ruimen blik, {==263==} {>>pagina-aanduiding<<} gij zijt (in de kwestie der modernen) eenzijdig; willens en wetens werpt gij een smet op vele brave menschen; gij hebt hier de waarheid niet gesproken.’ ‘Zeer zeker stellen de modernen moraal niet tegenover godsdienst. Zijn ook de moderne leeraars gebonden aan den Bijbel, zij doen niet anders dan gij, Multatuli! Zij kiezen ware en schoone teksten uit het oude boek (al houden zij 't evenmin als gij voor heilig) en houden een preek over die woorden. (Vrije arbeid.) Bindt men hun vóór de strijd begint, de eene hand op den rug, dan blijft hun nog een tweede over om te strijden voor de waarheid. Zóó hoop ik eenmaal zelf te doen.’ De geheele toon van dezen brief is vol gevoel. Een heilige verontwaardiging doet sommige gezegden gloeien. Het hart ligt er in van den jongen, oprechten en gegriefden discipel. Er schreit teleurstelling in. Geen wonder. De bewonderaar van Havelaar en de trouwe volger van Kuenen worden wreed gescheiden. 't Is zelfs de vraag of die bloedige scheiding den warmen Post op enkele oogenblikken niet zoo vlijmend heeft doen schrijven als ooit Multatuli op het toppunt zijner polemieke kracht. Hoe dit zij, Multatuli is kenner op dit punt en hij heeft het schrijven van den jongen Post de eer bewezen die het toekwam. Maar ook heeft hij er van gezegd - naar waarheid, helaas! - dat het de zaak der modernen geen schrede verder brengt en dat - schold Multatuli met recht, hij dat recht nog ongeschonden heeft behouden. Vandaar dan ook, dat Multatuli zijn aanvallen niet behoefde te verdedigen of te wijzigen of in te trekken, want zij bleven ongedeerd. Alleen heeft hij noodig gevonden, eenige drogredenen aan te voeren om te bewijzen dat hij niet gescholden maar gekwalificeerd heeft. (1031). Post schrijft dan ook inderdaad niet over de zaak, waarvoor hij in zijn eerste ontroering de pen had gegrepen. Rakelings gaat hij ze voorbij of stapt er in zijn gloeiende drift over heen. Waar hij zeide: ‘Wie achter u aankomen, moogt gij aanprikkelen door spot, straffen met sarkasme, maar gij moogt hen niet beleedigen,’ - daar roerde hij de zaak aan; daar was de plaats geweest om haar krachtig te stellen tegenover het nietswaardig en geesteloos geschreeuw in Idee 938 e.v.v. ‘Wie achter u gaan die moogt gij niet beleedigen.’ Rijke tekst. Ik, {==264==} {>>pagina-aanduiding<<} zegt Post, en met mij allen die gij moderne leeraars noemt, wij komen achter u aan. Wie gevoelt niet dat het er hier op aankomt of zijn tegenstander dit aanneemt? Want als dit door hem wordt erkend, dan mag hij ze niet beleedigen; hij mag hen ook niet prikkelen door spot, niet straffen met sarkasme. Hij moet hen aanvoeren en door leer en voorbeeld aanvuren. Hij moet hun - dit heeft Post terecht geëischt - zijn leven vertellen; ‘dan roert hij de rechte snaar aan voor wie achter hem aankomt.’ ‘Vertel ons uw leven van Amsterdam - of van de Grieksche kraam op de Westermarkt - tot aan Lebak, zoo had Post hier ongeveer kunnen schrijven. Vertel ons dit gelijk Paulus zijn leven vertelde aan de hem vijandige Joden en Romeinen, en gij zult ons bezielen met heilige hoogachting voor uw persoon en uw zaak; gij zult ons kracht geven om voor waarheid, licht en recht te strijden; want wij zijn u op de hielen. Wij modernen (och, wat doet de leus tot het recht der zaak) wij, modernen, hebben het licht lief als het leven. Wij hebben gezien dat godsdienst en lichtgevaar soms één zijn en daarom streven wij er naar, godsdienstig te zijn en het licht te handhaven. 't Is een teedere zaak en daarom zijn wij omzichtig. 't Is een zware taak, daarom doen we soms zoo onbeholpen. Gij, Multatuli, stelt u op een vrij, op een zeer hoog standpunt, zoo hoog en vrij, dat wij - die toch ook niet geluierd hebben - u soms niet verstaan; hoe zou de groote menigte u begrijpen? Welnu, deze menigte naar de maat harer ontwikkeling te helpen vooruitgaan, daarom is 't ons te doen. Dit hebben wij ons ten levenstaak gesteld. Gij ook. Op allerlei wijzen, in allerlei toonaard en met geest hebt ge gezegd, dat ons volk onderwijs ontbreekt en levensgenot. Wat willen wij anders dan in dat gebrek voorzien? Geef eens een voorbeeld dat wij 't volksonderwijs niet behartigen. Indien gij dit niet kunt - ik vertrouw van u dat ge 't anders in uw stemming van 938 zoudt hebben gedaan - ligt dan daarin niet eenigszins een bewijs dat we u op de hielen volgen? Ga gij maar voort met uw ontdekkingen op 't gebied van 't denken en gevoelen, wij leeren gaarne van u en erkennen, dat we meer hadden moeten denken ons leven lang. Maar al hadden wij dit gedaan, dan nog zouden wij godsdienstig, ja wij zouden godsdienstiger zijn. Wij zouden dan, helderder dan heden, inzien dat {==265==} {>>pagina-aanduiding<<} de mensch niet zonder godsdienst leven kan. Gij hebt veel gedacht en naar die mate is veel u heilig. In veel vindt gij dus uw godsdienst. Ik dank u voor die belijdenis, hoewel ik er te voren niet aan getwijfeld had. Veel is ook ons heilig, Multatuli! In veel dingen vinden we onze godsdienst. Nu is 't ons dagelijksch werk, dit gevoel ook anderen te geven. Wij willen de menigte leeren beseffen hoe eindeloos veel er heilig is in 't leven: hoe zielveredelend het werken met den geest is. Gij hebt dat altoos voorgestaan in leer en leven - waarom scheldt gij ons? Geloof en steenkool, roept ge herhaaldelijk uit en velen lachen. Hebt ge inderdaad in 't nadenken der lachers wel veel vertrouwen? Ik kan 't niet van u denken, want gij weet te goed, dat er, ook na uw Zaalbergschetaart-ontleding, niets in die woorden ligt dan klank. 't Is alsof wij riepen steenkool en bijgeloof! Maar wij zullen ons aan zooveel flauwheid niet bezondigen. Wij vragen enkel, nu gij weet hoe moeilijk onze taak is tegenover uw lachers en tegenover de huilers van Moody en Sankey, waarom scheldt gij ons?’...: Zoo schrijvende had Post het gegrond verwijt ontgaan dat hij niet over de zaak schrijft. Hij had dan beter denkbeeld gegeven van 't moeilijk standpunt waarop de moderne leeraar staat, - en daar Multatuli zulk standpunt kent, zou hij, zoo niet alles, veel hebben moeten erkennen van 't aangevoerde en wellicht het onrechtvaardige van zijn woeste pen in 938 e.v.v. hebben ingezien. Als kenner van moeilijke standpunten zou hij dan waardeering hebben over gehad, waar hij nu slechts smaad heeft. (....) (blz. 109-112) Er is een klasse van lieden, wier werk in niets anders bestaat dan in volksbedwelming. Zij stoken het vocht uit godsdogma en de werking wint het ver van alkohol. Met kamerzotternijen, zooals Multatuli de verzinsels noemt, voeden zij den dorst naar kennis en met den egiptischen term: bekeert u! spreken zij de menigte van alle zedelijk streven, van alle ontwikkeling hunner zielsvermogens vrij. Het godsdienstig gevoel, dat ik boven beschreef als de bron van al wat schoon en goed is op aarde, omdat het liefde en dorst naar weten heet, hebben zij verminkt tot idiotisme. Van een bundel dichterlijke boeken, wier hooge waarde ver staat boven het bereik zelfs van denkers en dichters en wier studie een bron is {==266==} {>>pagina-aanduiding<<} van genot voor edele geesten, hebben zij een fetisch gemaakt. Gij ziet er menschen, die lezen noch schrijven kunnen, mee in den schoot, onder den arm, onder hun hoofdkussen. Zij hebben er formulieren van dwaasheid uit getrokken, waarbij de eenvoudigen dronken worden van papieren zaligheid. De razernij gaat zoo ver dat deze schoone wereld, zoo vol heerlijke goederen des geestes, zoo vol schoonheid en kracht, voor de menschen wordt afgesloten en hun gezichteinder beperkt tot een kelderleven, waarin zij galmen tot lof van een fetisch of dooden God en waar de gewelven lachen met hoon jegens natuurgenooten die niet in den kelder zijn... Heeft een zaaier recht, dat menschonteerend schouwspel niet te zien? Indien hij 't ziet, mag hij er van zwijgen? Multatuli heeft meermalen onze volksvertegenwoordiging beschuldigd van bedorvenheid, maar welken naam te geven aan dat lichaam als daar onverhinderd een lied wordt nagezongen van lieden die elders de volksmenigte openlijk op straat den alkohol der godsdogma's toedienen en haar waanzinnig maken? Iemand die zoo luide en zoo welsprekend heeft aangetoond dat ons volk onderwijs en levensvreugd te weinig heeft, had onmiddellijk den doodelijken alkohol der godgeleerde branderij moeten aanwijzen als de hoofdoorzaak van het lijden der menigte. Er wordt niet genoeg acht op geslagen dat, na overlijden van de kiem der liefde in 't menschenhart, den mensch niets meer overblijft om waarlijk te leven. Hij is levend dood. Hij is een werktuig in de handen van de meergenoemde branders. Hij leeft niet, hij wordt geleefd. Dit wezen wordt het allereerst afgezonden - niet op Multatuli, niet op Van Vloten, niet op Vosmaer, niet op den hevigsten tegenstander - maar op den modernen predikant. Deze tast den fetisch aan, niet in boeken die de ontzielde massa niet leest, neen, met het woord en van dezelfde plaats vanwaar straks nog de kroes uit de stookplaats rondging. Daar behoort moed toe. (342). Zij zijn de mannen die ick spellen zonder c. Zij zijn derhalve 't onmiddellijk voorwerp van den dronkemanshaat. Daarom verdienen zij waardeering, vooral van dezulken die meenen hooger te staan. Zij willen die kiem der liefde redden van bedwelming, leiden in het licht, doen ontluiken in 't volle menschenleven. Wij mogen van hun menschenliefde 't zelfde zeggen als M. van Fancy (1139): {==267==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Zij spint de vlok tot draad, en weeft den draad Tot doek, waarop zij, eindloos voortbordurend, Den loop van al wat is te aanschouwen geeft, En wie 't verband ontkent, is schuldig blind, Ter nauwernood onschuldig wie 't niet kent’. Wie het recht van bestaan der modernen aantast, ontkent dat verband. En de denker, die de maatschappij op de pijnbank legt om haar denkkracht en waarheidsliefde vivisektiaal te onderzoeken, moet hun arbeid erkennen, het verband toestemmen en daarmede de natuurnoodzakelijkheid der moderne richting. Ik had gewenscht dat Post dit in zijn brief helder had uiteengezet, dan zouden de slagen in tijds verzwakt zijn. De ware schuldige zou gebleken zijn. De moderne godsdienstrichting heeft er wel is waar niet onder geleden, maar honderden uit het jonge Nederland zijn op een dwaalspoor gebracht. Daar zij meerendeels beter het razen van den vulkaan verstaan dan de zachte stem uit het hart van Multatuli, hebben zij zich van godsdienst ontslagen gerekend, - ze als ballast uitgeworpen. Immers, - verdiende de moderne richting reeds zooveel smaad, hoe armzalig moest het met alle godsdienst zijn gesteld! Hoe sprak 't van zelf, niet waar? dat Post vermorzeld werd, waar al wat heilig is werd vermorzeld! De terugwerking van al dien overmoed kwam natuurlijk den formulieren van dwaasheid ten goede. Daarheen vluchtte alles wat nog welstaanshalve vluchten kon. Liever Turksch, dan modern. Tal van onderwijzers, in hun staat van halfgeleerd, werden Jan Raps. Met het oog vooral op dit verschijnsel is 't zoo noodig dat er met ernst op wordt gewezen - en met meer kracht dan mij gegeven is - dat de ingeschapen liefde die de bron der reine godsdienst is en dus de bron van al wat den mensch tot denken kan verheffen, moet beschermd worden in de allereerste plaats tegen hen die haar tot vrees en domheid maken, - vervolgens tegen de verlichten die, door vele slechte vormen van godsdienst misleid, de bron miskennen. Als sommige menschen van godsdienst hooren, dan zien ze op alsof 't voornemen bestond hen in de koperen armen van een gloeienden moloch te voeren. De tijd zal komen dat zij godsvereering en idiotisme gelijkstellen, indien hun het verband niet wordt geleerd dat er ligt tusschen de hoogste kunsten en weten- {==268==} {>>pagina-aanduiding<<} schappen en de hoogste liefde. Het is waar dat het woord godsdienst vreeselijk veel kwaad sticht, maar dat kwaad wordt niet weggenomen door in plaats van een God een noodzakelijkheid aan te nemen. Multatuli slaat dit woord voor, maar wij verliezen er bij omdat er zooveel lettergrepen meer in zijn; 't is toevallig in onze taal dat zulk een lang woord slechts vijftien letters bevat; 't had er twintig kunnen zijn. Niets kan sterker, beter, korter uitdrukken wat Multatuli met zijn Noodzakelijkheid op 't oog heeft, dan 't kernachtige woord God. Het kwaad dat vormen, klanken en leugen hebben gesticht, wordt niet weggenomen door andere vormen, klanken, leugen, maar door te wijzen op het verband der dingen. Langs dien weg komen wij tot recht verstand, tot zuivere waardeering van de bronnen die ons leven bezielen. Wij leeren dan elkanders arbeid schatten en hoe ernstiger wij hierin te werk gaan, hoe krachtiger wij opkomen tegen de vijanden van licht, liefde, leven, die de bronnen bederven en de wereld zouden veranderen in een somber dal van schijnleven; maar des te meer ook zullen we ons gehecht gevoelen aan allen die, hoe bescheiden, onze medearbeiders zijn met woord en daad. 1. Zie V.W. VI, blz. 247 e.v. [15 februari 1876 Artikel P. Westra in Het Schoolblad] 15 februari 1876 Artikel van P. Westra over de tweede druk van Specialiteiten in Het Schoolblad, no. 10. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Fragmenten. Deskundigen en vakgeleerden. Duizend-en-eenige Hoofdstukken over Specialiteiten door multatuli. Tweede druk. Delft, J. Waltman Jr. 1875. Zeer dikwijls hoort men deze of gene roemen als zeer bekwaam in het een of ander vak; en vaak met recht. Duizendkunstenaars zijn zeldzame verschijnselen en verreweg de meeste individuen worden door hun aanleg en andere omstandigheden gedwongen zich in een bepaalde richting verder te ontwikkelen dan in alle andere richtingen. Uit hen komen voort: specialiteiten, mannen - of vrouwen - die uitmunten in ééne kunst, in één handwerk, in ééne wetenschap. Er zijn zeer bekwame specialiteiten. {==269==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar is het noodig dat men, om eenmaal uit te munten in zeker vak, zich uitsluitend tot dat vak bepale? Is het noodig of zelfs wenschelijk? De beantwoording dezer vragen is vooral belangrijk met toepassing op het onderwijs. Worden zij toestemmend beantwoord, dan behooren wij misschien gevolg te geven aan den wensch, van sommige ouders, die verlangen dat hun kinderen niets leeren zullen, dan wat hun later te pas kan komen in hun vak. Dan moet bij de opleiding van kweekelingen alles geweerd worden, wat niet rechtstreeks in verband staat met het ‘vak’: belletrie, dagbladen, de schouwburg, enz. enz. In het algemeen zou dan ieder zich zorgvuldig behooren te wachten voor alles wat buiten het door hem gekozen levensberoep lag. Dan zou Demokratie een onmogelijkheid zijn. Multatuli beantwoordt die vragen dan ook ontkennend. En hij gaat verder nog. De bekrompene opvatting van het begrip specialiteit heeft, volgens hem, het aanzijn gegeven aan eene menigte valsche specialiteiten, ‘die door zich blind te staren op één punt, het recht meenen te hebben bijziende te schijnen voor wat anders. Een specialiteit is 'n zoodanige die levenslang veel dingen verwaarloosd heeft, om den prijs der middelmatigheid te behalen in den wedloop der beoefenaars van 'n bepaald vak.’ (....) ‘Een bakker die onder krijt, aluin, eieren, melk, gist, koper, vitriool en bedorven klanten is opgegroeid, heeft, juist tengevolge van zijn levenslang brood bakken, meer moeite zich te ontdoen van al deze ingegroeide dingen, dan de onschuldige die - als ik in die kombuis van de Bayonaise - nuchter is van alle verkeerde kennis der zaak. Zoo'n bakker is 'n specialiteit.’ De laatst aangehaalde regels vormen het ‘fabula docet’¹. van het verhaal hoe de schrijver zelf, toen hij nog geen schrijver was, brood leerde bakken onder de leiding van een fransch admiraal, den kommandant van de Bayonnaise. ‘Daar [in de kombuis namelijk] toond-i my, hoe brood - “du pain, m'sieur Dekèrr, du pain ce qu'on peut nommer du pain².!” - hoe brood alleen moet bestaan uit gaar meel, zonder meer. Zonder aluin, zonder krijt, zonder suiker, zonder melk, zonder eieren: zonder koper en vitriool, zonder {==270==} {>>pagina-aanduiding<<} vergif.’ Gaarne schreef ik dat geheele verhaal over, maar mijn voornemen was slechts de aandacht van mede-onderwijzers te vestigen op deze zeer speciale studie van Multatuli, waaruit, om met den Spectator te spreken, voor ons zeer veel valt te leeren. Het logisch betoog in Hoofdstuk MVII bijvoorbeeld, beveel ik zeer aan in de aandacht van de leden der vereeniging Volksonderwijs, die uit dit betoog misschien zullen zien, dat hunne vereeniging op 'n dwaalspoor is geraakt. Multatuli is de bondgenoot der onderwijzers. Wij weten, hoe dikwijls er klachten worden aangeheven over de weinige belangstelling van ons Volk in de zaken van algemeen belang, en hoe men wijst op het onderwijs, als middel om de kennis van onze staatsinrichting en maatschappelijke toestanden meer algemeen te maken. Men weet ook, hoe vele staatsburgers beweren, dat hun beroepsbezigheden hen geen tijd laten tot bemoeienis met de publieke zaak. Zij worden door Multatuli eigenaardig terecht gewezen. ‘Telkens - zoo lezen wij op pag. 31, - komt het voor, dat de omstandigheden deze of gene hoedanigheid in ons vereischen zouden. Telkens schieten wij te-kort in 't leveren van wat wij eigenlijk zouden moeten kunnen leveren. Dan zijn wij beschaamd over onze domheid, onmacht en onnoozelheid, te klein om edelen wraak te nemen door verheffende inspanning, te hoofdig om dat alles te erkennen, en: - Och, ik ben eigenlijk... straatveger, zeggen we. Dàt is m'n vak. Dáárin munt ik uit. Dáárin zoek ik mijn meester... Die licht te vinden is, dat zagen we! Want ze vegen slecht, de specialiteiten die den marmotten-winter van hun vakje gebruiken als voorwensel om iets te weten van wat daarbuiten omgaat. Nu, straatvegen doen ze juist allen niet. Waarachtig niet! En dat is van sommigen jammer genoeg. - Ik ben in koffi, rederij, assurantie, roept de een. Ik doe in vetwaren, kurken, vleesch-extrakt, eau-de-cologne... “Wees” en blijf in augurken, als je verkiest. Maar eilieve, gedraag je niet, alsof jijzelf 'n komkommer waart, wanneer er gesproken wordt van andere dingen, dan waarin je bent. Enz. enz.’ In al zijne werken strijdt Multatuli, met ongeëvenaard talent tegen bekrompenheid, sleur, dorheid van ziel, verwaarloozing {==271==} {>>pagina-aanduiding<<} van de vermogens waarmede wij zooveel zouden kunnen genieten, dat nu ongebruikt verloren gaat. En tot die verwaarloozing dragen de tamelijk algemeene wanbegrippen omtrent het nut van specialiteiten het hunne bij. Alzijdige ontwikkeling wordt een bijzaak geacht, ‘broodstudie’, vakgeleerdheid, en bekrompen beroepsopvatting maken het Menschzijn tot een zeldzame uitzondering. Wel eischt de Maatschappij van elk onzer beroepsbekwaamheden, maar daarmee is niet gezegd dat wij geheel moeten opgaan in ons vak. Ook moesten wij voorzichtig zijn met gezag te verleenen aan een specialiteit alleen omdat hij een specialiteit is. De gepruikte heer Pennewip was een specialiteit en dus bevoegd om de uitspraken van Rousseau en Pestalozzi te schande te maken... àls een specialiteit, een vakgeleerde, een deskundige, altijd hooger stond in zijn vak dan een ander. Sommigen, die dit meenen, of deze meening voorwenden, maken somtijds misbruik van het woord specialiteit. Men zie over het misbruik van woorden het eerste dezer Duizend-en-eenige Hoofdstukken, in welke op zeer geestige wijze het specialismus van alle kanten wordt beschouwd. Wierum, Febr. 1876. P. Westra. 1. fabula docet: (hier:) de leerzame moraal (lat.) 2. du pain etc: brood, m'neer Dekker, brood dat die naam waard is! (fr.) [15 februari 1876 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman] 15 februari 1876 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr. (M.M.) Met poststempels Wiesbaden 1 15/2 76 en Delft 16 feb 76 en geadresseerd aan WEDHeer J Waltman Jr Boekhandelaar Delft Holland. W.h.W. Ik geloof verzuimd te hebben op de proef van vel 10 aanteteekenen dat ik gaarne revisie had. Als 't niet te laat is, verzoek ik dat nòg. En S.V.P. zoo spoedig mogelyk schoone vellen. Gegr. tt DD [15 februari 1876 Brief van Multatuli aan J.N. van Hall] 15 februari 1876 Brief van Multatuli aan J.N. van Hall. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen, geheel beschreven. (M.M.) {==272==} {>>pagina-aanduiding<<} Wbaden 15 febr. 1876 Waarde Vriend, eergister avend zond ik de proef¹. terug, en zette daarop dat ik schryven zou. Maar ik ben niet wel. Wàt me scheelt, weet ik niet, maar dat er wat hapert, blykt me aan de zorg en de blikken van m'n vrouw. Gister op 't midden van den dag wist ze my overtehalen een uur of wat naar bed te gaan. Ik weet dat ik er zoo akelig uitzie dat de menschen die me op straat zien, er my op aankyken. Nu, dit was al lang zoo. Ik ken de oorzaak van m'n uitputting wel, maar wat helpt dit? Ik had U zoo graag een langen brief geschreven, maar 't is me verboden, en daarom neem ik maar 'n half velletje.². Uw opmerking over Juffr. B.³. kàn gegrond zyn, o ja! Maar treurig is 't, dat zelfs afwykingen niet altyd voor hart getuigen. Er zyn menschen die vlekken op hun schrift maken en tòch schooljongetjes zyn. Misschien zelfs is dit regel! Maar in allen geval vind ik uw gissing liefderyk en menschkundig. Och, hoeveel voorbereiding en omwegen zoudt ge noodig hebben om haar te uiten voor 't Publiek! Doe 't niet! Verbeeld u hoe toevallig! Ik deelde U immers mee dat m'n vrouw 'n Tooneelstukje had geschreven? Nu, om dat gedrukt te zien, bestelde ze den ‘Nederland’. En kyk, daar vind ik mezelf, door A. Admiraal behandeld, naast haar. Ik had er wel van gehoord, maar 't niet besteld, vooral ook omdat ik heel zuinig wezen moet met m'n indrukken. Er komt byna⁴. geen post aan die me niet iets agiteerends brengt, en juist dáárvan ben ik onwel. Het stukje van m'n vrouw bevalt me nu, 't in-eens achter elkander lezende, beter dan vroeger toen ik 't by stukken en brokken te zien kreeg. De fouten zyn nogal makkelyk te vinden (byv. o.a. gebrek aan kracht van teekening, iets weifelends in de lynen) maar spreekt er niet iets reins uit het geheel? Dit was myn indruk. Hiernevens een ‘Gelyk hebben’ uit den Spectator. Ook daarin is iets schroomvallig, iets anti-brutaals. Haar eerste proef ‘24 uur op reis’ stond in den ‘Nederland’ no 8 van 1874, maar daarvan heb ik geen afdrukje.- {==273==} {>>pagina-aanduiding<<} Dank voor Uw schryven aan L.⁵. Ik wist van Vosmaer dat hy (L) met zoo iets bezig was, en schreef hem, maar ik weet niet meer wát. Ik voel me erg suf.- Ik moet me nu 'n Tydspiegel bestellen. Trekt A. Admiraal daarin party voor de modernen?⁶. Och, dat gekibbel verveelt me zoo. A's stuk in ‘Nederland’ is zeer welwillend. Hy zegt dat ik Von Hause aus⁷. zachtmoedig ben. Dit is waar... geweest misschien, maar juist dit doet me zoo zeer. Ik werd zoo kribbig omdat ik gewond ben en pyn voel die anderen niet begrypen. Schryf me iets over uw huishouden, uw vrouw, uw kleinen kerel. Och, ik had lang in Holland moeten wezen voor z'n beker. Dat vervloekte Blyspel! Wees hartelyk van my gegroet t.t. DouwesDekker Ik gis dat Admiraal en velen aan m'n verdriet een te voornamen tint geven. Dichtersmart & Weltschmerz⁷. spelen maar 'n heel ondergeschikte rol in my. 't fynste wat me deert, is 't verlies van m'n kinderen. De rest is vry grof en plomp en kan door Jan den kruier begrepen worden.- hm, ik heb nooit de bybel van m'n moeder beklad! Ik zou 't wel gelaten hebben om moeder, bybel, God en mezelf. 1. Nl. de proef van Multatuli's bijdrage aan Het Nederlandsch toneel. Zie na deze brief. 2. Bedoeld wordt de helft van een dubbel vel (= enkel vel). 3. Maria Catharina Beersmans, de actrice die de rol van Louise in Vorstenschool met groot succes speelde. 4. bijna: later toegevoegd. 5. L: A.C. Loffelt. 6. Zie Medio februari 1876. 7. In duitse schrijfletters. 7. In duitse schrijfletters. [februari 1876 Artikel Admiraal (II) in Nederland] Medio februari 1876 Artikel van Aart Admiraal over Multatuli (II) in Nederland, eerste stuk, blz. 185-203. Fragment. (M.M.) Zie voor deel I bij Medio januari, voor het vervolg bij Medio maart. Admiraal vervolgt zijn overzichtsartikel met een bespreking van de Ideën, maar toont allereerst nog aan, dat de Minnebrieven één klacht, één kreet, één kruisiging en daardoor de geschiedenis van een gefolterd gemoed is. En passant polemiseert hij met Multatuli over diens opvatting inzake de godsdienst, die het volk de heilloze moed gaf recht te weigeren aan Havelaar en de zijnen. Admiraal breekt een lans voor de nieuwe godsdienstrichting, door Multatuli vol minachting modernisme genoemd. Hij oordeelt de Ideën afwisselend oase en woestijn, gaat op enkele ideeën wat uitvoeriger in en stelt: {==274==} {>>pagina-aanduiding<<} (....) Als gij de Ideën van Multatuli achter elkander leest, dan gevoelt ge u al spoedïg afgemat, omdat ge al voortlezende geen verband waarneemt en uw verstand en hart voelt voortgezweept langs velerlei onbekende wegen. Een zekere versuffing maakt zich van u meester en eindelijk als ge bij een slaghek komt, zooals b.v. 283, dan rust ge aamechtig, niet omdat ge aamechtig zijt maar omdat er in dat Idee niets dan puntjes staan. Zóó suf zijt ge nog niet of ge gevoelt, dat hier het boek voor uw neus dichtgeslagen en een vraag tot u door den schrijver gericht wordt. Een vraag ja, en de verzuchting ontsnapt u: goede hemel, als hij maar niet vraagt, wat die puntjes beteekenen. Juist gevonden. Hij vraagt u niets anders. Wat beteekent idee 283? De kortste uitdrukking voor die beteekenis is: stop. En ik acht het met veel lezerkennis gedaan. Gij woont de visvisectie bij; dan holt ge in de eerste snijkamer: de godsdienst; dan naar de tweede: het staatsbeleid; voort wipt ge in de derde: de zeden, en zoo mat ge u af en weet ten slotte niet òf deze Tulp¹. alzoo doen mocht. Gij weet niet, wat hij zooal vond. Gij weet niet eens of er nog iets goeds over bleef en verkeert althans in de schromelijke dwaling, dat deze Tulp maar eeuwig staat te kerven als zijn prototype op 't Mauritshuis. Stop! zegt hij onverwacht, zoodat ge terugdeinst en staroogt. Leest ge wel eens marge? Zelden, niet waar! Want was het blank papier in den eerste Havelaar goed door allen gelezen, gij waart als een eenig man opgestaan en waart tot den koning gegaan die tevens keizer is van Insulinde en hadt gezegd: ‘Sire, laat dezen man maaien waar hij gezaaid heeft en laat niet anderen brallen op zijn arbeid...’ Dit is niet geschied. Er is dus niet op 't wit gelezen. Gij hadt er u niet in geoefend. 't Wordt op de scholen maar zelden geleerd. Toch maakt het wit in de Ideën haar verband uit. Er loopt een roode draad door, wordt er wel eens door heel wijze lieden gezegd, als zij niet best weten, wat zij zeggen willen. Hier is de zaak eenvoudig deze, dat de Ideën alleen haar geduchten invloed hebben te danken aan haar stout verband in 't onverbrekelijk blank gelatene of niet geschrevene. 't Is hiermede als met de zoogenaamde gesupprimeerde brieven in 't Fancyboek.². Hun beteekenis is bijna sterker dan de uitgewerkte, altans van de zelfde {==275==} {>>pagina-aanduiding<<} kracht. Wie zou vergeten wat er in moet staan? Voor niet vergeten is niet drukken zoo weldadig. Wordt dit nu, van Idee 283 af, ter harte genomen, dan zal het elk lezer verblijden, telkens bij Multatuli een snakken naar poëzie te vernemen. Hem dorst daarnaar. Het kerven is hem een plicht, waarvan de vervulling hem snel afmat; iedere gelegenheid grijpt hij aan om 't ontleedmes neer te werpen en zichzelf, d.i. dichter te zijn.- Somtijds echter vergeet hij-zelf de beteekenis van blank. (blz. 197-199) 1. Tulp: Nicolaas Tulp (1593-1674), bekende hoogleraar-chirurg te Amsterdam, uitgebeeld op een anatomische les van Rembrandt. 2. Bedoeld: de Minnebrieven. [februari 1876 Artikel Multatuli in Het Nederlandsch Tooneel] Medio februari 1876 Artikel van Multatuli in Het Nederlandsch tooneel, 5e jrg., blz. 161-167, met nawoord van J.N. van Hall. (M.M.) Zie brief van Multatuli aan J.N. van Hall van 27 dec. 1875. Ideën over de opleiding van den tooneelspeler. (Uittreksel uit een brief aan den Hoofdredacteur.) ... De artist, en voornamelyk de tooneelspeler, heeft beschaving noodig. Om tot die beschaving te geraken, wordt opleiding vereischt, doch niet uitsluitend, noch aanvankelyk, opleiding voor het tooneel, maar algemeene Bildung. Het tooneel als ‘vak’ volgt later. Men wordt op 'n vakschool geen gentleman. Het uitsluitend opleiden van kinderen tot tooneelspelers, zou ons ambachtsluî leveren, geen artisten. De aanstaande tooneelspeler moet - gelyk ieder ander die eenmaal aanspraak maken zal op beschaving - de helden leeren kennen uit de geschiedenis, niet uit treurspelen. Hy moet 't leven leeren kennen uit 't leven zelf, niet uit comédies, blyof kluchtspelen. Of-i later in staat wezen zal de opgedane kunde als artist te gebruiken, hangt van talent en oefening af, o ja - dit is by elk ander vak ook 't geval - maar algemeene beschaving moet vóórgaan. Naar myn inzien zou 'n tooneelschool tepas komen voor 'n impresario die van plan is 'n kunstreis met jonge artisten te maken. Men kan 'n kind van zes jaren leeren oogen verdraaien, zuchten, {==276==} {>>pagina-aanduiding<<} knielen, gebedjes opzeggen, liefdesverklaringen doen, enz. enz., maar de kunst heeft andere eischen. Zy moet opgevangen indrukken, zelf verwerkt en op eigenaardige wys, teruggeven. Ook dáártoe is leiding noodig, studie, ‘school’, zeker! Maar 't zelf opvangen van indruk moet voorgaan... Het africhten tot iets als artist brengt mechanische poppen voort. Wie 't meest van die geleerde houdingen vanbuiten kent, is de knapste. De ambachtelykheid die hieruit voortvloeit, wordt eenigermate gestaafd door 't fransche spraakgebruik. Je ‘fais’ les mères bavardes, zegt 'n actrice. Ik vraag of niet 'n tooneelschool verkeerde vruchten dragen zal? Vooral wanneer men de opleiding begint op zeer jongen leeftyd. In myn jeugd moest ik versjes opzeggen. Nog herinner ik me, hoe geesteloos mechanisch ik den klemtoon wist te leggen op enkele woorden. Ieder dacht, daardoor verleid, dat ik er wat van begreep, maar dit was zoo niet. Louter mechanisch! Een akteur moet niet iemand naspelen (ook al was 't 'n fenix) hyzelf moet creëeren! Daartoe is juist andere voorbereiding noodig dan die welke uit vers-opzeggen, standen-aannemen, enz. te verkrygen is. Niet de planken moeten bestudeerd worden, maar de wereld die op de planken zal worden voorgesteld. En deze ‘wereld’ is volstrekt niet uitsluitend de salonwereld. De vereischte toon is niet uitsluitend de konversatietoon. Een advokaat, die niets is dan advokaat, zou 'n slecht advokaat wezen, maar misschien niet geheel onbruikbaar. By officieren, geneesheeren, overal is algemeene beschaving zeer gewenscht. * Maar den artist is zy onmisbaar. De artist moet wysgeerig ontwikkeld zyn. Hy moet weten en kennen om 'n inspiratie, z'n élans niet in 't ledige te doen grypen. Er heerscht 'n dwaling omtrent het wel opvatten van de Natuur. Men meent dat de artist geroepen is tot nabootsen alleen. Ik heb hierop gewezen in 't vertoogje over zekere eischen van de Kunst, dat in den IIIn bundel myner Ideën voorkomt. Een dergelyke fout van opvatting vind ik in de stelling dat men iets moet gezien, bygewoond, ondervonden hebben om het te beschryven. ‘Die akteur kan geen gentleman-rol spelen, omdat-i {==277==} {>>pagina-aanduiding<<} niet gewoon is zich in deftige gezelschappen te bewegen.’ Dit hoort men dikwyls, en wordt byna overal voor goede munt aangenomen. Maar ik protesteer. In hoeveel kringen zou dan de artist zich wel moeten bewegen, om proefondervindelyk voor elke rol den gepasten toon te kennen? Duizend levens zouden niet toereiken om alle toestanden en personen te leeren kennen, die men van plan was op 't tooneel aftebeelden. Maar er is meer. - Mad. Y. kan de Marquises niet spelen, want ze was nooit in kringen, waar... - Marquises verkeerden? En gij dan, Kappelman? Zyt gy dan zoo thuis by graven en prinsen? Le fait est dat Publiek zelf niet 't minste verstand van aristokratischen toon heeft, 'n toon die dan ook in de werkelyke wereld zeer zelden voorkomt. Kappelman zag in z'n jeugd 'n tooneelprins. Die verschyning werd hem (by mangel aan andere prinsen in z'n gezelschap) tot type. Daaraan meet-i de prinselykheid af, van alles wat hem later vertoond wordt. Maar... de fatsoenlyke gezelschappen? Dáárover zal-i toch wel kunnen oordeelen? Dáárin is hy kompetent, expert? Ei? Ik moet méér van z'n gezelschap weten voor ik dit toestem... Laat eens 'n 20tal individuen uit den zoogenaamd ‘fatsoenlyken’ stand de revue passeeren, en vraag u af hoeveel daaronder aan de eischen der hier bedoelde ‘beschaving’ voldoen. Hoeveel dames kent ge, die... behoorlijk nygen? Die 'n entrée de salon weten te maken? Die 'n visite weten aftebreken? Die - zeldzamer nog - iemand weten te doen opstaan? Die 10 gasten (of al waren 't er maar 3 of 2) op den weg weten te helpen om tevreden te zyn met zichzelf? En de Heeren! Luister eens naar hun societeitpraatjes en hun spoorweggeklets! 't Is gemakkelyk gezegd: ‘die tooneelspelers kennen de salonwereld niet.’ Kennen zy die zoo spreken den goeden toon? En... hoe is die toon? We raken hier op 't gebied van konventie, en ieder kringetje matigt zich 't oordeel over 't goede aan. De pretentien loopen in 't zotte, in 't ploertige. Is er niet veel kans dat de artisten in de kringen waar men hen zou {==278==} {>>pagina-aanduiding<<} willen ontbolsteren, in plaats van ‘Beschaving’ modellen te zien kregen van bespottelyke pretentie op beschaving? En toch: pour savoir quelque chose, il faut l'avoir appris! Waar moet dan de artist leeren? Dit is de vraag niet. De vraag is: hoe moet-i worden opgeleid, om onafhankelijk van z'n omgeving, ook die zaken te leeren kennen, begrypen, en kunnen, welke hy niet aanschouwt. De kunstenaar heeft geen behoefte aan modellen (dit opgevat in den gedachtenloop van deze redeneering; ik spreek niet van 't afkyken van kleine byzonderheden) hy levert modellen. Hy moet niet de persoon voorstellen, die verondersteld wordt 'n held geweest te zyn, hy moet de heldhaftigheid zelf vertoonen, uitdrukken, scheppen. De persoon is maar een stommeknecht dien-i behangt met z'n profetenmantel. Al deze beschouwingen leiden tot afkeuring van de tooneelschool. Zoo'n school zou nuttig zyn als afzonderlijke fakulteit aan 'n akademie. Ja, maar... na zeer grondige propaedeutische studiën, misschien zelfs na 'n paar jaar vakstudie, al lag dit vak ook nog zoo ver van het tooneel! Zooals thans de zaken staan, zou ik al tevreden zyn met 'n gesjeesd student (die overigens de vereischte gaven had, natuurlyk!) maar 't ware desideratum zou wezen dat de tooneelschool bezocht werd door jongelui die, eerst in algemeene ontwikkeling en vervolgens in 'n bepaald vak, 't redelyk ver gebracht hadden. Dit laatste leert: leeren. 't Geeft methode, arrêt, begrip van eenheid in streven. 't Geeft of kan geven: den ernst der wetenschap, want zóó behoort de kunst te worden opgevat. Na zóódanige opleiding is later de tooneelroutine 'n geringe ambachtelyke byzaak. Multatuli De tooneelschool. (Naar aanleiding van Multatuli's Ideën over de opleiding van den Tooneelspeler.) ‘Als ik iets geschreven heb en dat nalees, is m'n hoofdindruk: over die zaak zou veel te zeggen zijn’ - schrijft Multatuli ergens.¹. Een dergelijken indruk moeten zoowel de schrijver zelf als de lezers ontvangen van ieder beknopt betoog over een onderwerp zoo {==279==} {>>pagina-aanduiding<<} veelomvattend als: de opleiding van den tooneelspeler. Wat Multatuli in een nummer van zijn Ideën zou hebben uitgewerkt, toegelicht, geïllustreerd, zonder nog 't onderwerp uit te putten - kon uit den aard der zaak in een brief slechts worden aangestipt. Voor wie goed leest is het duidelijk dat Multatuli's beschouwingen van algemeene strekking zijn - het schema van een nieuw hoofdstuk, toe te voegen aan de Duizend en eenige hoofdstukken over Specialiteiten. Het lager vakonderwijs in 't algemeen en in 't bijzonder, het leeren tooneelspelen op een school, als loutere vakschool, vindt in M. een bestrijder. Het zal voor hen die van nabij met het onderwijs op onze Tooneelschool bekend zijn, geen betoog behoeven dat vele opmerkingen van den schrijver van Specialiteiten niet van toepassing zijn op de school van het Tooneelverbond en dat ook de voorstanders van die school met veel van hetgeen Multatuli schrijft over de opleiding van den tooneelspeler, kunnen instemmen. ‘Het africhten van kinderen tot acteurs is verkeerd; algemeene beschaving moet voorgaan’ - aldus Multatuli. En dit zeggende staat hij niet zover af van de oprichters der Tooneelschool, als hij wellicht meent. Men zie slechts het leerplan der school. In het 1e jaar wordt er onderwijs gegeven in 1. Nederlandsch. 2. Frans, Duitsch en Engelsch. 3. Geschiedenis en Aardrijkskunde. 4. Mythologie. Dit zijn de 4 eerste nummers van het leerplan, en eerst als 5e en 6e komen de mimische en plastische oefeningen en de oefeningen in het lezen en voordragen. Het taalonderwijs en het onderwijs in de geschiedenis en in het teekenen worden in het 2e en 3e jaar voortgezet, daarbij komen dan de geschiedenis van het tooneel en van de tooneelletterkunde, de techniek van het drama, kunstgeschiedenis en geschiedenis van het costuum, de hoogere mimiek, enz. Men ziet, het is hier niet uitsluitend vakonderwijs. De leerling van de tooneelschool wordt in staat gesteld om de helden te leeren kennen uit de geschiedenis, en niet enkel uit de treurspelen *. Maar {==280==} {>>pagina-aanduiding<<} dat neemt niet weg, dat hij opgeleid wordt met het oog op zijne toekomstige bestemming. Ik gevoel met Multatuli al wat er bekrompens is in een uitsluitend vakonderwijs - maar de weerzin tegen zulk onderwijs mag niet tot een ander uiterste vervoeren. Een onderwijs, waarbij het bepaalde kunstvak, de bestemming van den kunstenaar geheel voorbijgezien, en alleen algemeene beschaving, wijsgeerige ontwikkeling beoogd word, moge voor den buitengewoon begaafde, den artist hors ligne². voldoende zijn - voor den jongen of het meisje met gewonen dramatischen aanleg, zeker niet. Behalve een zeker quantum van degelijke algemeene kennis, de grondslag van alle beschaving, heeft naar mijne overtuiging de aankomende tooneelspeler van gewonen aanleg nog een andere voorbereiding noodig. Vooreerst de studie van die bijzondere vakken als tooneelgeschiedenis, geschiedenis van het costuum, enz., waarvan de kennis hem onmisbaar is en die hij, eens aan het tooneel verbonden, niet van meet af zal gaan bestudeeren, en voorts die practische oefeningen, die het a.b.c. zijn van het vak. Die mimische en plastische oefeningen, die oefeningen in lezen en voordragen zijn voor hem wat de gamma's en vingeroefeningen zijn voor den aankomenden pianist. Hij kan er niet buiten. Geen beschaving, noch in den zin van wijsgeerige ontwikkeling, noch in dien van vernis (bon ton) kan hier dienst doen. De volmaaktste saletjonker, wiens entrée de chambre in een salon in losheid en sierlijkheid zijn weerga zoekt, zal zonder oefening niet in staat zijn op het tooneel een brief binnen te brengen, maar er door zijn linksheid den lachtlust opwekken van hen die hem op het Casino der Residentie bewonderden en benijdden. Die linksheid spruit voort, niet uit gemis aan beschaving, maar uit gemis aan practische oefening. Het handwerk, ‘de ambachtelijke bijzaak’ waarvan Multatuli met zekere geringschatting spreekt, kan de kunstenaar nu eenmaal niet ontberen. Hij moet het machtig zijn, maar zóó machtig dat hij er wanneer hij optreedt als vertolker van het kunstwerk niet meer aan behoeft te denken. Hoe eer hij dus dat handwerk, die kennis van het bloot mechanische - die kunstjes, als gij wilt, maar die onmisbare kunstjes - zóó onder den duim heeft, dat het van zelf gaat, hoe beter. Daarom kan hij het niet laten aankomen {==281==} {>>pagina-aanduiding<<} op de routine, die aan het tooneel zelf te verkrijgen is. Het moet het begin zijn van zijn studiën. Dan kan hij zich verder geheel aan het intellectueel gedeelte van zijn kunstvak gaan wijden, om ‘zijn indrukken, zelf verwerkt op eigenaardige wijs terug te geven.’ Dan eerst wordt zijn spel vrij en ongedwongen en vindt de bezieling, gesteund door weten en kennen, ongehinderd haar weg. Ook ik wil hier slechts aanstippen. De repliek mag niet omvangrijker worden dan het betoog dat ze uitlokte. Bovendien de quaestie blijft open. Er is nog stof te over voor een ampel debat. De zaak is er belangrijk genoeg voor. J.N. van Hall. 1. Idee 60; V.W. II, blz. 320. 2. hors ligne: uitzonderlijk (fr.) [17 februari 1876 Brief van Multatuli aan V. Bruinsma] 17 februari 1876 Brief van Multatuli aan Vitus Bruinsma. Enkel velletje postpapier, dubbel gevouwen, geheel beschreven. (M.M.) Wiesbaden 17 febr. 76 Waarde heer Bruinsma! M'n vrouw ontving met genoegen Uw vriendelyk stukjen uit de ‘Banier’¹. en ik zei haar dat ze U daarvoor bedanken moest. Moest? Nu, 'n bevel was 't niet. Maar ik merk dat ze 't uitstelt, en dit begryp ik. Haar niet geheel ongegrond pretext is drukte. 't Is waar, dat ze veel te doen heeft, en geen oogenblik leeg zit. Maar ik zoek de hoofdoorzaak in... schuwheid. Ze is niets vertoonerig, en als ik nu op schryven aandrong zoudt ge toch niets ontvangen dan 'n bedankje in telegramstyl. Ik ken hier in de buurt 'n dame die elke gelegenheid aangrypt om {==282==} {>>pagina-aanduiding<<} aan 't briefwisselen te komen. Dat schepsel is... leeg, en daarom is 't praatjes maken haar 'n behoefte. Met m'n vrouw nu, is 't net andersom. Daar ik 't echter onvriendelyk vinden zou U niets te laten hooren, doe ik nu haar schuld af. Uw stukjen is zeer welwillend. Maar toch dring ik aan op iets wat ge zoo goed weet als ik (ge zegt het ook) dat men verkeerd doet altyd naar ‘leering’ te zoeken, of naar strekking. De schilder die 'n Oldenbarneveldskop geeft, trekt daarom nog geen party voor Maurits, en 'n ‘dood van Cezar’ preekt immers geen tirannenmoord? Dat zoeken naar ‘leering’ is 'n hollandsche katechisatiefout. Nu, ik doelde daarop reeds in Idee 821-823.- Dat ik maar 'n half velletje². papier nam, was om me te dwingen, tot kortheid. Want ook ik heb 't zeer druk. Of liever, ik moest het druk hebben, want ik heb veel te doen. Maar ik werk slecht. Te veel préoccupatie warrelt my door 't hoofd. En om daaraan 'n eind te maken (hongerlyden zou weldra 't gevolg zyn!) moet ik me zeer in acht nemen met uiting.- Het doet me leed dat de malle ontmoeting met den heer v. A.³. een spaak in de wielen onzer relatie gestoken heeft. Maar, ik mocht niet anders handelen! De wyze waarop ik ook door 't schryvend Nederland nu-en-dan, ja vaak, behandeld wordt, dwingt my, 'n zeker quant à moi⁴. te bewaren. De wereld staat niet hoog genoeg om vormen te kunnen missen. Bovendien, de mogelykheid bestaat dat slechte vormen ten-laatste (of niet eens ‘ten-laatste’) den inhoud bederven. En, brengt niet 'n zeer geoorloofd eigenbelang mee, dat we aan godgeloovers 't voorwendsel ontnemen, ons gelyk te stellen met lieden die in hùn opvatting (terecht, soms!) voor grof doorgaan?- Hoe staat het met uw aerostatiek? 't Komt my, leek, voor dat de oplossing van 't vraagstuk wacht op 'n materiaal welks sterkte⁵. en zwaarte in verhouding staan als die van 'n vogel. Neen, dit is onjuist. Als 'n vogel by a spec. gewicht 'n spierkracht heeft van a + n dan zouden wy met a + n/1000 (of 'n andere breuk) kunnen volstaan. Maar zoolang ons yzer zoo'n zware a is... enz. Het gebruik maken van hooger & lager luchtstroom is precair, en put beurtelings den ballast en de hefgas uit. Het fabriceeren van gas in 't schuitje eischt weer zware mechaniek, of gevaarlyke chemische bewerking.- {==283==} {>>pagina-aanduiding<<} Kyk, daar ga ik nu tòch aan 't uitweiden! Ik mag niet, en daarom basta! Wees vriendelyk gegroet en ook van m'n vrouw, bedankt. t.a.v. DouwesDekker Uw stuk in 't Schoolblad over Friesche eigenaardigheden is best. Hebt ge een krant ter Uwen beschikking? Zoo ja: dring aan op de behandeling in de Kamers van 't ontslag van den Sekretaris Generaal Henny!⁶. Dat is 'n begin van Bismarcksche inlyving. Het geschiedde op last van de duitsche Regeering. En de ellendige minister liet zich dwingen! Een ware oorveeg. Niet dat ik party trek voor de gemeene werving in 't Buitenland, o neen! Maar dit eens gedaan hebbende, is 't laf zulke onteerende excuses te maken! 1. Niet aangetroffen in De Banier. 2. Bedoeld wordt de helft van een dubbel vel (= enkel vel). 3. v. A.: P. van Asperen; zie V.W. XVII, blz. 369 e.v. 4. quant à moi: hier: afzijdigheid, van quant à moi: wat mij betreft (fr.) 5. sterkte: oorspr. stond er kracht. 6. Henny: sekretaris-generaal op het Departement van Koloniën; hij speelde een rol in de affaire F.G. Steck, de majoor die in Duitsland een vrijkorps voor Atjeh-strijders wilde oprichten. Henny had - als particulier - aan Steck geschreven: ga je gang, maar pas op dat je je vingers niet brandt. Toen deze brief na een huiszoeking bij Steck openbaar werd, moest Henny het veld ruimen, omdat de inhoud van de brief de Nederlandse regering zou kunnen compromitteren. [20 februari 1876 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman] 20 februari 1876 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr. (M.M.) Met poststempels Wiesbaden 1 20/2 76 en Delft 21 feb 76 en geadresseerd aan WEDHeer J. Waltman boekhandelaar in Delft Holland. W.h.W. Verzoeke vriendelyk te letten op het goed afdrukken der breuken op blzz 159 & 160. Ik heb deze revisie van vel 10 één dag aangehouden in verband met m'n verzoek om me de nog aanwezige kopie te zenden. Maar op den daartoe strekkenden brief van vele dagen geleden reeds, ontving ik geen antwoord. Het was de brief waarin ik, als 't ware, de telegram introk. Zou die niet ontvangen zyn? Of is misschien uw antwoord verzeild geraakt? Het slot van vel 10, mèt de daarby gevoegde ± 30 regels geschreven kopie (die me by de eerste proef werden teruggezonden) leest niet dóór met het eerste nieuwe blaadje kopie dat ik hier heb. Ik meen dus dat er nog kopie a costi¹. is. H. gegr. tt DD 1. a costi: bij U (it.) [februari 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] Vermoedelijk 26 februari 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, dubbelgevouwen, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) {==284==} {>>pagina-aanduiding<<} Wbaden febr. 1876 Waarde funke, Sedert 24 dagen zit ik in m'n maag met 'n verdrietige historie. Een krediteur uit den tyd van m'n omzwerven, vervolgt me door middel van den belgischen consul te Frankfort voor 'n schuld van m'n vrouw te Brussel. 't Bedrag is 31.5 francs. (Waarvan de helft, rente.) Het valt me moeielyk U te vragen, maar ik moet wel. Ik zie geen kans me uit die zaak lostespartelen. Ik heb dan ook geantwoord dat ik betalen zou, zonder nog te weten hoe. De schuld kan niet ontkend worden, en ook is 't de vraag niet of ze wettelyk nog geldt. Maar ook zonder heel ordinaire eerlykheid, als men my hier aanvalt en kompromitteert zou ik hier niet kunnen blyven. En dàt zou 't ergste zyn. Ja, als ik aan 't zwerven raakte! Ik ben nu sedert drie weken als 'n gejaagd beest door die historie. Al ge my helpen kunt, schryf er dan maar niets by. Al wat ge over myn gebrek aan levering zeggen kunt, weet ikzelf wel. 't Is niet uittedrukken hoeveel ik lyd onder de onmacht van myn gemoed. Het worstelen daartegen is zoo afmattend. En als er dan zùlke dingen by komen! We hadden zoo goed opgepast hier niet in de schuld te raken wat dikwyls moeielyk genoeg voltehouden was. Hartelyk gegroet tt DD Ik doe den brief hierby. Daarop is korrespondentie gevolgd. Maar 't slot is dat ik betalen moet, wat ik dan ook niet geweigerd had.¹. Maar... 't moet afloopen! 1. had: oorspr. stond er heb. [28 februari 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 28 februari 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke. (M.M.) Met opschrift Wiesbaden 28/2 en poststempel Amsterdam 29 feb 76 en geadresseerd aan WED Heer G.L. Funke Heerengracht b/d Hartenstraat in Amsterdam. W.f. Behoorlyk ontvangen.¹. Hartelyk dank. Het overlyden van den heer H.². heeft my getroffen. tt DD 1. Blijkbaar had Funke het op 26 febr. gevraagde bedrag prompt gestuurd, volgens het verzoek zonder brief. 2. H.: waarschijnlijk Jan Pieter Heije, de dichter, die op 25 febr. was overleden. {==285==} {>>pagina-aanduiding<<} [maart 1876 Correspondentie in de Tolk van den Vooruitgang] Begin maart 1876 Correspondentie tussen J.W.T. Cohen Stuart en G.W. van der Voo in De Tolk van den Vooruitgang 1e bundel, afl. 4, blz. 126-127. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Bestrijders van Multatuli. Geachte Redacteur! Ik was eerst van plan te trachten uw antwoord op mijn stuk (zie Tolk, pag. 33) eenigzins uitvoerig te weerleggen. Ik heb er echter van afgezien, want het zou per slot van rekening slechts neerkomen op een herhaling van 't vroeger gezegde. Ik verzoek dus, zoowel u als den lezer, mijn stuk nogmaals te willen vergelijken met uw antwoord, en acht me daarmee voldoende gedekt. Om echter den schijn te vermijden, alsof ik een uitvlucht zoek, wil ik hier op één zaak wijzen: de cardo quaestionis,¹. geloof ik. - U beschuldigt den heer van Vloten van opzettelijk, voorbedachtelijk mistasten; ik verwijt hem mistasten bij vergissing, te goeder trouw, - een groot verschil, m.i., al mocht het waar zijn, dat ik hem een frequenter mistasten toeschrijf dan u - iets wat altijd nog te bezien zou staan. Voor 't overige, geachte Redacteur, heb ik de eer te zijn, met de meeste achting UEd. Dw. J.W.T. Cohen Stuart. New-York, 17 Jan. 1876. Slechts dit nog over deze zaak. De heer Cohen Stuart vergist zich als hij meent, dat ik beschuldig; ik beschuldig niemand; ik uitte, zoo als ieder slechts doen kan, eene meening over de meening van een ander; die zijne meening niet te goeder trouw uit, is in mijn oog een schurk, die opzettelijk iemand belaagt, om zich te verheffen. Ik meen en C.S. meent, en ieder regtschapen mensch zal meenen, dat v. Vloten te overmoedig en te diep in 't vleesch heeft getast; als 't errare humanum est². waar en erkend is, waarom dan - 't zij stumpert of genie - zoo lastig gevallen; waarom? vraag ik, als ieder {==286==} {>>pagina-aanduiding<<} moet erkennen, dat hij ook dwalen kan, ja moet, om tot hooger waarheid te komen. Doch genoeg, hopen wij, dat allen iets uit ons geschrijf geleerd zullen hebben en brisons là-dessus!³. Rotterdam, 20 Februari 1876. G.W. van der Voo. 1. cardo quaestionis: de kern van de zaak (lat.) 2. errare humanum est: vergissen is menselijk (lat.) 3. brisons là-dessus: laten we er over ophouden (fr.) [1 maart 1876 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman] 1 maart 1876 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr. (M.M.) Met poststempels Wiesbaden 1/3 76 en Delft 2 mrt 76 en geadresseerd aan WEDHeer J. Waltman Jr. boekhandelaar in Delft Holland. De bediende van den heer Waltman wordt beleefd verzocht my meetedeelen of de heer W. ongesteld is? Ik ben daarover in groote ongerustheid omdat ik in zoo langen tyd niets van ZED vernam. Vriendelyk groetend DD [5 maart 1876 Brief van Multatuli aan S. Katz] 5 maart 1876 Brief van Multatuli aan mr. Samuel Katz. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 beschreven. (M.M.) Wiesbaden 5 Maart 1876 Waarde heer Katz, dat ik eerst nu U dank zeg voor Uwe zoo vereerende depêche¹. (àl te vereerend, waarlyk!) vloeit uit stemming voort. Die stemming is sedert zeer lang reeds, verdrietig. Des te meer echter trof my Uw hartelyke attentie. M'n eerste indruk was, Uw telegram met iets meer dan 'n eenvoudige dankbetuiging te beantwoorden, en daarom stelde ik van uur tot uur uit. Maar ik bemerk dat de daartoe noodige geestgesteltnis (Bilderd.) niet komt, en daarom dit korte woordje: hartelyk dank! Van stemming gesproken. Ik kan U zeggen dat er by wyze van spreken geen post aankomt die me niet iets onaangenaams brengt. Ik schrik er voor, brieven te openen, couranten of tydschriften intezien. In meer of mindere maat was dit reeds lang 't geval, en dit ondermynt m'n gestel. Ziek ben ik niet, maar erger dan ziek: zeer neerslachtig! Het vruchteloos gewurm verveelt me, en gedurig ruischt me, by 't opnemen van de pen om 'n gedachte te {==287==} {>>pagina-aanduiding<<} ontwikkelen en meetedeelen, de verdrietige klank in de ooren: à quoi bon?². Over 't geheel genomen blykt er dat ik de gaaf niet heb, me verstaanbaar uittedrukken. Anders toch zou niet verreweg 't grootste gedeelte van ‘Publiek’ my aanspreken, of zich over my uitlaten, alsof ik op 't gebied van moraal, wysbegeerte, studie, 'n kaailooper was. Die behandeling begint 'n plooi van gewoonheid te nemen, ja, 't lykt wel métier te worden. Al blykt er uit m'n Ideen 249 & 473 dat ik iets van dien aard voorzag, ik had nooit kunnen denken dat het zóó in 't gemeene loopen zou. Ik voel schaamte over de soort van aanvallen waaraan ik bloot sta. 't Ergste is dat dit m'n uiting stremt. 't Schynt onbillyk dat ik dit schryf aan U die me juist dezer dagen een zoo aangenaam blyk van hartelyke sympathie zondt. Maar, eilieve, aan m'n vyanden schryf ik niet, en al deed ik dit, dan nog zou ik me wel wachten voor de betuiging dat hun werpen met vuil me deerde. Hé, zeg me eens of m'n gelukwensch met uw promotie behoorlyk bezorgd is?³. En in 't lokaal waar ge feest hebt gevierd? Zulke dingen ontleenen voor 9/10 de waarde aan 't àpropos. Wees nogmaals hartelyk bedankt en gegroet van t.a.v. DouwesDekker 1. Vrijwel zeker een gelukstelegram t.g.v. Multatuli's 56ste verjaardag. 2. à quoi bon: waar dient het toe (fr.) 3. Zie bij 24 september 1875. [9 maart 1876 Briefkaart van G.L. Funke aan Multatuli] 9 maart 1876 Briefkaart van G.L. Funke aan Multatuli. (M.M.) Met poststempel Amsterdam 10 mrt 76, geadresseerd aan Herrn E Douwes Dekker. W.D! Loffelt zond U immers wel zijn brochure?¹. Ik heb gesmuld van zijn werk en vereenig me geheel met wat hij op blz 27 predikt. Ook 't slot van die blz. is volkomen juist en zal U hoop ik helpen om den wensch achter ‘doch...’ op die blz. eindelijk te verwezenlijken. Zoo Ge maar half wist wat het uitblijven van dien wensch mij sedert 2 jaar aan verdriet en moeite heeft gekost! Hoe staat M met haar arbeid? Hartelijk met U beiden gegroet! GLF 9 Mrt 76 1. Zie bij 10 maart 1876. {==288==} {>>pagina-aanduiding<<} [10 maart 1876 Brochure Loffelt verschijnt] 10 maart 1876 De brochure van A.C. Loffelt verschijnt. Bericht in het Nieuwsblad voor den boekhandel, no. 20. (K.B. 's-Gravenhage) Fragment. Officieus was de brochure (M.M.) al ruim een week verkrijgbaar. Loffelt (A.C.), Jupiter van Vloten en zijn kritiek. 's Gravenhage, Joh. Ykema. Post 80. (48 blz.). f0.50 In deze brochure beschrijft Loffelt zijn toegenomen weerzin tegen het gescheld van Van Vloten: hij pijnigt uit leedvermaak en zijn Onkruid onder de tarwe draagt hier alle sporen van. In uitvoerige bewoordingen maakt L. duidelijk, dat Van Vloten geen bevoegd kritikus genoemd kan worden, omdat hij zich niet kan verplaatsen in de situatie van iemand anders. Bovendien pleegt Van Vloten valsheid in geschrifte door Multatuli bewust verkeerd te citeren. Zijn reakties op Multatuli's bespreking van Bilderdijks' Floris V en de kwestie Vrije Studie passeren de revue alsmede onverkwikkelijke uithalen van Van Vloten aan het adres van A. Bogaers naar aanleiding van een pas verschenen biografie. Tenslotte bespreekt L. de brochure van Van Vloten tegen Jonckbloet. (....) Het lust mij niet mij verder in het doolhof der Van Vloten'sche kritiek te begeven. Mijn doel was niet het Onkruid onder de Tarwe en zijn pamflet tegen Jonckbloet in al hun valschheid en oppervlakkigheid te doen kennen; ik wilde alleen met enkele voorbeelden de kritische methode van den heer Van Vloten in het licht stellen en bewijzen, dat daarbij niet de waarheid en de wetenschap op den voorgrond staan, doch zijn even ijdeltuitige als oneerlijke en boosaardige ikheid. Is mij dat gelukt, en heb ik den lezer den indruk gegeven, dat Dr. Van Vloten en zijn geschriften alleen met de uiterste behoedzaamheid kunnen geraadpleegd worden - een moeite die zij niet ten volle waard zijn - dan heb ik ten deele mijn doel bereikt. Mijn hoofddoel was echter van aangenamer en dankbaarder aard. Sedert het Tolkgeschrijf tegen Multatuli mij voor het eerst griefde, zag ik verlangend uit naar een hartelijk woord van het Jonge Nederland, waarin het partij trok voor den schrijver aan wien het zooveel verplichting heeft. Immers, ontwikkeling van karakter {==289==} {>>pagina-aanduiding<<} en denkvermogens hebben Multatuli's geschriften reeds in ruime mate bewerkt. Tot heden zijn wel in tijdschriften enkele stemmen opgekomen tegen Van Vloten's geschrijf, maar een protest van het lezende publiek liet steeds op zich wachten. Men zegt, dat dit reeds sedert lang geschied zou zijn, indien niet Dr. Van Vloten, maar een ander het onkruid geschreven had. Nu hechtte men daar minder aan, omdat Dr. Van Vloten zijn goeden naam als mensch en als wetenschappelijk man reeds zooveel afbreuk had gedaan, en zijn invloed zoo geknakt, dat het boekske niet het kwaad deed, dat er mede bedoeld werd. Uit goede bron echter was mij ter oore gekomen, dat Multatuli uit de tweede hand kennis droeg van een gedeelte van Van Vloten's geschrijf, en dit mogelijk bij hem een walging had verwekt, die storend werkte op zijn stemming tot schrijven. Ik kan mij dat van iemand zoo fijn georganiseerd als Multatuli levendig voorstellen. Wie vindt het aangenaam met slijk geworpen te worden? Toen Dr. Van Vloten mij in zijn Kunstbode uitnoodigde hem het boosaardige van zijn kritiek aan te toonen, gaf dit den doorslag aan mijn voornemen om Multatuli openlijk te betuigen, dat Van Vloten's smaadschrift bij alle weldenkenden in den lande slechts walging heeft veroorzaakt; die zij zoo gaarne door eenige ‘rozen van soeter roken’ uit Wiesbaden zagen verdrijven. Ook als Nederlander was het mij een behoefte des harten den man, die den letterkundigen roem van ons land in den vreemde heeft doen schijnen, zooals nog nooit Nederlandsch auteur gedaan heeft, toeteroepen: al is Nederland niet dankbaar, al zal de nakomelingschap voor de honderdste maal de ondankbaarheid der voorzaten wraken en uw nagedachtenis hulde doen, Nederland erkent uw verdiensten en uw uitstekendheid! Hoop gloeiende kolen op ons hoofd, zooals een man die zich boven maatschappelijke deugden en ondeugden verheven acht, doen kan, en schenk ons opnieuw in uw geschriften oogenblikken van kracht, van deugd, van genot! Neem mijn zwakke poging om uw bekladder in het ware licht te stellen aan met de verzekering, dat ik bij het schrijven telkens uw pen gewenscht heb, opdat de advokaat waardiger mocht zijn de zaak waarvoor hij sprak! Wat de heer Van Vloten betreft: ik weet dat mij van nu aan de eer zal te beurt vallen ruimschoots mijn deel te krijgen van den ‘hoop {==290==} {>>pagina-aanduiding<<} drek’, dien hij, zooals men verzekert, naast zijn schrijftafel heeft liggen; ik weet dat hij mij op alle wijzen, die een satanische geest hem kan ingeven zal vervolgen en bespotten. Dat alles heb ik overwogen, doch ik heb het over voor de zaak die ik in deze bladzijden voorstond. Den Haag, Februari 1876. (blz. 46-48) [10 maart 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke] 10 maart 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (¾) beschreven. (M.M.) Wiesbaden 10 Maart 1876 Waarde Funke. Thans ben ik met het by elkaar zoeken voor de bloemlezing gereed. Ik heb u al dien tyd niets laten hooren, telkens als er bezwaren waren begreep ik dat myn taak nu juist was die te overwinnen - en dat het ten slotte onmogelyk was dat gy zoo in de zaak waart als ik nu, na al dat passen en meten. Ook heb ik dikwyls deks hulp ingeroepen. Hy heeft zooals u blyken zal àlles nagezien en vele opschriften veranderd, want we hebben stukken en stukjes titels gegeven om een bladwyzer te kunnen maken. Bovendien is er nu een rubriek: Sprokkelingen d.i van korte ideen. Ik zal 't u morgen als pakje toezenden. Maar... ja, want er is een ‘maar’... ik ben over de 25 vel gekomen. Volgens myn berekening zend ik u voor dertig vel. Dek heeft my na lang aarzelen aangeraden u toch maar alles te zenden. Misschien wilt ge er twee deeltjes van maken elk van 15 vel. Zoo ge hiertoe echter niet genegen mocht zyn, zullen we er vyf vel uit moeten gooien. Maar wat? Dat is 't moeilyke. In elk geval zend ik 't u zooals 't nu daar ligt. Ik houd een nauwkeurige opgaaf van de stukken en hun volgorde en uitgebreidheid hier - zoodat geen verwarring kan ontstaan by 't bespreken van wat achterwege zou moeten blyven - als 30 vel u te veel werd. Dek zegt dat hy de uitgaafzaak (finantieel) niet kan beoordeelen, maar dat 2 deeltjes van 15 vel wel smakelyk zullen wezen, vooral omdat dan ook 't eerste zooveel spoediger uitkomt. Ik had een klein klein woordje geschreven dat ik meende dat voor den bundel kon geplaatst worden - natuurlyk had ik my in acht genomen om niet loftuiterig te zyn - wat niet passen zou. Toch {==291==} {>>pagina-aanduiding<<} ziet dek er erg bezwaar in. Ik doe 't eens hierin. Wat is uw oordeel? Dek zegt: ‘ik zal 't op myn kop krygen, ze zullen zeggen dat ik 't je heb ingeblazen.’ etc etc. Heeft u Jupiter van Vl. gelezen? Wat 'n prettige brochure. Prettig voor my wel te verstaan. Voor Jupiter minder. Als Loffelt er nu maar in slaagde dek wat animo te geven voor z'n woutertje of z'n blyspel - of wat anders! Met de zeer hart. gr. van ons beiden aan u en uwe lieve vrouw t.t. Mimi [11 maart 1876 Recensie Loffelts' brochure in Nieuwe Bijdragen] 11 maart 1876 Beoordeling van Jupiter van Vloten en zijn kritiek in Nieuwe bijdragen ter bevordering van het onderwijs, no. 11. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.) De auteur is J. Schippers. Jupiter Van Vloten en zijn kritiek, door A.C. Loffelt. 's-Gravenhage, Joh. IJkema. 1876. 48 bladz. Prijs 50 cents. ‘Het is een afkeurenswaardige richting, die bij ons te lande de kritiek heeft genomen, een even plompe als valsch opgevatte navolging van Sainte-Beuve en Henri Taine; een kritiek die met ongewasschen handen en vetlaarzen loopt; een kritiek, die zich niet ontziet den kunstenaar tot in zijn huiskamer, tot in zijn slaapvertrek te bespieden, ten einde zijn huiselijke oneenigheden op de planken te brengen.’ Die woorden schrijf ik af van blz. 11 der bovengenoemde brochure. Het laatste gedeelte dier aanhaling ziet blijkbaar op Van Vloten's bitter geschrift ‘Onkruid onder de tarwe’ waarin hij Multatuli zou behandelen, maar waarin hij voornamelijk den mensch en echtgenoot Eduard Douwes Dekker aan den schandpaal tracht te slaan. Het geschrift van den heer Loffelt is een krachtig protest {==292==} {>>pagina-aanduiding<<} tegen die handeling in 't bijzonder en tegen Van Vloten's kritiek in het algemeen. Wie o.a. eens wil bewezen zien, hoe Van Vloten zelfs niet opziet tegen eene trapsgewijze vervalsching van een citaat uit Multatuli¹., alleen om dien edelen strijder voor vrijheid, recht en waarheid te krenken, die koope en leze dit boekje. Hoe heugt het mij nog, dat ik als hulponderwijzer met een' vriend samen op Van Vlotens ‘Levensbode’ was ingeteekend, hoe bekrompen onze geldmiddelen ook waren. Ik heb dat tijdschrift gelezen tot het onleesbaar werd van wege de menigte scheldwoorden. Anderen, die daartoe in staat waren, lieten het niet bij eene zwijgende afkeuring. Na Bogaers, Cosijn². en Verwijs, die afzonderlijke staatjes behandelden, leverde Charles Boissevain³. een gidsartikel over ‘slechte manieren in de letterkunde’ dat velen nog heugen zal. Geholpen heeft dat alles niet; zal het geschrift dat we nu aankondigen helpen? Waarschijnlijk niet. In de ‘Kunstbode’ van 10 Januari j.l. toch heet onze fijngevoelende schrijver en dichter Vosmaer nog ‘een verbijsterd brein’ en over Jonckbloet's hoofd is reeds ééne van de twee toegezegde fiolen des toorns uitgestort, die genoeg zegt voor hetgeen nog komen moet. Heeft de heer Loffelt wel bedacht dat zijn titel: ‘Jupiter Van Vloten’ niet zeer juist is? De donderaar toch slingerde wel zijn' bliksem, maar zwaaide geene geeselroede. 1. Geheel door Multatuli geïnspireerd, zie brief aan Loffelt van 26 januari 1876. 2. Cosijn: P.J. Cosijn (1840-1899), nederlands germanist, hoogleraar te Leiden 1877-1899. (Zie ook bij 14 maart 1876). 3. Charles Boissevain (1842-1924), vele jaren hoofdredacteur v.h. Algemeen Handelsblad. [11 maart 1876 Brief van Multatuli aan J. Waltman] 11 maart 1876 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wbaden 11 Maart 76 beste kerel, uw brief heeft me zoo getroffen! Daarom vooral antwoord ik terstond, om U te doen weten dat ik hartelyk aan- {==293==} {>>pagina-aanduiding<<} deel neem in Uw tegenspoed. Ge schryft zoo fideel en open en natuurlyk! Alles is zo wáár. Ik bedoel hiermee niet: er staan geen leugens in Uw brief. Zoo grof is de zaak niet! Ik meen wat fyners. Ge schetst zoo precies naar waarheid uw aandoeningen. Maar, beste kerel, één bezwaartje hoefde niet mee te tellen, namelyk 't verloren gaan van die kopie. Bezwaar U nooit over iets wat my betreft. Die kopie was zeker weinig, heel weinig, en niet de moeite waard om van te spreken, maar al waren 't vellèn geweest, ik heb te veel bewys van hartelykheid van U ontvangen, om niet heel graag ook van myn kant te toonen dat ik welwillend ben. Doch, nog-eens, in dit zaakje kan ik niet eens welwillendheid plaatsen. Dat ik naar die (in allen geval weinige en onbeduidende) kopie vroeg, was 'n gevolg van myn... beroerdheid. Ik moet even openhartig zyn als gy. Welnu, ik ben met onze ‘Specialiteiten’ in de war. Ge weet dat ik 'n heel pak Noten klaar heb. Welnu, dàt brak me den nek. By 't aanvullen en pas-maken van den tekst, waaraan we nu nog bezig zyn, wist ikzelf telkens niet of ik zekere opmerkingen al dan niet in die Noten had geplaatst. Ook is er telkens twyfel of zekere gedachte al dan niet thuishoort in tekst of in Noten. Kortom er is knoeiery in m'n werk, en telkens ben ik den draad kwyt. Ik ben hierover zoo verdrietig dat ik, als ik middelen had, zou trachten alles terugtekoopen en overtewerken. Maar dit kan niet. Het terugvragen van dat brokje kopie, geschiedde in een van die buien toen ik mezelf vroeg: hoe drommel, wou ik dat ook weer maken, aansluiten, pas-maken? 't Was alleen tot handleiding om door te zien wat ik geschreven had, weer op de rails te komen voor 't vervolg, en niet omdat die kopie eenige waarde had. Wat overigens dat op de rails brengen aangaat, ook als zóódanig, is 't de vraag of dat onnoozel brokje geschryf me wel zou geholpen hebben. Neen, zeker niet!- Het is dus zonde en jammer dat ge, by al Uw anderen tegenspoed, u ook nog dáárover geërgerd hebt. Mocht ooit zoiets weer voorkomen, reken dan vast op myn groote zucht om U genoegen te doen. Ik ken niets schooners dan welwillendheid (Er is kwaadwilligheid genoeg in de wereld!) en me dunkt dat ik U vooral, welwillendheid schuldig ben! Doch ook zonder dat, ik houd er van, en wou niets liever dan zóó te kunnen omgaan met alle menschen.- {==294==} {>>pagina-aanduiding<<} Als ik niet zoo geknoeid en gesukkeld had, zou die kopie niet weggeraakt zyn. Dan was alles gladder afgeloopen. Waarom ik knoeide en sukkelde? Ik ben niet wel. M'n kwaal zit niet in m'n lichaam, want physiek mankeert me niets, volstrekt niets. Geen hoofdpyn, geen koorts, geen verkoudheid zelfs (waarvan straks meer.) Maar, beste kerel, m'n gemoed is krank, en dit werkt nadeelig op m'n denkvermogen. Dit is hoofdoorzaak van m'n knoeien. En dit is ook de reden van 't uitblyven der voortzetting van de Woutergeschiedenis. De manier waarop men my sedert de laatste paar jaren heeft aangetast - neen, dit is niet juist gezegd! De zaken zelf, waarover men my aantast, en die heel anders zyn dan men meent, hebben my geknakt. M'n vrouw en kinderen zyn me afgeronseld. ‘Zeg dat dan, openbaar dit dan, schryf dat dan’ meent ge? Dat kàn ik nièt! Eensdeels moet ik dan dingen zeggen (ook omtrent V. Vl!) die ik niet rechterlyk bewyzen kan, al weet ik dat ze waar zyn! En 2o dan moet ik intieme zaken behandelen, die te wreed zyn voor m'n gevoel, en toch niet begrepen worden. Sedert vele jaren moet ik my inspannen om m'n verdriet te verkroppen, en dit put zoo uit!¹.- Dat óók 't lamlendig werken van de drukkery meehielp om me in de war te brengen, is waar. Ik heb veel zaken te-gelyk in 't hoofd (zoowel voor de pers als partikulier. Men heeft geen begrip van m'n korrespondentie. Dáárover straks nog iets.) Als ik nu met ‘Specialiteiten’ bezig was, en iets vroeg of wachtte, en 't kwam dan niet, dan lei ik dàt werk terzy, en trachtte me weêr optewekken voor wat anders. Wanneer dan later de ‘Special’ weer boven water kwamen, was ik er (met m'n niet behoorlyk gerangschikte) gedachten, weer glad uit. Dan was 't weer: ‘hé ja, wat wou ik eigenlyk zeggen.’ Kortom, dat geeft slecht werk! Hoe dìt zy, 't boek moet nu zoo gauw af, als mogelyk is, en ik zal m'n best doen. Dus: spoedig kopie!- Dat sukkelen met Uw bediende(n) is verdrietig. Ajakkes, wat is die histoire met den eersten, vies! En dat zal ‘gods woord’ verkondigen. In weerwil van Uw verdriet, schoot ik toch in 'n lach by uw physiologie van den tweeden. Volgens Gellert². moet hy door z'n domheid fortuin maken. Weet ge wel dat dit zoo onmogelyk niet is? Hy staat niemand in den weg, men dringt hem niet opzy door jalouzie. Dit is 'n groot voordeel.- {==295==} {>>pagina-aanduiding<<} Dank voor de brochure van Loffelt! Ja, dat stuk is hartelyk geschreven, en zoo goed als 'n derde 't schryven kan. Maar... maar... Nu gyzelf zegt reeds dat ik er aanmerkingen op hebben zal. Hoofdaanmerking is dit: dat de onhebbelykheid van V.Vl. (die flink bewezen wordt) my niet baat. Dit moet 'n rechtvaardig beoordeelaar van L's werk zeggen. L. heeft bewezen dat V.Vl. 'n beroerdeling is. (Dit is wáár & veel erger dan Loffelt weten kan, maar ik weet het!) Maar Loffelt heeft niet bewezen dat de tegen my ingebrachte beschuldigingen onverdiend zyn. Dit kan ikzelf alleen bewyzen. Hoe dit zy, ik ben L. grooten dank schuldig. 't Zal me benieuwen of V.Vl. antwoordt. Ik gis dat ik nog eens gedwongen zal zyn lostebersten. Maar, och, 't is zoo pynlyk! En ik voel dat ik me verneder. Bovendien, 't is 'n werk van langen adem. Ik zou moeten ophalen van... 1843 af. Kortom 't zouden Mémoires worden. En wat al wespennesten zou ik moeten verstoren! Of ik daar bang voor ben? O neen! Maar... 't is renteniers werk, en geen arbeid voor iemand die leven moet van z'n pen. - Ik zei u dat ik niet verkouden was, welnu ik ben 't sedert lang niet geweest. 't Zwakste deel van m'n lichaam is (en was altyd) m'n keel. De uwe is rauw van 't hoesten, zegt ge. Precies, ik ken dat. Ik nu heb sedert 10³. maanden niet gehoest. Nu weet ik wel dat het 'n bekende gekheid is, ongeroepen den dokter te spelen, maar toch meen ik U m'n opmerkingen over dat onderwerp te mogen meedeelen. Keizer Tiberius (die om den drommel niet gek was!) zei: ‘wie op z'n 40n jaar niet wys genoeg is om zichzelf te genezen, hoeft niet genezen te worden.’ Ziehier dan myn ervaring, zoowel wat mezelf aangaat, als door achtslaan op anderen. Door warmte (zegge: broeien!) maakt men de keel hoe langer hoe gevoeliger. (Dit geldt ook voor andere deelen, 't hoofd byv. Dat men rhumatische aandoeningen, zinkings, kathar, nevralgie &c - al die namen beteekenen eigenlyk niets bepaalds, 't is maar dokterspedanterie, zich in 't grieksch uittedrukken! - dat men die dingen tydelyk door broeien en zweeten verdryven kan, mag waar zyn. (Niet eens altyd!) maar... ze komen telkens terug, en eindelyk blyven zy!) Ik wil by de keel blyven. By persoonlyke ondervinding weet ik {==296==} {>>pagina-aanduiding<<} dat koude gunstig werkt. (Waarover straks meer) Maar ook in 't algemeen is er dunkt me gebleken dat het broeien van den hals⁴. nadeelig is. De difteritische aandoeningen van de keel begonnen in de (altyd afwisselende) ziektegeschiedenis der menschen 'n hoofdrol te spelen na de periode der hooge stropdassen, bouffantes, cachenez⁵. &c. Dit nu is geen bewys dat keelziekten uit kunstmatig aangebrachten warmte voortspruit, maar 't geeft stof tot nadenken, vooral in-verband met andere opmerkingen. De hals der vrouwen was ten-allen-tyde minder bedekt dan van de mannen. Als 't warmhouden nuttig was, moesten de vrouwen meer dan de mannen aan de keel souffreeren, en dit is zoo niet. (Alweer geen bewys, maar 't leidt er toe.) Het komt me voor dat juist de hals⁴. meer dan eenig ander lichaamsdeel zoo koel mogelyk moet worden gehouden, om gelyken warmtegraad te hebben met de ingeademde lucht die inwendig de keel raakt. Het komt me voor dat juist dit verschil (en nòg iets) de keel zoo byzonder gevoelig maakt. Dit ‘nog-iets’ is de reeds gebruikte lucht (kool- en stikstof) die men in gesloten kamers en vooral te-bed liggende, inademt. De uitgeademde lucht is voor 't gebruik bedorven, en prikkelt. Ze doet zeer. Ze dwingt tot hoesten. En... hoesten doet hoesten. Want de pynlyke wryving kwetst slymvlies en huid, en maakt ze dáárdoor alweer gevoeliger voor nieuwe prikkeling. Wie eens gebruikte, en door inwendige verbranding van koolzuur beroofde lucht, weêr inademt, kan even zoo goed met open mond boven 'n komfoor gloeiende coaks gaan zitten. Dan moet men hoesten. Vandaar dan ook dat iemand die verkouden is, z'n hoestbuien niet op straat heeft, maar wel alsi in 'n warme kamer treedt, en vooral: eenige oogenblikken nadat hy te bed gaat. In 'n slaapkamer is geen beweging en de laag lucht die op den patient ligt, is spoedig verbruikt. Dan ademt hy stik- en koolstof, en moet hoesten. Als de bui hevig geweest is, zoodat hy opgezeten heeft, en dus de lucht wat in beweging gebracht, zal hy weldra (zoodra de kramp van de eerste bui bedaard is) wat beter lucht ademen, en dan heeft-i kans in slaap te raken. Soms is de prikkeling van den bedorven lucht zóó erg dat men of niet in slaap raakt (o, ik ken dit by ondervinding!) of zich wakker hoest. Maar soms slaapt men, zonder hoesten, door. Dit laatste bewyst dat de hoest veroorzaakt {==297==} {>>pagina-aanduiding<<} worden kan door 'n oorzaak van buiten, die men door verdoving der zenuwen in den slaap niet gewaar wordt. Een ‘koorts’ byv. die uit inwendige oorzaken ontstaat, zou men niet slapende ondergaan. Maar dit laat ik nu daar. Myn ondervinding is dat (schrik niet!) dat tocht, zegge luchtverversching, vooral 'snachts in 'n kamer waar niets beweegt, nuttig werkt! Ik slaap met open venster, en m'n bed zonder gordynen, staat er maar twee voet van af! Dikwyls sneeuwt het op m'n gezicht! En ik ben zóó gewoon aan die kou, dat ik aan 't hoesten raak als ik 't venster den rug toekeer! Nu mag ik 'n ander die paardenkuur niet aanraden. De gestellen verschillen. (O, ik heb nog vergeten te zeggen dat ik ook 'n venster openzet, waarmee 't venster van de slaapkamer korrespondeert. De haren waaien me over 't gezicht, dus: altyd ongebruikte lucht. Dàt houd ik voor hoofdzaak.- Daar ik me nu verzekerd houd dat het hoesten U kwelt by 't inslapen, zou ik U raden (zonder open venster dan) iets te bedenken om de lucht in beweging te houden. Ge kent in winkeluitstallingen die draaiende etagères? Ze loopen door 'n gewichtje, geloof ik. Als men zoo'n mekaniekje verbindt met 'n waaier (eerst vèr van 't bed, later naderby) zoodat de gebruikte luchtlaag vervangen wordt door ongebruikte, dan gis ik dat uw hoesten genezen zal. Althans hier is kans op. Dat de keel zoo aangetast kan zyn dat dit middel niet meer helpt, weet ik wel. De dokters zeggen dat men hoest omdat er iets aan de keel hapert. Soms is dit waar, maar lang niet altyd. 't Gebeurt dikwyls dat men 'n keelontsteking krygt omdat men te lang gehoest heeft, en dit hoesten zelf begint door 't prikkelen van bedorven lucht. Althans dit is dikwijls 't geval. En de andere hoofdoorzaak zal wel zyn 't onevenredig warmhouden van de hals, daar men toch niet te-gelykertyd de inteademen buitenlucht vewarmen kan. Wel weet ik dat men dit poogt (wat juist bewyst dat men die onevenredigheid wil wegnemen) en wel door ‘respirators’ van yzergaas. Maar die dingen kùnnen niet goed zyn, daar ze 'n magazyntje van bedorven lucht vormen. Een belangryk punt zou wezen: 't ademen door den neus. Dit hebben wy tot groot nadeel onzer gezondheid, afgeleerd. Er bestaat 'n boekje over, dat veel waars zegt, maar niet precies de manier aangeeft hoe we ons genezen van de hebbelykheid om met open {==298==} {>>pagina-aanduiding<<} mond te slapen. Een muilband? Dat 's te gek. (Het boekje heet: een gesloten mond bewaart de gezondheid, door een arts te Gouda by GB. van Goor zonen.) Zeker staat er ook veel nonsens in, maar ik geloof dat de hoofdzaak belangryk is. Er moet, naar ik verneem ook iets over staan in 't neerlandsch Tydschrift voor geneeskunde. Gut, wat 'n lange brief. En zoo slordig geschreven! Nu, dat 's nièts. Ik ben gestoord ook, en sluit nu in haast. Wees hartelyk gegroet, en bekommer U nooit weer over iets wat my aangaat! Uw vriend DD Begin eens 's avends by 't slapen gaan, met van tyd tot tyd met de hand wat te waaien voor of boven den mond. Maar liever dat toestelletje. Men kan 't zelf wel maken. 't Kan loopen òf door 'n gewichtje, of - beter nog - door 'n horlogeveer. 't Hoeft den heelen nacht niet dóór te loopen. De vriendelyke groete van m'n vrouw, die ook Uw brief zoo oprecht en fideel vond! Ah ja, ik zou nog iets zeggen over Korrespondentie! Er zyn menschen die boos worden, als men hun niet schryft. Die grove aanval van Dr. V.D. Linde in den Spectator⁶. was alleen omdat ik hem niet geschreven had, en niet bedankt voor 'n present Ex. van z'n schaakboek! Toch wist ik niet beter of ik was wel met den man, en op-eens scheldt hy me uit! En iets dergelyks gebeurde dezer dagen met zekeren Buys.⁷. Die man schreef me telkens lange brieven waarvan de toon me mishaagde, iets iets... ik heb er geen woord voor. Ik was er vies van, zoo mal overdreven flikvlooiend. Daarom antwoordde ik niet. Welnu, ik zie dat-i me nu uitscheldt. Gut, ik heb zulke gekke aanrakingen met m'n publiek! 1. uit: oorspr. volgde hier Hoe dit alles zy, ons boek moet. 2. Gellert: Christian Gellert (1715-1769), duits schrijver van moralistische fabels. 3. 10: oorspr. stond hiervoor langer. 4. hals: oorspr. stond er keel. 5. bouffantes, cachenez: verschillende soorten shawls. 4. hals: oorspr. stond er keel. 6. Zie bij 25 december 1875. 7. Buys: Arnold Buys, auteur van Ideën in de trant van Multatuli; keerde zich steeds feller tegen hem. Zie bij 24 nov. 1876. [12 maart 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke] 12 maart 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Zondag, 12 Maart 76 Waarde funke We hadden 't pakje gister willen verzenden - zooals ik u schreef - maar het is een dag later geworden. Ik heb er een lyst bygedaan van de stukken. Zooals ge ziet hebben wy alles ingericht alsof U {==299==} {>>pagina-aanduiding<<} met dertig vel en dan in twee deeltjes genoegen nam, als dat nu niet het geval is moeten er vyf vel uitgegooid worden. We kunnen dat dan, daar ook ik een nauwkeurige lyst heb, makkelyk beschryven. - Ik hoop dat de wyze van inrichting etc etc U bevallen zal. My komt 't voor een heel mooie bundel te zyn. Nu, een bloemlezing van Mult!- ‘Sprokkelingen’ zyn hier nog niet by, omdat we eerst wilden afwachten hoe u besluit. Naar myn berekening zyn dit 29 vel kleine druk ideen. Als u er toe overgaat 30 vel te laten drukken, zal ik u per post voor elk deeltje voor een 8-tal bladzyden ‘Sprokkelingen’ zenden. Maar we kunnen dan eerst eens zien of ik goed geteld heb, en alles uitkomt na onze berekening.- Gister ontvingen we uw briefkaart. Ja, heerlyk van Loffelt. - Ik hoop zoo hij dek wat opwekt tot voortgaan, met de ideen. Hoe naar zyn niet-werken ook voor u is, 't is het allerergste voor hem zelf. Hy is zoo melancholiek en gedrukt, en ik weet dat daartegen juist geen andere medicyn is dan werken. Dat loopt alles als in een cirkel rond. De laatste dagen heeft hy zich nu ook nog al met de Bloemlezing bemoeit. Dat heeft misschien de stoot gegeven! ik hoop 't van harte. Met zeer vriendelyke groeten van ons beiden Uw toegenegen Mimi achter de lyst van stukken staat met potlood de vermoedelyke lengte. Ik had u geen 7de bundel gevraagd om te verknippen - omdat ik 't zonde vond daar-i pas half af is - en dacht dat ik daar maar uit naschryven zou. Nu was 't me toch wat veel, en heb ik by slot van rekening onze twee ex. verknipt. Als u dus by gelegenheid zoo goed wilt zyn- [12 maart 1876 Artikel in de Nederlandse Kunstbode] 12 maart 1876 Bijdrage van J. van Vloten in De Nederlandse Kunstbode 3e jrg., blz. 38-39. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) {==300==} {>>pagina-aanduiding<<} Een waarnemer van kwade zaken; Thersites-Loffelt en zijn gevit. Met de vermakelijkste woede trekt bovengemelde letterkundige grootheid, en voorstander van riddermatige kleinheden op letterkundig gebied, in een geschriftjen tegen mij te velde, waarin hij zich het jammerlijke lot van een drietal, zijn inziens vermoorde onnoozelheden aantrekt. Gelukkig, dat mijn goed geweten mij volkomen vrij spreekt van de mij, te hunnen opzichte zoo kwistziek naar 't hoofd gegooide verwijten. De geheele vermakelijke toon en strekking van 't boekjen bewijst meer voor de machtelooze kippedrift, dan het helder doorzicht en den gezonden smaak van den steller. Trouwens, wie is, welbeschouwd, deze Heer Loffelt, die zich hier zoo brieschend op zijn paardjen zet, om als manhaftig verweerder der drie verongelijkte lammeren - Rodenburgh, Douwes Dekker, en Jonckbloet - op te treden? - Zoover ik weet, heeft hij zich op 't gebied van Nederlands taal en letteren hoofdzakelijk onderscheiden door luisterrijk te - druipen 1. bij zijn examen voor 't leeraarschap in die vakken bij 't middelbaar onderwijs *, is daarop wat in de geschiedenis der Tooneelletteren gaan scharrelen, en heeft zich op de ontdekking van dichtvernuf- {==301==} {>>pagina-aanduiding<<} ten toegelegd, die, wanneer ze Vondels geest maar bezeten hadden, kans hadden gehad groote dichters te wezen. In den laatsten tijd is hij buitendien als ongeneeslijk Multatuli-nar uitgekomen. Ziedaar al wat er van hem te roemen valt; wil hij dit weinige nu, naar zijn eigen fraaie woordenkeus, ‘drek’ noemen, gelijk hij 't in de laatste regels van zijn meesterlijk boekjen bij voorraad reeds doet, 't is mij wel; ik noem 't doodeenvoudige waarheid, die niet te weêrspreken valt, en zeg hem daarmeê vaarwel. Slechts dit nog: ik heb vroeger gezegd, aan zijne goede trouw niet te twijfelen; sedert ik echter van zijn thersiteziaansch². gevit ter loops heb kennis genomen, is zijn kwade trouw mij ten volle gebleken. De eenige verzachtende omstandigheid daarbij is de kennelijke woede, waarin 't manneken ontstoken is; zijn drie ‘lammeren’ zijn hem in 't zwakke hoofd geslagen, en hij is dus hoogstens ten halve slechts aansprakelijk voor zijn geschrijf. Op de vermakelijke verwijtingen, mij door hem gedaan, zal ik, zoo noodig, alle gelegenheid hebben terug te komen bij de ter perse liggende voortzetting mijner toetsing van Jonckbloet's lijvig broddelwerk: {==302==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik denk één graf behoort aan beiden, Wat zich vereent zal ik niet scheiden, En 'k sluit in de urn den dubblen schat; en zoo mag dan de asch van den ‘drenkeling’ Loffelt naast die van zijn ridder-beschermeling, den nederlandschen Hans Frandsen, bewaard blijven. 2. Thersites: griek die in 't leger voor Troje spottend de bittere waarheid placht te zeggen; ook personage in Shakespeare's Troilus en Cressida. [13 maart 1876 Brief van Multatuli aan A.C. Loffelt] 13 maart 1876 Brief van Multatuli aan A.C. Loffelt. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (L.M. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Wiesbaden 13 Maart 1876 Waarde Loffelt! Uw brief is van den 5n en gelyk daarmee ontving ik Uw ‘Jupiter V Vloten.’ En nu eerst antwoord! Wat moet ge wel denken? Ik ben niet wèl, kerel! Volstrekt niet ziek, niet lichamelyk ziek, maar m'n gemoed is in de war. Ik ontving Uw stuk 's namiddags, en begon natuurlyk terstond te lezen. Uit zekere uitdrukking (ik weet nu niet waar, maar voor de 20e blz. Ik wil er nu niet naar zoeken.) bleek me dat V. Vl. ook m'n overleden vrouw had aangetast. Dit wist ik nièt! Toen legde ik uw stuk neer, en ook den brief! Dagen lang kon ik er niet toe komen e.e.a. weer intezien. Die, voor anderen misschien onverklaarbare, schroom is m'n ziekte, of een der kenmerken er van! M'n zwygen moet u nu wel doen denken dat ik ondankbaar ben voor Uw ridderlyke hulp! Geloof dat niet, beste kerel! Maar ik ben zwaar gewond, dieper dan gy zelf weten kunt. Ook V. Vl. c.s. (want hy is maar de mond van de trompet waarin zoo velen blazen) weten niet wat ze doen. Neem dit laatste woord heel letterlyk op, niets dan letterlyk, en dus zonder de minste zoetsappige allusie op vergevingsgezindheid. En dit beteekent ook weer niet: {==303==} {>>pagina-aanduiding<<} het tegendeel van vergeven, zegge: wraakzucht. Neen, eenvoudig letterlyk gesproken: wat men my aanwryft als fout, is 'n door my geleden bittere tragedie, en dit weten ze niet! Dit weet ook gy niet, en by 't lezen uwer uitstekende brochure, dacht ik gedurig: L. kòn niet beter schryven! De gegevens die er noodig zyn om de zaak ànders te behandelen, kunnen alleen van my komen. Ik ben 'n goed mensch, en heb niet de minste welwillendheid in de beoordeeling van m'n doen & laten noodig. Gy tast V. Vl. voornamelyk aan over z'n onwaardige toon, maar ik weet dat-i me lastert. Dit zou zoo blyven al had-i me heel fatsoenlyk z'n meening gezegd. Laster? 't Is de vraag. Want daartoe behoort bewustzyn van de onwaarheid zyner betichtingen, en ik ben niet geheel zeker dat-i liegt tegen beter weten aan. Ja toch! Want hy heeft m'n vrouw gesproken, en zy noemde myn naam nooit dan met liefde en eerbied. Dit kan niet anders geweest zyn! Vergeve me een kleine uitwyding. Heel in 't begin van febr. ontving ik 'n brief van den Viceconsul van Belgie te Frankfort. Gedurende myn zwerftyd had ik m'n vrouw en kinderen tant bien que mal¹. te Brussel gecaseerd.². Daar was geen plaats voor my, en ik zwierf. 't Was juist m'n vrouw die me altyd verdreef, omdat ik alleen zynde, meer kans had ergens een hoekje te vinden waar ik werken kon, dan by haar en de kinderen... (Als ik dàt alles nu beschryven ga, kom ik niet klaar. Een Odyssee! Ja, ik zal u pakketten brieven zenden. Daarin zult ge ruimschoots sporen vinden van dien tyd!) Nu dan, voor vier weken werd me door bemiddeling van den belg. consul 'n pretentie³. voorgelegd van de erven der menschen waarby toen m'n vrouw en kinderen gehuisvest geweest zyn. (NB Zulke zaken moet ik nog altyd elk oogenblik afdoen, en altyd met rente. Maar dit is nu de zaak niet. Ik ben bezig met de indrukken die V.Vl. over my van m'n vrouw moet hebben opgevangen.) Ik leg den brief van den Consul hier by, om de rest begrypelyk te maken. Bovendien, (ziehier de gevolgen van 't V. Vlotensche systeem!) by elk woord dat ik schryf moet ik nu wel denken: ze zullen zeggen dat ik, als mooischryver, 't uit m'n duim zuig. M'n publiek heeft 'n soort van commis-voyageurs⁴.-slimheid, die altyd grinnikt: ‘hi, hi, dat zal wel gelogen zyn.’ Ik neem 't V. Vl. zeer {==304==} {>>pagina-aanduiding<<} kwalyk dat-i me telkens doet denken aan justificatie. Daaraan dacht ik vroeger nooit. En nòg beweer ik dat ze nooit noodig wezen zou als men lezen kon. Tot uit de fouten in m'n werken toe, is oprechtheid te bespeuren of althans uit àl m'n geschryf⁵. de intelligentie die 't liegen dom vindt. Hoe dit zy, ik voel gedurig de walgelyke stemming, van iemand die zich verantwoorden moet. In dit byzonder geval nu, acht ik me verplicht dien brief van een consul hierby te zenden, omdat hier 'n toeval in 't spel is dat zoo boekerig-uitgedacht klinkt. Ik zei dat m'n vrouw nooit over my sprak dan met liefde en eerbied. Den dag na dat ik Uw brochure uit de hand legde, kreeg ik hiervan nog 'n roerend blyk dat me kapot maakte. O god, zoo bitter! Ik antwoordde (begin febr.) aan dien consul dat ik betalen zou, maar wat uitstel vroeg. Ik moest 'n acce⁶. afgeven op 5 Maart. Met moeite kreeg ik 't geld by mekaar en betaalde. Daarop vroeg ik de ‘documents’ terug. Ik kreeg ze, en daaronder 't briefje van (1865? 66?) van m'n lieve goede beste vrouw aan den schuldeischer, waarin ze hoe kort ook, nog gelegenheid vond om iets goeds van my te zeggen. Begryp je nu waarom ik die dagen Uw brochure niet lezen kon? In plaats van den eersten brief van den Consul zend ik je maar den laatsten. Ik kan nu den eersten niet opzoeken. Adieu beste kerel. Later meer. Men weet niet wat men doet. Hart. gegroet Dek Toen m'n vrouw dat briefje schreef waren wy 20 jaar gehuwd! Ik zal je meer schryven, maar moet uitstellen.- Dank voor uw daad! Een edele daad is het!- Meen⁷. niet dat ik dat briefje zoo belangryk vind! Het was maar zoo treffend voor my, omdat ik 't ontving in de stemming die me 't begin der lezing uwer brochure, en 't nadenken over de V.V.sche aanvallen my veroorzaakte. Net of zy me langs zoo'n vreemden weg, me wou tehulp komen met haar getuigenis! 1. tant enz.: zo goed en zo kwaad als het ging (fr.) 2. caseren: huisvesten (naar het fr.) 3. pretentie: vordering (naar het fr.) 4. commis-voyageur: handelsreiziger (fr.) 5. uit àl m'n geschryf: later ingevoegd. 6. acce: acceptatie, verklaring dat men op de vervaldag zal betalen. 7. Van hier in potlood bijgeschreven. [14 maart 1876 Artikel Versluys in Het Schoolblad] 14 maart 1876 Artikel van J. Versluys in Het Schoolblad, no. 14 (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) {==305==} {>>pagina-aanduiding<<} Jupiter Van Vloten en zijne kritiek, door A.C. Loffelt. 's-Gravenhage. - Joh. IJkema. - 50 cent. Het doel van deze brochure wordt op bladz. 46 aangegeven met de volgende woorden: ‘Het lust mij niet mij verder in het doolhof der Van Vloten'sche kritiek te begeven. Mijn doel was niet het Onkruid onder de Tarwe en zijn pamflet tegen Jonckbloet in al hun valschheid en oppervlakkigheid te doen kennen; ik wilde alleen met enkele voorbeelden de kritische methode van den heer Van Vloten in het licht stellen en bewijzen, dat daarbij niet de waarheid en de wetenschap op den voorgrond staan, doch zijn even ijdeltuitige als oneerlijke en boosaardige ikheid. Is mij dat gelukt, en heb ik den lezer den indruk gegeven, dat Dr. Van Vloten en zijn geschriften alleen met de uiterste behoedzaamheid kunnen geraadpleegd worden - een moeite die zij niet ten volle waard zijn - dan heb ik ten deele mijn doel bereikt. Mijn hoofddoel was echter van aangenamer en dankbaarder aard.’ Daarop volgt verder een hartelijk woord over Multatuli. Het komt mij voor, dat de schrijver zijn doel volkomen heeft bereikt. Bij een aantal feiten wordt aangetoond, dat de kritiek, die de heer Van Vloten uitoefent, in den regel mank gaat aan groote oppervlakkigheid, dat zij persoonlijk is en eerlijkheid derft. In hoofdzaak bepaalt de heer Loffelt zich tot het ‘Onkruid’ van den heer v. Vl. en tot zijn smaadschrift tegen Jonckbloet. Terecht heeft de heer L. begrepen dat het niet noodig is alle oppervlakkigheden en oneerlijkheden uit die beide geschriften aan te halen. De voorbeelden, die hij gekozen heeft, zijn afdoende en met genoegen zag ik er menig voorbeeld bij, dat reeds in Het Schoolblad gereleveerd is; maar dat de heer Loffelt uitvoeriger kan behandelen dan de ruimte van een weekblad toelaat. Het boekje van den heer Loffelt is op waardigen toon geschreven en steekt gunstig af bij de straattaal van den heer v. Vloten. Het geheele gedrag van den heer v. Vl. heeft intussen bij den schrijver een edele verontwaardiging opgewekt, waardoor zijn boekje een bezielenden invloed op den lezer uitoefent. En om den lezer en om de mishandelde personen is het den heer L. te doen. Hij heeft terecht begrepen, dat de heer v. Vl. niet vatbaar is voor verbetering. ‘Hij wil geen ongelijk hebben, en daarom heeft hij het ook {==306==} {>>pagina-aanduiding<<} nooit... ten minste niet in eigen oogen. Trouwens, niet gaarne wenschte ik, dat hij plotseling inzag wreedaardig te hebben gehandeld; hij zou dan te recht gaan vermoeden, dat hij tal van malen ongelijk en tal van malen onrechtvaardig gepijnigd had; hij zou een blik op zich zelf slaan, die wellicht gansch niet verkwikkelijk zou blijken; hij zou zich in levenden lijve ontmoeten, en die kennismaking zou hem zóó tegen kunnen vallen, dat verdere omgang met zijn eigen Ik onuitstaanbaar was en wij het ergste te vreezen hadden; - en dat zou jammer zijn voor de enkele letterkundige korenaren, die hij onder vele distelen en netelen ons nog schenken kan.’ Ik zou onderwijzers, die Jonckbloet's geschiedenis der Ned. Letterkunde bestudeerd hebben en soms geneigd mochten zijn het schotschrift van v. Vl. tegen dat belangrijke werk te lezen, aanraden om eerst het werkje van den heer Loffelt te lezen. Ik twijfel niet, of de lezer zal dan spoedig zien, dat hij geld en tijd zou verknoeien en zijn stemming zou bederven, wanneer hij de smaadredenen van Dr. V. Vl. ging lezen. Het oordeel van Jonckbloet over Vondel wordt door den heer Loffelt nader verdedigd en het blijkt hier alweer dat Jonckbloet veiliger gids is dan iemand, die vol ijverzucht niets liever schijnt te doen dan knagen aan den goeden naam en de verdiensten van een andere. Moest ik eene aanmerking maken, het zou zijn, dat het slot der noot op bladz. 4 wel anders had kunnen uitgedrukt worden; zóó dat de schrijver èn beter zijne zuivere bedoeling weer gaf èn het den heer v. Vl. een minder ongezochte aanleiding kan geven om op nieuw te gaan schelden. Even als in Het Schoolblad wordt ook hier gewezen op de verkeerde voorstelling, die men zich dikwijls maakt van het karakter van den heer v. Vl. In één opzicht komt het mij voor dat de heer Loffelt nog te gunstig oordeelt over Dr. v. Vl. Hij zegt nl. op bl. 48: ‘Ik weet dat mij van nu aan de eer zal te beurt vallen ruimschoots mijn deel te krijgen van den “hoop drek”, dien hij, zooals men verzekert, naast zijn schrijftafel heeft liggen; ik weet dat hij mij op alle wijzen, die een satanische geest hem kunnen ingeven zal vervolgen en bespotten.’ Door dit te zeggen schrijft de heer L. den heer v. Vl. meer moed toe dan hij werkelijk bezit. De heer v. Vl. zal op het afdoende {==307==} {>>pagina-aanduiding<<} betoog van den heer L. wel niet anders dan scheldend antwoorden, maar hij zal niet al te lang stil staan bij het werkje van den heer L.; hij zal er vooral niet dikwijls op terugkomen. Gaat men na op wie de heer v. Vl. het meest scheldt, dan blijkt dat niet te zijn op hen, die hem het waardigst en op de meest afdoende wijze hebben geantwoord, die hem zijne fouten het best onder 't oog gebracht hebben, maar op hen, die, hetzij uit kieschheid, hetzij om andere redenen, niet kunnen of niet willen antwoorden op zijn geschrijf. Het was zeker juist gezien van den heer L. om aan de zoogende kip van den heer v. Vl. te herinneren. Het schijnt dat hij zich moeite geeft om zulke dingen te vergeten en daardoor een verkeerd standpunt inneemt bij het bespreken van de verdiensten van anderen. Zoo heeft hij nog onlangs in zijn uit een dorre opsomming van feiten en namen bestaande geschiedenis der Nieuwe Letteren zich zelven een eervolle plaats aangewezen onder de scherpzinnige taalgeleerden, terwijl een ander, wiens scherpzinnigheid als taalvorscher algemeen bekend is, niet genoemd wordt. Men geve daarom gevolg aan den raad van den heer L. op bl. 25: ‘Die zich eens een recht wetenschappelijk genot wil schenken, verschaffe zich Dr. Cosijn's allergeestigste en puntig gestijleerde Eenige Taal- en Natuurkundige ontdekkingen van den heer hoogleeraar J. van Vloten, doctor in de godgeleerdheid.’ Ik kan deze aankondiging niet eindigen zonder nog ééne aanhaling uit het boekje van den heer L. te maken. ‘Ik zie den glimlach van den letterkundige der toekomst, wanneer hij de “Quarrels of Authors” napluizende, toevallig Van Vlotens “Onkruid” in handen krijgt en bedenkt, dat Multatuli's werken nog steeds onder de Tarwe in de Europeesche letteren behooren en Van Vlotens “ingespannen studie” onder de “rare en zeldzame” pamfletten gerekend wordt een plaatsje innemende naast die zeventiende-eeuwsche kwartijntjes,¹. die zooveel over “bitsighe zoilisten². en benijders” te vertellen hebben. Misschien is Indië dan een onafhankelijke staat geworden, en prijkt het beeld van Multatuli, den man die niet onfeilbaar was - want hij was een mensch - maar, die dan als een der baanbrekers van den vooruitgang beschouwd wordt, misschien prijkt zijn beeld dan voor het gebouw der Indische volksvertegenwoordiging. De boekensnuffe- {==308==} {>>pagina-aanduiding<<} laar zal dan met zekere nieuwsgierigheid het “Onkruid” doorbladeren, en glimlachend opmerken, dat de kortzichtige tijdgenoot vlak voor den toren staande, slechts het stof en de steenen zag, en niet het geheele gebouw.’ J. Versluys. 1. kwartijn: boek in kwarto-formaat. 2. zoïlist: ijveraar. [14 maart 1876 Brief van Multatuli aan D.J.A. Haspels] 14 maart 1876 Brief van Multatuli aan D.J.A. Haspels. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(⅔) beschreven. (M.M.) Wiesbaden 14 Maart 1876 beste Haspels, reeds twaalf dagen ligt Uw brief¹. op m'n tafel, met vele anderen die op antwoord wachten. Ik heb verdriet. Dit is de oorzaak van m'n schynbare lompheid. Ik ben aan alle kanten achterstallig, en moet telkens de welwillendheid van m'n vrinden inroepen. Daarover seurde ik dan ook zoo-even in 'n brief aan Le Gras, die natuurlyk ook Jakob². in handen krygt. Vraag hem van uw broer te lezen. Dan zult ge zien hoe m'n stemming is. Vergeef me m'n lang wachten. De weken voor en na m'n verjaardag, zat ik in allerlei beslommering. M'n leven is vervloekt onkalm! Hartelyk dank voor Uwen lieven, schoonen brief. Ja, ook ik verlang terug naar 't zamenzyn zooals dat was in 't begin van dit jaar³.. Het is een van de liefelykste herinneringen uit m'n leven, en telkens betreurde ik 't dat ik niet 'n... 30 jaar jonger was om me voor goed by U aantesluiten. Er is in zoo'n kring veel goeds te genieten en te geven. Zeker hebt ge geen tyd gehad het boek van Cremer ‘Tooneelspelers’ te lezen. 't Geheel is, wat de zoogenaamde strekking aangaat, beneden kritiek, 'n waar vod. Maar er zyn brokken in die heel verdienstelyk zyn op zichzelf, byv. 'n paar straattooneeltjes. Het zonderling begrip dat die man zich maakt van 't artisteschap is ergerlyk. Het loon der Kunst (in zyn boek, namelyk!) is: dat 'n Kommissaris des Konings je 'n handje geeft! Van zielkundige ontwikkeling der oorzaken die 'n kunstenaar onderscheidt van de nering- en winkelwereld, is by Cremer geen spoor te vinden. Hy heeft geen oog voor 't wegwerpen van zekere {==309==} {>>pagina-aanduiding<<} kinderachtige vormen die in de groote Maatschappy vóór wezen gaan, en waarover de artist makkelyker heenstapt, niet omdat hy ‘minder fatsoenlyk’ is - dat zouden ze wel willen, de kruieniers die met hun styfseldeftigheid de kat in 't donker knypen! - maar omdat hy 't goede en schoone breeder opvattende, met heel andere maat meet. Van hier dan ook dat fideele, gezellige. Ge weet hoe dikwyls ik in Holland soupers bywoonde. Ik moet erkennen dat daaronder waren, waar de toon allerprettigst was, o ja, maar... nergens voelde ik me zoo aangenaam gestemd als in 't ‘vergulde poortje.’ Ja, ik was graag by jelui gebleven, voor goed! Maar ik ben 'n perceel waarop zware servituten rusten, o.a. 56 jaar levens! En dat leven was zeer gevuld. 't Zit 'm juist niet in de lengte! Voor 20 jaar al, zei m'n vrouw: gut, dek, als jy eens memoires schryft, dat zal wat geven! Ja. Maar ik kan 't niet doen, omdat ik te veel menschen moet aantasten. Ook daarom niet, wijl veel zaken die inderdaad geschied zyn, zullen voorkomen als opgesmukt, of wel geheel verzonnen. Om dit tegentegaan zou ik moeten bewyzen, stukken overleggen, en dit wordt vervelend. De maat van ondervinding wordt meer bepaald door de wyze waarop men de zaken opneemt, dan door die zaken zelf. Een steen ondergaat minder indrukken dan 'n plant, 'n plant minder dan 'n dier, &c. Ik ben altyd zeer impressionabel geweest, en 't gevolg is nu: vermoeienis! 't Komt me slecht te-pas, want ik ben wel verplicht me evenzeer of meer intespannen dan vele anderen die nog niet vermoeid zyn. Maar juist dáárom waardeer ik de aangename indrukken zoo, gelyk ik die van U (nu weer in Uw brief van 1 Maart) ontvang. Ik ben U daar innig dankbaar voor.- De beeldjes? Ja, wat de hoofdzaak aangaat, heel graag! Maar... de wyze van uitvoering? Hoor eens, mag ik 't niet laten doen? Ik moet toch in Holland komen! Och, laat my 't dan beredderen. De opschriften moeten niet gelyk wezen, ja, ik weet wel, hoe. Och, laat my 't zelf bezorgen! Ik heb er pleizier in. En 'n reden te meer om m'n werk aftemaken, dat ik spoedig komen kan. Toe, wacht daarop! Groet uw lief vrouwtje, ook van de myne en geloof me met de grootste hartelykheid en achting Uw vriend DouwesDekker. 1. Ongetwijfeld eveneens een verjaardagsbrief. 2. J.M. Haspels, broer van de geadresseerde. 3. Bedoeld wordt: vorig jaar. {==310==} {>>pagina-aanduiding<<} [maart 1876 Brief van A. van der Linde aan Multatuli] Omstreeks 15 maart 1876 Brief van A. van der Linde aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De opmerking Ontvangen 16 Maart 1876 is van de hand van Multatuli. Ontvangen 16 Maart 1876 De hemel is zichtbaarlyk met u! Niet alleen de spoor van Unter tot Oberlahnstein, maar ook het reisgeld staat onder water. Als onze pennestrijd, die woedend zal worden, u dit niet belet (my zou hy dat jegens u niet doen), zoudt Gy, of zou mevrouw, ons wel op den man af willen zeggen, met welk minimum men in W. kan rondkomen? De schurk-bankier A. van Vloten te Amst. is zoo edelaardig geweest, my aan den bedelstaf te brengen. Het gevaar dreigde reeds by onze korrespondencie, maar 't was te laat. Anders zou ik opgewekter geweest zyn by uw huwelyk. Die zeer, zeer bittere tyd maakte my gevoeliger dan anders voor uw behandeling ‘en bagatelle’. Waar bleef de herhaaldelyk aangekondigde Mimi? Auch ich beanspruche ein wenig rücksicht.¹. Tempi passati.². Vertel ons alzoo, als gy kunt en wilt, kan men in W. of niet te ver wech in irgend einer form³. alléen wonen (niet duur naamlyk)? Kan men er holl. kachels gebruiken? Hoe is de lebensmitteldurchschnitt?⁴. Met andere woorden: doewa pistol, of doewa rôko?⁵. Gelief die ruïne letterlijk optevatten. Van de laatste 84 mille baar, maakte de man 297 gulden minus. Ik ben al zoover, dat ik dat droog kan schryven, als een waschlyst. Was ik niet getrouwd, dan zou ik geweten hebben dat de Heere my tot zich riep. Nu bedoelt hy natuurlyk myne loutering, hoewel ik een heilige ben. Teszek?⁶. 1. Auch ich enz.: ook ik maak aanspraak op een beetje respekt (du.) 2. Tempi passati: vervlogen tijden (it.) 3. in irgend enz.: op een of andere manier (du.) 4. lebensmitteldurchschnitt: gemiddelde kosten van levensonderhoud (du.) 5. doewa pistol enz.: twee pistolen of twee sigaretten, m.a.w. duur of goedkoop (maleis). 6. Teszek: niet getraceerde toespeling. {==311==} {>>pagina-aanduiding<<} [maart 1876 Artikel in Bredasche Crt.] Waarschijnlijk medio maart 1876 Artikel in de Bredasche Courant van 17 juli 1904. (Knipsel M.M.) Multatuli en de kazerneklok. In het Duitsche veertiendaagsch tijdschrift: Aus fremden Zungen¹. staan aan het slot van een artikel van Zieler over Multatuli de volgende amusante regels van Multatuli te lezen. Ongelooflijk! Van hyper sanguinisch-optimistische zijde wordt beweerd, dat tot plechtige viering van den verjaardag des keizers²., de kazerneklok juist op het middaguur, gedurende een miniem deel van een seconde, zal trachten den juisten tijd aan te geven. Een Schwalbacherstrater. Multatuli, die in 1876 in de Schwalbacherstraat te Wiesbaden woonde, wilde deze ironische klacht over de onjuistheid van de kazerneklok, als advertentie in de Rheinische Courier laten verschijnen. Deze regels schenen echter het blad hoogverraad en het weigerde de opname. 1. Aus fremden Zungen: Uit vreemde talen (du.) 2. verjaardag des keizers: keizer Wilhelm I (1797-1888) was op 22 maart jarig. [maart 1876 Artikel Admiraal (III) in Nederland] Medio maart 1876 Artikel van Aart Admiraal over Multatuli (III) in Nederland, eerste stuk, blz. 399-415. Fragment. (M.M.) Zie voor deel II bij Medio februari, voor het vervolg bij Medio juli. Admiraal bespreekt Verspreide Stukken en gaat achtereenvolgens in op het taalgebruik van Multatuli, het niet-antwoorden van Duymaer van Twist op de Brief aan den Goeverneur-Generaal in ruste en op de zachte en waardige toon van het Antwoord aan ds. Francken en van Wijs mij de plaats... Deze toon wordt van nu af aan harder en van sarkasme vervuld. Het slot volgt hier. {==312==} {>>pagina-aanduiding<<} (....) Hoe stellig het zijn mag, dat hij veel geleden, veel geduld, veel gestreden heeft, minstens even zeker is het, dat de ernst van dat lijden, dulden en strijden somtijds ver te zoeken is. Het is waar dat hij dien ernst verbergt en er behagen in schept, hem met titanskracht te doen zwijgen en te spelen met zijn volk. Maar naar mijn beste weten is ernst niet de gemoedskracht om ze naar welgevallen te toonen of er mede uit spelen te gaan. Ernst is een bestanddeel van 's menschen karakter of hij is het niet. Ernst is niet denkbaar zonder gemoed; karakter niet denkbaar zonder de gemoedskracht, die ernst heet. Na het gebed des onwetenden, na het kruislied in de Minnebrieven, na den schoonen brief aan den Goeverneur Generaal in rust, ja, na Havelaar en Minnebrieven doet het mij onbeschrijfelijk zeer, de uitdrukking te lezen: ‘met een malle begeerte om de smarten der wereld te dragen.’¹. Zij ontrust mij diep over het karakter van den dichter en hervormer, dien elk Nederlander verplicht is, hoog te schatten en te vereeren. Die uitdrukking is niet alleen in dit droevig stukje hoogst ongepast, maar over 't geheel behoort zij in Multatuli's werken niet. Dat anderen, die van een leven vol opoffering niets begrijpen of gevoelen, het hoogste menschelijk bewustzijn, het messiasbewustzijn, ‘een malle begeerte’ noemen ‘om de smarten der wereld te dragen...’ laat ons er in berusten, als in zooveel dat des Iskariots is. Maar in den mond van Multatuli is het woord mij een gruwel: Wie zulk een uitdrukking bezigt, al had hij de daden van Multatuli gedaan en het leven van Multatuli geleefd, ja meer dan dat alles, - die maakt zich verdacht. Hij doet de meening postvatten, dat er spel bij is, vertoon van Laokoonsgebaar, i.e.w.². leugen. Zoo spreekt de man niet, die in zichzelf gelooft; wiens levensplan door een edel messiasbewustzijn is gestempeld. De uitdrukking moest er niet staan. Ik huiver. (blz. 414-415) (Wordt vervolgd.) 1. met een... dragen: uit De school des levens; zie V.W. III, blz. 37. 2. i.e.w.: in één woord. [17 maart 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 17 maart 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke. (M.M.) Met poststempels Wiesbaden 1 17/3 76 en Amsterdam 18 mrt 76 en geadresseerd aan WelEDHeer G.L. Funke boekhandelaar in Amsterdam. {==313==} {>>pagina-aanduiding<<} W.F. M's pak is van hier gegaan Zondag middag. Dinsdag morgen was t volgens een potlood nota op 'n proef, niet ontvangen. Dit verwonderde ons niet, daar de pakketpost langzaam schynt te gaan. (Dit weet ik van Uw pakken.) Maar nu moet ge 't toch hebben, dunkt me! Ik ben tegen dat Voorwoordje. Men zal meenen dat ik 't in de pen gaf, wat toch niet waar is. Het pakket was geheel gefrankeerd. En vroeger by 't zenden van 'n Havelaar naar Holland zeiden ze my dat dit niet kòn, om V.G. & Loos. Uit postzaken kan ik nooit wysworden. Maar zeg eens of ge nu iets bybetaald hebt? Hartelyk gegroet van DD. M'n notaatje op bl. 11 is niet om te vitten, maar om te leeren, en dus uit bestwil. [17 maart 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke] 17 maart 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (⅓) beschreven. (M.M.) Wiesbaden 17 Maart 1876 Waarde Funke! Daarzoo ontving ik uw briefkaart. - 't Is zeker wel jammer dat we aan 't uitnemen moeten gaan, maar wat moet, moet - en dus doe ik hierby een lystje van wat ik u verzoek uittenemen. Dat de Saïdjah op dat lystje staat is op zeer uitdrukkelyk verlangen van dek. ik had het zeker niet van me kunnen verkrygen juist dàt stuk te schrappen - maar hy zeide: ‘dàt het allereerst, omdat 't in zooveel andere bloemlezingen staat, en afgezaagd is.’ en dus moest ik zwichten. - 't Geheel van wat er nu uitvalt bedraagt naar myn berekening 70 blz. Gaandeweg kunnen wy dan zien hoe de berekening klopt en desnoods nog een of ander schrappen om plaats te winnen voor de Sprokkelingen. Wat u van 't voorwoordje zegt is wel mogelyk. 't Doet me byna genoegen dat U en dek tot 'n zelfde conclusie gekomen zyn; En dus moet dat maar wegblyven, maar ik zie geen kans om 't anders te maken. Met hartelyke groeten van dek en my Uw zeer toegenegen Mimi {==314==} {>>pagina-aanduiding<<} [18 maart 1876 Briefkaart van G.L. Funke aan Multatuli] 18 maart 1876 Briefkaart van G.L. Funke aan Multatuli. (M.M.) Met poststempel Amsterdam 18 mrt 76 en geadresseerd aan Herrn E. Douwes Dekker te Wiesbaden. W. D! Heeft M mijn briefkaart niet ontvangen waarbij ik haar kennis gaf dat 't paket terecht is? Ik zond die eergisteren terstond op ontvangst. 't Paket is volledig gefrankeerd hier aangekomen. Uit die briefkaart zal U blijken dat ik Uw gevoelen over 't voorwoord geheel deel. Juist om verdenking van cameraderie te voorkomen is 't beter dat woord ietwat te wijzigen. Ik heb M's werk doorgeloopen en geloof dat men zal smullen. Rijker bloemlezing verscheen er wel nooit in ons landje. Valt het U al te zwaar er uit te kappen dan buig ik mij, want ik vind 't jammer genoeg. Hartelijk met U beiden gegroet tt G L F [18 maart 1876 Correspondentie in de Nieuwe Bijdragen] 18 maart 1876 Correspondentie in de Nieuwe bijdragen ter bevordering van het onderwijs, no. 12. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.) Eene uitspraak van den heer A. van Otterloo. Het volgende werd voor eenigen tijd door mij aan de redactie van ‘Ons Onderwijs’ gezonden: Aan de Redactie van ‘Ons Onderwijs.’ In no. 4 van ‘Ons Onderwijs’ komt in het artikel ‘Open antwoord op een open brief’ op de eerste kolom van pag. 2 de volgende zinsnede voor: ‘Wij willen onze Nederlandsche jeugd niet opgevoed zien tot sentimenteele droomers en nufjes, maar ook niet tot neuswijze vuilikken, wier hoogste idealen gevonden kunnen worden in de zoogenaamde Ideeën van Multatuli.’ Was het stuk, waaraan ik deze aanhaling ontleen, geteekend, dan zou ik mij niet vermoeien met er wat tegen te schrijven; want al ben ik een vereerder van Multatuli als den vertegenwoordiger van het vrije denken, zoo ben ik toch niet geroepen het tegen iedereen op te nemen, die hem mocht willen uitschelden. Multa- {==315==} {>>pagina-aanduiding<<} tuli heeft mijne verdediging ook niet noodig. Maar het is hier een ander geval: we hebben hier te doen met een artikel, uitgaande van de Redactie van ‘Ons Onderwijs, orgaan van het Nederlandsch onderwijzers-genootschap.’ Dat ik dit mag aannemen, bewijst de aanhef van het artikel ‘Open antw.’ in no. 1 van hetzelfde blad. Met eenig recht kan dus zulk een artikel beschouwd worden als de uitdrukking van het gevoelen van een groot deel der onderwijzers, en - daartegen wensch ik ernstig te protesteeren. Men moge over Multatuli oordeelen zoo men wil, dat hij een groot denker is, staat vast; tegenvoeters zelfs erkennen dat ten volle. En nu meen ik dat zelfs het Hoofdbestuur van N.O.G. of de commissie van redactie uit haar midden, uit welke bekwame mannen die ook moge bestaan, geen recht heeft te spreken van ‘de zoogenaamde Ideeën van Multatuli.’ Over ‘vuilikken’, waartoe ik zoo vrij ben ook mijzelven niet te rekenen, wil ik niet eens spreken. Ten slotte noem ik de handelwijze om - niet, Multatuli te bespreken en te veroordeelen - maar hem in 't voorbijgaan een' schop te geven, onwaardig. Den Haag, 1 Maart 1876. J. Schippers. Hierop ontving ik het volgend schrijven: Amsterdam, 10 Maart 1876. Weled. Heer J. Schippers, te 's-Gravenhage. Waarde Heer! Als tijdelijk hoofdredacteur van ‘Ons Onderwijs’ neem ik de vrijheid u te berichten dat de Redactie in No. 6 van het Blad onder de Correspondentie het volgende zal plaatsen: De Heer J. Schippers te 's-Gravenhage verlangt plaatsing van een schrijven, waarbij eene uitdrukking op bladz. 2, kolom 1 van No. 4 van dit blad, beginnende; ‘Wij willen enz. tot Multatuli’ wordt afgekeurd. De Redactie moet echter ons geacht medelid berichten dat zij de missive niet kan opnemen omdat ons blad geen ruimte heeft en niet bestemd is voor het voeren van een Multatuli-debat. De schrijver van het geïncrimineerde stuk, de heer Van Otterloo, neemt de volle verantwoordelijkheid op zich en zal den Hr. S. te woord staan wanneer hij zijn brief elders zou willen plaatsen. {==316==} {>>pagina-aanduiding<<} Ten gevolge daarvan geloof ik u verschuldigd te zijn het gezonden schrijven u hiermede beleefdelijk terug te zenden. Hoogachtend Uw dienstv. dienaar, H.W. Bloem. Hierbij heb ik alleen dit te voegen: De heer Van Otterloo vergist zich zeer, als hij meent dat ik met hem in welk blad dan ook, in een ‘Multatuli-debat’ zal treden. Daartoe ben ik ten allen tijde bereid, maar alleen met hen die daarbij geene leelijke woorden gebruiken, stellig niet met iemand, die handelt zooals de heer Van Otterloo gedaan heeft. Ik heb alleen een' volzin uit ‘Ons Onderwijs’ wat meer algemeen bekend willen maken - hij was misschien veler aandacht ontsnapt - en daarover mijn gevoelen gezegd. Aan hen, die de onderwijsbladen lezen, blijft nu het recht te oordeelen, of ik al dan niet de waarheid zeide, toen ik het woord onwaardig gebruikte. J.S. naschrift. - Even voor het afdrukken ontvang ik de volgende curieuse briefkaart: ‘Het antwoord in de Correspondentie van O.O. na raadpleging door mij gesteld en u medegedeeld, zal niet afgedrukt worden. Ik heb tegenbevel ontvangen’. H.W. Bloem. [maart 1876 Brief van A. van der Linde aan Multatuli] Omstreeks 19 maart 1876 Brief van A. van der Linde aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) De opmerking Ontvangen 20 Maart 1876 is van de hand van Multatuli. Ontvangen 20 Maart 1876 Waarde Dekker, Ik ‘heb niet te maken met duur of goedkoop’. Gij hebt u voorgesteld, en voor moeten stellen, dat ik door de branding heengezwommen en aan land geklauterd, onder het afschudden van water begin met de vraag: ‘Is het leven hier duur of goedkoop? Anders ga ik weer te water!’ Goed, dat er altijd noch wat te lachen valt. {==317==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik zal dus meer zeggen. Niemant (absoluut optevatten) weet er noch iets van. De groote slag viel in Augustus. Sedert dien tijd hebben we hier, zoo volstrekt alléen, in stilte veel geleden, de schilderijen opgegeten, de menschen noch een beetje beter leeren kennen, enz. Het geval is, Vosmaer moge mij voorpreken wat hij wil, dat ik met mijn pen heel veel geld kan - uitgeven (conferatur¹. Ideën Mult. p. 177 deel x), maar niet verdienen. Honorarium is mij onbekend (zie bijlage A). Schrijf in die ellende eventjes voor Nijh. een ‘aangrijpenden roman’. Morgen, als de schrijfkramp over is, zal ik dat eventjes doen (bijlage B.). Integendeel, ik heb alle gratis werk dat begonnen was, gepoogd te voleinden. Intusschen bezorgde Campbell bij Heemskerk den aankoop mijner kostbare schaakbibliotheek. Dat geld moet noch komen, maar dekt niet meer den achterstand. En dan? Vernietiging, dat waren we kalmtjes eens geworden. Elvira versmolt intusschen tot klopgeest. Dat stille lijden brak mij 't meest het hart, en zoo heb ik den toestand blootgelegd aan v.d. Lasa (den Duitschen schaakgezant in Koopenhagen), dien ik reeds jaren ken, en die ons in B. dikwijls opzocht. (In dit geval kon ik met een rijke spreken zonder dat zijn beurs gevaar liep. Als ik u ‘in bonis’². ondersteld had, zou ik niet geschreven hebben, dien hoogmoed moet gij in mij dulden.) ‘Ja, was wünschen Sie?’ - Archief of bibliotheek, terwille mijner arme vrouw, liefst zoo verwaarloosd en verafgelegen mogelik. - Men moet evenwel in den ambtenaarsloopkring van voren, van onderen, in de laagte beginnen. (Archief in Deventer vakant. Prof. Burgersdijk tegen den burgemeester: ‘ik weet een bovensten besten archivaris, en die 't niet om zijn brood hoeft te doen’ (de optimist!), v.d. Linde’. ‘In Arnhem? Waarachtig niet; ik ben doodsbang voor geniale menschen’. Historiesch.) Evenwel nochtans (nu komt het geheim!) wil Falk mij over eenige dagen aan den keizer voorslaan als bibliothekaris der landsboekerij in Wiesbaden. Ja, in Wies-ba-den. Mits de Hollanders geen bezwaar maken tegen den duitschen gezant in Den Haag, en mits Wilhelm ja zegt. En nu kom ik weer tot ulieder hartelijke brieven, waarop Elvira later ook van haar kant terug hoopt te komen. 1. conferatur: men vergelijke (lat.) 2. in bonis: in goeden doen (lat.) {==318==} {>>pagina-aanduiding<<} [19 maart 1876 Brief van G.L. Funke aan Mimi] 19 maart 1876 Brief van G.L. Funke aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje G.L. Funke. Heerengracht, bij de Hartenstraat, 242. Een gedeelte op de vouw bovenaan is weggescheurd; daardoor bij * weggevallen te en bij ** wel(-). Amsterdam, 19 Maart 1876 Waarde Mimi! Nu ik een proefpagina heb gezien en kon berekenen hoever wij zouden uitloopen, blijkt 't mij dat we reeds ruim 32 vel Kopij hebben. Dit komt vooral doordat de titels der hoofdstukken behoorlijk wit vereischen. Komen er nu nog 10 à 16 blz. Sprokkelingen bij, dan wordt het boek àl te dik. Ik geloof 't daarom geraden om, zij 't ook met leedwezen, de door U aangeduide Stukken te laten vervallen, hoewel ik de Saïdjah-historie maar zéér noode zou missen. Is 't ook niet tegen te spreken dat zij in àlle bloemlezingen prijkt, toch prijkt zij er en alzoo màg Heloïze niet nalaten een zóó gewaardeerde bloem in haar ‘ruiker’ op te nemen. De heele wereld zou over dat gemis wraak roepen! Heeft onze dichter dus geen krachtiger argumenten dan dat ééne, dan zal hij zich door U wel laten verleiden om bekeerd te worden. Eerst later echter komt die kwestie aan de orde! Binnen kort hoop ik U proef * zenden. Boven de bladzijden laat ik de titel der stukken herhalen om 't vinden gemakkelijk te maken. Natuurlijk komt er achterna nog een inhoudsopgave. Waarschijnlijk zal 't boek in 10 aflev. elk van 48 blz druks worden uitgegeven, tegen 25 cts per afl. of 20 cents als 't maar even kan. 't Heele boek van een kleine 500 blz. zal dus hoogstens f2.50 kosten. Goedkoop, niet waar? Nu, 't moet dan ook vóór alles dienen tot prospectus om nieuwe vaste lezers te winnen, maar omdat 't zoo gering van prijs is, kan ik U voor al Uw moeite van uitzoeken en correctie der proeven niet meer dan f 300. - bieden, welke som ik nog wel 't liefst ná half April zou betalen, omdat de rekeningen van 1875 eerst ná 1 April beginnen te betalen. Mag ik U dus tot zoolang laten wachten? Zoo Ge mij nòg eene bede vergunt, zou ik willen vragen om bij de aanduiding der bundels waaruit de stukken genomen zijn, het {==319==} {>>pagina-aanduiding<<} deeltal te zetten, opdat de lezers, die, getroffen door een of ander fragment, terstond weten **ken bundel der Ideën zij moeten vragen, om 't geheel te lezen.- Zoudt Ge eindelijk ook niet bij álle stukken het jaartal schrijven waarin 't opgesteld werd? Gij doet dat bij de meeste. Waarom b.v. ook niet bij de fragmenten uit de Minnebrieven, uit de Wouterhistorie enz.? Denk vooral niet dat ik vit! Integendeel, ik ben U heel dankbaar dat Ge mij zoo vlug en met zóóveel zorg geholpen hebt. Uw Kopie is allerkeurigst! het spijt me maar dat Ge nog zoo verbazend veel hebt te schrijven gehad! Zoodra er een pakje naar W. gaat, voeg ik er de 2 ex bundel VII bij. Ik heb er helaas plenty zoolang 't incompleet blijft. Wees met D. recht hartelijk van ons gegroet! tt G L F Wat zoudt Ge menen van bijgaande gewijzigde voorrede? [20 maart 1876 Brief van Multatuli aan A.C. Loffelt] 20 maart 1876 Brief van Multatuli aan A.C. Loffelt. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.) Wbaden 20 Maart 76 Waarde Loffelt! Ik hoor dat V. Vl. nu U met drek gooit. Het was te voorzien, maar toch doet het me leed! Ik heb 't nog niet gelezen¹.. Ik zend U myn zeer hartelyken groet. Daarvoor alleen dit briefje. Zoodra ik z'n stuk gelezen heb, zal ik beraden wat we doen moeten. ‘We’ zegge: ik. Misschien zal 't goed zyn dat ik nu antwoord. Ik denk dat ik 't kort en bondig zal kunnen doen. Dus tot nader. Hartelyk gegroet Uw vriend DouwesDekker Hé, zend gyzelf me². neen, 't hoeft niet. 1. Zie bij 12 maart 1876. 2. De eerste vier woorden van het onderschrift doorgehaald. {==320==} {>>pagina-aanduiding<<} [21 maart 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke] 21 maart 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (¾) beschreven. (M.M.) De brief werd op 20 maart begonnen. Wiesbaden 20 Maart 76 Waarde Funke! Zeker hebt ge nu myn brief met 't lystje van de stukken die ik voorstel te schrappen reeds ontvangen. Byna spyt het me (nadat Dek van morgen uw briefkaart ontving) dat ik daarmee zoo vlug ben geweest! Enfin... 't staat altyd nog aan u. Ik ben heel bly dat 't geheel u bevalt. Ja, zeker zal 't een ryke bloemlezing zyn. Ik verlang er al naar hem gedrukt te zien! Wat het voorwoordje aangaat is moeilyk. Dek zei: ‘als een ander het zóó geschreven had zou ik er zeer tevreden mee zyn.’ Hy keurt het alleen af omdat ik 't geluk - of eigenlyk in dit geval 't ongeluk - heb, zyn vrouw te zyn.- Ik zou werkelyk niet weten hoe 't anders te maken. Myn hoofd indruk was werkelyk dat ik verontschuldiging noodig had voor 't plukken. Ik hoop u 't met me eens zult zyn dat zoo ik dat niet zeggen mag ik beter doe te zwygen. 21 Maart Daar ontvang ik uw brief van den 19den die me veel genoegen doet. Ik begryp wel is waar niet goed hoe er na 't vervallen van de stukken die ik in myn vorigen opgaf nog sprake kan zyn van tien afl. van 48 blz - ook niet al wordt Saidjah behouden. Maar dat zal wel blyken. Zoodra er van eene bloemlezing sprake was, had dek gezegd ik zou 't aardig vinden de Saidjah niet op te nemen. En ik begreep hem in zekeren zin wel, 't is zeker een bewys van rykdom zoo'n algemeen geprezen stuk te kunnen missen - toch hoop ik hy nu, als het er aan toe is, toe zal geven. Ik vond het by 't nalezen juist weer zoo heerlyk mooi, en die mieren-episode er voor past zoo goed!- Ja zeker dat is al zeer goedkoop f2.50 hoogstens, voor dat alles! - En dat ge my f300 wilt betalen vind ik werkelyk heel royaal. Ik had dat niet durven verwachten, en ben er dus heel tevreden mee, meer dan dat. Daar dek by U in 't kryt staat stellen we u voor dat {==321==} {>>pagina-aanduiding<<} bedrag te boeken, en (byv. in 't laatst van April) daarvan niet meer te zenden dan 't saldo bedragen zal. Ik moet 't jaartal dan op enkele plekken verzuimd hebben by te schryven. Myn plan was wel het onder alle stukken te plaatsen. Nu, dit is in elk geval een kleinigheid die ik in de proef kan invullen. Ook 't nommer van de bundels Ideen. Neen, 't opgeven daarvan is moeilyk om accuraat te zyn.¹. 't Is zoo'n kleinigheid, dat kan ik in de proeven by voegen. U ziet dat uw redactie voor 't voorwoordje is aangenomen. Ik wou zoo graag dat u my eens raad gaf in een klein moeilykheidje. Reeds voor een paar maanden is in ‘Nederland’ een stukje van my opgenomen, en de heer Loman heeft toen 25 afdrukjes voor my genomen. Dit was opzich zelf heel vriendelyk, want ik had er geen conditie van gemaakt. Maar nu is 't ongeluk dat ik ze niet hier schyn te kunnen krygen. Eigenlyk is er voor my de aardigheid al lang af door 't lange wachten - maar ik vind 't naar voor den heer Loman 't air aantenemen alsof 't me niets schelen kan. Ik had hem eerst verzocht ze (nat. voor myn rekening) per post te zenden, ofschoon 't by elkaer een 100 vel moet bedragen - maar toen er niets kwam opdagen heb ik hem nog eens geschreven met verzoek, als er bezwaren waren tegen de verzending per post, ze naar Leiden te zenden, aan een adres dat ik hem opgaf. Ook dat heeft hy niet gedaan, en nu weet ik niet hoe ik er mee aanmoet? Ik kan toch niet voor de derde maal schryven? Hoe maakt het uw vrouwtje? Met wel hartelyke groeten aan u beiden, ook van dek Uw zeer toegenegen Mimi 1. Deze zelfkorrektie slaat op een doorgestreepte voorafgaande zin waarin Mimi aanbiedt een lijstje met de nummeropgaven bij te voegen. [24 maart 1876 Brief van Multatuli aan W. Pik] 24 maart 1876 Brief van Multatuli aan Willem Pik. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==322==} {>>pagina-aanduiding<<} als ge weer schryft, en ik antwoord niet, of niet terstond, neem 't niet kwalyk. Ik moet economisch te werk gaan met m'n uiting.¹. Wiesbaden 24 Maart 76 Waarde heer Pik, vriendelyk dank voor uw brief. Ja, Loffelt's hartelyk stuk heeft my in veel opzichten genoegen gedaan, en 't doet me leed dat hy nu den toorn van Jupiter op zich geladen heeft. De naam ‘Jupiter’ vind ik wel wat te mooi. De opmerking wordt ook gemaakt door den heer Schippers². (in de ‘Nieuwe bydragen voor 't Onderwys’) en daarop volgt: ‘Jupiter hanteerde den bliksem en geen geessels.’ Welnu, ook dat laatste woord had ik anders gewild. Daar had iets vuils moeten staan, vind ik. Èn op 't jupiterschap èn op die ‘geessels’ zal V. Vl. zich verhovaardigen. 't Is jammer, hem hiertoe oorzaak, aanleiding of voorwendsel te verschaffen. Wat nu de hoofdzaak aangaat... neen, eerst dit nog: ik heb V. Vlotens aanvallen maar zeer gedeeltelyk gelezen, nam: 1½ of 2½ (dit weet ik niet meer) nummer van ‘Onze Tolk’. Maar ik ken den geest, de stemming, de kleur. Wat het zakelyke aangaat, moest ik nu uit L's stuk nog nieuws leeren. Dìt weet ik, dat V.Vl. my aanvalt in m'n byzonder leven. Welnu, hy is slecht geïnformeerd. Maar dit kon Loffelt niet weten of behandelen. Dit zou ikzelf alleen kunnen doen, als 't me schikte een debat daarover te brengen voor 't forum van ‘Publiek’. Ziehier juist het kwaadaardige van zulke aanvallen. Men verlaagt zich al door 't behandelen zelf. Ik zeg nog-eens dat ik V. Vl's stukken niet gelezen had, maar in 'n Rotterdamsch Tydschriftje³. vond ik 'n stuk van den jongen Cohen Stuart, wiens vader ik op z'n plaats had gezet, en daaruit vernam ik: ‘Dr V. Vloten heeft aangetoond (?) dat hy (DD) z'n vrouw 't leven tot 'n hel maakte’. Moet ik nu aan 't verzekeren gaan dat dit laster is? Ik kan méér doen dan ‘verzekeren’ ik kan bewyzen dat de verhouding tusschen m'n vrouw en my juist, precies, zóó was als ik in Havelaar en Minnebr. schetste. {==323==} {>>pagina-aanduiding<<} (Nòg precieser dan men gissen kan! Wat aangezien is voor mooischryvery van myn kant, was letterlyk waar. Eén voorbeeld. Het duitsche versje in den Havelaar is getrokken uit brieven van m'n vrouw. Een duitsche dame vroeg me wat ze schreef, en toen ik haar brokstukken voorlas en vertaalde zei ze: ‘dat is lieve poëzie, men hoeft het wat maar terecht te zetten’. Dit deed ik toen, op haar verzoek, en verzon geen woord. Die stemming is gebleven tot haar overlyden toe, tgeen ik uit haar brieven bewyzen kan. Meent men nu dat ik om 'n vuilik als V. Vl. tot zwygen te brengen, die brieven moet uitgeven? Ik ril by de gedachte! Och, 't is zoo bitter op zóó 'n terrein gesleept te worden! In hoever van Vloten weet dat-i liegt, kan ik niet berekenen, maar dat-i 'n groot gedeelte van z'n aantygingen uit z'n duim zuigt, moet waar zyn. Want hy heeft m'n vrouw gesproken, en zy uitte zich over my altyd met liefde, en zelfs overdreven geestdrift. Ze was altyd woedend tegen haar familie die gedurig trachtte haar van my aftetrekken. (Zie Havelaar, laatste uitg. bl. 294.⁴. De daar bedoelde brief is⁵. inderdaad geschreven, en was van m'n zwager Van Heeckeren iemand die z'n hof maakte by den invloedryken Duymaer van Twist!)- Nu, basta daarover voor 't oogenblik! Of alleen dit nog: als ik Publiek niet te zeer verachtte om ‘mémoires’ te geven, zou men zich zeer verwonderen over al 't nieuws dat men van me hooren zou. Precies andersom dan verteld wordt. M'n principes voor anderen, zyn zeer, zeer liberaal, en voor myzelf leef ik - op zeer weinige en nooit langdurige uitzonderingen in m'n jeugd na! - als 'n profeet in de woestyn, als 'n kluizenaar. Niet uit styfheid van begrippen, ook niet uit smaak, (want ik houd van vrolykheid!) maar omdat ik m'n tyd, m'n hoofd, m'n stemming, altyd noodig had voor wat anders dan gewoon genot. M'n eenig genot is altyd denken, studeeren, onderzoeken, geweest. En dan te worden uitgemaakt voor 'n liederlyk sujet, 't is wat erg!- Het stukje over V.D.L's aanval⁶.... och, zulke dingen zyn zoo verdrietig. Die man is bitter gestemd, dit weet ik, en zoekt nu afleiding in luk-raak aanvallen. Hy wist niet dat àlle Insulinders en bovendien millioenen bewoners van vastland-Indie den Islam nooit anders noemen dan Slam. Hy wist dit niet... omdat het niet {==324==} {>>pagina-aanduiding<<} in 'n boek stond! ('t Is eenvoudig 'n feitelyke waarheid. Vraag eens aan iemand die in Indie was, hoe men daar 'n mahomedaan noemt? Het antwoord zal zyn: orang Slam.) Maar, gesteld eens dat ik ongelyk had, waarom dan op-eens me zoo uitteschelden? ‘morsen’ ‘etymologische kluchten vertoonen’. Kan ik 't helpen dat zoo'n man alles uit 'n boek moet halen? Maar zulke ontmoetingen bederven de stemming! Lees eens die laatste alinea van noot 20 op den Havelaar⁷., en vraag u af, of men voorzien kan, over zoo-iets te worden uitgescholden? Men wordt huiverig 'n pen in de hand te nemen.- R.v.E. is 'n brave kerel, de eerlykheid in persoon. Ja juist daardoor loopt hy wel eens zichzelf voorby. Dit kan zyn, en uw opmerking zal wel juist wezen.- M'n ‘Blyspel’ ben ik aan de heeren Le G. v. Z & H. in-gemoede schuldig. Maar ook aan Funke heb ik schuld. (Ik bedoel ook hier niet: finantieel.) En Waltman wacht op de nieuwe Specialiteiten. Welnu, al die drie... firmaas zal ik maar zeggen, behandelen my even lief en hartelyk. Hun eigen belang lydt er onder, en toch dringen ze niet scherp aan, omdat ze weten dat m'n gemoed gewond is.⁸. Al die dingen wachten op genezing. De V. Vlotens weten niet wat ze doen! En... ze hebben veel meer gedaan, veroorzaakt, uitgericht, dan ze weten!- Wees zeer vriendelyk gegroet, en breng ook by gel. m'n groet over aan den heer Mansholt, van t.a.v. DouwesDekker Wat beteekent in de Volkstaal, 't woord Jat? Zeker is 't Celtisch. Of is 't de platduitsche j voor G? Zeggen de Munsterlanders (als de Berlyners) Jott voor Gott? ik denk 't niet. 1. Later boven de aanhef bijgeschreven. 2. Zie bij 11 maart 1876. 3. Nl. De tolk van den vooruitgang, dat verscheen bij J. van der Hoeven te Rotterdam; zie Begin november 1875. 4. Zie V.W. I, blz. 265. 5. is: oorspr. stond er was. 6. Zie 25 dec. 1875. 7. Zie V.W. I, blz. 325. 8. De volgende zin begon oorspr. met Máár. [25 maart 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 25 maart 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke. (M.M.) Met poststempels Wiesbaden 1 25/3 76 en Amsterdam 26 mrt 76 en geadresseerd aan WEDHeer G.L. Funke Heerengracht-Hartenstr. in Amsterdam. {==325==} {>>pagina-aanduiding<<} W.f.M. ontving heden de 25 overdrukjes.¹. Grooten dank voor Uw bemiddeling die machtig blykt geweest te zyn. Mag ik U verzoeken my te zenden 1. V.D. Hoeven Cirkelgang.². En 1 Kunstbode, 't nummer waarin V. Vl. L. afsnauwt?³. Of heeft dit voor U grooten last in, zoo'n enkel no te krygen? Maar ik weet niet hoe ik 't anders te zien zal krygen, en misschien is 't nu m'n plicht L. in bescherming te nemen. Daarom moet ik 't toch lezen, al weet ik al iets van den inhoud. L. schreef er me over, maar ik vind het stuitend hèm dat no te vragen. Hart. gegr. DD 1. Zie brief van Mimi d.d. 21 maart 1876. 2. Hoeven (H.A. des Amorie v.d.), De cirkelgang der mensheid. Voordracht gehouden in het Genootschap ‘Oefening Kweekt Kennis’, te 's Gravenhage, H.C. Suzan CHzn, (52 blz.). 3. Zie bij 12 maart. [27 maart 1876 Briefkaart van Multatuli aan A.C. Loffelt] 27 maart 1876 Briefkaart van Multatuli aan A.C. Loffelt (L.M. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Met poststempels Wiesbaden 1 27/3 76 's Gravenhage 27 mrt 76 en geadresseerd aan WelED Heer A.C. Loffelt Voorhout 47 in 's Gravenhage Holland. W.h. L! Vriendelyk dank voor briefk. en S's Hamlet! Laatste nog niets gelezen. Ik bestel by Funke uw ‘Toelichting &c van Hamlet.’ Zend gy me dat niet. Ik heb moeite F te bewegen my voor zoo-iets te debiteeren, en dan nòg.. hy zoekt gelegenheden om me dat dubbel en dwars weer in den zak te goochelen. Hy is uitstekend voor my. Verklaar dat na m'n dood, want ik kan de landläufige¹. scie². niet velen dat alle Uitgevers harpagons³. zyn. Dat zyn zoo van die àl te makkelyke praatjes waarmee Kappelman zich 'n schyntje van wereldkennis geeft. Ook de goede Waltman te Delft is best voor me.- Ik schryf p.k. omdat ik me geen tyd gun voor 'n brief, en als ik langer wacht zoudt ge niet weten of uw ‘S's H.’ ontv. was. Kunstbode ontving ik nog niet, maar ik wacht hem elk oogenbl. Ik geloof dat Van Vl. nog slechter is dan ge gist, schoon 't al niet veel erger kan, meent ge? Nu ja, wie zal uitmaken wat nòg lager staat {==326==} {>>pagina-aanduiding<<} dan 't gemeene dat-i te lezen geeft? Maar toch... ik denk aan iets van ander allooi.- Lees eens 't Zondagsblad van 't Nieuws. Ook dàt geeft aanleiding tot opmerkingen. Die brave ten Brink! De duitsche schryvers die hèm noemen, zyn ‘degelyk’ en 't is klein dat de niet genoemden klagen. Men moet niet zoo afgunstig zyn, zoo kleinsteedsch, o zeker! Precies m'n idee! Maar 't schynt t. Brink's idee niet geweest te zyn, toen-i Glaser op de hoogte van z'n verdiensten bracht, en vooral niet toen-i aan de Belgen die m'n adres vroegen, antwoordde: ‘dàt weet ik niet, dat moet je aan juffr. X⁴. vragen!’ (Ik doel daarop in m'n IV bundel Id.⁵.) Kwaadaardiger, nydiger, kleiner kàn 't niet! En dan moet men weten dat juist ik voor die juffr X een welmeenende barre ruwe zedemeester ben geweest. De V. Vlotens e.d. zouden vreemd opkyken als ze my in verhoudingen van die soort gehoord hadden! Ik lyk meer op 'n Cato dan op wat ze van me maken willen. Bestudeer dat stukje in 't Nieuws eens! 't Heele ding is geschreven om op Glaser te komen en zyn apotheose! Hartelyk gegroet tt DD 1. landläufig: gebruikelijk (du.) 2. scie: afgezaagde mop van scie = zaag (fr.) 3. Harpagon: Molière's Vrek. 4. Mina Krüseman. 5. Zie V.W. VI, blz. 131. [april 1876 Artikel De Raaf in De Schoolbode] Begin april 1876 Artikel van H. de Raaf, Een en ander over zedelijkheid en zedelijke opvoeding in De Schoolbode, blz. 113-126. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragment. De Raaf konstateert, dat de mens steeds meer geneigd is tot ‘vermeerdering van fortuin’: zoveel mogelijk geld verdienen in zo weinig mogelijk tijd en hij stelt: (....) De mensch, wiens leven hierin geheel opgaat, leeft niet een volkomen menschelijk leven: zijn leven is dor. Prachtig is deze menschentype geteekend door Multatuli in zijn Max Havelaar, onder den naam van Batavus Droogstoppel. Droogstoppel is makelaar in koffie op de Lauriergracht no. 37. Hij is 43 jaar oud en bezoekt sedert 20 jaar de beurs; vandaar dat hij voor den dag kan treden, als men iemand roept, die ondervinding heeft. Hij is solied, lid van Artis en getrouwd. Ook houdt hij er kinderen op na. Zijn vrouw heeft een sjaal-long van 92 gulden, en toen hij met haar getrouwd is, hebben ze een toertje naar den {==327==} {>>pagina-aanduiding<<} Haag gemaakt. Zij heeft er flanel gekocht, waarvan Batavus nog borstrokken draagt. Hij houdt van waarheid... zoo, zoo, met voordeel, en van gezond verstand - in zaken en bezondigt zich nooit aan verzen en malle liefde en zulke zotternij. Ook tegen schouwburgen heeft hij 't, omdat daar zooveel leugens aan den man worden gebracht. En dan die romans! - alles onnatuurlijk en verdraaid. Die tooneel- en romanhelden zijn veel te braaf; die opoffering voor een ander: altemaal malligheid. Toen hij, Batavus Droogstoppel, op de Prinsengracht zijn hoed verloor, die in 't water waaide, beloonde hij den man, die 't verloren voorwerp terugbracht, met een dubbeltje; de man was tevree. ‘Ik weet wel’, zegt hij, ‘dat ik iets meer had moeten geven, als hij mij zelf er uit gehaald had, maar zeker mijn halve vermogen niet; want het is duidelijk, dat men op die wijs maar tweemaal in 't water behoeft te vallen om doodarm te wezen.’ ‘En dan die beloonde deugd! (....) Volgt de bekende Droogstoppel-tirade over de pakhuisknecht Lukas, zie V.W. I, blz. 19. Ziet, zoo redeneert een Droogstoppel; - hij is bereid diensten te ontvangen van deugdzame Lukassen, maar - geeft daarvoor een wissel af op onzen Lieven Heer. Die moet hen beloonen voor aardsche deugd met hemelsche gelukzaligheid. 't Komt Droogstoppel niet in de gedachte, dat dit beloonen, al ware 't slechts voor een deel, ook op zijn weg ligt. Als men het karakter van Batavus Droogstoppel in het schoone boek van Multatuli vergelijkt met dat van den hoofdpersoon, Max Havelaar, dan valt ons treffend het onderscheid op tusschen een eenzijdig, dor menschenleven en een echt menschelijk, rijk verstands- en gemoedsleven. (....) (blz. 114-116) [april 1876 Brief Cohen Stuart in de Tolk van den Vooruitgang] Begin april 1876 Ingezonden brief J.W.T. Cohen Stuart aan De Tolk van den Vooruitgang, 1e bundel, afl. 5, blz. 174-176. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragment. {==328==} {>>pagina-aanduiding<<} New-York, 23 Maart 1876. Geachte Heer!¹. Gisteren ontving ik de 3e aflevering van uw Tolk, die ik met belangstelling doorlas. Ik wou, dat ik zeggen kon ten opzichte van ons dispuut: u heeft gelijk, want de toon van uw schrijven bevalt me. Ik was zelfs een oogenblik geneigd om zoo te doen. Toen ik echter mijn stuk weer overlas, dacht ik: neen! e pur se muove!². en tòch heb ik gelijk. - Uw beschouwingen over 't recht om iemand te verachten, zijn... philosophisch juist. Zeker, een alwetend mensch zou niemand kunnen verachten, doch slechts medelijden met hem hebben. Hij denkt dan aan den gevallene, als aan een Resultaat van omstandigheden, een soort van slachtoffer. Maar diezelfde Wijze zou ook een misdadiger niet kunnen straffen, en zou dus op onze ònwijze wereld geheel niet thuis behooren; want hij zou op dezelfde gronden volkomen terecht de niet-toerekenbaarheid van zijn client pleiten. Wat zoudt ge van zoo'n Wijze zeggen? Immers: dat hij niet de man is, wien men met de rechtspraak behoort te belasten? De straf, of liever: de vreesverwekkende invloed van de straf, is een der ‘factoren’, die met volle recht in werking worden gebracht door de maatschappij om een ongewenscht ‘resultaat’ als dien misdadiger onmogelijk, of althans zeldzaam, te maken. De Wijze heeft er niet aan gedacht, dat zònder bedreiging van straf (natuurlijk vergezeld van de macht om ze op te leggen), de overige ‘omstandigheden’ zich veel sterker zouden doen gevoelen, en derhalve veel spoediger een ‘resultaat’ zouden teweegbrengen, als we tot onzen last in den misdadiger te aanschouwen krijgen. Verachting, nu, is niets dan een substituut, een andere vorm, voor straf, in misdrijven die niet voor den gewonen strafrechter kunnen gebracht worden, en daarom hun vonnis ontvangen voor de rechtbank der moraal. Als een werkelijk goed man - d.i. iemand, die met bewustzijn en in oprechtheid streeft naar volmaking -, niets hooger geschat werd, dan een slecht mensch - i.e. iemand, die willens en wetens een daad volbrengt, die verkeerd is -, dan zou in korten tijd de heele wereld in 't honderd loopen. En dat is 't toch, {==329==} {>>pagina-aanduiding<<} wat gij verlangt; want de eisch, dat men niemand verachten zal, omdat hij niets is dan een resultaat enz., komt op hetzelfde neer als die, dat men niemand - om dezelfde reden - achten mag. ‘De achtenswaardige man kan het niet helpen; hij is zóó malgré lui,³. - hij is maar een resultaat enz. Quod absurdum.⁴. Douwes Dekker heeft zich verachtelijk gedragen in zake-Tine *. Dat hij dan ook de daarvoor verdiende verachting tot op het laatste atoompje slikke! Misschien zal dan een tweede Multatuli - door dat voorbeeld geleerd - waardiger handelen. ‘Dit alles berust op de eenvoudige grondwaarheid, dat 2 × 2 vier is.’ Uw heele redeneering over de gebreken van groote mannen komt op hetzelfde neer, als die van zekere Christenen. Als men ze in 't nauw gebracht heeft met argumenten, eindigen ze met: nù, het mag dan niet wáár zijn, dat er een God bestaat,... je zult toch moeten toestemmen, dat het geloof er aan van veel gewicht is, om het volk in bedwang te houden. Multatuli heeft - gij zult het niet vergeten zijn? - deze drogreden zegevierend weerlegd. Neen, zóó is het: de waarheid gaat boven alles; als groote mannen gebreken hebben, dan is het - juist om hun grootheid nog te meer - te prijzen, dat men die in 't licht stelt. Des te grooter de indruk bij dit nieuwe blijk van ieders feilbaarheid. Máár... men doe 't waardeerend, want daarop hebben de deugden van die groote mannen aanspraak. Dit nu, is in v. Vl.'s ‘Onkruid’ te weinig geschied, en dit noem ik v. Vl.'s fout (....). Uw. Dw. Mr. J.W.T. Cohen Stuart. 1. G.W. van der Voo, hoofdredacteur van De Tolk van de Vooruitgang. 2. e pur si muove: en toch beweegt hij zich (it.); uitspraak toegeschreven aan Galilei, na de openbare herroeping van zijn stelling over de elliptische baan der aarde om de zon. 3. malgré lui: ondanks zichzelf (fr.) 4. Quod absurdum: wat ongerijmd, onzinnig is (lat.) [5 april 1876 Brief van Multatuli en Mimi aan G.L. Funke] 5 april 1876 Brief van Multatuli en Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (½) beschreven. (M.M.) {==330==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 5 April 76 Waarde Funke, ik voel me zeer onwel, en dit is al lang zoo. Liever had ik 'n gevaarlyke ziekte, met doodelyken afloop, best! Maar dat besef van afmatting door verdriet, dat impotente, is vreeselyk. De oorzaken van m'n treurigheid zyn velen, maar wat eentonig. Basta. Ik heb U 'n vriendelyk verzoek te doen. Mimi's jongste zuster¹. ('n snoepje van 'n meisje, althans uiterlyk, want veel meer weet ik er niet van) trouwt morgen. Haar aanstaande, een flinke beste jongen naar me voorkomt, was vroeger by de administratie van de marine, en heeft om dit huwelyk nu, z'n ontslag genomen en 'n handelszaak opgezet à costi.². Hy heet Pool, en is 'n zoon van wylen Dr Pool dien ge misschien gekend hebt. Nu dan, Mimi zou doodongelukkig zyn als ze dit jonge paartje niets in 't huishouden had gegeven, en daarom wend ik me nu tot U. De jongeluî gaan morgen op reis naar Parys, en zullen zeker 'n dag of 12 uitblyven. Hun huis (of woning in 'n huis!) is P.C. Hooftstraat no³.. Na heen-en-weer schryven met Betsy⁴. (Mimi's zuster die zieken verpleegster was maar van dat⁵. baantje heeft afgezien) is er nu besloten dat het geschenk zou bestaan in 'n Voltaire⁶., en m'n verzoek aan U is nu, of gy dat ding voor ons zoudt willen bestellen en laten bekleeden groen en zwart. Dit kan men immers by den meubelverkooper naar verkiezing laten doen? Van prys weet ik niet. f40? f50? Gy hebt natuurlyk carte blanche met belofte van approbatie. Toen ik begon te schryven meende ik dat het ding vóór de terugkomst van de jongeluî, stilletjes in huist moest gebracht worden. Maar nu hoor ik dat er niemand in is, die 't zou kunnen aannemen. Als ge dus de goedheid hadt het te laten gereed maken, zou het op den dag van hun terugkeer kunnen bezorgd worden. Dit is dus {==331==} {>>pagina-aanduiding<<} even goed alsof ze 't vonden. ‘Groen en zwart’ schryft Betsy is de kamer waarin de Voltaire moet komen te staan. Mag Uw vrouw nog uitgaan? Tegen wanneer verwacht ge de groote gebeurtenis? Ik ben recht bly U als alles goed afloopt, hier te zien. Àndere bezoekers? Och! Als ik je de lyst gaf van m'n verdrietelykheden zou ik ze snel maken. Weet je hoe V.D. Linde me uitschold in den Spectator? Welnu 3, 4 weken geleden schryft-i me dat hy geruïneerd is (Amerikanen!) en hier wil komen. Ik antwoord hem hartelyk, en merk dat-i, tusschen die bedryven door, bezig is z'n aanvallen in 't Schoolblad voorttezetten. Daarop, och- Zyn de beide Kunstbode's ongeschonden aangekomen? Dankje wel voor de toezending. Mimi heeft de my betr. stukken gekopieerd. Dat stuk van V. Vl. tegen Loffelt is weer foeigemeen! Dit zal wel ieder erkennen, maar toch doet het L kwaad, en treft dus 't doel van den noblen schryver! Voelt ge hoe stuitend het is zich op zulk terrein te moeten bewegen? En hoe de viesheid de stemming bederft? Het laatste woord van m'n nummer 632⁷. is hier ten volle van toepassing.- Mieske ziet verlangend uit naar proef van haar Bl. lezing. Kyk, ik denk dat 'n fotografisch portret in dàt bundeltje - neen, ik geloof 't toch niet. Wees met Uw lieve vrouw heel hartelyk gegroet van t.a.v. DouwesDek Waarde funke, ik doe hier een woordje by omdat dek my zegt dat hy meende de stoel zwart en groen moet zyn. dit is echter niet noodig. Als u zoo vriendelyk wilt zyn zoo'n stoel uittezoeken (want men vindt ze althans hier overal gereed) dan is elke kleur goed die maar niet juist ‘vloekt’ met groen. blauw dus byv. niet. Maar zoo'n meubelmaker of behanger weet dat zelf wel. 't Jonge paartje zal op een bovenhuis P.C. Hooftstraat No 53 wonen en komen 18 of 19 April tehuis. Als u ons in deze zaak alweer helpen wilt, zullen we later een kaartje zenden dat er by bezorgd kan worden. Hart. gegr. M. 1. Frederika Maria Hamminck Schepel ('s-Gravenhage 20 nov. 1853 - Amsterdam 3 apr. 1931), roepnaam Fredi, trouwt op 6 april 1876 te Schiedam met Fredrik Hendrik Arend Pool (1846-1920), aanvankelijk officier van administratie 3e klas bij de Kon. Marine, 1869, op verzoek eervol ontslag 1875, fabrikant van verduurzaamde levensmiddelen te Amsterdam. 2. à costi: bij u in de stad (it.). 3. Invulling is achterwege gebleven. 4. Roepnaam van Elisabeth Louise Hamminck Schepel (Hilversum 11 mei 1841 - Amsterdam 14 jan. 1934), verpleegster. 5. dat: oorspr. stond er haar 6. Voltaire: leunstoel met hoge rug. 7. Nl. weegluis, zie V.W. IV, blz. 383. {==332==} {>>pagina-aanduiding<<} [5 april 1876 Brief van Multatuli aan G.J.A. Boulet] 5 april 1876 Brief van Multatuli aan G.J.A. Boulet. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wiesbaden 5e April 1876. Waarde heer Boulet, ik kan het niet verantwoorden Uwen zoo hartelyken brief zonder weerklank te laten, schoon daartoe meer redenen wezen zouden dan Gy gissen kunt. Eerstens ben ik onwel, niet ziek in den gewonen zin van 't woord, maar erger. Een ziekte heeft haar gewoon beloop. Ze stygt, bereikt haar toppunt, en daalt weer af. Meestal zelfs is ze niets dan 'n natuurlyke gezondheidsmaatregel, en zou dit misschien altyd wezen als we haar in die weldadige funktie niet stoorden door medicynen. Myn onwelzyn echter is, ook zonder medicynen, van minder weldoenden aard. Ik ben treurig, zedelijk vermoeid, en naar den geest gesproken, invalide. Alle inspanning valt me zwaar, tot het schryven van 'n eenvoudigen brief toe. Een tweede reden van de mogelykheid dat ik u niet zou geantwoord hebben, ligt in de zeer smartelyke ervaring op dit punt. Meer dan eens is 't gebeurd, dat ik berouw moest voelen over de al te toeschietende manier waarop ik blyken van sympathie waardeerde. Maar ik zou onrecht doen, door allen over één kam te scheeren, en ik stel me liever bloot aan decepties van den aard als ik reeds velen onderging, dan dat ik één welmeenende zou afwyzen. Alzoo: vriendelyk dank voor Uw hartelyk schryven! Dat ge van Sumarang zyt, 'n Insulinder, verhoogt in myn oog de waarde van uw betuigingen¹. niet weinig. Myn hart klopt warm voor 't schoone land waar ik 't eigenlyk leven intrad, waar ik m'n ziel voelde geboren worden. Wat ik in Septr 1838 toen ik, 18 jaren oud zynde, uit Holland vertrok, geleerd had of bygewoond en ondervonden, beteekent niet veel! Eerst in Indie ontwaakten m'n vermogens, m'n gedachten en m'n hart. Zal ik 't ooit weerzien? Zoolang daar de rooversvlag waait, zeker niet! Nu is 't wel zeker {==333==} {>>pagina-aanduiding<<} dat die vlag in betrekkelyk korten tyd zal neergehaald worden, maar wat kort is in de Geschiedenis, kan lang zyn in 't leven van 'n mensch, en ik ben al 56 jaren oud! Maar gy zyt jong genoeg om de verandering te beleven. Toch vrees ik dat die verandering niet tengoede wezen zal! Indien men 't Hollandsch gezag verjaagt, vóór de stevige grondslagen van zelfregering gelegd zyn (waartoe grooter eensgezindheid in de oppositie vereischt wordt, dan er tot nog toe bestaat!) dan zie ik met schrik den tyd te-gemoet dat men den ‘hollandschen tyd’ betreuren zal. Anarchie, heerschappy van Amerikaanse vrybuiters, van europeesch kanaille, zouden vreeselyke gevolgen hebben. Land en Volk zyn te goed voor zoo'n proef. Insulinde is 'n prachtig paard waarop 'n dief zit. Dat men dien dief er afwerpt, is best. Maar men moet het niet doen voor men 't beest aan den teugel heeft, daar 't anders de wildernis inloopt en, onbestuurd, van de rotsen te-pletter valt. Nog-eens: Insulinde is te goed om er 'n Zuid amerikaansche Republiek van te maken, en de Javaan verdient iets beters dan als 'n roodhuid uitgeroeid te worden door europesche beschaving en jenever. Het wachtwoord voor ieder die 't wel meent met de toekomst van Land & Volk, is: ‘Holland er uit’ o ja, maar... eerst: ‘eenheid onder 'n algemeen erkend hoofd.’ Als duizend personen ieder 'n anderen weg-uittrekken, oefenen ze minder kracht uit, dan 't zwakste kind zou kunnen doen. En toch geschiedt dit in Indie sedert den Havelaar. Ieder vloekt Holland maar niemand schynt intezien dat er, om iets degelyks te bereiken, eenheid en organisatie noodig is. De taal der indische couranten is dreigend. Maar men geeft er in den Haag niets om. Men weet daar zeer goed dat verdeeldheid geen kracht geeft. Het is juist ten-gevolge der verdeeldheid van inlandsche stammen en Hoofden, dat het zwakke Holland zoo'n rol heeft kunnen spelen! En nu volgen de heel- of half blanken in Insulinde, die van Holland àf willen, de inlandsche Hoofden na in onnozelheid! Allerlei kleingeestige sympathietjes en antipathietjes staan 't bevorderen der hoofdzaak in den weg. Op die manier komt men niet verder. Ik geef u volkomen vryheid deze denkbeelden te verspreiden als ge weer op Java zult terug gekeerd zyn.- Vriendelyk dank voor uw portret. Maar ik, beste kerel... ik bezit er geen! Tweemalen gaf ik toe in 'n begeerte die me vry algemeen {==334==} {>>pagina-aanduiding<<} toescheen, en ik deed het à contre-coeur,². want ik heb groote moeite om te poseeren. Het maakt me zenuwachtig. Welnu, de eerste keer, vele jaren geleden, zette ik de zaak door, en... tot heden toe heb ik den fotograaf en den lithograaf te Brussel (waar de zaak geschiedde) niet kunnen betalen! De geestdrift om m'n portret te bezitten, verflauwde oogenblikkelyk toen ik in 'n circulaire m'n lezers verzocht er f10 voor te betalen. Dit was 'n leerzame proef! En nu onlangs getroostte ik my op zeer dringend verzoek van m'n uitgever, weer te poseeren, wat me zeer veel moeite kostte. Ik doe 't voor geen 1000 gl. weer! Welnu, ik verneem dat er van de naar aanleiding daarvan gemaakte lithografien zeer weinig gevraagd worden. Van die fotografien gaf me myn uitgever een pakketje dat ik terstond heb weggedaan. Zulke dingen maken my misselyk. Ik betwyfel zeer of ik er ooit weer toe kom, zoo'n machine aantekyken. Bovendien ik voel me treurig, en kan geen ander gelaat zetten dan 'n zoodanig waarmee men kinderen naar bed jaagt, wat toch eigenlyk m'n natuurlyke stemming niet is, want ik houd van vrolykheid. Het spyt me genoeg dat ikzelf niet vrolyk wezen kan! Daartoe heb ik te veel geleden, en tot m'n spyt drukt m'n gelaat dit uit. Ditzelfde is dan ook oorzaak van de staking der Woutergeschiedenis. M'n gemoed is te diep gewond, dan dat ik iets liefelyks zou kunnen geven, wat ik toch altyd zoo gaarne gewild heb! Sommigen meenen dat ik genoegen schep in vitten, razen & schelden. En 't is juist andersom. De bitterheid waartoe men my aanhoudend noodzaakt, doet me zéér! M'n schryvery naar tydorde? Ziehier: De Havelaar is geschreven in 1859, najaar en winter. Hy verscheen in febr. 1860. Daarop volgde (doch na vry lange tusschenruimte) de Minnebrieven. Wacht, ik zal er een lystje van maken: Havelaar (febr 1860), Minnebrieven, Over Vryen Arbeid, hierin worden de Ideën aangekondigd Bundel I & II Ideën, Pruissen en Nederland, Bundel III & IV Ideën, Specialiteiten / by Waltman te Delft hiervan verschynt eerstdaag een 2n druk) {==335==} {>>pagina-aanduiding<<} Nog-eens Vrye Arbeid, by Waltman te Delft Bundel V. Ideën Millioenen Studiën (by Waltman) Bundel VI Ideën Bundel VII, nog niet af. Er verschenen slechts 13 vel. Bovendien bevat het bundeltje ‘Verspreide stukken’ diverse opstellen van verschillende datum. De ‘Bruid daarboven’ verscheen, meen ik, in 1862, of 63, doch werd geschreven in 1842 & 43 gedeeltelyk te Pa {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ang, gedeeltelyk te Natal-³. Ik {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} eindigen daar ik me niet wel gevoel. Wees zeer vriendelyk gegroet van t.a.v. DouwesDekker Ah ja, dit moet ik U nog doen opmerken. M'n opgaaf is wat de Ideën aangaat, in zoover onjuist dat de Noten by herdruk 'n geheel anderen datum hebben dan de bundels zelf by de eerste verschyning. Zoo komen er byv in de nu weer gedrukte bundels III & IV, noten van dit jaar. Als ik geld had, en wèl was, kocht ik al m'n Ideën terug, en werkte ze over. Maar hier is geen denken aan. ‘Vorstenschool’ staat in bundel IV, doch is ook afzonderlyk uitgekomen. 1. betuigingen: oorspr. stond er schryven. 2. à contre-coeur: met tegenzin (fr.) 3. Met omcirkeling, verbindingsstrepen en cijfertjes is de verlangde verwisseling der plaatsnamen aangegeven. [9 april 1876 Brief van Mimi en Multatuli aan G.L. Funke] 9 april 1876 Brief van Mimi en Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (⅔) beschreven. (M.M.) Het handschrift van Multatuli begint bij: Mimi is verlegen. Wiesbaden 9 April 76 Waarde Funke. Heden morgen ontvingen wy de eerste proef van de bloeml. 't Is 'n nette druk en zoo heel accuraat gezet, daarom spyt het me dubbel dat de drukkery zich vergist heeft en op blaadje 1, 2, 3, van blauw, 4 en volgende van rood heeft laten volgen. 't Zou teveel verwarring geven om nu nog aan 't verschikken te gaan. ik hoop dus u goed vindt ik 't maar terug zend. Ten overvloede had u of iemand van wege u op blaadje 4 van rood, met potlood nog 127 geschreven.- En mag ik u dan vriendelyk verzoeken om proef in duplo? {==336==} {>>pagina-aanduiding<<} Mimi is verlegen wyzigheid te verkoopen, en daarom vraag ik u maar, of 't niet goed zou zyn, haar korrektie aan Woest te adresseeren, die dan de gekorrigeerde vellen aan U zendt? Ze kan dan op de gekorrigeerde proeven zetten: ‘Aan den heer Funke’ niet waar? Dat ze duplik. proef vraagt, was ook op myn opmerking. Het is noodig om in de korrektie akkoord te gaan. Ook moeten er soms bladzyden uit het vorige aangehaald worden. Wees hartelyk van ons gegroet. tt DD Wilt ge Woest eens opmerkzaam maken op de lettertjes in de hoofden der bladzyden. Daarin zyn onzuivere, en Mies is beschroomd om die te korrigeeren. [12 april 1876 Bericht Franse Max Havelaar in de Nieuwe Rott. Crt.] 12 april 1876 Bericht in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, no. 103. (Knipsel M.M.) Bij den uitgever J. Van der Hoeven alhier zal eene Fransche vertaling¹. van Multatuli's Max Havelaar het licht zien, bewerkt door de heeren mr. A.J. Nieuwenhuis en Henri Crisafulli. 1. vertaling: het geldt hier een co-editie van Van der Hoeven met de parijse uitgever E. Dentu. [april 1876 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels] Medio april 1876 Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De eerste drie woorden in blauw potlood, later toegevoegd. Voor U alleen beste Haspels, 't roert in Indie vreeselyk, en dàt is de hoofdreden van m'n vervloekte préoccupatie. En ook dàt weerhoudt me, telkens van voortgaan met het bedoelde. Dat ik in den niet geheimen brief¹. die voor LeGr.². & V.Z. ook bestemd is, de zaak van revolutie zoo eenvoudig noemde heeft daarom geen bezwaar, {==337==} {>>pagina-aanduiding<<} omdat het al in de kranten genoemd is zonder terughouding. Maar wat my betreft, verhindert die openbaarheid het toetreden van geestverwanten. Dáárom klaag ik over te snellen voortgang in Indie, want daardoor wordt elke aaneensluiting suspect. Ge herinnert u waarop de volledige toetreding van sommigen stuitte. Men schrikt terug voor iets radicaals, iets degelyks. En ik toch wil niets anders dan dàt! De zaak dreigt veel te spoedig uittebersten, en niet zoo als 't moest! Niet ook zoo als 't kòn, als ik me maar voortdurend roeren kon, en niet gedrukt was door de zorg om in leven te blyven, of schuldeischers van my af te houden. Ik ben als iemand die zwemmen moet met op den rug gebonden handen. De ergernis over die onmacht verteert me. Maar... dit mag niet zyn, ik weet het wel. En daarom stryd ik er tegen. Jammer maar dat dit stryden zelf alweer 'n irritatie is die de werkkracht van de ziel in beslag neemt. Meen niet (en deel dit ook de vrienden mee) dat ik iets opgeef! O neen! Maar 't is 'n vervloekte geschiedenis dat ik niet allen precies kan zeggen wat er geschieden moet, zonder hen aftestooten door 't radicale van m'n plannen. Toch is 't voorwenden van iets anders me onmogelyk! Dit zou ik dan ook niet kunnen volhouden. Toch meen ik een middel te weten, waardoor ik zonder iemand afteschrikken, de zaak by den naam zal kunnen noemen. Maar daarvoor ben ik nog niet gereed. M'n leven is 'n aaneenschakeling van moeielykheden. Hoe dit zy, ik moet in Holland wezen, en ik kan niet anders komen dan met 'n Blyspel.- He, vraag eens aan Eshuys of-i voor vele weken reeds, niet 'n brief van my ontvangen heeft. Ik vroeg hem iets dat ik noodig heb by den herdruk van Specialiteiten, en hy antwoordde me niet. Zeker is er dus 'n brief weggeraakt, want hy is altyd zoo welwillend. Of heeft hy myn brief niet ontvangen?- Groet Dirk. In de Rott. stond dat hy zoo goed gespeeld had in de Neven. Och, ik wou zoo graag Juffr. Beersmans zien als Louise. Adieu beste Haspels! tt Dek Waar zyn Juffr. Kruseman's pupillen, discipels, hoe heet het? Wat Uwe hulp aangaat, ik zeg als 't boerenvrouwtje:³. ‘ik dank u meer dan ik kan zeggen!’ {==338==} {>>pagina-aanduiding<<} Ja, als ik by alles ook nog die beroerde gêne van 't dagelyksche voel, dan ben ik heelemaal vernietigd. En wat helpt het of ik nu al m'n blyspel maak, als 't toch niet zóó is dat het Ulieden wat flinks opbrengt? Wees zeker dat de Alberd. Thyms en V. Vlotens het terstond zullen denigreeren! 1. Zie 8 febr. 1876. 2. voor Le Gr.: bedoeld uiteraard Le Gras, oorspr. stond er voor allen. 3. Zie Vorstenschool V.W. VI, blz. 52. [14 april 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 14 april 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke. (M.M.) Met poststempels Wiesbaden 1 14/4 76 en Amsterdam 15 apr 76 en geadresseerd aan WEDHeer G.L. Funke boekhandelaar heerengr. b/d Hartenstr. in Amsterdam W.f. Wilt ge zoo goed zyn, na korrektie van 16 & 17 die hiernevens gaan, nog eens te laten nazien of de Drukkery alles behoorlyk heeft uitgevoerd? Soms letten ze niet op m'n korrektie, of doen't slordig. Dit laatste was 't geval by alles waar ik 'n rood kruisje zette. Ook m'n verzoek omtrent de splitsing van de noot op 256 & 257 hebben ze niet opgemerkt, schoon ik 't in 'n afzonderlyk notaatje had uitgelegd. Zetters hebben vaak de hebbelykheid om 'n blz. te doen eindigen met 'n kompleete alinea, of kompleeten zin, wat juist verkeerd is. De lezer meent dan dat het onderwerp uit is. Juist het afbreken van 'n zin doet dóórlezen op de volgende blz. Iets dergelyks komt voor op blz 269, maar dit zag ikzelf nu eerst. Het is makkelyk goedtemaken. Ik zend u morgen zeer nauwkeurige korrektie van bundel IV. Reeds voor langen tyd had ik die nagezien, doch nu weer, en ik maak ze conform aan bundel III. Als de Drukkery accuraat wil drukken, zal ik niets veranderen. Maar laat ze toch de s en S¹. beter uitzoeken, en... geen onzuivere letters s.v.p. M. zal je apart bedanken, dit geldt niet. Dank voor de moeite met dien Voltaire! M. wacht bericht over de vermoedelyke thuiskomst van de jongeluî. Hebt ge de stukken van Admiraal in ‘Nederland’². gelezen? De geest is zeer welwillend, maar... ik begryp niet alles. Heel hartelyk gegroet tt DD 1. s en S: bedoeld wordt het onderscheid met de duitse schrijfletter s (s) door Multatuli veelal als tweede gebruikt in geval van dubbel-s. 2. Zie bij Medio januari 1876 en de vervolgverwijzingen aldaar. {==339==} {>>pagina-aanduiding<<} [16 april 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke] 16 april 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Wiesbaden Zondagavond Waarde Funke, Hartelyk dank voor uw bezorging van den stoel! Ik zou u eerder geschreven hebben, maar wachtte steeds af, of er ook verandering zou komen in den dag dien de jongelui bepaald hadden thuis te komen van hun uitstapje. Dit schynt echter niet zoo te zyn. Ze trekken dus den 18den in hun huisje, en ik wou u daarom verzoeken den behanger op te dragen den stoel den 19den te laten bezorgen, en er nevensgaand couvertje met kaartje aan te hechten. - Eigenlyk ben ik verlegen u al weer wat te verzoeken. Het is byna misbruik maken van uw welwillendheid, maar u heeft ons werkelyk een groote dienst gedaan. Nogmaal dank! Het adres is: Den heer Pool, P.C. Hooftstraat No 53 bovenhuis. Hoe maakt het 't moedertje van uw kleine familie toch? We hebben in zoo lang niets van haar gehoord. Dek heeft van morgen de 8 eerste vellen van bundel 4 verzonden. die moet u dus reeds hebben. Hoe jammer die vergissing van de drukkery om de blaadjes van de bloemlezing verkeerd te laten volgen! 't Spyt me zoo! Maar 't was dunkt me niet passend geweest, juist in de eerste afl. zoo'n lang verhaal, en dan juist Adèle Pluribus! Dat trof nu ook al heel slecht - 't Spyt me heel erg. Voor de drukkery ook. Het is zoo ontmoedigend zooveel werk te hebben gedaan à pure perte.¹. Wy zien nu met verlangen naar andere proeven uit. Zoo even kreeg dek bericht dat hy overmorgen bezoek krygt van den heer Versluys². uit Groningen - wat hem genoegen doet. Voor plezierreizigers is 't anders nog geen tyd. De magnolia's, heerlyke bloeiende struiken in de curgarten zyn... bevroren. daarom is 't het {==340==} {>>pagina-aanduiding<<} best als de lamp op is. dan leest dek Sophia's reizen van Memel naar Saksen.³. Elf deelen en 100 jaar oud - O ja, u heeft het ons gezonden. 't Was 'n cadeau van Schook.⁴. Sedert leest dek 't voor de tweede maal, en met groote belangstelling. Hy zei laatst dat-i het graag behandelen zou - och, maar eigenlyk neemt hy nooit iets ter hand waarover-i niet veel te zeggen zou hebben, en dat niet belangryk zou worden onder zyn behandeling - 't Is zonde van al wat-i niet-schryft! Hy en ik groeten u en uw vrouwtje recht hartelyk Mimi 1. à pure perte: als zuiver verlies (fr.) 2. J. Versluys, leraar wiskunde, auteur van artikelen in Het Schoolblad. 3. Sophia's reizen (etc.): J.T. Hermes: Sophia's reis van Memel naar Saxen. Amsterdam, 1779. 5 dln. (Vertaling van de oorspr. duitse uitgave uit 1774-76). Zie V.W. VII, blz. 48. 4. Mr. W.F. Schook, redacteur van verschillende friese couranten, zie VW. X, blz. 746. [18 april 1876 Bezoek J. Versluys] 18 april 1876 Bezoek van J. Versluys aan Multatuli en Mimi te Wiesbaden. [24 april 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke] 24 april 1876 Brief van Mimi aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (⅔) beschreven. (M.M.) Wiesbaden 24 April 76 Waarde Funke. Uw dikke brief - dik van het zoo noodige lieve aardsche slyk! - is al sinds vele dagen in ons bezit, maar voortdurende uitgangen ('n gevolg van 't bezoek van den heer Versluys) hielden my van 't beantwoorden af. Nu zyn wy echter weer teruggekeerd tot onze stille huiselykheid. - Dek was al deze dagen nog al opgewekt - en opgeruimd ook. Ik begryp wel dat u nog veel meer over zyn niet-schryven zoudt kunnen zeggen, maar wat baat het? 't Moet van hem zelf uitgaan, van binnen, dat is het eenige. Aansporingen van buiten komen er zoovelen, en zoo velerlei! Voor bundel V zal hy bytyds zorgen. Bundel IV is eigenlyk gereed, die moet hy nog maar eens doorlezen. Van myn zusje heb ik nog niets gehoord, ik denk of dat ze niet op hun tyd thuis zyn gekomen, of dat ze nog geen lust in schryven hebben, dat ook mogelyk is - Wat uw keus aangaat, ben ik overigens wel zeker dat die goed geweest is. Van vel 4 hebben wy al proef gehad, hiervan heeft dek voor 't eerst revisie gevraagd om een grieks woord, waarvoor hy bang {==341==} {>>pagina-aanduiding<<} was. De proeven zyn zoo netjes, er zyn wezenlyk heel weinig drukfouten in. jammer dat dek dat proeven corrigeeren niet aan my durft overlaten, maar dat schynt hy niet te kunnen. altyd wil hy 't zelf nazien, en altyd vind hy nog wat te veranderen. Ik zeg dit, om dat 't me zoo spyt hem van zyn tyd te rooven. 't Zou beter passen als ik zỳn proeven nazag. Maar hy is zóó, zóó, zóó accuraat! Myn hartelyke groeten aan uw vrouwtje, en alles goeds!¹. Hoe goed het uit sommige oogpunten ook is dat het lot u en niet ons zoo'n tafeltje rond heeft gegeven, toch - toch - ben ik wel 'n beetje jaloers, en ik zou haast wel nòg meer verdriet en zorgen willen kennen, om ook nòg meer vreugd te smaken. Nogmaals hartelyk dank, waarde heer Funke, en met 'n handdruk van dek en my Uw zeer toegenegen Mimi 1. Op 20 mei 1876 zou mevr. Funke van een dochter bevallen. [24 april 1876 Brief van Multatuli aan de Redaktie van de Amstelbode] 24 april 1876 Brief van Multatuli aan de Redaktie van de Amstelbode. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Amstelb. 14 Ingezonden¹. Wiesbaden 24 April 1876 Aan de Redaktie van de Amstelbode te Amsterdam Weledele Heeren! Reeds sedert geruime tyd hadt Ge de goedheid my geregeld een Ex van Uw blad te doen toekomen. Ik stel deze vriendelykheid op hoogen prys, en mag niet langer uitstellen U daarvoor m'n oprechten dank te betuigen. Ook is 't hier de plaats, hulde te brengen aan den flinken geest die, naar myn inzien, de meesten Uwer artikels kenmerkt. Nu weer, byv. in 't laatste nummer! Precies, dat jongetje Alfonso². {==342==} {>>pagina-aanduiding<<} is 'n draadpop in de handen der klerikalen, die wel raad zullen weten met z'n karakter en denkvermogen! Waar konkordaat, Syllabus en traditie te-kort schieten, zal more majorum³. de alkoof te-hulp worden geroepen, en dat middel werkte altyd probaat. Maar 't is de vraag of men den tyd hebben zal hem te bederven (voor 't geval dat-i niet reeds bedorven is) daar Spanje veroordeeld is tot eeuwenlange beroering. Politisch liberalismus (wel te onderscheiden van Liberalismus tout Court) kan niet bestaan in landen waar men in de open lucht leeft, en ook elders zal 't weldra z'n tyd gehad hebben. Engeland gaat hard achteruit. Ook Uw beschouwingen omtrent den zotteklap over Egypte komen my zeer gegrond voor. Zoo'n stuk, byv. als waarop 't Nieuws v.d. Dag z'n lezers onthaalde, is kurieus van... tegenzinnigheid d.i. onzin. Wanneer zulk geschryf betaalde reklame is, wordt de Khedive⁴. gefopt voor z'n honorarium. Maar ik geloof niet dat De Veer dit doet. Hoogstens verdenk ik hem van 't vertalen der reklames die hy in deze of gene fransche courant vond, en die hy overnam zonder te weten dat-i meewerkte aan 't beoogd prepareeren van 'n nieuwe leening. Wie nu op zùlke praatjes z'n geld stort, verdient bedrogen te worden. Helpt eens kyken of niet by de negotiatie die ik voorzie, Frankryk zich in frases die tot niets verbinden, zal opwerpen als (vermeenden) borg? Nu, daarover ware veel te zeggen, en ik wou alleen bedanken voor het toezenden van Uw blad. Dit doe ik dus, en punctum,⁵. want ik heb 't heel druk! Na beleefde groete met alle achting UWEDDWDienaar DouwesDekker Tot m'n spyt ben ik 't ditmaal niet eens met het stuk van Joh. ‘Bevoordeel bij voorkeur Stad- en Landgenooten.’ Men moet niemand bevoordeelen dan zichzelf. Dit is m.i. het principe van gezonde industrie & trafiek. De holl. winkeliers hebben slechts te zorgen dat men by hen beter te-recht kan dan by vreemdelingen. Overigens, hoe minder tusschenpersonen in den Handel, hoe gewenschter. Wanneer de buitenl. leveranciers slechte waar leveren, van wie ontvangen dan onze 2e hands menschen hun goederen? Juist het verdringen van dien 2e handsstand zou dáárom nuttig werken, omdat men dan in Holland gedwongen zou worden zelf iets te maken. De makkelykheid om als kramer, venter, winkelier, aan {==343==} {>>pagina-aanduiding<<} den kost te komen, heeft onze natie zeer laag doen vallen. Op zeer weinig dingen na (die meestal afhangen van den bodem des lands⁶., en welker produktie dus niet verplaatst worden kàn) heeft men in Holland verleerd z'n handen te gebruiken. Een natie van marskramers staat lager dan 'n natie van arbeiders. 't Vraagstuk is niet alleen industrieel, 't is tevens psychologisch en politisch! Honderd werkluî zullen ten allen tyde 100 winkelbedienden op de vlucht jagen. De voordeelen van den Handel in de 16, 17 & 18 eeuw dragen wrange vruchten! Maakt eens 'n lystje van de artikels die in de Kalverstraat te koop liggen, en vraagt u af: welk gedeelte daarvan in Holland gemaakt wordt? Het antwoord is treurig! 1. In ander handschrift. 2. Alfonso: Alfonso XII (1857-1885), in 1874 tot Koning van Spanje uitgeroepen. 3. more majorum: naar voorouderlijke zeden (lat.) 4. Khedive: titel van de onderkoning van Egypte. 5. punctum: punt uit (lat.) 6. Oorspr. volgde hier: dus niet verplaatst. [30 april 1876 Brief van Multatuli aan F.C. Günst] 30 april 1876 Brief van Multatuli aan F.C. Günst. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-7 beschreven. (M.M.) Wiesbaden, 30 April 1876 Waarde Gunst!¹. Wel, dat was 'n ware verrassing! Hoe had ik kunnen voorzien dat ik op m'n briefjen aan den ‘Amstelbode’ den groet zou terug ontvangen van uw lieve beste vrouw! Ik heb altyd zulke aangename herinneringen aan haar bewaard. Doe, asjeblieft myn zeer vriendelyke groete aan HED terug. En... al vyf günstige spruiten! 't Zou onbeleefd zyn, te zeggen dat wy oud worden. Nu dan: ik word oud. Dat merk ik aan die spruiten en aan alles. Ja, {==344==} {>>pagina-aanduiding<<} vooral aan mezelf. Wat maar niet met me lukken wil, is 't eerwaardig grys worden. Van niet te naby gezien, zyn m'n haren (op den knevel na, die toch 20 jaar jonger is) nog altyd blond.- Omnia fausta². met Uw blad, dat m.i. besten aanleg heeft. Ik hoop van harte dat ge 't weldra zult kunnen uitbreiden, en dat het, ook financieel, vruchten afwerpt. Ik raad u aan, 'n rubriek ‘korrespondentie’ te openen, iets vraagbaakachtigs, iets als de Briefkasten³. die ik in 't bygaand blaadje rood aanstreep. Maak die rubriek pikant door zelf vragen te opperen. En ('n 2e raad) wat dunkt U van 'n (maandelyksche?) Rundschau³. in den geest van 't (ook hierbygaande) blauw aangehaalde? Zoo iets ontbreekt in Holland. Ik wou zoo graag dat het goed ging met uw blad. Ge hebt toch al veel gewurmd, en veel tegenspoed gehad! Ik weet wat tobben is! - En nu Uw vraag.⁴. Ik vrees dat m'n beschouwinkje wat slordig gestyleerd is, en zeker is 't onvolledig. Goed, neem er uit over wat U ter-zake dienende voorkomt, maar maak den zinbouw in orde, als die misschien gebrekkig is, want in zulke briefjes vermei ik me wel eens in slordighedens. (Zoo'n s mag je laten staan, hoor!) Wat de onvolledigheid aangaat, zonder te beweren dat ik nu de zaak à fond behandel, moogt ge, des verkiezende, de volgende opmerkingen nog tusschenvoegen, ofte wel geschiktelyk aanlappen (altyd: si tanti est⁵.... of sit. Dit weet ik niet meer.) Het staat immers den Hollanders en alle andere Natien vry, hun fabrikaat zoo fraai, begeerlijk, bruikbaar, deugdzaam en... pryswaardig te maken, dat Paryzenaars & Irokezen zich genoopt voelen, zich in de Kalverstraat van 't noodige te komen voorzien, met verwaarlozing der belangen van alle fransche of roodhuidige tusschenpersonen’ (of zoo iets, naar uw goeddunken). En: Het is opmerkelyk hoe vaak 't zoogenaamd (d.i. kwasi-staatkundig) liberalismus, nogal heel ver staat van ware vryzinnigheid. Dit houd ik voor een der gevolgen van de grondwettiglyk opgedrongen hebbelykheid om 't wysgeerig-ware intekrimpen en te verkwanselen naar de eischjes van de⁶. politiekery. Ik beweer hierom juist niet dat in dit geval de politisch-liberalen op de hand van uw medewerker Joh wezen zullen... Wie weet? Zyn niet de meesten onzer volksvertegenwoordigers {==345==} {>>pagina-aanduiding<<} op 't kussen gebracht juist door de klasse van menschen wier belang het beschermen van den tweedehands-handel meebrengt?... nu dan, al bestaat de verwarring van denkbeelden, die ik bedoel, in deze byzondere kwestie niet, toch hebben we aan den invloed der staatkundery van den dag, het schromelyk verloren gaan van de beteekenis der woorden in 't algemeen te wyten. Men verbeeldt zich liberaal te zyn door 't loochenen der wonderkracht van 't Lourdesche water, door 't wyden van standbeelden aan iemand die voor zoo byzonder liberaal doorging, en toch rilt men van afschuw zoodra iemand de waarlyk vryzinnige meening verkondigt dat het ieder moet vrystaan, zich van 't benoodigde of gewenschte te voorzien op de markt waar hy 't best te-recht kan. ‘Maar, zegt men, die parysche huizen leveren slecht goedje!’ 1. Wanneer dàt het middel is om koopers te lokken, staat het hun tweedehands-konkurrenten in de Kalverstraat volkomen vry denzelfden maatregel toetepassen. Sommigen beweren dat dit reeds nu en dan geschied is. Welnu, heeft het geen goede vrucht gedragen? Waarom dan gevreesd dat buitenlandsche leveranciers wèl zyde zullen spinnen by zoo'n manier van handelen? Andere beroepen zich op de ‘lasten waaronder onze winkeliers gebukt gaan’. Eilieve, ook de koopers, de konsumenten, dragen zware lasten, en zyn juist daarom genoodzaakt en gerechtigd zich op de goedkoopste wys van 't noodige te voorzien. 2. De bewering voorts dat de konsument even goedkoop te recht kan by binnenlandsche winkeliers als by buitenlandsche fabrikanten (of hoogerhandshandelaars) komt me vreemd voor. Uit welke baten heeft dan tot-nog-toe zoo'n winkelier die ‘hooge lasten’ weten optebrengen? Ik meende dat hy die trok uit de winsten welke hy zich door de konsumenten betalen liet. Hoe anders? En nog iets. Zal de nederlandsche detailhandelaar zyn eigen benoodigdheden by z'n buurman koopen, wanneer hy zich voordeeliger op vreemde markt kan voorzien? Zeker niet! Met welk recht neemt hy 't dan anderen kwalyk, dat ze liever weinig betalen dan veel? Ten-slotte: dat de sedert eenigen tyd ingevoerde methode leiden zal tot onmiddelyk⁷. verkeer tusschen voortbrengers en gebruikers houd ik voor gewis. Dat hieruit ten-laatste het geheel of {==346==} {>>pagina-aanduiding<<} gedeeltelyk verdwynen van den tweede- of derdehandshandel zal voortvloeien, is te veronderstellen. En dit vooruitzicht moet welkom zyn aan ieder die, geplaatst op eenigszins hooger standpunt dan 't al te gewone rechtstreeksch eigen belang aanwyst - 'n beetje verder ziet dan z'n toonbank breed is. 3. Wat my betreft, lang voor de industrieelen, en trafikanten te Parys die thans de europesche postery in beweging zetten met hun stalen, brieven, fotografien en reklaam-artikelen, had ik dezen ommekeer in den handel met genoegen voorzien. Droogstoppel vond in ‘Sjaalmans pak’ tot z'n groote ergernis 'n opstel ‘Over tusschenpersonen in den Handel.’ De lezer kan zich overtuigd houden dat de thans aangevangen beweging van zeer wyde strekking wezen zal. Ze brengt ons o.a. een stap nader aan de zoo gewenschte afschaffing der domme, onzedelyke, finantieel-schadelyke Inkomende Rechten! Het historia docet⁸. van de zaak, is - ik herhaal dit - dat kramers en winkeliers zich zullen moeten verhoogen tot uitvinders, toepassers, voortbrengers, tot werklieden. De mensheid zal er mee gebaat zyn! Men ziet hier alweer hoe de lieve goeie natuur der dingen, hoe onbewust dan ook, heel aardig zorgt voor ontwikkeling. 4. Misschien brengt ze 't nog eenmaal zoo ver dat er eens 'n Hollander geboren wordt, die 'n pryswaardig horlogie kan vervaardigen⁹., of 'n verkoopbaar lapje zyde. Misschien brengen wy 't tot 'n lucifertje dat z'n geld waard is! Zou dat niet 'n ongehoorde vooruitgang wezen? Nu voor alsdan voteer ik 'n standbeeld voor den eersten franschen industrieel, die door z'n handelswys ons tot dat ‘handen uit de mouw steken’ zal gedwongen hebben. - Ja, dat of zoo iets. Maar zet er svp. by, dat het uit brieven van Mult. geextraheerd is. Dan ben ik beter verantwoord over de inkleeding. Ik ben niet aufgelegt¹⁰. om stipter te werken. Wees met Uw lieve vrouw hartelyk gegroet van tt DD Waarom zeg je Waarde Heer? Dat 's gek. Hoe vaart de heer Schryver? 1. Gedeelten van deze brief hebben als kopij gediend voor de door Günst geredigeerde Amstelbode, getuige aanwijzingen in de linkermarge omtrent op te nemen fragmenten (1-4 en ‘einde’). Exemplaren van deze jaargang van de Amstelbode zijn niet teruggevonden. 2. omnia fausta: alle voorspoed (lat.) 3. In duitse schrijfletters. 3. In duitse schrijfletters. 4. Kennelijk had Günst Multatuli verzocht het naschrift van diens brief van 24 april 1876 te mogen publiceren; vgl. brief aan Funke van 8 mei 1876. 5. si tanti est/sit: indien de moeite waard (lat.) 6. van de: oorspr. stond er der. 7. onmiddelyk: kennelijk verschrijving. 8. historia docet: de geschiedenis leert; hier: moraal (lat.) 9. kan vervaardigen: oorspr. stonden deze woorden op het eind van de zin. 10. aufgelegt: in duitse schrijfletters, in de stemming (du.) [2 mei 1876 Brief van Multatuli aan K.Th. Wenzelburger] *2 mei 1876 Brief van Multatuli aan K.Th. Wenzelburger. Afschrift van onbekende hand op 4 bloknootvellen, waarvan blz. 1-3 en 4 (¾) beschreven. (M.M.) {==347==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 2 Mei 1876 Zeer geachte Heer! Vriendelyk dank voor Uwe mededeeling. Ja, ik had er iets van gehoord, en myne vrouw heeft meermalen in de ‘Gegenwart’ naar Uw stuk gezocht (nam. in de Kursal, waar de meeste Eur. tydschriften liggen.) Het zou my groot genoegen doen, indien Ge slagen mocht in Uw plan om de geheele ‘Vorstenschool’ in 't Duitsch te doen verschynen. Me dunkt het moet ook m'n Uitgever aangenaam zyn. Ten overvloede zal ik het hem vragen. Ik beschouw het als voordeelig voor hem, en zéker is het dit voor my. De heer Stromer, de vertaler van den Havelaar, verstaat waarlyk 't hollandsch niet! De daarvoor aan te voeren voorbeelden zijn grappig. (‘dat by ons de Heer gediend wordt’ = dass der Herr (nam. de jonge Stern) bei uns speisen kan. etc etc etc. Wat moet ‘de Heer’ wel zeggen van zoo'n vertaling! Nu dan, ik heb me daarover by hem beklaagd. Tevens en voornamelyk over 't (myns inziens onoordeelkundig) verkorten van den Havelaar, waardoor ik beweer in 'n verkeerd daglicht te zyn geplaatst vis-à-vis¹. het Duitsche publiek. Ik schreef hem, dat ik genoodzaakt wezen zou te protesteeren 1o tegen den onzin, die hy me hier en daar in den mond legt. 2o tegen het knotten, snoeien, verstümmeln². van m'n werk. Dit laatste doet hy op twee manieren, zoowel, namelyk, door het weglaten van sommige uitdrukkingen, waardoor strekking en pointe verloren gaat, als door het supprimeren van vele redeneeringen en episoden. Het eerste schaadt me slechts litterarisch, het andere benadeelt me in m'n standpunt als denker, mensch en publiek persoon. Hy antwoordde: ‘dat hy moest te rade gaan met {==348==} {>>pagina-aanduiding<<} den smaak van het duitsche publiek.’ Als voorbeeld dan van de wys waarop hy meent dien smaak te moeten ontzien, haal ik maar aan, dat Droogstoppel niet mag zeggen: ‘Nederland is Nederland gebleven omdat onze Oudelui op hun zaken pasten en 't ware Geloof hadden. Dàt is de zaak!’ doch slechts ‘Niederland ist Niederland geblieben.’ Geen woord meer! Zulke voorbeelden kan ik by dozynen aanvoeren. En weglatingen van meer uitgebreidheid! De vertelling van den Japanschen Steenhouwer heeft geen genade gevonden in zyn oogen. De beide liederen van Saïdjah heeft hy tot minder dan de helft verkort, etc etc. Welnu, dit alles slechts van litterarischen aard zynde, is my eenigszins meer³. onverschillig, want aan schryvery, als zoodanig, hecht ik niet veel. Maar z'n castreeren van den wezenlyken inhoud des Havelaars! Het weglaten van politieke beschouwingen die den lezer moeten voorbereiden om Havelaar's handelwys op 't slot van het boek, te begrypen en te billyken - dit grieft my meer! Myn handelwys te Lebak, niet volledig toegelicht, moet den lezer hyper-excentrisch = dwaas, en dus afkeurenswaardig toeschynen! Bovendien, kan de zelfverheffende toon van het werk alleen gewettigd voorkomen aan iemand die van den algemeenen toestand zooveel weet, als ik in de voorafgaande Hoofdstukken heb getracht te schetsen. Ik zelf wees daartoe den weg, door die uitweiding over de breedte, waarmede Walter Scott z'n werken opzette (bl. 183, uitg. 1875). Het spreekt dus vanzelf dat het weglaten van zulke voorbereiding 't gansche boek bederft. De heer Stromer, bevreesd voor het publiceeren van z'n al te gekke blunders (pantalon = ‘pantoffel’ witte mieren (Termiten) = ‘Schweinsnieren’⁴. etc. etc) beloofde my - op myn voorstel - dat hy zelf iets over z'n vertaling zou meedeelen. Ik had hem namelyk de opmerking gemaakt dat 'n Amende honorable⁵. van zyn kant, minder stuitend wezen zou, dan wanneer ik hem als traduttore traditore⁶. ten-toon stelde. Maar zie, voor eenige weken zond hy my een Exr van 't Berliner Fremdenblatt, waarin hy (op zonderlinge wys!) de hollandsche litteratuur bespreekt, en beiläufig⁷. vertelt dat hy den Havelaar wat bekort heeft. (N.B. byna de helft!) ‘De Hollandsche schryvers zyn zoo lankdradig’ zegt hy. {==349==} {>>pagina-aanduiding<<} Goed, maar waarom ze dan te vertalen? En voegde hém die inkrimping, hem die zoo duidelyke blyken geeft, het hollandsch niet te verstaan? (‘of’ is by hem: ‘über.’ ‘Ofschoon’ (hoewel, quoique) = ‘schon’⁷. etc. Bedenk eens welken invloed dit heeft op den logischen gedachtenloop in zinbouw of dialoog! En iemand dien dit niet stuitte, matigt zich het bekorten van m'n werk aan! Het hinderde hem niet, 't woord ‘neussnuiten’ te vertalen met ‘neugierig sein’.⁷. Och 't is zoo verdrietig! Wat moet de duitsche lezer wel van me denken?) Sedert lang reeds is Dr. Robert Nast (vroeger te Tharandt by Dresden, nu te London) bezig met eene vertaling van den M.H. Maar 't zal de vraag zyn, of hy - vooral na de depreciatie door Stromer! - 'n uitgever vinden zal? Ik ben zoo vry U die Berliner Zeitung ter inzage aan te bieden. Misschien interesseert het U, om de zotte praatjes die men Stromer over holl. letterkunde op de mouw gespeld heeft. Wie levert toch zulke onwaarheden? In fransche tydschriften gaat het niet beter. Met het grootste genoegen hoop ik U in de volgende maand hier te zien. Mag ik zoo vry zyn, U te verzoeken my, als 't kan, 'n paar dagen vooruit van Uw komst kennis te geven? Het zou me leed doen toevallig niet te huis te zyn. Ik geef myzelf vergunning, U in 't hollandsch te antwoorden, daar gy myn taal zooveel beter schryft dan ik de Uwe. Het duitsch vermoeit my vreeselyk. Na vriendelyke groete noem ik my met alle hoogachting UEdDWDienaar Douwes Dekker Wilt ge zoo goed zyn me die berliner fremdenzeitung terug te zenden? Ik wil die aan Dr. Nast ter lezing geven. Ook hy is verontwaardigd over Stromers knoeiwerk. 1. vis-à-vis: tegenover (fr.) 2. verstümmeln: verminken (du.) 3. meer: de kopiist schrijft: weer (?) of meer. 4. In duitse schrijfletters, varkensnieren (du.) 5. amende honorable: eervolle boetedoening (fr.) 6. traduttore traditore: een vertaler is een verrader (it.) 7. In duitse schrijfletters, in het voorbijgaan (du.) 7. In duitse schrijfletters, in het voorbijgaan (du.) 7. In duitse schrijfletters, in het voorbijgaan (du.) [3 mei 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 3 mei 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee enkele velletjes postpapier dubbel gevouwen, waarvan blz. 1-7 beschreven. (M.M.) {==350==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 3 Mei 76 Waarde funke! Ik zend ditmaal de revisie van vel 5 der Bloemlezing niet aan Woest maar aan U, om te beslissen in 'n kwestie over de opschriften boven de blz. en trillyn,¹. van de stukken die boven-aan beginnen. Ik vind die verdubbeling van opschrift een misstand, en betreur het dat ik 't niet in de reeds verschenen vellen opgemerkt heb. De vraag is nu of ge beter vindt van-nu-af dit te veranderen, of om de gelykmatigheid, daarmee voort te gaan? En nu de titel van de ‘Bloemlezing.’ Als die ‘Bloemen’ wordt, zou 't woordje ‘door’ niet kloppen en zou, (heel smakeloos en gemaniereerd dan) moeten worden aangevuld door: ‘gegaard’ ‘by-eengebonden’ ‘verzameld’ ‘tot 'n tuiltje aaneengeschreven’ &c&c&c door Heloïse Dit nu komt ons leelyk voor. Na 't gewone woord: ‘Bloemlezing’ kan ‘door Heloïse’ zonder verdere soep volgen. (nam: de lezing, uitlezing, is door H geschied) en daarom stellen wy u voor, de titel heel gewoon ‘Bloemlezing’ te laten blyven. Het distinctief er van wordt toch voldoende aangeduid door de woorden ‘Multatuli’ & ‘Heloïse’. (Hm, ik zie dat ze ook in haar voorberichtje de fout gemaakt heeft 'n ‘lezing’ te ‘garen’. Dit kan nièt, en wordt nu gekorrigeerd. - Wat overigens den titel aangaat, ik weet heel goed dat ‘Multatuli's werken’ een modieuse uitdrukking is, maar ze is behebt met 'n duitsche winkelklank (als billyk, en Dame in den vokatief). Deftiger en hollandscher is: ‘Werken van Multatuli.’- Toen de eerste bloemlezing by d'Ablaing verscheen, wilde hy 't in 'n bui van poëtiekery (valsche) noemen: ‘Tuiltje geplukt uit Multatuli's gaarde.’ {==351==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==352==} {>>pagina-aanduiding<<} 't Lykt er niets naar dat ik nu Uw voorstel dáármee vergelyk. Ik haal 't maar aan om U te doen vatten wat ik tegen: ‘Bloemen’ (nam. op den titel) en: ‘M's Werken’ heb.- Ons voorstel is nu dat ge den bundel noemt, of: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} maar in beide gevallen zou 'n eenigszins andere lettersoort (groot en mager?) dunkt me beter staan, iets in deze manier: (unmassgeblich,². natuurlyk)³. En dan, meen ik, op den titel de leestekens weglaten op 't streepje na tusschen ‘Amsterdam’ en ‘G.L. Funke’. Dit weglaten zie ik ook op de hedendaagsche fransche boeken, en 't staat goed, nam: lapidair. Dàt is dan ook de bedoeling. Maar alles onder uw goeddunken. Woest drukt mooi. Wees hartelyk gegroet tt DD Onze kleine Fredi vindt den stoel ‘beeldig’.⁴. Zóó schryft ze. Als ge myn voorstel aanneemt wordt de fransche titel:⁵. MULTATULI bloemlezing 1. trillyn: golflijntje onder de koptitel op elke bladzij. 2. unmassgeblich: vrijblijvend (du.) 3. Zie voor het vervolg de afbeelding op blz. 351. 4. Zie brief van 5 april 1876 van Multatuli aan Funke. 5. fransche titel: de korte titelweergave op de pagina voorafgaande aan de titelpagina. [6 mei 1876 Briefkaart van Multatuli aan H. de Raaf] 6 mei 1876 Briefkaart van Multatuli aan H. de Raaf. (M.M.) Met poststempels Wiesbaden 1 6/5 76 en Veendam 8 mei 76 en geadresseerd aan WED Heer H. de Raaf Onderwyzer in Meeden Holland. {==353==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden, 6 Mei 76 Zeer Geachte Heer! De heer Versluys te Groningen (die my onlangs verheugde met 'n bezoek) deed me kennis maken met Uw schoon stuk in den Schoolbode ‘E e A o Z. & Z.O.’¹. Ik voel behoefte U daarover 'n woordje van dank te schryven. Vooral dáárom was me uw stuk zoo aangenaam, wyl ge U op hooger standpunt plaatst, dan wel eens in paedagogische verhandelingen 't geval is. Dikwyls namelyk heerst 'n zeker iets voor, dat ik byna 't ambachtelyke van 't vak noemen zou. Tot onderwyzen en opvoeden (gedeeltelyk identisch!) is in hooge maat ‘wysbegeerte’ noodig. Hiervan is uit den aard der zaak weinig te vinden in ‘Onderwyswetten.’ Juist 'n reden misschien waarom al die wetten eenmaal zullen moeten vervallen. Noch Jezus noch Aristoteles hadden akten van toelating! Wees zeer vriendelyk en hoogachtend gegroet van Douwes Dekker hierby erfzonde!². 1. Een en ander over zedelijkheid en zedelijke opvoeding; zie Begin april 1876. 2. Vertikaal in de rechtermarge geschreven. Het is onduidelijk waar deze woorden naar verwijzen. [6 mei 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 6 mei 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) {==354==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 6 Mei 1876 Waarde funke! Vergeef me dat ik U moeite veroorzaak, en begryp SvP. goed wat ik schryf. Ik bereken dat er, nu wegens dat gemorrel over vel 6 der Bloemlezing, geen haast is met vel 7. Jazelfs is 't beter als Woest dat vel 7 'n dag later krygt als de bereddering over vel 6 voorby is. Dáárom zend ik nu eens dat vel 7¹. aan U, om even intezien, en my te verantwoorden, want het denkbeeld dat ik onnoodig². last veroorzaak, is me heel onaangenaam. Zie, dit bedoelde ik in m'n brief van gister. Na 'n korrektie als die welke nu in vel 7¹. geschied is, kan ik niet meer zien, of liever niet meer oordeelen. By 't weer en weer nazien wordt alles my 'n vervelende deun (dit is 't toch al) en ik zou de grootste bêtises van mezelf over 't hoofd zien. Dáártoe heb ik noodig 'n nieuwe proef³., en 'n paar dagen wachtens. Meen niet dat ik wat nu de vele korrektien in 7 betreft, over de Drukkery klaag. Al zyn er nu in dat fransch wat meer foutjes dan wel behoeven zou, dit is uitzondering, en ik begryp dit best. Het hollandsch is gewoonlyk veel beter, en 't korrigeeren van zulke eenvoudige dingen is niet zeer lastig op zich zelf. Maar 't maakt de marge vol en bederft m'n oog &c. De heele zaak komt hierop neer dat ik verzoek dat ze myn korrekties werkelyk uitvoeren, en dat ik geen ergernis heb over onwil of ambachtelyke betwetery. Als dit in orde is, blyf ik er by dat ik heel graag den Heer Woest wil rekommandeeren voor Mill. Studien, precies 'n druk als deze bloemlezing. Meen niet dat ik pleizier heb in vitten. Ik doe alles uit bestwil. Als ze dàt maar eerst weten zal 't wel goedgaan. Lees je de stukken van Admiraal⁴. over my⁵. in den Nederland? - Zeg me eens asjeblieft, hoe moet ik doen om voor rekening van Mieske's broer Albert⁶. in⁷. Japan, boeken te bestellen? Hy is best voor z'n geld, daarin zit de moeielykheid niet. Maar gy doet immers geen kleinhandel? En kan ik er op rekenen dat 'n ander den weg weet om pr mail te verzenden zoo dat het arriveert? Albert (zoo heet hy) schreef dat-i al m'n Ideen (ik gis: al m'n werken) besteld en ontvangen heeft. Z'n agent (of vriend, by wien hy meen ik ook z'n geld heeft) is zekere Mr van der Tak. (a costi?)⁸. Hebt gy aan zekeren v.d. Tak... neen, ge levert niet aan partikulieren.- {==355==} {>>pagina-aanduiding<<} Toen Mimi aan Albert had geschreven over ‘Vosmaer's Vogels’ en d.g. schreef hy: ‘Waarom zendt jelui me dat niet, en alles wat er, Dek betreffende, uitkomt. Ik wil 't immers graag betalen!’ &c Het komt telkens voor dat we iets aan Albert wilden gezonden hebben, maar ik weet niet hoe? Hartelyk gegroet tt DD We hebben ± fl 1000. ontvangen van 'n erfenisje. Ik heb van Bolle besteld en gekregen de opschriften en uith. b.⁹. van v L & T Gouw. Zeer mooi! Schande dat zoo'n werk au rabais¹⁰. verkocht wordt. 1. 7: oorspr. stond er 6. 2. onnoodig: later toegevoegd. 1. 7: oorspr. stond er 6. 3. proef: oorspr. stond er vel. 4. Nl. in Nederland, zie bij Medio januari 1876 en de vervolgverwijzingen aldaar. 5. over my: later toegevoegd. 6. Johan Albrecht Hamminck Schepel ('s-Gravenhage 15 maart 1843 - Zutphen 11 augustus 1901), adelborst 3e kl. 1857-1861, leraar in de USA, klerk agentschap Ned. Handel-Mij. te Yokohama 1869, leraar te Nagoshima 1871, leraar Athénée Royal te Mons 1884. Roepnaam: Albert. 7. in: oorspr. stond er te. 8. a costi: ten uwent (it.) 9. Jacob van Lennep en Johannes ter Gouw, De uithangteekens, in verband met geschiedenis en volksleven beschouwd. Amsterdam 1868, 2dln. 10. au rabais: afgeprijsd (fr.) [8 mei 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 8 mei 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 3 en de onderste helft van 2 beschreven. (M.M.) Wiesbaden 8 Mei 1876 Waarde funke, ik ontvang daar den Amstelbode,¹. waarin een uitval tegen de Veer van my. Dit spyt me zeer, niet om hem natuurlyk, maar omdat het Uw². blad is. En toch heeft de redaktie ‘Amstelbode’ geen schuld. De fout ligt aan 'n verzuim van my. Dit was aldus: Zonder toen de redaktie van dat (vry wel geschreven) blaadje te kennen, bedankte ik voor de vriendelykheid waarmee ze 't my sints vele weken al geregeld toezonden. In den brief waarin ik dit deed, zei ik een en ander over 'n paar daarin voorkomende artikels, o.a. en voornamelyk over de bestelling door partikulieren van goederen uit Parys. Hierop ontving ik 'n verzoek van den redakteur (dien ik toen bleek zeer goed te kennen) of hy e.e.a. uit m'n brief mocht laten {==356==} {>>pagina-aanduiding<<} drukken? Ik, alleen denkende aan die hollandsche bestellingen te Parys, antwoordde toestemmend, en voegde zelfs nog 'n paar woordjes er by. Ge zult dit te lezen krygen in 'n volgend nummer, en dan begrypen dat ik dien aanval tegen De Veer, als ook de paar regels over Alfonso vergeten was, want m'n bewering dat 'n partikulier wèl uit Parys mag bestellen (als-i er voordeel in ziet!) was hoofdzaak. En nu kryg ik daar 't nummer van gister, en ben verdrietig er over. Want ik vind het onkiesch³. een blad aantevallen dat het Uwe is, en heb dan ook, hoe ook soms door De Veer geprovoceerd, dit altyd vermeden. Om hèm geef ik niets, maar aan U vraag ik verschooning. De redakteur Amstelbode kan 't niet helpen. Hy heeft behoorlyk verlof gevraagd! Dat ik nu ook dááraan niet dacht! Wilt ge my S.v.P. een Exr leidsche Studenten almanak zenden waarin 't stukje van (Franssen van de Putte?) Romeo.⁴. Het moet zeer schoon zyn. Men zegt dat in den Spectator, en ook Loffelt schryft het my. Hart gegroet tt Dek Mimi moet naar Brussel, om daar 'n schuld te regelen van 10 jaar oud. Dit is geen eerlykheid tout court⁵. maar men heeft daar koffers van my, waarin o. a brieven en papieren. 1. Het betreffende nummer van de Amstelbode is niet teruggevonden, maar voor de bijdrage van Multatuli zie zijn brief van 24 april 1876 aan de Amstelbode. 2. Het aangevallen artikel van De Veer had in het Nieuws van den dag gestaan. 3. onkiesch: oorspr. stond er bar. 4. Romeo: in de Almanak van het Leidsche Studentencorps voor 1876, blz. 145-253. 5. tout court: zonder meer (fr.) [8 mei 1876 Brief van Multatuli aan F.C. Günst] 8 mei 1876 Brief van Multatuli aan F.C. Günst. Enkel velletje postpapier, dubbelgevouwen, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) In de lengterichting op blz. 4 een notitie, niet van Multatuli: Douwes Dekker Wiesbaden 14/5 76 8/5 76. Wbaden 8 Mei 76 Waarde Gunst! Nou, verbeelje, toen ik zei: ‘druk maar op!’ dacht ik niet aan die passage over De Veer, ik dacht alleen aan de winkelhistorie. Ik keek mal, toen ik dien uitval tegen 't ‘Nieuws’ gedrukt zag, omdat ik die passage uit m'n brief vergeten had. Maar dit kondt gy niet weten. Het bezwaart my een beetje, niet om De Veer (dien ik niet hoog stel) maar om Funke wiens courant het is, en die my altyd best behandeld heeft. En hy zendt me 't ‘Nieuws’ {==357==} {>>pagina-aanduiding<<} nogal present. In zoo'n verhouding is 't van my niet delikaat z'n blad of h.redaktr aantevallen. Maar, nog-eens, dit wist gy niet! Dat door U gelegd Smirnasch tapyt is goed! Het kleedt! He, wat is de bedoeling van 't zenden van een ‘Advertentieblad’. Is dat 'n byblad van Uw Amstelbode? Ik dacht eerst dat er iets, my betreffende, in stond. Wanneer ik in de Courant hier, stukjes vind die me voorkomen voor Uw blad geschikt te zyn (als 't inliggende, byv.) zal ik 't U zenden, blauw aangestreept. Maar ik zal altyd begrypen dat ge geen plaats hebt, of dat ge 'n stuk niet geschikt vindt. Een redaktie moet altyd zelf weten wat haar schikt. Dus als ge iets niet plaatst, geef u geen moeite om my uitteleggen waarom niet. 't Is sousentendu¹. dat ik er altyd by denk: als 't u schikt.- Vertel my eens of ge gemerkt hebt dat het annonceeren van fragmm. uit m'n brieven U meer exx heeft doen afzetten? Vriendelyke groete, ook aan Uw Vrouw. tt DD Wat moet ge 'n tal Exn slyten om wat te verdienen! Ik wou dat ik iets bedenken kon om U 'n beetje te helpen. 1. sousentendu: stilzwijgend afgesproken (fr) [8 mei 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 8 mei 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier waarvan blz. 1 en 2 beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje G.L. Funke. Heerengracht bij de Hartenstraat, 242. Amsterdam, 8 Mei 1876 Waarde Dekker! Allereerst geluk met Uw f1000. -¹. Dat bericht verheugt mij meer dan ik U zeggen kan en wat mij betreft woû ik dat U elk jaar een paar van die fortuintjes ten deel vielen. Allicht zou U dát opwekken om weêr aan den 7n bundel te beginnen! Hoe anders die bundel ooit klaar zal komen, vat ik niet. Maar basta dáarover!- Aan Woest heb ik ernstig geschreven, zoodat ik moed heb dat Ge niet meer zooveel ergernis zult hebben. Bij ondervinding weet ik hoe verdrietig 't is dat men niet begrepen wordt bij correcties in proeven. Toch is W. nog een der meest gewillige drukkers die ik {==358==} {>>pagina-aanduiding<<} voor U zou kunnen opschommelen. Anders ging ik zeer zeker niet naar Haarlem met Uw werk. Ook Los is te gebruiken, maar de man heeft geen materiaal genoeg en kan b.v. nooit meer dan 2 vel van ééne lettersoort uitzetten. Daardoor gaat het zoo langzaam en kan ik hem enkel gebruiken als er veel tyd gegund kan worden. Ik krijg de Nrs van Nederland maar zeer ongeregeld en heb daardoor Admiraal's studie niet gelezen. In welke Nrs komt dat artikel voor? Wat betreft de toezending van boeken naar Japan, dat kan zeer geregeld op bestelling plaats hebben en geschiedt ook door haast alle boekverkoopers-winkeliers. In casu kan ik U de firma Scheltema & Holkema alhier als vlug en accuraat aanbevelen. In 't adresboek vind ik geen Mr van den Tack, doch laat Uw zwager maar opgeven waar hij hier te lande woont, zoo bij hem kan gedisponeerd worden; dan is dat in orde. Hartelijk gegroet van tt G L F We wachten nog altijd onze 5e. Marie wordt met elken dag pijnlijker en snakt naar haar ure. Nu, ik niet minder, al is 't ook een benauwd dagje².. 5 10 5½ 10 10 6 8 5 7½ 6½ 10 8½ 9 9 12 12 4½ 4½ 4½ 13 15 4½ 23½ 24 6 7½ 2½ 2½ _____ _____ 123 123 1. Zie de brief van Multatuli aan Funke d.d. 6 mei 1876. 2. Onduidelijk is waarop de hier volgende - met potlood geschreven - optellingen betrekking hebben; mogelijk op de omvang van de Bloemlezing. {==359==} {>>pagina-aanduiding<<} [12 mei 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 12 mei 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4 (⅔) beschreven. (M.M.) Wiesbaden 12 Mei 1876 Waarde Funke, 't valt me erg mee dat m'n uitval tegen De Veer U niet wondt. Nu kan 't me niet schelen, en ik wensch den (armen?) Amstelbode succes met z'n komieke reklame.- Neen, Mimi is nog niet naar Brussel. We hebben 't daartoe bestemde geld apart gelegd, maar er komt geen antwoord op zekeren preliminairen brief, en daarop wacht haar vertrek. Er is buiten die eene zaak (waarin koffers met papieren een rol spelen) nog meer achterstand, maar daaraan kan ik nu niet denken. Toch heb ik weelderige dingen gedaan. Ik kocht 'n Keltisch woordenboek, en een mooie aardglobe en relièf.¹. En nòg 'n paar excessen van dien aard. Natuurlyk zyn hier te W.b. geen schulden. Dat is 'n hoofdzaak. Van alle zyden kryg ik (soms komieke) verzoeken om ‘Woutertje niet langer voor gesloten blinden te laten staan’ (Zoo ongeveer drukken de meesten zich uit, alsof 't afgesproken was.) Dit klopt met uw wenschen en rechten. Ik werk alle dagen. Wàt doe je dan? Welnu ik erken dat ik tegenwoordig gauw suf of moê ben, en ook dat ik (misschien) de korrektien wat zwaar opneem. Als ik 'smorgens met 'n proefvel². begin, is altyd m'n indruk: dat zal wel in 'n ½ uurtje àfzyn, en altyd duurt het langer. Maar tyd is de hoofdzaak nièt. De zaak is dat ik gauw moê ben. 't 'S avends werken baat niet veel, want dan voel ik me den volgenden morgen zeer mat, en m'n oogen branden dan zoo. Met het te zwaar opnemen van korrektie staat de zaak zoo, dat het me niets helpen zou er over heen te loopen (ik spreek niet van drukkersfouten, maar van auteurs fouten) dàn word ik er nog misselyker van, dan ik nu al van al dat geschryf ben. De eenige kans om voorttegaan, is dat ik 't ter harte neem. Ook ik verlang zeer naar 't afmaken (en verder schryven) van de Woutergeschiedenis. Ik zal doen wat ik kan. {==360==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar ik moet u twee opmerkingen maken. 1o Ik had voor 'n jaar of wat eens moeten kunnen uitblazen, niet van werk zoo zeer als van verdriet. Inplaats daar van, enz! 2o Ik zit in allerlei verhoudingen die me dagelyks (letterlyk waar!) heen en weer schudden. 't Is te lang om te vertellen en dat ik aantrekkelyker ben dan wenschelyk is, begryp ik ook. Maar dit is nu eenmaal zoo. Niet als hoofdzaak, maar toch bykomend, was ik erg verdrietig over dien Amstelbode. Dìt is nu uit, o ja, maar dingen van dien aard, (en ernstiger!) zyn er altyd. (Gut, wat heb ik 'n malle historie gehad, met Van der Linde. Hy is nu hier, als bibliothekaris, maar ik wil hem niet zien, en hy zeker my niet!)- Gelyk met dezen ontvangt ge een pakket Korrectur³. Het zyn de blaadjes die de drukkery abusief in 't begin van de Bl. gezet had. Ik zend ze U, en niet aan Woest, omdat de eerste bezending (blaadje rood nummer 4 tot 7½ want de afgeknipte laatste helft van 8 gaat hierby) in der tyd aan U gezonden is. Ik hoop dat dit nu geen aanleiding tot nieuwe verwarring zal geven.- Het zou mal zyn, u en uw vrouw by uw niet geringe obstetrische ondervinding raad te geven. Maar toch, neemt ze genoeg beweging? Och, die vraag komt in allen geval nu niet meer te-pas, daar 't oogenblik naby is. We wenschen U van harte goeden afloop.- Weest heel hartelyk van ons beiden gegroet Dek Schreef ik je dat Versluys 'n paar dagen hier geweest is? Niet juist door zyn bezoek, maar toch eenigszins ten-gevolge daarvan studeert Mimi wiskunde. Ze wil trachten daarin examen te doen, zeker om... my den kost te geven als ik heelemaal beroerd ben. 1. Nog behorend tot de verzameling van het Multatuli Museum. 2. proefvel: oorspr. stond er vel. 3. In duitse schrijfletters. [18 mei 1876 Advertentie in het Nieuws van den Dag] 18 mei 1876 Advertentie in Het Nieuws van den Dag. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Multatuli. g.l. funke te Amsterdam, geeft van genoemden auteur het volgende uit: Ideën. 1e en 2e bundel. 5e druk, in postformaat, per bundel. f2,50 {==361==} {>>pagina-aanduiding<<} 3e en 4e bundel. 2e druk, in postformaat, per bundel. f2,50 Op deze vier bundels Ideën is een nieuwe inteekening geopend, door welke men in twee jaren tijds voor f5, - per jaar bezitter wordt van deze collectie. Ze verschijnt in afleveringen à 62½ Cts. De 1e aflevering kan men door alle boekhandelaars ter inzage bekomen. Max Havelaar. 4e herziene druk. f2,40 Minnebrieven. 6e herziene druk. f1,25 Over vrijen arbeid in Neerlandsch Indië. 4e druk. f1,25 Een en ander over Pruisen en Nederland. f1,40 De bruid daarboven. Tooneelspel in 5 bedrijven. 4e druk. f0,75 Verspreide stukken. f1,25 Vorstenschool. Drama in 5 bedrijven. 5e herziene druk. f1,25 [19 mei 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 19 mei 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wiesbaden 19 Mei 76 Waarde funke, ik ben over dat ellendig reklameeren¹. van den Amstelbode zoo verdrietig als gy! Het hinderde my al toen ik de annonce van die fragment-brieven (één brief, in later schryven wat aangevuld) in uw courant las, maar toen dacht ik natuurlyk dat het daarby blyven zou. Het ergert my vreeselyk, ook afgescheiden van uw rechtmatige klacht. Want de lezer van die onbeduidende zinsneden, moet meenen dat ik betrokken ben in den ophef die er van gemaakt wordt! Toch kan ik er nu niet anders aan doen dan te zorgen dat het niet weer gebeurt. Onlangs iets geschreven hebbende aan een Onderwyzer in den {==362==} {>>pagina-aanduiding<<} Haag²., vroeg hy me verlof dat in de ‘Nieuwe Bydragen’ te plaatsen, en dit stond ik toe. Hy heeft er niet zooveel lawaai over gemaakt, en van den Amstelbode viel 't me nu rauw op 't lyf. Ik vind het beroerd. Men zou 't verzeggen³. iemand 'n vriendelykheid te bewyzen. Want dat was het! Vernemende wie den Amstelbode redigeerde, en wetende dat hy sedert vele vele jaren 'n tobber was, had ik er pleizier in hem z'n verzoek toetestaan. Zoo'n exploitatie nu van die onbeduidendheid zal vigilantie moeten heeten, en ik vind dat het juist afstoot. 't Zal zeker z'n blad niet bevoordeelen, als de lezers ontwaren dat het nu met die brokjes uit een brief (met moeite in drie stukken gekapt!) uit is. Ik zal zorgen dat het niet weer gebeurt.- Houd ons S.V.P. op de hoogte van den toestand uwer vrouw. Hartelyk gegroet tt DD Ik las de stukken van De Veer en over de onthulling van 't Th. standbeeld.⁴. Zulke dingen maken moedeloos. Niet omdat 'n De Veer zoo-iets schryft, of 'n v.d. Linde zoo iets spreekt, of 'n Schimmel zoo iets rymelt. (‘Thorbecke's pad was niet geplaveid met gedachten’ zegt-i. Nu, dat doet me plezier voor ‘gedachten’. 't zou ook jammer geweest zyn ze voor straatsteenen te gebruiken!) Nu, dáárom niet. Maar omdat er op de markt plaats is voor zùlk gereutel! En voor 'n publiek dat zulke dingen slikt, moet ik schryven! Ik begryp niet dat hetzelfde volk dat met De Veer, V.D. Linde (Vader & zoon zie 't proces Jut!)⁵. genoegen neemt, ooit ìets van my lezen wil. De (betrekkelyke) opgang dien ik maak, is waarlyk onteerend. Ook Thorbecke's zoon heeft in 't proces Jut 'n prachtige rol gespeeld! t Is 'n spelletje! In 't zelfde nummer van 't Nieuws waarin óók omtrent ‘Onderwys’ op Thorbecke's verdienste wordt gewezen, komt 'n stuk voor, waarin de zinsnede: ‘de toestand waarin ons lager onderwys verkeert, moest ieder weldenkende doen blozen van schaamte over de verwaarloozing van 't belangrykst element van opvoeding.’ Komt het er dan niet op aan, wàt men schryft? God, het is zoo verdrietig voor iemand die zich moeite geeft om niets te zeggen {==363==} {>>pagina-aanduiding<<} dan wat-i voor wáár houdt, en die, met opoffering van alle voordeel z'n mond houdt als-i twyfelt of niet weet! Dat volk kletst maar toe, luk of raak, en ze nemen hun honorarium aan! 't zyn schelmen! 1. reklameeren: (hier) reklame maken. 2. Onvindbaar in de Nieuwe Bijdragen; wschl. niet geplaatst. 3. verzeggen: opgeven (germ.) 4. Op 18 mei was op het voormalige Reguliersplein - thans Thorbeckeplein - een standbeeld van Thorbecke onthuld. 5. Op 27 april 1876 stond Hendrik Jacobus Jut terecht voor de moord op mevr. Van der Kouwen-ten Kate en haar dienstbode Leentje Beelo. Thorbecke's zoon verdedigde Juts medeplichtige en echtgenote Christina Goedvolk. [26 mei 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 26 mei 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke. (M.M.) Met poststempels Wiesbaden 1 26/5 76 en Amsterdam 27 mei 76 en geadresseerd aan de WEDHeer G.L. Funke boekhandelaar in Amsterdam. W.f! Wees zoo goed ons met 'n enkel woord op den 10n dag te melden hoe 't uw lieve zieke¹. gaat?- Zoudt ge my den catalogus van de tentoonstelling van Amst. Oudheden willen zenden? Of vindt ge nu beter dat ik die by S. & H.². bestel? Ik weet wel dat zulke dingen niet tot uw vak behooren.- Ik heb nu overkompleet schoon vel van bundel III, 1 en 7. Kunt ge die gebruiken om 'n Exempl te kompleteeren? Vel 1 hàd ik reeds en ge zendt me nu (by vergissing zeker ook 'n 7.) - M'n andere schoone vellen loopen t/m 21. Dank, en hartelyk gegroet, ook 't moedertje. tt DD Ik zend die beide vellen maar. 1. lieve zieke: nl. de vrouw van Funke die op 20 mei was bevallen van een dochter, Emma geheten. 2. S. & H.: Scheltema en Holkema, boekverkopers te Amsterdam. [2 juni 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 2 juni 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (⅔) beschreven. (M.M.) Wiesbaden 2 Juni 1876 Waarde funke! De bloemlezing wordt zeker 'n aardig bundeltje, maar we zyn in dubio hoe ver we gaan mogen. Wat u aanvankelyk gezonden was, bedroeg approximatief 30 vel. Daar ge dat toen te veel vondt, hebt ge op M's verzoek eenige stukken er uit {==364==} {>>pagina-aanduiding<<} genomen. Maar ge schreeft toen dat het ook nà die vermindering nog altyd wel dertig vel bleef. Dewyl ge daarom geen order gaaft nòg meer te verminderen, begonnen wy de blyde hoop te koesteren dat ge... hm! Dat ge dertig vel zoudt willen slikken, want... dit wilden wy zoo graag. Zeg ons nu of 't dertig vel worden mag? Op eerewoord dan geen blz. meer. Zeg je ja? Welnu, er blykt me dat we redelyk goed gerekend hadden (Hàdden, ook voor de wreede uitwerping!) en dat ‘By domeinen’... taxatie blz. 4 ‘Ideen { aanleiding }’ ‘Ideen { Inleiding }’ blz. 6 ‘Hoog bezoek { lang den Amstel }’ ‘Hoog bezoek { In den Amstel }’ blz. 12 ‘Saïdjah’. blz. 22 en nog eenige kleine stukjes, behalve de onvermydelyke ‘Sprokkels’ (korte gezegden) er nog in kunnen. Wees zoo goed ons precies optegeven hoe groot het geheel worden mag. Hoe meer ruimte hoe liever¹.. Met deze of volgende post ontvangt ge een pakketje ‘Sprokkels’ die geplaatst kunnen worden nà 't stuk waaraan de Drukkery by ontvangst bezig is. We kunnen dan later zien of er zoowat tegen 't eind van 't bundeltje nòg 'n hoofdstuk korte gezegden kan geplaatst worden. We kunnen dan daarmee, om uittekoomen, geven en nemen.- Ik heb indertyd geen antwoord bekomen op m'n opmerking over den titel. Is die al gedrukt? Het zou goed zyn me een Ex. van de afgedr. vellen te zenden. De proeven waarin ik geklad heb, geven zoo'n verkeerd oog.- Voor uw gemak vraag ik zelf aan de Drukkery om 't opschrift: ‘Koopman in vlasvinken’ te veranderen in ‘Menschentaxatie.’ en ‘Don Juan en Dimanche’ in ‘Nationale eerlykheid’ Ik geef Woest de nummers van de blaadjes op, waar ze die stukken vinden kunnen. Mocht het laatste nog by U zyn (rood 146) wees dan zoo goed het te veranderen. (Het eerste (blauw 127) is zéker by Woest.)- Vandaag is de dertiende dag van uw vrouw. Zeker komt er van middag bericht hoe ze zich bevindt. We hebben eergister een groote wandeling gemaakt (alles en alles acht uur op de been) en {==365==} {>>pagina-aanduiding<<} spraken er gedurig over of zy zou mogen loopen als ze van den zomer met U hier is. Nu, 8 uur hoeft zeker niet! Wees van ons beiden hartelyk gegroet. tt. DD Mimi doet druk aan Wiskunde. Ze stelt zich voor, daarin examen afteleggen. Vyfblaadjes Sprokkels gaan reeds hierby. Het plan is als we 30 vel ruimte krygen, tegen 't eind van den bundel een 2e verzameling te geven. Zoo niet dan komen er hier nog 'n paar blaadjes by. 1. De bloemlezing zou tenslotte 32 vel omvatten. [3 juni 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 3 juni 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke. (M.M.) Met opschrift Wiesbaden 3/6 en poststempel Amsterdam 4 jun 76, geadresseerd aan WEDHeer G.L. Funke boekhandr Heerengr. b/d hartenstraat in Amsterdam. Wf. W.&Co vragen my om roodgemerkte kopie, daar de blauwe op z'n laatst loopt. Dit moet de kopie zyn van de blaadjes (beginnende met 4)¹. die ze eerst ten-onrechte in 't eerste vel hadden gezet, (Zekerheid en Ahasveros. Adèle Pluribus.) en die we later aan U terugzonden. De blaadjes 1, 2, 3¹. waren door U, op M's voorstel uitgeschoten om ruimte te maken. Als we tot 30 vel mogen gaan, wat ik hoop, dan kunnen ze er weer by gevoegd worden, en dan volgt 1¹. op 127.². Zoo niet, dan S.V.P. aan Woest opmerken dat de roode met 4¹. beginnen, anders zoekt hy naar die drie vorigen en vraagt er naar.³. Gegr. tt DD 1. In rood potlood. 1. In rood potlood. 1. In rood potlood. 2. In blauw potlood. 1. In rood potlood. 3. zoekt - vraagt er naar: oorspr. stond er: denkt hy dat er drie bl. weg zyn. [5 juni 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 5 juni 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==366==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 5 Juni 76 Waarde funke! Briefkaart ontvangen, dank! 'T Doet ons groot genoegen dat we mogen beschikken over ruimte. Nu kan er o.a. ook de amusante historie van Slenterman uit de Mill. St. in, en meer nog dat aangenaam om te lezen is. De druk is prachtig mooi. En (na uw vermaning) ook de korrektie laat niets te wenschen over. Wilt ge er aan denken myn aangematigd ‘fiat afdrukken’ op vel 12 goedtekeuren? En: mag ik dat méér doen als er zoo heel weinig in de revisie te korrigeeren valt? Ik heb sedert gister vel 14 in proef (van 13 wacht ik revisie, die zeker wel weer heel goed zal zyn, want ik verbeeld me akkuraat gekorrigeerd te hebben, en ze zyn heel folgsam nu.¹. Ze moeten dan toch erkennen dat ze nu, door 't volgen van m'n aanwyzingen, geen drukwerk leveren dat uit 'n oogpunt van regeling hun pers schande aandoet. Zóó-iets beweerde Binger.².)- Nu heb ik u over vel 14 wat te schryven, en over de ‘Sprokkels’ en... ik vrees dat deze³. U niet thuis treft! En ik wou haast maken. In vel 14 moet iets veranderd worden, en als ik U nu ga uitleggen waarom, word ik zoo lankdradig. Toch zou ik 't doen als ik zeker was dat ge thuis waart, en 't verzochte terstond kondt doen. Wanneer dit niet het geval is, zou Woest moeten wachten. Nu reeds moest ik hem ‘om zekere verwarring in de aansluiting van de roodgemerkte kopie’ verzoeken even met zetten te wachten ‘tot bericht van heden.’ Wanneer ik dat bericht viâ Amsterdam zendt, en ge mocht eens niet thuis zyn, dan &c- Ziehier dan: een stuk in 14 moet uitgebreid worden (omdat het geen afgerond geheel is) en... 't moet op 'n andere plaats staan. 2o Als alle ‘Sprokkels’ op 't slot komen worden ze slecht gelezen, en als gedwongen vulsel beschouwd. Hieruit zou volgen dat ik U toch verzocht die Sprokkels te zenden om in de plaats te komen van 't stuk dat uitgebreid⁴. en verplaatst wordt. Maar niet zeker zynde dat ge thuis zyt, zend ik nu zelf aan Woest een ander pakketje ‘Sprokkels’. Dan kan hy voortgaan, en hy behoeft slechts drie, nu uitvallende blzz. eenige dagen te bewaren. Geloof me, al de korte gezegden by elkander, en op 't laatst, zou {==367==} {>>pagina-aanduiding<<} niet goed zyn. Jazelfs, als ik geweten had dat we ruimte kregen had ik ze in 5 of 6 afzonderlyke hoofdstk. gegeven. Dit kàn nu niet, om de symmetrie in den bladwyzer. Zend me nu SvP. de U gezonden ‘Sprokkels’ terug, dan kunnen we later oppassen niet tweemaal 'tzelfde te zeggen. En nog iets: Zoudt ge my een lystje willen geven van de eerst uitgeschoten stukken? Dan kunnen wy beoordeelen wat daarvan⁵. Wees zoo goed aan Woest te zenden de rood gemerkte, eerst uitgeschoten blaadjes, bevattende de stukken: De Ideen I Aanleiding 1, 2, 3 II Inleiding Praatjes } 18? Ministerieele onverantwoordelykheid } 19? Zedeloos en Onzedig 52 Hoog bezoek I Langs den Amstel } 52 a II In den Amstel } 59 Das kommt vom lesen } 65, 67 Een kleine konkordantie } 65, 67 Saïdjah 122 vlgg Een receptie } 135 vlgg Valsch dichterlyke leugens } 135 vlgg Deze blaadjes kan Woest op hun nummer leggen. Wanneer dat eerst geschied is, kan ik plaats zoeken voor de uitgeschoten blauwen. Hart. gegroet tt DD Mochten de brokken door afknipping van hun nummers beroofd zyn, zend ze toch maar aan Woest. Ik zorg dat hy weten zal hoe ze aansluiten door hem 'n lystje te zenden. 1. folgsam nu: oorspr. stond er attent nu. 2. Binger: boekhandelaar-drukker te Amsterdam. 3. deze: sc. brief. 4. uitgebreid: oorspr. stond er veranderd. 5. En nog iets - wat daarvan: deze gehele alinea doorgestreept. [6 juni 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 6 juni 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke. (M.M.) Met poststempel Wiesbaden 1 6/6 76 en Amsterdam 6 jun 76 en geadresseerd aan WED Heer G.L. Funke boekhandelaar in Amsterdam. {==368==} {>>pagina-aanduiding<<} W.f. De revisie van vel 12 Bl.L.¹. is zoo net uitgevoerd dat ik ditmaal zoo vry ben geweest er op te zetten: ‘Namens den heer F. durf ik gerust “afdrukken” verzoeken.’ (na niet noemensw. korrektie.) Wilt ge zoo goed zyn, die overschryding van m'n bevoegdheid goedtekeuren? Ik zeg aan W.&Co, dat ik er U kennis van geef. 't Wint zeker eenige uren, misschien 'n nacht (of werk-avend) uit. hart. gegroet tt DD Er hapert toch niets aan de zieke? Ik had al antwoord kunnen hebben op m'n vraag hoe 't haar gaat. 1. Bl.L.: bloemlezing. [8 juni 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 8 juni 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke. (M.M.) Met poststempels Wiesbaden 1 8/6 76 en Amsterdam 8 jun 76 en geadresseerd aan WEDHeer G.L. Funke boekhandelaar in Amsterdam. W.f. Wees zoo goed te approbeeren dat ik zoo vry ben geweest ook op vel 13 te zetten ‘na korrektie afdrukken’. De korrektien zyn zoo eenvoudig dat ik dit wel durfde doen, maar ge moet het goedkeuren, dunkt me, by W. & Co. Hart. gegr. DD [juni 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] Vermoedelijk 15 juni 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje, geheel beschreven. (M.M.) Wbaden dinsdag avend Waarde Funke, twee verdrietige dingen. Eerstens dat ik tot m'n groote verbazing geen proeven van Haarlem ontvang sedert reeds acht dagen! Wat dat beduiden moet weet de hemel. 2o. Een vervelende historie! Daar zond me voor 3, 4 dagen de oude stumpert Van der Voo te Rotterdam een ‘brief van Jut met byschrift van J. Esser.’ Hy had daarvan (V.D.V.) 'n soort van circulaire gemaakt- {==369==} {>>pagina-aanduiding<<} Heere Jesis, zoo'n vervelende geschiedenis! Ik schreef iets over Essers stuk in antwoord op z'n vraag ‘wat Jut nu doen moet?’ (Namelyk: wat anders dan heil zoeken by J.C. &c.¹.) De circulaire kwam by Gunst. Die snapte m'n stukje in de vlucht voor z'n Amstelbode. Geschryf daarover tusschen V.d.V. en Gunst. Ik ben er misselyk van en verzoek nu Mimi maar kopie te maken van m'n briefje aan V.D.V. Begryp er dan maar van wat ge kunt. Nooit geef ik weer permissie iets te drukken! En 't ergste is dat het allebeî tobbers zyn. Er mankeert nu maar aan dat V.D. Voo reeds heeft doen annonceeren z'n ‘Open brief van Multatuli aan J. Esser &c’ want zoo staat er op 't ding dat hy my ter korrektie zendt. Hy is 'n oude zeer arme stumpert, en schreef me dan ook dat-i hoopte er wat aan te verdienen, wat-i hard noodig heeft. Ik heb daarom my weerhouden hem z'n indiskretie ruwer onder den neus te wryven. Hartelyk gegroet tt DD Toen Gunst m'n stukje voor z'n Amstelbode aanhield schreef ik hem dat-i 't maar met V.D. Voo moest vinden, die 't als een van my ontvangen brief in z'n tydschrift zetten wou.- Wat hapert er aan Haarlem? Ik doe deze vraag ook op 'n postkaart die door de heeren op uw kantoor gelezen worden, en ik verzoek hen U dezen te doen geworden. Ik heb 't land. Zyt ge wellicht te Rotterdam? Zoek dan den armen V.D. Voo eens op, en... ja wat? Nu, spreek eens met hem. Hy woont Hugo de grootstraat no 1, en de uitgever die de brochure (!) van Mult ter perse legt, is de heer Van der Hoeven. Nu, die kan 't niet helpen. Hy moest meenen dat V.D. Voo geautoriseerd was. Mocht ge V.D.V. spreken, wees niet hard tegen hem. Hy is 'n afgeleefde stryder die (70 jaar nu) z'n heele leven niets dan klop kreeg, en toch altyd welgemoed bleef. Zelfs krygt-i nog kinderen!- {==370==} {>>pagina-aanduiding<<} Op de my ter korrektie gezonden ‘Open brief’ schreef ik Ik mag er geen genoegen mee nemen myn naam als auteur der ‘brochure’ NB. 5 blzz) op den titel te zien. 't Woord ‘Open Brief’ is niet goed. Dit beduidt ‘lettres patentes.’ Ik raad den heer V.D.V. aan, tot titel zyner brochure te kiezen: ‘Antwoord op de door E aangaande J gedane vraag’ of zoo-iets. 1. J.C.: Jezus Cristus [16 juni 1876 Brief van Multatuli aan K.Th. Wenzelburger] *16 juni 1876 Brief van Multatuli aan K.Th. Wenzelburger. Afschrift van onbekende hand op 8 bloknoot-vellen, waarvan 1-7 en 8 (¼) beschreven. (M.M.) Wiesbaden, 16 Juni 1876 Zeer geachte Heer! Vriendelyk dank voor Uw aangenamen brief. Het doet me veel genoegen, dat er uitzicht bestaat, den Heer Stromer door Uwe hand op z'n plaats gezet te zien. Ik zelf kon het moeielyk doen. Niets ware gemakkelyker dan 'n lystje te geven van de anekdotische blunders waaraan die heer zich schuldig maakt, maar dit heeft slechts waarde als bewys zyner onbevoegdheid om myn boek te knotten. Stromer's vertaling brengt my, als schryver en persoon beide, in 'n verkeerd licht. Men moet van den ‘Havelaar’ {==371==} {>>pagina-aanduiding<<} alles gelezen hebben, om my niet voor 'n verwaanden dwaas aantezien. Wat Stromer schynt te hebben aangezien voor onnodige bladvulling, was noodig ter ontwikkeling van de toestanden. Die man was in-staat, uit tydgebrek ‘'t Berouw’ zonder ‘Menschenhaat’ op te voeren, of Adam en Eva uit het paradys vóór of zonder zondenval. Ik zelf noem m'n boek ‘boud’ maar zeide er by: 't moest zoo wezen, want ‘ik wil gelezen worden!’ De strekking was natuurlyk politisch, maar de vorm moest dwingen tot algemeene kennisneming, om de autoriteiten het gebruikelyke doodzwygen te beletten. Ik moest op zeer byzondere wys optreden, want sedert vele jaren reeds was door sommige welwillenden te vergeefs op verbetering der toestanden aangedrongen. Stromers uitgaaf ontneemt my de billykende motieven, zoowel voor Havelaar's handelingen als voor den toon des auteurs, en dit is smartelyk voor my. Het verdient misschien opmerking dat ik Stromersche hebbelykheden voorzag. Ik waarschuwde daartegen op bl 182, 183 (laatste uitg.) Wat overigens de toepassing van m'n oordeel over uitweidingen aangaat (natuurlyk zonder te beweren dat ik altyd het juiste midden wist te houden tusschen te veel en te weinig) me dunkt dat de epizode over Atjeh, thans na 17 jaren, blykt van treffende aktualiteit geweest te zyn! Toen ik die zaken aanroerde, wist men in Holland ter-nauwernood dat er een land Atjeh bestond. Hoogstens had men een boekerig-historische herinnering van zeker gezantschap aan prins Maurits¹., in 1600 zooveel! Nagenoeg op gelyke wys verkeerde men in Holland vóór 't verschynen van den Havelaar, in volslagen onbekendheid met insulindische toestanden. Dit was zelfs op de javaansche hoofdplaatsen 't geval. De heer Dolboere (als rechter te Leiden, meen ik, overleden) verklaarde my zeer openhartig dat hy, die vroeger tien jaren advokaat te Samarang was geweest, voor 't eerst uit den ‘Havelaar’ iets van de bestuursmekaniek in de Binnenlanden was te weten gekomen. Vrage: hoe kon men in Duitschland myn handelingen beoordeelen (en de noodzakelykheid daarvan!) wanneer een vertaler de door my gegeven toelichtingen eenvoudig overslaat. Ik begreep S's standpunt vry goed. De man is feuilletonist van métier, en meent z'n werk te hebben moeten smakelyk maken voor kostschoolmeisjes. De ‘Westminster Review’ begint z'n recensie met de woorden: {==372==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘it is difficult to say wether “Max Havelaar” is more interesting as a novel or powerful as a political pamphlet’ * Welnu, dit moest! Dit was m'n doel, m'n wil, m'n belang! Dit was de eenige wys, om zoo niet verhoord, dan toch gehoord te worden. En dit heeft de feuilletonist S. geheel uit het oog verloren. Nu kan ik zelf niet zeggen: ‘dat wat gy gesupprimeerd hebt, was zoo “mooi”. Er is dan ook geen sprake van letterkundige smaak (?)². dan voor zoo ver ik daarin een middel zocht om 't hoofddoel te bereiken. Om te doen begrypen, hoe S. m'n boek verminkt heeft in zaken die ik voor belangryk houd, is 't voldoende te wyzen op de zotternyen die hy zich veroorlooft in z'n eigen vak, in littérature légère. Me dunkt, iemand die pantalon met pantoffel vertaalt, moest zich niet aanmatigen te beoordeelen welke passages uit m'n boek konden gemist worden. Wanneer z'n litterarische uitvoering (?) wat korrekter was, zou men misschien eenige vryheid hebben tusschen zyn en myn oordeel te twyfelen, maar 't weglaten van heele of halve zinsneden, of 't verknoeien der beteekenis van veel uitdrukkingen, geeft ons het recht hem te wraken (récuser) als beoordelaar van vermeende overtolligheid. Hy geeft overal bewys dat-i met nièt-begrypen tevreden is, en mag 't dus niet kwalyk nemen dat men geen waarde hecht aan z'n begrip. Ja, ook als beoefenaar der lichte letterkunde! Ik schreef U reeds, dat hy 't verhaaltje van den “Japanschen Steenhouwer” oversloeg. Dit is smaakzaak. Misschien was 't nièt mooi genoeg voor Stromer's publiek. Maar wat beduidt dan de overzetting van den passus op blz 289 (laatste uitg.) “Had Havelaar onrecht toen hy beweerde, dat zy evenmin recht had op neussnuiten als de vrouwen te Arles?” die met de gesprekken welke uit het verhaal van den Steenhouwer voortvloeien, in verband staat? Om den onzin volledig te maken, vertaalt hy 't woord “neussnuiten” in neugierig sein.³. “Hatte Havelaar Unrecht, als er behauptete, sie sei nicht weniger neugierig als die Frauen von Arles?⁴.” ** {==373==} {>>pagina-aanduiding<<} Waar ik uitdrukkelyk zeg dat Saidjah naar de Lampongs ging niet zo zeer om te vechten, want hy was zacht van gemoed, en meer ontvankelyk voor droefenis dan voor bitterheid’ (hetgeen by de kleur van javaansche zeden past) zegt Stromer: ‘um mit den Aufständischen gegen den weissen Unterdrücker zu kämpfen und gleichzeitig Adinda zu suchen.⁴.’ * Ik zeide dat juist dit hoofdzaak was, en niet het vechten. Stromer schynt te meenen, dat het er niet op aankomt wat men zegt, terwyl ik me moeite gaf zeer stipt te zyn. Zoowel in karakterteekening, kostuum en lokaalkleur als in 't schetsen van politieke verhoudingen. Die vervloekte feuilleton-litteratuur bederft lezers en schryvers. Wanneer slechts zy en hy elkaar krygen, of (in tragedie) als ze maar akelig sterven, dan schynt het er niet op aan te komen, welke bergen van onzin men te slikken geeft of krygt. Ook de Saidjah-geschiedenis is geknot, o.a. de beide liederen die ik hem in den mond leg. Van een der liederen zeide de Contemporary review: ‘it is a perfectly exquisite piece of metreless poetry, which is simply a nineteenth century-miracle.’ ** Ik trek geen party voor de overdrevenheid van dezen lof, vraag of Stromer 't recht had een stukje te verminken, dat in Engeland zóó beoordeeld werd? Diezelfde review noemt Droogstoppel ‘one of the most remarkable embodiments of money-grubbing Phariseeism which literature has yet produced. Thackeray himself could not have surpassed etc’ *** Welnu, Stromer veroorlooft zich telkens trekken van myn Droogstoppelteekening uittewischen en onkenbaar te maken. Dat hy ‘by ons wordt de Heer gediend’ verandert in de vergunning voor den jongen Stern om ‘by ons’ te komen eten schreef ik U reeds. Maar behalve zulke begripsfouten, laat hy heele of halve {==374==} {>>pagina-aanduiding<<} zinsneden eenvoudig weg, zoodat het overblyvende geen zin heeft. (Het aantal bespottelyke fouten is zéér groot. By het bladeren valt m'n oog telkens op nieuwe zotterny. Volgens Stromer beklaagt Droogst. zich over vele zaken in 't boek, die ‘nicht verstossen gegen die Ehrerbietung welche jeder ordentliche Makler sich selbst schuldig ist.’⁴. * Havelaar schryft volgens Stromer aan de Regeering dat hy zich ‘na 17 jaren moeilyke dienst, om brood voor vrouw en kind zal wenden tot (risum teneatis!)⁵. tot de... Handelmaatschappy! (Handelsgesellschaft.) ‘met rottingslagen gestraft’ is by Stromer: ‘mit Steinklopfen⁴.’ gestraft. Een rytuig met twee wielen, chouse (in Indie bendie) heeft Sänften⁶., en Saidjah wordt... Tragejunge, terwyl ik uitdrukkelyk zeg dat men achter op die rytuigen kleine jongens noodig heeft, waardoor 't zich verklaart dat Saïdjah zoo spoedig geplaatst werd. Dit zyn alle stipt-lokale juistheden doch Mr. S. fait bon marché.⁷. ‘Zy weefde reeds sarongs en batikte die met puntige kapala. Ze had reeds gedachten te brengen in den loop van haar verfschuitje, en zy teekende droefheid op haar weefzel, want ze had Saïdjah zeer treurig gezien’ Dit alles is lokaal juist, en alzoo van ethnologische waarde. De heer S. begreep het niet, en maakte er van: ‘Sie webte schon Tücher, und stickte zierliche Zeichen hinein. Sie war bekümmert, denn sie sah, wie Saïdjah sich grämte’ ** ‘Liefdezuster’ (soeur de charité) heet by Stromer: ‘liebe Schwester’. ‘Een vonnis waarop de Resident ‘fiat executie’ verleent, wordt by Stromer dóór den Resident ‘zum fiat executie gelegt.’ ‘Als Max naar bed is’ heet: ‘Wenn Max in der Nähe ist.’ ‘Abraham Blankaart is te hollandsch voor 'n Duitscher’ {==375==} {>>pagina-aanduiding<<} [A.B. is 'n persoon uit 'n oude hollandsche roman,⁸. en Stern kan dat niet weten] Stromer zegt: ‘Abraham Blankaart heisst auf holländisch: ‘ein Deutscher.’ * ‘Ik zal hem (den Regent, 'n inlandsch Vorst) het verkeerde van onwettige gezagsoefening onder 't oog brengen’ heet by Stromer: ich werde ihm die verkehrte und ungesetzliche Machtsausübung unter die Nase reiben. ** Wel 'n bewys dat Stromer niets van den toestand en de zeer delikate verhoudingen begrepen heeft! En... ook de duitsche lezer kan er by zóó'n vertaling niet uit wys worden.- Met zeer groot genoegen heb ik Uw vertaling van een stuk uit Vorstenschool gelezen. Het was my niet door uitgever of redactie gezonden, maar ik heb het besteld. Ja, ook ik zou even als onze Vosmaer gaarne zien, dat ge de vertaling van 't geheel op U nemen wildet. Wat 'n uitgever aangaat, waarom toch is deze zoo moeielyk in Duitschland te vinden? Is 't dan zoo'n gunstbewys? Ik begryp dit niet. Heel gaarne zal ik U einde Juli hier zien, en op dit oogenblik heb ik geen reden tot de meening, dat ik niet thuis wezen zou. Wees echter zoo goed, vóór Uw vertrek my (per briefkaart slechts) kennis te geven van Uw komst. Mocht ik dan verplicht wezen op reis te gaan of door andere redenen belet worden U te ontvangen, dan kan ik U door tydige mededeeling een onnoodigen omweg besparen.- Ja, Loffelts stuk tegen V. Vloten is flink! Van Vloten weet niet wat hy my gedaan heeft, en dit weet niemand dan ik zelf. Maar die zaken zyn te fyn om meetedeelen aan Mr. Publiek die alleen het zeer grove begrypt. Wat V. Vloten aangaat, het is hem alleen te doen om opgang, n'importe comment!⁹. Hè, kent ge den Heer Loffelt persoonlyk? Hy is 'n door en door braaf mensch. Dit weet ik, die hem nauwkeurig geobserveerd heb. Ik raad U aan kennis met hem te maken. (Voorhout 47, te 's Hage). Misschien of zéker, kan hy U van nut zyn met wenken omtrent werken over Holland van Havard,¹⁰. Glaser¹¹. en de Ami- {==376==} {>>pagina-aanduiding<<} cis.¹². Dat zyn, naar myn gissing, lieden die op ridderorden reizen. Komiek is 't hoe men overal duidelyk bespeuren kan: wie hen heeft ingelicht omtrent hollandsche litteratuur. Cremer en Brink schynen zich voor Ciceroni¹³. uittegeven, althans die heeren worden niet vergeten! 't Is komiek wanneer ik aan litteratuur als zoodanig waarde hechtte, zou ik er boos om zyn.- Mocht ge Loffelt spreken, wat ik U zeer aanraad, doe hem dan myn zeer vriendelyke groete, en zeg s.v.p. dat ik zeer verdrietig ben. My zyn wonden toegebracht die niet heelen kunnen. Dit is de reden dat hy in lang niets van my hoorde. Sedert vele maanden is m'n existentie een droevig gepeins - nu, basta! Wees heel vriendelyk gegroet van UEDWDr Douwes Dekker. Ik verbeeld my dat ik wel 'n uitgever voor Vorstenschool vinden zou, maar het stuit me dit als 'n gunst te vragen. Is de kans dat ze op zoo'n uitgaaf geld zouden verliezen dan zoo groot? 1. Zie V.W. XV, blz. 794. 2. smaak(?): het vraagteken is van de kopiist; waarschijnlijker konjektuur is opmaak. 3. neugierig sein: in duitse schrijfletters. 4. Geheel in duitse schrijfletters. 4. Geheel in duitse schrijfletters. 4. Geheel in duitse schrijfletters. 5. risum teneatis: ge moge uw lachen inhouden (lat.) 4. Geheel in duitse schrijfletters. 6. Sänften: draagstoelen (du.) 7. fait bon marché: maakt het zich makkelijk (fr.) 8. Nl. Sara Burgerhart van Wolff en Deken. 9. n'importe comment: onverschillig hoe (fr.) 10. Henry Havard La Hollande pittoresque. Les frontières menacées [etc.] Paris, 1876. 11. Adolf Glaser (1829-1916) vertaalde werk van Gerard Keller, Cd. Busken Huet en Jan ten Brink in het duits. Een Multatuli-vertaling Infam kassiert (1905) verscheen eveneens van zijn hand. 12. Edmondo de Amicis Olanda. Firenze, 1874. 13. Ciceroni: gidsen (it.) [18 juni 1876 Brief van Multatuli aan A.W. Sijthoff] 18 juni 1876 Brief van Multatuli aan A.W. Sijthoff. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6(⅓) beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.) Wiesbaden 18 Juni 1876 WelEDHeer A W Sythoff Leiden WelEDHeer! Ik ben zoo vry UWED te verzoeken my optenemen onder de Inteekenaars op 't werk van Hardouin & Ritter¹.. Daar echter de afleveringen, afzonderlyk ppost wordende verzonden, te veel zouden lyden, zal 't beter zyn, met de expeditie van myn Ex. te wachten tot het werk kompleet zal zyn. Ook deze bestelling had alzoo geen haast, maar ik voelde my {==377==} {>>pagina-aanduiding<<} daartoe gedrongen door den wensch om van myn zy meetewerken tot het vermyden van de fout die (vooral in gekleurde platen) gewoonlyk in schetsen uit onze indische wereld begaan wordt. Het gevaar is ditmaal te grooter, daar de uitvoering te Parys geschiedt, een beschavingszetel waar men zich nu juist niet tebuiten gaat aan ethnologische, noch andere wetenschappelyke, stiptheid. Gewoonlyk maken ze van elken Oosterling 'n neger, en wie niet de eer heeft thuis te hooren op hun boulevards, moet 'n soort van boer wezen. Tot het wèl kleuren van de in uw werk voorkomende typen, zyn verschillende tinten noodig, en ofschoon de bepaling daarvan moeielyk gaat in schrift, wil ik m'n best doen, iets althans tot de goede uitvoering bytedragen. Ik voel me hiertoe o.a. gedrongen door 'n gevoel van piëteit voor m'n ouden vriend Ritter, en ook de teekeningen van Hardouin zyn te goed om ze door paryssche onkunde te laten bederven. Ziehier dan ook, geachte heer Sythoff, de redenen ter verschooning dat ik me ongeroepen opwerp als raadgever. Ik nummer de platen naar de volgorde Uwer annonce in den Spectator. In 't algemeen behoort er onderscheid gemaakt te worden tusschen: gewone inlanders, Inlanders by zekere gelegenheden, Inlanders van adelyke geboorte, Chinezen, & Arabieren. Het maken van onderscheid tusschen gewone inlanders onderling, naar de streken waar ze thuis behooren (Maleiers zyn blanker dan Javanen, byv.) zou in 't àl te nauwkeurige overgaan. Toch kan er in 'n enkel geval (by slavin & dansmeid, byv.) op gelet worden, gelyk ik straks zal aanteekenen. De inlandsche personen dan, op pl. 1, 2, 6, 7, 8 & 14, behooren te zyn wat men café au lait of vry donker havanah noemt. Tot het licht maken van 't zwart in de verf, moet meer geel dan rood gebruikt worden, of althans niet alleen rood. Ook eenig wit kan dienen, zooals de benaming café au lait aanduidt. Hetzelfde geldt voor de gewone inlanders die op de platen 9 & 11 voorkomen. Staan daarop ook Chinezen, dan vallen die heeren in de kathegorie die straks volgt. {==378==} {>>pagina-aanduiding<<} De personen op pl. 3 & 15 hebben gelaat (en borst, voorzover die by den bruîgom ontbloot is) besmeerd met citroengeel poeder. Er mag en moet blyken dat dit 'n opgeklad smeersel, en niet de huidkleur is. (Waarschynlyk zegt Ritter hiervan wel iets in z'n byschriften.) De slavin op plaat 5 mag één tintje lichter van kleur zyn dan gewone inlanders. Dit geldt almede van de danseres op pl. 16. Deze mag bovendien op 't gelaat sporen dragen van rystpoeder. Hier, zoowel als by 't geel van bruid en bruigom, is de eisch niet dat het poeder netjes uitgestreken zy. Er mag en moet blyken dat ze zich gekosmetizeerd hebben. Zonder uitdrukkelyke waarschuwing zou men dit te Parys ànders opvatten. De ‘regent’ en 't ‘Hoofd in jachtkostuum’ (10 & 13) zyn wel drie tinten lichter dan gewone inlanders. Dit onderscheid vooral in- acht te nemen, als er op dezelfde plaat Hoofden en volgelingen by elkaar staan. De adel in Indie is inderdaad blanker dan 't gemeen, 'n opmerking die de theorie van 't atavisme steunt. De Chinees op pl. 12, is vuil geel (niet citroen als 't borakpoeder van de bruidsluî.) Wanneer er echter meer dan één Chinees op dezelfde plaat voorkomt, behoeven ze niet allen even licht van tint te zyn. Vuil geel kan goed zyn voor de hoofdpersoon, die dan 'n echte Chinees voorstelt, doch als er meer Chinezen in 't gezelschap zyn, kunnen die wat donkerder wezen, als afstammelingen van inlandsche moeders. Mat, vuil geel echter, is de beste couleur locale voor den priester op 12, en tevens c.q. voor de chinesche hoofdpersoon op 9 & 11. Arabieren ziet men in ons Indie, van allerlei kleur, van vry blank af tot redelyk zwart toe. Om in dit geval de lokaalkleur te bewaren als type, zal 't best wezen den Arabier op pl. 4 donkerbruin te maken. Zoo althans zyn er velen.- Na beleefde groet met achting UWEDDWDienaar Douwes Dekker Was er niet onder Hardouin's platen een ‘portugesche sinjo te Batavia’ (Ik meen zelfs me te herinneren dat-i in schutterskostuum was.) Mocht die type er nog bykomen, dan A.g². dat de ‘portugezen’ te Batavia, zwarter zyn dan inlanders, god weet waarom, maar 't is zoo! 1. Java. Tooneelen uit het leven, Karakterschetsen en Kleederdrachten van Java's bewoners, in afbeeldingen naar de natuur geteekend door E. Hardouin, met tekst van W.L. Ritter en een voorwoord van M.T.H. Perelaar. Leiden, 1876. 1e druk 1854. Nieuwe uitg. 1872. Goedkope uitgave, 1876. 2. Ag: Aantekening; ± n.b. {==379==} {>>pagina-aanduiding<<} [19 juni 1876 Brief van Multatuli aan F.C. Günst] 19 juni 1876 Brief van Multatuli aan F.C. Günst. Twee enkele gevouwen velletjes postpapier, waarvan blz. 1-5 beschreven. (M.M.) Op blz. 8 een notitie, niet van Multatuli: Douwes Dekker Wiesbaden 17/6 76. Wb. 19 Juni 76 Waarde Gunst! ‘Heere jezis kristis, zei juffr. Pieterse, ik kan er niet uit wys worden!’ Nu, wys-worden is zoo moeielyk niet uit deze kwestie, maar ik weet niet hoe ik de zaak tot 'n behoorlyk eind breng? Kerel, hoe kondt ge denken dat m'n stukje voor den Amstelbode bestemd was, daar 't geschreven werd in antwoord op de Circulaire nota van Van der Voo? Wel verre dat ik daarmee iets meende te leveren aan Uw Bode, verwacht hy van U dat gy iets zult leveren aan zyn Tolk. Bedenk hierby dat Funke die zeer verdrietig is omdat ik zeer ten achteren ben met kopie (en van zyn standpunt heeft hy volkomen recht!) heel onaangenaam gestemd is over Uw wel wat àl te Marktschreierische¹. annonces van m'n stukjes. Ook ikzelf ben verlegen over zoo'n ophef. Doe dit asjeblieft niet, kerel!- Ik weet waarachtig niet hoe ik de zaak tusschen Geneve & Rome (Tolk & Bode) moet uitmaken. Ik frustreer niet graag den goeden Van der Voo. En er is nog 'n verwarrend element in de zaak. Ik schreef hem eergister - och, wat 'n geseur pour une omelette.².- Nu dan ik schreef V.D.V. gister (of eergister) na vernomen te hebben dat ook de heer V D Hoeven & hyzelf over de zaak had geschreven dat myn stukje nu wel vervallen kon ter vermyding van eentonigheid en uitputting van stof. (glissez, mortels, n'appuyez pas!³.) Maar nu ik uit uw brief bemerk dat hy toch gaarne m'n stukje behouden wilde, weet ik niet wat te doen?- Weet ge wat! Ik kan niet beter doen dan U uw eens gezet stuk {==380==} {>>pagina-aanduiding<<} gekorrigeerd terug te zenden. (Ik heb 't hier en daar wat bygetint) maak gy de zaak met V.D.H. & V.D.V. in-der-minne uit. Ik wasch m'n handen in melk. Hartelyk gegroet tt DD Wordt er nu tusschen U beiden uitgemaakt dat het stukje toch in den Tolk komt, bezorg dan svp. aan den heer V.D.H. de in Uw proef gemaakte auteurskorrektien. En kollationeer den uit Esser's stuk aangehaalden zin, met zyn stuk. Want de minste afwyking van den autenthieken tekst zou worden uitgekreten voor citaatvervalsching à la Van Vloten. Ik deel heden den inhoud van dit schryven aan den heer V.D. Voo mee. 1. marktschreierisch: als van een marktkoopman (du.), in duitse schrijfletters. 2. (tant de bruit) pour une omelette: zoveel drukte om niets (fr.) 3. glissez etc.: roer slechts aan, stervelingen, en benadruk niet. (fr.) Slotregel van kwatrijn van Pierre Roy (1683-1764) n.a.v. een gravure naar een schilderij van Lancret: Le patinage (schaatsenrijden). [20 juni 1876 Brief van Multatuli aan J.H. van Offel] *20 juni 1876 Brief van Multatuli aan Joh. Hendrik van Offel in Nederlandsch Museum, vierde reeks, derde jrg., no. 9-10, jan.-febr. 1894. (A.M.V.C. Antwerpen; fotokopie M.M.) De ij is in y veranderd. Pée tekent hierbij ondermeer aan: Deze brief werd geschreven aan Joh. Hendrik van Offel, naar aanleiding van zijn ‘Burgeres Roland. Historisch drama in 7 tafereelen en een voorspel’. (Rotterdam, J. van der Hoeven, 1876.) Hij schreef het werk, dat in druk verscheen onder de titel Mevrouw Roland en de Girondijnen samen met R.J. Pellissier. Wiesbaden, 20 Juni 1876. Waarde Van Offel! Ik ontving eergister uw stuk met het daarin liggend briefje dat my inderdaad innig aandeed. Beschouw nu dit schryven als een voorloopig antwoord op de hartelyke regels die ge my schreeft, en nog niet als 'n beoordeeling van het stuk dat ik gewis met aandacht en belangstelling lezen zàl, maar nog niet gelezen hèb. Ik sneed het boekje met voordacht niet terstond open, juist omdat ik u wilde antwoorden vóór de lezing, en dus (als de juristen zeggen): sans préjudice van later oordeel. {==381==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik maak onderscheid tusschen Uw (en des heeren P.) streven, en de eventueele waarde van uw stuk. Dit laatste is my in zekeren zin byzaak. En nòg iets dat uw stuk niet aangaat: myn positie tegenover pogingen als de uwe. Dit laatste wil ik eerst even behandelen. Ik maak eenigen opgang. Dit is 'n feit. Ik zelf weet niet: 1o Of die ‘zekeren opgang’ vereerend voor my is? Wanneer ik myn opinie over Publiek tot maatstaf neem, moet ik me eigenlyk schamen. 2o Of die ‘zekere opgang’ van goed allooi is? Ziehier waarom ik deze vraag doe. Wekelyks, en bijna dagelyks, ontvang ik brieven van ‘geestverwanten’ met wier ‘geest’ en ‘verwantschap’ ik niet zeer ingenomen ben. Ik bemerk duidelyk dat velen die ten rechte of onrechte over iets ontevreden zyn, meenen dat ik à tort et à travers op hun hand wezen moet. Ook merk ik dat elke gemeene kerel die byv. niet aan de heilige Maagd gelooft (wat zoo'n kunst niet is) terstond by myn naam zweert, óók in dingen waarvan ik de verantwoordelykheid niet gaarne overneem. Aan dezulken heb ik 'n groot deel van m'n ‘zekeren opgang’ te danken (te wyten, liever) en dat noem ik opgang van onzuiver gehalte. Maar... ieder moet z'n pak dragen, en ik m'n... opgang, want 'n pak, 'n vracht is het! Onder de onaangenaamheden die dit servituut meebrengt, behoort ook het kunstrechterschap. Van alle zyden zendt men my brochures, essay's, novelles, vertoogen, uitboezemingen, verzen, verhandelingen en... (let op, auteur van Made Roland!) dramaas! Lieve God, moet ik nu, omdat ik me aan 'n tooneelstuk bezondigd heb (dat, N.B. slechts zeer partieel opgang gemaakt heeft! Volgens Alberdingk Thym is de Vorstenschool ‘een kakographie van 't begin tot het eind’) moet ik nu daarom weten wat goed is, en wat niet? Bedenk bovendien hoe groot het gevaar is, doortegaan voor 'n verwaanden betweter, in geval ik 't werk van 'n ander òf geheel afkeur, òf daarin fouten meen te vinden! 't Heeft dan terstond den schyn alsof ik beweer de tooneel- (en andere) wysheid in erfpacht te hebben. Toch mag me dit niet verlokken tot mooivinden van wat ik afkeur. En zie, dit veroorzaakt myzelf 'n grief. Het doet me leed, innig leed als ik afkeuren en berispen moet. Ik heb grooter neiging tot onverdiend pryzen dan tot laken {==382==} {>>pagina-aanduiding<<} uit jalousie de métier. Waarlyk, ik ben bly als ik pryzen kàn! Maar dit is (uit te ver gedreven purisme van smaak dan, of misschien uit verkeerden smaak) zelden 't geval! Dit geldt niet alleen tydgenooten, maar ook zoogen. Klassieken. Myn oordeel over Racine, Boileau, Corneille, Molière, is verre van gunstig. Ge weet, hoop ik, hoe ik Bilderdyk heb uitgekleed, den man die 80 jaren lang den ‘Nederlandschen Helikon beheerscht heeft’ zooals men gewoon is te zeggen in 't jargon der verzenmakery, bah! Laat nu even onbeslist of ik in zulke beoordeelingen dwaal, zéker is 't, dat het uiten daarvan my aan veel onaangenaamheden blootstelt, te harder voor my omdat ikzelf smart voel van 't berispen. Dit laatste geldt (of zou gelden) vooral U, in wien ik zoo'n lief streven ontwaarde! Ge weet hoe ik terstond acht sloeg op 'n paar versjes die van U in 't licht kwamen. Die indruk is niet verflauwd door meer van die soort welke ik nu-en-dan in den Amstelbode vond. Maar, beste kerel, ook daarop heb ik wat te... vitten! Geloof dat ik 't uit bestwil doe. Uw liedekens zyn aardig, liefelyk, vry, 'n beetje ‘ondeugend’ soms (of wat zoo genoemd wordt door ellendige huichelaars die ons wel zouden willen wysmaken dat ze nooit wateren!) Maar ik waarschuw u tegen misbruik van uw hoofdtoon, tegen prostitutie van idylliteit. Dit wat den inhoud, den geest van uw stukjes aangaat, maar wilt ge, op lager terrein, 'n voorbeeld van wat ik bedoel? Welnu, wees wat spaarzamer met diminutieven. Schep de daaruit te putten liefelykheid niet met soeplepels. Kent ge den superlatief van ‘lief’? Zie, die is: lief, nog lieviger, walgelyk. In naam der vrymaçonnerie van den smaak (en ook wel 'n beetje van 't gezond verstand) verbied ik U voortaan alle diminutieven die in 20, 30 regels 't getal twee te boven gaan. Met Gods hulp, en wat goeden wil, zullen we later dat getal nog eenigszins beperken, maar men kan niet alles in ééns! Hu, daar is de profester weer! of al! Welnu, ik zou de moeite niet nemen die opmerking te maken, of ze u meetedeelen althans, indien ik niet in uw streven hoog belang stelde. Waarlyk, er zyn er velen, wier arbeid geen waarde hebben zou, al zuiverde men hem van alle verkleinwoordjes, en parforcejacht¹. op idylliteit. Ook zyn er, die niets byzonders zouden leveren, al deed men er wat idyllen of diminutieven in, - want wat gy te veel hebt, is vaak by anderen te weinig, ja soms ontbreekt het geheel en al, wat nu, {==383==} {>>pagina-aanduiding<<} voorzoover de gezocht-kinderlyke verkleinwoordjes aangaat, juist zoo 'n ramp niet is. Nog eens, ik heb uw drama nog niet gelezen, maar de titel, en de physionomie by 't doorbladeren (onopengesneden nog) bevalt me niet! Daaruit waait me een fransche geur te gemoet, en wel uit de periode toen Alexandre Dumas z'n Théâtre Historique opzette! Ik vrees, beste kerel, dat ge U hebt laten inspireeren door werken uit die dagen. Let wel, dat ik slechts vrees. Dit is geen oordeel! Tot uw troost moet ik u zeggen dat, naar myn zeer alleenstaand oordeel, historische dramaas (en romans) onzin zyn. Niets is romantischer en dramatischer dan de Historie, en wie voorvallen uit de wereldgeschiedenis in 't kader van drama of roman zet, begaat m.i. de fout 'n degelyk kleedingstuk lostetornen, aan stukken te knippen en 't daarna tant bien que mal weer aan elkaar te flikken tot arlequinspak. Ik zeg ‘tot uw troost’. Want, als ik dan met uw Made Roland niet ingenomen ben, kunt ge meenen dat de schuld ligt aan myn ongewoon (en misschien ongegrond) oordeel voor 't ‘historisch’ drama in 't algemeen. Dat ge in U den drang voelt tot voortbrengen, scheppen, is natuurlyk loffelyk. Maar, beste kerel, hebt ge gedaan wat tot slagen, tot middelmatig slagen zelfs noodig is? Men moet veel gedacht, geleden, gewerkt hebben voor men iets kan voortbrengen dat redelyk is! Waarom nu begonnen met 'n ‘historisch drama’? Waarom niet liever iets geteekend dat ge zelf zaagt, dat u beter bekend is dan voorvallen, karakters, toestanden die slechts op boekerige wys tot ons gekomen zyn? Je weet wat 'n oud-lid der Conventie tot Lamartine zei, toen deze bezig was met z'n ‘Girondins’? ‘Tu n'es pas foutu pour écrire l'histoire de “notre” révolution.².’ Ik houd die brusque opmerking voor gegrond. Welnu, uit boeken als die van Lamartine moest gy, en moeten wy, onze kennis van de Terreur putten! Toen ik de Historie romantisch en dramatisch noemde, bedoelde ik daarmee de boekjes niet die door mannen als Lamartine (en Thiers!) over de Historie geschreven zyn! Ik bedoelde de feitelyke waarheid, zooals de denker die à peu près³. weet te ontwarren uit de geschiedvervalsching der schryvers. Zoodra ik uw stuk gelezen heb, ontv. ge nader bericht. Groet uwe vrouw van my. Is ze wel? Hartelyk gegroet. tt. Douwes Dekker. 1. parforcejacht: geforceerd najagen (naar het fr.) 2. tu n'es pas (enz.): jij bent niet in de wieg gelegd om de geschiedenis van “onze” revolutie te schrijven. (fr.) 3. à peu près: zo ongeveer (fr.) {==384==} {>>pagina-aanduiding<<} [juni 1876 Brief van Multatuli aan G.W. van der Voo] *Waarschijnlijk 20 juni 1876 Brief van Multatuli aan G.W. van der Voo. Afschrift van Mimi. (M.M.) Wiesbaden dinsdag avend Waarde Van der Voo, De zaak wordt voor my nu 'n verdrietige warboel! Ik heb 't stuk, als 't nu toch eenmaal verschynen moet, gekorrigeerd, maar in geen geval mag ik genoegen nemen met den titel. 1o. Ik heb geen Open brief aan Esser geschreven. 2o. Ik kan, mag noch wil iets laten verschynen by een anderen uitgever dan dien ik heb! Verschoon me van 't opgeven der redenen die me hiertoe moveeren. Ge kunt toch niet wenschen my in groote ongelegenheid te brengen, niet waar? Ge zult me toestemmen¹. dat ik 't uitgeven van 'n brochure (met myn naam op den titel nogal!) niet voorzien kon. In dat geval zou ik my wel gewacht hebben gevolg te geven aan uw uitnoodiging om ook myn gevoelen over Essers vraag mee te deelen. Ik dacht dat ge myn antwoord (met dat van de andere heeren, en desnoods met hun aanmerkingen daarop) in uw Tolk plaatsen zoudt. Daarop volgde myn verzoek om suppressie (toen ge my de reeds geschreven brieven van U en den heer V.D. Hoeven mededeeldet) Vervolgens de verwarring met Gunst. Toen m'n zucht om u beiden te vree te stellen, gelyk ik U (en hem) schreef. En nu die ‘brochure’ met myn naam als schryver op den titel! Dit kàn niet. Funke die steeds uitstekend goed voor my was, zou volle recht hebben 't my kwalyk te nemen. Ieder zou vragen of ik van Uitgever veranderd was! (M'n relatie met Waltman heeft 'n byzondere reden, die reeds bestond voor ik by Funke kwam. 't Is me zeer verdrietig tot zulke uitweidingen genoodzaakt te zyn! Ik zal me in 't vervolg in acht moeten nemen. Ik sta u toe, m'n stukje in uw tydschrift optenemen, of in 'n brochure van U, met uw naam op den titel, en waarin ik u verzoek op te geven hoe ge aan myn geschryf komt, maar niet in den vorm van 'n brochure die door my zou uitgegeven zyn. Nog eens, schryf SVP. wat gy (en des verkiezende de heer VD {==385==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoeven) op Essers stuk gedaan hebt, en neem onder de antwoorden op uw circulaire ook myn stukje op, à la bonne heure²., maar ik mag in dit geval niet optreden als hoofdauteur. Gy schryft wat ge wilt, noemt uw stuk zooals ge wilt, maakt daarin gebruik van myn schryven, maar 't schikt me niet als auteur op den titel te staan. Er zyn 1000 zaken waarover ik in den laatsten tyd gezwegen heb (om zeer byzondere redenen) en nu wil ik niet om den wille van m'nheer Esser en z'n vrind Jut op die wys m'n zwygen breken. 't Is reeds de vraag (om redenen die u onbekend zyn) of ik goed doe m'n schryven in uw tydschrift (of brochure dan) te laten opnemen, maar dit is nu eenmaal toegestaan. Titel-auteur van 'n afzonderlyk stuk voor die zaak wil ik niet wezen. Ieder moet zelf weten wat hem convenieert, niet waar? Ik hoop duidelyk geweest te zyn. Ge kunt van myn schryven gebruik maken in 'n stuk van u (en dan raad ik u wat voorafspraak over Essers brief aan, anders is 't onbegrypelyk voor ieder die dien brief niet las!) Maar ik schryf geen open brief aan Esser, en wil niet als auteur daarvan aangekondigd worden!³. Adieu tav DD. 1. toestemmen: eens zijn (germ.) 2. à la bonne heure: toe dan maar (fr.) 3. Zie de brochure van Van der Voo bij 27 juni 1876. [26 juni 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 26 juni 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke. (M.M.) Met opschrift Wiesbaden 26 6 76 en poststempel Amsterdam 27 jun 76 en geadresseerd aan WelEd Heer G.L. Funke boekhandelaar in Amsterdam. W. f. Dank voor de ontv. schoone vellen van Bloeml. en bundel IV. Ik heb op de revisie van vel 15 der Bloemlezing gezet: ‘Na korrektie afdrukken.’ Wees zoo goed dit te bekrachtigen, daar W & Co dit eigenlyk niet van my behoeven aantenemen. Ik deed het maar omdat er weinig korrektie in was, en om spoed te maken. Hart. gegr. DD Zoudt ge my willen zenden een werk van Admiraal getiteld ‘Distels & bloemen’¹. of iets van dien aard, maar ik weet den titel niet recht. 't Zal eenige maanden oud zyn. 1. ‘Distels & bloemen’: A. Admiraal, Een schoofje distels. Arnhem, 1874. {==386==} {>>pagina-aanduiding<<} [27 juni 1876 Brochure Van der Voo verschijnt] 27 juni 1876 De brochure van Van der Voo inzake Jut verschijnt. Bericht in het Nieuwsblad voor den boekhandel, no. 51. (U.B. Amsterdam.) Voo (G.W. v.d.), Multatuli's meening over den brief van Jut. Rotterdam, J. van der Hoeven. Gr. 80. f0.25 [27 juni 1876 Brochure van G.W. van der Voo] 27 juni 1876 Brochure van G.W. van der Voo, verschenen als bijlage bij De tolk van den Vooruitgang, Rotterdam 1876. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Antwoord op den brief van J. Esser, alias Jut, waarin zeer belangrijke aanhalingen van Multatuli over dat onderwerp. medegedeeld door G.W. van der Voo. Mijn boekverkooper zond mij een gedrukt stuk, waarin een godzaligen brief van Jut, eigenhandig geschreven, na zijne veroordeeling, en uitgegeven door I. Esser, te 's Hage, bij H.J. Gerretsen. De belangstellende lezer wordt verzocht zich dat meesterstuk van gelooverij aan te schaffen, om te oordeelen over onze mededeeling. Na vooraf gegaan te zijn van een schrijven van een libre penseur aan Esser, nam ook ik de pen op en schreef eenige regels, na vlugtige lezing van 't bewuste. Mij dacht echter, dat veler meening noodzakelijk was en zond den brief van J. Esser, alias Jut met {==387==} {>>pagina-aanduiding<<} eene circulaire aan verscheidene vrienden met verzoek om te doen wat door ons reeds geschied was. Twee gewigtige resultaten waren daarvan het gevolg. Immers in de eerste plaats eene briefkaart van Esser, waarin hij mij 't volgende schrijft: Als u er niet bepaald tegen is, zal ik, uw brieflatende drukken, ook uw naam er onder laten zetten. Ik vertrouw, dat ge den moed uwer overtuiging zult hebben. Al ware iedereen met u overtuigd, dat de brief niet is van jut, zoo blijft het toch zoo: dat jut dien heeft geschreven. Daarentegen is het verhaal van uw vriend multatuli omtrent de straatprediking, onwaar; er wordt nimmer bij die gelegenheid gebeden. De wet laat dit alleen toe in gesloten gebouwen. Met de beste wenschen voor u, uw Dr., I. Esser. Het tweede is de aankondiging van eene brochure onder den titel: ‘Vreeselijk teeken des tijds, antwoord van vrijdenkers over den brief van Jut.’ 't Is maar te hopen, dat hij, indien hij mij citeert, niet vergeten zal mijn raad ‘om zich te laten ophangen tusschen Jut en zijne vrouw en hem toe te roepen: heden zult gij met mij in 't paradijs wandelen!’ En, gered was hij!’ Hij had toch raad gevraagd, en, ernstig is de zaak niet; zoo'n vrome dweeper moet een spottend antwoord hebben; antwoord den zot naar zijne dwaasheid, zeide reeds Salomo. En grooter zotten zijn er niet dan zij, die wanen dat allen zondaars zijn en gered moeten worden behalve zij, die zoo durven wawelen. Twee mededeelingen vind ik daarom gepast den lezer niet te mogen onthouden; 't zijn die van T. Mouset¹. en van Multatuli: De vraag is niet, wat Jut doen moet? Het leven van Jut is een bedorven leven, voor een klein deel door eigen schuld, door anderen 't meest. Jut moet zich van kant maken. De vraag is: ‘wat moeten de hooger ontwikkelden doen voor de beschaving der lager ontwikkelden? en: ‘wat wordt er gedaan?’ Jut is de grootste schelm niet even min als de moordenaar naast Christus aan 't kruis, (als er sprake mag zijn van schelmen). Ik veracht Jut evenmin als Esser dit doet. T. Mouset. {==388==} {>>pagina-aanduiding<<} Het is me moeielijk de walging te onderdrukken die de schrijverij van Jut & Co. op mij maakt, en strikt genomen zou ik me kunnen bepalen tot den niet ongebruikelijken hartevloek: 't is om te spuwen! Dat was dan ook inderdaad m'n uitroep, toen ik Esser's reclame - want 'n reklame is het! - gelezen had. 't Is 'n reklame voor hèm, voor Mevr. A.O., voor z'n standje van commis-voyageur². in gelooverij, en voor z'n vriend en medeverdoemeling Jut. Ik versta de kunst van lezen te goed, en ben niet idioot genoeg om de redeneeringen van Esser - of hoe men dan z'n elukubratien³. verkiest te noemen - op-zichzelf beschouwd, te begrijpen. Immers, om zich te verbeelden dat men ze wèl begrijpt, moet men òf niet lezen kunnen, òf verchristend, godsdol of beschonken wezen. (Wat, bijv. is de grammatikaal-logische-rhetorische beteekenis van zinsneden als deze, op blz. 8: ‘De gansche wereld, als Jut, verdoemelijk voor God en redding, geregtigheid, alléén in den Messias, den Verlosser, voorwerpelijk in Christus volbragt, onderwerpelijk door het geloof toegeeigend’? Van dien aard zijn er meer. Ik ben benieuwd wat 'n examinandus bij H. of M. Onderwijs van dezen gallimatthias⁴. maken zou, als men hem die woorden ter ontleding gaf, maar ik betwijfel of ooit 'n examinator 't in z'n hoofd krijgen zou, 't vernuft van den jongeluî op zóó'n proef te stellen. Wie er niets van begrijpt, behoorde voor den knapste gehouden te worden.) Maar ik zei: onbegrijpelijk op-zichzelf beschouwd. Want, bij analogie met andere dronkenmanspraat, weten wij nagenoeg wat Esser zich verbeeldt zoo ongeveer te bedoelen, en zelfs zien we kans z'n walgelijken zotteklap te vertalen in iets dat wel altijd even onbegrijpelijk blijft, maar dan toch dat onbegrijpelijke voorstelt op 'n wijs die 't redeneeren niet zóó volstrekt uitsluit, als 't geval wezen zou bij 't onzamenhangend gewawel van 'n erkend-krankzinnige. Waar Esser zegt: ‘X = habberdebab,’ willen wij goedig zijn, en aannemen dat-i beweerd heeft: dat X = 10000000000 X wezen zou. Dan is 't ook wel niet waar, maar de stelling heeft beter oog, en kan nagezegd worden zonder dat men kramp in de kaken krijgt. Komaan, X zij hier de toestand van den beminnelijken Jut. Die X {==389==} {>>pagina-aanduiding<<} zal allerprettigst worden als de man maar behoorlijk ‘in’ Jezus gelooft. Goedkooper kan 't niet. 't Is te-geef! Maar, eilieve, blijkens Jut's ‘eigenhandig’ schrijven is de man al druk bezig met z'n ‘gelooven in Jezus’ en men is dus gerechtigd tot volslagen niet-begrijpen van wat kollega Esser nog méér voor z'n geestverwant verlangen kan? Zoodra Jezus zich met de restauratie van 't Jutsche zielegebouw bemoeit, komt me alle inmenging van derden ongepast, schadelijk en verwaand voor. Me dunkt, we kunnen 't feestelijk beloonen van Jut en z'n ‘geliefde vrouw’ gerust overlaten aan den Heer die altijd zoo'n bijzondere voorliefde voor galgebrokken heeft ten-toon gespreid, 'n soort van menschen waaronder hij dan ook - dìt moet men vol verwondering, al zij 't dan met heel weinig eerbied, erkennen - altijd z'n hartelijkste vereerders vond. Zonder nu te beweren dat Jut, om de van hem bekende misdaden alleen, van zooveel erger allooi wezen zou dan menigeen die niet in 't tuchthuis zit, mag men toch dankbaar gebruik maken van Esser's vergunning om den kerel te verfoeien, vooral na 't lezen van z'n smeerigen brief aan juffrouw Laps. Dit dokument kan best doorgaan voor 'n vervolg en slot op zekeren roman dien de vruchtbare verbeelding van den auteur spelen liet in 't Scheveningsche Badhuis. Men ziet, Jut is dichter, en, in z'n dichtwerk, konsekwent! Eerst laat-i 'n Russischen graaf ingaan tot hèm, en nu gaat hij op zijn beurt in tot den lieven heer Jezus. 't Is 'n innige historie. De kunstbeschouwer staat in twijfel, aan welk deel van den onwelriekenden roman hij de voorkeur geeft. Maar ik had onrecht, dat 2e deel 't slot te noemen. Er blijft nog altijd plaats voor 'n apothéoze. De niet al te bijziende vèrkijker aanschouwt met z'n christelijk zielsoog hoe eenmaal - Heer, dat het haestelick zij! - Jut en z'n geliefde vrouw beburgerkroond terugkeeren in de Maatschappij, om aan 't hoofd te worden gezet, zij van 'n Christelijke jonchelinchsvereeniging, hij van 'n instituut ter opleiding van recht- (of des-noods verkeerd-) geloovige Russische graven. Alles natuurlijk onder opzien tot God, en in gemeenschap met den lieven heere Jezus Christus, die tegen dien tijd zal moeten trachten zich te ontdoen van alle jalouzie. Niets billijker dan dat ze vervolgens - en dit is 't ware slot van de historie - juichend aanlanden in 't Paradijs, waar 't aan passend gezel- {==390==} {>>pagina-aanduiding<<} schap niet ontbreken zal. We willen hopen dat de goeie Mevr. v.d. Kouwen en de arme Leentje Beeloo tegen dien tijd zich met groot verlof mogen verwijderen naar de Hel, om de ergernis te ontgaan van 't getuige-zijn der zonderlinge belooning door 't christendom toegezegd en uitgereikt aan galgebrokken die de voor- of nazorg gebruikten, zich bij-tijds te oefenen in de dieventaele Kanaäns. Wat Jut nu doen moet, vraagt z'n kornak? Wel, 't antwoord is doodeenvoudig, hij moet psalmzingend, Christuslovend, vrome brieven schrijvend, huichelend en z'n slachtoffers uitlachend, die pleizierige toekomst afwachten! Dit is duidelijk. Eerst het tuchthuis uit, dan den hemel in! Vriend Esser en Juffr. Laps zullen hem volgaarne 'n handje helpen, en de zaak marcheert zoowel hier als hier namaals op rolletjes. De vraag van den heer Esser had best achterwege kunnen blijven, daar hijzelf het bewijs publiceert dat z'n achtenswaardige geestverwant volkomen bekend is met de loopjes die van oudsher probaat waren om de menschen te bedriegen, en hun eigengemaakten God er bij. Nu, dat is één. Van dringender belang is de vraag wat er bij 't heerschen der Essersche moraliteitsbegrippen moet gedaan worden door ouwe dames die effekten hebben, maar geen man in huis? Ik van mijn kant zou deze vraag ter beantwoording opgeven aan den heer Esser, wanneer ik niet bevreesd was dat hij, die zoo beminnelijk openhartig erkent: ‘van nature met Jut gelijk te staan’ in deze materie eenigszins partijdig wezen, en meer acht slaan zou op 't belang van in Christus geloovende inbrekers, moordenaars en gauwdieven, dan op dat van de eventueele slachtoffers dezer godzalige heeren, en op de veiligheid van de geheele Maatschappij. Zou er geen middel zijn om alle partijen tevreden te stellen, door geloovige schelmen te bewegen hun liefhebberijen eerst nà berouw en hemelvaart in praktijk te brengen? Ik geef deze ampliatie en alteratie op 't stuk der christelijke dogmatiek aan alle geloovers in ernstige overweging, en ten-slotte aan den heer Esser de verzekering dat z'n Jutten-paradijs geen gewenscht verblijf oplevert voor ieder die niet verbijsterd van hoofd, niet bedorven van hart, en niet verdraaid van smaak is. Toch steekt er nut in zulk geschrijf. 't Is 'n gepaste opwekking om grendels en sloten natezien, en zich 'n flinken revolver aanteschaffen. {==391==} {>>pagina-aanduiding<<} Een woord van hulde aan Mietje Slap! Háár vonnis: ‘de moordenaars aan den galg!’ is bondig en korrekt. Daar ik vroeger van HED. als wijsgeerige beoefenaarster van 't Recht nooit iets vernomen had, gis ik dat ze die welsprekende redevoering te danken had aan 'n opwelling van onbewaakt gezond verstand, waaraan de Essers 'n voorbeeld mogen nemen. Misschien ook had het mensch 'n spaarduitje en geen revolver. ‘Korrekt’ noem ik haar vonnis, niet omdat ik Jut en z'n geliefde vrouw zwaarder of anders wou gestraft zien, maar omdat ik 't bij de duurte der levensmiddelen en de hoogte van woninghuur, ongepast vind, vrij logies en onderhoud te geven aan wezens die zoo gemakkelijk door 't geloof in Christus, gratis en zonder bezwaar voor de burgerij, vrije woning weten te bekomen in 't hemelsch Jeruzalem. Dit zal dan ook wel de menschlievende bedoeling van Mietje Slap geweest zijn. Wb. 13 Juni 1876. Multatuli. In een nader schrijven zegt M.: ‘misschien zult ge lust hebben na 't lezen van m'n stukjen er bij te zetten, dat de toon van mijn schrijven gerechtvaardigd is door de noodzakelijkheid om eens eindelijk heeren geloovers te doen inzien, dat we niet verkiezen bij voortduring de dupe te zijn van hun godzalige wartaal. Op hard ijzer 'n scherpe bijl met zware slagen! De heele zaak behoort S.V.⁵. tot de bemoeienis van den heer Liernur⁶..’ Multatuli schrijft ons nader: Wiesbaden, 17 Juni 76, ‘ik begrijp niet waarom men de echtheid van Jut's brief betwijfelt. Dat dokument draagt wel degelijk de onmiskenbaarste blijken dat het afkomstig is van een met god- en christus-geloof beduimelden galgebrok. Het is volkomen en règle, en ik verwachtte niet anders. De nog onbekeerde zondaar schept russische graven die tot hem ingaan. Zoodra dat hulpmiddeltje onbruikbaar blijkt, maakt men 'n lieven heere Jezus tot wien men ingaat. Men ziet het: blanc bonnet, bonnet blanc! Voor en na de ‘bekeering’ dezelfde smeerigheid! 't Is om te spuwen!’ Wat overigens de aanmerking op m'n schetsjen aangaat, de heer Esser heeft volkomen 't recht 'n zonderling begrip aantekleven, {==392==} {>>pagina-aanduiding<<} over de beteekenis van 't woord ‘waarheid.’ Dit brengt z'n hoedanigheid van geloover mee. Dat Elias in 'n vurigen wagen tenhemel voer, is de zuivere waarheid, maar Multatuli's schets van de straatpreek is ònwaar, omdat er bij zulke gelegenheden niet gebeden wordt. Dit namelijk is verboden door de wereldsche wet* die in dit geval eenigszins in overeenstemming schijnt te zijn met den bekenden tekst over ‘binnenkamers en straathoeken.’ Van preeken zegt de Heere Jezus bij die gelegenheid niets. Integendeel, dat deed hijzelf op straat. Ik moet evenwel erkennen dat de opmerking van den heer Esser omtrent de ‘onwaarheid’ van Multatuli's voorstelling, krachtig gesteund wordt door 'n gelijksoortige klacht van de notenverkoopsters. Deze belangwekkende industrieelen hebben den onbekwamen schrijver aangevallen over vervalsching van handelsberichten. Er is gekonstateerd dat de prijs van de noten op den bewusten dag niet vijf, maar drie centen geweest is. Multatuli's voorstelling van de zaak is dus verfoeielijk-valsch. En, of dit niet genoeg ware, een der lotelingen, die bij de bedoelde gelegenheid zou meegeholpen hebben aan 't leveren van de psalmen, is van plan den ontrouwen referent voor 't gerecht te dagen. Die jongeling namelijk beweert dat-i te beschonken was om geluid te geven, en dus niet van Zeist gehosanneerd heeft. We vernemen dat de berouwvolle schrijver hem en de notenmeisjes 'n Exemplaar heeft aangeboden van z'n IIIn bundel Ideen, waarin een en ander voorkomt over ‘Waarheid in Kunst.’ Ook den heer Esser is 't niet verboden daaraan kennis te nemen, vooral daar hij zoo gulweg aanbiedt zich in de plaats te stellen van den waarheidlievenden Richard III, dien de schrijver op blz. 54 (uitg. 1874) sprekende invoert om de bijzondere bevoegdheid van zekere beoordeelaars in 't licht te stellen. Het is zeer edelmoedig van den heer E. dat hij - ongevraagd, onverplicht, en misschien onbedankt, helaas! - zoo'n kostbare bijdrage leverde tot de blijken van gegrondheid der opmerking die de auteur op genoemde * Dus iets als: ‘de par le roi, défense à Dieu De se faire prier en ce lieu.’⁷. Als ik 'n God had, liet ik me door geen wet ter-wereld beletten, hem te bidden waar ik verkoos, maar de vromen hebben ‘accommodements avec le ciel.’⁸. {==393==} {>>pagina-aanduiding<<} bladzij ten beste gaf. We koesteren gegronde hoop, in volgende drukken zijn naam te zien prijken naast dien van den onnoozelen Koning die - even als hij, maar zonder de verlichtende omstandigheid van hersenkrenkende gelooverij - zich 't air geven wou verstand van waarheid te hebben. Ook voor de reklameerende notendames en den niet-halfbeschonken loteling vragen wij 'n plaatsje. Allemaal lui van waarheid! De lezer vergete niet, zooals wij in den aanvang zeiden, dat wij den brief van Esser-Jut met begeleidend schrijven hadden rondgezonden met het doel om veler meening op te nemen in de Tolk van den Vooruitgang. Hieromtrent heb ik het gevoelen van M. gevraagd, die mij hier over het volgende schreef: ‘Toen ge uw brief schreeft, hadt ge mijn stukje niet gelezen. Noch gij, noch uw voorganger kondet weten, dat dit zou geschreven zijn in denzelfden toon als uw beider stukken. En ook ik was op die eentonigheid niet verdacht. Ik gebruik hier dit woord in letterlijken zin, maar door 't plaatsen van al onze schrijverij zou 't van toepassing worden in gewone beteekenis ook! Het komt me voor, dat dit behoort vermeden te worden, en daarom verzoek ik u, mijn stukje maar te supprimeren.’ De lezer begrijpt, dat ik het onze supprimeer, en aan dat van M. de voorkeur geef. Hij duide mij dit niet ten kwade. En hiermede, dunkt mij, is de briefkaart van Esser, die toch in 't bezit van onze brieven is, ten volle beantwoord. Het vreeselijk teeken des tijds, waartoe nu ook Multatuli's schrijven behoort, kan vele dwepende geloovers de oogen openen. Ik schrijf hem natuurlijk nader. Rotterdam, 24 Juni 1876. G.W. Van Der Voo, Hugo de Grootstraat, no. 1. 1. Pseudoniem van B.P. Korteweg. 2. commis-voyageur: handelsreiziger (fr.) 3. élucubration: wat met veel moeite tot stand is gebracht (fr.) 4. galimatias: wartaal (fr.) 5. S.V.: salva venia, met verlof. (lat.) 6. Liernur: metaforisch: in het riool. 7. de par le roi (enz.): op bevel van de koning is het God verboden op deze plaats tot zich te laten bidden. 8. accommodements (enz.): het op een akkoordje gooien met de hemel (fr.) [30 juni 1877 Artikel in Euphonia] 30 juni 1877 Artikel van J. Simmer over Multatuli en De Genestet in Euphonia, 2de jrg., no. 13. (Knipsel M.M.) Fragment. Zie voor het slot bij 7 juli 1877. De schrijver ziet overeenkomsten tussen het werk van De Genestet en Multatuli op grond van identieke gedachten bij beide schrijvers: {==394==} {>>pagina-aanduiding<<} (...) Thans willen we even tot Multatuli gaan. Vraag ik mij nogmaals af: waarom is M. schrijvende, dan sla ik onwillekeurig den bundel van De G. weer open, zoek het keurige gedicht met het opschrift ‘Neen’, en lees daar: ‘Gelukkig hij en vrij en vroed Die neen durft zeggen, neen, ........... Neen, voor den naam, den roem, de macht Den top der blinkende eer, En waar Fortuin hem lokt en lacht: Ik biede u meer!’ 't Is of die woorden uit M's hart zijn gevloeid, en hij ons te kennen wil geven, dat hier de bron wordt aangewezen van den bitteren alsem, waarin hij gedurig zijne pen doopt. 't Is of hij ons wil doen gevoelen de waarheid, die er verder in dat gedicht volgt: Ons Neen wekt haat, kost moeite en strijd; Ja, wel kost het moeite, wel moet er gestreden worden, maar nog zou 't strijden kracht en voldoening schenken. Multatuli wordt echter, bij alle kracht die hij ontwikkelt, geminacht en men gunt hem de eer niet van te strijden, met kans van overwinnen: men negeert hem *. Ziedaar de angel, die dat hart heeft gewond en nog gedurig doet bloeden; ziedaar de oorzaak, waarom aan de snaren van dat teeder gemoedsleven zulke weemoedige tonen ontlokt worden. M. wil zich echter wreken, wreken met wapenen, die het gansche Nederland der 19e eeuw pijn veroorzaken. Hij wil zich rechtvaardigen voor de nakomelingschap en een brandmerk drukken op het voorhoofd van het tegenwoordige geslacht. Daartoe geeft hij ons zijn gemoedsleven te aanschouwen en, hoewel niet zoo getrouw als De G., ook de verschillende wijzigingen hiervan. Zijn eerste werk, de ‘Max Havelaar’, is eenvoudig eene acte van beschuldiging van moord, diefstal, onmenschelijkheid en onrechtvaardigheid, gepleegd door de regeering van Nederland. De inkleeding hiervan is van dien aard, dat men alles ten {==395==} {>>pagina-aanduiding<<} einde toe moet lezen en moeilijk zijne verontwaardiging bedwingt, zijne tranen weerhoudt, o.a. bij de Saidja-historie, en met M. vol hoop op den goeden uitslag is. Zijne ‘Minnebrieven’ spreken tot het hart, wekken edele gevoelens en verheven gedachten, en bloedend snijdend is hier de wijze, waarop de Havelaarszaak zich tusschen zooveel schoons mengt. (Slot volgt.) [2 juli 1876 Notulen van De Dageraad] 2 juli 1876 Vergadering van ‘De Dageraad’. Fragment uit de notulen (I.I.S.G. Amsterdam.) De Secretaris benuttigt de nog overige tijd, door eene lezing te houden van eene brief door Jut, moordenaar van mevrouw van der Kouwen en dienstmaagd, uit de gevangenis geschreven en door den Heer Esser uitgegeven. Hij laat hierop onmiddellijk volgen eene kritiek op deze van Multatuli voorkomende in eene der laatste nummers van de Amstelbode. [5 juli 1876 Brief van Multatuli aan P.A. Tiele] 5 juli 1876 Brief van Multatuli aan P.A. Tiele. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wiesbaden 5 Juli 1876 Myn beste Tiele! Toen ik uw lieven brief van 29 Juni ontving, had ik bezoek uit Holland, twee dames¹. voor wie ik de honneurs van Wb. optehouden had. We zouden dien dag naar Sonnenberg en Rambach gaan, en by 't verlaten van m'n woning haalde ik uw brief uit de bus die op de keukendeur hangt. Welnu, te Sonnen- {==396==} {>>pagina-aanduiding<<} berg en Rambach voelde ik ‘een gloeienden kool’ in m'n zak te hebben! Want ik had U op Uwen zeer belangryken vorigen brief niet geantwoord, en als ge boos op me geweest waart, had ik 't niet kwalyk mogen nemen. Laat me nu beginnen met de betuiging van m'n spyt dat ge verhinderd zyt dezen zomer hier te komen. Maar is dat zoo zeker? De beste maanden moeten nog komen, en by de late hedendaagsche lenten hebben we aanspraak (of kans ten-minste) op schoone herfstdagen. Wat my betreft, ik vind 'n herfst heerlyk. Niet alleen de buitennatuur maar ook de natuur in ons, is in 't derde jaarkwartaal rustiger. Ik vind de lente, en ook in zekeren zin den zomer, agitant. Van de lente is 't bekend en erkend, maar ik geloof dat deze opmerking omtrent den zomer nog niet zoo algemeen is doorgedrongen. Hoe dit zy, ik hou van avend en najaar. Daarin ligt iets kalmerends, iets dat denken doet aan zich ter rust te begeven, en m'n voorkeur voor dien indruk klopt heelemaal met m'n verlangen naar den dood. Zoek in deze uitdrukking niets melankolieks, niets van Weltschmerz.². Ik ben, behoudens 'n paar servituten die op m'n gemoed drukken, vry opgeruimd. De twee dames die ons bezochten, vonden me byzonder vrolyk. Ik was ‘om te gieren’ zeiden ze met de thans gebruikelyke uitdrukking. Alzoo: niets van byzondere treurigheid. M'n vrouw is 'n engel voor my, ons woninkje is best, sedert zeer langen tyd heb ik geen gebrek geleden, ik ben gezond. Het is nu m'n plan niet de dingen optesommen of uittepluizen die de medaille 'n revers bezorgen. Ik stipte alleen 't goede aan dat ik geniet, om niet m'n voorkeur van den etmaal- jaar- en levensavend op rekening te doen zetten van zwartgalligheid. Maar... ik vind men moest niet langer leven dan 50 jaar. Dat is wèl! Er werd in myn tyd (1842,3) in de Battaklanden verteld dat 'n familievader die zich voelde aftakelen, z'n kroost en kleinkroost verzocht hem nu maar opteeten. En dit deden de goeie kinderen! Ze maakten hun maag tot 'n mausoleum van pieteit. Maar ik weet niet of deze vertelling grond heeft: gezien heb ik 't niet! Zonder nu van m'n kinderen zoo'n onsmakelyken dienst te vorderen (onsmakelyk voor hen, meen ik) voel ik tòch iets in me van zoo'n battaksche wysgeer.- Heere Jesis Kristis, en dat alles om U te zeggen dat ge in September of Oktober best hier kunt komen! Laat het niet om de kosten, {==397==} {>>pagina-aanduiding<<} wanneer ge ten-minste genoegen neemt met dat kleine kamertje. De reis zelf is zeer goedkoop, et pour cause.³. Direktien van Staats- of andere banen, en Stoombootmaatschappyen houden niet van villen, en 't hoeft ook niet. Ze rekenen er vast op, de goeie menschen, dat de hôtelmannen dit wel zullen doen. Gaandeweg echter zullen deze interessante industrieelen zich van die liefhebbery moeten spenen, want het getal Rynreizigers neemt sterk af. Vooral hier te Wbad. klaagt men zeer, en hoe al die paleizen van logementen zich staande houden, is 'n raadsel. Men zegt dan ook dat ze waggelen.- Ge hadt de goedheid in Uw vorigen brief uitvoerig te antwoorden op m'n boutades over Göthe's Werther. Kyk, ziedaar nu 'n reden waarom ge niet eer 'n brief van me kreeg (t? schryft men die t nog? Ook zùlke dingen doen iemand naar den dood verlangen. Na 'n mode drie, vier, beleefd te hebben, weet men niet meer hoe men conjugeeren moet, en loopt de kans òf voor ouwerwets te worden aangezien, òf schuldig te worden aan geaffecteerde nieuwerwetsheid! Wie tweeerlei spelling beleefd heeft, hoogstens 2½, moet z'n hoofd neerleggen.) Als ik nu 'n beroerte kreeg, en m'n brief bleef onàfliggen, zouden de commentatoren zeggen ‘Mult. schreef niet meer aan Tiele omdat deze zich verstoutte andere opinien dan hy te hebben over Juffr. Lotte.⁴. De verwaande gek nam dit zoo kwalyk dat de korrespondentie eensklaps werd afgebroken.’ Ei, juist andersom! Ik vind uw opmerkingen over den Werther zeer belangryk, en stelde 't schryven telkens uit, juist omdat ik 't jammer en zonde vond uw brief terloops aftedoen. En dit gevoel heb ik nòg! Uw brieven zyn te goed om ze niet met zorg en conscientie te behandelen. Wat verschil van gevoelen aangaat, ik geloof er zelden aan tusschen menschen die naar juistheid van uitdrukking en goed verstaan⁵. streven, want dissentie is meest 'n gevolg van slordig spreken of misverstaan. Toen ik Uw brief van 29 Juni (nog maar half) gelezen had, gaf ik hem m'n vrouw, en zei (je moogt het navragen!) ‘Zie eens weer wat 'n besten brief van Tiele, altyd zoo soliede, net als hyzelf.’ De keus van dat laatste woord werd wel eenigszins bepaald door háár hoedanigheid ook, want... ze houd van wiskunde, ze studeert er in, en wil trachten er examen in te doen. Wy allebei zyn beu van {==398==} {>>pagina-aanduiding<<} litterature legère, van mojigheidjes. By 't lezen byv. van iets schoons in de ‘manier’ van Heine ('t woord ‘manier’ alleen hindert ons reeds) zeggen we: ‘Kyk, dàt zouden we vroeger mooi gevonden hebben.’ Meen niet dat we geprozaïzeerd zyn, o neen! We zoeken slechts de poëzie elders dan in sentimenteel getourneerde plompheden, of gevoeligheid met lepels en 'n oorveeg toe! Met wat goeden wil kunt ge uit e.e.a. berekenen hoe 't woord ‘soliede’ by ons in eere kwam, en met liefde op U wordt toegepast. Grootendeels ben ik 't met uw beschouwingen over den Werther eens, maar ik weid er nu niet over uit, omdat dan deze brief nooit afkomt. Vooral daar ik iets aktueelers omtrent Lotte's koketterie te vertellen heb. Verbeelje dat m'n vrouw op 't zolderkamertjen 'n kanariebroeierytje heeft opgezet. Zoo'n nest - ja, als ik dááraan begin komt de brief niet klaar. Dus kort. Een der jongen was moederloos. Hoe, waarom, och, 't gaat soms zoo. Zenobia, (by verkort.) Nobbi, Nobbetje, was 'n slordige voedster, en haar mannetje knoopte andere amours aan. (Weet dat anders de kanarievadertjes redelyk goed zorg voor de jongen dragen.) Hoe 't zy, Jan Carel Josefus Van Speyk (zoo heette 't jong) was verlaten. Mimi nam de moederzorg op zich, en... ik ook! Toen aan 't voeden en volproppen met geweekt brood, met hardgekookt ei (voorschrift van 'n vogeldokter) met al wat we grypen & vangen konden om 't kropje gevuld te houden. Nu, daar hoort wat toe, want 'n jonge kanarie is onverzadelyk als 'n eerzuchtige. Zoo'n diertje verbeeldt zich slecht bedeeld te zyn zoolang⁶. er nog wat by kan. Wy volgden dien wenk van de Natuur (misschien wel 'n beetje uit rancune op Zenobia die weggevlogen was, en nu waarschynlyk de loisirs vervrolykt van 'n pruissisch soldaat, want - en ziehier 'n diepe ornithologisch-militaire waarheid: alle weggevlogen kanaries komen terecht in de kazerne, ten minste als u op de Schwalbacher Strasse woont.)⁷. Ik geloof dat m'n zin niet uit is, en heb geen lust optezoeken waar ik begon. Zonder zin alzoo: Van Speyk is opgegroeid in deugd en veeren. Hy is zoo mak dat-i nergens gelukkiger is dan op een van onze vier schouders, en by voorkeur op een van de mynen, omdat ik meer in z'n buurt ben. Doch zie nu de samenhang. Als-i op Mimi's schouder zit, vindt ze 't diertje lief, en maakt (onwillekeurig en zonder verleidelyk opzet, waarlyk) mine⁸. hem te kussen, of {==399==} {>>pagina-aanduiding<<} zich van hem te doen kussen. (In kanariezeden overgezet, beduidt dit dat-i haar in de lip pikt, enfin!) En toen ik dit 't eerst zag riep ik buiksprekend, dat ze 't niet hooren zou: ‘o god, daar heb je Lotte. Laat ik 'r toch waarschuwen dat ze 't niet doet als Tiele hier is!’ Want, voorgelicht door m'n opmerkingen over Lotte, zoudt gy er kwaad van denken, en ik kan U bezweren dat Mimi en kanarie beiden onschuldig zyn. Ook om dàt nu van naby te zien, zou 't goed wezen dat ge eens hier kwaamt. (Als ik nu nog langer leef, gaat die t van ‘kwaamt’ ook weg. Lieve jesis 't is zoo lastig!)- Ik heb u wel 100 dingen te schryven, maar wil eerst dezen op de post doen om U heel hartelyk van ons beidjes te groeten. Anders denkt ge dat ik al dood ben. Verwacht dus 'n vervolg en liefst met de eerste post! Uw vriend DD. Nu, dit brok brief is waarachtig niet soliede! Als ge 'r voorloopig maar uit besluit dat ik niet dood ben, en dat we met de grootste hartelykheid aan U denken. 1. twee dames: mogelijkerwijs Truida Hotz en een onbekende vriendin. Zie Peé 1941, blz. 317. 2. In duitse schrijfletters. 3. et pour cause: en met reden (fr.) 4. Juffr. Lotte: de vrouwelijke hoofdpersoon uit Goethe's Die Leiden des jungen Werthers. 5. en goed verstaan: later toegevoegd. 6. zolang: oorspr. stond er als. 7. tenminste als u (enz.): later toegevoegd. 8. maakt mine: zet een gezicht alsof (fr.) [7 juli 1876 Artikel (II) in Euphonia] 7 juli 1877 Artikel van J. Simmer over Multatuli en De Genestet in Euphonia, 2de jrg., no. 14. (Knipsel M.M.) Fragmenten. Zie voor het begin bij 30 juni 1877. (...) Ik wil mij nu van den plicht kwijten, om te betoogen, dat we M. gerust naast De G. mogen plaatsen. 't Verschil in beider denkwijze is groot; maar hun resultaat vrij wel gelijk. Beide schrijvers komen hierin overeen, dat ze den godsdienst en den Bijbel met nadruk bespreken en eigenaardig is dikwijls hun eenstemmig oordeel. Zoo zegt M.: ‘Jezus ontmoette een evangelie, en vraagde, wie zijt gij?’ en De G.: ‘Eerst waar mijn ziel uit de vaten van aarde 't Hemelsche goud had erkend en gezift Daar voor mijn ziel kreeg ze leven en waarde, De eenige, heerlijke, heilige Schrift.’ Heb ik in den aanvang al even vermeld, hoe hoog M. de theologen en de godgeleerdheid schat, De G. zegt: {==400==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘En Godgeleerdheid is - - - een zak Vol raadslen en vol plagen.’ Lezen we van M. ‘Het gebed van den onwetende’ dan zouden we denken, dat hier toch van geene gelijkstelling sprake kon zijn, doch De G. zegt weer: ‘'k Vroeg of een God van liefde 't Lot regeerde? 't Geloof bezweek, de Twijfel triumfeerde Mijns ondanks vaak in 't vruchtloos smachtend hart.’ Wil men nog een bewijs, dat ook De G. niet nalaten kon de theologen nu en dan harde waarheden te zeggen, hoort hem dan in: ‘Gek zijn wij één van beiden, wij,’ Zei de eene Theoloog tot de' ander: ‘Wat wij gelooven toch strijdt lijnrecht met elkander: Dit's evident voor ú, dat's evident voor mij- Dus, één van tweeën is maar mooglijk: ik of gij...’ ‘Of beide’, dacht er een en - ging voorbij.’ (...) M. heeft even als De G. een dichterlijk gemoed, maar hij wijst er op, hoe gevaarlijk het is in verzen zijne gedachten weer te geven, omdat men dikwijls, om maat en rijm, gedwongen wordt leugens neer te schrijven. En is de poëzie van M. niet even schoon als die van De G.? Was Vader Cats voor hen, die heengingen, het dierbare boek, dat naast den Bijbel eene eereplaats innam, ik zou wel wenschen, dat het tegenwoordig geslacht naast den Bijbel een De G. en M. plaatste. Beiden ontwikkelen schoone denkbeelden, beiden vereeren den Bijbel, beschouwd uit het rechte oogpunt. In den Bijbel, boek der humaniteit, vindt ge veel schoons voor hoofd en hart, maar dat schoone wordt verhoogd door De G. en M. De G. verlokt ons tot den overgang tot dat geloof, dat hem zoovele genoeglijke uren schonk, waarin hij kracht vond om te leven en te sterven. Zijn geloof heeft men lief en men besluit den twijfel te verbannen, men gelooft, al noemt M. het geloof ook de cellulaire opsluiting van het verstand: men zendt met De G. het ‘Onze Vader’ op. Met M. schikt men zich in 't onvermijdelijke, wordt stipt in 't vervullen der plichten, omdat die plichten ons lief zijn en berust in de gedachte: Er is geen God of hij moet goed zijn. Zoo {==401==} {>>pagina-aanduiding<<} kunnen De G. en M. gesteund door den Bijbel, arbeiden aan de opvoeding van het menschdom en ons op zuiverder terrein leiden, dan het opnieuw ontwakende Utilisme¹. poogt te doen, hoeveel overeenkomst men ook ontdekt tusschen M. en dat Utilisme. Uit De G.'s graf rijzen liefelijke beelden, die iederen bezoeker het oog naar boven doen richten, om vol vertrouwen op de toekomst van daar kracht en steun te verwachten. De G.'s geest zweeft als een vogel naar hooger sferen. Wij volgen diens vlucht en daarboven reinigen we ons van het stof der aarde. Slechts met vasten tred mogen we naderen tot M. om van hem te hooren: Wie zijt Ge en wat wilt Ge? Weet Ge wat leven, wat liefhebben is? Gevoelt Ge kracht tot lijden en tot strijden? Zoo ja, neem dan mijn kruis op en volg mij. Gord U aan ten strijde en sta onwankelbaar pal. Harlingen. J. Simmer. 1. Utilisme: opvatting dat het zedelijk leven moet worden bepaald door zijn nuttigheid. [juli 1876 Brief van Multatuli aan P.A. Tiele] Vermoedelijk 8 juli 1876 Brief van Multatuli aan P.A. Tiele. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wiesbaden Juli 1876 Waarde Tiele, als ik mag aannemen dat ge eenig belang stelt in m'n brieven dat moet ik gelooven dat ge gister & eergister hebt uitgezien naar 't vervolg op m'n schryven van 'n paar dagen geleden. M'n plan was dienzelfden dag nog uw beide laatstontv. brieven te beantwoorden, maar jawel! Altyd wàt! De post brengt me gewoonlyk meer dan ik behoorlyk verslikken kan. Sedert lang reeds begon er in m'n positie iets eigenaardigs te komen dat ik niet recht weet thuistebrengen. Ieder schryft me, en... over alles! Dat is overdreven en omdat ik zoo waár mogelyk wil wezen: velen schryven my en over... zeer veel! Kyk, zóó is het! {==402==} {>>pagina-aanduiding<<} Een lystje van onafgedane stukken zou kurieus wezen, maar ik zal er niet aan beginnen. Toch iets er van: verzen en 'n drama ter beoordeeling.¹. Dat is om te rillen. Nu onder 't onafgedane hooren die verzen niet, want ik schreef den auteur dat hy beter deed zich bezig te houden met iets degelyks. Dit zou ik geschreven hebben al waren de verzen goed geweest, maar 't ding dat men my ter beoordeeling zendt is waarachtig miserable. Er ligt iets beleedigends in, me met zoo'n prul aantekomen, en om de maat voltemeten teekent zich de man (of jongen?) ‘Uw geestverwant.’ Bèn ik dan al suf? Of: is 't dan al van zoo algemeene onweersproken bekendheid dat ik suf ben? Hebt gy, o booze kerel, misschien publiciteit gegeven aan m'n battaksche ouwemannenverzuchting? Dàn... wacht ik nog meer geestverwantige verzen, helaas! En... 'n drama! ‘Historisch.’ Ik ken den schryver, en weet dat hy 'n beste goeie kerel is. Zonder z'n boekjen opentesnyden, bladerde ik 't door, en zag terstond dat m'n oordeel ongunstig wezen moest. Eer ik m'n vouwbeen nam schreef ik den auteur dat ik nièt van historische dramaas hield, en dat hy dus, àls ik z'n werk afkeurde, dat kon toeschryven aan m'n vreemden smaak op dit punt. Sedert 10 dagen ligt nu dat stuk daar, en ik heb den moed niet den schryver (die zich zéér veel van z'n werk voorstelt!) harde waarheden te zeggen. Graaf Rehbinder (geen pseudoniem gelyk een recensent in de Vad. Lett. Oeff. gist) de heer Rehbinder². dan (en niet Rehberg, zooals Dr Vos hem verdoopt in den Gids) nu ook hy vraagt m'n oordeel over z'n ‘Jezus van Nazareth’ welk stuk ik U hierby doe geworden. Die taak neem ik met minder weerzin op me, omdat ik hoop veel te kunnen pryzen, of iets toch. Maar daarover wil ik nu niet spreken, ik wou je vertellen hoe druk ik 't heb met de ‘eigenaardigheid van m'n positie.’ Ik kon u dozynen histories meedeelen die me allen meer of min in Anspruch³. nemen. En de zoogd letterkundige zyn de ergsten niet. Velen zien me voor 'n soort biechtvader aan. Dit is vereerend, maar lastig. Zoodra ik op 't punt sta toe te geven in verwaandheid (of wel dat punt al lang gepasseerd ben, dus te laat, helaas!) komt me dan de post 'n nieuwe expectoratie van V. Vloten brengen (zie o.a. z'n No II van 't stuk tegen Jonckbloet⁴., waarin deze en Loffelt, en Vosmaer en iedereen en ik 't onze krygen. (misschien moest ik zeggen: 't zyne, {==403==} {>>pagina-aanduiding<<} 't V Vlotensche). Dus géén verwaandheid, of 'n beetje minder verwaandheid, of heerejezis ik speel liever met m'n kanarie. 't Beestje is snoepig, en dit is meer dan men van V. Vloten zeggen kan. Gelezen heb ik z'n aanvallen nog niet, maar ik ving den geur op. Dan volgt er iets van Admiraal in Den Nederland, en m'n verwaandheid neemt weer toe. Dan herinner ik me een mededeeling van uw broêr (die precies klopt met andere symptomen) omtrent de verregaande minachting waarmee de ‘geleerde wereld’ op me neerziet... nu, dit verwondert me niks! Maar 't werkt alweer storend op 't toenemen van m'n verwaandheid.- Kort gezegd, ik kan m'n aandoeningen niet op. Met V.D. Linde had ik 'n historie, te lang om te vertellen. (Hy is nu hier gelyk ge weet, maar ik wil hem niet zien, en hy my niet.) En nu die aardige zaak met Korteweg. Weet ge 't nog niet? Korteweg is - was - leeraar in de Wiskunde aan de Mil. Akad. te Breda, en werd ontslagen omdat ‘z'n denkbeelden⁵. te ontwikkeld waren, en hy te ver geavanceerd was in z'n meeningen over sociale toestanden.’ (De onderhaalde woorden zyn letterlyk aldus gebezigd. K heeft de stukken laten drukken. De generaal Von Willes komt me voor, 'n loyaal man te zyn, en dit zegt ook m'n vrouw die hem gekend heeft. Ik begryp de mogelykheid dat-i in deze zaak z'n plicht deed. Er staat: ‘te ontwikkeld’ & ‘te geavanceerd’ voor iemand die les geeft aan toekomstige officieren.’ Dit kan gegrond zyn. Schoon noem ik 't dat hy K. niet zwart maakt of belastert. Hy geeft hem als mensch en onderwyzer in de wiskunde alle eer. K. mag van geluk spreken. Myn ondervinding is anders! K. die nog jong is, zal 'n heel verkeerd denkbeeld van 't leven krygen, want de V. Willessen zyn zeldaam!) Nu dan, ik denk Korteweg hier te zien. Dat-i 'n beste brave kerel is, weet ik.- En, dezer dagen had ik ànder bezoek! Zoodat ik maar zeggen wil dat er nooit iets komen zou van 't beantwoorden Uwer brieven, als ik nu niet begon. En als ik wèl begin, is 't de vraag of ik ooit klaar kom! Ja, want nu moet ik weer ophouden om te baden. Ik stik! Weer niet af, niet half af, niet begonnen! Dus alleen 'n groetje vandaag! Wat zyn Uw brieven netjes en geacheveerd! Och, laat de mynen {==404==} {>>pagina-aanduiding<<} toch nooit aan 'n ‘geleerde’ zien! Ei, wat is dat toch eigenlyk voor 'n ding? Gy zelf levert meer en werkt beter dan zéér veel anderen. Ben ik geleerd? Neen? Dan zal ik me troosten. Adieu voor vandaag. De groete van m'n vrouw. Uw vriend Dek Het aanbieden van dat nette boekje kan strekken om de beroerdheid van m'n brieven goed te maken. Gut 't schryven, 't manuaal meen ik, verveelt me zoo. Toch is m'n kopie voor de pers altyd netjes, maar 't kost me veel moeite. 1. Zie brief aan J.H. van Offel van 20 juni 1876. 2. Nicolai Graaf Rehbinder, auteur van Jezus van Nazareth, treurspel in vijf bedrijven. (Uit het Hoogd. vertaald door K. van der Zijde. Sneek 1877). 3. Anspruch: beslag (du.) in duitse schrijfletters. 4. Aflevering 2 van J. van Vloten, Jonckbloet's zoogenaamde geschiedenis der Nederlandsche letterkunde was op 4 juli verschenen. 5. omdat z'n denkbeelden: oorspr. stond er omdat hy. [11 juli 1876 Brief van Mina Kruseman aan E. Baart] *11 juli 1876 Brief van Mina Krüseman aan Elize Baart. (Leven III, blz. 216 e.v.). Brussel, 11 Juli '76 Beste Lize! Ik haast me je brief te beantwoorden, dien ik zoo even ontvangen heb. Vloek over Douwes Dekker! Die als de incarnatie van alle kwaad zich nu ook weer om Korteweg kronkelt! Wat is zijn brief gemeen! Wat zijn al zijn frazes weer berekend slecht! Hij, Multatuli! de voorganger, de leider, de christus, de koning van alle genieën, hij smeekt om een bezoek van Korteweg, als om een gunst! Hij wil hem leeren kennen om ‘van hem te leeren’. Hij?... O, ik wou dat ik Korteweg een Gyges-ring kon mede geven om door alle leugens heen te zien en een zuiveren blik te werpen in de zwarte ziel van dien ellendeling! Welk een net van leugens heeft hij weer geknoopt om er Korteweg in te vangen! Zijn ‘vooruitzichten’! Hij voelt zelf dat Korteweg aan de waarheid van die woorden moet twijfelen, en hij maakt, als 't ware, zijn apologie over dien leugen! Zijn vooruitzichten! Waarom zegt hij niet liever zijn plannen? Hij heeft zich een rijk gedroomd, Indie, en een keizerskroon *, die van Insulinde! Maar zijn troon is zoo hoog dat hij dien met een ladder moet beklimmen, en de sporten van zijn ladder breekt hij zelf vóór dat hij er den voet op zet! Herinner je je nog dat hij mij, zoodra ik hem 't kontrakt met Le {==405==} {>>pagina-aanduiding<<} Gras enz. geteekend gezonden had, dit schreef: ‘Voor zoover ik in de opvoering van Vorstenschool belang stel, want 'n hoofdzaak is 't me niet.’ Die woorden waren waar. Vorstenschool was ook een sport, even als Mina Krüseman een sport had moeten zijn, maar toen hij zag dat ik hem ontsnapte, gaf hij om zijn Vorstenschool ook niet meer! En twee sporten braken tegelijk. En nu?... nu zoekt hij nieuwe! (....) En zijn vooruitzichten zijn?... In troebel water visschen. 't Métier van alle fortuinzoekers! Was onze Kroonprins maar wat minder slap! Hij kon Indië redden, als hij 't wilde, hij alleen. Zulke intrigante ellendelingen als Douwes-Dekker kunnen slechts démoraliseeren en te gronde richten, en zelf begraven worden onder de puinhoopen van hun vernielingswerk. Ik kèn Douwes-Dekker en ik weet wàt hij wil. Ook op dit terrein staan wij als doodvijanden tegen elkander over. Ik wacht hem, dit weet hij, en hij begint nu weer over vooruitzichten te spreken omdat ik zoolang gezwegen heb. O, die ziekte van Leentje!!!!!! Ik begrijp zijn brief aan Korteweg beter dan K. zelf hem begrijpen kàn en ik verwonder mij in 't geheel niet over zijn vleierijen en zijn ‘lust tot leeren’! 't Is intusschen een vreemd verschijnsel dat iemand, die als mensch zoo laag staat, zoo'n kolossaal talent van liegen heeft, dat hij de besten onder ons voor een oogenblik kan doen gelooven dat zijn studie grootheid is, en zijn laagheid moed. Ik zie niets goeds in Korteweg's bezoek aan Mul. De zoeker van waarheid, zal waarheid eischen van Korteweg, en Korteweg zal waarheid geven, die beantwoord zal worden met leugen en bedrog. Mul ziet niets in Korteweg als een instrument, dat hij bespelen kan òmdat 't zuiver is. Was 't minder zuiver, dan was 't hem 't bespelen niet waard, immers niemand zou er naar luisteren! In Indië maken de Europeanen herten tam, die ze heel goed behandelen, en verzorgen alsof ze vrienden waren, om ze daarna mee te nemen naar 't bosch om wilde herten te lokken, die ze schieten over de tamme heen. {==406==} {>>pagina-aanduiding<<} Zóó doet Mul ook met z'n vrienden, hij gebruikt ze om hun vrienden te vangen, en te dooden als 't kan. Korteweg heeft in de Tolk zoo dikwijls onze namen genoemd, dat Mul waarschijnlijk haarklein weet welke verhouding er tusschen jou en Korteweg bestaat. Hij had een tam hert noodig; dàt heeft hij gevonden in Korteweg ‘van wien hij leeren wil’! O! O! Ben je niet eens met Korteweg te Utrecht geweest? In dat zelfde Utrecht, waar je je eerste succès als Hanna had? In dat zelfde Utrecht, waar Mul met z'n satellieten feest vierde en complotteerde tegen z'n eigen stuk, dat vallen moest om z'n maîtresse op de planken te helpen! Zijn maîtresse, die hij geheel uit Wiesbaden had laten komen, en die hij in een hôtel vergat!!!! Zijn maîtresse, die door zijn doodvijandin op 't tooneel werd gebracht en de eerste was die hem aanzag, zoodra 't scherm op was gehaald. Zijn maîtresse die getuige werd van den triomf van haar rivale * en van de nederlaag van haar amant, die sidderend wegsloop uit zijn loge, toen 't publiek ‘den Auteur’ uitriep, die den moed niet had te verschijnen op 't tooneel, waar de actrices van zijn stuk hem wachtten! En in de stad waar zóó veel voorviel heb je je met K. vertoond! Dáár hebben Mul's champagne-vrienden jullie samen gezien? - Van Hall (de Me la Chaud van de balie, de Talma van 't Ned. Tooneel!) heeft misschien gehoord van je wildheid en, gewend als hij is aan zuigelingen en bewaarschoolkinderen, zal hij Mul om raad gevraagd hebben, om een middel om je binnen de palen van de Nederlandsche welvoegelijkheid te houden. En Mul zal waarschijnlijk geantwoord hebben: ‘Ik zal hem bij mij laten komen. Hij is jong, enthousiast en oprecht, en hij dweept met mijn werk, dit is me voldoende om van een eerlijk man een verrader te maken. Ik ben de genius van 't kwaad, die geen geluk kan dulden en geen voorspoed veelt; ik haat ieder die hoog staat, ik vertrap ieder dien ik naar beneden kan halen en ik belaster ieder dien ik als mijn meerdere beschouw. Mijn grootheid is gebazeerd op de laagheid {==407==} {>>pagina-aanduiding<<} van anderen. Welnu, dat allen dalen om mij 't recht te geven van uit te steken!’ ‘Hij bijt de hand die hem brood reikt’ zei een van z'n vijanden, en die vijand had gelijk. Ook jij hebt hem eenmaal brood gereikt. Malheur à toi!¹. Ga voort Korteweg de oogen te openen zoo veel je kunt, en, is 't mogelijk, houd hem terug van zijn voorgenomen bezoek. Denk aan Versluys en Bruinsma, ook zij waren oprecht, hun enthousiasme heeft hen verblind en tot verraders gemaakt. Een man is niet sterk! Neen, je titelblad vind ik niet goed. Waarom toch zoo'n haast gemaakt? Jij moet ook je strijdjaren hebben, zoo goed als een ander. Kan je niet ingénue blijven voor 't publiek, zoo lang ik vecht? En kan je dezen winter niet gaan lezen? Laat die théatre-intrigues toch tijd tot rijpen en... rotten! Daarna pas komt jou tijd aan. Ik vind de academie-publicaties zoo * heel goed, een mooie réclame voor Korteweg. Adieu... wil je dezen brief aan Korteweg zenden, ga je gang. Mina. 1. malheur à toi: ongeluk over je! (fr.) [14 juli 1876 Brief van Multatuli aan P.A. Tiele] 14 juli 1876 Brief van Multatuli aan P.A. Tiele. Zeven dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) De brief werd op 9 juli begonnen. {==408==} {>>pagina-aanduiding<<} {==409==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden, 9 Juli 1876 Beste Tiele! Altyd door heb ik 'n drukte als 'n kleermaker met één klant. Dat is nu alweer drie dagen, meen ik, dat - 'n hondje van 'n styltje: dat dat. Maar ik heb gister fransch gesproken, en schyn gedacht te hebben dat ik begonnen was met Voilà trois jours que. Onlogischer constructie en zegswys dan de fransche bestaat er niet. Nu ik wou zeggen: sedert drie dagen alweer wou ik telkens me zetten tot beantwoording van uw brieven. En ook begon ik gister. Maar ik verloor me in 't begin eener verhandeling over de oorzaken waarom ‘geleerden’ zulke slechte etymologen zyn.’ Kyk, ik zou òf die verhandeling onàf moeten laten, of ik verbreed me te veel zooals de Duitschers zeggen. De quintessens was dat ‘geleerden’ verpletterd zyn, en meenen dat het geschrevene of gedrukte (notatie slechts, en 'n zeer gebrekkige notatie!) de taal is. Ik kwam daarop naar aanleiding van 't woord Albuquerque waarin ik Ouwerkerk meen te hooren. Dat dit ‘hooren’ vaak bedriegt, is wáár. Maar 't bedriegt niet zóó dikwyls als 't zien van letters waarin verschillende volken dezelfde klank op heel verschillende manier afbeelden. Dat ihr¹. = you is kan men in zeker dialekt wel hooren, maar weinigen zullen 't in de letters zien. Men kan zich 't verschil aan klank dat in onderscheiden landen aan 't zelfde teeken gehecht wordt, of 't verschil van teeken dat men gebruikt om één klank uittedrukken, niet te groot voorstellen. Ik beproefde eens fransch te leeren aan 'n Amerikaan uit Canada. Wat hy r noemde klonk in myn oor als aaaa, en omgekeerd. In veel duitsche dialekten is 't woord moeder duidelyk moedahhh. (Die h's om den open mond natebootsen die op 't uitspreken volgt.) Daarom nu vind ik 't zoo gek, in etymologie by letters te zweren. 't Woord avis moet heel anders geklonken hebben dan wy ons met de teekens a.v.i.s. of a u {==410==} {>>pagina-aanduiding<<} i s voorstellen. Anders hadden de galliërs (die trouwens 'n verlamming of weinig oefening². in de spraakorganen schynen gehad te hebben als kinderen die van grootmama, oma, maken) 't niet verknoeid tot oiseau. Enz. Verwaand of niet, nog nooit las ik over etymologie 'n degelyk werk. De ‘geleerden’ bepalen zich tot opmerkingen als dat vader, father en Vater¹. verwant zyn. En om iets voor wáár te houden moet het in 'n ‘boek’ staan, 'n kriterium van betrouwbaarheid dat ze precies gemeen hebben met het volkje dat in 't geheel niet lezen kan. Toen ik aan Dr v. D. Linde de opmerking meedeelde dat pisangstammen³. geen bouwmateriaal leveren antwoordde hy: 't staat in 't zooveelste caput van dat of dat indisch werk met 'n onuitsprekelyken naam. Bayle⁴. zou net zoo geantwoord hebben. Komieker voorbeeld van boekenvereering dan by Bayle bestaat er niet. Alexander is 'n kwajongen by Quintus Curtius,⁵. of iets dergelyks, blinkt overal door. Niet heelemaal zonder analogie is de stelling van Jonckbloet dat - och, ik weet niet precies hoe hy zich uitdrukt, maar 't komt hier op neer dat 'n professer die over boeken oreert, doceert, dicteert, hooger staat dan de man die de boeken gemaakt heeft. E.g. hy, V. Vloten, e.d. hooger dan de Vondels die ze behandelen. De uitvinding is best! Want zie je, onze professers moeten bedacht zyn op 'n antwoord als de leek hun eens vragen zou: ‘ge praat altyd over letterkunde, wat levert gyzelf in 't vak van letterkunde?’ (De opinie van Jonckbloet bleek me uit het geschrift van V. Vloten tegen hem. Maar gelezen heb ik dit stuk niet. Ik heb 't doorgebladerd, en hier en daar wat opgevangen van de scheldparty tegen Jonckbl. Vosmaer, Loffelt, Bogaers,⁶. my en alle menschen. Dit echter heb ik gezien, dat de kerel om zich tegen de beschuldiging van citaatvervalsching te verdedigen, opnieuw vervalscht. Is 't u de moeite waard te vergelyken wat Loffelt zeide, en hoe hy 't voorstelt? Doe dat eens! Iets anders nog dat den man kenschetst, en z'n manier van polemiek! Zekere Mr Piepers⁷. valt hy aan in hoedanigheid - neen, zoo is 't niet. Mr Piepers zegt dat er in myn karakter en schryvery zooveel doorstraalt van den indischen autokraat, den baasspeler, den gewezen gezagvoerenden ambtenaar. Best! Dit beweren gebruikt V. Vloten tegen my. Ook goed. Maar 'n {==411==} {>>pagina-aanduiding<<} regel of wat verder spreekt hy als terugslag op de beschuldigingen van ‘D.D.'s handelingen in Indie.’ Let eens op, hoe perfide hy daar 'n subjectieve (en te weerleggen!) opvatting van karakter en politieke zienswyze, vervalscht tot aantyging van iets feitelyk-kwaads! M'n politische beschouwingen omtrent ons Indie, kunnen samen gevat worden in de woorden: noodzakelyke autokratie. Daarover is debat mogelyk. Maar wat nu te zeggen van iemand die dááruit stof put om in 't voorbygaan m'n handelingen in Indie verdacht te maken, met 'n beroep op Mr Piepers die - ook in Indie zynde- - zoo oordeelt de oppervlakkige lezer - 't weten kan! Ik geloof dat Piepers zoowat school ging toen ik te Lebak was! Basta over V. Vloten!- Oera Linda Bok! Ja, zoudt ge de goedheid willen hebben 't stuk van den heer J. Beckeringh Vinckers⁸. te zenden, asjeblieft! Ik ben benieuwd naar de bewysvoering. En ik zal Funke vragen om den Navorscher, waarin 't stuk van den hr Leendertz staat.⁹. Ik heb veel achting voor L's wyze van werken, en 't hinderde my altyd dat die man niet meer op den voorgrond geplaatst wordt.- Dat sympathie of 't tegendeel niet mag meespreken in ons oordeel over handelingen & personen, is waar. Doch... als voor- of tegeningenomenheid zekeren grond hebben? Welnu, ik ben zeer ingenomen tegen Willem III,¹⁰. en acht hem tot het laagste in staat, dus ook tot medewerking aan den moord der De Witten. Ik begryp niet hoe iemand de voorbereiding tot het onttroonen van Jakob¹¹. lezen kan, zonder afschuw te voelen voor dien intrigant en z'n harteloos wyf. Jakob was toch haar vader! En dat dekmanteltje van yver voor 't ware geloof! Ik gis dat witsen¹². van myn opinie was! En Willem's gedrag jegens Holland (en Hollanders die kwesties in Engeland hadden!) nadat Holland hem zoo maltrouw geholpen had aan z'n roof! En z'n geknoei met Bentinck!¹³. Dat Fruin¹⁴. hem verdedigt, verwondert me niet. Ik ben benieuwd te lezen, hoe? Of neen, ik mag niet toegeven in m'n lust tot zulke onderzoekingen. Bovendien heb ik niet, als Fruin, archieven & bibliotheken tot m'n beschikking.- Ge spraakt zoo welwillend over den Havelaar,¹⁵. naar aanleiding van de nieuwe uitgaaf, en klaagt over uw onmacht. Hartelyk {==412==} {>>pagina-aanduiding<<} dank. Ik breng die zaak in verband met de pas gebeurde historie te Breda.¹⁶. ('t Stuk gaat hierby.) Zie eens hoe loyaal die generaal V. Willes de zaak behandelt! De man maakt Korteweg niet zwart, hy lastert hem niet, hy tracht niet z'n carrière te breken, hy liet hem niet bespieden of-i ook soms ergens 'n glas bier had gedronken of 'n meisje gezoend, hy zocht geen ruzie over byzaken, neen, hy plaatst met de grootste eerlykheid de kwestie op 't gebied waar ze thuisbehoort! Hierin nu is myn ondervinding anders! Ik ben jaloers op Korteweg. Ik noodigde hem uit, hier te komen, maar hy kan nog niet. Misschien komt hy in Augustus. Ik vrees dat hy en anderen¹⁷. de handelwys van den generaal V. Willes niet genoeg apprecieeren. Die man heeft de goede zaak een groote dienst gedaan, en niet als enfant terrible van de andere party, (niet namelyk: uit onnoozelheid) maar wel degelyk met opzet. Ik lees dit in z'n stuk. Hoe kom ik aan de meening dat weinigen er dit in lezen zullen? Een orthodox en streng behoudend minister moest V. Willes ontslaan: ‘liever 'n ongeloovige, 'n radikaal, oogluikend in dienst gehouden, dan hem zóó aan den dyk te zetten. Ik zal je leeren, vlaggen, leuzen, grieven - en 'n aanvoerder! - te leveren aan den vyand!’ Een aanvoerder? Ja. En 'n onverminkte! Niet geschonden, niet zwartgemaakt, niet gedoemd tot hongerlyden, niet onfatsoenlyk verklaard... V. Willes is schuldig aan hoogverraad! Niet gedoemd tot (onteerend!) hongerlyden. Ge zult zien dat Korteweg terstond geplaatst wordt, en er blykt, dunkt me, dat V. Willes dit beoogde. Die man is in myn oog 'n fenomeen.- Wat patti, patteh, etymologisch beteekent, weet ik niet. (wat schande is, en 'n nieuwe bydrage tot de gegrondheid der Piepersche stelling dat ik zoo weinig kennis heb. Hoe drommel raadt hy dat zoo?) Op Java maken we onderscheid in 't schryven van 't woord naarmate het alleen gebruikt wordt, of voorkomt in de samenstelling met adi. Adipatti is de op-een na (pangérang) hoogste adelyke titel, en de patteh is de inlandsche ambtenaar die den regent als factotum ter zyde staat. Of dat onderscheid in spelling gewettigd is, weet ik alweer niet, ook niet of beide woorden überhaupt iets met elkaar hebben uittestaan. Hoogstwaarschynlyk zyn ze beiden sanskrit, en in dat geval misschien (viâ 't arabisch) verwant met het portugesche pate, dat ge in uw brief noemt.- {==413==} {>>pagina-aanduiding<<} M'n blyspel? Och! Ik kan maar niet klaar komen met het opzetten zelfs, met het concipieeren! Het wroegt me dat ik daarmee zoo sukkel, vooral daar ik verneem dat m'n beste Le Gras, Van Zuylen & Haspels te worstelen hebben met tegenspoed. In plaats van 'n blyspel, wil ik telkens 'n lyst van bezwaren leveren tegen 't gelukken van zoo'n werkstuk. In 't hollandsch namelyk, en voor 'n hollandsch publiek dat in vertaalde stukken alle ongerymdheden slikt, maar in 'n oorspronkelyk stuk geen verschil weet te maken tusschen straat of salonwaarheid en artistieke waarheid. En ook afgescheiden daarvan, de V. Vlotens hebben m'n stemming bedorven en als 't niet uit nood was, zette ik geen letter meer op 't papier. (Nam: voor litterature legère, wel voor historisch of filologisch onderzoek, maar liever nog: wiskunde. Maar van 10, 12 vel als vrucht van 'n jaar of 2, 3, zoekens, kan ik niet leven.- Ge vraagt naar m'n opinie over ‘Christelyke zending’ naar aanleiding van zeker werk van 'n Zwitsersch predikant.¹⁸. Ik heb dat boek niet gelezen, en houd me dus aan 't kort bericht dat gy van de inhoud geeft. Ge zegt: ‘Buss betoogt dat het Chrdom universeel genoeg is, om in z'n hoofdtrekken door volken die op den laagsten trap van ontwikkeling staan, begrepen te worden.’ Nu mag ik Buss niet verantwoordelyk stellen voor de notarieele correctheid van een haastig gemaakt excerptje uit z'n werk. Misschien drukt gy U hier kortheidshalve wat onnauwkeurig uit, wat ik 1000 maal doe. Anders zou ik vragen wat hier 't woord ‘universeel’ beteekent als hulpmiddel tot begrip van minder ontwikkelden? Geringe ontwikkeling heeft juist altyd behoefte aan iets concreets. Meent men dat ‘concreet’ hier niet de ware tegenstelling van ‘universeel’ is (wat dàn?) welnu, dan zal ik m'n bedoeling anders uitdrukken. Kinderen en onontwikkelden houden van iets feitelyks. ‘Er was eens’ & ‘hy deed dàt.’ Als voorbeeld beroep ik me op de manier waarop alle genesissen geschreven zyn, en byna zonder uitzondering alle Geschiedenis. Om den kost smakelyk te maken, moest elke wording tot 'n afgerond factum worden ineengekrompen. Alle gebeurtenissen werden veroogenblikkelykt, alle denkbeelden verpersoonlykt. Meteorologie heet Aeolus, Boreas, Zephyr, Jupiter pluvius, tonans.¹⁹. Wysheid heet Minerva, groeikracht: Ceres (verwant en parenthèse²⁰. met Sir en {==414==} {>>pagina-aanduiding<<} Heer, met ihr & you, met Caesar & er, o, met 100000 woorden! Aan etymologie is nog niets gedaan! Maar als ik daaraan begin, kom ik niet klaar met vriend Buss.) Samentrekken, inkrimpen, condenseeren alzoo, blykt de eisch geweest te zyn om iets te doen aannemen in de kindsheid van 't menschelyk geslacht. In de Geschiedenis vinden we telkens steden gesticht door één persoon, wat met uitzondering van Alexandrie & Petersburg) wel nooit zal geschied zyn. Het eeuwenlang afvloeien van bevolkingen wordt volksverhuizing (op 1 Mei zeker, 's middags klokke 12) &c &c &c. ‘Maar’ kan Buss antwoorden: ‘'t concretiseeren was noodig by leugens. De waarheid kan abstract worden voorgedragen.’ Kan? Ja. Maar of ze begrepen wordt? Neen. Behoefte aan aangename, kittelende sprookjes gaat den lust tot denken en oordeelen vooraf. Wie onontwikkelden wil inpakken, moet altyd beginnen met ‘er was eens.’ Dit deed Jezus ook met z'n parabelen. ‘Maar de tyd komt (kan B zeggen) dat men geen genoegen neemt met sprookjes.’ Dan hebben we ook niet met onontwikkelden te doen. De ervaring leert (dit zal Buss moeten erkennen) dat er steeds meer geloof is geslagen aan vertellingen die hyzelf voor onwaar houdt, dan aan de meeningen die hy als waar verkondigt. Op grond van welke ontdekking nu zou dit op eenmaal veranderd zyn? (My is de leer dat er 'n god is, en wel in hoedanigheid van ‘hemelsche vader’ even sprookjesachtig als de wonderkracht der H.M. maar ik houd me nu voorloopig²¹. aan 't standpunt van Buss.) Waar heeft B. geleerd dat kinderen onverwachts van smaak veranderd zyn, en aan brood de voorkeur geven boven koekjes? Ge zegt verder: ‘Hy wil hun geen dogmata gepredikt hebben, maar algemeene menschenliefde, een liefhebbend hemelvader, enz’ Ik laat nu alweer 't nut en de waarheid dezer beide stellingen in 't midden (onder protest!) maar eilieve, zyn dàt geen dogmaas? Dan moet het woord van beteekenis veranderd wezen. Wie wat leeraart, verkondigt 'n leering, 'n leerpunt, 'n leerstelsel. Hoogstens kan men onderscheid maken tusschen de etymologische beteekenis van 't woord en den canonischen zin. In 't laatste geval komt er de verplichte aanneming by, als sinequânon²². van 't zalig worden. {==415==} {>>pagina-aanduiding<<} Hoe nu Buss 't woord dogma wil opvatten, in beide gevallen zullen zyn: ‘God is 'n hemelsche vader’ en ‘hebt alle menschen lief’ dogmaas wezen. Dit wordt te blykbaarder daar hy van Christendom spreekt. Ik ken den modernen deun: ‘Weg met leerstellingen, wy prediken (zegge: wy leeraren) het ware echte onvervalschte Christendom.’ Dat leeraren nu bestaat in 't verkondigen van ‘waarheden’ die wel degelyk als dogmaas moeten worden aangenomen. De zin (onzin) dezer preekjes zou eigenlyk zyn: ‘Wy leeren geen leering.’ Ge zegt verder dat het naar uw inzien 'n illusie is van Buss, als hy meent op die wys Heidenen te bekeeren. We zyn het alzoo daaromtrent eens. Hoe moeten de Christenenzendelingen 't dàn aanleggen? Wèl, ze moeten met de Heidenen denzelfden weg volgen dien de dominees en kathechizeermeesters met òns insloegen, toen we onontwikkelde heidenen d.i. kinderen waren. Men begint met antwoord op de vraag: ‘waar is alles van daan gekomen?’ Niets eenvoudiger dan dit. ‘In den beginne was er Niets, en God zei: daar zy licht.’ Zoodra 't Kind, of de Heiden, dàt geslikt heeft zonder te vragen: Hoe weet ge dit? Wie, wat, is die God? Waarin uitte zich z'n bestaan voor hy dat licht tevoorschyn riep? Wat beteekende 't woord of begrip: licht, voor er iets bestond waarop 't weerkaatsen kon? &c &c. Welnu, dan volgen paradyshistorie, zondeval, uitverkorenvolkgeschiedenis, verlossing, behoefte aan geloof ter zaligheid en die zaligheid zelf (nooit echter zonder ook de daartegenoverstaande verdoemenis aantenemen, anders is 't 'n schaar met één lemmet! = géén schaar.) als van 'n leien dakje.- Juist ‘negers, byv. die christen geworden zyn, zyn dogmatische Christenen geworden.’ Dit zyn uw woorden 't Is de waarheid, en de proef op de som van m'n bovenstaande beweringen dienaangaande. En ge vraagt naar m'n opmerkingen over de tot het Chrdom bekeerde inlanders in ons Indie? Javaansche (zoogd mahomedaansche) bekeerlingen heb ik nooit gezien. In myn tyd (1838, 39, 40, {==416==} {>>pagina-aanduiding<<} 41, 42) waren er 'n paar christengemeenten naby Batavia (Toegoe? en Depok) waarmee ik altyd den gek hoorde steken. Maar dit bewyst niets. Ik zelf was in die dagen te jong om onafhankelijk te oordeelen. Er is dus niets aan verloren dat ik nooit met die menschen in aanraking kwam. Veel later echter, als Secretaris van Menado, en daarna als Asst Rest van Amboina) had ik veel met christen inlanders te doen. De minahassa (bet: verbond, nam: van alfoersche stammen die de residentie Menado bewonen) is in onze dagen de hoofdwerkplaats der Zendelingen. En te Amboina is de geheele bevolking sedert Valentyn's²³. tyd ‘gekerstend.’ (Ik meen in z'n huis gewoond te hebben. Althans de straat, en de door hem gegeven afmetingen kwamen uit.) En nu m'n oordeel? Het is ongunstig, zoowel omtrent de vatbaarheid van die menschen om iets te begrypen van wat de christenen (m.i. ten-onrechte) de Kern der zaak noemen, als aangaande den invloed dien al die bekeeringen op zeden & gedrag uitoefenen. Ook zonder van den ‘kern’²⁴. te spreken, zelfs de dogmatiek zit er dunnetjes op. Die luî leeren psalmen opdeunen, kleeden zich in 't zwart (inplaats van de zoo vroolyke kleurige voorvaderlyke kleeding... Wilt ge dit zien? Sla dan eens op: Reize van den Kolonel Van der Hart langs de kusten van Celebes - 't boek zal 'n groote 20 jaar oud zyn - waarin de heer V. Heemskerk van Beest - toen adelborst op de Argo - de uitstekende platen leverde. De alfoer die tegenover 't titelblad staat is wat z'n kleeding aangaat van fotografische juistheid - ook de kleuren zyn exakt - en zelfs 't gelaat is portret. Ik kende den man, en tenzydi door ouderdom zeer veranderd is, zou men hem nòg thans met die plaat in de hand, kunnen weervinden. Ik was er by, toen V.H. v B. hem teekende, of liever 'n schets nam.)- 14 Juli Deze brief is weer n paar dagen blyven liggen. Ik zie nu in dat ik, beginnende met m'n oordeel over 't Christenmaken van die onnoozele Alfoeren, 'n werk aanvang dat me verder leiden zou dan me nu schikt. Men verliest zich daarby telkens in lastige vraagstukken. Is absentie van kindermoord 'n gunstig teeken wanneer ze voortspruit uit gebrek aan schaamte? - Het Chrdm namelyk {==417==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft in de minahassa tot kindermoord aanleiding gegeven. Dan volgt het onderzoek in hoever die schaamte niets is dan vrees voor den pandita (zendeling) dien de stumperts voor 'n autoriteit aanzien. Dan de kwesties of 't 'n vooruitgang is, dat alle inlandsche spelen (dansen, balslaan &c) van vermeend ‘heidensche’ beteekenis²⁵., vervangen worden door psalmzingen? En by dit alles myn vóór-oordeel, daar ik 'n hekel heb aan 't christendom, en dus wèl moet oppassen niet partydig te zyn. Een lastig werk! En zie, daar ontving ik het stuk van den heer B.V.⁸. over 't Oera-lindabok. Ik teeg (mooi!) terstond aan 't lezen, en las 't in een adem uit. Tot m'n verwondering krygt de heer L.⁹. 'n paar vegen uit de pan, hy die anders zoo stipt is. Natuurlyk zal ik B.V.'s werk herlezen (en zeer attent) maar men kan zich niet onthouden van indruk. Deze nu is by my in hoofdzaak ongunstig voor 't Oera Linda bok, zonder dat ik nog zou durven zeggen dat de zaak uit is. Ik ben benieuwd naar de verdediging van Ottema, Reitsma, Vitringa en anderen, ook vooral naar de bewysvoering van de Haan Hettema. De uitvallen van B.V. tegen ‘onwetenschappelyke etymologen’ snyden geen hout. Weten berust op zyn. Het weten (de wetenschap) van iets dat niet is, noem ik ydel, en waar ik nu de luî die zich ‘wetenschappelyke etymologen of taalbeoefenaars’ noemen gedurig in de war zie tusschen taal en: schryvery, tusschen muziek en notatie van muziek, daar... enz. Beck. Vinkers schynt te meenen dat er verschil bestaat tusschen o & ô, tusschen d en th tusschen... neen, hier druk ik me verkeerd uit. Ik bedoel: dat er iets kan gebouwd worden op de verschillende schryfwyzen der woorden zooals die op allergebrekkigste manier tot ons zyn gekomen. Zoo zou 'n 30e eeuwsche historicus wel kunnen vertellen dat we 2, 3 of meer zeehelden hebben gehad die de Ruyter heetten. (Ruiter, de Ruyter, Ruyter &c) Grappig dat boek geleerden die zooveel hechten aan 'n letterteeken zoo slordig zyn in 't gebruik van die teekens. En van méér dan teekens. Hun uitdrukkingen zelf zyn vaak verkeerd. Zie, op B. V's boek staat het jaartal 76. Maar... dit moet 'n anachronisme zyn, 'n falsum. Want... in 76 schreef men niet: ‘op de hoogte zyn met 'n zaak’ gelyk daarin (ik meen driemaal) voorkomt. Alzoo: 't werk van B.V. is... 'n Oeralinda bôk {==418==} {>>pagina-aanduiding<<} (Bôk! Alsof 't er wat toe doet! En alsof men niet (by benadering gespeld) te gelykertyd in gebruik had: bok, bŏk (ô? Wat is dat eigenlyk? 'n omega?) book boek, bök, bük buk (of běk) alles nog tweemaal genomen door r 'n c by te zetten boeck &c) Nog 2 blaadjes en dan beloof ik u beterschap!²⁶. Toch gis ik dat B.V. in z'n oordeel over 't Oera L.B. gelyk heeft. Maar komiek is 't weer dat-i (in dit werk althans) geen acht geslagen heeft op den inhoud. De kwasi taalkundige finesses trokken hem meer aan. Ik bedoel nu niet de historische blunders die men 't werk aanwryft (die liet hy voor rekening van Uiterdyk) maar me dunkt dat B.V. zonder te derogeeren wel 'n woordje had mogen zeggen van den inhoud als litteratuurproduct beschouwd. Als zoodanig is 't 'n unicum. Nogeens, ik geloof dat V's vonnis recht is, maar z'n considerans²⁷. gaat, meen ik, wel eens mank. Vreemd dat hy die zelf 'n standje maakt aan de luî die zich tot de studie van Latyn & Grieksch bepalen, blyk geeft tot die luî te behooren. 't beetje gothisch dat-i er by haalt, is op dit gebied van weinig waarde. Aan iets ouders dan (in teruggaande orde) Oudduitsch (wat noemt-i hier oud?) Gothisch, latyn, grieksch, Sanskrit schynt hy niet gedacht te hebben. ('t Sanskrit is niet oud.) Zeker behoort B.V. tot de menschen die pontifex²⁸. 'n bruggemaker noemen en die meenen dat de vier heeren Cadmus, Cecrops, Danaus & Pelops²⁹. den Zuidoosthoek van Europa leeg vonden, toen ze zich begonnen toeteleggen op de door luie historici uitgevonden tydverkorting van volksverhuizen. B.V. gebruikt het woord ‘vormleer’ in zonderlingen, althans van gewone opvatting afwykenden, zin. Nu, ik begryp wat hy bedoelt, maar op zyn klacht over gebrek aan ingewydheid in die leer, (hy maakt er δογμα van)³⁰. antwoord ik dat die leer zelf, naar waarheid gedoceerd, weinig anders is dan 'n nietig klein stelseltje met ik druk me hier slecht uit.³¹. oneindige afwykingen. In etymologie is, als by god, alles mogelyk. Wie ten-onrechte 'n gissing waagt, mag terechtgewezen worden, maar niet te spoedig bespottelyk gemaakt. Want men kan niet iets {==419==} {>>pagina-aanduiding<<} zóó vreemds verzinnen dat niet ook voorkomt onder de dingen die men wel genoodzaakt is aantenemen. Ook ik vind Neefteunis³². te kinderachtig om los te loopen. Maar dit te willen bewyzen uit de onmogelykheid dat de latynsche p uit de germaansche f zou geboren zyn, is... oeralindisch! In alle oorden van de wereld leven de f- & p- klank naast elkaar zonder daarom (om de schoolmeestersterm te gebruiken) zóó van elkaar ‘aftekomen’ dat er kwestie kan bestaan over de eerstgeboorte. Maar de eigenaardigheid van B.V.'s voorstelling zit in den gruwel die er liggen zou in ancienniteitsrang van germaansch boven latyn! Welnu, wat 'n germaansche f is, weet ik niet (ik ken maar litterarisch gesproken en nog slechts gissender wys, twee germaansche woorden. bier & gles. Bier³³. meen ik by 'n lat. schryver gevonden te hebben, maar ik weet niet waar. (Ausonius³⁴.?) gles (in de bet. van barnsteen) noemt Tacitus. Jammer dat die knappe man niet aan philologie deed! Echt romeinsch dom op dat punt! maar dit weet B.V. ook niet. Zoolang de wereld staat, zullen er kelen, tongen, lippen &c wezen die deze beide klanken niet uit elkaer weten te houden, of een van beiden niet weten te noemen. Als 'n Arabier althans³⁵. de arabieren uit Haberet en van de kustlanden aan of naby de roode zee en P. golf uitspreekt de maleische woorden ampat poelo roepia wang poeti³⁶. zegt-i a {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} fa foeloe r {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} f {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} fanͬ f {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} eti In 'n groote streek langs de kust³⁷. van Sumatra (in de buurt van Atjin zegt men voor elke r 'n ch met scherpe keelschraping. Ze schynen de trilling die wy by 't uitspreken van onze r in de tong (behooren te) maken, met het huigje van de keel te willen doen. (behooren te maken, want de r-trilling gaat verloren)- Kurieus dat B.V. verschil maakt (en uit zulke verschillen conclusies trekt) tusschen fâren, ferren en văren, tusschen water weter (wêter, denk ik) & wetter. Al die dingen hebben niet meer te beduiden dan dat de een paard, de tweede peerd, 'n derde pêêrd zegt. Karsen & kersen. Maar hy gaat nog verder en bouwt conclusies op de kortheid of lengte van 'n vokaal ('n ding waarmee primitieve menschen waarachtig 't hoofd niet braken. ‘De a van {==420==} {>>pagina-aanduiding<<} water was vroeger ontwyfelbaar kort’ zegt hy, en dit betoogt-i o.a. uit... de overysselsche uitspraak! (Zoo leeraarden ze in myn jeugd dat steenen moest geschreven met 2 e's omdat men in sommige achterbuurten stienen zei! Prachtig!) De a in water, hoe kort dan ook volgens B.V. heeft 'n zeer lange geschiedenis, die blykt hem onbekend te zyn. We vinden die klank (waarschynlyk de toonlooze vokaal, by benadering gespeld: ᾽ευ (= goed) de eerste toon van 't kind by mondsluiting ěm, am, mam dus vocht, goed en moeder) als a, ă, {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} , ah, ha, aw, au, aue, ee, (dit noemt B.V. ook, maar zonder dezen klank in verband te brengen met: water) ei, y, gwy, gwas en 100 andere vormen meer, ja 1000 misschien. By zoo'n verscheidenheid van vormen waarin de zeer primitieve klank zich voordoet, vind ik 't gek iets als prosodische wysheid te willen tepas brengen. 't Heeft er iets van alsof men onderzoekt of Abraham z'n naam met drie of twee sylben schreef (Abraham of Abram) in één misschien (Brahm), of zelfs in drie letters Brm? Zulke praatjes nu noem ik onwetenschappelyk. Men schynt daarby aanspraak te maken op 't weten van dingen die 'r nooit geweest zyn, want Abraham schreef niet. Ei ziedaar 'n goede manier om de fout van lettergeleerden te karakteriseeren. Ze zyn als iemand die persoonsnamen behandelt alsof de Burgerlyke Stand zoo oud was als de wereld, en als of men notarieele stiptheid mocht zoeken in de gedenkstukken der Oudheid. Ik moet altyd lachen als ik zie: ‘'t woord is eigenlyk zóó’ alsof men van wiskunde sprak. Ze maken zich tot slaven van 't geschrevene, altyd vergetende dat dit slechts 'n gebrekkige, zeer willekeurige en dus overal verschillende notatie is. B.V. schryft (zonder lachen) in 't Oud friesch was ons hy: ‘hi’ en in 't ASaks. ‘hî’. Hy wil dat men verschil aanneme³⁸. tusschen Goth. finthith en O.fr. Findath, tusschen Goth funthon & Ofr fundon, enz. enz. De stumperts die zonder³⁹. vork aten &c, moeten dan veel fyner in hun spraakgebruik geweest zyn dan wy die fyn genoeg zyn om over zulke dingen boeken te schryven. Uw en myn spraak zouden volgens de geleerden manier toch in één vakje worden gezet, niet waar? Welnu, stel dat een stenograaf met goed gehoor ('n klankstenograaf) uw en myn taal noteerde, dan zou 't verschil veel grooter zyn dan tusschen de meeste zoogn {==421==} {>>pagina-aanduiding<<} taaltakken van den (alweer zoogend) germaanschen stam. Ik spreek nu niet van woorden ik bedoel uitspraak van klank, verschillen als tussen ǒ en ō, t, th & d, a, ĕ & y &c. Anders uitgedrukt, we zouden zooveel talen krygen als er menschen op de wereld zyn. Maar... de schryvers uit de middeleeuwen waren geen klank stenografen! Vrage wat er ten opzichte van zulke verschillen te bouwen valt op de weinige codices die uit dien tyd tot ons gekomen zyn!- De klank van a in water zou primitief kort geweest zyn! Lieve god de menschen die ‘in den beginne’ hun best deden zekeren klank uittestooten die beteekenen moest wat wy nu onder water verstaan, waren zeker al heel bly als ze zich begrypelyk wisten te maken, en dachten zeker niet aan kort of lang! Bovendien zoo iets is niet constant. Een vokaal, 'n sylbe, 'n woord, 'n zinsnede kan kort of lang gemaakt worden naar stemming, omgeving, behoefte van den spreker. En die gegevens werken niet eens overal gelyk. (De klemtoon der franschen op zeker woord van de zinsnede is anders dan by ons, en ze verschilt by Germanen onderling, ten opzichte van de sylbe ook. onmōgelyk = ūnmöglich, &c Maar ik verzeker je dat hy er niet is Mais je vous jure qu'il n'y est pas. Goeie morgen, m'nheer Tiele! Guten morgen, herr Tiele! &c&c&c Zegt men nu dat prosodische kwantiteit (dit woord is verkeerd maar door ‘geleerden’ nu eenmaal aangenomen, ze bedoelen juist kwaliteit) iets anders is dan klemtoon, dan heeft men gelyk. Maar ik heb gelyk als ik beweer dat by zooveel verschil van klemtoon-besef in ònzen tyd nog, geen staat te maken is op juistheid in kwantiteit by menschen die ter-nauwernood tot 10 konden tellen. Als voorbeeld van thans nog bestaande slordigheid kan dienen dat de franschen geen besef hebben van overeenstemming tusschen metrum en klemtoon, m.a.w. dat hun metrum geen metrum is: {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ⁴⁰. 't stuit hen niet dat daar staat rēgna, inplaats van regnā. Men heeft moeite 'n franschen versregel te vinden die correct is, en dan nog is hy dat by toeval. Maar de ‘ouden’ zouden gelyke aanmerkin- {==422==} {>>pagina-aanduiding<<} gen maken op ons verwaarloozen van kwantiteit. Wy zyn tevreden met hōfb {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} wg {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} d als dactylus (deze opmerking is van Vuylsteke.⁴¹. Zie m'n nootje op Idee 519, blz 84 van bundel IIb, uitgaaf '72.)- Wat beteekent by dit alles de ‘wetenschap’ die zich bemoeit met de lengte of kortheid der a in water? En welke waarde mag men hechten aan 'n studie die de werkelyk bestaande modellen minacht (nam. de mensch, de taal zooals ze gesproken wordt, het zyn) en zoo'n afgodischen eerbied voelt voor de hoogst onnauwkeurige afbeeldingen van die modellen zoo als die door (soms zeer onbekwame) schryvers geleverd werden? En die onbruikbaarheid⁴². van schryvers is toegenomen naarmate ze bekwamer werden, en aan die bekwaamheid verplicht meenden te zyn... onjuist te teekenen om niet te gelyken op 't plebs. De onmogelykheid om waar te zyn verleidt tot den uitweg om 'n conventioneele waarheid te veronderstellen en 't navolgen dáárvan tot doel te kiezen. Niet in letterteekens kunnende uitdrukken wat men wilde uitdrukken, heeft men de zaak omgekeerd, en de zichtbare letterteekens tot model verheven. En in die averechtsche wetenschap stichtte men professoraten! En wie zich tegen deze richting verzet, wordt gedoodverfd als onwetenschappelyk! Ziehier 'n staaltje van wetenschap! Bladerende in 't boek van B.V.⁸. vind ik 'n uitval tegen de domheid van menschen die 't woord Nes niet begrypen, en daarvan Neus maakten. (blz. 54) ‘Met Lindasnose wordt (in 't O L. Bok) natuurlyk Kaap Lindesnes bedoeld die door de Nederlanders abusievelyk Kaap Ter Neus werd gedoopt, omdat zy in het (?DD) Nes van Lindenes hun neus zagen. Door dit neus heeft de S van 't O.L.B. zich by den neus laten nemen en van Lindesnes oolyk Lindasnose gemaakt. Het Oudn (oordsche?) Nes is zoowel als het Zweedsche näs en deensche noes onzydig, en beteekent uitsluitend... of voorgebergte, terwyl neus, in 't On (oudnoorsch?) nös... (wat 'n fynheid hè om de ö klank te onderscheiden van oe, ons: eu!) terwyl nös, Zweedsch näsa in 't deensch noese is, die allen, evenals in 't Ofriesch nose of nosi (e of i, wat 'n permissie!) vrouwelyk zyn.’ Maar ik zeg hem dat conventioneel geslacht present gevende (in 't {==423==} {>>pagina-aanduiding<<} deensch is die gekheid afgeschaft volgens B. V) dat het grondbegrip van neus, lighaamsdeel en nes = voorgebergte precies 't zelfde is, en dat men 't een naar 't ander genoemd heeft. De oolykheid (ironice voor domheid) van den O.L.B. schryver ligt dan in de natuur der zaak, en men zou 't gebruik van 't woord Lindasnose (Lindaneus) minstens even goed vóór als tegen de echtheid kunnen laten pleiten. Zie aldus: ‘'t Boek is blykbaar geschreven in 'n tyd toen de woorden waarmee men de respectieve uitstekken aan 't menschelyk gelaat en in den vorm der zeekusten nog niet gescheiden had. Wat wy thans voorgebergte noemen heet daar nog nose de thans nog bestaande Engelsche vorm van 't woord neus. Ieder weet dat eerst in later eeuwen hieruit het woord Nes ontstaan is. Waarlyk 't O.L. B is 'n kostbare bydrage voor etymologie.- Maar... is Nes inderdaad (zooals B.V. zegt): 'n voorgebergte? In 't Keltisch waarin zeer veel te vinden is, vond ik 't nog niet. Goed, ik geloof hem voorloopig om aan te toonen hoe wetenschappelyk hy hier in z'n eigen val loopt. Hebt ge opgemerkt dat ik by de verklaring⁴³. die hy van 't woord geeft, iets open liet? Nes is volgens hem geheel iets anders dan voorgebergte of... landtong. Men mag dus 'n in zee uitstekende landpunt wel tong noemen maar niet neus. Dàt zou te oolyk wezen. Heel onwillekeurig geeft B.V. door 't gebruiken van 'n aanschouwelyke voorstelling, aan welks beeldwaarde hy niet dacht omdat ze door ouderdom in rang, daalde tot 'n woord dat slechts beteekenis heeft op den klank af, een voorbeeld van dezelfde dichterlyke taalwording die hy als dom afkeurt! Landtong is goed, o ja, maar neus ook. Op tong: Heet Afrika versmacht van dorst, en strekt Z'n droge tong ter Zuidpool heen, of 't soms 'n Ysberg ter verkoeling lekken kon! Op neus: De italiaansche laars bedreigt met spoor En hak 't verouderd Griekenland, en schynt Als met den neus te snuf'len wat er valt te snappen in Sicieljes voorraadschuren. {==424==} {>>pagina-aanduiding<<} En, tot slot van dezen neuzen historie, de hollandsche zeeman, juist andersom dan de oolyke (domme) OLBschryver maakt Gris Nez tot Kaap grinès. Ziedaar, (heel onwetenschappelyk, hoop ik, maar naar waarheid, naar iets feitelyks) neus tot Nes gemaakt. Dit doet me voorloopig geloof slaan aan de beteekenis van Nes = voorgebergte of uitstekende landtong. Maar zeker is 't nog niet. Ik moet opsporen hoe de ns (of sn die ook in snoet, schnaufs, snuiven, snateren, snip/langbek), snebbe (rostrum⁴⁴.) iets kenschetsend-vooruitstekends heeft) aan die beteekenis gekomen is! Zietge, dàt noem ik etymologie, en niet de kwestie of die s & n door ö of oe of eu verbonden zyn, 'tgeen overal verschillend is naar keel en lippenvorm, of zelfs naar 't karakter der sprekenden. Een driftig gemoed tracht zich te uiten door òf 'n stommen klinker tot 'n langen zwaar geaccentueerden uittehalen, òf 'n heelen klinker inteslikken. En, zonder drift nu juist, 't menschdom wurmde altyd met de pogingen om zich begrypelyk te maken, hoe dan ook. Als voorbeeld het gewicht dat we op den leggen in ordèntelyk, 't heel onnoozele òrdentlich toch maar.- Begryp goed, S.V.P. dat ik niet beweer in deze slordige schryvery iets afgehandeld te hebben. Maar als ik dat beproef, kom ik nooit klaar. Dat ik U zooveel schreef is om U 'n blyk te geven van de waarde die ik op Uw vriendschap stel. Hartelyk van ons beiden gegroet. Uw vriend DD Schryf me niet uitvoerig terug ik wil u geen servituut opleggen. Hè, de ‘Japansche Gesprekken’ zyn in Zuid-Amerika in 't Spaansch vertaald. Nahuys is daar, de engelsche vertaler van den Havelaar. Komiek, die Buss met z'n weglaten van dogma's! Net iemand die om zich te voegen in 't gebrek aan ontwikkeling der metselaars, hun voortaan zal toestaan te beginnen met de tweede verdieping! 't Geloof aan 'n ‘Hemelsche Vader’ is dogma. En wat beteekent hier: ‘hemelsch’? Alwys, almachtig, volmaakt, heilig, d.i. 'n vyand van 't booze en 'n vriend van 't goede. Welnu, wàt goed en wàt boos is moet alweer door 'n dogma worden uitgemaakt. Men kan de rez de chaussée⁴⁵. van 't gebouw niet missen. En meer dogmaas. Gods ‘heiligheid’ &c brengen mee: straf & belooning (anders klemt de moraal niet!) en de leer dáárvan is alweer dogma. {==425==} {>>pagina-aanduiding<<} Daarby behoort uit... christendommelyk oogpunt: zondeval, kans op verlossing dóór geloof (dogma!) zaligheid of verdoemenis, allemaal dogmaas. En hoe komt Buss aan 't idee, aan den wensch, dogmaas wegtelaten? Zyn z'n dogmaas dan niet goed? Dit mag ik zeggen maar hy niet. Hy moet zich houden aan Paulus: ‘indien de Christus niet dàt, dàt & dàt gedaan heeft, is ons geloof ydel.’- Ik zei iets van de Spaansche vert. van ‘Japansche gesprekken’. Wat is dat spaansch 'n kinderachtige taal! Nu dit vind ik van alle romaansche liplappenspraken. Keel & tongspieren schynen by de Iberiers te veel te hebben gehad wat by de Galliers te kort kwam. - Ik ontving no 11 van V. Vloten's stuk tegen Jonckbloet. Nu, dit schreef ik u al, geloof ik. Maar ik kom er op terug om de daarin aangehaalde meening van Mr Piepers⁷. die my beschuldigt van ‘oppervlakkigheid’. 't Is wel hard voor me daar ik toch sedert ca 34, 36 jaar weinig ander levensgenot bestreef dan 't nasporen van den aard der dingen, en dan ten-slotte nog zóó achterlyk te zyn dat men myn onkunde aanvoert als hoofdtrek ter karakteriseering! Dat ik weinig weet is waar (ik heb er alle dagen verdriet over) maar ik dacht niet dat ik zooveel stommer was dan sommige anderen, dan Mr Piepers byv. die zich dan wel heel erg op 't wegstoppen van z'n kunde schynt toegelegd te hebben. Ik ben zeker dat Beckering Vinckers⁸. 't met Mr Piepers ééns wezen zou als ik z'n stuk over 't Oera L. Bok behandelde. 't Spyt me dat ikzelf niet aan de echtheid geloof. Wat zou ik er graag voor stryden als dit anders was, en dan zoo onwetenschappelyk mogelyk! Ja met verwaarlozing van 't verschil tusschen ö, eu en oe! 1. In duitse schrijfletters. 2. weinig oefening: later ingevoegd. 1. In duitse schrijfletters. 3. pisangstammen: oorspr. voorafgegaan door men van. 4. Bayle: Pierre Bayle (1647-1706), vluchtte om geloofsredenen uit Frankrijk en werd in 1681 leraar te Rotterdam. Hij stelde een Dictionnaire historique et critique samen in 1695. Zie V.W. IV, blz. 591. 5. Quintus Curtius: Q.C. Rufus, Romeins geschiedschrijver, bekend om zijn Historiae Alexandri Magni. 6. Bogaers: Adrianus Bogaers (1795-1870), ned. dichter en jurist, schreef woordenboek op Bilderdijk. 7. Mr. Piepers: Mr. M.C. Piepers, schrijver van artikelen tegen Multatuli in De Locomotief, en van Macht tegen recht 1884 waarin op blzz. 188 en 224 eveneens passages tegen M. 8. J. Beckeringh Vinckers: schrijver van De onechtheid van 't Oera-Linda Bôk, aangetoond uit de wartaal waarin het is geschreven. Haarlem 1876. 9. Leendertz: Ds. Pieter Leendertz Wz. (1817-1880), letterkundig redacteur van de Navorscher 1856-1880, schreef in dit blad in 1875 een uitvoerig artikel over het Oera Linda Bôk. 10. Willem III, nl. stadhouder Willem III, de latere Koning van Engeland (1650-1702). 11. Jakob: Jacobus II, door schoonzoon Willem III verslagen in 1688. 12. Witsen: Mr. Nicolaas Witsen (1641-1717), regent te Amsterdam, steunde Willem III in zijn expeditie tegen Jacobus II. 13. Bentinck: Hans Willem Bentinck (1649-1709), beschermeling van Willem III. 14. Fruin: Robert J. Fruin (1823-1898), ned. historicus. 15. den Havelaar: oorspr. voorafgegaan door: de nieuwe uitgave van. 16. Zie brief van 8 juli aan Tiele. 17. en anderen: oorspr. stond er 't gedrag. 18. Ernst Buss, schrijver van Die christliche Mission, ihre prinzipielle Berechtigung und praktische Durchführung. Leiden 1876. 19. Jupiter pluvius, tonans: Jupiter de regengod, de dondergod (lat.) 20. en parenthèse: tussen twee haakjes (fr.) 21. voorlopig: oorspr. stond er eens. 22. sinequânon: eig. conditio sine qua non-noodzakelijke voorwaarde (lat.). 23. Valentyn: François Valentijn (1666-1727), nederlands schrijver en predikant, samensteller van een encyclopedie over Oost-Indië. 24. kern: oorspr. stond er dogmatiek. 25. beteekenis: oorspr. stond er oorsprong. 8. J. Beckeringh Vinckers: schrijver van De onechtheid van 't Oera-Linda Bôk, aangetoond uit de wartaal waarin het is geschreven. Haarlem 1876. 9. Leendertz: Ds. Pieter Leendertz Wz. (1817-1880), letterkundig redacteur van de Navorscher 1856-1880, schreef in dit blad in 1875 een uitvoerig artikel over het Oera Linda Bôk. 26. Met potlood in de rechtermarge van blad 16 geschreven. 27. considerans: overwegingen bij een vonnis of oordeel (lat.) 28. pontifex: priester (lat.), letterlijk: bruggenbouwer. 29. Cadmus enz.: half-mythologische, oud-griekse heersers. 30. Tekst tussen haakjes tussen de regels bijgeschreven. 31. Met potlood tussen de regels toegevoegd. 32. Volgens het O.L.B. zou Neptunus een afleiding zijn van Neef Teunis. 33. Van Bier tot punt! als noot onderaan blad 19. 34. Ausonius: romeins dichter (± 310-394), galliër van geboorte, afkomstig uit Bordeaux. 35. Van althans tot p. golf later tussengevoegd. 36. ampat poelo roepia wang poetie: 4( × )10 roepia's wit geld. 37. streek langs de kust: oorspr. stond er provincie. 38. dat men verschil aanneme: oorspr. stond er verschil gezien hebben. 39. zonder: oorspr. stond er met de. 40. Je chante enz.: eerste versregel van La Henriade van Voltaire. 41. J. Vuylsteke: Gents dichter en letterkundige (1836-1903); zie V.W. III, blz. 426. 42. onbruikbaarheid: oorspr. stond er onbekwaamheid. 8. J. Beckeringh Vinckers: schrijver van De onechtheid van 't Oera-Linda Bôk, aangetoond uit de wartaal waarin het is geschreven. Haarlem 1876. 43. verklaring: oorspr. stond er definitie. 44. rostrum: voorsteven (lat.) 45. rez de chaussée: benedenverdieping (fr.) 7. Mr. Piepers: Mr. M.C. Piepers, schrijver van artikelen tegen Multatuli in De Locomotief, en van Macht tegen recht 1884 waarin op blzz. 188 en 224 eveneens passages tegen M. 8. J. Beckeringh Vinckers: schrijver van De onechtheid van 't Oera-Linda Bôk, aangetoond uit de wartaal waarin het is geschreven. Haarlem 1876. [15 juli 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 15 juli 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje Bureel van Het Nieuws van den dag - Pijpenmarkt, No. 187 en 189. Amsterdam, 15 Juli 1876 Waarde Dekker! 't Is lang geleden dat ik U schreef. Mijn telkens van huis zijn en {==426==} {>>pagina-aanduiding<<} daarop volgende tusschendrukte om 't noodigste in gang te houden, zal U wel verontschuldiging genoeg zijn dat ik enkele brieven niet beantwoordde? Dank intusschen dat Ge zorgdet voor 't vlug marcheeren der proeven: we zijn in die weken flink vooruitgekomen! Hierbij nu ook de rest van de Kopij voor de Bloemlezing. Als Woest goed rekent heeft hij tot 30 vel druks voorraad. Gij kunt dus des verkiezende nog 1 à 2 vel meer vullen. Van onze uitstap naar Wiesbaden zal vrees ik weêr niet komen. Sedert baker van de vloer is, heeft moedertje 't zoo volhandig gekregen dat zij er meer dan ooit tegen opziet om ook maar een uurtje per dag uit te breken, zoodat we meer hokvast zijn dan ooit te voren en de lieve zomerdagen ons meer kwelling dan genot baren. Daarbij komt nog dat we 't sedert weken zonder keukenmeid moeten doen, daar de laatste ons om de drukte in de steek liet en thans een schoonmaakster maar half in de zoo noodige hulp voorziet. Reken dus maar niet op ons bezoek, en al hebben we 't stellige plan toch nog eenmaal den Rijn te zien en Wiesbaden vóór alles, toch zal er naar ik meen eerst heel wat dagelijksche zorg moeten verdwijnen, vóór wij 't wagen durven een dag of 4, 5 van huis te gaan. 't Is of ieder jaar nieuwe bezwaren brengt en al mag ik niet dan roemen in den materiëelen gang onzer zaakjes, toch is 't maar al te waar dat genoegen buitens huis van lieverlede tot de geschiedenis gaat behooren en 't leven soms wel wat dor schijnt. De historie met v.d. Voo¹. heeft mij zeer geïnteresseerd en vooral vond ik 't zeer vreemd dat hij, na zóó pertinent schrijven Uwerzijds, toch zijn geschrift met Uw naam heeft versierd. Mij dunkt dat enkelen Uwer vrienden al zeer weinig begrip toonen te hebben van eerbied voor vertrouwelijke correspondentie en al hun best doen om U afkeerig te maken van Uw lust tot geven. Wist Ge wel dat Cd. Busken Huet in Haarlem is? Hij woont te Parijs, doch blijft een drietal weken in Holland en neemt die gelegenheid waar om mij al zijn litteratuur uit zijn Alg. Dagblad te verkoopen. Ik deed hem een bod en liet hem vrij om nu eens anderen te polsen, doch 't slot zal wel zijn dat hij mijn bod aanneemt. Hij zei me dat zijn plan was naar Indië terug te gaan en klaagde er over dat men in Indië zoo hard moest werken om 't {==427==} {>>pagina-aanduiding<<} noodige te verdienen. De man zag er dan ook verre van opgewekt uit. Anders momenteel geen nieuws! Wees ook van Marie met Mimi recht hartelijk gegroet van Uw trouwen G L Funke 1. Zie 27 juni 1876. [juli 1876 Ingezonden Brief in de Tolk van den Vooruitgang] Medio juli 1876 Brief aan de voorzitter van het Thorbecke-feest in De Tolk van den Vooruitgang, 1e bundel, afl. 6, blz. 226. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Thorbecke-vergoding. Wij ontvangen copie van het volgend schrijven aan den voorzitter van het Thorbecke-feest. WelEdelen heer M.F. de Monchy, Keizersgracht te Amsterdam. WelEdele Heer! Met verbazing vernemen wij, dat het aantal deelnemers aan het diner bij gelegenheid der onthulling van Thorbecke's standbeeld aanzienlijk zijn zal. Onwillekeurig rijst de vraag: komen al deze lieden om gezamenlijk een gezelligen maaltijd te genieten of komt men werkelijk ter eere van dien zoogenaamden grooten staatsman. Het laatste is bijna niet mogelijk, in aanmerking nemende dat iedereen die zoo veel belang stelt in Thorbecke, dat hij een diner ter zijner eere gaat bijwonen, toch ook bekend moet zijn met de schoone en ware biographie van Multatuli over genoemden heer. Dat niemand op deze beschouwingen iets heeft in te brengen blijkt daaruit, dat ze nooit zijn weerlegd. Misschien zal dit geschieden op het aanstaande diner. Om dit uit te lokken stellen wij u voor de aanwezige feestgenoten te onthalen op genoemde biographie en grafschriften voorkomende in bundel IV, Ideeën van Multatuli.¹. Dit zal de feestvreugde niet weinig verhoogen. Beleefd verzoeken wij u dit schrijven aan de vergadering mede te deelen, opdat men wete wat de meening is althans van een deel van het denkend jonge Nederland. {==428==} {>>pagina-aanduiding<<} U en de gasten een genotvollen dag toewenschende hebben wij de eer te zijn; Mijnheer de voorzitter, Uw Dienstv. Dienaren, Vrienden van Multatuli. 1. Zie Idee 965 e.v. V.W. VI, blz. 166-214. [juli 1876 Artikel Admiraal (IV-V) in Nederland] Medio juli 1876 Artikel van Aart Admiraal over Multatuli (IV en V) in Nederland, tweede stuk, blz. 278-311. Twee fragmenten. (M.M.) Zie voor deel III bij Medio maart, voor het slot bij Medio augustus. Admiraal vervolgt zijn beschouwing door Multatuli's werken ‘uit henzelven’ te verklaren en keert zich tegen smaadschriften als Onkruid onder de tarwe die het werk slechts uit het leven van de auteur willen verklaren, beoordelen en veroordelen. Hij behandelt de ‘geschiedenis van Woutertje Pieterse’ en laat het leger vrouwen, dat hem omgeeft en door wie hij in feite allemaal wordt opgevoed de revue passeren. Hij stelt, dat er voor nadenkende opvoeders veel te leren is uit het verhaal van Wouters jeugd: (....) Maar wat doet de wereld? Wat doet de opvoeding? Wat doen zij, die ons 't meest liefhebben? Zij trappen op die teedere wereld en het gunstigste wat men van dat liefderijk trappen kan getuigen is, dat zij niet zien waar zij loopen en niet weten wat zij doen. De kleine knaap kan niet zeggen wat er in z'n hart omgaat, als hij van het meisje wordt gescheiden, waarmee hij tot heden op rozen liep; maar als hij spreken kon, 't zou een oordeel zijn over menigen opvoeder, ja over menig ouderpaar. En niet alleen, dat zijn woorden en tranen, tolken van een onbewuste smart die hem wordt aangedaan, die hij niet verklaren of omschrijven kan maar diep gevoelt, een vreeselijk vonnis zouden zijn, maar zijn latere verhouding tot de vrouw voltrekt het. De wereld, vereelt als zij is door gewoonte, natuurverkrachting en kinderhartvervalsching, merkt noch voelt meer het door en door prozaïsche dier verhou- {==429==} {>>pagina-aanduiding<<} ding, maar, eens tot bewustzijn komende van haar misgrepen in de opvoeding van het dichterlijk kinderlijk gemoed, zal zij ontwaren dat de vrouw haar rang niet inneemt, dat de wereld die zij ontsluiten kon, verwoest is door baldadige mannen en vrouwen, en dat daardoor dichterzin bijna geheel aan dit leven gaat ontbreken. Geen kleinigheid voorzeker! Als gij dit met mij eens zijt, tel dan niet zoo licht een kinderleven als dat van Wouter; spreek niet zoo lichtzinnig over de minneliederen van Heine, waarin hij u doet gevoelen wat eeuwige lente is en hoe zij ons deel kan zijn als wij ons tot de vrouw bleven aangetrokken gevoelen op de zelfde wijze en in den zelfden tooverzoeten gang als in onze onbedorven zooeven uit de Natuur voortgekomen jeugd. Luisteren wij overal, waar ons die gesprekken onzer jeugd worden vóórgestameld. Treden wij met eerbied en aandacht nader, waar de geheimvolle liefde onzer jeugd ons in 't voorbeeld van anderen of in idealen wordt herinnerd, want wij staan op gewijden grond. Waar zoudt ge gewijder aarde vinden dan die, waarop gij stondt, toen gij met Uw Omikron¹. bezig waart, en elken dag inniger, om plannen te maken die niet minder omvatten dan het scheppen van werelden? Wat zou er liefelijker af te luisteren zijn, dan 't lied der onbewuste min in die korte, heldere, hartelijke woordjes en vraagjes, zooals ze slechts aan 't rozenmondje van den dageraad onzes levens konden ontsnappen? Zeg het mij!... (....) (blz. 291-292) Ik vermoed dat deze Woutergeschiedenis geducht ontleed, van alle kanten bekeken, geprezen, gelaakt, verslonden en bespot zal worden, zoodat het tijdgenoot noch nageslacht aan voorlichting zal ontbreken. Het is vrij zeker, dat het leven van Wouter meer zal worden gewaardeerd door lof en kritiek, dan ooit zijn Schepper te beurt viel. Zoo is de wereld wel. Zij kan veel van beschreven menschen verdragen, die ontlokken haar een lach en een traan; haar aandoeningen laat zij over hen den vrijen loop. Wat zij in Multatuli heeft gepoogd dood te zwijgen, zal hij in Wouter luid bespreken. Wat zij van Multatuli heimelijk nadeed om het openlijk af te keuren, dat zal zij in Wouter luide toejuichen. Ziet gij, zoo'n mensch uit zoo'n boek, die zegt niets terug, maar die Multatuli, die durft zeggen dat Baker Stotter zoo vol zaligheid is en zich {==430==} {>>pagina-aanduiding<<} onsterfelijk gemaakt heeft door één woordje op één salie-avendje: ‘ik heb mijn kopje omgekeerd, dat zie-je wel!’². net als de heiligen, kerkvaders en apostelen van Sjinezen en Hollanders: die durft zeggen, dat de nieuwe rotterdamsche koerant een wauwelaarster is, 't is toch erg, en dat zoo'n liberale krant; die durft te beweren, dat kerkgaan tot idiotisme leidt en dan nog wel bij modernen; die aangetoond heeft, dat de verwaarloozing van de opvoeding der meisjes tot overbevolking der bordeelen noodzaakt... Ziet gij, zoo'n man daar kan men niet mee praten, niet over spreken, maar Woutertje Pieterse, dat is heel wat anders... daar kan men zoo veiligjes zich over onderhouden. Dat is heel wat anders; wel zoo, is dat heel wat anders, wereld van onzin en naäperij? Het hoogste, waartoe ge ooit zoudt komen, zou wezen elkander na te praten en na te doen, indien niet van tijd tot tijd dichters en profeten zich over u ontfermden. Gij ziet het van het vrouwenkleed, dat trouwe beeld van den gewonen menschengeest: wat morgen een of ander parijsche dame, over wier geniale lichtzinnigheid gij den neus optrekt, gelieft rond te dragen in passages en op boulevards, daar dost ge u overmorgen mêe uit met een ernst en deftigheid, wier potsierlijkheid doet lachen. En zoo is 't met uw zieltje. Straks heeft het alle oorspronkelijkheid, alle edele en fiere aandrift verloren. Men ziet er niets meer van. Men zou er ten eeuwigen dage niets meer van zien, wanneer niet nu en dan een dichter optrad om niet slechts met zijn geest over dien dooden baaiert te zweven, maar om de zielen nieuw leven in te blazen. En als dan dat inblazen schetteren wordt vanwege den diepen dommel der zielen, dan zeggen zij: schreeuw toch zoo niet!... Maar zoodra is niet de man met de levenstrompet elders, of zij wrijven zich de oogen uit, zien om naar elkaâr wat ze doen of laten en zoo, zeer traag en zeer lam, zeer laf en zeer liederlijk, doen zij wat zij onmogelijk meer laten kunnen, omdat zoo velen het doen. Dat is de loop dien de vooruitgang neemt. Bovenmenschelijke krachten behooren er toe om zulk een dichter te zijn. En men verwondert zich nog, dat hij klaagt over dulden en dragen! Als hij met luide stem roept: waakt op, gij die slaapt! dan trekken zij hun slaapmuts dieper over de oogen en zeggen: waarom wekt gij mij! Als de nood gekomen is en elk rept zich, over de pluimpjes hunner {==431==} {>>pagina-aanduiding<<} slaapmutsen heen, ter redding of zelfbehoud, dan bijten ze in vertwijfeling in hun slaapmutsen en zeggen: waarom wekt gij ons niet! En gooien hem er meê. Als hij hun laffe gewoonten heeft opgesomd en aan de kaak gesteld, dan dreigen zij: komt er nog eens aan als gij durft; wanneer hij daarop sarkastisch antwoordt, dan schelden zij hem en zwijgt hij er op, dan schelden zij hem ook. Vijanden van alle soorten omringen hem van alle zijden. (....) (blz. 297-298) 1. Omikron: fantasiefiguur in het Woutertje Pieterse-verhaal; zie V.W. II, blz. 614 e.v. 2. Zie V.W. II, blz. 585. [juli 1876 Artikel in de Tolk van den Vooruitgang] Medio juli 1876 Artikel over A.C. Loffelt contra J. van Vloten in De Tolk van den Vooruitgang, 1e bundel, afl. 6, blz. 237-239. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Er is een brochure van Loffelt verschenen ‘Jupiter van Vloten en zijn kritiek’¹. waarin Dr. van Vloten behoorlijk wordt afgestraft, naar aanleiding van zijn ‘onkruid onder de tarwe.’ Ik zend het u hierbij. Multatuli wordt daar vergeleken bij een toren, waar Dr. van Vloten met zijn neus op staat en dus alleen 't stof en de steenen ziet zonder 't geheel te overzien. Verder wordt gezegd: ‘'t nageslacht zal dat beeld verder uitwerken en Dr. van Vloten voorstellen als een natuurlijke behoefte tegen dien toren doende.’ Dat beeld vind ik prachtig! 't Kan er nu bij blijven; zoo schreef mij T. Mouset. Ik kan echter niet nalaten voor de bestrijders van Multatuli nog een enkel woord uit Loffelt af te schrijven. Op blz. 13 zegt hij: De schrijver handelde daar als een beul (vergelijk Tolk.) Op blz. 28 wordt den wensch geuit naar de 3e afl. van den 7den Ideeën-bundel, die sedert tijden met zoo veel verlangen wordt te gemoet gezien; en op blz. 34 luidt het: 1o. dat Dr. van Vloten in zijne kritiek boosaardig is; 2o. dat hij valsch citeert; 3o. dat persoonlijke grieven zijn kritisch oordeel doen draaien als een weerhaan; en 4o. dat hij over een questie van kunst sprekende ‘doorslaat als een blinde over de kleuren.’ Eindelijk besluit de begaafde schrijver blz. 47 aldus: als Nederlander was het mij een behoefte des harten den man, die den letterkundigen roem van ons land in den vreemde heeft doen schijnen, zoo als nog nooit een Nederlandsch au- {==432==} {>>pagina-aanduiding<<} theur gedaan heeft, toe te roepen: al is Nederland niet dankbaar, al zal de nakomelingschap voor de honderdste maal de ondankbaarheid der voorzaten wraken en uwe nagedachtenis hulde doen, Nederland erkent uwe verdiensten en uwe uitstekendheid! Indien Multatuli (blz. 8) zijn levenshulk niet buiten averij heeft kunnen houden, veroordeele men hem niet zonder te onderzoeken te midden van welke orkanen hij geweest is. De Amstelbode no. 8, van 19 Maart zegt: Wat is dat weer een gehaspel met Jan van Vloten? Baas in 't bijten is en blijft hij. Wat heeft Loffelt hem te recht gezet over al zijn onbekooktheden! Hoe heeft Bellaart Spruit aangewezen, dat van Vloten Spinoza in 't geheel niet begrepen heeft! Hoe komen zelfs de vijanden van Multatuli, zoo als van Manen er toe, om het eenzijdig geschimp op dien genialen man te berispen! Van Vloten, die misschien in staat is de fouten van Multatuli te ontdekken, maar alles mist om diens deugden te waardeeren, blijft een meester in 't bemorsen van iemands goeden naam. Loffelt schreef eene bedaarde en rustige brochure en menigeen dacht, dat van Vloten er op zwijgen moest, doch niet alzoo de nimmer zatte Hyena. Hij beantwoordt in de Kunstbode². zijn tegenpartij door hem uit te maken voor een aartsdommerik en vertelt dan eenige bijzonderheden uit het leven van Loffelt, die dat scheldwoord volgens de kwade wereld zouden kunnen bewijzen. Als specialiteit in 't bijten heeft van Vloten verdienste en als zoodanig is zijn antwoord een kunststuk en verdient het zijn plaats in een Kunstbode, die door den meest onaesthetischen persoon in Nederland geredigeerd wordt. Ik hoop, dat de heer Cohen Stuart te New-York, dit ook lezen zal. 1. Zie 10 maart 1876, en beoordelingen van 11 maart en 14 maart. 2. Zie 12 maart 1876. [27 juli 1876 Brief van Multatuli aan K.Th. Wenzelburger] 27 juli 1876 Brief van Multatuli aan K.Th. Wenzelburger. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==433==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 27 Juli 1876 Donderdag. Waarde Wenz! Eindelyk! zult ge zeggen. Nu dan ik ontving dat proefblad reeds gister, maar vond me door 'n verdrietigen samenloop van omstandigheden verhinderd het natezien. Gemakshalve heb ik maar de kleine fouten gekorrigeerd die my in 't oog vielen. Ook zend ik het aldus gekorrigeerd duplikaat naar de Drukkery doch met verzoek het nog niet aftedrukken, omdat Uwe korrektie¹. wordt verwacht. Wees dus zoo goed die te zenden aan De Heeren Woest & Co Boekdrukkers Haarlem. Holland. Tot m'n verdriet ben ik genoodzaakt geweest de noot te bekorten, daar er op blz. 366 drie regels over waren. De uitlegging waarom ik die drie regels niet op 367 brengen wilde is te omslachtig. Ik heb wel 'n half uur zitten denken hoe ik maken zou om de Noot intakt te houden, maar zag er geen kans toe. 't Moet nu maar zoo. Er zyn al drie vel na dit blad 23 gezet, en by 't verzetten van die drie regels moet alles verschoven worden op gevaar van allerlei nieuwe fouten. Ook had ik hen in den beginne 'n standje gemaakt dat ze een nieuw stuk op 'n nieuwe bladzyde begonnen (zoodat er twee gelyke titels onder elkaar kwamen te staan) en daarom kon ik die drie regels van blz 336². niet overbrengen op 367. Daarby komt nog dat ik last heb van 't vernietigen der reeds gezette zeven bladzyden in 't hollandsch. Ik heb de Drukkery aangeboden dat miserable zetloon te betalen, maar dit zullen ze zeker niet aannemen. Och, 'n scheepslading vol geseur en gemaal! De verhouding van 'n auteur met 'n³. drukkery is 'n zaak: solliciti plena timoris⁴., schoon ik anders over deze drukkery niet klagen kan. Maar in verband met dat alles moet ik U vriendelyk verzoe- {==434==} {>>pagina-aanduiding<<} ken in Uw korrektie geen verandering in de regels te brengen. Dit zou 't verzetten van drie vellen ten gevolge kunnen hebben.- De pluralis pro singulari⁵. heb ik veranderd. Is dat goed? Haal S.V.P. de potloodnoot uit. De Drukkery behoeft die niet te zien. - Gaarne had ik meer op- of aanmerkingen gemaakt, maar dan wordt het 'n zaak van langen adem. Ik vind byv. de maat niet overal jambisch. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} maar... ik heb de eer, ook van Schiller & Göthe de prosodie niet te begrypen. Dus basta daarvan. In den Hollandschen tekst zyn eenige regels die... wel niet positief onprosodisch zyn, maar waarby de klemtoon die door den zin vereischt wordt, niet stemt met de scansie.⁶. Gewoonlyk echter is dit wèl 't geval.- Ik schryf aan Woest & Co dat ze my na 't uitvoeren van Uwe korrektie, revisie zenden.- Mimi groet u vriendelyk. Zoo ook - neen, nu lieg ik! - ik wou zeggen Max, Pythagoras, V. Speyk & Theodor.⁷. De laatste groeit by 't uur, en is byna volwassen. Toch vreezen wy dat-i nooit zoo tam zal worden als V. Speyk. Wees hartelyk van ons gegroet en geloof me t.a.v. DouwesDekker 't Is hier vandaag tropisch warm. 1. Uwe korrektie: dr. Wenzelburger te Delft vertaalde een fragment uit Vorstenschool in het duits; dit werd opgenomen in de bloemlezing van Heloïze 1876, blz. 360. 2. 336: bedoeld is 366. 3. 'n drukkery: oorspr. stond er z'n drukkery. 4. solliciti plena timoris: vol van bezorgde vrees (lat.) 5. pluralis pro singulari: meervoud dat staat voor enkelvoud (lat.) 6. scansie: het scanderen, de strikte maatval, waar de zinsmelodie tegen in kan gaan. 7. Max [...] Theodor: vier kanaries van Mimi en Multatuli. [31 juli 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke] 31 juli 1876 Briefkaart van Multatuli aan G.L. Funke. (M.M.) Met poststempels Wiesbaden 1 31/7 76 en Amsterdam 1 aug 76 en geadresseerd aan WEDHeer G.L. Funke boekhandelaar Uitgever in Amsterdam heerengracht b/d hartestraat. W. F! Wees zoo goed me schoone vellen van de B.l.¹. te zenden. Ik heb ze slechts tot & met 14. Ik moet kunnen nagaan of W & Co². de laatste korrekties goed hebben uitgevoerd, vooral daar ik om spoed te maken hen³. gewoonlyk ontsloeg van persrevisie aan U. hart. gegr tt DD 1. B.l.: Heloïze's bloemlezing. 2. W & Co: Woest & Co, de haarlemse zetterij. 3. hen: oorspr. stond er hem. {==435==} {>>pagina-aanduiding<<} [1 augustus 1876 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman] 1 augustus 1876 Briefkaart van Multatuli aan J. Waltman Jr. (M.M.) Met opschrift Wiesbaden 1/8 76 en poststempel Delft 2 aug 76 en geadresseerd aan WEDHeer J. Waltman Jr. boekhandelaar in Delft Holland. Heel graag!¹. Hartelyk gegroet tt DD 1. Wellicht reaktie op aankondiging van visite; zie 13 aug. '76. [3 augustus 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 3 augustus 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel gevouwen velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Wb. 3 augs 1876 Waarde funke! Wilt ge nevensgaanden brief¹. eens inzien, en beoordeelen of daarin iets voorkomt dat U niet bevalt? Ik bedoel ten-aanzien van de twee lithogr. portretten die u geld gekost hebben. 't Kòn zyn dat ik daarin iets tegen Uw belang geschreven². had. In dat geval, verscheur den brief, en deel 't my mede. Die heeren schreven my opzichtig-beleefd, en daarom antwoordde ik ook in dien geest. Eigenlyk mal! Heeft V.D.H.³. te Rotterdam U iets meegedeeld over den franschen Havelaar?⁴. Ik schreef hem dat hy U daarin had moeten kennen. Ook vroeg hy my iets omtrent 'n geïllustreerde uitgaaf (van den franschen Havelaar? Ik heb geen lust z'n brief optezoeken.) Ook daaromtrent verwees ik hem naar U. Kunt ge al iets beoordeelen over 't debiet der Bloemlezing? Hoeveel afleveringen zyn er verschenen? Ik verbeeld me dat het eerst blyken zal als 't bundeltje kompleet is, maar gy weet het zeker nu al. De zaak is dat ik zoo bang ben dat ge als de opgang niet ònhollandsch groot is, geld verliest by dien zoo goedkoopen prys! {==436==} {>>pagina-aanduiding<<} Toch heb ik wèl hoop dat het redelyk gaan zal (omdat het werkelyk 'n lief bundeltje wordt) maar ‘redelyk’ is niet genoeg als ge maar 6 centen voor 'n vel ontvangt!- Daar ik 't fragment uit Vorstenschool (nu voor de aardigheid in 't Duitsch) eerst in 't hollandsch had laten zetten, vroeg ik aan Woest of ik die kosten mocht dragen. Maar hy antwoordt niet. Ik hoop hem niet⁵. beleedigd te hebben. Hartelyk gegroet tt DD 1. nevensgaanden brief: deze is niet bewaard gebleven. 2. geschreven: oorspr. stond er gedaan. 3. V.D.H.: de rotterdamse uitgever J. van der Hoeven. 4. Zie 5 sept. 1876. 5. hem niet: oorspr. stond er niet hem. [4 augustus 1876 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga] *4 augustus 1876 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE blz. 298-303). Wiesbaden, 4 Augustus 1876. Beste Roorda, dank voor de vriendelykheid waarmee ge na m'n schynbaar koppig zwygen, dat lieve fotografietje zendt. Ik vind beide poppetjes snoepig. Groet haar van ons... M'n zwygen! 't Is de waarheid dat ik byna onafgebroken in allerlei verwikkelingen zit. 't Een is niet voorby of 't andere komt al. Een relaas daarvan zou me te ver leiden. Zonder iets te verzinnen zou ik de koddigste romans kunnen schryven. Stel je voor dat zeer velen me gebruiken als 'n soort van biechtvader. Stipt gezegd, zou ik zulke dingen van m'n hals moeten schuiven, maar dat kost me soms veel, en eens betrokken in 'n zaak, is 't moeilyk ze niet terharte te nemen. Maar 't is dat biechtvaderschap alleen niet! Er bestaan wel 'n half dozyn verwikkelingen die myzelf betreffen, en die ieder op zichzelf me volöp te doen of te denken geven, en wel zóó dat ik alle moeite heb te beginnen, zelfs aan 't werk dat me in 't leven moet houden. Daarby ontving ik in de laatste zomermaanden telkens bezoek, waarby ik dan wel eens meer gemoed uitgeef dan me schikt. Meen niet dat je de eenige bent by wien ik in achterstand raakte! Maar wel durf ik je met wat minder verdriet verwaarloozen, omdat ik er op reken dat je m'n schynbare {==437==} {>>pagina-aanduiding<<} stugheid niet kwalyk neemt... zooals anderen! De malle aanval van v.d. Linde in den Spectator was (volgens z'n eigen bekentenis nu) boosheid over m'n zwygen. Ik had hem ‘en bagatelle’ behandeld, zei hy, eerst door in lang niet te schryven, vervolgens omdat ik niet (gelyk ik beloofd had, en ook van plan was) by hem te Arnhem kwam. Lieve god, toen ik holland verliet, zat ik zoo tot over de ooren in verwikkelingen, dat ik heel Arnhem vergeten moest, en wel andere dingen dan Arnhem! Je weet immers dat v.d. Linde hier is? Na 't verlies van z'n fortuin(tje) heeft hy de chance gehad, hy hollander, door de duitsche regeering benoemd te worden tot Bibliothekaris te Wiesbaden, met 18 à 1900 gulden traktement, vrye beschikking over 'n massa interessante boeken en... zooveel vrye tyd om voor zich zelf te werken als de Natuur uren in 't etmaal gegeven heeft! Je moet maar gelukkig wezen! Nu... gelukkig is de man niet! Om velerlei redenen is hy diep te beklagen. Was je hier, dan zou ik je dat in vertrouwen uitleggen, maar in 'n brief schikt het niet. Ook weet ik niet in hoever je hem als wetenschappelyke en persoonlyke type kent - neen, type is 't woord niet, als... 'n zeer byzondere verschyning dan - om belang te stellen in m'n bydrage tot de zielsgeschiedenis van dien man. Zóóveel toch zal je wel van hem weten om verbaasd te staan over de mededeeling dat ik diep medelyden met hem heb. 't Spreekt vanzelf dat je dit vóór je houdt. Meende je niet dat-i 'n vreeselyke bullebak was? Och! Basta daarover! Eerst 'n paar heele of halve nieuwtjes. M'n Havelaar komt dezer dagen te Rotterdam in 't fransch uit. De vertaling is van Nieuwenhuys en 'n franschman wiens naam ik vergeten ben. De ‘Bloemlezing’ die Mimi uit m'n werken maakt, en die 32 vel zal vullen is klaar tot vel 27. 't Zal 'n lief boekje wezen en byzonder goedkoop. Funke schynt op enorm debiet te rekenen. Ik korrigeer nu bundel IV Ideën, dan volgt Bundel V. Dan Mill. studiën. En sedert maanden zit de goeie Waltman op 't afwerken van Specialiteiten te wachten. * Ik kan er niet mee voort en ben de kluts kwyt. De oorzaak is dat ik misselyk ben van alle schryvery, en andere dingen aan m'n hoofd heb. {==438==} {>>pagina-aanduiding<<} Voortdurend ontvang ik Locomotieven, en ik begryp niet waarom? Deze beleefdheid van van Kesteren duurt nu al 1½ jaar. Daar die kranten altyd geadresseerd waren naar den Haag, schreef ik hem m'n tegenwoordig adres. Ook vroeg ik hem waarom hy me die kranten zond? Ik mocht hem niet in den waan laten dat ik geschikt of genegen was tot het leveren van artikeltjes. En hiervan gaf ik hem na ryp beraad de oorzaak op. Ik kan niet meespreken over de politieke zaakjes van den dag, omdat myn politiek heel iets anders beoogt. De schryvers van leading-articles bediscussieeren de vraag of a beter is dan b. Wat kan ik hierin meepraten, ik die 't heele alfabet overboord geworpen wil zien? Kortom, ik schreef aan v. K. ‘Myn program is: er uit met Holland! Dit is geen onderwerp voor 'n blad dat onder fiskale wetten staat. Ik kan u niet kwalyk nemen dat ge uw (ook of vooral?) industrieele zaak niet graag te-gronde gericht ziet.’ De openbaring nu van myn politiek program, dat me zoo by uitstek ongeschikt maakt voor krantenschryvery, geschiede ‘onder geheimhouding’ zegge: publicatie. Ik wìl dat men 't door my altyd beoogd plan leert kennen, dat men 't bespreke, dat het wortel schiete. 't Wordt tyd, dunkt me. Ik ben 56 jaar! De revolutie komt tòch. Ze komt met of zonder my. De vraag is maar of ik, door in de zaak gekend en door gesteund te worden, bewerken kan dat de waggelende pyramide die vallen mòèt, geen verkeerden kant uitvalt, namelyk in den schoot van Amerikaansche flibustiers¹. en dergelyken. Liever nog Holland, sukkelend zooals 't geval is, met z'n geknakt gezag, dan 'n Z.-Amerikaansche warboel, met twee-maandelyksche pronunciamento's,². presidents-veranderingen, bloed- (en inkt!) baden, enz. enz. ‘Wil men my als dictator, schreef ik, goed! Help me dan, steun me dan. M'n leven wil ik met plezier op 't spel zetten en desnoods, als 't op 'n gegeven oogenblik baat, voorbedachtelyk offeren, maar ik bedank er voor te tobben met burgerlyke bekrompenheidjes.’ enz. enz. Onlangs werd in datzelfde blad 'n stuk overgenomen van zekeren Mr. Piepers³., die me zeer vyandig behandelt. Wat-i zegt is zoo gek niet, ik ben wel eens van ongerymder dingen beschuldigd dan de autocratische stemming die hy me te last legt. Hoe raadt hy 't {==439==} {>>pagina-aanduiding<<} zoo? Ja, ik ben despoot, en zal dat blyven zoolang de wereld my blyk geeft dat er geen andere weg bestaat om iets goeds te bereiken! Ik ben despoot uit overleg, uit berekening, met studie. Ik heb myzelf deze karaktertrek opgedrongen, omdat ik na ingespannen opmerken en diep denken tot de conclusie was gekomen dat deze richting de eenige is waarmee iets te bereiken valt. Bovendien, ik ben bereid m'n eventueel aantewenden despotisme met den kop te boeten, wat dan ook wel 't slot wezen zal, want de indische maatschappy zal 't me niet vergeven dat ik haar gered heb. Dit ligt in de natuur der dingen en ik heb er vrede meê. Wanneer 't me gelukt, Holland uit Insulinde te jagen, mag men my doen wat men verkiest. En ook zonder de traditioneele ondankbaarheid van naties en publieken, ikzelf verlang niet naar hoogheid of schyn daarvan. Ik ben er te hoogmoedig toe. Met pleizier wil ik hertogen maken, maar ikzelf verlang geen andere hoogheid dan anderen verheven te hebben. En dit nog slechts voor zoover 't noodig is tot algemeen welzyn. (Indië heeft nog 2, 300 jaar lang 'n regeeringsstelsel noodig dat eenigszins met het leenstelsel overeenkomt. Maar vóór alles, gedurende de organisatie, onbeperkt despotisme, onbeperkt. Alleen daarmee kan Insulinde beschermd worden tegen anarchie, polyarchie, oneindige burgeroorlog en invallen van industriëele barbaren uit alle hoeken van de wereld! Het staat aan u, al of niet eens te zyn met deze beschouwingen. Maar bedenk dat ze in myn gemoed meer dan dertig jaren oud zyn. Dat ik ze nooit uit het oog verloor! Dat alle zywegen die ik gedurende myn zeer geaccidenteerd leven insloeg, slechts gedwongen en tydelyke afwykingen waren. Dat ik nooit iets anders beoogde dan by de eerste gelegenheid weer op den weg te komen dien ik me had afgebakend. Konsekwent hield ik vast aan m'n eens beraamd plan, zonder ooit aangemoedigd te worden door eenige hulp van buiten. En denk daarby aan den derogeerenden stryd tegen ordinaire behoefte, en de nauwlyks minder ontzenuwende noodzakelykheid om m'n leven te behouden door 't leveren van vertellingen! Ik smacht naar 't oogenblik waarop ik blyken geven zal dat ik krygs- en staatkunde bestudeerd heb, en die kunstjes weet te verheffen tot iets degelyks. Och, er is zoo weinig noodig om de pyramide omtegooien. De {==440==} {>>pagina-aanduiding<<} zaak is zoo klein dat de schooljongen van 't jaar 3000 zich 'n paar eeuwen vergissen zal, als de meester hem vraagt: wanneer hield het (gewezen) landje Holland op, te regeeren in den Indischen Archipel! Maar klein is ze niet voor my die zoo vaak te tobben had met kamerhuur, dagelyksch brood en postzegeltjes. Waar haalden toch de ‘helden’ van Plutarchus en Cornelius Nepos⁴. telkens hun legers vandaan, en hoe deden ze om aan viktalie te komen? De materieele en finantieele macht die er vereischt wordt om Insulinde vry te maken is zeer gering in vergelyking van den vermoedelyken uitslag, maar ze gaat altyd het vermogen te boven van iemand die proeven korrigeert om den kost te verdienen. Die vervloekte dagelyksheid! Wees met uw Jenny en uwe kinders hartelyk van ons gegroet. Heerejezis wat hangt me 't schryven de keel uit! Uw vriend Douwes Dekker. 1. flibustier: vrijbuiter (fr.) 2. pronunciamento: (manifest tot) omverwerping van het gezag (sp.) 3. Mr. M.C. Piepers; zie brief van 14 juli 1876 aan Tiele. 4. Plutarchus en Cornelius Nepos: geschiedschrijvers uit de Oudheid. [6 augustus 1876 Brief van Multatuli aan J. Waltman] 6 augustus 1876 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wiesbaden 6 Augs 76 Waarde heer Waltman! Ik zal U Zondag avend van den trein halen en... u in een prachtig logement brengen, o prachtig! Zonder gekheid, uw kamertje zal klein wezen en er is van beide zyden fideliteit noodig om U er in te stoppen, maar een paar voorgangers waren uit vriendelykheid er mee tevreden, en dit zult gy ook wel zyn, vooral daar wy U hartelyk en eenvoudig ontvangen zullen. Daar ik 'n stomme spoorafhaler ben en 't soms gebeuren kon dat ik U niet vond¹. (het is zondagsavend gewoonlyk vol met terugkeerende pierewaaiers) verzoek ik U in dat geval 'n ‘droschke’ (vigilant) of ‘dienstmann’ te nemen, die u naar Schwalbacherstrasse 9a brengt. {==441==} {>>pagina-aanduiding<<} Het is, na 'n heelen dag sporens prettiger zich eens te vertreden, dan weer in 'n rytuig te gaan. Zeg in-geval wy elkaer misliepen aan koetsier of voerman Der Kaserne gegenüber bei Schuhmachermeister Fiedler. Die industrieel namelyk woont onder my, en de ingang is naast z'n winkel (die trouwens zondag-avends gesloten is, maar er hangt 'n bordjen uit.)- Ik ben zeker dat ge met genoegen by ons wezen zult, wy zyn als gy en houden van 't eenvoudige. Ons woninkje is klein, maar huiselyk en gezellig.- Och, de lelies zyn niet uitgekomen! We hebben lang lang gewacht, maar er kwam niets te voorschyn. Zulke vliegenflesschen heb ik hier gezien. Belast er u dus niet mee. Andere kommissies heb ik op 't oogenblik niet, doch als me voor vrydag nog iets in den zin komt, zal ik zoo vry zyn van Uw vriendelyk aanbod gebruik te maken. En wel zullen wy U verzoeken, van hier gaande een klein pakje voor ons meetenemen, inh. een paar boeken die den heer Vosmaer behooren. Wees intusschen heel vriendelyk gegroet van t.a.v. DouwesDekker Als we ons op voet van styve deftigheid moesten stellen, zou ik u dat kleine kamertje niet durven presenteeren, maar nu durf ik wel. Vosmaer, Versluys (van Groningen) Verschuer². (van de Marine) en Roorda (uit Zwitserland) hebben er genoegen mee genomen. De kamer doet er niet toe, als we u maar goed laten zien dat ge welkom zyt, niet waar? 1. vond: oorspr. stond er vondt. 2. Verschuer: Adriaan Daniël, baron van Verschuer (1848-1924), kapitein bij de marine. [13 augustus 1876 Bezoek J. Waltman] 13 augustus 1876 J. Waltman Jr. arriveert voor een logeerpartij van enkele dagen bij Multatuli en Mimi. [augustus 1876 Artikel Admiraal (Slot) in Nederland] Medio augustus 1876 Artikel van Aart Admiraal over Multatuli (Slot) in Nederland, tweede stuk, blz. 407-432. Zes fragmenten. (M.M.) Zie voor deel IV en V bij Medio juli. Admiraal gaat tenslotte in op Millioenen-studiën, dat hij een waar dichtstuk vol diepte van mensenkennis en wijsbegeerte noemt, en op {==442==} {>>pagina-aanduiding<<} Vorstenschool, dat geen drama is. Hij besluit zijn artikelenreeks met een aantal kritische opmerkingen en eindigt met een Zendbrief aan het jonge Holland: (....) De indruk, dien Multatuli in zijn geheel op ons maakt met steeds toenemende kracht, is die van een groot dichter. Van zijn optreden als aanklager van een plichtvergeten landvoogd is hij dichter. Bij dezen hoogen rang bekleedt hij ook dien van denker, wijsgeer, hervormer, maar deze gaan allen op in den dichter. Er is op zijn denkbeelden over staatkunde, godsdienst, samenleving, taal en andere belangrijke vraagpunten veel af te dingen, - niets op den dichter. Plaats wat des dichters is uit zijn werken naast alles wat onze eeuw in onze taal te voorschijn bracht, en gij keurt zijn arbeid boven allen schoon en frisch, vol kracht en geest. Dit heeft dan ook de meesten onzer er toe geleid, hem innig te vereeren en lief te hebben niet alleen, maar denkbeelden van hem over te nemen die wij stellig van anderen zouden weigeren, m.a.w. het fonkelend vuurwerk zijner onverwachte uitingen, die als bliksemschichten om ons neerschieten, voltooit de verblinding, waarvoor zijn dichtvermogen ons zoo vatbaar heeft gemaakt. Later leeren wij wel het ware van het valsche onderscheiden, maar hoogst ongaarne. Hij zelf heeft zooveel vertrouwen in hetgeen hij zegt, dat hij ons aantrekt en meesleept. Met tegenzin twijfelen wij; verwerpen doen wij voorloopig niets. Toch is dit noodzakelijk. Multatuli zelf, waarheidzoeker bovenal, zou, dit wetende, de eerste zijn om, na zijn regenboog van kleuren voor ons uitgespreid, na ons met zijn vuurregen verbijsterd te hebben, ons wakker te schudden en aan te toonen, wat het ware vuur, welke kleur standvastig is. Reeds in den aanhef dezer korte wandeling met u door de Multatuli-galerij, wees ik u op zijn onrechtvaardig vonnis over de nieuwere godsdienstrichting. Hoe kan hij, die met zooveel nadruk in zijn Millioenen-studiën leert, dat alles is in alles, - dat alle zijn ook reden heeft en recht, - hoe kan hij blind zijn voor dat recht der nieuwere godsdienstrichting als overgang, of, om in zijn gnomentaal des Sonnenbergs te spreken, als kristallisatie? Zulke overgangstoestanden moeten alleen maar niet te lang duren en dáárte- {==443==} {>>pagina-aanduiding<<} gen hebben de ridders van den heiligen geest te waken, - maar zijn moet hij, zoo goed als de minste glimworm. (....) (blz. 417-418) Ik geloof gaarne dat de kieswet een prul blijkt en dat heel veel andere dingen heel veel beter konden zijn. Ik erken dat Thorbecke zich te langdurig tot regeeren heeft laten verleiden en dus een eigenzinnig man was, die op hooger leeftijd gekomen van veel dingen niet genoeg wist om nog krachtig regent te kunnen zijn. Maar ik beweer dat de lankdradigheid der kamerredevoeringen niet aan hem is te wijten; dat de parlementaire glazen suikerwater niet voor zijn rekening komen; dat hij met zijn kieswet iets beters bedoeld heeft dan polderhanen en krantenhansops in de kamers te brengen; dat hij in 't algemeen niet verantwoordelijk is voor de slechte toepassing van goede denkbeelden. Louise heeft gelijk dat niet alles is zooals 't behoort te wezen en daarom zie ik heilbegeerig naar een nieuwen Thorbecke uit, maar wij mogen niet van één man vergen, dat hij het leven van twee, drie hervormers leve. Dat zou onbillijk zijn. Onbillijk noem ik daarom Multatuli's kritiek over Thorbecke en de trouwe lezer onzer geschiedenis van 1830 tot 1848 noemt ze valsch - met groot verdriet over Multatuli, die zoo juist weet, hoe spoedig het nageslacht strijd, wording, ontwikkeling vergeet. Ongetwijfeld strekt het Thorbecke tot oneer, dat hij, die tijdens de verschijning van Max Havelaar nog kracht en invloed genoeg had om van Twist tot verantwoording te doen roepen en Havelaar tot resident van Bantam te doen benoemen, medeplichtige werd in het doodzwijgen van deze bloedige zaak; ik wenschte om zijn goeden naam, dat hij toen even ver van hollandsche bekrompenheid had gestaan als in zijn jonge forsche dagen, toen hij den almachtigen Willem I en van Maanen trotseerde. Hij heeft de havelaarszaak niet doen behandelen, dus miskend, en dat spijt mij zeer; maar dit onttroont hem als staatshervormer niet, zooals de 107 grafschriften bëoogen. (....) (blz. 420-421) Op taalgebied mag Multatuli als letterkundige van den hoogsten rang gelden omdat zijn hollandsch alles overtreft, wat totnutoe {==444==} {>>pagina-aanduiding<<} verscheen. 't Is gemakkelijk van een woord te zeggen dat het daar op de rechte plaats staat, maar het die plaats te geven is de kunst. Met een woord donder in u te verwekken, - het suizen van den avondwind na te doen, - oproer in uw boezem te stillen, - bliksems te doen neerschieten dat ge een schok gevoelt, - uw gedachten te voeren naar liefelijke plaatsen waar zij tot vrede komen en waar ge u met nieuwe denkbeelden verrijkt, - uw gemoed te slingeren in vreugd en smart zoodat onbekende werelden voor u geopend en gesloten worden, dat is kunstenaarsarbeid. Gij hebt ondervonden hoe hij hem verstaat. Hij gebiedt over u, want hij is uw taal volkomen meester: des kunstenaars scepter en troon. Maar Multatuli wil ook taalkenner, d.i. in 't afgetrokkene taalkundig zijn en dat is hij niet. De vorm waarin zijn woorden voorkomen, is niet zelden een verminkte vorm. Niet gedachtenloos of doelloos schrijft hij zoo, maar hij wil u helpen lezen en daarom tracht hij te schrijven zoo als gij spreekt. In theorie en praktijk beiden is dit monnikenwerk. Meer en meer begint hij 't dan ook na te laten en weldra zal hij er geheel afzien. Ware 't mogelijk, de spreektaal te boetseeren, 't zou wellicht een keermiddel van schoolvosserij zijn; maar daar ieder mensch leest op eigen wijze, is dat boetseeren het wentelen van den Sisyphus-steen gelijk. De schrijver is niet gehouden, de woorden voor te stellen zooals de Roos van Dekama ze uitsprak, of zooals de vrouw en de dochters van de Brakke Grond ze in de speelzaal radbraakten, of zooals de kinderen der Jordaan zich uitdrukken. Dat hij die onderscheidene uitspraken eener zelfde taal verstaat om er zijn kunstwerk door te verhoogen, wil nog niet zeggen dat hij zijn lezers moet voorschrijven, welke letters en klanken al of niet moeten ingeslikt worden. Ieder heeft recht, de taal der boeken uit te spreken zooals hij wil, en laat zich niet de leesmanier van zijn buurman opdringen. Waarvoor leert men toch lezen?! De taal des letterkundigen moet de taal zijn van zijn volk, onverminkt, onverkort, onverdraaid. Ik houd me ook hier aan het 2 × 2 = 4 der gnoompjes: er moet een grondslag zijn. Dan alleen kan er rijkdom, ontwikkeling, bloei van woorden en taalvormen bestaan. Als ik nog, het bevestigend, vermeerderend woordje nog, ga schrijven met ch, dan word ik een woord armer zonder geestiger te zijn. De ee's weg te kapen van 't niet bepalend lidwoord is een {==445==} {>>pagina-aanduiding<<} letterdieverij, die bovendien slaperig maakt. Wie zoo slecht leest, dat hij op die letters nadruk legt, is beneden kleinen Piet en moet naar de bewaarschool. De kunstenaar mag zijn tijd niet besteden aan onderwijs in lezen aan zulke achterlijke jongens. Daar is immers geen eind aan? Maar aan zijn leven al te spoedig, helaas! (....) (blz. 421-422) Zendbrief aan het jonge Holland. Niet waar, mijn vrienden! toen wij de koffiveilingen hadden gelezen, dreigde ons 't hart naar buiten te slaan. Wij waren jong en mochten nog geestdrift gevoelen voor Havelaar; nog van toorn rillen; den hemel beloften doen en beloften afpersen van rechtsoefening. Wij hebben gerild, gevloekt, gebeden; met al de onstuimigheid der jeugd eischten wij recht en wij kregen 't natuurlijk niet. Rechtsweigering hier, rechtsweigering daar, ja wat erger was, rechtsweigering in eigen omgeving. 't Maakte ons bloed niet kalmer en stelde onze kinderliefde op een zware proef, dat vader, oom, grootvader, neef, - oude wijze mannen, - ons geen troost gaven. Wat zeiden zij? ‘Die Havelaar had kunnen wachten. Hij was te kort in Lebak voor zulke ernstige dingen. Zelf immers leerde hij, dat de inlandsche hoofden door ons in eere moeten worden gehouden, - dat het kultuurstelsel van van den Bosch terecht daarop is gegrond, dat het ‘vreezen van den heer’ den Oosterling godsdienst is, - en hij woû dien ouden Adhipatti zoo maar wegvoeren en gevangen zetten!...’ O, die oude neef van ons, die zoo vreeselijk rookte en altijd zooveel suiker op zijn brood deed, als die sprak van: geëerd door ons, zoodat hij zich voorstelde als het geheele volk, dan had ik hem wel willen vastbinden aan zijn stoel, waar hij zoo vast tegen lag geleund... Maar zóó, helaas, spraken allen die spraken en de rest sprak in 't geheel niet en allemaal vonden ze 't mooi. Goede God in den hemel, was dat zoo mooi? De indruk werd in ons versterkt, niet waar? dat Havelaar de eenige rechtvaardige was en die indruk is in ons gebleven tot op dezen dag, niettegenstaande de ouden de zaak zóó draaiden, dat hij de eenige schuldige scheen. Wij moesten zwijgen, omdat wij niet veel meer dan kinderen waren. Maar er is een andere tijd aangebroken. De plaats waar hij gezaaid heeft is niet meer verborgen. De velden staan rijp, de sikkel is naar de rijke halmen ge- {==446==} {>>pagina-aanduiding<<} keerd, de tijd van oogsten is voor hem dáár. Zijn oogst. 't Is door Joël als voor onzen dichter en banneling geschreven: ‘Hij zal u geven dien Leeraar der gerechtigheid; Hij zal u den regen doen nederdalen, den vroegen regen, en den spaden regen. De dorschvloeren zullen vol koren zijn, de perskuipen van most en olie overloopen. Zoo zal Hij u de jaren vergelden, waarin de sprinkhaan, en de kever, de kruidworm en de rups u afknaagden.’ Moeilijke 21 jaar, soms zwart als de nacht, altoos vaal als de winternevel. (....) (blz. 427-428) 't Was de tijd der volwassen menschen, die zich afwendden van Multatuli op markten en straten en allerwege pronkten met zijn denkbeelden, zijn taalwendingen, zijn uitdrukkingswijzen. 't Was de tijd onzer katechiseermeesters, boekemakers en hoogstgeleerden, die openlijk Multatuli ontkenden, zijn naam zorgvuldig schrapten uit onze kinderachtig onvoorzichtige opstellen, maar zijn schoone gelijkenissen en stoute sarkasmen zelf gebruikten om geest en kracht te geven aan hun slappe werken. 't Was de tijd onzer liberale kamerleden die hun parlementsbroêr, Duymaer van Twist, bewonderden omdat hij Havelaar had ontslagen van zijn ambt en zichzelf van alle verantwoording over die moedige daad. Deze twee slimheden gevoegd bij 's mans buitenplaats, deden die leden met een glimlach van vleiende vereering hun broeder te gemoet treden en zoodra over Havelaar werd gesproken, hoogst verontwaardigd kijken. Dit was te begrijpen, want Havelaar was niet zoo slim, niet zoo moedig, en had geen buitenplaats. Bovendien was die Duymaer van Twist zoo'n braaf man en die Havelaar zoo'n bizonder slecht mensch, wat ten laatste bleek uit het feit, dat van Twist een buitenplaats had meêgebracht uit de oost en die Havelaar niets dan een sjaal, een pak papieren en een doodarm huisgezin. Zóó-iemand behoefde toch geen recht te geschieden? Welk een uitkomst, dat Havelaar zoo'n bizonder slecht mensch was; men kwam nu zoo mooi van hem af! Had hij maar wat buffels gestolen, dan had men nog moeite kunnen doen om recht voor hem te verwerven, maar de zaak te onderzoeken van iemand zoo zonder iets, dat ging niet... Dat tijdperk was het onze niet. Wij zijn er niet aansprakelijk voor. {==447==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar ons behoort het heden. De ongerechtigheid is nog versch als ware zij gisteren tegen Havelaar gepleegd, omdat zij niet gestraft is. Gij hebt gaarne een erfenis, jonge menschen! Hier is er een. Grijpt aan: men erft niet dagelijks van een Landvoogd van Neerlandsch Indië. Wij aanvaarden ze. Onze schuld bij Havelaar is zelfs veel grooter dan vóór twintig jaren, want de interest behoort er ook bij en onze schuldeischer is bovendien rijke geschenken blijven geven. De groote waarde dezer giften kennen wij nog niet, maar wij zullen dankbaar zijn aan elk die ze ons leert schatten, al vermeerdert er onze schuld door. 't Is nog niet lang geleden dat er een forsche poging is gedaan om Multatuli een tegengeschenk aan te bieden. Met groote hartelijkheid en ernst werd door enkele edele Nederlanders het volk opgeroepen om aan de oplossing te beginnen en wel langs geldelijken weg. De oproep werd met warmte beantwoord. Multatuli heeft het openlijk geweigerd. In Idee 1035 lezen wij waarom. Ik kan mij met dat Idee niet geheel vereenigen. Er spreekt een overgevoeligheid uit, die volkomen misplaatst is tegenover den weldadigen gloed in van Genneps oproeping. Gaarne geef ik toe, dat poging tot herstel moest uitgaan van de Nederlandsche regeering; dat in de oproeping had gezwegen kunnen worden van walm. Maar voorts komen mij Multatuli's redenen van weigering nietig voor en de wijze waarop hij hartelijke medeburgers bejegent, die, zooals van Gennep, Quack, Kern, Wertheim, Stieltjes, hem van alle geldelijke zorgen poogden te ontheffen, is noch schoon, noch liefelijk, noch welluidend. De uiting van een bitter, liefdeloos hart. Ach, waarom uit dat hart, dat zooveel schoons en liefelijks wist te schenken? Waarom is die weigering niet uit een ander hart gekomen... Wij hebben echter met het geval geleerd, n.l. het moeilijke schuldbetalen aan iemand, die voor het geld volstrekt niet gevoelt wat er ons voor ingepompt is; die alles had weggegeven wat hij bezat, die tot op de vezelen was beleedigd door ploertige lieden ‘omhoog getuimeld’ door hun holheid. Aan iemand eindelijk, die tot den bedelstaf gebracht, het geheele volk met zijn onmetelijke rijkdommen verbaasde. Al wat klein is, staat hem tegen; al wat groot is, grijpt hem aan. Laat ons dus, naar het groote streven- {==448==} {>>pagina-aanduiding<<} de, hem door aansluiting trachten te winnen voor onze afdoening. In hartelijke volledige aansluiting ligt naar mijn beste weten de oplossing van het geheele vraagstuk, dat Nederland sints Havelaars optreden bezighoudt. Verliezen we hierbij echter niet uit het oog, dat wij allen ver beneden hem staan, zoodat al het voordeel der aansluiting aan onzen kant is. (....) (blz. 428-430) Het vooroordeel tegen boeken als die van Multatuli wijkt door meerder licht, lucht en ruimte in de denkkringen der menigte. Tot heden poogde men zijn denkbeelden dood te zwijgen: de liberale pers, omdat zij regelrecht indruischten tegen haar ellenlange artikelen, die slechts de windsels waren om naaktheid en armoe van wetenschap te bedekken; de geestelijken, omdat zijn denkbeelden als vuur van den hemel op de fetischaltaren neervielen en ze verteerden: de staatslieden, omdat zijn ideën zooveel sarkasmen waren tegen hun boekengeleerdheid en statige redevoeringen, waaraan 't waarachtig doorleefd volksbelang vreemd en waarvoor dus natuurlijk het volk steenkoud bleef. Deze drie machten voerden een strijd tegen Multatuli op leven en dood, zonder hem bij naam in 't strijdperk te roepen, wat reeds bij de oudste toernooien nooit werd verzuimd. M.a.w. zij zochten hem door sluipmoord te dooden. Sluiten we ons bij dezen vervolgden ridder aan, opdat wij den sluipmoordenaars de welverdiende straf doen ondergaan, door hem openlijk op het schild rond te dragen als den eerlijken overwinnaar met open vizier. Daartoe moet het vuur zijner dichterlijke uitingen ons bezielen. Onophoudelijk moeten wij arbeiden onder dien invloed. Vergeten wij niet, dat den man, wiens leven was denken, werken, lijden voor het koninkrijk der schoonheid en wijsheid, vele soorten van wezens onderworpen zijn; dat diep beneden hem knagen en kruipen: de kruidworm en de kever, de rups en de sprinkhaan des vrijen arbeids. Oefenen we ons, jonge mannen, jonge vrouwen van Nederland! in kracht van denken, dichten, spreken, want het behoort tot den aard van genoemd knagend gedierte, te voorschijn te komen als de schrik geweken, m.a.w. Multatuli niet meer onder ons is. Verwoed vallen zij dan op de lauwerbladen die zijn weerloos hoofd omspannen, en op ons die hem lief- {==449==} {>>pagina-aanduiding<<} hadden. Laat ons gewapend zijn met zijn woord, zijn moed, zijn kracht, zijn offervaardigheid - opdat zij eenmaal vallen onder lang verdiende slagen - die rups en die kruidworm, die sprinkhaan en die kever, die een onzer eerste en hoogste burgers ten prooi zouden hebben gelaten aan den honger in 't land der vreemdelingschap, als hij niet door strijd en lijden geleerd had te leven van één tiende voedsel dat één zulk een kruidworm noodig heeft. Op den dag onzer aansluiting reeds zullen zij het uur vervloeken, waarop zij zwaar gemaskerd en langs sluipwegen den man zochten te dooden, wiens optreden ons een weldaad was, wiens medeburgerschap ons hooger verheft dan wij aan hem verdiend hebben. Zijt allen hartelijk gegroet. (blz. 431-432) [5 september 1876 Verschijning Franse Max Havelaar, deel 1] 5 september 1876 Bericht inzake de verschijning van het eerste deel van een franse vertaling van de Max Havelaar in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, no. 71. (U.B. Amsterdam.) Zie voor deel 2 bij 12 december 1876. Multatuli, Max Havelaar. Traduction de A.J. Nieuwenhuis et Henri Crisafulli. Tome I. Rotterdam, J. van der Hoeven. Post 80. f1.70 [7 september 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 7 september 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel gevouwen velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wb. 7 September 1876 Waarde funke! Ik ontvang daar proef van vel 32, inplaats van 32½, zooals ik met U afgesproken was. Zie te dien aanzien het nootje van de heeren W & Co.,¹. op blz. 511. Ik weet niet waar die menschen my voor aanzien, maar wel dat ik geen genoegen neem met zoo'n behandeling. Wilt ge zoo goed zyn hun optedragen geen veranderingen te maken in de kopie die ik hun zend? Ge zult erkennen dat dit geen houding heeft. Van {==450==} {>>pagina-aanduiding<<} myn kant altyd in-acht nemende wat behoorlyk is, droeg ik hun nooit iets op dan waarover ik met U was overeengekomen en meen ook². hierdoor aanspraak te hebben op 'n fatsoenlyke bejegening van hun zy! Bespaar me toch asjeblieft zulke ontmoetingen! Als die W & Co te laag staan om te weten wat me toekomt, - enfin, t is zeer verdrietig! Ge begrypt dat de kwestie niet loopt over de belangrykheid of onbelangrykheid van 't stuk dat zy er uitgooiden. De vraag is, of 't behoorlyk is dàt 'n drukker zoo beschikt over kopie die ik hem zend? Ik begryp dat ge vergeten hadt, W & Co mededeeling te doen van onze laatste afspraak, doch dit geeft hun geen vryheid my te beleedigen met 'n refuus. Ik accepteer 't dan ook niet! Hartelyk gegroet tt DD 't Is wel jammer, want ik zou anders geen betere drukkery verlangen. Ik had Waltman verzocht, de Mill. Studien, 2e druk, by hen te laten drukken. Weet ge dat Waltman 'n paar dagen hier geweest is? De voor de hand liggende beschuldiging van ‘lastigheid’ kan ik niet aannemen. Integendeel, uit (misschien overdreven) plichtbesef maak ik 't den drukker zéér makkelyk. Zie, als voorbeeld, de tevens hierbygaande kopie van ‘'n Salomo's recht.³.’ Me dunkt dat o.a⁴. daaruit blykt hoeveel zorg ik draag voor duidelykheid. Welnu, laat men ook my geven wat me toekomt! 1. W & Co: Woest & Co., boekdrukker te Haarlem. 2. ook: later ingevoegd. 3. 'n Salomo's recht: zie bloemlezing Heloïze, blz. 498 e.v. 4. o.a.: later ingevoegd. [15 september 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 15 september 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.) Amsterdam, 15 Sept 1876 Waarde Dekker! Heden morgen van mijn reis thuis komende, vond ik Uw brief van 7 dezer. Ik moet bekennen dat Woest al heel ongelukkig is geweest in den vorm zijner mededeeling, doch moet den man ontschuldigen wat de zaak aangaat. Werkelijk heb ik hem gezegd dat hij niet meer dan 32 vel mocht vullen en wel omdat ik geen papier meer had en ik om ¼ of ½ vel meer geen nieuwe voorraad kon opdoen. Dat papier heb ik nl uit België en {==451==} {>>pagina-aanduiding<<} moet altijd bij minstens 500 Kilo besteld worden, want minder wordt niet geleverd, terwijl geen van de andere partijen die ik in 't magazijn heb, er in kleur of zwaarte nabij komen. Bovendien duurt het van 4 tot 6 weken eer een nieuwe partij gereed is. Hadt nu Woest mij maar bericht dat hij te veel Kopij voor 32 vel hàd, dan zou ik U daarover geschreven hebben, doch op de gewone zettersmanier heeft hij gemeend dat wel wat huishoudelijker te kunnen behandelen. Gewoonlijk doet een drukker zulke dingen nimmer, doch daar Gij U wel eens direct tot hem hebt willen wenden, heeft hij nu ook gemeend op zijn manier eens een directe boodschap te mogen doen. Ik zal wel zorg dragen dat dat nu niet weêr gebeurt, tenzij onder gansch andere vormen. Moet nu ‘by domeinen’¹. nog geplaatst worden, dan zal ik er voor zorgen, doch als Ge er niet heel bijzonder aan hecht, laat het dan achterwege omdat 't zoo veel tijd zou kosten vóór 't boek dan in 't licht kwam, terwijl ik bovendien weêr een kliek papier op zolder krijg, dat vooreerst renteloos blijft liggen bij zooveel andere klieken, die al zoolang op verbruik wachten. Neen, ik wist niet dat Waltman U bezocht had en dacht zelfs niet dat hij ooit zulke uitstappen maakte. Nu, zoo iemand, dan verdient hij wel eens zoo'n opfrissching. Ik ken er weinig die zoo trouw als hij bij hun zaak zijn. Terwijl ik van huis was, hebben eenige dronken kwâjongens en dito wijven mijn beide spiegelruiten met straatkeien verbrijzeld. Mijn wijfje die met haar moeder in de huiskamer zat te werken, is er niet gering door ontdaan geweest en heeft gelukkig nog hulp gekregen om althans 's nachts 't open huis te bewaken. Ik houd er nl geen luiken op na en waardeer nu eerst recht de stevige oudvaderlandsche manier van sluiten! De policie begaat hier allerlei domheden en is hoogst onhandig, zoodat nachtdieven en straatschenders tegenwoordig een rijk leventje hebben! Wees hartelijk met Uwe vrouw van ons beiden gegroet en antwoord mij svpl spoedig hoe Ge besluit op mijne bedenking. tt G L Funke 1. Wschl. passage uit Vorstenschool; tenslotte niet opgenomen. [september 1876 Aanbiedingscirculaire Bloemlezing Heloïze] Medio september 1876 Aanbiedingscirculaire voor de boekhandel inzake de Bloemlezing uit de werken van Multatuli door Heloïze. (Bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels; fotokopie M.M.) {==452==} {>>pagina-aanduiding<<} M Ik heb ter perse eene BLOEMLEZING uit DE WERKEN VAN MULTATULI. door heloïze. Deze bloemlezing is gekozen uit al de tot heden verschenen werken des schrijvers, zoowel die bij Confrater Waltman als die bij mij uitgegeven zijn en bevat vele vrij uitgebreide fragmenten, ten einde zooveel doenlijk Multatuli's verdiensten als Litterator te doen kennen. Ik laat dit werk met nieuwe garmond letter in postformaat drukken; de uitgebreidheid zal ruim 500 bladzijden beloopen, zoodat het een kloek boekdeel zal vormen. Ten einde dit boek een uitgebreid debiet te verzekeren is de prijs bepaald op slechts f2.50 particulier, terwijl de vooruitbestellings-voorwaarden zijn: f1.80 per Ex. netto en de premiën 4/3½, 7/6, 15/12, 30/23, 60/44. Het werk wordt uitgegeven in 10 afleveringen van 25 Cents per stuk. Van de 1e aflevering wordt een aanzienlijk getal gedrukt, zoodat ik die ook ruim in Commissie kan zenden. Uwe orders inwachtende noem ik mij gaarne na groete Uw dienstwillige G.L. Funke. [september 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] Omstreeks 16 september 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==453==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden September 1876 Waarde funke! Dank voor de mededeelingen in uw laatsten brief, al zyn ze dan, wat het insmyten van Uw spiegelruiten betreft, van zeer onaangenamen aard. Uw arme vrouw! Wat moet ze in angst gezeten hebben. Misschien was 't goed dat ge niet thuis waart. Zonder in 't minst party te trekken voor zoo'n kanailletroep, vind ik toch dat de schuld primitief aan 't stadsbestuur ligt. Men is, door 't intrekken van de kermis onoordeelkundig te werk gegaan. Dit begon al toen men de drie weken tot twee, en later tot een week inkromp. Juist door 't opheffen van alle bepalingen die den gewonen tyd onderscheiden van de kermisdagen, zou men den prikkel tot die dolle uitspatting verstompt hebben. Het zyn de dyken die de overstroomingen te weeg brengen. Dit zelfde principe had men behooren toetepassen op 't verhuren van grond, voor spellen en kramen. Door 't brandpunt van de pretmakery te verdeelen (buiten de stad desnoods) had men veel goeds kunnen bereiken zonder 'n zeer groot deel van de bevolking zóó te krenken als nu geschied is, en zonder zedelyk-staatskundig recht. Het past een regeering niet, den tyd voor vermaak te bepalen. Na byna 30 jaren Thorbeckery heeft men nog weinig begrip van vryzinnigheid. De kermis was 'n ouwerwetsch ding, maar niet zóó oudmodisch als de manier waarop men gemeend heeft zoo'n misbruik te moeten opheffen! De afschaffende bepaling hoort thuis in de dagen toen men voorschreef hoeveel schotels er wezen mochten by 'n bruilofts- of begrafenismaal, en zal eenmaal aangehaald worden als voorbeeld van regeerkunde in de 19e eeuw.- Wat hadden ze tegen U? Gold de zaak den Uitgever van 't Nieuws? Of smeten ze maar waar spiegelglas was?- Van W & Co hebt ge misschien vernomen dat vel 32 met bladwyzer nu in behandeling is. Ik wacht elk oogenblik de revisie. 't Spreekt vanzelf dat ik dat vel terstond zou gekorrigeerd hebben als ik geweten had dat ze in overleg met U handelden. Maar ge herinnert U, my pr briefkaart geschreven te hebben dat ik mocht gaan (met bladwyzer inbegrepen) tot 32½. 't Verschil komt nu op ¼ vel neer. De ‘Inhoud’¹. begint nu op blz 512 (laatste pag van vel 32) en beslaat (iets wyder gezet dan noodig was, doch 't staat beter) 5 bladzyden. Ik zal 't verdrietig vinden als die Bloeml. niet zeer goed gaat. Wilt {==454==} {>>pagina-aanduiding<<} ge ter zyner tyd me daarvan op de hoogte houden? Ge begrypt toch dat ik dit volstrekt niet vraag uit onbescheidenheid, en - hoe zal ik zeggen? Ajakkes! Neen 't interesseert me om de zaak zelf. Als er een herdruk mocht noodig zyn, zouden wy (Mies en ik) 't prettig vinden als ge 40 vel (2 deeltjes dan?) plaatsen kondt. Zeg, ik vind dat afsnyden van de 1e aflevering leelyk. De onafgesneden schoone vellen zien er veel beter uit.- Wat onze behoeften betreft, moest ik u om geld vragen, maar ik durf niet voor ik U eerst wat gezonden heb. De oorzaken van de stagnatie in Wouter moet ge zoeken by de V. Vlotens, en by de wys waarop de pogingen van dezulken by 't publiek worden opgenomen. Ze hebben m'n indrukken bedorven. Wees met Uwe vrouw hartelyk gegroet. Wat zal ze in angst gezeten hebben! En de kinderen! En zy voor de kinderen! tav DD Van V.D. Linde hoor of zie ik tot m'n groot genoegen niets meer. Ik weet niet of hy meer verachting of meer medelyden verdient. Van beiden 'n heele boel dan. Onze L.H. heeft rare kostgangers en hy is al 'n zéér vreemde. Wanneer ik dien man in 'n boek beschreef, zou niemand gelooven dat ik naar de werkelykheid kopieerde, en als fiktie zou 't 'n leelyk prentje zyn. Mimi studeert druk in wiskunde. Zonder dat het uitdrukkelyk gezegd wordt, begryp ik dat ze zich voorstelt als onderwyzeres in dat vak my nog wat in 't leven te houden als ik heelemaal versleten ben. En ik keur haar pogen goed omdat ze dan geborgen is na m'n dood. Schryven voor de pers (al slaagde zy daarin) is 'n onzedelyk beroep. Ik blyf by m'n Idee 62.². 't Kan alleen geschieden door faiseurs.³. Wie ziel in z'n arbeid legt, kan niet altyd doorwerken. En wie niet altyd doorwerkt, lydt (in Holland) gebrek. 't Spreekt vanzelf dat ik werken van streng wetenschappelyken aard uitzonder. Maar over Wis- & Natuurkunde kan men geen vellen leveren. Dat haalt niet aan! 1. De inhoud besloeg uiteindelijk 4 pp. en is voor in de bundel terechtgekomen op romeins genummerde pagina's. 2. Idee 62: zie VW II, blz. 320. 3. faiseurs: knoeiers (fr.) [20 september 1876 Brief van A. Nahuys aan G.L. Funke] 20 september 1876 Brief van A. Nahuys aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) {==455==} {>>pagina-aanduiding<<} Rio Cuarto 20 de Setiembre de 1876 Den Heere G.L. Funke Amsterdam WelEdele Heer, Sedert een jaar heb ik te Buenos Ayres Spaansche vertalingen van Multatuli's werken uitgegeven. Onder anderen: Japanse gesprekken, Vrye studie, Geschiedenissen van gezag. De gunstige ontvangst die deze afzonderlijke stukken uit Multatuli's ideen en minnebrieven alhier genoten hebben, doen mij gelooven dat eene uitgaaf van enkele stukken uit Multatuli's werken, ook in Holland goede vruchten zoude opleveren. - Voor een paar dagen ontmoete ik eene Duitsche vertaling (die ik hiernevens uitknip) in eene Spaansche courant, van het gebed van een onwetende. De Redacteur maakt de opmerking dat hij die Duitsche vertaling geplaatst heeft, voor de velen immigranten die op zijne courant geaboneerd zijn. Er zijn eenige drukfouten in die vertaling gebleven, die in een volgend nummer verbeterd zijn. - Indien U tot de mij voorgeslagen uitgaaf besluit, zal ik U van uit dit land eenige bestellingen doen toekomen van alhier gevestigde personen die Hollandsch verstaan. Ik heb de eer te zijn uw dw Dienaar a nahuys Een Duitscher heeft onlangs te Rosario onder daverende toejuichingen eene Spaansche vertaling voorgelezen van de eerste acte van Vorstenschool.- [22 september 1876 Brief van Multatuli aan A.S. Kok] 22 september 1876 Brief van Multatuli aan A.S. Kok. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==456==} {>>pagina-aanduiding<<} Vergeving voor de slordigheid van dezen brief. Ook daarover dat ik alleen over mezelf schryf. Maar ik ben niet wel, althans naar 't gemoed, en aan zieken moet men wat toegeven. Ik begryp niet hoe m'n lichaam de smart uit houdt. M'n fysieke gezondheid ergert me! Ook Hamlet had dat gevoel.¹. Wiesbaden 22 Septr 1876 Beste Kok! Ge moet me wel voor heel ondankbaar houden, omdat ik tot heden wachtte, uwen schoonen hartelyken brief te beantwoorden. Maar ik kan me verontschuldigen: ik heb verdriet. Dàt is de oorzaak van m'n uitstellen. En - om nu maar terstond te antwoorden op 't slot van uw schryven: dat verdriet is tevens oorzaak van de stremming in de Woutergeschiedenis. Gy, en ieder, weet hoe ik door V. Vl. ben aangevallen, maar gy kunt niet weten met hoevéél V. Vlotens ik sedert eenige jaren heb tedoen gehad. Men heeft m'n stemming bedorven. Hiermee is niet gezegd dat hy niet de voornaamste wezen zou, o neen! En de door hem tegen my geopende veldtocht begon lang voor 't publiceeren van z'n stukken in den ‘Onzen Tolk’ (die ik slechts voor 'n klein deel gelezen heb, maar ik ken de strekking en den toon!) De volledige beschryving van de manier waarop men my, door dat bederven van stemming, geknakt heeft, zou me te ver leiden. En ik kan, mag nog wil alles noemen. Van Vloten zelf weet niet wati my gedaan heeft. Veel minder nog kan 't door anderen beseft worden. In zeer letterlyken zin is die zaak tragisch. Na den slag die my geslagen is, voel ik neiging tot lachen by alles wat ons wordt voorgesteld als smart of treurspel. Nog-eens: ik kan en wil niet uitleggen waarin ik gewond ben. Meent men dat dit schuldbesef aantoont - des te harder voor my dat ik niet spreken mag! Met wat menschkunde zou men uit zekere passages uit den IVn bundel. Ideen (daar waar ik het tegenwerken van m'n publieke voor- {==457==} {>>pagina-aanduiding<<} drachten aanroer) eenigszins op den weg geraken om te begrypen van welken kant men my aantastte. Maar die passages verklaren niet alles. Ook dáár moest ik veel verzwygen, zelfs de hoofdzaak. Even als die (voor my: martelende!) lezingen, moest ook de uitkomst mislukken, die ik me van die Multatulikommissie voorstelde, en daaraan heeft V. Vl. dapper 't zyne toegebracht! Ik kan niet uitleggen wat men my gedaan heeft! En 't smart me zoo, juist tegen over u die me zoo hartelyk toespreekt, niet geheel open te kunnen wezen. Of, beter gezegd, dit gevoel drukt me jegens ieder die gaarne party voor me trekken zou! Toch verwondert het me dat zoo weinigen op 't denkbeeld komen dat ze... slecht geïnformeerd zyn. Ik ben altyd een goed mensch geweest, en begryp niet dat velen het tegendeel zoo makkelyk aannemen. Eergister viel m'n oog op 'n uitdrukking van den heer De Beer². (in de ‘Nederland’) en ik rilde! Verbeelje, die schryver trekt in 'n goed geschreven stuk party voor zekere onafhankelykheid van genien (of zooiets).- Och, ik omschryf slordig. Ik heb dan ook 't heele stuk niet gelezen. Genoeg dat het géén Onkruid-onder-de Tarwe’ artikel is. 't Schynt eer van juist tegenovergestelde strekking te zyn. Welnu, in dàt stuk komt het woord ‘zedeloosheid van (Bilderdyk en) Multatuli’ voor, alsof de man van hollandsche kaas sprak! Er zyn vertellinkjes waarin men iemand gek maakt door hem als gek te behandelen. Wil men my tot 'n onmensch maken? 't Zal niet lukken. Maar wel is 't gelukt, my de stemming te ontrooven die ik noodig heb tot het voortbrengen van iets liefelyks. Als ik bedenk dat de Van Vlotens te lezen krygen wat ik voortbreng, ontvalt de pen m'n hand. Reeds in den Havelaar zei ik dat ik me niet uiten kon als ik niet verzekerd was van 'n welwillend gehoor. Maar ook zonder V. Vloten zelf, hoe beantwoordt Publiek de aanvallen die deze man op me richt? Zeker ben ik Admiraal en Loffelt dank schuldig, wanneer ik rekening houd met hun standpunt van niet-weten en hun goede bedoeling, maar zy zyn 't ‘Publiek’ niet. 't Schoonste wat er tot me komt zyn (heel ongewenschte) vergoelykingen als van de Beer, met wien ik 't in principe niet eens ben. Juist ik eisch hooge zedelykheid in den artist! Juist ik doe - voor mezelf althans, - afstand van alle vergoelyking, en vorder alleen dat men by beoordeeling van publieke personen, {==458==} {>>pagina-aanduiding<<} niet meespreke voor men verzekerd zy goed onderricht te wezen. Lees daaromtrent eens idee 671, in den IIIn bundel.³. Zy die ‘onzedelykheid’ trachten te verontschuldigen deden beter eerst terdege te onderzoeken of die voorgewende onzedelykheid inderdaad bestaat? Ge herinnert U dat ik 't reeds Vosmaer kwalyk nam dat-i in z'n ‘Zaaier’ iets als verlichtende omstandigheden pleitte! Men kan de V. Vloten's niet beter in de hand werken. En zy die dit doen, zyn de welwillenden! Wat is er te verwachten van de rest? Onlangs wist Opzoomer⁴. te vertellen (hier te Wb. aan Van der Linde, den bibliothekaris) dat Van Vloten in den laatsten tyd vry slecht stond aangeschreven by 't Publiek, ‘maar dat-i zich vry algemeen gereleveerd had door z'n aanvallen tegen Multatuli. Cohen Stuart⁵., 'n vry onbekende grootheid voor dien tyd, werd honoris causā Dr in de Letteren, kort nadat-i 'n hatelyke brochure tegen my gepubliceerd had. En nu moet ik schryven voor 'n publiek dat op die wys premien stelt op tegen my gerichten schimp! Sedert het tweede vertrek van m'n vrouw en kinderen naar Italie, die daartoe met helsche stelselmatigheid zyn geperst geworden, heb ik geen gelukkig oogenblik meer. Waarlyk, het slot der Havelaars-geschiedenis is zeer zeer treurig. M'n arme vrouw - o god, men weet niet hoe men haar en my mishandeld heeft! Aanvallen als die van V. Vloten zyn als 't nabauwen van smart door 'n straatjongen. En dan niet te kunnen antwoorden omdat men z'n smart niet met zoo'n straatjongen bespreken wil, ten-aanhoore nogal van 'n publiek dat dien schendbrok toejuicht. Nogeens, ik heb V. Vloten's schryven zeer gedeeltelyk gelezen. Ik hoor dat-i my ook aanvalt in hoedanigheid van auteur of dichter, of hoe heet het? Dit laat me koud. Ik hecht niet aan zulke dingen, en betreur het - ook uit 'n triviaal oogpunt van belang, nl. voor 't honorarium - dat ik door redenen van heel anderen aard verhinderd word met hem in 't strydperk te treden. Ik geloof dat hy den stryd verliezen zou, want wat ik van zyn werk gezien heb, maakt me niet zeer bevreesd voor hem. Maar zoodra ik bemerkte dat hy wroette in m'n intiem leven - neen, dit is onjuist. Ik moest zeggen dat ik dat wroeten voorzien had na 't eerste bezoek dat hy als vriend van my⁶. m'n vrouw bracht, te Amsterdam. Ik waarschuwde haar, maar... ze had dak noch brood! En daarop heeft hy gespekuleerd. Ze woonde (tydelyk en by den dag en tot ik raad zou geschaft hebben) op {==459==} {>>pagina-aanduiding<<} dat zolderkamertje by R.C. Meyer,⁷. en at met de kinderen op krediet in 'n restauratie. Op straat werd ze om haar armoedige kleeding uitgejouwd. In dien toestand heeft V. Vloten zich by haar ‘als vriend van my ingedrongen. Adieu beste Kok, ik kan niet schryven. Ge merkt het wel. Men weet niet wat my is aangedaan. Als ik 'n nieuwen Havelaar schreef, zou ik heel àndere figuren moeten teekenen dan den onnoozelen Droogstoppel. Maar men zou denken dat ik overdreef. Wees hartelyk gegroet met uw vrouw, en kus uw kind. Myn kinderen zyn me ontgroeid, ontrukt. En ik had ze zoo lief! uw vriend DD Vriendelyke groet van m'n vrouw, ook aan de Uwe. Dat ook zy werd meegetrokken in den maalstroom van gemeenheid waarin wezens als V. Vl. zich bewegen - neen, van my is 't het ergste, al heeft dan ook zy 't niet verdiend! Zy is 't juist die 't beetje dat ze erfde van haar grootouders gebruikte om my m'n vrouw en kinderen terug te geven! En ik nam dat offer aan in de meening dat men my helpen zou om wonende en aan 't werk te blyven, gelyk my beloofd was. (Zie vierde bundel) Toen men z'n woord brak, lag ik onder zeer zeer zware verplichtingen! Denk eens na! Men kan zich geen pynlyker toestand voorstellen. Toch deed ik stipt m'n plicht. En terwyl ik op reis ging om 'n duitsche vertaling van Havelaar te plaatsen en zonder geld in 'n hôtel zat, dreef men m'n vrouw en kinderen 't land uit. 1. Dit bovenschrift is uiteraard naderhand toegevoegd. De bedoelde passage in Hamlet is ‘O that this too too solid (oorspr. soiled) flesh would melt’, scène I, 2. 2. De Beer: Taco H. de Beer (1838-1923), leraar Nederlands aan de HBS te Amsterdam. In Nederland, dl. II, van 1876 schrijft De Beer in zijn ‘Invallen’ op blz. 437: ‘Men kent beter de ondeugden van Jan Steen en Frans van Mieris dan hunne schilderstukken en menigeen heeft meer gelezen over de onzedelijkheid van Bilderdijk en Multatuli, dan van hunne werken.’ 3. Idee 671 in den IIIn bundel: oorspr. stond er wat ik opmerkte; zie V.W. IV, blz. 407. 4. Opzoomer: Corn. Willem Opzoomer (1821-1892), hoogleraar wijsbegeerte te Utrecht; zie V.W. VI, blz. 208. 5. Cohen Stuart: A.B. Cohen Stuart (1825-1876), auteur van Multatuli en Jocrisse 1874. 6. als vriend van my, later ingevoegd. 7. R.C. Meyer: handelsnaam van R.C. d'Ablaing van Giessenburg, vriend en uitgever van Multatuli rond 1862. [25 september 1876 Brief van Multatuli aan J. Waltman] 25 september 1876 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==460==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 25 Septr 1876 Waarde Waltman! Reeds eergister ontving ik Uw vriendelyke mededeeling van de bevalling Uwer vrouw.¹. Wy wenschen U daarmee hartelyk geluk, al zy 't dan dat ook Uwe zorgen daardoor alweer vermeerderd worden. Als we 't voor 't zeggen hadden gehad, wou ik liever dat myn vrouw bevallen was. Eén kind kan in byzondere omstandigheden 'n steun zyn. Na myn dood zal m'n vrouw verdrietig alleen staan. Om mynentwille deed ze afstand van veel betrekkingen, of althans de vele betrekkingen die ze had en heeft, munten niet uit door hartelykheid. Wat in haar 'n edele daad was, wordt haar nog altyd door sommigen aangerekend als vergryp, en reeds nu hebben de V. Vlotens er voor gezorgd, haar toestand na m'n dood nog moeielyker te maken dan-i anders wezen zou. Zyzelf klaagt hierover niet, en zelfs betwyfel ik of ze 't inziet, maar ik tob er over. En dáárom juist wou ik dat ze een kindje had. De zorg zou haar minder drukken dan vele anderen, omdat ze door haar onvergelykelyke arbeidzaamheid wel raad schaffen zou. Ze spant zich even gemakkelyk in voor huiselyke bezigheden, als voor schryvery en studie. 't Is zelfs op myn aandrang dat we een meid houden, en toen onze Kätchen onlangs met verlof naar haar dorp was, vond m'n vrouw het heel pleizierig: weer ‘alles’ zelf te doen. Wat 'n uitweiding in antwoord op de mededeeling van de bevalling uwer vrouw! Och, ik had nog wel wat anders te zeggen. Maar 't past niet. Het betreft slechts myn indrukken, als ik terugdenk aan de geboorte van myn kinderen - U en Uw vrouw wensch ik geluk!- Ik ben zeer verdrietig, neen, dit woord is te flauw. De waarheid is, dat de smart me verteert. Zeker heb ik U dit meermalen geschreven, en 't wordt 'n vervelende deun, dus basta! Met byzonder groot genoegen denk ik aan uw hier zyn, en ook verheugt het my dat gy U niet beklaagt over 't verblyf te Wiesbaden. Nog blyft het me eenigszins spyten dat die andere heeren, vooral uw schoonbroeder, niet meegekomen zyn. {==461==} {>>pagina-aanduiding<<} Uw indruk by 't weerzien van Holland begryp ik volkomen. Reeds zeer dikwyls heb ik me verzet tegen de valsche poëzie die zoo in àlle opzichten 't verblyf in de bergen boven 't leven in 't vlakke land verheft. Overal levert de natuur iets schoons, en². 't is dom en eenzydig zo te bluffen op de uitsluitende aantrekkelykheid van oneven bodem. Dat 'n hooge berg gelegenheid biedt tot vèr zien, mag waar zyn, maar wie in 'n dal woont, ziet juist niet ver omdat hem de bergen in den weg staan. Bovendien: vèrgezicht is niet altyd schoonzicht. En wat de stoffeering aangaat, winnen onze landschappen 't gewoonlyk ver van de bergstreken. Uit den aard der zaak hebben berggezichten iets eentonings. Nu ja, 't vlakke land ook, maar de vraag is: welke toon de voorkeur verdient? Zeker is 'n wei met koeien aangenamer voor 't gezicht dan wynbergen, een der leelykste plantsoenen die men zich denken kan. Maar... my is dit alles slechts van ondergeschikt belang. Indrukken hangen evenzeer af van de stof waarop indruk gemaakt wordt, als van 't voorwerp dat den indruk meedeelt. Dit geldt ook van gemoederen, en als men nu, 'n landschap ziende, weet wàt daar leeft, hoe 't leeft, denkt, werkt en streeft, dan is 't onmogelyk den indruk van dat weten aftescheiden van den indruk die 't aanschouwen maakt. Ik nu loop niet hoog met velerlei volkje dat ik in bergstreken vond. Byna zonder onderscheid vond ik dat de ‘schoonheid’ van hun bergland voor henzelf weinig anders was dan 'n voorwendsel om de beurzen der bezoekers te verligten. Ware, wezenlyke, innige gemoedspoëzie heb ik by bergbewoners vooral niet meer - en ik meen zelfs: minder - gevonden dan by bewoners van 't platte land. De oorzaak van de onverdiende renommée der bergen meen ik te moeten zoeken in schryvers-industrie. Berg- en dal-tafreeltjes kleeden 'n romance of vertelling. Zoo ook is in 't binnenland 'n zeeman een romantisch wezen, maar wie de kaaien van Rotterdam & Amsterdam kent - liever nog: wie zeereizen gemaakt heeft - weet beter! Ik heb wel eens gemeend dat het koketteeren met berg-en-dal-frajigheden nu eindelyk eens zou ophouden, maar jawel, vandaag nog las ik in een spitspeldennieuwe vertelling in 't Nieuws iets van 'n ‘vreedzaam dal.’ Wat zulke byvoegelyke naamwoorden beteekenen, moet men niet vragen. In 'n dal wordt even dikwyls gevochten, {==462==} {>>pagina-aanduiding<<} gekibbeld, gelasterd en gevloekt als op 'n hoogte, denk ik. Ik sla voor, eens iets te vertellen van 'n oorlogzuchtigen of twistzieken bergtop. Aan de zinledigheid van wat Publiek zich in de handen laat stoppen, is geen eind! Meen niet dat zulke opmerkingen voortkomen uit vitzucht, uit lust om te gispen, neen - het doet me zeer! Hierin ligt juist een der oorzaken die me zoo verdrietig maken. Ik weet niet hoe ik my moet uitdrukken om begrepen te worden door 'n Publiek dat zoo opdenduur genoegen neemt met nonsens, en dit niet-weten van myn kant, is zeer smartelyk. Het werkt o.a. om eens iets te noemen, zeer nadeelig op m'n... welvaart. Hoe kan ik schryven of spreken voor 'n publiek dat - wacht, 'n ander voorbeeld, óók van vandaag! Ik lees dat Schillers woorden: Sehen Sie sich um In seiner (Gods) herrlichen Natur! Auf Freiheit Ist sie gegründet, und wie reich ist sie Durch Freiheit!³. * en nog 'n paar regels die er volgen, ‘een heerlyke ontboezeming ten gunste der gewetensvryheid’ is. En, staat er, ‘ze is nog heden waar.’ Het heele denkbeeld is valsch, en zou dit blyven al hàd het iets te maken met gewetensvryheid! Niets is juist ònvryer dan de Natuur die geen haarbreed kan afwyken van de noodzakelykheid. Als om te bewyzen wat-i zegt, of om 't optehelderen laat onze duitsche verzensmid op de aangehaalde woorden volgen: ‘Er, der grosse Schöpfer wirft In einen Tropfen Thau den Wurm’ ** Zeker 'n ‘heerlyke ontboezeming ten-gunste van gewetensvryheid’ waarvan die in 'n dauwdrop geworpen wurm zeker 'n gretig gebruik maken zou als i er maar in deelen mocht! Maar de heerlykheid der ontboezeming t.g.v.g.v. gaat nog verder. God Vertalingen: {==463==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘lässt Noch in den todten Räumen der Verwesung Die Willkür sich ergötzen.’ * ‘Doode ruimte der verrotting?’ ra ra! Daarin zullen toch wel levende wurmen zyn? Toch is die ‘ruimte’ - dood! Maar die levende wurmen (of wie anders zyn er in die doode ruimte?) mogen ‘naar willekeur’ hun hart ophalen: ‘sich ergötzen.’ Als dàt nu niet 'n heerlyke ontboezeming over gewetensvryheid is, weet ik 't niet! En ik moet schryven voor 'n publiek dat zulke dronkenmanspraat aanneemt voor iets wezenlyks! Waarlyk, myn verstand staat stil voor de praatjes die ik dagelyks met goed gevolg aan den man zie brengen! In den laatsten Spectator openbaart ten Brink⁴. 't ‘geheim’ der oorzaken van den opgang die Beets maakt. Zeker zal ieder begeerig wezen, dat geheim te leeren kennen, en Beets zal 't verdrietig vinden dat-i voortaan zooveel mededingers hebben zal als er lezers van den Spectator zyn, + al de luî die (als gy nu) 't van zoo'n lezer te hooren krygen. Wat is nu dit geheim? Volgens Ten Brink's ‘Volledigste overtuiging’ moet men: ‘als Beets, aan Vondel de kunst afzien van welluidende verzen te schryven’ en dan zal men ‘lauweren oogsten als Beets.’ 't Zit 'm dus in de welluidendheid alleen (gedachten, zin, diepte, strekking, dit alles wordt afgeschaft!) en men kan de ‘kunst van die welluidendheid afzien aan Vondel!’ Dit schryft 'n doctor in de letteren, en niemand vraagt ofi dronken was toen hy 't schreef! Ik neem by wyze van spreken geen boek op, zonder dat my in 't oog valt wat ik niet anders noemen mag dan... krankzinnigheid! De Kosters en Bolles⁵. hebben groot gelyk met hun advertentien! Zóó'n publiek moet zóó toegesproken worden! Zeker zou ik meer ‘kopie’ leveren dan ik helaas doe, wanneer ik de my dagelyks onder de oogen komende stalen van dien aard behandelde. Maar 't zou me te veel kosten aan ergernis. En ik zou nog den naam krygen van iemand die genoegen schept in 't vitten, terwyl 't juist andersom is. Het smart zelfs met zoo'n publiek te doen te hebben!- Uw uitval tegen dien pastoor is natuurlyk. Ook ik zou in z'n vrees {==464==} {>>pagina-aanduiding<<} voor 't verlies van z'n vaderland, al heel gauw 'n poging hebben gezien om optezetten tegen Duitschland. Die heeren hebben zeker 't consigne om 't land te pryzen waar de H. Maagd verschynt - nu, dit doet ze in Duitschland ook, - waar hare verschyning officieel erkend wordt door regeering en autoriteit dan. 't Is de vraag of zulke slenters⁶. van de geestelykheid wat helpen, en zoo ja, of ze wel eens de rechte slenters weten te kiezen. De bedoeling moet zyn: afkeer van Duitschland te verwekken. Maar wat geeft dit? De R.C. party⁷. in dat land wordt er niet sterker door, of er 'n paarduizend vlaamsche boeren zyn die Bismarck voor 'n monster houden. Dit zal weinig gewicht in de schaal leggen, zoodra we met 'n pennestreek geannexeerd worden. De verdediging van ons landje is onmogelyk, door de schandelyke verwaarloozing van kracht die 'n uitvloeisel is der 48 sche grondwet. Over ons leger en onze marine is maar één stem.- Van zeker heerschap⁸. dat ge by my ontmoet hebt, vernam ik na Uw vertrek rechtstreeks niets, maar indirect heel veel, al te veel! Misschien verwonderde gy u over m'n toon tegen hem! Welnu, ik wíst welk vleesch ik in den kuip had en dat-i zeer, zéér, kort moest gehouden worden. Hy zou dan ook niet vertrokken zyn. als gy er niet by geweest waart. Reden te meer voor my om bly te wezen dat ge er wèl by waart! Kort na Uw vertrek kwam z'n vrouw telkens by ons vluchten en haar nood klagen. Hy wil scheiden en 'n ander trouwen, voornamelyk - naar z'n vrouw zegt - ‘omdat ze dikker en grooter’ is. Het aanhooren van haar klachten was vermoeiend en vervelend, en ik ben bly dat ze geeindigd is met weg te blyven (opgesloten?). Dit zou 't geval niet geweest zyn, indien ik kans had gezien de stumpert te helpen, maar dit toch niet kunnende - ajakkes, zoo'n gemeene historie! Ziedaar alweer iets waarin men my verdenken zou van overdryving als ik 't in Memoires beschreef. Herinnert ge U dat geknoei en geseur over 't al of niet plaatsen van een stuk tegen my in 't Schoolblad? Welnu, zy vertelde my ronduit dat die uitdrukking ‘laat staan’ wel inderdaad door hem was gebruikt om 'n slag om den arm te houden, juist alzoo wat Versluys en ik er uit opmaakten. Wat 'n domme slimmigheid. Hé, zie eens een werk over dammen ter inzage te krygen. Ik beweer dat de geslagen stukken eerst na den slag worden afgeno- {==465==} {>>pagina-aanduiding<<} men. Maar myn boos worden en toon had 'n anderen grond dan de zaak zelf! Ik bemerkte dat-i my overbluffen wou, wat z'n fort is, en dit had ik hem, lang voor Uw komst, uitdrukkelyk verboden. 't Was by gelegenheid dat-i me wou doodgooien met 'n fraze van 'n duitsche professer.- Ge wacht met smart op Specialiteiten! Ja, 't moet, 't moet! Dit zeg ik elken dag tegen myzelf- maar ik zit in groot verdriet en zorgen. Ik heb er over gedacht weer lezingen te houden, maar ze putten my zeer uit, en ook m'n keel laat het niet toe. Wy wenschen U voorspoedige herstelling van Uw vrouw en dat het kindje goed ‘gedeihen’ moge (duitsche uitdrukking) M'n vrouw zal schryven over de zaken in uw brief die haar aangaan. hartelyk gegroet tt DD 1. Op 21 september 1876 werd in het gezin Waltman een dochter geboren, Cornelia Johanna geheten. 2. en: oorspr. stond er maar. 3. Sehen Sie sich um: citaat uit Schillers Don Karlos (1787), 3e akte, scène 10. 4. ten Brink: Jan ten Brink (1834-1901), ned. letterkundige, schreef in De Nederlandsche Spectator van 23 sept. 1876 over het 15e Nederlandse Taal- en Letterkundig Congres; hier trad Nicolaas Beets op met een vernuftige aanhaling uit Vondel. Een gedicht van Beets staat ter plaatse in extenso afgedrukt. 5. Koster en Bolle: handelaars in grote partijen moeilijk verkoopbare boeken. 6. slenter: intrige. 7. R.C.: Rooms-Katholiek. 8. Blijkens de brief van 25 okt. '76 van Mimi aan Waltman wordt Van der Linde bedoeld. [26 september 1876 Kritiek van mevr. E. Garcin in Le Républicain des P.O.] 26 september 1876 Mevrouw Eugène Garcin bespreekt in Le Républicain des Pyrénées-Orientales, no. 211, de franse vertaling van Max Havelaar. (Fotokopie M.M.). Fragmenten. Max Havelaar par Multatuli Traduction de A.J. Nieuwenhuis et H. Crisafulli. * Ce livre nous arrive de la Hollande, et quoiqu'il ait passé dans le moule de notre idiome, il a conservé un tel parfum du terroir, qu'il ne serait point permis, au lecteur le plus illettré, de le confondre avec nos romans français. Est-ce bien un roman, il est vrai, que cette oeuvre humoristique, sans intrigue, sans amour, mais d'où se détache une personnalité si vivante, que, dès son apparition elle s'empare de vous, vous attache à ses pas, vous rend attentif à ses paroles et vous passionne de telle sorte, qu'en la quittant, à la fin du premier volume, vous avez hâte de la retrouver dans le second. (....) Puissent donc ces quelques lignes avoir bien fait comprendre le sentiment de vive sympathie que nous inspire l'oeuvre originale, {==466==} {>>pagina-aanduiding<<} honnête, fortement pensée, dont MM. Nieuwenhuis et Crisafulli viennent de nous donner une si excellente traduction. Paris, 22 Septembre 1876. Mme Eugène Garcin. Vertaling Dit boek wordt ons uit Holland toegezonden en hoewel het in de gietvorm van ons taaleigen is gegoten, heeft het zo'n sterke geur van eigen bodem behouden dat het niet mogelijk is, zelfs voor de meest ongeletterde lezer, het met onze franse romans te verwarren. Is het trouwens wel een roman dit vermakelijke werk, zonder intrige, zonder liefdesgeschiedenis, waaruit een zo levendige persoonlijkheid naar voren komt, dat al dadelijk bij zijn verschijning hij zich van U meester maakt, U aan zijn lotgevallen bindt, Uw aandacht vraagt voor zijn woorden en U zo vervult van hartstocht dat U na het eerste deel zich haast hem terug te vinden in het tweede? (....) Mogen deze enkele regels het juiste begrip hebben gewekt voor de sterke sympathie die het origineel ons heeft ingeboezemd, een zo oorspronkelijk, eerlijk en wijs boek waarvan de heren M. en C. ons nu een zo voortreffelijke vertaling hebben gegeven. [28 september 1876 Verschijning 3e druk Multatuli, door Cd. Busken Huet] 28 september 1876 De derde druk van Huets opstel over Multatuli verschijnt. Bericht in het Nieuwsblad voor den boekhandel no. 77. (U.B. Amsterdam.) Huet (Cd. Busken), Multatuli. Derde druk. Amsterdam, G.L. Funke. Post 80. (29 blz.) f0.25 [29 september 1876 Verschijning Bloemlezing, 1e afl.] 29 september 1876 Bericht inzake de verschijning van de eerste aflevering van de Bloemlezing door Heloïze in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, no. 78. (U.B. Amsterdam.) Multatuli. Bloemlezing door Heloïze. 1e aflevering. Amsterdam, G.L. Funke. Post 80. (Blz. 1-64). Pro 10 aflev. cplt. f2.50 [1 oktober 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 1 oktober 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje G.L. Funke Heerengracht bij de Hartenstraat, 242. {==467==} {>>pagina-aanduiding<<} Amsterdam, 1 Oct. 1876 Waarde Dekker! Eindelijk kan ik Uw brief beantwoorden. 1e bericht ik u dat de 1e aflev. der Bloemlezing verzonden is en ik aanvankelijk (ze is pas 3 dagen onder zeil!) tevreden mag zijn over den ontvangst. Later hoop ik U meer positief gunstigs te mogen meêdeelen. Ik zal de overige 9 aflev. snel achtereen uitgeven en reeds half November den compleeten bundel in netten band verkrijgbaar stellen. De toezending aan Mimi (hoeveel ex. wenscht zij?) bewaar ik liefst totdat de gebonden ex gereed zijn, tenzy zij nu reeds eenige ex in aflev verlangt. Hierbij één aflev. als specimen. 2e is 't duidelijk gebleken dat het kanailje dat bij mij de glazen verbrijzelde, zonder 't minste nadenken te werk ging. Al wat er mooi uitzag, werd vernield; bij mijn buren even goed als bij mij. Als dolle stieren zijn ze tegen de muur geloopen, zonder eenig overleg. Droevig dom! Uwe opmerkingen aangaande de afschaffing der kermis acht ik volkomen waar. Ook onze Burgemeester en de Wethouders waren van die meening, doch zijn indertijd overstemd door den ‘Raad’. Het ongeluk wil dat onder ons Dagelijksch Bestuur geen mannen zijn die prestige genoeg uitoefenen, om zulke dwaze besluiten te voorkomen, terwijl ze later onhandig zijn in 't uitvoeren van zulke vonnissen, waardoor de gevolgen veel erger worden dan bij mogelijkheid te voorzien was. Ik dank nog elken dag 't gunstig noodlot dat mij bewaard heeft voor sabelhouwen van dolle husaaren of dronken dienders, waardoor doodonschuldige burgers voor hun leven verminkt werden. Liever heb ik dan nog maar een paar honderd gulden schâ te betalen, hoewel ook dàt mij hard genoeg valt en mij heel wat ergernis kost. Mijn vrouw die al zoo lang wanhopige pogingen doet om een potje te maken, moppert nog 't meest over zulk verloren geld, zoo als Ge licht denken kunt. 3.e Dat Ge van vdLinde niets merkt, verheugt mij zeer. Ik hoop dat dit zoo zal blijven en Ge U nooit weêr over den vent te ergeren hebt. Voor ca. een halfjaar geleden vertelde de Graaff uit Haarlem (de uitgever van v Vloten's Kunstbode e.t.q.) mij, dat vdLinde een uitvoerig artikel tegen U in de pen had. Dat schijnt echter bij {==468==} {>>pagina-aanduiding<<} 't plan te blijven, indien zelfs 't plan ooit bestaan heeft. Bemoei U maar nooit meer met den kerel: 't zou mij niets verwonderen indien hij vroeg of laat zich weêr eens bij U trachtte in te dringen. Heb ik U al verteld dat Huet hier geweest is? Ik kocht van hem al wat hij in Indië schreef en zal dat in verschillende bundels uitgeven. Allereerst in de volgende maand twee bundels ‘Nationale Vertoogen’, zijnde de artt. over Indisch regeeringsbeleid en dergelijke. Enkele daarvan zult Ge met genoegen lezen; sommige schijnen mij nogal oppervlakkig en stout genoeg voor iemand die maar 8 jaar te Batavia (en nergens elders) heeft doorgebracht. Daarna geef ik, óok in November, drie bundeltjes Recensies van boeken, waarin vele goede stukken voorkomen. Ik zal U terstond bij uitgave die en alle volgende bundels toezenden. Bij die recensies zult Ge ook Uwe Specialiteiten en Vorstenschool besproken vinden. In 't voorjaar volgt allereerst zijn reisverhaal van Napels naar Amsterdam. Later, misschien over een jaar, geef ik zijne zeer degelijk bewerkte studiën over oude Romans (Rousseau, Made de Stael e.d.); ook eene studie over Tollens en latere auteurs. Dat wat later volgt is eigenlijk 't beste, doch H. was er erg op gesteld dat ik met zijn politiek 't eerst zou uitkomen. Vrouwlief is bij dat insmijten natuurlijk erg geschrikt, vooral omdat zij meende dat 't op mij als krantenman gemunt was. Een half uur daarna kwamen er echter al vrienden die haar op dat punt gerust stelden en dien nacht het toen open huis bewaakten. Den heelen nacht hield zij receptie, want niemand ging naar bed, maar men deed de rondte om zijn deelneming te betuigen en 't fijne van de zaak te vernemen. Gelukkig sliepen de kinderen onder al dat geweld rustig door, zoodat moedertje daarover geen zorg had. Wees recht hartelijk met Mimi gegroet van ons beiden. tt G L F Ik heb U immers al vroeger een 1e afl der Bloemlezing gestuurd? Ik meen dat uit uw brief te ontdekken. Wat dat afsnyden betreft, dat is helaas niet te vermijden, vooral niet bij de gebonden exx. [4 oktober 1876 Brief van Mina Kruseman aan J.W.] *4 oktober 1876 Brief van Mina Krüseman aan de heer J.W. (Leven III, blz. 230-231.) {==469==} {>>pagina-aanduiding<<} Den Heer J.W. Zwolle. Brussel, 4 October 1876. Maar Jantje, Jantje, Jantje, Jantje!!!!!! Ga je nu torens van Babel bouwen! Reuzenwerken beginnen, die... ik mag wel eens lachen, hè? Multatuli! Ik had den défi¹. niet aangenomen, als ze hem mij hadden gedaan, want ik had geen kans gezien binnen de acht dagen een goed opstel te leveren over den amphibie-mensch: Multatuli - Douwes-Dekker, die in de hoogte en in de laagte tegelijk leeft en, even als een pad, met den eenen poot in 't water staat en met den andere op 't droog! Was hij maar heelemaal op 't droog te krijgen, dan zou 't analiseeren nog zoo moeielijk niet zijn, maar 't stakkertje heeft zijn modderpoel lief, en daarin zinkt 't te diep weg om 't te kunnen volgen. Wil je weten hoe hij had moeten zijn, zie dan zijn Havelaar. In de Minnebrieven vind je wat meer van Douwes-Dekker; in 't leven alleen heb je met 't amphibietje te doen, en wil je dat een beetje leeren kennen, lees dan Van Vloten's ‘Onkruid onder de tarwe’; een gemeen boekje, dat, naar mijn idée nog minder prouveert voor den schrijver dan voor den beschrevene. En hiermede wensch ik je veel succès met je voordracht. Ik ben blij dat ik niet in je plaats ben, want ik kwam er niet. En een comedie-stukje bij den uitgever! Als je zóó voortgaat zit je in Parijs, lang vóór dat ik in Indië aan wal stap! Ja, zendt me alsjeblieft een exemplaar, als je werk in de wereld zal zijn, ik zal het noodzakelijke verzuimen om het te lezen! (....) Addio! Amuseer je goed, heb veel succès en werk je eigen naar Parijs! Ontvang enz. (....) Mina Krüseman. 1. défi: uitdaging (fr.) [8 oktober 1876 Aantekeningen in het Memoriaal] 8 oktober 1876 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 50. (M.M.) Notities met zwart potlood inzake kopy voor Idëen, 7de bundel. Vgl. V.W. VII, blz. 522-530. De aanduiding 2 vel met blauw potlood. {==470==} {>>pagina-aanduiding<<} Zondag 8 Oct 76 20)begin: treurende duivels eind: Doodvonnis Spectator 21)A-B 22)slot 1255. Die 't hun lezers of hoorders in den mond leg. 23)Daar is-i god voor 24)(1257) O als 't dat maar was 25)morgen om negen uur. - 2 vel 26)2 × 70 × 70 (1257 byna uit). [8 oktober 1876 Brief van Mina Kruseman aan E. Baart en B.P. Korteweg] *8 oktober 1876 Brief van Mina Krüseman aan Elize Baart en B.P. Korteweg. (Leven III, blz. 236) Fragment. (....) Leest toch eens ‘Les Lettres d'Abeilard et d'Héloïse’, die Abeilard is precies Mul! Ik heb in mijn eentje zitten lachen over de overeenkomst! Die innige zielloosheid en die geslepen frazenwijsheid, dat egoïstisch klagen en dat gevoelloos overheerschen, die veeleischende koudheid, die bestudeerde hoogheid, die gemaakte nederigheid, die valsche oprechtheid, die gemaniereerde eenvoud, die schijnheilige goedhartigheid, die onridderlijke ruwheid, die doordachte menschlievendheid, die alles vertrappende zelfaanbidding, Mul! Mul! Mul! op en top Mul! tot in 't mishandelen van zijn innig geliefde Héloïse toe! Hij sloeg haar, maar hij deed 't uit liefde! ‘Mijn liefje, wat wilt ge nog meer?!’ Sprekend Mul! Zij hebben verschillende meesters gehad, dat is al, had Abeilard ook na Lessing, Voltaire, Göthe, enz. geleefd, dan waren er twee Multatuli's geweest in plaats van één! Addio, au revoir! Mina. [11 oktober 1876 Aantekeningen in het Memoriaal] 11 oktober 1876 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 50. (M.M.) Notities met zwart potlood inzake kopy voor Ideën, 7de bundel. Vgl. V.W. VII, blz. 530-548. De aantekening 3 vel is in blauw potlood. {==471==} {>>pagina-aanduiding<<} 11 Oct 27)(1258) misschien den nek 28)van hem eischen zelfs 29)als Kareltje begint 30)(1259) tweede verhaal 31)morsige zolderkamer 32)postwagen 33)musschen kerslied 34)stuivertje wisselen 35)begin hoofdstuk (1260) 36)Jansen kous 37)geloovige bandiet. - 3 vel 38)verliefde bisschoppen 39)kaarsenmakers kat 40)gargouille 41)gods lieve week [17 oktober 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 17 oktober 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel gevouwen velletje postpapier, waarvan blz. 1 beschreven. (M.M.) Wbaden 17 Oktober 1876 Waarde funke! Grooten dank voor de f 100. die ik reeds Saterdag ontving (nu dinsdag.) Ik stelde telkens 't schryven uit omdat ik 't druk had. Hierby kopie t/m blaadje 48. Ik heb meer, maar wil 't nog nazien. Weet ge dat ik nog altyd geen proef heb van vel 15? (het 2e na m'n tegenwoordige opstanding) En ook dat er stagnatie is in de herdruk van bundel IV? Ik heb slechts proef t/m vel 20. Overigens mankeert me nog altyd schoone vellen 30 t/m slot, van de Bloemlezing. Wilt ge zoo goed zyn me die te zenden of 't aan W & Co te schryven als ze nog dáár liggen? Hartelyk gegroet tav DD [17 oktober 1876 Verschijning Bloemlezing, 2e afl.] 17 oktober 1876 Bericht inzake de verschijning van de tweede aflevering van de Bloemlezing door Heloïze in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, no. 83. (U.B. Amsterdam.) {==472==} {>>pagina-aanduiding<<} Multatuli. Bloemlezing door Heloïze. Afl. 2. Amsterdam, G.L. Funke. Post 80. (Blz. 65-128). Per afl. f0.25 [17 oktober 1876 Aantekeningen in het Memoriaal] 17 oktober 1876 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 51. (M.M.) Notities met zwart potlood inzake kopy voor Ideën, 7de bundel. Vgl. V.W. VII, blz. 548-558. De aantekening 4 vel met blauw potlood. 17 Oct 42) schoon als 'n brand 5 43) ze is jonger dan ik 3½ 44) griet m'n broer niet 3½ 45) Denemarken of Hamburg 4 46) zou hy haar iets misdaan hebben 5 47) ziel van uw vader -. 4 vel 4½ 48) eind hoofdstuk 2½ [18 oktober 1876 Aantekeningen in het Memoriaal] 18 oktober 1876 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 51 (M.M.) Notities met zwart potlood inzake kopy voor Ideën, 7de bundel. Vgl. V.W. VII, blz. 558-571. De aantekening 5 vel met blauw potlood. 18 Oct 49) 1261 begin hoofdst. zingen jongeheer? 4 50) keizerin gezoend 5 51) een ryke boer 5 52) room kaas 5 53) dat ouwe mensch 4 54) afgesproken en klaar 4½ 55) menschenkennis seminarie -. 5 vel 4 56) slot hofds ander maal 2 {==473==} {>>pagina-aanduiding<<} [25 oktober 1876 Brief van Mimi aan J. Waltman] 25 oktober 1876 Brief van Mimi aan J. Waltman Jr. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(½) beschreven. (M.M.) Wiesbaden 25 Oct 1876¹. Waarde heer Waltman! Ik hoop maar dat u me niet al te onvriendelyk hebt gevonden daar ik zoo lang draalde met u te schryven. Ik stelde van dag tot dag uit omdat ik tegelyk iets wilde antwoorden op uw vriendelyk aanbod my aan eenige boeken te helpen. Nu heeft de heer Versluys my eenige werken van andere auteurs toe gezegd - die hy missen kon, en die hy dacht dat my van dienst konden zyn. Hy heeft evenwel geen titels genoemd, en ik stelde 't beantwoorden van uw brief voor zoover die my aanging uit - tot ik wist welke werken hy my zenden zou. Als u my toestaat, wil ik dus na ontvangst daarvan hierop nog eens terug komen. Intusschen dank ik u voor de gegeven wenken, die ik niet in den wind sla! Dek en ik waren bly te hooren dat 't uw vrouw en kindje goed gaat - en tevens de zaken ook. U moet niet te gek vinden dat ik dit zoo achter elkaar laat volgen. Ik doe dit juist omdat, of liever, onwillekeurig doordat, ik zoo goed weet hoeveel poezy 't ‘goed gaan van de zaken’ over 't heele huisselyke leven werpt en over zoo'n lief jong kind ook, en over de moeder ook. Hartelyk dank voor de gebonden Millioenen Studien die wy zeer net vinden. De dek is den laatsten tyd wat aan 't werk en hy maakt allerlei plannen om alle achterstand aantezuiveren. Hy is nu bezig Bundel VII af te maken- die ook al heel lang onderhanden is - de eerste blz zyn nog in 73 geschreven! - maar hy stelt zich voor ook heel spoedig de Specialiteiten onder handen te nemen en daarna een tooneelspel te maken dat dan dezen winter nog opgevoerd moet worden. Nu dit alles zyn plannen en geen wetten. Intusschen ben ik bly hy met animo aan den gang is - want hoe onbillyk en hard ik 't ook vind dat hy gedwongen is te schryven, zoo voel ik wanneer hy 't niet doet toch spyt over den schat van oorspronkelyke denkbeelden, indrukken en opvattingen die verloren gaan - voor zyn vrienden namelyk of althans voor wèlgezinde menschen. Want {==474==} {>>pagina-aanduiding<<} dat v. Vl. en dergelyken zyn ideen kunnen koopen voor eenige stuivers vind ik - Nu ja, basta! Laat deze brief u dus zeggen dat dek 'n beetje aan den slag is en weldra de Specialiteiten hoopt gereed te maken. Wat 't damverschil met v.d. L. betreft, vind ik aardig dat zoo als u schreef volgens de meening van dammers dek gelyk had. Op zielkundige gronden hield ik dit ook wel voor waar, ofschoon men anders daar v.d. L. zoo'n matador is, en dek er zoo weinig aandoet 't tegendeel zou veronderstellen. 't Voorstel sluit ik hierin.- Weet u ook hoe 't met de bloemlezing gaat? Wy verlangen er naar dat 't bundeltje compleet is. Me dunkt dan zal 't meer effect maken. Er staat toch zooveel in en zoo velerlei, ik geloof niet dat er dikwyls uit de werken van een schryver zulk een ryke bloemlezing kon getrokken worden. Daar dek nu schryft voor de pers komt hy niet aan de brieven schryvery, en u zult dit wel begrypen. Hy laat U hartelyk groeten en dat doe ook ik. Mag ik u verzoeken zyn beleefde groeten aan mevrouw over te brengen? Hoogachtend Uw zeer toegenegen M Douwes Dekker Schepel 1. Deze brief werd pas verzonden samen met die van 11 november 1876. [26 oktober 1876 Aantekeningen in het Memoriaal] 26 oktober 1876 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 51. (M.M.) Notities met zwart potlood inzake kopy voor Ideën, 7de bundel. Vgl. V.W. VII, 571-587. De aantekening 6 vel is evenals vel 19 met blauw potlood. 26 Okt. kleine maat 57) 1262 toch lier 10 58) mannequins 9 59) plinius 13 60) (1263) midden gehaspeld 9 61) gulheid 10 {==475==} {>>pagina-aanduiding<<} 62) lawaai (1264) 10 6 vel 63) 't zeg -. vel 19 9 64) hoe geestig 7 65) supinum 7 [27 oktober 1876 Verschijning Bloemlezing, 3e en 4e afl.] 27 oktober 1876 Bericht inzake de verschijning van de derde en vierde aflevering van de Bloemlezing door Heloïze in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, no. 86. (U.B. Amsterdam.) Multatuli. Bloemlezing door Heloïze. Afl. 3 en 4. Amsterdam, G.L. Funke. Post 80. (Blz. 139-224). Per afl. f0.25 [28 oktober 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 28 oktober 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje G.L. Funke Heerengracht bij de Hartenstraat, 242. Amsterdam, 28 Oct. 1876 Waarde Dekker! Hierbij behalve een zestal gebonden ex. der Bloemlezing, de twee jongste bundels van Huet, die ik uitgaf. Geef mij bij gelegenheid eens Uwe meening over die bundels te kennen svpl, natuurlijk als vriend. Ik stel er heel veel prijs op te weten hoe Gij over H's arbeid denkt. Ik hoop hartelijk dat Mimi en Gij tevreden zult zijn over de Bloemlezing. Mij bevalt het boek in- en uitwendig zeer goed; alléén misstaan de woorden ‘door Heloïze’ op den rug. De binder beloofde my daarvoor zeer dunne letters in goud te nemen, doch was die afspraak totaal vergeten, waardoor ik nu de eerste partij aldus slikken moet. De 2e partij zal echter beter zijn, dáárvoor sta ik U borg. De Stempels, die ik expres voor dezen band liet teekenen en snijden, zullen U hoop ik wel aanstaan? Het debiet is aanvankelijk vrij goed; later kan ik U meer daarvan vertellen. Een ingenaaid exemplaar voeg ik mede hierbij, om U en Mimi te laten zien hoe Uw boek er in zijn eenvoudiger pakje uitziet. Ook {==476==} {>>pagina-aanduiding<<} gaat in 't zelfde paket een Historische Almanak, die ik pas uitgaf; allicht kan die U dienen als Ge eens een of ander feit wilt naslaan. Veel dank voor de Kopy die nu weêr zoo geregeld toevloeit! Op die manier krijgen we bundel VII misschien nog wel dit jaar de wereld in. Als Ge er tijd toe vinden kunt bundel V voor een herdruk gereed te maken, zou mij dit niet onwelkom zijn, b.v. tusschen 1-15 Dec. te beginnen; ik zou dien herdruk graag in 't vroege voorjaar willen uitgeven. Wees met de Uwe recht hartelijk van ons gegroet! t.a.v. G L Funke Het paket met boeken vertrekt heden apart. [28 oktober 1876 Prent in De Nederlandsche Spectator] 28 oktober 1876 Prent in De Nederlandsche Spectator, no. 44 waarop Multatuli met de Max Havelaar in zijn hand. (K.B. 's-Gravenhage: fotokopie M.M.) H.A. des Amorie van der Hoeven betoogde op 26 oktober 1876 in de Tweede Kamer dat de partij van planters in Indië steeds invloedrijker werd en dat daardoor misbruiken die vroeger aan de gouvernements kultuur kleefden, nu opnieuw door partikuliere ondernemingen werden ingevoerd. Zie blz. 477. [29 oktober 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 29 oktober 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (schuin onder en rechtsboven) beschreven. (M.M.) Wbaden 29 Oktober 1876 Waarde funke! Dank voor postkaart en brief. Het pakket heb ik nog niet, maar dat komt gewoonlyk wat later. Ik zal U natuurlyk over Huet's werk in-gemoede m'n meening zeggen. 't Verkeerd drukken van dat ‘door Heloïse’ is een van de ongelukjes die niet te vermyden zyn. Dit zie ik dagelyks in m'n eigen {==477==} {>>pagina-aanduiding<<} INDISCHE BEGROOTING VOOR 1877. 1876. No. 44. Zitting van Donderdag 26 Oct. {== afbeelding Max Havelaar: ‘Bravo! dat gij eindelijk in de Tweede Kamer durft verkondigen, wat ik zestien jaar geleden al gezegd heb: geen dwangarbeid voor planters!’ ==} {>>afbeelding<<} {==478==} {>>pagina-aanduiding<<} werk. Met den meesten zorg, blykt er later toch altyd dat men fouten maakte, of gemaakte fouten niet opmerkte. 't Valt me tegen dat het debiet aanvankelyk maar ‘vry goed’ is. Ik had zoo gehoopt op veel opgang. Ja, 'n historische Almanak graag! Ge hebt gelyk dat zoo iets dikwyls te-pas komt en... m'n memorie neemt af. Dat 's 'n vervloekt ding! Ik meen U te kunnen verzekeren dat ik met kopie voor bundel VII snel zal doorgaan. Ook ik wou hem graag àfhebben (d.i. verschenen zien) in 1876. Maar ik heb U 'n klein verzoek te doen. Wilt ge S.V.P. niet bepalen of de afleveringen 6 & 7 of 7 & 6 vel zullen bedragen, voor ik 't u zeg? Ik wou namelyk letten op 't afbreken van Aflg 3. Dat kan goed, beter, of best uitkomen. Ik gis dat ik u verzoeken zal Aflg 3 van 7 vel te maken.- Ja, gekorrigeerden bundel V krygt ge weldra. Als ge me daar wat voor geven wilt, krediteer me dan niet voor uitbreiding. Want (op 'n paar kleine verwyzingen na) zal ik me daarvan onthouden. - Ik erken niet te weten hoe Ge moest omgaan met publiek, maar waarom zyn de verschynende afleveringen van de Bloemlezing niet geannonceerd? Ik las in 't Nieuws slechts iets van de eerste, en begreep niet wat er haperde.- Wees zoo goed my den Terentius van V. Deventer¹. en de beide Antigone's te zenden.- Zyn uw lieve vrouw en kinderen wel? Ons gaat het best. Wacht, nu zullen we ziek worden omdat ik bluf. Dat kunnen de goden niet verdragen zegt (geloof ik) Sofocles. Hartelyk gegroet tt DD De proefvellen zyn mooi. Maar ik denk dat gy, of iemand van uw kantoor, ze reeds gekorrigeerd heeft. Ja, dit moet zoo zyn, want drukkers zyn maar... drukkers.- We hebben hier nu 'n paardenbaan voor de deur die tot Beausite toe loopt.- Mimi is druk aan haar wiskunde en roept telkens: wat is dat mooi! Nu, dit is waar. Die stipte verhoudingen van hoeveelheden en uitgebreidheden zyn voor 'n denker veel poëtischer dan wolkerigheid met o & ach! En de studie daarvan werkt in hooge maat zedelyk zooals ik altyd gezegd heb. {==479==} {>>pagina-aanduiding<<} Apropos, heb je den Spectator². van vandaag gezien? t Is n fout dat ze me M.H. in de hand geven, 't moest Vryarbeid zyn. dit³. doet 'n kanarie, die zoo tam is dat-i me de letters uit de pen pikt. Ik zal 'm op 't letterzetten doen. Och, zoo'n lief beestje! Toen-i 14 dagen oud was, voêrde hy reeds een jonger kameraadje. Heb je dat ooit meer gehoord? Hy heet Van Speyk omdat-i 'n wees was. Z'n moeder Zenobia (Nobbetje) was weggevlogen. 1. Van Deventer: J.C. van Deventer (1824-1892), leraar Nederlands, medewerker van o.a. de Ned. Spectator en vertaler van klassieke en moderne auteurs. 2. Spectator: zie bij 28 oktober 1876. 3. Bij een grote vuile vlek midden op blz. 3. [31 oktober 1876 Recensie Bloemlezing in Het Schoolblad] 31 oktober 1876 Artikel van A.S. Kok aangaande de eerste aflevering van de Bloemlezing in Het Schoolblad, no. 47. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Fragmenten. Een bloemlezing. * Het was mij steeds een wezenlijk genoegen op te merken, dat de redactie van Het Schoolblad zijn kolommen openstelde voor een woord van waardeering, waar het de geschriften van Multatuli gold. Ook de redacteur¹. zelf is niet achtergebleven nu en dan een wakker woord mede te spreken, en nog herinner ik mij met wat gereede instemming ik de regels van een ‘Oud-ondermeester’². las, naar aanleiding van de laatste uitgave van den Max Havelaar’. Hoewel aan het onderwijs gewijd, toch kan ook dit blad in aanmerking komen voor dergelijke artikelen of aankondigingen. In de eerste plaats is opwekking tot waardeering van belangwekkende verschijnselen op het gebied onzer letterkunde de plicht van elk, die zich tot de onderwijzers van het opkomend geslacht wendt. In de tweede plaats gaat er van de geschriften, waarmede Multatuli onze letterkunde verrijkt, zulk een levenwekkende kracht uit, dat zij niet anders dan heilzaam op iederen lezer kunnen werken. De rijkdom van denkbeelden, die tot nauwgezet onderzoek prikkelen, die tot zulk een ernstig streven naar waarheid opwekken en den blik verruimen; bovenal de fijne menschkundi- {==480==} {>>pagina-aanduiding<<} ge opmerkingen en beschouwingen maken de kennismaking en overweging van die geschriften ook voor onderwijzers en opvoeders van het hoogste belang. Ik zwijg nog van de oorspronkelijkheid, die alles ademt en die niet nalaat verfrisschend op den geest te werken; een enkele bladzijde uit Multatuli is vaak voldoende om ons aan het gewone en alledaagsche te onttrekken, ons de verdrietelijkheden die droevige ervaring soms medebrengt te doen vergeten. In zooverre reeds heeft het thans levende jeugdiger geslacht de grootste verplichtingen aan den schrijver. Opmerkelijk is het, dat hij, die veel geleden heeft, ook veel vermag om anderen moed en levenskracht in te storten bij moeielijken plicht of treurige levensverwarring. Nog zwijg ik hier van de uitgebreide kennis, waarvan die geschriften de blijken dragen, en de verrassende wijze, waarop een of ander in het licht gesteld wordt. (....) Iedere poging derhalve, die strekken kan tot betere waardeering van Multatuli's geschriften, juich ik van harte toe. Vandaar dat ik te dezer plaatse de Bloemlezing door Heloïze bijeengebracht met de meeste ingenomenheid ook den onderwijzers kan aanbevelen. De zeer matige prijs bij een boek van zulk een omvang en inhoud brengt het onder het bereik van velen. 't Is waar, bloemlezingen hebben een bedenkelijke zijde, doch naar deze eerste aflevering te oordeelen is de keuze van dien aard, dat zij veelzijdigheid aan belangrijkheid paart. Ik kan begrijpen, dat het eenigen moed vereischt om tot het bijeenbrengen van zooveel fragmenten over te gaan. ‘Het heeft mij,’ zegt de verzamelaarster, ‘menigmaal leed gedaan een bloem van haar stengel te breken, en ik heb dikwijls besluiteloos voor een bloeiend perk gestaan, wel overtuigd dat naar welken tak ik mocht grijpen nooit een deel in staat zou zijn den indruk weer te geven, dien 't geheel maakt.’ De ‘Minnebrieven’ en de ‘Ideën’ zijn reeds in de eerste aflevering tot hun recht gekomen. Het pleit niet voor een billijke waardeering, dat men uit het oogpunt der ‘mooischrijverij’ zoo uitsluitend bij den ‘Max Havelaar’ blijft staan. Mij op hetzelfde standpunt der ‘mooischrijverij’ stellende, moet ik erkennen, dat in genoemde bundels en vooral ook in dat merkwaardig boek ‘Millioenen-Studiën’ getiteld bladzijden voorkomen, die naar mijn bescheiden meening door het nageslacht als de schitterendste proeven {==481==} {>>pagina-aanduiding<<} van het proza onzer dagen zullen worden aangehaald, ook al wil men aan de waarde van den ‘Max Havelaar’ niets te kort doen. Dat nageslacht zal tot de erkentenis komen, dat de geschriften van Multatuli een tijdperk onzer letterkunde karakteriseeren en als zoodanig haar op de waardigste wijze vertegenwoordigen. Ik heb met deze aankondiging hier nog een ander doel. Het is goed, dat er blijken gegeven worden, dat de schrijver op de sympathie van velen in den lande kan rekenen. Zoo iemand dan moet Multatuli bij hetgeen hij schrijft behoefte aan sympathie gevoelen, waar hij dan ook volkomen recht op heeft: de bewijzen daarvan kunnen een auteur als hij is aansporen om ons niet te onthouden, waar hij ons zoo verlangend naar doet uitzien. Wie denkt hier niet aan de onvoltooide geschiedenis van Wouter? Dit blad heeft die bewijzen reeds meermalen geleverd, en vandaar dat ik te dezer plaatse er mede blijk van geef. Mogen nog velen het met mij doen! Roermonde, Oct. 1876. A.S. Kok. 1. J. Versluys. 2. Zie 14 december 1875. [oktober 1876 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga] *Vermoedelijk eind oktober 1876 Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE blz. 304-305.) Wiesbaden Oktr 1876. Beste Roorda! Dank voor brief en ‘Opmerkers’. De laatsten gaan hierby terug. Ik heb 't heel druk, letterlyk: broodschryvery. Niet dat ik juist in den brand zit om geld, o neen. Maar ik wil probeeren niet in den brand te raken, want schraalte van geld maakt me misselyk. Ik heb 't op dit oogenblik betrekkelyk goed, daar Funke me niet in den steek laat, en ril als ik denk aan de ellende die ik achter me heb. Ik verbeeld me dat ik ze nu (56 jaar!) niet meer zou kunnen doorstaan. Maar de noodzakelykheid geeft kracht naar kruis, en {==482==} {>>pagina-aanduiding<<} als 't moest zou 't wel weer gaan ook. Hoe dit zy, ik lever kopie aan Funke, en zooveel ik maar kan, maar 't walgt me. Wat komen me die experimenten met steenbakken (Opmerker) aanlokkelyk voor! Hoe heeft zoo'n Hasselo plezier om ‘stukken’ te schryven?! Ik heb me van ochtend geamuseerd met 'n zinken kachelplaat te knippen. Dat vind ik verheffender dan schryven voor publiek! Uw brief is zeer belangryk, maar ik beantwoord hem nu niet, dan vergaat me de lust voor m'n broodwerk. Neen, zend Blignières niet, op dit oogenblik heeft Mies geen tyd om te lezen. Ze moet eerst al 't schoolsche dóór. Ter opwekking om 't belang en de strekking van wiskunde te begrypen heeft zy nog geen werken noodig, want ze schept er genoegen in uit zich zelf, en is soms verrukt over 'n verhouding van lynen of hoeveelheden, (gister byv. over 't theorema van Ptolemeus.)¹. Wel moet ze later de door u aangehaalde werken lezen, maar eerst moet ze al 't schoolsche doorgeworsteld hebben. Ik heb nooit hart gehad noch voor republikeinsche regeeringsvormen, noch voor Zwitserland. Nooit ook voor Amerika. Onze kinderen zullen beleven dat de Union in brokken spat. Ook moet Engeland z'n revolutie hebben. De leus der 20e eeuw zal zyn: autocratie. Dáárvan zal men weer genezen worden door de autocraten zelf, en dan weer wat anders. Van der Hoeven's Cirkelgang der Menschheid². is niet best geschreven, en niet diep. Maar er is iets waars in z'n grondgedachte. Iets! De fout is maar dat hy 'n cirkel aanneemt met 'n vast middelpunt, terwyl de waarheid is dat dit middelpunt zelf verschuift. * En nu stelde ik gemakshalve dat het middelpunt in één richting verschuift. Want de loop van dat punt is zelf 'n soort van spiraal. * En nog ingewikkelder: oneindig ingewikkeld! V. d. Hoeven blyft by z'n eenvoudig cirkeltje staan om op de vraag: waar moeten we ten slotte heen? te antwoorden: ‘Wel, naar den Hemel!’ Bien vous fasse!³. 't Zal me benieuwen wanneer hỳ z'n middelpunt zal gaan verschuiven? Er hoort courage toe. Nu meer, dan toen-i R.-C.⁴. werd! Dàt kon voor 'n would be geniale excentriciteit gelden. {==483==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar als-i nu verandert, zal men zeggen dat-i gek is. Nu dat werd door protestanten toch reeds gezegd. Groet uw beste kinderen en Jenny. Adieu. Je vriend D.D. 1. Ptolemaeus, Claudius Ptolemeus (ca. 100-178 n. Chr.), grieks astronoom en wiskundige. 2. H.A. des Amorie van der Hoeven (1829-1897), advokaat in Ned. O.-Indië en schrijver van De Cirkelgang der Menschheid (1875). 3. bien vous fasse: haal uit je winst (fr.) 4. R.-C.: Rooms Katholiek. [1 november 1876 Circulaire stempelband Bloemlezing] 1 november 1876 Circulaire voor de boekhandel inzake een stempelband voor de Bloemlezing uit Multatuli's Werken. (Bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels Amsterdam; fotokopie M.M.) M Ik heb in bewerking een expres daartoe vervaardigde Stempelband voor de bloemlezing uit MULTATULI'S WERKEN, met goud en zwart gedrukt. Deze band zal tegelijk met de laatste aflevering, en wel op 15 November e.k., verzonden worden en zal kosten 48 cents netto en 60 cents particulier. Zij die ex. van de bij aanbieding genomene over hebben, kunnen die, mits onopengesneden en zindelijk, inruilen voor gebonden exemplaren, tegen den prijs van 60 cents netto, 75 cents particulier. Het werk zal, in één deel van ruim 500 blz. compleet, f2.50 ingenaaid en f3.25 gebonden kosten. Met 15 November geef ik aan hen die dat wenschen, gaarne compleete ingenaaide exemplaren in commissie. Men gelieve slechts onderstaand biljet in te vullen. Aangenaam zal het mij zijn de ongebruikt bij u liggende exemplaren van de eerste aflevering terug te ontvangen. G.L. Funke. Amsterdam, 1 November 1876. De ondergeteekende wenscht te ontvangen: Voor Rekening: Stuks Losse stempelbanden voor de bloemlezing uit multatuli's werken. {==484==} {>>pagina-aanduiding<<} In Commissie: Ex. bloemlezing uit multatuli's werken, compleet. En zendt terug van de Commissie-exemplaren: Ex. Idem. 1e aflevering. Woonplaats en dagteekening: Naam: [4 november 1876 Aantekeningen in het Memoriaal] 4 november 1876 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 51-52. (M.M.) Notities met zwart potlood inzake kopy voor Ideën, 7de bundel. Vgl. V.W. VII, blz. 587-595. 4 Nov 66) slot 1264¹. 9 67) wie waren zyn rechters 9 68) staroogen op den tuin 8 69) verongelukte kwakzalver (1266)². 7 70) cervex 7 1. slot 1264: in de definitieve druk is dit idee 1265 geworden. 2. 1266: in de definitieve druk is dit idee 1267 geworden. [6 november 1876 Brief van Multatuli aan A.S. Kok] 6 november 1876 Brief van Multatuli aan A.S. Kok. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Wiesbaden 6 Novr 1876 Beste Kok! Hartelyk dank voor uw stuk in 't Schoolblad!¹. Gedurende Heloïse's ‘verzamelen’ maakte zy op myn aanwyzing 'n lystje van de personen aan wie ik gaarne een Exempl. tengeschenke zag geven (door haar of my, nu dat 's hetzelfde!) en daarop staat gy natuurlyk, gy of uw vrouw, want ook dàt is een. {==485==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar zie, dat uitgeven in afleveringen werkt stremmend. Sedert lang is 't bundeltje af, en Funke zond my eenige exemplaren, maar ik begreep dat ik er niet terstond over beschikken mocht zoo als ik wilde, om hèm niet in de wielen te ryden met z'n langzame uitgaaf. Waartoe dat splitsen en verbrokkelen dient, vat ik niet, doch dat moet F. weten. Ik erken dat-i zeer goed voor my is, en mag dus ook van myn kant wel wat inschikken. Anders had ik op 't uitgeven in eens aangedrongen. Dus, beste kerel, dááraan is 't te wyten dat uw vrouw nog geen Exempl. van 't geheel ontving. Wees zoo goed me haar naam en voorletters optegeven, dan zal Heloise 't aan HED. adresseeren, zoodra zy meent over haar bundeltjes te mogen beschikken.². - Al zeer dikwyls had ik na m'n laatsten brief u willen schryven, maar... ik ben aan Wouter bezig. De derde Aflg van bundel VII die zoolang rustte, en op welks voortzetting ook gy zoo vriendelyk aandrong(t). (Is die ‘t’ afgeschaft? Zeg me dat eens. Ik heb wel eens last van die letter, en kan haar niet altyd missen.)- Nu dan ik ben aan 't werk, of juister: ik lever kopie, want werken deed ik wèl gedurende den tyd dat Funke wachtte. Verbeelje, m'n vrouw wil absoluut examen in Wiskunde doen (schreef ik u dit al?) en dat verleidt me telkens tot afval van m'n... kopie leverantie. Er is voor my niets aanlokkelyker. Sedert 'n paar weken nu, heb ik 'n soort van eed gedaan die verleiding te vlieden. Ik kan u niet zeggen hoeveel moeite my dit kost. Maar 't moet. He, dezer dagen schreef ik 'n uitval tegen akademien,³. en ik dacht aan U. Ook gy bezocht zoo'n inrichting niet! En Vosmaer ook niet, in dien zin dat-i niet aan Leiden z'n kunstzin en litterarische ontwikkeling te danken heeft. Daar werd-i ‘meester in de rechten’. Hyzelf ziet op z'n juridische studiën laag neer.- Ja, ik had u al lang willen schryven. Ik herinner me dat m'n laatste brief zoo erg verdrietig was. Nu, dat mag wel, maar bitter ook, en dat's minder geoorloofd. Och, 't doet me altyd zoo leed als dat doorstraalt, of (erger nog) op den voorgrond treedt, en ikzelf erken dat dit het oordeel benevelt. In m'n publiek werk is dit ook telkens 't geval. Men zou niet gelooven hoe 'n hekel ik aan scherpte heb, en hoe m'n sarkasme myzelf zéér doet! Ik ben er bly om als ik zacht en vriendelyk wezen kan. Waarom maakt men 't my zoo moeielyk? Nu, gy niet, en ik dank u!- {==486==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik bedenk daar dat het toch beter is, dat m'n vrouw het bundeltje maar aan U adresseert, en dàt zal ze doen! Wees met de Uwe hartelyk van ons beidjes gegroet en geloof my uw vriend DouwesDekker Leeft Uwe moeder nog? Ik heb altyd een liefelyken indruk behouden van 'n bezoek dat ik haar bracht. Ik voelde piëteit, iets vrooms, in goeden zin natuurlyk, want van kerkzaken was geen spraak. Och, ik bedoel hiermee niet dat menschen die ‘gelooven’ ook niet in den goeden zin ‘vroom’ zouden kunnen zyn! Dikwyls heb ik 't met roering waargenomen, ook juist eens in de periode van m'n leven toen ik uw moeder bezocht. Een oude vrouw wilde my bekeeren, en de hartelykheid van haar bedoelingen trof my.- Huet's ‘Nederl. Bellettrie’ valt me zéér tegen. Ik zit er mee in den brand. Ik mag niet dulden dat m'n aanpryzing van z'n ‘Litterarische fantasien’ kwaad zaad strooit. En nu zal 't den schyn gebben dat ik hem afval uit rancune over 't ongunstig oordeel over Vorstenschool!⁴. In godsnaam, ik zal zeggen wat ik voor waar houd. Gut, ik sprak in aflevg III van bundel VII van 'n ‘Jésekie’. Dat heb ik van U! 1. Schoolblad: zie bij 31 oktober. 2. Deze gehele alinea is met blauw potlood doorgestreept; daarbij is, eveneens met blauw potlood, aangetekend: vervalt, zie onder. 3. Akademiën: zie V.W. VII, blz. 594. 4. Huet: diens kritiek op Vorstenschool is te vinden in V.W. XV, blz. 446 e.v. en herdrukt in Litterarische fantasieën en kritieken deel 16, blz. 35 e.v. [6 november 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 6 november 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(½) beschreven. (M.M.) Met gedrukt kopje G.L. Funke Heerengracht bij de Hartenstraat, 242. Amsterdam, 6 Nov 1876 Waarde Dekker! 't Verheugt me dat het uiterlijk der Bloemlezing U en Mimi nogal meevalt. Nu, die rug titel zal ik stellig wijzigen bij de eerstvolgende partij. Uw aanvankelijke indruk over Huet's boeken verwondert mij niet. Als Ge eens lust en tijd over hebt, zal mij Uwe nadere {==487==} {>>pagina-aanduiding<<} beschouwing recht welkom zijn. Wel vrees ik weinig plezier (als koopman!) van deze beide boeken van H. te zullen hebben, 't geen heel jammer is, vooral ook omdat het slecht werkt op de kansen voor de later volgende bundels, die stellig solider van inhoud zijn. Hij wilde echter volstrekt dat ik die politieke bundels en die meestal oppervlakkige kritiekjes 't eerst uitgaf. Geef mij maar op waar Ge afl 3 van bundel VII wilt sluiten: mij is 't einerlei. Ik smul van Uwe beschrijving van pater Jansen en zijn omgeving.¹. Gij betreedt een terrein en geeft dat zoo photografisch getrouw weer dat iedereen u dankbaar zal zijn, de Roomschen niet het minst. Ik heb een soort kerk en pastoorswoning gekend als jongen en wel op den hoek van de Heintjehoeksteeg en O.Z. Voorburgwal. Frappant geleek dat op Uwe schilderij! Ik kwam daar dikwijls omdat ik verliefd was op een mooi buurmeisje dat in die kerk catechiseerde. Ik mocht haar dan thuis brengen en kreeg een zoen als ik eerbiedig aan de deur bij de trap had gewacht tot de cathechis uit was. Die kerk was NB. op een bovenverdieping! Hebt Ge soms nog een mijner rekeningen courant van den staat onzer rekg. bewaard? Ik ben in de war of ik U in 1873 tot en met blad 15 of tot en met blad 12 van bundel VII betaalde. Mijn boek sluit niet met eene rekg die ik daarvan in mijn zakboekje hield. Zoodra ik ins reine ben zend ik U eens de rekg van 1 Januari jl. af. Van de Bloemlezing is nu tot afl 6 verzonden. 7-10 volgen vóór 15 Nov, waarna ik tegelijk het compleete werk in commissie zend. Ik heb enkel bij aflev 1 geadverteerd om mijne krachten te sparen tot bij de verschijning van de laatste aflev., waarbij ik nog eens aan àl Uwe boeken herinner. Lees eens bijgaande brief eens,². die ik dezer dagen ontving. De schrijver schijnt Nahuijs te heeten, of weet Ge soms iets anders uit de signatuur te maken? Aan zijn voorstel kan ik natuurlijk niet doen: wie zou hier Spaansche vertalingen koopen! Van hier uit in Spanje exploiteeren, is onmogelijk. Dat brokje Duitsch dat hierbij gaat is om van te gruwen! Bewaar het als curiosum. Vrouwlief en 't vijftal maken 't wèl. De eerste echter heeft het te druk en krijgt daardoor nu en dan koorts, die haar een paar dagen van de been brengt. We zullen heusch niet treuren als 't bij ons {==488==} {>>pagina-aanduiding<<} vijftal blijft. Ze zijn echter allen zoo gezond en flink als maar mogelijk is, hun eenig euvel is nog hun prille jaren, doch dat betert elke dag en daarmeê zal de koorts hoop ik ook wel wegblijven. Had ons volkje ook maar wat van de goede eigenschappen van Uw Van Speykje, dan hinderde 't niet zoo veel of ze wat kort op elkaar hun neusjes in de wereld staken! v Houten³. (het 2e kamerlid) had kort geleden een flink artikel in de Vragen des tijds, over de Bevolkingsleer in verband met de sexuele moraal, dat hier nogal ergernis wekt bij sommigen. Ik zal U dat eens zenden. Over 't geheel geven die Vragen des tijds flinke artikelen en zou ik U wel aanraden er kennis meê te maken. Hebt Ge lust, dan wil ik U gaarne mijn exemplaar afstaan. Wees met Mimi recht hartelijk gegroet van tt GLF 1. Zie V.W. VII, blz. 512 e.v. 2. bijgaande brief: zie bij 20 september 1876. 3. Van Houten: Samuel van Houten (1837-1930), nederlands staatsman, lid van de Tweede Kamer van 1869-1894, indiener van de befaamde ‘Kinderwet’. [6 november 1876 Aantekeningen in het Memoriaal] 6 november 1876 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 52. (M.M.) Notities met zwart potlood inzake kopy voor Ideën, 7de bundel. Vgl. V.W. VII, blz. 595-599. 6 Nov 71) logeert in de hel (slotm 1266)¹. 11 72) aambeeld 12 1. 1266: in de definitieve druk is dit idee 1267 geworden. [7 november 1876 Verschijning Bloemlezing, 5e en 6e afl.] 7 november 1876 Bericht inzake de verschijning van de vijfde en zesde aflevering van de Bloemlezing door Heloïze in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, no. 89. (U.B. Amsterdam.) Multatuli. Bloemlezing door Heloïze. Afl. 5 en 6. Amsterdam, G.L. Funke. Post 80. (Blz. 225-320). Per afl. f0.25 [8 november 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 8 november 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==489==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 8 Novr 1876 Waarde funke! Dank voor uw brief. Ik zal terstond antwoorden, anders blyft het hokken.- 't Is me heel verdrietig dat ik genoodzaakt word, Huët's werk te beoordeelen, en tot op zekere hoogte te veroordeelen. M'n aanpryzing van z'n Fantasien was (natuurlyk) welgemeend, maar ze moet aangevuld en tendeele gewyzigd worden. Dit is me ook voor myzelfheel onaangenaam. Doch men vraagt me van velerlei zyde om toelichting (niet juist nà 't verschynen van Bellettrie dat nog niet overal rond is) en ik weet dat sommigen by 't beoordeelen dáárvan te veel op myn kompas zullen zeilen. Dit moet ik voorkomen. Vandaar dat nootje in 't laatste vel.¹. Ook voor U spyt het me erg, schoon 't de vraag is of niet juist het bespreken van z'n werk - hoe dan ook - 't debiet bevorderen zal. Ook wat de ‘Fantasien’ aangaat, moet ik erkennen door Vosmaer opmerkzaam gemaakt te zyn op 'n eigenaardigheid die my niet in 't oog was gevallen, op 't draaierige, opzettelyk dubbelzinnige². van z'n uitspraken. ‘(A is wel (in de oogen van sommigen) A, maar (als men let op... B of C) dan zou misschien D. kunnen zeggen dat X wel eens (doch hier loopt men gevaar in de gruttery te vervallen) iets wezen kon als haverdegortpap.)’ Vrage: is A nu A, ja of neen? Deze schryverskonscientiefout is zóó erg dat ik me schaam haar niet opgemerkt te hebben, maar (om met pater Jansen te spreken) wáár is wáár! Ik ben bly dat pater Jansen u bevalt, en z'n komieke Styntje. Maar zouden de Roomschen daarmee ingenomen zyn? Ik dacht van {==490==} {>>pagina-aanduiding<<} niet. Zulke schetsen ontheiligen dunkt me, hun zaakje. In plaats van zich gevleid te voelen door pater Jansen's innige braafheid (hy is eigenlyk wat onnoozel om positief-braaf te wezen) zullen ze 't (zoo dacht ik) kwalyk nemen dat ik de deftigheid van 't geloof naar beneden haal, want in hun oog (gelyk by alle Sektenluî) gaat het ‘Standje’ boven 't zedelyke, jazelfs boven hun god. Nu, dit is me byzaak. Waarheid is dat ik in de katholiekery wat meer poëzie vind, juister: ‘iets wat gepoëtizeerd worden kan’ dan by de protestanten. Toch krygt eerlang ook de orthodoxie 'n beurt. (Vertelde ik u wel eens van die blikslagers-vrouw die me bekeeren wou? Ze woonde op 'n hoek van 'n hoofdgracht (heeren- of keizers-) en de... straat. (Run? Ree? Wolven?) och, dat oude vrouwtje was zoo lief en zoo gemoedelyk en zoo overtuigd! Ze begon met me 'n 'n standje te maken over den titel van de ‘Bruid daarboven’ ‘Daarboven wordt niet getrouwd’ zei ze. Aan de wereldsche notie van dat stuk was ze gekomen door haar zoon ‘die op 'n kantoor was.’ De man was minder fyn dan zy, maar zat onder de plak.- Ik zend U n Schoolblad. Zie eens hoe dapper onze beste Kok zich geweerd heeft!³. Ik begryp best waarom Versluys 't zeker van U ontv. Exempl. aan hèm ter bespreking zond. Kok is hartelyk. Maar ik had liever gehad dat-i meer afll. had afgewacht, of beter nog, den heelen bundel.- Ja, die brief is van Nahuys, een besten besten kerel! Hy heeft sedert 16 jaar geen ander levensdoel dan my te helpen, bytestaan, optehemelen. Dáárvoor ging-i naar Engeland, en daarvoor is-i nu in Z-Amerika. Hy gaf daar 'n spaansche vertaling van de Japansche gesprekken uit. Zonder nu juist Nahuys te noemen (want daartoe heb ik geen vryheid)⁴. ja toch, z'n naam staat er op. vind ik dat het Nieuws aan die verschyning wel eens 'n entrefiletje wyden mocht, gelyk ook aan dat voordragen van de Io akte van Vorstenschool te Rosorio, en de duitsche vertaling van 't gebed in 'n Z. Amerikaansche Courant. Ja, dat duitsch is slecht (gedrukt?) maar ik vind dat de couranten wel eens minder byzondere dingen vertellen dan dat de naam van 'n hollandsche schryver genoemd wordt aan gene zyde van den oceaan. Ik haak waarlyk niet naar reklame, noch van De Veer noch van wien ook, maar ik ben {==491==} {>>pagina-aanduiding<<} verdrietig over 't stelselmatig verzwygen van m'n naam en arbeid. Dit laatste byv. sprong weer allerduidelykst in 't oog by 't geseur over Tooneel dat zoo aan de orde van den dag is. Let eens op hoe angstvallig men vermeed Vorstenschool te noemen, dat dan toch - alle bewondering van 't stuk àls stuk terzy gelaten - meer opvoeringen beleefde dan ooit aan 'n hollandsch stuk ten deel viel. Tòch beproeft men 't doodtezwygen! Dit is ergerlyk! - Hebt ge de stukken van Admiraal in den Nederland⁵. gelezen? Ikzelf nog niet, maar Mimi zegt dat ze zeer hartelyk zyn.- Zy zond onlangs 'n stukjen aan ten-Brink, dat ze al lang had liggen, en eigenlyk hoofdzakelyk omdat Loman⁶. haar, na haar korte kollaboratie, altyd 'n present-exemplaar zendt. Maar t is al van ouden datum, want sedert ¾ jaar doet ze niets dan wiskunde. Ze is zeer yverig en heeft er pleizier in. Maar 't is 'n heele sjouw in haar eentje. Ik moet me met geweld er buiten houden, want als ik er me mee inlaat, zou ik riskeeren maanden lang geen kopie te zenden, en dan heb ik niet te eten. 't Kost me een groote inspanning.- Gut, onze rekening! Ik meende te weten hoe we staan, maar uw vraag brengt me in de war. Hierby⁷. twee dokumentjes die u misschien op den weg brengen. Maar, och, schik het maar naar uw goedvinden, 't napluizen is zoo vervelend. Ik stel u voor, me voortaan niet pr vel te krediteeren, maar in-eens voor 'n bundel, dan raken we niet in de war. Ik meen hiermee niet dat ik in-eens zou mogen beschikken over 't bedrag van 'n bundel voor-i af is, maar 't rekenen by vellen is zo sukkelig.- Groet uw lieve beste vrouw. Och, koop, lees en bestudeer eens t werk dat ik aanprees in de noot op 202⁸.. 't Is vertaald door Dr Eshuys te Rotterdam (anoniem) die van den (ook nog altyd anoniemen) schryver £50. ontving ter belooning voor 't verspreiden van z'n nuttig boek. Hé, zend my ook 'n Exemplaar. Ik ben 't myne weer kwyt. M'n bedoeling is dat ge... och, 't is 'n malle zaak. Ziehier ik vraag u of ge de Maatschappy⁹. nog meer kostgangers, en uw lieve vrouw nog meer (aardige, maar gulzige!) bloedzuigertjes moogt bezorgen? Overdenk de zaak eens goed! Hartelyk gegroet tt DD ik hèb kopie maar moet ze nazien. {==492==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik werk heel heel moeielyk. Zeker weten de lezers niet hoeveel inspanning myn werk me kost. Holland kan niet betalen. Dit is uw schuld niet! 1. Zie V.W. VII, blz. 599. 2. dubbelzinnige: oorspr. stond er onvaste. 3. Kok: zie bij 31 oktober 1876. 4. De woorden tussen haakjes zijn doorgestreept. 5. de Nederland: zie bij Medio januari 1876 en de vervolgverwijzingen aldaar. 6. Loman: J.C. Loman (1825-1897), uitgever van o.m. het tijdschrift Nederland. 7. Hierby: oorspr. stond er ziehier. Deze dokumenten betreffen de rekening van f5.295 van Eind december 1875 en de rekening-courant van Begin januari 1876, waar - op de achterzijde - de tekst staat geschreven die na deze brief staat afgedrukt. 8. Nl. Elements of Social Science, or Physical Sexual and Natural Religion. By a Doctor of Medicine. 9. Oorspr. volgde hierachter en uw lieve vrouw, doorgestreept. [8 november 1876 Bijlage] 8 november 1876 Bijlage ingesloten bij bovenstaande brief. Voor voorzijde zie Eind december 1875. Onderstaande tekst op keerzijde. In den brief aan M.¹. van 19 Novr 75 stond dat ge my voor den 3n druk van bundel III & IV zoudt krediteeren voor f 500. Dit blykt me uit 'n rekg courantboekje van my, dat sedert dien datum, meen ik, bygehouden is, en dááruit schryf ik 't volgende over: 1875 Novr volgens brief aan M van 20 Novr voor 3n druk bundel III & IV Aug 27. Saldo vs brief van heden die hierby gaat 228.315 f500 Nov 20 remise 100.- Presentexempl. _____ Havelaar* *ge hebt blykens ommestaande maar één in rekg gebracht Decr 5 remise 100.- Betaalde rekening 5.295 Saldo 66.39 _____ f 500 f 500.00 Over dat saldo op po². Januari 1876 is dus geen verschil. De vraag is maar of ik in 't vroegere voor 12 of meer vellen van bundel VII gekrediteerd was. Ik weet het niet, maar gis voor 13, namelyk voor zooveel er uitgekomen waren. M'n rekening van vóór November 75 was niet bygehouden, en ik had er streepen doorgehaald, om weer te beginnen met dat saldo van 228.315. Stilzwygend zal ik dat beschouwd hebben als vertegenwoordigende den stand van 't oogenblik, en toen was er 13 vel.- {==493==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar ik hecht niets aan zulke dingen, en zal terstond genoegen nemen met elke regeling die u schikt. Moet ge om uw boeken te doen kloppen, er 'n slag naar slaan, best! - Van dit jaar heb ik alles genoteerd. De remises en fauteuil bedragen S.E. & O,³. juist 700. Daartegenover staat: Saldo 66 Bloemlezing f 300, en de vellen van de 3e aflevering, zoodat ik nagenoeg by ben, maar alles S. E & O. 1. Vergissing van Multatuli. Het geldt hier geen brief aan Mimi, maar aan hemzelf. Zie bij 20 november 1875. 2. po: primo, eerste (it.) 3. S.E. & O.: salvo errore et omissione, behoudens vergissing en weglating (lat.) [9 november 1876 Aantekening in het Memoriaal] 9 november 1876 Aantekening in het Memoriaal, blz. 52. (M.M.) Notitie met zwart potlood inzake kopy voor Ideën, 7de bundel. Vgl. V.W. VII, blz. 599-601. 9 Nov 73) vry oordeelende studie begin 1268 11 [10 november 1876 Aantekeningen in het Memoriaal] 10 november 1876 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 52. (M.M.) Notities met zwart potlood inzake kopy voor Ideën, 7de bundel. Vgl. V.W. VII, blz. 601-605. 10 Nov 74) blauw maandag 14 75) eind hoofdstuk 8 [11 november 1876 Aantekeningen in het Memoriaal] 11 november 1876 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 52. (M.M.) Notities met zwart potlood inzake kopy voor Ideën, 7de bundel. Vgl. V.W. VII, blz. 606-614. De aantekening vel 21 met blauw potlood. Het cijfer 12 is doorgehaald. 11 Nov 76) begin 1269¹. styntjes tevredenheid 11 77) jenever met suiker (1270) 9 5 -. vel 21 } 12 78) ik ben erg bedroefd 7 79) twee hellen 10 1. 1269: in de definitieve druk is dit idee 1270 geworden en 1270 veranderd in 1271. {==494==} {>>pagina-aanduiding<<} [11 november 1876 Brief van Mimi aan J. Waltman] 11 november 1876 Brief van Mimi aan J. Waltman Jr. Enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1 en 2 (⅓) beschreven. (M.M.) 11 Nov. Waarde heer Waltman! Ingesloten brief was blyven liggen.¹. Toen ik na hem geschreven te hebben 't dambord wilde nemen om 't damvoorstel nategaan, zei dek: ‘Laat je brief tot morgen wachten, dan zal ik 't voorstel voor je opschryven.’ Ik wachtte dus, maar den volgenden dag dacht D. er niet aan, of althans 't kwam er niet toe. en ik wilde hem niet vragen, noch den schyn op my laden van zwygend te vragen, door op nieuw naar 't dambord te grypen, want hy was aan 't werk, en dan moet ik altyd goed oppassen hem niet te storen. Maar 't gevolg was dat myn brief bleef liggen, wat me nu van achteren gezien spyt, daar hy u een teeken zou geweest zyn dat dek Specialiteiten niet vergeet, dat ze integendeel spoedig aan de beurt komen. Bundel VII is nu een heel eind op streek en 't is en blyft D's plan daarna Specialiteiten onder handen te nemen. 't Drukt hem zelf zoo dat dit zoolang onafgedaan is blyven liggen! Ik stuur u dit woordje nu maar buiten hem op, om u gerust te stellen, als een antwoord op uw schryven van 9 Nov. 't Beste met uw vrouw! Wy hebben hier al flink winter - en zulke lange, heerlyke gezellige winteravonden! Met 'n handdruk uw zeer toegenegen MDD 1. Zie bij 25 oktober 1876. [11 november 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 11 november 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Enkel gevouwen velletje, waarvan blz. 1-2 en 3 (onderste kwart) beschreven. (M.M.) Wbaden 11 Novr 1876 Waarde funke! Wilt ge zoo goed zyn twee ingezonden Exempl. van de bloemlezing te zenden, resp. aan den Heer A. Admiraal te Schoonhoven den Heer A.C. Loffelt te s'Hage. {==495==} {>>pagina-aanduiding<<} na daarin de bygaande briefjes te hebben doen plakken? Mag ik u dan serieus verzoeken my daarvoor te debiteeren? Want ik heb méér Exempl. noodig. Met deze twee is 'n beetje haast, omdat zy beiden de eenigen zyn die party voor my hebben getrokken tegen van Vloten. Hebt ge de stukken van Admiraal in de Nederland gelezen? Hartelyk gegroet tt DD Ik bedenk daar dat het niet goed wezen zou als Loffelt er een ontving voor Vosmaer. Zend er dus S.V.P. ook een aan Vosmaer. 't Zou hinderlyk zyn als Loffelt hem voor was, daar ze elkaar dikwyls spreken. Of hadt ge uit uzelf een aan Vosmaer gezonden? Van Speyk,¹. m'n kollaborateurtje, en m'n... recensent. Hy pikt de inkt uit m'n pen. Zeker als m'n geschryf hem niet bevalt. 1. Als bijschrift bij een inktvlek. [12 november 1876 Brief van Multatuli aan J. Waltman] 12 november 1876 Brief van Multatuli aan J. Waltman Jr. Dubbel en ⅔ enkel velletje postpapier, waarvan blz. 1-5 beschreven. (M.M.) Zondag¹. Wiesbaden Novr 1876 Beste Waltman! Eergister middag kwam uw brief, en ik kon op m'n vingers narekenen wat er moest instaan. Uit schuldbesef had ik den moed niet, hem te openen. Nu, zondag morgen, zegt me myn vrouw dat zy hem geopend en beantwoord heeft, omdat ze het belang der zaak begreep, en ook inzag dat ik bang voor uw brief was. Nu heb ik hem gelezen, en de inhoud is zoo als ik gissen kon. Ge zyt volkomen in uw recht - daarover valt niets te zeggen. Maar, och kerel, help me een beetje met uw gewone welwillendheid. Sedert 'n week of wat ben ik inderdaad druk aan 't werk. Ik had na 'n verdrietige sufheid die meer dan 'n jaar geduurd heeft, en {==496==} {>>pagina-aanduiding<<} waaronder ik zelf 't meest leed, 'n berg van verplichtingen voor me. Ook de VII bundel Ideën die net als Specialiteiten zoo vreeselyk hokte. (En meer dingen nog) Toen ik in 't laatst van september,². wel genoodzaakt was m'n tegenzin en onmacht te overwinnen stond ik als de ezel tusschen twee of meer bossen hooi. Alles viel me even moeielyk, en elken nacht weifelde ik tusschen 't beloofd blyspel (waaraan ook behoefte is!) de Specialiteiten, en de Woutergeschiedenis. Dan begon ik aan 't een, dan aan 't ander, en niets lukte. De V. Vlotensche kampagne had me door bitterheid onmachtig gemaakt. Een geregelde gedachtenloop was me onmogelyk, en ik had geen drie regels geschreven of er kwam niets dan wrevel uit m'n pen. Wel tienmaal veranderde ik van bezigheid, alles perste en drong even hard. Eindelyk raakte ik in 't laatst³. van September wat aan den gang met Wouter, en werkte goed door, zoodat ik nu reeds 8 vel van de ontbrekende 13 af heb. (6 gedrukt, en 2 wacht ik⁴. proef) Als ik nu m'n vaart daarin kan aanhouden, is die bundel in 10 a 14 dagen klaar, en ik zal me wat lichter voelen. Breek ik nu dàt weer af, dan raak ik weer aan 't suffen. Ik stel den grootsten prys op uw goede meening, en daarom zend ik u die reeds afgewerkte 6 vel ter inzage. Zend ze me svp weerom. Ik doe dat om u opmerkzaam te maken op zekere passage in 't eerste vel (vel 14) De daar uitbrekende wrevel is 't die my 't werken belette, en wat nu Publiek er van te lezen krygt, is maar 't overblyfsel van, ik durf zeggen 100 maal meer kopie, die telkens in den prullemand ging. Gedurig werd ik woedend en kon niet voortgaan. 't Zelfde gebeurde my met uw Specialiteiten. De zaak was voor my weer aan den gang te komen, met wat dan ook! Nu ben ik daarin in zoover geslaagd, maar als ik nu Wouter afbreek, hok ik weer! Meen toch niet dat nu dat afwerken van die bundel Ideen ten nadeele van Specialiteiten is. Ik moest met iets weer aan den gang komen, en die Ideen lukten 't eerst. Ook met m'n blyspel beproefde ik 't telkens, maar gedurig viel er te-onpas 'n dosis peper in. 't Was 'n gemartel voor me. Laat me asjeblieft die nog ontbrekende 5 vellen Ideen afmaken, ik ben dan in vaart en stemming van werken, en zal me ontlast hebben van 'n gedeelte van m'n stemming, gelyk U later blyken {==497==} {>>pagina-aanduiding<<} zal uit vel 20 en 21 waar ik de Vondel aanprystaktiek behandel. Ik zal nà die Ideen terstond Specl. afmaken, en my haasten zooveel ik kan. Nu eenmaal aan den gang zynde, werk ik gauw.- Dank voor mededeeling over Bloemlezing. Mag ik F. opmerkzaam maken op 't kwantum dat gy daarin hebt afgestaan?- Wees hartelyk gegroet. Ik erken m'n schuld, of liever m'n verplichting en uw recht. Schuld heb ik eigenlyk niet, want men had m'n stemming bedorven, maar dit kunt gy niet helpen. Ik zal werken zoo hard ik kan. Als 't wat meeloopt, ben ik in 10 dagen klaar. Bedenk dat ik, als ik eens die twee dingen door elkaar ga halen, noch 't een, noch 't ander terecht komt! adieu t.a.v. DD - daar ik uw edelmoedigheid ken, deel ik u mede dat ik niet om geld verlegen zit. 't eenige is dat ik flink aan den gang blyf.- De damopgaaf hierby. Ik stelde van den eenen dag op den anderen uit.- {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==498==} {>>pagina-aanduiding<<} Die zes vel Ideen zend ik volgende post, anders zegt ge, wat beteekent dàt nu? ♁ zyn zwarte dammen, vier in getal. Wit heeft vyf schyven, speelt E5, D6, en wint. De dam G9 moet er vier slaan, en komt op E5 te staan. Dan haalt de schyf D4 dam, en A1 zet zich dood. NB. Voor men iemand het probleem opgeeft, goed vaststellen dat geslagen schyven eerst na afloop van den slag worden opgenomen. 1. Moet zijn: zondag 12 november. ‘Eergister’ slaat immers op brief van 9 november (zie brief van Mimi van 11 november) die op 10 november te Wiesbaden moet zijn aangekomen. 2. laatst van september: oorspr. stond er begin van de vorige maand. 3. laatst: oorspr. stond er begin. 4. wacht ik: oorspr. stond er in. [13 november 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 13 november 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(¼) beschreven. (M.M.) Amsterdam, 13 Nov 1876 Beste Dekker! Hartelijk dank voor Uw brief van 8 dezer. Uw oordeel over H's werk verwondert mij niemendal. Het is werkelijk niet mogelijk soms te weten te komen wàt nu eigenlijk zijn meening is. Ikzelf ondervond daarvan kort geleden een curieus voorbeeld. Ge kent zijn opstel over Cats, dat al bij den aanhef dat heer zóó aardig karakteriseert dat men met groote ingenomenheid voortleest. Denkt U nu mijn verbazing, toen H. mij verklaarde dat de menschen zóó slecht lezen dat ze dat vonnis over Cats beschouwd hadden als zijnde het gevoelen van hem, Huet. Hij had immers duidelijk vooronderstellend gesproken!- Wat het karakter van pater Jansen betreft, heb ik de ondervinding van mijn Roomsche kennissen dat zij juist graag geestelijken voorstellen als hoogst naïeve kinderlijke lieden, die onverschillig voor alle wereldsche zaken, uit liefde en toewijding aan de Kerk eenvoudig hun plicht doen; zelfs heb ik ze meermalen medelijdend over hen hooren spreken als ‘goeie luî, die echter wat weinig beschaafd waren om in nette families gepresenteerd te worden, doch om hun trouwe plichtsbetrachting zooveel respect verdienden dat men ze niettemin gedoogde.’ Of nu die beweering gemeend was weet ik niet, maar is zij oprecht, dan moet hun Uw karakterschets uitnemend voldoen, dunkt mij. Ik zal intusschen trachten na de uitgaaf van aflev. 3 hen eens te polsen, of ik me in hen vergist heb.- {==499==} {>>pagina-aanduiding<<} Ik denk dat van Vloten van de a.s. afleveringen smullen zal. Hij kan 't er voorloopig meê doen.- Aan Kok zond ik de Bloemlezing ter recensie. Zijn groote ijver noopte hem zeker al dadelijk 't woord te nemen, vóór de andere aflev. kwamen. Met 15 Nov. verzend ik 't compleete werk en dàn tevens verzend ik het zéér uitgebreid aan recensenten, ook aan Admiraal zal ik 't sturen. Zijn artt in Nederland hoop ik spoedig in handen te krijgen.- Het werkelijk zeer nuttige boek, dat Eshuijs vertaalde,¹. heb ik gelezen. (Ik zend het U bij de 3e aflev.) Ge hebt gelijk dat Ge die theoriën voorstaat. Ik heb mezelf dan ook de gelofte gedaan mijne vrouw niet meer van die ‘bloedzuigertjes’ te bezorgen. Zij heeft er waarlijk genoeg, vooral in dagen als dezen, nu ze allen verkouden zijn en 's nachts ons letterlijk alle nachtrust ontrooven, zoodat moedertje dan ook telkens koorts krijgt van afmatting. Dank voor Uwe opgaven. Hierachter volgt nu den feitelijke stand onzer rekg sedert 1 Januari jl. Als bundel VII af is hebt Ge dus van mij te vorderen, een saldo van f316.39, welk bedrag ik zoo Ge dat wilt, gaárne in eens of bij gedeelten reeds nu zal betalen. Sedert Vorstenschool zijn natuurlijk Uw actiën gerezen, van daar dat ik f 50.- per vel heb uitgetrokken. Mocht Ge in staat zijn door te gaan met nieuwe Kopij, dan vertrouw ik stellig dat we mettertijd betere condities kunnen stellen. f 50.- kan ik reeds nu best betalen; bedank mij dus niet, want ze komen U wettig toe! Aan de Heer Nahuys zal ik schryven. Tot mijn leedwezen moet ik hem echter zeggen dat de uitgave in 't Spaansch hier volstrekt onmogelijk is. Wees met de Uwe recht hartelijk van ons gegroet tt G L F E D.D. Debet 1876 Credit 29 Jan remise- f 50.- Per Saldo 1875 f 66.39 29 febr. remise- 150.- Honor. voor bundel 29 Sept remise- 100.- VII bl. 14 t/m 26 650.- 13 Oct remise- 100.- Saldo U komend 316.39 _____ _____ f 716.39 f 716.39 1. Zie V.W. II, blz. 686. {==500==} {>>pagina-aanduiding<<} [16 november 1876 Dagboek-aantekeningen van Mimi] * 16 november 1876 Dagboek-aantekeningen van Mimi. (Brieven eerste periode, blz. 30-31; Brieven WB I, blz. 15-16.) Van 16 November '76. ‘Na de geschiedenis op Sumatra, die je kent uit den Havelaar, was ik op Batavia met wachtgeld. De gouverneur-generaal had my beloofd me een betrekking te geven van denzelfden rang, namelyk controleur 2de klasse. In dien tyd logeerde ik op Parkan-Salak, by Willem van der Hucht. Ik was daar geïntroduceerd door eenen Van Heyst. Van der Hucht sprak me over zyn broer Jan die uit Holland verwacht werd met zyn familie, en ik beloofde die in Batavia wat terecht te helpen. By die familie was Everdine. Toen zy allen op Parkan-Salak waren en daar by Willem logeerden, kwam ik daar ook en engageerde my met Everdine. Dat engagement zal wel oorzaak zyn geweest dat ik by Rochussen wat sterk aandrong op myn plaatsing. Ik zal wel wat lastig geweest zyn. Hy zond me toen voor drie maanden naar Krawang, waar een oude resident was, Dilleman, die wat hulp of opzigt noodig had. 't Was een moeilyk baantje. Ik volbragt het met de meeste discretie, en keerde na drie maanden terug. Rochussen beval me daar weer heen te gaan. In godsnaam! Maar we trouwden eerst. Mevrouw Dilleman had ons en amitié genomen en we logeerden by haar. Na nogmaals zes maanden verblyf te Krawang, keerde ik naar Batavia terug. Toen logeerden we by Coorengel. Ik drong aan op plaatsing volgens de belofte van den Gouverneur-Generaal. Maar ik kreeg een betrekking als eerste commies in de Bageleen te Poerwaredjo. Die rang was ver beneden dien welken ik bekleed had, en daarby onaangenaam want gewoonlyk wordt zy waargenomen door oude menschen die niet meer opklimmen. De heer Hoogeveen beloofde te doen wat hy kon voor myn verplaatsing. Twee jaren lang wachtte ik daar van halve week tot halve week of de post my ook eene nieuwe benoeming zou brengen. In dien tyd had Rochussen de residentie bezocht. Hy had myn huis, het eenige dat niet geïllumineerd was, opgemerkt, maar hy zeide zoo tevreden te zyn over de juistheid en netheid van myn werk dat hy me zou nemen voor zyn secretaris. Na twee jaar kwam eindelyk myn benoeming tot secretaris van Menado.’ {==501==} {>>pagina-aanduiding<<} [16 november 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke] 16 november 1876 Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3 (⅔) beschreven. (M.M.) Wiesbaden 16 Novr 1876 Beste funke! Ja, wis en waarachtig ben ik je dankbaar! Dàt zal wel uit komen, al verbied je 't me! Tien gl. meer pr vel is heel mooi voor me, en ik ben er erg bly mee, vooral daar je uitdrukkelyk zegt dat het kan. Dit had ik niet gedacht. Zonder me nu te bemoeien met uitrekenen, waartoe ik trouwens geen gegevens heb, weet ik - wacht, ik zal 't zóó zeggen. Ik zou begrypen dat het kòn, en zelfs dat ge me nòg meer gaaft, als ik geregeld leverde, en u niet, zoo als nu 't geval geweest is, 'n paar jaar in Uw maag had laten zitten met onafgedaan werk! Ik kan begrypen hoe dit U vis-a-vis uw publiek en verdere relatien (met papierkooper & drukkers) onaangenaam en schadelyk is, en zou niet gereklameerd hebben als ge me, om daarin m'n deel te dragen, voor 'n sommetje gedebiteerd hadt! Meermalen was ik op 't punt het U voortestellen, maar ik stelde gedurig uit tot ik meende zoo'n bankroetje te kunnen dragen. ‘Als ik goed aan 't werk kom’ was de deun, dezelfde deun waarmee ik véél dingen uitstel. En nog iets. Nooit hebt ge my in den steek gelaten, ook in den langen tyd dat ik me zoo gebroken voelde, en gy toch als uitgever en handelsman niets aan me hadt, en wel 'n beetje gerechtigd waart tot de meening dat ge nooit meer iets aan me hebben zoudt! Ik ben U zeer dankbaar, daarvoor nòg meer dan nu voor de onverwachte verhooging, die me toch erg welkom is.- Ik kryg daar 'n brief die me agiteert. Hé, hoe gek! Iemand in Holland aan wie ik verplichting heb, zit in verdriet (niet financieel, o neen!) en schryft me een wanhopigen brief om met Mimi by haar te komen. t Is 'n dame. Nu, daarover moet ik denken. Uit vrees dat we schraal zitten, zendt ze reisgeld er by, wat nu niet volstrekt noodig was, want we hebben nog.- Ik ben erg bang voor 't zyn in Holland!- Sedert 'n dag of drie heb ik koorts of ben ik koortsig. M'n gewoon middel - zware marsch - heeft me nog niet geholpen. Eer- {==502==} {>>pagina-aanduiding<<} gister heb ik geloopen tot dat m'n kleeren nat van zweet waren. Dat is de reden dat ik nog geen kopie zond voor vel 22. Maar waar blyft proef van 21? Dáárvoor zond ik kopie genoeg.- He, laat eens 'n klein brochuretje opzoeken. (1862?) getiteld ‘Geen overbevolking meer.’ Ik kan niet beoordeelen of 't daarin meegedeelde juist is (Vrage: hoe weet men 't daar beweerde? Wie kon de données¹. leveren?) maar ik heb door 'n accoucheur². hooren bevestigen dat er geen bevruchting kan (?) plaats hebben dan kort na de ongesteldheid. In allen geval is 't de moeite waard dat stukje eens intezien. Ik heb U wel meer te schryven maar ben niet erg wel, en toch wou ik niet te lang wachten met m'n bedanken voor uw lieve beschikking. Ik zal nu van myn kant m'n best doen bundel VII gauw aftemaken. Hartelyk gegroet van ons beidjes, ook uw lieve vrouw. DD Zoodra ge iets kunt oordeelen over 't succes van de Bl. lezing houd ik me aanbevolen voor mededeeling. Ikzelf vind het 'n aardig bundeltje. 1. données: gegevens (fr.) 2. accoucheur: verloskundige (fr.) [17 november 1876 Verschijning Bloemlezing, 7e-10e afl. compl.] 17 november 1876 Bericht inzake de verschijning van aflevering 7 tot en met 10 van de Bloemlezing door Heloïze in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, no. 92. (U.B. Amsterdam.) Multatuli. Bloemlezing door Heloïze. Afl. 7-10. Amsterdam, G.L. Funke. Post 80. (Blz. 321-512 met titel, inhoud en omslag.) f2.50 [18 november 1876 Brief van Multatuli aan P.A. Tiele] 18 november 1876 Brief van Multatuli aan P.A. Tiele. Drie dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) {==503==} {>>pagina-aanduiding<<} Wiesbaden 18 Novr 1876 Waarde Tiele! Ge moet me wel voor 'n aartslompert houden! Nog geen woord van dank voor Uw geschenk (B.v.d.B.)¹. en ook heb ik Uwen laatsten, toch zoo welkomen, brief niet beantwoord, een brief welks datum ik niet noemen durf! Ach, vergeef 't my, nu en altyd. Ik ben... niet of al aan 't werk. Zoo neen, dan blyf ik uit de buurt van pen en inkt. Zoo ja, dan vrees ik m'n draad te verliezen (wat tòch wel eens gebeurt) en m'n vaart er by. ‘Vaart’ is wat blufferig gezegd, want ik geloof niet dat ooit 'n auteur zoo langzaam en stuntelig werkte als ik. Ongenialiger kàn 't niet! M'n beste eigenschap is dan ook geduld, misschien is 't de voornaamste, en, wie weet, de eenige. Maar noodig is ze, want de keeren dat ik 't eenvoudigst brokje schrifts overwerk, zyn ontelbaar. Nu, dit is 'n reden te meer om bang te zyn voor 't verliezen van wat by 'n ander ‘vaart’ heeten zou. Door nood gedrongen (want de schryvery voor publiek verveelt me) heb ik me weer aan 't leveren van kopie gezet, en eerstdaags zal er eens weer 'n aflg Ideën voor den dag komen. De bloemlezing die m'n beste vrouw {==504==} {>>pagina-aanduiding<<} verzamelde (taal: 'n lezing verzamelen!) nu dat boekje dan is uit, en natuurlyk stondt en staat gy opgeschreven voor 'n present-‘Exempl.’ van de verzamelaarster & auteur.’ Dat ge 't nog niet hebt, ligt aan... redenen van staat. Och, 't is zoo'n gemaal met - neen, dit gaat u niet aan. Meen maar niet dat we U vergeten hadden.- Ja, die stukken van Admiraal zyn hartelyk. Gut, en ik hoor dat-i zoo op me heeft aangegaan in den Tydspiegel.². Och, eigenlyk ben ik beu van de publiekerigheid. Er gaat byna geen dag om dat ik niet door dezen of genen in m'n hoedanigheid van auteur word toegesproken (pr brief, namelyk) en ik kan 't niet byhouden, vooral wanneer men my, zooals vandaag nog, 'n werk zendt met ‘vriendelyk verzoek’ om m'n opinie. Ik heb op dit oogenblik vyf tooneelstukken liggen met begeleidend schryven van dien aard. En ze vervelen my zoo! Maar 't is pynlyk dat te zeggen. Een paar daarvan zyn ware vodden. Hoe dit uittedrukken zonder wreedheid? En ook de anderen... och, 't is zoo verdrietig. Als ik nu zeg dat ze my niet bevallen, laad ik den schyn op me van wangunst, vittery, wysheidspacht. Ook is 't vermoeiend, vooral wanneer ik telkens uitvoerig rekenschap wil afleggen van m'n oordeel. Dáártegen opziende, laat ik ze liggen, en dan ben ik 'n lompert. Heere jezis, Tiele, als ge trouwt en kinderen krygt, laat ze geen schryven leeren. En lezen ook niet! Wat geeft het? Meen je te meenen dat je anders meent... och, dat is 't zelfzuchtig vooroordeel van iemand die den kost verdient met boeken te bewaren, ook al 'n slecht vak. O, die Omar³. te Alexandrie, dàt 's 'n kerel! Ik weet wel dat sommigen z'n roem verkleinen, en - óók schryvery! Als Omar 't niet gedaan heeft, hy had het moeten doen. In allen geval blykt hy 'n man geweest te zyn dien men tot zoo'n beste daad in staat achtte. Dit is al ìets. (Hé, is niet de Omri van wien men in de kontroverse over die zaak spreekt, Omar zelf? Er is zeer veel verwarring voortgesproten over 't verschillend overnemen van oostersche namen.)- Ons kanarievogeltje is snoepig. Hy, zy, het is brutaal mak, en soms moet ik gratie vragen, d.i. nemen, door hem optesluiten, want hy hippelt over m'n papier, trekt aan m'n knevel, pikt aan m'n pen of de letters van 't papier ('n recensent!) en vergast me dan nog bovendien op hanepootjes die in geen alfabet ter wereld {==505==} {>>pagina-aanduiding<<} thuishooren. 't Is 'n lastig klantje, maar lief ook. Ja, ik verheug me in 't vooruitzicht dat ge 't zien zult.- Graaf Rehbinder is overleden. Ook ik vind, als gy, dat er in z'n J.v.N.⁴. veel schoons is, ook dat de hoofdfiguur te wenschen overlaat, maar geloof niet dat dit, àls men nu eenmaal 'n Jezus teekenen wil, kan verbeterd worden. Juist, Rehbinder heeft te veel de bybelsche traditie gevolgd, en in die traditie zyn fouten. Wie nu die fouten er uit laat, en z'n Jezus ten behoeve van psychologie en drama beter schildert (stel dat men hierin slaagde, en zoo neen, dan deugt het ook niet) wie 'n nieuwen Jezus vervaardigt, schildert den Jezus van Nazareth niet. Zoo als de Evangelien hem voorstellen, is hy geen dramatische figuur, tenzy men hem bewerkt voor 'n publiek van Oberammergauers die de conventioneele mystiekery zonder hinder slikken. Ik houd veel van Jezus, en 't is dus niet uit antipathie als ik iets ongunstigs van hem zeg, maar waar is 't dat ik geen kans zou zien, z'n streven voor zoo ver ons dat bekend is, te poëtizeeren, noch in idealen zin, noch praktisch. (Dit woord is onjuist. Straks volgt m'n bedoeling) Voor 'n idealen held is Jezus te negatief, te week, te linkerwangig. Ook blyf ik er by, z'n hemelvoorspiegeling onedel te vinden. Spekulatie is spekulatie, onverschillig of 't gehoopt ryzen der effekten aan deze of aan gene zyde van 't graf zal plaatshebben. Let wel dat ik niet Jezus beschuldig van iets onedels. Ik kwalificeer z'n stelsel, voor zoover 't den naam van stelsel dragen mag, want het is vaag, wolkerig, décousu.⁵. En dit gebrek bedoelde ik met de klacht over onpoëticable praktyk. Zie, juist uit de meest ordinaire handelingen, gezegden, leeringen, omstandigheden &c is wel ter dege poëzie te halen, mits men daarin zekere stevigheid vindt, zekere continuïteit, zekere stiptheid, verband tusschen oorzaak en gevolg. Ik vooral zoek dáárin by voorkeur dichterlyke indrukken. 'n Wiskundige waarheid, 'n kloppende boekhouding, 'n triumf van gewoon gezond verstand, dit alles verwekt in my de prettigste aandoeningen. Maar juist die gegevens tot poëtische opwekking levert Jezus me niet. Hy spreekt, leeraart en leeft slordig, en ik word knorrig als ik zie hoe onhuishoudelyk hy omgaat met maren en wanten. Met rhetorische volgorde van denkbeelden gaat-i om als of 't roofgoed was... Op dit oogenblik roept m'n vrouw, letterlyk: {==506==} {>>pagina-aanduiding<<} ‘Och, och, wat toch 'n aardige dingen!’ ‘Wat dan? Nou ik vind 't 'n erge aardige studie! Hm!’ Meer antwoord ik niet, en ook zy zwygt, om me niet te storen. En wil je nu weten wat haar tot dien uitroep aanleiding gaf? Ze zit te werken aan Wiskunde, en 't gebeurt dikwyls dat ze over 'n pas gevonden verhouding in verrukking is. Zùlke indrukken nu deelen my de Evangelien nooit mee. Alles daarin is onwis, en zelfs tegenstrydig. Men moet gebiologeerd zyn om 't verband te vinden, zegge: om zich te kunnen opdringen dat men 't gevonden heeft. Hoogstens geeft Jezus me den indruk dat-i oprecht was. Nu, dáárom houd ik ook van hem.- Zoo, hebt ook gy antipathie tegen Jonckbloet? Ook ik ben blind voor z'n verdiensten. Ik heb daar 'n Van den Vos Reynaerde... heidaar! ‘Vanden Vos Reynaerde’ moet het zyn. Wat is dàt nu voor 'n letterkundery? Heeft de man héél veel anders geleverd dan zulke dingen? Z'n vruchtbaarheid schynt me van de echt-doctoraal akademische soort te zyn. Van professers en akademies gesproken. Ik las dezer dagen de Antigone van Opzoomer. ‘Vertaald uit het Grieksch’ staat er. Welnu, ik meen in staat te zyn te bewyzen dat onze professer 't stuk doodeenvoudig uit het duitsch vertaald heeft. En dit is met zeer veel vertalingen van klassieken 't geval, o.a. met den Statenbybel. Dat werk wordt veelal aangehaald als 'n grondslag van 't modern hollandsch, terwyl, juist andersom, door die zoogenaamde overzetting ‘uit de oorspronkelyke taal’ een groot aantal van duitsche woorden by ons ingeburgerd is.- Kunt ge ook invloed uitoefenen op den heer Hartog⁶. te Utrecht? Zoo ja, verzoek hem dat-i ons vergaste op vele dikke bundels bydragen tot de kennis der 18e eeuw. Hy moet in 't bezit der bouwstoffen zyn! Want in z'n ‘De Spectatoriale Geschriften van 1741-1800’ ('n hoogstbelangryk werk dat beroemder verdiende te wezen! - zegt-i herhaaldelyk: ‘hier moet ik me bekorten om binnen den grens van m'n taak te blyven.’ Dat was wel zoo, maar... t is jammer! Och, verzoek toch H. dat-i meer geve dan in antwoord op 'n bepaalde prysvraag geschieden kon. (als ik 't woord ‘bepaald’ gebruik, hindert het me altyd dat het zoo bedor- {==507==} {>>pagina-aanduiding<<} ven is, en z'n beteekenis verloor voor ieder die niet aandachtig leest. Dat bederven van woorden is 'n vervloekt ding. Kyk, me'n - 't woord ‘prachtig’ eens! 't Is 't privatief eigendom van de heeren Koster-Bolle⁷. e.d. geworden.)- In den Spectator van vandaag wordt Mevr. v. Westrheene⁸. nogal doorgehaald over onhollandsche uitdrukkingen. Ik meen: ten rechte. Maar de recensent zelf zegt dat zeker karakter in 't boek hem ‘niet aanspreekt.’- Ge schreeft over 't onverklaarbaar samengaan in één persoon van algemeene ontwikkeling en stekeblindheid op 't gebied van gelovery. Ook ik kan dat niet vatten! Ik heb de knapste menschen gekend die op dàt punt van Lotje getikt waren, en toch wou de gedachte aan huichelary er niet by me in. Verklaren kan ik 't niet, maar gebrek aan moed om dóórtedenken speelt er zeker 'n rol in. Doch ik erken dat dit maar weinig opheldert. Ik blyf er by dat spot 'n geoorloofd en efficace⁹. wapen is. Geoorloofd (om veel redenen, maar o.a. ook) omdat zy ook spotten met de dingen die hun zot voorkomen. Efficace omdat het opwekt tot nadenken of de voor heilig gehouden zaken wel heilig zyn! Dat wegwryven van 't waas der heiligheid geeft gelegenheid en aanleiding om de dingen in 't gezicht te zien. De algemeene afkeuring van spot en 't praatje: ‘spotten is geen bewyzen’ gaan niet op. Een spotter beoogt geen bewys, hy wekt op tot zelfoordeelen. Door z'n spot taxeert of determineert hy de waarde van 't kwestieus metaal niet, hy byt de oxyde weg, die 't determineeren en schatten verhindert! En - dat men zoo tegen spot yvert, is juist 'n bewys dat men dien roest en dat vuil er op houden wil.- Dank voor Uw mededeelingen over 't Oera Linda Bok. Ge zegt: ‘de maker is nog altyd onbekend, maar de eigenaar begint nu zelf te twyfelen.’ Zonderling dan dat hy niet weet wie 't eerst by z'n familie met dat boek is komen aanzetten. Dit moet toch in zyn tyd geschied zyn, want wie kan er pleizier in gehad hebben 'n mystifikatie op touw te zetten die eerst na vele jaren dienst doet? Ik ben zeer benieuwd naar den maker. In-weerwil van z'n fouten in 't Gothisch (de vraag blyft wat we hier met Gothisch te maken hebben?) is hy 'n uitstekend bekwaam mensch. Er zyn blzz in z'n boek die ik éénig noem. (bz. 13 vlgg. byv.) Daar is 'n kleur in die {==508==} {>>pagina-aanduiding<<} ik nooit ergens vond. Ik beweer niet dat het 'n tint is die thuis behoort in de zóó- of zooveelste eeuw, o neen! Maar ik weet niet wie in onze eeuw zoo schryven kan? 't Lykt op niets. Ziedaar 'n verdienste van den 1n rang. Hoe kon 't talent dat tot die mystifikatie in staat was, zich zóó schuil houden? Een falsaris moet uit den aard der zaak kalligraaf zyn. Dien kalligraaf nu moesten we kennen, dunkt me. Ik zie kans vele schryvers natebootsen (ex. m'n korte stukje¹⁰. in de ‘Kleine konkordantie’ zie Bloemlezing die je eerstdaags ontvangt) maar tot het schryven van die zonderlinge blzz 13 en vllgg. zou ik niet in-staat wezen. Of is daar niets nagebootst? Zyn die blzz. origineel-valsch? Dan ook steekt er 'n groot, of liever 'n zeer eigenaardig, talent in, te opmerkelyker omdat er in 't O.L.B. zulke schooljongensachtige dingen voorkomen. (Neef Teunis, Mien erf &c.¹¹. Niemand betreurt die kwasie... ik weet niet, meer dan ik, juist omdat er gegronde afleidingen bestaan die op zulke gekheden gelyken. Dat Herkules slechts in idioom verschilt van Heer Klaas, houd ik vol. Dit lykt even gek als Neefteunis, maar al ware men 't niet met my eens, toch neem ik aan, ieder welwillende te overtuigen dat de gissing ‘wetenschappelyk’ is, zoo als men dat noemt. Ik zal toch eens die zaak grondig behandelen, maar ze levert weinig kopie voor veel werk, en dit is fataal voor 'n broodschryver.- Funke is by voortduring uitstekend voor me. Als ik dood ben zal men my gaan verheffen, en uit armoedige behoefte aan tegenstelling moet dan 'n uitgever 'n bloedzuiger wezen. Het tegendeel is waar. De zaak is dat ik langzaam lever. Funke doet wat 'n holl. debiet hem maar eenigszins toelaat. Hiervan ben ik vast overtuigd. Ook Waltman behandelt me allerliefst. Mocht ge na m'n dood wat anders hooren, zeg dan dat ze 't liegen. Maar 't is jammer dat ik niet 'n vast inkomen heb, om niet gedwongen te zyn zóó of zóóveel vel te leveren! Dat ik onlangs, tegen m'n zin, de Woutergeschiedenis voortzette, was werkelyk uit nood. Maar toen Funke 't wist hielp hy me terstond, schoon ik nog by hem in 't kryt stond. Nu ben ik al by, en zelfs vooruit, en hier in W. b. heb ik geen duit schuld zoodat ik me heel ryk voel.- Grooten dank voor B.v.d.B! Ge hebt 'n nuttig werk gedaan, 't is 'n beste bydrage tot de 1e Geschiedenis der Litteratuur. Ja, ik kan me best verplaatsen in de stemming van 1840, en de toen laatst {==509==} {>>pagina-aanduiding<<} verloopen 30 jaren. Zelfs ben ik daarin beter thuis dan in veel van later tyd. Ik herinner me als van gister den stryd tusschen V.L. Oeff.¹². en den Gids. De eerste nummers van den Gids hadden op den titel 'n vóórlichtend mannetje. Hy droeg 'n lantaarntjen dat ongelukkig precies den vorm had van 'n dievenlantaarn. Aan glossen ontbrak 't dan ook daarop niet! Ook de titel bleef niet ongedeerd. 't Was ‘onbescheiden, verwaand, brutaal’ zei z'n tegenvoeter, zichzelf 'n ‘Gids’ te noemen. Ik was toen 16 jaren, en vermaak me nu met het analyzeeren van myn indrukjes in die dagen. Ze waren al heel groen, en byzonder ongeniaal. Want, er blykt me dat ik weinig anders wist, dacht of oordeelde dan me door m'n omgeving werd meegedeeld. Beter nog: ik wist weinig en oordeelde in 't geheel niet. Ik zag niet in dat die Gids 'n ‘verschynsel’ was, 'n merkpaal, 'n moment van verandering. En, dat is-i toch geweest! Maar, als ik de zaak beschouw aan m'n tegenwoordig standpunt, schynt die belangrykheid toch weer geringer dan ik voor 12, 15 jaren zou gemeend hebben, en dan de Koryfeen van 1836 - (?) meenden en meenen. Er is mèer letteroefeningachtigs in den Gids gebleven of gekomen dan de bestryders der Letteroefeningen-manier zich wel verbeelden. Als gewoonlyk is er oud lood uit oud yzer geworden, of omgekeerd. Ik begryp die zegswys niet goed, en had dus maar moeten zeggen: ‘er is weinig veranderd’ Van verandering gesproken, sedert maanden zit ik met 'n probleem dat ik niet kan oplossen. Ken je 't spelletje: ‘ik ben in moor en oog maar niet in ezel’. 't scherpzinnige kind raadt na eenige inspanning: de letter o, m'nheer! Best! Zie hier m'n probleem: Ik ben in Bakh. v.d. B., in Geel, in Juffr. Toussaint, in Potgieter, in Busken Huet, en niet: in Vaderlandsche Letteroefeningen (van vóór '40, s'entend!)¹³. niet in Bilderdyk, niet in alle vroegere¹⁴. auteurs, & niet in Multi (althans ik meen zoo) niet in byna iedereen. Vrage wat speelt hier de rol van o? Ik weet het niet! Ik beoordeel nu 't eigenaardige dat ik bedoel, niet, ik zoek slechts naar 'n naam er voor. Nu ja, die naam zou waarschynlyk 'n beoordeeling in zich sluiten, en misschien 'n veroordeeling. Dit zou kunnen worden opgemaakt uit de plaats die ik mezelf aanwys (aan den niet-o kant, namelyk) doch dit zou verkeerd gegist wezen. Daar plaats ik {==510==} {>>pagina-aanduiding<<} ook Bilderdyk dien ik zeer laag stel, zeer laag! En, meer nog, daar plaats ik byna iedereen dien ik niet uitdrukkelyk aan de O-zy zette, dus nagenoeg alle prulschryvers. Vraagt men my, aan welken kant doorgaande 't minste talent wordt gevonden, wèl aan den kant waarby ik mezelf zet, en niet uit nederigheid, want ik schaam me over de broederschap. En nog eens ik beoordeel of veroordeel niet, ik zoek alleen naar de benaming van de eigenaardigheid die me zo in 't oog valt, zonder dat ik haar recht vatten kan. Telkens als ik meen 'n woord gevonden te hebben, blykt me dat de daarmee uitgedrukte byzonderheid... ook in ezel voorkomt, en dus de bedoelde oplossing niet wezen kan. Ziehier 'n paar woorden die ik verwerpen moest, omdat ze niet genoeg of te veel zeggen: draderig, taai, gemaakt, gewrongen, pedant, smakelyk-schynend, dikschillig als 'n wintercitroen, zwaar op de hand, lourd, griffermeerd, } niet optevatten in kerkelyken zin, o neen! ouwerwetsch-modern, } niet optevatten in kerkelyken zin, o neen! pretentieus, leuterend leuter-afkeerig, kwasterig, (niet overdrachtelyk gemeend, maar afteleiden van 'n kwast in 't hout, Nu ja, ook dan is de zin overdrachtelyk. De zaak is maar dat ik niet bedoel: ploertig. stroef, voorbehoudend, akademisch-klassisch (?)- Ik laat wat ruimte, want voor ik sluit komen me zeker nog andere woorden in den zin. Maar 't ware zal ik niet vinden. Al die beproefde kwalifikatien zouden moeten worden beperkt door 'n bywoordelyk ‘eigenaardig-’ en lyden dus aan iets inkorrekts. Er is juistheid in, maar juist zyn ze niet. Help me-n-eens! Is 't misschien¹⁵. 'n verdienste in de O-menschen, dat ze de scheppers zyn van 'n vroeger onbekende fout?- Het lezen van B.v.d.B.'s stukken bracht me op die uitweiding. Hy {==511==} {>>pagina-aanduiding<<} namelyk zit vol o's, en als de zaak den naam van sekte of school waard is, mag men hem onder de hoogepriesters of meesters stellen die dapper meehielpen aan 't stichten. Gy zegt niet alles van hem mooi te vinden. Ik ook niet. En zelfs z'n taal, als zoodanig, is me zeer tegengevallen. Nu dit is geen hoofdzaak. De algemeene richting van z'n streven is van meer belang, en ik moet ronduit verklaren dat ik zeer dikwyls niet begryp wat-i wil. Van z'n stuk, byv. over Vaderlandsliefde heb ik weinig of niets gevat. Als 't mooi is, ben ik 'n stommeling. Een andere opmerking, en hier kan ik vry precies uiten wat ik bedoel. Hy is in den war met antiquarische kleur. (net als Juffr. Toussaint, trouwens.) Hy schynt te meenen dat 'n schildery die 'n schemeravend voorstelt, schemerig geschilderd wezen moet. Deze niet ongewone vergissing is komiek. Z'n Trudeman & z'n wyf¹⁶. is even inkompleet, even afgebrokkeld (d.i. even ongenietbaar) als 't schrale donneetje dat-i in 'n kroniek vond. De roeping van den dichter is, 'n half-uitgewischt beeld weer frisch voor den dag te tooveren, de ontbrekende lynen bytewerken, de verouderde zaak te aktualizeeren door den toeschouwer te dwingen zich zoo of zooveel eeuwen terug te denken. Maar dit doet men niet door 't navolgen van 't gebrek aan helderheid dat 'n oude Begebenheit¹⁷. kenmerkt. In parabel overgezet is m'n bedoeling aldus: een schilder die 'n bedelaarster in lompen wil voorstellen, bereikt dit doel niet door in plaats van stevig doek, 'n ouwe lap te nemen voor z'n stuk. Het oude kleed moet nieuw geteekend zyn. Die Trudeman & zn wyf doet me denken aan iemand die om goed te doen begrypen hoe zwart 'n schoorsteenveger is, z'n heele boek in den inktpot gooit. Het gebruiken van drie, vier, oude woorden of vormen (Bylo? vroed, dank hebt! dy. spille. &c) jolyt¹⁸. is 'n armzalig fopperytje, ook al werden ze juister aangewend dan B.v.d.B. zich veroorlooft. Maar dit is byzaak. Hoofdzaak is de bestudeerdonklare indruk die 't geheel maakt. Doch, zeg my eens, wat is dat voor 'n ‘Kroniek van den Militarius’ waarop-i zich beroept?- Onlangs kreeg ik 'n brief uit Utrecht van ‘eenige studenten.’ Op de vraag aan 'n groen: ‘wie is Multatuli?’ was geantwoord: ‘Keizer van Mexico.’ Zeg 't voort!- Als ik nu niet uitschei, komt er nooit 'n eind aan m'n brief! Bedenkt dat ik me vermei in slordigheid als 't niet voor de pers is. {==512==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit is juist 'n gevolg van m'n verwarrende inspanning om me juist uittedrukken. * (Van Speyk.) 't Is me 'n ware verademing als ik er eens niet om geef, hoe ik m'n woorden kies en rangschik. Eens vooral: al wat niet deugt, bedoel ik anders. Zet gy maar terecht wat verkeerd staat. Wees hartelyk van ons beidjes gegroet en denk in vriendschap aan ons. M'n oogen worden slecht en doen me pyn. Dat 's lastig. Ook had ik de laatste dagen telkens koorts. Ik let nauwkeurig op hoe de natuur bezig is met me te sloopen. 't Verdrietigst zou ik vinden als ze te snel voortgaat met denkvermogen en memorie, en dáárop schynt ze 't toeteleggen. (Geen nederigheid! M'n vrouw brengt me dikwyls in 't nauw met 'n vraag omtrent haar studien. Dit zou voor 6-8 jaar niet gebeurd zyn!) Hartelyk gegroet Uw vriend DD Ik ben door de Direktie van den Rott. Schouwburg uitgenoodigd om Vorstenschool te komen zien opvoeren. Die beste hartelyke edelmoedige menschen willen de onkosten voor reis en verblyf¹⁹. voor my en m'n vrouw betalen! Maar ik kan niet om die vervloekte koorts. Ik ben zoo slap dat ik byna niet staan kan. Ook zwak in 't hoofd. Als ik me wat snel omkeer, word ik duizelig. Toch kan ik niet zeggen dat ik op den duur over m'n gezondheid te klagen heb. Maar ik weet niet hoe iemand van 56 jaar eigenlyk behoort te zyn. Ik geloof dat m'n gemoed nog vry jong is. Ik zou grooten lust in werken hebben, als maar niet de eisch was: kopie leveren. Ach, m'n werk zal de sporen dragen van die noodzakelykheid, en dit vind ik heel verdrietig! Honderd dingen die ik zou willen nasporen, moet ik als kontraband ver van me zetten, omdat ik ze niet gebruiken kan voor kopie. Taal en Wiskunde trekken my 't meest aan. Het eerste is 'n nog nagenoeg onontgonnen myn! 't Is wel jammer.- Groet by gelegenheid uw broeder te Rotterdam. Ik hoop dat ook hy eens weer hier komt. Dat ‘ook’ slaat op U. 1. B.v.d.B.: R.C. Bakhuizen van den Brink; M. ontving een of meer delen van diens Studiën en Schetsen, waarvan dl. IV door Tiele is bezorgd. 2. Zie bij Medio februari 1876. 3. Omar: de tweede kalief, (581-644). Hij wordt beschuldigd van de verwoesting van de Alexandrijnse bibliotheek in 640. Vgl. Ideën 744 en 771. 4. Jezus van Nazareth, treurspel. 5. décousu: onsamenhangend (fr.) 6. Dr. J. Hartog (1829-1904), dominee, winnaar van de gouden médaille voor een prijsvraag van het Provinciaal Utrechts Genootschap over de spectatoriale geschriften der achttiende eeuw. 7. Koster-Bolle: antikwaren te Amsterdam, bekend om hun veelvuldig adverteren. 8. Jacoba van Westrheene-van Heijningen (1821-1900), schrijfster van talloze romans en novellen. 9. efficace: doeltreffend (fr.) 10. Parodie op Hoofts-stijl in De Historiën, zie V.W. VI, blz. 304. 11. In het Oera Linda Bôk gesuggereerde etymologieën van Neptunus, Minerva etc. 12. Vaderlandsche letteroefeningen, tijdschrift van de gebr. Loosjes, sedert 1761. 13. 's entend: welteverstaan (fr.) 14. vroegere: oorspr. stond er vorige. 15. Is 't misschien: oorspr. stond er Zou 't (....) zijn? 16. Het opstel Trudeman en zijn wijf, dat oorspr. in De Gids verscheen, was herdrukt in deel 2 (1876), blz. 230-306 van zijn Studien en Schetsen. (1863-1913). 5 dln. 17. Begebenheit: hier: gegeven (du.) 18. jolyt: later toegevoegd; ten onrechte buiten de haakjes. 19. voor reis en verblijf: oorspr. stond er den reis. [18 november 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli] 18 november 1876 Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 en 4(¾) beschreven. (M.M.) {==513==} {>>pagina-aanduiding<<} Met gedrukt kopje Bureel van Het Nieuws van den Dag. - Pijpenmarkt, No. 187 en 189. Amsterdam, 18 Nov. 1876 Beste Dekker! Het verheugt me zeer dat Ge 't prettig vindt voortaan wat beter betaald te worden. Toch mag ik bij deze gelegenheid niet onopgemerkt laten wat ik U al vroeger zei, nl dat Gijzelf wat meer koopman moest zijn om Uwe uitgevers in staat te stellen U hooger te honoreren. Wanneer Ge b.v. kondet besluiten Wouter af te werken, daarop Uwe reeks onder den titel Ideën te sluiten en een nieuwe reeks onder anderen titel aan te vangen, dan geef ik gaarne f60. - à f70. - per vel. Het publiek koopt weinig of geen afzonderlijke bundels Ideën en om ze alle 7 aan te schaffen, daar tegen ziet men op om de kosten. De oude inteekenaren blijven ons trouw, doch door sterven en verplaatsing wordt toch het totaal cijfer minder; wel wordt die schade zeer ruim gedekt door nieuwe koopers van bundel I-IV in post formaat, doch niet voldoende om U voor nieuwe Kopij meer dan f50. - te kunnen betalen. Het debiet aan bundels als Havelaar, Minnebrieven en Verspr. Stukken staat tegenover dat der Ideën als 5 tegen 1. Ge ziet hieruit hoe veel uitgebreider Uw publiek voor Ideën kon zijn, wanneer Ge daarvoor telkens afwisselende vormen koost. Buitenlandsche auteurs krijgen zeker veel geld voor hun manuscripten, maar ze plooien zich zeer stellig ook wat meer naar de wenschen van hunne uitgevers of beter gezegd, hun publiek. Geloof me, ik zou zoo graag zien dat Ge gemakkelijker uitkwaamt en hoofdzakelijk dáárom verstout ik mij U nog eens lastig te vallen, zonder dat ik daarom geloof dat Ge Uw program zult laten varen. Tegelijk echter moet 't mij van 't hart dat ik met geen enkele mijner auteurs aangenamer heb gewerkt dan met U en 't daarom niets meer dan plicht mag heeten dat ik U in de voordeelen doe deelen die Uw arbeid voor mij opleveren. Wat de Bloemlezing betreft kan ik U meedeelen dat ik daarvan tot heden circa 700 verkocht. Die 700 ex. verkocht ik echter bij {==514==} {>>pagina-aanduiding<<} aanbieding aan mijne confraters en deze nu zijn op enkele uitzonderingen na, tot heden nog niet gelukkig geweest met den afzet aan 't publiek. Over 't algemeen vernam ik op mijne aanbiedingsreis dat men vreesde dat door deze Bloemlezing het debiet in bijzondere werken, als Havelaar, Minnebrieven en de 4 eerste Ideën bundels, zou verminderen welk gevoelen ik in 't minst niet deel. Toch schijnt die dwaling invloed gehad te hebben op de ambitie van 't meerendeel om met de 5000 eerste afleveringen die ik hun in commissie zond, te werken. Slechts zeer enkelen vergrootten later hun aanvankelijke order. Zoo b.v. heeft Waltman reeds 45 ex verkocht en nam hij nog 30 op risico. Als allen zich zoo flink gehouden hadden, moesten er minstens 1500 geplaatst zijn. Niettemin vrees ik volstrekt niet dat het werkelijk mooie boek zijn weg niet vinden zal; wees Gij en Mimi daar heel gerust op! Van Uw ‘Max’ verkocht ik in den loop van '76 niet minder dan ruim 500. Dat boek leeft dus krachtig voort. Ook Minnebrieven en V. Stukken blijven een debiet van 150 à 200 per jaar houden. V.A. en Pruisen loopt kalmer. Br. daarb.n en Vorstenschool hebben een debiet van 60 à 75 in dit jaar gehad. Als ik een beetje verder door den 5n druk van V.S. heen ben, woû ik daarvan nog eens een editie in post 8 geven van 60 of 75 cents. Van nu af tot Sint Nicolaas adverteer ik bijgaande groote annonce¹. in 20 dagbladen en weekbladen; bovendien komt de kleine². in de voornaamste 6 bladen te lezen.- Ik betwijfel of een reis naar Holland U in dit seizoen zou verkwikken, al begrijp ik dat Ge een zwaren strijd hebt om een zoo dringend aanzoek af te wijzen. Er schijnt hier iets in de lucht te hangen dat iedereen ziek maakt. Bij mij aan huis is 't een waar lazareth³.; alle vijf hoesten als jonge hondjes en zijn koortsig; de jongste, een prachtig meisje van 5 maanden, heeft beklemming op de borst, waardoor zij een dag of drie niet buiten gevaar was. Mijn vrouw is uitgeput door waken en zorg, en zakt nu en dan ook in elkaar, zoodat ik dagen doorbracht met vrouw en drie kinderen in bed en twee anderen hangerig en met flauwe oogen. Een oude baker helpt ons wat voort. 't Is dan ook 't misselijkste weer dat men zich denken kan; mist, vocht, scherpe kou, sneeuw; dat alles wisselt onophoudelijk. Gelukkig blijf ik als altijd recht op mijn beenen en hindert me al die afwisseling niet, alléén voel ik me soms wat mat door te weinig nachtrust.- {==515==} {>>pagina-aanduiding<<} De 3e aflev wordt heden verzonden. Aan U zend ik 3 ex. en 't boek van Eshuijs in apart pakket. De gewone presentex. namens U gaan ook heden in zee. Wat zullen de luî verrast worden! Wees met de Uwe recht hartelijk gegroet van tt G L F 1. Zie voor de grote advertentie bij 1 december 1876. 2. Zie voor de kleine advertentie bij 25 november 1876. 3. Kennelijke verschrijving naar analogie van Nazareth etc. [18 november 1876 Bericht Spaanse Multatuli-vertalingen in De Nederlandsche Spectator] 18 november 1876 Bericht in De Nederlandsche Spectator, no. 47 inzake spaanse Multatuli-vertalingen. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) - Uit Rosario, in Brazilië, meldt een onzer landgenooten aan 't ‘N. v.d. D’, dat daar onlangs onder daverende toejuiching in het openbaar eene voordracht werd gehouden van een spaansche vertaling van Multatuli's ‘Vorstenschool’, door een Duitscher bewerkt. In Buenos-Ayres verschenen in druk spaansche vertalingen van stukken uit Multatuli's Ideeën en Minnebrieven, die mede opgang maakten. [19 november 1876 Advertentie Vorstenschool in Nieuwe Rott. Crt.] 19 november 1876 Advertentie inzake de benefice-voorstelling van Vorstenschool voor A.J. Le Gras in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, no. 321. (K:B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Groote Schouwburg. (Diploma's en Coupons niet gangbaar.) Buitengewone voorstelling ten benefice van den Heer a.j. le gras Maandag 20 November. - Half acht ure multatuli's VORSTENSCHOOL Drama in 5 bedrijven (6 tafreelen). le gras, van zuylen & haspels [21 november 1876 Aantekeningen in het Memoriaal] 21 november 1876 Aantekeningen in het Memoriaal, blz. 52. (M.M.) Notities met zwart potlood inzake kopy voor Ideën, 7de bundel. Vgl. V.W. VII, blz. 614-626. {==516==} {>>pagina-aanduiding<<} Het cijfer 22, dat het aantal berekende vellen aangeeft, met blauw potlood. 21 Nov 80) (1272) 10 bidkapelletje 81) verzet tegen de o macht¹. 11 82) maddam X te Z 10 83) premielievende hulp 9 84) vuil partyblad -.22 11 85) rood en blind 8 1. o macht: openbare macht. [22 november 1876 Brief van Multatuli aan W.L. Penning] *22 november 1876 Brief van Multatuli aan W.L. Penning Jr. In: W.L. Penning Jr., Sintjans-lot. Rotterdam, 1906, blz. 131. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Alleen het onderstaande fragment is bekend. Ik voel me oud, saai en stuntelig worden. Ik ben erg bang langer te leven dan m'n verstand. Aan de roerende zorg die m'n vrouw voor me draagt, merk ik dat ook zij me als invaliede beschouwt, maar als ik 't haar vraag, zegt ze dat 't niet waar is. [22 november 1876 Verslag Vorstenschoolopvoering in Nieuwe Rott. Crt.] 22 november 1876 Verslag door P. Haverkorn van Rijsewijk van de opvoering van Vorstenschool ter benefice van A.J. Le Gras in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, no. 324. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. Het tooneel. 21 November. Men gaat naar de Comedie om ‘het stuk te zien’, en de meesten gaan dus slechts als er een nieuw stuk wordt gegeven. Toch was gisteren avond, ofschoon het stuk dat opgevoerd werd, allen bekend was, de Schouwburg dicht bezet. Dat was, omdat niemand, die belang stelt in onzen Schouwburg, t' huis wilde blijven op 't benefiet van den heer Le Gras. Hij moge niet uitblinken als kunstenaar, toch zijn er weinigen die zooveel {==517==} {>>pagina-aanduiding<<} verdienste hebben jegens de kunst. Eerst werd dat bespeurd, toen hij de Directie ontviel, die vroeger den Grooten Schouwburg bestuurde: met hem verloren er de opvoeringen veel van hetgeen waardoor ze den faam hadden verworven de beste van 't land te zijn. Het bleek dat Le Gras de man was geweest aan wien het Gezelschap van Albregt & Van Ollefen in menigerlei opzicht zijn goeden naam te danken had. In den Kleinen Schouwburg toonde hij vervolgens, ondanks de bekrompen middelen, waarmede hij werken moest, welk talent om een schouwburg te besturen in hem schuilde. Niemand twijfelde dan ook, toen de Groote Schouwburg vacant werd, of hij was de man, aan wien dat Tooneel moest worden toevertrouwd. En op de vraag, of Le Gras, bijgestaan door zijne verdienstelijke collega's, aan die verwachting voldoet, heeft het publiek, dat gisteren zijn benefiet kwam bijwonen - een overtalrijk en uitgelezen publiek - een welsprekend antwoord gegeven. (....) Was de gelegenheid welkom om van onze ingenomenheid met de Directie van den Schouwburg te doen blijken, de voorstelling van gisterenavond had nog in een ander opzicht bijzondere aantrekkelijkheid. Multatuli's Vorstenschool werd opgevoerd met een gedeeltelijk nieuwe bezetting. Mevrouw Valois vervulde de rol der koningin-moeder, in plaats van Mevr. Van Offel-Kley; Mevr. Chrispijn-Stoetz was nu de boerenvrouw, vroeger door Mej. De Heer voorgesteld; de heer Chrispijn speelde voor Hesselfeld en Mevr. De Vries trad op als de Koningin. Van de mindere rollen zij slechts gezegd, dat de verandering in de bezetting doorgaans verbetering bleek. Zelfs bij de monosyllaben der koningin-moeder heeft Mevr. Valois moeite 't pathos afteleggen, waaraan zij zoovele jaren zich te buitenging; maar zij deed er haar best toe en wat zij daarin te kort kwam, zij haar vergeven nu zij naar 't uiterlijk zooveel meer dan haar voorgangster aan haar rol beantwoordde en niet zonder talent aan de lange alleenspraken van haar schoondochter zooveel doenlijk deelnam. Den lof, dien we vroeger aan de tooneelspelers schonken, die ook nu weder in hunne rollen optraden, zouden wij slechts moeten herhalen. D. Haspels was meesterlijk èn in het hachelijk tooneel der schouderweeren èn in 't fijn genuanceerd spel aan 't slot van 't tweede bedrijf èn in het zoo {==518==} {>>pagina-aanduiding<<} teeder slottooneel. Spiridio was geestig en Herman ruw als altijd, zoodat men zich afvraagt, hoe 't mogelijk is dat één acteur, de heer Van Zuylen, deze zoo verschillende rollen bijkans tegelijk zoo voortreffelijk spelen kan. Van Huisde en Schukenscheuer lieten ook nu niets te wenschen over. Hanna was nog altijd 't naaistertje, van wie 't wát moeilijk valt te gelooven, dat ze kan begrijpen ‘wat poëzie is’. Puf zag er al te vies uit toen hij bij de Koningin op 't lever kwam, even vies als toen hij ‘een beetje door den wind’ was, maar overigens goed. En mevrouw De Vries? Haar voorkomen beantwoordde juist aan de voorstelling, die we ons van een schoone, jeugdige Koningin zouden vormen. Zij was gratieus en miste toch die waardigheid niet, waarmeê wij in onze verbeelding vorstinnen onderscheiden. Of zij koningin Louise was, de vorstin, die meêlij heeft met 't volk, al haar kracht ten offer brengen wil aan 't welzijn van haar medemenschen, de kwalen wil heelen, waaraan Staat en Maatschappij lijden, en tevens de vorstin, die gehuwd is met ee